Den Gulden Winckel. Jaargang 20 - digitale bibliotheek voor de ...
Den Gulden Winckel. Jaargang 20 - digitale bibliotheek voor de ...
Den Gulden Winckel. Jaargang 20 - digitale bibliotheek voor de ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>.<br />
<strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong><br />
bron<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>. Hollandia-Drukkerij, Baarn 1921<br />
Zie <strong>voor</strong> verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_gul001192101_01/colofon.htm<br />
© <strong>20</strong>09 dbnl
De Ne<strong>de</strong>rlandsche <strong>de</strong>tective-roman<br />
1<br />
TOEN eenige jaren gele<strong>de</strong>n ‘Ivans’ met ‘De Man uit Frankrijk’ verscheen, als<br />
eerste van een reeks oorspronkelijke <strong>de</strong>tective-romans, <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong> daarme<strong>de</strong> <strong>de</strong><br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche <strong>de</strong>tective-roman.<br />
Men had reeds tallooze Engelsche gelezen, men las nu ‘De Man uit Frankrijk’.<br />
Men keek elkaar aan en men zei met een vleugje va<strong>de</strong>rlandschen trots: ‘nou, zie<br />
je wel, dat kunnen wij óók al’. In<strong>de</strong>rdaad scheen het, dat thans <strong>voor</strong> goed aan het<br />
Engelsche monopolie een ein<strong>de</strong> zou gekomen zijn.<br />
Thans krijgen we het achtste boek uit <strong>de</strong> ‘G.G. serie’, en <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> auteur gaf ook<br />
nog ‘Het Verre Koninkrijk’, een soort historischen ‘roman van strijd en avontuur’, en<br />
nu ‘Juffrouw Mientje’ met een aantal ‘vreem<strong>de</strong> verhalen’.<br />
En het is een teleurstelling gebleken.<br />
Bij <strong>de</strong> blij<strong>de</strong> geboorte van <strong>de</strong>n auteur ‘Ivans’ juichten <strong>de</strong> omstan<strong>de</strong>rs over <strong>de</strong>zen<br />
Ne<strong>de</strong>rlandschen Conan Doyle. Dat was niet geheel onjuist: <strong>de</strong> eerste werken van<br />
<strong>de</strong> G.G. serie kunnen werkelijk in velerlei opzicht met <strong>de</strong> Sherlock-Holmes-serie<br />
vergeleken wor<strong>de</strong>n. Doch beging men reeds in <strong>de</strong>n aanvang <strong>de</strong> vergissing, ook <strong>de</strong>n<br />
naam van Edgar Poe te noemen, thans blijkt men zelfs <strong>de</strong>n naam van Arthur Conan<br />
Doyle oneer te hebben aangedaan.<br />
Dat het noemen van Edgar Poe een vergissing was, is dui<strong>de</strong>lijk. Edgar Poe heeft<br />
in zeker opzicht <strong>de</strong> heele generatie van Engelsche en Amerikaansche schrijvers<br />
van <strong>de</strong>tective-stories ingeleid, doch dit veran<strong>de</strong>rt niets aan <strong>de</strong> waarheid dat Edgar<br />
Allan Poe een kunstenaar was, terwijl <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>rheid dier navolgers slechts<br />
schrijvers zijn.<br />
Dit ‘slechts’ houdt geen geringschatting in. Het schrijven van goe<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>tective-verhalen is een eerzaam handwerk en zelfs een zeer bijzon<strong>de</strong>r en zeer<br />
moeilijk handwerk, dat een heel bepaal<strong>de</strong>n aanleg eischt. De goe<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>tective-verhalen vormen een zeer te waar<strong>de</strong>eren ontspannings-lectuur en <strong>de</strong><br />
uiterst scherpzinnige geesten, die ze maken kunnen, hebben recht op onze<br />
bewon<strong>de</strong>ring en op <strong>de</strong> gel<strong>de</strong>lijke belooning, die hun dan ook ruimschoots gewordt.<br />
Het blijft echter ... handwerk. Terwijl Allan Poe een kunstwerk schiep. Waar Conan<br />
Doyle, Oppenheim, Reeve, Le Queux, Jenkins, Rohmer, en dozijnen an<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>n<br />
lezer spanning geven, geeft Poe huivering. Zij, <strong>de</strong> <strong>de</strong>tective-story-schrijvers<br />
hou<strong>de</strong>n het verstand bezig, op zeer aangename wijze bezig, doch Edgar Allan Poe<br />
- en Chesterton, als hij wil - spreken tot datgene, wat slechts door kunstenaars kan<br />
wor<strong>de</strong>n bewogen.<br />
De schrijvers die na Poe kwamen hebben situaties bedacht, véél gecompliceer<strong>de</strong>r<br />
dan Poe, ontknoopingen gevon<strong>de</strong>n, véél verrassen<strong>de</strong>r, maar een enkel zinnetje van<br />
Poe geeft meer sensatie - niet in <strong>de</strong> bioscoop-beteekenis van het woord -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
2<br />
suggereert meer stemming, dan heele hoofdstukken van die an<strong>de</strong>ren.<br />
Daarom ... het noemen van Poe was een vergissing.<br />
Want dat Ivans geen kunst gaf, leer<strong>de</strong> reeds <strong>de</strong> allereerste bladzij<strong>de</strong>, en hij had<br />
ook geenszins <strong>de</strong> pretentie.<br />
Maar nu Ivans een paar jaar heeft geschreven, kan <strong>de</strong> plaats naast Doyle, Reeve,<br />
Oppenheim en soortgenooten hem eveneens niet langer wor<strong>de</strong>n gelaten.<br />
Een <strong>de</strong>tective-verhaal moet in <strong>de</strong> allereerste plaats spannend zijn. De Engelschen<br />
hebben er het zuiver<strong>de</strong>r woord <strong>voor</strong>: ‘thrilling’.<br />
‘Thrilling’ zijn, dat is hun taak, houdt tevens hun bestaansrecht in. Het verstand<br />
moet erdoor wor<strong>de</strong>n beziggehou<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> aandacht van <strong>de</strong> dagelijksche dingen<br />
afgetrokken maar toch niet naar iets ‘beters’ omhooggehaald. En na ingespannen<br />
arbeid, of in <strong>de</strong>n trein, of in een verloren uur, of in dagen van conflicten vormen zij<br />
dan ook een pleizierig en niet te on<strong>de</strong>rschatten mid<strong>de</strong>l tot ontspanning en<br />
verstrooiïng.<br />
Hoe geheel en uitsluitend zij zich richten tot het verstand, blijkt zeer dui<strong>de</strong>lijk uit<br />
het dikwijls geheel ontbreken van het lief<strong>de</strong>thema, terwijl toch in elk an<strong>de</strong>r soort van<br />
Engelschen roman <strong>de</strong> loveaffair een onontbeerlijk attribuut is. Het lief<strong>de</strong>historietje<br />
ontbreekt zelfs nimmer in <strong>de</strong> avontuurlijke romans - het genre, hetwelk hier het<br />
dichtst aan grenst, en waarvan Ri<strong>de</strong>r Haggard en De Vere Stacpoole eenige <strong>de</strong>r<br />
<strong>voor</strong>naamste bedrijvers zijn. In <strong>de</strong>n zuiveren <strong>de</strong>tectiveroman is dit thema, zoo al<br />
niet onmogelijk, dan toch geenszins noodzakelijk. Wel is een vlot<br />
beschrijvingsvermogen noodig, en het gemakkelijk treffen van <strong>de</strong>n dialoog, en het<br />
karakteriseerend typeeren, en <strong>de</strong> kennis van vreem<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n, maar <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste<br />
van <strong>de</strong>ze vereischten ‘how to write a novel’ is: het vin<strong>de</strong>n van een spannen<strong>de</strong> en<br />
niet te ontwarren intrigue en het zelf-gevon<strong>de</strong>n raadsel dan op vakkundige en<br />
aangename wijze te ontraadselen.<br />
Dit is het eerst-noodige. De rest.... doet ie<strong>de</strong>r op eigen wijze. Veel Engelschen<br />
beschikken daarbij over humor, <strong>de</strong> een grimmig, <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r spottend, maar altijd goed<br />
gehumeurd, die hun figuren een groote aantrekkelijkheid geeft. In het kiezen en<br />
uitbeel<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>ze figuren zoowel als van <strong>de</strong> omgeving waarin zij optre<strong>de</strong>n, bleken<br />
<strong>de</strong> Engelschen en Amerikanen even onuitputtelijk als vindingrijk.<br />
Zoodat een buitengewone virtuositeit hen in<strong>de</strong>rdaad in staat stelt, het intellect<br />
van hon<strong>de</strong>rdduizen<strong>de</strong>n - zij, die het vak goed verstaan, schrijven zich allen rijk -<br />
eenige uren bezig te hou<strong>de</strong>n.<br />
Zoodra het <strong>de</strong>tective-verhaal dit echter niet meer doet, is het veroor<strong>de</strong>eld. En <strong>de</strong><br />
laatste werken van Ivans missen in<strong>de</strong>rdaad het vermogen bezig te hou<strong>de</strong>n, verliezen<br />
daarme<strong>de</strong> hun recht van bestaan en hun auteur daardoor zijn plaats tusschen <strong>de</strong><br />
Engelsche corypheeën op dit gebied.<br />
Voor ons is dit te betreuren, omdat er geen enkel an<strong>de</strong>r Hollan<strong>de</strong>r is, die het wel<br />
kan.<br />
Voor <strong>de</strong>n schrijver Ivans zelf is het eveneens te betreuren, omdat zijn experimenten<br />
op an<strong>de</strong>r ‘gebied’ - schrijversgebied, kunstgebied zelfs - tot he<strong>de</strong>n alle mislukt zijn<br />
en er geen enkele aanwijzing is dat zij eens wel zullen gelukken.<br />
Terwijl juist <strong>de</strong> Engelsche <strong>voor</strong>gangers van Ivans al-doen<strong>de</strong> leeren, <strong>de</strong><br />
moeilijkhe<strong>de</strong>n van hun vak steeds beter overwinnen, telkens weer nieuwe situaties<br />
vin<strong>de</strong>n, dra<strong>de</strong>n weven, han<strong>de</strong>lingen be<strong>de</strong>nken, figuren scheppen, hun vak steeds<br />
volkomener beheerschen, begon <strong>de</strong> G.G.-serie van Ivans na het vier<strong>de</strong>, vijf<strong>de</strong> werk<br />
te verslappen. Een inzinking vertoon<strong>de</strong> zich; het begon te vervelen. Ivans bleek niet<br />
<strong>de</strong> onuitputtelijkheid te bezitten welke van zijn overzeesche vakgenooten een van<br />
<strong>de</strong> onbegrijpelijkste en meest bewon<strong>de</strong>renswaardige eigenschappen is. ‘Aan <strong>de</strong>n<br />
Rand van het Bosch’ en ‘De Schaduw’ ston<strong>de</strong>n technisch ver bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong> vorige.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
En slechts op <strong>de</strong> techniek komt het aan, bij <strong>de</strong>ze werken, omdat zij niets an<strong>de</strong>rs<br />
zijn dan techniek.<br />
De auteur Ivans is een te scherpzinnig man, om dit niet zelf bemerkt te hebben.<br />
Zijn eerste werken waren frisch, met goe<strong>de</strong> typeering, oorspronkelijke opvatting en<br />
een <strong>voor</strong>treffelijke intrigue. Hij schreef <strong>de</strong>n beschaaf<strong>de</strong>n zakenmans-stijl, welke <strong>voor</strong><br />
werk, dat met literatuur in geenerlei verband staat, geheel voldoen<strong>de</strong> is.<br />
Doch na ‘Het Verloren Spoor’ begonnen <strong>de</strong> invallen moeilijker te komen; het ging<br />
wat haperen, er stokte ergens iets; af en toe moest gezocht en geknutseld wor<strong>de</strong>n,<br />
en <strong>de</strong> schrijver bemerkte zelf wel, dat het niet meer het ware was.<br />
Toen begon zijn vergissing. Hij ging zich toen wagen aan een soort<br />
gefingeerd-historischen roman. Het bleek een mislukking.<br />
En thans, not at all abashed, verschijnt hij met ‘Juffrouw Mientje’, een<br />
Amsterdamsche geschie<strong>de</strong>nis. Gevolgd door een aantal ‘Vreem<strong>de</strong> verhalen’.<br />
Dit nu had <strong>de</strong> heer Ivans niet moeten doen. Want het is een betreurenswaardige<br />
vergissing. Het gebied waarop hij zich hierme<strong>de</strong> waag<strong>de</strong>, is hem volkomen vreemd<br />
en hij is diensvolgens hopeloos verdwaald.<br />
Voor het verhaaltje, hoe een oud, gebogen kantoormannetje tot diefstal komt op<br />
een kantoor waar hij al veertig jaren werkte, is toch iets an<strong>de</strong>rs noodig dan <strong>de</strong> heer<br />
Ivans kan geven.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
3<br />
Een <strong>de</strong>tective-verhaal is het niet. Daarme<strong>de</strong> vervalt dus <strong>de</strong> daar<strong>voor</strong> bestem<strong>de</strong><br />
maatstaf en past het oor<strong>de</strong>el dat verhalen met literatuur-allures treffen moet.<br />
Nog dringen<strong>de</strong>r is dit noodzakelijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verhalen, die op ‘Juffrouw Mientje’<br />
volgen.<br />
‘Juffrouw Mientje’, een burgerlijk vertelseltje, is alleen maar vlak en onbedui<strong>de</strong>nd<br />
en vervelend, maar die ‘vreem<strong>de</strong> verhalen’ met hun Edgar Poepretenties, zijn<br />
werkelijk een weinig ergerlijk.<br />
Met <strong>de</strong>ze korte verhalen bedoelt Ivans heel iets an<strong>de</strong>rs dan met zijn G.G. boeken.<br />
Nog zon<strong>de</strong>r hem <strong>de</strong> pretentie in <strong>de</strong> schoenen te willen schuiven, iets als Poe's<br />
Tales te willen geven, zoo ligt een vergelijking met <strong>de</strong> korte verhalen van bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Walch of Bor<strong>de</strong>wijk toch te zeer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand om niet vast te stellen, hoe volkomen<br />
mislukt <strong>de</strong>ze literaire poging is.<br />
Deze schetsen gaan alle over iets bovennatuurlijks. Geheimzinnige hon<strong>de</strong>n, welke<br />
verschijnen, droomen die uitkomen, geesten die <strong>voor</strong>spellingen doen, doo<strong>de</strong>n die<br />
terugkeeren vormen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwerpen. Daar is toch wel iets mee te doen, nietwaar?<br />
Deze stof is bovendien gewild in onzen tijd, waarin zoo velen die <strong>de</strong>n vasten grond<br />
verloren, zich wierpen in die ‘geestelijke stroomingen’, draaikolken welke zoo<br />
menigeen omlaag trokken.<br />
En Bor<strong>de</strong>wijk, om een <strong>voor</strong>beeld te noemen, hééft er hier en daar ook wel iets<br />
van gemaakt, al is ook hem wel af en toe het gevaar <strong>de</strong>r banaliteit te sterk gebleken.<br />
Ook Ivans probeer<strong>de</strong> het, reikte daarmee naar ‘<strong>de</strong> litteratuur’. Hij kwam niet ver<strong>de</strong>r<br />
dan <strong>de</strong> keuken.<br />
Want dat <strong>de</strong>ze verhalen een enkel serieus lezer zou<strong>de</strong>n vin<strong>de</strong>n, is onmogelijk.<br />
Elk griezelig historietje is niets dan een eentonig relaas. Menige ‘gemengd<br />
nieuws’-rubriek is smakelijker. Daar is geen enkel zinnetje, in al dit werk, dat ook<br />
maar iets meer is dan een me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling zon<strong>de</strong>r meer. Ie<strong>de</strong>re suggestie, ie<strong>de</strong>re<br />
stemming ontbreekt geheel. Zelfs <strong>de</strong> zeurigste stamgast zou zich schamen aan zijn<br />
tafeltje met zulke flauwe geschie<strong>de</strong>nissen aan te komen, waarin geen enkele aardige<br />
wending, noch beschrijving, noch uitbeelding is te vin<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> ‘pointe’ even<br />
zouteloos en onbeteekenend is als <strong>de</strong> telkens weer klagen<strong>de</strong> conclusie: ‘wie in<br />
godsnaam geeft mij <strong>de</strong> verklaring?’<br />
Deze ‘vreem<strong>de</strong> verhalen’ zijn niet raadselachtig, maar onnoozel, niet geheimzinnig<br />
maar kin<strong>de</strong>rachtig, niet bovennatuurlijk maar vervelend. De schrijver wil<strong>de</strong> iets<br />
griezeligs geven, en zou er niet in slagen, kin<strong>de</strong>ren naar bed te jagen.<br />
Deze mislukking is te betreuren. Doch er is een mogelijkheid, dat wij re<strong>de</strong>n tot<br />
verheuging zou<strong>de</strong>n hebben. Die mogelijkheid ligt in <strong>de</strong> kans, dat <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong>ze<br />
mislukking zal aanvaar<strong>de</strong>n.<br />
Indien <strong>de</strong> auteur Ivans zich van literaire experimenten onthoudt en zich bepaalt<br />
tot het lectuurgebied, dat hij eens blijk gaf te beheerschen, kunnen wij nog goe<strong>de</strong><br />
boeken van hem verwachten, welke, in hun eigen aard, een niet te ontkennen<br />
verdienste hebben.<br />
Want dat Ivans een aardigen <strong>de</strong>tective-roman kan schrijven, hebben zijn eerste<br />
werken aangetoond. Dat zij <strong>de</strong>sniettegenstaan<strong>de</strong> achteruitgingen, matter wer<strong>de</strong>n,<br />
verslapten, is zeer goed te verklaren uit een overproductie, die in het aanvankelijk<br />
succes zijn oorzaak vond.<br />
De eerste boeken <strong>de</strong>r G.G.-serie, door een toeval ontstaan, von<strong>de</strong>n een hartelijk<br />
onthaal en vele lezers; het was dus verklaarbaar, schoon niet verstandig, dat Ivans<br />
meer lever<strong>de</strong>, in korter tijd dan goed was <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hoedanigheid van zijn werk, dat<br />
juist een zorgvuldige en min of meer minutieuze bewerking eischt.<br />
In een paar jaar tijds schreef Ivans tien romans en verschillen<strong>de</strong> schetsen. Dit is<br />
te veel.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Maar indien hij zich <strong>de</strong>n tijd gunt tot het weloverdacht ontwerpen, het verzorgd<br />
uitwerken, en hij zich weet te beperken tot één, of hoogstens twee romans per jaar,<br />
dan zullen <strong>de</strong>ze ongetwijfeld <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> goe<strong>de</strong> eigenschappen bezitten, welke ‘De<br />
Man uit Frankrijk’, ‘Het Spook van Vöröshegy’ en <strong>de</strong> ‘Me<strong>de</strong>plichtigen’ tot aangename<br />
ontspannings-boeken maakten.<br />
W.G.N. DE KEIZER.<br />
Divagatie over expressionisme 1)<br />
Ei, visch niet met een zoo zwaarmoedig lokaas naar <strong>de</strong>zen stinkbaars,<br />
dien men wijsheid heet.<br />
SHAKESPEARE: De Koopman van Venetië.<br />
GOETHE meen<strong>de</strong> in een onzalig oogenblik 2) - toen zijn muze sliep, want déze<br />
bespotting hadd' ze nimmer geduld - dat dàtgene in een kunstwerk <strong>de</strong> hoofdzaak<br />
is, wat een proza-paraphrase ervan nà kan vertellen, m.a.w.: <strong>de</strong> i<strong>de</strong>e-kern. I<strong>de</strong>e-kunst<br />
dus.<br />
1) Hoewel één-en-an<strong>de</strong>r nog niet volkomen tot naar hier doordrong (het minst in <strong>de</strong> litteratuur)<br />
meenen <strong>de</strong> lie<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> <strong>voor</strong>hoe<strong>de</strong>, dat alle expressionisme reeds van <strong>voor</strong>eergisteren is.<br />
In<strong>de</strong>rdaad is het niet meer volmaakt ‘mo<strong>de</strong>rn’: Kunstenaar is men echter nimmer bij <strong>de</strong> gratie<br />
van ver- (of weinig)-gevor<strong>de</strong>rd-zijn in wat dan heet: mo<strong>de</strong>rniteit, maar bij gansch an<strong>de</strong>re<br />
gratiën (‘Niemand ist gut, weil er neu ist; Keine Kunst ist schlecht, weil sie an<strong>de</strong>rs ist’.<br />
(Edschmid).<br />
2) Gespräche mit Eckermann: 1827; maar Goethe wist ook - eveneens tegenover Eckermann,<br />
weer 1827: ‘Vielmehr bin ich <strong>de</strong>r Meinung: Je incommensurabeler und für <strong>de</strong>n Verstand<br />
unfassbarer eine poëtische Production, <strong>de</strong>sto besser’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
4<br />
Welaan: een kunstwerk met een i<strong>de</strong>e als kern, een zin tot grondslag en hoofdzaak,<br />
bestààt niet. Want al valt er ook <strong>voor</strong> hen, die <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke doelloosheid <strong>de</strong>r kunst<br />
niet voelen, zooal geen strèkking, dan toch een betèekenis uit een werk te puren,<br />
wanneer ook bij <strong>de</strong>n maker die strekking, of zelfs maar die beteekenis voòrzat, het<br />
peil van een allegorie zal zijn schepping(!), van marionetten zullen zijn menschen<br />
(!) bezwaarlijk te boven komen. Slechts <strong>de</strong>n heel-grooten gelukt het, <strong>de</strong>snoods huns<br />
ondanks en met eenig i<strong>de</strong>e hoogstens als bijzaak, geest en bloed zoo onscheidbaar<br />
te vermengen, in hun sterkste spanning niettemin, dat wij éen oogenblik <strong>de</strong> bei<strong>de</strong><br />
werel<strong>de</strong>n, en juist in hun grootst-mogelijke, (betrekkelijke) zelfstandigheid, in-èen<br />
gevoelen. Want nog immer schijnt mij het wezen van een kunstwerk te bestaan in<br />
<strong>de</strong> on<strong>de</strong>elbaarheid van: inhoud en vorm, van: <strong>de</strong>el en geheel - in het:<br />
organisch-gegroeidzijn. En indien het achteraf mogelijk is, éen van die bei<strong>de</strong> er<br />
afzon<strong>de</strong>rlijk uit te lichten, dan is zoo'n werk òf (als die hoofdzaak <strong>de</strong> inhoud is): een<br />
aangekleed, vermomd 1) probleem, allegorie, filosofie in franje - òf (als die hoofdzaak<br />
<strong>de</strong> vorm is): rhetoriek, fraze. Romain Rolland begreep wat Jean-Christophe moest<br />
zijn, opdat zijn werk een kùnstwerk ware: een mènsch - edoch, hij faal<strong>de</strong>: <strong>de</strong> man<br />
is er te einheitlich, te consequent, te principieel <strong>voor</strong>, en werd op z'n best: een<br />
wan<strong>de</strong>len<strong>de</strong> overtuiging. Men meent van Hamlet, dat hij het symbool, <strong>de</strong> verschijning<br />
is van <strong>de</strong> twijfeli<strong>de</strong>e - en zeker, dunkt me, dat is hij bij<strong>voor</strong>beeld on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re òok,<br />
maar niet dàt vòòr alles, niet dàt in hòofdzaak....<br />
Alles, dunkt me, wat er in een proza-paraphrase van een kunstwerk kan nà-verteld<br />
wor<strong>de</strong>n, is bijzaak, aller-bijzakelijkste bijzaak, en werken, die restloos in een<br />
commentaar te vangen zijn, beteekenen even zoo vele misgrepen als kunst. Neem<br />
het intusschen Shaw niet al te zeer kwalijk, dat hij nimmer an<strong>de</strong>rs te-werk-ging: hij<br />
is zich zijn on-artisticiteit waarschijnlijk ten volle bewust, hij preten<strong>de</strong>ert ten slotte -<br />
naar ik verwacht - geen kunstenaar te zijn; hij kiest volkomen in nuchteren moe<strong>de</strong><br />
zijn allegorieën, zijn marionetten; - en dàn kan men <strong>de</strong> vlijmscherpte van zijn intellect,<br />
<strong>de</strong> koelbloedige consequentie's zijner re<strong>de</strong> voluit apprecieeren. En waar<strong>de</strong>er als<br />
zòodanig bijna geheel Ibsen's, Hebbel's, X's en Y's oeuvre, maar niet als kunst. -<br />
Shakespeare ontsprong <strong>de</strong>n dans en geen duizend kunst-theoretici, psych-analytici<br />
zullen Hamlet of Lear klinken in <strong>de</strong> boeien hunner diagnoses - hem, noch zelfs zijn<br />
schaduw. - En men kwam en komt er toe <strong>de</strong>rgelijke i<strong>de</strong>ekunst expressionisme te<br />
gaan noemen 1) en men zegt dan bij<strong>voor</strong>beeld van een boom van Van Gogh, dat<br />
die: het algemeen-menschelijk symbool is van heel het Menschelijk Lij<strong>de</strong>n... en<br />
daarom Vincent: expressionist. Handhaaf <strong>de</strong>snoods <strong>de</strong> dwaasheid (in 't algemeen<br />
-) en ontoereikendheid <strong>de</strong>zer (hoogstens) termen-ter-on<strong>de</strong>rscheiding (natuurlijk:<br />
elke in<strong>de</strong>eling is verkeerd, niet enkel om zijn slechts persoonlijke geldigheid, maar<br />
reeds als remmend ingrijpen in <strong>de</strong> vloeien<strong>de</strong> werkelijkheid; doch: als wij<br />
psychologiseeren, theoretiseeren, diene <strong>de</strong> term, <strong>de</strong> begrenzing; dat ook -), nimmer<br />
dient eenig isme als ‘richting’, principe <strong>de</strong>n kunstenaar te lei<strong>de</strong>n, en Van Gogh is<br />
dan ook geen expressionist omdat zijn werken algemeen-menschelijke symbolen<br />
(expressies) van algemeen-menschelijke ziele-staten zou<strong>de</strong>n zijn, want krachtens<br />
diè eigenschap zijner werken kan men hem, in 't gunstigste geval: symbolist, allegorist<br />
waarschijnlijk eer<strong>de</strong>r, noemen - expressionist is hij (en hij is het, in<strong>de</strong>rdaad, ten<br />
<strong>de</strong>ele) krachtens heel an<strong>de</strong>re kenmerken, hoedanighe<strong>de</strong>n van zijn persoonlijkheid.<br />
1) Timmermans verraad<strong>de</strong> zijn onmacht in <strong>de</strong>ze (ook, of misschien juist Pallieter is: filosophie<br />
in franje) toen hij vóor in éen van zijn boeken schreef, dat hij het ‘met wat letterkun<strong>de</strong> omcierd’<br />
had.<br />
1) Huebner, Emmel, Edschmid, Goll (ook die nog), als theoretici, Kaiser, Werfel, Rubiner(!) als<br />
kunstenaars, vertegenwoordigen sprékend <strong>de</strong>ze opvatting; volmaakt expressionist naar het<br />
àn<strong>de</strong>re inzicht: Kurt Heynicke. Daartusschen in - wat dézen kant van <strong>de</strong> zaak aangaat,<br />
tenminste: Rilke, Kasack, Trakl. (mo<strong>de</strong>rn Duitschland biedt veel toelichtings-materiaal).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Expressionist is - dit als <strong>voor</strong>loopig ‘concretum’, in <strong>de</strong>n zin dien ik eraan hecht en<br />
uiteen zal zetten, wèl Kandinsky (<strong>de</strong> latere), niet Heckel. Maar (nog even<br />
teruggrijpen): herhaal<strong>de</strong>lijk hoort men tegenwoordig expressionist noemen <strong>de</strong>n<br />
vertolker van een bepaal<strong>de</strong> (min of meer afgeron<strong>de</strong>, gesloten) i<strong>de</strong>e, van een bepaald<br />
‘gevoel’ (‘algemeen-menschelijk’, <strong>voor</strong>al) - <strong>de</strong>n symbolist (naar b.v. Havelaar's veel<br />
juistere <strong>de</strong>finitie), wiens werken mij altijd onweerstaanbaar associaties opdringen<br />
met bazar-ausichten: Geloof, Hoop en Lief<strong>de</strong>. -<br />
Men meent dan: dit is niet <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>re lief<strong>de</strong> van twee toevallige menschen, dit<br />
is <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong> van Mensch tot Mensch, dit is een bizon<strong>de</strong>re verschijningsvorm van <strong>de</strong><br />
Groote, Al-omvatten<strong>de</strong> (hoofdletters vóór!) Kosmische Lief<strong>de</strong>, en men vindt, dat <strong>de</strong><br />
kunstenaar in die verbizon<strong>de</strong>ring, individualiseering <strong>de</strong>r groot-menschelijke principes<br />
- niet meer dan een aanduiding, een grooten omtrek behoeft te geven. Dit zegt men<br />
niet zoo botweg, want men prijst <strong>de</strong>n vorm, <strong>de</strong> <strong>de</strong>tails, maar: <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e is toch het<br />
glorie-moment, <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e is het Levend Beginsel. - Ik meen echter, dat in <strong>de</strong> uiterste<br />
verbizon<strong>de</strong>ring, dòorwerking van een (niet slechts <strong>de</strong>snòods, maar lièfst)<br />
on<strong>de</strong>finieerbaar ‘gevoel’, in <strong>de</strong> organisch-gegroei<strong>de</strong> verwerkelijking,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
5<br />
verbeelding, van een - en <strong>de</strong>snoods algemeenmenschelijke, maar niet i<strong>de</strong>ëele, niet<br />
principiëele - ‘stemming’ het wezenlijke van het leven zich zuiver<strong>de</strong>r spiegelt dan<br />
in eènig i<strong>de</strong>e-kunstwerk.<br />
Het i<strong>de</strong>e-expressionisme wordt veel gepredikt, veel daadwerkelijk beoefend, en<br />
het verheugen<strong>de</strong> bij <strong>de</strong> kunstenaars is (tegenover <strong>de</strong> dogmatische theoretici), dat<br />
veelal hun menschelijkheid, d.i. in dit geval: hun inconsequentie, hun ontrouw aan<br />
‘principes’, het wint; zoo maakte Gramatté, theoretisch uitgesproken<br />
i<strong>de</strong>e-expressionist, werken, die <strong>de</strong> starre allegorie zijner ‘bedoeling’ triomfantelijk<br />
bespotten; zoo zal steeds een echt artiest door-hèen en ondanks zijn: ‘schema’,<br />
zijn: ‘geraamte’, kùnst zien groeien - me<strong>de</strong> tot zijn eigen blij<strong>de</strong> verwon<strong>de</strong>ring - en<br />
alleen niet-begenadig<strong>de</strong>n leveren werken af, die van a tot z kloppen met hun<br />
bedoeling, principe, i<strong>de</strong>e. - Maar men late hun dat genoegen en men late <strong>de</strong>n<br />
an<strong>de</strong>ren theoretici het genoegen <strong>de</strong>rgelijk gemaakt werk ‘expressionisme’ te noemen,<br />
en men late mij het genoegen, dat niet te doen.<br />
Ter toelichting van wat mij, meer bizon<strong>de</strong>rlijk, expressionisme lijkt en ter<br />
rechtvaardiging van een <strong>de</strong>rgelijke werkwijze (hoewel <strong>de</strong> practijk eigenlijk <strong>de</strong>ze<br />
reeds rechtvaardigt: ‘mij en an<strong>de</strong>ren zijn <strong>de</strong>ze werken schoon’ -) kies ik <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r<br />
Rudolf Bauer; maar: ik-zelf ben <strong>de</strong> eerste om nadrukkelijk te bevestigen, dat àlle<br />
kunsttheorie en -beschouwing een secundaire arbeid is (<strong>de</strong>n critischen niet-schepper,<br />
of <strong>de</strong>n schepper-op-non-activiteit toebe<strong>de</strong>eld - terzij<strong>de</strong>: ook kunst-zelf-scheppen is<br />
‘secundaire arbeid’: reproduceeren n.l. van leven - en <strong>de</strong> steeds tot-berstens-toe<br />
met vitaliteit gela<strong>de</strong>ne zou aan <strong>de</strong>n ‘vloek’ van het (her)scheppen niet toekomen ...)<br />
niet bij-machte het wezen van eenig kunstwerk ook maar aan te raken, laat staan<br />
te: verklaren. Op z'n best omschrijft men het intuïtiefen intellectueel-vatbare <strong>de</strong>el<br />
van een werk, van <strong>de</strong> mentaliteit van zijn maker, nimmer <strong>de</strong> vluchtige, on<strong>de</strong>finieerbare<br />
essence; hoogstens <strong>de</strong>n neerslag daarvan in onzen geest, ons gemoed. Want het<br />
schijnt mij, dat wij, in het oogenblik dat het kunstwerk ons ontvangt en wij het<br />
kunstwerk ontvangen, even, in <strong>de</strong> uiterste verijling onzer persoonlijkheid, in haar<br />
blanksten, gespannen staat, een moment (tijdstip) bereiken, waarin wij een<br />
trillend-evenwichtige rust (éen-zijn) ervaren, die echter vlak daarna zich reeds weer<br />
moment (in mechanisch-geestelijken zin) voelt en roept om haar tegen<strong>de</strong>el - (zoo<br />
is ie<strong>de</strong>re ‘eenheid’ op haar beurt weer (slechts) moment, waarna het vereenigd met<br />
haar tegen-moment een ‘eenheid’ vormt, die eveneens weer (slechts) moment is<br />
... en zoo <strong>voor</strong>t). Tot die ‘eenheid’ voert gèen beschouwing.<br />
Bauer schept zoò: (en er is misschien geen wezensverschil tusschen bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Hesse en Heynicke, tusschen im- en ex-pressionisme, en verschilt slechts <strong>de</strong> weg,<br />
het medium, <strong>de</strong> mentaliteit van <strong>de</strong>n kunstenaar en daarover gaan onze smaken,<br />
proen-contra's: want hopeloos-geborneerd lijkt mij <strong>de</strong> man, die zegt Whitman wèl,<br />
maar Wil<strong>de</strong> niet te aanvaar<strong>de</strong>n (<strong>de</strong>n mènsch tegenover <strong>de</strong>n ‘aestheet’), Tolstoï wèl,<br />
maar Hoffmann niet (<strong>de</strong>n realist tegenover <strong>de</strong>n romanticus): een veiliger houding<br />
overigens, dan die bei<strong>de</strong> aanvaardt -): als neerslag van een on<strong>de</strong>finieerbaar ‘gevoel’<br />
groeit (of staat plotseling) een vizioen <strong>voor</strong> zijn (‘innerlijk’) oog, en als ‘<strong>de</strong> droom<br />
hem in <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n gestegen’ is, beeldt hij dien. - Al te eenvoudig-geschematiseerd<br />
stel ik het <strong>voor</strong> - in <strong>de</strong>r daad - maar in abstracto is zoo het proces.<br />
Het on<strong>de</strong>rscheid met <strong>de</strong>n impressionist is in hoofdzaak dit: dat déze nimmer,<br />
Bauer (c.s.) bij ‘<strong>voor</strong>keur’ werken: ‘met <strong>de</strong> oogen dicht’; dat namelijk <strong>de</strong><br />
tastbaar-reëele buitenwereld noch als motief (te volgen: naturalisme of: te<br />
verdraaien), noch als uitdrukkings-materiaal aan het totstandkomen van het<br />
expressionistische kunstwerk <strong>de</strong>elneemt, zoodat het vrij van en onvergelijkbaar met,<br />
schier relatie-loos nàast <strong>de</strong> natuur komt te staan, hoogstens bij elkaar te rubriceeren<br />
als bei<strong>de</strong>: openbaringen van <strong>de</strong>n geest. Of in het vizioen niet ook<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
vroegerbuiten-zich-waargenomen kleur-en-vlak- en an<strong>de</strong>re combinatie's verwerkt<br />
zijn, is moeilijk bepaalbaar. Het vizioen dus, gevoed en bij <strong>voor</strong>tduring gedrèven<br />
door het primaire ‘gevoel’, gemengd met veel persoonlijke elementen (n'en déplaise<br />
<strong>de</strong> theorie en prediking van het ònpersoonlijke door dèze expressionisten 1) wordt<br />
beeld, dat in <strong>de</strong>n beschouwer het ‘gevoel’, waaruit het groei<strong>de</strong>, min of meer daarmee<br />
overeenkomstig teweeg brengt. Het proces is zòo samen te vatten: ‘gevoel’ ... vizioen<br />
... werk ... ‘vizioen’ ... ‘“gevoel”’.<br />
En <strong>de</strong> rechtvaardiging blijve nog maar achterwege: ‘<strong>de</strong> practijk bewijst alles’. Het<br />
feit namelijk, dat ook een werk (misschien zelfs juìst een werk) dat zoò ontstaat ons<br />
daàr kan brengen, waar wij door kunst immer - en gaarne - gebracht wor<strong>de</strong>n, is een<br />
borg <strong>voor</strong> <strong>de</strong> levensvatbaarheid ervan. Maar: als er over pro-en-contra's<br />
gepolemiseerd moet wor<strong>de</strong>n, over: het doel <strong>de</strong>r kunst, over: kunst en menschheid,<br />
over: a-, b-, c-isme, over: individualisme en <strong>de</strong> gruttersconferentie - bij het (relatieve?)<br />
inzicht in <strong>de</strong> relativiteit aller waar<strong>de</strong>n - in godsnaam - ik ben bereid.<br />
H. MARSMAN.<br />
1) Die van ‘Der Sturm’ hoofdzakelijk; vergelijk Lothar Schreyer: Die neue Kunst (Sturm, jaargang<br />
X, pag. 66, 83, 103, 118).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />
VII<br />
Het dure boek.<br />
6<br />
DE prijzen wor<strong>de</strong>n waarlijk buitensporig. Men herinnert zich <strong>de</strong> verontwaardiging<br />
van het publiek, toen, verle<strong>de</strong>n jaar, <strong>de</strong> uitgevers <strong>de</strong>n boekenprijs bepaal<strong>de</strong>n op frs.<br />
7. -. De meeste uitgevers zwichtten <strong>voor</strong> dat protest; doch langzamerhand, van <strong>de</strong>n<br />
eenen toeslag op <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren, heeft <strong>de</strong> prijs van het Fransche boek weer <strong>de</strong> fatale<br />
bovenste sport bereikt ... en (waar zal mij die figuur heenvoeren?), zelfs<br />
overschre<strong>de</strong>n! Zoo zweeft hij nu in <strong>de</strong> ruimte, dreigen<strong>de</strong> naar bene<strong>de</strong>n te storten,<br />
en van het wankel gebouw on<strong>de</strong>r zijn bree<strong>de</strong>n voet een volkomen ruïne te maken!<br />
De Nouvelle Revue Française gaf zooeven een nieuwen druk uit van Paul<br />
Clau<strong>de</strong>l's Le Père humilié, op dun papier en <strong>voor</strong> zeven francs, - en<br />
Plon-Nourrit - ziedaar <strong>de</strong> voltigeur boven het lad<strong>de</strong>rtje! - liet ons <strong>voor</strong> J. en J.<br />
Tharaud's L'ombre <strong>de</strong> la Croix frs. 7.50 neerleggen!<br />
Waar moet dit heen?<br />
Laten wij eens hooren wat Eugène Montfort er over <strong>de</strong>nkt, in zijn artikel Il faut<br />
sauver le livre français, verschenen in <strong>de</strong> Figaro: ‘Om <strong>de</strong>n boekenprijs<br />
tot op een normaal peil te verlagen, moet eerst het zoo dure papier afslaan. Te dien<br />
ein<strong>de</strong> moet <strong>de</strong> vervaardiging van het boek geschie<strong>de</strong>n in ste<strong>de</strong>n, waar <strong>de</strong><br />
inkoopprijzen <strong>de</strong>r fabricagebenoodigdhe<strong>de</strong>n zoo billijk mogelijk zijn. Misschien ware<br />
het mogelijk - zoo werd reeds van an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong> geopperd - in Roemenië een groote<br />
uitgeversfirma op te richten, waar, op Roemeensch papier, goedkoope Fransche<br />
uitgaven wor<strong>de</strong>n gedrukt. Het is eveneens bekend dat een Parijsche uitgever<br />
binnenkort <strong>de</strong> publicatie zal on<strong>de</strong>rnemen van een reeks boeken die hij te Weenen<br />
op Oostenrijksch papier zal laten verschijnen; een an<strong>de</strong>re firma overweegt hetzelf<strong>de</strong><br />
plan te Amsterdam tot uitvoering te brengen. Zoo zou Amsterdam, evenals in <strong>de</strong><br />
XVIIIe eeuw, een centrum wor<strong>de</strong>n van Fransche uitgaven. Want men wete wel, dat<br />
in dien tijd <strong>de</strong> Fransche boeken niet alleen wegens <strong>de</strong> grootere vrijheid van drukpers<br />
te Amsterdam verschenen, maar ook omdat <strong>de</strong> papier-prijs en <strong>de</strong> zetkosten er veel<br />
geringer waren dan in Frankrijk. De verwezenlijking van al <strong>de</strong>ze plannen zou tot dit<br />
eigenaardig resultaat lei<strong>de</strong>n: vanuit Boekarest zou <strong>de</strong> Fransche Gedachte zich naar<br />
het Oosten versprei<strong>de</strong>n, en vanuit Amsterdam tot in het beschaaf<strong>de</strong> Westen<br />
doordringen ...<br />
‘La Première Classe’.<br />
Ie<strong>de</strong>reen kent Dau<strong>de</strong>t's typisch meesterwerkje La Dernière Classe, het<br />
verhaal van een jongetje uit <strong>de</strong>n Elzas, dat na <strong>de</strong>n Fransch Duitschen oorlog<br />
Monsieur Hamel, zijn Franschen on<strong>de</strong>rwijzer, vervangen ziet door een Duitscher,<br />
Herr Klotz (Le nouveau Maître). Toen, bijna vijftig jaar later, Herr Klotz opnieuw<br />
door <strong>de</strong> politieke gebeurtenissen over <strong>de</strong> nieuwe grenzen werd gezet, en <strong>de</strong> Elzasser<br />
jeugd we<strong>de</strong>rom haar Monsieur Hamel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schoolbanken mocht begroeten,<br />
kwam <strong>de</strong> Amerikaan Donald Harper op <strong>de</strong> gedachte, twee prijzen, resp. 1000 en<br />
500 frs. groot, uit te loven <strong>voor</strong> het beste werk - gedrukt of manuscript - weergeven<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong> indrukken, op <strong>de</strong>zen ‘Eersten Schooldag’ ervaren. De Jury is thans vastgesteld<br />
en bestaat o.m. uit Emile Boutroux, Brieux, Madame Saint-René Taillandier, e.a.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Een hand vol kleine nieuwe uitgaven.<br />
- Ferenczi brengt een nogal aardig boekske van Lucie Delarue-Mardrus: Le<br />
Château Tremblant (Fr 0.95, Parijs 19<strong>20</strong>). Ook ditmaal is <strong>de</strong> niet<br />
onverdienstelijke schrijfster aan het vertellen gegaan over kin<strong>de</strong>ren. Bij twee<br />
boerenkin<strong>de</strong>rtjes uit Normandië, wordt een rijk meisje van mysterieuze afkomst,<br />
Lucrèce, in <strong>de</strong>n kost gedaan. Het aristocratische kind werd door twee even<br />
geheimzinnige en even rijke dames in een auto gebracht, en van haar onbeken<strong>de</strong><br />
familie wordt nooit meer iets vernomen. Lucette - zoo heet ze nu - raakt door <strong>de</strong><br />
on<strong>voor</strong>zichtigheid en <strong>de</strong> bijgeloovige domheid van <strong>de</strong> boertjes in een (ook al weer)<br />
geheimzinnig kasteel, ‘Le Château Tremblant’, verdwaald, en verdwijnt er ook weer<br />
even mysterieus. Na jaren komen <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r en dier echtgenoot, niet <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r van<br />
Lucrèce, het meisje opeischen, natuurlijk tevergeefs. De tot nu toe verzwegen<br />
waarheid van Lucette's verdwijning moet thans wel bekend wor<strong>de</strong>n, en men vindt<br />
in <strong>de</strong> ruïnen het kleine, halfvergane geraamte ... Wij lazen het werkje aan <strong>de</strong> heerlijke<br />
Normandische kust ... en von<strong>de</strong>n het misschien daarom aardiger dan het in<br />
werkelijkheid is.<br />
In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> uitgave, die uitsluitend ‘oeuvres inédites’ brengt van he<strong>de</strong>ndaagsche<br />
groote romanschrijvers: Prévost, Lichtenberger, Francis <strong>de</strong> Miomandre, Edmond<br />
Jaloux, e.a. (het zijn onoogelijke boekjes van 126 pagina's, klein en bleek gedrukt<br />
en met een affreus ge<strong>de</strong>coreerd geel papiertje als omslag), lazen wij met veel<br />
genoegen een bun<strong>de</strong>l Psychologieën (No. 1) van <strong>de</strong>n zielekenner Marcel Prévost<br />
(Femmes et Maris) fr. 0.95, (19<strong>20</strong>). Op welke levendige wijze weet hij ons in<br />
korte, anecdotische novellen verschillen<strong>de</strong> typen <strong>voor</strong> te stellen, in on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
verhalen <strong>de</strong> gecompliceerdheid <strong>de</strong>r vrouwenziel aan te toonen! In zijn studie<br />
Jalousie mo<strong>de</strong>rne geeft hij <strong>de</strong> ontleding van het jaloeziegevoel in <strong>de</strong> lief<strong>de</strong><br />
vol-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
7<br />
gens een theorema dat hier op neerkomt: ‘Bij onze tijdgenooten is <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>sjaloezie<br />
samengesteld uit een ietsje hartstocht, en een massa conventie. En <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgrond<br />
<strong>de</strong>zer conventie is doo<strong>de</strong>envoudig eigenlief<strong>de</strong>’. Het verhaal dat <strong>de</strong>ze stelling staaft<br />
lazen wij vroeger on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel La jolie Sorcière, besproken in D.G.W. van<br />
15 Febr. 19<strong>20</strong>. Adrien (pp. 44-48) leert eens te meer hoe dwaas het is, het huwelijk<br />
op passie alleen te grondvesten. Na <strong>de</strong> aardige kin<strong>de</strong>ridylle, beschreven in La<br />
Cave à Liqueurs volgt een beel<strong>de</strong>nserie Profils <strong>de</strong> Maris die om hun<br />
levendigheid en geestige bondigheid aan <strong>de</strong>n grooten La Bruyère herinneren. In<br />
Puérilités wonen wij het ontwaken bij van een Chérubinzieltje en zien wij<br />
tegelijkertijd hoe <strong>de</strong> zich <strong>voor</strong> het eerst manifesteeren<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> bij <strong>de</strong>n jongen man<br />
eerlijk, spontaan en schuchter, bij het jonge meisje sceptischer is, en <strong>voor</strong>al reeds<br />
haar zin <strong>voor</strong> intrige en haar onbetrouwbaarheid in actie brengt. Maxime is <strong>de</strong><br />
echtgenoot die verstandig en objectief kan na<strong>de</strong>nken over het bedrog zijner vrouw<br />
en zich in zijn lot weet te schikken als een wijze. Een aardig intrigetje à la Mendès<br />
is <strong>de</strong> novelle in briefvorm L'Aumônier, terwijl Simone et le bon Dieu op<br />
humoristische manier bewijst, welk een <strong>voor</strong> henzelf verkeer<strong>de</strong>n indruk<br />
kerkelijk-vromen in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rziel wekken door hun <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren immers nog min<strong>de</strong>r<br />
dan <strong>voor</strong> henzelf begrijpelijke zoogenaam<strong>de</strong> symbolische <strong>voor</strong>stellingen. En in het<br />
slotstuk Philosophie vernemen wij, aan welke <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>n een goed Fransch<br />
huwelijksleven dient te voldoen: ‘Gewoonlijk is in Frankrijk <strong>de</strong> vrouw <strong>de</strong> wijste en<br />
<strong>de</strong> meest verdraagzame; in sommige Slavische lan<strong>de</strong>n is het tegenovergestel<strong>de</strong><br />
eer<strong>de</strong>r waar; maar in of buiten Frankrijk is verdraagzaamheid <strong>de</strong> eerste eisch. Het<br />
gaat hiermee als met <strong>de</strong> kleine “<strong>voor</strong><strong>de</strong>elen”, die ons dienstpersoneel zich verschaft.<br />
Er zijn dienstbo<strong>de</strong>n die je openhartig-weg bestelen, maar <strong>de</strong> meeste stellen zich<br />
tevre<strong>de</strong>n met onschuldige gapperijtjes; als je die niet door <strong>de</strong> vingers ziet, loopen<br />
ze allemaal van je weg ...’.<br />
Marcel Prévost's Femmes et Maris brengt niets wat een teeken <strong>de</strong>s tijds<br />
mag heeten. Maar het amuseert, en leert veel over <strong>de</strong> onvergankelijke kernze<strong>de</strong>n<br />
van het Fransche volk.<br />
In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> uitgave (No. 2) verscheen Edmond Jaloux Vous qui faites<br />
l'endormie ... Het is wellicht bekend, dat Edmond Jaloux <strong>voor</strong> eenige maan<strong>de</strong>n<br />
door <strong>de</strong> Académie Française bekroond werd <strong>voor</strong> het ensemble van zijn werken.<br />
Maar min<strong>de</strong>r bekend is het wellicht, dat Marcel d'Albaret twintig jaar is en tot die<br />
categorie romantische verlief<strong>de</strong>n behoort, die het water drinken uit een openbare<br />
fontein, waarin <strong>de</strong> Gelief<strong>de</strong>, i.c. Madame <strong>de</strong> Dainnamare, zich even heeft gespiegeld,<br />
en die 's avonds, bij maanlicht natuurlijk, geknield liggen <strong>voor</strong> het donkere<br />
slaapkamervenster hunner aangebe<strong>de</strong>ne (resp. pp. 9 en 36). Dit vervelen<strong>de</strong> boekje,<br />
dat, o symbool door het on<strong>de</strong>rbewustzijn eens slordigen bin<strong>de</strong>rs geschapen, bij<br />
ie<strong>de</strong>r blad dat men omslaat, een blad ver<strong>de</strong>r uit elkaar valt, lazen wij slechts tot<br />
zoowat blz. 50, en we kunnen dus <strong>de</strong>n lezer niet verklaren, wat Edmond Jaloux met<br />
zijn eigenaardigen titel bedoelt. Maar dat hoeft ook niet, want we zullen niemand<br />
aanra<strong>de</strong>n, dit romanwerk van het ordinairst allooi te lezen.<br />
J.H. Rosny Jeune: La Petite Nielle. Fernan<strong>de</strong> Etcher, zoo lezen wij in dit<br />
bij Flammarion verschenen boekje (Une Heure d'Oubli ..., Nr. 44, 19<strong>20</strong>, frs.<br />
0.45) is bestemd om <strong>de</strong> vrouw te wor<strong>de</strong>n van haar vroeger speelmakkertje, Jacques<br />
Macauran, thans beroemd mathematicus te Parijs, die bij Fernan<strong>de</strong> in zijn vroegere<br />
woonplaats Bayonne uit komt rusten van zijn zenuwsloopen<strong>de</strong>n arbeid. Niet met<br />
haar evenwel doch met haar vriendin Danielle <strong>de</strong> Labesque, komt het huwelijk tot<br />
stand. Na welke zielsprocessen, aarzelingen en overwinningen op conventie, op<br />
egoïsme en afgunstigheid, - dàt verhaalt Rosny <strong>de</strong> Jongere in dit mooi, met<br />
menschkundige opmerkingen doorzaaid verhaal, dat het lezen overwaard is.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Necrologie.<br />
Voor eenige maan<strong>de</strong>n overleed te Marseille, zijn geboortestad, op 88-jarigen leeftijd<br />
Charles Mérouvel, eigenlijk Chartes Chartier, een romanschrijver van<br />
een schier ongeëvenaar<strong>de</strong> vruchtbaarheid. Van <strong>de</strong>zen auteur, wiens genre <strong>de</strong><br />
populaire roman was, geeft <strong>de</strong> catalogus van <strong>de</strong>n Franschen boekhan<strong>de</strong>l 53 werken<br />
op, <strong>voor</strong> het meeren<strong>de</strong>el uit twee of drie <strong>de</strong>elen bestaan<strong>de</strong>!<br />
- Op zestigjarigen leeftijd overleed te Parijs Madame Jeanne Lapauze-Loiseau,<br />
bekend on<strong>de</strong>r haar schrijfstersnaam Daniel Lesueur, geb. in 1860, die haar<br />
loopbaan begon als dichteres en naam maakte door haar psychologische<br />
romanwerken, waarvan <strong>de</strong> beroemdste zijn: Marcelle, Nietzschéenne (die<br />
<strong>de</strong> energie verheerlijkt), Invincible Charme (waarin <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> wordt beschreven<br />
van een Duitsch officierszoon <strong>voor</strong> een Fransche officiersdochter, een aantal<br />
feuilleton-achtige avonturenromans die bij het publiek en serieuze critici wel in <strong>de</strong>n<br />
smaak vielen, Calvaire <strong>de</strong> Femme, Madame <strong>de</strong> Ferneuse etc. Haar<br />
critieken waren zeer gewaar<strong>de</strong>erd; haar vurig feminisme spreekt uit vele harer<br />
romans.<br />
Goedkoope Herdrukken.<br />
In <strong>de</strong> serie Une Heure d'Oubli... verschenen:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
8<br />
Nr. 46, Argile <strong>de</strong> Femme, door Paul Hervieu (geb. te Neuilly, 1857, gestorven<br />
te Parijs, 1916), zes sarcastisch-humoristische schetsen, waarvan L'Esquimau<br />
en Krab uitmunten door hun bittere realiteit, en waarvan <strong>de</strong> laatste, Guignol,<br />
een uiterst treurigen indruk nalaat; - Nr. 47, Le Roman d'un Ménage, aan<br />
Michel Provins' Heures Conjugales ontleend, geeft in een vlotten dialoogvorm<br />
weer eens een kijk op <strong>de</strong>n droevigen toestand van een Fransch huwelijk, gesloten<br />
tusschen een totaal onervaren bakvischje, Huguette, en een gewetenloozen<br />
bruidschatjager, Roger <strong>de</strong> Collanges. Het overspel, waar men van begin af aan het<br />
<strong>voor</strong>gevoel van heeft, blijft ook werkelijk niet uit, doch <strong>voor</strong> <strong>de</strong> buitenwereld blijft <strong>de</strong><br />
schijn behou<strong>de</strong>n van een gelukkige verbintenis, gelijk een gave schil om een<br />
wormstekige vrucht. - No. 48, Marcel Prévost's Poupette, (uit zijn Fausse<br />
Bourgeoise), houdt ons gezellig een uurtje bezig met <strong>de</strong> levensgeschie<strong>de</strong>nis<br />
van een allerliefst ateliermeisje; het is een fatsoenlijke, zacht-ontroeren<strong>de</strong><br />
geschie<strong>de</strong>nis, ondanks <strong>de</strong> jolige allures van <strong>de</strong>n aanvang en van <strong>de</strong> bei<strong>de</strong><br />
omslagplaatjes: zij <strong>de</strong>elt ons <strong>de</strong> kalme voldoening mee van een overwinning op<br />
banale zinnelijkheid en gemakkelijken wellust. Een goed boekje ten<br />
De ‘tweeling-schrijvers’ MAX en ALEX FISCHER<br />
slotte. - In No. 49 hebben <strong>de</strong> directeuren <strong>de</strong>r uitgave, Max en Alex Fischer, hun<br />
cliëntele weer wat stof tot lachen gegeven met hun Après vous, mon<br />
Général! ... Deze allervermakelijkste geschie<strong>de</strong>nis vertelt, zooals gewoonlijk met<br />
veel woordspelingen en met charges tegen <strong>de</strong> Fransche bureaucratie <strong>de</strong>r ministeries<br />
en het beheer <strong>de</strong>r spoorwegen, <strong>de</strong> ingewikkel<strong>de</strong> gevolgen van een vergissing,<br />
waardoor, na hun overlij<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> rijke generaal Hector <strong>de</strong> Poulpiquet du Retourg in<br />
<strong>de</strong> doodkist <strong>de</strong>r arme, tegelijkertijd gestorven weduwe Ernestine Mongénie<br />
terechtkwam, en <strong>de</strong> familie <strong>de</strong>zer goe<strong>de</strong> dame <strong>de</strong> lijkkist ontving met het stoffelijk<br />
overschot <strong>de</strong>s gefortuneer<strong>de</strong>n krijgsmans. - L'Amour et le Plaisir, gevolgd<br />
door Les Petits Messieurs <strong>de</strong> Nèvres door Henri <strong>de</strong> Régnier (geb. te<br />
Honfleur in 1864), behoort tot die gewaag<strong>de</strong>, profane letterkun<strong>de</strong> die tot een<br />
on<strong>de</strong>ugend me<strong>de</strong>glimlachen dwingt, maar op wier strekking <strong>de</strong> Kerk wel niet bijster<br />
gesteld zal zijn. (No. 50). Zij vertellen, soms met een gewaag<strong>de</strong>n wellust,<br />
lief<strong>de</strong>savonturen van niet altijd even zuiver allooi en zijn ontleend aan zijn<br />
novellenbun<strong>de</strong>l Couleur du Temps; het eerstgenoem<strong>de</strong> was in 1906<br />
afzon<strong>de</strong>rlijk te Parijs verschenen, <strong>voor</strong> rekening van <strong>de</strong>n schrijver. - Als altijd geestig,<br />
als altijd <strong>de</strong> vereeuwiger van Parijsche overspelverhalen, als altijd <strong>de</strong> weergalooze<br />
vrouwenkenner en zielvorscher, verhaalt Marcel Prévost ons in La peur <strong>de</strong><br />
L'Enfer (No. 51), hoe Paulette Valenty bijna haar ontrouwen man met gelijke<br />
munt betaal<strong>de</strong>. Inhoud: sinds lang bekend! Vorm: eerste kwaliteit humor. Wel waard,<br />
gelezen te wor<strong>de</strong>n. - Deel 154 van <strong>de</strong> Nelson-uitgave brengt ons twee verhalen van<br />
Jules Claretie (1840-1913), een uit <strong>de</strong>n Franschen Revolutietijd, Les Huit Jours<br />
du Petit Marquis, het met zachte melancolie weergegeven relaas van 't lij<strong>de</strong>n<br />
en het leven van Markies Hector <strong>de</strong> Beauchamp d'Antignac, banneling in het groote<br />
mistige Lon<strong>de</strong>n; en Carlos et Cornélius, een hartstochtelijk geschreven<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
verhaal van haat en ijverzucht tusschen twee Hollandsche Noordpoolreizigers uit<br />
het mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r vorige eeuw.<br />
- Van Charles Henri Hirsch, die niet eens altijd geestig is als hij zijn pen wijdt aan<br />
pornographie en die zoo zot zijn naam bedierf door zijn quasi-Hollandschen roman<br />
La Ville Dangereuse, (net zoo Hollandsch als <strong>de</strong> Eiffeltoren), verscheen in<br />
herdruk Une Tête légère, (‘Une Heure d'Oubli’, No. 17), dat o.m. alle<br />
dramatische eenheid mist: nu eens hou je het <strong>voor</strong> een charge tegen gewetenlooze<br />
gerechtsmannen, dan weer wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zen, weliswaar met spot, doch niet antipathiek<br />
<strong>voor</strong>gesteld. De jolige ge<strong>de</strong>elten zijn het wat àl te, - en daardoor lijkt <strong>de</strong> tragiek van<br />
het tragische een parodie.<br />
De stand <strong>de</strong>r he<strong>de</strong>ndaagsche poëzie in Frankrijk.<br />
Francis Carco, romanschrijver en dichter, geeft in La Poésie 1) een overzicht van<br />
<strong>de</strong>n toestand <strong>de</strong>r poëzie onzer dagen in Frankrijk. Ofschoon <strong>de</strong><br />
1) Uitg. E. Sansot. Parijs, 1919, fr. 2.25.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
9<br />
auteur geen nieuwe gezichtspunten opent en zich niet on<strong>de</strong>rscheidt door een zeer<br />
persoonlijke meening omtrent richtingen en dichters van <strong>de</strong> laatste <strong>de</strong>rtig jaar, is<br />
het boekje wel geschikt om <strong>de</strong>n leek een kijk te geven op <strong>de</strong>n aard van <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne<br />
(Cliché MANUEL)<br />
JULES CLARETIE in zijn werkkamer.<br />
poëzie en hem op <strong>de</strong> hoogte te stellen van <strong>de</strong> bedoelingen <strong>de</strong>r <strong>voor</strong>naamste<br />
‘scholen’, zooals het Unanimisme van Jules Romains, het Spiritualisme van André<br />
Delacour, het Neo romantisme van Joussain, Beauduin's Paroxysme en Barzun's<br />
Dramatisme, dat wij <strong>de</strong> orchestratie <strong>de</strong>r poëzie mogen noemen 1) . Verhaeren<br />
en Whitman, zoo lezen wij op pag. 69, oefenen op <strong>de</strong> huidige dichtkunst slechts<br />
een geringen invloed uit, dien het buitenland vaak overschat. Want naast het aantal<br />
groepen revolutionnairen die Verhaeren, Whitman of Marinetti volgen, en die <strong>de</strong>n<br />
algemeenen naam van futuristen kunnen dragen, blijft <strong>de</strong> traditie <strong>voor</strong>tleven als<br />
<strong>de</strong> sterkste en standvastigste uiting van <strong>de</strong>n Franschen geest.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
[Boekenschouw]<br />
Godsdienst; paedagogie; letterkun<strong>de</strong><br />
In <strong>de</strong>n réveilkring, door Everard Gewin. - (Hollandia-drukkerij, Baarn<br />
19<strong>20</strong>).<br />
Wanneer er na Allard Pierson over het Réveil wordt geschreven, gaat men<br />
onwillekeurig latere geschriften met <strong>de</strong> ‘Ou<strong>de</strong>re Tijdgenooten’ vergelijken. Toch is<br />
een <strong>de</strong>rgelijke vergelijking in verreweg <strong>de</strong> meeste gevallen onbillijk, zij is het stellig<br />
ook bij het boek van <strong>de</strong>n heer Gewin, die allerminst met <strong>de</strong> pretentie naar voren<br />
treedt iets te geven wat met Pierson's boek zou kunnen wor<strong>de</strong>n vergeleken, maar<br />
1) Zie hierover C.P. van Rossem, Het Mo<strong>de</strong>rne Fransche Tooneel, Uitg. Fransche<br />
Kunst, No. VII, Sijthoff, Lei<strong>de</strong>n, 1918, pp. 69-70.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
uitsluitend over allerlei personen en toestan<strong>de</strong>n die hem in het Réveil interesseeren<br />
wenscht te verhalen. Ofschoon hij zich geen geestverwant van <strong>de</strong> mannen en<br />
vrouwen van het Réveil weet, is het hem toch gelukt <strong>de</strong>n geest van het Réveil te<br />
verstaan en weet hij onze belangstelling <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n kring waarin hij ons introduceert<br />
op te wekken en levendig te hou<strong>de</strong>n.<br />
Het boek valt in vier hoofdstukken uiteen: ‘Van <strong>de</strong> ontwaking’, ‘Mevrouw Groen<br />
van Prinsterer’, ‘Dr. A. Capadose’, ‘Da Costa en De Clercq’, van welke het twee<strong>de</strong><br />
en <strong>de</strong>r<strong>de</strong> hoofdstuk reeds eer<strong>de</strong>r el<strong>de</strong>rs zijn verschenen. Ik heb <strong>de</strong>n indruk dat <strong>de</strong><br />
schetsen over Capadose en Da Costa en De Clercq het best zijn geslaagd. Vooral<br />
het hoofdstuk over Capadose, een man die reeds lang meer <strong>de</strong> aandacht verdien<strong>de</strong>,<br />
is met lief<strong>de</strong> geschreven. De schrijver verhaalt ons hoe Capadose, <strong>de</strong> leerling van<br />
Bil<strong>de</strong>rdijk en vriend van Da Costa, als dokter te Amsterdam tot het christendom<br />
overging en tegelijk met <strong>de</strong>n heer en mevrouw Da Costa gedoopt werd; hoe hij <strong>de</strong><br />
practijk als medicus neerleg<strong>de</strong>, zich vervolgens te Scherpenzeel vestig<strong>de</strong> en daar<br />
druk bezochte conventikelen hield. Vooral in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> geduren<strong>de</strong> welke hij, na<br />
Scherpenzeel te hebben verlaten, te <strong>Den</strong> Haag woon<strong>de</strong>, tracht <strong>de</strong> heer Gewin ons<br />
hem in zijn strijd tegen <strong>de</strong>n geest <strong>de</strong>r eeuw, <strong>voor</strong>al ook tegen <strong>de</strong> vaccinatie, te<br />
schetsen.<br />
Op ongeveer eenzelf<strong>de</strong> wijze als over Capadose, verhaalt <strong>de</strong> schrijver over Da<br />
Costa en De Clercq. Bij <strong>de</strong> beschouwing van het leven van Da Costa staat <strong>de</strong> auteur<br />
achtereenvolgens stil bij zijn verhouding tot Bil<strong>de</strong>rdijk, het huwelijk van Da Costa<br />
met zijn nichtje Hanna Belmonte, terwijl <strong>voor</strong>al ook ‘De Bezwaren tegen <strong>de</strong>n Geest<br />
<strong>de</strong>r Eeuw’ en an<strong>de</strong>re polemieken aan een uitvoerige bespre-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
10<br />
king wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rworpen. Na <strong>de</strong> schets van Da Costa teekent <strong>de</strong> heer Gewin ons<br />
De Clercq in zijn innerlijk leven, hoe teer hij met zichzelf omging, hoe hij religieus<br />
steeds beslister werd, maar tegelijk bevreesd was <strong>voor</strong> een te strak doorgevoerd<br />
exclusivisme bij Da Costa. Wie het dagboek van De Clercq in <strong>de</strong> uitgave van Pierson<br />
kent, weet hoe De Clercq juist op religieus gebied over Da Costa dacht en verwon<strong>de</strong>rt<br />
zich er niet over, dat juist dit dagboek het belangrijkste materiaal <strong>voor</strong> het laatste<br />
hoofdstuk heeft geleverd.<br />
Ofschoon ook De Clercq invloed op <strong>de</strong> religieuze ontwikkeling van <strong>de</strong>n heer<br />
ISAÄC DA COSTA in 1882.<br />
Naar een olieverfschil<strong>de</strong>rij van PIENEMAN DEN OUDERE<br />
en mevrouw Groen oefen<strong>de</strong>, is het volgens Gewin, en hier wijkt hij eenigszins van<br />
Pierson af, toch <strong>voor</strong>al Merle d'Aubigné geweest, die <strong>de</strong> Groen's tot het christendom<br />
bracht. Van welke beteekenis <strong>voor</strong>al ook Mevrouw Groen <strong>voor</strong> het leven van Groen<br />
van Prinsterer is geweest kan men uit het twee<strong>de</strong> hoofdstuk aflei<strong>de</strong>n, waar eenige<br />
eigenaardige kenmerken van Mevrouw Groen wor<strong>de</strong>n geteekend. In haar oprecht<br />
en eenvoudig geloof was zij eenigszins bevreesd <strong>voor</strong> geregeld verkeer in <strong>de</strong><br />
uitgaan<strong>de</strong> wereld, aarzel<strong>de</strong> zij zich te zeer aan <strong>de</strong> menschen te hechten, beijver<strong>de</strong><br />
zij zich om <strong>de</strong> belangen <strong>de</strong>r armen te behartigen, maar wist zij bovenal ook het huis<br />
aan <strong>de</strong>n korten Vijverberg tot een mid<strong>de</strong>lpunt van christelijk leven te maken.<br />
Terwijl het eerste hoofdstuk een soort van algemeene inleiding op het Réveil<br />
bedoelt te geven, vin<strong>de</strong>n wij door geheel het boek besprekingen van allerlei wat in<br />
<strong>de</strong>n Réveilkring onze aandacht verdient. Gesproken wordt over <strong>de</strong> relaties met <strong>de</strong><br />
Réveilmannen in Zwitserland, ook in Frankrijk (Malan, Monod, Lutteroth e.a.), over<br />
het feit dat velen uit <strong>de</strong>n Réveil-kring met zeer eenvoudigen geregeld in aanraking<br />
plachten te komen, een gegeven waarop in <strong>de</strong>n laatsten tijd <strong>voor</strong>al ook Prof. Knappert<br />
heeft gewezen; over <strong>de</strong> verhouding van het Réveil tot <strong>de</strong> Roomsche kerk, zijn drang<br />
tot evangelisatie en zijn religieuze toekomstverwachting, ook over <strong>de</strong> minachting<br />
waaraan Da Costa en <strong>de</strong> zijnen waren blootgesteld. Vooral dit laatste treft ons ook<br />
in <strong>de</strong>ze schetsen van <strong>de</strong>n heer Gewin opnieuw. Het is ongeloofelijk wat men zich<br />
tegenover <strong>de</strong> mannen van het Réveil als Da Costa, Molenaar, Ter Borg e.a. heeft<br />
veroorloofd.<br />
Wanneer het boek van <strong>de</strong>n heer Gewin een wetenschappelijk werk bedoel<strong>de</strong> te<br />
zijn, dan zou<strong>de</strong>n er besliste bezwaren oprijzen.<br />
Als teekening van <strong>de</strong> ontwaking is het eerste hoofdstuk, <strong>voor</strong>al ook om het gemis<br />
aan teekening van het milieu waarin het Réveil ontstond, niet geheel bevredigend.<br />
Ook heb ik <strong>de</strong>n indruk, dat er, b.v. bij <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling van een persoon als die van<br />
Mevrouw Groen, maar <strong>voor</strong>al ook van een man als Capadose, nog wel meer uit <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
onnen gehaald zou kunnen wor<strong>de</strong>n, dan hier geschiedt, en dat het in ie<strong>de</strong>r geval<br />
te betreuren is, dat er nergens naar <strong>de</strong> oorspronkelijke beschei<strong>de</strong>n, die <strong>de</strong> heer<br />
Gewin overvloedig tot zijn beschikking heeft gehad en gebruikt heeft, wordt verwezen.<br />
Edoch, wie dit boek een streng-wetenschappelijken maatstaf aanlegt, legt een<br />
maatstaf aan, waaraan het geschrift niet wenscht te wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rworpen. De heer<br />
Gewin heeft ons in <strong>de</strong>n Réveil-kring willen binnenlei<strong>de</strong>n en ons allerlei van <strong>de</strong>zen<br />
kring willen vertellen. Meer heeft hij niet willen geven. Welnu,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
11<br />
dit laatste is hem zeker gelukt. Mij althans heeft hij eenige aangename uren weten<br />
te bezorgen.<br />
Werkhoven (U).<br />
Dr. M. VAN RHIJN.<br />
Onze groote kin<strong>de</strong>ren, door I. Kooistra. Over Opvoeding in <strong>de</strong><br />
Puberteitsjaren. I. Hun wezen en ons doel. 2e druk. - (Groningen-<strong>Den</strong><br />
Haag, J.B. Wolters, 19<strong>20</strong>).<br />
Er zijn van die gezeg<strong>de</strong>n die om <strong>de</strong> een-of-an<strong>de</strong>re, niet altijd te verklaren, re<strong>de</strong>n<br />
zich terstond een plaatsje veroveren in het geheugen van <strong>de</strong> menschen. Ze brengen<br />
zoo'n uitspraak dan ook bij gelegenheid te pas, waardoor die al grooter verbreiding,<br />
al grooter bekendheid verwerft; en zóo dikwijls zelfs van geslacht op geslacht wordt<br />
overgeleverd. Dan is zoo'n gezeg<strong>de</strong> tot een spreekwoord gewor<strong>de</strong>n. Maar een<br />
spreekwoord is niet altijd een waar woord; en dat komt dan daar vandaan dat het,<br />
zooals ik schreef, slechts plaats kreeg in het geheugen van <strong>de</strong> menschen, - maar<br />
niet doordrong tot hun <strong>de</strong>nken: an<strong>de</strong>rs toch was het onjuiste ervan wel opgemerkt.<br />
Een gezeg<strong>de</strong> van dien aard lijkt me <strong>de</strong> uitspraak: wie <strong>de</strong> jeugd heeft, heeft <strong>de</strong><br />
toekomst. Ik weet het: dit gezeg<strong>de</strong> wil uiting geven aan een zekere geestdrift, aan<br />
een lief<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> jeugd. Maar bij eenigszins na<strong>de</strong>re beschouwing zou dat toch wel<br />
eens een heel oppervlakkige geestdrift, een heel gedachtelooze lief<strong>de</strong> kunnen<br />
blijken. Want het is toch eigenlijk <strong>de</strong> uiting van tamelijk grof konservatisme; dat is<br />
dus van egoïsme. Want wie die leus bij zijn opvoe<strong>de</strong>nd streven op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond<br />
stelt, die geeft daarmee te kennen <strong>de</strong> jeugd te willen vormen naar eigen beeld en<br />
gelijkenis; dus: eigen wereld- en levensbeschouwing van zoo groot gewicht te achten,<br />
dat die aan <strong>de</strong> jeugd mag, ja moet wor<strong>de</strong>n opgedrongen of ingegoten, al naar men<br />
noemen wil; dus: <strong>de</strong> jeugd te willen opvoe<strong>de</strong>n, niet om haarzelfs wil, maar ter wille<br />
van eigen ‘<strong>voor</strong>tbestaan’.<br />
Bij eenig na<strong>de</strong>nken is <strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> leus dus niet zoo mooi als ze oppervlakkig<br />
lijkt.<br />
En bovendien - bij eenig na<strong>de</strong>nken kon men toch wel tot <strong>de</strong> konkluzie zijn gekomen<br />
dat <strong>de</strong>ze uitspraak ook - gelukkig! - ten eenenmale onjuist is. Wie <strong>de</strong> jeugd heeft,<br />
heeft <strong>de</strong> toekomst - als dat waar was, dan waren wij allen minst genomen nog<br />
vuuraanbid<strong>de</strong>rs en steenvereer<strong>de</strong>rs. Men ziet het toch dagelijksch, dat een kind,<br />
opgevoed in zekere richting, op een gegeven moment een an<strong>de</strong>ren koers inslaat.<br />
Men weet toch bij on<strong>de</strong>rvinding dat geen enkel geslacht <strong>de</strong> toekomst heeft, want<br />
dat elk volgend an<strong>de</strong>rs is dan het geslacht dat het opvoed<strong>de</strong>.<br />
Er is geen enkel levenstijdperk dat meer <strong>de</strong> onhoudbaarheid van <strong>de</strong>ze als waarheid<br />
aan <strong>de</strong>n man gebrachte uitspraak doet zien, dan het tijdperk dat we, in een ruwe<br />
bui, plegen aan te dui<strong>de</strong>n als: <strong>de</strong> beruchte vlegeljaren, of, in meer ernstige stemming<br />
als: <strong>de</strong> moeilijke puberteitsperio<strong>de</strong>.<br />
Immers, het kind dat zich vertrouwensvol neervlijt in moe<strong>de</strong>rs armen, dat zijn<br />
kleine hand legt in <strong>de</strong> groote hand van va<strong>de</strong>r, en zich door hem laat lei<strong>de</strong>n, waarheen<br />
<strong>de</strong> weg ook voert - dat kind kan nog <strong>de</strong> illuzie geven dat <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs het altijd, als<br />
kind, zullen behou<strong>de</strong>n. Maar als het kind eenmaal is opgegroeid tot <strong>de</strong>n jongen<br />
mensch, dan moet die illuzie wel verdwijnen: het vertrouwen in zijn opvoe<strong>de</strong>rs is<br />
ernstig geschokt, hij gelooft niet meer in hen; en min-of-meer heeft daardoor een<br />
verkoeling plaats in <strong>de</strong> verhouding tusschen ou<strong>de</strong>r en kind. Dan lij<strong>de</strong>n <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs,<br />
want dan voelen zij dat <strong>de</strong> toekomst die zij meen<strong>de</strong>n te hebben, wegglijdt tusschen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
hun han<strong>de</strong>n. Mr. Britling, in het boek van Wells, ken<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze ervaring ook zoo goed:<br />
‘Dat zijn dingen die een mensch zeer ter harte gaan. Je hebt in je hand wat van<br />
alles op <strong>de</strong> wereld het moeilijkst te behan<strong>de</strong>len is, een jongen verwanten geest. Je<br />
voelt je verantwoor<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> hem, je weet dat je verantwoor<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> hem bent,<br />
en je verliest je voeling met hem. Die kan je niet terugvin<strong>de</strong>n... Ik heb ernaar<br />
gestreefd, <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen opgroeien<strong>de</strong>n jongeman geen bestuur<strong>de</strong>r die hem in zijn<br />
vrijheid belemmert, geen direkteur, geen huistiran te zijn; en in werkelijkheid<br />
beteeken<strong>de</strong> dat, dat ik hem zijn eigen weg liet gaan. Ik beheersch hem niet. Ik hoopte<br />
zijn raadgever te kunnen zijn. Maar ziet u, hij stelt te veel prijs op mijn achting en<br />
mijn goeie meening over hem. Als alles goed gaat, dan verneem ik het. Maar als<br />
<strong>de</strong> wereld duister <strong>voor</strong> hem begint te wor<strong>de</strong>n, dan verzwijgt hij <strong>voor</strong> mij zijn zorgen.<br />
Juist terwijl ik er zoo op bedacht ben, ze met hem te bespreken’.<br />
En <strong>de</strong> smart hierover uit hij dan in <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>n: ‘En ik lig nachten wakker, en<br />
strek <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n uit naar mijn zoon, die het niet zal weten <strong>voor</strong> ook zijn zonen tot<br />
jongelingen opgroeien’.<br />
En nu zou ik haast durven zeggen dat, als dit het resultaat is van <strong>de</strong> opvoeding: dat<br />
er te hunner tijd in het leven van <strong>de</strong> jonge menschen het bewustzijn doorbreekt, dat<br />
hun ou<strong>de</strong>rs hen hebben liefgehad, zooals zijzelf nu hun kin<strong>de</strong>ren liefhebben - dat<br />
dan èn ou<strong>de</strong>rs èn kin<strong>de</strong>ren dit resultaat mogen loven, en dat ver<strong>de</strong>r al het an<strong>de</strong>re<br />
bijzaak is.<br />
Eenmaal komt <strong>de</strong> dag dat <strong>voor</strong> het ou<strong>de</strong>re geslacht alle hoop als vervlogen is,<br />
omdat het geen geloof meer hebben kan in <strong>de</strong> toekomst, ten gevolge van <strong>de</strong><br />
‘afdwalingen’ <strong>de</strong>r jongeren.<br />
Maar dan is er toch nog dat eene: <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>. ‘De lief<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren is iets<br />
buitengewoon teers;<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
12<br />
ze dwingt tot het geven van het hart. Ze is een ding dat van God komt’, zooals Mr.<br />
Britling het uitdrukte.<br />
En <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs zullen dan misschien kunnen beseffen, dat het goed is zooàls het<br />
is.<br />
Het hierboven vermel<strong>de</strong> boek is geschreven met die lief<strong>de</strong> tot het opkomend geslacht.<br />
En daarom is het goed het te lezen; en daarom behoeven we het ook niet te<br />
bekritizeeren, en ermee te polemizeeren - want al dat an<strong>de</strong>re is dan maar bijzaak.<br />
AMSTERDAM.<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
Isaäc da Costa. Bloemlezing uit zijn werken, ingeleid door M.A.P.C.<br />
Poelhekke. - (Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 19<strong>20</strong>).<br />
Over <strong>de</strong> mannen van ‘het Réveil’ blijkt men niet uitgepraat! Na het artikel van Everard<br />
Gewin over <strong>de</strong>n tot het Christendom bekeer<strong>de</strong>n Israëlietischen geneesheer Dr.<br />
Abraham Capadose in ‘De Gids’ van verle<strong>de</strong>n jaar het veelszins <strong>voor</strong>treffelijk<br />
DA COSTA<br />
Naar een silhouet-teekening<br />
(Uit: Poelhekke, Is. Da Costa)<br />
boek van <strong>de</strong>n zelf<strong>de</strong>n schrijver, dat ons ‘In <strong>de</strong>n Réveilkring’ nog wat dieper<br />
binnenleidt, een boek waarin <strong>de</strong> auteur waarlijk menschen heeft weten te<br />
teekenen. En nu komt <strong>de</strong> firma Meulenhoff met dit <strong>de</strong>eltje in haar Bibliotheek van<br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche Schrijvers en geeft ons een bloemlezing uit Isaäc da Costa's werken,<br />
met een inleiding van <strong>de</strong>n verdienstelijken Poelhekke.<br />
In<strong>de</strong>rdaad, onze dagen bie<strong>de</strong>n wel eigenaardige contrasten! Aan <strong>de</strong>n eenen kant<br />
een toenemen<strong>de</strong> verwereldlijking naar <strong>de</strong> leuze ‘laat ons eten en drinken want<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
morgen sterven wij’ - aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant belangstellen<strong>de</strong> aandacht van<br />
beschaaf<strong>de</strong>n(!) <strong>voor</strong> godsdienstige <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n waarvan men zeggen zou dat<br />
ze zoo geheel niet <strong>de</strong> signatuur dragen van <strong>de</strong>zen tijd, die, <strong>voor</strong> zoover hij dan<br />
bevrediging van godsdienstige behoeften zoekt, zijn verlangen eer<strong>de</strong>r strekt naar<br />
een vaag religieus en liefst oostersch getint pantheïsme. Het Christendom, en dan<br />
nog wel het Christendom in zijn min of meer piëtistisch, methodistisch en ascetisch<br />
gekleur<strong>de</strong> schakeeringen, scheen wel, zij 't dan <strong>voor</strong>loopig (natuurlijk: <strong>voor</strong>loopig!)<br />
te hebben afgedaan. Nu plaatst ons <strong>de</strong> publieke belangstelling <strong>voor</strong> dit raadsel. Een<br />
liberaal groot maandschrift neemt gretig een lang en objectief gesteld artikel over<br />
<strong>de</strong>n eertijds gesma<strong>de</strong>n en belachen ‘dweper’ Capadose op; een schrijver, die in<br />
een Woord Vooraf uitdrukkelijk verklaart niet met <strong>de</strong> door hem geschetste beginselen<br />
in te stemmen, pluist ein<strong>de</strong>loos geduldig 5000 brieven na en geeft een boek over<br />
<strong>de</strong> mannen en vrouwen van het Réveil met een zóó sympathiek accent dat men<br />
zeggen zou: hij is geestelijk één <strong>de</strong>r hunnen; en, ein<strong>de</strong>lijk, laat een liberaal uitgever<br />
door een (roomschen) letterkundige een bloemlezing bezorgen uit <strong>de</strong> verzen van<br />
Isaäc Da Costa, wiens naam als dichter men in zich respecteeren<strong>de</strong> kringen al haast<br />
niet meer met fatsoen durf<strong>de</strong> uitspreken.<br />
Nog eens: eigenaardige verschijnselen! Uit reactie te verklaren? De zucht van<br />
onzen verslapten tijd naar godsdienstvormen, waarin een zekere ziekelijke<br />
gevoeligheid zich koesteren kan? Misschien. Maar er is, dunkt ons, toch ook iets<br />
an<strong>de</strong>rs. Wij snakken weer naar karakter, persoonlijkheid. En dan doet het er<br />
<strong>voor</strong>loopig weinig toe of die persoonlijkheid (die altijd boven-‘persoonlijk’ is, naar<br />
<strong>de</strong>n engeren zin) een Kuyper zij of een Da Costa, een Querido of een Just Havelaar.<br />
Da Costa dus dan nu. Voorloopig dan misschien alleen als mo<strong>de</strong> (ook Just<br />
Havelaar is in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>). Maar wat zou het? Een persoonlijkheid blijft een<br />
persoonlijkheid, die zijn invloed doet gel<strong>de</strong>n ook op wie haar misschien <strong>voor</strong>alsnog<br />
slechts spelen<strong>de</strong>rwijs na<strong>de</strong>ren.<br />
Da Costa's werk en zijn <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n zijn <strong>voor</strong> een goed <strong>de</strong>el verou<strong>de</strong>rd. De lezing<br />
van dit boekje heeft mij in die meening versterkt. Niet weg neemt dit echter, dat<br />
<strong>de</strong>ze man, naar Byvancks woord: ‘een schepper van geestelijk leven’ is geweest,<br />
en geestelijk leven is immers ‘van alle tij<strong>de</strong>n’?<br />
v.E.<br />
Potgieter. Bloemlezing uit zijn Gedichten en Prozawerk, uitgezocht door<br />
en met een inleiding <strong>voor</strong>zien van Dr. J.B. Schepers. Deel II: Lyriek en<br />
Schil<strong>de</strong>ring. - (Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 19<strong>20</strong>).<br />
In zijn Inleiding vergelijkt Dr. Schepers Potgieter met Beets. Bij <strong>de</strong>n vollen gloed die<br />
er over Potgieter's werk ligt, mist zijn geheele persoonlijkheid dat luchtige, dat gevoel<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n humor <strong>de</strong>r dingen, die vrijmoedigheid van zich te laten gaan<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
13<br />
en het eens stekelig te zeggen; dat levendige, dat inpakt, omdat het altijd aangenaam<br />
is als een an<strong>de</strong>r in 't ootje wordt genomen...<br />
Toch - gloed bij Potgieter? Ja zeker. Potgieter was een schrijver die alles tot<br />
‘hooger’ peil bracht en dat ging meest ten koste van het meesleepen<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n<br />
gloed; maar die gloed blijft in hem <strong>voor</strong>tsmeulen, laait niet uit in felle lyriek, doch<br />
legt zich als middagzon over <strong>de</strong> landschappen en personen die hij weergeeft.<br />
Bibliotheek van POTGIETER<br />
Zich thans bevin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> in <strong>de</strong> Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam. Naar een Photographie.<br />
(Uit: Potgieter door Dr. J.B. Schepers)<br />
Schepers merkt op, dat wie Potgieter als prozaïst ten volle wil leeren kennen, niet<br />
mag blijven staan bij zijn ‘Proza’, dat in veler bezit is, maar <strong>voor</strong>al ook moet lezen<br />
<strong>de</strong> drie <strong>de</strong>elen ‘Schetsen en Verhalen’, die veel moois bevatten (o.a. het te weinig<br />
beken<strong>de</strong> ‘Novelle?’).<br />
Wel jammer dat wij juist van dit min<strong>de</strong>r beken<strong>de</strong> in <strong>de</strong>ze bloemlezing zoo weinig<br />
aantreffen. Als inleiding tot <strong>de</strong> lectuur van Potgieter kan dit smakelijk uitgegeven<br />
boekje intusschen goe<strong>de</strong> diensten bewijzen.<br />
H.G. -<br />
Romans en novellen<br />
De scheiding, door Henri van Booven. - (Amsterdam, Maatschappij <strong>voor</strong><br />
Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lektuur, [19<strong>20</strong>]).<br />
Ik kan me niet ontdoen van <strong>de</strong>, naar mate er meer oorlogsboeken verschijnen,<br />
steeds dieper in me wortelschieten<strong>de</strong> meening, dat <strong>de</strong> oorlog in 't algemeen, <strong>de</strong><br />
groote oorlog van 1914-18 <strong>voor</strong>al, die wel <strong>de</strong> grievendste plaag is geweest waardoor<br />
onze menschheid ooit is getroffen gewor<strong>de</strong>n, met <strong>de</strong>n beklagelijksten nasleep van<br />
alle rampen, ellen<strong>de</strong>n en stoornissen, niet bestemd is om te wor<strong>de</strong>n ‘geromantiseerd’,<br />
geen aanleiding mag wor<strong>de</strong>n tot ‘literatuur’, al zeker niet zoo lang wij allen die <strong>de</strong><br />
tragedie mee doorleef<strong>de</strong>n en er, aan <strong>de</strong>n lijve of aan <strong>de</strong> ziel, heel het wee van te<br />
verduren had<strong>de</strong>n met onze herinneringen en onze bevindingen nog zoo vlak<br />
tegenover het onheil staan. De tijd is nog niet gekomen om van <strong>de</strong>ze erbarmelijke<br />
stof een legen<strong>de</strong> te maken, een lyrische fantazie of een dramatische symboliseering.<br />
't Is niet alleen met wrevel maar bijna met verontwaardiging en pijn, dat ik kennis<br />
neem van al die verhaaltjes over en rond <strong>de</strong>n oorlog, op <strong>de</strong>n duur toch gegroeid<br />
uit <strong>de</strong> verbeelding van enkele romanciers; men lette er intusschen op dat ons tot<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
nog toe geen enkele ‘roman’ gewerd, geschreven door een <strong>de</strong>rgenen die zelven<br />
in <strong>de</strong> loopgraven <strong>de</strong>n oorlog meemaakten. Ik leg een zekere klem op het woordje<br />
roman, omdat ik alle misopvatting wil vermij<strong>de</strong>n; ik doel natuurlijk niet op <strong>de</strong><br />
boeken, eer ‘mémoires’ dan scheppingen van literairen aard, verhalen van wezenlijk<br />
beleef<strong>de</strong> avonturen, persoonlijk on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n of persoonlijk aan het front afgekeken<br />
gebeurtenissen, waarin èn fantazie van opvatting èn fictie van <strong>voor</strong>stelling slechts<br />
een heel geringe rol spelen; maar op die werken, welke, geheel en al ontsproten<br />
uit <strong>de</strong> verbeelding van een buitenstaan<strong>de</strong>r - zelve geen me<strong>de</strong>strij<strong>de</strong>r of zelfs geen<br />
directe getuige of figurant, doch slechts verre toeschouwer van het drama - aan het<br />
romantische element het overwicht geven op <strong>de</strong> werkelijkheid van het stuk<br />
geschie<strong>de</strong>nis dat <strong>de</strong> oorlog is; welke dus in het navertellen van <strong>de</strong> verschrikking -<br />
dat we zoo sober en intens mogelijk zou<strong>de</strong>n wenschen - mengen <strong>de</strong> gewone<br />
verwikkelingen van ie<strong>de</strong>r avonturenromannetje, daartoe<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
14<br />
gebruikmakend van alle traditioneele mid<strong>de</strong>ltjes en van het gewone receptje van<br />
een han<strong>de</strong>ling, die gelei<strong>de</strong>lijk ingeleid, zich ver<strong>de</strong>r ontwikkelt en verwikkelt en ein<strong>de</strong>lijk<br />
een ontknooping noodzakelijk maakt; welke dus het oorlogsgebeuren op hetzelf<strong>de</strong><br />
plan brengen als <strong>de</strong> alledaagsche lief<strong>de</strong>- of familie- of <strong>de</strong>tective-roman; welke dus<br />
niet uit <strong>de</strong>n oorlog zijn gegroeid, met <strong>de</strong> noodzakelijkheid van een<br />
natuurverschijnsel, bijna, als een ontlasting, maar welke over <strong>de</strong>n oorlog praten<br />
en rondom <strong>de</strong>n oorlog bro<strong>de</strong>eren en het zoo smartelijk en pathetisch thema<br />
willekeurig aanvullen, toeberei<strong>de</strong>n en opsmukken met allerlei bijkomstighe<strong>de</strong>n of<br />
subjectieve interpreteeringen.<br />
Ik vond het onontbeerlijk <strong>de</strong>ze algemeene beschouwingen neer te schrijven<br />
alvorens tot <strong>de</strong> bespreking van <strong>de</strong>n roman van <strong>de</strong>n heer Henri van Booven over te<br />
gaan, vermits ook <strong>de</strong>ze behoort tot die soort oorlogsliteratuur, waarme<strong>de</strong> ik me in<br />
beginsel niet kan of wil vereenigen, terwijl 't me toch, om allerlei re<strong>de</strong>nen, spijt niet<br />
waar<strong>de</strong>eren<strong>de</strong>r te kunnen getuigen over dit boek.<br />
't Ontbreekt <strong>de</strong>n heer Van Booven <strong>voor</strong>waar niet aan overtuiging en ontroering,<br />
aan menschelijke meewarigheid; ik ben er zeker van dat hij door <strong>de</strong>n oorlog ten<br />
zeerste is geschokt gewor<strong>de</strong>n en in zijn geest onrustig gele<strong>de</strong>n heeft on<strong>de</strong>r al het<br />
wee, dat hij over <strong>de</strong> wereld heeft zien komen, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> verwarring ontstaan in<br />
zoovele schoone en or<strong>de</strong>lijke menschenlevens. Als Belg ben ik <strong>de</strong>n heer Van Booven<br />
<strong>de</strong>s te dankbaar<strong>de</strong>r om <strong>de</strong> sympathie welke hij niet nalaat aan mijn land en volk,<br />
welke hij nog al goed schijnt te kennen, te betuigen. Maar toch blijf ik het gegeven<br />
van <strong>de</strong>n oorlog te grootsch en te pathetisch vin<strong>de</strong>n om het als on<strong>de</strong>rwerp <strong>voor</strong> een<br />
roman als <strong>de</strong>n zijne toegeëigend en toebereid te vin<strong>de</strong>n, en tot nog al romaneske<br />
ontspanningslectuur besnoeid. Ondanks zijn uitsteken<strong>de</strong> inzichten overtuigt Van<br />
Booven ons niet dat het schrijven van zijn werk - <strong>voor</strong>zeker beter toch dan vele<br />
an<strong>de</strong>re waarme<strong>de</strong> ook tegen <strong>de</strong>n oorlog werd gezondigd - <strong>voor</strong> hem een noodzaak<br />
is geweest, een daad waaraan men niet ontkomt, waartoe men wordt genoopt,<br />
schier gedwongen door al wat er in ziel en geest is opgekropt aan rouw, aan lief<strong>de</strong><br />
en haat, aan ontzetting. Hij slaagt er niet in ons <strong>de</strong>n schrijver te doen vergeten, die<br />
hij is, <strong>de</strong> man die ‘literatuur’ maakt met <strong>de</strong> stof van <strong>de</strong> droeve actualiteit, en die, om<br />
tot <strong>de</strong> eigenlijke oorlogsbeschrijving te geraken, met min of meer handige gewildheid<br />
het onvermij<strong>de</strong>lijk lief<strong>de</strong>-historietje uitvindt, ten ein<strong>de</strong> het oorlogsverhaal ‘smakelijk’<br />
te maken. Als compositie zit <strong>de</strong>ze roman dan ook heel zwak ineen, amper<br />
samengehou<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> losse draadjes van het novellistisch gegeven, vóór en<br />
achter het oorlogsrumoer. Daarbij is dit verdichtsel op zich zelf zoo bar-romantisch<br />
opgeschroefd en onwaarschijnlijk, soms zoo drakerig, dat men met moeite <strong>de</strong>n fijnen<br />
psycholoog uit ‘Van <strong>de</strong> Vereering <strong>de</strong>s levens’ in <strong>de</strong>ze geschie<strong>de</strong>nis herkent. Voor<br />
't overige zijn er te vele toevallen die men pour les besoins <strong>de</strong> la cause <strong>voor</strong>bereid<br />
weet; ook is <strong>de</strong> psychologische verwerking op zich zelf zoo oppervlakkig en weinig<br />
doordacht, technisch zoo onbeholpen, dat <strong>de</strong> aandacht gedurig wordt afgeleid en<br />
men <strong>de</strong>n ernst van groot werk mist. Alleen het oorlogsverhaal maakt nu en dan een<br />
dieper aangrijpen<strong>de</strong>n indruk van doorleefdheid en daadwerkelijkheid, van intensiteit<br />
in eenvoud, en <strong>de</strong>ze ge<strong>de</strong>elten had Van Booven beter on-romantisch naverteld, in<br />
een boek van oorlogsmémoires, dan in een oorlogsromannetje dat <strong>de</strong>n schijn van<br />
een verpoozing wekt.<br />
Hoofdpersoon is een Hollan<strong>de</strong>r, die, met verschillen<strong>de</strong> Belgen bevriend en vol<br />
genegenheid <strong>voor</strong> Vlaan<strong>de</strong>ren en <strong>de</strong> Vlamingen, geregeld met een vriend rondreizen<br />
door ons land doet, langs <strong>de</strong> Leie, waarvan Gezelle zong, en door onze ou<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n.<br />
Door zijn sympathie is hij dus <strong>voor</strong>bestemd om wranger dan an<strong>de</strong>re neutralen het<br />
wee van België mee te voelen, zooals hij er aan <strong>de</strong>n lijve al <strong>de</strong> verschrikkingen en<br />
<strong>de</strong> pijnen van uitstaan zal, wanneer hij, door zijn nieuwsgierigheid gedreven om <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
geschon<strong>de</strong>n oor<strong>de</strong>n weer te zien en over <strong>de</strong> beproef<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n nieuws te krijgen,<br />
tot in Leuven dringt, waar hij eerst <strong>de</strong> verwoesting <strong>de</strong>r stad en <strong>de</strong>n moord op <strong>de</strong><br />
bevolking bijwoont en daarna, door <strong>de</strong> Duitschers beetgepakt en, als Belg on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> Belgen behan<strong>de</strong>ld, <strong>de</strong>n lij<strong>de</strong>nstocht van <strong>de</strong> uit hun huizen als vee <strong>voor</strong>tgedreven<br />
gijzelaars <strong>de</strong>elt. En 't is een verschrikkelijke tragedie die Van Booven daar beschrijft<br />
- niet gevoelloos als een nieuwsgierige vreem<strong>de</strong>ling, die eens een kijkje gaat nemen<br />
in een vreemd land - maar met heel zijn me<strong>de</strong>doogen en zijn barmhartigheid, met<br />
zijn Belgenlief<strong>de</strong>, tevens met veel suggestie-kracht en het vermogen ons <strong>de</strong>n schrik<br />
en het gevaar en <strong>de</strong>n doodsangst als een loome obsessie te doen on<strong>de</strong>rgaan. Deze<br />
hon<strong>de</strong>rdvijftig bladzij<strong>de</strong>n zijn <strong>voor</strong>treffelijk.<br />
Doch nu moet ik wijzen op <strong>de</strong>n romantischen schakel. Te Leuven, ten huize eener<br />
bevrien<strong>de</strong> familie, heeft <strong>de</strong> jonge Hollan<strong>de</strong>r <strong>de</strong> schoone Louise leeren kennen,<br />
getrouwd met een jongen Belgischen officier en is op haar verliefd geraakt. Luitenant<br />
Lemaire trekt natuurlijk ten oorlog en wordt na een <strong>de</strong>r eerste gevechten vermist.<br />
Vruchteloos doet Louise alle mogelijke opsporingen, ze vindt haren echtgenoot niet<br />
terug en tot <strong>de</strong> overhe<strong>de</strong>n toe leggen zich neer bij <strong>de</strong> zekerheid dat <strong>de</strong>ze sneuvel<strong>de</strong>.<br />
Door een toeval vindt Marius, na zelve <strong>de</strong> folteringen van Leuven te hebben<br />
doorworsteld, Louise in het verwoeste Lier terug. Hij redt haar uit <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
15<br />
doo<strong>de</strong> stad, voert haar naar Holland me<strong>de</strong>, eindigt met haar zijn lief<strong>de</strong> te verklaren,<br />
waaraan ook zij gevoelig is, en dan trouwen ze. Tot ze op zekeren dag een<br />
interneeringskamp bezoeken. En wie vliegt daar Louise om <strong>de</strong>n hals? Luitenant<br />
Lemaire, dien ie<strong>de</strong>reen dood dacht, en die slechts op eenige stappen van zijn vrouw<br />
leef<strong>de</strong>. Waarom <strong>de</strong>ze nooit verstandig genoeg was om in <strong>de</strong> Hollandsche<br />
interneeringskampen naar haren echtgenoot te informeeren - wat haar <strong>de</strong>ze<br />
ongeweten bigamie zou hebben bespaard - waarom hij niet eens getracht heeft<br />
naar huis te schrijven: dat is en blijft het duistere en conventioneele punt in <strong>de</strong>ze<br />
geschie<strong>de</strong>nis. Had<strong>de</strong> een <strong>de</strong>r twee echtgenooten een <strong>de</strong>zer eenvoudige <strong>voor</strong>zorgen<br />
genomen, dan zou<strong>de</strong>n we het <strong>de</strong>us-ex-machina-achtige van dit gesneuveldwanen<br />
en levend-terugvin<strong>de</strong>n niet hebben hoeven signaleeren; dan ware er geen twee<strong>de</strong><br />
huwelijk, geen scheiding en geen ... roman geweest!<br />
Louise verlaat Marius, om haren mooien, sterken, iets of wat brutalen ‘beau mâle’<br />
te volgen, en on<strong>de</strong>rtusschen raakt Marius in stilte verliefd op een heel fatsoenlijk,<br />
gedienstig en trouwhartig meisje, se<strong>de</strong>rt jaren dol op hem, <strong>voor</strong> hem tot alle offers<br />
bereid, in tegenstelling met <strong>de</strong> zijn leven gedurig verontrusten<strong>de</strong> Louise.<br />
Maar wat gebeurt er nu? Na eenigen tijd krijgt Louise heimwee naar <strong>de</strong>n zooveel<br />
beteren, innerlijk-rustigen, e<strong>de</strong>len Marius, daar haar officiertje haar het leven àl te<br />
moeilijk maakt. Nu wil ze weer van Lemaire schei<strong>de</strong>n - wat <strong>de</strong> onstandvastigheid<br />
en <strong>de</strong> wispelturigheid van <strong>de</strong>ze Belgische vrouw wel eenigszins in een verdacht<br />
licht stelt: 't scheelt weinig of we wonen het vier<strong>de</strong> huwelijk van Louise bij, tweemaal<br />
met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mannen, een misschien wel lichtelijk immoreel gedrag, al te losbollig,<br />
zelfs <strong>voor</strong> een Belgische vrouw.<br />
Gelukkiglijk komt Marius tot bezinning en bezwijkt aan <strong>de</strong> verzoeking niet. Hij zal<br />
Annie gelukkig maken, die hem zoo lang heeft lief gehad, hem alleen, terwijl in<br />
Louise's ziel <strong>de</strong> begeerte naar een an<strong>de</strong>r heerschte en haar belangstelling <strong>voor</strong><br />
hem opnieuw niet an<strong>de</strong>rs is dan rouwkoop en spijt om <strong>de</strong> verwaarloozing en <strong>de</strong><br />
hardheid van <strong>de</strong>n verlaten en teruggevon<strong>de</strong>n man.<br />
Deze samenvatting wijst voldoen<strong>de</strong>, meen ik, op het ‘touwtjesachtige’ van eene<br />
intrigue, welke van een vaak ontroeren<strong>de</strong>n en kwellen<strong>de</strong>n, meêdoogenloos<br />
overstelpen<strong>de</strong>n oorlogsroman als <strong>de</strong>ze het overbodig siersel is gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong><br />
kleineeren<strong>de</strong>, speelsche fantazie in <strong>de</strong> grootsche, barbaarsche werkelijkheid.<br />
ANDRÉ DE RIDDER.<br />
Snipper<br />
Een mensch, die zichzelf beheerscht, heeft nooit ‘haast’.<br />
Verzen<br />
‘De keeren<strong>de</strong> kud<strong>de</strong>’, door C.S. Adama van Scheltema. - (Rotterdam,<br />
W.L. & J. Brusse, 19<strong>20</strong>).<br />
Adama van Scheltema is <strong>de</strong> brutale dichter, die platjes-weg zeggen wil wat hij ziet,<br />
meppend zijn tintel-leven<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>kens met raken slag - hij is ook <strong>de</strong> teere<br />
dichter-van-stemmingen, droomsluiers om <strong>de</strong> levensdingen, die hij met woor<strong>de</strong>n<br />
nauw betasten wil, fijn uitzingen alleen, als ou<strong>de</strong> melodieën. Zoo is hij meest in zijn<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
laatste bun<strong>de</strong>ltje, maar bitter<strong>de</strong>r, giftiger dan ooit; - dit zijn zangen van één, die<br />
geleefd heeft en gevochten, en terugziet op <strong>de</strong>n strijd met moe<strong>de</strong> oogen:<br />
Wat is er dan gebleven<br />
Aan mijnen leegen schoot -<br />
Wat rest mij uit dit leven<br />
Dan 't liedje van <strong>de</strong>n dood?<br />
(‘Het keeren<strong>de</strong> lied’)<br />
En meer verzen zijn er, die, dof, droef vragen naar levensdoel en eind van strijd,<br />
vlak loopend, zon<strong>de</strong>r felle emotie.<br />
Wat zijt gij dan wereld?<br />
Ach, altijd weer<br />
Een beeld van beel<strong>de</strong>n -<br />
Is er niet meer?<br />
Niet meer, dat eenmaal<br />
Voor onze geesten daagt? -<br />
O - gelukkig, die leven<br />
Kan en niet vraagt!<br />
(‘In 't Herfstbosch’)<br />
Ik leef<strong>de</strong> 't groote leven,<br />
Nu leeft het leven mij.<br />
(‘Schemerliedje’)<br />
Zijn ze waar, <strong>de</strong>ze verzen? Is er zoo zware wanhoop in <strong>de</strong>n dichter van 't luchtige<br />
‘Liedje’ uit ‘Zwervers Verzen’, nu <strong>20</strong> jaar gele<strong>de</strong>n geschreven?<br />
Ik wou dat ik een liedje vond -<br />
Iets liefs, dat ie<strong>de</strong>reen verstond -<br />
Zoo'n mooi - zoo'n heel klein - zoo een fijn -<br />
Ik zou het ie<strong>de</strong>r zeggen!<br />
Ik wou dat ik een meiske vond -<br />
Ik zou haar kussen op <strong>de</strong>n mond -<br />
Ik zou - o! 'k zou gelukkig zijn<br />
En het aan niemand zeggen!<br />
Lees daarnaast ‘De Vraag’,<br />
‘En toen ik <strong>de</strong>n weg ging <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>’ ...<br />
en ‘De Kud<strong>de</strong>’,<br />
‘Gij gaat als zij, illusies van dit leven -<br />
Van hoop, geloof en lief<strong>de</strong>, en roem en macht’,<br />
(hier slaat <strong>de</strong> titel op), dan ziet ge <strong>de</strong>zen man niet vruchteloos gegaan, en wat<br />
‘Verloren Droomer’ zei, in 1901, is voller nu gegroeid tot zware ervaring, is<br />
levensinhoud gewor<strong>de</strong>n, bezadigd stuurman op 'n weerbarstig schip - want af en<br />
toe<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
16<br />
springt <strong>de</strong> dichter uit <strong>de</strong>n band, komt hij driftig, met felle hekeling, maar stroever,<br />
min<strong>de</strong>r luchtig dan weleer; daardoor schrijnt ‘Bouta<strong>de</strong>’ als onwezenlijk-ruw.<br />
Ja - ze zijn waar; in <strong>de</strong>ze technisch meer of min<strong>de</strong>r verzorg<strong>de</strong> verzen ligt een kern<br />
van levensechtheid, die hun waar<strong>de</strong> is.<br />
Maar zijn ze niets meer dan donker, en droef en neerdrukkend? En ook hierop<br />
antwoord ik: ja, want er is meer in dan ik blootleg<strong>de</strong>, er is iets in dat ze verheft,<br />
maakt tot beter dan alleen klaagzangen: dat is het geloof in <strong>de</strong> toekomst, geloof,<br />
hoop en lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n komen<strong>de</strong>n tijd van gena<strong>de</strong> - en zegen - en licht.<br />
O tijd, waarheen wij gaan als wankle schimmen<br />
Met niet meer op ons weifelen<strong>de</strong> spoor<br />
Dan 't scheemren van uw lichtkroon aan <strong>de</strong> kimmen,<br />
Dan <strong>de</strong> muziek van uw bedolven koor - -<br />
Wijs ons, die worstlen met dit vreeslijk he<strong>de</strong>n,<br />
De stille kiemen van uw zaligheid!<br />
Gij woont bij ons, gij weeft door al <strong>de</strong> nachten,<br />
Die ons <strong>de</strong> dagen zijn, uw zekerheid,<br />
Wij zijn het zelve, die uw komst berei<strong>de</strong>n<br />
(‘O Tijd die komt!’)<br />
Dit is nóg <strong>de</strong> teleurstelling; - zal gelouterd <strong>de</strong> dichter nieuw werk scheppen,<br />
vreug<strong>de</strong>vol werk, nu niet, als vroeger, in verwachting, maar als resultaat van 't leven,<br />
werk dat in zich zal hebben <strong>de</strong>n klank van ‘Het lokken<strong>de</strong> Lied’; dat een bouwen<strong>de</strong><br />
kracht zal hebben <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst, waarin <strong>de</strong> dichter nooit opgehou<strong>de</strong>n heeft te<br />
gelooven?<br />
Zal hij leeren zien, in zíjn dagen nog, het geluk, dat er in <strong>de</strong>zen tijd al is, het geluk<br />
van <strong>de</strong>n tijd die vormt en stuwt, stuwen moet door <strong>de</strong> kracht van ons, jongeren, en<br />
van die ons volgen zullen? Nu is zijn leven een worsteling - dan zou het een daad<br />
gewor<strong>de</strong>n zijn.<br />
Wij wachten - en verwachten!<br />
B.H. ERNÉ.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> januari-tijdschriften<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Elseviers in zijn nieuw gewaad ziet er keurig uit, ‘besjlist prima’ zou Charivarius<br />
zeggen: Het bij lamplicht hin<strong>de</strong>rlijk schitteren<strong>de</strong> kunstdrukpapier is vervangen door<br />
een warm getinte doffe drukstof; <strong>de</strong> krant-achtige kolommetjes hebben plaats<br />
gemaakt <strong>voor</strong> bree<strong>de</strong> regels met een royale flink open letter, en <strong>de</strong> illustraties, altijd<br />
een groote aantrekkelijkheid van dit tijdschrift, zijn afzon<strong>de</strong>rlijk tusschen gevoegd.<br />
‘Wanneer’, aldus vangt M. Daalman het openingsartikel aan, dat han<strong>de</strong>lt over<br />
Emil Orlik:<br />
Wanneer gij te Berlijn naar een première gaat - en in <strong>de</strong>ze aan theaters<br />
zoo rijke stad kunt ge dat genoegen driemaal in <strong>de</strong> week hebben - dan<br />
kunt ge zoo goed als zeker zijn daar een slanken man te zullen zien,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
vijftiger van mid<strong>de</strong>lbare lengte, aan wien overigens niets opvalt dan dat<br />
ge hem overal ziet, waar ge ook gaat of staat. In het parket heeft hij naast<br />
u gezeten; als gij in <strong>de</strong> pauze een kennis in <strong>de</strong> loge <strong>de</strong> hand drukt, grijpt<br />
hij juist naast u een an<strong>de</strong>re hand, en wanneer u in <strong>de</strong>n couloir een aardige<br />
vrouw opvalt, heeft hij haar juist met groote beweeglijkheid begroet en<br />
even snel weer verlaten. Dan gaat ge <strong>de</strong> straat op, om een sigaret te<br />
rooken - dat doen er hier maar weinig, daar een Berlijner niet leeft in die<br />
vertrouwelijke verhouding tot <strong>de</strong> straat van zui<strong>de</strong>lijker volken - maar gij<br />
vindt <strong>de</strong>n alomtegenwoordige on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> weinigen zoo goed als on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
velen. Op zichzelf heeft hij heelemaal niets opvallends; hij is correct<br />
gekleed, hij kijkt met verstandige, grijsblauwe oogen door een gewonen<br />
stalen bril, hij draagt een puntbaard; hij is niet elegant, maar behoort toch<br />
ongetwijfeld tot <strong>de</strong> Berlijnsche ‘Gesellschaft’. Daar hij overal te zien is,<br />
en soms op twee plaatsen tegelijk, zoovele han<strong>de</strong>n schudt, houdt ge hem<br />
misschien aanvankelijk <strong>voor</strong> een beambte van <strong>de</strong>n schouwburg, die het<br />
publiek <strong>de</strong> honneurs bewijst, of die <strong>de</strong>n critici <strong>de</strong> schoonheid en<br />
onsterfelijkheid van het nieuwe stuk uitlegt. Maar dan ontwaart ge ook,<br />
dat hij, haast na ie<strong>de</strong>re ontmoeting, een pakje uit zijn zak haalt, 't welk gij<br />
in 't eerst <strong>voor</strong> een ingepakt broodje houdt - want <strong>de</strong> Berlijners eten te<br />
vaker naarmate zij min<strong>de</strong>r te eten hebben....<br />
Het is echter geen broodje, maar een klein teekenblok, waarop telkens<br />
bliksemsnel een notitie vastgelegd wordt, en het behoort aan Emil Orlik,<br />
leeraar aan <strong>de</strong> Kunstnijverheid-school, uitverkoren schil<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n<br />
Berlijnschen ‘mon<strong>de</strong>’.<br />
Oriik eet niet eenzaam en drinkt niet eenzaam en hij zal 't nog niet doen als hij<br />
tachtig jaar is; hij is een man van <strong>de</strong> wereld en hij teekent haar zoo van zelf sprekend<br />
als an<strong>de</strong>re menschen <strong>de</strong>n arbeid van uit- en ina<strong>de</strong>men volbrengen. De jonge<br />
revolutionaire kunstenaars hebben niet bizon<strong>de</strong>r met hem op; hij kwam er te<br />
makkelijk. Toch heeft Orlik altijd zijn zelfstandigheid weten te behou<strong>de</strong>n en we<br />
moeten ons afwennen succes bij <strong>de</strong> wereld in elk geval <strong>voor</strong> een schan<strong>de</strong> te hou<strong>de</strong>n;<br />
Reynolds en Gainsborough, Watteau en Fragonard zijn toch ook schil<strong>de</strong>rs die men<br />
noemen kan.<br />
Dit over Orliks bun<strong>de</strong>l met 95 portret-koppen:<br />
Van <strong>de</strong>ze 95 koppen zijn er nauwelijks twee met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mid <strong>de</strong>len<br />
gemaakt; elk van hen krijgt <strong>de</strong> techniek die hij verdient. Richard Dehmels<br />
beeltenis is een woud, dat van dien ou<strong>de</strong>n grappenmaker Paul Lindau<br />
een rococo-arabeske, en een an<strong>de</strong>re schrijver, beroemd om zijn bree<strong>de</strong>n<br />
lach, werd éen brullen<strong>de</strong> lach, werd éen brullen<strong>de</strong> lijn! Deze<br />
overrompelingen van 's menschen won<strong>de</strong>rlijk wezen zijn geen caricaturen,<br />
het zijn samenvattingen tot op <strong>de</strong>n meest wezenlijken trek, het zijn <strong>de</strong><br />
vereenvoudig<strong>de</strong> formules <strong>voor</strong> het ein<strong>de</strong>looze spel van <strong>de</strong> natuur,<br />
waarme<strong>de</strong> zich <strong>de</strong> kunstenaar in een heimelijke verstandhouding heeft<br />
gebracht. Natuurlijk zijn er ook schertsen<strong>de</strong> en zelfs kwetsen<strong>de</strong><br />
ontkleedingen en onthullingen bij, maar Orlik heeft toch niet meer dan <strong>de</strong><br />
allernoodigste boosaardigheid, zon<strong>de</strong>r welke men nu eenmaal niet<br />
karakteriseeren kan.<br />
Herman J. <strong>de</strong> Vries schrijft over Grieksch Aar<strong>de</strong>werk; P.H. Ritter Jr. over <strong>de</strong>n Stijl<br />
van Dr. A. Kuyper.<br />
Tegen <strong>de</strong>n stijl <strong>de</strong>r theologen, tegen het zielloos gebaar, <strong>de</strong> vooze<br />
breedsprakigheid ging het gevecht van <strong>de</strong>n Nieuwen Gids. Hij heeft<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
overwonnen over <strong>de</strong> gansche linie. Terneergeworpen on<strong>de</strong>r het don<strong>de</strong>rend<br />
proza van Van Deyssel, doorstoken door het vernuft van Kloos, lagen <strong>de</strong><br />
gepomma<strong>de</strong>er<strong>de</strong> dominés zon<strong>de</strong>r ziel on<strong>de</strong>r hun toga, bleek terneer.<br />
Maar <strong>de</strong>ze theoloog, Dr. A. Kuyper, blijft overeind, en hij ontwikkelt zich,<br />
geheel buiten elken invloed en elk bespeurbaar contact met <strong>de</strong> nieuwe,<br />
levenwekken<strong>de</strong> strooming, die <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche letterkun<strong>de</strong> groot heeft<br />
gemaakt, tot een zelfstandig, kernachtig stylist, een prozaschrijver vol<br />
merg, vol zout, vol van gekristallizeer<strong>de</strong> geestdrift. Er zijn er nog enkelen<br />
die, buiten onmid<strong>de</strong>llijke beïnvloeding van <strong>de</strong>n Nieuwen Gids, buiten<br />
aanraking met <strong>de</strong> eigenlijke literatuur, het schoonste proza hebben<br />
geschreven dat onze letter-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*1<br />
kun<strong>de</strong> kent. Wij <strong>de</strong>nken aan het proza van Bolland, geheel gevormd door<br />
zijn re<strong>de</strong>lijke bezinning, aan het historisch proza van Robert Fruin, wij<br />
<strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong>n puntigen stijl van Tak en <strong>de</strong> Koo, en niet in <strong>de</strong> laatste<br />
plaats aan het singuliere proza van Van <strong>de</strong>r Wijck. En zoo dient <strong>de</strong><br />
letterkundige kritikus tot bezinning te komen en te gaan weten dat stijl<br />
een product is van het leven, dat bree<strong>de</strong>r spheer heeft dan <strong>de</strong> literatuur<br />
in engeren zin omvat.<br />
Als een <strong>voor</strong>naam kenmerk van Kuypers stijl noemt R. dit, dat in <strong>de</strong>zen stijl het<br />
betoog begint nadat <strong>de</strong> lezer door het gestel<strong>de</strong> ten volle wordt overtuigd geacht.<br />
Het betoog gelijkt dan <strong>de</strong> na<strong>de</strong>re uiteenzetting van hetgeen men als 't ware reeds<br />
is overeen gekomen. Met <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n uit Kuypers werken wordt dit na<strong>de</strong>r<br />
omschreven.<br />
Van <strong>de</strong> belletristische bijdragen noemen wij een novelle ‘Parasiet’ door Ina<br />
Boudier-Bakker, een scherp geëtst karakterbeeld van een ongetrouw<strong>de</strong> juffer, die<br />
lekkertjes parasiteert op <strong>de</strong> gastvrijheid van een wel wat heel goedige vriendin. In<br />
zijn boekbespreking meent Robbers dat Prinsen in <strong>de</strong>n 2 en druk van zijn bekend<br />
‘Handboek’ het verreweg minst verzorg<strong>de</strong> hoofdstuk over <strong>de</strong> letterkundige<br />
geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r laatste <strong>de</strong>cenniën niet zoo klakkeloos had mogen herdrukken.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Mr. Jaap van Gel<strong>de</strong>ren waagt zich aan een vertaling van Horatius' Zangen - een<br />
interessant experiment! In eenige bladzij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>af geeft hij rekenschap van <strong>de</strong><br />
eischen waaraan zulk een vertaling volgens hem heeft te voldoen. Ziehier eenige<br />
coupletten van ‘Standsbezwaren’ (Aan Xanthias van Phocis):<br />
Schaam je niet<br />
Xanthias, schaam je niet, man!<br />
't Is blaam je niet<br />
om je slavinne<br />
te minnen!<br />
Boog eerwijl<br />
niet fiere' Achilles' slavin<br />
zijn hoogheid, wijl<br />
't vel van Briseis<br />
als sneeuw is?<br />
Ajax hoor,<br />
Telamon's zoon, liet als heer<br />
zich pakken door<br />
't Schoon van Tecmessa,<br />
en pressen.<br />
Lichterlaai<br />
vloog wel d'Attri<strong>de</strong> in vlam<br />
om 't wicht, gegraaid<br />
mid<strong>de</strong>' in viktorie<br />
en glorie.<br />
Proza vin<strong>de</strong>n wij van G.J.M. Simons en Carry van Bruggen; <strong>voor</strong>ts het begin van<br />
een Tooneelspel in drie bedrijven ‘Narcose’ door Dop Bles.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Frans Coenen begroet het zuster-tijdschrift ‘De Stem’ met een slap handje en 't<br />
ironisch mondtrekje dat wij van <strong>de</strong>zen criticus kennen. Hij meent dat <strong>de</strong>ze nieuwe<br />
‘Stem’ ook wel weer zon<strong>de</strong>r bezwaar in <strong>de</strong> leesportefeuilles zal zijn on<strong>de</strong>r te brengen<br />
mits <strong>de</strong> redactie (d.i. Coster en Havelaar) geen onze<strong>de</strong>lijke bijdragen opneme en<br />
geen bolsjewistische.<br />
Wat <strong>de</strong> redactie dan wèl zal opnemen? Zij heeft natuurlijk groote plannen<br />
en <strong>de</strong> beste <strong>voor</strong>nemens. Alle tijdschrift-redacties had<strong>de</strong>n en hebben dat.<br />
En alle begonnen met een gemoe<strong>de</strong>lijk en min of meer vermanend<br />
i<strong>de</strong>alistisch manifest. Het <strong>voor</strong>malig Tweemaan<strong>de</strong>lijksch<br />
Tijdschrift wil<strong>de</strong>, meen ik, <strong>de</strong> belangen van het Proletariaat en die<br />
van... Oranje verzoenen. Ik weet niet of dat gelukt is. In 't tijdschrift zelf<br />
heeft men er nooit veel van gemerkt. De Stem wil daartegen het<br />
inlandsche Ethicisme en Aesthetisme verzoenen en dreigt ons<br />
en Ne<strong>de</strong>rland met <strong>de</strong> ergste geestelijke uitdooving, als die verzoening<br />
niet tot stand komt. Zij stelt haar nieuw orgaan, De Stem, als ‘het orgaan<br />
van <strong>de</strong>n besten ernstigsten Ne<strong>de</strong>rlandschen geest, om te trachten <strong>de</strong> nog<br />
verborgen krachten van dien geest op te roepen en tot ontbloeiïng te<br />
prikkelen’. Het is misschien niet te verwachten, dat <strong>de</strong> eenvoudige<br />
portefeuillelezer dit begrijpen, of zoo al begrijpen, dat het hem<br />
interesseeren zal. Het gaat hem waarschijnlijk te hoog of te ver, en 't is<br />
al mooi, indien hij op grond van die ‘krachten’, die tot ‘ontbloeiïng’ zullen<br />
‘geprikkeld’ wor<strong>de</strong>n, geen prikkellectuur verwacht. Men moet <strong>de</strong>n<br />
eenvoudigen lezer niet te hoog aanslaan, zoo men op het <strong>voor</strong>tbestaan<br />
van zijn tijdschrift prijs stelt. Dat is simpele levenswijsheid, die misschien<br />
bij het hooggestemd proza <strong>de</strong>r Stemredactie ietwat nuchter aandoet, doch<br />
<strong>de</strong> practijk <strong>de</strong>zer dingen was en is bijna altijd <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong>. Alleen De<br />
Nieuwe Gids maakte hierop, zoover ik weet, in zijn tijd een<br />
uitzon<strong>de</strong>ring. Maar toen sloeg er in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> ook allerwege een<br />
geestesvlam uit, die se<strong>de</strong>rt vrijwel gebluscht werd. De practijk van <strong>de</strong>ze<br />
dingen is dan, dat men neemt wat men krijgen kan, dankbaar, als er maar<br />
iets van <strong>de</strong>n geest in leeft. Van elken geest: van Dostojewski's of van<br />
Oscar Wil<strong>de</strong>'s, van Zola's of André Gi<strong>de</strong>'s geest. Van zooveel ‘geesten’<br />
als een redactie maar begrijpt of leert begrijpen. Daarbij ook nog<br />
eclectisch en exclusief te willen zijn, méér dan reeds <strong>de</strong> onvermij<strong>de</strong>lijke<br />
eenzijdigheid van <strong>de</strong>n eigen geest meebrengt, lijkt mij gevaarlijk en<br />
onpractisch. Gevaarlijk, omdat <strong>voor</strong>keur hier ongeveer hetzelf<strong>de</strong> is als<br />
<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el, onpractisch, omdat men op <strong>de</strong>ze wijze zijn ‘Orgaan’ niet vol<br />
krijgt, of het vult met onleesbare en vervelen<strong>de</strong> stukken, die <strong>de</strong>n<br />
Portefeuillelezer afkeerig maken en 's Orgaans bestaan on<strong>de</strong>rmijnen.<br />
Intusschen schijnt men in <strong>de</strong>ze zaken enkel al doen<strong>de</strong> wijs te kunnen<br />
wor<strong>de</strong>n en dan is wat volgt altijd zwijgen, net als in <strong>de</strong>n Hamlet. Zwijgen<br />
van principes of heelemaal zwijgen, zoo nl. <strong>de</strong> uitgaaf gestaakt wordt.<br />
Aldus Frans Coenen, <strong>de</strong> lichtelijk ge<strong>de</strong>silluzioneer<strong>de</strong> redacteur van het maandschrift<br />
‘<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Ne<strong>de</strong>rlandschen Stam’.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />
Uit een geautoriseer<strong>de</strong> vertaling van Dr. Georg Bran<strong>de</strong>s' artikel over <strong>de</strong>n Noorschen<br />
schrijver Arne Garborg citeeren wij:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Terwijl Alexan<strong>de</strong>r Kielland, die een paar jaren ou<strong>de</strong>r is dan Garborg, als<br />
schrijver geheel <strong>de</strong>n stempel draagt van <strong>de</strong>n hoogeren burgerstand in<br />
Noorwegen, waaruit hij is gekomen, en dien hij met virtuositeit te<br />
schil<strong>de</strong>ren weet, toont Arne Garborg zich een representant van 't geen<br />
Gambetta noem<strong>de</strong> ‘<strong>de</strong> nieuwe klasse’. Hij is <strong>de</strong> zoon van <strong>de</strong>n armen boer,<br />
die gaan<strong>de</strong>weg <strong>de</strong> meest verlichte beschaving van <strong>de</strong>n tijd heeft verworven<br />
en zich nu bevindt in het eerste gelid als <strong>de</strong> meest op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond<br />
tre<strong>de</strong>n<strong>de</strong> opvoe<strong>de</strong>r van zijn eigen stand in Noorwegen, en tegelijkertijd<br />
als een <strong>de</strong>r meest beteekenen<strong>de</strong> geesten in <strong>de</strong> hoofdstad, een bekwaam<br />
spreker en een nog bekwamer <strong>de</strong>battant in <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>ntenwereld en <strong>de</strong><br />
pers, met name geneigd tot het strij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> mo<strong>de</strong>rne opvattingen<br />
tegenover <strong>de</strong>n godsdienst, terzelf<strong>de</strong>rtijd dichter in het lan<strong>de</strong>lijk dialect en<br />
criticus in <strong>de</strong> officieele schrijftaal.<br />
Volgt een karakteristiek van Garborgs <strong>voor</strong>naamste werken. Bran<strong>de</strong>s meent<br />
blijkbaar dat <strong>de</strong>ze belangrijke auteur thans min of meer op 't doo<strong>de</strong> punt is gekomen.<br />
Wat hij op dit oogenblik met name behoeft, dat is: verwijding van zijn<br />
horizon. Hij moet alle klassen in <strong>de</strong> Noorsche maatschappij leeren kennen,<br />
en hij moet, ter vergelijking, met eigen oogen <strong>de</strong> maatschappij zien van<br />
an<strong>de</strong>re lan<strong>de</strong>n. Hij moet niet beperkt blijven tot Noorsch boerennovellist,<br />
zelfs als hij <strong>de</strong> Zondagsboeren van het ou<strong>de</strong>re dichtergeslacht door meer<br />
reëele vervangt, en hij moet al evenmin tot een beschouwer van het kleine,<br />
armelijke en halfvervallen Christiania-Zigeunerkamp wor<strong>de</strong>n beperkt. Hij<br />
moet veel zien, veel leeren en lezen, en hij moet veel reizen, vóór zijn<br />
jeugd <strong>voor</strong>bij is. De opmerkzaamheid en <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering, die hij als<br />
schrijver lang verdiend heeft, zullen hem dan niet meer ontbreken.<br />
In ‘Stemmen <strong>de</strong>s Tijds’ o.m. een goe<strong>de</strong> dialoog van G. Schrijver ‘De Biecht’ (het<br />
thema van <strong>de</strong> vrouw die na <strong>de</strong> biecht van <strong>de</strong>n man diens buitenechtelijk kind wil<br />
aannemen); in ‘Ne<strong>de</strong>rland’ het 1 e <strong>de</strong>el van een uitvoerige novelle (of roman?) van<br />
Tine Brinkgreve Wicherink ‘Ver van het stadsgewoel’ en <strong>voor</strong>ts o.m. een zuivere en<br />
wel navrante schets van Willy Corsari ‘Slotscène’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Boeken en personen in het he<strong>de</strong>ndaagsche Duitschland<br />
II Het boek van Oswald Spengler 1)<br />
17<br />
EEN boek waarover ie<strong>de</strong>reen in Duitschland thans spreekt, dat ie<strong>de</strong>reen ten minste<br />
bij name kent. Een werk, waarover in alle Duitsche tijdschriften reeds is geschreven,<br />
soms vol bewon<strong>de</strong>ring, vaak ook afbrekend. Enkele afzon<strong>de</strong>rlijke publicaties<br />
verschenen er reeds over. <strong>Den</strong> schrijver heeft men reeds van plagiaat beticht. Het<br />
is dus hèt boek van het oogenblik, het mo<strong>de</strong>boek waarover elk zijn meening heeft<br />
en waaruit ie<strong>de</strong>r, te pas of te onpas, eenige uitspraken weet te citeeren.<br />
Zoo zal het, <strong>de</strong> gesteldheid van het he<strong>de</strong>ndaagsche Duitsche geestesleven in<br />
aanmerking genomen, nog wel eenigen tijd <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>ren in beroering brengen.<br />
Tot weer een an<strong>de</strong>r, wellicht min<strong>de</strong>r beteekenisvol werk verschijnt en Spengler op<br />
<strong>de</strong>n achtergrond raakt. Doch <strong>de</strong> tijd zal ook hier recht doen.<br />
Want dat we hier met een zeer bijzon<strong>de</strong>r werk, een arbeid van een merkwaardigen<br />
geest, een boek van machtige conceptie en groote stijlkwaliteiten te doen hebben,<br />
is boven allen twijfel verheven. Dit dient reeds van te voren vastgesteld.<br />
De auteur van dit werk was tot nu toe in <strong>de</strong> wetenschappelijke wereld een<br />
onbeken<strong>de</strong> 1) . Duitsche tijdschriften <strong>de</strong>elen me<strong>de</strong>, dat hij leeraar in <strong>de</strong> wiskun<strong>de</strong> was<br />
en tot nu toe in <strong>de</strong> wetenschap een onbeken<strong>de</strong>.<br />
Wat is dan <strong>de</strong> inhoud van dit boek, dat dit groote succes ten gevolge had?<br />
Spengler wil een nieuwe philosophie <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis geven, die het verle<strong>de</strong>n<br />
geheel an<strong>de</strong>rs interpreteert dan tot nu toe het geval was. Voor hem staat <strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rgang van Europa onherroepelijk en met mathematische zekerheid vast. Het<br />
is <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> metho<strong>de</strong> hier aangegeven, die belangrijk is en oogenschijnlijk nieuw.<br />
Wat men tot nog toe geschiedkundig on<strong>de</strong>rzoek noem<strong>de</strong>, is volgens Spengler<br />
ontoereikend en geschied<strong>de</strong> op eenzijdige wijze. Wel heeft men vergelijkingen<br />
gemaakt tusschen verschillen<strong>de</strong> tijdperken en figuren, doch nooit is een poging<br />
gedaan om <strong>de</strong>ze analogieën methodisch te on<strong>de</strong>rzoeken.<br />
‘Ich habe noch keinen gefun<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>r mit <strong>de</strong>m Studium dieser morphologischen<br />
Verwandtschafte Ernst gemacht hätte, <strong>de</strong>r über <strong>de</strong>n Bereich politischer Tatsachen<br />
hinaus die letzten und tiefsten Gedanken <strong>de</strong>r Mathematik <strong>de</strong>r Hellenen, Araber,<br />
In<strong>de</strong>r, Westeuropäer, <strong>de</strong>n Sinn ihrer frühen Ornamentik, ihrer architektonischen,<br />
metaphysischen,<br />
1) Oswald Spengler, Der Untergang <strong>de</strong>s Abendlan<strong>de</strong>s. Erster Band: Gestalt und Wirklichkeit. -<br />
C.H. Beck'sche Verlagsbuchhandlung, Munchen 19<strong>20</strong>.<br />
1) On<strong>de</strong>rtusschen verschenen reeds twee an<strong>de</strong>re werken bij <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n uitgever: Oswald<br />
Spengler, Preussentum und Socialismus; Ernst Droem, Gesänge eingeführt<br />
von Oswald Spengler.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
18<br />
dramatischen, lyrischen Urformen, die Auswahl und Richtung ihrer groszen Künste,<br />
die Einzelheiten ihrer künstlerischen Technik und Stoffwahl eingehend gekannt,<br />
geschweige <strong>de</strong>nn in ihrer entschei<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n Be<strong>de</strong>utung für die Formprobleme <strong>de</strong>s<br />
Historischen erkannt hätte’. Spengler ziet een steeds terugkeeren<strong>de</strong> overeenkomst<br />
tusschen <strong>de</strong> verschijnselen die zich in <strong>de</strong> cultuurgeschie<strong>de</strong>nis <strong>voor</strong>doen. Hij<br />
constateert, op vaak te luidruchtige wijze, het verband tusschen wiskun<strong>de</strong>,<br />
metaphysica, lyriek, kunst en architectuur <strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong> volken. Hij gaat zelfs<br />
zóó ver dat hij komt tot een metaphysiek: für die alles, es sei was es wollte, <strong>de</strong>n<br />
Charakter eines Symbols besitzt’. Ook Otto Weininger had een <strong>de</strong>rgelijke opvatting,<br />
die hij in een groot boek had willen uitwerken. Zijn vroegtijdige dood heeft dit echter<br />
verhin<strong>de</strong>rd 1) . De tegenwoordige opvattingen over geschie<strong>de</strong>nis vindt Spengler<br />
bekrompen. ‘Nicht eine Weltgeschichte, aber die Welt als Geschichte’. Wat wij<br />
geschie<strong>de</strong>nis noemen geldt volgens hem nog niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Grieken, die hij<br />
‘a-historisch’ noemt, noch <strong>voor</strong> Indiërs en Chineezen. Ook met <strong>de</strong> in<strong>de</strong>eling: Oudheid,<br />
Mid<strong>de</strong>leeuwen, Nieuwe Tijd, gaat hij niet accoord. Een <strong>de</strong>rgelijke in<strong>de</strong>eling heeft<br />
<strong>voor</strong> hem weinig waar<strong>de</strong>. Een cultuurperio<strong>de</strong> als b.v. het ou<strong>de</strong> China wordt niet in<br />
zijn groote beteekenis gezien, zoodat gezichtsbedrog ontstaat. Wij mogen een<br />
<strong>de</strong>rgelijke perio<strong>de</strong> niet verwaarloozen wijl <strong>de</strong>ze niet direct onze belangen raakt; dit<br />
is zelfbedrog. Alle tijdperken zijn volgens hem gelijkwaardig.<br />
De geschie<strong>de</strong>nis is <strong>voor</strong> hem geen afspiegeling van een gelei<strong>de</strong>lijken <strong>voor</strong>uitgang<br />
<strong>de</strong>r menschheid. Ook heeft <strong>de</strong> menschheid geen bepaald doel. Ze is een begrip<br />
zon<strong>de</strong>r inhoud. Vooral in dit ge<strong>de</strong>elte van het werk komt Spengler's scepticisme<br />
naar voren.<br />
Een noodlottige overgang, die Europa nu achter <strong>de</strong>n rug heeft, is die van cultuur<br />
tot beschaving. De mogelijkhe<strong>de</strong>n van kunst, staatvorming, wetenschap en<br />
wijsbegeerte acht hij uitgeput. De cultuur, <strong>de</strong> ontwikkeling en vorming <strong>de</strong>r menschheid<br />
van uit <strong>de</strong>n oertoestand heeft haar einddoel bereikt. Een on<strong>de</strong>rgang moet volgen.<br />
Alle culturen zullen, <strong>voor</strong>spelt Spengler met besliste zekerheid, <strong>de</strong>zen weg gaan.<br />
Thans verkeert Europa in dit stadium. Het heeft geen ziel meer, slechts een<br />
analyseerend vernuft, zon<strong>de</strong>r nieuwe aspecten.<br />
Slechts zeer schetsmatig kan ik hier <strong>de</strong>n inhoud van dit werk weergeven, dat twee<br />
<strong>de</strong>elen zal beslaan en waarvan pas het eerste is verschenen. Kritiek op een werk<br />
als dit uitoefenen is ondoenlijk, daar het boek zich zoowel op het gebied <strong>de</strong>r<br />
geschie<strong>de</strong>nis, natuurwetenschap, wijsbegeerte als op dat <strong>de</strong>r wiskun<strong>de</strong> en<br />
kunsthistorie beweegt. Enkele opmerkingen echter, indrukken bij <strong>de</strong> lezing opgedaan,<br />
mogen hier ter meer<strong>de</strong>re oriëntatie volgen. Men heeft in Duitschland reeds een<br />
vergelijking gemaakt tusschen dit werk en Chamberlain's ‘Grundlagen <strong>de</strong>s 19.<br />
Jahrhun<strong>de</strong>rts’.<br />
Indachtig aan dit werk heeft men Spengler's werk genoemd: ‘die Grundlagen <strong>de</strong>s<br />
<strong>20</strong>. Jahrhun<strong>de</strong>rts’. Eenigszins geeft <strong>de</strong>ze titel een juiste karakteristiek. Want dit<br />
werk, dat geheel nieuwe <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n wil verkondigen (wat het ook in<strong>de</strong>rdaad dikwijls<br />
doet), het on<strong>de</strong>rneemt een geheel nieuwe metho<strong>de</strong> <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis te grondvesten,<br />
stijgt niet boven zijn tijd uit, komt mij <strong>voor</strong> geen werk <strong>de</strong>r toekomst te zijn - slechts<br />
scherper dan an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>n chaos van het tegenwoordig geestelijk leven te doen<br />
voelen.<br />
Spengler ziet zijn tijd met <strong>de</strong>n blik van Nietzsche (wiens worsteling ook was, hier<br />
boven uit te stijgen) - hij ontleedt ons <strong>de</strong> débacle, speurt met zijn rijk vernuft en op<br />
vaak grootsche wijze <strong>de</strong> oorzaken na - doch brengt ons niet ver<strong>de</strong>r.<br />
1) Fragment hiervan vindt men in zijn nagelaten werk, zie ‘Ueber die letzten Dinge’, p. 111-130.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Het kan geen verwon<strong>de</strong>ring wekken, dat een boek als dit momenteel in Duitschland<br />
verschijnt en opgang maakt. Het is een boek representatief <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen<br />
tijd. En het is een eindpunt. Ver<strong>de</strong>r komen vermag men op <strong>de</strong>zen weg niet.<br />
Historisch-psychologisch scepticisme is <strong>de</strong> geesteshouding waartoe Spengler<br />
ten slotte komt. Het wil mij echter toeschijnen, dat grooter toekomstmogelijkhe<strong>de</strong>n<br />
aanwezig zijn. Het is thans reeds <strong>de</strong> tijd <strong>de</strong>r bezinning. Men vraagt zich na <strong>de</strong>ze<br />
catastrophe af ‘wat men wezenlijk en <strong>voor</strong> goed in zich zelve<br />
bezit’. De mensch zal zich zelven moeten leeren kennen. Het ‘ken u zelf’ zal ook<br />
in <strong>de</strong>n komen<strong>de</strong>n tijd <strong>de</strong> opdracht zijn, waarvan nu <strong>de</strong> groote beteekenis op het<br />
juiste moment weer dui<strong>de</strong>lijk wordt bewezen.<br />
De hoogste spanning is misschien reeds <strong>voor</strong>bij. Een afwachten, een verlangend<br />
smachten naar hel<strong>de</strong>rheid, een zoeken naar <strong>de</strong> kiemen van <strong>de</strong>n komen<strong>de</strong>n tijd is<br />
overal waar te nemen. Werken in <strong>de</strong>ze richting doet het boek van Spengler niet.<br />
Deze ongetwijfeld groote persoonlijkheid ziet geen toekomst, ontleedt slechts het<br />
verle<strong>de</strong>n met zijn intellect. Dit is echter rijk en van een veelomvatten<strong>de</strong> grootheid.<br />
Philosophisch lijkt het boek niet sterk. Al spoedig zal <strong>de</strong> ontwikkel<strong>de</strong> leek er <strong>de</strong><br />
philosofie van Bergson in herkennen. Zijn hoofdstuk over stof en gedachte doen<br />
sterk aan ‘Matière et Mémoire’ <strong>de</strong>nken. Zijn opvatting over <strong>de</strong> verhouding van ruimte<br />
en tijd herinnert eveneens aan Bergson's ‘durée réelle’. Zoo is er meer.<br />
Hoe Spengler ook intrigeert tegen Nietzsche (hij doet dit trouwens tegen Bergson<br />
ook) in veel doet hij aan hem <strong>de</strong>nken. Zijn telkens weer hameren<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
19<br />
op <strong>de</strong> <strong>de</strong>ca<strong>de</strong>ntie van <strong>de</strong>zen tijd - zijn samenvatting <strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong> cultuurvolken<br />
in Europa tot ‘Europäer’ - het zijn teekenen die op Nietzsche's invloed wijzen. Aan<br />
Nietzsche's ‘Wille zur Macht’ echter wijdt hij enkele overtuigen<strong>de</strong> en beteekenisvolle<br />
pagina's.<br />
Was echter Nietzsche een geniaal mensch in <strong>de</strong> hoogste en meest tragische<br />
beteekenis, Spengler blijft een geniale Pruis. Dit geheele boek rust op heerschzucht<br />
en zou, het klinkt misschien won<strong>de</strong>rlijk, een resultaat van <strong>de</strong>n geest van Potsdam<br />
kunnen genoemd wor<strong>de</strong>n. Tevens heeft heeft in zijn machtige greep een eenigszins<br />
brallend en marktschreeuwerig karakter.<br />
Telkens treft ons een uitroep als bv.: ‘Zum ersten Male wird hier <strong>de</strong>r Versuch<br />
gewagt’ enz. enz.<br />
De auteur eindigt zijn woord <strong>voor</strong>af met <strong>de</strong>ze teekenen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n: ‘Ich habe nur<br />
<strong>de</strong>n Wunsch beizufügen, dasz dieses Buch neben <strong>de</strong>n militärischen Leistungen<br />
Deutschlands nicht ganz unwürdig dastehen möge’. Ware wijsheid kondigt zich<br />
an<strong>de</strong>rs en beschei<strong>de</strong>ner aan. Jammer is het ook, dat <strong>de</strong> schrijver tot een vaak starre<br />
dogmatiek vervalt.<br />
Intusschen, Spengler heeft met dit boek een machtige greep gedaan. Hij heeft<br />
alles groot gezien en een sterke conceptie gegeven. Het gebaar van dit boek maakt<br />
het alleen reeds tot een werk van beteekenis.<br />
En het is <strong>voor</strong>al waar, in wat het in wezen geeft: een weergave van <strong>de</strong>n chaos.<br />
Wanneer zal <strong>de</strong> groote or<strong>de</strong> komen? Wanneer zal <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rgang zich voltrokken<br />
hebben en tot stilstand komen? Zal dit boek misschien meewerken tot een louteren<strong>de</strong><br />
biecht? Zoo ja, dan zal men Spengler dankbaar moeten zijn, dat hij zijn land die<br />
diepe, troostelooze ellen<strong>de</strong> zoo toon<strong>de</strong>, dat het aan zichzelf geopenbaard werd.<br />
Misschien dat <strong>voor</strong>al in <strong>de</strong>ze richting zijn groote waar<strong>de</strong> ligt. De tijd zal dit wel<br />
uitmaken.<br />
NICO ROST.<br />
Clara Viebig's laatste werken<br />
Clara Viebig, ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’. - ‘Das Rote Meer’.<br />
NOG mid<strong>de</strong>n in het oorlogsgeweld verscheen Clara Viebig's ‘Töchter <strong>de</strong>r<br />
Hekuba’ 1) een oorlogsroman, eerlijk geschreven, zij het dan met beven<strong>de</strong> pen en<br />
pijn in het hart. En nu, eenige maan<strong>de</strong>n gele<strong>de</strong>n, zag ‘Das Rote Meer’ het licht,<br />
een vervolg op <strong>de</strong> groote volkstragedie binnen <strong>de</strong> grenzen van het ou<strong>de</strong> Duitsche<br />
Rijk. Dit werk speelt in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van <strong>de</strong>n oorlog en eindigt met <strong>de</strong>n<br />
‘selbstmör<strong>de</strong>rischen Wahnsinn’ van <strong>de</strong>n 9en November '18, ‘die <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rgang<br />
van het volk bezegel<strong>de</strong>’. De woor<strong>de</strong>n zijn van haar-zelf, maar hoe Duitsch zij <strong>de</strong><br />
dingen ook ziet en hoe Duitsch zij ze ook voelt, in haar boeken is zij vrij gebleven<br />
van elken politieken invloed. Zij koos geen partij, zij schil<strong>de</strong>r<strong>de</strong> slechts het leven<br />
zooals zij het zag. Haar boeken wer<strong>de</strong>n geen mo<strong>de</strong>rn hel<strong>de</strong>n-epos en geen<br />
‘J'accuse’-werk. Oorlogsboeken, sensationeel, op effect berekend, zijn zij niet. Zij<br />
heeft slechts een stuk geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Duitsche ziel geschreven. Zij heeft in<br />
‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’, realiste als zij is, een onopgesmukt beeld van <strong>de</strong>n<br />
tijdgeest en van het Duitsche leven in al zijn geledingen gegeven.<br />
Clara Viebig is altijd geweest <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>res van het belangwekken<strong>de</strong> leven <strong>de</strong>r<br />
massa. Hierop zij speciaal <strong>de</strong> nadruk gelegd, omdat <strong>de</strong>ze wetenschap <strong>de</strong> waar<strong>de</strong><br />
1) ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ is, vertaald door Mevr. J.P. Wesselink-van Rossum, verschenen<br />
bij Bruna & Zn. te Utrecht.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
van haar jongste werken, als beeld van <strong>de</strong>n tijd, in niet geringe mate verhoogt. Haar<br />
kunst is typisch Duitsch gebleven, haar personen, <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n welke zij beschrijft,<br />
zijn Duitsch tot in <strong>de</strong> kleinste bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n. Zij heeft, als in haar roman ‘Buiten <strong>de</strong><br />
Stadspoorten’, <strong>de</strong> ingewikkeldste problemen met <strong>de</strong> meest ver-strekken<strong>de</strong> gevolgen<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> massa eenvoudig behan<strong>de</strong>ld. Zij houdt geen rekening met wat men <strong>de</strong><br />
eenheid van han<strong>de</strong>ling pleegt te noemen, zij bouwt niet op, maar geeft eenvoudig<br />
weer het leven, zooals het is. In ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ is het niet an<strong>de</strong>rs.<br />
Oprecht, al zal 't zijn geweest met een bloe<strong>de</strong>nd hart, schil<strong>de</strong>rt zij het leven in Berlijn<br />
en zijn <strong>voor</strong>ste<strong>de</strong>n geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> eerste twee oorlogsjaren.<br />
Zij heeft in ‘Buiten <strong>de</strong> Stadspoorten’ getoond <strong>de</strong> ziel <strong>de</strong>r lan<strong>de</strong>lijke<br />
menschen begrepen te hebben evenzeer als van <strong>de</strong> massa die <strong>de</strong> metropool bevolkt,<br />
en veel van haar me<strong>de</strong>leven met <strong>de</strong>n Berlijnschen <strong>voor</strong>stad-bewoner vin<strong>de</strong>n wij in<br />
‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ terug. Zij heeft ze ten voeten uit geteekend, <strong>de</strong> har<strong>de</strong><br />
zwoegers van het land en <strong>de</strong> windbuilen <strong>de</strong>r groote stad.<br />
Eerlijk als <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>ze ‘Heimatdichterin’ bij uitnemendheid, is haar<br />
stijl eenvoudig en spontaan. Zij geeft in korte trekken een milieu-schil<strong>de</strong>ring, welke<br />
aan <strong>de</strong> fantasie weinig meer overlaat, en niet zel<strong>de</strong>n teekent zij <strong>de</strong> bijfiguren<br />
aangrijpen<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> hoofdpersonen van haar werk. In ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’<br />
toont zij zich een schrijfster met een souvereine objectiviteit; zij fotografeert het<br />
leven, maar zij werkt haar plaat artistiek-psychologisch uit. Zij ziet <strong>de</strong> diepten <strong>de</strong>r<br />
ziel, maar zij mijmert niet na over zon<strong>de</strong> of schuld méér dan <strong>de</strong> menschen gewoon<br />
zijn te doen. Zij geeft <strong>de</strong> karakters zooals zij zijn, en wat er aan toegevoegd is, is<br />
niet an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> kunst van een intuitief beel<strong>de</strong>nd dichter. Zij heeft in haar eersten<br />
oorlogsroman het leven geteekend met <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len van het leven en niet met die<br />
<strong>de</strong>r gekunsteldheid. De oorlogswaanzin en <strong>de</strong> Uebermensch-i<strong>de</strong>eën zijn haar vèr<br />
gebleven. Zij is <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>res van het leven <strong>de</strong>r massa gebleven, eerlijk en<br />
onopgesmukt, zon<strong>de</strong>r banale sentimenten, en daarom ook is aan haar oorlogsboeken<br />
uit een cultuur-historisch oogpunt een groote beteekenis te hechten.<br />
In ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ vindt men van het leven van verschillen<strong>de</strong> kringen<br />
van het Duitsche volk verteld, zooals dit in het twee<strong>de</strong> oorlogsjaar was. Zij teekent,<br />
en overal even raak, <strong>de</strong>n oorlogsinvloed in een gegoe<strong>de</strong>n burgerlijken kring, in een<br />
generaalsfamilie en in eenige arme volksfamilies. In elk milieu waren <strong>de</strong> ellen<strong>de</strong> en<br />
het leed rond; het eerste <strong>de</strong>el van <strong>de</strong>n roman geeft een climax van har<strong>de</strong><br />
levensmisère. In het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el volgen <strong>de</strong> meest sombere passages elkaar op;<br />
zij zijn schil<strong>de</strong>ringen van een schrijfster, die eenmaal ook om haar weldadig<br />
optimisme bekend was...<br />
‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ is een boek gewor<strong>de</strong>n droef en duister van<br />
levensleed, als <strong>de</strong> atmosfeer in een sterfkamer. En het geeft nog slechts <strong>de</strong><br />
schil<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>n toestand waarin het Duitsche volk <strong>de</strong>r hoofdstad verkeer<strong>de</strong> in<br />
het twee<strong>de</strong> oorlogsjaar.<br />
Het vervolg op <strong>de</strong>zen aangrijpen<strong>de</strong>n oorlogsroman behoorend<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>20</strong><br />
tot het beste wat <strong>de</strong> oorlogsliteratuur in Duitschland opgeleverd heeft, is waardig<br />
gehou<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> lijn van haar eerste oorlogsboek. Het speelt, zooals reeds gezegd,<br />
in het twee<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte van <strong>de</strong>n oorlog; het geeft, zooals Harry Maync het in ‘Das<br />
literarische Echo’ zeer <strong>de</strong>licaat heeft uitgedrukt, <strong>de</strong> ‘Götterdämmerung’. De<br />
symbolische titel heeft een dubbele beteekenis. In <strong>de</strong> eerste plaats is met ‘das Rote<br />
Meer’ bedoeld het Duitsche bloed, dat uit het volkslichaam is weggestroomd, maar<br />
ook wordt er me<strong>de</strong> aangeduid <strong>de</strong> overwinning van hen die het Duitsche volk hebben<br />
geknecht. Het is een ‘verhängnisvolle Sieg’ en daarom is <strong>de</strong> titel meer treffend dan<br />
smaakvol gekozen.<br />
Ook dit boek heeft <strong>de</strong> begaaf<strong>de</strong> schrijfster vrij gehou<strong>de</strong>n van elke ten<strong>de</strong>ns. Zij<br />
heeft geen strijd gevoerd tegen <strong>de</strong> buitenlandsche en ook niet tegen <strong>de</strong><br />
binnenlandsche vijan<strong>de</strong>n van het volk. Ook hier heeft men niet te doen met een <strong>de</strong>r<br />
veel te vele oorlogsromans met sensationeelen en sterk ten<strong>de</strong>ntieuzen inhoud. Het<br />
boek is een prozawerk van fijne kwaliteiten en verheven inhoud gewor<strong>de</strong>n, dat in<br />
<strong>de</strong>n oorlog speelt en daarom datgene geeft van <strong>de</strong>n oorlog wat er zich, onverbid<strong>de</strong>lijk<br />
en macaber, van in het volksleven manifesteer<strong>de</strong>. Ook hier mag men spreken van<br />
een cultuur-schil<strong>de</strong>ring, van een beschrijving van het gemoedsleven van het volk<br />
in <strong>de</strong> jaren van <strong>de</strong>n wereldkrijg, een schil<strong>de</strong>ring, volkomen zuiver en levensgetrouw,<br />
volmaakt objectief, maar toch uitgevoerd met het penseel van <strong>de</strong>n Meester, zoodat<br />
zij bijna onpersoonlijk wordt en valt buiten <strong>de</strong> nauwe grenzen van het korte tijdvak<br />
dat zij uitbeeldt. In ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ heeft <strong>de</strong> schrijfster wel eens,<br />
overweldigd door het leed, iets van haar zelf gegeven, bij<strong>voor</strong>beeld, waar zij het<br />
lij<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r moe<strong>de</strong>rs beschrijft wier zonen in <strong>de</strong>n oorlog waren en ook in ‘Rotes<br />
Meer’ wordt <strong>de</strong> ellen<strong>de</strong> haar wel eens te machtig en slaagt zij, hoe objectief zij<br />
ook blijven wil, er niet altijd in haar gemoedstoestand te verbergen.<br />
‘Das rote Meer’ heeft Maync zeer terecht een burgerlijk treurspel in<br />
romanvorm genoemd. Niet <strong>de</strong> groote nood <strong>de</strong>r soldaten aan het front vormt het<br />
thema van dit jongste oorlogsboek, maar <strong>de</strong> nood van hen die zijn thuisgebleven,<br />
<strong>voor</strong>al die <strong>de</strong>r vrouwen. Het boek is een Hooglied van <strong>de</strong> mater dolorosa, die<br />
zeven zwaar<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> borst kreeg. Zij schil<strong>de</strong>rt aangrijpend het leed <strong>de</strong>r moe<strong>de</strong>rs,<br />
<strong>de</strong>r zwaar bezochte dochters van Hecuba. Niets van wat is, spaart zij ons in haar<br />
boek, maar zij overdrijft ook niets. En om <strong>de</strong>n schijn van partijdigheid te vermij<strong>de</strong>n,<br />
halen wij hier woor<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> uitspraak van Maync aan in ‘Das literarische<br />
Echo’:<br />
‘So wenig die Verfasserin die Dinge beschönigt, so wenig schwärzt sie sie. Die<br />
Wirklichkeit, - schrijft hij, - war und ist ja auch wahrlich schon düster genug, als dasz<br />
ihr gegenüber die beson<strong>de</strong>re naturalistische Blickeinstellung auf die Schattenseiten<br />
<strong>de</strong>s Lebens noch verringe und am Platze wäre. Die tausendfache Not in Trauer,<br />
vaterländischer Verzweiflung und Scham, in Hunger und Entbehrungen aller Art,<br />
dazu die sittliche Verwahrlosung im öffentlichen und privaten Leben, sie schreien<br />
ja überlaut zum Himmel. “Klein Volk hat Gott verlassen, das sich nicht selbst verliesz”<br />
so hat Heinrich v. Treitschke einmal gesungen’.<br />
‘Rotes Meer’ geeft een aangrijpend beeld van <strong>de</strong>n tijd, van blijven<strong>de</strong><br />
beteekenis, maar hoe rijk <strong>de</strong> zakelijke inhoud van het boek ook is, van veel meer<br />
waar<strong>de</strong> is <strong>de</strong> kunst, waaruit het werd opgebouwd. Dit laatste werk van Clara Viebig<br />
mag het rijpste wor<strong>de</strong>n genoemd van al <strong>de</strong> scheppingen <strong>de</strong>zer vruchtbare vertelster.<br />
‘Rotes Meer’ behoeft men niet noodwendig als een vervolg te lezen op<br />
‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’; men kan het boek ook als een afzon<strong>de</strong>rlijken roman<br />
beschouwen. Wel wordt er in verteld van het ver<strong>de</strong>re lot waardoor <strong>de</strong> personen uit<br />
het eerste <strong>de</strong>el wor<strong>de</strong>n getroffen, maar het verhaal is technisch volkomen gaaf<br />
verteld, zoodat geen enkele maal een dubbele motiveering <strong>voor</strong>komt. In bei<strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
werken treft men weinig han<strong>de</strong>ling aan; in hoofdzaak vormen zij een weergave van<br />
toestan<strong>de</strong>n, maar zóó, dat men geen oogenblik <strong>de</strong> afwezigheid voelt van een<br />
roman-conflict dat in een climax wordt ontwikkeld.<br />
Met <strong>de</strong> verschijning van ‘Rotes Meer’ kan men zeggen dat <strong>de</strong> zestigjarige<br />
schrijfster zich <strong>voor</strong> goed heeft losgemaakt van <strong>de</strong> naturalistische school, die zij<br />
reeds lang niet meer in wezen dien<strong>de</strong>, maar waartoe zij toch door <strong>de</strong> letterkundige<br />
kritiek gerekend werd te behooren. Haar kunstenaarsschap is ten volle gerijpt, haar<br />
werken vormen geen literatuur meer in technischen zin. Zij behoort thans tot <strong>de</strong><br />
weinige waarachtige klassieken van <strong>de</strong>n grooten wereldoorlog. Haar zestig jaren<br />
voelt men niet in haar werk: haar stijl is frisch en oorspronkelijk gebleven, haar<br />
vertelkunst eenvoudig en aangrijpend en haar milieu-schil<strong>de</strong>ring werd volmaakt met<br />
weinig materiaal. Haar geest kent geen vermoeienis, haar werkkracht is onuitputtelijk,<br />
In ‘Das literarische Echo’ besluit Harry Maync, - wiens bespreking van<br />
‘Rotes Meer’ wij volg<strong>de</strong>n in zooverre hij gerechtigd was te oor<strong>de</strong>elen over <strong>de</strong><br />
juiste weergave door <strong>de</strong> schrijfster van <strong>de</strong> Duitsche oorlogstoestan<strong>de</strong>n, - zijn artikel<br />
ter gelegenheid van Clara Viebig's zestigsten verjaardag met <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n aan te<br />
halen die Schiller in 1797 over Goethe aan Heinrich Meyer schreef:<br />
‘Es ist unglaublich mit welcher Leichtigkeit er jetzt die Früchte eines<br />
wohlangewandten Lebens und einer anhalten<strong>de</strong>n Bildung an sich selber einerntet;<br />
wie be<strong>de</strong>utend und sicher jetzt alle seine Schritte sind; wie ihn die Klarheit über sich<br />
selbst und über die Gegenstän<strong>de</strong> vor je<strong>de</strong>m eitlen Streben und Herumtappen<br />
bewahrt’.<br />
De bei<strong>de</strong> hier in het kort ingelei<strong>de</strong> oorlogswerken van Clara Viebig zeggen in hun<br />
realistischen eenvoud oneindig veel meer van het leven van het Duitsche volk binnen<br />
<strong>de</strong> grenzen van zijn land dan alle oorlogsbun<strong>de</strong>ls van <strong>de</strong> Nord-Deutscher,<br />
Vossische en Frankfurter Zeitung te zamen. Maar dit is uit een artistiek<br />
oogpunt niet het <strong>voor</strong>naamste. Zij zijn in <strong>de</strong> treffen<strong>de</strong>, ware en diep ontroeren<strong>de</strong><br />
schil<strong>de</strong>ring <strong>de</strong>r wree<strong>de</strong> oorlogstoestan<strong>de</strong>n producten eener ‘Heimatkunst’ zoo<br />
volkomen, als <strong>de</strong>ze ‘Heimatdichterin’ bij uitnemendheid nog niet heeft <strong>voor</strong>tgebracht.<br />
Zij vormen een verheven monument op het artistiek domein <strong>de</strong>zer hoogstbegaaf<strong>de</strong>,<br />
nobele en eenvoudige vrouw.<br />
JOHAN KONING.<br />
Boekenschouw<br />
Poëzie; tooneel<br />
‘De tuinspiegel’, door Laurens van <strong>de</strong>r Waals. - (Uitgevers-Maatschappij<br />
De Waelburgh, Blaricum).<br />
Niet lang gele<strong>de</strong>n - het was na een nieuwe lezing van Verhaeren - heb ik mij<br />
afgevraagd of ie<strong>de</strong>r positief criterium <strong>voor</strong> ‘jongere’ natuurlyriek ten onzent niet<br />
onbillijk is. Of niet ie<strong>de</strong>r natuurlyrisch product dat ik van toen af on<strong>de</strong>r han<strong>de</strong>n kreeg,<br />
net zoo lang goed en mooi moest heeten, als ik het slechte en leelijke niet kon<br />
aanwijzen, met name noemen, met dui<strong>de</strong>lijke technische termen in zijn slecht- en<br />
leelijkheid <strong>de</strong>monstreeren.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
21<br />
Ik wanhoopte toen aan elken maatstaf. Ik begreep dat gevoeligheid, schrijfzin,<br />
<strong>de</strong>gelijkheid, zekere kennis van natuurlijke historie, een aanzienlijk vocabulaire, een<br />
flair tot poëtisch keuvelen, een aantal afgekeken ‘muzikale’ foefjes te zamen elk<br />
<strong>de</strong>nkbaar natuurvers mochten veroorzaken, zon<strong>de</strong>r dat wij ver<strong>de</strong>r aanspraak had<strong>de</strong>n<br />
op <strong>de</strong> brieven van wettigheid <strong>de</strong>r auteurs. Ik begreep ook, hoe het komt dat een<br />
vurig-litterair Frankrijk in evenredigheid geen zes<strong>de</strong> bezit van ons getal dichters.<br />
Blijkbaar stond ik <strong>voor</strong> een aanvaard en gebillijkt procédé, waaraan hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n,<br />
volmaakt te goe<strong>de</strong>r trouw, <strong>voor</strong> hun leven zaten vastgeklonken. Tegelijk met <strong>de</strong><br />
bombastische blague van een troepje jeugdige Vlamingen overstelpte me <strong>de</strong><br />
imbecilliteit van een kluitje Hollan<strong>de</strong>rs, die allen even knap, allen even toegewijd,<br />
allen even kin<strong>de</strong>rlijk-doorzichtig, allen even wee-glimlachend of goedkoop-jubelend<br />
in het lange cortège meestapten. Uitgerekt en gapend stond <strong>de</strong> re<strong>de</strong>looze lyrische<br />
verveling vóór me. Carel Scharten heeft zekere revolutionnairen (och arm!)<br />
gekenschetst door hun verzet tegen die verveling; en, afgeschei<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> vraag<br />
of hij in zijn kenschetsing compleet was, onjuist was zijn poging stellig niet. Ziek van<br />
<strong>de</strong>ze slappe verdiensten en waanwijze ‘eerlijkheid’ schreef ik in mijn afzijdigheid:<br />
dat bij ons een autoritair en gevierd onbenul langs genealogische lijnen <strong>voor</strong>tsnelt.<br />
Althans zóóveel inzicht won ik, dat 'k conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong> hoe ook <strong>de</strong>ze kenschetsing<br />
was <strong>de</strong> eenig-mogelijke, en misschien <strong>de</strong> eenigtroosten<strong>de</strong>.<br />
Troost ligt er b.v. in <strong>voor</strong> Laurens van <strong>de</strong>r Waals, dat hij zulk een Odysseïsche<br />
‘Ou-tis’, zulk een toegewijd, gevoelig en eerlijk ‘niemand’ is. Wanneer we zijn bun<strong>de</strong>l<br />
doorbla<strong>de</strong>ren (schan<strong>de</strong> over hem die het lyrisch lezen nog niet heeft verleerd!)<br />
beloopen onze han<strong>de</strong>n <strong>de</strong> rimpellooze peluwen van een zóó gezapige, ‘fa<strong>de</strong>’ rust,<br />
dat <strong>de</strong> huidhaartjes gaan opstaan en het vleesch rondom <strong>de</strong> tan<strong>de</strong>n verdort. Verzen<br />
strepen zon<strong>de</strong>r inhoud <strong>voor</strong>bij. An<strong>de</strong>re vatten een motief aan, en vervallen in een<br />
oneindige bro<strong>de</strong>rie, te lang, véél te lang in verhouding tot <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van het motief.<br />
De motieven zijn vieux jeu; <strong>de</strong> inkleeding - ah, connu l'décor! Versvorm,<br />
rhythmen: gemeenplaatsig, logisch ongewettigd, rhetorisch. De rijmen: arm,<br />
bloe<strong>de</strong>loos en gezocht.<br />
En ondanks dit alles zal men Laurens van <strong>de</strong>r Waals' gedichten zeer fraai vin<strong>de</strong>n<br />
in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong>, want hij zet een traditie van e<strong>de</strong>le gevoeligheid <strong>voor</strong>t, waardoor het<br />
Gooische hoekje van <strong>voor</strong> eenige jaren zijn vermaardheid, erbarmelijker gedachtenis,<br />
verwierf. Men zal ze fraai vin<strong>de</strong>n, omdat ze ‘<strong>de</strong>r Welt abhan<strong>de</strong>n gekommen’ zijn<br />
zon<strong>de</strong>r aan haar bestaan ooit scherp, wildgespannen en geweldig-buitensporig te<br />
hebben <strong>de</strong>elgenomen. Men zal ze ein<strong>de</strong>lijk fraai, <strong>voor</strong>naam en tee<strong>de</strong>rlijk lief vin<strong>de</strong>n,<br />
omdat ze zoo bij uitstek laten zien wat een Ne<strong>de</strong>rlandsche natuurlyrische kunst<br />
uitsluitend heeft te zijn: beperkt van geest, zinneloos en ze<strong>de</strong>loos overgegeven,<br />
onverstandig-<strong>de</strong>voot, burgerlijk-gehoorzaam, receptgetrouw, verheerlijktuitvoerig<br />
als het werk van een copiïst, correct en verholen sentimenteel. Wor<strong>de</strong>n zulke<br />
poëtische uitingen, gelijk ze para<strong>de</strong>eren in <strong>de</strong>zen en <strong>de</strong>rgelijke ‘goe<strong>de</strong>’ bun<strong>de</strong>ls,<br />
artistiek in ernst genomen, en in hun ka<strong>de</strong>r gehuldigd met <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n lof, <strong>voor</strong>zien<br />
van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> aanmerkingen waarmee wij meesterwerken plegen aan te ran<strong>de</strong>n, -<br />
welnu: soit!<br />
Maar zwijgt dan wanneer, nog vóór <strong>de</strong> oor<strong>de</strong>elen<strong>de</strong> historie, <strong>de</strong> leven<strong>de</strong>, bezige<br />
critiek <strong>de</strong>n dichter wil zien als kern van een eigen en onbetwist heelal, en na<br />
vergelijking met een uitheemsche poëzie geen strootje van u overlaat.<br />
HERMAN VAN DEN BERGH.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Ne<strong>de</strong>rlandsche lyriek vanaf <strong>de</strong> <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> eeuw tot 1880. Verzameld door<br />
Th.E.C. Keuchenius; toegelicht door Dr. D.C. Tinbergen. I. De<br />
Mid<strong>de</strong>leeuwen. - (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff's Uitg.-Maatschappij, 19<strong>20</strong>).<br />
Dit eerste <strong>de</strong>el van <strong>de</strong>ze bloemlezing is versierd met een 13-tal afbeeldingen -<br />
waarvan 4 met wereldlijke en 9 met religieuse on<strong>de</strong>rwerpen. De on<strong>de</strong>rwerpen van<br />
<strong>de</strong> gedichten zullen ook wel ongeveer in <strong>de</strong>ze verhouding staan. Behou<strong>de</strong>ns een<br />
paar uitzon<strong>de</strong>ringen wordt hier verhaald van of uiting gegeven aan <strong>de</strong> minne: <strong>de</strong><br />
natuurlijke, <strong>de</strong> lieflijke - ook wel eens <strong>de</strong> wree<strong>de</strong>! - en <strong>de</strong> geestelijke, smachtend<br />
naar <strong>de</strong>n hemelschen brui<strong>de</strong>gom; vol droefenis, maar ook vol dankbaarheid,<br />
mediteeren<strong>de</strong> over zijn lij<strong>de</strong>n en sterven; berouwend eigen tekortkomingen en<br />
zon<strong>de</strong>n, waardoor het uitzicht op <strong>de</strong> hemelsche zaligheid wordt vertroebeld, en <strong>de</strong><br />
angst <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n helschen ‘viant’ verlevendigd.<br />
Er is hier veel schoons bijeengebracht, meer of min<strong>de</strong>r bekend. Aan <strong>de</strong>n voet van<br />
<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n verklaringen van duistere woor<strong>de</strong>n of zinnen gegeven - kort<br />
en zakelijk. In <strong>de</strong> keus van wat verklaard moest wor<strong>de</strong>n lijkt me <strong>de</strong> toelichter zeer<br />
gelukkig te zijn geweest. Ook verdient vermelding dat, als 'n woord dat verklaard<br />
moest wor<strong>de</strong>n op verschillen<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>komt, die toelichting ook telkens<br />
weer gegeven wordt; en niet, zooals gebruikelijk is, verwezen wordt naar <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong><br />
waarop dat 't eerst is geschied. Onaangenaam gebla<strong>de</strong>r wordt zoo verme<strong>de</strong>n.<br />
Achterin staan een verantwoording van <strong>de</strong> teksten, en een alfabetische lijst van<br />
<strong>de</strong> beginregels.<br />
Hoewel het niet vermeld wordt, lijkt het me toe<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
22<br />
dat <strong>de</strong>ze bloemlezing is samengesteld <strong>voor</strong>al met het oog op wie, zon<strong>de</strong>r er een<br />
bepaal<strong>de</strong> studie van te maken, wil kennis nemen en genieten van het schoone uit<br />
onze ne<strong>de</strong>rlandsche lyriek.<br />
En <strong>voor</strong> wat <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen betreft kan dit eerste <strong>de</strong>el daartoe uitstekend<br />
dienen.<br />
De mid<strong>de</strong>leeuwen waren zeker wel niet ‘lichter’, maar ook niet ‘donker<strong>de</strong>r’ dan<br />
Livre d'Heures d'Hennessy. - Meifeest in <strong>de</strong> Stad.<br />
Uit: Keuchenius, Ned. Lyriek.<br />
onze tijd; dan ie<strong>de</strong>re tijd. Wel waren <strong>de</strong> menschen eenigszins an<strong>de</strong>rs dan nu:<br />
kin<strong>de</strong>rlijker, naiever. Dat wil zeggen: zoo komt het ons <strong>voor</strong> als we lezen hun<br />
gedichten, als we zien hun schil<strong>de</strong>rijen. Maar laten we daarbij toch altijd goed<br />
be<strong>de</strong>nken dat hun gevoelens <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong>, hun uitingen even volwaardig waren als <strong>de</strong><br />
onze nu zijn. En ook, als we misschien eens over hen zou<strong>de</strong>n willen glimlachen,<br />
dat 't cherubijntje van Von<strong>de</strong>l evenzoo glimlacht over ‘<strong>de</strong> ij<strong>de</strong>lhe<strong>de</strong>n hier bene<strong>de</strong>n’.<br />
Om <strong>de</strong>ze - om alle - poëzie te verstaan moeten we hebben een open oor en een<br />
ontvankelijk hart. En dan met <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> gaan in het land van <strong>de</strong>n dichter. Dat is<br />
hier: kin<strong>de</strong>rlijk ons voelen, kin<strong>de</strong>rlijk wor<strong>de</strong>n - kin<strong>de</strong>rlijk, in jonge, maar toch zoo<br />
echte en ernstige, verliefdheid; kin<strong>de</strong>rlijk ook, in geloovig vertrouwen op het kin<strong>de</strong>ken<br />
Jezus en zijn maag<strong>de</strong>lijke moe<strong>de</strong>r, op <strong>de</strong>n koninklijken brui<strong>de</strong>gom en het hemelsche<br />
paradijs; kin<strong>de</strong>rlijk ten slotte ook, in ootmoed en schuldbesef en berouw. En als we<br />
zoo zijn, dan vindt <strong>de</strong> zoete mid<strong>de</strong>leeuwsche lyriek bij ons een goe<strong>de</strong>n en zuiveren<br />
klankbo<strong>de</strong>m.<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
De zon<strong>de</strong> van Pierrot. Arlequina<strong>de</strong> in 3 bedrijven en een epiloog, door<br />
Thomas Beker. - (Uitgave Van Munster's Uitgevers-Maatschappij,<br />
Amsterdam 19<strong>20</strong>).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Men behoeft niet een bijzon<strong>de</strong>r ingewij<strong>de</strong> te zijn om in Thomas Beker <strong>de</strong>n jongen<br />
dichter C.J. Kelk te herkennen van wien Constant van Wessem in zijn inleiding tot<br />
<strong>de</strong> Bloemlezing uit het werk <strong>de</strong>r Jongere Ne<strong>de</strong>rlandsche Dichters (uitg. S.L. van<br />
Looy) schreef dat Kelk ‘Pierrot’ bezingt en met <strong>de</strong>n opstandige <strong>de</strong> trom roert en die<br />
toch zoo naïef in <strong>de</strong> dagen leeft dat hij van zichzelf zegt ‘bravour te zingen aan al<br />
zijn ne<strong>de</strong>rlagen’.<br />
Uit dit spel herinneren wij ons fragmenten die <strong>de</strong>stijds on<strong>de</strong>r zijn waren naam in<br />
Het Getij zijn verschenen. In dit bijzon<strong>de</strong>r geval heeft het gebruik van een<br />
pseudoniem - dat mij niet aardig, althans niet als een Kelk zoo elegant gekozen lijkt<br />
- eenige beteekenis. De dichter staat tegenover dit werk, dat al van een paar jaren<br />
terug dateert, als een wijs gewor<strong>de</strong>n mensch tegenover het werk zijner jeugd. Dat<br />
klinkt wel een beetje gewild, maar het is toch heel precies waar. Immers: er is geen<br />
levensperio<strong>de</strong> als juist die <strong>de</strong>r jeugd waarin twee jaren het begrip van een ver<br />
verle<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
23<br />
in zich hou<strong>de</strong>n. En bij <strong>de</strong>n dichter C.J. Kelk is dit wel al heel sterk. Hij zelf wijst u in<br />
dit werk <strong>de</strong> zwakke punten met <strong>de</strong>n vinger aan. Vooral in het laatste bedrijf heeft hij<br />
vele ontevre<strong>de</strong>nheids-streepjes staan. En het is om <strong>de</strong>ze re<strong>de</strong>nen dat <strong>de</strong> dichter<br />
Kelk <strong>de</strong> verantwoording van dit<br />
THOMAS BEKER (C.J. KELK).<br />
werk van immers ‘al’ twee jaar gele<strong>de</strong>n niet meer op zich wil<strong>de</strong> nemen. Gelukkig<br />
bleek een onbeken<strong>de</strong> ‘Thomas Beker’ - die niet veel te verantwoor<strong>de</strong>n had wijl hij<br />
weer aanstonds van 't tooneel verdwijnen zou - die verantwoording op zich te willen<br />
nemen.<br />
Gelukkig, want nu blijft ons bewaard een jeugdwerk dat als verschijnsel zijn<br />
beteekenis heeft. Holland ken<strong>de</strong> <strong>de</strong> Pierrot-figuur in zijn literatuur alleen maar zeer<br />
fragmentarisch. En in <strong>de</strong>ze arlequina<strong>de</strong> wordt ons dan <strong>voor</strong> het eerst <strong>de</strong> pierrot in<br />
<strong>de</strong> Hollandsche literatuur ten voeten uit geteekend.<br />
Natuurlijk blijft <strong>de</strong>ze pierrot-opvatting, <strong>de</strong>ze verbeelding, geheel een persoonlijk<br />
karakter dragen. Er is niet <strong>de</strong> minste moeite genomen om in <strong>de</strong> lijn <strong>de</strong>r beken<strong>de</strong><br />
gegevens een pierrot te teekenen. Dit is óók een pierrot. En wel een die zeer nabij<br />
<strong>de</strong> persoonlijkheid van zijn schepper staat. Het is alles spel; het is alles fantasie in<br />
<strong>de</strong>zen droomer die maar niet van zijn lief<strong>de</strong> en dus van zijn leed en zijn geluk af kan<br />
komen en na het ein<strong>de</strong> van een moeilijke reis we<strong>de</strong>rom van voren af aan beginnen<br />
moet.<br />
Van <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> vlucht hij naar <strong>de</strong>n Hemel waar men hem afwijst: te slecht.<br />
En van <strong>de</strong>n Hemel trekt hij tot aan <strong>de</strong> poorten van <strong>de</strong> Hel waar hij te goed<br />
bevon<strong>de</strong>n wordt.<br />
En zijn vriend, die zijn vijand is, Harlekijn doet intusschen met <strong>de</strong> nonnen een<br />
dans:<br />
De monniken zijn naar hun nonnen<br />
Ze dansen te samen een dans<br />
Zes manen en zeven zonnen<br />
- en zes van <strong>de</strong> zeven een kans! -<br />
De monniken hebben hun pijen<br />
als zwaluwstaarten gedaan<br />
De nonnen hebben gewijen<br />
van kant op hun hoof<strong>de</strong>kens staan.<br />
De monniken hebben hun mon<strong>de</strong>n<br />
tot schalksche kusjes gereed<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De nonnen noemen dat zon<strong>de</strong>n,<br />
maar sieren heur zondagsche kleed.<br />
De monniken, monniken dansen<br />
met nonnen, met nonnen in 't wit<br />
De avond is blind van <strong>de</strong> glansen<br />
en danst door <strong>de</strong> zalen van git....<br />
Dit citaat van 't liedje, waarmee (<strong>de</strong> Engelen zingen het) het twee<strong>de</strong> bedrijf aanvangt<br />
is met tal van soortgelijke aan te vullen. Zij bewijzen altemaal <strong>de</strong>s dichters<br />
verrassen<strong>de</strong> visie: Monniken die hun pijen als zwaluwstaarten hebben aangedaan<br />
en nonnen die ‘gewijen van kant op hun hoof<strong>de</strong>kens hebben staan!’<br />
De zon<strong>de</strong> van Pierrot komt mij <strong>voor</strong> een spel te zijn, dichterlijk en tooneel-technisch<br />
van genoeg belang om er <strong>de</strong> aandacht van onze tooneelgezelschappen ernstig op<br />
te vestigen. En <strong>voor</strong> het persoonlijk bezit van dit boekje pleiten <strong>de</strong> guitige en <strong>de</strong><br />
felle, <strong>de</strong> zon-doorschenen en <strong>de</strong> wolke-witte liedjes, op zichzelf waard in een<br />
afzon<strong>de</strong>rlijk bun<strong>de</strong>ltje te wor<strong>de</strong>n herdrukt.<br />
ERNST GROENEVELT.<br />
‘Als het getij verloopt ...’ Blijspel in één bedrijf door Marcellus Emants.<br />
- (Uitgave v. Holkema & Warendorf, Amsterdam).<br />
Wanneer wij werk van Marcellus Emants on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen krijgen, weten wij reeds<br />
te voren, dat onze tijd, daaraan met lezen besteed, nooit verloren is. Emants is altijd<br />
interessant, zijn kunst in zijn wezen eigenlijk onaantastbaar. Zijn kijk op het leven<br />
is een zeer eigene, en spreekt zich uit op zijn zeer besliste, felle, meestal zeer rake<br />
manier. Hij is niet een emotioneele i<strong>de</strong>alist, maar <strong>de</strong> scherpe, verstan<strong>de</strong>lijke<br />
opmerker, die zich zel<strong>de</strong>n keert naar <strong>de</strong> zonzij<strong>de</strong> van het leven, meestal toeft in <strong>de</strong><br />
sfeer van half donkere tinten, met misschien een enkel lichtflitsje hier,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
24<br />
en zware diepe schaduwen daar. Emants heeft altijd <strong>de</strong>n wrangen bijsmaak van<br />
ons bestaan scherp doorproefd, daarvan getuigt bijna zijn geheele oeuvre. Ook dit<br />
kleine spel ontkomt er niet aan, spel, dat meer satyre dan blijheid geeft. Het behan<strong>de</strong>lt<br />
<strong>de</strong> onverwoestbare rassenhaat, welke altijd blijft bestaan tusschen Jo<strong>de</strong>n en<br />
Christenen.<br />
Bankier <strong>de</strong> Grave, goe<strong>de</strong> vriend van <strong>de</strong> a<strong>de</strong>llijke familie van Weenstra, is getrouwd<br />
met Esther Abrams, gewezen Mevr. Diamant, tij<strong>de</strong>ns haar eerste huwelijk reeds <strong>de</strong><br />
maitresse van <strong>de</strong> Grave. Na <strong>de</strong>n rouwtijd zijn zij getrouwd. En nu wil <strong>de</strong>ze Esther<br />
haar man - die zich om harentwille uit zijn kennissenkring heeft teruggetrokken -<br />
weer terugbrengen in dien kring en <strong>voor</strong> zichzelf daar tevens een plaatsje veroveren.<br />
Emants teekent hiermee zeer sterk zekere pratheid, eigen aan vele jo<strong>de</strong>n, om toch<br />
<strong>voor</strong>al veel christenkennissen te hebben. Mevrouw Hermine van Ryckloff tot<br />
Genemui<strong>de</strong>n, geboren Barones van Weenstra, arme a<strong>de</strong>llijke weduwe, die met hare<br />
kin<strong>de</strong>ren bij haar broêr Edsard inwoont, is natuurlijk hevig anti-semiet, en dit blijspel<br />
geeft aan: <strong>de</strong>n strijd van haar conservatisme tegen <strong>de</strong> meer verlichte begrippen <strong>de</strong>r<br />
tij<strong>de</strong>n, welke rassen- en godsdienstvijandschap wil ter zij<strong>de</strong> schuiven. Men heeft<br />
elkan<strong>de</strong>r noodig, elkan<strong>de</strong>rs invloed, elkan<strong>de</strong>rs geld, zelfs elkan<strong>de</strong>rs vriendschap,<br />
en 't gaat niet meer op, dat men elkaar op een afstand houdt, alléén wijl <strong>de</strong> een niet<br />
<strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n godsdienst belijdt als <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r. ‘Du choc <strong>de</strong>s opinions jaillit la vérité’ en<br />
Emants heeft zeer knap en handig <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> elementen tegenover elkaar<br />
geplaatst. Hermine van Weenstra, jonkvrouwe Amelie van Cortgene, hofdame van<br />
<strong>de</strong> koningin, jonkheer Mr. Duyn aan <strong>de</strong>n éénen kant, <strong>de</strong> Grave met zijn joodsche<br />
vrouw en zijn twee joodsche stiefdochters, waarbij men fluistert, dat <strong>de</strong> jongste zijn<br />
kind is, Henri en Clara, kin<strong>de</strong>ren van Mevrouw Hermine, als <strong>de</strong> liberale jeugd ter<br />
an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong>. Daartusschen broe<strong>de</strong>r Edsard als <strong>de</strong> diplomatische verstandsmensch<br />
en <strong>de</strong> jourgasten van Mevrouw van Weenstra, reeds allen door Mevr. Esther <strong>de</strong><br />
Grave-Abrams ingepalmd.<br />
Het spel is niet van een straffe han<strong>de</strong>ling, en daardoor niet erg spannend, maar<br />
<strong>de</strong> dialoog is scherp en pittig, hier en daar van een samentrekken<strong>de</strong> wrangheid,<br />
geuit <strong>voor</strong>al door <strong>de</strong>n stu<strong>de</strong>nt Henri, die er een troostelooze levensfilosofie op na<br />
houdt, en lichtelijk aan spleen lijdt, een kwaal velen jongemenschen eigen.<br />
Het eind van 't spel, dat wij bij 't begin reeds vóórvoelen, is natuurlijk, dat Mevrouw<br />
Barones van Weenstra niet alleen ‘het zoodje’, zooals zij zegt, op haar jour ontvangt,<br />
maar hen zelfs gaat inviteeren op het eerstvolgend diner, dat haar broer geven zal.<br />
En dit nièt, omdat zij van overtuiging is veran<strong>de</strong>rd, doch omdat zij niet alleen tegen<br />
<strong>de</strong>n stroom kan oproeien. Tusschen <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren, wier mo<strong>de</strong>rne bree<strong>de</strong>re begrippen<br />
zich niet aan elkaar stooten, schiet het bizon<strong>de</strong>r goed op, en Hermine voelt wel, dat<br />
zij, ook om <strong>de</strong> financieele positie waarin zij verkeert, <strong>de</strong>n omgang met ‘die Jodin’<br />
niet kan missen.<br />
Hoe Emants <strong>de</strong> kunst verstaat om met weinig woor<strong>de</strong>n veel te zeggen moge<br />
blijken uit het tooneeltje van Mevr. v. Weenstra's jour, waar ‘het zoodje’ becritiseerd<br />
wordt in enkele zinnen, die - om bij een banale vergelijking te blijven - boek<strong>de</strong>elen<br />
spreken. Dan wordt plots het besproken gezelschap aangediend als nieuwe<br />
bezoekers.... Wanneer ik over meer ruimte te beschikken had, zou ik die paar<br />
bladzij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> u afschrijven.<br />
Maar er zijn ook zwakhe<strong>de</strong>n. Vooral dit, dat <strong>de</strong> bekeering van Hermine er te dik<br />
op ligt, dat het te snelle tempo onnatuurlijk werkt. Op <strong>de</strong>n dag van kennismaking<br />
noemen <strong>de</strong> meisjes elkaar reeds bij <strong>de</strong>n naam, ja maken plannen om samen naar<br />
Rome te gaan, en Henri ziet reeds in Eva zijn aanstaan<strong>de</strong> vrouw.<br />
Ook zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> feiten ware <strong>de</strong> satyre interessant genoeg gebleven en <strong>de</strong><br />
omkeering van Hermine volkomen gemotiveerd, wijl ze immers erin is geloopen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
evenals <strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren. Ook zon<strong>de</strong>r dat Clara da<strong>de</strong>lijk met Judith mee wil, staat Judith<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n toeschouwer als een sterk, zelfbewust meisje, en die plotselinge<br />
‘Rome-bevlieging’ van Clara verscherpt <strong>de</strong> psychologische situatie geenszins.<br />
En wat <strong>de</strong> schrijver takt heet, noem ik onvervalschte indringerigheid.<br />
Er is nog een - kleinigheid - misschien <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n schrijver van geen belang. Indien<br />
een bezoeker op een jour afscheid neemt, geeft hij in elk geval, en altijd het eerst,<br />
<strong>de</strong> gastvrouw <strong>de</strong> hand. Een buiging <strong>voor</strong> haar is onvoldoen<strong>de</strong> en onbeleefd. Dat<br />
weet <strong>de</strong> gezelschapsman Emants toch wel. Hij noemt dit waarschijnlijk een kleine<br />
uiterlijkheid. Maar in <strong>de</strong> Hègsche Society vindt men dit gebrek aan goe<strong>de</strong> vormen<br />
een doodzon<strong>de</strong>.<br />
E.C.V.D. MANDELE.<br />
Het Ne<strong>de</strong>rlandsche cabaret, door Edmond Visser. Met 33 portretten. -<br />
(A.W. Sijthoff's Uitgevers-Maatschappij, Lei<strong>de</strong>n, 19<strong>20</strong>).<br />
Misschien niet een <strong>de</strong>r <strong>de</strong>gelijkste, toch zeker een <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>ndste <strong>de</strong>eltjes<br />
van <strong>de</strong> serie ‘Ne<strong>de</strong>rlandsche Kunst’. 's Schrijvers sympathieën <strong>voor</strong> het cabaret<br />
dagteekenen niet van gisteren. In zijn opstel over Jean Louis Pisuisse vertelt hij<br />
ons, hoe hij met eenige jonge literatoren: Sam Goudsmit, Han van Loon, Benno<br />
Vos en an<strong>de</strong>ren - 't<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
25<br />
woord ‘cabaret’ was, waarschijnlijk on<strong>de</strong>r invloed van 't Duitsche Ueberbrettl, dat<br />
ze toen pas gehoord had<strong>de</strong>n, in hun aller mond - omstreeks 1908 zulk een ‘cabaret’<br />
had opgericht, <strong>voor</strong>loopig nog een on<strong>de</strong>r-onsje. De een las een door hem gemaakt<br />
schetsje <strong>voor</strong>, een twee<strong>de</strong> speel<strong>de</strong> iets op <strong>de</strong> piano, een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> reciteer<strong>de</strong> wat -<br />
totdat zij op 't onzalig <strong>de</strong>nkbeeld kwamen er ook kleine acteurtjes in te halen.<br />
MARGIE MORRIS<br />
Uit: Het Ne<strong>de</strong>rlandsche Cabaret<br />
Die verpestten <strong>de</strong> stemming en toen was 't da<strong>de</strong>lijk hommeles. Pisuisse en zijn<br />
vriend Blokzijl haal<strong>de</strong>n 't zaakje <strong>voor</strong> een korten tijd weer op. Intusschen, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong> het cabaret heeft <strong>de</strong> heer Visser, ook na <strong>de</strong>ze jeugd-experimenten, behou<strong>de</strong>n;<br />
‘in 't cabaret’, schrijft hij in een woord <strong>voor</strong>af, ‘is <strong>de</strong> weemoed, <strong>de</strong> zoet vlijmen<strong>de</strong>; er<br />
is <strong>de</strong> ironie, die dingen ernstig zegt, maar ze àn<strong>de</strong>rs meent; er is het sarcasme, dat<br />
je door het hart gaat. Maar ook is er kunst die spreekt tòt het hart, kunst van gevoel,<br />
van sentimentaliteit ook nu en dan. In het cabaret wordt je van <strong>de</strong> eene stemming<br />
in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re ge<strong>de</strong>ind of... gesmeten ...’<br />
In het cabaret is klein-kunst, dat is: fijn-kunst. Het cabaret is frivool, maar scabreus<br />
nooit; erotisch, maar nooit vulgair. ‘Cabarettiers’, aldus <strong>de</strong> schrijver, ‘zijn gulle kerels,<br />
die met kwinkslagen gooien en met geld. Cabarettières lieve juffers, die 't hart met<br />
een glimlach verrukken. Zwervers zijn ze van nature, kabotijnen van aard’. Ze hebben<br />
maar één haat: <strong>de</strong>n bourgeois-satisfait.<br />
Van <strong>de</strong>ze ‘gulle kerels’ en ‘lieve juffers’ nu wordt ons in dit boekje 't een en an<strong>de</strong>r<br />
verteld, of liever: die kerels en juffers heeft <strong>de</strong> heer Visser zelf aan 't praten gekregen<br />
en hun woor<strong>de</strong>n vastgelegd op papier. Voor echter tot zijn reeks van interviewtjes<br />
te komen, <strong>de</strong>elt hij iets me<strong>de</strong> over het Parijsche cabaret, het Ueberbrettl en <strong>de</strong>n<br />
Zweedschen <strong>voor</strong>drachtskunstenaar Sven Scholan<strong>de</strong>r. Men weet: het cabaret stamt<br />
uit Parijs en 't echte cabaret heeft nooit ergens an<strong>de</strong>rs willen aar<strong>de</strong>n dan in Parijs.<br />
Zie ze daar in le Chat Noir, waarvan Rodolphe Salis <strong>de</strong> oprichter en <strong>de</strong> ziel was.<br />
Dat was een tijd! 't Ging zóó. Salis (zoon van <strong>de</strong>n distillateur graaf <strong>de</strong> Salis) was<br />
schil<strong>de</strong>r, maar verdien<strong>de</strong> niet veel. Op <strong>de</strong> boulevard Rochechouart bevond zich een<br />
winkeltje en daar had hij zijn atelier. Daar ontving hij zijn vrien<strong>de</strong>n, meest berooi<strong>de</strong><br />
kunstenaars natuurlijk, evenals hij. Er werd veel bier gedronken en verbijsteren<strong>de</strong><br />
paradoxen wer<strong>de</strong>n gelanceerd. Een ie<strong>de</strong>r begon zoo langzamerhand wat te ‘doen’,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
een liedje te zingen, een gedicht te <strong>de</strong>clameeren... De muren wer<strong>de</strong>n behangen<br />
met ou<strong>de</strong> tapisserieën, met schil<strong>de</strong>rijen en teekeningen. Steinlen en Willette (<strong>de</strong><br />
man met het bleeke Pierrotgezicht en 't pijpje in <strong>de</strong>n mond als in een sneeuwpop)<br />
schil<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n er hun <strong>de</strong>coratieve paneelen. Een zwarte kat, 't mo<strong>de</strong>l van verschillen<strong>de</strong><br />
artisten, werd het embleem van 't etablissement. Toegang werd verleend ‘aux seuls<br />
gens qui vivent <strong>de</strong> l'intellect’. Enfin, 't ontwikkel<strong>de</strong> zich van het een tot het an<strong>de</strong>r, en<br />
een reeks van zangers en dichters trad er op: Gou<strong>de</strong>au, Bruant, Xavier Privas,<br />
Botrel... Aan allen wijdt <strong>de</strong> heer Visser een kort karakteristiekje.<br />
In Duitschland ging het cabaret veel min<strong>de</strong>r (Wollzogen had zijn Ueberbrettl van<br />
<strong>de</strong> Franschen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
26<br />
afgekeken) en in Ne<strong>de</strong>rland ging het eerst recht niet. Pisuisse, die pogingen <strong>de</strong>ed<br />
in Rotterdam, in <strong>de</strong>n Haag, in Zand<strong>voor</strong>t en Utrecht, heeft er heel wat droevige<br />
ervaringen mee opgedaan. Zoo'n intiem kroegje met <strong>de</strong> hoogst mogelijk opgevoer<strong>de</strong><br />
amuzementskunst is niets <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs. Het amuzement willen ze nog wel,<br />
<strong>de</strong>snoods <strong>de</strong> kunst, maar 't intieme kroegje, neen. Dan liever bioskoop of<br />
caféchantant.<br />
LOLA CORNERO<br />
Uit: Het Ne<strong>de</strong>rlandsche Cabaret<br />
Dus blijven <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rlandsche cabarettiers en cabarettières alle min of meer op<br />
zich zelf staan en iets van een lijn, een samenvatting heeft <strong>de</strong> heer Visser in zijn<br />
boekje dan ook niet kunnen brengen. Hij is met Speenhoff wezen praten (met Coos<br />
en Cees allebei, dat spreekt!), met Hemsing, met Eduard Jacobs, met Coenraads,<br />
met Clinge Doorenbos, Dirk Witte, <strong>de</strong>n stoeren Zaankanter, en met heel veel<br />
an<strong>de</strong>ren. Ook met Willy Corsari, met Margie Morris, <strong>de</strong> officiersdochter van ‘chique’<br />
komaf, met <strong>de</strong> hollandsch huismoe<strong>de</strong>rlijke mevrouw <strong>de</strong> Wijs-Moeton (die haar leven<br />
lang over cabaretkunst niet na heeft gedacht en toch zulke guitige liedjes maakt)<br />
en <strong>de</strong> mondaine Lola Cornero, a verry jolly girl, in<strong>de</strong>ed! Voor 't overige oor<strong>de</strong>ele <strong>de</strong><br />
lezer nu maar zelf. Nog eens: er zijn als geheel beschouwd zeker betere nummers<br />
in <strong>de</strong>ze serie handboeken van <strong>de</strong> firma Sijthoff verschenen; 't hangt in dit bun<strong>de</strong>ltje<br />
alles een beetje als droog zand aan elkaar. We zullen er <strong>de</strong>n schrijver echter geen<br />
verwijt van maken. Zijn taak was moeilijk, al was <strong>de</strong> stof ook dankbaar, en dan:<br />
<strong>de</strong>gelijkheid en het cabaret... Niet waar? hier zal zelfs een <strong>de</strong>gelijk hollan<strong>de</strong>r<br />
wel even moeten glimlachen.<br />
v.E.<br />
Kunst en letteren<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De kunst van het reizen, door P.H. Ritter Jr. *)<br />
Bijna gelijktijdig met het verschijnen van <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n druk <strong>de</strong>r Zeeuwsche<br />
Mijmeringen, dat gedicht van subtiele natuuraanvoeling, werd onze literatuur<br />
nu onlangs verrijkt met een nieuw werk van Ritter's hand, dat, al is het niet zon<strong>de</strong>r<br />
meer te vergelijken met <strong>de</strong> Mijmeringen, toch als kunsten gedachteuiting uitsteekt<br />
boven het vorige werk, doch door zijn bizon<strong>de</strong>ren aard moeilijkhe<strong>de</strong>n bevat, waardoor<br />
het misschien niet zoo direct zal aanspreken als het Hooglied <strong>de</strong>r Zeeuwsche natuur<br />
<strong>de</strong>ed.<br />
Het eerste, twee<strong>de</strong> en vier<strong>de</strong> hoofdstuk, <strong>de</strong> meest essentieele <strong>de</strong>elen van het<br />
boek, behooren tot het schoonste, wat er in <strong>de</strong> laatste jaren aan Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
letteren-kunst is <strong>voor</strong>tgebracht ... maar misschien ook wel tot het aangrijpendste.<br />
Er gaat door dit boek een zóó diep-smartelijke<br />
*) Arnhem, v. Loghum Slaterus & Visser, 19<strong>20</strong>.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
27<br />
trek, dat onze ziel, die zich daar met even pijnlijke als verbijsteren<strong>de</strong> openbaring in<br />
weerspiegeld ziet, zich telkens met angstige spanning tot bewustheid tracht te<br />
brengen, hoe diep <strong>de</strong> schrijver in staat is geweest te peilen. Met een schok wor<strong>de</strong>n<br />
wij gewaar, hoe datgene, wat als ‘eenige luchtige causerie’ in <strong>de</strong> inleiding wordt<br />
aangekondigd, van ontzetten<strong>de</strong>n ernst blijkt te zijn, hoezeer het misschien<br />
aanvankelijk <strong>de</strong>n argeloozen lezer aandoet als luchtige ironie, precieuse<br />
sentimentaliteit, puntige sceptiek. Maar aldra voelt men toch met weifelen<strong>de</strong>n<br />
weemoed, dat men, zij het ook in weerwil van een zekeren weerstand, die moeite<br />
schijnt te doen <strong>de</strong> aandacht af te lei<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> scherpte van <strong>de</strong>n geest, die alleszins<br />
<strong>voor</strong> het werkelijk genieten van <strong>de</strong>ze moeilijke taal van noo<strong>de</strong> is, tracht te vernevelen,<br />
een nieuwen drempel moet overschrij<strong>de</strong>n om in contact te kunnen komen met <strong>de</strong>n<br />
schrijver, die op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m van <strong>de</strong> ziel <strong>de</strong> diepste roerselen uiteenrafelt en een<br />
zelf-bekentenis uit-droomt, welke een ontroeren<strong>de</strong>n weerklank vindt in ons eigen<br />
donker gemoed. Maar bij-wijlen ver-hartstochtelijkt <strong>de</strong> weedom in fel-scherpe<br />
schitteringen, subliem van taal, zooals <strong>de</strong> eerste drie bladzij<strong>de</strong>n van het eerste<br />
hoofdstuk, een philippica gelijk; het uitbloe<strong>de</strong>n van een hartewond eens romantischen<br />
artiestenlevens, wreed ten ein<strong>de</strong> gepijnigd op <strong>de</strong> martelbank van <strong>de</strong>n<br />
tegenwoordigen... zoogenaamd ‘grooten’ tijd, met zijn jammerlijke verdorring en<br />
bijkans ridicule geestelijke platheid, zijn troostelooze afzichtelijke levensvervlakking.<br />
Maar als het noodlots-besef weer vaardig wordt over <strong>de</strong>n schrijver, dan spreidt zich<br />
over <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n weer die liefelijk-sceptische toon van geestigheid, van<br />
scherp-vernuftige puntigheid <strong>de</strong>s uiterst-intellektueelen causeurs met <strong>de</strong> typisch<br />
Rittersche wendingen en omschrijvingen. Doch steeds gonzen daardóór <strong>de</strong> stille<br />
klachten om een verloren i<strong>de</strong>aal. En het ein<strong>de</strong> is een zich terugtrekken binnen <strong>de</strong>n<br />
ein<strong>de</strong>r van eigen klein domein, waarin wij terugvin<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n subliemen romanticus<br />
<strong>de</strong>r Zeeuwsche Mijmeringen; maar ten slotte, nog ver<strong>de</strong>r, een zich opsluiten binnen<br />
<strong>de</strong> ommuring <strong>de</strong>r eigen ziel, waarin wij Ritter met een feilloos instinkt zien afdalen<br />
tot op <strong>de</strong>n donkeren bo<strong>de</strong>m van ons aller gemoed en <strong>de</strong> kiemen opsporen van ons<br />
religieus natuurgevoel en <strong>de</strong> diepere religieusiteit <strong>de</strong>r animistische ten<strong>de</strong>nzen, die<br />
bij ie<strong>de</strong>r onzer in <strong>de</strong> diepste schuilhoeken van het ziele-leven onmiskenbaar aanwezig<br />
zijn en van groote, zij 't onbewuste, beteekenis in <strong>de</strong> subjectieve waar<strong>de</strong>-bepaling<br />
van het Leven.<br />
‘Wij, <strong>de</strong> nerveuzen, richtten ons naar binnen, wij sloten onze vensteren met lappen<br />
zoo zacht als vrouweharen tegen kou<strong>de</strong> en wind, en onze <strong>de</strong>uren bepantser<strong>de</strong>n wij<br />
met leeren harnassen tegen geluid. In onze toegesloten kamers droegen wij on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> rozige baldakijnen harer kappen onze stille peinzen<strong>de</strong> lampen, die daar het licht<br />
zou<strong>de</strong>n brengen van een kwijnen<strong>de</strong>n zomerdag. En in dat licht glans<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />
marokijnen ban<strong>de</strong>n onzer lievelingsboeken, onze etsen, een kleurfijn beeldje, waar<br />
wij dagen lang omheen had<strong>de</strong>n gedwaald als een verlief<strong>de</strong> minnaar om zijn meisje,<br />
en dat in een stille, onbespeur<strong>de</strong> hoek van onze kleine kamer oprees als iets heel<br />
heimelijks en hoogvereerds’. Hoe dieper wij het boekje willen trachten te verstaan,<br />
<strong>de</strong>s te sterker treft ons <strong>de</strong> groote ernst die in <strong>de</strong>ze precieuse taal verborgen ligt. In<br />
<strong>de</strong> religieusiteit <strong>de</strong>r kunst en <strong>de</strong>r kunst- en bovenal <strong>de</strong>r natuurgenieting, wordt het<br />
licht ontstoken waardoor niet alleen het schoone en het landschap dat wij zien, maar<br />
ook dát bestaat wat door ons nimmer is aanschouwd: het licht van het geloof aan<br />
het nog nimmer aanschouw<strong>de</strong>. ‘Alle reizigers zijn zoekers naar <strong>de</strong>n Heiligen Graal,<br />
waar<strong>voor</strong> zij zullen trekken naar alle lan<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>, en die zij ten slotte na <strong>de</strong><br />
vele verwarren<strong>de</strong> tochten zullen ont<strong>de</strong>kken bij zich zelf’.<br />
In diepen weemoed schemert tusschen <strong>de</strong> regels door hoe in <strong>de</strong>ze animistische<br />
verzielingen van onze levens-waar<strong>de</strong>n, alleen <strong>de</strong> herinnering een opgaan beteekent<br />
in <strong>de</strong> regionen van het geluk, en hoe in <strong>de</strong> vrome aanschouwing <strong>de</strong>r dingen waaraan<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
een verijl<strong>de</strong> herinnering is vastgekleefd het leven zijn positiviteit vindt. En dóór <strong>de</strong>ze<br />
herinneringen gonzen zon<strong>de</strong>r ophou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> zangen van <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> en van <strong>de</strong>n dood.<br />
‘Het reizen geeft <strong>de</strong> hunkeringen <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong> weer aan <strong>de</strong>n gerijpten mensch, die <strong>de</strong><br />
teleurstellingen <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong> vermoedt of weet. Want ie<strong>de</strong>r landschap is weer opnieuw<br />
een schoon gelaat, en ie<strong>de</strong>r volk heeft weer opnieuw zijn schoone allure, die wij<br />
immer beminnen en bemijmeren kunnen als kin<strong>de</strong>rlijke verlief<strong>de</strong>n, omdat het drama<br />
van het minneleven zich hier niet voltrekt, en ie<strong>de</strong>r land als een verheerlijkt idool in<br />
<strong>de</strong> herinnering blijft waar <strong>de</strong> tragiek <strong>de</strong>r scheidingen het on<strong>de</strong>rgaan in <strong>de</strong> bereikenis<br />
<strong>voor</strong>komt’. In het smachten naar <strong>de</strong> ‘Blaue Blume’ <strong>de</strong>r Romantici zit <strong>de</strong> reis,<br />
<strong>de</strong> reis die altijd in zich verborgen houdt <strong>de</strong> verwachting van een ongeken<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>,<br />
<strong>de</strong> reis die naar haar diepste diepten <strong>de</strong>n eersten oorzakelijken prikkel vindt in het<br />
bewuste of onbewuste verlangen naar een nieuwe lief<strong>de</strong>; <strong>de</strong> reis is een reactie op<br />
lief<strong>de</strong>-verlangen. Ie<strong>de</strong>re reis is in haar verwachting een reis naar Cythere, en ie<strong>de</strong>r<br />
reiziger, in zijn verwachtingen, een Casanova. En het lief<strong>de</strong>-verlangen... wat is het<br />
an<strong>de</strong>rs dan een zich willen verbergen <strong>voor</strong> het aangezicht van <strong>de</strong>n Dood.<br />
Dit doods-besef van Ritter, in <strong>de</strong> ‘kunst’ van het reizen... het is van beklemmen<strong>de</strong><br />
suggestie, dat zijn ragfijne dra<strong>de</strong>n zendt door alle <strong>de</strong>elen van het boek, geslingerd<br />
door ironie en vernuftig<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
spel van woor<strong>de</strong>n en gedachten en die het boek omnevelen met diepe<br />
zwaarmoedigheid.<br />
28<br />
‘Het doodsbesef is van elk reizen een inhaerentie... En wanneer onze<br />
eenzame gedachte die geen objecten meer heeft <strong>voor</strong> hare bepeinzing,<br />
<strong>de</strong>n stagen gang van <strong>de</strong>n tijd beluistert in <strong>de</strong>n afgrond van <strong>de</strong>n nacht,<br />
wanneer wij uitgeput zijn en ontmoedigd en zon<strong>de</strong>r veel vitaliteit, dan<br />
komt opeens het reisverlangen als een schijnbaar actieve drang maar<br />
die slechts lij<strong>de</strong>lijk ervaren brengt in ons omhoog. De reis zal <strong>de</strong> leege<br />
aandacht vullen, <strong>de</strong> reis zal in hare fictie van beweging een ein<strong>de</strong>loozen<br />
levenstijd verbeel<strong>de</strong>n, ze wekt <strong>de</strong> illusie van een levensverlenging door<br />
haren waan van afstand en van <strong>de</strong> openbaring van nieuwe<br />
onbekendhe<strong>de</strong>n. Ze reikt <strong>de</strong> phantasie van <strong>de</strong> verjeugdiging, maar al haar<br />
sportpetten en <strong>de</strong> bloemen die ze in ons knoopsgat steekt vermogen ons<br />
<strong>de</strong> historie van ons leven, volgens Ibsen “ons lijk aan boord”, niet te<br />
ontnemen. De reis is het uitstel <strong>de</strong>r gedachten aan het Ein<strong>de</strong>... Toch<br />
wreekt <strong>de</strong> Dood zich nergens feller dan in <strong>de</strong> reis. In het moment <strong>de</strong>r<br />
hoogste opgetogenheid, voelt <strong>de</strong> toerist het vaak plotseling nameloos stil<br />
wor<strong>de</strong>n in zijn binnenste ... De Doodsgestalte die in <strong>de</strong> dramatiek van het<br />
gewoonteleven is on<strong>de</strong>rgedoken, verrijst in <strong>de</strong> vreem<strong>de</strong> omgevingen, te<br />
mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> ongewoonste verrukkingen, wanneer <strong>de</strong> arme mensch in<br />
<strong>de</strong> statigheid van het moment zijn voos en naar het ein<strong>de</strong> groeiend wezen<br />
kent, ontvleescht van het vertrouwd gebeuren <strong>de</strong>r alledaagsche doening...<br />
En toch, en toch! Toch gaan wij allen op reis, toch zoeken wij in <strong>de</strong> reis<br />
het leven, hoewel zij in wezen <strong>de</strong> gang is naar <strong>de</strong>n dood ...’<br />
Een sombere gedachten-relatie met <strong>de</strong>n dood suist door het boek; <strong>de</strong> monotone,<br />
halfzingen<strong>de</strong> stooten <strong>de</strong>r wiele-wentelingen, die <strong>de</strong>n eeuwigen drom van reizen<strong>de</strong>n<br />
vervoeren, het is <strong>de</strong> ca<strong>de</strong>ns van <strong>de</strong>n doo<strong>de</strong>ndans eener nieuwe beschaving.<br />
Ritter's aangrijpend boek, in zijn waas van héél intieme, beklemmen<strong>de</strong><br />
zwaarmoedigheid, is een boek van diepste zielkundige beteekenis, een<br />
zelfbekentenis, een biecht, die een wegwijzer wil zijn in het verborgen wezen onzer<br />
eigen gemoedsroerselen.<br />
V.D.W.<br />
Uren met An<strong>de</strong>rsen, door Christine Doorman. - (Baarn,<br />
Hollandia-Drukkerij, 19<strong>20</strong>).<br />
Aan wie zou het beter zijn toevertrouwd dan aan Christine Doorman, om ons eenige<br />
uren met An<strong>de</strong>rsen te doen leven; om ons van zijn persoon en werken te vertellen<br />
en iets te doen zien van <strong>de</strong>n geestelijken achtergrond zijner Sprookjes. Want immers<br />
Christine Doorman heeft <strong>de</strong>ze vertaald, en is zij zelve niet <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rschrijfster die<br />
zich zoozeer verdiept heeft in het wezen en <strong>de</strong>n oorsprong van het sprookje!<br />
Het is haar dan ook volkomen gelukt ons een beeld te geven van dien naieven,<br />
eenvoudigen, ne<strong>de</strong>rigen man, <strong>de</strong>n vriend en speelmakker <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren; maar tevens<br />
wereldberoemd om zijn genialiteit, zijn fijne geestigheid en kennis van het<br />
menschenhart, <strong>de</strong>n gast van vorsten en koningen. Een zon<strong>de</strong>rling dualisme, toch<br />
zoo harmonisch in <strong>de</strong>n eenen mensch vereenigd, en dat zich merkwaardigerwijze<br />
heeft gehandhaafd. Want hoe menigeen zou door zulk een beroemdheid zijn<br />
eenvoud, ne<strong>de</strong>righeid en kin<strong>de</strong>rlijkheid verliezen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Ik meen dat men dit zon<strong>de</strong>rlinge dualisme in <strong>de</strong> sprookjes terugvindt. Zeker, ik<br />
geef Bran<strong>de</strong>s toe dat An<strong>de</strong>rsen in zijn vertellingen <strong>de</strong> echte kin<strong>de</strong>rtaal spreekt; dat<br />
hij het kind geeft wat het kind verlangt. Maar <strong>de</strong> volheid van menschenkennis die<br />
uit zijn sprookjes straalt, <strong>de</strong> fijne humor waarmee hij het onware en het banale<br />
bespot, <strong>de</strong> diepe gedachten van onsterfelijkheid die aan zijn fantasieën ten grondslag<br />
liggen - die alle kan het kind niet waar<strong>de</strong>eren, die maken zijn kin<strong>de</strong>rsprookjes tot<br />
sprookjes <strong>voor</strong> groote menschen, en dan alleen nog maar <strong>voor</strong> <strong>de</strong> uitverkorenen<br />
die ze vatten kunnen. Zooals ook Jezus' gelijkenissen zoowel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> onontwikkel<strong>de</strong><br />
massa van het volk als <strong>voor</strong> een kleinen kring van ingewij<strong>de</strong>n bestemd waren.<br />
En toch meen ik dat in dit dualisme, wat An<strong>de</strong>rsen's kracht is, tevens een zwakheid<br />
ligt, wat trouwens met ie<strong>de</strong>r dualisme het geval is. Men kan moeilijk twee heeren<br />
gelijkelijk dienen. Men kan moeilijk zoowel aan het kind geven wat het kind behoeft,<br />
en tegelijk aan <strong>de</strong> geestelijk fijnst voelen<strong>de</strong> menschen datgene brengen wat hun<br />
zuiverste intuïtie als waarheid erkent.<br />
Zoo komt het mij <strong>voor</strong> dat sommige sprookjes slechts naar <strong>de</strong>n vorm<br />
kin<strong>de</strong>rsprookjes zijn; naar <strong>de</strong>n inhoud zijn het sprookjes <strong>voor</strong> volwassenen, die men<br />
beter doet nog niet aan <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren te geven. Zoo'n droevig verhaaltje als van het<br />
leelijke jonge eendje zou ik niet aan een kind willen <strong>voor</strong>lezen; het ontroert gevoelige<br />
zieltjes te veel, en <strong>voor</strong> niet-gevoelige is het weggegooid. ‘Kleine Tuk’, ‘<strong>de</strong> Inktkoker<br />
en <strong>de</strong> Pen’ - om er een paar te noemen: <strong>voor</strong> onze kin<strong>de</strong>ren zijn die niet geschikt.<br />
‘Ook niet bedoeld’, zal men antwoor<strong>de</strong>n. Goed. 't Is niet een fout van An<strong>de</strong>rsen dat<br />
hij ze schreef, en zóó schreef - ze hebben hun volle waar<strong>de</strong>. Maar 't kan een fout<br />
zijn van ons als ou<strong>de</strong>rs, als wij ze - te vroeg - aan onze kin<strong>de</strong>ren in han<strong>de</strong>n of te<br />
hooren geven.<br />
Ik zou daarom meenen dat bij een uitgave van An<strong>de</strong>rsen's sprookjes het goed<br />
ware <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rsprookjes van die <strong>voor</strong> groote menschen te schei<strong>de</strong>n. De lijn zal wel<br />
moeilijk te trekken zijn, vaak; maar toch zou er veel mee gewonnen zijn, al werd ze<br />
globaal getrokken.<br />
Men hou<strong>de</strong> mij in <strong>de</strong>ze bespreking <strong>de</strong> uitweiding ten goe<strong>de</strong>, die meer betrekking<br />
heeft op An<strong>de</strong>rsen's sprookjes dan op dit met zooveel lief<strong>de</strong> geschreven overzicht.<br />
Het is een verkwikkend boek, zooals we in <strong>de</strong>zen tijd van jacht, onrust en<br />
stoffelijkheid zoo noodig hebben. De uren die we met An<strong>de</strong>rsen doorbrengen, heffen<br />
ons op in een sfeer van goedheid en vroomheid, beschenen door eeuwigheidslicht.<br />
FELIX ORTT.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Romans en novellen<br />
29<br />
Menschen uit 'n stil stadje, door Alie Smeding. - (Rotterdam, W.L. & J.<br />
Brusse's Uitgevers-Maatschappij, 19<strong>20</strong>).<br />
Er zijn, om dit boek van Alie Smeding te typeeren, twee eigenschappen te noemen.<br />
Beziet men het qua roman dan mag men het vierkant mislukt noemen. Neemt men<br />
het fragmentarisch, dan geven die schetsjes sublieme <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n van een prachtige<br />
dichterlijke visie. En eigenlijk is het in hoofdzaak om die visie dat dit boek<br />
belangstelling<br />
ALIE SMEDING<br />
verdient. Alleen moet men dan <strong>de</strong>n indruk van zich afzetten dat <strong>de</strong>n menschen,<br />
zooals Alie Smeding ze ons teekent, onmogelijk zelf <strong>de</strong>ze visie eigen kan zijn. De<br />
schrijfster echter beroept zich op haar ervaringen. Toch lijkt het mij telkens Alie<br />
Smeding zelf die <strong>voor</strong> die menschen kijkt. Een vrouw uit het volk als Kee ziet een<br />
perk vergeetme-nietjes niet: als 'n stukkie naar beneeë gevallen lucht.<br />
Een dichter ziet het zoo. Ik <strong>de</strong>nk aan Martin Permys die <strong>de</strong> geraniums zag bloeien<br />
als mazelen. Dat is frappant gezien, maar 't zou idioot wor<strong>de</strong>n als <strong>de</strong> huisdokter<br />
vertel<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> mazelen van het jongste kind ‘bloei<strong>de</strong>n als geraniums’.<br />
Zoo praat ook Peet Treimen niet:<br />
‘Uit 't achterkamertje hier ha'je 'n rojaal uitkijkie op zee, <strong>de</strong> zon was d'r<br />
in <strong>de</strong> witte neveligheid as 'n koperig licht achter <strong>de</strong> matglazige kap van<br />
wolke komme kruipen en leek d'r dikke strepe loef uittestoome tege <strong>de</strong><br />
kimrand. Maar <strong>de</strong> wittigheid met <strong>de</strong> nachtvaalte was toch al da<strong>de</strong>luk<br />
volgeloope van blauw, as spooksels met grijparme kwamme <strong>de</strong><br />
gescheur<strong>de</strong> nevellappe dradig uitflar<strong>de</strong> <strong>voor</strong>bij z'n raam.... Net een<strong>de</strong>r of<br />
<strong>de</strong> dag z'n eige as 'n haastige vrouw losscheur<strong>de</strong> uit d'r nachtkleedasie<br />
en ineens blozerig en blink-naakt uitlag...’<br />
Al <strong>de</strong>ze menschen zijn dichters van wie het te betreuren is dat zij geen bun<strong>de</strong>ltjes<br />
uitgeven.<br />
Even dwaas is het Ouë Dries te laten spreken over ‘<strong>de</strong> beslage zwarte<br />
bril van je ouë tobberige versletenheid’. Maar goed: als wij die<br />
menschen er bij weg <strong>de</strong>nken en Alie Smeding overblijft, dan hebben wij in haar<br />
eer<strong>de</strong>r een dichteres dan een romanschrijfster te begroeten. Haar teekening is<br />
meesterlijk. Zij mist echter <strong>de</strong> kracht om te komen tot <strong>de</strong> schepping van een epos,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
waar dit boek van haar alleen maar op lijkt. In werkelijkheid zijn het schetsjes<br />
die een beetje opzettelijk tot roman aan elkaar geregen zijn.<br />
Ik acht van haar eerlang een boek mogelijk van rhytmische en beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
schoonheid, waarin ook waarlijk een roman te lezen is. Doch daartoe zal zij zich<br />
ernstig hebben te bezinnen op het innerlijk gemoeds-beweeg van slechts<br />
enkele menschen en zich los moeten maken van een te spoedige tevre<strong>de</strong>nheid<br />
over zichzelf om aardige, mooi getroffen momentjes, die toch slechts aan <strong>de</strong><br />
oppervlakte blijven.<br />
Alie Smeding is een fijn waarneemster. Maar daarin schuilt ook een gevaar.<br />
ERNST GROENEVELT.<br />
Zondvloed, door Kees van Bruggen. - (Amsterdam, Maatschappij <strong>voor</strong><br />
Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur, 19<strong>20</strong>).<br />
Een oorlogsboek van een die in <strong>de</strong>n geest aanschouw<strong>de</strong>.<br />
En wellicht is het juist dáardoor, is het jùist doordat <strong>de</strong>ze ziening alleen in <strong>de</strong>n<br />
geest plaats had en dus niets van <strong>de</strong>n mislei<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n schijn van het uiterlijk het wezen<br />
<strong>de</strong>r dingen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n blik verhul<strong>de</strong>, dat zoozeer in <strong>de</strong> hier verbeel<strong>de</strong> visie het wezen<br />
bena<strong>de</strong>rd wordt.<br />
Want boven <strong>de</strong> eigenlijke beschrijving van oorlogsmisère en oorlogsellen<strong>de</strong> uit<br />
gaat dit scherp-klare speuren dat <strong>de</strong> kern blootlegt en toont.<br />
Tezaamgevlucht in <strong>de</strong> half-ingestorte, nat-vuile gewelven on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> in puin<br />
geschoten kerk vormen <strong>de</strong> bewoners van het verniel<strong>de</strong> dorp een samenleving,<br />
bestaan<strong>de</strong> uit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> elementen als tevoren daarboven, doch ganschelijk veran<strong>de</strong>rd<br />
van innerlijke en uiterlijke waar<strong>de</strong>n. Het verschrikkelijke heeft hen als van hun eigen<br />
leven afgesne<strong>de</strong>n; als beschouwen<strong>de</strong>n komen ze - zij 't aanvankelijk in<br />
weerstreven<strong>de</strong> aarzeling - daar tegenover te<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
30<br />
staan. Zij zijn gewor<strong>de</strong>n als naakte zielen zon<strong>de</strong>r verweer. Al wat daarin leeft, het<br />
hoogste en het laagste, komt onbelemmerd naar buiten. Zij wor<strong>de</strong>n dieren in hun<br />
felle wangunst om <strong>de</strong>n schamelen leeftocht, waarvan <strong>de</strong> een iets meer weet te<br />
bemachtigen dan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re; in het onverzoenlijk elkaar betwisten van een kans op<br />
het leven. Maar in <strong>de</strong> donkere red<strong>de</strong>loosheid komt <strong>de</strong> stem van het geweten spreken,<br />
langzaam gaan hun oogen open, twijfel tornt aan wat zij eens hecht meen<strong>de</strong>n, hun<br />
hoof<strong>de</strong>n buigen zich in <strong>de</strong>n schoonen <strong>de</strong>emoed om eigen nu aanschouw<strong>de</strong><br />
jammerlijkheid. Dan, als <strong>de</strong> loutering is voltrokken, ziet elk in haar stralend licht zijn<br />
leven, zooals het had moeten zijn, zooals hij, in dit oogenblik van verklaardheid, het<br />
zich <strong>de</strong>nkt.<br />
De soldaten in <strong>de</strong> loopgraaf - wondpijn en ongemakken kwellen hen, zij weten<br />
<strong>de</strong>n dood loerend elk oogenblik, maar hen blindt nog <strong>de</strong> phrase, <strong>de</strong> suggestie van<br />
het held-zijn, sterven-<strong>voor</strong>-het-va<strong>de</strong>rland. Doch ook hier rijst, als een stem uit een<br />
an<strong>de</strong>re wereld, <strong>de</strong> stem van het geweten. En ook <strong>de</strong>ze zielen, zon<strong>de</strong>r verweer <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong> macht die hen komt grijpen, schoon eerst nog zich verzettend tegen wat zij voelen<br />
als een aanranding van hun laatste zekerheid, wor<strong>de</strong>n zien<strong>de</strong>, beseffen <strong>de</strong>n waan,<br />
<strong>de</strong>n leugen, die hen blind<strong>de</strong>, weten dat <strong>de</strong> ‘an<strong>de</strong>re’, <strong>de</strong> vijand, is als zij; weten dat<br />
daar geen grenzen zijn.<br />
Dan <strong>de</strong> groote vernieling, het laatste. Een samenleving is weggevaagd, een brok<br />
menschheid. Zij had geleefd, gele<strong>de</strong>n en - in éen supreem moment - gezien.<br />
Toen mocht zij sterven. Alleen Matthias, <strong>de</strong> rijke fabrikant, die éens was <strong>de</strong><br />
alvermogen<strong>de</strong>, hij die tot het laatst volhard<strong>de</strong> in zijn blindheid, die zijn ziel pantser<strong>de</strong><br />
tegen het licht <strong>de</strong>r loutering, was nog niet waardig om te sterven en overleef<strong>de</strong> <strong>de</strong>n<br />
zondvloed.<br />
Het zijn geen nieuwe waarhe<strong>de</strong>n die dit verbeeldingswerk in het licht heft, maar<br />
het licht waarìn <strong>de</strong> waarheid hier wordt geheven is klaar en zuiver,<br />
scherp-omstralend. In <strong>de</strong> stem die spreekt, rustig, soms weidsch-gedragen, soms<br />
in koele, licht-ironische soberheid, vibreert <strong>de</strong> diepe <strong>de</strong>ernisvolle lief<strong>de</strong> die tot op<br />
<strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m <strong>de</strong>r dingen schouwen doet; die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> glanzen<strong>de</strong> schil <strong>de</strong> rotte vrucht,<br />
maar ook, die achter <strong>de</strong>n valen schijn het stralen<strong>de</strong> wezen weet.<br />
Het boek telt bladzij<strong>de</strong>n van gave schoonheid. De verbeelding van het<br />
zielsgebeuren dier gekerker<strong>de</strong>, in het nauw gedreven, ten doo<strong>de</strong> gedoem<strong>de</strong> massa,<br />
is vaak van een kervend-ontroeren<strong>de</strong> suggestie, soms reikend naar <strong>de</strong> extase. En<br />
er zijn fragmenten, waarin <strong>de</strong> dreiging van het onzichtbare, verschrikkelijke een<br />
angstbeklemming opdwingt, als ons tegenwalmt uit sommige tooneelen van<br />
Maeterlinck's drama's.<br />
Zoo heeft dit boek, dat <strong>de</strong>n chaos beeldt en waarvan het chaotische van <strong>de</strong>n vorm<br />
teniet gaat in <strong>de</strong> bin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> eenheid <strong>de</strong>r bewogen aanschouwing, het bree<strong>de</strong> gebaar<br />
van hen, wier hoonend haten van <strong>de</strong> afschuwwekkendhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r menschheid zich<br />
oplost in een <strong>de</strong>ernisvol begrijpen van haar diepsten nood.<br />
MARIE SCHMITZ.<br />
Marcus van Houwaert, door A.M. <strong>de</strong> Jong. - (Bussum, C.A.J. van<br />
Dishoeck, 19<strong>20</strong>).<br />
‘Marcus van Houwaert’ is een ten<strong>de</strong>nz-roman. Bijna had ik gezegd, als 't niet ietwat<br />
moedwillig-onvrien<strong>de</strong>lijk klonk, een propaganda-roman. Propaganda <strong>voor</strong> het<br />
Socialisme en <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>mocratiseering <strong>de</strong>r aristocratie. Want Marcus van Houwaert,<br />
zoon uit een aristocratisch geslacht, vroeg ou<strong>de</strong>rloos gewor<strong>de</strong>n en dan opgevoed<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
door een - ook aristocratische - oom en tante, wordt noodgedwongen on<strong>de</strong>rwijzer<br />
aan een armenschool, komt dientengevolge in een tamelijk ‘rood’ milieu, waarvan<br />
<strong>de</strong> ‘niedrigkeit’ hem van meet af aan tegen <strong>de</strong> borst stuit, doch eindigt met...<br />
capitulatie, aansluiting bij <strong>de</strong> gesma<strong>de</strong> partij. Dat het hem niet vergund zou zijn zijn<br />
eerlijke zelf te bewaren tegen <strong>de</strong>n moedwil van <strong>de</strong>n auteur, die hem, ondanks het<br />
wèl-begrijpelijke tegenspartelen van het slachtoffer, sleept waar hij hem hebben wil,<br />
is al in <strong>de</strong>n aanvang dui<strong>de</strong>lijk voelbaar. Had<strong>de</strong> een sterker kunnen of wellicht een<br />
dieper-verinnerlijkte visie <strong>de</strong>n schrijver in staat gesteld om ons <strong>de</strong>zen omkeer in het<br />
wezen van Marcus van Houwaert geloofwaardig te maken, <strong>voor</strong>al ons dien te doen<br />
mee-beleven, mee-doorlij<strong>de</strong>n, meegenieten, zijn boek ware an<strong>de</strong>rs van allure<br />
gewor<strong>de</strong>n. Want wij voelen niet dit gebeuren als een noodzakelijke <strong>voor</strong>tvloeiïng uit<br />
<strong>de</strong>n diep-in aanwezigen aanleg van Marcus-zelf, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n onweerstaanbaren<br />
aandrang <strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n. Wel probeert <strong>de</strong> schrijver ons dit te doen gevoelen<br />
en hij gebruikt daartoe al <strong>de</strong> gewone propagandamid<strong>de</strong>len: aan on<strong>de</strong>rvoeding en<br />
misère wegschrompelen<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren, huisbezoek aan <strong>de</strong> allerellendigste gezinnen,<br />
een arme jongen met een hel<strong>de</strong>r hoofd, die niet leeren mag maar naar een fabriek<br />
moet (veel van het in dit boek gewraakte doét in <strong>de</strong> sterk-gewijzig<strong>de</strong> maatschappelijke<br />
omstandighe<strong>de</strong>n eenigszins anachronistisch aan) doch het dramatisch gebeuren<br />
van Marcus' omkeer is niet van binnen uit gezien en niet voldoen<strong>de</strong> psychologisch<br />
verantwoord.<br />
Ik ken het vorige werk van <strong>de</strong>n heer <strong>de</strong> Jong niet. Men kenschetste het mij als werk<br />
van ‘iemand die wel wat kan’. Deze roman, schoon ik hem als zoodanig mislukt<br />
acht, weerspreekt <strong>voor</strong> mij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
31<br />
<strong>de</strong>ze kenschetsing niet geheel. Want ondanks <strong>de</strong> hin<strong>de</strong>rlijkheid van zijn opzettelijke<br />
ten<strong>de</strong>nz - een veroor<strong>de</strong>eling à priori - toont hij ons menigmaal <strong>de</strong>n artiest die in <strong>de</strong>n<br />
schrijver steekt naast <strong>de</strong>n propagandist. Dien vin<strong>de</strong>n wij daar, waar hij onbevangen<br />
(door het hem regeerend <strong>de</strong>nkbeeld) een zielsgesteldheid bemijmert en fijn<br />
uiteenrafelt, een mensch ziet en beeldt. Dan voelt hij met een zeer eigen sentiment,<br />
ziet hij met een persoonlijken blik. Dit wat hem persoonlijk doet zijn is zijn wel fijne<br />
ironie, zijn zin <strong>voor</strong> humor. De onbehouwen, heerlijk-leven<strong>de</strong> anarchistische schil<strong>de</strong>r<br />
Greskamp vond een rake typeering, maar <strong>voor</strong>al mijnheer Mierema, het schoolhoofd,<br />
<strong>voor</strong> wien alles systeem en veror<strong>de</strong>ning wordt, is een figuur van kostelijken humor,<br />
een humor van goe<strong>de</strong>n huize, een waarlijk aristocratischen humor! (N'en déplaise<br />
<strong>de</strong>n heer <strong>de</strong> Jong).<br />
Maar als geheel is dit boek, ondanks zijn goe<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n, slap en conventioneel<br />
van bouw en stijl (slechts te zel<strong>de</strong>n ontmoette ik <strong>de</strong>n pittigen stijl, die vele artikelen<br />
van <strong>de</strong>n schrijver vaak zoo leesbaar maakt), met griezelig-ou<strong>de</strong>rwetsche, driewerf<br />
afgeknaag<strong>de</strong> zinswendingen, vol rethorica. Het mist wat het behoeven zou om een<br />
kunstwerk te zijn: <strong>de</strong> onvertroebel<strong>de</strong> onbevangenheid van hem, wien niets dan <strong>de</strong><br />
schoonheid bewoog, of: <strong>de</strong> gloeien<strong>de</strong> bezieling <strong>voor</strong> het i<strong>de</strong>aal, die opvlammend<br />
als een brand, het werk van b.v. een Henriette Roland Holst niet alleen ver uitheft<br />
boven ten<strong>de</strong>nzwerk, doch het a<strong>de</strong>lt en heiligt tot een hooge menschelijke schoonheid.<br />
MARIE SCHMITZ.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> februari-tijdschriften<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
Er kan <strong>voor</strong> een man als <strong>de</strong>n Groningschen oud-hoogleeraar Dr. Is. van Dijk, dunkt<br />
mij, op zeker oogenblik niet zoo heel veel begeerlijkers op <strong>de</strong>ze aar<strong>de</strong> bestaan<br />
hebben dan <strong>de</strong> rustige omgeving van het ‘dooie’ stadje Heus<strong>de</strong>n, daarin een tafel,<br />
stoel, een pot met inkt, een editie van Shakespeare's ‘Hamlet’, en Richard Loening's<br />
boek over <strong>de</strong> Hamlet-Tragödie met het kritisch overzicht van <strong>de</strong> Duitsche<br />
Hamlet-kritiek, dat ‘labyrint van opvattingen’ over 't raadsel Hamlet. Mij dunkt,<br />
daarmee is een man als van Dijk (welk een gezegen<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rdom!) ‘<strong>de</strong>n koning te<br />
rijk’. Nu, van zijn rijkdommen pleegt hij steeds mil<strong>de</strong>lijk weg te schenken en ditmaal<br />
varen <strong>de</strong> lezers van ‘Stemmen <strong>de</strong>s Tijds’ er wel bij. Prof. v.D. geeft ons een artikel<br />
over Hamlet waarin hij zijn scherpzinnigheid bot kan vieren. In dit eerste ge<strong>de</strong>elte<br />
dwalen wij nog met hem door dat labyrint van opvattingen. Voltaire, Göthe, Tieck,<br />
Grillparzer en veler min<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n meening over Hamlet's en Ophelia's zinlijke<br />
natuur, over Hamlet als comediant, over Hamlet als symbolische uitdrukking van<br />
<strong>de</strong>n tijdgeest, over Hamlet als verheerlijking van Katholicisme, Protestantisme,<br />
ratioualisme en alles en nog wat; over Hamlets waanzin, over <strong>de</strong> motieven <strong>voor</strong> zijn<br />
talmen etc. passeeren <strong>de</strong> revue - opvattingen gewogen en veelal te licht bevon<strong>de</strong>n.<br />
Met groote belangstelling zien wij het vervolg van dit artikel, dat het synthetisch<br />
ge<strong>de</strong>elte brengen zal, tegemoet.<br />
H. van Malsen schrijft over ‘Antirevolutionaire Revolutie’, en komt op tegen Dr.<br />
Japikse's <strong>voor</strong>stelling (in zijn hoofdstuk over <strong>de</strong> politieke geschie<strong>de</strong>nis van Holland,<br />
geschreven <strong>voor</strong> het Duitsche werk ‘Die Nachbarn’ Bücher offenherziger Aussprache,<br />
herausg. v. Fr. Dülberg. Band I: Holland), als zou Groen v. Prinsterer ‘am liebsten<br />
ihre [d.i. <strong>de</strong>r Revolutie] Folgen ruckgängig gemacht haben’. En hij haalt van Groen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>de</strong>ze krasse en gedurf<strong>de</strong> paradox aan: ‘Reeds in 1831 wist ik, dat er een<br />
antirevolutionaire revolutie kan zijn’.<br />
Maar hij wenschte an<strong>de</strong>r licht, dan het kunstlicht <strong>de</strong>r filosofen: ‘Aan <strong>de</strong><br />
loffelijke aspiratiën van 1789 kan enkel in verband met het Evangelie<br />
wor<strong>de</strong>n voldaan’.<br />
In dat licht krijgen <strong>de</strong> vruchten <strong>de</strong>r Revolutie een gezon<strong>de</strong> kleur.<br />
Dr. J.v.d. Elst schrijft over Mad. <strong>de</strong> Visme <strong>de</strong> Wegmann, een protestantsche dichteres<br />
van het he<strong>de</strong>ndaagsche Frankrijk, die on<strong>de</strong>r 't pseudoniem Véga hare bun<strong>de</strong>ls<br />
verschijnen <strong>de</strong>ed.<br />
Véga behoort tot <strong>de</strong> familie van Chénier, van <strong>de</strong> Heredia, die met<br />
transparante, onvermeng<strong>de</strong> kleuren, met een zuiverheid, die elke contour<br />
stralend doet afteekenen, diep <strong>de</strong> uiterlijke dingen laten spiegelen in <strong>de</strong><br />
ongestoor<strong>de</strong>, klare bron van hun ziel.<br />
Als ‘een weidsche fantasie’ karakteriseert J. Petri Querido's ‘De Ou<strong>de</strong> Waereld’,<br />
aan welk werk hij een diepgaan<strong>de</strong> studie wijdt. Critiek op <strong>de</strong>ze ook door hem zeer<br />
bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> schepping ligt in 't volgen<strong>de</strong>:<br />
Verhaeren zegt van Rembrandt: ‘Sein Christus, seine Patriarchen, seine<br />
Heiligen und Apostel, die er in <strong>de</strong>r feurigen Region <strong>de</strong>s Staunens und <strong>de</strong>r<br />
Visionen wan<strong>de</strong>ln zeigt, sind nur Menschen, aber solche, die noch tiefer<br />
menschlich sind als wir selber’. Doch Querido geeft menschen als<br />
übermenschen, alles wat hij op zijn hart heeft stort hij in hen uit en ook<br />
is er bij hem wel het vurig rijk <strong>de</strong>r visioenen, doch wij missen <strong>de</strong> maat, <strong>de</strong><br />
beperking, <strong>de</strong> al te werkelijke historie, wij missen het Menschliches,<br />
Allzumenschliches. Waar hij zich in zijn stijl beheerscht heeft tot<br />
meesterschap, daar is hij weer onmatig in <strong>de</strong> opzet van dit werk, in <strong>de</strong> te<br />
weidsche omspanning en overspanning, in het opheffen van het epische<br />
in het fantastische.<br />
De wereldgeschie<strong>de</strong>nis is dan niet meer het wereldgericht, doch wordt<br />
een schouwspel en droom <strong>voor</strong> <strong>de</strong> rijke fantasie.<br />
De Stem.<br />
Ein<strong>de</strong>lijk is <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> afl. van dit maandschrift er! We vin<strong>de</strong>n er in Sonnetten door<br />
een ongenoem<strong>de</strong>, het vervolg van R. van Gen<strong>de</strong>ren Storts verhaal ‘Kleine Inez’,<br />
een Barchem-lezing van Dr. G.H. van Sen<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tzetting van Just Havelaars<br />
beschouwing over Volk en Persoonlijkheid en het slot van Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk<br />
Aanteekeningen bij het lezen van Charles-Louis Philippe. - Mej. Böhtlingk vergelijkt<br />
Philippe's verhaal van zijn lij<strong>de</strong>nd kin<strong>de</strong>rleven ‘la Mère et l'Enfant’ met Valéry<br />
Larbaud's ‘Enfantines’.<br />
Daar is in Valéry Larbaud een waakschheid allen vrouwen eigen. Er leeft<br />
een bewuste wil in haar boekje.<br />
‘La Mère et l'Enfant’ is <strong>de</strong> <strong>de</strong>emoedige vraag vol overgave van <strong>de</strong>n<br />
droomer, die zich bekent niets te weten. En <strong>de</strong>ze vraag om verlossing<br />
werd gesteld met een nadrukkelijkheid, die alleen <strong>de</strong> diepe nood eraan<br />
vermag te geven.<br />
Valéry Larbaud's vraag is een opstandige vraag aan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs, Philippe's<br />
vraag is een vraag aan God.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Noemen wij nog van J. Jac. Thomson ‘Het Lied van <strong>de</strong>n Bond <strong>de</strong>r Volkeren’, een<br />
ontboezeming vol dichterlijke beel<strong>de</strong>n en goe<strong>de</strong> bedoelingen (gaf ook Gorter ons<br />
die niet, in zijn later, socialistisch werk?), maar welke, wijl er het rhythme <strong>de</strong>r<br />
bewogenheid aan ontbreekt, geen poëzie gewor<strong>de</strong>n is. 't Zou jammer zijn als<br />
Thomson, geleid door maar half verantwoor<strong>de</strong> enthousiasmen, zijn beperkt, maar<br />
waarachtig dichterschap ging verschrijven.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De Gids<br />
32<br />
M. Scharten-Antink vervolgt hare novelle ‘In <strong>de</strong>n Vrijen Amerikaan’, waarin <strong>voor</strong>al<br />
<strong>de</strong> figuur van <strong>de</strong>n bohémienvruchtenwinkelier Koen v. Wessum blijft boeien.<br />
F. Adama v. Scheltema schrijft over <strong>de</strong> Ontwikkeling <strong>de</strong>r kunst in <strong>de</strong> Noor<strong>de</strong>lijke<br />
Oudheid, J. <strong>de</strong> Meester over ‘Oerleven’. De nieuwe geringschatting van <strong>de</strong><br />
beschaving is al weer meer dan an<strong>de</strong>rhalve eeuw oud. Rousseau's roep: naar <strong>de</strong><br />
Natuur terug was uit verwor<strong>de</strong>n beschaving te verklaren. Thans predikt men: naar<br />
het Primitieve. Na Rousseau's poëzie <strong>de</strong> dichterlijke overdrijving van Bernardin <strong>de</strong><br />
Saint Pierre en Chateaubriand's Atala; onze tijd kreeg, met Dostojefski en Tolstoj,<br />
Whitman en Thoreau. Kracht en zwakheid kunnen hier <strong>de</strong> motieven zijn <strong>voor</strong><br />
beschavingsweerzin en eenzaamheidsdrang.<br />
Van bei<strong>de</strong> ‘motieven’ vertelt een boek, dat ik pas, sterk-, doch tevens<br />
smartelijk-geboeid gelezen heb en dat reeds door <strong>de</strong> wereld, waarover<br />
het verhaalt, <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs aandacht verdient: ‘Im Dämmer <strong>de</strong>s<br />
Rimba, Sumatras Urwald und Urmensch’ door Wilhelm Volz......<br />
Mid<strong>de</strong>n door Zuid-Sumatra voert dit boekje van zeven vel druks; 't is niet<br />
om <strong>de</strong> avonturen geschreven, ‘<strong>de</strong>n Urwald will es näherbringen, was er<br />
ist und was er <strong>de</strong>m Menschen ist’.<br />
Verzen dragen aan <strong>de</strong>ze aflevering bij: S. Pinkhof en J.J. van Geuns. Edith<br />
Werkendam heeft een prozaverhaal: Het Beeld.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Spreekt men aan <strong>de</strong> bittertafel in Pulchri of Arti het woord <strong>Den</strong> Bosch uit, tien tegen<br />
een dat men dan te hooren krijgt: ‘<strong>Den</strong> Bosch? <strong>Den</strong> Bosch? O ja, daar wonen <strong>de</strong><br />
Slagers!’ Van <strong>de</strong>ze Bossche schil<strong>de</strong>rsfamilie (Frans, Piet, Jeannette en Corry Slager)<br />
<strong>de</strong>elt Huib Luns ons 't een en an<strong>de</strong>r mee. Provinciaalsch is het geslacht niet, maar<br />
hun werk mist <strong>de</strong> blague van <strong>de</strong> groote stad. En zooals <strong>de</strong> Fransche schil<strong>de</strong>rkunst<br />
vaak gered moest wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> ‘provincie’ zoo is 't niet onmogelijk, meent Luns,<br />
dat men ten onzent na amorphisme en dadaïsme <strong>de</strong>r grootste<strong>de</strong>rs het nijvere<br />
handwerk <strong>de</strong>zer stillen in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> meer op prijs zal gaan stellen. Dr. N.J. Singels<br />
schrijft (natuurlijk eveneens bij vele afbeeldingen) over Boekvloek en Boekmerk.<br />
Men placht op zijn exlibris vaak min of meer goedmoedig humoristische<br />
‘vervloekingen’ aan te brengen ter afschrikking van boekenkapers. Over Frasers<br />
Tooneel<strong>de</strong>cors schrijft Jan Poortenaar; over <strong>de</strong> Aesthetiek van <strong>de</strong>n Postzegel (zeer<br />
actueel, immers we staan aan <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>avond van <strong>de</strong>n uitslag <strong>de</strong>r prijsvraag die ons<br />
nieuwe frankeerzegels brengen moet) R.W.P. <strong>de</strong> Vries Jr.<br />
Geerten Gossaerts ‘Verloren Zoon’ is al classiek. Eveneens een kleine<br />
‘gebeurtenis’ schijnt mij <strong>de</strong> publicatie van een ‘Verloren Zoon’ door P.C. Boutens.<br />
Graag zou<strong>de</strong>n we 't ten volle citeeren, daar het geven van enkele coupletten natuurlijk<br />
een vergrijp is aan het geheel. Intusschen wagen wij 't er op met <strong>de</strong> brutaliteit van<br />
zekere schaar-journalistiek.<br />
Met <strong>de</strong>'eersten opslag van <strong>de</strong>n morgen rijs ik wakker,<br />
En in verweer<strong>de</strong>n spiegel van het venster schouw<br />
Het schemerschamel beeld van tuin en bosch en akker,<br />
Naakt on<strong>de</strong>r 't dunne licht en huivrend in <strong>de</strong>n dauw.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Vertrouw<strong>de</strong>r was het in <strong>de</strong>n onbezinbren droom mij.<br />
Onwezenlijke vogels schallen overluid.<br />
Een geemlijk vreemdling heeft mijn oogen ingenomen,<br />
En kijkt als een verdwaas<strong>de</strong> op zijn oud leven uit.....<br />
O an<strong>de</strong>rs aan <strong>de</strong>n ein<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n balling lichtte<br />
De ree<strong>de</strong> van dit landschap en zijn stralend doel,<br />
Het vaste baken dat <strong>de</strong> duistre zielsgezichten<br />
Niet met zich meêbedolven in slaaps zooren poel.<br />
Hoe vaak had zich mijn vrije glimlach <strong>voor</strong>genomen<br />
Tot u te keeren als haar lief keert tot een vrouw -<br />
En ik bleef dralen tot ik nu bij dwang moest komen<br />
Met mom van nooddruft en in 't masker van berouw.<br />
Wat dwingt <strong>de</strong> watervlotte drift van onze zielen<br />
In <strong>de</strong>'omweg van bedrog en schijn, dat steeds te laat<br />
Wij jammeren waar overrijp of onrijp vielen,<br />
Nooit op Gods uur geplukt, <strong>de</strong> vruchten van <strong>de</strong> daad?<br />
Proza van Elisabeth Zernike en Emmy van Lokhorst, die ons nog weer even met<br />
haar aardige Phil, als kind, bezig houdt.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Van <strong>de</strong> eenvoudige, zuivere schrijfster Dorothee Buys het begin eener nieuwe<br />
novelle ‘De Vrouw die wachtte’, wachtte op haar man, die van een an<strong>de</strong>r was gaan<br />
hou<strong>de</strong>n.<br />
Dop Bles besluit zijn (naar nu blijkt in het 1 e , exposeerend, Bedrijf te rommelig<br />
opgezet) Tooneelspel ‘Narcose’, een huwelijksconflict, met <strong>de</strong> polen: jaloezie en<br />
vertrouwen. Wij diepten er <strong>de</strong>ze aphorismen uit op: Lief<strong>de</strong> is: een harmonische<br />
verblinding tusschen twee menschen. 't Eeuwig vrouwelijke is: wat ons mannen 't<br />
kortste boeit. Na Verzen en het vervolg van Simons' novelle ‘Narren-Lief<strong>de</strong>’<br />
ontvangen we dan weer een ge<strong>de</strong>elte van Frans Coenens indringen<strong>de</strong> Studiën van<br />
<strong>de</strong> Tachtiger Beweging. Hij heeft het hier <strong>voor</strong>al over <strong>de</strong> geestelijke verdieping bij<br />
van Looy, die als vele an<strong>de</strong>ren met uiterlijkheids-beschrijving begon maar daar<br />
eigenlijk nooit bij stil is blijven staan, als van Groeningen, Roosdorp, Hartog etc.<br />
Allengs ontwikkelt zich <strong>de</strong> kunstenaar. Niet op <strong>de</strong> wijze van Van Deyssel,<br />
wien op <strong>de</strong>n duur niet meer <strong>de</strong> gewaarwording, doch enkel zijn reactie<br />
op <strong>de</strong> gewaarwording interesseer<strong>de</strong>. Daartoe leef<strong>de</strong> Van Looy te sterk<br />
door zijn oogen en ooren, maar er kwam evenwicht tusschen het<br />
louter zinlijke <strong>de</strong>r gewaarwording en het geestelijke <strong>de</strong>r gedachte- en<br />
gevoelsreacties, een neiging om allen zinlijken schijn dieper te begrijpen<br />
als teeken van een geestelijk gebeuren. Waarbij het aanvankelijk dan<br />
nog vrijwel onharmonisch en gewrongen toegaat. Ik <strong>de</strong>nk hier aan De<br />
Nachtcactus en De Dood van mijn Poes.<br />
De zware zinlijke pracht van beschrijving in dit eerste stuk leidt ons in tot<br />
die sfeer van vage benauwing, die ver<strong>de</strong>r reikt dan het zintuigelijke alleen,<br />
maar <strong>de</strong> droom van <strong>de</strong>n oranjenacht - die <strong>de</strong> benauwing van het leelijke<br />
en lie<strong>de</strong>rlijke zegt en <strong>de</strong> bevrijding in het schoon <strong>de</strong>r kunst - heeft daar<br />
alleen een toevallig en physiek verband mee, als het blijkt, hoe <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>lijk<br />
vallen<strong>de</strong> regen ook in <strong>de</strong>n droom <strong>de</strong> ontspanning heeft gebracht. En het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
schijnt nog steeds <strong>de</strong> realist Van Looy die in zijn kunst dien droom aan<br />
zijn dagbeleving koppel<strong>de</strong>, enkel omdat hij 't in<strong>de</strong>rdaad zoo on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n<br />
had. Maar 't is ook reeds <strong>de</strong> spiritualist Van Looy, die een vaag symbolisch<br />
verband tracht te leggen tusschen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n physieke<br />
warmte-beklemming en zijn geestelijke benauwing om het leelijke en lage<br />
<strong>de</strong>zer wereld.<br />
In De Maaler (uit Feesten) heeft zich dit vergeestelijkings-proces (dat toch <strong>de</strong> hoogste<br />
plastiek, verzinnelijking blijft) geheel voltrokken. Zijn Maaier is episch monumentaal.<br />
Nog ver<strong>de</strong>r gaan<strong>de</strong> zou v.L. het Drama geschapen hebben (<strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rlijke<br />
levensfiguren zou<strong>de</strong>n het levensspel beginnen) maar daartoe brengt <strong>de</strong> min of meer<br />
Boeotisch oftewel boersch geaar<strong>de</strong> hollandsche geest het zel<strong>de</strong>n, die <strong>voor</strong> het<br />
puur-geestelijke feitelijk alleen vatbaar is in <strong>de</strong>n vorm van religie.<br />
De Stijl.<br />
Dit ‘Internationaal Maandblad <strong>voor</strong> Nieuwe Kunst, Wetenschap en Kultuur’, on<strong>de</strong>r<br />
redactie van Theo van Doesburg, begint zijn 4 en jaargang.<br />
In <strong>de</strong>ze 1 e aflevering vin<strong>de</strong>n wij een Inleiding tot <strong>de</strong> Nieuwe Verskunst van I.K.<br />
Bonset. Wat <strong>de</strong> dichter van <strong>de</strong>n lezer eischt, is, meent hij, niet: begrijpen volgens<br />
eenig logisch patroon, maar: beleven. Daar<strong>voor</strong> moet <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne dichter <strong>de</strong><br />
verharding <strong>de</strong>r kunstmatige logica, waardoor onze zuivere intuïtie als een schors<br />
omgeven is, stukslaan. De ‘vorm’ moet één wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> intuïtie. De poësie moet<br />
a-logisch<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*2<br />
wor<strong>de</strong>n gegrond op <strong>de</strong> heroïsche spontaneïteit van <strong>de</strong>n geest. Er is geen logica,<br />
noch zijn er feiten, er zijn slechts standpunten.<br />
Alle scheidingen moeten wor<strong>de</strong>n opgeheven. Wanneer<br />
ik in <strong>de</strong> evangelische letterkun<strong>de</strong> <strong>de</strong> scheiding aantref van ‘letter’ en<br />
‘geest’, dan ben ik er van overtuigd, dat <strong>de</strong>ze scheiding <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n nieuwen<br />
tijd niet meer vol te hou<strong>de</strong>n is om <strong>de</strong> eenvoudige re<strong>de</strong>n, dat wij <strong>de</strong>n geest<br />
onopzettelijk met <strong>de</strong> ons omringen<strong>de</strong> <strong>voor</strong>werpen (die wij niet meer als<br />
zoodanig ervaren) gelijkwaardig willen maken. Zoo is het ook in <strong>de</strong> poësie,<br />
<strong>de</strong>n meest wezenlijken vorm van letterkunst, wij willen, of juister: <strong>de</strong><br />
intuïtie dringt ons, noch <strong>de</strong>n geest van <strong>de</strong> letter, noch <strong>de</strong> letter van <strong>de</strong>n<br />
geest te schei<strong>de</strong>n.<br />
Vandaar <strong>de</strong> groote waar<strong>de</strong> die [door ons] wordt toegekend aan<br />
rangschikking, <strong>de</strong> typografische in<strong>de</strong>eling <strong>de</strong>r woor<strong>de</strong>n op het papier. Wij<br />
moeten <strong>de</strong> poësie ontdoen van <strong>de</strong>n slijmerigen hoop vuil waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
sentimentalisten haar begraven hebben. Het is onmogelijk ons te<br />
onttrekken aan <strong>de</strong> sensatie, die <strong>de</strong> materie waardoor <strong>de</strong> geest tot<br />
uitdrukking komt op ons maakt.<br />
Dit is, aldus <strong>de</strong> heer Bonset, niet <strong>de</strong> materieele, maar juist <strong>de</strong> okkulte kant van <strong>de</strong><br />
zaak. In haar ‘Rondblik’ gaat <strong>de</strong> redactie het nieuwe maandschrift ‘De Stem’ te lijf.<br />
Deze margarine wil men ons dan in 't vervolg op <strong>de</strong> boterham smeren.<br />
Men wil ons <strong>de</strong> tractaatjes-moraal <strong>de</strong>r kanselliteratuur van vóór '80 netjes<br />
opgepoetst met poetspoma<strong>de</strong>symboliek (Hebt u niets vergeten?) weer<br />
opdringen als nieuwe of minstens echte, menschelijke kunst. Alles goed<br />
en wel, maar wij lusten <strong>de</strong>ze kristelijke restantjes uit <strong>de</strong>n baard van meneer<br />
Havelaar (wij verklaren <strong>de</strong>n oorlog aan alle troetelbaar<strong>de</strong>n!) niet, en al<br />
vin<strong>de</strong>n <strong>de</strong> jongedames <strong>de</strong> ‘Margarinalia’ van meneer Coster ook nog zoo<br />
‘dol’ en ‘zaaalig’, wij ontkennen, dat hierin ook maar I gram nieuw inzicht<br />
<strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n is. Wij walgen van dit opgedirkte eneuchisme......<br />
Wij weten wel, dat alle levensbange moraalpredikers <strong>de</strong>n opstand van<br />
<strong>de</strong>n geest trachten te bezweren, door te wijzen naar het verle<strong>de</strong>n en te<br />
smalen op <strong>de</strong> nu-en-straksers. Maar wij weten ook, dat religie en moraal<br />
verschijnselen zijn van levensimpotentie en zelf-kleptomanie. Ook, dat<br />
alles mogelijk is, behalve een verzoening tusschen nu en gisteren.<br />
Houdt uw sexe dus maar geheim en uw hoofd maar achterste voren op<br />
uw romp, opdat ge <strong>voor</strong>al dat verle<strong>de</strong>n, waarmeê ge zoo innig zijt<br />
verbon<strong>de</strong>n, niet uit het oog verliest.<br />
Hoort! Hoort! De stem van <strong>de</strong>n koster in <strong>de</strong>ze muffe kerk, waarin men<br />
alleen <strong>de</strong>n verle<strong>de</strong>n tijd van het werkwoord ‘leven’ kent. Hoort! Hoort!<br />
Het Getij.<br />
‘Het Getij’, dat reeds zijn 6 en jaargang aanvangt en geredigeerd wordt door Mr.<br />
Herman van <strong>de</strong>n Bergh, Ernst Groenevelt en Constant van Wessem, is een <strong>de</strong>r<br />
organen die zich piqueeren, evenals tot <strong>voor</strong> kort Verwey's ‘De Beweging’ en nu<br />
weer pas ‘De Stem’, het geestelijk mid<strong>de</strong>npunt te willen zijn (of wor<strong>de</strong>n) <strong>voor</strong> een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
groep jongeren met eigen bedoelingen en i<strong>de</strong>alen. Erkend dient te wor<strong>de</strong>n, dat in<br />
dit 1 e nr. van <strong>de</strong>n nieuwen jaargang althans pogingen wor<strong>de</strong>n gedaan tot principieele<br />
oriënteering. Zoo schrijft C. van Wessem over <strong>de</strong> [?] Aphorisme; T. van Doesburg<br />
over De Nieuwe Woordbeelding, Mr. H.v.d. Bergh in <strong>de</strong> 5 e reeks zijner Studiën over<br />
‘<strong>de</strong> spelonken van het Rijm’.<br />
De armoe<strong>de</strong> van het Ne<strong>de</strong>rlandsche rijm is grenzeloos. ‘Even stereotiepe<br />
keuzen van term en beeld als men zich schiep’, zoo schreef ik in<strong>de</strong>rtijd,<br />
‘even zulke cliché's aan rijm wer<strong>de</strong>n hier in 't leven geroepen’. Duizend<br />
onzer dichters volhar<strong>de</strong>n opzèttelijk in wat tien vóór hen toevàllig <strong>de</strong><strong>de</strong>n......<br />
Het ligt waarlijk niet uitsluitend aan een <strong>de</strong>ficit onzer taal, dat we<br />
vastgeroest zitten in rijmparen als hemel-gewemel, luisterduister-gefluister,<br />
zijn-schijn, eenzaam-gemeenzaam, twijgen-zijgen-nijgen-zwijgen,<br />
hart-smart. Het is, alsof men zich bij ons nooit ridicuul kan voelen, zoolang<br />
men maar een ernstig gezicht zet.<br />
Uit <strong>de</strong> dan volgen<strong>de</strong> uiteenzetting stippen wij aan dat <strong>de</strong> schrijver meent hoe <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>n kleinen, doch trotschen en volatilen geest van <strong>de</strong>n nieuwsten lyricus er ten<br />
slotte geen taal zal zijn, dan <strong>de</strong> bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, aan haar tijd bezonnen muziek, al wordt<br />
het puur muzikale vers, Verlaine's schreiendvergeefsche wensch, een chimère<br />
genoemd, daar <strong>de</strong> muziek niet zwaar gaat van verstan<strong>de</strong>lijken ballast als het vers.<br />
Wat het rijm zijn kan komt uit in 't volgen<strong>de</strong>:<br />
Men zegt mij, dat ik te laat kom. Men strekt een overtuig<strong>de</strong>n vinger naar<br />
Verlaine's: ‘Oh, qui dira les torts <strong>de</strong> la rime!’ en tracht mij te dwingen met<br />
een betoog, dat <strong>de</strong> dwang <strong>de</strong>r bijkomstighe<strong>de</strong>n niet <strong>de</strong> gehoorzaamheid<br />
<strong>de</strong>r dichters verdient.<br />
Ik <strong>voor</strong> mij vereer het rijm, met een hooge, critische vereering. Het is me<br />
een uitzicht en een rustpunt, een kleine, ron<strong>de</strong> terp boven een bloeiend<br />
veld. Maar ik ontzeg het rijm <strong>de</strong> macht, om over <strong>de</strong> lyrische omstrengeling<br />
<strong>de</strong>r verzen een ban te spreken, om <strong>de</strong>n sterk-vlieten<strong>de</strong>n a<strong>de</strong>m te stoppen,<br />
en door eigen zin <strong>de</strong>n zin <strong>de</strong>r gedachten te verbasteren. Het rijmwoord<br />
behoort tenminste indifferent te kunnen zijn; en het moge zich nimmer<br />
opvijzelen tot het ultima Thule <strong>de</strong>r gedachtelijke dichtlijn.<br />
Over Dramaturgie schrijft Balthazar Verhagen. Hij stelt in 't licht ‘<strong>de</strong> tweespalt’ die<br />
er altijd geweest is tusschen tragedie en comedie.<br />
Wor<strong>de</strong>n wij ons <strong>de</strong>ze tweespalt hel<strong>de</strong>r bewust, dan zullen wij gaan<br />
on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> tragedie is uitbeelding van <strong>de</strong> levensverschijnselen,<br />
<strong>de</strong> komedie <strong>voor</strong>stelling van levensgevallen; - <strong>de</strong> tragedie is het tooneel<br />
van <strong>de</strong> raadselen <strong>de</strong>r ziel, <strong>de</strong> komedie het tooneel van <strong>de</strong> vindselen van<br />
het vernuft; - <strong>de</strong> tragedie heeft hare priesters, van wie zij algeheele<br />
opoffering eischt, <strong>de</strong> komedie heeft hare dienaren, die zij on<strong>de</strong>rhoudt; -<br />
<strong>de</strong> tragedie is geboren uit nood en dwang, <strong>de</strong> komedie wordt beoefend<br />
als bedrijf; - <strong>de</strong> tragedie vraagt naar poëtische (d.w.z. ‘scheppen<strong>de</strong>’)<br />
krachten, <strong>de</strong> komedie naar vaardigheid; - <strong>de</strong> tragedie is het won<strong>de</strong>r, <strong>de</strong><br />
komedie is <strong>de</strong> schran<strong>de</strong>rheid; - <strong>de</strong> tragedie boeit, bindt, verheft en ‘reinigt’<br />
hare toe hoor<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong> komedie verstrooit, vermaakt hare toe<br />
schouwers.<br />
Noemen wij uit dit nr. ver<strong>de</strong>r nog ‘De Cycloop’, Satyrspel uit het Grieksch van<br />
Euripi<strong>de</strong>s door Balt. Verhagen, 't begin van een roman door E. d' Oliveira en brieven<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
uit Vlaan<strong>de</strong>ren, Duitschland en Frankrijk. Theo van Doesburg <strong>de</strong>elt iets mee over<br />
<strong>de</strong> tijdschriflen van <strong>de</strong> ‘Avant-gar<strong>de</strong> d'art pur’ en <strong>de</strong> ‘Avant-gar<strong>de</strong> d'idées’ in het<br />
jonge Frankrijk.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
Henri van Booven zet zijn opteekeningen van jongensleven <strong>voor</strong>t: ‘De Wegen <strong>de</strong>r<br />
Verbeelding’; van Looy geeft weer een ondoorgron<strong>de</strong>lijke Bijlage; Henriëtte Mooy<br />
vertelt frisch van twee stadsche studiemeisjes, die een fietstochtje doen over <strong>de</strong><br />
Veluwe bij regenweer en hun goed humeur niet verliezen. Jeanne Reyneke van<br />
Stuwe's ‘De gast van één Dag’, 't verhaal van een werkman die één dag bij zijn tot<br />
nu toe benij<strong>de</strong>n rijken patroon aan huis mag rondneuzen, <strong>de</strong>ed ons 'n tikje Justus<br />
van Maurik-achtig aan, maar is toch wel grappig om te lezen.<br />
Interessant is het artikel door André <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> Nieuwere<br />
Montmartre-generatie gewijd. Men weet: Montmartre is Montmartre niet meer en<br />
het ou<strong>de</strong> geslacht van bohémiens is door een nieuw vervangen. In een boek van<br />
ontgoocheling als Salmons ‘Négresse du Sacre-Coeur’ en Carco's speelschere<br />
‘Scènes <strong>de</strong> la Vie <strong>de</strong> Montmartre’ vindt <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r <strong>de</strong> zoo tegenstrijdige nieuwe<br />
Montmartrepsyche vrijwel formeel aangeduid. v. Deyssel geeft een minutieuze<br />
‘kleine beoor<strong>de</strong>eling’ van een prettig stukje proza van wind en zee en duikelen<strong>de</strong><br />
hoedjes dat in <strong>de</strong> Oprechte Haarlemmer blijkt gestaan te hebben, een ‘geestelijk<br />
Haarlemmerhalletje’. Kloos bespreekt Hein Boekens ‘Verzen’. Door oefening heeft<br />
Boeken geleerd niet meer in een vers te willen zeggen dan <strong>de</strong> ruimte toelaat. Vandaar<br />
dat hij in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l altijd ‘eenigszins luchtig en vlug-rhythmisch’ blijft.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
33<br />
Overeenkomst van groote geesten<br />
KORT gele<strong>de</strong>n is <strong>de</strong> letterkundige wereld opgeschrikt door een proces. Pierre Benoit<br />
zag zich door <strong>de</strong> Académie française bekroond <strong>voor</strong> zijn roman l'Atlanti<strong>de</strong> en<br />
vrijwel tegelijkertijd aangeklaagd door <strong>de</strong>n Engelschen romanschrijver Ri<strong>de</strong>r Haggard<br />
wegens plagiaat uit zijn roman She. Benoit heeft zich afdoen<strong>de</strong> weten te ver<strong>de</strong>digen<br />
tegen <strong>de</strong>ze beschuldiging van diefstal en is vrijgesproken. Dit heeft echter ertoe<br />
geleid, dat <strong>de</strong> verkoop <strong>de</strong>r romans zeer toegenomen is. In zoover is het proces <strong>voor</strong><br />
bei<strong>de</strong>n een financiëel <strong>voor</strong><strong>de</strong>el. Bei<strong>de</strong> romans zijn on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> namen Atlantis en<br />
Zij in 't Ne<strong>de</strong>rlandsch vertaald. Echter zou tegen William Stead <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> aanklacht<br />
kunnen zijn gedaan wegens zijn boek De Gesma<strong>de</strong> Sekse. Daar alle drie<br />
werken in onze taal verkrijgbaar zijn, kan ie<strong>de</strong>r zich overtuigen van <strong>de</strong> punten van<br />
overeenkomst en van verschil. Een uitvoerig résumé acht ik onnoodig evenals in<br />
het twee<strong>de</strong> geval, dat ik aanstonds vermeld, omdat ook die bei<strong>de</strong> boeken binnen<br />
ie<strong>de</strong>rs bereik zijn. In bei<strong>de</strong> gevallen geloof ik, dat niet gesproken wor<strong>de</strong>n mag van<br />
plagiaat, doch wel van: overeenkomst van groote geesten. Bei<strong>de</strong> malen is het punt<br />
van overeenkomst: <strong>de</strong> clou, m.a.w. het gegeven dat in <strong>de</strong>n roman wordt uitgewerkt.<br />
In het eerste geval hebben wij als gegeven: een aan Europeanen onbekend rijk<br />
ligt ergens in het Afrikaansch binnenland, het wordt door een vrouw bestuurd, die<br />
zeer erotisch van aard is, het volk heeft <strong>de</strong> antieke (Grieksche) beschaving behou<strong>de</strong>n,<br />
<strong>de</strong> man, die als vreem<strong>de</strong>ling in dat rijk binnendringt loopt levensgevaar. Dit thema<br />
wordt door alle drie uitgewerkt op hun eigen wijze. Maar zelfs indien dit thema<br />
ontleend was door twee aan <strong>de</strong>n eerste, die fantaseer<strong>de</strong>, dan nog zou niet van<br />
letterkundigen diefstal mogen wor<strong>de</strong>n gesproken, omdat <strong>voor</strong>tdurend door<br />
romanschrijvers min of meer bewust het thema wordt overgenomen en opnieuw<br />
bewerkt in geheel eigen vorm. Men <strong>de</strong>nke aan <strong>de</strong> romans van Jacob van Lennep,<br />
waarin telkens episo<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>komen die herinneren aan Walter Scott. Eens heeft<br />
van Lennep op een congres het openhartig erkend, dat hij zijn leven lang van zulken<br />
diefstal had geleefd en <strong>de</strong> verga<strong>de</strong>r<strong>de</strong> letterkundigen applaudisseer<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong>ze<br />
gulle bekentenis, waarin <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n man die het beken<strong>de</strong> in<strong>de</strong>rdaad hoegenaamd<br />
niets oneervols school. Immers het gebruik maken van een clou wordt bij iemand,<br />
die van zijn kin<strong>de</strong>rjaren zoo buitengewoon veel buitenlandsche literatuur, als van<br />
Lennep had gedaan, gelezen heeft volkomen verklaarbaar, omdat men zich later<br />
waarlijk niet meer zal herinneren, of een verwikkeling, die men al schrijven<strong>de</strong> be<strong>de</strong>nkt,<br />
misschien niet reeds vroeger door een an<strong>de</strong>r bedacht is. Maar ook <strong>de</strong> door van<br />
Lennep in zijn romans (misschien half bewust) overgenomen verwikkelingen en<br />
ontknoopingen zijn door hem zoo zuiver verhollandscht, dat zijn roman-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
34<br />
tische werken, trots compositie-zwakhe<strong>de</strong>n, echt Ne<strong>de</strong>rlandsche boeken zijn, die<br />
nog steeds, méér dan een halve eeuw na zijn dood, duizen<strong>de</strong>n lezers blijven boeien.<br />
Wanneer wij van uit een <strong>de</strong>rgelijk gezichtspunt oor<strong>de</strong>elen en daarbij zou<strong>de</strong>n<br />
aannemen, dat Benoit <strong>de</strong> clou aan Haggard ontleend had, dan nog meenen wij, dat<br />
van plagiaat geen sprake zijn mag. Immers <strong>de</strong> geheele uitwerking daarvan verschilt<br />
zoozeer van elkaar, dat men kan zeggen: zoo echt-Engelsch als Haggard's roman<br />
is, zoo echt-Fransch is die van Benoit. Maar daarenboven mag wor<strong>de</strong>n betwijfeld,<br />
of <strong>de</strong>ze laatste het boek van <strong>de</strong>n eerste wel heeft gelezen, waaruit zou volgen, dat<br />
ook bij hem <strong>de</strong> clou een eigen vondst is. In dat geval hebben bei<strong>de</strong> schrijvers<br />
onafhankelijk van elkaar hetzelf<strong>de</strong> grond<strong>de</strong>nkbeeld gehad. Voor <strong>de</strong>ze opvatting als<br />
<strong>de</strong> waarschijnlijke pleit, dat het thema van een in <strong>de</strong> ondoorzochte binnenlan<strong>de</strong>n<br />
van een weinig bekend wereld<strong>de</strong>el ont<strong>de</strong>kt rijk, waarvan <strong>de</strong> bevolking of <strong>de</strong> heerscher<br />
op hoogen trap van antieke beschaving staat, op zichzelf genomen een betrekkelijk<br />
zeer eenvoudige on<strong>de</strong>rstelling is, die toelaat aan te nemen, dat verschillen<strong>de</strong><br />
personen onafhankelijk van elkaar dat thema be<strong>de</strong>nken. En daarbij is <strong>de</strong> uitwerking<br />
zoo verschillend, dat wij in <strong>de</strong> romans van Haggard, Stead en Benoit drie werken<br />
hebben verkregen, die in het ver<strong>de</strong>r beloop geheel van elkaar afwijken en die elk<br />
<strong>de</strong> bijzon<strong>de</strong>re eigenaardighe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r auteurs naar voren springen doen. Van <strong>de</strong>ze<br />
drie is Haggard <strong>de</strong> dramatische fantast, die zijn thema zoo aangrijpend uitwerkt, dat<br />
<strong>de</strong> gedachte aan fictie on<strong>de</strong>r het lezen niet bij u oprijst, en in zijn hoofdpersoon<br />
teekent hij ons een karakter van een afgrijselijk wree<strong>de</strong> vrouwenfiguur op het<br />
sadistische af. Stead daarentegen werkt het thema op heel an<strong>de</strong>re wijze uit. Zijn<br />
koningin is een goed schepsel, dat in haar hart wanhopig verliefd is op <strong>de</strong>n<br />
Engelschen zen<strong>de</strong>ling, die, in haar rijk verzeild geraakt, na haar genezen te hebben<br />
van een gevaarlijke ziekte, haar tot het Christendom wil bekeeren. De koningin zendt<br />
dan een harer hovelingen naar Engeland, die rapporteert over <strong>de</strong> christelijke<br />
toestan<strong>de</strong>n. Zoo is hier <strong>de</strong> clou niet an<strong>de</strong>rs dan een aanloop om Stead gelegenheid<br />
te geven alle Engelsche toestan<strong>de</strong>n op fijn geestige en sarcastische wijze te<br />
critiseeren door een inboorling uit Afrika's binnenlan<strong>de</strong>n. En Benoit werkt het thema<br />
uit tot een fantastisch melodramatische filmroman, waarbij van 't eerste oogenblik<br />
af terstond <strong>de</strong> fictie in 't oog springt. Het aangrijpen<strong>de</strong> van Haggard ontbreekt, maar<br />
het sensueele treedt op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond. Koningin Antinea is niet meer dan een<br />
geraffineer<strong>de</strong> slet, die haar slachtoffers, als zij van hen genoeg heeft, laat sterven,<br />
zooals men een uitgeknepen citroen wegsmijt. Enkele bladzij<strong>de</strong>n zijn gedurfd<br />
erotisch. Maar dat alles is overgoten met een wetenschappelijk sop, zoodat menige<br />
lezer zal <strong>de</strong>nken, dat die Benoit uitgebrei<strong>de</strong> mineralogische studiën heeft gemaakt<br />
en in <strong>de</strong> zeldzaamste Grieksche schrijvers thuis is evengoed als een vrouw in haar<br />
linnenkast.<br />
Het twee<strong>de</strong> geval is in ons oog belangrijker, omdat hierbij een Ne<strong>de</strong>rlandsch<br />
romanschrijver betrokken is. In 1916 verscheen in <strong>de</strong> Wereld<strong>bibliotheek</strong> Het<br />
Verstoor<strong>de</strong> Mierennest van C.J.A. van Bruggen. Even later gaf het Algemeen<br />
Han<strong>de</strong>lsblad als feuilleton De Ark van Werner Scheff; in 1918 verscheen<br />
het bij <strong>de</strong> drukkerij Jacob van Campen. Nadat De Ark eerst was uitgekomen in<br />
<strong>de</strong> Leipziger Illustrirte Zeitung verscheen het in 1917 bij Ullmann. Ook al zou Scheff's<br />
roman iets eer<strong>de</strong>r zijn gepubliceerd in dat weekblad, dan nog zou er zulk een korte<br />
tijd overgeschoten zijn tusschen die publicatie en het tijdstip, waarop van Bruggen<br />
zijn manuscript aanbood aan <strong>de</strong> directie van <strong>de</strong> Wereld<strong>bibliotheek</strong>, dat die tijd ons<br />
ontoereikend toeschijnt om daarin een roman van het gehalte als Het<br />
Verstoor<strong>de</strong> Mierennest te kunnen schrijven, <strong>voor</strong>al in aanmerking genomen<br />
het feit, dat <strong>de</strong> auteur zijn boek in zijn vrije uren schrijven moest. Dus <strong>de</strong> gedachte<br />
aan overneming van het thema door te veron<strong>de</strong>rstellen, dat van Bruggen Scheff's<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Ark had gelezen vóórdat hij begon te schrijven, moet wor<strong>de</strong>n verworpen. Wij<br />
gelooven dus, dat wij ook hier te doen hebben met overeenkomst van groote geesten<br />
en dat vrijwel tegelijk hetzelf<strong>de</strong> grond<strong>de</strong>nkbeeld is opgevat door een Duitscher en<br />
een Hollan<strong>de</strong>r. Dat thema is: op zeker oogenblik passeert een komeet <strong>de</strong> aar<strong>de</strong>,<br />
en zijn staart, die uit vergiftig gas bestaat, gaat door onzen dampkring heen, waardoor<br />
op slag alle dierlijk en menschelijk leven wordt gedood. Bei<strong>de</strong> auteurs laten echter<br />
geschie<strong>de</strong>n, dat er overleven<strong>de</strong>n zijn door bijzon<strong>de</strong>re oorzaken. Scheff laat een<br />
passagiersduikboot, waarop ook twee dames zijn, geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n gevaarlijken tijd<br />
on<strong>de</strong>r water blijven. Zij meenen een tijd lang <strong>de</strong> eenige gered<strong>de</strong>n te zijn. Later komt<br />
een ontmoeting met een gezelschap mijnwerkers en hun vrouwen, die gezamenlijk<br />
door een mijnstorting opgesloten zijn geweest. Als zij zich hebben uitgegraven<br />
vin<strong>de</strong>n zij alle overigen gestorven. Van Bruggen laat niet meer dan één man, die<br />
juist heel diep in een mijn geraakt was, gered wor<strong>de</strong>n. Nadat <strong>de</strong>ze geruimen tijd<br />
geheel alleen geleefd heeft, ontmoet hij een meisje, dat juist zou wor<strong>de</strong>n geopereerd,<br />
toen <strong>de</strong> komeetstaart <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> raakte. De operatie gebeurt op een schip. Zij is reeds<br />
on<strong>de</strong>r narcose, als <strong>de</strong> catastrofe plaats vindt. Uit dat menschenpaar ontstaat een<br />
nieuw geslacht. In bei<strong>de</strong> romans wordt door een sterrekundige <strong>de</strong> vergiftigheid van<br />
<strong>de</strong>n komeetstaart<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
35<br />
geanalyseerd en <strong>voor</strong>speld, dat <strong>de</strong> ramp plaats hebben zal, maar ie<strong>de</strong>r bejegent<br />
die ramp-aan-kondiging met ongeloof en spotternij. Bij van Bruggen is echter fout,<br />
dat het meisje on<strong>de</strong>r narcose weer ontwaakt, want ook tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> bewusteloosheid<br />
wordt gea<strong>de</strong>md. Dus zou ook zij het vergiftige gas moeten hebben ingea<strong>de</strong>md en<br />
zijn gestorven. Men ziet hoe het thema vrijwel hetzelf<strong>de</strong> is. Alleen: bij <strong>de</strong>n Duitscher<br />
blijven er een aantal over, bij <strong>de</strong>n Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r slechts twee. Bei<strong>de</strong>n maken gebruik<br />
van een diepe mijn en van een schip. De Duitscher heeft natuurlijk een on<strong>de</strong>rzeeboot<br />
aangegrepen, waarover in die dagen ie<strong>de</strong>r in Duitschland <strong>de</strong>n mond vol had. Van<br />
Bruggen laat op 't schip iemand on<strong>de</strong>r narcose zijn.<br />
Maar <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re uitwerking is geheel verschillend. Scheff besteedt bijna <strong>de</strong> helft<br />
van zijn vertelling aan een <strong>de</strong>tective-achtig geschreven verhaal, hoe <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzeeboot<br />
vele uren lang on<strong>de</strong>r water blijft, omdat een Japansch professor een paar kleppen<br />
van <strong>de</strong> pompen stilletjes heeft verwij<strong>de</strong>rd. Men leest dat avontuur niet zon<strong>de</strong>r<br />
spanning, al begrijpt men terstond dat <strong>de</strong> boot toch op het nippertje boven water<br />
komen zal. In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van zijn verhaal teekent hij, hoe een van <strong>de</strong> twee<br />
overgebleven vrouwen zich verlooft met een man, die van zijn va<strong>de</strong>r een geheime<br />
ziekte heeft overgeerfd. Maar <strong>de</strong> gered<strong>de</strong> dokter weet <strong>de</strong>n verloof<strong>de</strong>n man te<br />
bedui<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong>ze niet <strong>de</strong> schuld wor<strong>de</strong>n mag, dat <strong>de</strong> helft van het toekomstig<br />
geslacht erfelijk belast zal zijn. De verlief<strong>de</strong> verdwijnt en offert zich op, maar het<br />
meisje merkt het, gaat hem na en stelt hun bei<strong>de</strong>r verliefdheid hooger dan <strong>de</strong><br />
gezondheid van het nageslacht. Als dan <strong>de</strong> ontmoeting met <strong>de</strong> gered<strong>de</strong> mijnwerkers<br />
plaats vindt, acht Scheff, dat er voldoen<strong>de</strong> vrouwen gered zijn om te permitteeren,<br />
dat een man die erfelijk belast is, er <strong>de</strong> gezondheid van vrouw en kroost aan waagt.<br />
Van Bruggen daarentegen laat <strong>de</strong>n gered<strong>de</strong>n mijnwerker een mo<strong>de</strong>rnen Robinson<br />
Crusoë zijn, die ook zijn Vrijdag, maar dan gelukkig een vrouwelijke, vindt. Hij<br />
schil<strong>de</strong>rt hoe <strong>de</strong> alleen overgeblevene zichzelf weet te helpen en daarnaast wordt<br />
psychologisch heel fijn geschetst <strong>de</strong> gevoelens die bij <strong>de</strong>n alleen overgeblevene<br />
moeten oprijzen en <strong>de</strong> hulpeloosheid in menig opzicht van <strong>de</strong>n man zon<strong>de</strong>r vrouw.<br />
Vervolgens <strong>de</strong> ontmoeting van <strong>de</strong>n ruwen onbeschaaf<strong>de</strong>n arbei<strong>de</strong>r met <strong>de</strong><br />
millionairsdochter, in weel<strong>de</strong> grootgebracht, en hoe tusschen bei<strong>de</strong>n toch lief<strong>de</strong><br />
ontstaat, trots het groote verschil in beschaving, doordat hun samenleving aan<br />
bei<strong>de</strong>n dui<strong>de</strong>lijk maakt, hoe ie<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>r onmisbaar is. Zoo is in bei<strong>de</strong><br />
romans zooveel verschil in uitwerking en dragen bei<strong>de</strong> boeken zoo dui<strong>de</strong>lijk het<br />
stempel van <strong>de</strong> bijzon<strong>de</strong>re mentaliteit <strong>de</strong>r twee auteurs, dat het gemeenschappelijk<br />
uitgangspunt bij onze waar<strong>de</strong>ering geheel op <strong>de</strong>n achtergrond treedt. En dit zoozeer,<br />
dat, ook al zou wor<strong>de</strong>n bewezen dat van Bruggen het thema van Scheff had<br />
overgenomen - hetgeen wij als onwaarschijnlijk verworpen hebben - ook hier van<br />
plagiaat geen sprake zijn mag. Want in dat geval weegt <strong>voor</strong> ons heel zwaar te<br />
zijnen <strong>voor</strong><strong>de</strong>ele, dat hij op dit thema een zuiver Hollandsch kunstwerk gebouwd<br />
heeft, al speelt het in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>, terwijl Scheff o.i. niet veel ver<strong>de</strong>r gekomen is<br />
dan het verschaffen van amusante uitspanningslectuur. Nemen wij echter aan, dat<br />
bei<strong>de</strong>n onafhankelijk van elkan<strong>de</strong>r op het i<strong>de</strong>e van <strong>de</strong>n vergiftigen komeetstaart zijn<br />
gekomen, als uitgangspunt <strong>voor</strong> een roman die <strong>de</strong> overgeblevenen van een<br />
wereldcatastrofe behan<strong>de</strong>lt, dus nemen wij overeenkomst van groote geesten aan,<br />
hoe komt het dan, dat zij gelijktijdig dit thema hebben aangegrepen? Laat het dan<br />
wor<strong>de</strong>n gezegd, dat geen van bei<strong>de</strong>n daarmee oorspronkelijk zijn geweest; dat zij<br />
bei<strong>de</strong>n hun grond<strong>de</strong>nkbeeld hebben ontleend aan iets, dat nu juist tien jaar gele<strong>de</strong>n<br />
vele pennen in beweging heeft gebracht. Wij leven zoo snel; in dien tijd viel <strong>de</strong> groote<br />
oorlog met al zijn naweeën <strong>voor</strong>; zoo snel, dat het misschien door sommige lezers<br />
reeds is vergeten: In 1910 heeft <strong>de</strong> komeet van Halley, wier komst om <strong>de</strong> 76 jaar<br />
plaats heeft, geschenen en daarbij bleef vreemd genoeg haar staart weg. In die<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
dagen hebben <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n volgestaan met allerlei populaire geleerdheid over wat<br />
er zou gebeuren, als zoo'n kometenstaart over <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> streek en daarbij is ook ter<br />
sprake gekomen <strong>de</strong> vraag, of een vergiftige staart het leven op aar<strong>de</strong> vernietigen<br />
zou. De clou is <strong>de</strong>rhalve bij bei<strong>de</strong> auteurs niet oorspronkelijk, al is het best mogelijk,<br />
dat zij zich daarvan niet eens bewust zijn geweest. Maar dat niet oorspronkelijke<br />
vermin<strong>de</strong>rt geenszins <strong>de</strong> verdienste, omdat bijna altoos een nieuwe roman variatie<br />
op een oud thema is, en het vin<strong>de</strong>n van een nieuw thema samenhangt met <strong>de</strong><br />
bijzon<strong>de</strong>re omstandighe<strong>de</strong>n, ontwikkeling, kennis en wetenschap van <strong>de</strong>n auteur,<br />
zoodat het nieuwe thema automatisch te <strong>voor</strong>schijn komt. Wie met een volstrekt<br />
nieuw thema komt en dat spannend weet uit te werken, wordt een<br />
wereldberoemdheid.<br />
K. VOS.<br />
Snipper<br />
Zoodra 't het boek betreft wordt <strong>de</strong> royaalste Piet een klaplooper<br />
* * *<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Een nieuwe Uilenspiegel<br />
36<br />
De Nieuwe Uilenspiegel in tien boeken, of <strong>de</strong> jongste incarnatie van <strong>de</strong>n<br />
Scharlaken Thijl, door Herman Teirlinck. (Maatschappij <strong>voor</strong> goe<strong>de</strong> en<br />
goedkoope Lektuur te Amsterdam).<br />
ZELDEN is een roman met meer belangstelling verwacht gewor<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong>ze Thijl<br />
Uilenspiegel van Herman Teirlinck. Al laat <strong>de</strong> aankondiging van een nieuw<br />
werk van een vernuftig, fijngevoelig en zeer oorspronkelijk schrijver als Teirlinck<br />
ons nooit onverschillig, meer dan ooit - na zijn lang stilzwijgen, vermits zijn vorig<br />
grooter verhaal Het Ivoren Aapje van 1909 dagteekent - had<strong>de</strong>n we met<br />
ongeduld en blij<strong>de</strong> verwachting <strong>de</strong> verschijning van <strong>de</strong>zen roman tegemoet gezien.<br />
Misschien ook omdat <strong>de</strong> oorlog lag tusschen <strong>de</strong>n vroegeren en <strong>de</strong>n huidigen<br />
Teirlinck, met heel het tragisch rijpingsproces van <strong>de</strong> beproeving en tevens <strong>de</strong><br />
scherpe crisis door het Vlaamsche volk in <strong>de</strong> Belgische natie doorleefd. Deze roman<br />
was aangekondigd gewor<strong>de</strong>n als een symbool bijna van het nieuwe Vlaan<strong>de</strong>ren,<br />
als een werk van geestelijke evolutie en intellectueelen strijd meer nog dan als een<br />
literair-mooie maar fantaisistische schepping, volgens <strong>de</strong> Teirlincksche manier van<br />
vroeger; ook daarom was <strong>de</strong> spanning in Vlaan<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>s te levendiger. Teirlinck<br />
zelf had verschillen<strong>de</strong> malen fragmenten uit het boek <strong>voor</strong>gelezen, welke ons ten<br />
zeerste had<strong>de</strong>n geboeid, wel het meest - geloof ik, nu we het heele boek kennen -<br />
om het zoo eigenaardig-levendige, beweeglijk-jolige talent van <strong>voor</strong>dragen, dat <strong>de</strong>ze<br />
auteur bezit, en omdat het slechts episo<strong>de</strong>n waren, welke hij ons had laten<br />
vóórproeven. Waardoor niet reeds in <strong>de</strong> kiem <strong>de</strong> hoop in ons werd geknakt van<br />
tusschen <strong>de</strong>ze vele geestige of roeren<strong>de</strong> episo<strong>de</strong>n toch die eenheid te zien groeien,<br />
en dat gelei<strong>de</strong>lijk en evenwichtig, rustig en klimmend verband te voelen ontstaan,<br />
welke in een groot werk niet mogen ontbreken.<br />
Na <strong>de</strong> Nieuwe Uilenspiegel is mijn indruk als na het Ivoren Aapje:<br />
een teleurstelling. Niet dat men ook maar even het bizon<strong>de</strong>r geraffineer<strong>de</strong><br />
schrijverstalent van <strong>de</strong>n zoo Fransch-lossen en zwierig-fantastischen stylist zou<br />
kunnen ontkennen, of ongevoelig blijven <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>voor</strong>name schoonheid van <strong>de</strong><br />
meeste brokstukken van <strong>de</strong>zen roman, zoolang men er afzon<strong>de</strong>rlijk van geniet. Hier<br />
komt integen<strong>de</strong>el tot haar hoogste uiting een impressionnistische kleinkunst van<br />
bijna precieusen aard - ja, in <strong>de</strong> dubbele beteekenis <strong>de</strong>s woords precieus: want<br />
even gemaakt-fijn, kunstig-sierlijk als kostbaar van beeld, woordrythme en literaire<br />
cultuur. Een daarom <strong>voor</strong> Vlaan<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>s te buitengewoner uiting, aangezien we,<br />
buiten Van <strong>de</strong> Woestijne en Teirlinck, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re schrijvers <strong>de</strong>r vorige generatie<br />
er geene an<strong>de</strong>re hebben, die verfijn<strong>de</strong>r en teer<strong>de</strong>r van gevoel, met meer artistieke<br />
vernuftigheid hun sierlijk en rijk geestesleven uiten in even <strong>voor</strong>naam geslepen en<br />
smaakvol <strong>de</strong>coratieve vormen, zoo persoonlijk en toch tijdmatig, kostbaar als<br />
expressie van een eigen cultuur, waardoor Vlaan<strong>de</strong>ren niet langer in <strong>de</strong>n achterhoek<br />
van het beschaaf<strong>de</strong> Europa wordt teruggedrongen, noch gesteld buiten <strong>de</strong> beweging<br />
van onzen eigen tijd-in-wording.<br />
Maar noch in Het Ivoren Aapje, noch in De Nieuwe Uilenspiegel<br />
is <strong>de</strong> werkelijk rijkbewerktuig<strong>de</strong> en fijngeschakeer<strong>de</strong> Teirlinck er in geslaagd uit al<br />
zijn mooi, veelvuldig materiaal een werk tot stand te brengen, een werk van even<br />
groote en krachtige allure als <strong>de</strong> opzet van zijn boeken ernstig en stout blijkt te zijn,<br />
als <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n ruim waren welke besloten lagen in gegevens zoo belangrijk<br />
en veelzijdig als die wer<strong>de</strong>n gebruikt in <strong>de</strong>ze romans. Nu zijn <strong>de</strong>ze boeken gebleven:<br />
bun<strong>de</strong>ls van heel mooie fragmenten, van heel treffen<strong>de</strong> episo<strong>de</strong>n; schrijnen waaruit<br />
men naar hartelust kan bloemlezen - zooals men in een schil<strong>de</strong>rsatelier stapels<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
studies en schetsen, krabbels en ontwerpen vindt <strong>voor</strong>, van en uit het groote werk<br />
dat er niet uit is gerijpt, in samengedrongen volheid, in sober en sterk evenwicht.<br />
Een figuur als <strong>de</strong>ze van Thijl is harlekijnachtig, want alle kleurige lapjes en vodjes,<br />
alle kantjes en strikjes, alle wimpels en linten flad<strong>de</strong>ren op <strong>de</strong>ze dansen<strong>de</strong> gestalte,<br />
zooals in <strong>de</strong>ze ééne symboolgroote Proteusfiguur samengetast wor<strong>de</strong>n alle mogelijke<br />
gevoelens en bevindingen, alle geestelijke incarnaties en avonturen, met te kwistigen<br />
overvloed, met te drieste veelzeggendheid, met een bijna gulzig en te koortsig alles<br />
willen verzamelen, bijeenbrengen en opdringen. Thijl, die een summum had moeten<br />
zijn van Vlaamsche menschelijkheid, als een synthetische en leven<strong>de</strong> belichaming<br />
van ons Vlaamsch wezen, heroïsch gezien, gelijkt thans meer op een<br />
mechanisch-bewogene, druk-praten<strong>de</strong>, even druk-gesticuleeren<strong>de</strong>, alles<br />
nabootsen<strong>de</strong>, allesverrichten<strong>de</strong> schepping-van-<strong>de</strong>n-geest, dan op een schoonen,<br />
rustigen, vastbera<strong>de</strong>n mensch.<br />
Het is een schepping zon<strong>de</strong>r maat, gezwollen van nieuw-romantische bombast,<br />
onuitputtelijk van daadsgebaar en woord, maar arm naar binnen, beklagelijk vaak,<br />
antipathiek soms om het al te vele dat hij <strong>voor</strong> òns moet schijnen en het weinige<br />
dat hij is; hij praat over alles en komt tot geen besluit, hij pakt alles aan en bereikt<br />
geen enkel resultaat; hij loopt en zwerft en komt tot geen rust; hij is alles en hij is<br />
niets. Soms gelijkt hij op Don Quichotte en soms op Tartarin; hij ziet er vaak uit als<br />
een zwetser en een pocher, nu subliem, dan dwaas, daarna weer als een held of<br />
een apostel. Thijl is niet alleen struisch en sterk maar listig en verstandig; hij heeft<br />
evenveel fan-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
37<br />
tazie als muskelkracht, evenveel cynisme als dichterlijkheid.<br />
Hij raast en tiert en slaat er op los; hij zingt en oreert en dicht; hij vrijt met alle<br />
meisjes en heeft als een Mormonen-va<strong>de</strong>r een kroost even baldadig en zon<strong>de</strong>rling<br />
als hij; hij reist en trekt; hij is on<strong>de</strong>ugend en opstandig; hij wil zijn volk bevrij<strong>de</strong>n; hij<br />
wil zijn land ver<strong>de</strong>digen. En welke is <strong>de</strong> balans van zijn leven op <strong>de</strong>n duur? Een<br />
wuft dartelen met alle vrouwen, terwijl hij <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> over het hoofd ziet van <strong>de</strong> ééne<br />
die hem zou gelukkig maken; een van <strong>de</strong> eene roeping vervallen in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re,<br />
zon<strong>de</strong>r ooit <strong>voor</strong> één ervan iets grootsch' of blijvends tot stand te brengen; een<br />
naloopen van alle i<strong>de</strong>alen zon<strong>de</strong>r er één enkel met gevolg te dienen; een najagen<br />
van alle menschelijke schoonheid zon<strong>de</strong>r ooit te wor<strong>de</strong>n overstraald door die eene,<br />
die niet vergaat.<br />
Volg in<strong>de</strong>rdaad <strong>de</strong> loopbaan van Thijl. Als gevon<strong>de</strong>n kind in lief<strong>de</strong> opgenomen<br />
en opgevoed door Broe<strong>de</strong>rlam, <strong>de</strong>n wijsgeerigen beitelaar van bonte poppenkoppen,<br />
begint Thijl zijn leven als koewachter bij zijn twee<strong>de</strong>n pleegva<strong>de</strong>r Peetje Avesoete;<br />
waarna hij zich tot jager ontpopt - in een woest gevecht met een buizerd weet hij<br />
zelfs <strong>de</strong>n gevaarlijken roofvogel te overwinnen - zelfs tot pensjager, vermits zijn<br />
eerste gewapen<strong>de</strong> ontmoeting met <strong>de</strong> overheid plaats grijpt bij gelegenheid van<br />
een stroopjacht. Na <strong>de</strong>n dood van Peetje Avesoete wordt het hem te eng in <strong>de</strong><br />
Oostvlaamsche hoeve en trekt hij er uit, gevolgd door Nelle, zijn stille aanbidster<br />
die is <strong>de</strong> niets-vragen<strong>de</strong>, alles-geven<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>. Thans stalknecht gewor<strong>de</strong>n bij een<br />
an<strong>de</strong>ren boer, in Westvlaan<strong>de</strong>ren, valt hij over zijn eersten levensbuit, en zooals hij<br />
wat vroeger <strong>de</strong>n buizerd heeft versmacht tusschen zijn vingeren zoo wurgt hij thans<br />
Markies, <strong>de</strong>n woesten gast, die het gewaagd heeft Nelleken aan te ran<strong>de</strong>n. Van<br />
Avelghem trekken ze naar Veurne-Ambacht, waar ze een vol jaar werkzaam blijven<br />
op een schoon hof, tot op zekeren dag <strong>de</strong> veekweeker, tot berisping gedwongen,<br />
Thijl een verwijt maakt dat <strong>de</strong>ze niet kan verdragen, weshalve ze naar <strong>de</strong> zeekust<br />
verhuizen. In <strong>de</strong> duinen beleeft Uilenspiegel zijn eerste groot lief<strong>de</strong>savontuur, met<br />
een visschersmeid, en wordt zijn eerste kind geboren. Maar spoedig is hij zijn vrouw<br />
beu, zoodat hij opnieuw zijn reiszak <strong>voor</strong>bereidt en door het altoos trouwe Nelleken<br />
gevolgd nieuwe avonturen tegemoet gaat. On<strong>de</strong>rtusschen maakt hij kennis met zijn<br />
raren vriend Hormidas, <strong>de</strong>n bult, die buikspreker is, muzikant en op het kantje af<br />
gauwdief. Met hem richt hij in <strong>de</strong>n beginne winstgeven<strong>de</strong> danspartijen in, van dorp<br />
tot dorp, waar<strong>voor</strong> Thijl zelf liedjes dicht. In Brugge valt <strong>de</strong> verleiding van juffrouw<br />
Titientje <strong>voor</strong>, <strong>de</strong> vriendin van zijn kameraad Pijke; maar dat Thijl ruime beginselen<br />
heeft, weten we al. Bij <strong>de</strong>ze juffrouw Titientje krijgt hij zijn twee<strong>de</strong> kind, terwijl Nelleken<br />
en Hormidas het brood <strong>voor</strong> hem winnen in een speelgoedwinkel, door hun zorg<br />
bestuurd. In <strong>de</strong> stad Brugge nog leert hij, na een jolige drinkpartij, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> eerste<br />
maal <strong>de</strong> geneuchten van <strong>de</strong> gevangenis kennen. Hij beleeft er nog een an<strong>de</strong>re<br />
verrassing: Mandiene, zijne eerste, door hem verlaten vrouw, brengt er hem op<br />
zekeren dag een kindje, <strong>de</strong> duivel weet hoe ze eraan gekomen is, en Thijl, die het<br />
va<strong>de</strong>rschap als een zeer natuurlijke plicht beschouwt, neemt <strong>de</strong>zen onverwachten<br />
zoon in zijn gezin op. Het vier<strong>de</strong> kind wordt hem door Titientje aan <strong>de</strong> hand gedaan,<br />
zon<strong>de</strong>r zijn me<strong>de</strong>hulp, en terwijl Thijl zich van <strong>de</strong> vrouwen die hij lief heeft gehad<br />
weinig of niets aantrekt, neemt hij <strong>de</strong>s te gretiger <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren in ontvangst, die zij<br />
hem op <strong>de</strong>n hals schuiven.<br />
Doch ook <strong>de</strong> stad wordt hem te eng en hij verlangt <strong>voor</strong>al naar veran<strong>de</strong>ring.<br />
Stalknecht bij een baron gewor<strong>de</strong>n, verleidt hij <strong>de</strong> dochter van zijn baas, en daar<br />
hij van vruchtbaar zaad is, ziet hij ook hier zijn familie aangroeien. Thijl trouwt met<br />
<strong>de</strong> jonge barones en leeft drie jaar lang in luie verdooving, als kasteelheer en als<br />
man van hoogen stand. Drie kin<strong>de</strong>ren schenkt hem zijn a<strong>de</strong>llijke echtgenoote. Daar<br />
een van <strong>de</strong>ze half-aristocraatjes zwak en ziekelijk blijft, besluit Thijl onverwachts<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
een be<strong>de</strong>vaart te doen naar een heiligen monnik, die eenzaam in <strong>de</strong> bosschen<br />
woont (met een zwarten heraldischen leeuw op <strong>de</strong> gul<strong>de</strong>n borst van zijn pij<br />
geteekend) en won<strong>de</strong>ren verricht, en dat is <strong>de</strong> kennismaking met Kwinsaque, die<br />
een beetje later ook in <strong>de</strong> reizen<strong>de</strong> troep van Thijl zal wor<strong>de</strong>n ingelijfd. Het vadsige<br />
kasteelleven beu, trekt Thijl met <strong>de</strong> teruggevon<strong>de</strong>n vrien<strong>de</strong>n en Nelleken en al zijn<br />
kin<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> wereld in, met een rolwagen, en ze reizen van <strong>de</strong> eene foor naar <strong>de</strong><br />
an<strong>de</strong>re, waar <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren toeren verrichten en Thijl zelf als worstelaar optreedt,<br />
<strong>voor</strong> een vrijheidsheld wel een be<strong>de</strong>nkelijk beroep. In zijn barak te Antwerpen wordt<br />
hij op zekeren dag uitgedaagd door <strong>de</strong>n minnaar van Mandiene, <strong>de</strong>n reuzensterken<br />
neger Zoster, dien we eveneens van Uilenspiegel's karavaan zullen zien <strong>de</strong>el<br />
uitmaken, nadat <strong>de</strong> felle vuisten van <strong>de</strong>n Vlaamschen acrobaat <strong>de</strong>n nikker het<br />
noodige respect zullen ingeboezemd hebben.<br />
Dan breekt <strong>de</strong> oorlog uit en <strong>de</strong> Duitschers vallen Brussel binnen, waar Thijl met<br />
zijn stam verblijft. Hij besluit thans zijn va<strong>de</strong>rland te dienen en helpt mannen tot aan<br />
<strong>de</strong> grens begelei<strong>de</strong>n, die dienst willen gaan nemen in het leger. Hij wordt verra<strong>de</strong>n<br />
en door <strong>de</strong> Duitschers aangehou<strong>de</strong>n en in <strong>de</strong>n kerker gesperd; doch <strong>de</strong> listige Thijl<br />
zal uit het gevang ontsnappen. Hij vlucht naar Engeland, waar hij in een<br />
munitie-fabriek gebruikt<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
38<br />
wordt, tot <strong>de</strong>ze inrichting bij ongeval in <strong>de</strong> lucht springt, zijn jongste liefje doo<strong>de</strong>nd.<br />
Nu blijft er hem als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> blijk van va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong> niets over dan naar het front te<br />
verhuizen. We vin<strong>de</strong>n hem terug als vliegenier, bij het leger te Kales. Het vliegtuig<br />
dat hij bestuurt heet ‘De Blauwvoet’; hij is weldra een <strong>de</strong>r onverschrokkenste<br />
aviateurs van <strong>de</strong> basis, zoodat hem <strong>de</strong> taak wordt opgedragen een Zeppelin te<br />
vernielen. Geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n strijd in <strong>de</strong> lucht raakt <strong>de</strong> motor van Thijl's vliegtuig <strong>de</strong>fect;<br />
toch besluit onze Vlaamsche held het luchtschip te vellen en daar er geen an<strong>de</strong>r<br />
mid<strong>de</strong>l overschiet stemt hij toe in het groote, noodzakelijke offer van zijn leven: hij<br />
vliegt in rechte lijn op <strong>de</strong>n Zeppelin aan en terwijl <strong>de</strong>ze barst stort Uilenspiegel in<br />
<strong>de</strong> zee. Maar kan Uilenspiegel vergaan? Hij wordt gered en wanneer, na lange<br />
maan<strong>de</strong>n verblijf in het hospitaal, <strong>de</strong> oorlog ein<strong>de</strong>lijk gedaan is, vindt hij te Brussel<br />
in <strong>de</strong>n rolwagen met al zijn kleuters het altijd geduldig wachtend Nelleken terug, in<br />
wie hij ein<strong>de</strong>lijk het e<strong>de</strong>l hart ont<strong>de</strong>kt dat bloeit van lief<strong>de</strong> en trouw; van wie hij<br />
ein<strong>de</strong>lijk zijn vrouw maakt: Nelleken <strong>de</strong> wachten<strong>de</strong> schoot van Vlaan<strong>de</strong>ren, over<br />
wie een volgen<strong>de</strong> roman ons waarschijnlijk meer zal vertellen.<br />
Ik vermeld<strong>de</strong> slechts <strong>de</strong> belangrijkste episo<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zen overvollen<br />
avonturenroman, afwisselend als een filmspel, ingewikkeld als een mengelwerk.<br />
Men <strong>de</strong>nkt onwillekeurig aan <strong>de</strong>n Teirlinck die <strong>de</strong>n <strong>de</strong>tectievenroman Het<br />
avontuurlijk leven van Lieven Cordaat schreef en aan <strong>de</strong>n schepper<br />
van het vaak als sensatie-roman overstelpen<strong>de</strong> Ivoren Aapje.<br />
De vroolijke schavuit die Thijl is, <strong>de</strong> vrijgevochten genieter van het leven, met <strong>de</strong>n<br />
panischen lust van zijn struische le<strong>de</strong>n en zijn egoïstische zinnenweel<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />
hartstochtelijke en driest er op los leven<strong>de</strong>, door niets gebon<strong>de</strong>n Thijl is wel een<br />
broe<strong>de</strong>r van al <strong>de</strong> zangers <strong>de</strong>r onbezorgdheid, welke we uit <strong>de</strong> literatuur kennen,<br />
van Pantagruel tot Pallieter. Maar wat 'n an<strong>de</strong>re grootschheid heeft Charles <strong>de</strong><br />
Coster verleend aan zijn Uilenspiegel, die bewust-heldhaftig en zooveel rijker aan<br />
geestes- en gevoelsleven <strong>voor</strong> een heilige zaak strijdt, met <strong>de</strong> heele overtuiging en<br />
vastbera<strong>de</strong>nheid welke we niet bij <strong>de</strong>n meer losbolligen en dilettantischen<br />
Teirlinck-Uilenspiegel aantreffen! Een prachtige bruten-natuur, ja, een flinke, pootige<br />
kerel met onstuimigen en onafhankelijken hartstocht, met een zekere fantazie zelfs<br />
en veel zin <strong>voor</strong> humor, landlooper, drinkebroer, vechtbaas, vrijer van alle schoone<br />
vrouwkens, orator op <strong>de</strong>n koop toe, nu en dan een beetje wijsgeer, een beetje<br />
socialist, een beetje dichter, een beetje flamingant, ein<strong>de</strong>lijk in hooge mate patriot,<br />
maar meer als symbool dan als een uit <strong>de</strong> volheid van het leven gegroei<strong>de</strong>, uit één<br />
stuk willen<strong>de</strong>, naar één doel streven<strong>de</strong> man. Er is geen an<strong>de</strong>re boekenfiguur waaraan<br />
Uilenspiegel me meer doet <strong>de</strong>nken dan aan Pallieter. Ik weet zelfs niet of het soms<br />
Timmermans' boek niet is geweest dat Teirlinck aangespoord heeft tot het schrijven<br />
van zijn Uilenspiegel. Ook Pallieter is een boek van Vlaamsche blijheid en ...<br />
Vlaamsche losbolligheid en onbesuisdheid, van eenzijdig levensbesef, vol<br />
oppervlakkige vreug<strong>de</strong>rythmen, zon<strong>de</strong>r diepe menschelijke weerschal, druk en zat<br />
als een kermisdag, zooals <strong>de</strong>ze Uilenspiegel stout en ban<strong>de</strong>loos is als een<br />
strooptocht. En bei<strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n voeren op hun beurt <strong>de</strong> vermetelste kapriolen van<br />
romantiek uit. En bij bei<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> hun land, <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring<br />
<strong>voor</strong> onze dorpen en ste<strong>de</strong>n, onze vlakten en rivieren, onze torens en gebouwen,<br />
<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> Vlaamsche schil<strong>de</strong>rachtigheid. Bij bei<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> impulsieve natuur,<br />
bottend in levenslust, groeiend om te groeien, alleen op het zinnelijke gespitst, vol-uit<br />
van het zinnelijke genietend, maar <strong>voor</strong> <strong>de</strong> rest weinig bekommerd met <strong>de</strong> wereld<br />
daar buiten, weinig bedachtzaam, weinig door <strong>de</strong> ethische kanten van het leven<br />
aangetrokken, weigerig luisterend naar <strong>de</strong>n roep van het geweten, van <strong>de</strong>n geest,<br />
van <strong>de</strong> ziel.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Thijl is, evenals Pallieter, op het best wanneer hij feest en danst, vrijt en drinkt,<br />
loopt door het veld als een krachtig paard en zwemt in het water als een visch. We<br />
glimlachen wanneer hij plechtig van stemming wordt, zich tot aandoenlijke gevoelens<br />
opschroeft, pathetisch poogt te zijn. We hebben moeite zijn maatschappelijke<br />
strevingen ernstig op te nemen; zijn te sierlijke frazes over het verdrukte Vlaan<strong>de</strong>ren<br />
klinken een beetje gemaakt en rethorisch - met naklanken van mijnheer<br />
Serjanszoon's oreerkunst - en min<strong>de</strong>r overtuigend dan zijn drinkliedjes en<br />
lief<strong>de</strong>koralen. Wanneer hij over <strong>de</strong> dingen mediteert, schijnt hij niet echt in zijn rol<br />
te zijn. Men verwacht van Thijl geen berekeningen en beschouwingen, geen<br />
evenwicht, geen bedachtzaamheid. Hij is als een sterk, nog tamelijk ruig brok <strong>de</strong>r<br />
primitieve natuur, <strong>de</strong>r oerkracht, een uiting van onze Rubeniaansche<br />
ras-eigenschappen en onze Jordaensche kermis-overdaad!<br />
Het ontbreekt <strong>de</strong>n fijnen, stemmigen, precieusen Teirlinck aan epische grootheid;<br />
<strong>de</strong> greep die al <strong>de</strong> bestand<strong>de</strong>elen van een zoo uiteenloopen<strong>de</strong> figuur als Thijl zou<br />
moeten samenvatten, <strong>de</strong> synthese die uit <strong>de</strong> vermakelijke verschei<strong>de</strong>nheid van zijn<br />
avontuur een architectuur van levenseenheid zou moeten opbouwen, schieten hem<br />
<strong>voor</strong>alsnog te kort, en 't is te vreezen dat het zwaartepunt van zijn kracht wel nooit<br />
zal liggen in het breedscheppend en toch rustig-or<strong>de</strong>nend vermogen-tot-constructie.<br />
Hoef ik erbij te voegen, dat ondanks zijn ver-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
39<br />
snippering Thijl Uilenspiegel een boeien<strong>de</strong>, heel aangename roman blijft?<br />
Dat er een fantazie in dartelt die Teirlinck alleen bezit, een speelsche losheid, een<br />
snaaksche wispelturigheid, welke alles bevallig en levendig maken, en amusant en<br />
<strong>voor</strong>treffelijk van lachlustige ironie; dat zijn talent zoo soepel en berekend is, zoo<br />
verfijnd, dat hij met won<strong>de</strong>rbaren brio alle moeilijkhe<strong>de</strong>n overwint en alles aandurft.<br />
Vaak ook wordt men getroffen door heel <strong>de</strong> fijn-stemmige teerheid en <strong>de</strong> broze<br />
aandoenlijkheid van zekere bladzij<strong>de</strong>n; <strong>de</strong> jeugdlief<strong>de</strong> van Thijl <strong>voor</strong> Jacqueline Mei<br />
bijv. is wel een zeer artistieke en liefelijke episo<strong>de</strong>, en <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>nacht met Nelleken<br />
op het ein<strong>de</strong> van het boek, een stukje van een tot op <strong>de</strong> strakste snaar gespannen<br />
ontroering. Teirlinck beschrijft trouwens altijd met uitmunten<strong>de</strong> kieschheid en<br />
fijngevoelige sensualiteit <strong>de</strong>rgelijke lief<strong>de</strong>tafereeltjes.<br />
En dit zijn slechts enkele aanteekeningen over een boek dat een studie zou<br />
verdienen - een zoo merkwaardig en mislukt boek. Belangrijk als creatie van Teirlinck.<br />
Belangrijk nog als uiting van een nieuw neo-romantisch Vlaamsch sentiment dat<br />
bijna gelijktijdig in Timmermans' Pallieter en Thiry's Carolus tot uitbundige<br />
lyriek opwelt, ook in veel an<strong>de</strong>r werk reeds in <strong>de</strong> pit lag, vóor nog <strong>de</strong> vrucht rijpte<br />
tot zooveel smakelijke oversappigheid. Belangrijk nog, nu ook Van <strong>de</strong> Woestijne's<br />
Mod<strong>de</strong>ren Man is verschenen, door <strong>de</strong> beteekenis welke <strong>de</strong>rgelijke boeken<br />
bezitten in een literatuur die in 't algemeen te lan<strong>de</strong>lijk of te kleinburgerlijk, te<br />
arm-aan-geest achterlijk blijft in <strong>de</strong> nieuwe cultuurbeweging. Belangrijk nog waar<br />
Teirlinck met Streuvels en Van <strong>de</strong> Woestijne <strong>de</strong> eenigen zijn die van <strong>de</strong> heele zoo<br />
schitterend begonnen Van-Nu-en-Straks-generatie nog <strong>voor</strong>twerken, nog levend<br />
schijnen te zijn <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen tijd, waarin een nieuwe en bijna reeds een nog jongere<br />
generatie zijn opgekomen, die an<strong>de</strong>re richtingen in willen. Maar 't zou me te ver<br />
lei<strong>de</strong>n over dit alles te reppen in een opstelletje dat niet meer wil zijn dan een<br />
boekaankondiging, een gelegenheid dus om mijn bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n grooten<br />
artist Teirlinck nogmaals uit te drukken, en mijn teleurstelling over zijn laatste boek,<br />
en ein<strong>de</strong>lijk mijn hoop dat we van een virtuoos als hij misschien nog allerhan<strong>de</strong><br />
verrassingen zullen beleven...<br />
ANDRÉ DE RIDDER.<br />
Snipper<br />
Geluk is een vermogen - niet een bezit.<br />
EDW. E. PURINGTON<br />
(‘De Triomf van <strong>de</strong> Daad’).<br />
Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />
VIII<br />
‘Les Plus belles Pensées’.<br />
ZOO is een nieuwe, bij <strong>de</strong> firma Nilsson te Parijs verschijnen<strong>de</strong> serie getiteld,<br />
waarvan tot nu toe drie <strong>de</strong>eltjes citaten het licht zagen, à frs. 2.50 per ± 1<strong>20</strong> pag.<br />
bevattend <strong>de</strong>eltje (7 bij 12). Ie<strong>de</strong>r boekje is gewikkeld in een niet onverdienstelijk<br />
reepje behangselpapier. De citaten betreffen resp. lief<strong>de</strong>, (L'Amour, No. 1),<br />
vriendschap, (L'Amitié, No. 2) en eenzaamheid-en-vergetelheid (Souvenir,<br />
Solitu<strong>de</strong>, Oubli... No. 3). Al <strong>de</strong> spreuken zijn, op een enkel Coreaansch of<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Arabisch gezeg<strong>de</strong> na, aan Fransche, <strong>voor</strong> het meeren<strong>de</strong>el mo<strong>de</strong>rne, auteurs<br />
ontleend.<br />
Een nieuw stuk van Pierre Wolff.<br />
Jacques Fortier wordt in zijn eigen huis door zijn vrouw Germaine bedrogen met<br />
zijn vriend Robert Verneuil, ont<strong>de</strong>kt het overspel, noodigt zijn partner tot een duel<br />
uit, dat door <strong>de</strong>zen bij mid<strong>de</strong>l van zelfmoord verme<strong>de</strong>n wordt. Robert's vrouw,<br />
Micheline valt, behalve het verdriet om <strong>de</strong>n dood haars mans, ook nog <strong>de</strong> droefenis<br />
ten <strong>de</strong>el over zijn ‘in leven’ ontrouwe houding. Ziedaar <strong>de</strong> inhoud van Le Voile<br />
déchiré, in October 1919 <strong>voor</strong> het eerst in <strong>de</strong> Comédie-Française opgevoerd en<br />
in 19<strong>20</strong> te Parijs verschenen (frs. 2,50). Nu zal men zeggen: <strong>voor</strong> zulk een verhaal<br />
hebben wij Pierre Wolff's Voile déchiré à frs. 2.50 niet noodig, aangezien een<br />
plaats in <strong>de</strong> bioscoop slechts f 0,47½ kost. Weliswaar mist men dan het vlotte en<br />
het mooie van Wolff's dialoog. Het eerste bedrijf is beter dan het twee<strong>de</strong>, het doet<br />
zelfs hier en daar aan Molière's Misanthrope <strong>de</strong>nken; in het laatste bedrijf echter<br />
wordt <strong>de</strong> toestand, door het al te gecorseer<strong>de</strong> van <strong>de</strong> han<strong>de</strong>ling, melodramatisch.<br />
Op pp. 29 en 47 kan een taalfout verbeterd wor<strong>de</strong>n.<br />
Paul Blanchart schrijft in het laatst verschenen nummer van Le<br />
Carnet-Critique pp. 51-55 over dit nieuwe stuk o.m.: ‘wat jammer, dat het<br />
twee<strong>de</strong> bedrijf alles be<strong>de</strong>rft’. Robert's zelfmoord had waarschijnlijk niets an<strong>de</strong>rs op<br />
't oog dan een doeltreffen<strong>de</strong> huiveringsleverantie van <strong>de</strong>s dramaturgen wege. Ook<br />
begrijpt men niet, hoe Micheline, zon<strong>de</strong>r eenig vermoe<strong>de</strong>n van 's overle<strong>de</strong>nen<br />
trouweloosheid, het zoo versche lijk verlaat om een étage lager <strong>de</strong>n geheimzinnigen<br />
sluier te komen verscheuren, waarvan <strong>de</strong> titel gewag maakt.<br />
Nieuwe Uitgaven.<br />
- Men kent <strong>de</strong> prettige bloemlezingen verzameld door Gauthier-Ferrières,<br />
Anthologie <strong>de</strong>s Écri-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
40<br />
vains français. Tot nog toe waren van <strong>de</strong>ze serie, bij Larousse verschenen,<br />
elf van <strong>de</strong> twaalf <strong>de</strong>elen uitgekomen, en het laatste, keurbladzij<strong>de</strong>n van mo<strong>de</strong>rne<br />
prozaschrijvers, liet, na <strong>de</strong>n dood van <strong>de</strong>n samensteller in 1915, in Gallipoli, lang<br />
op zich wachten. Thans heeft <strong>de</strong> firma Larousse dit laatste <strong>de</strong>el <strong>de</strong> wereld<br />
ingezon<strong>de</strong>n. (frs. 4,50; men weet dat <strong>de</strong> prijs <strong>de</strong>r vroegere bun<strong>de</strong>ls frs. 1,30 was).<br />
De uitgever kondigt in een <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> nog eenige vervolg<strong>de</strong>elen aan, die <strong>de</strong> schoonste<br />
bladzij<strong>de</strong>n zullen brengen van he<strong>de</strong>ndaagsche auteurs, welke in dit twaalf<strong>de</strong> <strong>de</strong>el<br />
geen plaats von<strong>de</strong>n. Het loopt van André Theuriet, geb. in 1833, tot Colette Willy<br />
(Madame Henry <strong>de</strong> Jouvenel), geb. in 1873, on<strong>de</strong>rscheidt zich door <strong>de</strong> bondige<br />
doch volledige biographieën en <strong>de</strong> smaakvolle keuze <strong>de</strong>r specimina, en prijkt met<br />
vier goe<strong>de</strong> portretten en een <strong>de</strong>rtigtal autografen. Een aanbevelenswaardig boek<br />
<strong>voor</strong> allen die belang stellen in <strong>de</strong> nieuwste letterkun<strong>de</strong> van Frankrijk.<br />
- Bij <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> firma verscheen het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el van Charles Le Goffic's<br />
Litteratuurgeschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r XIXe en XXe eeuwen, waarvan het eerste <strong>de</strong>el in 1910<br />
uitkwam. Wij hebben hier te doen met een uitmuntend technisch werk 1) . Na <strong>de</strong> twee<br />
eerste perio<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne letterkun<strong>de</strong>, 1800-18<strong>20</strong> en 18<strong>20</strong>-1850, in <strong>de</strong>n eersten<br />
band behan<strong>de</strong>ld te hebben, geeft auteur in dit nieuwe boek een rijk gedocumenteerd<br />
overzicht in <strong>de</strong>n vorm van tableaux généraux - <strong>de</strong> term heeft opgang gemaakt<br />
en werd o.m. overgenomen door <strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n bibliograaf Strowski, - biografische<br />
aanteekeningen en keurbladzij<strong>de</strong>n, van <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> perio<strong>de</strong> (van <strong>de</strong> Banville tot<br />
Mallarmé; van Louis Bouilhet tot Labiche; van Fustel <strong>de</strong> Coulanges tot L. Veuiliot);<br />
en van <strong>de</strong> letteren onzer dagen, (van France en Bourget tot Suarès, Bloy e.a.)<br />
waaraan dan ten slotte als appendice een overzicht is toegevoegd van <strong>de</strong> sinds<br />
1914 (<strong>voor</strong> het va<strong>de</strong>rland) gestorven schrijvers. Dit ge<strong>de</strong>elte werd verzorgd door A.<br />
Dupouy en is, daar het boek ein<strong>de</strong> 1919 voltooid werd, uiteraard vollediger dan <strong>de</strong><br />
vroeger bij <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> firma verschenen <strong>de</strong>eltjes <strong>de</strong>r Anthologie <strong>de</strong>s Ecrivains<br />
français morts pour la Patrie van Carlos Larron<strong>de</strong>.<br />
- Aanbevelenswaardig is André Lichtenbergers roman La Gifle, (‘Les OEuvres<br />
inédites’, No. 6, Uitg. Ferenczi, Parijs, 19<strong>20</strong>, fr. 0,95). Lichtenberger werd te<br />
Straatsburg geboren in 1870 en is, zooals men weet, <strong>de</strong> zeer geapprecieer<strong>de</strong><br />
schrijver van Le petit Roi, Mon petit Trott, La Folle Aventure,<br />
Petite Madame, &c. (Zie hierover D.G.W. van 15 Febr. 19<strong>20</strong>) Met zijn beken<strong>de</strong>,<br />
geestige, vinnige zinnetjes verkondigt <strong>de</strong> Elzasser auteur zijn niet zeer vleien<strong>de</strong><br />
meening over zijn post-naturalistische landgenooten, Zola, Prévost en <strong>voor</strong>al Mirbeau,<br />
die, zegt hij, zich tot <strong>de</strong> spiegels <strong>de</strong>r realiteit promoveeren<strong>de</strong>, allerminst een juisten<br />
kijk geven op <strong>de</strong> ware samenleving in Frankrijk. Zooals in al zijn zonnige romans,<br />
blijkt Lichtenberger in La Gifle <strong>de</strong> Fransche maatschappij,<br />
1) Charles Le Goffic, La Littérature française aux XIXe et XXe siècles,<br />
tableau général accompagné <strong>de</strong> pages-types, I et II, Larousse, Parijs frs.<br />
13. - compleet.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
ANDRÉ LICHTENBERGER<br />
het huwelijk, <strong>de</strong> eerbaarheid <strong>de</strong>r vrouw, <strong>de</strong> hartelijkheid in <strong>de</strong> familiebetrekkingen,<br />
optimistischer in te zien dan zijn op succes bedachte collega's, die Frankrijk <strong>de</strong>n<br />
kwa<strong>de</strong>n dienst bewijzen van in het buitenland een geheel verkeer<strong>de</strong> meening te<br />
doen ontstaan omtrent <strong>de</strong> Parijsche ze<strong>de</strong>n. De wijze waarop <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong>ze<br />
gedachten uit, is aardig, ofschoon niet oorspronkelijk. Hij laat een rijken Amerikaan,<br />
Mr. Croker, die Frankrijk slechts bestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong> in <strong>de</strong> werken <strong>de</strong>r he<strong>de</strong>ndaagsche<br />
naturalisten, <strong>de</strong>n Oceaan oversteken om alles met eigen oogen ga<strong>de</strong> te slaan - men<br />
begrijpt licht met welk resultaat. De millionnair kijkt bei<strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> oogen uit aan<br />
<strong>de</strong> gewoonste, <strong>voor</strong> hem onvermoe<strong>de</strong>, toestan<strong>de</strong>n. - In hetzelf<strong>de</strong> boekje staan nog<br />
twee kleinere novellen, Idylle d'Automne, een alleraardigste lief<strong>de</strong>shistorie<br />
die door haar fijne ironie en <strong>de</strong> keus van <strong>de</strong>n held - een bibliothecaris - aan<br />
Lichtenbergers leermeester, <strong>de</strong>n grooten France,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
41<br />
doet <strong>de</strong>nken, en Le Chapeau, een snoezig, wat sentimenteel bakvischjes-verhaal.<br />
- Ofschoon Edmond Jaloux' confectiezaak steeds<br />
EDMOND JALOUX<br />
op een ruimen <strong>voor</strong>raad kan rekenen, heeft zijn laatste maaksel, Au-<strong>de</strong>ssus<br />
<strong>de</strong> la Ville (Uitg. ‘La Renaissance du Livre’, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 5. -) wel eenige<br />
verdienste 1) . Een lief<strong>de</strong>sintrige die zich afspeelt dicht bij Grenada, meeren<strong>de</strong>els met<br />
<strong>de</strong> stad in <strong>de</strong> diepte als romantisch-meevoelend décor (Au-<strong>de</strong>ssus <strong>de</strong> la Ville) ... -<br />
wat geleerdheid die <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> klasse van een of an<strong>de</strong>r ‘Collège’ verschaft, wat<br />
mythologie en wat metaphorische gemeenplaatsen, - en tòch wat meer nog: een<br />
geslaag<strong>de</strong> kijk op drie menschenzielen - <strong>de</strong>n mismaakten, poseeren<strong>de</strong>n en<br />
tuberculeuzen auteur Armand Vautier, zijn vriend en bewon<strong>de</strong>raar Hugues Pra<strong>de</strong>lle<br />
en zijn toegewij<strong>de</strong> zuster Constance. Tusschen bei<strong>de</strong> laatstgenoem<strong>de</strong>n heeft zich<br />
een idylle ontsponnen. Hugues echter, een bruisend, levenslustig temperament,<br />
betreurt in zijn jeugdige zelfzuchtigheid <strong>de</strong>n geestelijken invloed van zijn vriend op<br />
diens zuster en hij stelt haar <strong>voor</strong> <strong>de</strong> keus, òf hem te volgen, òf haar broer te blijven<br />
verplegen. Het meisje, dat zeer veel <strong>voor</strong> haar verloof<strong>de</strong> voelt, durft haar zusterlijken<br />
plicht echter niet te verzaken en - zeldzaamheid in een roman - ‘zij krijgen elkaar’...<br />
niet!<br />
De gelei<strong>de</strong>lijke veran<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> stemmingen en meeningen <strong>de</strong>r protagonisten<br />
ten opzichte van elkan<strong>de</strong>r is werkelijk bijzon<strong>de</strong>r goed weergegeven. Van <strong>de</strong>n<br />
misanthroop, die zijn wegkwijnen<strong>de</strong> gezondheid wreekt op al wie in zijn nabijheid<br />
komt, en zijn onbegrepenheid uit in een generaliseerend zwarte levensbeschouwing,<br />
halen wij twee uitlatingen aan over <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>: ‘In <strong>de</strong>n toestand van twee menschen,<br />
die elkan<strong>de</strong>r liefhebben, heeft, zelfs in het oogenblik van hun felsten roes, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong><br />
slechts een zeer zwak aan<strong>de</strong>el’. (pag. 165) - ‘Men <strong>de</strong>nkt <strong>voor</strong> een an<strong>de</strong>r te leven,<br />
als men een an<strong>de</strong>r noodig heeft, om zelf te leven’ (ibid.). Constance blijft ongetrouwd<br />
en zoo zal zij altijd het leven van boven <strong>de</strong> menschen uit blijven beschouwen, evenals<br />
zij in haar hevigste ontroering <strong>de</strong> schoone, leven<strong>de</strong> stad òn<strong>de</strong>r zich zag, dichtbij,<br />
dui<strong>de</strong>lijk, doch onbereikbaar... En hierdoor wordt <strong>de</strong> symbolische titel an<strong>de</strong>rmaal<br />
verklaard. - In René Boylesve's 1) mooien laatsten roman, Tu n'es plus rien<br />
(Uitg. A. Michel, Parijs, 1919, frs. 5.75) - een suggestief geschreven geschie<strong>de</strong>nis<br />
van een oorlogsweduwe die haar Jean al in <strong>de</strong> eerste weken van <strong>de</strong>n krijg verloor;<br />
geschie<strong>de</strong>nis die echter niet overal ontbloot is van langdradigheid - lazen wij het<br />
liefste hfst. XIV, p p. 176-181, een welspreken<strong>de</strong> aanklacht tegen het misbruiken<br />
van het menschelijk genie ten bate van vernietigingsdoelein<strong>de</strong>n. De eeuwige vraag,<br />
die <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> laatste jaren weer zooveel gemoe<strong>de</strong>ren beroer<strong>de</strong>: of wij <strong>de</strong>n<br />
1) Verscheen als feuilleton in ‘La Minerve française’, Nos. 1, sqq.<br />
1) Pseudoniem van René Tardivaux, geboren te La Haye, in 1867. (Indre-et-Loire). Sinds enkele<br />
jaren lid van <strong>de</strong> Académie Française; romanschrijver, novellist en criticus.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
‘<strong>voor</strong>uitgang’ <strong>de</strong>r menschheid moeten toejuichen dan wel betreuren, wordt echter<br />
niet, of hoogstens zeer pessimistisch, beantwoord. Men leze er eens Maeterlick's<br />
Les Sentiers dans la Montagne op na, p.p. 159-171. (L'Enigme du<br />
progrès) en men zal zien dat <strong>de</strong>ze auteur, uit geheel an<strong>de</strong>re overwegingen echter,<br />
ons al niet hoopvoller stemt. - Réussir is <strong>de</strong> titel van het nieuwe werk van Louis<br />
<strong>de</strong> Robert 2) . (Uitg. Flammarion, Parijs 19<strong>20</strong>, frs. 6.75) Warm aan te bevelen, die<br />
knappe, spannen<strong>de</strong> levensbeschrijving van een eerzuchtige, César Laurent, <strong>voor</strong><br />
wien geen stoffelijke hin<strong>de</strong>rpalen bestaan; die alles en allen aanwendt om zijn doel<br />
te bereiken: directeur te wor<strong>de</strong>n van een invloedrijk Parijsch dagblad, - doch die,<br />
aan 't ein<strong>de</strong> van zijn glorieuze en door velen benij<strong>de</strong> loopbaan gekomen, <strong>de</strong> bekroning<br />
van zijn vurigsten wensch ontberen moet: <strong>de</strong> totale, warm-spontane overgave van<br />
Hélène, die hij na God-weet-welk langdurig en veelsoortig streven tot vrouw heeft<br />
weten te krijgen... De moe<strong>de</strong>rfiguur, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
2) Zie over <strong>de</strong>zen auteur in het algemeen en <strong>de</strong>zen roman in het bizon<strong>de</strong>r: Vragen van<br />
<strong>de</strong>n Dag, Dec. 19<strong>20</strong>, p.p. 908-924. (<strong>voor</strong>namelijk p.p. 922-924).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
42<br />
mevrouw Ordinaire, is er nog meesterlijker in getypeerd, nog meer àf, dan <strong>de</strong><br />
onvergetelijk sympathieke moe<strong>de</strong>r van André Gilbert in 's schrijvers schoonste boek,<br />
Le Roman du Mala<strong>de</strong>.<br />
Benoit's ‘Atlanti<strong>de</strong>’ op <strong>de</strong> planken.<br />
De thans overbeken<strong>de</strong>, won<strong>de</strong>rbaarlijke avonturen van Luitenant <strong>de</strong> Saint-Avit en<br />
kapitein Morhange zijn door Henri Clerc tot een tooneelstuk in elf tafereelen<br />
omgewerkt en te Parijs, in het Marigny-Theater, opgevoerd, en hebben er<br />
begrijpelijkerwijs slechts een matig succes geoogst. Welke tooneel<strong>de</strong>corateur zou<br />
schermen kunnen ontwerpen, die in kleur en verschei<strong>de</strong>nheid <strong>de</strong> décors zou<strong>de</strong>n<br />
overtreffen, welke onze fantasie bij het lezen schiep? Welke schouwburg zou plaats<br />
bie<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>loosheid <strong>de</strong>r gloeien<strong>de</strong> Sahara-horizonten die <strong>de</strong> roman ons<br />
toont? Welke regie zou bij machte zijn, <strong>de</strong> sprookjesachtige afwisseling tastbaren<br />
vorm te geven?... Zooals er gedachten zijn, o Rostand en Haraucourt, die zich in<br />
gedichten niet laten uitzingen, - zoo zijn er kleuren en zoo zijn er lijnen, die slechts<br />
betooveren en verblin<strong>de</strong>n, zoolang ons geestesoog ze alleen te genieten krijgt. Is<br />
dit, doordat Benoit's heftige kaleidoskoop beel<strong>de</strong>n wemelen laat, die boven <strong>de</strong> stof<br />
uitschitteren ofwel die het domein <strong>de</strong>r waarschijnlijke stof niet bereiken kunnen? Wij<br />
laten het antwoord <strong>de</strong>n critici van <strong>de</strong>n roman over... Boven of on<strong>de</strong>r? - Om 't even:<br />
er buiten in elk geval. Of... overtreft <strong>de</strong> bioscoop misschien het<br />
stoffelijk-bereikbare??<br />
Goedkoope Herdrukken.<br />
- De firma Nilsson te Parijs zendt een nieuwe serie herdrukken <strong>de</strong> wereld in. Ziehier,<br />
in welk stoffelijk omhulsel <strong>de</strong>ze gezanten uit ou<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n <strong>de</strong> twintigste eeuw betre<strong>de</strong>n:<br />
eerst een hypermo<strong>de</strong>rn papieren titelomslagje met <strong>de</strong>n prijs (fr. 1.95), <strong>de</strong>n naam<br />
van auteur en roman of tooneelstuk, - laten we zeggen, omdat het juist <strong>voor</strong> ons<br />
ligt: Restif <strong>de</strong> la Bretonne's Lucile en La Fille Séduite. Mèt een plaatje. Dan<br />
een kartonnen bandje waarop het behangsel van een banaal appartements-salon<br />
of dorps-worstelkraampje weerkaatst is. Dan: acht witte engeltjes, flad<strong>de</strong>rend<br />
tusschen grijze rozen. Dan: zéér scheurbaar grauw drukpapier, een 250 papina's<br />
tekst (i.c. twee libertijnsche ze<strong>de</strong>preeken van <strong>de</strong>n achttien<strong>de</strong>-eeuwschen<br />
Rousseau-bewon<strong>de</strong>raar Restif <strong>de</strong> la Bretonne (1734-1806), <strong>de</strong>n auteur-letterzetter,<br />
wiens quasi-psychologie Monsieur Nicolas, in zestien ban<strong>de</strong>n!, alleen, en dat<br />
nog door <strong>de</strong> welwillendheid <strong>de</strong>r Geschie<strong>de</strong>nis, eenige bekendheid verwierf). Daarna:<br />
<strong>de</strong> naam van <strong>de</strong>n drukker. Dan weer acht witte engeltjes flad<strong>de</strong>rend tusschen grijze<br />
rozen. Dan weer het banale behangsel, en ten slotte een papiertje met <strong>de</strong> opgaaf<br />
van <strong>de</strong> verschenen <strong>de</strong>eltjes: Voltaire's Candi<strong>de</strong>, Crébillon, Abbé Prévost,<br />
Duclos, Scarron, Bernardin <strong>de</strong> Saint-Pierre, Molière, Chateaubriand, Musset e.a. -<br />
Het aangrijpendste ge<strong>de</strong>elte uit Mirbeau's Chez l'Illustre Ecrivain, het<br />
eerste <strong>de</strong>el van zijn nagelaten geschriften 1) , eigenlijk het eenige waar<strong>voor</strong> dit boek<br />
zijn prijs waard is, heet Les Mémoires <strong>de</strong> mon Ami. Dit is een meesterwerkje<br />
van zoowat 130 pagina's omvang: meesterlijk van karaktertypeering, meesterlijk<br />
van stijl en van evocatiekunst, meesterlijk van a<strong>de</strong>mlooze spanning en tragisch<br />
1) Uitg. Flammarion, Parijs, 1919, fr. 5. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
sarcasme, verhaalt dit werk, dat eer<strong>de</strong>r een korte roman dan een novelle is, <strong>de</strong>n<br />
levensloop van een (oppervlakkig beoor<strong>de</strong>eld) mensch zon<strong>de</strong>r beteekenis, Charles<br />
L..., zijn kleurloos huwelijksleven en zijn onschuld in een afgrijselijke moordzaak<br />
waarvan men hem beschuldigt. Deze ge<strong>de</strong>nkschriften zijn het beste, wat <strong>de</strong> serie<br />
Une Heure d'Oubli 2) tot nog toe gaf.<br />
- Ofschoon niet bepaald een goedkoope herdruk, al verscheen <strong>de</strong> eerste uitgave<br />
enkel in een nog duur<strong>de</strong>re luxe-editie, is <strong>de</strong>r gebroe<strong>de</strong>rs Fischer Pour les<br />
Amants, pour les Époux, pour tout le Mon<strong>de</strong> 3) , een verzameling<br />
dol-leutige raadgevingen aan allen die iets met Lief<strong>de</strong> te maken hebben (‘pour tout<br />
le mon<strong>de</strong>’), en die willen weten hoe men breekt, hoe men ruzie maakt, kortom, hoe<br />
men zichzelf en <strong>de</strong> bemin<strong>de</strong> tegenpartij het leven wat kan veraangenamen. Een<br />
Nouveau Petit Dictionnaire, willen<strong>de</strong> concureeren met het succesvolle<br />
Woor<strong>de</strong>nboek <strong>de</strong>r Veertig Onsterfelijken, besluit dit jolige, door Lucien Métivet<br />
overdreven-komisch geïllustreer<strong>de</strong> boek, dat <strong>de</strong> frissche opluchting brengt van een<br />
gezond geestesbad in een comfortabele kuip, met een fijndruppen<strong>de</strong> douche,<br />
ordinaire drijfzeep en een on<strong>de</strong>ugen<strong>de</strong>n lachspiegel.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
Boekenschouw<br />
Wijsbegeerte; staatkun<strong>de</strong><br />
Henri Bergson, door Prof. Dr. B.H.J. Ovink. (‘Groote <strong>Den</strong>kers’, IVe serie<br />
No. 1). - (Uitgave Hollandia-Drukkerij, Baarn 19<strong>20</strong>).<br />
Bergson, <strong>de</strong> meest gelezen <strong>de</strong>r he<strong>de</strong>ndaagsche Fransche philosophen, geboren<br />
te Parijs op 18 Oct. 1859, heeft zijn populariteit niet te danken, zoo<br />
2) Bedoel<strong>de</strong> herdruk is No. 53 van <strong>de</strong> serie ‘Une Heure d'Oubli ...’, (Flammarlon, 19<strong>20</strong>, fr. 0.45).<br />
3) Uitg. Flammarion, Parijs, 19<strong>20</strong>, fr. 6.75.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
43<br />
betoogt Prof. Ovink, ‘aan dichterlijkheid, hatelijke paradoxen, aardige anecdoten en<br />
citaten’ gelijk Schopenhauer en Nietzsche, maar aan zijn boeien<strong>de</strong>, klare en<br />
levendige wijze van schrijven, zijn sobere taal zon<strong>de</strong>r pathos en rhetoriek en zijn<br />
rustige en hoffelijke manier van polemiseeren. Na <strong>de</strong> opsomming van <strong>de</strong>ze, <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>n wijsgeerigen docent die Bergson is, zoo onontbeerlijke stijleigenschappen, geeft<br />
schrijver ons <strong>de</strong> hoofdlijnen aan van Bergson's philosophisch systeem.<br />
Het wezen <strong>de</strong>r wereld is veran<strong>de</strong>ring, het Zijn<strong>de</strong> is een onafgebroken wor<strong>de</strong>n.<br />
Dat wat vast, durend schijnt, is een door het intellect verwekt (dus) valsch beeld;<br />
het intellect dat, doordien het een onecht, verruimtelijkt tijdsbegrip heeft ... alles tot<br />
een star en dood mechanisme maakt’ (p. 5).<br />
Gelukkig kunnen alle verkeer<strong>de</strong> <strong>voor</strong>stellingen waaraan het intellect schuld heeft,<br />
wor<strong>de</strong>n tenietgedaan door wijsgeerige intuïtie 1) . On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed <strong>de</strong>r<br />
drukken<strong>de</strong> natuurwetenschap, vermag <strong>de</strong> mensch niet an<strong>de</strong>rs meer dan<br />
materialistisch te <strong>de</strong>nken; en wanneer nu een groot man een reactie komt brengen<br />
tegen <strong>de</strong> tyrannie van ‘<strong>de</strong>ze materialistisch-intellectualistische nachtmerrie’, zooals<br />
Prof. O. <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche <strong>de</strong>nkmetho<strong>de</strong> betitelt, moet die ‘als een red<strong>de</strong>r in <strong>de</strong>n<br />
nood begroet wor<strong>de</strong>n’ (p. 7).<br />
Bergson's particulier leven bevat weinig vermel<strong>de</strong>nswaardigs, en <strong>de</strong> stille <strong>de</strong>nker<br />
hield zich steeds verre van <strong>de</strong>n socialen, politieken of religieuzen strijd onzer dagen.<br />
Uit zijn jeugd dagteekent zijn kennismaking met Kant's philosophie, die hij altijd<br />
heftig bestrijdt en waarvan hij slechts <strong>de</strong> nationalistische en <strong>de</strong> intellectualistische<br />
zij<strong>de</strong>n ziet. Later doceert hij bij het Mid<strong>de</strong>lbaar On<strong>de</strong>rwijs, te Angers, te<br />
Clermont-Ferrand en te Parijs. Te Clermont-Ferrand gaf hij, in een universitair<br />
college, <strong>de</strong> verhan<strong>de</strong>ling over het lachen, die later werd uitgewerkt tot Le Rire<br />
(1900), een essay, die wij, sinds <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche vertaling <strong>voor</strong>al, in ons land in<br />
bree<strong>de</strong>n kring bewon<strong>de</strong>ren, maar die tenslotte een zeer onvoldoen<strong>de</strong>n kijk geeft op<br />
Bergson's wijsbegeerte. Er zijn er, bij ons en el<strong>de</strong>rs, heel wat, die meenen, Bergson<br />
te kennen en over hem te mogen meepraten, omdat zij <strong>de</strong>ze liefhebberijstudie over<br />
het wezen van het komische eens hebben doorgelezen.<br />
In 1889 promoveert Bergson op twee proefschriften, één in het Latijn over<br />
Aristoteles' ruimtebegrip, en één in het Fransch, het later beroemd gewor<strong>de</strong>n Essai<br />
sur les Données immédiates <strong>de</strong> la Conscience.<br />
Matière et Mémoire verscheen in 1896 en geeft een geheel nieuwe<br />
zienswijze over <strong>de</strong> verhouding tusschen ziel en lichaam. Prof. Ovink noemt dit<br />
Bergson's moeilijkst te begrijpen werk. In 1898 werd Bergson hoogleeraar aan <strong>de</strong><br />
‘Ecole normale supérieure’ en twee jaar later aan het ‘Collège <strong>de</strong> France’, waar hij<br />
eerst in <strong>de</strong> Grieksche en later in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne wijsbegeerte doceer<strong>de</strong>.<br />
1) ‘Intuïtie is <strong>de</strong> macht van <strong>de</strong>n geest, onmid<strong>de</strong>llijk het leven te begrijpen en ermêe saam<br />
te voelen (sympathiser)’. (René Gillouin, La Philosophie <strong>de</strong> M. Henri<br />
Bergson. Uitgave B. Grasset, Parijs 1911, p. 13).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
HENRI BERGSON<br />
Het was zijn Evolution créatrice (1907), die Bergson's naam wereldroem<br />
gaf. In 1913 werd hij gekozen tot <strong>voor</strong>zitter van <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> occultistische ‘Society<br />
for psychical research’ en in 1919 verschenen door hem in twee <strong>de</strong>elen gebun<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />
toespraken en lezingen. Se<strong>de</strong>rt 1915 is Bergson lid van <strong>de</strong> Académie, en zijn<br />
hoofdwerken prijken als gevaarlijke lectuur op <strong>de</strong>n In<strong>de</strong>x.<br />
Wie zich gelei<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> studie van Bergson's leer eigen wil maken, zoo raadt Prof.<br />
O., beginne met zijn Perception du Changement (Oxford, 1911) en zijn<br />
Introduction à la Metaphysique (1903) 1) . Schrijver geeft ons dan vrij<br />
uitgebreid en met een menigte aanhalingen <strong>de</strong>n inhoud weer van Bergson's Essai<br />
sur les Données immédiates <strong>de</strong> la Conscience, waarvan <strong>de</strong> drie<br />
hoofdstukken respectievelijk ‘<strong>de</strong> begrippen intensiteit, duur en<br />
zelfbepaling trachten te zuiveren van wat er aan is komen<br />
1) Verschenen in <strong>de</strong> Revue <strong>de</strong> Métaphysique et <strong>de</strong> Morale van Januari 1903.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
44<br />
vast te zitten door <strong>de</strong> obsessie <strong>de</strong>r ruimte<strong>voor</strong>stelling’ (p. 13; pp. 12-30). Dezen<br />
bladzij<strong>de</strong>n ontbreekt het o.i. aan eenvoud en klaarheid, en menig leek zou er door<br />
kunnen afgeschrikt wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> studie van Bergson's werk te on<strong>de</strong>rnemen. Wij<br />
kunnen ons vergissen, maar het komt ons <strong>voor</strong>, dat het populaire werkje van Joseph<br />
Desaymard 1) (pp. <strong>20</strong>-22 en passim) <strong>de</strong> zaak beknopter, dui<strong>de</strong>lijker en<br />
aanmoedigen<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n oningewij<strong>de</strong> weet <strong>voor</strong> te stellen. - Matière et<br />
Mémoire (1896) neemt <strong>de</strong> oplossing van het vraagstuk van <strong>de</strong> verhouding<br />
tusschen het psychische wezen en het physische op, ongeveer in <strong>de</strong>n toestand,<br />
waarin Descartes het verlaten had; Bergson brengt alle moeilijkhe<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> kwestie<br />
terug tot het probleem van het wezen van het geheugen, inzon<strong>de</strong>rheid van het<br />
verbaal-geheugen en conclu<strong>de</strong>ert, dat geen wijsgeerig systeem tot nog toe<br />
een juiste meening had gegeven omtrent <strong>de</strong> verhouding van het bewustzijn tot het<br />
cerebrale stelsel. L'Evolution créatrice geeft een geheel nieuw opgebouwd<br />
heelalsysteem 2) . Bergson vergelijkt hier o.m. het menschelijke bewustzijn<br />
(vindingrijkheid en vrijheid, die <strong>de</strong> keten van <strong>de</strong> routine kunnen verbreken) en <strong>de</strong><br />
intelligentie van het dier (hoogstens <strong>voor</strong>tbrengend een variatie op het thema <strong>de</strong>r<br />
routine) (p. 36); - maar <strong>de</strong> mensch heeft, behalve <strong>de</strong> lichtkern, die verstand heet,<br />
een vage nevelvlek, intuïtie genaamd, die, in tegenovergestel<strong>de</strong> richting van het<br />
verstand, dat met <strong>de</strong> beweging <strong>de</strong>r stof meegaat, naast het leven <strong>voor</strong>tschrijdt.<br />
Als groote aanhangers van Bergson's leer noemt schrijver: Le Roy, William James,<br />
Keyserlingk 3) ; als <strong>voor</strong>naamsten (ernstigen) bestrij<strong>de</strong>r: Heymans. Ook schrijver zelf<br />
is het niet in alles met <strong>de</strong>n Franschen wijsgeer eens, ofschoon hij hem erkent als<br />
‘een werkelijk diep en oorspronkelijk <strong>de</strong>nker, van wien, ook waar hij dwaalt, altijd<br />
veel te leeren is’.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
Hoe red<strong>de</strong>n wij Europa? Vertaling van H.N. Brailsford's ‘After the Peace’,<br />
door J. <strong>de</strong> Gruyter. - (Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’<br />
(z.j.) [1921]).<br />
Een geneesheer te meer bij het bed van <strong>de</strong> kranke wereld; een arts, aan wiens<br />
kun<strong>de</strong> en warme belangstelling niemand behoeft te twijfelen; een Engelschman -<br />
evenals Keynes - vrij van chauvinisme. De diagnose is vermoe<strong>de</strong>lijk uitstekend, al<br />
zullen vele Engelschen het er niet me<strong>de</strong> eens zijn, en nog meer Franschen er niets<br />
van willen weten; maar hoe <strong>de</strong> geneesmid<strong>de</strong>len toe te passen?<br />
Intusschen zal dit boekje ook menig Hollan<strong>de</strong>r veel te <strong>de</strong>nken en te overwegen<br />
geven: - men legge het niet ter zij<strong>de</strong> omdat Brailsford in al zijne beschouwingen<br />
Engelschman is gebleven.<br />
F.A.B.<br />
Romans en novellen<br />
1) La Pensée <strong>de</strong> Henri Bergson, uitg. ‘Mercure <strong>de</strong> France’, (Les Hommes et les<br />
Idées, No. 25, 1918, fr. 0.75).<br />
2) Cf. J. Desaymard, op. cit. p. 41.<br />
3) En René Gillouin, mogen wij hieraan toevoegen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Boerentypen en humor uit <strong>de</strong> Betuwe, door Attie Nieboer. - (A'dam, N.V.<br />
Drukkerij Jacob van Campen).<br />
Bij het opensnij<strong>de</strong>n van dit boek viel er een prospectus uit; het bevatte critische<br />
attesten, o.a. verklaringen van tijdschrift-redacteuren, dat Attie Nieboer's vorig boek<br />
‘De geur van <strong>de</strong> Kamperfoelie’ hun zoo bizon<strong>de</strong>r had voldaan omdat het zoo<br />
geestig, humoristisch enzoo<strong>voor</strong>t was gebleken.<br />
Die attesten <strong>de</strong><strong>de</strong>n me onrustig aan, wijl ik, al lezend, dacht aan <strong>de</strong>n bedroevend<br />
chagrijnigen inhoud <strong>de</strong>r meeste tijdschriften; en aan het algemeen ontbreken van<br />
humoristische litteratuur in <strong>de</strong> periodieken dier heeren, die nu zoo hoog en breed<br />
opgaven van hun eerbied <strong>voor</strong> ‘humor’. Zon<strong>de</strong>r het te kunnen helpen, moest ik<br />
<strong>de</strong>nken aan een Boa-constrictor in het hooge gras.<br />
Hoe zat hier <strong>de</strong> vork in <strong>de</strong>n steel?<br />
Of, dacht ik, dat zoo eenstemmig geprezen boek van Nieboer is werkelijk in <strong>de</strong>n<br />
smaak onzer redacteuren-critici gevallen en dan moest het, gezien het werk dat <strong>de</strong><br />
heeren bij vóórkeur in hun tijdschriften plaatsen, nét zooveel weg hebben van humor<br />
als kattengejank van pianospel. Dàn ook zou <strong>de</strong> uitgever zijn auteur geen dienst<br />
hebben gedaan met dit attesten-prospectus.<br />
Of - een goe<strong>de</strong> geest moet <strong>de</strong> heeren, lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> litteratoren, hebben ingelicht dat<br />
Attie Nieboer in zijn ‘Geur van <strong>de</strong> Kamperfoelie’ in<strong>de</strong>rdáád iets had bereikt wat hun<br />
in hun o-wat-heb-ik-een-pijn-an-me-ziel-literatuur nóóit heeft mogen gelukken. En<br />
- dàn moesten die schitteren<strong>de</strong> recensies zijn geschreven om tusschen <strong>de</strong> regels<br />
te doen lezen dat <strong>de</strong>ze humoristische auteur eigenlijk geen<br />
‘ne<strong>de</strong>rlandsch-letterkundige’ is, en daarom een schrijver van <strong>de</strong> twee<strong>de</strong><br />
kwaliteit.<br />
Zou dat...?<br />
Ik had nauwelijk tien bladzij<strong>de</strong>n van die eerste, uitsteken<strong>de</strong> schets ‘De<br />
pensioenganger’ gelezen, of ik wist het al.<br />
Attie Nieboer is geen ‘ne<strong>de</strong>rlandsch-letterkundige’. Daar is zijn werk te goed, te<br />
frisch, te oorspronkelijk, te objectief <strong>voor</strong>; daar<strong>voor</strong> is zijn kijk op het leven en op <strong>de</strong><br />
menschen te onbevangen, zijn lach te gul, zijn glimlach te geestig. Je kan zoeken<br />
en snuffelen in zijn schetsen en<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
45<br />
verhalen zooveel je maar wilt, hij vertelt nou nérgens van zichzelf dat-ie toch zoo'n<br />
knap psychoanalyticus is. En wat een nalatigheid en onverschilligheid <strong>de</strong>monstreert<br />
hij door het niét behan<strong>de</strong>len van ziel-gejammer en -ellen<strong>de</strong>.<br />
Immers, dát weten we nu op een prikje: in een or<strong>de</strong>ntelijk ne<strong>de</strong>rlandsch letterkundig<br />
werk moet men minstens één en liefst vier half verdronken zielen aantreffen die<br />
koorddansen en tegen elkaar knikkebollen en kopje-duikelen. En ze moeten mijmeren<br />
over elkaars en éigen ‘stillen lach’, ze moeten urenlang zanikken over hun<br />
‘ziel-verwantschap’, elkaar óp-politoeren en weeë verzen in het oor fluisteren, en<br />
meer van die akelig <strong>voor</strong>name dingen doen.<br />
ATTIE NIEBOER<br />
En gék, Attie Nieboer schijnt daar heel niet aan te <strong>de</strong>nken en komt in zijn laatste<br />
boek met een span nieuwe menschen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag, uit welker onnoozelen praat<br />
zooveel blije levenszin en gezond verstand straalt dat je moet schateren, schaterend<br />
lachen terwijl er toch eigenlijk geén gràppen wor<strong>de</strong>n verkocht.<br />
Dat komt, doordat Attie Nieboer géén letterkundige maar een<br />
levenskunstenaar is, die ons met zijn groote, goedige hand oppakt en<br />
tegenover een brok gezond leven neer-kwakt om te zién en te hóóren.<br />
Hij doet ons zijn Hanje van Mie beluisteren, en <strong>de</strong> man spreekt heel gewone<br />
taal (heerlijk zuiver en toch zoo leesbaar is dat Betuwsche idioom van A.N.) en <strong>de</strong><br />
tranen schieten je in <strong>de</strong> oogen van genot. En toch, het is logisch dat Hanje zóó<br />
spreekt en antwoordt als hij doet. Waarom lachen we dan? Lachen we oóit bij het<br />
lezen van <strong>de</strong>n ‘mo<strong>de</strong>rnen’ roman, tenzij <strong>de</strong> auteur zich forceert tot het vertellen van<br />
een bak? Hoe komt het dan, dat <strong>de</strong> stadsmenschen in <strong>de</strong>n ‘mo<strong>de</strong>rnen’ roman zoo<br />
droog, en Nieboer's Betuwers zoo sappig zijn?<br />
Dat komt, omdat Attie Nieboer zich heerlijkonafhankelijk heeft gemaakt van <strong>de</strong><br />
literatuur-fabrikage en, door uitstekend werk te leveren, zegt: Schrijven, dat is<br />
vertellen en teekenen tegelijk. En werkelijk, zijn schetsen had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> illustraties,<br />
waar zij vér boven uitgaan, best kunnen missen. De ‘moe’ van Hanje, <strong>de</strong> ‘toet’<br />
van Tonia had<strong>de</strong>n we ons bést kunnen <strong>voor</strong>stellen, zon<strong>de</strong>r ooit een prentje te<br />
hebben gezien.<br />
Hoe schrijft Nieboer dan en wáárin verschilt hij dan van <strong>de</strong> ‘litteratoren’?<br />
Wel, hij ziet zijn menschen niet, on<strong>de</strong>rwijl het eéne oog gericht naar <strong>de</strong> haagsche,<br />
kwijnen<strong>de</strong> juffers die smachten naar <strong>de</strong>n ‘ziele-roman’, en het an<strong>de</strong>re naar <strong>de</strong>n<br />
aanmoedigend knikken<strong>de</strong>n kop van een hoogen oome in <strong>de</strong> literatuur. Hij ziet ze<br />
met bei<strong>de</strong> oogen wijd open vóór <strong>de</strong>n kop en hij dringt, intuitief, binnen in ze om<br />
van uit hen naar buiten te kijken.<br />
Van daar, dat zijn dialoog niets weg heeft van ná-praterij, geen photografie is,<br />
maar echt en trillend van leven.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Als <strong>de</strong> dichter-kostganger, wijzend op een frisschen hengst, vraagt:<br />
En hoeveel veulentjes heeft-ie nu al gehad?<br />
dan moet Hanje van Mie zeggen:<br />
Nou zeg ik, nog gin één!... En ik dink, dat ie <strong>de</strong>r ok wel nie veul zal<br />
krijgen ok nie... Maar ge kunt 't nooit wèten! Want 't kan <strong>de</strong>r met tijen<br />
vrimd hengaon in <strong>de</strong> wereld!<br />
Dat is nou wel geestig, maar om dàt te kunnen neerschrijven is het niet voldoen<strong>de</strong><br />
geestig te zijn. Waarschijnlijk heeft Attie Nieboer nog nóóit zoo'n vraag en zoo'n<br />
antwoord gehoord maar krachtens zijn zeer bizon<strong>de</strong>r talent van in die menschen te<br />
kunnen doordringen, weét hij dat op zoo'n vraag, zoo ze óóit wordt gesteld,<br />
onverbid<strong>de</strong>lijk zóó'n antwoord móet volgen. Het boek staat vol, bladzij na bladzij,<br />
met <strong>de</strong>rgelijke prachtbewijzen dat <strong>de</strong> auteur niet is <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>laar die er om heen<br />
heeft geloopen maar <strong>de</strong> werkelijke psycholoog die zijn on<strong>de</strong>rwerp geheel kent<br />
en er in is doorgedrongen <strong>voor</strong> hij er toe overging het objectief, maar absoluut<br />
niet oppervlakkig, in schetsen uit te beel<strong>de</strong>n.<br />
Attie Nieboer is dus geen ‘letterkundige’ gelukkig. Ik zou hem willen noemen<br />
een lachen<strong>de</strong>n, gelukkigen filosoof, die vol geloof in en vol lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> hen, <strong>de</strong><br />
menschen beziet, beluistert en - van hen vertelt. Maar hij vertelt op papier ook, dús<br />
is hij schrijver. En wijl hij schrijft zooals<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
46<br />
hij het hóórt en ziét, wijl hij wéérgeeft zooals hij gekregen heeft, is hij realist.<br />
Maar geen zure, tragische als De Meester 1) , geen romantische als<br />
Querido, maar een vroolijke. Dus noem ik hem een optimistischrealist.<br />
Want in hem jubelt <strong>de</strong> blijdschap om <strong>de</strong> groote dwaasheid die leven heet en<br />
innerlijk verkneutert hij zich om elke groteske kin<strong>de</strong>rlijkheid die hij heeft gezien en<br />
gehoord en nu naar hartelust teruggeeft. Ja, hij verkneutert zich omdat hij weet dat,<br />
waar <strong>de</strong> menschheid zoo dwaas en zoo kin<strong>de</strong>rlijk kan doen, ze niet slecht kán<br />
zijn.<br />
En zoo verkneuter ik me er in, dat ik heb zitten genieten met tranen in <strong>de</strong> oogen<br />
om dwaashe<strong>de</strong>n die mij groot, ja geniaal, leken. En zoo jubel ik innerlijk dat ik<br />
ein<strong>de</strong>lijk een schrijver heb ontmoet, zóó on-hollandsch, dat hij geestigheid en<br />
oorspronkelijkheid vereenigt.<br />
Daarom plaats ik hem niet slechts vóor <strong>de</strong>n burgerlijken Cremer, vér bóven <strong>de</strong>n<br />
sentimenteelen flauwerik van Maurik, en eer<strong>de</strong>r vóor dan náast Falkland, maar ook<br />
bóven W.W. Jacobs en náast J.K. Jerome. -<br />
In <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l is <strong>de</strong> eerste schets ‘De Pensioenganger’ <strong>de</strong> beste, hoewel ‘De<br />
Klassieke Nutslezing’ grappiger is. ‘'t Vluchtelingen-Kommetee’ dat ‘zoveul as 'n<br />
vjérs’ is, bevalt me min<strong>de</strong>r, lijkt me ook min<strong>de</strong>r gelukt dan zijn onverbeterlijk proza<br />
en is in <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l niet op haar plaats. Als kreupelrijm (of rijmend proza, hoe noemt<br />
U het) mist het veel aan oorspronkelijkheid. In dit genre zijn we werkelijk <strong>voor</strong> eéns<br />
en áltijd verwend door <strong>de</strong>n Schoolmeester. Ook is het ‘vjérs’ niet zoo geestig als <strong>de</strong><br />
dialoog en ... is het door <strong>de</strong> aan het slot uitbreken<strong>de</strong> ten<strong>de</strong>nz tot een<br />
gelegenheids-vers verwor<strong>de</strong>n. Haal het er uit bij <strong>de</strong>n herdruk, Attie Nieboer, want<br />
die komt er beslist en spoedig. Haal dat ‘vjérs’ er uit, want als niemand meer aan<br />
<strong>de</strong> Limburg-kwestie zal <strong>de</strong>nken, zullen uw verhalen nog door duizen<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n<br />
gelezen. Ook <strong>de</strong> ‘Gemeenteraadsverkiezing’, hoewel nergens dalend bene<strong>de</strong>n het<br />
mid<strong>de</strong>lmatige, mist veel wat <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re schetsen in ruime mate bezitten; o.a. is <strong>de</strong><br />
humor er in niet meer oorspronkelijk en is het on<strong>de</strong>rwerp zelf nog al veel<br />
afgemangeld. Met een beetje moeite zou zelfs Adama van Scheltema <strong>de</strong> schets<br />
hebben kunnen schrijven.<br />
Nevens <strong>de</strong> vier door mij genoem<strong>de</strong> schetsen bestaat <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l nog uit het tweetal<br />
‘Hanje van Mie naar Amsterdam’ en ‘De Muziek recensenten’. Wat die bei<strong>de</strong> schetsen<br />
aan plastiek en innerlijke verzorging achter staan bij ‘<strong>Den</strong> Pensioenganger’ winnen<br />
ze dubbel en dwars terug door <strong>de</strong>n schalkschen dialoog.<br />
Met dit werk is <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rlandsche letterkun<strong>de</strong> een boek rijker gewor<strong>de</strong>n welks<br />
weerga zelfs <strong>de</strong> W.B. niet kan aanwijzen te mid<strong>de</strong>n van haar oorspronkelijke<br />
uitgaven. En dat wil wat zeggen, wàt? Hoewel ik ruil<strong>de</strong> een heelen jaargang, als ik<br />
dien had, <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n eersten humoristischen roman welken Nieboer zal schrijven na<br />
een poosje, hopen we. Maar, mag ik hem dan nog even iets aanra<strong>de</strong>n? Tracht er<br />
niet naar ne<strong>de</strong>rlandsch-letterkundige te wor<strong>de</strong>n; van die partij kunnen we wel<br />
een paar dozijn missen. Blijf wat U bent: <strong>de</strong> beste <strong>de</strong>r weinige, oorspronkelijke,<br />
humoristische schrijvers.<br />
RALPH SPRINGER.<br />
Keizerin Eugenie's ge<strong>de</strong>nkschriften<br />
1) Wij laten <strong>de</strong>ze qualificaties, zooals trouwens het geheele artikel, <strong>voor</strong> rekening van <strong>de</strong>n<br />
schrijver. (Red. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Nadat ik door <strong>de</strong> firma ‘A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij’ op het zondaars-bankje<br />
ben gezet, wegens mijn twijfel aan <strong>de</strong> echtheid <strong>de</strong>r ‘Ge<strong>de</strong>nkschriften van Keizerin<br />
Eugenie’, kwam mij bij toeval in han<strong>de</strong>n <strong>de</strong> September afl. van <strong>de</strong> ‘Mercure <strong>de</strong><br />
France’, waarin o.m. verwezen wordt naar een brief in ‘the Times’, van 11 Januari<br />
1910. Van dit epistel nu doe ik een copie hier volgen. Misschien vindt genoem<strong>de</strong><br />
firma daarin aanleiding om mij hare verontschuldiging aan te bie<strong>de</strong>n.<br />
16 Febr. '21.<br />
F.A. BUIS.<br />
Uit ‘the TIMES’ van 11 Januari 1910.<br />
The Empress Eugenie to the editor of the Times<br />
Sir,<br />
The Empress Eugenie wishing to contradict persistent rumours about the<br />
publication of memoirs to her, which are to appear after her <strong>de</strong>ath, instructs<br />
me to apply to the Times, in or<strong>de</strong>r to state, that She has not written, and<br />
is not writing any memoirs, and that any publication of that kind would be<br />
apocryphal.<br />
In requesting you to give this letter the requisite publicity, Her Majesty<br />
hopes to put an end to those false rumours and make know the truth.<br />
Please accept, Sir, the assurance of my distinguished consi<strong>de</strong>ration.<br />
FRANCESCHINI PIETRI.<br />
Hotel Continental, Paris, Januar 9.<br />
[Secr. <strong>de</strong>r Keizerin]<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> maart-tijdschriften<br />
De Gids<br />
M. Scharten-Antink eindigt hare novelle ‘In <strong>de</strong>n Vrijen Amerikaan’. Van Oudshoorn<br />
geeft een prozastuk ‘Avond’. Mr. H.W.J.M. Keuls en Marie Cremers dragen Verzen<br />
bij. De dichter A. Roland Holst schrijft een van begrip en bewon<strong>de</strong>ring getuigend<br />
artikel over <strong>de</strong>n Dichter Leopold, getuigenis waartoe hij bewogen werd<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
47<br />
‘niet in <strong>de</strong> eerste plaats door ergernis over een wereld, die hem links liet<br />
liggen, doch door lief<strong>de</strong> en vereering <strong>voor</strong> wat zich met zoo schoone en<br />
diepe tee<strong>de</strong>rheid wil<strong>de</strong> geven, en zich later, onerkend, zoo grootsch en<br />
<strong>voor</strong>taan ongenaakbaar terugtrok’.<br />
Een twee<strong>de</strong> belangrijke beschouwing in dit nr. is die van <strong>de</strong>n dichter J.C. Bloem<br />
over Henriëtte Roland Holst's ‘De Held en <strong>de</strong> Schare’. Hij vindt in <strong>de</strong>ze ‘verbeelding<br />
van Garibaldi en <strong>de</strong> Italiaansche Vrijheidsbeweging’ <strong>de</strong>n geest, dien wij in het beste<br />
werk van mevr. Holst i<strong>de</strong>alisme, en in haar zwakker gebrek aan werkelijkheidszin<br />
noemen. Bloem staat sceptisch tegenover dit, als tegenover alle werken <strong>de</strong>r zich<br />
ultra-mo<strong>de</strong>rnen achten<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>r zich nieuw en frisch wanen<strong>de</strong>n; boodschappers van<br />
een stralen<strong>de</strong> toekomst.<br />
Voor mij is dit alles zoo hopeloos oud, zoo onverbid<strong>de</strong>lijk het ein<strong>de</strong> van<br />
een tijd, die zich overleefd heeft. Want waar ooit een tijd zijn grootheid in<br />
heeft gevon<strong>de</strong>n, zeker nooit in <strong>de</strong> troostelooze uitbundigheid van een<br />
levensverheerlijking, die niet ver<strong>de</strong>r gaat dan hier, en nu, of hoogstens<br />
gehou<strong>de</strong>n tegen <strong>de</strong>n schimmigen achtergrond van een haast nog min<strong>de</strong>r<br />
dan vaag panthcïsme, en evenmin in het <strong>de</strong>r menschheid zichzelf als<br />
doel <strong>voor</strong>hou<strong>de</strong>n, een menschheid, dan nog geen eens gezien zooals zij<br />
is: een lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> en beminnen<strong>de</strong>, streven<strong>de</strong> en zondige schare aan hart<br />
<strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>, maar als een aan alle werkelijkheid vreemd ras van<br />
onbestaanbare halfgo<strong>de</strong>n.<br />
Het onbevredigen<strong>de</strong> van dit boek, dat ettelijke malen toch zoo duizelig dicht bij <strong>de</strong><br />
vervoering brengt, zoekt Bloem daarin, dat het geen gedicht is, niet aanvaardbaar<br />
is gemaakt in dien hoogeren vorm van waarheid, die men poësie noemt. Ook van<br />
Mevr. Holst kan geschreven wor<strong>de</strong>n wat Stefan George van Nietzsche schreef:<br />
Sie hatte singen,<br />
Nicht re<strong>de</strong>n sollen, diese schöne Seele.<br />
‘Kunstenaars Revolutionair?’ vraagt Joh. <strong>de</strong> Meester. Dr. Knuttel en zijn partijgenoot<br />
<strong>de</strong> dichter Van Collem schijnen over <strong>de</strong> quaestie al maan<strong>de</strong>n te harrewarren in <strong>de</strong><br />
communistische Tribune. Van Collem heeft beweerd dat ie<strong>de</strong>r kunstenaar<br />
revolutionair is, wat Dr. Knuttel tegenspreekt. Desniettemin vond Knuttel in ‘Geertje’<br />
van <strong>de</strong>n ‘burgerlijken’ <strong>de</strong> Meester toch blijkbaar wat revolutionairs. Waarom? Omdat<br />
er ‘moe<strong>de</strong>rschap of zwangerschap van een ongehuw<strong>de</strong> vrouw met zekere sympathie<br />
wordt geteekend’ en dus ‘<strong>de</strong> conclusie <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand ligt’: op dit punt richt zich De<br />
Meester tegen <strong>de</strong> burgerlijke moraal’. Ziet ge <strong>de</strong> Meester al mecsmuilen, lezer? Met<br />
datzelf<strong>de</strong> on<strong>de</strong>ugen<strong>de</strong> lachje moet hij, dunkt mij, na ‘Walmen<strong>de</strong> Lampen’ die<br />
uitnoodiging ontvangen hebben ‘om <strong>de</strong>el te nemen aan <strong>de</strong> vorming van een<br />
vereeniging tot bescherming van het moe<strong>de</strong>rschap <strong>de</strong>r ongehuw<strong>de</strong> vrouw’. Dr.<br />
Knuttel is <strong>de</strong> eenige niet die nog wat sukkelt met het vak ‘lezen’.<br />
In<strong>de</strong>rdaad is Walmen<strong>de</strong> Lampen ‘geen ver<strong>de</strong>diging van <strong>de</strong><br />
ongehuw<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r’; het is een verheerlijking van het moe<strong>de</strong>rschap,<br />
zelfs een, waarbij <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r-opvoedster <strong>de</strong>n steun van <strong>de</strong>n<br />
va<strong>de</strong>r-opvoe<strong>de</strong>r ontbéert en haar gevaren kunnen bedreigen, als <strong>de</strong> hoon<br />
van gevrij door een hermafrodiet. Juist als in Geertje, een tragische<br />
toestand: een offer, opdat het gevoel zich als sterk openbare. Geen an<strong>de</strong>re<br />
bedoeling, met bei<strong>de</strong> boeken, dan dat krachtig-gevoel, in en door het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
tragische. De... laat ik maar nuchter-weg schrijven: ongelegenheid, waarin<br />
ongehuwdheid een moe<strong>de</strong>r brengt, heb ik zoo gering mogelijk gekozen<br />
(bij fortuin en met welgezin<strong>de</strong> verwanten) om aan te toonen, dat het<br />
pijnlijke blijft, in elk geval. 't Boek is alweer een paar jaar oud: ik zie <strong>de</strong><br />
gebreken, zoo scherp als wie ook. Doch niet om <strong>de</strong>ze bindt Dr. Knuttel<br />
me aan <strong>de</strong>n communistischen schandpaal <strong>de</strong>r welvoldane burgers.<br />
‘Revolutionair’ - ik ben het lang geweest tegen ‘het leven’. Dit pessimisme<br />
is in gezinsgeluk verzacht 1) en, on<strong>de</strong>r meer, ontstond uit het<br />
gevoel-van-berusting <strong>de</strong> poging om moe<strong>de</strong>rweel<strong>de</strong> te beel<strong>de</strong>n, welke<br />
Walmen<strong>de</strong> Lampen heet. Al mijn vertelwerk stamt uit ervaring,<br />
waarvan het mij is iets als een ‘balans’: ook Geertje en ook<br />
Walmen<strong>de</strong> Lampen. Ik ken <strong>de</strong> ‘toekomst-maat schappij’ niet, dus<br />
evenmin die zon<strong>de</strong>r huwelijk. Maar wat het beteekent, een va<strong>de</strong>r te <strong>de</strong>rven,<br />
heb ik on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n, van mijn vier<strong>de</strong> jaar af, hoèveel moe<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong> 't gemis<br />
ook verzachtte.<br />
Over het revolutionaire van Dostojefski hooren we dan ook nog wat. De Tribune<br />
noemt Dostojefski ‘in zijn maatschappelijke i<strong>de</strong>eën een zuivere reactionair’. Maar<br />
wat zegt nu ‘De Stem’?<br />
Leest men De Stem van <strong>de</strong>ze maand, dan leert Just Havelaar het<br />
tegen<strong>de</strong>el. Een boek van Jacob Wassermann heeft <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen onzen<br />
landgenoot <strong>de</strong> ‘bizon<strong>de</strong>re beteekenis, dat het onomstootelijk aantoont,<br />
hoe Dostojefski in zijn onbewusten wil niet is <strong>de</strong> reactionair, waar<strong>voor</strong><br />
men hem houdt en waar<strong>voor</strong> hij ook zichzelf hield. Ten slotte en in wezen<br />
is Dostojefski <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r Russische revolutie’.<br />
De heer Havelaar schrijft dit geenszins om kwaad te spreken, hetzij van<br />
<strong>de</strong> revolutie, hetzij van Dostojefski. In zijn maandblad - het bleek al uit <strong>de</strong><br />
circulaire over <strong>de</strong> stichting - heeft <strong>de</strong> groote Rus vrijwel <strong>de</strong> positie van het<br />
Opperwezen bij kerksche menschen. Geen dag zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n god<br />
Dostojefski: geen opstel (pag. 166) en zelfs geen bibliografietje (pag. 190,<br />
191 en 192). De evi<strong>de</strong>ntie is dus <strong>de</strong>ze, dat <strong>de</strong> redacteur van De Stem<br />
Dostojefski, men kan zeggen ‘met <strong>de</strong> beste bedoelingen’, doch tegen <strong>de</strong>n<br />
zin van <strong>de</strong>n redacteur <strong>de</strong>r communistische Tribune, opdringt aan <strong>de</strong><br />
revolutie.<br />
Hoe komen wij nu uit al <strong>de</strong>ze verwarren<strong>de</strong> tegenspraken? 't Is zoo eenvoudig en<br />
<strong>de</strong> Meester hoeft maar eventjes te citeeren uit diezelf<strong>de</strong> Februari-Stem: ‘Het leven<br />
wil steeds, wil in al zijn uitingen, <strong>de</strong> hereeniging van tegengesteldhe<strong>de</strong>n. De<br />
scheppen<strong>de</strong> mensch is zoowel traditioneel als revolutionair’. Alleen schrijvers over<br />
kunstenaars schijnen dit moeilijk te kunnen beseffen; ze loopen altijd weer in<br />
eenzijdighe<strong>de</strong>n vast, 't zij in <strong>de</strong> een of in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re richting.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Cyriël Buysse publiceert een ‘objectief tooneelspel’ Jan Bron, waarin hij een beeld<br />
tracht te geven van <strong>de</strong>n Vlaamschen strijd na <strong>de</strong>n oorlog. Dit stuk heeft een<br />
<strong>voor</strong>geschie<strong>de</strong>nis. De bestuur<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n Kon. Vlaamschen Schouwburg heeft het<br />
in<strong>de</strong>rtijd geweigerd op grond dat het publiek oorlogsstukken beu zou zijn. De<br />
‘Telegraaf’ stelt het echter zóó <strong>voor</strong> dat <strong>de</strong> weigering zou berusten op <strong>de</strong> activistische<br />
ten<strong>de</strong>nz van het stuk. Buysse wil nu het publiek zelf laten oor<strong>de</strong>elen.<br />
1) Hear, hear Ralph Springer! (Red. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Dorothee Buys vervolgt haar roman ‘De Vrouw die wachtte’, G.J.M. Simons eindigt<br />
zijn ‘Narrenlief<strong>de</strong>’. Van A. Pit een beschouwing over ‘<strong>Den</strong>ken en Beel<strong>de</strong>n’, waarin<br />
in 't bizon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ontwikkeling van <strong>de</strong> nieuwe (renaissancistische) gedachte in het<br />
Noor<strong>de</strong>n geschetst wordt.<br />
P. Valkhoff bepaalt ons bij <strong>de</strong> Jeugd van Flaubert. Als vele jongeren dier dagen<br />
was Flaubert als schoolknaap somber en levensmoe.<br />
De neurasthenie, die als gevolg <strong>de</strong> zelfmoord had, heeft Du Camp, wiens<br />
jeug<strong>de</strong>rvaringen gelijken op die van Flaubert, uitstekend geteekend in<br />
zijn Mémoires d'un suicidé. Veel is er geschreven over <strong>de</strong><br />
oorzaken van die neurasthenie. Ie<strong>de</strong>r kent <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n van Musset over<br />
<strong>de</strong> bleeke bloedlooze kin<strong>de</strong>ren die door <strong>de</strong> uitgeputte napoleontische<br />
soldaten verwekt waren tusschen twee veldtochten. Maar alle jongelingen<br />
omstreeks '30 tot '40 waren geen kin<strong>de</strong>ren van soldaten! Ook <strong>de</strong><br />
ontred<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>ren na Napoleons val is als verklaring<br />
gegeven, <strong>de</strong> wanhoop van <strong>de</strong> geesten die geen uitweg von<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> hun<br />
activiteit.<br />
Hoe het zij, <strong>de</strong> jeugd van die dagen, uiterlijk dwaas en jolig - Flaubert<br />
haal<strong>de</strong> allerlei grappen uit met zijn vrien<strong>de</strong>n -, was inwendig somber en<br />
zon<strong>de</strong>r illuzies.<br />
Reeds zeer vroeg hield Flaubert zich bezig met historische studies en literatuur.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
48<br />
Uit <strong>de</strong> brieven die Flaubert in die dagen - in 1835 - schreef aan Ernest<br />
Chevalier, blijkt hoe <strong>de</strong> <strong>de</strong>rtienjarige knaap vervuld is van eigen literair<br />
werk en dat van an<strong>de</strong>ren. Lees b.v. <strong>de</strong> brief van 14 Augustus 1835. Hij<br />
heeft een drama, Frédégon<strong>de</strong>, voltooid, en een an<strong>de</strong>r ontworpen. Hij leest<br />
Catherine Howar<strong>de</strong>nla Tour <strong>de</strong> NeslevanDumas,Othello<br />
van Shakespeare, <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis van Schotland van W.<br />
Scott. Hij is verontwaardigd - <strong>de</strong> <strong>de</strong>rtienjarige! - dat <strong>de</strong> censuur op<br />
tooneelstukken weer zal wor<strong>de</strong>n ingevoerd en <strong>de</strong> drukpersvrijheid<br />
afgeschaft. Hij scheldt op <strong>de</strong> volksvertegenwoordigers, ‘un tas immon<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong> vendus’. Maar <strong>de</strong> revolutie is in aantocht: ‘gare aux têtes, gare aux<br />
ruisseaux <strong>de</strong> sang’. En <strong>de</strong> brief eindigt aldus: ‘Adieu, au revoir, et<br />
occupons-nous toujours <strong>de</strong> l'art qui plus grand que les peuples, les<br />
couronnes et les lois, est toujours là, suspendu dans l'enthousiasme avec<br />
son diadème <strong>de</strong> Dieu’.<br />
ERNST ZAHN in zijn werkkamer.<br />
Eigen Haard<br />
Dit uit een artikel van Dr. K.F. Proost over Ernst Zahn:<br />
Hij is geen restaurateur meer, hij woont thans in Meggen in een villa,<br />
idyllisch gelegen aan het Vierwoudste<strong>de</strong>nmeer waar hij zich thans geheel<br />
aan zijn kunst wijdt.<br />
Hij werd te Zürich geboren op <strong>de</strong>n 24 sten Januari 1867; rijk aan<br />
gebeurtenissen en avonturen is zijn leven niet geweest; zijn va<strong>de</strong>r had<br />
een koffiehuis, later het stationsrestaurant te Goeschenen, en daarin<br />
moest hij reeds spoedig helpen, op zijn vijftien<strong>de</strong>n jaar verliet hij reeds<br />
<strong>de</strong> school, waar hij, droomerig en fantastisch van aard, ook niet heel veel<br />
ijver had betoond.<br />
In een boekje: ‘Hoe ik schrijver werd’, vertelt Zahn van <strong>de</strong>zen tijd;<br />
Goeschenen was een afgelegen en verlaten plaatsje, aan <strong>de</strong>n pas<br />
geopen<strong>de</strong>n St. Gothard-lijn. Hij voel<strong>de</strong> er zich als in een gevangenis,<br />
maar moest zich wel schikken; verzen in dien tijd gemaakt, getuigen van<br />
moe<strong>de</strong>looze stemmingen.<br />
Tegen veler verwachtingen in kwam het plaatsje door het verkeer toch<br />
tot bloei; <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst zijner positie werd het toen beter geacht dat<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
hij in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong> zich wat ging ontwikkelen in het hôtelwezen en zoo<br />
zwierf hij als kellner door Fransch-Zwitserland, Engeland en Italië<br />
Deze tijd in het buitenland had een goe<strong>de</strong>n invloed op hem, hij ontwikkel<strong>de</strong><br />
zich, verruim<strong>de</strong> zijn blik en kon daardoor later met meer vre<strong>de</strong> in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
woonplaats terugkeeren, waar hij hoe langer hoe meer <strong>de</strong> schoone natuur<br />
en <strong>de</strong> menschen liefkreeg... Meestal wordt hij gezien als <strong>de</strong> schrijver van<br />
‘boeren’-romans en als zoodanig hooggeacht. Maar toch - in <strong>de</strong> teekening<br />
van boeren en boerenmilieu's is Zahn's werk lang niet opgegaan. Toen<br />
ik eerst ‘Lukas Hochstraszer’, een echte boeren-roman, gelezen had en<br />
daarna ‘Eenzaamheid’, dacht ik ook onmid<strong>de</strong>llijk: die boeren, die zijn<br />
eigenlijk zijn kracht. Maar zoo'n predikant, gelijk in ‘Eenzaamheid’<br />
geschiedt, in een boerenmilieu te zetten, dat kan hij niet, daarin schiet hij<br />
te kort: het is alsof die predikant een le<strong>de</strong>pop is, die hij noodig heeft om<br />
<strong>de</strong> dorpsmenschen te kunnen uitbeel<strong>de</strong>n.<br />
Maar later is hij tot veel fijner werk gekomen, is hij ‘menschelijker’<br />
gewor<strong>de</strong>n en heeft hij getoond, ook <strong>de</strong> zielsconflicten van an<strong>de</strong>rsoortige<br />
menschen dan van boeren alleen te kunnen teekenen. Men <strong>de</strong>nke maar<br />
aan die heel fijne vertelling ‘Nacht’, nog niet lang gele<strong>de</strong>n verschenen,<br />
waarin uiterst teer, met groot begrip, zielsverwikkelingen tusschen<br />
nietboeren wor<strong>de</strong>n uitgebeeld. En men <strong>de</strong>nke aan dien zeer<br />
menschkundigen roman: ‘De apotheker van Klein-Weltwil’, waarin een<br />
zeer groote en ruime levenskennis wordt gegeven.<br />
Het wil mij <strong>voor</strong>komen, als wij het werk van Zahn eens wil<strong>de</strong>n in<strong>de</strong>elen,<br />
dat die werken het zwakst zijn, waarin hij menschen van verschillen<strong>de</strong><br />
stan<strong>de</strong>n en soorten beschrijft. Hij kan <strong>de</strong> milieu's niet schei<strong>de</strong>n en verwart<br />
zich (ook in ‘De Vrouwen van Tannö’); waar hij zich bepaalt tot één milieu,<br />
daar is hij meester.<br />
De Stem.<br />
‘De Stem’ is in Paaschstemming, Willem Méro<strong>de</strong> <strong>de</strong> prediker die stichting brengt in<br />
een reeks Verzen over Berouw, Belij<strong>de</strong>nis, Voorbereiding, Heilig Avondmaal. Als<br />
Nabetrachting geeft hij dan het volgen<strong>de</strong>:<br />
De stuggen hebt Gij mild gemaakt.<br />
Maar o, <strong>de</strong> lieflijkheid <strong>de</strong>r zachten!<br />
Die is zoo zuiver als <strong>de</strong> vachten<br />
Van lamren door <strong>de</strong> zon geblaakt.<br />
De schuwen wer<strong>de</strong>n niet verschrikt.<br />
En die als bloemen naar U smachten,<br />
Hebt Gij, als regen in <strong>de</strong> nachten,<br />
Met groote druppelen verkwikt.<br />
Hier zijt Ge als won<strong>de</strong>rboom gegroeid,<br />
En daar als telg aan dorre stronken,<br />
Aan velen hebt Gij blad geschonken,<br />
Bij enklen rijst Ge als roos ontbloeid.<br />
Maar allen, die Uw doodsangst dronken,<br />
Zijt ge als nieuw leven ingevloeid.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
‘Daemonen’ had, met v. Suchtelen, R. van Gen<strong>de</strong>ren Stort zijn roman ‘Kleine Inez’<br />
kunnen noemen. Want daemonen zijn 't, die <strong>de</strong>n jongen knaap Peter teisteren,<br />
daemonen <strong>de</strong>r dronkenschap, daemonen <strong>de</strong>r weetgierigheid.<br />
Met haar schetsje ‘De Moe<strong>de</strong>rs’ blijkt Jo <strong>de</strong> Wit, <strong>de</strong> schrijfster van het mooie<br />
‘Maanavond’, zich te ontwikkelen in <strong>de</strong> richting, waarin we haar graag hebben. ‘De<br />
Moe<strong>de</strong>rs’ schijnt ons als geheel nog fijner, nog nerviger van stijl. Lees eens dat<br />
eenvoudig stukje twee maal over en zie of niet bij twee<strong>de</strong> lezing uw genot nog groeit.<br />
Aug. Vermeylen beschouwt ‘De Kunst <strong>de</strong>r Gebroe<strong>de</strong>rs van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*3<br />
Eyck, welk stuk <strong>de</strong>el uitmaakt van een ‘geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Europeesche plastiek en<br />
schil<strong>de</strong>rkunst in mid<strong>de</strong>leeuwen en nieuweren tijd’, waarvan het 1 e stuk binnenkort<br />
verschijnen zal. Just Havelaar schrijft over <strong>de</strong> Religieuze Gemeenschap. Elk volk<br />
heeft een wereldroeping; ie<strong>de</strong>r mensch blijft, zooals hij bij zijn geboorte begroet<br />
wordt: wereld-burger. Hij is burger van een universeel geestelijk rijk.<br />
Als proeve van poëtische uiting zulker gemeenschapsreligie mogen misschien<br />
<strong>de</strong> Twee Psalmen gel<strong>de</strong>n die A.J. Mussche hier afdrukt en waarin wij te veel mo<strong>de</strong>rne<br />
woordschwall en te weinig klassieken eenvoud vin<strong>de</strong>n. Noemen wij nog een artikel<br />
over Oostersche Kunst door J.L.J.F. Ezerman; Sonnetten van <strong>de</strong>n ongenoem<strong>de</strong> *<br />
* * , een Tooneel-beschouwing van Dop Bles en een bespreking door Dirk Coster<br />
van Duranty's roman ‘La cause du Beau Guillaume’, het verhaal van een jongen<br />
gefortuneer<strong>de</strong>n man, die, eenerzijds over-geestelijk, an<strong>de</strong>rzijds onbeproefd door 't<br />
leven, vermoeid van <strong>de</strong>nken doch maag<strong>de</strong>lijk van zinnen, in een eenzame streek<br />
van wil<strong>de</strong> schoonheid een jonge vrouw van enkel leven, instinct en argeloosheid<br />
liefkrijgt - een tragisch verloopen<strong>de</strong> pastorale tegen een achtergrond van armoe<strong>de</strong><br />
en uitgestootenheid. Men heeft Duranty tot evenknie van Stendhal en Flaubert<br />
gepromoveerd. Coster ziet <strong>voor</strong>al verwantschap met <strong>de</strong>n eerste.<br />
Maar <strong>de</strong> meest geprononceer<strong>de</strong> verwantschap toch, die zich in Duranty<br />
openbaart, is <strong>de</strong> verwantschap met Stendhal, en dan <strong>voor</strong>al <strong>de</strong>n Stendhal<br />
van <strong>de</strong> Renaissancistische novellen en van ‘La Chartreuse <strong>de</strong> Parme’.<br />
Dezelf<strong>de</strong> elementen: woe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> wilskracht, intellectueel wantrouwen en<br />
bitter weten, en daarboven onbegrijpelijk teêre droom, een droom te<br />
schooner naarmate zij méér innerlijke belemmeringen van wantrouwen<br />
en intellect doorbreken moest, - <strong>de</strong>ze drie elementen beheerschen Duranty<br />
zoowel als Stendhal en geven aan hun werk <strong>de</strong> machtigmanlijke allure<br />
............................<br />
De vergelijking met Gustave Flaubert, an<strong>de</strong>rzijds, waaraan <strong>de</strong> inlei<strong>de</strong>r<br />
zich waagt, is wellicht een vergissing. Zij dient <strong>de</strong>n lezer veeleer om zich<br />
<strong>de</strong> grenzen van Duranty bewust te wor<strong>de</strong>n. Want Flaubert: dat is <strong>de</strong><br />
bekentenis en <strong>de</strong> zucht uit <strong>de</strong> diepten, <strong>de</strong> mystische diepten <strong>de</strong>r Fransche<br />
ziel. Men geeft er zich te weinig rekenschap van, hoezeer het klassieke<br />
Fransche pessimisme van Flauberts zwaarmoedigheid verschilt. De<br />
zwaarmoedigheid van Flaubert is absoluut, die van het klassieke Fransche<br />
pessimisme daarentegen was relatief, bepaald, en ontstaan door analyse<br />
en aardsche teleurstelling. Omdat het betrekkelijk was, kon dit pessimisme<br />
ook altijd weer overslaan tot ban<strong>de</strong>loos levensgenieten, tot een plotselinge<br />
aardsche bevredigingondanks-alles. In Flaubert is dit nimmer mogelijk<br />
geweest. De zwaarmoedigheid van Flaubert was door geen aardsche<br />
bevrediging te verrassen en te vervullen. Zij was een honger uit <strong>de</strong> diepten,<br />
<strong>de</strong>n honger <strong>de</strong>r mystici.<br />
De Hollandsche Revue.<br />
Dit maandschrift, thans on<strong>de</strong>r redactie van Johan Koning (het zich afschei<strong>de</strong>n van<br />
<strong>de</strong>n heer Netscher, heeft, naar uit dit nr. blijkt, tot eenige onverkwikkelijkhe<strong>de</strong>n<br />
geleid), heeft nog wat meer afwisseling in zijn rubrieken gebracht. Zoo is, naast <strong>de</strong><br />
beken<strong>de</strong> rubrieken Wereldgeschie<strong>de</strong>nis en Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen, en nevens<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>de</strong> Karakterschets, een rubriek ‘Onsterfelijken’ geopend (waarin we ditmaal een<br />
beschouwing vin<strong>de</strong>n over Romain Rolland), <strong>voor</strong>ts een rubriek Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst<br />
(waarin tooneelbesprekingen) en een getiteld ‘In en Om grooter Ne<strong>de</strong>rland’.<br />
Uit <strong>de</strong> karakterschets, aan Dirk Schäfer gewijd, halen wij dit aan over 's<br />
kunstenaars optre<strong>de</strong>n in het publiek:<br />
Zijn ‘werk’ bevredigt hem niet; het concerteeren valt hem zwaar; <strong>de</strong><br />
vreug<strong>de</strong> <strong>de</strong>r vrijheid waarin <strong>de</strong> ziel zich geven kan, vindt hij niet op het<br />
podium. Hij wil<strong>de</strong> naar zijn eigen-zelf leven, maar het maatschappelijk<br />
bestaan eischte, dat hij zijn beste krachten in zijn dienst moest<br />
aanwen<strong>de</strong>n. Hij blijft concerten geven, maar zoo min mogelijk, hij blijft<br />
lessen geven, maar niet meer dan noodig is, en intusschen ontwikkelt<br />
zich zijne zelfbeheersching, ontstaat dat stalen masker van zijn gezicht<br />
waarmee hij <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n vleugel zit en dat zijn diepste en meest intieme en<br />
tee<strong>de</strong>rste gevoelens <strong>voor</strong> het oog van het publiek verbergen kan. Als hij<br />
<strong>de</strong>rtig jaar is, heeft hij zijn weg gekozen. Hij heeft leeren berusten, in<br />
zooverre dat hij het gevaar heeft ingezien van opstandigheid waardoor<br />
hij het beste in zich zou kunnen verliezen. Maar hij lijdt, en in <strong>de</strong> uren van<br />
eenzaamheid waarin hij <strong>voor</strong> zichzelf speelt of stu<strong>de</strong>ert, breekt <strong>de</strong> kracht<br />
van <strong>de</strong> beheersching. <strong>Den</strong> volgen<strong>de</strong>n avond staat hij weer op het podium<br />
en buigt <strong>voor</strong> het publiek, dat hem niet wil laten gaan. Hij voelt een<br />
innerlijke ontroering als gevolg van die warme, eerlijk gemeen<strong>de</strong><br />
hul<strong>de</strong>betuigingen, maar zijn gezicht verraadt het niet. Tot hij thuiskomt<br />
en het masker af kan leggen. Dan komt <strong>de</strong> trek van lij<strong>de</strong>n in 't gelaat; <strong>de</strong><br />
ziel van <strong>de</strong>n componist bleef immers zoo hopeloos onbevredigd ...<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Corn. Veth schrijft over <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r en caricaturist Honoré Daumier en <strong>de</strong><br />
he<strong>de</strong>ndaagsche kunstbeschouwing. Veth ergert zich over <strong>de</strong> bijna ongure<br />
belangstelling waarvan Daumier in onze dagen het mid<strong>de</strong>lpunt is gewor<strong>de</strong>n. Op<br />
zich zelf is <strong>de</strong>ze belangstelling niet onverklaarbaar.<br />
De geestelijke sympathieën <strong>de</strong>r kunstvrien<strong>de</strong>n gingen (en dat niet slechts<br />
in Duitschland, en ook niet speciaal in het Duitschland van na <strong>de</strong>n oorlog)<br />
uit naar <strong>de</strong> duisterhe<strong>de</strong>n van mysticisme en... amorfisme. Naar het<br />
belangwekken<strong>de</strong> maar troebele mysticisme dat <strong>voor</strong>al te vin<strong>de</strong>n is in <strong>de</strong><br />
neo-romantiek van het begin <strong>de</strong>r 19e eeuw, en naar <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne leer die<br />
<strong>de</strong>n vorm ontkent en beel<strong>de</strong>n wil zon<strong>de</strong>r beeld. In dit alles, door honger<br />
naar <strong>de</strong>n huiver, of naar <strong>de</strong>n platteren griezel van het onverklaarbare en<br />
in het afzakken naar het Niet <strong>de</strong>r wezenloosheid, bleek <strong>de</strong> doo<strong>de</strong>lijke<br />
vermoeienis en overprikkeldheid <strong>de</strong>r geesten en ik noem het ontroerend<br />
dat <strong>de</strong> belangstelling zich terzelf<strong>de</strong>rtijd werpt op een kunst, zoo vol naïeve<br />
energie en zoo vol hart, zoo weinig mystiek en zoo weinig amorfistisch<br />
als die van Daumier.<br />
Dus schijnen wij ons toch in <strong>de</strong> meest superieure en hautaine perversiteit<br />
niet zoo gelukkig te weten, of wij snakken er nog wel naar, mee te voelen<br />
met <strong>de</strong> vervoeringen in lief<strong>de</strong> en haat van een in zijn grootheid naïef,<br />
menschelijk mensch, zon<strong>de</strong>r foei te roepen dat die vervoeringen <strong>de</strong><br />
dagelijksche werkelijkhe<strong>de</strong>n betreffen te mid<strong>de</strong>n waarvan hij leef<strong>de</strong>!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Intusschen mag <strong>de</strong>n schrijvers van al die nieuwe Duitsche, Daumier nieuw<br />
‘ont<strong>de</strong>kken<strong>de</strong>’ boeken, meent Veth, wor<strong>de</strong>n toegeroepen:<br />
Ga met uw vernuftighe<strong>de</strong>n, met uw <strong>de</strong>finities, naar het rococo, of wedijver<br />
in wijshe<strong>de</strong>n over elke uiting van caprice en nevrose, maar trek u terug<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> robuste gestalte van <strong>de</strong>zen zeer evenwichtigen mensch.<br />
Dr. N.J. Singels besluit zijn causerie over ‘Boekvloek en Boekmerk’. Niet alleen<br />
bedreigingen en vervloekingen wor<strong>de</strong>n op ex-libris' als beschermingsmid<strong>de</strong>len<br />
afgedrukt. Leuk <strong>de</strong>ed b.v. <strong>de</strong> practische Engelschman die zijn boekmerk eenvoudig<br />
van <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>zag: ‘Stolen from E. Johnson’. Natuurlijk gaat <strong>de</strong>ze causerie<br />
weer van vele specimina van boekmerken vergezeld. Max Eisler vervolgt zijn stuk<br />
over Oud Weenen (met afbeeldingen). Laurens v.d. Waals en J. <strong>de</strong> Leeuw dragen<br />
Verzen bij, Elis. Zernike en Emmy v. Lokhorst proza.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds: Hamlet, door Dr. Is. van Dijk. - Victrix, door G. van <strong>de</strong>n<br />
Burg. - Mimus en Drama op het Babylonische Nieuwjaarsfeest, door Dr. F.M.Th.<br />
Böhl. Zorg <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ongehuw<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r en haar kind, door Mr. A. <strong>de</strong> Graaf, etc. -<br />
Het Getij: Verzen, door Hendrik <strong>de</strong> Vries. - De Salon-profeet. door Jac. Krul. -<br />
Aan 't spinnewiel, door Ernst Groenevelt. - Brieven uit Duitschland, Vlaan<strong>de</strong>ren,<br />
Spanje, Zuid-Afrika. - De nieuwe woordbeelding, door Theo van Doesburg. -<br />
Dramaturgie, door Balthazar Verhagen, etc. - De Stijl: Le Neo-Plasticisme, door<br />
P. Mondrian. - Inleiding tot <strong>de</strong> Nieuwe Verskunst, door I.K. Bonset. - Rondblik.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Van een vagebond<br />
49<br />
De vors springht we<strong>de</strong>r nae <strong>de</strong>n poel,<br />
Al sit hy op een gul<strong>de</strong>n stoel.<br />
CATS.<br />
DE ‘gul<strong>de</strong>n stoel’ waarvan in dit rijmpje gesproken wordt, dat is <strong>de</strong> kultuur, ònze<br />
kultuur, waarop we in hoogheid zijn gezeten; neerzien<strong>de</strong> op alles wat ons van die<br />
hooge zitplaats als lager, als min<strong>de</strong>rwaardig <strong>voor</strong>komt; en ook, angstvallig er<strong>voor</strong><br />
waken<strong>de</strong> dat niets ooit in staat zal zijn ons van dien zetel naar omlaag te trekken.<br />
We voelen ons be<strong>voor</strong>recht - en zijn tevre<strong>de</strong>n.<br />
Maar onbewust, diep, diep in onze menschelijke ziel, sluimert <strong>de</strong> herinnering aan<br />
‘<strong>de</strong>n poel’; dat is het leven van eeuwen her, toen <strong>de</strong> menschheid nog rondzwierf in<br />
grooter of kleiner hor<strong>de</strong>n. En <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> was nog woest en ledig. En er was vaak strijd<br />
(die is er ook nu nog!); en het dagelijksch voedsel lag maar niet altijd <strong>voor</strong> het grijpen<br />
(zooals ook nu nog!). Maar daar was <strong>de</strong> vrijheid, het ongebon<strong>de</strong>ne, het zwerven,<br />
het avontuurlijke.<br />
En al doen wij, kultuurmenschen, in het algemeen niet als <strong>de</strong> ‘vors’, die naar zijn<br />
ou<strong>de</strong>n poel terugspringt (het goud van <strong>de</strong>n stoel heeft daar<strong>voor</strong> te veel vat op ons<br />
gekregen!) - toch zijn er verschijnselen in ons geestesleven die erop wijzen, dat het<br />
verlangen ernaar van tijd tot tijd nog wel in ons wakker kan wor<strong>de</strong>n.<br />
We hebben <strong>de</strong> vagebon<strong>de</strong>n-literatuur; die <strong>voor</strong> ons land zijn spoor vertoont van<br />
Uilespiegel over Mirandor tot <strong>de</strong> sujetten van Brusse; en die ervan getuigt dat, al<br />
mogen we ons in het maatschappelijk leven ook nog zoo vijandig tegen hem keeren,<br />
we in <strong>de</strong> geheime kameren van ons hart toch sympathie met <strong>de</strong>n vagebond hebben,<br />
dus: ons aan hem verwant voelen. De poel blijft nog altijd zijn aantrekkingskracht<br />
eenigermate ten opzichte van ons behou<strong>de</strong>n!<br />
En nu ligt, keurig verzorgd, een heruitgaaf <strong>voor</strong> me van Een Schoone en<strong>de</strong><br />
Gheneuchlicke Historie of Cluchte van Heynken <strong>de</strong> Luyere.<br />
Warachtelyck gheschiet, seer verheuchlyck om lesen, en<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>ur Cornelis Cruls eerst in dichte ghestelt. Ghedruct<br />
Thantwerpen op <strong>de</strong> Lombaer<strong>de</strong> Veste, in <strong>de</strong>n Witten Hasewint<br />
by Jan van Ghelen Anno MDLXXXII. Dit boekje is uitgegeven door <strong>de</strong><br />
uitgeverij ‘De Sikkel’ te Antwerpen en Em. Querido te Amsterdam. Jul Fonteyne<br />
zorg<strong>de</strong> <strong>voor</strong> een titelblad en enkele aardige vignetten 1) . Lo<strong>de</strong> Baekelmans schreef<br />
achterin enkele aanteekeningen betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong>n schrijver, een re<strong>de</strong>rijker, en <strong>de</strong>n<br />
bezongene, een volksdichter.<br />
Vooraf vertelt ‘<strong>de</strong>n drucker tot <strong>de</strong>n goetwillighen lesere’ in rijm, dat Heynken <strong>de</strong><br />
Luyere wel ‘cluchtich was, maer met geen valscheyt <strong>de</strong>urtoghen’, en van nature<br />
verwant aan Ulen-<br />
1) Het vignet op blz. 31 staat daar verkeerd, en behoort bij <strong>de</strong> eerste klucht.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
50<br />
spieghel. Evenals <strong>de</strong>ze vatte hij het leven van <strong>de</strong>n luchtigen kant op, en was hij<br />
‘sel<strong>de</strong>n overla<strong>de</strong>n met eenich ghelt’. En zijn metgezellen waren als hij; zoodat ze<br />
ook ‘liever verteer<strong>de</strong>n dan helpen winnen’. Voor <strong>de</strong>n lezer moge het boekje ‘tot<br />
waerschouwinghe’ zijn: ‘Ten is niet quaet, quaet weten, maer quaet bedrijven’.<br />
En dan volgen avonturen van Heynken. De geschie<strong>de</strong>nissen zijn op rijm, in<br />
zeven 1) -regelige koepletten. Over het geheel loopen <strong>de</strong>ze vlot 2) , en het is voelbaar<br />
dat <strong>de</strong> schrijver leute heeft in zijn held. Hij verhaalt van hem een drietal kluchten;<br />
alle drie hierop neerkomen<strong>de</strong>, hoe het hem gelukte zon<strong>de</strong>r te betalen geduren<strong>de</strong><br />
eenigen tijd aan <strong>de</strong>n kost te komen.<br />
Op een interessante bizon<strong>de</strong>rheid van <strong>de</strong> bewerking moet ik nog even <strong>de</strong> aandacht<br />
vestigen. De meer<strong>de</strong>rheid van <strong>de</strong> koepletten toch eindigt met een stukje toepasselijke<br />
volkswijsheid, in <strong>de</strong>n vorm van een spreuk of een spreekwoord. Het is werkelijk<br />
verrassend, zooals die het heele boekje door, gewoonlijk zon<strong>de</strong>r eenige gezochtheid,<br />
door <strong>de</strong>n auteur te pas gebracht zijn. Dat is alles wel echt uit en van en <strong>voor</strong> het<br />
volksleven.<br />
En on<strong>de</strong>r het lezen moest ik telkens <strong>de</strong>nken aan die geestige schil<strong>de</strong>rij van Pieter<br />
Breughel Jr. in het Frans Hals-museum; waarop allerlei tafereelen uit het leven zijn<br />
afgebeeld; en elk heeft betrekking op een vlaamsch spreekwoord, is zoo'n<br />
spreekwoord in beeld. Want er is verschil. Breughel is kunstmatig. Hij gaat uit van<br />
het spreekwoord, en geeft <strong>de</strong> letterlijke beteekenis daarvan op het doek weer;<br />
waardoor zijn tafereelen allegorischen zin verkregen hebben. In dit boekje echter<br />
zijn <strong>de</strong> tafereelen aan het werkelijke leven ontleend, en komt het spreekwoord als<br />
<strong>de</strong> toepassing van het geval. Hier is dus het natuurlijke. En zoo geeft onze ‘schoone<br />
en<strong>de</strong> gheneuchlicke historie’ ons tal van tafereelen, tal van situaties te zien uit het<br />
vagebon<strong>de</strong>n-leven van Heynken <strong>de</strong> Luyere, waarbij het is of <strong>de</strong>ze zelf ons met een<br />
oolijken glimlach telkens zijn uit eigen ervaring geputte levenswijsheid in spreuk en<br />
spreekwoord toefluistert.<br />
En dan genieten we: <strong>de</strong> poel roept weer eens! Of moeten we hier met Heynken<br />
zeggen: ‘Want ghelijck compt geerne by zijns ghelijcke’!<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
AMSTERDAM.<br />
Menschheitsdämmerung 1)<br />
HET werk: een schreeuw, geboren uit veel bloed en tranen; vorm: ontbreekt; bij<br />
gevolg: geen kunst. Hierdoor is dit boek <strong>voor</strong> mij volkomen bepaald; daar men er<br />
mogelijk meer van wil weten, zal ik - mijns ondanks min of meer: waartoe die omhaal?<br />
- even doorborduren.<br />
Duitschland heeft vier jaar gevochten: dat wijzig<strong>de</strong> bij een groote groep ten <strong>de</strong>ele<br />
<strong>de</strong> mentaliteit; zij werd die - zooals hare dragers gaarne en smakeloos prediken -<br />
van <strong>de</strong> ‘gelouter<strong>de</strong> Menschelijkheid’. Daar is onloochenbaar iets - vrij veel - van<br />
aan. Het is begrijpelijk: honger, ziekte, luizenplaag, shrapnells doen twijfelen aan<br />
een en an<strong>de</strong>r; en - naar verluidt: uit <strong>de</strong>n volmaakten chaos, hel-en-hemel van al 's<br />
levens waar<strong>de</strong>n, stond <strong>de</strong> Mensch op, naakt. In wezen accepteer ik dit; vele<br />
1) Op een paar uitzon<strong>de</strong>ringen na, die 6 regels hebben.<br />
2) De drie laatste koepletten van <strong>de</strong> eerste klucht vormen, naar mijn gevoelen, een min gelukkig<br />
aanhangsel.<br />
1) Symphonie jüngster Dichtung, herausgegeben von Kurt Pinthus (Ernst Rowolt-Verlag, 19<strong>20</strong>):<br />
als document humain althans belangrijk, waar het een gezindheid, die <strong>voor</strong> mo<strong>de</strong>rn Duitschland<br />
kenmerkend is, vrij zuiver en vrij volledig doet uitkomen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
verschijnselen staven het, zoo <strong>de</strong> boeken van Toller, Kaiser, Rubiner, Von Unruh,<br />
Frank - maar hun mentaliteit ligt me niet: ze is zwaar, huilerig, vermoeiend-‘hartelijk’,<br />
‘menschelijk’ alweer, ik stem het toe, ‘al-te-menschelijk’ zelfs, echter: zoo ze in-staat<br />
waren hun psyche - van welke makelij die dan ook is, mits lévend - in hun werk te<br />
ver-beel<strong>de</strong>n, vòrm te geven, dan hadt ge dat als kunst te aanvaar<strong>de</strong>n. Zij falen<br />
echter: al <strong>de</strong>ze menschen - met uitzon<strong>de</strong>ring van Heynicke, Trakl, Stramm - missen:<br />
creatief en expressief vermogen, zij vertolken hun mentaliteit gebrekkig, luk-raak,<br />
zoo-ongeveer (‘er war ein Dichter und hasste das Ungefähre, Rilke in ‘Brigge’) -<br />
slaan er een slag naar, vrijwel steeds mis. Daarom en daarom alleen: geen kunst.<br />
Want leven is er achter: ‘fel, opstandig, pathetisch’.<br />
Daarom: laat mij Jean Paul lezen, wat ge maar wilt van hem: een kosmischen<br />
kwinkslag, of een novelle van Cervantes: geciseleerd en àf, zòo-en-niet-an<strong>de</strong>rs, of<br />
... Ik wil er met nadruk op blijven wijzen - tegen alle catechismussen <strong>de</strong>r i<strong>de</strong>e- en<br />
Mensch-expressionisten in - dat er zon<strong>de</strong>r nauwkeurig vormbesef en<br />
ten-ein<strong>de</strong>-toe-doorwrochte expressie nooit-ofte-nimmer kunst kan zijn; ik kies<br />
<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n (‘verdammt, soll ich euch <strong>de</strong>nn alles vorpfeifen?’ Jean Paul!) zelfs, uit<br />
<strong>de</strong> grootsten, uit-<strong>de</strong>n-treure verheerlijkt: Whitman, Van Gogh, Mevr. Roland Holst.<br />
Kosmisch-in-aanleg, ongetwijfeld, maar teveel van hun pogingen tot verwerkelijking<br />
stran<strong>de</strong>n op een gemis aan kùnnen. ‘Kunst mag zijn, al wat ge wilt, maar het<br />
kunstwerk komt uit <strong>de</strong> werkplaats’ (Wichman<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
51<br />
- men <strong>de</strong>ed beter hem te lezen dan 'm te laten verhongeren -).<br />
Rilke gaf in zijn ‘Cornet’ (1899) - naar mijn weten het gaafste stuk uit zijn oeuvre<br />
- volmaakte vorm (en niet dat alleen!), ‘expressionistisch’ - zoo ge wilt (het begint<br />
er be<strong>de</strong>nkelijk uit te zien <strong>voor</strong> ons, die er aan gelooven en er over schrijven), maar<br />
vandaag (en morgen ook nog wel!) vindt men zijn ‘Stun<strong>de</strong>nbuch’, als geheel<br />
oneindig-zwakker, hier en daar slècht zelfs (‘filosofie in franje’) ‘dieper, menschelijker,<br />
min<strong>de</strong>r “aesthetisch-verfijnd”...’<br />
Tot slot: ‘Menschheitsdämmerung’. Voorloopig sta ik nog sceptisch tegenover<br />
geleuter over en bewegingen van - en kranten in dienst van! - regeneratie. Maar:<br />
nous verrons. Intusschen: terwijl hulpelooze verbijster<strong>de</strong>n steenen sleepen <strong>voor</strong> het<br />
Nieuwe Pantheon <strong>de</strong>r Menschheid, zit <strong>de</strong> Muze aan <strong>de</strong> kassa bij Hirsch - en gapt.<br />
H. MARSMAN.<br />
Mo<strong>de</strong>rne Engelsche literatuur<br />
Snow over El<strong>de</strong>n by Thomas Moult. London: William Heinemann 19<strong>20</strong>.<br />
DE phantasmen van <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen mensch zijn wreed: zelf-ontrafeling gooit hem,<br />
een waar<strong>de</strong>loos <strong>voor</strong>werp, door rinkelend glas op straat, en zijn onbeteugeld brein<br />
doet het leven vervluchtigen tot een weinig zeer ijlen damp.<br />
Maar nog een enkele maal herleeft hij <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n werkelijkheid zijner jeugd in<br />
een lichten vreugdigen droom.<br />
Zoo Thomas Moult. Er is geen donkere bladzij<strong>de</strong> in dit boek.<br />
Onwillekeurig dringt zich een vergelijking met Timmermans' Pallieter op. ‘Pallieter’<br />
is een roes; ‘Snow over El<strong>de</strong>n’ een droom. Bei<strong>de</strong>n zijn gedoemd om door <strong>de</strong><br />
literatuurgeschie<strong>de</strong>nis te wor<strong>de</strong>n aangemerkt als reactie-verschijnselen tegen het<br />
lamentabele pessimisme <strong>de</strong>r eerste <strong>de</strong>cenniën van <strong>de</strong> <strong>20</strong> ste eeuw. ‘Pallieter’ is<br />
geschreven uit angst <strong>voor</strong>, ‘Snow over El<strong>de</strong>n’ uit verzet tegen onze cultuur.<br />
Timmermans heeft van zijn boek gemaakt een schoone zinsbegoocheling;<br />
zijn kracht is naïveteit; Moult een stoere vertelling en... een idylle; zijn<br />
kracht is humor.<br />
Maar er is achter dit boek een ernst die ge bij <strong>de</strong>n Vlaming mist.<br />
Daartoe <strong>de</strong>ze fragmenten:<br />
en<br />
[Of the magic that come with cold water]. ‘My blood scorched anew at<br />
each fresh vehemence of that stabbing water - scorched as never before.<br />
The soul of me was in every stinging jewel of it, and from the water my<br />
sou began to laugh out to me harshly and happily that the day was good<br />
and nearing dawn simply because I myself was splendidly alive and a<br />
lover.<br />
And I laughed back to my soul that the day was in<strong>de</strong>ed good, albeit having<br />
seen naught beyond the pale yellow range of candle-flame and knowing<br />
with no certainty that there was day anywhere at all!<br />
And I doubt not I might have set Black Prince a-circusing before the<br />
folk of Buxton just because of the rare mood of it all. I even forgot to doubt,<br />
as I had done on more normal days, that God was in the noisy streets<br />
where the snows were already all unwholesome slush and yellow salt,<br />
the buildings gloomy and looking starved, and the passers - by showing<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
how unaccustomed they were to such sterling weather by visible and<br />
glowing signs in the centre of their faces.<br />
I procee<strong>de</strong>d forthwith to stable Black Prince the horse nee<strong>de</strong>d quick<br />
attention, being now all a-sweat from the reaction, and quivering. After<br />
that I took heed of the secret errand on which I had come of such set<br />
purpose to the town, and next I took heed of boiled beef with Burgundy<br />
and ample Bakewell pudding, which served me admirably after an<br />
adventure which might have cost everything, <strong>de</strong>spite my making game<br />
of it’.<br />
Het is te prijzen dat <strong>de</strong> schrijver geen enkele concessie heeft gedaan aan het<br />
pitoreske van het geval, ondanks het feit dat <strong>de</strong> uitgever, blijkens <strong>de</strong> gebruikelijke<br />
aanprijzing op <strong>de</strong>n omslag 1) , dien schijn meen<strong>de</strong> te moeten wekken. Het verhaal is<br />
volstrekt niet schil<strong>de</strong>rachtig in <strong>de</strong>n zin van wij<strong>de</strong> Volendamsche broeken en<br />
Zeeuwsche knoopen. Het heeft niets van een <strong>de</strong>rgelijke curiositeit.<br />
Ik hoop dat men dit boek hier lezen zal en dat men het nog lezen kàn; want ook<br />
<strong>de</strong>n droom zijn wij bijna ontgroeid.<br />
ROEL HOUWINK.<br />
Rijm of onrijm<br />
I<br />
FERDINAND BRUNETIÈRE - er is zoo weinig van <strong>de</strong>zen stillen werker tot mij<br />
doorgedrongen, en een heikanter leest niet veel - beklaag<strong>de</strong> zich eenmaal in <strong>de</strong><br />
‘Revue <strong>de</strong>s <strong>de</strong>ux Mon<strong>de</strong>s’ over <strong>de</strong> armoe<strong>de</strong> <strong>de</strong>r lyrische ‘a<strong>de</strong>r’ in <strong>de</strong> Mid<strong>de</strong>leeuwen.<br />
Had hij zich niet met evenveel recht of nog juister kunnen beklagen over <strong>de</strong> armoe<strong>de</strong><br />
van het fransche rijm in 't algemeen, en niet in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen slechts, maar bij<br />
<strong>de</strong> meest geroem<strong>de</strong>, althans genoem<strong>de</strong> dichters van <strong>de</strong>n nieuweren tijd?<br />
Ik waag het die vraag te stellen naar aanleiding<br />
1) A story of the High Peak - a land of loneliness and rugged bleak places hitherto untouched<br />
in literature. The contrast between its outer harshness and the warm rich homeliness of solitary<br />
farmsteads in the sheltered dales recaptures for the novel the essential poetry of everyday<br />
life in a truly original fashion.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
52<br />
van het Februari-no. van ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’, waarin ik on<strong>de</strong>r ‘Letterkundig’ leven<br />
éen <strong>de</strong>r redacteuren van ‘Het Getij’, <strong>de</strong>n heer Mr. H.v.d. Bergh, in <strong>de</strong> ‘spelonken<br />
van het Ne<strong>de</strong>rlandsche rijm’ zie afdalen en onze armoe<strong>de</strong> te dien opzichte zie<br />
aantoonen op grond van eenige <strong>de</strong>r meest banale ‘clichés’, als hemel-gewemel,<br />
luister-duister-gefluister, zijn-schijn, eenzaam-gemeenzaam,<br />
twijgen-zijgen-nijgen-zwijgen, hartsmart. ‘Het is’, zegt <strong>de</strong> heer v.d. Bergh, ‘alsof men<br />
zich bij ons nooit ridicuul (bespottelijk bedoelt hij zeker) kan voelen, zoolang men<br />
maar een ernstig gezicht zet’.<br />
Nu, met dit ernstig gezicht trekt, ongelukkig genoeg, filmsgewijs heel ons<br />
dichterdom langs mij heen. Met name rijzen, in <strong>de</strong> plooi, tal van sonnettisten, doo<strong>de</strong><br />
en niet doo<strong>de</strong>, vóór mij op, terwijl ik inzon<strong>de</strong>rheid <strong>de</strong> verhevenste openbaringen van<br />
een Kloos en Hélène Swarth 1) , en ook <strong>de</strong> ‘ongebeeldhouw<strong>de</strong>’ verzen, terugloopend<br />
van Jacques Perk's ‘Iris’ naar Bil<strong>de</strong>rdijk's ‘boezemgewemel’, door <strong>de</strong> cordons zie<br />
gaan.<br />
Dat echter in hetzelf<strong>de</strong> verband <strong>de</strong> heer v.d. Bergh zich bijv. op Verlaine beroept,<br />
komt mij toch een weinig onnatuurlijk <strong>voor</strong>. Want een paar zwakker quatrains dan<br />
<strong>de</strong> eerste helft van diens ‘Never more’ uit <strong>de</strong> Poèmes saturniens’ is nauwelijks<br />
<strong>de</strong>nkbaar. Ik druk ze hier even over.<br />
Souvenir, souvenir, que me veux tu? L'automne<br />
Faisait voler la grive à travers l'air atone,<br />
Et le soleil dardait un rayon monotone,<br />
Sur le bois jaunissant où la bise détone.<br />
Nous étions seul à seule et marchions en rêvant<br />
Elle et moi, les cheveux et la pensée au vent.<br />
Soudain, tournant vers moi son regard emouvant,<br />
‘Quel fut ton plus beau jour?’ fit sa voix d'or vivant.<br />
En laat <strong>de</strong>n meester van het fransche klinkdicht, laat José-Maria <strong>de</strong> Heredia eens<br />
een nummer van zijne vermaar<strong>de</strong> ‘Trophées’ uitgalmen.<br />
L'aube d'un jour sinistre a blanchi les hauteurs.<br />
Le camp séveille. En bas roule et gron<strong>de</strong> le fleuve<br />
Ou l'escadron léger <strong>de</strong>s Numi<strong>de</strong>s s'abreuve.<br />
Partout sonne l'appel clair <strong>de</strong>s buccinateurs.<br />
Car malgré Scipion les augures menteurs,<br />
La Trebbia débordée, et qu'il vente ou qu'il pleuve,<br />
Sempronius Consul, fier <strong>de</strong> sa gloire neuve,<br />
A fait lever la hache et marcher les licteurs.<br />
Muziek? Mij wel, maar dan toch geen Wagneriaansche. De ‘zin <strong>de</strong>r gedachten’ kan<br />
hier misschien heel ‘onverbasterd’ heeten, en in<strong>de</strong>rdaad toont zich in <strong>de</strong>ze enkele<br />
proeven het rijm zoo ‘indifferent’ mogelijk -, maar dat neemt niet weg, dat hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n<br />
met mij zulke ‘omstrengelingen’ afgrijselijk zullen vin<strong>de</strong>n.<br />
Neen, ik geloof, dat Ne<strong>de</strong>rland met zijn ‘lamzaligste aller vormen’ nog niet <strong>de</strong><br />
treurigste rol speelt. En juist in het sonnet het rijm <strong>voor</strong> weinig meer dan figurant te<br />
laten optre<strong>de</strong>n, me dunkt, geene opvatting kan sterker naar <strong>de</strong>n mutsaard rieken.<br />
Want elk sonnet vormt nu eenmaal eene huwelijksinzegening tusschen verstand<br />
en gevoel, tusschen verklanking en gedachte. Het eischt van <strong>de</strong>n maker meer dan<br />
een glimp gewoon lyrisch instinct - adres aan <strong>de</strong>n zwaar op-<strong>de</strong>-handschen, te vroeg<br />
1) Aan wie bei<strong>de</strong>n ik overigens reeds in 1880 <strong>de</strong> eer had door mid<strong>de</strong>l van ‘Astrea’ het welkom<br />
toe te roepen. G.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
gestorven Adwaita, <strong>de</strong>n man van het uiterste, die, had hij een twintigtal jaren langer<br />
mogen blijven leven, dit uiterste ook wel gevoeld en in een nieuwen bun<strong>de</strong>l gelouterd<br />
zou hebben...<br />
W. GOSLER.<br />
[Boekenschouw]<br />
Letterkun<strong>de</strong>, biographie<br />
De levenskunst van Vauvenargues, door Marguerite <strong>de</strong> Rouville. - (Serie<br />
‘Fransche Kunst’, No. XV). (Uitg. A.W. Sijthoff, Lei<strong>de</strong>n, 19<strong>20</strong>).<br />
Philosophie als een smakelijk gerecht op te disschen is zeker een moeilijke taak,<br />
waarvan slechts weinigen zich naar behooren weten te kwijten. Marguerite <strong>de</strong><br />
Rouville is een van die weinigen. Haar werkje over Vauvenargues is zoo prettig<br />
geschreven, dat wij het een kostbaar <strong>de</strong>el te meer mogen noemen in Dr. P. Valkhoff's<br />
beken<strong>de</strong> Fransche Kunst-serie. Eigenlijk beslaat <strong>de</strong> studie over <strong>de</strong>n grooten<br />
achttien<strong>de</strong>-eeuwer maar 17 pagina's, en het werk is ten slotte een interessant artikel<br />
gevolgd door een bloemlezing uit Vauvenargues' Karakterschetsen, Particuliere<br />
Brieven en Spreuken en Over<strong>de</strong>nkingen. Luc <strong>de</strong> Clapiers, markies van<br />
Vauvenargues, werd te Aix geboren in 1715. Een klassieken on<strong>de</strong>rgrond mocht hij<br />
nooit verkrijgen; Plutarchus, die, toen hij zestien jaar was, hem zijn levensrichting<br />
aanwees, las hij in het Fransch.<br />
De <strong>voor</strong>naamste karaktertrek van zijn philosophie is zijn zachtzinnigheid en zijn<br />
naastenlief<strong>de</strong>. Die bei<strong>de</strong> elementen vindt men, in kern, in al zijn beschouwingen en<br />
beoor<strong>de</strong>elingen. Deze zachtmoedigheid, <strong>de</strong>n fijnen, lichamelijk zwakken doch moreel<br />
zoo sterken <strong>de</strong>nker eigen, on<strong>de</strong>rscheidt hem van La Rochefoucauld met zijn vlijmend<br />
cynisme en van Pascal met zijn verachting <strong>voor</strong> <strong>de</strong> menschelijke verdorvenheid.<br />
(pag. 4). Scherts<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
53<br />
is hem vreemd; wel vin<strong>de</strong>n wij, <strong>voor</strong>al in zijn brieven, talrijke staaltjes van fijne ironie.<br />
Vauvenargues, door Voltaire ‘le plus infortuné <strong>de</strong>s hommes et le plus tranquille’<br />
genoemd, en over wiens ‘coeur stoïque et tendre’ Marmontel sprak, had een<br />
vreug<strong>de</strong>loos leven. Van zijn kin<strong>de</strong>rjaren af was hij ziekelijk; en op later leeftijd werd<br />
hij nagenoeg blind als gevolg van een pokkenaanval; waarna een ongeneeselijke<br />
longziekte hem op een en <strong>de</strong>rtigjarigen leeftijd in<br />
Naar het borstbeeld in <strong>de</strong> Bibliothèque Méjanes te Aix.<br />
Uit: ‘De Levenskunst van Vauvenargues’.<br />
't graf sleepte.<br />
Waar komt zijn hoogstaan<strong>de</strong> philosophie op neer? Hoor het hem zelf zeggen: ‘Ik<br />
sta verre van <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkers die alles van <strong>de</strong> menschheid verachten en er zich op laten<br />
<strong>voor</strong>staan, nooit an<strong>de</strong>rs dan haar zwakhe<strong>de</strong>n in 't licht te stellen’. - De ziel is goed<br />
zooals zij is, en het komt er slechts op aan, haar hartstochten, <strong>de</strong> hefboomen<br />
waardoor zij zich omhoog kan werken, aan te kweeken ...; en omdat hij <strong>de</strong> ziel<br />
liefhad wil<strong>de</strong> hij haar kennen en begrijpen, individueel en als menschheid in haar<br />
geheel. Hij zag haar zon<strong>de</strong>r illusie, want <strong>de</strong> i<strong>de</strong>alist met zijn hooge, vermetele<br />
aspiraties was tevens een koel ontle<strong>de</strong>r, een nuchter criticus. (pag. 11) Het hart<br />
speelt volgens hem <strong>de</strong> grootste en ook <strong>de</strong> sympathiekste rol in al het menschelijk<br />
drijven. Interessant is het <strong>voor</strong> hem, die <strong>de</strong> godsdienstig-wijsgeerige stroomingen<br />
<strong>de</strong>r XVIIIe eeuw bestu<strong>de</strong>eren wil, te volgen hoe hij <strong>de</strong>nkt over het<br />
hiernamaalsprobleem en over het vraagstuk van <strong>de</strong>n vrijen wil. ‘Is het voldoen<strong>de</strong> te<br />
beloven, om U te overtuigen?’, vraagt hij in zake <strong>de</strong> eerstgenoem<strong>de</strong> questie; en wat<br />
<strong>de</strong>n vrijen wil betreft: ‘volgens hem wor<strong>de</strong>n al onze han<strong>de</strong>lingen bepaald door onze<br />
hartstochten’ (p. 15) ‘Ik weet uit on<strong>de</strong>rvinding’, zegt Vauvenargues, ‘dat ik doe wat<br />
ik wil; maar diezelf<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvinding leert mij, dat ik slechts wil, wat mijn gevoelens<br />
of mijn gedachten mij ingefluisterd hebben te doen’. (Ibid).<br />
Na <strong>de</strong>ze algemeene beschouwingen over Vauvenargues laat schrijfster eenige<br />
Karakterschetsen volgen, <strong>de</strong> pen van een La Bruyère waardig, en vertaald in een<br />
keurig en beschaafd Hollandsch waaraan een zekere ou<strong>de</strong>rwetsche <strong>de</strong>ftigheid niet<br />
misstaat. Vooral <strong>de</strong> typen Clazomène, waarin men <strong>de</strong>n schrijver-zelf vaak herkent,<br />
Thyeste en Ménalque zijn schitteren<strong>de</strong> karakterstudies, gegoten in een bondigen<br />
en onberispelijken vorm. Na zijn ‘Raadgevingen aan een jongen man’ lezen wij<br />
eenige van Vauvenargues' brieven, aan Mirabeau (<strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n beroem<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
e<strong>de</strong>naar), Voltaire en an<strong>de</strong>ren. De brief aan Voltaire gericht en gedateerd 4 April<br />
1743, leert ons dat <strong>de</strong> jonge philosoof Racine verkoos boven Corneille, omdat Racine<br />
<strong>de</strong> menschen weergaf zooals zij zijn en Corneille, zooals hij ze wenschte; ook ‘omdat<br />
Corneille's hel<strong>de</strong>n over groote da<strong>de</strong>n praten, zon<strong>de</strong>r die te inspireeren en die van<br />
Racine ertoe opwekken zon<strong>de</strong>r dat zij erover praten’.<br />
Van <strong>de</strong> 294 Spreuken en Over<strong>de</strong>nkingen die dan volgen halen wij <strong>de</strong> drie aan,<br />
welke ons het meest troffen:<br />
‘Men beleedigt <strong>de</strong> menschen dikwijls door lofspraak, die tegelijkertijd <strong>de</strong> grenzen<br />
van hun verdienste aangeeft; weinig menschen zijn beschei<strong>de</strong>n genoeg om te<br />
kunnen verdragen, dat men hen naar hun juiste waarheid schat’. (No. 22).<br />
‘Wij bewaren onze toegeeflijkheid <strong>voor</strong> hen die volmaakt zijn’. (No. 70).<br />
‘Wij krijgen soms overdreven loftuitingen <strong>voor</strong>dat wij rijp zijn <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gematig<strong>de</strong>’.<br />
(No. 276).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
54<br />
Marguerite <strong>de</strong> Rouville heeft ons Vauvenargues levendig en sympathiek weten <strong>voor</strong><br />
te stellen en uit zijn werk die brokken weten te kiezen, die ons zijn juisten - en toch<br />
zoo welwillen<strong>de</strong>n - kijk op het Leven toonen. Daarom verdient <strong>de</strong> studie ten volle<br />
<strong>de</strong>n titel dien ze draagt, en, om het vele schoone en diepzinnige dat ze ons biedt,<br />
onze bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
Vauvenargues door Clau<strong>de</strong> Arnulphy.<br />
Uit: ‘De Levenskunst van Vauvenargues’.<br />
Don Francisco <strong>de</strong> Quevedo y Villegas, Don Pablo, Mo<strong>de</strong>l van<br />
Vagabon<strong>de</strong>n, Spiegel <strong>voor</strong> Schelmen - (R'dam, W.L. & J. Brusse, 19<strong>20</strong>).<br />
Men ziet niet goed in waarom vertaler en uitgever, thans in <strong>de</strong>ze zoo moeilijke tij<strong>de</strong>n,<br />
tot het klaarmaken van dit boek zijn overgegaan: een roman waarop onze cultuur<br />
reeds driehon<strong>de</strong>rd jaar met een zekere onverschilligheid wachten<strong>de</strong> was en nog<br />
best, als 't had moeten zijn, enkele tientallen jaren had kunnen wachten, zon<strong>de</strong>r al<br />
te bitsig ongeduld. 't Klinkt ons wel uit het levensbericht van Quevedo, door Mr.<br />
Weys, <strong>de</strong>n vertaler, tegen: dat ook <strong>de</strong>ze uitgave een ‘leemte’ vult, zooals elk boek<br />
mogelijk een leemte komt vullen; maar toch ben ik niet genoegzaam van <strong>de</strong><br />
wezenlijke superioriteit van <strong>de</strong>zen klassieken schelmenroman doordrongen, om<br />
door <strong>de</strong>ze uitgave heel bizon<strong>de</strong>r geestdriftig gestemd te zijn: ik vermoed dat er in<br />
<strong>de</strong> groote wereldliteratuur nog heel wat meer werk op bekendmaking in onze lan<strong>de</strong>n<br />
en vertaling in onze taal te wachten ligt, zelfs in <strong>de</strong> memoiren-literatuur en in <strong>de</strong>n<br />
schat <strong>de</strong>r avonturen- en reisverhalen, belangrijker of mooier, aandoenlijker of<br />
boeien<strong>de</strong>r, en dat veel rechstreekscher aan onze huidige eischen zou beantwoor<strong>de</strong>n<br />
en aan onze schoonheidsbehoeften rijkelijker voldoening schenken.<br />
Het zullen dus literair-historische eer dan louter letterkundige re<strong>de</strong>nen geweest<br />
zijn waardoor <strong>de</strong> vertaler is aangespoord gewor<strong>de</strong>n - of heeft hij ook gerekend op<br />
<strong>de</strong>n onverwachten en aanzienlijken bijval dien <strong>de</strong> avonturen-roman thans na <strong>de</strong>n<br />
wereldoorlog overal geniet - om ons zijne overigens zeer vlotte vertaling <strong>voor</strong> te<br />
zetten?<br />
Toch bemerkt men bij het lezen, dat al <strong>de</strong>ze we<strong>de</strong>rwaardighe<strong>de</strong>n ons niet meer<br />
zoo da<strong>de</strong>lijk in spanning hou<strong>de</strong>n als een schelmenroman uit onzen eigen tijd het<br />
vermag, en ik beken volgaarne dat ik meer heb aan <strong>de</strong> romans van Stevenson of<br />
Wells, aan die van Maurice Renard en Pierre Benoit, en zelfs aan ‘Les trois<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
mousquetaires’ of ‘Sherlock Holmes’, dan aan <strong>de</strong> in <strong>de</strong>n grond toch wel niet zoo<br />
heel merkwaardige, overstelpen<strong>de</strong> of heftig <strong>de</strong>n levensgang beroeren<strong>de</strong> lotgevallen<br />
van <strong>de</strong> vagebon<strong>de</strong>n en schurken, aan Don Quevedo lief. Niet zon<strong>de</strong>r eenige<br />
inspanning en vlijt moet men zich op <strong>de</strong> lektuur van dit lange, door trant en stijl nog<br />
al gelijkmatig verhaal toeleggen, met gesloten luiken en toeë <strong>de</strong>uren, terwijl het<br />
leven daar buiten wenkt, en niet te dicht bij <strong>de</strong> <strong>bibliotheek</strong> gezeten, waarin zoovele<br />
boekruggen met lokken<strong>de</strong>r titels en actueeler van aard en stof ons nopen gevoeliger<br />
vagebon<strong>de</strong>n als mo<strong>de</strong>l te kiezen en ons te spiegelen aan <strong>de</strong> ervaring van vroe<strong>de</strong>re<br />
schelmen. Temeer waar <strong>de</strong>ze roman het luchtig-geestige, het los-praten<strong>de</strong> mist van<br />
een ‘Gil Blas’, en ernstiger van opzet, zwaar<strong>de</strong>r van trant, min<strong>de</strong>r hel<strong>de</strong>r van klank<br />
ons vaak met spijt doet terug<strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong>n broe<strong>de</strong>rroman van Lesage, zon<strong>de</strong>r<br />
nog van pittiger en guitiger, levensvoller en meesleepen<strong>de</strong>r werk te gewagen, als<br />
dat van Casanova <strong>de</strong> Seingalt.<br />
Mr. Weys, die een zeer volledig gedocumenteer<strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
55<br />
en lezenswaar<strong>de</strong> levensbeschrijving van Quevedo bij zijn vertaling van diens<br />
meesterwerk heeft gevoegd, <strong>de</strong>elt ons me<strong>de</strong> dat Quevedo in <strong>de</strong> Spaansche letteren<br />
<strong>de</strong> twee<strong>de</strong> in rang is van <strong>de</strong> humoristen, waaron<strong>de</strong>r aan Cenvantes <strong>de</strong> eereplaats<br />
wordt toegekend. Laten we bekennen dat <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>zer Spaansche humoristen<br />
dan wel heel ver van <strong>de</strong>n eerste staat.<br />
DON FRANCISCO DE QUEVEDO Y VILLEGAS<br />
Portret naar een schil<strong>de</strong>rij toegeschreven aan Velasquez<br />
‘Zijn humor en satire zijn vergeleken met die van Rabelais, waarmee hij, wat betreft<br />
zijn gebrek aan kieskeurigheid in sommige uitdrukkingen, zijn letterkundige<br />
buitensporighe<strong>de</strong>n en duisterhe<strong>de</strong>n, die in enkele zijner geschriften <strong>voor</strong>komen,<br />
eenige overeenkomst heeft. Tot oor<strong>de</strong>elen bevoeg<strong>de</strong> landgenooten van Jonathan<br />
Swift hebben beweerd dat Quevedo <strong>de</strong>n grooten Ier evenaart in zijn bijten<strong>de</strong> satire<br />
en hem na<strong>de</strong>rt in zijn weinig hoogen dunk van <strong>de</strong> menschheid. Door velen is hij<br />
genoemd <strong>de</strong> Spaansche Juvenalis, <strong>de</strong> Spaansche Ovidius, <strong>de</strong> Spaansche Lucianus;<br />
men heeft van hem gezegd dat hij dichtte met <strong>de</strong>n eenvoud, het gemak en <strong>de</strong> gratie<br />
van Horatius’. Wat al bloemen van rethorica op het graf van Quevedo! Ik wil vrij<br />
gelooven dat hij een zeer aanzienlijk man was, geduren<strong>de</strong> zijn leven, een staatsman<br />
van gezag, een dapper soldaat, een vernuftig diplomaat; dat hij daarbij nog met veel<br />
talent zich bewoog op het meest verschillen<strong>de</strong> gebied, vermits hij bleek dichter,<br />
staatkundige, geschiedkundige, godgeleer<strong>de</strong>, humorist, schrijver van satiren en<br />
pamfletten, van verhan<strong>de</strong>lingen over ze<strong>de</strong>nleer en van romans te zijn; maar 't ware<br />
misschien toch beter geweest, <strong>voor</strong> ons allen, zoo hij, min<strong>de</strong>r veelvu dig begaafd<br />
en min<strong>de</strong>r algemeen ontwikkeld, zich er op had toegelegd als schrijver <strong>voor</strong>al te<br />
schitteren en van zijn ‘Don Pablo’ te maken een werk van rustiger, bezonkener<br />
humaniteit, van meer doordiepte en verfijn<strong>de</strong> cultuur. Wat er met <strong>de</strong>n picaresken<br />
roman te bereiken is heeft ten onzent niemand min<strong>de</strong>r dan Breero bewezen, die<br />
zijn Spaanschen Braban<strong>de</strong>r omwerkte uit <strong>de</strong> stof van Mendoza's Lazarillo<br />
<strong>de</strong> Tores, zooals we allen 't ons nog uit onzen lyceum-tijd herinneren, en tot<br />
stand wist te brengen benevens treffen<strong>de</strong> ze<strong>de</strong>schil<strong>de</strong>ring en vermakelijke<br />
ontspanning een werk van groote ontroering en zwaren levensklop.<br />
ANDRÉ DE RIDDER.<br />
Romans en novellen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De hooge toren, door Anna v. Gogh-Kaulbach. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />
Gelijk een felle vlag, wapperend op <strong>de</strong>n wind, in staat is onzen blik zóó tot zich te<br />
trekken, dat wij niet in <strong>de</strong> eerste plaats achten op het bootje, dat ze versiert, zoo is<br />
<strong>de</strong> politieke draad in mevrouw van Gogh's jongste werk van zulk een sterk getinte<br />
kleur, dat <strong>de</strong> gedachten van <strong>de</strong>n lezer zich hierdoor telkens laten aflei<strong>de</strong>n van <strong>de</strong><br />
letterkundige waar<strong>de</strong> van het boek.<br />
In 't kort is <strong>de</strong> inhoud <strong>de</strong>ze: Vermeer, werkman aan een fabriek, heeft als staker<br />
een <strong>de</strong>r werkwilligen een slag in 't gezicht gegeven, waar<strong>voor</strong> hem een jaar<br />
gevangenisstraf is opgelegd. Bij <strong>de</strong>n aanvang van 't verhaal zal hij over eenige<br />
maan<strong>de</strong>n vrij komen. Intusschen sloven zijn vrouw, een zwakke stumpert, en Henk,<br />
zijn oudste zoon, een aankomen<strong>de</strong> jongen, krachtiger van wil dan van lichaam, zich<br />
af om 't huishou<strong>de</strong>n - er zijn nog twee kleinere kin<strong>de</strong>ren - op <strong>de</strong> been te hou<strong>de</strong>n. De<br />
vrouw overpeinst: ‘dat Kees, haar goe<strong>de</strong> flinke vent in <strong>de</strong> kast was geraakt, dat<br />
nekte je. Hard vallen kon ze Kees er niet om: 'n klap in drift aan 'n kerel, waar hij <strong>de</strong><br />
pest aan had. En met <strong>de</strong> staking had<strong>de</strong>n ze gelijk gehad’.<br />
Als Vermeer uit <strong>de</strong> gevangenis komt, is zijn wrok tegen <strong>de</strong> maatschappij, tegen<br />
het kapitalisme gegroeid. Hij voelt zich volkomen in zijn recht, <strong>de</strong> straf als een<br />
onbillijkheid, en verzet zich heftig, als zijn vrouw en Henk willen beweren, dat <strong>de</strong><br />
klap aan <strong>de</strong>n ‘on<strong>de</strong>rkruiper’ in drift zou zijn toegebracht. Het werk-vin<strong>de</strong>n na het<br />
arrest gaat<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
56<br />
moeilijk. Hij treedt opnieuw toe als lid van <strong>de</strong> ‘partij’, krijgt na veel ploeteren een<br />
plaats op een sigarenfabriek, en colporteert 's Zaterdagsavonds met een<br />
revolutionnair blad.<br />
Na korten tijd dankt <strong>de</strong> fabriek wegens gebrek aan werk haar laatst aangekomen<br />
arbei<strong>de</strong>rs af, en begint <strong>de</strong> huiselijke nood opnieuw te drukken, spoedig te nijpen.<br />
‘Maar <strong>voor</strong> 't oogenblik <strong>de</strong>er<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze gedachte hem nog niet. Als elken Zaterdagavond<br />
voel<strong>de</strong> hij <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> van het loopen hier met het blad, dat mee moest helpen zijn<br />
kamera<strong>de</strong>n te wekken; telkens als hij een courant verkocht, schoot een naïeve<br />
vreug<strong>de</strong> in hem op, als over iets dat gewonnen was’.<br />
Jans, zijn vrouw, tobt haar maan<strong>de</strong>n van ellen<strong>de</strong> door om een ziekelijk, tot snellen<br />
on<strong>de</strong>rgang gedoemd kindje ter wereld te brengen, en Vermeer, kapot door <strong>de</strong><br />
armoe<strong>de</strong> in het gezin, dingt naar een baantje bij <strong>de</strong> gemeente als stratenmaker, dat<br />
hem gegund wordt uit meelij<strong>de</strong>n met Jans, die werkster is geweest bij <strong>de</strong> vrouw van<br />
<strong>de</strong>n notariswethou<strong>de</strong>r.<br />
‘En hebben ze nog wat... hê je niks ... motten beloven?’ aarzelend vroeg Jans.<br />
Nu schoot het bloed Vermeer naar <strong>de</strong>n kop, hij beet <strong>de</strong> tan<strong>de</strong>n op elkaar.<br />
‘Ik gaan uit <strong>de</strong> partij’, zei hij schor, tusschen zijn tan<strong>de</strong>n. ‘En ik heb beloofd, me<br />
sjakes te houwen, geen propaganda meer te maken’.<br />
Maar, als <strong>de</strong> oorlog komt en <strong>de</strong> mobilisatie en <strong>de</strong> onrust, die groeit tot angst, is<br />
Vermeer in één slag vergeten, wat hij beloofd heeft en wat zijn verplichtingen zijn<br />
als gezinsverzorger. Opgehitst, brieschend door uitingen van va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong> als<br />
een stier door <strong>de</strong>n roo<strong>de</strong>n doek, brult hij tegen <strong>de</strong> uit haar evenwicht geslinger<strong>de</strong><br />
volksmenigte: ‘Alle lan<strong>de</strong>n samen! Vechten als één man tegen het kapitalisme, het<br />
imperialisme! Je liegt, dat het onze plicht is te vechten <strong>voor</strong> onze meesters; laten<br />
wij vechten <strong>voor</strong> onze vrijheid van het proletariaat, het internationale proletariaat!’<br />
Mevrouw van Gogh is eerlijk, wanneer zij naast <strong>de</strong> aan fanatisme verwante<br />
gevoelens van Vermeer <strong>de</strong> schrijnen<strong>de</strong> gedachten en angsten schil<strong>de</strong>rt van Jans,<br />
die <strong>de</strong>n nood steeds hooger ziet klimmen en haar man verwijt, <strong>de</strong>zen vloedgolf van<br />
honger en leed over hen allen te hebben gebracht.<br />
Maar, ondanks <strong>de</strong> toewijding, waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> schrijfster <strong>de</strong>ze vrouwefiguur heeft<br />
geteekend en in haar een volkstype heeft gegeven, dat volkomen àf is, dringt zich<br />
veel sterker nog, en als 't ware beschermd door <strong>de</strong> sympathie van <strong>de</strong> auteur, <strong>de</strong><br />
persoonlijkheid van Vermeer op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond. En in hem het Communisme. Het<br />
boek is een pleidooi. Een pleidooi <strong>voor</strong> het Communisme, - <strong>de</strong> hooge toren, die<br />
steentje <strong>voor</strong> steentje moet wor<strong>de</strong>n opgebouwd. Mevrouw van Gogh moge<br />
meermalen blijk geven van <strong>de</strong>ernis met <strong>de</strong> arm e vrouw, haar lief<strong>de</strong> - dit gevoelen<br />
wij dui<strong>de</strong>lijk en doorloopend - gaat uit naar <strong>de</strong>n halsstarrigen proletariër, in wien <strong>de</strong><br />
oproerige <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n, éénmaal ontkiemd, zóó welig tieren, dat ze groeien tot<br />
hartstocht. Een hartstocht, die zich niet ontziet het eigen gezin in <strong>de</strong> mod<strong>de</strong>r te<br />
trappen als offer aan <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ale(!) gemeenschap <strong>de</strong>r toekomstige geslachten.<br />
In zijn oudsten jongen, in Henk, heeft Vermeer een vurigen aanhanger. Da<strong>de</strong>lijk<br />
reeds door allerlei kleine trekjes, en sterker uitgesproken op <strong>de</strong>n dag van Vermeer's<br />
thuiskomst uit <strong>de</strong> gevangenis, weten wij, dat in dit opgroeien<strong>de</strong> wezen <strong>de</strong> aard woelt<br />
van <strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r, dien hij aan <strong>de</strong>n eersten maaltijd verwelkomt met een bos vlamroo<strong>de</strong><br />
tulpen van eigen spaarpenningen gekocht. En in <strong>de</strong>n loop van het verhaal zien wij<br />
dit tweetal steeds nauwer één wor<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong>n geest.<br />
De ontwikkeling van dit proces is met vaardige hand beschreven, en volle<br />
waar<strong>de</strong>ering verdient Mevr. van Gogh <strong>voor</strong> <strong>de</strong> treffen<strong>de</strong>, warme wijze, waarop zij<br />
<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> tusschen ou<strong>de</strong>rs en kin<strong>de</strong>ren doet uitkomen.<br />
Als door het uitbreken van <strong>de</strong>n grooten oorlog en door <strong>de</strong> mobilisatie ook hier te<br />
lan<strong>de</strong> <strong>de</strong> gisting toeneemt en Henk wordt opgeroepen, staat hij in stram verzet. Met<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
een troepje gelijk<strong>de</strong>nken<strong>de</strong>n krijgt hij als dienstweigeraar provoost in een <strong>de</strong>r forten,<br />
en wanneer het bericht <strong>de</strong>r Russische revolutie, van opstandigheid ook in onze<br />
hoofdstad door een binnen gesmokkel<strong>de</strong> courant tot hen doordringt, wordt het<br />
hunkeren naar vrijheid, naar samenwerking met <strong>de</strong> roo<strong>de</strong> broe<strong>de</strong>rs hun te machtig.<br />
Het lot bepaalt, dat Henk en een an<strong>de</strong>re kameraad zullen ontvluchten. Met het<br />
gevolg, dat <strong>de</strong> toch al zwakke jongen, na door een schildwacht te zijn aangeroepen,<br />
een uur lang in <strong>de</strong>n kou<strong>de</strong>n winternacht zich schuil houdt in <strong>de</strong> gracht om het fort<br />
en zich een longontsteking op <strong>de</strong>n hals haalt, waaraan hij na eenige dagen bezwijkt.<br />
Dit tragisch gebeuren, dat <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r wondt tot in het diepst van haar hart,<br />
wordt bestraald door <strong>de</strong>n gloed <strong>de</strong>r i<strong>de</strong>eën, welke Vermeer en zijn jongen tot het<br />
ein<strong>de</strong> omhelzen. En waarin ten slotte <strong>de</strong> schrijfster ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r iets wil laten<br />
schemeren van het geluk, dat zij nog niet <strong>de</strong>elachtig is, maar dat haar man bezit en<br />
dat haar zoon heeft gekend tot zijn laatste uur. En allerminst wekt <strong>de</strong>ze slechts vaag<br />
aangedui<strong>de</strong> ontplooiïng in <strong>de</strong> arme geteister<strong>de</strong> vrouw onze verwon<strong>de</strong>ring, in<br />
aanmerking genomen, dat <strong>de</strong> revolutie, en alles wat hiertoe kan lei<strong>de</strong>n, in het bestaan<br />
van <strong>de</strong>ze menschen wordt verheven tot godsdienst, tot éénig houvast.<br />
In Vermeer schiet door <strong>de</strong>n dood van zijn kind <strong>de</strong> haat nòg feller omhoog. Zon<strong>de</strong>r<br />
zijn zelf-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
57<br />
beheersching te verliezen blijft hij on<strong>de</strong>r alle slagen <strong>de</strong> sterke figuur, <strong>de</strong> propagandist,<br />
door Mevr. van Gogh op een peil van onverwoestbaar vertrouwen en enthousiasme<br />
gehou<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> oogen gericht, vèr over <strong>de</strong> armzalige werkelijkheid van zijn eigen<br />
gezin op <strong>de</strong>n fantastischen heilstaat, dien hij meent, dat <strong>de</strong> wereld, - wel te verstaan:<br />
zijn wereld - zal veroveren, wanneer het gezag eenmaal ligt ontwricht en het<br />
kapitaal vernietigd. Waanzinnige <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n van onzen ontspoor<strong>de</strong>n tijd, die juist<br />
dáárom zoo aantrekkelijk zijn <strong>voor</strong> velen, omdat ze aan <strong>de</strong>n horizon van menig<br />
donker bestaan het licht <strong>de</strong>r valsche illusie doen flikkeren en <strong>de</strong>ngenen, die<br />
ontevre<strong>de</strong>n zijn, of zich verdrukt wanen, allen ootmoed, alle verantwoor<strong>de</strong>lijkheid,<br />
zelfs <strong>de</strong>n balk in eigen oog ontnemen. On<strong>de</strong>r een ethischen, i<strong>de</strong>ëelen schijn verschuilt<br />
zich het materieele doel, het hunkeren naar plaatsverschuiving en naar het bezit<br />
van‘das verfluchte Geld, das man nicht hat’,gelijkHeinehetuitdrukte.<br />
Mevrouw van Gogh heeft zich, blijkbaar met hart en ziel, in haar on<strong>de</strong>rwerp<br />
verplaatst, en <strong>de</strong> locale kleur en toon geen oogenblik losgelaten. In het teekenen<br />
van het verarm<strong>de</strong> gezin is zij beter geslaagd dan in <strong>de</strong> uitbeelding <strong>de</strong>r welvaren<strong>de</strong><br />
notarisfamilie, wanneer Henk een winterjas ca<strong>de</strong>au krijgt op een wijze, misschien<br />
juist zóó door <strong>de</strong> schrijfster gekozen om het gevoel van eigenwaar<strong>de</strong> van het<br />
volkskind scherper te omlijnen, terwijl - gelet op <strong>de</strong>n ten<strong>de</strong>ntieusen kant van het<br />
gansche boek, waarin meer<strong>de</strong>re contrasten van gelijken aard <strong>voor</strong>komen, - het mij<br />
toeschijnt, dat zij <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> z.g. ‘bezitten<strong>de</strong>’ klasse in een ongunstig daglicht heeft<br />
willen stellen.<br />
In het weergeven van het idioom uit arbei<strong>de</strong>rskringen heeft Mevr. van Gogh<br />
meermalen gelukkige vondsten en wendingen. Jammer, waar haar stijl beschrijvend<br />
is, dat zij nog steeds werkwoor<strong>de</strong>n smeedt naar eigen willekeur, als: ‘won<strong>de</strong>r<strong>de</strong>,<br />
grapte, vroolijkte, scherpte, kalm<strong>de</strong>, driftte’, enz. Onze rijke Hollandsche taal moet<br />
zich door <strong>de</strong>rgelijke geschenken terecht beleedigd achten.<br />
IDA HAAKMAN.<br />
Bomston, door Herman Salomonson. - (Amsterdam, Van Holkema &<br />
Warendorf).<br />
Bij <strong>de</strong> onrust, die als een heftig oorlogsgevolg nog steeds <strong>de</strong> wereld beroert, <strong>de</strong><br />
maatschappij ontwricht, <strong>de</strong>n enkeling uit zijn evenwicht brengt en zeer dui<strong>de</strong>lijk woelt<br />
in een boek als het hierboven genoem<strong>de</strong>, verbaast het ons, dat <strong>de</strong> schrijver, Herman<br />
Salomonson, in <strong>de</strong> eenigszins verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> meening verkeert als zou<strong>de</strong>n er nog<br />
menschen bestaan, die een zóó sterk vermogen tot luisteren bezitten, als hij ons<br />
wil <strong>voor</strong>spiegelen. Want, tot goed en grondig luisteren is bezonken aandacht een<br />
eerste vereischte, en l'art d'écouter behoort in het particuliere leven<br />
tegenwoordig tot <strong>de</strong> tamelijk verwaarloos<strong>de</strong> vakken, hetgeen - gelijk zooveel meer<br />
- niet pleit <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>uitgang onzer beschaving, wanneer men uitgaat van het<br />
standpunt, dat belangstellend luisteren een vrien<strong>de</strong>lijkheid is jegens <strong>de</strong>n spreker,<br />
die ons iets te zéggen heeft. Tien tegen één, dat <strong>de</strong> kernachtige re<strong>de</strong>naar <strong>de</strong>n<br />
beknopten vorm kiest, en geen wissel zal trekken op ons geduld.<br />
Wat <strong>voor</strong> het gesproken woord tot regel moest wor<strong>de</strong>n gesteld, geldt evenzeer<br />
<strong>voor</strong> het geschreven, al <strong>de</strong>nkt <strong>de</strong> heer Salomonson hier blijkbaar an<strong>de</strong>rs over.<br />
Zou hij misschien in zijn jongste boek een kleine wraakneming uitoefenen op <strong>de</strong>n<br />
onschuldigen lezer, nadat hij zelf het mikpunt is geweest van een tot in 't oneindige<br />
vertellen<strong>de</strong>n vriend, die op zijn beurt van 's avonds 8 tot 's morgens 9.40 (<strong>de</strong> schrijver<br />
geeft het nauwkeurig op!) heeft moeten luisteren naar een onbeken<strong>de</strong>n Zweed, een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
levend archief van familie-geheimen, intrigues, lief<strong>de</strong>s- en an<strong>de</strong>re histories van het<br />
geslacht Murat, uitgesponnen tot <strong>de</strong> afstammelingen in het jaar 1916? De opzet is<br />
zeer simpel: een wat ou<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> Haagsche luitenant, mopperend tegen zijn<br />
betrekking, ontmoet op een somberen Novembermiddag een vroegeren collega,<br />
die, uit <strong>de</strong>n dienst gegaan, in een Rotterdamsche houtfirma is opgenomen, en hierin<br />
zijn levensvreug<strong>de</strong> heeft gevon<strong>de</strong>n. De Bruin, <strong>de</strong> ontevre<strong>de</strong>n militair, wordt door<br />
Beyns, <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>spoedigen burger, meegetroond naar diens pension, waar zij te<br />
zamen zullen eten. Het begin, gelijk ik reeds zei<strong>de</strong>, is zeldzaam eenvoudig, - maar<br />
van een gecamoufleer<strong>de</strong>n eenvoud. Want nadat <strong>de</strong> luitenant volkomen argeloos<br />
eenige paperassen en boeken in <strong>de</strong> pension-kamer heeft aangeraakt, groeit <strong>de</strong>ze<br />
schijnbaar nietige daad tot zulk een onbegrens<strong>de</strong> consequentie, dat wij, <strong>voor</strong>tlezen<strong>de</strong>,<br />
moesten <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong> film, waarin een kleine waterkraan, die niet bijtijds wordt<br />
dicht gedraaid, een niet meer te stuiten overstrooming kan veroorzaken. Beyns,<br />
hevig verschrikt bij 't hooren van een Italiaanschen vrouwenaam, uitgesproken door<br />
zijn niets vermoe<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n vriend, (had <strong>de</strong>ze zich maar niet bemoeid met an<strong>de</strong>rmans<br />
boeken en couranten!) gaat vertellen, 's avonds, 's nachts, - er is geen stelpen aan,<br />
het verhaal, dat hij in <strong>de</strong>n Zweedschen nachttrein heeft gehoord, en dat hem helaas!<br />
zóó heeft geboeid, dat hij 't opnieuw moet mee<strong>de</strong>elen. De geschie<strong>de</strong>nis zou<br />
misschien nòg niet ten ein<strong>de</strong> zijn, wanneer - volgens rapport van <strong>de</strong>n schrijver - er<br />
niet een har<strong>de</strong> ruk aan <strong>de</strong> huisbel ware geweest.<br />
‘De pendule tingel<strong>de</strong> zeven maal.<br />
‘Verdomd’... zei ik met een zenuwachtig lachje,...<br />
‘het is <strong>de</strong> bakker al’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
58<br />
Ik is in dit geval <strong>de</strong> dociel luisteren<strong>de</strong> vriend, die zijn aandacht heeft moeten schenken<br />
van <strong>de</strong>n vroegen avond tot <strong>de</strong>n vroegen morgen, en van wien het, na zulk een<br />
moor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> inspanning, nog als een beleefdheid kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt, dat hij<br />
slechts met een nerveus lachje en een min<strong>de</strong>r parlementair woord <strong>de</strong>n nieuwen<br />
dag begroet, ofschoon <strong>de</strong>ze tegenwoordig niet meer begint met <strong>de</strong> komst van <strong>de</strong>n<br />
bakker.<br />
De heer Salomonson spreekt een paar maal het oor<strong>de</strong>el uit, dat het verhaal gelijkt<br />
op een serie Japansche doosjes. ‘Telkens zit er weer een an<strong>de</strong>r in ... maar gelukkig<br />
wor<strong>de</strong>n ze aldoor kleiner.... Er komt tenslotte wel een eind aan’. Zij, die gelooven,<br />
haasten niet. Al willen wij aannemen, dat in het brein van <strong>de</strong>n schrijver <strong>de</strong> doosjes<br />
elkaar in juiste or<strong>de</strong> opvolgen, wij zijn overtuigd, dat menig lezer moeite zal hebben<br />
ze in elkan<strong>de</strong>r te doen passen, en zich weinig bevredigd zal gevoelen over het<br />
resultaat van <strong>de</strong>n tijdrooven<strong>de</strong>n arbeid.<br />
Belangrijk kan men <strong>de</strong>n inhoud bezwaarlijk noemen. Daarbij <strong>de</strong> vorm, die herinnert<br />
aan het kin<strong>de</strong>rversje:<br />
Somebody told me,<br />
That someone else said,<br />
That so and so told him,<br />
You won 't tell, what I said?<br />
werkt tegen. Het boek is te vol, het rammelt van feiten, namen en gebeurtenissen,<br />
- en <strong>de</strong> titel, die klinkt als een forsche slag op <strong>de</strong> groote trom, staat in zóó troebel<br />
contact met het verhaal en al zijn bijkomstighe<strong>de</strong>n, dat wij ons afvragen: had<br />
Bombast of Bombarie niet even goed kunnen dienen?<br />
IDA HAAKMAN.<br />
‘Het schoone raadsel: vrouw’, door Jeanne Reyneke van Stuwe. -<br />
(Uitgave van L.J. Veen, Amsterdam, zon<strong>de</strong>r jaartal).<br />
Wil<strong>de</strong> men het oor<strong>de</strong>el over <strong>de</strong> werken van Jeanne Reyneke van Stuwe in<br />
telegramstijl samenvatten, dan zou 't ongeveer zoo moeten lui<strong>de</strong>n: Handig van<br />
compositie, vlotte stijl, zaakkundig juist, psychologisch soms zéér raak, altijd<br />
on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd, bij wijlen boeiend, nergens ontroerend, overal oppervlakkig, eenzijdig<br />
in veelzijdigheid, mondain, vaak frivool, nooit onze<strong>de</strong>lijk, niet hyper-romantisch en<br />
toch met wel leuke vondsten en situaties; boeken, die verslon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n en lezers<br />
bij duizen<strong>de</strong>n tellen; boeken die niet genoten wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> fijnproevers; boeken,<br />
vaak virtuoos geschreven en toch geen litteratuur.<br />
Ook dit boek is er weer een van <strong>de</strong> vele; zal zijn lezerskring vin<strong>de</strong>n; zal altijd ‘uit’<br />
zijn in <strong>de</strong> leesbibliotheken; en toch zal ook dit boek <strong>de</strong> duur <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n niet doorstaan.<br />
Onze nazaten van over hon<strong>de</strong>rd jaren zullen Jeanne Reyneke van Stuwe plaatsen<br />
op één rij met Ouida, Corelli, Barclay, Werner, Marlitt, Gyp, George Ohnet, enz.<br />
enz.... Toch is dat heel jammer, want nog altijd ben ik van oor<strong>de</strong>el, dat <strong>de</strong>ze schrijfster<br />
veel meer kàn dan zij geeft, en dat het haar maar alleen aan tijd, aan rustige<br />
concentratie ontbreekt, om - - litteratuur te schrijven.<br />
Deze twee<strong>de</strong>elige roman is van een grenzenlooze oppervlakkigheid, en zelfs niet<br />
eens spannend; want als wij Thea en Duco tegenover elkaar zien staan in hun<br />
eerste conflict en wij haar schijnbaar zien overwinnen, weten wij reeds van te<br />
voren dat hij <strong>de</strong> sterkste is en dat <strong>de</strong> eindoverwinning aan hem zal zijn. Het virtuose<br />
van <strong>de</strong> schrijfster toont zich <strong>voor</strong>al hierin, dat zij ons langs allerlei doolhofjes naar<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
't eindpunt weet te brengen. Oppervlakkig is <strong>de</strong> auteur in <strong>de</strong> wijze, waarop ze ditmaal<br />
haar on<strong>de</strong>rwerp heeft bekeken, iets wat we niet van haar gewend zijn, want meestal<br />
heeft zij zich vrijwel voldoen<strong>de</strong> op <strong>de</strong> hoogte gesteld van 'tgeen zij wil behan<strong>de</strong>len.<br />
O zeker, <strong>de</strong> Wassenaarsche omgeving, <strong>de</strong> festijnen gegeven door <strong>de</strong> upper ten<br />
(indien tenminste in <strong>de</strong> laatste zes jaren nog op <strong>de</strong>ze wijze een verfijn<strong>de</strong> luxe wordt<br />
tentoongespreid door die kringen; wat ik betwijfel), Thea's danskunst, die mij echter<br />
veelal zéér onnatuurlijk aan<strong>de</strong>ed, en me er meer scheen ‘bijgehaald’ om 't effekt te<br />
verhoogen, dat alles is heel juist en à point behan<strong>de</strong>ld, maar het on<strong>de</strong>rwerp zelf:<br />
‘het schoone raadsel: Vrouw’!?... De titel schijnt me verkeerd en had niet moeten<br />
lui<strong>de</strong>n het, doch één raadsel. Want Jeanne R.v. Stuwe geeft hier niet <strong>de</strong> vrouw,<br />
niet <strong>de</strong> oplossing van het raadsel, dat vrouw heet, doch zij teekent van dit<br />
veelomvattend raadsel slechts een zeer specialen kant: nl. <strong>de</strong>n mondainen. En <strong>de</strong><br />
schrijfster zal toch wel willen toegeven, dat er aan het vrouwelijk raadsel nog vele<br />
en vele kanten te belichten zijn, die zij geheel in 't donker liet. Ze teeken<strong>de</strong> allen<br />
één soort, en zoodoen<strong>de</strong> is <strong>de</strong> titel fout, want zij geeft <strong>de</strong> illusie van een veel bree<strong>de</strong>r<br />
plan.<br />
Voor mij is een titel <strong>de</strong> synthese van 't boek; waartoe an<strong>de</strong>rs een titel? En <strong>de</strong>ze<br />
gaf ons uitzicht op zulk een heerlijk gegeven. Want hoevele en velerlei raadselen<br />
zijn er niet, die vrouw heeten; ja ik vind zelfs <strong>de</strong> mondaine, frivole vrouw, in wie<br />
alleen het instinct van 't oerdier - zich te ver<strong>de</strong>digen tegen <strong>de</strong>n sterkeren man - leeft,<br />
niet eens bizon<strong>de</strong>r interessant.<br />
Waar <strong>de</strong> auteur Thea beschrijft in haar dans, schiet zij in visionaire beelding ten<br />
eenenmale te kort. Zij moet in ‘<strong>de</strong> Jordaan I’ het dansen van Mooie Karel er maar<br />
eens op nalezen. Déze vrouw lééft niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lezer; met <strong>de</strong> Jordaners dans je<br />
mee.<br />
Neen, dit boek bracht me een teleurstelling, te<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
grooter, omdat ik van <strong>de</strong> auteur toch altijd nog <strong>de</strong> verwachting heb van een<br />
waarachtig kunstwerk.<br />
EGB. C.V.D. MANDELE.<br />
59<br />
Walmen<strong>de</strong> lampen, door Johan <strong>de</strong> Meester. - (Uitg. van J.M. Meulenhoff.<br />
A'dam, 19<strong>20</strong>).<br />
Er waart door <strong>de</strong>n geest van eenige schrijvers een verzet tegen opgedrongen<br />
huwelijksplicht en wat daarvan op sociaal gebied het gevolg is.<br />
Mén durft het on<strong>de</strong>rwerp: ongehuw<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r, <strong>voor</strong> te stellen als... iets mogelijks,<br />
... zelfs on<strong>de</strong>r bepaal<strong>de</strong> <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>n: aanneemlijk. Nog wel heel be<strong>de</strong>esd en toch<br />
<strong>voor</strong>al zóó, dat het niet kwetsend is <strong>voor</strong> onze moraal; dat er toch tusschen <strong>de</strong> regels<br />
een zekere terughou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> be<strong>de</strong>esdheid mag waargenomen wor<strong>de</strong>n; want, ja... het<br />
is een ‘zon<strong>de</strong>’ in onze ‘<strong>de</strong>ftige’ maatschappij.<br />
En <strong>de</strong> oorzaak van wat ‘men’ durft zal wel te zoeken zijn in <strong>de</strong> niet te vermij<strong>de</strong>n<br />
evolutie in <strong>de</strong> sociale gedachtensfeer.<br />
De eene tak van wetenschap geeft dikwijls aan een an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>n stoot. Dan volgt<br />
een bericht, een on<strong>de</strong>rzoek, een statistiek, die <strong>de</strong> aandacht trekken, en <strong>de</strong><br />
ontwikkel<strong>de</strong> klasse van een volk gaat <strong>de</strong>nken. Uit het <strong>de</strong>nken wordt gedachte<br />
geboren. ‘Is dát nu zóó mooi!... Is dan dát, hetwelk <strong>voor</strong> zoo slecht geldt, niet<br />
hon<strong>de</strong>rdmaal mooier, reiner; niet een duizendmaal betere waarborg tot verkrijging<br />
en behoud van een gezon<strong>de</strong>n stam?’<br />
De dichter, schrijver, gaat óp in dat algemeene <strong>de</strong>nken, en, wekt het proces in<br />
hem <strong>de</strong> reactie: maar hoe dán... dan zal zijn rustelooze geest een uitweg zoeken.<br />
Hij zal nog maar een ‘padvin<strong>de</strong>r’ zijn, maar... hem kunnen <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> scharen volgen.<br />
Het boek, dat Johan <strong>de</strong> Meester ons aanbiedt, is één van die<br />
‘padvin<strong>de</strong>rs’-<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n.<br />
We vin<strong>de</strong>n het wat vervelend, omdat we met onze gedachten ver<strong>de</strong>r durven en<br />
soms <strong>de</strong> aarzelen<strong>de</strong> verborgenhe<strong>de</strong>n ons irriteeren. Maar het is ook niet <strong>voor</strong> ons<br />
bestemd; er zijn er veel, die langzaam-aan tot logischer <strong>de</strong>nken gebracht kunnen<br />
wor<strong>de</strong>n. En was <strong>de</strong> literator niet steeds <strong>de</strong> volkslei<strong>de</strong>r? Bewust of onbewust?<br />
JEANNE VEEN.<br />
Der <strong>de</strong>ernen praal en val, door Honoré <strong>de</strong> Balzac. Vertaald door dr. W.<br />
van Ravesteijn. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij.<br />
19<strong>20</strong>).<br />
Wij vereeren Dostojewsky.<br />
De onfeilbare teekenen <strong>de</strong>zer - bijwijlen extatische - vereering, schijnbaar zoo<br />
vreemd aan <strong>de</strong>n geestelijk-oververzadig<strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen mensch, vin<strong>de</strong>n wij in talrijke<br />
essays min of meer ge<strong>de</strong>tailleerd bijeen, - over <strong>de</strong> positieve zij<strong>de</strong> van Dostojewsky's<br />
kunstenaarschap dient echter het eerste woord nog gezegd.<br />
An<strong>de</strong>rs Balzac: men leze het opstel dat Querido hem wijd<strong>de</strong> in ‘Geschreven<br />
Portretten’. Doch het is <strong>de</strong> vraag of het werk van Balzac nog eens het stadium <strong>de</strong>r<br />
publieke vereering doormaken zal. Men leest hem. Dat is wellicht voldoen<strong>de</strong>.<br />
Ik zou niet willen beweren dat men Dostojewsky niet leest, maar <strong>de</strong> vereering<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
welke <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen naar buiten blijkt (dit conserveert <strong>de</strong> historicus!) heeft be<strong>de</strong>nkelijk<br />
veel van nostalgie, hetgeen in <strong>de</strong> litteratuur - daar niet alleen - een gevaarlijk<br />
ziekte-verschijnsel is.<br />
Balzac leest men nòg - zelfs in origineel - maar: om <strong>de</strong> intrigue, Balzac is bijna<br />
amusements-lectuur (‘<strong>de</strong> taaie eindjes’ slaat men over).<br />
Het is jammer dat men zich niet verheugen kan over een <strong>de</strong>rgelijke populariteit;<br />
<strong>de</strong> vereering <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n meester ontbreekt.<br />
Men on<strong>de</strong>rgaat (misschien) <strong>de</strong> bekoringen zijner romans ‘als stemmingen’, men<br />
aanvaardt ze niet ‘als architectuur’.<br />
Balzac was meer dan <strong>de</strong> schepper van menschen, hij was <strong>de</strong> schepper van<br />
een tijd.<br />
Dat wil zeggen: hij was niet in <strong>de</strong> eerste plaats realist. De psychologische metho<strong>de</strong>,<br />
die het naturalisme later hanteer<strong>de</strong> als <strong>de</strong> eenig-bruikbare <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n romancier, had<br />
<strong>voor</strong> Balzac niet meer beteekenis dan dat zij was het noodzakelijk apriori <strong>voor</strong> elk<br />
litterair werk: <strong>de</strong> in het verhaal (aldus beschouwt hij <strong>de</strong>n roman) optre<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
personen moeten leven d.i. een bepaalbare ‘ziel’ hebben. De zoo getrouw mogelijke<br />
weergave <strong>de</strong>r werkelijkheid, - hiervan het postulaat - die nog steeds door zeer velen<br />
gesteld wordt als eerste en eenige maatstaf ter beoor<strong>de</strong>eling van schil<strong>de</strong>rij en roman,<br />
(waarbovenuit natuurlijk ie<strong>de</strong>r kunstwerk gaan moet, wil het iets met kunst te maken<br />
hebben), was hem nog niet, gelijk het oeuvre van Zola, het vlijmscherp wapen tegen<br />
een versuiker<strong>de</strong> romantiek.<br />
Balzac was schepper van een tijd: even aangrijpend als in <strong>de</strong> symphonieën van<br />
Mahler culmineert in zijn werk een cultuurmoment en ... gaat on<strong>de</strong>r. De ontzaggelijke<br />
strijd tegen niet-te-herroepen menschelijk lot, gelijk zich dat èn aan <strong>de</strong>n mensch èn<br />
aan zijn culturen voltrekt: ontstaan - wor<strong>de</strong>n - vergaan. Indien men dit groot noemen<br />
wil, is Balzac grooter dat Zola, grooter ook dan Flaubert 1) , doch - en hiervan dient<br />
men goed doordrongen te zijn - dit oor<strong>de</strong>el berust uitsluitend op <strong>de</strong> wankelbare<br />
praemisse eener analogie tusschen <strong>de</strong>n tijd van nu en<br />
1) In zeker opzicht: Madame Bovary en l'Education sentimentale komen bij <strong>de</strong>ze vergelijking<br />
alleen ter sprake.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
60<br />
van toen, en beöogt slechts rekenschap af te leggen van <strong>de</strong> waarschijnlijkheid dat<br />
<strong>de</strong> oppervlakkige populariteit van Balzac's werk verkeeren zal in een weer<br />
aandachtige lectuur. Misschien dat er onze eigen letterkun<strong>de</strong> wel bij varen zou. Het<br />
wordt tijd dat wij ons bezinnen op hetgeen <strong>de</strong> grootsten <strong>de</strong>r eeuwen ons gaven. De<br />
richting waarin <strong>de</strong> publieke smaak zich tegenwoordig ten onzent beweegt, maakt<br />
dit zeker niet overbodig. Er zijn wellicht eenige bezwaren die het lezen van Balzac,<br />
an<strong>de</strong>rs dan om ‘het verhaal’, bemoeilijken... maar wat geeft het, dat wij ons ‘een<br />
roman’ an<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>nken? dat wij onverbid<strong>de</strong>lijke werkelijkheid (sic!) eischen zon<strong>de</strong>r<br />
tusschen-text-beschouwingen van <strong>de</strong>n schrijver? Wij hebben aan dien schijn zooveel<br />
geöfferd.<br />
Waarlijk, men behoeft geen litterair-historische studiën gemaakt te hebben om<br />
Balzac ‘nog’ voluit te genieten; eer<strong>de</strong>r Chateaubriand, en dat zegt wat in <strong>de</strong>zen<br />
apostolischen tijd!<br />
Zelfs ‘<strong>de</strong> taaie eindjes’: <strong>de</strong> uitweidingen over toestan<strong>de</strong>n welke toen question<br />
brûlante waren als b.v. <strong>de</strong> ze<strong>de</strong>lijke verbetering <strong>de</strong>r gevangenen, <strong>de</strong> beschrijvingen<br />
van het Parijsche stadskarakter, van sommige rechtsinstituten en hun historischen<br />
ontwikkelingsgang, laten zich zeer wel lezen, ook door <strong>de</strong>n weinig op zoodanige<br />
abstracties ingestel<strong>de</strong>n lezer.<br />
Men leest Balzac nòg, om <strong>de</strong> intrigue. Laten wij hopen dat het niet lang meer<br />
duren zal. Wij hebben ‘Ivans’, geloof me, hij is spannen<strong>de</strong>r, actueeler.<br />
Het wordt tijd dat wij ons bezinnen op hetgeen <strong>de</strong> grootsten <strong>de</strong>r eeuwen ons<br />
gaven, niet alleen om ons litterair on<strong>de</strong>rscheidings-vermogen te ontwikkelen, ook:<br />
vóordat wij ver<strong>de</strong>r zien ... en vertwijfelen. Want het is een fout van velen onzer dat<br />
zij met het laatste beginnen. Beter trekken zij zich op hun stille kamers terug. Het<br />
dient immers nergens toe <strong>de</strong> impotentie uit te schreeuwen van onzen tijd. Laten <strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong>ste gele<strong>de</strong>ren hun werk doen. Voor hen die aan ‘<strong>de</strong> toekomst’ twijfelen ligt <strong>de</strong><br />
negentien<strong>de</strong> eeuw gereed: Prof. Krämer heeft <strong>de</strong> stof niet uitgeput.<br />
Dr. van Ravesteyn gaf een <strong>voor</strong>treffelijke vertaling; hier en daar zijn inzinkingen,<br />
maar zij staan in geen verhouding tot <strong>de</strong> vele moeilijkhe<strong>de</strong>n, die het Balzac-vertalen<br />
oplevert.<br />
ROEL HOUWINK.<br />
Levensraadselen, door Anna Spoor-<strong>de</strong> Savornin Lohman. - (Uitgave<br />
D.A. Daamen, <strong>Den</strong> Haag, 19<strong>20</strong>).<br />
Een gebeurtenis <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n heer Daamen: een boek van Mevr. <strong>de</strong> Wed. Spoor, geb.<br />
<strong>de</strong> Savornin Lohman bij hem, <strong>de</strong>n uitgever van orthodox-Christelijke lectuur,<br />
verschenen! Een gebeurtenis ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schrijfster, blijkens het Woord Vooraf dat<br />
luidt als volgt: ‘Toen ik bij mijn huwelijk <strong>de</strong> pen neerlei, dacht en wenschte ik dat<br />
<strong>voor</strong>goed te zullen doen. Indien ik nu, als weduwe, haar weêr heb opgenomen, is<br />
dit noch uit kunstdrang, noch uit zucht opnieuw op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond te tre<strong>de</strong>n.<br />
Integen<strong>de</strong>el, omstandighe<strong>de</strong>n geheel buiten mijn willen en wenschen hebben geleid<br />
tot dit boek. Want, wij wor<strong>de</strong>n geleid, - waarheen wij zelf niet willen dikwijls. En wat<br />
tòch <strong>voor</strong> ons het beste is. Dit is mijn vaste levensovertuiging en geloof gewor<strong>de</strong>n,<br />
door een weg van véél geluk en van véél leed.<br />
Ik heb daarin het antwoord gevon<strong>de</strong>n op het “Vragensmoe<strong>de</strong>” van weleer: God<br />
heeft ons allen lief, zon<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rscheid, en laat ons daarom nooit los. Waar ik <strong>de</strong><br />
lief<strong>de</strong> Gods heb gezien, zie ik thans ook in ie<strong>de</strong>r me<strong>de</strong>mensch een kind van Hem<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
en dit sluit dus vanzelf in, hoe mij elk hard oor<strong>de</strong>el en elke persoonlijke spotternij,<br />
die ik vroeger heb neergeschreven, thans zeer innig leed doet. Ie<strong>de</strong>reen aan wien<br />
ik mij in dit opzicht iets heb te verwijten, bied ik hierme<strong>de</strong> mijn oprechte betuiging<br />
van spijt aan’.<br />
Dit is een nobele schuldbelij<strong>de</strong>nis, al zal zij menigeen won<strong>de</strong>rlijk aandoen als<br />
<strong>voor</strong>woord van een roman. Een roman, een werk <strong>de</strong>r verbeelding, pleegt toch niet<br />
gebouwd te wor<strong>de</strong>n met een <strong>voor</strong>portaaltje van zeer persoonlijke peccavi's. Maar<br />
- wie <strong>de</strong> vroegere werken van <strong>de</strong> toenmalige Freule Lohman kent, verstaat dit Woord<br />
Vooraf maar al te goed. Helaas, dat een onlangs overle<strong>de</strong>n Staatsman, wiens<br />
politieke manoeuvres in bedoel<strong>de</strong> geschriften uitsluitend een ‘hard oor<strong>de</strong>el’ mochten<br />
erlangen, het ‘peccavi’ niet mocht beleven. Hoewel - ik ben er niet geheel zeker<br />
van, dat <strong>de</strong> ‘betuiging van spijt’ (zie boven) hem geldt. Immers, <strong>de</strong> eenige<br />
anti-revolutionaire politicus die in ‘Levensraadselen’ een rol speelt, is een kwibus<br />
van walgelijke hypocrisie. En zijn schoonpapa, een petroleum-aristocraat, die zijn<br />
in Indië verworven schatten op ‘Zorgvliet’ (we zijn in <strong>Den</strong> Haag) heel mondain met<br />
<strong>de</strong> zijnen geniet, is er een van dat soort, <strong>voor</strong> hetwelk een anti-revolutionaire<br />
echt-a<strong>de</strong>llijke schoonzoon wel een vroom woordje waard is - op zijn pas dan.<br />
Maar - ‘Levensraadselen’ geeft in zijn hoofdfiguren orthodox-Christelijke,<br />
eerlijk-vrome zielen, waarvan er <strong>voor</strong>al éen, Dora, dochter van een weduwe, die<br />
een pension houdt, met bijzon<strong>de</strong>re <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> werd gebeeld. Dat figuurtje van<br />
huissloof, die zich geeft in zelfopofferen<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> haar zusjes en broer, leeft<br />
het allermeest in dit als letterkundig product luchtig getimmerte van zeer<br />
onevenwichtig-groven stijl. De moe<strong>de</strong>r zelf is van een schimachtige onbenulligheid,<br />
zoodat<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
61<br />
aan 't slot <strong>de</strong>r ‘Levensraadselen’ haar twee<strong>de</strong> dochter, Alice, een luchtig flirt-juffie,<br />
haar verwijten kan, zelf <strong>de</strong> oorzaak te zijn van het mislukte leven van Henk, <strong>de</strong>n<br />
eenigen zoon, tevens een soort verloren zoon.<br />
Het boek leeft dàar, waar <strong>de</strong> schrijfster 't haar beken<strong>de</strong> Haagsche mondain geflirt<br />
en gefuif weergeeft; 't leeft dàar, waar Dora zich, ondanks haar vroomheid, een<br />
heftige lief<strong>de</strong> bewust wordt <strong>voor</strong> een pensiongast, een braaf man, die echter<br />
ongeloovig en van verdacht verle<strong>de</strong>n is. De lezer verwacht zoo iets als een conflict<br />
tusschen <strong>de</strong> orthodox-vrome vrouw en <strong>de</strong>n op religieus gebied nonchalanten man.<br />
Echter, <strong>de</strong> dood treedt nog al eens onverwacht op in dit boek vol ‘Levensraadselen’:<br />
twee keer opdat we zou<strong>de</strong>n zien hoe een ‘geloovige’ sterft, <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> maal -. Maar<br />
hier kom ik aan het erbarmelijk slot van <strong>de</strong>n roman. De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> maal dient het sterfbed,<br />
opdat Anna Spoor-geb. <strong>de</strong> Savornin Lohman een nieuw hoofdstuk aan <strong>de</strong><br />
orthodox-Christelijke theologie zou kunnen toevoegen. Daar hooren wij <strong>de</strong>n<br />
hartverscheuren<strong>de</strong>n wanklank van een gesprek op een pas gesloten graf - over het<br />
al of niet verdoemd zijn van <strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>ne - een dialoog tusschen <strong>de</strong> weduwe en<br />
haar schoonmoe<strong>de</strong>r, als geraffineer<strong>de</strong> blauwkousen-zon<strong>de</strong>r-gevoel.<br />
In ‘Vragensmoe<strong>de</strong>’ heeft Freule Lohman <strong>de</strong>n hemel bestormd met haar klachten,<br />
in ‘Levensraadselen’ is zij <strong>de</strong>n hemel willen binnendringen, gewapend met een paar<br />
Bijbelteksten - ie<strong>de</strong>re ketter heeft zijn letter - om het ‘jenseits’ zijn geheimenissen<br />
te ontscheuren, die door veelvuldige an<strong>de</strong>re Bijbelteksten <strong>de</strong> schrijfster hebben<br />
gekweld. Deze schrijfster verloochent ook hier niet haar geforceerd-opdringerig<br />
karakter, dat re<strong>de</strong>neerwoe<strong>de</strong> verwart met - kunst. Een kunstenaar past <strong>de</strong>emoed<br />
tegenover het leven, door hem uit te beel<strong>de</strong>n, opdat hij het ontvange als een<br />
bevruchten<strong>de</strong> begenadiging. En <strong>de</strong>n waarachtig-vrome past <strong>de</strong>emoed tegenover<br />
<strong>de</strong> vele levensproblemen, die hij, al vermoedt hij wellicht een oplossing in momenten<br />
van klare meditatie, gaarne met een onverklaarbare rest laat - in <strong>de</strong> stilte <strong>de</strong>r<br />
eeuwigheid. - Het woord <strong>voor</strong>af meld<strong>de</strong> ons: God heeft ons allen lief, zon<strong>de</strong>r<br />
on<strong>de</strong>rscheid. Deze theologische ten<strong>de</strong>nz <strong>de</strong>ed dit boek als roman mislukken.<br />
A. WAPENAAR.<br />
Lichten<strong>de</strong> verten, door Nelly Has. - (Uitgave Drukkerij Jacob van<br />
Campen, Amsterdam z.j.).<br />
Het lokken<strong>de</strong> leven, door A. Juriaan Zoetmul<strong>de</strong>r. - (Uitgave van Paul<br />
Brand te Bussum).<br />
Ziehier twee ‘vrome’ boeken, boeken met een strekking, zon<strong>de</strong>r dat zij daarom tot<br />
ten<strong>de</strong>nzromans te rekenen zijn. Het laatstgenoem<strong>de</strong> boek is van een Katholiek, het<br />
eerste van een overtuig<strong>de</strong> Calviniste, en ofschoon <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwerpen in <strong>de</strong>ze romans<br />
behan<strong>de</strong>ld, ver uiteenloopen, ofschoon <strong>de</strong> conflicten uit gansch verschillen<strong>de</strong><br />
omstandighe<strong>de</strong>n wer<strong>de</strong>n geboren, hebben ze toch bei<strong>de</strong>n dit gemeen, dat <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
hoofdpersonen in het boek <strong>de</strong> bevrijding pas dàn komt, wanneer ze terugkeeren tot<br />
het geloof, wanneer ze komen tot het besef van eigen kleinheid, wanneer ze hun<br />
leven leggen in <strong>de</strong> hand van God.<br />
Het boek van Jurriaan Zoetmul<strong>de</strong>r eindigt:<br />
‘En in kin<strong>de</strong>rlijk, ootmoedig vertrouwen zou hij <strong>de</strong>n weg gaan, dien God hem<br />
openbaren zou’.<br />
Dat van Nelly Has aldus:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
‘Ik wil <strong>de</strong> plichten, die <strong>de</strong> Heere mij opleg<strong>de</strong>... met lief<strong>de</strong> vervullen en niet omkijken<br />
naar wat <strong>voor</strong> mij onbereikbaar was, maar <strong>voor</strong>uit, het licht tegemoet’.<br />
Dit boekje is een eersteling, een ‘coup d'essai’, die nog wel geen ‘coup <strong>de</strong> maître’<br />
is, maar die niettemin een belofte inhoudt. De groote verdienste er van is, dat het<br />
zoo zuiver is gevoeld en zoo eenvoudig is geschreven, zon<strong>de</strong>r eenige pretentie, en<br />
daarom juist klinkt er een hel<strong>de</strong>re, zuivere toon doorheen. Het on<strong>de</strong>rwerp is niet<br />
nieuw en zeer alledaagsch, en zelfs ook niet op nieuwe wijze door <strong>de</strong> schrijfster<br />
belicht; maar er zijn in dit boekje enkele doorvoel<strong>de</strong> en doorleef<strong>de</strong> momenten, die<br />
ontroeren. Wil<strong>de</strong> An, het meisje met het teere hart maar <strong>de</strong>n ruwen buitenkant, staat<br />
levend <strong>voor</strong> ons, en het mooiste hoofdstuk uit het boek is dat, waarin <strong>de</strong> ontluiken<strong>de</strong><br />
lief<strong>de</strong> beschreven wordt van An <strong>voor</strong> Fred, met hare verwarren<strong>de</strong> gevoelens,<br />
waarme<strong>de</strong> ze zelf geen weg weet; <strong>de</strong> vlaagjes van jaloezie op haar vriendinnetjes,<br />
haar goed willen zijn om hem, 't is alles zoo sober en toch zoo gevoelig gezegd, dat<br />
<strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n in hun diepen eenvoud boeien. Toch is 't nog geen sterk boek, want<br />
<strong>de</strong> auteur maakt ons het conflikt, waarom An Rietveld het huis haars va<strong>de</strong>rs verlaten<br />
moet, niet wáár genoeg om het zon<strong>de</strong>r meer te kunnen aanvaar<strong>de</strong>n. We hooren<br />
wel altijd zeggen dat <strong>de</strong> huishoudster van An's va<strong>de</strong>r een nare, eerzuchtige vrouw<br />
is, zon<strong>de</strong>r eenige werkelijke lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> 't moeilijke, moe<strong>de</strong>rlooze kind, maar we<br />
wonen geen enkel hooggaan<strong>de</strong>n strijd of diepgaand conflict bij. Juffrouw Evers staat<br />
veel te vaag <strong>voor</strong> ons, ze is niet scherp omlijnd. De auteur heeft An met <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong><br />
geteekend, doch om háár alle an<strong>de</strong>re personen uit 't boek een beetje te kort gedaan,<br />
een veel <strong>voor</strong>komen<strong>de</strong> fout echter bij beginnen<strong>de</strong> auteurs. Het zou me niets<br />
verwon<strong>de</strong>ren, als <strong>de</strong>ze schrijfster maar was gaan schrijven zooals haar gemoed het<br />
haar ingaf, zon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>af gemaakt schema; vandaar <strong>de</strong> on-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
62<br />
regelmatige behan<strong>de</strong>ling van hare twee<strong>de</strong>plans personen.<br />
Waarom Nelly Has altijd spreekt van <strong>de</strong>n Heere als zij God bedoelt, ook in <strong>de</strong>n<br />
eersten naamval, is me niet recht dui<strong>de</strong>lijk. Moet die stomme e iets plechtigs<br />
verbeel<strong>de</strong>n? Maar ik vind 't al heel weinig plechtig dáár waar het phonetisch zoo<br />
leelijk klinkt. Wij spreken in <strong>de</strong>n 1 en naamval toch ook niet van Go<strong>de</strong> ...<br />
Als An door al 't doorle<strong>de</strong>n leed van hare onbeantwoor<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> voelt dat ze -<br />
alleen in 't duister van haar ongeloof rondtastend - geen houvast meer heeft, en<br />
<strong>de</strong>n drang in zich gewaar wordt tot God terug te keeren, gaat het on<strong>de</strong>rwerp <strong>de</strong><br />
schrijfster een beetje boven haar macht; want wanneer <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r van Bep's<br />
vriendinnetje vertrouwelijk met An spreekt en haar overtuigt dat ze er niet komt als<br />
ze niet bid<strong>de</strong>n kan; als mevrouw zegt dat ze mèt haar bid<strong>de</strong>n wil, dan zou hiervan<br />
zulk een ontroerend mooi tooneeltje te schrijven zijn. Maar Nelly Has durft 't niet<br />
aan en vertelt droogjes weg: ‘En ze besluit met An te bid<strong>de</strong>n... Als ze 't Amen heeft<br />
uitgesproken, kust An haar sprakeloos’.<br />
Hier schoot het kunnen van <strong>de</strong> auteur ten eenenmale te kort. Toch een boekje,<br />
dat <strong>voor</strong>al door jonge meisjes met vreug<strong>de</strong> èn ernst zal gelezen wor<strong>de</strong>n.<br />
Jurriaan Zoetmul<strong>de</strong>r kennen we uit Elzevier, waarin hij nu en dan publiceert, en uit<br />
zijn aardig, eerste werk: ‘In Retraite’.<br />
Bij dat boek vergeleken is <strong>de</strong>ze romantische roman een terugval. Er gebeurt in<br />
dit boek zóó veel, dat het er mee gaat als met <strong>de</strong> leervakken van <strong>de</strong> H.B.S.: omdat<br />
er te veel zijn, leer je geen enkel vak grondig. Daar Zoetmul<strong>de</strong>r ons door een<br />
veelbewogen musicus-leven moet heen jachten is er tot diep psychologische<br />
indringing geen tijd. En door die veelbewogenheid wordt het af en toe<br />
onwaarschijnlijk. Wijs mij <strong>de</strong>n Hollandschen operetten-componist, die maar da<strong>de</strong>lijk<br />
zoo'n succes heeft dat hij van <strong>de</strong> inkomsten van zijn werk met een spilzieke vrouw<br />
langer dan een jaar kan leven! noch niemals dagewesen! In boeken gaat het <strong>de</strong>n<br />
kunstenaars altijd da<strong>de</strong>lijk naar <strong>de</strong>n vleeze! Ook al zoo onwaar! Het leven leert wel<br />
an<strong>de</strong>rs.<br />
Ik vind dit boek oppervlakkig en conventioneel; nergens voelt men dat <strong>de</strong> auteur<br />
zijn musicus tot in zijn diepste wezen heeft gepeild. Er is iets gehaasts in 't boek,<br />
dat vermoeit. Conventioneel is het om <strong>de</strong> engelreine figuur van Thil<strong>de</strong>, aan wie geen<br />
enkel foutje kleeft en die ten slotte bijna in een geur van heiligheid sterft. Veel te<br />
onaannemelijk is ons Ro<strong>de</strong>'s plotselinge ommekeer geschil<strong>de</strong>rd van Lebemann tot<br />
monnik. We had<strong>de</strong>n dien strijd moeten méé doorleven om hem te voelen; dan ook<br />
eerst zou Siegfried Rumpke on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n indruk daarvan geraakt zijn, niet door een<br />
verhaal van drie bladzij<strong>de</strong>n. Af en toe krijgt <strong>de</strong> lezer <strong>de</strong>n indruk, dat <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong><br />
moeilijkhe<strong>de</strong>n, die hem zijn wat ingewikkeld on<strong>de</strong>rwerp oplever<strong>de</strong>, wat uit <strong>de</strong>n weg<br />
is gegaan. Welk een prachthoofdstuk ware er bijv. te schrijven geweest van het<br />
we<strong>de</strong>rzien na lange jaren van Thil<strong>de</strong> en Siegfried. Het had aangrijpend kunnen zijn<br />
van ontroeren<strong>de</strong> tee<strong>de</strong>rheid. De schrijver heeft er zich niet aan gewaagd. We lezen<br />
alleen van 't we<strong>de</strong>rzien tusschen Siegfried en <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rwetsche, wat bekrompen<br />
maar strikt rechtschapen tante Cato bij wie Thil<strong>de</strong> aan huis woont. De hereeniging<br />
met Thil<strong>de</strong> zelf lezen we uit... een regel wit.<br />
Wat ook Zoetmul<strong>de</strong>r in <strong>de</strong>zen roman heeft willen doen uitkomen is, dat geen roem,<br />
of bevredig<strong>de</strong> eerzucht, geen huwelijksgeluk, geen geld, gelukkig maakt zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
sanctie van het oprecht geloof; dat er een vloek rust op 't leven van hen, die buiten<br />
<strong>de</strong>n Godsdienst staan, en eerst als hij zijn roem, zijn satanskleed, vàn zich heeft<br />
geworpen en zijn kunst stelt in dienst van God, dan eerst komt <strong>de</strong> ware bevrediging,<br />
<strong>de</strong> ware voldaanheid, <strong>de</strong> ware wijding van <strong>de</strong>n musicus over hem.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Als zoodanig is Jurriaan Zoetmul<strong>de</strong>r's boek een teeken <strong>de</strong>s tijds, dat <strong>de</strong> bepaald<br />
ethische richting aanwijst in tegenstelling met <strong>de</strong>n bree<strong>de</strong>n stroom, die <strong>de</strong>n weg <strong>de</strong>r<br />
lichte amusementskunst gaat. Hij is waarschijnlijk een onzer jongeren, in wien sterk<br />
het besef leeft dat het materialisme van <strong>de</strong>zen tijd een bedroevend verschijnsel is<br />
van <strong>de</strong>generatie, en hij heeft zijn krachtig geloofselement daartegenover willen<br />
plaatsen.<br />
Maar hierbij heeft hij vergeten te be<strong>de</strong>nken, dat we in <strong>de</strong> eerste plaats naar<br />
litteratuur vragen, naar zuivere psychologie, naar taalschoonheid. Van <strong>de</strong>ze drie<br />
dingen was in Zoetmul<strong>de</strong>r's eerste boek meer te vin<strong>de</strong>n dan in dit met <strong>de</strong>n lokken<strong>de</strong>n<br />
titel.<br />
EGB. C.V.D. MANDELE.<br />
De bloei <strong>de</strong>r seizoenen 1)<br />
door Rinke Tolman. - (Utrecht, A. Oosthoek,<br />
19<strong>20</strong>).<br />
On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>zen wel wat weidschen titel heeft Rinke Tolman zijn in hoofdzaak<br />
feuilletonistisch werk gepubliceerd.<br />
Dat wij mochten volstaan met een waar<strong>de</strong>ering zijner ongetwijfeld verdienstelijke<br />
journalistieke kwaliteiten! Maar... èn schrijver èn inlei<strong>de</strong>r noodzaken ons <strong>de</strong>ze<br />
schetsen als litteratuur te beschouwen.<br />
Waarom? Hebben wij niet reeds genoeg litteraire mid<strong>de</strong>lmatighe<strong>de</strong>n, of wil men<br />
per se in <strong>de</strong> journalistiek een toevluchtsoord zien <strong>voor</strong> verongelukte<br />
1) Voorwoord van P.H. Ritter Jr.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
63<br />
litteratoren? Het is hoogst onbillijk en bewijs van een gering<br />
verantwoor<strong>de</strong>lijkheidsgevoel dat men <strong>de</strong>n lezer tot een <strong>de</strong>rgelijke zienswijze dwingt.<br />
Maar ten slotte behoeft ge daarop niet in te gaan; an<strong>de</strong>rs wordt <strong>de</strong> zaak, wanneer<br />
ook <strong>de</strong> schrijver zelf <strong>de</strong>ze pretentie blijkt te koesteren en <strong>voor</strong>zichtig op zijn ‘keurig<br />
geschreven’ novelles zinspeelt. Doch ook nú nog zoudt ge, zij 't met een<br />
binnensmondsche (weinig markante) opmerking omtrent hetgeen men ‘jeugdige<br />
overmoed’ noemt, <strong>de</strong>s schrijvers vergissing mogen passeeren en u hou<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong><br />
aanvankelijke waar<strong>de</strong>bepaling: werk van ongetwijfeld verdienstelijke<br />
journalistieke kwaliteiten, en ge zoudt, daarvan uitgaan<strong>de</strong>, vele heugelijke<br />
me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen kunnen doen over <strong>de</strong> serieuze en origineele wijze waarop <strong>de</strong>ze<br />
journalist zijn speciale taak heeft opgevat.<br />
Dit alles moet nu, helaas, achterwege blijven: het meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r schetsen eischt<br />
‘an sich’ een litteraire erkenning en wellicht acht Tolman z'n meest-zuiver journalistiek<br />
werk (o.a. Als het Lente wordt in ons lage land en Mei) <strong>de</strong> zwakke plekken in zijn<br />
boek.<br />
Het specifiek-litteraire dan hoopte zich te manifesteeren in beeld en vergelijking<br />
(allitteratie-zucht daargelaten), maar <strong>de</strong> primaire eisch welken men aan litteratuur<br />
te stellen heeft: een oorspronkelijk rythme, bleef onvervuld en daarzon<strong>de</strong>r laat zich<br />
geen regel proza noch poëzie schrijven.<br />
Men vergelijke enkele fragmenten:<br />
‘De uren zijn verbloeid tot een verflensten, valen ruiker en nauw geelt<br />
op <strong>de</strong>n akker één helle lupine als een botterdroppel.<br />
De hoeven wer<strong>de</strong>n grijze heuvels, en er is geen vreugd rondom hen van<br />
zomer-sterke da<strong>de</strong>n.<br />
Een kar waggelt zwart door <strong>de</strong> lanen en <strong>de</strong> mist trekt hem als een magneet<br />
in zijn triest en troosteloos huis.<br />
De zon kleeft aan <strong>de</strong>n hemel: een lichtlooze munt van geölied papier’.<br />
[Herfstnotitie].<br />
‘Een courageuse zon had <strong>de</strong> laatste schilfers ijs gesmolten en haar<br />
a<strong>de</strong>m blies een broze knop ten leven.<br />
Zij riep veel won<strong>de</strong>rs wakker uit dood en zwijgen: <strong>de</strong>n<br />
klaren-fijn-gepolijsten roep <strong>de</strong>r grutto's en <strong>de</strong> blanke bloem <strong>de</strong>r perelaars.<br />
Zij brand<strong>de</strong> <strong>de</strong> akkers, dat <strong>de</strong> gras-dunne scheuten van het versche koren<br />
fonkel<strong>de</strong>n in een vloed van trillend licht; zij bood, gul-prinslijk, haar<br />
paarlend bezit aan al wat ter wereld vroeg om vreugd en gloed’.<br />
[Gou<strong>de</strong>n Aprildag].<br />
‘Er lag glans op <strong>de</strong> wieken <strong>de</strong>r roeken, die in <strong>de</strong> iepen hun nesten<br />
hingen als zwarte mandjes. Het bosch had een zingend hart: een merel,<br />
die zijn lief<strong>de</strong> styleer<strong>de</strong> in ron<strong>de</strong>, metalen tonen. De wind speel<strong>de</strong> met<br />
een citroentje, dat <strong>voor</strong>t werd gedreven als een transparant bloesemblad.<br />
Rondom mij waren geuren: van dampen<strong>de</strong> aar<strong>de</strong> en bottend blad en héél<br />
<strong>de</strong> wereld lag overpoe<strong>de</strong>rd van het goud <strong>de</strong>r zonnevleugelen. De kimmen<br />
sid<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n van gloed, alsof er veel blinken<strong>de</strong> stemvorken tril<strong>de</strong>n’.<br />
[Wanneer het <strong>voor</strong>jaar wordt].<br />
Ziet ge hoe elke perio<strong>de</strong> egaal verloopt, hoe <strong>de</strong> zinnen los naast elkan<strong>de</strong>r<br />
staan, hoe daar niets is dat hen bindt en ontroering wekt. Het rethorische in beeld<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
en vergelijking: verbloei<strong>de</strong> uren, fijn-gepolijsten roep, vlin<strong>de</strong>r, bloemblad,<br />
overpoe<strong>de</strong>rd, sid<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> kimmen. Het oorspronkelijke: <strong>de</strong> mist trekt hem als een<br />
magneet ..., een courageuse zon, een merel die zijn lief<strong>de</strong> styleer<strong>de</strong> ... Is dit werkelijk<br />
van een zoo buitengewone originaliteit, dat wij onze zwaar-technische be<strong>de</strong>nkingen<br />
vergeten? Kent ge <strong>de</strong> Natuurlijke Historietjes van Jules Renard? Vergelijkingen als<br />
<strong>de</strong>ze, ik weet het, zijn uit <strong>de</strong>n booze, maar vóór men z'n werk uitgeeft behoort men<br />
zich eenige rekenschap te geven van zijn momenteele beteekenis en daartoe zou<strong>de</strong>n<br />
die zeer geestige krabbels een niet gering hulpmid<strong>de</strong>l zijn geweest.<br />
Had het boek geen ver<strong>de</strong>re pretentie dan een bun<strong>de</strong>l journalistieke causerieën:<br />
goed; doch wanneer het - waarlijk geen onnoozele - litteraire ambities proclameert,<br />
moeten wij die afwijzen, har<strong>de</strong>r misschien dan billijk is tegenover Tolman's talent<br />
op zich zelf, niet te hard tegenover <strong>de</strong> richting waarin <strong>de</strong>ze schrijver zijn talent dringt<br />
en dringen laat.<br />
Zóó bezien komt ten slotte het psychisch gebaar <strong>de</strong>r schetsen-verzameling neer<br />
op natuurlyriek in proza. En ik vraag u wat wij daaraan hebben, zelfs in <strong>de</strong>zen<br />
dada-stamelen<strong>de</strong>n tijd.<br />
ROEL HOUWINK.<br />
Keizerin Eugenie's ge<strong>de</strong>nkschriften<br />
De heer F.A. Buis drukte in het vorig nummer een brief af, die bewijzen zou dat<br />
Keizerin Eugénie nooit ge<strong>de</strong>nkschriften heeft geschreven.<br />
Wij had<strong>de</strong>n hem, historicus, sceptischer gedacht in het beoor<strong>de</strong>elen van <strong>de</strong><br />
waar<strong>de</strong>, die in het algemeen aan zulke vorstelijke désavoueeringen te hechten valt,<br />
en kritischer in het beschouwen van <strong>de</strong> dateering. De Keizerin heeft na het ontstaan<br />
van dien brief - aan welks echtheid <strong>de</strong> heer Buis niet twijfelt - nog ruim tien jaar<br />
geleefd! Zij moge dan haar mémoires niet geschreven, maar gedicteerd hebben,<br />
er is <strong>voor</strong> ons geen re<strong>de</strong>n om onzen beschuldiger - keert hij <strong>de</strong> verhouding niet<br />
zon<strong>de</strong>rling om? - verontschuldigingen aan te bie<strong>de</strong>n, omdat wij een namens haar<br />
on<strong>de</strong>rteeken<strong>de</strong> overeenkomst betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> uitgave bezitten, die ons overigens<br />
voldoen<strong>de</strong> bevredigt om van ver<strong>de</strong>re discussie af te zien.<br />
A.W. SIJTHOFF's Uitgeversmaatschappij.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
64<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> april-tijdschriften<br />
De Gids<br />
De verrassing die <strong>de</strong>ze aflevering brengt is zeker het proza van Aart van <strong>de</strong>r Leeuw:<br />
<strong>de</strong> Mythe van een Jeugd (wij zou<strong>de</strong>n willen lezen: Een Jeugd in het licht van <strong>de</strong><br />
Mythe). Proza met een mooi perspectief. Hélène Swarth zingt over haar ‘Kin<strong>de</strong>rjaren’.<br />
Mr. P. Otten heeft een vers bij een jongensportret van Jan Mankes. A.H. van <strong>de</strong>r<br />
Feen (die in een luchtiger genre on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n pseudoniem F. <strong>de</strong> Sinclair pleegt te<br />
schrijven) stelt ons twee ou<strong>de</strong> heertjes <strong>voor</strong>, steunpilaren <strong>de</strong>r maatschappij, die naar<br />
een dorp trekken om daar <strong>de</strong> laatste eer te bewijzen aan een verboemel<strong>de</strong>n broer,<br />
welk gevalletje met <strong>de</strong> noodige ingetogenheid is behan<strong>de</strong>ld. Prof. G. Heymans stelt<br />
eenige ‘leekenvragen’ ten opzichte van Einstein's Relativiteitstheorie, Mr. W.v.d.<br />
Vlugt <strong>de</strong>elt een en an<strong>de</strong>r me<strong>de</strong> over Christian Thomasius, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> groote<br />
rechtsleeraars <strong>de</strong> ‘encyclopaedist’ bij uitnemendheid. Dr. C.W. Vollgraff bespreekt<br />
Dr. Fred. Poulsens boek over Delphi.<br />
Dr. J.C. Hol doet me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen over het Theater-Pitoëff, te Genève, <strong>voor</strong> 5 jaar<br />
gesticht door <strong>de</strong>n enthousiasten Pitoëff en zijn jonge vrouw, die <strong>de</strong> illusie had<strong>de</strong>n:<br />
<strong>de</strong> vorming van een élite-publiek, waar<strong>voor</strong> al het nieuwe en buitengewone zou<br />
wor<strong>de</strong>n vertoond. Eenige opvoeringen in dit theater (o.a. van Heyermans' Allerzielen)<br />
wor<strong>de</strong>n hier uitvoerig besproken. Wat <strong>de</strong> figuren van <strong>de</strong>n stichter en zijn vrouw als<br />
uitvoeren<strong>de</strong> kunstenaars betreft, maakt Dr. Hol <strong>de</strong>ze vergelijking:<br />
Het on<strong>de</strong>rscheid tusschen Pitoëff en zijn vrouw bestaat hierin, dat zij<br />
haar doel heeft bereikt, en hij nog niet. Alles wat mevrouw Pitoëff met<br />
groote beschei<strong>de</strong>nheid en zelfopoffering doet, is af en overtuigend. Zij<br />
speelt alle, ook secundaire rollen waar<strong>voor</strong> niemand an<strong>de</strong>rs aanwezig is,<br />
met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> objectieve overgave. Zij trekt nooit <strong>de</strong> aandacht door<br />
overdrijving, hetzij dan als <strong>de</strong> ingénue in Les Ratés, waarin zij zich<br />
aan het tempo van het geheel aanpast.<br />
Behalve in haar groote rollen moet men mevrouw Pitoëff ook in het lichtere<br />
genre zien, bijv. als sommelière in Le paquebot Tenacity. Eerst<br />
dan leert men haar talent in vollen omvang waar<strong>de</strong>eren.<br />
Pitoëff streeft als groot tragisch acteur naar ver<strong>de</strong>r liggen<strong>de</strong> doelein<strong>de</strong>n,<br />
en het is mogelijk dat hij later zijn vrouw overtreft. Maar op 't oogenblik is<br />
zij nog <strong>de</strong> ziel van het gezelschap, en het best is Pitoëff in nauw<br />
samenspel met haar, in Allerzielen bij<strong>voor</strong>beeld en in Freule Julie.<br />
Het is alsof zij hem dan binnen zekere grenzen houdt; want Pitoëff heeft<br />
een lichte neiging tot overdrijven, waarbij men door zijn prestatie heenkijkt<br />
(De Duivelskerel, begin; Nikita, dronkenschapsscène). Het<br />
geweldige is niet Pitoëff's eigenlijk emplooi. Hij is <strong>voor</strong>al een fijn charmeur,<br />
en al het subtiele, ziekelijke, hooghartige, ironische is zijn sterke zij<strong>de</strong>.<br />
Daarom zou het belangwekkend zijn niet alleen, maar ook nuttig, indien<br />
een tournée-Pitoëff in ons land mogelijk kon wor<strong>de</strong>n gemaakt, en hij met<br />
mannen als Royaards in aanraking kwam.<br />
Joh. <strong>de</strong> Meester schrijft over Een vrouw en haar tijd (Mag<strong>de</strong>leine Marx' ‘Femme’,<br />
een boek dat <strong>de</strong> psyche <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne vrouw wil spiegelen en dat <strong>de</strong> Meester legt<br />
naast een zijner lievelingsboeken van lang gele<strong>de</strong>n: Michelet's La Femme). <strong>Den</strong><br />
21 en April 1921 zal het een eeuw gele<strong>de</strong>n zijn dat Bau<strong>de</strong>laire geboren werd. Mr.<br />
J.C. Bloem ge<strong>de</strong>nkt wat <strong>de</strong> gevier<strong>de</strong> <strong>voor</strong> ons geweest is en nog is, en keert zich<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
tegen <strong>de</strong> gevaarlijke soort van miskenning waarvan Bau<strong>de</strong>laire vrij algemeen het<br />
slachtoffer is: die van verkeerd gewaar<strong>de</strong>erd te wor<strong>de</strong>n.<br />
De legen<strong>de</strong> is die van <strong>de</strong>n satanischen, morbi<strong>de</strong>n, perversen Bau<strong>de</strong>laire,<br />
<strong>de</strong>n minnaar van <strong>de</strong> Vénus noire, <strong>de</strong>n bezinger van lesbische en<br />
sadistische lief<strong>de</strong>. Sinds het beruchte vonnis, dat enkele gedichten uit <strong>de</strong><br />
eerste uitgave van Les Fleurs du Mal veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, schijnt het<br />
meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r lezers <strong>de</strong> mentaliteit <strong>de</strong>r Parijsche rechters van 1857 te<br />
hebben overgenomen, hetzij door die gedichten te laken, of door ze om<br />
die re<strong>de</strong>n te prijzen, hetgeen even dom, en zoo mogelijk nog ergerlijker<br />
is. En achter al die uiterlijkhe<strong>de</strong>n ging het ware wezen van <strong>de</strong>ze poëzie,<br />
<strong>de</strong> hoogste die <strong>de</strong> Fransche romantiek heeft <strong>voor</strong>tgebracht, hoe langer<br />
hoe meer schuil.<br />
Wat is het wezen dan van <strong>de</strong> poëzie van Charles Bau<strong>de</strong>laire? Dit: dat hij<br />
<strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen mensch heeft uitgesproken, zóó grootsch en zóó<br />
douloureus-ontroerd als niemand <strong>voor</strong> of na hem.<br />
Maar dit mo<strong>de</strong>rne mensch zijn moet ook al weer niet ‘mo<strong>de</strong>rn’ wor<strong>de</strong>n<br />
opgevat, zegt Bloem. De dwepers met al wat nieuw is verdienen meest verachting.<br />
Trekken wij ook hún waar<strong>de</strong>ering af van <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring die aan Bau<strong>de</strong>laire toekomt.<br />
Wat dan overblijft, is niets dan <strong>de</strong> ontroer<strong>de</strong> stem, als van ‘les violons<br />
vibrants <strong>de</strong>rrière les collines’, die zong van het hoogste en reinste<br />
verlangen, die smeekte om <strong>de</strong> vervulling van een bovenaardsche<br />
tee<strong>de</strong>rheid, en dan, als het leven steeds weer onvermurwbaar bleek, tot<br />
het beschroom<strong>de</strong> fluisteren slonk van een heimwee naar verloren - of<br />
eigenlijk nooit bezeten - paradijzen, of tot profecieën van een hemelsche<br />
verrukking aanzwol. Het is <strong>de</strong> stem van <strong>de</strong>n dichter van La Chevelure,<br />
Le Balcon, Réversibilité, Confession, Harmonie du Soir, L'Invitation au<br />
voyage, Chant d'automne, Moesta et Errabunda, Le jet d'eau,<br />
Recueillement, Le Cygne, ‘Je n'ai pas oublié, voisine <strong>de</strong> la ville’, ‘La<br />
servante au grand coeur, dont vous étiez jalouse’, Le reniement <strong>de</strong><br />
Saint-Pierre, La mort <strong>de</strong>s amants, La mort <strong>de</strong>s pauvres, Le voyage, - om<br />
slechts enkele van <strong>de</strong> allerschoonste gedichten te noemen; gedichten,<br />
waarin het eerst en het treffendst is uitgesproken, wat heele geslachten<br />
van dichters, <strong>de</strong> min<strong>de</strong>ren van Bau<strong>de</strong>laire, na hèm hebben trachten te<br />
zeggen.<br />
A.M. Hammacher gaat ‘<strong>de</strong>n Aphorist’ te lijf, een onuitstaanbaar genus, dat hem<br />
<strong>voor</strong>tdurend lastig valt. De Aphorist vat levenswijsheid samen, maar het<br />
levensrhythme is zon<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong> en ongrijpbaar. Zoo komt Hammacher tot zijn<br />
paradoxaal:<br />
Wantrouw altijd wie <strong>de</strong>n moed niet heeft om breedsprakig welsprekend<br />
te zijn, wantrouw wie zon<strong>de</strong>r schuchterheid spaarzaam is en plechtig.<br />
Want wie spaarzaam is moet in <strong>de</strong> oogenblikken van zijne koninklijke<br />
verne<strong>de</strong>ring, waarin hij <strong>de</strong> fout begaat van te spreken, alles kunnen<br />
verantwoor<strong>de</strong>n. Daar is geen woord van <strong>de</strong>n aphorist waarvan hij <strong>de</strong><br />
wortels niet kent. Daar is geen woord waarvan hij <strong>de</strong> levens-klanken,<br />
waaruit het is saamgeweven, niet kent, als <strong>de</strong> wever zijn weefgetouw.<br />
Geen woord, waarvan hij niet weet <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgrondsche en in <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n<br />
lang en ver verzonken beteekenissen, duizend in tal, ongrijpbaar in<br />
schakeeringen; het woord, dat ein<strong>de</strong>lijk, als een rijpheid, is saamgegroeid<br />
en afgevallen in het leven.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Hoe oneindig liever is, wie in schijn van oppervlakkigheid, kwistig en<br />
spilziek met het woord, het overal henen strooit en onuitputtelijk is in<br />
nuanceeringen. Weet, dat hij in <strong>de</strong> zwier van zijn taal-gebaar vermijdt te<br />
spreken wat hij immer aarzelend slechts zou kunnen verantwoor<strong>de</strong>n.<br />
Weet dat in het diepst van zijn hart gestamel te wachten ligt op <strong>de</strong>n<br />
grooten dag, en dat wat een mensch waarachtig heilig en lief is, pas in<br />
<strong>de</strong> wereld wordt gestooten wanneer het van binnen voltooid en in zichzelf<br />
veilig kan zijn. De stem <strong>de</strong>s harten is niet overal en openbaar te koop. En<br />
levenswijsheid is niet een allemansartikel. Misschien dat sommige<br />
menschen in heel een leven slechts één regeltje of een brokstuk van één<br />
regeltje vin<strong>de</strong>n. Hoe kan <strong>de</strong> aphorist er hon<strong>de</strong>rdtallen vin<strong>de</strong>n?<br />
Er is veel plausibels in wat hier gezegd wordt. Alleen zou men kunnen vragen of<br />
er <strong>de</strong> synthetische aanleg van <strong>de</strong>n geest niet te veel in wordt miskend.<br />
De Hollandsche Revue.<br />
De Karakterschets is ditmaal gewijd aan Jhr. ir. C.E.W. van Panhuys; als Boek van<br />
<strong>de</strong> Maand wordt behan<strong>de</strong>ld Hermann Eszwein's boek: ‘August Strindberg im Lichte<br />
seines Lebens und seiner Werke’. In verband met dit boek herinnert <strong>de</strong> bespreker<br />
aan 't onlangs eveneens verschenen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*4<br />
werk van Bernhard Diebold (Tooneelrecensent van <strong>de</strong> Frankfurter Zeitung) over<br />
‘Anarchie im Drama’, waarin <strong>de</strong>ze karakteristiek van Strindberg en zijne ‘Mission’<br />
gegeven wordt:<br />
‘Die groze zeitgeschichtliche Mission Strindbergs war “<strong>de</strong>r Schrei <strong>de</strong>s<br />
Verdammten einer entseelten Zeit”; als einem “Genie <strong>de</strong>s Lei<strong>de</strong>ns” fehlte<br />
ihm jenes kraftvolle Ethos, das eben die junge Generation gebraucht<br />
hätte, die sich nun mit <strong>de</strong>r Ethik eines “Lebensuntüchtigen” begnügte, die<br />
nun zur Passionsdramatik, zur Traumspiel-Technik Strindbergs, zu seinem<br />
“dramaturgischen Leichtsinn” gelangte, kurz: die Anarchie im Drama<br />
herbeiführte’.<br />
In <strong>de</strong> rubriek ‘Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst’ vin<strong>de</strong>n wij een <strong>voor</strong>tzetting van <strong>de</strong> Haagsche<br />
Tooneelkritiek; in <strong>de</strong> rubriek ‘In en om grooter Ne<strong>de</strong>rland’ o.a. ‘Herinneringen van<br />
een Indisch Journalist’. In <strong>de</strong> rij ‘Onsterfelijken’ wordt, na Romain Rolland, over wien<br />
<strong>de</strong> bei<strong>de</strong> vorige nrs. han<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n<br />
Proeve van illustratie naar houtsne<strong>de</strong>n van Frans Masereel<br />
(‘Liluli’ door Romain Rolland)<br />
(uit welke stukken wij bijgaan<strong>de</strong> illustratie kunnen afdrukken), thans Dr. P.J.H.<br />
Cuypers gezet, met een groot portret en een afbeelding van Dr. C. in zijn atelier.<br />
De Hollandsche Revue blijkt er met <strong>de</strong> redactie-wijziging niet min<strong>de</strong>r op gewor<strong>de</strong>n.<br />
Het Getij.<br />
geeft een <strong>voor</strong>tzetting van Balthasar Verhagen's Studie over <strong>de</strong> Grieksche Tragedie.<br />
Schr. staat stil bij wat ‘het Noodlot’ is in dit verband. Boven <strong>de</strong> veelheid <strong>de</strong>r in vele<br />
richtingen werken<strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke machten, had ook <strong>de</strong> Helleen besef van een<br />
allerhoogste éénheid, een diep, natuurlijk principe van algemeene wereldor<strong>de</strong>. Die<br />
eenheid was het Noodlot, van waaruit alles wat <strong>de</strong> menschen en <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n betrof,<br />
volgens een vast plan georganiseerd en <strong>voor</strong>tgestuwd werd. Herman van <strong>de</strong>n Bergh<br />
vervolgt zijn Studiën over het Rijm en spreekt ditmaal over het Rijm in zijn<br />
Verhoudingen. De problemen van het rijm, zegt hij, hangen niet samen met het<br />
vraagstuk van <strong>de</strong>n eisch <strong>de</strong>r re<strong>de</strong>lijke schoonheid, maar met <strong>de</strong> vraag of het<br />
on-re<strong>de</strong>lijke nimmer schoon kan zijn. De beste mo<strong>de</strong>rne kunst stelt Rousseau in 't<br />
gelijk: wij zijn niet ou<strong>de</strong>r dan kin<strong>de</strong>ren. Deze halsstarrige jeugd drijft ons naar het<br />
poëem en naar <strong>de</strong> uiterst prille, kwetsbare en openbaren<strong>de</strong> geledingen daarvan,<br />
waarin zich een minimum van wil, van opzet, van stof staan<strong>de</strong> houdt. Schrijver<br />
toont dan aan hoe <strong>de</strong> zeer precieuse, zeer correcte en <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>r vers afzon<strong>de</strong>rlijke<br />
verhouding van (materieele) gedachte-gron<strong>de</strong>n en (i<strong>de</strong>ëele) <strong>voor</strong>stellingsoorzaken<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
een <strong>de</strong>r rijm-vormen<strong>de</strong> factoren is. Het rijm moet innerlijk gewogen en verstan<strong>de</strong>lijk<br />
getoetst wor<strong>de</strong>n; <strong>de</strong> resonans-zon<strong>de</strong>r-meer is een onjuiste maatstaf.<br />
Belangrijk is zeker o.m. wat <strong>de</strong> schrijver zegt over <strong>de</strong> rijmscheppen<strong>de</strong> kracht in<br />
<strong>de</strong> gedichts-dimensie gelegen, waarbij hij uitgaat van <strong>de</strong>ze meest karakteristieke<br />
eigenschap van het gedicht: begin- en ein<strong>de</strong>loosheid.<br />
Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen schijnt ons <strong>voor</strong>al Constant van Wessem's Inleiding tot<br />
<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne Muziek <strong>de</strong> aandacht waard.<br />
De Stem.<br />
Met het opnemen van een artikel ‘Der Sinn <strong>de</strong>s Lebens’, geschreven door <strong>de</strong>n<br />
Oostenrijkschen romancier en essayist Emil Lucka, geeft <strong>de</strong> Stem-redactie begin<br />
van uitvoering aan haar plan om af en toe ook bijdragen te publiceeren van ‘zeer<br />
<strong>voor</strong>aanstaan<strong>de</strong> buitenlandsche schrijvers’ in <strong>de</strong> oorspronkelijke talen. Over Lucka<br />
teekent <strong>de</strong> redactie het volgen<strong>de</strong> aan:<br />
Emil Lucka werd geboren in 1877 te Weenen, en verblijft tot nog toe in<br />
<strong>de</strong>ze stad. Behalve vele romans en tooneelstukken, o.m. Isol<strong>de</strong><br />
Weisshand, Eine Jungfrau, e.a., schreef hij <strong>de</strong> monumentale essayïstische<br />
werken: ‘Die drei Stufen <strong>de</strong>r Erotik’, en daarop aansluitend ‘Grenzen <strong>de</strong>r<br />
Seele’. In het eerste werk beschrijft hij <strong>de</strong> ontwaking <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne<br />
Europeesche persoonlijkheid, aan het ein<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Mid<strong>de</strong>leeuwen - welke<br />
ontwaking volgens Lucka plaatsgreep lang vóór <strong>de</strong> eigenlijke Renaissance,<br />
en zich kenmerkend bewust werd in <strong>de</strong> centrale persoonlijkhe<strong>de</strong>n van<br />
Meister Eckehardt, St. Franciscus en Dante - in het twee<strong>de</strong> werk, ‘Grenzen<br />
<strong>de</strong>r Seele’ ontwerpt hij een grootsche schil<strong>de</strong>ring dier Europeesche<br />
persoonlijkheid zelve, in haar mo<strong>de</strong>rne differentiëering, haar noo<strong>de</strong>n,<br />
conflicten en uitzichten.<br />
Just Havelaar eindigt zijn Studie over Democratie, die spoedig in haar geheel<br />
verschijnen zal, met een gelukkig gevon<strong>de</strong>n Nabetrachting: een gesprek tusschen<br />
hem en zijn vriend Anton. Anton verwijt Havelaar dat hij, <strong>de</strong> kunstenaar, <strong>de</strong> droomer,<br />
zich op 't gebied van sociale hervorming waagt. ‘Je bent als iemand die ziek wordt<br />
omdat hij van zich godsvruchtigheid eischt’... waarbij jou godheid is: <strong>de</strong><br />
maatschappij, <strong>de</strong> ‘cultuur <strong>de</strong>r toekomst’ of weet ik wat. Waarop van Havelaar <strong>de</strong>ze<br />
conscientie-kreet:<br />
- Ik zoek het geluk, zei<strong>de</strong> ik, en ik heb het wel gevon<strong>de</strong>n, 't geluk dat<br />
ons <strong>de</strong> kracht geeft te leven. Maar het ongeluk van <strong>de</strong> wereld dringt zich<br />
op, als een geweten, tusschen mij en mijn geluk. Het ongeluk van <strong>de</strong><br />
wereld beteekent ook <strong>voor</strong> mij persoonlijk ongelukkigheid. Het is nu reeds<br />
mijn naaste taak mee te arbei<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n bouw <strong>de</strong>r nieuwe cultuur,<br />
waarover zoo vreeselijk vaag, rhetorisch en rekenmeesterig wordt<br />
getheoretiseerd.<br />
- Eerbiedwekkend! zei Anton; toch zou 't nog wat eerbiedwekken<strong>de</strong>r zijn<br />
indien dan je gedachten het accent had<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n opstand.<br />
- Ik heb maatschappelijk geweten, antwoord<strong>de</strong> ik, geen maatschappelijke<br />
overtuigingen. Ze<strong>de</strong>lijke overtuigingen heb ik, geen maatschappelijke.<br />
Daarom weiger ik mijn theorieën uit te spreken en daarom weiger ik <strong>de</strong><br />
eenzijdigheid van <strong>de</strong>n haat te aanvaar<strong>de</strong>n. Deze gezindheid zou ik voelen<br />
als mijn zwak, indien ze niet mijn roeping was. Mijn roeping is: gewetensvol<br />
te zijn en vol aandachtigheid <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verschijnsels en gebeurtenissen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
van mijn tijd, die zich, zooals je zegt, in onze ziel weerspiegelen. Op <strong>de</strong>ze<br />
manier zal ik mijn hart geen geweld aan doen, noch inkerkeren: twee<br />
geestelijke houdingen die ik als wezenlijk zondig voel.<br />
En <strong>voor</strong>ts, ter ver<strong>de</strong>diging van zijn niet ‘practisch’ geschrijf over sociale<br />
aangelegenhe<strong>de</strong>n:<br />
- Dikwijls heb ik mij mijn onmacht in het praktische verweten, dikwijls<br />
en bitter genoeg om te mogen zeggen dat achter elke daad een droom<br />
staat, achter elke werkelijkheid een i<strong>de</strong>e.<br />
Noemen wij uit <strong>de</strong>ze aflevering ver<strong>de</strong>r nog een beschouwing van Alb. Plasschaert<br />
over Henri <strong>de</strong> Régnier, verzen van Urbain van <strong>de</strong> Voor<strong>de</strong> en Marie van K. en<br />
opmerkelijk proza van A.J. Mussche.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
65<br />
De brieven van Jens Peter Jacobsen 1)<br />
IN een <strong>voor</strong>treffelijke vertaling van Mathil<strong>de</strong> Mann liggen Jacobsen's brieven aan<br />
Edward Bran<strong>de</strong>s (die <strong>voor</strong> het werkje een uitvoerige inleiding schreef) <strong>voor</strong> ons,<br />
zoodat nu ook <strong>de</strong>ze laatste schrifturen van <strong>de</strong>n grooten kunstenaar on<strong>de</strong>r het bereik<br />
van meer<strong>de</strong>ren zullen vallen. En zijn <strong>de</strong>ze brieven <strong>voor</strong> ons dan al geen openbaring<br />
als die van Flaubert of Vincent, toch toonen ze <strong>de</strong>zen grooten melancholischen<br />
kunstenaar weer in al zijn stille tragiek en toewijding en kunnen we Bran<strong>de</strong>s' woor<strong>de</strong>n<br />
volkomen beamen, wanneer <strong>de</strong>ze, <strong>de</strong> uitgave rechtvaardigend, zegt dat elk<br />
geschreven woord door Jacobsen nagelaten, kostbaar is. Want we weten nu,<br />
ondanks <strong>de</strong> groote kentering in waar<strong>de</strong>bepaling, dat Jacobsen in ‘Niels Lyhne’ en<br />
‘Marie Grubbe’ toon<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> allergrootste kunstenaars te behooren die <strong>de</strong> laatste<br />
tijd heeft <strong>voor</strong>tgebracht. Ook in <strong>de</strong>ze brieven treft al da<strong>de</strong>lijk zijn nauwgezetheid als<br />
kunstenaar, waardoor hij even aan Flaubert doet <strong>de</strong>nken; zijn hel<strong>de</strong>rheid en klaarheid<br />
van stijl.<br />
Bran<strong>de</strong>s zegt dan ook:<br />
Nichts konnte in seinem Werk misverstan<strong>de</strong>n o<strong>de</strong>r verbessert wer<strong>de</strong>n:<br />
es wur<strong>de</strong> nie<strong>de</strong>rgeschrieben, weil gleichsam von Ewigkelt an voraus<br />
bestimmt war, dasz gera<strong>de</strong> dieses Wort dort stehen sollte und Jacobsen<br />
wür<strong>de</strong> sich gegen das höchste Gesetz in <strong>de</strong>r Dichtung versündigt haben,<br />
weon er ein an<strong>de</strong>res Wort benutzt hätte’.<br />
Deze kunstenaarsnauwgezetheid, het feit dat Jacobsen aan zijn stijl zoo'n<br />
ein<strong>de</strong>looze moeite besteed<strong>de</strong>, is van zeer groot belang gebleken <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re<br />
ontwikkeling <strong>de</strong>r Deensche letterkun<strong>de</strong>. In <strong>de</strong> lente van 1872 verscheen ‘Mogens’,<br />
<strong>de</strong> fijne novelle die al da<strong>de</strong>lijk een meesterwerk bleek te zijn.<br />
‘Sommer war es, mitten am Tage in einem Ecke <strong>de</strong>s Gehäges’.<br />
Zoo was het prachtige begin, waaraan Jacobsen geen woord had kunnen<br />
veran<strong>de</strong>ren:<br />
‘Wer ein feines Ohr hatte - aldus Bran<strong>de</strong>s - konnte in diesen wenigen Worten, die<br />
in an<strong>de</strong>re Slachtordnung aufgestellt waren als man es bisher gekannt hatte die<br />
Fanfare <strong>de</strong>r neuen Zeit hören’. Men bleek echter Jacobsen's streven niet te begrijpen;<br />
er waren er zelfs, vermeldt zijn biograaf, die <strong>de</strong>n spot dreven met <strong>de</strong>ze novelle. Lang<br />
zou het echter niet duren of men herken<strong>de</strong> in hem een vernieuwer <strong>de</strong>r Deensche<br />
taal, een literator, die elk woord opnieuw zijn beteekenis en waar<strong>de</strong> wist te geven.<br />
‘Er war <strong>de</strong>r Lehrer und von ihm hat man gelernt, so dasz nach ihm nicht<br />
auf dieselbe Weise Dänisch geschrieben wird wie vor ihm’.<br />
Hoe Jacobsen zijn stijl vorm<strong>de</strong> en waaraan hij <strong>de</strong> rijkdommen zijner taal ontleen<strong>de</strong>?<br />
In een brief lezen we dat hij Molbecks Dansh Ordbog ‘leest’. Zelfs meer<strong>de</strong>re<br />
woor<strong>de</strong>nboeken schijnt hij zorgvuldig doorgelezen te hebben en er <strong>de</strong> meest<br />
merkwaardige woor<strong>de</strong>n of uitdrukkingen uit te<br />
1) J.P. Jacobsen, Briefe übertragen von Mathil<strong>de</strong> Mann. Neuer Nordische Verlag. - Karl Schnabel,<br />
Berlin.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
66<br />
hebben genoteerd. Vele van <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>nlijsten, van talrijke aanteekeningen<br />
<strong>voor</strong>zien, wer<strong>de</strong>n dan later ook gevon<strong>de</strong>n.<br />
Het is bekend hoe langzaam Jacobsen werkte. Bladzij<strong>de</strong> na bladzij<strong>de</strong>, zin <strong>voor</strong><br />
zin, met een tusschenruimte van dagen, weken soms, werd zijn werk geschreven.<br />
De brieven waarin hij over ‘Niels Lyhne’ schrijft bevestigen ons dit: 6 bladzij<strong>de</strong>n<br />
geschreven in 1877, 27 van Juni tot September 1878, 7 bladzij<strong>de</strong>n in Rome van<br />
November 1878-1879. Wie eenigszins met Jacobsen's leven vertrouwd is zal<br />
onwillekeurig geneigd zijn dit aan zijn ziekte te wijten.<br />
Bran<strong>de</strong>s herinnert in dit verband echter aan Ibsen, die geregeld twee jaren aan<br />
één tooneelstuk arbeid<strong>de</strong>, dat toch slechts het vier<strong>de</strong> <strong>de</strong>el van ‘Niels Lyhne’ bedroeg.<br />
Wil en moet men echter een zoo groote gedachtenrijkdom in elk geschreven woord<br />
leggen als Jacobsen <strong>de</strong>ed, zoo eischt dit begrijpelijkerwijs zeer veel inspanning en<br />
concentratie. Dit beseffen<strong>de</strong> zal men ook <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n begrijpen die <strong>de</strong> schrijver<br />
‘Niels Lyhne’ laat zeggen en die zoozeer op hem zelf van toepassing zijn:<br />
‘Ich will in <strong>de</strong>m Kampf um das Gröszte mit dabei sein, und ich<br />
verspreche dir, dasz ich nie verzagen, stets treu sein wer<strong>de</strong> gegen mich<br />
selber und gegen das, was ich besitze. Das Beste soll mir gut genug sein<br />
und nichts weiter, kein Auf-Akkord-gehen; kann ich fühlen, dasz was ich<br />
geschaffen, nicht gewichtig genug ist, o<strong>de</strong>r kann ich hören, dasz es einen<br />
Sprung o<strong>de</strong>r Risz hat, zurück in <strong>de</strong>n Schmeltztiegel damit, stets nur das<br />
Alleraüszerste, was ich zu geben vermag’.<br />
Is het te verwon<strong>de</strong>ren, vraagt Bran<strong>de</strong>s dan, dat het vormen van een zin als <strong>de</strong>ze,<br />
uren in beslag nam? Iets dat in <strong>de</strong>ze brieven, die Jacobsen aan een zijner beste<br />
vrien<strong>de</strong>n schreef, treft, is dat hij zel<strong>de</strong>n - en dan slechts in een paar eenvoudige<br />
woor<strong>de</strong>n - over zijn ziekte spreekt, die toch zijn dood zou zijn en waaron<strong>de</strong>r hij <strong>de</strong><br />
laatste jaren zoo leed. Een enkele maal klaagt hij over hoesten, over een aanval,<br />
doch even slechts, als over een bijkomstigheid. Hoe echter moet Jacobsen gele<strong>de</strong>n<br />
hebben van het oogenblik af dat hij in Venetië door een bloedspuwing overvallen<br />
werd en later, terug in <strong>Den</strong>emarken, toevallig hoor<strong>de</strong>, dat hij slechts nog een paar<br />
jaren te leven had. Weinig echter lezen we hiervan in zijn brieven, doch we voelen<br />
- me<strong>de</strong> door het relaas dat Bran<strong>de</strong>s van zijn laatste levensdagen geeft en waaruit<br />
Jacobsen's eenvoud en heroïsche macht over zichzelve naar voren treedt - hoe hij,<br />
die zich immers een gran<strong>de</strong> d'Espagne voel<strong>de</strong>, eenzaam zijn leed heeft gedragen,<br />
zon<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>ren last te willen aandoen.<br />
Jacobsen's eenvoud bemerken we ook, wanneer hij <strong>voor</strong> zijn on<strong>de</strong>rzoeking<br />
betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> ‘Desmidiaceeën’ <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n medaille verkrijgt. Slechts dit ééne<br />
simpele zinnetje: ‘Ja, die Medalje habe ich bekommen’.<br />
Jacobsen was een Droomer, zooals ook Niels Lyhne een Droomer was. Dit<br />
droomen, gelijk soms aan het god<strong>de</strong>lijk mijmeren van een Li Tai Po, welk een groote<br />
rol heeft het zoowel in zijn leven als in zijn werken gespeeld. Droomen - het was of<br />
Jacobsen niet meer wenschte dan dit alleen. In <strong>de</strong> eerste brieven van 1872 lezen<br />
we reeds:<br />
‘Ich sitze je<strong>de</strong>n Tag drei o<strong>de</strong>r vier Stun<strong>de</strong>n hinter einan<strong>de</strong>r auf einer<br />
Brücke, einem Gelän<strong>de</strong>r o<strong>de</strong>r etwas an<strong>de</strong>rem Aufrechstehen<strong>de</strong>n und<br />
rauche die unglaublichste Zahl Zigarren; und dann lasse ich die Assche<br />
ins Wasser fallen, und dann sagt es Iss, und dann kommen da Ringe,<br />
und das belustigt mich. Ich fange an, Diogenes zu verstehen, nur wür<strong>de</strong><br />
ich an seiner Stelle Alexan<strong>de</strong>r gebeten haben, stehen zu bleiben’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
‘Er moest een dichter uit hem groeien’.<br />
Wat ontbrak echter?<br />
In ‘Niels Lyhne’ 1) vin<strong>de</strong>n we het antwoord: ‘Want er moest een dichter van Niels<br />
Lyhne wor<strong>de</strong>n, en in zijn uiterlijke levensomstandighe<strong>de</strong>n was er ook genoeg geweest<br />
wat zijn neigingen in die richting kon lei<strong>de</strong>n, wat zijn hoedanighe<strong>de</strong>n op zulk een<br />
doel opmerkzaam kon maken; maar tot nu toe had hij niet veel meer dan zijn<br />
droomen gehad waarme<strong>de</strong> hij dichter wor<strong>de</strong>n kon, en niets is eenvormiger dan<br />
fantasten, want in <strong>de</strong> schijnbare oneindige, eeuwig wisselen<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r droomen,<br />
zijn er in werkelijkheid toch enkele har<strong>de</strong> landwegen, waar allen op gaan, en<br />
waarover zij nimmer wegkomen’.<br />
Bran<strong>de</strong>s teekent ons Jacobsen, wanneer hij, <strong>voor</strong> het eerst in <strong>de</strong> hoofdstad<br />
komen<strong>de</strong>, zich schuchter en verlegen voelt en het liefst niet op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond treedt.<br />
Hoe was <strong>de</strong>ze Droomer zich echter zijn groote gaven bewust en kon hij rustig<br />
zon<strong>de</strong>r een zweem van pedanterie een vriend - die hem een dichter noem<strong>de</strong> nadat<br />
hij een paar zijner gedichten gelezen had - antwoor<strong>de</strong>n: ‘ja, dasz weisz ich sehr<br />
wohl und das habe ich immer gewuszt’.<br />
De brieven vermel<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>r eenige merkwaardige bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n over zijn<br />
bei<strong>de</strong> romans. In een brief van 7 Maart 1873 lezen we:<br />
‘Ik sta tegenwoordig elken dag om 8 uur op, ga naar <strong>de</strong> Koninklijke Bibliotheek<br />
en lees ou<strong>de</strong> documenten en brieven en allerlei over moord, hoererij, losgel<strong>de</strong>n,<br />
schurkenlevens, marktprijzen, tuinwezen, <strong>de</strong> belegering van Kopenhagen,<br />
scheidingsprocessen, kin<strong>de</strong>rdoop, landhuisregisters, stamboomen en lijkre<strong>de</strong>nen.<br />
Dit alles moet een won<strong>de</strong>rlijke roman wor<strong>de</strong>n, die zal heeten: ‘Vrouwe Marie Grubbe.<br />
Interieurs uit <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong> eeuw’. Komt ook hier niet onmid<strong>de</strong>llijk <strong>de</strong> gedachte<br />
aan Flaubert bij ons op, speciaal aan diens <strong>voor</strong>studie <strong>voor</strong> ‘Salambo’?<br />
1) Uit <strong>de</strong> vertaling van Henri van Booven. - Uitgave Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope<br />
Lectuur.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
67<br />
‘Interieurs uit <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong> eeuw’ was <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rtitel dien Jacobsen aan zijn werk<br />
gaf, bedoeld niet slechts als versieren<strong>de</strong> bijnaam, doch tevens er aldus op wijzend<br />
hoe hij zelf <strong>de</strong> compositie van zijn werk als aanvechtbaar voel<strong>de</strong>, tevens dus om<br />
een be<strong>de</strong>nking tegen het boek als roman te <strong>voor</strong>komen.<br />
Ondanks zijn werklust overvalt hem echter na een paar weken weer een aanval<br />
van melancholie, noemt hij zich slechts een vertaler van Darwin, meent hij, dat dit<br />
werk en zijn on<strong>de</strong>rzoekingen over <strong>de</strong> ‘Desmidiaceeën’ het eenige is dat waar<strong>de</strong><br />
heeft. Een brief later echter is zijn stemming wat verzacht, schrijft hij aan Bran<strong>de</strong>s<br />
als <strong>de</strong> fijne Droomer die hij altijd bleef: ‘Ein Grusz an die Venus von Milo. ein Grusz<br />
an das Ganze, an das Leben ....’<br />
In Januari 1877, wanneer dan in December van het vorige jaar ‘Marie Grubbe’<br />
na langdurigen arbeid verschenen is, doelt hij reeds op ‘Niels Lyhne’. Hij meent<br />
echter niet te zullen slagen en verlangt er naar een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> werk te kunnen beginnen,<br />
dat in <strong>de</strong>n tijd van Christiaan VII zou spelen en Struenzee als hoofdpersoon zou<br />
hebben. Aan het eind van datzelf<strong>de</strong> jaar schrijft hij ook uit Montreux over plannen<br />
<strong>voor</strong> een roman over Cola di Rienzi. In 1879, wanneer ‘Niels Lyhne’ <strong>voor</strong> een groot<br />
<strong>de</strong>el gereed is, schrijft hij nogmaals bezig te zijn met archiefstudies over Struenzee,<br />
Malte Conrad Brun en <strong>de</strong> Borgias.<br />
Ik vermeld<strong>de</strong> reeds hoe Jacobsen zich reeds in zijn jeugd zijn dichterschap ten<br />
volle bewust was. Ook later in zijn leven behield hij dit, zooals uit een brief van 1879<br />
blijkt, waar hij zich tegenover Bran<strong>de</strong>s in misprijzen<strong>de</strong>n zin over een paar pas<br />
verschenen werken van Gjellerup en Kielland had uitgelaten:<br />
‘Es ist mir wirklich nie in <strong>de</strong>n Sinn gekommen, dasz die Herren auf<br />
gleicher Stufe mit mir stün<strong>de</strong>n. Ich gehöre nun einmal zu <strong>de</strong>r Familie <strong>de</strong>r<br />
Besten ....; ob Deine Wirksamkeit weitere Be<strong>de</strong>utung erlangt, ist eine<br />
an<strong>de</strong>re Frage, aber ich betrachte mich selbst als zur Elite <strong>de</strong>r Dichter<br />
gehörend, ich bin Gran<strong>de</strong> d'Espagne und behalte selbst in Gegenwart<br />
<strong>de</strong>s Königs <strong>de</strong>n Hut auf <strong>de</strong>m Kopf’.<br />
Ironisch voegt hij er dan aan toe:<br />
‘In meinem neuen Buch ist übrigens eine wohlgelungene Schil<strong>de</strong>rung<br />
eines Hauslehrers, <strong>de</strong>r von Gröszenwahn besessen ist’.<br />
Wanneer dan ein<strong>de</strong>lijk in 1881 ‘Niels Lyhne’ 1) verschijnt, verheugt hij zich echter<br />
over <strong>de</strong> prijzen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van Ibsen en Georg Bran<strong>de</strong>s. Zijn gezondheid gaat<br />
evenwel hard achteruit, hij voelt dat het ein<strong>de</strong> na<strong>de</strong>rt en aarzelt dan ook lang het<br />
slot van zijn novelle ‘Frau Fons’ te schrijven, waarin <strong>de</strong>ze een afscheidsbrief aan<br />
haar kin<strong>de</strong>ren schrijft. Ie<strong>de</strong>r voelt in <strong>de</strong>ze passages hoe Jacobsen hier zelf aan het<br />
woord is, hoe hij zelf het is die afscheid van <strong>de</strong> wereld neemt. April-Mei 1889 schreef<br />
1) Het is hier misschien <strong>de</strong> plaats het oor<strong>de</strong>el van Georg Lukacs in zijn onlangs verschenen:<br />
‘Die Theorle <strong>de</strong>s Romans’, over Jacobsen aan te halen, dat zeker tot het beste mag gerekend<br />
wor<strong>de</strong>n wat over het wezen van Jacobsen's werk is geschreven: ‘Jacobsens Desillusionsroman<br />
<strong>de</strong>r die Trauer darüber, dasz “es so viel sinnlose Feinheit in <strong>de</strong>r Welt gibt” in wun<strong>de</strong>rvollen,<br />
lyrischen Bil<strong>de</strong>rn ausspricht, zerfällt und zerflattert; und <strong>de</strong>r Versuch <strong>de</strong>s Dichters in <strong>de</strong>m<br />
hel<strong>de</strong>nhaften Atheismus Niels Lyhnes, in <strong>de</strong>m kühnen Aufsichnemen seiner notwendigen<br />
Einsamkeit, eine verzweifelte Positivität zu fin<strong>de</strong>n, wirkt als eine von Auszerhalb <strong>de</strong>r<br />
eigentlichen Dichtung herbeigeholte Hilfe. <strong>Den</strong>n dieses Leben, das zur Dichtung wer<strong>de</strong>n sollte<br />
und zum schlechten Fragment wur<strong>de</strong>, wird in <strong>de</strong>r Gestaltung wirklich zu einem Scherbenberg,<br />
die Grausamkeit <strong>de</strong>r Desillusion kann nur <strong>de</strong>n Lyrismus <strong>de</strong>r Stimmungen entwerten, <strong>de</strong>n<br />
Menschen und <strong>de</strong>n Geschehnissen kann sie doch keine Substanz und Schwere <strong>de</strong>s Daseins<br />
verleihen. Es bleibt eine schöne aber schattenhafte Mischung von Schwelgen und Bitterheit,<br />
von Trauen und Hohn, aber keine Einheit; Bil<strong>de</strong>r und Aspekte, aber keine Lebenstotalität’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
hij nog ‘Doktor Faust’, dat echter onvoltooid bleef. Ver was zijn ziekte reeds gevor<strong>de</strong>rd<br />
toen hij hieraan arbeid<strong>de</strong> en schreef van <strong>de</strong>n Dood, die door het woud gere<strong>de</strong>n<br />
kwam, zoodat <strong>de</strong> hoefslag van zijn paard het eenige geluid in <strong>de</strong> wereld was - een<br />
fantasie à la Albrecht Dürer. De dood komt - aldus Bran<strong>de</strong>s die ons <strong>de</strong>n inhoud van<br />
dit fragment me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt - om Faust te halen, Faust <strong>de</strong>n geleer<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>n steeds<br />
zoeken<strong>de</strong>n Mensch. Amor echter verzoekt uitstel <strong>voor</strong> hem. En opnieuw schenkt<br />
<strong>de</strong> Dood <strong>de</strong>n veertigjarigen Faust veertig nieuwe jaren. Dan, later komen <strong>de</strong> twee<br />
weer naar Faust's dakkamer om hem te halen, wien ze een leven schonken dubbel<br />
zoo lang als hem oorspronkelijk gegund was. En zij verwachten dank en resignatie.<br />
Ze vin<strong>de</strong>n echter een grijsaard <strong>voor</strong> wien <strong>de</strong> jaren nutteloos zijn <strong>voor</strong>bij gegaan.<br />
Faust's leven was volbracht, toen hij <strong>voor</strong> veertig jaren <strong>de</strong> kracht van zijn organismen<br />
verbruikt had.<br />
Zoo schreef Jacobsen en troostte zich in zijn woning te Aug-A<strong>de</strong>lja<strong>de</strong>, waar nooit<br />
<strong>de</strong> zon kwam, aan welks <strong>de</strong>ur Amor nooit klopte.<br />
Hij wist dat zijn tijd gekomen was, zijn werk volbracht. Wat zou hij nog langer<br />
geleefd hebben waar zijn jeugd en krachten reeds waren verdwenen? Zoo was het<br />
goed. De Dood mocht vrijelijk komen, hij was bereid.<br />
Zoo was het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong>ze een <strong>de</strong>r allergrootsten, en wel kunnen we instemmen<br />
met Bran<strong>de</strong>s' woor<strong>de</strong>n: ‘Und es hat kein edler Geist in Dänemark gelebt als er’.<br />
NICO ROST.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />
68<br />
Kantteekeningen bij <strong>de</strong> literatuur van <strong>de</strong>n dag. LXIV.<br />
Astrid. Drama in Vijf Bedrijven door Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk. Met een<br />
Inlei<strong>de</strong>nd woord van Dirk Coster. - Rotterdam, Nijgh en v. Ditmar's<br />
Uitgevers-Maatschappij, 19<strong>20</strong>.<br />
I<br />
HET menschelijk leven noodwendigheid en vrijheid. Kant leer<strong>de</strong> ons reeds, dat<br />
boven <strong>de</strong> sensibele wereld <strong>de</strong>r bonte verschijningen, <strong>de</strong> intelligibele, transcen<strong>de</strong>nte<br />
wereld <strong>de</strong>r eeuwige normen gelegen is. Deze bei<strong>de</strong> werel<strong>de</strong>n sluiten in elkaar; van<br />
uit het eeuwige Zijn, als uit een leven<strong>de</strong> bron, wordt spontaan <strong>de</strong> wereld eener<br />
ijzeren noodwendigheid doorbroken en omgeschapen tot een nieuwe, nu waarlijk<br />
schoone èn ze<strong>de</strong>lijke wereld- en levensor<strong>de</strong>. Het is <strong>de</strong> fout geweest eener eenzijdige<br />
aesthetiek, dat men bij <strong>de</strong> schoonheid van wat onmid<strong>de</strong>llijk <strong>voor</strong> oogen was te<br />
gaarne verwijl<strong>de</strong>, aldus <strong>de</strong> Schoonheid schouwend in het stralend aangezicht om<br />
zoo te zeggen: van <strong>de</strong>n convexen kant alleen, vergetend dat van ‘convex’ ‘concaaf’<br />
't noodzakelijk correlaat is. Eenvoudiger uitgedrukt: dat <strong>de</strong> bonte wereld van <strong>de</strong><br />
schoone Verschijning op zichzelve zinledig is, zich verliest in een slechte<br />
oneindigheid van troostelooze verbindingen, een groteske Doelloosheid, die<br />
hongrigen spijzen wil met hun honger en dorstigen laven wil met hun dorst. In <strong>de</strong><br />
kunst komt het Naturalisme naar zijn consequentie uit <strong>de</strong>zen kringloop nimmer uit.<br />
Dat al het ‘Vergängliche’ slechts ‘ein Gleichniss’ is, is door het naturalisme, als<br />
stelsel, nimmer verstaan. De hoogste wijsheid waartoe <strong>de</strong>ze kunstschool te komen<br />
vermocht is die van het ‘ij<strong>de</strong>lheid <strong>de</strong>r ij<strong>de</strong>lhe<strong>de</strong>n, 't is al ij<strong>de</strong>lheid’ - echter opgevat<br />
zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n korrel zouts die <strong>de</strong>ze paradox van <strong>de</strong>n Prediker tot hoogere wijsheid<br />
zou kunnen doorzouten.<br />
't Vergankelijke ... Symbool. Ziedaar, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kunst, een an<strong>de</strong>r gevaar. Want zoo<br />
al 't Vergankelijke als eenige werkelijkheid opgevat die werkelijkheid van haren<br />
transcen<strong>de</strong>nten Zin berooft, haar tot zinneloosheid verlaagt - het Vergankelijke tot<br />
Symbool ‘verheven’ laat aan <strong>de</strong> stoffelijkheid geen stoffelijkheid meer, vervluchtigt<br />
<strong>de</strong> geestelijke waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> stof als zoodanig tot geestelijkheidzon<strong>de</strong>r-meer, dat<br />
is tot <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n kunstenaar onvruchtbare abstractie.<br />
Symbolieke kunst in hare consequentie kan niet an<strong>de</strong>rs zijn dan ziel-looze kunst,<br />
en een symboliek drama is als kunstuiting bij <strong>voor</strong>baat mislukt. Wij kennen zulke<br />
symbolieke kunst bv. van Maeterlinck in zijn eersten tijd. Wie een stukje als ‘La Mort<br />
<strong>de</strong> Tintagiles’ leest gevoelt hoe bloe<strong>de</strong>loos hier het leven is gewor<strong>de</strong>n; hoe het naar<br />
zijn stoffelijken verschijningskant verwrongen is ter wille van het Symbool. Eerst in<br />
‘Aglavaine et Sélysette’ is Maeterlinck er tot op zekere hoogte in geslaagd zich los<br />
te maken van een <strong>de</strong>rgelijke <strong>voor</strong>op gezette symboliek, waardoor het leven kon<br />
terugkeeren. Ik zeg: zich los te maken tot op zekere hoogte. Want als men een stuk<br />
als ‘Aglavaine et Sélysette’ legt naast het werk waarme<strong>de</strong> een tot <strong>voor</strong> kort nog<br />
onbeken<strong>de</strong> schrijfster nu eenigen tijd gele<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Gids-lezers verrast heeft, welk<br />
werk se<strong>de</strong>rt, royaal uitgegeven, ook in boekformaat is verschenen, dan blijkt toch<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
wel hoeveel opzettelijks zelfs in het beste stuk van Maeterlinck is achtergebleven.<br />
Er moet aan zulk een stuk te veel ‘verklaard’ wor<strong>de</strong>n; <strong>de</strong> lezer blijft te zeer<br />
<strong>voor</strong>tdurend ‘op zoek’ naar het symbool, inplaats dat het symbool als hoogste<br />
voltooiing uit het leven zelf zou te <strong>voor</strong>schijn rijzen. Zoo is ‘Aglavaine et Sélysette’<br />
wel een schoon gedicht gewor<strong>de</strong>n vol plastisch uitgedrukte levenswijsheid, maar<br />
<strong>de</strong> plastiek blijft hier toch meer aan <strong>de</strong>n buitenkant.<br />
Want dit is het opmerkelijke. Terwijl wij in <strong>de</strong> soort van kunst als Maeterlinck ons<br />
gaf <strong>voor</strong>tdurend met rag-teêre zielsbewegingen wor<strong>de</strong>n beziggehou<strong>de</strong>n, die ons<br />
als 't ware tastbaar en voelbaar wor<strong>de</strong>n gemaakt, zoo zijn het toch per slot van<br />
rekening veel min<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze dan juist <strong>de</strong> uiterlijkhe<strong>de</strong>n (<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> toren, <strong>de</strong> vreem<strong>de</strong><br />
vogel, <strong>de</strong> verloren en weer teruggevon<strong>de</strong>n sleutel etc.) die onze verbeelding in<br />
werking stellen. Hoe geheel an<strong>de</strong>rs in ‘Astrid’. Veel min<strong>de</strong>r rag-teêr is hier <strong>de</strong><br />
conceptie, veel dichter blijvend bij een alledaagsche werkelijkheid (n'en déplaise<br />
<strong>de</strong> koningen en princessen), veel grover van bouw het geheel zou men zeggen. En<br />
toch. Toch keert hier juist <strong>de</strong> plastiek tot het innerlijke in. Niet <strong>de</strong> koningsburchten<br />
te Upsala of Kungahälla, niet <strong>de</strong> jarlen en Vikings, <strong>de</strong> koningszwaar<strong>de</strong>n en<br />
banbliksems brengen hier <strong>de</strong> verbeelding in werking, maar <strong>de</strong> onzichtbare machten<br />
in <strong>de</strong> zielen <strong>de</strong>r menschen, ja <strong>de</strong>ze machten wor<strong>de</strong>n zichtbaar gemaakt; <strong>de</strong><br />
werkelijkheid van <strong>de</strong>n scheppen<strong>de</strong>n en herscheppen<strong>de</strong>n geest ontstijgt aan het<br />
stoffelijk gebeuren als een blauwe vlam die dit gebeuren als met zijn toovergloed<br />
overlicht, maar er tevens <strong>de</strong> ziel van blijkt.<br />
Dit moge aan het werk zelf, ons door Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk geschonken, eenigszins<br />
na<strong>de</strong>r ge<strong>de</strong>monstreerd wor<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
II<br />
69<br />
Er is strijd tusschen Zwe<strong>de</strong>n en Noorwegen. Noorwegens koning, Olaf Haraldszoon,<br />
heeft het Christendom omhelsd, doch Zwe<strong>de</strong>ns vorst, Olaf Skötkoning, blijft offeren<br />
aan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> go<strong>de</strong>n. De bei<strong>de</strong> volken putten elkan<strong>de</strong>r uit in een vinnigen<br />
godsdienstkamp, steeds aangewakkerd door <strong>de</strong>n woesten onverzettelijken haat<br />
van <strong>de</strong>n Zweedschen heerscher. Tot Olaf, bijgenaamd <strong>de</strong> heilige, zijn vriend, <strong>de</strong>n<br />
blin<strong>de</strong>n zanger Hjalte, naar 't Zweedsche hof zendt om aan zijn vijand diens dochter,<br />
Ingegerd, een christin, <strong>voor</strong> zich als gemalin te vragen en zoo vre<strong>de</strong> en verzoening<br />
te verkrijgen <strong>voor</strong> bei<strong>de</strong> volken. Olaf wil 't verzoek bot van <strong>de</strong> hand wijzen, tot een<br />
woord van Astrid, Ingegerds halve zuster, zijn natuurlijke dochter, tot een woord<br />
van haar die verbitterd is door <strong>de</strong>n smaad waarme<strong>de</strong> zij, <strong>de</strong> slavin, door Hjalte werd<br />
bejegend, hem tot an<strong>de</strong>re gedachten brengt. ‘En waarom kan <strong>de</strong> Zweedsche koning<br />
zijn dochter niet aan koning Olaf geven?’ heeft Astrid uitgeroepen, daarme<strong>de</strong> doelend<br />
op zichzelve. En: ‘Betooveren<strong>de</strong> heks!’ heeft haar va<strong>de</strong>r geantwoord: ‘Van nu af zal<br />
men Ingegerd je noemen. We zullen je naar koning Olaf sturen ... Hij zal slechts<br />
<strong>de</strong>nken aan het minnekoozen met haar, die hij <strong>de</strong> hooggeboren Zweedsche<br />
koningsdochter waant!’<br />
Zoo komt Astrid door bedrog aan 't Noorsche hof. En nu gebeurt wat Dirk Coster<br />
in zijn inleiding tot dit drama aldus omschrijft: ‘E<strong>de</strong>len hartstocht, levensvreug<strong>de</strong> en<br />
koningseer zoekt zij met dit bedrog, en tot levensvreug<strong>de</strong> en “prachtig bloeien” is<br />
zij in<strong>de</strong>rdaad geboren, - en toch vindt zij haar noodlot. Twee machten, wier bestaan<br />
haar natuurlijke vrouwelijkheid zelfs niet vermoe<strong>de</strong>n kon, zetten zich door <strong>de</strong>ze<br />
bittere wilsdaad als 't ware mechanisch aan het werk en verpletteren haar ten slotte<br />
en maken haar tot een armzalig en red<strong>de</strong>loos schepsel. Twee machten: het geweten<br />
in haar binnenste, en <strong>de</strong> weerstraling van dat geweten in <strong>de</strong> werkelijkheid: <strong>de</strong><br />
heiligheid van haar gemaal, <strong>de</strong> ziel, die het stille geweld zijner gelouterdheid<br />
neerstraalt in haar donkere natuur’... Het menschenleven is vrijheid en<br />
noodwendigheid, schreven wij aan <strong>de</strong>n aanvang van dit artikel. In dit drama maakt<br />
ons Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk op treffen<strong>de</strong> wijze aanschouwelijk, hoe, losgemaakt van<br />
zijn transcen<strong>de</strong>nten grond, die tot <strong>de</strong> ware vrijheid kon herscheppen, ook het naar<br />
aanleg schoonste leven niet uitkomt uit <strong>de</strong>n doolhof eener slechte oneindigheid,<br />
doolhof die ten slotte een kerker wordt, waarvan zich <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n verengen als<br />
klemmen, om al <strong>de</strong> natuurlijke levenssappen uit <strong>de</strong>n gevangene weg te persen tot<br />
<strong>de</strong>n laatsten druppel. Het natuurlijke leven zon<strong>de</strong>r meer is een luchtledige ruimte,<br />
waarin <strong>de</strong> ziel niet a<strong>de</strong>men kan, maar verstikken moet.<br />
Nu is dit <strong>de</strong> tragiek van dit drama: Astrid is van een ‘roofdierlijk-schoone<br />
menschelijkheid’ gelijk Coster omschrijft. Roofdier van nature is zij menschelijk van<br />
wezen. Dat wil zeggen: zij is niet los van haar grond (als trouwens geen enkel<br />
mensch); in haar gebon<strong>de</strong>nheid ligt <strong>de</strong> potentie harer vrijheid. Deze tweeheid schept<br />
het dramatisch conflict. Dit conflict is tragisch, omdat die potentieele vrijheid<br />
nimmer actueel te verwerkelijken valt dan langs <strong>de</strong>n langen weg van<br />
natuurlijken groei, tragisch omdat <strong>de</strong> mensch dien langen weg niet zien kan;<br />
meent dat hij slechts één, twee stappen heeft te doen om ‘Het’ te grijpen 1) ; om, als<br />
hij die stappen dan beproeft, te bemerken dat hij hopeloos faalt. Astrid begrijpt Olaf<br />
niet en toch, zij, wier geweten door hem ontwaakt is, snakt er naar hem te begrijpen.<br />
Zij kent niet <strong>de</strong>n langen weg naar zijn heiligheid en daarom beproeft zij in een<br />
kin<strong>de</strong>rlijke hulpeloosheid spontaan <strong>de</strong>n korten weg, zich als blind werpend in haar<br />
1) Men weet: in <strong>de</strong> wijsbegeerte wordt dit omgáan van <strong>de</strong>n ‘langen weg van groei’ gekenschetst<br />
als in<strong>de</strong>terminisme: <strong>de</strong> leer van <strong>de</strong> mogelijkheid eener ‘vrije’ wilskeuze op ie<strong>de</strong>r<br />
willekeurig oogenblik.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
stralen<strong>de</strong> heerlijkheid, om te bemerken dat zij in een leegte valt en liggen blijft als<br />
<strong>de</strong> sma<strong>de</strong>lijk gebon<strong>de</strong>ne die zij was. Zeer schoon en roerend is dit door <strong>de</strong> schrijfster<br />
verbeeld in het eerste en twee<strong>de</strong> tafereel van het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> bedrijf (blz. 66-81).<br />
Tot Olaf wordt een dief gebracht, op heeterdaad betrapt bij 't stelen van het<br />
Moe<strong>de</strong>rgodsbeeld uit <strong>de</strong> kerk. Hij blijkt gewond en Olaf verzoekt met <strong>de</strong> oogen aan<br />
‘Ingegerd’ (d.i. Astrid) wat zalf <strong>voor</strong> hem te willen halen. Astrid, na eenige aarzeling,<br />
doet dit, d.w.z. ze komt na enkele oogenblikken terug, dragend een groote gou<strong>de</strong>n<br />
schaal en linnen in opgeheven han<strong>de</strong>n.<br />
Olaf (glimlachend, zeer zacht): Gij brengt <strong>de</strong>n balsem in een gou<strong>de</strong>n<br />
schaal en balsem brengt ge, alsof ik hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n verbin<strong>de</strong>n moest. Gij<br />
overschatten<strong>de</strong>!<br />
Astrid (beschaamd): Is het niet goed?<br />
Dan, na <strong>de</strong>n lief<strong>de</strong>vollen dank van <strong>de</strong>n koning, verwij<strong>de</strong>rt zij zich en blijft op een<br />
afstand, er niet aan <strong>de</strong>nkend Olaf bij zijn werk te helpen.<br />
Hjalte: Is zij nu niet meer hier, <strong>de</strong> koningin? Helpt zij u niet?<br />
Olaf (na een oogenblik zwijgen, zon<strong>de</strong>r op te zien). De koningin heeft<br />
nu geen tijd (Maar Astrid, aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong> van 't vertrek, staat<br />
roerloos en staart somber <strong>voor</strong> zich uit).<br />
Olaf on<strong>de</strong>rvraagt intusschen <strong>de</strong>n gevangene, <strong>de</strong>n steler van 't Mariabeeld. Astrid<br />
komt naar Olaf toe, slaat <strong>de</strong> armen om zijn hals en zegt: Olaf, nu moet gij ra<strong>de</strong>n,<br />
ra<strong>de</strong>n wat ik zag, toen ik vanmorgen uit <strong>de</strong> vroegmis kwam.<br />
Maar Olaf is met zijn gedachten, zijn menschelijk<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
70<br />
meêgevoel en zijn gevoel van recht, nog bij <strong>de</strong>n dief, die nu door Hjalte on<strong>de</strong>rvraagd<br />
wordt.<br />
Astrid (hem naar zich toetrekkend) inniger nog, met tranen in <strong>de</strong> stem).<br />
Wilt gij niet ra<strong>de</strong>n wat ik vond?<br />
Olaf: Mijn lief, laat mij een oogenblik maar luisteren naar dit gesprek. Ik<br />
zal zoo aanstonds bij u komen.<br />
Hjalte: De kostbaarheid van 't beeld? [heeft u tot <strong>de</strong>n diefstal gebracht?]<br />
Astrid: Wilt gij 't niet ra<strong>de</strong>n, Olaf?<br />
Olaf: 't Zou onvergeeflijk zijn, wanneer ik het verzuim<strong>de</strong>. Mijn lief! (Hij<br />
streelt haar nogmaals, dan wendt hij zich om).<br />
Astrid (fluisterend en zich bijna snikkend over <strong>de</strong> tafel buigend). Het<br />
was een nestje!<br />
Hjalte [tot <strong>de</strong>n dief]: Wil<strong>de</strong>t gij het verkoopen?<br />
Astrid: Een nest vol jonge vogeltjes! (Olaf heeft het niet meer gehoord).<br />
Olaf en Hjalte gaan <strong>voor</strong>t met <strong>de</strong>n gevangene te on<strong>de</strong>rvragen en als <strong>de</strong>ze, schuld<br />
belij<strong>de</strong>nd, smeekt: koning straf mij! dan antwoordt Olaf: Goed, ik zal u straffen; gij<br />
zult het beeld bezitten, dat gij stelen wil<strong>de</strong>t.<br />
Olaf. 't Zal naast u staan in tastbare nabijheid, gemeenzaam en met u<br />
ter een<strong>de</strong>r hoogte. Het zal u onweerstaanbaar tot zich trekken, maar gij<br />
zult het niet wagen 't ook maar aan te raken. De platheid van het<br />
alledaagsch gebeuren zult gij uitbrei<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r 't zwijgen van die oogen,<br />
dan zal u alle arbeid nutloos lijken en zeer gering. En onbeweeglijk zult<br />
ge ne<strong>de</strong>rzitten, dan zal 't u zijn, alsof <strong>de</strong> Moe<strong>de</strong>r Gods uw <strong>de</strong>nken kon<br />
bezien; gekweld zult gij het aangezicht afwen<strong>de</strong>n. Maar hoe ge u ook<br />
keert en wendt, <strong>de</strong> wijding van Haar tegenwoordigheid zal groeien om u<br />
heen en vullen uw vertrek tot overstelpens toe! Dan zult g' uzelf niet meer<br />
te bergen weten. Gij zult uw huis verlaten en dwalen doelloos rond <strong>de</strong>s<br />
daags en keeren niet <strong>de</strong>s nachts, maar slapen <strong>voor</strong> uw <strong>de</strong>ur. De wijding<br />
van Haar tegenwoordigheid zal echter groeien en vullen heel uw huis en<br />
groeien nog! Dan zult gij gaan begrijpen, dat dit beeld behoeft <strong>de</strong><br />
alomva<strong>de</strong>men<strong>de</strong> ruimte van <strong>de</strong> Kerk! En als ge dit begrijpt, dan zult gij<br />
huiverend tot mij komen en mogelijk zal ik u dan toestaan om het beeld<br />
terug te geven aan <strong>de</strong> Kerk. Ga heen. Ge zijt nu vrij.<br />
(Thore kust zwijgend <strong>de</strong>n zoom van Olaf's kleed en gaat. Zijn houding<br />
drukt <strong>de</strong>n diepsten ootmoed uit).<br />
Hjalte (tot Astrid). Dit is <strong>de</strong> straf <strong>voor</strong> wie te hoog wil grijpen, koningin.<br />
(Astrid, het gezicht in bei<strong>de</strong> armen verbergen<strong>de</strong>, verlaat<br />
het vertrek).<br />
In 't onmid<strong>de</strong>llijk volgend tafereel betrapt Astrid hare bei<strong>de</strong> dienstmaag<strong>de</strong>n bij 't<br />
snoepen van koek. Astrid, die vrien<strong>de</strong>lijk zijn wil, wil er haar elk een schenken,<br />
waarop Sigrid, een <strong>de</strong>r meisjes, da<strong>de</strong>lijk vertrouwelijk wordt en Astrid gretig aan<br />
vroegere dagen herinnert, toen <strong>de</strong>ze, nog haars gelijke toen, ‘dat vreem<strong>de</strong> trotsche<br />
koningskind’, Ingegerd, een groot stuk koek uit <strong>de</strong>n mond had geslagen. Astrid kijkt<br />
haar verbluft aan, maar blijft nog vrien<strong>de</strong>lijk.<br />
Synnöve [een <strong>de</strong>r meisjes]: De koningin heeft dat nog niet vergeten.<br />
'k Begeer <strong>de</strong> koeken niet <strong>de</strong>r koningin!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Dan stampt Astrid woe<strong>de</strong>nd met <strong>de</strong>n voet en <strong>de</strong> meisjes vertrekken verschrikt. Astrid<br />
staart hen na met groote, smartelijke oogen. Zij laat zich moe<strong>de</strong>loos neervallen en<br />
omringt zich dan plotseling met <strong>de</strong> honingkoeken, begint er hartstochtelijk van te<br />
eten. Olaf komt binnen, schertst wat, nu hij haar zoo bezig vindt, slaat dan zijn arm<br />
om haar heen.<br />
Olaf (innig). Wat was het, dat je vondt op 't muurtje naast <strong>de</strong> kerk, toen<br />
je van morgen uit <strong>de</strong> vroegmis kwam?<br />
(Astrid ontwringt zich aan zijn omhelzingen, terwijl ze uit haar<br />
kleeren Ingegerd's zilveren crucifix te <strong>voor</strong>schijn<br />
haalt 1) . Zij drukt het Olaf in <strong>de</strong> hand en vlucht uit het<br />
vertrek).<br />
Astrid. Daar neem! (Olaf staart haar na, het crucifix<br />
werktuigelijk aannemend. Er ligt een smartelijk<br />
vragen op zijn gezicht. Dan kijkt hij neer op 't geen<br />
hij in zijn hand houdt).<br />
Olaf. Ze gaf m'een zilveren crucifix!... Verlicht mij, God, ik kan haar niet<br />
begrijpen!<br />
Voorzeker, dit is ‘symboliek’ in <strong>de</strong>n besten zin <strong>de</strong>s woords. Het is het leven zelf, het<br />
zichtbare, tastbare, bloeien<strong>de</strong> en bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> leven, dat als in een hellen weerlichtflits,<br />
zijn symbolisch karakter even <strong>voor</strong> ons open legt.<br />
III<br />
Het menschelıjk leven: noodwendigheid en vrijheid. Causale noodwendigheid, fatale<br />
noodwendigheid, maar ook vrijheid, <strong>de</strong> vrijheid die herschept omdat zij boven <strong>de</strong>n<br />
zuiveren causaal-nexus van natuurlijk geschie<strong>de</strong>n uit is en hare eigen wetten heeft.<br />
Koning Olaf, <strong>de</strong> goe<strong>de</strong>, <strong>de</strong> heilige, is symbool van <strong>de</strong>ze vrijheid, die niet in <strong>de</strong><br />
empirische wereld wortelt maar in <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e, die <strong>de</strong> grondslag is van alle bestaan.<br />
Die transcen<strong>de</strong>ntaal herscheppen<strong>de</strong> macht werkt in ie<strong>de</strong>r individueel leven, hetzij<br />
ten ver<strong>de</strong>rve, hetzij ten behoud. Ten ver<strong>de</strong>rve; immers: ‘Er is ééne zon<strong>de</strong> welke u<br />
niet zal vergeven wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> zon<strong>de</strong> tegen <strong>de</strong>n Heiligen Geest’. Ten behoud: zij het<br />
dan ten behoud als door vuur.<br />
En nu meen ik toch, dat <strong>de</strong> Inleiding, die Dirk Coster aan dit boek <strong>de</strong>ed <strong>voor</strong>afgaan,<br />
hoezeer oriënteerend op verschillen<strong>de</strong> punten, niettemin aanleiding kan geven tot<br />
eenig misverstand.<br />
Astrid, schrijft hij, vindt haar noodlot; twee machten zetten zich ‘door haar bittere<br />
wilsdaad als 't ware mechanisch aan het werk en verpletteren haar ten slotte en<br />
maken haar tot een armzalig en red<strong>de</strong>loos schepsel’.<br />
De vraag rijst: kan <strong>de</strong> heer Coster dit zoo zon<strong>de</strong>r meer bedoeld hebben? Zien wij<br />
Astrid werkelijk aldus: een red<strong>de</strong>loos schepsel? Is het stuk zelf er niet om ons van<br />
't tegen<strong>de</strong>el te overtuigen? In<strong>de</strong>rdaad wor<strong>de</strong>n door Astrids ‘bittere wilsdaad’ met<br />
oorzakelijk-logische noodwendigheid twee machten aan 't werk gesteld. Maar die<br />
machten<br />
1) Princes Ingegerd had dit haar meegegeven toen zij naar Noorwegen vertrok.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
71<br />
<strong>de</strong>r vernietiging zijn tevens machten van behoud. Of geldt hier niet het evangelisch:<br />
wie zijn ziel verliezen zal, die zal haar vin<strong>de</strong>n? Als Astrid, smaadlijk lachend,<br />
geweigerd heeft, nu, dat <strong>de</strong> Koning wéét, nog langer aan zijn zij<strong>de</strong> te verblijven; als<br />
zij 't heeft uitgeroepen: Laat mij sterven! en Olaf, ein<strong>de</strong>lijk, ten antwoord geeft: Wie<br />
zou het dul<strong>de</strong>n, om in schuld te leven? Dood je dan Astrid, neem mijn dolk - dan<br />
effenen zich <strong>de</strong> wateren van Astrids ziel tot in <strong>de</strong> diepten, ‘zoodat op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m<br />
zichtbaar wordt, wat daar lang reeds wachtte: een stille bereidheid’. En als dan even<br />
later Thore, <strong>de</strong> dief, haar <strong>voor</strong>bijgaat en vraagt naar 's Konings burcht; daarop van<br />
Astrid verneemt ‘dat zij daarin niet hoort’ en tot Astrid spreekt van <strong>de</strong>n zwaren last<br />
die op zijn schou<strong>de</strong>rs drukt, zwaar<strong>de</strong>r dan ooit wel iemand torste, dan zegt Astrid:<br />
Dan hebt ge u aan 't heiligste vergrepen.<br />
Thore: Hoe weet gij dat? Mij drukt nog zwaar<strong>de</strong>r last.<br />
Astrid: Dan werd je opgelegd binnen <strong>de</strong>n stralenkrans te leven van 't<br />
heilige, waaraan je je vergrepen hebt.<br />
Thore. God sta u bij, als gij daarvan reeds weet!<br />
Astrid. Dat is <strong>de</strong> zwaarste last. Je droeg dien last, u zal vergeven<br />
wor<strong>de</strong>n. Ga naar <strong>de</strong>n burcht, <strong>de</strong> koning zal er komen en zal <strong>de</strong>n last van<br />
uwe schou<strong>de</strong>rs nemen. Maar ik, ik zal dien vanaf he<strong>de</strong>n<br />
van u overnemen 1) . Ga in vre<strong>de</strong>.<br />
Astrid is uit <strong>de</strong> slechte oneindigheid van het natuurlijk leven bevrijd en kan nu<br />
gaan <strong>de</strong>n langen weg die tot <strong>de</strong> ware vrijheid voert.<br />
GERARD VAN ECKEREN.<br />
Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />
IX<br />
Nieuwe uitgaven.<br />
HET mooiste, het e<strong>de</strong>lste werk dat <strong>de</strong> laatste jaren op het gebied <strong>de</strong>r spiritualistische<br />
litteratuur verscheen, is Romain Rolland's Clerambault 2) , een even spannen<strong>de</strong><br />
als lijvige roman, waarin <strong>de</strong> tragedie wordt beschreven van een menschenziel die<br />
in oorlogstijd evolueer<strong>de</strong> van een zelfverblin<strong>de</strong>nd nationalisme tot een eerlijk en<br />
breed verlangen naar algemeene menschenlief<strong>de</strong>. De levensgeschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong>n<br />
dichter Agénor Clerambault is geen autobiographie, zoo waarschuwt ons Romain<br />
Rolland; wij behou<strong>de</strong>n ons echter het recht <strong>voor</strong> om <strong>de</strong> meeningen, verkondigd door<br />
<strong>de</strong>n held van het boek, zoodra <strong>de</strong>ze in het sympathieke stadium komt van moedige<br />
eerlijkheid, te beschouwen als ge<strong>de</strong>eld - als gepredikt - door <strong>de</strong>n grooten ‘Hater van<br />
<strong>de</strong>n Haat’, Rolland, wiens onpartijdigheid door <strong>de</strong> kleinzielige toonaangevers:<br />
afvalligheid, rasverloochening, of (met een mooier woord) défaitisme wordt<br />
genoemd. Wanneer een drukbezette fijnproever zich eens zou <strong>voor</strong>genomen hebben,<br />
slechts één boek per jaar te lezen: het belangrijkste, het boek, dat het meest verheft,<br />
het meest tot <strong>de</strong>nken noopt, <strong>de</strong> zuiverste en stoutste moraal bevat; menschelijk is<br />
van toon en onberispelijk van stijl; waardoor een gespannen draad loopt en waarvan<br />
1) Spaties van mij. G.v.E.<br />
2) Uitg. P. Ollendorff, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 8. -.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>de</strong> ontroering vrij is van conventie of pathos; een boek dat <strong>de</strong>n geest van <strong>de</strong>n tijd<br />
vertolkt; spreekt van <strong>de</strong> vraagstukken onzer dagen, in politiek en zieleleven; dan<br />
leze die fijnproever Romain Rolland's onsterfelijk drama Clerambault.<br />
- Maeterlinck's laatste tooneelwerk heet Le Bourgmestre <strong>de</strong> Stilmon<strong>de</strong>,<br />
en is een in 1917 geschreven, in 1918 <strong>voor</strong> 't eerst, in het Spaansch vertaald, te<br />
Buenos-Ayres opgevoer<strong>de</strong> en in 1919 bij Edouard-Joseph te Parijs (fr. 35. -)<br />
verschenen drieakter waarvan wij hier <strong>de</strong>n inhoud laten volgen:<br />
De 60-jarige Cyrille van Belle, burgemeester van een klein Vlaamsch dorpje, heeft<br />
altijd vredig gewoond met zijn dochter Bella, haar man Otto Hilmer, die Duitsch<br />
reserveluitenant is en zijn, (van Belle's) zoon, <strong>de</strong>n 14-jarigen Floris. De oorlog breekt<br />
uit, het Vlaamsche dorpje wordt door Uhlanen bezet, aangevoerd door Otto Hilmer<br />
zelf, die hierop heeft aangedrongen om <strong>de</strong> zijnen zoo veel mogelijk te beschermen.<br />
Het legerbestuur, vertegenwoordigd door commandant Baron von Rochow en<br />
luitenant Karl von Schaunberg, staan met hem aan het hoofd van het bezettingscorps.<br />
Ofschoon alle wapenen zijn ingeleverd, uit zich <strong>de</strong> volkshaat door een aanslag op<br />
von Schaunberg, zoodat <strong>de</strong> commandant het noodig acht, het stadje een niet te<br />
betalen geldboete op te leggen, en <strong>de</strong>n burgemeester gevangen te nemen als<br />
gijzelaar, totdat <strong>de</strong> schuldige zich is komen aanmel<strong>de</strong>n of gevon<strong>de</strong>n is. Het on<strong>de</strong>rzoek<br />
blijft zon<strong>de</strong>r resultaat, - maar er moet een exemplum gesteld wor<strong>de</strong>n, en <strong>de</strong><br />
63-jarige tuinman Claus wordt, onschuldig, tot <strong>de</strong> doodstraf veroor<strong>de</strong>eld. Wanneer<br />
<strong>de</strong> waarheidslieven<strong>de</strong> burgemeester zich tegen <strong>de</strong>ze willekeurige gewelddaad<br />
verzet, wordt hem <strong>de</strong> keus gelaten, in qualiteit van <strong>de</strong> aansprakelijke persoon, <strong>de</strong>n<br />
tuinman te vervangen, en hiertoe is hij spoedig bereid. De ware schuldige intusschen<br />
moet een Duitsch soldaat wezen die van <strong>de</strong> gelegenheid gebruik heeft gemaakt om<br />
een ou<strong>de</strong>n wrok te koelen. Ofschoon men <strong>de</strong>ze verklaring van <strong>de</strong>n moord bij het<br />
hooger legerbestuur niet verwerpt, moet, om het prestige in <strong>de</strong> gele<strong>de</strong>ren te<br />
handhaven, een burger, een vijand geofferd wor<strong>de</strong>n. De burgemeester en zijn<br />
tuinman betwisten elkan-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
72<br />
<strong>de</strong>r thans in een e<strong>de</strong>len strijd <strong>de</strong> eer, zich <strong>voor</strong> elkan<strong>de</strong>r te laten doo<strong>de</strong>n. Van Belle<br />
weet zijn knecht tenslotte te overre<strong>de</strong>n, zich terug te trekken. Zijn eigen schoonzoon,<br />
die intusschen niet onsympathiek is <strong>voor</strong>gesteld en al het zijne ertoe heeft<br />
bijgedragen om het leven van zijn schoonva<strong>de</strong>r te red<strong>de</strong>n, moet hem in persoon<br />
me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen, dat <strong>de</strong> noodlottige afloop onvermij<strong>de</strong>lijk is. Hij echter zoowel als zijn<br />
vrouw hebben <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n held beloofd, hem niet te zullen overleven: Bella zal naast<br />
haar va<strong>de</strong>r tegen <strong>de</strong>n muur gaan staan, en Otto, die - toppunt van afschuwelijke<br />
wreedheid - het bevel heeft gekregen zelf het peloton te comman<strong>de</strong>eren, zal dit<br />
weigeren en gefusilleerd wor<strong>de</strong>n. Op het laatste oogenblik echter weet <strong>de</strong> grijsaard<br />
zijn kin<strong>de</strong>ren te bewegen, hem alleen te laten sterven, daar zij nog in het leven een<br />
nuttige rol kunnen vervullen. Cyrille van Belle valt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vijan<strong>de</strong>lijke kogels, als<br />
een slachtoffer, maar, zooals hij zegt, niet als een held van <strong>de</strong>n oorlog, daar er<br />
immers niets heldhaftigs ligt in het vervullen van zijn menschelijken plicht en het<br />
integen<strong>de</strong>el een afgrijselijke lafheid van hem ware geweest, een an<strong>de</strong>ren onschuldige<br />
zijn plaats te laten innemen. Na zulk een tragisch geval - is het gegeven niet, in<br />
hoofdzaak, <strong>de</strong> inhoud van Corneille's beroemdste treurspel? - is <strong>voor</strong>taan <strong>de</strong><br />
verhouding tusschen <strong>de</strong>n Duitscher en zijn Belgische vrouw onmogelijk gewor<strong>de</strong>n,<br />
en vol afschuw om een daad waarvan hij slechts het weerlooze werktuig was, verlaat<br />
zij hem. - De opvoering van dit stuk werd in oorlogstijd door <strong>de</strong> Fransche censuur<br />
verbo<strong>de</strong>n, omdat <strong>de</strong> gehate Duitscher er als een beklagenswaardige,<br />
niet-aansprakelijke, menschelijk-voelen<strong>de</strong> ziel wordt <strong>voor</strong>gesteld. Men voelt ook dat<br />
M. <strong>de</strong> houding van <strong>de</strong> dochter tegenover haar man zuiver objectief weergeeft als<br />
een van <strong>de</strong> hon<strong>de</strong>rdduizend betreurenswaardige gevolgen van <strong>de</strong>n oorlog. Le<br />
Bourgmestre <strong>de</strong> Stilmon<strong>de</strong> werd in <strong>de</strong> twee laatste oorlogsjaren aanzienlijk<br />
lang in <strong>de</strong> groote ste<strong>de</strong>n van Spanje, Engeland, Amerika en Argentinië opgevoerd.<br />
Naar <strong>de</strong> schrijver ons in zijn <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt, had <strong>de</strong> vertooning ervan het<br />
grootste succes en noem<strong>de</strong> <strong>de</strong> pers het ‘The great Warplay’. In het oeuvre van<br />
Maeterlinck staat dit stuk het dichtst bij Monna Vanna: bei<strong>de</strong> tooneelwerken<br />
spelen in het reëele. Het stuk van 1917 mag een actueele en meer realistische<br />
transpositie heeten van het drama van 1902.<br />
In het begin van 1921 werd dit drama te Parijs <strong>voor</strong> het eerst opgevoerd, en met<br />
succes. De Annales Politiques et Littéraires van 12, 19 en 26 Febr.<br />
namen <strong>de</strong>n text als dramatisch feuilleton op (wel eigenaardig, nadat het ook<br />
intusschen als boek verschenen was; en wij bedoelen niet <strong>de</strong> uitgaaf, hooger<br />
genoemd, van Edouard-Joseph, maar <strong>de</strong> <strong>voor</strong> alle beurzen verkrijgbare zgn.<br />
goedkoope, doch niet geïllustreer<strong>de</strong> uitgave van Fasquelle, 19<strong>20</strong>, frs. 6.75). In die<br />
Fasquelle-editie wordt Le Bourgmestre <strong>de</strong> Stilmon<strong>de</strong> gevolgd door een<br />
an<strong>de</strong>r oorlogsdrama, een tweeakter (‘sketch’ noemt <strong>de</strong> schrijver het stuk): Le<br />
Sel <strong>de</strong> la Vie, onopgevoerd gebleven, en min<strong>de</strong>r interessant dan het vorige:<br />
Dokter Floris Capelle die te Selzaete bij <strong>de</strong> Hollandsche grens woont met zijn vrouw,<br />
verneemt, geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> Duitsche bezetting, dat zijn naar Holland uitgeweken ou<strong>de</strong><br />
moe<strong>de</strong>r gevaarlijk ziek is. Nu heeft even te voren <strong>de</strong>ze dokter een luitenant <strong>de</strong>r<br />
bezetting gedood, die zijn (Capelle's) vrouw geweld aan<strong>de</strong>ed; en <strong>de</strong> medicus is,<br />
ofschoon kapitein von Gersdorf erkent dat hij <strong>de</strong>zen manslag rechtmatig bedreef -<br />
of zou bedreven hebben in vre<strong>de</strong>stijd - ter dood veroor<strong>de</strong>eld. Eens nog wil hij zijn<br />
moe<strong>de</strong>r terugzien, en krijgt het na veel smeeken gedaan, dat hij <strong>de</strong> grens even over<br />
mag (zijn moe<strong>de</strong>r ligt nl. in een huisje, vlak aan <strong>de</strong> grens, aan <strong>de</strong>n overkant), mits<br />
hij op tijd, om zeven uur, terug komt om gefusilleerd te wor<strong>de</strong>n. Lena, zijn vrouw,<br />
zal zoolang <strong>voor</strong> hem borg staan met haar leven. De inhoud van het drama is nu<br />
<strong>voor</strong>namelijk <strong>de</strong> angstige afwachting geduren<strong>de</strong> Capelle's afwezigheid, <strong>de</strong> angst of<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
hij wel op tijd terug zal zijn en zijn vrouw's leven met het zijne red<strong>de</strong>n. Natuurlijk<br />
gebeurt dit gelukkig, en <strong>de</strong> geneesheer wordt gefusilleerd, zooals afgesproken was.<br />
- Een letterkundig overzicht zon<strong>de</strong>r Bourget? ... Neen! twee nieuwe<br />
novellenbun<strong>de</strong>ls op <strong>de</strong> markt! En een nieuwen roman ontvangen wij op dit oogenblik;<br />
en een nóg nieuwere is zoo juist aangekondigd! Alle eerbied <strong>voor</strong> uw onslijtbaarheid,<br />
o prolifieke pen!... De bun<strong>de</strong>l Le Justicier 1) bevat twee nieuwe en drie ou<strong>de</strong>re<br />
schetsen. De eerste, Le Justicier (1918), leert, naar aanleiding van het verhaal<br />
van twee broers met geheel tegenovergestel<strong>de</strong> levensopvattingen en <strong>voor</strong> wie <strong>de</strong><br />
dood zelfs geen verzoening bracht, dat geen mensch het recht heeft een an<strong>de</strong>r te<br />
beoor<strong>de</strong>elen, daar dit fataal geschie<strong>de</strong>n moet met 's rechters eigen aard als maatstaf.<br />
Relativiteit in alles aanvaar<strong>de</strong>n, brengt uitsluiten mee van zuivere objectiviteit. Tot<br />
<strong>de</strong>ze conclusie komt, wanneer hij bijna 70 jaar is, <strong>de</strong> strenge ingenieur Blaise Marnat,<br />
die zijn geheele leven rechtvaardigheid als eenig richtsnoer <strong>voor</strong> rechtschapenheid<br />
had gehou<strong>de</strong>n. La Cachette (1914) is van veel geringere waar<strong>de</strong> en predikt<br />
eerlijkheid, zelfverloochening en individueele opheffing van standsverschil. Het<br />
<strong>de</strong>r<strong>de</strong> schetsje Le Carré d'Orties. (1913) is een aar-<br />
1) Uitg. Plon-Nourrit, ein<strong>de</strong> 1919, frs. 5. -. Men zie <strong>voor</strong> bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n ‘Eigen Haard’ van 15<br />
Jan. 1921.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
73<br />
dig geschreven herinnering aan <strong>de</strong>n Normandischen Terreurtijd. De atmosfeer van<br />
strijdlust, rid<strong>de</strong>rlijkheid en hartstocht is meesterlijk weergegeven. In Le Fruit<br />
Juge l'Arbre, (1919) treffen wij ook een bekeerling aan: <strong>de</strong> ex-priester Pierre<br />
Anceline, sympathiek <strong>voor</strong>gesteld, die zich van <strong>de</strong> Kerk afscheid<strong>de</strong> omdat hij in haar<br />
leer geen waarheid vond, wordt door het aanschouwen van <strong>de</strong> weldadige uitwerking<br />
van een biecht, weer tot haar schoot teruggebracht. Ook <strong>de</strong> vijf<strong>de</strong> novelle,<br />
L'Apache (1913) brengt een staaltje van heldhaftige zelfopoffering; een chauffeur,<br />
lid van een ben<strong>de</strong> apachen, moet het zoontje van zijn schatrijken heer ontvoeren<br />
om zijn kamera<strong>de</strong>n een geweldig losgeld in han<strong>de</strong>n te doen krijgen. Zwichtend <strong>voor</strong><br />
het naïeve vertrouwen van het kind weigert hij en wordt door zijn vrien<strong>de</strong>n vermoord.<br />
- Zooals altijd is dit nieuwe boek ook weer, door <strong>de</strong>n glashel<strong>de</strong>ren stijl, <strong>de</strong> <strong>voor</strong> een<br />
auteur benij<strong>de</strong>nswaardige dui<strong>de</strong>lijkheid, en vele diepzinnige opmerkingen, het lezen<br />
overwaard.<br />
In <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l, Anomalies 1) , heeft <strong>de</strong> groote zielkundige allerlei<br />
psychologische afwijkingen bestu<strong>de</strong>erd. Mythomanie (ziekelijke leugenachtigheid),<br />
kleptomanie, alcoholistische wreedheid, waan<strong>voor</strong>stellingen van verschillen<strong>de</strong> soort,<br />
ziedaar <strong>de</strong> pathologieën waaraan zijn hel<strong>de</strong>n lij<strong>de</strong>n. Men had <strong>de</strong> ‘notes’ <strong>de</strong>r drie<br />
laatste bladzij<strong>de</strong>n niet noodig gehad om te begrijpen dat Bourget's verhalen op een<br />
stevigen wetenschappelijken on<strong>de</strong>rgrond rusten. Hij heeft studie gemaakt van al<br />
wat <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne psychologie en psychiatrie ont<strong>de</strong>kten. Voeg daarbij <strong>de</strong> weergalooze<br />
dui<strong>de</strong>lijkheid en vlotheid van zijn stijl: en Anomalies mag een genotvol werk<br />
heeten <strong>voor</strong> liefhebbers van <strong>de</strong>gelijk realisme. Het boek wint aan waarheid en<br />
klaarheid wat het aan breedheid van conceptie mist; maar men kan het<br />
novellen-genre wel an<strong>de</strong>re, doch zeker geen lagere eischen stellen dan aan <strong>de</strong>n<br />
roman. De verschillen<strong>de</strong> schetsen, waarin geen zweem van ten<strong>de</strong>nz heerscht en<br />
waaruit zelfs <strong>de</strong> moraliseeren<strong>de</strong> overgevoeligheid verdween die wij in Bourget's<br />
vorigen novellenbun<strong>de</strong>l, Le Justicier (1919), nog hier en daar aantreffen,<br />
dagteekenen van het laatste jaar; <strong>de</strong> oudste is van Juli 1919 en <strong>de</strong> jongste van<br />
Maart 19<strong>20</strong>. Enkele zagen wij echter liever in een an<strong>de</strong>ren bun<strong>de</strong>l on<strong>de</strong>rgebracht,<br />
in een an<strong>de</strong>rs getitel<strong>de</strong>n; want o.i. behooren L'Ami Haineux, waarin <strong>de</strong><br />
fijngevoeligheid van een halfwees wordt behan<strong>de</strong>ld, die een instinctmatigen afkeer<br />
heeft <strong>voor</strong> een man die zijn moe<strong>de</strong>r het hof maakt -; Une Vengeance <strong>de</strong><br />
Femme, waarin <strong>de</strong> kleptomanie alleen, en dan nog negatief, als aanleiding dient<br />
van vrouwelijke wraakvervulling; Jean-Louis Coste, een staaltje van<br />
oorlogsheldhaftigheid; La Roulotte, dat <strong>de</strong> opofferen<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> verheerlijkt -<br />
eigenlijk niet thuis in een verzameling abnormaliteiten van pathologischen aard. Ten<br />
slotte: bewon<strong>de</strong>renswaardig onpartijdig is Télépathie, een dialoog waarin <strong>de</strong><br />
bei<strong>de</strong> sprekers zoo natuurlijk levend <strong>voor</strong>gesteld zijn, dat men het met bei<strong>de</strong>r<br />
standpunt, het twijfelen<strong>de</strong> en het overtuig<strong>de</strong>, beurtelings eens is.<br />
- Bêtes et Gens qui s'aimèrent, een verzameling korte verhalen van<br />
Clau<strong>de</strong> Farrère 1) , bestaat uit zeer ongelijk werk. Dat komt zeker, doordat <strong>de</strong><br />
verschillen<strong>de</strong> novellen van zulk een ongelijken datum zijn. Zoo kunnen wij wel<br />
constateeren, aangezien het eerste stuk, Une Vie, het op een na jongste (1919)<br />
en het mooiste is, dat Farrère's talent tot een schoone ontwikkeling is gekomen,<br />
maar men leest toch niet alléén een boek uit litterair-historisch oogpunt. Vele van<br />
<strong>de</strong> hierin opgenomen schetsen waren beter onuitgegeven gebleven, althans<br />
<strong>voor</strong>loopig. Men had met dit werk van Farrère kunnen doen wat men met het<br />
min<strong>de</strong>rwaardig werk van Octave Mirbeau heeft gedaan: <strong>de</strong> firma Flammarion had<strong>de</strong><br />
1) Uitg. Plon-Nourrit. 19<strong>20</strong>, frs. 7.50. Men zie, <strong>voor</strong> bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, ‘Eigen Haard’, van 22 Januari<br />
1921.<br />
1) Uitg. E. Flammarion, 19<strong>20</strong>, frs. 6.75.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
geduldig gewacht tot Farrère dood was, en kon dan zijn vroeger proza <strong>de</strong> wereld<br />
ingestuurd hebben on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n naam van ‘oeuvres inédites’. Zulke uitgaven hebben<br />
immers meestal in <strong>de</strong> eerste plaats waar<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n vaklezer, <strong>de</strong>n criticus, die een<br />
schrijver in zijn geheel wil kunnen waar<strong>de</strong>eren. Voor het lezen<strong>de</strong> publiek dus ware<br />
Une Vie, gevolgd door Les Trois Verdicts (1914), Le Sac à Fermoir<br />
d'or (1906) en Manon (1908) voldoen<strong>de</strong> geweest. Farrère toont zich, ondanks<br />
vele kleine gebreken: overdreven sensualiteit en soms be<strong>de</strong>nkelijke stoutmoedigheid,<br />
een volmaakt prozaschrijver; en wij kennen er weinig, die er zulk een limpie<strong>de</strong>n, en<br />
tevens solie<strong>de</strong>n stijl op na hou<strong>de</strong>n. In Une Vie, aan <strong>de</strong> Maupassant's<br />
nagedachtenis gewijd, wordt een lief<strong>de</strong>shistorie van 's schrijvers kat op meesterlijke<br />
wijze weergegeven; dit verhaal is mannelijker en bree<strong>de</strong>r van toon dan <strong>de</strong><br />
poezenverhaaltjes van Colette Willy en heeft sommige trekken van France's<br />
glimlachen<strong>de</strong> opmerkzaamheid. Farrère bewijst erin, een rasecht auteur te zijn.<br />
Het laatste boek van André Gi<strong>de</strong> heet La Symphonie Pastorale 2) . Het<br />
komt ons <strong>voor</strong>, dat dit werk meer weerklank zal vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>ren van onze<br />
landgenooten dan bij <strong>de</strong>n Franschman; er a<strong>de</strong>mt een geest van bezadigd en<br />
kalm-menschlievend protestantisme uit, die <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n zui<strong>de</strong>lijken aard wat koel en<br />
kleurloos moet aandoen. Een predikant neemt een blin<strong>de</strong> wees<br />
2) Uitg. Nouvelle Revue Française, Parijs 19<strong>20</strong>, frs. 4.80.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
74<br />
tot zich, belast zich met haar lichamelijke en geestelijke opvoeding en verheugt zich<br />
bij het zien ontluiken van <strong>de</strong> zoo lang in sluimer gebleven ziel. Een dagboek - het<br />
boek dat <strong>voor</strong> ons ligt - getuigt van zijn dagelijksche voldoening over het god<strong>de</strong>lijke<br />
werk dat hij verrichtte. Doch het meisje wordt verliefd op hem, die, ofschoon<br />
ongelukkig in zijn huwelijk met een verbitter<strong>de</strong> en vitzieke vrouw, geen an<strong>de</strong>re lief<strong>de</strong><br />
als geoorloofd beschouwt dan die welke het huwelijk bekrachtigt. Na een operatie<br />
wordt Gertru<strong>de</strong> weer zien<strong>de</strong>, maar mèt het gebruik van haar zintuigen komt het<br />
begrip van het zondige in haar leven. Het zinnelijke overwint het geestelijke, en het<br />
aanschouwen van hem, dien zij liefhad, is haar een teleurstelling. Dan stort het<br />
gansche werk van <strong>de</strong>n dominé ineen: Gertru<strong>de</strong>, overwonnen door <strong>de</strong> macht van<br />
het sensueele, vlucht met Jacques, <strong>de</strong>n oudsten zoon van <strong>de</strong>n predikant, nadat<br />
<strong>de</strong>ze en zijzelve tot het katholicisme zijn overgegaan. De kalme stijl van Gi<strong>de</strong> is iets<br />
heel bizon<strong>de</strong>rs. De zuiverheid en <strong>de</strong> nieuwheid, <strong>de</strong> ‘onversletenheid’ ervan, zou<strong>de</strong>n<br />
wij durven zeggen, doet <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong>n schoonen prozavorm <strong>de</strong>r eerste romantici<br />
uit het begin van <strong>de</strong> 19 e eeuw. Het archaïsch gebruik <strong>de</strong>r talrijke ‘subjonctifs<br />
imparfaits’ is hier, verre van een pedanten of parodistischen indruk te wekken, een<br />
bekoring te meer.<br />
- Colette Willy's nieuwe roman Chéri 1) is, jammer genoeg, een smet op <strong>de</strong>n<br />
naam van <strong>de</strong>ze even aangename als gedistingeer<strong>de</strong> schrijfster. De inhoud, het<br />
nutteloos en misselijk bestaan van een zinnelijken en luien fat, een ‘chéri <strong>de</strong>s dames’,<br />
heeft niets boeiends en niets sympathieks, en <strong>de</strong> an<strong>de</strong>rs van fijnen geest tintelen<strong>de</strong><br />
vorm is ditmaal <strong>de</strong> gewone vorm van een gewonen roman-vanviezen-wellust. Laat<br />
Colette zich hou<strong>de</strong>n aan het genre waarin zij uitblinkt: haar<br />
hondjes-en-poesjeslitteratuur of haar ontroeren<strong>de</strong> schetsen uit <strong>de</strong> wereld <strong>de</strong>r cabotins<br />
en cabotines. Het ‘ze<strong>de</strong>n’(?)-realisme gaat haar niet te best af.<br />
- De heeren C. Bouglé en P. Gastinel hebben in hun boekje Qu'est-ce que<br />
l'esprit français? 2) een twintigtal brokken uit <strong>de</strong> Fransche letterkun<strong>de</strong><br />
aangehaald, betrekking hebben<strong>de</strong> op <strong>de</strong>n aard van <strong>de</strong>n Franschman. De titel kan<br />
dus <strong>voor</strong> hem, die meent er <strong>de</strong> ontleding in te vin<strong>de</strong>n van wat wij on<strong>de</strong>r ‘esprit<br />
français’ plegen te verstaan: een soort luchtige geestigheid die men gemeenlijk<br />
‘esprit gaulois’ doopt 3) , iets mislei<strong>de</strong>nds habben. In dit werkje wordt <strong>de</strong> aard van<br />
<strong>de</strong>n Franschman ontleed, aan <strong>de</strong> hand van wat <strong>de</strong>nkers - Montesquieu, Rivarol,<br />
Taine, Renan, Boutroux, Bergson e.a. - erover in hun philosophische of<br />
geschiedkundige geschriften mee<strong>de</strong>elen. Laten wij uit die (meest beroem<strong>de</strong>) citaten<br />
het <strong>voor</strong>naamste aanhalen:<br />
... (Frankrijk) is een van nature vroolijke natie. (Montesquieu,<br />
1689-1755).<br />
... De syntaxis van <strong>de</strong> Fransche taal kan nooit haar zuiverheid verliezen.<br />
Hieruit vloeit die bewon<strong>de</strong>renswaardige dui<strong>de</strong>lijkheid <strong>voor</strong>t, die <strong>de</strong> eeuwige<br />
basis van onze taal is. Wat niet dui<strong>de</strong>lijk is, is geen Fransch ... (Rivarol,<br />
1753-1801).<br />
... De Franschman dringt niet zoo diep door in <strong>de</strong> beschouwing van <strong>de</strong><br />
door het ongeluk geschapen toestan<strong>de</strong>n, als <strong>de</strong> Engelschman of <strong>de</strong><br />
Duitscher ...; ... zijn verlangen, beminnelijk te schijnen noopt hem, een<br />
1) Uitg. Arth. Fayard, Parijs, 19<strong>20</strong>, fr. 6.50.<br />
2) Dit vraagteeken is eigenlijk van ons. Eere wien eere toekomt! - Het boekje werd uitgegeven<br />
bij Garnier Frères, te Parijs (19<strong>20</strong>) en kost fr. 2.50. Maar dat staat er ook niet op.<br />
3) De studie van Dr. P. Valkhoff, De Franse Geest in Frankrijks Letterkun<strong>de</strong><br />
(Uitg. A.W. Sijthoff, 1917), hoofdst. III en passim, toont dui<strong>de</strong>lijk aan dat <strong>de</strong>ze i<strong>de</strong>ntificatie een<br />
te vermij<strong>de</strong>n begripsverwarring is.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
vroolijk uiterlijk aan te nemen, welke ook zijn inwendige stemming zij; en<br />
het uiterlijk doet langzamerhand zijn invloed gel<strong>de</strong>n op het gevoel, en zoo<br />
komt het dat, wat men doet om an<strong>de</strong>ren te behagen, weldra het<br />
innerlijk-ervarene afstompt. (Madame <strong>de</strong> Stael, 1766-1817).<br />
Madame DE STAËL<br />
... Vooral ten koste van an<strong>de</strong>ren wil <strong>de</strong> Franschman lachen... De behoefte<br />
om te lachen is een nationale karaktertrek; het genoegen (dat hij hierin<br />
schept) lijkt geenszins op physiek genot, dat grof en dus verachtelijk is.<br />
Dit ras is het meest Attische <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne volkeren, min<strong>de</strong>r dichterlijk<br />
aangelegd dan het volk uit <strong>de</strong> Oudheid, maar even fijngevoelig; zijn geest<br />
is ook eer<strong>de</strong>r verfijnd dan groot; het heeft eer<strong>de</strong>r goe<strong>de</strong>n smaak dan<br />
genialiteit; het is zinnelijk, maar grof noch wild in zijn zinnelijkheid;... het<br />
is niet bezonken, maar wel in staat, alle hooge gedachten te<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
* * *<br />
75<br />
bereiken, dwars door zijn grappen en zijn vroolijkheid heen. Door zijn<br />
instinct, is <strong>de</strong> Franschman op gezelschap gesteld, en dat komt doordat<br />
hij naar behooren en zon<strong>de</strong>r moeite alles doet, wat het gezelschapsleven<br />
vereischt. Prettig is het, in zijn bijzijn te praten, want ‘praten’ is: een an<strong>de</strong>r<br />
amuseeren door zichzelf te amuseeren, en <strong>de</strong> Franschman kent geen<br />
grooter genoegen ... (Taine, 1828-1893).<br />
... Frankrijk bevat in alles <strong>de</strong> twee polen: ziedaar zijn grootheid. (Renan,<br />
1823-1892).<br />
... (Amerikaansche professoren verklaar<strong>de</strong>n, dat) in het Fransche<br />
on<strong>de</strong>rwijs twee dingen <strong>voor</strong>al verdienen hoog geprezen te wor<strong>de</strong>n: ten<br />
eerste, <strong>de</strong> dui<strong>de</strong>lijkheid en <strong>de</strong> styleering van <strong>de</strong> lessen <strong>de</strong>r meesters, en<br />
ten twee<strong>de</strong> <strong>de</strong> gewoonte om, <strong>voor</strong>tdurend, bij stu<strong>de</strong>nt en scholier, een<br />
beroep te doen op het initiatief... (H. Bergson, geb. in 1859).<br />
- De vreeselijke vervelendheid - een beproeving!<br />
- van Maurice Rostand's jongste werk, als er in<br />
MAURICE ROSTAND<br />
dit ou<strong>de</strong>rwetsch-langdradig geleuter iets ‘jongs’ kàn zijn, Le Cercueil <strong>de</strong><br />
Cristal 1) , zij ons excuus dat wij het, na maan<strong>de</strong>n ploeteren en wroeten, na God<br />
weet welke vruchtelooze zelfopdrijving tot plichtsbetrachting en goe<strong>de</strong>n wil, niet<br />
ver<strong>de</strong>r kon<strong>de</strong>n brengen dan tot blz. 84, tot het zes<strong>de</strong> hoofdstuk van 't twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el.<br />
In <strong>de</strong>ze autobiographie van het alleronleesbaarste soort - er hangt een<br />
Nouvelle-Héloïse-atmospheer over van een vertienvoudig<strong>de</strong> vervelendheid<br />
- streepten wij slechts één interessante gedachte aan, op p. 6: ‘Tant qu'il y aura <strong>de</strong>s<br />
êtres qui m'auront vu, qui m'auront aimé peut-être; qui auront appris le son <strong>de</strong> ma<br />
voix et pourront s'en émouvoir encore, tant qu'il y aura <strong>de</strong>s visages pour lesquels<br />
mes baisers seront <strong>de</strong>s souvenirs, je ne serai pas tout à fait mort... Mais je mourrai<br />
pour toujours, le jour où disparaitra la <strong>de</strong>rnière personne qui m'aura connu!’ -<br />
interessant, omdat zij geplagieerd is naar 's schrijvers grooten va<strong>de</strong>r. (Cf. Le Vol<br />
<strong>de</strong> la Marseillaise, pag. 79-82).<br />
- Vrij wat aantrekkelijker, pretentieloozer, is Alexandre Arnoux' Indice 33, een<br />
uitmuntend geschreven oorlogsfantasie, waarin <strong>de</strong> antagonisten Aimable Dhuys<br />
(Frankrijk; <strong>de</strong> <strong>voor</strong> indruk vatbare, nerveuze, buigzame en zegevieren<strong>de</strong>) en Gottfried<br />
von Krüger (Duitschland; <strong>de</strong> logge, wetenschappelijke, theoretische,<br />
1) Uitg. E. Flammarion, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 6.75 (zon<strong>de</strong>!).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
zelfoverschatten<strong>de</strong> en overwonnene) levend tegenover elkan<strong>de</strong>r staan. De Duitscher<br />
heeft een systeem van ‘Europeesche psychometrie’ uitgevon<strong>de</strong>n, vóór <strong>de</strong>n oorlog;<br />
ont<strong>de</strong>kt, dat <strong>de</strong> Franschman <strong>de</strong> minste zieleweerstand bezit, en rekent, in 1914,<br />
hierdoor op <strong>de</strong> victorie... Maar 't komt natuurlijk precies an<strong>de</strong>rsom uit, en von Krüger<br />
wordt door Dhuys gedood. Naast uitsteken<strong>de</strong> stijlqualiteiten vertoont dit boek alle<br />
prettige hoedanighe<strong>de</strong>n van een frisch, pakkend amusementswerk 1) .<br />
- Men kent het on<strong>de</strong>ugen<strong>de</strong> boek van René Boylesve, La Leçon d'amour<br />
dans un Parc, dat een <strong>20</strong> jaar gele<strong>de</strong>n met zooveel genoegen gelezen werd,<br />
om <strong>de</strong> pittige schalkschheid van dit ongegeneer<strong>de</strong> ‘conte libre’. (Wij vernamen er,<br />
in welk milieu van onplatonische lief<strong>de</strong>svrijpostighe<strong>de</strong>n Jacquette <strong>de</strong> Chamarante<br />
opgroei<strong>de</strong>, te mid<strong>de</strong>n van een bedrogen va<strong>de</strong>r, een moe<strong>de</strong>r die haar pages in haar<br />
slaapkamer ontving, en M lle <strong>de</strong> Quinconas, haar poezelige en zeer gevoelige<br />
gouvernante). Hoe het met <strong>de</strong>ze jeugdig <strong>voor</strong>gelichte jongedame afliep, vertelt <strong>de</strong><br />
auteur ons thans in Alcindor 2) : zij wordt verliefd op een armen minnedichter, maar<br />
<strong>de</strong>ze bakvischvlam slaat over op <strong>de</strong>n eerst afgewezen, bekoorlijken heer <strong>de</strong><br />
Fontcombes, die haar vertrouwen en haar hart wist te winnen door zijn geduldig<br />
luisteren naar haar reciteeren van Alcindor's tee<strong>de</strong>re rhythmen ... Dit vervolg is als<br />
alle vervolgen: veel zwakker dan het oorspronkelijke. Ook <strong>de</strong> schrijver, niet alleen<br />
zijn heldin, is twintig jaar ou<strong>de</strong>r gewor<strong>de</strong>n, maar hij is òver <strong>de</strong> helft heen, en aftandsch<br />
gewor<strong>de</strong>n: Chamarante (met een t) is Chamaran<strong>de</strong> (met een d) gewor<strong>de</strong>n, en men<br />
weet dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>ntaalconsonanten <strong>de</strong> meeste inspanning eischen van <strong>de</strong>s sprekers<br />
gebit.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
1) Uitg. A. Fayard, Parijs, z.j. (19<strong>20</strong>?), frs. 4.90.<br />
2) Uitg. E. Flammarion, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 045. (Une Heure d'Oubli, No. 52).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
[Boekenschouw]<br />
Letterkun<strong>de</strong><br />
76<br />
Jacob Cats, Keur uit zijn Verhalen<strong>de</strong> Gedichten. Uitgegeven en Ingeleid<br />
door Joh. Vorrink.<br />
Goethe-Buch. Eine Einführung in Goethes Leben und Dichtung für die<br />
Schul- und Privatlektüre, herausgegeben von G. Ras.<br />
Chamisso, Peter Schlemihls wun<strong>de</strong>rsame Geschichte, nebst einigen<br />
Gedichten für die Schul- und Privatlektüre herausgegeben von J.J.<br />
Lecker. - (Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1921).<br />
Het eerste <strong>de</strong>zer drie bun<strong>de</strong>ltjes maakt <strong>de</strong>el uit van <strong>de</strong> serie ‘Bibliotheek van<br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers’, <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re van <strong>de</strong> serie ‘Meulenhoff's Sammlung<br />
Deutscher Schriftsteller’. Het eerste boekje wil <strong>voor</strong>al trachten ons Jacob Cats als<br />
dichterlijk verteller te doen kennen. De zeventien<strong>de</strong> eeuwer, zegt <strong>de</strong> Inlei<strong>de</strong>r,<br />
had nog geen kranten, geen salons, hield geen verga<strong>de</strong>ringen; hij had enkel zijn<br />
Bijbel en zijn dominees. En als <strong>de</strong> gedachten van het kerkelijk leven en het<br />
hiernamaals eens wil<strong>de</strong>n wegdwalen, dan lag daar Va<strong>de</strong>r Cats, en die gaf een<br />
spreuk, of een les, of een mid<strong>de</strong>l tegen buikpijn, of een waarschuwend woord <strong>voor</strong><br />
een vrijster, maar... ook veel verhalen, uit ou<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n, van verre volken; of, <strong>de</strong><br />
oolijkerd, hij had iets gehoord, dat in <strong>Den</strong> Haag of Amsterdam was <strong>voor</strong>gevallen en<br />
waarover gefluisterd was... Cats was ontzettend belezen en had <strong>voor</strong> een<br />
zeventien<strong>de</strong> eeuwer heel wat van <strong>de</strong> wereld gezien. Hij had dan ook steeds genoeg<br />
te vertellen en maakte het zelfs wel eens wat lang van nat; kon zijn on<strong>de</strong>rwerp nog<br />
wel eens drie keer doorzagen en dan inzouten. Maar <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs in die dagen<br />
had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n tijd. Dat hebben Potgieter en Huet te veel vergeten bij hun oor<strong>de</strong>el over<br />
Cats. Potgieter zag ons volk in <strong>de</strong> 17 e eeuw te uitsluitend als het hardwerken<strong>de</strong>,<br />
hoog-streven<strong>de</strong> koopmansvolk, Busken Huet vond Cats al te zeer een doodgewonen<br />
praatvaâr. Maar Cats, geleerd genoeg om even goed als Hooft of Huygens of wie<br />
ook te draven in <strong>de</strong>n klassiek-Latijnschen trant, Cats wist, dat hij het oor van zijn<br />
volk alleen zou hebben indien hij in <strong>de</strong> taal zou spreken van dat volk. Zoo vin<strong>de</strong>n<br />
wij hem dan ook in <strong>de</strong> Verhalen, welke in dit Meulenhoffbun<strong>de</strong>ltje zijn saamgebracht,<br />
het aardigst in <strong>de</strong> ‘leersame Fabulen’ uit <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l Mengeldichten, waarvan<br />
<strong>de</strong> heer Vorrink hier een viertal overdrukte. Ook uit ‘Houwelick’ (1625) (een reusachtig<br />
gedicht van meer dan 1000 verzen) en uit ‘Trou-Ringh’ (1637) is 't een en an<strong>de</strong>r<br />
overgenomen, evenals uit Ou<strong>de</strong>rdom en Buytenleven.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Brief van JACOB CATS aan HUYGENS<br />
(Naar een photographie)<br />
Uit: Jacob Cats, Keur uit zijn Verhalen<strong>de</strong> Gedichten<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
77<br />
's Uitgevers wensch, dat dit bun<strong>de</strong>ltje <strong>voor</strong> velen aanleiding moge zijn om zich eens<br />
in <strong>de</strong>n gemoe<strong>de</strong>lijk-romantischen Cats te verdiepen, on<strong>de</strong>rstrepen wij gaarne.<br />
Goethe omstreeks 1780/1785<br />
(Rollet: Goethe-Bildnisse)<br />
Uit: Goethe-Buch. Eine Einführung in Goethes Leben und Dichtung für die Schul- und<br />
Privatlektüre.<br />
Ook op het nieuwe Goethe-Buch vestigen wij gaarne <strong>de</strong> aandacht. Wel stellen<br />
wij 't hier noo<strong>de</strong> zon<strong>de</strong>r een Inleiding - <strong>de</strong> bedoeling van <strong>de</strong>ze uitgave om ‘für die<br />
unterrichtliche Behandlung Goethes wertvolles Material zusammen zu tragen’<br />
schijnt ons wel op gelukkige wijze ten uitvoer gebracht. Goethe wordt hier zelf veel<br />
aan 't woord gelaten over zijn eigen leven. Wij zien hem achtereenvolgens in 't<br />
ou<strong>de</strong>rlijk huis, in Leipzig, Frankfort, Straatsburg, in Wetzlar, waar hij Charlotte Buff<br />
ontmoette, in Frankfort dan weer, op zijn Zwitsersche reis, in Weimar en Italië.<br />
Natuurlijk geven <strong>de</strong> fragmenten in vele gevallen lang niet genoeg; <strong>de</strong> leeraar moet<br />
aanvullen. Een kleine bloemlezing uit <strong>de</strong> gedichten, het proza en <strong>de</strong> gesprekken<br />
vormt <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van dit, ook aantrekkelijk geïllustreer<strong>de</strong>, boekje.<br />
Ten slotte: Chamisso's won<strong>de</strong>rlijke geschie<strong>de</strong>nis van Peter Schlemihl, het verhaal<br />
van <strong>de</strong>n man die zijn eigen schaduw verloren heeft en waarin <strong>de</strong> dichter zijn onrust<br />
en doelloosheid heeft gekarakteriseerd. Het verhaal, in 1814 verschenen, is nog<br />
altijd wel <strong>de</strong> kennismaking waard.<br />
Deze uitgave is <strong>voor</strong>zien van een negental afbeeldingen, gereproduceerd naar<br />
een ou<strong>de</strong> fransche editie.<br />
H.G. -<br />
Romans en novellen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Frans van Altena's vuurproef, door Jo van Ammers-Küller. - (Rotterdam,<br />
Nijgh en van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij).<br />
Eén ding verbaast me, namelijk: dat <strong>de</strong> leerlingen van ‘College of St. Johns Castle’<br />
meisjeskostschool, dicht bij Lon<strong>de</strong>n, 's morgens niet onthaald wer<strong>de</strong>n op een eetlepel<br />
stroop-met-zwavel. De kostschool, door onze vlotte romancière Mevr. van Ammers<br />
geteekend in haar verhaal: ‘Frans van Altena's vuurproef’, doortrokken en vaal van<br />
Dickens geuren-en-kleuren, heeft aanspraak op <strong>de</strong> purgeeren<strong>de</strong><br />
ochtend-versnapering door <strong>de</strong>n onsterfelijken auteur van Nicholas Nickleby<br />
<strong>voor</strong>geschreven.<br />
Mevrouw van Ammers <strong>de</strong>elt me<strong>de</strong>: ‘Dit verhaal is niet geheel fantazie. De<br />
ervaringen van Frans van Altena als leerares op een Engelsche kostschool, zijn ten<br />
<strong>de</strong>ele mijn eigene, ten <strong>de</strong>ele putte ik ze uit brieven, mij door een familielid ter hand<br />
gesteld’.<br />
Ver<strong>de</strong>r vertelt <strong>de</strong> schrijfster in datzelf<strong>de</strong> <strong>voor</strong>bericht: ‘Voor groote meisjes,<br />
leeftijd-genooten van mijn heldin’, schreef ik dit boek. Dank <strong>de</strong>zen inlichtingen weten<br />
we nu precies, waar we aan toe zijn. Miss Philips, bultig verschoppelingetje met<br />
teere ziel en sijsje-in-kooitje, is een <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rwijzeressen van ‘College of St. John's<br />
Castle’. Op haar boekenplank staan: Galsworthy, Bennett, Wells.<br />
Kàn 't meer up-to-date?<br />
Dood-ouwerwetsch, vunzig, troetelig, onhygiënisch, is <strong>de</strong> ‘Old Curiosity Shop’<br />
betiteld met <strong>de</strong>n weidschen naam van ‘College of St. Johns Castle’.<br />
GOETHE's Woonhuis in Weimar.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
78<br />
De directrice <strong>de</strong>r kostschool, Miss Sessions, hoewel ‘animal porte-jupe’, miste haar<br />
roeping. Natuur had die vrouw met dreunen<strong>de</strong>n stap, dreigstem, die geen<br />
tegenspraak duld<strong>de</strong>, en har<strong>de</strong>, - natuurlijk groene - oogen, gestempeld tot<br />
brigadier.<br />
- mit einer bewun<strong>de</strong>rungswürdigen Geschicklichkeit sah ich ihn meinen Schatten, vom Kopf<br />
bis zu meinen Füszen, leise von <strong>de</strong>m Grase lösen (blz. 12).<br />
Uit: Peter Schlemihls Wun<strong>de</strong>rsame Geschichte.<br />
Miss Randolph, eveneens behoorend tot het on<strong>de</strong>rwijzend personeel van Miss<br />
Sessions, haalt Frans van Altena te Lon<strong>de</strong>n af; zij is een paskwillige,<br />
kakel-bont-toegetakel<strong>de</strong>, gepoeier<strong>de</strong>, geblankette verwelkte schoone van vijftig jaar,<br />
die een babyhoed draagt.<br />
Frans van Altena, - wij bezitten nu twéé vrouwelijke ‘Fransen’ in onze literatuur -<br />
zal op die griezel-groezel-school Fransche les geven en kleine huishuishou<strong>de</strong>lijke<br />
bezighe<strong>de</strong>n verrichten. Bei<strong>de</strong> nummers van Frans' programma zijn geweldige<br />
tegenvallers. De leerlingen giechelen om 't correcte Fransch <strong>de</strong>r Hollandsche<br />
on<strong>de</strong>rwijzeres, begrijpen geen syllabe van haar keurige volzinnen. De lichte, huiselijke<br />
bezighe<strong>de</strong>n bestaan in: 't opmaken van 24 bed<strong>de</strong>n per dag, vaatwerk wasschen,<br />
bergen kapotte kousen stoppen.<br />
Leeftijds-genootjes <strong>de</strong>r 18-jarige Frans van Altena zullen hun hart ophalen aan<br />
dit vlug en boeiend geschreven verhaal. Evenals Frans zullen zij taartjes en<br />
chocola<strong>de</strong> ‘zalig’ vin<strong>de</strong>n; en Frans benij<strong>de</strong>n om haar kòstelijk avontuur in <strong>de</strong>n<br />
bioscoop; zij zullen verliefd wor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong>n pseudo-Peter.<br />
Een vuurproefje van 4 maan<strong>de</strong>n in Engeland doorstaan; dáár, in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>,<br />
een charmanten landgenoot ont<strong>de</strong>kken; zich op <strong>de</strong> terugreis naar Holland met hem<br />
verloven! Voor jonge meisjes om van te droomen.<br />
Mijn persoonlijke ervaringen van Engelsche kostscholen behooren tot <strong>de</strong> rubriek,<br />
waarvan Mevrouw van Ammers verzekert ‘dat er in Engeland tal van goe<strong>de</strong>,<br />
welingerichte kostscholen zijn’. Het geven van on<strong>de</strong>rwijs door niet-gediplomeer<strong>de</strong>n<br />
is zéér eigenaardig. Toen ik hierover in Engeland en Schotland mijne verbazing<br />
uitsprak, kreeg ik ten antwoord: ‘The government has nothing to do with our private<br />
schools’.<br />
Is 't <strong>voor</strong> onze regeering niet om jaloersch van te wor<strong>de</strong>n?! Vóóral in <strong>de</strong>ze dagen,<br />
nu <strong>de</strong> billijke eisch <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rwijzers, verhooging van salaris, een probleem is, dat<br />
heel wat hoofdbreken kost aan bevoeg<strong>de</strong> autoriteiten.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
A. SMIT KLEINE-FASTRÉ.<br />
W. Gosler †<br />
DE vorige maand is <strong>de</strong> heer W. Gosler overle<strong>de</strong>n. Hij was bekend als dichter, als<br />
uitgever en als redacteur, wat hij van verschillen<strong>de</strong> tijdschriften is geweest.<br />
Al zijn <strong>voor</strong> enkele jaren door <strong>de</strong> Redactie van dit maandschrift eenige regelen<br />
aan <strong>de</strong>n heer Gosler gewijd, bij zijn jubileum, dat neemt niet weg dat thans in dit<br />
tijdschrift, bij zijn dood, nog wel eenige bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n over hem me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld<br />
mogen wor<strong>de</strong>n.<br />
Als dichter heeft hij zich doen kennen door een bun<strong>de</strong>l ‘Licht en Schaduw’<br />
(Lei<strong>de</strong>n, 1879) en door een metrische vertaling van Byron's dramatisch gedicht<br />
‘Manfred’ (Haarlem, 1884), waarvan in onze taal meer<strong>de</strong>re overzettingen zijn<br />
verschenen, o.a. in 1898 een door <strong>de</strong>n heer G.C. van 't Hoog; als redacteur door<br />
zijn lei<strong>de</strong>rschap van ‘Europa’, waarvan hij in 1881 <strong>de</strong> redactie aanvaard<strong>de</strong>, van<br />
‘Astrea’ 1) , dat hij in hetzelf<strong>de</strong> jaar oprichtte en waarin enkele jongeren,<br />
1) On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>zen titel is ook een tijdschrift verschenen (1850-1856) on<strong>de</strong>r redactie van Dr. J.J.F.<br />
Wap.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
79<br />
o.a. Kloos, hun eerste verzen publiceer<strong>de</strong>n 1) , en van ‘Zonneschijn’, een<br />
maandblad <strong>voor</strong> verzekering, weldadigheid, hygiëne en geldwezen.<br />
Van ‘Europa’ bleef hij redacteur tot 1901. In dat jaar kreeg hij geschil met <strong>de</strong>n<br />
uitgever, die zich te veel met <strong>de</strong> redactioneele werkzaamhe<strong>de</strong>n wil<strong>de</strong> bemoeien,<br />
zoodat hij zich niet langer als redacteur meen<strong>de</strong> beschikbaar te mogen stellen. In<br />
een open brief ‘Een Verweer, tevens eene Les <strong>voor</strong> Auteurs’, dien<br />
hij toen schreef, kon hij zich er op beroemen vijf-en-twintig jaar als redacteur <strong>de</strong> pen<br />
gevoerd te hebben, en ook - en dat mag in <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> auteurs zoo slechte tij<strong>de</strong>n wel<br />
gememoreerd en gewaar<strong>de</strong>erd wor<strong>de</strong>n - dat hij <strong>de</strong>n uitgever te uit en te na on<strong>de</strong>r<br />
't oog bracht dat, om met an<strong>de</strong>re jongere tijdschriften te kunnen wedijveren, in <strong>de</strong><br />
eerste plaats naar ‘billijke’ belooning moest wor<strong>de</strong>n gestreefd.<br />
Van het plan, dat hij toen had, een nieuw tijdschrift op te richten,<br />
‘Nieuw-Europa’, (evenals ‘Goeverneur's Ou<strong>de</strong> Huisvriend’ werd<br />
gesticht toen aan Goeverneur <strong>de</strong> redactie van ‘De Huisvriend’ ontviel, zooals<br />
thans ‘Netscher's Revue’ zal verschijnen naast Netscher's vroeger tijdschrift<br />
‘De Hollandsche Revue’) van dat plan is niets gekomen, en het doel: het<br />
ou<strong>de</strong> ‘Europa’ te doen tuimelen op zijne laatste broze fundamenten, is niet<br />
beproefd kunnen wor<strong>de</strong>n. Dit is nog langen tijd verschenen, eerst als <strong>voor</strong>tzetting<br />
van ‘Europa’ alleen, daarna, van Januari 1904 af, samengesmolten met ‘Het<br />
Leeskabinet’; eerst (1901-1906) on<strong>de</strong>r redactie van Dr. C. Easton, die se<strong>de</strong>rt<br />
1889 maan<strong>de</strong>lijks als Cenatos het Boekenpraatje in het tijdschrift schreef, daarna<br />
met Johan <strong>de</strong> Meester als lei<strong>de</strong>r.<br />
In 1885 gaf <strong>de</strong> heer Gosler in ‘Ne<strong>de</strong>rland’ on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> letters B.v.E. een artikel<br />
over <strong>de</strong>n Italiaanschen schrijver A.G. Barilli. Wij weten niet of dit artikel <strong>de</strong>n Italiaan<br />
in ons land moest introduceeren, wel dat na dat jaar verschei<strong>de</strong>n van zijn werken<br />
in het Hollandsch zijn vertaald. Aan ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ heeft <strong>de</strong> heer<br />
Gosler enkele bijdragen geleverd, o.a. in <strong>de</strong> November-aflevering van het vorige<br />
jaar een artikel, waarin hij hul<strong>de</strong> bracht aan <strong>de</strong>n tachtigjarigen dichter W.L. Penning<br />
en juist nog in <strong>de</strong> vorige aflevering (van 15 April) het eerste ge<strong>de</strong>elte van een artikel<br />
‘Rijm of Onrijm’, waarin hij o.a. aan zijn tijdschrift ‘Astrea’ herinner<strong>de</strong>.<br />
EEN WINCKEL-BEDIENDE.<br />
Nogmaals keizerin Eugenie's ge<strong>de</strong>nkschriften<br />
In het Oct.nummer van <strong>de</strong> ‘Ne<strong>de</strong>rlandsche Bibliographie’ gaf <strong>de</strong> firma A.W. Sijthoff's<br />
Uitgeversmaatschappij mij op zeer vrijmoedige wijze te kennen, dat ik ‘bij eenig<br />
na<strong>de</strong>nken het antwoord op (mijn) vraag omtrent <strong>de</strong> waarborgen <strong>de</strong>r echtheid<br />
gemakkelijk zelf had kunnen geven: die waarborgen zijn te vin<strong>de</strong>n in het feit, dat<br />
een zoo uitstekend bekend staan<strong>de</strong> uitgeversmaatschappij (nl. die van A.W. Sijthoff)<br />
haar goe<strong>de</strong>n naam aan <strong>de</strong> uitgave verbon<strong>de</strong>n heeft’.<br />
Alsof het nu niet genoeg ware, dat Keizerin Eugenie zelve verklaar<strong>de</strong> nooit<br />
ge<strong>de</strong>nkschriften te hebben samengesteld, <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> firma A.F. Brockhaus, die eerlang<br />
<strong>de</strong> ‘Memoires <strong>de</strong>r Kaiserin Eugenie’ in Duitsche vertaling zal uitgeven, in No. 61<br />
1) Wijlen <strong>de</strong> heer W.G. van Nouhuys heeft in ‘De Ne<strong>de</strong>rlandsche Spectator’ van<br />
30 September 1893 er op gewezen, dat Willem Kloos bijna al zijn verzen, die in 1881 en 1882<br />
in ‘Astrea’ verschenen zijn, in 1893 in ‘De Nieuwe Gids’ (Augustus-aflevering) heeft<br />
herdrukt. Van Nouhuys had er bij kunnen voegen dat an<strong>de</strong>re verzen uit die ‘Nieuwe<br />
Gids’-aflevering in ‘De Ne<strong>de</strong>rlandsche Spectator’ (1882) had<strong>de</strong>n gestaan en<br />
dat ‘Rhodopis’, dat ook in die aflevering <strong>voor</strong>kwam, in 1880 in ‘Ne<strong>de</strong>rland’ was<br />
verschenen. Wel wat won<strong>de</strong>rlijk betitel<strong>de</strong> <strong>de</strong> heer Van Nouhuys zijn opstel ‘Won<strong>de</strong>rlijke<br />
Manieren’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
van het Börsenblatt f.d. Deutschen Buchhan<strong>de</strong>l, met groote letters<br />
me<strong>de</strong>: ‘Kaiserin Eugenie hat in ihrem Testament ausdrücklich erklärt, dasz sie keine<br />
Memoiren geschrieben habe. Die seit Jahren vielumstritten Frau ist daher zu<br />
verneinen’.<br />
Ofschoon dus <strong>de</strong> firma Sijthoff aan <strong>de</strong> echtheid haar goe<strong>de</strong>n naam verbond,<br />
verklaart <strong>de</strong> duitsche uitgever, dat die ge<strong>de</strong>nkschriften niet echt zijn; althans niet<br />
geschreven door <strong>de</strong> Keizerin, gelijk ik durf<strong>de</strong> te veron<strong>de</strong>rstellen!<br />
F.A. BUIS.<br />
De <strong>de</strong>batten zijn hiermee gesloten.<br />
(Red. D.G.W.)<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> mei-tijdschriften<br />
De Gids<br />
Mr. Aart van <strong>de</strong>r Leeuw vervolgt zijn ‘Mythe van een Jeugd’; Ina Boudier-Bakker<br />
schetst ‘De Veran<strong>de</strong>ring’, die er in <strong>de</strong> verhouding tusschen moe<strong>de</strong>r en zoon plaats<br />
heeft als <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r een nieuwen man, <strong>de</strong> zoon een nieuwen va<strong>de</strong>r zal krijgen. Hoe<br />
had Karel er naar verlangd, weer een va<strong>de</strong>r te krijgen, als an<strong>de</strong>re jongens had<strong>de</strong>n:<br />
een man in huis die leuke dingen zei waar je om lachen moest; die hèm <strong>de</strong>snoods<br />
zou kunnen omgooien en dien je zoudt kunnen vragen naar ... zoovéel... Er waren<br />
ook wel an<strong>de</strong>re va<strong>de</strong>rs, lamme kerels waar je niks aan had, maar zoo een zou 't er<br />
niet zijn. En nu was 't er tòch zoo een, want verbeeld-je, <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r dien hij kreeg was<br />
geen officier, geen directeur van 't een of an<strong>de</strong>r, geen dokter, geen advocaat, niet<br />
iemand met een groot kantoor of fabriek. Maar een schrijver, zoo iemand die<br />
miserabele verhalen schreef, waar nooit iets van aan was! 't Mankeer<strong>de</strong> er nog maar<br />
aan,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
80<br />
dat 't geen lapjesvent was! - Mr. H.W.J.M. Keuls geeft eenige proeven van vertaling<br />
naar Giacomo Leopardi; <strong>voor</strong>ts gedichten van Jan Veth, Isidoor van Beugem en<br />
Elisab. M. Reitsma. ‘Een Teleurstelling’ schrijft Frits Hopman boven een artikel,<br />
waarin hij Querido's ‘De Ou<strong>de</strong> Waereld’ bespreekt. Hij maakt ‘<strong>de</strong> critiek’ een standje.<br />
Een schrijver behoeft zich niet aan <strong>voor</strong>schriften gebon<strong>de</strong>n te achten,<br />
maar <strong>de</strong> criticus is niet vrij, want hij vertegenwoordigt het artistiek geweten<br />
van <strong>de</strong> gemeenschap. Een onbedui<strong>de</strong>nd of een slecht geschreven boek<br />
is min<strong>de</strong>r scha<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> cultuur van een land, dan een blin<strong>de</strong> critiek.<br />
Geen verhaal of artikel verschijnt, dat niet <strong>voor</strong> velen zijn nut kan hebben.<br />
Er zijn menschen, die genieten van <strong>de</strong> Sinclair's grappighe<strong>de</strong>n of leeren<br />
van <strong>de</strong> wetenschappelijke snippers uit een Zondagsblad. Maar een kritiek,<br />
die vergeet, wat in <strong>de</strong> kunsten bereikt is en een min<strong>de</strong>rwaardig boek prijst<br />
als een meesterwerk, verlaagt <strong>de</strong>n standaard van <strong>voor</strong>treffelijkheid<br />
en ontwricht het nationaal oor<strong>de</strong>el - wat <strong>voor</strong> een vormen<strong>de</strong> litteratuur als<br />
<strong>de</strong> onze een ramp is.<br />
Wat <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche critici van Querido's arbeid gezegd hebben, bewijst<br />
hoe onvoldoen<strong>de</strong> ze dien hebben bestu<strong>de</strong>erd en hoe geheel hun <strong>de</strong><br />
standaard van beoor<strong>de</strong>eling ontbreekt, waarvan hierboven is gesproken.<br />
Hopman zet dan zijn bezwaren uiteen ten opzichte van Querido's genoem<strong>de</strong> werk.<br />
Hij vindt dat Querido kunstgrepen gebruikt ‘van het kin<strong>de</strong>rlijkste allooi’; hij acht<br />
Querido's interieurs en landschappen ‘<strong>de</strong> achtergron<strong>de</strong>n van een fotografisch atelier’<br />
zon<strong>de</strong>r perspectief, inventariseering zon<strong>de</strong>r beheerschtheid of eenheid.<br />
S. Braak schrijft over <strong>de</strong>n Franschen romanschrijver Louis Bertrand (geb. 1866)<br />
en ontleedt verschillen<strong>de</strong> van zijn werken: ‘Le Sang <strong>de</strong>s Races’, ‘La Cina’, ‘Le Rival<br />
<strong>de</strong> Don Juan’, ‘Le Jardin <strong>de</strong> la Mort’. In ‘La Grèce du Soleil et <strong>de</strong>s Paysages’ zoekt<br />
Bertrand niet <strong>de</strong>n doo<strong>de</strong>n bouwval, niet het Hellas van humanisten en antiquaren,<br />
<strong>de</strong> ‘mensonge païen’ afkomstig uit <strong>de</strong>n tijd <strong>de</strong>r Renaissance, maar het levend<br />
Griekenland. Bij ruïnen wil hij van het leven spreken dat eenmaal <strong>de</strong> bouwwerken<br />
schiep.<br />
Mr. F. Eerens waar<strong>de</strong>ert <strong>de</strong> Brabantsche novelliste Marie Gijsen.<br />
De Stem.<br />
Achille Mussche zingt van ‘De Nieuwe Lente’, die in zijn hart is gekomen ‘als een<br />
klagen<strong>de</strong> honger, met zijn jubileeren zoo rillend-zoet en zijn maan-avon<strong>de</strong>n al te<br />
klaar’; J. Jac. Thomson zingt ‘Van onze Verscheurdheid’.<br />
Daar is <strong>de</strong> weemoedige schoonheid <strong>de</strong>r droomerige dansen,<br />
o toen ik ze hoor<strong>de</strong>, <strong>de</strong> muziek <strong>de</strong>r violen, die een rilling geeft tusschen <strong>de</strong> schou<strong>de</strong>rs,<br />
o toen ik ze zag, <strong>de</strong> schier krankzinnige spanning <strong>de</strong>r bewegingen,<br />
<strong>de</strong> neiging <strong>de</strong>r hoof<strong>de</strong>n, met <strong>de</strong> oogen, en <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n die leef<strong>de</strong>n als vogels,<br />
<strong>de</strong> han<strong>de</strong>n die als stille vogels zich zetten tegen een schou<strong>de</strong>r,<br />
toen werd dit lied in mij lui<strong>de</strong>;<br />
daar is <strong>de</strong> ontzetten<strong>de</strong> schoonheid <strong>de</strong>r half opene lippen,<br />
van een enkele lijn, met één enkel gebaar als geboren,<br />
<strong>de</strong> schoonheid van verzen, die men slechts in <strong>de</strong> nachten kan lezen,<br />
van accoor<strong>de</strong>n die breken, en vreemd trekt het in <strong>de</strong>n mondhoek,<br />
van parfums, ja ook van parfums, in een kamer,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
van tapijten en paarlen, en van die eene beweging<br />
waarin <strong>de</strong> laatste verfijning nasid<strong>de</strong>rt van 't ras.<br />
O hoe zijn wij een met elk sid<strong>de</strong>ren onzer beschaving,<br />
met elk sterven, met al 't schoone van elken dood.<br />
Henriëtte Barbe geeft het begin van een noveiie ‘Een Weerzien’ die zich <strong>voor</strong>loopig<br />
nog door niets bizon<strong>de</strong>rs on<strong>de</strong>rscheidt; wij lazen van <strong>de</strong>ze jonge schrijfster reeds<br />
veel beter werk.<br />
Emil Lucka eindigt zijn opmerkelijke beschouwing ‘Der Sinn <strong>de</strong>s Lebens’; Herman<br />
Wolf wijdt een studie aan <strong>de</strong> Wijsbegeerte van Dr. J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan, een stuk<br />
dat als inleiding tot het werk van <strong>de</strong>zen <strong>de</strong>nker, wiens boeken gelukkig meer en<br />
meer lezers blijken te vin<strong>de</strong>n, zeer kan wor<strong>de</strong>n aanbevolen. De heer Wolf vangt<br />
aan met <strong>de</strong> twee hoofdstroomingen in <strong>de</strong> wijsbegeerte, ten onzent, te schetsen. De<br />
eene wordt vertegenwoordigd door Prof. Heymans te Groningen.<br />
Deze richting beschouwt zich als <strong>de</strong> bij uitstek ‘wetenschappelijke’ en<br />
‘critische’. Zij ziet haar taak: 1e. in een Kennisleer, die <strong>de</strong> verschijnselen<br />
van het natuurlijke <strong>de</strong>nken verklaart, nadat zij uit <strong>de</strong> verschijnselen van<br />
het wetenschappelijke <strong>de</strong>nken <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkwetten geabstraheerd heeft; 2e.<br />
in een Metaphysica, die door alle gegevens, zoowel van physischen als<br />
van psychischen aard in aanmerking te nemen, daarmee een zoo volledig<br />
mogelijke kennis van het wereldgeheel tracht te verwerven. Zij wil, gelijk<br />
Fechner, van <strong>de</strong> bijzon<strong>de</strong>re gegevens <strong>de</strong>r ervaring uitgaan<strong>de</strong>,<br />
algemeene gevolgtrekkingen maken; zij is inductief.<br />
Hiertegenover Bolland:<br />
Bolland erkent wel <strong>de</strong> groote waar<strong>de</strong> <strong>de</strong>r kennisleer, maar <strong>de</strong>ze neemt<br />
in tegenstelling tot Heymans maar een zeer on<strong>de</strong>rgeschikte plaats in zijn<br />
stelsel in. Evenals die van <strong>de</strong> groote na-Kantiaansche metaphysica is<br />
<strong>de</strong>ze <strong>de</strong>nkwijze bij uitstek <strong>de</strong>ductief. Zij gaat niet onmid<strong>de</strong>llijk uit van<br />
<strong>de</strong> empirische, door <strong>de</strong> kenniscritiek gezuiver<strong>de</strong> ervaring en tracht dan<br />
op <strong>de</strong> wijze <strong>de</strong>r inductie met <strong>de</strong> gegevens <strong>de</strong>zer ervaring een metaphysica<br />
te construeeren, maar zij gaat uit van het Algemeen Beginsel, van <strong>de</strong><br />
hoogste re<strong>de</strong>lijke Eenheid, van <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e, en met en door <strong>de</strong>ze I<strong>de</strong>e tracht<br />
ze op <strong>de</strong> wijze <strong>de</strong>r dialectiek <strong>de</strong>n zin <strong>de</strong>r werkelijkheid te on<strong>de</strong>rkennen<br />
en het verband <strong>de</strong>r verschijnselen te verstaan.<br />
Bierens <strong>de</strong> Haan nu vertoont grootere verwantschap met <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkwijze van Hegel<br />
- Bolland dan met die van Fechner-Heymans. Ook B. <strong>de</strong> H. is in ons land te<br />
beschouwen als een <strong>de</strong>r belangrijkste vertegenwoordigers van het ‘Neo-I<strong>de</strong>alisme’,<br />
dat in Duitschland door Eucken en Win<strong>de</strong>lband en hun school, en in Italië door<br />
Bene<strong>de</strong>tto Croce opnieuw is ingeluid.<br />
Noemen wij nog ver<strong>de</strong>r: Verzen van Wies Moens en Urbain van <strong>de</strong> Voor<strong>de</strong>, een<br />
roman-fragment van Eug. <strong>de</strong> Bock en een Tooneel-beschouwing door Dop Bles.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Anne Hallema bepaalt ons bij <strong>de</strong>n Japanschen kunstenaar Hokusai en zijn hon<strong>de</strong>rd<br />
Fuji-gezichten, waarvan hier enkele gereproduceerd wor<strong>de</strong>n. Hokusaï's naam was<br />
<strong>de</strong> eerste Japansche kunstenaarsnaam die <strong>de</strong>n oceaan over stak; toch is er bij zijn<br />
landgenooten vaak een weerzin tegen zijn kunst en ziet Dr. Julius Kurth (‘Der<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Japanische Holzschnitt’) bij alle waar<strong>de</strong>ering in Hokusai ‘<strong>de</strong>n Ver<strong>de</strong>rber und Zerstörer<br />
einer hohen Kunst’. Typisch is wat Hokusai zelf schreef in zijn<br />
Hon<strong>de</strong>rd-Gezichten-inleiding:<br />
‘Van mijn zes<strong>de</strong> jaar af had ik een aanvechting, om alles te teekenen.<br />
Toen ik vijftig was, had ik reeds een oneindig aantal teekeningen gemaakt,<br />
maar alles, wat ik vóó: mijn zestigste heb gemaakt, is niet <strong>de</strong> moeite<br />
waard in aanmerking te komen. Het is ongeveer toen ik drie en zeventig<br />
werd, dat ik nagenoeg <strong>de</strong>n bouw en <strong>de</strong>n vorm begreep van <strong>de</strong> natuur,<br />
van <strong>de</strong> planten en <strong>de</strong> dieren, van <strong>de</strong> boomen en <strong>de</strong> vogels, van <strong>de</strong><br />
visschen en <strong>de</strong> insecten.<br />
Zoo <strong>voor</strong>tgaan<strong>de</strong> zal ik tegen mijn tachtigste nog wel meer vor<strong>de</strong>ringen<br />
gemaakt hebben, op mijn negentigste zal ik doordringen in <strong>de</strong> geheimen<br />
van alle dingen en op mijn hon<strong>de</strong>rdste zal ik een zekere graad van<br />
volmaaktheid bereikt hebben en als ik hon<strong>de</strong>rd en tien ben, dan zal er<br />
van ie<strong>de</strong>re streep, ie<strong>de</strong>re stip, die ik zet, leven uitgaan.<br />
Aan hen, die dan, evenals ik, nog leven, verzoek ik, om te zien, of ik mijn<br />
woord houd.<br />
Geschreven op vijf en zeventigjarigen leeftijd door mij, vroeger Hokusai,<br />
nu Gwakio Rôjin, <strong>de</strong>n grijsaard, die dol is op teekenen’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*5<br />
Dr. H. van Loon stelt ons <strong>voor</strong> ‘Gustave Moreaus’ Levenswerk’. Top Naeff vertelt<br />
ons op haar beken<strong>de</strong> fijn-ironische wijze van een verloving in <strong>de</strong> negentien<strong>de</strong> eeuw:<br />
Letje die verloofd is geraakt met Adriaan, <strong>de</strong>n zoon van Papa's bureau-chef, zon<strong>de</strong>r<br />
dat zij eigenlijk zelf goed zou hebben weten te zeggen hoe dat zoo gekomen was.<br />
Ie<strong>de</strong>reen wenschte haar geluk met ‘het ware’ dat zij nu gevon<strong>de</strong>n had; maar Letje<br />
had met Pilatus kunnen vragen: wat is waarheid? Op <strong>de</strong> bruiloftsfeestjes toastte<br />
men er op en men sprak veel van ‘<strong>de</strong>n waren Jozef’... die nu Adriaan heette en die<br />
altijd, overal naast haar zat. En haar heele leven bleef Letje - straks Adriaans vrouw<br />
en <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r van zijn kin<strong>de</strong>rtjes - zoeken naar <strong>de</strong>n sleutel tot ‘het Ware’. Elisabeth<br />
Zernike eindigt haar ‘Carolientje’, geen heel gelukkige greep ditmaal, <strong>de</strong>ze novelle,<br />
dunkt ons. Ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n telegram-stijl van Roel Houwink in ‘Muggendans’ hebben<br />
wij maar matige bewon<strong>de</strong>ring. Aan <strong>de</strong> capaciteit van <strong>de</strong>n menschelijken geest zijn<br />
grenzen en die geest weigert zoo maar een twee drie mee te springen van winter<br />
op zomer, van avond op morgen etc.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Frans Coenen vervolgt zijn Studiën van <strong>de</strong> Tachtiger Beweging en staat nu stil bij<br />
Ary Prins. Prins begon als M. Cooplandt met een bun<strong>de</strong>l naturalistische schetsen.<br />
Maar 't aspect van het gewone leven was hem te vaal en te droog. Er kwam een<br />
tijd dat hij niet wist hoe zich te uiten. Hij was toen in 't buitenland, leed aan<br />
slapeloosheid, gevolgd door wild fantastische droomen. Van dit alles vindt men<br />
terug in zijn korte verhalen, die bovendien sterk aan Edgar Poe herinneren. Toch<br />
was er een groot verschil tusschen Poe en Prins. Het wezenlijke van Poe's<br />
spookvertellingen, <strong>de</strong> wezenlijke kern van smartelijk of doodsangstig zielsbewegen,<br />
kon Prins met zijn eigen composities niet na<strong>de</strong>ren, omdat hem het ethisch element<br />
ontbrak, omdat hij hoegenaamd geen romanticus was. Toen werd Prins' aandacht<br />
tot <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwsche historie geleid. Allereerst uit zintuigelijke ontvankelijkheid<br />
daartoe getrokken, leef<strong>de</strong> hij er zich zóó in, dat hij momentaan <strong>de</strong>n eigen<br />
he<strong>de</strong>ndaagschen geest vergat, om dien vroegeren, dien in zich hervon<strong>de</strong>n geest,<br />
te wor<strong>de</strong>n. Zoo ontstond hier historische herschepping.<br />
En daarom zijn, naar het mij <strong>voor</strong>komt, auteurs als Ary Prins <strong>de</strong> ware, <strong>de</strong><br />
hoogere geschiedschrijvers, die doelbewust en systematisch bedrijven<br />
wat <strong>de</strong> gewone historiografen huns ondanks en bij ongeluk doen. Namelijk:<br />
zichzelf leggen in hun verhalen, hun eigen vizie, hun begrip, hun ethiek<br />
en gevoel. En dit persoonlijke, ongecontroleer<strong>de</strong> levert dan wat men<br />
gaarne <strong>de</strong> objectieve historische waarheid noemt, omdat het op dito<br />
‘objectieve feiten’ berust, maar het blijkt alles onbedoeld subjectief, op<br />
een wijze, die, on<strong>de</strong>r het <strong>voor</strong>wendsel van wetenschappelijkheid, aan die<br />
subjectiviteit haar beste sappen heeft afgetapt. De hoogste objectieve<br />
waarheid <strong>de</strong>r historie lijkt per slot nog <strong>de</strong> zuivere subjectieve droom van<br />
<strong>de</strong>n dichter, die zich aan eenig verle<strong>de</strong>n verwant heeft gevoeld en het<br />
met lief<strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ert.<br />
Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen in <strong>de</strong>ze aflevering vermel<strong>de</strong>n wij het Twee<strong>de</strong> Boek van<br />
een roman door Antoon Thiry: De Droomer, het vervolg <strong>de</strong>r vertaling van Heinrich<br />
von Kleists blijspel: De gebroken Kruik, indrukken van Cyriel Buysse over ‘<strong>de</strong> lieve<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Wereld’ na <strong>de</strong>n oorlog en een beschouwing van Carry van Bruggen over <strong>de</strong><br />
Zelfvermomming <strong>de</strong>s Absoluten.<br />
Ne<strong>de</strong>rland.<br />
INHOUD: Waarom niet, door Maurits Wagen<strong>voor</strong>t. - Berooi<strong>de</strong>n, door Fenna <strong>de</strong><br />
Meyier. - Salon-Bolsjewiki, door Ralph Springer. - Mo<strong>de</strong>rne zeereizen, door Johan<br />
Koning. - Nieuwe verschijnselen, door E. van Lidt <strong>de</strong> Jeu<strong>de</strong> - Verzen: Ou<strong>de</strong> jaar<br />
door Beatrice. - Regenliedje, door Wybrand G. Reddingius. - Droom, door M. Dudock.<br />
Het Getij.<br />
INHOUD: Alfhons Diepenbrock †. - Vialayre, door Herman van <strong>de</strong>n Berg. - De<br />
Zwijger, door E. d'Oliveira. - Verzen, door Ernst Groenevelt. - Dramaturgie, door<br />
Balth. Verhagen. - Spoorbrug, door Martin Permys. - Reisindrukken, door Martin<br />
Permys; etc.<br />
De Hollandsche Revue.<br />
‘De Hollandsche Revue blijkt er met <strong>de</strong> redactie-wijziging niet min<strong>de</strong>r op gewor<strong>de</strong>n’<br />
schreven wij in <strong>de</strong> vorige aflevering. In<strong>de</strong>rdaad, er is meer afwisseling, meer<br />
frischheid gekomen in het tijdschrift, dat 25 jaar lang on<strong>de</strong>r Netschers leiding<br />
verscheen. Maar... nu moet het groote woord er uit. Er dreigt, naar 't mij <strong>voor</strong>komt,<br />
in De Hollandsche Revue iets in te sluipen, dat een gevaar <strong>voor</strong> het blad zou kunnen<br />
wor<strong>de</strong>n, daar het <strong>de</strong> trouwe lezers, <strong>de</strong> waarlijk belangstellen<strong>de</strong> lezers van dit<br />
tijdschrift zou kunnen vervreem<strong>de</strong>n. De zaak is <strong>de</strong>ze. Naast <strong>de</strong>n heer Johan Koning<br />
blijkt, schoon dan zijn naam niet op het titelblad prijkt, <strong>de</strong> heer K. Wybrands in <strong>de</strong><br />
redactie getre<strong>de</strong>n, als wij ons niet vergissen speciaal <strong>voor</strong> <strong>de</strong> koloniale rubrieken.<br />
Deze heer Wybrands nu, oud-hoofdredacteur van ‘het Nieuws v.d. Dag <strong>voor</strong> Ned.<br />
Indië’ heeft, mogen wij <strong>de</strong> karakterschets welke <strong>voor</strong> eenige maan<strong>de</strong>n in D.H.R.<br />
aan hem gewijd werd, gelooven, zijn sporen in <strong>de</strong> journalistiek dubbel en dwars<br />
verdiend. De heer Wybrands is een kampioen <strong>voor</strong> waarheid en recht geweest in<br />
ons Insulin<strong>de</strong>, waar <strong>de</strong> laisser-aller-geest en het schippersysteem zoo machtig<br />
veel bedorven hebben.<br />
Maar wie gewoon is geweest zijn heele leven lang onomwon<strong>de</strong>n ‘<strong>de</strong> waarheid’<br />
te zeggen, of wat hij dan <strong>voor</strong> ‘<strong>de</strong> waarheid’ houdt, is daarmee blootgesteld aan 't<br />
niet <strong>de</strong>nkbeeldig gevaar van een langzame geestelijke vergroving. Wie nooit een<br />
blad <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mond neemt, wie vaak <strong>de</strong> noodzaak op zijn weg vond om er op in te<br />
hakken zon<strong>de</strong>r te sparen, zoo iemand lijdt op <strong>de</strong>n duur on<strong>de</strong>r dit botte handwerk;<br />
<strong>de</strong> fijne gevoelspuntjes stompen bij hem af; het hakken wordt hem tot een twee<strong>de</strong><br />
natuur en zijn hanteeren van het zoo nuttig instrument wordt steeds min<strong>de</strong>r<br />
beheerscht, steeds grover. Freule Lohman is er in haar ‘Lelie’ in<strong>de</strong>rtijd een <strong>voor</strong>beeld<br />
van geweest. En nu zou 't jammer zijn als ‘De Hollandsche Revue’ een twee<strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong>beeld ging wor<strong>de</strong>n. Wat <strong>de</strong> heer Wybrands hier over <strong>de</strong>n heer Netscher schrijft<br />
is niet alleen one<strong>de</strong>lmoedig - het is grof. Laat het waar zijn dat De Hollandsche<br />
Revue on<strong>de</strong>r Netscher ‘onleesbaar’ was en dan ook niet gelézen werd (ik kan mij<br />
in dat geval echter moeilijk <strong>voor</strong>stellen dat zij 25 jaar zou zijn blijven <strong>voor</strong>tbestaan,<br />
en dan <strong>voor</strong>ts: ligt het wel in 't karakter van zulk een review waarlijk gelézen te<br />
wor<strong>de</strong>n? De ‘Tienduizen<strong>de</strong>n van abonnés’, waarover <strong>de</strong> heer Wijbrands schrijft, zal<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De Hollandsche Revue in elk geval ook on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> nieuwe redactie zeker wel niet<br />
halen; wie dit veron<strong>de</strong>rstelt toont enkel van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche toestan<strong>de</strong>n in 't boeken<br />
tijdschriftenbedrijf al heel slecht op <strong>de</strong> hoogte te zijn!), laat er nog een heeleboel<br />
meer op <strong>de</strong>n heer Frans Netscher zijn aan te merken (mij persoonlijk bv. was <strong>de</strong><br />
hatelijke en kin<strong>de</strong>rachtige manier waarop Netscher, jaren gele<strong>de</strong>n, maan<strong>de</strong>n<br />
achtereen ‘<strong>de</strong>n beklagenswaardigen heer Koster’ vervolg<strong>de</strong> alles behalve<br />
sympathiek) - dit neemt niet weg dat <strong>de</strong> verne<strong>de</strong>ren<strong>de</strong>, hoonen<strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong><br />
heer Wybrands <strong>de</strong>n heer Netscher in het tijdschrift dat <strong>de</strong>ze 25 jaar heeft geleid,<br />
<strong>voor</strong> een zeker groot <strong>de</strong>el van Netschers eigen lezers nog, op <strong>de</strong> kaak meent te<br />
mogen stellen, zeer weinig nobel is; zij is rechtuit grof.<br />
Volgens hollandsche pers-manieren teekent bij ons niemand met zijn naam, klaagt<br />
(of schimpt) <strong>de</strong> heer Wybrands. Welnu, ik wil dit tijdschrift-overzicht dan ditmaal met<br />
<strong>de</strong>n mijnen besluiten.<br />
MAURITS ESSER<br />
(GERARD VAN ECKEREN).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
81<br />
Een Ararats-top boven <strong>de</strong>n zondvloed 1)<br />
ZOO Holland het zich een <strong>voor</strong>recht rekent, in <strong>de</strong> bloe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> dagen van <strong>de</strong>n<br />
vierjaarschen oorlogswaanzin <strong>de</strong> wijk- en werkplaats te zijn geweest <strong>voor</strong> menig<br />
Belgisch kunstenaar, die hier rust en scheppingskracht vond; er is 'n an<strong>de</strong>r land,<br />
waar, van <strong>de</strong> eerste dagen van <strong>de</strong>n broe<strong>de</strong>rmoord af aan, een, zij 't ook kleine,<br />
groep verkorenen zich op <strong>de</strong> bergen <strong>de</strong>r vrijheid ontscheur<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n verblin<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n<br />
nevel van chauvinistische dronkenschap.<br />
Weigerend te gelooven, dat lief<strong>de</strong> tot <strong>de</strong>n geboortegrond haat jegens <strong>de</strong> broe<strong>de</strong>rs<br />
over <strong>de</strong> grenzen in zich moet dragen, weken zij uit het land, dat hun lichaam méér<br />
vroeg dan hun geest; liever dan te moor<strong>de</strong>n of zich te laten vermoor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> 'n<br />
i<strong>de</strong>aal, waarvan hun scherpzinnigheid <strong>de</strong> voosheid aanstonds moest doorzien.<br />
Zoo kwam het, dat uit Frankrijk, Oostenrijk en Duitschland, later ook uit Italië, in<br />
dat eeuwenou<strong>de</strong> land <strong>de</strong>r vrijheid, Zwitserland, van <strong>de</strong> e<strong>de</strong>lsten en besten een<br />
toevlucht zochten <strong>voor</strong> <strong>de</strong> rauwe dreiging van een ‘va<strong>de</strong>rland’, dat ‘kin<strong>de</strong>ren’ alleen<br />
kent als ze slaven zijn...<br />
Aan <strong>de</strong> oevers van 't meer van Genève, waar eens Calvijn rondom zich verga<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />
wie <strong>de</strong> vrijheid van Rome al te benauwend vond, stond nu 'n an<strong>de</strong>r profeet, die, van<br />
‘La Foire sur la Place’ gestegen ‘Au-<strong>de</strong>ssus <strong>de</strong> la mêlée’, het lichten eens nieuwen<br />
dageraads gloren zag door <strong>de</strong> duisternis van <strong>de</strong>n broe<strong>de</strong>rhaat: Romain Rolland.<br />
Dáár, in z'n oproep aan Gerhart Hauptmann, protesteerend tegen <strong>de</strong> représailles<br />
in België, eerste artikel eener reeks in 't Journal <strong>de</strong> Genève, toon<strong>de</strong> hij al<br />
aanstonds dien afkeer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ‘beschaaf<strong>de</strong> vormen’ van <strong>de</strong>n ‘beschavingsoorlog’,<br />
welke hem spoedig <strong>de</strong> haat en verachting bezorg<strong>de</strong>n van hen, die 'n eigen oor<strong>de</strong>el<br />
alleen kunnen waar<strong>de</strong>eren, als 't met het hunne overeenkomt! 't Journal <strong>de</strong><br />
Genève wees hem <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur, maar hij zette zijn werk <strong>voor</strong>t in Demain, het radicaal<br />
orgaan van <strong>de</strong>n strijdlustigen Henri Guilbeaux, die, uit <strong>de</strong>n dienst ontslagen<br />
om gezondheidsre<strong>de</strong>nen, naar Genève was gekomen en er spoedig <strong>de</strong> leerling,<br />
straks <strong>de</strong> apostel van Rolland werd.<br />
Om zijn, en Rolland's, <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n over <strong>de</strong> hereeniging, die eenmaal komen<br />
móést, beter te propageeren, stichtte hij ‘Demain’, waaromheen zich wel <strong>de</strong> meest<br />
internationale schaar van me<strong>de</strong>werkers, die men zich <strong>de</strong>nken kan, groepeer<strong>de</strong>.<br />
Romain Rolland, Barbusse, Duhamel, <strong>de</strong> dichters P.J. Jouve en<br />
Marcel Martinet, <strong>de</strong> Zwitser Jean Debrit, <strong>de</strong> Duitschers Latzko en Dr.<br />
Nicolaï, <strong>de</strong> Engelschman Morel, maar ook Lenin, Trotzki en<br />
Lounatcharski waren er <strong>de</strong> me<strong>de</strong>werkers van.<br />
Latzko's ‘Menschen im Krieg’, in Fransche vertaling, Jouve's ‘Le Poème<br />
contre le Grand<br />
1) Op <strong>de</strong> met 'n * gemerkte boeken hoop ik, behou<strong>de</strong>ns goedkeuring <strong>de</strong>r redactie, uitvoeriger<br />
terug te komen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
82<br />
Crime’, Martinet's ‘Les Jours Maudits’, maar ook Lenin's i<strong>de</strong>eën over <strong>de</strong><br />
nieuwe maatschappij, Trotzky's gedachten over <strong>de</strong> wereldrevolutie wer<strong>de</strong>n er in tot<br />
het publiek gebracht. Dat ‘Demain’ slechts enkele jaren stand hield, was, naast <strong>de</strong>n<br />
druk van <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Fransche regeering op <strong>de</strong> Zwitsersche autoriteiten, <strong>voor</strong> 'n<br />
niet gering <strong>de</strong>el te danken aan <strong>de</strong> vrees van <strong>de</strong> Zwitsers <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n, die<br />
Guilbeaux in zijn orgaan verkondig<strong>de</strong>.<br />
Hij ver<strong>de</strong>dig<strong>de</strong> Zimmerwald en Kienthal, maakte van 't begin af <strong>de</strong> beginselen <strong>de</strong>r<br />
IIIe Internationale wereldkundig, en toon<strong>de</strong> <strong>de</strong> meest <strong>de</strong>nkbare onafhankelijkheid<br />
in 't beoor<strong>de</strong>elen <strong>de</strong>r gebeurtenissen. De aandrang, vanuit zijn ‘va<strong>de</strong>rland’ op <strong>de</strong><br />
Zwitsersche regeering uitgeoefend, had het gewenschte succes: Guilbeaux werd<br />
gevangen genomen on<strong>de</strong>r beschuldiging van ‘défaitisme’, en na 6 maan<strong>de</strong>n kerker,<br />
het land uitgewezen. In één ding had men zich misrekend; men veron<strong>de</strong>rstel<strong>de</strong>, dat<br />
hem niets zou overblijven dan naar Frankrijk terug te keeren, en daar wist men<br />
‘Pruisisch’ om te gaan met hen, die meen<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> frygische muts nog róód was...<br />
Doch Guilbeaux week naar Rusland, en op 't oogenblik, dat Mornet's regeering tot<br />
<strong>de</strong>n dood verwees wie aan het ‘fraternité’ wij<strong>de</strong>r beteekenis hechtte dan enghartigen<br />
<strong>voor</strong>schreven, werd hij in Moscou met geestdrift binnengehaald.<br />
‘Je suis libre <strong>de</strong> toi, patrie:<br />
Tu n'as pas eu ma vie.<br />
Mais tu n'as pas non plus mon âme’.<br />
(Jean <strong>de</strong> Saint-Prix)<br />
De ware geestdrift kán niet gedood wor<strong>de</strong>n. ‘Demain’ moest verdwijnen, ‘Les<br />
Tablettes’ kwamen er <strong>voor</strong> in <strong>de</strong> plaats.<br />
Clau<strong>de</strong> Le Maguet, Fransch <strong>de</strong>serteur, was er <strong>de</strong> stichter van; bij <strong>de</strong><br />
me<strong>de</strong>werkers van 't <strong>voor</strong>malige ‘Demain’ voeg<strong>de</strong>n zich <strong>de</strong> dichter René Arcos,<br />
ook in ons land bekend om <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r zijn leiding staan<strong>de</strong> ‘Editions du Sablier’,<br />
mevrouw Andrée Jouve, en nog an<strong>de</strong>ren.<br />
Min<strong>de</strong>r doctrinair, min<strong>de</strong>r ‘politiek’, dan ‘Demain’ wil<strong>de</strong>n ‘Les Tablettes’ alles slechts<br />
vanuit een zuiver i<strong>de</strong>alistisch oogpunt bezien, en alleen <strong>de</strong>n vre<strong>de</strong> en <strong>de</strong><br />
broe<strong>de</strong>rschap <strong>de</strong>r menschheid verkondigen.<br />
'n Hachelijke taak, in een wereld die slechts één i<strong>de</strong>aal ken<strong>de</strong>: <strong>de</strong> overwinning;<br />
maar te schooner, naarmate ze min<strong>de</strong>r te vervullen scheen.<br />
An<strong>de</strong>rhalf jaar heeft Le Maguet <strong>de</strong> pogingen om <strong>de</strong>n geest boven <strong>de</strong> stof te<br />
verheffen volgehou<strong>de</strong>n, met hoeveel moeiten vaak; toen moest hij ze staken: <strong>de</strong><br />
man, die hem gel<strong>de</strong>lijk in staat had gesteld vol te hou<strong>de</strong>n, werd 't moe een blad te<br />
steunen, dat al te weinig opspraak verwekte!<br />
Het pacifistisch dagblad ‘Paris-Genève’ door <strong>de</strong>n Franschman Ch.L.<br />
Hartmann, die in Amerika fortuin gemaakt had, opgericht, ga ik <strong>voor</strong>bij, daar dit<br />
blad alleen politieke beteekenis (en welke!) heeft gehad.<br />
Intusschen, zomer 1917, had Jean Debrit, zoon van Marc Debrit, eertijds<br />
directeur van 't ‘Journal <strong>de</strong> Genève’, en zelf me<strong>de</strong>werker aan ‘Demain’ en ‘Les<br />
Tablettes’, 'n nieuw blad gesticht ‘La Feuille’, oorspronkelijk bedoeld als<br />
bijvoegsel van het on<strong>de</strong>r zijn leiding staand weekblad ‘la Nation’.<br />
In dit, spoedig dagblad gewor<strong>de</strong>n, orgaan hervon<strong>de</strong>n velen <strong>de</strong>r vroegere<br />
me<strong>de</strong>werkers van Guilbeaux en Le Maguet elkan<strong>de</strong>r; nieuwe voeg<strong>de</strong>n zich bij hen.<br />
Gorelick, Russisch schrijver, Bironkoff, Slavisch auteur, vertaler en vriend<br />
van Tolstoï, F. <strong>de</strong> Spengler, Henri <strong>de</strong> Fitz-James en an<strong>de</strong>ren,<br />
publiceer<strong>de</strong>n er hun artikelen in. Een bizon<strong>de</strong>rheid van ‘La Feuille’ was <strong>de</strong><br />
dagelijksche teekening van Frans Masereel. Houtsnij<strong>de</strong>r van origine en van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
uitengemeene kundigheid (men zie ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ van 15-4-21, blz. 65)<br />
heeft hij dit genre losgelaten, om geduren<strong>de</strong> twee-en-een-half jaar in 'n dagelijksche<br />
penschets <strong>de</strong> misdadige dwaasheid <strong>de</strong>r menschheid te geeselen. Behoeft het nog<br />
gezegd, dat ook ‘la Feuille’ <strong>de</strong> woe<strong>de</strong> <strong>de</strong>r regeeringen opwekte? Beurtelings<br />
beschuldigd met Duitsch of Fransch geld te wor<strong>de</strong>n uitgegeven, werd het blad het<br />
mikpunt eener ergerlijke verdachtmakingscampagne. De me<strong>de</strong>werkers wer<strong>de</strong>n<br />
beleedigd en bedreigd; <strong>voor</strong> zoover ze geen Zwitsers waren, bleven ze zelfs niet<br />
verschoond van politie-plagerijen.<br />
Tevergeefs! zij bleven hun i<strong>de</strong>alen trouw, en alle nijd en tegenwerking ten spijt<br />
verkondig<strong>de</strong>n zij hun <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n van volkerenvre<strong>de</strong> en universeele broe<strong>de</strong>rschap.<br />
Elken dag weer bracht het hoofdartikel een vre<strong>de</strong>sgedachte on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> menschen;<br />
elken dag geesel<strong>de</strong> <strong>de</strong> ‘zweep’ (rubriek van Henri <strong>de</strong> Fitz-James) <strong>de</strong><br />
oorlogs-belanghebben<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> achterwacht; elken dag schreeuw<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong> teekening van Masereel <strong>de</strong> waarheid uit.<br />
Helaas, ook ‘la Feuille’ moest on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n, dat niet <strong>de</strong> lezers, maar <strong>de</strong><br />
adverteer<strong>de</strong>rs over 't leven van een blad beschikken: onwillig of door vrees<br />
weerhou<strong>de</strong>n in 't blad te adverteeren, waren het <strong>de</strong> han<strong>de</strong>laars die <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>rs<br />
dwongen, hun werk in te krimpen.<br />
Wel had enkele malen een oproep om gel<strong>de</strong>lijken steun groot succes, maar bij<br />
<strong>de</strong> hooge papierprijzen en drukkosten was <strong>de</strong>ze niet voldoen<strong>de</strong> om op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
wijze <strong>voor</strong>t te gaan, en toen nu in dienzelf<strong>de</strong>n tijd ook <strong>de</strong> vrouw van <strong>de</strong>n lei<strong>de</strong>r,<br />
mevrouw Marguerite Debrit, onvermoeibare me<strong>de</strong>werkster, die dag en nacht<br />
besteed<strong>de</strong> aan 't vertalen van buitenlandsche kranten, tengevolge van overspanning<br />
overleed, hield spoedig daarna <strong>de</strong> dagelijksche<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
83<br />
uitgaaf van ‘la Feuille’ op, om te wor<strong>de</strong>n vervangen door een kleiner ‘Feuille’, 'n<br />
weekblad. Weer had <strong>de</strong> macht van het geld <strong>de</strong> kracht van het i<strong>de</strong>alisme over ...<br />
kocht.<br />
Was Genève het verzamelpunt van <strong>de</strong> Fransche uitwijkelingen, te Zürich von<strong>de</strong>n<br />
elkaar allen, die in Duitschland of <strong>de</strong>n Elzas wij<strong>de</strong>r grenzen trokken dan <strong>de</strong><br />
bekrompen ‘Heimatstreue’ massregel<strong>de</strong>. Daar, in het ‘Café <strong>de</strong> la Terrasse’ heeft<br />
geduren<strong>de</strong> al die jaren, dat brallend jusqu'auboutisme en snorkend<br />
Deutschland-über-alles-tum alle <strong>de</strong>nken poog<strong>de</strong>n te versmoren in 'n mod<strong>de</strong>rlaag<br />
van valsche leuzen, dáár heeft 'n kleine, maar door geestdrift sterke schaar van<br />
zuivere geloovigen <strong>de</strong>n strijd volgehou<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> heilige Gedachte te red<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong><br />
klauwen van <strong>de</strong> Leugen. Dit waren geen politici, die een maatschappelijk stelsel<br />
ontwierpen; dit waren kunstenaars, dichters en <strong>de</strong>nkers; i<strong>de</strong>alisten, die waakten<br />
over een i<strong>de</strong>e, en <strong>de</strong> geestelijke, meer dan <strong>de</strong> maatschappelijke revolutie predikten.<br />
Dáár zijn boeken geschreven, die <strong>de</strong> geesten nog zullen boeien, als <strong>de</strong> oorlog<br />
waartegen zij getuig<strong>de</strong>n nog slechts 'n walgelijke herinnering zal zijn.<br />
Ludwig Rubiner (gestorven 19<strong>20</strong>) stichtte er <strong>de</strong> Zeit-Echo, waarin hij die<br />
machtighumanitaire en zuivere gedachten neerschreef, die hem maakten tot één<br />
<strong>de</strong>r apostelen van <strong>de</strong> nieuwe Waarheid. Zijn artikelen wer<strong>de</strong>n later vereenigd en<br />
uitgegeven on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n naam ‘Der Mensch in <strong>de</strong>r Mitte’*.<br />
In 't ‘Café <strong>de</strong> la Terrasse’ dichtte Léonhard Frank dat nieuwe evangelie <strong>de</strong>r<br />
menschheid, ‘Der Mensch ist gut’*, dat als 'n ‘De Profundis’ èn 'n ‘Amor vincit<br />
omnia’ <strong>de</strong>n schreeuw om verlossing <strong>de</strong>r menschheid, èn <strong>de</strong> zekerheid <strong>de</strong>r verlossing<br />
heeft verwoord.<br />
Rubiner en Frank, zij waren <strong>de</strong> zieners, en om hèn vorm<strong>de</strong> zich 'n phalanx van<br />
jongeren, die vastaaneengesloten arbeid<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n opbouw eener nieuwe<br />
gemeenschap, waarvan <strong>de</strong> grondslagen nauwelijks zichtbaar waren.<br />
De Oostenrijker Stefan Zweig schreef er zijn geesten-bevrij<strong>de</strong>nd ‘Der Zwang’*,<br />
en Andréas Latzko, <strong>de</strong> lichamelijk en geestelijk door <strong>de</strong>n oorlog gemartel<strong>de</strong><br />
‘Menschen im Krieg’, sindsdien ook in ons land bekend gewor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> vertaling<br />
bij <strong>de</strong> Wereld<strong>bibliotheek</strong> (zie D.G.W. van Mei 1919). 'n Bizon<strong>de</strong>re plaats nam <strong>de</strong><br />
dichter Ivan Goll in. Elzasser van geboorte, had hij bij 't uitbreken van <strong>de</strong>n oorlog<br />
<strong>de</strong> wijk genomen naar Bern, waar hij <strong>de</strong> verbindingsschakel werd tusschen <strong>de</strong><br />
Duitsche en Fransche intellektueelen.<br />
Hij zond naar Parijs vertalingen van Duitsche werken, waaruit een meer dan<br />
plaatselijke geest sprak, en in Duitschland werkte hij mee aan <strong>de</strong> verspreiding van<br />
<strong>de</strong> werken <strong>de</strong>r beste Fransche internationalisten.<br />
Verschillen<strong>de</strong> gedichten en essays van zijn hand wer<strong>de</strong>n geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n oorlog<br />
uitgegeven. Ik noem ‘Dithyramben’,* ‘Der Torso’, ‘Le coeur <strong>de</strong><br />
l'Ennemie’, en, na <strong>de</strong>n oorlog, ‘Astral’*, ‘Die drei guten Geister<br />
Frankreichs’*, en eenige kleine tooneelwerken.<br />
Tusschen Genève en Zurich, brandpunten van geestelijke verheffing, wankel<strong>de</strong><br />
Bern op <strong>de</strong> wip <strong>de</strong>r buitenlandsche intrigues. Zetel van alle internationale<br />
spionage-bureau's, is het <strong>de</strong> poel geweest, waar geen hel<strong>de</strong>r water te bespeuren<br />
viel, en die slechts <strong>de</strong> vunze lucht van haat en laagheid uitwasem<strong>de</strong>.<br />
Dáár was het, dat ‘l'âme française’ <strong>de</strong> roem en bewon<strong>de</strong>ring van eeuwen<br />
verbeur<strong>de</strong>, om in 'n ‘service <strong>de</strong>s embarqueurs’ een laaghartigheid te manifesteeren,<br />
welke <strong>de</strong>n Gallischen geest eeuwig tot schan<strong>de</strong> zal blijven.<br />
Toch is ook in Bern <strong>de</strong> stem van het universalisme niet stom gebleven.<br />
René Schickelé, evenals Goll 'n Elzasser, had er <strong>de</strong> uitgave van <strong>de</strong><br />
‘Weissen Blätter’ overgebracht, en met Rainer Maria Rilke, Annette<br />
Kolb, Claire Stu<strong>de</strong>r en an<strong>de</strong>ren zette hij het werk, door hem reeds in<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Duitschland begonnen: <strong>de</strong> bevor<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> Fransch-Duitsche broe<strong>de</strong>rschap,<br />
<strong>voor</strong>t.<br />
In zijn blad verschenen <strong>de</strong> reeds hierboven genoem<strong>de</strong> werken van Frank,<br />
Rubiner en Latzko het eerst; hij gaf vertalingen van Rolland en Martinet;<br />
Annette Kolb schreef er haar ‘Lettres à un mort’ in, later uitgegeven on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong>n verzamelnaam Lettres d'une francoalleman<strong>de</strong> (zij is van geboorte<br />
uit <strong>de</strong>n Elzas); Claire Stu<strong>de</strong>r publiceer<strong>de</strong> in zijn blad haar opmerkelijk boek<br />
‘Die Frauen erwachen’*, een schrijnen<strong>de</strong> onthulling van vrouwenleed in<br />
oorlogstijd, een worsteling tevens om waarachtige levensvreug<strong>de</strong> en volstrekte<br />
waarheid.<br />
In zijn boek ‘Die Genfer Reise’* heeft Schickelé gepoogd zijn ervaringen<br />
uit die jaren vast te leggen. In ‘Hans im Schnakenloch’* gaf hij op<br />
zinnebeeldige wijze uiting aan zijn grenzen-looze <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n.<br />
Naar Bern ook was uitgeweken Dr. A.H. Fried, <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> pacifist, die er <strong>de</strong><br />
uitgave van zijn ‘Frie<strong>de</strong>nswarte’ <strong>voor</strong>tzette.<br />
Bij zijn dood, enkele weken gele<strong>de</strong>n, hebben <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n zijn beteekenis,<br />
waarover men, na 1914, wel eenigszins sceptisch <strong>de</strong>nken kan, uitvoerig in 't licht<br />
gesteld. In elk geval, zoo <strong>de</strong> door hem verkondig<strong>de</strong> beginselen <strong>de</strong>n oorlog al niet<br />
hebben kunnen weerhou<strong>de</strong>n, hij heeft in zijn vier<strong>de</strong>elig ‘Kriegstagebuch’ een<br />
werk nagelaten, waaruit het nageslacht <strong>de</strong> lessen leeren moge, die zijn tijdgenooten<br />
niet hooren wil<strong>de</strong>n.<br />
Zoo is dan Zwitserland vier bange jaren lang <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
84<br />
schuilplaats geweest van velen, die er <strong>de</strong> kracht von<strong>de</strong>n te strij<strong>de</strong>n tegen <strong>de</strong><br />
overheerschen<strong>de</strong> leugen. Zoo is het <strong>de</strong> bergtop geweest, waarop velen ontkomen<br />
zijn, die zou<strong>de</strong>n zijn on<strong>de</strong>rgegaan in <strong>de</strong> vlakte.<br />
Vandaar hebben hun stemmen weerklonken over <strong>de</strong> woelen<strong>de</strong> aar<strong>de</strong>, om er<br />
‘vre<strong>de</strong>’ en ‘broe<strong>de</strong>rschap’ te verkondigen.<br />
Hebben zij tevergeefs gesproken?<br />
‘Le cri d'un oiseau solitaire traversant les futaies endormies au crépuscule, une<br />
petite flamme s'obstinant dans l'ombre, voilà, à peu près, toutes les images qui nous<br />
restent <strong>de</strong> la douceur et <strong>de</strong> la foi qui s'évertue’ schrijft René Arcos.<br />
Voor <strong>de</strong> leugen van <strong>de</strong>n oorlog is <strong>de</strong> leugen van <strong>de</strong>n vre<strong>de</strong> gekomen.<br />
Nochtans, er is ontwaking, meer wellicht dan wij zelf vermoe<strong>de</strong>n.<br />
Zij, die niet gewanhoopt hebben, hebben hun gedachten uitgestrooid op <strong>de</strong> win<strong>de</strong>n.<br />
De za<strong>de</strong>n zijn bezig te ontkiemen in <strong>de</strong> nieuwe lente, Wereldlente!<br />
Pinkster 1921.<br />
R. PIETERS.<br />
Een boek van oostersche schoonheid<br />
De Geschie<strong>de</strong>nis van Nala, een episo<strong>de</strong> uit het Mahabharata; uit het<br />
Sanskrit vertaald door Dr. H. van Prooye-Salomons. - (Uitgave W.J.<br />
Thieme en Co., Zutphen).<br />
IN zijn helaas in ons land weinig beken<strong>de</strong> boek ‘Philosophy of Power’, merkt J.<br />
Herman Randall, schrijven<strong>de</strong> over onze beschaving op:<br />
‘.... we are great and prosperous in numbers and financial wealth, but are<br />
we great and prosperous in intellectual and spiritual freedom?.... Our age<br />
- it is the age of the machine, the symbol of repetition and duplication.<br />
Everything is standardized and labeled’.<br />
De eeuw van <strong>de</strong> machine. Heel onze levensatmosfeer is doortrokken met<br />
fabriekswalm en benzine-damp. En wij beginnen het te kwaad te krijgen in die<br />
onzuivere atmosfeer. Wij snakken naar verfrissching. Maar: hoe <strong>de</strong>ze te vin<strong>de</strong>n; en<br />
waar?<br />
Laten wij ons niet bevreesd toonen, dat die verfrisschen<strong>de</strong> atmosfeer, waarnaar<br />
wij zoo hunkeren, niet komen zal. Zij zàl komen, omdat zij komen moet. Elk tijdperk<br />
- ook het onze - heeft zijn beteekenis, zijn taak. Wij leven noch in een belangrijker,<br />
noch in een onbelangrijker tijdperk, dan zij die vóór ons waren. En al dwalen wij in<br />
ons zoeken en tasten naar het Nieuwe, geen nood: ‘wenn auch die Köpfe irren, so<br />
fühlen die Gemüther nichts <strong>de</strong>sto weniger, was sie wollen, und die Zeit drängt mit<br />
ihrer groszen Aufgabe’ 1) .<br />
Wat is <strong>de</strong> groote taak van onzen tijd?<br />
Zij is <strong>de</strong> emancipatie! De emancipatie van het hart. Het ‘durf verstandig zijn’,<br />
waarme<strong>de</strong> eens een vorige eeuw werd ingeluid, is als levensleuze onvolmaakt<br />
gebleken. En on<strong>de</strong>r een geheel an<strong>de</strong>re leuze keeren wij ons tegen een leven van<br />
koele verstan<strong>de</strong>lijkheid en tot het uiterste vergrofd materialisme. Het streven naar<br />
individualiteit, naar het bezit van eigen innerlijk leven, is kenmerk van onzen ‘nieuwen<br />
tijd’. Is, in zijn eigenlijke wezen, het socialisme - <strong>de</strong> leer van het collectivisme - in<br />
1) H. Heine, ‘Italien’ Kap. XXIX.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
zijn uiterste consequentie toch ook niet een uiting van dat streven naar een leven<br />
van het hart?<br />
Luister hoe A<strong>de</strong>ma van Scheltema ons van dat Nieuwe Leven zingt:<br />
Het daagt! Het daagt! <strong>de</strong> hemel draagt<br />
Ons Licht naar <strong>de</strong> uiterste grenzen!<br />
Verdraagt! verdraagt elkaar! verjaagt<br />
<strong>Den</strong> Nacht uit <strong>de</strong> harten <strong>de</strong>r Menschen!<br />
Emancipatie! Vrijmaking van ons zelven, door ons zelven, uit ons zelven; en niet<br />
door het ruwweg overplanten in ons leven, in ons hart, van wat er schoons is in<br />
an<strong>de</strong>re, ons vreem<strong>de</strong>, beschavingen. Ik geloof, dat dit wel eens gezegd mag wor<strong>de</strong>n<br />
in een tijd, dat ziekelijke aanbidding van het Oosten mo<strong>de</strong> schijnt te zijn in een<br />
steeds grooter wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n kring.<br />
Wanneer Rabindranath Tagore in ons land <strong>de</strong> Stem van het Oosten doet hooren,<br />
buigt een bree<strong>de</strong> schare in <strong>de</strong>emoed <strong>voor</strong> hem neer en raken hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n in<br />
verrukking door zijn verschijning. Men is vol van Tagore, aanbidt hem ... maar men<br />
zwijgt over <strong>de</strong> vele westersche Tagore's die vergeefs pogen gehoord te wor<strong>de</strong>n,<br />
hoewel zij ons even veel schoone en verhevene gedachten te openbaren hebben<br />
als <strong>de</strong> groote vertegenwoordiger van het Oosten.<br />
Of <strong>de</strong>nkt men soms, dat wij, die drie eeuwen lang <strong>de</strong>n Oosterling beschouwd<br />
hebben als leverancier van koffie, tabak, suiker en thee en hem ver<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> goe<strong>de</strong><br />
zorgen van onze soldaten en kooplie<strong>de</strong>n hebben overgelaten, plotseling zóó met<br />
hem zijn gaan meeleven, dat wij hem in zijn eigen leven begrijpen? Het lijkt er niet<br />
op! Nog gel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> ons met betrekking tot het Oosten <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n<br />
beken<strong>de</strong>n Engelschman G.K. Chesterton: ‘We have come, and we have conquered;<br />
but we have not seen’.<br />
Wij hebben het Oosten nog te leeren zien. Dankbaar zullen wij elke gelegenheid<br />
hebben aan te grijpen, die ons in dat pogen kan steunen. En wanneer wij dan<br />
eenmaal hebben gezien - en begrepen - is <strong>de</strong> tijd rijp <strong>voor</strong> een uitwisseling van<br />
geestelijke goe<strong>de</strong>ren tusschen Oost en West. Waarschijnlijk dat dan <strong>de</strong> Westerling<br />
van <strong>de</strong>n Oosterling leeren moet hoeveel schoons in zijn<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
85<br />
eigen beschaving, in zijn eigen levenswijsheid verscholen ligt, maar door ons<br />
in een rustloos jakkeren naar materieel gewin verwaarloosd werd. En <strong>de</strong> Oosterling<br />
zal dan ontwaren, dat <strong>de</strong> westersche beschaving toch nog wel beter is, dan van<br />
haar gezegd wordt; dat Tagore wel wat al te hard oor<strong>de</strong>elt, wanneer hij zegt (in zijn<br />
Sadhana) 1) : ‘De beschaving van Oud-Hellas werd gekweekt binnen stadsmuren.<br />
Alle mo<strong>de</strong>rne beschavingen hebben feitelijk hun wiegen van kalk en steen’.<br />
Elke gelegenheid, die ons gebo<strong>de</strong>n wordt om het Oosten te leeren zien, hebben wij<br />
aan te grijpen. En zoo mogen wij blij<strong>de</strong> zijn met <strong>de</strong> schoone vertaling die Dr. H. van<br />
Prooye-Salomons ons gegeven heeft van een <strong>de</strong>r meest verhevene - en <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />
Westerling bevattelijke! - episo<strong>de</strong>n uit het Hindoe-epos: het Mahabharata: <strong>de</strong><br />
Geschie<strong>de</strong>nis van Nala.<br />
De hoofd-figuur van <strong>de</strong>ze legen<strong>de</strong> is niet Nala, <strong>de</strong> schoone koningszoon, machtig<br />
en rijk in <strong>de</strong> wereld, maar Damayanti, <strong>de</strong> vrouw, die in hare volle overgave aan <strong>de</strong><br />
lief<strong>de</strong>, kommer en ellen<strong>de</strong>, hoon en spot trotseerend, door haar trouw <strong>de</strong>n in het<br />
spel te gron<strong>de</strong> gerichten Nala terugvoert tot het reine Leven, waarin zij bei<strong>de</strong>n geluk<br />
en vre<strong>de</strong> von<strong>de</strong>n.<br />
De Oostersche schrijvers, die ons vertellen van <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Hindoe-beschaving,<br />
leeren ons, welk een <strong>voor</strong>name, heilige plaats <strong>de</strong> Vrouw daarin inneemt. In een<br />
groot <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r Hindoe-legen<strong>de</strong>n is <strong>de</strong> Hindoevrouw <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n-figuur, het symbool<br />
van het Reine Leven, van <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong>, die het hoogste gebod <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Hindoe is.<br />
Ziehier hoe H. Maitra, in zijn werk ‘Hinduism’, het hoofdstuk: ‘The Hindu Woman’<br />
aanvangt:<br />
‘To a Hindu his home is a Temple, and in that Temple, the Hindu woman<br />
is High Priestres. She has kept in<strong>de</strong>ed sacredly the sacred traditions. The<br />
first duty that a Hindu woman learns from the cradle is to make home<br />
sacred. Sanctity is the watchword of her life’.<br />
Heel <strong>de</strong> strijd van Damayanti is een kamp tegen <strong>de</strong> booze geesten, die haar huis<br />
ontheiligd hebben, haar Nala van haar verdreven. Zij volgt hem op zijn vlucht in het<br />
woud; en wanneer hij in een nachtelijk uur Damayanti slapend achterlaat, in <strong>de</strong> hoop<br />
dat zij zon<strong>de</strong>r hem zal terugkeeren tot een leven van Geluk en Voorspoed, blijkt hij<br />
te weinig vertrouwen te hebben gehad in hare Lief<strong>de</strong>. Damayanti rust niet, <strong>voor</strong>dat<br />
zij Nala bij zich terug heeft. Ziehier, zeer in het kort, het hoofdmotief van het gedicht.<br />
Een boek als ‘De Geschie<strong>de</strong>nis van Nala’ laat zich moeilijk in een bespreking<br />
uiteenrafelen. Men leze het in zijn geheel en geniete van <strong>de</strong> mooie gedachten die<br />
er in zijn neergelegd. In hoeverre <strong>de</strong> vertaler in zijn arbeid geslaagd is, staat niet<br />
aan mij, als vreem<strong>de</strong>ling in het Sanskrit, te beoor<strong>de</strong>elen. Een Sanskrit-geleer<strong>de</strong> kan<br />
het werk van Dr. van Prooye on<strong>de</strong>r han<strong>de</strong>n nemen en er - misschien! - technische<br />
tekortkomingen in ont<strong>de</strong>kken.<br />
De vertaler zelf zegt in zijn ‘Inleiding’:<br />
‘Ik hoop hartelijk door <strong>de</strong>ze vertaling in ruime kringen het besef te helpen<br />
wekken, dat <strong>de</strong> studie van het Sanskrit niet iets is van ongelooflijke<br />
dufheid, droogheid en geleerdheid, maar dat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n sluier van die<br />
ou<strong>de</strong> taal het warme leven verborgen ligt, dat ons in zijn wezen zooveel<br />
na<strong>de</strong>r komt, als wij het on<strong>de</strong>r zulk een an<strong>de</strong>re belichting, dan waaraan<br />
wij gewoon zijn, beschouwen’.<br />
1) Vertaling Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Mij dunkt, dat hierin Dr. van Prooye-Salomons alleszins geslaagd is. Hij heeft ons<br />
een won<strong>de</strong>rschoon <strong>de</strong>el van het Mahabharata in onze taal weergegeven; hij heeft<br />
ons het Oosten doen zien, in veel van zijn won<strong>de</strong>rlijke schoonheid.<br />
De Geschie<strong>de</strong>nis van Nala moge welkom zijn aan hen, die Lief<strong>de</strong> en Trouw nog<br />
beschouwen als fundamenten van ons leven. Nala en Damayanti kunnen ons leeren,<br />
dat Lief<strong>de</strong> en Trouw tot machtiger da<strong>de</strong>n inspireeren, dan tot een rit op een motor<br />
met duo-zitting!<br />
Willen wij ons leven verdiepen, dan is het noodig, dat wij ‘humbly sit on a prayerrug<br />
sometimes instead of always running about in motorcars’, zooals <strong>de</strong> Hindoe Maitra<br />
zegt.<br />
Dit leert ons ook <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis van Nala, indien wij althans nog niet geheel<br />
vergiftigd zijn door fabriekswalm en benzine-damp. In dit geval doen wij ook maar<br />
beter ons niet op te hou<strong>de</strong>n met een werk als het Mahabharata, en kunnen wij <strong>de</strong>n<br />
Oosterling blijven beschouwen als koffie en theeleverancier, dien wij aan ons<br />
on<strong>de</strong>rworpen hebben maar nooit zullen zien.<br />
W. LUBBERINK.<br />
Antwerpsch tooneelwerk<br />
DE firma L.J. Janssens en zonen te Antwerpen is uitgeefster van een serie<br />
tooneelwerken, waarvan reeds een 450-tal <strong>de</strong>eltjes het licht zagen. Twee ervan<br />
verdienen o.i., om on<strong>de</strong>rling zeer verschillen<strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen, een vermelding in een<br />
groot-Ne<strong>de</strong>rlandsch tijdschrift: het zijn Maurits Sabbe's Bietje en 't Was op<br />
eersten Januari van Nestor <strong>de</strong> Tiëre.<br />
Bietje, tooneelspel in één bedrijf, is een juweeltje van lieve en pretentielooze<br />
gevoeligheid. De<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
86<br />
ons toegezon<strong>de</strong>n uitgaaf is een 2e druk 1) ; het stuk is al vrij oud, want <strong>de</strong> eerste<br />
opvoering had een acht jaar gele<strong>de</strong>n te Antwerpen plaats, in <strong>de</strong>n Koninklijken<br />
Schouwburg, toenmaals on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> leiding, als wij ons goed herinneren, van Louis<br />
Bertrijn. Wie <strong>de</strong> opvoering van toen bijwoon<strong>de</strong>, zal Hubert Laroche, in <strong>de</strong> rol van<br />
<strong>de</strong>n boozen en tyrannischen broer, <strong>de</strong>n notarisklerk Jean-Baptiste, en Adriaan van<br />
<strong>de</strong>r Horst in die van <strong>de</strong>n goedigen en on<strong>de</strong>rdrukten Monne, niet licht vergeten; en<br />
leest men na jaren, zooals het ons ging, Bietje in zijn rustige huiskamer nog eens<br />
na, dan verrijst als bij tooverslag het Antwerpsche tooneel, met zijn bree<strong>de</strong> en warme<br />
gezelligheid, <strong>voor</strong> 's lezers geest. Op gevaar af, be<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>eld-subjectief te spreken,<br />
durven wij bekennen dat in <strong>de</strong> eerste plaats een individueele dankbaarheid ons<br />
noopte, Bietje met lof aan te prijzen! Maar ook <strong>de</strong> lezer die nuchter<strong>de</strong>r tegenover<br />
het éénactertje zal komen te staan, zal zeer zeker bekoord wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> allerliefste<br />
gratie welke Sabbe - <strong>de</strong> Toovenaar van het Brugsche ‘Minnewater’ - in dit goedhartige<br />
Nieuwjaars-spel heeft weten te leggen. En <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche lezer die van <strong>de</strong>r<br />
Horst's spel kent en dus bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, zal, met wat <strong>voor</strong>stellingsvermogen, on<strong>de</strong>r<br />
het lezen van Monne's rol zich <strong>de</strong> krakerige seniliteit kunnen in<strong>de</strong>nken, waarmee<br />
<strong>de</strong>ze acteur, beurtelings verwaterd-droomerig en zwakwellustig-smakkend, zijn<br />
houtsnijwerk (‘bloemekens en vogelkens’) zal aanprijzen of het meegebrachte ‘wijntje<br />
van lik-mijnlip’ zal roemen! - Het stukje a<strong>de</strong>mt een gezond optimisme, dat in veel<br />
noor<strong>de</strong>lijk en imposanter werk helaas verre te zoeken is...<br />
Litteraire waar<strong>de</strong> heeft 't Was op Eersten Januari 2) van <strong>de</strong>n<br />
zoogenaam<strong>de</strong>n ‘baanbreker van het realisme op het tooneel’, Nestor <strong>de</strong> Tière, <strong>de</strong>n<br />
larmoyanten schrijver van Roze Kate en Zieleketens (successen <strong>de</strong>r<br />
zui<strong>de</strong>lijke dilettanten-tooneelgezelschappen!), totaal niet. 't Is me een taaltje van<br />
heb-ik-jou-daar, dat, <strong>voor</strong>al in een drama, zeer komisch aandoet, en als zoodanig<br />
geeft het wel een leuk tijdverdrijf. Het behan<strong>de</strong>lt <strong>de</strong>n dood van 's schrijvers moe<strong>de</strong>r,<br />
op nieuwjaarsdag, en <strong>de</strong> dramatiseering van haar <strong>voor</strong>gevoel ervan (ofschoon <strong>de</strong><br />
Tière haar zelve een afkeuring in <strong>de</strong>n mond legt van Maeterlinck's Intruse). Maar<br />
uit folkloristisch oogpunt kan dit tooneelstukje <strong>de</strong>n buitenlan<strong>de</strong>r veel aardige dingen<br />
leeren omtrent het Vlaamsche familieleven en <strong>de</strong> opvattingen over<br />
kunst-in-<strong>de</strong>-practijk, <strong>de</strong> beoefening van poëzie-, muziek- en schil<strong>de</strong>rkunst in <strong>de</strong>n<br />
huiselijken kring en omtrent <strong>de</strong> Vlaamsche, licht-ontvlammen<strong>de</strong> doch oprechte<br />
sentimentaliteit die ons Hollan<strong>de</strong>rs zwakheid of aanstellerij toelijkt.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
Bezette stad<br />
Bezette stad door Paul van Ostayen. Originaal houtsne<strong>de</strong>n en<br />
teekeningen van Oskar Jespers. - (Uitgave van het Sienjaal, Antwerpen<br />
1921).<br />
Het lijkt mij betrekkelijk juist te zeggen, dat - ten <strong>de</strong>ele - het dadaïsme <strong>de</strong> cultureele<br />
parallelverschijning is van het wetenschappelijk relativisme. Ik wenschte wel, dat<br />
éen <strong>de</strong>r hoofdzakelijke dadaelementen: <strong>de</strong> betrekkelijkheidsgewaarwording, in veler<br />
bloed en geest gekropen ware: er is daar treflijk werk te doen. Want het ware mij<br />
bizon<strong>de</strong>r aangenaam, zoo, speciaal bij hen, die er dagelijks over leuteren, die<br />
relativiteits-‘sensatie’ wèrkelijk werd, in ‘hoofd en hart’: het zou hen, misschien, van<br />
sommige onprettige fanatiekhe<strong>de</strong>n en àl te stijfkoppige stokpaardjes bevrij<strong>de</strong>n; het<br />
zou b.v. het inzicht ruimte geven, dat het - zacht gezegd - <strong>voor</strong>barig en onnoodig<br />
1) No. 383 <strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> serie; 19<strong>20</strong>, frs. 1.75.<br />
2) No. 441; id.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
en onjuist is - aan eenig kunstwerk een zoogeheeten ‘eeuwige’ waar<strong>de</strong> toe te kennen:<br />
zij zou<strong>de</strong>n wellicht gaan toegeven, dat, kortweg, zoo iets als een ‘eeuwig kunstwerk’<br />
niet bestaat, want bei<strong>de</strong> begrippen, ‘kunst en eeuwigheid’, zou<strong>de</strong>n hun dan, als vele<br />
an<strong>de</strong>re begrippen en an<strong>de</strong>re geestelijke waar<strong>de</strong>n en functies, zeer betrekkelijk en<br />
veran<strong>de</strong>rlijk en vergankelijk en wisselend <strong>voor</strong>komen; zij zou<strong>de</strong>n, waarschijnlijk,<br />
gaan inzien en ervaren, dat alle hoog-gebenedij<strong>de</strong> ‘absoluuthe<strong>de</strong>n’: <strong>de</strong> schoonheid<br />
- in casu - afhankelijk zijn van duizend-en-een impon<strong>de</strong>rabilia en dat wat <strong>voor</strong> hen<br />
op een bepaald tijdstip, in bepaal<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n (licht, temperatuur -), on<strong>de</strong>r<br />
reeksen van onberekenbare invloe<strong>de</strong>n, enzoo<strong>voor</strong>t - mooi is, dat nog niet behoeft<br />
te zijn <strong>voor</strong> an<strong>de</strong>ren, in an<strong>de</strong>re condities. Integen<strong>de</strong>el. Laten we spaarzaam zijn met<br />
<strong>de</strong> tallooze eeuwighe<strong>de</strong>n, die wij dagelijks te verspelen krijgen.<br />
Ge zult soms, bij een cigaret, subtieler sensaties te savoureeren hebben, dan bij<br />
aanschouwing van ‘onsterfelijke’ kathedralen; het kan u gebeuren, dat een glij<strong>de</strong>nd<br />
blad u meer verraadt van <strong>de</strong> laatste dingen dan <strong>de</strong> Apocalypse, en het kan u<br />
gebeuren van niet; het lijkt mij een eenvoudige werkelijkheid, dat een schil<strong>de</strong>rij, 't<br />
welk verkeerd hangt, een verfoeilijk ding wordt en dat <strong>de</strong> ‘Absolute Schoonheid’<br />
ervan slechts te ervaren valt op 4 Augustus 's middags om kwart <strong>voor</strong> vier. Alles<br />
schommelt hachelijk op nuances, alles hangt van <strong>de</strong> belichting af.<br />
U, kameraad, dien <strong>de</strong> schim van <strong>de</strong>n Zwerver geeselt, u slaat dit uur: alle<br />
vasthe<strong>de</strong>n, alle eeuwig-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
87<br />
he<strong>de</strong>n, alle tradities brijzelen; u drijft het bloed, wislend, van stad tot stad;<br />
schoonhe<strong>de</strong>n sterven on<strong>de</strong>r uw a<strong>de</strong>mtocht, uw blik brandt werel<strong>de</strong>n open, eertijds<br />
erts en steen; door onvermoe<strong>de</strong>, al-beken<strong>de</strong> dreven klappert uw schaduw in <strong>de</strong><br />
spitse nacht - van wat, naar waar? Beurtelings, in <strong>de</strong>n Chaos <strong>de</strong>r al-betrekkelijkheid,<br />
zijt gij meester en knecht - want wat heet leven nog, en wat heet dood? wat noemt<br />
ge geest nu, en wat noemt ge stof? ‘Wein o<strong>de</strong>r Blut, wer kann's unterschei<strong>de</strong>n?!’ -<br />
Ik meen, meer ter zake, en wat precieser nog: dat hun - en hun getal is stijgen<strong>de</strong> -,<br />
wien het inzicht in en het gevoel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> relativiteit van veel ‘waar<strong>de</strong>n’<br />
onvervreemdbaar eigen werd, vele ‘algemeen-gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, algemeen-menschelijke’<br />
normen ontglippen, en dat zij van eenig werk niet meer - en is dat niet genoeg? -<br />
zullen zeggen (en zéér extatisch toch, misschien) dan dat het hun in een zeer<br />
bepaald geval een zeer schoon ding mocht lijken - en dat hun nochtans datzelf<strong>de</strong><br />
werk na een jaar, na een dag een onverdraaglijk vod kan wor<strong>de</strong>n.<br />
Een zoo-georiënteer<strong>de</strong>, die heel wel, soms, in staat kan zijn, zijn wereldbeeld te<br />
verwerkelijken - hoewel mij tot dusver geen enkel geslaagd, literair werk in <strong>de</strong>ze lijn<br />
in han<strong>de</strong>n kwam - en dus: dichter moet heeten, zal tevens <strong>de</strong> gelukte werken,<br />
geconcipieerd van uit een àn<strong>de</strong>r levens-‘gevoel’ als ‘kunst’ kunnen aanvaar<strong>de</strong>n en<br />
niet Apollinaire (‘verou<strong>de</strong>rd’, overigens) uitspelen tegen Verlaine. En het is juist <strong>de</strong>ze<br />
consequentie, die veel mo<strong>de</strong>rnen, op hin<strong>de</strong>rlijke wijze, ontbreekt. Ik meen echter,<br />
dat wie het kunstenaarschap van Mondriaan loochent, omdat het niet is het<br />
kunstenaarschap van Vincent, van alles, wat mij, nu, kunst schijnt te zijn, niet al te<br />
veel kan savoureeren. Suum cuique.<br />
Het feit, dat in 1921 in Antwerpen een boek verschijnt, ontstaan uit een mentaliteit,<br />
waarin futurisme (<strong>de</strong>els) en dadaïsme (eveneens: <strong>de</strong>els) hoofdzakelijke stroomen<br />
zijn, (opnieuw: men vergeve mij <strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re, steeds onjuiste benamingen, min<br />
of meer onmisbaar echter tot het omschrijven van een gesteldheid-van-geest), lijkt<br />
mij zoo zeer te roemen, dat ik wel zeggen wil<strong>de</strong>: schan<strong>de</strong> over òns kikkerland, waar<br />
behalve Bonset en een enkele expressionist, hier en daar, in <strong>de</strong> literatuur niets<br />
nieuws te signaleeren valt. Het is belangrijk, dat België, ondanks een Vlaamsche<br />
beweging, ondanks Wies Moens c.s. (op zichzelf zeer ‘menschelijke’ symptomen,<br />
maar anachronismen schier) blijkens dit boek, bij<strong>voor</strong>beeld, <strong>de</strong>n laatsten, <strong>de</strong>nk ik,<br />
dans van West-Europa meedanst; het is <strong>voor</strong> mij hoog te waar<strong>de</strong>eren, dat het<br />
opnieuw, naar ik op school mocht leeren ‘het slagveld van Europa’ is: want in dit<br />
werk heeft iemand bijna alle mo<strong>de</strong>rne gesteldhe<strong>de</strong>n weten samen te grijpen; dit op<br />
zichzelf is een daad. Het zou natuurlijk zeer te verfoeien zijn, indien hij <strong>de</strong> tallooze<br />
mogelijkhe<strong>de</strong>n, waarin <strong>de</strong> geest van nu zich differentieert, assimileerend, hun<br />
individualiteit ontkrachtend, aaneenplakte, want het waar' een stijlloos, waterig<br />
dilettantisme; maar ik voel, dat het Van Ostayen gelukt is, zich tot brandpunt te<br />
stellen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lichtval van he<strong>de</strong>n en hier. Hij <strong>de</strong>ed in<strong>de</strong>rdaad <strong>de</strong>n uitersten stap,<br />
die iemand op dit oogenblik in België doen kan. Ik meen, dat <strong>de</strong> zuid-ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
pendant van Bonset er nog niet zijn kan: het neo-cubisme is daar te zwak nog; want<br />
Bonset meen ik te zijn een neo-cubist met dadaïstischen inslag (of omgekeerd), en<br />
Van Ostayen, ‘daaraan nog niet toe’, in hoofdzaak (hij is gecompliceerd) een futurist<br />
met dadaïstischen inslag. (Het is, nog eens, een hachelijk bedrijf mentaliteiten, die<br />
zich innerlijk zoozeer wijzigen kunnen met eenig-isme te beschel<strong>de</strong>n, maar een<br />
zekere continuïteit <strong>de</strong>r persoonlijkheid waarborgt, misschien, dat hij, <strong>voor</strong>loopig, nog<br />
langs <strong>de</strong>zen weg te bena<strong>de</strong>ren is).<br />
Bonset heeft mij van <strong>de</strong> realiteit van zijn wereldconceptie (die ik dus slechts ken<br />
uit zijn opstellen) langs aesthetischen weg, in zijn X-beel<strong>de</strong>n, niet kunnen overtuigen.<br />
Van Ostayen ten <strong>de</strong>ele. Ik kan niet nagaan, nog, of dit op een gebrek aan kunnen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
ij hem wijst, of op een gebrek aan, zeg maar ‘ontvankelijkheid’ bij mij. Dat ik echter,<br />
terwijl ik van hem geen artikelen las, zijn wereldbeeld mij meen te kunnen<br />
reconstrueeren, bewijst dat hij het - ten <strong>de</strong>ele - in zijn kunstwerk verwerkelijkte. Er<br />
is in hem van <strong>de</strong> mentaliteit <strong>de</strong>r futuristen: het dynamische, het heroïsch-avontuurlijke,<br />
het simultaneïstische, <strong>de</strong> haat aan het plechtige, sentimenteele (hoewel, hier en<br />
daar, staan dingen, tè week van sfeer, te gevoelvol; die Marinetti verketteren zou:<br />
‘<strong>de</strong> treinen hebben het matte ritme van moeë mensen’ -) en overgaand naar 't<br />
dadaïsme: het paradoxale, het ‘nihilistische’ van <strong>de</strong>n spot (die vaak heel grof is).<br />
Hij past ten <strong>de</strong>ele <strong>de</strong> techniek toe <strong>de</strong>r futuristen, maar zeer ten <strong>de</strong>ele - en met <strong>de</strong><br />
‘ritmiese typografie’ opereert hij bekwaam. Er is echter in hem, soms, iets van het<br />
‘i<strong>de</strong>e-en-mensch expressionisme’, dat hij theoretisch meer verachten zal nog dan<br />
ik; er is hier en daar iets, zelfs, van het naïve, dat er buiten vallen moest. Er is echter<br />
vrijwel niets van het hel<strong>de</strong>re, nuchtere, van <strong>de</strong>n strakken geest van het cubisme; er<br />
is niets van <strong>de</strong> zuiverheid van Apollinaire (<strong>de</strong>n literairen tegenhanger, eenigszins,<br />
van Picasso, waarin, won<strong>de</strong>rlijk, ik soms Verlaine hoor). Maar ik meen, dat Van<br />
Ostayen, alles in alles, vele mogelijkhe<strong>de</strong>n gelukkig samengreep, en dat er kans<br />
is, dat hij zijn gecompliceerd ‘levensgevoel’ <strong>de</strong>els heeft verwezenlijkt.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
88<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
89<br />
Voorloopig, echter, lees ik liever George, on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>ren, wiens wereld mij<br />
vertrouw<strong>de</strong>r is, - en wiens kunstenaarschap ik, zelf gansch an<strong>de</strong>rs georiënteerd<br />
overigens, van alle huidigen het hoogste stel. Maar men moest inzien, meen ik, dat<br />
kunst op duizen<strong>de</strong>rlei wijze ontstaan en zijn kan, en dat ook <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnsten on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnen, zoo zij aan wat hun het ‘leven’ is vorm kunnen geven, dichter hebben<br />
te heeten, voluit.<br />
H. MARSMAN.<br />
[Boekenschouw]<br />
Romans en novellen<br />
Zondaresje, door Fenna <strong>de</strong> Meyier. - (Uitg. Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en<br />
Goedkoope Lectnur te Amsterdam. - 1921).<br />
Ein Märchen aus alten Zeiten, das kommt mir nicht aus <strong>de</strong>m Sinn...<br />
Alweer een boek, dat <strong>de</strong> verhouding behan<strong>de</strong>lt, waarin, bij <strong>de</strong>n tegenwoordigen<br />
maatschappij-vorm, <strong>de</strong> enkeling met zijn persoonlijke eischen, zijn persoonlijken<br />
aanleg, zijn karakter, zijn aangeboren hoedanighe<strong>de</strong>n, staat tegenover <strong>de</strong> groote<br />
persoonlijkheid: het conventioneele Men.<br />
Onze persoonlijkheid kan zich niet losmaken van <strong>de</strong> overgeërf<strong>de</strong> eigenschappen<br />
en kwalen, en geen paedagoog, geen zenuwarts, zal het kind behoe<strong>de</strong>n <strong>voor</strong><br />
zenuwziekte, wanneer het, on<strong>de</strong>r bepaal<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n verwekt, <strong>de</strong> kiemen<br />
er <strong>voor</strong> bij zich draagt.<br />
Goed gekarakteriseerd is het lesje van <strong>de</strong>n zenuwzieken va<strong>de</strong>r aan zijn prikkelbare<br />
dochter: ‘... maar je moet leeren je te bedwingen, begrijp je. An<strong>de</strong>rs wordt je<br />
zenuwziek en daar hebben we nu genoeg van. Omdat ik het ben, behoeven jullie<br />
't nog niet te wor<strong>de</strong>n. Ik heb in mijn jeugd geen va<strong>de</strong>r gehad om me zelfbeheersching<br />
te leeren, dat is ellendig genoeg. Maar jullie zal ik er <strong>voor</strong> bewaren’. Doch het hielp<br />
niet. Ach neen, het hielp immers nooit, dat gepreek! Al willen onze goedmeenen<strong>de</strong><br />
ou<strong>de</strong>rs en grootou<strong>de</strong>rs dat niet bekennen, het niet zien zelfs. Men geneest geen<br />
kanker door <strong>de</strong> wond te be<strong>de</strong>kken. De oorzaak, het huwelijk tusschen ongezon<strong>de</strong>n,<br />
moet niet plaats hebben.<br />
Onze maatschappij kan zich echter, ook op het punt van huwelijk, moeilijk<br />
losmaken van <strong>de</strong> conventie. Waarom? Wordt zij niet belemmerd door een chaos<br />
van gedachten en meeningen, zoodat zij niet zuiver een weg, een doel bespeurt?<br />
Al mogen we aannemen, dat ook <strong>de</strong> natuur wel eens aan revolutie doet, een zoo<br />
fijn gecombineerd en geïnstrumenteerd stelsel als dat hetwelk wij <strong>de</strong> menschlijke<br />
psyche noemen, die <strong>de</strong>s te gecompliceer<strong>de</strong>r wordt waar het een zich-samenvoegen<br />
van twee geesten betreft, zal hoogstwaarschijnlijk slechts langs evolutioneelen weg<br />
zich ook in dit opzicht vrij weten te maken.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
FENNA DE MEYIER<br />
Immers hoe verhevener <strong>de</strong> geest is, hoe vrijer hij wordt; en vrijheid sluit in zich het<br />
niet behoeven acht te geven op meeningen en uitspraken van an<strong>de</strong>ren.<br />
‘The head can be beaten small enough to fit the hat’. Aldus Chesterton in: What's<br />
wrong with the world. Zoo iets gaat echter niet in me<strong>de</strong>werking met <strong>de</strong> natuur. En<br />
was <strong>de</strong> natuur ooit pervers of doelloos?<br />
‘The only logical cure for all this is the assertion of a human i<strong>de</strong>al’ gaat Chesterton<br />
door.<br />
En i<strong>de</strong>alen hád het meisje, wier leven Fenna <strong>de</strong> Meyier ons <strong>voor</strong> een <strong>de</strong>el<br />
beschrijft.<br />
Het frissche, levensechte meisje, dat vol vreug<strong>de</strong>, vol moed - die geen moed was,<br />
wijl ze 't leven niet ken<strong>de</strong> - zich gaf in <strong>de</strong> reinste lief<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n reeds-getrouw<strong>de</strong>n<br />
man, die haar liefhad, <strong>de</strong>n omgang met haar vermeed, omdat hij geen ploert wou<br />
zijn, en ten slotte, toen hij het fel-begeeren<strong>de</strong>, onbewuste meisje geen weerstand<br />
meer kón bie<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
90<br />
- hij was immers slechts 'n mensch - haar meenam naar Parijs.<br />
Tot hier is het werk prachtig, echt.<br />
De overbeken<strong>de</strong> Montmartre-tafereelen geven het boek - jammer genoeg - een<br />
banaal tintje, nog verhoogd door wat oorlogs-reminiscentie: vluchtelingen, enz.<br />
Maar daarna, tegen het slot, is <strong>de</strong> schrijfster weer zichzelf.<br />
Heel mooi: <strong>de</strong> ‘brieven aan Stefaan, die nooit wer<strong>de</strong>n verzon<strong>de</strong>n’.<br />
Er dwalen gedachten door het werk, die uiting zoeken en mogelijkheid van<br />
ontplooiïng. Alleen: kruipen ze altijd in <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> richting? ‘Ich glaube die Wellen<br />
verschlingen am En<strong>de</strong> Schiffer und Kahn’.<br />
Toch blijft het een interessant werk.<br />
JEANNE VEEN.<br />
De vier ruiters uit <strong>de</strong> Apocalypsis. Roman door Vicente Blasco Ibanez.<br />
Geautoriseer<strong>de</strong> vertaling uit het Spaansch van M. van Raalte. (De<br />
Gou<strong>de</strong>n Serie). - (Uitgegeven door J. Philip Kruseman, <strong>Den</strong> Haag).<br />
Het is opmerkelijk, dat het gruwelijk oorlogsgebeuren in zijn dierlijke ruwheid en<br />
onbegrens<strong>de</strong> ban<strong>de</strong>loosheid enkelen schrijvers een aanleiding is geweest tot het<br />
in woor<strong>de</strong>n verklanken van <strong>de</strong> teerste en zuiverste aandoeningen hunner ziel, die,<br />
evenals <strong>de</strong> natuur, steeds tracht het vaak labiele evenwicht te herstellen of althans<br />
te stutten.<br />
Stilgebauer is in zijn Inferno I en II hierin weinig gelukkig geslaagd, Barbusse<br />
verliest zich in Le Feu te diep in <strong>de</strong> donkere krochten van het afzichtelijke, maar<br />
in boeken als L'Appel du Sol, Gaspard, La Vie <strong>de</strong>s Martyrs, en<br />
niet het minst in het hierboven genoem<strong>de</strong>, zijn het <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> sentimenten van<br />
hoogeren zin, vermengd met die van zeer alledaagsch gehalte en gewoon<br />
menschelijk allooi, welke in tij<strong>de</strong>n van heftige beroering zich snel ontwikkelen en<br />
omhoog wor<strong>de</strong>n gestuwd, en als 't ware een sublieme poging vertolken van het<br />
wezen, dat zich red<strong>de</strong>n wil uit <strong>de</strong>n poel van bruten hartstocht en zijn rampzaligen<br />
nasleep.<br />
Ditmaal is het geen zoon van een <strong>de</strong>r elkaar goedgezin<strong>de</strong> of vijandige naties, die<br />
ons een boek heeft gegeven in nauw verband met <strong>de</strong>n jongsten oorlog, maar <strong>de</strong><br />
Spanjaard Ibanez, die in 1914 te Parijs gevestigd, zóó werd gegrepen door <strong>de</strong>n<br />
Krach van <strong>de</strong>n wereldvre<strong>de</strong>, door <strong>de</strong> plotseling en steeds heviger ontwrichte en<br />
uiteengerukte levenstoestan<strong>de</strong>n, door <strong>de</strong> schrijnen<strong>de</strong> contrasten tusschen he<strong>de</strong>n<br />
en verle<strong>de</strong>n, dat kort na <strong>de</strong>n slag aan <strong>de</strong> Marne van zijn hand een werk verscheen<br />
- een groot en grootsch werk - waarin <strong>de</strong> schok trilt van <strong>de</strong>n reusachtigen schrik en<br />
<strong>de</strong> bedwongen snik om zooveel jammer en verwoesting. En waarin ie<strong>de</strong>re zin<br />
onmisbaar is en ie<strong>de</strong>r woord iets te zeggen heeft.<br />
Ik wil niet trachten in korte trekken <strong>de</strong>n rijken inhoud mee te <strong>de</strong>elen van dit<br />
zeldzame boek, dat een bewijs te meer is van <strong>de</strong> potentie tot welke het talent van<br />
een begaafd kunstenaar kan wor<strong>de</strong>n opgevoerd. Het is te machtig van opvatting<br />
en uitbeelding, te breed van conceptie en forscher nog in zijn groei en ontplooiïng,<br />
dan dat ik niet zou begrijpen hoe elke poging van een beoor<strong>de</strong>elen<strong>de</strong> pen, die aan<br />
an<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> veelzijdige schoonheid van dit meesterwerk zou willen verklaren, ver<br />
bene<strong>de</strong>n het hooge peil moet blijven waarop <strong>de</strong> geniale schrijver zelf staat.<br />
Menigeen zal <strong>voor</strong>al wor<strong>de</strong>n geboeid en bekoord door <strong>de</strong> afwisseling, die het<br />
boek hem biedt in zijn verschei<strong>de</strong>nheid van feiten en tafereelen, en het moet wor<strong>de</strong>n<br />
erkend dat <strong>de</strong> tegenwoordige tijd weinig auteurs bezit, die zulk een weel<strong>de</strong> van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
kleuren op hun palet hebben en <strong>de</strong>ze zóó weten te schikken en te mengen, dat<br />
steeds <strong>de</strong> harmonie bewaard blijft en nooit bontheid <strong>de</strong> overhand krijgt. En <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r<br />
oppervlakkige lezer, die dieper speurt en zich bewust is dat bewon<strong>de</strong>ring met<br />
goedkooper mid<strong>de</strong>len <strong>de</strong> groote massa kan wor<strong>de</strong>n afgedwongen dan waar<strong>de</strong>ering<br />
<strong>de</strong>n enkeling, zal zich dankbaar voelen gestemd jegens <strong>de</strong>n werker, die hem zooveel<br />
<strong>voor</strong>name en tegelijk realistische schoonheid gaf, en die - wàt het on<strong>de</strong>rwerp ook<br />
mocht zijn - <strong>de</strong>n soberen, typeeren<strong>de</strong>n vorm wist te kiezen, waarvan alle pathos of<br />
effectbejag verre blijft.<br />
De eenvoud van <strong>de</strong>n eminenten schrijver stempelt zijn boek tot een werk van<br />
buitengewone distinctie, van gran<strong>de</strong>zza zijn Spaansche afkomst waardig. De<br />
personen zijn niet in zijn brein ontworpen als mannequins <strong>voor</strong> zijn eigen<br />
<strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n en <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong>n. Ie<strong>de</strong>r lééft, en heeft zijn gemotiveerd recht van bestaan,<br />
van <strong>de</strong>nken en han<strong>de</strong>len als vastomlijnd individu in het groote complex van <strong>de</strong>n<br />
roman.<br />
Misschien meent <strong>de</strong> lezer in <strong>de</strong>n aanvang van het verhaal, dat <strong>voor</strong>al aan Julio<br />
en diens hartsbelangen <strong>de</strong> auteur <strong>de</strong> meeste zorg heeft besteed, maar even later<br />
verbaast hij zich over <strong>de</strong> menschen- en wereldkennis door <strong>de</strong>n schrijver verzameld<br />
om een veelzijdige, oerkrachtige figuur te scheppen als een Madariaga te mid<strong>de</strong>n<br />
zijner Zuid-Amerikaansche veekud<strong>de</strong>n en rijkdommen, of het strakke, tot in draadfijne<br />
bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n uitgesponnen beeld van een Marcel Desnoyers. En ook <strong>de</strong> omgeving,<br />
of <strong>de</strong> personen, die in logisch verband meer op het twee<strong>de</strong> en <strong>de</strong>r<strong>de</strong> plan komen<br />
te staan, wor<strong>de</strong>n nooit verwaarloosd. Figuranten kent Ibanez niet, en zon<strong>de</strong>r ooit in<br />
herhalingen of doellooze uitwei-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
91<br />
dingen te vervallen, werken ook <strong>de</strong> schijnbaar nietige factoren me<strong>de</strong> om het fraaie<br />
mozaïek samen te stellen.<br />
Door het gansche boek gaat een stroom van levendige actie. Het is of Ibanez<br />
slechts dàn schrijft, wanneer <strong>de</strong> inspiratie hem dringt. Nooit getuigt zijn stijl noch<br />
zijn observatievermogen van vermoeidheid of verslapping, - het is alles pris sur<br />
le vif en als 't ware op 't oogenblik zelf vastgelegd, - nooit verzuimt hij een toets<br />
te raken of een trek dieper uit te beitelen, als <strong>de</strong>ze kunnen bijdragen tot verrijking<br />
van <strong>de</strong>n karakteristieken inhoud.<br />
De heer M. van Raalte gaf ons in bijna onberispelijken vorm een Hollandsche<br />
vertaling, en heeft met <strong>de</strong> ver van gemakkelijke bewerking van dit<br />
boek-uit-<strong>de</strong>n-vreem<strong>de</strong> onze litteratuur een dienst bewezen, die - naar wij hopen -<br />
door velen naar waar<strong>de</strong> zal wor<strong>de</strong>n geschat.<br />
IDA HAAKMAN.<br />
Het huisje aan <strong>de</strong> sloot, door Carry van Bruggen. (Amsterdam,<br />
Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur, 1921)<br />
Er was een vreemd-gespleten indruk in mij na <strong>de</strong> lezing van dit boek, een serie<br />
verhalen uit kin<strong>de</strong>rleven, die, waar zij steeds hetzelf<strong>de</strong> kind betreffen, een geheel<br />
vormen. Daar is eenerzijds mijn diepe bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> <strong>de</strong> buitengewone knapheid<br />
van dit werk, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> klaarheid, <strong>de</strong> zuiver-gevoelige juistheid, waarmee ie<strong>de</strong>re<br />
aandoening, ie<strong>de</strong>re nuance van een aandoening wordt genoteerd, doch<br />
daartegenover rijpt een verzet juist tegen <strong>de</strong>ze knapheid die het hier uitgebeel<strong>de</strong><br />
kind een overbewustheid geeft die niet <strong>de</strong>s kinds is, ja, tot welke slechts een gering<br />
aantal volwassenen reikt. Ver<strong>de</strong>r <strong>de</strong>nken<strong>de</strong> om tot een oplossing van <strong>de</strong>ze tweespalt<br />
te geraken kom ik er als vanzelf toe vast te stellen, dat wij in het hier uitgebeel<strong>de</strong><br />
kind niet kunnen zien ‘een’ kind, doch hebben te zien het bizon<strong>de</strong>re, het<br />
uitzon<strong>de</strong>ringskind dat eenmaal Carry van Bruggen was, Carry van Bruggen, wier<br />
klare sterke geest ‘Prometheus’ schreef. En toch rijst achter <strong>de</strong>ze conclusie zelfs<br />
nog mijn aarzelend bezwaar: was ooit zoo bewust het innerlijke leven zelfs van dit<br />
uitzon<strong>de</strong>ringskind? Terugblikkend in <strong>de</strong> rijkbevolkte diepten van het nog in haar<br />
levend verle<strong>de</strong>n aanschouw<strong>de</strong> <strong>de</strong> schrijfster wat eens haar kin<strong>de</strong>rziel vervul<strong>de</strong> en<br />
zij teeken<strong>de</strong> het op met haar bewustheid van nu, in die klare, doeltreffend juiste<br />
woor<strong>de</strong>n die haar nu ten dienste staan. Dit zou op zichzelf geen bezwaar behoeven<br />
te zijn wanneer <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> episo<strong>de</strong>n in dit boek waren verhaald als door een<br />
objectief van buitenaf beschouwen<strong>de</strong>; zij zijn daarentegen als vanuit het kind-zelf,<br />
onmid<strong>de</strong>llijk geschreven. Hier is 't het kind, dat zijn eigen aandoeningen zich bewust<br />
maakt en <strong>de</strong>ze bijna immer feilloos-juist verwoordt. En wel on<strong>de</strong>rgaat een kind alle<br />
menschelijke aandoeningen, gewoonlijk zelfs heviger en feller dan een volwassene,<br />
doch het komt aan het zich realiseeren, het zich bewust maken daarvan slechts<br />
zeer onvolkomen toe. Daarom is het dat <strong>de</strong>ze kin<strong>de</strong>rverhalen, waarin <strong>voor</strong>tdurend<br />
een onmid<strong>de</strong>llijk contact is tusschen het kind en <strong>de</strong>n lezer, en <strong>de</strong> tusschenpersoon<br />
<strong>de</strong>r schijfster wegvalt, het zoo moeiteloos-juist verwoor<strong>de</strong>n van alle indrukken<br />
schaadt.<br />
Maar boven dit bezwaar, dat ik tegen <strong>de</strong> meeste <strong>de</strong>zer vertellingen heb, leeft toch<br />
mijn bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> dit rijke diepe werk. Rijk om <strong>de</strong> tallooze schakeeringen van<br />
zijn gevoels-inhoud: vreug<strong>de</strong>, verlangen, weemoed, verwon<strong>de</strong>ring om het leven,<br />
huiver <strong>voor</strong> het onbegrepene; diep wijl het immer raakt aan het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
heimelijkst-verborgene, het meest-wezenlijke on<strong>de</strong>r elk ‘geval’. (Dat nergens het<br />
‘geval’ om zichzelfswil werd verhaald behoeft bij een superieure geest als <strong>de</strong>ze<br />
nauw' vermeld).<br />
Daar is al da<strong>de</strong>lijk dat prachtige begin ‘De Reis’. Het kleine meisje en haar<br />
tweelingbroertje op een zomerachtermiddag samen leunend over het sloothekje,<br />
bevangen door het mysterie van <strong>de</strong> lichte zomerwereld met zijn geuren en kleuren<br />
en gelui<strong>de</strong>n, een bevangenheid die zij alleen maar gevoelen. Dan <strong>de</strong> won<strong>de</strong>re<br />
sensatie van hun reis door <strong>de</strong> sloot op <strong>de</strong> schuit van <strong>de</strong>n ‘vaatjesman’, van waar af<br />
<strong>de</strong> wereld zoo verbijsterend an<strong>de</strong>rs is. Simpel is het geval, even simpel is het<br />
verhaald, in zuivere begrenzing is alleen verwoord wat in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rziel-zelf tot<br />
bewustheid kwam, doch heel hun beklemming om het mysterie, heel hun<br />
verwon<strong>de</strong>ring om het leven, die zij zich niet bewust kunnen maken, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n<br />
lezer scherp en zuiver voelbaar. Juist dit is 't wat ik als contrast met het zooeven<br />
door mij geformuleer<strong>de</strong> bezwaar wensch naar voren te brengen.<br />
Zooals dit <strong>voor</strong>treffelijke eerste hoofdstukje zijn er meer: ‘De wed<strong>de</strong>nschap’ (hoe<br />
prachtig dit kin<strong>de</strong>rlijke - èn menschelijke - grijpen willen van het éene oogenblik,<br />
waarin, door <strong>de</strong> omwisseling van het daagsche tafelkleed <strong>voor</strong> het feestelijkblanke<br />
Sabbath-tafellaken, ineens over alles en ie<strong>de</strong>reen <strong>de</strong> heilige Sabbath-stemming<br />
daalt), ‘Bloemen maken’, met dat moeilijke tasten van het kind naar wat het eigen<br />
hart beroert, het ontroeren<strong>de</strong> ‘Broodborgen’, ‘Het Won<strong>de</strong>r’. ... Neen ik wil liever niet<br />
opsommen; er zijn er slechts weinige, waarin niet, al was het slechts een oogenblik,<br />
het bezwaar in mij rees, en toch zijn al <strong>de</strong>ze vertellingen mij stuk <strong>voor</strong> stuk zoo lief.<br />
Wat mij het sterkst in welhaast elk ervan trof is<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
92<br />
<strong>de</strong> houding van <strong>de</strong>ze kin<strong>de</strong>rziel tegenover het leven, haar diepe verwon<strong>de</strong>ring vol<br />
schroom en vreug<strong>de</strong> om het simpelste levensding, <strong>de</strong> houding van elke<br />
menschenziel, die diep, hevig en bewust het leven on<strong>de</strong>rgaat.<br />
Zoo gaf mij dit boek, ondanks het telkens rijzend doch zoo graag vergeten<br />
bezwaar, een prachtigrijk beeld van een rijk-geschakeer<strong>de</strong> en bizon<strong>de</strong>re kin<strong>de</strong>rziel,<br />
opbloeiend in het warme Joodsche gezinsleven, waarvan - als een afzon<strong>de</strong>rlijke<br />
bekoring - <strong>de</strong> eigenaardige atmosfeer om elk <strong>de</strong>zer tafreelen waart.<br />
MARIE SCHMITZ.<br />
Folklore<br />
Neerlands volksleven, door D.J. v.d. Ven. Met 350 afbeeldingen naar<br />
fotografische opnamen en reproducties naar merkwaardige ou<strong>de</strong> platen.<br />
- (N.V. Uitgev. Maatsch. en Boekhan<strong>de</strong>l <strong>voor</strong>h. P.M. Wink te Zaltbommel.<br />
19<strong>20</strong>).<br />
Op dit boek vestigen wij gaarne <strong>de</strong> aandacht. Het wil, naar <strong>de</strong> samensteller in zijn<br />
Woord Vooraf opmerkt, een inleiding en opwekking zijn tot va<strong>de</strong>rlandschen<br />
cultuurarbeid. Bij zijn verwerken van het veelomvattend feitenmateriaal heeft hij er<br />
vóór alles naar gestreefd een ‘zoo opgewekt mogelijk’ beeld 1) te schetsen van het<br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche volksleven, zooals dat triomfeer<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n folkloristischen optocht<br />
van het va<strong>de</strong>rlandsch historisch volksfeest, dat in 1919 te Arnhem is gevierd.<br />
Schoon dit werk een 366 groote pagina's beslaat was toch <strong>de</strong>ze omvang veel te<br />
beperkt om werkelijk <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche volkskun<strong>de</strong> naar waar<strong>de</strong> te behan<strong>de</strong>len.<br />
Echter heeft <strong>voor</strong> eenige jaren Dr. Jos. Schrijnen ons in zijn bekend werk een schema<br />
gegeven dat een hechten grondslag bood <strong>voor</strong> <strong>de</strong> wetenschappelijke studie onzer<br />
volkskun<strong>de</strong>, zoodat <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Ven meen<strong>de</strong> er zich toe te kunnen bepalen zijn<br />
ge<strong>de</strong>nkboek zoo populair mogelijk te hou<strong>de</strong>n en daarin een eerste poging te wagen<br />
tot het inlei<strong>de</strong>n van een gecentraliseer<strong>de</strong>n Ne<strong>de</strong>rlandschen volkskun<strong>de</strong>-arbeid.<br />
Daartoe roept hij <strong>de</strong> belangstelling in van een zoo groot mogelijk aantal in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong>.<br />
Want slechts samenwerken<strong>de</strong> arbeid van alle belangstellen<strong>de</strong>n (leeken of niet) kan<br />
<strong>de</strong> folklore brengen uit <strong>de</strong>n uithoek <strong>de</strong>r geleer<strong>de</strong> vorschers naar het toekomstige<br />
brandpunt onzer nationale cultureele aandacht: het Ne<strong>de</strong>rlandsch Openlucht-museum<br />
op <strong>de</strong>n Waterberg te Arnhem.<br />
1) Fraai gezegd is dit niet en dui<strong>de</strong>lijk is het evenmin. Een ‘zoo opgewekt mogelijk beeld’? Wij<br />
zou<strong>de</strong>n hier verwacht hebben: een zoo juist mogelijk beeld. Of bedoelt <strong>de</strong> schrijver, dat <strong>de</strong><br />
ware opgewektheid ons eigenlijk ontbreken moet als wij nagaan hoeveel er van het<br />
karakteristieke en eigendommelijke in huizenbouw, gebruiken en klee<strong>de</strong>rdrachten reeds<br />
verdwenen is of ten doo<strong>de</strong> staat opgeschreven, als offer van een alles nivelleeren<strong>de</strong>n tijdgeest?<br />
Is dus die opgewektheid eigenlijk een beetje opgeschroefd? Wij kunnen 't niet helpen, dat <strong>de</strong><br />
Inleiding zelf ons <strong>voor</strong>komt tot die vraag eenige aanleiding te geven. Er wor<strong>de</strong>n wel wat al te<br />
gretig woor<strong>de</strong>n in gebruikt als ‘cultuurbezit’, ‘nationale eigenwaar<strong>de</strong>’, ‘stamtrots’ etc.<br />
H.G. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Groeveneugers uit <strong>de</strong> omgeving van Elburg.<br />
Het eerste va<strong>de</strong>rlandsch historisch volksfeest heeft aan duizen<strong>de</strong>n verbaas<strong>de</strong> en<br />
bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs zeven dagen lang in schier ein<strong>de</strong>looze reeks van<br />
feesten, wedstrij<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>monstraties en optochten getoond, hoe kleurig en in welke<br />
groote verschei<strong>de</strong>nheid ons plattelandsvolk zijn ze<strong>de</strong>n en gebruiken, klee<strong>de</strong>rdracht<br />
en huisinrichting nog in eere houdt. Maar <strong>de</strong> indrukken waren te verrassend, volg<strong>de</strong>n<br />
elkaar te snel op. En daarom te meer mogen wij dankbaar zijn dat <strong>de</strong> enthousiaste<br />
heer van <strong>de</strong>r Ven met een schaar van onvermoei<strong>de</strong> fotografen dit alles heeft<br />
vastgelegd <strong>voor</strong> ons en <strong>voor</strong> 't nageslacht.<br />
Niet min<strong>de</strong>r dan 350 afbeeldingen, afzon<strong>de</strong>rlijk op kunstdrukpapier ingevoegd,<br />
versieren dit werk. Wat <strong>de</strong>n tekst betreft - <strong>de</strong>ze is in twee af<strong>de</strong>elingen gesplitst. De<br />
eerste behan<strong>de</strong>lt <strong>de</strong> beteekenis van 't Ne<strong>de</strong>rlandsch Openlucht-museum, waarbij<br />
meer dan 100 met zorg gekozen foto's <strong>de</strong> belangrijkste boerenwoningtypen in beeld<br />
brengen, welke vroeg of laat op <strong>de</strong>n Arnhemschen Waterberg geconserveerd dienen<br />
te wor<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
93<br />
Daaraan sluit dan aan het betoog van <strong>de</strong>n schrijver over <strong>de</strong> noodzakelijkheid om<br />
ook het roerend bezit <strong>de</strong>r natie te bewaren, het bezit aan volkslie<strong>de</strong>ren, zangen,<br />
dansen, spelen, ze<strong>de</strong>n en gebruiken. Een twee<strong>de</strong> landjuweel kan in dat opzicht een<br />
prachtige gelegenheid bie<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> verdwijnen<strong>de</strong> en ten doo<strong>de</strong> opgeteeken<strong>de</strong><br />
nationale klee<strong>de</strong>rdrachten te inventariseeren 1) . Op zulk een feest vindt men<br />
vergelijkingsmateriaal te kust en te keur; men kan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> draagsters en dragers<br />
zelf on<strong>de</strong>rvragen, b.v. over <strong>de</strong> wisselingen in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong> ten plattenlan<strong>de</strong>, over <strong>de</strong><br />
benaming <strong>de</strong>r<br />
Het laatste tooneel van ‘eene Noord-Hollandsche Vrijstermarkt in 1696’ of ‘Tetjeroen te<br />
Schermerhorn’. Dit was een oud kluchtspel, dat omstreeks het mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r vorige eeuw een<br />
‘gekuischte’ bewerking on<strong>de</strong>rging, maar bij Isaac Duim te Amsterdam in 1734, 1741 en 1743<br />
reeds uitgegeven werd. We zien hier het vroolijke slottooneel met <strong>de</strong>n heer van <strong>de</strong>r Lin<strong>de</strong>n<br />
in <strong>de</strong> rol van Leen<strong>de</strong>rt van <strong>de</strong>r Scharen, schout en herbergier te Schermerhorn.<br />
kleedingstukken etc. Zoo is er nog een massa te verzamelen; waartoe men<br />
provinciegewijze te werk moet gaan, meent <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Ven. En ... dit werk<br />
moet men niet aan <strong>de</strong> folkloristen van professie alleen overlaten. Nog min<strong>de</strong>r in wat<br />
<strong>de</strong> samensteller noemt ‘<strong>de</strong>n nationalen gemeenschapsarbeid ten bate onzer<br />
volkscultuur’ (men zie intusschen onze beschei<strong>de</strong>n noot) een louter dilettantisch<br />
streven zien. Men be<strong>de</strong>nke namelijk met Burckhardt, dat: ‘Universal sein heisst nicht<br />
möglichst vieles wissen, son<strong>de</strong>rn möglichst lieben’.<br />
De lief<strong>de</strong>volle me<strong>de</strong>werking alleen zal in staat blijken hier <strong>de</strong>n wetenschappelijken<br />
specialist steeds weer versch materiaal te schenken. En daarom is het thans wel<br />
<strong>de</strong> rechte maand om dit boek met enkele woor<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>lezers<br />
aan te kondigen. De vacanties staan <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur. Spoedig zullen weer alle hoekjes<br />
en gaatjes van ons mooie va<strong>de</strong>rland gevuld zijn met ste<strong>de</strong>lingen, die, juist wijl zij er<br />
zoo nieuw en frisch in komen, in vele opzichten oog zullen blijken te hebben <strong>voor</strong><br />
wat er typisch' en karakteristieks zich <strong>voor</strong>doet in <strong>de</strong> omgeving die hen tij<strong>de</strong>lijk<br />
herbergt. Dat alles kan materiaal, vaak zeer waar<strong>de</strong>vol materiaal, blijken <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />
folklorist. Ook het lezen en doorbla<strong>de</strong>ren van dit boek met zijn rijkdom aan<br />
afbeeldingen zal allicht bij sommigen een herinnering wekken aan soortgelijke<br />
gebruiken in hun woonplaats of omgeving. Dat zij dit dan aan <strong>de</strong>n heer van <strong>de</strong>r Ven<br />
doen weten. Hij zal er een dankbaar gebruik van maken.<br />
Voor 't overige twijfelen wij niet, of <strong>de</strong>ze uitgave zal er zeker toe bijdragen om het<br />
aantal le<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Vereeniging ‘Het Ne<strong>de</strong>rlandsch Openlucht-<br />
1) Inventariseeren. Een nuttig werk! Maar ... cultuurarbeid? Cultuur veron<strong>de</strong>rstelt zoo iets als<br />
groei, organischen samenhang. En hier is toch eigenlijk meer van mummiefieering sprake.<br />
H.G. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
museum’ te doen stijgen en, als straks in 1924 weer door <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> <strong>de</strong> oproep<br />
klinkt: ‘Viert<br />
94<br />
Spakenburger visschersmeisje met <strong>de</strong> zwarte pluimmuts.<br />
allen me<strong>de</strong> het twee<strong>de</strong> nationale landjuweel’, het aantal <strong>de</strong>elnemers met duizen<strong>de</strong>n<br />
te vermeer<strong>de</strong>ren.<br />
H.G. -<br />
Vlaamsche volksvertelsels, opgeteekend door Guido Gezelle. Voor 't<br />
eerst in boekvorm uitgegeven door Maurits <strong>de</strong> Meyer. Met teekeningen<br />
van G. Verdicht. - (De Sikkel, Antwerpen. Em. Querido, Amsterdam).<br />
Grootmoe<strong>de</strong>r zat in het hoekje bij <strong>de</strong>n haard. En <strong>de</strong> kleinkin<strong>de</strong>ren zaten rondom<br />
haar. En ze keken vol verwachting naar haar gerimpel<strong>de</strong>n, tan<strong>de</strong>loozen mond; want<br />
ze wisten dat het verteluurtje was aangebroken. En grootmoe<strong>de</strong>r ken<strong>de</strong> van die<br />
mooie en aardige vertelsels.<br />
Grootmoe<strong>de</strong>r hield <strong>de</strong> kleinen nog even in spanning, keek glimlachend <strong>de</strong>n kring<br />
rond. Toen begon ze:<br />
- Wantje Wekkers was een weeuwe en heur jongen hiet Waan.<br />
‘Gaat <strong>voor</strong>t!’ zei Wantje tegen Waan, ‘en maakt dat je aan je brood komt’.<br />
Waan ging <strong>voor</strong>t, op het zeggen van zijne moe<strong>de</strong>r, en hij achterhaal<strong>de</strong> 'nen kramer.<br />
-<br />
En grootmoe<strong>de</strong>r vertel<strong>de</strong> <strong>de</strong> heele historie, tot aan het mooie slot, als Waan<br />
Wekkers een rijkmanskind tot vrouw bekomt.<br />
De kin<strong>de</strong>ren keken toen mekaar eens lachend aan, verschikten een beetje, en<br />
keken dan weer naar grootmoe<strong>de</strong>r; want ze wisten wel dat er nog meer zou komen.<br />
En ja:<br />
- Laat me nu dat vertelselke vertellen van Mette-Moeie.<br />
Daar was ne keer een katte en ze had<strong>de</strong> kennisse met eene muize, en ze had<strong>de</strong><br />
mij toch die muize zoo wel weten te flikflooien en te paluffen dat ze heur liet gezeggen<br />
om te gâre te weunen en menage te hou<strong>de</strong>n.<br />
Peist e keer! -<br />
Toen dit spannen<strong>de</strong> vertelsel, waarin het arme muisje zoo tragisch aan zijn eind<br />
komt, uit was, en <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren weer wat op hun verhaal waren gekomen, vroeg<br />
grootmoe<strong>de</strong>r:<br />
- Heb je nog 't vertel<strong>de</strong>rke gehoord van Pietje op <strong>de</strong>n Pereboom?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Sint Pieter en Sint Pauwels kwamen een keer gewan<strong>de</strong>ld nabij <strong>de</strong> stad Harelbeke,<br />
in die ou<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> forestiers van Vlaan<strong>de</strong>ren, Lie<strong>de</strong>rick <strong>de</strong> Buck en consoorten,<br />
en 't regen<strong>de</strong> stijf, zoo dat ze dweers <strong>de</strong>ur nat waren. -<br />
Och, kin<strong>de</strong>rlijke lezer, neem dit boekske met ‘<strong>de</strong>ze vijf lieve vertelseltjes, die Guido<br />
Gezelle zijn volk heeft afgeluisterd en <strong>voor</strong> ons heeft opgeteekend’, eens ter hand.<br />
Ge zult genieten, ze in <strong>de</strong>zen vorm tot u te hooren komen - want ge moet <strong>voor</strong>al<br />
zorgen dat ge ze innerlijk hoort. En ge zult glimlachen bij het zien van <strong>de</strong> naieve<br />
houtsne<strong>de</strong>n die erbij staan. En ge zult u verheugen dat in <strong>de</strong>zen duren tijd, zoo'n<br />
simpel boekje zoo schitterend, op hollandsch papier gedrukt, is uitgegeven.<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
Jean Aicard †<br />
Half Mei overleed te Parijs op 72-jarigen leeftijd <strong>de</strong> vruchtbare, conventionneele,<br />
overgevoelige, traditie-verheerlijken<strong>de</strong>, sentimenteel-rechtsche Provençaal: Jean<br />
François-Victor Aicard, geboren te Toulon in 1848, een vieux <strong>de</strong> la vieille,<br />
officier van het Legioen van Eer, lid van <strong>de</strong> Académie Française, kortom, een<br />
oer<strong>de</strong>gelijke zeurkous, dien <strong>de</strong>stijds Georges Duhamel, toen <strong>de</strong>ze nog zijn<br />
humanitarisme niet in <strong>de</strong> practijk zijner critiekkunst toepaste, allerheerlijkst op zijn<br />
plaats zette naar aanleiding van Aicard's verzenbun<strong>de</strong>l Hollan<strong>de</strong>-Algérie,<br />
waarin hij Zeeuwsche landschappen of in-burger vreem<strong>de</strong>lingen-genietinkjes<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
(On fume, on boit, je me distrais.<br />
Bière ou skiedam, cela dissipe!)<br />
95<br />
opdraagt aan allerlei Hollandsche onbeken<strong>de</strong> groothe<strong>de</strong>n....<br />
Aicard heeft echter niet alleen <strong>de</strong> dichtkunst beleedigd. Deze succesvolle auteur<br />
veroorzaakte drama op drama en roman op roman. De ne<strong>de</strong>righeid was zijn fort.<br />
Hij wend<strong>de</strong> ook zijn beroemdheid aan om an<strong>de</strong>ren af te breken: hij schreef critieken,<br />
en waarom ook niet? Hij werkte <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n huiselijken haard, dien hij met<br />
onbeschaam<strong>de</strong> gemeenplaatsen verheerlijkte. De Société <strong>de</strong>s Gens <strong>de</strong><br />
Lettres on<strong>de</strong>rging langen tijd zijn presidium. (Thans is het gelukkig Edmond<br />
Haraucourt, die <strong>de</strong>ze Vereeniging <strong>voor</strong>zit). In 1879 bezocht hij Ne<strong>de</strong>rland en<br />
trechter<strong>de</strong> zijn reis om tot een verzenbun<strong>de</strong>l, Visite en Hollan<strong>de</strong>. Zijn<br />
Poèmes <strong>de</strong> Provence (1874) wer<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> Académie bekroond. La<br />
Chanson <strong>de</strong> l'Enfant voedt vele schoolbloemlezingen. Miette et Noré<br />
(echo van Mireille) behaal<strong>de</strong> <strong>de</strong>n Vitet-prijs (1881). On<strong>de</strong>r zijn romans zijn Le<br />
Roi <strong>de</strong> Camargue (1890), Le Pavé d'Amour, Tata (1901) Maurin<br />
<strong>de</strong>s Maures (weergalm van Tartarin) en L'Illustre Maurin <strong>de</strong> meest<br />
beken<strong>de</strong>.<br />
Zijn heengaan zal <strong>voor</strong> niemand an<strong>de</strong>rs onaangenaam zijn dan <strong>voor</strong> zijn a.s. opvolger<br />
in <strong>de</strong> Académie, die re<strong>de</strong>nen zal moeten zoeken om <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>geschreven lof van<br />
<strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>ne te zingen.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
Het <strong>voor</strong>schrift <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> mortuis nil nisi bene wordt door onzen<br />
me<strong>de</strong>werker niet in practijk gebracht. Mochten er lezers zijn die over Jean Aicard<br />
iets gunstigers te zeggen hebben, dan stel ik ook daartoe mijn kolommen gaarne<br />
open.<br />
(Red. D.G.W.)<br />
Ten allerlaatse male keizerin Eugénie<br />
Ofschoon wij <strong>de</strong> discussies over <strong>de</strong>ze quaestie gesloten hebben, willen wij<br />
billijkheidshalve nog even vermel<strong>de</strong>n, dat <strong>de</strong> firma Sijthoff te Lei<strong>de</strong>n constateert,<br />
hoe onze me<strong>de</strong>werker, <strong>de</strong> heer Buis, blijkens zijn laatste stukje nu <strong>de</strong>n uitgever<br />
Brockhaus tot ‘<strong>de</strong> historie’ maakt: ‘het recht in hoogste instantie waar<strong>voor</strong> wij ons<br />
vanzelf sprekend te buigen hebben’.<br />
Dit is thans onherroepelijk het àllerlaatste woord.<br />
(Red. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> juni-tijdschriften<br />
De Stem.<br />
Van Jan Prins eenige Gedichten. Ik weet niet, vraagt Plasschaert:<br />
Ik weet niet, of ge ooit, zinnen<strong>de</strong> in u zelven, bedacht wat <strong>de</strong> Stad kan<br />
zijn <strong>voor</strong> een waaksch oog en <strong>voor</strong> een waakschen geest. Ik weet niet of<br />
gij haar ooit zaagt, zooals zij toch is te beschouwen: als een Schoone<br />
Vervloeking. Maar zoo u dat mocht zijn overkomen, dan is in u een<br />
rijke zekerheid gegroeid omtrent veel, dat an<strong>de</strong>ren luchthartig <strong>voor</strong>bijgaan.<br />
Ge zult dan begrepen hebben, waarom in <strong>de</strong> stad <strong>de</strong> morgen het eind<br />
van <strong>de</strong>n avend is, en niet het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n Nacht; ge zult dan gevoeld<br />
hebben dat <strong>de</strong> lichten, die daar aan <strong>de</strong> hooge staketsels bengelen,<br />
bengelen over afgron<strong>de</strong>n. Ge zult dan begrijpen, waarom ge in zulke<br />
kloven nooit <strong>de</strong>n morgen ontmoet, en het morgenkrieken, maar ge zult<br />
weten ook, dat in <strong>de</strong> Stad het Leed zich ein<strong>de</strong>loos schakeert. En het Leed<br />
is onze Rijkdom, zoo als onze vreugd. Het Leed is die Rijkdom, die ons<br />
gewoner werd, en het Leed verzint subtieler, beweegt onophou<strong>de</strong>lijker,<br />
is niet te mij<strong>de</strong>n; het Leed is altijd bezig met zijn roetdof Web. Maar wij<br />
willen <strong>de</strong>zen Rijkdom niet erkennen; wij vlie<strong>de</strong>n hem onophou<strong>de</strong>lijk. Wij<br />
hebben tegen het Leed <strong>de</strong> Feesten gevon<strong>de</strong>n, die dorre medicijn tegen<br />
dat invretend zeer. Of meent ge, dat om iets an<strong>de</strong>rs, die willige kud<strong>de</strong>n<br />
's avends optrekken naar <strong>de</strong> theaters, om daar <strong>de</strong> bizarre Tooneelspelers<br />
te zien, wier han<strong>de</strong>n neêrhangen uit hun mouwen, als lichte bloemen, die<br />
in 't verterend licht wor<strong>de</strong>n tot onwezenlijkheên? Meent ge, dat om iets<br />
an<strong>de</strong>rs daar <strong>de</strong> menschen zitten in het felle witbleekend licht?<br />
Als ge 't an<strong>de</strong>rs meent, zult ge <strong>de</strong>n tragischen <strong>de</strong> Toulouse Lautrec (1864-1901),<br />
over wien Plasschaert hier schrijft, meent hij, nooit verstaan.<br />
Henriëtte Barbe besluit haar novelle ‘Een Weerzien’. Prof. August Vermeylen<br />
schrijft over Botticelli en zijn tijd, (bij eenige afbeeldingen). Urbain van <strong>de</strong> Voor<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>ed <strong>voor</strong> ‘De Stem’ een laatste keuze uit <strong>de</strong> gedichten, die weldra als bun<strong>de</strong>l on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong>n titel ‘De Haard <strong>de</strong>r Ziel’ het licht zullen zien. Herman Wolf eindigt zijn<br />
beschouwing over <strong>de</strong> Wijsbegeerte van Dr. J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan.<br />
De heer Ernst Groenevelt heeft op zijn hoogen brandstapel van <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen<br />
vrouwenroman in<strong>de</strong>rhaast ook ‘Het Schamele Deel’ van Elis. Zernike geworpen.<br />
Daartegen verzet zich Dirk Coster. Men mag <strong>de</strong> natuurlijkheid - natuurlijke lief<strong>de</strong> of<br />
't zij maar zinnelijkheid alleen - niet verwerpen, omdat zij natuurlijk is en zich niet<br />
in ie<strong>de</strong>r kunstwerk direct omzet tot hooger geestelijke krachten.<br />
Men kan niet eischen dat dit geschie<strong>de</strong>n zal, men kan het hoogstens<br />
hopen! Men kan hoogstens hopen, dat in een kunst-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
96<br />
werk, <strong>de</strong> natuurlijke gevoelens in hun ontwikkeling tot steeds stiller vreug<strong>de</strong><br />
en tot diep begrip ontbloeien zullen, door alle verwikkelingen en<br />
verduisteringen henen. Men kan weten, dat ie<strong>de</strong>re zinnelijkheid een<br />
<strong>voor</strong>vorm <strong>de</strong>r natuurlijke lief<strong>de</strong>, ie<strong>de</strong>re natuurlijke lief<strong>de</strong> een <strong>voor</strong>vorm is<br />
<strong>de</strong>r religieuse lief<strong>de</strong>, dat ie<strong>de</strong>re religieuse lief<strong>de</strong> eenmaal in een ongeken<strong>de</strong><br />
vervulling opgaan moet, - men kan weten kortom dat het leven door een<br />
dringen<strong>de</strong> kracht tot vere<strong>de</strong>ling bewogen wordt, die van herboorten tot<br />
herboorten stuwt, en dat dit geldt <strong>voor</strong> natuur en geest gelijkelijk. Men<br />
kan dit weten, en hopen dat in ie<strong>de</strong>r individueel geval, in ie<strong>de</strong>r afzon<strong>de</strong>rlijk<br />
kunstwerk <strong>de</strong>ze kracht zoo volledig mogelijk werkzaam wezen zal, en<br />
overwinnen zal en geluk en schoonheid baren zal, geluk in het leven,<br />
schoonheid in het kunstwerk. Maar dit te eischen, dat is <strong>de</strong> groote<br />
dogmatische vergissing geweest van alle eeuwen, van alle religieus<br />
gestem<strong>de</strong> kunstcritiek tevens. Hier loopt <strong>de</strong> bijna onmerkbare, maar<br />
absoluut werklijke scheidslijn tusschen wat men het litteraire dogmatisme<br />
en het litteraire i<strong>de</strong>alisme noemen kan, tusschen <strong>de</strong> eisch en <strong>de</strong> hoop.<br />
Zij die eischen, verwerpen zoowel in <strong>de</strong> kunst als in het leven, <strong>de</strong><br />
natuurlijkheid omdat zij natuurlijk blijft, - zij die hopen, aanvaar<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />
natuurlijkheid ook als zij natuurlijk blijft, en eerbiedigen haar als leven dat<br />
van alle mogelijkhe<strong>de</strong>n is verzadigd.<br />
De kunst in haar stijging tot <strong>de</strong> volmaaktst-<strong>de</strong>nkbare schoonheid, heeft<br />
vele gradaties.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Frans Coenen, in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tzetting zijner Studies van <strong>de</strong> Tachtiger Beweging, staat<br />
nu stil bij wie hij ‘<strong>de</strong> bezinners’ dier beweging noemt, en bij hun critiek: in <strong>de</strong> eerste<br />
plaats bij Willem Kloos, uit wiens classiek gewor<strong>de</strong>n Perkinleiding hij veel citeert.<br />
Coenen noemt het het noodlot <strong>de</strong>r tachtigers: dat zij komen moesten tot hun eisch<br />
van het verenkeld individueele, waarbij op <strong>de</strong>n duur met dat individueele niet meer<br />
werd bedoeld elks persoonlijk eigene, maar het allerbijzon<strong>de</strong>rst eigene dat maar<br />
van enkelen kon zijn. Zoo bleven <strong>de</strong> 80ers ook in hun blik op <strong>de</strong> hun <strong>voor</strong>afgaan<strong>de</strong><br />
generatie te eenzijdig, meent Coenen.<br />
Dat <strong>de</strong> litteratoren van <strong>de</strong> zestig en zeventig jaren geen individualisten<br />
mochten heeten, is dui<strong>de</strong>lijk genoeg. Maar men beweer<strong>de</strong>, dat zij evenmin<br />
gemeen-gevoeligen mochten heeten, dat alle gevoel hun eigenlijk<br />
vrijwel ontbrak. Dit was <strong>de</strong> grief en <strong>de</strong> critiek <strong>de</strong>r Tachtigers. Niet dat hun<br />
vóórtijd an<strong>de</strong>rs, maar dat hij in dat an<strong>de</strong>rs-zijn zwak, flauw en futloos was.<br />
Dat hij van aard collectivistisch, toch maar zoo'n sloom en bleek<br />
collectivisme te aanschouwen gaf.<br />
Vandaar hun scherp oor<strong>de</strong>el.... dat naar mij <strong>voor</strong>komt ook in <strong>de</strong>zen zelf<strong>de</strong>n<br />
gedachtegang nog te individualistisch was, tenminste in <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>eling<br />
van sommige afzon<strong>de</strong>rlijke dichters. Zelfs <strong>de</strong> zwakke uitdrukking van<br />
zwak gemeenschapsvoelen heeft toch het recht met zijn eigen maat<br />
gemeten en daarnaar beoor<strong>de</strong>eld te wor<strong>de</strong>n. Dat naar <strong>de</strong> nieuwe normen<br />
veel van dat ou<strong>de</strong>re gedichtsel onzin bleek, pleit er daarom nog niet tegen.<br />
Naar <strong>de</strong> maat van nuchtere re<strong>de</strong>lijkheid gemeten, is een niet onbelangrijk<br />
<strong>de</strong>el van <strong>de</strong> Tachtiger poëzie ook onzin. Het is maar <strong>de</strong> vraag of het<br />
(zwakke) gevoel van <strong>de</strong>n tijd in dien onzin werd neergelegd en er uit<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
nagevoeld, dan wel of <strong>de</strong> uitdrukking faal<strong>de</strong> en <strong>de</strong> onzin.... <strong>voor</strong> allen<br />
zon<strong>de</strong>r zin bleef. Dat hebben <strong>de</strong> Tachtigers niet bedacht, en dat kon<strong>de</strong>n,<br />
dat mochten zij, als revolutionnairen, ook niet be<strong>de</strong>nken. Hun taak was<br />
afbreken en opruimen eerst, om vervolgens te bouwen.<br />
Wij noemen uit <strong>de</strong> aflevering ver<strong>de</strong>r proza van Amélie <strong>de</strong> Man, J.L. Walch en Cyriel<br />
Buysse, en poëzie van Heinrich von Kleist (vertaald), M.H. Werkman en J. Dijkstra.<br />
Dr. F.H. Fischer begint een beschouwing over ‘Onze Beschaving’, en stelt <strong>de</strong> vraag,<br />
waardoor het toch komt dat geheel an<strong>de</strong>rs geaar<strong>de</strong> volken zich nog altoos maar<br />
blijven vormen aan het vreemd verle<strong>de</strong>n eener classieke beschaving en, wat meer<br />
is, daarin ook werkelijk het beste opvoedingsmateriaal vin<strong>de</strong>n. Daar moet iets<br />
haperen, meent Dr. Fischer, en hij stelt zich <strong>voor</strong> daarom allereerst het wezen <strong>de</strong>r<br />
classieke opvoeding te on<strong>de</strong>rzoeken. Hetgeen in het volgend nr. geschie<strong>de</strong>n zal.<br />
De Hollandsche Revue.<br />
Na het overzicht <strong>de</strong>r ‘Wereldgeschie<strong>de</strong>nis’ vin<strong>de</strong>n wij on<strong>de</strong>r ‘Belangrijke<br />
On<strong>de</strong>rwerpen’ o.a. melding gemaakt van Psychical research; het uitsterven van<br />
beschaaf<strong>de</strong> volken; Franciscus van Assisi (naar aanleiding van <strong>de</strong> <strong>voor</strong>drachten<br />
door pater Borromaeus <strong>de</strong> Greeve in verschillen<strong>de</strong> plaatsen <strong>de</strong>s lands over <strong>de</strong>zen<br />
heilige gehou<strong>de</strong>n). De Karakterschets is gewijd aan Groningen's burgemeester Dr.<br />
E.v. Ketwich Verschuur, die met groote stelligheid <strong>de</strong> stelling ver<strong>de</strong>digt, dat wie 't<br />
<strong>voor</strong>zitterschap van <strong>de</strong>n Raad ook in <strong>de</strong>ze verwar<strong>de</strong>, anarchistische tij<strong>de</strong>n niet<br />
aandurft, geen burgemeester wezen moet. In <strong>de</strong> rubriek Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst heeft<br />
K. Wijbrands het o.a. over <strong>de</strong> Hollandsche meesterwerken <strong>de</strong>r schil<strong>de</strong>rkunst te<br />
Parijs, en A.E. over <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> Molière-opvoeringen; in <strong>de</strong> rubriek Ne<strong>de</strong>rland<br />
en het Buitenland gaat K. Wybrands o.m. ditmaal Mevr. Kooy-van Zeggelen en<br />
Louis Couperus te lijf. Couperus heeft in <strong>de</strong> Haagsche Post Scipio met Cato verward<br />
en 't was te verwachten dat <strong>de</strong> heer Wijbrands er als <strong>de</strong> kippen bij zou zijn om <strong>de</strong>n<br />
‘grooten schrijver’ daar<strong>voor</strong> hardhandig op <strong>de</strong> elegante vingeren te tikken. Deze<br />
vergissing, zegt hij,<br />
is typisch <strong>voor</strong> zeker soort van Hollandsche litteratoren, <strong>de</strong>ze ontstellen<strong>de</strong><br />
onwetendheid in heel gewone zaken.<br />
Deze Meneer noemt zich, t.a.p.: ‘een <strong>de</strong> Oudheid beminnen<strong>de</strong> toerist’.<br />
Als hij eens een 2<strong>de</strong>-hands lexicon kocht, om wat van die Oudheid te<br />
weten te komen...?<br />
Dat geeft allemaal niets: men huldigt Couperus in Holland toch. Dat kàn<br />
daar!<br />
Ja, heer Wijbrands: dat kan daar. Omdat men in Holland gelukkig nog wat meer<br />
logica schijnt te bezitten dan gij met al uw... schooljongenskennis (‘wist <strong>de</strong> heer<br />
Couperus dat niet? hij behoor<strong>de</strong> het te weten: elke schooljongen weet het!’ aldus<br />
triomfantelijk <strong>de</strong> heer W. naar aanleiding van Couperus' vergissing). Want in Holland<br />
begrijpt men wáárom men Couperus huldigt ondanks zulk een enkele vergissing.<br />
Gij schijnt te meenen dat men hem niet huldigen kan omdat hij een <strong>de</strong>rgelijke<br />
vergissing maakt. Zoo doet een schoolmeester ook, die een blauwe potloodstreep<br />
zet bij een verkeer<strong>de</strong>n naamval in het opstel van een geniaal leerling. De an<strong>de</strong>re<br />
on<strong>de</strong>rmeesters knikken geleerd met het hoofd en <strong>de</strong> leerling blijft misschien wel<br />
zitten. Maar <strong>de</strong> leerling wint het per slot van rekening tòch, meester, al verstreept<br />
ge dan misschien een gros blauwe potloo<strong>de</strong>n! Daarentegen niet geheel zon<strong>de</strong>r<br />
eenige instemming citeeren wij van <strong>de</strong>n heer W. <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> bouta<strong>de</strong>:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Eene mitrailleuse tegen <strong>de</strong> communistische protest-stakingen! De<br />
Gil<strong>de</strong>n hersteld! Het algemeen kiesrecht afgeschaft, en een uiterst beperkt<br />
kiesrecht <strong>voor</strong> zéér ontwikkel<strong>de</strong>n, en <strong>voor</strong> hen die <strong>de</strong>n Staat financieel<br />
steunen. Leerplicht! Werkplicht! Gezamenlijke propaganda-stakingen<br />
strafbaar. Kostelooze, en vlugge, Rechtsbe<strong>de</strong>eling, zoowel civiel als<br />
crimineel.<br />
Heerendienst-in-arbeid, <strong>voor</strong> wie niet betalen wil, of kan, in geld. (Geld<br />
is immers arbeid!) Vrijheid van Godsdienst. Beperkte vrijheid van drukpers,<br />
in elk geval met verantwoor<strong>de</strong>lijkheid van <strong>de</strong>n schrijver <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
aanwijsbare gevolgen zijner woor<strong>de</strong>n.<br />
Regeering van het Intellect! Waar op <strong>de</strong> 100 individuen toch<br />
minstens 51 min<strong>de</strong>rwaardig zijn - en ik druk mij hier gematigd uit -<br />
waar er minstens op één professor tien putjesscheppers of ‘losse’<br />
werklie<strong>de</strong>n komen, is het idioot om <strong>de</strong>n putjes-schepper een gelijk recht<br />
te geven als zijne meer<strong>de</strong>ren, zoodat <strong>de</strong> stemmen van Kees Klomp en<br />
Jaap Raapsteel die van... b.v. Prof. Niermeyer dooddrukken.<br />
Is het eigenlijk niet bitter dat men <strong>de</strong>rgelijke dingen nog in het licht moet<br />
stellen?<br />
Ie<strong>de</strong>r verstandig mensch is het er in zijn diepste binnenste mee eens;<br />
ie<strong>de</strong>r fatsoenlijk intellectueel is doordrongen van <strong>de</strong> fouten van het<br />
tegenwoordig maatschappelijk stelsel; niemand vermag tegen het door<br />
mij hierboven gezeg<strong>de</strong> iets waarlijk steekhou<strong>de</strong>nds in te brengen....<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*6<br />
En toch sukkelen wij <strong>voor</strong>t, van <strong>de</strong> eene werkstaking naar <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. Tot<br />
<strong>de</strong> heele boel <strong>voor</strong> goed stokt.<br />
Als men eens eene Vrijzinnig-Aristocratische Partij oprichtte??...<br />
Als Boek van <strong>de</strong> Maand wordt v.d. Ven's ‘Neerlands Volksleven’ besproken.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />
De Ne<strong>de</strong>rlandsche ‘letterkundigen’ (<strong>voor</strong>al tusschen aanhalingsteekens!) en <strong>de</strong><br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche critiek schijnen er tegenwoordig van te moeten lusten. De heer<br />
Wijbrands zetelt in <strong>de</strong> Hollandsche Revue als hun rechter; Mr. D.J. van Doorninck<br />
roept hen in <strong>de</strong> ‘Vragen van <strong>de</strong>n Dag’ <strong>voor</strong> zijn vierschaar in een opstel over ‘Publiek<br />
en litteraire critiek’. In een <strong>de</strong>batingclub heeft <strong>de</strong>ze heer <strong>de</strong> stelling ver<strong>de</strong>digd: ‘De<br />
openbare litteraire critiek in Ne<strong>de</strong>rland is in 't algemeen òf onbevoegd, òf<br />
onbehoorlijk en dikwijls bei<strong>de</strong>’.<br />
Mr. v.D. had zijn stelling met opzet ietwat scherp gesteld in <strong>de</strong> hoop <strong>de</strong>bat uit te<br />
lokken en event. te vernemen dat zijn oor<strong>de</strong>el te kras was; maar zie... men zweeg.<br />
En dus... En 't ergste is wel: niet alleen <strong>de</strong> zuiver litteraire critiek treft dit vonnis; ook<br />
<strong>de</strong> wetenschappelijke litteraire critiek valt er on<strong>de</strong>r: Querido, Prof. te Winkel, Adama<br />
van Scheltema, L.v. Deyssel, maar ook Dr. E.B. Kielstra, Prof. Mr. Paul Scholten,<br />
P. El<strong>de</strong>ring en Dr. C.E. Hooykaas krijgen een veeg uit <strong>de</strong> pan.<br />
Nu laat ik in 't mid<strong>de</strong>n òf en in hoeverre <strong>de</strong> heer van Doorninck in sommige <strong>de</strong>r<br />
door hem genoem<strong>de</strong> gevallen misschien gelijk kan hebben. Ik ben niet van meening<br />
dat hij in alle gevallen (b.v. die van Adama v. Scheltema en Prof. te Winkel) <strong>de</strong> plank<br />
geheel mis slaat. Integen<strong>de</strong>el. Maar dat neemt niet weg dat ik hem in zijn stuk toch<br />
op veel be<strong>de</strong>nkelijks betrap. 1 o . insinueert <strong>de</strong> heer v. Doorninck; wat hij juist aan<br />
an<strong>de</strong>ren verwijt. Of is het geen insinuatie om bij zijn beschuldiging van Querido: ‘Hij<br />
zet [bourgeois]-kunstenaars als Couperus... telkens hakken’ in een nootje aan te<br />
teekenen: Althans vóórdat <strong>de</strong>ze Q.'s ‘Koningen’ had geprezen. Kan <strong>de</strong> heer v.<br />
Doorninck hier eenig verband bewijzen? Zoo niet, dan had hij dit nootje niet<br />
mogen neerschrijven.<br />
Maar er is meer. Dr. Hooykaas heeft in het Han<strong>de</strong>lsblad van een boekje van Ds.<br />
Bakels geschreven, het na lezing zóó diep in zijn boekenkast te hebben weggestopt,<br />
dat het hem nooit meer on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen kan komen; tòch brengt hij aan 't slot dier<br />
bespreking een ‘eeresaluut’ aan <strong>de</strong>n schrijver. Waarom? De heer van Doorninck,<br />
al even groot en logisch criticus als <strong>de</strong> heer Wybrands, zal het u zeggen. ‘Wel, die<br />
schrijver is een geloofsgenoot van hem en moet dus als zoodanig beëeresalueerd<br />
wor<strong>de</strong>n!’<br />
De zaak ligt natuurlijk (ie<strong>de</strong>r onbe<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>eld lezer van Dr. Hooykaas' critiek<br />
zal mij dit moeten toestemmen) een beetje an<strong>de</strong>rs. Dr. Hooykaas vindt Ds. Bakels'<br />
boekje persoonlijk smakeloos en naar <strong>de</strong>n vorm onsympathiek, maar moet toch<br />
Bakels <strong>de</strong> eer geven van op zijn manier, eerlijk en onvervaard, een apologeet te<br />
zijn <strong>voor</strong> wat hij als waarheid ziet, <strong>de</strong> waarheid nl. en het goed recht <strong>de</strong>r religie<br />
tegenover ongeloof en materialisme. Van Dr. Hooykaas kan men toch moeilijk<br />
verwachten dat hij op dit punt indifferent zou zijn. Vandaar dus het wegstoppen en<br />
tegelijk het eeresaluut. Van een tegenstrijdigheid of ‘onjuist inlichten’ is hier <strong>voor</strong><br />
zoover ik zien kan geen sprake.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Er is nòg meer. L.v. Deyssel heeft in een bespreking van v. Looy's ‘Feesten’ van<br />
<strong>de</strong> beken<strong>de</strong> ‘gewone’ wan<strong>de</strong>ling <strong>de</strong>r twee verloof<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong>n min<strong>de</strong>ren-stand<br />
geschreven dat <strong>de</strong>ze beschrijving er uit ziet als: zeer burgerlijk realisme, terwijl het<br />
is niet alleen wijsgeerige kunst, maar tevens wijsgeeriger èn meer kùnst, dan<br />
een werk van z.g. strekkingskunst, waarin bv. <strong>de</strong> vraag behan<strong>de</strong>ld zou wor<strong>de</strong>n: wat<br />
meer werkelijk aanwezig is: het subject of het object etc. Hierbij voegt van Deyssel<br />
dan nog <strong>de</strong>ze verklaring: dat dit realisme dáárom wijsgeeriger is wijl een wijsgeerige<br />
stelling of stellingen-complex een hoogeren toestand bereikt waar het tot iets niet<br />
slechts gedachts maar tevens gevoelds wordt en zoo zeer gevoeld dat het zich in<br />
een <strong>voor</strong>stelling uitdrukt. Zeer juist en zeer waar, zou men zoo zeggen. Niet echter<br />
aldus <strong>de</strong> heer van Doorninck. Ik ben, zegt hij,<br />
Ik ben overtuigd dat <strong>de</strong> auteur bij het schrijven ervan even weinig aan<br />
wijsgeerige stellingen als b.v. aan zuurkool gedacht heeft. Van Looy<br />
pleegt in zijn geschriften juist alle dikdoenerij, geleerdheidsvertoon en<br />
ten<strong>de</strong>ntieuse bijbedoelingen te vermij<strong>de</strong>n; zijn kunst is in 't geheel geen<br />
‘wijsgeerige kunst’, zooals Van Deyssel beweert, doch zuivere<br />
beschrijvingskunst, ‘<strong>de</strong> aller-individueelste expressie van <strong>de</strong><br />
aller-individueelste emotie’ (Kloos). Met wijsbegeerte heeft <strong>de</strong>ze kunst<br />
niets uit te staan.<br />
Ziezoo, dat weten wij dus. Die wan<strong>de</strong>ling is ‘zuivere beschrijvingskunst’, omdat<br />
<strong>de</strong> auteur daarbij aan geen wijsbegeerte gedacht heeft. Of <strong>de</strong>ze beschrijvingskunst,<br />
die is: verbeeldings kunst, niet in hoogeren zin, als synthetische kunst,<br />
als een openbaring van <strong>de</strong>n absoluten geest, krachtens haar aard vanzelf wijsgeerig<br />
wordt - dat is blijkbaar iets wat <strong>de</strong>ze heer, die op hoogen toon ‘<strong>de</strong> critiek’ komt<br />
afstraffen, zich blijkbaar nooit heeft afgevraagd. Enfin, wij zwijgen ver<strong>de</strong>r. 't Is niet<br />
onwaarschijnlijk dat <strong>de</strong> heer van Doorninck <strong>voor</strong> een goed <strong>de</strong>el gelijk heeft met zijn<br />
bewering dat er veel onbevoeg<strong>de</strong> critici rondloopen in ons land. Als hij dan zichzelf<br />
daar <strong>voor</strong>loopig maar bij rekent.<br />
De Gids<br />
Het meest belangrijke in De Gids van <strong>de</strong>ze maand vond ik <strong>voor</strong> mij in Prof. Huizinga's<br />
critiek op 't beken<strong>de</strong> werk van Oswald Spengler: Der Untergang <strong>de</strong>s Abendlan<strong>de</strong>s.<br />
Ziehier <strong>de</strong> conclusie waartoe Prof. H. in zijn artikel ‘Twee worstelaars met <strong>de</strong>n Engel’<br />
komt.<br />
Spengler heeft gefaald, omdat hij twee werel<strong>de</strong>n van gedachte heeft willen<br />
verbin<strong>de</strong>n, waartusschen geen an<strong>de</strong>re brug is dan <strong>de</strong> regenboog. Met<br />
het diepste van zijn geest is hij thuis in het mystische, in het gebied, waar<br />
wij weten, dat in waarheid alle gebeuren ‘Schicksal’ is, dat het verlorene<br />
toch nog is en dat getal en maat waan zijn. Doch in dat gebied hebben<br />
<strong>de</strong> historische dingen geen namen meer. Door <strong>de</strong> historie te willen<br />
verklaren met <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len <strong>de</strong>r mystiek heeft Spengler een absur<strong>de</strong><br />
historische <strong>de</strong>nkwereld geschapen. Een wereld, waarin elk gebeuren<br />
slechts <strong>de</strong> beteekenis heeft van een verwezenlijking van strekkingen, die<br />
als oersymbool <strong>de</strong> cultuur waren meegegeven, enkel van verwezenlijking,<br />
niet van een kiem of voedingsbo<strong>de</strong>m <strong>voor</strong> het later komen<strong>de</strong>. Een wereld<br />
<strong>de</strong>rhalve, die afbreekt achter ie<strong>de</strong>r oogenblik. In zulk een wereld leef ik<br />
niet, dat weet ik heel zeker.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
INHOUD. Constable en Turner, door J. <strong>de</strong> Gruyter, (met 7 illustr.). - Granada, door<br />
P.C. van <strong>de</strong>r Wolk, (met 13 illustr.). - Syctghen, beschouwing van een schil<strong>de</strong>rij van<br />
Aelbert Cuyp, door Dr. Jan Veth, (met 6 illustr.). - Nachtelijk Menuet, door C.<br />
Tielrooy-<strong>de</strong> Gruyter. - Najaar, door Aart van <strong>de</strong>r Leeuw. - Een Zondag (Fragment),<br />
door Nico Rost. - Romantische Lie<strong>de</strong>ren, door Ben van Eijsselsteijn. - Kroniek. -<br />
Boekbespreking, door H.R. en D.Th.J.<br />
Ne<strong>de</strong>rland<br />
geeft o.m. een <strong>voor</strong>tzetting van Maurits Wagen<strong>voor</strong>t's roman ‘Waarom nièt?’, een<br />
fantasie van toekomstige familieze<strong>de</strong>n en maatschappelijk leven. Ralph Springer<br />
vervolgt zijn roman ‘Salon-Bolsjewiki’, welken hij omschrijft als een bijdrage tot na<strong>de</strong>r<br />
begrip van het wezen <strong>de</strong>r dictatuur van <strong>de</strong> Fransche Pantalon. De bedoeling van<br />
dit on<strong>de</strong>r auteurs en tijdschriftredacteuren spelend, hier en daar nog al doorzichtig<br />
verhaal, schijnt: aan te toonen dat er in Ne<strong>de</strong>rland tijdschriftlei<strong>de</strong>rs zijn bij wie <strong>de</strong><br />
kans <strong>voor</strong> jonge schrijfstertjes op plaatsing van haar werk in nauw verband staat<br />
met <strong>de</strong> meer of min<strong>de</strong>re bereidwilligheid dier jonge dames tot het vertoonen van<br />
haar à jour-beklee<strong>de</strong> beenen en <strong>de</strong> witte strookjes van haar respectieve pantalons.<br />
- Een literatuursoort in mijn oog al even akelig als <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> soort van<br />
redacteuren, gesteld dat ze er zijn.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
97<br />
Quérido's ou<strong>de</strong> waereld en Hopman's kritiek<br />
DE heer Frits Hopman heeft ons, schrijvers van letterkundige kritieken, gezamenlijk<br />
in onze hem<strong>de</strong>n getoond. In een essay, verschenen in het Mei-nummer van ‘<strong>de</strong><br />
Gids’, ontleed<strong>de</strong> hij <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> dikke boeken van Quérido, waarvan wij het eerste <strong>de</strong>el<br />
in dit periodiek bespraken, en waarvan het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, ‘Zonsopgang’ nog altijd ter<br />
beoor<strong>de</strong>eling op onze schrijftafel lag. Hij tracht in die essay te betoogen hoe voos<br />
en schijnschoon die breed gebaren<strong>de</strong> boeken van Quérido zijn, en indirect richt zich<br />
zijn geesel tegen <strong>de</strong> heele letterkundige kritiek, die al te veel aan mooipraterij, aan<br />
koestering van reputaties doet, en zich vervreem<strong>de</strong>n gaat van haar eigenlijke taak:<br />
stem-geven aan het artistiek geweten van ons volk.<br />
Indien wij ons allen zoozeer in onze beoor<strong>de</strong>eling van Quérido hebben vergist,<br />
dan dienen wij ons wel te verbergen van schaamte, en <strong>voor</strong>shands ons te onthou<strong>de</strong>n<br />
van het geven van oor<strong>de</strong>elen, aandachtig luisterend naar wat het leven ons in<br />
werkelijkheid in literatuur vertolkt of niet vertolkt. Er is behalve inkeer ook schijnheilige<br />
boetedoening mogelijk na 's heeren Hopmans literair flagellantisme. Wanneer een<br />
kritikus komt, die <strong>de</strong>n durf heeft <strong>de</strong>n leugen te ontmaskeren, <strong>de</strong> renommée aan te<br />
tasten, dan is er aanstonds een schare ‘mo<strong>de</strong>rn’-voelen<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> hand, die <strong>de</strong>n<br />
onbarmhartigen en on<strong>de</strong>rnemen<strong>de</strong>n beeldstormer napraten; maar waar het <strong>de</strong>n<br />
heer Hopman niet te doen is geweest om letterkundige revoluties te ontketenen en<br />
tegenover een gëijkte Quérido-vergoding een gëijkte Quérido-verguizing in het leven<br />
te roepen, maar enkel en alleen om een kalm, uit het wezen opgekomen woord te<br />
spreken over een renommée waarvan hij <strong>de</strong> voosheid waarachtig gevoel<strong>de</strong>, zal hij<br />
het òns niet euvel dui<strong>de</strong>n, indien wij, in zijn geest en bedoeling, na zijn rake en<br />
indrukwekken<strong>de</strong> kritiek doen uitkomen, wáár hij mis is en waarom Quérido <strong>voor</strong> ons<br />
nog niet is onttroond.<br />
De kritiek van <strong>de</strong>n heer Hopman, - dit moet op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond wor<strong>de</strong>n gesteld, -<br />
beperkt zich in hoofdzaak tot eene ontleding van Quérido's stijl, beelding, phantasie.<br />
Zijn opmerkingen over diens ‘zwakke geschiedbeschrijving’ en ‘poover levens-inzicht’<br />
moeten wij <strong>voor</strong> kennisgeving aannemen, zij wor<strong>de</strong>n niet veel ver<strong>de</strong>r ontwikkeld, al<br />
kunnen wij dan uit <strong>de</strong>n geest en <strong>de</strong> spheer van zijn kritiek aflei<strong>de</strong>n, dat hij ook over<br />
het motief, over <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ëele bedoeling van het geheel nauwkeurig moet hebben<br />
nagedacht. Toch treft het verwijt van onvolledigheid <strong>de</strong>n kritikus Hopman<br />
on<strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>lijk. Waar hij <strong>de</strong>n rechtvaardiging van zijn kritiek vond in een ethische<br />
drijfveer, had hij tot plicht, zijn standpunt uitvoeriger te ver<strong>de</strong>digen, had hij ten minste<br />
een hoofdstuk van ‘<strong>de</strong> Ou<strong>de</strong> Waereld’ moeten bekijken, on<strong>de</strong>r zijn literaire loupe<br />
moeten plaatsen, en zich,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
98<br />
wat <strong>de</strong> beschouwing <strong>de</strong>r geheelen betreft, niet mogen beperken tot aanduidingen.<br />
Dit neemt niet weg dat zijne beschouwingen over het stijl-karakter van Quérido's<br />
werk <strong>de</strong> vrucht zijn van bezinning en gewetensvol on<strong>de</strong>rzoek, hoezeer er een<br />
belangrijk kritisch element in blijft verduisterd, - hetgeen wij straks zullen aantoonen.<br />
Welke grieven heeft Hopman tegen Quérido? - Hij richt zich tegen diens sier-lust,<br />
hij mist bij Quérido gevoel van plastiek, het talent van clairobscur, het aanvoelen<br />
van <strong>de</strong> stof <strong>de</strong>r dingen. Quérido's tableaux zijn, volgens Hopman, zon<strong>de</strong>r stemming,<br />
het samengesteld gevoelselement komt bij Quérido van woor<strong>de</strong>n en <strong>voor</strong>stellingen<br />
afzon<strong>de</strong>rlijk. Er is geen poging gedaan om <strong>de</strong> stemming van het landschap als<br />
eenheid op te vatten en weêr te geven. - En <strong>de</strong>ze laatste stelling werkt Hopman met<br />
<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n na<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> ons uit. Wanneer Chateaubriand zegt: une flotte ionienne<br />
baissait ses voiles pour entrer au port, comme une troupe <strong>de</strong> colombes passagères<br />
ploie ses ailes pour se reposer’, dan geeft - aldus Hopman - die vergelijking ons<br />
een innerlijke gewaarwording, die niet door het beeld van het neerlaten <strong>de</strong>r zeilen<br />
wordt bijgebracht, maar wel <strong>de</strong>gelijk bij <strong>de</strong> waargenomen werkelijkheid behoort.<br />
Quérido echter geeft an<strong>de</strong>rsoortige vergelijkingen. Hij spreekt bij <strong>voor</strong>beeld van<br />
cypressen, ‘roereloos en streng oprijzend als obelisken van zwart-groen gesteente’.<br />
Die vergelijking geeft ons een twee<strong>de</strong> beeld, dat wel mooi en suggestief is, maar<br />
dat het oorspronkelijke geheel verdringt in plaats van het aan te vullen. Daarnaast<br />
geeft Hopman o.m. het <strong>voor</strong>beeld van <strong>de</strong> beschrijving <strong>de</strong>r Xerxesfiguur. Quérido<br />
spreekt van Xerxes' ‘barnsteenglanzen<strong>de</strong> oogen’. Maar - aldus Hopman - barnsteen<br />
glanst niet, en <strong>de</strong> vergelijking wil ons alleen geven <strong>de</strong>n zwakken geur van ou<strong>de</strong><br />
tij<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> associatie van het sproke-won<strong>de</strong>r. Quérido bepaalt door zijn beeld niet<br />
het wezen, <strong>de</strong> psyche van wat hij wil beschrijven, maar hij is tevre<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />
schoonheid. In zijn zin fonkelt <strong>de</strong> trouvaille, <strong>de</strong> schoonheid wordt gezocht in<br />
secundaire aandoeningen. En, zoo betoogt Hopman ver<strong>de</strong>r, psychologisch is <strong>de</strong><br />
uitwerking van zulk een schrijftrant verrassend. Wij zien een wereld niet alleen door<br />
een temperament, maar door een stijl. Woor<strong>de</strong>n, wendingen, beel<strong>de</strong>n, zijn niet<br />
gekozen om <strong>de</strong> zuivere, meest volkomen weergave van het innerlijk beleef<strong>de</strong>, maar<br />
ter wille van hun eigen, vaak onpassen<strong>de</strong> kleur en romantiek. En dit verhullen van<br />
<strong>de</strong> waarheid gaat, volgens Hopman, door, op elk niveau. De Xerxes-gestalte van<br />
Quérido is niet een historische gestalte - van <strong>de</strong>n historischen Xerxes weten wij<br />
bijster weinig af, - maar alleen een product van Quérido's phantasie.<br />
De kritiek van Hopman is, bij al haar scherpte en fijnheid, bij al haar betrekkelijke<br />
juistheid, onbillijk. Onbillijk is het reeds, aan een werk dat als hoofdzakelijke literaire<br />
bedoeling heeft, een subjectieve phantasie te zijn van een historisch gegeven, <strong>de</strong>n<br />
eisch van historische exactheid te stellen. Is <strong>de</strong> historische phantasie een<br />
ongeoorloofd letterkundig genre? Een waarlijk kunstenaar kan u <strong>de</strong> psyche van een<br />
bepaal<strong>de</strong>n tijd doen aanvoelen of u een <strong>voor</strong>stelling omtrent dien tijd doen<br />
aanvaar<strong>de</strong>n, waardoor ge werkelijk, waardoor ge menschelijk wordt ontroerd, ook<br />
al zou hij min<strong>de</strong>r gegevens hebben over dien tijd dan een mid<strong>de</strong>lmatig<br />
historie-beoefenaar.<br />
En <strong>de</strong> omstandigheid dat Quérido <strong>de</strong>n lust had in zijn ‘Boek <strong>de</strong>r Toelichtingen’<br />
<strong>de</strong>n door hem beschreven tijd historisch-wetenschappelijk te bena<strong>de</strong>ren, is <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
letterkundige qualificatie van zijn eigenlijk werk van geen beteekenis. Het boek <strong>de</strong>r<br />
Toelichtingen moet, literair beschouwd, geheel afgezon<strong>de</strong>rd van het eigenlijk werk<br />
wor<strong>de</strong>n gezien. Hier bewuste, daar onbewuste bedoeling. Ja maar, wil Hopman<br />
uitroepen - daar heb ik u nu juist gevangen! Dat subjectief-historische bij Quérido<br />
<strong>de</strong>ugt óók niet. Hij geeft niet <strong>de</strong>n ‘geur’ <strong>de</strong>r historie, hij geeft surrogaat, hij geeft <strong>de</strong><br />
historische associatie, het overla<strong>de</strong>n historische beeld, dat hem zelf genoegen doet,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
dat niet alleen niet wetenschappelijk, maar ook niet psychisch ingaat tot <strong>de</strong> spheer<br />
<strong>de</strong>r oudheid, die <strong>de</strong> schrijver ons geven wil.<br />
Ons dunkt dat hier een twee<strong>de</strong> onbillijkheid jegens Quérido is begaan. Hopman<br />
generalizeert. De overlading, het ‘secundaire’ van Quérido's beelding, eigenschappen<br />
welke volstrekt niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong> eerste maal door Hopman zijn vastgesteld, maar wier<br />
constateering het accompagnement is geweest van allen die over Quérido<br />
waar<strong>de</strong>erend of bewon<strong>de</strong>rend hebben geschreven (c.f. van Deyssels aanteekeningen<br />
over Quérido, c.f. ons opstel over het eerste <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r Ou<strong>de</strong> Waereld in dit tijdschrift),<br />
- die overlading is niet alleen het gevolg van Quérido's persoonlijke <strong>voor</strong>keur<br />
<strong>voor</strong> opsmuk. Wie Quérido's ‘Ou<strong>de</strong> Waereld’ nauwkeurig leest, zal ont<strong>de</strong>kken dat<br />
<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> epitheta ornantia zich met een zekeren regelmaat bij hem herhalen.<br />
Hij zal ook ont<strong>de</strong>kken, dat het adjectief dikwijls <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> functie vervult als bij <strong>de</strong><br />
antieken; dat het, in tegenstelling tot wat <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne psyche vraagt, die eer<strong>de</strong>r in<br />
literatuur samentrekking van verschillen<strong>de</strong> sentimenten in enkele woor<strong>de</strong>n verlangt,<br />
- als het ware het adjectief samen <strong>de</strong>nkt met het substantief. En wanneer Quérido<br />
termen bezigt als ‘<strong>de</strong> grootsprakige mon<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r menschen’, als hij spreekt van<br />
‘Xerxes' amberglanzen<strong>de</strong> oogen’, dan geeft dat juist <strong>de</strong> psychische reminiscentie<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
99<br />
van het historische, dan doet Quérido's werk ons aan als het werk <strong>de</strong>r antieken,<br />
waar heel vaak het adjectief (glaukopis Athènè, rhododaktulos Eoos) geen an<strong>de</strong>re<br />
dan traditioneele beteekenis had, maar dat toch, door òns mo<strong>de</strong>rnen gelezen, dikwijls<br />
<strong>de</strong> speciale bekoring geeft aan die ou<strong>de</strong> poëzie. In <strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> gevallen bereikt<br />
dus Quérido juist niet door het subjectivisme, maar door een werkelijke, innerlijk<br />
gevoel<strong>de</strong> en innerlijk vertolkte associatie te scheppen. Dezelf<strong>de</strong> opmerking geldt<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>s schrijvers Oostersche beeldspraak.<br />
Wat is nu het gevaar bij Quérido? Wij wezen daarop in ons eerste artikel in ‘<strong>de</strong>n<br />
<strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ over <strong>de</strong> ‘Ou<strong>de</strong> Waereld’. Het gevaar is dat er verwarring en<br />
disharmonie komt tusschen zijn mo<strong>de</strong>rn impressionisme en <strong>de</strong> plaatsen, waar hij<br />
in zijn beeld het werkelijk historische en historisch-beleef<strong>de</strong> geeft. - Maar het is<br />
onrechtvaardig <strong>de</strong>n geheelen Quérido te verwijten wat Quérido in bepaal<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>elen van zijn werk bedrijft. Zonsopgang is vol van een fijne, ‘innerlijke’<br />
beelding, die onmid<strong>de</strong>llijk <strong>de</strong> psyche karakterizeert. ‘In <strong>de</strong> afkoelen<strong>de</strong> avon<strong>de</strong>n, als<br />
Xerxes uit fijn gevlochten palmkorfjes lichtbruischend honingbier <strong>de</strong>ed schenken’.<br />
‘Vier reushooge, bronsroo<strong>de</strong> Nubische fakkeldragers ston<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> hoeken van zijn<br />
ontzaglijke koningstent armgestrekt, <strong>de</strong> toortsen onbeweeglijk in <strong>de</strong> donkre hand...’<br />
Dit ziet men wèl, hier is <strong>de</strong> totaal-indruk niet verdrongen. Zulke plaatsen zijn in<br />
even grooten getale te citeeren als <strong>de</strong> plaatsen, welke Hopman ten bewijze van <strong>de</strong><br />
gegrondheid zijner disqualificatie geeft.<br />
Maar naast <strong>de</strong>ze min of meer bijkomstige grieven, hebben wij een grief tegen <strong>de</strong>n<br />
Heer Hopman ten principale. Hij re<strong>de</strong>neert van een literatuurbegrip uit, dat niet<br />
universeel is. Hij stelt als norm <strong>de</strong> innerlijkheid (een norm waaraan Quérido op vele<br />
plaatsen voldoet), maar hij verliest het bestaansrecht van een temperament als<br />
Quérido in onze literatuur uit het oog. - Moeten wij Wagner verloochenen, omdat<br />
wij iets begrepen van Mozart? Immers neen. Moeten wij het subjectivistische,<br />
exuberante temperament uit onze literatuur verbannen, omdat wij wellicht van<br />
Schen<strong>de</strong>l verkiezen boven Quérido?<br />
Het komt in literatuur niet alleen aan op <strong>de</strong> geestelijke kleur of nuanceering, maar<br />
<strong>voor</strong>al op <strong>de</strong> persoonlijkheid. Welnu, Quérido is een persoonlijkheid, een<br />
persoonlijkheid met al haar <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n en gebreken. Ondanks het subjectivisme, het<br />
verblin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> van zijn beel<strong>de</strong>n, ondanks <strong>de</strong> overla<strong>de</strong>nheid die vaak <strong>de</strong> spheer<br />
verduistert, tilt <strong>de</strong>ze schrijver ons op en draagt hij ons mee op <strong>de</strong> machtige oratorie<br />
van zijn stijl. En wij willen, naar aanleiding van Zonsopgang, niet nalaten nog eens<br />
te herhalen wat wij in <strong>de</strong>ze Xerxes-creatie van Quérido zien (cf. onze literaire Kroniek<br />
in het Utrechtsch Dagblad van 27 November 19<strong>20</strong>).<br />
De Xerxes-gedachte van Quérido is <strong>de</strong> heerschersgedachte. Ze houdt in: het<br />
heroisch-individualistisch besef dat van Deyssel eenmaal heeft ge<strong>de</strong>monstreerd<br />
aan Napoleon en Lo<strong>de</strong>wijk XIV.<br />
Het is het god<strong>de</strong>lijk besef, het besef van <strong>de</strong>n geest te zijn die <strong>de</strong> wereld schept,<br />
een besef dat in ons allen kan wonen, maar dat in <strong>de</strong> Koninklijke gestalte <strong>de</strong>n vorm<br />
krijgt van een heerscherschap. Daartegenover nu, verschijnt in Xerxes het bijna<br />
dierlijk-natuurlijke, dat in <strong>de</strong>n aanvang van het boek, waar <strong>de</strong> Koning een Egyptischen<br />
slaaf laat geeselen, even volstrekt is als zijn geestelijk zelfgevoel. Het heeft <strong>de</strong>n<br />
vorm van een onberouw<strong>de</strong> wellustige wreedheid. En <strong>de</strong> schrijver heeft begrepen,<br />
hoe hij bij <strong>voor</strong>baat alle zwakheid in <strong>de</strong> Xerxes-figuur moest elimineeren, hoe Xerxes,<br />
volstrekt en volmaakt moest wezen als heerscher èn als wreedaard, alvorens hij<br />
<strong>de</strong>zen heros zijn tragedie vin<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ed. Er is in <strong>de</strong> figuur van Xerxes <strong>de</strong>n factor<br />
aangebracht <strong>de</strong>r oud-Perzische, in <strong>de</strong> dynastie hooggehou<strong>de</strong>n zuiverheid en<br />
kuischheid. De zuiverheid van het vuur, het Perzische element bij uitnemendheid,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
gloeit in <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n. - In <strong>de</strong> beschrijving van Xerxes' hartstocht <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Jacht<br />
komt scherp naar voren, dat er perio<strong>de</strong>n in zijne opvoeding zijn, waarin hij tot <strong>de</strong><br />
hardheid <strong>de</strong>s levens naar <strong>voor</strong>va<strong>de</strong>rlijke wijze werd getraind. Zoodat het<br />
heerschersbeeld volkomen in onzen geest staat, uit drie heroische trekken<br />
samengesteld: hoogheid, kuischheid en wreedheid.<br />
Maar nu komt in die heerschersfiguur, in <strong>de</strong>n heros die geheele volken striemt tot<br />
zijn persoonlijk genoegen, <strong>de</strong> wankeling. Een angst doorhuivert hem in <strong>de</strong> eenzame<br />
nachten. Hij wil <strong>de</strong>n dorst doen lesschen van een zijner slachtoffers, die wegsterft<br />
aan <strong>de</strong> schandpaal op het moment dat <strong>de</strong> Koning zich wentelt in zij<strong>de</strong>n kussenen.<br />
Hij wil <strong>de</strong>n dorst lesschen van een zijner gemartel<strong>de</strong>n, om wien hij speciale wachten<br />
heeft uitgezet, opdat ie<strong>de</strong>re teuge waters hem zou blijven onthou<strong>de</strong>n.<br />
Maar als zijn vertrouw<strong>de</strong> gunsteling er hem aan herinnert, dat het zijn geweten<br />
is hetwelk hier spreekt, dan scheldt hij hem verachtelijk, want Koning Xerxes voelt<br />
in zich <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> die boven het geweten staat. Dit is het tragische van dit boek: <strong>de</strong><br />
angst zon<strong>de</strong>r bekentenis, <strong>de</strong> wankeling die niet wordt aanvaard, en wel verre van<br />
eene ontwikkeling te zijn naar die wankeling, doet het boek haar reeds gevoelen in<br />
het eerste hoofdstuk, wanneer <strong>de</strong> <strong>voor</strong>zeggingen van een Aegyptischen gevangene<br />
<strong>de</strong>n Koning tot onrust brengen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
100<br />
Wij weten dat <strong>de</strong> Xerxes-figuur zal breken, dat <strong>de</strong> heerschersgedachte eenmaal<br />
moet wijken <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gedachte <strong>de</strong>r gerechtigheid, maar nog houdt zij zich omhoog,<br />
<strong>de</strong> antieke gedachte <strong>de</strong>r boven rechtvaardigheid zich verheffen<strong>de</strong>, op eigen wezen<br />
zich beroepen<strong>de</strong> volkomenheid.<br />
En zoo zou men Quérido's boek kunnen noemen <strong>de</strong> Persoonlijkheidsi<strong>de</strong>e aan<br />
<strong>de</strong>n rand van <strong>de</strong>n afgrond, hetgeen in onzen tijd, die <strong>de</strong> persoonlijkheid ziet wankelen,<br />
van beteekenis is.<br />
De heer Hopman heeft nu aan te toonen, dat <strong>de</strong>ze algemeene gedachtengang òf<br />
poover is, òf onjuist door ons geïnterpreteerd. Voor ons blijft ‘Zonsopgang’, ook al<br />
zou <strong>de</strong> karakteristiek van <strong>de</strong>n heer Hopman omtrent Quérido's vooze beelding,<br />
vooze stijlwijze geheel juist zijn, zijn waar<strong>de</strong> hou<strong>de</strong>n als gedachte-structuur.<br />
Het is in het algemeen verband <strong>de</strong>r literaire kritiek wel goed dat er dingen gebeuren<br />
als waartoe <strong>de</strong> heer Hopman het initiatief nam. ‘Een onbedui<strong>de</strong>nd of een slecht<br />
geschreven boek is min<strong>de</strong>r scha<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> cultuur van een land dan een blin<strong>de</strong><br />
kritiek’. Wij geven dit <strong>de</strong>n heer Hopman toe. Maar een blin<strong>de</strong> kritiek is min<strong>de</strong>r<br />
scha<strong>de</strong>lijk dan een blind napraten van kritiek.<br />
Het publiek weet nu wat er pro en contra Quérido te zeggen is. Het zal hem lezen<br />
en weten te schatten op <strong>de</strong> juiste waar<strong>de</strong>.<br />
P.H. RITTER JR.<br />
Een Duitsche dichter op Java 1)<br />
EEN gelukkig toeval bracht mij <strong>de</strong>zer dagen in kennis met <strong>de</strong> weduwe van <strong>de</strong>n in<br />
Tosari in 1918 overle<strong>de</strong>n Duitschen dichter Max Dauthen<strong>de</strong>y. In Berlijn eenzaam<br />
achtergelaten, nadat haar geniale echtgenoot als oorlogsslachtoffer ver van zijn<br />
huis en volk <strong>voor</strong> goed <strong>de</strong> oogen had gesloten, heeft zij zich tot vrome taak gesteld<br />
<strong>de</strong>n nagelaten arbeid van <strong>de</strong>n dichter te verzorgen, zóó dat zijn werk in <strong>de</strong>n besten<br />
vorm overeenkomstig <strong>de</strong>n hartewensch van <strong>de</strong>n ontslapene zijn volk wordt<br />
<strong>voor</strong>gelegd. En niet alleen zijn volk, maar ook <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>ling die in Dauthen<strong>de</strong>y<br />
leer<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ren en liefhebben een <strong>de</strong>r grootsten van een nu in Duitschland<br />
gelei<strong>de</strong>lijk aan verdwijnend geslacht van literaire meesters. Door haar bemid<strong>de</strong>ling<br />
ook gewerd mij het juist verschenen werk, waarvan men <strong>de</strong>n titel hieron<strong>de</strong>r vindt<br />
afgedrukt. In dit naar <strong>de</strong>n geest zoo kostbare boekske wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n gedrukt<br />
die <strong>de</strong> eenzame dichter in Garoet in <strong>de</strong> laatste jaren van zijn leven geschreven heeft.<br />
Dit is niet het eenige werk van Dauthen<strong>de</strong>y's hand geduren<strong>de</strong> zijn verblijf op Java.<br />
In Tosari dichtte hij ‘Das Lied <strong>de</strong>r Weltfestlichkeit’, waarvan in<strong>de</strong>rtijd door eenige<br />
vrien<strong>de</strong>n in Indië bij <strong>de</strong> fa. van Ingen te Soerabaia een zeer beperkte <strong>voor</strong>loopige<br />
eerste druk in het licht werd gegeven.<br />
1) Max Dauthen<strong>de</strong>y, Das Märchenbriefbuch <strong>de</strong>r heiligen Nächte im Javanerlan<strong>de</strong> - Verlag von<br />
Albert Langen in München.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
MAX DAUTHENDEY<br />
Van het levenswerk van Max Dauthen<strong>de</strong>y kan men moeilijk in kort bestek een<br />
overzicht geven. Toch volge hier een korte opsomming. Bij <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n uitgever te<br />
München, Albert Langen, zag het licht een roman Raubmenschen, waarvan<br />
<strong>de</strong> 7 <strong>de</strong> druk verscheen. Dezer dagen werd <strong>de</strong> 17 <strong>de</strong> druk aangekondigd van Die<br />
acht Gesichter am Biwasee, ‘Japanische Liebesgeschichten’. Van<br />
Lingam, een bun<strong>de</strong>l Aziatische novellen, zag <strong>de</strong> 10 <strong>de</strong> druk het licht. Op zijn vele<br />
wereldreizen zamel<strong>de</strong> hij stof <strong>voor</strong> zijn literaire scheppingen. Zoo verschenen<br />
Geschichten an <strong>de</strong>n vier Win<strong>de</strong>n, Gedankengut ausmeinen<br />
Wan<strong>de</strong>rjahren en Die Geflügelte Er<strong>de</strong>, ‘ein Lied <strong>de</strong>r Liebe und <strong>de</strong>r<br />
Wun<strong>de</strong>r um sieben Meere’. In Der Geist meines Vaters vertelt <strong>de</strong> dichter<br />
van het levensverhaal zijns va<strong>de</strong>rs en van zijn eigen jeugd. Van <strong>de</strong>n dichter<br />
Dauthen<strong>de</strong>y zagen verschei<strong>de</strong>ne bun<strong>de</strong>ls het licht: Ausgewählte Lie<strong>de</strong>r,<br />
Susamgärtlein, een verzameling lente-verzen, In sich versunkene<br />
Lie<strong>de</strong>r im Laub, Weltspuk, ‘Lie<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r Vergänglichkeit’, Der weisze<br />
Schlaf, ‘Lie<strong>de</strong>r<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
101<br />
<strong>de</strong>r langen Nächte’, Die ewige Hochzeit, Der brennen<strong>de</strong> Kalen<strong>de</strong>r,<br />
Bänkelsang vom Balzer auf <strong>de</strong>r Balz en Des groszen Krieges<br />
Not.<br />
Dauthen<strong>de</strong>y bleef als dramaturg bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong> hoogte van zijn dichterschap. Als<br />
drama'sverscheneno.m.Die Spielereien einer Kaiserin, Der Drache<br />
Grauli en Die Heidin Geilane.<br />
Van een bun<strong>de</strong>l ‘ausgewählte Novellen’ verscheen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel Der<br />
Gartenohne Jahreszeiten <strong>de</strong> twaalf<strong>de</strong> druk. Walter von Molo stel<strong>de</strong> in<strong>de</strong>rtijd<br />
een bloemlezing samen uit Dauthen<strong>de</strong>y's werk; van <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l Das Schönste<br />
von Max Dauthen<strong>de</strong>y verscheen in weinig jaren <strong>de</strong> vijf-en-twintigste<br />
druk. Met <strong>de</strong>ze gegevens kan ik, dunkt mij, mij ontslagen achten van <strong>de</strong> taak, aan<br />
te toonen, dat Max Dauthen<strong>de</strong>y in <strong>de</strong> Duitsche literaire wereld van vóór <strong>de</strong>n oorlog<br />
een eerste plaats heeft ingenomen en dat zijn werk in bree<strong>de</strong> kringen wordt gelezen<br />
en gewaar<strong>de</strong>erd.<br />
De Europeesche samenleving op Java die <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schoone letteren voelt, mag<br />
het een <strong>voor</strong>recht noemen, dat in haar mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze Meester zijn laatste rustplaats<br />
vond. Zij zal het plekje, waar hij begraven werd, in eere hou<strong>de</strong>n en, hopen wij, door<br />
oprichting van een monument ook het nageslacht doen weten dat daar in <strong>de</strong>n<br />
Javaanschen bo<strong>de</strong>m on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> palmen werd neergelegd het stoffelijk omhulsel van<br />
een Dichter, die jaar op jaar het Duitsche volk en <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>ling, die <strong>de</strong> Duitsche<br />
letteren bewon<strong>de</strong>rt, heeft verrijkt met <strong>de</strong> schatten van zijn rusteloos scheppen<strong>de</strong>n<br />
geest.<br />
Onlangs bevatte het Duitsche letterkundig tijdschrift Das literarische Echo<br />
van <strong>de</strong> hand van Walter Fischer een studie over Max Dauthen<strong>de</strong>y als dramaturg,<br />
waarme<strong>de</strong> een piëteitvolle hul<strong>de</strong> werd gebracht aan <strong>de</strong>n ver van zijn va<strong>de</strong>rland<br />
overle<strong>de</strong>n Duitschen dichter, die in<strong>de</strong>rdaad als Lyriker en als dichter van <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong><br />
in veel van zijn verzen Heine overtreft. De studie van Fischer bracht mij toen weer<br />
in herinnering terug naar Java's bergland, waar Dauthen<strong>de</strong>y zijn laatste droeve,<br />
maar rijke scheppingsjaren doorbracht.<br />
Hij had in <strong>de</strong> eerste maan<strong>de</strong>n van het noodlottige oorlogsjaar een reis om <strong>de</strong><br />
wereld on<strong>de</strong>rnomen en toen, in Augustus 1914, in het Ou<strong>de</strong> Westen <strong>de</strong> oorlogsvlam<br />
loeiend opsloeg, bevond <strong>de</strong> dichter zich in het zonnige Oosten, in het stille,<br />
eeuwiggroene tropenland. Hij werd, toen geen Duitscher Java meer verlaten kon,<br />
gedwongen te blijven in <strong>de</strong>n tuin van het Oosten, ver van zijn land en van zijn<br />
letterkundige vrien<strong>de</strong>n. De eerste jaren van <strong>de</strong>n oorlog was zijn isolatie volkomen,<br />
geen brief, geen letterkundig periodiek in <strong>de</strong> taal van zijn land bereikte <strong>de</strong>n eenzamen<br />
dichter. Wellicht heeft geen schrijver van het ou<strong>de</strong> Duitschland méér gele<strong>de</strong>n door<br />
<strong>de</strong>n oorlog en smartelijker dan <strong>de</strong>ze vijftig-jarige eenzame banneling, toeschouwer<br />
van het groote werelddrama temid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> zware rust en melancholie van Java's<br />
bergland. De enkele Duitsche vrien<strong>de</strong>n, die hij zich in ons Indië maakte, kon<strong>de</strong>n<br />
niet vergoe<strong>de</strong>n wat hij door <strong>de</strong>n oorlog ontberen moest.<br />
Zijn aanwezigheid in Indië bleef aanvankelijk onopgemerkt. Hij had zich,<br />
overweldigd door smart, als een gebroken man teruggetrokken in een kleinə woning<br />
ergens in het Preanger hooggebergte. In 1915 trof men hem in Garoet aan; in dien<br />
tijd schreef hij enkele gedichten, welke <strong>de</strong> reflex waren van een heftige innerlijke<br />
worsteling; een titanische strijd moet in <strong>de</strong>n eenzamen sterveling met zijn dichterhart<br />
en sterken geest on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> slagen van een wel zeer wreed Noodlot zijn gestre<strong>de</strong>n.<br />
Later, in het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> oorlogsjaar, vertoef<strong>de</strong> hij in Oostelijk Java, in het grootsche<br />
en majestueuze Tenggergebergte, in Tosari, in het uitverkoren oord <strong>de</strong>r dichterlijke<br />
zielen, die het Oosten leer<strong>de</strong>n kennen. Hij heeft <strong>de</strong>n strijd, diep in zijn binnenste,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
volbracht. Hij heeft zich vrij geworsteld boven <strong>de</strong> Smart en, dit is het gebenedij<strong>de</strong><br />
won<strong>de</strong>r, het heerlijke mysterie eener zuivere zieleschoonheid, in <strong>de</strong>ze jaren van<br />
leed, van zwaar te dragen eenzaamheid, te mid<strong>de</strong>n van een vreemd volk, in <strong>de</strong> stilte<br />
van het tropische bergland, dicht hij een meesterwerk, het laatste in zijn tragische<br />
leven en geeft het, hij die recht had te klagen en opstandig te zijn, <strong>de</strong>n schoonen<br />
titel van ‘Das Lied <strong>de</strong>r Weltfestlichkeit’. Het is een boek van berusting,<br />
dat juichen doet, een boek van vre<strong>de</strong> na zwaren strijd, een boek van smarten die<br />
door Lief<strong>de</strong> overwonnen zijn.<br />
Dauthen<strong>de</strong>y bleef te Tosari geduren<strong>de</strong> het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> en vier<strong>de</strong> oorlogsjaar in welken<br />
tijd dit laatste werk van zijn dichterlijken geest ontstond. Bij het eerste lezen weet<br />
men niet wat meer ontroeren doet of meer recht op bewon<strong>de</strong>ring heeft, <strong>de</strong> poëtische<br />
conceptie of <strong>de</strong> geest van opperste verzoening, zoo gaaf en e<strong>de</strong>l geboren uit het<br />
hart van <strong>de</strong>zen dichter in dagen van fellen strijd en bloedigen oorlogshaat.<br />
Zooals reeds in het kort gereleveerd, zag Das Lied <strong>de</strong>r Weltfestlichkeit<br />
in een zeer beperkte oplaag te Soerabaia het licht. In Duitschland is er geen herdruk<br />
van verschenen. Mevrouw <strong>de</strong> weduwe Dauthen<strong>de</strong>y heeft het manuscript <strong>voor</strong><br />
publicatie in het va<strong>de</strong>rland van <strong>de</strong>n dichter niet willen afstaan en wij hebben <strong>de</strong><br />
overwegingen, die haar tot dit besluit hebben geleid, te eerbiedigen.<br />
Thans ligt <strong>voor</strong> ons het werkje, het laatste van <strong>de</strong>n dichter, eerst <strong>de</strong>zer dagen in<br />
Duitschland verschenen en dat in <strong>de</strong> stilte van Garoet ontstond,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
102<br />
Das Märchenbriefbuch <strong>de</strong>r heiligen Nächte im Javanerlan<strong>de</strong>.<br />
Op <strong>de</strong>n omslag komt een reproductie <strong>voor</strong> in kleuren naar een aquarel van <strong>de</strong>n<br />
dichter van <strong>de</strong>n vulkaan Tjikorai in West-Java. In een brief ‘an die kleine Lore in<br />
Altona in Deutschland’, op Kerstavond van 1915 in Garoet geschreven, vertelt Max<br />
Dauthen<strong>de</strong>y hoe dit sprookjesboek is ontstaan. De bedoeling was twaalf sprookjes<br />
in een bun<strong>de</strong>l te vereenigen; het was <strong>de</strong>n schrijver slechts vergund <strong>voor</strong> zijn<br />
ontijdigen dood drie sprookjes te voltooien. Deze drie, <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> Beo,<br />
van <strong>de</strong> witte schildpad en van <strong>de</strong>n waterbuffel, wer<strong>de</strong>n in het nu juist verschenen<br />
‘Märchenbriefbuch’ verzameld. ‘Die kleine liebe Lore’ in Altona had op Kerstavond<br />
in 1913, toen zij <strong>de</strong>n dichter van het station kwam halen, gevraagd als Kerstgeschenk<br />
te mogen ontvangen een door haar oom <strong>voor</strong> haar alleen geschreven sprookjesboek,<br />
en aangezien hij het lieve meisje met <strong>de</strong> mooie bruine wil<strong>de</strong> haren nooit iets had<br />
kunnen weigeren, had hij haar een sprookjesboek beloofd. Het volgend jaar was<br />
hij op reis gegaan, ver weg, naar het verre Oosten, op zoek naar sprookjes.<br />
Daar heeft <strong>de</strong> oorlog hem verrast. De dichter sloot <strong>voor</strong> goed <strong>de</strong> oogen in zijn<br />
stille sprookjesland. Dit boek vol zonneschijn en blij<strong>de</strong> levenswijsheid draagt het<br />
rouwgewaad <strong>de</strong>r somberste tragiek. Want telkens moet men on<strong>de</strong>r het lezen <strong>de</strong>nken<br />
aan <strong>de</strong>n verteller, die zoo vrien<strong>de</strong>lijk glimlachend en altijd even rustig wijsgeerig<br />
verhaalt van zijn won<strong>de</strong>rlijke dingen uit <strong>de</strong> sprookjeswereld van zijn droomenrijk,<br />
die daarginds als een gevangene is gestorven, zon<strong>de</strong>r dat hij zijn kleine lieve Lore,<br />
in Altona op zijn sprookjesboek wachtend, meer terug mocht zien.<br />
In <strong>de</strong>n eersten heiligen nacht van Kerstmis gaat <strong>de</strong> dichter als beovogel door het<br />
bergland van Java. Te voren was hij in het land van Nieuw-Guinea geweest om<br />
naar <strong>de</strong> palmen te zoeken met <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> eeuwig groene blaren waarop door<br />
paradijsvogels in stille schemerlichte nachten sprookjes wor<strong>de</strong>n neergeschreven.<br />
Maar sprookjes heeft hij daar niet gevon<strong>de</strong>n; in het land <strong>de</strong>r sprookjes zou hij eerst<br />
later mogen toeven, in <strong>de</strong> heilige nachten die van 24 December tot 6 Januari, het<br />
heilige Driekoningenfeest, duren.<br />
‘Alles Poëtische musz märchenhaft sein’, heeft Novalis eens geschreven. En later<br />
meen<strong>de</strong> hij: ‘Alle Märchen sind nur Träume von jener heimatlichen Welt, die überall<br />
und nirgend ist’. In <strong>de</strong>zen zin moet men Dauthen<strong>de</strong>y's Javaansche sprookjes<br />
verstaan. Zij zijn, <strong>voor</strong>al het twee<strong>de</strong>, het verhaal van <strong>de</strong> witte schildpad, van zoo'n<br />
<strong>voor</strong>name dichterlijkheid, dat men, lezen<strong>de</strong>, volkomen los van <strong>de</strong> dingen, mèedwaalt<br />
in het rijk <strong>de</strong>r sprookjes waar <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke dingen in het hart verstaanbaar wor<strong>de</strong>n,<br />
zon<strong>de</strong>r kennis, zon<strong>de</strong>r inspanning, zon<strong>de</strong>r studie of theorie. De sprookjesdichter,<br />
die <strong>de</strong> taal <strong>de</strong>r bloemen kent en die godinnen lief heeft en in haar tuinen dwalen<br />
mag, weet van God en <strong>de</strong> menschen te vertellen in die tee<strong>de</strong>re klanken van het<br />
harpspel zijner fantasie, dat hij ze ons doet verstaan in <strong>de</strong> stille, vrome gehoorzaal<br />
onzer ziel, zon<strong>de</strong>r eenig medium <strong>de</strong>r zooveel grovere werkelijkheid.<br />
‘Es ist die Liebe, die uns trägt; es ist die Liebe, die uns alle bewegt’, dat is <strong>de</strong><br />
dichterlijke gedachte waarvan het licht <strong>de</strong>ze simpele sprookjes kleurt. Door geen<br />
dichter werd het schoon <strong>de</strong>r Javaansche landschappen, <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>n droomen<strong>de</strong>n<br />
Oosterling, zoo fijn doorvoeld en met <strong>de</strong> ziel begrepen geschil<strong>de</strong>rd als in dit kostbaar<br />
werkje van <strong>de</strong>zen sprookjesdichter. Dit boekje slaat men dicht en dan is het licht in<br />
het hart en er zingt iets binnen-in ons, <strong>de</strong> stem van <strong>de</strong>n dichter, het lied <strong>de</strong>r<br />
God<strong>de</strong>lijke wijsheid die alleen het sprookje verstaanbaar maken kan. Iets<br />
onvervreemdbaars blijft er achter in <strong>de</strong> ziel, dat <strong>de</strong> wijding van <strong>de</strong>n dichter heeft en<br />
dat blijft <strong>voor</strong>tbestaan in het licht van <strong>de</strong> eeuwige Gedachte en van <strong>de</strong>n dierbaren<br />
droom ‘von jener heimatlichen Welt die überall und nirgend ist’.<br />
JOHAN KONING.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
[Boekenschouw]<br />
Letterkun<strong>de</strong>, geschie<strong>de</strong>nis, schil<strong>de</strong>rkunst<br />
Mid<strong>de</strong>lne<strong>de</strong>rlandse romans, door J. Koopmans. (Nr. IV van:<br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche kunst. Een reeks artistieke handboeken on<strong>de</strong>r redactie<br />
van Joh. Vorrink). - (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij.<br />
19<strong>20</strong>).<br />
Het is bekend dat we bij <strong>de</strong> term: mid<strong>de</strong>lne<strong>de</strong>rlandsche romans aan het<br />
woord roman een heel an<strong>de</strong>re beteekenis moeten hechten, dan die het in <strong>de</strong>n<br />
loop <strong>de</strong>r eeuwen gaan<strong>de</strong>weg verkregen heeft 1) . Vooreerst wat <strong>de</strong>n uiterlijken vorm<br />
betreft: die romans waren berijmd, en na<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n daardoor meer wat we epos noemen,<br />
dan wat nu roman heet. En ook naar <strong>de</strong>n inhoud droegen ze meer het karakter van<br />
het epos. Ze han<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n<br />
1) De aanduiding roman sloeg oorspronkelijk alleen op <strong>de</strong> taal van die geschriften: ze waren<br />
geschreven in <strong>de</strong> (romaansche) volkstaal, in tegenstelling met <strong>de</strong> werken in <strong>de</strong> (latijnsche)<br />
geleer<strong>de</strong>ntaal.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
103<br />
niet over menschen van gelijke beweging als wij, maar alleen over <strong>de</strong> grooten <strong>de</strong>r<br />
aar<strong>de</strong>, <strong>de</strong> rid<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n. Dan beschreven ze van <strong>de</strong>ze niet het leven, of een<br />
levenstijdperk, in zijn ontplooiïng of ontwikkeling; maar ze gaven alleen een relaas<br />
van hun da<strong>de</strong>n, hun hel<strong>de</strong>nfeiten. En die da<strong>de</strong>n bedreven <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n, ja, ook wel<br />
min-of-meer uit roeping, uit innerlijken aandrang - maar dan toch veelal ook slechts<br />
omdat dit nu eenmaal het métier vereischte; dus meer als marionetten die zich in<br />
hun wereld bewogen volgens le bon vouloir van <strong>de</strong> auteurs, dan wel als menschen<br />
met een eigen psychisch leven. De hoofdpersonen uit die mid<strong>de</strong>leeuwsche romans<br />
waren <strong>de</strong>els legendarische, <strong>de</strong>els historische figuren; maar <strong>de</strong> legen<strong>de</strong> was hier tot<br />
historie, <strong>de</strong> historie tot legen<strong>de</strong> gewor<strong>de</strong>n 1) . Ten gevolge van <strong>de</strong> samenstellen<strong>de</strong><br />
elementen was hun stof in zekeren zin internationaal: <strong>voor</strong>eerst het rid<strong>de</strong>rlijke, en<br />
vervolgens <strong>de</strong> daarmee verbon<strong>de</strong>n religieuse elementen, van <strong>de</strong>els hei<strong>de</strong>nschen,<br />
<strong>de</strong>els christelijken oorsprong. Deze versmelting gaf nog iets eigenaardigs aan het<br />
karakter van <strong>de</strong> hier bedoel<strong>de</strong> werken; ook al ten gevolge van, wat wij in onzen tijd<br />
noemen, het gebrek aan historischen zin van hun auteurs. Deze beschreven<br />
personen, da<strong>de</strong>n, en gebeurtenissen, <strong>de</strong>els uit een grijs verle<strong>de</strong>n, maar alsof het<br />
betrof <strong>de</strong>n eigen tijd. Evenals we dat zien op <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rijen van <strong>de</strong> primitieven, die<br />
b.v. oud- en nieuw-testamentische hel<strong>de</strong>n en heldinnen afbeeld<strong>de</strong>n als<br />
mid<strong>de</strong>leeuwsche rid<strong>de</strong>rs en e<strong>de</strong>lvrouwen. En bij dit gebrek aan historischen zin<br />
toon<strong>de</strong>n die schrijvers ook geen of onvoldoen<strong>de</strong>n kritischen zin: over 't algemeen<br />
kwam <strong>de</strong> gedachte van al-of-niet betrouwbaarheid van hun bronnen niet bij hen op,<br />
en verwerkten ze in dat opzicht rijp en groen. De romantische stof is dan ook<br />
opgebouwd uit volksoverlevering, wetenschap, en kunst. Zoowel geleer<strong>de</strong>n als<br />
dichters hebben <strong>de</strong>el aan haar bearbeiding en verbreiding.<br />
En een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> gebrek van die mid<strong>de</strong>leeuwsche bewerkers was, in 't algemeen<br />
gesproken, hun geringe artisticiteit; waardoor hun romans weinig eenheid, weinig<br />
logischen samenhang vertoonen. De avonturen en episo<strong>de</strong>n zijn gewoonlijk maar<br />
eenvoudigweg aaneengerijd, of losjes aaneengeregen. Deze werken geven dan<br />
ook aan <strong>de</strong>n eenen kant een bont gewirwar van allerlei min-of-meer geweldige<br />
wapenfeiten en min-of-meer buitengewone won<strong>de</strong>rbaarlijkhe<strong>de</strong>n; aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren<br />
kant heerscht er echter een zekere eentonigheid, want het zijn ook niet an<strong>de</strong>rs dan<br />
wapenfeiten en won<strong>de</strong>rbaarlijkhe<strong>de</strong>n, die erin wor<strong>de</strong>n meege<strong>de</strong>eld.<br />
Hiermee is getracht in algemeene trekken een beeld te geven van <strong>de</strong><br />
mid<strong>de</strong>leeuwsche rid<strong>de</strong>rromans. Deze, oorspronkelijk in het fransch geschreven,<br />
wer<strong>de</strong>n ook in het ne<strong>de</strong>rlandsch vertaald, bewerkt, of nagevolgd; en een <strong>de</strong>el daarvan<br />
is ons in handschriften bewaard gebleven, die door <strong>de</strong> filologen zijn uitgegeven.<br />
Van een zestal <strong>de</strong>zer romans 1) heeft <strong>de</strong> heer Koopmans parafrasen geleverd,<br />
vroeger in het tijdschrift Taal en Letteren verschenen, en nu gebun<strong>de</strong>ld in het<br />
hier aangekondig<strong>de</strong> boek. Ik sprak van parafrasen; maar dat zijn <strong>de</strong>ze opstellen<br />
niet zon<strong>de</strong>r meer. De schrijver geeft ook kritische en toelichten<strong>de</strong> beschouwingen.<br />
Het doel van <strong>de</strong>rgelijke opstellen, of beter gezegd: het resultaat van <strong>de</strong> lezing<br />
ervan, kan tweeërlei zijn. Ze moeten òf <strong>de</strong>n lust wekken met <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />
werken kennis te maken, òf <strong>de</strong> herinnering aan <strong>de</strong> kennismaking opwekken en<br />
verhel<strong>de</strong>ren.<br />
Toetsen we hieraan <strong>de</strong>ze opstellen, dan kunnen ze als goed geslaagd<br />
gekwalificeerd wor<strong>de</strong>n, het eene wat meer dan het an<strong>de</strong>re; maar allen zijn ze het<br />
lezen waard. Het best geslaagd komen me die <strong>voor</strong>, waarin <strong>de</strong> schrijver tracht een<br />
1) De hoofdpersonen in engeren zin, naar wie <strong>de</strong> romangroepen wel genoemd wor<strong>de</strong>n, zijn<br />
Artur, Karel <strong>de</strong> Groote, Alexan<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Groote.<br />
1) Vier britsche, een frankische, en een oostersche.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
geestelijke sfeer, een min-of-meer esoterische beteekenis van zoo'n avonturen-roman<br />
aantegeven.<br />
Natuurlijk moeten <strong>de</strong> aldus te parafraseeren geschriften daar<strong>voor</strong> ook geschikt<br />
zijn. En nu lijkt het me toe dat <strong>de</strong> schrijver met <strong>de</strong>n tamelijk ingewikkel<strong>de</strong>n<br />
Alexan<strong>de</strong>r-roman een min<strong>de</strong>r gelukkige keus heeft gedaan. Let wel, ik bedoel<br />
hiermee alleen <strong>de</strong> opname ervan in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l, bestemd <strong>voor</strong> het groote publiek.<br />
In een vaktijdschrift als Taal en Letteren, was dit opstel uitstekend op zijn<br />
plaats. Maar ik geloof niet dat wie nooit over <strong>de</strong> samenstelling van genoem<strong>de</strong>n<br />
roman iets las, of van het werk zelf geen kennis nam, veel zal hebben aan wat in<br />
dit boek erover te lezen is. Nog eens: dit opstel lijkt mij alleen van belang <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
min-of-meer ingewij<strong>de</strong>n.<br />
Overigens kan ik <strong>de</strong> lezing van het boekje zon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>behoud aanbevelen. Men<br />
krijgt er een goed i<strong>de</strong>e door van dit eigenaardige literatuurgenre, en van inhoud en<br />
<strong>voor</strong>naamste bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> romans 2) .<br />
AMSTERDAM.<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
Prinsessen van Oranje in Duitschland door Johanna W.A. Naber. -<br />
(Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en Zoon, 19<strong>20</strong>).<br />
Mejuffrouw Naber vertelt graag van prinsessen uit het huis Oranje-Nassau, en waar<br />
zij dit doet, daar vindt zij velen, die met aandacht luisteren. Dit-<br />
2) De correctie had wel iets nauwkeuriger kunnen zijn.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
104<br />
maal ‘teeken<strong>de</strong>’ zij ‘het beeld <strong>de</strong>r Oranje vorstinnen, die door haar huwelijk in<br />
Duitschland gevestigd, daar <strong>de</strong>n naam van haar geslacht met eere hebben gedragen’,<br />
en wel van Louise Juliana - <strong>de</strong> Keurvorstin van <strong>de</strong> Palts, moe<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n ten onzent<br />
wel beken<strong>de</strong>n Winterkoning -; van Louise Henriette, <strong>de</strong> echtgenoote van <strong>de</strong>n grooten<br />
Keurvorst; van Caroline, aan wie <strong>de</strong> herinnering hier te lan<strong>de</strong> door het <strong>voor</strong>malig<br />
paleis van Nassau-Weilburg -<br />
LOUISE VAN ORANJE, Erfprinses van Brunswijk (1770-1819)<br />
Uit: Prinsessen van Oranje in Duitschland<br />
thans <strong>de</strong> Haagsche schouwburg - wordt bewaard; en van Louise, zuster van Willem<br />
V. Vooral <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> laatste schetsen in dit boekwerk zijn van beteekenis, wijl het aan<br />
<strong>de</strong> schrijfster vergund was in het Koninklijk Huisarchief afschrift te nemen van<br />
particuliere brieven. Geen lezer zal het dan ook verwon<strong>de</strong>ren, dat mej. Naber met<br />
<strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> èn Caroline èn Louise heeft geteekend, zooals zij meen<strong>de</strong> die vrouwen<br />
uit hare correspon<strong>de</strong>ntie te kennen. In hoeverre <strong>de</strong> portretten geheel juist zijn, blijft<br />
<strong>de</strong> vraag: - mej. Naber i<strong>de</strong>aliseert gaarne, en vermooit ook ie<strong>de</strong>r prinselijk huwelijk<br />
zóó, dat een scepticus kan vragen, of een mariage <strong>de</strong> raison ten slotte niet<br />
een i<strong>de</strong>aal mag heeten. Doch er is meer. Blijkbaar heeft <strong>de</strong> schrijfster bijna uitsluitend<br />
uit <strong>de</strong> brieven geput, en allerlei an<strong>de</strong>re haar ten dienste staan<strong>de</strong> bronnen ter zij<strong>de</strong><br />
gelaten, bijv. <strong>de</strong> ‘Dépêches van Thulemeyer’ (Uitg. Utr. Hist. Gen. 1912) <strong>de</strong>n<br />
Pruisischen gezant in <strong>de</strong>n Haag van 1763 tot 1788, wiens oor<strong>de</strong>el over het intellect<br />
van Carolina van Nassau Weilburg (bl. 18/19) toch wel wat an<strong>de</strong>rs luidt, dan dat<br />
van mej. Naber (bl. 113). Tracht <strong>de</strong>ze ons ver<strong>de</strong>r te doen gelooven, dat tusschen<br />
Willem V en Willemijntje zich ‘nimmer (verschil van inzicht <strong>de</strong>ed) gevoelen in hun<br />
verkeer met hunne kin<strong>de</strong>ren’ (bl. 198) blijkens Fruin's excerpt van Thulemeyer's<br />
rapport aan <strong>de</strong>n Koning (Fre<strong>de</strong>rik II), op diens vraag naar <strong>de</strong> oorzaak <strong>de</strong>r verwij<strong>de</strong>ring<br />
tusschen Prins en Prinses, wordt vermeld: ‘Herhaal<strong>de</strong>lijk zijn er tusschen bei<strong>de</strong>n<br />
twisten ontstaan over <strong>de</strong> opvoeding <strong>de</strong>r jonge prinsen’ (Th. bl. 323). Ook el<strong>de</strong>rs in<br />
<strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l heeft men hier en daar een vraagteeken te plaatsen, zoo op bl. 72<br />
waar - à propos van Louise Henriette's huwelijk - wordt gezegd: ‘eene verbintenis<br />
met het machtige Huis van Oranje was <strong>de</strong>stijds zoo begeerlijk, dat Koning Karel I<br />
van Engeland... het stadhou<strong>de</strong>rlijke paar een twee<strong>de</strong> Koninklijke verbintenis in<br />
uitzicht <strong>de</strong>ed stellen’. Het feit is waar, doch wie <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n kent, waaron<strong>de</strong>r<br />
het gebeur<strong>de</strong>, zal zich allicht met <strong>de</strong> gevolgtrekking niet vereenigen. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De bun<strong>de</strong>l wordt gesierd door een viertal portretten, wier herkomst evenwel niet<br />
wordt vermeld.<br />
F.A. BUIS.<br />
Snipper<br />
Wij zijn allen zielen, die genezing zoeken, en <strong>de</strong> krui<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ziel liggen besloten<br />
in <strong>de</strong> boeken <strong>de</strong>r menschheid.<br />
TOP NAEFF, Charlotte Von Stein.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
105<br />
De Belgische schil<strong>de</strong>rs in Holland; hoe ze Holland zagen, door Dr. Leo<br />
van Puyvel<strong>de</strong>. - (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij).<br />
Voor ons, ten opzichte van alles wat intellectueele discussie betreft, ach! zoo luttel<br />
verwen<strong>de</strong> Vlaan<strong>de</strong>ren, waar we zoo weinige kenners van nieuwere kunst tellen -<br />
slechts <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re school is er in eere bij <strong>de</strong> heeren ‘kunstrechters’, en hare<br />
traditioneele waar<strong>de</strong>n, waarover men schrijft met behulp van heel die pedante<br />
documentatie, welke maar <strong>voor</strong> 't grijpen ligt, in verband met het reeds vaak en nog<br />
dikwijls hier en el<strong>de</strong>rs beschreven, ontleed en besproken verle<strong>de</strong>n - <strong>voor</strong> het on<br />
mo<strong>de</strong>rne Vlaan<strong>de</strong>ren is <strong>de</strong> verschijning van Leo van Puyvel<strong>de</strong>'s boek een heugelijk<br />
oogenblik.<br />
Het geeft in een zeer ferme en kernachtige taal, die nòch koel betoogend, nòch<br />
losjes eromheenpratend is, enkele zeer positieve aanduidingen over he<strong>de</strong>ndaagsche<br />
kunst.<br />
Van Puyvel<strong>de</strong> schreef bij een vijftigtal mooie phototypische reproducties van<br />
werken door Belgische schil<strong>de</strong>rs een inleiding waarin hij gepoogd heeft <strong>de</strong><br />
belangrijkste punten van overeenkomst en verschil tusschen <strong>de</strong><br />
Noord-Ne<strong>de</strong>rlandsche en Vlaamsche schil<strong>de</strong>rkunst aan te wijzen. Eerst herinnert<br />
hij ons aan <strong>de</strong> <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> met welke <strong>de</strong> Belgische landschapschil<strong>de</strong>rs, al lang <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>n grooten oorlog, getogen zijn naar het aantrekkelijk nabuurland, met zijn<br />
breed-rythmische natuur en zijn trilfijne luchten. Het on<strong>de</strong>rscheid tusschen het<br />
Hollandsche en Vlaamsche temperament vindt van Puyvel<strong>de</strong> <strong>voor</strong>al in <strong>de</strong> sterkere<br />
en meer bedwongen aandoening <strong>de</strong>r Hollan<strong>de</strong>rs, in hun noest herscheppen van <strong>de</strong><br />
werkelijkheid, rustiger, aandachtiger, strenger van uitdrukkingsvermogen. Terwijl<br />
<strong>de</strong> blij<strong>de</strong>re levenslust van <strong>de</strong> Belgen, waar <strong>de</strong>ze met levendiger, communicatiever<br />
genot het leven conterfeiten, met leniger en eleganter accent, met guller uitbundigheid<br />
en warmer zinnelijkheid, doch vaak ook met blijmoediger oppervlakkigheid, wel best<br />
uiting schijnt te geven aan <strong>de</strong> bruischen<strong>de</strong> levenskracht van hun ras in een veel<br />
spontaner kunst.<br />
Zoo hun werk niets of weinig heeft van <strong>de</strong> Hollandsche bezonkenheid, vastheid<br />
en stil-stemmigheid, blijft het ons opvallen door zijn levenslust en zijn zwier, en 't<br />
eene weegt tegen het an<strong>de</strong>re op. Laten we <strong>de</strong>ze niet zon<strong>de</strong>r schran<strong>de</strong>rheid en wel<br />
eenigszins willekeurig ont<strong>de</strong>kte rasverschillen - al te-grootmoedig gegeneraliseerd<br />
- grosso modo accepteeren, maar zon<strong>de</strong>r er ons door te laten bin<strong>de</strong>n, waar het onze<br />
waar<strong>de</strong>ering van bepaal<strong>de</strong> artisten geldt, die boven alle ras-atavismen zijn<br />
uitgegroeid, dank aan <strong>de</strong> kracht van hunne personaliteit. Met meer recht maakt van<br />
Puyvel<strong>de</strong>, zelfs aan <strong>de</strong> besten van <strong>de</strong> Haagsche school, het verwijt, dat hun kijk op<br />
zeer verschillen<strong>de</strong> levensuitingen dikwijls nagenoeg <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> is en dat hun luchten<br />
vaak eenzelf<strong>de</strong> patroon hebben, zooals hun kleur te dikwijls <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n grondtoon.<br />
Terwijl integen<strong>de</strong>el <strong>de</strong> Belgen meer persoonlijken scheppingsdrang aan <strong>de</strong>n dag<br />
leggen, min<strong>de</strong>r aca<strong>de</strong>misme, meer sensibiliteit en dus meer wisselvalligheid van<br />
stemming en verschei<strong>de</strong>nheid van métier.<br />
In zijn twee<strong>de</strong> hoofdstuk beschrijft van Puyvel<strong>de</strong> <strong>de</strong> Hollandsche natuur en <strong>de</strong><br />
manier waarop <strong>de</strong> Belgen, zij die vroeger in het noor<strong>de</strong>n rels<strong>de</strong>n en <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> velen<br />
die geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n oorlog uitweken, reageer<strong>de</strong>n op <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> hen vreem<strong>de</strong><br />
atmosfeer en dit nieuwe, zoo van hun eigen land verschillend tafereel. Met emotie<br />
<strong>de</strong>nk ik zelf terug aan <strong>de</strong> met vocht en zeezouten verzadig<strong>de</strong> lucht, aan <strong>de</strong> etherische<br />
en ge<strong>de</strong>mpt zondoordoom<strong>de</strong> dampen, aan <strong>de</strong>n parelen<strong>de</strong>n weerschijn <strong>de</strong>r wolken<br />
boven <strong>de</strong> klammige vel<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> walmen<strong>de</strong> stadsgrachten, waarvan ik zoo vaak<br />
genoot in het Hollandsche pol<strong>de</strong>rlandschap, simpel van grootschen eenvoud en<br />
dramatisch van sombere expressiviteit, of in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n van Ne<strong>de</strong>rland, zoo<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
feeëriek van glanzend en koesterend licht op hunne gepatineer<strong>de</strong> gevels. Tegen<br />
<strong>de</strong>ze nat-zonnige lucht en haar eigenaardig kleurgehalte had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Belgische<br />
impressionisten al da<strong>de</strong>lijk te kampen wanneer ze zich in Holland te schil<strong>de</strong>ren<br />
zett'en, maar hun aanpassingsvermogen was groot en spoedig bereikten <strong>de</strong> besten<br />
hunner een persoonlijk resultaat. Ze gaven <strong>de</strong> Hollandsche atmosfeer met zui<strong>de</strong>lijker<br />
levensinzicht weer, en zoo ze zel<strong>de</strong>n geraakten tot het diepere wezen van het<br />
vreem<strong>de</strong> land, zoo aanschouw<strong>de</strong>n ze er toch, vol geluk, het schoone aanschijn van,<br />
zoo interpreteer<strong>de</strong>n ze lief<strong>de</strong>vol zijn plastiek en zijn kleur met gulle sierlijkheid van<br />
lijnen en trilteere vervenfijnheid.<br />
Terecht looft van Puyvel<strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rs als Degouve <strong>de</strong> Nuncques en Willem Paerels,<br />
die bei<strong>de</strong>n langs zeer verschillen<strong>de</strong> wegen geraakten tot door <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs zelven<br />
zeer gewaar<strong>de</strong>er<strong>de</strong> uitbeeldingen, zooals weleer Theo van Rysselberghe, Baertsoen,<br />
Courtens, op hun beste momenten. Een beschouwen<strong>de</strong>r kunstenaar als Gustaaf<br />
<strong>de</strong> Smet drong, wijl zijn natuur geestelijker en lyrischer was, <strong>de</strong>s te intenser dóór<br />
tot <strong>de</strong>n kern van zijn nieuwe omgeving, wijl hij, <strong>de</strong> eenige Belgische expressionnist<br />
in Holland, ruimere visies aandierf, gesproten uit een voller levensgevoel en een<br />
geestelijk-completer en evenwichtiger samenbeeld.<br />
Met enkele woor<strong>de</strong>n kenschetst van Puyvel<strong>de</strong> heel treffend onze verschillen<strong>de</strong><br />
kunstenaars - doch vaak te beminnelijk, met te veel woor<strong>de</strong>n van lof. Wat ik aan<br />
zijn interessant werk verwijt is een al te bont en vergoelijkend eclectisme, in <strong>de</strong>zen<br />
tijd<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
106<br />
van strijd en nieuwe kunst in wording niet meer van pas. Dat hij het aandurft <strong>de</strong><br />
flauwe prentjes van een Rodolf Wytsman en zijn echtga<strong>de</strong> Juliette Wytsman - <strong>de</strong><br />
twee ‘Wytslie<strong>de</strong>n’ zooals <strong>de</strong> Hollandsche criticus Plasschaert <strong>de</strong>ze twee ook in het<br />
Amsterdamsch Stadsmuseum binnengeloodste ‘Zui<strong>de</strong>rlingen’ geestig-vinnig<br />
caricaturiseer<strong>de</strong> tot louter talentvolle industrieelen van het penseel - of <strong>de</strong> onbeholpen<br />
fantasietjes van een Cauchie, een Geu<strong>de</strong>ns, ja zelfs <strong>de</strong> photografische banaliteiten<br />
van een Mej. Marcotte illustratief te plaatsen en met goedwillige complimentjes te<br />
bespreken, naast het mystisch-dramatische van een Degouve <strong>de</strong> Nuncques, het<br />
impetueus-lyrische van een Rik Wouters, het cosmisch-grootsche van een Gustaaf<br />
<strong>de</strong> Smet, het teer-vibrante van een Paerels, zoo'n wijduiteenloopendheid getuigt<br />
van al te veel vrien<strong>de</strong>lijkheid. Ik weet wel dat van Puyvel<strong>de</strong> feitelijk niet zoo heel<br />
hoog oploopt met al <strong>de</strong>ze illusoire groothe<strong>de</strong>n, die onzen Belgischen kunstroem in<br />
Holland hielpen verknoeien, geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> oorlogsjaren, <strong>voor</strong> velen onverhoopt<br />
aanleiding tot zelfverheffing en tot verschalken en bedriegen van minzame<br />
gastheeren; maar hij had toch beslister partij moeten kiezen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> enkele<br />
uitsteken<strong>de</strong>n tegen <strong>de</strong> vele knoeiers. In allen ernst trok hij in dit <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> Holland<br />
geschreven boek <strong>de</strong> lijn niet scherp genoeg tusschen <strong>de</strong> één-dag-menschjes, die<br />
in Holland pic-nicten en zij die met heel <strong>de</strong>n ernst van hun verstand, met heel <strong>de</strong><br />
gespannenheid van hun emotie, met al hun lief<strong>de</strong> en toewijding gebruik maakten<br />
van het rampzalige tusschenspel, om van Holland te nemen en aan Holland te geven<br />
wat ze vermochten, met het beste en echtste van hun vernuft.<br />
Ik vind zijn boek soms al te beleefd en te <strong>voor</strong>komend, niet krachtig van overtuiging<br />
genoeg. Maar over <strong>de</strong> <strong>voor</strong>treffelijksten onzer meesters getuigt van Puyvel<strong>de</strong> met<br />
veel schran<strong>de</strong>rheid en lust. Zijn studie zal blijven een dierbaar aan<strong>de</strong>nken tusschen<br />
Noord en Zuid.<br />
ANDRE DE RIDDER.<br />
Verzen<br />
Het verlangen, door J.C. Bloem. - (Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon<br />
1921).<br />
J.C. Bloem behoort niet tot hen, die nog in hun jeugd staan<strong>de</strong>, met een zekeren<br />
overmoed aan dien leeftijd eigen, hun dichterschap verkon<strong>de</strong>n door hun eersten<br />
oogst in druk te geven. Reeds een goed eind in <strong>de</strong> <strong>de</strong>rtig jaren, geeft Bloem zijn<br />
eersten bun<strong>de</strong>l in 't licht, die hem onmid<strong>de</strong>llijk plaatst naast <strong>de</strong> allergrootsten van<br />
onzen tijd. Zijn boek wekt niet een verwachting, maar geeft <strong>de</strong> gansche vervulling,<br />
zijn volgroeid dichterschap, stralend in vollen glans.<br />
De ontwikkeling van zijn persoonlijkheid heeft natuurlijk ook bij hem vele jaren<br />
geëischt. In <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l, waarin werk van meer dan tien jaren is bijeengevoegd,<br />
nemen wij waar, hoe zijn karakter, ondanks alle weerstan<strong>de</strong>n, tot een eigen vorm<br />
groeit. De jonge dichter zoekt zijn richting naar het <strong>voor</strong>beeld van <strong>de</strong> grooten, die<br />
hij warm bewon<strong>de</strong>rt, wier verzen, wier beel<strong>de</strong>n en gedachten hij in zich meedraagt.<br />
Enkele versregels herinneren aan Novalis, aan Boutens en Verwey. Maar toch komt<br />
in zijn vroegere gedichten reeds het eigen karakter naar voren, <strong>de</strong> weemoed van<br />
het bestaan, die zich oplost, nooit in een blijven<strong>de</strong> klacht, maar in <strong>de</strong> vertroosting,<br />
die hij put uit het zich éénvoelen met <strong>de</strong> wereld, <strong>de</strong> dingen in zijn omgeving, het<br />
wisselend aspect van <strong>de</strong> natuur, <strong>de</strong> menschen, zijn vrien<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Dit zijn <strong>de</strong> polen in onze samenleving: <strong>de</strong> maatschappelijk machtigen, die zich<br />
verliezen in materieele overwegingen, in zelfzucht en hoogmoed; die <strong>de</strong> natuur<br />
bemeesteren door hun luidruchtige techniek, <strong>de</strong> menschen dwingen naar hun<br />
strengen wil, en <strong>de</strong> dingen om hen heen niet kunnen liefhebben, maar slechts kunnen<br />
bezitten. Daartegenover <strong>de</strong> maatschappelijk verlorenen, groot in hun vertwijfeling,<br />
begrijpend wanhoop van an<strong>de</strong>ren; <strong>de</strong> strij<strong>de</strong>rs om een levensdroom, overwonnen<br />
en toch beloond telkens door het zielsverwij<strong>de</strong>nd geluksgevoel van zich te weten<br />
in hun natuurlijken aard één met hun omgeving, in verlangen, in streven en falen,<br />
in zorgen en heil.<br />
Bloem behoort in geestelijken zin tot <strong>de</strong>ze verlorenen. En ondanks <strong>de</strong> lui<strong>de</strong> stem<br />
van <strong>de</strong> stoffelijke belangen in onzen tijd is slechts van menschen als <strong>de</strong>zen dichter<br />
een geestelijke vernieuwing te wachten. Bloem's karakter is tot volheid gegroeid in<br />
<strong>de</strong> jaren. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> eerste verzen in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l ontmoeten wij in ‘De zieke’ reeds<br />
<strong>de</strong>s dichters eigen aard, het zich weten stoffelijk zwakker dan <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong>n, doch<br />
in levensgevoel en aandoeningskracht niet hun min<strong>de</strong>re, hij die, met het lichaam<br />
gekluisterd aan het ziekbed, geestelijk zich vermag te verwij<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> door alle<br />
wisselingen waargenomen natuur. Hij beseft <strong>de</strong> kracht van zijn innerlijke droomen,<br />
waarin hij het essentieele van <strong>de</strong> waarneming tot beziel<strong>de</strong> schoonheid opheft:<br />
De schoonheid uwer pa<strong>de</strong>n na <strong>de</strong> regen,<br />
Als in <strong>de</strong> plassen 't blauw weersplegeld ligt,<br />
Alsof <strong>de</strong> menschen wa<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> wegen<br />
Des hemels met een stralend aangezicht.<br />
In zoodanige grootheid van visie opent zich telkens zijn weemoed, gaver steeds,<br />
naarmate hij <strong>de</strong>n invloed van zijn groote belezenheid overwint en zijn onvervuld<br />
verlangen dieper vertwijfeling brengt. Hij voelt <strong>de</strong>n weemoed om het gemis van <strong>de</strong><br />
overgegeven lief<strong>de</strong>, om <strong>de</strong>n druk van <strong>de</strong> dagelijksche zorgen en <strong>de</strong> zwakheid <strong>de</strong>r<br />
physieke krachten,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
107<br />
maar vindt altijd opnieuw <strong>de</strong> zaligheid in het besef van het algemeen-menschelijke<br />
van zijn leed en verlangen:<br />
En ik beken mij een van <strong>de</strong>ze menschen,<br />
Van dit geslacht, dat doolt en lacht en lijdt,<br />
Geknot, verne<strong>de</strong>rd in zijn liefste wenschen<br />
En toch zoo bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> van zaligheid.<br />
In vroeger jaren vervuld van een onrust, een drang om te zwerven, te kennen <strong>de</strong><br />
hartstochten <strong>de</strong>r groote ste<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> heimelijke verrukkingen van een lan<strong>de</strong>lijk<br />
bestaan, vragend, waar <strong>de</strong> omgeving zal zijn waar hij zich hechten zal, leert hij van<br />
<strong>de</strong>n rijperen leeftijd zijn droomen vervuld te zien in <strong>de</strong> huidige werkelijkheid, in lief<strong>de</strong><br />
te doorleven wat dicht bij hem is. Hij schept zijn gedachtenwereld met <strong>de</strong><br />
bouwsteenen, die vlak naast hem liggen. Ie<strong>de</strong>r leven komt eens tot <strong>de</strong>ze wijsheid,<br />
het aanvaar<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> eigen omgeving, <strong>de</strong>ze te bezielen met zijn wezen, zich hierin<br />
op te lossen. De jonge dichter behoef<strong>de</strong> een beeld van Messalina en het ou<strong>de</strong><br />
Rome, en smukte zijn verbeelding op met gekunstel<strong>de</strong> rethoriek, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re wijze<br />
ziet in het bereik zijner oogen <strong>de</strong> wereld die hij tot zijn droom bezielt:<br />
Dezelf<strong>de</strong> droom, die 't draven en het roepen<br />
Der menschen tempert in zijn ijzeren kring<br />
Terwijl <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren op <strong>de</strong> lage stoepen<br />
Heel zachtjes zingen in <strong>de</strong> schemering.<br />
O wijze vre<strong>de</strong>, wiens begeerd beloven<br />
Gelijk een koelte door het duister gaat,<br />
Ik voel Uw naadring, nu <strong>de</strong> lucht daarboven<br />
Donker omheen <strong>de</strong> lichte sterren staat.<br />
Aan <strong>de</strong> grenzen van zijn weemoed ligt zijn geluksgevoel, ontvlamt zijn diepe<br />
menschenlief<strong>de</strong>, zoo heerlijk uitgezongen in het schitterend gedicht ‘Lichte Vensters’.<br />
Het is het kenmerken<strong>de</strong> van <strong>de</strong> zorg, dat <strong>de</strong>ze altijd in geluk openbreekt, een<br />
geluk, zoo wijd en machtig, als <strong>de</strong> sterken, <strong>de</strong> zorgeloozen niet kennen:<br />
Veroveraars, wier namen als legen<strong>de</strong>n,<br />
Minnaars, wier slapen koel van kussen zijn,<br />
Zij weten 't wel, waarheen hun dagen ren<strong>de</strong>n<br />
En heel hun drift is niet dan angst <strong>voor</strong> pijn.<br />
Een beedlaar in <strong>de</strong> schaûw <strong>de</strong>r kathedralen<br />
Is meer dan <strong>de</strong>zen en hun ijdlen schal.<br />
Hij ziet <strong>de</strong> zon op 't leege kerkplein stralen,<br />
En wacht geduldig op <strong>de</strong>n avondval.<br />
Misschien dat in een schemeren<strong>de</strong> gaar<strong>de</strong><br />
De slaap zich op zijn ou<strong>de</strong> le<strong>de</strong>n stort,<br />
En, aan zijn kleeren nog een reuk van aar<strong>de</strong>,<br />
Hij in <strong>de</strong>n blauwen hemel wakker wordt.<br />
De dichter vindt <strong>de</strong> groote, ontroeren<strong>de</strong> schoonheid, nadat hij <strong>de</strong> dingen lief<strong>de</strong>vol<br />
heeft waargenomen en in hun wezen <strong>de</strong> verwantschap heeft gevon<strong>de</strong>n met zijn<br />
aandoening:<br />
Hoe had hij dit bemind, die duistre straten,<br />
Die atmosfeer van mist en zaligheid,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Wanneer het avond wordt en het verlaten<br />
Plaveisel vochtig is en vreemd en wijd.<br />
Tot dit innig wereldgevoel is Bloem in zijn latere verzen gestegen, op <strong>de</strong>ze hoogte<br />
staat het aandoenlijk verhevene Scheveningen: Mistige Wintermiddag, en <strong>de</strong> reeks<br />
‘Enkele Strofen’ met het zeer nobele allerlaatste gedicht, waarvan <strong>de</strong> eerste twee<br />
strofen mogen wor<strong>de</strong>n aangehaald:<br />
Wat is er van mijn dagen mij gebleven,<br />
En van hun gloed en het rusteloos gedruisch<br />
Der wereld om mijn nuttelooze streven?<br />
Alleen één zekerheid: het ou<strong>de</strong>rhuis.<br />
Maar dat blijkt onaantastbaar en volkomen<br />
Van lief<strong>de</strong> en leed en bittre tee<strong>de</strong>rheid,<br />
Tusschen <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> warreling <strong>de</strong>r droomen<br />
Het eenige, dat ik <strong>voor</strong>goed belijd.<br />
Bloeit uit dit boek niet een wijsheid open van zeldzame schoonheid te mid<strong>de</strong>n van<br />
<strong>de</strong> dorre zielsverloochening en winzucht onzer maatschappij?<br />
R.T.A. MEES.<br />
Von<strong>de</strong>lingskens. Gedichten door Alice Nahon, - (Uitgave De<br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche Boekhan<strong>de</strong>l. Antwerpen en A.W. Sijthoff's<br />
Uitgevers-Maatschappij, Lei<strong>de</strong>n, 19<strong>20</strong>).<br />
Wat een aardig boekje! wat een mo<strong>de</strong>lletje van gevoelige, fijnklinken<strong>de</strong>, zangerige,<br />
beschaaf<strong>de</strong>, jonge Vlaamsche poëzie! Stel u pareltjes van echtgeïnspireerd, wáár<br />
dichtwerk <strong>voor</strong>, Gezelliaansch van eenvoud en melodie, maar gezelliger dan Gezelle<br />
ooit schreef, jeugdig van visie, jeugdig van kleine lief<strong>de</strong>smart (die wij licht geheeld<br />
meenen te zien, in een volgen<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l, door <strong>de</strong> levenskracht van een latent<br />
optimisme!). Wat ons bizon<strong>de</strong>r sympathiek was vanwege een vrouw: het <strong>voor</strong> een<br />
lyrische dichteres beschei<strong>de</strong>n-weinig op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond tre<strong>de</strong>n van eigenroemen<strong>de</strong><br />
of zelfbeklagerige vrouwelijkheid; en, vanwege een Vlaamsch-schrijven<strong>de</strong><br />
tijdgenoot(e): het bijna-geslaagd vermij<strong>de</strong>n van politiek in <strong>de</strong> kunst, van<br />
taalstrijd-grieven of mystiek-reclame. Waar Alice Nahon 1) , die zich eerst,<br />
allercharmantst en wellevend, in portretgedaante <strong>voor</strong>stelt, tegenover het schutblad,<br />
religieuze elementen in haar verzen aanbrengt, is <strong>de</strong> mystiek eigenlijk verre. Zoo<br />
in Geloof b.v. maakt zij zich een <strong>voor</strong>stelling van het geluk, dicht tot het<br />
Opperwezen te staan, afgaan<strong>de</strong> op het aardsche lief<strong>de</strong>sgevoel dat zich tot iets<br />
heerlijkers, schijnbaar-bovenaardsch puur<strong>de</strong>, maar dat ten slotte slechts een<br />
superlatief van stoffelijkheid moet wezen. En in Allerzielen, Godslampje,<br />
Herfst, Heur leste Vroegmis en 't Is <strong>de</strong> Ure <strong>de</strong>r Getijen speelt<br />
het<br />
1) Geboren te Antwerpen in 1896.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
108<br />
visioneele <strong>de</strong> hoofdrol; het religieuse is slechts een picturaal <strong>voor</strong>wendsel. Het<br />
mooiste, het ontroerendste is <strong>de</strong> dichteres waar zij uitsluitend jóng is; waar alleen<br />
haar muzikale ziel zich uitzingt of waar haar zui<strong>de</strong>lijk-zinnelijke waarnemingsgave<br />
op een zoo verrassend-juiste wijze <strong>de</strong> alledaagsche tafereeltjes heeft ‘afgeloerd’.<br />
In dit verband noemen wij Avondklacht, Armoe, Deemstering, en <strong>voor</strong>al<br />
Eenvoud (dat wij graag in zijn geheel zou<strong>de</strong>n aanhalen) en Avondlie<strong>de</strong>ke,<br />
als juweeltjes van frischheid of geurige, toch jonge melancholie.<br />
ALICE NAHON<br />
Hier is dat Avondlie<strong>de</strong>ke:<br />
In <strong>de</strong> hagen, daar begon<br />
Zachtjes iets te spreken...<br />
Wat niet an<strong>de</strong>rs wezen kon<br />
Dan een wind-gebêken...<br />
Over 't ou<strong>de</strong> hofken viel<br />
Wat geen zang kan zeggen;<br />
Wat een avond in uw ziel<br />
Zelf moet ne<strong>de</strong>rleggen.<br />
(Is dat niet prachtig?)<br />
Om een wiegske vlocht een vrouw<br />
Zaalge douwdidouwkens,..;<br />
Aan <strong>de</strong>r heemlen verre gouw<br />
Blom<strong>de</strong>n wat kersouwkens 1) .<br />
De Vlaamsche taal is hier waarlijk een genotvol muziekinstrument. Wordt van<br />
dialectvormen een smaakvol, d.w.z. matig gebruik gemaakt, welk een verfrissching<br />
dan on<strong>de</strong>rgaat er <strong>de</strong> officieele, ietwat te gewichtige stamtaal door! Dat is <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n<br />
van <strong>de</strong> groote bekoring die uitgaat van <strong>de</strong> Clercq's liedjeswerk en <strong>de</strong> verklaring van<br />
<strong>de</strong> ver<strong>de</strong>eldheid on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>elaars van Gezelle en Streuvels. Maakt die<br />
nieuwheid van toon niet in on<strong>de</strong>rstaand versje veel goed, wanneer een Hollandsch<br />
hoofd (met even buiten dienst gesteld oor) lichtelijk aanstoot zou nemen aan<br />
uitdrukkingen die <strong>voor</strong> ons Noor<strong>de</strong>lingen rakelings langs het cliché, <strong>de</strong> gemeenplaats<br />
strijken?<br />
De Kindren van ‘<strong>de</strong> Soetewey’<br />
Ze trekken ter schole ten halleveracht<br />
- Het dorpje ligt ver van 't gehucht, -<br />
Om 't even of liefelijk 't zonneke lacht,<br />
1) = Ma<strong>de</strong>liefjes.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Voor wind noch <strong>voor</strong> regen beducht,<br />
Met blauwbaaien rokskens,<br />
De blinken<strong>de</strong> blokskens 1)<br />
Van 's Zaterdags versch gevernist,<br />
Zoo trekken ze zwijgend<br />
De koppekens nijgend,<br />
Door regen, door sneeuw of door mist,<br />
Dan spreken die boerengespeelkens geen woord;<br />
De grooteren trekken <strong>de</strong> kleineren <strong>voor</strong>t.<br />
‘Klikker<strong>de</strong>klakker’, zoo kloefren 2) <strong>de</strong> rijen<br />
Op blokskens <strong>voor</strong>bij langs <strong>de</strong> grauwe kasselen.<br />
Op grootmoe<strong>de</strong>rs neusdoek, met kopspeld gehecht<br />
En kleurig met bloemen bestikt,<br />
De stroogele haren, heel stevig gevlecht 3)<br />
Met vuurroo<strong>de</strong> lintjes gestrikt;<br />
Bolroo<strong>de</strong> gezichtjes<br />
En oogen als lichtjes,<br />
De han<strong>de</strong>kens frisch en gezond;<br />
Hoe lief en hoe gekjes<br />
Die boerene bekjes<br />
Met koffieran<strong>de</strong>kens rond 4) ;<br />
Zoo stappen ze fier en als waren ze rijk!<br />
Hun neusdoekje sleept met z'n tippen door 't slijk,<br />
‘Klikker<strong>de</strong>klakker’, zoo kloefren <strong>de</strong> rijen<br />
Op blokskens <strong>voor</strong>bij langs <strong>de</strong> grauwe kasseien.<br />
Des zomers dan loopen <strong>de</strong> jongens <strong>voor</strong>op;<br />
Ze knabblen aan raap of aan pee 5)<br />
De meiskens die leeren hun lessen luidop,<br />
De kleintjes die zeggen ze mee...<br />
Soms doen ze hun blokjes<br />
En lichtgrijze sokjes<br />
Aan 't ou<strong>de</strong> kapelleken uit.<br />
Dan klinkt langs <strong>de</strong> wegen<br />
Het joelen u tegen<br />
En 't plifpleffend voetjesgeluid...<br />
Maar zien ze in het <strong>de</strong>urgat hun moe<strong>de</strong>rke staan,<br />
Gauw schieten ze sokjes en blokjes weer aan.<br />
‘Klikker<strong>de</strong>klakker’, zoo kloefren <strong>de</strong> rijen<br />
Op blokskens <strong>voor</strong>bij langs <strong>de</strong> grauwe kasseien.<br />
Zou zulke pretentielooze kweelmuziek geen weldadig geestesbad zijn <strong>voor</strong> heel<br />
wat Hollandsche hoogphilosophische en hersenkronkelrijke rijmrijgers?<br />
Het is heusch geen cliché-complimentje, mejuffrouw Nahon, als wij u toeroepen,<br />
over <strong>de</strong> veertien Moerdijkbogen heen, dat wij vurig hopen, spoedig uw twee<strong>de</strong>n<br />
bun<strong>de</strong>l te mogen lezen, waarvan een<br />
1) klompen.<br />
2) klompkletteren.<br />
3) gevlochten.<br />
4) er omheen.<br />
5) wortel.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
109<br />
onbeschei<strong>de</strong>n inlichter uit uw naaste omgeving ons <strong>de</strong> veelbeloven<strong>de</strong> aankondiging<br />
<strong>de</strong>ed....<br />
MARTIN PERMYS.<br />
Belij<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r eenzaamheid, door Heinrich Petermeijer. - (Arnhem, van<br />
Loghum Slaterus en Visser, 19<strong>20</strong>).<br />
Dit werk draagt geheel het stempel van <strong>de</strong>n schrijver.<br />
Lees zoo'n bijgesloten briefje eens:<br />
Doordat <strong>de</strong> heer Dietz Edzard te Amsterdam <strong>de</strong> door hem toegezeg<strong>de</strong><br />
bandteekening, ondanks herhaald aandringen, niet heeft afgeleverd, werd<br />
het ons onmogelijk gemaakt, <strong>de</strong> uitgave op <strong>de</strong>n aangegeven tijd te doen<br />
verschijnen. Door vrien<strong>de</strong>lijke bemid<strong>de</strong>ling van Professor Bruno Pant<br />
verklaar<strong>de</strong> <strong>de</strong> heer Richard Blank, Staatliches Kunstgewerbe Museum<br />
te Berlijn, zich bereid, een houtsne<strong>de</strong> te leveren.<br />
Dat typeert <strong>de</strong>n dichter. Het is van een onaangename Duitsche win<strong>de</strong>righeid die<br />
aanstonds tegenstaat.<br />
En bezie het plaatje dat mijnheer Richard Blank, Staatliches Kunstgewerbe<br />
Museum te Berlijn, dank zij <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>lijke bemid<strong>de</strong>ling van Professor Bruno Pant,<br />
wel zoo goed was te teekenen! Het is afschuwelijk. Om een boekje van onzen<br />
goe<strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r van Alfen zou het niet hebben misstaan: een mijnheer on<strong>de</strong>r een<br />
boom aan een slootje met een boek en een vulpen in <strong>de</strong> hand.<br />
Van <strong>de</strong>n dichter had ik wel zóóveel goe<strong>de</strong>n smaak verwacht dat hij zijn duitsche<br />
<strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> hier geofferd zou hebben aan een eenvoudig typografisch goed verzorgd<br />
titelblad. En dat is <strong>de</strong> firma van Loghum Slaterus en Visser best toe te vertrouwen!<br />
Ook het binnenwerk is geheel in overeenstemming met <strong>de</strong> persoon <strong>de</strong>s dichters.<br />
Het is alles zeer fraai met lila-inkt gedrukt op zwaar papier. Het is dames-achtig<br />
zoetelijk en boudoir-achtig tee<strong>de</strong>r.<br />
Er staan ongetwijfeld zeer lieve versjes in dit geweldig-mooie boek. Er staan er<br />
ook vele in die bijna onbeholpen zijn en er zijn bovendien gedichten in opgenomen<br />
die bombastisch genoemd kunnen wor<strong>de</strong>n. En met al dat moois doet <strong>de</strong> dichter<br />
louter en alleen zichzelf een pleziertje.<br />
Een banale en onoorspronkelijke titel als ‘Belij<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r eenzaamheid’ neemt in<br />
onzen tijd al direct wat tegen zich in. Het is volop Ik-lyriek en Ik-smart. Alles:<br />
Zelf-ingenomenheid.<br />
Een boek dat <strong>voor</strong>tdurend ergernis opwekt. Vooral om zijn onbeschei<strong>de</strong>nheid.<br />
(Waar opdringerige tee<strong>de</strong>rheid ook 'n vorm van is).<br />
ERNST GROENEVELT.<br />
Lotos en morgendauw, door Noto Soeroto, Met Penseelteekeningen<br />
van Jodjana. Bandversiering van Soerjowinoto. - (Uitgave Hadi Poestaka,<br />
Amsterdam).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Een boekje van verheerlijking van 't jonge Kind. En in dat Kind verheerlijking van 't<br />
rijke, scheppen<strong>de</strong> Leven. Een boekje naar <strong>de</strong>n smaak van ons ‘nuchtere’<br />
Westerlingen wellicht een tikje te week,<br />
MANE-LAND.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
110<br />
te sentimenteel van accent, maar toch vol van die natuurlijke dichterlijkheid die als<br />
een stralen<strong>de</strong>, witte bloem ontspruit uit <strong>de</strong> zuivere aanvoeling van het Mysterie.<br />
Een boekje met fijnhe<strong>de</strong>n als <strong>de</strong> vergelijking van <strong>de</strong>n broozen waterdroppel, toch<br />
groot genoeg om <strong>de</strong> zon in 't hart te dragen: het beeld van moe<strong>de</strong>r en kind, die ‘al<br />
zitten zij maar beschei<strong>de</strong>n als een bloem en een waterdroppel in het zegenrijke licht<br />
van omhoog’, <strong>de</strong>n dichter schijnen zich bei<strong>de</strong>n te koesteren in <strong>de</strong>n levenwekken<strong>de</strong>n<br />
a<strong>de</strong>m van <strong>de</strong>n onsterfelijken Geest.<br />
Citeeren wij bij onze illustratie het stukje ‘Mane-Land’:<br />
Ik weet wel, waarom kin<strong>de</strong>ke zoo gaarne in moe<strong>de</strong>rs armen ligt en met<br />
zijn handjes naar haar grijpt.<br />
Toen kin<strong>de</strong>ke in zijn slaap glimlachte, waar zwierf zijn geest in het verre<br />
droomenland?<br />
Het droom<strong>de</strong>: het was een honingbij en zweef<strong>de</strong> op zijn ranke wiekjes en<br />
streek toen ne<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> maan-beschenen bloesems <strong>de</strong>r bloeien<strong>de</strong><br />
kemoenings.<br />
En daar kwam een waas van verwon<strong>de</strong>ring over kin<strong>de</strong>ke's gezicht en<br />
het droom<strong>de</strong>: <strong>de</strong> bij was omgetooverd tot een héél klein kin<strong>de</strong>ke en het<br />
dwaal<strong>de</strong> rond in <strong>de</strong>n won<strong>de</strong>rtuin van een witte bloesemkelk.<br />
Toen trok het met zijn mondje en zijn geloken oogjes als span<strong>de</strong> het àl<br />
zijn krachten in en het droom<strong>de</strong>: uit <strong>de</strong> witte kemoening-bloesem klom<br />
het langs <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n lad<strong>de</strong>r van een manestraal naar <strong>de</strong>n hemel.<br />
Helaas, daar was klein kindje àl te roekeloos op zijn reis naar Mane-land;<br />
het stapte mis en gleed met snelle vaart langs <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n lad<strong>de</strong>r naar<br />
omlaag; en klein kindje lag met uitgebrei<strong>de</strong> armpjes in <strong>de</strong> witte kussens<br />
van zijn wieg te schreien.<br />
Van dien tijd af wil<strong>de</strong> klein kindje nimmermeer reizen naar het verre<br />
Mane-land en wil nu altijd veilig in moe<strong>de</strong>rs armen droomen.<br />
W.C.<br />
Romans en novellen<br />
Dostojewskie, booze geesten. Uit het Russisch, door S.v. Praag. -<br />
(Amsterdam, van Holkema en Warendorf, 1921).<br />
Alle teekenen wijzen er op, dat ook wij in Holland een Dostojewskie-aera tegemoet<br />
gaan. Dirk Coster zond zijn van geestdrift en bewon<strong>de</strong>ring vervul<strong>de</strong> essay <strong>de</strong> wereld<br />
in; dra verrees on<strong>de</strong>r zijn redactie een tijdschrift, dat Dostojewskie als <strong>de</strong>n<br />
geestelijken gids <strong>de</strong>r toekomst proclameer<strong>de</strong>, en nu kondigt een uitgever aan, dat<br />
bij hem weldra <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste werken van Dostojewskie in vertaling zullen<br />
verschijnen. Wij moeten naar aanleiding van <strong>de</strong>ze aankondiging een kleine<br />
verzuchting slaken. Welke heillooze machten toch waren hier nu weer in het spel,<br />
die een uniforme uitgave van al <strong>de</strong> werken van Dostojewskie onmogelijk maakten.<br />
Hoeveel beter, hoeveel overzichtelijker toch ware het geweest indien wij een editie<br />
gelijk die van Piper zou<strong>de</strong>n bezitten, waar <strong>de</strong> werken in geor<strong>de</strong>nd verband<br />
saamgevoegd zijn. Dit nu heeft niet mogen zijn en thans werpt <strong>de</strong> eene uitgever na<br />
<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re (goed geteld zijn er reeds vier me<strong>de</strong> bezig) een Dostojewskie-boek op<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>de</strong> markt. De firma waarbij ‘<strong>de</strong> Booze Geesten’ nu verschijnt had ten opzichte van<br />
Dostojewskie wel heel veel goed te maken. Want aan haar is het te wijten, dat we<br />
met zoo'n verhaspel<strong>de</strong> editie van ‘<strong>de</strong> Gebroe<strong>de</strong>rs Karamazow’ opgescheept zitten.<br />
Nogmaals schan<strong>de</strong> over zoo'n uitgave. Ze heeft on<strong>de</strong>rtusschen, (na trouwens eerst<br />
nog een <strong>de</strong>eltje ‘Uit Siberië’, ook uit een an<strong>de</strong>re taal dan het Russisch vertaald, te<br />
hebben doen verschijnen), ingezien dat <strong>de</strong> vertalingen direct uit het Russisch moeten<br />
geschie<strong>de</strong>n en in <strong>de</strong> heeren van Praag en van Wageningen twee personen<br />
gevon<strong>de</strong>n, die blijkbaar direct <strong>de</strong>n oertext kunnen lezen. Wij constateeren met<br />
genoegen dat van Praag zich <strong>de</strong> moeite heeft gegeven sommige duistere plaatsen<br />
door ophel<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> verklaringen te veruiterlijken en zoo een vertaling heeft gegeven<br />
(hoewel op <strong>de</strong>n stijl en <strong>voor</strong>al op correctie wel het een en an<strong>de</strong>r aan te merken is)<br />
die tenminste waar<strong>de</strong> heeft. We zou<strong>de</strong>n na Coster's essay op <strong>de</strong>n inhoud van dit<br />
boek niet na<strong>de</strong>r behoeven in te gaan, ware het niet, dat we tegenover Coster eenige<br />
stellingen bepleiten wil<strong>de</strong>n. Het is altijd een zeer hachelijke taak iemands uitbundige<br />
bewon<strong>de</strong>ring te moeten temperen, en nooit is <strong>de</strong>ze taak onaangenamer, dan wanneer<br />
het object dier bewon<strong>de</strong>ring Dostojewskie is.<br />
Kon<strong>de</strong>n we reeds da<strong>de</strong>lijk na lezing van het werkje Coster's neiging constateeren<br />
om Dostojewskie te verdogmatizeeren, <strong>de</strong>ze gevaarlijke ten<strong>de</strong>nz brengt als van zelf<br />
me<strong>de</strong>, dat hij zijn oog sluit <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n ontzaggelijken rijkdom van schakeeringen,<br />
(hetgeen nu bij het pas verschenen werkje ‘<strong>de</strong> Kleine Held’ nogmaals blijkt), die<br />
<strong>de</strong>ze Dostojewskiewereld te aanschouwen geeft en zijn blik te veel richt op eenige<br />
bepaal<strong>de</strong> figuren. Het zal wel een hopeloos moeilijke taak blijven - en zeker in een<br />
kort artikel als dit niet te volbrengen - om uit te maken of Dostojewskie werkelijk in<br />
zijn Stawrogin die volledige belichaming van het <strong>de</strong>monische gegeven heeft, die<br />
Coster in ‘De Booze Geesten’ meent te vin<strong>de</strong>n. Maar ook al zou men geneigd zijn<br />
<strong>de</strong>ze vraag eenigszins ontkennend te beantwoor<strong>de</strong>n, dan nog zal men zijn oogen<br />
niet sluiten <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schoonheid, die toch telkens weer in dit boek opbloeit.<br />
Wij <strong>voor</strong> ons beschouwen <strong>de</strong> typeering van <strong>de</strong>n naïeven in zijn utopieën bevangen<br />
‘Schöngeist’, die Stephan Trophimowitch heet, als het hoogtepunt van dit werk. En<br />
met welk een meesterhand zet Dostojewskie tegenover hem <strong>de</strong> sarcastische<br />
Warwara Petrowna. Over <strong>de</strong>ze rustige wereld nu, waarin die twee personen leef<strong>de</strong>n,<br />
hij Stephan Trophimowitch met zijn ein<strong>de</strong>loos vertrouwen in<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
111<br />
<strong>de</strong> krachten, die uit het Westen moeten komen, zij Warwara Petrowna steeds geneigd<br />
<strong>de</strong> illusies van haar vriend <strong>de</strong> een na <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r te ontle<strong>de</strong>n en stuk te rafelen over<br />
<strong>de</strong>ze rustige wereld komt nu plotseling een schaar ‘booze geesten’, die daar<br />
neerstrijkt en wier eigenlijke aanvoer<strong>de</strong>r Stawrogin blijkt te zijn.<br />
Vraagt men zich nu af, welke kracht <strong>de</strong>ze booze Geesten in het leven doodt, dan<br />
past hierop het antwoord: ‘<strong>de</strong> negatie’. En hierom plaatst Dostojewskie, <strong>de</strong> groote<br />
bestrij<strong>de</strong>r van het nihilisme - we bedoelen met nihilisme natuurlijk nog iets an<strong>de</strong>rs<br />
dan een bepaal<strong>de</strong> sociale richting - zich tegenover hen en daarom ziet hij in hun<br />
han<strong>de</strong>len en drijven het onheil <strong>voor</strong> Rusland. En wij, <strong>de</strong> getuigen van die<br />
ontzaggelijke gebeurtenissen, die nu dit ein<strong>de</strong>looze rijk beroeren, lezen dit boek in<br />
het diepgeworteld besef, dat zich nu <strong>de</strong> gevolgen aan het voltrekken zijn van al wat<br />
Dostojewskie juist in <strong>de</strong>ze ‘Booze Geesten’ beschreven en <strong>voor</strong>speld had.<br />
Dit zal het merkwaardige van dit groote boek blijven - dat men echter niet in een<br />
te nauw keurslijf van dogmatiek moet snoeren.<br />
NICO ROST.<br />
Samuel <strong>de</strong> zoeker, door Upton Sinclair. - (N.V. Uitgeversmaatschappij<br />
‘De Zonnebloem’, Apeldoorn).<br />
Ik heb - in het lokaaltreintje - telkens een paar hoofdstukken van dit boek gelezen<br />
en niet algeheel zon<strong>de</strong>r genoegen (niet met algeheel ongenoegen), omdat <strong>de</strong><br />
bedoeling van <strong>de</strong>n roman zoo drommelsch goed is: in een verdichtsel <strong>de</strong> vele rauwe<br />
realiteiten onzer onbeminnelijke wereldmaatschappij op <strong>de</strong> kaak te zetten. Alles wat<br />
Sinclair verhaalt van <strong>de</strong>n strijd tusschen i<strong>de</strong>alisme (socialisme) en materialisme kon<br />
werkelijk beleefd en meegemaakt wor<strong>de</strong>n door Samuel, <strong>de</strong> hoofdpersoon, maar <strong>de</strong><br />
roman is tengevolge van <strong>de</strong>n moedwil om één man zóó hals over kop van het eene<br />
avontuur in het an<strong>de</strong>re te storten (om hem toch maar, ten behoeve van het<br />
sensatie-instinct <strong>de</strong>r lezers, die een meer of min<strong>de</strong>r groote mate van grove romantiek<br />
zoo zeer van noo<strong>de</strong> hebben, zoo film-vlug mogelijk met alle maatschappelijke<br />
wantoestan<strong>de</strong>n in kennis en botsing te brengen) een buitengewoon slechte<br />
compositie gewor<strong>de</strong>n, waarvan toch wel enkele détails een korte wijl weten te<br />
ontroeren.<br />
Maar toch, goed beschouwd is <strong>de</strong> roman slechts een niet-onbeschaaf<strong>de</strong>, groene,<br />
onrijpe rolprent, die misschien nog wel eens in <strong>de</strong> bioscoop verschijnt ter<br />
propagan<strong>de</strong>ering van nobele i<strong>de</strong>alen. Ik weet het niet officieel, maar in Amerika is<br />
Sinclair's ‘levensbeeld’ natuurlijk al afgerold: <strong>de</strong> doodslag, zelfmoord, diefstal,<br />
huichelarij en veelverschei<strong>de</strong>n vormen van corruptie wor<strong>de</strong>n in voldoend kwantum<br />
ten tooneele gevoerd. Maar Moskou zal <strong>de</strong> film niet kunnen gebruiken, omdat ze<br />
feitelijk te tam is, ondanks haar - alweer: goedbedoel<strong>de</strong> - opgewon<strong>de</strong>nheid..<br />
Sinclair's roman, gegeven <strong>de</strong> beschreven feitelijkhe<strong>de</strong>n, had een rauwe kreet<br />
moeten zijn, of wel: <strong>de</strong> ingehou<strong>de</strong>n woe<strong>de</strong> of kwalijk bedwongen verbittering had<br />
men er dreigend in moeten hooren zwijgen. Thans echter is hij door het<br />
niet-beheerschen <strong>de</strong>r materie, door een tekort aan gerijpt kunstenaarschap <strong>de</strong>rhalve,<br />
verwor<strong>de</strong>n tot een wat oppervlakkig, onovertuigend stukje copie (geschikt nochtans<br />
<strong>voor</strong> dagfeuilleton in b.v. Het Volk), dat wegens zijn gemoe<strong>de</strong>lijkheid door mij<br />
gewaar<strong>de</strong>erd kon wor<strong>de</strong>n, toen ik in een gemoe<strong>de</strong>lijke bui mij bevond in meervermeld<br />
gemoe<strong>de</strong>lijk lokaaltreintje. Samuel zal ik mij wellicht nog een paar daag herinneren<br />
als <strong>de</strong>n eerlijken, onbevangen jongen, die overstelpt werd door <strong>de</strong> ellen<strong>de</strong>n en<br />
gruwzaamhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zer wereld met haar weinig-verkwikkelijke toestan<strong>de</strong>n en die<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
aan het slot van het boek, toen hij opkwam <strong>voor</strong> het Vrije Woord (<strong>de</strong> twee hoofdletters<br />
zijn van Sinclair), werd doodgeslagen door <strong>de</strong> Amerikaansche agenten: werktuigen<br />
in <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> persoonwordingen <strong>de</strong>r corruptie. Maar daarna wordt hij uit mijn<br />
hoofd en hart verdrongen door an<strong>de</strong>re personen uit an<strong>de</strong>re boeken en tijdschriften<br />
en kranten, die misschien ook zóó komen en zóó gaan in en uit het doorgangshuis<br />
mijner hersenen. Het is waarlijk heel moeilijk een roman te schrijven en een mensch,<br />
hij zij een beest, hij zij een heilige, als een u bijblijven<strong>de</strong> figuur te creëeren: won<strong>de</strong>r<br />
van <strong>de</strong>ugd of on<strong>de</strong>ugd, maar in allen gevalle van schoonheid.<br />
RINKE TOLMAN.<br />
De loods en zijn vrouw, door Jonas Lie. Uit het Noorsch vertaald door<br />
Jhr. L. Op ten Noort. - (Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, z.j.).<br />
Als meer het wezen van <strong>de</strong>n roman bepalend, had beter tot titel kunnen wor<strong>de</strong>n<br />
gekozen: Het ziekelijk wantrouwen, daar juist <strong>de</strong>ze karaktertrek van <strong>de</strong>n<br />
loods Salve Kristiansen in zijn huwelijk met Elizabeth Rakler het obstakel vorm<strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong> het groeien eener harmonische verbintenis; <strong>de</strong> kleinhartige jalousie vrat als<br />
een ziekte bei<strong>de</strong>r rust aan, belette het opbloesmen van 't gaaf geluk en <strong>de</strong><br />
achterdocht sloeg over het land van hun leven met zijn zware, zwarte wiek een<br />
schaduw, die telkens het licht bluschte. Het was dit telkens uit <strong>de</strong> smalste<br />
schuilsteeën als een ad<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>uitschieten<strong>de</strong> wantrouwen, hetwelk maakte, dat<br />
Elizabeth, van huis-uit eerlijk en argeloos, haar gevoelens van lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> hem ging<br />
verbergen. Het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
112<br />
was niet een afwezigheid van lief<strong>de</strong> bij haar, die heur wijze van han<strong>de</strong>len bepaal<strong>de</strong>,<br />
maar een zelfgekozen <strong>de</strong>fensieve houding, omdat Salve er niet toe kon komen haar<br />
te vertrouwen.<br />
Elizabeth, in een kin<strong>de</strong>rlijke, onrijpe bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> een oppervlakkig<br />
zee-officier, bij wiens ou<strong>de</strong>rs zij (<strong>voor</strong> haar huwelijk met Salve) een dienen<strong>de</strong> positie<br />
innam, laat zich door <strong>de</strong>n man met <strong>de</strong> mooie keurige uniform verlei<strong>de</strong>n tot een<br />
overhaaste bekentenis. Op <strong>de</strong> vraag van <strong>de</strong>n officier Beck, of ze zijn vrouw wil<br />
wor<strong>de</strong>n, antwoord<strong>de</strong> ze doodsbleek ‘ja’, maar het was heusch niet zoo erg gemeend;<br />
te mid<strong>de</strong>rnacht, blijkens het verhaal, stond ze op en schreef, bij 't schijnsel van een<br />
kaars, op een papiertje: ‘Vergeef me dat ik uw vrouw niet kan wor<strong>de</strong>n, want mijn<br />
hart behoort een an<strong>de</strong>r. Elizabeth Rakler’.<br />
Zij verlaat daarop het huis van <strong>de</strong>n zee-officier, ter <strong>voor</strong>koming van ver<strong>de</strong>re<br />
complicaties en wijl haar hart uitgaat naar Salve Kristiansen. Deze on<strong>de</strong>rtusschen,<br />
<strong>de</strong> zeeën bevaren<strong>de</strong> en niet kunnen<strong>de</strong> putten uit <strong>de</strong> hier meest gezaghebben<strong>de</strong><br />
bronnen van weten, krijgt <strong>de</strong>n indruk, dat Elizabeth met <strong>de</strong>n zee-officier is verloofd<br />
en weldra zal gaan trouwen; allerlei bavardage aanvaardt hij als het feitelijkst feit;<br />
het maakt hem ongezellig, ongedurig en onverschillig, wakkert zijn zucht naar<br />
avonturen aan en zoo zwerft hij als een balling 's lands.<br />
Door allerlei toevallen, die in <strong>de</strong>zen zeer drakigen roman op een weinig<br />
economische wijze wor<strong>de</strong>n gedistribueerd, komt alles weer op zijn pootjes terecht:<br />
d.w.z. ten langen leste komt er een huwelijk tot stand, dat echter, gelijk reeds<br />
genoteerd, ten gevolge van Salve's jalousie weinig zonnig is en <strong>voor</strong> bei<strong>de</strong>n op <strong>de</strong>n<br />
duur een benauwen<strong>de</strong> kwelling. Op buitengewoon treffen<strong>de</strong> wijze komt <strong>de</strong> felheid<br />
van Kristiansen's wantrouwen tot uiting, als op zekeren dag Elizabeth geestdriftig<br />
zich uitlaat over <strong>de</strong> Noordster, een corvet, waarop, zon<strong>de</strong>r dat zij zulks wist, luitenant<br />
Beck als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> comman<strong>de</strong>eren<strong>de</strong> voer. Volgens <strong>de</strong>n schrijver kromp Salve's hart<br />
ineen bij haar uitbundige loftuitingen over het schip, waarop <strong>de</strong>ze man 't gezag<br />
uitoefen<strong>de</strong>. Kristiansen, koppig, neemt zich <strong>voor</strong> met zijn oud karkas van een<br />
vaartuig, ondanks kwaad weer en al <strong>de</strong> elementen tegen zich, een proeve te geven<br />
van zijn zeemanskunst en, <strong>de</strong> levens zijner bemanning, zijn vrouw en kind in <strong>de</strong><br />
waagschaal stellen<strong>de</strong>, jaagt hij zijn brik naar <strong>de</strong>n kel<strong>de</strong>r. Amper ontsnappen <strong>de</strong><br />
opvaren<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n dood.<br />
Ziehier het verhaalgeraamte, waarin een lezeres belang moge stellen, al zijn wel<br />
enkele binten vergeten van het samenstel; <strong>voor</strong>mel<strong>de</strong> lezeres zij tevens als troost<br />
meege<strong>de</strong>eld, dat alles goed terecht komt ten langen leste.<br />
Er zou waarlijk van <strong>de</strong> gegevens heel wat te maken zijn geweest, maar dit is,<br />
helaas, niet aan Lie gelukt, die alleen enkele dragelijke bladzij<strong>de</strong>n schreef, d.w.z.<br />
psychologisch in zijn on<strong>de</strong>rwerp indrong, bij het weergeven van het aangehaal<strong>de</strong><br />
inci<strong>de</strong>nt op zee, dat leid<strong>de</strong> tot het stran<strong>de</strong>n van Salve's brik. Hier, en enkele<br />
bladzij<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>r, weet hij te overtuigen, maar overigens is <strong>de</strong> roman taai, lang en<br />
langdradig en het is mij een raadsel, dat iemand als Herman Mid<strong>de</strong>ndorp in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
Groene (uitgave van Van Holkema en Warendorf) een tijdje gele<strong>de</strong>n over het boek<br />
zoo enthousiast heeft kunnen zijn.<br />
De beeldspraak is ergerlijk-conventioneel, nergens bekoort het verhaal van <strong>de</strong>n<br />
loods door het bloesmend woord -, <strong>de</strong> bouwtrant van het werk is duf-ou<strong>de</strong>rwetsch,<br />
<strong>de</strong> woordkeus onnatuurlijk, <strong>de</strong>ftig-dor, en zelfs ontbreekt niet een slothoofdstuk, dat<br />
tot titel draagt: Besluit, terwijl van twee an<strong>de</strong>re kapittels <strong>de</strong> aanhef als volgt luidt:<br />
XXIV: ‘Wij kunnen nu hun levensloop geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> tien jaren nadat zij zich op<br />
Merdö gevestigd had<strong>de</strong>n slechts met enkele trekken aangeven en zijn dan gena<strong>de</strong>rd<br />
tot het tijdstip waarop wij in het begin van dit verhaal een blik wierpen op hun huislijk<br />
leven, - Salve was toen veertig en Elizabeth omstreeks zes en <strong>de</strong>rtig jaar, - en wij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
zullen ons dan niet langer ophou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> beschrijving van <strong>de</strong> verborgen wond,<br />
die gestadig groei<strong>de</strong> terwijl al wat verblij<strong>de</strong>nd en opwekkend was ie<strong>de</strong>r jaar<br />
spaarzamer werd’. (pag. 226).<br />
XXVI: ‘Wij moeten ons thans we<strong>de</strong>r verplaatsen in <strong>de</strong>n avond bij <strong>de</strong>n aanvang<br />
van dit verhaal, toen <strong>de</strong> loods, gedreven door zijn onstuimig en somber humeur,<br />
met zijn zoon naar zee was gegaan’. (pag. 237).<br />
Maar <strong>de</strong>ze aankleeding van het verhaal, <strong>de</strong>ze werkwijze zou nog door <strong>de</strong> vingers<br />
kunnen wor<strong>de</strong>n gezien, wanneer <strong>de</strong> roman overigens nog maar had gea<strong>de</strong>md,<br />
wanneer er slechts een hart in had geklopt, wanneer er versch bloed door had<br />
gestroomd. Nu is <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis in hoofdzaak een geraamte, niet dan een<br />
chitinehuid, zooals ge wilt, of een cocon zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> tot bewon<strong>de</strong>ren uitnoodigen<strong>de</strong><br />
vreug<strong>de</strong> van een vlin<strong>de</strong>r.<br />
Maar het onvergeeflijkst is echter <strong>de</strong> wijze, waarop <strong>de</strong> vertaler heeft nagelaten<br />
zich van zijn plicht te kwijten. Misschien kent Jhr. L. Op ten Noort in<strong>de</strong>rdaad Noorsch;<br />
maar het boek draagt zoozeer <strong>de</strong> sporen van rechtstreeks uit het Duitsch vertaald<br />
te zijn - en dit op een flod<strong>de</strong>rige, onverantwoor<strong>de</strong>lijke manier, waar<strong>voor</strong> zelfs een<br />
journalist zich zou geneeren, die telegrammen in koortsige haast zit te vertalen <strong>voor</strong><br />
om copie schreeuwen<strong>de</strong>, mateloos-gulzige dagbladpersen - dat wij niet an<strong>de</strong>rs<br />
kunnen aannemen dan dat hij een Duitsche vertaling slaafs op <strong>de</strong>n voet heeft<br />
gevolgd. Ten bewijze <strong>de</strong>ze keur van vertaalproeven en gruw-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*7<br />
zame slordighe<strong>de</strong>n: ‘waarbij hij er nog aan toevoeg<strong>de</strong>, dat Gert al aardig <strong>de</strong>ed<br />
blijken wat er van hem wor<strong>de</strong>n zou’; (pag. 8) ‘met beteekenisvolle blikken<br />
vertel<strong>de</strong> men elkaar....’ (15) ‘Een zijner inkomsten had<strong>de</strong>n hun<br />
oorzaak dat hij in donkere nachten....’ (25) ‘Als je het nu ein<strong>de</strong>lijk<br />
weten wil, jou zwabber, zoo was ik met betere menschen dan jij ooit zult aantreffen<br />
in <strong>de</strong> batterij van <strong>de</strong> Naja<strong>de</strong>’, (32) ‘het was al bedui<strong>de</strong>nd kalmer gewor<strong>de</strong>n....’<br />
(43) ‘zijn temperament was weinig geschikt <strong>voor</strong> <strong>de</strong>rgelijke tantaluskwalen’.<br />
(44) ‘Onbemerkt van <strong>de</strong> <strong>de</strong>kwacht....’ (114) ‘Een aanleiding hiertoe liet zich<br />
niet lang wachten;...’ (141) ‘Evenwel begon hij zich nu ook we<strong>de</strong>r te<br />
beangstigen....’ (158) ‘Ein<strong>de</strong>lijk brak het uur <strong>de</strong>r verlossing aan in <strong>de</strong> gedaante<br />
van een loodsboot uit Arendal’, (158) ‘Het <strong>de</strong>ug<strong>de</strong> hem niet, geheel<br />
werkeloos.... rond te loopen’, (189).... ‘ten laatste te kunnen bewijzen dat hij<br />
onrecht had’ (193), enz. enz.<br />
On<strong>de</strong>rtusschen is het droevig, dat een <strong>de</strong>rgelijke onbeteekenen<strong>de</strong> roman moest<br />
wor<strong>de</strong>n vertaald (en bovendien hoe slecht), terwijljongere Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers<br />
veelbelovend werk, dat fijner is geleed, dikwijls niet uitgegeven kunnen krijgen.<br />
RINKE TOLMAN.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> juli-tijdschriften<br />
De Gids<br />
INHOUD. Pauwke's loutering, door Antoon Thyri. - Verzen, door Johan Huijts. -<br />
Waarom vindt <strong>de</strong> stem..., door Herman Lysen. - 't Was niet <strong>de</strong> kroon..., door J.J.<br />
van Geuns. - Mousa Philosophos. Om het Beste Leven, door Dr. Ch.M. van Deventer.<br />
- Tooneelkunst, een scheppen<strong>de</strong> kunst, door Top van Rhijn-Naeff. - Twee worstelaars<br />
met <strong>de</strong>n Engel, door Dr. J. Huizinga. - Visscherijbeheer en visscherijstatistiek, door<br />
P.E. van Renesse. - De bouw van het Sterrenstelsel. Kapteyn's beteekenis <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
mo<strong>de</strong>rne astronomie, door Dr. W. <strong>de</strong> Sitter. - Bibliographie.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
INHOUD. Trouw en Ontrouw, door E. van Loon-van Lokhorst. - De Vrouw met <strong>de</strong><br />
grijze Oogen, door Karel Wasch. - Gedichten, door Jan van Nijlen. - De<br />
Slaapwan<strong>de</strong>laarsnacht, door Charles van Iersel. - De Rid<strong>de</strong>r van <strong>de</strong> Droevige Figuur,<br />
door Charles van Iersel. - De Gebroken Kruik, door Heinrich von Kleist. - De<br />
zelfvermomming <strong>de</strong>s Absoluten, door Carry van Bruggen. - Prometheus van Carry<br />
van Bruggen, door J.J.A.A. Frantzen - Literatuur door J.L. Walch en F.C.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
INHOUD. Bericht. - In memoriam Dr. Alphons Diepenbrock (Persoonlijke<br />
Herinneringen), door L. van Deyssel. - Ter nagedachtenis aan mijnen onvergetelijken<br />
leermeester Alphons Diepenbrock, door Balthazar Verhagen. - Kleine<br />
gedachtenissen, door Jac. van Looy. - Herinnering, door Frans Erens. - Herinnering<br />
aan Alph. Diepenbrock, door Joannes Reddingius. - Alphons Diepenbrock <strong>de</strong> Dirigent,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
door Richard Heuckeroth. - In memoriam Dr. Alphons Diepenbrock († 5 April 1921),<br />
door Mr. F.E. Posthumus Meyjes. - Herinnering aan Alphons Diepenbrock, door<br />
H.M. Boissevain. - Om Diepenbrocks muziek bij Sophocles' Electra, door W.L. van<br />
Warmelo. - Aan P.C. Boutens, door Jo Landheer. - Eenzaamheid, door Hélène<br />
Swarth. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. - Buitenlandsch Overzicht, door<br />
Maurits Wagen<strong>voor</strong>t. - Binnenlandsche Staatkundige Kroniek, door Frans Netscher.<br />
- Bibliographie, door Herman Mid<strong>de</strong>ndorp en Henri van Booven.<br />
Ne<strong>de</strong>rland<br />
INHOUD. Proza. Waarom nièt, door Maurits Wagen<strong>voor</strong>t. - Drie kleine spelen,<br />
door Johan van <strong>de</strong>n An<strong>de</strong>l. - Het kind, door G. van Nes-Uilkens. - Salon-Bolsjewiki,<br />
door Ralph Springer. - Kroniek.<br />
Verzen. Verzen, door Edward B. Koster. - Treuren, door C.C. <strong>de</strong> Nooij. -<br />
Ontwaken <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>, door Beatrice.<br />
Het Getij.<br />
INHOUD. Gedichten, door Herman van <strong>de</strong>n Bergh. - Uitvaart, door Ernst Groenevelt.<br />
- Dr. Faust, door Balthazar Verhagen. - Deutscher Brief, door F.M. Huebner. -<br />
Fransche brief, door Renée Dunan. - Vlaamsche brief, door Jos. Leonard. -<br />
Pinksteren, door H. van Ockerse. - Beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> Kunst, door Otto van Tusschenbroek.<br />
- Vliegtocht, door Hendrik <strong>de</strong> Vries. - Gedichten, door Jac. Theunisz. - Dramaturgie,<br />
door Balthazar Verhagen. - Tooneel-kroniek, door E. Renso v. Telgen. - De regie<br />
van Dr. Willem Royaards, door G.A. Suermondt. - Inleiding tot <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne muziek,<br />
door Constant van Wessem. - Een avond, door H. Scheffer. - Boekenschouw. -<br />
Bericht.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
INHOUD. Christus en <strong>de</strong> Vrouw, door Dr. J.Th. <strong>de</strong> Visser. - De positie <strong>de</strong>r Vrouw<br />
volgens <strong>de</strong> Heilige Schrift, door Dr. J.C. <strong>de</strong> Moor. - De Vrouw in het huisgezin, door<br />
Anthonia Margaretha. - De Vrouw, door H.S.S. Kuyper. - De Vrouw in <strong>de</strong> literatuur,<br />
door F. van <strong>de</strong>r Borch van Verwol<strong>de</strong>. - Hermance, door L.E. - De taak <strong>de</strong>r Vrouw in<br />
<strong>de</strong> philantropie, door C.F. Dudok v. Heel. - De Vrouw in het beroepsleven, door<br />
H.W. Crommelin. - De Vrouw en het vereenigingsleven, door A.C. Diepenhorst-<strong>de</strong><br />
Gaaij Fortman. - De Vrouw en <strong>de</strong> politiek, door Mr. C. Frida Katz.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />
INHOUD. Bevor<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> vreedzame bijlegging van geschillen over<br />
arbeidsaangelegenhe<strong>de</strong>n en het <strong>voor</strong>komen daarvan, door H.Ch.G.J. van <strong>de</strong>r<br />
Man<strong>de</strong>re. - Atlantismoraal, door Dr. H.J. Lulofs. - De jonge Dante en <strong>de</strong> Dante van<br />
<strong>de</strong> ‘Commedia’, door Bene<strong>de</strong>tto Croce. - Millioenen-erfenissen, door S. Kalff. - Oud<br />
boerenleven in <strong>de</strong>n Achterhoek, door H.W. Heuvel. - William Hazlitt, door Dr. J.<br />
Mul<strong>de</strong>r. - Verborgen Afrika, door Ro van Oven. - Rekenen<strong>de</strong> dieren?, door A. <strong>de</strong><br />
Vries. - De beteekenis <strong>de</strong>r ontwikkel<strong>de</strong>n in onzen tijd.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De Hollandsche Revue.<br />
INHOUD. Ne<strong>de</strong>rlaud in Vogelvlucht; Domburg en Veere; Mooi Breda en Omstreken;<br />
Zuid-Limburg; Van Reizen en Zwerven; Giethoorn; De rijwielpa<strong>de</strong>n in het Gooi;<br />
Westerwol<strong>de</strong>; Urk; Kennemerland; De omstreken van Utrecht; Drente; La Corse;<br />
De Friesche Wou<strong>de</strong>n; Het Mastbosch; Het Strandbloempje; De Graafschap;<br />
Zand<strong>voor</strong>t; Frissche wind; Bergen en Bergen aan Zee; Onze Badplaatsen;<br />
Zomervermaken; Zomersport; Zomerspelen; De lichte Muze. -<br />
Wereldgeschie<strong>de</strong>nis.-Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen:Deconsequenties<br />
van het algemeen stemrecht; Reizen door <strong>de</strong> lucht. - Karakterschets: D.J. v.d. Ven.<br />
- Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst: Literaire verontwaardiging; ‘Frans Netscher en Co.<br />
Lmd’; ‘Beschei<strong>de</strong>nheid ist eine Zier...’ - Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften. - Het<br />
Boek van <strong>de</strong> Maand. - Dames-Kroniek.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De krant en <strong>de</strong> menschen<br />
III<br />
113<br />
TUSSCHEN no. III en no. II liggen twintig maan<strong>de</strong>n. Die lange staking heeft haar<br />
re<strong>de</strong>n. Na <strong>de</strong> verschijning van het eerste artikel werd <strong>de</strong> schrijver zeer aangenaam<br />
verrast door <strong>de</strong> vele teekenen van sympathie in <strong>de</strong> pers en persoonlijk van<br />
verschei<strong>de</strong>ne vakgenooten. Na no. II geen syllabe! Toch raakte dat on<strong>de</strong>rwerpen<br />
aan, die vakbroe<strong>de</strong>rs wel moesten interesseeren. Was <strong>de</strong> belangstelling zóo spoedig<br />
uitgeput - waartoe dan ver<strong>de</strong>r te gaan! Woestijnpredikers zijn er genoeg.<br />
Maar 't bloed kruipt waar het niet gaan kan. Dus nog eens geprobeerd.<br />
Toen <strong>de</strong> heer Gerard van Eckeren vrien<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur van <strong>de</strong>n <strong>Winckel</strong> open<strong>de</strong>,<br />
met noodigend gebaar, maakte hij <strong>de</strong> opmerking, dat het woord ‘krant’ hem niet<br />
aangenaam in <strong>de</strong> ooren klonk, - wat te begrijpen valt bij een man, wien <strong>de</strong> ongerepte<br />
schoonheid van Neerlands taal lief is als een kostbaar bezit. Ik zelf voel ook niet<br />
veel <strong>voor</strong> een klanknabootsen<strong>de</strong> overzetting van vreem<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n, waarbij alle<br />
herinnering aan <strong>de</strong> oorspronkelijke beteekenis in <strong>de</strong>n vorm teloor gaat; en ik zou<br />
gaarne <strong>de</strong> vingerwijzing volgen van een zoo bevoeg<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>elaar. Maar ik heb<br />
het over ‘<strong>de</strong> krant’ èn <strong>de</strong> menschen, en ‘<strong>de</strong> menschen’ spreken nu eenmaal over<br />
‘<strong>de</strong> krant’. De woor<strong>de</strong>nkoppeling veraanschouwelijkt als 't ware <strong>de</strong> verhouding<br />
tusschen het dagblad en zijne lezers en <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong> laatsten op het eerste,<br />
ook wat betreft <strong>de</strong> taalvormen. En daarover wenschte ik in 't bizon<strong>de</strong>r een paar<br />
opmerkingen te maken. De ‘krant’ dan lijdt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> consequentie in minachting<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> taalvormen, getoond door menschen die, ‘meer Kollewijns dan<br />
Kollewijn’, na<strong>de</strong>ren tot een taal-anarchie, door <strong>de</strong> groote <strong>voor</strong>stan<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>r<br />
Vereenvoudig<strong>de</strong> zeker nooit bedoeld.<br />
Vele zich noemen<strong>de</strong> ‘scheppen<strong>de</strong> letterkundigen’ staan hierbij aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> van<br />
Jan Rap, die maling heeft aan al die geleerdheid. Het kost mij bij 't doen van<br />
aanhalingen in boekrecensies dikwijls moeite, letterlijk over te schrijven wat er in<br />
het boek staat, en niet zel<strong>de</strong>n gebeurt het, dat er gecorrigeerd wordt door <strong>de</strong>n zetter,<br />
wiens taalgevoel in opstand komt tegen 't al te vrije omspringen met zijn moe<strong>de</strong>rtaal.<br />
Maar 't meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r typografen is zoo teergevoelig niet. Dus zetten zij zon<strong>de</strong>r<br />
tegenspraak, plichtgetrouw, uitdrukkingen als: ‘verhuring <strong>de</strong>r schouwburg’, ‘<strong>de</strong> reis<br />
<strong>de</strong>r kroonprins’ (ik fantazeer niet!) en zelfs vond ik in hun eigen Grafisch Weekblad<br />
onlangs gewag gemaakt van han<strong>de</strong>lingen ‘<strong>de</strong>r millionnair’.<br />
Dat ‘die’ en ‘wie’ soms ‘dien’ en ‘wien’ wor<strong>de</strong>n, achtten zij, gelijk ‘<strong>de</strong> menschen’,<br />
maar noo<strong>de</strong>looze aanstellerij, waarbij zij vergeten, dat <strong>de</strong> beteekenis van een volzin<br />
geheel veran<strong>de</strong>ren kan door plaatsen of weglaten van die ‘n’. En vele journalisten<br />
ver-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
114<br />
geten dat ook. Zoo krijgen wij in <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n tal van zinstoringen, die met <strong>de</strong><br />
toevallige zetfouten, aan het oog <strong>de</strong>s correctors ontsnapt, het artikel onleesbaar<br />
maken. Het beroep op ‘<strong>de</strong>n scherpzinnigen lezer’, die zelf <strong>de</strong> fout wel ont<strong>de</strong>kt en<br />
verbeterd zal hebben, is niet altijd gerechtvaardigd.<br />
Die scherpzinnige lezer zal overigens allang hebben gemerkt, dat er een factor<br />
mee in 't spel is, waar<strong>voor</strong> <strong>de</strong> meest correcte redacteur, <strong>de</strong> meest nauwgezette<br />
corrector en typograaf moeten zwichten: <strong>de</strong> haast, waarmee het werk aan een<br />
dagblad moet wor<strong>de</strong>n verricht. Daar is geen veran<strong>de</strong>ring in te brengen.<br />
Tijd om tekstveran<strong>de</strong>ringen te maken is er niet. Daarom dient <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> journalist<br />
er <strong>voor</strong> te zorgen, zijn werk zóo te maken, dat het geen groote veran<strong>de</strong>ringen meer<br />
behoeft. En <strong>de</strong> meeste bona fi<strong>de</strong> vaklui hebben 't daarin gebracht tot een werkelijke<br />
virtuositeit, die wel wat meer mocht wor<strong>de</strong>n gewaar<strong>de</strong>erd.<br />
<strong>Den</strong> meesten last op dit stuk on<strong>de</strong>rvindt <strong>de</strong> verzorger van een dag- of weekblad<br />
(want ook vele weekbla<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n in snel tempo bered<strong>de</strong>rd) van <strong>de</strong> me<strong>de</strong>werkers<br />
op verschillend gebied, <strong>voor</strong> wie het schrijven <strong>voor</strong> <strong>de</strong> drukpers geen dagelijksch<br />
werk is, en die daardoor verschrikkelijk kleinzeerig zijn, zich nog gekrenkt achten<br />
als een corrector in hun copy noodzakelijke verbeteringen maakt. En dan <strong>de</strong><br />
‘ingezon<strong>de</strong>n stukken’! Het is een uitzon<strong>de</strong>ring, als een redacteur een ingezon<strong>de</strong>n<br />
stuk ontvangt, dat hij zon<strong>de</strong>r grondige revisie kan doorzen<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong> zetterij. Elke<br />
journalist die eenige redactie-ervaring bezit, heeft menigmaal verbaasd gestaan<br />
over <strong>de</strong> wijze, waarop menschen, zelfs menschen met een maatschappelijke positie,<br />
die ‘voldoend lager on<strong>de</strong>rwijs’ en veel meer dan dat hebben genoten, <strong>de</strong> taal bezigen<br />
als voertuig <strong>de</strong>r gedachten. Ik zwijg nu maar over <strong>de</strong>n stijl; dien kan elke lezer zelf<br />
in het van grove fouten gezuiver<strong>de</strong> stuk controleeren.<br />
Er is zoo van lieverle<strong>de</strong>, terwijl <strong>de</strong> een <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>r navolg<strong>de</strong>, een ‘krantenstijl’<br />
ontstaan, die eigenlijk in het geheel geen stijl is, maar een verzameling clichés, door<br />
beroepsman en ‘occasional’ in <strong>de</strong>n sleur gebruikt. Die ‘stijl’ on<strong>de</strong>rscheidt zich door<br />
een breedsprakigheid, een morsen met nietszeggen<strong>de</strong> en versleten uitdrukkingen,<br />
geheel in strijd met meergemeld gebrek aan tijd, chronisch op elk redactiebureau<br />
en elke zetterij.<br />
Ie<strong>de</strong>r, die een beetje taalgevoel heeft, is in staat, berichten en nieuwtjes van een<br />
half dozijn regels te herlei<strong>de</strong>n tot een dozijn woor<strong>de</strong>n, waarin even dui<strong>de</strong>lijk - of<br />
liever: veel dui<strong>de</strong>lijker - wordt gezegd, wat er feitelijk te zeggen valt.<br />
Er is in <strong>de</strong> latere jaren een kennelijk streven merkbaar in meer dan éen dagblad<br />
om aan dat morsen met woor<strong>de</strong>n een ein<strong>de</strong> te maken. Vooral in <strong>de</strong> korte opsomming<br />
van het belangrijkste nieuws, waarmee vele bla<strong>de</strong>n hunne lezers gerieven, wordt<br />
een prijzenswaardige beknoptheid betracht. Maar 't zal toch nog een heelen tijd<br />
duren, eer een krant 't tegenover zijn lezers durft verantwoor<strong>de</strong>n, eenvoudig me<strong>de</strong><br />
te <strong>de</strong>elen, dat <strong>de</strong> Minister van On<strong>de</strong>rwijs een school bezocht, zon<strong>de</strong>r in uitvoeriger<br />
bericht nog eens te vermel<strong>de</strong>n, welke hoofdambtenaar Z Exc. daarbij vergezel<strong>de</strong>,<br />
door wien Z.Exc. in <strong>de</strong> school werd ontvangen en dat met belangstelling kennis<br />
werd genomen, enz. enz. En zoodra er ‘namen’ genoemd wor<strong>de</strong>n van personen,<br />
die bij <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re plechtigheid ‘wer<strong>de</strong>n opgemerkt’, behoort er in<strong>de</strong>rdaad<br />
moed toe, eenige daarvan te schrappen. Want <strong>de</strong> heiligschennen<strong>de</strong> redacteur<br />
riskeert dan, dat hij <strong>de</strong>n volgen<strong>de</strong>n dag een brief van <strong>de</strong>n niet-vermel<strong>de</strong> en een<br />
standje van zijn chef op <strong>de</strong>n koop toe ontvangt.<br />
Twee groote belemmeringen zijn er <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n redacteur, die door vereenvoudiging<br />
tot verbetering van zijn dagblad wil komen: ten eerste <strong>de</strong> nieuwsagentschappen,<br />
correspon<strong>de</strong>nten en occasionals, die door een omhaal van woor<strong>de</strong>n en niet ter zake<br />
doen<strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n hun berichten interessant en - geldswaardig willen maken;<br />
ten twee<strong>de</strong>: <strong>de</strong> officieele lichamen, die, trots alle mogelijke ministerieele en an<strong>de</strong>re<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
wenken, maar niet kunnen nalaten, hunne me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen te hullen in een wa<strong>de</strong><br />
van onnoozele stadhuiswoor<strong>de</strong>n. Gewoonlijk ontbreekt <strong>de</strong> tijd, daarvan een beknopt<br />
en dui<strong>de</strong>lijk uittreksel te maken. Weglaten kan men ze niet, en dus - zoo maar er<br />
in! En dan hoort <strong>de</strong> redacteur, die al ploeterend weer een nummer van het blad<br />
heeft helpen verschijnen, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> zooveelste maal <strong>de</strong>n vriend-feilentooner opmerken:<br />
dat ‘<strong>de</strong> krant weer zoo suf was’.<br />
H.J. STRATEMEIJER.<br />
Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />
X<br />
Nieuwe uitgaven: De Gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud<br />
Une Relève, door Jérôme en Jean Tharaud. (Uitg. Emile-Paul Frères<br />
Parijs, 1919; fr. 6. -).<br />
DE gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud behooren tot <strong>de</strong> fijngevoeligste en beschaafdste<br />
romanauteurs van het tegenwoordige Frankrijk. Geboren te Saint-Julien<br />
(Haute-Vienne), Jérôme, <strong>de</strong> ‘practische’, <strong>de</strong> actieve van <strong>de</strong> twee, in 1874, Jean, <strong>de</strong><br />
droomer, <strong>de</strong> dichter, in 1877, wor<strong>de</strong>n zij gerekend tot <strong>de</strong> besten on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>genen die<br />
een twintig jaar terug aan <strong>de</strong> Cahiers <strong>de</strong> la Quinzaine me<strong>de</strong>werkten, het<br />
tijdschrift dat<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
115<br />
mannen als Péguy en Rolland aan <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring van het publiek bood. Hun eerste<br />
boek, Dingley, l'illustre Ecrivain, 1) dat <strong>de</strong> ervaringen van een schrijver,<br />
die <strong>de</strong>n Zuid-Afrikaanschen oorlog meemaakt, verhaalt, werd door <strong>de</strong> Académie <strong>de</strong><br />
Goncourt bekroond. Het is een meesterwerk van eenvoud, zielekennis en spannen<strong>de</strong><br />
beschrijvingskunst. Eenvoud (beschei<strong>de</strong>nheid) en gezondheid, ziedaar <strong>de</strong> ware<br />
kenmerken van hun pretentielooze, doch zoo hoogstaan<strong>de</strong> werken. Soberheid is<br />
ook <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>re verdienste van hun Maîtresse Servante, 2) (1911), een<br />
lan<strong>de</strong>lijke, dramatische roman, waarin een meesterlijk geteeken<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rfiguur<br />
<strong>voor</strong>komt. La Fête Arabe 3) opent een jaar later hun serie exotische romans,<br />
waarin zij, na Loti, uitblinken als geen an<strong>de</strong>r. Na La Tragédie <strong>de</strong> Ravaillac,<br />
La Bataille à Scutari d'Albanie<br />
JEAN ET JERÔME THARAUD<br />
en La Vie et la Mort <strong>de</strong> Déroulè<strong>de</strong> komt in 1917 L'Ombre <strong>de</strong> la<br />
Croix, 4) een schitterend werk dat <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> Galicische Jo<strong>de</strong>n beschrijft;<br />
en thans Une Relève, 5) een oorlogsboek van <strong>de</strong> beste soort. Een roman is het<br />
eigenlijk min<strong>de</strong>r dan een verzameling indrukken van het front. Dit boek is een<br />
vera<strong>de</strong>ming <strong>voor</strong> wie in het lezen van oorlogslitteratuur grof effect of langdradigheid<br />
vond waar hij schoonheid en eenvoud, eerlijkheid en waarheid zon<strong>de</strong>r politieke<br />
ten<strong>de</strong>nz zocht. Wij lezen, op <strong>de</strong> gelukkigste wijze tot uiting gebracht, <strong>de</strong> gedachten<br />
en gevoelens van een soldaat - <strong>de</strong>n auteur zelf - die op weg is, met drie kamera<strong>de</strong>n,<br />
om een naburig handjevol in <strong>de</strong> onmetelijke metaalhel verlorenen te gaan aflossen.<br />
Wat valt er nog meer over dit mooie kunstwerk te zeggen, dan dat het <strong>de</strong>n meest<br />
critischen criticus in verrukking moet brengen; dan dat het <strong>de</strong>n leek een zeldzaam<br />
genot moet verschaffen van welks werking hij zich wellicht niet technisch bewust<br />
is, maar die hem vervoert door <strong>de</strong> afwisseling van sid<strong>de</strong>ringen van meegevoeld<br />
levensgevaar en van dichterlijke sereniteit? En voelt <strong>de</strong> lezer, wanneer hij het boek<br />
gesloten heeft niet, wat <strong>de</strong> schrijvers ons wil<strong>de</strong>n me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen: <strong>de</strong>n eindindruk van<br />
een gemoedsrust en een bezonkene gelatenheid, die, sterker, over het luidruchtige<br />
<strong>de</strong>r moordverschrikking zegeviert? Sommige bruisen<strong>de</strong> naturen zullen misschien<br />
een har<strong>de</strong>r, meedoogenloozer realisme verkiezen boven <strong>de</strong> meer subjectieve<br />
beschouwingen <strong>de</strong>r gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud. Men leze echter op pag. 130-131 hun<br />
geloofsbelij<strong>de</strong>nis, die, staan<strong>de</strong> tegenover het would-be realisme <strong>de</strong>r<br />
laat-XIXe-eeuwers, prijken mag naast Renard's uitlatingen, welke, sarcastisch getint,<br />
in zijn Tablettes d'Eloi <strong>voor</strong>komen. En uit <strong>de</strong>ze van waarheid doordrongen<br />
woor<strong>de</strong>n zal men leeren, dat het natuurgetrouwe realisme, als het leven zèlf, het<br />
groote van het kleine, d.i. het <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ziel duurzame van het oppervlakkige en<br />
1) Uitg. Emile-Paul Frères, 1911, fr. 6. - (nieuwe uitgave).<br />
2) Uitg. Emile-Paul Frères, 1911, fr. 6. -<br />
3) Uitg. Emile-Paul Frères, 1912, fr. 6.75. In Dingley speelt het exotisch element geen hoofdrol.<br />
4) Uitg. Plon Nourrit, 1917, fr. 7.50<br />
5) Uitg. Emile-Paul Frères, 1919, fr. 6. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
vergankelijke, moet schei<strong>de</strong>n: Plus la réalité est gran<strong>de</strong>, plus elle<br />
exige, pour être rendue avec force et vérité, ces<br />
modifications profon<strong>de</strong>s que font subir à la vie, d'une façon<br />
différente, mais avec une force égale, Shakespeare, Racine<br />
ou Voltaire. C'est un art bien misérable, celui qui se<br />
complaît à reproduire les choses avec servilité. Tout au<br />
plus peuton s'y distraire, comme on feuillette chez le<br />
<strong>de</strong>ntiste un album <strong>de</strong> photographies. Sous prétexte <strong>de</strong><br />
réalisme c'est presque toujours du mensonge.<br />
Rabat ou les Heures Marocaines, door J. en J. Tharaud. (Uitg. Emile<br />
Paul Frères, Parijs, 1919, fr. 6. -)<br />
Dit prachtige epos bezingt <strong>de</strong> Marrokaansche stad Rabat, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> stad aan <strong>de</strong>n<br />
Oceaan en aan <strong>de</strong> monding van <strong>de</strong> trage Boe-Regreg; Rabat, <strong>de</strong> geheimzinnige<br />
met haar witte huizen, waar <strong>de</strong> Islam zoo lang <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Europeesche invasie behoed<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
116<br />
bleef; Rabat met haar Duizend-en-Een-Nacht-aan-blik, haar muren en haar minarets,<br />
haar poëzie en haar wil<strong>de</strong>n hartstocht, haar blankheid en haar Ghetto, haar lusttuinen<br />
en haar kerkhoven ... Een aangrijpen<strong>de</strong> bekoring gaat uit van dit boek. In een<br />
dichterlijke taal, verheven van woordkeus en golvend van rythme, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />
Oostersche tafereelen <strong>voor</strong> onze oogen geschil<strong>de</strong>rd met een zielekunst en een<br />
visueele levendigheid, die, afwisselend, elkan<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n roem betwisten, aller, àller<br />
diepe en dankbare bewon<strong>de</strong>ring te verwerven. De twee elementen: betooveren<strong>de</strong><br />
evocatie-macht en droomerige mijmering, versmolten, wer<strong>de</strong>n één, en losten <strong>de</strong><br />
scheidingslijn weer op, <strong>de</strong> grens van bei<strong>de</strong>r gebied: <strong>de</strong> zinnelijke kunst van Jérôme,<br />
het melancolische peinzen van Jean. In dit werk leeft al wat <strong>de</strong> Musulmaansche<br />
wereld biedt aan heete kleur en bloedgeweld; het aanschouwen van <strong>de</strong> roodsteenen<br />
vestingwerken laat geen plaats over <strong>voor</strong> verfijn<strong>de</strong> en gracieuze gedachten. On<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong>n door hitte verbleekten hemel liggen <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> sneeuwen ste<strong>de</strong>n, Rabat en Salé,<br />
ie<strong>de</strong>r aan een oever van <strong>de</strong>n stroom, doch meer dan door <strong>de</strong>zen stroom geschei<strong>de</strong>n<br />
door wedijver en ritushaat. Hoe dui<strong>de</strong>lijk leeft die tooveromgeving <strong>voor</strong> onze oogen,<br />
als wij <strong>de</strong> schrijvers volgen door <strong>de</strong> witte doolhofstraten, waar <strong>de</strong> blaken<strong>de</strong> zon op<br />
staat, waar <strong>de</strong> fantastische maan godsdienstige waanzindansen belicht, <strong>de</strong>n nacht<br />
lang dóorgedanst in <strong>de</strong> onvermoeibare overgave van een ontlichaam<strong>de</strong> extase! Wij<br />
zien <strong>de</strong> vrouwen - of wat onze leidsman van haar zien kan; <strong>de</strong> zwermen be<strong>de</strong>laars<br />
en blin<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> bontgeklee<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren die komen zingen op <strong>de</strong> grafsteenen <strong>de</strong>r<br />
kerkhoven; <strong>de</strong> winkels met hun overdaad van druiven en komkommers, oliebollen<br />
en honingkoeken, en <strong>de</strong>n krui<strong>de</strong>nkoopman, even verdord als zijn geneesmid<strong>de</strong>len,<br />
waarmee men een ontrouw minnaar tot teer<strong>de</strong>r gevoelens kan terugbrengen of een<br />
verkoudheid doen verdwijnen. En welk een vreemd gevoel, als te mid<strong>de</strong>n van dit<br />
schier ongerepte Marokko een Europeesch beschavings(?)-<strong>voor</strong>werp - een<br />
automobiel, een kermis met een cinematograaf of een gramofoon - zijn<br />
verbijsteren<strong>de</strong>n dissonant werpt! Een tintje politiek blijft niet achterwege. De<br />
Franschen - aldus <strong>de</strong> geestdriftige bewon<strong>de</strong>raars van <strong>de</strong> Islamcultuur - begrijpen<br />
hun taak van koloniseeren als menschen en als kunstenaars. Generaal Lyautey<br />
(aan wien <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud hun later boek Marrakech opdroegen) is<br />
immers <strong>voor</strong> alles een artiest, die <strong>de</strong> Inlandsche cultuur bewon<strong>de</strong>rt, liefheeft en<br />
eerbiedigt. En <strong>de</strong> bevolking bevindt er zich wel bij. De inwoner is <strong>de</strong>nkelijk min<strong>de</strong>r<br />
dan <strong>de</strong> auteurs en <strong>de</strong> lezer pijnlijk getroffen door het parodische schouwspel van<br />
een Fransche soldatenpara<strong>de</strong> in een Duizend-en-een-Nacht-sprookje, en door te<br />
hooren, hoe in <strong>de</strong> luchten die <strong>de</strong> vijf Gebe<strong>de</strong>n aan Allah en <strong>de</strong> religieuze<br />
tamboerijnenzang weerkaatsen <strong>de</strong> koperen akkoor<strong>de</strong>n schallen van <strong>de</strong>n<br />
Sambre-et-Meuse marsch ...<br />
Marrakech ou les Seigneurs <strong>de</strong> l' Atlas, door J. en J. Tharaud. (Uitg.<br />
Plon-Nourrit, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 7. -)<br />
Bijna driehon<strong>de</strong>rd nieuwe pagina's beschrijvingskunst van <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud,<br />
ditmaal, na ‘Rabat la Blanche’, ‘Marrakech la Rouge’ verheerlijkend in een dichterlijke<br />
taal die, ofschoon<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
JEAN et JERÔME THARAUD in hun werkkamer.<br />
van een hooge, aangehou<strong>de</strong>n poëtische vlucht, niet vrij is van langdradigheid, -<br />
trouw, wellicht, aan <strong>de</strong> langdradige, zongloed-eentonige werkelijkheid zelve. En<br />
toch, met het recht om exotisten met exotisten te vergelijken, - leggen wij Loti's werk<br />
naast het soortgelijke van <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> Tharauds, dan zal <strong>de</strong> eentonigheid van <strong>de</strong>n<br />
grooten mo<strong>de</strong>lmeester altijd als een realiteitsverdienste, en <strong>de</strong> langdradigheid van<br />
zijn tòch zeer oorspronkelijke volgelingen soms als een subjectiviteitszwak aandoen.<br />
Wie Rabat las, vindt in conceptie en uitwerking hier veel herhalingen. Weer toonen<br />
<strong>de</strong> jonge auteurs ons als in een lange, bonte en schittervermoeien<strong>de</strong><br />
‘cinema-color’-film, <strong>de</strong> Marokkaansche landschappen van <strong>de</strong>n starren Atlasbo<strong>de</strong>m,<br />
<strong>de</strong> krioelen<strong>de</strong> markten, <strong>de</strong> onuitputtelijke bronnen van picturaal genot die <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
117<br />
arabeskenpaleizen zijn; het interessant-walgelijke Ghetto en <strong>de</strong> moeilijk te<br />
doordringen gedachten in <strong>de</strong> kleine, vurige sche<strong>de</strong>ls waar traag <strong>de</strong> Islam gist en<br />
broeit... Von<strong>de</strong>n wij Rabat eer<strong>de</strong>r een boek, belangwekkend uit aardrijkskundig<br />
en pittoresk oogpunt in <strong>de</strong> eerste plaats, Marrakech's hoof<strong>de</strong>lement lijkt ons<br />
meer historisch en ethnologisch. De beginhoofdstukken brengen veel<br />
vermel<strong>de</strong>nswaardige, <strong>voor</strong> velen onbeken<strong>de</strong> dingen aan het licht over <strong>de</strong>n toestand<br />
van Marocco in <strong>de</strong> dagen van mobilisatie en oorlog (1914-1917) en over <strong>de</strong><br />
kolonisatiebekwaamhe<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>r schrijvers vriend, generaal Lyautey, in wiens<br />
gevolg zij, per auto, <strong>de</strong>ze streken doorkruisten. Uit <strong>de</strong> sympathiek-onpartijdige<br />
beschrijving van hun Marokkaansche vijan<strong>de</strong>n, Sidi Raho en Moha ou Hammou,<br />
<strong>de</strong>n Zaïani, blijkt, dat <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud <strong>de</strong> eerbiedwekken<strong>de</strong> hoedanighe<strong>de</strong>n<br />
hunner tegenstrevers weten te erkennen en te waar<strong>de</strong>eren. - En wanneer men zich<br />
verbazen zou, dat van zulk een politico-geographisch gegeven iets dichterlijks te<br />
maken viel, dan verlieze men niet uit het oog, dat Jean, <strong>de</strong> droomer van <strong>de</strong><br />
combinatie, zijn invloed merkbaar doet gel<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> uitwerking van het geheel;<br />
bekent hij niet - want dat is zìjn stem ongetwijfeld! - op pag. 9:<br />
‘A moins d'être un vrai poète, rien <strong>de</strong> plus accablant qu'un tel paysage d'autre<br />
mon<strong>de</strong>’.<br />
En <strong>de</strong> ontroering die op zoovele plaatsen uitgaat van het epos van Marrakech,<br />
‘<strong>de</strong> stad met haar hazelnootkleuren, <strong>de</strong> tinten van <strong>de</strong> gazelle, die vlucht on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
stralen <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rgaan<strong>de</strong> zon...’, met haar hei<strong>de</strong>nsche bewoners die <strong>de</strong>n Koran noch<br />
<strong>de</strong> Arabische taal kennen, - die ontroering bewijst ons eens te meer het artistieke,<br />
ja, het paedagogische <strong>voor</strong><strong>de</strong>el van naast een <strong>de</strong>gelijken Jérôme Tharaud, een<br />
soepel en kleurig zich aanpassen<strong>de</strong>n Jean Tharaud te mogen bewon<strong>de</strong>ren.<br />
Un Royaume <strong>de</strong> Dieu, door J. en J. Tharaud. (Uitg. Plon-Nourrit, Parijs,<br />
19<strong>20</strong>, frs. 7.50).<br />
Dit jongste prachtwerk van het nauwgezette en gevoelige broe<strong>de</strong>rpaar leze men na<br />
hun hooger genoemd boek L'Ombre <strong>de</strong> la Croix, dat als het ware <strong>de</strong><br />
levendige documentatie mag heeten ten behoeve van <strong>de</strong> lezers welke belang stellen<br />
in het leven, lieven en lij<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> in Oost-Europa verloren ghetto-Jo<strong>de</strong>n, wier<br />
onaangetaste, antieke theocratie-beschaving <strong>de</strong> sympathieke folklore-bewon<strong>de</strong>ring<br />
<strong>de</strong>r bei<strong>de</strong> Tharauds opwekte. In<strong>de</strong>rdaad wij kennen in <strong>de</strong> Fransche literatuur geen<br />
schrijver, die <strong>de</strong> Joodsche ze<strong>de</strong>n met zooveel waar<strong>de</strong>eren<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>lijkheid<br />
bestu<strong>de</strong>erd en beschreven heeft. Wanneer men dus, in L'Ombre <strong>de</strong> la Croix,<br />
zich van alle eigenaardighe<strong>de</strong>n van van het he<strong>de</strong>ndaagsch Israël uit Galicië (en<br />
Polen, Oekraïene, enz.) op <strong>de</strong> hoogte heeft gesteld, zal men met meer vrucht Un<br />
Royaume <strong>de</strong> Dieu genieten, waar verhaald wordt, meesleepend, schil<strong>de</strong>rachtig<br />
en ontroerend, hoe <strong>de</strong> vrees <strong>voor</strong> een pogrom <strong>de</strong> zoo indrukvatbare gemoe<strong>de</strong>ren<br />
<strong>de</strong>r Gemeente van ‘De Witte Kapel’ (door <strong>de</strong> Joodsche bevolking-zelve, uit ironie<br />
Schwarze Teme = Zwarte Onreinheid genaamd) in Klein-Rusland, in beroering<br />
bracht; hoe alle gebeurlijkhe<strong>de</strong>n, meer nog dan alle gebeurtenissen, onvermoeibaar<br />
aller op discussie verzotte geesten in actie stel<strong>de</strong>n; en welke dankbaarheid jegens<br />
<strong>de</strong>n Almachtige hun God hen beziel<strong>de</strong>, toen, hàlf gerustgesteld door <strong>de</strong> aanwezigheid<br />
van ter bescherming geroepen Kozakken, en gehéél door het bericht dat <strong>de</strong> vrees,<br />
zooal niet ongegrond, althans sterk overdreven was geweest, zij zich van alle gevaar<br />
verlost zagen en hun druk bestaantje weer kon<strong>de</strong>n wij<strong>de</strong>n aan gebed, zaken en<br />
theologische <strong>de</strong>batten-zon<strong>de</strong>r-ein<strong>de</strong>. Een genot <strong>voor</strong> fijnproevers, dit boek, met zijn<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
vermakelijkjuisten kijk op <strong>de</strong> intiemste psyche van het Uitverkoren Volk, met zijn<br />
bewegelijke uiterlijkheid, zijn kijvend saamhoorigheidsgevoel en zijn onuitroeibaar<br />
optimisme.<br />
Goedkoope Herdrukken.<br />
Uit <strong>de</strong>n vervaarlijken stapel herdrukken van alle slag en alle formaat, door <strong>de</strong><br />
Fransche uitgevers <strong>de</strong> wereld ingezon<strong>de</strong>n, kiezen wij ter bespreking <strong>de</strong> meest<br />
vermel<strong>de</strong>nswaardige: in <strong>de</strong> allereerste plaats <strong>de</strong> prachtige, leven<strong>de</strong>, sobere en<br />
dieproeren<strong>de</strong> roman van Paul Margueritte (1860-1918): Nous, les Mères... 1)<br />
(eerste druk 1913), een familieroman met sociologische strekking, sterk en levend<br />
van vorm en raak en schitterend van psychologie, dat spreekt van zelf - waarin<br />
gedramatiseerd wordt: het afstand-doen, door een moe<strong>de</strong>r, van haar geheel stoffelijk<br />
en moreel wezen ten bate van haar kin<strong>de</strong>ren; zóó eenvoudig en waar, zoo normaal<br />
en gezond-realistisch weergegeven, dat dit goedkoope boek een rijk bezit mag<br />
heeten <strong>voor</strong> allen wier hart openstaat <strong>voor</strong> zachtzinnige, <strong>voor</strong> goe<strong>de</strong> emotie.<br />
Vraagstukken als mogelijkheid en wenschelijkheid van <strong>de</strong> bevor<strong>de</strong>ring tot<br />
vergemakkelijking <strong>de</strong>r echtscheiding, raad en <strong>voor</strong>lichting van dochters vóór het<br />
huwelijk, enz. enz., in 's schrijvers Adam, Eve et Brid'oison 2) theoretisch<br />
uiteengezet en ver<strong>de</strong>digd, vin<strong>de</strong>n hier hun litteraire verwezenlijking. Nous, les<br />
Mères ... is een van <strong>de</strong> weinige romans die men met a<strong>de</strong>mlooze sympathie achter<br />
elkaar uitleest.<br />
‘Une Heure d'Oubli...’ No. 55: Binet-Valmer's lief<strong>de</strong>sdialogen Du Printemps<br />
à l'Automne<br />
1) Uitg. Plon-Nourrit, Parijs 19<strong>20</strong>, frs. 3. - (No. 31. v.d. Bibliothèque Plon).<br />
2) Zie D.G.W. 15 Februari 19<strong>20</strong>, p. 25.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
118<br />
zijn knap geschreven, maar vermoeien <strong>de</strong>n lezer al te veel door het drukke gepraat<br />
<strong>de</strong>r minnaren die te luci<strong>de</strong> hun hartstocht bere<strong>de</strong>neeren; No. 56: Bourget's Dualité<br />
geeft op p. 25 <strong>de</strong>ze interessante bekentenis van <strong>de</strong>n auteur over <strong>de</strong> ontoereikendheid<br />
van het realisme 1) : Certaines personnes... ne se doutent pas que<br />
la force d'observation déployée par un auteur dans ses<br />
ouvrages n'est jamais directe. Ce n'est pas même une force<br />
d'observation, c'est une force <strong>de</strong> construction, et qui, au<br />
lieu <strong>de</strong> nous ai<strong>de</strong>r à bien voir, s'interpose le plus souvent<br />
entre nous et les choses, pour nous les déformer. - No. 57, Le<br />
Curé <strong>de</strong> Lanslevillard, van Henri Bor<strong>de</strong>aux bevat een zestal schetsen,<br />
PAUL MARGUERITTE<br />
meest uit het bergland, en waarvan het meeren<strong>de</strong>el eer alpinistische dan literaire<br />
waar<strong>de</strong> heeft. No. 58 legt men na ± 5 pagina's ongeduldig weg: <strong>de</strong>ze Lune <strong>de</strong><br />
Miel van Charles-Henri Hirsch is zouteloos-materialistische oorlogsromantiek. No.<br />
60: Colette (Willy's) Celle qui en revient, bevat, behalve <strong>de</strong> twee eerste<br />
schetsjes, overdrukken van eenige hoofdstukken uit <strong>de</strong> heerlijke Sept dialogues<br />
<strong>de</strong> Bêtes, die juweeltjes van geestige dierenpsychologie; <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> eerste, die<br />
nieuw zijn, maken een veel zwakkeren indruk. No. 61: Norine van Ferdinand<br />
Fabre (1827-1898) is een aardig boekje, dat uit het Provencaalsch lijkt vertaald te<br />
zijn, zoozeer biedt het het genot van saprijke zuidvruchten - Dau<strong>de</strong>t en Mistral - en<br />
zoo bekoort het door levenswarmte en ou<strong>de</strong>rwetsche, glimlachen<strong>de</strong> sentimentaliteit.<br />
- Een nieuwe goedkoope serie, Contemporaine Collection 1) waarvan elk<br />
32 pag. groot <strong>de</strong>eltje fr. 0.35 kost en vermoeiend gedrukt is, brengt o.m. herdrukken<br />
van Courteline, René Maizeroy, Maurice Level, Edmond Haraucourt, André Corthis<br />
en Marcel Boulanger. Van <strong>de</strong>ze lezen men <strong>de</strong> vlotte, on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> schets Amour<br />
Romantique, No. 6. - De Goncourtprijs van 1907, Emile Moselly's Jean <strong>de</strong>s<br />
Brebis ou le Livre <strong>de</strong> la Misère 2) valt, na <strong>de</strong>n vrij pretentieuzen twee<strong>de</strong>n<br />
titel en <strong>voor</strong>al na <strong>de</strong> aureoleeren<strong>de</strong> aankondiging <strong>de</strong>r bekroning, nog al tegen. De<br />
eerste <strong>de</strong>r zes novellen waaruit <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l bestaat, en die <strong>de</strong> auteur <strong>de</strong>nkelijk <strong>de</strong><br />
beste vond, lijkt ons het minst geslaagd. De atmosfeer van <strong>de</strong> Lotharingsche<br />
boerendorpen is niet onverdienstelijk, maar zwak weergegeven; A la belle étoile<br />
is erg banaal en would-be ontroerend; Le revenant is zéér goed en mag, ook<br />
wegens <strong>de</strong>n overeenkomstigen inhoud, naast Maupassants Le Retour genoemd<br />
wor<strong>de</strong>n; La Mort du Bouif, Le Trompion en Cri-Cri zijn militaire<br />
1) Geschreven in 1889.<br />
1) Moet dit Engelsch of Fransch <strong>voor</strong>stellen? zou<strong>de</strong>n wij <strong>de</strong>n uitgever, Albin Michel, willen vragen<br />
...<br />
2) Uitg. Plon-Nourrit, 1921, frs 3. - (No. 32 van reeds genoem<strong>de</strong> serie). ‘Moselly’ is <strong>de</strong> schuilnaam<br />
van <strong>de</strong>n gymnasiaal-leeraar Emile Chénin (1870-1918).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
schetsen, waarvan <strong>de</strong> eerste uitmunt door treffen<strong>de</strong> soberheid. - In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> serie<br />
verscheen (No. 14): Edmond Jaloux, Les Sangsues, luchtig geschreven roman<br />
met doelzeker sarcasme, een boek; dat tot <strong>de</strong> beste <strong>voor</strong>tbrengselen <strong>de</strong>r<br />
he<strong>de</strong>ndaagsche romanliteratuur mag gerekend wor<strong>de</strong>n, en waarvan <strong>de</strong><br />
post-naturalistische geest van generaliseerend pessimisme veraangenaamd wordt<br />
door (zij 't ook zoetzure) humoristische ge<strong>de</strong>elten. De climax van het werk is zeer<br />
te waar<strong>de</strong>eren. - André Corthis' L'Obsédé (Albin Michel, 0.35 frs.) is een spannend<br />
geschreven novelle, die een transpositie lijkt (doch har<strong>de</strong>r, realistischer en warmer)<br />
van Dau<strong>de</strong>t's tooneelstuk L'Obstacle. Na al dat verdienstelijke, doch uiterst<br />
sombere werk is <strong>de</strong>r gebroe<strong>de</strong>rs Fischer dolle schetsenbun<strong>de</strong>l Un Spadassin<br />
(Flammation, 1921, fr. 0.45) een vera<strong>de</strong>ming. -<br />
Een nieuw Tijdschrift.<br />
‘La Renaissance du Livre’ is uitgeefster van een nieuw groot veertiendaagsch litterair<br />
tijdschrift, La Revue <strong>de</strong> France, waarvan <strong>de</strong> eerste nummers een bizon<strong>de</strong>r<br />
goe<strong>de</strong>n indruk maken.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
119<br />
Lei<strong>de</strong>rs: Marcel Prévost en Joseph Bédier. Benoit publiceert er een nieuwen (?)<br />
avontuurroman, Le Lac Salé; Bédier ontleedt <strong>de</strong>n ‘geest <strong>de</strong>r Fransche<br />
Rid<strong>de</strong>rromans’ met een hel<strong>de</strong>rheid van inzicht en een wetenschappelijke<br />
gedocumenteerdheid, <strong>de</strong>n grooten mediaevist waardig; Fernand Vandérem zet er<br />
zijn rubriek Les Lettres et la Vie <strong>voor</strong>t, die hij te voren in <strong>de</strong> ‘Revue <strong>de</strong> Paris’<br />
publiceer<strong>de</strong>; ver<strong>de</strong>r vin<strong>de</strong>n wij onuitgegeven gedichten van Marceline<br />
Desbor<strong>de</strong>s-Valmore, <strong>de</strong> Fransche Hélène Swarth (1786-1859), en een veelzijdige<br />
rubriek ‘Les Commentaires’, waarin vragen van politieken, militairen,<br />
buitenlandsch-litterairen, muzikalen, choregraphischen en industrieelen aard op<br />
on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> wijze behan<strong>de</strong>ld wor<strong>de</strong>n.<br />
‘Les Cahiers Verts’.<br />
On<strong>de</strong>r redactie van Daniël Halévy verschijnt sinds Mei van dit jaar een serie<br />
prozawerken van zeer verschillen<strong>de</strong>n aard, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n gemeenschappelijken titel<br />
van Les Cahiers Verts, bij <strong>de</strong>n ijverigen en zeer ernstigen Parijschen uitgever<br />
Bernard Grasset. De traditie <strong>voor</strong>tzettend die door het verdwijnen van <strong>de</strong> beroem<strong>de</strong><br />
Cahiers <strong>de</strong> la Quinzaine, na <strong>de</strong>n dood van hun oprichter en redacteur<br />
Charles Péguy, on<strong>de</strong>rbroken werd, geven <strong>de</strong> Cahiers Verts van elkan<strong>de</strong>r<br />
onafhankelijke werken door jongeren, die <strong>de</strong> noodzakelijke beknoptheid of <strong>de</strong> aan<br />
sommige eischen on<strong>de</strong>rworpen politieke of literaire onvrijheid <strong>de</strong>r tijdschriften zoowel<br />
als het tè groote los van elkaar staan bij een uitgaaf in boekvorm vermij<strong>de</strong>n willen.<br />
Reeds beloof<strong>de</strong>n een 40-tal auteurs - waaron<strong>de</strong>r vele eersterangs-krachten - hun<br />
me<strong>de</strong>werking: Bergson, Louis Bertrand, Pierre Benoit, Louis Chadourne, Joachim<br />
Gasquet, René Gillouin, Jaloux, Léautaud, Pilon, Marcel Proust, <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs<br />
Tharaud, Valery Larbaud, om <strong>de</strong> meest beken<strong>de</strong> op te sommen... Het eerste in <strong>de</strong>ze<br />
serie verschenen werk is <strong>de</strong> eenige pennevrucht van een jong gestorven auteur,<br />
Louis Hémon, die twee jaren in Fransch Canada doorbracht en er geïnspireerd werd<br />
tot <strong>de</strong>n wel mooien exotischen roman Maria Chap<strong>de</strong>laine 1) , echter niet<br />
volkomen beantwoor<strong>de</strong>nd aan <strong>de</strong> verwachting van hem die op <strong>de</strong> reclame van 't<br />
‘Prière d'insérer’ dat van een ‘openbaring’ gewaagt, zijn illusies zou<strong>de</strong> gebouwd<br />
hebben.<br />
Inmid<strong>de</strong>ls ontvingen wij No. 3 van <strong>de</strong>ze keurserie: Il ya une volupté dans<br />
la douleur 2) van Joachim Gasquet, <strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n, eenige maan<strong>de</strong>n gele<strong>de</strong>n<br />
gestorven dichter. Edmond Jaloux beveelt dit boek, dat gekarakteriseerd wordt door<br />
een pantheïstische wellustigheid en een nu eens treffend-diepe, dan weer<br />
symbolistisch-vage physiopsychologie, aan als een belangrijke prozaschepping<br />
onzer dagen, welke hem, zij 't in een meer <strong>voor</strong>loopigen vorm, twintig jaar terug<br />
door <strong>de</strong>n dichter werd <strong>voor</strong>gelezen en <strong>de</strong>n indruk van een meesterwerk bij hem<br />
naliet. Zijn wij nuchter<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> gevoelige marseillenaar? Wij von<strong>de</strong>n er slechts<br />
<strong>de</strong> zeer verdienstelijke uiteenzetting in van een theorie, volgens <strong>de</strong>welke geen<br />
hoogere verstandsof gevoelslogica op kan, helaas, tegen <strong>de</strong> overmacht <strong>de</strong>r brute,<br />
sexueele instincten.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
1) B. Grasset, Parijs 1921, (frs. 5. -)<br />
2) Uitg. Bernard Grasset. Parijs 1921, (frs. 6.50).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Stijn Streuvels' Genoveva van Brabant.<br />
(2 <strong>de</strong>elen. Uitg. L.J. Veen, Amsterdam).<br />
MEN zou al een aardige <strong>bibliotheek</strong> kunnen samenstellen van <strong>de</strong> nieuwere<br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche literatuur, die zich op <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen inspireert, en <strong>de</strong> prijsvraag<br />
van Nijgh naar een historischen roman zal ongetwijfeld het aantal mid<strong>de</strong>leeuwsche<br />
scheppingen vergrooten. - Men gist nog steeds naar <strong>de</strong> oorzaak van het verschijnsel.<br />
Zijn wij opnieuw romantisch, of heeft een onzer begaaf<strong>de</strong> letterkundigen gelijk, die<br />
mij, in particuliere correspon<strong>de</strong>ntie, een tijd gele<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>spel<strong>de</strong> dat wij een perio<strong>de</strong><br />
tegemoet gaan van ongetem<strong>de</strong> hartstochten, van oorlogen, opstan<strong>de</strong>n en<br />
verschrikkingen, en, aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong>, van ongekend levensgeloof? - Ik wil in<br />
enkele tijdschriftkolommen mij niet vermeten een diagnose te geven van een op<br />
zichzelf merkwaardig verschijnsel, maar wèl kan het misschien eenige verhel<strong>de</strong>ring<br />
geven, wanneer wij ons, naar aanleiding van Streuvels' vertolking <strong>de</strong>r<br />
Genoveva-legen<strong>de</strong>, een oogenblik bezinnen op <strong>de</strong> geestelijke gesteldheid, waarin<br />
<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne schrijver <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen na<strong>de</strong>ren kan. Nu is er reeds aanstonds een<br />
belangrijke on<strong>de</strong>rscheiding te maken. De mid<strong>de</strong>leeuwen kunnen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen<br />
auteur <strong>de</strong> beteekenis hebben van een vage aanvoeling van verre en vreem<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n,<br />
hij kan een subjectief, op weinig concrete kennis berustend begrip hebben omtrent<br />
hetgeen men on<strong>de</strong>r ‘mid<strong>de</strong>leeuwen’ verstaat en dan <strong>de</strong> subjectief-begrepen vormen<br />
dier mid<strong>de</strong>leeuwen aanvatten als instrumenten waarmee zijn phantasie een<br />
verhaals-conceptie vormt met een zeer mo<strong>de</strong>rn innerlijk. Ook kan hij,<br />
gewetensvol-historisch, zich rekenschap geven van het feit, dat het begrip<br />
mid<strong>de</strong>leeuwen een verzamelbegrip vertegenwoordigt, en in een bepaal<strong>de</strong> perio<strong>de</strong><br />
dier mid<strong>de</strong>leeuwen een analogie zoeken met het mo<strong>de</strong>rne<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
1<strong>20</strong><br />
sentiment dat hij wil weergeven. - Ik geloof dat wij als eisch mogen stellen <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>r<br />
historisch verhaal, ook als <strong>de</strong> historie slechts <strong>de</strong> vorm is, waarin het mo<strong>de</strong>rne<br />
drama wordt gehuld, dat <strong>de</strong> schrijver zich <strong>voor</strong>af <strong>de</strong>n plicht oplegt om zooveel<br />
mogelijk <strong>de</strong> objectieve historische gegevens te bestu<strong>de</strong>eren en eerbiedigen. In ie<strong>de</strong>r<br />
geval dient hij nauwkeurig te beseffen in welke perio<strong>de</strong> <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>nveelheid, die wij<br />
mid<strong>de</strong>leeuwen noemen, hij zijn verhaal heeft gedacht.<br />
Maar dan nòg blijft het dilemma bestaan, of <strong>de</strong> schrijver het onevenwichtige, het<br />
dierlijke, phantastische, wankele, verbijster<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n mid<strong>de</strong>leeuwschen individu,<br />
dan wel <strong>de</strong>n vromen zin <strong>de</strong>r mid<strong>de</strong>leeuwen wil bena<strong>de</strong>ren.<br />
Het komt ons <strong>voor</strong> dat Streuvels in zijn legen<strong>de</strong> van Genoveva <strong>de</strong> na<strong>de</strong>ring van<br />
dien vromen zin heeft bedoeld: Genoveva, <strong>de</strong> vrome, kuische vrouw, standvastig<br />
in haar huwlijkstrouw aan <strong>de</strong>n paltsgraaf Siegfried, <strong>de</strong> martelares <strong>de</strong>r eerbaarheid,<br />
waar zij, door <strong>de</strong>n burchtvoogd Golo, tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> afwezigheid van haar echtgenoot,<br />
tegen <strong>de</strong> Scaracenen ten strij<strong>de</strong> getrokken, met oneerbare <strong>voor</strong>stellen bedreigd, in<br />
<strong>de</strong>n kerker geworpen, aan <strong>de</strong>n dood in het woud prijsgegeven wordt, maar<br />
won<strong>de</strong>rbaarlijk gered, jarenlang in <strong>de</strong> eenzaamheid <strong>de</strong>r bosschen leeft, haar kind<br />
opvoedt, totdat Siegfried terugkeert, Golo's bedrog wordt ontmaskerd, en wij aan<br />
het ein<strong>de</strong> van het twee<strong>de</strong>elig boek haar door haar echtgenoot zien weergevon<strong>de</strong>n,<br />
daarna tot groote heiligheid gekomen, haar <strong>de</strong>n vilein, die haar naar eer en leven<br />
stond, gena<strong>de</strong> zien schenken en daardoor zien het breken van diens god<strong>de</strong>loozen<br />
trots.<br />
Streuvels heeft - en wie zijn werken kent begrijpt dit - smaak gevon<strong>de</strong>n in<br />
natuurbeschrijving, en hij heeft, te mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r ongerepte natuur, het argelooze,<br />
door haar eenvoud sterke en reine natuurkind Genoveva geplaatst, natuurkind<br />
ondanks een fijne beschaving, een bizon<strong>de</strong>re door geleer<strong>de</strong>n aangekweekte en<br />
door eigen schran<strong>de</strong>rheid bevor<strong>de</strong>r<strong>de</strong> ontwikkeling. De diepere aard van Streuvels'<br />
natuurlief<strong>de</strong> is vergeestelijkt in <strong>de</strong> psyche van Genoveva.<br />
Met <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rige houding welke <strong>de</strong> schrijver tegenover het Genoveva-motief<br />
inneemt, met zijne bedoeling, <strong>de</strong> 'objectieve schoonheid <strong>de</strong>r Genoveva-figuur te<br />
doen kennen, <strong>de</strong> innerlijke waar<strong>de</strong> te toonen van een boven hem leven<strong>de</strong> gedachte,<br />
hangt zijn streven naar historische nauwkeurigheid samen. Dit Genoveva-verhaal<br />
wekt <strong>de</strong>n indruk dat het op gewetensvolle feiten-studie is gebouwd, dat <strong>de</strong> auteur<br />
eerst vrijen loop liet aan zijne verbeelding nadat hij zorg gedragen had dat die<br />
phantasie niet streed met vastgestel<strong>de</strong> historische waarhe<strong>de</strong>n.<br />
Maar wat daarnaast het karakter van dit boek bepaalt is <strong>de</strong> epische structuur<br />
van Streuvels' geest. Streuvels is <strong>voor</strong> alles verteller. Ras-echt verteller, wien door<br />
<strong>de</strong> ‘epische breedheid’ vaak <strong>de</strong> organisatie, <strong>de</strong> bouw van zijn romans ontgaat. En<br />
wanneer dan <strong>de</strong> kunstenaar lust gaat krijgen aan <strong>de</strong> kleur en sier die hem zijn<br />
historische werkzaamheid in han<strong>de</strong>n gaf, dan kan hij af gaan wijken van <strong>de</strong><br />
simpliciteit, die aan een zoo eenvoudig vertelsel als dat van Genoveva <strong>de</strong> innigste<br />
bekoring geeft. - Er is te weinig eenvoud in dit boek. Het is te samengesteld van<br />
beschrijving. De pracht en praal van <strong>de</strong>n Dingdag waar <strong>de</strong> Merovingsche koning<br />
verschijnt zou<strong>de</strong>n wij, hoezeer <strong>de</strong> schrijver zich door schoonheid van proza<br />
on<strong>de</strong>rscheidt, kunnen missen. Verschillen<strong>de</strong> motieven, <strong>de</strong> strijd van <strong>de</strong><br />
kloostergeleer<strong>de</strong>n, in Benignus Genoveva's opvoe<strong>de</strong>r verzinnebeeld, en <strong>de</strong> ruwe<br />
landsgeestelijkheid, het drama van het Brabantsche hertogspaar, <strong>de</strong> vele<br />
beschrijvingen van kloosters en krijgsmachten, het wemelt alles dooreen. De<br />
historische spheer! zal Streuvels uitroepen.<br />
Maar is <strong>de</strong> Genoveva-legen<strong>de</strong> in harmonie met zulk een bree<strong>de</strong>n opzet? Het<br />
eerste <strong>de</strong>el, waar Genoveva's leven in het Brabantsch tehuis bij hare ou<strong>de</strong>rs wordt<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
eschreven, verschijnt te zel<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n horizont van het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, waarin ge<br />
<strong>de</strong> kern <strong>de</strong>r Genoveva-legen<strong>de</strong> weergegeven vindt. - Wie er zich rekenschap van<br />
geeft hoe het Mid<strong>de</strong>leeuwsch-lied in enkele strophen met hoogst simpele woor<strong>de</strong>n<br />
ontroerend <strong>de</strong> hevigste drama's vertolkt, begrijpt <strong>de</strong> bedoeling <strong>de</strong>r hier aangestipte<br />
bezwaren.<br />
Er kan tegen Streuvels - en misschien wel tegen meer<strong>de</strong>re ‘sappige’ Vlamingen<br />
- een grief gel<strong>de</strong>n, die verwant is aan <strong>de</strong> grief door <strong>de</strong>n heer Hopman aangevoerd<br />
tegen Quérido. Te zeer verdrinken zij in het woord, dat soms <strong>de</strong> psyche van het<br />
beschrevene in gevaar brengt. En wanneer <strong>de</strong> Vlamingen hun streven naar<br />
archaïstisch proza, naar proza dat zijn kracht vindt in <strong>voor</strong>keur tot het dialect, gaan<br />
versterken door historische ten<strong>de</strong>nzen in hun verhaal-motief, dan is het gevaar <strong>de</strong>r<br />
‘manier’ nabij, ook al kunnen wij <strong>de</strong> Vlaamsche literatuur van Streuvels-Timmermans<br />
c.s. tot op he<strong>de</strong>n genietend bewon<strong>de</strong>ren.<br />
Het gevaar is hier grooter dan bij Quérido, <strong>voor</strong> wien wij het opnamen tegen<br />
Hopman, omdat hier, an<strong>de</strong>rs dan bij Quérido, <strong>de</strong>n intellectualistischen,<br />
cultuur-doordrenkten kunstenaar, een gepraeten<strong>de</strong>er<strong>de</strong> natuurlijkheid ‘stijl’<br />
kan wor<strong>de</strong>n. En men kan eer<strong>de</strong>r breedheid van woord gedoogen, wanneer die<br />
breedheid zich als zoodanig bewust is, dan wanneer het naieve en kernachtige er<br />
in ontaardt.<br />
P.H. RITTER JR.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Van eene inleiding *)<br />
121<br />
DE pedante, hooghartige, van geestelijken hoogmoed doortrokken toon van dit<br />
veelbesproken boek, maakt <strong>de</strong> lezing van <strong>de</strong> inleiding, 72 pagina's groot, tot een<br />
kwelling <strong>de</strong>s geestes. Op bladz. 60 heet het van alle vroegere coryphaeën op het<br />
gebied van historische wetenschap en kunst: ‘Ich fin<strong>de</strong> nichts als Provinzmeinungen,<br />
wie sie je<strong>de</strong>r hat’. Het is alsof men het manifest <strong>de</strong>r 93 Duitsche hoogleeraren, medio<br />
1914, zit te lezen en ons opnieuw ‘Deutsche Kultur’ letterlijk wordt opgedrongen.<br />
Telkens meent men <strong>de</strong>n hartstochtelijken Ferdinand Lassalle te hooren met zijn<br />
gescherm over <strong>de</strong> ‘ijzeren loonwet’ als men o.a. op pagina 62 <strong>de</strong>zen volzin te<br />
genieten krijgt: ‘Es hängt alles davon ab, dasz man sich diese Lage, dies Schicksal,<br />
(d.w.z. het <strong>de</strong>nkbeeldige noodlot van <strong>de</strong>n auteur) klar macht und begreift, dasz man<br />
sich darüber belügen, aber nicht hinwegsetzen kann.<br />
Wer sich dies nicht eingesteht, zählt unter <strong>de</strong>n Menschen seiner Generation nicht<br />
mit. Er bleibt ein Charlatan, o<strong>de</strong>r ein Pedant’.<br />
Begrijp ik <strong>de</strong>n schrijver goed, dan is zijne historiebeschouwing zuiver Spinozistisch:<br />
‘Wat is, moet zijn’. Origineel is die opvatting zeker niet. Reeds 60 jaar gele<strong>de</strong>n nam<br />
onze Robert Fruin uit Lei<strong>de</strong>n haar tot maatstaf en metho<strong>de</strong> als hij zegt: ‘Niets te<br />
bewon<strong>de</strong>ren, niets te willen verachten, alleen te willen begrijpen’.<br />
Spengler beweert Goethe tot zijn geestelijken leidsman te hebben gekozen, maar<br />
dan is Goethe's raad: ‘Bil<strong>de</strong> Künstler, re<strong>de</strong> nicht’, al zeer slecht ter harte genomen,<br />
want op pag. 47 en 54 grenst <strong>de</strong> phrazenmakerij nu toch werkelijk aan een<br />
historischen toast. Ten tij<strong>de</strong> van Dr. Schaepman, of wil men van Tollens en <strong>de</strong><br />
Camera, was men nog gevoelig <strong>voor</strong> rhetoriek, maar die geest is nu toch beslist<br />
afgestorven. Alleen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> tribune eener volksvertegenwoordiging of van een<br />
dorpschen gemeenteraad kan zij nog opgeld doen.<br />
Wie aan <strong>de</strong> beschei<strong>de</strong>nheid van <strong>de</strong>n echten man <strong>de</strong>r wetenschap als b.v. Ranke<br />
of Carlyle gewoon is, stoot zich telkens aan <strong>de</strong>n verwaan<strong>de</strong>n stijl <strong>de</strong>zer inleiding<br />
‘Wenn unter <strong>de</strong>m Eindruck dieses Buches sich Menschen <strong>de</strong>r neuen Generation<br />
<strong>de</strong>r Technik statt <strong>de</strong>r Lyrik, <strong>de</strong>r Marine statt <strong>de</strong>r Malerei, <strong>de</strong>r Politik statt <strong>de</strong>r<br />
Erkenntniskritik zuwen<strong>de</strong>n, so tun sie, was ich wünsche und man kann ihnen nichts<br />
Besseres wünschen’.<br />
Heeft <strong>de</strong>ze krachtpatsers-philosofie van Herrn Lu<strong>de</strong>ndorf, Tirpitz, t.q. na 1918<br />
nog niet afgedaan? Het schijnt van niet, want ook op pag. 61 heet het: ‘Ich ziehe<br />
einen Römischen Aquadukt allen Römischen Tempeln und Statuen vor’.<br />
De doorsnee-mensch heeft uit <strong>de</strong>n vierjarigen wereldbrand althans dit geleerd:<br />
om in <strong>de</strong> historie van he<strong>de</strong>n en toekomst niets meer onmogelijk te achten; maar<br />
Spengler acht nog steeds ‘eine ganze Reihe von Lebensinhalten unmöglich’. Alles<br />
moet nog evenals vóór 1914 gezien wor<strong>de</strong>n ‘mit <strong>de</strong>r unabän<strong>de</strong>rlichen Notwendigkeit<br />
eines Schicksals, was von unseren persönlichen o<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n Zeiti<strong>de</strong>alen ganz<br />
unabhängich ist. Es steht uns allein frei das Notwendige zu verwirklichen o<strong>de</strong>r<br />
Nichts’. Deze opvatting van historie, die <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong> geniale persoonlijkheid<br />
uitschakelt, heeft ook Bethmann Hollweg gehad, toen hij meen<strong>de</strong> dat het ‘Notwendige<br />
Schicksal’ eischte om <strong>de</strong> Belgen te gaan vermoor<strong>de</strong>n. Bijna komisch is <strong>de</strong><br />
verzekering op pag. 50: ‘Bei Charoenea und bei Leipzig wur<strong>de</strong> zum letzten male<br />
um eine I<strong>de</strong>e gek mpft’.<br />
Zou er in 1632 bij Lützen, 1588 en 1688 in Engeland, aan <strong>de</strong> Marne in 451 en<br />
1914 ook niet om eene i<strong>de</strong>e zijn gevochten? Bij mud<strong>de</strong>n vol zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />
i<strong>de</strong>eën-slagvel<strong>de</strong>n te vermeer<strong>de</strong>ren zijn. De slag bij Valmy in 1792 alleen geldt wel<br />
*) ‘Der Untergang <strong>de</strong>s Abendlan<strong>de</strong>s’ von Oswald Spengler, ier Band, ‘Einleitung’. München,<br />
19<strong>20</strong>.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>voor</strong> een dubbel i<strong>de</strong>e. Althans zoo oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> Goethe. En die kon het weten, want<br />
hij was er zelf bij. Eerst op pag. 52 ontmoet ik een goed geor<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n gedachtengang<br />
met glashel<strong>de</strong>ren betoogtrant als van ‘<strong>de</strong>r kultivierte Mensch’ gezegd wordt dat hij<br />
‘seine Energie nach innen’ heeft, in tegenstelling met ‘<strong>de</strong>r zivilisierte nach auszen’.<br />
In Cecil Rho<strong>de</strong>s ziet <strong>de</strong> auteur <strong>de</strong>n eersten man van <strong>de</strong>n allernieuwsten tijd: <strong>de</strong>n<br />
geïncarneer<strong>de</strong>n imperialist. Hij ziet in hem het type van <strong>de</strong>n toekomstigen Duitscher<br />
als een historische noodzakelijkheid.<br />
Zou dan geen inkeer van <strong>de</strong> dwaling zijns wegs <strong>de</strong>n Germaan meer mogelijk zijn?<br />
roept men onwillekeurig uit. Er zijn gelukkig nog van die door Spengler als ‘naarren’<br />
veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> menschen die dit mogelijk, althans wenschelijk blijven achten. Op<br />
pag. 45 wordt <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>re historiestijl we<strong>de</strong>r verlaten en zijn wij we<strong>de</strong>r in <strong>de</strong>n vollen<br />
stroom van woordgerammel en herinnert veel aan <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>diging van een Duitsch<br />
professor die van gemis aan dui<strong>de</strong>lijkheid in doceertrant was beschuldigd: ‘De<br />
wijsbegeerte is een duister vak, dat mitsdien duister moet on<strong>de</strong>rwezen wor<strong>de</strong>n’.<br />
De kennismaking met <strong>de</strong>ze geleer<strong>de</strong> inleiding van Spengler wordt hierme<strong>de</strong> naar<br />
<strong>de</strong> rubriek <strong>de</strong>r ‘plichten’ verwezen. Genoegens zijn an<strong>de</strong>rs.<br />
Maastricht.<br />
F.V.D.T.<br />
Snipper<br />
Vergeet uw schijnbare afgeschei<strong>de</strong>nheid door vast te hou<strong>de</strong>n aan Uwe eeuwige<br />
eenheid.<br />
KATHERINE TINGLEY.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
[Boekenschouw]<br />
Letteren, wijsbegeerte, opvoeding<br />
122<br />
Rabindranath Tagore's opvoedingsi<strong>de</strong>alen, naverteld door Noto Soeroto.<br />
- (Uitgave van Hadi Poestaka. Amsterdam 1921).<br />
Het zijn niet alleen bekwame politici, doch ook wijsgeeren, die <strong>voor</strong>speld hebben,<br />
dat het Oosten het Westen zal overwinnen.<br />
Ik veron<strong>de</strong>rstel dat <strong>de</strong> politici bedoelen in materieelen, en <strong>de</strong> wijsgeeren in i<strong>de</strong>ëelen<br />
zin.<br />
Alle teekenen wijzen er op dat wij staan aan het begin van <strong>de</strong> uitkomst dier<br />
<strong>voor</strong>spelling.<br />
Cultureel is Europa in stervensnood. Met <strong>de</strong> ontketening van <strong>de</strong>n oorlog bleek<br />
maar al te wel hoè dun het vernisje beschaving eigenlijk was. Nu - na <strong>de</strong>n oorlog -<br />
leven we in een sfeer van algemeene verwording. Voor eenige jaren terug sprak<br />
men met zekeren angst over: ‘het gele gevaar’, wel een bewijs, hoezeer men er<br />
zich van bewust was, dat er krachten leef<strong>de</strong>n in het Oosten, welke niet te<br />
on<strong>de</strong>rschatten waren.<br />
Tagore, <strong>de</strong> groote Hindoe-wijze, is in ons land geweest; hij heeft gesproken <strong>voor</strong><br />
verbroe<strong>de</strong>ring tusschen Oost en West, over samensmelting van bei<strong>de</strong>r beschaving<br />
tot opbouw van <strong>de</strong>n nieuwen mensch. Dat <strong>de</strong>ze nieuwe mensch nimmer zal kunnen<br />
geboren wor<strong>de</strong>n in een milieu, waar alleen intellect en materialisme hoogtij vieren,<br />
is dui<strong>de</strong>lijk. Dit boekje komt met het verlossen<strong>de</strong> woord; als een an<strong>de</strong>r evangelie<br />
toont het zoo eenvoudig en dui<strong>de</strong>lijk aan, dat we niet <strong>de</strong>n knappen mensch boven<br />
<strong>de</strong>n goe<strong>de</strong>n moeten achten; zoolang we dàt doen, blijft het verkeerd gaan, zal nooit<br />
<strong>de</strong> mensch zichzelf kunnen zijn, zal hij nooit open oog krijgen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> eeuwige<br />
dingen, waarmee hij in harmonie moet leven. Dit is nu wel een oer-ou<strong>de</strong> waarheid,<br />
maar Tagore wil, wat ie<strong>de</strong>r als een axioma erkent, in 't practische leven daadwerkelijk<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
doorvoeren. Noto Soeroto heeft wèl gedaan dit boekje te doen uitgeven. Alleen<br />
begrijp ik me maar niet, dat het niet meer is ingeslagen, dat het niet als een<br />
sneeuwval is neergedaald over alle scholen, bij alle on<strong>de</strong>rwijzers, ja, dat het niet<br />
reeds bij alle gezinnen in <strong>de</strong> huiskamer ligt.<br />
De waarhe<strong>de</strong>n er in zijn zoo klaar, <strong>de</strong> gevolgtrekkingen zoo logisch.<br />
Maar... het druischt in tegen geheel het mo<strong>de</strong>rne on<strong>de</strong>rwijssysteem, en dit systeem<br />
is niets an<strong>de</strong>rs dan een perspomp om in minimum tijd maximum kennis, of beter<br />
pseudokennis, in het hoofd van <strong>de</strong> jonge menschen te stampen en ze klaar te maken<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> jacht naar het succes.<br />
Tagore heeft gevoeld welk een <strong>de</strong>moraliseeren<strong>de</strong>n invloed <strong>de</strong> z.g. Westersche<br />
beschaving ook had op <strong>de</strong> Indiërs, wier eigenlijke inborst vervalscht werd, en wier<br />
karakter ònwaar. Als een diep-in-vreten<strong>de</strong> infectie zoog <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne<br />
wetenschappelijke West-Europeesche beschaving zich in het ou<strong>de</strong> klassieke bloed<br />
<strong>de</strong>r Indiërs, van <strong>de</strong> mannen van <strong>de</strong> waarheid en <strong>de</strong> natuur, <strong>de</strong> mannen wier bestaan<br />
geheel gericht was op <strong>de</strong> Eeuwigheid en op <strong>de</strong> Groote Lief<strong>de</strong>, die God is. Hij bleef<br />
niet meer zich zelf, hij verloor zich in 't z.g. schablone mo<strong>de</strong>l van <strong>de</strong>n Westerling en<br />
van <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen Indiër is door een professor aan het Maharajah's College te<br />
Mysore <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> typeering gegeven: ‘De mo<strong>de</strong>rn ontwikkel<strong>de</strong> Indiër is een<br />
valsche<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
123<br />
copie van zijn Westerschen tijdgenoot. Zijn stem is een echo, zijn leven een citaat,<br />
zijn ziel zuiver intellect en zijn vrije geest een slaaf van zakelijkhe<strong>de</strong>n. De mo<strong>de</strong>rne<br />
Indiër maakt er zich geen zorg meer over, om te weten wat waar is, maar wat hem<br />
aanzienlijk en on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n kan maken. Niet wetenschap ter wille van <strong>de</strong><br />
wetenschap, maar wetenschap terwille van succes op examens is het<br />
richting gevend beginsel van zijn studie’.<br />
DWIJENDRANATH TAGORE<br />
Broe<strong>de</strong>r van Rabindranath, die in Shanti Niketan <strong>de</strong> slotjaren zijns levens bespiegelend<br />
doorbrengt.<br />
Is het niet beschamend <strong>voor</strong> ons Europeanen en is 't niet <strong>de</strong> ellendige waarheid?<br />
Is niet gansch ons on<strong>de</strong>rwijssysteem en alle universitaire studie met zijn<br />
repetitor-stelsels alleen gebaseerd op examen-succes? Want niet <strong>de</strong> mensch, die<br />
goed is, slaagt in het leven, doch hij die knap is en handig, ook al staat hij ethisch<br />
laag.<br />
En daar komt nu Tagore, <strong>de</strong> man die <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne maatschappij kent, ondanks<br />
zijne tij<strong>de</strong>n van ‘leven in <strong>de</strong> natuur, van één zijn met <strong>de</strong> natuur’.<br />
Hij voelt, dat het an<strong>de</strong>rs wor<strong>de</strong>n moet, dat <strong>de</strong> Oostersche Ziel niet langer het<br />
Westersche gif mag inzuigen, maar dat zij in haar contemplatieven en meditatieven<br />
aard moet behou<strong>de</strong>n blijven. Hij voelt, dat niet <strong>de</strong> jacht naar succes, of <strong>de</strong><br />
egoïstische strijd om 't bestaan <strong>de</strong>n mensch dichter brengt tot het ‘Hoogste Goed’.<br />
Maar hij heeft tevens gevoeld dat 't alleen mogelijk was <strong>de</strong>ze ommekeer, <strong>de</strong>ze<br />
herziening te bewerken, als hij begon bij het begin, bij 't jonge kind.<br />
Zoo heeft hij peinzen<strong>de</strong>, arbei<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, strij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> een opvoedingssysteem<br />
opgebouwd, dat eigenlijk geen systeem is, en dat zich staan<strong>de</strong> houdt op vier pijlers:<br />
lief<strong>de</strong>, vrijheid, eenvoud en tucht.<br />
Voor <strong>de</strong>n oppervlakkigen beschouwer wil het schijnen, dat vrijheid en tucht nièt<br />
samen kunnen gaan. Men vergete niet, dat zij stammen uit één Gezin. Vrijheid<br />
zon<strong>de</strong>r tucht is anarchie (zie Rusland) en alleen wie tucht en <strong>voor</strong>al zelftucht kent,<br />
heeft <strong>de</strong> ware vrijheid.<br />
Tagore's school is Shanti Niketan (huis <strong>de</strong>s vre<strong>de</strong>s), gelegen op een heuvel<br />
mid<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> natuur. De kin<strong>de</strong>ren wor<strong>de</strong>n er <strong>voor</strong>al ‘geestelijk’ opgevoed, dat wil<br />
zeggen: <strong>de</strong> ontwikkeling van <strong>de</strong>n geest en van het zieleleven, hun bewustwording<br />
is no. 1, het intellect komt pas in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats, al wordt het verre van<br />
verwaarloosd, want <strong>de</strong> school maakt <strong>de</strong> leerlingen evenzoo goed bekwaam <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong> universiteiten. Alleen - men volgt een an<strong>de</strong>ren weg, die van het mensch-zijn in<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>de</strong> eerste plaats. Het: ‘dient uwen God in geest en in waarheid’ zou Tagore met<br />
volle recht als spreuk kunnen schrijven boven <strong>de</strong>n ingang zijner school <strong>de</strong>s vre<strong>de</strong>s.<br />
Typisch is het verplichte kwartier van meditatie elken morgen en elken avond. Er<br />
wordt <strong>de</strong>n leerlingen niet gezegd, waarover zij mediteeren moeten. Tagore noemt<br />
dit: <strong>de</strong> zwijgen<strong>de</strong> eeredienst. Ze moeten alleen stil zijn, rustig en tot zich zelf inkeeren.<br />
Zich onttrekken als 't ware aan alle actieve leven. Alleen <strong>de</strong> ziel laten spreken.<br />
Zou 't niet goed zijn als onze nerveuze, haastige, oppervlakkige, mo<strong>de</strong>rne,<br />
Europeesche kin<strong>de</strong>ren ook eens tweemaal per dag op school moesten ‘mediteeren’,<br />
inplaats van zich als losgelaten wil<strong>de</strong>n te gedragen tusschen <strong>de</strong> schoollesuren?<br />
De dag wordt geopend met gezang van een geestelijk lied en ook daarmee<br />
gesloten. De jongens helpen zooveel mogelijk zich zelf en elkaar. Waar er nu 150<br />
zijn moet <strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>lijke dienst door ver<strong>de</strong>eling van arbeid zooveel mogelijk<br />
verlicht wor<strong>de</strong>n. Bad klaar maken, water dragen, bed<strong>de</strong>n in or<strong>de</strong> maken, bedienen<br />
aan tafel, verpleging van zieken, het is alles het werk van <strong>de</strong> jongens on<strong>de</strong>r elkaar.<br />
Er bestaat een volmaakt systeem van ‘self-government’ (zooals ook op vele<br />
Amerikaansche scholen is ingevoerd), met captains en un<strong>de</strong>rcaptains, door <strong>de</strong><br />
jongens zelf<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
124<br />
gekozen, maar aan wie dan ook door <strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren onbeperkte gehoorzaamheid<br />
verschuldigd is. Hier komt <strong>de</strong> tucht dus tot zijn recht.<br />
Naast geestelijke oefeningen wordt lichamelijke ontwikkeling niet vergeten. De<br />
voetballers en cricketters van <strong>de</strong> Shanti Niketan slaan in matches menigmaal het<br />
record.<br />
Een bepaal<strong>de</strong> godsdienst wordt er niet bele<strong>de</strong>n. Er geven leeraren les van allerlei<br />
secten en godsdiensten. Er zijn er die behooren tot een Brahmasecte, tot het<br />
Hindoeïsme, er zijn ook Christenen. In <strong>de</strong>n tempel zijn geen beel<strong>de</strong>n en er is geen<br />
altaar. Er is eerst gezang en daarna algemeene aanbidding tot God, tot <strong>de</strong>n<br />
Alweten<strong>de</strong>, <strong>de</strong> Allief<strong>de</strong>, <strong>de</strong>n Schepper en Handhaver. Een <strong>de</strong>r leeraren houdt na <strong>de</strong><br />
gebe<strong>de</strong>n (elk mag bid<strong>de</strong>n wat hij wil) een toespraak, die kort is en stichte<strong>voor</strong><br />
ie<strong>de</strong>reen, welke godsdienst hij belijdt. Dan wordt weer met gezang geeindigd.<br />
Door practische nuchterlingen wordt allicht <strong>de</strong> vraag gedaan: Is <strong>de</strong>ze opvoeding<br />
niet te eenzijdig, niet onpractisch <strong>voor</strong> <strong>de</strong> opleiding <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren die later toch in<br />
<strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>rne wereld hun strijd in het leven zullen hebben te strij<strong>de</strong>n?<br />
Als antwoord volge slechts een kort citaat:<br />
‘We zeidén reeds dat leerlingen ook <strong>voor</strong>bereid kunnen wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> hoogere<br />
vakstudie, doch geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> tee<strong>de</strong>re jeugd wordt <strong>de</strong> meeste aandacht gewijd aan<br />
<strong>de</strong> opvoeding <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren tot waarachtige menschen. En kunnen waarachtige<br />
menschen niet even goed ingenieurs, doktoren, kooplie<strong>de</strong>n enz. wor<strong>de</strong>n? En wat<br />
die eenzijdigheid betreft, is het niet juist in zoo'n acrama (d.i. school in <strong>de</strong> natuur,<br />
woud en tempel tegelijk) dat jonge menschen kunnen verwerven, wat <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne<br />
wereld zoozeer van noo<strong>de</strong> heeft: n.l. <strong>de</strong>n rijkdom van geestesrust, welke het leven<br />
zijn evenwichtigheid geeft bij het streven naar zijn doel, te mid<strong>de</strong>n van een menigte<br />
afleidingen en verlokkingen?’<br />
Van <strong>de</strong>zen geest is het boekje doortrokken en zeker niemand beter dan een<br />
Oostersche ziel kan <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n van Tagore volkomen navoelen en begrijpen.<br />
Als inleiding tot <strong>de</strong> Tagore-studie geeft Noto Soeroto eenige eigen<br />
jeugdherinneringen, die hem bizon<strong>de</strong>r dierbaar zijn, en waaruit blijkt dat zijn va<strong>de</strong>r<br />
ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>de</strong>nkeel<strong>de</strong>n huldig<strong>de</strong> als Tagore. De schrijver heeft hierme<strong>de</strong><br />
waarschijnlijk een <strong>voor</strong>beeld willen aanhalen hoezeer in zijn bewustwording <strong>de</strong><br />
Oostersche zielen aan elkaar gelijk zijn en verschillen van <strong>de</strong> Westersche. Uit <strong>de</strong>ze<br />
weinige bladzij<strong>de</strong>n spreekt een groote vereering <strong>voor</strong> zijn va<strong>de</strong>r.<br />
Maar won<strong>de</strong>rlijk genoeg zwijgt hij gansch over zijn moe<strong>de</strong>r. Had zij aan <strong>de</strong><br />
opvoeding van haar zoon geen <strong>de</strong>el?<br />
Het boekje wordt verlucht door een vijftal illustraties. Ik zou van Tagore zoo gaarne<br />
eens een eenvoudig portret zien zon<strong>de</strong>r die sterke geretoucheer<strong>de</strong> staren<strong>de</strong><br />
oogen, en waarbij <strong>de</strong> hoofdhouding me niet zoo sterk doet <strong>de</strong>nken aan een gewil<strong>de</strong><br />
pose. Veel mooier vind ik <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re portretten: van Tagore's va<strong>de</strong>r en van zijn broer.<br />
Ze zijn min<strong>de</strong>r pretentieus en juist daarom alleen reeds fascineeren<strong>de</strong>r. Ou<strong>de</strong>rs<br />
koopt dit boekje en leest het! Zoo hier al geen Tagore-scholen zijn, ge kunt in elk<br />
geval van hem leeren hoe het kostbaarste in uw kind is zijn zieltje en niet zijn<br />
hersengestel; ge zult er u door bewust wor<strong>de</strong>n dat een kind opvoe<strong>de</strong>n nog iets<br />
an<strong>de</strong>rs is dan het groot brengen, nog iets an<strong>de</strong>rs dan schoolgeld betalen en toezicht<br />
hou<strong>de</strong>n op zijn studie.<br />
EGB. C. V.D. MANDELE.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De mo<strong>de</strong>rne vrouw en haar tekort. - (Uitgave van P.N. van Kampen en<br />
Zoon Amsterdam z.j. [1921]).<br />
Welk een <strong>voor</strong>treffelijke moe<strong>de</strong>r is er in Ina Boudier-Bakker verloren gegaan!<br />
Voortreffelijk in <strong>de</strong>n zin van begrijpend, want menige moe<strong>de</strong>r staat vreem<strong>de</strong>r<br />
tegenover haar eigen kind, dan Ina Boudier tegenover het kind in het algemeen.<br />
Waar zij ons <strong>de</strong> psychologie van 't kin<strong>de</strong>rzieltje geeft is <strong>de</strong> brochure, die zoo fel heeft<br />
ingeslagen, dan ook op haar best.<br />
Niemand meer dan zij had het recht <strong>de</strong>n vinger te leggen op <strong>de</strong> won<strong>de</strong> plek, die<br />
vreet aan het mo<strong>de</strong>rne vrouwenleven. Zij is eene die bezit èn niet bezit, eene wie<br />
het huwelijk <strong>de</strong> vervulling bracht van haar vrouwbestaan, maar die verstoken bleef<br />
van wat ie<strong>de</strong>re echte vrouw nu eenmaal als het hoogste geluk op aar<strong>de</strong> beschouwt:<br />
het kind.<br />
Omdat Ina Boudier dus kan meevoelen met <strong>de</strong> bezitster èn met <strong>de</strong> niet-bezitster,<br />
heeft zij onwe<strong>de</strong>rlegbaar het recht te wijzen op - en te waarschuwen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> fout<br />
van onzen tijd; zeker zij, die een groote gave bezit, welke haar een vervulling en<br />
een lief<strong>de</strong> is gewor<strong>de</strong>n, maar die zij da<strong>de</strong>lijk - o, ik ben er zeker van - met twee<br />
han<strong>de</strong>n van zich zou werpen, indien zij die kon inruilen <strong>voor</strong> een kringetje lachen<strong>de</strong><br />
kin<strong>de</strong>ren om haar tafel.<br />
Door velen is <strong>de</strong>ze brochure met geestdrift begroet, door even zoovelen met een<br />
afkeurend gebaar ter zij<strong>de</strong> geschoven.<br />
De won<strong>de</strong> plek, waarin meedoogenloos gewroet wordt, is het teveel exploiteeren<br />
van het intellect <strong>de</strong>r vrouw ten koste van haar vrouw- en moe<strong>de</strong>rgevoel.<br />
De mid<strong>de</strong>lmatig begaaf<strong>de</strong>n, die allemaal stu<strong>de</strong>eren willen of stu<strong>de</strong>eren moeten,<br />
op jacht naar een carrière, evenals <strong>de</strong> jongens, <strong>de</strong> meisjes die hare<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
125<br />
dagen doorbrengen in muffe kantoren, die straks misschien trouwen, en vreemd en<br />
onwennig staan tegenover het bij uitstek vrouwelijk werk, het huishou<strong>de</strong>n en <strong>de</strong><br />
kin<strong>de</strong>rzorg, het wordt alles mislukking. Onze tijd is reeds zóó verwor<strong>de</strong>n, dat zelfs<br />
<strong>de</strong> getrouw<strong>de</strong> vrouwtjes mopperen over dat ‘nare’ huishou<strong>de</strong>n, en het zoo gauw<br />
mogelijk afjachten om naar het tennisveld te hollen of om inkoopen te gaan doen<br />
met vriendinnen. En als straks thuis <strong>de</strong> boel in het hon<strong>de</strong>rd loopt, omdat zij hun<br />
eigen werk zorgeloos overlieten aan een onbekwame gedienstige, klaagt mevrouwtje<br />
ijverig me<strong>de</strong> over die ellendige dienstbo<strong>de</strong>n van tegenwoordig. Oppervlakkig<br />
lezen<strong>de</strong>n hebben <strong>de</strong> brochure met gejuich begroet, maar... <strong>de</strong> eenzijdigheid <strong>voor</strong>bij<br />
gezien. Want hoe goed ook bedoeld, <strong>de</strong>ze kreet om 't vrouwzijn, eenzijdig is hij. Hij<br />
uitte zich slechts in ééne richting.<br />
Ida Boudier heeft vergeten te erkennen, dat er vele vrouwen en moe<strong>de</strong>rs zijn,<br />
wier leven beter aan <strong>de</strong> studie dan aan <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren gewijd ware; vrouwen die alleen<br />
met haar lichaam kin<strong>de</strong>ren gebaard hebben, doch alle moe<strong>de</strong>rgevoel missen om<br />
ze met lief<strong>de</strong> en geduld groot te brengen, moe<strong>de</strong>rs ook, <strong>voor</strong> wie het pretleven meer<br />
waard is dan kin<strong>de</strong>rweel<strong>de</strong>. Kin<strong>de</strong>ren van zulke moe<strong>de</strong>rs zijn veel beter af met<br />
betaal<strong>de</strong> hulp.<br />
En zoo zijn er ook <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rjuffrouwen, die beter op <strong>de</strong> kantoorkruk passen; die<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze bij uitstek vrouwelijke betrekking noch roeping, noch talent bezitten. Ik<br />
tel ze bij dozijnen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijzeressen, die haar moeielijke leerlingen nooit<br />
begrijpen, die altijd maar weer het lastige kind straffen en er niets van snappen, dat<br />
<strong>voor</strong> het eene kind schooltucht zooveel moeielijker te verdragen is, dan <strong>voor</strong> 't<br />
an<strong>de</strong>re.<br />
Maar <strong>de</strong> Ada Gerlo's zijn er te veel in <strong>de</strong>zen tijd, <strong>de</strong> vrouwen die per se stu<strong>de</strong>eren<br />
wil<strong>de</strong>n of moesten, die hun hoofd oppropten met allerlei wetenschap, welke haar<br />
tot geenerlei nut is geweest. Ada Gerlo's die in <strong>de</strong> wetenschap en in het leven<br />
jammerlijk mislukt zijn; wier opgevijzeld intellect hun heerlijk spontaan vrouwgevoel,<br />
ja, zelfs hun passie heeft verstikt; die verwor<strong>de</strong>n zijn tot koele, berekenen<strong>de</strong>,<br />
intellectueele vrouwen, die <strong>de</strong> echt vrouwelijke kracht missen zich eens uit <strong>de</strong> volheid<br />
van hun hart te geven; die zich zelf niet weten te vergeten; die altijd vragen wat krijg<br />
ik er <strong>voor</strong> terug; vrouwen, die niet volkomen gelukkig kunnen zijn met alleen te<br />
geven en dan haar ‘belooning’, als ik 't zoo noemen mag, vin<strong>de</strong>n in dát geluk<br />
zelf.<br />
Zulke vrouwen, die ie<strong>de</strong>r gevoel bere<strong>de</strong>neeren, of in een weegschaal leggen,<br />
beconclu<strong>de</strong>eren, alsof het een rekensom is, hebben veel afbreuk gedaan aan ons<br />
schoon vrouwenbestaan; er is een valsche toon tusschen gekomen die er niet hoort,<br />
want <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne vrouw is er niet fijn gevoeliger op gewor<strong>de</strong>n, en - niet zachter,<br />
niet beschei<strong>de</strong>ner, maar egoïster, veeleischen<strong>de</strong>r. Dat alles heeft er toe meegewerkt<br />
om <strong>de</strong> huwelijken te belemmeren - het huwelijksaantal is <strong>de</strong> laatste jaren ontstellend<br />
gedaald, en dit feit is niet alleen maatschappelijk te verklaren. De vrouwen hebben<br />
gedacht: als ik mijn eischen hooger stel, zal er meer kans zijn, dat ik een goed<br />
huwelijk doe. Resultaat? De kans kwam heel vaak niet en ... nimmer waren er meer<br />
echtscheidingen dan <strong>de</strong> laatste jaren.<br />
‘Wij moeten terug en wij moeten <strong>voor</strong>uit’, zegt Ina Boudier-Bakker. Wij moeten<br />
terug naar het grootere huwelijksgetal. Onze jongelui en onze jonge meisjes moeten<br />
trouwen en daartoe is noodig dat <strong>de</strong> vrouw wordt opgevoed <strong>voor</strong> het huwelijk en<br />
<strong>voor</strong> het moe<strong>de</strong>rschap. Trouwt ze niet, dan bereidt het betere on<strong>de</strong>rwijs van he<strong>de</strong>n<br />
haar gemakkelijk <strong>voor</strong> tot <strong>de</strong>n eenzamen strijd om het bestaan.<br />
En zie - dit is het, wat Ina Boudier <strong>voor</strong>bij zag: dat <strong>de</strong> vrouwenbeweging toch het<br />
goe<strong>de</strong> heeft uitgericht; dat zij een menschwaardiger bestaan heeft weten te<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
verschaffen aan <strong>de</strong> vrouw, die nièt bezat, <strong>voor</strong> wie noch het huwelijk, noch het<br />
moe<strong>de</strong>rschap werd weggelegd.<br />
Het was een vrouw, die als eerste een plaats <strong>voor</strong> zich eischte aan <strong>de</strong><br />
universiteit; het was een vrouw, die op haar recht stond van behan<strong>de</strong>ld te willen<br />
wor<strong>de</strong>n, niet als gelijke, doch als gelijk waardige van <strong>de</strong>n man; het was een<br />
vrouw, die het eerst <strong>de</strong> waarheid verkondig<strong>de</strong>, dat met uitsluiting van het kiesrecht<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> vrouw <strong>de</strong> grootste helft <strong>de</strong>r burgerij dus van het kiesrecht verstoken<br />
bleef. Het was een vrouw, die <strong>de</strong>n mannen aan het verstand bracht, dat, waar zij,<br />
als ongehuw<strong>de</strong>, burger plichten te vervullen had, als belasting betalen enz., zij<br />
ook billijkerwijze aanspraak mocht maken op burger rechten. En - <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
opvoeding van onze kin<strong>de</strong>ren is <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>re ontwikkeling en het betere on<strong>de</strong>rwijs<br />
aan vrouwen van onberekenbaar nut geweest.<br />
Het is toch een feit, door Ina Boudier zelfs niet te ontkennen, dat een ontwikkel<strong>de</strong><br />
moe<strong>de</strong>r hare kin<strong>de</strong>ren beter zal kunnen lei<strong>de</strong>n, begrijpen, <strong>voor</strong>thelpen met hun<br />
studie, re<strong>de</strong>neeren met haar kin<strong>de</strong>ren, en ze met meer bekwaamheid zal weten te<br />
sturen in <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> richting. Ik weet immers bij on<strong>de</strong>rvinding van hoeveel nut het is<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren als moe<strong>de</strong>r ze nog lang kan volgen, en hoe prettig 't <strong>voor</strong> ons<br />
beidjes was, dat ik m'n eigen jongen nog tot bijna <strong>de</strong> hoogste klas van het gymnasium<br />
heb kunnen <strong>voor</strong>lichten en van dienst zijn, al was 't dan niet met alle vakken. En<br />
zoo is uit <strong>de</strong>zen stroom <strong>de</strong>s tijds toch nog<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
126<br />
wel veel goeds gegroeid, al zijn velen op zijwegen verdwaald, die mooier en bree<strong>de</strong>r<br />
schenen, maar die jammerlijk doodliepen tegen <strong>de</strong>n muur van eenzame<br />
onvoldaanheid.<br />
Slechts <strong>de</strong> vrouwen, die maat hebben weten te hou<strong>de</strong>n - een bij vrouwen zeldzame<br />
eigenschap, <strong>de</strong> meesten hollen door in blin<strong>de</strong> geestdrift - zijn gewor<strong>de</strong>n tot ware<br />
levenskunstenaressen, in wie het vrouw- en moe<strong>de</strong>rgevoel niet is gedood; die naast<br />
een goed gecultiveerd gezond verstand hare mooie warme passie <strong>voor</strong> al 't goe<strong>de</strong><br />
en schoone in het gevoelsleven niet hebben verloren; die nog het mid<strong>de</strong>lpunt weten<br />
te zijn van haar gezin en haar huis gezellig weten te maken; die nog haar man weten<br />
te boeien met of zon<strong>de</strong>r mooie jurken (dat was een héél zwak plekje in <strong>de</strong> brochure,<br />
blz. 29); vrouwen die zijn <strong>de</strong> kamera<strong>de</strong>n van haar man en tevens <strong>de</strong> zorgvolle<br />
moe<strong>de</strong>r van zijn kin<strong>de</strong>ren.<br />
Want neen, niet altijd heeft <strong>de</strong> man zooveel vóór op <strong>de</strong> vrouw. Hij komt heusch<br />
niet altijd thuis om verfrissching te vin<strong>de</strong>n in zijn gezin, of rust <strong>voor</strong> zijn lichaam.<br />
Hoeveel mannen trekken niet liever 's morgens <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur achter zich dicht, dan dat<br />
zij er 's avonds in komen. <strong>Den</strong>k eens aan ‘les couples mal assortis!’, aan <strong>de</strong> gezinnen<br />
waar <strong>de</strong> vrouw geen zorgjes heeft als haar man thuis komt, en die zijn er velen, ook<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ònontwikkel<strong>de</strong> vrouwen. Voor hoeveel mannen beginnen <strong>de</strong> zorgen thuis<br />
opnieuw! Een sukkelen<strong>de</strong> vrouw, zieke of zwakke kin<strong>de</strong>ren, lastige kin<strong>de</strong>ren, waarvan<br />
hij 't relaas als welkom thuis moet aanhooren. Hoe vaak zijn er geldzorgen in <strong>de</strong><br />
gezinnen en moet <strong>de</strong> man nog 's avonds bijverdienen! En 't is zoo heel natuurlijk,<br />
als <strong>de</strong> vrouw hem daarbij helpen wil, ook haar best wil doen <strong>de</strong>n finantieelen druk<br />
wat te verlichten, dat ze daar<strong>voor</strong> weleens van huis moet, indien ze <strong>de</strong> materieele<br />
zorg <strong>voor</strong> hare kin<strong>de</strong>ren aan goe<strong>de</strong> hulp kan overlaten. Voor <strong>de</strong> moreele zorg kan<br />
moe<strong>de</strong>r altijd blijven waken, indien ze dat ernstig wil, want naar niemand gaat<br />
't kind liever met zijn vertrouwen dan naar moe<strong>de</strong>r, indien het weet dat het bij<br />
haar begrip en me<strong>de</strong>gevoel zal vin<strong>de</strong>n. Als moe<strong>de</strong>r uit is, zal het kind wachten en<br />
geduldig wachten met àl wat <strong>voor</strong> haar alleen bestemd is... tot moe<strong>de</strong>r komt.<br />
Ina Boudier-Bakker heeft wèl gedaan met <strong>de</strong> groote fouten aan te wijzen in <strong>de</strong><br />
vrouw van onzen tijd, maar zij had niet mogen verzwijgen, wat daar aan goeds is<br />
gegroeid uit <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne stroomingen. Wie afbreekt moet tevens òpbouwen. Het is<br />
maar <strong>de</strong> kunst in die strooming <strong>de</strong> gelijkmatige bedding te hou<strong>de</strong>n en zich niet te<br />
wagen in <strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n met groot verval. Wat ons nog ontbreekt - ik wees daar reeds<br />
vroeger in an<strong>de</strong>re tijdschriften op - is: in het on<strong>de</strong>rwijs <strong>voor</strong> meisjes opgenomen <strong>de</strong><br />
opleiding <strong>voor</strong> het moe<strong>de</strong>rschap, verplichtend in <strong>de</strong> hoogste klassen <strong>de</strong>r M.U.L.O.<br />
school, H.B.S. en Lycea <strong>voor</strong> meisjes, en aparte cursussen <strong>voor</strong> het volkskind.<br />
Nu wordt het meisje te veel <strong>voor</strong> examens opgestoomd, te veel gestuurd in <strong>de</strong><br />
richting van <strong>de</strong> geldcarrière; het is noodig, dat het roer eens wordt omgegooid en<br />
het meisje vóór alles wor<strong>de</strong> klaargemaakt tot <strong>de</strong> carrière die ten slotte het einddoel<br />
is van elk vrouwenleven: het huwelijk en het moe<strong>de</strong>rschap.<br />
Uit een litterair oogpunt heb ik ditmaal het werkje van Ina Boudier-Bakker niet bezien.<br />
Hier is in <strong>de</strong> eerste plaats <strong>de</strong> vrouw, <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r aan het woord geweest, niet <strong>de</strong><br />
schrijfster. Bij een herdruk zal zij het werk wel aan een duchtige revisie willen<br />
on<strong>de</strong>rwerpen, dan komen germanismen als: berustiging (beruhigung) zeker<br />
niet meer <strong>voor</strong> (blz. 19), en slordige zinnetjes als: ‘die terzij<strong>de</strong> had<strong>de</strong>n moeten tre<strong>de</strong>n,<br />
toen <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> hen was overgeslagen’.<br />
EGB. C. VAN DER MANDELE.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De historie van Jan van Parijs, vertaald door [Prof.] J.J. Salverda <strong>de</strong><br />
Grave. - (A.W. Sijthoff's Uitg. Mij. Lei<strong>de</strong>n. 1921 ‘Fransche kunst’, No.<br />
XVI).<br />
Dit is een boekje <strong>voor</strong> bevoeg<strong>de</strong>n en <strong>voor</strong> kalme leeken, die zich, op een stillen<br />
avond, <strong>de</strong>n tijd kunnen en willen gunnen om hun rumoerige gedachten te verstrooien<br />
met een stukje naïeve folklore. De geschie<strong>de</strong>nis van een <strong>de</strong>nkbeeldigen Franschen<br />
koning - ‘niet van een bepaal<strong>de</strong> Franse koning, wèl van <strong>de</strong> Franse Koning zooals<br />
het volk zich die gaarne <strong>voor</strong>stelt: jong en schoon, rid<strong>de</strong>rlik en galant, bewust van<br />
zijn waar<strong>de</strong> als eerste aller vorsten, prachtlievend; ook geestig, al lijken zijn grappen<br />
ons wat kin<strong>de</strong>rlik’ 1) -, geschie<strong>de</strong>nis, omstreeks 1500 door een onbekend dichter<br />
geschreven, is immers een <strong>voor</strong>beeld van die eigenaardige volksliteratuur, gemaakt<br />
door en ten behoeve van hen, die allen tijd had<strong>de</strong>n om behagen te scheppen in een<br />
lang en zeer ongecompliceerd verhaal, waar <strong>de</strong> inhoud, <strong>de</strong> strekking en <strong>de</strong><br />
psychologie respectievelijk weinig en geen rol speel<strong>de</strong>n, en dat, toover<strong>de</strong> het <strong>de</strong>n<br />
gretigen toehoor<strong>de</strong>r duizend-en-één-nacht sprookjesachtige rijkdommen en<br />
ongeken<strong>de</strong> pracht- en machtstafereelen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> oogen, zijn eenvoudig doel bereikt<br />
had. De onbeken<strong>de</strong> auteur <strong>de</strong>elt ons trouwens me<strong>de</strong>, dat zijn beschei<strong>de</strong>n werk<br />
slechts een gezond vervangmid<strong>de</strong>l wil<strong>de</strong> bie<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tbrengselen dier dagen,<br />
waarin men zich te gaarne aan onbe-<br />
1) Inleiding van <strong>de</strong>n vertaler, p. III.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
127<br />
hoorlijke scherts en lastering overgaf. Wij vernemen, hoe een jonge Fransche koning,<br />
Jan van Parijs genaamd, door zijn va<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>bestemd was, met <strong>de</strong> dochter van <strong>de</strong>n<br />
Spaanschen vorst te trouwen; hoe <strong>de</strong>ze transpyrenaeër zijn belofte glad vergat (?<br />
!) en als schoonzoon <strong>de</strong>n koning van Engeland aanvaard<strong>de</strong>, die <strong>de</strong> schoone Infante<br />
gelukkig niet aanstond, en die in Parijs zijn inkoopen<br />
Proeve van illustratie uit ‘De Historie van Jan van Parijs’.<br />
kwam doen om zijn verre gelief<strong>de</strong> wat te vertee<strong>de</strong>ren. ...; hoe Jan van Parijs met<br />
een gevolg van duizen<strong>de</strong>n beeldschoone jonkers en e<strong>de</strong>len <strong>de</strong>n Engelschen koning,<br />
met zijn onbedui<strong>de</strong>nd hofhoudinkje, naar Burgos volg<strong>de</strong>, waar onze Jan da<strong>de</strong>lijk,<br />
door zijn mooi blond haar, zijn geheimzinnig incognito - nog zoo dom niet bedacht,<br />
om een vrouwtje nieuwsgierig te maken! - en <strong>voor</strong>al door zijn weergalooze<br />
rijkdommen, door <strong>de</strong> hofdames en <strong>de</strong> prinses aangebe<strong>de</strong>n werd, met het gevolg<br />
dat genoem<strong>de</strong> prinses graag (<strong>de</strong>n avond <strong>voor</strong> haar trouwen) haar woord brak en<br />
<strong>de</strong>n jongen veroveraar in <strong>de</strong> armen viel. En ze trouw<strong>de</strong>n, terwijl die leelijke<br />
Engelschman, bang <strong>voor</strong> Fransch wapengeweld, be<strong>de</strong>esd aftrok, gelijk een ‘barbon’<br />
in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> kluchtspelen, beschaamd het veld moet ruimen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> meer <strong>voor</strong><br />
huwelijksdoelein<strong>de</strong>n geschikte jeugd.<br />
Voor onze he<strong>de</strong>ndaagsche moraliteitsopvatting is dit werk, waarin het geweld van<br />
wapenen, rijkdommen, uiterlijk schoon, machtsvertoon en politieke dreigementen,<br />
<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van het (zij 't on<strong>voor</strong>zichtiglijk) gegeven woord te niet doen, van een<br />
be<strong>de</strong>nkelijke strekking. Maar wellicht achtte <strong>de</strong> eeuw waarin Jan van Parijs<br />
verscheen en bijval oogstte, <strong>de</strong> hier naïevelijk verheerlijkte plutocratie al een stapje<br />
na<strong>de</strong>r tot het menschelijk I<strong>de</strong>aal, waarvan het feodalisme zich een<br />
hunkerend-optimistische <strong>voor</strong>stelling maakte.. Het boekje ziet er aardig uit, en leest,<br />
zooals alle <strong>de</strong>eltjes van <strong>de</strong>ze serie, prettig en vlot. P.A.H. Hofman gaf vier<br />
verluchtingen, waarin een zekere vervaarlijkheid gepaard gaat met epitheton-looze<br />
praal, en die <strong>de</strong>n toon van algemeene opdringerigheid van <strong>de</strong>n hoofdpersoon<br />
plastisch weten weer te geven.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
F.A. Buis †<br />
De dagbla<strong>de</strong>n hebben 't ons me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld: <strong>de</strong>zer dagen overleed te Bussum <strong>de</strong><br />
oudgeneraal N.A.J. Fabius, die on<strong>de</strong>r 't pseudoniem F.A. Buis enkele historische<br />
romans schreef en als criticus van historische uitgaven vele jaren, zij 't dan bij<br />
tusschenpoozen, me<strong>de</strong>werkte aan ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’. De heer Buis heeft zich<br />
onzen lezers doen kennen als een onafhankelijk man, die met een militaire<br />
rondborstigheid (wel eens wat te beknopt, <strong>voor</strong>al ten aanzien van boeken die hem<br />
niet aanston<strong>de</strong>n) zijn oor<strong>de</strong>el placht te vellen; men voel<strong>de</strong> echter achter zijn oor<strong>de</strong>el<br />
steeds een fond van <strong>de</strong>gelijke geschiedkundige kennis. Van zijn romans (wij<br />
herinneren hier slechts aan <strong>de</strong>n laatsten: ‘Bettekee’) kan men zeggen, dat wat er<br />
op hun litteraire waar<strong>de</strong> misschien moge zijn af te dingen, ze <strong>de</strong> historische ‘sfeer’<br />
vaak op gelukkige wijze wisten te treffen.<br />
v.E.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
128<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> augustus-tijdschriften<br />
De Gids<br />
De Gids brengt ons het slot van Antoon Thiry's novelle: Pauwke's Loutering,<br />
benevens proza van K.C. Boxman-Winkler (De Scheiding <strong>de</strong>r Wegen) en van Arthur<br />
van Schen<strong>de</strong>l (Mechtilt) Poëzie dragen Hélène Swarth, Mr. H.W.J.M. Keuls, A.<br />
Roland Holst (die Christina Rossetti vertaalt) en C.A.J. van <strong>de</strong>r Lin<strong>de</strong>n bij. Dr. A.<br />
Jolles geeft eenige beschouwingen over <strong>de</strong> Facetie van Guido Cavalcanti<br />
(Renaissance-spaan<strong>de</strong>rs). Facetia wil zeggen: snedig antwoord. De facetie van<br />
Guido, <strong>de</strong>n zoon van Messer Cavalcante <strong>de</strong> Cavalcanti kent men door Boccaccio,<br />
die in <strong>de</strong>n Decamerone dit verhaal op <strong>de</strong>n zes<strong>de</strong>n dag door koningin Elisa laat<br />
verhalen. Over <strong>de</strong> ‘kunst’ van snedige antwoor<strong>de</strong>n te geven <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> heer Jolles<br />
ons dan 't een en an<strong>de</strong>r mee, daarbij verwijzend naar wat op 't eind <strong>de</strong>r 15e eeuw<br />
Jovianus Pontanus schreef in zijn boek De Sermone, een theoretische<br />
verhan<strong>de</strong>ling over <strong>de</strong> kunst van ‘het gesprek’.<br />
In dit tractaat krijgen wij bovendien iets van <strong>de</strong> Renaissance te ‘hooren’.<br />
Het is een fout van onze kultuurhistorische metho<strong>de</strong> - een fout die door<br />
gebrek aan kennis en belangstelling in metriek en muziekgeschie<strong>de</strong>nis<br />
vergroot wordt - dat wij zoowel ten opzichte van tij<strong>de</strong>n als van personen<br />
te zeer optisch en te weinig akoustisch te werk gaan. Ik bedoel niet, dat<br />
wij te veel schil<strong>de</strong>rijen zien en te weinig boeken lezen. De fout ligt dieper.<br />
Ook uit dat wat wij lezen, het mag een kroniek of een gedicht zijn, stijgt<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> meesten van ons niet veel an<strong>de</strong>rs dan een zichtbaar beeld op.<br />
Nu zijn er tij<strong>de</strong>n en personen, die men optisch bena<strong>de</strong>ren kan, maar er<br />
zijn an<strong>de</strong>re van wie wij met Von<strong>de</strong>l zeggen:<br />
't Onzichtbre kent men slechts door d'ooren.<br />
Wie Anslo zien wil moet hem hooren.<br />
Wij kunnen, om een klein <strong>voor</strong>beeld te noemen, Abélard en Camille<br />
Desmoulins vrij wel ‘zien’, maar wij moeten, geloof ik, Bernard van<br />
Clairvaux en Robespierre ‘hooren’ om ze te begrijpen. Wat <strong>de</strong><br />
Renaissance betreft, hebben <strong>de</strong> leerlingen van Jacob Burckhardt<br />
misschien hun oogen wat al te zeer ingespannen en hun ooren wat al te<br />
zeer verwaarloosd - zoo wordt bij <strong>voor</strong>beeld het Spaansch-Italiaansche<br />
mengsel van <strong>de</strong> geheele familie Borgia veel dui<strong>de</strong>lijker, wanneer wij het<br />
van <strong>de</strong>n akoustischen kant bena<strong>de</strong>ren. In Pontanus hooren wij iets van<br />
<strong>de</strong> stem van <strong>de</strong> Renaissance; wij merken hoezeer het Humanisme een<br />
‘gesprek’ is geweest. Wanneer wij hem uitgelezen hebben, beginnen wij<br />
iets van <strong>de</strong> charme te begrijpen, die <strong>de</strong> omgang met mannen als Erasmus<br />
moet gehad hebben.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Van Roel Houwink een artikel over <strong>de</strong> Geschiedkundige beteekenis van Jacques<br />
Perk. Eenigszins zon<strong>de</strong>rling doet aan Houwink's <strong>voor</strong>stelling als zou<strong>de</strong> iemand (<strong>de</strong><br />
heer Houwink meent zelfs ‘men’ in 't algemeen) in Perk's verzen ‘een afdoen<strong>de</strong><br />
verklaring willen vin<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n opbloei van het mo<strong>de</strong>rn individualisme in onze<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
litteratuur’. In <strong>de</strong>zen zin was Perk zeker geen <strong>voor</strong>looper (immers dan meer ‘<strong>voor</strong><br />
berei<strong>de</strong>r’) <strong>de</strong>r tachtigers.<br />
De schrijver zegt vervolgens, hoe we scherp moeten on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n tusschen:<br />
genot en genoegen. Sonnetten, u dichten was genieten. Een Beets b.v. dichtte<br />
<strong>voor</strong> zijn genoegen.<br />
Genoegen is afgeleid genot. Dit inzien<strong>de</strong>, zal men tevens begrijpen hoe<br />
‘l'art pour l'art’ een <strong>de</strong>r felste tachtiger-leuzen is geweest. De kunst als<br />
mid<strong>de</strong>l (eenerzijds tot ontspanning, an<strong>de</strong>rzijds tot rechtschapen roem en<br />
<strong>de</strong>ugd) werd kunst als doel. Een stap ver<strong>de</strong>r en wij komen aan: kunst is<br />
passie, een trots-bele<strong>de</strong>n <strong>de</strong>finitie, die men in enkele van Perk's brieven<br />
reeds <strong>voor</strong>voelt. Deze eenzijdige dogma-verschuiving, welke dikwijls <strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>kmantel werd van impotentie, is één <strong>de</strong>r merkwaardigste kenmerken<br />
van het primitieve individualisme. Men is aan <strong>de</strong>n twijfel als levensbegrip<br />
nog lang niet toe. Men verwerpt <strong>de</strong> dogma's niet wijl men bewust streeft<br />
naar het a-dogmatische, dat is <strong>de</strong> eenheid in haar tegen<strong>de</strong>el, doch men<br />
stelt onmid<strong>de</strong>llijk een eigen dogma tegenover het algemeen aanvaar<strong>de</strong><br />
............. Perk echter, het blijkt uit al zijn verzen, is nimmer tot het<br />
individualistisch dogma gekomen, noch tot <strong>de</strong>n absoluten twijfel.<br />
De heer Houwink stelt dan in het licht, dat wat Perk van zijn <strong>voor</strong>gangers<br />
on<strong>de</strong>rscheidt niet is zijn beeldspraak (die ons dikwijls niet meer dan een zoetelijke<br />
allegorie lijkt) maar <strong>de</strong> plastiek van het vers. Perk voel<strong>de</strong>, zegt H. <strong>voor</strong>ts,<br />
verwantschap met <strong>de</strong> natuur, doch besefte niet <strong>de</strong> noodwendige eenheid van<br />
<strong>de</strong>n mensch met <strong>de</strong> natuur; zijn lief<strong>de</strong> (gevoel) was i<strong>de</strong>aliseerend, niet begrijpend.<br />
Wat <strong>de</strong> Mathil<strong>de</strong> betreft: zij is geen verbeelding eener i<strong>de</strong>e, zij is <strong>de</strong> verwerkelijking<br />
van een gevoel.<br />
Dr. J.B. Schepers bespreekt on<strong>de</strong>r 't opschrift: ‘Een Haarlemsch dichter,<br />
beschroomd maar krachtig’ <strong>de</strong>n verzenbun<strong>de</strong>l van Hendrik Mul<strong>de</strong>r (‘De Stille Bouw’).<br />
Een aardige persoonlijke herinnering:<br />
Ik zelf heb hem - ook zo'n beschroom<strong>de</strong> veertienjarige jongen - in 1898<br />
het toelatingseksamen afgenomen en herinner mij nog zijn kranig opstel<br />
over het wachten bij <strong>de</strong> tandarts; er zat kracht in <strong>de</strong>ze stille natuur, maar<br />
een die zich slecht schikte naar <strong>de</strong> eisen van 't Gymnasium. Zijn verblijf<br />
daar was een lij<strong>de</strong>nsgeschie<strong>de</strong>nis. Ik heb hem tot mijn spijt zien<br />
verstuggen, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oorzaak te kennen. In 1901 verdween hij uit onze<br />
gezichtskring en - daar duikt vele jaren later, man gewor<strong>de</strong>n en toch nog<br />
beantwoor<strong>de</strong>nd aan mijn herinneringen, <strong>de</strong> oudleerling weer op als<br />
hoofdredakteur van een belangrijk dagblad te Bandoeng (Java).<br />
Wij noemen ver<strong>de</strong>r uit <strong>de</strong>ze aflevering proza van Cyriël Buysse, Karel Wasch en<br />
Elisabeth Zernike. De concepties van <strong>de</strong>ze laatste begaaf<strong>de</strong> schrijfster vervluchtigen<br />
meer en meer. Schrijft juffrouw Zernike niet wat veel? Een in zich zelf al zoo weinig<br />
‘objectiveerend’, immers mediteerend talent moet dubbel oppassen niet ongemerkt<br />
<strong>de</strong> zoo noodige concentratie te laten slippen. Er zou dan op <strong>de</strong>n duur niet veel<br />
overblijven.<br />
De Stem.<br />
In ‘De Stem’ een schets van F.V. Toussaint v. Boelaere: Jeugd. Johannes Tielrooy<br />
schrijft over André Gi<strong>de</strong>, van wien hij niet veel goeds weet te zeggen. De techniek<br />
is knap, handig, maar <strong>de</strong> ‘ferveur’ waartoe Gi<strong>de</strong> in zijn jeugdwerken zoo opzweepte?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
En zoo'n man wil klassiek zijn! Maar, Gi<strong>de</strong>, uw klassieke Franschen, ja<br />
waren gebon<strong>de</strong>n, beheerscht, zuiver; maar daarenboven had<strong>de</strong>n zij hun<br />
kreten, ons nu nog snij<strong>de</strong>nd in <strong>de</strong> ziel. ‘C'est Vénus tout entière à sa proie<br />
attachée’, roept Racine's door innerlijk vuur geteister<strong>de</strong> Phèdre uit. Waar<br />
zijn uw kreten <strong>de</strong>s harten? Gij kunt ze niet geven. Gij meent u wel eens<br />
als mysticus te voelen, maar durft het niet ronduit te zijn. Uw werk is<br />
gewild, bedacht, gezocht. Het komt niet uit een volheid. Het<br />
is zuiver van taal en mager van inhoud. Gij zijt niet argeloos, gij zijt een<br />
theoreticus. Maar weten<strong>de</strong> dat schoonheid niet uitbloeit uit theorieën,<br />
hebt ge <strong>de</strong> uwe verduwd, vervaagd, verstopt in uw werk. Gij zijt een<br />
theoreticus die dat niet zijn wil.<br />
Just Havelaar dringt in persoonlijkheid en werk van <strong>de</strong>n Spaanschen schil<strong>de</strong>r Goya.<br />
Hij zag, als Rembrandt en Breughel, in zijn groote momenten <strong>de</strong> realiteit het meest<br />
als droombeeld; ‘een boos geheim’ is <strong>de</strong>n rustelooze en van hartstocht bevangene<br />
die werkelijkheid telkens weer geweest.<br />
Plasschaert geeft een saamvatten<strong>de</strong> beschouwing omtrent het wezen van <strong>de</strong>n<br />
dichter George. Hij vergelijkt hem met Rilke en von Hofmannsthal.<br />
Drie dichters munten uit tusschen <strong>de</strong> overige Duitsche dichters, en hebben<br />
meer macht, zijn meer, hebben meer invloed dan <strong>de</strong> overige: Rilke,<br />
Hugo von Hofmannsthal en George... Het ver-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*8<br />
schil tusschen hen is groot. Rilke wil wor<strong>de</strong>n met alles dat wordt; met<br />
alle dingen, die groeiend zich verrijken, of stil neêrliggen in hun eenvoudige<br />
grootheid, wil hij gemeenzaam zijn in een diepe sprakeloosheid.<br />
Hofmannsthal <strong>de</strong>int mee op dan grooten gaan<strong>de</strong>n stroom van het Al; hij<br />
geeft zich over aan dat Al, en bekent dat Al grooter dan d'eigen persoon;<br />
George, stoutmoedig en hooghartig an<strong>de</strong>rs, betrekt <strong>de</strong> verschijningen<br />
op zich zelven; <strong>de</strong> Dichter is hem het Centrum <strong>de</strong>r Waereld; wat hij, bezield<br />
en bezielend, neerschrijft, is werkelijkheid <strong>voor</strong> eeuwig. George is <strong>de</strong><br />
grootheid <strong>de</strong>r persoonlijkheid; <strong>de</strong> bevestiging van het<br />
bevruchtend Ik. Hij is <strong>de</strong> or<strong>de</strong>, <strong>de</strong> wet in een opeenhooping, die<br />
zon<strong>de</strong>r zijn woor<strong>de</strong>n en zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> namen van <strong>de</strong>n Dichter een ij<strong>de</strong>le en<br />
onhanteerbare Chaos zou zijn. Hij is <strong>de</strong> feitelijke Schepper van <strong>de</strong>n<br />
Kosmos, het schoon gesierd heelal. Hij is het Individu, dat heerscht, en<br />
vol recht, over een massa, die zon<strong>de</strong>r dat Individu geen Rhythme zou<br />
kennen. De dichter is hem die begaaf<strong>de</strong>, die, van eigen Rhythmen vol,<br />
alles tot <strong>de</strong>n diepen rhythmischen zin verheft of herstelt...<br />
Verzen noemen wij van Thomson en Schotman. Over Tooneel schrijft Dop Bles. Hij<br />
blijkt het niet geheel eens met Top Naeff's re<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Maatschappij van Letterkun<strong>de</strong><br />
(<strong>de</strong> vorige maand in De Gids afgedrukt) omtrent <strong>de</strong> taak en beteekenis <strong>de</strong>r religie.<br />
Voor <strong>de</strong>n regisseur Royaards moge het hoogste zijn in saamwerking met<br />
vele kunsten een grootsch visioen te verwezenlijken, waarin <strong>de</strong>snoods<br />
het kunstwerk een secondaire plaats inneemt, <strong>de</strong> dichter Clau<strong>de</strong>l staat<br />
<strong>de</strong> opvatting na<strong>de</strong>r, door Mevr. Van Rhijn - Naeff ietwat laatdunkend<br />
genoemd, en nimmer door <strong>de</strong>n Heer Royaards gezocht, namelijk die,<br />
welke <strong>voor</strong>namelijk bedoelt het woord van <strong>de</strong>n dichter in juisten toon en<br />
met plastisch gebaar te brengen, waarbij het <strong>de</strong>cor slechts atmosferische<br />
begrenzing beoogt. Op een <strong>de</strong>r laatste repetities van ‘L'Echange’ moet<br />
Clau<strong>de</strong>l uitgeroepen hebben: ‘Waartoe al dat beweeg! Gij zijt niet meer<br />
dan orgelpijpen, die <strong>de</strong> taal <strong>de</strong> zaal doen instroomen!’<br />
De Nieuwe Gids.<br />
De ‘Wegen <strong>de</strong>r Verbeelding’ gaan bij Henri van Booven wel over wat erg omslachtig<br />
(min of meer ou<strong>de</strong>rwetsch aandoend) proza heen. Een verkwikking is het om, na<br />
het lange aanhooren van <strong>de</strong>ze wat eentonige stem, weer een eindje ver<strong>de</strong>r mee te<br />
fietsen met <strong>de</strong> leutige meisjes van Henriëtte Mooy. J. Hora Adama geeft Schetsen<br />
uit <strong>de</strong> Lan<strong>de</strong>s; Marguerite Schürmann Poèmes en Prose. Dit over een uur in<br />
Versailles:<br />
En octobre, sous un ciel pluvieux d'un gris <strong>de</strong> perle, j'ai suiv i les sentiers<br />
jonchés <strong>de</strong> feuilles mortes où naguère L'Autrichienne vêtue d'organdi<br />
blanc, se promenait avec l'insoueiante Lamballe.<br />
Tout paraissait ambré d'une dorure légère... et dans les vasques verdies<br />
emplies d'eau croupissante, le mon<strong>de</strong> <strong>de</strong>s statues chimériques se dressait.<br />
Longtemps sur les <strong>de</strong>grés déserts <strong>de</strong> Trianon j'ai évoqué les ombres<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
frivoles et tragiques qui autrefois animèrent <strong>de</strong> leurs passions ces lieux<br />
...<br />
Et dans le crépuscule bleuâtre qui flottait, il me semblait là-bas, au détour<br />
d'une allée, apercevoir Lauzun et Marie-Antoinette ...<br />
Dr. M.H.J. Schoenmaekers geeft te Amsterdam lessen in ‘Wijsbegeerte als<br />
vóórconceptie <strong>de</strong>r Kunst’. Ter inleiding van <strong>de</strong>ze lessen heeft hij een openbare re<strong>de</strong><br />
gehou<strong>de</strong>n over ‘Kunst en Gedachte’, welke wij hier vin<strong>de</strong>n afgedrukt. Niet vakmatig<br />
of direct wordt hierin over kunst of aesthetica gehan<strong>de</strong>ld; Dr. Schoenmaekers erkent<br />
dat dit zijn terrein niet is. Waar hij over han<strong>de</strong>lt is:<br />
Het eigen-menschelijk bewustzijn dat <strong>de</strong>n kunstenaar als kunstenaar<br />
kenmerkt; zijn geesteshouding, zijn gemoedsstaat, waardoor hij zich van<br />
an<strong>de</strong>re menschen on<strong>de</strong>rscheidt ...<br />
Hij begint met een beschouwing over ‘<strong>de</strong> ziekte zoo onrustbarend verbreid in<br />
onzen tijd’: het dilettantisme.<br />
De wereld is vol, vol van kleine lief<strong>de</strong>tjes en kleine haatjes, <strong>de</strong> menschen<br />
bewegen zich, verbrokkeld naast elkaar, ie<strong>de</strong>r in eigen, kleine wereldje,<br />
en het eenige wat hen nog samenbindt is gemeenschappelijk,<br />
materieel belang. Zeker hebben kleine gevoelens óók hun betrekkelijk<br />
levensrecht - wie onzer is zòn<strong>de</strong>r die, wie kan en màg er geheel buiten<br />
blijven? Overigens, als kleine gevoelens maar doorbrand wor<strong>de</strong>n met<br />
een groote ontroering, zijn ze daardoor al vanzelf gewijd. Maar zoodra<br />
kleinheid, ongewijd, pretentie krijgt (b.v. kunstpretentie), wordt ze<br />
dilettantisme en moet ze wor<strong>de</strong>n wèggeleefd. En dat kan niet gebeuren<br />
door ‘techniek’ alleen, al is die nòg zoo ver doorgevoerd. Techniek alléén<br />
verlost niet van kleine lief<strong>de</strong>. Integen<strong>de</strong>el. Knappe techniek alléén kan<br />
slechts <strong>de</strong>n kleinen mensch een valschen schijn geven van<br />
grootmenschelijkheid, maar verpeutert hem in<strong>de</strong>rdaad meer en meer.<br />
Wat is nu het verschil tusschen ‘het <strong>de</strong>nken’ van een wijsgeer en van een dichter?<br />
De emotie, die <strong>de</strong>n dichterlijken wijsgeer tot <strong>de</strong>nken stuwt, is wéér<br />
verwon<strong>de</strong>ring, maar nu een verwon<strong>de</strong>ring die al onmid<strong>de</strong>llijk, althans in<br />
kiembeginsel, be won<strong>de</strong>ring meebrengt, òmdat <strong>de</strong> wereldveelheid zich<br />
nu onmid<strong>de</strong>llijk geeft als een mooie, grillige veelheid. Daardoor heeft <strong>de</strong><br />
dichterlijke wijsgeer van meet af aan een zekere <strong>de</strong>nkrust, die <strong>de</strong><br />
ondichterlijke mist. Wie <strong>de</strong> wereldveelheid om te beginnen alléén als<br />
‘chaos’ ziet, is, om te beginnen, zelf óók ‘chaos’ en moet zijn<br />
bewustzijnsrust veroveren. Wie echter <strong>de</strong> wereldveelheid, om te<br />
beginnen, ziet als een mooi lijnen- en kleuren- en klanken- en vormenspel,<br />
be won<strong>de</strong>rt al onmid<strong>de</strong>llijk terwijl hij zich ver won<strong>de</strong>rt, en is, althans in<br />
zijn diepste binnen, al rustig.<br />
Dr. Boutens zet zijn vertaling van Aischylos' Eumenie<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>t.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
INHOUD: Frontispice-plaat: J.A. Zandleven - Kerkinterieur 19<strong>20</strong>. - J.A. Zandleven,<br />
door Mr. J. Slagter, met portret en 9 illustraties. - Het Boerenhuis in Noorwegen,<br />
door Dr. Jan <strong>de</strong> Vries, met 8 illustr. - Het Tooneel te Berlijn, door Dr. E.L. <strong>de</strong> Moor,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
I. Gisteren, met 8 illustr. - De Kunst van Dante en in Dante, door Romano Guarnieri.<br />
- Jonquilles, door Hélène Swarth. - Bij <strong>de</strong>n Vijver, door Hélène Swarth. - Lotje, door<br />
Emmy v. Lokhorst. - Waarom zal ik mijn daaglijksch werk verachten?, door Frits<br />
Tingen. - Leege tijd, door Frits Tingen. - Schoolkolonie, door Lo<strong>de</strong> Zielens. - Kroniek.<br />
- Boekbespreking, etc.<br />
Ne<strong>de</strong>rland<br />
INHOUD: Amerikaansch vrouwenwerk, door S. Kalff. - Waarom nièt, door Maurits<br />
Wagen<strong>voor</strong>t. - Salon-Bolsjewiki, door Ralph Springer. - 't Vriendinnetje, door Waldie<br />
van Eck. - Gedroom<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, door A.L. Constandse. - Kerstkindje, door R.J.<br />
Bran<strong>de</strong>nburg. - Kroniek. - Aan d' eeuwgen schijn, door Morie Metz-Koning.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
INHOUD: Friesche Jayke, door L.E. - De Protestantsche theologische faculteit te<br />
Weenen, door Dr. W.J. Aal<strong>de</strong>rs. - Verzen, door Laura Olivier.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />
INHOUD: De Junibeweging van 1921, door C. van <strong>de</strong>r Pol. - De<br />
huwelijks-gehoorzaamheid, door Ds. K. Vos. - Een lief<strong>de</strong>sdroom vóór tachtig jaar.<br />
Herinneringen uit het leven van Annette von Droste-Hülshoff, door H.M. <strong>de</strong> Heus.<br />
- Napoleon en <strong>de</strong> vrouwen, door Dr. J. Jansen. - Moet aan <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs een aan<strong>de</strong>el<br />
in <strong>de</strong> winst van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming gegeven wor<strong>de</strong>n?, door J.F. Hoogesteger. - Oud<br />
boerenleven in <strong>de</strong>n Achterhoek, door H.W. Heuvel. - Kin<strong>de</strong>rlectuur, door H. Krekel.<br />
- Oceaan-eiland of Barnabo, het rijkste eiland van <strong>de</strong> Great Pacific, door Th.J.<br />
M'Mahon. - Bibliographie.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Ou<strong>de</strong> boeken<br />
Van een aardige vondst<br />
129<br />
BIJ het doorsnuffelen van <strong>de</strong> stalletjes <strong>de</strong>r bouquinisten van <strong>de</strong> Oudmanhuispoort<br />
of van <strong>de</strong> Amsterdamsche markten (die gewoonte is me een twee<strong>de</strong> natuur<br />
gewor<strong>de</strong>n) werd mijn moeite weer eens beloond met een aardige vondst. Voor <strong>de</strong>n<br />
luttelen prijs van tien cent werd ik eigenaar van een curieus boekske, bestaan<strong>de</strong> uit<br />
twee <strong>de</strong>elen van ie<strong>de</strong>r ongeveer 100 blz., welke als titel dragen:<br />
‘Het Eerste Deel’ en ‘Het Twee<strong>de</strong> Deel’ van 't Swart Toneel-Gordijn, opgeschoven<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> Heeren Gebroe<strong>de</strong>ren Cornelis en Joan <strong>de</strong> Witt. <strong>Den</strong> Der<strong>de</strong>n Druk:<br />
Vermeer<strong>de</strong>rt, verbetert, en met kopere Platen verciert. Anno CIɔ Iɔ CLXXVII, zon<strong>de</strong>r<br />
naam en plaats van uitgever of drukker.<br />
't Is waar, <strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n zijn een weinig vergeeld en vuil aan <strong>de</strong> punten, maar <strong>de</strong><br />
geest, die uit dit werkje spreekt, is merkwaardig. Ie<strong>de</strong>r, die verknocht was aan <strong>de</strong><br />
gevoer<strong>de</strong> politiek van <strong>de</strong> Gebroe<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> Witt, ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong>n moord op <strong>de</strong>ze<br />
staatslie<strong>de</strong>n verafschuw<strong>de</strong> of blijk wil<strong>de</strong> geven van zijn vereering en lief<strong>de</strong>, schijnt<br />
hier zijn hart te hebben uitgestort; niet altijd in <strong>de</strong>n schoonsten vorm en op <strong>de</strong><br />
gelukkigste wijze.<br />
Telkens en telkens weer moet ik in het boekje lezen, aangetrokken door <strong>de</strong> naïeve<br />
wijze, waarop hier aan stemmingen en meeningen uiting wordt gegeven. Hoeveel<br />
eerzame burgers zullen niet bij het samenstellen van <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l hun<br />
geesteskin<strong>de</strong>ren hebben afgestaan! Want het is reeds dui<strong>de</strong>lijk aan het boekje<br />
merkbaar, dat <strong>de</strong> <strong>voor</strong>loopers van het tijdperk van echte Hollandsche<br />
koopmans-<strong>de</strong>gelijkheid, waarin dichten tot rijmen, rijmen tot rijmelen en rijmelen tot<br />
een furie en levensbehoefte werd, zich al vertoonen. De sporen van <strong>de</strong> komen<strong>de</strong><br />
go<strong>de</strong>nschemering onzer letterkun<strong>de</strong> zijn reeds merkbaar. Men ziet hier <strong>de</strong> meening<br />
al opdoemen (hoewel, en gelukkig! niet overwegend) dat dichten min<strong>de</strong>re kunst,<br />
rijmen al hooger staat maar berijmen <strong>de</strong> hoogste poëzie is. Het is zóó dui<strong>de</strong>lijk uit<br />
het werkje te zien, hoe <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>ren van <strong>de</strong>ze poëten bewogen wer<strong>de</strong>n door <strong>de</strong>n<br />
moord op <strong>de</strong> <strong>de</strong> Witten, een ‘gruwel-vloeck van alle gruwlijckheen’.<br />
Een boosheyt waart <strong>de</strong>n disch van Molochs feestgenoten,<br />
En waard <strong>de</strong> Priesterschap dat sulck een stuck bekranst,<br />
En grimlacht in <strong>de</strong> vuyst, en om die gruw'len danst,<br />
En blaest in hunnen stoet, en tuymelen<strong>de</strong> scharen,<br />
<strong>Den</strong> Geest van Molochs geest, en Baäls brand-altaren.<br />
En als <strong>de</strong> dichter <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> zucht slaakt<br />
Stort tranen al wat leeft! neen! leveloose dingen<br />
Stort tranen! want wat leeft wil of van vreug<strong>de</strong> springen<br />
Om sulck een boosheid, of gevoelt aan d'an<strong>de</strong>r sij<br />
Een herts-beklemtheid, die geen tranen machtig zij:<br />
Ach, ach, ach, ach, ach, ach! hoe kan het Godt gedogen.<br />
dan ben ik me<strong>de</strong> ontroerd, trek verwon<strong>de</strong>rd mijn <strong>voor</strong>hoofd in rimpels en roep uit:<br />
ach, ach, ach, ach, hoe is het mogelijk!<br />
Het werkje opent met een: Korte Beschrijvinge van 't Leven en Ombrengen <strong>de</strong>r<br />
E.E. Heeren<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
130<br />
Gebroe<strong>de</strong>ren Cornelis en Joan <strong>de</strong> Witt, verrijkt met eenige documenten en in zijn<br />
beknopten vorm m.i. een juweeltje.<br />
Het heet daarin:<br />
‘Hoe weynigh men sich op <strong>de</strong> onsekere goe<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>s geluks betrouwen<br />
mach, kan ons, <strong>voor</strong>bij gaan<strong>de</strong> veele ou<strong>de</strong> Geheug-boeken, volslagen<br />
tonen het <strong>voor</strong>beeld van <strong>de</strong> wakkere Mannen <strong>de</strong> Heeren Cornelis en Joan<br />
<strong>de</strong> Witt, loffelijker gedachtenis, welke tot <strong>de</strong> hoogste ampten van eeren<br />
opgeklommen, tot <strong>de</strong> laagste verachting gevallen zijn.<br />
Haar Jeugt, Jongelingschap en Mannelijke dagen hebben aan <strong>de</strong> werelt<br />
blijken van verstant en dapperheydt gegeven: dit getuygen self hare<br />
grootste vyan<strong>de</strong>n.<br />
Doch om U.E. een kleyne schets van die volmaakte Beel<strong>de</strong>n te geven,<br />
kan ik van haar zeggen, dat zij waren Heeren, geboren uyt goe<strong>de</strong> en<br />
<strong>de</strong>ftige geslachten, zijn<strong>de</strong> hun Va<strong>de</strong>r Heer Jacob <strong>de</strong> Witt, een <strong>de</strong>r<br />
beruchtste Borgemeesteren van Dordrecht: <strong>de</strong> Moe<strong>de</strong>r van <strong>de</strong> Corputten,<br />
een befaemt Brabants geslagt. Wat hare lichamen belangt, die waren<br />
scheutig, rustig, en welgemaakt; haar gemoe<strong>de</strong>ren eenparig van<br />
beweging, oprecht en goet; haar iveringe in letteren en hooge<br />
wetenschappen hebben wij in <strong>de</strong> minste van hare geschriften zien<br />
uytblinken’.<br />
Van Johan <strong>de</strong> Witt wordt nog speciaal gezegd:<br />
‘Wat goe<strong>de</strong> uitslagen sijne <strong>voor</strong>slagen gehad hebben, zal <strong>de</strong> nakomeling<br />
zien aan getimmer<strong>de</strong> Scheeps-vloten, krijgstuig-huisen, en aanwijsinge<br />
van afgeley<strong>de</strong> penningen: syn<strong>de</strong> Hollant ten tij<strong>de</strong> van sijnen dienst, door<br />
Godts zegen, het Compas daar elk streek na stel<strong>de</strong>, het hooggezegen<strong>de</strong><br />
landschap daar elk zich over verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>. Sijn leven in gevaar stellen,<br />
was hem een haasttoegestem<strong>de</strong> zaak, als het maar ten algemeenen<br />
welstant mocht van noo<strong>de</strong>n zijn. Dit getuygen sijne gevaarlijcke<br />
zeetochten, waar in hij toon<strong>de</strong> zo wel een zee-man te zijn, als in <strong>de</strong>r Staten<br />
kamer een goet Rechtsgeleer<strong>de</strong> en Staatkundige.<br />
Doch laten wij <strong>de</strong> geschiedkun<strong>de</strong> rusten en ons wij<strong>de</strong>n aan het dichterlijke ge<strong>de</strong>elte<br />
van het werkje. Aan <strong>de</strong>ze ‘Versameling van Verssen, bij verschey<strong>de</strong> Dichters<br />
gemaeckt’ hebben allerlei groote en kleine, beken<strong>de</strong> en onbeken<strong>de</strong> geesten,<br />
versengieters en kreupelrymdichters hunne me<strong>de</strong>werking verleend of hunne<br />
geesteskin<strong>de</strong>ren afgestaan.<br />
Uit letterkundig oogpunt beschouwd zijn dan heel wat gedichten als mislukt te<br />
beschouwen; maar het is zeker niet het doel van dit werkje geweest om aanspraak<br />
te maken op <strong>de</strong>n bijval en bewon<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> literatuur-minnaars van dien tijd.<br />
Zooals ik reeds zei is het <strong>de</strong> uiting van verontwaardiging en afschuw, van haat en<br />
onverdraagzaamheid tegen het Haagsche gepeupel en <strong>de</strong><br />
tegenwerkers-achter-<strong>de</strong>-coulissen van <strong>de</strong> politiek <strong>de</strong>r Gebroe<strong>de</strong>rs; maar ook wor<strong>de</strong>n<br />
in het boekje <strong>de</strong> verknochtheid en trouw aan <strong>de</strong> Witten en het leed over hun dood<br />
uitgezongen; meestal in kreupelrijmen en in een soms wel wat erg onbehouwen en<br />
platten stijl gegoten, dien wij meer ontmoeten in <strong>de</strong> werken uit <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n eeuw<br />
onzer letterkun<strong>de</strong> en die ons wel wat vreemd aandoet. Maar een aantal beken<strong>de</strong><br />
en ook niet <strong>de</strong> minste namen ontmoeten we eveneens. Men oor<strong>de</strong>ele. Daar hebben<br />
we Von<strong>de</strong>l (Ter Bruilofte van <strong>de</strong>n Ed. Heere J. <strong>de</strong> Witt en<strong>de</strong> Ed. Joffer Wen<strong>de</strong>la<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Bickers). Oudaen, <strong>de</strong>n grooten bewon<strong>de</strong>raar van Joan met ‘Dordrechts Wellekomst’<br />
en ‘Staats-sorg’; Brandt met eenige van zijn bijschriften en grafdichten, Mr. Barth.<br />
Abba met ‘De vre<strong>de</strong>vieren<strong>de</strong> Bato’, ‘Lei<strong>de</strong>ns Wellekomst’, ‘<strong>de</strong> Batavische Atlas’ en<br />
eenige lofgedichten; van <strong>de</strong>r Goes (va<strong>de</strong>r) met 's Gravenhage ontluystert; van <strong>de</strong>r<br />
Goes (zoon) met een groot citaat uit ‘Bellone aen Bant’ en eenige lofgedichten w.o.<br />
het beken<strong>de</strong>: ‘Saturnus gou<strong>de</strong>euw wort herboren’. Ook <strong>de</strong> merkwaardige verschijning<br />
van <strong>de</strong>n glazenmaker Jan Vos is vertegenwoordigd met een lofgedicht en zijn<br />
‘Zeetocht van <strong>de</strong>n Ed. Heer Joan <strong>de</strong> Wit.<br />
Dan komen er min<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n: Asselijn (aan Maria v. Berckel) B. van Gent (laatste<br />
Broe<strong>de</strong>rplicht; op het uytbannen van Corn. <strong>de</strong> Witt e.a.), Schelte, Overbeke, <strong>de</strong><br />
Beveren, v. <strong>de</strong> Roer e.a. En <strong>de</strong> onbeken<strong>de</strong> dichters en hun poëtasterijen? Van hen<br />
zegt het <strong>voor</strong>bericht van het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el:<br />
Wat het werk belangt, schoon het niet alle on<strong>de</strong>rgeteeken<strong>de</strong> namen<br />
heeft, het toont echter overal genoeg van waar het zijne herkomst rekent.<br />
't Heeft <strong>de</strong> beruchte schil<strong>de</strong>rs van d'ou<strong>de</strong> en ook van onzer va<strong>de</strong>ren tij<strong>de</strong>n<br />
zel<strong>de</strong>n gelust haare namen bij <strong>de</strong> konst-stukken te stellen: een streek<br />
van haar penceel was genoeg om haar te doen kennen. Gij lezer zult ook<br />
alhier aan <strong>de</strong> han<strong>de</strong>ling <strong>de</strong> beste meesters van onze tijt kennen: d'een<br />
uyt <strong>de</strong>ftige vastheyt, d'an<strong>de</strong>r uyt zwieren<strong>de</strong> en echter goe<strong>de</strong> stant,<br />
hebben<strong>de</strong> losheyt, <strong>de</strong>ze uyt <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>rheyt <strong>de</strong>r gedachten; geene uyt <strong>de</strong><br />
in een gewrongen stof-toebrenging. Kort om: maat, woor<strong>de</strong>n, spelling, en<br />
wat meer <strong>de</strong> eene dichter van d'an<strong>de</strong>r doet verschillen, zal genoeg, zon<strong>de</strong>r<br />
op- of on<strong>de</strong>rschrijving van namen tonen, wiens munt dat 'er klinkt. 't Schijnt<br />
niet meer een veeltijts ware zaak, maar een vaste waarheyt, dat gelijk<br />
zijns gelijke zoekt. Want ik bevind dat <strong>de</strong> brave geeste zich dier braver<br />
Gebroe<strong>de</strong>ren zaak soo ter herten laten gaan, dat elk van zijn plicht meent<br />
te zijn, dat hij haar namen helpt vereeuwigen en sij schijnen alle <strong>voor</strong><br />
waarheyt te hou<strong>de</strong>n,<br />
De zielen overle<strong>de</strong>n,<br />
Men stelt door dicht tevre<strong>de</strong>n.<br />
Hier volgt een kleine anthologie:<br />
In <strong>de</strong>n ‘Spiegel van ondankbaarheyt en Wreetheyt vertoont in <strong>de</strong> Mishan<strong>de</strong>ling<br />
van <strong>de</strong> Heeren Gebroe<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> Witten’, een waar arsenaal van ijselijkhe<strong>de</strong>n, wordt<br />
in <strong>de</strong> schrilste kleuren en <strong>de</strong> meest plastische uitbeeldingskracht <strong>de</strong> moord<br />
beschreven in een twee en twintigtal vierregelige verzen, elk <strong>voor</strong>zien van een titel,<br />
het summum van <strong>de</strong>n inhoud van elk <strong>de</strong>zer verzen. Daarin leest men<br />
ontboezemingen:<br />
‘Op 't beschuldigen van <strong>de</strong>n Heer Ruard’, ‘Op 't vangen van <strong>de</strong>n Heere Ruaard;<br />
Op zijn pijnigen; Op hunne moord; Op 't slepen van hunne Lijken naar 't schavot;<br />
Op 't opspalcken van hun lichamen; Op 't hangen bij <strong>de</strong> voeten; Op 't afsnij<strong>de</strong>n van<br />
hun ooren enz.<br />
In ‘Op 't verscheuren hunner ingewan<strong>de</strong>n’ heet het:<br />
Zo Menschen-vreters! zo! schaft menschenvleesch;<br />
hangt darmen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
131<br />
Om hals en mid<strong>de</strong>l: graas met uw bebloe<strong>de</strong> armen,<br />
In 't ingewand, dit vleesch zal swellen in uw krop:<br />
En dit gedarmte werd noch om uw hals een strop.<br />
en in ‘Op 't uytrukken van <strong>de</strong> tong <strong>de</strong>s heeren Raadpensionaris:<br />
Dat e<strong>de</strong>l lid, dat self kon steenen harten breeken;<br />
Dat <strong>voor</strong> het heilig recht en vrijheyd durf<strong>de</strong> spreken,<br />
Werd schendig afgesneën. O tong! het recht werd krom,<br />
En nu gij spraakloos zijt, zijn alle tongen stom.<br />
Het volgen<strong>de</strong> is ontleend aan ‘<strong>de</strong> gemartel<strong>de</strong> Trou’<br />
Afgrijselijke, onmenschelijke moordt!<br />
Wie staat nu niet als in <strong>de</strong> ziel verslage?<br />
Ay mij, dat treft! Ay mij, o wee! wat plaage?<br />
Wat slagh is dat! o gruwel ongehoordt!<br />
Hoe kan een mensch in menschelijkheidt bestaan?<br />
En prenten in het koor van zijn geweten,<br />
Dat hij zoo boos, zoo overgodvergeten,<br />
Zijn han<strong>de</strong>n <strong>de</strong>rft aan zulken schennis slaan?<br />
Aan zulken schennis, ja aan zulken daadt,<br />
In d' afgrond t' saamgesmeet bij d' helsche scharen,<br />
Vervloekt bij Turk, bij Hey<strong>de</strong>n en Barbaren,<br />
Die zelver Godt <strong>voor</strong> 't eeuwigh <strong>voor</strong>hooft slaat.<br />
Moest ghij dan noch, bloethon<strong>de</strong>n als gij zijt,<br />
Met hand en tandt vermorselen en bijten,<br />
En 't rauwe vlees noch van 't gebeente rijten,<br />
En <strong>de</strong>elen elk <strong>de</strong> stukken ons ten spijt?<br />
Was dan zijn doodt, wanneer hij lagh geveldt,<br />
U niet genoeg? moest gij noch feller woe<strong>de</strong>?<br />
Zegh Beulen, zegh gij nimmer zat van bloe<strong>de</strong>?<br />
Aartsvijan<strong>de</strong>n, afzetsels van 't geweldt.<br />
O Godt; ô Godt die alles ziet en hoort,<br />
Kond gij, die zijt geseeten in <strong>de</strong>n hooge?<br />
Dees gruwelen hier ne<strong>de</strong>rwaarts gedooge?<br />
En teffens zien, tien moor<strong>de</strong>n in een moordt?<br />
Na een jammerklacht op 's Gravenhage eindigt het gedicht:<br />
O dry-tal, onbesproken, waart bij Godt:<br />
's Landts Hoogheyt waart gij ie<strong>de</strong>r een beschermer,<br />
Men recht u op een beeldt van duurzaam mermer,<br />
<strong>Den</strong> Staat betreur, beschrey u bitter lot.<br />
Zij volgen dan het heyligh martelspoor,<br />
Godts jammerlijk gelee<strong>de</strong>n in 'er lee<strong>de</strong>n,<br />
Getrapt, getre'en, gescheurt, gekerft, gesne<strong>de</strong>n,<br />
In 't zuyver Wit, in 't eeuwig blinkend koor.<br />
Ontmenschte mensch, hebt gij gelekkertant?<br />
Het rouwe vlees gebraân, het bloedt gedronkken?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
U zat geknaagt aan d' afgereete schonkken?<br />
Welaan, 't is tijdt, Godt zijne vierschaar spant.<br />
Gij zult inwendig wer<strong>de</strong>n steeds geknaagt,<br />
De bleeke schimmen om u heene waren,<br />
Met wee, op wee, en opgereesen haren,<br />
Tot 's Hemels wraak u <strong>voor</strong> 't gerichte daagt.<br />
Gedruckt in 't schriklijk schrikkeljaar 1672.<br />
Ook het ‘tränenreiche Empfindsame’ is een plaatsje ingeruimd. Uit: ‘Op <strong>de</strong> Voorste<br />
vinger <strong>de</strong>r Rechterhand van wijlen <strong>de</strong>n heer Raad-Pensionaris Joh. <strong>de</strong> Witt,<br />
gebalsemt in een Glasen fles bewaert’ zij dit aangehaald:<br />
Doorluchtigh lidt van 't dierbaar lijf,<br />
Om d'eedle ziel die 't lijf bewoon<strong>de</strong>:<br />
Is dit <strong>de</strong> vrucht van uw geschrijf!<br />
Dat dus <strong>de</strong> wrok uw vlijt beloon<strong>de</strong>!<br />
Gij hebt <strong>de</strong> vlugge pen gevoert<br />
In snedige Deductieschriften,<br />
En ('t geen althans het volck beroert<br />
Met zulk een vloed van dolle driften)<br />
In 't haat'lijk Eeuwig Staats-Edict.<br />
en ver<strong>de</strong>r:<br />
O <strong>voor</strong>ste Vinger, van <strong>de</strong> Hand<br />
Die 't roer <strong>de</strong>s Staats in klem bewaar<strong>de</strong>,<br />
In storm te water en te land,<br />
Op hoop of 't onweer eens bedaar<strong>de</strong>;<br />
Tot dat, geslingert binnens boords,<br />
En in het hol van 't schip geslagen,<br />
Die Staats-orkaan, vol vloeks en moords,<br />
Dien stierman trof, met vlaag op vlagen;<br />
Toen wierd gij dus uw vuyst ontrukt,<br />
En, hier in 't glazen graf besloten,<br />
Doorluchtigh, blijft, verongelukt,<br />
Met geur van balsem overgoten:<br />
Maar zoo in 't zilt <strong>de</strong>r tranen lag<br />
Een duurzaamheid <strong>voor</strong> zulke le<strong>de</strong>n,<br />
Men leyze in tranen, ach! ach! ach!<br />
Ter duurzaamheid <strong>de</strong>r eeuwighe<strong>de</strong>n.<br />
Een <strong>de</strong>rgelijk gedicht is ‘Op <strong>de</strong> handschoenen, die <strong>de</strong> Heer Ruwaard uyttrok toen<br />
het volk hem afhaal<strong>de</strong> om te vermoor<strong>de</strong>n! en dat in achttien verzen van elk vier<br />
regels!!<br />
Daarin heet het:<br />
Bekleedselen van <strong>de</strong> doorluchte Han<strong>de</strong>n,<br />
Beschutsels van <strong>de</strong>n hand,<br />
't Beschutsel van het land,<br />
En schoeysel van <strong>de</strong> inbreuk, scha<strong>de</strong> en schan<strong>de</strong>n.<br />
Gij wierd, gij wierd ter vingren afgetrocken<br />
Toen uwen eygenaar<br />
De Moord, met bleek gebaar,<br />
Zag om zijn lijf en leven duyvels wrocken.<br />
Het pasten u, ô eer <strong>de</strong>r dapp're Hel<strong>de</strong>n,<br />
Te tre<strong>de</strong>n na <strong>de</strong>n dood,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Met han<strong>de</strong>n naakt en bloot<br />
Die kling noch gelt ontfingen of bestel<strong>de</strong>n.<br />
Van <strong>de</strong> vele lof- en grafgedichten kunnen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> als proeve volstaan.<br />
Op <strong>de</strong> Heeren Corn. en Joan <strong>de</strong> Wit.<br />
Zij, suyver wit, werd noit als met gal swart gemaakt;<br />
Dan is en blijftse swart. Maar let op 't paar Gebroe<strong>de</strong>rs,<br />
Sij, suyver Wit, door gal bij 't graaw ook swart geraakt,<br />
Zijn weer als voren wit. O, leef<strong>de</strong>n noch 's lands hoe<strong>de</strong>rs.<br />
Graf-Schrift op Mr. Joan <strong>de</strong> Witt.<br />
Hier leyt nu Jan <strong>de</strong> Wit en rot:<br />
Niet heel en al, maar 't overschot.<br />
Sijn hert, sijn Ooren, en sijn han<strong>de</strong>n<br />
Die zijn ver<strong>de</strong>elt in veele Lan<strong>de</strong>n;<br />
Maar of hij is aan meenig <strong>de</strong>el,<br />
Bij vromen leeft hij in 't geheel.<br />
Met ziet, veel fraais is het niet. Het zal <strong>de</strong>n dichterrijmelaar dan ook niet ‘veel<br />
hoofdbrekens en nagelbijtens’ hebben gekost. Maar <strong>de</strong> aardigste uit <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l<br />
wil ik nog even copieeren:<br />
Op Joan <strong>de</strong> Witt.<br />
Jan, hagel-wit van ziel, beticht men als verra<strong>de</strong>r,<br />
Janhagel, Wit nu wars, vermoort in hem 's lands va<strong>de</strong>r.<br />
Men kan geen woor<strong>de</strong>n genoeg vin<strong>de</strong>n om zijn afschuw te uiten van <strong>de</strong>zen moord;<br />
hij staat daar als een unicum in <strong>de</strong> wereldgeschie<strong>de</strong>nis:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
132<br />
Tot dat <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> 1) dag zig met <strong>de</strong>n avond sluyt,<br />
En levert so vervloekt en fel een schou-spel uyt<br />
Dat noyt <strong>de</strong> Son, zoo langs' om 't Aerdrijk heeft gere<strong>de</strong>n,<br />
Een diergelijcke aenschouw<strong>de</strong>, in alle afgrijslijkhe<strong>de</strong>n:<br />
Wat wijsheit, wat verstant, wat tong, wat brein, wat geest<br />
Sal oyt soo zin-rijk zijn, of is soo kloek geweest<br />
Om sich te dienen van gedachten, von<strong>de</strong>n, woor<strong>de</strong>n,<br />
Om uyt te boezemen die Moor<strong>de</strong>n aller Moor<strong>de</strong>n!<br />
Om uyt te beel<strong>de</strong>n, ach! dien dagh, dien avond-stond<br />
Waar <strong>voor</strong> 't gestarnte schrikte, en duysel<strong>de</strong>, als 't sig vond<br />
Op sijne wacht gestelt, en 't aardrijk moet aenschouwen,<br />
Waar van <strong>de</strong> Son met schrik 't gesicht had afgehouwen:<br />
En sich beweven met een drijven<strong>de</strong> ver<strong>de</strong>ck<br />
Van Wolcken, totse haer licht geheel na ond'ren treck;<br />
Och of <strong>de</strong> duysternis, toen 't Aerdryck overstreken<br />
Noyt se<strong>de</strong>rt van <strong>de</strong> kim <strong>de</strong>s Aerdrijcks waer geweken,<br />
So hielse in haren domp geslingert en gevat,<br />
Die gruwel, die, al 't geen met gruw'len is bekladt,<br />
Vergoelyckt en vermaelt met eene glans van verwen,<br />
Dat al haar doodsch gestel doet flaeuwen en versterven;<br />
Sant-Bartels-feest, Piemont, en Yrlands bloet-tooneel,<br />
Schuyf uw Gordijnen toe, uw schou-spel heeft sijn <strong>de</strong>el.<br />
Het is te begrijpen dat <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>diging <strong>de</strong>r Gebroe<strong>de</strong>rs ook flink ter hand werd<br />
genomen, al was het meer op een lofwaardig-ijverige dan op een letterkundig-fraaie<br />
wijze. 's Nachts in een droom verschijnen <strong>de</strong> Gebroe<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>n dichter:<br />
't Was mid<strong>de</strong>rnacht, als mij een bange slaap ontschoot,<br />
Mij dacht ik sag <strong>de</strong> Broers <strong>de</strong> Witten na hun dood,<br />
Mij roeren aen <strong>de</strong>n arm, daer ik haar lof wou schrijven:<br />
Laat (sprak heer Jan) dat werk, goetwillig digter, blijven,<br />
Een later eeuw sal al so seker sijn, als gij,<br />
Dat ik noyt neyging had tot Land-verra<strong>de</strong>rij.<br />
Nooit heeft hij zijn raadpensionarisschap als een ‘loon-treckend Raatsheersampt’<br />
beschouwd, maar altijd ‘besteedt tot welstandt van <strong>de</strong>n Staat’. Het is een<br />
beschuldiging die geen steek houdt; <strong>de</strong> tegenstan<strong>de</strong>rs wor<strong>de</strong>n dan ook met open<br />
vizier uitgedaagd, het tegen<strong>de</strong>el te bewijzen:<br />
Maar set eens voet bij 't stuck, betoon het, wijs het aen,<br />
Waer in hun wan-bedrijf, en misdaet sal bestaen;<br />
Maar met gegrond bewijs, dat <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dagh getre<strong>de</strong>n,<br />
Is bondigh on<strong>de</strong>rleydt van waerheyt en van re<strong>de</strong>n;<br />
Niet met die lamme en lompe, en uytgelijm<strong>de</strong> praet,<br />
Van wegh-geson<strong>de</strong> schat, van schendigh Land-verraet,<br />
Van koop en leveringh, met 's Vyants Macht gesloten<br />
Daar 't onse ste<strong>de</strong>n geldt; en 't geldt daer <strong>voor</strong> genoten:<br />
Een <strong>voor</strong>werp dat men thans in soo veel vormen giet,<br />
Dat wien 't wanschepsel lijkt, het lijkt hem selven niet.<br />
Maar alles tevergeefs, <strong>de</strong> dichter geeft het dan ook op:<br />
Daar ye<strong>de</strong>r op sijn Pop verlieft, haer soeckt te hullen<br />
Met on<strong>de</strong>rschey<strong>de</strong>nheit van von<strong>de</strong>n, ja van prullen<br />
Gevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n stank, en dreckhoop, bij <strong>de</strong> straet,<br />
1) <strong>20</strong>-8-1672.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Want:<br />
Dat m'om <strong>de</strong> Moolick lacht, die zoo wanschiklijk staet:<br />
Maer wat behoeven wij dit wan-gedrocht te ontle<strong>de</strong>n,<br />
Ontschulding geldt er niet, men luystert na geen re<strong>de</strong>n.<br />
De wereld is een woud, waarin veel dieren wonen,<br />
Die on<strong>de</strong>r mensche-schijn een beesten-aart vertoonen;<br />
Die wrev'lig, re<strong>de</strong>loos, onleersaam, en verwoed,<br />
Sijn menschen met <strong>de</strong> naam, en beesten na 't gemoed:<br />
Die in hun han<strong>de</strong>ling, en <strong>voor</strong>stel, doen bemerken,<br />
De schalkheyd van een Vos, <strong>de</strong> domheyd van een Verken,<br />
De gramschap van een Leeuw, <strong>de</strong> roov'lust van een Gier,<br />
De wreedheyd van een Beer of feller Tijgerdier.<br />
Het Haagsche gepeupel wordt met <strong>de</strong>ze dieren gelijkgesteld; niets kan meer <strong>de</strong><br />
ontketen<strong>de</strong> hartstochten in matiger banen voeren; want al<br />
heeft d' Oudheyd van <strong>de</strong>ese onstuymigen gaan versinnen<br />
Dat lieflijk snarenspel haar woestheyd kan verwinnen:<br />
nù is het niet mogelijk; toen<br />
was 't een and're tijd, en 't waren and're ze<strong>de</strong>n,<br />
Waar van men dit versiert; thans staan d' onbuygsaamhe<strong>de</strong>n,<br />
't Vooroor<strong>de</strong>el, d' evelmoet, d' onkun<strong>de</strong>, 't onverstand,<br />
Als met een plank <strong>voor</strong> 't hoofd, in 't <strong>voor</strong>ste spits geplant.<br />
Uit ‘Lasterklad<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Lantverra<strong>de</strong>rije met bloet begoten, met tranen afgewischt’<br />
citeeren wij nog volgen<strong>de</strong> ver<strong>de</strong>diging:<br />
Hier staenwe, Rechteren, hier staenwe rech e<strong>voor</strong>t;<br />
Wij sijn door uw bedrijf mishan<strong>de</strong>lt en vermoort;<br />
Een vonnis 't geen verswijgt en misdaad, en betichting,<br />
Baart wrevel, baart gewelt, geen regt, nog on<strong>de</strong>rrigting<br />
Maer draegt bewijsbaar blijk van onschult; gij die trots<br />
U van mij afwend, zult <strong>voor</strong> d' eeuw'ge vierschaar Gods<br />
('k Verdaag, 'k verdagvaard' u) <strong>de</strong>s rekenschap doen horen,<br />
't Wijl 't overtuigt gemoet sijn wroeging niet sal smoren:<br />
Maer wilt ghij weten, waer ons bey<strong>de</strong>r Land-verraed,<br />
Waer mijne Vorsten-moord, en toelegh, in bestaet,<br />
Die sag men afgebeeld, en kragtig <strong>voor</strong>gedragen<br />
Te Dordrecht in <strong>de</strong>n Raedt, met Chattams ne<strong>de</strong>rlagen<br />
Daar steekt mijn misdaet uyt, maer van mijn zee-laurier<br />
Beschaduwt, toen mijn vuist haer zeemacht zette in vier:<br />
Toen an<strong>de</strong>rmael hier bij twee Konincklijcke Vlooten<br />
Geslagen op <strong>de</strong> Zee; en 't Staats-verbondt geslooten<br />
Te Brussel op het Hoff, tot Vranckrijks we<strong>de</strong>rwicht:<br />
Dit 's d' aenslagh en 't verraet, door mijn beleyd verricht;<br />
Ha! ha! ha! ha! wij sijn verra<strong>de</strong>rs van <strong>de</strong> Ste<strong>de</strong>n,<br />
Die wij ver<strong>de</strong>digh<strong>de</strong> in Oorlogh en in Vre<strong>de</strong>n,<br />
In nood, en hals-gevaer, en hachelijke kans:<br />
Maer nu <strong>de</strong> Fransche kroon sich met <strong>de</strong> Britsche althans<br />
So vast sluit in verbont (God weet het wien ten <strong>voor</strong><strong>de</strong>el!)<br />
Strijkt hemel, aerd' en see, <strong>voor</strong> ons een an<strong>de</strong>r oor<strong>de</strong>el,<br />
Dan datwe, dien ten dienst, <strong>de</strong> welstand van <strong>de</strong>n Staat<br />
Doen stran<strong>de</strong>n sou<strong>de</strong>n, op <strong>de</strong> klip van Land-verraad:<br />
't Vyan<strong>de</strong>lijk gespan <strong>de</strong>r Vorsten weet wel an<strong>de</strong>rs, etc.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Een an<strong>de</strong>r dichter kan niet nalaten zijn klacht te uiten over het feit, dat <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren<br />
van <strong>de</strong> De Witten van het ‘graau’ geen rouw mogen dragen, op <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> wijze:<br />
Noch mach het droevig kind, <strong>de</strong> Va<strong>de</strong>r vuyl vermoord,<br />
Niet eeren na sijn dood, met sucht, of traan, of woord,<br />
Met lamfer, of gewaad, wat Weesen eigen is?<br />
En gij verbied <strong>de</strong> mond het ly<strong>de</strong>n eens te klagen,<br />
Het lijf een kleet van rou, het oog een traan te dragen?<br />
Maar het is <strong>de</strong>n dichter begrijpelijk:<br />
't Komt mij niet vreemd <strong>voor</strong> dat sy <strong>de</strong> Rouw verbie<strong>de</strong>n;<br />
De Duivel wil 't berouw ook uit haar (u.h. gepeupel) doen vlie<strong>de</strong>n.<br />
Aan <strong>de</strong>n wensch, om <strong>de</strong> weduwe van <strong>de</strong>n ruwaard te troosten, wordt op een<br />
materialistische wijze gevolg gegeven. Men stuurt haar n.l. ‘een paar Klinckers tot<br />
geley<strong>de</strong> van een paar Patrijsjes’.<br />
Siet hier, Mevrou, twee leven<strong>de</strong> getuygen,<br />
Hoe laag ik <strong>voor</strong> dijn hoogheid mij kom buygen,<br />
Wat is er groot, en hooger als <strong>de</strong> <strong>de</strong>ugt?<br />
Wat hooger <strong>de</strong>ugt, en die ons eeuwig heugt,<br />
Als <strong>voor</strong> 't gemeen te storten kloek in duygen?<br />
Die 't Va<strong>de</strong>rland sijn herte-bloed afzuygen,<br />
Kort keert haar eer in spot, in pijn haar vreugt;<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
133<br />
Steekt gij het hooft so hoog op als gij mengt;<br />
Bij vrouwen kond gij <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hoogste roemen,<br />
Op 't leven en <strong>de</strong> dood van uwen Heer:<br />
De Hagenaar verwond<strong>de</strong> in hem sijn eer,<br />
Bij gruwelen, <strong>de</strong> gruwlijkste te noemen,<br />
Betreur hem niet, want heylsaam is sijn kruys<br />
<strong>Den</strong> Ruwaard storf <strong>voor</strong> Holland en sijn huis.<br />
Als laatste proeve laat ik hier nog een twee<strong>de</strong> ‘vertroostinghe’ volgen:<br />
Gaat beesjes, gaat en helpt Mevrou <strong>de</strong> Witt vergeten<br />
Hoe Haagsche doggen, helsch en duyvelsch dol gebeten<br />
Op Witte onnozelheit, <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs van het land,<br />
Door moord, d'afgrys'lykste, die martel<strong>de</strong>n van kant<br />
Onmenschelyker noch, hoe Rechters, toen gezeten<br />
Om 't geen niet was, en ook niet wezen kon, te weten,<br />
<strong>Den</strong> Ruwaard pynig<strong>de</strong>n door 's henckers felle hand.<br />
Ik gruw', ik ysch', ik schrik'; ik misse myn verstand,<br />
Wanneer ik hierom <strong>de</strong>nk. Quam oit wel uytter hellen<br />
Vervloekter stuk? Men swyg van Lon<strong>de</strong>n en Parys:<br />
Dies 's Gravenhage verdient van gruwelen <strong>de</strong> prys.<br />
Die beuls, die moor<strong>de</strong>rs, komt <strong>de</strong> beul in 't hert al quellen,<br />
De Witten slapen niet: was 't geen sy <strong>de</strong><strong>de</strong>n groot,<br />
Meer won<strong>de</strong>ren zal doen haar heilig bloet en dood.<br />
on<strong>de</strong>rteekend met I.N., welk feit zeer zeker meer aan een overdreven<br />
‘beschey<strong>de</strong>ntheyt’ dan aan ‘schaemte’ van <strong>de</strong>n dichter te wijten zal zijn.<br />
AMSTERDAM.<br />
W.M. GERDES.<br />
Wereldlente-boeken<br />
Leonhard Frank: ‘Der Mensch ist gut’. Uitg. Europäische Bücher, Max<br />
Rascher Verlag, Zürich, 1918 *)<br />
.<br />
Kunst ist niemals Selbstzweck, son<strong>de</strong>rn heilige Sendung.<br />
IVAN GOLL.<br />
HEBBEN wij genoeg ‘oorlogslitteratuur’? Zoo gij meent avontuurlijke verhalen, dan:<br />
ja! Doch indien gij bedoelt <strong>de</strong> bevrijdingskreten, losgescheurd uit door afschuw<br />
verstikte kelen, dan: neen, en nooit!<br />
Want leuzen hebben afgedaan, en kunst is wat zij altijd was, doch, verhuld in<br />
schoone woor<strong>de</strong>n van zelfgenot-zoeken<strong>de</strong> misbruikers, niet meer scheen: troosteres,<br />
en wekster.<br />
Uit <strong>de</strong> harten <strong>de</strong>r duizen<strong>de</strong>n stijgt <strong>de</strong> gedachte, die één dichter te verwoor<strong>de</strong>n<br />
weet; één kunstenaar schept het beeld, waarin duizen<strong>de</strong>n hun schoonheids-i<strong>de</strong>aal<br />
zien vertolkt.<br />
Gemeenschaps-kunst, geen be<strong>de</strong>nksel van veran<strong>de</strong>ring-minnen<strong>de</strong> nieuwlichters,<br />
maar wezens-kern van alle innerlijk-openbaring. Daarom: kunst is evangelie;<br />
verstarrend telkens in <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n loop tot dogma, nochtans telkens weer uit <strong>de</strong><br />
*) Een Ne<strong>de</strong>rlandsche vertaling, door Emmy van Lokhorst, verscheen bij <strong>de</strong> Uitgev. Maatsch.<br />
‘Elsevier’, Amsterdam.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
lijkwa<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r aardsch-menschelijke bere<strong>de</strong>neering zich loswin<strong>de</strong>nd tot haar<br />
oorspronkelijke gestalte.<br />
Heel <strong>de</strong> menschheid spreekt met <strong>de</strong>n mond van <strong>de</strong>n kunstenaar.<br />
Haar blijheid zingt zij in zìjn lied, haar smart klaagt zij in zìjn elegieën.<br />
Zoo is ook Frank <strong>de</strong> vertolker van het leed, dat millioenen zijner me<strong>de</strong>-menschen<br />
teister<strong>de</strong>, die het niet uitspreken kòn<strong>de</strong>n, of dorsten.<br />
En ook is hij <strong>de</strong> wekker, die heel <strong>de</strong> menschheid oproept tot verzet tegen <strong>de</strong>n<br />
waanzin, die ‘rechtvaardige oorlog’ heet, en broe<strong>de</strong>rmoord is. Die heel <strong>de</strong><br />
menschheid verkondigt, dat zij, zij zelve schuldig is aan het leed, dat heur hart<br />
doorknaagt. Daar is in Frank's ‘Der Mensch ist gut’ <strong>de</strong> kellner uit <strong>de</strong> eerste vertelling:<br />
‘<strong>de</strong>r Vater’. Zijn zoon is gevallen op ‘het veld van eer’; en die ‘eer’ wordt hem 'n<br />
obsessie, welke hem dag en nacht vervolgt, tot hem het licht <strong>de</strong>r erkenning opgaat.<br />
‘Ehre. Das war ein Wort und bestand aus vier Buchstaben. Vier Buchstaben, die<br />
zusammen eine Lüge bil<strong>de</strong>ten von solch höllischer Macht, dasz ein ganzes Volk an<br />
diese vier Buchstaben angespannt und von sich selbst in ungeheuerlichstes Leid<br />
hineingezogen hatte wer<strong>de</strong>n können’.<br />
Weggerukt uit <strong>de</strong>n sleurgang van het alledagsleven, verkilt hem 'n onverschilligheid<br />
<strong>voor</strong> zijn taak, die oorzaak wordt van het hem terugwijzen naar telkens lageren<br />
arbeid, tot hij ten slotte noodhulp wordt in <strong>de</strong> verga<strong>de</strong>rzaal.<br />
Dáár doet hij <strong>de</strong>n bevrij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n sprong.<br />
Op 'n jaarverga<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>n bouwarbei<strong>de</strong>rsbond <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> <strong>voor</strong>zitter me<strong>de</strong>, dat<br />
<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rsteuning aan werkeloozen en zieken niet meer zal wor<strong>de</strong>n uitgekeerd. De<br />
le<strong>de</strong>n ‘in het veld’ waren <strong>voor</strong>gegaan, die had<strong>de</strong>n alle reserven opgebruikt, nu was<br />
<strong>de</strong> kas ledig. Ra<strong>de</strong>loos zien alle oogen naar <strong>de</strong>n spreker, die, nuchter, heeft<br />
<strong>voor</strong>bereid op 't faillissement <strong>de</strong>r vereeniging.<br />
‘Da tat Robert <strong>de</strong>n Sprung. Es war ein ganz langsamer Sprung. Er ging<br />
traumwandlerisch auf <strong>de</strong>n Jungen zu ('n kind, dat 't blikken geweertje,<br />
eens speelgoed van Robert's zoon, achter 't podium gevon<strong>de</strong>n had),<br />
nahm ihm das Spielzeug von <strong>de</strong>r Backe weg und trat vor, bis an <strong>de</strong>n Rand<br />
<strong>de</strong>s Podiums.<br />
Und wahrend <strong>de</strong>r Redner Wasser trank und seine Abrechnungslisten<br />
zurechtlegte, sagte Robert:<br />
‘Das hier ist ein Schieszgewehr. Das habe ich ... ich selbst habe das<br />
meinem Jungen gekauft. Damit hat er gespielt. Damit hat er sich<br />
unmerklich die Liebe aus seinem Herzen hinausgespielt. Damit hat er<br />
schieszen gelernt. Ich habe ihn das Schieszen, habe ihn<br />
das Mor<strong>de</strong>n gelehrt 1) . Mein Sohn ist gefallen. Er ist tot. Ich bin sein<br />
Mör<strong>de</strong>r... Vaterstolz, Ruhmsucht, Gedankenlosigkeit<br />
und Gewohnheit haben mich zum Mör<strong>de</strong>r wer<strong>de</strong>n<br />
lassen. Und doch habe ich nur getan, was auch ihr getan habt. Auch<br />
von euch hat mancher seinen Sohn ... verloren’.<br />
De in <strong>de</strong> ban van zijn gedachten gekluister<strong>de</strong> menigte huivert on<strong>de</strong>r zijn als in droom<br />
gefluister<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n. Dit is wat zij zelf al zoo vaak hebben gevoeld, maar zich niet<br />
hebben dùrven, niet hebben wìllen bekennen.<br />
1) Alle spatieering van mij. R.P.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
134<br />
En <strong>de</strong>ze, die geen re<strong>de</strong>naar is, die een <strong>de</strong>r hunnen is, armelijk en beroofd, spreekt<br />
als 'n begenadig<strong>de</strong>. Vaster en vaster grijpen zijn woor<strong>de</strong>n in hun harten, dieper en<br />
dieper graaft hij in hun menschelijk gevoel.<br />
Tot hij, in 'n enkel sober woord, <strong>de</strong> bron aller ellen<strong>de</strong> blootlegt.<br />
‘Wir sind verblen<strong>de</strong>t und Mör<strong>de</strong>r, weil wir <strong>de</strong>n Gegner auszer uns suchen und zu fin<strong>de</strong>n<br />
glaubten’.<br />
‘Das Nichtvorhan<strong>de</strong>nsein <strong>de</strong>r Liebe ist <strong>de</strong>r Feind und die Ursache aller Kriege’.<br />
‘Ich bin schuld. Und du bist schuld. Und du und du... <strong>Den</strong>n<br />
auch wir hatten die Liebe vergessen’.<br />
En dan verkondigt hij het nieuwe evangelie, dat allen weer tot elkan<strong>de</strong>r moet brengen:<br />
‘Das Gebot <strong>de</strong>r Liebe ist: wer sich nicht schuldig fühlt, die Schuld nicht auf sich nimmt,<br />
liebt nicht, ist unser Feind und musz weichen. Das ist Gesetz. Neues Gesetz!’<br />
Hij verlaat het podium, schrijdt door <strong>de</strong> zaal, <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur uit, <strong>de</strong> straat op.<br />
Allen staan op, volgen hem. An<strong>de</strong>ren, in <strong>de</strong> stad, waar 't gerucht van <strong>de</strong>ze<br />
opstanding zich reeds heeft verspreid, sluiten zich aan.<br />
Winkelmeisjes, glazenwasschers, wagenvoer<strong>de</strong>rs, reizigers, op weg naar 't station,<br />
oorlogs-verlofgangers, 't geweer op <strong>de</strong>n rug, allen volgen <strong>de</strong>n kellner, die als 'n<br />
nieuwe verlosser door <strong>de</strong> straten gaat.<br />
‘Gesänge <strong>de</strong>r Liebe ertönten im Marschtempo. Kranke stiegen aus <strong>de</strong>n<br />
Betten, schleppten sich ans Fenster. Kilometerlange Linien von Frauen,<br />
schräg bewegt, trieben aufeinan<strong>de</strong>r zu, stieszen zum Zuge.<br />
Ein Zwanzigjähriger - Fanatismus und Geist auf <strong>de</strong>r Stirn - sprang aus<br />
einer Menschengefüllten Seitengasse heraus, auf <strong>de</strong>n Kellner zu, küszte<br />
ihm. Und sein heiszer Blick öffnete die Herzen.<br />
Die ganze Stadt war aufgestan<strong>de</strong>n und schrie ein Wort. Frie<strong>de</strong>! Das so<br />
gesprochene Wort wur<strong>de</strong> zu vieltausendstimmigem, gewaltigem, Gesange.<br />
Alle Kirchenglocken läuteten’.<br />
Zoo, als een brenger van <strong>de</strong> lang vergeten waarheid, dat Lief<strong>de</strong> alleen <strong>de</strong> menschen<br />
broe<strong>de</strong>rs doet zijn, gaat <strong>de</strong> kellner door dit gansche boek. En in allen, die hij ontmoet,<br />
wekt hij nieuw leven, of hij geeft hun <strong>de</strong> kracht, met hem mee te getuigen van wat<br />
ook zij reeds als waarheid had<strong>de</strong>n ervaren.<br />
‘De oorlogsweduwe’, vrouw van 'n door 't hoofd geschoten verzekeringsagent,<br />
eene van die beproef<strong>de</strong>n, welke slechts troost meen<strong>de</strong>n te kunnen vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong><br />
gedachte, dat hun man was ‘geofferd op 't altaar van 't va<strong>de</strong>rland’; ‘Die Mutter’, die<br />
als vóór haar oogen 't leven van haar zoon op 't oorlogsveld ziet, en alle martelingen<br />
on<strong>de</strong>rgaat van het durend doodsgevaar, maar op het oogenblik, dat hij in een<br />
stormaanval wordt vermoord, ein<strong>de</strong>lijk rust vindt bij een brief van hem, waarin hij<br />
meldt dat 't hem ‘meer dan uitstekend gaat’; ‘Das Liebespaar’, twee van <strong>de</strong><br />
achtduizend vijfhon<strong>de</strong>rd, die in Berlijn geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n oorlog zelfmoord pleeg<strong>de</strong>n,<br />
zij, omdat haar verloof<strong>de</strong> ‘<strong>de</strong>n hel<strong>de</strong>ndood <strong>voor</strong> het va<strong>de</strong>rland’ stierf, hij, omdat zijn<br />
filosofengeest niet dul<strong>de</strong>n kon, in een kazerne te wor<strong>de</strong>n afgericht tot moor<strong>de</strong>naar<br />
van even fijnbesnaar<strong>de</strong>n, en die in het lijkenhuis bei<strong>de</strong>n tot het leven terugkeeren,<br />
en elkaar ‘vin<strong>de</strong>n’ om, in <strong>de</strong> straten van het recht <strong>de</strong>r menschheid getuigend, samen<br />
te vallen on<strong>de</strong>r 't salvo van jonge soldaten: ‘die vierzig- und fünfzigjährigen<br />
Landsturmmänner hatten sich geweigert, ins Volk und damit sich selbst ins Herz zu<br />
schieszen’; en ten slotte ‘Die Kriegskrüppel’, een trein gruwzaam verminkten, bij<br />
wie <strong>de</strong> staf-dokter zich vergeefs afvraagt, wèlke <strong>de</strong> beklagenswaardigste is: <strong>de</strong> man<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
met het schot in <strong>de</strong> maag, die als een razen<strong>de</strong> a<strong>de</strong>men moet, om niet te stikken, of<br />
<strong>de</strong> romp zon<strong>de</strong>r armen en beenen, of <strong>de</strong> man zon<strong>de</strong>r gelaat, of <strong>de</strong> man met <strong>de</strong><br />
rechthoekig gebogen ruggegraat, of <strong>de</strong> waanzinnige, die met zijn nagels <strong>de</strong> a<strong>de</strong>ren<br />
van zijn been telkens openscheurt; die allen ontmoeten <strong>de</strong>n kellner, en sluiten zich<br />
bij hem aan, omdat ze zich een met hem voelen, of <strong>de</strong> macht van zijn bezieling hen<br />
overtuigt.<br />
Van al die beproef<strong>de</strong>n beschrijft Frank <strong>de</strong> smartenvolle ervaringen met een lief<strong>de</strong>,<br />
die alle nuchtere beschrijving verre bant, en dit werk plaatst hoog boven het peil<br />
van ‘vertelkunst’.<br />
Deze lief<strong>de</strong> doet hem on<strong>de</strong>r alle gruwelen en ellen<strong>de</strong>n telkens weer getuigen van<br />
het goe<strong>de</strong>, dat in elken mensch verborgen ligt.<br />
‘Der Mensch ist gut. Er ist gut. Geht hin, je<strong>de</strong>r durch seine Strasze, in die<br />
Häuser, läutet, klopft an. Und verkün<strong>de</strong>t <strong>de</strong>n Satz <strong>de</strong>s neuen Zeitalters:<br />
Der Mensch ist gut... Und wenn wir dann in diesem Geiste wie<strong>de</strong>r zu<br />
arbeiten beginnen, wird unsere Arbeit nicht mehr Mord sein, son<strong>de</strong>rn<br />
Geschenk für <strong>de</strong>n Bru<strong>de</strong>r, und seine Arbeit Geschenk für uns ...<br />
Deze lief<strong>de</strong> doet hem ver over grenzen en gemaakte staketselen reiken naar het<br />
eene, dat overal is.<br />
‘Das Vaterland ist eine Gasse, in <strong>de</strong>r wir als Kin<strong>de</strong>r am Abend gespielt<br />
haben, ist ein von <strong>de</strong>r Petroleumlampe sanft beleuchtetes Tischrund, ist<br />
das Schaufenster <strong>de</strong>s Kolonialwarenhändlers im Nachbarhause, ist <strong>de</strong>r<br />
Geruch von Aepfeln, die auf <strong>de</strong>m Ofen brieten, ist Kaffee- und<br />
Kuchengeruch im durchwärmten Elternhause ...<br />
Nicht <strong>de</strong>r Staat - die Organisation <strong>de</strong>r Lüge, Macht, Gewalt und Autorität<br />
- ist das Vaterland für <strong>de</strong>n Menschen, son<strong>de</strong>rn die Erinnerung an<br />
freundliche Minuten <strong>de</strong>r Kin<strong>de</strong>rzeit, die Erinnerung an die von Hoffnung<br />
noch verschönten Blicke ins zukünftige Leben’.<br />
Doch <strong>de</strong>ze lief<strong>de</strong> scherpt ook zijn pen om in enkele rake lijnen <strong>de</strong>n gruwel, <strong>de</strong>n<br />
waanzin, <strong>de</strong> onmacht van wat menschen werken, die door <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> nog niet vrij zijn<br />
gemaakt, te beel<strong>de</strong>n.<br />
‘Er stand reglos, umtobt von <strong>de</strong>n in wil<strong>de</strong>m Kampfe ineinan<strong>de</strong>r<br />
Verbissenen. Hier, im Mittelpunkte <strong>de</strong>s Knallens, war es<br />
totenstill. Es wur<strong>de</strong> handwerklich und ganz lautlos<br />
gemor<strong>de</strong>t’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
135<br />
‘Sein vor Entzetzen kranker Blick traf heute zum tausendsten Male <strong>de</strong>n<br />
Soldaten, <strong>de</strong>r schwer verwun<strong>de</strong>t und lebendig seit fünf Tagen und fünf<br />
langen Nächten im Stacheldrahte hing, grauenhaft langsam die Glie<strong>de</strong>r<br />
bewegte. Ganz lautlos. Immer matter. Manchmal schrie er. Immer <strong>de</strong>n<br />
gleichen Ton, für <strong>de</strong>n noch keine Sprache das Wort gefun<strong>de</strong>n hat’.<br />
Hoeveel zou ik u willen <strong>voor</strong>lezen, om u immer dui<strong>de</strong>lijker te toonen Frank's bewogen<br />
me<strong>de</strong>doogen met <strong>de</strong> ellen<strong>de</strong>, die gele<strong>de</strong>n wordt ‘weil man die Liebe vergessen hat’.<br />
Van blad tot blad, van beeld tot beeld voert <strong>de</strong> dichter onze ontroer<strong>de</strong> aandacht<br />
naar <strong>de</strong> verlossing, die wij <strong>voor</strong>voelen.<br />
Zij wordt geboren, in ‘Die Kriegskrüppel’, dat a<strong>de</strong>m-benemend verhaal over 'n<br />
staf-dokter, die drie jaren lang armen en beenen afzaagt, tot al die le<strong>de</strong>maten <strong>voor</strong><br />
zijn verstar<strong>de</strong> oogen een keten vormen (‘Fünf millionen amputierte Glie<strong>de</strong>r mit einer<br />
Durchschnittslänge von je fünfzig Zentimeter ergeben zweimillionen<br />
fünfhun<strong>de</strong>rttausend Meter ... sind gleich zweitausendfünfhun<strong>de</strong>rt Kilometer<br />
Menschenglied’ klokketikt het aanhou<strong>de</strong>nd in zijn hoofd), die zijn hart dreigt stuk te<br />
knellen.<br />
En in 't neerzinken <strong>voor</strong> ‘<strong>de</strong>r Rumpf’ in <strong>de</strong>n ‘lammenwagen’ van <strong>de</strong>n hospitaaltrein<br />
vindt hij <strong>de</strong> volkomen zelfbevrijding, die hem tot een strij<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> 't geluk-aan-allen<br />
maken zal.<br />
‘Der Stabsarzt steht in <strong>de</strong>r Mitte und verkün<strong>de</strong>t allen das neue, das wie<strong>de</strong>r<br />
erneute Gesetz <strong>de</strong>r Liebe: “Ich sage euch: wir sind Brü<strong>de</strong>r”. Er sagt das<br />
Wort laut, nicht weich. Die Wahrheit klingt im Tonfall seiner Stimme.<br />
Finsternis reiszt entzwei; die Morgenröte <strong>de</strong>r neuen Zeit steigt, trifft und<br />
verklärt die zwanzig Soldatengesichter’.<br />
Als <strong>de</strong> kellner door <strong>de</strong> straten, gaat <strong>de</strong> dokter door <strong>de</strong>n trein, om allen het evangelie<br />
<strong>de</strong>r blij<strong>de</strong> broe<strong>de</strong>rschap te verkondigen. En <strong>de</strong> nieuwe geest, <strong>de</strong> geest <strong>de</strong>r<br />
éénmaken<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, dringt in <strong>de</strong> harten dier lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n, die meen<strong>de</strong>n nog slechts haat<br />
te hebben overgehou<strong>de</strong>n.<br />
De dokter en <strong>de</strong> kellner zoeken elkan<strong>de</strong>r op, en samen gaan zij <strong>voor</strong>tzetten, wat<br />
zij onbewust van elkan<strong>de</strong>r begonnen zijn.<br />
En met allen, die we als hun apostelen in dit boek hebben leeren kennen, <strong>de</strong><br />
‘Kriegswitwe’, <strong>de</strong> ‘Mutter’, <strong>de</strong> ‘Zwanzigjähriger’ en zoo velen an<strong>de</strong>ren, wachten ze<br />
‘die Sekun<strong>de</strong>, in welcher <strong>de</strong>r neue Anfang geschieht’.<br />
Ze komt, op een dag, als <strong>de</strong> dokter aan 't hoofd van 'n schaar kreupelen (‘<strong>de</strong>r um<br />
neun Uhr schon aus zwanzigtausend amputierten Soldaten bestand’) <strong>de</strong>n nieuwen<br />
tijd <strong>de</strong>n weg baant.<br />
Met 'n haast gruwelijke plastiek beeldt Frank <strong>de</strong>n tocht dier duizen<strong>de</strong>n, die tot<br />
hon<strong>de</strong>rdduizen<strong>de</strong>n aangroeien.<br />
Deze bladzij<strong>de</strong>n zijn van <strong>de</strong> huiverkille schoonheid eener mid<strong>de</strong>leeuwsche<br />
doo<strong>de</strong>ndans-prent.<br />
Doch <strong>de</strong>ze lij<strong>de</strong>nsgang, die een zegetocht wordt, overwint alle aarzeling. Menigten<br />
sluiten zich aan, en het wordt als een wereld, die samenstroomt <strong>voor</strong> het paleis van<br />
<strong>de</strong>n heerscher.<br />
Geen kreten, geen rumoer, <strong>de</strong> gestalten <strong>de</strong>r lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n zijn <strong>de</strong> stem, die opklinkt<br />
tot <strong>de</strong> machthebbers daarboven.<br />
En <strong>de</strong> stem wordt verstaan.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
‘In dieser weiszen Sekun<strong>de</strong> wird es vor <strong>de</strong>m Gebäu<strong>de</strong> totenstill.<br />
‘Die stille wirft Wellen, breitet sich aus’. ‘...Minuten später telegraphieren<br />
die vor <strong>de</strong>n Morseapparaten sitzen<strong>de</strong>n Beamten, die kurz vorher noch<br />
Bekanntmachungen, Erlasse, Befehle, Zwangsverordnungen in das<br />
gemarterte Volk hineingestoszen haben: <strong>de</strong>n Aufstieg <strong>de</strong>r Freiheit und<br />
<strong>de</strong>r Liebe ins Land’.<br />
Wat zal mijn schamel menschenwoord na <strong>de</strong>ze hymne <strong>de</strong>r verlossing!<br />
Een ziener heeft in <strong>de</strong> omsluier<strong>de</strong> verten geschouwd, en hij heeft een wereld<br />
gezien, waar <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong> weer heerscheres zal zijn ...<br />
Men beweert, dat dit boek van Leonhard Frank grooten invloed heeft gehad op<br />
het uitbreken van <strong>de</strong> revolutie in Duitschland. Grooter verdienste is, dat het in <strong>de</strong><br />
harten van duizen<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n naaste, en <strong>de</strong>n geest van bewust <strong>de</strong>nken,<br />
heeft herwekt.<br />
Want: ‘Nicht die Kanonen, son<strong>de</strong>rn <strong>de</strong>r negative Geist <strong>de</strong>s Zwanges<br />
ist <strong>de</strong>r Militarismus’. En zoolang <strong>de</strong>ze geest nog niet overwonnen is, kan <strong>de</strong> goedheid<br />
van <strong>de</strong>n mensch nooit ten volle ontluiken.<br />
R. PIETERS.<br />
Een nieuw boekje over Dante<br />
Dante, door Prof. Dr. J.J. Salverda <strong>de</strong> Grave. - (Uitgegeven door J.M.<br />
Meulenhoff te Amsterdam, aan het Damrak 88; 1921. kl. 8 o , 132).<br />
I.<br />
DE heer Salverda <strong>de</strong> Grave, ik heb het reeds vroeger opgemerkt naar aanleiding<br />
van zijn werkje over Italië's letterkun<strong>de</strong>, bij een an<strong>de</strong>ren uitgever verschenen - <strong>de</strong><br />
heer <strong>de</strong> Grave dan is een goed en vlijtig verzamelaar van hetgeen in binnen- en<br />
buitenland over <strong>de</strong> Italiaansche letterkun<strong>de</strong>, en <strong>voor</strong>al over Dante, verschenen is.<br />
Ditmaal levert hij, als <strong>de</strong> naaste aanleiding tot het verschijnen van zijn werkje, een<br />
korte beschouwing over het leven en <strong>de</strong> werken van Dante, aan <strong>de</strong> hand (zon<strong>de</strong>r<br />
twijfel) van uitvoeriger boeken zooals dat van Zingarelli, in 1903 te Milaan, en van<br />
Hauvette, in 1911 te Parijs verschenen.<br />
De in<strong>de</strong>eling van het geheel is logisch. Eerst komt een hoofdstuk over het leven<br />
van <strong>de</strong>n dichter (9-23). Daarna wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lyrische gedichten, <strong>de</strong> Vita Nuova<br />
behan<strong>de</strong>ld (23-47). Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> hoofd-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
136<br />
stuk heeft tot on<strong>de</strong>rwerp <strong>de</strong> geleer<strong>de</strong> studiën, nl. Het Gastmaal, Over <strong>de</strong> Volkstaal,<br />
Over <strong>de</strong> Monarchie (47-79). Ten slotte, en last not least, kunnen wij alweer zeggen,<br />
wordt aan De God<strong>de</strong>lijke Komedie een uitvoerige beschouwing gewijd, in vijf<br />
on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>elen: Inlei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> opmerkingen; Het verhaal van Dante's reis; De allegorische<br />
beteekenis; Het kunstwerk; De episo<strong>de</strong> van Francisca. - Het is niet kwaad dat <strong>de</strong><br />
schrijver <strong>de</strong>ze laatste episo<strong>de</strong>, die zoo algemeen bekend is, nog eens afzon<strong>de</strong>rlijk<br />
behan<strong>de</strong>lt, althans wanneer men alles van het standpunt <strong>de</strong>r gewone philologie<br />
beschouwt, iets waarop ik later terugkom.<br />
II.<br />
Het overzicht van Dante's leven (1265-1321), dat <strong>de</strong> schr. ons geeft, is wel kort<br />
maar doeltreffend. Hoewel het hem te Florence aan leiding ontbrak, heeft hij zon<strong>de</strong>r<br />
twijfel reeds in zijn jeugd veel gewerkt; wellicht heeft hij een studietijd in het beroem<strong>de</strong><br />
Bologna doorgebracht, en heeft hij veel te danken aan zijn beken<strong>de</strong>n stadgenoot<br />
Brunetto Latini. Maar eigenlijk, merkt <strong>de</strong> Grave op, is Dante autodidakt, en <strong>de</strong>s te<br />
meer bewon<strong>de</strong>rt men daarom <strong>de</strong> ontzaggelijke kennis, waarover hij beschikte en<br />
die hij verwerkt heeft. Geheel <strong>de</strong> wetenschap <strong>de</strong>r mid<strong>de</strong>neeuwen immers is in <strong>de</strong><br />
Divina Commedia vertegenwoordigd, <strong>de</strong> dichter moet dus, naast <strong>de</strong> intuïtie van <strong>de</strong>n<br />
poëet, een schat van kundighe<strong>de</strong>n hebben bezeten, die door hem op <strong>de</strong> meest<br />
harmonische wijze tot een geheel zijn vereenigd.<br />
Dante's Canzoniere, <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l zijner lyrische gedichten, wordt daarna uitvoerig<br />
besproken; hij wordt vergezeld van een kommentaar, die van dit werk <strong>de</strong> eerste<br />
biographie <strong>de</strong>r nieuwere letterkun<strong>de</strong> maakt, zegt <strong>de</strong> schr. (blz. 31). Zeer juist wanneer<br />
men met Dante <strong>de</strong> nieuwe literatuur laat beginnen. Hiertegen is veel in te brengen.<br />
Maar gaan wij ver<strong>de</strong>r.<br />
Waar <strong>de</strong> schr. Dante's sonnetten behan<strong>de</strong>lt, en <strong>voor</strong>al dat klinkdicht, dat behoort<br />
tot het heerlijkste ooit door hem geschreven (Tanto gentile e tanto onesta pare) dan<br />
luisteren wij gaarne naar hem, en naar het oor<strong>de</strong>el dat hij in 't algemeen over <strong>de</strong><br />
Vita Nuova uitspreekt. Zon<strong>de</strong>r twijfel, zegt hij terecht, is er in <strong>de</strong>n geheimzinnigen<br />
sluier die het verhaal omhult, in <strong>de</strong> vage wijze van uitdrukking, in <strong>de</strong> halftinten iets<br />
suggestiefs, dat aantrekt, <strong>voor</strong>al in een tijd als <strong>de</strong> onze, die zoo toegankelijk is <strong>voor</strong><br />
wazige indrukken, <strong>voor</strong> gevoelsgodsdienst en droomerig dwepen’ (blz. 44). Een<br />
fijne opmerking, die toont dat <strong>de</strong>ze hoogleeraar een goe<strong>de</strong>n kijk heeft op onzen tijd<br />
en op <strong>de</strong> stroomingen waaron<strong>de</strong>r die tijd, als ik het zoo uit mag drukken, maar al te<br />
veel gebukt gaat.<br />
III.<br />
Aan Dante als wijsgeer, als schrijver van geleer<strong>de</strong> studiën, is een belangrijk hoofdstuk<br />
gewijd. In verband daarmee was het noodig ook te spreken over <strong>de</strong> wetenschap<br />
van Dante's tijd en omgeving, en over <strong>de</strong> geestelijke <strong>voor</strong>ou<strong>de</strong>rs van <strong>de</strong>n dichter,<br />
nl. <strong>de</strong> twee Grieken Plato en Aristoteles, en <strong>de</strong> twee Italianen uit <strong>de</strong> 13e eeuw,<br />
Thomas van Aquino en Bonaventura. De schr. beproeft, ongetwijfeld aan <strong>de</strong> hand<br />
<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> en an<strong>de</strong>re bronnen, ons het wetenschappelijk credo van Dante mee<br />
te <strong>de</strong>elen, <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n die zoowel in het Gastmaal als in De God<strong>de</strong>lijke Komedie<br />
te vin<strong>de</strong>n zijn (blz. 61 vlg). Een geleer<strong>de</strong> studie van Dante is ook zijn werkje over<br />
<strong>de</strong> volkstaal, zon<strong>de</strong>r twijfel het meest oorspronkelijke zijner werken. En ook zijn<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
staatkundig geschrift over <strong>de</strong> Monarchie is onmisbaar ten ein<strong>de</strong> 's dichters hoofdwerk<br />
goed te begrijpen; <strong>de</strong> schr. noemt hem een trouw aanhanger van <strong>de</strong> Kerk, wiens<br />
orthodoxie ten onrechte in twijfel is getrokken (blz. 77). Ook tegen <strong>de</strong>ze stelling van<br />
Salverda <strong>de</strong> Grave laten zich bewijsplaatsen aanvoeren, maar 't zou mij te ver<br />
voeren, en ik wil dus liever besluiten met <strong>de</strong>s schr. beschouwing over <strong>de</strong> Divina<br />
Commedia zelve.<br />
IV.<br />
Ronduit gesproken, heeft dit, het uitvoerigste hoofdstuk, mij bij eerste lezing het<br />
állerminst bevredigd.<br />
Is dit misschien omdat hier te veel uitsluitend <strong>de</strong> altijd dorre en droge,<br />
analyseeren<strong>de</strong> philologie aan het woord komt? Omdat, in een samenvattend oor<strong>de</strong>el<br />
dat als inleiding tot dit hoofdstuk moet dienen, <strong>de</strong> schr. in <strong>de</strong>zen stijl vervalt: ‘Ondanks<br />
<strong>de</strong> ons vreem<strong>de</strong> begrippen en opvattingen waarvan zij (De G. Komedie) spreekt,<br />
wekt zij, na zes eeuwen, kunstemoties bij ons op’. (blz. 81). Het kan wezen, maar<br />
ook het philologisch gedoe, dat wij in het allerlaatste kleine hoofdstuk, over Francisca<br />
di Rimini, aantreffen, is ongeveer van hetzelf<strong>de</strong> gehalte.<br />
Te begrijpen is dit alles. Te verontschuldigen ook, mits van het standpunt <strong>de</strong>r<br />
philologie, zooals ik reeds in <strong>de</strong>n beginne heb opgemerkt. Dante, <strong>de</strong> vaak duistere,<br />
<strong>de</strong> mystieke <strong>voor</strong>al, is reeds spoedig, kort na <strong>de</strong> uitgave van zijn meesterwerk, on<strong>de</strong>r<br />
een vloed van kommentaren bedolven. Uitlegkun<strong>de</strong> en inlegkun<strong>de</strong> tegelijk. Alle<br />
lan<strong>de</strong>n, alle naties, hebben hun aan<strong>de</strong>el daaraan geleverd. In dien ron<strong>de</strong>dans, als<br />
ik 't zoo zeggen mag, heeft ook onze schr. moeten meedoen. De philologie heeft<br />
zich nu eenmaal van <strong>de</strong>zen letterkundigen reus meester gemaakt.<br />
Is dit in veel opzichten te bejammeren, men vergete toch ook niet dat <strong>de</strong> zon van<br />
Dante, en <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
137<br />
zon van alle hoofddichters, hare talrijke en groote vlekken vertoont. Ik noem er maar<br />
een paar, aan <strong>de</strong> hand van onzen schr. Virgilius (zoo noem<strong>de</strong> hem Dante, niet<br />
Vergilius) was Dante's lievelingsschrijver en werd in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen beschouwd<br />
als <strong>de</strong> grootste dichter <strong>de</strong>r oudheid; on<strong>de</strong>r het volk leef<strong>de</strong> zijn naam als die van een<br />
toovenaar (blz. 100). Welnu, over dit standpunt van Dante zijn wij mo<strong>de</strong>rnen heen,<br />
wij gaan ter school bij <strong>de</strong> Grieken, bij Homerus, en niet bij <strong>de</strong> Romeinen. Een an<strong>de</strong>r<br />
gebrek, terecht door onzen schr. in 't licht gesteld. Dante heeft <strong>de</strong> meest afgetrokken,<br />
<strong>de</strong> meest droge vraagstukken in het keurslijf zijner terzinen weten te dringen, zegt<br />
naar juistheid Salverda <strong>de</strong> Grave. En hij voegt daaraan toe, al weer terecht:<br />
Technisch is dat zon<strong>de</strong>r twijfel een kunststuk, maar <strong>de</strong> proef is gevaarlijk’. (blz. 107).<br />
Ziedaar fouten in <strong>de</strong> Divina Commedia, die niet op zich zelf staan, <strong>de</strong> kenners zullen<br />
er zeker nog an<strong>de</strong>re weten aan te wijzen.<br />
Doch genoeg. Als geheel is <strong>de</strong> Grave's boekje een aanwinst, en het uiterlijk is<br />
keurig verzorgd door <strong>de</strong>n uitgever Meulenhoff, die <strong>voor</strong> geen moeite terug<strong>de</strong>inst.<br />
Dante's portret door Giotto, zijn vermoe<strong>de</strong>lijk geboortehuis te Florence, <strong>de</strong> buste te<br />
Napels, het portret in een handschrift van <strong>de</strong> 15e eeuw, het vermoe<strong>de</strong>lijk<br />
doodsmasker van <strong>de</strong>n dichter (‘doo<strong>de</strong>nmasker’ zooals <strong>de</strong> schr. 't noemt dunkt mij<br />
een afkeurenswaardig germanisme), <strong>de</strong> afbeelding van het heelal volgens <strong>de</strong> Divina<br />
Commedia, en ten slotte Dante's graf te Ravenna - al <strong>de</strong>ze keurige afdrukken en<br />
plaatjes zijn volkomen in harmonie met <strong>de</strong>n eenvoudigen maar fraaien omslag, een<br />
meester <strong>de</strong>r wereldletterkun<strong>de</strong> waardig. Als hul<strong>de</strong> van het kleine Holland aan het<br />
weldra feestvierend Italië moge het werkje zijn weg vin<strong>de</strong>n.<br />
H.C. MULLER.<br />
Onze schrijvers en <strong>de</strong> bioscoop<br />
(Naar aanleiding van: De Koningin <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>, roman van Karl Figdor).<br />
MET dit werkje <strong>voor</strong> me, kan ik moeilijk uiting geven aan mijn antipathie <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
bioscoop.<br />
On<strong>de</strong>r het lezen zien we <strong>de</strong> beel<strong>de</strong>n, kalm, mooi, zon<strong>de</strong>r dat gewarrel, dat <strong>de</strong><br />
brokje <strong>voor</strong> brokje, beetje <strong>voor</strong> beetje, leven en natuur aan elkan<strong>de</strong>r filmen<strong>de</strong> cinema<br />
nu eenmaal niet an<strong>de</strong>rs geven kan. La plus belle fille du mon<strong>de</strong> ne peut donner que<br />
ce qu'elle a; niet waar? Ik ben nu heel zachtzinnig jegens <strong>de</strong> bioscoop gestemd. De<br />
bioscoop is een gemáklijk genot. Het verstand behoeft er part noch <strong>de</strong>el aan te<br />
hebben. Geen aandachtvol luisteren vanuit hooge amphitheaters, waar het geluid<br />
<strong>de</strong>r stemmen zoo licht tot ijlen klank wordt; geen avon<strong>de</strong>nlang ernstig lezen,<br />
vermoeiend en tijdvragend. De beste en meest-uitgebrei<strong>de</strong> werken van beken<strong>de</strong><br />
auteurs uit binnen en buitenland in een uurtje te genieten in al hun mooi, in al hun<br />
heerlijke griezeligheid. - En ziedaar het gevaar.<br />
Niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong> film-genieters. Dezen toch, wierpen zich vroeger op<br />
colportage-romans in afleveringen van een zeker niet beter gehalte dan <strong>de</strong> ‘fijnste’<br />
sensatiefilms. Het kwaad is dus alleen verplaatst, niet ontstaan.<br />
Maar onze schrijvers moesten het ontgel<strong>de</strong>n. Wat het publiek zóó zag was het<br />
werk van dien of dien schrijver. Ik mag niet veel plaats in beslag nemen en zal mij<br />
bij één <strong>voor</strong>beeld beperken. Ik bedoel hier een bekend werk van Victor Hugo: Les<br />
misérables.<br />
Ik zie nog <strong>de</strong> verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> gezichten rondom mij toen ik in besloten kring <strong>voor</strong><br />
wel-Franschbegrijpen<strong>de</strong>n, doch niet-literair-ontwikkel<strong>de</strong>n, Victor Hugo als dichter<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
esprak. Men ken<strong>de</strong> hem, ja, van <strong>de</strong> groote reclamebor<strong>de</strong>n vol aangrijpen<strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong>stellingen met erboven: De Ellendigen, en ... zijn naam. Een bioscoopauteur.<br />
Dat komt hierdoor (en dat is zelfs met auteurswetten niet tegen te gaan): <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
film moet uit een werk iets wor<strong>de</strong>n gelicht en liefst uitsluitend het sensationeele,<br />
dat dan zon<strong>de</strong>r band, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vermenschelijking van het woord wordt aangebo<strong>de</strong>n.<br />
Een groot <strong>voor</strong><strong>de</strong>el is dus nu het in film brengen van speciaal daartoe geschreven<br />
werk.<br />
De bioscoop zal, van financieel standpunt uit beoor<strong>de</strong>eld, nog wel blijven, ‘bloeien’.<br />
Echter, wanneer goe<strong>de</strong> schrijvers die er zich speciaal op toeleggen, artiest genoeg<br />
zijn om hun werken niet alleen kas-stukken maar ook kunstwerken te doen zijn, dan<br />
is er ernstige hoop op iets goeds.<br />
Bovendien leest dit soort roman bijzon<strong>de</strong>r gemaklijk en zullen <strong>de</strong><br />
bioscoop-bezoekers te eer<strong>de</strong>r geneigd zijn het werk nog eens na te lezen. Dit kan<br />
<strong>de</strong>n totaal-indruk zuiver<strong>de</strong>r doen zijn.<br />
JEANNE VEEN.<br />
Ernest Dau<strong>de</strong>t †<br />
VIER EN TWINTIG jaar na zijn beroem<strong>de</strong>n jongeren broer, Alphonse, en drie en<br />
vijftig jaar nadat <strong>de</strong>ze hem, in zijn Petit Chose, had laten sterven aan <strong>de</strong><br />
vliegen<strong>de</strong> tering, is thans, <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n burgerlijken stand, Ernest Dau<strong>de</strong>t overle<strong>de</strong>n op<br />
vier en tachtigjarigen ou<strong>de</strong>rdom. Louis-Marie-Ernest Dau<strong>de</strong>t, zoon van <strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
138<br />
han<strong>de</strong>laar Vincent Dau<strong>de</strong>t, was te Nîmes geboren op 31 Mei 1837, volg<strong>de</strong> <strong>de</strong> lessen<br />
aan het Collège <strong>de</strong> l'Assomption zijner geboortestad, later van het gymnasium te<br />
Lyon. Van 1861 tot 1869 was hij secretaris-redacteur van het Corps législatif,<br />
daarna kabinets-chef van <strong>de</strong>n grootreferendaris van <strong>de</strong>n Senaat, directeur van<br />
verschillen<strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n, hoofdredacteur van <strong>de</strong> Estafette; hij schreef on<strong>de</strong>r<br />
verschillen<strong>de</strong> namen: Jacques Rigaud, Dora, Louis Reynaud, Louis Fleuriel waren<br />
zijn pseudoniemen. Ernest Dau<strong>de</strong>t werd ettelijke malen bekroond door <strong>de</strong> Académie<br />
en verwierf in 1905 <strong>de</strong>n Gobert-prijs (uitgeloofd <strong>voor</strong> een geschiedkundig werk) ter<br />
belooning van zijn Histoire <strong>de</strong> l'Emigration. Zijn vruchtbaarheid evenaar<strong>de</strong><br />
zijn eruditie. On<strong>de</strong>r zijn historische werken stippen wij aan: La Cardinal<br />
Consalvi (1866); La Police et les Chouans (1875); Le Procès <strong>de</strong>s<br />
Ministres <strong>de</strong> Charles X (1877); Le Duc d'Aumale (1897); Histoire<br />
<strong>de</strong> l'Emigration; in drie <strong>de</strong>elen (1905-1907); Le Récits <strong>de</strong>s Temps<br />
révolutionnaires (1908), enz. Titels van eenige zijner romans: Aveux <strong>de</strong><br />
femme; Ma<strong>de</strong>moiselle <strong>de</strong> Circé; Les reins cassés; A l'entrée<br />
<strong>de</strong> la vie; Vénitienne; Victimes <strong>de</strong> Paris; La Carmélite; Le<br />
Romand'un conventionnel; Le mari; Le défroqué;<br />
Lespervertis; Pauline Fossin; Leroman <strong>de</strong> Delphine; Le crime<br />
<strong>de</strong> Jean Malory; Madame Robernier; Clarisse; Les fiançailles<br />
tragiques; L'Espionne; Le mauvais arbre sera coupé; Le<br />
comte <strong>de</strong> Chamaran<strong>de</strong> en Les Rivaux. De meeste <strong>de</strong>zer werken<br />
behan<strong>de</strong>len, vaak op kiesche wijze, maar soms ook raak-realistisch, al of niet wettige<br />
lief<strong>de</strong>sverhoudingen.<br />
Ernest Dau<strong>de</strong>t heeft ook <strong>voor</strong> het tooneel geschreven (Marthe, 1890; Un<br />
drame parisien, 1892; La citoyenne Cotillon, 1903) en was officier<br />
van het Legioen van Eer.<br />
M.P.<br />
[Boekenschouw]<br />
Letterkun<strong>de</strong>; biographie<br />
Charlotte von Stein. Een episo<strong>de</strong>, door Top Naeff. - (Amsterdam, Em.<br />
Querido. 1921).<br />
Een boek van Top Naeff is ons immer een vreug<strong>de</strong>. Zooals Ina Boudier Bakker <strong>de</strong><br />
lief<strong>de</strong>volle moe<strong>de</strong>r is van zoo menig lief kind in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche letterkun<strong>de</strong>, zoo<br />
is Top Naeff <strong>de</strong> romancière van <strong>de</strong> vrouw.<br />
Zij is dit op uitnemen<strong>de</strong> wijze.<br />
Wij, <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche vrouwen, hebben haar lief, want ze is met ons jong<br />
geweest en onze jeugd, onze backfisch-jaren hebben geleefd en getinteld in haar<br />
meisjesboeken.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
GOETHE in <strong>de</strong>n tijd van zijn vriendschap <strong>voor</strong> Mevr. VON STEIN<br />
Naar het olieverfschil<strong>de</strong>rij van GEORG OSWALD MAY<br />
‘School-idyllen’, ‘'t Veulen’, zij zijn ons aller jeugd, zij zijn ons heerlijk, zorgeloos<br />
verle<strong>de</strong>n.<br />
Toen is Top Naeff van meisje tot vrouw gegroeid en ook wij wer<strong>de</strong>n met haar<br />
groot. Nu leven wij het intensere leven van volgroei<strong>de</strong> vrouwen en weer is Top Naeff<br />
<strong>de</strong> vertolkster van ons lij<strong>de</strong>n en ons geluk.<br />
Als we het kleine, lieve boekje ‘Charlotte von Stein’, <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> vrouw<br />
die twaalf jaren lang <strong>de</strong> vriendin en <strong>de</strong> gelief<strong>de</strong> van Goethe is geweest, ter zij<strong>de</strong><br />
leggen, dan rijst onwillekeurig <strong>voor</strong> ons op eene an<strong>de</strong>re vrouwenfiguur, <strong>de</strong><br />
onvergetelijke Liesbeth uit ‘Voor <strong>de</strong> Poort’. Zoo fijn ontleed met zoo scherp kervend<br />
mes, zoo pijnlijk waarachtig en met zoo dappere zelfbeheersching is wel nooit<br />
vrouwenfiguur uitgebeeld in onze letterkun<strong>de</strong>.<br />
Die zoo Liesbeth creëer<strong>de</strong> is kenster van het vrouwenhart bij uitnemendheid.<br />
Er is gelijkenis te vin<strong>de</strong>n tusschen Liesbeth en Charlotte von Stein, maar er is<br />
ook verschil.<br />
Liesbeth heeft niet an<strong>de</strong>rs gekend dan leed en droefheid, en Charlotte von Stein<br />
heeft ook geluk, ook vreug<strong>de</strong> beleefd.<br />
Liesbeth is geweest <strong>de</strong> niet begeer<strong>de</strong>, <strong>de</strong> onge-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
139<br />
noo<strong>de</strong> aan het lief<strong>de</strong>maal; Charlotte von Stein was <strong>de</strong> uitverkorene van een<br />
onsterfelijken dichter.<br />
Is haar lot zoo heerlijk als dat schijnt?<br />
‘Neen’ zegt Top Naeff. De figuur van Charlotte von Stein, <strong>de</strong> vrouw, die vele<br />
kin<strong>de</strong>ren had, die ziekelijk was en leed aan een zwak zenuwgestel, die Goethe<br />
gegeven heeft al wat ze te geven had van lief<strong>de</strong> en trouw, is er eene van innerlijke<br />
tragiek. Immers:<br />
‘Het hoogste gelijk is aan <strong>de</strong>n kant van <strong>de</strong>n kunstenaar. Zijn instinct<br />
verweert zich, intuïtief neemt hij op en verwerpt hij om atmosfeer en ruimte<br />
te scheppen <strong>voor</strong> zijn primair wezen. Wat hem als mensch lief is, offert<br />
hij zon<strong>de</strong>r be<strong>de</strong>nken, ook datgene wat, zoo hij geen kunstenaar ware<br />
geweest, zijn geluk zou hebben uitgemaakt. Dat is zijn weemoedig en<br />
benij<strong>de</strong>nswaardig recht’.<br />
Aan dit ‘weemoedig en benij<strong>de</strong>nswaardig recht’ is ook Charlotte von Stein ten<br />
offer gevallen.<br />
Dit boekje is niet een volledig kunstwerk van een groote, veelzijdig belichte,<br />
doorwrochte eenheid. Het is uit <strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r zaak eenigszins fragmentarisch.<br />
Het is alsof mevrouw Top Naeff in het ou<strong>de</strong> Weimar is geweest en er Goethe en<br />
zijne vriendin heeft ontmoet; alsof zij hen in <strong>de</strong> oogen heeft gezien, hun harteklop<br />
heeft beluisterd, <strong>de</strong> taal hunner lief<strong>de</strong> verstaan. Het is niet zoo heel lang geweest<br />
maar het was van o zoo dichtbij. Toen zijn ze verdwenen aan <strong>de</strong>n ein<strong>de</strong>r. Het is stil<br />
gewor<strong>de</strong>n en Top Naeff heeft <strong>voor</strong> ons opgeschreven wat ze heeft begrepen van<br />
die heel grooten, die gebenedij<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>n dichter en zijn vriendin.<br />
Er staan vele eenvoudige waarhe<strong>de</strong>n, vele wijze woor<strong>de</strong>n in het boekje. Wij<br />
citeeren slechts:<br />
‘Want wij zijn alle zieken, die genezing zoeken, en <strong>de</strong> krui<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
ziel liggen besloten in <strong>de</strong> boeken <strong>de</strong>r menschheid’,<br />
en dan nog:<br />
‘lief<strong>de</strong> en trouw hebben <strong>voor</strong> een vrouw een an<strong>de</strong>re beteekenis dan<br />
<strong>voor</strong> een man’.<br />
Hoe waar is dit niet en hoe weinige meisjes hebben het begrepen en hoe menige<br />
vrouw heeft het in tranen beleefd.<br />
Charlotte von Stein is dikwijls miskend; men heeft haar nuchter genoemd. Top<br />
Naeff heeft er niets op tegen<br />
‘mits men daaron<strong>de</strong>r haar, als van een aangeschoten hert, bevend hart<br />
blijve speuren dat levenslang bloed<strong>de</strong> om een verren vriend’.<br />
Want ‘een verren vriend’, meer heeft Goethe haar niet kunnen zijn en dat is van<br />
Charlotte's leven <strong>de</strong> innerlijke tragiek.<br />
‘Want Charlotte geestelijk niet tot Goethe's hoogte reikend, doch naar <strong>de</strong><br />
ziel zijns gelijke, heeft met <strong>de</strong> voelhoorns <strong>de</strong>r liefhebben<strong>de</strong> vrouw haarfijn<br />
gepeild wat zij Goethe was - <strong>de</strong> belichaming van een ze<strong>de</strong>lijk i<strong>de</strong>aal, het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
uitgangspunt zijner droomen - waarvan mystieke extaze het einddoel was<br />
- en <strong>de</strong> overgang naar <strong>de</strong> al-lief<strong>de</strong> of humaniteit’.<br />
Bei<strong>de</strong>, Goethe en mevrouw von Stein, ston<strong>de</strong>n op een bijzon<strong>de</strong>r plan, en zoo<br />
hel<strong>de</strong>rziend was zij dat zij steeds in zijn lief<strong>de</strong> het negatieve positief bleef voelen.<br />
CHARLOTTE VON STEIN<br />
Naar haar zelfportret<br />
Goethe was als een vuur, vlammend, strevend naar <strong>de</strong>n opgang in vlammen, <strong>de</strong><br />
zelfoverwinning. En die hij liefhad nam hij met zich op <strong>de</strong>n brandstapel. Charlotte<br />
von Stein is door <strong>de</strong> vlammen verzwolgen, maar <strong>de</strong> phoenix, het genie is gelouterd<br />
uit <strong>de</strong>n vuurgloed te <strong>voor</strong>schijn gekomen. Zoo kan men <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> van Goethe <strong>voor</strong><br />
haar herlei<strong>de</strong>n tot zelflief<strong>de</strong>.<br />
Haar leven was offer.<br />
Wat zij te geven had heeft zij <strong>de</strong>n afzijdige geschonken, <strong>de</strong>n jongen<br />
minnaar die in ascetisch gelooven zijn kracht vond doch van <strong>de</strong> vrouw<br />
welke <strong>de</strong>ze droom-verheerlijking gold alle krachten nam. En wanneer wij<br />
thans in <strong>de</strong> rij <strong>de</strong>r door Goethe op zijne wijze bemin<strong>de</strong> vrouwen, <strong>de</strong>ze<br />
eene afzon<strong>de</strong>rlijk stellen, dan is dit niet alleen omdat wij <strong>de</strong> onsterfelijke<br />
muze van <strong>de</strong>n Dichter, zijn Iphigenie en <strong>de</strong> prinses uit Torquato Tasso in<br />
haar mogen zien, maar omdat zijzelve was een persoonlijkheid die zich<br />
naast een groot man heeft weten te handhaven; omdat zij <strong>de</strong> vrouw is<br />
die om <strong>de</strong>n ontroeren<strong>de</strong>n mensch Goethe het ontroerendst heeft gele<strong>de</strong>n,<br />
zoo lang en zoo diep, tot ze een verbitter<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> vrouw was; omdat ze<br />
haar oogenblik eerlijk en trouw tot eeuwigheid heeft herleid.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
140<br />
En dit te hebben bena<strong>de</strong>rd en dit te hebben doorvoeld is <strong>de</strong> verdienste van Top<br />
Naeff in haar superieur, echt menschelijk boekje.<br />
A. VAN HAERSOLTE-<br />
VAN HOLTHE TOT ECHTEN.<br />
Verzen<br />
Lampions in <strong>de</strong>n wind, door Fre<strong>de</strong>rik Chasalle en C.J. Kelk. -<br />
(Amsterdam, van Munster's Uitgeversmaatschappij 1921)<br />
I<br />
Het proza van Chasalle.<br />
Wie wist dat in <strong>de</strong>zen mechanischen tijd - ziet hoe <strong>de</strong> ambtenaren met versnel<strong>de</strong>n<br />
pas door <strong>de</strong> straten gaan - een zoo fraaie romantiek kon wor<strong>de</strong>n geschreven! De<br />
kostelijke stofnesten van <strong>de</strong>n menschelijken geest zijn blijkbaar nog niet alle<br />
uitgebezemd door <strong>de</strong>n grooten Mulford en zijn discipelen.<br />
Intusschen: Fre<strong>de</strong>rik Chasalle bezit een talent dat men zal hebben te erkennen,<br />
zoodra <strong>de</strong> bedriegelijktoegespitste verschillen in oor<strong>de</strong>els-wijze en bevoegdheid<br />
van jongere en ou<strong>de</strong>re generatie zoozeer hun kracht zullen hebben verloren, dat<br />
een (onzijdig) publiek, zon<strong>de</strong>r ‘politieke’ <strong>voor</strong>lichting, kiezen kan uit het rijp en groen<br />
<strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne litteratuur; <strong>voor</strong>loopig mogen wij daarop wachten.<br />
Dit neemt niet weg dat zich dit werk, buiten eenige toekomst speculatie om, ten<br />
volle waar<strong>de</strong>eren laat: jeugd-werk in <strong>de</strong>n engen zin van het woord is het in geenerlei<br />
opzicht.<br />
Wat maakt <strong>de</strong>ze romantiek zóó schoon? Dat zij niet heeft versmaad het intellect<br />
noch <strong>de</strong> levenstee<strong>de</strong>rheid. Daardoor ontkomt zij aan <strong>de</strong>n zoetelijken bijsmaak, die<br />
op <strong>de</strong>n duur het proza van Van Schen<strong>de</strong>l krijgt, malgré nous; daardoor ook is zij<br />
méér dan van <strong>de</strong>zen tijd, zon<strong>de</strong>r van het verle<strong>de</strong>n alléén te zijn.<br />
Hierbij komt (niet steeds): een beschei<strong>de</strong>n, maar brillante, Gallische humor.<br />
Ten slotte schijnt mij - samengevat - dit <strong>de</strong> meest juiste karakteristiek van<br />
Chasalle's mentaliteit, al ben ik mij tevens het gevaarlijke eener <strong>de</strong>rgelijke vergelijking<br />
bewust: <strong>de</strong> geestesgesteldheid van Debussy in litterairen vorm. En het is misschien<br />
beter met <strong>de</strong>ze verhouding-looze ‘populariteit’ te volstaan, dan <strong>de</strong> essentialia van<br />
dit zeldzaam proza - al was het ook slechts theoretisch - te ontle<strong>de</strong>n: het ‘nieuwe’<br />
wordt reeds zoo aarzelend aanvaard!<br />
II<br />
De verzen van Kelk.<br />
Ik weet niet welk toeval Kelk en Chasalle te samen bracht tot dit<br />
bevallig-wisselend-litterair verbond (òf was het een louter materieele<br />
noodzakelijkheid?) Zeker: ook Kelk is romanticus ‘in hart en nieren’, doch dit<br />
rechtvaardigt <strong>de</strong> bonte rij hunner <strong>voor</strong>tbrengselen niet; daartoe is zijn werk ten<br />
opzichte van het proza van Chasalle te jong... naar <strong>de</strong>n geest; zijn techniek is, gelijk<br />
het behoort, àf.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Dit heeft met waar<strong>de</strong>ering niets te maken. Lyriek wordt jong geschreven, proza<br />
niet, <strong>de</strong> regel kent weinig uitzon<strong>de</strong>ringen. Toch: wat Kelk bereiken zal, valt uit <strong>de</strong>ze<br />
verzen bezwaarlijk te <strong>voor</strong>spellen. Hij maakte reeds zon<strong>de</strong>rlinge sprongen:<br />
natuurlyriek, proletarische poëzie (De Nieuwe Tijd), daarna het Pierrot-genre, waarin<br />
hij bekend gewor<strong>de</strong>n is. Welke won<strong>de</strong>ren zullen hem thans lokken?<br />
Maar boven alles staat vast: zijn ras-echt dichterschap. Men behoeft geen<br />
oogenblik te twijfelen aan <strong>de</strong> zuiverheid zijner inspiratie. Alleen: soms is zijn rijm te<br />
productief (Liedje. 3 e strophe pag. 71), soms ontsnapt hem even zijn on<strong>de</strong>rwerp<br />
(Balla<strong>de</strong> pag. 36).<br />
‘Toen is zijn hart in twee gesprongen,<br />
zijn oogen bloe<strong>de</strong>n sissend vuur,<br />
en toen <strong>de</strong> papagaaien zongen<br />
doorril<strong>de</strong>n driften <strong>de</strong> natuur’.<br />
‘Scherzo’ en ‘Avond’ openen we<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re mogelijkhe<strong>de</strong>n. Het laatste is van een<br />
zel<strong>de</strong>n bereikte volmaaktheid: gave verzen wor<strong>de</strong>n waarlijk min<strong>de</strong>r geschreven dan<br />
men <strong>de</strong>nkt. Tusschen haakjes: Het wordt zoo langzamerhand tijd <strong>voor</strong> het heil <strong>de</strong>r<br />
va<strong>de</strong>rlandsche poëzie om een veldtocht te beginnen tegen <strong>de</strong> massa-productie <strong>de</strong>r<br />
rijmvirtuozen - het ras stierf nà tachtig niet uit - wier schijn-gave verzen onze beste<br />
tijdschriften tot schan<strong>de</strong> strekken en ons aesthetisch on<strong>de</strong>rscheidingsvermogen ter<br />
sluiks afstompen: wij slikken reeds te veel.<br />
Laat men <strong>de</strong> gave verzen niet vergeten, zij zijn een zeer nauwkeurige toetsteen!<br />
Avond<br />
Wij knielen ne<strong>de</strong>r in <strong>de</strong>n avondstond;<br />
<strong>de</strong> Zon is laag en gansch aan ons gegeven.<br />
Wij vragen God met hunkeren<strong>de</strong>n mond<br />
<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> van een groot, onstuimig leven.<br />
De maan groeit uit tot een vergeten drift,<br />
dicht aan <strong>de</strong> kim, een knop, die nooit zal rijpen.<br />
In ons is reeds <strong>de</strong> aandacht diep gegrift:<br />
Om goed te zijn moeten wij veel begrijpen.<br />
Wat Kelk en Chasalle gemeen hebben is <strong>de</strong> - helaas buitengemeene - zuiverheid<br />
hunner artistieke prestaties. Mochten alle zich noemen<strong>de</strong> Jongeren <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
conscientieuze opvatting van hun roeping hebben, wellicht ware hun Beweging een<br />
schoone werkelijkheid en geen trechter veler ongerechtigheid, gelijk thans.<br />
Des ondanks: wij blijven hopen; nòg zijn niet alle lichtpunten - dit boek bewijst het<br />
- gedoofd!<br />
ROEL HOUWINK.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
141<br />
‘Het joodsche lied’ (Twee<strong>de</strong> Boek) door Jacob Israël <strong>de</strong> Haan. -<br />
(Amsterdam, Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur, 1921).<br />
On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> dichters die van het lesrooster in <strong>de</strong> school van Verwey minstens voldoen<strong>de</strong><br />
kennis namen, en die <strong>de</strong> vereering van die school, dat wil zeggen van een systeem,<br />
aandurf<strong>de</strong>n, staat De Haan in heerlijke afzon<strong>de</strong>ring. Deze verre affiniteit van<br />
dichtkunst is geen verne<strong>de</strong>ring; het waarmerken ervan geen smaad, geen verwijt.<br />
De Haan is hartstochtelijk cerebraal. Zijn passie betreft uitsluitend zijn cerebralisme,<br />
en hij huldigt, hij koestert dat met vervaarlijke hardnekkigheid - en argeloosheid.<br />
Hoe alverwinnend ‘knap’ is dit gedicht, is <strong>de</strong>ze stroof, <strong>de</strong>ze regel in bezinning<br />
gerijpt, daarna gevoeld! Ziedaar een waar<strong>de</strong>ering die ge niet alle dagen op<br />
uw dichterlijke peregrinaties ontmoet. Het gevoel volgt, inplaats van (als in <strong>de</strong><br />
roekelooze lyriek die onze lief<strong>de</strong> is) vóór te gaan. Het is <strong>de</strong> klassieke toom, aan<br />
<strong>de</strong>zen romantischen volbloed aangelegd. Het is <strong>de</strong> eenige en groote oorzaak van<br />
De Haan's roem, en van zijn levensverwarring.<br />
Deze laatste zal <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lezer eeuwig onmiskenbaar blijven. De meest volkomen<br />
transfiguratie die het meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r auteurs in <strong>de</strong>n loop van hun literair bestaan<br />
on<strong>de</strong>rgaan, komt ten slotte - n'en déplaise een spitsvondige critiek - op<br />
uiterlijkhe<strong>de</strong>n neer; in<strong>de</strong>rdaad veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, bij alle <strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n, geen<br />
dichter, geen prozaïst in zijn levensfiguur-als-geheel. De Haan vertoont nu in zijn<br />
poëzie juist een nauwkeurig zich-gelijkblijven, door alle phasen heen welke zijn<br />
vulkanische uitbarstingen op uitbarstingen hem doen lij<strong>de</strong>n in zijn vleesch en<br />
ingewand. Eens te meer laat hij hierdoor zien dat zijn kunst (men mag ze nu<br />
hautain-abstract noemen) buiten zijn menschelijk bestaan om gaat; dat <strong>de</strong> man<br />
zwalkt op gevoelens die hij plechtiglijk ‘overtuigingen’ doopt, en dat inmid<strong>de</strong>ls <strong>de</strong><br />
dichter, scrupuleus gevormd en trouw aan zijn kunstinzichten, zijn naar <strong>de</strong>n schijn<br />
<strong>voor</strong>treffelijk-gealterneer<strong>de</strong>, in waarheid volstrekt uniforme lie<strong>de</strong>ren schrijft.<br />
Er ligt geen verwijt aan <strong>de</strong>n auteur De Haan in <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>n. We moeten<br />
daarlaten, of er een kleineering van <strong>de</strong>n mensch in gezocht moet of kan wor<strong>de</strong>n.<br />
Want wie zal bepalen of <strong>de</strong> bron van een geluk <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van hem dien ze gelukkig<br />
maakt doet tanen? Voor <strong>de</strong>n ingewij<strong>de</strong>n beschouwer <strong>de</strong>zer verzen zal het schokkend,<br />
verontrustend blijken, dat Gods woord -<br />
En God sprak: ‘Ik, Ik vaag <strong>de</strong> wolken <strong>voor</strong>t,<br />
Als wolken veeg Ik uw zon<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>bij.<br />
Want uw hartdaad was en uw drijvend woord<br />
Als Mijn open hemel is uw hart Mij.<br />
in precies gelijke mate syncopisch gerythmeerd klinkt als het relaas van Jacob Israël<br />
<strong>de</strong> Haan's jeugdvaart van het ou<strong>de</strong>rlijke Zaandam naar het groote Amsterdam:<br />
Toen mijn va<strong>de</strong>r, <strong>de</strong>s morgens in <strong>de</strong>n zomer,<br />
Mij plotsling verrast op reis me<strong>de</strong>nam.<br />
Klaar als een waker, verrukt als een droomer,<br />
Verliet ik met <strong>de</strong> boot <strong>de</strong>n lagen Dam.<br />
Ook zal het dien beschouwer in onrust brengen, dat ie<strong>de</strong>re zins<strong>de</strong>el-combinatie tot<br />
drie-, vier- of vijfvoudige alliteratie aanleiding moet geven. De Haan is in zijn<br />
gedichten <strong>de</strong> functioneele afgedwongenheid van <strong>de</strong> alliteratie allang <strong>voor</strong>bij; hij<br />
kruidt er zijn wijsgeerig-huppelen<strong>de</strong> zinnen mee, tot een samengaan van<br />
klankdrachtigheid en <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n-hypertrophie ze te gron<strong>de</strong> voert. Daaraan werken<br />
het stuipachtige <strong>de</strong>r zinsformatie en <strong>de</strong> onophou<strong>de</strong>lijke zelfherhaling van zijn, uit<br />
won<strong>de</strong>rbaarlijke taal-abyssen opgediepte, naamwoor<strong>de</strong>n mee. En nogmaals, door<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
niets zoo hevig als door <strong>de</strong>ze verwrongen onevenredighe<strong>de</strong>n toont De Haan - hem<br />
ten heil! - zijn ‘kunst’ onafhankelijk te kunnen hou<strong>de</strong>n van zijn kameleontische<br />
menschelijkheid. Want meer waarachtig dan fraai is het gezegd: het kunstwerk is<br />
een e<strong>de</strong>l gerecht, uit tallooze ingrediënten toebereid; maar welken weg uit alle <strong>de</strong><br />
maatschappelijke wegen zij volg<strong>de</strong>n, het kunstwerk verliest zijn a<strong>de</strong>l, zoo men, elk<br />
<strong>de</strong>r wegen terug-zoeken<strong>de</strong>, <strong>de</strong>n oorsprong niet vindt in <strong>de</strong> humaniteit.<br />
HERMAN VAN DEN BERGH.<br />
Dingaansdag <strong>de</strong>ur C. Louis Leipoldt. - (Pretoria, J.L. van Schaik. 19<strong>20</strong>).<br />
De schrijver van <strong>de</strong> in dit boekje bijeengebrachte gedichten is in 1875 te Worcester<br />
in <strong>de</strong> Kaapkolonie geboren. In 1907 promoveer<strong>de</strong> hij te Lon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> medicijnen.<br />
Na in verschillen<strong>de</strong> plaatsen in het buitenland zijn studiën te hebben <strong>voor</strong>tgezet,<br />
keer<strong>de</strong> hij in 1913 naar Zuid-Afrika terug. Tegenwoordig is hij geneeskundig<br />
schoolinspekteur van het transvaalsche on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>partement.<br />
Hij publiceer<strong>de</strong> in 1911 Oom Gert vertel en an<strong>de</strong>r gedigte, waaruit<br />
enkele hollandsche bloemlezingen staaltjes hebben gegeven. 1)<br />
Het lijkt me een moeilijke, haast onmogelijke taak, om een zuiver oor<strong>de</strong>el uittespreken<br />
over iets wat in dialekt geschreven is; <strong>voor</strong>al omdat daarbij <strong>de</strong> klank een zoo sterk<br />
op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond dringend element is. En die klank kan soms onbewust,<br />
1) ‘Dingaansdag’ is een dank- en feestdag, ter her<strong>de</strong>nking van <strong>de</strong> volledige overwinning 16<br />
December 1838 op <strong>de</strong>n Zoeloe-koning Dingaan, bevochten.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
142<br />
soms bewust, maar dan toch door onnaspeurlijke oorzaak, het oor<strong>de</strong>el ten gunste<br />
of ten ongunste beïnvloe<strong>de</strong>n van hem, <strong>voor</strong> wien het dialekt niet zijn moe<strong>de</strong>rtaal is.<br />
Nu is <strong>voor</strong> mij <strong>de</strong> klank van het zuidafrikaansch - ik bedoel: zooals ik het hoor on<strong>de</strong>r<br />
het lezen; want een Zuidafrikaner heb ik het nooit hooren spreken - niet sympathiek.<br />
Voor mijn gehoor klinkt dit dialekt - men moge het met Dr. Jac. van Ginneken ook<br />
een ‘dochtertaal’ van het ne<strong>de</strong>rlandsch noemen - nog het best in <strong>de</strong>n mond van <strong>de</strong>n<br />
volksre<strong>de</strong>naar, of in <strong>de</strong> vertelling, al-of-niet berijmd. Maar <strong>voor</strong> min-of-meer verheven<br />
lyriek... Hierover echter straks. Tegenover het hier aangekondigd bun<strong>de</strong>ltje sta ik<br />
dus lang niet zuiver; en mijn aanvankelijk plan was dan ook erover te zwijgen. Toen<br />
ik het echter had uitgelezen ben ik op dat besluit teruggekomen. De dichter heeft<br />
het over zijn volk en over zijn land. Over zijn volk: <strong>de</strong> ‘Voortrekkers’; hel<strong>de</strong>nmoed<br />
en hel<strong>de</strong>ndood; volksvertellingen. Over zijn land: natuurpoëzie, in verschillen<strong>de</strong><br />
jaargetij<strong>de</strong>n, bij dag, bij avond, bij nacht.<br />
Het lijkt me toe dat <strong>de</strong> 74 hier bijeengebrachte gedichten van zeer uiteenloopen<strong>de</strong><br />
waar<strong>de</strong> zijn; en er is heel wat bij van weinig of geen poëtisch gehalte.<br />
Toch is C. Louis Leipoldt wel een dichter.<br />
De ‘stories’ van Glankus, van Walraad Wolkema<strong>de</strong>, van Koenraad Fiet zijn vrij<br />
aardig berijmd; <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> eerste, <strong>de</strong> kortste van <strong>de</strong> drie. Beter nog, en zeker<br />
dichterlijker, zijn verschillen<strong>de</strong> natuurschetsen - al treft men daarbij nogal eens<br />
eenzelf<strong>de</strong> toets, eenzelf<strong>de</strong> kleur aan, waardoor een zekere eentonigheid ontstaat.<br />
Het zijn echter nooit natuurschetsen alleen om <strong>de</strong> beschrijving: het is wel <strong>de</strong>gelijk<br />
‘mehr Ausdruck <strong>de</strong>r Empfindung als Mahlerei’. En het meest hebben mij,<br />
be<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, getroffen enkele zuiver lyrische gedichten.<br />
Na dit, met het oog op mijn niet heel groote sympathie <strong>voor</strong> het zuidafrikaansch,<br />
on<strong>de</strong>r zeker <strong>voor</strong>behoud gegeven oor<strong>de</strong>el, zou ik <strong>de</strong>ze aankondiging kunnen<br />
besluiten. Maar het zij me nog vergund, <strong>de</strong> lezers met een paar staaltjes, waaruit<br />
<strong>de</strong> echte dichter spreekt, te doen kennis maken. De ‘Voortrekkers’ vragen geen<br />
klaaglied, al gaan ze een onzekere toekomst tegemoet: ze verwachten alleen een<br />
‘Goeiendag en God sy met jou!’ (blz. 13)<br />
So gaan ons rustig in die donker dal<br />
Tot in die nag.<br />
'n Nag waarin gesternte hel<strong>de</strong>r fonkel,<br />
Elkeen omraam <strong>de</strong>ur fijnste groen ferweel,<br />
Waarin die melkstraat kronkel<br />
En met planete speel.<br />
'n Nag wat lei tot laaie dageraad<br />
Die toekoms te verlig.<br />
De ‘Voortrekker’ is al een heel eind van zijn ‘ouerplaas’ verwij<strong>de</strong>rd; en hij <strong>de</strong>nkt<br />
eraan terug (blz. 18).<br />
Gedagte brug die ruimte oor,<br />
En kruip terug eergister toe,<br />
Toen in die môreskemer vroe<br />
Die daggroet van die vinkekoor<br />
Nog <strong>de</strong>ur die lug gefluister het,<br />
Dat daar 'n huisplek was en plaas,<br />
Nog half gehul in newelwaas<br />
En nog nie van sy troon ontset.<br />
Die ou ou woonplaas met sy skuur,<br />
In huislik eenvoud, sedig stil,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Waaroor die leeuriks<strong>de</strong>untjie tril<br />
Waarop die glorie-veldson gluur;<br />
Met hier en daar 'n os wat wei,<br />
'n Perd wat in die ron<strong>de</strong> kyk,<br />
Met weilandveld in weel<strong>de</strong> ryk,<br />
En klompies skape in die vlei.<br />
En stil, bedaard was alles daar,<br />
Sekuur en vreedsaam elke nag,<br />
En son<strong>de</strong>r lotgeval die dag<br />
Om al die vre<strong>de</strong> op te spaar.<br />
Dan dat langere gedicht (blz. 23) waarin <strong>de</strong> dichter zich bereid houdt om <strong>de</strong>n Dood<br />
aftewachten. ‘Ek wag hom in my kamer waar ek woon’; zoo begint <strong>de</strong> eerste strofe.<br />
En <strong>de</strong> twee<strong>de</strong>: ‘Ek wag hom op die veld waar lente pryk’; en <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong>:<br />
Ek wag hom waar die vreedsaam stil gesin<br />
Sy dageliks dromerig gang geduldig gaan.<br />
Of dat an<strong>de</strong>re (blz. 30) dat opwekt te worstelen en te overwinnen als 't kan, of an<strong>de</strong>rs<br />
als een man te verliezen; met <strong>de</strong> slotstrofe:<br />
Weet as die skadu's kom<br />
En die ligvolle wêreld lyk skeef en krom,<br />
Weet dat die skadu's vergaan<br />
Soos maand na maand die maan;<br />
En niks bly oor vir 'n man<br />
Als te dra en geniet wat hy kan,<br />
En die nag is swart ferweel,<br />
En die sterre as goud so geel.<br />
De bei<strong>de</strong> laatste regels zijn door mij gespatieerd. En zoo zijn er nog wel meer mooie<br />
regels en mooie gedichtjes in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l te vin<strong>de</strong>n. Maar ik moet eindigen.<br />
Daarom ten slotte nog een gedicht in z'n geheel - misschien wel het mooiste dat ik<br />
aantrof (blz. 96).<br />
Hulle het gespeel in die môreskyn<br />
Met die son se goud en die grond se groen<br />
Hulle het gedrink van die wind se wyn,<br />
En die sagte dou het hul koel gesoen.<br />
On<strong>de</strong>r die bome, in die gras,<br />
Nat met môrevog gewas,<br />
Waar alles rondomheen hul wys<br />
Dit is 'n nuwe paradys,<br />
Het hulle gespeel in die môreskyn<br />
En die wierook geruik van die wind se wyn.<br />
Hulle lê nou stil in die skemergroen,<br />
So aaklig stil as die lig verdwyn.<br />
Die Dood, nie dou nie, het hulle gesoen<br />
Om verlossing te gee van hul martelpyn.<br />
Tingerig lykies, ruw vermink,<br />
Waaroor die nag se duister sink<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Om in die donker die pad te wys<br />
Na 'n beter nuwere paradys.<br />
Eensaam, stil in die skemergroen<br />
Deur die barmhartige Dood gesoen.<br />
143<br />
Ik ben geneigd te eindigen met een peccavi aan <strong>de</strong> zuidafrikaansche taal.<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
Romans en novellen<br />
Der lief<strong>de</strong> bloesems, door Arthur van Schen<strong>de</strong>l. (Amsterdam 1921, J.M.<br />
Meulenhoff).<br />
Wanneer een schrijver niet zoekt te geven, wat het lezend publiek oogenschijnlijk<br />
vraagt, niet een traditioneel genre verwerkt, maar zoo zuiver mogelijk tracht te uiten,<br />
wat omhoog komt uit <strong>de</strong> levensspanning van zijn kunstenaarsziel, dan zal hij geven,<br />
wat zijn tijd onbewust behoeft, een waarheid die zijn geslacht verlangend zoekt, en<br />
zijn werk zal blijven staan als een monument van <strong>de</strong> gedachte van zijn tijd.<br />
Van Schen<strong>de</strong>l heeft van <strong>de</strong>n beginne af in zijn werk gelegd, wat hij hield <strong>voor</strong> het<br />
essentieele van zijn gedachte en zijn gevoel, hij heeft zijn droom te boek gesteld,<br />
juist, zooals zijn droom was, overvol van zinnelijke aandoening.<br />
In zijne laatste boek ‘Der Lief<strong>de</strong> Bloesems’ is hij nog immer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> als in ‘De<br />
schoone Jacht’, zijn eerste werk, alleen is zijn verhaal grootscher opgezet, zijn<br />
natuurbeeld inniger, zijn lief<strong>de</strong>beschrijving nog meer vervuld van passie en gloed.<br />
Na <strong>de</strong> teergevoelige ‘Schoone Jacht’, na <strong>de</strong> verrukkelijke ‘zwerver’-boeken, na <strong>de</strong><br />
klassieke schoonheid van zijn verbeeldingrijk verhaal ‘De Berg van Droomen’, na<br />
zijn van zinnenhartstocht bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> ‘Pandorra’, heeft van Schen<strong>de</strong>l nu in ‘<strong>de</strong>r Lief<strong>de</strong><br />
Bloesems’ zijn grootste volheid bereikt; want meer dan in <strong>de</strong> vroegere geschriften,<br />
zijn van Schen<strong>de</strong>l's figuren in dit boek <strong>de</strong> dragers van een nimmer verflauwen<strong>de</strong>,<br />
uiterste gevoelsspanning.<br />
Immers dit is <strong>de</strong> groote beteekenis van van Schen<strong>de</strong>l's werk, dat <strong>de</strong> levens van<br />
zijn personen zich ontplooien uit innerlijken drang, volgend als het ware een machtig<br />
instinct, dat drijft naar <strong>de</strong> vervulling van <strong>de</strong>n eigen zielsaard. Zijn figuren zijn een<br />
verpersoonlijking van een elementair streven, een verlangen naar levensdiepte in<br />
lief<strong>de</strong> of wijsheid. Er is in van Schen<strong>de</strong>l's werken weinig plaats <strong>voor</strong> het toeval. Hij<br />
kent slechts <strong>de</strong> machten van <strong>de</strong>n innerlijken wil. Zijn personen leven hun karakter<br />
uit, en hun uiterlijke en innerlijke wereld welven zich samen tot een beziel<strong>de</strong> eenheid.<br />
Want <strong>de</strong> omgeving, <strong>de</strong> natuur volgt in haar aspect <strong>de</strong> zielsbewegingen van <strong>de</strong><br />
personen, en <strong>de</strong> levensgebeurtenissen danken haar ontstaan aan <strong>de</strong>n alle<br />
weerstan<strong>de</strong>n overwinnen<strong>de</strong>n hartstocht, om het even, of <strong>de</strong>ze zinnelijk of intellectueel<br />
is Van Schen<strong>de</strong>l's conflicten zijn die tusschen het eene levensinstinct en het an<strong>de</strong>re,<br />
in dit boek tusschen <strong>de</strong>n zinnenhartstocht en het verlangen naar zielswijsheid.<br />
Van Schen<strong>de</strong>l's taal is een nauwkeurige afspiegeling van zijn gedachten en<br />
gevoelsinhoud, zij verraadt in haar fijne rythme <strong>de</strong>s schrijvers bewogen zielsa<strong>de</strong>m.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
ARTHUR VAN SCHENDEL<br />
Naar het portret van J. TOOROP (eigendom van <strong>de</strong>n Heer A. VAN SCHENDEL te E<strong>de</strong>)<br />
In zijn boeken heeft van Schen<strong>de</strong>l zijn eigen, sterk-levend karakter volkomen<br />
gehandhaafd. En juist, zooals <strong>de</strong> figuren zijner boeken in een milieu staan, belicht<br />
door hun droom en hun verlangen, zal van Schen<strong>de</strong>l's werk <strong>de</strong> wereld, waarin het<br />
staat, vervullen van zijn wezen, en het gedachtenleven van onzen tijd nieuwe vorm<br />
en inhoud geven. Onze tijd ontwaakt <strong>voor</strong> <strong>de</strong> machten van <strong>de</strong> bezieling. De machten<br />
van <strong>de</strong> materie, van <strong>de</strong> stoffelijke omgeving, zoo sterk op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond getre<strong>de</strong>n<br />
in <strong>de</strong> literatuur en <strong>de</strong> wetenschap van een vorig geslacht, maken plaats <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
zielsmachten, en van Schen<strong>de</strong>l's boeken, zuiver uit eigen innerlijke aanschouwing<br />
ontstaan, zijn reeds <strong>de</strong> vertegenwoordigers van een gedachterichting, die zich ook<br />
in <strong>de</strong> wetenschap baan breekt.<br />
R.T.A. MEES.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
144<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> september-tijdschriften<br />
De Gids<br />
De Gids geeft <strong>de</strong>ze maand een Dante-nummer. Henriëtte Roland Holst en Karel<br />
van <strong>de</strong> Woestijne bezingen <strong>de</strong>n Dichter van <strong>de</strong> Divina Comoedia en <strong>de</strong> Vita Nuova<br />
in versmaat. Mr. H.W.J.M. Keuls geeft een proeve van vertaling naar Dante (De<br />
Hel, 5e zang); Ph.H. Wicksteed stelt een on<strong>de</strong>rzoek in naar <strong>de</strong> wording en<br />
grondgedachte <strong>de</strong>r Divina Comoedia, Dr. Salverda <strong>de</strong> Grave <strong>de</strong>elt iets me<strong>de</strong> over<br />
het verband tusschen <strong>de</strong> Commedia en <strong>de</strong> Vita Nuova; G. Busken Huet schrijft over<br />
<strong>de</strong>n ‘Roman <strong>de</strong> la Rose’ en Dante; Mr. Frans Erens geeft Kantteekeningen bij Dante's<br />
Monarchia. Dr. J.P. Kuenen leert ons <strong>de</strong> hemelsferen bij Dante kennen; Dr. J.<br />
Huizinga <strong>de</strong> figuur van <strong>de</strong>n Dood bij Dante; Carel Scharten doet ons zien hoe Dante<br />
en Petrarca zich richtten tot Maria; André Jolles on<strong>de</strong>rzoekt <strong>de</strong>n aard van het<br />
Amorvisioen in <strong>de</strong> Vita Nuova. Dante en Potgieter is <strong>de</strong> titel van het stuk dat Dr.<br />
W.G.C. Bijvanck <strong>voor</strong> dit nr. verzocht is. Dr. J. Huizinga heeft zich afgevraagd welke<br />
<strong>voor</strong>stelling Erasmus omtrent Dante heeft gehad. Dr. E.F. Kossmann <strong>de</strong>elt twee<br />
puntdichten op Dante me<strong>de</strong> uit <strong>de</strong> 17e eeuw; Mr. Frans Erens hetgeen een<br />
achttien<strong>de</strong>-eeuwer (Antoine <strong>de</strong> Rivarol) over Dante geschreven heeft (hij vertaal<strong>de</strong><br />
o.a. <strong>de</strong>n Inferno in proza). Komen dan ein<strong>de</strong>lijk twee besprekingen van boekjes<br />
<strong>de</strong>zer dagen over Dante verschenen. Ik kan het niet helpen, maar ik <strong>voor</strong> mij<br />
persoonlijk vind <strong>de</strong>rgelijke jubileum-nrs. altijd stom vervelend. Ze doen mij <strong>de</strong>nken<br />
aan die in elkaar getimmer<strong>de</strong> stellages, waarop we wel een oogenblikje naar een<br />
optocht willen zitten kijken, maar waar we toch liefst zoo gauw mogelijk maar weer<br />
van afklimmen.<br />
Elk artikel op zich zelf is zeker lezenswaard, maar die heele verzameling bij elkaar<br />
is wel wat machtig. Toch mag ik als getrouw chroniqueur niet nalaten iets, al is 't<br />
slechts zeer weinig, uit enkele stukken me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen. Ziehier, om te beginnen,<br />
een paar strofen waarin Henriëtte Roland Holst <strong>de</strong>n ‘Amor Inspirator’ omschrijft:<br />
De sterke Lief<strong>de</strong> die <strong>de</strong>n Haat<br />
in zich besluit als dag het duister:<br />
hij wist hoe uit hààr kracht het zoete luisterrijke,<br />
het diepe lied opslaat.<br />
En dit weten brandt door het hoog Gedicht,<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> zangers <strong>de</strong>r ongeboren tij<strong>de</strong>n:<br />
<strong>de</strong> klank van lief<strong>de</strong>-zwaar belij<strong>de</strong>n<br />
dooft alle andren met zijn kleur en licht.<br />
O Dichters! Lief<strong>de</strong> is eeuwig als <strong>de</strong> Dood<br />
en zij vernieuwt zich eeuwig als het Leven:<br />
daarom is door onzen zang heengeweven<br />
<strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n avondgloed en morgenrood.<br />
Dit uit het stuk van <strong>de</strong>n heer Wicksteed:<br />
De <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> eeuw liep ten ein<strong>de</strong> en <strong>de</strong> veertien<strong>de</strong> stond <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur,<br />
<strong>de</strong> <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> die <strong>de</strong> groote kathedralen had zien bouwen en <strong>de</strong><br />
ontwikkeling en vastlegging van <strong>de</strong> scholastieke philosophie en <strong>de</strong>r<br />
theologie van <strong>de</strong> kerk had beleefd, <strong>de</strong> veertien<strong>de</strong> met haar bree<strong>de</strong>n stroom<br />
van mo<strong>de</strong>rne literatuur, opzwellend in mannen als Petrarcha, Boccaccio,<br />
Froissart en Chaucer. Het zwaartepunt schijnt verplaatst van <strong>de</strong> Latijnsche<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
literatuur <strong>de</strong>r kerk naar die in <strong>de</strong> leven<strong>de</strong> talen <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne wereld en<br />
van <strong>de</strong> belangen <strong>de</strong>r kerk naar die van <strong>de</strong> leeken. Maar Dante behoort<br />
tot <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> en nieuwe perio<strong>de</strong> bei<strong>de</strong>: aan het nieuwe leven, dat Beatrice<br />
in hem wakker riep, ontsproot een boek dat het ‘eerste boek van mo<strong>de</strong>rne<br />
lief<strong>de</strong>’ genoemd is, en zijn laatste werk heeft men beschreven als een<br />
versificatie van <strong>de</strong> Summa Theologia van Thomas, waarin <strong>de</strong> geest van<br />
<strong>de</strong> <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> eeuw zijn laatste woord sprak.<br />
Bene<strong>de</strong>tto Croce heeft in zijn onlangs verschenen boek over La Poesia di<br />
Dante ‘Vita’ en ‘Commedia’ van elkaar geschei<strong>de</strong>n. Doch is dit wel juist; is er geen<br />
verband? Dr. Salverda <strong>de</strong> Grave meent van wel.<br />
De episo<strong>de</strong> van het Aards Paradijs moge ons weinig behagen, niet gewend<br />
als wij zijn aan <strong>de</strong> stoute verbinding tussen persoonlike lief<strong>de</strong>servaringen<br />
en <strong>de</strong> hoogste problemen van <strong>de</strong>r mensheid lot op <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> en in <strong>de</strong><br />
hemel, waar blijft het niettemin dat zij <strong>voor</strong> Dante het hoogtepunt van zijn<br />
reisverhaal vormt. Het vizioen beschreven in het laatste sonnet van <strong>de</strong><br />
Vita nuova, waar Dante ons Beatrice toont in het verblijf <strong>de</strong>r<br />
uitverkorenen en waarin <strong>de</strong>s dichters zucht tot haar opstijgt, is, zooals<br />
Hauvette opmerkt, reeds het i<strong>de</strong>e van het Paradijs. Volgens <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
geleer<strong>de</strong>, beantwoordt, van <strong>de</strong> drie momenten in Beatrice's rol in <strong>de</strong><br />
Commedia, juist die episo<strong>de</strong> het meest aan het droombeeld van het<br />
sonnet. En <strong>voor</strong>al hierop moet <strong>de</strong> nadruk vallen dat <strong>de</strong> zuiver menselike<br />
scène tussen Dante en Beatrice <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tzetting is van <strong>de</strong> Vita nuova.<br />
Ik kom hierop terug. Gaat het echter aan van ‘losse’ ban<strong>de</strong>n te spreken,<br />
waar het gehele gedicht gegroepeerd is om een toneel dat, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
Vita nuova, geen zin zou hebben? Zo ergens, dan is hier aanleiding<br />
om te spreken van <strong>de</strong> eenheid van Dante's werk.<br />
Maar ziehier wat wel <strong>de</strong> sterkste band tussen <strong>de</strong> geschriften vormt: in<br />
bei<strong>de</strong> wordt <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> psychologiese grondgedachte uitgewerkt.<br />
In<strong>de</strong>rdaad, wat is <strong>de</strong> Vita nuova in hoofdzaak an<strong>de</strong>rs dan een beeld<br />
van <strong>de</strong> strijd van een jonge man tussen zijn neigingen ten goe<strong>de</strong> en ten<br />
kwa<strong>de</strong>, het conflict dat, eeuwig jong, aan Petrarca zowel als aan Verlaine<br />
zulke roeren<strong>de</strong> kreten ontlokte? Ondanks <strong>de</strong> naïve kunstgrepen van Dante<br />
om het verhaal op een hoger, gewijd, plan te brengen, is het dui<strong>de</strong>lik dat<br />
<strong>de</strong> twee hoofdmomenten ervan wor<strong>de</strong>n gevormd door <strong>de</strong> dubbele crisis<br />
in <strong>de</strong>s dichters verhouding tot Beatrice.<br />
Heeft Dante iets te maken met <strong>de</strong>n ‘Roman <strong>de</strong> la Rose’, dat won<strong>de</strong>rlijke product<br />
van <strong>de</strong> 13e eeuw? Deze Roman is het werk van twee dichters van geheel<br />
verschillen<strong>de</strong>n aanleg, Guillaume <strong>de</strong> Lorris, die geen an<strong>de</strong>r doel had dan een<br />
Lief<strong>de</strong>kunst te schrijven in allegorischen vorm, en Jean <strong>de</strong> Meun, die het on<strong>de</strong>rbroken<br />
werk 40 jaar later <strong>voor</strong>tzette en van wien men vermoe<strong>de</strong>n kan dat hij tegenover zijn<br />
<strong>voor</strong>ganger feitelijk een levendige antipathie moet hebben gehad. Guillaume een<br />
man van hoofsche lief<strong>de</strong>, <strong>de</strong> Meun een cynicus, <strong>voor</strong>al waar 't <strong>de</strong> vrouw betreft, hun<br />
gezamenlijk werk bijgevolg een raar mengelmoes. Bestaat er nu verband tusschen<br />
<strong>de</strong>n roman van <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> schrijvers en Dante?<br />
De onloochenbare maar ietwat oppervlakkige elegantie van <strong>de</strong>n eersten<br />
moest <strong>de</strong>n Florentijn weinig aantrekken, <strong>de</strong> geheele persoonlijkheid van<br />
<strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n hem geheel tegen <strong>de</strong> borst zijn. Dante was, naar aanleg en<br />
afkomst, een aristokraat; Jean <strong>de</strong> Meun maar al te dikwijls<br />
plebejisch-vulgair. De inspiratie van Dante is het Christendom en wel een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
zeer i<strong>de</strong>alistisch opgevat Christendom; die van Jean <strong>de</strong> Meun is zeker<br />
niet christelijk en nog min<strong>de</strong>r i<strong>de</strong>alistisch.<br />
En toch is er een feit aan het licht gekomen dat, se<strong>de</strong>rt het werd ont<strong>de</strong>kt,<br />
meer en meer <strong>de</strong> aandacht heeft getrokken, meer en meer als gewichtig<br />
werd erkend: <strong>voor</strong> eminente specialisten in <strong>de</strong> studie van Dante's leven<br />
en werken staat het thans vast, dat <strong>de</strong> dichter niet alleen <strong>de</strong>n Roman<br />
<strong>de</strong> la Rose heeft gekend, maar dat hij hem heeft vertaald.<br />
Deze (verkorte) vertaling werd in 1881 in 't licht gegeven door <strong>de</strong>n romanist F.<br />
Costets, in 232 Toscaansche Sonnetten, welker vertaler zich op twee plaatsen<br />
Durante noemt, <strong>de</strong>n naam waarvan Dante een afkorting is. Er zijn in<strong>de</strong>rdaad vele<br />
aanwijzingen die er op dui<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vertaler van Il Fiore en Dante Allighieri een<br />
en <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> persoon zijn. B.v.:<br />
De Rose biedt zich aan als een droom, <strong>de</strong> Commedia als een visioen;<br />
in bei<strong>de</strong> gedichten is <strong>de</strong> dichter tevens <strong>de</strong> hoofdpersoon, die zijn<br />
we<strong>de</strong>rvaren verhaalt; in bei<strong>de</strong> gedichten ook is <strong>de</strong> han<strong>de</strong>ling allegorisch,<br />
met <strong>voor</strong>tduren<strong>de</strong> progressie: in <strong>de</strong> Rose slaagt <strong>de</strong> held, ondanks allen<br />
tegenstand, er in, <strong>de</strong> roos te plukken; in <strong>de</strong> Commedia stijgf <strong>de</strong> dichter,<br />
uitgaan<strong>de</strong> van Hel en Vagevuur, door <strong>de</strong> hemelsche sferen op tot een<br />
visioen <strong>de</strong>r Godheid.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*9<br />
Bei<strong>de</strong> werken toonen ook een sterk overeenkomend didaktisch element.<br />
Wat <strong>de</strong> ‘Monarchia’ betreft (waarover Frans Erens schrijft), er zijn enkele pogingen<br />
gedaan om het auteursrecht aan Dante te ontzeggen, maar volgens alle<br />
Dante-kenners van naam staat dit auteurschap vast. De bezonken, passielooze<br />
schrijfwijze doet 't vermoe<strong>de</strong>n rijzen dat we hier te doen hebben met een werk uit<br />
's dichters laatste levensjaren. Het is een aanval op <strong>de</strong> pauselijke macht, die steeds<br />
ver<strong>de</strong>r buiten hare geestelijke functies dreig<strong>de</strong> te gaan.<br />
‘De Hemelsferen’ bij Dante. Het tooneel waarop Dante zijn han<strong>de</strong>ling doet plaats<br />
hebben is gegrond op 't stelsel van Ptolomaeus dat omstreeks 1300 <strong>voor</strong>goed <strong>de</strong><br />
sanctie van <strong>de</strong> Kerk<br />
Generaal A.N.J. FABIUS † (F.A. Buis)<br />
verkregen had. Als wetenschappelijk man moest Dante bij <strong>de</strong> keuze zijner<br />
<strong>voor</strong>stellingen wel in <strong>de</strong>ze richting gaan.<br />
‘De figuur van <strong>de</strong>n Dood bij Dante’.<br />
Het <strong>voor</strong>naamste van Dante's werk beweegt zich om <strong>de</strong>n Dood. Divina<br />
Commedia en Vita nuova bei<strong>de</strong> hebben hem als basis en<br />
uitgangspunt. En zie nu: <strong>de</strong> diohter, die aan alle dingen met een enkelen<br />
klank van zijn stem een vorm wist te geven, die <strong>voor</strong> ons leven geprent<br />
staat in onze verbeelding, heeft het versmaad, <strong>de</strong>n vorm uit te werken<br />
van <strong>de</strong> figuur, die zoo schril en levendig in <strong>de</strong> fantazie van zijn tijd stond,<br />
als <strong>de</strong> Dood. In <strong>de</strong> gansche Commedia komt <strong>de</strong> dood slechts viermaal<br />
in min of meer persoonlijke gedaante <strong>voor</strong>, en dan nog hoe terloops!<br />
‘Dante en Petrarca tot Maria’.<br />
Carel Scharten haalt zes regels aan van gelijkloopen<strong>de</strong> aanroepen <strong>de</strong>r bei<strong>de</strong><br />
dichters, waaruit hij tot <strong>de</strong> ver uiteenloopen<strong>de</strong> geaardheid dier dichters besluit.<br />
Tegenover Dante in zijn Divienen eenvoud Petrarca in zijn luisterlieven<strong>de</strong> lofspraak,<br />
niet hemelsch hij, maar hei<strong>de</strong>nsch en cosmisch. Wij on<strong>de</strong>rkennen, meent Scharten,<br />
in <strong>de</strong>ze weinige verzen tot Maria <strong>de</strong> kentering <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n: <strong>de</strong>r mid<strong>de</strong>leeuwen<br />
doorstraald duister verschemerend in <strong>de</strong>n aanblozen<strong>de</strong>n dageraad van een nieuwen<br />
tijd. Wie <strong>de</strong> namen Dante en Potgieter samen noemt <strong>de</strong>nkt aan Florence,<br />
waar<strong>voor</strong> Huet, sceptisch en cynisch gewor<strong>de</strong>n in zijn Indische omgeving, slechts<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
een mager hoofdstuk overhad. Is er een oogenblik bitterheid geweest bij Potgieter?<br />
Het evenwicht van geest heeft <strong>de</strong> eenzame ‘Entsagen<strong>de</strong>’ in elk geval behou<strong>de</strong>n.<br />
- Wat geeft ge u een moeite! - zei hem zijn zuster, toen zij op een avond<br />
bij hem zat, terwijl hij zich boog over zijn schriftuur.<br />
- Wat geeft ge U <strong>voor</strong> moeite, ze lezen u toch niet. -<br />
- Ze zullen mij lezen, - zei<strong>de</strong> Potgieter.<br />
Was Huet daarbij geweest, hij zou zich in stilte hebben verkneukeld met<br />
Voltaire's woord: ‘Le Dante est immortel, on ne le lit pas’.<br />
Eigen Haard<br />
In een <strong>de</strong>r laatste ms. van dit tijdschrift vin<strong>de</strong>n wij een Herinnering aan Generaal<br />
A.N.J. Fabius (F.A. Buis) door Joh. H. Been. Van wat <strong>de</strong> heer Been over onzen<br />
oud-me<strong>de</strong>werker me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt willen wij enkele karakteristieke trekjes hier overnemen:<br />
De overle<strong>de</strong>ne kon <strong>voor</strong> een heel <strong>de</strong>ftig mensch gel<strong>de</strong>n. Hij heeft het tot<br />
generaal en tot stellingcommandant van Amsterdam gebracht. Toen hij<br />
het was en ik, die in zijn gezellig huisgezin altijd <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gamin gold,<br />
hem in zijn uniform met steek en al zag en hem vroeg op <strong>de</strong> wijze van<br />
<strong>de</strong>n visscher in het sprookje van Grimm: ‘Ben-je nu heusch generaal?’ -<br />
antwoord<strong>de</strong> hij: ‘Ja, dat ben ik; maar als ik nu in <strong>de</strong> tram ga zitten, vraagt<br />
<strong>de</strong> eerste <strong>de</strong> beste straatjongen, die aan <strong>de</strong>n wagen. hangt me: Mooi<br />
pakje!.. Wat kost het?’<br />
O, zeker, heel <strong>de</strong>ftig ging het toe, als hij ontving, en mevrouw Fabius zou<br />
dan om alles in <strong>de</strong> wereld niet gewild hebben, dat er iets aan ontbrak.<br />
Maar al heel spoedig kwam er een warmtegolf van gezelligheid over het<br />
talrijke gezelschap, en die golf ging van hem uit.<br />
Hij heeft, on<strong>de</strong>r het pseudoniem F.A. Buis, een massa boeken geschreven.<br />
Ga nu eens naar een <strong>bibliotheek</strong> en zoek <strong>de</strong> titels op achter dien naam.<br />
Dan zult ge zelf met dat gezellig vertellen kennis maken. En moge ik door<br />
het <strong>voor</strong>gaan<strong>de</strong> u niet in <strong>de</strong>n waan gebracht hebben, dat ge een goedkoop<br />
soort van humor zult vin<strong>de</strong>n! Integen<strong>de</strong>el, meer hoogheid dan ge uit het<br />
door mij aangevoer<strong>de</strong> staaltje zoudt vermoe<strong>de</strong>n. Want in zijn hart leef<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>ze historie-kenner - vele zijner romans bewegen zich op historisch<br />
terrein - in <strong>de</strong> eerste helft <strong>de</strong>r achttien<strong>de</strong> eeuw, dat tijdperk van weel<strong>de</strong><br />
en pracht en Amsterdamsche buitenverblijven aan <strong>de</strong> Vecht. Met hem<br />
ben ik op een warmen Junidag van het heete jaar 1911 op een morgen<br />
door die Vecht gevaren. Wat leef<strong>de</strong> hij toen op in die ou<strong>de</strong>-herinneringen,<br />
wat al bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n wist hij mij van die vroegere weel<strong>de</strong>plaatsen te<br />
vertellen. Net zoolang tot <strong>de</strong> warmte hem te pakken kreeg en hij door <strong>de</strong>n<br />
gelijkmatigen gang van het stoombootje in sluimer viel. Wat hij natuurlijk<br />
ontken<strong>de</strong>, toen <strong>de</strong> gamin hem weer tot het leven bracht. Want <strong>de</strong> Fabii<br />
zijn menschen vol machtsgevoel.<br />
(z.o.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
145<br />
Humoristische kunst in Ne<strong>de</strong>rland<br />
Geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche Caricatuur, door Cornelis Veth.<br />
Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff's Uitgevers-Maatschappij, 1921. IV en 3<strong>20</strong> bladz.<br />
Met 167 afb.<br />
GOEDE hemel, neen, ik zou geen kwaad woord durven zeggen van dit interessante,<br />
doorwrochte boek. De schrijver, gerenommeerd dagblad-recensent en prikkel-idyllist,<br />
heeft zijn on<strong>de</strong>rwerp tot diep on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m gepeild, en er alles, neen veel meer,<br />
uitgehaald dan er in zat. Dat ik mij van <strong>de</strong> ‘Geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
Karikatuur’ iets an<strong>de</strong>rs <strong>voor</strong>stel dan hij, is natuurlijk niet zijn schuld, en misschien<br />
is het heel onverstandig van mij, dat ik mij door een beginselverklaring van drie<br />
bladzij<strong>de</strong>n lang niet heb laten overtuigen, dat mijn opvatting onjuist is, en blijf<br />
gelooven, dat drie vier<strong>de</strong>n van dit boek gewijd zijn aan an<strong>de</strong>re dingen dan <strong>de</strong><br />
‘karikatuur’. Ik neem dit intusschen <strong>de</strong>n schrijver volstrekt niet kwalijk. Hij heeft,<br />
meen ik, in <strong>de</strong> eerste 170 bladzij<strong>de</strong>n van zijn boek ons dui<strong>de</strong>lijk aangetoond, dat <strong>de</strong><br />
geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche karikatuur van <strong>voor</strong> <strong>de</strong> 19 e eeuw nauwelijks waard<br />
is geschreven te wor<strong>de</strong>n. Men zou dat in hon<strong>de</strong>rd bladzij<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r overvolledig<br />
kunnen doen. Dat hij <strong>voor</strong> dit ge<strong>de</strong>elte er een massa dingen bij haal<strong>de</strong>, die in<br />
werkelijken zin op niet geringen afstand buiten zijn on<strong>de</strong>rwerp om liepen, heeft hem<br />
<strong>de</strong> gelegenheid geschonken, ons interessante opmerkingen ten beste te geven over<br />
het vroolijke element in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche schil<strong>de</strong>rkunst van <strong>de</strong> 16e en 17e eeuw,<br />
ofschoon hij nu en dan enkele bladzij<strong>de</strong>n met min of meer Germaansch aangestreken<br />
kunstphilosophie noodig heeft, om <strong>de</strong>n een of an<strong>de</strong>ren schil<strong>de</strong>r te annexeeren,<br />
wiens zielsgesteldheid treffen<strong>de</strong> overeenkomst vertoont met Langendijk's ‘spul,<br />
waarin gehuild wordt tot vermaak’ ....<br />
Ja... ik moet het toch maar even zeggen. Vroolijk en luchtig over het vroolijke en<br />
grappige in <strong>de</strong> kunst te schrijven, is zeker wel erg moeielijk. Kent ge, lezer, dat ou<strong>de</strong><br />
boek van Flügel: ‘Die Geschichte <strong>de</strong>s Grotesk-komischen’? Men zou zoo zeggen,<br />
wat is er komieker dan het ‘groteskkomische’? Op <strong>de</strong>n titel af zou men verwachten,<br />
dat dit een boek moet zijn, om zich een indigestie te lachen. Met dit loffelijke<br />
<strong>voor</strong>nemen bezield, heb ik het jaren gele<strong>de</strong>n eens ter hand genomen ... maar <strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>sillusie was geweldig; het bleek onleesbaar van loodzware geleerdheid en<br />
dikdoenerige philosophisterij. Zou al die vroolijkheid van an<strong>de</strong>ren soms een<br />
tegengestel<strong>de</strong> uitwerking hebben en <strong>de</strong> schrijver over een lustig on<strong>de</strong>rwerp, geneigd<br />
maken aan het licht <strong>de</strong> schaduw tegenover te stellen? ... Een kunstpsycholoog als<br />
<strong>de</strong> heer Veth zal mij wellicht van dit probleem <strong>de</strong> oplossing kunnen geven.<br />
Ook hij is <strong>de</strong> klip niet geheel en al ontzeild. Er is menige bladzij<strong>de</strong> in zijn boek,<br />
waarin theoretische ontleding en kritiek sterk op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond tre<strong>de</strong>n, ofschoon<br />
hem daarbij <strong>de</strong> lof niet<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
146<br />
onthou<strong>de</strong>n mag wor<strong>de</strong>n dat hij <strong>de</strong> dingen hel<strong>de</strong>r en goed zegt. Telkenmale herinnert<br />
hij zich bovendien, dat hij niet alleen een gewichtig kunstrecensent is, maar ook <strong>de</strong><br />
geestige causeur <strong>de</strong>r tooneelkritieken in het Nieuws van <strong>de</strong>n Dag, die met<br />
zwaarwichtigheid en dikdoenerij vaak een oolijk loopje neemt. Dat hij daarin soms<br />
geducht chargeert, wijst op zijn aanleg en neiging tot het karikatureske; want wat<br />
is een karikatuur an<strong>de</strong>rs dan een charge, waarin <strong>de</strong> meest kenmerken<strong>de</strong><br />
eigenaardighe<strong>de</strong>n van het afgebeel<strong>de</strong> object op lachwekken<strong>de</strong> wijze wor<strong>de</strong>n<br />
overdreven.<br />
‘Een goe<strong>de</strong> gevel versiert het huis’, zegt het ou<strong>de</strong> spreekwoord, dat strijk en zet<br />
als plagerij wordt toegepast op personen die het lot van Cyrano <strong>de</strong> Bergerac <strong>de</strong>elen<br />
en er een bizon<strong>de</strong>r opzichtigen neus op nahou<strong>de</strong>n. Wellicht is er nooit een zotter<br />
reeks karikaturen op <strong>de</strong>n neus gemaakt dan <strong>de</strong> ‘tira<strong>de</strong> du nez’, die Rostand <strong>de</strong>n<br />
hoofdpersoon van zijn drama in <strong>de</strong>n mond legt. Literaire karikatuur of karikatuur in<br />
beeld is natuurlijk in <strong>de</strong>n grond hetzelf<strong>de</strong>, en een kostelijker ‘neuzenprent’, dan hier<br />
in schets wordt gegeven, zal men on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> volkskarikatuur bezwaarlijk vin<strong>de</strong>n. Het<br />
gechargeer<strong>de</strong> portret en in dit portret nog meer speciaal <strong>de</strong> neus, is misschien het<br />
begin van alle karikatuur. Ook bij <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwsche karikatuur uit het ‘Liber<br />
pontificalis’, die in kleuren als titelprent dit boek versiert, zijn <strong>de</strong> mop en wipneuzen<br />
<strong>de</strong>r bei<strong>de</strong> groteske koppen <strong>de</strong> pointe <strong>de</strong>r grappigheid. Wijst trouwens het<br />
spreekwoord ‘iemand bij <strong>de</strong>n neus nemen’ er niet zeer dui<strong>de</strong>lijk op, dat <strong>de</strong> neus<br />
se<strong>de</strong>rt overou<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n een mikpunt van grappigheid en spot, een dankbaar<br />
slachtoffer <strong>de</strong>r karikatuur is. De volksprenten met monster-neuzen, die tegenover<br />
bladzij<strong>de</strong> 4 en 165 van <strong>de</strong>s heeren Veth's boek wor<strong>de</strong>n afgebeeld, behooren on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> zeer weinige echte karikaturen, die in het ou<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte zijner beschouwing<br />
<strong>voor</strong>komen.<br />
Zoo er een grens te trekken is tusschen <strong>de</strong> begrippen karikatuur en satire, dan<br />
moet die <strong>voor</strong>al wor<strong>de</strong>n gezocht in <strong>de</strong>n vorm. Voor <strong>de</strong> satire is <strong>de</strong> karikatuur niet<br />
onontbeerlijk (er zijn vele spotprenten die geen karikaturen zijn) maar <strong>de</strong> strekking<br />
van het karikatureske is altijd spot en <strong>de</strong> vormoverdrijving is daarbij mid<strong>de</strong>l.<br />
Wat <strong>de</strong> heer Veth ons me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt over Jeroen Bosch, <strong>de</strong> Brueghels; over Quentin<br />
Metsys, Teniers, Osta<strong>de</strong>, Jan Steen, van <strong>de</strong> Venne, Jan <strong>de</strong> Bray, Adr. Brouwer,<br />
Pieter Quast, Saftleven, Romeyn <strong>de</strong> Hooghe, Jan Miense Molenaar, Cornelis Troost,<br />
enz. enz.... en <strong>de</strong> grappigheid en oubolligheid van <strong>de</strong> geheele oud-Hollandsche<br />
school accepteer ik gaarne als uit een kunst-historisch en cultureel oogpunt hoogst<br />
belangrijk; maar met <strong>de</strong> karikatuur heeft dit nagenoeg niets te maken. Bij <strong>de</strong> mystieke<br />
schil<strong>de</strong>rs als Jeroen Bosch en Breughel is <strong>de</strong> vormoverdrijving aanwezig, maar <strong>de</strong><br />
bedoeling is een geheel an<strong>de</strong>re dan spot; bij <strong>de</strong> realisten <strong>de</strong>r 17e eeuwsche school<br />
is vaak vroolijkheid, soms spot <strong>de</strong> bedoeling (in dit laatste geval is dus <strong>de</strong> strekking<br />
satiriek), maar <strong>de</strong> wijze van uiting is bijna altijd realistisch en niet chargeerend. Zelfs<br />
in <strong>de</strong> aardige prentjes van J. van <strong>de</strong> Vel<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Starter's Friesche<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Jordaan. De Entente schrijft een slechte hand.<br />
Lusthof, kan ik niets opmerken, dat aan karikatuur doet <strong>de</strong>nken. Dat <strong>de</strong> schrijver<br />
zelfs <strong>de</strong> brave, ze<strong>de</strong>kundige emblemata met onverzadigbare expansiezucht in zijn<br />
on<strong>de</strong>rwerp betrekt... zal, vrees ik, <strong>de</strong> geesten van va<strong>de</strong>r Cats en Von<strong>de</strong>l (Waran<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>r Dieren), uren van onrust hebben bezorgd.<br />
Zelfs <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong>-eeuwsche politieke spotprent (satiriek van strekking als ze<br />
is), mag in verreweg <strong>de</strong> meeste gevallen geen karikatuur heeten. De uitbeelding,<br />
veelal symbolisch, zel<strong>de</strong>n gechargeerd, plaatst haar buiten het on<strong>de</strong>rwerp.<br />
Op <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> ‘Weegschaal’ (tegenover pag. 101 als <strong>voor</strong>beeld gereproduceerd)<br />
komt geen enkele karikatureske figuur <strong>voor</strong>.<br />
Deze prent, een satire op <strong>de</strong> gewelddadige zegepraal <strong>de</strong>r contra-remonstranten,<br />
verscheen in 1618 als plano blad met een grimmig on<strong>de</strong>rschrift van Joost van <strong>de</strong>n<br />
Von<strong>de</strong>l, ‘Hollandsche Transformatie’, en was een <strong>voor</strong>spel van het politieke drama,<br />
waaraan 's Lands advocaat ten offer viel.<br />
De werkelijke karikatuur, die reeds in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen door miniaturisten en<br />
beeldhouwers op schitteren<strong>de</strong> wijze beoefend werd, gelijk ons o.a. wordt aangetoond<br />
in het belangrijke aca<strong>de</strong>mische<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
147<br />
proefschrift van Prof. Dr. P.H. van Moerkerken Jr., was blijkbaar in het <strong>de</strong>ftige,<br />
puriteinsche Holland van <strong>de</strong> 17e eeuw zeldzaam, ofschoon ze ook toen <strong>voor</strong>tleef<strong>de</strong><br />
in <strong>de</strong> volksprent.<br />
De eerste sporen van ontwikkeling eener werkelijke karikatuurkunst vin<strong>de</strong>n we<br />
feitelijk in het begin van <strong>de</strong> 18e eeuw. De heer Veth mag uit een artistiek oogpunt<br />
(hij heeft in dit boek zijn recensentschap wat al te zeer op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond gebracht)<br />
het een en an<strong>de</strong>r tegen hebben op <strong>de</strong> prentengroep, die, gebun<strong>de</strong>ld, bekend staat<br />
als ‘Het Groot Tafereel <strong>de</strong>r Dwaesheid’, en die een satire vormt op John Law en<br />
zijn ‘windhan<strong>de</strong>l’: hier in elk geval begint <strong>de</strong> spotprent zich op werkelijk karikatureske<br />
wijze te uiten, ofschoon dan op een wijze, die <strong>voor</strong>al niet getuigt van fijnheid van<br />
geest en zich velerlei plathe<strong>de</strong>n tot hulpmid<strong>de</strong>l kiest. Ook dan blijft het nog sukkelen<br />
en probeeren... <strong>de</strong> Hollandsche karikatuur vinken beginnen pas een weinig op slag<br />
te komen als <strong>de</strong> Patriottentijd haat en nijd zaait en <strong>de</strong> geesten warm maakt. De<br />
corpulente stadhou<strong>de</strong>r Willem V met zijn welgedaan buikje is een dankbaar<br />
slachtoffer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> artistieke spekschutters. Een <strong>de</strong>r fijnste en beste karikatuurprenten<br />
uit <strong>de</strong>zen roerigen tijd is een portret-karikatuur door Jan Stolker op <strong>de</strong>n oranjeklant<br />
‘Cornelis van Oeveren, alias <strong>de</strong> min, Mr. wagenmaker’.<br />
Het portret imponeert door zijn <strong>de</strong>ftige, klassieke omlijsting, die, wat <strong>de</strong>n stijl<br />
betreft, aan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re portretten van groote geleer<strong>de</strong>n en hel<strong>de</strong>n herinnert. Juist<br />
echter in dit plechtige cadre schuilt het satirieke element. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> beeltenis prijkt<br />
een medaillon met een zotskap, omringd door drie opgeblazen pad<strong>de</strong>n, die venijn<br />
spuwen. Daarnevens zit een eigenwijs aapje <strong>de</strong> pap te roeren, waarschijnlijk een<br />
prikkelig symbool van <strong>de</strong> roerigheid <strong>de</strong>s agitators; een verfoeilijk leelijke baviaan,<br />
die dui<strong>de</strong>lijke gelijkenis vertoont met <strong>de</strong>n geportretteer<strong>de</strong>, houdt als tenant in <strong>de</strong>n<br />
linkerbovenhoek het portret-medaillon <strong>de</strong>n volke <strong>voor</strong>. Een uil (twijfelachtig zinnebeeld<br />
van wijsheid, en in <strong>de</strong> Hollandsche spreekwijze van domheid) dient als presse-papier<br />
<strong>voor</strong> een blad, dat het opschrift draagt ‘Ordonnantie van K. van Oeveren’. On<strong>de</strong>r<br />
het portret leest men <strong>de</strong> stekelige inscriptie:<br />
‘Dit 's Kees van Oeveren, een twee<strong>de</strong> Don Quichote, Een gekke<br />
windbuil, maar nogthans een Patriot’<br />
Dat <strong>de</strong> pittigste karikaturen uit <strong>de</strong>zen woeligen tijd steeds met een zekere<br />
geheimzinnigheid van herkomst omringd zijn, spreekt vanzelf. En zoo is het dan<br />
nog altijd niet geheel zeker, dat Pieter van Woensel <strong>de</strong> teekenaar is <strong>de</strong>r goe<strong>de</strong> en<br />
geestige karikaturen van het beken<strong>de</strong> en gezochte almanakje (verschenen in 1792,<br />
'96, '98, 1800-1801)<br />
J. Toorop. Affiche <strong>voor</strong> Johan Wagenaar's ‘<strong>de</strong> Schipbreuk’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
‘De Lantaarn door Amurath Effendi Hekim Bacchi’, ofschoon <strong>de</strong> waarschijnlijkheid<br />
zeer groot is, dat hij, die <strong>de</strong> koddige historie schreef van het Trojaansche paard in<br />
Bestiana en vele an<strong>de</strong>re satirieke stukken, ze even satiriek en geestig illustreer<strong>de</strong>,<br />
al verkeer<strong>de</strong> hij daarbij ook dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>r Engelschen invloed. Vrijwel zeker is het<br />
dat met van Woensel's lantaarn-prentjes en met <strong>de</strong> ze<strong>de</strong>n-karikaturen van Jacob<br />
Smies <strong>de</strong> echte Ne<strong>de</strong>rlandsche karikatuur een aanvang neemt. Tot <strong>de</strong> geestigste<br />
en fraaiste platen van laatstgenoem<strong>de</strong> behoort <strong>de</strong> pruikenprent, een parodie op <strong>de</strong><br />
sche<strong>de</strong>lleer van Gall. Twee <strong>de</strong>r door <strong>de</strong>n geleer<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rzoeker ontpruikte heeren,<br />
hou<strong>de</strong>n zich wijselijk een weinig op <strong>de</strong>n achtergrond. Bij hun ontpruiking is gebleken,<br />
dat ze ‘hoorndragers’ zijn. Dat Hogarth zoowel van Woensel als Smies als<br />
navolgenswaardig <strong>voor</strong>beeld heeft <strong>voor</strong> oogen gestaan, neemt niet weg, dat ze<br />
echte karikaturisten zijn. Toch blijft tot in het mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r 19 e eeuw <strong>de</strong> bron <strong>de</strong>r<br />
grappigheid nog meer druppelsgewijze vloeien. Hier in ons lage land, dat bij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
148<br />
uitstek humi<strong>de</strong> is, heeft <strong>de</strong> humor, <strong>de</strong> sappigheid <strong>de</strong>s geestes, nimmer een goed<br />
humoristisch tijdschrift kunnen vullen en in stand hou<strong>de</strong>n, en allerminst in <strong>de</strong> 19 e<br />
eeuw, toen het beruchte ‘Humoristisch<br />
Prent van J. Waldorp op Willem V, Wolfenbüttel en Van Goens.<br />
Album’ in dit opzicht onze onmacht <strong>de</strong>monstreer<strong>de</strong>, om van vele an<strong>de</strong>re mislukkingen<br />
maar niet te spreken.<br />
Ook het weinige, dat <strong>de</strong> heer Veth <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n aan kunst armen tijd van 1830 en<br />
daaromtrent heeft opgediept uit almanakken en tijdschriften is van betrekkelijk weinig<br />
beteekenis, al geeft het ons een niet geringen dunk van zijn speurzin en <strong>de</strong> vlijt,<br />
waarmee hij zich <strong>voor</strong> <strong>de</strong> samenstelling van dit boek gewapend heeft. Wij krijgen<br />
er een kleur van, (ook <strong>de</strong> heer Veth), dat <strong>de</strong> zoete sentimentaliteit van Alexan<strong>de</strong>r<br />
V.H. onze grootou<strong>de</strong>rs in verrukking heeft gebracht, en voelen ons gegeneerd, dat<br />
het holle nationale enthousiasme van 1830 zoo weinig satirieke vonken <strong>de</strong>ed spatten<br />
...<br />
Dat een niet van eenigen geest ontbloot teekenaar als C.T. Mohrman in zijn<br />
‘Optocht naar <strong>de</strong>n Helicon’ met onze eigen onmacht <strong>de</strong>n draak stak is wel een<br />
ge<strong>de</strong>gen bewijs, hoe we er tamelijk zwak <strong>voor</strong> ston<strong>de</strong>n. Om ons toch op het een en<br />
an<strong>de</strong>r te onthalen, dat onze aandacht verdient, komt <strong>de</strong> schrijver van ons boek <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>zen tijd dan ook met genre-schil<strong>de</strong>rs als David Bles en A.H. Bakker Korff in 't<br />
geding, die wel geestige kunst gaven, maar geenszins karikatuur. Ik reken het hem<br />
echter als een bizon<strong>de</strong>re verdienste aan, dat hij in dit ge<strong>de</strong>elte van zijn boek twee<br />
ten onrechte vergeten namen in herinnering brengt: n.l. Jhr. P. van Loon en Anthonie<br />
<strong>de</strong> Vries.<br />
Van Loon's geestigheid is <strong>voor</strong> hen, die Utrecht kennen, een soort van mo<strong>de</strong>rne<br />
legen<strong>de</strong> gewor<strong>de</strong>n. Hij heeft zichzelf en zijn werk met een sluier van<br />
geheimzinnigheid omringd, die tot nog toe zich niet ge<strong>de</strong>eld heeft. Dat hij <strong>de</strong><br />
potsierlijke en zeer origineele prentjes teeken<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Jac. van Lennep's mislukte<br />
parodie, ‘Tafereelen uit <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>s Va<strong>de</strong>rlands’, staat vast; maar we weten<br />
nog altijd niet, of hij werkelijk <strong>de</strong> twee-eenheid was, die zich ‘Spiritus Asper en<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Spiritus Lenis’ noem<strong>de</strong>, en die ons <strong>de</strong>n zotten volkshumor opdischte van ‘De<br />
Rarekiek’ en ‘Het Beestenspel’. De heer Veth wijdt woor<strong>de</strong>n van bizon<strong>de</strong>re<br />
waar<strong>de</strong>ering aan zijn arbeid; maar het is jammer, dat zijn geestige spotprent op <strong>de</strong><br />
‘Girobank’ hier gegeven wordt in een zoo kleine en ondui<strong>de</strong>lijke reproductie, waardoor<br />
<strong>voor</strong> hen, die het oorspronkelijke niet kennen, juiste appreciatie onmogelijk is. Niet<br />
meer dan één blad. Hij had meer verdiend. Is het <strong>de</strong>n schrijver bekend, dat het<br />
Gezelschap Kunstlief<strong>de</strong> te Utrecht van <strong>de</strong>zen Ne<strong>de</strong>rlandschen humorist een in<br />
olieverf geschil<strong>de</strong>r<strong>de</strong> rarekiek-prent bezit van enkele meters hoog, en (wat nog<br />
merkwaardiger is) een kast vol van grotesk beeldhouwwerk? Wat we van<br />
<strong>de</strong>zen spotter kennen doet ons verlangen meer van hem te weten, ten spijt zijner<br />
artistieke preutschheid, die hem <strong>voor</strong>tdurend er toe dreef zijn licht on<strong>de</strong>r een<br />
korenmaat te plaatsen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
149<br />
In nagenoeg hetzelf<strong>de</strong> geval verkeert die an<strong>de</strong>re geestige illustrator uit het mid<strong>de</strong>n<br />
<strong>de</strong>r 19 e eeuw. Anthonie <strong>de</strong> Vries, <strong>de</strong> alter-ego van ‘<strong>de</strong>n Schoolmeester’. Was het<br />
<strong>de</strong> geniale onzin van Van <strong>de</strong>r Lin<strong>de</strong>n die hem in dit eene werk zoo inspireer<strong>de</strong>, dat<br />
hij een reeks karikaturen en typen schiep, die onverbeterlijk zijn en een<br />
onafschei<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong>el wer<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> dol-dwaze poëmen? De appreciatie van <strong>de</strong>n<br />
heer Veth lijkt me hier te zwak en ik veroorloof mij <strong>de</strong> luxe mij in meer dan een<br />
opzicht tegen zijn oor<strong>de</strong>el te verzetten. De Vries behoort on<strong>de</strong>r onze allerbeste<br />
humoristische teekenaars, temeer te waar<strong>de</strong>eren, omdat hij geen één-oog, maar<br />
een zeer hel<strong>de</strong>r-zien<strong>de</strong> was in een land <strong>de</strong>r blin<strong>de</strong>n. Men zal mij, hoop ik, niet<br />
ver<strong>de</strong>nken van gebrek aan appreciatie <strong>voor</strong> Ko Doncker's origineele grappigheid,<br />
maar vergelijk zijn Schoolmeester-illustraties eens met die van <strong>de</strong> Vries. De<br />
eerstgenoem<strong>de</strong> treft overal <strong>de</strong>n juisten toon, Doncker is er <strong>voor</strong>tdurend naast,<br />
evenals Toorop in zijn Schipbreuk-affiche. Hoe kan het trouwens an<strong>de</strong>rs? Bei<strong>de</strong><br />
kunstenaars staan in hun mo<strong>de</strong>rne verfijning zóó ver verwij<strong>de</strong>rd van <strong>de</strong>s<br />
Schoolmeesters koddige boert, dat ze geheel buiten verband met zijn werk hun<br />
eigen beel<strong>de</strong>n dichtten. In Engeland heeft men hetzelf<strong>de</strong> zien gebeuren met <strong>de</strong>s<br />
Schoolmeesters <strong>voor</strong>beeld, <strong>de</strong> ‘Ingoldsby-Legends’. De Barham-Rackham combinatie<br />
was ook daar een absurditeit ...<br />
Ik verbaas mij erover, dat <strong>de</strong> heer Veth van <strong>de</strong> mislukte Schoolmeester-illustraties<br />
van Doncker er drie reproduceert, terwijl ik geen enkel prentje vind uit zijn meest<br />
typeeren<strong>de</strong> werk ‘De Avonturen van Dr. Mol’, waarover <strong>de</strong> schrijver van ons<br />
karikaturen-boek, ten onrechte, <strong>de</strong>n staf breekt. Doncker's geestige reklameboekjes<br />
‘De reis van meneer Haverstok met <strong>de</strong> koffer van Verwegen en Kok’, Salm's<br />
Schimmenspel en <strong>de</strong> fijne zwartjes <strong>voor</strong> het bloemenmagazijn ‘Corona’, wor<strong>de</strong>n in<br />
't geheel niet vermeld, ofschoon ze tot het beste werk van <strong>de</strong>zen origineelen<br />
grappenmaker behooren. Een an<strong>de</strong>r boekje van <strong>de</strong>ze soort ‘De avonturen van Piet<br />
van Pelle met zijn Gazelle’ is trouwens niet aan zijn speurzin ontsnapt.<br />
Hoe komt het toch, dat na 1890 of daaromtrent, Ne<strong>de</strong>rland plotseling zoo rijk is<br />
gewor<strong>de</strong>n aan goe<strong>de</strong> karikaturisten. Het zou <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n heer Veth een aardige taak<br />
geweest zijn, dit merkwaardig kultuurverschijnsel eens te on<strong>de</strong>rzoeken, en hij zou<br />
er beter werk mee hebben verricht dan door over zijn tijdgenooten als<br />
opperkunstrechter <strong>de</strong> artistieke vierschaar te spannen... La critique est un<br />
monsieur... en elk persoonlijk oor<strong>de</strong>el is in hooge mate relatief... Ten slotte is<br />
toch altijd <strong>de</strong> tijd <strong>de</strong> groote zeef, die het goe<strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rt en het min<strong>de</strong>rwaardige<br />
terzij<strong>de</strong> werpt. Hoe komt het, dat het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> 19e eeuw zulke geestige rijmelaars<br />
heeft opgeleverd als: Ko Doncker, Charivarius, Manna <strong>de</strong> Wijs; dat <strong>de</strong> gracieuse<br />
zwierigheid van Piet van <strong>de</strong>r Hem, <strong>de</strong> journalistieke vluchtigheid van Raemaekers,<br />
<strong>de</strong> koddige gemaniereerdheid van Henriette Willebeek Le Mair,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Ko Doncker. Wees nooit kort aangebon<strong>de</strong>n.<br />
Teekening in het bezit van <strong>de</strong>n heer H.A.J. Baan<strong>de</strong>rs te Amsterdam.<br />
Nelly Bo<strong>de</strong>nheim, Lizzy Ansingh, van Bas van <strong>de</strong>r Veer, van Johanna Coster, van<br />
Rie Cramer 1) , van Mid<strong>de</strong>righ Bokhorst, ons in een tijd, die daartoe allerminst<br />
aangelegd scheen, s cherts en spot heeft gebracht van <strong>de</strong>n eersten rang. Jan<br />
Sluyters en Albert Hahn behooren tot <strong>de</strong> sterkste satiristen van <strong>de</strong> wereld en mogen<br />
tevens zon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>behoud gerekend wor<strong>de</strong>n tot onze groote kunstenaars. En<br />
daaromheen groepeeren zich velen, die elk op hun beurt in geïllustreer<strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n<br />
en geïllustreer<strong>de</strong> boeken getuigenis geven van geest:<br />
1) De fraaie prentjes <strong>de</strong>zer kunstenares vin<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong>n heer Veth geen waar<strong>de</strong>ering. Ik begrijp<br />
niet goed waarom?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
150<br />
L.W.R. Wenckebach, Tjerk Bottema, De Moor, Ant. van <strong>de</strong>r Valk (Toon van Tast),<br />
Jan v. Wijk, Vaarzon Morel, Joan Colette, Felix Hess, Willy Sluiter, Jordaan, enz.,<br />
om nog niet eens te spreken van uit Vlaan<strong>de</strong>ren geïmporteer<strong>de</strong> persoonlijkhe<strong>de</strong>n<br />
als Pol Dam, Ed. Verschueren, George v. Raemsdonk en A. Ost, wier arbeid in <strong>de</strong>s<br />
heeren Veth's boek, als van vreem<strong>de</strong>n oorsprong, niet besproken wordt.<br />
En wat nog wel het meest verbaast bij <strong>de</strong>ze won<strong>de</strong>rbare ontwikkeling van artistieke<br />
geestigheid is <strong>de</strong> sterke individualiteit <strong>de</strong>zer nieuwe school van Hollandsche<br />
karikaturisten en illustratoren. Hier en daar mag al eenige Engelsche en Duitsche<br />
invloed bemerkbaar zijn... <strong>de</strong> eigenheid spreekt daar toch met dui<strong>de</strong>lijk accent boven<br />
uit. Piet van <strong>de</strong>r Hem met zijn gracieuse expressiviteit van lijn, zijn groot typeeringsen<br />
groepeeringsvermogen 1) ; Jan Sluyters met zijn bruyant kleurgevoel en zijn<br />
vlammen<strong>de</strong> hartstochtelijkheid; Hahn met zijn monumentale kloekheid, die steeds<br />
achter zijn felsten spot een diepen on<strong>de</strong>rgrond van ernst doet gevoelen, zijn echte<br />
Hollandsche figuren. De luchtigste <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne spotters is zeker wel Toon van Tast,<br />
die ons o.a. in De Ware Jacob een reeks kostelijke karikatuurportretten schonk van<br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche toonkunstenaars met bijbehooren<strong>de</strong> rijmen. Het portret van Dr.<br />
Johan Wagenaar wordt in ons boek gereproduceerd, maar hij maakte er ook van<br />
Mengelberg, Cath. van Rennes enz. Een <strong>de</strong>r vermakelijkste is dat van <strong>de</strong>n<br />
Rotterdamschen organist (thans reeds overle<strong>de</strong>n), M.H. van 't Kruys. In het rijm,<br />
dat <strong>de</strong>ze beeltenis vergezelt, komt o.a. <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> kapitale grap <strong>voor</strong>. Van 't Kruys<br />
stond namelijk weleer te boek als won<strong>de</strong>rkind, hij was zeer <strong>voor</strong>lijk, nog erger dan<br />
Mozart, want<br />
Hij componeer<strong>de</strong> in zijn luier<br />
Zijn goedklinkend opus één.<br />
En dit zij mijn slot. De lezer zal mij wellicht kunnen verwijten, dat ik wat al te veel<br />
om <strong>de</strong>s heeren Veth's boek heb heengepraat. De schrijver, zelf recensent, zal zich<br />
dit intusschen wel niet al te zeer aantrekken, het met dit losse babbeltje van een<br />
praatzieken provinciaal niet al te nauw nemen en zich <strong>de</strong> bijbelsche wijsheid<br />
herinneren ... wij struikelen allen in vele. Alleen nog dit: op pag. 287 komt <strong>de</strong><br />
reproductie <strong>voor</strong> van een krabbeltje van <strong>de</strong>n heer Veth zelf uit zijn ‘Prikkelidyllen’.<br />
Waarom? ...<br />
J.D.C. VAN DOKKUM.<br />
Nieuwe Fransche boeken<br />
Binet Valmer, l'Enfant qui Meurt, Paris, Ernest Flammarion. - Joachim<br />
Gasquet, Il a y une Volupté dans la Douleur, Paris, Grasset.<br />
De heer Binet Valmer heeft meegevochten; blijkbaar nam hij vrijwillig dienst. De<br />
maan<strong>de</strong>n aan het front hebben een ommekeer in zijn leven gebracht.<br />
Verschei<strong>de</strong>n boeken ston<strong>de</strong>n al op zijn naam. Door het in <strong>de</strong> loopgraven doorstane<br />
moet zijn leven <strong>voor</strong> zijn eigen besef pas volle waar<strong>de</strong> hebben gekregen. Hij wordt<br />
niet moe, daarvan te getuigen; met een volharding, waaraan ij<strong>de</strong>lheid niet vreemd<br />
kan zijn, bepleit hij <strong>de</strong> belangen zijner gewezen krijgsmakkers.<br />
Dit is eerbiedwaardig; ook in hem moet, in <strong>de</strong> gemeenschap <strong>de</strong>r vervuiling en<br />
ontberingen, <strong>voor</strong>al van het gemeenschappelijk gevaar, dat het leven tot een lot<br />
maakte in <strong>de</strong> loterij, zich een nieuw en krachtig solidariteitsgevoel geworteld hebben.<br />
1) Dat <strong>de</strong> heer Veth aan van <strong>de</strong>r Hem's politieke prenten <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ‘Nieuwe Amsterdammer’ zoo<br />
weinig waar<strong>de</strong>ering schenkt is mij even onbegrijpelijk als zijn onmatigheid van lof <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
prenten van Jan Holswil<strong>de</strong>r.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De instincten kwamen er bloot te liggen, het instinctieve van <strong>de</strong>n zinnenlust speelt<br />
zich in dit boek uit, waarvan een <strong>de</strong>r eerste-plansfiguren, Philippe Groux, aan <strong>de</strong>n<br />
speelhartstocht is verslaafd geweest. In <strong>de</strong> oorlogsjaren moet gedachte aan <strong>de</strong>n<br />
strijd, ook als hijzelf niet aan 't front was, hem onafgebroken hebben gekweld zon<strong>de</strong>r<br />
ruimte <strong>voor</strong> iets an<strong>de</strong>rs te laten.<br />
In <strong>de</strong>zen roman is aldoor sprake van vooze afleiding tegen een achtergrond van<br />
leed, niet alleen van <strong>de</strong>n oorlog. Kaleidoskopisch warrelen <strong>de</strong> personen door elkaar.<br />
Een film-regisseur zou hier welkome stof vin<strong>de</strong>n. Dit boek, dat menschelijk wil zijn<br />
en het onmenschelijke in genotzucht en star individualisme geeselt, is zelf star en<br />
schimmig als een rolprent. Deze menschen praten, praten in alle omstandighe<strong>de</strong>n,<br />
praten over alles, <strong>voor</strong>al over <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, die hier lichaamshartstocht is, - <strong>de</strong> lezer zit<br />
er, doof, wanhopig bij, het warrelt hem <strong>voor</strong> het oog en in het oor, het lijkt een<br />
gekkenhuis, waarin <strong>de</strong> menschen mechanisch als poppen bewegen, door <strong>de</strong>n heer<br />
Binet Valmer opgewon<strong>de</strong>n.<br />
Die holle opgewon<strong>de</strong>nheid van zooveel Fransche boeken op het oogenblik wekt<br />
weerzin. Alle levenswarmte ontbreekt eraan, geen woord is echt, het verhaal is<br />
bedacht van het begin tot het eind.<br />
O, knap bedacht; het is een zoodje, dat <strong>de</strong> schrijver daar bij elkaar heeft gebracht.<br />
Maar ook die buitenissigheid riekt muf, men kent ze als cliché's: <strong>de</strong> beroem<strong>de</strong><br />
geleer<strong>de</strong>, die een zoon verstoot, maar zich bij diens sterfbed met hem verzoent, als<br />
<strong>de</strong> jonkman om zijn va<strong>de</strong>r, niet zijn moe<strong>de</strong>r heeft geroepen; <strong>de</strong> Dame met het bont,<br />
die volgens<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
151<br />
<strong>de</strong>n schrijver niet veel min<strong>de</strong>r dan naakt loopt, <strong>de</strong> slang en mannen-verslindster;<br />
<strong>de</strong> Roemeensche dokter, die met een vrouw welke niet zijn echtgenoote is, te haren<br />
huize opium schuift en frappant op zijn collega uit Li<strong>de</strong>wij<strong>de</strong> lijkt; <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r van<br />
<strong>de</strong>n zoon, die in <strong>de</strong>ze 500 bladzij<strong>de</strong>n sterven<strong>de</strong> is, welke dame weduwe werd na<br />
een stormachtig huwelijk en die nog tusschen eenige mannen flad<strong>de</strong>rt; <strong>de</strong> brave<br />
goeverneur van <strong>de</strong>n knaap, die, zwaar tuberculeus, een boeremeid hartstochtelijk<br />
bemint ...<br />
De lezer kan zich <strong>de</strong> rest daarbij <strong>de</strong>nken. Dit alles geschiedt geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n<br />
oorlog. De auteur doet hierbij authentiek, eigennamen en jaartallen noemend. Het<br />
is, of men erbij is! Men griezelt als in een panorama dat immers ook een verwarring<br />
van echt en namaak nastreeft. Telkens komt hij met <strong>de</strong>n oorlog op <strong>de</strong> proppen; <strong>de</strong><br />
lezer <strong>de</strong>nkt te eer aan prostitutie, daar het als kastijding van al <strong>de</strong> snoodaards dient,<br />
die onvoldoen<strong>de</strong> met die wree<strong>de</strong> werkelijkheid rekening hou<strong>de</strong>n.<br />
Dit boek is vormloos; <strong>de</strong> orkaan van <strong>de</strong>n oorlog als het losgebroken noodlot zelf<br />
doorvlaagt <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n nergens. Nergens geeft <strong>de</strong> schrijver blijk, in <strong>de</strong>ze duistere<br />
diepte te hebben geschouwd. Oppervlakkig is <strong>de</strong> ontplooiïng van <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> en volle<br />
tooneelen, knap van opvolging en afwisseling, maar op zoo laag plan, dat noch van<br />
compositie, noch van zielsdoorgronding sprake is.<br />
Binet Valmer droeg zijn roman aan Joachim Gasquet op. Deze is enkele maan<strong>de</strong>n<br />
gele<strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>n. Tusschen bei<strong>de</strong> mannen, tusschen bei<strong>de</strong>r aard is meer<br />
verwantschap dan het feit, dat bei<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n oorlog hebben meegevochten en <strong>de</strong><br />
heugenis daaraan als een nieuw geloof vieren. Een nieuw levensgeloof. De gestadige<br />
dreiging van <strong>de</strong>n dood leer<strong>de</strong> hun het leven te ge<strong>de</strong>nken, dat is: te genieten.<br />
Van Gasquet verscheen onlangs Il y a une Volupté dans la Douleur.<br />
In <strong>de</strong> Augustusaflevering van <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> heeft <strong>de</strong> heer Martin Permys dit<br />
boek kortelings besproken, uitvoerig genoeg om te doen beseffen, dat <strong>de</strong>ze gretige<br />
lezer van wat er op <strong>de</strong> Fransche markt verschijnt, daardoor is teleurgesteld.<br />
Teleurstelling on<strong>de</strong>rvindt telkens, wie grijpt naar <strong>de</strong> Fransche litteratuur van onzen<br />
tijd. Daarmee is niet gezegd, dat het in an<strong>de</strong>re lan<strong>de</strong>n beter is. In elk geval gist het<br />
in <strong>de</strong> jonge, Fransche schrijvers. De beproeving van <strong>de</strong>n oorlog was niet het eenige.<br />
Eer lijkt hij <strong>de</strong> ontknooping van wat <strong>voor</strong>dien broei<strong>de</strong>, <strong>de</strong> bliksem, die schrik, maar<br />
ook verkoeling en rust bracht. Een nieuw, vere<strong>de</strong>ld realisme is bezig op te schieten.<br />
Geen <strong>de</strong>r jongeren heeft zich <strong>voor</strong> het ontzaglijks, dat <strong>de</strong> oorlog, niet alleen die aan<br />
<strong>de</strong> vuurlijn, was, kunnen afsluiten. Al naar hun geaardheid hebben ze dien<br />
on<strong>de</strong>rgaan, om het even of ze daarin een actieve of passieve rol speel<strong>de</strong>n. Het<br />
gemeenschapsleven, het leven van elken dag is hun veel, niet alles. De ivoren<br />
torens liggen neergesmakt. De jonge kunstenaars staan mid<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>zen daveren<strong>de</strong>n<br />
tijd, waaraan ze hun geestelijke spankracht meten. Zij weten, zoo noodig, <strong>de</strong> eischen<br />
<strong>de</strong>r gemeenschap met <strong>de</strong> behoeften van <strong>de</strong>n geest overeen te brengen. Het<br />
impressionisme is tegelijk met an<strong>de</strong>re ismen en leuzen verle<strong>de</strong>n gewor<strong>de</strong>n. Zij<br />
zoeken <strong>de</strong> nauwe maatschap en <strong>de</strong> warmte <strong>de</strong>r gedachtenwisseling in gesprek over<br />
wat hen boven alles bezig houdt; zij reikhalzen naar alle uitingen van kunst. Hun<br />
begrippen zijn niet meer die van het vorig geslacht, zij on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n zich reeds<br />
wijl ze begrippen rijk zijn en <strong>de</strong> noodzakelijkheid daarvan bepleiten; zij hebben,<br />
kortom, <strong>de</strong>n drang naar het universeele. Bij enkelen gaat <strong>de</strong>ze tot het unanisme,<br />
waarin <strong>de</strong> groep het individu vervangt.<br />
Joachim Gasquet was een <strong>de</strong>r lei<strong>de</strong>rs, een man van wien, ook persoonlijk, sterke<br />
kracht uitging. Met zijne tijdgenooten had hij dit gemeen, dat hij enorm veel schreef:<br />
poëzie, beschouwingen over allerlei on<strong>de</strong>rwerpen, ook romans. Tot zijn dood werkte<br />
Gasquet aan dagbla<strong>de</strong>n mee, gelijk zoo menig jongere.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Het zij me vergund, in dit verband met een enkel woord op Il y a une Volupté<br />
dans la Douleur terug te komen. Gasquet heeft daarmee iets willen zeggen;<br />
er is veel opzettelijks en re<strong>de</strong>neering in. Naar men zich herinnert las hij het boekje<br />
een twintig jaar gele<strong>de</strong>n al aan Edmond Jaloux, die <strong>de</strong> <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> schreef, <strong>voor</strong>.<br />
Daarna heeft hij het nog eens doorgenomen. <strong>Den</strong> jongen Gasquet vin<strong>de</strong>n we hier<br />
terug, <strong>de</strong>ngene, over wien <strong>de</strong> orkaan nog niet gegaan was. Hem zelf moet dit bij<br />
het overlezen vertrouwd geklonken hebben. Dit verhaal, dat eigenlijk een novelle<br />
is, is vol van <strong>de</strong>n dood en vol van zinnelijkheid.<br />
Jean, <strong>de</strong> dichter, verliest zijn vrouw, die hij aanbad. Na <strong>de</strong> begrafenis zoekt hij in<br />
zijn zielsverbrijzeling toevlucht bij vrien<strong>de</strong>n. Trouwe vrien<strong>de</strong>n, Pierre, <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r<br />
en lyrischen pantheïst, Thérèse diens vrouw, die aan Claire, <strong>de</strong> overle<strong>de</strong>ne, een<br />
geestelijke we<strong>de</strong>rgeboorte dankt. Zij wonen buiten bij <strong>de</strong> zee, te mid<strong>de</strong>n van een<br />
natuur die enkel genot, in een huiselijke omgeving, die gerieflijke weel<strong>de</strong> is. Pierre<br />
en Thérèse zijn gelukkig in <strong>de</strong>n bond met Hélène, hun dochtertje.<br />
Dan komt Jean daar binnen. Bei<strong>de</strong>n beijveren zich met omhullen<strong>de</strong>, nooit <strong>de</strong><br />
aandacht vragen<strong>de</strong>, echte vriendschap, hem in staat te stellen tot zich zelf te komen.<br />
Dan ontstaat dit verbijsteren<strong>de</strong>: door Jean, geslagen van leed, wijl hij <strong>de</strong>el was van<br />
een tweeheid en alleen ver<strong>de</strong>r te leven hem onmogelijk lijkt, vlamt, <strong>de</strong> eerste maal<br />
dat Thérèse en hij een oogenblik samen zijn, <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
152<br />
zinnenzwijmel <strong>voor</strong> haar, die, vrouw van zijn boezemvriend, in een huwelijk zon<strong>de</strong>r<br />
smet, daardoor al nooit als vrouw hem is verschenen. Hij kust haar en staat geheel<br />
verward door herinnering aan Claire, bei<strong>de</strong>r vertrouw<strong>de</strong>. Ook in Thérèse schokt en<br />
brandt <strong>de</strong> koorts: zij, die aan Pierre alles had, bovendien gelukkige moe<strong>de</strong>r, vrouw<br />
van franke zinnelijkheid in bloeien<strong>de</strong>n leeflust, staat opeens willoos tegenover haar<br />
verlangen naar Jean, na dien eenen, hartstochtelijken kus.<br />
<strong>Den</strong> volgen<strong>de</strong>n dag wor<strong>de</strong>n ze door dien drang weer onweerstaanbaar naar elkaar<br />
gedreven. Ze praten lyrisch en wijsgeerig over Claire, wier beeld tusschen hen staat,<br />
dat hen uiteen en dan weer samen-stuwt. Ze praten ook over <strong>de</strong>n dood. Pierre<br />
ontwikkelt daar theorieën over. Deze theorieën zijn jeugdig; <strong>de</strong> vijftig-jarige Gasquet<br />
zou er niet meer die aandacht aan hebben besteed. Nu re<strong>de</strong>neert Pierre:<br />
‘Het is niet waar, dat men sterft. Niets verdwijnt heel en al. Gelief<strong>de</strong> wezens<br />
herleven volkomen in ons. Claire is in jou met een kracht, een tee<strong>de</strong>rheid, een<br />
schoonheid, die je weldra zult voelen. Er is iets waars in het katholicisme. Claire,<br />
van wie je houdt, zal zich voe<strong>de</strong>n met jou, je zult misschien in haar opgaan, maar<br />
nooit, nooit zal zij in het niet verdwijnen’.<br />
We had<strong>de</strong>n een stiller genegenheid makkelijker aanvaard. Geheel <strong>de</strong><br />
schil<strong>de</strong>rsgestalte mist overtuigingskracht. Ze is bedacht, gelijk het ‘geval’ bedacht<br />
is. Dit ontneemt er niet het belangwekken<strong>de</strong> aan. De almacht van <strong>de</strong> dierlijkheid is<br />
hier als een rauwe won<strong>de</strong> opengelegd. Is ze in <strong>de</strong> botsing van <strong>de</strong>ze figuren en<br />
omstandighe<strong>de</strong>n wáár gemaakt ...?<br />
Daarvan is <strong>de</strong> lezer evenmin overtuigd. Als op een film voltrekt zich dit ontzetten<strong>de</strong>,<br />
mechanisch en bliksemsnel. Dat het geteister<strong>de</strong> brein van Jean, hoe dan ook, een<br />
uitweg zoekt om aan <strong>de</strong>n dul<strong>de</strong>loozen druk te ontkomen, is <strong>de</strong> lezer geneigd te<br />
aanvaar<strong>de</strong>n, maar eer met het verstand dan <strong>de</strong> ziel. Had <strong>de</strong> schrijver ons willen<br />
overtuigen, hij zou bree<strong>de</strong>r hebben moeten uitwerken wat bruusk, dieper uitgraven,<br />
wat oppervlakkig gebleven is. Wellicht bedoel<strong>de</strong> hij het zoo. Jaloux vertelt in <strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong>re<strong>de</strong>: kleine romans wil<strong>de</strong> Gasquet schrijven, verhalen blijkbaar van opgejaag<strong>de</strong><br />
zielsspanning.<br />
Die van Jean ontlaadt zich door <strong>de</strong> zinnen, ze ontspant zich niet. Als een sombere<br />
beproeving, zuster van <strong>de</strong>n dood, moet <strong>de</strong> schrijver toen al <strong>de</strong> geslachtsdrift hebben<br />
gezien. De hei<strong>de</strong>nsche levensverheerlijking (‘paganisme!’) stelt hij tegenover <strong>de</strong><br />
abstracties (‘la nature ne se survit que dans les abstractions qu'on fait d'elle’). Van<br />
<strong>de</strong>zen kant uit streeft hij naar beteugeling van het gevoel: ‘notre sentiment est<br />
confus’. Maar het lyrische, het muzikale, <strong>de</strong> gevoels-uitstrooming, waarvan ook in<br />
dit boek sprake is, bleef heel zijn leven hem bij en spreekt het sterkst uit het portret<br />
in officierskleedij, door Blanche van hem geschil<strong>de</strong>rd, dat van het <strong>voor</strong>jaar op een<br />
Salon hing en in dit boek werd gereproduceerd.<br />
PARIJS.<br />
H. VAN LOON.<br />
[Boekenschouw]<br />
Letterkun<strong>de</strong>; biographie<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Soera Rana (Isaäc Esser Jr.) 1845-19<strong>20</strong>, door Dr. G. Kalff. - (Haarlem,<br />
H.D. Tjeenk Willink en Zoon, 1921).<br />
‘Aca<strong>de</strong>mische schuchterheid’: met <strong>de</strong>zen term hoor<strong>de</strong> ik van zekere zij<strong>de</strong> <strong>de</strong> houding<br />
<strong>de</strong>s auteurs van dit boekje tegenover zijn on<strong>de</strong>rwerp kenschetsen. Waarme<strong>de</strong> men<br />
dan vermoe<strong>de</strong>lijk bedoel<strong>de</strong> aan te dui<strong>de</strong>n een te kort aan warmte, aan geestdrift,<br />
een te groote <strong>voor</strong>zichtigheid, een te weinig ‘zich gaan laten’, van <strong>de</strong>n Leidschen<br />
hoogleeraar ten opzichte van <strong>de</strong>n toch zoo breedvoerig door hem besproken en<br />
geprezen dichter. Eerlijk gezegd begrijp ik dit verwijt niet goed; er mee instemmen<br />
doe ik zeker niet. Vergeten zij die zoo gauw klaar staan met een criticus gemis aan<br />
geestdrift <strong>voor</strong> <strong>de</strong> voeten te werpen niet te licht, hoeveel geestdriftige beoor<strong>de</strong>elingen<br />
ons oneindig beter <strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>elaar dan het beoor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> hebben doen kennen,<br />
wat in enkele gevallen een <strong>voor</strong><strong>de</strong>el mocht zijn, in <strong>de</strong> meeste omstandighe<strong>de</strong>n<br />
echter op een na<strong>de</strong>el bleek uit te loopen? Een criticus als W.G. van Nouhuys uitte<br />
zich maar zel<strong>de</strong>n ‘geestdriftig’, en toch was hij een man van literair gezag aan wiens<br />
oor<strong>de</strong>el wij <strong>voor</strong> onze letterkun<strong>de</strong> zeer veel verschuldigd zijn. Niet an<strong>de</strong>rs is het met<br />
Prof. Kalff. Wat zijn boekje aan warmte al moge missen dat wint het aan die hoogere<br />
objectiviteit, die, en hierop komt het <strong>voor</strong>al aan, door trouwe bewon<strong>de</strong>ring wordt<br />
gedragen. Eigenlijk is dit boekje dan ook heelemaal niet koel <strong>voor</strong> wie slechts goed<br />
lezen wil. Hier is geen literatuurprofessor aan 't woord (al ontmoet men ook <strong>de</strong>zen<br />
in <strong>de</strong> groote kennis waarme<strong>de</strong> hier algemeene literaire stroomingen in hun historisch<br />
verband, zij 't in vogelvlucht, wor<strong>de</strong>n geschetst), hier is iemand, een mensch van<br />
kunstzinnigen aanleg die, vóor alles beschei<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>r stem eens dichters zijn oor<br />
willig heeft geopend. ‘Een lofkrans groenens nimmer moe’ zegt <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
153<br />
schrijver op 't graf te hebben willen leggen van Soera Rana, die in <strong>de</strong>n vorigen zomer<br />
op vijf en zeventig jarigen leeftijd, ‘zon<strong>de</strong>r dat zijn heengaan veel ontroering in <strong>de</strong>n<br />
lan<strong>de</strong> heeft gewekt’, is overle<strong>de</strong>n. Veel meer dan zulk een lofkrans schijnt zijn boekje<br />
mij gewor<strong>de</strong>n. Niet alleen omdat een<br />
SOERA RANA (Isaäc Esser Jr.)<br />
gezon<strong>de</strong> en van inzicht getuigen<strong>de</strong> critiek hier allerminst ontbreekt, maar ook om<br />
<strong>de</strong> interessante beschouwingen welke - wij doel<strong>de</strong>n er reeds boven op - aan <strong>de</strong><br />
behan<strong>de</strong>ling van het eigenlijk on<strong>de</strong>rwerp perspectief geven. Daar zijn allereerst <strong>de</strong><br />
anecdotische herinneringen aan het Haarlem <strong>de</strong>r dagen waarin Kalff en Esser elkaâr<br />
als collega's aan het Gymnasium op het Prinsenhof dagelijks ontmoetten. Dan:<br />
‘Waar blijven <strong>de</strong> jongeren?’ vroeg Busken Huet in een zijner brieven (1874) aan<br />
Potgieter en <strong>de</strong>ze vraag is <strong>voor</strong> Prof. Kalff <strong>de</strong> welkome aanleiding geweest om zijn<br />
lezers iets over die jongeren, die er dan toch wel bleken te zijn, al was het maar<br />
schaars, en al hebben <strong>de</strong> meesten hunner nú reeds niet an<strong>de</strong>rs meer dan een<br />
historische beteekenis, het een en an<strong>de</strong>r me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen, na eerst een m.i.<br />
welgelukte poging te hebben gedaan om op <strong>de</strong> door hem zelf opgeworpen<br />
tegenvraag het antwoord te geven: wat er dan van <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren zelf gewor<strong>de</strong>n was.<br />
Veel namen gaan aan ons <strong>voor</strong>bij, maar niet in een dorre aaneenrijging; wij krijgen<br />
iets van het letterkundig leven dier dagen te zien.<br />
Daarna komt <strong>de</strong> auteur tot zijn eigenlijk on<strong>de</strong>rwerp. En dan blijkt ons ‘aca<strong>de</strong>misch’<br />
in <strong>de</strong>n goe<strong>de</strong>n zin van 't woord al da<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> in<strong>de</strong>eling van zijn geschrift. Na eerst<br />
iets gezegd te hebben over Esser als prozaïst (on<strong>de</strong>r 't pseudoniem C. Terburch)<br />
en te hebben vastgesteld dat in het proza Esser's kracht niet lag 1) - beschouwt hij<br />
Soera Rana's poëzie, aan <strong>de</strong> hand van over 't algemeen zeer gelukkig gekozen<br />
citaten, eerst naar <strong>de</strong>n inhoud en vervolgens naar <strong>de</strong>n vorm. Daarna wordt een<br />
uitvoerig hoofdstuk gewijd aan <strong>de</strong>n dichter Soera Rana als vertaler, waarbij wij<br />
eenige leerzame beschouwingen krijgen over <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> wijzen van vertalen<br />
in het algemeen.<br />
‘Ik vraag critiek; zoo streng, zoo onverbid<strong>de</strong>lijk, zoo meedoogenloos mogelijk’<br />
schreef Esser in <strong>de</strong> korte <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> bij zijn eerste gedichten. En critiek heeft hij gehad,<br />
1) Een enkele vraag. Kan wie het beste uit C. Terburch's novellen naar voren wil brengen wel<br />
volstaan met het noemen van Aan <strong>de</strong> Bron, Celestine's Geschenk en Willem Norél? Zal hij<br />
niet eer<strong>de</strong>r moeten gewagen van verhalen als Ontrouw? De Gebroken Vaas, en Zijne<br />
Erfgename (verschenen on<strong>de</strong>r 't pseudoniem R.C. Oudhuys), novellen die zeker al <strong>de</strong> gebreken<br />
vertoonen van Terburch's proza in 't algemeen (gebrekkige compositie etc.), doch waarvan<br />
m.i. toch wel iets meer te zeggen valt dan dat zij ‘behalve eenige aardige natuurtooneelen<br />
en stadsgezichten weinig moois’ ble<strong>de</strong>n?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
niet het minst van Huet 2) , wiens beoor<strong>de</strong>eling Kalff <strong>voor</strong> een goed <strong>de</strong>el ‘onbillijk en<br />
Nurksch’ noemt, al had Huet gelijk dat in Soera Rana's werk (als in dat van zoovele<br />
an<strong>de</strong>ren en grooteren trouwens) het mid<strong>de</strong>lmatige het goe<strong>de</strong> te zeer overweegt. In<br />
hetzelf<strong>de</strong> hoofdstuk dat Huet's critiek bespreekt, gaat Kalff dan Esser's houding na<br />
ten opzichte van het nieuwe geslacht dat omstreeks '80 opstond, om met eenige<br />
bladzij<strong>de</strong>n over Esser's laatste levensjaren, waarin <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l ‘Vallen<strong>de</strong> Loovers’<br />
het licht zag, zijn boekje te besluiten.<br />
Prof. Kalff beschouwt Soera Rana's poëzie in verband met Esser's geheele<br />
persoonlijkheid. De eenige manier ook om <strong>de</strong>ze poëzie te verstaan. Alleen het<br />
dichtwerk <strong>de</strong>r zeer grooten en episch aangeleg<strong>de</strong>n verdraagt het ten slotte als een<br />
op zich zelf staan<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> te wor<strong>de</strong>n gena<strong>de</strong>rd. Een groot dichter nu, zegt Kalff,<br />
was Soera Rana niet (hoevele groote dichters zijn er? vraagt hij) en achtte hij zich<br />
zelven ook niet, al achtte hij zich, terecht, een wáár dichter. In De Gids van <strong>de</strong>ze<br />
maand, noemt Joh. <strong>de</strong> Meester, Kalff's boekje besprekend, het <strong>de</strong> tragiek van Esser's<br />
bestaan,<br />
2) Die intusschen blijk gaf het proza van C. Terburch te waar<strong>de</strong>eren.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
154<br />
dat <strong>de</strong>ze levendige geest, <strong>de</strong>ze kundige ter tale, <strong>de</strong>ze woordgebruiker van zóó fijn<br />
gehoor, geleefd heeft in een tijd die het nieuwe eischte’. Tragiek? Zooals men 't<br />
nemen wil. 't Komt mij <strong>voor</strong> dat in het leven van ons ‘jongeren’, die dan wèl contact<br />
hebben met dien nieuwen tijd, door 't nageslacht <strong>voor</strong> 't minst evenveel tragiek zal<br />
wor<strong>de</strong>n aangewezen, <strong>voor</strong> zoover men 't dan <strong>de</strong> moeite waard zal achten over ons<br />
te schrijven. Er zijn in ons verscheurdhe<strong>de</strong>n en onzekerhe<strong>de</strong>n die Esser niet ken<strong>de</strong>;<br />
hij leef<strong>de</strong> in het ou<strong>de</strong> en min<strong>de</strong> het ou<strong>de</strong> en was in die lief<strong>de</strong>n een man uit één stuk.<br />
Hij was eenzijdig; maar zijn wij ‘jongeren’ het zoo veel min<strong>de</strong>r? Zeer zeker verbeel<strong>de</strong>n<br />
wij 't ons.<br />
‘Een prachtige hermiet’ aldus <strong>de</strong> indruk, dien Prof. Kalff zegt te hebben ontvangen<br />
toen hij <strong>voor</strong> 't door Toorop geteekend portret van Isaäc Esser stond. ‘Als dat<br />
pandjesjasje maar een haren pij was’. In<strong>de</strong>rdaad was Esser een in zich zelf gekeer<strong>de</strong>,<br />
die, al kwam hij dan geduren<strong>de</strong> zijn lange loopbaan als redacteur <strong>voor</strong> 't buitenland<br />
van <strong>de</strong> Oprechte Haarlemsche Crt. naar <strong>de</strong>n geest met het wereldsch gewoel en<br />
gewentel in dagelijksche aanraking, eerst zichzelf werd in <strong>de</strong> stille natuur en <strong>de</strong><br />
intimiteit van <strong>de</strong>n huiselijken haard. Maar een ‘hermiet in een haren pij?’ Ik heb mij<br />
mijn va<strong>de</strong>r zoo nooit gedacht. Daar<strong>voor</strong> had hij het leven en alle aardsche<br />
schoonheid te lief, zòò lief, dat hij, <strong>de</strong> orthodox-geloovige, daarvan in zijn ou<strong>de</strong>rdom<br />
slechts met moeite schei<strong>de</strong>n kon.<br />
Van die levens-lief<strong>de</strong> geven zijn gedichten blijk, al is het zeker juist, wat Prof. Kalff<br />
schrijft, dat het grijs van <strong>de</strong>n weemoed in het weefsel van Esser's levensbeschouwing<br />
<strong>de</strong> blij<strong>de</strong> lichte kleuren <strong>de</strong>r vreugd overheerscht en dat zich <strong>de</strong> levenslust van <strong>de</strong>n<br />
dichter het best toont waar hij gedragen wordt door een on<strong>de</strong>rstroom van weemoed,<br />
als in het schoone ‘Met een Meeuwepluim’ (57).<br />
Soera Rana's beschrijvings kunst, toont zich in dit stuk zeker niet min<strong>de</strong>r<br />
verdienstelijk als die van <strong>de</strong>n door <strong>de</strong> jongeren zooveel beter geken<strong>de</strong>n Penning.<br />
Men oor<strong>de</strong>ele over dit brokje dorpsleven:<br />
't Is oûjaarsavond! Zie, <strong>de</strong>n duisteren weg<br />
En snerpend gieren<strong>de</strong>' Oostenwind ten trots,<br />
Stroomt klein en groot van alle kanten aan.<br />
Hol klinkt en weêrklinkt van <strong>de</strong>n har<strong>de</strong>n grond<br />
Er stap bij stap <strong>de</strong> lage huizen langs.<br />
Lantaarnen dansen heen en weêr. Van verr',<br />
Dof dreunend 's huismans kar <strong>voor</strong>bij, verkondt<br />
Een roo<strong>de</strong> gloed het tweespan van 't kasteel.<br />
Hier strompelt, <strong>de</strong> verkleum<strong>de</strong> dorre hand<br />
Om 't koopren hengsel van heur stoof geklemd.<br />
Het hijgend besje. Ginds, - <strong>de</strong> roo<strong>de</strong> koon<br />
In schou<strong>de</strong>rmantels schuilend, arm in arm,<br />
Verhalend met gesmoor<strong>de</strong>n lach 't genot<br />
Dat, na <strong>de</strong> preek! haar wachten zal - verhaast<br />
Een groep van jonge <strong>de</strong>ernen vast heur tred.<br />
Zulke poëzie te verwerpen omdat ze haar stof ontleent aan het huiselijk leven zou,<br />
Kalff merkt het alweêr terecht op, een jammerlijk doctrinarisme verra<strong>de</strong>n.<br />
Zoo men Coornhert's en Hooft's on<strong>de</strong>rscheid tusschen minne en lief<strong>de</strong> moge<br />
overnemen, zou men bij Soera Rana niet van minnepoëzie kunnen spreken, want<br />
<strong>de</strong> stem <strong>de</strong>r zinnelijkheid en van <strong>de</strong>n hartstocht wordt er niet gehoord. Zijn poëzie<br />
blijft hier in een meer geestelijke sfeer, die toch tevens, alweêr, zoo van <strong>de</strong>ze aar<strong>de</strong><br />
is. Wij kunnen niet nalaten, met Prof. Kalff, 't gedichtje Lentenacht te citeeren, waarbij<br />
<strong>de</strong> schr. aanteekent dat dit stukje in <strong>de</strong> zuiverheid van zijn gevoel, in <strong>de</strong> harmonische<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
samenstemming van zieleleven en natuur, in zijn eenvoud en sobere schoonheid,<br />
<strong>de</strong>n toon aangeeft van Soera Rana's latere lief<strong>de</strong>dichten.<br />
Geen wufte voet ontheilig<strong>de</strong> <strong>de</strong>n grond<br />
Rondsom;<br />
Ze vlij<strong>de</strong> 't kopjen aan mijn hart; haar mond<br />
Was stom.<br />
't Gestarnte nam vol majesteit omhoog<br />
Zijn keer;<br />
Het speelsche en moê gezworven windje vloog<br />
Niet meer.<br />
Hoog in <strong>de</strong>n toren suste 't dof metaal<br />
Zijn galm;<br />
En in <strong>de</strong> verte zong <strong>de</strong> nachtegaal<br />
Zijn psalm.<br />
Hier a<strong>de</strong>mt, als ‘tusschen <strong>de</strong> regels’ zou<strong>de</strong>n we bijna zeggen, iets van die gewij<strong>de</strong><br />
rust welke ons da<strong>de</strong>lijk aan Goethe's onovertroffen ‘Ueber allen Gipfeln’ als 't<br />
classieke <strong>voor</strong>beeld in dit opzicht herinnert 1) . ‘Ook bij Soera Rana’, aldus <strong>de</strong><br />
hoogleeraar op blz. 83 van zijn boekje, ‘brengt ie<strong>de</strong>re dichterlijke stof, elk poëtisch<br />
motief van zelf zijn rhythme en <strong>de</strong>n bouw van het geheel me<strong>de</strong>’. Ook dit wordt met<br />
een reeks oor<strong>de</strong>elkundig gekozen citaten aangetoond, die wel in staat zullen blijken<br />
<strong>de</strong>n lezer <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>volle kern van Soera Rana's poëzie te leeren kennen 2) . Ons<br />
kort bestek laat helaas niet toe hier uitvoeriger bij stil te staan. Dat Dr. Kalff een ruim<br />
aantal bladzij<strong>de</strong>n van zijn geschrift aan <strong>de</strong>n dichter als vertaler wij<strong>de</strong>n zou viel<br />
te verwachten.<br />
1) Om misverstand te <strong>voor</strong>komen: <strong>de</strong>ze laatste opmerking is van mij, niet van Prof. K. - v.E.<br />
2) Niet zeer gelukkig acht ik <strong>de</strong> keuze van het op blz. 75 afgedrukt gedicht ‘Whight’. ‘Een kleurige<br />
aquarel’ noemt Dr. K. dit vers, en men kan dit met hem eens zijn zon<strong>de</strong>r nochtans dit gedicht<br />
een bizon<strong>de</strong>r goed specimen te achten van beschrijvingskunst.<br />
Als een droom, als een droom, als een zonnige droom,<br />
Maar te haastig <strong>de</strong>n sluimer ontvlogen,<br />
Rijzen grijswitte rotsen aan blauwigen zoom<br />
In het tintelend licht <strong>voor</strong> mijn oogen.<br />
't Heeft mij altijd willen toeschijnen, dat <strong>de</strong>ze Hollandsche Duinzang-achtige huppelgang met<br />
't driemaal herhaald ‘als een droom’ in <strong>de</strong>n aanvangsregel alles eer<strong>de</strong>r suggereert dan wat<br />
<strong>de</strong> dichter bedoeld moet hebben: een bezonken, rustige stemming-weêrgave.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
155<br />
Hij begint, wij stipten 't reeds aan, met eenige interessante opmerkingen over het<br />
vertalen in 't algemeen, waarbij <strong>de</strong> overzetters meer dan één weg kunnen gaan.<br />
Men kan trachten <strong>de</strong>n oorspronkelijken schrijver op <strong>de</strong>n voet te volgen (als b.v.<br />
Von<strong>de</strong>l <strong>de</strong>ed in zijn overzettingen van Grieksche treurspelen), men kan ook<br />
nationaliseeren, transponeeren in <strong>de</strong> eigen nationale sfeer (Hooft's Warenar!). Wat<br />
<strong>de</strong> vertalers betreft in <strong>de</strong> eeuw waarin Soera Rana optrad - Kalff herinnert aan 't<br />
gemak waarmee v. Lennep en ten Kate verzen maakten, ook als vertalers; een<br />
gemak dat hun noodlottig werd. Een belangrijk verschijnsel bij vele, <strong>voor</strong>al ou<strong>de</strong>re,<br />
vertalers is het onvermogen om met tij<strong>de</strong>lijke verloochening <strong>de</strong>r eigen persoonlijkheid<br />
HET WOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE TAAL<br />
zich te verplaatsen in eens an<strong>de</strong>rs geest en werk. Da Costa trachtte in zijn vertaling<br />
van Byron's Caïn ‘<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>rfelijken invloed dier schoonheid zooveel mogelijk te<br />
keeren’ (92). Zoowel door invoegen als door weglaten kan een vertaler <strong>de</strong> eigen<br />
persoonlijkheid openbaren; een bijna vermakelijk <strong>voor</strong>beeld daarvan toont Kalff bij<br />
<strong>de</strong> Genestet in diens ‘vertaling’ van Heine's Schlachtfeld bei Hastings, waarin een<br />
couplet, dat <strong>de</strong> hollandsche dominee te kras oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, eenvoudig door streepjes<br />
werd vervangen. Soera Rana stel<strong>de</strong> als vertaler zich hoogere eischen. Van zich<br />
zelven sprekend zegt hij in <strong>de</strong> inleiding tot zijn overzetting van <strong>de</strong> Idylls of the King:<br />
‘Trachten<strong>de</strong> zoo diep hem mogelijk was in <strong>de</strong> bedoeling <strong>de</strong>s dichters door te dringen<br />
en die met alle getrouwheid weêr te geven, heeft hij zich niet min<strong>de</strong>r inspanning<br />
getroost om ook <strong>de</strong> taalmuziek <strong>de</strong>zer “idyllen” te transponeeren’. - Door <strong>de</strong>zen<br />
stelregel heeft Soera Rana zich bijna steeds laten lei<strong>de</strong>n. Zijn vertaling van <strong>de</strong> Idylls<br />
verdient, zegt Dr. Kalft, een plaats on<strong>de</strong>r het beste van dien aard wat wij in onze<br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche literatuur bezitten, van Von<strong>de</strong>l en Hooft's vertalingen af tot van<br />
Deyssel's Akedysseril toe (113).<br />
In het hoofdstuk waarin <strong>de</strong> schr. Esser's houding tegenover <strong>de</strong> jongeren behan<strong>de</strong>lt<br />
krijgen wij, met enkele trekken geschetst, een kijkje op 't literaire Holland dier dagen,<br />
toen een nieuw geslacht ter baan kwam. Jacques Perk verscheen in Ne<strong>de</strong>rland,<br />
Ned. Spectator en Tijdspiegel. In De Amsterdammer, on<strong>de</strong>r leiding<br />
van <strong>de</strong>n talentvollen fron<strong>de</strong>ur De Koo, werd <strong>de</strong> poëzie <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong>ren, met name die<br />
van Beets, fel aangevallen. De Nieuwe Gids verscheen. Beets van zijn kant<br />
kon geen vre<strong>de</strong> hebben met wat hij 't ‘kunstvaardig poëtasteren’ <strong>de</strong>r jongeren<br />
noem<strong>de</strong>. Maar ook Huet en Multatuli lieten zich, zij 't slechts in brieven, met geringe<br />
waar<strong>de</strong>ering over <strong>de</strong> nieuwlichters uit. Huet vond in De Lantaren meer geest<br />
dan in De Nieuwe Gids. De Lantaren had tot nu toe als 't blad gegol<strong>de</strong>n dat<br />
oud en jong trachtte te vereenigen. Maar <strong>de</strong> Lantaren-jongeren toon<strong>de</strong>n zich <strong>voor</strong><br />
't nieuwe al even ontoegankelijk als 't ou<strong>de</strong>re geslacht. Hoe moest 't dan Esser gaan,<br />
aan 't ou<strong>de</strong> zóó gehecht? Het gedicht waarin hij een aanval op Beets tracht te keeren<br />
(‘Zeker jong Holland spreekt’) noemt Klaff pleidooi <strong>voor</strong> een verloren zaak. Toch,<br />
ook van dit standpunt kan men erkennen ‘dat <strong>de</strong> verontwaardiging ook hier gloed<br />
heeft bijgezet aan Soera Rana's verzen; dat er in die verzen een vaart zit en een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
kracht die ze vrij wat hooger doen staan dan <strong>de</strong> poëzie welke zij ver<strong>de</strong>digen’ (125).<br />
In vele gedichten teekent Esser protest aan tegen <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche schoon-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
156<br />
heidsleer ‘die geen wet, geen richtsnoer, tucht noch regel’ erkent. Ook wie in veel<br />
hier niet met Esser meegaat zal toch, met Kalff, <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> moeten erkennen van<br />
een gedicht als Aan Hollands Taal:<br />
Gij Schoone en Lieflijke! zoo forsch, zoo teêr,<br />
Zoo gracelijk sterk als 't lenig-har<strong>de</strong> staal;<br />
Gij, die in 't rijk <strong>de</strong>s geestes immer meer<br />
Mijn hart bezat, zoolang ik a<strong>de</strong>m haal<br />
Bezitten zult, mijn eerste lief<strong>de</strong> waart -<br />
Met smartelijken toorn zie ik het aan,<br />
Hoe, niet onnoozlen, toorn noch smarte waard,<br />
Maar zij die zelf zich aadlen in hun waan,<br />
Halfgo<strong>de</strong>n, door verdwaas<strong>de</strong>n aangebeên,<br />
Elkandren uitbazuinend als heraut,<br />
De han<strong>de</strong>n schennen aan uw lelie-leên!<br />
Men ziet ook hier: er spreekt exclusivisme uit Esser's houding; hij ging slechts te<br />
ra<strong>de</strong> met eigen smaak en persoonlijke neigingen; hij streef<strong>de</strong> niet naar begrijpen<br />
en verklaren (128). Zeer juist in dit verband schijnt mij K.'s opmerking, dat Esser<br />
zich te weinig rekenschap gaf, of bv. <strong>de</strong> overheersching van het metrum door het<br />
rhythme ook kon samenhangen met een an<strong>de</strong>re opvatting van <strong>de</strong> poëzie, en <strong>de</strong>ze<br />
op haar beurt met een sterker ontroerbaarheid <strong>de</strong>r gemoe<strong>de</strong>ren. Esser was nu<br />
eenmaal een man wiens zieleleven was ingesteld op een an<strong>de</strong>ren tijd. Hij had, zegt<br />
Kalff, te veel karakter en fierheid om zich ook maar eenigszins te plooien naar<br />
heerschen<strong>de</strong> richtingen, die van <strong>de</strong> zijne afweken. Daardoor heeft hij nooit <strong>de</strong>n<br />
invloed uitgeoefend, die hem, krachtens zijn gaven, toekwam. Men liet hem ‘in zijn<br />
zelfgezochte eenzaamheid’. Intusschen ‘<strong>de</strong> wisselingen van <strong>de</strong>n smaak ook in <strong>de</strong><br />
literatuur zijn snel’. Zullen <strong>voor</strong> Esser's godsdienstige en ze<strong>de</strong>lijke kunst <strong>de</strong><br />
tijdsomstandighe<strong>de</strong>n eens ten gunste keeren? Prof. Kalff ziet eenige teekenen in<br />
die richting. Hoe 't ook zij - wij, die <strong>de</strong>ze kunst <strong>voor</strong> een <strong>de</strong>el van nabij hebben zien<br />
wor<strong>de</strong>n en het beste er van bewon<strong>de</strong>ren en liefhebben, wij zijn <strong>de</strong>n Leidschen<br />
hoogleeraar van harte dankbaar <strong>voor</strong> zijn geschrift, dat <strong>de</strong> persoonlijkheid en het<br />
werk van Soera Rana in ruimer kring bedoelt te leeren kennen en waar<strong>de</strong>eren.<br />
G.v.E.<br />
Romans en novellen<br />
Koning Adam, door Kees van Bruggen. - (Amsterdam, Maatschappij<br />
<strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur. 1921).<br />
Wel <strong>de</strong>finitief heeft <strong>voor</strong> het tegenwoordig geslacht een idyllische herschepping van<br />
<strong>de</strong> paradijsmythe afgedaan. De mo<strong>de</strong>rne mensch, indien hij toe mocht komen aan<br />
<strong>de</strong> riskante bespiegelingen omtrent zijn oorsprong - bezitten wij nog zooveel honger<br />
naar een zorgvuldigen stamboom? - beseft te zeer zijn ‘menschelijk’ tekort, dan dat<br />
hij <strong>de</strong> smakeloosheid zou hebben zich een onschuldig verle<strong>de</strong>n toe te dichten,<br />
waaraan het onre<strong>de</strong>lijk verbond van slang en vrouw een sma<strong>de</strong>lijk ein<strong>de</strong> <strong>de</strong>ed<br />
gewor<strong>de</strong>n.<br />
Adam en Eva, een kommervolle lichamelijkheid, studie-materiaal uit een<br />
besjes-huis, schuwoogig, àchter hun blik een door het-hen-omringen<strong>de</strong> verslagen<br />
geest-begin, zóó beeld<strong>de</strong> <strong>de</strong> expressionist Max Beckmann, anno 1917, het eerste<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
mensche-paar in ets en olieverfschil<strong>de</strong>ring. Van Bruggen, daarentegen, hanteert,<br />
naar zijn aard, <strong>de</strong> satyre. Zijn opzet is kin<strong>de</strong>rlijk-uitbundig; gelei<strong>de</strong>lijk verstrakken<br />
<strong>de</strong> lijnen, doch in die mate - en dit is, dunkt me, een ongeöorloof<strong>de</strong> concessie, die<br />
<strong>de</strong> schrijver van zijn on<strong>de</strong>rwerp bedong - dat het vertelsel als geheel beschouwd<br />
min of meer een huwelijks-bespotting werd en niet, volgens <strong>de</strong>n naspeurbaren opzet:<br />
satyre op <strong>de</strong>n ganschen mensch.<br />
Naar <strong>de</strong>n inhoud zijner verhalen is Kees van Bruggen een zeer onhollandsch<br />
auteur. Zijn roman, die een menschelijke vergissing bleek, daargelaten, beweegt<br />
zich zijn fantasie in een gelijksoortige richting als <strong>de</strong> wereld-litteratuur. Men moet<br />
dit niet geringschatten: het is een min<strong>de</strong>r groote verdienste thans een<br />
<strong>de</strong>gelijk-naturalistischen familieroman te schrijven dan een, wel eens rhetorisch, nu<br />
en dan te vluchtig vertelsel, waaraan <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne mentaliteit in al haar (vage)<br />
gecompliceerdheid ten grondslag ligt. Er is een zekere bekoring gelegen in <strong>de</strong><br />
vervolmaking van een uitgeschreven genre; <strong>de</strong> sprong in het duister naar een nieuwe<br />
techniek - om mij kortheidshalve bij het concrete te bepalen - blijft steeds een<br />
hachelijke on<strong>de</strong>rneming! Van Bruggen, in dit geval, waagt dien sprong weliswaar<br />
niet bewust, doch hij (van <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant) vangt <strong>de</strong>n huidigen geest in <strong>de</strong>n<br />
breken<strong>de</strong>n vorm-van-gisteren, en het compromis, want dit is het ten slotte, dat hieruit<br />
ontstaat, heeft zon<strong>de</strong>r eenigen twijfel zijn litterair bestaansrecht - onze gansche<br />
cultuur bewoont <strong>de</strong> wankele ‘paleizen’ eener overgangsperio<strong>de</strong> - bewezen.<br />
De sterkste zij<strong>de</strong> van 's schrijvers talent - zoogezegd - is zijn satyre. Meer malen<br />
red<strong>de</strong> zij een zwakke plek, b.v. <strong>de</strong> laatste pagina's van ‘Als ge niet... dan’. Ook hier,<br />
waar haar grimmigheid min<strong>de</strong>r fanatiek naar voren treedt als in zijn overig werk,<br />
houdt zij menig te ‘gretig’ geschil<strong>de</strong>rd tafreel in evenwicht.<br />
Het verhaal van <strong>de</strong>n eersten mensch, gelijk van Bruggen het geeft, is door<br />
parmantige anachronismen aan een zoetelijke her<strong>de</strong>rs-romantiek ontkomen. Hij<br />
doet afstand van alle tragiek, welke juist Beckmann (en stellig even grimmig!)<br />
inspireer<strong>de</strong>. Hij maakt ‘Koning Adam’ tot nood-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
157<br />
lots-drager, noch tot noodlots-geslagene; ook Eva, ‘<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r aller leven<strong>de</strong>n’, niet:<br />
zij is bemin<strong>de</strong> bruid, afgesloof<strong>de</strong> huisvrouw, ten leste gezellige, haar kleinkin<strong>de</strong>ren<br />
verwennen<strong>de</strong> oma. Geen listige slang noodt tot een bete van het kennis-ooft, geen<br />
‘engel met vlammend zwaard’ verdrijft hen uit het paradijs; het geschiedt alles<br />
‘vanzelf’, zooals ‘vanzelf’ vele dingen in <strong>de</strong>n kringloop <strong>de</strong>r jaren wisselen, al schrijven<br />
wij over dien weemoed geen smartverzen meer!<br />
Spottend heeft van Bruggen het paradijs-verhaal gerationaliseerd en, in<strong>de</strong>rdaad,<br />
het verloor geheel zijn naïeve bekoring, maar het won een an<strong>de</strong>re: eerlijkheid om<br />
haarszelfswil. En wie zich beklagen mocht - <strong>de</strong>s ondanks - om <strong>de</strong>ze wending van<br />
<strong>de</strong>n Poëzie (met een hoofdletter) sparen<strong>de</strong>n, menschelijken geest, be<strong>de</strong>nke: beter<br />
een half ei dan een leege dop.<br />
Het zal <strong>de</strong>n schrijver overigens wellicht verbazen dat aan zijn boek een zoo<br />
‘verheugend’ ethische strekking wordt toegeschreven; indien het hem ergert, hij<br />
wete dat ook <strong>de</strong>n satyriker ‘<strong>de</strong> kostelijke ironieën <strong>de</strong>s levens’ niet ontgaan.<br />
* * *<br />
Wat woordkunst betreft is dit vertelsel rijker dan ‘Zondvloed’, doch <strong>voor</strong>al in het<br />
laatste ge<strong>de</strong>elte (XLI e.v.) heeft het plastisch vermogen van zijn verhaaltrant bij<br />
<strong>de</strong>zen rijkdom ingeboet. Hoofdstuk XLVIII, dat reeds door zijn lengte buiten het<br />
ka<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re valt, spant in dit opzicht <strong>de</strong> kroon. Bovendien komt op vele plaatsen<br />
het verstan<strong>de</strong>lijk arrangement <strong>de</strong>r ‘verbeelding’ te zien, een fout, welke <strong>voor</strong> van<br />
Bruggen niet zon<strong>de</strong>r beteekenis kan zijn, daar zij eenigermate in <strong>de</strong> lijn ligt van zijn<br />
temperament dat - o die Engelsch-sentimenteele fragmentjes! - ‘gevoel’ en ‘verstand’<br />
als twee onevenredige waar<strong>de</strong>n schijnt te erkennen. (Men <strong>de</strong>nke aan <strong>de</strong> twee<br />
hoofdfiguren uit ‘Een Goed Huwelijk’: Judith Odoorn en Jozef Wesling). Terwijl<br />
nergens zeker meer dan in het ‘fantastisch’ verhaal het bedachte dient te wor<strong>de</strong>n<br />
verme<strong>de</strong>n; en juist in dit genre bezit van Bruggen een <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gezichtswijdte onzer<br />
litteratuur zoo verblij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> vaardigheid.<br />
ROEL HOUWINK.<br />
Een uit velen, door Marie Gijsen. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse's<br />
Uitgevers-Maatschappij).<br />
Van <strong>de</strong> buitenste rimpelingen <strong>de</strong>r groote wereldbewogenheid, van het mobilisatie-leed<br />
in ons zui<strong>de</strong>lijk Holland, geeft dit groot<strong>de</strong>els in Brabantsch dialect geschreven verhaal<br />
een zuiver en vaak ontroerend beeld. Het schetst het verkommeren en langzaam<br />
ten gron<strong>de</strong> gaan van het gezin van <strong>de</strong>n arbei<strong>de</strong>r Rinus, wiens vrouw, tij<strong>de</strong>ns zijn<br />
gemobiliseerd-zijn in huis en hof het bovenmenschelijk zware werk van twee tracht<br />
te verrichten en met hel<strong>de</strong>nmoed wat haar lief is tegen <strong>de</strong>n kwa<strong>de</strong>n moedwil van<br />
het lot ver<strong>de</strong>digt. Tot <strong>de</strong> overmacht haar breekt. De langzame verwording van wat<br />
ons eerst in een tee<strong>de</strong>r, haast i<strong>de</strong>alistisch licht als zoo lieflijk bloeien<strong>de</strong> werd getoond<br />
is wel heel navrant, en zoo onze kritische nuchterheid soms twijfelend vragen wil<br />
of 't dan heusch zóó erg moest loopen, of daar niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong>rgelijke gevallen een<br />
red<strong>de</strong>n<strong>de</strong> hand aanwezig was... dan is er immer iets in <strong>de</strong> simpele strakheid, in <strong>de</strong>n<br />
zuiveren eenvoud van het verhaal dat <strong>de</strong>ze vragen smoort en ons van <strong>de</strong><br />
geloofwaardigheid niet alleen, maar ook van <strong>de</strong> noodwendigheid van dit gebeuren<br />
verzekert.<br />
Na wat ik eer<strong>de</strong>r van haar las, het niet onzuivere, doch weinig belangrijke ‘Hooger<br />
op’, werd mij dit boekje van Marie Gijsen een lieve verrassing.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
MARIE SCHMITZ.<br />
Hermelijntje, door Hélène Swarth. - (Veen's Gele Bibliotheek. -<br />
Amsterdam, L.J. Veen 1921).<br />
Acht kleine novellen. Als gewone ontspanningslectuur zon<strong>de</strong>r eenige litteraire<br />
pretentie zou<strong>de</strong>n ze er misschien mee door kunnen, maar wij hebben hier het proza<br />
<strong>voor</strong> ons van onze groote dichteres Hélène Swarth, van haar, die men ‘het zingen<strong>de</strong><br />
hart van Holland’ heeft genoemd, en dat snijdt u door <strong>de</strong> ziel. Met ‘Hermelijntje’<br />
timmert Mevr. Swarth niet hoog. Men is geneigd die vlakke, onnatuurlijke<br />
geschie<strong>de</strong>nisjes on<strong>de</strong>rling te verwarren, en van hoe goe<strong>de</strong>n wil ook, wij kunnen al<br />
die sentimenteele meisjes, die Stella's en Rita's en Elsa's, niet aanvaar<strong>de</strong>n als<br />
leven<strong>de</strong> vrouwen van vleesch en bloed. Stroopoppen zijn het, praten<strong>de</strong> kapstokken,<br />
meer niet. Zelfs haar namen zijn gewild, zijn niet echt; die heeft <strong>de</strong> schrijfster op<br />
een achtermiddag bedacht en toen heeft ze meteen al haar heldinnen gedoopt;<br />
maar daarom heeten ze niet zoo. Wat Hélène Swarth ons gelieft te vertellen moeten<br />
we maar gelooven - beléven doen we het niet.<br />
Neem het eerste verhaal, Hermelijntje.<br />
Hermelijntje is een jonge vrouw die zich in een opwelling van groot me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n<br />
gegeven heeft aan een man, die dreig<strong>de</strong> ten on<strong>de</strong>r te gaan door melancholie, om<br />
hem te red<strong>de</strong>n van zelfmoord. Het heeft niet mogen baten, <strong>de</strong> zwakke man heeft<br />
toch zelfmoord gepleegd.<br />
Wij zien <strong>voor</strong> ons een kwijnend, bloedarmoedig jong meisje, dat moe en verveeld<br />
op een sofa ligt en op een tafeltje dat ‘altaartje’ heet wierook brandt <strong>voor</strong> het portret<br />
van een gestorven tante, door haar ‘Moesje’ genoemd. Het is erg treurig met haar<br />
gesteld, zij eet niet meer, drinkt niet meer<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
158<br />
en gaat alleen uit om bloemen <strong>voor</strong> haar ‘altaartje’ te koopen. Het eindigt natuurlijk<br />
met flauw vallen.<br />
Van <strong>de</strong> vele vriendinnen (theosofe, spiritiste, meisje dat aan goe<strong>de</strong> werken doet<br />
- daar is van alles bij), die als zoovele tooneeldames binnenkomen om raad te geven<br />
aan <strong>de</strong> melancholieke, interessante Hermelijntje, zullen wij maar niet te veel zeggen.<br />
De onzin die het meisje zelve <strong>voor</strong> het ‘altaartje’ uitkraamt, is ook wel heel erg.<br />
‘Och mijn lieve heilige, als je wist’ enz., en dan volgen visioenen en<br />
visioengesprekjes met tante, wie zij vertelt dat het Hermelijntje bevlekt is en die haar<br />
vertelt dat Philip (<strong>de</strong> zelfmoor<strong>de</strong>naar) niet bij haar in <strong>de</strong>n Hemel is, omdat hij <strong>de</strong><br />
zwarte zon<strong>de</strong> tegen <strong>de</strong>n Heiligen Geest bedreven heeft. De jaren gaan <strong>voor</strong>bij.<br />
Hermelijntje weet zich te verheffen boven haar tragisch lot; zij wordt verpleegster,<br />
leeft een lang opofferend leven, en sterft ten slotte in hoogen ou<strong>de</strong>rdom na een<br />
nuttig bestaan, terwijl ze <strong>de</strong> onvergetelijke stem van <strong>de</strong> tante hoort zeggen: ‘Nu is<br />
het genoeg, nu kom ik je halen’.<br />
Welk een innerlijke tragiek in dit gebeuren: het vergeefsch gebrachte offer, het<br />
bevlekte Hermelijntje, het mooie leven vol opoffering, tot het genoeg is en <strong>de</strong> trouwe<br />
ziel, die veel heeft liefgehad, wordt weggeroepen.<br />
Het wordt ons vertéld, beléven doen wij het niet. Slechts mooie zinnen en holle<br />
klanken; zelfs het <strong>voor</strong>bijgaan van al die jaren wordt niet tot werkelijkheid; het<br />
sterven<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Hermelijntje is nog het huilerige jonge meisje, dat wierook brand<strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong> tante's portret.<br />
In het twee<strong>de</strong> verhaal ‘Stella's roman’ kunnen wij sympathie voelen <strong>voor</strong> het jonge<br />
meisje dat, teleurgesteld in haar eerste lief<strong>de</strong>, <strong>de</strong> doorstane smart neerschrijft en<br />
er een ‘mooi boekje’ van maakt. Maar ook hier weer een onpleizierige ontknooping<br />
en een banaal end goed al goed. Zeer spoedig reeds komt een jongmensch met<br />
blond haar en blauwe oogen ten tooneele in <strong>de</strong> gedaante van een uitgever, die met<br />
een <strong>voor</strong>komen<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>lijkheid, bij uitgevers ongewoon, Stella vertaalwerk aan<br />
komt bie<strong>de</strong>n. De toestand knapt er direct flink van op, <strong>de</strong> drukken<strong>de</strong> financieele<br />
zorgen wor<strong>de</strong>n verlicht door het honorarium en na eenig heen en weer zeuren over<br />
het ‘boekje’ wordt <strong>de</strong> lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> Stella zich <strong>de</strong>r buitenwereld we<strong>de</strong>r bewust. Als <strong>de</strong><br />
uitgever weggaat ruikt het in <strong>de</strong> kamer ‘zoo zoet naar sigaretten en een zweem van<br />
violegeur’. Spoedig reeds komt hij terug en wor<strong>de</strong>n Stella en dit jonge mensch een<br />
gelukkig paar. ‘En Moe<strong>de</strong>r wist dat zij haar kind zou moeten afstaan: 't zou stil zijn<br />
<strong>voor</strong> haar en <strong>voor</strong> va<strong>de</strong>r, maar het kind had geluk verdiend en zij zou niet ver heen<br />
gaan, maar in stad wonen met Louis’. Het beste is wel het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> verhaal, waarin<br />
<strong>de</strong> hoofdpersoon een meisje, dat, trouw haar va<strong>de</strong>r oppassen<strong>de</strong> en haar verloof<strong>de</strong><br />
maar laten<strong>de</strong> wachten omdat zij het haar plicht acht bij <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r te blijven,<br />
èn va<strong>de</strong>r èn verloof<strong>de</strong> in drie maan<strong>de</strong>n tijds verliest. Eenzaam treuren<strong>de</strong> blijft zij<br />
achter, ‘van pension naar pension sleept zij haar ontred<strong>de</strong>rd leven <strong>voor</strong>t’; bleek en<br />
geduldig zal zij zoo ver<strong>de</strong>r leven, eene door het leven bitter teleurgestel<strong>de</strong>, <strong>voor</strong> wie<br />
geen nieuwe verschieten zich zullen <strong>voor</strong>doen. Langzaam leert zij het zoo moeilijke<br />
berusten. ‘In haar hart als een late herfstbloem ontlook <strong>de</strong> hoop op we<strong>de</strong>rzien van<br />
haar gelief<strong>de</strong>n daarboven in het eeuwig land’.<br />
Hier is men even uit <strong>de</strong> banale sfeer <strong>de</strong>r zeurverhaaltjes in een beter wereld<br />
verplaatst. In <strong>de</strong>ze novelle is <strong>de</strong> karakter-uitbeelding ook beter; dit verhaaltje is<br />
logisch opgebouwd, het verloop is natuurlijk, het slot kan bevredigen. In Hermelijntje<br />
is <strong>de</strong> taal soms heel leelijk. De beel<strong>de</strong>n zijn niet alleen verre van oorspronkelijk, zij<br />
zijn ook veelal verkeerd. Over een tram: ‘in <strong>de</strong> volgepakte lange doos vond zij nog<br />
plaats’. ‘Een vijver waar <strong>de</strong> zwanen op dreven als vroege sneeuw’ 1) . ‘Dagboek-innige<br />
brieven schreef zij’. Op blz. 77 lezen wij: ‘en zij waan<strong>de</strong> haar hart <strong>voor</strong> altijd<br />
1) Rustig op <strong>de</strong> glad<strong>de</strong> vijver, zwemmen zilverreine zwanen. Verzen, van Kampen & Zoon.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
uitgedoofd’. Maar op blz. 83 is het: ‘zoodra het haar bewust werd vermaan<strong>de</strong> zij<br />
streng haar hart dat weer wil<strong>de</strong> ontluiken’.<br />
Vreem<strong>de</strong> <strong>voor</strong>stelling van een hart. Uitdooven, ontluiken, nu een vuur, dan een<br />
bloem.<br />
Ik lees in <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l ‘Poëzie’ van Hélène Swarth:<br />
Tranen<br />
O laat mij in koele zo<strong>de</strong><br />
Verbergen mijn aangezicht<br />
En beweenen mijn jonge doo<strong>de</strong><br />
Die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> rozen ligt.<br />
O laat mij weenen, weenen!<br />
Ik schaam mij <strong>de</strong> tranen niet,<br />
Die regen en dauw verleenen<br />
Aan <strong>de</strong> passiebloem van mijn lied.<br />
Ik weet wel, mijn klagen<strong>de</strong> wijzen<br />
Beklagen <strong>de</strong> wijzen niet;<br />
Maar ik zing ook geen zang <strong>voor</strong> <strong>de</strong> wijzen,<br />
Maar <strong>voor</strong> hem die me alleenig liet.<br />
Zie, 't is al wat mij rest op aar<strong>de</strong>:<br />
Dat plekje gewij<strong>de</strong> grond<br />
En <strong>de</strong> erinnering die ik bewaar<strong>de</strong>,<br />
Zoo jong, zoo rein, zoo blond.<br />
O laat mij weenen, weenen<br />
En zingen mijn eenzaam lied!<br />
't Is al <strong>voor</strong> dien eenen, dien eenen ...<br />
En die eene, die weet het niet.<br />
Men zou willen vragen: Geef ons alleen van uwe prachtige verzen, Mevrouw Swarth,<br />
van uwe wee-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
159<br />
moedige, zoet-vloeien<strong>de</strong> verzen, die ons spreken van eeuwige lief<strong>de</strong> en eeuwig<br />
leed. Een boek als ‘Hermelijntje’, houd dat in uwe portefeuille; dat kan ons alleen<br />
schrijnen en hin<strong>de</strong>ren; dat is jammer van u, onze Ne<strong>de</strong>rlandsche dichteres bij <strong>de</strong><br />
gratie Gods.<br />
A. VAN HAERSOLTE-<br />
VAN HOLTHE TOT ECHTEN.<br />
Wat verschijnen zal.<br />
Voor kort zag in het maandschrift ‘De Stem’ een artikel het licht van Ma<strong>de</strong>leine<br />
Böhtlingk,<br />
schrijfster van ‘Astrid’, over <strong>de</strong>n franschen auteur Charles Louis Philippe. In verband<br />
met een <strong>de</strong>r romans van Philippe: Bubu <strong>de</strong> Montparnasse, ‘Philippe's<br />
misschien schoonste werk’, schreef Mej. Böhtlingk o.a.:<br />
‘Zooals Bubu <strong>de</strong> souteneur leeft, zooals Berthe, <strong>de</strong> kleine cocotte leeft,<br />
zoo ziet Philippe het leven. In al zijn boeken herleeft eenzelf<strong>de</strong> wereld,<br />
die <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> verleiding verduistert, die hetzelf<strong>de</strong> verlangen doorvlamt: <strong>de</strong><br />
verleiding <strong>de</strong>r zinlijkheid en het verlangen naar een volkomen,<br />
bovenaardsche zuiverheid. Al zijn boeken kennen <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> razernijen,<br />
<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> extasen. Philippe is Bubu, is Berthe Méthénier, hij is Crocquignol,<br />
is het zachte naaistertje, dat zich verlei<strong>de</strong>n laat!<br />
‘Maar hij ziet <strong>de</strong>ze menschen zooals men kin<strong>de</strong>ren ziet, onschuldig en<br />
toch in zekeren zin verantwoor<strong>de</strong>lijk terzelf<strong>de</strong>rtijd. Wij hebben kin<strong>de</strong>ren<br />
lief ondanks hun fouten; slechts <strong>voor</strong> zoover we die zelve niet overwonnen<br />
hebben, ontsteken we in toorn over hen. Daar is in “Bubu <strong>de</strong><br />
Montparnasse” toorn noch sarkasme, enkel lief<strong>de</strong>. Het is omdat Philippe<br />
zijn zwakten overwon, dat hij <strong>de</strong>ze menschen als kin<strong>de</strong>ren vermocht te<br />
zien. In dit werk doorbrak <strong>de</strong> volle stroom zijner lief<strong>de</strong> het dor ascetisme<br />
en stortte zich uit over <strong>de</strong> menschheid’.<br />
‘Bubu-van-Montparnasse’ zal <strong>de</strong>zer dagen bij <strong>de</strong> Hollandia-Drukkerij te<br />
Baarn verschijnen in een vertaling en met een inleiding van Gerard van Eckeren.<br />
Een illustratieve band <strong>voor</strong> het boek werd ontworpen door Jan Sluyters.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> october-tijdschriften<br />
De Stem.<br />
Van Willem <strong>de</strong> Méro<strong>de</strong> een reeks Sonnetten, ditmaal van aardsche lief<strong>de</strong> en<br />
aardsche heerlijkheid. Mooie stijgingen; helaas ook plotse inzinkingen. Hier twee<br />
regels om een dag lang gelukkig meê te zijn:<br />
Alle avonds fluit bij dat kleine huisje gin<strong>de</strong>r<br />
Een jongen <strong>de</strong> vermoei<strong>de</strong> wereld stil.<br />
Een <strong>de</strong>r jongere Vlamingen, aan <strong>de</strong>n greep van <strong>de</strong>n moor<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n krijg ontsnapt, is<br />
Franz <strong>de</strong> Backer (<strong>de</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>-lezers krijgen hem <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> maand in onze<br />
kolommen over Shaw). Hij geeft hier 't eerste stuk van een novelle: Het Dochterken<br />
van Rubens: een arm kleermakersgezin dat, in 't bezit van een oud schil<strong>de</strong>rij, dit<br />
plotseling ont<strong>de</strong>kt ziet als een kunstwerk van <strong>de</strong>n grooten meester. - J. <strong>de</strong> Gruyter<br />
vervolgt zijn studie over Emily Bronte, <strong>de</strong> geniale zuster van <strong>de</strong> beken<strong>de</strong>re, talentvolle<br />
Charlotte. Emily's ‘Wuthering Heights’ is veel min<strong>de</strong>r populair gewor<strong>de</strong>n dan b.v.<br />
Charlotte's ‘Jane Eyre’, en toch, hoeveel belangrijker dat eerste. Het domineesgezin<br />
<strong>de</strong>r Bronte's woon<strong>de</strong> op <strong>de</strong> ‘moors’ van Yorkshire, en Emily, een eenzelvig, sterk<br />
karakter, had een groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> die wij<strong>de</strong> en eenzame uitgestrekthe<strong>de</strong>n van<br />
boomloos hei<strong>de</strong>land, waar <strong>de</strong> sneeuw lang bleef liggen en bijten<strong>de</strong> win<strong>de</strong>n gier<strong>de</strong>n;<br />
maar dat zich zomers tooi<strong>de</strong> met het jonge groen van varen en mos. De bewoners<br />
van <strong>de</strong>ze streek: koppig en onafhankelijk, diep in hun genegenhe<strong>de</strong>n, maar die tot<br />
weinigen beperkend; ook vol wraakzucht, soms van generatie op generatie. Dit alles<br />
moet van invloed zijn geweest op Emily als schrijfster, maar verklaart het tot stand<br />
komen van haar grootsche schepping toch allerminst. Diepere invloe<strong>de</strong>n waren<br />
werkzaam, mystische krachten, zooals altijd bij het genie. Want directe<br />
menschenkennis had Emily maar zeer weinig. Haar zuster Charlotte getuig<strong>de</strong><br />
dienaangaan<strong>de</strong>:<br />
‘Ik moet bekennen, dat zij nauwlijks meer praktische kennis van <strong>de</strong><br />
bevolking, waaron<strong>de</strong>r zij leef<strong>de</strong>, had, dan een non heeft van het landvolk<br />
dat langs het kloosterhek gaat. Mijn zuster's natuur <strong>de</strong>ed haar niet het<br />
gezelschap van an<strong>de</strong>ren zoeken: <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n versterkten haar<br />
neiging tot afzon<strong>de</strong>ring; behalve om naar <strong>de</strong> kerk te gaan of een wan<strong>de</strong>ling<br />
over <strong>de</strong> heuvels te doen, kwam zij zel<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n drempel van haar huis<br />
over. Ofschoon zij steeds welwillend gestemd was tegenover <strong>de</strong> menschen<br />
om haar heen, zocht zij nooit - en had ook heel weinig - omgang met hen;<br />
en toch ken<strong>de</strong> zij hen, ken<strong>de</strong> hun manieren, hun taal en hun<br />
familiegeschie<strong>de</strong>nis; zij kon met belangstelling over hen hooren vertellen<br />
en ook met vermelding van <strong>de</strong> meest intieme bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n over hen<br />
spreken; maar met hen wissel<strong>de</strong> zij nauwelijks een woord. Een gevolg<br />
daarvan was dat, wat haar geest van <strong>de</strong> werkelijkheid hen betreffend<br />
opgevangen had, zich te zeer bepaal<strong>de</strong> tot die tragische en<br />
schrikwekken<strong>de</strong> trekken of<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
160<br />
gebeurtenissen, waarvan elke ruwe en achterlijke streek <strong>de</strong> donkere<br />
herinneringen bewaart. Hare verbeelding, die van een meer somberen<br />
dan zonnigen aard was - meer machtig dan speelziek - vond in zulke<br />
trekken het materiaal, waaruit zij scheppingen als Heathcliffe, als Hindley<br />
Earnshaw, als Catherine opbouw<strong>de</strong>. Deze wezens gevormd hebbend,<br />
wist zij niet, wat zij gedaan had. Als <strong>de</strong> redakteur, die het manuscript ter<br />
beoor<strong>de</strong>eling kreeg, ril<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> gruwelijke werking van naturen zoo<br />
meedoogenloos en onverzoenlijk; als men klaag<strong>de</strong> dat het luisteren alleen<br />
naar zekere aangrijpen<strong>de</strong> tooneelen 's nachts <strong>de</strong>n slaap uitban<strong>de</strong> en<br />
overdag <strong>de</strong>n innerlijken vre<strong>de</strong> verstoor<strong>de</strong>, dan verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> Emily zich<br />
over <strong>de</strong> bedoeling dier opmerkingen en verdacht <strong>de</strong>n klager van affektatie’.<br />
Charlotte vergeleken met Emily:<br />
Charlotte beklaagt zich meer dan eens over <strong>de</strong>n geringen <strong>voor</strong>raad<br />
harer ervaringen; <strong>de</strong> gebeurtenissen van Wuthering Heights daarentegen<br />
staan zoover buiten <strong>de</strong> ervaringen van een jonge vrouw als Emily Bronte,<br />
die <strong>de</strong> pastorie van Haworth bijna niet verlaten heeft, dat het verband zoo<br />
goed als geheel aan onze waarneming ontsnapt. Charlotte Bronte heeft<br />
gezocht in haar omgeving en haar herinneringen en wel eens in haar<br />
lektuur, en heeft daaruit gekozen die menschen en die<br />
mensch-eigenaardighe<strong>de</strong>n, belangrijk genoeg naar hare meening om ze<br />
in hare romans optenemen, en zij heeft er angstvallig naar gestreefd hare<br />
dus gekozen en gevorm<strong>de</strong> figuren in die toestan<strong>de</strong>n te plaatsen, hun die<br />
lotgevallen toe te <strong>de</strong>elen, die een goed aaneensluitend geheel in<br />
overeenstemming met <strong>de</strong>n aard hunner karakters zou<strong>de</strong>n geven. Men<br />
voelt <strong>de</strong> moeite, die het haar gekost heeft; men ont<strong>de</strong>kt dat zij niet altijd<br />
geslaagd is. Hier niets of schijnbaar niets van dit alles. Het is of <strong>de</strong>ze<br />
gigantenwereld, <strong>de</strong>ze wereld van onaardsche wezens en meer dan<br />
menschelijke hartstochten zóó in <strong>de</strong> verbeelding van Emily opgerezen is<br />
en zij geen keuze gehad heeft - noch in haar figuren noch in hun<br />
lotgevallen. Niet zon<strong>de</strong>r grond heeft Swinburne dit boek met King Lear<br />
durven vergelijken.<br />
‘Wuthering Heights’ is een boek, een wereld van primitieve instinkten, van lief<strong>de</strong><br />
en haat; van alle eigenschappen <strong>de</strong>r menschelijke natuur in hun diepste, meest<br />
onuitroeibare, meest violente vormen. De hoofdpersoon Heathcliff zou evengoed<br />
drie hon<strong>de</strong>rd, ja drie duizend jaar gele<strong>de</strong>n hebben kunnen leven; er zit zelfs geen<br />
vernis van godsdienst of beschaving op. Is hij krankzinnig, is hij een vampier, is hij<br />
een mensch of een duivel, vragen zich af wie on<strong>de</strong>r zijn noodlottigen invloed geraken.<br />
Door citaten tracht <strong>de</strong> heer <strong>de</strong> Gruyter zijn lezers een indruk te geven van dit<br />
merkwaardige boek.<br />
De Gids<br />
D.Th. Jaarsma geeft <strong>de</strong> eerste hoofdstukken van een roman ‘Ontwaken’. Er is veel<br />
Pallietersche en bijbelsche lyriek in <strong>de</strong>ze verheerlijking van 't schoone platteland<br />
van Friesland. Evenals Pallieter zijn Jaarsma's (Friesche) boeren minstens een paar<br />
duim grooter dan gewone stervelingen. De schrijver streeft hier blijkbaar naar een<br />
wat bree<strong>de</strong>ren stijl dan die van <strong>de</strong> meeste verhalen welke <strong>de</strong> tijdschriften vullen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Kleinere proza-bijdragen leveren Arthur van Schen<strong>de</strong>l en H. van Raalte-Simons.<br />
Dr. J. Veth geeft Aanteekeningen bij Hulzinga's artikel over het rapport <strong>de</strong>r<br />
Museum-commissie; R.N. Roland Holst een beschouwing over Aesthetisch<br />
Intellectualisme. Dr. W.G.C. Byvanck kondigt een nieuwe Shakespeare-uitgaaf aan.<br />
Wie zal <strong>de</strong> edities tellen welke er van Shakespeare's werken verschenen zijn. Maar<br />
aan alle <strong>de</strong>ze ligt <strong>de</strong> uitgave van 1623 ten grondslag, <strong>de</strong> groote editie in folio, <strong>de</strong><br />
Shakespeare-Bijbel. Deze nu is al lang verou<strong>de</strong>rd gebleken. Shakespeare heeft<br />
niet zelf zijn oog over <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n kunnen laten gaan; het is gebleken dat <strong>voor</strong> die<br />
uitgave een reeks theaterboekjes uit Shakespeare's tijd eenvoudig is nagedrukt. Ze<br />
wer<strong>de</strong>n aanleiding tot vele vragen en navorschingen, maar er bleef veel stof en<br />
duisternis. Hel<strong>de</strong>rheid bracht eerst se<strong>de</strong>rt enkele jaren het scherpzinnig talent van<br />
Mr. A.W. Pollard, een <strong>de</strong>r geestelijke va<strong>de</strong>rs van <strong>de</strong> nieuwe Shakespeare-uitgave.<br />
Naast hem moet John Dover Wilson wor<strong>de</strong>n genoemd met zijn opstellen in het<br />
Engelsch bibliographlsch tijdschrift The Library. Thans is men zoover, dat we<br />
‘<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> uitgaaf <strong>de</strong> baas zijn’ en wij aan een nieuwe mogen <strong>de</strong>nken.<br />
<strong>Den</strong>ken!<br />
Want wij hebben haar nog niet. Het zal zelfs nog lang duren eer wij haar<br />
bezitten. Eerst maar tevre<strong>de</strong>n zijn met wat wij vast krijgen, <strong>de</strong> goe<strong>de</strong><br />
bedoeling!<br />
We zou<strong>de</strong>n ons een tekst van Shakespeare kunnen verbeel<strong>de</strong>n met<br />
verschillen<strong>de</strong> kleuren gedrukt, zooals men het wel heeft gedaan <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />
tekst van het Ou<strong>de</strong> Testament, zwart en rood, om <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />
bronnen te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />
Tot zoo'n bonten Shakespeare is men echter niet overgegaan. Het zou<br />
een onbegonnen werk zijn geweest, en het Engelsche conservatisme<br />
verzet zich tegen zoo'n nieuwheid van on<strong>de</strong>rneming. Wat gaven dan <strong>de</strong><br />
bei<strong>de</strong> uitgevers, Sir Arthur Quiller Couch en John Dover Wilson in hun<br />
nieuwe Cambridge-editie?<br />
Zij dachten er aan, in handig formaat, elk drama een <strong>de</strong>eltje, en in<br />
nieuwere schrijfwijs, een tekst van Shakespeare te presenteeren, waarop<br />
men kon vertrouwen, met <strong>de</strong> interpunctie als <strong>de</strong>nkelijk <strong>de</strong> dichter zelf heeft<br />
gewild. Geen noten tot verdui<strong>de</strong>lijking zijn on<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong> gedrukt,<br />
alleen zijn <strong>de</strong> tooneelaanwijzingen uitvoerig opgegeven, zoo dat men bij<br />
<strong>de</strong> lectuur <strong>de</strong> opvoering <strong>voor</strong> zich zal zien. Verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n en<br />
gebruiken zijn in het glossaar aan het eind verklaard, terwijl er inleidingen<br />
zijn over <strong>de</strong>n aard en <strong>de</strong>n datum van het stuk, over <strong>de</strong> wijs van<br />
tekstbehan<strong>de</strong>ling en <strong>de</strong> theater-geschie<strong>de</strong>nis.<br />
Nog komen <strong>de</strong> noten in aanmerking die, da<strong>de</strong>lijk achter <strong>de</strong>n tekst<br />
geplaatst, een opvolgen<strong>de</strong> reeks van aanteekeningen bevatten over <strong>de</strong><br />
moeilijkhe<strong>de</strong>n welke het werk van <strong>de</strong>n dichter aanbiedt en <strong>de</strong> mogelijke<br />
oplossingen. Hier vindt <strong>de</strong> man die Shakespeare's ontwikkeling wil nagaan<br />
zijn gading. Vragen wor<strong>de</strong>n gesteld, soms beantwoord; bei<strong>de</strong>n, vragen<br />
en antwoor<strong>de</strong>n, brengen ons <strong>de</strong>n dichter na<strong>de</strong>r; <strong>de</strong> vorm van <strong>de</strong> drama's<br />
gaat leven. Het gesloten geheel van vroeger komt in onrust. Men ziet het<br />
tooneelspel wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n dichter.<br />
Voor een orthodox lezer van Shakespeare wordt het benauwend.<br />
In <strong>de</strong> nieuwe uitgave (The works of Shakespeare, ed. by Sir Arthur Quiller Couch<br />
and J. Dover Wilson, Cambridge 1921) zijn thans verschenen: I. The Tempest. II.<br />
The two Gentlemen of Verona.<br />
Naar aanleiding van een nieuw werk van René Gillouin: Une nouvelle philosophie<br />
<strong>de</strong> l'histoire mo<strong>de</strong>rne et française. Les bases historiques et critiques d'une education<br />
nationale, welk werk feitelijk een ‘introduction à l'oeuvre <strong>de</strong> M. Seillière’ is, schrijft<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Dr. J. Huizinga over dien Franschman die, in 1866 te Parijs geboren, in zijn<br />
geschriften (over Gobineau en diens rassentheorie, over Nietzsche, over<br />
l'Impérialisme démocratique etc) met vaste hand <strong>de</strong> problemen <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne<br />
beschaving aanvatte.<br />
Dr. Jan Veth schrijft over ‘Een Vergeten Romanticus’ (<strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r Jan Tavenraat);<br />
Mr. Aart v.d. Leeuw over <strong>de</strong>n Dichter Bloem.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
Henri van Booven's ‘De Wegen <strong>de</strong>r Verbeelding’, waarvan hier het Twaalf<strong>de</strong><br />
Hoofdstuk wordt gegeven, blijkt volgens <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n een veel<strong>de</strong>elige roman te<br />
wor<strong>de</strong>n, waarin 't probleem <strong>de</strong>r opvoeding behan<strong>de</strong>ld wordt. Henriëtte Mooy's frisch<br />
‘Acht Dagen’ (Wieltocht) zal bij v. Dishoeck verschijnen met een Inleiding van L.<br />
van Deyssel, net iemand om plezier te hebben in dit verhaal. De wereld, zegt Frits<br />
van Raalte, heeft van oudsher belangstelling gehad <strong>voor</strong> ‘<strong>de</strong>n von<strong>de</strong>ling’ in <strong>de</strong><br />
literatuur; in zijn opstel ‘Het Leelijke jonge Eendje’ doet hij er heel wat <strong>de</strong> revue<br />
passeeren. - Van Dr. P.J. Enk vin<strong>de</strong>n wij een artikel afgedrukt over ‘De Aesthetische<br />
Interpretatie van Vergilius' Aeneis’. De Romeinsche literatuur is <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Grieksche<br />
altijd wat op <strong>de</strong>n achtergrond gedrongen. Dr. Schwabe,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*10<br />
in zijn Röm. Litt. Gesch. sprak zelfs van <strong>de</strong> ‘dumpfe Leblosigkeit, ja einschläfern<strong>de</strong><br />
Langweiligkeit eines grossen Teils <strong>de</strong>r Aeneis’. Zeker kunnen <strong>de</strong> meeste Latijnsche<br />
auteurs zon<strong>de</strong>r diepgaan<strong>de</strong> studie <strong>de</strong>r Grieksche letterkun<strong>de</strong> niet begrepen wor<strong>de</strong>n,<br />
maar <strong>de</strong>n Romeinen alle originaliteit te ontzeggen getuigt van groote eenzijdigheid,<br />
meent Dr. Enk.<br />
In welken geest een Romeinsche dichter geïnterpreteerd dient te wor<strong>de</strong>n,<br />
kan ons b.v. War<strong>de</strong> Fowler's Gifford lezing ‘Religious feeling in the poems<br />
of Virgil’ leeren of beter nog zijn pas verschenen studie ‘Aeneas at the<br />
Site of Rome’.<br />
Dr. K.H.E. <strong>de</strong> Jong schrijft over J.B. Morinus (een scherpzinnig <strong>voor</strong>vechter <strong>de</strong>r<br />
sterrewichelarij in <strong>de</strong> 17e eeuw) en Spinoza. Willem Kloos geeft Wijsgeerige<br />
Stemmingen in dichtmaat.<br />
Drieduizend en wel negenhon<strong>de</strong>rd jaren<br />
Gele<strong>de</strong>n, leef<strong>de</strong> ik in 't Egyptisch Rijk,<br />
En dát 's <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n, dat 'k met diep-in klare<br />
Gerustheid naar dit Hollandsch leven kijk.<br />
De menschen zijn zich overal gelijk:<br />
Zij werken, droomen, babblen, vechten, paren,<br />
Maar 't zaligst, wie, niets willend, zacht blijft staren<br />
Naar 't rijzend Zijnsvisioen, onein<strong>de</strong>lijk.<br />
Gij lacht? Ei, menschen, 'k weet het rotsvast: gij<br />
Verbeeldt ge u waarlijk, dat in 't vrouwlijk ei<br />
Uw geest zich schiep, totdat het pijnlijk baren<br />
Van uwe Moe<strong>de</strong>r hem omhoog <strong>de</strong>ed varen<br />
In 't klare licht, waarin gij thans moogt staan?<br />
Meent ge in<strong>de</strong>rdaad, dat er niets is dan Waan?<br />
Lijkt alles waan - 't is ‘afschijning van 't Grondlooslichten<strong>de</strong> op <strong>de</strong>es aardsche misten’,<br />
zooals Kloos dan in 't volgend gedicht ver<strong>de</strong>r oreert.<br />
J <strong>de</strong> Marees van Swin<strong>de</strong>ren brengt ons in aanraking met Walter Paters<br />
Verbeeldingen, een schrijver wiens overtuiging 't was: ‘that the end of life is not<br />
action but comtemplation’. In ‘Marius the Epicurean’ wor<strong>de</strong>n ‘alle indrukken gewogen<br />
bij hun ontvangst’ en tot schoonheid gekristalliseerd. Schoonheid, leed, dood - zij<br />
zijn het predomineeren<strong>de</strong> in Paters werk.<br />
Noemen wij <strong>voor</strong>ts een historisch tooneelspel van M. Wagen<strong>voor</strong>t en Verzen van<br />
Hélène Swarth, P.C. Boutens en Hein Boeken.<br />
De Hollandsche Revue.<br />
Nu ik dit tijdschrift on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> nieuwe redactie eenigen tijd geregeld on<strong>de</strong>r oogen heb<br />
gehad, moet ik zeggen: er is wel meer leven en meer verschei<strong>de</strong>nheid in <strong>de</strong><br />
kolommen gekomen. On<strong>de</strong>r ‘Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen’ treffen we een geïllustreerd<br />
artikel aan over <strong>de</strong> Mid<strong>de</strong>lbare Technische School te Dordrecht, een over<br />
Vogelbescherming en over <strong>de</strong> Vernielen<strong>de</strong> Krachten van <strong>de</strong>n Oorlog. De<br />
karakterschets is gewijd aan <strong>de</strong>n teekenaar Menno van Meeteren Brouwer, die 10<br />
jaar door Indië reis<strong>de</strong> en veel van het Indische leven geestig in beeld bracht (er zijn<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
vele reproducties bij 't artikel). De rubriek <strong>de</strong>r ‘Onsterfelijken’ han<strong>de</strong>lt over Dante en<br />
over Napoleon in Egypte; <strong>de</strong> rubriek ‘Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst’ over Kunstschatten<br />
binnen <strong>de</strong>n Haag. Als ‘Boek van <strong>de</strong> Maand’ wordt het laatste werk van Arthur van<br />
Schen<strong>de</strong>l besproken. Met <strong>de</strong> ‘Wybrands-rubrieken’, zullen we maar zeggen, kunnen<br />
we ons nog steeds niet vereenigen: ‘Noor<strong>de</strong>wind-critieken’ blazen noodwendig<br />
éénzijdig altijd uit <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n hoek. En 't leven is nu eenmaal niet eenzijdig. Er is<br />
iets kin<strong>de</strong>rlijks in <strong>de</strong> meening van <strong>de</strong>n heer Wybrands en zijn a<strong>de</strong>pten (want hij<br />
maakt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re me<strong>de</strong>werkers reeds school), dat <strong>de</strong> waarheid kant en klaar<br />
zou liggen juist in 't hoekje waar zij zitten. Ze vergeten dat <strong>de</strong> waarheid hier is, maar<br />
ook daar, en overal, evenals <strong>de</strong> leugen. De waarheid is iets an<strong>de</strong>rs dan gesne<strong>de</strong>n<br />
koek. Alleen <strong>de</strong> héél grooten (als Jezus b.v. was) kunnen zich <strong>de</strong> luxe permitteeren<br />
van eenzijdig te zijn. Wij gewonere stervelingen mengen on<strong>de</strong>r ie<strong>de</strong>re waarheid, al<br />
zijn wij er nòg zoo van overtuigd, onherroepelijk altijd een flink percentage<br />
onwaarheid en misverstand. Dat moest ons beschei<strong>de</strong>nheid leeren (‘halfheid,<br />
slapheid’ hoor ik al!). Heusch, er zijn ook nog wel an<strong>de</strong>re menschen dan <strong>de</strong> heer<br />
Wybrands die niet blind zijn <strong>voor</strong> Couperus' ‘snobbisme’ en Querido's ‘ij<strong>de</strong>lheid’ etc.;<br />
ze schrijven er alleen maar niet elke maand stukjes over. Gelooft <strong>de</strong> heer Wybrands<br />
werkelijk dat hij niet ij<strong>de</strong>l is? Kom, kom! maar we nemen 't hem heusch niet àl te<br />
kwalijk. Het ‘Liedje <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Naamlooze Vennootschap De Meester & Co. (in letteren)’<br />
(vermoe<strong>de</strong>lijk niet van <strong>de</strong>n heer W.) is intusschen wel aardig, behelst bovendien<br />
wel eenige waarheid (eenige?! roept <strong>de</strong> heer Wybrands alweer uit); we nemen er<br />
enkele coupletten van over tot stichting van Frans en Johan en Top en Jo.<br />
‘Vrien<strong>de</strong>n’, sprak Johan <strong>de</strong> Meester<br />
Pittig krauwend in zijn baard,<br />
‘Is nu heusch die... och, hoe heet ie?...<br />
Wybrands?... onzen hoon wel waard?’ - -<br />
Allen rimpel<strong>de</strong>n het <strong>voor</strong>hoofd<br />
In <strong>de</strong>n uitgelezen kring<br />
Die, zooals was <strong>voor</strong>geschreven,<br />
Aan <strong>de</strong>s meester's lippen hing.<br />
‘Ik zou zeggen’, sprak Frans Coenen<br />
(Als beheer<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n hoon)<br />
‘Laat mij dien in 't zaad geschoten<br />
Nabloei-Multatuli-boon -<br />
'k Zal z'n ranken overgieten<br />
Met gecon<strong>de</strong>nseerd venijn!’ -<br />
‘Laat mij’, sprak Johan <strong>de</strong> Meester,<br />
‘U bij <strong>voor</strong>baat dankbaar zijn’.<br />
‘Toch’ - aldus <strong>de</strong> grijze meester -<br />
Zijn we hiermee niet gered<br />
Als het stuifmeel van die boonen<br />
Ergens an<strong>de</strong>rs vruchten zet.<br />
Want in 't rijk, dat wij beheerschen,<br />
Onbeperkt, sinds veertig jaar,<br />
In <strong>de</strong>n moestuin onzer lettren<br />
Zijn wij an<strong>de</strong>rs - - <strong>de</strong> sigáár!’<br />
‘In<strong>de</strong>rdaad’, zei tante Top toen -<br />
Tante Top van vóór <strong>de</strong> poort -<br />
‘'k On<strong>de</strong>rschrijf zooals gewoonlijk<br />
Dit Johannes' laatste woord -<br />
Was hij ons niet steeds een leidsman<br />
Langs <strong>de</strong> litéraire lijn?...<br />
Bovendien wensch ik <strong>voor</strong>loopig<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Tòp - en géén sigáár te zijn!’<br />
't Werd toen stil, wijl allen peins<strong>de</strong>n<br />
Over 't stuivend boonenzaad - -<br />
‘Vóór je 't weet’, zei oome Netscher,<br />
‘Staan we allemaal op straat!’<br />
Jo van Ammers - troetelkindje<br />
Van d'r ouwen oom Johan:<br />
Hoe heeft oom haar niet geholpen! -<br />
Werd er zenuwachtig van.<br />
Dan verschijnt Cornelis Paradijs aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur en verkondigt <strong>de</strong>n aldus knus bijeen<br />
zijn<strong>de</strong>n dames en heeren dat 't hun tijd is om heen te gaan.<br />
‘Heengaan?’ sprak <strong>de</strong> meester ‘nimmer!’<br />
‘Dank je wel!’, zei tante Top.<br />
‘k ben een God...’ - oom Kloos werd wakker,<br />
Deed er óók een schepje op -<br />
‘Stil nou, man’, kwam tante Jeanne,<br />
‘Niemand twijfelt daar toch aan?’<br />
‘Als je mòt zoekt’, riep Frans Coenen<br />
‘Pap dan ergens an<strong>de</strong>rs aan!’<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
161<br />
Dostoïewsky, door zijn dochter beschreven 1)<br />
DEN <strong>de</strong>rtigsten October 1921 was het hon<strong>de</strong>rd jaar gele<strong>de</strong>n dat Fedor Dostoïewsky<br />
werd geboren. Meer dan door uiterlijke kenteekenen is dit feest gewijd door <strong>de</strong>n<br />
diepen, het Innerlijk raken<strong>de</strong>n invloed, dien <strong>de</strong> groote Russische schrijver oefent<br />
op ons geslacht. Steun en houvast zoekt <strong>de</strong> mensch van onze bewogen dagen niet<br />
meer bij <strong>de</strong> virtuozen van het woord of <strong>de</strong> begeester<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> impressie, maar<br />
bij <strong>de</strong> Persoonlijkheid die universaliteit van gaven en inzichten vereenigt met bittere<br />
levenservaring en diepte van gemoed.<br />
Toch komt met <strong>de</strong>n cultus het <strong>de</strong>bat, en Dostoïewsky wordt <strong>de</strong> prooi <strong>de</strong>r<br />
aanhangers van heterogene levensovertuigingen. Zoo groot en diep is <strong>de</strong>ze<br />
persoonlijkheid, dat ie<strong>de</strong>r hem wil stellen in het centrum zijner wereldbeschouwing.<br />
Wij vermel<strong>de</strong>n dit feit omdat <strong>de</strong> biografie van Dostoïewsky's talentvolle dochter<br />
Aimée, die onlangs in het Ne<strong>de</strong>rlandsch verschenen is, een belangrijk element vormt<br />
in <strong>de</strong>n strijd dier meeningen. Wij willen hieron<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n algemeenen gedachtengang<br />
omtrent <strong>de</strong>n geestelijken oorsprong en cultureele plaats van Dostoïewsky, zooals<br />
die ons uit dit boek geopenbaard werd, weergeven.<br />
De eigenaardigheid <strong>de</strong>r Russische literatuur ligt hierin, dat het jonge, Russische<br />
volk, met zijn schoon en diep, maar nog inert psychisch leven, het vermogen heeft<br />
gemist, om groote schrijvers <strong>voor</strong>t te brengen, die ‘bloed van zijn bloed’ en ‘ziel van<br />
zijn ziel’ zijn. De groote Russische schrijvers hebben allen contacten met het Westen<br />
gehad, en zelfs Pouchkine, <strong>de</strong> nationale dichter bij uitnemendheid, gaf vertalingen<br />
van West-Europeesche literatuur, en had zijn oogenblik, waarop hij uitriep: ‘De<br />
Duivel heeft mij in Rusland doen geboren wor<strong>de</strong>n!’<br />
Dit contact met het Westen kwam niet alleen <strong>voor</strong>t uit geestelijke neiging, er kwam<br />
iets an<strong>de</strong>rs bij: <strong>de</strong> stem van het bloed. Geen <strong>de</strong>r groote Russische literatoren - op<br />
een enkele uitzon<strong>de</strong>ring na - is van zuiver Russische afkomst, allen zijn ze geboren<br />
uit internationale bloedmengingen. Leo Tolstoï stamt af van Duitsche kolonisten,<br />
Pouchkine had Afrikaansch bloed, Lermontoff was van Schotsche afkomst,<br />
Dostoïewsky een Lithauer.<br />
In tegenstelling met die vreem<strong>de</strong> afkomst en West-Europeesche ontwikkeling,<br />
verschijnt bij velen dier schrijvers een groote afkeer van <strong>de</strong> ‘beschaaf<strong>de</strong> samenleving’<br />
<strong>de</strong>r intellectueelen, die naar het Westen georiënteerd is, en een <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> tot het<br />
Russische eenvoudige volk. En zoo ontstaat <strong>voor</strong> die vreem<strong>de</strong>lingen, welke <strong>de</strong>n<br />
roem uitmaken van <strong>de</strong> Russische literatuur, <strong>de</strong> roeping, om gestalte te geven aan<br />
<strong>de</strong> schoonheid van een volk, dat <strong>de</strong> activiteit <strong>de</strong>r intellectueele expressie mist.<br />
1) F.M. Dostoïewsky door zijn dochter, Aimée Dostoïewsky. Geautoriseer<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
vertaling. - N.V. Uitgeversmaatschappij van Loghum Slaterus en Visser, Arnhem 1921.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
162<br />
Bij Dostoïewsky heeft dit proces een zeer speciaal karakter, dat uit <strong>de</strong> ethnologie<br />
van zijn geslacht moet wor<strong>de</strong>n verklaard. Van va<strong>de</strong>rszij<strong>de</strong> behoor<strong>de</strong> hij tot die<br />
Lithausche aanzienlijke geslachten, waarme<strong>de</strong> zich in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen <strong>de</strong><br />
Normandische invallers had<strong>de</strong>n vermengd, en die aan het Lithausche ras zijn<br />
<strong>voor</strong>naamheid, bizon<strong>de</strong>re begaafdheid en hoogere activiteit had<strong>de</strong>n verleend. Van<br />
moe<strong>de</strong>rszij<strong>de</strong> daarentegen had hij Slavisch bloed.<br />
DOSTOÏEWSKY in uniform (1858)<br />
Nu was het reeds eene eigenaardigheid <strong>de</strong>r genormandizeer<strong>de</strong> Lithausche<br />
intellectueelen-families, dat er een zwerverstrek in haar lag; dat zij bestemd schenen,<br />
cultuur te brengen aan an<strong>de</strong>re volken. Dostoïewsky was dus eenerzijds door zijn<br />
Lithausch-Normandische afkomst gepraedisponeerd tot <strong>de</strong> taak, cultuurvormen te<br />
scheppen <strong>voor</strong> an<strong>de</strong>re volken, en had, aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong>, door zijn Slavische<br />
afkomst, het bizon<strong>de</strong>re vermogen om het wezen van <strong>de</strong> Russische volksziel te<br />
begrijpen. Wat dus in het algemeen geldt <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Russische literatuur, geldt in het<br />
bizon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> Dostoïewsky. Toch zijn er twee omstandighe<strong>de</strong>n, welke hem van <strong>de</strong><br />
an<strong>de</strong>re literatoren ten scherpste on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />
Door zijn Slavische afkomst zou hij van nature zich voelen afgewend van een<br />
uitsluitend naar het Westen gerichte oriëntatie, maar ook zou zijn indringen tot <strong>de</strong><br />
Russische volksziel niet zijn een vrucht van wijsgeerige overpeinzing, van een, ten<br />
slotte intellectualistisch en individualistisch wilsbesluit, van een opzettelijke daad<br />
dus, maar zou zijn wezen met die volksziel spontaan samenvloeien. Deze opmerking<br />
bepaalt eenerzijds het verschil tusschen Dostoïewsky en Tourgenieff, an<strong>de</strong>rzijds<br />
tusschen Dostoïewsky en Tolstoï.<br />
Maar er is nog eene an<strong>de</strong>re, dieper liggen<strong>de</strong> omstandigheid. De lotgevallen van<br />
Dostoïewsky hebben <strong>de</strong> ontmoeting met die volksziel <strong>voor</strong> hem gemaakt tot <strong>de</strong><br />
centrale ze<strong>de</strong>lijke gebeurtenis in zijn leven. Hij ontmoette <strong>de</strong>n eenvoudigen moejik<br />
op het oogenblik, waarin het eerste groote leed over zijn eigen leven kwam; zijn<br />
ballingschap in Siberië na <strong>de</strong> samenzwering van Petrachewsky.<br />
Deze twee factoren: het nationaal aanvoelingsvermogen van Dostoïewsky en zijn<br />
ethische ontmoeting met <strong>de</strong> Russische volksziel, geven ons aanleiding Dostoïewsky<br />
op te eischen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> nationale gedachte.<br />
Niet <strong>de</strong> <strong>de</strong>elneming aan <strong>de</strong> samenzwering van Petrachewsky, die uit bijkomstige<br />
factoren te verklaren is als zijn oppositie tegen <strong>de</strong> vooze samenleving in <strong>de</strong> Aca<strong>de</strong>mie<br />
<strong>voor</strong> Ingenieurs, waarin hij gedoemd was zijn jongelingsjaren door te brengen, maar<br />
zijn leven van loutering, van geestelijken en ze<strong>de</strong>lijken strijd bepaalt <strong>de</strong> richting van<br />
zijn persoonlijkheid. En nu is het merkwaardig dat Dostoïewsky, naarmate het leven<br />
hem meer beproef<strong>de</strong> en naarmate zijn belangstelling <strong>voor</strong> <strong>de</strong> volksziel en het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
volkskind groei<strong>de</strong>, scherper overtuigd werd van <strong>de</strong> beteekenis van het nationalisme,<br />
en zich scherper in oppositie stel<strong>de</strong> tegen het streven <strong>de</strong>r intellectueelen, die aan<br />
Rusland ten slotte van <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>erkamer uit - het vernietigend Bolsjewisme hebben<br />
gebracht. De ware beleving <strong>de</strong>r <strong>de</strong>mocratie brengt hoe langer hoe dichter bij <strong>de</strong><br />
erkenning <strong>de</strong>r traditie, d.w.z. van <strong>de</strong> geheilig<strong>de</strong> en gesymboliseer<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n <strong>de</strong>s<br />
levens; <strong>de</strong> ware volksverheffing is het brengen van het geloof in eene nationale<br />
roeping. En daarom is <strong>de</strong> re<strong>de</strong> van Dostoïewsky op <strong>de</strong>n ge<strong>de</strong>nkdag van Pouchkine<br />
als een centraal moment in zijn leven te beschouwen, wijl in die Slavophiele re<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong> dichter zich klaar bewust werd van <strong>de</strong> eenheid tusschen traditionalisme en<br />
<strong>de</strong>mocratie.<br />
Omdat het boek van Aimée Dostoïewsky ons tot <strong>de</strong>ze nieuwe waarheid omtrent<br />
Dostoïewsky heeft gebracht, en die gedocumenteerd heeft op exacte en tegelijk<br />
meesleepen<strong>de</strong> wijze, achten wij het van zoo groote beteekenis <strong>voor</strong> onze opvattingen<br />
omtrent <strong>de</strong>zen wereld-beheerschen<strong>de</strong>n schrijver.<br />
Naast <strong>de</strong>n algemeenen, exegetischen gedachtengang verschijnt dan het eigenlijk<br />
biographische ge<strong>de</strong>elte als een sober, onopgesmukt verhaal, waarin wij een<br />
onvergetelijk beeld ontmoeten van Hem die,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
163<br />
naast een phenomenaal psycholoog in zijn romankunst, in het dagelijksch leven<br />
een kind was, een mensch die leef<strong>de</strong> <strong>voor</strong> an<strong>de</strong>ren, die zich uitsloof<strong>de</strong> <strong>voor</strong> zijn<br />
familie, die zich liet bedotten als men maar wist te speculeeren op <strong>de</strong> e<strong>de</strong>laardigheid<br />
van zijn natuur, maar een die ons door zijn leven heeft leeren kennen <strong>de</strong> hooge<br />
Aristocratie <strong>de</strong>r Deugd, <strong>de</strong> noblesse van het Christendom. En het kan, bij alle<br />
weeklachten die <strong>de</strong>ze tij<strong>de</strong>n vervullen, een verblij<strong>de</strong>nd teeken geacht wor<strong>de</strong>n, dat<br />
ons geslacht zich afwendt van het Dandyisme van Wil<strong>de</strong>, en zijn uitkomst zoekt bij<br />
<strong>de</strong>zen Grooten Eenvoudige, die ondanks zijn dwalingen, <strong>de</strong>s Levens Zuiverheid<br />
<strong>voor</strong> alles heeft nagestreefd.<br />
P.H. RITTER JR.<br />
B.H. Molkenboer's boek over Dante *)<br />
HET was al weer geruimen tijd gele<strong>de</strong>n, dat ik hem bezocht in het stille Huissen,<br />
waar het Dominicanenklooster zoo statig en rustig bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n dijk ligt - <strong>de</strong>n<br />
Betuwschen dijk, waarop Zondags Adama van Scheltema's boeren rij<strong>de</strong>n in hunne<br />
sjeezen en ‘rammelen met <strong>de</strong> rijksdaal<strong>de</strong>rs al in hunnen zak’. Het groote<br />
Dominicanenklooster met het stille kerkje er naast, waarheen Zondags <strong>de</strong> bevolking<br />
optrekt, het klooster dat op heel Huissen - een stil doodsch stadje - zijn stempel<br />
drukt, het overschaduwt en beheerscht. En aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant van dat klooster<br />
- waarnaar met schuw ontzag en <strong>de</strong>emoedige bewon<strong>de</strong>ring wordt opgekeken - het<br />
dorp met zijn verarm<strong>de</strong> bevolking, wier hoofdbezigheid het biezenvlechten is, wat<br />
verschrompeld en zon<strong>de</strong>r een spoor van fiere zelfstandigheid.<br />
Hier, in het ou<strong>de</strong> klooster, in welks tuinen ik reeds zoo vaak gedwaald had, bezocht<br />
ik hem weer.<br />
Het was een vreugdig oogenblik toen hij me zag en uit <strong>de</strong> verte in zijn wit habijt<br />
al aan kwam loopen en me reeds toelachte met zijn guitige vrien<strong>de</strong>lijke oogen. Een<br />
wan<strong>de</strong>ling met hem door <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n kloostertuin, waar <strong>de</strong> ‘novieten’, die in het<br />
klooster hun priesteropleiding ontvangen, rondliepen - juist een week gele<strong>de</strong>n in<br />
het klooster aangekomen en <strong>voor</strong> het eerst hun kleeding dragen<strong>de</strong> - toon<strong>de</strong> me dat<br />
hij <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> gebleven was. Nog <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> guitige scherts, scherp soms, doch steeds<br />
van een mil<strong>de</strong> verdraagzaamheid. Dezelf<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring nog <strong>voor</strong> van Deyssel -<br />
behou<strong>de</strong>ns aatuurlijk enkele aanmerkingen - <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring nog <strong>voor</strong> Toorop.<br />
En druk pratend - Molkenboer is een onvermoeid causeur - vertel<strong>de</strong> hij van brieven<br />
van Michel Angelo, waarover hij in ‘<strong>de</strong> Beiaard’ geschreven had, over Boticelli, Fra<br />
Angelico en natuurlijk over - Dante.<br />
Welk een kennis heeft hij zich binnen <strong>de</strong>ze stille kloostermuren - en op zijn vele<br />
reizen - eigen gemaakt. Hij praat over kunstgeschie<strong>de</strong>nis, architectuur en letterkun<strong>de</strong><br />
met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> rustige bezonkenheid, <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>de</strong>gelijke kennis. Welk een prachtige,<br />
vurige ver<strong>de</strong>diging gaf hij van Von<strong>de</strong>l - een zijner groote lief<strong>de</strong>s - toen bijna als<br />
vanzelf het Gids-artikel van Schmid-Degener ‘Von<strong>de</strong>l en Rembrandt’ ter sprake<br />
kwam. Welk een groote bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> Von<strong>de</strong>ls ‘Altaargeheimenissen’. En over<br />
dit alles sprak hij, terwijl we door <strong>de</strong> tuinen van het klooster liepen en <strong>de</strong> hovenier<br />
ons - werkelijk er zijn nog hoveniers! - zijn fruit bood. Welk een rust, bijna<br />
benij<strong>de</strong>nswaardig. Was het won<strong>de</strong>r, dat het gesprek op Huysmans kwam, op ‘l'Oblat’<br />
en zooveel an<strong>de</strong>r schoons? Was het door <strong>de</strong>ze lokken<strong>de</strong>, vredige rust - ver van het<br />
woelen<strong>de</strong> stadsleven - dat mij <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zen groote te binnen kwamen,<br />
dat er <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mensch op aar<strong>de</strong> slechts twee uitwegen waren: zelfmoord of <strong>de</strong><br />
katholieke kerk?<br />
*) Dante, door B.H. Molkenboer. - J.J. Romen en Zonen Roermond, 1921.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Van Huysmans kwam het gesprek op Lour<strong>de</strong>s, door Molkenboer nog kort gele<strong>de</strong>n<br />
bezocht. Hoe vlug vergleed <strong>de</strong> tijd, toen we in dien stillen kloosterhof te spreken<br />
kwamen over <strong>de</strong>ze plaats van won<strong>de</strong>rlijke genezingen, waartegenover ik me vreemd<br />
te moe<strong>de</strong> voel<strong>de</strong>, toen ik Zola's werk ter sprake bracht, toen Adolphe Retté genoemd<br />
werd. Dan wan<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n we over <strong>de</strong>n dijk, waarachter zich in <strong>de</strong> diepte <strong>de</strong> verre<br />
weilan<strong>de</strong>n uitstrekten, waartegen <strong>de</strong> figuur van Molkenboer in zijn priesterdracht<br />
aan<strong>de</strong>ed als op een groot mo<strong>de</strong>rn schil<strong>de</strong>rwerk. Met eerbiedigen groet ging <strong>de</strong><br />
bevolking langs ons, en vrien<strong>de</strong>lijk groette hij <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren die ons passeer<strong>de</strong>n.<br />
Ik weet niet meer, waarover we al spraken en hoelang we daar liepen, maar<br />
plotseling - <strong>de</strong>nkend aan onzen maaltijd - hol<strong>de</strong> Molkenboer <strong>de</strong>n dijk af, als een<br />
heerlijke wil<strong>de</strong> knaap, zijn habijt flad<strong>de</strong>rend in <strong>de</strong>n wind, en langs zijpaadjes bereikten<br />
we weer het klooster, waar in <strong>de</strong> gastenkamer een broe<strong>de</strong>r ons bedien<strong>de</strong>, rustig en<br />
rustgevend. Door <strong>de</strong> open ramen zagen we <strong>de</strong>n kloostertuin met zijn eeuwenou<strong>de</strong><br />
boomen, waartusschen nu en dan een priester liep, een eigenaardig <strong>de</strong>coratief<br />
cachet gevend aan het geheel. Binnen in <strong>de</strong> kamer hingen afbeeldingen van <strong>de</strong><br />
wandschil<strong>de</strong>ringen uit <strong>de</strong> Spaansche kapel te Florence, die Molkenboer in<strong>de</strong>rtijd in<br />
Florence had laten vervaardigen en die nu het klooster sier<strong>de</strong>n.<br />
De Spaansche kapel - herinner u Ruskin in zijn ‘Mornings in Florence’ - is een<br />
van Molkenboer's oudste lief<strong>de</strong>s, waarover hij nooit uitgepraat raakt, waarvan hij<br />
zoo menige bijzon<strong>de</strong>rheid kan ver-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
164<br />
tellen, ons zoo treffend <strong>de</strong> symboliek dui<strong>de</strong>lijk doet wor<strong>de</strong>n. Misschien herinneren<br />
zich enkelen zijn studies, in<strong>de</strong>rtijd in het tijdschrift ‘Van onzen Tijd’ (1911-1912)<br />
verschenen. Jammer dat <strong>de</strong>ze nooit in boekvorm wer<strong>de</strong>n uitgegeven.<br />
Foto W. Warnars, <strong>de</strong>n Haag<br />
MOLKENBOER in <strong>de</strong>n tuin van het Klooster<br />
Later, op zijn kamer, zag ik weer het prachtige portret dat Toorop eens van hem<br />
maakte, zijn scherpekoptegen een lichtgroen fond - dat hij echter met <strong>de</strong> slordige<br />
nonchalance van <strong>de</strong>n artiest nooit ophangt, doch ergens in zijn boekenkast verborgen<br />
houdt.<br />
Het sprak bijna vanzelf, dat we thans te spreken kwamen over die twee groote<br />
figuren, waaromheen Molkenboers geheele letterkundige werkzaamheid zich<br />
groepeert: Dante en Von<strong>de</strong>l. Deze twee hebben zijn groote lief<strong>de</strong> en nemen boven<br />
alles zijn aandacht in beslag; <strong>de</strong>ze twee samen te brengen is zijn levenswerk. Is<br />
het te veel beweerd wanneer ik zeg, dat hij zoowel een <strong>de</strong>r beste Von<strong>de</strong>lkenners<br />
als een <strong>de</strong>r kundigste Dantalogen van ons land is? Al zijn on<strong>de</strong>rzoekingen en studies<br />
(waarvan vele in ‘<strong>de</strong> Beiaard’ verschenen) hebben op <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> grooten betrekking:<br />
zijn ‘Von<strong>de</strong>lschetsen’, een <strong>voor</strong>tzetting van <strong>de</strong> fijngepenseel<strong>de</strong> Von<strong>de</strong>lportretten<br />
van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n Thijm, zijn studies van <strong>de</strong>n invloed <strong>de</strong>r Italiaansche letterkun<strong>de</strong> op<br />
<strong>de</strong> onze.<br />
Verheugd nu weer ver<strong>de</strong>r te zijn in zijn on<strong>de</strong>rzoek dan toen ik hem <strong>de</strong> laatste<br />
maal sprak, vertel<strong>de</strong> hij tot welke gevolgtrekkingen hij bij zijn studie gekomen was.<br />
Nog <strong>de</strong>zen winter dacht hij met zijn boek: ‘Dante en Von<strong>de</strong>l’ gereed te komen. Het<br />
volgen<strong>de</strong> <strong>voor</strong>jaar zou het dan met een <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> van Prof. G. Kalff verschijnen.<br />
En spraken we niet <strong>voor</strong>al over zijn ‘Danteboek’ dat <strong>de</strong> eigenlijke aanleiding tot<br />
dit opstel werd en waarover ik iets - hoewel zeer elementair en niet vak-critisch -<br />
wil<strong>de</strong> schrijven, een werk, dat naast het <strong>voor</strong>treffelijke Dante-nummer, dat <strong>de</strong> Gids<br />
ons schonk, naast het stil bemijmeren<strong>de</strong> sympathieke boekje van Prof. van Dijk tot<br />
het beste behoort wat in <strong>de</strong>ze dagen van her<strong>de</strong>nking over Dante is verschenen?<br />
En <strong>de</strong>ze oogst, wat men ook op letterkundig Holland smalen moge, was toch<br />
waarlijk niet gering.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Is het ook eigenlijk niet vanzelfsprekend, dat <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> Dominicaan Molkenboer<br />
steeds zoo'n groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Dante gevoelt, waar Dominicus in het ‘Paradijs’ een<br />
zoo groote plaats inneemt? Merkwaardig is 't <strong>de</strong> meening van Molkenboer zelf, dat<br />
Dante <strong>voor</strong> Dominicus nog meer lief<strong>de</strong> gevoel<strong>de</strong> dan <strong>voor</strong> Franciscus, aan te halen:<br />
Of ik als Dominicaan be<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>eld ben kan ik zelf niet<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
165<br />
uitmaken, maar het wil mij altijd <strong>voor</strong>komen, dat <strong>de</strong> Franciskaansche<br />
Tertian's Dank <strong>de</strong> figuur van Sint Dominicus met nòg meer gemoed, en<br />
zeker nòg poëtischer dan die van Sint Franciscus heeft behan<strong>de</strong>ld. De<br />
typeering van <strong>de</strong>n Spanjaard lijkt me scherper, <strong>de</strong> toewijding inniger, <strong>de</strong><br />
lofspraak hooger dan van <strong>de</strong>n Italiaan. Ik kan <strong>de</strong>n indruk niet kwijt wor<strong>de</strong>n,<br />
dat <strong>de</strong> intellektueele arbeid van Dominicus' kud<strong>de</strong>, die altijd één bleef,<br />
<strong>de</strong>n dichter in zijn dagen van Franciskaansche ver<strong>de</strong>eldheid gezegen<strong>de</strong>r<br />
leek dan die van ‘la gente povenella’. (Par. XI 94). 1)<br />
Beschouwen we thans het boek zelf.<br />
Moet ik nu schromen - geen kundig Dantaloog zijn<strong>de</strong>, doch wel meenend <strong>de</strong><br />
hoofdi<strong>de</strong>eën van <strong>de</strong> Divina Commedia in haar grootsche gedachtengang te hebben<br />
begrepen, enkele woor<strong>de</strong>n over dit boek te zeggen en <strong>de</strong> houding van <strong>de</strong>n auteur<br />
tegenover zijn on<strong>de</strong>rwerp te caracteriseeren? Moet ik Dantaloog zijn om te<br />
constateeren dat aan een werkje als dat van Prof. Dr. J.J. Salverda <strong>de</strong> Grave 2) - dat<br />
onwillekeurig vergelijkingen oproept met het werkje van Molkenboer - te veel <strong>de</strong><br />
geur van het stu<strong>de</strong>ervertrek is blijven hangen; dat het zon<strong>de</strong>r veel dichterlijk inzicht<br />
geschreven werd? Ik geloof het niet.<br />
Wat was Molkenboers bedoeling? Een poging om Dante als mensch en dichter<br />
wat na<strong>de</strong>rbij te halen; hij acht D.'s figuur en werk <strong>voor</strong> velen met zooveel<br />
geheimzinnigen luister omgeven, zijn poëzie <strong>voor</strong> velen zoo abstract en<br />
onbena<strong>de</strong>rbaar, dat maar weinigen er aan durven <strong>de</strong>nken, ze ter hand te nemen.<br />
Hij is van meening dat <strong>de</strong> vereer<strong>de</strong>rs en kenners <strong>de</strong>r Commedia ver<strong>de</strong>r gegaan zijn<br />
met hun Dante al maar meer vergeestelijken<strong>de</strong> verklaringen, dan Dante zelf wil<strong>de</strong>;<br />
is ook van meening - om een variatie op een uitspraak van Chesterton te gebruiken<br />
- dat Dante in zijn visioen veel vreem<strong>de</strong> monsters zag, doch geen enkel wezen<br />
ontwaar<strong>de</strong> zóó vreemdsoortig als sommigen van zijn eigen verklaar<strong>de</strong>rs.<br />
Molkenboer wil<strong>de</strong> nu trachten: ‘<strong>de</strong>n mensch en dichter Dante reëel en gewoon te<br />
doen zien tegen <strong>de</strong>n kleurigen achtergrond van zijn tijd, ontdaan van veel<br />
wetenschap, zon<strong>de</strong>r overbodige verklaring’. Dit is hem, geloof ik, gelukt. Hij heeft -<br />
een verheugend verschijnsel, dat in <strong>de</strong>ze tij<strong>de</strong>n vrij zeldzaam is - Dante Dante<br />
gelaten en geen Molkenboer van hem gemaakt. Schuchter en piëteitvol, met een<br />
in <strong>de</strong>zen tijd werkelijk treffen<strong>de</strong>n eerbied <strong>voor</strong> het werk dat hij bespreekt, laat hij<br />
telkens Dante zelf aan het woord. Dit is werkelijk een <strong>de</strong>r <strong>voor</strong>treffelijkste<br />
eigenschappen van dit werkje, dat het met zoo'n eerbiedige bewon<strong>de</strong>ring is<br />
geschreven; dat <strong>de</strong> schrijver zichzelven geheel en al op <strong>de</strong>n achtergrond plaatst en<br />
Dante - Dante laat blijven.<br />
Het was tevens zijn doel nog eens <strong>de</strong>n nadruk te leggen op <strong>de</strong> <strong>voor</strong>stellingen die<br />
an<strong>de</strong>ren zich van Dante had<strong>de</strong>n gevormd: ‘maar niet min<strong>de</strong>r die auteurs, die door<br />
het aanteekenen van legen<strong>de</strong>n, zelfs door het fantaseeren van brieven op Dante's<br />
naam, getuig<strong>de</strong>n, hoe <strong>de</strong> machtige dichter als mensch en kunstenaar leef<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />
belangstellen<strong>de</strong> traditie’. Ook hierdoor heeft het werkje een groote bekoring, en het<br />
is een vreug<strong>de</strong> al <strong>de</strong>ze typeeren<strong>de</strong> gebeurtenissen, zoo karakteristiek <strong>voor</strong> dien tijd,<br />
hier nog eens te herlezen. We vernemen weer het <strong>voor</strong>val met <strong>de</strong> vrouwen van<br />
Verona, die <strong>de</strong>n geheimzinnigen, afgetrokken dichter met zijn donker gelaat en<br />
zwarte haren zagen en zei<strong>de</strong>n: ‘Daar gaat <strong>de</strong> man, die naar <strong>de</strong> Hel afdaalt en weer<br />
terugkomt naar welbehagen’. We lezen weer over <strong>de</strong>n Franciscaanschen inquisent<br />
die Dante van tooverij en ketterij verdacht en tot hem zei<strong>de</strong>: ‘Zijt gij die man, die in<br />
1) De Beiaard, September 1921, Dante en <strong>de</strong> Dominicanen.<br />
2) Prof. Dr. J.J. Salverda <strong>de</strong> Grave, Dante, J.M. Meulenhoff, 1921.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Hel, Vagevuur en Hemel geweest is?’ Waarop <strong>de</strong> dichter even eenvoudig als oprecht<br />
antwoord<strong>de</strong>: ‘Ik ben Dante Alighieri uit Florence’. Het is merkwaardig Molkenboers<br />
oor<strong>de</strong>el over <strong>de</strong> ‘Vita Nuova’ met dat van Prof. Salverda <strong>de</strong> Grave te vergelijken,<br />
die hier wel erg aan dichterlijk invoelen te kort schiet - ondanks alles toch een<br />
eerste <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>, wanneer men over Dante schrijft, en van oneindig hooger belang<br />
dan aca<strong>de</strong>mische wijsheid. Want al was Dante zeker <strong>de</strong> geleerdste dichter die ooit<br />
geleefd heeft en al eischt hij van zijn lezers een groote kennis, hij was - het wordt<br />
bijna belachelijk dit te zeggen - in <strong>de</strong> eerste plaats Dichter. En wel heel erg nuchter<br />
is het dan wanneer wij prof. Salverda <strong>de</strong> Grave lezen; wanneer hij het over <strong>de</strong><br />
Commedia heeft: ‘ondanks <strong>de</strong> ons vreem<strong>de</strong> begrippen en opvattingen, waarvan<br />
zij spreekt, wekt zij na zes eeuwen kunstemoties bij ons op’.<br />
Is het niet wat overdreven, wanneer prof. Salverda <strong>de</strong> Grave onze belangstelling<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> ‘Vita Nuova’ die, volgens hem - bestond <strong>de</strong> Commedia niet - nog slechts<br />
door een enkelen literair-historicus zou wor<strong>de</strong>n gelezen - als een soort snobisme<br />
meent te moeten verklaren?<br />
‘Zon<strong>de</strong>r twijfel is er in <strong>de</strong> geheimzinnige sluier, die het verhaal omhult, in<br />
<strong>de</strong> vage uitdrukkingswijze, in <strong>de</strong> halftinten iets suggestiefs, dat<br />
aantrekt, <strong>voor</strong>al in een tijd als <strong>de</strong> onze, die zoo toegankelijk is<br />
<strong>voor</strong> wazige indrukken, <strong>voor</strong> gevoelsgodsdienst en<br />
droomerig dwepen’.<br />
Hoe geheel an<strong>de</strong>rs en zeker dichterlijker is Molkenboers beschouwing, die in plaats<br />
van enkel te spreken over ‘een vage uitdrukkingswijze’ op Leonardo da Vinci wijst:<br />
‘Zij blijft vaag en raadselachtig. Zij zegt niets, en <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n, die ze Dante<br />
blijkbaar ten groete toesprak, houdt hij geheim. Ze lacht en weent, groet<br />
en straft, maar volhardt<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
166<br />
in een geheimzinnig zwijgen, evenals Lionardo's Gioconda, die ons enkel<br />
als een levend raadsel aanstaart en <strong>de</strong> mysteriën van haar binnenleven<br />
zorgvuldig verborgen houdt’.<br />
En Molkenboer meent - in tegenstelling alweer met prof. Salverda <strong>de</strong> Grave - dat<br />
het nog <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnste zielen zal blijven boeien als een onbeschrijfelijk zoete droom:<br />
‘Juist dat goudig mistig, dat on grijpbare van haar zwijgen<strong>de</strong> verschijning<br />
bekoort ons zoo. Ze boeit, omdat ze met haar lieve oogen en lachen<strong>de</strong>n<br />
mond zoo'n heerlijk raadsel is. Dante alleen riep haar te <strong>voor</strong>schijn. Van<br />
<strong>de</strong> werkelijkheid ging hij uit, door zijn <strong>voor</strong>gangers werd hij gedragen,<br />
maar in <strong>de</strong> vaart van zijn genie en door <strong>de</strong> vlam van zijn lief<strong>de</strong> vorm<strong>de</strong><br />
hij die gentilissima van kind tot engel, van engel tot iets god<strong>de</strong>lijks’.<br />
Thans het ge<strong>de</strong>elte van het boek van Molkenboer aan <strong>de</strong> Commedia gewijd. Ie<strong>de</strong>r<br />
voelt welk gevaar hier dreig<strong>de</strong>. Men stelle zich echter gerust. Bovenal is <strong>de</strong><br />
‘Commedia’ <strong>voor</strong> Molkenboer een dichtwerk, niet enkel een theologisch leerdicht.<br />
Hij dringt ons dan ook niet op, zooals zoo menig katholiek commentator - van hoe<br />
groot en overheerschend gewicht bij Dante toch wel <strong>de</strong> theologische stellingen van<br />
Thomas van Aquino zijn en maakt hier geen propaganda <strong>voor</strong> het Roomsche dogma.<br />
Molkenboer erkent een vergeestelijkte erotiek in <strong>de</strong> Commedia, erkent ook haar<br />
innigen samenhang met <strong>de</strong> Vita Nuova, al legt hij hier misschien niet genoeg <strong>de</strong>n<br />
nadruk op. Moet ik hier ten overvloe<strong>de</strong> nog constateeren dat Molkenboer het oneens<br />
is met <strong>de</strong> opvatting van Dr. Bierens <strong>de</strong> Haan in zijn bekend werkje over Dante, als<br />
zou<strong>de</strong> bv. het Infernogedicht Dante's eigen hel bedui<strong>de</strong>n. Moet ik vermel<strong>de</strong>n dat wij<br />
het uit <strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r zaak nog in vele principieele kwesties met <strong>de</strong>n Dominicaan<br />
Molkenboer oneens zijn? Zoo we een opmerking willen maken, dan zou<strong>de</strong>n we<br />
gaarne gezien hebben dat Molkenboer bij dit ge<strong>de</strong>elte - <strong>voor</strong>al waar 't het ontstaan<br />
<strong>de</strong>r Commedia betreft - het wat dieper weggehaald had. Doch ook hier weerhield<br />
misschien een zekere schuchterheid hem. Wat niet wegneemt dat in dit opzicht -<br />
bv. waar <strong>de</strong> schrijver Dante's verbeeldingstochten enkel in verband brengt met<br />
verschillen<strong>de</strong> gelijksoortige werken uit <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwsche litteratuur - het werkje<br />
eenige aanvulling verdien<strong>de</strong>.<br />
Doch reeds thans zijn we hem <strong>voor</strong> zijn boekje zeer dankbaar.<br />
Volstaan we ten slotte met zijn eindoor<strong>de</strong>el over <strong>de</strong> Commedia:<br />
‘Wie heeft in een <strong>de</strong>inen<strong>de</strong> melodie van monotone rijmverzen als Dante<br />
gezongen en gezucht, in zóó pregnante, strenge woor<strong>de</strong>n gedacht en<br />
gedicht, en vlak daarna met hetzelf<strong>de</strong> technisch materiaal zóó jubelend<br />
<strong>de</strong> veroveringen van zijn geestelijke vreug<strong>de</strong> uitgeorgeld? Dante<br />
beheerscht het gansche klavier van zijn taal, omdat geen trilling van het<br />
menschelijk gemoed hem vreemd is. Hij openbaart zich als schil<strong>de</strong>r en<br />
dichter, bouwmeester en beeldhouwer, <strong>de</strong>nker en musicus. Het<br />
geheimzinnig licht-donker van Rembrandt heerscht evenzeer in zijn wij<strong>de</strong><br />
wereld als het reusachtig monumentale van Michelangelo; <strong>de</strong> grootsche<br />
epiek van Homerus lijkt er vermengd met <strong>de</strong> eeuwigmenschelijke tragiek<br />
van Shakespeare; <strong>de</strong>n zaligen giimlach van Fra Angelico en <strong>de</strong> hemeljubel<br />
van Palestrina's missen; <strong>de</strong> stemming van een kathedraal als <strong>de</strong> Nôtre<br />
Dame en <strong>de</strong> tooversfeer van <strong>de</strong> Wagneriaansche Nibelungen ... dat alles<br />
naast <strong>de</strong>n diepen geloofstoon van het vaste Roomsche Credo, naast <strong>de</strong><br />
klare begrippen van Thomas Aquinos, mèt een bezield patriotisme en<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
een brei<strong>de</strong>llooze kritiek geeft <strong>de</strong> Divina Commedia zóó overstelpend,<br />
dat een menschenleven noodig is, om alles tot het laatste toe uit te<br />
vragen’.<br />
Het moet wel een zeer kunstzinnige en beschei<strong>de</strong>n geest zijn die ons zóó Dante<br />
liet zien, met zulk een religieuse piëteit en artistiek voelen tevens; die ons van uit<br />
zijn stille kloostercel zóó vertrouwd maakte met het historische milieu; die zich zelven<br />
zóó ganschelijk wegcijfer<strong>de</strong> en Dante Dante liet blijven.<br />
October 1921.<br />
NICO ROST.<br />
Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />
XI<br />
‘L'Ouragan’ door Florian-Parmentier 1)<br />
FLORIAN-PARMENTIER, die tot het jonge geslacht behoort, is bij ons te lan<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vaklui een goe<strong>de</strong> beken<strong>de</strong>. Zijn Histoire Contemporaine <strong>de</strong>s<br />
Lettres Françaises <strong>de</strong> 1885 à 1914 (uitg. E. Figuière, Parijs; thans frs. 8.<br />
-) is volgens veler oor<strong>de</strong>el hèt standaardwerk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ering <strong>de</strong>r<br />
he<strong>de</strong>ndaagsche literatuur; en menigeen zal aan dit werk, zooals wij, veel verschuldigd<br />
zijn. Een an<strong>de</strong>r werk, van zielkundig-aesthetischen aard, Psycho-physiologie<br />
du Poète, waarvan een hoofdstuk, La Physiologie morale du Poète,<br />
reeds <strong>de</strong>stijds verscheen en veel lof oogstte, zal binnenkort het licht zien.<br />
Florian-Parmentier beweegt zich op alle gebied met on<strong>de</strong>rscheiding en succes. Als<br />
dichter gaf hij <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l Par les Routes humaines; Déserteur? en<br />
Mystère <strong>de</strong> Sang zijn geroem<strong>de</strong> romans; drie anthologiebun<strong>de</strong>ls van mo<strong>de</strong>rne<br />
dichters, <strong>voor</strong>zien van critische aanteekeningen, een studie over <strong>de</strong>n beeldhouwer<br />
Carpeaux en eene over he<strong>de</strong>ndaagsche schil<strong>de</strong>rkunst, toonen ons <strong>de</strong> veelzijdigheid<br />
van Florian-Parmentier's kunstontwikkeling. Ten slotte zij, wellicht ten overvloe<strong>de</strong>,<br />
vermeld, dat <strong>de</strong> kunstphilosophische richting die men Impulsionnisme noemt,<br />
ontstond naar aanleiding juist van auteurs hooger genoem<strong>de</strong> studie, La<br />
Physiologie<br />
1) Uitg., ‘Editions du Fauconnier’, Parijs, frs. 7. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
167<br />
Morale du poète (1904), en door <strong>de</strong>n ‘ont<strong>de</strong>kker’ uiteengezet werd <strong>voor</strong> het<br />
publiek in het Februarinummer 1906 van L'Essor. De ‘beweging’ breid<strong>de</strong> zich uit<br />
en vond zeer talrijke aanhangers, ook in het buitenland, zoodat zij er een eigen<br />
orgaan, <strong>de</strong> Revue Impulsionniste op kon nahou<strong>de</strong>n en zelfs later haar<br />
activiteit vermeer<strong>de</strong>r<strong>de</strong> met <strong>de</strong> oprichting van <strong>de</strong> Fédération Impulsionniste<br />
Internationale.<br />
FLORIAN-PARMENTIER<br />
Voor bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n over het Impulsionnisme, dat <strong>voor</strong>taan <strong>de</strong> hoofdzakelijke glorie<br />
zou uitmaken van <strong>de</strong>n dichter-romancier dien wij hier bespreken, raadplege men<br />
bovenvermel<strong>de</strong> Histoire Contemporaine, pp. 163-190.<br />
Na <strong>de</strong>n oorlog heeft <strong>de</strong> even veelzijdige als rijkbegaaf<strong>de</strong> Forian-Parmentier weer<br />
veel van zich doen hooren. Op het oogenblik is hij werkzaam aan een nieuwen<br />
oorlogsroman, die het vervolg zal wezen op L'Ouragan, het werk dat wij thans<br />
ter beoor<strong>de</strong>eling <strong>voor</strong> ons hebben liggen, en dat, laten wij dit van meet af aan<br />
verkon<strong>de</strong>n, een meesterwerk is, waardig, naast Romain Rolland's Clerambault<br />
in ie<strong>de</strong>re boekenkast te prijken: ‘Dit boek geeft kracht’! Ter vollediging onzer<br />
bibliografische aanwijzingen zij me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld, dat Florian-Parmentier thans ook <strong>de</strong><br />
leiding heeft van een serie uitgaven verschijnend bij <strong>de</strong> Editions du<br />
Fauconnier te Parijs, <strong>de</strong> Collection <strong>de</strong>s Petits Chefs-d'Oeuvre<br />
contemporains, waarin al wie <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche kunstuitingen van het<br />
letterkundig Frankrijk bestu<strong>de</strong>ert <strong>voor</strong> weinig geld uitmuntend en keurig verzorgd<br />
studiemateriaal kan vin<strong>de</strong>n. Als nr. I in die serie kwam onlangs een interessant<br />
werkje uit van <strong>de</strong>n grooten, stillen <strong>de</strong>nker, Han Ryner 1) , <strong>voor</strong>zien van een<br />
portretschets van <strong>de</strong>n schrijver en een bio-bibliografie, bei<strong>de</strong> van Florian-Parmentier.<br />
En nu over L'Ouragan. Wij noem<strong>de</strong>n zooeven, in een vluchtige vergelijking,<br />
Rolland's Clerambault. Welnu, wat Clerambault is op het gebied van <strong>de</strong>n<br />
roman van <strong>de</strong>n ‘thuisgeblevene’ (en uit onze bespreking van dit werk, opgenomen<br />
in <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> van 15 Mei 1921 zal genoegzaam gebleken zijn, dat wij aan<br />
dit woord geenszins <strong>de</strong> kleineeren<strong>de</strong>, ja beleedigen<strong>de</strong> beteekenis hechten welke<br />
vele Franschen door <strong>de</strong>ze term wenschen uit te drukken), nl. het mooist-menschelijke<br />
werk over <strong>de</strong>n oorlog van een beschaafd en breedvoelend <strong>de</strong>nker, - dat is<br />
L'Ouragan op het gebied van <strong>de</strong>n loopgravenroman. Uiteraard staat<br />
laatstgenoemd werk leven<strong>de</strong>r en wree<strong>de</strong>r in het domein <strong>de</strong>r tastbare werkelijkheid.<br />
Maar zijn min<strong>de</strong>re speculatieve waar<strong>de</strong> is een logisch gevolg van <strong>de</strong> verpletteren<strong>de</strong><br />
actie <strong>de</strong>r omringen<strong>de</strong> realiteit. Toch spreekt L'Ouragan minstens even dui<strong>de</strong>lijk<br />
1) Dialogues du Mariage Philosophique en Les Dicéphales, frs. 2. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
als Clerambault tot het gemoed en wor<strong>de</strong>n wij zelfs vaak nog dieper getroffen<br />
door <strong>de</strong> <strong>voor</strong> zichzelf spreken<strong>de</strong> gruwelfeiten die hij meemaakte en opteeken<strong>de</strong> met<br />
een geweldig episch en realistisch beschrijvingstalent. L'Ouragan, zoogenaamd<br />
<strong>de</strong> verzameling dagboekbla<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n officier Gabriel Peissenier (<strong>de</strong> auteur-zelf)<br />
is, zooals M.C. Poinsot terecht in zijn zeer geestdriftige lofcritiek opmerkt, eer<strong>de</strong>r<br />
een serie grootsche fresken dan een roman in <strong>de</strong>n waren zin <strong>de</strong>s woords. Het is<br />
‘een synthese van <strong>de</strong>n oorlog, van <strong>de</strong>n 1 en Augustus 1914 af tot <strong>de</strong>n 14 en Juli 1919<br />
toe, in haar on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n episo<strong>de</strong>s <strong>de</strong> opeenvolging weergevend <strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong><br />
schijngestalten van <strong>de</strong>n rampzaligen stormgruwel’; beurtelings lyrisch,<br />
ruw-reëel, beschouwend, ten<strong>de</strong>ntieus, geestig en droefgeestig, hoopvol en opstandig.<br />
Bewon<strong>de</strong>renswaardig bood <strong>de</strong> schrijver, geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> lange jaren met hun wisseling<br />
van passiviteit en zinsverbijsteren<strong>de</strong> helleverschrikking, weerstand tegen <strong>de</strong> krachtige<br />
omvatting van oorlogs grootste kwaal: <strong>de</strong> ontpersoonlijking. Want evenals Rolland<br />
ver<strong>de</strong>digt zich ook Parmentier met alle kracht, hem door <strong>de</strong> noodzaak van het<br />
individueele zelfbehoud verleend, tegen <strong>de</strong>n greep van het militairisme, omdat dit<br />
het kud<strong>de</strong>-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
168<br />
instinct opkweekt tot een macht, sterker dan die van <strong>de</strong>n eenling, en <strong>de</strong> zieleslavernij<br />
verfoeilijker is dan <strong>de</strong> gebon<strong>de</strong>nheid, (en meestal <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgang) <strong>de</strong>s lichaams. En<br />
hieruit zien wij, dat Florian-Parmentier, ook weer als Romain Rolland, <strong>voor</strong>al een<br />
spiritualist is, en er mystiek ligt in het i<strong>de</strong>aal van zijn verzet. L'Ouragan getuigt<br />
van zulk een (natuurlijk ònopzettelijke) systematiek in bouw en uitwerking, dat wij<br />
<strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> auteur zijn gedachten ingang wil doen vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n geest zijner<br />
lezers, schier paedagogisch zou<strong>de</strong>n mogen noemen: <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong><br />
afgrijselijkste oorlogstafereelen weergegeven met <strong>de</strong> felste kleuren en met vermelding<br />
<strong>de</strong>r onmenschelijkste détails 1) , wisselt af met <strong>de</strong> anti-militairistische conclusies van<br />
<strong>de</strong>n schrijver, gelijk men een ze<strong>de</strong>les trekt uit een <strong>voor</strong>afgaan<strong>de</strong> parabel. In Le<br />
Feu reeds von<strong>de</strong>n wij <strong>de</strong> <strong>voor</strong> velen ontnuchteren<strong>de</strong> en daarom ongeloofwaardige<br />
realistische beschrijving van het vreeselijke leven <strong>de</strong>r mod<strong>de</strong>r- en vuurslachtoffers<br />
- aan bei<strong>de</strong> kanten even beklagenswaardig - die men achter <strong>de</strong> gevaarlijke zone<br />
zoo graag liet doorgaan <strong>voor</strong> benij<strong>de</strong>nswaardige hel<strong>de</strong>n, onophou<strong>de</strong>lijk bezield met<br />
nobele va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong> en spontane geestdrift ter uitroeiïng van <strong>de</strong>n schuldigen<br />
vijand. L'Ouragan ontneemt <strong>de</strong>n weinigen, die in hun verblindheid, in hun naïef<br />
geloof aan <strong>de</strong>r soldaten zelfverloochening, zou<strong>de</strong>n volhar<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>ze hun door <strong>de</strong><br />
traditie opgeleg<strong>de</strong> illusie. Wie eenmaal kennis maakte met <strong>de</strong> overtuiging van<br />
Florian-Parmentier - en zijn algeheele evenwichtigheid, waarvan ie<strong>de</strong>re bladzij<strong>de</strong><br />
getuigt, is ons een waarborg <strong>voor</strong> zijn goe<strong>de</strong> trouw en zijn geloofwaardigheid, en<br />
dat hier geen verbitter<strong>de</strong>, neurasthenische overdrijver aan het woord is, uit reactie<br />
tegen een tè lang gekluister<strong>de</strong> activiteit hyperbolische aanklachten rondkrijschend<br />
- kàn b.v. in <strong>de</strong>n beroem<strong>de</strong>n hel<strong>de</strong>nmoed van een <strong>de</strong>n aanval uitvoerend infanterist<br />
niets an<strong>de</strong>rs meer zien dan opgezweepten doodsangst. Want een held is een lafaard;<br />
en wie bang is, menschelijk bang is in <strong>de</strong>n slachtbaaierd, is een held, daar hij zijn<br />
persoonlijkheid weet los te maken uit <strong>de</strong> gedachtenlooze neutraliseering, in weerwil<br />
van <strong>de</strong> vermorzelen<strong>de</strong> macht <strong>de</strong>r numerieke meer<strong>de</strong>rheid. Zulke gedachten<br />
karakteriseeren L'Ouragan. Het boek wordt in Frankrijk enthousiast besproken<br />
en druk gelezen. In korten tijd wer<strong>de</strong>n er 19.000 2) exemplaren van verkocht. Dit is<br />
wel weinig nog, meent terecht Victor Margueritte (een <strong>de</strong>r velen die L'Ouragan<br />
<strong>voor</strong>stellen als het mooiste boek onzer dagen); maar men be<strong>de</strong>nke dat geen enkel<br />
gezaghebbend litterair lichaam het met een of an<strong>de</strong>ren jaarprijs begiftig<strong>de</strong> en<br />
bekrachtig<strong>de</strong>, en dat het <strong>de</strong>n moeilijker doch schooner roem moet verwerven, door<br />
<strong>de</strong> lui<strong>de</strong> zelfsprekendheid zijner superioriteit <strong>de</strong> ziel van het publiek te treffen, zon<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong>n stut van boekhan<strong>de</strong>l- of regeeringsreclame. De groote mannen van het litteraire<br />
Frankrijk, die <strong>de</strong> oplaaiïng on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> Nieuwe Gedachte, roepen het<br />
publiek, dat ondanks alles <strong>de</strong>n raad <strong>de</strong>r bevoeg<strong>de</strong>n van noo<strong>de</strong> heeft, eer het <strong>de</strong><br />
stem van zijn eigen overtuiging vertrouwt, eenparig toe, L'Ouragan te lezen en<br />
te laten lezen. Poinsot en Victor Margueritte, waarover wij het reeds had<strong>de</strong>n, vin<strong>de</strong>n<br />
woor<strong>de</strong>n van een lyrische welbespraaktheid om hun instemming met<br />
Florian-Parmentier's werk wereldkundig te maken. Romain Rolland zei: ‘La qualité<br />
exceptionnelle <strong>de</strong> la vision et <strong>de</strong> la pensée fait <strong>de</strong> L'Ouragan une oeuvre<br />
admirable’. Paul Brulat schreef, daags na het toekennen van <strong>de</strong>n Goncourtprijs (aan<br />
een an<strong>de</strong>r, veel en veel min<strong>de</strong>r bedui<strong>de</strong>nd werk), dat <strong>de</strong> keus <strong>de</strong>r ‘onafhankelijke’<br />
académiciens L'Ouragan had moeten huldigen: ‘(C'est) l'oeuvre la plus forte, la<br />
plus puissante, et traçant <strong>de</strong> superbes fresques’. - ‘Son mérite’ (aldus Pierre Mille),<br />
‘c'est son intensité <strong>de</strong> vie, sa valeur <strong>de</strong> vérité, la sincérité et la force <strong>de</strong> ses accents’.<br />
1) Onwillekeurig, door ten<strong>de</strong>ns-verwantschap zeker, brengt Florian-Parmentier H. Barbusse's<br />
raad in praktijk: ‘Zoo al <strong>de</strong> oorlog één mooien kant mocht hebben, zou het misdadig zijn,<br />
daarop te wijzen’ (n.l. tenein<strong>de</strong> <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>digers van het oorlogs-i<strong>de</strong>aal elk wapen te ontnemen).<br />
2) Opgave van <strong>voor</strong>jaar 1921.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Han Ryner begroette in L'Ouragan hèt oorlogswerk, waarop hij tot dan tevergeefs<br />
gewacht had en dat aan alle door hem te stellen eischen voldoet. Aan <strong>de</strong> uitlatingen<br />
van zulke autoriteiten (en er zijn er nog an<strong>de</strong>re) iets toe te voegen, zou onzerzijds<br />
wel verwaand zijn. De wijze waarop wij in bovenstaan<strong>de</strong> regelen <strong>de</strong> hoogste<br />
belangstelling trachtten te wekken <strong>voor</strong> dit machtige werk, - één van <strong>de</strong> zeldzaamste<br />
scheppingen <strong>de</strong>s tijds - zij het blijk onzer volkomen instemming met <strong>de</strong>n lof <strong>de</strong>r<br />
meer-bevoeg<strong>de</strong>n. Wij hebben aan het lezen van L'Ouragan zoowat an<strong>de</strong>rhalve<br />
maand van onzen <strong>voor</strong> litterairen arbeid beschikbaren tijd besteed.... Maar niet<br />
alleen in het aantal zijner pagina's is L'Ouragan: een gróót boek.<br />
An<strong>de</strong>re nieuwe uitgaven.<br />
Als roman van <strong>de</strong>zen tijd biedt Marcello-Fabri, <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>r van het tijdschrift La<br />
Revue <strong>de</strong> L'Epoque en <strong>de</strong> schrijver van een dichtwerk, <strong>de</strong>n roman La Force<br />
<strong>de</strong> vivre en het sprookjesdrama L'a Folie <strong>de</strong> l'Homme, een eigenaardig<br />
en zeker niet onverdienstelijk boek, L'Inconnu sur les Villes getiteld 1) , in 't<br />
oog vallend door zijn grijs-en-roo<strong>de</strong>n omslag (simili-krantenpapier) en <strong>de</strong><br />
1) Uitg. J. Povolozky & Co. Parijs, 1921, zon<strong>de</strong>r prijs. [frs. 6. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
169<br />
afwezigheid van alle hoofdletters. Auteur noemt zijn werk een ‘roman <strong>de</strong>s foules<br />
mo<strong>de</strong>rnes’ en wijst er in zijn <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> op, dat <strong>de</strong> conventionneele dramatis<br />
personae in dit nieuwe, ‘universalistische’ werk vervangen zijn door menigten,<br />
en <strong>de</strong> individualistische psychologie door die <strong>de</strong>r massa. Romains' ‘unanimisme’,<br />
aldus, uit <strong>de</strong> dramatische naar <strong>de</strong> beschrijven<strong>de</strong> kunst getransporteerd. Eenigszins<br />
vaag is <strong>de</strong> indruk, gewekt door <strong>de</strong> dramatiseering van <strong>de</strong> afwisseling <strong>de</strong>r passieve<br />
gemoedstoestan<strong>de</strong>n van onbepaal<strong>de</strong> menschengroepen, van wie wij niet an<strong>de</strong>rs<br />
weten dan dat zij <strong>de</strong> inwoners zijn van een Hoofdstad, welke doet er niet toe (om<br />
<strong>de</strong>s Universalismes wille ...) Die menigten, die dus Slaven of Germanen of Latijnen<br />
kunnen <strong>voor</strong>stellen, leven in een willekeurigen tijd (vroeger, nu of in <strong>de</strong> toekomst)<br />
van oorlogs<strong>voor</strong>bereiding, waartoe zij zich, als lijfeigenen van het Kapitaal, blin<strong>de</strong>lings<br />
hebben geleend, zij 't met - te zwakken - wrok in 't hart. Allen die aan <strong>de</strong>n Oorlog<br />
schuld hebben: <strong>de</strong> mannen van het Geld in <strong>de</strong> eerste plaats, en hun on<strong>de</strong>rgeschikten:<br />
vorsten, politici, <strong>de</strong>magogen, geestelijken, intellectueelen, wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> kaak<br />
gesteld en ter algemeene vermaledijding gedoemd. Het schaapachtige, lijdzame<br />
volk is hun nog onbewust of onvoldoen<strong>de</strong> bewust slachtoffer, welks zelfvertrouwen<br />
echter onrustbarend aanwast. De kwaal onzer eeuw is, zegt Marcello-Fabri, <strong>de</strong> zgn.<br />
va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong>, bron van dierlijke zelfzucht, oorsprong <strong>de</strong>r oorlogen, bespotting<br />
<strong>de</strong>r broe<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong>, <strong>voor</strong>wendsel tot alle uitspattingen van het gruwelijkst oer-instinct,<br />
en daardoor: het meest geduchte wapen in han<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> kwa<strong>de</strong> trouw <strong>de</strong>r<br />
roofzuchtige volksmenners. De godsdiensten die <strong>de</strong> minachting <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Dood<br />
prediken, hebben eveneens hun aan<strong>de</strong>el in 's werelds wantoestand. Men leere<br />
integen<strong>de</strong>el <strong>de</strong>n afschuw <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Dood, en daarme<strong>de</strong> <strong>de</strong>n afschuw <strong>voor</strong> het<br />
Doo<strong>de</strong>n. Het militairisme berust op <strong>de</strong> antieke waar<strong>de</strong>loosheid van het Leven: ònze<br />
tijd stelle <strong>de</strong>n cultus van het Leven in. De Vrijheid zij gegrondvest op we<strong>de</strong>rkeerigen<br />
levenseerbied. Wie vrij wil zijn, ten koste van an<strong>de</strong>ren, is zelf een slaaf <strong>de</strong>r Politiek.<br />
Onafhankelijkheid zij vervangen door On<strong>de</strong>rlinge Afhankelijkheid =<br />
‘l'interdépendance’. Ook revolutie is uit <strong>de</strong>n booze. Wat onze eeuw verwacht van<br />
<strong>de</strong> maatschappij, dat is <strong>de</strong> grootste omwenteling waartoe <strong>de</strong> Menschheid ooit in<br />
staat was: die, welke zon<strong>de</strong>r bloedvergieten <strong>de</strong>n mensch zal brengen tot het weigeren<br />
van wat zijn geweten veroor<strong>de</strong>elt.. Want <strong>de</strong> nieuwe Godsdienst zij <strong>de</strong> Godsdienst<br />
van het Geweten, waartoe geen wezen <strong>de</strong> belanghebben<strong>de</strong> leiding van priesters<br />
behoeft. De afwachting van al dat nieuwe en van <strong>de</strong> Mannen die het zullen<br />
aanbrengen, ziedaar het Onbeken<strong>de</strong> dat boven <strong>de</strong> Ste<strong>de</strong>n hangt, en waarvan<br />
Marcello-Fabri, die ergens waarschuwt tegen het Optimisme, dat even ver<strong>de</strong>rfelijk<br />
is als het tegenovergestel<strong>de</strong>: Pessimisme, toch een gunstige ontknooping verwacht<br />
...<br />
‘Les OEuvres Libres’.<br />
Zoo luidt <strong>de</strong> titel van een maan<strong>de</strong>lijksche publicatie, uitgegeven door Arthème Fayard<br />
te Parijs, en die in boekvorm, keurig verzorgd, onuitgegeven werken van meer<strong>de</strong>ren<br />
of min<strong>de</strong>ren omvang brengt aan het publiek dat van goed proza houdt. Het 400 pag.<br />
groote boek<strong>de</strong>el kost frs. 5. -. In <strong>de</strong> eerste nummers vin<strong>de</strong>n wij zeer goed werk van<br />
Clau<strong>de</strong> Farrère, een (bijwijze van pieuze uitzon<strong>de</strong>ring geplaatst) oud gedicht van<br />
Rostand, Un Rêve, dat hij later ge<strong>de</strong>eltelijk omwerkte in het V e bedrijf van<br />
L'Aiglon; romans van Pierre Mille, Henri Duvernois, Binet-Valmer, Pierre Benoit,<br />
Ch.H. Hirsch, Maurice Rostand en Tristand Bernard. Men kan zich abonneeren <strong>voor</strong><br />
50 frs. per jaargang van 12 <strong>de</strong>elen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
‘Les Poètes Français’.<br />
Joachim Gasquet, <strong>voor</strong> eenige maan<strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>n, had <strong>de</strong> leiding op zich genomen<br />
van een serie gedichtenbun<strong>de</strong>ls, <strong>de</strong> ‘Collection-Joachim Gasquet’, uitgegeven door<br />
F. Sant'Andrea, L. Marcerou & Co, te Parijs. Deze verzameling geeft <strong>de</strong> onbeken<strong>de</strong><br />
verzen van op proza- of poëziegebied hoog aangeschrevenen: Fontainas, Erlan<strong>de</strong>,<br />
J.L. Vaudoyer, Marc Lafargue, M me <strong>de</strong> Noailles, Bourget, Duhamel, Gasquet, Jaloux,<br />
Viélé-Griffin e.a. Wij lazen hierin Maurras' Inscriptions, vreem<strong>de</strong>, harmonieuze<br />
verzen, waarvan <strong>de</strong> negen-lettergrepige nieuw en vlug-rythmisch aandoen, en die<br />
<strong>voor</strong>afgegaan zijn van een opdracht aan <strong>de</strong>n zooveel beloven<strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>n<br />
oprichter 1) .<br />
‘Ceux dont on parle’.<br />
Naast haar beken<strong>de</strong> serie bio-bibliografieën ‘Les Célébrités d'Aujourd'hui’, geeft<br />
sinds kort <strong>de</strong> firma Chiberre (opvolgster van E. Sansot) te Parijs een verzameling<br />
autobiografieën uit, waarvan Marc Saunier <strong>de</strong> leiding heeft en waarvan een <strong>de</strong>eltje,<br />
Francis Carco raconté par lui-même, <strong>voor</strong>zien van een<br />
frontispice-portret, een geestigen en beschei<strong>de</strong>n indruk maakt 2) .<br />
Nieuwe Boeken en Herdrukken.<br />
Wij ontvingen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> nieuwe werken: Dialogue du Mariage<br />
Philosophique, gevolgd door Les Dicéphales, door Han Ryner, uitg.<br />
‘Editions du Fauconnier’, Parijs (z.j. 1921?) frs. 2. - (zie hooger); Le Côté <strong>de</strong><br />
Guer-<br />
1) Uitg. ‘Librairie <strong>de</strong> France’, Parijs 1921, frs. 2.50.<br />
2) Parijs, 1921, frs. 2. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
170<br />
mantes II, gevolgd door Sodome et Gomorrhe I, zijn<strong>de</strong> <strong>de</strong> vier<strong>de</strong> band<br />
van Marcel Proust's uiterst zwaar en moeilijk te lezen cyclus A la Recherche<br />
du Temps perdu (uitg. ‘Editions <strong>de</strong> la Nouvelle Revue Française’, Parijs, 1921,<br />
frs. 12 50); Le Roman Nouveau, bibliographieën met critiekbeschouwingen<br />
van Jules Bertaut,<br />
ANDRÉ THEURIET (1832-1907)<br />
over J. & J. Tharaud, Edmond Jaloux, Eugène Montfort, Marcel Boulenger, Henri<br />
Bachelin, Francis <strong>de</strong> Miomandre e.a. (uitg. ‘La Renaissance du Livre’; Parijs 19<strong>20</strong>,<br />
frs. 4. -); La Mâratre, spannen<strong>de</strong> prozaschets van André Corthis (uitg. A. Michel,<br />
Parijs 19<strong>20</strong>, fr. 0.35); Abel Hermant's La Singulière Aventure, een niet al<br />
te belangwekken<strong>de</strong> ‘avatar’-geschie<strong>de</strong>nis (uitg. E. Flammarion, ‘Une Heure d'Oubli,<br />
No. 67, Parijs 1921, fr. 0.45); het vier<strong>de</strong> <strong>de</strong>el van Flaubert's Premières<br />
Oeuvres, bevatten<strong>de</strong> <strong>de</strong>n 1848-1849-tekst van La Tentation <strong>de</strong><br />
Saint-Antoine en een schema van Une Nuit <strong>de</strong> don Juan (uitg.<br />
Fasquelle-Charpentier, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 6.75); een handige bio-bibliografie van<br />
René Boylesve door Maxime Revon (uitg. Sansot. ‘Les Célébrités d'Aujourd'hui’,<br />
Parijs 1921, frs. 2. -; La Bella Venere, fantastische, goed gestyleer<strong>de</strong> (meest<br />
lief<strong>de</strong>-) schetsen van Théo Varlet, een in <strong>de</strong> klassieke oudheid goed on<strong>de</strong>rleg<strong>de</strong>n,<br />
ironischen, antichristelijken aetheromaan, van wiens werk wel te genieten valt (Uitg.<br />
Libr. Edg. Malfère, Amiens, 19<strong>20</strong>, frs. 7.50; ‘Bibliothèque du Hérisson’); Petites<br />
Ames d'Amour, humoristische lief<strong>de</strong>verhalen van Charles Fegdal (artistiek<br />
me<strong>de</strong>werker aan <strong>de</strong> ‘Revue Contemporaine’), leuk opgetooid door penkrabbels van<br />
Carlègle (uitg. La Revue Contemporaine, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 6. -); een<br />
verzameling reisbeschrijvingen uit Brazilië van Charles Bernard: Où dorment<br />
les Atlantes, uitg. La Gran<strong>de</strong> Librairie, Antwerpen 1921, frs. 5.50 en een nieuw<br />
wijsgeerig werk van René Gillouin, Une Nouvelle Philosophie <strong>de</strong><br />
l'Histoire Mo<strong>de</strong>rne et française; les bases historiques et<br />
critiques d'une éducation nationale (Uitg. B. Grasset, Parijs, 1921,<br />
frs. 6.75).<br />
En <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> herdrukken:<br />
Le Don Juan <strong>de</strong> Vireloup, een vrien<strong>de</strong>lijk verhaal van André Theuriet<br />
(1832-1907) (Une Heure d'Oubli, No 59; Flammarion 1921, fr. 0.45); Angola door<br />
La Morlière en Tous Héros van Lichtenberger, in <strong>de</strong> Collection-Nilsson à frs.<br />
1.95 (Parijs, 1921); in <strong>de</strong> ‘Bibliothèque-Plon’ à frs. 3. -: Pastels (No. 33) en La<br />
Disciple (No. 39) van Bourget; Charles Géniaux' La Passion d'Armelle<br />
Louanais (no. 34), waarop wij later terugkomen; (no. 37): L'Ecole <strong>de</strong>s<br />
Mariages van E. Jaloux; ‘Une Heure d'Oubli’ no. 62: Paul Bourgets Gladys<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Harvey (waarover eveneens later meer); No. 71: L'Utilité <strong>de</strong>s<br />
Recommandations, een bun<strong>de</strong>ltje kluchten van <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Fischer; No.72:<br />
Marcel Prévost's Un Voluptueux, een <strong>de</strong>r beste schetsen uit zijn Femmes;<br />
een nieuwe serie, ‘Bibliothèque-Rhombus’, die te Weenen verschijnt, en <strong>voor</strong> een<br />
koopje Fransche en Engelsche herdrukken geeft op aannemelijk papier in een grijs<br />
of een helrood bandje, en waarin werken van Musset, Molière, Gautier, Voltaire,<br />
Balzac, <strong>de</strong> Maistre, Mérimée, <strong>de</strong> Lammenais, Feuillet, Sand en vele an<strong>de</strong>ren<br />
<strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n zijn. Ten slotte: een nieuwe, geïllustreer<strong>de</strong> uitgave van Louis <strong>de</strong> Robert's<br />
Roman du Mala<strong>de</strong> (E. Flammarion, Parijs 1921, frs. 7. -), waarvan behalve<br />
natuurlijk <strong>de</strong> tekst, <strong>de</strong> teekening tusschen pp. 100 en 101 <strong>de</strong> meeste bewon<strong>de</strong>ring<br />
wekt.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
De literaire luxe-reeks<br />
VLIEGEN vangt men met stroop, en schrijvers, die groote kin<strong>de</strong>ren... met mooie<br />
bandjes om hun werk! De uitgever Em. Querido is een guit en een menschenkenner.<br />
Zijn literaire luxe-reeks blijkt een succes. Ie<strong>de</strong>r kent nu wel <strong>de</strong> smakelijke smalle<br />
boekjes in hun teêre kleurtjes, met hun rijke goudstempeling.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
171<br />
Er zullen wel van die zwartgalligen zijn (er zijn overal roet in 't eten gooiers) die dit<br />
alles te mooi, te luxueus, te snoezepoezerig en honneponnerig vin<strong>de</strong>n; die zullen<br />
oor<strong>de</strong>elen dat hier een cierlijke vlag <strong>de</strong> lading niet overal <strong>de</strong>kt. Daar valt natuurlijk<br />
over te praten. Wij <strong>voor</strong> ons zijn geneigd om in <strong>de</strong>zen tijd, waarin men 't aan zijn<br />
fatsoen verplicht schijnt <strong>de</strong>r<strong>de</strong> klas te reizen met <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>mokratische<br />
brochure op zak, een poging op prijs te stellen die het goe<strong>de</strong> boek blijft eeren door<br />
het werkelijk te steken in wat men dan zoo noemt ‘een goed kleed’. Een boekenkast<br />
vol grijze, economisch zuinige, maar wezenloos glanzen<strong>de</strong> cartonnen W.-B. -bandjes<br />
gaat doorgaans spoediger vervelen dan men <strong>de</strong>nkt. A thing of beauty... Jawel, maar<br />
<strong>voor</strong> een ding van Schoonheid geldt <strong>de</strong> wet, dat vorm en inhoud één zullen zijn. En<br />
<strong>de</strong> inhoud ... Nu juist, daar wil<strong>de</strong>n we u hebben, geëer<strong>de</strong> tegensputteraar. De inhoud<br />
<strong>de</strong>zer literaire luxe-reeks *) is, komt het ons <strong>voor</strong>, tot dusver vrij goed op peil. - Een<br />
enkele maal staat het mooie jasje wat vreemd. Daar hebt ge Joh. <strong>de</strong> Meester's<br />
‘Gezin’. Pootig proza uit <strong>de</strong> thans al wat verou<strong>de</strong>rd lijken<strong>de</strong> realistische school, maar<br />
in zijn soort <strong>voor</strong>treffelijk. Toch doet dit boekje in <strong>de</strong>ze reeks een beetje als een boer<br />
op klompen in een weeldrigen salon. Bij Brusse komt on<strong>de</strong>r 't statiepak zijn<br />
journalistieke sporthemd gluren, waarin we hem overigens wàt graag zien. Carry<br />
van Bruggen, die niet veel om mooie kleêren geeft, heeft van het haar wie weet<br />
on<strong>de</strong>r hoeveel protesten aangetrokken lila (of was het zalmkleurig?) japonnetje met<br />
<strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n oplegsels, zoowaar <strong>de</strong>n rokband al afgetrapt. Min<strong>de</strong>r beeldsprakig: haar<br />
novelle ‘Een Indisch Huwelijk’ is, enkele goe<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n daargelaten (bv. <strong>de</strong><br />
Indischman in <strong>de</strong> hem omgrijnzen<strong>de</strong> eenzaamheid <strong>de</strong>r binnenlan<strong>de</strong>n) over 't<br />
algemeen wat gewoontjes, wat vlak uitgevallen. Maar er zijn an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>eltjes, die<br />
uitstekend in <strong>de</strong>ze wat pretentieuze serie passen. Daar is dat boekje van <strong>de</strong> Meester<br />
over ‘Goethe's Lief<strong>de</strong>leven’ en dat an<strong>de</strong>re, aanvullen<strong>de</strong>, van Top Naeff over Charlotte<br />
von Stein. Voorts Quérido's ‘Jeugd van Beethoven’; Couperus' ‘Lucrezia’, proza<br />
flonkerend als e<strong>de</strong>lsteen op zwart fluweel, Carel Scharten's ‘Bloedkoralen Doekspeld’<br />
(waarbij ge in godsnaam niet aan moet komen met van die nuchtere be<strong>de</strong>nkinkjes<br />
als dat Scharten's boerenmenschen in dit boekje geen èchte boerenmenschen zijn<br />
etc.; want Scharten geeft hier <strong>de</strong> werkelijkheid in een gestileer<strong>de</strong>n vorm); dan Karel<br />
Wasch' geraffineer<strong>de</strong> ‘Dialogen’, Top Naeff's <strong>voor</strong>naam en toch diep-menschelijk<br />
‘Vriendin’, ten slotte Kees van Bruggen's pas verschenen ‘De Freule’. Het verhaaltje<br />
uit dit boekje vertel ik u zoo min als ik u <strong>de</strong> verhaaltjes <strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re boekjes verteld<br />
heb. Ge moet zelf maar lezen van <strong>de</strong>n brutalen fluweelen jongen, die het ranke,<br />
zilvergrijze freuletje aan 't malen bracht. En als ge dit verhaaltje gelezen hebt zou<br />
't mij al hard verwon<strong>de</strong>ren als ge 't niet met mij eens waart, dat dit boekje, een <strong>de</strong>r<br />
laatste, zeker lang niet een <strong>de</strong>r minste <strong>de</strong>eltjes is in <strong>de</strong> ‘literaire luxe-reeks’, waarvan<br />
wij <strong>de</strong>n uitgever nog veel plezier <strong>voor</strong>spellen.<br />
v.E.<br />
Boekenschouw<br />
Letterkun<strong>de</strong>; wijsbegeerte<br />
*) Akelige naam toch! Om een oweeër te verlekkeren!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
FAUST. Een Cyclus van <strong>de</strong> Rijzen<strong>de</strong> Zon, <strong>de</strong> Witte Roos en <strong>de</strong>n Heiligen<br />
Graal, door J.K. Rensburg. Deel I. - (Uitg. N.V. Theos.<br />
Uitgeversmaatschappij, Amsterdam, 1921).<br />
Zelfs hij die <strong>de</strong>n persoon van Rensburg goed kent, die door omgang met <strong>de</strong>zen<br />
nieuwen ‘Neveu <strong>de</strong> Rameau’ <strong>de</strong>zes veelzijdig genie weet te apprecieeren en, wat<br />
oppervlakkig beschouwd systeemloosheid en verwardheid mocht lijken, weet toe<br />
te schrijven aan <strong>de</strong> bliksemen<strong>de</strong> vlugheid - in zigzaglijn! - van zijn gedachtenloop,<br />
- zelfs diè zal bij het lezen van Rensburg's verzen steeds even verwon<strong>de</strong>rd staan<br />
om een onverwachte, doch slechts schijnbare tegenstrijdigheid tusschen <strong>de</strong> huppeling<br />
van zijn luidruchtige schater-conversatie en <strong>de</strong> strenge gebon<strong>de</strong>nheid, <strong>de</strong> schier<br />
koele zelfbeheersching van zijn sonnetten. Ligt er <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>elaar, die te<br />
veel rekening zou hou<strong>de</strong>n met het masker <strong>de</strong>r zichtbare persoonlijkheid, niet iets<br />
ironisch' in het feit, dat <strong>de</strong>ze meer dan he<strong>de</strong>ndaagsche dichter zich <strong>de</strong> moeilijke<br />
verplichtingen oplei van een <strong>de</strong>r meesteischen<strong>de</strong> dichtvormen die er bestaan?<br />
Deze Faust-cyclus is geen gemakkelijke lectuur. Gelukkig vangt dit boekje,<br />
dat, het zij tusschen haakjes gezegd, een schooner uiterlijke verzorging waardig<br />
ware! - met een uitvoerige inleiding aan, naar Rensburg's gewoonte; en daarin kan<br />
<strong>de</strong> lezer het schema van <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> zangen vin<strong>de</strong>n waaruit dit eerste ge<strong>de</strong>elte<br />
bestaat, benevens <strong>de</strong> symbolische beteekenis <strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong> dramatis personae.<br />
Die Inleiding sluit aan bij die van R.'s Lohengrin en in zekeren zin bij die van<br />
Sita. Na <strong>de</strong> lange perio<strong>de</strong>, waarin <strong>de</strong> Mensch zich wil<strong>de</strong> hernieuwen - Dante,<br />
Shakespeare, Goethe, Zola, Wagner en Rensburg incarneer<strong>de</strong>n die zucht naar<br />
zelfvernieuwing in <strong>de</strong> hoofdpersonen van hun <strong>voor</strong>-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
172<br />
naamste werk - is thans <strong>de</strong> nieuwe era gekomen, die welke R. <strong>de</strong> Messiaansche of<br />
Parijsche Era noemt, en waarin <strong>de</strong> mensch dit streven tot een goed ein<strong>de</strong> bracht<br />
en ‘Adam’, d.w.z. een nieuwe Mensch, gewor<strong>de</strong>n is. Deze nieuwe Mensch heeft<br />
zich losgewerkt van <strong>de</strong> half-feodale, plutocratische, Marxistische maatschappij, en<br />
het Socialisme, zooals R. dat opvat, op <strong>de</strong>n troon gezet. De <strong>voor</strong>vechters van dit<br />
nieuwe Socialisme zijn <strong>de</strong> Witte Tempeliers, strij<strong>de</strong>nd on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Witte Vlag met <strong>de</strong><br />
Rijzen<strong>de</strong> Zon, <strong>de</strong> Witte Roos en <strong>de</strong>n Heiligen Graal tegen <strong>de</strong> Or<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Zwarte<br />
Tempeliers (<strong>de</strong> Jezuïeten) wier rijk ten ein<strong>de</strong> is.<br />
Atelier <strong>voor</strong> Fotografie. Fa. Photo-Couleur, Amsterdam.<br />
J.K. RENSBURG<br />
Tegenover het streven <strong>de</strong>r Jezuïeten, Rensburg's ergste vijan<strong>de</strong>n, staat het streven<br />
van <strong>de</strong>n Nieuwen Mensch, die een sociaal-<strong>de</strong>mocratische samenleving wil opbouwen<br />
met een nieuwen a<strong>de</strong>l, een nieuw koningschap, een nieuwen godsdienst en een<br />
nieuwe Wetenschap, verheven boven elke politieke en kerkelijke macht. In <strong>de</strong><br />
verwezenlijking van dit I<strong>de</strong>aal meent <strong>de</strong> Nieuwe Mensch zijn relatieve vrijheid te<br />
kunnen vin<strong>de</strong>n.<br />
Rensburg's Faust heeft, evenals Lohengrin, Parsifal en Goethe's Faust, met een<br />
kwa<strong>de</strong> Macht te kampen. Zijn antagoniste is een vrouw, Atra (= <strong>de</strong> Noodlottige),<br />
dochter van Lucifer en een <strong>de</strong>r Phorkya<strong>de</strong>n, die het Jezuïtisme incarneert en, verre<br />
van door het Kruis met onmacht te wor<strong>de</strong>n geslagen als Mephistopheles, het Kruis<br />
integen<strong>de</strong>el misbruikend hanteert om het aartsconservatisme, <strong>voor</strong>al on<strong>de</strong>r het mom<br />
van <strong>voor</strong>uitstrevendheid, te handhaven. ‘Zij is <strong>de</strong> valse Wetenschap’, zoo lezen wij<br />
op p. <strong>20</strong>, ‘die het valse geloof in bescherming neemt tegen <strong>de</strong>n echten Godsdienst<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> leiding <strong>de</strong>r echte Wetenschap’. Zij tracht <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong>n te veroveren door<br />
hun schuilplaats, Montsalvage, stormen<strong>de</strong>rhand in te nemen. Zij lokt zelf <strong>de</strong> wraak<br />
uit over haar wanda<strong>de</strong>n, na <strong>de</strong> Dreyfuszaak, die zij bewerkstellig<strong>de</strong>, en waarin zij<br />
<strong>de</strong> Fransch (Napoleontisch)-Joodsche I<strong>de</strong>e van Wereld-Eenheid kruisig<strong>de</strong>, aldus<br />
een felle actie losketenend tegen het clericalisme. Atra brengt Faust on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
hypnose van Vera (spreek uit: Wjèra), die het symbool lijkt van het lij<strong>de</strong>nd Proletariaat<br />
en Faust's me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n opwekt, doch die in werkelijkheid een vorm van het Jezuïtisme<br />
belichaamt: Nihilisme gepaard met Terrorisme. Het is <strong>de</strong> Aardsche Madonna van<br />
het verfoeilijk Materialisme. Eerst in een Walpurgisnacht, in steenkoolmijnen, waar<br />
hij in fossielen <strong>de</strong> Moe<strong>de</strong>rs (p. 65) herkent als <strong>de</strong> prototypen van het Nieuwe Leven,<br />
en <strong>de</strong>n Montsalvat in visie ontwaart, begrijpt hij wie Wjèra is, en verwerft aldus <strong>de</strong><br />
echte Wijsheid. De echte Wijsheid. De echte Lief<strong>de</strong> en <strong>de</strong> echte Macht bekomt hij<br />
pas wanneer hij zich het kruis van <strong>de</strong> schou<strong>de</strong>rs heeft weten te werpen en <strong>de</strong> Roos<br />
en <strong>de</strong>n Graal heeft veroverd. Overigens houdt R's Faust zich met alle<br />
belangwekken<strong>de</strong> vraagstukken van onzen tijd bezig; met die veelvuldige questies,<br />
die Rensburg zoo graag en zoo welsprekend met zijn ontelbare cafévrien<strong>de</strong>n bepraat:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>de</strong> bewoondheid van Mars en of <strong>de</strong>ze planeet een moreel-hoogere wereld is dan<br />
<strong>de</strong> onze; het rècht op ‘dagelijksch brood’ zon<strong>de</strong>r tusschenkomst van<br />
gebed-gedwongen gena<strong>de</strong>; (het uitgieten van het Bloed van Christus uit <strong>de</strong>n Graal<br />
symboliseert <strong>de</strong> verwerping - <strong>de</strong> ‘afschaffing’ noemt R. het ietwat triviaal! - van <strong>de</strong><br />
I<strong>de</strong>e <strong>de</strong>r God<strong>de</strong>lijke Gratie); het inter-asterale recht dat het internationale vervangen<br />
moet; een verhouding tusschen menschen en Go<strong>de</strong>n (in het Heelal bestaan<strong>de</strong>,<br />
hoogere, bewuste en machthebben<strong>de</strong> wezens) doch: <strong>voor</strong> zoover wij hun<br />
da<strong>de</strong>n begrijpen kunnen en zij ons dus daar<strong>voor</strong><br />
verantwoor<strong>de</strong>lijk zijn, en in dien zin: ‘sferenharmonie’.<br />
Over <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ologie van Rensburg's Faust zou men lang nog kunnen schrijven; elk<br />
sonnet is immers <strong>de</strong> synthese van zoo geweldig veel al of niet nieuwe, steeds<br />
belangwekken<strong>de</strong> gedachten! Daardoor ook voelt men on<strong>de</strong>r het lezen vaak <strong>de</strong>n<br />
dwang, sommige ge<strong>de</strong>elten twee of drie maal opnieuw te beginnen en zich te laten<br />
lei<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> vele aanteekeningen die men achteraan kan vin<strong>de</strong>n, of door <strong>de</strong><br />
herhaal<strong>de</strong> lectuur van <strong>de</strong> Inleiding. Al mag men ook niet beweren, alles goed te<br />
begrijpen, en alles naar zijn werkelijke waar<strong>de</strong> te kunnen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
173<br />
apprecieeren, - toch zal men <strong>de</strong>n indruk krijgen, dat hier een groot <strong>de</strong>nker, een<br />
kin<strong>de</strong>rlijk-geestdriftig, misschien te optimistisch-dichterlijk wereldhervormer-in-theorie<br />
aan 't woord is; en mèt zijn interviewer d'Oliveira 1) zal men het betreuren, dat<br />
Rensburg zich moet bedienen van een internationaal-betrekkelijk-onbeteekenen<strong>de</strong><br />
taal; (ofschoon een zijner geliefkoos<strong>de</strong> theorieën <strong>de</strong> verdringing, in <strong>de</strong> toekomst,<br />
verkondigt, van <strong>de</strong> Hoogduitsche stamtaal door <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche tak-taal naar het<br />
principe ‘vom Fels zum Meer’) - daar zulk een auteur, ware hij b.v. Franschman,<br />
ondanks eenige vergefelijke overdrevenhe<strong>de</strong>n, een wereldnaam had<strong>de</strong> verworven.<br />
MARTIN PERMYS.<br />
Romans en novellen<br />
In <strong>de</strong>n vrijen Amerikaan, door M. Scharten-Antink. - (Mij. v. Goe<strong>de</strong> en<br />
Goedk. Lectuur, Amsterdam. 1921).<br />
Er is een benij<strong>de</strong>nswaardige evenwichtigheid in het oeuvre van Margo<br />
Scharten-Antink. Nimmer zal haar, gelijk menig auteur van erkend talent toch wel<br />
gebeuren kan, iets uit <strong>de</strong> pen vloeien, dat bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van haar kunnen<br />
blijft. Wat wij uit haar han<strong>de</strong>n ontvangen is telkenmale opnieuw een kostelijk en<br />
kostbaar geschenk. Zeker is het niet haar talent alleen, waardoor hetgeen zij schept<br />
zich steeds op eenzelf<strong>de</strong> hoogte handhaaft. Veeleer ontleent haar kunst haar<br />
blijven<strong>de</strong>n glans aan een diepere waar<strong>de</strong>: dat is <strong>de</strong> warme e<strong>de</strong>le menschelijkheid,<br />
het lief<strong>de</strong>vol begrijpen, vanwaaruit zij haar werel<strong>de</strong>n schept, die werel<strong>de</strong>n, waarin<br />
elke figuur ons zoo ontroerendlevend nà komt.<br />
Een nieuw getuigenis hiervan is dit nieuwe boek, dat <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rtitel draagt: ‘Koen<br />
van Wessum's Haagsche jaren’, aldus belovend een vervolg op het hier uitgebeel<strong>de</strong><br />
levensfragment van <strong>de</strong>n hoofdpersoon. Het is waarlijk niet door dien on<strong>de</strong>rtitel alleen<br />
dat wij <strong>de</strong>zen Koen van Wessum, schoon hij in zekeren zin staat buiten <strong>de</strong>n gang<br />
van het eigenlijke verhaal, zien als <strong>de</strong> hoofdfiguur van het boek. Op hem toch valt<br />
het volste licht, maar ook - en méer nog - <strong>de</strong> atmosfeer waarin wij zijn eigenaardige<br />
wezen zien, die atmosfeer van humor en weemoed, is <strong>de</strong> atmosfeer van heel het<br />
boek.<br />
Koen van Wessum is geen doorsnee-mensch, geen type van een bepaal<strong>de</strong> soort,<br />
hij is een uitzon<strong>de</strong>ring, een die ontsnapt aan <strong>de</strong> gewone rubriceering en zich niet<br />
met gewone maat laat meten; hij is wat <strong>de</strong> menschen noemen ‘een rare’. In woor<strong>de</strong>n<br />
en da<strong>de</strong>n schijnbaar onevenwichtig, vol grillen en fantastische luimen, vol ruwheid,<br />
vol spot, vol diepe tee<strong>de</strong>rheid en vol van een machtige levenslief<strong>de</strong>. En het is <strong>de</strong><br />
diepe, alles-omvâmen<strong>de</strong> menschenlief<strong>de</strong> van Mevrouw Scharten-Antink, die ons<br />
<strong>de</strong>zen Koen van Wessum, ondanks zijn uitzon<strong>de</strong>rlijkheid, als een leven<strong>de</strong>n mensch<br />
zoo na brengt.<br />
Haar zelf<strong>de</strong> menschenlief<strong>de</strong> is het ook, die een in <strong>de</strong>n grond toch eigenlijk weinig<br />
sympathieke figuur als die van <strong>de</strong> koele, gesloten Line binnen <strong>de</strong>n kring van onze<br />
belangstelling schuift; die in het ietwat obscure wereldje van Line Ol<strong>de</strong>man's pension<br />
<strong>de</strong> arme figurantjes in onze hartelijke <strong>de</strong>ernis <strong>de</strong>elen doet. Maar naar géen gaat<br />
zoozeer toch onze diepste belangstelling als naar dien won<strong>de</strong>rlijken en toch zoo<br />
diep-echten mensch Koen van Wessum en naar <strong>de</strong>n kleinen weesjongen, zijn leutige<br />
knechtje - hoe rijk van humor en hoe ontroerend van tee<strong>de</strong>rheid-on<strong>de</strong>r-ruwheid zijn<br />
1) Cf. Het Getij, 19<strong>20</strong>, pp. 230-239.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>de</strong> gesprekken tusschen die twee, 's avonds in het clair-obscuur van Koen van<br />
Wessum's kleinen fruitwinkel! - het knechtje, tegenover wiens gelijkgestem<strong>de</strong> jongere<br />
wezen dat van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>ren man zich wellicht het zuiverst en het schoonst openbaart.<br />
Zoo is het met genegenheid en verlangen dat wij naar <strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>ren loop van dit<br />
rijk en belangwekkend leven uitzien.<br />
MARIE SCHMITZ.<br />
Fata morgana, door A.J. Zoetmul<strong>de</strong>r. - (Amsterdam, P.N. van Kampen<br />
& Zn. z.j.)<br />
Het spijt mij dat ik met <strong>de</strong>n heer Zoetmul<strong>de</strong>r, wiens frissche eersteling ‘In retraite’<br />
ik mij met genoegen herinner, <strong>de</strong> kennismaking moest hernieuwen in het hierboven<br />
genoem<strong>de</strong> boek. Wat tusschen het eerste en dit laatste ligt las ik niet, doch ‘In<br />
retraite’ heeft mij in<strong>de</strong>rtijd heel wat beters doen verwachten dan wat nu gebo<strong>de</strong>n<br />
wordt.<br />
In ‘Fata Morgana’ wordt ons uitgebeeld het levensein<strong>de</strong> van een jongen kunstenaar<br />
die, ongeneeslijk ziek, zich door <strong>de</strong>n na<strong>de</strong>ren<strong>de</strong>n dood alles ziet ontfutseld wor<strong>de</strong>n<br />
wat het leven hem waar<strong>de</strong>vols biedt: lief<strong>de</strong>, vriendschap, arbeid, roem. Zijn jeugd,<br />
die <strong>de</strong>n arbeid onvoltooid ziet blijven en van <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>de</strong> volheid nog niet genoot -<br />
<strong>de</strong> vrouw die hij liefheeft schonk hem haar we<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong> niet, doch sloot met zijn<br />
vriend het lief<strong>de</strong>verbond - komt in opstand tegen <strong>de</strong>ze ontijdige afbreking. Dan heeft<br />
hij kort <strong>voor</strong> zijn dood een visioen: een onbeken<strong>de</strong> duikt plotseling in zijn leven op,<br />
geneest hem met een Indischen won<strong>de</strong>rdrank, brengt hem àl zeker<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r zijn<br />
kwa<strong>de</strong>n invloed, zoodat hij een reeks van laaghe<strong>de</strong>n begaat om <strong>de</strong> begeer<strong>de</strong> vrouw<br />
te zijnen bate te<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
174<br />
schei<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n vriend, aldus hun bei<strong>de</strong>r ongeluk bewerkend. Ontwakend uit het<br />
visioen in het onmid<strong>de</strong>llijk aangezicht van <strong>de</strong>n dood beseft hij dit in schijn beleef<strong>de</strong><br />
als het beeld van zijn leven zooals dit gewor<strong>de</strong>n zou zijn indien hij beter ware<br />
gewor<strong>de</strong>n, en vervuld van dankbaarheid <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n blik dien <strong>de</strong> Voorzienigheid hem<br />
gun<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n afgrond, kan hij thans in vre<strong>de</strong> sterven.<br />
De bedoeling van dit boek gaat verre boven <strong>de</strong> verwerkelijking van die bedoeling<br />
uit. De greep die <strong>de</strong> schrijver hier gedaan heeft eischt een superioriteit van<br />
behan<strong>de</strong>ling, waarover hij blijkbaar niet beschikte. Zijn stijl, slap en vol van een in<br />
dit verband ontoelaatbare gemeenzaamheid, mist ten eenen male <strong>de</strong> strakheid en<br />
het magistrale door het on<strong>de</strong>rwerp geëischt. De figuur van Gozewijn Arbo, <strong>de</strong>n in<br />
het visioen opduiken<strong>de</strong>n onbeken<strong>de</strong>, <strong>de</strong> belichaming van <strong>de</strong>s kunstenaars kwa<strong>de</strong><br />
neigingen, is tezeer die van een gewonen en dan nog wel onbelangrijken mensch<br />
en mist het beklemmend-onreëele van zulk een - zij het in beschei<strong>de</strong>n afmetingen<br />
- Mephisto-figuur. Met <strong>de</strong> mislukking van <strong>de</strong>ze figuur moest het visioen als zoodanig<br />
zijn effect verliezen, het lijkt nu <strong>de</strong> zij 't eenigszins onwaarschijnlijke <strong>voor</strong>tspinning<br />
van het verhaal (onwaarschijnlijk doordien we in <strong>de</strong>n mensch van vóor het visioen<br />
<strong>de</strong>n aanleg tot zooveel boosheid niet hebben kunnen vermoe<strong>de</strong>n) - waarachter het<br />
slot dan eensklaps komt als <strong>de</strong> herstelling van een misverstand - en het a<strong>de</strong>mt<br />
nergens <strong>de</strong>n huiver van het onwezenlijke.<br />
Het is verwon<strong>de</strong>rlijk dat een boek, dat vorm moest geven aan een diepe gedachte,<br />
zoozeer <strong>de</strong>n hoogen en gedragen toon van ernst en wijding mist.<br />
MARIE SCHMITZ.<br />
Zoo als het was, door Cyriel Buijsse. - (Rotterdam, Nijgh en van Ditmar's<br />
Uitgevers Maatschappij, 1921).<br />
Ja, wèl zooals het wàs schijnt ons <strong>de</strong> toestand, in dit boek geschil<strong>de</strong>rd, <strong>de</strong> staat van<br />
bijna-slavernij, in elk geval van volkomen afhankelijkheid, van een handvol<br />
slecht-betaal<strong>de</strong>, stomp-zwoegen<strong>de</strong>, aan drank verslaaf<strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs, in dienst van<br />
een tot een alleronsympathiekst potentaatje vergroei<strong>de</strong>n industriëel in een klein<br />
dorp. Bestaan er zulke toestan<strong>de</strong>n nog in Vlaan<strong>de</strong>renland? Ons <strong>de</strong>nken is ze sinds<br />
lang - se<strong>de</strong>rt <strong>de</strong>n oorlog meer dan ooit - ontwend, en wellicht valt het hieraan toe<br />
te schrijven, dat onze belangstelling draalt wanneer men haar in die richting lokt.<br />
De waar<strong>de</strong> en <strong>de</strong> beteekenis van dit boek als kunstwerk vallen echter hierbuiten;<br />
wij kunnen, waar <strong>voor</strong> het grootste <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r wereld het maatschappelijk vraagstuk<br />
in een zoo an<strong>de</strong>r stadium verkeert, <strong>de</strong> hier uitgebeel<strong>de</strong> toestand eener<br />
arbei<strong>de</strong>rswereld historisch zien, doch - en dit blijft <strong>de</strong> belemmering - gemakkelijk<br />
valt dit, waar <strong>de</strong>ze phase nog slechts zoo kort in het verle<strong>de</strong>n teruggeschoven ligt<br />
- niet. Neen, <strong>de</strong>ze arbei<strong>de</strong>rs, hoe zuiver en met hoeveel zacht-meewarigen humor<br />
ze ons zijn geteekend, erlangen ons meeleven niet. Onze heete <strong>de</strong>ernis wordt niet<br />
wakker <strong>voor</strong> hun toch waarlijk <strong>de</strong>erniswaard bestaan; daartoe zijn zijzelf, noch is<br />
hun leven fel-tragisch genoeg gebeeld. Tezeer staat dit alles in <strong>de</strong> lichte sfeer - zij<br />
't hier ge<strong>de</strong>mpt als het licht van een grijzen zomermiddag - van Buysse's blijmoedigen<br />
en lichten geest, en onze aandacht verwijlt het liefst bij wat in <strong>de</strong>ze sfeer het schoonst<br />
verschijnt: <strong>de</strong> met het eigenlijk gebeuren slechts zij<strong>de</strong>lings verband hou<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
episo<strong>de</strong> van Meneer Triphon en het fabrieksmeisje Siednie. Hier verdiept zich <strong>de</strong><br />
innigheid van <strong>de</strong>n schrijver, en Meneer Triphon, <strong>de</strong> bang-gedweëe zoon van <strong>de</strong>n<br />
tirannieken fabrikant, Meneer Triphon die va<strong>de</strong>r wordt van Siednie's kind en die,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
<strong>de</strong>els uit eerlijk plichtsgevoel, <strong>de</strong>els uit lief<strong>de</strong> en drang naar lief<strong>de</strong>, dit va<strong>de</strong>rschap<br />
wel wil erkennen, maar niet opdurft tegen <strong>de</strong>n immer toornen<strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r, <strong>de</strong>ze Meneer<br />
Triphon wordt ons, ondanks zijn uiterlijke en innerlijke leelijkheid van dommen,<br />
tragen, vegeteeren<strong>de</strong>n mensch, welhaast sympathiek.<br />
Een aparte noot vormen <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> zoo geestig geteeken<strong>de</strong> hon<strong>de</strong>n-figuurtjes,<br />
Mussche en Kaboel, twee waarlijk-leven<strong>de</strong> individuutjes, in dit niet groote maar<br />
zuivere boek.<br />
MARIE SCHMITZ.<br />
‘Kubinke’, roman door Georg Hermann. Vert. door Alice van Nahuys. -<br />
(Uitgave van Em. Querido, A'dam 1921).<br />
De gezelschapsmensch van zekere beschaving, van gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> ontwikkeling, hij,<br />
die ‘leest’ en zich op <strong>de</strong> hoogte houdt van ‘evenementen’ in <strong>de</strong> litteratuur, op het<br />
tooneel en in concerten, het mondaine publiek, dat zich echter mag beroemen een<br />
‘<strong>de</strong>gelijk fond’ te bezitten, smult van Georg Hermann's boeken. Ze proeven hem<br />
door en door, ze zien en weten precies met welke fijne en gelikte penseeltjes hij<br />
zijn schil<strong>de</strong>rijtjes van ‘klein-malerei’ - ik mag hier gerust een duitsch woordje tusschen<br />
gooien - in elkaar zet. Jetje Gebert werd besproken op alle tea's, op alle jours; ze<br />
werd bekeken en betast en rondgedraaid, geknuffeld en bepoeteld... alle heeren<br />
waren dòl op Jetje, alle vrouwen von<strong>de</strong>n haar een beetje ‘zielig’ - en zóó<br />
sympathiek!... Toen kwam Henriëtte Jacobi, daarna Heinrich Schön, nu Kubinke...<br />
Het zal natuurlijk wel een gebrek<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
175<br />
zijn in mijn opvoeding, een gebrek aan mondainiteit, of aan <strong>de</strong>gelijk of - wat erger<br />
is - aan litterair on<strong>de</strong>rscheidingsvermogen, maar ik houd niet van Georg Hermann<br />
en ik heb een hekel aan z'n genre-stukjes à la Bie<strong>de</strong>rmeyer. Het is alles vieux jeu.<br />
Ik vind het niet oorspronkelijk en niet boeiend, en... wanhopig langdradig. Het is<br />
schil<strong>de</strong>rwerk gedaan met een penseeltje <strong>voor</strong> miniaturen. Ik mis <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> toets,<br />
<strong>de</strong> groote visie. Hermann is een prutser en een peuteraar, en het geheel is rommelig<br />
en daardoor irriteerend. En z'n humor? Van <strong>de</strong> onvervalschte Duitsche soort.<br />
Of ik anti-Duitsch ben? Doet er niets toe. Een Duitscher is in zijn humor bijna altijd<br />
grof, omdat hij nu eenmaal het zintuig <strong>voor</strong> echten humor mist. Ik heb nog nooit<br />
fijnen humor bij een Duitscher gevon<strong>de</strong>n, behalve bij Heine en Bierbaum, - maar zij<br />
had<strong>de</strong>n bei<strong>de</strong>n een fijnen franschen geest.<br />
Kubinke heet te zijn een humoristische roman, al eindigt hij tragisch. Waarschijnlijk<br />
bedoeld als tragi-comoedie. De auteur zwelgt in z'n eigen grappen, want dit boek<br />
zou tienmaal beter zijn, indien het <strong>de</strong> helft korter ware en <strong>de</strong> schrijver dus niet in<br />
herhalingen verviel. Het is <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van Emil Kubinke, kappersbedien<strong>de</strong>,<br />
en zijn lief<strong>de</strong>savontuurtjes met drie dienstmeisjes. Emil Kubinke komt groen en<br />
onschuldig in <strong>de</strong> groote stad, en krijgt een plaats als kappersbedien<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />
bene<strong>de</strong>nverdieping van een groot etagehuis. Pauline, Hedwig, Emma, <strong>de</strong> meisjes,<br />
om wie het in dit boek gaat, dienen allen ‘boven’. Deze ‘ontwikkel<strong>de</strong>’ jonge dames,<br />
die op 't gebied <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong> reeds alles hebben meegemaakt, wij<strong>de</strong>n Kubinke om<br />
beurten in, en om beurten verbeeldt hij zich dan ook van Hedwig, van Emma, van<br />
Pauline het meest te hou<strong>de</strong>n. Met <strong>de</strong> laatste wordt 't echter een ‘fesoen<strong>de</strong>lijke<br />
verkeering’, totdat 't uitlekt, dat Kubinke wordt beschuldigd <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r te zijn van een<br />
kleine Hedwig en een kleine Emma, ofschoon <strong>de</strong> arme rechtschapen en verlegen<br />
Kubinke volstrekt niet <strong>de</strong> eenige aanbid<strong>de</strong>r was die in aanmerking kwam <strong>voor</strong> het<br />
va<strong>de</strong>rschap. Maar Emil Kubinke was een beetje ij<strong>de</strong>l, had laten blijken dat hij op<br />
een H.B.S. was geweest en - dit was <strong>de</strong> natuurlijke gevolgtrekking van <strong>de</strong> snuggere<br />
dienstmeisjes: Jongens die op een H.B.S. kunnen gaan hebben geld, dus... Je moet<br />
't altijd dààr zoeken, waar wat te halen valt.<br />
Als Kubinke tot tweemaal toe een <strong>de</strong>urwaar<strong>de</strong>rsexploit krijgt en hij bovendien<br />
gevaar loopt, dat z'n lieve Paulien hem zal bedanken, hangt hij zich op.<br />
Deze zelfmoord is door niets <strong>voor</strong>bereid; <strong>de</strong> schrijver heeft 't niet noodig gevon<strong>de</strong>n<br />
dien zelfs <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lezer aannemelijk te maken. 't Komt als een don<strong>de</strong>rslag bij<br />
hel<strong>de</strong>ren hemel uit <strong>de</strong> lucht vallen. Banaal beeld, maar 't hoort bij dit banaal ein<strong>de</strong><br />
van 't boek. ‘Hij had’, vertelt ons <strong>de</strong> schrijver, ‘in woe<strong>de</strong> en schaamte, in afschuw<br />
en angst zon<strong>de</strong>r na<strong>de</strong>nken het leven weggeworpen (brrr!) als een kleedingstuk,<br />
dat bezoe<strong>de</strong>ld is en dat men zich van het lichaam rukt en in een hoek slingert’. Ge<br />
ziet, het eindigt heel melodramatisch: dat leven dat met woe<strong>de</strong> (we hebben Emil<br />
Kubinke in het heele boek van 273 blz. geen enkelen keer woe<strong>de</strong>nd gezien) wordt<br />
weg geworpen. Ja, zoo'n weggeworpen leven, en dat van zoo'n eigenlijk besten<br />
braven jongen; ik zou waarlijk bijna tragiek achter <strong>de</strong>zen humor zien als ik niet<br />
telkens zoo woe<strong>de</strong>nd werd om <strong>de</strong> onuitstaanbaar pedante, zelfingenomen wijze<br />
waarop <strong>de</strong> auteur zijn zoogenaam<strong>de</strong> geestighe<strong>de</strong>n aan het publiek <strong>voor</strong>legt.<br />
Maar ik ben er van overtuigd, het publiek slikt ze en smult er van en proeft en<br />
herkauwt ze en praat er over, en gnuift na, <strong>voor</strong>al van <strong>de</strong> grapjes die op 't kantje<br />
zijn, en als men on<strong>de</strong>r elkaar is wor<strong>de</strong>n ze nòg eens gesavoureerd.<br />
‘Zeg, weet je nog dat tooneeltje met Hedwig in 't prieel? Leuk hè?’ ‘hee, maar dan<br />
die Emma, nou dat was me er óók eentje!’ ‘En dat gekke mensch, die Mevrouw<br />
Löwenberg! Een echt boek!’ - Wel bekome!<br />
Het is buitengewoon goed vertaald, <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> volkstaal is in een <strong>voor</strong>treffelijken<br />
Hollandschen volkstoon overgebracht. Alleen, ik heb nog nooit gehoord van een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Berlijnschen dilettanten comedieclub, die ‘Louis Bouwmeester’ heet. Waarom niet<br />
‘Ernst Possart’ of zoo iets? Of heeft Hermann, wiens dochtertje eenige weken<br />
Hollandsche gastvrijheid genoot in <strong>de</strong>n oorlogstijd, ons een ‘tegenbeleefdheid’ willen<br />
doen?<br />
Om <strong>de</strong>n lezer te bewijzen van welk hoog gehalte <strong>de</strong>s schrijvers humor is, geef<br />
ik tot slot een klein citaat.<br />
‘En toen Emil Kubinke met <strong>de</strong> tee<strong>de</strong>rheid van een zoogen<strong>de</strong> duif<br />
na<strong>de</strong>rhand aan Hedwig vroeg:...’<br />
Grover kan het al moeilijk.<br />
EGB. C.V.D. MANDELE.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> november-tijdschriften<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Dit mooie tijdschrift is <strong>de</strong> laatste maan<strong>de</strong>n wat in <strong>de</strong> verdrukking gekomen, in <strong>de</strong>ze<br />
rubriek. Ik zet het dus nu eens op <strong>de</strong> eereplaats. J. Knoef schrijft over Antonie<br />
Waterlo, <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r van intieme plekjes langs waterkant, in bosch en op <strong>de</strong> hei<strong>de</strong>.<br />
An<strong>de</strong>ren hebben wellicht uitnemen<strong>de</strong>r qualiteiten bij min<strong>de</strong>r eigen gevoel.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
176<br />
Ro van Oven wijdt een opstel aan <strong>de</strong>n Rotterdamschen <strong>de</strong>corateur en glasschil<strong>de</strong>r<br />
Jaap Gidding. Over Kunstlieven<strong>de</strong> vorsten uit Italië's verle<strong>de</strong>n schrijft Dr. Raimond<br />
van Marle. A.H. van <strong>de</strong>r Feen toont in zijne novelle ‘Een Gunst’ dat hij nog iets beters<br />
kan dan <strong>de</strong> grappenmaker, zijn twee<strong>de</strong>-ik, <strong>de</strong> Sinclair. Er is ook een kin<strong>de</strong>rschets,<br />
‘Spel’, van <strong>de</strong>n Vlaming Lo<strong>de</strong> Zielens in <strong>de</strong>ze aflevering. Maurits Wagen<strong>voor</strong>t geeft<br />
een reisherinnering uit het Oosten. Herman Robbers wijdt een bladzij<strong>de</strong> aan <strong>de</strong><br />
twee grooten, wier geboortedag men in <strong>de</strong>ze maan<strong>de</strong>n her<strong>de</strong>nkt: Dostoïewsky en<br />
Flaubert. Hij vergelijkt <strong>de</strong> bei<strong>de</strong>n en vraagt:<br />
Was Flaubert, louter als mensch gezien, kleiner? Ik weet het niet. Ook<br />
ziju hart was een-en-al lief<strong>de</strong>. En welk een enorm kunstenaar was hij! Als<br />
romanschrijver heeft niemand zich ooit zwaar<strong>de</strong>r eischen gesteld, heeft<br />
niemand meer-bovenmenschelijke krachten aangewend om aan die<br />
zelfgestel<strong>de</strong> eischen te voldoen. Met hoeveel gemak had hij zich een<br />
aangenaam leven kunnen verschaffen. Hij versmaad<strong>de</strong> het aangename<br />
leven. Hij achtte het ‘nuisible à l'art’, en daarmee was alles gezegd. In <strong>de</strong><br />
zuivere ‘kunst van schrijven’ kan geen Dostoievsky naast hem staan.<br />
Jo <strong>de</strong> Wit bespreekt Carry van Bruggen's nieuwe boek ‘Het Huisje aan <strong>de</strong> Sloot’,<br />
het beste litteraire werk dat zij van <strong>de</strong>ze schrijfster kent.<br />
Heel ou<strong>de</strong> menschen leven soms met hun geest terug in <strong>de</strong>n eersten<br />
levenstijd, en hun geheugen, falend waar het een feit van gisteren betreft,<br />
grijpt zon<strong>de</strong>r moeite <strong>de</strong> gebeurtenissen en <strong>de</strong> gevoelens van <strong>de</strong> jeugd.<br />
Zoo plukken zij hun verre herinneringen als <strong>de</strong> meest-versche bloemen<br />
die het leven hen nog schenken kan.<br />
Van Looy schreef zijn Jaapje toen hij over <strong>de</strong> zestig was - het is één<br />
<strong>voor</strong>beeld uit vele. De schrijfster van <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l novellen is zeker niet<br />
oud te noemen, doch ou<strong>de</strong>r is zij nú, dan toen zij ‘Heleen’, dan toen zij<br />
‘Van een Kind’ schreef. Zij heeft afstand genomen, <strong>de</strong> herinneringen zijn<br />
op mysterieuse wijze gegroeid, zij kregen vorm, zij vroegen om uiting en<br />
daar liggen zij nu: een bun<strong>de</strong>ltje.<br />
D.Th. Jaarsma velt een hard vonnis over Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n's ‘Roo<strong>de</strong> Lampje’. Zijn<br />
grief is dat v. Ee<strong>de</strong>n ‘God blijft zeggen, wanneer hij <strong>de</strong> menschen meent’.<br />
Veel te lang heb ik mij tevre<strong>de</strong>n gesteld met holle klanken en ij<strong>de</strong>le<br />
gelui<strong>de</strong>n. Ik wil ein<strong>de</strong>lijk weten, wat iemand doet, wanneer hij een<br />
letterkundig werk schrijft. Want ik meen wel te bevroe<strong>de</strong>n, waardoor soms<br />
een zuiver dichter alle litterair besef verliest. Ik heb gezien, hoe een<br />
wezenlijk kunstenaar alle notie van letterkundig schoon moest <strong>de</strong>rven,<br />
nadat hij zijne ziel aan <strong>de</strong>n duivel verkocht had <strong>voor</strong> het recht, zijn gansche<br />
ver<strong>de</strong>r leven te mogen preeken.<br />
Het is <strong>de</strong> roeping van <strong>de</strong>n criticus zulk een <strong>de</strong> laatste be<strong>de</strong>kseler af te<br />
nemen. Hij grijpt hem in <strong>de</strong>n nek, en werpt hem in <strong>de</strong> zee, opdat hij, naakt,<br />
duikt naar <strong>de</strong> kostbare parel. Ze ligt dieper dan hij in zijne preekenwijsheid<br />
nog weet. Want totnogtoe is er geen teeken, dat hij beseft, waar <strong>de</strong> parel<br />
te vin<strong>de</strong>n is. Hij gaat gebukt on<strong>de</strong>r zijn texten, hij komt niet meer uit zijn<br />
tuighuis vol logische argumenten. Zijn verwaarloos<strong>de</strong> kleeding zit vol<br />
ongedierte. Het wordt tijd tot luchten. Het wordt tijd <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Doop.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Cyriël Buysse begint een serie Vlaamsche Eenakters met een dingetje dat hij<br />
‘Sususususut!’ noemt. Aart van <strong>de</strong>r Leeuw heeft een oud lied herschreven in <strong>de</strong>n<br />
bizon<strong>de</strong>ren stijl, die wij van <strong>de</strong>zen schrijver zijn gaan waar<strong>de</strong>eren. Interessant is<br />
zeker het artikel door M.H. Werkman gewijd aan ‘Vooruitstreven<strong>de</strong> Duitsche Lyriek’.<br />
Eigenlijk geeft <strong>de</strong>ze term niet geheel weêr wat Alfred Kerr, <strong>de</strong> schrijver van forsch,<br />
<strong>voor</strong>uitstrevend proza, met <strong>de</strong>n naam ‘fortgeschrittene Lyrik’ bedoelt. Hij vat er on<strong>de</strong>r<br />
samen het werk van een aantal jonge menschen waarin [Werkman bedoelt: in wie]<br />
hij ‘mancherlei Gegenwart (und Zukunft)’ zag. In gewone bloemlezingen heerscht<br />
te veel willekeur.<br />
Naar het <strong>voor</strong>beeld <strong>de</strong>r schil<strong>de</strong>rs kwamen zoo <strong>de</strong> jonge dichters tot een<br />
‘jury-freie’ wijze van uitgeven, die <strong>de</strong> uitgaven als ‘Der Kondor’, ‘Fanale’,<br />
en <strong>de</strong> ‘Flugblätter’ van A.R. Meyer <strong>de</strong>ed ontstaan. Ofschoon enkelen<br />
plaats von<strong>de</strong>n in meer <strong>voor</strong>uitstreven<strong>de</strong> tijdschriften als ‘PAN’, ‘Der Sturm’,<br />
‘Aktion’, gevoel<strong>de</strong>n zij behoefte, zich vrij te maken van <strong>de</strong> <strong>voor</strong>opgestel<strong>de</strong><br />
criteria van tijdschriften, waarin richtingen zich manifesteeren, waartegen<br />
zij ingaan....<br />
Een <strong>de</strong>r leuzen waaron<strong>de</strong>r die jongeren publiceeren is het woord van Ernst Blass:<br />
‘Der Lyriker <strong>de</strong>r nächsten Zeit wird sich nicht schämen’. Veel talent, maar ook veel<br />
blague.<br />
Blageert <strong>de</strong> een met verzen van het nachtleven van <strong>de</strong> groote stad, <strong>de</strong><br />
an<strong>de</strong>r doet het met griezelighe<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> snijkamers, van slagvel<strong>de</strong>n en<br />
van <strong>de</strong>n galgenheuvel. Het nest met jonge waterratten in het lijk van een<br />
verdronken meisje is een meer dan eens <strong>voor</strong>komend motief. Men moet<br />
dit alles in zijn waar<strong>de</strong>ering corrigeeren en herlei<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> formule: het<br />
is niet zoo erg als het schijnt. Misschien ook uit zich op <strong>de</strong>ze wijze<br />
onbewust <strong>de</strong> zucht om <strong>de</strong>n niet-uitverkorene af te schrikken, <strong>de</strong>n weifelaar<br />
op <strong>de</strong> proef te stellen. Zeker is, dat heel wat kunnen verborgen is achter<br />
<strong>de</strong>ze schrikaanjagen<strong>de</strong> uiterlijkhe<strong>de</strong>n....<br />
Karakteristiek <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze nieuwe lyriek is <strong>de</strong> rubriek ‘Stadtverse’. De groei van <strong>de</strong><br />
Duitsche rijkshoofdstad tot wereldstad heeft op velen dier jongeren een diepen<br />
indruk gemaakt, waarbij <strong>de</strong> invloed van <strong>de</strong> Parijzenaars uit <strong>de</strong>n bloeitijd van Parijs<br />
als keizerstad, Bau<strong>de</strong>laire, Verlaine en Rimbaud, onmiskenbaar is. De schr. laat dit<br />
zien met vele citaten uit het werk van Ernst Blass, Georg Heym, Kurt Hiller, Paul<br />
Zech e.a. Deze visie van een ou<strong>de</strong>n eik (van Heym) herinnert aan Rimbaud:<br />
O<strong>de</strong>r <strong>de</strong>nkst du daran, wie in alter Zeit<br />
Einen Mann sie in <strong>de</strong>iner Krone gehenkt,<br />
Wie, <strong>de</strong>n strick um <strong>de</strong>n Hals, er die Beine verzenkt<br />
Und die Zunge blau hing aus <strong>de</strong>m Maule breit?<br />
Wie er da Jahre hing, und <strong>de</strong>n Winter trug,<br />
In <strong>de</strong>m eisigen Win<strong>de</strong> tanzte zum Spass....<br />
De stem van Walt Whitman hooren wij in dit van <strong>de</strong>n jongen Prager Frans Werfel:<br />
An <strong>de</strong>n leser<br />
Mein einziger Wunsch ist, dir, o Mensch, verwandt zu sein!<br />
Bist du Neger, Akrobat, o<strong>de</strong>r ruhst du noch in tiefster Mutterhut,<br />
Klingt <strong>de</strong>in Mädchenlied über <strong>de</strong>n Hof, lenkst du <strong>de</strong>in Floss im Abendschein,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Bist du Soldat o<strong>de</strong>r Aviatiker voll Ausdauer und Mut.<br />
<strong>Den</strong>n ich habe alle Schicksale durchgemacht. Ich weiss<br />
Das Gefühl von einsamen Harfenistinnen in Kurkapellen,<br />
Das Gefühl von schüchternen Gouvernanten im frem<strong>de</strong>n Familienkreis,<br />
Das Gefühl von Debutanten, die sich zitternd vor <strong>de</strong>n Souffleurkasten stellen.<br />
Ich lebte im Wal<strong>de</strong>, hatte ein Bahnhofamt,<br />
Sass gebeugt über Kassabücher und bediente ungeduldige Gäste.<br />
Als Heizer stand ich vor Kesseln, das Antlitz grell überflammt,<br />
Und als Kuli ass ich Abfall und Küchenreste.<br />
So gehöre ich dir und Allen!<br />
Eén bepaal<strong>de</strong> zij<strong>de</strong> van het ‘Grossstädtische’, het nachtelijke, openbaart zich in <strong>de</strong><br />
verzen van Blass. Uit zijn ‘Abendstimmung’:<br />
O komm! O komm, Geliebte! In <strong>de</strong>r Bar<br />
Verrät <strong>de</strong>r Mixer <strong>de</strong>n geheimsten Tip.<br />
Und überirdisch, himmlich steht <strong>de</strong>in Haar<br />
Zur rötlichkeit <strong>de</strong>s Cherry-Brandy-Flip.<br />
Van Har<strong>de</strong>kopf dit ‘Bar in Berlin’:<br />
Ein Prunksalon, wie eine Schiffskajüte.<br />
Man sitzt in Club-Fauteuils bei Sekt und Drinks.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*11<br />
Die schmalsten Mädchen tragen Riesenhüte<br />
und lächeln sanft, wie Mädchen Maeterlincks.<br />
An <strong>de</strong>r Portière zau<strong>de</strong>rn blasse Frauen.<br />
Wie fallen ihre Mäntel blumenzart!<br />
Es glimmeu unter sehr geschmiukten Brauen<br />
Gazellenblicke rätselhafter Art.<br />
Sie treten näher gleich verirrten Rehen -<br />
doch nichts er<strong>de</strong>nkliches ist ihnen fremd,<br />
sie sind all right vom Kopf bis zu <strong>de</strong>n Zehen,<br />
ihr blon<strong>de</strong>s Haar ist in die Stirn gekämmt.<br />
Gottfried Benn is door zijn medische studiën in aanraking gebracht met<br />
griezelighe<strong>de</strong>n, waarvan hij in zijn boekje ‘Morgue’ dicht. Dit uit het ‘vers’ ‘Blinddarm’:<br />
Alles steht weiss und schuittbereit.<br />
Die Messer dampfen. Der Bauch ist gepinselt.<br />
Unter weissen Tüchern etwas, das winselt,<br />
‘Herr Geheimrat, es wäre so weit’.<br />
Der erste Schnitt. Als schnitte man Brot.<br />
‘Klemmen her!’ Es spritzt was rot.<br />
Tiefer. Die Muskeln: feucht, funkelnd, frisch.<br />
Steht ein Strauss Rosen auf <strong>de</strong>m Tisch?<br />
Heinrich Muoth is <strong>de</strong> jonge Beiersche zwerver, die <strong>de</strong>s nachts in een asyl slaapt en<br />
<strong>de</strong>s daags in Boekerijen en Verzamelingen te vin<strong>de</strong>n is. Zijn ‘Selbstschau’<br />
karakterizeert hem.<br />
Narr, warum so spät geboren?<br />
Ein Geklinge in bei<strong>de</strong>n Ohren:<br />
Ich war <strong>de</strong>n Griechen eingereiht.<br />
Lei<strong>de</strong>r verschlief ich die schöne Zeit.<br />
Ook dit teekent hem:<br />
Die Knabeninbrunst vor Bücherlä<strong>de</strong>n<br />
Wur<strong>de</strong> Verhängnis. Schwere Schä<strong>de</strong>n<br />
Rechnen seit dieser ersten Sucht:<br />
Zweifel, Unruh, Gedankenflucht.<br />
Mondbegeistete Vogelscheuchen.<br />
An schatten<strong>de</strong>n Flie<strong>de</strong>rsträuchen<br />
Streicht leise <strong>de</strong>r Nachtwind hin:<br />
Höl<strong>de</strong>rlin.<br />
Hij weet, hij is ‘kein Genie’. Hij kan ‘zum Arbeitstier nicht zurück, zum Geniesser<br />
nicht vorwärts’. En hij slaakt <strong>de</strong> klacht: ‘Warum verkomme ich?’<br />
Frans Coenen schrijft over ‘Dadaïsme’; hij noemt van Ostayen's ‘Bezette Stad’:<br />
‘zwaar van een zatte melancholie’, ‘die hij zich niet eens moeite geeft schoon of<br />
treffend tot uiting te brengen’.<br />
De Stem.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De Redactie van De Stem heeft aan een 50-tal <strong>voor</strong>aanstaan<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
publicisten eenige vragen gesteld betreffen<strong>de</strong> Dostojewski en <strong>de</strong>n indruk welken<br />
zijn werken op hen hebben gemaakt. In het volgend nr. zal 't resultaat van die<br />
enquête wor<strong>de</strong>n afgedrukt.<br />
De schrijver <strong>de</strong>r ‘Celbrieven’, <strong>de</strong> jonge Vlaamsche activist Wies Moens doet een<br />
verhaal uit zijn gevangenistijd, fragment uit een open brief aan Georg Brandès.<br />
J. Jac. Thomson heeft in <strong>de</strong>n nacht plotseling <strong>de</strong> stemmen gehoord <strong>de</strong>r Kin<strong>de</strong>ren,<br />
<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren die misschien martelaars wor<strong>de</strong>n zullen, misschien heiligen,<br />
‘mogelijkhe<strong>de</strong>n van zuiver<strong>de</strong>r en schooner bestaan dan het onze, wij, die niet hebben<br />
gekund...’ Waarom dit lyrisch proza in vers-vorm moest wor<strong>de</strong>n geschreven is niet<br />
recht dui<strong>de</strong>lijk. Just Havelaar heeft <strong>de</strong>n oud-testamentischen vloek opgenomen: ‘In<br />
het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten...’ en schrijft een beschouwing over<br />
‘De Arbeid’. Dat hij door het ‘offer van <strong>de</strong>n Arbeid’ <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mensch dien vloek in<br />
een zegen ziet verkeeren behoeft niet gezegd. Franz <strong>de</strong> Backer vervolgt zijn novelle<br />
‘Het Dochterken van Rubens’. Plasschaert beproeft een karakterizeering van Suze<br />
Robertson's werk, dat hij ‘van <strong>de</strong> zware aar<strong>de</strong>, en van een traag, groot-kloppend<br />
hart’ noemt. Bij haar is een figuur, evenals een stilleven, een fataliteit.<br />
Dop Bles geeft Parijsche Verzen en Tooneelbeschouwingen.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
Een <strong>de</strong>r uitgevers van dit tijdschrift, <strong>de</strong> heer H.M. d'Angremond, heeft in October<br />
door een noodlottig ongeluk het leven verloren. Verschillen<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n en<br />
me<strong>de</strong>werkers wij<strong>de</strong>n hartelijke woor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> nagedachtenis van <strong>de</strong>zen energieken<br />
man, die tevens i<strong>de</strong>alist was - bij zijn sympathiek portret. Van van Deyssel nog<br />
eenige herinneringen aan Diepenbrock, vol van die innige zeggingen en fijne toetsjes,<br />
als alleen v.D. dat kan.<br />
Ja, het is niet onaangenaam te be<strong>de</strong>nken, dat van <strong>de</strong> menschen die ik<br />
ontmoet heb, <strong>de</strong> twee die het meest engelen (zooals men die van <strong>de</strong><br />
afbeeldingen na vijftien eeuwen kent) geleken, mijn va<strong>de</strong>r en Alphons<br />
Diepenbrock, het meest vertrouwelijk tegen mij geweest zijn. Waarom?<br />
Nu, on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re omdat ik dan later, als ik òf hier òf daar moet komen,<br />
wel in <strong>de</strong>n hemel kom. Dat is daar<strong>voor</strong> een aanwijzing. Dat iemand, die<br />
zoo was en zoo er uit zag als Alphons Diepenbrock, niet alléen tegen mij,<br />
maar óok tegen mij, zíjn eigen-aardige, zíjn búitengewone<br />
vertrouwelijkheid liet gaan, dat beteekent in<strong>de</strong>rdaad heel wat. Dat<br />
beteekent heel wat... <strong>voor</strong> het gevoelsleven. Nu, <strong>de</strong> hemel is iets van het<br />
gevoelsleven. De hemel is iets <strong>voor</strong> hen, <strong>voor</strong> wie <strong>de</strong> waarheid in het<br />
gevoelsleven is. De hemel is <strong>de</strong> plaats <strong>de</strong>r zaligheid, - geluk-zaligheid.<br />
Gij meent wel niet, dat gelukzaligheid eer<strong>de</strong>r iets is <strong>voor</strong> philosophen,<br />
staatkundigen of kooplie<strong>de</strong>n dan <strong>voor</strong> gevoelsmenschen?<br />
Ook over een kleine Toorop-tentoonstelling in het Haarlemsch paviljoen schrijft v<br />
Deyssel.<br />
Kloos publiceert een reeks Shelley-sonnetten met een uitvoerige toelichting. Henri<br />
van Booven en Henriëtte Mooy eindigen hun vervolg-verhalen. Maurits Wagen<strong>voor</strong>t<br />
zet zijn historisch tooneelspel ‘De Jaloerschheid van Mistress Pepys’ <strong>voor</strong>t, Dr. Enk<br />
zijn beschouwing over <strong>de</strong> Aesthetische Interpretatie van Vergilius' Aeneis. Sofie<br />
Erens-Bouvy bespreekt <strong>de</strong> vertaling uit het Spaansch <strong>de</strong>r Werken van <strong>de</strong> H. Teresia,<br />
door eenige Roomsche geleer<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Ne<strong>de</strong>rland<br />
INHOUD: Het lief<strong>de</strong>leven van Arie Post, door G. van Nes-Uilkens. - Salon-Bolsjewiki,<br />
door Ralph Springer. - Na het bezoek, door G. Brunink, - Witte nacht in Sicilia, M.<br />
Favai-Kievits. - Om vijf gul<strong>de</strong>n, door H. van Raalte-Simons. - Kroniek. - Verzen.<br />
Het Getij.<br />
Dit uit een artikeltje van Constant van Wessem ‘De Wei <strong>de</strong>r I<strong>de</strong>etjes’.<br />
Ook in Ne<strong>de</strong>rland legt men zich toe op ‘i<strong>de</strong>etjes’. Men leest Lao-tsze en<br />
schrijft boekjes over Lao-tsze, men leest Dostojewski en schrijft boekjes<br />
over Dostojewski, men hoort Mahler en schrijft boekjes over Mahler. Als<br />
ze ‘succes’ hebben, bewijst dit alleen, dat zij soms kunnen voldoen aan<br />
een vaag instinct waardoor zij levensvatbaarheid krijgen <strong>voor</strong> een<br />
mo<strong>de</strong>-levensbeschouwing. B.v. <strong>de</strong> twee figuren à la mo<strong>de</strong> zijn, <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
ont<strong>de</strong>kkers van i<strong>de</strong>etjes, Nietzsche en Dostojewski, die men dan gaarne<br />
als uitersten tegenover elkaar stelt. In het boekje over Mahler van zekeren<br />
heer lees ik: De hoog-(e lucht-) moed van Zarathustra tegenover <strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>emoed van Alpscha (uit De Karamazows). Twee jaar later lees ik een<br />
ou<strong>de</strong>r boekje van Bierbaum over Dostojewski: ‘Hier ist Zarathustra, <strong>de</strong>r<br />
Wille zur Macht, dort Dostojewski, <strong>de</strong>r Wille zur Demut’. Plagiaat? Neen,<br />
alleen kud<strong>de</strong>instinct ook in het vin<strong>de</strong>n van ‘i<strong>de</strong>etjes’. Toegegeven: hier<br />
ligt een i<strong>de</strong>e van een hon<strong>de</strong>rd boek<strong>de</strong>elen lang. Het eenige verblij<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
is dat men zelfs bij <strong>de</strong> grootste ijver het wezen van dat waarover men zijn<br />
i<strong>de</strong>etjes poneert <strong>voor</strong>bij gaat, omdat het wezen van iets <strong>voor</strong> i<strong>de</strong>etjes altijd<br />
veilig immuun blijft.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
177<br />
Ch.-L. Philippe's ‘Bubu <strong>de</strong> Montparnasse’ 1)<br />
WEER heb ik Charles-Louis Philippe's verhaal van <strong>de</strong>n boulevard Sébastopol<br />
herlezen, thans in <strong>de</strong> vertaling van Gerard van Eckeren.<br />
En weer bemerk ik dat gevoel van groote christelijke lief<strong>de</strong> in dit werk, die waarlijk<br />
christelijke goedheid welke er aan ten grondslag ligt en die het b.v. gemeen heeft<br />
met Hugo's ‘les Misérables’. En <strong>de</strong>ze zuivere christelijkheid, waarover Wil<strong>de</strong><br />
herhaal<strong>de</strong>lijk schreef in zijn ‘<strong>de</strong> Profundis’ - heeft het ook gemeen met Dostojewski<br />
en Tolstoj - met Strindberg (<strong>voor</strong>al in zijn ‘Festspieldramen’). Deze eenvoud en<br />
algoedheid - die ons aan het Nieuwe Testament doen <strong>de</strong>nken - hoe treffen ze ons<br />
bij herlezing, hoe bevestigen ze weer <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van dit werk. Wel terecht kon<br />
Philippe - al had ook hij, meer zelfs dan eenig an<strong>de</strong>r, zijn <strong>de</strong>monen te bekampen -<br />
schrijven in zijn ‘Lettres <strong>de</strong> Jeunesse’: ‘Mon coeur s' est habitué à vivre dans une<br />
haute atmosphère où il y a surtout <strong>de</strong> la bonté’. Het is zeer begrijpelijk - hoewel ook<br />
getuigend van een eenzijdig oor<strong>de</strong>el - dat Henri Van<strong>de</strong>putte, aan wien <strong>de</strong> kostelijke<br />
jeugdbrieven gericht zijn, te veel het zachtgevoelige en enkel-goe<strong>de</strong> in dit werk op<br />
<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond stel<strong>de</strong>, en het is goed, nu <strong>de</strong> vertaling misschien enkelen tot een<br />
zelf<strong>de</strong> oor<strong>de</strong>elvelling zal verlokken, Philippe's eigen opvatting te citeeren: ‘Mais je<br />
te l'ai déjà dit, tu me vois trop comme un coeur sensible et pas assez comme un<br />
homme fort. Mes amis d'ici qui me voient tous les jours savent que je suis un homme<br />
fort avec <strong>de</strong> la résistance et du courage et que j'ai <strong>de</strong>s volontés furieuses. Il faut<br />
que tu le saches aussi, et que je ne suis pas qu'un bon type, mais aussi que je puis<br />
commettre <strong>de</strong>s actes <strong>de</strong> sombre crapulerie, à froid, parce que je l'ai décidé. Et je<br />
suis peutêtre plus près <strong>de</strong> Nietzsche que <strong>de</strong> Dostoievsky. Ne crois pas que je fasse<br />
du chichi, en ce moment, je n'ai jamais dit si vrai’. Nietwaar, hoe komt <strong>de</strong>ze uitlating<br />
overeen met het beeld dat Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk ons gaf in haar belangrijke<br />
‘aanteekeningen bij het lezen van Ch.-L. Philippe’; hoe wor<strong>de</strong>n we dit ook zelf gewaar<br />
zoo we slechts een werk als ‘Croquignole’ of ‘La mère et l'enfant’ herlezen. Waar<br />
echter <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> schrijfster - die on<strong>de</strong>rtusschen met haar essay het beste gaf wat in<br />
ons land over Philippe werd geschreven - een perverse zinnelijkheid aanwezig vindt<br />
in ‘Bubu <strong>de</strong> Montparnasse,’ kan ik haar niet bijvallen. Er is toch immers geen<br />
perversiteit in een boek als dit, doch enkel maar een ontuchtig hunkeren, een<br />
verdierlijking en vergroving, die <strong>voor</strong> een groot <strong>de</strong>el in maatschappelijke toestan<strong>de</strong>n<br />
haar oorsprong vin<strong>de</strong>n.<br />
1) Charles-Louis Philippe: Bubu van Montparnasse. Vertaald en ingeleid door Gerard van<br />
Eckeren. Bandteekening van Jan Sluyters. - (Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1921).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
178<br />
Het is loonenswaard <strong>de</strong> wordingsgeschie<strong>de</strong>nis van ‘Bubu <strong>de</strong> Montparnasse’ uit <strong>de</strong><br />
jeugdbrieven na te gaan. Het was in 1898 dat bij Philippe<br />
CHARLES-LOUIS PHILIPPE<br />
Naar een penteekening van GRANDJOUAN<br />
het plan opkwam, dit boek te schrijven. Zijn gedachten hou<strong>de</strong>n zich in dien tijd veel<br />
met <strong>de</strong> prostitutie bezig. Hij ziet in, hoe <strong>de</strong> jonge, vroolijke ‘ouvrières’ van haar loon<br />
niet rond komen kunnen, begrijpt haar verlangen naar praal en rijkdom en heeft<br />
haar bij <strong>voor</strong>baat reeds hare zon<strong>de</strong>n vergeven. Hij schrijft Van<strong>de</strong>putte dan over een<br />
meisje met wie hij onlangs kennis gemaakt heeft: ‘Donc, ma petite Maria s'est acheté<br />
une robe <strong>de</strong> soie et se dispose à s'en servir comme d'un instrument <strong>de</strong> travail.<br />
Quelles remontrances je lui ai faites! Je lui parlais d'agents <strong>de</strong>s moeurs, <strong>de</strong> syphilis,<br />
je lui parlais surtout <strong>de</strong> la vieillesse misérable qui serait la sienne. Ses raisons étaient<br />
toujours plus fortes que les miennes: Les agents <strong>de</strong>s moeurs ne courent pas après<br />
les robes <strong>de</strong> soie parce qu'elles peuvent avoir <strong>de</strong>s protecteurs puissants. La syphilis<br />
on n'en meurt pas’.<br />
Telkens nog raadt hij haar aan niet in ‘het Leven’ te gaan, maar liever in armoedig<br />
bestaan te volhar<strong>de</strong>n, doch telkens komt bij haar weer het verlangen haar beroep<br />
op te geven. Philippe schrijft dan: ‘Lorsque la société pervertit certaines âmes on<br />
sent qu'on est en présence d'un crime. Je trouve cela bien plus terrible que<br />
l'assassinat d'une impératrice d'Autriche’.<br />
In December 1898 schrijft hij dan, bezig te zijn met materiaal <strong>voor</strong> zijn boek te<br />
verzamelen. Want men meene niet dat een werk als dit zon<strong>de</strong>r milieu-kennis<br />
geschreven werd: ‘Bouquins <strong>de</strong> sociologie, d'économie, politique, <strong>de</strong> statistique, je<br />
vais compulser tout cela’. Nauwkeurig on<strong>de</strong>rzoekt hij hoeveel <strong>de</strong> vrouwen per avond<br />
verdienen. Hij bezoekt <strong>de</strong> bor<strong>de</strong>elen en <strong>de</strong> hospitalen <strong>voor</strong> venerische ziekten, <strong>de</strong><br />
gevangenissen. Een groote droefheid komt over hem bij het zien van al <strong>de</strong>ze ellen<strong>de</strong>:<br />
‘Mon pauvre vieux, quand on voit certaines choses <strong>de</strong> trop près on est plein <strong>de</strong><br />
douleur comme un chien. On est tout en larmes. On a <strong>de</strong>s colères contre la Société<br />
et l'on <strong>de</strong>vient anarchiste’.<br />
Terwijl hij avond aan avond dit alles on<strong>de</strong>rzoekt en het rosse leven van nabij<br />
meemaakt, werkt hij aan ‘La mère et l'enfant’: Mon gosse a un an, il est serré, il sait<br />
déjà imiter l'âne, le veau, le mouton et la poule. C'est d'ailleurs un bel enfant. Mais<br />
il me donnera bien du mal en attendant sa majorité. Ah! s'il était seulement au<br />
collège!<br />
En van <strong>de</strong>ngene die dit schreef, <strong>de</strong>n heerlijken kunstenaar Ch.-L. Philippe, die<br />
zich zoo bloot gaf in zijn eenvoudig menschzijn, zou men nu een werk - als eenmaal<br />
tot onze schan<strong>de</strong> Barbusse's L'Enfer - als onze<strong>de</strong>lijk willen veroor<strong>de</strong>elen, misschien<br />
zelfs <strong>de</strong>ze uitgave ongepast vin<strong>de</strong>n? Ik kan het bijna niet gelooven en ben dankbaar<br />
gestemd<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Proeve van illustratie uit <strong>de</strong> Duitsche vertaling van ‘Bubu’ door CAMILL HOFFMANN. Met <strong>20</strong><br />
houtsne<strong>de</strong>n van FRANZ MASEREEL. (Kurt Wolff Verlag, München).<br />
nu van Eckeren dit werk <strong>voor</strong> velen in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> bereikbaar heeft gemaakt.<br />
Dìt boek zou aanstoot geven?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
179<br />
Seigneur! seigneur, il y a pourtant <strong>de</strong>s lecteurs...<br />
In <strong>de</strong> brieven van 1899 schrijft Philippe nu telkens over zijn vriendinnetje ‘La petite<br />
Marie’. Ze heeft - ook zij - in het hospitaal gelegen en geniet, wanneer ze daaruit<br />
terugkeert, eenige dagen zijn gastvrijheid. Ze wil nu terugkeeren naar haar<br />
Proeve van illustratie uit <strong>de</strong> jongste Fransche uitgave. Met 90 lithographieën van GRANDJOUAN.<br />
(Albin Michel, Parijs).<br />
ou<strong>de</strong> betrekking; alles zal zich weer ten goe<strong>de</strong> keeren. Juist echter wanneer ze zich<br />
dit <strong>voor</strong>genomen heeft komt op een nacht haar ‘vent’ en eischt haar op. Weer moet<br />
ze 't leven in, <strong>de</strong> vlakte op. Geen enkel recht kan Philippe laten gel<strong>de</strong>n, gebroken<br />
en met groot verdriet moet hij dit alles aanzien.<br />
Uit Bubu <strong>de</strong> Montparnasse, waarin hij dit tafereel zoo meesterlijk beheerscht - dit<br />
is ook een van <strong>de</strong> groote <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n van dit boek - verwerkte, weten we hoe dit alles<br />
hem aangreep. Hoe dieper hij in dit leven doordringt, hoe meer hij begrijpt en -<br />
vergeeft: ‘Comprends tu cela, mon bon vieux: c'est la fin du mois, cet employé qui<br />
vient <strong>de</strong> toucher <strong>de</strong> l'argent, mange, boit, est gris et se sent une âme enfantine. La<br />
Nature nous rend comme <strong>de</strong>s petits enfants lorsqu'elle veut nous tenter. Cet homme<br />
passe dans une rue, il rit comme un ange, et il rencontre cette femme. C'est fait, ils<br />
sont ensemble, il y a l'homme et le Destin. L'homme va avoir la syphilis’.<br />
In 1901 verschijnt dan Bubu <strong>de</strong> Montparnasse, dat werk waarin alles, zooals van<br />
Eckeren het zoo goed uitdrukt, is samengesmolten tot die hoogere manifestatie van<br />
<strong>de</strong>n geest, die slechts valt aan te dui<strong>de</strong>n als het ‘Verhevene’.<br />
Een hoofdstuk van <strong>de</strong>n roman echter was nog ongeschreven. Don<strong>de</strong>rdags was<br />
het werk verschenen toen Philippe Zaterdags van Berthe - want <strong>de</strong>ze bestond, als<br />
bijna elk zijner romanfiguren - een brief ontving waarin ze hem mee<strong>de</strong>el<strong>de</strong> van Bubu<br />
af te zijn en dat ze thans weer bloemenverkoopster wil<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n. Philippe zoekt<br />
enkele vrien<strong>de</strong>n op die haar helpen willen. Eén redding weet hij slechts <strong>voor</strong> haar,<br />
- weggaan uit Parijs zoodat Bubu haar niet kan vin<strong>de</strong>n, ze buiten het bereik van zijn<br />
wraak zal zijn. En daar, in Marseille, koopt Berthe <strong>de</strong>n roman die van haar leven<br />
vertel<strong>de</strong>: ‘Elle a acheté mon livre à Marseille. Je ne lui en avais pas parlé qu'au<br />
moment <strong>de</strong> son départ et je voulais le lui envoyer. Elle l'a acheté. Elle m' a écrit que<br />
c'était bien vrai, tout lui était revenu, qu'elle avait eu bien <strong>de</strong> la peine et qu'elle avait<br />
pleuré surtout quand je dis que son père était peintre et qu'il est mort <strong>de</strong>s coliques<br />
<strong>de</strong> plomb!’<br />
Waar en waarachtig is dit boek, en méer nog dan dat an<strong>de</strong>re meesterwerk ‘La<br />
fille Elisa’ van Edm. <strong>de</strong> Goncourt wijst het, naar ik meen, ‘in <strong>de</strong> richting van het<br />
Verhevene’.<br />
NICO ROST.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
G. Bernard Shaw's bijbel.<br />
IN zijn ‘Man and Superman’ wil Shaw <strong>de</strong> gedachte <strong>voor</strong>uitzetten, dat een nieuwe<br />
godsdienst op weg is <strong>voor</strong> het arme menschdom: die van <strong>de</strong> scheppen<strong>de</strong> Evolutie.<br />
Het stuk werd ten tij<strong>de</strong> niet goed begrepen: het uitleggen van die theorie vond<br />
eigenlijk plaats geduren<strong>de</strong> één enkel bedrijf - het <strong>de</strong>r<strong>de</strong>, en het stuk heeft er vier -<br />
waar men <strong>de</strong> vermakelijkste dingen hoort zeggen door don Juan, <strong>de</strong>n Komman<strong>de</strong>ur,<br />
<strong>de</strong>n duivel, Eva; en dit vuurwerk van paradoxen, truïsmen, diepe gedachten,<br />
onverwachte kwinkslagen schitter<strong>de</strong> wat al te geweldig <strong>voor</strong> een menschelijk oog,<br />
dat een simpele lijn wou vin<strong>de</strong>n. Al brengen <strong>de</strong> ‘Revolutionist's Handbook’, en <strong>de</strong><br />
‘Maxims for Revolutionists’, die in het boek op het stuk volgen, een groote klaarte,<br />
toch bleef<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
180<br />
Shaw's lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> gedachte nog wat in 't ondui<strong>de</strong>lijke, tenzij men, abstraheerend van<br />
<strong>de</strong>n parabel-vorm, zijn aandacht vestigen bleef op uitingen als: ‘I tell you that as<br />
long as I can conceive something better than myself I cannot be easy unless I am<br />
striving to bring it into existence or clearing the way for it. That is the law of my life.<br />
That is the working within me of Life's incessant aspiration to higher organization,<br />
wi<strong>de</strong>r, <strong>de</strong>eper, intenser self-consciousness, and clearer self-un<strong>de</strong>rstanding’, of: ‘As<br />
to the method, what can be said as yet except that where there is a will, there is a<br />
way? If there be no will, we are lost’.<br />
Die gedachte - <strong>de</strong> verbetering van het menschdom, niet door natuurlijke evolutie<br />
genre Darwin, maar door evolutie enkel teweeggebracht door het taaie willen van<br />
<strong>de</strong>n mensch - wordt <strong>voor</strong> Shaw <strong>de</strong> godsdienst <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n nieuwen tijd. En, zooals hij<br />
zijn Don Juan-bedrijf als een bijbel opvatte om door het uiterlijke dichterlijke van<br />
een parabel zijn gedachten te doen verstaan, zoo nu geeft hij een bijbel uit: ‘Back<br />
to Methuselah; a Metabiological Pentateuch’.<br />
Persoonlijk? Veel groote mannen vatten hun werk als een soort van bijbel op:<br />
Nietzsche's ‘Also sprach Zarathustra’ is het treffendste <strong>voor</strong>beeld. Is <strong>de</strong> philosophie<br />
in dit, Shaw's, laatste werk persoonlijk? Zelfs niet. De ou<strong>de</strong> cosmogonien kennen<br />
evolutie (Shaw haalt Empedocles aan, hij mocht evenwel <strong>de</strong> gansche presocratische<br />
school aanhalen en <strong>de</strong> meeste mo<strong>de</strong>rnen op <strong>de</strong>n koop toe). Maar <strong>de</strong> manier, waarop<br />
<strong>de</strong> stof behan<strong>de</strong>ld is, is die van Shaw, en dat zegt genoeg om het werk in stilte, lijn<br />
vóór lijn, te genieten en te over<strong>de</strong>nken. Laten we bondigheidshalve <strong>de</strong> inleiding -<br />
een prachtstuk van polemiek <strong>voor</strong>al tegen <strong>de</strong> Darwinianen, met schitteren<strong>de</strong> zetten<br />
- en Shaw's schoolmeesterstoon - onbesproken.<br />
Van <strong>de</strong> 5 boeken - 5 korte stukken - speelt één enkel in het verle<strong>de</strong>n, één in 't<br />
tegenwoordige, drie in <strong>de</strong> toekomst.<br />
Een bijbel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst, dus. De groote leiddraad is: 1) <strong>de</strong> mensch verloor<br />
het eeuwige leven, dan het lange leven, door zijn schuld. 2) Mocht <strong>de</strong> mensch<br />
waarlijk willen, hij zou langer leven. 3) De mensch leeft langer, maar enkel een élite.<br />
4) De an<strong>de</strong>re menschen blijven kin<strong>de</strong>ren, hun ras verdwijnt. 5) De mensch blijft<br />
leven (tenzij een ongeval, na eeuwen soms, hem zou doo<strong>de</strong>n), en dan enkel ziet<br />
hij beter in wat het leven is, zon<strong>de</strong>r nochtans - laatste hoop en beginpunt van <strong>de</strong>n<br />
nieuwen cyclus, die zou moeten bestaan hebben se<strong>de</strong>rt het aardsch paradijs - tot<br />
<strong>de</strong>ze volmaaktheid te komen: dat het leven enkel gedachte wor<strong>de</strong>, vrij van <strong>de</strong> stof.<br />
‘And for what may be beyond, the eyesight of Lilith is too short. It is enough that<br />
there is a beyond’. Het eerste stuk ‘In the Beginning’ speelt in het aardsch paradijs,<br />
en toont <strong>de</strong>n val van het menschdom. Het is een buitengewoon frisch boek. Eva,<br />
omringd van haar steeds slechter wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> nakomelingschap, heeft toch hoop.<br />
‘My sons and my sons' sons are not alle diggers and fighters. Some of them will<br />
neither dig nor fight: they are more useless than either of you (Adam en Cain): they<br />
are weaklings and cowards: they are vain; yet they are dirty and will not take the<br />
trouble to cut their hair. They borrow and never pay; but one gives them what they<br />
want, because they tell beautiful lies in beautiful words. They can remember their<br />
dreams. They can dream without sleeping. They have not will enough to create<br />
instead of dreaming, but the serpent said that every dream could be willed into<br />
creation by those strong enough to believe it. There are others who cut reeds of<br />
different lengths and blow through them, making lovely patterns of sound in the air;<br />
and some of them can weave the patterns together, sounding three reeds at the<br />
same time and raising my soul to things for which I have no words. And others make<br />
little mammoths out of clay, or make faces appear on flat stones, and ask me to<br />
create women for them with such faces. I have watched those faces and willed; and<br />
then I have ma<strong>de</strong> a womanchild that has grown up quite like them. And others think<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
of numbers without having to count on their fingers, and watch the sky at night and<br />
give names to the stars, and can foretell when the sun will be covered with a black<br />
saucepan lid. And there is Tubal, who ma<strong>de</strong> this weel for me which has saved me<br />
so much labor. And there is Enoch, who walks on the hills, and hears the Voice<br />
continually, and has given up his will to do the will of the Voice and has some of the<br />
Voice's greatness. When they come, there is always some new won<strong>de</strong>r, or some<br />
new hope: something to live for. They never want to die, because they are always<br />
learning and always creating either things or wisdom, or at least dreaming of them’.<br />
En later: ‘Man need not always live by bread alone. There is something else. We<br />
do not yet know what it is; but some day we shall find out; and then we will live on<br />
that alone; and there shall be no more digging nor spinning nor fighting nor killing’.<br />
Het twee<strong>de</strong> boek ‘The Gospel of the Brothers Barnabas’ speelt op <strong>de</strong>n huidigen<br />
dag. Twee broe<strong>de</strong>rs, een wijsgeer en een biologist, hebben <strong>de</strong> gedachte van het<br />
langer-leven opgevat en - metabiologisch - uitgewerkt. Niemand gelooft hen, zeker<br />
niet <strong>de</strong> twee politiekers - vermakelijke<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
181<br />
portretten van Asquith en Lloyd George zou ie<strong>de</strong>reen zeggen, ware men niet<br />
bevreesd <strong>voor</strong> het aannemen van een zwakken kant van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n Asquith -. De<br />
heele theorie wordt uitgelegd in een allervermakelijkst gesprek.<br />
Het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> boek voert ons, met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee, in <strong>de</strong> toekomst. Hier is - natuurlijk<br />
zou La Palisse zeggen - alles verbeelding; en al zijn veel uiterlijke feiten - <strong>de</strong> manier<br />
van klee<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> uitvindingen enz. - heel interessant, toch staat het vast dat ie<strong>de</strong>reen<br />
alle inbeeldingen op zijn Wells niet smaken kan. Koddig zijn <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> enkele<br />
gegevens over onze huidige beschaving, Voltaire wordt met Jehovah verward en<br />
Michel Angelo is een aartsengel... Ook het gestadige uitleggen van woor<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>al<br />
in het vier<strong>de</strong> boek waar zulks soms heel gemaakt klinkt - is een niet te vermij<strong>de</strong>n<br />
gebrek.<br />
In het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> boek (The Thing Happens) dat in het jaar 2170 speelt, zien we een<br />
nieuwe beschaving, waarin alles tot op het laatste puntje geregeld is, zelfs <strong>de</strong> leeftijd.<br />
Het witte ras waant nog te besturen - een man, soort van vereeniging <strong>de</strong>r twee<br />
politiekers uit het vorige spel, is <strong>voor</strong>zitter van <strong>de</strong> Britsche Eilan<strong>de</strong>n - maar staat in<br />
feite on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> voogdij van Chineezen en negers. Twee blanken maken een<br />
uitzon<strong>de</strong>ring door hun schran<strong>de</strong>rheid: een vrouwminister en een aartsbisschop. Het<br />
komt uit dat <strong>de</strong>ze twee bijna driehon<strong>de</strong>rd jaar geleefd hebben on<strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong><br />
namen: wij kennen ze uit het vorige stuk (<strong>de</strong> meid en <strong>de</strong> dominee). Wanneer zij dit<br />
zelf ont<strong>de</strong>kken van elkan<strong>de</strong>r, en <strong>de</strong>n staat goed beseffend, waarin <strong>de</strong> beschaving<br />
zich bevindt, trouwen zij. Zij gissen, dat an<strong>de</strong>ren zich in hun geval bevin<strong>de</strong>n. Het<br />
nieuwe ras, dat <strong>de</strong> gewone menschen beschouwt als kin<strong>de</strong>ren die juist een beetje<br />
verstand, kunst en wijsheid krijgen als ze moeten sterven, dat nieuwe ras is aan 't<br />
wor<strong>de</strong>n. Het vier<strong>de</strong> stuk is <strong>de</strong> ‘Tragedy of an el<strong>de</strong>rly Gentleman’, een ‘gewoonlever’,<br />
die in het jaar 3000, als reiziger, naar Ierland gaat: het eiland van <strong>de</strong> lang-leven<strong>de</strong>n.<br />
Dit Ierland is niet meer bewoond door Ieren: <strong>de</strong> Ier Shaw zegt, dat, wanneer <strong>de</strong><br />
Engelschen uitweken, ze gevolgd wer<strong>de</strong>n... door <strong>de</strong> Ieren, die meer dan ooit<br />
nationalistisch waren. Toen alle nationalistische wenschen vervuld wer<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>n<br />
tijd, kregen <strong>de</strong> Ieren het in het hoofd, <strong>de</strong>n Jo<strong>de</strong>n Jeruzalem te ontnemen, want zij,<br />
Ieren, waren <strong>de</strong> afstammelingen van het geslacht Israels. De Jo<strong>de</strong>n vochten niet,<br />
maar weken uit en ver<strong>de</strong>el<strong>de</strong>n zich over Europa. Maar, nu <strong>de</strong> Ieren ‘who owed their<br />
position as the most interesting race on earth solely to their sufferings’, die positie<br />
verloren, wer<strong>de</strong>n zij <strong>voor</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re volkeren ‘intolerable bores!’ Tot een Engelsche<br />
aartsbisschop hun aanraadt naar... Ierland te gaan. ‘This had never once occurred<br />
to them, because there was nothing to prevent them and nobody to forbid them’. Zij<br />
lan<strong>de</strong>n aan, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren kussen <strong>de</strong>n Ierschen grond met passie en noodigen <strong>de</strong><br />
jongeren uit, zulks ook te doen. Maar <strong>de</strong> jongeren zeggen misnoegd: Men ziet hier<br />
enkel steenen (<strong>de</strong> Iersche kust). En <strong>de</strong>n volgen<strong>de</strong>n dag wijken <strong>de</strong> Ieren uit naar<br />
Engeland en zij spreken nooit meer van hun afkomst. De Jo<strong>de</strong>n <strong>de</strong><strong>de</strong>n hetzelf<strong>de</strong>,...<br />
uit vrees terug naar Jeruzalem gestuurd te wor<strong>de</strong>n. ‘Since then the world, bereft of<br />
its Jews and its Irish, has been a tame dull place’.<br />
In Ierland, het land thans van <strong>de</strong> ‘long livers’, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> gewone menschen, die<br />
soms durven komen om het orakel te raadplegen, aangezien als kin<strong>de</strong>ren en aan<br />
<strong>de</strong> zorgen eener nurse toevertrouwd. De el<strong>de</strong>rly gentleman komt hier met zijn<br />
schoonzoon - <strong>de</strong>n eersten minister van het Engelsche rijk, hoofdstad Bagdad - zijn<br />
dochter en kleindochter om het orakel te raadplegen over <strong>de</strong>n politieken toestand.<br />
De keizer van Turania, die niemand an<strong>de</strong>rs blijkt te zijn dan Napoleon, vergezelt<br />
hen. Hij dringt alleen in <strong>de</strong>n tempel, waar zijn gesprek met het wijze orakel volkomen<br />
tot zijn beschaming uitkeert. Het orakel be<strong>de</strong>kt zich het aangezicht omdat haar blik<br />
te sterk is <strong>voor</strong> gewone menschen, en wil <strong>de</strong>ze ook niet aanraken. De el<strong>de</strong>rly<br />
gentleman, <strong>de</strong> eerste minister enz. komen nu. Zij moeten wachten. Want alles is<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
niet gereed en er is een mise en scène noodig, waarin <strong>de</strong> ‘lange levers’ natuurlijk<br />
niet gelooven, maar die noodig is <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gewone menschen. Dit is een prachtig<br />
brok Iersche humor, Shaw op zijn best, Synge van ‘The Playboy of the Western<br />
World’. Bevreesd door al het theatrale heeft <strong>de</strong> eerste minister een halve pint zuiveren<br />
brandy noodig om te kunnen spreken. Dan echter gaat hij er op los: Wat moet hij<br />
doen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> verkiezingen? Zijn <strong>voor</strong>ganger was hier geweest en had<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n een prachtig antwoord bekomen, dat <strong>de</strong> partij <strong>de</strong>ed<br />
zegepralen. En of hij een <strong>de</strong>rgelijk antwoord kan ontvangen. Het antwoord is: ‘Ga<br />
naar huis, ouwe gek!’ De tunieken enz. wor<strong>de</strong>n opgerold en het theatrale verzwindt.<br />
Zoo kan <strong>de</strong> minister naar zijn land niet terugkeeren. Hij besluit, te vertellen dat hij<br />
juist hetzelf<strong>de</strong> antwoord ontving als zijn <strong>voor</strong>ganger. Maar <strong>de</strong> el<strong>de</strong>rly gentleman<br />
schrikt terug <strong>voor</strong> dien leugen. Hij heeft al het belachelijke van zijn beschaving<br />
ingezien. En of hij nu blijven mag, vraagt hij aan het orakel. Deze zegt ein<strong>de</strong>lijk ja<br />
en bekijkt hem. Hij sterft. ‘Poor shortlied thing! What else could I do for you?’ zegt<br />
zij.<br />
De ‘lang-leven<strong>de</strong>n’ coloniseeren... Het ras <strong>de</strong>r short-livers sterft uit. En dan zien<br />
wij in het vijf<strong>de</strong> boek hetgeen later komt: ‘As for as thought<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
182<br />
can reach’, wat in 31.9<strong>20</strong> is: Daar leven <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren (zij wor<strong>de</strong>n, volwassen, uit een<br />
ei, geboren, hebben <strong>de</strong>n mirakelachtigen processus van cel tot mensch ver<strong>de</strong>r<br />
gedreven tot het peil van <strong>de</strong>n beschaaf<strong>de</strong>n mensch uit onze dagen) van één tot vier<br />
jaar in lief<strong>de</strong>, kunst, wetenschap. Maar na <strong>de</strong> vier jaar komt <strong>de</strong> wijsheid en <strong>de</strong><br />
innerlijke bespiegeling, en het zoeken naar <strong>de</strong> realisatie van <strong>de</strong>n vortex, die zuivere<br />
gedachte is.<br />
In <strong>de</strong>ze korte bespreking van het omvangrijke boek moest veel aan kant gelaten<br />
wor<strong>de</strong>n. Vooral <strong>de</strong> dichterlijke, èn humoristische èn wijsgeerige zij<strong>de</strong> verdienen een<br />
bree<strong>de</strong>, uitgediepte studie, die buiten dit bestek valt. Het is een prachtig boek,<br />
misschien wel het beste, <strong>voor</strong>zeker het meest kenschetsen<strong>de</strong> van Shaw, een boek,<br />
dat over het vorig werk van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n schrijver een hel<strong>de</strong>r licht werpt, een boek...<br />
- Een gek boek, zou ik <strong>de</strong>nken.<br />
- Zoo dacht ik ook, meneer, toen ik het opnam. Maar zelfs <strong>de</strong> thans verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />
dingen zijn ook gek geweest op een zekeren tijd: <strong>de</strong>nk maar aan het impressionisme.<br />
Er zijn té veel gedachten in dit pentateuchon, dan dat men ze allemaal klakkeloos<br />
zou kúnnen aannemen. En er is een struikelsteen <strong>voor</strong> menschen-van-goe<strong>de</strong>n-wil:<br />
<strong>de</strong> paradox... Maar lees het boek, en overweeg, meneer. Want Eva zei reeds, in<br />
het Engelsch: ‘There is something else. We do not yet know what it is...’<br />
FRANZ DE BACKER.<br />
Flaubert en Dostojefski in Ne<strong>de</strong>rland<br />
Naar aanleiding van <strong>de</strong> ge<strong>de</strong>nkdagen van hun geboorte<br />
1821<br />
-<br />
12 December /<br />
30 October<br />
-<br />
1921<br />
AAN <strong>de</strong> critici het overlatend <strong>de</strong> plaats te bepalen die bei<strong>de</strong> schrijvers in <strong>de</strong> literatuur<br />
van hun land en van <strong>de</strong> wereld innemen, of <strong>de</strong> schoon- en belangrijkheid van hun<br />
geschriften aan te toonen, von<strong>de</strong>n wij het wel interessant na te gaan en te vermel<strong>de</strong>n<br />
wat er van bei<strong>de</strong>r werken in het Ne<strong>de</strong>rlandsch is vertaald en wat er in ons land over<br />
hen geschreven is.<br />
Bei<strong>de</strong> schrijvers zijn bij ons geïntroduceerd door Prof. Dr. Jan ten Brink. Men mag<br />
op <strong>de</strong>zen hoogleeraar nog zoo veel aan te merken hebben als men wil, een feit is<br />
het dat hij <strong>de</strong>n Hollan<strong>de</strong>rs menig buitenlandsch schrijver bekend heeft gemaakt: wie<br />
<strong>de</strong>nkt hierbij niet aan Zola, over wien hij verschei<strong>de</strong>n keeren schreef in een tijd toen<br />
het <strong>voor</strong> onwelvoegelijk doorging over dien Franschen naturalist te schrijven of te<br />
spreken?<br />
Bei<strong>de</strong> opstellen - zoowel het artikel over Flaubert als dat over Dostojefski -<br />
verschenen in het tijdschrift Ne<strong>de</strong>rland.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
GUSTAVE FLAUBERT<br />
Dat over Flaubert - herdrukt in Ten Brink's Causeriën over mo<strong>de</strong>rne<br />
Romans (Lei<strong>de</strong>n, 1884) - had geen directe vertalingsgevolgen. Men scheen er<br />
tegen op te zien <strong>de</strong>zen moeilijken auteur te vertalen. Het duur<strong>de</strong> tot 1896 vóor het<br />
eerst een werk van Flaubert in het Hollandsch overgezet werd, door een leerling<br />
van Ten Brink, die ook on<strong>de</strong>r zijn leiding <strong>de</strong> akte M.O. Ne<strong>de</strong>rlandsche Taal- en<br />
Letterkun<strong>de</strong> behaal<strong>de</strong>, namelijk door Louis Couperus, die een vertaling gaf van De<br />
Verzoeking van <strong>de</strong>n H. Antonius.<br />
In P.L. Tak's Kroniek verscheen toen een aardige plaat, <strong>de</strong> verzoeking van<br />
<strong>de</strong>n H. Couperus. Deze, gekleed in een zware, groote monnikspij, waarboven aardig<br />
zijn kleine dandy-kop fijntjes uitsteekt, ligt in een ruwe cel geknield <strong>voor</strong> een<br />
kruisbeeld, terwijl verschillen<strong>de</strong> uitgevers, elk met een vollen geldbui<strong>de</strong>l in <strong>de</strong> hand,<br />
hem omringen en hem in koor verzoeken ook <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re werken van Flaubert te<br />
vertalen.<br />
Couperus is <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze quasi-verzoeking niet bezweken, m.a.w.: hij heeft het bij<br />
die eene vertaling gelaten.<br />
Toen duur<strong>de</strong> het tot 1904 <strong>voor</strong> een nieuwe Flaubertvertaling verscheen, een<br />
overzetting door G.H.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
183<br />
Priem van Madame Bovary. In 1910 verscheen diezelf<strong>de</strong> vertaling als No. III<br />
van Meesterwerken <strong>de</strong>r Buitenlandsche Romanliteratuur<br />
(Amsterdam, Van Holkema & Warendorf) en in 1917 als No. 65 van <strong>de</strong><br />
Meulenhoff-Editie.Ver<strong>de</strong>rverschenennogDe Legen<strong>de</strong> vanH.Juliaan<br />
<strong>de</strong>n Herbergzame, vertaald door Dirk Coster (Rotterdam 1906) en als No. 3<br />
van De Witte Bibliotheek (Bussum, Paul Brand), in 1913, Drie<br />
Vertellingen 1) in een vertaling van Marie Koenen.<br />
Dit is alles wat er aan Flaubert-vertalingen in ons land bestaat. Trouwens, eigenlijk<br />
genoeg <strong>voor</strong> een Flaubert, die lang over een boek <strong>de</strong>ed, zijn proza<br />
óver-en-óver-werkte, het tegen<strong>de</strong>el van een veelschrijver was.<br />
Over hem bestaat ook niet veel. Wel hiel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> groote bla<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lezers op <strong>de</strong><br />
hoogte van oud en nieuws wat er van hem bekend was of over hem gepubliceerd<br />
werd, en <strong>voor</strong>al H.A.L. (esturgeon) in De Nieuwe Courant heeft menig<br />
feuilleton over hem geschreven (zoo in het No. van 8 Dec. 1919 Uit het intieme<br />
Leven van Gustave Flaubert, in De Nieuwe Courant van 9 Dec.<br />
1919 Louise Colet en haar Me<strong>de</strong>dingster, en <strong>de</strong>n 23 sten Februari 19<strong>20</strong><br />
Een literair Sensatieproces, dat gaat over het proces van Madame<br />
Bovary).<br />
Belangrijk zijn nog een studie van J.E. Sachse in De Gids van Januari 1890,<br />
een van P.N. van Eyck in De Beweging van Maart 1914, en in <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> serie<br />
van <strong>de</strong> Hollandia-Drukkerij te Baarn: Uren met Flaubert. Inleiding met<br />
Fragmenten uit Flaubert's Brieven en Vertalingen uit zijne<br />
Werken (1918) door Mr. D. Spanjaard en Dirk Coster, een werk waarin men<br />
beknopt een goed i<strong>de</strong>e van <strong>de</strong>n geheelen Flaubert krijgt; terwijl in 1901 Ten Brink<br />
zijn latere, in Ne<strong>de</strong>rland verschenen artikelen over Flaubert's romans Madame<br />
Bovary, Salammbô en L'Education Sentimentale in één boek<strong>de</strong>el<br />
bij elkaar uitgaf (Gustave Flaubert, 's Gravenhage 1901).<br />
Van Dostojefski heeft men meer werk gemaakt. In Mei 1886 verscheen Ten Brink's<br />
opstel in Ne<strong>de</strong>rland en reeds in datzelf<strong>de</strong> jaar verscheen een vertaling van<br />
Schuld en Boete ('s Gravenhage 1886) in 3 <strong>de</strong>elen door Petros Kuknos, en<br />
bij <strong>de</strong>n Amsterdamschen uitgever C.L. Brinkman, die erkent door Ten Brink's opstel<br />
tot <strong>de</strong> uitgave aangemoedigd te zijn, een vertaling van De Mislei<strong>de</strong>.<br />
Tot 1891 verschijnt nu bijna elk jaar een vertaling van een van Dostojefski's<br />
werken: Arme Menschen in een vertaling van A. van <strong>de</strong>r Hoek in 1887 (in dat<br />
jaar ook nog een klein kerstverhaaltje); De on<strong>de</strong>raardsche Geest, vertaald<br />
door F. van Burchvliet in 1888; De Speler, in 1890; Arme Nelly, in 1891; en<br />
tevens in dat jaar Uit Siberië, in 2 <strong>de</strong>elen bij Van Holkema en Warendorf.<br />
Dan geduren<strong>de</strong> twaalf jaren een stilstand.<br />
In 1904 begint <strong>de</strong> belangstelling <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n ‘grooten Rus’ met een twee<strong>de</strong>n<br />
goedkoopen druk van zijn eersten vertaal<strong>de</strong>n roman Schuld en Boete, die in<br />
1910 als No. II van <strong>de</strong> in verband met Flaubert reeds genoem<strong>de</strong> Meesterwerken<br />
<strong>de</strong>r Buitenlandsche Romanliteratuur uitkomt.<br />
Vervolgens verschijnt: Arme Menschen (Amsterdam 1906); Uit het<br />
Doo<strong>de</strong>nhuis, in een vertaling van M. Faassen bij Cohen Zonen te Amsterdam<br />
(1907), en in datzelf<strong>de</strong> jaar bij <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> uitgevers in een vertaling van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> hand<br />
De echtgenoot, (welke roman in 1918 No. 23 van <strong>de</strong> Cohen-Editie wordt);<br />
in een vertaling van Z. Stokvis als No. 3 en 4 van <strong>de</strong> Bibliotheek van<br />
Russische Literatuur: Witte Nachten, in 1917 in een twee<strong>de</strong>n druk<br />
1) Un Coeur simple, La Légen<strong>de</strong> <strong>de</strong> Saint-Julien l'Hospitalier en<br />
Hérodias.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
als No. 358 van <strong>de</strong> Wereld-Bibliotheek verschenen. Ver<strong>de</strong>r in 1913 bij Van<br />
Holkema & Warendorf De Gebroe<strong>de</strong>rs Karamazow, vertaald door Anna<br />
van Gogh-Kaulbach, en in 1918 als No. 95 van <strong>de</strong> Meulenhoff-Editie: De<br />
Speler.<br />
De firma Van Holkema & Warendorf te Amsterdam is <strong>de</strong> firma die het meest zich<br />
beijvert om <strong>de</strong> boeken van Dostojefski on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche lezers<br />
te brengen. Naast <strong>de</strong> vertalingen die reeds tot haar fonds behoor<strong>de</strong>n heeft zij an<strong>de</strong>re<br />
werken van hem in het Hollandsch doen overbrengen en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel De<br />
Meesterwerken van F.M. Dostojefski wor<strong>de</strong>n thans door haar uitgegeven:<br />
De Gebroe<strong>de</strong>rs Karamazow (5 <strong>de</strong> druk, 2 <strong>de</strong>elen; vertaling Anna van<br />
Gogh-Kaulbach); De Verne<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n (vertaling S. van Praag); Booze<br />
Geesten (2 dln., vertaling S. van Praag); Uit Siberie (2 <strong>de</strong> druk); Het<br />
Landgoed Stepantchikowo en zijne Bewoners (vertaling S. van<br />
Praag); De eerlijke Dief (waarin Een Kleine Held; vertaling J.C. van<br />
Wageningen); Een veelbewogen Jeugd (vertaling J.C. van Wageningen);<br />
De vreem<strong>de</strong> Vrouw en De Man on<strong>de</strong>r het Bed; en Oompjes<br />
Droom (vertaling S. van Praag). In 1922 zullen nog verschijnen: Een<br />
ongelukkige Geschie<strong>de</strong>nis, De Dubbelganger,enHet gebroken<br />
Hart.<br />
De humoreske De Man on<strong>de</strong>r het Bed is on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel Bibikoff tot<br />
een blijspel in 3 bedrijven bewerkt door Bruno Frank en door het Hofstad-Tooneel<br />
in dit seizoen opgevoerd.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
184<br />
De volgen<strong>de</strong> schrijvers hebben o.a. over Dostojefski geschreven: Prof. Dr. N. van<br />
Wijk, die in zijn werk Hoofdmomenten <strong>de</strong>r Russische Letterkun<strong>de</strong><br />
(Zeist, 1919) in het laatste hoofdstuk over Dostojefski han<strong>de</strong>l<strong>de</strong>; Dirk Coster die in<br />
De Gids van October en November 1919 La Vie et l'Oeuvre <strong>de</strong><br />
Dostojevski par S. Perski besprak en dit artikel als Een Essay (Arnhem,<br />
19<strong>20</strong>) uitgaf.<br />
Coster is een <strong>de</strong>r tegenwoordige grootste bewon<strong>de</strong>raars van <strong>de</strong>n Russischen<br />
auteur. De Stem, waar hij een <strong>de</strong>r redacteuren van is, heeft betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong>n<br />
invloed van Dostojefski op onze schrijvers een enquête ingesteld, waarvan <strong>de</strong> uitslag<br />
in het December- en het Januari-nummer zal bekend gemaakt wor<strong>de</strong>n.<br />
In Vragen van <strong>de</strong>n Dag van 1910 verscheen een vertaling naar het Deensch<br />
van Georg Bran<strong>de</strong>s 1) ; in Wetenschappelijke Bla<strong>de</strong>n van December 1915<br />
en van October 1918 verschenen vertalingen van twee artikels van <strong>de</strong>n Engelschman<br />
G.W. Thorn, het eene getiteld Dostojefskiej's <strong>Den</strong>kbeel<strong>de</strong>n omtrent<br />
Godsdienst,hetan<strong>de</strong>re:De Russische Revolutie en Dostojefskiej.<br />
Over <strong>de</strong> vertaling <strong>de</strong>r biographie van Dostojefski's dochter (Arnhem, 19<strong>20</strong>) zie men<br />
P.H. Ritter Jr. in D.G.W. van <strong>de</strong> vorige maand (15 November).<br />
In 1918 verscheen een vertaling door W.J.A. Roldanus Jr. van een werk van<br />
Meresjkofski over Tolstoj en Dostojefski.<br />
Het zou te ver voeren alle kleinere vertalingen naar of kleine artikels over hem te<br />
noemen 2) ; we willen alleen nog vermel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> aardige beschouwing die Attie Nieboer<br />
over Dostojefski schreef in Eigen Haard van 22 April, 6 en <strong>20</strong> Mei 1916 in zijn<br />
rubriek Ou<strong>de</strong> en Nieuwe Boeken. Doch al laten we heel veel onvermeld,<br />
zooals men ziet, èn van en over Flaubert, èn van en over Dostojefski-lectuur genoeg<br />
om <strong>de</strong>n een en <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>r in een hoeksken met een boeksken <strong>de</strong>zer dagen te<br />
her<strong>de</strong>nken.<br />
EEN WINCKEL-BEDIENDE.<br />
Snipper<br />
Wie nimmer het kristallen paleis <strong>de</strong>r wijsbegeerte binnentra<strong>de</strong>n, beseffen het<br />
begrip in zijn schoonheid niet.<br />
Dr. J.D. BIERENS DE HAAN.<br />
Anatole France en het he<strong>de</strong>ndaagsche Frankrijk<br />
DE ou<strong>de</strong> meester, in zijn Zorgvliet la Béchellerie, zal waarschijnlijk veel vermaak<br />
ge von<strong>de</strong>n hebben in al het bedrijf rondom <strong>de</strong>n Nobelprijs. En dat hij dien prijs niet<br />
waardig, én later toch wèl waardig bleek, én dat volgens <strong>de</strong>n geest van Nobel hij<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> wereld zijn moet: een vertegenwoordiger van i<strong>de</strong>alistische literatuur, én dat<br />
volgens alle kranten en tijdschriften hij het best het he<strong>de</strong>ndaagsche Frankrijk<br />
vertegenwoordigt!... Waarschijnlijk echter gelooft hij - maar gelooft hij iets? - in die<br />
rol van representatieve figuur <strong>de</strong> la doulce France, en vergeet dan een uitspraak in<br />
l'Ile <strong>de</strong>s Pingouins: ‘Les vieillards tiennent beaucoup trop à leurs idées. C'est<br />
pourquoi les naturels <strong>de</strong>s îles Fidji mangent leurs parents quand ils <strong>de</strong>viennent<br />
1) In dit tijdschrift is <strong>de</strong>ze maand Bran<strong>de</strong>s over Flaubert aan het woord.<br />
2) Dezer dagen verscheen o.a. een artikel van Arn. Saalborn in De Amsterdammer van<br />
29 October en een artikel van Dr. W. Adriani in het Ochtendblad van het Algemeen<br />
Han<strong>de</strong>lsblad van 30 October. Men zie ver<strong>de</strong>r in D.G.W. Letterkundig Leven<br />
uit <strong>de</strong> November- en <strong>de</strong> December-Tijdschriften.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
vieux. Ils favorisent ainsi l'évolution, tandis que nous en retardons la marche en<br />
fondant <strong>de</strong>s académies’. Een Voltaire? Ja. Een geniale spotter, een kunstenaar van<br />
buitengewoon verfijn<strong>de</strong>n smaak? Zeer zeker. Maar dat is dan ook zijn geheele<br />
levensbeschouwing, en ethisch brengt hij niets.<br />
In France vin<strong>de</strong>n wij hetzelf<strong>de</strong> me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n met alles en allen, als bij Shaw, en <strong>de</strong>n<br />
goe<strong>de</strong>n glimlach om dat alles; maar Shaw, die <strong>de</strong>n übermensch roept, neemt die<br />
houding aan als het resultaat van zijn philosophie; bij France vin<strong>de</strong>n wij zulk een<br />
on<strong>de</strong>rgrond niet. De uitdrukking ook is verschillend: Shaw's taal is zoo volmaakt<br />
niet, zijn humor is vaak scherp, zuur, onrechtvaardig, onverwacht, soms<br />
clown-achtig-komisch. France is <strong>de</strong> kalme grijsaard die zoetjes monkelt over het<br />
leven, en gelaten is, en geen uitkomst aanduidt, daar waar Shaw een onverbeterlijk<br />
i<strong>de</strong>alist, een koppig ten<strong>de</strong>nz-schrijver blijft, <strong>voor</strong> wien humor een mid<strong>de</strong>l is.<br />
Iets paradoxaals is in France: dat <strong>de</strong> man niet schijnt overeen te komen met <strong>de</strong>n<br />
auteur. Vrij<strong>de</strong>nker schrijft hij mooie heiligenlegen<strong>de</strong>n: republikein, schept hij Les<br />
Dieux ont soif 1) en la Révolte <strong>de</strong>s Anges; Fransch tot in het merg,<br />
vertelt hij ons <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van l' Ile <strong>de</strong>s Pingouins, en daar ligt niet veel<br />
lief<strong>de</strong> in... De kalme scepticus, <strong>de</strong> fijne genieter van hetgeen het leven geven kán,<br />
draait zich - als dilettant? - naar Clarté- en Communismebewegingen. (Maar wanneer<br />
dáarover een boek van hem?).<br />
Zooals het is duidt zijn gansche oeuvre éenzelf<strong>de</strong> lijn aan: <strong>de</strong>n fijnen glimlach op<br />
zijn dunne lippen. En <strong>de</strong> enkele uitzon<strong>de</strong>ring Le Lys rouge - <strong>de</strong> tragedie van<br />
jaloerschheid - pervers een beetje, boek van passie en diep intellectueel genot<br />
1) Zie bespreking D.G.W. 15-11-'12<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
185<br />
en wrange droefheid, mag dan ook - juist als uitzon<strong>de</strong>ring op het geheel - <strong>de</strong><br />
schoonste Fransche roman genoemd wor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> laatste eeuw.<br />
Maar het geheel... O, die eeuwige glimlach en dat gedachtengegoochel! Dat<br />
verdorrend scepticisme, dat ontzenuwend gelaten-zijn! Menschen<br />
ANATOLE FRANCE<br />
als poppen, allemaal wat belachelijk, een interessant Jan Klaassenspel: naïeve en<br />
verstrooi<strong>de</strong> geleer<strong>de</strong>n, die een vuurwerk van paradoxen gereed hebben <strong>voor</strong> het<br />
minste lucifertje, domme, conservatieve generalen, instinctieve en zinnelijke vrouwen,<br />
en <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> kerel, het France-type, die zijn gedachten tot het uiterste drijft... zij<br />
hebben allemaal een belachelijke uiterlijkheid, ze zijn meesterlijk geëtst, maar<br />
ontroeren ons niet, want dit ís het leven niet.<br />
France, <strong>de</strong> vertegenwoordiger van <strong>de</strong>n huidigen geest in Frankrijk? De<br />
grootmeester van mooi Frankrijks taal is <strong>de</strong> representatieve figuur van een ietwat<br />
vermoei<strong>de</strong> beschaving vol distinctie: Versailles op een stillen herfstdag, met<br />
getemper<strong>de</strong> zonne over boomen en glad<strong>de</strong> vijvers. Maar dat ís Frankrijk niet.<br />
Frankrijk is niet het achttien<strong>de</strong>euwsche anachronisme van verfijnd spotten en<br />
genieten. Het heeft <strong>de</strong> diepe menschelijkheid van Charles-Louis Philippe, het komt<br />
tot uitdrukking in het goethiaansche van Romain Rolland. En haar vertegenwoordigen<br />
veel beter André Gi<strong>de</strong>, Clau<strong>de</strong>l, Suarès, Péguy, Barbusse en navolgers, <strong>de</strong> broe<strong>de</strong>rs<br />
Tharaud; misschien - ware hij meer kunstenaar - Pierre Benoît... en zoovéél an<strong>de</strong>ren,<br />
wellicht <strong>de</strong> interessantsten, <strong>de</strong> jongeren, <strong>de</strong> onbeken<strong>de</strong>n, die <strong>de</strong>n zin en <strong>de</strong> richting<br />
zoeken - misschien het Leven, simpel-weg - en het evenwicht dat door <strong>de</strong>n oorlog<br />
werd geschokt. Boven al dit streven kan <strong>de</strong> wéten<strong>de</strong>, ietwat moe<strong>de</strong>, ietwat<br />
ontgoochel<strong>de</strong>, ietwat spotten<strong>de</strong> glimlach van France schijnen; hij stoort niet veel.<br />
Een remedie brengt die glimlach intusschen niet.<br />
BRUSSEL.<br />
FRANZ DE BACKER.<br />
Divagatie *)<br />
LAAT hun kunstwaar<strong>de</strong> (die ik gaarne loochen) terzij<strong>de</strong> - mijn ‘Omtrekken’ en<br />
‘Brieven’ en ‘Wending’ (waarmee <strong>de</strong>ze lijn niet onfraai sluit, zooals ge spoedig zult<br />
mogen beamen) zijn <strong>de</strong> meest-zuivere litteraire parallel - in Holland - van wat an<strong>de</strong>ren<br />
en ik, weleens malgré nous min of meer, expressionisme noem(d)en, in beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
kunst. Eigenlijk <strong>de</strong> eenige parallel; ik accentueer: speciaal <strong>de</strong> dichtkunst hier verzandt<br />
*) ‘Omtrekken’: De Beweging, Juli 1919.<br />
‘Brieven, aan die zeer ver en zeer nabij is, bei<strong>de</strong>’, handschriftuitgave. 1921.<br />
‘Wending’, <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l ‘Ruimteschemer’ met correspon<strong>de</strong>eren<strong>de</strong> houtsne<strong>de</strong>n van Jan<br />
Havermans, uit te geven door het kunstenaarsgenootschap: De An<strong>de</strong>ren, Amsterdam 1921.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
en staat buiten <strong>de</strong> zwaaien, die het europeesche leven nog dansen durft. Want al<br />
laat bij mij een relativistisch inzicht toe (ja: dicteert) een aanvaar<strong>de</strong>n van kunst in<br />
velerlei gewa<strong>de</strong>n (ook van verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> snit: Balzac's monnikspij en Stramm's<br />
oorlogsuniform, bei<strong>de</strong> romantisme en, alweer, expressionisme, zoo ge wilt), het<br />
achterwege-blijven, hier, van zelfs maar invloe<strong>de</strong>n van creaties en inzichten (wat<br />
men, tezamen zoo gemeenlijk ‘kunstbewegingen’ heet) die stammen uit een<br />
gewijzig<strong>de</strong> mentaliteit, al zijn die creaties niet zoo volmaakt als men wel vergen mag<br />
en al zijn die inzichten korter van a<strong>de</strong>m en wrakker van structuur dan inzichten<br />
eigenlijk wel behooren te zijn - duidt onmiskenbaar versterving aan: ‘Holland is <strong>de</strong><br />
dorre tak van Europa’. Enkel het verfoeilijke i<strong>de</strong>e-expressionisme, dat Duitschland<br />
overwoekert en overwintert, werpt hier een verre schaduw van zijn schaduw <strong>de</strong><br />
‘Branding’, weet u?<br />
Natuurlijk: er zijn in Holland enkele (heel enkele!) talenten, en het <strong>de</strong>ert mij niet,<br />
dat men hen passeïsten scheldt: zij zijn op eenigerlei wijze wat,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
186<br />
en kùnnen wat, slagen soms bijna... maar waar, behalve overgangen, (v.d. Bergh<br />
- die alles kan en schoon geen heros, schier een halfgod is - en <strong>de</strong> Vries, hoewel,<br />
bei<strong>de</strong>: in-zichzelf-compleet) en mij (geheel overgegaan, eveneens compleet, maar<br />
min<strong>de</strong>r waard nog -: men neme <strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re aanduidingen als <strong>voor</strong>schot op mijn<br />
oratio pro domo, die noodig begint te wor<strong>de</strong>n, tot mijn niet onver<strong>de</strong>el<strong>de</strong> spijt) -, vindt<br />
ge een tegenhanger van, zeg maar: Trakl, Stramm, Heynicke, Kasack (zelfs) of<br />
Edschmid, Kornfeld, Kaiser (<strong>de</strong>snoods) - ganschelijk gezwegen van ‘cubisten’:<br />
Apollinaire, Cendrars, Dermée? - Waar?<br />
Echter: aan <strong>de</strong> spits aller mo<strong>de</strong>rnen - van gansch <strong>de</strong> wereld - staan, hier, in<br />
Holland, <strong>de</strong> aestheticus Theo van Doesburg (schil<strong>de</strong>r eveneens, maar dat doet hier<br />
niet ter zake) en <strong>de</strong> dichter-aestheticus I.K. Bonset. Bij theorie en werk van <strong>de</strong>n<br />
laatste het volgen<strong>de</strong> (Van Doesburg's inzicht stemt daarmee grooten<strong>de</strong>els overeen):<br />
het dualisme is opgeheven, niet in <strong>de</strong>nken (monisme) of in voelen (velerlei vormen<br />
van pantheïsme en mystiek), maar in zijn dagelijkschen bewustzijnsinhoud; hij<br />
ervaart <strong>de</strong> eenheid aller dingen niet in re<strong>de</strong>lijkheid, noch in extatische schouwing,<br />
noch in een ‘saamgehoorigheidsgevoel’, maar <strong>voor</strong>tdurend in <strong>de</strong> nuchtere bewustheid<br />
van elk oogenblik (‘<strong>de</strong> scherven van <strong>de</strong>n Kosmos vind ik in m'n thee’). Ook bij Adwaïta<br />
kunt ge dit vin<strong>de</strong>n, maar bij dien is het - dunkt mij - bij wege van gevoelservaring tot<br />
bewustheid geraakt (ook soms: an<strong>de</strong>rsom), hij eveneens beleeft <strong>de</strong> ‘eenheid’,<br />
waartoe <strong>de</strong> tweeheid opgeheven wordt; bij Bonset is ze opgeheven: hij is immer<br />
in <strong>de</strong>n eenheidsstaat. Zoo versta ik hem, althans 1) .<br />
(Impon<strong>de</strong>rabilioria): ik kan het niet nagaan: ik mis behalve juist <strong>de</strong>n geciteer<strong>de</strong>n<br />
regel in dit x-beeld ie<strong>de</strong>r aanknoopingspunt, materiaal dus tot het vaststellen van<br />
<strong>de</strong>zen kant zijner mentaliteit. Maar: <strong>de</strong>ze regel biedt iets an<strong>de</strong>rs, waar ze geschreven<br />
is in logisch Hollandsch; dat behoort niet, volgens hemzelf (hij verwerpt het<br />
‘kunstmatig-gefokte <strong>de</strong>nken’); wel verbreekt hij <strong>de</strong> logica van het geheel, maar dit<br />
samenstellend on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el is logisch geconstrueerd. Waartoe? Met zijn relativisme<br />
schijnt mij het verfoeien van alle vóor-Bonsetsche poëzie niet te strooken. Intusschen,<br />
wachtend op het uur, waarop ik overtuigd zal mogen wor<strong>de</strong>n, dat hij, behalve <strong>de</strong><br />
meest-mo<strong>de</strong>rne mensch hier (het zij hem gegund) tevens - en dit alleen is wèzenlijk,<br />
in <strong>de</strong>zen - kunstenaar is, lees ik <strong>de</strong> verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> werken van Laotse, Homeros en<br />
Apollinaire, qui ne sont pas du tout étonnés <strong>de</strong> se trouver ensemble.<br />
Een oratio pro domo te (moeten) schrijven, fascineert mij. Ik <strong>de</strong>nk dat te doen in<br />
die singuliere ij<strong>de</strong>lheid, die mij - vind ik - zoo bizon<strong>de</strong>r wèl staat; ik zal ein<strong>de</strong>lijk eens<br />
- o, god-gebenedij<strong>de</strong> ston<strong>de</strong>, waarnaar ik sinds mijn vijftien<strong>de</strong> jaar uitzie - kunnen<br />
afrekenen met één-en-an<strong>de</strong>r, dat het verachten waard is; ik zal mijnen vrien<strong>de</strong>n<br />
(wie zijn dat?) zoo min of meer verstaanbaar trachten te maken, wáarom ik zoo en<br />
niet an<strong>de</strong>rs wás en dacht en <strong>de</strong>ed. Maar - maak het korter - ik zal (daar is ze <strong>voor</strong>)<br />
<strong>de</strong>ze verhan<strong>de</strong>ling schrijven, zooals ik, het gefemel <strong>de</strong>r huidigen ten spijt - ongeveer<br />
alles (het, mijns ondanks, waarlijk nog veel te omvangrijke oeuvre) schreef, <strong>voor</strong><br />
eigen genoegen; evenals ik, van tijd tot tijd, een kosmos afstroop als een slangenhuid<br />
- alleraardigst. - Welaan (gij allerliefste mijner Muzen, geèf, dat ze het niet ten ein<strong>de</strong><br />
toe kunnen lezen) ik zal u helpen, en u niet al te lang in het onzekere laten, want<br />
daar kunt ge niet tegen, weet ik -; ziet: <strong>de</strong>ze vorige zin heeft alles gezegd, wat hier<br />
te zeggen is, ... genoeg, <strong>voor</strong> he<strong>de</strong>n...<br />
H. MARSMAN.<br />
1) Voor een uiteenzetting van Bonset's theorieën zie men o.a. het maandschriftje ‘De Stijl’<br />
(Haarlemmerstr. 73a Lei<strong>de</strong>n).<br />
(Red. D.G.W.).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
[Boekenschouw]<br />
Letteren, biographie<br />
Albert Verwey, Proza. Deel I-III. - (Amsterdam, Van Holkema & Warendorf<br />
en Em. Querido, 1921).<br />
Dr. Albert Verwey is, naar 't prospectus me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt, er toe gekomen ‘zijn levensarbeid<br />
van een kleine twintig jaar te schiften en te rangschikken’ <strong>voor</strong> een uitgave welke<br />
het publiek in 10 <strong>de</strong>elen zal wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>gelegd. Van die 10 waarlijk ‘kloeke’ <strong>de</strong>elen<br />
hebben er thans een drietal het licht gezien. Ons een bespreking van Verwey's<br />
critische figuur <strong>voor</strong>behou<strong>de</strong>nd tot het tijdstip waarop alle <strong>de</strong>elen verschenen zullen<br />
zijn, willen wij niet langer wachten met op <strong>de</strong>ze uitgave <strong>de</strong>r belangstellen<strong>de</strong>n<br />
aandacht te vestigen.<br />
‘Wie mijn geschriften aandachtig leest zal inzien dat zij van begin tot eind een<br />
ver<strong>de</strong>diging zijn van het dichterschap’.<br />
Aldus Verwey een vijftien jaar gele<strong>de</strong>n - aldus <strong>de</strong> Verwey ook van thans. Een<br />
apologie <strong>voor</strong> eigen dichterlijke persoonlijkheid? Ook dat, want geen auteur die in<br />
al wat hij schrijft zoozeer zichzelf pleegt hinein zu interpretiren als hij die<br />
het mid<strong>de</strong>npunt vormt van <strong>de</strong> Beweging-groep.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
187<br />
Maar toch wordt het dichterschap hier ook an<strong>de</strong>rs verstaan. In elke persoonlijkheid<br />
is het vloeien<strong>de</strong> leven verdicht in <strong>de</strong>n meest eigenlijken zin. Zij is het vaste punt<br />
in <strong>de</strong> vloeiïng.<br />
ALBERT VERWEY<br />
Of nog an<strong>de</strong>rs, gelijk Verwey het in zijn Voorre<strong>de</strong> zegt: ‘Ie<strong>de</strong>re i<strong>de</strong>e kan op tal van<br />
wijzen wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>gesteld... Als ik <strong>de</strong> dichterlijke verbeelding, in on<strong>de</strong>rscheiding<br />
van <strong>de</strong> verstan<strong>de</strong>lijke re<strong>de</strong>, wil doen opmerken, kan ik haar aanwezigheid<br />
blootleggen, niet enkel in dichters en an<strong>de</strong>rsoortige kunstenaars, maar ook in<br />
staatslie<strong>de</strong>n en wijsgeeren, in geschiedschrijvers zoowel als godsdienstleeraars...’<br />
Waarbij het er dan op aan komt, gaat Verwey <strong>voor</strong>t, dat ‘wanneer ik hen teeken,<br />
wel <strong>de</strong> grondtrek waarop ik doel dui<strong>de</strong>lijk uitkomt, maar toch tevens mijn beeld zoo<br />
kenmerkend is, dat het door <strong>de</strong> geportretteer<strong>de</strong> en door ie<strong>de</strong>r die hem van nabij<br />
heeft waargenomen, als gelijkend wordt erkend’.<br />
In <strong>de</strong> zeker belangrijke Voorre<strong>de</strong> staan <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>n niet geheel ongevaarlijk.<br />
Dat wil zeggen niet geheel ongevaarlijk <strong>voor</strong> een man als Verwey. Want verklaren<br />
zij ons al, hoe nà <strong>de</strong> zeer uitvoerige studie over <strong>de</strong>n dichter Jacques Perk en <strong>de</strong>n<br />
dichter Streuvels een opstel over <strong>de</strong>n calvinistischen staatsman Kuyper hier een<br />
plaats kon vin<strong>de</strong>n zon<strong>de</strong>r dat <strong>de</strong> overgang te groot is, zij geven ons tevens een<br />
toetssteen in <strong>de</strong> hand bij het keuren van <strong>de</strong>ze ‘portretten’. En daarbij staat <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>r<br />
of <strong>de</strong> teekenaar Verwey ons wel eens al te hin<strong>de</strong>rlijk in <strong>de</strong>n weg. Als Verwey zijn<br />
opstel over ‘Het leven van Nicolaas Beets’ door Chantepie <strong>de</strong> la Saussaye begint<br />
met <strong>de</strong>n uitroep, als slag en weerslag van twee eenigszins tegenstrijdige gedachten:<br />
- Het is in<strong>de</strong>rdaad wel een aardig leven dat <strong>de</strong> heer Beets geleid heeft! - Hoe is het<br />
godsmogelijk dat iemand het uit heeft kunnen hou<strong>de</strong>n! - dan begrijpen wij dit wel<br />
als uiting van Verwey's persoonlijkheid, maar betwijfelen meteen, of niet <strong>de</strong>ze eerste<br />
schetslijnen het portret van Beets al da<strong>de</strong>lijk zullen verknoeien. Te weten het portret<br />
niet van <strong>de</strong>n verzenmaker of <strong>de</strong>n schrijver van <strong>de</strong> Camera, maar dat van <strong>de</strong><br />
ongebroken persoonlijkheid Beets in <strong>de</strong>n zin als boven omschreven.<br />
Over Beets en zijn werk is <strong>de</strong> schrijver trouwens veel min<strong>de</strong>r gelukkig dan over<br />
Fruin, over Quack of Bakhuyzen v.d. Brink. Voor een ‘gesprek’ als dat in <strong>de</strong>el II over<br />
<strong>de</strong> vraag of ‘De Camera een Volksboek’ mag heeten, toont Verwey een volslagen<br />
gemis aan <strong>de</strong>n geest... van Beets, die in zulke gesprekken zijn kracht toon<strong>de</strong>, - al<br />
kan men <strong>de</strong> juistheid van een opmerking, dat het iets an<strong>de</strong>rs is dingen van het volk<br />
waar te nemen en te verwoor<strong>de</strong>n (als Beets in <strong>de</strong> Camera <strong>de</strong>ed) of volk te zijn,<br />
moeilijk ontkennen.<br />
Evenwel, als gezegd, een uitvoerige bespreking van <strong>de</strong>zen critischen arbeid, die<br />
als geheel hoogst belangrijk is, nemen wij ons <strong>voor</strong> later <strong>voor</strong>.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
In een Woord Vooraf tot het Der<strong>de</strong> en Vier<strong>de</strong> Deel waarschuwt Verwey zijn lezers<br />
dat <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>elen, meer dan <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> vorige, getuigenis afleggen van een hartstocht,<br />
waarin hij in vrij sterke mate vereenzaamd heeft gestaan: een mania ‘die in het<br />
vers een levensbelang wil zien’.<br />
Wij hopen niet dat <strong>de</strong>ze ‘waarschuwing’ <strong>de</strong> lezers zal afschrikken. Want in dit <strong>de</strong>el<br />
komen <strong>de</strong> studiën <strong>voor</strong> over Boutens, van Schen<strong>de</strong>l, van <strong>de</strong> Woestijne, Henriëtte<br />
Roland Holst en an<strong>de</strong>ren, studies ongetwijfeld tot het zeer goe<strong>de</strong> behooren<strong>de</strong> wat<br />
over <strong>de</strong>ze dichters is geschreven. Met belangstelling zien wij <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> <strong>de</strong>elen<br />
tegemoet.<br />
v.E.<br />
Verzen<br />
Doctor Faust, een poppenspel in vier bedrijven naar <strong>de</strong> bewerking van<br />
Karel Simrock (1846) door Balthazar Verhagen. - (Van Munster's<br />
Uitgevers Maatschappij, A'dam 1921.)<br />
Van <strong>de</strong>ze zorgvuldige vertaling kan niets dan goeds gezegd wor<strong>de</strong>n. Na <strong>de</strong> opvoering<br />
door het Marionetten Theater Münchener Künstler is zij zeer zeker welkom.<br />
Critiek over <strong>de</strong> Faust zelfs in <strong>de</strong>zen oervorm lijkt mij (zie b.v. <strong>de</strong> Faust-literatuur<br />
in Duitschland!)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
188<br />
van geen nut. Tot eenig nieuw inzicht is niet meer te komen.<br />
Wij wenschen dus alleen maar, dat dit boekje gekocht mag wor<strong>de</strong>n.<br />
JAN J. ZELDENTHUIS<br />
De narcis. Verzen van Ernst Groenevelt. - (Van Munsters Uitgevers<br />
Maatschappij, Amsterdam 1921).<br />
Het <strong>de</strong>buut van Groenevelt (‘Langs Vel<strong>de</strong>n en Wegen’ van Looy 1916) <strong>voor</strong>spel<strong>de</strong><br />
reeds weinig goeds: een zwakke Lyriek, hoogstens genre-poëzie: Kleine Impressie's.<br />
Het verschijnen van zijn twee<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l dooft - naar menschelijke berekening -<br />
ver<strong>de</strong>re verwachtingen. Wat hij wellicht won aan routine (techniek is een te eng<br />
begrip) verloor hij dubbel aan ‘temperament’ Men vergelijke <strong>de</strong>ze strofen:<br />
en<br />
‘O, laat mij àl <strong>de</strong>n dag uw Schoonheid on<strong>de</strong>rgaan:<br />
Dan kàn mijn ziel, waaraan Gij in dit leven<br />
Zoo'n onverklaard verlangen hebt gegeven<br />
naar <strong>de</strong>ze eenzaamheid, uw troostend woord verstaan’.<br />
[Uit: Troost. Langs Vel<strong>de</strong>n en Wegen].<br />
‘Ik kan niet <strong>de</strong>nken, dat je in je kamer zit<br />
en niet aan mij <strong>de</strong>nkt in dit stille uur.<br />
Ik kan niet <strong>de</strong>nken, dat ik schrijf en jij niet dit<br />
terzelf<strong>de</strong>r tijd doorstaat als gloed van vuur’.<br />
[Uit: Ik kan niet <strong>de</strong>nken... De Narcis].<br />
Al zijn latere verzen - behou<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> Nijhoffassociaties, die dit verdragen - zijn<br />
hin<strong>de</strong>rlijk afgestemd op het rijm. Zoo is qua vorm ‘<strong>de</strong> vreem<strong>de</strong> munt’ een slecht St.<br />
Nicolaas-gedicht, naar <strong>de</strong>n inhoud bijna een parodie op van Alphen. Zelfs ‘<strong>de</strong> oolijke<br />
beeldjes’, eertijds zijn fort, lij<strong>de</strong>n be<strong>de</strong>nkelijk aan dit impotentie-verra<strong>de</strong>nd euvel. Er<br />
resten sporen van wat Groenevelt zon<strong>de</strong>r Latijnsche spreuken (ge verstaat <strong>de</strong>ze<br />
mentaliteit) en zon<strong>de</strong>r ambities naar een christelijk dichterschap had kunnen bereiken,<br />
maar ook niets meer.<br />
Pijnlijk is dit oor<strong>de</strong>el, doch pijnlijker het feit dat het iemand geldt, wien het publiek<br />
<strong>de</strong> leiding <strong>de</strong>nkt toevertrouwd eener groep jongeren. En hiervan ligt <strong>de</strong> schuld<br />
bij henzelven. Het is goed in dit verband nadrukkelijk te wijzen op <strong>de</strong><br />
onverantwoor<strong>de</strong>lijke laksheid welke <strong>de</strong> overige redaktiele<strong>de</strong>n en me<strong>de</strong>werkers <strong>de</strong>r<br />
laatste jaren tegenover hun zaak hebben betoond. Wat Groenevelt <strong>voor</strong> Het Getij<br />
heeft gedaan is veel; aan werkkracht ontbrak het hem nooit; doch men heeft hem<br />
een positie doen innemen, waar<strong>voor</strong> hij <strong>de</strong> geschikte kwaliteit ten eenenmale miste.<br />
Wij mogen <strong>de</strong> resultaten daarvan niet verhelen: <strong>de</strong> eenige, volkomen<br />
‘mo<strong>de</strong>rn’-geörienteer<strong>de</strong> litteraire beweging in ons land verzand<strong>de</strong> vóór zij één harer<br />
mogelijkhe<strong>de</strong>n wist te overzien; zij leid<strong>de</strong> bovendien in haar min of meer mechanische<br />
consequenties (ge kunt ook van ‘traditie’ spreken) tot artistieke beunhazerij van <strong>de</strong><br />
ergste soort, zie <strong>de</strong> kronieken! Het spreekt van zelf dat Het Getij niet viel hierdoor<br />
alleen; maar <strong>de</strong> oorzaak is belangrijk genoeg om te vermel<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong> eerste plaats<br />
ten behoeve van hen, die niet gewoon zijn eenige realiteit toe te laten bij hun<br />
aesthetische toekomst-bespiegelingen.<br />
ROEL HOUWINK.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Romans en novellen<br />
Een herfststorm. Roman door Ellen. - (Uitgave van Em. Querido, A'dam<br />
1921).<br />
Er is altijd iets in het werk van Ellen, dat je pakt en meesleept, en ik geloof, dat dit<br />
komt omdat elk boek van haar zoo levend is.<br />
Wanneer je in een litterair werk <strong>de</strong>n auteur al te sterk achter <strong>de</strong> regels ziet, wordt<br />
<strong>de</strong> lezer gewoonlijk kregelig, en verwijt <strong>de</strong>n schrijver zijn gebrek aan objectiviteit.<br />
Ellen's talent nu is zuiver lyrisch. Van objectiviteit geen spoor. Ze leeft mèt haar<br />
personen en je voelt heel goed, wiè haar sympathie heeft en wie niet. Maar boos<br />
word je er niet om; je laat haar stilletjes om 't hoekje gluren, want haar gezelschap<br />
dringt zich niet op, èn - je houdt van <strong>de</strong>ze echte, pittige, natuurlijke vrouw, die zich<br />
geeft zooals ze is, met haar <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n en gebreken, met haar warm hart en haar<br />
groote levenslief<strong>de</strong>, met haar soms wat haastige bruuskheid en haar heerlijk<br />
vrouwelijk gebrek aan logica. ‘Vriendschap’, haar eerste boek, was iets om te hebben,<br />
een boek dat je telkens weer eens ter hand nam en doorbla<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, een boek dat je<br />
altijd wat zei. Toen kwam: ‘Twee vrouwen’; daarna ‘Een Lief<strong>de</strong>svertelling’. In elk<br />
nieuw werk was een stijging waar te nemen, een groei. Groei aan levensvisie, aan<br />
levenskunst, groei ook aan uitbeeldingsvermogen, aan techniek. Dan kwam ‘Klaartje<br />
Hartig’, misschien litterair haar beste boek. Toch voel<strong>de</strong> ik daarin een daling, en ik<br />
zocht in dat werk vergeefs naar het echte, natuurlijke, het onbedorven jonge, ondanks<br />
het klimmen <strong>de</strong>r jaren. Want Klaartje Hartig was danig met zich zelve ingenomen,<br />
dat las je uit ie<strong>de</strong>ren regel, en ... dat gaf het gevoel van teleurstelling.<br />
Ellen schrijft niet knap, d.w.z. niet cerebraal, ze wikt en weegt haar zinnen niet;<br />
ze schrijft ze neer, zooals ze bij haar opwellen, en er glippen dan ook nog al eens<br />
slordigheidjes mee; ook zegt ze niet altijd het juiste woord en heeft niet het geduld<br />
om op dat woord te wachten; dan maar een ten naaste bij gebruikt. Ook bezigt<br />
zij in een beschrijving soms woor<strong>de</strong>n die hoogstens in een familiairen spreektoon<br />
mogen <strong>voor</strong>komen,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
189<br />
doch die in een beschrijving niet door <strong>de</strong>n beugel kunnen en allesbehalve litterair<br />
klinken; bijv.: ‘Haastig sloot hij zijn bureau... knal<strong>de</strong> hij z'n kaasbol op, en liep<br />
<strong>de</strong> bree<strong>de</strong> trap af...’ Ook spreekt zij van <strong>de</strong> stad ‘lei’ inplaats van <strong>de</strong> stad lag.<br />
Behalve leelijk is dit taalkundig fout, want lei is <strong>de</strong> verle<strong>de</strong>n tijd van leggen, niet<br />
van liggen. Zoo zijn er tal van slordighe<strong>de</strong>n. Ook laat ze in gesprekken, zelfs<br />
on<strong>de</strong>r beschaaf<strong>de</strong> menschen, vaak <strong>de</strong> n weg achter <strong>de</strong> werkwoor<strong>de</strong>n: ‘laat ze nou<br />
maar trekke... dan gaan we kletse... Ik vind dat leelijk en in goedverzorg<strong>de</strong><br />
litteraire boeken (van Top Naeff bijv.), zal men zoo iets tevergeefs zoeken. Men kan<br />
ook tè natuurlijk willen zijn.<br />
Doch waar Ellen Amsterdam beschrijft, <strong>de</strong> stad die hare lief<strong>de</strong> heeft, is ze op haar<br />
best. Met enkele regels weet ze u een stadsgezicht uit te beel<strong>de</strong>n, zóó levend en<br />
echt alsof ge het vóór u ziet. Won<strong>de</strong>rlijk suggestief is ze dan. Juist daar heeft ze<br />
niet veel woor<strong>de</strong>n noodig, en die weinige zeggen in hun soberheid <strong>de</strong>s te meer.<br />
Waar het eigenlijk om gaat in dit boek leest ge in enkele regels op blz. 114.<br />
‘Zoo was het’, dacht zij. ‘Als een kind jong trouwt, vraagt <strong>de</strong> laatste jeugd <strong>de</strong>r<br />
moe<strong>de</strong>r om vervulling. En toch - ze zei 't zichzelf gena<strong>de</strong>loos, elken dag opnieuw -<br />
ondanks het nog verbijsterend jeugdquantum van haar lief<strong>de</strong>lieven<strong>de</strong> hart... stond<br />
ze in herfsttint, als een bosch in vlammend goud en rood... maar tusschen <strong>de</strong><br />
Octoberpraal door ... dwarrelen al dorre bla<strong>de</strong>ren’. ‘La femme <strong>de</strong> quarante ans’, wat<br />
wij <strong>de</strong> gevaarlijke leeftijd noemen, <strong>de</strong> nabloei, een laatste opvlamming - vóór we<br />
oud wor<strong>de</strong>n.<br />
Ellen staat met haar boek mid<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>zen tijd, d.w.z. ze predikt: ‘leef je uit’, <strong>de</strong><br />
mo<strong>de</strong>rne moraal. Om <strong>de</strong> Marianne uit dit werk een beetje te helpen, laat ze haar<br />
getrouwd zijn met een man, die niet bij haar past, een man, op wien niets te zeggen<br />
viel, maar die nu eenmaal niet haar ‘type’ is. Bovendien is ze vanwege <strong>de</strong> vererving<br />
door een fransche grootmama ‘hevig’ van temperament. Natuurlijk komt er een<br />
kunstenaar, ditmaal een schil<strong>de</strong>r, aan te pas, nog zoowat een neef, op wien Marian<br />
eigenlijk allang verliefd is, maar tegenover wien ze zich inhield om haar kind; ze had<br />
een gezinsleven op te hou<strong>de</strong>n. Zoolang ze moe<strong>de</strong>r was, bleef dit gevoel het sterkst<br />
in haar. Maar... nu is zij 44 jaar, haar kind is juist getrouwd, haar goeierd van een<br />
man <strong>voor</strong> zaken tij<strong>de</strong>lijk naar Amerika. Ze heeft dus nu vrij spel. Zekerheidshalve<br />
hebben Karel (<strong>de</strong> man) en zij maar afgesproken, om - nu ze zoover van elkaar<br />
wegzitten en er geen kind meer in huis is, dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge band vormt - ie<strong>de</strong>r maar<br />
hun eigen weg te gaan. Marian ontmoet bij een vriendin nog een an<strong>de</strong>ren man, die<br />
haar vroeger eens op een liefdadigheidsconcert heeft hooren zingen. Marian heeft<br />
nl. een prachtstem en is hare roeping, zangeres te wor<strong>de</strong>n - misgeloopen.<br />
Het wordt nu: ‘entre ces <strong>de</strong>ux mon coeur balance’, ofschoon we niet begrijpen<br />
kunnen - en <strong>de</strong> schrijfster tracht het ons ook niet dui<strong>de</strong>lijk te maken - wat haar<br />
eigenlijk on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bekoring brengt van <strong>de</strong>zen Henk van Royen, een zakenman met<br />
conventioneele opvattingen, of 't zou moeten zijn vanwege z'n zwellen<strong>de</strong> lippen.<br />
Totdat <strong>de</strong> eveneens ‘hevig’ voelen<strong>de</strong> artiest, die - volgens <strong>de</strong> schrijfster van één<br />
rythme is met <strong>de</strong> ‘hevig’ voelen<strong>de</strong> Marian, het ein<strong>de</strong>lijk wint van <strong>de</strong>n ietwat<br />
nuchteren zakenman, ondanks diens sensueelen mond. Henk blijft eigenlijk veel te<br />
vaag <strong>voor</strong> ons, evenals Heleen en haar man; het heele boek draait om Marian en<br />
Dolf. Deze twee personen staan dan ook dui<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> ons, en zooals bei<strong>de</strong>n zijn<br />
geteekend is het zeer aannemelijk en begrijpelijk, dat een ‘felle’ vrouw als Marian,<br />
ondanks haar bijna grootmoe<strong>de</strong>rschap, er ten slotte toe komt <strong>de</strong> armen om Dolfs<br />
hals te slaan en hem te zeggen, dat ze van hem houdt en niet meer zon<strong>de</strong>r hem<br />
kan.<br />
Wat me echter ergert in zooveel boeken, ook in dit, is, dat er altijd een Fransche,<br />
of een Italiaansche, enfin, een zui<strong>de</strong>lijke Oma of Opa aan te pas moet komen om<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
een Hollandsche vrouw wat temperament in te blazen. Alsof een volbloed<br />
Hollandsche per se visschenbloed in zich moet hebben!<br />
Een twee<strong>de</strong> ergernis in <strong>de</strong> boeken van <strong>de</strong> laatste jaren is: <strong>de</strong> held-kunstenaar.<br />
Hetzij hij een mooie of een leelijke rol speelt, een artiest hoort er tegenwoordig bij,<br />
an<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>ugt het mo<strong>de</strong>rne boek niet, en... met zoo'n uitmid<strong>de</strong>lpuntig mensch kan<br />
je je veiliger ‘uitleven’; met hem is <strong>de</strong> vrouw een beetje verantwoord, want tegen<br />
zoo'n hevig voelen<strong>de</strong> kunstenaar kan een artistiek voelen<strong>de</strong> vrouw toch niet op.<br />
Naast <strong>de</strong> verliefdheid komt dan nog <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring een beetje helpen.<br />
Ik heb maar willen zeggen, dat met dit boek <strong>de</strong> quaestie van <strong>de</strong>n gevaarlijken<br />
leeftijd bij <strong>de</strong> vrouw nog lang niet is opgelost.<br />
Ik had 't gegeven wel eens willen verwerkt zien in een gewoon milieu: een vrouw,<br />
die niet in haar huwelijk is teleurgesteld, die ondanks gebrek aan vreemd bloed in<br />
haar a<strong>de</strong>ren beschikt over een gezon<strong>de</strong> dosis zinnelijkheid; die geen an<strong>de</strong>ren man<br />
kent, althans niemand <strong>voor</strong> wien ze een bizon<strong>de</strong>re neiging heeft, en in wie zich toch<br />
datzelf<strong>de</strong> voltrekt als ze in <strong>de</strong> veertig is: <strong>de</strong> laatste oplaaiïng van haar passie, het<br />
heftige verlangen om vóór dat ze oud wordt, nog één maal lief te hebben, als toen<br />
ze jong was, nog éénmaal in <strong>de</strong>n zaligen afgrond te mogen zinken van jong<br />
lief<strong>de</strong>sgeluk.<br />
En ik zou wel eens hebben willen zien, hoe een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
190<br />
gewone, normale vrouw zich daaruit zou hebben gered. Eerst dàn zou Ellen geraakt<br />
hebben aan een groot onopgelost psychologisch punt in het vrouwenbestaan. Want<br />
er zullen weinig vrouwen gevon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n, die in haar leven een <strong>de</strong>rgelijke crisis<br />
niet doormaken; daar is heusch geen buitenlandsche oma en geen kunstenaar <strong>voor</strong><br />
noodig. Komt in <strong>de</strong> beste families <strong>voor</strong>.<br />
‘An und für sich’ zit er in het boek een goe<strong>de</strong> stijging, is het plan ook wel tot een<br />
natuurlijke oplossing gebracht, maar... lyrisch en subjectief gelijk Ellen achter hare<br />
personen staat, heeft ze haar lezers sympathie <strong>voor</strong> Marian willen inblazen, heeft<br />
ze <strong>de</strong>ze persoon geï<strong>de</strong>aliseerd, vindt ze, dat <strong>de</strong>ze Marian minstens recht had zich<br />
uit te leven, en toe te geven aan hare zinnelijke neigingen.<br />
Het is niet in <strong>de</strong> schrijfster opgekomen, dat ze <strong>de</strong> oplossing ook had kunnen vin<strong>de</strong>n<br />
in an<strong>de</strong>re richting, en zeker zou Marian een superieure vrouw geweest zijn, waar<strong>voor</strong><br />
ze wel poseert, maar wat ze niet is, indien ze haar leven gebracht had op hooger<br />
plan; niet door het bruisen<strong>de</strong> en felle in zich weg te doen, zooals Henk van Royen<br />
wil, alsof je zoo maar van eigenschappen veran<strong>de</strong>rt zooals je een an<strong>de</strong>r jasje<br />
aantrekt, maar door haar beste en mooiste gevoelens te gebruiken om haar leven<br />
te vergeestelijken door <strong>de</strong>n geest te laten heerschen over <strong>de</strong> stof en hare hevigheid<br />
om te zetten in geestelijke kracht.<br />
Er is toch ook nog zooiets als zelfbeheersching in een vrouwenleven, en het is<br />
juist diè eigenschap, welke <strong>de</strong> vrouw hòòg doet staan en helpt in <strong>de</strong>n strijd.<br />
Neen, niet het zich uitleven is mooi, doch <strong>de</strong> overwinning in <strong>de</strong>n dapperen strijd<br />
geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> moeilijke crisisjaren, die <strong>voor</strong> elke vrouw komen.<br />
Het is aan haar zelf, of die crisis zal zijn een herfststorm of een schoone, zonnige<br />
Octoberdag. Een herfststorm, als <strong>de</strong> wind door <strong>de</strong>n laaien<strong>de</strong>n gloed van het<br />
herfstwoud jaagt, loeit, steunt. Maar... wanneer <strong>de</strong> storm heeft uitgewoed, staan <strong>de</strong><br />
boomen kaal en strekken nog hun naakte armen verlangend ten hemel.<br />
Als echter <strong>de</strong> zon straalt op <strong>de</strong>n nog warmen Octoberdag, als 't koperen bosch<br />
staat te schitteren in najaarsbrand, dan tjuikt zoowaar nog een vogel in 't loover,<br />
dan schijnt heel <strong>de</strong> natuur zich nog eens te verjongen, <strong>de</strong>nkt men zich in <strong>de</strong>n zomer<br />
en men vergeet dat 't straks zal gaan winteren. Evenals straks <strong>de</strong> zon on<strong>de</strong>rgaat<br />
en 't bosch blijft verlichten, zoolang zijn stralen het bereiken kunnen, is daar <strong>de</strong><br />
zachte dauw die opstijgt van <strong>de</strong>n nog lauw-vochtige aar<strong>de</strong>, als toen 't zomer was,<br />
en <strong>de</strong> grijze nevels weven een zachten nachtsluier <strong>voor</strong> 't bosch dat slapen gaat in<br />
zijn herfstkleed van rood en goud. Eerst wanneer <strong>de</strong> nachtvorsten komen, dwarrelen<br />
<strong>de</strong> laatste gou<strong>de</strong>n loovers neer. Als een zonnige Octoberdag kan zoo'n vrouwenleven<br />
wor<strong>de</strong>n, lichtend en stralend, tot een won<strong>de</strong>r van schoonheid... <strong>voor</strong> an<strong>de</strong>ren, en<br />
dus ook... <strong>voor</strong> zich zelf.<br />
EGB. C. VAN DER MANDELE.<br />
Vlotten<strong>de</strong> schaduwen, door Jeanne Reyneke van Stuwe. - (Uitgave: L.J.<br />
Veen, A'dam).<br />
Een marquise bezet met kleine, mooi brillantgeslepen diamantjes, met hier en daar,<br />
als bij toeval, 'n pareltje, 'n bloedig-fonkelend robijntje, 'n doffe turquoise.<br />
Laat ik van ie<strong>de</strong>re soort er een uitzoeken.<br />
‘De Wed<strong>de</strong>nschap’ is m'n robijntje. Spottend goedgevon<strong>de</strong>n imitatie-verloving,...<br />
om 'n wed <strong>de</strong>nschap: met tot slot het heerlijk-menschlijke: ‘Ik wou me wreken, omdat<br />
je me zoo beleedigd had; ik wou je verliefd op me maken, om je dan sma<strong>de</strong>lijk af<br />
te wijzen, maar ik kan niet, ik kan niet... ik ben zèlf verliefd gewor<strong>de</strong>n...’<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Dan 'n pareltje... Welke vrouw heeft een droever bestaan dan zij, die - het geluk<br />
willend en verlangen<strong>de</strong> - dit met volle teugen zou kunnen genieten, als ... ze maar<br />
durf<strong>de</strong>!<br />
‘'t Geluk hangt als 'n druiventros’... we weten dit. Maar als <strong>de</strong> beven<strong>de</strong> vingers<br />
zich krampen en <strong>de</strong> tros niet kunnen aanvatten met <strong>de</strong>n daartoe noodigen, subtielen<br />
greep?... Meesterlijk teekent <strong>de</strong> schrijfster zoo'n vrouweleven in: ‘De durf’.<br />
Nu 'n turquoise?... Is er ook al.<br />
Ik ben mij niet bewust, waarom ik groen en valsch i<strong>de</strong>ntificeer, zoodra <strong>de</strong>ze kleur<br />
niet uit <strong>de</strong> plantenwereld opduikt. Ik zag ‘groen’ toen ik ‘De waaiers’ doorlas.<br />
‘Groen’ waren <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r direktrice van het mo<strong>de</strong>huis, die <strong>de</strong> leelijke,<br />
koopkrachtige cliënte bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, zelfs waren daar schichtige glimpjes, in, vonkjes<br />
als ontknetterend aan vuursteentjes. ‘Groen’ was het haar van <strong>de</strong>n man, die 'n<br />
huwelijk met <strong>de</strong> leelijke, rijke freule ‘er wel <strong>voor</strong> overhad’, en op haar verzoek een<br />
waaier <strong>voor</strong> haar schil<strong>de</strong>r<strong>de</strong>: psyche, fraai kopje, waarin vreem<strong>de</strong> zeegroene oogen<br />
dauw<strong>de</strong>n. ‘Groen’ ... maar met 'n fluweelig, donker-violetten glans gecamoufleerd,<br />
waren <strong>de</strong> oogen van het leelijke rijke meisje, toen zij wist niet zélf zijn inspiratie te<br />
hebben kúnnen zijn...<br />
De overige figuren zijn al even zuiver waargenomen in die mon<strong>de</strong> où l'on s'amuse.<br />
De glorificatie <strong>de</strong>r stofadoratie. Die wereld, waarin ie<strong>de</strong>re salon, ie<strong>de</strong>r boudoir een<br />
tooneel is, waar - door het donzige kleed - het ruw plankier met al zijn raadselachtige<br />
valluiken zichtbaar is; waar, achter <strong>de</strong> Gobelins-tapijten, ruige tooneelattributen,<br />
ruw besmeerd <strong>de</strong>cor, lad<strong>de</strong>rs, touwen, en bonte coulisselichten schemeren.<br />
JEANNE VEEN.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Schrijver en critiek<br />
De Afrikaansche taal<br />
191<br />
Van een onzer lezers in Zuid-Afrika ontvingen wij het volgen<strong>de</strong> ter plaatsing:<br />
Naar aanleiding van die kritiek <strong>de</strong>ur P.L. van Eck oër ‘Dinsgaansdag’ <strong>de</strong>ur Dr.<br />
Leipoldt in die <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> van 15 Sept. 1921- wil ik, als geboren Suid-Afrikan<strong>de</strong>r<br />
teën-oër die kritikus, als geboren Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r, graag 'n opmerking maak!<br />
On<strong>de</strong>r dialekt, versta ik, 'n manier van uitspraak van die Moe<strong>de</strong>rtaal wat die<br />
bevolking in verskillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>strikten van die land sig gewoon gemaak het! Die<br />
Afrikaanse taal word op die zelf<strong>de</strong> manier uitgespreek, van af die Kaap tot die<br />
Zambezie, en het sig ontwikkeld met, en staat gegrond op die geskie<strong>de</strong>nis en<br />
on<strong>de</strong>rvindingen van die oorspronkelike blanke kolonisten, wat bezig was en is, om<br />
se<strong>de</strong>rt enige eeuwen die grond-gebied van die Kaap tot die Zambezie bewoonbaar<br />
te maak! Men kan dit m.i. van die Gel<strong>de</strong>rse of Zeeuwse dialekt in verband met hullie<br />
geskie<strong>de</strong>nis b.v. nie zèh nie.<br />
Mnr. van Eck hou nie van die manier waarop die Suidafrikan<strong>de</strong>r sig uitdruk op<br />
papier nie, en op die kennis van hom baseer hij zijn uitspraak, dat Afrikaans nooit<br />
sal <strong>de</strong>ug nie <strong>voor</strong> ‘een min of meer verheven lyriek’. Hij is evewel so versigtig om<br />
'n slag om die arm te hou. En op die end, nadat hij heel wat versies van Dr. L.<br />
aangehaal het, moet hij tòg erken, dat hij teën-oër die afrikaanse taal te-kort geskiet<br />
het!<br />
Eers het ik ge<strong>de</strong>nk: ‘maar man, hoe-kom het jij dan jou kritiek tog post-toe geneem,<br />
en weg-gestuur aan die Redaksie van die G.W.? Ik zou dit liever weer oër-geskrijve<br />
het’. Maar nou krij ik daar<strong>de</strong>ur tòg die kans om te vra, of daar dan nie 'n <strong>voor</strong>uitsig<br />
is, dat die Suid-Afrikaanse taal (nou in haar kindsheid) ten slotte ook 'n plek zal krij<br />
bij ‘die min of meer verheven lyriek’, als die eenvoudige speelversies van Dr. Leipoldt<br />
alreeds 'n bekoring kan uit-oefen op die stugge Ne<strong>de</strong>rlandse hart van Mnr van Eck,<br />
sodat hij, in Ne<strong>de</strong>rlandse eerlijkheid, tòg eindig met een ‘Peccavi’?<br />
Germiston, Transvaal.<br />
G.D.J. SCHOLTZ.<br />
Georg Hermann<br />
In het Novembernr. van dit Maandschrift schrijft Egb. C.v.d. Man<strong>de</strong>le over ‘Kubinke’<br />
van Georg Hermann. Dat <strong>de</strong>ze roman blijkbaar niet mooi gevon<strong>de</strong>n wordt evenmin<br />
als Hermann's Jetje Gebert en Heinrich Schön, is natuurlijk een kwestie van smaak,<br />
waarover niet valt te discussieeren. Echter - Egb. C.v.d.M. schrijft: ‘Hermann is een<br />
prutser en een peuteraar...’ en ‘En z'n humor? Van <strong>de</strong> onvervalschte Duitsche soort’.<br />
Wordt hierme<strong>de</strong> niet een smet geworpen op het gansche oeuvre van Hermann en<br />
op <strong>de</strong> persoonlijkheid van <strong>de</strong>n schrijver tevens? De echt vrouwelijke bekentenis van<br />
Egb. C.v.d.M. dat ze niet van Georg Hermann houdt, wischt <strong>de</strong>ze smet niet geheel<br />
uit.<br />
Wij zou<strong>de</strong>n willen vragen: Heeft u gelezen ‘Die Nacht <strong>de</strong>s dr. Herzfeld’ en<br />
‘Schnee’? We vermoe<strong>de</strong>n van niet. In <strong>de</strong>ze romans, waarin <strong>de</strong> hoofdpersoon<br />
psychologisch zoo heel fijn wordt ontleed, doet <strong>de</strong> schrijver zich o.i. kennen als een<br />
kunstenaar, die <strong>de</strong> teerste stemmingen gevoelig weet weer te geven. Misschien<br />
zou lezing <strong>de</strong>zer boeken Egb. C.v.d.M. mil<strong>de</strong>r stemmen jegens Hermann en haar<br />
oor<strong>de</strong>el over hem en zijn werk als geheel eenigszins wijzigen.<br />
R.J. BRANDENBURG, Redacteur Goesche Courant.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
In onzen nieuwen jaargang hopen wij een artikel over Georg Hermann op te nemen<br />
van <strong>de</strong> hand van een zijner bewon<strong>de</strong>raars. Hermann's schrijversfiguur zal daarin,<br />
vertrouwen wij, naar <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> zij<strong>de</strong>n voldoen<strong>de</strong> belicht wor<strong>de</strong>n.<br />
(Red. D.G.W.)<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> <strong>de</strong>cember-tijdschriften<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
‘Is’ zoo vraagt Corn. Veth zich af, in een artikel over Alfred Kubin, ‘is <strong>de</strong> macabere<br />
fantasie, <strong>de</strong> grimmige kunst van een Kubin een <strong>de</strong>r verschijnselen van het<br />
ineenstorten eener ou<strong>de</strong> maatschappij? In elk geval is van <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne meesters<br />
<strong>de</strong>r chimère: Redon, Aubrey Beardsley, Munch, Alfred Kubin <strong>de</strong> meest directe en<br />
<strong>de</strong> veelzijdigste, <strong>de</strong> eenige die dan ook een vruchtbaar en aannemelijk illustrator<br />
zou blijken (hij illustreer<strong>de</strong> o.a. Balzac en Dostojevski, naar wij zien uit eenige<br />
proeven van zijn werk, door Elseviers afgedrukt).<br />
Eigenlijk heb ik er wel eens aan getwijfeld, of die geest van pessimisme,<br />
schamperheid en perversiteit, die reeds zoo lang, ook vóór <strong>de</strong>n oorlog,<br />
naast die oploopen<strong>de</strong> trouw, snoeven<strong>de</strong> kracht en kei-har<strong>de</strong> eerzucht in<br />
<strong>de</strong> Duitsche lan<strong>de</strong>n woeker<strong>de</strong>, nog eens ooit tot groote kunst lei<strong>de</strong>n zou.<br />
Veel scherps, veel schrijnends en veel onweerstaanbaars is uit het<br />
sarcasme <strong>de</strong>r Simplicissimus- en Jugendteekenaars <strong>voor</strong>tgekomen, maar<br />
zelfs het beste wat een Gulbransson, een Heine, een Pascin maakten,<br />
heeft een bijsmaak van virtuositeit en van halve oprechtheid. Het is een<br />
satire, die spoedig omslaat tot zelf-parodieeren, een critiek waarachter<br />
men iets van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> koele streberei vermoedt, die <strong>de</strong> meer officieele<br />
wereld beheerscht. Die geest wist zich dan ook in <strong>de</strong>n oorlog niet te<br />
handhaven, hij werd, veel meer dan een verklaarbare va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong><br />
zou billijken, dienstbaar aan <strong>de</strong> machten, die hij had bestre<strong>de</strong>n.<br />
Zij bleken illustrators in <strong>de</strong>n zwakken zin. De Oostenrijker Kubin daarentegen<br />
(geboren in 1877 als zoon van een officier) kan reeds terugzien op een groot oeuvre<br />
van universeelen aard.<br />
Eilsabeth H. Korevaar-Hesseling schrijft over ‘Mo<strong>de</strong>rne Schil<strong>de</strong>rkunst’, waarbij zij<br />
het vaag begrip ‘mo<strong>de</strong>rn’ tracht te omlijnen. Jan Poortenaar voert ons het Romantisch<br />
Edinburgh binnen. Van M.A.P.C. Poelhekke een stuk over ‘Francesca Da Rimini<br />
als Dramatische Materie’. Hij acht <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ering <strong>de</strong>r talrijke Francesca-drama's<br />
‘een teleurstellend werk’. Noch het werk van Pellico, noch dat van Stephen Philips,<br />
van Crawford, van D'Annunzio of dat van Cesareo hou<strong>de</strong>n het uit naast <strong>de</strong>n<br />
subliemen eenvoud en <strong>de</strong>n ontroeren<strong>de</strong>n weemoed van Dante's verzen. Maar ook<br />
<strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rs hebben <strong>de</strong>ze stof dikwijls aangegrepen, doch ook hier (zelfs bij<br />
Feuerbach, Leighton, Doré, van Welie, Ingrès e.a.) blijkt <strong>de</strong> Francesca-episo<strong>de</strong><br />
‘eer<strong>de</strong>r een pretext dan <strong>de</strong> dwingen<strong>de</strong> motor die <strong>de</strong>n kunstenaar dreef tot scheppen’.<br />
Van Ina Boudier-Bakker treffen we een schets aan ‘Een Vriendschap’; van Edzard<br />
Norman en Marie Schmitz <strong>de</strong> novellen ‘Herleving’ en ‘Het Bewogen Leven’.<br />
In zijn bespreking van Scharten-Antinks ‘In <strong>de</strong>n Vrijen Amerikaan’ waagt Herman<br />
Robbers zich op het glibberig pad <strong>de</strong>r vergelijking.<br />
Deze prachtige schrijversfiguur wordt in ons koele, leuke - neen, ons<br />
schan<strong>de</strong>lijk-lauwe Holland weer enorm on<strong>de</strong>rschat. Men vindt haar, geloof<br />
ik, wel een aardige schrijfster, of zoo iets, misschien wel ‘vlot’ of ‘boeiend’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Maar ik zeg u, dat zij klassiek is, grooter dan Betje Wolff, even belangrijk<br />
zeker als Geertruida Toussaint - an<strong>de</strong>re vrouwenfiguren uit onze ou<strong>de</strong>re<br />
litteratuur komen ter vergelijking in 't geheel niet in aanmerking. In <strong>de</strong>n<br />
Vrijen Amerikaan is fijner en grooter dan Kobus en Agnietje,<br />
dieper en hooger dan <strong>de</strong> Camera Obscura, minstens even echt<br />
litterair als Potgieter's proza, oneindig smaakvoller, artistieker en<br />
beheerschter dan Multatuli, en minstens even geestig als hij. Het is niet<br />
heelemaal prettig zulke dingen te moeten zeggen - hoe gaarne vereeren<br />
wij onze groote doo<strong>de</strong>n! - maar 't is nu eenmaal noodig.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag<br />
brengt <strong>de</strong>ze maand <strong>de</strong> door Georg Bran<strong>de</strong>s geautoriseer<strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
192<br />
vertaling van zijn studie over Gustave Flaubert. Wat Flaubert hielp een groot<br />
kunstenaar te wor<strong>de</strong>n, zegt Bran<strong>de</strong>s, was <strong>de</strong> wetenschappelijke ijver waarme<strong>de</strong> hij<br />
waarnemingen, inlichtingen etc. vergaar<strong>de</strong>, nevens <strong>de</strong>n ijver <strong>voor</strong> een harmonisch<br />
geheel, zooals an<strong>de</strong>rs slechts een aanbid<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n vorm heeft. Zijn boeken zijn<br />
vrucht van late rijpheid (hij trad eerst op toen hij 35 jaar was), hebben niets lichts,<br />
lenigs of lachends.<br />
Hij was een diep oorspronkelijke, doch geen elementaire natuur. Zijn<br />
originaliteit berustte op <strong>de</strong> omstandigheid, dat er in zijn gemoed twee<br />
littéraire stroomingen samenvloei<strong>de</strong>n, die tot <strong>de</strong>n oorsprong wer<strong>de</strong>n van<br />
een nieuwe bron.......<br />
De eerste stroom, die hem bereikte, was <strong>de</strong> romantisch-beschrijven<strong>de</strong><br />
richting in <strong>de</strong> literatuur, afkomstig van Chateaubriand, <strong>de</strong> lyrisch-bewogene<br />
en <strong>de</strong> prachtig-gekleur<strong>de</strong> stijl, die <strong>de</strong> Franschen het eerst betoover<strong>de</strong> in<br />
Atala en Les Martyrs en die later een nog vaster en machtiger<br />
rhytme won en een veel grooter en schil<strong>de</strong>rachtiger kracht in Les<br />
Orientales en Notre Dame <strong>de</strong> Paris.......<br />
De twee<strong>de</strong> stroom, die zijn gemoed werd binnengeleid, was <strong>de</strong> richting<br />
van Balzac's romans, naar-het-mo<strong>de</strong>rne-neigend, hun zin <strong>voor</strong> het<br />
afstooten<strong>de</strong> als iets eigenaardigs, hun hartstochtelijke lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
werkelijkheid en trouw aan <strong>de</strong> werkelijkheid.<br />
Doordat <strong>de</strong>ze twee stroomingen bij hem in elkaar vloei<strong>de</strong>n, en na eenig<br />
tijdsverloop zich met elkaar vermeng<strong>de</strong>n, verwierven ze een nieuwen<br />
aard, een nieuwe kleur en een nieuwen naam.....<br />
Veel werk liet hij in zijn jeugd onuitgegeven. Eerst toen Chateaubriand en Balzac<br />
in zijn gemoed een nieuwe dichterlijke richting had<strong>de</strong>n gewekt, trad hij op in 't<br />
openbaar. ‘Madame Bovary’ baar<strong>de</strong> een buitengewoon opzien (1856). Men noem<strong>de</strong><br />
het ‘onze<strong>de</strong>lijk’; vond het meer chirurgie dan poëzie. En toch: ‘er lag een lyrisch<br />
dichter on<strong>de</strong>r dat boek begraven, en bijwijlen sloeg een vlammend woord op uit zijn<br />
graf’. Met zijn hardheid en koudheid herinner<strong>de</strong> Flaubert aan Merimée, maar<br />
Merimée's koelbloedigheid was volkomen an<strong>de</strong>rs.<br />
Bij Flaubert stem<strong>de</strong>n stof en toon overeen. Hij schil<strong>de</strong>r<strong>de</strong> het leege en<br />
dwaze met oneindig superieure ironie. Maar met stof en toon contrasteer<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong> stijl. Deze was niet, als bij Mérimée kalm en sober, maar<br />
in-kleuren-flonkerend en melodieus; <strong>de</strong> schrijver plooi<strong>de</strong> dien als een met<br />
goud doorweven sluier over al het domme en droevige dat hij verhaal<strong>de</strong>.<br />
Het was een stijl, die duizend verholen klank-bekoringen in zich droeg,<br />
die ironisch <strong>de</strong> menschelijke zwakhe<strong>de</strong>n en erbarmelijkhe<strong>de</strong>n behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />
met een accompagnement van orgelmuziek. Terwijl <strong>de</strong> chirurg in <strong>de</strong>n<br />
tekst sneed en kerf<strong>de</strong> zon<strong>de</strong>r een spier te vertrekken, zon<strong>de</strong>r ook maar<br />
een enkele maal <strong>de</strong>ernis te toonen, zon<strong>de</strong>r één sid<strong>de</strong>ring van zijn hand,<br />
snikte een schoonheidvergo<strong>de</strong>nd lyrisch dichter in <strong>de</strong> muziek die<br />
begeleid<strong>de</strong>...<br />
Er lag een eigenaardige dubbelheid in Flaubert's natuur: gloeien<strong>de</strong> haat jegens alle<br />
menschelijke domheid; matelooze lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kunst. Door het gehate <strong>voor</strong>werp<br />
voel<strong>de</strong> hij zich onweerstaanbaar geboeid. Maar hij ‘vermooi<strong>de</strong>’ niet, liet <strong>de</strong> menschen<br />
blijven als ze waren.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
De jonge vrouw [in Madame Bovary] o.a. heeft, ondanks haar gevaarlijke<br />
neigingen, in haar verlangen naar het schoone, haar aandrift tot het e<strong>de</strong>le<br />
en haar lang en hardnekkig geloof aan <strong>de</strong> romantiek <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>,<br />
eigenschappen, die - iets an<strong>de</strong>rs of zachter <strong>voor</strong>gesteld - <strong>de</strong> figuur zelfs<br />
in haar afdwalingen zou<strong>de</strong>n hebben gea<strong>de</strong>ld. Wat zou George Sand niet<br />
uit haar hebben gemaakt! Maar Flaubert wil met name niet in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
manier terugvallen, en berooft opzettelijk <strong>de</strong> zoogenaamd schoone of<br />
zoete zon<strong>de</strong>n van alle poëzie...<br />
Na ‘Madame Bovary’, zeven jaar later, opeens <strong>de</strong> Carthaagsche roman ‘Salammbo’.<br />
Deze stel<strong>de</strong> 't publiek teleur; men had liever tien nieuwe Bovary's gehad dan dit<br />
‘vervelen<strong>de</strong>’ boek. In ‘Salammbo’ tracht Flaubert <strong>de</strong>n geest, <strong>de</strong> sfeer van 't ou<strong>de</strong><br />
Carthago te bena<strong>de</strong>ren.<br />
Zijn werk was niet, als zoovele latere archaeologisché romans, een<br />
maskera<strong>de</strong>, waarin mo<strong>de</strong>rne gevoelens en levensbeschouwingen wer<strong>de</strong>n<br />
<strong>voor</strong>gesteld in antieke costumeering; neen, alles was hier als uit één vorm<br />
gegoten, droeg <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n woesten en gruwelijken stempel. Lief<strong>de</strong>, list,<br />
wraakzucht, godsdienstig leven, kracht van karakter, alles was on-mo<strong>de</strong>rn<br />
- wat niet wegneemt, dat het gelijktijdig <strong>de</strong>n stempel <strong>de</strong>r laatste dagen<br />
van het twee<strong>de</strong> keizerrijk toon<strong>de</strong>...<br />
Over ‘l'Education Sentimentale’, ‘Bouvard et Pécuchet’ en <strong>de</strong> ‘Trois Contes’ volgen<br />
we dan Bran<strong>de</strong>s naar ‘La Tentation <strong>de</strong> Saint Antoine’. ‘De grondgedachte’ van dit<br />
werk, zegt Bran<strong>de</strong>s, ‘was even groot als nieuw’. Maar ‘het boek wordt neergedrukt<br />
door zijn stofmassa’. ‘De groote schrijver was langzamerhand opgegaan in <strong>de</strong><br />
zuivere geleerdheid en <strong>de</strong>n zuiveren stijl’. In Frankrijk werd dit werk (waaraan <strong>de</strong><br />
auteur <strong>20</strong> jaar arbeid<strong>de</strong>) bijna niet gerecenseerd, opzij geschoven met een<br />
Boulevard-geestigheid. In <strong>de</strong>ze aflevering van D.G.W. hebben onze lezers het portret<br />
gevon<strong>de</strong>n van Flaubert. Bran<strong>de</strong>s teekent hem aldus:<br />
De Gids<br />
Hij had een gemoedsaard, die overeenstem<strong>de</strong> met zijn uiterlijk. Ik heb<br />
hem alleen in zijn latere levensjaren, en slechts vluchtig gezien. Maar<br />
men vergeet niet <strong>de</strong>n grootoogigen, blauwoogigen Hercules met zijn<br />
roodachtige gelaatskleur, hoog, kaal <strong>voor</strong>hoofd, langen knevel, die hem<br />
langs <strong>de</strong> geweldige kaken hing, het trotsch-in-<strong>de</strong>n-nek-geworpen hoofd<br />
en <strong>de</strong>n wat <strong>voor</strong>uitsteken<strong>de</strong>n buik, - die weliswaar langzaam liep en<br />
ongaarne, maar die toch hield van heftige bewegingen, zwaai<strong>de</strong> met zijn<br />
armen, en - kolossaal als hij was - vreeselijke paradoxen om zich heen<br />
slinger<strong>de</strong> met don<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> stem. Hij was goedaardig, gelijk alle rumoerige<br />
vechtersbazen; zijn toorn - zoo zegt een van zijn vrien<strong>de</strong>n - kookte over<br />
en zakte neer als melk...<br />
Ch.M. van Deventer wijdt een paar bladzij<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> nagedachtenis van zijn <strong>de</strong>zer<br />
dagen te Parijs overle<strong>de</strong>n vriend: Gi<strong>de</strong>on Busken Huet, <strong>de</strong>n zoon van ‘Conrad en<br />
Anna’.<br />
Wat het lot <strong>de</strong>zen mismaakte <strong>voor</strong> goeds gaf?<br />
Allereerst ou<strong>de</strong>rs, behooren<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> allerbesten van hun tijd in rijkdom<br />
van geest, en met zeer veel meer lief<strong>de</strong> dan <strong>de</strong> buitenwereld bij <strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
scherpen kritikus vermoed<strong>de</strong>. En het beste <strong>de</strong>el dier lief<strong>de</strong> omving het<br />
eenige kind, dat, als door een won<strong>de</strong>r niet terstond na <strong>de</strong> geboorte<br />
gestorven, door een reeks van won<strong>de</strong>ren scheen te moeten blijven leven;<br />
het was hun hart, dat steeds die won<strong>de</strong>ren schiep....<br />
Als jongeling reeds werd hij Franschman, maar zijn geboorteland vergat<br />
hij nooit. Niet enkel bleef hij <strong>de</strong> taal van Holland vlug en hel<strong>de</strong>r schrijven<br />
en spreken; niet enkel <strong>de</strong>el<strong>de</strong> hij veel van zijn kennis hier en in Indië<br />
me<strong>de</strong>, met tijdschriftstukken en politieke overzichten, maar hij schonk<br />
ons - samen met zijn moe<strong>de</strong>r - uitgaven ons dierbaar, <strong>de</strong> Brieven van<br />
zijn va<strong>de</strong>r, <strong>de</strong> Brieven van Potgieter.<br />
Verheerlijking van <strong>de</strong> Aar<strong>de</strong> en het Aar<strong>de</strong>-leven, niet naturalistisch, maar mystiek<br />
aangevoeld, aldus onze indruk van Herman <strong>de</strong> Man's novelle ‘Aar<strong>de</strong>ban<strong>de</strong>n’ bij <strong>de</strong><br />
lectuur van het stuk in <strong>de</strong> vorige aflevering. Het vervolg in dit nr. stelt teleur; is veel<br />
vlakker. D.Th. Jaarsma geeft het slot van ‘Het Ontwaken’.<br />
Ter her<strong>de</strong>nking van Dante's sterfdag werd door het genootschap ‘Dante Alighieri’<br />
een comité gevormd, dat zich ten doel stel<strong>de</strong> een openbare getuigenis te geven<br />
van <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> en vereering ook <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Sommo Poeta. Deze<br />
literaire hul<strong>de</strong> is ‘gekleed in het feestgewaad <strong>de</strong>r taal’ die door Dante tot zulk een<br />
luister is gebracht en aldus verstaanbaar gemaakt <strong>voor</strong> hen die zij wil<strong>de</strong> bereiken.<br />
<strong>Den</strong> 14 en October werd het daartoe bestemd prachtexemplaar te Ravenna aan <strong>de</strong><br />
Bibliotheek aangebo<strong>de</strong>n; een twee<strong>de</strong> exemplaar ontving <strong>de</strong> Casa di Dante te Rome.<br />
Over <strong>de</strong> bijdragen in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l (waarvan verschei<strong>de</strong>ne reeds vroeger het licht<br />
hebben gezien) schrijft Dr. J.J.A.A. Frantzen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel ‘Ne<strong>de</strong>rlands hul<strong>de</strong> aan<br />
Dante’. Geheel voldaan is Dr. Frantzen niet; er is, bij al <strong>de</strong>n rijkdom van stof, in het<br />
boek een leemte gebleven.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
*12<br />
Wij had<strong>de</strong>n gewenscht, dat een van onze <strong>voor</strong>aanstaan<strong>de</strong> dichters of<br />
critici een woord van waar<strong>de</strong>ering had gesproken <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n subliemen<br />
woordkunstenaar Dante, <strong>de</strong>n onuitputtelijken rijkdom en <strong>de</strong> plastiek<br />
van zijn taal, zijn meesterschap over rhythme, rijm en klank, die<br />
taalmuziek, die <strong>de</strong> geheele toonschaal <strong>de</strong>r menschelijke aandoeningen<br />
van <strong>de</strong> diepste smart tot <strong>de</strong> hoogste verrukking opklimt...<br />
In <strong>de</strong>n nieuwen jaargang wordt ons o.m. een roman van Jo van Ammers-Küller<br />
beloofd.<br />
De Stem<br />
maakt een aanvang met <strong>de</strong> publicatie van <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> Dostojevsky-enquête.<br />
Geantwoord hebben: Frans Erens, Herman Robbers, Dr. P.H. van Moerkerken, Dr.<br />
J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan, Dr. G.H.v. Sen<strong>de</strong>n, Dr. H.T. <strong>de</strong> Graaf, Emil Lucka. Dr. G.J.<br />
Heering, Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk, Alb. Plasschaert, François Pauwels, A.H. Nijhoff-Wind,<br />
Joh. Tielrooy, Herman Wolf, Dop Bles, een onbeken<strong>de</strong> A.J.M. en Ary Prins. Enkele<br />
antwoor<strong>de</strong>n zijn niet van heel veel belang, als die van Erens en v. Moerkerken, op<br />
wie Dostojevsky niet veel invloed blijkt geoefend te hebben. Deze schrijvers klagen<br />
over <strong>de</strong> slechte vertalingen die hen van <strong>de</strong>n geest van het origineel verwij<strong>de</strong>rd<br />
hou<strong>de</strong>n.<br />
In zijn zeer goed Overzicht <strong>de</strong>r Antwoor<strong>de</strong>n legt Dirk Coster <strong>de</strong>n nadruk op 't feit,<br />
dat juist een Nieuwe Gidser als Erens door <strong>de</strong>n geest van <strong>de</strong>n grooten Rus zoo<br />
weinig geraakt is. De oorzaak hiervan<br />
ligt wellicht in het feit, dat <strong>de</strong> hernieuwing van menschelijkheid, die met<br />
<strong>de</strong> Nieuwe Gids in onze litteratuur ontstond, allereerst en bij <strong>de</strong> meesten<br />
hunner een primitief karakter had......<br />
Wel was er ook in <strong>de</strong> Nieuwe Gids een neiging tot i<strong>de</strong>eënexpositie<br />
aanwezig, maar <strong>de</strong>ze i<strong>de</strong>eën <strong>de</strong><strong>de</strong>n aan als van buitenaf aangenomen,<br />
zij waren geen organische en spontane uitstralingen van een tot<br />
geestelijk-zijn verdiepte menschelijkheid.<br />
Tegenover <strong>de</strong> ‘zinnelijke primitiviteit’ <strong>de</strong>r Nieuwe Gldsers is D.'s werk ‘schamel<br />
van sensaties’. Althans zijn sensaties zijn van absoluut an<strong>de</strong>re or<strong>de</strong>.<br />
Een oneindig verfijn<strong>de</strong> gradueering van het zielsleven, die zich als 't ware<br />
onmid<strong>de</strong>llijk uitzette tot psychologische complexen en intellectueele<br />
problemen van zoo machtigen omvang en diepte, dat zij <strong>de</strong> toenmalige<br />
Hollandsche bewustzijnsmaten ver te buiten gingen.<br />
Men kan echter, zegt Coster, een diepe teleurstelling niet bedwingen als men ziet,<br />
hoe in later jaren 't rijpend intellect in Holland zich, na <strong>de</strong> ontgoocheling door Zola,<br />
tot ‘het precieuse surrogaat van Maeterlinck’ wend<strong>de</strong> tot bevrediging <strong>de</strong>r meer<br />
verfijn<strong>de</strong> zielsbehoeften.<br />
Thans staan <strong>de</strong> jongeren meer <strong>voor</strong> Dostojevsky open. Doch ‘van een neiging<br />
tot volledig aanvaar<strong>de</strong>n van het levensbeeld dat hij in zijn hoofdwerken ontwerpt is<br />
hier weinig sprake’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Integen<strong>de</strong>el: slechts weinig rekenschap geeft men zich ervan, dat in zijn<br />
werken, niet ge<strong>de</strong>finieerd, maar op <strong>de</strong> wijze <strong>de</strong>r kunst, door <strong>de</strong> stelling<br />
<strong>de</strong>r problemen, door <strong>de</strong> symbolische groepeering <strong>de</strong>r menschentypen,<br />
door <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>eling van het leven in enkele grootsche plannen, - zulk een<br />
levenssynthese verborgen ligt, te machtiger zich van <strong>de</strong>n geest meester<br />
makend, naarmate zij spontaner en onwillekeuriger blijkt gegroeid, als<br />
een groei niet meer door een bewusten schrijversgeest, maar door <strong>de</strong>n<br />
algemeenen geest zelf, door een hooger verstand bepaald.<br />
Van <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n zijn een drietal bewust ‘contra’ geaccentueerd, dat van Bierens<br />
<strong>de</strong> Haan, van Van Sen<strong>de</strong>n en van Emil Lucka, Bierens <strong>de</strong> Haan's grief is, dat bij<br />
Dostojevsky ‘<strong>de</strong> tegenstelling <strong>de</strong>s levens niet ze<strong>de</strong>lijk doorzien, maar emotioneel<br />
ervaren wordt’. Alsdan is zij chaotisch; eerst <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schouwen<strong>de</strong> re<strong>de</strong>lijkheid wordt<br />
zij kosmisch. Bij D. ‘gaat het heilige naast het misdadige als een evenwijdige lijn’.<br />
Van Sen<strong>de</strong>n heeft een <strong>de</strong>rgelijk bezwaar.<br />
De Indo-Slavische ethiek is volgens hem een ethiek van ‘begrijpend me<strong>de</strong>doogen’,<br />
<strong>de</strong> Germaansche ethiek vóór alles: ‘een kamp om waar<strong>de</strong>n’. - Hartstochtelijk is <strong>de</strong><br />
afwering van <strong>de</strong>n Weenschen schrijver Emil Lucka. Ook hier het verwijt, dat <strong>de</strong><br />
persoonlijkheid ‘be<strong>de</strong>utungslos’ wordt bij D., woord en heiligheid samensmelten tot<br />
<strong>de</strong> i<strong>de</strong>ntiteit van ‘Erlöser-Mör<strong>de</strong>r’.<br />
Na dit scherpe ‘contra’ een lang aangehou<strong>de</strong>n ‘pro’ meest van jongeren.<br />
Opmerkelijk dat Prof. Heering <strong>de</strong> eenige <strong>de</strong>r inzen<strong>de</strong>rs is, die <strong>de</strong><br />
sterk-personifieeren<strong>de</strong> Christusaanbidding van D. aanroert en met vreug<strong>de</strong><br />
aanvaardt. Uit het zwijgend <strong>voor</strong>bijgaan <strong>de</strong>r an<strong>de</strong>ren blijkt wel, constateert Coster,<br />
‘dat <strong>de</strong> eigenlijke Christusgedachte - Christus als centrale mid<strong>de</strong>laar tot <strong>de</strong> godheid<br />
- <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen mensch ternauwernood nog werkelijkheid schijnt te bezitten’.<br />
Trouwens, onbevredigend zijn <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> laatste vraag <strong>de</strong>r enquête: wat<br />
beteekent D. <strong>voor</strong> <strong>de</strong> religie <strong>de</strong>r toekomst? Mevr. Nijhoff, die D. intusschen geheel<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> aesthetiek opeischt, zinspeelt in die richting als zij erkent, dat D. het leven<br />
in een machtige drieëenheid van Duivel, Mensch en Heilige, dus van Hel, Aar<strong>de</strong><br />
eu Hemel, als tastbaar nieuw en nieuw-geor<strong>de</strong>nd doet verschijnen. Maar geen<br />
enkele theoloog blijkt ‘religieuse waar<strong>de</strong>n’ in D. te hebben aangewezen.<br />
Ten slotte een paar aanhalingen uit <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n zelf. Dit van Alb. Plasschaert:<br />
Het is toch <strong>voor</strong> mij steeds een bewering van <strong>de</strong>n letterkundigen<br />
burgerman, dat <strong>de</strong> psychologie van Dostojewsky Aziatisch (wat is dat?)<br />
dus ‘locaal’ zou zijn, en niet algemeen, niet algemeene zekerhe<strong>de</strong>n<br />
vertoonend. Onbewust is <strong>de</strong>ze bewering zijner tegenstan<strong>de</strong>rs een bewijs<br />
van hun schrik <strong>voor</strong> zijn diepte, en <strong>voor</strong> <strong>de</strong> fijnheid <strong>de</strong>r vertwijging.......<br />
Het is bij Dostojewsky, soms, of het leven zie<strong>de</strong>nd on<strong>de</strong>r zijn schrijven<strong>de</strong><br />
han<strong>de</strong>n geboren wordt, of, en dat is an<strong>de</strong>rs, een glimlach zon<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong><br />
en zon<strong>de</strong>r zwakheid (als die van Aljoscha) ontstaat in hem en straalt <strong>voor</strong><br />
eeuwig over <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren.<br />
Dit van <strong>de</strong>n dichter en advocaat François Pauwels:<br />
Ik on<strong>de</strong>rging [na het lezen van Schuld en Boete] <strong>voor</strong> het eerst in m'n<br />
leven het grootsche mysterie van <strong>de</strong> misdaad en ik mag<br />
gerust verklaren dat <strong>de</strong>ze sensatie door dat boek gewekt m'n<br />
ver<strong>de</strong>re leven machtig heeft bepaald. Sindsdien begon <strong>de</strong> misdadiger èn<br />
als maatschappelijke verschijning èn als menschelijk wezen mij belang<br />
in te boezemen.<br />
Dostojevsky's menschen zijn niet allereerst ‘Russen’, het zijn menschen<br />
die ge overal aantreft, in uw naaste omgeving wellicht.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>
Een ‘moor<strong>de</strong>naar’ is ook ‘een mensch’, een heel stumperig, onnoozel menschje<br />
meestal, geen ‘geboren zwarte ziel’.<br />
Wat <strong>de</strong> cel niet kan en niet doet, dat kan en doet <strong>de</strong> misdaad zelf! De<br />
moor<strong>de</strong>naar lijdt, wanneer hij niet met <strong>de</strong> maatschappij <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n rechter<br />
heeft afgerekend, ontzaglijk meer, dan wanneer hij z'n jaartjes uit gaat<br />
zitten en zoodoen<strong>de</strong> met <strong>de</strong> samenleving in compensatie treedt!<br />
Dit nu, <strong>de</strong>ze nawerking van <strong>de</strong> daad in <strong>de</strong>n da<strong>de</strong>r, heeft Dostojevsky<br />
gegeven op eene wijze die het phenomenale nabij komt.<br />
Ein<strong>de</strong>lijk dit uit een particulieren brief van A.J.M. aan <strong>de</strong> Redactie:<br />
Het heeft me getroffen, hoe ik nu 's nachts, in <strong>de</strong>ze vervaarlijke nachten<br />
dat ik uitgestrekt lig als een slagveld van hemel en hel, zoo menigmaal<br />
<strong>de</strong>nken moet met heel mijn hart aan Dostojevsky als aan iets verlossends.<br />
Het meest, het vurigst en het dankbaarst, wendt mijn verscheurdheid zich<br />
tot prins Myshkin. Ik zou even goed kunnen knielen vóór <strong>de</strong> Evangeliën,<br />
maar op zulke oogenblikken en in zulken on<strong>de</strong>rgang heb ik nood aan<br />
iemand, dien ik weet te zijn een mensch van mijnen tijd, een mensch als<br />
ik, even gemarteld, even gezegend in zijn martelingen.<br />
Noemen wij uit <strong>de</strong> aflevering nog een uitvoerige studie van Dirk Coster aan ‘Schuld<br />
en Boete’ gewijd, waarin C. doet uitkomen dat in dit boek zich D.'s kunstvermogen<br />
nog niet onvermengd en zuiver kon openbaren (Hoffmann met zijn grillige fantastiek<br />
is hier b.v. nog niet geheel vergeten).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>