17.08.2013 Views

Den Gulden Winckel. Jaargang 20 - digitale bibliotheek voor de ...

Den Gulden Winckel. Jaargang 20 - digitale bibliotheek voor de ...

Den Gulden Winckel. Jaargang 20 - digitale bibliotheek voor de ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>.<br />

<strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong><br />

bron<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>. Hollandia-Drukkerij, Baarn 1921<br />

Zie <strong>voor</strong> verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_gul001192101_01/colofon.htm<br />

© <strong>20</strong>09 dbnl


De Ne<strong>de</strong>rlandsche <strong>de</strong>tective-roman<br />

1<br />

TOEN eenige jaren gele<strong>de</strong>n ‘Ivans’ met ‘De Man uit Frankrijk’ verscheen, als<br />

eerste van een reeks oorspronkelijke <strong>de</strong>tective-romans, <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong> daarme<strong>de</strong> <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche <strong>de</strong>tective-roman.<br />

Men had reeds tallooze Engelsche gelezen, men las nu ‘De Man uit Frankrijk’.<br />

Men keek elkaar aan en men zei met een vleugje va<strong>de</strong>rlandschen trots: ‘nou, zie<br />

je wel, dat kunnen wij óók al’. In<strong>de</strong>rdaad scheen het, dat thans <strong>voor</strong> goed aan het<br />

Engelsche monopolie een ein<strong>de</strong> zou gekomen zijn.<br />

Thans krijgen we het achtste boek uit <strong>de</strong> ‘G.G. serie’, en <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> auteur gaf ook<br />

nog ‘Het Verre Koninkrijk’, een soort historischen ‘roman van strijd en avontuur’, en<br />

nu ‘Juffrouw Mientje’ met een aantal ‘vreem<strong>de</strong> verhalen’.<br />

En het is een teleurstelling gebleken.<br />

Bij <strong>de</strong> blij<strong>de</strong> geboorte van <strong>de</strong>n auteur ‘Ivans’ juichten <strong>de</strong> omstan<strong>de</strong>rs over <strong>de</strong>zen<br />

Ne<strong>de</strong>rlandschen Conan Doyle. Dat was niet geheel onjuist: <strong>de</strong> eerste werken van<br />

<strong>de</strong> G.G. serie kunnen werkelijk in velerlei opzicht met <strong>de</strong> Sherlock-Holmes-serie<br />

vergeleken wor<strong>de</strong>n. Doch beging men reeds in <strong>de</strong>n aanvang <strong>de</strong> vergissing, ook <strong>de</strong>n<br />

naam van Edgar Poe te noemen, thans blijkt men zelfs <strong>de</strong>n naam van Arthur Conan<br />

Doyle oneer te hebben aangedaan.<br />

Dat het noemen van Edgar Poe een vergissing was, is dui<strong>de</strong>lijk. Edgar Poe heeft<br />

in zeker opzicht <strong>de</strong> heele generatie van Engelsche en Amerikaansche schrijvers<br />

van <strong>de</strong>tective-stories ingeleid, doch dit veran<strong>de</strong>rt niets aan <strong>de</strong> waarheid dat Edgar<br />

Allan Poe een kunstenaar was, terwijl <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>rheid dier navolgers slechts<br />

schrijvers zijn.<br />

Dit ‘slechts’ houdt geen geringschatting in. Het schrijven van goe<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>tective-verhalen is een eerzaam handwerk en zelfs een zeer bijzon<strong>de</strong>r en zeer<br />

moeilijk handwerk, dat een heel bepaal<strong>de</strong>n aanleg eischt. De goe<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>tective-verhalen vormen een zeer te waar<strong>de</strong>eren ontspannings-lectuur en <strong>de</strong><br />

uiterst scherpzinnige geesten, die ze maken kunnen, hebben recht op onze<br />

bewon<strong>de</strong>ring en op <strong>de</strong> gel<strong>de</strong>lijke belooning, die hun dan ook ruimschoots gewordt.<br />

Het blijft echter ... handwerk. Terwijl Allan Poe een kunstwerk schiep. Waar Conan<br />

Doyle, Oppenheim, Reeve, Le Queux, Jenkins, Rohmer, en dozijnen an<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>n<br />

lezer spanning geven, geeft Poe huivering. Zij, <strong>de</strong> <strong>de</strong>tective-story-schrijvers<br />

hou<strong>de</strong>n het verstand bezig, op zeer aangename wijze bezig, doch Edgar Allan Poe<br />

- en Chesterton, als hij wil - spreken tot datgene, wat slechts door kunstenaars kan<br />

wor<strong>de</strong>n bewogen.<br />

De schrijvers die na Poe kwamen hebben situaties bedacht, véél gecompliceer<strong>de</strong>r<br />

dan Poe, ontknoopingen gevon<strong>de</strong>n, véél verrassen<strong>de</strong>r, maar een enkel zinnetje van<br />

Poe geeft meer sensatie - niet in <strong>de</strong> bioscoop-beteekenis van het woord -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


2<br />

suggereert meer stemming, dan heele hoofdstukken van die an<strong>de</strong>ren.<br />

Daarom ... het noemen van Poe was een vergissing.<br />

Want dat Ivans geen kunst gaf, leer<strong>de</strong> reeds <strong>de</strong> allereerste bladzij<strong>de</strong>, en hij had<br />

ook geenszins <strong>de</strong> pretentie.<br />

Maar nu Ivans een paar jaar heeft geschreven, kan <strong>de</strong> plaats naast Doyle, Reeve,<br />

Oppenheim en soortgenooten hem eveneens niet langer wor<strong>de</strong>n gelaten.<br />

Een <strong>de</strong>tective-verhaal moet in <strong>de</strong> allereerste plaats spannend zijn. De Engelschen<br />

hebben er het zuiver<strong>de</strong>r woord <strong>voor</strong>: ‘thrilling’.<br />

‘Thrilling’ zijn, dat is hun taak, houdt tevens hun bestaansrecht in. Het verstand<br />

moet erdoor wor<strong>de</strong>n beziggehou<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> aandacht van <strong>de</strong> dagelijksche dingen<br />

afgetrokken maar toch niet naar iets ‘beters’ omhooggehaald. En na ingespannen<br />

arbeid, of in <strong>de</strong>n trein, of in een verloren uur, of in dagen van conflicten vormen zij<br />

dan ook een pleizierig en niet te on<strong>de</strong>rschatten mid<strong>de</strong>l tot ontspanning en<br />

verstrooiïng.<br />

Hoe geheel en uitsluitend zij zich richten tot het verstand, blijkt zeer dui<strong>de</strong>lijk uit<br />

het dikwijls geheel ontbreken van het lief<strong>de</strong>thema, terwijl toch in elk an<strong>de</strong>r soort van<br />

Engelschen roman <strong>de</strong> loveaffair een onontbeerlijk attribuut is. Het lief<strong>de</strong>historietje<br />

ontbreekt zelfs nimmer in <strong>de</strong> avontuurlijke romans - het genre, hetwelk hier het<br />

dichtst aan grenst, en waarvan Ri<strong>de</strong>r Haggard en De Vere Stacpoole eenige <strong>de</strong>r<br />

<strong>voor</strong>naamste bedrijvers zijn. In <strong>de</strong>n zuiveren <strong>de</strong>tectiveroman is dit thema, zoo al<br />

niet onmogelijk, dan toch geenszins noodzakelijk. Wel is een vlot<br />

beschrijvingsvermogen noodig, en het gemakkelijk treffen van <strong>de</strong>n dialoog, en het<br />

karakteriseerend typeeren, en <strong>de</strong> kennis van vreem<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n, maar <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste<br />

van <strong>de</strong>ze vereischten ‘how to write a novel’ is: het vin<strong>de</strong>n van een spannen<strong>de</strong> en<br />

niet te ontwarren intrigue en het zelf-gevon<strong>de</strong>n raadsel dan op vakkundige en<br />

aangename wijze te ontraadselen.<br />

Dit is het eerst-noodige. De rest.... doet ie<strong>de</strong>r op eigen wijze. Veel Engelschen<br />

beschikken daarbij over humor, <strong>de</strong> een grimmig, <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r spottend, maar altijd goed<br />

gehumeurd, die hun figuren een groote aantrekkelijkheid geeft. In het kiezen en<br />

uitbeel<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>ze figuren zoowel als van <strong>de</strong> omgeving waarin zij optre<strong>de</strong>n, bleken<br />

<strong>de</strong> Engelschen en Amerikanen even onuitputtelijk als vindingrijk.<br />

Zoodat een buitengewone virtuositeit hen in<strong>de</strong>rdaad in staat stelt, het intellect<br />

van hon<strong>de</strong>rdduizen<strong>de</strong>n - zij, die het vak goed verstaan, schrijven zich allen rijk -<br />

eenige uren bezig te hou<strong>de</strong>n.<br />

Zoodra het <strong>de</strong>tective-verhaal dit echter niet meer doet, is het veroor<strong>de</strong>eld. En <strong>de</strong><br />

laatste werken van Ivans missen in<strong>de</strong>rdaad het vermogen bezig te hou<strong>de</strong>n, verliezen<br />

daarme<strong>de</strong> hun recht van bestaan en hun auteur daardoor zijn plaats tusschen <strong>de</strong><br />

Engelsche corypheeën op dit gebied.<br />

Voor ons is dit te betreuren, omdat er geen enkel an<strong>de</strong>r Hollan<strong>de</strong>r is, die het wel<br />

kan.<br />

Voor <strong>de</strong>n schrijver Ivans zelf is het eveneens te betreuren, omdat zijn experimenten<br />

op an<strong>de</strong>r ‘gebied’ - schrijversgebied, kunstgebied zelfs - tot he<strong>de</strong>n alle mislukt zijn<br />

en er geen enkele aanwijzing is dat zij eens wel zullen gelukken.<br />

Terwijl juist <strong>de</strong> Engelsche <strong>voor</strong>gangers van Ivans al-doen<strong>de</strong> leeren, <strong>de</strong><br />

moeilijkhe<strong>de</strong>n van hun vak steeds beter overwinnen, telkens weer nieuwe situaties<br />

vin<strong>de</strong>n, dra<strong>de</strong>n weven, han<strong>de</strong>lingen be<strong>de</strong>nken, figuren scheppen, hun vak steeds<br />

volkomener beheerschen, begon <strong>de</strong> G.G.-serie van Ivans na het vier<strong>de</strong>, vijf<strong>de</strong> werk<br />

te verslappen. Een inzinking vertoon<strong>de</strong> zich; het begon te vervelen. Ivans bleek niet<br />

<strong>de</strong> onuitputtelijkheid te bezitten welke van zijn overzeesche vakgenooten een van<br />

<strong>de</strong> onbegrijpelijkste en meest bewon<strong>de</strong>renswaardige eigenschappen is. ‘Aan <strong>de</strong>n<br />

Rand van het Bosch’ en ‘De Schaduw’ ston<strong>de</strong>n technisch ver bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong> vorige.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


En slechts op <strong>de</strong> techniek komt het aan, bij <strong>de</strong>ze werken, omdat zij niets an<strong>de</strong>rs<br />

zijn dan techniek.<br />

De auteur Ivans is een te scherpzinnig man, om dit niet zelf bemerkt te hebben.<br />

Zijn eerste werken waren frisch, met goe<strong>de</strong> typeering, oorspronkelijke opvatting en<br />

een <strong>voor</strong>treffelijke intrigue. Hij schreef <strong>de</strong>n beschaaf<strong>de</strong>n zakenmans-stijl, welke <strong>voor</strong><br />

werk, dat met literatuur in geenerlei verband staat, geheel voldoen<strong>de</strong> is.<br />

Doch na ‘Het Verloren Spoor’ begonnen <strong>de</strong> invallen moeilijker te komen; het ging<br />

wat haperen, er stokte ergens iets; af en toe moest gezocht en geknutseld wor<strong>de</strong>n,<br />

en <strong>de</strong> schrijver bemerkte zelf wel, dat het niet meer het ware was.<br />

Toen begon zijn vergissing. Hij ging zich toen wagen aan een soort<br />

gefingeerd-historischen roman. Het bleek een mislukking.<br />

En thans, not at all abashed, verschijnt hij met ‘Juffrouw Mientje’, een<br />

Amsterdamsche geschie<strong>de</strong>nis. Gevolgd door een aantal ‘Vreem<strong>de</strong> verhalen’.<br />

Dit nu had <strong>de</strong> heer Ivans niet moeten doen. Want het is een betreurenswaardige<br />

vergissing. Het gebied waarop hij zich hierme<strong>de</strong> waag<strong>de</strong>, is hem volkomen vreemd<br />

en hij is diensvolgens hopeloos verdwaald.<br />

Voor het verhaaltje, hoe een oud, gebogen kantoormannetje tot diefstal komt op<br />

een kantoor waar hij al veertig jaren werkte, is toch iets an<strong>de</strong>rs noodig dan <strong>de</strong> heer<br />

Ivans kan geven.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


3<br />

Een <strong>de</strong>tective-verhaal is het niet. Daarme<strong>de</strong> vervalt dus <strong>de</strong> daar<strong>voor</strong> bestem<strong>de</strong><br />

maatstaf en past het oor<strong>de</strong>el dat verhalen met literatuur-allures treffen moet.<br />

Nog dringen<strong>de</strong>r is dit noodzakelijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verhalen, die op ‘Juffrouw Mientje’<br />

volgen.<br />

‘Juffrouw Mientje’, een burgerlijk vertelseltje, is alleen maar vlak en onbedui<strong>de</strong>nd<br />

en vervelend, maar die ‘vreem<strong>de</strong> verhalen’ met hun Edgar Poepretenties, zijn<br />

werkelijk een weinig ergerlijk.<br />

Met <strong>de</strong>ze korte verhalen bedoelt Ivans heel iets an<strong>de</strong>rs dan met zijn G.G. boeken.<br />

Nog zon<strong>de</strong>r hem <strong>de</strong> pretentie in <strong>de</strong> schoenen te willen schuiven, iets als Poe's<br />

Tales te willen geven, zoo ligt een vergelijking met <strong>de</strong> korte verhalen van bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Walch of Bor<strong>de</strong>wijk toch te zeer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand om niet vast te stellen, hoe volkomen<br />

mislukt <strong>de</strong>ze literaire poging is.<br />

Deze schetsen gaan alle over iets bovennatuurlijks. Geheimzinnige hon<strong>de</strong>n, welke<br />

verschijnen, droomen die uitkomen, geesten die <strong>voor</strong>spellingen doen, doo<strong>de</strong>n die<br />

terugkeeren vormen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwerpen. Daar is toch wel iets mee te doen, nietwaar?<br />

Deze stof is bovendien gewild in onzen tijd, waarin zoo velen die <strong>de</strong>n vasten grond<br />

verloren, zich wierpen in die ‘geestelijke stroomingen’, draaikolken welke zoo<br />

menigeen omlaag trokken.<br />

En Bor<strong>de</strong>wijk, om een <strong>voor</strong>beeld te noemen, hééft er hier en daar ook wel iets<br />

van gemaakt, al is ook hem wel af en toe het gevaar <strong>de</strong>r banaliteit te sterk gebleken.<br />

Ook Ivans probeer<strong>de</strong> het, reikte daarmee naar ‘<strong>de</strong> litteratuur’. Hij kwam niet ver<strong>de</strong>r<br />

dan <strong>de</strong> keuken.<br />

Want dat <strong>de</strong>ze verhalen een enkel serieus lezer zou<strong>de</strong>n vin<strong>de</strong>n, is onmogelijk.<br />

Elk griezelig historietje is niets dan een eentonig relaas. Menige ‘gemengd<br />

nieuws’-rubriek is smakelijker. Daar is geen enkel zinnetje, in al dit werk, dat ook<br />

maar iets meer is dan een me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling zon<strong>de</strong>r meer. Ie<strong>de</strong>re suggestie, ie<strong>de</strong>re<br />

stemming ontbreekt geheel. Zelfs <strong>de</strong> zeurigste stamgast zou zich schamen aan zijn<br />

tafeltje met zulke flauwe geschie<strong>de</strong>nissen aan te komen, waarin geen enkele aardige<br />

wending, noch beschrijving, noch uitbeelding is te vin<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> ‘pointe’ even<br />

zouteloos en onbeteekenend is als <strong>de</strong> telkens weer klagen<strong>de</strong> conclusie: ‘wie in<br />

godsnaam geeft mij <strong>de</strong> verklaring?’<br />

Deze ‘vreem<strong>de</strong> verhalen’ zijn niet raadselachtig, maar onnoozel, niet geheimzinnig<br />

maar kin<strong>de</strong>rachtig, niet bovennatuurlijk maar vervelend. De schrijver wil<strong>de</strong> iets<br />

griezeligs geven, en zou er niet in slagen, kin<strong>de</strong>ren naar bed te jagen.<br />

Deze mislukking is te betreuren. Doch er is een mogelijkheid, dat wij re<strong>de</strong>n tot<br />

verheuging zou<strong>de</strong>n hebben. Die mogelijkheid ligt in <strong>de</strong> kans, dat <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong>ze<br />

mislukking zal aanvaar<strong>de</strong>n.<br />

Indien <strong>de</strong> auteur Ivans zich van literaire experimenten onthoudt en zich bepaalt<br />

tot het lectuurgebied, dat hij eens blijk gaf te beheerschen, kunnen wij nog goe<strong>de</strong><br />

boeken van hem verwachten, welke, in hun eigen aard, een niet te ontkennen<br />

verdienste hebben.<br />

Want dat Ivans een aardigen <strong>de</strong>tective-roman kan schrijven, hebben zijn eerste<br />

werken aangetoond. Dat zij <strong>de</strong>sniettegenstaan<strong>de</strong> achteruitgingen, matter wer<strong>de</strong>n,<br />

verslapten, is zeer goed te verklaren uit een overproductie, die in het aanvankelijk<br />

succes zijn oorzaak vond.<br />

De eerste boeken <strong>de</strong>r G.G.-serie, door een toeval ontstaan, von<strong>de</strong>n een hartelijk<br />

onthaal en vele lezers; het was dus verklaarbaar, schoon niet verstandig, dat Ivans<br />

meer lever<strong>de</strong>, in korter tijd dan goed was <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hoedanigheid van zijn werk, dat<br />

juist een zorgvuldige en min of meer minutieuze bewerking eischt.<br />

In een paar jaar tijds schreef Ivans tien romans en verschillen<strong>de</strong> schetsen. Dit is<br />

te veel.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Maar indien hij zich <strong>de</strong>n tijd gunt tot het weloverdacht ontwerpen, het verzorgd<br />

uitwerken, en hij zich weet te beperken tot één, of hoogstens twee romans per jaar,<br />

dan zullen <strong>de</strong>ze ongetwijfeld <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> goe<strong>de</strong> eigenschappen bezitten, welke ‘De<br />

Man uit Frankrijk’, ‘Het Spook van Vöröshegy’ en <strong>de</strong> ‘Me<strong>de</strong>plichtigen’ tot aangename<br />

ontspannings-boeken maakten.<br />

W.G.N. DE KEIZER.<br />

Divagatie over expressionisme 1)<br />

Ei, visch niet met een zoo zwaarmoedig lokaas naar <strong>de</strong>zen stinkbaars,<br />

dien men wijsheid heet.<br />

SHAKESPEARE: De Koopman van Venetië.<br />

GOETHE meen<strong>de</strong> in een onzalig oogenblik 2) - toen zijn muze sliep, want déze<br />

bespotting hadd' ze nimmer geduld - dat dàtgene in een kunstwerk <strong>de</strong> hoofdzaak<br />

is, wat een proza-paraphrase ervan nà kan vertellen, m.a.w.: <strong>de</strong> i<strong>de</strong>e-kern. I<strong>de</strong>e-kunst<br />

dus.<br />

1) Hoewel één-en-an<strong>de</strong>r nog niet volkomen tot naar hier doordrong (het minst in <strong>de</strong> litteratuur)<br />

meenen <strong>de</strong> lie<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> <strong>voor</strong>hoe<strong>de</strong>, dat alle expressionisme reeds van <strong>voor</strong>eergisteren is.<br />

In<strong>de</strong>rdaad is het niet meer volmaakt ‘mo<strong>de</strong>rn’: Kunstenaar is men echter nimmer bij <strong>de</strong> gratie<br />

van ver- (of weinig)-gevor<strong>de</strong>rd-zijn in wat dan heet: mo<strong>de</strong>rniteit, maar bij gansch an<strong>de</strong>re<br />

gratiën (‘Niemand ist gut, weil er neu ist; Keine Kunst ist schlecht, weil sie an<strong>de</strong>rs ist’.<br />

(Edschmid).<br />

2) Gespräche mit Eckermann: 1827; maar Goethe wist ook - eveneens tegenover Eckermann,<br />

weer 1827: ‘Vielmehr bin ich <strong>de</strong>r Meinung: Je incommensurabeler und für <strong>de</strong>n Verstand<br />

unfassbarer eine poëtische Production, <strong>de</strong>sto besser’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


4<br />

Welaan: een kunstwerk met een i<strong>de</strong>e als kern, een zin tot grondslag en hoofdzaak,<br />

bestààt niet. Want al valt er ook <strong>voor</strong> hen, die <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke doelloosheid <strong>de</strong>r kunst<br />

niet voelen, zooal geen strèkking, dan toch een betèekenis uit een werk te puren,<br />

wanneer ook bij <strong>de</strong>n maker die strekking, of zelfs maar die beteekenis voòrzat, het<br />

peil van een allegorie zal zijn schepping(!), van marionetten zullen zijn menschen<br />

(!) bezwaarlijk te boven komen. Slechts <strong>de</strong>n heel-grooten gelukt het, <strong>de</strong>snoods huns<br />

ondanks en met eenig i<strong>de</strong>e hoogstens als bijzaak, geest en bloed zoo onscheidbaar<br />

te vermengen, in hun sterkste spanning niettemin, dat wij éen oogenblik <strong>de</strong> bei<strong>de</strong><br />

werel<strong>de</strong>n, en juist in hun grootst-mogelijke, (betrekkelijke) zelfstandigheid, in-èen<br />

gevoelen. Want nog immer schijnt mij het wezen van een kunstwerk te bestaan in<br />

<strong>de</strong> on<strong>de</strong>elbaarheid van: inhoud en vorm, van: <strong>de</strong>el en geheel - in het:<br />

organisch-gegroeidzijn. En indien het achteraf mogelijk is, éen van die bei<strong>de</strong> er<br />

afzon<strong>de</strong>rlijk uit te lichten, dan is zoo'n werk òf (als die hoofdzaak <strong>de</strong> inhoud is): een<br />

aangekleed, vermomd 1) probleem, allegorie, filosofie in franje - òf (als die hoofdzaak<br />

<strong>de</strong> vorm is): rhetoriek, fraze. Romain Rolland begreep wat Jean-Christophe moest<br />

zijn, opdat zijn werk een kùnstwerk ware: een mènsch - edoch, hij faal<strong>de</strong>: <strong>de</strong> man<br />

is er te einheitlich, te consequent, te principieel <strong>voor</strong>, en werd op z'n best: een<br />

wan<strong>de</strong>len<strong>de</strong> overtuiging. Men meent van Hamlet, dat hij het symbool, <strong>de</strong> verschijning<br />

is van <strong>de</strong> twijfeli<strong>de</strong>e - en zeker, dunkt me, dat is hij bij<strong>voor</strong>beeld on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re òok,<br />

maar niet dàt vòòr alles, niet dàt in hòofdzaak....<br />

Alles, dunkt me, wat er in een proza-paraphrase van een kunstwerk kan nà-verteld<br />

wor<strong>de</strong>n, is bijzaak, aller-bijzakelijkste bijzaak, en werken, die restloos in een<br />

commentaar te vangen zijn, beteekenen even zoo vele misgrepen als kunst. Neem<br />

het intusschen Shaw niet al te zeer kwalijk, dat hij nimmer an<strong>de</strong>rs te-werk-ging: hij<br />

is zich zijn on-artisticiteit waarschijnlijk ten volle bewust, hij preten<strong>de</strong>ert ten slotte -<br />

naar ik verwacht - geen kunstenaar te zijn; hij kiest volkomen in nuchteren moe<strong>de</strong><br />

zijn allegorieën, zijn marionetten; - en dàn kan men <strong>de</strong> vlijmscherpte van zijn intellect,<br />

<strong>de</strong> koelbloedige consequentie's zijner re<strong>de</strong> voluit apprecieeren. En waar<strong>de</strong>er als<br />

zòodanig bijna geheel Ibsen's, Hebbel's, X's en Y's oeuvre, maar niet als kunst. -<br />

Shakespeare ontsprong <strong>de</strong>n dans en geen duizend kunst-theoretici, psych-analytici<br />

zullen Hamlet of Lear klinken in <strong>de</strong> boeien hunner diagnoses - hem, noch zelfs zijn<br />

schaduw. - En men kwam en komt er toe <strong>de</strong>rgelijke i<strong>de</strong>ekunst expressionisme te<br />

gaan noemen 1) en men zegt dan bij<strong>voor</strong>beeld van een boom van Van Gogh, dat<br />

die: het algemeen-menschelijk symbool is van heel het Menschelijk Lij<strong>de</strong>n... en<br />

daarom Vincent: expressionist. Handhaaf <strong>de</strong>snoods <strong>de</strong> dwaasheid (in 't algemeen<br />

-) en ontoereikendheid <strong>de</strong>zer (hoogstens) termen-ter-on<strong>de</strong>rscheiding (natuurlijk:<br />

elke in<strong>de</strong>eling is verkeerd, niet enkel om zijn slechts persoonlijke geldigheid, maar<br />

reeds als remmend ingrijpen in <strong>de</strong> vloeien<strong>de</strong> werkelijkheid; doch: als wij<br />

psychologiseeren, theoretiseeren, diene <strong>de</strong> term, <strong>de</strong> begrenzing; dat ook -), nimmer<br />

dient eenig isme als ‘richting’, principe <strong>de</strong>n kunstenaar te lei<strong>de</strong>n, en Van Gogh is<br />

dan ook geen expressionist omdat zijn werken algemeen-menschelijke symbolen<br />

(expressies) van algemeen-menschelijke ziele-staten zou<strong>de</strong>n zijn, want krachtens<br />

diè eigenschap zijner werken kan men hem, in 't gunstigste geval: symbolist, allegorist<br />

waarschijnlijk eer<strong>de</strong>r, noemen - expressionist is hij (en hij is het, in<strong>de</strong>rdaad, ten<br />

<strong>de</strong>ele) krachtens heel an<strong>de</strong>re kenmerken, hoedanighe<strong>de</strong>n van zijn persoonlijkheid.<br />

1) Timmermans verraad<strong>de</strong> zijn onmacht in <strong>de</strong>ze (ook, of misschien juist Pallieter is: filosophie<br />

in franje) toen hij vóor in éen van zijn boeken schreef, dat hij het ‘met wat letterkun<strong>de</strong> omcierd’<br />

had.<br />

1) Huebner, Emmel, Edschmid, Goll (ook die nog), als theoretici, Kaiser, Werfel, Rubiner(!) als<br />

kunstenaars, vertegenwoordigen sprékend <strong>de</strong>ze opvatting; volmaakt expressionist naar het<br />

àn<strong>de</strong>re inzicht: Kurt Heynicke. Daartusschen in - wat dézen kant van <strong>de</strong> zaak aangaat,<br />

tenminste: Rilke, Kasack, Trakl. (mo<strong>de</strong>rn Duitschland biedt veel toelichtings-materiaal).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Expressionist is - dit als <strong>voor</strong>loopig ‘concretum’, in <strong>de</strong>n zin dien ik eraan hecht en<br />

uiteen zal zetten, wèl Kandinsky (<strong>de</strong> latere), niet Heckel. Maar (nog even<br />

teruggrijpen): herhaal<strong>de</strong>lijk hoort men tegenwoordig expressionist noemen <strong>de</strong>n<br />

vertolker van een bepaal<strong>de</strong> (min of meer afgeron<strong>de</strong>, gesloten) i<strong>de</strong>e, van een bepaald<br />

‘gevoel’ (‘algemeen-menschelijk’, <strong>voor</strong>al) - <strong>de</strong>n symbolist (naar b.v. Havelaar's veel<br />

juistere <strong>de</strong>finitie), wiens werken mij altijd onweerstaanbaar associaties opdringen<br />

met bazar-ausichten: Geloof, Hoop en Lief<strong>de</strong>. -<br />

Men meent dan: dit is niet <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>re lief<strong>de</strong> van twee toevallige menschen, dit<br />

is <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong> van Mensch tot Mensch, dit is een bizon<strong>de</strong>re verschijningsvorm van <strong>de</strong><br />

Groote, Al-omvatten<strong>de</strong> (hoofdletters vóór!) Kosmische Lief<strong>de</strong>, en men vindt, dat <strong>de</strong><br />

kunstenaar in die verbizon<strong>de</strong>ring, individualiseering <strong>de</strong>r groot-menschelijke principes<br />

- niet meer dan een aanduiding, een grooten omtrek behoeft te geven. Dit zegt men<br />

niet zoo botweg, want men prijst <strong>de</strong>n vorm, <strong>de</strong> <strong>de</strong>tails, maar: <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e is toch het<br />

glorie-moment, <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e is het Levend Beginsel. - Ik meen echter, dat in <strong>de</strong> uiterste<br />

verbizon<strong>de</strong>ring, dòorwerking van een (niet slechts <strong>de</strong>snòods, maar lièfst)<br />

on<strong>de</strong>finieerbaar ‘gevoel’, in <strong>de</strong> organisch-gegroei<strong>de</strong> verwerkelijking,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


5<br />

verbeelding, van een - en <strong>de</strong>snoods algemeenmenschelijke, maar niet i<strong>de</strong>ëele, niet<br />

principiëele - ‘stemming’ het wezenlijke van het leven zich zuiver<strong>de</strong>r spiegelt dan<br />

in eènig i<strong>de</strong>e-kunstwerk.<br />

Het i<strong>de</strong>e-expressionisme wordt veel gepredikt, veel daadwerkelijk beoefend, en<br />

het verheugen<strong>de</strong> bij <strong>de</strong> kunstenaars is (tegenover <strong>de</strong> dogmatische theoretici), dat<br />

veelal hun menschelijkheid, d.i. in dit geval: hun inconsequentie, hun ontrouw aan<br />

‘principes’, het wint; zoo maakte Gramatté, theoretisch uitgesproken<br />

i<strong>de</strong>e-expressionist, werken, die <strong>de</strong> starre allegorie zijner ‘bedoeling’ triomfantelijk<br />

bespotten; zoo zal steeds een echt artiest door-hèen en ondanks zijn: ‘schema’,<br />

zijn: ‘geraamte’, kùnst zien groeien - me<strong>de</strong> tot zijn eigen blij<strong>de</strong> verwon<strong>de</strong>ring - en<br />

alleen niet-begenadig<strong>de</strong>n leveren werken af, die van a tot z kloppen met hun<br />

bedoeling, principe, i<strong>de</strong>e. - Maar men late hun dat genoegen en men late <strong>de</strong>n<br />

an<strong>de</strong>ren theoretici het genoegen <strong>de</strong>rgelijk gemaakt werk ‘expressionisme’ te noemen,<br />

en men late mij het genoegen, dat niet te doen.<br />

Ter toelichting van wat mij, meer bizon<strong>de</strong>rlijk, expressionisme lijkt en ter<br />

rechtvaardiging van een <strong>de</strong>rgelijke werkwijze (hoewel <strong>de</strong> practijk eigenlijk <strong>de</strong>ze<br />

reeds rechtvaardigt: ‘mij en an<strong>de</strong>ren zijn <strong>de</strong>ze werken schoon’ -) kies ik <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r<br />

Rudolf Bauer; maar: ik-zelf ben <strong>de</strong> eerste om nadrukkelijk te bevestigen, dat àlle<br />

kunsttheorie en -beschouwing een secundaire arbeid is (<strong>de</strong>n critischen niet-schepper,<br />

of <strong>de</strong>n schepper-op-non-activiteit toebe<strong>de</strong>eld - terzij<strong>de</strong>: ook kunst-zelf-scheppen is<br />

‘secundaire arbeid’: reproduceeren n.l. van leven - en <strong>de</strong> steeds tot-berstens-toe<br />

met vitaliteit gela<strong>de</strong>ne zou aan <strong>de</strong>n ‘vloek’ van het (her)scheppen niet toekomen ...)<br />

niet bij-machte het wezen van eenig kunstwerk ook maar aan te raken, laat staan<br />

te: verklaren. Op z'n best omschrijft men het intuïtiefen intellectueel-vatbare <strong>de</strong>el<br />

van een werk, van <strong>de</strong> mentaliteit van zijn maker, nimmer <strong>de</strong> vluchtige, on<strong>de</strong>finieerbare<br />

essence; hoogstens <strong>de</strong>n neerslag daarvan in onzen geest, ons gemoed. Want het<br />

schijnt mij, dat wij, in het oogenblik dat het kunstwerk ons ontvangt en wij het<br />

kunstwerk ontvangen, even, in <strong>de</strong> uiterste verijling onzer persoonlijkheid, in haar<br />

blanksten, gespannen staat, een moment (tijdstip) bereiken, waarin wij een<br />

trillend-evenwichtige rust (éen-zijn) ervaren, die echter vlak daarna zich reeds weer<br />

moment (in mechanisch-geestelijken zin) voelt en roept om haar tegen<strong>de</strong>el - (zoo<br />

is ie<strong>de</strong>re ‘eenheid’ op haar beurt weer (slechts) moment, waarna het vereenigd met<br />

haar tegen-moment een ‘eenheid’ vormt, die eveneens weer (slechts) moment is<br />

... en zoo <strong>voor</strong>t). Tot die ‘eenheid’ voert gèen beschouwing.<br />

Bauer schept zoò: (en er is misschien geen wezensverschil tusschen bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Hesse en Heynicke, tusschen im- en ex-pressionisme, en verschilt slechts <strong>de</strong> weg,<br />

het medium, <strong>de</strong> mentaliteit van <strong>de</strong>n kunstenaar en daarover gaan onze smaken,<br />

proen-contra's: want hopeloos-geborneerd lijkt mij <strong>de</strong> man, die zegt Whitman wèl,<br />

maar Wil<strong>de</strong> niet te aanvaar<strong>de</strong>n (<strong>de</strong>n mènsch tegenover <strong>de</strong>n ‘aestheet’), Tolstoï wèl,<br />

maar Hoffmann niet (<strong>de</strong>n realist tegenover <strong>de</strong>n romanticus): een veiliger houding<br />

overigens, dan die bei<strong>de</strong> aanvaardt -): als neerslag van een on<strong>de</strong>finieerbaar ‘gevoel’<br />

groeit (of staat plotseling) een vizioen <strong>voor</strong> zijn (‘innerlijk’) oog, en als ‘<strong>de</strong> droom<br />

hem in <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n gestegen’ is, beeldt hij dien. - Al te eenvoudig-geschematiseerd<br />

stel ik het <strong>voor</strong> - in <strong>de</strong>r daad - maar in abstracto is zoo het proces.<br />

Het on<strong>de</strong>rscheid met <strong>de</strong>n impressionist is in hoofdzaak dit: dat déze nimmer,<br />

Bauer (c.s.) bij ‘<strong>voor</strong>keur’ werken: ‘met <strong>de</strong> oogen dicht’; dat namelijk <strong>de</strong><br />

tastbaar-reëele buitenwereld noch als motief (te volgen: naturalisme of: te<br />

verdraaien), noch als uitdrukkings-materiaal aan het totstandkomen van het<br />

expressionistische kunstwerk <strong>de</strong>elneemt, zoodat het vrij van en onvergelijkbaar met,<br />

schier relatie-loos nàast <strong>de</strong> natuur komt te staan, hoogstens bij elkaar te rubriceeren<br />

als bei<strong>de</strong>: openbaringen van <strong>de</strong>n geest. Of in het vizioen niet ook<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


vroegerbuiten-zich-waargenomen kleur-en-vlak- en an<strong>de</strong>re combinatie's verwerkt<br />

zijn, is moeilijk bepaalbaar. Het vizioen dus, gevoed en bij <strong>voor</strong>tduring gedrèven<br />

door het primaire ‘gevoel’, gemengd met veel persoonlijke elementen (n'en déplaise<br />

<strong>de</strong> theorie en prediking van het ònpersoonlijke door dèze expressionisten 1) wordt<br />

beeld, dat in <strong>de</strong>n beschouwer het ‘gevoel’, waaruit het groei<strong>de</strong>, min of meer daarmee<br />

overeenkomstig teweeg brengt. Het proces is zòo samen te vatten: ‘gevoel’ ... vizioen<br />

... werk ... ‘vizioen’ ... ‘“gevoel”’.<br />

En <strong>de</strong> rechtvaardiging blijve nog maar achterwege: ‘<strong>de</strong> practijk bewijst alles’. Het<br />

feit namelijk, dat ook een werk (misschien zelfs juìst een werk) dat zoò ontstaat ons<br />

daàr kan brengen, waar wij door kunst immer - en gaarne - gebracht wor<strong>de</strong>n, is een<br />

borg <strong>voor</strong> <strong>de</strong> levensvatbaarheid ervan. Maar: als er over pro-en-contra's<br />

gepolemiseerd moet wor<strong>de</strong>n, over: het doel <strong>de</strong>r kunst, over: kunst en menschheid,<br />

over: a-, b-, c-isme, over: individualisme en <strong>de</strong> gruttersconferentie - bij het (relatieve?)<br />

inzicht in <strong>de</strong> relativiteit aller waar<strong>de</strong>n - in godsnaam - ik ben bereid.<br />

H. MARSMAN.<br />

1) Die van ‘Der Sturm’ hoofdzakelijk; vergelijk Lothar Schreyer: Die neue Kunst (Sturm, jaargang<br />

X, pag. 66, 83, 103, 118).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />

VII<br />

Het dure boek.<br />

6<br />

DE prijzen wor<strong>de</strong>n waarlijk buitensporig. Men herinnert zich <strong>de</strong> verontwaardiging<br />

van het publiek, toen, verle<strong>de</strong>n jaar, <strong>de</strong> uitgevers <strong>de</strong>n boekenprijs bepaal<strong>de</strong>n op frs.<br />

7. -. De meeste uitgevers zwichtten <strong>voor</strong> dat protest; doch langzamerhand, van <strong>de</strong>n<br />

eenen toeslag op <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren, heeft <strong>de</strong> prijs van het Fransche boek weer <strong>de</strong> fatale<br />

bovenste sport bereikt ... en (waar zal mij die figuur heenvoeren?), zelfs<br />

overschre<strong>de</strong>n! Zoo zweeft hij nu in <strong>de</strong> ruimte, dreigen<strong>de</strong> naar bene<strong>de</strong>n te storten,<br />

en van het wankel gebouw on<strong>de</strong>r zijn bree<strong>de</strong>n voet een volkomen ruïne te maken!<br />

De Nouvelle Revue Française gaf zooeven een nieuwen druk uit van Paul<br />

Clau<strong>de</strong>l's Le Père humilié, op dun papier en <strong>voor</strong> zeven francs, - en<br />

Plon-Nourrit - ziedaar <strong>de</strong> voltigeur boven het lad<strong>de</strong>rtje! - liet ons <strong>voor</strong> J. en J.<br />

Tharaud's L'ombre <strong>de</strong> la Croix frs. 7.50 neerleggen!<br />

Waar moet dit heen?<br />

Laten wij eens hooren wat Eugène Montfort er over <strong>de</strong>nkt, in zijn artikel Il faut<br />

sauver le livre français, verschenen in <strong>de</strong> Figaro: ‘Om <strong>de</strong>n boekenprijs<br />

tot op een normaal peil te verlagen, moet eerst het zoo dure papier afslaan. Te dien<br />

ein<strong>de</strong> moet <strong>de</strong> vervaardiging van het boek geschie<strong>de</strong>n in ste<strong>de</strong>n, waar <strong>de</strong><br />

inkoopprijzen <strong>de</strong>r fabricagebenoodigdhe<strong>de</strong>n zoo billijk mogelijk zijn. Misschien ware<br />

het mogelijk - zoo werd reeds van an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong> geopperd - in Roemenië een groote<br />

uitgeversfirma op te richten, waar, op Roemeensch papier, goedkoope Fransche<br />

uitgaven wor<strong>de</strong>n gedrukt. Het is eveneens bekend dat een Parijsche uitgever<br />

binnenkort <strong>de</strong> publicatie zal on<strong>de</strong>rnemen van een reeks boeken die hij te Weenen<br />

op Oostenrijksch papier zal laten verschijnen; een an<strong>de</strong>re firma overweegt hetzelf<strong>de</strong><br />

plan te Amsterdam tot uitvoering te brengen. Zoo zou Amsterdam, evenals in <strong>de</strong><br />

XVIIIe eeuw, een centrum wor<strong>de</strong>n van Fransche uitgaven. Want men wete wel, dat<br />

in dien tijd <strong>de</strong> Fransche boeken niet alleen wegens <strong>de</strong> grootere vrijheid van drukpers<br />

te Amsterdam verschenen, maar ook omdat <strong>de</strong> papier-prijs en <strong>de</strong> zetkosten er veel<br />

geringer waren dan in Frankrijk. De verwezenlijking van al <strong>de</strong>ze plannen zou tot dit<br />

eigenaardig resultaat lei<strong>de</strong>n: vanuit Boekarest zou <strong>de</strong> Fransche Gedachte zich naar<br />

het Oosten versprei<strong>de</strong>n, en vanuit Amsterdam tot in het beschaaf<strong>de</strong> Westen<br />

doordringen ...<br />

‘La Première Classe’.<br />

Ie<strong>de</strong>reen kent Dau<strong>de</strong>t's typisch meesterwerkje La Dernière Classe, het<br />

verhaal van een jongetje uit <strong>de</strong>n Elzas, dat na <strong>de</strong>n Fransch Duitschen oorlog<br />

Monsieur Hamel, zijn Franschen on<strong>de</strong>rwijzer, vervangen ziet door een Duitscher,<br />

Herr Klotz (Le nouveau Maître). Toen, bijna vijftig jaar later, Herr Klotz opnieuw<br />

door <strong>de</strong> politieke gebeurtenissen over <strong>de</strong> nieuwe grenzen werd gezet, en <strong>de</strong> Elzasser<br />

jeugd we<strong>de</strong>rom haar Monsieur Hamel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schoolbanken mocht begroeten,<br />

kwam <strong>de</strong> Amerikaan Donald Harper op <strong>de</strong> gedachte, twee prijzen, resp. 1000 en<br />

500 frs. groot, uit te loven <strong>voor</strong> het beste werk - gedrukt of manuscript - weergeven<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong> indrukken, op <strong>de</strong>zen ‘Eersten Schooldag’ ervaren. De Jury is thans vastgesteld<br />

en bestaat o.m. uit Emile Boutroux, Brieux, Madame Saint-René Taillandier, e.a.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Een hand vol kleine nieuwe uitgaven.<br />

- Ferenczi brengt een nogal aardig boekske van Lucie Delarue-Mardrus: Le<br />

Château Tremblant (Fr 0.95, Parijs 19<strong>20</strong>). Ook ditmaal is <strong>de</strong> niet<br />

onverdienstelijke schrijfster aan het vertellen gegaan over kin<strong>de</strong>ren. Bij twee<br />

boerenkin<strong>de</strong>rtjes uit Normandië, wordt een rijk meisje van mysterieuze afkomst,<br />

Lucrèce, in <strong>de</strong>n kost gedaan. Het aristocratische kind werd door twee even<br />

geheimzinnige en even rijke dames in een auto gebracht, en van haar onbeken<strong>de</strong><br />

familie wordt nooit meer iets vernomen. Lucette - zoo heet ze nu - raakt door <strong>de</strong><br />

on<strong>voor</strong>zichtigheid en <strong>de</strong> bijgeloovige domheid van <strong>de</strong> boertjes in een (ook al weer)<br />

geheimzinnig kasteel, ‘Le Château Tremblant’, verdwaald, en verdwijnt er ook weer<br />

even mysterieus. Na jaren komen <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r en dier echtgenoot, niet <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r van<br />

Lucrèce, het meisje opeischen, natuurlijk tevergeefs. De tot nu toe verzwegen<br />

waarheid van Lucette's verdwijning moet thans wel bekend wor<strong>de</strong>n, en men vindt<br />

in <strong>de</strong> ruïnen het kleine, halfvergane geraamte ... Wij lazen het werkje aan <strong>de</strong> heerlijke<br />

Normandische kust ... en von<strong>de</strong>n het misschien daarom aardiger dan het in<br />

werkelijkheid is.<br />

In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> uitgave, die uitsluitend ‘oeuvres inédites’ brengt van he<strong>de</strong>ndaagsche<br />

groote romanschrijvers: Prévost, Lichtenberger, Francis <strong>de</strong> Miomandre, Edmond<br />

Jaloux, e.a. (het zijn onoogelijke boekjes van 126 pagina's, klein en bleek gedrukt<br />

en met een affreus ge<strong>de</strong>coreerd geel papiertje als omslag), lazen wij met veel<br />

genoegen een bun<strong>de</strong>l Psychologieën (No. 1) van <strong>de</strong>n zielekenner Marcel Prévost<br />

(Femmes et Maris) fr. 0.95, (19<strong>20</strong>). Op welke levendige wijze weet hij ons in<br />

korte, anecdotische novellen verschillen<strong>de</strong> typen <strong>voor</strong> te stellen, in on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

verhalen <strong>de</strong> gecompliceerdheid <strong>de</strong>r vrouwenziel aan te toonen! In zijn studie<br />

Jalousie mo<strong>de</strong>rne geeft hij <strong>de</strong> ontleding van het jaloeziegevoel in <strong>de</strong> lief<strong>de</strong><br />

vol-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


7<br />

gens een theorema dat hier op neerkomt: ‘Bij onze tijdgenooten is <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>sjaloezie<br />

samengesteld uit een ietsje hartstocht, en een massa conventie. En <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgrond<br />

<strong>de</strong>zer conventie is doo<strong>de</strong>envoudig eigenlief<strong>de</strong>’. Het verhaal dat <strong>de</strong>ze stelling staaft<br />

lazen wij vroeger on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel La jolie Sorcière, besproken in D.G.W. van<br />

15 Febr. 19<strong>20</strong>. Adrien (pp. 44-48) leert eens te meer hoe dwaas het is, het huwelijk<br />

op passie alleen te grondvesten. Na <strong>de</strong> aardige kin<strong>de</strong>ridylle, beschreven in La<br />

Cave à Liqueurs volgt een beel<strong>de</strong>nserie Profils <strong>de</strong> Maris die om hun<br />

levendigheid en geestige bondigheid aan <strong>de</strong>n grooten La Bruyère herinneren. In<br />

Puérilités wonen wij het ontwaken bij van een Chérubinzieltje en zien wij<br />

tegelijkertijd hoe <strong>de</strong> zich <strong>voor</strong> het eerst manifesteeren<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> bij <strong>de</strong>n jongen man<br />

eerlijk, spontaan en schuchter, bij het jonge meisje sceptischer is, en <strong>voor</strong>al reeds<br />

haar zin <strong>voor</strong> intrige en haar onbetrouwbaarheid in actie brengt. Maxime is <strong>de</strong><br />

echtgenoot die verstandig en objectief kan na<strong>de</strong>nken over het bedrog zijner vrouw<br />

en zich in zijn lot weet te schikken als een wijze. Een aardig intrigetje à la Mendès<br />

is <strong>de</strong> novelle in briefvorm L'Aumônier, terwijl Simone et le bon Dieu op<br />

humoristische manier bewijst, welk een <strong>voor</strong> henzelf verkeer<strong>de</strong>n indruk<br />

kerkelijk-vromen in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rziel wekken door hun <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren immers nog min<strong>de</strong>r<br />

dan <strong>voor</strong> henzelf begrijpelijke zoogenaam<strong>de</strong> symbolische <strong>voor</strong>stellingen. En in het<br />

slotstuk Philosophie vernemen wij, aan welke <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>n een goed Fransch<br />

huwelijksleven dient te voldoen: ‘Gewoonlijk is in Frankrijk <strong>de</strong> vrouw <strong>de</strong> wijste en<br />

<strong>de</strong> meest verdraagzame; in sommige Slavische lan<strong>de</strong>n is het tegenovergestel<strong>de</strong><br />

eer<strong>de</strong>r waar; maar in of buiten Frankrijk is verdraagzaamheid <strong>de</strong> eerste eisch. Het<br />

gaat hiermee als met <strong>de</strong> kleine “<strong>voor</strong><strong>de</strong>elen”, die ons dienstpersoneel zich verschaft.<br />

Er zijn dienstbo<strong>de</strong>n die je openhartig-weg bestelen, maar <strong>de</strong> meeste stellen zich<br />

tevre<strong>de</strong>n met onschuldige gapperijtjes; als je die niet door <strong>de</strong> vingers ziet, loopen<br />

ze allemaal van je weg ...’.<br />

Marcel Prévost's Femmes et Maris brengt niets wat een teeken <strong>de</strong>s tijds<br />

mag heeten. Maar het amuseert, en leert veel over <strong>de</strong> onvergankelijke kernze<strong>de</strong>n<br />

van het Fransche volk.<br />

In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> uitgave (No. 2) verscheen Edmond Jaloux Vous qui faites<br />

l'endormie ... Het is wellicht bekend, dat Edmond Jaloux <strong>voor</strong> eenige maan<strong>de</strong>n<br />

door <strong>de</strong> Académie Française bekroond werd <strong>voor</strong> het ensemble van zijn werken.<br />

Maar min<strong>de</strong>r bekend is het wellicht, dat Marcel d'Albaret twintig jaar is en tot die<br />

categorie romantische verlief<strong>de</strong>n behoort, die het water drinken uit een openbare<br />

fontein, waarin <strong>de</strong> Gelief<strong>de</strong>, i.c. Madame <strong>de</strong> Dainnamare, zich even heeft gespiegeld,<br />

en die 's avonds, bij maanlicht natuurlijk, geknield liggen <strong>voor</strong> het donkere<br />

slaapkamervenster hunner aangebe<strong>de</strong>ne (resp. pp. 9 en 36). Dit vervelen<strong>de</strong> boekje,<br />

dat, o symbool door het on<strong>de</strong>rbewustzijn eens slordigen bin<strong>de</strong>rs geschapen, bij<br />

ie<strong>de</strong>r blad dat men omslaat, een blad ver<strong>de</strong>r uit elkaar valt, lazen wij slechts tot<br />

zoowat blz. 50, en we kunnen dus <strong>de</strong>n lezer niet verklaren, wat Edmond Jaloux met<br />

zijn eigenaardigen titel bedoelt. Maar dat hoeft ook niet, want we zullen niemand<br />

aanra<strong>de</strong>n, dit romanwerk van het ordinairst allooi te lezen.<br />

J.H. Rosny Jeune: La Petite Nielle. Fernan<strong>de</strong> Etcher, zoo lezen wij in dit<br />

bij Flammarion verschenen boekje (Une Heure d'Oubli ..., Nr. 44, 19<strong>20</strong>, frs.<br />

0.45) is bestemd om <strong>de</strong> vrouw te wor<strong>de</strong>n van haar vroeger speelmakkertje, Jacques<br />

Macauran, thans beroemd mathematicus te Parijs, die bij Fernan<strong>de</strong> in zijn vroegere<br />

woonplaats Bayonne uit komt rusten van zijn zenuwsloopen<strong>de</strong>n arbeid. Niet met<br />

haar evenwel doch met haar vriendin Danielle <strong>de</strong> Labesque, komt het huwelijk tot<br />

stand. Na welke zielsprocessen, aarzelingen en overwinningen op conventie, op<br />

egoïsme en afgunstigheid, - dàt verhaalt Rosny <strong>de</strong> Jongere in dit mooi, met<br />

menschkundige opmerkingen doorzaaid verhaal, dat het lezen overwaard is.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Necrologie.<br />

Voor eenige maan<strong>de</strong>n overleed te Marseille, zijn geboortestad, op 88-jarigen leeftijd<br />

Charles Mérouvel, eigenlijk Chartes Chartier, een romanschrijver van<br />

een schier ongeëvenaar<strong>de</strong> vruchtbaarheid. Van <strong>de</strong>zen auteur, wiens genre <strong>de</strong><br />

populaire roman was, geeft <strong>de</strong> catalogus van <strong>de</strong>n Franschen boekhan<strong>de</strong>l 53 werken<br />

op, <strong>voor</strong> het meeren<strong>de</strong>el uit twee of drie <strong>de</strong>elen bestaan<strong>de</strong>!<br />

- Op zestigjarigen leeftijd overleed te Parijs Madame Jeanne Lapauze-Loiseau,<br />

bekend on<strong>de</strong>r haar schrijfstersnaam Daniel Lesueur, geb. in 1860, die haar<br />

loopbaan begon als dichteres en naam maakte door haar psychologische<br />

romanwerken, waarvan <strong>de</strong> beroemdste zijn: Marcelle, Nietzschéenne (die<br />

<strong>de</strong> energie verheerlijkt), Invincible Charme (waarin <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> wordt beschreven<br />

van een Duitsch officierszoon <strong>voor</strong> een Fransche officiersdochter, een aantal<br />

feuilleton-achtige avonturenromans die bij het publiek en serieuze critici wel in <strong>de</strong>n<br />

smaak vielen, Calvaire <strong>de</strong> Femme, Madame <strong>de</strong> Ferneuse etc. Haar<br />

critieken waren zeer gewaar<strong>de</strong>erd; haar vurig feminisme spreekt uit vele harer<br />

romans.<br />

Goedkoope Herdrukken.<br />

In <strong>de</strong> serie Une Heure d'Oubli... verschenen:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


8<br />

Nr. 46, Argile <strong>de</strong> Femme, door Paul Hervieu (geb. te Neuilly, 1857, gestorven<br />

te Parijs, 1916), zes sarcastisch-humoristische schetsen, waarvan L'Esquimau<br />

en Krab uitmunten door hun bittere realiteit, en waarvan <strong>de</strong> laatste, Guignol,<br />

een uiterst treurigen indruk nalaat; - Nr. 47, Le Roman d'un Ménage, aan<br />

Michel Provins' Heures Conjugales ontleend, geeft in een vlotten dialoogvorm<br />

weer eens een kijk op <strong>de</strong>n droevigen toestand van een Fransch huwelijk, gesloten<br />

tusschen een totaal onervaren bakvischje, Huguette, en een gewetenloozen<br />

bruidschatjager, Roger <strong>de</strong> Collanges. Het overspel, waar men van begin af aan het<br />

<strong>voor</strong>gevoel van heeft, blijft ook werkelijk niet uit, doch <strong>voor</strong> <strong>de</strong> buitenwereld blijft <strong>de</strong><br />

schijn behou<strong>de</strong>n van een gelukkige verbintenis, gelijk een gave schil om een<br />

wormstekige vrucht. - No. 48, Marcel Prévost's Poupette, (uit zijn Fausse<br />

Bourgeoise), houdt ons gezellig een uurtje bezig met <strong>de</strong> levensgeschie<strong>de</strong>nis<br />

van een allerliefst ateliermeisje; het is een fatsoenlijke, zacht-ontroeren<strong>de</strong><br />

geschie<strong>de</strong>nis, ondanks <strong>de</strong> jolige allures van <strong>de</strong>n aanvang en van <strong>de</strong> bei<strong>de</strong><br />

omslagplaatjes: zij <strong>de</strong>elt ons <strong>de</strong> kalme voldoening mee van een overwinning op<br />

banale zinnelijkheid en gemakkelijken wellust. Een goed boekje ten<br />

De ‘tweeling-schrijvers’ MAX en ALEX FISCHER<br />

slotte. - In No. 49 hebben <strong>de</strong> directeuren <strong>de</strong>r uitgave, Max en Alex Fischer, hun<br />

cliëntele weer wat stof tot lachen gegeven met hun Après vous, mon<br />

Général! ... Deze allervermakelijkste geschie<strong>de</strong>nis vertelt, zooals gewoonlijk met<br />

veel woordspelingen en met charges tegen <strong>de</strong> Fransche bureaucratie <strong>de</strong>r ministeries<br />

en het beheer <strong>de</strong>r spoorwegen, <strong>de</strong> ingewikkel<strong>de</strong> gevolgen van een vergissing,<br />

waardoor, na hun overlij<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> rijke generaal Hector <strong>de</strong> Poulpiquet du Retourg in<br />

<strong>de</strong> doodkist <strong>de</strong>r arme, tegelijkertijd gestorven weduwe Ernestine Mongénie<br />

terechtkwam, en <strong>de</strong> familie <strong>de</strong>zer goe<strong>de</strong> dame <strong>de</strong> lijkkist ontving met het stoffelijk<br />

overschot <strong>de</strong>s gefortuneer<strong>de</strong>n krijgsmans. - L'Amour et le Plaisir, gevolgd<br />

door Les Petits Messieurs <strong>de</strong> Nèvres door Henri <strong>de</strong> Régnier (geb. te<br />

Honfleur in 1864), behoort tot die gewaag<strong>de</strong>, profane letterkun<strong>de</strong> die tot een<br />

on<strong>de</strong>ugend me<strong>de</strong>glimlachen dwingt, maar op wier strekking <strong>de</strong> Kerk wel niet bijster<br />

gesteld zal zijn. (No. 50). Zij vertellen, soms met een gewaag<strong>de</strong>n wellust,<br />

lief<strong>de</strong>savonturen van niet altijd even zuiver allooi en zijn ontleend aan zijn<br />

novellenbun<strong>de</strong>l Couleur du Temps; het eerstgenoem<strong>de</strong> was in 1906<br />

afzon<strong>de</strong>rlijk te Parijs verschenen, <strong>voor</strong> rekening van <strong>de</strong>n schrijver. - Als altijd geestig,<br />

als altijd <strong>de</strong> vereeuwiger van Parijsche overspelverhalen, als altijd <strong>de</strong> weergalooze<br />

vrouwenkenner en zielvorscher, verhaalt Marcel Prévost ons in La peur <strong>de</strong><br />

L'Enfer (No. 51), hoe Paulette Valenty bijna haar ontrouwen man met gelijke<br />

munt betaal<strong>de</strong>. Inhoud: sinds lang bekend! Vorm: eerste kwaliteit humor. Wel waard,<br />

gelezen te wor<strong>de</strong>n. - Deel 154 van <strong>de</strong> Nelson-uitgave brengt ons twee verhalen van<br />

Jules Claretie (1840-1913), een uit <strong>de</strong>n Franschen Revolutietijd, Les Huit Jours<br />

du Petit Marquis, het met zachte melancolie weergegeven relaas van 't lij<strong>de</strong>n<br />

en het leven van Markies Hector <strong>de</strong> Beauchamp d'Antignac, banneling in het groote<br />

mistige Lon<strong>de</strong>n; en Carlos et Cornélius, een hartstochtelijk geschreven<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


verhaal van haat en ijverzucht tusschen twee Hollandsche Noordpoolreizigers uit<br />

het mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r vorige eeuw.<br />

- Van Charles Henri Hirsch, die niet eens altijd geestig is als hij zijn pen wijdt aan<br />

pornographie en die zoo zot zijn naam bedierf door zijn quasi-Hollandschen roman<br />

La Ville Dangereuse, (net zoo Hollandsch als <strong>de</strong> Eiffeltoren), verscheen in<br />

herdruk Une Tête légère, (‘Une Heure d'Oubli’, No. 17), dat o.m. alle<br />

dramatische eenheid mist: nu eens hou je het <strong>voor</strong> een charge tegen gewetenlooze<br />

gerechtsmannen, dan weer wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zen, weliswaar met spot, doch niet antipathiek<br />

<strong>voor</strong>gesteld. De jolige ge<strong>de</strong>elten zijn het wat àl te, - en daardoor lijkt <strong>de</strong> tragiek van<br />

het tragische een parodie.<br />

De stand <strong>de</strong>r he<strong>de</strong>ndaagsche poëzie in Frankrijk.<br />

Francis Carco, romanschrijver en dichter, geeft in La Poésie 1) een overzicht van<br />

<strong>de</strong>n toestand <strong>de</strong>r poëzie onzer dagen in Frankrijk. Ofschoon <strong>de</strong><br />

1) Uitg. E. Sansot. Parijs, 1919, fr. 2.25.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


9<br />

auteur geen nieuwe gezichtspunten opent en zich niet on<strong>de</strong>rscheidt door een zeer<br />

persoonlijke meening omtrent richtingen en dichters van <strong>de</strong> laatste <strong>de</strong>rtig jaar, is<br />

het boekje wel geschikt om <strong>de</strong>n leek een kijk te geven op <strong>de</strong>n aard van <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne<br />

(Cliché MANUEL)<br />

JULES CLARETIE in zijn werkkamer.<br />

poëzie en hem op <strong>de</strong> hoogte te stellen van <strong>de</strong> bedoelingen <strong>de</strong>r <strong>voor</strong>naamste<br />

‘scholen’, zooals het Unanimisme van Jules Romains, het Spiritualisme van André<br />

Delacour, het Neo romantisme van Joussain, Beauduin's Paroxysme en Barzun's<br />

Dramatisme, dat wij <strong>de</strong> orchestratie <strong>de</strong>r poëzie mogen noemen 1) . Verhaeren<br />

en Whitman, zoo lezen wij op pag. 69, oefenen op <strong>de</strong> huidige dichtkunst slechts<br />

een geringen invloed uit, dien het buitenland vaak overschat. Want naast het aantal<br />

groepen revolutionnairen die Verhaeren, Whitman of Marinetti volgen, en die <strong>de</strong>n<br />

algemeenen naam van futuristen kunnen dragen, blijft <strong>de</strong> traditie <strong>voor</strong>tleven als<br />

<strong>de</strong> sterkste en standvastigste uiting van <strong>de</strong>n Franschen geest.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

[Boekenschouw]<br />

Godsdienst; paedagogie; letterkun<strong>de</strong><br />

In <strong>de</strong>n réveilkring, door Everard Gewin. - (Hollandia-drukkerij, Baarn<br />

19<strong>20</strong>).<br />

Wanneer er na Allard Pierson over het Réveil wordt geschreven, gaat men<br />

onwillekeurig latere geschriften met <strong>de</strong> ‘Ou<strong>de</strong>re Tijdgenooten’ vergelijken. Toch is<br />

een <strong>de</strong>rgelijke vergelijking in verreweg <strong>de</strong> meeste gevallen onbillijk, zij is het stellig<br />

ook bij het boek van <strong>de</strong>n heer Gewin, die allerminst met <strong>de</strong> pretentie naar voren<br />

treedt iets te geven wat met Pierson's boek zou kunnen wor<strong>de</strong>n vergeleken, maar<br />

1) Zie hierover C.P. van Rossem, Het Mo<strong>de</strong>rne Fransche Tooneel, Uitg. Fransche<br />

Kunst, No. VII, Sijthoff, Lei<strong>de</strong>n, 1918, pp. 69-70.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


uitsluitend over allerlei personen en toestan<strong>de</strong>n die hem in het Réveil interesseeren<br />

wenscht te verhalen. Ofschoon hij zich geen geestverwant van <strong>de</strong> mannen en<br />

vrouwen van het Réveil weet, is het hem toch gelukt <strong>de</strong>n geest van het Réveil te<br />

verstaan en weet hij onze belangstelling <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n kring waarin hij ons introduceert<br />

op te wekken en levendig te hou<strong>de</strong>n.<br />

Het boek valt in vier hoofdstukken uiteen: ‘Van <strong>de</strong> ontwaking’, ‘Mevrouw Groen<br />

van Prinsterer’, ‘Dr. A. Capadose’, ‘Da Costa en De Clercq’, van welke het twee<strong>de</strong><br />

en <strong>de</strong>r<strong>de</strong> hoofdstuk reeds eer<strong>de</strong>r el<strong>de</strong>rs zijn verschenen. Ik heb <strong>de</strong>n indruk dat <strong>de</strong><br />

schetsen over Capadose en Da Costa en De Clercq het best zijn geslaagd. Vooral<br />

het hoofdstuk over Capadose, een man die reeds lang meer <strong>de</strong> aandacht verdien<strong>de</strong>,<br />

is met lief<strong>de</strong> geschreven. De schrijver verhaalt ons hoe Capadose, <strong>de</strong> leerling van<br />

Bil<strong>de</strong>rdijk en vriend van Da Costa, als dokter te Amsterdam tot het christendom<br />

overging en tegelijk met <strong>de</strong>n heer en mevrouw Da Costa gedoopt werd; hoe hij <strong>de</strong><br />

practijk als medicus neerleg<strong>de</strong>, zich vervolgens te Scherpenzeel vestig<strong>de</strong> en daar<br />

druk bezochte conventikelen hield. Vooral in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> geduren<strong>de</strong> welke hij, na<br />

Scherpenzeel te hebben verlaten, te <strong>Den</strong> Haag woon<strong>de</strong>, tracht <strong>de</strong> heer Gewin ons<br />

hem in zijn strijd tegen <strong>de</strong>n geest <strong>de</strong>r eeuw, <strong>voor</strong>al ook tegen <strong>de</strong> vaccinatie, te<br />

schetsen.<br />

Op ongeveer eenzelf<strong>de</strong> wijze als over Capadose, verhaalt <strong>de</strong> schrijver over Da<br />

Costa en De Clercq. Bij <strong>de</strong> beschouwing van het leven van Da Costa staat <strong>de</strong> auteur<br />

achtereenvolgens stil bij zijn verhouding tot Bil<strong>de</strong>rdijk, het huwelijk van Da Costa<br />

met zijn nichtje Hanna Belmonte, terwijl <strong>voor</strong>al ook ‘De Bezwaren tegen <strong>de</strong>n Geest<br />

<strong>de</strong>r Eeuw’ en an<strong>de</strong>re polemieken aan een uitvoerige bespre-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


10<br />

king wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rworpen. Na <strong>de</strong> schets van Da Costa teekent <strong>de</strong> heer Gewin ons<br />

De Clercq in zijn innerlijk leven, hoe teer hij met zichzelf omging, hoe hij religieus<br />

steeds beslister werd, maar tegelijk bevreesd was <strong>voor</strong> een te strak doorgevoerd<br />

exclusivisme bij Da Costa. Wie het dagboek van De Clercq in <strong>de</strong> uitgave van Pierson<br />

kent, weet hoe De Clercq juist op religieus gebied over Da Costa dacht en verwon<strong>de</strong>rt<br />

zich er niet over, dat juist dit dagboek het belangrijkste materiaal <strong>voor</strong> het laatste<br />

hoofdstuk heeft geleverd.<br />

Ofschoon ook De Clercq invloed op <strong>de</strong> religieuze ontwikkeling van <strong>de</strong>n heer<br />

ISAÄC DA COSTA in 1882.<br />

Naar een olieverfschil<strong>de</strong>rij van PIENEMAN DEN OUDERE<br />

en mevrouw Groen oefen<strong>de</strong>, is het volgens Gewin, en hier wijkt hij eenigszins van<br />

Pierson af, toch <strong>voor</strong>al Merle d'Aubigné geweest, die <strong>de</strong> Groen's tot het christendom<br />

bracht. Van welke beteekenis <strong>voor</strong>al ook Mevrouw Groen <strong>voor</strong> het leven van Groen<br />

van Prinsterer is geweest kan men uit het twee<strong>de</strong> hoofdstuk aflei<strong>de</strong>n, waar eenige<br />

eigenaardige kenmerken van Mevrouw Groen wor<strong>de</strong>n geteekend. In haar oprecht<br />

en eenvoudig geloof was zij eenigszins bevreesd <strong>voor</strong> geregeld verkeer in <strong>de</strong><br />

uitgaan<strong>de</strong> wereld, aarzel<strong>de</strong> zij zich te zeer aan <strong>de</strong> menschen te hechten, beijver<strong>de</strong><br />

zij zich om <strong>de</strong> belangen <strong>de</strong>r armen te behartigen, maar wist zij bovenal ook het huis<br />

aan <strong>de</strong>n korten Vijverberg tot een mid<strong>de</strong>lpunt van christelijk leven te maken.<br />

Terwijl het eerste hoofdstuk een soort van algemeene inleiding op het Réveil<br />

bedoelt te geven, vin<strong>de</strong>n wij door geheel het boek besprekingen van allerlei wat in<br />

<strong>de</strong>n Réveilkring onze aandacht verdient. Gesproken wordt over <strong>de</strong> relaties met <strong>de</strong><br />

Réveilmannen in Zwitserland, ook in Frankrijk (Malan, Monod, Lutteroth e.a.), over<br />

het feit dat velen uit <strong>de</strong>n Réveil-kring met zeer eenvoudigen geregeld in aanraking<br />

plachten te komen, een gegeven waarop in <strong>de</strong>n laatsten tijd <strong>voor</strong>al ook Prof. Knappert<br />

heeft gewezen; over <strong>de</strong> verhouding van het Réveil tot <strong>de</strong> Roomsche kerk, zijn drang<br />

tot evangelisatie en zijn religieuze toekomstverwachting, ook over <strong>de</strong> minachting<br />

waaraan Da Costa en <strong>de</strong> zijnen waren blootgesteld. Vooral dit laatste treft ons ook<br />

in <strong>de</strong>ze schetsen van <strong>de</strong>n heer Gewin opnieuw. Het is ongeloofelijk wat men zich<br />

tegenover <strong>de</strong> mannen van het Réveil als Da Costa, Molenaar, Ter Borg e.a. heeft<br />

veroorloofd.<br />

Wanneer het boek van <strong>de</strong>n heer Gewin een wetenschappelijk werk bedoel<strong>de</strong> te<br />

zijn, dan zou<strong>de</strong>n er besliste bezwaren oprijzen.<br />

Als teekening van <strong>de</strong> ontwaking is het eerste hoofdstuk, <strong>voor</strong>al ook om het gemis<br />

aan teekening van het milieu waarin het Réveil ontstond, niet geheel bevredigend.<br />

Ook heb ik <strong>de</strong>n indruk, dat er, b.v. bij <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling van een persoon als die van<br />

Mevrouw Groen, maar <strong>voor</strong>al ook van een man als Capadose, nog wel meer uit <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


onnen gehaald zou kunnen wor<strong>de</strong>n, dan hier geschiedt, en dat het in ie<strong>de</strong>r geval<br />

te betreuren is, dat er nergens naar <strong>de</strong> oorspronkelijke beschei<strong>de</strong>n, die <strong>de</strong> heer<br />

Gewin overvloedig tot zijn beschikking heeft gehad en gebruikt heeft, wordt verwezen.<br />

Edoch, wie dit boek een streng-wetenschappelijken maatstaf aanlegt, legt een<br />

maatstaf aan, waaraan het geschrift niet wenscht te wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rworpen. De heer<br />

Gewin heeft ons in <strong>de</strong>n Réveil-kring willen binnenlei<strong>de</strong>n en ons allerlei van <strong>de</strong>zen<br />

kring willen vertellen. Meer heeft hij niet willen geven. Welnu,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


11<br />

dit laatste is hem zeker gelukt. Mij althans heeft hij eenige aangename uren weten<br />

te bezorgen.<br />

Werkhoven (U).<br />

Dr. M. VAN RHIJN.<br />

Onze groote kin<strong>de</strong>ren, door I. Kooistra. Over Opvoeding in <strong>de</strong><br />

Puberteitsjaren. I. Hun wezen en ons doel. 2e druk. - (Groningen-<strong>Den</strong><br />

Haag, J.B. Wolters, 19<strong>20</strong>).<br />

Er zijn van die gezeg<strong>de</strong>n die om <strong>de</strong> een-of-an<strong>de</strong>re, niet altijd te verklaren, re<strong>de</strong>n<br />

zich terstond een plaatsje veroveren in het geheugen van <strong>de</strong> menschen. Ze brengen<br />

zoo'n uitspraak dan ook bij gelegenheid te pas, waardoor die al grooter verbreiding,<br />

al grooter bekendheid verwerft; en zóo dikwijls zelfs van geslacht op geslacht wordt<br />

overgeleverd. Dan is zoo'n gezeg<strong>de</strong> tot een spreekwoord gewor<strong>de</strong>n. Maar een<br />

spreekwoord is niet altijd een waar woord; en dat komt dan daar vandaan dat het,<br />

zooals ik schreef, slechts plaats kreeg in het geheugen van <strong>de</strong> menschen, - maar<br />

niet doordrong tot hun <strong>de</strong>nken: an<strong>de</strong>rs toch was het onjuiste ervan wel opgemerkt.<br />

Een gezeg<strong>de</strong> van dien aard lijkt me <strong>de</strong> uitspraak: wie <strong>de</strong> jeugd heeft, heeft <strong>de</strong><br />

toekomst. Ik weet het: dit gezeg<strong>de</strong> wil uiting geven aan een zekere geestdrift, aan<br />

een lief<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> jeugd. Maar bij eenigszins na<strong>de</strong>re beschouwing zou dat toch wel<br />

eens een heel oppervlakkige geestdrift, een heel gedachtelooze lief<strong>de</strong> kunnen<br />

blijken. Want het is toch eigenlijk <strong>de</strong> uiting van tamelijk grof konservatisme; dat is<br />

dus van egoïsme. Want wie die leus bij zijn opvoe<strong>de</strong>nd streven op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond<br />

stelt, die geeft daarmee te kennen <strong>de</strong> jeugd te willen vormen naar eigen beeld en<br />

gelijkenis; dus: eigen wereld- en levensbeschouwing van zoo groot gewicht te achten,<br />

dat die aan <strong>de</strong> jeugd mag, ja moet wor<strong>de</strong>n opgedrongen of ingegoten, al naar men<br />

noemen wil; dus: <strong>de</strong> jeugd te willen opvoe<strong>de</strong>n, niet om haarzelfs wil, maar ter wille<br />

van eigen ‘<strong>voor</strong>tbestaan’.<br />

Bij eenig na<strong>de</strong>nken is <strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> leus dus niet zoo mooi als ze oppervlakkig<br />

lijkt.<br />

En bovendien - bij eenig na<strong>de</strong>nken kon men toch wel tot <strong>de</strong> konkluzie zijn gekomen<br />

dat <strong>de</strong>ze uitspraak ook - gelukkig! - ten eenenmale onjuist is. Wie <strong>de</strong> jeugd heeft,<br />

heeft <strong>de</strong> toekomst - als dat waar was, dan waren wij allen minst genomen nog<br />

vuuraanbid<strong>de</strong>rs en steenvereer<strong>de</strong>rs. Men ziet het toch dagelijksch, dat een kind,<br />

opgevoed in zekere richting, op een gegeven moment een an<strong>de</strong>ren koers inslaat.<br />

Men weet toch bij on<strong>de</strong>rvinding dat geen enkel geslacht <strong>de</strong> toekomst heeft, want<br />

dat elk volgend an<strong>de</strong>rs is dan het geslacht dat het opvoed<strong>de</strong>.<br />

Er is geen enkel levenstijdperk dat meer <strong>de</strong> onhoudbaarheid van <strong>de</strong>ze als waarheid<br />

aan <strong>de</strong>n man gebrachte uitspraak doet zien, dan het tijdperk dat we, in een ruwe<br />

bui, plegen aan te dui<strong>de</strong>n als: <strong>de</strong> beruchte vlegeljaren, of, in meer ernstige stemming<br />

als: <strong>de</strong> moeilijke puberteitsperio<strong>de</strong>.<br />

Immers, het kind dat zich vertrouwensvol neervlijt in moe<strong>de</strong>rs armen, dat zijn<br />

kleine hand legt in <strong>de</strong> groote hand van va<strong>de</strong>r, en zich door hem laat lei<strong>de</strong>n, waarheen<br />

<strong>de</strong> weg ook voert - dat kind kan nog <strong>de</strong> illuzie geven dat <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs het altijd, als<br />

kind, zullen behou<strong>de</strong>n. Maar als het kind eenmaal is opgegroeid tot <strong>de</strong>n jongen<br />

mensch, dan moet die illuzie wel verdwijnen: het vertrouwen in zijn opvoe<strong>de</strong>rs is<br />

ernstig geschokt, hij gelooft niet meer in hen; en min-of-meer heeft daardoor een<br />

verkoeling plaats in <strong>de</strong> verhouding tusschen ou<strong>de</strong>r en kind. Dan lij<strong>de</strong>n <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs,<br />

want dan voelen zij dat <strong>de</strong> toekomst die zij meen<strong>de</strong>n te hebben, wegglijdt tusschen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


hun han<strong>de</strong>n. Mr. Britling, in het boek van Wells, ken<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze ervaring ook zoo goed:<br />

‘Dat zijn dingen die een mensch zeer ter harte gaan. Je hebt in je hand wat van<br />

alles op <strong>de</strong> wereld het moeilijkst te behan<strong>de</strong>len is, een jongen verwanten geest. Je<br />

voelt je verantwoor<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> hem, je weet dat je verantwoor<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> hem bent,<br />

en je verliest je voeling met hem. Die kan je niet terugvin<strong>de</strong>n... Ik heb ernaar<br />

gestreefd, <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen opgroeien<strong>de</strong>n jongeman geen bestuur<strong>de</strong>r die hem in zijn<br />

vrijheid belemmert, geen direkteur, geen huistiran te zijn; en in werkelijkheid<br />

beteeken<strong>de</strong> dat, dat ik hem zijn eigen weg liet gaan. Ik beheersch hem niet. Ik hoopte<br />

zijn raadgever te kunnen zijn. Maar ziet u, hij stelt te veel prijs op mijn achting en<br />

mijn goeie meening over hem. Als alles goed gaat, dan verneem ik het. Maar als<br />

<strong>de</strong> wereld duister <strong>voor</strong> hem begint te wor<strong>de</strong>n, dan verzwijgt hij <strong>voor</strong> mij zijn zorgen.<br />

Juist terwijl ik er zoo op bedacht ben, ze met hem te bespreken’.<br />

En <strong>de</strong> smart hierover uit hij dan in <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>n: ‘En ik lig nachten wakker, en<br />

strek <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n uit naar mijn zoon, die het niet zal weten <strong>voor</strong> ook zijn zonen tot<br />

jongelingen opgroeien’.<br />

En nu zou ik haast durven zeggen dat, als dit het resultaat is van <strong>de</strong> opvoeding: dat<br />

er te hunner tijd in het leven van <strong>de</strong> jonge menschen het bewustzijn doorbreekt, dat<br />

hun ou<strong>de</strong>rs hen hebben liefgehad, zooals zijzelf nu hun kin<strong>de</strong>ren liefhebben - dat<br />

dan èn ou<strong>de</strong>rs èn kin<strong>de</strong>ren dit resultaat mogen loven, en dat ver<strong>de</strong>r al het an<strong>de</strong>re<br />

bijzaak is.<br />

Eenmaal komt <strong>de</strong> dag dat <strong>voor</strong> het ou<strong>de</strong>re geslacht alle hoop als vervlogen is,<br />

omdat het geen geloof meer hebben kan in <strong>de</strong> toekomst, ten gevolge van <strong>de</strong><br />

‘afdwalingen’ <strong>de</strong>r jongeren.<br />

Maar dan is er toch nog dat eene: <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>. ‘De lief<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren is iets<br />

buitengewoon teers;<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


12<br />

ze dwingt tot het geven van het hart. Ze is een ding dat van God komt’, zooals Mr.<br />

Britling het uitdrukte.<br />

En <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs zullen dan misschien kunnen beseffen, dat het goed is zooàls het<br />

is.<br />

Het hierboven vermel<strong>de</strong> boek is geschreven met die lief<strong>de</strong> tot het opkomend geslacht.<br />

En daarom is het goed het te lezen; en daarom behoeven we het ook niet te<br />

bekritizeeren, en ermee te polemizeeren - want al dat an<strong>de</strong>re is dan maar bijzaak.<br />

AMSTERDAM.<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

Isaäc da Costa. Bloemlezing uit zijn werken, ingeleid door M.A.P.C.<br />

Poelhekke. - (Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 19<strong>20</strong>).<br />

Over <strong>de</strong> mannen van ‘het Réveil’ blijkt men niet uitgepraat! Na het artikel van Everard<br />

Gewin over <strong>de</strong>n tot het Christendom bekeer<strong>de</strong>n Israëlietischen geneesheer Dr.<br />

Abraham Capadose in ‘De Gids’ van verle<strong>de</strong>n jaar het veelszins <strong>voor</strong>treffelijk<br />

DA COSTA<br />

Naar een silhouet-teekening<br />

(Uit: Poelhekke, Is. Da Costa)<br />

boek van <strong>de</strong>n zelf<strong>de</strong>n schrijver, dat ons ‘In <strong>de</strong>n Réveilkring’ nog wat dieper<br />

binnenleidt, een boek waarin <strong>de</strong> auteur waarlijk menschen heeft weten te<br />

teekenen. En nu komt <strong>de</strong> firma Meulenhoff met dit <strong>de</strong>eltje in haar Bibliotheek van<br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche Schrijvers en geeft ons een bloemlezing uit Isaäc da Costa's werken,<br />

met een inleiding van <strong>de</strong>n verdienstelijken Poelhekke.<br />

In<strong>de</strong>rdaad, onze dagen bie<strong>de</strong>n wel eigenaardige contrasten! Aan <strong>de</strong>n eenen kant<br />

een toenemen<strong>de</strong> verwereldlijking naar <strong>de</strong> leuze ‘laat ons eten en drinken want<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


morgen sterven wij’ - aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant belangstellen<strong>de</strong> aandacht van<br />

beschaaf<strong>de</strong>n(!) <strong>voor</strong> godsdienstige <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n waarvan men zeggen zou dat<br />

ze zoo geheel niet <strong>de</strong> signatuur dragen van <strong>de</strong>zen tijd, die, <strong>voor</strong> zoover hij dan<br />

bevrediging van godsdienstige behoeften zoekt, zijn verlangen eer<strong>de</strong>r strekt naar<br />

een vaag religieus en liefst oostersch getint pantheïsme. Het Christendom, en dan<br />

nog wel het Christendom in zijn min of meer piëtistisch, methodistisch en ascetisch<br />

gekleur<strong>de</strong> schakeeringen, scheen wel, zij 't dan <strong>voor</strong>loopig (natuurlijk: <strong>voor</strong>loopig!)<br />

te hebben afgedaan. Nu plaatst ons <strong>de</strong> publieke belangstelling <strong>voor</strong> dit raadsel. Een<br />

liberaal groot maandschrift neemt gretig een lang en objectief gesteld artikel over<br />

<strong>de</strong>n eertijds gesma<strong>de</strong>n en belachen ‘dweper’ Capadose op; een schrijver, die in<br />

een Woord Vooraf uitdrukkelijk verklaart niet met <strong>de</strong> door hem geschetste beginselen<br />

in te stemmen, pluist ein<strong>de</strong>loos geduldig 5000 brieven na en geeft een boek over<br />

<strong>de</strong> mannen en vrouwen van het Réveil met een zóó sympathiek accent dat men<br />

zeggen zou: hij is geestelijk één <strong>de</strong>r hunnen; en, ein<strong>de</strong>lijk, laat een liberaal uitgever<br />

door een (roomschen) letterkundige een bloemlezing bezorgen uit <strong>de</strong> verzen van<br />

Isaäc Da Costa, wiens naam als dichter men in zich respecteeren<strong>de</strong> kringen al haast<br />

niet meer met fatsoen durf<strong>de</strong> uitspreken.<br />

Nog eens: eigenaardige verschijnselen! Uit reactie te verklaren? De zucht van<br />

onzen verslapten tijd naar godsdienstvormen, waarin een zekere ziekelijke<br />

gevoeligheid zich koesteren kan? Misschien. Maar er is, dunkt ons, toch ook iets<br />

an<strong>de</strong>rs. Wij snakken weer naar karakter, persoonlijkheid. En dan doet het er<br />

<strong>voor</strong>loopig weinig toe of die persoonlijkheid (die altijd boven-‘persoonlijk’ is, naar<br />

<strong>de</strong>n engeren zin) een Kuyper zij of een Da Costa, een Querido of een Just Havelaar.<br />

Da Costa dus dan nu. Voorloopig dan misschien alleen als mo<strong>de</strong> (ook Just<br />

Havelaar is in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>). Maar wat zou het? Een persoonlijkheid blijft een<br />

persoonlijkheid, die zijn invloed doet gel<strong>de</strong>n ook op wie haar misschien <strong>voor</strong>alsnog<br />

slechts spelen<strong>de</strong>rwijs na<strong>de</strong>ren.<br />

Da Costa's werk en zijn <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n zijn <strong>voor</strong> een goed <strong>de</strong>el verou<strong>de</strong>rd. De lezing<br />

van dit boekje heeft mij in die meening versterkt. Niet weg neemt dit echter, dat<br />

<strong>de</strong>ze man, naar Byvancks woord: ‘een schepper van geestelijk leven’ is geweest,<br />

en geestelijk leven is immers ‘van alle tij<strong>de</strong>n’?<br />

v.E.<br />

Potgieter. Bloemlezing uit zijn Gedichten en Prozawerk, uitgezocht door<br />

en met een inleiding <strong>voor</strong>zien van Dr. J.B. Schepers. Deel II: Lyriek en<br />

Schil<strong>de</strong>ring. - (Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 19<strong>20</strong>).<br />

In zijn Inleiding vergelijkt Dr. Schepers Potgieter met Beets. Bij <strong>de</strong>n vollen gloed die<br />

er over Potgieter's werk ligt, mist zijn geheele persoonlijkheid dat luchtige, dat gevoel<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n humor <strong>de</strong>r dingen, die vrijmoedigheid van zich te laten gaan<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


13<br />

en het eens stekelig te zeggen; dat levendige, dat inpakt, omdat het altijd aangenaam<br />

is als een an<strong>de</strong>r in 't ootje wordt genomen...<br />

Toch - gloed bij Potgieter? Ja zeker. Potgieter was een schrijver die alles tot<br />

‘hooger’ peil bracht en dat ging meest ten koste van het meesleepen<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n<br />

gloed; maar die gloed blijft in hem <strong>voor</strong>tsmeulen, laait niet uit in felle lyriek, doch<br />

legt zich als middagzon over <strong>de</strong> landschappen en personen die hij weergeeft.<br />

Bibliotheek van POTGIETER<br />

Zich thans bevin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> in <strong>de</strong> Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam. Naar een Photographie.<br />

(Uit: Potgieter door Dr. J.B. Schepers)<br />

Schepers merkt op, dat wie Potgieter als prozaïst ten volle wil leeren kennen, niet<br />

mag blijven staan bij zijn ‘Proza’, dat in veler bezit is, maar <strong>voor</strong>al ook moet lezen<br />

<strong>de</strong> drie <strong>de</strong>elen ‘Schetsen en Verhalen’, die veel moois bevatten (o.a. het te weinig<br />

beken<strong>de</strong> ‘Novelle?’).<br />

Wel jammer dat wij juist van dit min<strong>de</strong>r beken<strong>de</strong> in <strong>de</strong>ze bloemlezing zoo weinig<br />

aantreffen. Als inleiding tot <strong>de</strong> lectuur van Potgieter kan dit smakelijk uitgegeven<br />

boekje intusschen goe<strong>de</strong> diensten bewijzen.<br />

H.G. -<br />

Romans en novellen<br />

De scheiding, door Henri van Booven. - (Amsterdam, Maatschappij <strong>voor</strong><br />

Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lektuur, [19<strong>20</strong>]).<br />

Ik kan me niet ontdoen van <strong>de</strong>, naar mate er meer oorlogsboeken verschijnen,<br />

steeds dieper in me wortelschieten<strong>de</strong> meening, dat <strong>de</strong> oorlog in 't algemeen, <strong>de</strong><br />

groote oorlog van 1914-18 <strong>voor</strong>al, die wel <strong>de</strong> grievendste plaag is geweest waardoor<br />

onze menschheid ooit is getroffen gewor<strong>de</strong>n, met <strong>de</strong>n beklagelijksten nasleep van<br />

alle rampen, ellen<strong>de</strong>n en stoornissen, niet bestemd is om te wor<strong>de</strong>n ‘geromantiseerd’,<br />

geen aanleiding mag wor<strong>de</strong>n tot ‘literatuur’, al zeker niet zoo lang wij allen die <strong>de</strong><br />

tragedie mee doorleef<strong>de</strong>n en er, aan <strong>de</strong>n lijve of aan <strong>de</strong> ziel, heel het wee van te<br />

verduren had<strong>de</strong>n met onze herinneringen en onze bevindingen nog zoo vlak<br />

tegenover het onheil staan. De tijd is nog niet gekomen om van <strong>de</strong>ze erbarmelijke<br />

stof een legen<strong>de</strong> te maken, een lyrische fantazie of een dramatische symboliseering.<br />

't Is niet alleen met wrevel maar bijna met verontwaardiging en pijn, dat ik kennis<br />

neem van al die verhaaltjes over en rond <strong>de</strong>n oorlog, op <strong>de</strong>n duur toch gegroeid<br />

uit <strong>de</strong> verbeelding van enkele romanciers; men lette er intusschen op dat ons tot<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


nog toe geen enkele ‘roman’ gewerd, geschreven door een <strong>de</strong>rgenen die zelven<br />

in <strong>de</strong> loopgraven <strong>de</strong>n oorlog meemaakten. Ik leg een zekere klem op het woordje<br />

roman, omdat ik alle misopvatting wil vermij<strong>de</strong>n; ik doel natuurlijk niet op <strong>de</strong><br />

boeken, eer ‘mémoires’ dan scheppingen van literairen aard, verhalen van wezenlijk<br />

beleef<strong>de</strong> avonturen, persoonlijk on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n of persoonlijk aan het front afgekeken<br />

gebeurtenissen, waarin èn fantazie van opvatting èn fictie van <strong>voor</strong>stelling slechts<br />

een heel geringe rol spelen; maar op die werken, welke, geheel en al ontsproten<br />

uit <strong>de</strong> verbeelding van een buitenstaan<strong>de</strong>r - zelve geen me<strong>de</strong>strij<strong>de</strong>r of zelfs geen<br />

directe getuige of figurant, doch slechts verre toeschouwer van het drama - aan het<br />

romantische element het overwicht geven op <strong>de</strong> werkelijkheid van het stuk<br />

geschie<strong>de</strong>nis dat <strong>de</strong> oorlog is; welke dus in het navertellen van <strong>de</strong> verschrikking -<br />

dat we zoo sober en intens mogelijk zou<strong>de</strong>n wenschen - mengen <strong>de</strong> gewone<br />

verwikkelingen van ie<strong>de</strong>r avonturenromannetje, daartoe<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


14<br />

gebruikmakend van alle traditioneele mid<strong>de</strong>ltjes en van het gewone receptje van<br />

een han<strong>de</strong>ling, die gelei<strong>de</strong>lijk ingeleid, zich ver<strong>de</strong>r ontwikkelt en verwikkelt en ein<strong>de</strong>lijk<br />

een ontknooping noodzakelijk maakt; welke dus het oorlogsgebeuren op hetzelf<strong>de</strong><br />

plan brengen als <strong>de</strong> alledaagsche lief<strong>de</strong>- of familie- of <strong>de</strong>tective-roman; welke dus<br />

niet uit <strong>de</strong>n oorlog zijn gegroeid, met <strong>de</strong> noodzakelijkheid van een<br />

natuurverschijnsel, bijna, als een ontlasting, maar welke over <strong>de</strong>n oorlog praten<br />

en rondom <strong>de</strong>n oorlog bro<strong>de</strong>eren en het zoo smartelijk en pathetisch thema<br />

willekeurig aanvullen, toeberei<strong>de</strong>n en opsmukken met allerlei bijkomstighe<strong>de</strong>n of<br />

subjectieve interpreteeringen.<br />

Ik vond het onontbeerlijk <strong>de</strong>ze algemeene beschouwingen neer te schrijven<br />

alvorens tot <strong>de</strong> bespreking van <strong>de</strong>n roman van <strong>de</strong>n heer Henri van Booven over te<br />

gaan, vermits ook <strong>de</strong>ze behoort tot die soort oorlogsliteratuur, waarme<strong>de</strong> ik me in<br />

beginsel niet kan of wil vereenigen, terwijl 't me toch, om allerlei re<strong>de</strong>nen, spijt niet<br />

waar<strong>de</strong>eren<strong>de</strong>r te kunnen getuigen over dit boek.<br />

't Ontbreekt <strong>de</strong>n heer Van Booven <strong>voor</strong>waar niet aan overtuiging en ontroering,<br />

aan menschelijke meewarigheid; ik ben er zeker van dat hij door <strong>de</strong>n oorlog ten<br />

zeerste is geschokt gewor<strong>de</strong>n en in zijn geest onrustig gele<strong>de</strong>n heeft on<strong>de</strong>r al het<br />

wee, dat hij over <strong>de</strong> wereld heeft zien komen, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> verwarring ontstaan in<br />

zoovele schoone en or<strong>de</strong>lijke menschenlevens. Als Belg ben ik <strong>de</strong>n heer Van Booven<br />

<strong>de</strong>s te dankbaar<strong>de</strong>r om <strong>de</strong> sympathie welke hij niet nalaat aan mijn land en volk,<br />

welke hij nog al goed schijnt te kennen, te betuigen. Maar toch blijf ik het gegeven<br />

van <strong>de</strong>n oorlog te grootsch en te pathetisch vin<strong>de</strong>n om het als on<strong>de</strong>rwerp <strong>voor</strong> een<br />

roman als <strong>de</strong>n zijne toegeëigend en toebereid te vin<strong>de</strong>n, en tot nog al romaneske<br />

ontspanningslectuur besnoeid. Ondanks zijn uitsteken<strong>de</strong> inzichten overtuigt Van<br />

Booven ons niet dat het schrijven van zijn werk - <strong>voor</strong>zeker beter toch dan vele<br />

an<strong>de</strong>re waarme<strong>de</strong> ook tegen <strong>de</strong>n oorlog werd gezondigd - <strong>voor</strong> hem een noodzaak<br />

is geweest, een daad waaraan men niet ontkomt, waartoe men wordt genoopt,<br />

schier gedwongen door al wat er in ziel en geest is opgekropt aan rouw, aan lief<strong>de</strong><br />

en haat, aan ontzetting. Hij slaagt er niet in ons <strong>de</strong>n schrijver te doen vergeten, die<br />

hij is, <strong>de</strong> man die ‘literatuur’ maakt met <strong>de</strong> stof van <strong>de</strong> droeve actualiteit, en die, om<br />

tot <strong>de</strong> eigenlijke oorlogsbeschrijving te geraken, met min of meer handige gewildheid<br />

het onvermij<strong>de</strong>lijk lief<strong>de</strong>-historietje uitvindt, ten ein<strong>de</strong> het oorlogsverhaal ‘smakelijk’<br />

te maken. Als compositie zit <strong>de</strong>ze roman dan ook heel zwak ineen, amper<br />

samengehou<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> losse draadjes van het novellistisch gegeven, vóór en<br />

achter het oorlogsrumoer. Daarbij is dit verdichtsel op zich zelf zoo bar-romantisch<br />

opgeschroefd en onwaarschijnlijk, soms zoo drakerig, dat men met moeite <strong>de</strong>n fijnen<br />

psycholoog uit ‘Van <strong>de</strong> Vereering <strong>de</strong>s levens’ in <strong>de</strong>ze geschie<strong>de</strong>nis herkent. Voor<br />

't overige zijn er te vele toevallen die men pour les besoins <strong>de</strong> la cause <strong>voor</strong>bereid<br />

weet; ook is <strong>de</strong> psychologische verwerking op zich zelf zoo oppervlakkig en weinig<br />

doordacht, technisch zoo onbeholpen, dat <strong>de</strong> aandacht gedurig wordt afgeleid en<br />

men <strong>de</strong>n ernst van groot werk mist. Alleen het oorlogsverhaal maakt nu en dan een<br />

dieper aangrijpen<strong>de</strong>n indruk van doorleefdheid en daadwerkelijkheid, van intensiteit<br />

in eenvoud, en <strong>de</strong>ze ge<strong>de</strong>elten had Van Booven beter on-romantisch naverteld, in<br />

een boek van oorlogsmémoires, dan in een oorlogsromannetje dat <strong>de</strong>n schijn van<br />

een verpoozing wekt.<br />

Hoofdpersoon is een Hollan<strong>de</strong>r, die, met verschillen<strong>de</strong> Belgen bevriend en vol<br />

genegenheid <strong>voor</strong> Vlaan<strong>de</strong>ren en <strong>de</strong> Vlamingen, geregeld met een vriend rondreizen<br />

door ons land doet, langs <strong>de</strong> Leie, waarvan Gezelle zong, en door onze ou<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n.<br />

Door zijn sympathie is hij dus <strong>voor</strong>bestemd om wranger dan an<strong>de</strong>re neutralen het<br />

wee van België mee te voelen, zooals hij er aan <strong>de</strong>n lijve al <strong>de</strong> verschrikkingen en<br />

<strong>de</strong> pijnen van uitstaan zal, wanneer hij, door zijn nieuwsgierigheid gedreven om <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


geschon<strong>de</strong>n oor<strong>de</strong>n weer te zien en over <strong>de</strong> beproef<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n nieuws te krijgen,<br />

tot in Leuven dringt, waar hij eerst <strong>de</strong> verwoesting <strong>de</strong>r stad en <strong>de</strong>n moord op <strong>de</strong><br />

bevolking bijwoont en daarna, door <strong>de</strong> Duitschers beetgepakt en, als Belg on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> Belgen behan<strong>de</strong>ld, <strong>de</strong>n lij<strong>de</strong>nstocht van <strong>de</strong> uit hun huizen als vee <strong>voor</strong>tgedreven<br />

gijzelaars <strong>de</strong>elt. En 't is een verschrikkelijke tragedie die Van Booven daar beschrijft<br />

- niet gevoelloos als een nieuwsgierige vreem<strong>de</strong>ling, die eens een kijkje gaat nemen<br />

in een vreemd land - maar met heel zijn me<strong>de</strong>doogen en zijn barmhartigheid, met<br />

zijn Belgenlief<strong>de</strong>, tevens met veel suggestie-kracht en het vermogen ons <strong>de</strong>n schrik<br />

en het gevaar en <strong>de</strong>n doodsangst als een loome obsessie te doen on<strong>de</strong>rgaan. Deze<br />

hon<strong>de</strong>rdvijftig bladzij<strong>de</strong>n zijn <strong>voor</strong>treffelijk.<br />

Doch nu moet ik wijzen op <strong>de</strong>n romantischen schakel. Te Leuven, ten huize eener<br />

bevrien<strong>de</strong> familie, heeft <strong>de</strong> jonge Hollan<strong>de</strong>r <strong>de</strong> schoone Louise leeren kennen,<br />

getrouwd met een jongen Belgischen officier en is op haar verliefd geraakt. Luitenant<br />

Lemaire trekt natuurlijk ten oorlog en wordt na een <strong>de</strong>r eerste gevechten vermist.<br />

Vruchteloos doet Louise alle mogelijke opsporingen, ze vindt haren echtgenoot niet<br />

terug en tot <strong>de</strong> overhe<strong>de</strong>n toe leggen zich neer bij <strong>de</strong> zekerheid dat <strong>de</strong>ze sneuvel<strong>de</strong>.<br />

Door een toeval vindt Marius, na zelve <strong>de</strong> folteringen van Leuven te hebben<br />

doorworsteld, Louise in het verwoeste Lier terug. Hij redt haar uit <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


15<br />

doo<strong>de</strong> stad, voert haar naar Holland me<strong>de</strong>, eindigt met haar zijn lief<strong>de</strong> te verklaren,<br />

waaraan ook zij gevoelig is, en dan trouwen ze. Tot ze op zekeren dag een<br />

interneeringskamp bezoeken. En wie vliegt daar Louise om <strong>de</strong>n hals? Luitenant<br />

Lemaire, dien ie<strong>de</strong>reen dood dacht, en die slechts op eenige stappen van zijn vrouw<br />

leef<strong>de</strong>. Waarom <strong>de</strong>ze nooit verstandig genoeg was om in <strong>de</strong> Hollandsche<br />

interneeringskampen naar haren echtgenoot te informeeren - wat haar <strong>de</strong>ze<br />

ongeweten bigamie zou hebben bespaard - waarom hij niet eens getracht heeft<br />

naar huis te schrijven: dat is en blijft het duistere en conventioneele punt in <strong>de</strong>ze<br />

geschie<strong>de</strong>nis. Had<strong>de</strong> een <strong>de</strong>r twee echtgenooten een <strong>de</strong>zer eenvoudige <strong>voor</strong>zorgen<br />

genomen, dan zou<strong>de</strong>n we het <strong>de</strong>us-ex-machina-achtige van dit gesneuveldwanen<br />

en levend-terugvin<strong>de</strong>n niet hebben hoeven signaleeren; dan ware er geen twee<strong>de</strong><br />

huwelijk, geen scheiding en geen ... roman geweest!<br />

Louise verlaat Marius, om haren mooien, sterken, iets of wat brutalen ‘beau mâle’<br />

te volgen, en on<strong>de</strong>rtusschen raakt Marius in stilte verliefd op een heel fatsoenlijk,<br />

gedienstig en trouwhartig meisje, se<strong>de</strong>rt jaren dol op hem, <strong>voor</strong> hem tot alle offers<br />

bereid, in tegenstelling met <strong>de</strong> zijn leven gedurig verontrusten<strong>de</strong> Louise.<br />

Maar wat gebeurt er nu? Na eenigen tijd krijgt Louise heimwee naar <strong>de</strong>n zooveel<br />

beteren, innerlijk-rustigen, e<strong>de</strong>len Marius, daar haar officiertje haar het leven àl te<br />

moeilijk maakt. Nu wil ze weer van Lemaire schei<strong>de</strong>n - wat <strong>de</strong> onstandvastigheid<br />

en <strong>de</strong> wispelturigheid van <strong>de</strong>ze Belgische vrouw wel eenigszins in een verdacht<br />

licht stelt: 't scheelt weinig of we wonen het vier<strong>de</strong> huwelijk van Louise bij, tweemaal<br />

met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mannen, een misschien wel lichtelijk immoreel gedrag, al te losbollig,<br />

zelfs <strong>voor</strong> een Belgische vrouw.<br />

Gelukkiglijk komt Marius tot bezinning en bezwijkt aan <strong>de</strong> verzoeking niet. Hij zal<br />

Annie gelukkig maken, die hem zoo lang heeft lief gehad, hem alleen, terwijl in<br />

Louise's ziel <strong>de</strong> begeerte naar een an<strong>de</strong>r heerschte en haar belangstelling <strong>voor</strong><br />

hem opnieuw niet an<strong>de</strong>rs is dan rouwkoop en spijt om <strong>de</strong> verwaarloozing en <strong>de</strong><br />

hardheid van <strong>de</strong>n verlaten en teruggevon<strong>de</strong>n man.<br />

Deze samenvatting wijst voldoen<strong>de</strong>, meen ik, op het ‘touwtjesachtige’ van eene<br />

intrigue, welke van een vaak ontroeren<strong>de</strong>n en kwellen<strong>de</strong>n, meêdoogenloos<br />

overstelpen<strong>de</strong>n oorlogsroman als <strong>de</strong>ze het overbodig siersel is gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong><br />

kleineeren<strong>de</strong>, speelsche fantazie in <strong>de</strong> grootsche, barbaarsche werkelijkheid.<br />

ANDRÉ DE RIDDER.<br />

Snipper<br />

Een mensch, die zichzelf beheerscht, heeft nooit ‘haast’.<br />

Verzen<br />

‘De keeren<strong>de</strong> kud<strong>de</strong>’, door C.S. Adama van Scheltema. - (Rotterdam,<br />

W.L. & J. Brusse, 19<strong>20</strong>).<br />

Adama van Scheltema is <strong>de</strong> brutale dichter, die platjes-weg zeggen wil wat hij ziet,<br />

meppend zijn tintel-leven<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>kens met raken slag - hij is ook <strong>de</strong> teere<br />

dichter-van-stemmingen, droomsluiers om <strong>de</strong> levensdingen, die hij met woor<strong>de</strong>n<br />

nauw betasten wil, fijn uitzingen alleen, als ou<strong>de</strong> melodieën. Zoo is hij meest in zijn<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


laatste bun<strong>de</strong>ltje, maar bitter<strong>de</strong>r, giftiger dan ooit; - dit zijn zangen van één, die<br />

geleefd heeft en gevochten, en terugziet op <strong>de</strong>n strijd met moe<strong>de</strong> oogen:<br />

Wat is er dan gebleven<br />

Aan mijnen leegen schoot -<br />

Wat rest mij uit dit leven<br />

Dan 't liedje van <strong>de</strong>n dood?<br />

(‘Het keeren<strong>de</strong> lied’)<br />

En meer verzen zijn er, die, dof, droef vragen naar levensdoel en eind van strijd,<br />

vlak loopend, zon<strong>de</strong>r felle emotie.<br />

Wat zijt gij dan wereld?<br />

Ach, altijd weer<br />

Een beeld van beel<strong>de</strong>n -<br />

Is er niet meer?<br />

Niet meer, dat eenmaal<br />

Voor onze geesten daagt? -<br />

O - gelukkig, die leven<br />

Kan en niet vraagt!<br />

(‘In 't Herfstbosch’)<br />

Ik leef<strong>de</strong> 't groote leven,<br />

Nu leeft het leven mij.<br />

(‘Schemerliedje’)<br />

Zijn ze waar, <strong>de</strong>ze verzen? Is er zoo zware wanhoop in <strong>de</strong>n dichter van 't luchtige<br />

‘Liedje’ uit ‘Zwervers Verzen’, nu <strong>20</strong> jaar gele<strong>de</strong>n geschreven?<br />

Ik wou dat ik een liedje vond -<br />

Iets liefs, dat ie<strong>de</strong>reen verstond -<br />

Zoo'n mooi - zoo'n heel klein - zoo een fijn -<br />

Ik zou het ie<strong>de</strong>r zeggen!<br />

Ik wou dat ik een meiske vond -<br />

Ik zou haar kussen op <strong>de</strong>n mond -<br />

Ik zou - o! 'k zou gelukkig zijn<br />

En het aan niemand zeggen!<br />

Lees daarnaast ‘De Vraag’,<br />

‘En toen ik <strong>de</strong>n weg ging <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>’ ...<br />

en ‘De Kud<strong>de</strong>’,<br />

‘Gij gaat als zij, illusies van dit leven -<br />

Van hoop, geloof en lief<strong>de</strong>, en roem en macht’,<br />

(hier slaat <strong>de</strong> titel op), dan ziet ge <strong>de</strong>zen man niet vruchteloos gegaan, en wat<br />

‘Verloren Droomer’ zei, in 1901, is voller nu gegroeid tot zware ervaring, is<br />

levensinhoud gewor<strong>de</strong>n, bezadigd stuurman op 'n weerbarstig schip - want af en<br />

toe<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


16<br />

springt <strong>de</strong> dichter uit <strong>de</strong>n band, komt hij driftig, met felle hekeling, maar stroever,<br />

min<strong>de</strong>r luchtig dan weleer; daardoor schrijnt ‘Bouta<strong>de</strong>’ als onwezenlijk-ruw.<br />

Ja - ze zijn waar; in <strong>de</strong>ze technisch meer of min<strong>de</strong>r verzorg<strong>de</strong> verzen ligt een kern<br />

van levensechtheid, die hun waar<strong>de</strong> is.<br />

Maar zijn ze niets meer dan donker, en droef en neerdrukkend? En ook hierop<br />

antwoord ik: ja, want er is meer in dan ik blootleg<strong>de</strong>, er is iets in dat ze verheft,<br />

maakt tot beter dan alleen klaagzangen: dat is het geloof in <strong>de</strong> toekomst, geloof,<br />

hoop en lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n komen<strong>de</strong>n tijd van gena<strong>de</strong> - en zegen - en licht.<br />

O tijd, waarheen wij gaan als wankle schimmen<br />

Met niet meer op ons weifelen<strong>de</strong> spoor<br />

Dan 't scheemren van uw lichtkroon aan <strong>de</strong> kimmen,<br />

Dan <strong>de</strong> muziek van uw bedolven koor - -<br />

Wijs ons, die worstlen met dit vreeslijk he<strong>de</strong>n,<br />

De stille kiemen van uw zaligheid!<br />

Gij woont bij ons, gij weeft door al <strong>de</strong> nachten,<br />

Die ons <strong>de</strong> dagen zijn, uw zekerheid,<br />

Wij zijn het zelve, die uw komst berei<strong>de</strong>n<br />

(‘O Tijd die komt!’)<br />

Dit is nóg <strong>de</strong> teleurstelling; - zal gelouterd <strong>de</strong> dichter nieuw werk scheppen,<br />

vreug<strong>de</strong>vol werk, nu niet, als vroeger, in verwachting, maar als resultaat van 't leven,<br />

werk dat in zich zal hebben <strong>de</strong>n klank van ‘Het lokken<strong>de</strong> Lied’; dat een bouwen<strong>de</strong><br />

kracht zal hebben <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst, waarin <strong>de</strong> dichter nooit opgehou<strong>de</strong>n heeft te<br />

gelooven?<br />

Zal hij leeren zien, in zíjn dagen nog, het geluk, dat er in <strong>de</strong>zen tijd al is, het geluk<br />

van <strong>de</strong>n tijd die vormt en stuwt, stuwen moet door <strong>de</strong> kracht van ons, jongeren, en<br />

van die ons volgen zullen? Nu is zijn leven een worsteling - dan zou het een daad<br />

gewor<strong>de</strong>n zijn.<br />

Wij wachten - en verwachten!<br />

B.H. ERNÉ.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> januari-tijdschriften<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Elseviers in zijn nieuw gewaad ziet er keurig uit, ‘besjlist prima’ zou Charivarius<br />

zeggen: Het bij lamplicht hin<strong>de</strong>rlijk schitteren<strong>de</strong> kunstdrukpapier is vervangen door<br />

een warm getinte doffe drukstof; <strong>de</strong> krant-achtige kolommetjes hebben plaats<br />

gemaakt <strong>voor</strong> bree<strong>de</strong> regels met een royale flink open letter, en <strong>de</strong> illustraties, altijd<br />

een groote aantrekkelijkheid van dit tijdschrift, zijn afzon<strong>de</strong>rlijk tusschen gevoegd.<br />

‘Wanneer’, aldus vangt M. Daalman het openingsartikel aan, dat han<strong>de</strong>lt over<br />

Emil Orlik:<br />

Wanneer gij te Berlijn naar een première gaat - en in <strong>de</strong>ze aan theaters<br />

zoo rijke stad kunt ge dat genoegen driemaal in <strong>de</strong> week hebben - dan<br />

kunt ge zoo goed als zeker zijn daar een slanken man te zullen zien,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


vijftiger van mid<strong>de</strong>lbare lengte, aan wien overigens niets opvalt dan dat<br />

ge hem overal ziet, waar ge ook gaat of staat. In het parket heeft hij naast<br />

u gezeten; als gij in <strong>de</strong> pauze een kennis in <strong>de</strong> loge <strong>de</strong> hand drukt, grijpt<br />

hij juist naast u een an<strong>de</strong>re hand, en wanneer u in <strong>de</strong>n couloir een aardige<br />

vrouw opvalt, heeft hij haar juist met groote beweeglijkheid begroet en<br />

even snel weer verlaten. Dan gaat ge <strong>de</strong> straat op, om een sigaret te<br />

rooken - dat doen er hier maar weinig, daar een Berlijner niet leeft in die<br />

vertrouwelijke verhouding tot <strong>de</strong> straat van zui<strong>de</strong>lijker volken - maar gij<br />

vindt <strong>de</strong>n alomtegenwoordige on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> weinigen zoo goed als on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

velen. Op zichzelf heeft hij heelemaal niets opvallends; hij is correct<br />

gekleed, hij kijkt met verstandige, grijsblauwe oogen door een gewonen<br />

stalen bril, hij draagt een puntbaard; hij is niet elegant, maar behoort toch<br />

ongetwijfeld tot <strong>de</strong> Berlijnsche ‘Gesellschaft’. Daar hij overal te zien is,<br />

en soms op twee plaatsen tegelijk, zoovele han<strong>de</strong>n schudt, houdt ge hem<br />

misschien aanvankelijk <strong>voor</strong> een beambte van <strong>de</strong>n schouwburg, die het<br />

publiek <strong>de</strong> honneurs bewijst, of die <strong>de</strong>n critici <strong>de</strong> schoonheid en<br />

onsterfelijkheid van het nieuwe stuk uitlegt. Maar dan ontwaart ge ook,<br />

dat hij, haast na ie<strong>de</strong>re ontmoeting, een pakje uit zijn zak haalt, 't welk gij<br />

in 't eerst <strong>voor</strong> een ingepakt broodje houdt - want <strong>de</strong> Berlijners eten te<br />

vaker naarmate zij min<strong>de</strong>r te eten hebben....<br />

Het is echter geen broodje, maar een klein teekenblok, waarop telkens<br />

bliksemsnel een notitie vastgelegd wordt, en het behoort aan Emil Orlik,<br />

leeraar aan <strong>de</strong> Kunstnijverheid-school, uitverkoren schil<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n<br />

Berlijnschen ‘mon<strong>de</strong>’.<br />

Oriik eet niet eenzaam en drinkt niet eenzaam en hij zal 't nog niet doen als hij<br />

tachtig jaar is; hij is een man van <strong>de</strong> wereld en hij teekent haar zoo van zelf sprekend<br />

als an<strong>de</strong>re menschen <strong>de</strong>n arbeid van uit- en ina<strong>de</strong>men volbrengen. De jonge<br />

revolutionaire kunstenaars hebben niet bizon<strong>de</strong>r met hem op; hij kwam er te<br />

makkelijk. Toch heeft Orlik altijd zijn zelfstandigheid weten te behou<strong>de</strong>n en we<br />

moeten ons afwennen succes bij <strong>de</strong> wereld in elk geval <strong>voor</strong> een schan<strong>de</strong> te hou<strong>de</strong>n;<br />

Reynolds en Gainsborough, Watteau en Fragonard zijn toch ook schil<strong>de</strong>rs die men<br />

noemen kan.<br />

Dit over Orliks bun<strong>de</strong>l met 95 portret-koppen:<br />

Van <strong>de</strong>ze 95 koppen zijn er nauwelijks twee met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mid <strong>de</strong>len<br />

gemaakt; elk van hen krijgt <strong>de</strong> techniek die hij verdient. Richard Dehmels<br />

beeltenis is een woud, dat van dien ou<strong>de</strong>n grappenmaker Paul Lindau<br />

een rococo-arabeske, en een an<strong>de</strong>re schrijver, beroemd om zijn bree<strong>de</strong>n<br />

lach, werd éen brullen<strong>de</strong> lach, werd éen brullen<strong>de</strong> lijn! Deze<br />

overrompelingen van 's menschen won<strong>de</strong>rlijk wezen zijn geen caricaturen,<br />

het zijn samenvattingen tot op <strong>de</strong>n meest wezenlijken trek, het zijn <strong>de</strong><br />

vereenvoudig<strong>de</strong> formules <strong>voor</strong> het ein<strong>de</strong>looze spel van <strong>de</strong> natuur,<br />

waarme<strong>de</strong> zich <strong>de</strong> kunstenaar in een heimelijke verstandhouding heeft<br />

gebracht. Natuurlijk zijn er ook schertsen<strong>de</strong> en zelfs kwetsen<strong>de</strong><br />

ontkleedingen en onthullingen bij, maar Orlik heeft toch niet meer dan <strong>de</strong><br />

allernoodigste boosaardigheid, zon<strong>de</strong>r welke men nu eenmaal niet<br />

karakteriseeren kan.<br />

Herman J. <strong>de</strong> Vries schrijft over Grieksch Aar<strong>de</strong>werk; P.H. Ritter Jr. over <strong>de</strong>n Stijl<br />

van Dr. A. Kuyper.<br />

Tegen <strong>de</strong>n stijl <strong>de</strong>r theologen, tegen het zielloos gebaar, <strong>de</strong> vooze<br />

breedsprakigheid ging het gevecht van <strong>de</strong>n Nieuwen Gids. Hij heeft<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


overwonnen over <strong>de</strong> gansche linie. Terneergeworpen on<strong>de</strong>r het don<strong>de</strong>rend<br />

proza van Van Deyssel, doorstoken door het vernuft van Kloos, lagen <strong>de</strong><br />

gepomma<strong>de</strong>er<strong>de</strong> dominés zon<strong>de</strong>r ziel on<strong>de</strong>r hun toga, bleek terneer.<br />

Maar <strong>de</strong>ze theoloog, Dr. A. Kuyper, blijft overeind, en hij ontwikkelt zich,<br />

geheel buiten elken invloed en elk bespeurbaar contact met <strong>de</strong> nieuwe,<br />

levenwekken<strong>de</strong> strooming, die <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche letterkun<strong>de</strong> groot heeft<br />

gemaakt, tot een zelfstandig, kernachtig stylist, een prozaschrijver vol<br />

merg, vol zout, vol van gekristallizeer<strong>de</strong> geestdrift. Er zijn er nog enkelen<br />

die, buiten onmid<strong>de</strong>llijke beïnvloeding van <strong>de</strong>n Nieuwen Gids, buiten<br />

aanraking met <strong>de</strong> eigenlijke literatuur, het schoonste proza hebben<br />

geschreven dat onze letter-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*1<br />

kun<strong>de</strong> kent. Wij <strong>de</strong>nken aan het proza van Bolland, geheel gevormd door<br />

zijn re<strong>de</strong>lijke bezinning, aan het historisch proza van Robert Fruin, wij<br />

<strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong>n puntigen stijl van Tak en <strong>de</strong> Koo, en niet in <strong>de</strong> laatste<br />

plaats aan het singuliere proza van Van <strong>de</strong>r Wijck. En zoo dient <strong>de</strong><br />

letterkundige kritikus tot bezinning te komen en te gaan weten dat stijl<br />

een product is van het leven, dat bree<strong>de</strong>r spheer heeft dan <strong>de</strong> literatuur<br />

in engeren zin omvat.<br />

Als een <strong>voor</strong>naam kenmerk van Kuypers stijl noemt R. dit, dat in <strong>de</strong>zen stijl het<br />

betoog begint nadat <strong>de</strong> lezer door het gestel<strong>de</strong> ten volle wordt overtuigd geacht.<br />

Het betoog gelijkt dan <strong>de</strong> na<strong>de</strong>re uiteenzetting van hetgeen men als 't ware reeds<br />

is overeen gekomen. Met <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n uit Kuypers werken wordt dit na<strong>de</strong>r<br />

omschreven.<br />

Van <strong>de</strong> belletristische bijdragen noemen wij een novelle ‘Parasiet’ door Ina<br />

Boudier-Bakker, een scherp geëtst karakterbeeld van een ongetrouw<strong>de</strong> juffer, die<br />

lekkertjes parasiteert op <strong>de</strong> gastvrijheid van een wel wat heel goedige vriendin. In<br />

zijn boekbespreking meent Robbers dat Prinsen in <strong>de</strong>n 2 en druk van zijn bekend<br />

‘Handboek’ het verreweg minst verzorg<strong>de</strong> hoofdstuk over <strong>de</strong> letterkundige<br />

geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r laatste <strong>de</strong>cenniën niet zoo klakkeloos had mogen herdrukken.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Mr. Jaap van Gel<strong>de</strong>ren waagt zich aan een vertaling van Horatius' Zangen - een<br />

interessant experiment! In eenige bladzij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>af geeft hij rekenschap van <strong>de</strong><br />

eischen waaraan zulk een vertaling volgens hem heeft te voldoen. Ziehier eenige<br />

coupletten van ‘Standsbezwaren’ (Aan Xanthias van Phocis):<br />

Schaam je niet<br />

Xanthias, schaam je niet, man!<br />

't Is blaam je niet<br />

om je slavinne<br />

te minnen!<br />

Boog eerwijl<br />

niet fiere' Achilles' slavin<br />

zijn hoogheid, wijl<br />

't vel van Briseis<br />

als sneeuw is?<br />

Ajax hoor,<br />

Telamon's zoon, liet als heer<br />

zich pakken door<br />

't Schoon van Tecmessa,<br />

en pressen.<br />

Lichterlaai<br />

vloog wel d'Attri<strong>de</strong> in vlam<br />

om 't wicht, gegraaid<br />

mid<strong>de</strong>' in viktorie<br />

en glorie.<br />

Proza vin<strong>de</strong>n wij van G.J.M. Simons en Carry van Bruggen; <strong>voor</strong>ts het begin van<br />

een Tooneelspel in drie bedrijven ‘Narcose’ door Dop Bles.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Frans Coenen begroet het zuster-tijdschrift ‘De Stem’ met een slap handje en 't<br />

ironisch mondtrekje dat wij van <strong>de</strong>zen criticus kennen. Hij meent dat <strong>de</strong>ze nieuwe<br />

‘Stem’ ook wel weer zon<strong>de</strong>r bezwaar in <strong>de</strong> leesportefeuilles zal zijn on<strong>de</strong>r te brengen<br />

mits <strong>de</strong> redactie (d.i. Coster en Havelaar) geen onze<strong>de</strong>lijke bijdragen opneme en<br />

geen bolsjewistische.<br />

Wat <strong>de</strong> redactie dan wèl zal opnemen? Zij heeft natuurlijk groote plannen<br />

en <strong>de</strong> beste <strong>voor</strong>nemens. Alle tijdschrift-redacties had<strong>de</strong>n en hebben dat.<br />

En alle begonnen met een gemoe<strong>de</strong>lijk en min of meer vermanend<br />

i<strong>de</strong>alistisch manifest. Het <strong>voor</strong>malig Tweemaan<strong>de</strong>lijksch<br />

Tijdschrift wil<strong>de</strong>, meen ik, <strong>de</strong> belangen van het Proletariaat en die<br />

van... Oranje verzoenen. Ik weet niet of dat gelukt is. In 't tijdschrift zelf<br />

heeft men er nooit veel van gemerkt. De Stem wil daartegen het<br />

inlandsche Ethicisme en Aesthetisme verzoenen en dreigt ons<br />

en Ne<strong>de</strong>rland met <strong>de</strong> ergste geestelijke uitdooving, als die verzoening<br />

niet tot stand komt. Zij stelt haar nieuw orgaan, De Stem, als ‘het orgaan<br />

van <strong>de</strong>n besten ernstigsten Ne<strong>de</strong>rlandschen geest, om te trachten <strong>de</strong> nog<br />

verborgen krachten van dien geest op te roepen en tot ontbloeiïng te<br />

prikkelen’. Het is misschien niet te verwachten, dat <strong>de</strong> eenvoudige<br />

portefeuillelezer dit begrijpen, of zoo al begrijpen, dat het hem<br />

interesseeren zal. Het gaat hem waarschijnlijk te hoog of te ver, en 't is<br />

al mooi, indien hij op grond van die ‘krachten’, die tot ‘ontbloeiïng’ zullen<br />

‘geprikkeld’ wor<strong>de</strong>n, geen prikkellectuur verwacht. Men moet <strong>de</strong>n<br />

eenvoudigen lezer niet te hoog aanslaan, zoo men op het <strong>voor</strong>tbestaan<br />

van zijn tijdschrift prijs stelt. Dat is simpele levenswijsheid, die misschien<br />

bij het hooggestemd proza <strong>de</strong>r Stemredactie ietwat nuchter aandoet, doch<br />

<strong>de</strong> practijk <strong>de</strong>zer dingen was en is bijna altijd <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong>. Alleen De<br />

Nieuwe Gids maakte hierop, zoover ik weet, in zijn tijd een<br />

uitzon<strong>de</strong>ring. Maar toen sloeg er in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> ook allerwege een<br />

geestesvlam uit, die se<strong>de</strong>rt vrijwel gebluscht werd. De practijk van <strong>de</strong>ze<br />

dingen is dan, dat men neemt wat men krijgen kan, dankbaar, als er maar<br />

iets van <strong>de</strong>n geest in leeft. Van elken geest: van Dostojewski's of van<br />

Oscar Wil<strong>de</strong>'s, van Zola's of André Gi<strong>de</strong>'s geest. Van zooveel ‘geesten’<br />

als een redactie maar begrijpt of leert begrijpen. Daarbij ook nog<br />

eclectisch en exclusief te willen zijn, méér dan reeds <strong>de</strong> onvermij<strong>de</strong>lijke<br />

eenzijdigheid van <strong>de</strong>n eigen geest meebrengt, lijkt mij gevaarlijk en<br />

onpractisch. Gevaarlijk, omdat <strong>voor</strong>keur hier ongeveer hetzelf<strong>de</strong> is als<br />

<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el, onpractisch, omdat men op <strong>de</strong>ze wijze zijn ‘Orgaan’ niet vol<br />

krijgt, of het vult met onleesbare en vervelen<strong>de</strong> stukken, die <strong>de</strong>n<br />

Portefeuillelezer afkeerig maken en 's Orgaans bestaan on<strong>de</strong>rmijnen.<br />

Intusschen schijnt men in <strong>de</strong>ze zaken enkel al doen<strong>de</strong> wijs te kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n en dan is wat volgt altijd zwijgen, net als in <strong>de</strong>n Hamlet. Zwijgen<br />

van principes of heelemaal zwijgen, zoo nl. <strong>de</strong> uitgaaf gestaakt wordt.<br />

Aldus Frans Coenen, <strong>de</strong> lichtelijk ge<strong>de</strong>silluzioneer<strong>de</strong> redacteur van het maandschrift<br />

‘<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Ne<strong>de</strong>rlandschen Stam’.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />

Uit een geautoriseer<strong>de</strong> vertaling van Dr. Georg Bran<strong>de</strong>s' artikel over <strong>de</strong>n Noorschen<br />

schrijver Arne Garborg citeeren wij:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Terwijl Alexan<strong>de</strong>r Kielland, die een paar jaren ou<strong>de</strong>r is dan Garborg, als<br />

schrijver geheel <strong>de</strong>n stempel draagt van <strong>de</strong>n hoogeren burgerstand in<br />

Noorwegen, waaruit hij is gekomen, en dien hij met virtuositeit te<br />

schil<strong>de</strong>ren weet, toont Arne Garborg zich een representant van 't geen<br />

Gambetta noem<strong>de</strong> ‘<strong>de</strong> nieuwe klasse’. Hij is <strong>de</strong> zoon van <strong>de</strong>n armen boer,<br />

die gaan<strong>de</strong>weg <strong>de</strong> meest verlichte beschaving van <strong>de</strong>n tijd heeft verworven<br />

en zich nu bevindt in het eerste gelid als <strong>de</strong> meest op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond<br />

tre<strong>de</strong>n<strong>de</strong> opvoe<strong>de</strong>r van zijn eigen stand in Noorwegen, en tegelijkertijd<br />

als een <strong>de</strong>r meest beteekenen<strong>de</strong> geesten in <strong>de</strong> hoofdstad, een bekwaam<br />

spreker en een nog bekwamer <strong>de</strong>battant in <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>ntenwereld en <strong>de</strong><br />

pers, met name geneigd tot het strij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> mo<strong>de</strong>rne opvattingen<br />

tegenover <strong>de</strong>n godsdienst, terzelf<strong>de</strong>rtijd dichter in het lan<strong>de</strong>lijk dialect en<br />

criticus in <strong>de</strong> officieele schrijftaal.<br />

Volgt een karakteristiek van Garborgs <strong>voor</strong>naamste werken. Bran<strong>de</strong>s meent<br />

blijkbaar dat <strong>de</strong>ze belangrijke auteur thans min of meer op 't doo<strong>de</strong> punt is gekomen.<br />

Wat hij op dit oogenblik met name behoeft, dat is: verwijding van zijn<br />

horizon. Hij moet alle klassen in <strong>de</strong> Noorsche maatschappij leeren kennen,<br />

en hij moet, ter vergelijking, met eigen oogen <strong>de</strong> maatschappij zien van<br />

an<strong>de</strong>re lan<strong>de</strong>n. Hij moet niet beperkt blijven tot Noorsch boerennovellist,<br />

zelfs als hij <strong>de</strong> Zondagsboeren van het ou<strong>de</strong>re dichtergeslacht door meer<br />

reëele vervangt, en hij moet al evenmin tot een beschouwer van het kleine,<br />

armelijke en halfvervallen Christiania-Zigeunerkamp wor<strong>de</strong>n beperkt. Hij<br />

moet veel zien, veel leeren en lezen, en hij moet veel reizen, vóór zijn<br />

jeugd <strong>voor</strong>bij is. De opmerkzaamheid en <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering, die hij als<br />

schrijver lang verdiend heeft, zullen hem dan niet meer ontbreken.<br />

In ‘Stemmen <strong>de</strong>s Tijds’ o.m. een goe<strong>de</strong> dialoog van G. Schrijver ‘De Biecht’ (het<br />

thema van <strong>de</strong> vrouw die na <strong>de</strong> biecht van <strong>de</strong>n man diens buitenechtelijk kind wil<br />

aannemen); in ‘Ne<strong>de</strong>rland’ het 1 e <strong>de</strong>el van een uitvoerige novelle (of roman?) van<br />

Tine Brinkgreve Wicherink ‘Ver van het stadsgewoel’ en <strong>voor</strong>ts o.m. een zuivere en<br />

wel navrante schets van Willy Corsari ‘Slotscène’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Boeken en personen in het he<strong>de</strong>ndaagsche Duitschland<br />

II Het boek van Oswald Spengler 1)<br />

17<br />

EEN boek waarover ie<strong>de</strong>reen in Duitschland thans spreekt, dat ie<strong>de</strong>reen ten minste<br />

bij name kent. Een werk, waarover in alle Duitsche tijdschriften reeds is geschreven,<br />

soms vol bewon<strong>de</strong>ring, vaak ook afbrekend. Enkele afzon<strong>de</strong>rlijke publicaties<br />

verschenen er reeds over. <strong>Den</strong> schrijver heeft men reeds van plagiaat beticht. Het<br />

is dus hèt boek van het oogenblik, het mo<strong>de</strong>boek waarover elk zijn meening heeft<br />

en waaruit ie<strong>de</strong>r, te pas of te onpas, eenige uitspraken weet te citeeren.<br />

Zoo zal het, <strong>de</strong> gesteldheid van het he<strong>de</strong>ndaagsche Duitsche geestesleven in<br />

aanmerking genomen, nog wel eenigen tijd <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>ren in beroering brengen.<br />

Tot weer een an<strong>de</strong>r, wellicht min<strong>de</strong>r beteekenisvol werk verschijnt en Spengler op<br />

<strong>de</strong>n achtergrond raakt. Doch <strong>de</strong> tijd zal ook hier recht doen.<br />

Want dat we hier met een zeer bijzon<strong>de</strong>r werk, een arbeid van een merkwaardigen<br />

geest, een boek van machtige conceptie en groote stijlkwaliteiten te doen hebben,<br />

is boven allen twijfel verheven. Dit dient reeds van te voren vastgesteld.<br />

De auteur van dit werk was tot nu toe in <strong>de</strong> wetenschappelijke wereld een<br />

onbeken<strong>de</strong> 1) . Duitsche tijdschriften <strong>de</strong>elen me<strong>de</strong>, dat hij leeraar in <strong>de</strong> wiskun<strong>de</strong> was<br />

en tot nu toe in <strong>de</strong> wetenschap een onbeken<strong>de</strong>.<br />

Wat is dan <strong>de</strong> inhoud van dit boek, dat dit groote succes ten gevolge had?<br />

Spengler wil een nieuwe philosophie <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis geven, die het verle<strong>de</strong>n<br />

geheel an<strong>de</strong>rs interpreteert dan tot nu toe het geval was. Voor hem staat <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rgang van Europa onherroepelijk en met mathematische zekerheid vast. Het<br />

is <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> metho<strong>de</strong> hier aangegeven, die belangrijk is en oogenschijnlijk nieuw.<br />

Wat men tot nog toe geschiedkundig on<strong>de</strong>rzoek noem<strong>de</strong>, is volgens Spengler<br />

ontoereikend en geschied<strong>de</strong> op eenzijdige wijze. Wel heeft men vergelijkingen<br />

gemaakt tusschen verschillen<strong>de</strong> tijdperken en figuren, doch nooit is een poging<br />

gedaan om <strong>de</strong>ze analogieën methodisch te on<strong>de</strong>rzoeken.<br />

‘Ich habe noch keinen gefun<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>r mit <strong>de</strong>m Studium dieser morphologischen<br />

Verwandtschafte Ernst gemacht hätte, <strong>de</strong>r über <strong>de</strong>n Bereich politischer Tatsachen<br />

hinaus die letzten und tiefsten Gedanken <strong>de</strong>r Mathematik <strong>de</strong>r Hellenen, Araber,<br />

In<strong>de</strong>r, Westeuropäer, <strong>de</strong>n Sinn ihrer frühen Ornamentik, ihrer architektonischen,<br />

metaphysischen,<br />

1) Oswald Spengler, Der Untergang <strong>de</strong>s Abendlan<strong>de</strong>s. Erster Band: Gestalt und Wirklichkeit. -<br />

C.H. Beck'sche Verlagsbuchhandlung, Munchen 19<strong>20</strong>.<br />

1) On<strong>de</strong>rtusschen verschenen reeds twee an<strong>de</strong>re werken bij <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n uitgever: Oswald<br />

Spengler, Preussentum und Socialismus; Ernst Droem, Gesänge eingeführt<br />

von Oswald Spengler.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


18<br />

dramatischen, lyrischen Urformen, die Auswahl und Richtung ihrer groszen Künste,<br />

die Einzelheiten ihrer künstlerischen Technik und Stoffwahl eingehend gekannt,<br />

geschweige <strong>de</strong>nn in ihrer entschei<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n Be<strong>de</strong>utung für die Formprobleme <strong>de</strong>s<br />

Historischen erkannt hätte’. Spengler ziet een steeds terugkeeren<strong>de</strong> overeenkomst<br />

tusschen <strong>de</strong> verschijnselen die zich in <strong>de</strong> cultuurgeschie<strong>de</strong>nis <strong>voor</strong>doen. Hij<br />

constateert, op vaak te luidruchtige wijze, het verband tusschen wiskun<strong>de</strong>,<br />

metaphysica, lyriek, kunst en architectuur <strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong> volken. Hij gaat zelfs<br />

zóó ver dat hij komt tot een metaphysiek: für die alles, es sei was es wollte, <strong>de</strong>n<br />

Charakter eines Symbols besitzt’. Ook Otto Weininger had een <strong>de</strong>rgelijke opvatting,<br />

die hij in een groot boek had willen uitwerken. Zijn vroegtijdige dood heeft dit echter<br />

verhin<strong>de</strong>rd 1) . De tegenwoordige opvattingen over geschie<strong>de</strong>nis vindt Spengler<br />

bekrompen. ‘Nicht eine Weltgeschichte, aber die Welt als Geschichte’. Wat wij<br />

geschie<strong>de</strong>nis noemen geldt volgens hem nog niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Grieken, die hij<br />

‘a-historisch’ noemt, noch <strong>voor</strong> Indiërs en Chineezen. Ook met <strong>de</strong> in<strong>de</strong>eling: Oudheid,<br />

Mid<strong>de</strong>leeuwen, Nieuwe Tijd, gaat hij niet accoord. Een <strong>de</strong>rgelijke in<strong>de</strong>eling heeft<br />

<strong>voor</strong> hem weinig waar<strong>de</strong>. Een cultuurperio<strong>de</strong> als b.v. het ou<strong>de</strong> China wordt niet in<br />

zijn groote beteekenis gezien, zoodat gezichtsbedrog ontstaat. Wij mogen een<br />

<strong>de</strong>rgelijke perio<strong>de</strong> niet verwaarloozen wijl <strong>de</strong>ze niet direct onze belangen raakt; dit<br />

is zelfbedrog. Alle tijdperken zijn volgens hem gelijkwaardig.<br />

De geschie<strong>de</strong>nis is <strong>voor</strong> hem geen afspiegeling van een gelei<strong>de</strong>lijken <strong>voor</strong>uitgang<br />

<strong>de</strong>r menschheid. Ook heeft <strong>de</strong> menschheid geen bepaald doel. Ze is een begrip<br />

zon<strong>de</strong>r inhoud. Vooral in dit ge<strong>de</strong>elte van het werk komt Spengler's scepticisme<br />

naar voren.<br />

Een noodlottige overgang, die Europa nu achter <strong>de</strong>n rug heeft, is die van cultuur<br />

tot beschaving. De mogelijkhe<strong>de</strong>n van kunst, staatvorming, wetenschap en<br />

wijsbegeerte acht hij uitgeput. De cultuur, <strong>de</strong> ontwikkeling en vorming <strong>de</strong>r menschheid<br />

van uit <strong>de</strong>n oertoestand heeft haar einddoel bereikt. Een on<strong>de</strong>rgang moet volgen.<br />

Alle culturen zullen, <strong>voor</strong>spelt Spengler met besliste zekerheid, <strong>de</strong>zen weg gaan.<br />

Thans verkeert Europa in dit stadium. Het heeft geen ziel meer, slechts een<br />

analyseerend vernuft, zon<strong>de</strong>r nieuwe aspecten.<br />

Slechts zeer schetsmatig kan ik hier <strong>de</strong>n inhoud van dit werk weergeven, dat twee<br />

<strong>de</strong>elen zal beslaan en waarvan pas het eerste is verschenen. Kritiek op een werk<br />

als dit uitoefenen is ondoenlijk, daar het boek zich zoowel op het gebied <strong>de</strong>r<br />

geschie<strong>de</strong>nis, natuurwetenschap, wijsbegeerte als op dat <strong>de</strong>r wiskun<strong>de</strong> en<br />

kunsthistorie beweegt. Enkele opmerkingen echter, indrukken bij <strong>de</strong> lezing opgedaan,<br />

mogen hier ter meer<strong>de</strong>re oriëntatie volgen. Men heeft in Duitschland reeds een<br />

vergelijking gemaakt tusschen dit werk en Chamberlain's ‘Grundlagen <strong>de</strong>s 19.<br />

Jahrhun<strong>de</strong>rts’.<br />

Indachtig aan dit werk heeft men Spengler's werk genoemd: ‘die Grundlagen <strong>de</strong>s<br />

<strong>20</strong>. Jahrhun<strong>de</strong>rts’. Eenigszins geeft <strong>de</strong>ze titel een juiste karakteristiek. Want dit<br />

werk, dat geheel nieuwe <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n wil verkondigen (wat het ook in<strong>de</strong>rdaad dikwijls<br />

doet), het on<strong>de</strong>rneemt een geheel nieuwe metho<strong>de</strong> <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis te grondvesten,<br />

stijgt niet boven zijn tijd uit, komt mij <strong>voor</strong> geen werk <strong>de</strong>r toekomst te zijn - slechts<br />

scherper dan an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>n chaos van het tegenwoordig geestelijk leven te doen<br />

voelen.<br />

Spengler ziet zijn tijd met <strong>de</strong>n blik van Nietzsche (wiens worsteling ook was, hier<br />

boven uit te stijgen) - hij ontleedt ons <strong>de</strong> débacle, speurt met zijn rijk vernuft en op<br />

vaak grootsche wijze <strong>de</strong> oorzaken na - doch brengt ons niet ver<strong>de</strong>r.<br />

1) Fragment hiervan vindt men in zijn nagelaten werk, zie ‘Ueber die letzten Dinge’, p. 111-130.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Het kan geen verwon<strong>de</strong>ring wekken, dat een boek als dit momenteel in Duitschland<br />

verschijnt en opgang maakt. Het is een boek representatief <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen<br />

tijd. En het is een eindpunt. Ver<strong>de</strong>r komen vermag men op <strong>de</strong>zen weg niet.<br />

Historisch-psychologisch scepticisme is <strong>de</strong> geesteshouding waartoe Spengler<br />

ten slotte komt. Het wil mij echter toeschijnen, dat grooter toekomstmogelijkhe<strong>de</strong>n<br />

aanwezig zijn. Het is thans reeds <strong>de</strong> tijd <strong>de</strong>r bezinning. Men vraagt zich na <strong>de</strong>ze<br />

catastrophe af ‘wat men wezenlijk en <strong>voor</strong> goed in zich zelve<br />

bezit’. De mensch zal zich zelven moeten leeren kennen. Het ‘ken u zelf’ zal ook<br />

in <strong>de</strong>n komen<strong>de</strong>n tijd <strong>de</strong> opdracht zijn, waarvan nu <strong>de</strong> groote beteekenis op het<br />

juiste moment weer dui<strong>de</strong>lijk wordt bewezen.<br />

De hoogste spanning is misschien reeds <strong>voor</strong>bij. Een afwachten, een verlangend<br />

smachten naar hel<strong>de</strong>rheid, een zoeken naar <strong>de</strong> kiemen van <strong>de</strong>n komen<strong>de</strong>n tijd is<br />

overal waar te nemen. Werken in <strong>de</strong>ze richting doet het boek van Spengler niet.<br />

Deze ongetwijfeld groote persoonlijkheid ziet geen toekomst, ontleedt slechts het<br />

verle<strong>de</strong>n met zijn intellect. Dit is echter rijk en van een veelomvatten<strong>de</strong> grootheid.<br />

Philosophisch lijkt het boek niet sterk. Al spoedig zal <strong>de</strong> ontwikkel<strong>de</strong> leek er <strong>de</strong><br />

philosofie van Bergson in herkennen. Zijn hoofdstuk over stof en gedachte doen<br />

sterk aan ‘Matière et Mémoire’ <strong>de</strong>nken. Zijn opvatting over <strong>de</strong> verhouding van ruimte<br />

en tijd herinnert eveneens aan Bergson's ‘durée réelle’. Zoo is er meer.<br />

Hoe Spengler ook intrigeert tegen Nietzsche (hij doet dit trouwens tegen Bergson<br />

ook) in veel doet hij aan hem <strong>de</strong>nken. Zijn telkens weer hameren<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


19<br />

op <strong>de</strong> <strong>de</strong>ca<strong>de</strong>ntie van <strong>de</strong>zen tijd - zijn samenvatting <strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong> cultuurvolken<br />

in Europa tot ‘Europäer’ - het zijn teekenen die op Nietzsche's invloed wijzen. Aan<br />

Nietzsche's ‘Wille zur Macht’ echter wijdt hij enkele overtuigen<strong>de</strong> en beteekenisvolle<br />

pagina's.<br />

Was echter Nietzsche een geniaal mensch in <strong>de</strong> hoogste en meest tragische<br />

beteekenis, Spengler blijft een geniale Pruis. Dit geheele boek rust op heerschzucht<br />

en zou, het klinkt misschien won<strong>de</strong>rlijk, een resultaat van <strong>de</strong>n geest van Potsdam<br />

kunnen genoemd wor<strong>de</strong>n. Tevens heeft heeft in zijn machtige greep een eenigszins<br />

brallend en marktschreeuwerig karakter.<br />

Telkens treft ons een uitroep als bv.: ‘Zum ersten Male wird hier <strong>de</strong>r Versuch<br />

gewagt’ enz. enz.<br />

De auteur eindigt zijn woord <strong>voor</strong>af met <strong>de</strong>ze teekenen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n: ‘Ich habe nur<br />

<strong>de</strong>n Wunsch beizufügen, dasz dieses Buch neben <strong>de</strong>n militärischen Leistungen<br />

Deutschlands nicht ganz unwürdig dastehen möge’. Ware wijsheid kondigt zich<br />

an<strong>de</strong>rs en beschei<strong>de</strong>ner aan. Jammer is het ook, dat <strong>de</strong> schrijver tot een vaak starre<br />

dogmatiek vervalt.<br />

Intusschen, Spengler heeft met dit boek een machtige greep gedaan. Hij heeft<br />

alles groot gezien en een sterke conceptie gegeven. Het gebaar van dit boek maakt<br />

het alleen reeds tot een werk van beteekenis.<br />

En het is <strong>voor</strong>al waar, in wat het in wezen geeft: een weergave van <strong>de</strong>n chaos.<br />

Wanneer zal <strong>de</strong> groote or<strong>de</strong> komen? Wanneer zal <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rgang zich voltrokken<br />

hebben en tot stilstand komen? Zal dit boek misschien meewerken tot een louteren<strong>de</strong><br />

biecht? Zoo ja, dan zal men Spengler dankbaar moeten zijn, dat hij zijn land die<br />

diepe, troostelooze ellen<strong>de</strong> zoo toon<strong>de</strong>, dat het aan zichzelf geopenbaard werd.<br />

Misschien dat <strong>voor</strong>al in <strong>de</strong>ze richting zijn groote waar<strong>de</strong> ligt. De tijd zal dit wel<br />

uitmaken.<br />

NICO ROST.<br />

Clara Viebig's laatste werken<br />

Clara Viebig, ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’. - ‘Das Rote Meer’.<br />

NOG mid<strong>de</strong>n in het oorlogsgeweld verscheen Clara Viebig's ‘Töchter <strong>de</strong>r<br />

Hekuba’ 1) een oorlogsroman, eerlijk geschreven, zij het dan met beven<strong>de</strong> pen en<br />

pijn in het hart. En nu, eenige maan<strong>de</strong>n gele<strong>de</strong>n, zag ‘Das Rote Meer’ het licht,<br />

een vervolg op <strong>de</strong> groote volkstragedie binnen <strong>de</strong> grenzen van het ou<strong>de</strong> Duitsche<br />

Rijk. Dit werk speelt in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van <strong>de</strong>n oorlog en eindigt met <strong>de</strong>n<br />

‘selbstmör<strong>de</strong>rischen Wahnsinn’ van <strong>de</strong>n 9en November '18, ‘die <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rgang<br />

van het volk bezegel<strong>de</strong>’. De woor<strong>de</strong>n zijn van haar-zelf, maar hoe Duitsch zij <strong>de</strong><br />

dingen ook ziet en hoe Duitsch zij ze ook voelt, in haar boeken is zij vrij gebleven<br />

van elken politieken invloed. Zij koos geen partij, zij schil<strong>de</strong>r<strong>de</strong> slechts het leven<br />

zooals zij het zag. Haar boeken wer<strong>de</strong>n geen mo<strong>de</strong>rn hel<strong>de</strong>n-epos en geen<br />

‘J'accuse’-werk. Oorlogsboeken, sensationeel, op effect berekend, zijn zij niet. Zij<br />

heeft slechts een stuk geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Duitsche ziel geschreven. Zij heeft in<br />

‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’, realiste als zij is, een onopgesmukt beeld van <strong>de</strong>n<br />

tijdgeest en van het Duitsche leven in al zijn geledingen gegeven.<br />

Clara Viebig is altijd geweest <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>res van het belangwekken<strong>de</strong> leven <strong>de</strong>r<br />

massa. Hierop zij speciaal <strong>de</strong> nadruk gelegd, omdat <strong>de</strong>ze wetenschap <strong>de</strong> waar<strong>de</strong><br />

1) ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ is, vertaald door Mevr. J.P. Wesselink-van Rossum, verschenen<br />

bij Bruna & Zn. te Utrecht.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


van haar jongste werken, als beeld van <strong>de</strong>n tijd, in niet geringe mate verhoogt. Haar<br />

kunst is typisch Duitsch gebleven, haar personen, <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n welke zij beschrijft,<br />

zijn Duitsch tot in <strong>de</strong> kleinste bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n. Zij heeft, als in haar roman ‘Buiten <strong>de</strong><br />

Stadspoorten’, <strong>de</strong> ingewikkeldste problemen met <strong>de</strong> meest ver-strekken<strong>de</strong> gevolgen<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> massa eenvoudig behan<strong>de</strong>ld. Zij houdt geen rekening met wat men <strong>de</strong><br />

eenheid van han<strong>de</strong>ling pleegt te noemen, zij bouwt niet op, maar geeft eenvoudig<br />

weer het leven, zooals het is. In ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ is het niet an<strong>de</strong>rs.<br />

Oprecht, al zal 't zijn geweest met een bloe<strong>de</strong>nd hart, schil<strong>de</strong>rt zij het leven in Berlijn<br />

en zijn <strong>voor</strong>ste<strong>de</strong>n geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> eerste twee oorlogsjaren.<br />

Zij heeft in ‘Buiten <strong>de</strong> Stadspoorten’ getoond <strong>de</strong> ziel <strong>de</strong>r lan<strong>de</strong>lijke<br />

menschen begrepen te hebben evenzeer als van <strong>de</strong> massa die <strong>de</strong> metropool bevolkt,<br />

en veel van haar me<strong>de</strong>leven met <strong>de</strong>n Berlijnschen <strong>voor</strong>stad-bewoner vin<strong>de</strong>n wij in<br />

‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ terug. Zij heeft ze ten voeten uit geteekend, <strong>de</strong> har<strong>de</strong><br />

zwoegers van het land en <strong>de</strong> windbuilen <strong>de</strong>r groote stad.<br />

Eerlijk als <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>ze ‘Heimatdichterin’ bij uitnemendheid, is haar<br />

stijl eenvoudig en spontaan. Zij geeft in korte trekken een milieu-schil<strong>de</strong>ring, welke<br />

aan <strong>de</strong> fantasie weinig meer overlaat, en niet zel<strong>de</strong>n teekent zij <strong>de</strong> bijfiguren<br />

aangrijpen<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> hoofdpersonen van haar werk. In ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’<br />

toont zij zich een schrijfster met een souvereine objectiviteit; zij fotografeert het<br />

leven, maar zij werkt haar plaat artistiek-psychologisch uit. Zij ziet <strong>de</strong> diepten <strong>de</strong>r<br />

ziel, maar zij mijmert niet na over zon<strong>de</strong> of schuld méér dan <strong>de</strong> menschen gewoon<br />

zijn te doen. Zij geeft <strong>de</strong> karakters zooals zij zijn, en wat er aan toegevoegd is, is<br />

niet an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> kunst van een intuitief beel<strong>de</strong>nd dichter. Zij heeft in haar eersten<br />

oorlogsroman het leven geteekend met <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len van het leven en niet met die<br />

<strong>de</strong>r gekunsteldheid. De oorlogswaanzin en <strong>de</strong> Uebermensch-i<strong>de</strong>eën zijn haar vèr<br />

gebleven. Zij is <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>res van het leven <strong>de</strong>r massa gebleven, eerlijk en<br />

onopgesmukt, zon<strong>de</strong>r banale sentimenten, en daarom ook is aan haar oorlogsboeken<br />

uit een cultuur-historisch oogpunt een groote beteekenis te hechten.<br />

In ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ vindt men van het leven van verschillen<strong>de</strong> kringen<br />

van het Duitsche volk verteld, zooals dit in het twee<strong>de</strong> oorlogsjaar was. Zij teekent,<br />

en overal even raak, <strong>de</strong>n oorlogsinvloed in een gegoe<strong>de</strong>n burgerlijken kring, in een<br />

generaalsfamilie en in eenige arme volksfamilies. In elk milieu waren <strong>de</strong> ellen<strong>de</strong> en<br />

het leed rond; het eerste <strong>de</strong>el van <strong>de</strong>n roman geeft een climax van har<strong>de</strong><br />

levensmisère. In het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el volgen <strong>de</strong> meest sombere passages elkaar op;<br />

zij zijn schil<strong>de</strong>ringen van een schrijfster, die eenmaal ook om haar weldadig<br />

optimisme bekend was...<br />

‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ is een boek gewor<strong>de</strong>n droef en duister van<br />

levensleed, als <strong>de</strong> atmosfeer in een sterfkamer. En het geeft nog slechts <strong>de</strong><br />

schil<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>n toestand waarin het Duitsche volk <strong>de</strong>r hoofdstad verkeer<strong>de</strong> in<br />

het twee<strong>de</strong> oorlogsjaar.<br />

Het vervolg op <strong>de</strong>zen aangrijpen<strong>de</strong>n oorlogsroman behoorend<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>20</strong><br />

tot het beste wat <strong>de</strong> oorlogsliteratuur in Duitschland opgeleverd heeft, is waardig<br />

gehou<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> lijn van haar eerste oorlogsboek. Het speelt, zooals reeds gezegd,<br />

in het twee<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte van <strong>de</strong>n oorlog; het geeft, zooals Harry Maync het in ‘Das<br />

literarische Echo’ zeer <strong>de</strong>licaat heeft uitgedrukt, <strong>de</strong> ‘Götterdämmerung’. De<br />

symbolische titel heeft een dubbele beteekenis. In <strong>de</strong> eerste plaats is met ‘das Rote<br />

Meer’ bedoeld het Duitsche bloed, dat uit het volkslichaam is weggestroomd, maar<br />

ook wordt er me<strong>de</strong> aangeduid <strong>de</strong> overwinning van hen die het Duitsche volk hebben<br />

geknecht. Het is een ‘verhängnisvolle Sieg’ en daarom is <strong>de</strong> titel meer treffend dan<br />

smaakvol gekozen.<br />

Ook dit boek heeft <strong>de</strong> begaaf<strong>de</strong> schrijfster vrij gehou<strong>de</strong>n van elke ten<strong>de</strong>ns. Zij<br />

heeft geen strijd gevoerd tegen <strong>de</strong> buitenlandsche en ook niet tegen <strong>de</strong><br />

binnenlandsche vijan<strong>de</strong>n van het volk. Ook hier heeft men niet te doen met een <strong>de</strong>r<br />

veel te vele oorlogsromans met sensationeelen en sterk ten<strong>de</strong>ntieuzen inhoud. Het<br />

boek is een prozawerk van fijne kwaliteiten en verheven inhoud gewor<strong>de</strong>n, dat in<br />

<strong>de</strong>n oorlog speelt en daarom datgene geeft van <strong>de</strong>n oorlog wat er zich, onverbid<strong>de</strong>lijk<br />

en macaber, van in het volksleven manifesteer<strong>de</strong>. Ook hier mag men spreken van<br />

een cultuur-schil<strong>de</strong>ring, van een beschrijving van het gemoedsleven van het volk<br />

in <strong>de</strong> jaren van <strong>de</strong>n wereldkrijg, een schil<strong>de</strong>ring, volkomen zuiver en levensgetrouw,<br />

volmaakt objectief, maar toch uitgevoerd met het penseel van <strong>de</strong>n Meester, zoodat<br />

zij bijna onpersoonlijk wordt en valt buiten <strong>de</strong> nauwe grenzen van het korte tijdvak<br />

dat zij uitbeeldt. In ‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’ heeft <strong>de</strong> schrijfster wel eens,<br />

overweldigd door het leed, iets van haar zelf gegeven, bij<strong>voor</strong>beeld, waar zij het<br />

lij<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r moe<strong>de</strong>rs beschrijft wier zonen in <strong>de</strong>n oorlog waren en ook in ‘Rotes<br />

Meer’ wordt <strong>de</strong> ellen<strong>de</strong> haar wel eens te machtig en slaagt zij, hoe objectief zij<br />

ook blijven wil, er niet altijd in haar gemoedstoestand te verbergen.<br />

‘Das rote Meer’ heeft Maync zeer terecht een burgerlijk treurspel in<br />

romanvorm genoemd. Niet <strong>de</strong> groote nood <strong>de</strong>r soldaten aan het front vormt het<br />

thema van dit jongste oorlogsboek, maar <strong>de</strong> nood van hen die zijn thuisgebleven,<br />

<strong>voor</strong>al die <strong>de</strong>r vrouwen. Het boek is een Hooglied van <strong>de</strong> mater dolorosa, die<br />

zeven zwaar<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> borst kreeg. Zij schil<strong>de</strong>rt aangrijpend het leed <strong>de</strong>r moe<strong>de</strong>rs,<br />

<strong>de</strong>r zwaar bezochte dochters van Hecuba. Niets van wat is, spaart zij ons in haar<br />

boek, maar zij overdrijft ook niets. En om <strong>de</strong>n schijn van partijdigheid te vermij<strong>de</strong>n,<br />

halen wij hier woor<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> uitspraak van Maync aan in ‘Das literarische<br />

Echo’:<br />

‘So wenig die Verfasserin die Dinge beschönigt, so wenig schwärzt sie sie. Die<br />

Wirklichkeit, - schrijft hij, - war und ist ja auch wahrlich schon düster genug, als dasz<br />

ihr gegenüber die beson<strong>de</strong>re naturalistische Blickeinstellung auf die Schattenseiten<br />

<strong>de</strong>s Lebens noch verringe und am Platze wäre. Die tausendfache Not in Trauer,<br />

vaterländischer Verzweiflung und Scham, in Hunger und Entbehrungen aller Art,<br />

dazu die sittliche Verwahrlosung im öffentlichen und privaten Leben, sie schreien<br />

ja überlaut zum Himmel. “Klein Volk hat Gott verlassen, das sich nicht selbst verliesz”<br />

so hat Heinrich v. Treitschke einmal gesungen’.<br />

‘Rotes Meer’ geeft een aangrijpend beeld van <strong>de</strong>n tijd, van blijven<strong>de</strong><br />

beteekenis, maar hoe rijk <strong>de</strong> zakelijke inhoud van het boek ook is, van veel meer<br />

waar<strong>de</strong> is <strong>de</strong> kunst, waaruit het werd opgebouwd. Dit laatste werk van Clara Viebig<br />

mag het rijpste wor<strong>de</strong>n genoemd van al <strong>de</strong> scheppingen <strong>de</strong>zer vruchtbare vertelster.<br />

‘Rotes Meer’ behoeft men niet noodwendig als een vervolg te lezen op<br />

‘Töchter <strong>de</strong>r Hekuba’; men kan het boek ook als een afzon<strong>de</strong>rlijken roman<br />

beschouwen. Wel wordt er in verteld van het ver<strong>de</strong>re lot waardoor <strong>de</strong> personen uit<br />

het eerste <strong>de</strong>el wor<strong>de</strong>n getroffen, maar het verhaal is technisch volkomen gaaf<br />

verteld, zoodat geen enkele maal een dubbele motiveering <strong>voor</strong>komt. In bei<strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


werken treft men weinig han<strong>de</strong>ling aan; in hoofdzaak vormen zij een weergave van<br />

toestan<strong>de</strong>n, maar zóó, dat men geen oogenblik <strong>de</strong> afwezigheid voelt van een<br />

roman-conflict dat in een climax wordt ontwikkeld.<br />

Met <strong>de</strong> verschijning van ‘Rotes Meer’ kan men zeggen dat <strong>de</strong> zestigjarige<br />

schrijfster zich <strong>voor</strong> goed heeft losgemaakt van <strong>de</strong> naturalistische school, die zij<br />

reeds lang niet meer in wezen dien<strong>de</strong>, maar waartoe zij toch door <strong>de</strong> letterkundige<br />

kritiek gerekend werd te behooren. Haar kunstenaarsschap is ten volle gerijpt, haar<br />

werken vormen geen literatuur meer in technischen zin. Zij behoort thans tot <strong>de</strong><br />

weinige waarachtige klassieken van <strong>de</strong>n grooten wereldoorlog. Haar zestig jaren<br />

voelt men niet in haar werk: haar stijl is frisch en oorspronkelijk gebleven, haar<br />

vertelkunst eenvoudig en aangrijpend en haar milieu-schil<strong>de</strong>ring werd volmaakt met<br />

weinig materiaal. Haar geest kent geen vermoeienis, haar werkkracht is onuitputtelijk,<br />

In ‘Das literarische Echo’ besluit Harry Maync, - wiens bespreking van<br />

‘Rotes Meer’ wij volg<strong>de</strong>n in zooverre hij gerechtigd was te oor<strong>de</strong>elen over <strong>de</strong><br />

juiste weergave door <strong>de</strong> schrijfster van <strong>de</strong> Duitsche oorlogstoestan<strong>de</strong>n, - zijn artikel<br />

ter gelegenheid van Clara Viebig's zestigsten verjaardag met <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n aan te<br />

halen die Schiller in 1797 over Goethe aan Heinrich Meyer schreef:<br />

‘Es ist unglaublich mit welcher Leichtigkeit er jetzt die Früchte eines<br />

wohlangewandten Lebens und einer anhalten<strong>de</strong>n Bildung an sich selber einerntet;<br />

wie be<strong>de</strong>utend und sicher jetzt alle seine Schritte sind; wie ihn die Klarheit über sich<br />

selbst und über die Gegenstän<strong>de</strong> vor je<strong>de</strong>m eitlen Streben und Herumtappen<br />

bewahrt’.<br />

De bei<strong>de</strong> hier in het kort ingelei<strong>de</strong> oorlogswerken van Clara Viebig zeggen in hun<br />

realistischen eenvoud oneindig veel meer van het leven van het Duitsche volk binnen<br />

<strong>de</strong> grenzen van zijn land dan alle oorlogsbun<strong>de</strong>ls van <strong>de</strong> Nord-Deutscher,<br />

Vossische en Frankfurter Zeitung te zamen. Maar dit is uit een artistiek<br />

oogpunt niet het <strong>voor</strong>naamste. Zij zijn in <strong>de</strong> treffen<strong>de</strong>, ware en diep ontroeren<strong>de</strong><br />

schil<strong>de</strong>ring <strong>de</strong>r wree<strong>de</strong> oorlogstoestan<strong>de</strong>n producten eener ‘Heimatkunst’ zoo<br />

volkomen, als <strong>de</strong>ze ‘Heimatdichterin’ bij uitnemendheid nog niet heeft <strong>voor</strong>tgebracht.<br />

Zij vormen een verheven monument op het artistiek domein <strong>de</strong>zer hoogstbegaaf<strong>de</strong>,<br />

nobele en eenvoudige vrouw.<br />

JOHAN KONING.<br />

Boekenschouw<br />

Poëzie; tooneel<br />

‘De tuinspiegel’, door Laurens van <strong>de</strong>r Waals. - (Uitgevers-Maatschappij<br />

De Waelburgh, Blaricum).<br />

Niet lang gele<strong>de</strong>n - het was na een nieuwe lezing van Verhaeren - heb ik mij<br />

afgevraagd of ie<strong>de</strong>r positief criterium <strong>voor</strong> ‘jongere’ natuurlyriek ten onzent niet<br />

onbillijk is. Of niet ie<strong>de</strong>r natuurlyrisch product dat ik van toen af on<strong>de</strong>r han<strong>de</strong>n kreeg,<br />

net zoo lang goed en mooi moest heeten, als ik het slechte en leelijke niet kon<br />

aanwijzen, met name noemen, met dui<strong>de</strong>lijke technische termen in zijn slecht- en<br />

leelijkheid <strong>de</strong>monstreeren.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


21<br />

Ik wanhoopte toen aan elken maatstaf. Ik begreep dat gevoeligheid, schrijfzin,<br />

<strong>de</strong>gelijkheid, zekere kennis van natuurlijke historie, een aanzienlijk vocabulaire, een<br />

flair tot poëtisch keuvelen, een aantal afgekeken ‘muzikale’ foefjes te zamen elk<br />

<strong>de</strong>nkbaar natuurvers mochten veroorzaken, zon<strong>de</strong>r dat wij ver<strong>de</strong>r aanspraak had<strong>de</strong>n<br />

op <strong>de</strong> brieven van wettigheid <strong>de</strong>r auteurs. Ik begreep ook, hoe het komt dat een<br />

vurig-litterair Frankrijk in evenredigheid geen zes<strong>de</strong> bezit van ons getal dichters.<br />

Blijkbaar stond ik <strong>voor</strong> een aanvaard en gebillijkt procédé, waaraan hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n,<br />

volmaakt te goe<strong>de</strong>r trouw, <strong>voor</strong> hun leven zaten vastgeklonken. Tegelijk met <strong>de</strong><br />

bombastische blague van een troepje jeugdige Vlamingen overstelpte me <strong>de</strong><br />

imbecilliteit van een kluitje Hollan<strong>de</strong>rs, die allen even knap, allen even toegewijd,<br />

allen even kin<strong>de</strong>rlijk-doorzichtig, allen even wee-glimlachend of goedkoop-jubelend<br />

in het lange cortège meestapten. Uitgerekt en gapend stond <strong>de</strong> re<strong>de</strong>looze lyrische<br />

verveling vóór me. Carel Scharten heeft zekere revolutionnairen (och arm!)<br />

gekenschetst door hun verzet tegen die verveling; en, afgeschei<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> vraag<br />

of hij in zijn kenschetsing compleet was, onjuist was zijn poging stellig niet. Ziek van<br />

<strong>de</strong>ze slappe verdiensten en waanwijze ‘eerlijkheid’ schreef ik in mijn afzijdigheid:<br />

dat bij ons een autoritair en gevierd onbenul langs genealogische lijnen <strong>voor</strong>tsnelt.<br />

Althans zóóveel inzicht won ik, dat 'k conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong> hoe ook <strong>de</strong>ze kenschetsing<br />

was <strong>de</strong> eenig-mogelijke, en misschien <strong>de</strong> eenigtroosten<strong>de</strong>.<br />

Troost ligt er b.v. in <strong>voor</strong> Laurens van <strong>de</strong>r Waals, dat hij zulk een Odysseïsche<br />

‘Ou-tis’, zulk een toegewijd, gevoelig en eerlijk ‘niemand’ is. Wanneer we zijn bun<strong>de</strong>l<br />

doorbla<strong>de</strong>ren (schan<strong>de</strong> over hem die het lyrisch lezen nog niet heeft verleerd!)<br />

beloopen onze han<strong>de</strong>n <strong>de</strong> rimpellooze peluwen van een zóó gezapige, ‘fa<strong>de</strong>’ rust,<br />

dat <strong>de</strong> huidhaartjes gaan opstaan en het vleesch rondom <strong>de</strong> tan<strong>de</strong>n verdort. Verzen<br />

strepen zon<strong>de</strong>r inhoud <strong>voor</strong>bij. An<strong>de</strong>re vatten een motief aan, en vervallen in een<br />

oneindige bro<strong>de</strong>rie, te lang, véél te lang in verhouding tot <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van het motief.<br />

De motieven zijn vieux jeu; <strong>de</strong> inkleeding - ah, connu l'décor! Versvorm,<br />

rhythmen: gemeenplaatsig, logisch ongewettigd, rhetorisch. De rijmen: arm,<br />

bloe<strong>de</strong>loos en gezocht.<br />

En ondanks dit alles zal men Laurens van <strong>de</strong>r Waals' gedichten zeer fraai vin<strong>de</strong>n<br />

in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong>, want hij zet een traditie van e<strong>de</strong>le gevoeligheid <strong>voor</strong>t, waardoor het<br />

Gooische hoekje van <strong>voor</strong> eenige jaren zijn vermaardheid, erbarmelijker gedachtenis,<br />

verwierf. Men zal ze fraai vin<strong>de</strong>n, omdat ze ‘<strong>de</strong>r Welt abhan<strong>de</strong>n gekommen’ zijn<br />

zon<strong>de</strong>r aan haar bestaan ooit scherp, wildgespannen en geweldig-buitensporig te<br />

hebben <strong>de</strong>elgenomen. Men zal ze ein<strong>de</strong>lijk fraai, <strong>voor</strong>naam en tee<strong>de</strong>rlijk lief vin<strong>de</strong>n,<br />

omdat ze zoo bij uitstek laten zien wat een Ne<strong>de</strong>rlandsche natuurlyrische kunst<br />

uitsluitend heeft te zijn: beperkt van geest, zinneloos en ze<strong>de</strong>loos overgegeven,<br />

onverstandig-<strong>de</strong>voot, burgerlijk-gehoorzaam, receptgetrouw, verheerlijktuitvoerig<br />

als het werk van een copiïst, correct en verholen sentimenteel. Wor<strong>de</strong>n zulke<br />

poëtische uitingen, gelijk ze para<strong>de</strong>eren in <strong>de</strong>zen en <strong>de</strong>rgelijke ‘goe<strong>de</strong>’ bun<strong>de</strong>ls,<br />

artistiek in ernst genomen, en in hun ka<strong>de</strong>r gehuldigd met <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n lof, <strong>voor</strong>zien<br />

van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> aanmerkingen waarmee wij meesterwerken plegen aan te ran<strong>de</strong>n, -<br />

welnu: soit!<br />

Maar zwijgt dan wanneer, nog vóór <strong>de</strong> oor<strong>de</strong>elen<strong>de</strong> historie, <strong>de</strong> leven<strong>de</strong>, bezige<br />

critiek <strong>de</strong>n dichter wil zien als kern van een eigen en onbetwist heelal, en na<br />

vergelijking met een uitheemsche poëzie geen strootje van u overlaat.<br />

HERMAN VAN DEN BERGH.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Ne<strong>de</strong>rlandsche lyriek vanaf <strong>de</strong> <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> eeuw tot 1880. Verzameld door<br />

Th.E.C. Keuchenius; toegelicht door Dr. D.C. Tinbergen. I. De<br />

Mid<strong>de</strong>leeuwen. - (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff's Uitg.-Maatschappij, 19<strong>20</strong>).<br />

Dit eerste <strong>de</strong>el van <strong>de</strong>ze bloemlezing is versierd met een 13-tal afbeeldingen -<br />

waarvan 4 met wereldlijke en 9 met religieuse on<strong>de</strong>rwerpen. De on<strong>de</strong>rwerpen van<br />

<strong>de</strong> gedichten zullen ook wel ongeveer in <strong>de</strong>ze verhouding staan. Behou<strong>de</strong>ns een<br />

paar uitzon<strong>de</strong>ringen wordt hier verhaald van of uiting gegeven aan <strong>de</strong> minne: <strong>de</strong><br />

natuurlijke, <strong>de</strong> lieflijke - ook wel eens <strong>de</strong> wree<strong>de</strong>! - en <strong>de</strong> geestelijke, smachtend<br />

naar <strong>de</strong>n hemelschen brui<strong>de</strong>gom; vol droefenis, maar ook vol dankbaarheid,<br />

mediteeren<strong>de</strong> over zijn lij<strong>de</strong>n en sterven; berouwend eigen tekortkomingen en<br />

zon<strong>de</strong>n, waardoor het uitzicht op <strong>de</strong> hemelsche zaligheid wordt vertroebeld, en <strong>de</strong><br />

angst <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n helschen ‘viant’ verlevendigd.<br />

Er is hier veel schoons bijeengebracht, meer of min<strong>de</strong>r bekend. Aan <strong>de</strong>n voet van<br />

<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n verklaringen van duistere woor<strong>de</strong>n of zinnen gegeven - kort<br />

en zakelijk. In <strong>de</strong> keus van wat verklaard moest wor<strong>de</strong>n lijkt me <strong>de</strong> toelichter zeer<br />

gelukkig te zijn geweest. Ook verdient vermelding dat, als 'n woord dat verklaard<br />

moest wor<strong>de</strong>n op verschillen<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>komt, die toelichting ook telkens<br />

weer gegeven wordt; en niet, zooals gebruikelijk is, verwezen wordt naar <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong><br />

waarop dat 't eerst is geschied. Onaangenaam gebla<strong>de</strong>r wordt zoo verme<strong>de</strong>n.<br />

Achterin staan een verantwoording van <strong>de</strong> teksten, en een alfabetische lijst van<br />

<strong>de</strong> beginregels.<br />

Hoewel het niet vermeld wordt, lijkt het me toe<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


22<br />

dat <strong>de</strong>ze bloemlezing is samengesteld <strong>voor</strong>al met het oog op wie, zon<strong>de</strong>r er een<br />

bepaal<strong>de</strong> studie van te maken, wil kennis nemen en genieten van het schoone uit<br />

onze ne<strong>de</strong>rlandsche lyriek.<br />

En <strong>voor</strong> wat <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen betreft kan dit eerste <strong>de</strong>el daartoe uitstekend<br />

dienen.<br />

De mid<strong>de</strong>leeuwen waren zeker wel niet ‘lichter’, maar ook niet ‘donker<strong>de</strong>r’ dan<br />

Livre d'Heures d'Hennessy. - Meifeest in <strong>de</strong> Stad.<br />

Uit: Keuchenius, Ned. Lyriek.<br />

onze tijd; dan ie<strong>de</strong>re tijd. Wel waren <strong>de</strong> menschen eenigszins an<strong>de</strong>rs dan nu:<br />

kin<strong>de</strong>rlijker, naiever. Dat wil zeggen: zoo komt het ons <strong>voor</strong> als we lezen hun<br />

gedichten, als we zien hun schil<strong>de</strong>rijen. Maar laten we daarbij toch altijd goed<br />

be<strong>de</strong>nken dat hun gevoelens <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong>, hun uitingen even volwaardig waren als <strong>de</strong><br />

onze nu zijn. En ook, als we misschien eens over hen zou<strong>de</strong>n willen glimlachen,<br />

dat 't cherubijntje van Von<strong>de</strong>l evenzoo glimlacht over ‘<strong>de</strong> ij<strong>de</strong>lhe<strong>de</strong>n hier bene<strong>de</strong>n’.<br />

Om <strong>de</strong>ze - om alle - poëzie te verstaan moeten we hebben een open oor en een<br />

ontvankelijk hart. En dan met <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> gaan in het land van <strong>de</strong>n dichter. Dat is<br />

hier: kin<strong>de</strong>rlijk ons voelen, kin<strong>de</strong>rlijk wor<strong>de</strong>n - kin<strong>de</strong>rlijk, in jonge, maar toch zoo<br />

echte en ernstige, verliefdheid; kin<strong>de</strong>rlijk ook, in geloovig vertrouwen op het kin<strong>de</strong>ken<br />

Jezus en zijn maag<strong>de</strong>lijke moe<strong>de</strong>r, op <strong>de</strong>n koninklijken brui<strong>de</strong>gom en het hemelsche<br />

paradijs; kin<strong>de</strong>rlijk ten slotte ook, in ootmoed en schuldbesef en berouw. En als we<br />

zoo zijn, dan vindt <strong>de</strong> zoete mid<strong>de</strong>leeuwsche lyriek bij ons een goe<strong>de</strong>n en zuiveren<br />

klankbo<strong>de</strong>m.<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

De zon<strong>de</strong> van Pierrot. Arlequina<strong>de</strong> in 3 bedrijven en een epiloog, door<br />

Thomas Beker. - (Uitgave Van Munster's Uitgevers-Maatschappij,<br />

Amsterdam 19<strong>20</strong>).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Men behoeft niet een bijzon<strong>de</strong>r ingewij<strong>de</strong> te zijn om in Thomas Beker <strong>de</strong>n jongen<br />

dichter C.J. Kelk te herkennen van wien Constant van Wessem in zijn inleiding tot<br />

<strong>de</strong> Bloemlezing uit het werk <strong>de</strong>r Jongere Ne<strong>de</strong>rlandsche Dichters (uitg. S.L. van<br />

Looy) schreef dat Kelk ‘Pierrot’ bezingt en met <strong>de</strong>n opstandige <strong>de</strong> trom roert en die<br />

toch zoo naïef in <strong>de</strong> dagen leeft dat hij van zichzelf zegt ‘bravour te zingen aan al<br />

zijn ne<strong>de</strong>rlagen’.<br />

Uit dit spel herinneren wij ons fragmenten die <strong>de</strong>stijds on<strong>de</strong>r zijn waren naam in<br />

Het Getij zijn verschenen. In dit bijzon<strong>de</strong>r geval heeft het gebruik van een<br />

pseudoniem - dat mij niet aardig, althans niet als een Kelk zoo elegant gekozen lijkt<br />

- eenige beteekenis. De dichter staat tegenover dit werk, dat al van een paar jaren<br />

terug dateert, als een wijs gewor<strong>de</strong>n mensch tegenover het werk zijner jeugd. Dat<br />

klinkt wel een beetje gewild, maar het is toch heel precies waar. Immers: er is geen<br />

levensperio<strong>de</strong> als juist die <strong>de</strong>r jeugd waarin twee jaren het begrip van een ver<br />

verle<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


23<br />

in zich hou<strong>de</strong>n. En bij <strong>de</strong>n dichter C.J. Kelk is dit wel al heel sterk. Hij zelf wijst u in<br />

dit werk <strong>de</strong> zwakke punten met <strong>de</strong>n vinger aan. Vooral in het laatste bedrijf heeft hij<br />

vele ontevre<strong>de</strong>nheids-streepjes staan. En het is om <strong>de</strong>ze re<strong>de</strong>nen dat <strong>de</strong> dichter<br />

Kelk <strong>de</strong> verantwoording van dit<br />

THOMAS BEKER (C.J. KELK).<br />

werk van immers ‘al’ twee jaar gele<strong>de</strong>n niet meer op zich wil<strong>de</strong> nemen. Gelukkig<br />

bleek een onbeken<strong>de</strong> ‘Thomas Beker’ - die niet veel te verantwoor<strong>de</strong>n had wijl hij<br />

weer aanstonds van 't tooneel verdwijnen zou - die verantwoording op zich te willen<br />

nemen.<br />

Gelukkig, want nu blijft ons bewaard een jeugdwerk dat als verschijnsel zijn<br />

beteekenis heeft. Holland ken<strong>de</strong> <strong>de</strong> Pierrot-figuur in zijn literatuur alleen maar zeer<br />

fragmentarisch. En in <strong>de</strong>ze arlequina<strong>de</strong> wordt ons dan <strong>voor</strong> het eerst <strong>de</strong> pierrot in<br />

<strong>de</strong> Hollandsche literatuur ten voeten uit geteekend.<br />

Natuurlijk blijft <strong>de</strong>ze pierrot-opvatting, <strong>de</strong>ze verbeelding, geheel een persoonlijk<br />

karakter dragen. Er is niet <strong>de</strong> minste moeite genomen om in <strong>de</strong> lijn <strong>de</strong>r beken<strong>de</strong><br />

gegevens een pierrot te teekenen. Dit is óók een pierrot. En wel een die zeer nabij<br />

<strong>de</strong> persoonlijkheid van zijn schepper staat. Het is alles spel; het is alles fantasie in<br />

<strong>de</strong>zen droomer die maar niet van zijn lief<strong>de</strong> en dus van zijn leed en zijn geluk af kan<br />

komen en na het ein<strong>de</strong> van een moeilijke reis we<strong>de</strong>rom van voren af aan beginnen<br />

moet.<br />

Van <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> vlucht hij naar <strong>de</strong>n Hemel waar men hem afwijst: te slecht.<br />

En van <strong>de</strong>n Hemel trekt hij tot aan <strong>de</strong> poorten van <strong>de</strong> Hel waar hij te goed<br />

bevon<strong>de</strong>n wordt.<br />

En zijn vriend, die zijn vijand is, Harlekijn doet intusschen met <strong>de</strong> nonnen een<br />

dans:<br />

De monniken zijn naar hun nonnen<br />

Ze dansen te samen een dans<br />

Zes manen en zeven zonnen<br />

- en zes van <strong>de</strong> zeven een kans! -<br />

De monniken hebben hun pijen<br />

als zwaluwstaarten gedaan<br />

De nonnen hebben gewijen<br />

van kant op hun hoof<strong>de</strong>kens staan.<br />

De monniken hebben hun mon<strong>de</strong>n<br />

tot schalksche kusjes gereed<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De nonnen noemen dat zon<strong>de</strong>n,<br />

maar sieren heur zondagsche kleed.<br />

De monniken, monniken dansen<br />

met nonnen, met nonnen in 't wit<br />

De avond is blind van <strong>de</strong> glansen<br />

en danst door <strong>de</strong> zalen van git....<br />

Dit citaat van 't liedje, waarmee (<strong>de</strong> Engelen zingen het) het twee<strong>de</strong> bedrijf aanvangt<br />

is met tal van soortgelijke aan te vullen. Zij bewijzen altemaal <strong>de</strong>s dichters<br />

verrassen<strong>de</strong> visie: Monniken die hun pijen als zwaluwstaarten hebben aangedaan<br />

en nonnen die ‘gewijen van kant op hun hoof<strong>de</strong>kens hebben staan!’<br />

De zon<strong>de</strong> van Pierrot komt mij <strong>voor</strong> een spel te zijn, dichterlijk en tooneel-technisch<br />

van genoeg belang om er <strong>de</strong> aandacht van onze tooneelgezelschappen ernstig op<br />

te vestigen. En <strong>voor</strong> het persoonlijk bezit van dit boekje pleiten <strong>de</strong> guitige en <strong>de</strong><br />

felle, <strong>de</strong> zon-doorschenen en <strong>de</strong> wolke-witte liedjes, op zichzelf waard in een<br />

afzon<strong>de</strong>rlijk bun<strong>de</strong>ltje te wor<strong>de</strong>n herdrukt.<br />

ERNST GROENEVELT.<br />

‘Als het getij verloopt ...’ Blijspel in één bedrijf door Marcellus Emants.<br />

- (Uitgave v. Holkema & Warendorf, Amsterdam).<br />

Wanneer wij werk van Marcellus Emants on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen krijgen, weten wij reeds<br />

te voren, dat onze tijd, daaraan met lezen besteed, nooit verloren is. Emants is altijd<br />

interessant, zijn kunst in zijn wezen eigenlijk onaantastbaar. Zijn kijk op het leven<br />

is een zeer eigene, en spreekt zich uit op zijn zeer besliste, felle, meestal zeer rake<br />

manier. Hij is niet een emotioneele i<strong>de</strong>alist, maar <strong>de</strong> scherpe, verstan<strong>de</strong>lijke<br />

opmerker, die zich zel<strong>de</strong>n keert naar <strong>de</strong> zonzij<strong>de</strong> van het leven, meestal toeft in <strong>de</strong><br />

sfeer van half donkere tinten, met misschien een enkel lichtflitsje hier,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


24<br />

en zware diepe schaduwen daar. Emants heeft altijd <strong>de</strong>n wrangen bijsmaak van<br />

ons bestaan scherp doorproefd, daarvan getuigt bijna zijn geheele oeuvre. Ook dit<br />

kleine spel ontkomt er niet aan, spel, dat meer satyre dan blijheid geeft. Het behan<strong>de</strong>lt<br />

<strong>de</strong> onverwoestbare rassenhaat, welke altijd blijft bestaan tusschen Jo<strong>de</strong>n en<br />

Christenen.<br />

Bankier <strong>de</strong> Grave, goe<strong>de</strong> vriend van <strong>de</strong> a<strong>de</strong>llijke familie van Weenstra, is getrouwd<br />

met Esther Abrams, gewezen Mevr. Diamant, tij<strong>de</strong>ns haar eerste huwelijk reeds <strong>de</strong><br />

maitresse van <strong>de</strong> Grave. Na <strong>de</strong>n rouwtijd zijn zij getrouwd. En nu wil <strong>de</strong>ze Esther<br />

haar man - die zich om harentwille uit zijn kennissenkring heeft teruggetrokken -<br />

weer terugbrengen in dien kring en <strong>voor</strong> zichzelf daar tevens een plaatsje veroveren.<br />

Emants teekent hiermee zeer sterk zekere pratheid, eigen aan vele jo<strong>de</strong>n, om toch<br />

<strong>voor</strong>al veel christenkennissen te hebben. Mevrouw Hermine van Ryckloff tot<br />

Genemui<strong>de</strong>n, geboren Barones van Weenstra, arme a<strong>de</strong>llijke weduwe, die met hare<br />

kin<strong>de</strong>ren bij haar broêr Edsard inwoont, is natuurlijk hevig anti-semiet, en dit blijspel<br />

geeft aan: <strong>de</strong>n strijd van haar conservatisme tegen <strong>de</strong> meer verlichte begrippen <strong>de</strong>r<br />

tij<strong>de</strong>n, welke rassen- en godsdienstvijandschap wil ter zij<strong>de</strong> schuiven. Men heeft<br />

elkan<strong>de</strong>r noodig, elkan<strong>de</strong>rs invloed, elkan<strong>de</strong>rs geld, zelfs elkan<strong>de</strong>rs vriendschap,<br />

en 't gaat niet meer op, dat men elkaar op een afstand houdt, alléén wijl <strong>de</strong> een niet<br />

<strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n godsdienst belijdt als <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r. ‘Du choc <strong>de</strong>s opinions jaillit la vérité’ en<br />

Emants heeft zeer knap en handig <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> elementen tegenover elkaar<br />

geplaatst. Hermine van Weenstra, jonkvrouwe Amelie van Cortgene, hofdame van<br />

<strong>de</strong> koningin, jonkheer Mr. Duyn aan <strong>de</strong>n éénen kant, <strong>de</strong> Grave met zijn joodsche<br />

vrouw en zijn twee joodsche stiefdochters, waarbij men fluistert, dat <strong>de</strong> jongste zijn<br />

kind is, Henri en Clara, kin<strong>de</strong>ren van Mevrouw Hermine, als <strong>de</strong> liberale jeugd ter<br />

an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong>. Daartusschen broe<strong>de</strong>r Edsard als <strong>de</strong> diplomatische verstandsmensch<br />

en <strong>de</strong> jourgasten van Mevrouw van Weenstra, reeds allen door Mevr. Esther <strong>de</strong><br />

Grave-Abrams ingepalmd.<br />

Het spel is niet van een straffe han<strong>de</strong>ling, en daardoor niet erg spannend, maar<br />

<strong>de</strong> dialoog is scherp en pittig, hier en daar van een samentrekken<strong>de</strong> wrangheid,<br />

geuit <strong>voor</strong>al door <strong>de</strong>n stu<strong>de</strong>nt Henri, die er een troostelooze levensfilosofie op na<br />

houdt, en lichtelijk aan spleen lijdt, een kwaal velen jongemenschen eigen.<br />

Het eind van 't spel, dat wij bij 't begin reeds vóórvoelen, is natuurlijk, dat Mevrouw<br />

Barones van Weenstra niet alleen ‘het zoodje’, zooals zij zegt, op haar jour ontvangt,<br />

maar hen zelfs gaat inviteeren op het eerstvolgend diner, dat haar broer geven zal.<br />

En dit nièt, omdat zij van overtuiging is veran<strong>de</strong>rd, doch omdat zij niet alleen tegen<br />

<strong>de</strong>n stroom kan oproeien. Tusschen <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren, wier mo<strong>de</strong>rne bree<strong>de</strong>re begrippen<br />

zich niet aan elkaar stooten, schiet het bizon<strong>de</strong>r goed op, en Hermine voelt wel, dat<br />

zij, ook om <strong>de</strong> financieele positie waarin zij verkeert, <strong>de</strong>n omgang met ‘die Jodin’<br />

niet kan missen.<br />

Hoe Emants <strong>de</strong> kunst verstaat om met weinig woor<strong>de</strong>n veel te zeggen moge<br />

blijken uit het tooneeltje van Mevr. v. Weenstra's jour, waar ‘het zoodje’ becritiseerd<br />

wordt in enkele zinnen, die - om bij een banale vergelijking te blijven - boek<strong>de</strong>elen<br />

spreken. Dan wordt plots het besproken gezelschap aangediend als nieuwe<br />

bezoekers.... Wanneer ik over meer ruimte te beschikken had, zou ik die paar<br />

bladzij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> u afschrijven.<br />

Maar er zijn ook zwakhe<strong>de</strong>n. Vooral dit, dat <strong>de</strong> bekeering van Hermine er te dik<br />

op ligt, dat het te snelle tempo onnatuurlijk werkt. Op <strong>de</strong>n dag van kennismaking<br />

noemen <strong>de</strong> meisjes elkaar reeds bij <strong>de</strong>n naam, ja maken plannen om samen naar<br />

Rome te gaan, en Henri ziet reeds in Eva zijn aanstaan<strong>de</strong> vrouw.<br />

Ook zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> feiten ware <strong>de</strong> satyre interessant genoeg gebleven en <strong>de</strong><br />

omkeering van Hermine volkomen gemotiveerd, wijl ze immers erin is geloopen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


evenals <strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren. Ook zon<strong>de</strong>r dat Clara da<strong>de</strong>lijk met Judith mee wil, staat Judith<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n toeschouwer als een sterk, zelfbewust meisje, en die plotselinge<br />

‘Rome-bevlieging’ van Clara verscherpt <strong>de</strong> psychologische situatie geenszins.<br />

En wat <strong>de</strong> schrijver takt heet, noem ik onvervalschte indringerigheid.<br />

Er is nog een - kleinigheid - misschien <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n schrijver van geen belang. Indien<br />

een bezoeker op een jour afscheid neemt, geeft hij in elk geval, en altijd het eerst,<br />

<strong>de</strong> gastvrouw <strong>de</strong> hand. Een buiging <strong>voor</strong> haar is onvoldoen<strong>de</strong> en onbeleefd. Dat<br />

weet <strong>de</strong> gezelschapsman Emants toch wel. Hij noemt dit waarschijnlijk een kleine<br />

uiterlijkheid. Maar in <strong>de</strong> Hègsche Society vindt men dit gebrek aan goe<strong>de</strong> vormen<br />

een doodzon<strong>de</strong>.<br />

E.C.V.D. MANDELE.<br />

Het Ne<strong>de</strong>rlandsche cabaret, door Edmond Visser. Met 33 portretten. -<br />

(A.W. Sijthoff's Uitgevers-Maatschappij, Lei<strong>de</strong>n, 19<strong>20</strong>).<br />

Misschien niet een <strong>de</strong>r <strong>de</strong>gelijkste, toch zeker een <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>ndste <strong>de</strong>eltjes<br />

van <strong>de</strong> serie ‘Ne<strong>de</strong>rlandsche Kunst’. 's Schrijvers sympathieën <strong>voor</strong> het cabaret<br />

dagteekenen niet van gisteren. In zijn opstel over Jean Louis Pisuisse vertelt hij<br />

ons, hoe hij met eenige jonge literatoren: Sam Goudsmit, Han van Loon, Benno<br />

Vos en an<strong>de</strong>ren - 't<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


25<br />

woord ‘cabaret’ was, waarschijnlijk on<strong>de</strong>r invloed van 't Duitsche Ueberbrettl, dat<br />

ze toen pas gehoord had<strong>de</strong>n, in hun aller mond - omstreeks 1908 zulk een ‘cabaret’<br />

had opgericht, <strong>voor</strong>loopig nog een on<strong>de</strong>r-onsje. De een las een door hem gemaakt<br />

schetsje <strong>voor</strong>, een twee<strong>de</strong> speel<strong>de</strong> iets op <strong>de</strong> piano, een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> reciteer<strong>de</strong> wat -<br />

totdat zij op 't onzalig <strong>de</strong>nkbeeld kwamen er ook kleine acteurtjes in te halen.<br />

MARGIE MORRIS<br />

Uit: Het Ne<strong>de</strong>rlandsche Cabaret<br />

Die verpestten <strong>de</strong> stemming en toen was 't da<strong>de</strong>lijk hommeles. Pisuisse en zijn<br />

vriend Blokzijl haal<strong>de</strong>n 't zaakje <strong>voor</strong> een korten tijd weer op. Intusschen, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong> het cabaret heeft <strong>de</strong> heer Visser, ook na <strong>de</strong>ze jeugd-experimenten, behou<strong>de</strong>n;<br />

‘in 't cabaret’, schrijft hij in een woord <strong>voor</strong>af, ‘is <strong>de</strong> weemoed, <strong>de</strong> zoet vlijmen<strong>de</strong>; er<br />

is <strong>de</strong> ironie, die dingen ernstig zegt, maar ze àn<strong>de</strong>rs meent; er is het sarcasme, dat<br />

je door het hart gaat. Maar ook is er kunst die spreekt tòt het hart, kunst van gevoel,<br />

van sentimentaliteit ook nu en dan. In het cabaret wordt je van <strong>de</strong> eene stemming<br />

in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re ge<strong>de</strong>ind of... gesmeten ...’<br />

In het cabaret is klein-kunst, dat is: fijn-kunst. Het cabaret is frivool, maar scabreus<br />

nooit; erotisch, maar nooit vulgair. ‘Cabarettiers’, aldus <strong>de</strong> schrijver, ‘zijn gulle kerels,<br />

die met kwinkslagen gooien en met geld. Cabarettières lieve juffers, die 't hart met<br />

een glimlach verrukken. Zwervers zijn ze van nature, kabotijnen van aard’. Ze hebben<br />

maar één haat: <strong>de</strong>n bourgeois-satisfait.<br />

Van <strong>de</strong>ze ‘gulle kerels’ en ‘lieve juffers’ nu wordt ons in dit boekje 't een en an<strong>de</strong>r<br />

verteld, of liever: die kerels en juffers heeft <strong>de</strong> heer Visser zelf aan 't praten gekregen<br />

en hun woor<strong>de</strong>n vastgelegd op papier. Voor echter tot zijn reeks van interviewtjes<br />

te komen, <strong>de</strong>elt hij iets me<strong>de</strong> over het Parijsche cabaret, het Ueberbrettl en <strong>de</strong>n<br />

Zweedschen <strong>voor</strong>drachtskunstenaar Sven Scholan<strong>de</strong>r. Men weet: het cabaret stamt<br />

uit Parijs en 't echte cabaret heeft nooit ergens an<strong>de</strong>rs willen aar<strong>de</strong>n dan in Parijs.<br />

Zie ze daar in le Chat Noir, waarvan Rodolphe Salis <strong>de</strong> oprichter en <strong>de</strong> ziel was.<br />

Dat was een tijd! 't Ging zóó. Salis (zoon van <strong>de</strong>n distillateur graaf <strong>de</strong> Salis) was<br />

schil<strong>de</strong>r, maar verdien<strong>de</strong> niet veel. Op <strong>de</strong> boulevard Rochechouart bevond zich een<br />

winkeltje en daar had hij zijn atelier. Daar ontving hij zijn vrien<strong>de</strong>n, meest berooi<strong>de</strong><br />

kunstenaars natuurlijk, evenals hij. Er werd veel bier gedronken en verbijsteren<strong>de</strong><br />

paradoxen wer<strong>de</strong>n gelanceerd. Een ie<strong>de</strong>r begon zoo langzamerhand wat te ‘doen’,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


een liedje te zingen, een gedicht te <strong>de</strong>clameeren... De muren wer<strong>de</strong>n behangen<br />

met ou<strong>de</strong> tapisserieën, met schil<strong>de</strong>rijen en teekeningen. Steinlen en Willette (<strong>de</strong><br />

man met het bleeke Pierrotgezicht en 't pijpje in <strong>de</strong>n mond als in een sneeuwpop)<br />

schil<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n er hun <strong>de</strong>coratieve paneelen. Een zwarte kat, 't mo<strong>de</strong>l van verschillen<strong>de</strong><br />

artisten, werd het embleem van 't etablissement. Toegang werd verleend ‘aux seuls<br />

gens qui vivent <strong>de</strong> l'intellect’. Enfin, 't ontwikkel<strong>de</strong> zich van het een tot het an<strong>de</strong>r, en<br />

een reeks van zangers en dichters trad er op: Gou<strong>de</strong>au, Bruant, Xavier Privas,<br />

Botrel... Aan allen wijdt <strong>de</strong> heer Visser een kort karakteristiekje.<br />

In Duitschland ging het cabaret veel min<strong>de</strong>r (Wollzogen had zijn Ueberbrettl van<br />

<strong>de</strong> Franschen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


26<br />

afgekeken) en in Ne<strong>de</strong>rland ging het eerst recht niet. Pisuisse, die pogingen <strong>de</strong>ed<br />

in Rotterdam, in <strong>de</strong>n Haag, in Zand<strong>voor</strong>t en Utrecht, heeft er heel wat droevige<br />

ervaringen mee opgedaan. Zoo'n intiem kroegje met <strong>de</strong> hoogst mogelijk opgevoer<strong>de</strong><br />

amuzementskunst is niets <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs. Het amuzement willen ze nog wel,<br />

<strong>de</strong>snoods <strong>de</strong> kunst, maar 't intieme kroegje, neen. Dan liever bioskoop of<br />

caféchantant.<br />

LOLA CORNERO<br />

Uit: Het Ne<strong>de</strong>rlandsche Cabaret<br />

Dus blijven <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rlandsche cabarettiers en cabarettières alle min of meer op<br />

zich zelf staan en iets van een lijn, een samenvatting heeft <strong>de</strong> heer Visser in zijn<br />

boekje dan ook niet kunnen brengen. Hij is met Speenhoff wezen praten (met Coos<br />

en Cees allebei, dat spreekt!), met Hemsing, met Eduard Jacobs, met Coenraads,<br />

met Clinge Doorenbos, Dirk Witte, <strong>de</strong>n stoeren Zaankanter, en met heel veel<br />

an<strong>de</strong>ren. Ook met Willy Corsari, met Margie Morris, <strong>de</strong> officiersdochter van ‘chique’<br />

komaf, met <strong>de</strong> hollandsch huismoe<strong>de</strong>rlijke mevrouw <strong>de</strong> Wijs-Moeton (die haar leven<br />

lang over cabaretkunst niet na heeft gedacht en toch zulke guitige liedjes maakt)<br />

en <strong>de</strong> mondaine Lola Cornero, a verry jolly girl, in<strong>de</strong>ed! Voor 't overige oor<strong>de</strong>ele <strong>de</strong><br />

lezer nu maar zelf. Nog eens: er zijn als geheel beschouwd zeker betere nummers<br />

in <strong>de</strong>ze serie handboeken van <strong>de</strong> firma Sijthoff verschenen; 't hangt in dit bun<strong>de</strong>ltje<br />

alles een beetje als droog zand aan elkaar. We zullen er <strong>de</strong>n schrijver echter geen<br />

verwijt van maken. Zijn taak was moeilijk, al was <strong>de</strong> stof ook dankbaar, en dan:<br />

<strong>de</strong>gelijkheid en het cabaret... Niet waar? hier zal zelfs een <strong>de</strong>gelijk hollan<strong>de</strong>r<br />

wel even moeten glimlachen.<br />

v.E.<br />

Kunst en letteren<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De kunst van het reizen, door P.H. Ritter Jr. *)<br />

Bijna gelijktijdig met het verschijnen van <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n druk <strong>de</strong>r Zeeuwsche<br />

Mijmeringen, dat gedicht van subtiele natuuraanvoeling, werd onze literatuur<br />

nu onlangs verrijkt met een nieuw werk van Ritter's hand, dat, al is het niet zon<strong>de</strong>r<br />

meer te vergelijken met <strong>de</strong> Mijmeringen, toch als kunsten gedachteuiting uitsteekt<br />

boven het vorige werk, doch door zijn bizon<strong>de</strong>ren aard moeilijkhe<strong>de</strong>n bevat, waardoor<br />

het misschien niet zoo direct zal aanspreken als het Hooglied <strong>de</strong>r Zeeuwsche natuur<br />

<strong>de</strong>ed.<br />

Het eerste, twee<strong>de</strong> en vier<strong>de</strong> hoofdstuk, <strong>de</strong> meest essentieele <strong>de</strong>elen van het<br />

boek, behooren tot het schoonste, wat er in <strong>de</strong> laatste jaren aan Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

letteren-kunst is <strong>voor</strong>tgebracht ... maar misschien ook wel tot het aangrijpendste.<br />

Er gaat door dit boek een zóó diep-smartelijke<br />

*) Arnhem, v. Loghum Slaterus & Visser, 19<strong>20</strong>.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


27<br />

trek, dat onze ziel, die zich daar met even pijnlijke als verbijsteren<strong>de</strong> openbaring in<br />

weerspiegeld ziet, zich telkens met angstige spanning tot bewustheid tracht te<br />

brengen, hoe diep <strong>de</strong> schrijver in staat is geweest te peilen. Met een schok wor<strong>de</strong>n<br />

wij gewaar, hoe datgene, wat als ‘eenige luchtige causerie’ in <strong>de</strong> inleiding wordt<br />

aangekondigd, van ontzetten<strong>de</strong>n ernst blijkt te zijn, hoezeer het misschien<br />

aanvankelijk <strong>de</strong>n argeloozen lezer aandoet als luchtige ironie, precieuse<br />

sentimentaliteit, puntige sceptiek. Maar aldra voelt men toch met weifelen<strong>de</strong>n<br />

weemoed, dat men, zij het ook in weerwil van een zekeren weerstand, die moeite<br />

schijnt te doen <strong>de</strong> aandacht af te lei<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> scherpte van <strong>de</strong>n geest, die alleszins<br />

<strong>voor</strong> het werkelijk genieten van <strong>de</strong>ze moeilijke taal van noo<strong>de</strong> is, tracht te vernevelen,<br />

een nieuwen drempel moet overschrij<strong>de</strong>n om in contact te kunnen komen met <strong>de</strong>n<br />

schrijver, die op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m van <strong>de</strong> ziel <strong>de</strong> diepste roerselen uiteenrafelt en een<br />

zelf-bekentenis uit-droomt, welke een ontroeren<strong>de</strong>n weerklank vindt in ons eigen<br />

donker gemoed. Maar bij-wijlen ver-hartstochtelijkt <strong>de</strong> weedom in fel-scherpe<br />

schitteringen, subliem van taal, zooals <strong>de</strong> eerste drie bladzij<strong>de</strong>n van het eerste<br />

hoofdstuk, een philippica gelijk; het uitbloe<strong>de</strong>n van een hartewond eens romantischen<br />

artiestenlevens, wreed ten ein<strong>de</strong> gepijnigd op <strong>de</strong> martelbank van <strong>de</strong>n<br />

tegenwoordigen... zoogenaamd ‘grooten’ tijd, met zijn jammerlijke verdorring en<br />

bijkans ridicule geestelijke platheid, zijn troostelooze afzichtelijke levensvervlakking.<br />

Maar als het noodlots-besef weer vaardig wordt over <strong>de</strong>n schrijver, dan spreidt zich<br />

over <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n weer die liefelijk-sceptische toon van geestigheid, van<br />

scherp-vernuftige puntigheid <strong>de</strong>s uiterst-intellektueelen causeurs met <strong>de</strong> typisch<br />

Rittersche wendingen en omschrijvingen. Doch steeds gonzen daardóór <strong>de</strong> stille<br />

klachten om een verloren i<strong>de</strong>aal. En het ein<strong>de</strong> is een zich terugtrekken binnen <strong>de</strong>n<br />

ein<strong>de</strong>r van eigen klein domein, waarin wij terugvin<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n subliemen romanticus<br />

<strong>de</strong>r Zeeuwsche Mijmeringen; maar ten slotte, nog ver<strong>de</strong>r, een zich opsluiten binnen<br />

<strong>de</strong> ommuring <strong>de</strong>r eigen ziel, waarin wij Ritter met een feilloos instinkt zien afdalen<br />

tot op <strong>de</strong>n donkeren bo<strong>de</strong>m van ons aller gemoed en <strong>de</strong> kiemen opsporen van ons<br />

religieus natuurgevoel en <strong>de</strong> diepere religieusiteit <strong>de</strong>r animistische ten<strong>de</strong>nzen, die<br />

bij ie<strong>de</strong>r onzer in <strong>de</strong> diepste schuilhoeken van het ziele-leven onmiskenbaar aanwezig<br />

zijn en van groote, zij 't onbewuste, beteekenis in <strong>de</strong> subjectieve waar<strong>de</strong>-bepaling<br />

van het Leven.<br />

‘Wij, <strong>de</strong> nerveuzen, richtten ons naar binnen, wij sloten onze vensteren met lappen<br />

zoo zacht als vrouweharen tegen kou<strong>de</strong> en wind, en onze <strong>de</strong>uren bepantser<strong>de</strong>n wij<br />

met leeren harnassen tegen geluid. In onze toegesloten kamers droegen wij on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> rozige baldakijnen harer kappen onze stille peinzen<strong>de</strong> lampen, die daar het licht<br />

zou<strong>de</strong>n brengen van een kwijnen<strong>de</strong>n zomerdag. En in dat licht glans<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

marokijnen ban<strong>de</strong>n onzer lievelingsboeken, onze etsen, een kleurfijn beeldje, waar<br />

wij dagen lang omheen had<strong>de</strong>n gedwaald als een verlief<strong>de</strong> minnaar om zijn meisje,<br />

en dat in een stille, onbespeur<strong>de</strong> hoek van onze kleine kamer oprees als iets heel<br />

heimelijks en hoogvereerds’. Hoe dieper wij het boekje willen trachten te verstaan,<br />

<strong>de</strong>s te sterker treft ons <strong>de</strong> groote ernst die in <strong>de</strong>ze precieuse taal verborgen ligt. In<br />

<strong>de</strong> religieusiteit <strong>de</strong>r kunst en <strong>de</strong>r kunst- en bovenal <strong>de</strong>r natuurgenieting, wordt het<br />

licht ontstoken waardoor niet alleen het schoone en het landschap dat wij zien, maar<br />

ook dát bestaat wat door ons nimmer is aanschouwd: het licht van het geloof aan<br />

het nog nimmer aanschouw<strong>de</strong>. ‘Alle reizigers zijn zoekers naar <strong>de</strong>n Heiligen Graal,<br />

waar<strong>voor</strong> zij zullen trekken naar alle lan<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>, en die zij ten slotte na <strong>de</strong><br />

vele verwarren<strong>de</strong> tochten zullen ont<strong>de</strong>kken bij zich zelf’.<br />

In diepen weemoed schemert tusschen <strong>de</strong> regels door hoe in <strong>de</strong>ze animistische<br />

verzielingen van onze levens-waar<strong>de</strong>n, alleen <strong>de</strong> herinnering een opgaan beteekent<br />

in <strong>de</strong> regionen van het geluk, en hoe in <strong>de</strong> vrome aanschouwing <strong>de</strong>r dingen waaraan<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


een verijl<strong>de</strong> herinnering is vastgekleefd het leven zijn positiviteit vindt. En dóór <strong>de</strong>ze<br />

herinneringen gonzen zon<strong>de</strong>r ophou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> zangen van <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> en van <strong>de</strong>n dood.<br />

‘Het reizen geeft <strong>de</strong> hunkeringen <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong> weer aan <strong>de</strong>n gerijpten mensch, die <strong>de</strong><br />

teleurstellingen <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong> vermoedt of weet. Want ie<strong>de</strong>r landschap is weer opnieuw<br />

een schoon gelaat, en ie<strong>de</strong>r volk heeft weer opnieuw zijn schoone allure, die wij<br />

immer beminnen en bemijmeren kunnen als kin<strong>de</strong>rlijke verlief<strong>de</strong>n, omdat het drama<br />

van het minneleven zich hier niet voltrekt, en ie<strong>de</strong>r land als een verheerlijkt idool in<br />

<strong>de</strong> herinnering blijft waar <strong>de</strong> tragiek <strong>de</strong>r scheidingen het on<strong>de</strong>rgaan in <strong>de</strong> bereikenis<br />

<strong>voor</strong>komt’. In het smachten naar <strong>de</strong> ‘Blaue Blume’ <strong>de</strong>r Romantici zit <strong>de</strong> reis,<br />

<strong>de</strong> reis die altijd in zich verborgen houdt <strong>de</strong> verwachting van een ongeken<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>,<br />

<strong>de</strong> reis die naar haar diepste diepten <strong>de</strong>n eersten oorzakelijken prikkel vindt in het<br />

bewuste of onbewuste verlangen naar een nieuwe lief<strong>de</strong>; <strong>de</strong> reis is een reactie op<br />

lief<strong>de</strong>-verlangen. Ie<strong>de</strong>re reis is in haar verwachting een reis naar Cythere, en ie<strong>de</strong>r<br />

reiziger, in zijn verwachtingen, een Casanova. En het lief<strong>de</strong>-verlangen... wat is het<br />

an<strong>de</strong>rs dan een zich willen verbergen <strong>voor</strong> het aangezicht van <strong>de</strong>n Dood.<br />

Dit doods-besef van Ritter, in <strong>de</strong> ‘kunst’ van het reizen... het is van beklemmen<strong>de</strong><br />

suggestie, dat zijn ragfijne dra<strong>de</strong>n zendt door alle <strong>de</strong>elen van het boek, geslingerd<br />

door ironie en vernuftig<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


spel van woor<strong>de</strong>n en gedachten en die het boek omnevelen met diepe<br />

zwaarmoedigheid.<br />

28<br />

‘Het doodsbesef is van elk reizen een inhaerentie... En wanneer onze<br />

eenzame gedachte die geen objecten meer heeft <strong>voor</strong> hare bepeinzing,<br />

<strong>de</strong>n stagen gang van <strong>de</strong>n tijd beluistert in <strong>de</strong>n afgrond van <strong>de</strong>n nacht,<br />

wanneer wij uitgeput zijn en ontmoedigd en zon<strong>de</strong>r veel vitaliteit, dan<br />

komt opeens het reisverlangen als een schijnbaar actieve drang maar<br />

die slechts lij<strong>de</strong>lijk ervaren brengt in ons omhoog. De reis zal <strong>de</strong> leege<br />

aandacht vullen, <strong>de</strong> reis zal in hare fictie van beweging een ein<strong>de</strong>loozen<br />

levenstijd verbeel<strong>de</strong>n, ze wekt <strong>de</strong> illusie van een levensverlenging door<br />

haren waan van afstand en van <strong>de</strong> openbaring van nieuwe<br />

onbekendhe<strong>de</strong>n. Ze reikt <strong>de</strong> phantasie van <strong>de</strong> verjeugdiging, maar al haar<br />

sportpetten en <strong>de</strong> bloemen die ze in ons knoopsgat steekt vermogen ons<br />

<strong>de</strong> historie van ons leven, volgens Ibsen “ons lijk aan boord”, niet te<br />

ontnemen. De reis is het uitstel <strong>de</strong>r gedachten aan het Ein<strong>de</strong>... Toch<br />

wreekt <strong>de</strong> Dood zich nergens feller dan in <strong>de</strong> reis. In het moment <strong>de</strong>r<br />

hoogste opgetogenheid, voelt <strong>de</strong> toerist het vaak plotseling nameloos stil<br />

wor<strong>de</strong>n in zijn binnenste ... De Doodsgestalte die in <strong>de</strong> dramatiek van het<br />

gewoonteleven is on<strong>de</strong>rgedoken, verrijst in <strong>de</strong> vreem<strong>de</strong> omgevingen, te<br />

mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> ongewoonste verrukkingen, wanneer <strong>de</strong> arme mensch in<br />

<strong>de</strong> statigheid van het moment zijn voos en naar het ein<strong>de</strong> groeiend wezen<br />

kent, ontvleescht van het vertrouwd gebeuren <strong>de</strong>r alledaagsche doening...<br />

En toch, en toch! Toch gaan wij allen op reis, toch zoeken wij in <strong>de</strong> reis<br />

het leven, hoewel zij in wezen <strong>de</strong> gang is naar <strong>de</strong>n dood ...’<br />

Een sombere gedachten-relatie met <strong>de</strong>n dood suist door het boek; <strong>de</strong> monotone,<br />

halfzingen<strong>de</strong> stooten <strong>de</strong>r wiele-wentelingen, die <strong>de</strong>n eeuwigen drom van reizen<strong>de</strong>n<br />

vervoeren, het is <strong>de</strong> ca<strong>de</strong>ns van <strong>de</strong>n doo<strong>de</strong>ndans eener nieuwe beschaving.<br />

Ritter's aangrijpend boek, in zijn waas van héél intieme, beklemmen<strong>de</strong><br />

zwaarmoedigheid, is een boek van diepste zielkundige beteekenis, een<br />

zelfbekentenis, een biecht, die een wegwijzer wil zijn in het verborgen wezen onzer<br />

eigen gemoedsroerselen.<br />

V.D.W.<br />

Uren met An<strong>de</strong>rsen, door Christine Doorman. - (Baarn,<br />

Hollandia-Drukkerij, 19<strong>20</strong>).<br />

Aan wie zou het beter zijn toevertrouwd dan aan Christine Doorman, om ons eenige<br />

uren met An<strong>de</strong>rsen te doen leven; om ons van zijn persoon en werken te vertellen<br />

en iets te doen zien van <strong>de</strong>n geestelijken achtergrond zijner Sprookjes. Want immers<br />

Christine Doorman heeft <strong>de</strong>ze vertaald, en is zij zelve niet <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rschrijfster die<br />

zich zoozeer verdiept heeft in het wezen en <strong>de</strong>n oorsprong van het sprookje!<br />

Het is haar dan ook volkomen gelukt ons een beeld te geven van dien naieven,<br />

eenvoudigen, ne<strong>de</strong>rigen man, <strong>de</strong>n vriend en speelmakker <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren; maar tevens<br />

wereldberoemd om zijn genialiteit, zijn fijne geestigheid en kennis van het<br />

menschenhart, <strong>de</strong>n gast van vorsten en koningen. Een zon<strong>de</strong>rling dualisme, toch<br />

zoo harmonisch in <strong>de</strong>n eenen mensch vereenigd, en dat zich merkwaardigerwijze<br />

heeft gehandhaafd. Want hoe menigeen zou door zulk een beroemdheid zijn<br />

eenvoud, ne<strong>de</strong>righeid en kin<strong>de</strong>rlijkheid verliezen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Ik meen dat men dit zon<strong>de</strong>rlinge dualisme in <strong>de</strong> sprookjes terugvindt. Zeker, ik<br />

geef Bran<strong>de</strong>s toe dat An<strong>de</strong>rsen in zijn vertellingen <strong>de</strong> echte kin<strong>de</strong>rtaal spreekt; dat<br />

hij het kind geeft wat het kind verlangt. Maar <strong>de</strong> volheid van menschenkennis die<br />

uit zijn sprookjes straalt, <strong>de</strong> fijne humor waarmee hij het onware en het banale<br />

bespot, <strong>de</strong> diepe gedachten van onsterfelijkheid die aan zijn fantasieën ten grondslag<br />

liggen - die alle kan het kind niet waar<strong>de</strong>eren, die maken zijn kin<strong>de</strong>rsprookjes tot<br />

sprookjes <strong>voor</strong> groote menschen, en dan alleen nog maar <strong>voor</strong> <strong>de</strong> uitverkorenen<br />

die ze vatten kunnen. Zooals ook Jezus' gelijkenissen zoowel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> onontwikkel<strong>de</strong><br />

massa van het volk als <strong>voor</strong> een kleinen kring van ingewij<strong>de</strong>n bestemd waren.<br />

En toch meen ik dat in dit dualisme, wat An<strong>de</strong>rsen's kracht is, tevens een zwakheid<br />

ligt, wat trouwens met ie<strong>de</strong>r dualisme het geval is. Men kan moeilijk twee heeren<br />

gelijkelijk dienen. Men kan moeilijk zoowel aan het kind geven wat het kind behoeft,<br />

en tegelijk aan <strong>de</strong> geestelijk fijnst voelen<strong>de</strong> menschen datgene brengen wat hun<br />

zuiverste intuïtie als waarheid erkent.<br />

Zoo komt het mij <strong>voor</strong> dat sommige sprookjes slechts naar <strong>de</strong>n vorm<br />

kin<strong>de</strong>rsprookjes zijn; naar <strong>de</strong>n inhoud zijn het sprookjes <strong>voor</strong> volwassenen, die men<br />

beter doet nog niet aan <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren te geven. Zoo'n droevig verhaaltje als van het<br />

leelijke jonge eendje zou ik niet aan een kind willen <strong>voor</strong>lezen; het ontroert gevoelige<br />

zieltjes te veel, en <strong>voor</strong> niet-gevoelige is het weggegooid. ‘Kleine Tuk’, ‘<strong>de</strong> Inktkoker<br />

en <strong>de</strong> Pen’ - om er een paar te noemen: <strong>voor</strong> onze kin<strong>de</strong>ren zijn die niet geschikt.<br />

‘Ook niet bedoeld’, zal men antwoor<strong>de</strong>n. Goed. 't Is niet een fout van An<strong>de</strong>rsen dat<br />

hij ze schreef, en zóó schreef - ze hebben hun volle waar<strong>de</strong>. Maar 't kan een fout<br />

zijn van ons als ou<strong>de</strong>rs, als wij ze - te vroeg - aan onze kin<strong>de</strong>ren in han<strong>de</strong>n of te<br />

hooren geven.<br />

Ik zou daarom meenen dat bij een uitgave van An<strong>de</strong>rsen's sprookjes het goed<br />

ware <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rsprookjes van die <strong>voor</strong> groote menschen te schei<strong>de</strong>n. De lijn zal wel<br />

moeilijk te trekken zijn, vaak; maar toch zou er veel mee gewonnen zijn, al werd ze<br />

globaal getrokken.<br />

Men hou<strong>de</strong> mij in <strong>de</strong>ze bespreking <strong>de</strong> uitweiding ten goe<strong>de</strong>, die meer betrekking<br />

heeft op An<strong>de</strong>rsen's sprookjes dan op dit met zooveel lief<strong>de</strong> geschreven overzicht.<br />

Het is een verkwikkend boek, zooals we in <strong>de</strong>zen tijd van jacht, onrust en<br />

stoffelijkheid zoo noodig hebben. De uren die we met An<strong>de</strong>rsen doorbrengen, heffen<br />

ons op in een sfeer van goedheid en vroomheid, beschenen door eeuwigheidslicht.<br />

FELIX ORTT.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Romans en novellen<br />

29<br />

Menschen uit 'n stil stadje, door Alie Smeding. - (Rotterdam, W.L. & J.<br />

Brusse's Uitgevers-Maatschappij, 19<strong>20</strong>).<br />

Er zijn, om dit boek van Alie Smeding te typeeren, twee eigenschappen te noemen.<br />

Beziet men het qua roman dan mag men het vierkant mislukt noemen. Neemt men<br />

het fragmentarisch, dan geven die schetsjes sublieme <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n van een prachtige<br />

dichterlijke visie. En eigenlijk is het in hoofdzaak om die visie dat dit boek<br />

belangstelling<br />

ALIE SMEDING<br />

verdient. Alleen moet men dan <strong>de</strong>n indruk van zich afzetten dat <strong>de</strong>n menschen,<br />

zooals Alie Smeding ze ons teekent, onmogelijk zelf <strong>de</strong>ze visie eigen kan zijn. De<br />

schrijfster echter beroept zich op haar ervaringen. Toch lijkt het mij telkens Alie<br />

Smeding zelf die <strong>voor</strong> die menschen kijkt. Een vrouw uit het volk als Kee ziet een<br />

perk vergeetme-nietjes niet: als 'n stukkie naar beneeë gevallen lucht.<br />

Een dichter ziet het zoo. Ik <strong>de</strong>nk aan Martin Permys die <strong>de</strong> geraniums zag bloeien<br />

als mazelen. Dat is frappant gezien, maar 't zou idioot wor<strong>de</strong>n als <strong>de</strong> huisdokter<br />

vertel<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> mazelen van het jongste kind ‘bloei<strong>de</strong>n als geraniums’.<br />

Zoo praat ook Peet Treimen niet:<br />

‘Uit 't achterkamertje hier ha'je 'n rojaal uitkijkie op zee, <strong>de</strong> zon was d'r<br />

in <strong>de</strong> witte neveligheid as 'n koperig licht achter <strong>de</strong> matglazige kap van<br />

wolke komme kruipen en leek d'r dikke strepe loef uittestoome tege <strong>de</strong><br />

kimrand. Maar <strong>de</strong> wittigheid met <strong>de</strong> nachtvaalte was toch al da<strong>de</strong>luk<br />

volgeloope van blauw, as spooksels met grijparme kwamme <strong>de</strong><br />

gescheur<strong>de</strong> nevellappe dradig uitflar<strong>de</strong> <strong>voor</strong>bij z'n raam.... Net een<strong>de</strong>r of<br />

<strong>de</strong> dag z'n eige as 'n haastige vrouw losscheur<strong>de</strong> uit d'r nachtkleedasie<br />

en ineens blozerig en blink-naakt uitlag...’<br />

Al <strong>de</strong>ze menschen zijn dichters van wie het te betreuren is dat zij geen bun<strong>de</strong>ltjes<br />

uitgeven.<br />

Even dwaas is het Ouë Dries te laten spreken over ‘<strong>de</strong> beslage zwarte<br />

bril van je ouë tobberige versletenheid’. Maar goed: als wij die<br />

menschen er bij weg <strong>de</strong>nken en Alie Smeding overblijft, dan hebben wij in haar<br />

eer<strong>de</strong>r een dichteres dan een romanschrijfster te begroeten. Haar teekening is<br />

meesterlijk. Zij mist echter <strong>de</strong> kracht om te komen tot <strong>de</strong> schepping van een epos,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


waar dit boek van haar alleen maar op lijkt. In werkelijkheid zijn het schetsjes<br />

die een beetje opzettelijk tot roman aan elkaar geregen zijn.<br />

Ik acht van haar eerlang een boek mogelijk van rhytmische en beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

schoonheid, waarin ook waarlijk een roman te lezen is. Doch daartoe zal zij zich<br />

ernstig hebben te bezinnen op het innerlijk gemoeds-beweeg van slechts<br />

enkele menschen en zich los moeten maken van een te spoedige tevre<strong>de</strong>nheid<br />

over zichzelf om aardige, mooi getroffen momentjes, die toch slechts aan <strong>de</strong><br />

oppervlakte blijven.<br />

Alie Smeding is een fijn waarneemster. Maar daarin schuilt ook een gevaar.<br />

ERNST GROENEVELT.<br />

Zondvloed, door Kees van Bruggen. - (Amsterdam, Maatschappij <strong>voor</strong><br />

Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur, 19<strong>20</strong>).<br />

Een oorlogsboek van een die in <strong>de</strong>n geest aanschouw<strong>de</strong>.<br />

En wellicht is het juist dáardoor, is het jùist doordat <strong>de</strong>ze ziening alleen in <strong>de</strong>n<br />

geest plaats had en dus niets van <strong>de</strong>n mislei<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n schijn van het uiterlijk het wezen<br />

<strong>de</strong>r dingen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n blik verhul<strong>de</strong>, dat zoozeer in <strong>de</strong> hier verbeel<strong>de</strong> visie het wezen<br />

bena<strong>de</strong>rd wordt.<br />

Want boven <strong>de</strong> eigenlijke beschrijving van oorlogsmisère en oorlogsellen<strong>de</strong> uit<br />

gaat dit scherp-klare speuren dat <strong>de</strong> kern blootlegt en toont.<br />

Tezaamgevlucht in <strong>de</strong> half-ingestorte, nat-vuile gewelven on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> in puin<br />

geschoten kerk vormen <strong>de</strong> bewoners van het verniel<strong>de</strong> dorp een samenleving,<br />

bestaan<strong>de</strong> uit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> elementen als tevoren daarboven, doch ganschelijk veran<strong>de</strong>rd<br />

van innerlijke en uiterlijke waar<strong>de</strong>n. Het verschrikkelijke heeft hen als van hun eigen<br />

leven afgesne<strong>de</strong>n; als beschouwen<strong>de</strong>n komen ze - zij 't aanvankelijk in<br />

weerstreven<strong>de</strong> aarzeling - daar tegenover te<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


30<br />

staan. Zij zijn gewor<strong>de</strong>n als naakte zielen zon<strong>de</strong>r verweer. Al wat daarin leeft, het<br />

hoogste en het laagste, komt onbelemmerd naar buiten. Zij wor<strong>de</strong>n dieren in hun<br />

felle wangunst om <strong>de</strong>n schamelen leeftocht, waarvan <strong>de</strong> een iets meer weet te<br />

bemachtigen dan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re; in het onverzoenlijk elkaar betwisten van een kans op<br />

het leven. Maar in <strong>de</strong> donkere red<strong>de</strong>loosheid komt <strong>de</strong> stem van het geweten spreken,<br />

langzaam gaan hun oogen open, twijfel tornt aan wat zij eens hecht meen<strong>de</strong>n, hun<br />

hoof<strong>de</strong>n buigen zich in <strong>de</strong>n schoonen <strong>de</strong>emoed om eigen nu aanschouw<strong>de</strong><br />

jammerlijkheid. Dan, als <strong>de</strong> loutering is voltrokken, ziet elk in haar stralend licht zijn<br />

leven, zooals het had moeten zijn, zooals hij, in dit oogenblik van verklaardheid, het<br />

zich <strong>de</strong>nkt.<br />

De soldaten in <strong>de</strong> loopgraaf - wondpijn en ongemakken kwellen hen, zij weten<br />

<strong>de</strong>n dood loerend elk oogenblik, maar hen blindt nog <strong>de</strong> phrase, <strong>de</strong> suggestie van<br />

het held-zijn, sterven-<strong>voor</strong>-het-va<strong>de</strong>rland. Doch ook hier rijst, als een stem uit een<br />

an<strong>de</strong>re wereld, <strong>de</strong> stem van het geweten. En ook <strong>de</strong>ze zielen, zon<strong>de</strong>r verweer <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong> macht die hen komt grijpen, schoon eerst nog zich verzettend tegen wat zij voelen<br />

als een aanranding van hun laatste zekerheid, wor<strong>de</strong>n zien<strong>de</strong>, beseffen <strong>de</strong>n waan,<br />

<strong>de</strong>n leugen, die hen blind<strong>de</strong>, weten dat <strong>de</strong> ‘an<strong>de</strong>re’, <strong>de</strong> vijand, is als zij; weten dat<br />

daar geen grenzen zijn.<br />

Dan <strong>de</strong> groote vernieling, het laatste. Een samenleving is weggevaagd, een brok<br />

menschheid. Zij had geleefd, gele<strong>de</strong>n en - in éen supreem moment - gezien.<br />

Toen mocht zij sterven. Alleen Matthias, <strong>de</strong> rijke fabrikant, die éens was <strong>de</strong><br />

alvermogen<strong>de</strong>, hij die tot het laatst volhard<strong>de</strong> in zijn blindheid, die zijn ziel pantser<strong>de</strong><br />

tegen het licht <strong>de</strong>r loutering, was nog niet waardig om te sterven en overleef<strong>de</strong> <strong>de</strong>n<br />

zondvloed.<br />

Het zijn geen nieuwe waarhe<strong>de</strong>n die dit verbeeldingswerk in het licht heft, maar<br />

het licht waarìn <strong>de</strong> waarheid hier wordt geheven is klaar en zuiver,<br />

scherp-omstralend. In <strong>de</strong> stem die spreekt, rustig, soms weidsch-gedragen, soms<br />

in koele, licht-ironische soberheid, vibreert <strong>de</strong> diepe <strong>de</strong>ernisvolle lief<strong>de</strong> die tot op<br />

<strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m <strong>de</strong>r dingen schouwen doet; die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> glanzen<strong>de</strong> schil <strong>de</strong> rotte vrucht,<br />

maar ook, die achter <strong>de</strong>n valen schijn het stralen<strong>de</strong> wezen weet.<br />

Het boek telt bladzij<strong>de</strong>n van gave schoonheid. De verbeelding van het<br />

zielsgebeuren dier gekerker<strong>de</strong>, in het nauw gedreven, ten doo<strong>de</strong> gedoem<strong>de</strong> massa,<br />

is vaak van een kervend-ontroeren<strong>de</strong> suggestie, soms reikend naar <strong>de</strong> extase. En<br />

er zijn fragmenten, waarin <strong>de</strong> dreiging van het onzichtbare, verschrikkelijke een<br />

angstbeklemming opdwingt, als ons tegenwalmt uit sommige tooneelen van<br />

Maeterlinck's drama's.<br />

Zoo heeft dit boek, dat <strong>de</strong>n chaos beeldt en waarvan het chaotische van <strong>de</strong>n vorm<br />

teniet gaat in <strong>de</strong> bin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> eenheid <strong>de</strong>r bewogen aanschouwing, het bree<strong>de</strong> gebaar<br />

van hen, wier hoonend haten van <strong>de</strong> afschuwwekkendhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r menschheid zich<br />

oplost in een <strong>de</strong>ernisvol begrijpen van haar diepsten nood.<br />

MARIE SCHMITZ.<br />

Marcus van Houwaert, door A.M. <strong>de</strong> Jong. - (Bussum, C.A.J. van<br />

Dishoeck, 19<strong>20</strong>).<br />

‘Marcus van Houwaert’ is een ten<strong>de</strong>nz-roman. Bijna had ik gezegd, als 't niet ietwat<br />

moedwillig-onvrien<strong>de</strong>lijk klonk, een propaganda-roman. Propaganda <strong>voor</strong> het<br />

Socialisme en <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>mocratiseering <strong>de</strong>r aristocratie. Want Marcus van Houwaert,<br />

zoon uit een aristocratisch geslacht, vroeg ou<strong>de</strong>rloos gewor<strong>de</strong>n en dan opgevoed<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


door een - ook aristocratische - oom en tante, wordt noodgedwongen on<strong>de</strong>rwijzer<br />

aan een armenschool, komt dientengevolge in een tamelijk ‘rood’ milieu, waarvan<br />

<strong>de</strong> ‘niedrigkeit’ hem van meet af aan tegen <strong>de</strong> borst stuit, doch eindigt met...<br />

capitulatie, aansluiting bij <strong>de</strong> gesma<strong>de</strong> partij. Dat het hem niet vergund zou zijn zijn<br />

eerlijke zelf te bewaren tegen <strong>de</strong>n moedwil van <strong>de</strong>n auteur, die hem, ondanks het<br />

wèl-begrijpelijke tegenspartelen van het slachtoffer, sleept waar hij hem hebben wil,<br />

is al in <strong>de</strong>n aanvang dui<strong>de</strong>lijk voelbaar. Had<strong>de</strong> een sterker kunnen of wellicht een<br />

dieper-verinnerlijkte visie <strong>de</strong>n schrijver in staat gesteld om ons <strong>de</strong>zen omkeer in het<br />

wezen van Marcus van Houwaert geloofwaardig te maken, <strong>voor</strong>al ons dien te doen<br />

mee-beleven, mee-doorlij<strong>de</strong>n, meegenieten, zijn boek ware an<strong>de</strong>rs van allure<br />

gewor<strong>de</strong>n. Want wij voelen niet dit gebeuren als een noodzakelijke <strong>voor</strong>tvloeiïng uit<br />

<strong>de</strong>n diep-in aanwezigen aanleg van Marcus-zelf, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n onweerstaanbaren<br />

aandrang <strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n. Wel probeert <strong>de</strong> schrijver ons dit te doen gevoelen<br />

en hij gebruikt daartoe al <strong>de</strong> gewone propagandamid<strong>de</strong>len: aan on<strong>de</strong>rvoeding en<br />

misère wegschrompelen<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren, huisbezoek aan <strong>de</strong> allerellendigste gezinnen,<br />

een arme jongen met een hel<strong>de</strong>r hoofd, die niet leeren mag maar naar een fabriek<br />

moet (veel van het in dit boek gewraakte doét in <strong>de</strong> sterk-gewijzig<strong>de</strong> maatschappelijke<br />

omstandighe<strong>de</strong>n eenigszins anachronistisch aan) doch het dramatisch gebeuren<br />

van Marcus' omkeer is niet van binnen uit gezien en niet voldoen<strong>de</strong> psychologisch<br />

verantwoord.<br />

Ik ken het vorige werk van <strong>de</strong>n heer <strong>de</strong> Jong niet. Men kenschetste het mij als werk<br />

van ‘iemand die wel wat kan’. Deze roman, schoon ik hem als zoodanig mislukt<br />

acht, weerspreekt <strong>voor</strong> mij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


31<br />

<strong>de</strong>ze kenschetsing niet geheel. Want ondanks <strong>de</strong> hin<strong>de</strong>rlijkheid van zijn opzettelijke<br />

ten<strong>de</strong>nz - een veroor<strong>de</strong>eling à priori - toont hij ons menigmaal <strong>de</strong>n artiest die in <strong>de</strong>n<br />

schrijver steekt naast <strong>de</strong>n propagandist. Dien vin<strong>de</strong>n wij daar, waar hij onbevangen<br />

(door het hem regeerend <strong>de</strong>nkbeeld) een zielsgesteldheid bemijmert en fijn<br />

uiteenrafelt, een mensch ziet en beeldt. Dan voelt hij met een zeer eigen sentiment,<br />

ziet hij met een persoonlijken blik. Dit wat hem persoonlijk doet zijn is zijn wel fijne<br />

ironie, zijn zin <strong>voor</strong> humor. De onbehouwen, heerlijk-leven<strong>de</strong> anarchistische schil<strong>de</strong>r<br />

Greskamp vond een rake typeering, maar <strong>voor</strong>al mijnheer Mierema, het schoolhoofd,<br />

<strong>voor</strong> wien alles systeem en veror<strong>de</strong>ning wordt, is een figuur van kostelijken humor,<br />

een humor van goe<strong>de</strong>n huize, een waarlijk aristocratischen humor! (N'en déplaise<br />

<strong>de</strong>n heer <strong>de</strong> Jong).<br />

Maar als geheel is dit boek, ondanks zijn goe<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n, slap en conventioneel<br />

van bouw en stijl (slechts te zel<strong>de</strong>n ontmoette ik <strong>de</strong>n pittigen stijl, die vele artikelen<br />

van <strong>de</strong>n schrijver vaak zoo leesbaar maakt), met griezelig-ou<strong>de</strong>rwetsche, driewerf<br />

afgeknaag<strong>de</strong> zinswendingen, vol rethorica. Het mist wat het behoeven zou om een<br />

kunstwerk te zijn: <strong>de</strong> onvertroebel<strong>de</strong> onbevangenheid van hem, wien niets dan <strong>de</strong><br />

schoonheid bewoog, of: <strong>de</strong> gloeien<strong>de</strong> bezieling <strong>voor</strong> het i<strong>de</strong>aal, die opvlammend<br />

als een brand, het werk van b.v. een Henriette Roland Holst niet alleen ver uitheft<br />

boven ten<strong>de</strong>nzwerk, doch het a<strong>de</strong>lt en heiligt tot een hooge menschelijke schoonheid.<br />

MARIE SCHMITZ.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> februari-tijdschriften<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

Er kan <strong>voor</strong> een man als <strong>de</strong>n Groningschen oud-hoogleeraar Dr. Is. van Dijk, dunkt<br />

mij, op zeker oogenblik niet zoo heel veel begeerlijkers op <strong>de</strong>ze aar<strong>de</strong> bestaan<br />

hebben dan <strong>de</strong> rustige omgeving van het ‘dooie’ stadje Heus<strong>de</strong>n, daarin een tafel,<br />

stoel, een pot met inkt, een editie van Shakespeare's ‘Hamlet’, en Richard Loening's<br />

boek over <strong>de</strong> Hamlet-Tragödie met het kritisch overzicht van <strong>de</strong> Duitsche<br />

Hamlet-kritiek, dat ‘labyrint van opvattingen’ over 't raadsel Hamlet. Mij dunkt,<br />

daarmee is een man als van Dijk (welk een gezegen<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rdom!) ‘<strong>de</strong>n koning te<br />

rijk’. Nu, van zijn rijkdommen pleegt hij steeds mil<strong>de</strong>lijk weg te schenken en ditmaal<br />

varen <strong>de</strong> lezers van ‘Stemmen <strong>de</strong>s Tijds’ er wel bij. Prof. v.D. geeft ons een artikel<br />

over Hamlet waarin hij zijn scherpzinnigheid bot kan vieren. In dit eerste ge<strong>de</strong>elte<br />

dwalen wij nog met hem door dat labyrint van opvattingen. Voltaire, Göthe, Tieck,<br />

Grillparzer en veler min<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n meening over Hamlet's en Ophelia's zinlijke<br />

natuur, over Hamlet als comediant, over Hamlet als symbolische uitdrukking van<br />

<strong>de</strong>n tijdgeest, over Hamlet als verheerlijking van Katholicisme, Protestantisme,<br />

ratioualisme en alles en nog wat; over Hamlets waanzin, over <strong>de</strong> motieven <strong>voor</strong> zijn<br />

talmen etc. passeeren <strong>de</strong> revue - opvattingen gewogen en veelal te licht bevon<strong>de</strong>n.<br />

Met groote belangstelling zien wij het vervolg van dit artikel, dat het synthetisch<br />

ge<strong>de</strong>elte brengen zal, tegemoet.<br />

H. van Malsen schrijft over ‘Antirevolutionaire Revolutie’, en komt op tegen Dr.<br />

Japikse's <strong>voor</strong>stelling (in zijn hoofdstuk over <strong>de</strong> politieke geschie<strong>de</strong>nis van Holland,<br />

geschreven <strong>voor</strong> het Duitsche werk ‘Die Nachbarn’ Bücher offenherziger Aussprache,<br />

herausg. v. Fr. Dülberg. Band I: Holland), als zou Groen v. Prinsterer ‘am liebsten<br />

ihre [d.i. <strong>de</strong>r Revolutie] Folgen ruckgängig gemacht haben’. En hij haalt van Groen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>de</strong>ze krasse en gedurf<strong>de</strong> paradox aan: ‘Reeds in 1831 wist ik, dat er een<br />

antirevolutionaire revolutie kan zijn’.<br />

Maar hij wenschte an<strong>de</strong>r licht, dan het kunstlicht <strong>de</strong>r filosofen: ‘Aan <strong>de</strong><br />

loffelijke aspiratiën van 1789 kan enkel in verband met het Evangelie<br />

wor<strong>de</strong>n voldaan’.<br />

In dat licht krijgen <strong>de</strong> vruchten <strong>de</strong>r Revolutie een gezon<strong>de</strong> kleur.<br />

Dr. J.v.d. Elst schrijft over Mad. <strong>de</strong> Visme <strong>de</strong> Wegmann, een protestantsche dichteres<br />

van het he<strong>de</strong>ndaagsche Frankrijk, die on<strong>de</strong>r 't pseudoniem Véga hare bun<strong>de</strong>ls<br />

verschijnen <strong>de</strong>ed.<br />

Véga behoort tot <strong>de</strong> familie van Chénier, van <strong>de</strong> Heredia, die met<br />

transparante, onvermeng<strong>de</strong> kleuren, met een zuiverheid, die elke contour<br />

stralend doet afteekenen, diep <strong>de</strong> uiterlijke dingen laten spiegelen in <strong>de</strong><br />

ongestoor<strong>de</strong>, klare bron van hun ziel.<br />

Als ‘een weidsche fantasie’ karakteriseert J. Petri Querido's ‘De Ou<strong>de</strong> Waereld’,<br />

aan welk werk hij een diepgaan<strong>de</strong> studie wijdt. Critiek op <strong>de</strong>ze ook door hem zeer<br />

bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> schepping ligt in 't volgen<strong>de</strong>:<br />

Verhaeren zegt van Rembrandt: ‘Sein Christus, seine Patriarchen, seine<br />

Heiligen und Apostel, die er in <strong>de</strong>r feurigen Region <strong>de</strong>s Staunens und <strong>de</strong>r<br />

Visionen wan<strong>de</strong>ln zeigt, sind nur Menschen, aber solche, die noch tiefer<br />

menschlich sind als wir selber’. Doch Querido geeft menschen als<br />

übermenschen, alles wat hij op zijn hart heeft stort hij in hen uit en ook<br />

is er bij hem wel het vurig rijk <strong>de</strong>r visioenen, doch wij missen <strong>de</strong> maat, <strong>de</strong><br />

beperking, <strong>de</strong> al te werkelijke historie, wij missen het Menschliches,<br />

Allzumenschliches. Waar hij zich in zijn stijl beheerscht heeft tot<br />

meesterschap, daar is hij weer onmatig in <strong>de</strong> opzet van dit werk, in <strong>de</strong> te<br />

weidsche omspanning en overspanning, in het opheffen van het epische<br />

in het fantastische.<br />

De wereldgeschie<strong>de</strong>nis is dan niet meer het wereldgericht, doch wordt<br />

een schouwspel en droom <strong>voor</strong> <strong>de</strong> rijke fantasie.<br />

De Stem.<br />

Ein<strong>de</strong>lijk is <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> afl. van dit maandschrift er! We vin<strong>de</strong>n er in Sonnetten door<br />

een ongenoem<strong>de</strong>, het vervolg van R. van Gen<strong>de</strong>ren Storts verhaal ‘Kleine Inez’,<br />

een Barchem-lezing van Dr. G.H. van Sen<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tzetting van Just Havelaars<br />

beschouwing over Volk en Persoonlijkheid en het slot van Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk<br />

Aanteekeningen bij het lezen van Charles-Louis Philippe. - Mej. Böhtlingk vergelijkt<br />

Philippe's verhaal van zijn lij<strong>de</strong>nd kin<strong>de</strong>rleven ‘la Mère et l'Enfant’ met Valéry<br />

Larbaud's ‘Enfantines’.<br />

Daar is in Valéry Larbaud een waakschheid allen vrouwen eigen. Er leeft<br />

een bewuste wil in haar boekje.<br />

‘La Mère et l'Enfant’ is <strong>de</strong> <strong>de</strong>emoedige vraag vol overgave van <strong>de</strong>n<br />

droomer, die zich bekent niets te weten. En <strong>de</strong>ze vraag om verlossing<br />

werd gesteld met een nadrukkelijkheid, die alleen <strong>de</strong> diepe nood eraan<br />

vermag te geven.<br />

Valéry Larbaud's vraag is een opstandige vraag aan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs, Philippe's<br />

vraag is een vraag aan God.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Noemen wij nog van J. Jac. Thomson ‘Het Lied van <strong>de</strong>n Bond <strong>de</strong>r Volkeren’, een<br />

ontboezeming vol dichterlijke beel<strong>de</strong>n en goe<strong>de</strong> bedoelingen (gaf ook Gorter ons<br />

die niet, in zijn later, socialistisch werk?), maar welke, wijl er het rhythme <strong>de</strong>r<br />

bewogenheid aan ontbreekt, geen poëzie gewor<strong>de</strong>n is. 't Zou jammer zijn als<br />

Thomson, geleid door maar half verantwoor<strong>de</strong> enthousiasmen, zijn beperkt, maar<br />

waarachtig dichterschap ging verschrijven.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De Gids<br />

32<br />

M. Scharten-Antink vervolgt hare novelle ‘In <strong>de</strong>n Vrijen Amerikaan’, waarin <strong>voor</strong>al<br />

<strong>de</strong> figuur van <strong>de</strong>n bohémienvruchtenwinkelier Koen v. Wessum blijft boeien.<br />

F. Adama v. Scheltema schrijft over <strong>de</strong> Ontwikkeling <strong>de</strong>r kunst in <strong>de</strong> Noor<strong>de</strong>lijke<br />

Oudheid, J. <strong>de</strong> Meester over ‘Oerleven’. De nieuwe geringschatting van <strong>de</strong><br />

beschaving is al weer meer dan an<strong>de</strong>rhalve eeuw oud. Rousseau's roep: naar <strong>de</strong><br />

Natuur terug was uit verwor<strong>de</strong>n beschaving te verklaren. Thans predikt men: naar<br />

het Primitieve. Na Rousseau's poëzie <strong>de</strong> dichterlijke overdrijving van Bernardin <strong>de</strong><br />

Saint Pierre en Chateaubriand's Atala; onze tijd kreeg, met Dostojefski en Tolstoj,<br />

Whitman en Thoreau. Kracht en zwakheid kunnen hier <strong>de</strong> motieven zijn <strong>voor</strong><br />

beschavingsweerzin en eenzaamheidsdrang.<br />

Van bei<strong>de</strong> ‘motieven’ vertelt een boek, dat ik pas, sterk-, doch tevens<br />

smartelijk-geboeid gelezen heb en dat reeds door <strong>de</strong> wereld, waarover<br />

het verhaalt, <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs aandacht verdient: ‘Im Dämmer <strong>de</strong>s<br />

Rimba, Sumatras Urwald und Urmensch’ door Wilhelm Volz......<br />

Mid<strong>de</strong>n door Zuid-Sumatra voert dit boekje van zeven vel druks; 't is niet<br />

om <strong>de</strong> avonturen geschreven, ‘<strong>de</strong>n Urwald will es näherbringen, was er<br />

ist und was er <strong>de</strong>m Menschen ist’.<br />

Verzen dragen aan <strong>de</strong>ze aflevering bij: S. Pinkhof en J.J. van Geuns. Edith<br />

Werkendam heeft een prozaverhaal: Het Beeld.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Spreekt men aan <strong>de</strong> bittertafel in Pulchri of Arti het woord <strong>Den</strong> Bosch uit, tien tegen<br />

een dat men dan te hooren krijgt: ‘<strong>Den</strong> Bosch? <strong>Den</strong> Bosch? O ja, daar wonen <strong>de</strong><br />

Slagers!’ Van <strong>de</strong>ze Bossche schil<strong>de</strong>rsfamilie (Frans, Piet, Jeannette en Corry Slager)<br />

<strong>de</strong>elt Huib Luns ons 't een en an<strong>de</strong>r mee. Provinciaalsch is het geslacht niet, maar<br />

hun werk mist <strong>de</strong> blague van <strong>de</strong> groote stad. En zooals <strong>de</strong> Fransche schil<strong>de</strong>rkunst<br />

vaak gered moest wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> ‘provincie’ zoo is 't niet onmogelijk, meent Luns,<br />

dat men ten onzent na amorphisme en dadaïsme <strong>de</strong>r grootste<strong>de</strong>rs het nijvere<br />

handwerk <strong>de</strong>zer stillen in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> meer op prijs zal gaan stellen. Dr. N.J. Singels<br />

schrijft (natuurlijk eveneens bij vele afbeeldingen) over Boekvloek en Boekmerk.<br />

Men placht op zijn exlibris vaak min of meer goedmoedig humoristische<br />

‘vervloekingen’ aan te brengen ter afschrikking van boekenkapers. Over Frasers<br />

Tooneel<strong>de</strong>cors schrijft Jan Poortenaar; over <strong>de</strong> Aesthetiek van <strong>de</strong>n Postzegel (zeer<br />

actueel, immers we staan aan <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>avond van <strong>de</strong>n uitslag <strong>de</strong>r prijsvraag die ons<br />

nieuwe frankeerzegels brengen moet) R.W.P. <strong>de</strong> Vries Jr.<br />

Geerten Gossaerts ‘Verloren Zoon’ is al classiek. Eveneens een kleine<br />

‘gebeurtenis’ schijnt mij <strong>de</strong> publicatie van een ‘Verloren Zoon’ door P.C. Boutens.<br />

Graag zou<strong>de</strong>n we 't ten volle citeeren, daar het geven van enkele coupletten natuurlijk<br />

een vergrijp is aan het geheel. Intusschen wagen wij 't er op met <strong>de</strong> brutaliteit van<br />

zekere schaar-journalistiek.<br />

Met <strong>de</strong>'eersten opslag van <strong>de</strong>n morgen rijs ik wakker,<br />

En in verweer<strong>de</strong>n spiegel van het venster schouw<br />

Het schemerschamel beeld van tuin en bosch en akker,<br />

Naakt on<strong>de</strong>r 't dunne licht en huivrend in <strong>de</strong>n dauw.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Vertrouw<strong>de</strong>r was het in <strong>de</strong>n onbezinbren droom mij.<br />

Onwezenlijke vogels schallen overluid.<br />

Een geemlijk vreemdling heeft mijn oogen ingenomen,<br />

En kijkt als een verdwaas<strong>de</strong> op zijn oud leven uit.....<br />

O an<strong>de</strong>rs aan <strong>de</strong>n ein<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n balling lichtte<br />

De ree<strong>de</strong> van dit landschap en zijn stralend doel,<br />

Het vaste baken dat <strong>de</strong> duistre zielsgezichten<br />

Niet met zich meêbedolven in slaaps zooren poel.<br />

Hoe vaak had zich mijn vrije glimlach <strong>voor</strong>genomen<br />

Tot u te keeren als haar lief keert tot een vrouw -<br />

En ik bleef dralen tot ik nu bij dwang moest komen<br />

Met mom van nooddruft en in 't masker van berouw.<br />

Wat dwingt <strong>de</strong> watervlotte drift van onze zielen<br />

In <strong>de</strong>'omweg van bedrog en schijn, dat steeds te laat<br />

Wij jammeren waar overrijp of onrijp vielen,<br />

Nooit op Gods uur geplukt, <strong>de</strong> vruchten van <strong>de</strong> daad?<br />

Proza van Elisabeth Zernike en Emmy van Lokhorst, die ons nog weer even met<br />

haar aardige Phil, als kind, bezig houdt.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Van <strong>de</strong> eenvoudige, zuivere schrijfster Dorothee Buys het begin eener nieuwe<br />

novelle ‘De Vrouw die wachtte’, wachtte op haar man, die van een an<strong>de</strong>r was gaan<br />

hou<strong>de</strong>n.<br />

Dop Bles besluit zijn (naar nu blijkt in het 1 e , exposeerend, Bedrijf te rommelig<br />

opgezet) Tooneelspel ‘Narcose’, een huwelijksconflict, met <strong>de</strong> polen: jaloezie en<br />

vertrouwen. Wij diepten er <strong>de</strong>ze aphorismen uit op: Lief<strong>de</strong> is: een harmonische<br />

verblinding tusschen twee menschen. 't Eeuwig vrouwelijke is: wat ons mannen 't<br />

kortste boeit. Na Verzen en het vervolg van Simons' novelle ‘Narren-Lief<strong>de</strong>’<br />

ontvangen we dan weer een ge<strong>de</strong>elte van Frans Coenens indringen<strong>de</strong> Studiën van<br />

<strong>de</strong> Tachtiger Beweging. Hij heeft het hier <strong>voor</strong>al over <strong>de</strong> geestelijke verdieping bij<br />

van Looy, die als vele an<strong>de</strong>ren met uiterlijkheids-beschrijving begon maar daar<br />

eigenlijk nooit bij stil is blijven staan, als van Groeningen, Roosdorp, Hartog etc.<br />

Allengs ontwikkelt zich <strong>de</strong> kunstenaar. Niet op <strong>de</strong> wijze van Van Deyssel,<br />

wien op <strong>de</strong>n duur niet meer <strong>de</strong> gewaarwording, doch enkel zijn reactie<br />

op <strong>de</strong> gewaarwording interesseer<strong>de</strong>. Daartoe leef<strong>de</strong> Van Looy te sterk<br />

door zijn oogen en ooren, maar er kwam evenwicht tusschen het<br />

louter zinlijke <strong>de</strong>r gewaarwording en het geestelijke <strong>de</strong>r gedachte- en<br />

gevoelsreacties, een neiging om allen zinlijken schijn dieper te begrijpen<br />

als teeken van een geestelijk gebeuren. Waarbij het aanvankelijk dan<br />

nog vrijwel onharmonisch en gewrongen toegaat. Ik <strong>de</strong>nk hier aan De<br />

Nachtcactus en De Dood van mijn Poes.<br />

De zware zinlijke pracht van beschrijving in dit eerste stuk leidt ons in tot<br />

die sfeer van vage benauwing, die ver<strong>de</strong>r reikt dan het zintuigelijke alleen,<br />

maar <strong>de</strong> droom van <strong>de</strong>n oranjenacht - die <strong>de</strong> benauwing van het leelijke<br />

en lie<strong>de</strong>rlijke zegt en <strong>de</strong> bevrijding in het schoon <strong>de</strong>r kunst - heeft daar<br />

alleen een toevallig en physiek verband mee, als het blijkt, hoe <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>lijk<br />

vallen<strong>de</strong> regen ook in <strong>de</strong>n droom <strong>de</strong> ontspanning heeft gebracht. En het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


schijnt nog steeds <strong>de</strong> realist Van Looy die in zijn kunst dien droom aan<br />

zijn dagbeleving koppel<strong>de</strong>, enkel omdat hij 't in<strong>de</strong>rdaad zoo on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n<br />

had. Maar 't is ook reeds <strong>de</strong> spiritualist Van Looy, die een vaag symbolisch<br />

verband tracht te leggen tusschen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n physieke<br />

warmte-beklemming en zijn geestelijke benauwing om het leelijke en lage<br />

<strong>de</strong>zer wereld.<br />

In De Maaler (uit Feesten) heeft zich dit vergeestelijkings-proces (dat toch <strong>de</strong> hoogste<br />

plastiek, verzinnelijking blijft) geheel voltrokken. Zijn Maaier is episch monumentaal.<br />

Nog ver<strong>de</strong>r gaan<strong>de</strong> zou v.L. het Drama geschapen hebben (<strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rlijke<br />

levensfiguren zou<strong>de</strong>n het levensspel beginnen) maar daartoe brengt <strong>de</strong> min of meer<br />

Boeotisch oftewel boersch geaar<strong>de</strong> hollandsche geest het zel<strong>de</strong>n, die <strong>voor</strong> het<br />

puur-geestelijke feitelijk alleen vatbaar is in <strong>de</strong>n vorm van religie.<br />

De Stijl.<br />

Dit ‘Internationaal Maandblad <strong>voor</strong> Nieuwe Kunst, Wetenschap en Kultuur’, on<strong>de</strong>r<br />

redactie van Theo van Doesburg, begint zijn 4 en jaargang.<br />

In <strong>de</strong>ze 1 e aflevering vin<strong>de</strong>n wij een Inleiding tot <strong>de</strong> Nieuwe Verskunst van I.K.<br />

Bonset. Wat <strong>de</strong> dichter van <strong>de</strong>n lezer eischt, is, meent hij, niet: begrijpen volgens<br />

eenig logisch patroon, maar: beleven. Daar<strong>voor</strong> moet <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne dichter <strong>de</strong><br />

verharding <strong>de</strong>r kunstmatige logica, waardoor onze zuivere intuïtie als een schors<br />

omgeven is, stukslaan. De ‘vorm’ moet één wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> intuïtie. De poësie moet<br />

a-logisch<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*2<br />

wor<strong>de</strong>n gegrond op <strong>de</strong> heroïsche spontaneïteit van <strong>de</strong>n geest. Er is geen logica,<br />

noch zijn er feiten, er zijn slechts standpunten.<br />

Alle scheidingen moeten wor<strong>de</strong>n opgeheven. Wanneer<br />

ik in <strong>de</strong> evangelische letterkun<strong>de</strong> <strong>de</strong> scheiding aantref van ‘letter’ en<br />

‘geest’, dan ben ik er van overtuigd, dat <strong>de</strong>ze scheiding <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n nieuwen<br />

tijd niet meer vol te hou<strong>de</strong>n is om <strong>de</strong> eenvoudige re<strong>de</strong>n, dat wij <strong>de</strong>n geest<br />

onopzettelijk met <strong>de</strong> ons omringen<strong>de</strong> <strong>voor</strong>werpen (die wij niet meer als<br />

zoodanig ervaren) gelijkwaardig willen maken. Zoo is het ook in <strong>de</strong> poësie,<br />

<strong>de</strong>n meest wezenlijken vorm van letterkunst, wij willen, of juister: <strong>de</strong><br />

intuïtie dringt ons, noch <strong>de</strong>n geest van <strong>de</strong> letter, noch <strong>de</strong> letter van <strong>de</strong>n<br />

geest te schei<strong>de</strong>n.<br />

Vandaar <strong>de</strong> groote waar<strong>de</strong> die [door ons] wordt toegekend aan<br />

rangschikking, <strong>de</strong> typografische in<strong>de</strong>eling <strong>de</strong>r woor<strong>de</strong>n op het papier. Wij<br />

moeten <strong>de</strong> poësie ontdoen van <strong>de</strong>n slijmerigen hoop vuil waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

sentimentalisten haar begraven hebben. Het is onmogelijk ons te<br />

onttrekken aan <strong>de</strong> sensatie, die <strong>de</strong> materie waardoor <strong>de</strong> geest tot<br />

uitdrukking komt op ons maakt.<br />

Dit is, aldus <strong>de</strong> heer Bonset, niet <strong>de</strong> materieele, maar juist <strong>de</strong> okkulte kant van <strong>de</strong><br />

zaak. In haar ‘Rondblik’ gaat <strong>de</strong> redactie het nieuwe maandschrift ‘De Stem’ te lijf.<br />

Deze margarine wil men ons dan in 't vervolg op <strong>de</strong> boterham smeren.<br />

Men wil ons <strong>de</strong> tractaatjes-moraal <strong>de</strong>r kanselliteratuur van vóór '80 netjes<br />

opgepoetst met poetspoma<strong>de</strong>symboliek (Hebt u niets vergeten?) weer<br />

opdringen als nieuwe of minstens echte, menschelijke kunst. Alles goed<br />

en wel, maar wij lusten <strong>de</strong>ze kristelijke restantjes uit <strong>de</strong>n baard van meneer<br />

Havelaar (wij verklaren <strong>de</strong>n oorlog aan alle troetelbaar<strong>de</strong>n!) niet, en al<br />

vin<strong>de</strong>n <strong>de</strong> jongedames <strong>de</strong> ‘Margarinalia’ van meneer Coster ook nog zoo<br />

‘dol’ en ‘zaaalig’, wij ontkennen, dat hierin ook maar I gram nieuw inzicht<br />

<strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n is. Wij walgen van dit opgedirkte eneuchisme......<br />

Wij weten wel, dat alle levensbange moraalpredikers <strong>de</strong>n opstand van<br />

<strong>de</strong>n geest trachten te bezweren, door te wijzen naar het verle<strong>de</strong>n en te<br />

smalen op <strong>de</strong> nu-en-straksers. Maar wij weten ook, dat religie en moraal<br />

verschijnselen zijn van levensimpotentie en zelf-kleptomanie. Ook, dat<br />

alles mogelijk is, behalve een verzoening tusschen nu en gisteren.<br />

Houdt uw sexe dus maar geheim en uw hoofd maar achterste voren op<br />

uw romp, opdat ge <strong>voor</strong>al dat verle<strong>de</strong>n, waarmeê ge zoo innig zijt<br />

verbon<strong>de</strong>n, niet uit het oog verliest.<br />

Hoort! Hoort! De stem van <strong>de</strong>n koster in <strong>de</strong>ze muffe kerk, waarin men<br />

alleen <strong>de</strong>n verle<strong>de</strong>n tijd van het werkwoord ‘leven’ kent. Hoort! Hoort!<br />

Het Getij.<br />

‘Het Getij’, dat reeds zijn 6 en jaargang aanvangt en geredigeerd wordt door Mr.<br />

Herman van <strong>de</strong>n Bergh, Ernst Groenevelt en Constant van Wessem, is een <strong>de</strong>r<br />

organen die zich piqueeren, evenals tot <strong>voor</strong> kort Verwey's ‘De Beweging’ en nu<br />

weer pas ‘De Stem’, het geestelijk mid<strong>de</strong>npunt te willen zijn (of wor<strong>de</strong>n) <strong>voor</strong> een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


groep jongeren met eigen bedoelingen en i<strong>de</strong>alen. Erkend dient te wor<strong>de</strong>n, dat in<br />

dit 1 e nr. van <strong>de</strong>n nieuwen jaargang althans pogingen wor<strong>de</strong>n gedaan tot principieele<br />

oriënteering. Zoo schrijft C. van Wessem over <strong>de</strong> [?] Aphorisme; T. van Doesburg<br />

over De Nieuwe Woordbeelding, Mr. H.v.d. Bergh in <strong>de</strong> 5 e reeks zijner Studiën over<br />

‘<strong>de</strong> spelonken van het Rijm’.<br />

De armoe<strong>de</strong> van het Ne<strong>de</strong>rlandsche rijm is grenzeloos. ‘Even stereotiepe<br />

keuzen van term en beeld als men zich schiep’, zoo schreef ik in<strong>de</strong>rtijd,<br />

‘even zulke cliché's aan rijm wer<strong>de</strong>n hier in 't leven geroepen’. Duizend<br />

onzer dichters volhar<strong>de</strong>n opzèttelijk in wat tien vóór hen toevàllig <strong>de</strong><strong>de</strong>n......<br />

Het ligt waarlijk niet uitsluitend aan een <strong>de</strong>ficit onzer taal, dat we<br />

vastgeroest zitten in rijmparen als hemel-gewemel, luisterduister-gefluister,<br />

zijn-schijn, eenzaam-gemeenzaam, twijgen-zijgen-nijgen-zwijgen,<br />

hart-smart. Het is, alsof men zich bij ons nooit ridicuul kan voelen, zoolang<br />

men maar een ernstig gezicht zet.<br />

Uit <strong>de</strong> dan volgen<strong>de</strong> uiteenzetting stippen wij aan dat <strong>de</strong> schrijver meent hoe <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>n kleinen, doch trotschen en volatilen geest van <strong>de</strong>n nieuwsten lyricus er ten<br />

slotte geen taal zal zijn, dan <strong>de</strong> bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, aan haar tijd bezonnen muziek, al wordt<br />

het puur muzikale vers, Verlaine's schreiendvergeefsche wensch, een chimère<br />

genoemd, daar <strong>de</strong> muziek niet zwaar gaat van verstan<strong>de</strong>lijken ballast als het vers.<br />

Wat het rijm zijn kan komt uit in 't volgen<strong>de</strong>:<br />

Men zegt mij, dat ik te laat kom. Men strekt een overtuig<strong>de</strong>n vinger naar<br />

Verlaine's: ‘Oh, qui dira les torts <strong>de</strong> la rime!’ en tracht mij te dwingen met<br />

een betoog, dat <strong>de</strong> dwang <strong>de</strong>r bijkomstighe<strong>de</strong>n niet <strong>de</strong> gehoorzaamheid<br />

<strong>de</strong>r dichters verdient.<br />

Ik <strong>voor</strong> mij vereer het rijm, met een hooge, critische vereering. Het is me<br />

een uitzicht en een rustpunt, een kleine, ron<strong>de</strong> terp boven een bloeiend<br />

veld. Maar ik ontzeg het rijm <strong>de</strong> macht, om over <strong>de</strong> lyrische omstrengeling<br />

<strong>de</strong>r verzen een ban te spreken, om <strong>de</strong>n sterk-vlieten<strong>de</strong>n a<strong>de</strong>m te stoppen,<br />

en door eigen zin <strong>de</strong>n zin <strong>de</strong>r gedachten te verbasteren. Het rijmwoord<br />

behoort tenminste indifferent te kunnen zijn; en het moge zich nimmer<br />

opvijzelen tot het ultima Thule <strong>de</strong>r gedachtelijke dichtlijn.<br />

Over Dramaturgie schrijft Balthazar Verhagen. Hij stelt in 't licht ‘<strong>de</strong> tweespalt’ die<br />

er altijd geweest is tusschen tragedie en comedie.<br />

Wor<strong>de</strong>n wij ons <strong>de</strong>ze tweespalt hel<strong>de</strong>r bewust, dan zullen wij gaan<br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> tragedie is uitbeelding van <strong>de</strong> levensverschijnselen,<br />

<strong>de</strong> komedie <strong>voor</strong>stelling van levensgevallen; - <strong>de</strong> tragedie is het tooneel<br />

van <strong>de</strong> raadselen <strong>de</strong>r ziel, <strong>de</strong> komedie het tooneel van <strong>de</strong> vindselen van<br />

het vernuft; - <strong>de</strong> tragedie heeft hare priesters, van wie zij algeheele<br />

opoffering eischt, <strong>de</strong> komedie heeft hare dienaren, die zij on<strong>de</strong>rhoudt; -<br />

<strong>de</strong> tragedie is geboren uit nood en dwang, <strong>de</strong> komedie wordt beoefend<br />

als bedrijf; - <strong>de</strong> tragedie vraagt naar poëtische (d.w.z. ‘scheppen<strong>de</strong>’)<br />

krachten, <strong>de</strong> komedie naar vaardigheid; - <strong>de</strong> tragedie is het won<strong>de</strong>r, <strong>de</strong><br />

komedie is <strong>de</strong> schran<strong>de</strong>rheid; - <strong>de</strong> tragedie boeit, bindt, verheft en ‘reinigt’<br />

hare toe hoor<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong> komedie verstrooit, vermaakt hare toe<br />

schouwers.<br />

Noemen wij uit dit nr. ver<strong>de</strong>r nog ‘De Cycloop’, Satyrspel uit het Grieksch van<br />

Euripi<strong>de</strong>s door Balt. Verhagen, 't begin van een roman door E. d' Oliveira en brieven<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


uit Vlaan<strong>de</strong>ren, Duitschland en Frankrijk. Theo van Doesburg <strong>de</strong>elt iets mee over<br />

<strong>de</strong> tijdschriflen van <strong>de</strong> ‘Avant-gar<strong>de</strong> d'art pur’ en <strong>de</strong> ‘Avant-gar<strong>de</strong> d'idées’ in het<br />

jonge Frankrijk.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

Henri van Booven zet zijn opteekeningen van jongensleven <strong>voor</strong>t: ‘De Wegen <strong>de</strong>r<br />

Verbeelding’; van Looy geeft weer een ondoorgron<strong>de</strong>lijke Bijlage; Henriëtte Mooy<br />

vertelt frisch van twee stadsche studiemeisjes, die een fietstochtje doen over <strong>de</strong><br />

Veluwe bij regenweer en hun goed humeur niet verliezen. Jeanne Reyneke van<br />

Stuwe's ‘De gast van één Dag’, 't verhaal van een werkman die één dag bij zijn tot<br />

nu toe benij<strong>de</strong>n rijken patroon aan huis mag rondneuzen, <strong>de</strong>ed ons 'n tikje Justus<br />

van Maurik-achtig aan, maar is toch wel grappig om te lezen.<br />

Interessant is het artikel door André <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> Nieuwere<br />

Montmartre-generatie gewijd. Men weet: Montmartre is Montmartre niet meer en<br />

het ou<strong>de</strong> geslacht van bohémiens is door een nieuw vervangen. In een boek van<br />

ontgoocheling als Salmons ‘Négresse du Sacre-Coeur’ en Carco's speelschere<br />

‘Scènes <strong>de</strong> la Vie <strong>de</strong> Montmartre’ vindt <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r <strong>de</strong> zoo tegenstrijdige nieuwe<br />

Montmartrepsyche vrijwel formeel aangeduid. v. Deyssel geeft een minutieuze<br />

‘kleine beoor<strong>de</strong>eling’ van een prettig stukje proza van wind en zee en duikelen<strong>de</strong><br />

hoedjes dat in <strong>de</strong> Oprechte Haarlemmer blijkt gestaan te hebben, een ‘geestelijk<br />

Haarlemmerhalletje’. Kloos bespreekt Hein Boekens ‘Verzen’. Door oefening heeft<br />

Boeken geleerd niet meer in een vers te willen zeggen dan <strong>de</strong> ruimte toelaat. Vandaar<br />

dat hij in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l altijd ‘eenigszins luchtig en vlug-rhythmisch’ blijft.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


33<br />

Overeenkomst van groote geesten<br />

KORT gele<strong>de</strong>n is <strong>de</strong> letterkundige wereld opgeschrikt door een proces. Pierre Benoit<br />

zag zich door <strong>de</strong> Académie française bekroond <strong>voor</strong> zijn roman l'Atlanti<strong>de</strong> en<br />

vrijwel tegelijkertijd aangeklaagd door <strong>de</strong>n Engelschen romanschrijver Ri<strong>de</strong>r Haggard<br />

wegens plagiaat uit zijn roman She. Benoit heeft zich afdoen<strong>de</strong> weten te ver<strong>de</strong>digen<br />

tegen <strong>de</strong>ze beschuldiging van diefstal en is vrijgesproken. Dit heeft echter ertoe<br />

geleid, dat <strong>de</strong> verkoop <strong>de</strong>r romans zeer toegenomen is. In zoover is het proces <strong>voor</strong><br />

bei<strong>de</strong>n een financiëel <strong>voor</strong><strong>de</strong>el. Bei<strong>de</strong> romans zijn on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> namen Atlantis en<br />

Zij in 't Ne<strong>de</strong>rlandsch vertaald. Echter zou tegen William Stead <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> aanklacht<br />

kunnen zijn gedaan wegens zijn boek De Gesma<strong>de</strong> Sekse. Daar alle drie<br />

werken in onze taal verkrijgbaar zijn, kan ie<strong>de</strong>r zich overtuigen van <strong>de</strong> punten van<br />

overeenkomst en van verschil. Een uitvoerig résumé acht ik onnoodig evenals in<br />

het twee<strong>de</strong> geval, dat ik aanstonds vermeld, omdat ook die bei<strong>de</strong> boeken binnen<br />

ie<strong>de</strong>rs bereik zijn. In bei<strong>de</strong> gevallen geloof ik, dat niet gesproken wor<strong>de</strong>n mag van<br />

plagiaat, doch wel van: overeenkomst van groote geesten. Bei<strong>de</strong> malen is het punt<br />

van overeenkomst: <strong>de</strong> clou, m.a.w. het gegeven dat in <strong>de</strong>n roman wordt uitgewerkt.<br />

In het eerste geval hebben wij als gegeven: een aan Europeanen onbekend rijk<br />

ligt ergens in het Afrikaansch binnenland, het wordt door een vrouw bestuurd, die<br />

zeer erotisch van aard is, het volk heeft <strong>de</strong> antieke (Grieksche) beschaving behou<strong>de</strong>n,<br />

<strong>de</strong> man, die als vreem<strong>de</strong>ling in dat rijk binnendringt loopt levensgevaar. Dit thema<br />

wordt door alle drie uitgewerkt op hun eigen wijze. Maar zelfs indien dit thema<br />

ontleend was door twee aan <strong>de</strong>n eerste, die fantaseer<strong>de</strong>, dan nog zou niet van<br />

letterkundigen diefstal mogen wor<strong>de</strong>n gesproken, omdat <strong>voor</strong>tdurend door<br />

romanschrijvers min of meer bewust het thema wordt overgenomen en opnieuw<br />

bewerkt in geheel eigen vorm. Men <strong>de</strong>nke aan <strong>de</strong> romans van Jacob van Lennep,<br />

waarin telkens episo<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>komen die herinneren aan Walter Scott. Eens heeft<br />

van Lennep op een congres het openhartig erkend, dat hij zijn leven lang van zulken<br />

diefstal had geleefd en <strong>de</strong> verga<strong>de</strong>r<strong>de</strong> letterkundigen applaudisseer<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong>ze<br />

gulle bekentenis, waarin <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n man die het beken<strong>de</strong> in<strong>de</strong>rdaad hoegenaamd<br />

niets oneervols school. Immers het gebruik maken van een clou wordt bij iemand,<br />

die van zijn kin<strong>de</strong>rjaren zoo buitengewoon veel buitenlandsche literatuur, als van<br />

Lennep had gedaan, gelezen heeft volkomen verklaarbaar, omdat men zich later<br />

waarlijk niet meer zal herinneren, of een verwikkeling, die men al schrijven<strong>de</strong> be<strong>de</strong>nkt,<br />

misschien niet reeds vroeger door een an<strong>de</strong>r bedacht is. Maar ook <strong>de</strong> door van<br />

Lennep in zijn romans (misschien half bewust) overgenomen verwikkelingen en<br />

ontknoopingen zijn door hem zoo zuiver verhollandscht, dat zijn roman-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


34<br />

tische werken, trots compositie-zwakhe<strong>de</strong>n, echt Ne<strong>de</strong>rlandsche boeken zijn, die<br />

nog steeds, méér dan een halve eeuw na zijn dood, duizen<strong>de</strong>n lezers blijven boeien.<br />

Wanneer wij van uit een <strong>de</strong>rgelijk gezichtspunt oor<strong>de</strong>elen en daarbij zou<strong>de</strong>n<br />

aannemen, dat Benoit <strong>de</strong> clou aan Haggard ontleend had, dan nog meenen wij, dat<br />

van plagiaat geen sprake zijn mag. Immers <strong>de</strong> geheele uitwerking daarvan verschilt<br />

zoozeer van elkaar, dat men kan zeggen: zoo echt-Engelsch als Haggard's roman<br />

is, zoo echt-Fransch is die van Benoit. Maar daarenboven mag wor<strong>de</strong>n betwijfeld,<br />

of <strong>de</strong>ze laatste het boek van <strong>de</strong>n eerste wel heeft gelezen, waaruit zou volgen, dat<br />

ook bij hem <strong>de</strong> clou een eigen vondst is. In dat geval hebben bei<strong>de</strong> schrijvers<br />

onafhankelijk van elkaar hetzelf<strong>de</strong> grond<strong>de</strong>nkbeeld gehad. Voor <strong>de</strong>ze opvatting als<br />

<strong>de</strong> waarschijnlijke pleit, dat het thema van een in <strong>de</strong> ondoorzochte binnenlan<strong>de</strong>n<br />

van een weinig bekend wereld<strong>de</strong>el ont<strong>de</strong>kt rijk, waarvan <strong>de</strong> bevolking of <strong>de</strong> heerscher<br />

op hoogen trap van antieke beschaving staat, op zichzelf genomen een betrekkelijk<br />

zeer eenvoudige on<strong>de</strong>rstelling is, die toelaat aan te nemen, dat verschillen<strong>de</strong><br />

personen onafhankelijk van elkaar dat thema be<strong>de</strong>nken. En daarbij is <strong>de</strong> uitwerking<br />

zoo verschillend, dat wij in <strong>de</strong> romans van Haggard, Stead en Benoit drie werken<br />

hebben verkregen, die in het ver<strong>de</strong>r beloop geheel van elkaar afwijken en die elk<br />

<strong>de</strong> bijzon<strong>de</strong>re eigenaardighe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r auteurs naar voren springen doen. Van <strong>de</strong>ze<br />

drie is Haggard <strong>de</strong> dramatische fantast, die zijn thema zoo aangrijpend uitwerkt, dat<br />

<strong>de</strong> gedachte aan fictie on<strong>de</strong>r het lezen niet bij u oprijst, en in zijn hoofdpersoon<br />

teekent hij ons een karakter van een afgrijselijk wree<strong>de</strong> vrouwenfiguur op het<br />

sadistische af. Stead daarentegen werkt het thema op heel an<strong>de</strong>re wijze uit. Zijn<br />

koningin is een goed schepsel, dat in haar hart wanhopig verliefd is op <strong>de</strong>n<br />

Engelschen zen<strong>de</strong>ling, die, in haar rijk verzeild geraakt, na haar genezen te hebben<br />

van een gevaarlijke ziekte, haar tot het Christendom wil bekeeren. De koningin zendt<br />

dan een harer hovelingen naar Engeland, die rapporteert over <strong>de</strong> christelijke<br />

toestan<strong>de</strong>n. Zoo is hier <strong>de</strong> clou niet an<strong>de</strong>rs dan een aanloop om Stead gelegenheid<br />

te geven alle Engelsche toestan<strong>de</strong>n op fijn geestige en sarcastische wijze te<br />

critiseeren door een inboorling uit Afrika's binnenlan<strong>de</strong>n. En Benoit werkt het thema<br />

uit tot een fantastisch melodramatische filmroman, waarbij van 't eerste oogenblik<br />

af terstond <strong>de</strong> fictie in 't oog springt. Het aangrijpen<strong>de</strong> van Haggard ontbreekt, maar<br />

het sensueele treedt op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond. Koningin Antinea is niet meer dan een<br />

geraffineer<strong>de</strong> slet, die haar slachtoffers, als zij van hen genoeg heeft, laat sterven,<br />

zooals men een uitgeknepen citroen wegsmijt. Enkele bladzij<strong>de</strong>n zijn gedurfd<br />

erotisch. Maar dat alles is overgoten met een wetenschappelijk sop, zoodat menige<br />

lezer zal <strong>de</strong>nken, dat die Benoit uitgebrei<strong>de</strong> mineralogische studiën heeft gemaakt<br />

en in <strong>de</strong> zeldzaamste Grieksche schrijvers thuis is evengoed als een vrouw in haar<br />

linnenkast.<br />

Het twee<strong>de</strong> geval is in ons oog belangrijker, omdat hierbij een Ne<strong>de</strong>rlandsch<br />

romanschrijver betrokken is. In 1916 verscheen in <strong>de</strong> Wereld<strong>bibliotheek</strong> Het<br />

Verstoor<strong>de</strong> Mierennest van C.J.A. van Bruggen. Even later gaf het Algemeen<br />

Han<strong>de</strong>lsblad als feuilleton De Ark van Werner Scheff; in 1918 verscheen<br />

het bij <strong>de</strong> drukkerij Jacob van Campen. Nadat De Ark eerst was uitgekomen in<br />

<strong>de</strong> Leipziger Illustrirte Zeitung verscheen het in 1917 bij Ullmann. Ook al zou Scheff's<br />

roman iets eer<strong>de</strong>r zijn gepubliceerd in dat weekblad, dan nog zou er zulk een korte<br />

tijd overgeschoten zijn tusschen die publicatie en het tijdstip, waarop van Bruggen<br />

zijn manuscript aanbood aan <strong>de</strong> directie van <strong>de</strong> Wereld<strong>bibliotheek</strong>, dat die tijd ons<br />

ontoereikend toeschijnt om daarin een roman van het gehalte als Het<br />

Verstoor<strong>de</strong> Mierennest te kunnen schrijven, <strong>voor</strong>al in aanmerking genomen<br />

het feit, dat <strong>de</strong> auteur zijn boek in zijn vrije uren schrijven moest. Dus <strong>de</strong> gedachte<br />

aan overneming van het thema door te veron<strong>de</strong>rstellen, dat van Bruggen Scheff's<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Ark had gelezen vóórdat hij begon te schrijven, moet wor<strong>de</strong>n verworpen. Wij<br />

gelooven dus, dat wij ook hier te doen hebben met overeenkomst van groote geesten<br />

en dat vrijwel tegelijk hetzelf<strong>de</strong> grond<strong>de</strong>nkbeeld is opgevat door een Duitscher en<br />

een Hollan<strong>de</strong>r. Dat thema is: op zeker oogenblik passeert een komeet <strong>de</strong> aar<strong>de</strong>,<br />

en zijn staart, die uit vergiftig gas bestaat, gaat door onzen dampkring heen, waardoor<br />

op slag alle dierlijk en menschelijk leven wordt gedood. Bei<strong>de</strong> auteurs laten echter<br />

geschie<strong>de</strong>n, dat er overleven<strong>de</strong>n zijn door bijzon<strong>de</strong>re oorzaken. Scheff laat een<br />

passagiersduikboot, waarop ook twee dames zijn, geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n gevaarlijken tijd<br />

on<strong>de</strong>r water blijven. Zij meenen een tijd lang <strong>de</strong> eenige gered<strong>de</strong>n te zijn. Later komt<br />

een ontmoeting met een gezelschap mijnwerkers en hun vrouwen, die gezamenlijk<br />

door een mijnstorting opgesloten zijn geweest. Als zij zich hebben uitgegraven<br />

vin<strong>de</strong>n zij alle overigen gestorven. Van Bruggen laat niet meer dan één man, die<br />

juist heel diep in een mijn geraakt was, gered wor<strong>de</strong>n. Nadat <strong>de</strong>ze geruimen tijd<br />

geheel alleen geleefd heeft, ontmoet hij een meisje, dat juist zou wor<strong>de</strong>n geopereerd,<br />

toen <strong>de</strong> komeetstaart <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> raakte. De operatie gebeurt op een schip. Zij is reeds<br />

on<strong>de</strong>r narcose, als <strong>de</strong> catastrofe plaats vindt. Uit dat menschenpaar ontstaat een<br />

nieuw geslacht. In bei<strong>de</strong> romans wordt door een sterrekundige <strong>de</strong> vergiftigheid van<br />

<strong>de</strong>n komeetstaart<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


35<br />

geanalyseerd en <strong>voor</strong>speld, dat <strong>de</strong> ramp plaats hebben zal, maar ie<strong>de</strong>r bejegent<br />

die ramp-aan-kondiging met ongeloof en spotternij. Bij van Bruggen is echter fout,<br />

dat het meisje on<strong>de</strong>r narcose weer ontwaakt, want ook tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> bewusteloosheid<br />

wordt gea<strong>de</strong>md. Dus zou ook zij het vergiftige gas moeten hebben ingea<strong>de</strong>md en<br />

zijn gestorven. Men ziet hoe het thema vrijwel hetzelf<strong>de</strong> is. Alleen: bij <strong>de</strong>n Duitscher<br />

blijven er een aantal over, bij <strong>de</strong>n Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r slechts twee. Bei<strong>de</strong>n maken gebruik<br />

van een diepe mijn en van een schip. De Duitscher heeft natuurlijk een on<strong>de</strong>rzeeboot<br />

aangegrepen, waarover in die dagen ie<strong>de</strong>r in Duitschland <strong>de</strong>n mond vol had. Van<br />

Bruggen laat op 't schip iemand on<strong>de</strong>r narcose zijn.<br />

Maar <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re uitwerking is geheel verschillend. Scheff besteedt bijna <strong>de</strong> helft<br />

van zijn vertelling aan een <strong>de</strong>tective-achtig geschreven verhaal, hoe <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzeeboot<br />

vele uren lang on<strong>de</strong>r water blijft, omdat een Japansch professor een paar kleppen<br />

van <strong>de</strong> pompen stilletjes heeft verwij<strong>de</strong>rd. Men leest dat avontuur niet zon<strong>de</strong>r<br />

spanning, al begrijpt men terstond dat <strong>de</strong> boot toch op het nippertje boven water<br />

komen zal. In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van zijn verhaal teekent hij, hoe een van <strong>de</strong> twee<br />

overgebleven vrouwen zich verlooft met een man, die van zijn va<strong>de</strong>r een geheime<br />

ziekte heeft overgeerfd. Maar <strong>de</strong> gered<strong>de</strong> dokter weet <strong>de</strong>n verloof<strong>de</strong>n man te<br />

bedui<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong>ze niet <strong>de</strong> schuld wor<strong>de</strong>n mag, dat <strong>de</strong> helft van het toekomstig<br />

geslacht erfelijk belast zal zijn. De verlief<strong>de</strong> verdwijnt en offert zich op, maar het<br />

meisje merkt het, gaat hem na en stelt hun bei<strong>de</strong>r verliefdheid hooger dan <strong>de</strong><br />

gezondheid van het nageslacht. Als dan <strong>de</strong> ontmoeting met <strong>de</strong> gered<strong>de</strong> mijnwerkers<br />

plaats vindt, acht Scheff, dat er voldoen<strong>de</strong> vrouwen gered zijn om te permitteeren,<br />

dat een man die erfelijk belast is, er <strong>de</strong> gezondheid van vrouw en kroost aan waagt.<br />

Van Bruggen daarentegen laat <strong>de</strong>n gered<strong>de</strong>n mijnwerker een mo<strong>de</strong>rnen Robinson<br />

Crusoë zijn, die ook zijn Vrijdag, maar dan gelukkig een vrouwelijke, vindt. Hij<br />

schil<strong>de</strong>rt hoe <strong>de</strong> alleen overgeblevene zichzelf weet te helpen en daarnaast wordt<br />

psychologisch heel fijn geschetst <strong>de</strong> gevoelens die bij <strong>de</strong>n alleen overgeblevene<br />

moeten oprijzen en <strong>de</strong> hulpeloosheid in menig opzicht van <strong>de</strong>n man zon<strong>de</strong>r vrouw.<br />

Vervolgens <strong>de</strong> ontmoeting van <strong>de</strong>n ruwen onbeschaaf<strong>de</strong>n arbei<strong>de</strong>r met <strong>de</strong><br />

millionairsdochter, in weel<strong>de</strong> grootgebracht, en hoe tusschen bei<strong>de</strong>n toch lief<strong>de</strong><br />

ontstaat, trots het groote verschil in beschaving, doordat hun samenleving aan<br />

bei<strong>de</strong>n dui<strong>de</strong>lijk maakt, hoe ie<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>r onmisbaar is. Zoo is in bei<strong>de</strong><br />

romans zooveel verschil in uitwerking en dragen bei<strong>de</strong> boeken zoo dui<strong>de</strong>lijk het<br />

stempel van <strong>de</strong> bijzon<strong>de</strong>re mentaliteit <strong>de</strong>r twee auteurs, dat het gemeenschappelijk<br />

uitgangspunt bij onze waar<strong>de</strong>ering geheel op <strong>de</strong>n achtergrond treedt. En dit zoozeer,<br />

dat, ook al zou wor<strong>de</strong>n bewezen dat van Bruggen het thema van Scheff had<br />

overgenomen - hetgeen wij als onwaarschijnlijk verworpen hebben - ook hier van<br />

plagiaat geen sprake zijn mag. Want in dat geval weegt <strong>voor</strong> ons heel zwaar te<br />

zijnen <strong>voor</strong><strong>de</strong>ele, dat hij op dit thema een zuiver Hollandsch kunstwerk gebouwd<br />

heeft, al speelt het in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>, terwijl Scheff o.i. niet veel ver<strong>de</strong>r gekomen is<br />

dan het verschaffen van amusante uitspanningslectuur. Nemen wij echter aan, dat<br />

bei<strong>de</strong>n onafhankelijk van elkan<strong>de</strong>r op het i<strong>de</strong>e van <strong>de</strong>n vergiftigen komeetstaart zijn<br />

gekomen, als uitgangspunt <strong>voor</strong> een roman die <strong>de</strong> overgeblevenen van een<br />

wereldcatastrofe behan<strong>de</strong>lt, dus nemen wij overeenkomst van groote geesten aan,<br />

hoe komt het dan, dat zij gelijktijdig dit thema hebben aangegrepen? Laat het dan<br />

wor<strong>de</strong>n gezegd, dat geen van bei<strong>de</strong>n daarmee oorspronkelijk zijn geweest; dat zij<br />

bei<strong>de</strong>n hun grond<strong>de</strong>nkbeeld hebben ontleend aan iets, dat nu juist tien jaar gele<strong>de</strong>n<br />

vele pennen in beweging heeft gebracht. Wij leven zoo snel; in dien tijd viel <strong>de</strong> groote<br />

oorlog met al zijn naweeën <strong>voor</strong>; zoo snel, dat het misschien door sommige lezers<br />

reeds is vergeten: In 1910 heeft <strong>de</strong> komeet van Halley, wier komst om <strong>de</strong> 76 jaar<br />

plaats heeft, geschenen en daarbij bleef vreemd genoeg haar staart weg. In die<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


dagen hebben <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n volgestaan met allerlei populaire geleerdheid over wat<br />

er zou gebeuren, als zoo'n kometenstaart over <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> streek en daarbij is ook ter<br />

sprake gekomen <strong>de</strong> vraag, of een vergiftige staart het leven op aar<strong>de</strong> vernietigen<br />

zou. De clou is <strong>de</strong>rhalve bij bei<strong>de</strong> auteurs niet oorspronkelijk, al is het best mogelijk,<br />

dat zij zich daarvan niet eens bewust zijn geweest. Maar dat niet oorspronkelijke<br />

vermin<strong>de</strong>rt geenszins <strong>de</strong> verdienste, omdat bijna altoos een nieuwe roman variatie<br />

op een oud thema is, en het vin<strong>de</strong>n van een nieuw thema samenhangt met <strong>de</strong><br />

bijzon<strong>de</strong>re omstandighe<strong>de</strong>n, ontwikkeling, kennis en wetenschap van <strong>de</strong>n auteur,<br />

zoodat het nieuwe thema automatisch te <strong>voor</strong>schijn komt. Wie met een volstrekt<br />

nieuw thema komt en dat spannend weet uit te werken, wordt een<br />

wereldberoemdheid.<br />

K. VOS.<br />

Snipper<br />

Zoodra 't het boek betreft wordt <strong>de</strong> royaalste Piet een klaplooper<br />

* * *<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Een nieuwe Uilenspiegel<br />

36<br />

De Nieuwe Uilenspiegel in tien boeken, of <strong>de</strong> jongste incarnatie van <strong>de</strong>n<br />

Scharlaken Thijl, door Herman Teirlinck. (Maatschappij <strong>voor</strong> goe<strong>de</strong> en<br />

goedkoope Lektuur te Amsterdam).<br />

ZELDEN is een roman met meer belangstelling verwacht gewor<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong>ze Thijl<br />

Uilenspiegel van Herman Teirlinck. Al laat <strong>de</strong> aankondiging van een nieuw<br />

werk van een vernuftig, fijngevoelig en zeer oorspronkelijk schrijver als Teirlinck<br />

ons nooit onverschillig, meer dan ooit - na zijn lang stilzwijgen, vermits zijn vorig<br />

grooter verhaal Het Ivoren Aapje van 1909 dagteekent - had<strong>de</strong>n we met<br />

ongeduld en blij<strong>de</strong> verwachting <strong>de</strong> verschijning van <strong>de</strong>zen roman tegemoet gezien.<br />

Misschien ook omdat <strong>de</strong> oorlog lag tusschen <strong>de</strong>n vroegeren en <strong>de</strong>n huidigen<br />

Teirlinck, met heel het tragisch rijpingsproces van <strong>de</strong> beproeving en tevens <strong>de</strong><br />

scherpe crisis door het Vlaamsche volk in <strong>de</strong> Belgische natie doorleefd. Deze roman<br />

was aangekondigd gewor<strong>de</strong>n als een symbool bijna van het nieuwe Vlaan<strong>de</strong>ren,<br />

als een werk van geestelijke evolutie en intellectueelen strijd meer nog dan als een<br />

literair-mooie maar fantaisistische schepping, volgens <strong>de</strong> Teirlincksche manier van<br />

vroeger; ook daarom was <strong>de</strong> spanning in Vlaan<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>s te levendiger. Teirlinck<br />

zelf had verschillen<strong>de</strong> malen fragmenten uit het boek <strong>voor</strong>gelezen, welke ons ten<br />

zeerste had<strong>de</strong>n geboeid, wel het meest - geloof ik, nu we het heele boek kennen -<br />

om het zoo eigenaardig-levendige, beweeglijk-jolige talent van <strong>voor</strong>dragen, dat <strong>de</strong>ze<br />

auteur bezit, en omdat het slechts episo<strong>de</strong>n waren, welke hij ons had laten<br />

vóórproeven. Waardoor niet reeds in <strong>de</strong> kiem <strong>de</strong> hoop in ons werd geknakt van<br />

tusschen <strong>de</strong>ze vele geestige of roeren<strong>de</strong> episo<strong>de</strong>n toch die eenheid te zien groeien,<br />

en dat gelei<strong>de</strong>lijk en evenwichtig, rustig en klimmend verband te voelen ontstaan,<br />

welke in een groot werk niet mogen ontbreken.<br />

Na <strong>de</strong> Nieuwe Uilenspiegel is mijn indruk als na het Ivoren Aapje:<br />

een teleurstelling. Niet dat men ook maar even het bizon<strong>de</strong>r geraffineer<strong>de</strong><br />

schrijverstalent van <strong>de</strong>n zoo Fransch-lossen en zwierig-fantastischen stylist zou<br />

kunnen ontkennen, of ongevoelig blijven <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>voor</strong>name schoonheid van <strong>de</strong><br />

meeste brokstukken van <strong>de</strong>zen roman, zoolang men er afzon<strong>de</strong>rlijk van geniet. Hier<br />

komt integen<strong>de</strong>el tot haar hoogste uiting een impressionnistische kleinkunst van<br />

bijna precieusen aard - ja, in <strong>de</strong> dubbele beteekenis <strong>de</strong>s woords precieus: want<br />

even gemaakt-fijn, kunstig-sierlijk als kostbaar van beeld, woordrythme en literaire<br />

cultuur. Een daarom <strong>voor</strong> Vlaan<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>s te buitengewoner uiting, aangezien we,<br />

buiten Van <strong>de</strong> Woestijne en Teirlinck, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re schrijvers <strong>de</strong>r vorige generatie<br />

er geene an<strong>de</strong>re hebben, die verfijn<strong>de</strong>r en teer<strong>de</strong>r van gevoel, met meer artistieke<br />

vernuftigheid hun sierlijk en rijk geestesleven uiten in even <strong>voor</strong>naam geslepen en<br />

smaakvol <strong>de</strong>coratieve vormen, zoo persoonlijk en toch tijdmatig, kostbaar als<br />

expressie van een eigen cultuur, waardoor Vlaan<strong>de</strong>ren niet langer in <strong>de</strong>n achterhoek<br />

van het beschaaf<strong>de</strong> Europa wordt teruggedrongen, noch gesteld buiten <strong>de</strong> beweging<br />

van onzen eigen tijd-in-wording.<br />

Maar noch in Het Ivoren Aapje, noch in De Nieuwe Uilenspiegel<br />

is <strong>de</strong> werkelijk rijkbewerktuig<strong>de</strong> en fijngeschakeer<strong>de</strong> Teirlinck er in geslaagd uit al<br />

zijn mooi, veelvuldig materiaal een werk tot stand te brengen, een werk van even<br />

groote en krachtige allure als <strong>de</strong> opzet van zijn boeken ernstig en stout blijkt te zijn,<br />

als <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n ruim waren welke besloten lagen in gegevens zoo belangrijk<br />

en veelzijdig als die wer<strong>de</strong>n gebruikt in <strong>de</strong>ze romans. Nu zijn <strong>de</strong>ze boeken gebleven:<br />

bun<strong>de</strong>ls van heel mooie fragmenten, van heel treffen<strong>de</strong> episo<strong>de</strong>n; schrijnen waaruit<br />

men naar hartelust kan bloemlezen - zooals men in een schil<strong>de</strong>rsatelier stapels<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


studies en schetsen, krabbels en ontwerpen vindt <strong>voor</strong>, van en uit het groote werk<br />

dat er niet uit is gerijpt, in samengedrongen volheid, in sober en sterk evenwicht.<br />

Een figuur als <strong>de</strong>ze van Thijl is harlekijnachtig, want alle kleurige lapjes en vodjes,<br />

alle kantjes en strikjes, alle wimpels en linten flad<strong>de</strong>ren op <strong>de</strong>ze dansen<strong>de</strong> gestalte,<br />

zooals in <strong>de</strong>ze ééne symboolgroote Proteusfiguur samengetast wor<strong>de</strong>n alle mogelijke<br />

gevoelens en bevindingen, alle geestelijke incarnaties en avonturen, met te kwistigen<br />

overvloed, met te drieste veelzeggendheid, met een bijna gulzig en te koortsig alles<br />

willen verzamelen, bijeenbrengen en opdringen. Thijl, die een summum had moeten<br />

zijn van Vlaamsche menschelijkheid, als een synthetische en leven<strong>de</strong> belichaming<br />

van ons Vlaamsch wezen, heroïsch gezien, gelijkt thans meer op een<br />

mechanisch-bewogene, druk-praten<strong>de</strong>, even druk-gesticuleeren<strong>de</strong>, alles<br />

nabootsen<strong>de</strong>, allesverrichten<strong>de</strong> schepping-van-<strong>de</strong>n-geest, dan op een schoonen,<br />

rustigen, vastbera<strong>de</strong>n mensch.<br />

Het is een schepping zon<strong>de</strong>r maat, gezwollen van nieuw-romantische bombast,<br />

onuitputtelijk van daadsgebaar en woord, maar arm naar binnen, beklagelijk vaak,<br />

antipathiek soms om het al te vele dat hij <strong>voor</strong> òns moet schijnen en het weinige<br />

dat hij is; hij praat over alles en komt tot geen besluit, hij pakt alles aan en bereikt<br />

geen enkel resultaat; hij loopt en zwerft en komt tot geen rust; hij is alles en hij is<br />

niets. Soms gelijkt hij op Don Quichotte en soms op Tartarin; hij ziet er vaak uit als<br />

een zwetser en een pocher, nu subliem, dan dwaas, daarna weer als een held of<br />

een apostel. Thijl is niet alleen struisch en sterk maar listig en verstandig; hij heeft<br />

evenveel fan-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


37<br />

tazie als muskelkracht, evenveel cynisme als dichterlijkheid.<br />

Hij raast en tiert en slaat er op los; hij zingt en oreert en dicht; hij vrijt met alle<br />

meisjes en heeft als een Mormonen-va<strong>de</strong>r een kroost even baldadig en zon<strong>de</strong>rling<br />

als hij; hij reist en trekt; hij is on<strong>de</strong>ugend en opstandig; hij wil zijn volk bevrij<strong>de</strong>n; hij<br />

wil zijn land ver<strong>de</strong>digen. En welke is <strong>de</strong> balans van zijn leven op <strong>de</strong>n duur? Een<br />

wuft dartelen met alle vrouwen, terwijl hij <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> over het hoofd ziet van <strong>de</strong> ééne<br />

die hem zou gelukkig maken; een van <strong>de</strong> eene roeping vervallen in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re,<br />

zon<strong>de</strong>r ooit <strong>voor</strong> één ervan iets grootsch' of blijvends tot stand te brengen; een<br />

naloopen van alle i<strong>de</strong>alen zon<strong>de</strong>r er één enkel met gevolg te dienen; een najagen<br />

van alle menschelijke schoonheid zon<strong>de</strong>r ooit te wor<strong>de</strong>n overstraald door die eene,<br />

die niet vergaat.<br />

Volg in<strong>de</strong>rdaad <strong>de</strong> loopbaan van Thijl. Als gevon<strong>de</strong>n kind in lief<strong>de</strong> opgenomen<br />

en opgevoed door Broe<strong>de</strong>rlam, <strong>de</strong>n wijsgeerigen beitelaar van bonte poppenkoppen,<br />

begint Thijl zijn leven als koewachter bij zijn twee<strong>de</strong>n pleegva<strong>de</strong>r Peetje Avesoete;<br />

waarna hij zich tot jager ontpopt - in een woest gevecht met een buizerd weet hij<br />

zelfs <strong>de</strong>n gevaarlijken roofvogel te overwinnen - zelfs tot pensjager, vermits zijn<br />

eerste gewapen<strong>de</strong> ontmoeting met <strong>de</strong> overheid plaats grijpt bij gelegenheid van<br />

een stroopjacht. Na <strong>de</strong>n dood van Peetje Avesoete wordt het hem te eng in <strong>de</strong><br />

Oostvlaamsche hoeve en trekt hij er uit, gevolgd door Nelle, zijn stille aanbidster<br />

die is <strong>de</strong> niets-vragen<strong>de</strong>, alles-geven<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>. Thans stalknecht gewor<strong>de</strong>n bij een<br />

an<strong>de</strong>ren boer, in Westvlaan<strong>de</strong>ren, valt hij over zijn eersten levensbuit, en zooals hij<br />

wat vroeger <strong>de</strong>n buizerd heeft versmacht tusschen zijn vingeren zoo wurgt hij thans<br />

Markies, <strong>de</strong>n woesten gast, die het gewaagd heeft Nelleken aan te ran<strong>de</strong>n. Van<br />

Avelghem trekken ze naar Veurne-Ambacht, waar ze een vol jaar werkzaam blijven<br />

op een schoon hof, tot op zekeren dag <strong>de</strong> veekweeker, tot berisping gedwongen,<br />

Thijl een verwijt maakt dat <strong>de</strong>ze niet kan verdragen, weshalve ze naar <strong>de</strong> zeekust<br />

verhuizen. In <strong>de</strong> duinen beleeft Uilenspiegel zijn eerste groot lief<strong>de</strong>savontuur, met<br />

een visschersmeid, en wordt zijn eerste kind geboren. Maar spoedig is hij zijn vrouw<br />

beu, zoodat hij opnieuw zijn reiszak <strong>voor</strong>bereidt en door het altoos trouwe Nelleken<br />

gevolgd nieuwe avonturen tegemoet gaat. On<strong>de</strong>rtusschen maakt hij kennis met zijn<br />

raren vriend Hormidas, <strong>de</strong>n bult, die buikspreker is, muzikant en op het kantje af<br />

gauwdief. Met hem richt hij in <strong>de</strong>n beginne winstgeven<strong>de</strong> danspartijen in, van dorp<br />

tot dorp, waar<strong>voor</strong> Thijl zelf liedjes dicht. In Brugge valt <strong>de</strong> verleiding van juffrouw<br />

Titientje <strong>voor</strong>, <strong>de</strong> vriendin van zijn kameraad Pijke; maar dat Thijl ruime beginselen<br />

heeft, weten we al. Bij <strong>de</strong>ze juffrouw Titientje krijgt hij zijn twee<strong>de</strong> kind, terwijl Nelleken<br />

en Hormidas het brood <strong>voor</strong> hem winnen in een speelgoedwinkel, door hun zorg<br />

bestuurd. In <strong>de</strong> stad Brugge nog leert hij, na een jolige drinkpartij, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> eerste<br />

maal <strong>de</strong> geneuchten van <strong>de</strong> gevangenis kennen. Hij beleeft er nog een an<strong>de</strong>re<br />

verrassing: Mandiene, zijne eerste, door hem verlaten vrouw, brengt er hem op<br />

zekeren dag een kindje, <strong>de</strong> duivel weet hoe ze eraan gekomen is, en Thijl, die het<br />

va<strong>de</strong>rschap als een zeer natuurlijke plicht beschouwt, neemt <strong>de</strong>zen onverwachten<br />

zoon in zijn gezin op. Het vier<strong>de</strong> kind wordt hem door Titientje aan <strong>de</strong> hand gedaan,<br />

zon<strong>de</strong>r zijn me<strong>de</strong>hulp, en terwijl Thijl zich van <strong>de</strong> vrouwen die hij lief heeft gehad<br />

weinig of niets aantrekt, neemt hij <strong>de</strong>s te gretiger <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren in ontvangst, die zij<br />

hem op <strong>de</strong>n hals schuiven.<br />

Doch ook <strong>de</strong> stad wordt hem te eng en hij verlangt <strong>voor</strong>al naar veran<strong>de</strong>ring.<br />

Stalknecht bij een baron gewor<strong>de</strong>n, verleidt hij <strong>de</strong> dochter van zijn baas, en daar<br />

hij van vruchtbaar zaad is, ziet hij ook hier zijn familie aangroeien. Thijl trouwt met<br />

<strong>de</strong> jonge barones en leeft drie jaar lang in luie verdooving, als kasteelheer en als<br />

man van hoogen stand. Drie kin<strong>de</strong>ren schenkt hem zijn a<strong>de</strong>llijke echtgenoote. Daar<br />

een van <strong>de</strong>ze half-aristocraatjes zwak en ziekelijk blijft, besluit Thijl onverwachts<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


een be<strong>de</strong>vaart te doen naar een heiligen monnik, die eenzaam in <strong>de</strong> bosschen<br />

woont (met een zwarten heraldischen leeuw op <strong>de</strong> gul<strong>de</strong>n borst van zijn pij<br />

geteekend) en won<strong>de</strong>ren verricht, en dat is <strong>de</strong> kennismaking met Kwinsaque, die<br />

een beetje later ook in <strong>de</strong> reizen<strong>de</strong> troep van Thijl zal wor<strong>de</strong>n ingelijfd. Het vadsige<br />

kasteelleven beu, trekt Thijl met <strong>de</strong> teruggevon<strong>de</strong>n vrien<strong>de</strong>n en Nelleken en al zijn<br />

kin<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> wereld in, met een rolwagen, en ze reizen van <strong>de</strong> eene foor naar <strong>de</strong><br />

an<strong>de</strong>re, waar <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren toeren verrichten en Thijl zelf als worstelaar optreedt,<br />

<strong>voor</strong> een vrijheidsheld wel een be<strong>de</strong>nkelijk beroep. In zijn barak te Antwerpen wordt<br />

hij op zekeren dag uitgedaagd door <strong>de</strong>n minnaar van Mandiene, <strong>de</strong>n reuzensterken<br />

neger Zoster, dien we eveneens van Uilenspiegel's karavaan zullen zien <strong>de</strong>el<br />

uitmaken, nadat <strong>de</strong> felle vuisten van <strong>de</strong>n Vlaamschen acrobaat <strong>de</strong>n nikker het<br />

noodige respect zullen ingeboezemd hebben.<br />

Dan breekt <strong>de</strong> oorlog uit en <strong>de</strong> Duitschers vallen Brussel binnen, waar Thijl met<br />

zijn stam verblijft. Hij besluit thans zijn va<strong>de</strong>rland te dienen en helpt mannen tot aan<br />

<strong>de</strong> grens begelei<strong>de</strong>n, die dienst willen gaan nemen in het leger. Hij wordt verra<strong>de</strong>n<br />

en door <strong>de</strong> Duitschers aangehou<strong>de</strong>n en in <strong>de</strong>n kerker gesperd; doch <strong>de</strong> listige Thijl<br />

zal uit het gevang ontsnappen. Hij vlucht naar Engeland, waar hij in een<br />

munitie-fabriek gebruikt<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


38<br />

wordt, tot <strong>de</strong>ze inrichting bij ongeval in <strong>de</strong> lucht springt, zijn jongste liefje doo<strong>de</strong>nd.<br />

Nu blijft er hem als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> blijk van va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong> niets over dan naar het front te<br />

verhuizen. We vin<strong>de</strong>n hem terug als vliegenier, bij het leger te Kales. Het vliegtuig<br />

dat hij bestuurt heet ‘De Blauwvoet’; hij is weldra een <strong>de</strong>r onverschrokkenste<br />

aviateurs van <strong>de</strong> basis, zoodat hem <strong>de</strong> taak wordt opgedragen een Zeppelin te<br />

vernielen. Geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n strijd in <strong>de</strong> lucht raakt <strong>de</strong> motor van Thijl's vliegtuig <strong>de</strong>fect;<br />

toch besluit onze Vlaamsche held het luchtschip te vellen en daar er geen an<strong>de</strong>r<br />

mid<strong>de</strong>l overschiet stemt hij toe in het groote, noodzakelijke offer van zijn leven: hij<br />

vliegt in rechte lijn op <strong>de</strong>n Zeppelin aan en terwijl <strong>de</strong>ze barst stort Uilenspiegel in<br />

<strong>de</strong> zee. Maar kan Uilenspiegel vergaan? Hij wordt gered en wanneer, na lange<br />

maan<strong>de</strong>n verblijf in het hospitaal, <strong>de</strong> oorlog ein<strong>de</strong>lijk gedaan is, vindt hij te Brussel<br />

in <strong>de</strong>n rolwagen met al zijn kleuters het altijd geduldig wachtend Nelleken terug, in<br />

wie hij ein<strong>de</strong>lijk het e<strong>de</strong>l hart ont<strong>de</strong>kt dat bloeit van lief<strong>de</strong> en trouw; van wie hij<br />

ein<strong>de</strong>lijk zijn vrouw maakt: Nelleken <strong>de</strong> wachten<strong>de</strong> schoot van Vlaan<strong>de</strong>ren, over<br />

wie een volgen<strong>de</strong> roman ons waarschijnlijk meer zal vertellen.<br />

Ik vermeld<strong>de</strong> slechts <strong>de</strong> belangrijkste episo<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zen overvollen<br />

avonturenroman, afwisselend als een filmspel, ingewikkeld als een mengelwerk.<br />

Men <strong>de</strong>nkt onwillekeurig aan <strong>de</strong>n Teirlinck die <strong>de</strong>n <strong>de</strong>tectievenroman Het<br />

avontuurlijk leven van Lieven Cordaat schreef en aan <strong>de</strong>n schepper<br />

van het vaak als sensatie-roman overstelpen<strong>de</strong> Ivoren Aapje.<br />

De vroolijke schavuit die Thijl is, <strong>de</strong> vrijgevochten genieter van het leven, met <strong>de</strong>n<br />

panischen lust van zijn struische le<strong>de</strong>n en zijn egoïstische zinnenweel<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />

hartstochtelijke en driest er op los leven<strong>de</strong>, door niets gebon<strong>de</strong>n Thijl is wel een<br />

broe<strong>de</strong>r van al <strong>de</strong> zangers <strong>de</strong>r onbezorgdheid, welke we uit <strong>de</strong> literatuur kennen,<br />

van Pantagruel tot Pallieter. Maar wat 'n an<strong>de</strong>re grootschheid heeft Charles <strong>de</strong><br />

Coster verleend aan zijn Uilenspiegel, die bewust-heldhaftig en zooveel rijker aan<br />

geestes- en gevoelsleven <strong>voor</strong> een heilige zaak strijdt, met <strong>de</strong> heele overtuiging en<br />

vastbera<strong>de</strong>nheid welke we niet bij <strong>de</strong>n meer losbolligen en dilettantischen<br />

Teirlinck-Uilenspiegel aantreffen! Een prachtige bruten-natuur, ja, een flinke, pootige<br />

kerel met onstuimigen en onafhankelijken hartstocht, met een zekere fantazie zelfs<br />

en veel zin <strong>voor</strong> humor, landlooper, drinkebroer, vechtbaas, vrijer van alle schoone<br />

vrouwkens, orator op <strong>de</strong>n koop toe, nu en dan een beetje wijsgeer, een beetje<br />

socialist, een beetje dichter, een beetje flamingant, ein<strong>de</strong>lijk in hooge mate patriot,<br />

maar meer als symbool dan als een uit <strong>de</strong> volheid van het leven gegroei<strong>de</strong>, uit één<br />

stuk willen<strong>de</strong>, naar één doel streven<strong>de</strong> man. Er is geen an<strong>de</strong>re boekenfiguur waaraan<br />

Uilenspiegel me meer doet <strong>de</strong>nken dan aan Pallieter. Ik weet zelfs niet of het soms<br />

Timmermans' boek niet is geweest dat Teirlinck aangespoord heeft tot het schrijven<br />

van zijn Uilenspiegel. Ook Pallieter is een boek van Vlaamsche blijheid en ...<br />

Vlaamsche losbolligheid en onbesuisdheid, van eenzijdig levensbesef, vol<br />

oppervlakkige vreug<strong>de</strong>rythmen, zon<strong>de</strong>r diepe menschelijke weerschal, druk en zat<br />

als een kermisdag, zooals <strong>de</strong>ze Uilenspiegel stout en ban<strong>de</strong>loos is als een<br />

strooptocht. En bei<strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n voeren op hun beurt <strong>de</strong> vermetelste kapriolen van<br />

romantiek uit. En bij bei<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> hun land, <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring<br />

<strong>voor</strong> onze dorpen en ste<strong>de</strong>n, onze vlakten en rivieren, onze torens en gebouwen,<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> Vlaamsche schil<strong>de</strong>rachtigheid. Bij bei<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> impulsieve natuur,<br />

bottend in levenslust, groeiend om te groeien, alleen op het zinnelijke gespitst, vol-uit<br />

van het zinnelijke genietend, maar <strong>voor</strong> <strong>de</strong> rest weinig bekommerd met <strong>de</strong> wereld<br />

daar buiten, weinig bedachtzaam, weinig door <strong>de</strong> ethische kanten van het leven<br />

aangetrokken, weigerig luisterend naar <strong>de</strong>n roep van het geweten, van <strong>de</strong>n geest,<br />

van <strong>de</strong> ziel.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Thijl is, evenals Pallieter, op het best wanneer hij feest en danst, vrijt en drinkt,<br />

loopt door het veld als een krachtig paard en zwemt in het water als een visch. We<br />

glimlachen wanneer hij plechtig van stemming wordt, zich tot aandoenlijke gevoelens<br />

opschroeft, pathetisch poogt te zijn. We hebben moeite zijn maatschappelijke<br />

strevingen ernstig op te nemen; zijn te sierlijke frazes over het verdrukte Vlaan<strong>de</strong>ren<br />

klinken een beetje gemaakt en rethorisch - met naklanken van mijnheer<br />

Serjanszoon's oreerkunst - en min<strong>de</strong>r overtuigend dan zijn drinkliedjes en<br />

lief<strong>de</strong>koralen. Wanneer hij over <strong>de</strong> dingen mediteert, schijnt hij niet echt in zijn rol<br />

te zijn. Men verwacht van Thijl geen berekeningen en beschouwingen, geen<br />

evenwicht, geen bedachtzaamheid. Hij is als een sterk, nog tamelijk ruig brok <strong>de</strong>r<br />

primitieve natuur, <strong>de</strong>r oerkracht, een uiting van onze Rubeniaansche<br />

ras-eigenschappen en onze Jordaensche kermis-overdaad!<br />

Het ontbreekt <strong>de</strong>n fijnen, stemmigen, precieusen Teirlinck aan epische grootheid;<br />

<strong>de</strong> greep die al <strong>de</strong> bestand<strong>de</strong>elen van een zoo uiteenloopen<strong>de</strong> figuur als Thijl zou<br />

moeten samenvatten, <strong>de</strong> synthese die uit <strong>de</strong> vermakelijke verschei<strong>de</strong>nheid van zijn<br />

avontuur een architectuur van levenseenheid zou moeten opbouwen, schieten hem<br />

<strong>voor</strong>alsnog te kort, en 't is te vreezen dat het zwaartepunt van zijn kracht wel nooit<br />

zal liggen in het breedscheppend en toch rustig-or<strong>de</strong>nend vermogen-tot-constructie.<br />

Hoef ik erbij te voegen, dat ondanks zijn ver-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


39<br />

snippering Thijl Uilenspiegel een boeien<strong>de</strong>, heel aangename roman blijft?<br />

Dat er een fantazie in dartelt die Teirlinck alleen bezit, een speelsche losheid, een<br />

snaaksche wispelturigheid, welke alles bevallig en levendig maken, en amusant en<br />

<strong>voor</strong>treffelijk van lachlustige ironie; dat zijn talent zoo soepel en berekend is, zoo<br />

verfijnd, dat hij met won<strong>de</strong>rbaren brio alle moeilijkhe<strong>de</strong>n overwint en alles aandurft.<br />

Vaak ook wordt men getroffen door heel <strong>de</strong> fijn-stemmige teerheid en <strong>de</strong> broze<br />

aandoenlijkheid van zekere bladzij<strong>de</strong>n; <strong>de</strong> jeugdlief<strong>de</strong> van Thijl <strong>voor</strong> Jacqueline Mei<br />

bijv. is wel een zeer artistieke en liefelijke episo<strong>de</strong>, en <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>nacht met Nelleken<br />

op het ein<strong>de</strong> van het boek, een stukje van een tot op <strong>de</strong> strakste snaar gespannen<br />

ontroering. Teirlinck beschrijft trouwens altijd met uitmunten<strong>de</strong> kieschheid en<br />

fijngevoelige sensualiteit <strong>de</strong>rgelijke lief<strong>de</strong>tafereeltjes.<br />

En dit zijn slechts enkele aanteekeningen over een boek dat een studie zou<br />

verdienen - een zoo merkwaardig en mislukt boek. Belangrijk als creatie van Teirlinck.<br />

Belangrijk nog als uiting van een nieuw neo-romantisch Vlaamsch sentiment dat<br />

bijna gelijktijdig in Timmermans' Pallieter en Thiry's Carolus tot uitbundige<br />

lyriek opwelt, ook in veel an<strong>de</strong>r werk reeds in <strong>de</strong> pit lag, vóor nog <strong>de</strong> vrucht rijpte<br />

tot zooveel smakelijke oversappigheid. Belangrijk nog, nu ook Van <strong>de</strong> Woestijne's<br />

Mod<strong>de</strong>ren Man is verschenen, door <strong>de</strong> beteekenis welke <strong>de</strong>rgelijke boeken<br />

bezitten in een literatuur die in 't algemeen te lan<strong>de</strong>lijk of te kleinburgerlijk, te<br />

arm-aan-geest achterlijk blijft in <strong>de</strong> nieuwe cultuurbeweging. Belangrijk nog waar<br />

Teirlinck met Streuvels en Van <strong>de</strong> Woestijne <strong>de</strong> eenigen zijn die van <strong>de</strong> heele zoo<br />

schitterend begonnen Van-Nu-en-Straks-generatie nog <strong>voor</strong>twerken, nog levend<br />

schijnen te zijn <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen tijd, waarin een nieuwe en bijna reeds een nog jongere<br />

generatie zijn opgekomen, die an<strong>de</strong>re richtingen in willen. Maar 't zou me te ver<br />

lei<strong>de</strong>n over dit alles te reppen in een opstelletje dat niet meer wil zijn dan een<br />

boekaankondiging, een gelegenheid dus om mijn bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n grooten<br />

artist Teirlinck nogmaals uit te drukken, en mijn teleurstelling over zijn laatste boek,<br />

en ein<strong>de</strong>lijk mijn hoop dat we van een virtuoos als hij misschien nog allerhan<strong>de</strong><br />

verrassingen zullen beleven...<br />

ANDRÉ DE RIDDER.<br />

Snipper<br />

Geluk is een vermogen - niet een bezit.<br />

EDW. E. PURINGTON<br />

(‘De Triomf van <strong>de</strong> Daad’).<br />

Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />

VIII<br />

‘Les Plus belles Pensées’.<br />

ZOO is een nieuwe, bij <strong>de</strong> firma Nilsson te Parijs verschijnen<strong>de</strong> serie getiteld,<br />

waarvan tot nu toe drie <strong>de</strong>eltjes citaten het licht zagen, à frs. 2.50 per ± 1<strong>20</strong> pag.<br />

bevattend <strong>de</strong>eltje (7 bij 12). Ie<strong>de</strong>r boekje is gewikkeld in een niet onverdienstelijk<br />

reepje behangselpapier. De citaten betreffen resp. lief<strong>de</strong>, (L'Amour, No. 1),<br />

vriendschap, (L'Amitié, No. 2) en eenzaamheid-en-vergetelheid (Souvenir,<br />

Solitu<strong>de</strong>, Oubli... No. 3). Al <strong>de</strong> spreuken zijn, op een enkel Coreaansch of<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Arabisch gezeg<strong>de</strong> na, aan Fransche, <strong>voor</strong> het meeren<strong>de</strong>el mo<strong>de</strong>rne, auteurs<br />

ontleend.<br />

Een nieuw stuk van Pierre Wolff.<br />

Jacques Fortier wordt in zijn eigen huis door zijn vrouw Germaine bedrogen met<br />

zijn vriend Robert Verneuil, ont<strong>de</strong>kt het overspel, noodigt zijn partner tot een duel<br />

uit, dat door <strong>de</strong>zen bij mid<strong>de</strong>l van zelfmoord verme<strong>de</strong>n wordt. Robert's vrouw,<br />

Micheline valt, behalve het verdriet om <strong>de</strong>n dood haars mans, ook nog <strong>de</strong> droefenis<br />

ten <strong>de</strong>el over zijn ‘in leven’ ontrouwe houding. Ziedaar <strong>de</strong> inhoud van Le Voile<br />

déchiré, in October 1919 <strong>voor</strong> het eerst in <strong>de</strong> Comédie-Française opgevoerd en<br />

in 19<strong>20</strong> te Parijs verschenen (frs. 2,50). Nu zal men zeggen: <strong>voor</strong> zulk een verhaal<br />

hebben wij Pierre Wolff's Voile déchiré à frs. 2.50 niet noodig, aangezien een<br />

plaats in <strong>de</strong> bioscoop slechts f 0,47½ kost. Weliswaar mist men dan het vlotte en<br />

het mooie van Wolff's dialoog. Het eerste bedrijf is beter dan het twee<strong>de</strong>, het doet<br />

zelfs hier en daar aan Molière's Misanthrope <strong>de</strong>nken; in het laatste bedrijf echter<br />

wordt <strong>de</strong> toestand, door het al te gecorseer<strong>de</strong> van <strong>de</strong> han<strong>de</strong>ling, melodramatisch.<br />

Op pp. 29 en 47 kan een taalfout verbeterd wor<strong>de</strong>n.<br />

Paul Blanchart schrijft in het laatst verschenen nummer van Le<br />

Carnet-Critique pp. 51-55 over dit nieuwe stuk o.m.: ‘wat jammer, dat het<br />

twee<strong>de</strong> bedrijf alles be<strong>de</strong>rft’. Robert's zelfmoord had waarschijnlijk niets an<strong>de</strong>rs op<br />

't oog dan een doeltreffen<strong>de</strong> huiveringsleverantie van <strong>de</strong>s dramaturgen wege. Ook<br />

begrijpt men niet, hoe Micheline, zon<strong>de</strong>r eenig vermoe<strong>de</strong>n van 's overle<strong>de</strong>nen<br />

trouweloosheid, het zoo versche lijk verlaat om een étage lager <strong>de</strong>n geheimzinnigen<br />

sluier te komen verscheuren, waarvan <strong>de</strong> titel gewag maakt.<br />

Nieuwe Uitgaven.<br />

- Men kent <strong>de</strong> prettige bloemlezingen verzameld door Gauthier-Ferrières,<br />

Anthologie <strong>de</strong>s Écri-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


40<br />

vains français. Tot nog toe waren van <strong>de</strong>ze serie, bij Larousse verschenen,<br />

elf van <strong>de</strong> twaalf <strong>de</strong>elen uitgekomen, en het laatste, keurbladzij<strong>de</strong>n van mo<strong>de</strong>rne<br />

prozaschrijvers, liet, na <strong>de</strong>n dood van <strong>de</strong>n samensteller in 1915, in Gallipoli, lang<br />

op zich wachten. Thans heeft <strong>de</strong> firma Larousse dit laatste <strong>de</strong>el <strong>de</strong> wereld<br />

ingezon<strong>de</strong>n. (frs. 4,50; men weet dat <strong>de</strong> prijs <strong>de</strong>r vroegere bun<strong>de</strong>ls frs. 1,30 was).<br />

De uitgever kondigt in een <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> nog eenige vervolg<strong>de</strong>elen aan, die <strong>de</strong> schoonste<br />

bladzij<strong>de</strong>n zullen brengen van he<strong>de</strong>ndaagsche auteurs, welke in dit twaalf<strong>de</strong> <strong>de</strong>el<br />

geen plaats von<strong>de</strong>n. Het loopt van André Theuriet, geb. in 1833, tot Colette Willy<br />

(Madame Henry <strong>de</strong> Jouvenel), geb. in 1873, on<strong>de</strong>rscheidt zich door <strong>de</strong> bondige<br />

doch volledige biographieën en <strong>de</strong> smaakvolle keuze <strong>de</strong>r specimina, en prijkt met<br />

vier goe<strong>de</strong> portretten en een <strong>de</strong>rtigtal autografen. Een aanbevelenswaardig boek<br />

<strong>voor</strong> allen die belang stellen in <strong>de</strong> nieuwste letterkun<strong>de</strong> van Frankrijk.<br />

- Bij <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> firma verscheen het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el van Charles Le Goffic's<br />

Litteratuurgeschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r XIXe en XXe eeuwen, waarvan het eerste <strong>de</strong>el in 1910<br />

uitkwam. Wij hebben hier te doen met een uitmuntend technisch werk 1) . Na <strong>de</strong> twee<br />

eerste perio<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne letterkun<strong>de</strong>, 1800-18<strong>20</strong> en 18<strong>20</strong>-1850, in <strong>de</strong>n eersten<br />

band behan<strong>de</strong>ld te hebben, geeft auteur in dit nieuwe boek een rijk gedocumenteerd<br />

overzicht in <strong>de</strong>n vorm van tableaux généraux - <strong>de</strong> term heeft opgang gemaakt<br />

en werd o.m. overgenomen door <strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n bibliograaf Strowski, - biografische<br />

aanteekeningen en keurbladzij<strong>de</strong>n, van <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> perio<strong>de</strong> (van <strong>de</strong> Banville tot<br />

Mallarmé; van Louis Bouilhet tot Labiche; van Fustel <strong>de</strong> Coulanges tot L. Veuiliot);<br />

en van <strong>de</strong> letteren onzer dagen, (van France en Bourget tot Suarès, Bloy e.a.)<br />

waaraan dan ten slotte als appendice een overzicht is toegevoegd van <strong>de</strong> sinds<br />

1914 (<strong>voor</strong> het va<strong>de</strong>rland) gestorven schrijvers. Dit ge<strong>de</strong>elte werd verzorgd door A.<br />

Dupouy en is, daar het boek ein<strong>de</strong> 1919 voltooid werd, uiteraard vollediger dan <strong>de</strong><br />

vroeger bij <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> firma verschenen <strong>de</strong>eltjes <strong>de</strong>r Anthologie <strong>de</strong>s Ecrivains<br />

français morts pour la Patrie van Carlos Larron<strong>de</strong>.<br />

- Aanbevelenswaardig is André Lichtenbergers roman La Gifle, (‘Les OEuvres<br />

inédites’, No. 6, Uitg. Ferenczi, Parijs, 19<strong>20</strong>, fr. 0,95). Lichtenberger werd te<br />

Straatsburg geboren in 1870 en is, zooals men weet, <strong>de</strong> zeer geapprecieer<strong>de</strong><br />

schrijver van Le petit Roi, Mon petit Trott, La Folle Aventure,<br />

Petite Madame, &c. (Zie hierover D.G.W. van 15 Febr. 19<strong>20</strong>) Met zijn beken<strong>de</strong>,<br />

geestige, vinnige zinnetjes verkondigt <strong>de</strong> Elzasser auteur zijn niet zeer vleien<strong>de</strong><br />

meening over zijn post-naturalistische landgenooten, Zola, Prévost en <strong>voor</strong>al Mirbeau,<br />

die, zegt hij, zich tot <strong>de</strong> spiegels <strong>de</strong>r realiteit promoveeren<strong>de</strong>, allerminst een juisten<br />

kijk geven op <strong>de</strong> ware samenleving in Frankrijk. Zooals in al zijn zonnige romans,<br />

blijkt Lichtenberger in La Gifle <strong>de</strong> Fransche maatschappij,<br />

1) Charles Le Goffic, La Littérature française aux XIXe et XXe siècles,<br />

tableau général accompagné <strong>de</strong> pages-types, I et II, Larousse, Parijs frs.<br />

13. - compleet.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


ANDRÉ LICHTENBERGER<br />

het huwelijk, <strong>de</strong> eerbaarheid <strong>de</strong>r vrouw, <strong>de</strong> hartelijkheid in <strong>de</strong> familiebetrekkingen,<br />

optimistischer in te zien dan zijn op succes bedachte collega's, die Frankrijk <strong>de</strong>n<br />

kwa<strong>de</strong>n dienst bewijzen van in het buitenland een geheel verkeer<strong>de</strong> meening te<br />

doen ontstaan omtrent <strong>de</strong> Parijsche ze<strong>de</strong>n. De wijze waarop <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong>ze<br />

gedachten uit, is aardig, ofschoon niet oorspronkelijk. Hij laat een rijken Amerikaan,<br />

Mr. Croker, die Frankrijk slechts bestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong> in <strong>de</strong> werken <strong>de</strong>r he<strong>de</strong>ndaagsche<br />

naturalisten, <strong>de</strong>n Oceaan oversteken om alles met eigen oogen ga<strong>de</strong> te slaan - men<br />

begrijpt licht met welk resultaat. De millionnair kijkt bei<strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> oogen uit aan<br />

<strong>de</strong> gewoonste, <strong>voor</strong> hem onvermoe<strong>de</strong>, toestan<strong>de</strong>n. - In hetzelf<strong>de</strong> boekje staan nog<br />

twee kleinere novellen, Idylle d'Automne, een alleraardigste lief<strong>de</strong>shistorie<br />

die door haar fijne ironie en <strong>de</strong> keus van <strong>de</strong>n held - een bibliothecaris - aan<br />

Lichtenbergers leermeester, <strong>de</strong>n grooten France,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


41<br />

doet <strong>de</strong>nken, en Le Chapeau, een snoezig, wat sentimenteel bakvischjes-verhaal.<br />

- Ofschoon Edmond Jaloux' confectiezaak steeds<br />

EDMOND JALOUX<br />

op een ruimen <strong>voor</strong>raad kan rekenen, heeft zijn laatste maaksel, Au-<strong>de</strong>ssus<br />

<strong>de</strong> la Ville (Uitg. ‘La Renaissance du Livre’, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 5. -) wel eenige<br />

verdienste 1) . Een lief<strong>de</strong>sintrige die zich afspeelt dicht bij Grenada, meeren<strong>de</strong>els met<br />

<strong>de</strong> stad in <strong>de</strong> diepte als romantisch-meevoelend décor (Au-<strong>de</strong>ssus <strong>de</strong> la Ville) ... -<br />

wat geleerdheid die <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> klasse van een of an<strong>de</strong>r ‘Collège’ verschaft, wat<br />

mythologie en wat metaphorische gemeenplaatsen, - en tòch wat meer nog: een<br />

geslaag<strong>de</strong> kijk op drie menschenzielen - <strong>de</strong>n mismaakten, poseeren<strong>de</strong>n en<br />

tuberculeuzen auteur Armand Vautier, zijn vriend en bewon<strong>de</strong>raar Hugues Pra<strong>de</strong>lle<br />

en zijn toegewij<strong>de</strong> zuster Constance. Tusschen bei<strong>de</strong> laatstgenoem<strong>de</strong>n heeft zich<br />

een idylle ontsponnen. Hugues echter, een bruisend, levenslustig temperament,<br />

betreurt in zijn jeugdige zelfzuchtigheid <strong>de</strong>n geestelijken invloed van zijn vriend op<br />

diens zuster en hij stelt haar <strong>voor</strong> <strong>de</strong> keus, òf hem te volgen, òf haar broer te blijven<br />

verplegen. Het meisje, dat zeer veel <strong>voor</strong> haar verloof<strong>de</strong> voelt, durft haar zusterlijken<br />

plicht echter niet te verzaken en - zeldzaamheid in een roman - ‘zij krijgen elkaar’...<br />

niet!<br />

De gelei<strong>de</strong>lijke veran<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> stemmingen en meeningen <strong>de</strong>r protagonisten<br />

ten opzichte van elkan<strong>de</strong>r is werkelijk bijzon<strong>de</strong>r goed weergegeven. Van <strong>de</strong>n<br />

misanthroop, die zijn wegkwijnen<strong>de</strong> gezondheid wreekt op al wie in zijn nabijheid<br />

komt, en zijn onbegrepenheid uit in een generaliseerend zwarte levensbeschouwing,<br />

halen wij twee uitlatingen aan over <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>: ‘In <strong>de</strong>n toestand van twee menschen,<br />

die elkan<strong>de</strong>r liefhebben, heeft, zelfs in het oogenblik van hun felsten roes, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong><br />

slechts een zeer zwak aan<strong>de</strong>el’. (pag. 165) - ‘Men <strong>de</strong>nkt <strong>voor</strong> een an<strong>de</strong>r te leven,<br />

als men een an<strong>de</strong>r noodig heeft, om zelf te leven’ (ibid.). Constance blijft ongetrouwd<br />

en zoo zal zij altijd het leven van boven <strong>de</strong> menschen uit blijven beschouwen, evenals<br />

zij in haar hevigste ontroering <strong>de</strong> schoone, leven<strong>de</strong> stad òn<strong>de</strong>r zich zag, dichtbij,<br />

dui<strong>de</strong>lijk, doch onbereikbaar... En hierdoor wordt <strong>de</strong> symbolische titel an<strong>de</strong>rmaal<br />

verklaard. - In René Boylesve's 1) mooien laatsten roman, Tu n'es plus rien<br />

(Uitg. A. Michel, Parijs, 1919, frs. 5.75) - een suggestief geschreven geschie<strong>de</strong>nis<br />

van een oorlogsweduwe die haar Jean al in <strong>de</strong> eerste weken van <strong>de</strong>n krijg verloor;<br />

geschie<strong>de</strong>nis die echter niet overal ontbloot is van langdradigheid - lazen wij het<br />

liefste hfst. XIV, p p. 176-181, een welspreken<strong>de</strong> aanklacht tegen het misbruiken<br />

van het menschelijk genie ten bate van vernietigingsdoelein<strong>de</strong>n. De eeuwige vraag,<br />

die <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> laatste jaren weer zooveel gemoe<strong>de</strong>ren beroer<strong>de</strong>: of wij <strong>de</strong>n<br />

1) Verscheen als feuilleton in ‘La Minerve française’, Nos. 1, sqq.<br />

1) Pseudoniem van René Tardivaux, geboren te La Haye, in 1867. (Indre-et-Loire). Sinds enkele<br />

jaren lid van <strong>de</strong> Académie Française; romanschrijver, novellist en criticus.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


‘<strong>voor</strong>uitgang’ <strong>de</strong>r menschheid moeten toejuichen dan wel betreuren, wordt echter<br />

niet, of hoogstens zeer pessimistisch, beantwoord. Men leze er eens Maeterlick's<br />

Les Sentiers dans la Montagne op na, p.p. 159-171. (L'Enigme du<br />

progrès) en men zal zien dat <strong>de</strong>ze auteur, uit geheel an<strong>de</strong>re overwegingen echter,<br />

ons al niet hoopvoller stemt. - Réussir is <strong>de</strong> titel van het nieuwe werk van Louis<br />

<strong>de</strong> Robert 2) . (Uitg. Flammarion, Parijs 19<strong>20</strong>, frs. 6.75) Warm aan te bevelen, die<br />

knappe, spannen<strong>de</strong> levensbeschrijving van een eerzuchtige, César Laurent, <strong>voor</strong><br />

wien geen stoffelijke hin<strong>de</strong>rpalen bestaan; die alles en allen aanwendt om zijn doel<br />

te bereiken: directeur te wor<strong>de</strong>n van een invloedrijk Parijsch dagblad, - doch die,<br />

aan 't ein<strong>de</strong> van zijn glorieuze en door velen benij<strong>de</strong> loopbaan gekomen, <strong>de</strong> bekroning<br />

van zijn vurigsten wensch ontberen moet: <strong>de</strong> totale, warm-spontane overgave van<br />

Hélène, die hij na God-weet-welk langdurig en veelsoortig streven tot vrouw heeft<br />

weten te krijgen... De moe<strong>de</strong>rfiguur, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

2) Zie over <strong>de</strong>zen auteur in het algemeen en <strong>de</strong>zen roman in het bizon<strong>de</strong>r: Vragen van<br />

<strong>de</strong>n Dag, Dec. 19<strong>20</strong>, p.p. 908-924. (<strong>voor</strong>namelijk p.p. 922-924).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


42<br />

mevrouw Ordinaire, is er nog meesterlijker in getypeerd, nog meer àf, dan <strong>de</strong><br />

onvergetelijk sympathieke moe<strong>de</strong>r van André Gilbert in 's schrijvers schoonste boek,<br />

Le Roman du Mala<strong>de</strong>.<br />

Benoit's ‘Atlanti<strong>de</strong>’ op <strong>de</strong> planken.<br />

De thans overbeken<strong>de</strong>, won<strong>de</strong>rbaarlijke avonturen van Luitenant <strong>de</strong> Saint-Avit en<br />

kapitein Morhange zijn door Henri Clerc tot een tooneelstuk in elf tafereelen<br />

omgewerkt en te Parijs, in het Marigny-Theater, opgevoerd, en hebben er<br />

begrijpelijkerwijs slechts een matig succes geoogst. Welke tooneel<strong>de</strong>corateur zou<br />

schermen kunnen ontwerpen, die in kleur en verschei<strong>de</strong>nheid <strong>de</strong> décors zou<strong>de</strong>n<br />

overtreffen, welke onze fantasie bij het lezen schiep? Welke schouwburg zou plaats<br />

bie<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>loosheid <strong>de</strong>r gloeien<strong>de</strong> Sahara-horizonten die <strong>de</strong> roman ons<br />

toont? Welke regie zou bij machte zijn, <strong>de</strong> sprookjesachtige afwisseling tastbaren<br />

vorm te geven?... Zooals er gedachten zijn, o Rostand en Haraucourt, die zich in<br />

gedichten niet laten uitzingen, - zoo zijn er kleuren en zoo zijn er lijnen, die slechts<br />

betooveren en verblin<strong>de</strong>n, zoolang ons geestesoog ze alleen te genieten krijgt. Is<br />

dit, doordat Benoit's heftige kaleidoskoop beel<strong>de</strong>n wemelen laat, die boven <strong>de</strong> stof<br />

uitschitteren ofwel die het domein <strong>de</strong>r waarschijnlijke stof niet bereiken kunnen? Wij<br />

laten het antwoord <strong>de</strong>n critici van <strong>de</strong>n roman over... Boven of on<strong>de</strong>r? - Om 't even:<br />

er buiten in elk geval. Of... overtreft <strong>de</strong> bioscoop misschien het<br />

stoffelijk-bereikbare??<br />

Goedkoope Herdrukken.<br />

- De firma Nilsson te Parijs zendt een nieuwe serie herdrukken <strong>de</strong> wereld in. Ziehier,<br />

in welk stoffelijk omhulsel <strong>de</strong>ze gezanten uit ou<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n <strong>de</strong> twintigste eeuw betre<strong>de</strong>n:<br />

eerst een hypermo<strong>de</strong>rn papieren titelomslagje met <strong>de</strong>n prijs (fr. 1.95), <strong>de</strong>n naam<br />

van auteur en roman of tooneelstuk, - laten we zeggen, omdat het juist <strong>voor</strong> ons<br />

ligt: Restif <strong>de</strong> la Bretonne's Lucile en La Fille Séduite. Mèt een plaatje. Dan<br />

een kartonnen bandje waarop het behangsel van een banaal appartements-salon<br />

of dorps-worstelkraampje weerkaatst is. Dan: acht witte engeltjes, flad<strong>de</strong>rend<br />

tusschen grijze rozen. Dan: zéér scheurbaar grauw drukpapier, een 250 papina's<br />

tekst (i.c. twee libertijnsche ze<strong>de</strong>preeken van <strong>de</strong>n achttien<strong>de</strong>-eeuwschen<br />

Rousseau-bewon<strong>de</strong>raar Restif <strong>de</strong> la Bretonne (1734-1806), <strong>de</strong>n auteur-letterzetter,<br />

wiens quasi-psychologie Monsieur Nicolas, in zestien ban<strong>de</strong>n!, alleen, en dat<br />

nog door <strong>de</strong> welwillendheid <strong>de</strong>r Geschie<strong>de</strong>nis, eenige bekendheid verwierf). Daarna:<br />

<strong>de</strong> naam van <strong>de</strong>n drukker. Dan weer acht witte engeltjes flad<strong>de</strong>rend tusschen grijze<br />

rozen. Dan weer het banale behangsel, en ten slotte een papiertje met <strong>de</strong> opgaaf<br />

van <strong>de</strong> verschenen <strong>de</strong>eltjes: Voltaire's Candi<strong>de</strong>, Crébillon, Abbé Prévost,<br />

Duclos, Scarron, Bernardin <strong>de</strong> Saint-Pierre, Molière, Chateaubriand, Musset e.a. -<br />

Het aangrijpendste ge<strong>de</strong>elte uit Mirbeau's Chez l'Illustre Ecrivain, het<br />

eerste <strong>de</strong>el van zijn nagelaten geschriften 1) , eigenlijk het eenige waar<strong>voor</strong> dit boek<br />

zijn prijs waard is, heet Les Mémoires <strong>de</strong> mon Ami. Dit is een meesterwerkje<br />

van zoowat 130 pagina's omvang: meesterlijk van karaktertypeering, meesterlijk<br />

van stijl en van evocatiekunst, meesterlijk van a<strong>de</strong>mlooze spanning en tragisch<br />

1) Uitg. Flammarion, Parijs, 1919, fr. 5. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


sarcasme, verhaalt dit werk, dat eer<strong>de</strong>r een korte roman dan een novelle is, <strong>de</strong>n<br />

levensloop van een (oppervlakkig beoor<strong>de</strong>eld) mensch zon<strong>de</strong>r beteekenis, Charles<br />

L..., zijn kleurloos huwelijksleven en zijn onschuld in een afgrijselijke moordzaak<br />

waarvan men hem beschuldigt. Deze ge<strong>de</strong>nkschriften zijn het beste, wat <strong>de</strong> serie<br />

Une Heure d'Oubli 2) tot nog toe gaf.<br />

- Ofschoon niet bepaald een goedkoope herdruk, al verscheen <strong>de</strong> eerste uitgave<br />

enkel in een nog duur<strong>de</strong>re luxe-editie, is <strong>de</strong>r gebroe<strong>de</strong>rs Fischer Pour les<br />

Amants, pour les Époux, pour tout le Mon<strong>de</strong> 3) , een verzameling<br />

dol-leutige raadgevingen aan allen die iets met Lief<strong>de</strong> te maken hebben (‘pour tout<br />

le mon<strong>de</strong>’), en die willen weten hoe men breekt, hoe men ruzie maakt, kortom, hoe<br />

men zichzelf en <strong>de</strong> bemin<strong>de</strong> tegenpartij het leven wat kan veraangenamen. Een<br />

Nouveau Petit Dictionnaire, willen<strong>de</strong> concureeren met het succesvolle<br />

Woor<strong>de</strong>nboek <strong>de</strong>r Veertig Onsterfelijken, besluit dit jolige, door Lucien Métivet<br />

overdreven-komisch geïllustreer<strong>de</strong> boek, dat <strong>de</strong> frissche opluchting brengt van een<br />

gezond geestesbad in een comfortabele kuip, met een fijndruppen<strong>de</strong> douche,<br />

ordinaire drijfzeep en een on<strong>de</strong>ugen<strong>de</strong>n lachspiegel.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

Boekenschouw<br />

Wijsbegeerte; staatkun<strong>de</strong><br />

Henri Bergson, door Prof. Dr. B.H.J. Ovink. (‘Groote <strong>Den</strong>kers’, IVe serie<br />

No. 1). - (Uitgave Hollandia-Drukkerij, Baarn 19<strong>20</strong>).<br />

Bergson, <strong>de</strong> meest gelezen <strong>de</strong>r he<strong>de</strong>ndaagsche Fransche philosophen, geboren<br />

te Parijs op 18 Oct. 1859, heeft zijn populariteit niet te danken, zoo<br />

2) Bedoel<strong>de</strong> herdruk is No. 53 van <strong>de</strong> serie ‘Une Heure d'Oubli ...’, (Flammarlon, 19<strong>20</strong>, fr. 0.45).<br />

3) Uitg. Flammarion, Parijs, 19<strong>20</strong>, fr. 6.75.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


43<br />

betoogt Prof. Ovink, ‘aan dichterlijkheid, hatelijke paradoxen, aardige anecdoten en<br />

citaten’ gelijk Schopenhauer en Nietzsche, maar aan zijn boeien<strong>de</strong>, klare en<br />

levendige wijze van schrijven, zijn sobere taal zon<strong>de</strong>r pathos en rhetoriek en zijn<br />

rustige en hoffelijke manier van polemiseeren. Na <strong>de</strong> opsomming van <strong>de</strong>ze, <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>n wijsgeerigen docent die Bergson is, zoo onontbeerlijke stijleigenschappen, geeft<br />

schrijver ons <strong>de</strong> hoofdlijnen aan van Bergson's philosophisch systeem.<br />

Het wezen <strong>de</strong>r wereld is veran<strong>de</strong>ring, het Zijn<strong>de</strong> is een onafgebroken wor<strong>de</strong>n.<br />

Dat wat vast, durend schijnt, is een door het intellect verwekt (dus) valsch beeld;<br />

het intellect dat, doordien het een onecht, verruimtelijkt tijdsbegrip heeft ... alles tot<br />

een star en dood mechanisme maakt’ (p. 5).<br />

Gelukkig kunnen alle verkeer<strong>de</strong> <strong>voor</strong>stellingen waaraan het intellect schuld heeft,<br />

wor<strong>de</strong>n tenietgedaan door wijsgeerige intuïtie 1) . On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed <strong>de</strong>r<br />

drukken<strong>de</strong> natuurwetenschap, vermag <strong>de</strong> mensch niet an<strong>de</strong>rs meer dan<br />

materialistisch te <strong>de</strong>nken; en wanneer nu een groot man een reactie komt brengen<br />

tegen <strong>de</strong> tyrannie van ‘<strong>de</strong>ze materialistisch-intellectualistische nachtmerrie’, zooals<br />

Prof. O. <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche <strong>de</strong>nkmetho<strong>de</strong> betitelt, moet die ‘als een red<strong>de</strong>r in <strong>de</strong>n<br />

nood begroet wor<strong>de</strong>n’ (p. 7).<br />

Bergson's particulier leven bevat weinig vermel<strong>de</strong>nswaardigs, en <strong>de</strong> stille <strong>de</strong>nker<br />

hield zich steeds verre van <strong>de</strong>n socialen, politieken of religieuzen strijd onzer dagen.<br />

Uit zijn jeugd dagteekent zijn kennismaking met Kant's philosophie, die hij altijd<br />

heftig bestrijdt en waarvan hij slechts <strong>de</strong> nationalistische en <strong>de</strong> intellectualistische<br />

zij<strong>de</strong>n ziet. Later doceert hij bij het Mid<strong>de</strong>lbaar On<strong>de</strong>rwijs, te Angers, te<br />

Clermont-Ferrand en te Parijs. Te Clermont-Ferrand gaf hij, in een universitair<br />

college, <strong>de</strong> verhan<strong>de</strong>ling over het lachen, die later werd uitgewerkt tot Le Rire<br />

(1900), een essay, die wij, sinds <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche vertaling <strong>voor</strong>al, in ons land in<br />

bree<strong>de</strong>n kring bewon<strong>de</strong>ren, maar die tenslotte een zeer onvoldoen<strong>de</strong>n kijk geeft op<br />

Bergson's wijsbegeerte. Er zijn er, bij ons en el<strong>de</strong>rs, heel wat, die meenen, Bergson<br />

te kennen en over hem te mogen meepraten, omdat zij <strong>de</strong>ze liefhebberijstudie over<br />

het wezen van het komische eens hebben doorgelezen.<br />

In 1889 promoveert Bergson op twee proefschriften, één in het Latijn over<br />

Aristoteles' ruimtebegrip, en één in het Fransch, het later beroemd gewor<strong>de</strong>n Essai<br />

sur les Données immédiates <strong>de</strong> la Conscience.<br />

Matière et Mémoire verscheen in 1896 en geeft een geheel nieuwe<br />

zienswijze over <strong>de</strong> verhouding tusschen ziel en lichaam. Prof. Ovink noemt dit<br />

Bergson's moeilijkst te begrijpen werk. In 1898 werd Bergson hoogleeraar aan <strong>de</strong><br />

‘Ecole normale supérieure’ en twee jaar later aan het ‘Collège <strong>de</strong> France’, waar hij<br />

eerst in <strong>de</strong> Grieksche en later in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne wijsbegeerte doceer<strong>de</strong>.<br />

1) ‘Intuïtie is <strong>de</strong> macht van <strong>de</strong>n geest, onmid<strong>de</strong>llijk het leven te begrijpen en ermêe saam<br />

te voelen (sympathiser)’. (René Gillouin, La Philosophie <strong>de</strong> M. Henri<br />

Bergson. Uitgave B. Grasset, Parijs 1911, p. 13).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


HENRI BERGSON<br />

Het was zijn Evolution créatrice (1907), die Bergson's naam wereldroem<br />

gaf. In 1913 werd hij gekozen tot <strong>voor</strong>zitter van <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> occultistische ‘Society<br />

for psychical research’ en in 1919 verschenen door hem in twee <strong>de</strong>elen gebun<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

toespraken en lezingen. Se<strong>de</strong>rt 1915 is Bergson lid van <strong>de</strong> Académie, en zijn<br />

hoofdwerken prijken als gevaarlijke lectuur op <strong>de</strong>n In<strong>de</strong>x.<br />

Wie zich gelei<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> studie van Bergson's leer eigen wil maken, zoo raadt Prof.<br />

O., beginne met zijn Perception du Changement (Oxford, 1911) en zijn<br />

Introduction à la Metaphysique (1903) 1) . Schrijver geeft ons dan vrij<br />

uitgebreid en met een menigte aanhalingen <strong>de</strong>n inhoud weer van Bergson's Essai<br />

sur les Données immédiates <strong>de</strong> la Conscience, waarvan <strong>de</strong> drie<br />

hoofdstukken respectievelijk ‘<strong>de</strong> begrippen intensiteit, duur en<br />

zelfbepaling trachten te zuiveren van wat er aan is komen<br />

1) Verschenen in <strong>de</strong> Revue <strong>de</strong> Métaphysique et <strong>de</strong> Morale van Januari 1903.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


44<br />

vast te zitten door <strong>de</strong> obsessie <strong>de</strong>r ruimte<strong>voor</strong>stelling’ (p. 13; pp. 12-30). Dezen<br />

bladzij<strong>de</strong>n ontbreekt het o.i. aan eenvoud en klaarheid, en menig leek zou er door<br />

kunnen afgeschrikt wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> studie van Bergson's werk te on<strong>de</strong>rnemen. Wij<br />

kunnen ons vergissen, maar het komt ons <strong>voor</strong>, dat het populaire werkje van Joseph<br />

Desaymard 1) (pp. <strong>20</strong>-22 en passim) <strong>de</strong> zaak beknopter, dui<strong>de</strong>lijker en<br />

aanmoedigen<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n oningewij<strong>de</strong> weet <strong>voor</strong> te stellen. - Matière et<br />

Mémoire (1896) neemt <strong>de</strong> oplossing van het vraagstuk van <strong>de</strong> verhouding<br />

tusschen het psychische wezen en het physische op, ongeveer in <strong>de</strong>n toestand,<br />

waarin Descartes het verlaten had; Bergson brengt alle moeilijkhe<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> kwestie<br />

terug tot het probleem van het wezen van het geheugen, inzon<strong>de</strong>rheid van het<br />

verbaal-geheugen en conclu<strong>de</strong>ert, dat geen wijsgeerig systeem tot nog toe<br />

een juiste meening had gegeven omtrent <strong>de</strong> verhouding van het bewustzijn tot het<br />

cerebrale stelsel. L'Evolution créatrice geeft een geheel nieuw opgebouwd<br />

heelalsysteem 2) . Bergson vergelijkt hier o.m. het menschelijke bewustzijn<br />

(vindingrijkheid en vrijheid, die <strong>de</strong> keten van <strong>de</strong> routine kunnen verbreken) en <strong>de</strong><br />

intelligentie van het dier (hoogstens <strong>voor</strong>tbrengend een variatie op het thema <strong>de</strong>r<br />

routine) (p. 36); - maar <strong>de</strong> mensch heeft, behalve <strong>de</strong> lichtkern, die verstand heet,<br />

een vage nevelvlek, intuïtie genaamd, die, in tegenovergestel<strong>de</strong> richting van het<br />

verstand, dat met <strong>de</strong> beweging <strong>de</strong>r stof meegaat, naast het leven <strong>voor</strong>tschrijdt.<br />

Als groote aanhangers van Bergson's leer noemt schrijver: Le Roy, William James,<br />

Keyserlingk 3) ; als <strong>voor</strong>naamsten (ernstigen) bestrij<strong>de</strong>r: Heymans. Ook schrijver zelf<br />

is het niet in alles met <strong>de</strong>n Franschen wijsgeer eens, ofschoon hij hem erkent als<br />

‘een werkelijk diep en oorspronkelijk <strong>de</strong>nker, van wien, ook waar hij dwaalt, altijd<br />

veel te leeren is’.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

Hoe red<strong>de</strong>n wij Europa? Vertaling van H.N. Brailsford's ‘After the Peace’,<br />

door J. <strong>de</strong> Gruyter. - (Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’<br />

(z.j.) [1921]).<br />

Een geneesheer te meer bij het bed van <strong>de</strong> kranke wereld; een arts, aan wiens<br />

kun<strong>de</strong> en warme belangstelling niemand behoeft te twijfelen; een Engelschman -<br />

evenals Keynes - vrij van chauvinisme. De diagnose is vermoe<strong>de</strong>lijk uitstekend, al<br />

zullen vele Engelschen het er niet me<strong>de</strong> eens zijn, en nog meer Franschen er niets<br />

van willen weten; maar hoe <strong>de</strong> geneesmid<strong>de</strong>len toe te passen?<br />

Intusschen zal dit boekje ook menig Hollan<strong>de</strong>r veel te <strong>de</strong>nken en te overwegen<br />

geven: - men legge het niet ter zij<strong>de</strong> omdat Brailsford in al zijne beschouwingen<br />

Engelschman is gebleven.<br />

F.A.B.<br />

Romans en novellen<br />

1) La Pensée <strong>de</strong> Henri Bergson, uitg. ‘Mercure <strong>de</strong> France’, (Les Hommes et les<br />

Idées, No. 25, 1918, fr. 0.75).<br />

2) Cf. J. Desaymard, op. cit. p. 41.<br />

3) En René Gillouin, mogen wij hieraan toevoegen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Boerentypen en humor uit <strong>de</strong> Betuwe, door Attie Nieboer. - (A'dam, N.V.<br />

Drukkerij Jacob van Campen).<br />

Bij het opensnij<strong>de</strong>n van dit boek viel er een prospectus uit; het bevatte critische<br />

attesten, o.a. verklaringen van tijdschrift-redacteuren, dat Attie Nieboer's vorig boek<br />

‘De geur van <strong>de</strong> Kamperfoelie’ hun zoo bizon<strong>de</strong>r had voldaan omdat het zoo<br />

geestig, humoristisch enzoo<strong>voor</strong>t was gebleken.<br />

Die attesten <strong>de</strong><strong>de</strong>n me onrustig aan, wijl ik, al lezend, dacht aan <strong>de</strong>n bedroevend<br />

chagrijnigen inhoud <strong>de</strong>r meeste tijdschriften; en aan het algemeen ontbreken van<br />

humoristische litteratuur in <strong>de</strong> periodieken dier heeren, die nu zoo hoog en breed<br />

opgaven van hun eerbied <strong>voor</strong> ‘humor’. Zon<strong>de</strong>r het te kunnen helpen, moest ik<br />

<strong>de</strong>nken aan een Boa-constrictor in het hooge gras.<br />

Hoe zat hier <strong>de</strong> vork in <strong>de</strong>n steel?<br />

Of, dacht ik, dat zoo eenstemmig geprezen boek van Nieboer is werkelijk in <strong>de</strong>n<br />

smaak onzer redacteuren-critici gevallen en dan moest het, gezien het werk dat <strong>de</strong><br />

heeren bij vóórkeur in hun tijdschriften plaatsen, nét zooveel weg hebben van humor<br />

als kattengejank van pianospel. Dàn ook zou <strong>de</strong> uitgever zijn auteur geen dienst<br />

hebben gedaan met dit attesten-prospectus.<br />

Of - een goe<strong>de</strong> geest moet <strong>de</strong> heeren, lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> litteratoren, hebben ingelicht dat<br />

Attie Nieboer in zijn ‘Geur van <strong>de</strong> Kamperfoelie’ in<strong>de</strong>rdáád iets had bereikt wat hun<br />

in hun o-wat-heb-ik-een-pijn-an-me-ziel-literatuur nóóit heeft mogen gelukken. En<br />

- dàn moesten die schitteren<strong>de</strong> recensies zijn geschreven om tusschen <strong>de</strong> regels<br />

te doen lezen dat <strong>de</strong>ze humoristische auteur eigenlijk geen<br />

‘ne<strong>de</strong>rlandsch-letterkundige’ is, en daarom een schrijver van <strong>de</strong> twee<strong>de</strong><br />

kwaliteit.<br />

Zou dat...?<br />

Ik had nauwelijk tien bladzij<strong>de</strong>n van die eerste, uitsteken<strong>de</strong> schets ‘De<br />

pensioenganger’ gelezen, of ik wist het al.<br />

Attie Nieboer is geen ‘ne<strong>de</strong>rlandsch-letterkundige’. Daar is zijn werk te goed, te<br />

frisch, te oorspronkelijk, te objectief <strong>voor</strong>; daar<strong>voor</strong> is zijn kijk op het leven en op <strong>de</strong><br />

menschen te onbevangen, zijn lach te gul, zijn glimlach te geestig. Je kan zoeken<br />

en snuffelen in zijn schetsen en<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


45<br />

verhalen zooveel je maar wilt, hij vertelt nou nérgens van zichzelf dat-ie toch zoo'n<br />

knap psychoanalyticus is. En wat een nalatigheid en onverschilligheid <strong>de</strong>monstreert<br />

hij door het niét behan<strong>de</strong>len van ziel-gejammer en -ellen<strong>de</strong>.<br />

Immers, dát weten we nu op een prikje: in een or<strong>de</strong>ntelijk ne<strong>de</strong>rlandsch letterkundig<br />

werk moet men minstens één en liefst vier half verdronken zielen aantreffen die<br />

koorddansen en tegen elkaar knikkebollen en kopje-duikelen. En ze moeten mijmeren<br />

over elkaars en éigen ‘stillen lach’, ze moeten urenlang zanikken over hun<br />

‘ziel-verwantschap’, elkaar óp-politoeren en weeë verzen in het oor fluisteren, en<br />

meer van die akelig <strong>voor</strong>name dingen doen.<br />

ATTIE NIEBOER<br />

En gék, Attie Nieboer schijnt daar heel niet aan te <strong>de</strong>nken en komt in zijn laatste<br />

boek met een span nieuwe menschen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag, uit welker onnoozelen praat<br />

zooveel blije levenszin en gezond verstand straalt dat je moet schateren, schaterend<br />

lachen terwijl er toch eigenlijk geén gràppen wor<strong>de</strong>n verkocht.<br />

Dat komt, doordat Attie Nieboer géén letterkundige maar een<br />

levenskunstenaar is, die ons met zijn groote, goedige hand oppakt en<br />

tegenover een brok gezond leven neer-kwakt om te zién en te hóóren.<br />

Hij doet ons zijn Hanje van Mie beluisteren, en <strong>de</strong> man spreekt heel gewone<br />

taal (heerlijk zuiver en toch zoo leesbaar is dat Betuwsche idioom van A.N.) en <strong>de</strong><br />

tranen schieten je in <strong>de</strong> oogen van genot. En toch, het is logisch dat Hanje zóó<br />

spreekt en antwoordt als hij doet. Waarom lachen we dan? Lachen we oóit bij het<br />

lezen van <strong>de</strong>n ‘mo<strong>de</strong>rnen’ roman, tenzij <strong>de</strong> auteur zich forceert tot het vertellen van<br />

een bak? Hoe komt het dan, dat <strong>de</strong> stadsmenschen in <strong>de</strong>n ‘mo<strong>de</strong>rnen’ roman zoo<br />

droog, en Nieboer's Betuwers zoo sappig zijn?<br />

Dat komt, omdat Attie Nieboer zich heerlijkonafhankelijk heeft gemaakt van <strong>de</strong><br />

literatuur-fabrikage en, door uitstekend werk te leveren, zegt: Schrijven, dat is<br />

vertellen en teekenen tegelijk. En werkelijk, zijn schetsen had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> illustraties,<br />

waar zij vér boven uitgaan, best kunnen missen. De ‘moe’ van Hanje, <strong>de</strong> ‘toet’<br />

van Tonia had<strong>de</strong>n we ons bést kunnen <strong>voor</strong>stellen, zon<strong>de</strong>r ooit een prentje te<br />

hebben gezien.<br />

Hoe schrijft Nieboer dan en wáárin verschilt hij dan van <strong>de</strong> ‘litteratoren’?<br />

Wel, hij ziet zijn menschen niet, on<strong>de</strong>rwijl het eéne oog gericht naar <strong>de</strong> haagsche,<br />

kwijnen<strong>de</strong> juffers die smachten naar <strong>de</strong>n ‘ziele-roman’, en het an<strong>de</strong>re naar <strong>de</strong>n<br />

aanmoedigend knikken<strong>de</strong>n kop van een hoogen oome in <strong>de</strong> literatuur. Hij ziet ze<br />

met bei<strong>de</strong> oogen wijd open vóór <strong>de</strong>n kop en hij dringt, intuitief, binnen in ze om<br />

van uit hen naar buiten te kijken.<br />

Van daar, dat zijn dialoog niets weg heeft van ná-praterij, geen photografie is,<br />

maar echt en trillend van leven.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Als <strong>de</strong> dichter-kostganger, wijzend op een frisschen hengst, vraagt:<br />

En hoeveel veulentjes heeft-ie nu al gehad?<br />

dan moet Hanje van Mie zeggen:<br />

Nou zeg ik, nog gin één!... En ik dink, dat ie <strong>de</strong>r ok wel nie veul zal<br />

krijgen ok nie... Maar ge kunt 't nooit wèten! Want 't kan <strong>de</strong>r met tijen<br />

vrimd hengaon in <strong>de</strong> wereld!<br />

Dat is nou wel geestig, maar om dàt te kunnen neerschrijven is het niet voldoen<strong>de</strong><br />

geestig te zijn. Waarschijnlijk heeft Attie Nieboer nog nóóit zoo'n vraag en zoo'n<br />

antwoord gehoord maar krachtens zijn zeer bizon<strong>de</strong>r talent van in die menschen te<br />

kunnen doordringen, weét hij dat op zoo'n vraag, zoo ze óóit wordt gesteld,<br />

onverbid<strong>de</strong>lijk zóó'n antwoord móet volgen. Het boek staat vol, bladzij na bladzij,<br />

met <strong>de</strong>rgelijke prachtbewijzen dat <strong>de</strong> auteur niet is <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>laar die er om heen<br />

heeft geloopen maar <strong>de</strong> werkelijke psycholoog die zijn on<strong>de</strong>rwerp geheel kent<br />

en er in is doorgedrongen <strong>voor</strong> hij er toe overging het objectief, maar absoluut<br />

niet oppervlakkig, in schetsen uit te beel<strong>de</strong>n.<br />

Attie Nieboer is dus geen ‘letterkundige’ gelukkig. Ik zou hem willen noemen<br />

een lachen<strong>de</strong>n, gelukkigen filosoof, die vol geloof in en vol lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> hen, <strong>de</strong><br />

menschen beziet, beluistert en - van hen vertelt. Maar hij vertelt op papier ook, dús<br />

is hij schrijver. En wijl hij schrijft zooals<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


46<br />

hij het hóórt en ziét, wijl hij wéérgeeft zooals hij gekregen heeft, is hij realist.<br />

Maar geen zure, tragische als De Meester 1) , geen romantische als<br />

Querido, maar een vroolijke. Dus noem ik hem een optimistischrealist.<br />

Want in hem jubelt <strong>de</strong> blijdschap om <strong>de</strong> groote dwaasheid die leven heet en<br />

innerlijk verkneutert hij zich om elke groteske kin<strong>de</strong>rlijkheid die hij heeft gezien en<br />

gehoord en nu naar hartelust teruggeeft. Ja, hij verkneutert zich omdat hij weet dat,<br />

waar <strong>de</strong> menschheid zoo dwaas en zoo kin<strong>de</strong>rlijk kan doen, ze niet slecht kán<br />

zijn.<br />

En zoo verkneuter ik me er in, dat ik heb zitten genieten met tranen in <strong>de</strong> oogen<br />

om dwaashe<strong>de</strong>n die mij groot, ja geniaal, leken. En zoo jubel ik innerlijk dat ik<br />

ein<strong>de</strong>lijk een schrijver heb ontmoet, zóó on-hollandsch, dat hij geestigheid en<br />

oorspronkelijkheid vereenigt.<br />

Daarom plaats ik hem niet slechts vóor <strong>de</strong>n burgerlijken Cremer, vér bóven <strong>de</strong>n<br />

sentimenteelen flauwerik van Maurik, en eer<strong>de</strong>r vóor dan náast Falkland, maar ook<br />

bóven W.W. Jacobs en náast J.K. Jerome. -<br />

In <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l is <strong>de</strong> eerste schets ‘De Pensioenganger’ <strong>de</strong> beste, hoewel ‘De<br />

Klassieke Nutslezing’ grappiger is. ‘'t Vluchtelingen-Kommetee’ dat ‘zoveul as 'n<br />

vjérs’ is, bevalt me min<strong>de</strong>r, lijkt me ook min<strong>de</strong>r gelukt dan zijn onverbeterlijk proza<br />

en is in <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l niet op haar plaats. Als kreupelrijm (of rijmend proza, hoe noemt<br />

U het) mist het veel aan oorspronkelijkheid. In dit genre zijn we werkelijk <strong>voor</strong> eéns<br />

en áltijd verwend door <strong>de</strong>n Schoolmeester. Ook is het ‘vjérs’ niet zoo geestig als <strong>de</strong><br />

dialoog en ... is het door <strong>de</strong> aan het slot uitbreken<strong>de</strong> ten<strong>de</strong>nz tot een<br />

gelegenheids-vers verwor<strong>de</strong>n. Haal het er uit bij <strong>de</strong>n herdruk, Attie Nieboer, want<br />

die komt er beslist en spoedig. Haal dat ‘vjérs’ er uit, want als niemand meer aan<br />

<strong>de</strong> Limburg-kwestie zal <strong>de</strong>nken, zullen uw verhalen nog door duizen<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n<br />

gelezen. Ook <strong>de</strong> ‘Gemeenteraadsverkiezing’, hoewel nergens dalend bene<strong>de</strong>n het<br />

mid<strong>de</strong>lmatige, mist veel wat <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re schetsen in ruime mate bezitten; o.a. is <strong>de</strong><br />

humor er in niet meer oorspronkelijk en is het on<strong>de</strong>rwerp zelf nog al veel<br />

afgemangeld. Met een beetje moeite zou zelfs Adama van Scheltema <strong>de</strong> schets<br />

hebben kunnen schrijven.<br />

Nevens <strong>de</strong> vier door mij genoem<strong>de</strong> schetsen bestaat <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l nog uit het tweetal<br />

‘Hanje van Mie naar Amsterdam’ en ‘De Muziek recensenten’. Wat die bei<strong>de</strong> schetsen<br />

aan plastiek en innerlijke verzorging achter staan bij ‘<strong>Den</strong> Pensioenganger’ winnen<br />

ze dubbel en dwars terug door <strong>de</strong>n schalkschen dialoog.<br />

Met dit werk is <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rlandsche letterkun<strong>de</strong> een boek rijker gewor<strong>de</strong>n welks<br />

weerga zelfs <strong>de</strong> W.B. niet kan aanwijzen te mid<strong>de</strong>n van haar oorspronkelijke<br />

uitgaven. En dat wil wat zeggen, wàt? Hoewel ik ruil<strong>de</strong> een heelen jaargang, als ik<br />

dien had, <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n eersten humoristischen roman welken Nieboer zal schrijven na<br />

een poosje, hopen we. Maar, mag ik hem dan nog even iets aanra<strong>de</strong>n? Tracht er<br />

niet naar ne<strong>de</strong>rlandsch-letterkundige te wor<strong>de</strong>n; van die partij kunnen we wel<br />

een paar dozijn missen. Blijf wat U bent: <strong>de</strong> beste <strong>de</strong>r weinige, oorspronkelijke,<br />

humoristische schrijvers.<br />

RALPH SPRINGER.<br />

Keizerin Eugenie's ge<strong>de</strong>nkschriften<br />

1) Wij laten <strong>de</strong>ze qualificaties, zooals trouwens het geheele artikel, <strong>voor</strong> rekening van <strong>de</strong>n<br />

schrijver. (Red. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Nadat ik door <strong>de</strong> firma ‘A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij’ op het zondaars-bankje<br />

ben gezet, wegens mijn twijfel aan <strong>de</strong> echtheid <strong>de</strong>r ‘Ge<strong>de</strong>nkschriften van Keizerin<br />

Eugenie’, kwam mij bij toeval in han<strong>de</strong>n <strong>de</strong> September afl. van <strong>de</strong> ‘Mercure <strong>de</strong><br />

France’, waarin o.m. verwezen wordt naar een brief in ‘the Times’, van 11 Januari<br />

1910. Van dit epistel nu doe ik een copie hier volgen. Misschien vindt genoem<strong>de</strong><br />

firma daarin aanleiding om mij hare verontschuldiging aan te bie<strong>de</strong>n.<br />

16 Febr. '21.<br />

F.A. BUIS.<br />

Uit ‘the TIMES’ van 11 Januari 1910.<br />

The Empress Eugenie to the editor of the Times<br />

Sir,<br />

The Empress Eugenie wishing to contradict persistent rumours about the<br />

publication of memoirs to her, which are to appear after her <strong>de</strong>ath, instructs<br />

me to apply to the Times, in or<strong>de</strong>r to state, that She has not written, and<br />

is not writing any memoirs, and that any publication of that kind would be<br />

apocryphal.<br />

In requesting you to give this letter the requisite publicity, Her Majesty<br />

hopes to put an end to those false rumours and make know the truth.<br />

Please accept, Sir, the assurance of my distinguished consi<strong>de</strong>ration.<br />

FRANCESCHINI PIETRI.<br />

Hotel Continental, Paris, Januar 9.<br />

[Secr. <strong>de</strong>r Keizerin]<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> maart-tijdschriften<br />

De Gids<br />

M. Scharten-Antink eindigt hare novelle ‘In <strong>de</strong>n Vrijen Amerikaan’. Van Oudshoorn<br />

geeft een prozastuk ‘Avond’. Mr. H.W.J.M. Keuls en Marie Cremers dragen Verzen<br />

bij. De dichter A. Roland Holst schrijft een van begrip en bewon<strong>de</strong>ring getuigend<br />

artikel over <strong>de</strong>n Dichter Leopold, getuigenis waartoe hij bewogen werd<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


47<br />

‘niet in <strong>de</strong> eerste plaats door ergernis over een wereld, die hem links liet<br />

liggen, doch door lief<strong>de</strong> en vereering <strong>voor</strong> wat zich met zoo schoone en<br />

diepe tee<strong>de</strong>rheid wil<strong>de</strong> geven, en zich later, onerkend, zoo grootsch en<br />

<strong>voor</strong>taan ongenaakbaar terugtrok’.<br />

Een twee<strong>de</strong> belangrijke beschouwing in dit nr. is die van <strong>de</strong>n dichter J.C. Bloem<br />

over Henriëtte Roland Holst's ‘De Held en <strong>de</strong> Schare’. Hij vindt in <strong>de</strong>ze ‘verbeelding<br />

van Garibaldi en <strong>de</strong> Italiaansche Vrijheidsbeweging’ <strong>de</strong>n geest, dien wij in het beste<br />

werk van mevr. Holst i<strong>de</strong>alisme, en in haar zwakker gebrek aan werkelijkheidszin<br />

noemen. Bloem staat sceptisch tegenover dit, als tegenover alle werken <strong>de</strong>r zich<br />

ultra-mo<strong>de</strong>rnen achten<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>r zich nieuw en frisch wanen<strong>de</strong>n; boodschappers van<br />

een stralen<strong>de</strong> toekomst.<br />

Voor mij is dit alles zoo hopeloos oud, zoo onverbid<strong>de</strong>lijk het ein<strong>de</strong> van<br />

een tijd, die zich overleefd heeft. Want waar ooit een tijd zijn grootheid in<br />

heeft gevon<strong>de</strong>n, zeker nooit in <strong>de</strong> troostelooze uitbundigheid van een<br />

levensverheerlijking, die niet ver<strong>de</strong>r gaat dan hier, en nu, of hoogstens<br />

gehou<strong>de</strong>n tegen <strong>de</strong>n schimmigen achtergrond van een haast nog min<strong>de</strong>r<br />

dan vaag panthcïsme, en evenmin in het <strong>de</strong>r menschheid zichzelf als<br />

doel <strong>voor</strong>hou<strong>de</strong>n, een menschheid, dan nog geen eens gezien zooals zij<br />

is: een lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> en beminnen<strong>de</strong>, streven<strong>de</strong> en zondige schare aan hart<br />

<strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>, maar als een aan alle werkelijkheid vreemd ras van<br />

onbestaanbare halfgo<strong>de</strong>n.<br />

Het onbevredigen<strong>de</strong> van dit boek, dat ettelijke malen toch zoo duizelig dicht bij <strong>de</strong><br />

vervoering brengt, zoekt Bloem daarin, dat het geen gedicht is, niet aanvaardbaar<br />

is gemaakt in dien hoogeren vorm van waarheid, die men poësie noemt. Ook van<br />

Mevr. Holst kan geschreven wor<strong>de</strong>n wat Stefan George van Nietzsche schreef:<br />

Sie hatte singen,<br />

Nicht re<strong>de</strong>n sollen, diese schöne Seele.<br />

‘Kunstenaars Revolutionair?’ vraagt Joh. <strong>de</strong> Meester. Dr. Knuttel en zijn partijgenoot<br />

<strong>de</strong> dichter Van Collem schijnen over <strong>de</strong> quaestie al maan<strong>de</strong>n te harrewarren in <strong>de</strong><br />

communistische Tribune. Van Collem heeft beweerd dat ie<strong>de</strong>r kunstenaar<br />

revolutionair is, wat Dr. Knuttel tegenspreekt. Desniettemin vond Knuttel in ‘Geertje’<br />

van <strong>de</strong>n ‘burgerlijken’ <strong>de</strong> Meester toch blijkbaar wat revolutionairs. Waarom? Omdat<br />

er ‘moe<strong>de</strong>rschap of zwangerschap van een ongehuw<strong>de</strong> vrouw met zekere sympathie<br />

wordt geteekend’ en dus ‘<strong>de</strong> conclusie <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand ligt’: op dit punt richt zich De<br />

Meester tegen <strong>de</strong> burgerlijke moraal’. Ziet ge <strong>de</strong> Meester al mecsmuilen, lezer? Met<br />

datzelf<strong>de</strong> on<strong>de</strong>ugen<strong>de</strong> lachje moet hij, dunkt mij, na ‘Walmen<strong>de</strong> Lampen’ die<br />

uitnoodiging ontvangen hebben ‘om <strong>de</strong>el te nemen aan <strong>de</strong> vorming van een<br />

vereeniging tot bescherming van het moe<strong>de</strong>rschap <strong>de</strong>r ongehuw<strong>de</strong> vrouw’. Dr.<br />

Knuttel is <strong>de</strong> eenige niet die nog wat sukkelt met het vak ‘lezen’.<br />

In<strong>de</strong>rdaad is Walmen<strong>de</strong> Lampen ‘geen ver<strong>de</strong>diging van <strong>de</strong><br />

ongehuw<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r’; het is een verheerlijking van het moe<strong>de</strong>rschap,<br />

zelfs een, waarbij <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r-opvoedster <strong>de</strong>n steun van <strong>de</strong>n<br />

va<strong>de</strong>r-opvoe<strong>de</strong>r ontbéert en haar gevaren kunnen bedreigen, als <strong>de</strong> hoon<br />

van gevrij door een hermafrodiet. Juist als in Geertje, een tragische<br />

toestand: een offer, opdat het gevoel zich als sterk openbare. Geen an<strong>de</strong>re<br />

bedoeling, met bei<strong>de</strong> boeken, dan dat krachtig-gevoel, in en door het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


tragische. De... laat ik maar nuchter-weg schrijven: ongelegenheid, waarin<br />

ongehuwdheid een moe<strong>de</strong>r brengt, heb ik zoo gering mogelijk gekozen<br />

(bij fortuin en met welgezin<strong>de</strong> verwanten) om aan te toonen, dat het<br />

pijnlijke blijft, in elk geval. 't Boek is alweer een paar jaar oud: ik zie <strong>de</strong><br />

gebreken, zoo scherp als wie ook. Doch niet om <strong>de</strong>ze bindt Dr. Knuttel<br />

me aan <strong>de</strong>n communistischen schandpaal <strong>de</strong>r welvoldane burgers.<br />

‘Revolutionair’ - ik ben het lang geweest tegen ‘het leven’. Dit pessimisme<br />

is in gezinsgeluk verzacht 1) en, on<strong>de</strong>r meer, ontstond uit het<br />

gevoel-van-berusting <strong>de</strong> poging om moe<strong>de</strong>rweel<strong>de</strong> te beel<strong>de</strong>n, welke<br />

Walmen<strong>de</strong> Lampen heet. Al mijn vertelwerk stamt uit ervaring,<br />

waarvan het mij is iets als een ‘balans’: ook Geertje en ook<br />

Walmen<strong>de</strong> Lampen. Ik ken <strong>de</strong> ‘toekomst-maat schappij’ niet, dus<br />

evenmin die zon<strong>de</strong>r huwelijk. Maar wat het beteekent, een va<strong>de</strong>r te <strong>de</strong>rven,<br />

heb ik on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n, van mijn vier<strong>de</strong> jaar af, hoèveel moe<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong> 't gemis<br />

ook verzachtte.<br />

Over het revolutionaire van Dostojefski hooren we dan ook nog wat. De Tribune<br />

noemt Dostojefski ‘in zijn maatschappelijke i<strong>de</strong>eën een zuivere reactionair’. Maar<br />

wat zegt nu ‘De Stem’?<br />

Leest men De Stem van <strong>de</strong>ze maand, dan leert Just Havelaar het<br />

tegen<strong>de</strong>el. Een boek van Jacob Wassermann heeft <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen onzen<br />

landgenoot <strong>de</strong> ‘bizon<strong>de</strong>re beteekenis, dat het onomstootelijk aantoont,<br />

hoe Dostojefski in zijn onbewusten wil niet is <strong>de</strong> reactionair, waar<strong>voor</strong><br />

men hem houdt en waar<strong>voor</strong> hij ook zichzelf hield. Ten slotte en in wezen<br />

is Dostojefski <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r Russische revolutie’.<br />

De heer Havelaar schrijft dit geenszins om kwaad te spreken, hetzij van<br />

<strong>de</strong> revolutie, hetzij van Dostojefski. In zijn maandblad - het bleek al uit <strong>de</strong><br />

circulaire over <strong>de</strong> stichting - heeft <strong>de</strong> groote Rus vrijwel <strong>de</strong> positie van het<br />

Opperwezen bij kerksche menschen. Geen dag zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n god<br />

Dostojefski: geen opstel (pag. 166) en zelfs geen bibliografietje (pag. 190,<br />

191 en 192). De evi<strong>de</strong>ntie is dus <strong>de</strong>ze, dat <strong>de</strong> redacteur van De Stem<br />

Dostojefski, men kan zeggen ‘met <strong>de</strong> beste bedoelingen’, doch tegen <strong>de</strong>n<br />

zin van <strong>de</strong>n redacteur <strong>de</strong>r communistische Tribune, opdringt aan <strong>de</strong><br />

revolutie.<br />

Hoe komen wij nu uit al <strong>de</strong>ze verwarren<strong>de</strong> tegenspraken? 't Is zoo eenvoudig en<br />

<strong>de</strong> Meester hoeft maar eventjes te citeeren uit diezelf<strong>de</strong> Februari-Stem: ‘Het leven<br />

wil steeds, wil in al zijn uitingen, <strong>de</strong> hereeniging van tegengesteldhe<strong>de</strong>n. De<br />

scheppen<strong>de</strong> mensch is zoowel traditioneel als revolutionair’. Alleen schrijvers over<br />

kunstenaars schijnen dit moeilijk te kunnen beseffen; ze loopen altijd weer in<br />

eenzijdighe<strong>de</strong>n vast, 't zij in <strong>de</strong> een of in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re richting.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Cyriël Buysse publiceert een ‘objectief tooneelspel’ Jan Bron, waarin hij een beeld<br />

tracht te geven van <strong>de</strong>n Vlaamschen strijd na <strong>de</strong>n oorlog. Dit stuk heeft een<br />

<strong>voor</strong>geschie<strong>de</strong>nis. De bestuur<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n Kon. Vlaamschen Schouwburg heeft het<br />

in<strong>de</strong>rtijd geweigerd op grond dat het publiek oorlogsstukken beu zou zijn. De<br />

‘Telegraaf’ stelt het echter zóó <strong>voor</strong> dat <strong>de</strong> weigering zou berusten op <strong>de</strong> activistische<br />

ten<strong>de</strong>nz van het stuk. Buysse wil nu het publiek zelf laten oor<strong>de</strong>elen.<br />

1) Hear, hear Ralph Springer! (Red. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Dorothee Buys vervolgt haar roman ‘De Vrouw die wachtte’, G.J.M. Simons eindigt<br />

zijn ‘Narrenlief<strong>de</strong>’. Van A. Pit een beschouwing over ‘<strong>Den</strong>ken en Beel<strong>de</strong>n’, waarin<br />

in 't bizon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ontwikkeling van <strong>de</strong> nieuwe (renaissancistische) gedachte in het<br />

Noor<strong>de</strong>n geschetst wordt.<br />

P. Valkhoff bepaalt ons bij <strong>de</strong> Jeugd van Flaubert. Als vele jongeren dier dagen<br />

was Flaubert als schoolknaap somber en levensmoe.<br />

De neurasthenie, die als gevolg <strong>de</strong> zelfmoord had, heeft Du Camp, wiens<br />

jeug<strong>de</strong>rvaringen gelijken op die van Flaubert, uitstekend geteekend in<br />

zijn Mémoires d'un suicidé. Veel is er geschreven over <strong>de</strong><br />

oorzaken van die neurasthenie. Ie<strong>de</strong>r kent <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n van Musset over<br />

<strong>de</strong> bleeke bloedlooze kin<strong>de</strong>ren die door <strong>de</strong> uitgeputte napoleontische<br />

soldaten verwekt waren tusschen twee veldtochten. Maar alle jongelingen<br />

omstreeks '30 tot '40 waren geen kin<strong>de</strong>ren van soldaten! Ook <strong>de</strong><br />

ontred<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>ren na Napoleons val is als verklaring<br />

gegeven, <strong>de</strong> wanhoop van <strong>de</strong> geesten die geen uitweg von<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> hun<br />

activiteit.<br />

Hoe het zij, <strong>de</strong> jeugd van die dagen, uiterlijk dwaas en jolig - Flaubert<br />

haal<strong>de</strong> allerlei grappen uit met zijn vrien<strong>de</strong>n -, was inwendig somber en<br />

zon<strong>de</strong>r illuzies.<br />

Reeds zeer vroeg hield Flaubert zich bezig met historische studies en literatuur.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


48<br />

Uit <strong>de</strong> brieven die Flaubert in die dagen - in 1835 - schreef aan Ernest<br />

Chevalier, blijkt hoe <strong>de</strong> <strong>de</strong>rtienjarige knaap vervuld is van eigen literair<br />

werk en dat van an<strong>de</strong>ren. Lees b.v. <strong>de</strong> brief van 14 Augustus 1835. Hij<br />

heeft een drama, Frédégon<strong>de</strong>, voltooid, en een an<strong>de</strong>r ontworpen. Hij leest<br />

Catherine Howar<strong>de</strong>nla Tour <strong>de</strong> NeslevanDumas,Othello<br />

van Shakespeare, <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis van Schotland van W.<br />

Scott. Hij is verontwaardigd - <strong>de</strong> <strong>de</strong>rtienjarige! - dat <strong>de</strong> censuur op<br />

tooneelstukken weer zal wor<strong>de</strong>n ingevoerd en <strong>de</strong> drukpersvrijheid<br />

afgeschaft. Hij scheldt op <strong>de</strong> volksvertegenwoordigers, ‘un tas immon<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong> vendus’. Maar <strong>de</strong> revolutie is in aantocht: ‘gare aux têtes, gare aux<br />

ruisseaux <strong>de</strong> sang’. En <strong>de</strong> brief eindigt aldus: ‘Adieu, au revoir, et<br />

occupons-nous toujours <strong>de</strong> l'art qui plus grand que les peuples, les<br />

couronnes et les lois, est toujours là, suspendu dans l'enthousiasme avec<br />

son diadème <strong>de</strong> Dieu’.<br />

ERNST ZAHN in zijn werkkamer.<br />

Eigen Haard<br />

Dit uit een artikel van Dr. K.F. Proost over Ernst Zahn:<br />

Hij is geen restaurateur meer, hij woont thans in Meggen in een villa,<br />

idyllisch gelegen aan het Vierwoudste<strong>de</strong>nmeer waar hij zich thans geheel<br />

aan zijn kunst wijdt.<br />

Hij werd te Zürich geboren op <strong>de</strong>n 24 sten Januari 1867; rijk aan<br />

gebeurtenissen en avonturen is zijn leven niet geweest; zijn va<strong>de</strong>r had<br />

een koffiehuis, later het stationsrestaurant te Goeschenen, en daarin<br />

moest hij reeds spoedig helpen, op zijn vijftien<strong>de</strong>n jaar verliet hij reeds<br />

<strong>de</strong> school, waar hij, droomerig en fantastisch van aard, ook niet heel veel<br />

ijver had betoond.<br />

In een boekje: ‘Hoe ik schrijver werd’, vertelt Zahn van <strong>de</strong>zen tijd;<br />

Goeschenen was een afgelegen en verlaten plaatsje, aan <strong>de</strong>n pas<br />

geopen<strong>de</strong>n St. Gothard-lijn. Hij voel<strong>de</strong> er zich als in een gevangenis,<br />

maar moest zich wel schikken; verzen in dien tijd gemaakt, getuigen van<br />

moe<strong>de</strong>looze stemmingen.<br />

Tegen veler verwachtingen in kwam het plaatsje door het verkeer toch<br />

tot bloei; <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst zijner positie werd het toen beter geacht dat<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


hij in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong> zich wat ging ontwikkelen in het hôtelwezen en zoo<br />

zwierf hij als kellner door Fransch-Zwitserland, Engeland en Italië<br />

Deze tijd in het buitenland had een goe<strong>de</strong>n invloed op hem, hij ontwikkel<strong>de</strong><br />

zich, verruim<strong>de</strong> zijn blik en kon daardoor later met meer vre<strong>de</strong> in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

woonplaats terugkeeren, waar hij hoe langer hoe meer <strong>de</strong> schoone natuur<br />

en <strong>de</strong> menschen liefkreeg... Meestal wordt hij gezien als <strong>de</strong> schrijver van<br />

‘boeren’-romans en als zoodanig hooggeacht. Maar toch - in <strong>de</strong> teekening<br />

van boeren en boerenmilieu's is Zahn's werk lang niet opgegaan. Toen<br />

ik eerst ‘Lukas Hochstraszer’, een echte boeren-roman, gelezen had en<br />

daarna ‘Eenzaamheid’, dacht ik ook onmid<strong>de</strong>llijk: die boeren, die zijn<br />

eigenlijk zijn kracht. Maar zoo'n predikant, gelijk in ‘Eenzaamheid’<br />

geschiedt, in een boerenmilieu te zetten, dat kan hij niet, daarin schiet hij<br />

te kort: het is alsof die predikant een le<strong>de</strong>pop is, die hij noodig heeft om<br />

<strong>de</strong> dorpsmenschen te kunnen uitbeel<strong>de</strong>n.<br />

Maar later is hij tot veel fijner werk gekomen, is hij ‘menschelijker’<br />

gewor<strong>de</strong>n en heeft hij getoond, ook <strong>de</strong> zielsconflicten van an<strong>de</strong>rsoortige<br />

menschen dan van boeren alleen te kunnen teekenen. Men <strong>de</strong>nke maar<br />

aan die heel fijne vertelling ‘Nacht’, nog niet lang gele<strong>de</strong>n verschenen,<br />

waarin uiterst teer, met groot begrip, zielsverwikkelingen tusschen<br />

nietboeren wor<strong>de</strong>n uitgebeeld. En men <strong>de</strong>nke aan dien zeer<br />

menschkundigen roman: ‘De apotheker van Klein-Weltwil’, waarin een<br />

zeer groote en ruime levenskennis wordt gegeven.<br />

Het wil mij <strong>voor</strong>komen, als wij het werk van Zahn eens wil<strong>de</strong>n in<strong>de</strong>elen,<br />

dat die werken het zwakst zijn, waarin hij menschen van verschillen<strong>de</strong><br />

stan<strong>de</strong>n en soorten beschrijft. Hij kan <strong>de</strong> milieu's niet schei<strong>de</strong>n en verwart<br />

zich (ook in ‘De Vrouwen van Tannö’); waar hij zich bepaalt tot één milieu,<br />

daar is hij meester.<br />

De Stem.<br />

‘De Stem’ is in Paaschstemming, Willem Méro<strong>de</strong> <strong>de</strong> prediker die stichting brengt in<br />

een reeks Verzen over Berouw, Belij<strong>de</strong>nis, Voorbereiding, Heilig Avondmaal. Als<br />

Nabetrachting geeft hij dan het volgen<strong>de</strong>:<br />

De stuggen hebt Gij mild gemaakt.<br />

Maar o, <strong>de</strong> lieflijkheid <strong>de</strong>r zachten!<br />

Die is zoo zuiver als <strong>de</strong> vachten<br />

Van lamren door <strong>de</strong> zon geblaakt.<br />

De schuwen wer<strong>de</strong>n niet verschrikt.<br />

En die als bloemen naar U smachten,<br />

Hebt Gij, als regen in <strong>de</strong> nachten,<br />

Met groote druppelen verkwikt.<br />

Hier zijt Ge als won<strong>de</strong>rboom gegroeid,<br />

En daar als telg aan dorre stronken,<br />

Aan velen hebt Gij blad geschonken,<br />

Bij enklen rijst Ge als roos ontbloeid.<br />

Maar allen, die Uw doodsangst dronken,<br />

Zijt ge als nieuw leven ingevloeid.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


‘Daemonen’ had, met v. Suchtelen, R. van Gen<strong>de</strong>ren Stort zijn roman ‘Kleine Inez’<br />

kunnen noemen. Want daemonen zijn 't, die <strong>de</strong>n jongen knaap Peter teisteren,<br />

daemonen <strong>de</strong>r dronkenschap, daemonen <strong>de</strong>r weetgierigheid.<br />

Met haar schetsje ‘De Moe<strong>de</strong>rs’ blijkt Jo <strong>de</strong> Wit, <strong>de</strong> schrijfster van het mooie<br />

‘Maanavond’, zich te ontwikkelen in <strong>de</strong> richting, waarin we haar graag hebben. ‘De<br />

Moe<strong>de</strong>rs’ schijnt ons als geheel nog fijner, nog nerviger van stijl. Lees eens dat<br />

eenvoudig stukje twee maal over en zie of niet bij twee<strong>de</strong> lezing uw genot nog groeit.<br />

Aug. Vermeylen beschouwt ‘De Kunst <strong>de</strong>r Gebroe<strong>de</strong>rs van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*3<br />

Eyck, welk stuk <strong>de</strong>el uitmaakt van een ‘geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Europeesche plastiek en<br />

schil<strong>de</strong>rkunst in mid<strong>de</strong>leeuwen en nieuweren tijd’, waarvan het 1 e stuk binnenkort<br />

verschijnen zal. Just Havelaar schrijft over <strong>de</strong> Religieuze Gemeenschap. Elk volk<br />

heeft een wereldroeping; ie<strong>de</strong>r mensch blijft, zooals hij bij zijn geboorte begroet<br />

wordt: wereld-burger. Hij is burger van een universeel geestelijk rijk.<br />

Als proeve van poëtische uiting zulker gemeenschapsreligie mogen misschien<br />

<strong>de</strong> Twee Psalmen gel<strong>de</strong>n die A.J. Mussche hier afdrukt en waarin wij te veel mo<strong>de</strong>rne<br />

woordschwall en te weinig klassieken eenvoud vin<strong>de</strong>n. Noemen wij nog een artikel<br />

over Oostersche Kunst door J.L.J.F. Ezerman; Sonnetten van <strong>de</strong>n ongenoem<strong>de</strong> *<br />

* * , een Tooneel-beschouwing van Dop Bles en een bespreking door Dirk Coster<br />

van Duranty's roman ‘La cause du Beau Guillaume’, het verhaal van een jongen<br />

gefortuneer<strong>de</strong>n man, die, eenerzijds over-geestelijk, an<strong>de</strong>rzijds onbeproefd door 't<br />

leven, vermoeid van <strong>de</strong>nken doch maag<strong>de</strong>lijk van zinnen, in een eenzame streek<br />

van wil<strong>de</strong> schoonheid een jonge vrouw van enkel leven, instinct en argeloosheid<br />

liefkrijgt - een tragisch verloopen<strong>de</strong> pastorale tegen een achtergrond van armoe<strong>de</strong><br />

en uitgestootenheid. Men heeft Duranty tot evenknie van Stendhal en Flaubert<br />

gepromoveerd. Coster ziet <strong>voor</strong>al verwantschap met <strong>de</strong>n eerste.<br />

Maar <strong>de</strong> meest geprononceer<strong>de</strong> verwantschap toch, die zich in Duranty<br />

openbaart, is <strong>de</strong> verwantschap met Stendhal, en dan <strong>voor</strong>al <strong>de</strong>n Stendhal<br />

van <strong>de</strong> Renaissancistische novellen en van ‘La Chartreuse <strong>de</strong> Parme’.<br />

Dezelf<strong>de</strong> elementen: woe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> wilskracht, intellectueel wantrouwen en<br />

bitter weten, en daarboven onbegrijpelijk teêre droom, een droom te<br />

schooner naarmate zij méér innerlijke belemmeringen van wantrouwen<br />

en intellect doorbreken moest, - <strong>de</strong>ze drie elementen beheerschen Duranty<br />

zoowel als Stendhal en geven aan hun werk <strong>de</strong> machtigmanlijke allure<br />

............................<br />

De vergelijking met Gustave Flaubert, an<strong>de</strong>rzijds, waaraan <strong>de</strong> inlei<strong>de</strong>r<br />

zich waagt, is wellicht een vergissing. Zij dient <strong>de</strong>n lezer veeleer om zich<br />

<strong>de</strong> grenzen van Duranty bewust te wor<strong>de</strong>n. Want Flaubert: dat is <strong>de</strong><br />

bekentenis en <strong>de</strong> zucht uit <strong>de</strong> diepten, <strong>de</strong> mystische diepten <strong>de</strong>r Fransche<br />

ziel. Men geeft er zich te weinig rekenschap van, hoezeer het klassieke<br />

Fransche pessimisme van Flauberts zwaarmoedigheid verschilt. De<br />

zwaarmoedigheid van Flaubert is absoluut, die van het klassieke Fransche<br />

pessimisme daarentegen was relatief, bepaald, en ontstaan door analyse<br />

en aardsche teleurstelling. Omdat het betrekkelijk was, kon dit pessimisme<br />

ook altijd weer overslaan tot ban<strong>de</strong>loos levensgenieten, tot een plotselinge<br />

aardsche bevredigingondanks-alles. In Flaubert is dit nimmer mogelijk<br />

geweest. De zwaarmoedigheid van Flaubert was door geen aardsche<br />

bevrediging te verrassen en te vervullen. Zij was een honger uit <strong>de</strong> diepten,<br />

<strong>de</strong>n honger <strong>de</strong>r mystici.<br />

De Hollandsche Revue.<br />

Dit maandschrift, thans on<strong>de</strong>r redactie van Johan Koning (het zich afschei<strong>de</strong>n van<br />

<strong>de</strong>n heer Netscher, heeft, naar uit dit nr. blijkt, tot eenige onverkwikkelijkhe<strong>de</strong>n<br />

geleid), heeft nog wat meer afwisseling in zijn rubrieken gebracht. Zoo is, naast <strong>de</strong><br />

beken<strong>de</strong> rubrieken Wereldgeschie<strong>de</strong>nis en Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen, en nevens<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>de</strong> Karakterschets, een rubriek ‘Onsterfelijken’ geopend (waarin we ditmaal een<br />

beschouwing vin<strong>de</strong>n over Romain Rolland), <strong>voor</strong>ts een rubriek Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst<br />

(waarin tooneelbesprekingen) en een getiteld ‘In en Om grooter Ne<strong>de</strong>rland’.<br />

Uit <strong>de</strong> karakterschets, aan Dirk Schäfer gewijd, halen wij dit aan over 's<br />

kunstenaars optre<strong>de</strong>n in het publiek:<br />

Zijn ‘werk’ bevredigt hem niet; het concerteeren valt hem zwaar; <strong>de</strong><br />

vreug<strong>de</strong> <strong>de</strong>r vrijheid waarin <strong>de</strong> ziel zich geven kan, vindt hij niet op het<br />

podium. Hij wil<strong>de</strong> naar zijn eigen-zelf leven, maar het maatschappelijk<br />

bestaan eischte, dat hij zijn beste krachten in zijn dienst moest<br />

aanwen<strong>de</strong>n. Hij blijft concerten geven, maar zoo min mogelijk, hij blijft<br />

lessen geven, maar niet meer dan noodig is, en intusschen ontwikkelt<br />

zich zijne zelfbeheersching, ontstaat dat stalen masker van zijn gezicht<br />

waarmee hij <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n vleugel zit en dat zijn diepste en meest intieme en<br />

tee<strong>de</strong>rste gevoelens <strong>voor</strong> het oog van het publiek verbergen kan. Als hij<br />

<strong>de</strong>rtig jaar is, heeft hij zijn weg gekozen. Hij heeft leeren berusten, in<br />

zooverre dat hij het gevaar heeft ingezien van opstandigheid waardoor<br />

hij het beste in zich zou kunnen verliezen. Maar hij lijdt, en in <strong>de</strong> uren van<br />

eenzaamheid waarin hij <strong>voor</strong> zichzelf speelt of stu<strong>de</strong>ert, breekt <strong>de</strong> kracht<br />

van <strong>de</strong> beheersching. <strong>Den</strong> volgen<strong>de</strong>n avond staat hij weer op het podium<br />

en buigt <strong>voor</strong> het publiek, dat hem niet wil laten gaan. Hij voelt een<br />

innerlijke ontroering als gevolg van die warme, eerlijk gemeen<strong>de</strong><br />

hul<strong>de</strong>betuigingen, maar zijn gezicht verraadt het niet. Tot hij thuiskomt<br />

en het masker af kan leggen. Dan komt <strong>de</strong> trek van lij<strong>de</strong>n in 't gelaat; <strong>de</strong><br />

ziel van <strong>de</strong>n componist bleef immers zoo hopeloos onbevredigd ...<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Corn. Veth schrijft over <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r en caricaturist Honoré Daumier en <strong>de</strong><br />

he<strong>de</strong>ndaagsche kunstbeschouwing. Veth ergert zich over <strong>de</strong> bijna ongure<br />

belangstelling waarvan Daumier in onze dagen het mid<strong>de</strong>lpunt is gewor<strong>de</strong>n. Op<br />

zich zelf is <strong>de</strong>ze belangstelling niet onverklaarbaar.<br />

De geestelijke sympathieën <strong>de</strong>r kunstvrien<strong>de</strong>n gingen (en dat niet slechts<br />

in Duitschland, en ook niet speciaal in het Duitschland van na <strong>de</strong>n oorlog)<br />

uit naar <strong>de</strong> duisterhe<strong>de</strong>n van mysticisme en... amorfisme. Naar het<br />

belangwekken<strong>de</strong> maar troebele mysticisme dat <strong>voor</strong>al te vin<strong>de</strong>n is in <strong>de</strong><br />

neo-romantiek van het begin <strong>de</strong>r 19e eeuw, en naar <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne leer die<br />

<strong>de</strong>n vorm ontkent en beel<strong>de</strong>n wil zon<strong>de</strong>r beeld. In dit alles, door honger<br />

naar <strong>de</strong>n huiver, of naar <strong>de</strong>n platteren griezel van het onverklaarbare en<br />

in het afzakken naar het Niet <strong>de</strong>r wezenloosheid, bleek <strong>de</strong> doo<strong>de</strong>lijke<br />

vermoeienis en overprikkeldheid <strong>de</strong>r geesten en ik noem het ontroerend<br />

dat <strong>de</strong> belangstelling zich terzelf<strong>de</strong>rtijd werpt op een kunst, zoo vol naïeve<br />

energie en zoo vol hart, zoo weinig mystiek en zoo weinig amorfistisch<br />

als die van Daumier.<br />

Dus schijnen wij ons toch in <strong>de</strong> meest superieure en hautaine perversiteit<br />

niet zoo gelukkig te weten, of wij snakken er nog wel naar, mee te voelen<br />

met <strong>de</strong> vervoeringen in lief<strong>de</strong> en haat van een in zijn grootheid naïef,<br />

menschelijk mensch, zon<strong>de</strong>r foei te roepen dat die vervoeringen <strong>de</strong><br />

dagelijksche werkelijkhe<strong>de</strong>n betreffen te mid<strong>de</strong>n waarvan hij leef<strong>de</strong>!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Intusschen mag <strong>de</strong>n schrijvers van al die nieuwe Duitsche, Daumier nieuw<br />

‘ont<strong>de</strong>kken<strong>de</strong>’ boeken, meent Veth, wor<strong>de</strong>n toegeroepen:<br />

Ga met uw vernuftighe<strong>de</strong>n, met uw <strong>de</strong>finities, naar het rococo, of wedijver<br />

in wijshe<strong>de</strong>n over elke uiting van caprice en nevrose, maar trek u terug<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> robuste gestalte van <strong>de</strong>zen zeer evenwichtigen mensch.<br />

Dr. N.J. Singels besluit zijn causerie over ‘Boekvloek en Boekmerk’. Niet alleen<br />

bedreigingen en vervloekingen wor<strong>de</strong>n op ex-libris' als beschermingsmid<strong>de</strong>len<br />

afgedrukt. Leuk <strong>de</strong>ed b.v. <strong>de</strong> practische Engelschman die zijn boekmerk eenvoudig<br />

van <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>zag: ‘Stolen from E. Johnson’. Natuurlijk gaat <strong>de</strong>ze causerie<br />

weer van vele specimina van boekmerken vergezeld. Max Eisler vervolgt zijn stuk<br />

over Oud Weenen (met afbeeldingen). Laurens v.d. Waals en J. <strong>de</strong> Leeuw dragen<br />

Verzen bij, Elis. Zernike en Emmy v. Lokhorst proza.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds: Hamlet, door Dr. Is. van Dijk. - Victrix, door G. van <strong>de</strong>n<br />

Burg. - Mimus en Drama op het Babylonische Nieuwjaarsfeest, door Dr. F.M.Th.<br />

Böhl. Zorg <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ongehuw<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r en haar kind, door Mr. A. <strong>de</strong> Graaf, etc. -<br />

Het Getij: Verzen, door Hendrik <strong>de</strong> Vries. - De Salon-profeet. door Jac. Krul. -<br />

Aan 't spinnewiel, door Ernst Groenevelt. - Brieven uit Duitschland, Vlaan<strong>de</strong>ren,<br />

Spanje, Zuid-Afrika. - De nieuwe woordbeelding, door Theo van Doesburg. -<br />

Dramaturgie, door Balthazar Verhagen, etc. - De Stijl: Le Neo-Plasticisme, door<br />

P. Mondrian. - Inleiding tot <strong>de</strong> Nieuwe Verskunst, door I.K. Bonset. - Rondblik.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Van een vagebond<br />

49<br />

De vors springht we<strong>de</strong>r nae <strong>de</strong>n poel,<br />

Al sit hy op een gul<strong>de</strong>n stoel.<br />

CATS.<br />

DE ‘gul<strong>de</strong>n stoel’ waarvan in dit rijmpje gesproken wordt, dat is <strong>de</strong> kultuur, ònze<br />

kultuur, waarop we in hoogheid zijn gezeten; neerzien<strong>de</strong> op alles wat ons van die<br />

hooge zitplaats als lager, als min<strong>de</strong>rwaardig <strong>voor</strong>komt; en ook, angstvallig er<strong>voor</strong><br />

waken<strong>de</strong> dat niets ooit in staat zal zijn ons van dien zetel naar omlaag te trekken.<br />

We voelen ons be<strong>voor</strong>recht - en zijn tevre<strong>de</strong>n.<br />

Maar onbewust, diep, diep in onze menschelijke ziel, sluimert <strong>de</strong> herinnering aan<br />

‘<strong>de</strong>n poel’; dat is het leven van eeuwen her, toen <strong>de</strong> menschheid nog rondzwierf in<br />

grooter of kleiner hor<strong>de</strong>n. En <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> was nog woest en ledig. En er was vaak strijd<br />

(die is er ook nu nog!); en het dagelijksch voedsel lag maar niet altijd <strong>voor</strong> het grijpen<br />

(zooals ook nu nog!). Maar daar was <strong>de</strong> vrijheid, het ongebon<strong>de</strong>ne, het zwerven,<br />

het avontuurlijke.<br />

En al doen wij, kultuurmenschen, in het algemeen niet als <strong>de</strong> ‘vors’, die naar zijn<br />

ou<strong>de</strong>n poel terugspringt (het goud van <strong>de</strong>n stoel heeft daar<strong>voor</strong> te veel vat op ons<br />

gekregen!) - toch zijn er verschijnselen in ons geestesleven die erop wijzen, dat het<br />

verlangen ernaar van tijd tot tijd nog wel in ons wakker kan wor<strong>de</strong>n.<br />

We hebben <strong>de</strong> vagebon<strong>de</strong>n-literatuur; die <strong>voor</strong> ons land zijn spoor vertoont van<br />

Uilespiegel over Mirandor tot <strong>de</strong> sujetten van Brusse; en die ervan getuigt dat, al<br />

mogen we ons in het maatschappelijk leven ook nog zoo vijandig tegen hem keeren,<br />

we in <strong>de</strong> geheime kameren van ons hart toch sympathie met <strong>de</strong>n vagebond hebben,<br />

dus: ons aan hem verwant voelen. De poel blijft nog altijd zijn aantrekkingskracht<br />

eenigermate ten opzichte van ons behou<strong>de</strong>n!<br />

En nu ligt, keurig verzorgd, een heruitgaaf <strong>voor</strong> me van Een Schoone en<strong>de</strong><br />

Gheneuchlicke Historie of Cluchte van Heynken <strong>de</strong> Luyere.<br />

Warachtelyck gheschiet, seer verheuchlyck om lesen, en<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>ur Cornelis Cruls eerst in dichte ghestelt. Ghedruct<br />

Thantwerpen op <strong>de</strong> Lombaer<strong>de</strong> Veste, in <strong>de</strong>n Witten Hasewint<br />

by Jan van Ghelen Anno MDLXXXII. Dit boekje is uitgegeven door <strong>de</strong><br />

uitgeverij ‘De Sikkel’ te Antwerpen en Em. Querido te Amsterdam. Jul Fonteyne<br />

zorg<strong>de</strong> <strong>voor</strong> een titelblad en enkele aardige vignetten 1) . Lo<strong>de</strong> Baekelmans schreef<br />

achterin enkele aanteekeningen betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong>n schrijver, een re<strong>de</strong>rijker, en <strong>de</strong>n<br />

bezongene, een volksdichter.<br />

Vooraf vertelt ‘<strong>de</strong>n drucker tot <strong>de</strong>n goetwillighen lesere’ in rijm, dat Heynken <strong>de</strong><br />

Luyere wel ‘cluchtich was, maer met geen valscheyt <strong>de</strong>urtoghen’, en van nature<br />

verwant aan Ulen-<br />

1) Het vignet op blz. 31 staat daar verkeerd, en behoort bij <strong>de</strong> eerste klucht.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


50<br />

spieghel. Evenals <strong>de</strong>ze vatte hij het leven van <strong>de</strong>n luchtigen kant op, en was hij<br />

‘sel<strong>de</strong>n overla<strong>de</strong>n met eenich ghelt’. En zijn metgezellen waren als hij; zoodat ze<br />

ook ‘liever verteer<strong>de</strong>n dan helpen winnen’. Voor <strong>de</strong>n lezer moge het boekje ‘tot<br />

waerschouwinghe’ zijn: ‘Ten is niet quaet, quaet weten, maer quaet bedrijven’.<br />

En dan volgen avonturen van Heynken. De geschie<strong>de</strong>nissen zijn op rijm, in<br />

zeven 1) -regelige koepletten. Over het geheel loopen <strong>de</strong>ze vlot 2) , en het is voelbaar<br />

dat <strong>de</strong> schrijver leute heeft in zijn held. Hij verhaalt van hem een drietal kluchten;<br />

alle drie hierop neerkomen<strong>de</strong>, hoe het hem gelukte zon<strong>de</strong>r te betalen geduren<strong>de</strong><br />

eenigen tijd aan <strong>de</strong>n kost te komen.<br />

Op een interessante bizon<strong>de</strong>rheid van <strong>de</strong> bewerking moet ik nog even <strong>de</strong> aandacht<br />

vestigen. De meer<strong>de</strong>rheid van <strong>de</strong> koepletten toch eindigt met een stukje toepasselijke<br />

volkswijsheid, in <strong>de</strong>n vorm van een spreuk of een spreekwoord. Het is werkelijk<br />

verrassend, zooals die het heele boekje door, gewoonlijk zon<strong>de</strong>r eenige gezochtheid,<br />

door <strong>de</strong>n auteur te pas gebracht zijn. Dat is alles wel echt uit en van en <strong>voor</strong> het<br />

volksleven.<br />

En on<strong>de</strong>r het lezen moest ik telkens <strong>de</strong>nken aan die geestige schil<strong>de</strong>rij van Pieter<br />

Breughel Jr. in het Frans Hals-museum; waarop allerlei tafereelen uit het leven zijn<br />

afgebeeld; en elk heeft betrekking op een vlaamsch spreekwoord, is zoo'n<br />

spreekwoord in beeld. Want er is verschil. Breughel is kunstmatig. Hij gaat uit van<br />

het spreekwoord, en geeft <strong>de</strong> letterlijke beteekenis daarvan op het doek weer;<br />

waardoor zijn tafereelen allegorischen zin verkregen hebben. In dit boekje echter<br />

zijn <strong>de</strong> tafereelen aan het werkelijke leven ontleend, en komt het spreekwoord als<br />

<strong>de</strong> toepassing van het geval. Hier is dus het natuurlijke. En zoo geeft onze ‘schoone<br />

en<strong>de</strong> gheneuchlicke historie’ ons tal van tafereelen, tal van situaties te zien uit het<br />

vagebon<strong>de</strong>n-leven van Heynken <strong>de</strong> Luyere, waarbij het is of <strong>de</strong>ze zelf ons met een<br />

oolijken glimlach telkens zijn uit eigen ervaring geputte levenswijsheid in spreuk en<br />

spreekwoord toefluistert.<br />

En dan genieten we: <strong>de</strong> poel roept weer eens! Of moeten we hier met Heynken<br />

zeggen: ‘Want ghelijck compt geerne by zijns ghelijcke’!<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

AMSTERDAM.<br />

Menschheitsdämmerung 1)<br />

HET werk: een schreeuw, geboren uit veel bloed en tranen; vorm: ontbreekt; bij<br />

gevolg: geen kunst. Hierdoor is dit boek <strong>voor</strong> mij volkomen bepaald; daar men er<br />

mogelijk meer van wil weten, zal ik - mijns ondanks min of meer: waartoe die omhaal?<br />

- even doorborduren.<br />

Duitschland heeft vier jaar gevochten: dat wijzig<strong>de</strong> bij een groote groep ten <strong>de</strong>ele<br />

<strong>de</strong> mentaliteit; zij werd die - zooals hare dragers gaarne en smakeloos prediken -<br />

van <strong>de</strong> ‘gelouter<strong>de</strong> Menschelijkheid’. Daar is onloochenbaar iets - vrij veel - van<br />

aan. Het is begrijpelijk: honger, ziekte, luizenplaag, shrapnells doen twijfelen aan<br />

een en an<strong>de</strong>r; en - naar verluidt: uit <strong>de</strong>n volmaakten chaos, hel-en-hemel van al 's<br />

levens waar<strong>de</strong>n, stond <strong>de</strong> Mensch op, naakt. In wezen accepteer ik dit; vele<br />

1) Op een paar uitzon<strong>de</strong>ringen na, die 6 regels hebben.<br />

2) De drie laatste koepletten van <strong>de</strong> eerste klucht vormen, naar mijn gevoelen, een min gelukkig<br />

aanhangsel.<br />

1) Symphonie jüngster Dichtung, herausgegeben von Kurt Pinthus (Ernst Rowolt-Verlag, 19<strong>20</strong>):<br />

als document humain althans belangrijk, waar het een gezindheid, die <strong>voor</strong> mo<strong>de</strong>rn Duitschland<br />

kenmerkend is, vrij zuiver en vrij volledig doet uitkomen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


verschijnselen staven het, zoo <strong>de</strong> boeken van Toller, Kaiser, Rubiner, Von Unruh,<br />

Frank - maar hun mentaliteit ligt me niet: ze is zwaar, huilerig, vermoeiend-‘hartelijk’,<br />

‘menschelijk’ alweer, ik stem het toe, ‘al-te-menschelijk’ zelfs, echter: zoo ze in-staat<br />

waren hun psyche - van welke makelij die dan ook is, mits lévend - in hun werk te<br />

ver-beel<strong>de</strong>n, vòrm te geven, dan hadt ge dat als kunst te aanvaar<strong>de</strong>n. Zij falen<br />

echter: al <strong>de</strong>ze menschen - met uitzon<strong>de</strong>ring van Heynicke, Trakl, Stramm - missen:<br />

creatief en expressief vermogen, zij vertolken hun mentaliteit gebrekkig, luk-raak,<br />

zoo-ongeveer (‘er war ein Dichter und hasste das Ungefähre, Rilke in ‘Brigge’) -<br />

slaan er een slag naar, vrijwel steeds mis. Daarom en daarom alleen: geen kunst.<br />

Want leven is er achter: ‘fel, opstandig, pathetisch’.<br />

Daarom: laat mij Jean Paul lezen, wat ge maar wilt van hem: een kosmischen<br />

kwinkslag, of een novelle van Cervantes: geciseleerd en àf, zòo-en-niet-an<strong>de</strong>rs, of<br />

... Ik wil er met nadruk op blijven wijzen - tegen alle catechismussen <strong>de</strong>r i<strong>de</strong>e- en<br />

Mensch-expressionisten in - dat er zon<strong>de</strong>r nauwkeurig vormbesef en<br />

ten-ein<strong>de</strong>-toe-doorwrochte expressie nooit-ofte-nimmer kunst kan zijn; ik kies<br />

<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n (‘verdammt, soll ich euch <strong>de</strong>nn alles vorpfeifen?’ Jean Paul!) zelfs, uit<br />

<strong>de</strong> grootsten, uit-<strong>de</strong>n-treure verheerlijkt: Whitman, Van Gogh, Mevr. Roland Holst.<br />

Kosmisch-in-aanleg, ongetwijfeld, maar teveel van hun pogingen tot verwerkelijking<br />

stran<strong>de</strong>n op een gemis aan kùnnen. ‘Kunst mag zijn, al wat ge wilt, maar het<br />

kunstwerk komt uit <strong>de</strong> werkplaats’ (Wichman<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


51<br />

- men <strong>de</strong>ed beter hem te lezen dan 'm te laten verhongeren -).<br />

Rilke gaf in zijn ‘Cornet’ (1899) - naar mijn weten het gaafste stuk uit zijn oeuvre<br />

- volmaakte vorm (en niet dat alleen!), ‘expressionistisch’ - zoo ge wilt (het begint<br />

er be<strong>de</strong>nkelijk uit te zien <strong>voor</strong> ons, die er aan gelooven en er over schrijven), maar<br />

vandaag (en morgen ook nog wel!) vindt men zijn ‘Stun<strong>de</strong>nbuch’, als geheel<br />

oneindig-zwakker, hier en daar slècht zelfs (‘filosofie in franje’) ‘dieper, menschelijker,<br />

min<strong>de</strong>r “aesthetisch-verfijnd”...’<br />

Tot slot: ‘Menschheitsdämmerung’. Voorloopig sta ik nog sceptisch tegenover<br />

geleuter over en bewegingen van - en kranten in dienst van! - regeneratie. Maar:<br />

nous verrons. Intusschen: terwijl hulpelooze verbijster<strong>de</strong>n steenen sleepen <strong>voor</strong> het<br />

Nieuwe Pantheon <strong>de</strong>r Menschheid, zit <strong>de</strong> Muze aan <strong>de</strong> kassa bij Hirsch - en gapt.<br />

H. MARSMAN.<br />

Mo<strong>de</strong>rne Engelsche literatuur<br />

Snow over El<strong>de</strong>n by Thomas Moult. London: William Heinemann 19<strong>20</strong>.<br />

DE phantasmen van <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen mensch zijn wreed: zelf-ontrafeling gooit hem,<br />

een waar<strong>de</strong>loos <strong>voor</strong>werp, door rinkelend glas op straat, en zijn onbeteugeld brein<br />

doet het leven vervluchtigen tot een weinig zeer ijlen damp.<br />

Maar nog een enkele maal herleeft hij <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n werkelijkheid zijner jeugd in<br />

een lichten vreugdigen droom.<br />

Zoo Thomas Moult. Er is geen donkere bladzij<strong>de</strong> in dit boek.<br />

Onwillekeurig dringt zich een vergelijking met Timmermans' Pallieter op. ‘Pallieter’<br />

is een roes; ‘Snow over El<strong>de</strong>n’ een droom. Bei<strong>de</strong>n zijn gedoemd om door <strong>de</strong><br />

literatuurgeschie<strong>de</strong>nis te wor<strong>de</strong>n aangemerkt als reactie-verschijnselen tegen het<br />

lamentabele pessimisme <strong>de</strong>r eerste <strong>de</strong>cenniën van <strong>de</strong> <strong>20</strong> ste eeuw. ‘Pallieter’ is<br />

geschreven uit angst <strong>voor</strong>, ‘Snow over El<strong>de</strong>n’ uit verzet tegen onze cultuur.<br />

Timmermans heeft van zijn boek gemaakt een schoone zinsbegoocheling;<br />

zijn kracht is naïveteit; Moult een stoere vertelling en... een idylle; zijn<br />

kracht is humor.<br />

Maar er is achter dit boek een ernst die ge bij <strong>de</strong>n Vlaming mist.<br />

Daartoe <strong>de</strong>ze fragmenten:<br />

en<br />

[Of the magic that come with cold water]. ‘My blood scorched anew at<br />

each fresh vehemence of that stabbing water - scorched as never before.<br />

The soul of me was in every stinging jewel of it, and from the water my<br />

sou began to laugh out to me harshly and happily that the day was good<br />

and nearing dawn simply because I myself was splendidly alive and a<br />

lover.<br />

And I laughed back to my soul that the day was in<strong>de</strong>ed good, albeit having<br />

seen naught beyond the pale yellow range of candle-flame and knowing<br />

with no certainty that there was day anywhere at all!<br />

And I doubt not I might have set Black Prince a-circusing before the<br />

folk of Buxton just because of the rare mood of it all. I even forgot to doubt,<br />

as I had done on more normal days, that God was in the noisy streets<br />

where the snows were already all unwholesome slush and yellow salt,<br />

the buildings gloomy and looking starved, and the passers - by showing<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


how unaccustomed they were to such sterling weather by visible and<br />

glowing signs in the centre of their faces.<br />

I procee<strong>de</strong>d forthwith to stable Black Prince the horse nee<strong>de</strong>d quick<br />

attention, being now all a-sweat from the reaction, and quivering. After<br />

that I took heed of the secret errand on which I had come of such set<br />

purpose to the town, and next I took heed of boiled beef with Burgundy<br />

and ample Bakewell pudding, which served me admirably after an<br />

adventure which might have cost everything, <strong>de</strong>spite my making game<br />

of it’.<br />

Het is te prijzen dat <strong>de</strong> schrijver geen enkele concessie heeft gedaan aan het<br />

pitoreske van het geval, ondanks het feit dat <strong>de</strong> uitgever, blijkens <strong>de</strong> gebruikelijke<br />

aanprijzing op <strong>de</strong>n omslag 1) , dien schijn meen<strong>de</strong> te moeten wekken. Het verhaal is<br />

volstrekt niet schil<strong>de</strong>rachtig in <strong>de</strong>n zin van wij<strong>de</strong> Volendamsche broeken en<br />

Zeeuwsche knoopen. Het heeft niets van een <strong>de</strong>rgelijke curiositeit.<br />

Ik hoop dat men dit boek hier lezen zal en dat men het nog lezen kàn; want ook<br />

<strong>de</strong>n droom zijn wij bijna ontgroeid.<br />

ROEL HOUWINK.<br />

Rijm of onrijm<br />

I<br />

FERDINAND BRUNETIÈRE - er is zoo weinig van <strong>de</strong>zen stillen werker tot mij<br />

doorgedrongen, en een heikanter leest niet veel - beklaag<strong>de</strong> zich eenmaal in <strong>de</strong><br />

‘Revue <strong>de</strong>s <strong>de</strong>ux Mon<strong>de</strong>s’ over <strong>de</strong> armoe<strong>de</strong> <strong>de</strong>r lyrische ‘a<strong>de</strong>r’ in <strong>de</strong> Mid<strong>de</strong>leeuwen.<br />

Had hij zich niet met evenveel recht of nog juister kunnen beklagen over <strong>de</strong> armoe<strong>de</strong><br />

van het fransche rijm in 't algemeen, en niet in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen slechts, maar bij<br />

<strong>de</strong> meest geroem<strong>de</strong>, althans genoem<strong>de</strong> dichters van <strong>de</strong>n nieuweren tijd?<br />

Ik waag het die vraag te stellen naar aanleiding<br />

1) A story of the High Peak - a land of loneliness and rugged bleak places hitherto untouched<br />

in literature. The contrast between its outer harshness and the warm rich homeliness of solitary<br />

farmsteads in the sheltered dales recaptures for the novel the essential poetry of everyday<br />

life in a truly original fashion.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


52<br />

van het Februari-no. van ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’, waarin ik on<strong>de</strong>r ‘Letterkundig’ leven<br />

éen <strong>de</strong>r redacteuren van ‘Het Getij’, <strong>de</strong>n heer Mr. H.v.d. Bergh, in <strong>de</strong> ‘spelonken<br />

van het Ne<strong>de</strong>rlandsche rijm’ zie afdalen en onze armoe<strong>de</strong> te dien opzichte zie<br />

aantoonen op grond van eenige <strong>de</strong>r meest banale ‘clichés’, als hemel-gewemel,<br />

luister-duister-gefluister, zijn-schijn, eenzaam-gemeenzaam,<br />

twijgen-zijgen-nijgen-zwijgen, hartsmart. ‘Het is’, zegt <strong>de</strong> heer v.d. Bergh, ‘alsof men<br />

zich bij ons nooit ridicuul (bespottelijk bedoelt hij zeker) kan voelen, zoolang men<br />

maar een ernstig gezicht zet’.<br />

Nu, met dit ernstig gezicht trekt, ongelukkig genoeg, filmsgewijs heel ons<br />

dichterdom langs mij heen. Met name rijzen, in <strong>de</strong> plooi, tal van sonnettisten, doo<strong>de</strong><br />

en niet doo<strong>de</strong>, vóór mij op, terwijl ik inzon<strong>de</strong>rheid <strong>de</strong> verhevenste openbaringen van<br />

een Kloos en Hélène Swarth 1) , en ook <strong>de</strong> ‘ongebeeldhouw<strong>de</strong>’ verzen, terugloopend<br />

van Jacques Perk's ‘Iris’ naar Bil<strong>de</strong>rdijk's ‘boezemgewemel’, door <strong>de</strong> cordons zie<br />

gaan.<br />

Dat echter in hetzelf<strong>de</strong> verband <strong>de</strong> heer v.d. Bergh zich bijv. op Verlaine beroept,<br />

komt mij toch een weinig onnatuurlijk <strong>voor</strong>. Want een paar zwakker quatrains dan<br />

<strong>de</strong> eerste helft van diens ‘Never more’ uit <strong>de</strong> Poèmes saturniens’ is nauwelijks<br />

<strong>de</strong>nkbaar. Ik druk ze hier even over.<br />

Souvenir, souvenir, que me veux tu? L'automne<br />

Faisait voler la grive à travers l'air atone,<br />

Et le soleil dardait un rayon monotone,<br />

Sur le bois jaunissant où la bise détone.<br />

Nous étions seul à seule et marchions en rêvant<br />

Elle et moi, les cheveux et la pensée au vent.<br />

Soudain, tournant vers moi son regard emouvant,<br />

‘Quel fut ton plus beau jour?’ fit sa voix d'or vivant.<br />

En laat <strong>de</strong>n meester van het fransche klinkdicht, laat José-Maria <strong>de</strong> Heredia eens<br />

een nummer van zijne vermaar<strong>de</strong> ‘Trophées’ uitgalmen.<br />

L'aube d'un jour sinistre a blanchi les hauteurs.<br />

Le camp séveille. En bas roule et gron<strong>de</strong> le fleuve<br />

Ou l'escadron léger <strong>de</strong>s Numi<strong>de</strong>s s'abreuve.<br />

Partout sonne l'appel clair <strong>de</strong>s buccinateurs.<br />

Car malgré Scipion les augures menteurs,<br />

La Trebbia débordée, et qu'il vente ou qu'il pleuve,<br />

Sempronius Consul, fier <strong>de</strong> sa gloire neuve,<br />

A fait lever la hache et marcher les licteurs.<br />

Muziek? Mij wel, maar dan toch geen Wagneriaansche. De ‘zin <strong>de</strong>r gedachten’ kan<br />

hier misschien heel ‘onverbasterd’ heeten, en in<strong>de</strong>rdaad toont zich in <strong>de</strong>ze enkele<br />

proeven het rijm zoo ‘indifferent’ mogelijk -, maar dat neemt niet weg, dat hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n<br />

met mij zulke ‘omstrengelingen’ afgrijselijk zullen vin<strong>de</strong>n.<br />

Neen, ik geloof, dat Ne<strong>de</strong>rland met zijn ‘lamzaligste aller vormen’ nog niet <strong>de</strong><br />

treurigste rol speelt. En juist in het sonnet het rijm <strong>voor</strong> weinig meer dan figurant te<br />

laten optre<strong>de</strong>n, me dunkt, geene opvatting kan sterker naar <strong>de</strong>n mutsaard rieken.<br />

Want elk sonnet vormt nu eenmaal eene huwelijksinzegening tusschen verstand<br />

en gevoel, tusschen verklanking en gedachte. Het eischt van <strong>de</strong>n maker meer dan<br />

een glimp gewoon lyrisch instinct - adres aan <strong>de</strong>n zwaar op-<strong>de</strong>-handschen, te vroeg<br />

1) Aan wie bei<strong>de</strong>n ik overigens reeds in 1880 <strong>de</strong> eer had door mid<strong>de</strong>l van ‘Astrea’ het welkom<br />

toe te roepen. G.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


gestorven Adwaita, <strong>de</strong>n man van het uiterste, die, had hij een twintigtal jaren langer<br />

mogen blijven leven, dit uiterste ook wel gevoeld en in een nieuwen bun<strong>de</strong>l gelouterd<br />

zou hebben...<br />

W. GOSLER.<br />

[Boekenschouw]<br />

Letterkun<strong>de</strong>, biographie<br />

De levenskunst van Vauvenargues, door Marguerite <strong>de</strong> Rouville. - (Serie<br />

‘Fransche Kunst’, No. XV). (Uitg. A.W. Sijthoff, Lei<strong>de</strong>n, 19<strong>20</strong>).<br />

Philosophie als een smakelijk gerecht op te disschen is zeker een moeilijke taak,<br />

waarvan slechts weinigen zich naar behooren weten te kwijten. Marguerite <strong>de</strong><br />

Rouville is een van die weinigen. Haar werkje over Vauvenargues is zoo prettig<br />

geschreven, dat wij het een kostbaar <strong>de</strong>el te meer mogen noemen in Dr. P. Valkhoff's<br />

beken<strong>de</strong> Fransche Kunst-serie. Eigenlijk beslaat <strong>de</strong> studie over <strong>de</strong>n grooten<br />

achttien<strong>de</strong>-eeuwer maar 17 pagina's, en het werk is ten slotte een interessant artikel<br />

gevolgd door een bloemlezing uit Vauvenargues' Karakterschetsen, Particuliere<br />

Brieven en Spreuken en Over<strong>de</strong>nkingen. Luc <strong>de</strong> Clapiers, markies van<br />

Vauvenargues, werd te Aix geboren in 1715. Een klassieken on<strong>de</strong>rgrond mocht hij<br />

nooit verkrijgen; Plutarchus, die, toen hij zestien jaar was, hem zijn levensrichting<br />

aanwees, las hij in het Fransch.<br />

De <strong>voor</strong>naamste karaktertrek van zijn philosophie is zijn zachtzinnigheid en zijn<br />

naastenlief<strong>de</strong>. Die bei<strong>de</strong> elementen vindt men, in kern, in al zijn beschouwingen en<br />

beoor<strong>de</strong>elingen. Deze zachtmoedigheid, <strong>de</strong>n fijnen, lichamelijk zwakken doch moreel<br />

zoo sterken <strong>de</strong>nker eigen, on<strong>de</strong>rscheidt hem van La Rochefoucauld met zijn vlijmend<br />

cynisme en van Pascal met zijn verachting <strong>voor</strong> <strong>de</strong> menschelijke verdorvenheid.<br />

(pag. 4). Scherts<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


53<br />

is hem vreemd; wel vin<strong>de</strong>n wij, <strong>voor</strong>al in zijn brieven, talrijke staaltjes van fijne ironie.<br />

Vauvenargues, door Voltaire ‘le plus infortuné <strong>de</strong>s hommes et le plus tranquille’<br />

genoemd, en over wiens ‘coeur stoïque et tendre’ Marmontel sprak, had een<br />

vreug<strong>de</strong>loos leven. Van zijn kin<strong>de</strong>rjaren af was hij ziekelijk; en op later leeftijd werd<br />

hij nagenoeg blind als gevolg van een pokkenaanval; waarna een ongeneeselijke<br />

longziekte hem op een en <strong>de</strong>rtigjarigen leeftijd in<br />

Naar het borstbeeld in <strong>de</strong> Bibliothèque Méjanes te Aix.<br />

Uit: ‘De Levenskunst van Vauvenargues’.<br />

't graf sleepte.<br />

Waar komt zijn hoogstaan<strong>de</strong> philosophie op neer? Hoor het hem zelf zeggen: ‘Ik<br />

sta verre van <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkers die alles van <strong>de</strong> menschheid verachten en er zich op laten<br />

<strong>voor</strong>staan, nooit an<strong>de</strong>rs dan haar zwakhe<strong>de</strong>n in 't licht te stellen’. - De ziel is goed<br />

zooals zij is, en het komt er slechts op aan, haar hartstochten, <strong>de</strong> hefboomen<br />

waardoor zij zich omhoog kan werken, aan te kweeken ...; en omdat hij <strong>de</strong> ziel<br />

liefhad wil<strong>de</strong> hij haar kennen en begrijpen, individueel en als menschheid in haar<br />

geheel. Hij zag haar zon<strong>de</strong>r illusie, want <strong>de</strong> i<strong>de</strong>alist met zijn hooge, vermetele<br />

aspiraties was tevens een koel ontle<strong>de</strong>r, een nuchter criticus. (pag. 11) Het hart<br />

speelt volgens hem <strong>de</strong> grootste en ook <strong>de</strong> sympathiekste rol in al het menschelijk<br />

drijven. Interessant is het <strong>voor</strong> hem, die <strong>de</strong> godsdienstig-wijsgeerige stroomingen<br />

<strong>de</strong>r XVIIIe eeuw bestu<strong>de</strong>eren wil, te volgen hoe hij <strong>de</strong>nkt over het<br />

hiernamaalsprobleem en over het vraagstuk van <strong>de</strong>n vrijen wil. ‘Is het voldoen<strong>de</strong> te<br />

beloven, om U te overtuigen?’, vraagt hij in zake <strong>de</strong> eerstgenoem<strong>de</strong> questie; en wat<br />

<strong>de</strong>n vrijen wil betreft: ‘volgens hem wor<strong>de</strong>n al onze han<strong>de</strong>lingen bepaald door onze<br />

hartstochten’ (p. 15) ‘Ik weet uit on<strong>de</strong>rvinding’, zegt Vauvenargues, ‘dat ik doe wat<br />

ik wil; maar diezelf<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvinding leert mij, dat ik slechts wil, wat mijn gevoelens<br />

of mijn gedachten mij ingefluisterd hebben te doen’. (Ibid).<br />

Na <strong>de</strong>ze algemeene beschouwingen over Vauvenargues laat schrijfster eenige<br />

Karakterschetsen volgen, <strong>de</strong> pen van een La Bruyère waardig, en vertaald in een<br />

keurig en beschaafd Hollandsch waaraan een zekere ou<strong>de</strong>rwetsche <strong>de</strong>ftigheid niet<br />

misstaat. Vooral <strong>de</strong> typen Clazomène, waarin men <strong>de</strong>n schrijver-zelf vaak herkent,<br />

Thyeste en Ménalque zijn schitteren<strong>de</strong> karakterstudies, gegoten in een bondigen<br />

en onberispelijken vorm. Na zijn ‘Raadgevingen aan een jongen man’ lezen wij<br />

eenige van Vauvenargues' brieven, aan Mirabeau (<strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n beroem<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


e<strong>de</strong>naar), Voltaire en an<strong>de</strong>ren. De brief aan Voltaire gericht en gedateerd 4 April<br />

1743, leert ons dat <strong>de</strong> jonge philosoof Racine verkoos boven Corneille, omdat Racine<br />

<strong>de</strong> menschen weergaf zooals zij zijn en Corneille, zooals hij ze wenschte; ook ‘omdat<br />

Corneille's hel<strong>de</strong>n over groote da<strong>de</strong>n praten, zon<strong>de</strong>r die te inspireeren en die van<br />

Racine ertoe opwekken zon<strong>de</strong>r dat zij erover praten’.<br />

Van <strong>de</strong> 294 Spreuken en Over<strong>de</strong>nkingen die dan volgen halen wij <strong>de</strong> drie aan,<br />

welke ons het meest troffen:<br />

‘Men beleedigt <strong>de</strong> menschen dikwijls door lofspraak, die tegelijkertijd <strong>de</strong> grenzen<br />

van hun verdienste aangeeft; weinig menschen zijn beschei<strong>de</strong>n genoeg om te<br />

kunnen verdragen, dat men hen naar hun juiste waarheid schat’. (No. 22).<br />

‘Wij bewaren onze toegeeflijkheid <strong>voor</strong> hen die volmaakt zijn’. (No. 70).<br />

‘Wij krijgen soms overdreven loftuitingen <strong>voor</strong>dat wij rijp zijn <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gematig<strong>de</strong>’.<br />

(No. 276).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


54<br />

Marguerite <strong>de</strong> Rouville heeft ons Vauvenargues levendig en sympathiek weten <strong>voor</strong><br />

te stellen en uit zijn werk die brokken weten te kiezen, die ons zijn juisten - en toch<br />

zoo welwillen<strong>de</strong>n - kijk op het Leven toonen. Daarom verdient <strong>de</strong> studie ten volle<br />

<strong>de</strong>n titel dien ze draagt, en, om het vele schoone en diepzinnige dat ze ons biedt,<br />

onze bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

Vauvenargues door Clau<strong>de</strong> Arnulphy.<br />

Uit: ‘De Levenskunst van Vauvenargues’.<br />

Don Francisco <strong>de</strong> Quevedo y Villegas, Don Pablo, Mo<strong>de</strong>l van<br />

Vagabon<strong>de</strong>n, Spiegel <strong>voor</strong> Schelmen - (R'dam, W.L. & J. Brusse, 19<strong>20</strong>).<br />

Men ziet niet goed in waarom vertaler en uitgever, thans in <strong>de</strong>ze zoo moeilijke tij<strong>de</strong>n,<br />

tot het klaarmaken van dit boek zijn overgegaan: een roman waarop onze cultuur<br />

reeds driehon<strong>de</strong>rd jaar met een zekere onverschilligheid wachten<strong>de</strong> was en nog<br />

best, als 't had moeten zijn, enkele tientallen jaren had kunnen wachten, zon<strong>de</strong>r al<br />

te bitsig ongeduld. 't Klinkt ons wel uit het levensbericht van Quevedo, door Mr.<br />

Weys, <strong>de</strong>n vertaler, tegen: dat ook <strong>de</strong>ze uitgave een ‘leemte’ vult, zooals elk boek<br />

mogelijk een leemte komt vullen; maar toch ben ik niet genoegzaam van <strong>de</strong><br />

wezenlijke superioriteit van <strong>de</strong>zen klassieken schelmenroman doordrongen, om<br />

door <strong>de</strong>ze uitgave heel bizon<strong>de</strong>r geestdriftig gestemd te zijn: ik vermoed dat er in<br />

<strong>de</strong> groote wereldliteratuur nog heel wat meer werk op bekendmaking in onze lan<strong>de</strong>n<br />

en vertaling in onze taal te wachten ligt, zelfs in <strong>de</strong> memoiren-literatuur en in <strong>de</strong>n<br />

schat <strong>de</strong>r avonturen- en reisverhalen, belangrijker of mooier, aandoenlijker of<br />

boeien<strong>de</strong>r, en dat veel rechstreekscher aan onze huidige eischen zou beantwoor<strong>de</strong>n<br />

en aan onze schoonheidsbehoeften rijkelijker voldoening schenken.<br />

Het zullen dus literair-historische eer dan louter letterkundige re<strong>de</strong>nen geweest<br />

zijn waardoor <strong>de</strong> vertaler is aangespoord gewor<strong>de</strong>n - of heeft hij ook gerekend op<br />

<strong>de</strong>n onverwachten en aanzienlijken bijval dien <strong>de</strong> avonturen-roman thans na <strong>de</strong>n<br />

wereldoorlog overal geniet - om ons zijne overigens zeer vlotte vertaling <strong>voor</strong> te<br />

zetten?<br />

Toch bemerkt men bij het lezen, dat al <strong>de</strong>ze we<strong>de</strong>rwaardighe<strong>de</strong>n ons niet meer<br />

zoo da<strong>de</strong>lijk in spanning hou<strong>de</strong>n als een schelmenroman uit onzen eigen tijd het<br />

vermag, en ik beken volgaarne dat ik meer heb aan <strong>de</strong> romans van Stevenson of<br />

Wells, aan die van Maurice Renard en Pierre Benoit, en zelfs aan ‘Les trois<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


mousquetaires’ of ‘Sherlock Holmes’, dan aan <strong>de</strong> in <strong>de</strong>n grond toch wel niet zoo<br />

heel merkwaardige, overstelpen<strong>de</strong> of heftig <strong>de</strong>n levensgang beroeren<strong>de</strong> lotgevallen<br />

van <strong>de</strong> vagebon<strong>de</strong>n en schurken, aan Don Quevedo lief. Niet zon<strong>de</strong>r eenige<br />

inspanning en vlijt moet men zich op <strong>de</strong> lektuur van dit lange, door trant en stijl nog<br />

al gelijkmatig verhaal toeleggen, met gesloten luiken en toeë <strong>de</strong>uren, terwijl het<br />

leven daar buiten wenkt, en niet te dicht bij <strong>de</strong> <strong>bibliotheek</strong> gezeten, waarin zoovele<br />

boekruggen met lokken<strong>de</strong>r titels en actueeler van aard en stof ons nopen gevoeliger<br />

vagebon<strong>de</strong>n als mo<strong>de</strong>l te kiezen en ons te spiegelen aan <strong>de</strong> ervaring van vroe<strong>de</strong>re<br />

schelmen. Temeer waar <strong>de</strong>ze roman het luchtig-geestige, het los-praten<strong>de</strong> mist van<br />

een ‘Gil Blas’, en ernstiger van opzet, zwaar<strong>de</strong>r van trant, min<strong>de</strong>r hel<strong>de</strong>r van klank<br />

ons vaak met spijt doet terug<strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong>n broe<strong>de</strong>rroman van Lesage, zon<strong>de</strong>r<br />

nog van pittiger en guitiger, levensvoller en meesleepen<strong>de</strong>r werk te gewagen, als<br />

dat van Casanova <strong>de</strong> Seingalt.<br />

Mr. Weys, die een zeer volledig gedocumenteer<strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


55<br />

en lezenswaar<strong>de</strong> levensbeschrijving van Quevedo bij zijn vertaling van diens<br />

meesterwerk heeft gevoegd, <strong>de</strong>elt ons me<strong>de</strong> dat Quevedo in <strong>de</strong> Spaansche letteren<br />

<strong>de</strong> twee<strong>de</strong> in rang is van <strong>de</strong> humoristen, waaron<strong>de</strong>r aan Cenvantes <strong>de</strong> eereplaats<br />

wordt toegekend. Laten we bekennen dat <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>zer Spaansche humoristen<br />

dan wel heel ver van <strong>de</strong>n eerste staat.<br />

DON FRANCISCO DE QUEVEDO Y VILLEGAS<br />

Portret naar een schil<strong>de</strong>rij toegeschreven aan Velasquez<br />

‘Zijn humor en satire zijn vergeleken met die van Rabelais, waarmee hij, wat betreft<br />

zijn gebrek aan kieskeurigheid in sommige uitdrukkingen, zijn letterkundige<br />

buitensporighe<strong>de</strong>n en duisterhe<strong>de</strong>n, die in enkele zijner geschriften <strong>voor</strong>komen,<br />

eenige overeenkomst heeft. Tot oor<strong>de</strong>elen bevoeg<strong>de</strong> landgenooten van Jonathan<br />

Swift hebben beweerd dat Quevedo <strong>de</strong>n grooten Ier evenaart in zijn bijten<strong>de</strong> satire<br />

en hem na<strong>de</strong>rt in zijn weinig hoogen dunk van <strong>de</strong> menschheid. Door velen is hij<br />

genoemd <strong>de</strong> Spaansche Juvenalis, <strong>de</strong> Spaansche Ovidius, <strong>de</strong> Spaansche Lucianus;<br />

men heeft van hem gezegd dat hij dichtte met <strong>de</strong>n eenvoud, het gemak en <strong>de</strong> gratie<br />

van Horatius’. Wat al bloemen van rethorica op het graf van Quevedo! Ik wil vrij<br />

gelooven dat hij een zeer aanzienlijk man was, geduren<strong>de</strong> zijn leven, een staatsman<br />

van gezag, een dapper soldaat, een vernuftig diplomaat; dat hij daarbij nog met veel<br />

talent zich bewoog op het meest verschillen<strong>de</strong> gebied, vermits hij bleek dichter,<br />

staatkundige, geschiedkundige, godgeleer<strong>de</strong>, humorist, schrijver van satiren en<br />

pamfletten, van verhan<strong>de</strong>lingen over ze<strong>de</strong>nleer en van romans te zijn; maar 't ware<br />

misschien toch beter geweest, <strong>voor</strong> ons allen, zoo hij, min<strong>de</strong>r veelvu dig begaafd<br />

en min<strong>de</strong>r algemeen ontwikkeld, zich er op had toegelegd als schrijver <strong>voor</strong>al te<br />

schitteren en van zijn ‘Don Pablo’ te maken een werk van rustiger, bezonkener<br />

humaniteit, van meer doordiepte en verfijn<strong>de</strong> cultuur. Wat er met <strong>de</strong>n picaresken<br />

roman te bereiken is heeft ten onzent niemand min<strong>de</strong>r dan Breero bewezen, die<br />

zijn Spaanschen Braban<strong>de</strong>r omwerkte uit <strong>de</strong> stof van Mendoza's Lazarillo<br />

<strong>de</strong> Tores, zooals we allen 't ons nog uit onzen lyceum-tijd herinneren, en tot<br />

stand wist te brengen benevens treffen<strong>de</strong> ze<strong>de</strong>schil<strong>de</strong>ring en vermakelijke<br />

ontspanning een werk van groote ontroering en zwaren levensklop.<br />

ANDRÉ DE RIDDER.<br />

Romans en novellen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De hooge toren, door Anna v. Gogh-Kaulbach. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />

Gelijk een felle vlag, wapperend op <strong>de</strong>n wind, in staat is onzen blik zóó tot zich te<br />

trekken, dat wij niet in <strong>de</strong> eerste plaats achten op het bootje, dat ze versiert, zoo is<br />

<strong>de</strong> politieke draad in mevrouw van Gogh's jongste werk van zulk een sterk getinte<br />

kleur, dat <strong>de</strong> gedachten van <strong>de</strong>n lezer zich hierdoor telkens laten aflei<strong>de</strong>n van <strong>de</strong><br />

letterkundige waar<strong>de</strong> van het boek.<br />

In 't kort is <strong>de</strong> inhoud <strong>de</strong>ze: Vermeer, werkman aan een fabriek, heeft als staker<br />

een <strong>de</strong>r werkwilligen een slag in 't gezicht gegeven, waar<strong>voor</strong> hem een jaar<br />

gevangenisstraf is opgelegd. Bij <strong>de</strong>n aanvang van 't verhaal zal hij over eenige<br />

maan<strong>de</strong>n vrij komen. Intusschen sloven zijn vrouw, een zwakke stumpert, en Henk,<br />

zijn oudste zoon, een aankomen<strong>de</strong> jongen, krachtiger van wil dan van lichaam, zich<br />

af om 't huishou<strong>de</strong>n - er zijn nog twee kleinere kin<strong>de</strong>ren - op <strong>de</strong> been te hou<strong>de</strong>n. De<br />

vrouw overpeinst: ‘dat Kees, haar goe<strong>de</strong> flinke vent in <strong>de</strong> kast was geraakt, dat<br />

nekte je. Hard vallen kon ze Kees er niet om: 'n klap in drift aan 'n kerel, waar hij <strong>de</strong><br />

pest aan had. En met <strong>de</strong> staking had<strong>de</strong>n ze gelijk gehad’.<br />

Als Vermeer uit <strong>de</strong> gevangenis komt, is zijn wrok tegen <strong>de</strong> maatschappij, tegen<br />

het kapitalisme gegroeid. Hij voelt zich volkomen in zijn recht, <strong>de</strong> straf als een<br />

onbillijkheid, en verzet zich heftig, als zijn vrouw en Henk willen beweren, dat <strong>de</strong><br />

klap aan <strong>de</strong>n ‘on<strong>de</strong>rkruiper’ in drift zou zijn toegebracht. Het werk-vin<strong>de</strong>n na het<br />

arrest gaat<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


56<br />

moeilijk. Hij treedt opnieuw toe als lid van <strong>de</strong> ‘partij’, krijgt na veel ploeteren een<br />

plaats op een sigarenfabriek, en colporteert 's Zaterdagsavonds met een<br />

revolutionnair blad.<br />

Na korten tijd dankt <strong>de</strong> fabriek wegens gebrek aan werk haar laatst aangekomen<br />

arbei<strong>de</strong>rs af, en begint <strong>de</strong> huiselijke nood opnieuw te drukken, spoedig te nijpen.<br />

‘Maar <strong>voor</strong> 't oogenblik <strong>de</strong>er<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze gedachte hem nog niet. Als elken Zaterdagavond<br />

voel<strong>de</strong> hij <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> van het loopen hier met het blad, dat mee moest helpen zijn<br />

kamera<strong>de</strong>n te wekken; telkens als hij een courant verkocht, schoot een naïeve<br />

vreug<strong>de</strong> in hem op, als over iets dat gewonnen was’.<br />

Jans, zijn vrouw, tobt haar maan<strong>de</strong>n van ellen<strong>de</strong> door om een ziekelijk, tot snellen<br />

on<strong>de</strong>rgang gedoemd kindje ter wereld te brengen, en Vermeer, kapot door <strong>de</strong><br />

armoe<strong>de</strong> in het gezin, dingt naar een baantje bij <strong>de</strong> gemeente als stratenmaker, dat<br />

hem gegund wordt uit meelij<strong>de</strong>n met Jans, die werkster is geweest bij <strong>de</strong> vrouw van<br />

<strong>de</strong>n notariswethou<strong>de</strong>r.<br />

‘En hebben ze nog wat... hê je niks ... motten beloven?’ aarzelend vroeg Jans.<br />

Nu schoot het bloed Vermeer naar <strong>de</strong>n kop, hij beet <strong>de</strong> tan<strong>de</strong>n op elkaar.<br />

‘Ik gaan uit <strong>de</strong> partij’, zei hij schor, tusschen zijn tan<strong>de</strong>n. ‘En ik heb beloofd, me<br />

sjakes te houwen, geen propaganda meer te maken’.<br />

Maar, als <strong>de</strong> oorlog komt en <strong>de</strong> mobilisatie en <strong>de</strong> onrust, die groeit tot angst, is<br />

Vermeer in één slag vergeten, wat hij beloofd heeft en wat zijn verplichtingen zijn<br />

als gezinsverzorger. Opgehitst, brieschend door uitingen van va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong> als<br />

een stier door <strong>de</strong>n roo<strong>de</strong>n doek, brult hij tegen <strong>de</strong> uit haar evenwicht geslinger<strong>de</strong><br />

volksmenigte: ‘Alle lan<strong>de</strong>n samen! Vechten als één man tegen het kapitalisme, het<br />

imperialisme! Je liegt, dat het onze plicht is te vechten <strong>voor</strong> onze meesters; laten<br />

wij vechten <strong>voor</strong> onze vrijheid van het proletariaat, het internationale proletariaat!’<br />

Mevrouw van Gogh is eerlijk, wanneer zij naast <strong>de</strong> aan fanatisme verwante<br />

gevoelens van Vermeer <strong>de</strong> schrijnen<strong>de</strong> gedachten en angsten schil<strong>de</strong>rt van Jans,<br />

die <strong>de</strong>n nood steeds hooger ziet klimmen en haar man verwijt, <strong>de</strong>zen vloedgolf van<br />

honger en leed over hen allen te hebben gebracht.<br />

Maar, ondanks <strong>de</strong> toewijding, waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> schrijfster <strong>de</strong>ze vrouwefiguur heeft<br />

geteekend en in haar een volkstype heeft gegeven, dat volkomen àf is, dringt zich<br />

veel sterker nog, en als 't ware beschermd door <strong>de</strong> sympathie van <strong>de</strong> auteur, <strong>de</strong><br />

persoonlijkheid van Vermeer op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond. En in hem het Communisme. Het<br />

boek is een pleidooi. Een pleidooi <strong>voor</strong> het Communisme, - <strong>de</strong> hooge toren, die<br />

steentje <strong>voor</strong> steentje moet wor<strong>de</strong>n opgebouwd. Mevrouw van Gogh moge<br />

meermalen blijk geven van <strong>de</strong>ernis met <strong>de</strong> arm e vrouw, haar lief<strong>de</strong> - dit gevoelen<br />

wij dui<strong>de</strong>lijk en doorloopend - gaat uit naar <strong>de</strong>n halsstarrigen proletariër, in wien <strong>de</strong><br />

oproerige <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n, éénmaal ontkiemd, zóó welig tieren, dat ze groeien tot<br />

hartstocht. Een hartstocht, die zich niet ontziet het eigen gezin in <strong>de</strong> mod<strong>de</strong>r te<br />

trappen als offer aan <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ale(!) gemeenschap <strong>de</strong>r toekomstige geslachten.<br />

In zijn oudsten jongen, in Henk, heeft Vermeer een vurigen aanhanger. Da<strong>de</strong>lijk<br />

reeds door allerlei kleine trekjes, en sterker uitgesproken op <strong>de</strong>n dag van Vermeer's<br />

thuiskomst uit <strong>de</strong> gevangenis, weten wij, dat in dit opgroeien<strong>de</strong> wezen <strong>de</strong> aard woelt<br />

van <strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r, dien hij aan <strong>de</strong>n eersten maaltijd verwelkomt met een bos vlamroo<strong>de</strong><br />

tulpen van eigen spaarpenningen gekocht. En in <strong>de</strong>n loop van het verhaal zien wij<br />

dit tweetal steeds nauwer één wor<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong>n geest.<br />

De ontwikkeling van dit proces is met vaardige hand beschreven, en volle<br />

waar<strong>de</strong>ering verdient Mevr. van Gogh <strong>voor</strong> <strong>de</strong> treffen<strong>de</strong>, warme wijze, waarop zij<br />

<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> tusschen ou<strong>de</strong>rs en kin<strong>de</strong>ren doet uitkomen.<br />

Als door het uitbreken van <strong>de</strong>n grooten oorlog en door <strong>de</strong> mobilisatie ook hier te<br />

lan<strong>de</strong> <strong>de</strong> gisting toeneemt en Henk wordt opgeroepen, staat hij in stram verzet. Met<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


een troepje gelijk<strong>de</strong>nken<strong>de</strong>n krijgt hij als dienstweigeraar provoost in een <strong>de</strong>r forten,<br />

en wanneer het bericht <strong>de</strong>r Russische revolutie, van opstandigheid ook in onze<br />

hoofdstad door een binnen gesmokkel<strong>de</strong> courant tot hen doordringt, wordt het<br />

hunkeren naar vrijheid, naar samenwerking met <strong>de</strong> roo<strong>de</strong> broe<strong>de</strong>rs hun te machtig.<br />

Het lot bepaalt, dat Henk en een an<strong>de</strong>re kameraad zullen ontvluchten. Met het<br />

gevolg, dat <strong>de</strong> toch al zwakke jongen, na door een schildwacht te zijn aangeroepen,<br />

een uur lang in <strong>de</strong>n kou<strong>de</strong>n winternacht zich schuil houdt in <strong>de</strong> gracht om het fort<br />

en zich een longontsteking op <strong>de</strong>n hals haalt, waaraan hij na eenige dagen bezwijkt.<br />

Dit tragisch gebeuren, dat <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r wondt tot in het diepst van haar hart,<br />

wordt bestraald door <strong>de</strong>n gloed <strong>de</strong>r i<strong>de</strong>eën, welke Vermeer en zijn jongen tot het<br />

ein<strong>de</strong> omhelzen. En waarin ten slotte <strong>de</strong> schrijfster ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r iets wil laten<br />

schemeren van het geluk, dat zij nog niet <strong>de</strong>elachtig is, maar dat haar man bezit en<br />

dat haar zoon heeft gekend tot zijn laatste uur. En allerminst wekt <strong>de</strong>ze slechts vaag<br />

aangedui<strong>de</strong> ontplooiïng in <strong>de</strong> arme geteister<strong>de</strong> vrouw onze verwon<strong>de</strong>ring, in<br />

aanmerking genomen, dat <strong>de</strong> revolutie, en alles wat hiertoe kan lei<strong>de</strong>n, in het bestaan<br />

van <strong>de</strong>ze menschen wordt verheven tot godsdienst, tot éénig houvast.<br />

In Vermeer schiet door <strong>de</strong>n dood van zijn kind <strong>de</strong> haat nòg feller omhoog. Zon<strong>de</strong>r<br />

zijn zelf-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


57<br />

beheersching te verliezen blijft hij on<strong>de</strong>r alle slagen <strong>de</strong> sterke figuur, <strong>de</strong> propagandist,<br />

door Mevr. van Gogh op een peil van onverwoestbaar vertrouwen en enthousiasme<br />

gehou<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> oogen gericht, vèr over <strong>de</strong> armzalige werkelijkheid van zijn eigen<br />

gezin op <strong>de</strong>n fantastischen heilstaat, dien hij meent, dat <strong>de</strong> wereld, - wel te verstaan:<br />

zijn wereld - zal veroveren, wanneer het gezag eenmaal ligt ontwricht en het<br />

kapitaal vernietigd. Waanzinnige <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n van onzen ontspoor<strong>de</strong>n tijd, die juist<br />

dáárom zoo aantrekkelijk zijn <strong>voor</strong> velen, omdat ze aan <strong>de</strong>n horizon van menig<br />

donker bestaan het licht <strong>de</strong>r valsche illusie doen flikkeren en <strong>de</strong>ngenen, die<br />

ontevre<strong>de</strong>n zijn, of zich verdrukt wanen, allen ootmoed, alle verantwoor<strong>de</strong>lijkheid,<br />

zelfs <strong>de</strong>n balk in eigen oog ontnemen. On<strong>de</strong>r een ethischen, i<strong>de</strong>ëelen schijn verschuilt<br />

zich het materieele doel, het hunkeren naar plaatsverschuiving en naar het bezit<br />

van‘das verfluchte Geld, das man nicht hat’,gelijkHeinehetuitdrukte.<br />

Mevrouw van Gogh heeft zich, blijkbaar met hart en ziel, in haar on<strong>de</strong>rwerp<br />

verplaatst, en <strong>de</strong> locale kleur en toon geen oogenblik losgelaten. In het teekenen<br />

van het verarm<strong>de</strong> gezin is zij beter geslaagd dan in <strong>de</strong> uitbeelding <strong>de</strong>r welvaren<strong>de</strong><br />

notarisfamilie, wanneer Henk een winterjas ca<strong>de</strong>au krijgt op een wijze, misschien<br />

juist zóó door <strong>de</strong> schrijfster gekozen om het gevoel van eigenwaar<strong>de</strong> van het<br />

volkskind scherper te omlijnen, terwijl - gelet op <strong>de</strong>n ten<strong>de</strong>ntieusen kant van het<br />

gansche boek, waarin meer<strong>de</strong>re contrasten van gelijken aard <strong>voor</strong>komen, - het mij<br />

toeschijnt, dat zij <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> z.g. ‘bezitten<strong>de</strong>’ klasse in een ongunstig daglicht heeft<br />

willen stellen.<br />

In het weergeven van het idioom uit arbei<strong>de</strong>rskringen heeft Mevr. van Gogh<br />

meermalen gelukkige vondsten en wendingen. Jammer, waar haar stijl beschrijvend<br />

is, dat zij nog steeds werkwoor<strong>de</strong>n smeedt naar eigen willekeur, als: ‘won<strong>de</strong>r<strong>de</strong>,<br />

grapte, vroolijkte, scherpte, kalm<strong>de</strong>, driftte’, enz. Onze rijke Hollandsche taal moet<br />

zich door <strong>de</strong>rgelijke geschenken terecht beleedigd achten.<br />

IDA HAAKMAN.<br />

Bomston, door Herman Salomonson. - (Amsterdam, Van Holkema &<br />

Warendorf).<br />

Bij <strong>de</strong> onrust, die als een heftig oorlogsgevolg nog steeds <strong>de</strong> wereld beroert, <strong>de</strong><br />

maatschappij ontwricht, <strong>de</strong>n enkeling uit zijn evenwicht brengt en zeer dui<strong>de</strong>lijk woelt<br />

in een boek als het hierboven genoem<strong>de</strong>, verbaast het ons, dat <strong>de</strong> schrijver, Herman<br />

Salomonson, in <strong>de</strong> eenigszins verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> meening verkeert als zou<strong>de</strong>n er nog<br />

menschen bestaan, die een zóó sterk vermogen tot luisteren bezitten, als hij ons<br />

wil <strong>voor</strong>spiegelen. Want, tot goed en grondig luisteren is bezonken aandacht een<br />

eerste vereischte, en l'art d'écouter behoort in het particuliere leven<br />

tegenwoordig tot <strong>de</strong> tamelijk verwaarloos<strong>de</strong> vakken, hetgeen - gelijk zooveel meer<br />

- niet pleit <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>uitgang onzer beschaving, wanneer men uitgaat van het<br />

standpunt, dat belangstellend luisteren een vrien<strong>de</strong>lijkheid is jegens <strong>de</strong>n spreker,<br />

die ons iets te zéggen heeft. Tien tegen één, dat <strong>de</strong> kernachtige re<strong>de</strong>naar <strong>de</strong>n<br />

beknopten vorm kiest, en geen wissel zal trekken op ons geduld.<br />

Wat <strong>voor</strong> het gesproken woord tot regel moest wor<strong>de</strong>n gesteld, geldt evenzeer<br />

<strong>voor</strong> het geschreven, al <strong>de</strong>nkt <strong>de</strong> heer Salomonson hier blijkbaar an<strong>de</strong>rs over.<br />

Zou hij misschien in zijn jongste boek een kleine wraakneming uitoefenen op <strong>de</strong>n<br />

onschuldigen lezer, nadat hij zelf het mikpunt is geweest van een tot in 't oneindige<br />

vertellen<strong>de</strong>n vriend, die op zijn beurt van 's avonds 8 tot 's morgens 9.40 (<strong>de</strong> schrijver<br />

geeft het nauwkeurig op!) heeft moeten luisteren naar een onbeken<strong>de</strong>n Zweed, een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


levend archief van familie-geheimen, intrigues, lief<strong>de</strong>s- en an<strong>de</strong>re histories van het<br />

geslacht Murat, uitgesponnen tot <strong>de</strong> afstammelingen in het jaar 1916? De opzet is<br />

zeer simpel: een wat ou<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> Haagsche luitenant, mopperend tegen zijn<br />

betrekking, ontmoet op een somberen Novembermiddag een vroegeren collega,<br />

die, uit <strong>de</strong>n dienst gegaan, in een Rotterdamsche houtfirma is opgenomen, en hierin<br />

zijn levensvreug<strong>de</strong> heeft gevon<strong>de</strong>n. De Bruin, <strong>de</strong> ontevre<strong>de</strong>n militair, wordt door<br />

Beyns, <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>spoedigen burger, meegetroond naar diens pension, waar zij te<br />

zamen zullen eten. Het begin, gelijk ik reeds zei<strong>de</strong>, is zeldzaam eenvoudig, - maar<br />

van een gecamoufleer<strong>de</strong>n eenvoud. Want nadat <strong>de</strong> luitenant volkomen argeloos<br />

eenige paperassen en boeken in <strong>de</strong> pension-kamer heeft aangeraakt, groeit <strong>de</strong>ze<br />

schijnbaar nietige daad tot zulk een onbegrens<strong>de</strong> consequentie, dat wij, <strong>voor</strong>tlezen<strong>de</strong>,<br />

moesten <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong> film, waarin een kleine waterkraan, die niet bijtijds wordt<br />

dicht gedraaid, een niet meer te stuiten overstrooming kan veroorzaken. Beyns,<br />

hevig verschrikt bij 't hooren van een Italiaanschen vrouwenaam, uitgesproken door<br />

zijn niets vermoe<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n vriend, (had <strong>de</strong>ze zich maar niet bemoeid met an<strong>de</strong>rmans<br />

boeken en couranten!) gaat vertellen, 's avonds, 's nachts, - er is geen stelpen aan,<br />

het verhaal, dat hij in <strong>de</strong>n Zweedschen nachttrein heeft gehoord, en dat hem helaas!<br />

zóó heeft geboeid, dat hij 't opnieuw moet mee<strong>de</strong>elen. De geschie<strong>de</strong>nis zou<br />

misschien nòg niet ten ein<strong>de</strong> zijn, wanneer - volgens rapport van <strong>de</strong>n schrijver - er<br />

niet een har<strong>de</strong> ruk aan <strong>de</strong> huisbel ware geweest.<br />

‘De pendule tingel<strong>de</strong> zeven maal.<br />

‘Verdomd’... zei ik met een zenuwachtig lachje,...<br />

‘het is <strong>de</strong> bakker al’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


58<br />

Ik is in dit geval <strong>de</strong> dociel luisteren<strong>de</strong> vriend, die zijn aandacht heeft moeten schenken<br />

van <strong>de</strong>n vroegen avond tot <strong>de</strong>n vroegen morgen, en van wien het, na zulk een<br />

moor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> inspanning, nog als een beleefdheid kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt, dat hij<br />

slechts met een nerveus lachje en een min<strong>de</strong>r parlementair woord <strong>de</strong>n nieuwen<br />

dag begroet, ofschoon <strong>de</strong>ze tegenwoordig niet meer begint met <strong>de</strong> komst van <strong>de</strong>n<br />

bakker.<br />

De heer Salomonson spreekt een paar maal het oor<strong>de</strong>el uit, dat het verhaal gelijkt<br />

op een serie Japansche doosjes. ‘Telkens zit er weer een an<strong>de</strong>r in ... maar gelukkig<br />

wor<strong>de</strong>n ze aldoor kleiner.... Er komt tenslotte wel een eind aan’. Zij, die gelooven,<br />

haasten niet. Al willen wij aannemen, dat in het brein van <strong>de</strong>n schrijver <strong>de</strong> doosjes<br />

elkaar in juiste or<strong>de</strong> opvolgen, wij zijn overtuigd, dat menig lezer moeite zal hebben<br />

ze in elkan<strong>de</strong>r te doen passen, en zich weinig bevredigd zal gevoelen over het<br />

resultaat van <strong>de</strong>n tijdrooven<strong>de</strong>n arbeid.<br />

Belangrijk kan men <strong>de</strong>n inhoud bezwaarlijk noemen. Daarbij <strong>de</strong> vorm, die herinnert<br />

aan het kin<strong>de</strong>rversje:<br />

Somebody told me,<br />

That someone else said,<br />

That so and so told him,<br />

You won 't tell, what I said?<br />

werkt tegen. Het boek is te vol, het rammelt van feiten, namen en gebeurtenissen,<br />

- en <strong>de</strong> titel, die klinkt als een forsche slag op <strong>de</strong> groote trom, staat in zóó troebel<br />

contact met het verhaal en al zijn bijkomstighe<strong>de</strong>n, dat wij ons afvragen: had<br />

Bombast of Bombarie niet even goed kunnen dienen?<br />

IDA HAAKMAN.<br />

‘Het schoone raadsel: vrouw’, door Jeanne Reyneke van Stuwe. -<br />

(Uitgave van L.J. Veen, Amsterdam, zon<strong>de</strong>r jaartal).<br />

Wil<strong>de</strong> men het oor<strong>de</strong>el over <strong>de</strong> werken van Jeanne Reyneke van Stuwe in<br />

telegramstijl samenvatten, dan zou 't ongeveer zoo moeten lui<strong>de</strong>n: Handig van<br />

compositie, vlotte stijl, zaakkundig juist, psychologisch soms zéér raak, altijd<br />

on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd, bij wijlen boeiend, nergens ontroerend, overal oppervlakkig, eenzijdig<br />

in veelzijdigheid, mondain, vaak frivool, nooit onze<strong>de</strong>lijk, niet hyper-romantisch en<br />

toch met wel leuke vondsten en situaties; boeken, die verslon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n en lezers<br />

bij duizen<strong>de</strong>n tellen; boeken die niet genoten wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> fijnproevers; boeken,<br />

vaak virtuoos geschreven en toch geen litteratuur.<br />

Ook dit boek is er weer een van <strong>de</strong> vele; zal zijn lezerskring vin<strong>de</strong>n; zal altijd ‘uit’<br />

zijn in <strong>de</strong> leesbibliotheken; en toch zal ook dit boek <strong>de</strong> duur <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n niet doorstaan.<br />

Onze nazaten van over hon<strong>de</strong>rd jaren zullen Jeanne Reyneke van Stuwe plaatsen<br />

op één rij met Ouida, Corelli, Barclay, Werner, Marlitt, Gyp, George Ohnet, enz.<br />

enz.... Toch is dat heel jammer, want nog altijd ben ik van oor<strong>de</strong>el, dat <strong>de</strong>ze schrijfster<br />

veel meer kàn dan zij geeft, en dat het haar maar alleen aan tijd, aan rustige<br />

concentratie ontbreekt, om - - litteratuur te schrijven.<br />

Deze twee<strong>de</strong>elige roman is van een grenzenlooze oppervlakkigheid, en zelfs niet<br />

eens spannend; want als wij Thea en Duco tegenover elkaar zien staan in hun<br />

eerste conflict en wij haar schijnbaar zien overwinnen, weten wij reeds van te<br />

voren dat hij <strong>de</strong> sterkste is en dat <strong>de</strong> eindoverwinning aan hem zal zijn. Het virtuose<br />

van <strong>de</strong> schrijfster toont zich <strong>voor</strong>al hierin, dat zij ons langs allerlei doolhofjes naar<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


't eindpunt weet te brengen. Oppervlakkig is <strong>de</strong> auteur in <strong>de</strong> wijze, waarop ze ditmaal<br />

haar on<strong>de</strong>rwerp heeft bekeken, iets wat we niet van haar gewend zijn, want meestal<br />

heeft zij zich vrijwel voldoen<strong>de</strong> op <strong>de</strong> hoogte gesteld van 'tgeen zij wil behan<strong>de</strong>len.<br />

O zeker, <strong>de</strong> Wassenaarsche omgeving, <strong>de</strong> festijnen gegeven door <strong>de</strong> upper ten<br />

(indien tenminste in <strong>de</strong> laatste zes jaren nog op <strong>de</strong>ze wijze een verfijn<strong>de</strong> luxe wordt<br />

tentoongespreid door die kringen; wat ik betwijfel), Thea's danskunst, die mij echter<br />

veelal zéér onnatuurlijk aan<strong>de</strong>ed, en me er meer scheen ‘bijgehaald’ om 't effekt te<br />

verhoogen, dat alles is heel juist en à point behan<strong>de</strong>ld, maar het on<strong>de</strong>rwerp zelf:<br />

‘het schoone raadsel: Vrouw’!?... De titel schijnt me verkeerd en had niet moeten<br />

lui<strong>de</strong>n het, doch één raadsel. Want Jeanne R.v. Stuwe geeft hier niet <strong>de</strong> vrouw,<br />

niet <strong>de</strong> oplossing van het raadsel, dat vrouw heet, doch zij teekent van dit<br />

veelomvattend raadsel slechts een zeer specialen kant: nl. <strong>de</strong>n mondainen. En <strong>de</strong><br />

schrijfster zal toch wel willen toegeven, dat er aan het vrouwelijk raadsel nog vele<br />

en vele kanten te belichten zijn, die zij geheel in 't donker liet. Ze teeken<strong>de</strong> allen<br />

één soort, en zoodoen<strong>de</strong> is <strong>de</strong> titel fout, want zij geeft <strong>de</strong> illusie van een veel bree<strong>de</strong>r<br />

plan.<br />

Voor mij is een titel <strong>de</strong> synthese van 't boek; waartoe an<strong>de</strong>rs een titel? En <strong>de</strong>ze<br />

gaf ons uitzicht op zulk een heerlijk gegeven. Want hoevele en velerlei raadselen<br />

zijn er niet, die vrouw heeten; ja ik vind zelfs <strong>de</strong> mondaine, frivole vrouw, in wie<br />

alleen het instinct van 't oerdier - zich te ver<strong>de</strong>digen tegen <strong>de</strong>n sterkeren man - leeft,<br />

niet eens bizon<strong>de</strong>r interessant.<br />

Waar <strong>de</strong> auteur Thea beschrijft in haar dans, schiet zij in visionaire beelding ten<br />

eenenmale te kort. Zij moet in ‘<strong>de</strong> Jordaan I’ het dansen van Mooie Karel er maar<br />

eens op nalezen. Déze vrouw lééft niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lezer; met <strong>de</strong> Jordaners dans je<br />

mee.<br />

Neen, dit boek bracht me een teleurstelling, te<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


grooter, omdat ik van <strong>de</strong> auteur toch altijd nog <strong>de</strong> verwachting heb van een<br />

waarachtig kunstwerk.<br />

EGB. C.V.D. MANDELE.<br />

59<br />

Walmen<strong>de</strong> lampen, door Johan <strong>de</strong> Meester. - (Uitg. van J.M. Meulenhoff.<br />

A'dam, 19<strong>20</strong>).<br />

Er waart door <strong>de</strong>n geest van eenige schrijvers een verzet tegen opgedrongen<br />

huwelijksplicht en wat daarvan op sociaal gebied het gevolg is.<br />

Mén durft het on<strong>de</strong>rwerp: ongehuw<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r, <strong>voor</strong> te stellen als... iets mogelijks,<br />

... zelfs on<strong>de</strong>r bepaal<strong>de</strong> <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>n: aanneemlijk. Nog wel heel be<strong>de</strong>esd en toch<br />

<strong>voor</strong>al zóó, dat het niet kwetsend is <strong>voor</strong> onze moraal; dat er toch tusschen <strong>de</strong> regels<br />

een zekere terughou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> be<strong>de</strong>esdheid mag waargenomen wor<strong>de</strong>n; want, ja... het<br />

is een ‘zon<strong>de</strong>’ in onze ‘<strong>de</strong>ftige’ maatschappij.<br />

En <strong>de</strong> oorzaak van wat ‘men’ durft zal wel te zoeken zijn in <strong>de</strong> niet te vermij<strong>de</strong>n<br />

evolutie in <strong>de</strong> sociale gedachtensfeer.<br />

De eene tak van wetenschap geeft dikwijls aan een an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>n stoot. Dan volgt<br />

een bericht, een on<strong>de</strong>rzoek, een statistiek, die <strong>de</strong> aandacht trekken, en <strong>de</strong><br />

ontwikkel<strong>de</strong> klasse van een volk gaat <strong>de</strong>nken. Uit het <strong>de</strong>nken wordt gedachte<br />

geboren. ‘Is dát nu zóó mooi!... Is dan dát, hetwelk <strong>voor</strong> zoo slecht geldt, niet<br />

hon<strong>de</strong>rdmaal mooier, reiner; niet een duizendmaal betere waarborg tot verkrijging<br />

en behoud van een gezon<strong>de</strong>n stam?’<br />

De dichter, schrijver, gaat óp in dat algemeene <strong>de</strong>nken, en, wekt het proces in<br />

hem <strong>de</strong> reactie: maar hoe dán... dan zal zijn rustelooze geest een uitweg zoeken.<br />

Hij zal nog maar een ‘padvin<strong>de</strong>r’ zijn, maar... hem kunnen <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> scharen volgen.<br />

Het boek, dat Johan <strong>de</strong> Meester ons aanbiedt, is één van die<br />

‘padvin<strong>de</strong>rs’-<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n.<br />

We vin<strong>de</strong>n het wat vervelend, omdat we met onze gedachten ver<strong>de</strong>r durven en<br />

soms <strong>de</strong> aarzelen<strong>de</strong> verborgenhe<strong>de</strong>n ons irriteeren. Maar het is ook niet <strong>voor</strong> ons<br />

bestemd; er zijn er veel, die langzaam-aan tot logischer <strong>de</strong>nken gebracht kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n. En was <strong>de</strong> literator niet steeds <strong>de</strong> volkslei<strong>de</strong>r? Bewust of onbewust?<br />

JEANNE VEEN.<br />

Der <strong>de</strong>ernen praal en val, door Honoré <strong>de</strong> Balzac. Vertaald door dr. W.<br />

van Ravesteijn. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij.<br />

19<strong>20</strong>).<br />

Wij vereeren Dostojewsky.<br />

De onfeilbare teekenen <strong>de</strong>zer - bijwijlen extatische - vereering, schijnbaar zoo<br />

vreemd aan <strong>de</strong>n geestelijk-oververzadig<strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen mensch, vin<strong>de</strong>n wij in talrijke<br />

essays min of meer ge<strong>de</strong>tailleerd bijeen, - over <strong>de</strong> positieve zij<strong>de</strong> van Dostojewsky's<br />

kunstenaarschap dient echter het eerste woord nog gezegd.<br />

An<strong>de</strong>rs Balzac: men leze het opstel dat Querido hem wijd<strong>de</strong> in ‘Geschreven<br />

Portretten’. Doch het is <strong>de</strong> vraag of het werk van Balzac nog eens het stadium <strong>de</strong>r<br />

publieke vereering doormaken zal. Men leest hem. Dat is wellicht voldoen<strong>de</strong>.<br />

Ik zou niet willen beweren dat men Dostojewsky niet leest, maar <strong>de</strong> vereering<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


welke <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen naar buiten blijkt (dit conserveert <strong>de</strong> historicus!) heeft be<strong>de</strong>nkelijk<br />

veel van nostalgie, hetgeen in <strong>de</strong> litteratuur - daar niet alleen - een gevaarlijk<br />

ziekte-verschijnsel is.<br />

Balzac leest men nòg - zelfs in origineel - maar: om <strong>de</strong> intrigue, Balzac is bijna<br />

amusements-lectuur (‘<strong>de</strong> taaie eindjes’ slaat men over).<br />

Het is jammer dat men zich niet verheugen kan over een <strong>de</strong>rgelijke populariteit;<br />

<strong>de</strong> vereering <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n meester ontbreekt.<br />

Men on<strong>de</strong>rgaat (misschien) <strong>de</strong> bekoringen zijner romans ‘als stemmingen’, men<br />

aanvaardt ze niet ‘als architectuur’.<br />

Balzac was meer dan <strong>de</strong> schepper van menschen, hij was <strong>de</strong> schepper van<br />

een tijd.<br />

Dat wil zeggen: hij was niet in <strong>de</strong> eerste plaats realist. De psychologische metho<strong>de</strong>,<br />

die het naturalisme later hanteer<strong>de</strong> als <strong>de</strong> eenig-bruikbare <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n romancier, had<br />

<strong>voor</strong> Balzac niet meer beteekenis dan dat zij was het noodzakelijk apriori <strong>voor</strong> elk<br />

litterair werk: <strong>de</strong> in het verhaal (aldus beschouwt hij <strong>de</strong>n roman) optre<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

personen moeten leven d.i. een bepaalbare ‘ziel’ hebben. De zoo getrouw mogelijke<br />

weergave <strong>de</strong>r werkelijkheid, - hiervan het postulaat - die nog steeds door zeer velen<br />

gesteld wordt als eerste en eenige maatstaf ter beoor<strong>de</strong>eling van schil<strong>de</strong>rij en roman,<br />

(waarbovenuit natuurlijk ie<strong>de</strong>r kunstwerk gaan moet, wil het iets met kunst te maken<br />

hebben), was hem nog niet, gelijk het oeuvre van Zola, het vlijmscherp wapen tegen<br />

een versuiker<strong>de</strong> romantiek.<br />

Balzac was schepper van een tijd: even aangrijpend als in <strong>de</strong> symphonieën van<br />

Mahler culmineert in zijn werk een cultuurmoment en ... gaat on<strong>de</strong>r. De ontzaggelijke<br />

strijd tegen niet-te-herroepen menschelijk lot, gelijk zich dat èn aan <strong>de</strong>n mensch èn<br />

aan zijn culturen voltrekt: ontstaan - wor<strong>de</strong>n - vergaan. Indien men dit groot noemen<br />

wil, is Balzac grooter dat Zola, grooter ook dan Flaubert 1) , doch - en hiervan dient<br />

men goed doordrongen te zijn - dit oor<strong>de</strong>el berust uitsluitend op <strong>de</strong> wankelbare<br />

praemisse eener analogie tusschen <strong>de</strong>n tijd van nu en<br />

1) In zeker opzicht: Madame Bovary en l'Education sentimentale komen bij <strong>de</strong>ze vergelijking<br />

alleen ter sprake.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


60<br />

van toen, en beöogt slechts rekenschap af te leggen van <strong>de</strong> waarschijnlijkheid dat<br />

<strong>de</strong> oppervlakkige populariteit van Balzac's werk verkeeren zal in een weer<br />

aandachtige lectuur. Misschien dat er onze eigen letterkun<strong>de</strong> wel bij varen zou. Het<br />

wordt tijd dat wij ons bezinnen op hetgeen <strong>de</strong> grootsten <strong>de</strong>r eeuwen ons gaven. De<br />

richting waarin <strong>de</strong> publieke smaak zich tegenwoordig ten onzent beweegt, maakt<br />

dit zeker niet overbodig. Er zijn wellicht eenige bezwaren die het lezen van Balzac,<br />

an<strong>de</strong>rs dan om ‘het verhaal’, bemoeilijken... maar wat geeft het, dat wij ons ‘een<br />

roman’ an<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>nken? dat wij onverbid<strong>de</strong>lijke werkelijkheid (sic!) eischen zon<strong>de</strong>r<br />

tusschen-text-beschouwingen van <strong>de</strong>n schrijver? Wij hebben aan dien schijn zooveel<br />

geöfferd.<br />

Waarlijk, men behoeft geen litterair-historische studiën gemaakt te hebben om<br />

Balzac ‘nog’ voluit te genieten; eer<strong>de</strong>r Chateaubriand, en dat zegt wat in <strong>de</strong>zen<br />

apostolischen tijd!<br />

Zelfs ‘<strong>de</strong> taaie eindjes’: <strong>de</strong> uitweidingen over toestan<strong>de</strong>n welke toen question<br />

brûlante waren als b.v. <strong>de</strong> ze<strong>de</strong>lijke verbetering <strong>de</strong>r gevangenen, <strong>de</strong> beschrijvingen<br />

van het Parijsche stadskarakter, van sommige rechtsinstituten en hun historischen<br />

ontwikkelingsgang, laten zich zeer wel lezen, ook door <strong>de</strong>n weinig op zoodanige<br />

abstracties ingestel<strong>de</strong>n lezer.<br />

Men leest Balzac nòg, om <strong>de</strong> intrigue. Laten wij hopen dat het niet lang meer<br />

duren zal. Wij hebben ‘Ivans’, geloof me, hij is spannen<strong>de</strong>r, actueeler.<br />

Het wordt tijd dat wij ons bezinnen op hetgeen <strong>de</strong> grootsten <strong>de</strong>r eeuwen ons<br />

gaven, niet alleen om ons litterair on<strong>de</strong>rscheidings-vermogen te ontwikkelen, ook:<br />

vóordat wij ver<strong>de</strong>r zien ... en vertwijfelen. Want het is een fout van velen onzer dat<br />

zij met het laatste beginnen. Beter trekken zij zich op hun stille kamers terug. Het<br />

dient immers nergens toe <strong>de</strong> impotentie uit te schreeuwen van onzen tijd. Laten <strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong>ste gele<strong>de</strong>ren hun werk doen. Voor hen die aan ‘<strong>de</strong> toekomst’ twijfelen ligt <strong>de</strong><br />

negentien<strong>de</strong> eeuw gereed: Prof. Krämer heeft <strong>de</strong> stof niet uitgeput.<br />

Dr. van Ravesteyn gaf een <strong>voor</strong>treffelijke vertaling; hier en daar zijn inzinkingen,<br />

maar zij staan in geen verhouding tot <strong>de</strong> vele moeilijkhe<strong>de</strong>n, die het Balzac-vertalen<br />

oplevert.<br />

ROEL HOUWINK.<br />

Levensraadselen, door Anna Spoor-<strong>de</strong> Savornin Lohman. - (Uitgave<br />

D.A. Daamen, <strong>Den</strong> Haag, 19<strong>20</strong>).<br />

Een gebeurtenis <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n heer Daamen: een boek van Mevr. <strong>de</strong> Wed. Spoor, geb.<br />

<strong>de</strong> Savornin Lohman bij hem, <strong>de</strong>n uitgever van orthodox-Christelijke lectuur,<br />

verschenen! Een gebeurtenis ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schrijfster, blijkens het Woord Vooraf dat<br />

luidt als volgt: ‘Toen ik bij mijn huwelijk <strong>de</strong> pen neerlei, dacht en wenschte ik dat<br />

<strong>voor</strong>goed te zullen doen. Indien ik nu, als weduwe, haar weêr heb opgenomen, is<br />

dit noch uit kunstdrang, noch uit zucht opnieuw op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond te tre<strong>de</strong>n.<br />

Integen<strong>de</strong>el, omstandighe<strong>de</strong>n geheel buiten mijn willen en wenschen hebben geleid<br />

tot dit boek. Want, wij wor<strong>de</strong>n geleid, - waarheen wij zelf niet willen dikwijls. En wat<br />

tòch <strong>voor</strong> ons het beste is. Dit is mijn vaste levensovertuiging en geloof gewor<strong>de</strong>n,<br />

door een weg van véél geluk en van véél leed.<br />

Ik heb daarin het antwoord gevon<strong>de</strong>n op het “Vragensmoe<strong>de</strong>” van weleer: God<br />

heeft ons allen lief, zon<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rscheid, en laat ons daarom nooit los. Waar ik <strong>de</strong><br />

lief<strong>de</strong> Gods heb gezien, zie ik thans ook in ie<strong>de</strong>r me<strong>de</strong>mensch een kind van Hem<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


en dit sluit dus vanzelf in, hoe mij elk hard oor<strong>de</strong>el en elke persoonlijke spotternij,<br />

die ik vroeger heb neergeschreven, thans zeer innig leed doet. Ie<strong>de</strong>reen aan wien<br />

ik mij in dit opzicht iets heb te verwijten, bied ik hierme<strong>de</strong> mijn oprechte betuiging<br />

van spijt aan’.<br />

Dit is een nobele schuldbelij<strong>de</strong>nis, al zal zij menigeen won<strong>de</strong>rlijk aandoen als<br />

<strong>voor</strong>woord van een roman. Een roman, een werk <strong>de</strong>r verbeelding, pleegt toch niet<br />

gebouwd te wor<strong>de</strong>n met een <strong>voor</strong>portaaltje van zeer persoonlijke peccavi's. Maar<br />

- wie <strong>de</strong> vroegere werken van <strong>de</strong> toenmalige Freule Lohman kent, verstaat dit Woord<br />

Vooraf maar al te goed. Helaas, dat een onlangs overle<strong>de</strong>n Staatsman, wiens<br />

politieke manoeuvres in bedoel<strong>de</strong> geschriften uitsluitend een ‘hard oor<strong>de</strong>el’ mochten<br />

erlangen, het ‘peccavi’ niet mocht beleven. Hoewel - ik ben er niet geheel zeker<br />

van, dat <strong>de</strong> ‘betuiging van spijt’ (zie boven) hem geldt. Immers, <strong>de</strong> eenige<br />

anti-revolutionaire politicus die in ‘Levensraadselen’ een rol speelt, is een kwibus<br />

van walgelijke hypocrisie. En zijn schoonpapa, een petroleum-aristocraat, die zijn<br />

in Indië verworven schatten op ‘Zorgvliet’ (we zijn in <strong>Den</strong> Haag) heel mondain met<br />

<strong>de</strong> zijnen geniet, is er een van dat soort, <strong>voor</strong> hetwelk een anti-revolutionaire<br />

echt-a<strong>de</strong>llijke schoonzoon wel een vroom woordje waard is - op zijn pas dan.<br />

Maar - ‘Levensraadselen’ geeft in zijn hoofdfiguren orthodox-Christelijke,<br />

eerlijk-vrome zielen, waarvan er <strong>voor</strong>al éen, Dora, dochter van een weduwe, die<br />

een pension houdt, met bijzon<strong>de</strong>re <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> werd gebeeld. Dat figuurtje van<br />

huissloof, die zich geeft in zelfopofferen<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> haar zusjes en broer, leeft<br />

het allermeest in dit als letterkundig product luchtig getimmerte van zeer<br />

onevenwichtig-groven stijl. De moe<strong>de</strong>r zelf is van een schimachtige onbenulligheid,<br />

zoodat<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


61<br />

aan 't slot <strong>de</strong>r ‘Levensraadselen’ haar twee<strong>de</strong> dochter, Alice, een luchtig flirt-juffie,<br />

haar verwijten kan, zelf <strong>de</strong> oorzaak te zijn van het mislukte leven van Henk, <strong>de</strong>n<br />

eenigen zoon, tevens een soort verloren zoon.<br />

Het boek leeft dàar, waar <strong>de</strong> schrijfster 't haar beken<strong>de</strong> Haagsche mondain geflirt<br />

en gefuif weergeeft; 't leeft dàar, waar Dora zich, ondanks haar vroomheid, een<br />

heftige lief<strong>de</strong> bewust wordt <strong>voor</strong> een pensiongast, een braaf man, die echter<br />

ongeloovig en van verdacht verle<strong>de</strong>n is. De lezer verwacht zoo iets als een conflict<br />

tusschen <strong>de</strong> orthodox-vrome vrouw en <strong>de</strong>n op religieus gebied nonchalanten man.<br />

Echter, <strong>de</strong> dood treedt nog al eens onverwacht op in dit boek vol ‘Levensraadselen’:<br />

twee keer opdat we zou<strong>de</strong>n zien hoe een ‘geloovige’ sterft, <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> maal -. Maar<br />

hier kom ik aan het erbarmelijk slot van <strong>de</strong>n roman. De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> maal dient het sterfbed,<br />

opdat Anna Spoor-geb. <strong>de</strong> Savornin Lohman een nieuw hoofdstuk aan <strong>de</strong><br />

orthodox-Christelijke theologie zou kunnen toevoegen. Daar hooren wij <strong>de</strong>n<br />

hartverscheuren<strong>de</strong>n wanklank van een gesprek op een pas gesloten graf - over het<br />

al of niet verdoemd zijn van <strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>ne - een dialoog tusschen <strong>de</strong> weduwe en<br />

haar schoonmoe<strong>de</strong>r, als geraffineer<strong>de</strong> blauwkousen-zon<strong>de</strong>r-gevoel.<br />

In ‘Vragensmoe<strong>de</strong>’ heeft Freule Lohman <strong>de</strong>n hemel bestormd met haar klachten,<br />

in ‘Levensraadselen’ is zij <strong>de</strong>n hemel willen binnendringen, gewapend met een paar<br />

Bijbelteksten - ie<strong>de</strong>re ketter heeft zijn letter - om het ‘jenseits’ zijn geheimenissen<br />

te ontscheuren, die door veelvuldige an<strong>de</strong>re Bijbelteksten <strong>de</strong> schrijfster hebben<br />

gekweld. Deze schrijfster verloochent ook hier niet haar geforceerd-opdringerig<br />

karakter, dat re<strong>de</strong>neerwoe<strong>de</strong> verwart met - kunst. Een kunstenaar past <strong>de</strong>emoed<br />

tegenover het leven, door hem uit te beel<strong>de</strong>n, opdat hij het ontvange als een<br />

bevruchten<strong>de</strong> begenadiging. En <strong>de</strong>n waarachtig-vrome past <strong>de</strong>emoed tegenover<br />

<strong>de</strong> vele levensproblemen, die hij, al vermoedt hij wellicht een oplossing in momenten<br />

van klare meditatie, gaarne met een onverklaarbare rest laat - in <strong>de</strong> stilte <strong>de</strong>r<br />

eeuwigheid. - Het woord <strong>voor</strong>af meld<strong>de</strong> ons: God heeft ons allen lief, zon<strong>de</strong>r<br />

on<strong>de</strong>rscheid. Deze theologische ten<strong>de</strong>nz <strong>de</strong>ed dit boek als roman mislukken.<br />

A. WAPENAAR.<br />

Lichten<strong>de</strong> verten, door Nelly Has. - (Uitgave Drukkerij Jacob van<br />

Campen, Amsterdam z.j.).<br />

Het lokken<strong>de</strong> leven, door A. Juriaan Zoetmul<strong>de</strong>r. - (Uitgave van Paul<br />

Brand te Bussum).<br />

Ziehier twee ‘vrome’ boeken, boeken met een strekking, zon<strong>de</strong>r dat zij daarom tot<br />

ten<strong>de</strong>nzromans te rekenen zijn. Het laatstgenoem<strong>de</strong> boek is van een Katholiek, het<br />

eerste van een overtuig<strong>de</strong> Calviniste, en ofschoon <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwerpen in <strong>de</strong>ze romans<br />

behan<strong>de</strong>ld, ver uiteenloopen, ofschoon <strong>de</strong> conflicten uit gansch verschillen<strong>de</strong><br />

omstandighe<strong>de</strong>n wer<strong>de</strong>n geboren, hebben ze toch bei<strong>de</strong>n dit gemeen, dat <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

hoofdpersonen in het boek <strong>de</strong> bevrijding pas dàn komt, wanneer ze terugkeeren tot<br />

het geloof, wanneer ze komen tot het besef van eigen kleinheid, wanneer ze hun<br />

leven leggen in <strong>de</strong> hand van God.<br />

Het boek van Jurriaan Zoetmul<strong>de</strong>r eindigt:<br />

‘En in kin<strong>de</strong>rlijk, ootmoedig vertrouwen zou hij <strong>de</strong>n weg gaan, dien God hem<br />

openbaren zou’.<br />

Dat van Nelly Has aldus:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


‘Ik wil <strong>de</strong> plichten, die <strong>de</strong> Heere mij opleg<strong>de</strong>... met lief<strong>de</strong> vervullen en niet omkijken<br />

naar wat <strong>voor</strong> mij onbereikbaar was, maar <strong>voor</strong>uit, het licht tegemoet’.<br />

Dit boekje is een eersteling, een ‘coup d'essai’, die nog wel geen ‘coup <strong>de</strong> maître’<br />

is, maar die niettemin een belofte inhoudt. De groote verdienste er van is, dat het<br />

zoo zuiver is gevoeld en zoo eenvoudig is geschreven, zon<strong>de</strong>r eenige pretentie, en<br />

daarom juist klinkt er een hel<strong>de</strong>re, zuivere toon doorheen. Het on<strong>de</strong>rwerp is niet<br />

nieuw en zeer alledaagsch, en zelfs ook niet op nieuwe wijze door <strong>de</strong> schrijfster<br />

belicht; maar er zijn in dit boekje enkele doorvoel<strong>de</strong> en doorleef<strong>de</strong> momenten, die<br />

ontroeren. Wil<strong>de</strong> An, het meisje met het teere hart maar <strong>de</strong>n ruwen buitenkant, staat<br />

levend <strong>voor</strong> ons, en het mooiste hoofdstuk uit het boek is dat, waarin <strong>de</strong> ontluiken<strong>de</strong><br />

lief<strong>de</strong> beschreven wordt van An <strong>voor</strong> Fred, met hare verwarren<strong>de</strong> gevoelens,<br />

waarme<strong>de</strong> ze zelf geen weg weet; <strong>de</strong> vlaagjes van jaloezie op haar vriendinnetjes,<br />

haar goed willen zijn om hem, 't is alles zoo sober en toch zoo gevoelig gezegd, dat<br />

<strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n in hun diepen eenvoud boeien. Toch is 't nog geen sterk boek, want<br />

<strong>de</strong> auteur maakt ons het conflikt, waarom An Rietveld het huis haars va<strong>de</strong>rs verlaten<br />

moet, niet wáár genoeg om het zon<strong>de</strong>r meer te kunnen aanvaar<strong>de</strong>n. We hooren<br />

wel altijd zeggen dat <strong>de</strong> huishoudster van An's va<strong>de</strong>r een nare, eerzuchtige vrouw<br />

is, zon<strong>de</strong>r eenige werkelijke lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> 't moeilijke, moe<strong>de</strong>rlooze kind, maar we<br />

wonen geen enkel hooggaan<strong>de</strong>n strijd of diepgaand conflict bij. Juffrouw Evers staat<br />

veel te vaag <strong>voor</strong> ons, ze is niet scherp omlijnd. De auteur heeft An met <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong><br />

geteekend, doch om háár alle an<strong>de</strong>re personen uit 't boek een beetje te kort gedaan,<br />

een veel <strong>voor</strong>komen<strong>de</strong> fout echter bij beginnen<strong>de</strong> auteurs. Het zou me niets<br />

verwon<strong>de</strong>ren, als <strong>de</strong>ze schrijfster maar was gaan schrijven zooals haar gemoed het<br />

haar ingaf, zon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>af gemaakt schema; vandaar <strong>de</strong> on-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


62<br />

regelmatige behan<strong>de</strong>ling van hare twee<strong>de</strong>plans personen.<br />

Waarom Nelly Has altijd spreekt van <strong>de</strong>n Heere als zij God bedoelt, ook in <strong>de</strong>n<br />

eersten naamval, is me niet recht dui<strong>de</strong>lijk. Moet die stomme e iets plechtigs<br />

verbeel<strong>de</strong>n? Maar ik vind 't al heel weinig plechtig dáár waar het phonetisch zoo<br />

leelijk klinkt. Wij spreken in <strong>de</strong>n 1 en naamval toch ook niet van Go<strong>de</strong> ...<br />

Als An door al 't doorle<strong>de</strong>n leed van hare onbeantwoor<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> voelt dat ze -<br />

alleen in 't duister van haar ongeloof rondtastend - geen houvast meer heeft, en<br />

<strong>de</strong>n drang in zich gewaar wordt tot God terug te keeren, gaat het on<strong>de</strong>rwerp <strong>de</strong><br />

schrijfster een beetje boven haar macht; want wanneer <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r van Bep's<br />

vriendinnetje vertrouwelijk met An spreekt en haar overtuigt dat ze er niet komt als<br />

ze niet bid<strong>de</strong>n kan; als mevrouw zegt dat ze mèt haar bid<strong>de</strong>n wil, dan zou hiervan<br />

zulk een ontroerend mooi tooneeltje te schrijven zijn. Maar Nelly Has durft 't niet<br />

aan en vertelt droogjes weg: ‘En ze besluit met An te bid<strong>de</strong>n... Als ze 't Amen heeft<br />

uitgesproken, kust An haar sprakeloos’.<br />

Hier schoot het kunnen van <strong>de</strong> auteur ten eenenmale te kort. Toch een boekje,<br />

dat <strong>voor</strong>al door jonge meisjes met vreug<strong>de</strong> èn ernst zal gelezen wor<strong>de</strong>n.<br />

Jurriaan Zoetmul<strong>de</strong>r kennen we uit Elzevier, waarin hij nu en dan publiceert, en uit<br />

zijn aardig, eerste werk: ‘In Retraite’.<br />

Bij dat boek vergeleken is <strong>de</strong>ze romantische roman een terugval. Er gebeurt in<br />

dit boek zóó veel, dat het er mee gaat als met <strong>de</strong> leervakken van <strong>de</strong> H.B.S.: omdat<br />

er te veel zijn, leer je geen enkel vak grondig. Daar Zoetmul<strong>de</strong>r ons door een<br />

veelbewogen musicus-leven moet heen jachten is er tot diep psychologische<br />

indringing geen tijd. En door die veelbewogenheid wordt het af en toe<br />

onwaarschijnlijk. Wijs mij <strong>de</strong>n Hollandschen operetten-componist, die maar da<strong>de</strong>lijk<br />

zoo'n succes heeft dat hij van <strong>de</strong> inkomsten van zijn werk met een spilzieke vrouw<br />

langer dan een jaar kan leven! noch niemals dagewesen! In boeken gaat het <strong>de</strong>n<br />

kunstenaars altijd da<strong>de</strong>lijk naar <strong>de</strong>n vleeze! Ook al zoo onwaar! Het leven leert wel<br />

an<strong>de</strong>rs.<br />

Ik vind dit boek oppervlakkig en conventioneel; nergens voelt men dat <strong>de</strong> auteur<br />

zijn musicus tot in zijn diepste wezen heeft gepeild. Er is iets gehaasts in 't boek,<br />

dat vermoeit. Conventioneel is het om <strong>de</strong> engelreine figuur van Thil<strong>de</strong>, aan wie geen<br />

enkel foutje kleeft en die ten slotte bijna in een geur van heiligheid sterft. Veel te<br />

onaannemelijk is ons Ro<strong>de</strong>'s plotselinge ommekeer geschil<strong>de</strong>rd van Lebemann tot<br />

monnik. We had<strong>de</strong>n dien strijd moeten méé doorleven om hem te voelen; dan ook<br />

eerst zou Siegfried Rumpke on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n indruk daarvan geraakt zijn, niet door een<br />

verhaal van drie bladzij<strong>de</strong>n. Af en toe krijgt <strong>de</strong> lezer <strong>de</strong>n indruk, dat <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong><br />

moeilijkhe<strong>de</strong>n, die hem zijn wat ingewikkeld on<strong>de</strong>rwerp oplever<strong>de</strong>, wat uit <strong>de</strong>n weg<br />

is gegaan. Welk een prachthoofdstuk ware er bijv. te schrijven geweest van het<br />

we<strong>de</strong>rzien na lange jaren van Thil<strong>de</strong> en Siegfried. Het had aangrijpend kunnen zijn<br />

van ontroeren<strong>de</strong> tee<strong>de</strong>rheid. De schrijver heeft er zich niet aan gewaagd. We lezen<br />

alleen van 't we<strong>de</strong>rzien tusschen Siegfried en <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rwetsche, wat bekrompen<br />

maar strikt rechtschapen tante Cato bij wie Thil<strong>de</strong> aan huis woont. De hereeniging<br />

met Thil<strong>de</strong> zelf lezen we uit... een regel wit.<br />

Wat ook Zoetmul<strong>de</strong>r in <strong>de</strong>zen roman heeft willen doen uitkomen is, dat geen roem,<br />

of bevredig<strong>de</strong> eerzucht, geen huwelijksgeluk, geen geld, gelukkig maakt zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

sanctie van het oprecht geloof; dat er een vloek rust op 't leven van hen, die buiten<br />

<strong>de</strong>n Godsdienst staan, en eerst als hij zijn roem, zijn satanskleed, vàn zich heeft<br />

geworpen en zijn kunst stelt in dienst van God, dan eerst komt <strong>de</strong> ware bevrediging,<br />

<strong>de</strong> ware voldaanheid, <strong>de</strong> ware wijding van <strong>de</strong>n musicus over hem.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Als zoodanig is Jurriaan Zoetmul<strong>de</strong>r's boek een teeken <strong>de</strong>s tijds, dat <strong>de</strong> bepaald<br />

ethische richting aanwijst in tegenstelling met <strong>de</strong>n bree<strong>de</strong>n stroom, die <strong>de</strong>n weg <strong>de</strong>r<br />

lichte amusementskunst gaat. Hij is waarschijnlijk een onzer jongeren, in wien sterk<br />

het besef leeft dat het materialisme van <strong>de</strong>zen tijd een bedroevend verschijnsel is<br />

van <strong>de</strong>generatie, en hij heeft zijn krachtig geloofselement daartegenover willen<br />

plaatsen.<br />

Maar hierbij heeft hij vergeten te be<strong>de</strong>nken, dat we in <strong>de</strong> eerste plaats naar<br />

litteratuur vragen, naar zuivere psychologie, naar taalschoonheid. Van <strong>de</strong>ze drie<br />

dingen was in Zoetmul<strong>de</strong>r's eerste boek meer te vin<strong>de</strong>n dan in dit met <strong>de</strong>n lokken<strong>de</strong>n<br />

titel.<br />

EGB. C.V.D. MANDELE.<br />

De bloei <strong>de</strong>r seizoenen 1)<br />

door Rinke Tolman. - (Utrecht, A. Oosthoek,<br />

19<strong>20</strong>).<br />

On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>zen wel wat weidschen titel heeft Rinke Tolman zijn in hoofdzaak<br />

feuilletonistisch werk gepubliceerd.<br />

Dat wij mochten volstaan met een waar<strong>de</strong>ering zijner ongetwijfeld verdienstelijke<br />

journalistieke kwaliteiten! Maar... èn schrijver èn inlei<strong>de</strong>r noodzaken ons <strong>de</strong>ze<br />

schetsen als litteratuur te beschouwen.<br />

Waarom? Hebben wij niet reeds genoeg litteraire mid<strong>de</strong>lmatighe<strong>de</strong>n, of wil men<br />

per se in <strong>de</strong> journalistiek een toevluchtsoord zien <strong>voor</strong> verongelukte<br />

1) Voorwoord van P.H. Ritter Jr.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


63<br />

litteratoren? Het is hoogst onbillijk en bewijs van een gering<br />

verantwoor<strong>de</strong>lijkheidsgevoel dat men <strong>de</strong>n lezer tot een <strong>de</strong>rgelijke zienswijze dwingt.<br />

Maar ten slotte behoeft ge daarop niet in te gaan; an<strong>de</strong>rs wordt <strong>de</strong> zaak, wanneer<br />

ook <strong>de</strong> schrijver zelf <strong>de</strong>ze pretentie blijkt te koesteren en <strong>voor</strong>zichtig op zijn ‘keurig<br />

geschreven’ novelles zinspeelt. Doch ook nú nog zoudt ge, zij 't met een<br />

binnensmondsche (weinig markante) opmerking omtrent hetgeen men ‘jeugdige<br />

overmoed’ noemt, <strong>de</strong>s schrijvers vergissing mogen passeeren en u hou<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong><br />

aanvankelijke waar<strong>de</strong>bepaling: werk van ongetwijfeld verdienstelijke<br />

journalistieke kwaliteiten, en ge zoudt, daarvan uitgaan<strong>de</strong>, vele heugelijke<br />

me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen kunnen doen over <strong>de</strong> serieuze en origineele wijze waarop <strong>de</strong>ze<br />

journalist zijn speciale taak heeft opgevat.<br />

Dit alles moet nu, helaas, achterwege blijven: het meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r schetsen eischt<br />

‘an sich’ een litteraire erkenning en wellicht acht Tolman z'n meest-zuiver journalistiek<br />

werk (o.a. Als het Lente wordt in ons lage land en Mei) <strong>de</strong> zwakke plekken in zijn<br />

boek.<br />

Het specifiek-litteraire dan hoopte zich te manifesteeren in beeld en vergelijking<br />

(allitteratie-zucht daargelaten), maar <strong>de</strong> primaire eisch welken men aan litteratuur<br />

te stellen heeft: een oorspronkelijk rythme, bleef onvervuld en daarzon<strong>de</strong>r laat zich<br />

geen regel proza noch poëzie schrijven.<br />

Men vergelijke enkele fragmenten:<br />

‘De uren zijn verbloeid tot een verflensten, valen ruiker en nauw geelt<br />

op <strong>de</strong>n akker één helle lupine als een botterdroppel.<br />

De hoeven wer<strong>de</strong>n grijze heuvels, en er is geen vreugd rondom hen van<br />

zomer-sterke da<strong>de</strong>n.<br />

Een kar waggelt zwart door <strong>de</strong> lanen en <strong>de</strong> mist trekt hem als een magneet<br />

in zijn triest en troosteloos huis.<br />

De zon kleeft aan <strong>de</strong>n hemel: een lichtlooze munt van geölied papier’.<br />

[Herfstnotitie].<br />

‘Een courageuse zon had <strong>de</strong> laatste schilfers ijs gesmolten en haar<br />

a<strong>de</strong>m blies een broze knop ten leven.<br />

Zij riep veel won<strong>de</strong>rs wakker uit dood en zwijgen: <strong>de</strong>n<br />

klaren-fijn-gepolijsten roep <strong>de</strong>r grutto's en <strong>de</strong> blanke bloem <strong>de</strong>r perelaars.<br />

Zij brand<strong>de</strong> <strong>de</strong> akkers, dat <strong>de</strong> gras-dunne scheuten van het versche koren<br />

fonkel<strong>de</strong>n in een vloed van trillend licht; zij bood, gul-prinslijk, haar<br />

paarlend bezit aan al wat ter wereld vroeg om vreugd en gloed’.<br />

[Gou<strong>de</strong>n Aprildag].<br />

‘Er lag glans op <strong>de</strong> wieken <strong>de</strong>r roeken, die in <strong>de</strong> iepen hun nesten<br />

hingen als zwarte mandjes. Het bosch had een zingend hart: een merel,<br />

die zijn lief<strong>de</strong> styleer<strong>de</strong> in ron<strong>de</strong>, metalen tonen. De wind speel<strong>de</strong> met<br />

een citroentje, dat <strong>voor</strong>t werd gedreven als een transparant bloesemblad.<br />

Rondom mij waren geuren: van dampen<strong>de</strong> aar<strong>de</strong> en bottend blad en héél<br />

<strong>de</strong> wereld lag overpoe<strong>de</strong>rd van het goud <strong>de</strong>r zonnevleugelen. De kimmen<br />

sid<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n van gloed, alsof er veel blinken<strong>de</strong> stemvorken tril<strong>de</strong>n’.<br />

[Wanneer het <strong>voor</strong>jaar wordt].<br />

Ziet ge hoe elke perio<strong>de</strong> egaal verloopt, hoe <strong>de</strong> zinnen los naast elkan<strong>de</strong>r<br />

staan, hoe daar niets is dat hen bindt en ontroering wekt. Het rethorische in beeld<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


en vergelijking: verbloei<strong>de</strong> uren, fijn-gepolijsten roep, vlin<strong>de</strong>r, bloemblad,<br />

overpoe<strong>de</strong>rd, sid<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> kimmen. Het oorspronkelijke: <strong>de</strong> mist trekt hem als een<br />

magneet ..., een courageuse zon, een merel die zijn lief<strong>de</strong> styleer<strong>de</strong> ... Is dit werkelijk<br />

van een zoo buitengewone originaliteit, dat wij onze zwaar-technische be<strong>de</strong>nkingen<br />

vergeten? Kent ge <strong>de</strong> Natuurlijke Historietjes van Jules Renard? Vergelijkingen als<br />

<strong>de</strong>ze, ik weet het, zijn uit <strong>de</strong>n booze, maar vóór men z'n werk uitgeeft behoort men<br />

zich eenige rekenschap te geven van zijn momenteele beteekenis en daartoe zou<strong>de</strong>n<br />

die zeer geestige krabbels een niet gering hulpmid<strong>de</strong>l zijn geweest.<br />

Had het boek geen ver<strong>de</strong>re pretentie dan een bun<strong>de</strong>l journalistieke causerieën:<br />

goed; doch wanneer het - waarlijk geen onnoozele - litteraire ambities proclameert,<br />

moeten wij die afwijzen, har<strong>de</strong>r misschien dan billijk is tegenover Tolman's talent<br />

op zich zelf, niet te hard tegenover <strong>de</strong> richting waarin <strong>de</strong>ze schrijver zijn talent dringt<br />

en dringen laat.<br />

Zóó bezien komt ten slotte het psychisch gebaar <strong>de</strong>r schetsen-verzameling neer<br />

op natuurlyriek in proza. En ik vraag u wat wij daaraan hebben, zelfs in <strong>de</strong>zen<br />

dada-stamelen<strong>de</strong>n tijd.<br />

ROEL HOUWINK.<br />

Keizerin Eugenie's ge<strong>de</strong>nkschriften<br />

De heer F.A. Buis drukte in het vorig nummer een brief af, die bewijzen zou dat<br />

Keizerin Eugénie nooit ge<strong>de</strong>nkschriften heeft geschreven.<br />

Wij had<strong>de</strong>n hem, historicus, sceptischer gedacht in het beoor<strong>de</strong>elen van <strong>de</strong><br />

waar<strong>de</strong>, die in het algemeen aan zulke vorstelijke désavoueeringen te hechten valt,<br />

en kritischer in het beschouwen van <strong>de</strong> dateering. De Keizerin heeft na het ontstaan<br />

van dien brief - aan welks echtheid <strong>de</strong> heer Buis niet twijfelt - nog ruim tien jaar<br />

geleefd! Zij moge dan haar mémoires niet geschreven, maar gedicteerd hebben,<br />

er is <strong>voor</strong> ons geen re<strong>de</strong>n om onzen beschuldiger - keert hij <strong>de</strong> verhouding niet<br />

zon<strong>de</strong>rling om? - verontschuldigingen aan te bie<strong>de</strong>n, omdat wij een namens haar<br />

on<strong>de</strong>rteeken<strong>de</strong> overeenkomst betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> uitgave bezitten, die ons overigens<br />

voldoen<strong>de</strong> bevredigt om van ver<strong>de</strong>re discussie af te zien.<br />

A.W. SIJTHOFF's Uitgeversmaatschappij.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


64<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> april-tijdschriften<br />

De Gids<br />

De verrassing die <strong>de</strong>ze aflevering brengt is zeker het proza van Aart van <strong>de</strong>r Leeuw:<br />

<strong>de</strong> Mythe van een Jeugd (wij zou<strong>de</strong>n willen lezen: Een Jeugd in het licht van <strong>de</strong><br />

Mythe). Proza met een mooi perspectief. Hélène Swarth zingt over haar ‘Kin<strong>de</strong>rjaren’.<br />

Mr. P. Otten heeft een vers bij een jongensportret van Jan Mankes. A.H. van <strong>de</strong>r<br />

Feen (die in een luchtiger genre on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n pseudoniem F. <strong>de</strong> Sinclair pleegt te<br />

schrijven) stelt ons twee ou<strong>de</strong> heertjes <strong>voor</strong>, steunpilaren <strong>de</strong>r maatschappij, die naar<br />

een dorp trekken om daar <strong>de</strong> laatste eer te bewijzen aan een verboemel<strong>de</strong>n broer,<br />

welk gevalletje met <strong>de</strong> noodige ingetogenheid is behan<strong>de</strong>ld. Prof. G. Heymans stelt<br />

eenige ‘leekenvragen’ ten opzichte van Einstein's Relativiteitstheorie, Mr. W.v.d.<br />

Vlugt <strong>de</strong>elt een en an<strong>de</strong>r me<strong>de</strong> over Christian Thomasius, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> groote<br />

rechtsleeraars <strong>de</strong> ‘encyclopaedist’ bij uitnemendheid. Dr. C.W. Vollgraff bespreekt<br />

Dr. Fred. Poulsens boek over Delphi.<br />

Dr. J.C. Hol doet me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen over het Theater-Pitoëff, te Genève, <strong>voor</strong> 5 jaar<br />

gesticht door <strong>de</strong>n enthousiasten Pitoëff en zijn jonge vrouw, die <strong>de</strong> illusie had<strong>de</strong>n:<br />

<strong>de</strong> vorming van een élite-publiek, waar<strong>voor</strong> al het nieuwe en buitengewone zou<br />

wor<strong>de</strong>n vertoond. Eenige opvoeringen in dit theater (o.a. van Heyermans' Allerzielen)<br />

wor<strong>de</strong>n hier uitvoerig besproken. Wat <strong>de</strong> figuren van <strong>de</strong>n stichter en zijn vrouw als<br />

uitvoeren<strong>de</strong> kunstenaars betreft, maakt Dr. Hol <strong>de</strong>ze vergelijking:<br />

Het on<strong>de</strong>rscheid tusschen Pitoëff en zijn vrouw bestaat hierin, dat zij<br />

haar doel heeft bereikt, en hij nog niet. Alles wat mevrouw Pitoëff met<br />

groote beschei<strong>de</strong>nheid en zelfopoffering doet, is af en overtuigend. Zij<br />

speelt alle, ook secundaire rollen waar<strong>voor</strong> niemand an<strong>de</strong>rs aanwezig is,<br />

met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> objectieve overgave. Zij trekt nooit <strong>de</strong> aandacht door<br />

overdrijving, hetzij dan als <strong>de</strong> ingénue in Les Ratés, waarin zij zich<br />

aan het tempo van het geheel aanpast.<br />

Behalve in haar groote rollen moet men mevrouw Pitoëff ook in het lichtere<br />

genre zien, bijv. als sommelière in Le paquebot Tenacity. Eerst<br />

dan leert men haar talent in vollen omvang waar<strong>de</strong>eren.<br />

Pitoëff streeft als groot tragisch acteur naar ver<strong>de</strong>r liggen<strong>de</strong> doelein<strong>de</strong>n,<br />

en het is mogelijk dat hij later zijn vrouw overtreft. Maar op 't oogenblik is<br />

zij nog <strong>de</strong> ziel van het gezelschap, en het best is Pitoëff in nauw<br />

samenspel met haar, in Allerzielen bij<strong>voor</strong>beeld en in Freule Julie.<br />

Het is alsof zij hem dan binnen zekere grenzen houdt; want Pitoëff heeft<br />

een lichte neiging tot overdrijven, waarbij men door zijn prestatie heenkijkt<br />

(De Duivelskerel, begin; Nikita, dronkenschapsscène). Het<br />

geweldige is niet Pitoëff's eigenlijk emplooi. Hij is <strong>voor</strong>al een fijn charmeur,<br />

en al het subtiele, ziekelijke, hooghartige, ironische is zijn sterke zij<strong>de</strong>.<br />

Daarom zou het belangwekkend zijn niet alleen, maar ook nuttig, indien<br />

een tournée-Pitoëff in ons land mogelijk kon wor<strong>de</strong>n gemaakt, en hij met<br />

mannen als Royaards in aanraking kwam.<br />

Joh. <strong>de</strong> Meester schrijft over Een vrouw en haar tijd (Mag<strong>de</strong>leine Marx' ‘Femme’,<br />

een boek dat <strong>de</strong> psyche <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne vrouw wil spiegelen en dat <strong>de</strong> Meester legt<br />

naast een zijner lievelingsboeken van lang gele<strong>de</strong>n: Michelet's La Femme). <strong>Den</strong><br />

21 en April 1921 zal het een eeuw gele<strong>de</strong>n zijn dat Bau<strong>de</strong>laire geboren werd. Mr.<br />

J.C. Bloem ge<strong>de</strong>nkt wat <strong>de</strong> gevier<strong>de</strong> <strong>voor</strong> ons geweest is en nog is, en keert zich<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


tegen <strong>de</strong> gevaarlijke soort van miskenning waarvan Bau<strong>de</strong>laire vrij algemeen het<br />

slachtoffer is: die van verkeerd gewaar<strong>de</strong>erd te wor<strong>de</strong>n.<br />

De legen<strong>de</strong> is die van <strong>de</strong>n satanischen, morbi<strong>de</strong>n, perversen Bau<strong>de</strong>laire,<br />

<strong>de</strong>n minnaar van <strong>de</strong> Vénus noire, <strong>de</strong>n bezinger van lesbische en<br />

sadistische lief<strong>de</strong>. Sinds het beruchte vonnis, dat enkele gedichten uit <strong>de</strong><br />

eerste uitgave van Les Fleurs du Mal veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, schijnt het<br />

meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r lezers <strong>de</strong> mentaliteit <strong>de</strong>r Parijsche rechters van 1857 te<br />

hebben overgenomen, hetzij door die gedichten te laken, of door ze om<br />

die re<strong>de</strong>n te prijzen, hetgeen even dom, en zoo mogelijk nog ergerlijker<br />

is. En achter al die uiterlijkhe<strong>de</strong>n ging het ware wezen van <strong>de</strong>ze poëzie,<br />

<strong>de</strong> hoogste die <strong>de</strong> Fransche romantiek heeft <strong>voor</strong>tgebracht, hoe langer<br />

hoe meer schuil.<br />

Wat is het wezen dan van <strong>de</strong> poëzie van Charles Bau<strong>de</strong>laire? Dit: dat hij<br />

<strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen mensch heeft uitgesproken, zóó grootsch en zóó<br />

douloureus-ontroerd als niemand <strong>voor</strong> of na hem.<br />

Maar dit mo<strong>de</strong>rne mensch zijn moet ook al weer niet ‘mo<strong>de</strong>rn’ wor<strong>de</strong>n<br />

opgevat, zegt Bloem. De dwepers met al wat nieuw is verdienen meest verachting.<br />

Trekken wij ook hún waar<strong>de</strong>ering af van <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring die aan Bau<strong>de</strong>laire toekomt.<br />

Wat dan overblijft, is niets dan <strong>de</strong> ontroer<strong>de</strong> stem, als van ‘les violons<br />

vibrants <strong>de</strong>rrière les collines’, die zong van het hoogste en reinste<br />

verlangen, die smeekte om <strong>de</strong> vervulling van een bovenaardsche<br />

tee<strong>de</strong>rheid, en dan, als het leven steeds weer onvermurwbaar bleek, tot<br />

het beschroom<strong>de</strong> fluisteren slonk van een heimwee naar verloren - of<br />

eigenlijk nooit bezeten - paradijzen, of tot profecieën van een hemelsche<br />

verrukking aanzwol. Het is <strong>de</strong> stem van <strong>de</strong>n dichter van La Chevelure,<br />

Le Balcon, Réversibilité, Confession, Harmonie du Soir, L'Invitation au<br />

voyage, Chant d'automne, Moesta et Errabunda, Le jet d'eau,<br />

Recueillement, Le Cygne, ‘Je n'ai pas oublié, voisine <strong>de</strong> la ville’, ‘La<br />

servante au grand coeur, dont vous étiez jalouse’, Le reniement <strong>de</strong><br />

Saint-Pierre, La mort <strong>de</strong>s amants, La mort <strong>de</strong>s pauvres, Le voyage, - om<br />

slechts enkele van <strong>de</strong> allerschoonste gedichten te noemen; gedichten,<br />

waarin het eerst en het treffendst is uitgesproken, wat heele geslachten<br />

van dichters, <strong>de</strong> min<strong>de</strong>ren van Bau<strong>de</strong>laire, na hèm hebben trachten te<br />

zeggen.<br />

A.M. Hammacher gaat ‘<strong>de</strong>n Aphorist’ te lijf, een onuitstaanbaar genus, dat hem<br />

<strong>voor</strong>tdurend lastig valt. De Aphorist vat levenswijsheid samen, maar het<br />

levensrhythme is zon<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong> en ongrijpbaar. Zoo komt Hammacher tot zijn<br />

paradoxaal:<br />

Wantrouw altijd wie <strong>de</strong>n moed niet heeft om breedsprakig welsprekend<br />

te zijn, wantrouw wie zon<strong>de</strong>r schuchterheid spaarzaam is en plechtig.<br />

Want wie spaarzaam is moet in <strong>de</strong> oogenblikken van zijne koninklijke<br />

verne<strong>de</strong>ring, waarin hij <strong>de</strong> fout begaat van te spreken, alles kunnen<br />

verantwoor<strong>de</strong>n. Daar is geen woord van <strong>de</strong>n aphorist waarvan hij <strong>de</strong><br />

wortels niet kent. Daar is geen woord waarvan hij <strong>de</strong> levens-klanken,<br />

waaruit het is saamgeweven, niet kent, als <strong>de</strong> wever zijn weefgetouw.<br />

Geen woord, waarvan hij niet weet <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgrondsche en in <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n<br />

lang en ver verzonken beteekenissen, duizend in tal, ongrijpbaar in<br />

schakeeringen; het woord, dat ein<strong>de</strong>lijk, als een rijpheid, is saamgegroeid<br />

en afgevallen in het leven.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Hoe oneindig liever is, wie in schijn van oppervlakkigheid, kwistig en<br />

spilziek met het woord, het overal henen strooit en onuitputtelijk is in<br />

nuanceeringen. Weet, dat hij in <strong>de</strong> zwier van zijn taal-gebaar vermijdt te<br />

spreken wat hij immer aarzelend slechts zou kunnen verantwoor<strong>de</strong>n.<br />

Weet dat in het diepst van zijn hart gestamel te wachten ligt op <strong>de</strong>n<br />

grooten dag, en dat wat een mensch waarachtig heilig en lief is, pas in<br />

<strong>de</strong> wereld wordt gestooten wanneer het van binnen voltooid en in zichzelf<br />

veilig kan zijn. De stem <strong>de</strong>s harten is niet overal en openbaar te koop. En<br />

levenswijsheid is niet een allemansartikel. Misschien dat sommige<br />

menschen in heel een leven slechts één regeltje of een brokstuk van één<br />

regeltje vin<strong>de</strong>n. Hoe kan <strong>de</strong> aphorist er hon<strong>de</strong>rdtallen vin<strong>de</strong>n?<br />

Er is veel plausibels in wat hier gezegd wordt. Alleen zou men kunnen vragen of<br />

er <strong>de</strong> synthetische aanleg van <strong>de</strong>n geest niet te veel in wordt miskend.<br />

De Hollandsche Revue.<br />

De Karakterschets is ditmaal gewijd aan Jhr. ir. C.E.W. van Panhuys; als Boek van<br />

<strong>de</strong> Maand wordt behan<strong>de</strong>ld Hermann Eszwein's boek: ‘August Strindberg im Lichte<br />

seines Lebens und seiner Werke’. In verband met dit boek herinnert <strong>de</strong> bespreker<br />

aan 't onlangs eveneens verschenen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*4<br />

werk van Bernhard Diebold (Tooneelrecensent van <strong>de</strong> Frankfurter Zeitung) over<br />

‘Anarchie im Drama’, waarin <strong>de</strong>ze karakteristiek van Strindberg en zijne ‘Mission’<br />

gegeven wordt:<br />

‘Die groze zeitgeschichtliche Mission Strindbergs war “<strong>de</strong>r Schrei <strong>de</strong>s<br />

Verdammten einer entseelten Zeit”; als einem “Genie <strong>de</strong>s Lei<strong>de</strong>ns” fehlte<br />

ihm jenes kraftvolle Ethos, das eben die junge Generation gebraucht<br />

hätte, die sich nun mit <strong>de</strong>r Ethik eines “Lebensuntüchtigen” begnügte, die<br />

nun zur Passionsdramatik, zur Traumspiel-Technik Strindbergs, zu seinem<br />

“dramaturgischen Leichtsinn” gelangte, kurz: die Anarchie im Drama<br />

herbeiführte’.<br />

In <strong>de</strong> rubriek ‘Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst’ vin<strong>de</strong>n wij een <strong>voor</strong>tzetting van <strong>de</strong> Haagsche<br />

Tooneelkritiek; in <strong>de</strong> rubriek ‘In en om grooter Ne<strong>de</strong>rland’ o.a. ‘Herinneringen van<br />

een Indisch Journalist’. In <strong>de</strong> rij ‘Onsterfelijken’ wordt, na Romain Rolland, over wien<br />

<strong>de</strong> bei<strong>de</strong> vorige nrs. han<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n<br />

Proeve van illustratie naar houtsne<strong>de</strong>n van Frans Masereel<br />

(‘Liluli’ door Romain Rolland)<br />

(uit welke stukken wij bijgaan<strong>de</strong> illustratie kunnen afdrukken), thans Dr. P.J.H.<br />

Cuypers gezet, met een groot portret en een afbeelding van Dr. C. in zijn atelier.<br />

De Hollandsche Revue blijkt er met <strong>de</strong> redactie-wijziging niet min<strong>de</strong>r op gewor<strong>de</strong>n.<br />

Het Getij.<br />

geeft een <strong>voor</strong>tzetting van Balthasar Verhagen's Studie over <strong>de</strong> Grieksche Tragedie.<br />

Schr. staat stil bij wat ‘het Noodlot’ is in dit verband. Boven <strong>de</strong> veelheid <strong>de</strong>r in vele<br />

richtingen werken<strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke machten, had ook <strong>de</strong> Helleen besef van een<br />

allerhoogste éénheid, een diep, natuurlijk principe van algemeene wereldor<strong>de</strong>. Die<br />

eenheid was het Noodlot, van waaruit alles wat <strong>de</strong> menschen en <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n betrof,<br />

volgens een vast plan georganiseerd en <strong>voor</strong>tgestuwd werd. Herman van <strong>de</strong>n Bergh<br />

vervolgt zijn Studiën over het Rijm en spreekt ditmaal over het Rijm in zijn<br />

Verhoudingen. De problemen van het rijm, zegt hij, hangen niet samen met het<br />

vraagstuk van <strong>de</strong>n eisch <strong>de</strong>r re<strong>de</strong>lijke schoonheid, maar met <strong>de</strong> vraag of het<br />

on-re<strong>de</strong>lijke nimmer schoon kan zijn. De beste mo<strong>de</strong>rne kunst stelt Rousseau in 't<br />

gelijk: wij zijn niet ou<strong>de</strong>r dan kin<strong>de</strong>ren. Deze halsstarrige jeugd drijft ons naar het<br />

poëem en naar <strong>de</strong> uiterst prille, kwetsbare en openbaren<strong>de</strong> geledingen daarvan,<br />

waarin zich een minimum van wil, van opzet, van stof staan<strong>de</strong> houdt. Schrijver<br />

toont dan aan hoe <strong>de</strong> zeer precieuse, zeer correcte en <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>r vers afzon<strong>de</strong>rlijke<br />

verhouding van (materieele) gedachte-gron<strong>de</strong>n en (i<strong>de</strong>ëele) <strong>voor</strong>stellingsoorzaken<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


een <strong>de</strong>r rijm-vormen<strong>de</strong> factoren is. Het rijm moet innerlijk gewogen en verstan<strong>de</strong>lijk<br />

getoetst wor<strong>de</strong>n; <strong>de</strong> resonans-zon<strong>de</strong>r-meer is een onjuiste maatstaf.<br />

Belangrijk is zeker o.m. wat <strong>de</strong> schrijver zegt over <strong>de</strong> rijmscheppen<strong>de</strong> kracht in<br />

<strong>de</strong> gedichts-dimensie gelegen, waarbij hij uitgaat van <strong>de</strong>ze meest karakteristieke<br />

eigenschap van het gedicht: begin- en ein<strong>de</strong>loosheid.<br />

Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen schijnt ons <strong>voor</strong>al Constant van Wessem's Inleiding tot<br />

<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne Muziek <strong>de</strong> aandacht waard.<br />

De Stem.<br />

Met het opnemen van een artikel ‘Der Sinn <strong>de</strong>s Lebens’, geschreven door <strong>de</strong>n<br />

Oostenrijkschen romancier en essayist Emil Lucka, geeft <strong>de</strong> Stem-redactie begin<br />

van uitvoering aan haar plan om af en toe ook bijdragen te publiceeren van ‘zeer<br />

<strong>voor</strong>aanstaan<strong>de</strong> buitenlandsche schrijvers’ in <strong>de</strong> oorspronkelijke talen. Over Lucka<br />

teekent <strong>de</strong> redactie het volgen<strong>de</strong> aan:<br />

Emil Lucka werd geboren in 1877 te Weenen, en verblijft tot nog toe in<br />

<strong>de</strong>ze stad. Behalve vele romans en tooneelstukken, o.m. Isol<strong>de</strong><br />

Weisshand, Eine Jungfrau, e.a., schreef hij <strong>de</strong> monumentale essayïstische<br />

werken: ‘Die drei Stufen <strong>de</strong>r Erotik’, en daarop aansluitend ‘Grenzen <strong>de</strong>r<br />

Seele’. In het eerste werk beschrijft hij <strong>de</strong> ontwaking <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne<br />

Europeesche persoonlijkheid, aan het ein<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Mid<strong>de</strong>leeuwen - welke<br />

ontwaking volgens Lucka plaatsgreep lang vóór <strong>de</strong> eigenlijke Renaissance,<br />

en zich kenmerkend bewust werd in <strong>de</strong> centrale persoonlijkhe<strong>de</strong>n van<br />

Meister Eckehardt, St. Franciscus en Dante - in het twee<strong>de</strong> werk, ‘Grenzen<br />

<strong>de</strong>r Seele’ ontwerpt hij een grootsche schil<strong>de</strong>ring dier Europeesche<br />

persoonlijkheid zelve, in haar mo<strong>de</strong>rne differentiëering, haar noo<strong>de</strong>n,<br />

conflicten en uitzichten.<br />

Just Havelaar eindigt zijn Studie over Democratie, die spoedig in haar geheel<br />

verschijnen zal, met een gelukkig gevon<strong>de</strong>n Nabetrachting: een gesprek tusschen<br />

hem en zijn vriend Anton. Anton verwijt Havelaar dat hij, <strong>de</strong> kunstenaar, <strong>de</strong> droomer,<br />

zich op 't gebied van sociale hervorming waagt. ‘Je bent als iemand die ziek wordt<br />

omdat hij van zich godsvruchtigheid eischt’... waarbij jou godheid is: <strong>de</strong><br />

maatschappij, <strong>de</strong> ‘cultuur <strong>de</strong>r toekomst’ of weet ik wat. Waarop van Havelaar <strong>de</strong>ze<br />

conscientie-kreet:<br />

- Ik zoek het geluk, zei<strong>de</strong> ik, en ik heb het wel gevon<strong>de</strong>n, 't geluk dat<br />

ons <strong>de</strong> kracht geeft te leven. Maar het ongeluk van <strong>de</strong> wereld dringt zich<br />

op, als een geweten, tusschen mij en mijn geluk. Het ongeluk van <strong>de</strong><br />

wereld beteekent ook <strong>voor</strong> mij persoonlijk ongelukkigheid. Het is nu reeds<br />

mijn naaste taak mee te arbei<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n bouw <strong>de</strong>r nieuwe cultuur,<br />

waarover zoo vreeselijk vaag, rhetorisch en rekenmeesterig wordt<br />

getheoretiseerd.<br />

- Eerbiedwekkend! zei Anton; toch zou 't nog wat eerbiedwekken<strong>de</strong>r zijn<br />

indien dan je gedachten het accent had<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n opstand.<br />

- Ik heb maatschappelijk geweten, antwoord<strong>de</strong> ik, geen maatschappelijke<br />

overtuigingen. Ze<strong>de</strong>lijke overtuigingen heb ik, geen maatschappelijke.<br />

Daarom weiger ik mijn theorieën uit te spreken en daarom weiger ik <strong>de</strong><br />

eenzijdigheid van <strong>de</strong>n haat te aanvaar<strong>de</strong>n. Deze gezindheid zou ik voelen<br />

als mijn zwak, indien ze niet mijn roeping was. Mijn roeping is: gewetensvol<br />

te zijn en vol aandachtigheid <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verschijnsels en gebeurtenissen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


van mijn tijd, die zich, zooals je zegt, in onze ziel weerspiegelen. Op <strong>de</strong>ze<br />

manier zal ik mijn hart geen geweld aan doen, noch inkerkeren: twee<br />

geestelijke houdingen die ik als wezenlijk zondig voel.<br />

En <strong>voor</strong>ts, ter ver<strong>de</strong>diging van zijn niet ‘practisch’ geschrijf over sociale<br />

aangelegenhe<strong>de</strong>n:<br />

- Dikwijls heb ik mij mijn onmacht in het praktische verweten, dikwijls<br />

en bitter genoeg om te mogen zeggen dat achter elke daad een droom<br />

staat, achter elke werkelijkheid een i<strong>de</strong>e.<br />

Noemen wij uit <strong>de</strong>ze aflevering ver<strong>de</strong>r nog een beschouwing van Alb. Plasschaert<br />

over Henri <strong>de</strong> Régnier, verzen van Urbain van <strong>de</strong> Voor<strong>de</strong> en Marie van K. en<br />

opmerkelijk proza van A.J. Mussche.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


65<br />

De brieven van Jens Peter Jacobsen 1)<br />

IN een <strong>voor</strong>treffelijke vertaling van Mathil<strong>de</strong> Mann liggen Jacobsen's brieven aan<br />

Edward Bran<strong>de</strong>s (die <strong>voor</strong> het werkje een uitvoerige inleiding schreef) <strong>voor</strong> ons,<br />

zoodat nu ook <strong>de</strong>ze laatste schrifturen van <strong>de</strong>n grooten kunstenaar on<strong>de</strong>r het bereik<br />

van meer<strong>de</strong>ren zullen vallen. En zijn <strong>de</strong>ze brieven <strong>voor</strong> ons dan al geen openbaring<br />

als die van Flaubert of Vincent, toch toonen ze <strong>de</strong>zen grooten melancholischen<br />

kunstenaar weer in al zijn stille tragiek en toewijding en kunnen we Bran<strong>de</strong>s' woor<strong>de</strong>n<br />

volkomen beamen, wanneer <strong>de</strong>ze, <strong>de</strong> uitgave rechtvaardigend, zegt dat elk<br />

geschreven woord door Jacobsen nagelaten, kostbaar is. Want we weten nu,<br />

ondanks <strong>de</strong> groote kentering in waar<strong>de</strong>bepaling, dat Jacobsen in ‘Niels Lyhne’ en<br />

‘Marie Grubbe’ toon<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> allergrootste kunstenaars te behooren die <strong>de</strong> laatste<br />

tijd heeft <strong>voor</strong>tgebracht. Ook in <strong>de</strong>ze brieven treft al da<strong>de</strong>lijk zijn nauwgezetheid als<br />

kunstenaar, waardoor hij even aan Flaubert doet <strong>de</strong>nken; zijn hel<strong>de</strong>rheid en klaarheid<br />

van stijl.<br />

Bran<strong>de</strong>s zegt dan ook:<br />

Nichts konnte in seinem Werk misverstan<strong>de</strong>n o<strong>de</strong>r verbessert wer<strong>de</strong>n:<br />

es wur<strong>de</strong> nie<strong>de</strong>rgeschrieben, weil gleichsam von Ewigkelt an voraus<br />

bestimmt war, dasz gera<strong>de</strong> dieses Wort dort stehen sollte und Jacobsen<br />

wür<strong>de</strong> sich gegen das höchste Gesetz in <strong>de</strong>r Dichtung versündigt haben,<br />

weon er ein an<strong>de</strong>res Wort benutzt hätte’.<br />

Deze kunstenaarsnauwgezetheid, het feit dat Jacobsen aan zijn stijl zoo'n<br />

ein<strong>de</strong>looze moeite besteed<strong>de</strong>, is van zeer groot belang gebleken <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re<br />

ontwikkeling <strong>de</strong>r Deensche letterkun<strong>de</strong>. In <strong>de</strong> lente van 1872 verscheen ‘Mogens’,<br />

<strong>de</strong> fijne novelle die al da<strong>de</strong>lijk een meesterwerk bleek te zijn.<br />

‘Sommer war es, mitten am Tage in einem Ecke <strong>de</strong>s Gehäges’.<br />

Zoo was het prachtige begin, waaraan Jacobsen geen woord had kunnen<br />

veran<strong>de</strong>ren:<br />

‘Wer ein feines Ohr hatte - aldus Bran<strong>de</strong>s - konnte in diesen wenigen Worten, die<br />

in an<strong>de</strong>re Slachtordnung aufgestellt waren als man es bisher gekannt hatte die<br />

Fanfare <strong>de</strong>r neuen Zeit hören’. Men bleek echter Jacobsen's streven niet te begrijpen;<br />

er waren er zelfs, vermeldt zijn biograaf, die <strong>de</strong>n spot dreven met <strong>de</strong>ze novelle. Lang<br />

zou het echter niet duren of men herken<strong>de</strong> in hem een vernieuwer <strong>de</strong>r Deensche<br />

taal, een literator, die elk woord opnieuw zijn beteekenis en waar<strong>de</strong> wist te geven.<br />

‘Er war <strong>de</strong>r Lehrer und von ihm hat man gelernt, so dasz nach ihm nicht<br />

auf dieselbe Weise Dänisch geschrieben wird wie vor ihm’.<br />

Hoe Jacobsen zijn stijl vorm<strong>de</strong> en waaraan hij <strong>de</strong> rijkdommen zijner taal ontleen<strong>de</strong>?<br />

In een brief lezen we dat hij Molbecks Dansh Ordbog ‘leest’. Zelfs meer<strong>de</strong>re<br />

woor<strong>de</strong>nboeken schijnt hij zorgvuldig doorgelezen te hebben en er <strong>de</strong> meest<br />

merkwaardige woor<strong>de</strong>n of uitdrukkingen uit te<br />

1) J.P. Jacobsen, Briefe übertragen von Mathil<strong>de</strong> Mann. Neuer Nordische Verlag. - Karl Schnabel,<br />

Berlin.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


66<br />

hebben genoteerd. Vele van <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>nlijsten, van talrijke aanteekeningen<br />

<strong>voor</strong>zien, wer<strong>de</strong>n dan later ook gevon<strong>de</strong>n.<br />

Het is bekend hoe langzaam Jacobsen werkte. Bladzij<strong>de</strong> na bladzij<strong>de</strong>, zin <strong>voor</strong><br />

zin, met een tusschenruimte van dagen, weken soms, werd zijn werk geschreven.<br />

De brieven waarin hij over ‘Niels Lyhne’ schrijft bevestigen ons dit: 6 bladzij<strong>de</strong>n<br />

geschreven in 1877, 27 van Juni tot September 1878, 7 bladzij<strong>de</strong>n in Rome van<br />

November 1878-1879. Wie eenigszins met Jacobsen's leven vertrouwd is zal<br />

onwillekeurig geneigd zijn dit aan zijn ziekte te wijten.<br />

Bran<strong>de</strong>s herinnert in dit verband echter aan Ibsen, die geregeld twee jaren aan<br />

één tooneelstuk arbeid<strong>de</strong>, dat toch slechts het vier<strong>de</strong> <strong>de</strong>el van ‘Niels Lyhne’ bedroeg.<br />

Wil en moet men echter een zoo groote gedachtenrijkdom in elk geschreven woord<br />

leggen als Jacobsen <strong>de</strong>ed, zoo eischt dit begrijpelijkerwijs zeer veel inspanning en<br />

concentratie. Dit beseffen<strong>de</strong> zal men ook <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n begrijpen die <strong>de</strong> schrijver<br />

‘Niels Lyhne’ laat zeggen en die zoozeer op hem zelf van toepassing zijn:<br />

‘Ich will in <strong>de</strong>m Kampf um das Gröszte mit dabei sein, und ich<br />

verspreche dir, dasz ich nie verzagen, stets treu sein wer<strong>de</strong> gegen mich<br />

selber und gegen das, was ich besitze. Das Beste soll mir gut genug sein<br />

und nichts weiter, kein Auf-Akkord-gehen; kann ich fühlen, dasz was ich<br />

geschaffen, nicht gewichtig genug ist, o<strong>de</strong>r kann ich hören, dasz es einen<br />

Sprung o<strong>de</strong>r Risz hat, zurück in <strong>de</strong>n Schmeltztiegel damit, stets nur das<br />

Alleraüszerste, was ich zu geben vermag’.<br />

Is het te verwon<strong>de</strong>ren, vraagt Bran<strong>de</strong>s dan, dat het vormen van een zin als <strong>de</strong>ze,<br />

uren in beslag nam? Iets dat in <strong>de</strong>ze brieven, die Jacobsen aan een zijner beste<br />

vrien<strong>de</strong>n schreef, treft, is dat hij zel<strong>de</strong>n - en dan slechts in een paar eenvoudige<br />

woor<strong>de</strong>n - over zijn ziekte spreekt, die toch zijn dood zou zijn en waaron<strong>de</strong>r hij <strong>de</strong><br />

laatste jaren zoo leed. Een enkele maal klaagt hij over hoesten, over een aanval,<br />

doch even slechts, als over een bijkomstigheid. Hoe echter moet Jacobsen gele<strong>de</strong>n<br />

hebben van het oogenblik af dat hij in Venetië door een bloedspuwing overvallen<br />

werd en later, terug in <strong>Den</strong>emarken, toevallig hoor<strong>de</strong>, dat hij slechts nog een paar<br />

jaren te leven had. Weinig echter lezen we hiervan in zijn brieven, doch we voelen<br />

- me<strong>de</strong> door het relaas dat Bran<strong>de</strong>s van zijn laatste levensdagen geeft en waaruit<br />

Jacobsen's eenvoud en heroïsche macht over zichzelve naar voren treedt - hoe hij,<br />

die zich immers een gran<strong>de</strong> d'Espagne voel<strong>de</strong>, eenzaam zijn leed heeft gedragen,<br />

zon<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>ren last te willen aandoen.<br />

Jacobsen's eenvoud bemerken we ook, wanneer hij <strong>voor</strong> zijn on<strong>de</strong>rzoeking<br />

betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> ‘Desmidiaceeën’ <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n medaille verkrijgt. Slechts dit ééne<br />

simpele zinnetje: ‘Ja, die Medalje habe ich bekommen’.<br />

Jacobsen was een Droomer, zooals ook Niels Lyhne een Droomer was. Dit<br />

droomen, gelijk soms aan het god<strong>de</strong>lijk mijmeren van een Li Tai Po, welk een groote<br />

rol heeft het zoowel in zijn leven als in zijn werken gespeeld. Droomen - het was of<br />

Jacobsen niet meer wenschte dan dit alleen. In <strong>de</strong> eerste brieven van 1872 lezen<br />

we reeds:<br />

‘Ich sitze je<strong>de</strong>n Tag drei o<strong>de</strong>r vier Stun<strong>de</strong>n hinter einan<strong>de</strong>r auf einer<br />

Brücke, einem Gelän<strong>de</strong>r o<strong>de</strong>r etwas an<strong>de</strong>rem Aufrechstehen<strong>de</strong>n und<br />

rauche die unglaublichste Zahl Zigarren; und dann lasse ich die Assche<br />

ins Wasser fallen, und dann sagt es Iss, und dann kommen da Ringe,<br />

und das belustigt mich. Ich fange an, Diogenes zu verstehen, nur wür<strong>de</strong><br />

ich an seiner Stelle Alexan<strong>de</strong>r gebeten haben, stehen zu bleiben’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


‘Er moest een dichter uit hem groeien’.<br />

Wat ontbrak echter?<br />

In ‘Niels Lyhne’ 1) vin<strong>de</strong>n we het antwoord: ‘Want er moest een dichter van Niels<br />

Lyhne wor<strong>de</strong>n, en in zijn uiterlijke levensomstandighe<strong>de</strong>n was er ook genoeg geweest<br />

wat zijn neigingen in die richting kon lei<strong>de</strong>n, wat zijn hoedanighe<strong>de</strong>n op zulk een<br />

doel opmerkzaam kon maken; maar tot nu toe had hij niet veel meer dan zijn<br />

droomen gehad waarme<strong>de</strong> hij dichter wor<strong>de</strong>n kon, en niets is eenvormiger dan<br />

fantasten, want in <strong>de</strong> schijnbare oneindige, eeuwig wisselen<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r droomen,<br />

zijn er in werkelijkheid toch enkele har<strong>de</strong> landwegen, waar allen op gaan, en<br />

waarover zij nimmer wegkomen’.<br />

Bran<strong>de</strong>s teekent ons Jacobsen, wanneer hij, <strong>voor</strong> het eerst in <strong>de</strong> hoofdstad<br />

komen<strong>de</strong>, zich schuchter en verlegen voelt en het liefst niet op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond treedt.<br />

Hoe was <strong>de</strong>ze Droomer zich echter zijn groote gaven bewust en kon hij rustig<br />

zon<strong>de</strong>r een zweem van pedanterie een vriend - die hem een dichter noem<strong>de</strong> nadat<br />

hij een paar zijner gedichten gelezen had - antwoor<strong>de</strong>n: ‘ja, dasz weisz ich sehr<br />

wohl und das habe ich immer gewuszt’.<br />

De brieven vermel<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>r eenige merkwaardige bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n over zijn<br />

bei<strong>de</strong> romans. In een brief van 7 Maart 1873 lezen we:<br />

‘Ik sta tegenwoordig elken dag om 8 uur op, ga naar <strong>de</strong> Koninklijke Bibliotheek<br />

en lees ou<strong>de</strong> documenten en brieven en allerlei over moord, hoererij, losgel<strong>de</strong>n,<br />

schurkenlevens, marktprijzen, tuinwezen, <strong>de</strong> belegering van Kopenhagen,<br />

scheidingsprocessen, kin<strong>de</strong>rdoop, landhuisregisters, stamboomen en lijkre<strong>de</strong>nen.<br />

Dit alles moet een won<strong>de</strong>rlijke roman wor<strong>de</strong>n, die zal heeten: ‘Vrouwe Marie Grubbe.<br />

Interieurs uit <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong> eeuw’. Komt ook hier niet onmid<strong>de</strong>llijk <strong>de</strong> gedachte<br />

aan Flaubert bij ons op, speciaal aan diens <strong>voor</strong>studie <strong>voor</strong> ‘Salambo’?<br />

1) Uit <strong>de</strong> vertaling van Henri van Booven. - Uitgave Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope<br />

Lectuur.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


67<br />

‘Interieurs uit <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong> eeuw’ was <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rtitel dien Jacobsen aan zijn werk<br />

gaf, bedoeld niet slechts als versieren<strong>de</strong> bijnaam, doch tevens er aldus op wijzend<br />

hoe hij zelf <strong>de</strong> compositie van zijn werk als aanvechtbaar voel<strong>de</strong>, tevens dus om<br />

een be<strong>de</strong>nking tegen het boek als roman te <strong>voor</strong>komen.<br />

Ondanks zijn werklust overvalt hem echter na een paar weken weer een aanval<br />

van melancholie, noemt hij zich slechts een vertaler van Darwin, meent hij, dat dit<br />

werk en zijn on<strong>de</strong>rzoekingen over <strong>de</strong> ‘Desmidiaceeën’ het eenige is dat waar<strong>de</strong><br />

heeft. Een brief later echter is zijn stemming wat verzacht, schrijft hij aan Bran<strong>de</strong>s<br />

als <strong>de</strong> fijne Droomer die hij altijd bleef: ‘Ein Grusz an die Venus von Milo. ein Grusz<br />

an das Ganze, an das Leben ....’<br />

In Januari 1877, wanneer dan in December van het vorige jaar ‘Marie Grubbe’<br />

na langdurigen arbeid verschenen is, doelt hij reeds op ‘Niels Lyhne’. Hij meent<br />

echter niet te zullen slagen en verlangt er naar een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> werk te kunnen beginnen,<br />

dat in <strong>de</strong>n tijd van Christiaan VII zou spelen en Struenzee als hoofdpersoon zou<br />

hebben. Aan het eind van datzelf<strong>de</strong> jaar schrijft hij ook uit Montreux over plannen<br />

<strong>voor</strong> een roman over Cola di Rienzi. In 1879, wanneer ‘Niels Lyhne’ <strong>voor</strong> een groot<br />

<strong>de</strong>el gereed is, schrijft hij nogmaals bezig te zijn met archiefstudies over Struenzee,<br />

Malte Conrad Brun en <strong>de</strong> Borgias.<br />

Ik vermeld<strong>de</strong> reeds hoe Jacobsen zich reeds in zijn jeugd zijn dichterschap ten<br />

volle bewust was. Ook later in zijn leven behield hij dit, zooals uit een brief van 1879<br />

blijkt, waar hij zich tegenover Bran<strong>de</strong>s in misprijzen<strong>de</strong>n zin over een paar pas<br />

verschenen werken van Gjellerup en Kielland had uitgelaten:<br />

‘Es ist mir wirklich nie in <strong>de</strong>n Sinn gekommen, dasz die Herren auf<br />

gleicher Stufe mit mir stün<strong>de</strong>n. Ich gehöre nun einmal zu <strong>de</strong>r Familie <strong>de</strong>r<br />

Besten ....; ob Deine Wirksamkeit weitere Be<strong>de</strong>utung erlangt, ist eine<br />

an<strong>de</strong>re Frage, aber ich betrachte mich selbst als zur Elite <strong>de</strong>r Dichter<br />

gehörend, ich bin Gran<strong>de</strong> d'Espagne und behalte selbst in Gegenwart<br />

<strong>de</strong>s Königs <strong>de</strong>n Hut auf <strong>de</strong>m Kopf’.<br />

Ironisch voegt hij er dan aan toe:<br />

‘In meinem neuen Buch ist übrigens eine wohlgelungene Schil<strong>de</strong>rung<br />

eines Hauslehrers, <strong>de</strong>r von Gröszenwahn besessen ist’.<br />

Wanneer dan ein<strong>de</strong>lijk in 1881 ‘Niels Lyhne’ 1) verschijnt, verheugt hij zich echter<br />

over <strong>de</strong> prijzen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van Ibsen en Georg Bran<strong>de</strong>s. Zijn gezondheid gaat<br />

evenwel hard achteruit, hij voelt dat het ein<strong>de</strong> na<strong>de</strong>rt en aarzelt dan ook lang het<br />

slot van zijn novelle ‘Frau Fons’ te schrijven, waarin <strong>de</strong>ze een afscheidsbrief aan<br />

haar kin<strong>de</strong>ren schrijft. Ie<strong>de</strong>r voelt in <strong>de</strong>ze passages hoe Jacobsen hier zelf aan het<br />

woord is, hoe hij zelf het is die afscheid van <strong>de</strong> wereld neemt. April-Mei 1889 schreef<br />

1) Het is hier misschien <strong>de</strong> plaats het oor<strong>de</strong>el van Georg Lukacs in zijn onlangs verschenen:<br />

‘Die Theorle <strong>de</strong>s Romans’, over Jacobsen aan te halen, dat zeker tot het beste mag gerekend<br />

wor<strong>de</strong>n wat over het wezen van Jacobsen's werk is geschreven: ‘Jacobsens Desillusionsroman<br />

<strong>de</strong>r die Trauer darüber, dasz “es so viel sinnlose Feinheit in <strong>de</strong>r Welt gibt” in wun<strong>de</strong>rvollen,<br />

lyrischen Bil<strong>de</strong>rn ausspricht, zerfällt und zerflattert; und <strong>de</strong>r Versuch <strong>de</strong>s Dichters in <strong>de</strong>m<br />

hel<strong>de</strong>nhaften Atheismus Niels Lyhnes, in <strong>de</strong>m kühnen Aufsichnemen seiner notwendigen<br />

Einsamkeit, eine verzweifelte Positivität zu fin<strong>de</strong>n, wirkt als eine von Auszerhalb <strong>de</strong>r<br />

eigentlichen Dichtung herbeigeholte Hilfe. <strong>Den</strong>n dieses Leben, das zur Dichtung wer<strong>de</strong>n sollte<br />

und zum schlechten Fragment wur<strong>de</strong>, wird in <strong>de</strong>r Gestaltung wirklich zu einem Scherbenberg,<br />

die Grausamkeit <strong>de</strong>r Desillusion kann nur <strong>de</strong>n Lyrismus <strong>de</strong>r Stimmungen entwerten, <strong>de</strong>n<br />

Menschen und <strong>de</strong>n Geschehnissen kann sie doch keine Substanz und Schwere <strong>de</strong>s Daseins<br />

verleihen. Es bleibt eine schöne aber schattenhafte Mischung von Schwelgen und Bitterheit,<br />

von Trauen und Hohn, aber keine Einheit; Bil<strong>de</strong>r und Aspekte, aber keine Lebenstotalität’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


hij nog ‘Doktor Faust’, dat echter onvoltooid bleef. Ver was zijn ziekte reeds gevor<strong>de</strong>rd<br />

toen hij hieraan arbeid<strong>de</strong> en schreef van <strong>de</strong>n Dood, die door het woud gere<strong>de</strong>n<br />

kwam, zoodat <strong>de</strong> hoefslag van zijn paard het eenige geluid in <strong>de</strong> wereld was - een<br />

fantasie à la Albrecht Dürer. De dood komt - aldus Bran<strong>de</strong>s die ons <strong>de</strong>n inhoud van<br />

dit fragment me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt - om Faust te halen, Faust <strong>de</strong>n geleer<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>n steeds<br />

zoeken<strong>de</strong>n Mensch. Amor echter verzoekt uitstel <strong>voor</strong> hem. En opnieuw schenkt<br />

<strong>de</strong> Dood <strong>de</strong>n veertigjarigen Faust veertig nieuwe jaren. Dan, later komen <strong>de</strong> twee<br />

weer naar Faust's dakkamer om hem te halen, wien ze een leven schonken dubbel<br />

zoo lang als hem oorspronkelijk gegund was. En zij verwachten dank en resignatie.<br />

Ze vin<strong>de</strong>n echter een grijsaard <strong>voor</strong> wien <strong>de</strong> jaren nutteloos zijn <strong>voor</strong>bij gegaan.<br />

Faust's leven was volbracht, toen hij <strong>voor</strong> veertig jaren <strong>de</strong> kracht van zijn organismen<br />

verbruikt had.<br />

Zoo schreef Jacobsen en troostte zich in zijn woning te Aug-A<strong>de</strong>lja<strong>de</strong>, waar nooit<br />

<strong>de</strong> zon kwam, aan welks <strong>de</strong>ur Amor nooit klopte.<br />

Hij wist dat zijn tijd gekomen was, zijn werk volbracht. Wat zou hij nog langer<br />

geleefd hebben waar zijn jeugd en krachten reeds waren verdwenen? Zoo was het<br />

goed. De Dood mocht vrijelijk komen, hij was bereid.<br />

Zoo was het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong>ze een <strong>de</strong>r allergrootsten, en wel kunnen we instemmen<br />

met Bran<strong>de</strong>s' woor<strong>de</strong>n: ‘Und es hat kein edler Geist in Dänemark gelebt als er’.<br />

NICO ROST.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />

68<br />

Kantteekeningen bij <strong>de</strong> literatuur van <strong>de</strong>n dag. LXIV.<br />

Astrid. Drama in Vijf Bedrijven door Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk. Met een<br />

Inlei<strong>de</strong>nd woord van Dirk Coster. - Rotterdam, Nijgh en v. Ditmar's<br />

Uitgevers-Maatschappij, 19<strong>20</strong>.<br />

I<br />

HET menschelijk leven noodwendigheid en vrijheid. Kant leer<strong>de</strong> ons reeds, dat<br />

boven <strong>de</strong> sensibele wereld <strong>de</strong>r bonte verschijningen, <strong>de</strong> intelligibele, transcen<strong>de</strong>nte<br />

wereld <strong>de</strong>r eeuwige normen gelegen is. Deze bei<strong>de</strong> werel<strong>de</strong>n sluiten in elkaar; van<br />

uit het eeuwige Zijn, als uit een leven<strong>de</strong> bron, wordt spontaan <strong>de</strong> wereld eener<br />

ijzeren noodwendigheid doorbroken en omgeschapen tot een nieuwe, nu waarlijk<br />

schoone èn ze<strong>de</strong>lijke wereld- en levensor<strong>de</strong>. Het is <strong>de</strong> fout geweest eener eenzijdige<br />

aesthetiek, dat men bij <strong>de</strong> schoonheid van wat onmid<strong>de</strong>llijk <strong>voor</strong> oogen was te<br />

gaarne verwijl<strong>de</strong>, aldus <strong>de</strong> Schoonheid schouwend in het stralend aangezicht om<br />

zoo te zeggen: van <strong>de</strong>n convexen kant alleen, vergetend dat van ‘convex’ ‘concaaf’<br />

't noodzakelijk correlaat is. Eenvoudiger uitgedrukt: dat <strong>de</strong> bonte wereld van <strong>de</strong><br />

schoone Verschijning op zichzelve zinledig is, zich verliest in een slechte<br />

oneindigheid van troostelooze verbindingen, een groteske Doelloosheid, die<br />

hongrigen spijzen wil met hun honger en dorstigen laven wil met hun dorst. In <strong>de</strong><br />

kunst komt het Naturalisme naar zijn consequentie uit <strong>de</strong>zen kringloop nimmer uit.<br />

Dat al het ‘Vergängliche’ slechts ‘ein Gleichniss’ is, is door het naturalisme, als<br />

stelsel, nimmer verstaan. De hoogste wijsheid waartoe <strong>de</strong>ze kunstschool te komen<br />

vermocht is die van het ‘ij<strong>de</strong>lheid <strong>de</strong>r ij<strong>de</strong>lhe<strong>de</strong>n, 't is al ij<strong>de</strong>lheid’ - echter opgevat<br />

zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n korrel zouts die <strong>de</strong>ze paradox van <strong>de</strong>n Prediker tot hoogere wijsheid<br />

zou kunnen doorzouten.<br />

't Vergankelijke ... Symbool. Ziedaar, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kunst, een an<strong>de</strong>r gevaar. Want zoo<br />

al 't Vergankelijke als eenige werkelijkheid opgevat die werkelijkheid van haren<br />

transcen<strong>de</strong>nten Zin berooft, haar tot zinneloosheid verlaagt - het Vergankelijke tot<br />

Symbool ‘verheven’ laat aan <strong>de</strong> stoffelijkheid geen stoffelijkheid meer, vervluchtigt<br />

<strong>de</strong> geestelijke waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> stof als zoodanig tot geestelijkheidzon<strong>de</strong>r-meer, dat<br />

is tot <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n kunstenaar onvruchtbare abstractie.<br />

Symbolieke kunst in hare consequentie kan niet an<strong>de</strong>rs zijn dan ziel-looze kunst,<br />

en een symboliek drama is als kunstuiting bij <strong>voor</strong>baat mislukt. Wij kennen zulke<br />

symbolieke kunst bv. van Maeterlinck in zijn eersten tijd. Wie een stukje als ‘La Mort<br />

<strong>de</strong> Tintagiles’ leest gevoelt hoe bloe<strong>de</strong>loos hier het leven is gewor<strong>de</strong>n; hoe het naar<br />

zijn stoffelijken verschijningskant verwrongen is ter wille van het Symbool. Eerst in<br />

‘Aglavaine et Sélysette’ is Maeterlinck er tot op zekere hoogte in geslaagd zich los<br />

te maken van een <strong>de</strong>rgelijke <strong>voor</strong>op gezette symboliek, waardoor het leven kon<br />

terugkeeren. Ik zeg: zich los te maken tot op zekere hoogte. Want als men een stuk<br />

als ‘Aglavaine et Sélysette’ legt naast het werk waarme<strong>de</strong> een tot <strong>voor</strong> kort nog<br />

onbeken<strong>de</strong> schrijfster nu eenigen tijd gele<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Gids-lezers verrast heeft, welk<br />

werk se<strong>de</strong>rt, royaal uitgegeven, ook in boekformaat is verschenen, dan blijkt toch<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


wel hoeveel opzettelijks zelfs in het beste stuk van Maeterlinck is achtergebleven.<br />

Er moet aan zulk een stuk te veel ‘verklaard’ wor<strong>de</strong>n; <strong>de</strong> lezer blijft te zeer<br />

<strong>voor</strong>tdurend ‘op zoek’ naar het symbool, inplaats dat het symbool als hoogste<br />

voltooiing uit het leven zelf zou te <strong>voor</strong>schijn rijzen. Zoo is ‘Aglavaine et Sélysette’<br />

wel een schoon gedicht gewor<strong>de</strong>n vol plastisch uitgedrukte levenswijsheid, maar<br />

<strong>de</strong> plastiek blijft hier toch meer aan <strong>de</strong>n buitenkant.<br />

Want dit is het opmerkelijke. Terwijl wij in <strong>de</strong> soort van kunst als Maeterlinck ons<br />

gaf <strong>voor</strong>tdurend met rag-teêre zielsbewegingen wor<strong>de</strong>n beziggehou<strong>de</strong>n, die ons<br />

als 't ware tastbaar en voelbaar wor<strong>de</strong>n gemaakt, zoo zijn het toch per slot van<br />

rekening veel min<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze dan juist <strong>de</strong> uiterlijkhe<strong>de</strong>n (<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> toren, <strong>de</strong> vreem<strong>de</strong><br />

vogel, <strong>de</strong> verloren en weer teruggevon<strong>de</strong>n sleutel etc.) die onze verbeelding in<br />

werking stellen. Hoe geheel an<strong>de</strong>rs in ‘Astrid’. Veel min<strong>de</strong>r rag-teêr is hier <strong>de</strong><br />

conceptie, veel dichter blijvend bij een alledaagsche werkelijkheid (n'en déplaise<br />

<strong>de</strong> koningen en princessen), veel grover van bouw het geheel zou men zeggen. En<br />

toch. Toch keert hier juist <strong>de</strong> plastiek tot het innerlijke in. Niet <strong>de</strong> koningsburchten<br />

te Upsala of Kungahälla, niet <strong>de</strong> jarlen en Vikings, <strong>de</strong> koningszwaar<strong>de</strong>n en<br />

banbliksems brengen hier <strong>de</strong> verbeelding in werking, maar <strong>de</strong> onzichtbare machten<br />

in <strong>de</strong> zielen <strong>de</strong>r menschen, ja <strong>de</strong>ze machten wor<strong>de</strong>n zichtbaar gemaakt; <strong>de</strong><br />

werkelijkheid van <strong>de</strong>n scheppen<strong>de</strong>n en herscheppen<strong>de</strong>n geest ontstijgt aan het<br />

stoffelijk gebeuren als een blauwe vlam die dit gebeuren als met zijn toovergloed<br />

overlicht, maar er tevens <strong>de</strong> ziel van blijkt.<br />

Dit moge aan het werk zelf, ons door Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk geschonken, eenigszins<br />

na<strong>de</strong>r ge<strong>de</strong>monstreerd wor<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


II<br />

69<br />

Er is strijd tusschen Zwe<strong>de</strong>n en Noorwegen. Noorwegens koning, Olaf Haraldszoon,<br />

heeft het Christendom omhelsd, doch Zwe<strong>de</strong>ns vorst, Olaf Skötkoning, blijft offeren<br />

aan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> go<strong>de</strong>n. De bei<strong>de</strong> volken putten elkan<strong>de</strong>r uit in een vinnigen<br />

godsdienstkamp, steeds aangewakkerd door <strong>de</strong>n woesten onverzettelijken haat<br />

van <strong>de</strong>n Zweedschen heerscher. Tot Olaf, bijgenaamd <strong>de</strong> heilige, zijn vriend, <strong>de</strong>n<br />

blin<strong>de</strong>n zanger Hjalte, naar 't Zweedsche hof zendt om aan zijn vijand diens dochter,<br />

Ingegerd, een christin, <strong>voor</strong> zich als gemalin te vragen en zoo vre<strong>de</strong> en verzoening<br />

te verkrijgen <strong>voor</strong> bei<strong>de</strong> volken. Olaf wil 't verzoek bot van <strong>de</strong> hand wijzen, tot een<br />

woord van Astrid, Ingegerds halve zuster, zijn natuurlijke dochter, tot een woord<br />

van haar die verbitterd is door <strong>de</strong>n smaad waarme<strong>de</strong> zij, <strong>de</strong> slavin, door Hjalte werd<br />

bejegend, hem tot an<strong>de</strong>re gedachten brengt. ‘En waarom kan <strong>de</strong> Zweedsche koning<br />

zijn dochter niet aan koning Olaf geven?’ heeft Astrid uitgeroepen, daarme<strong>de</strong> doelend<br />

op zichzelve. En: ‘Betooveren<strong>de</strong> heks!’ heeft haar va<strong>de</strong>r geantwoord: ‘Van nu af zal<br />

men Ingegerd je noemen. We zullen je naar koning Olaf sturen ... Hij zal slechts<br />

<strong>de</strong>nken aan het minnekoozen met haar, die hij <strong>de</strong> hooggeboren Zweedsche<br />

koningsdochter waant!’<br />

Zoo komt Astrid door bedrog aan 't Noorsche hof. En nu gebeurt wat Dirk Coster<br />

in zijn inleiding tot dit drama aldus omschrijft: ‘E<strong>de</strong>len hartstocht, levensvreug<strong>de</strong> en<br />

koningseer zoekt zij met dit bedrog, en tot levensvreug<strong>de</strong> en “prachtig bloeien” is<br />

zij in<strong>de</strong>rdaad geboren, - en toch vindt zij haar noodlot. Twee machten, wier bestaan<br />

haar natuurlijke vrouwelijkheid zelfs niet vermoe<strong>de</strong>n kon, zetten zich door <strong>de</strong>ze<br />

bittere wilsdaad als 't ware mechanisch aan het werk en verpletteren haar ten slotte<br />

en maken haar tot een armzalig en red<strong>de</strong>loos schepsel. Twee machten: het geweten<br />

in haar binnenste, en <strong>de</strong> weerstraling van dat geweten in <strong>de</strong> werkelijkheid: <strong>de</strong><br />

heiligheid van haar gemaal, <strong>de</strong> ziel, die het stille geweld zijner gelouterdheid<br />

neerstraalt in haar donkere natuur’... Het menschenleven is vrijheid en<br />

noodwendigheid, schreven wij aan <strong>de</strong>n aanvang van dit artikel. In dit drama maakt<br />

ons Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk op treffen<strong>de</strong> wijze aanschouwelijk, hoe, losgemaakt van<br />

zijn transcen<strong>de</strong>nten grond, die tot <strong>de</strong> ware vrijheid kon herscheppen, ook het naar<br />

aanleg schoonste leven niet uitkomt uit <strong>de</strong>n doolhof eener slechte oneindigheid,<br />

doolhof die ten slotte een kerker wordt, waarvan zich <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n verengen als<br />

klemmen, om al <strong>de</strong> natuurlijke levenssappen uit <strong>de</strong>n gevangene weg te persen tot<br />

<strong>de</strong>n laatsten druppel. Het natuurlijke leven zon<strong>de</strong>r meer is een luchtledige ruimte,<br />

waarin <strong>de</strong> ziel niet a<strong>de</strong>men kan, maar verstikken moet.<br />

Nu is dit <strong>de</strong> tragiek van dit drama: Astrid is van een ‘roofdierlijk-schoone<br />

menschelijkheid’ gelijk Coster omschrijft. Roofdier van nature is zij menschelijk van<br />

wezen. Dat wil zeggen: zij is niet los van haar grond (als trouwens geen enkel<br />

mensch); in haar gebon<strong>de</strong>nheid ligt <strong>de</strong> potentie harer vrijheid. Deze tweeheid schept<br />

het dramatisch conflict. Dit conflict is tragisch, omdat die potentieele vrijheid<br />

nimmer actueel te verwerkelijken valt dan langs <strong>de</strong>n langen weg van<br />

natuurlijken groei, tragisch omdat <strong>de</strong> mensch dien langen weg niet zien kan;<br />

meent dat hij slechts één, twee stappen heeft te doen om ‘Het’ te grijpen 1) ; om, als<br />

hij die stappen dan beproeft, te bemerken dat hij hopeloos faalt. Astrid begrijpt Olaf<br />

niet en toch, zij, wier geweten door hem ontwaakt is, snakt er naar hem te begrijpen.<br />

Zij kent niet <strong>de</strong>n langen weg naar zijn heiligheid en daarom beproeft zij in een<br />

kin<strong>de</strong>rlijke hulpeloosheid spontaan <strong>de</strong>n korten weg, zich als blind werpend in haar<br />

1) Men weet: in <strong>de</strong> wijsbegeerte wordt dit omgáan van <strong>de</strong>n ‘langen weg van groei’ gekenschetst<br />

als in<strong>de</strong>terminisme: <strong>de</strong> leer van <strong>de</strong> mogelijkheid eener ‘vrije’ wilskeuze op ie<strong>de</strong>r<br />

willekeurig oogenblik.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


stralen<strong>de</strong> heerlijkheid, om te bemerken dat zij in een leegte valt en liggen blijft als<br />

<strong>de</strong> sma<strong>de</strong>lijk gebon<strong>de</strong>ne die zij was. Zeer schoon en roerend is dit door <strong>de</strong> schrijfster<br />

verbeeld in het eerste en twee<strong>de</strong> tafereel van het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> bedrijf (blz. 66-81).<br />

Tot Olaf wordt een dief gebracht, op heeterdaad betrapt bij 't stelen van het<br />

Moe<strong>de</strong>rgodsbeeld uit <strong>de</strong> kerk. Hij blijkt gewond en Olaf verzoekt met <strong>de</strong> oogen aan<br />

‘Ingegerd’ (d.i. Astrid) wat zalf <strong>voor</strong> hem te willen halen. Astrid, na eenige aarzeling,<br />

doet dit, d.w.z. ze komt na enkele oogenblikken terug, dragend een groote gou<strong>de</strong>n<br />

schaal en linnen in opgeheven han<strong>de</strong>n.<br />

Olaf (glimlachend, zeer zacht): Gij brengt <strong>de</strong>n balsem in een gou<strong>de</strong>n<br />

schaal en balsem brengt ge, alsof ik hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n verbin<strong>de</strong>n moest. Gij<br />

overschatten<strong>de</strong>!<br />

Astrid (beschaamd): Is het niet goed?<br />

Dan, na <strong>de</strong>n lief<strong>de</strong>vollen dank van <strong>de</strong>n koning, verwij<strong>de</strong>rt zij zich en blijft op een<br />

afstand, er niet aan <strong>de</strong>nkend Olaf bij zijn werk te helpen.<br />

Hjalte: Is zij nu niet meer hier, <strong>de</strong> koningin? Helpt zij u niet?<br />

Olaf (na een oogenblik zwijgen, zon<strong>de</strong>r op te zien). De koningin heeft<br />

nu geen tijd (Maar Astrid, aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong> van 't vertrek, staat<br />

roerloos en staart somber <strong>voor</strong> zich uit).<br />

Olaf on<strong>de</strong>rvraagt intusschen <strong>de</strong>n gevangene, <strong>de</strong>n steler van 't Mariabeeld. Astrid<br />

komt naar Olaf toe, slaat <strong>de</strong> armen om zijn hals en zegt: Olaf, nu moet gij ra<strong>de</strong>n,<br />

ra<strong>de</strong>n wat ik zag, toen ik vanmorgen uit <strong>de</strong> vroegmis kwam.<br />

Maar Olaf is met zijn gedachten, zijn menschelijk<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


70<br />

meêgevoel en zijn gevoel van recht, nog bij <strong>de</strong>n dief, die nu door Hjalte on<strong>de</strong>rvraagd<br />

wordt.<br />

Astrid (hem naar zich toetrekkend) inniger nog, met tranen in <strong>de</strong> stem).<br />

Wilt gij niet ra<strong>de</strong>n wat ik vond?<br />

Olaf: Mijn lief, laat mij een oogenblik maar luisteren naar dit gesprek. Ik<br />

zal zoo aanstonds bij u komen.<br />

Hjalte: De kostbaarheid van 't beeld? [heeft u tot <strong>de</strong>n diefstal gebracht?]<br />

Astrid: Wilt gij 't niet ra<strong>de</strong>n, Olaf?<br />

Olaf: 't Zou onvergeeflijk zijn, wanneer ik het verzuim<strong>de</strong>. Mijn lief! (Hij<br />

streelt haar nogmaals, dan wendt hij zich om).<br />

Astrid (fluisterend en zich bijna snikkend over <strong>de</strong> tafel buigend). Het<br />

was een nestje!<br />

Hjalte [tot <strong>de</strong>n dief]: Wil<strong>de</strong>t gij het verkoopen?<br />

Astrid: Een nest vol jonge vogeltjes! (Olaf heeft het niet meer gehoord).<br />

Olaf en Hjalte gaan <strong>voor</strong>t met <strong>de</strong>n gevangene te on<strong>de</strong>rvragen en als <strong>de</strong>ze, schuld<br />

belij<strong>de</strong>nd, smeekt: koning straf mij! dan antwoordt Olaf: Goed, ik zal u straffen; gij<br />

zult het beeld bezitten, dat gij stelen wil<strong>de</strong>t.<br />

Olaf. 't Zal naast u staan in tastbare nabijheid, gemeenzaam en met u<br />

ter een<strong>de</strong>r hoogte. Het zal u onweerstaanbaar tot zich trekken, maar gij<br />

zult het niet wagen 't ook maar aan te raken. De platheid van het<br />

alledaagsch gebeuren zult gij uitbrei<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r 't zwijgen van die oogen,<br />

dan zal u alle arbeid nutloos lijken en zeer gering. En onbeweeglijk zult<br />

ge ne<strong>de</strong>rzitten, dan zal 't u zijn, alsof <strong>de</strong> Moe<strong>de</strong>r Gods uw <strong>de</strong>nken kon<br />

bezien; gekweld zult gij het aangezicht afwen<strong>de</strong>n. Maar hoe ge u ook<br />

keert en wendt, <strong>de</strong> wijding van Haar tegenwoordigheid zal groeien om u<br />

heen en vullen uw vertrek tot overstelpens toe! Dan zult g' uzelf niet meer<br />

te bergen weten. Gij zult uw huis verlaten en dwalen doelloos rond <strong>de</strong>s<br />

daags en keeren niet <strong>de</strong>s nachts, maar slapen <strong>voor</strong> uw <strong>de</strong>ur. De wijding<br />

van Haar tegenwoordigheid zal echter groeien en vullen heel uw huis en<br />

groeien nog! Dan zult gij gaan begrijpen, dat dit beeld behoeft <strong>de</strong><br />

alomva<strong>de</strong>men<strong>de</strong> ruimte van <strong>de</strong> Kerk! En als ge dit begrijpt, dan zult gij<br />

huiverend tot mij komen en mogelijk zal ik u dan toestaan om het beeld<br />

terug te geven aan <strong>de</strong> Kerk. Ga heen. Ge zijt nu vrij.<br />

(Thore kust zwijgend <strong>de</strong>n zoom van Olaf's kleed en gaat. Zijn houding<br />

drukt <strong>de</strong>n diepsten ootmoed uit).<br />

Hjalte (tot Astrid). Dit is <strong>de</strong> straf <strong>voor</strong> wie te hoog wil grijpen, koningin.<br />

(Astrid, het gezicht in bei<strong>de</strong> armen verbergen<strong>de</strong>, verlaat<br />

het vertrek).<br />

In 't onmid<strong>de</strong>llijk volgend tafereel betrapt Astrid hare bei<strong>de</strong> dienstmaag<strong>de</strong>n bij 't<br />

snoepen van koek. Astrid, die vrien<strong>de</strong>lijk zijn wil, wil er haar elk een schenken,<br />

waarop Sigrid, een <strong>de</strong>r meisjes, da<strong>de</strong>lijk vertrouwelijk wordt en Astrid gretig aan<br />

vroegere dagen herinnert, toen <strong>de</strong>ze, nog haars gelijke toen, ‘dat vreem<strong>de</strong> trotsche<br />

koningskind’, Ingegerd, een groot stuk koek uit <strong>de</strong>n mond had geslagen. Astrid kijkt<br />

haar verbluft aan, maar blijft nog vrien<strong>de</strong>lijk.<br />

Synnöve [een <strong>de</strong>r meisjes]: De koningin heeft dat nog niet vergeten.<br />

'k Begeer <strong>de</strong> koeken niet <strong>de</strong>r koningin!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Dan stampt Astrid woe<strong>de</strong>nd met <strong>de</strong>n voet en <strong>de</strong> meisjes vertrekken verschrikt. Astrid<br />

staart hen na met groote, smartelijke oogen. Zij laat zich moe<strong>de</strong>loos neervallen en<br />

omringt zich dan plotseling met <strong>de</strong> honingkoeken, begint er hartstochtelijk van te<br />

eten. Olaf komt binnen, schertst wat, nu hij haar zoo bezig vindt, slaat dan zijn arm<br />

om haar heen.<br />

Olaf (innig). Wat was het, dat je vondt op 't muurtje naast <strong>de</strong> kerk, toen<br />

je van morgen uit <strong>de</strong> vroegmis kwam?<br />

(Astrid ontwringt zich aan zijn omhelzingen, terwijl ze uit haar<br />

kleeren Ingegerd's zilveren crucifix te <strong>voor</strong>schijn<br />

haalt 1) . Zij drukt het Olaf in <strong>de</strong> hand en vlucht uit het<br />

vertrek).<br />

Astrid. Daar neem! (Olaf staart haar na, het crucifix<br />

werktuigelijk aannemend. Er ligt een smartelijk<br />

vragen op zijn gezicht. Dan kijkt hij neer op 't geen<br />

hij in zijn hand houdt).<br />

Olaf. Ze gaf m'een zilveren crucifix!... Verlicht mij, God, ik kan haar niet<br />

begrijpen!<br />

Voorzeker, dit is ‘symboliek’ in <strong>de</strong>n besten zin <strong>de</strong>s woords. Het is het leven zelf, het<br />

zichtbare, tastbare, bloeien<strong>de</strong> en bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> leven, dat als in een hellen weerlichtflits,<br />

zijn symbolisch karakter even <strong>voor</strong> ons open legt.<br />

III<br />

Het menschelıjk leven: noodwendigheid en vrijheid. Causale noodwendigheid, fatale<br />

noodwendigheid, maar ook vrijheid, <strong>de</strong> vrijheid die herschept omdat zij boven <strong>de</strong>n<br />

zuiveren causaal-nexus van natuurlijk geschie<strong>de</strong>n uit is en hare eigen wetten heeft.<br />

Koning Olaf, <strong>de</strong> goe<strong>de</strong>, <strong>de</strong> heilige, is symbool van <strong>de</strong>ze vrijheid, die niet in <strong>de</strong><br />

empirische wereld wortelt maar in <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e, die <strong>de</strong> grondslag is van alle bestaan.<br />

Die transcen<strong>de</strong>ntaal herscheppen<strong>de</strong> macht werkt in ie<strong>de</strong>r individueel leven, hetzij<br />

ten ver<strong>de</strong>rve, hetzij ten behoud. Ten ver<strong>de</strong>rve; immers: ‘Er is ééne zon<strong>de</strong> welke u<br />

niet zal vergeven wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> zon<strong>de</strong> tegen <strong>de</strong>n Heiligen Geest’. Ten behoud: zij het<br />

dan ten behoud als door vuur.<br />

En nu meen ik toch, dat <strong>de</strong> Inleiding, die Dirk Coster aan dit boek <strong>de</strong>ed <strong>voor</strong>afgaan,<br />

hoezeer oriënteerend op verschillen<strong>de</strong> punten, niettemin aanleiding kan geven tot<br />

eenig misverstand.<br />

Astrid, schrijft hij, vindt haar noodlot; twee machten zetten zich ‘door haar bittere<br />

wilsdaad als 't ware mechanisch aan het werk en verpletteren haar ten slotte en<br />

maken haar tot een armzalig en red<strong>de</strong>loos schepsel’.<br />

De vraag rijst: kan <strong>de</strong> heer Coster dit zoo zon<strong>de</strong>r meer bedoeld hebben? Zien wij<br />

Astrid werkelijk aldus: een red<strong>de</strong>loos schepsel? Is het stuk zelf er niet om ons van<br />

't tegen<strong>de</strong>el te overtuigen? In<strong>de</strong>rdaad wor<strong>de</strong>n door Astrids ‘bittere wilsdaad’ met<br />

oorzakelijk-logische noodwendigheid twee machten aan 't werk gesteld. Maar die<br />

machten<br />

1) Princes Ingegerd had dit haar meegegeven toen zij naar Noorwegen vertrok.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


71<br />

<strong>de</strong>r vernietiging zijn tevens machten van behoud. Of geldt hier niet het evangelisch:<br />

wie zijn ziel verliezen zal, die zal haar vin<strong>de</strong>n? Als Astrid, smaadlijk lachend,<br />

geweigerd heeft, nu, dat <strong>de</strong> Koning wéét, nog langer aan zijn zij<strong>de</strong> te verblijven; als<br />

zij 't heeft uitgeroepen: Laat mij sterven! en Olaf, ein<strong>de</strong>lijk, ten antwoord geeft: Wie<br />

zou het dul<strong>de</strong>n, om in schuld te leven? Dood je dan Astrid, neem mijn dolk - dan<br />

effenen zich <strong>de</strong> wateren van Astrids ziel tot in <strong>de</strong> diepten, ‘zoodat op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m<br />

zichtbaar wordt, wat daar lang reeds wachtte: een stille bereidheid’. En als dan even<br />

later Thore, <strong>de</strong> dief, haar <strong>voor</strong>bijgaat en vraagt naar 's Konings burcht; daarop van<br />

Astrid verneemt ‘dat zij daarin niet hoort’ en tot Astrid spreekt van <strong>de</strong>n zwaren last<br />

die op zijn schou<strong>de</strong>rs drukt, zwaar<strong>de</strong>r dan ooit wel iemand torste, dan zegt Astrid:<br />

Dan hebt ge u aan 't heiligste vergrepen.<br />

Thore: Hoe weet gij dat? Mij drukt nog zwaar<strong>de</strong>r last.<br />

Astrid: Dan werd je opgelegd binnen <strong>de</strong>n stralenkrans te leven van 't<br />

heilige, waaraan je je vergrepen hebt.<br />

Thore. God sta u bij, als gij daarvan reeds weet!<br />

Astrid. Dat is <strong>de</strong> zwaarste last. Je droeg dien last, u zal vergeven<br />

wor<strong>de</strong>n. Ga naar <strong>de</strong>n burcht, <strong>de</strong> koning zal er komen en zal <strong>de</strong>n last van<br />

uwe schou<strong>de</strong>rs nemen. Maar ik, ik zal dien vanaf he<strong>de</strong>n<br />

van u overnemen 1) . Ga in vre<strong>de</strong>.<br />

Astrid is uit <strong>de</strong> slechte oneindigheid van het natuurlijk leven bevrijd en kan nu<br />

gaan <strong>de</strong>n langen weg die tot <strong>de</strong> ware vrijheid voert.<br />

GERARD VAN ECKEREN.<br />

Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />

IX<br />

Nieuwe uitgaven.<br />

HET mooiste, het e<strong>de</strong>lste werk dat <strong>de</strong> laatste jaren op het gebied <strong>de</strong>r spiritualistische<br />

litteratuur verscheen, is Romain Rolland's Clerambault 2) , een even spannen<strong>de</strong><br />

als lijvige roman, waarin <strong>de</strong> tragedie wordt beschreven van een menschenziel die<br />

in oorlogstijd evolueer<strong>de</strong> van een zelfverblin<strong>de</strong>nd nationalisme tot een eerlijk en<br />

breed verlangen naar algemeene menschenlief<strong>de</strong>. De levensgeschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong>n<br />

dichter Agénor Clerambault is geen autobiographie, zoo waarschuwt ons Romain<br />

Rolland; wij behou<strong>de</strong>n ons echter het recht <strong>voor</strong> om <strong>de</strong> meeningen, verkondigd door<br />

<strong>de</strong>n held van het boek, zoodra <strong>de</strong>ze in het sympathieke stadium komt van moedige<br />

eerlijkheid, te beschouwen als ge<strong>de</strong>eld - als gepredikt - door <strong>de</strong>n grooten ‘Hater van<br />

<strong>de</strong>n Haat’, Rolland, wiens onpartijdigheid door <strong>de</strong> kleinzielige toonaangevers:<br />

afvalligheid, rasverloochening, of (met een mooier woord) défaitisme wordt<br />

genoemd. Wanneer een drukbezette fijnproever zich eens zou <strong>voor</strong>genomen hebben,<br />

slechts één boek per jaar te lezen: het belangrijkste, het boek, dat het meest verheft,<br />

het meest tot <strong>de</strong>nken noopt, <strong>de</strong> zuiverste en stoutste moraal bevat; menschelijk is<br />

van toon en onberispelijk van stijl; waardoor een gespannen draad loopt en waarvan<br />

1) Spaties van mij. G.v.E.<br />

2) Uitg. P. Ollendorff, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 8. -.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>de</strong> ontroering vrij is van conventie of pathos; een boek dat <strong>de</strong>n geest van <strong>de</strong>n tijd<br />

vertolkt; spreekt van <strong>de</strong> vraagstukken onzer dagen, in politiek en zieleleven; dan<br />

leze die fijnproever Romain Rolland's onsterfelijk drama Clerambault.<br />

- Maeterlinck's laatste tooneelwerk heet Le Bourgmestre <strong>de</strong> Stilmon<strong>de</strong>,<br />

en is een in 1917 geschreven, in 1918 <strong>voor</strong> 't eerst, in het Spaansch vertaald, te<br />

Buenos-Ayres opgevoer<strong>de</strong> en in 1919 bij Edouard-Joseph te Parijs (fr. 35. -)<br />

verschenen drieakter waarvan wij hier <strong>de</strong>n inhoud laten volgen:<br />

De 60-jarige Cyrille van Belle, burgemeester van een klein Vlaamsch dorpje, heeft<br />

altijd vredig gewoond met zijn dochter Bella, haar man Otto Hilmer, die Duitsch<br />

reserveluitenant is en zijn, (van Belle's) zoon, <strong>de</strong>n 14-jarigen Floris. De oorlog breekt<br />

uit, het Vlaamsche dorpje wordt door Uhlanen bezet, aangevoerd door Otto Hilmer<br />

zelf, die hierop heeft aangedrongen om <strong>de</strong> zijnen zoo veel mogelijk te beschermen.<br />

Het legerbestuur, vertegenwoordigd door commandant Baron von Rochow en<br />

luitenant Karl von Schaunberg, staan met hem aan het hoofd van het bezettingscorps.<br />

Ofschoon alle wapenen zijn ingeleverd, uit zich <strong>de</strong> volkshaat door een aanslag op<br />

von Schaunberg, zoodat <strong>de</strong> commandant het noodig acht, het stadje een niet te<br />

betalen geldboete op te leggen, en <strong>de</strong>n burgemeester gevangen te nemen als<br />

gijzelaar, totdat <strong>de</strong> schuldige zich is komen aanmel<strong>de</strong>n of gevon<strong>de</strong>n is. Het on<strong>de</strong>rzoek<br />

blijft zon<strong>de</strong>r resultaat, - maar er moet een exemplum gesteld wor<strong>de</strong>n, en <strong>de</strong><br />

63-jarige tuinman Claus wordt, onschuldig, tot <strong>de</strong> doodstraf veroor<strong>de</strong>eld. Wanneer<br />

<strong>de</strong> waarheidslieven<strong>de</strong> burgemeester zich tegen <strong>de</strong>ze willekeurige gewelddaad<br />

verzet, wordt hem <strong>de</strong> keus gelaten, in qualiteit van <strong>de</strong> aansprakelijke persoon, <strong>de</strong>n<br />

tuinman te vervangen, en hiertoe is hij spoedig bereid. De ware schuldige intusschen<br />

moet een Duitsch soldaat wezen die van <strong>de</strong> gelegenheid gebruik heeft gemaakt om<br />

een ou<strong>de</strong>n wrok te koelen. Ofschoon men <strong>de</strong>ze verklaring van <strong>de</strong>n moord bij het<br />

hooger legerbestuur niet verwerpt, moet, om het prestige in <strong>de</strong> gele<strong>de</strong>ren te<br />

handhaven, een burger, een vijand geofferd wor<strong>de</strong>n. De burgemeester en zijn<br />

tuinman betwisten elkan-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


72<br />

<strong>de</strong>r thans in een e<strong>de</strong>len strijd <strong>de</strong> eer, zich <strong>voor</strong> elkan<strong>de</strong>r te laten doo<strong>de</strong>n. Van Belle<br />

weet zijn knecht tenslotte te overre<strong>de</strong>n, zich terug te trekken. Zijn eigen schoonzoon,<br />

die intusschen niet onsympathiek is <strong>voor</strong>gesteld en al het zijne ertoe heeft<br />

bijgedragen om het leven van zijn schoonva<strong>de</strong>r te red<strong>de</strong>n, moet hem in persoon<br />

me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen, dat <strong>de</strong> noodlottige afloop onvermij<strong>de</strong>lijk is. Hij echter zoowel als zijn<br />

vrouw hebben <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n held beloofd, hem niet te zullen overleven: Bella zal naast<br />

haar va<strong>de</strong>r tegen <strong>de</strong>n muur gaan staan, en Otto, die - toppunt van afschuwelijke<br />

wreedheid - het bevel heeft gekregen zelf het peloton te comman<strong>de</strong>eren, zal dit<br />

weigeren en gefusilleerd wor<strong>de</strong>n. Op het laatste oogenblik echter weet <strong>de</strong> grijsaard<br />

zijn kin<strong>de</strong>ren te bewegen, hem alleen te laten sterven, daar zij nog in het leven een<br />

nuttige rol kunnen vervullen. Cyrille van Belle valt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vijan<strong>de</strong>lijke kogels, als<br />

een slachtoffer, maar, zooals hij zegt, niet als een held van <strong>de</strong>n oorlog, daar er<br />

immers niets heldhaftigs ligt in het vervullen van zijn menschelijken plicht en het<br />

integen<strong>de</strong>el een afgrijselijke lafheid van hem ware geweest, een an<strong>de</strong>ren onschuldige<br />

zijn plaats te laten innemen. Na zulk een tragisch geval - is het gegeven niet, in<br />

hoofdzaak, <strong>de</strong> inhoud van Corneille's beroemdste treurspel? - is <strong>voor</strong>taan <strong>de</strong><br />

verhouding tusschen <strong>de</strong>n Duitscher en zijn Belgische vrouw onmogelijk gewor<strong>de</strong>n,<br />

en vol afschuw om een daad waarvan hij slechts het weerlooze werktuig was, verlaat<br />

zij hem. - De opvoering van dit stuk werd in oorlogstijd door <strong>de</strong> Fransche censuur<br />

verbo<strong>de</strong>n, omdat <strong>de</strong> gehate Duitscher er als een beklagenswaardige,<br />

niet-aansprakelijke, menschelijk-voelen<strong>de</strong> ziel wordt <strong>voor</strong>gesteld. Men voelt ook dat<br />

M. <strong>de</strong> houding van <strong>de</strong> dochter tegenover haar man zuiver objectief weergeeft als<br />

een van <strong>de</strong> hon<strong>de</strong>rdduizend betreurenswaardige gevolgen van <strong>de</strong>n oorlog. Le<br />

Bourgmestre <strong>de</strong> Stilmon<strong>de</strong> werd in <strong>de</strong> twee laatste oorlogsjaren aanzienlijk<br />

lang in <strong>de</strong> groote ste<strong>de</strong>n van Spanje, Engeland, Amerika en Argentinië opgevoerd.<br />

Naar <strong>de</strong> schrijver ons in zijn <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt, had <strong>de</strong> vertooning ervan het<br />

grootste succes en noem<strong>de</strong> <strong>de</strong> pers het ‘The great Warplay’. In het oeuvre van<br />

Maeterlinck staat dit stuk het dichtst bij Monna Vanna: bei<strong>de</strong> tooneelwerken<br />

spelen in het reëele. Het stuk van 1917 mag een actueele en meer realistische<br />

transpositie heeten van het drama van 1902.<br />

In het begin van 1921 werd dit drama te Parijs <strong>voor</strong> het eerst opgevoerd, en met<br />

succes. De Annales Politiques et Littéraires van 12, 19 en 26 Febr.<br />

namen <strong>de</strong>n text als dramatisch feuilleton op (wel eigenaardig, nadat het ook<br />

intusschen als boek verschenen was; en wij bedoelen niet <strong>de</strong> uitgaaf, hooger<br />

genoemd, van Edouard-Joseph, maar <strong>de</strong> <strong>voor</strong> alle beurzen verkrijgbare zgn.<br />

goedkoope, doch niet geïllustreer<strong>de</strong> uitgave van Fasquelle, 19<strong>20</strong>, frs. 6.75). In die<br />

Fasquelle-editie wordt Le Bourgmestre <strong>de</strong> Stilmon<strong>de</strong> gevolgd door een<br />

an<strong>de</strong>r oorlogsdrama, een tweeakter (‘sketch’ noemt <strong>de</strong> schrijver het stuk): Le<br />

Sel <strong>de</strong> la Vie, onopgevoerd gebleven, en min<strong>de</strong>r interessant dan het vorige:<br />

Dokter Floris Capelle die te Selzaete bij <strong>de</strong> Hollandsche grens woont met zijn vrouw,<br />

verneemt, geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> Duitsche bezetting, dat zijn naar Holland uitgeweken ou<strong>de</strong><br />

moe<strong>de</strong>r gevaarlijk ziek is. Nu heeft even te voren <strong>de</strong>ze dokter een luitenant <strong>de</strong>r<br />

bezetting gedood, die zijn (Capelle's) vrouw geweld aan<strong>de</strong>ed; en <strong>de</strong> medicus is,<br />

ofschoon kapitein von Gersdorf erkent dat hij <strong>de</strong>zen manslag rechtmatig bedreef -<br />

of zou bedreven hebben in vre<strong>de</strong>stijd - ter dood veroor<strong>de</strong>eld. Eens nog wil hij zijn<br />

moe<strong>de</strong>r terugzien, en krijgt het na veel smeeken gedaan, dat hij <strong>de</strong> grens even over<br />

mag (zijn moe<strong>de</strong>r ligt nl. in een huisje, vlak aan <strong>de</strong> grens, aan <strong>de</strong>n overkant), mits<br />

hij op tijd, om zeven uur, terug komt om gefusilleerd te wor<strong>de</strong>n. Lena, zijn vrouw,<br />

zal zoolang <strong>voor</strong> hem borg staan met haar leven. De inhoud van het drama is nu<br />

<strong>voor</strong>namelijk <strong>de</strong> angstige afwachting geduren<strong>de</strong> Capelle's afwezigheid, <strong>de</strong> angst of<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


hij wel op tijd terug zal zijn en zijn vrouw's leven met het zijne red<strong>de</strong>n. Natuurlijk<br />

gebeurt dit gelukkig, en <strong>de</strong> geneesheer wordt gefusilleerd, zooals afgesproken was.<br />

- Een letterkundig overzicht zon<strong>de</strong>r Bourget? ... Neen! twee nieuwe<br />

novellenbun<strong>de</strong>ls op <strong>de</strong> markt! En een nieuwen roman ontvangen wij op dit oogenblik;<br />

en een nóg nieuwere is zoo juist aangekondigd! Alle eerbied <strong>voor</strong> uw onslijtbaarheid,<br />

o prolifieke pen!... De bun<strong>de</strong>l Le Justicier 1) bevat twee nieuwe en drie ou<strong>de</strong>re<br />

schetsen. De eerste, Le Justicier (1918), leert, naar aanleiding van het verhaal<br />

van twee broers met geheel tegenovergestel<strong>de</strong> levensopvattingen en <strong>voor</strong> wie <strong>de</strong><br />

dood zelfs geen verzoening bracht, dat geen mensch het recht heeft een an<strong>de</strong>r te<br />

beoor<strong>de</strong>elen, daar dit fataal geschie<strong>de</strong>n moet met 's rechters eigen aard als maatstaf.<br />

Relativiteit in alles aanvaar<strong>de</strong>n, brengt uitsluiten mee van zuivere objectiviteit. Tot<br />

<strong>de</strong>ze conclusie komt, wanneer hij bijna 70 jaar is, <strong>de</strong> strenge ingenieur Blaise Marnat,<br />

die zijn geheele leven rechtvaardigheid als eenig richtsnoer <strong>voor</strong> rechtschapenheid<br />

had gehou<strong>de</strong>n. La Cachette (1914) is van veel geringere waar<strong>de</strong> en predikt<br />

eerlijkheid, zelfverloochening en individueele opheffing van standsverschil. Het<br />

<strong>de</strong>r<strong>de</strong> schetsje Le Carré d'Orties. (1913) is een aar-<br />

1) Uitg. Plon-Nourrit, ein<strong>de</strong> 1919, frs. 5. -. Men zie <strong>voor</strong> bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n ‘Eigen Haard’ van 15<br />

Jan. 1921.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


73<br />

dig geschreven herinnering aan <strong>de</strong>n Normandischen Terreurtijd. De atmosfeer van<br />

strijdlust, rid<strong>de</strong>rlijkheid en hartstocht is meesterlijk weergegeven. In Le Fruit<br />

Juge l'Arbre, (1919) treffen wij ook een bekeerling aan: <strong>de</strong> ex-priester Pierre<br />

Anceline, sympathiek <strong>voor</strong>gesteld, die zich van <strong>de</strong> Kerk afscheid<strong>de</strong> omdat hij in haar<br />

leer geen waarheid vond, wordt door het aanschouwen van <strong>de</strong> weldadige uitwerking<br />

van een biecht, weer tot haar schoot teruggebracht. Ook <strong>de</strong> vijf<strong>de</strong> novelle,<br />

L'Apache (1913) brengt een staaltje van heldhaftige zelfopoffering; een chauffeur,<br />

lid van een ben<strong>de</strong> apachen, moet het zoontje van zijn schatrijken heer ontvoeren<br />

om zijn kamera<strong>de</strong>n een geweldig losgeld in han<strong>de</strong>n te doen krijgen. Zwichtend <strong>voor</strong><br />

het naïeve vertrouwen van het kind weigert hij en wordt door zijn vrien<strong>de</strong>n vermoord.<br />

- Zooals altijd is dit nieuwe boek ook weer, door <strong>de</strong>n glashel<strong>de</strong>ren stijl, <strong>de</strong> <strong>voor</strong> een<br />

auteur benij<strong>de</strong>nswaardige dui<strong>de</strong>lijkheid, en vele diepzinnige opmerkingen, het lezen<br />

overwaard.<br />

In <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l, Anomalies 1) , heeft <strong>de</strong> groote zielkundige allerlei<br />

psychologische afwijkingen bestu<strong>de</strong>erd. Mythomanie (ziekelijke leugenachtigheid),<br />

kleptomanie, alcoholistische wreedheid, waan<strong>voor</strong>stellingen van verschillen<strong>de</strong> soort,<br />

ziedaar <strong>de</strong> pathologieën waaraan zijn hel<strong>de</strong>n lij<strong>de</strong>n. Men had <strong>de</strong> ‘notes’ <strong>de</strong>r drie<br />

laatste bladzij<strong>de</strong>n niet noodig gehad om te begrijpen dat Bourget's verhalen op een<br />

stevigen wetenschappelijken on<strong>de</strong>rgrond rusten. Hij heeft studie gemaakt van al<br />

wat <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne psychologie en psychiatrie ont<strong>de</strong>kten. Voeg daarbij <strong>de</strong> weergalooze<br />

dui<strong>de</strong>lijkheid en vlotheid van zijn stijl: en Anomalies mag een genotvol werk<br />

heeten <strong>voor</strong> liefhebbers van <strong>de</strong>gelijk realisme. Het boek wint aan waarheid en<br />

klaarheid wat het aan breedheid van conceptie mist; maar men kan het<br />

novellen-genre wel an<strong>de</strong>re, doch zeker geen lagere eischen stellen dan aan <strong>de</strong>n<br />

roman. De verschillen<strong>de</strong> schetsen, waarin geen zweem van ten<strong>de</strong>nz heerscht en<br />

waaruit zelfs <strong>de</strong> moraliseeren<strong>de</strong> overgevoeligheid verdween die wij in Bourget's<br />

vorigen novellenbun<strong>de</strong>l, Le Justicier (1919), nog hier en daar aantreffen,<br />

dagteekenen van het laatste jaar; <strong>de</strong> oudste is van Juli 1919 en <strong>de</strong> jongste van<br />

Maart 19<strong>20</strong>. Enkele zagen wij echter liever in een an<strong>de</strong>ren bun<strong>de</strong>l on<strong>de</strong>rgebracht,<br />

in een an<strong>de</strong>rs getitel<strong>de</strong>n; want o.i. behooren L'Ami Haineux, waarin <strong>de</strong><br />

fijngevoeligheid van een halfwees wordt behan<strong>de</strong>ld, die een instinctmatigen afkeer<br />

heeft <strong>voor</strong> een man die zijn moe<strong>de</strong>r het hof maakt -; Une Vengeance <strong>de</strong><br />

Femme, waarin <strong>de</strong> kleptomanie alleen, en dan nog negatief, als aanleiding dient<br />

van vrouwelijke wraakvervulling; Jean-Louis Coste, een staaltje van<br />

oorlogsheldhaftigheid; La Roulotte, dat <strong>de</strong> opofferen<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> verheerlijkt -<br />

eigenlijk niet thuis in een verzameling abnormaliteiten van pathologischen aard. Ten<br />

slotte: bewon<strong>de</strong>renswaardig onpartijdig is Télépathie, een dialoog waarin <strong>de</strong><br />

bei<strong>de</strong> sprekers zoo natuurlijk levend <strong>voor</strong>gesteld zijn, dat men het met bei<strong>de</strong>r<br />

standpunt, het twijfelen<strong>de</strong> en het overtuig<strong>de</strong>, beurtelings eens is.<br />

- Bêtes et Gens qui s'aimèrent, een verzameling korte verhalen van<br />

Clau<strong>de</strong> Farrère 1) , bestaat uit zeer ongelijk werk. Dat komt zeker, doordat <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> novellen van zulk een ongelijken datum zijn. Zoo kunnen wij wel<br />

constateeren, aangezien het eerste stuk, Une Vie, het op een na jongste (1919)<br />

en het mooiste is, dat Farrère's talent tot een schoone ontwikkeling is gekomen,<br />

maar men leest toch niet alléén een boek uit litterair-historisch oogpunt. Vele van<br />

<strong>de</strong> hierin opgenomen schetsen waren beter onuitgegeven gebleven, althans<br />

<strong>voor</strong>loopig. Men had met dit werk van Farrère kunnen doen wat men met het<br />

min<strong>de</strong>rwaardig werk van Octave Mirbeau heeft gedaan: <strong>de</strong> firma Flammarion had<strong>de</strong><br />

1) Uitg. Plon-Nourrit. 19<strong>20</strong>, frs. 7.50. Men zie, <strong>voor</strong> bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, ‘Eigen Haard’, van 22 Januari<br />

1921.<br />

1) Uitg. E. Flammarion, 19<strong>20</strong>, frs. 6.75.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


geduldig gewacht tot Farrère dood was, en kon dan zijn vroeger proza <strong>de</strong> wereld<br />

ingestuurd hebben on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n naam van ‘oeuvres inédites’. Zulke uitgaven hebben<br />

immers meestal in <strong>de</strong> eerste plaats waar<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n vaklezer, <strong>de</strong>n criticus, die een<br />

schrijver in zijn geheel wil kunnen waar<strong>de</strong>eren. Voor het lezen<strong>de</strong> publiek dus ware<br />

Une Vie, gevolgd door Les Trois Verdicts (1914), Le Sac à Fermoir<br />

d'or (1906) en Manon (1908) voldoen<strong>de</strong> geweest. Farrère toont zich, ondanks<br />

vele kleine gebreken: overdreven sensualiteit en soms be<strong>de</strong>nkelijke stoutmoedigheid,<br />

een volmaakt prozaschrijver; en wij kennen er weinig, die er zulk een limpie<strong>de</strong>n, en<br />

tevens solie<strong>de</strong>n stijl op na hou<strong>de</strong>n. In Une Vie, aan <strong>de</strong> Maupassant's<br />

nagedachtenis gewijd, wordt een lief<strong>de</strong>shistorie van 's schrijvers kat op meesterlijke<br />

wijze weergegeven; dit verhaal is mannelijker en bree<strong>de</strong>r van toon dan <strong>de</strong><br />

poezenverhaaltjes van Colette Willy en heeft sommige trekken van France's<br />

glimlachen<strong>de</strong> opmerkzaamheid. Farrère bewijst erin, een rasecht auteur te zijn.<br />

Het laatste boek van André Gi<strong>de</strong> heet La Symphonie Pastorale 2) . Het<br />

komt ons <strong>voor</strong>, dat dit werk meer weerklank zal vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>ren van onze<br />

landgenooten dan bij <strong>de</strong>n Franschman; er a<strong>de</strong>mt een geest van bezadigd en<br />

kalm-menschlievend protestantisme uit, die <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n zui<strong>de</strong>lijken aard wat koel en<br />

kleurloos moet aandoen. Een predikant neemt een blin<strong>de</strong> wees<br />

2) Uitg. Nouvelle Revue Française, Parijs 19<strong>20</strong>, frs. 4.80.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


74<br />

tot zich, belast zich met haar lichamelijke en geestelijke opvoeding en verheugt zich<br />

bij het zien ontluiken van <strong>de</strong> zoo lang in sluimer gebleven ziel. Een dagboek - het<br />

boek dat <strong>voor</strong> ons ligt - getuigt van zijn dagelijksche voldoening over het god<strong>de</strong>lijke<br />

werk dat hij verrichtte. Doch het meisje wordt verliefd op hem, die, ofschoon<br />

ongelukkig in zijn huwelijk met een verbitter<strong>de</strong> en vitzieke vrouw, geen an<strong>de</strong>re lief<strong>de</strong><br />

als geoorloofd beschouwt dan die welke het huwelijk bekrachtigt. Na een operatie<br />

wordt Gertru<strong>de</strong> weer zien<strong>de</strong>, maar mèt het gebruik van haar zintuigen komt het<br />

begrip van het zondige in haar leven. Het zinnelijke overwint het geestelijke, en het<br />

aanschouwen van hem, dien zij liefhad, is haar een teleurstelling. Dan stort het<br />

gansche werk van <strong>de</strong>n dominé ineen: Gertru<strong>de</strong>, overwonnen door <strong>de</strong> macht van<br />

het sensueele, vlucht met Jacques, <strong>de</strong>n oudsten zoon van <strong>de</strong>n predikant, nadat<br />

<strong>de</strong>ze en zijzelve tot het katholicisme zijn overgegaan. De kalme stijl van Gi<strong>de</strong> is iets<br />

heel bizon<strong>de</strong>rs. De zuiverheid en <strong>de</strong> nieuwheid, <strong>de</strong> ‘onversletenheid’ ervan, zou<strong>de</strong>n<br />

wij durven zeggen, doet <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong>n schoonen prozavorm <strong>de</strong>r eerste romantici<br />

uit het begin van <strong>de</strong> 19 e eeuw. Het archaïsch gebruik <strong>de</strong>r talrijke ‘subjonctifs<br />

imparfaits’ is hier, verre van een pedanten of parodistischen indruk te wekken, een<br />

bekoring te meer.<br />

- Colette Willy's nieuwe roman Chéri 1) is, jammer genoeg, een smet op <strong>de</strong>n<br />

naam van <strong>de</strong>ze even aangename als gedistingeer<strong>de</strong> schrijfster. De inhoud, het<br />

nutteloos en misselijk bestaan van een zinnelijken en luien fat, een ‘chéri <strong>de</strong>s dames’,<br />

heeft niets boeiends en niets sympathieks, en <strong>de</strong> an<strong>de</strong>rs van fijnen geest tintelen<strong>de</strong><br />

vorm is ditmaal <strong>de</strong> gewone vorm van een gewonen roman-vanviezen-wellust. Laat<br />

Colette zich hou<strong>de</strong>n aan het genre waarin zij uitblinkt: haar<br />

hondjes-en-poesjeslitteratuur of haar ontroeren<strong>de</strong> schetsen uit <strong>de</strong> wereld <strong>de</strong>r cabotins<br />

en cabotines. Het ‘ze<strong>de</strong>n’(?)-realisme gaat haar niet te best af.<br />

- De heeren C. Bouglé en P. Gastinel hebben in hun boekje Qu'est-ce que<br />

l'esprit français? 2) een twintigtal brokken uit <strong>de</strong> Fransche letterkun<strong>de</strong><br />

aangehaald, betrekking hebben<strong>de</strong> op <strong>de</strong>n aard van <strong>de</strong>n Franschman. De titel kan<br />

dus <strong>voor</strong> hem, die meent er <strong>de</strong> ontleding in te vin<strong>de</strong>n van wat wij on<strong>de</strong>r ‘esprit<br />

français’ plegen te verstaan: een soort luchtige geestigheid die men gemeenlijk<br />

‘esprit gaulois’ doopt 3) , iets mislei<strong>de</strong>nds habben. In dit werkje wordt <strong>de</strong> aard van<br />

<strong>de</strong>n Franschman ontleed, aan <strong>de</strong> hand van wat <strong>de</strong>nkers - Montesquieu, Rivarol,<br />

Taine, Renan, Boutroux, Bergson e.a. - erover in hun philosophische of<br />

geschiedkundige geschriften mee<strong>de</strong>elen. Laten wij uit die (meest beroem<strong>de</strong>) citaten<br />

het <strong>voor</strong>naamste aanhalen:<br />

... (Frankrijk) is een van nature vroolijke natie. (Montesquieu,<br />

1689-1755).<br />

... De syntaxis van <strong>de</strong> Fransche taal kan nooit haar zuiverheid verliezen.<br />

Hieruit vloeit die bewon<strong>de</strong>renswaardige dui<strong>de</strong>lijkheid <strong>voor</strong>t, die <strong>de</strong> eeuwige<br />

basis van onze taal is. Wat niet dui<strong>de</strong>lijk is, is geen Fransch ... (Rivarol,<br />

1753-1801).<br />

... De Franschman dringt niet zoo diep door in <strong>de</strong> beschouwing van <strong>de</strong><br />

door het ongeluk geschapen toestan<strong>de</strong>n, als <strong>de</strong> Engelschman of <strong>de</strong><br />

Duitscher ...; ... zijn verlangen, beminnelijk te schijnen noopt hem, een<br />

1) Uitg. Arth. Fayard, Parijs, 19<strong>20</strong>, fr. 6.50.<br />

2) Dit vraagteeken is eigenlijk van ons. Eere wien eere toekomt! - Het boekje werd uitgegeven<br />

bij Garnier Frères, te Parijs (19<strong>20</strong>) en kost fr. 2.50. Maar dat staat er ook niet op.<br />

3) De studie van Dr. P. Valkhoff, De Franse Geest in Frankrijks Letterkun<strong>de</strong><br />

(Uitg. A.W. Sijthoff, 1917), hoofdst. III en passim, toont dui<strong>de</strong>lijk aan dat <strong>de</strong>ze i<strong>de</strong>ntificatie een<br />

te vermij<strong>de</strong>n begripsverwarring is.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


vroolijk uiterlijk aan te nemen, welke ook zijn inwendige stemming zij; en<br />

het uiterlijk doet langzamerhand zijn invloed gel<strong>de</strong>n op het gevoel, en zoo<br />

komt het dat, wat men doet om an<strong>de</strong>ren te behagen, weldra het<br />

innerlijk-ervarene afstompt. (Madame <strong>de</strong> Stael, 1766-1817).<br />

Madame DE STAËL<br />

... Vooral ten koste van an<strong>de</strong>ren wil <strong>de</strong> Franschman lachen... De behoefte<br />

om te lachen is een nationale karaktertrek; het genoegen (dat hij hierin<br />

schept) lijkt geenszins op physiek genot, dat grof en dus verachtelijk is.<br />

Dit ras is het meest Attische <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne volkeren, min<strong>de</strong>r dichterlijk<br />

aangelegd dan het volk uit <strong>de</strong> Oudheid, maar even fijngevoelig; zijn geest<br />

is ook eer<strong>de</strong>r verfijnd dan groot; het heeft eer<strong>de</strong>r goe<strong>de</strong>n smaak dan<br />

genialiteit; het is zinnelijk, maar grof noch wild in zijn zinnelijkheid;... het<br />

is niet bezonken, maar wel in staat, alle hooge gedachten te<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


* * *<br />

75<br />

bereiken, dwars door zijn grappen en zijn vroolijkheid heen. Door zijn<br />

instinct, is <strong>de</strong> Franschman op gezelschap gesteld, en dat komt doordat<br />

hij naar behooren en zon<strong>de</strong>r moeite alles doet, wat het gezelschapsleven<br />

vereischt. Prettig is het, in zijn bijzijn te praten, want ‘praten’ is: een an<strong>de</strong>r<br />

amuseeren door zichzelf te amuseeren, en <strong>de</strong> Franschman kent geen<br />

grooter genoegen ... (Taine, 1828-1893).<br />

... Frankrijk bevat in alles <strong>de</strong> twee polen: ziedaar zijn grootheid. (Renan,<br />

1823-1892).<br />

... (Amerikaansche professoren verklaar<strong>de</strong>n, dat) in het Fransche<br />

on<strong>de</strong>rwijs twee dingen <strong>voor</strong>al verdienen hoog geprezen te wor<strong>de</strong>n: ten<br />

eerste, <strong>de</strong> dui<strong>de</strong>lijkheid en <strong>de</strong> styleering van <strong>de</strong> lessen <strong>de</strong>r meesters, en<br />

ten twee<strong>de</strong> <strong>de</strong> gewoonte om, <strong>voor</strong>tdurend, bij stu<strong>de</strong>nt en scholier, een<br />

beroep te doen op het initiatief... (H. Bergson, geb. in 1859).<br />

- De vreeselijke vervelendheid - een beproeving!<br />

- van Maurice Rostand's jongste werk, als er in<br />

MAURICE ROSTAND<br />

dit ou<strong>de</strong>rwetsch-langdradig geleuter iets ‘jongs’ kàn zijn, Le Cercueil <strong>de</strong><br />

Cristal 1) , zij ons excuus dat wij het, na maan<strong>de</strong>n ploeteren en wroeten, na God<br />

weet welke vruchtelooze zelfopdrijving tot plichtsbetrachting en goe<strong>de</strong>n wil, niet<br />

ver<strong>de</strong>r kon<strong>de</strong>n brengen dan tot blz. 84, tot het zes<strong>de</strong> hoofdstuk van 't twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el.<br />

In <strong>de</strong>ze autobiographie van het alleronleesbaarste soort - er hangt een<br />

Nouvelle-Héloïse-atmospheer over van een vertienvoudig<strong>de</strong> vervelendheid<br />

- streepten wij slechts één interessante gedachte aan, op p. 6: ‘Tant qu'il y aura <strong>de</strong>s<br />

êtres qui m'auront vu, qui m'auront aimé peut-être; qui auront appris le son <strong>de</strong> ma<br />

voix et pourront s'en émouvoir encore, tant qu'il y aura <strong>de</strong>s visages pour lesquels<br />

mes baisers seront <strong>de</strong>s souvenirs, je ne serai pas tout à fait mort... Mais je mourrai<br />

pour toujours, le jour où disparaitra la <strong>de</strong>rnière personne qui m'aura connu!’ -<br />

interessant, omdat zij geplagieerd is naar 's schrijvers grooten va<strong>de</strong>r. (Cf. Le Vol<br />

<strong>de</strong> la Marseillaise, pag. 79-82).<br />

- Vrij wat aantrekkelijker, pretentieloozer, is Alexandre Arnoux' Indice 33, een<br />

uitmuntend geschreven oorlogsfantasie, waarin <strong>de</strong> antagonisten Aimable Dhuys<br />

(Frankrijk; <strong>de</strong> <strong>voor</strong> indruk vatbare, nerveuze, buigzame en zegevieren<strong>de</strong>) en Gottfried<br />

von Krüger (Duitschland; <strong>de</strong> logge, wetenschappelijke, theoretische,<br />

1) Uitg. E. Flammarion, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 6.75 (zon<strong>de</strong>!).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


zelfoverschatten<strong>de</strong> en overwonnene) levend tegenover elkan<strong>de</strong>r staan. De Duitscher<br />

heeft een systeem van ‘Europeesche psychometrie’ uitgevon<strong>de</strong>n, vóór <strong>de</strong>n oorlog;<br />

ont<strong>de</strong>kt, dat <strong>de</strong> Franschman <strong>de</strong> minste zieleweerstand bezit, en rekent, in 1914,<br />

hierdoor op <strong>de</strong> victorie... Maar 't komt natuurlijk precies an<strong>de</strong>rsom uit, en von Krüger<br />

wordt door Dhuys gedood. Naast uitsteken<strong>de</strong> stijlqualiteiten vertoont dit boek alle<br />

prettige hoedanighe<strong>de</strong>n van een frisch, pakkend amusementswerk 1) .<br />

- Men kent het on<strong>de</strong>ugen<strong>de</strong> boek van René Boylesve, La Leçon d'amour<br />

dans un Parc, dat een <strong>20</strong> jaar gele<strong>de</strong>n met zooveel genoegen gelezen werd,<br />

om <strong>de</strong> pittige schalkschheid van dit ongegeneer<strong>de</strong> ‘conte libre’. (Wij vernamen er,<br />

in welk milieu van onplatonische lief<strong>de</strong>svrijpostighe<strong>de</strong>n Jacquette <strong>de</strong> Chamarante<br />

opgroei<strong>de</strong>, te mid<strong>de</strong>n van een bedrogen va<strong>de</strong>r, een moe<strong>de</strong>r die haar pages in haar<br />

slaapkamer ontving, en M lle <strong>de</strong> Quinconas, haar poezelige en zeer gevoelige<br />

gouvernante). Hoe het met <strong>de</strong>ze jeugdig <strong>voor</strong>gelichte jongedame afliep, vertelt <strong>de</strong><br />

auteur ons thans in Alcindor 2) : zij wordt verliefd op een armen minnedichter, maar<br />

<strong>de</strong>ze bakvischvlam slaat over op <strong>de</strong>n eerst afgewezen, bekoorlijken heer <strong>de</strong><br />

Fontcombes, die haar vertrouwen en haar hart wist te winnen door zijn geduldig<br />

luisteren naar haar reciteeren van Alcindor's tee<strong>de</strong>re rhythmen ... Dit vervolg is als<br />

alle vervolgen: veel zwakker dan het oorspronkelijke. Ook <strong>de</strong> schrijver, niet alleen<br />

zijn heldin, is twintig jaar ou<strong>de</strong>r gewor<strong>de</strong>n, maar hij is òver <strong>de</strong> helft heen, en aftandsch<br />

gewor<strong>de</strong>n: Chamarante (met een t) is Chamaran<strong>de</strong> (met een d) gewor<strong>de</strong>n, en men<br />

weet dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>ntaalconsonanten <strong>de</strong> meeste inspanning eischen van <strong>de</strong>s sprekers<br />

gebit.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

1) Uitg. A. Fayard, Parijs, z.j. (19<strong>20</strong>?), frs. 4.90.<br />

2) Uitg. E. Flammarion, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 045. (Une Heure d'Oubli, No. 52).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


[Boekenschouw]<br />

Letterkun<strong>de</strong><br />

76<br />

Jacob Cats, Keur uit zijn Verhalen<strong>de</strong> Gedichten. Uitgegeven en Ingeleid<br />

door Joh. Vorrink.<br />

Goethe-Buch. Eine Einführung in Goethes Leben und Dichtung für die<br />

Schul- und Privatlektüre, herausgegeben von G. Ras.<br />

Chamisso, Peter Schlemihls wun<strong>de</strong>rsame Geschichte, nebst einigen<br />

Gedichten für die Schul- und Privatlektüre herausgegeben von J.J.<br />

Lecker. - (Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1921).<br />

Het eerste <strong>de</strong>zer drie bun<strong>de</strong>ltjes maakt <strong>de</strong>el uit van <strong>de</strong> serie ‘Bibliotheek van<br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers’, <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re van <strong>de</strong> serie ‘Meulenhoff's Sammlung<br />

Deutscher Schriftsteller’. Het eerste boekje wil <strong>voor</strong>al trachten ons Jacob Cats als<br />

dichterlijk verteller te doen kennen. De zeventien<strong>de</strong> eeuwer, zegt <strong>de</strong> Inlei<strong>de</strong>r,<br />

had nog geen kranten, geen salons, hield geen verga<strong>de</strong>ringen; hij had enkel zijn<br />

Bijbel en zijn dominees. En als <strong>de</strong> gedachten van het kerkelijk leven en het<br />

hiernamaals eens wil<strong>de</strong>n wegdwalen, dan lag daar Va<strong>de</strong>r Cats, en die gaf een<br />

spreuk, of een les, of een mid<strong>de</strong>l tegen buikpijn, of een waarschuwend woord <strong>voor</strong><br />

een vrijster, maar... ook veel verhalen, uit ou<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n, van verre volken; of, <strong>de</strong><br />

oolijkerd, hij had iets gehoord, dat in <strong>Den</strong> Haag of Amsterdam was <strong>voor</strong>gevallen en<br />

waarover gefluisterd was... Cats was ontzettend belezen en had <strong>voor</strong> een<br />

zeventien<strong>de</strong> eeuwer heel wat van <strong>de</strong> wereld gezien. Hij had dan ook steeds genoeg<br />

te vertellen en maakte het zelfs wel eens wat lang van nat; kon zijn on<strong>de</strong>rwerp nog<br />

wel eens drie keer doorzagen en dan inzouten. Maar <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs in die dagen<br />

had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n tijd. Dat hebben Potgieter en Huet te veel vergeten bij hun oor<strong>de</strong>el over<br />

Cats. Potgieter zag ons volk in <strong>de</strong> 17 e eeuw te uitsluitend als het hardwerken<strong>de</strong>,<br />

hoog-streven<strong>de</strong> koopmansvolk, Busken Huet vond Cats al te zeer een doodgewonen<br />

praatvaâr. Maar Cats, geleerd genoeg om even goed als Hooft of Huygens of wie<br />

ook te draven in <strong>de</strong>n klassiek-Latijnschen trant, Cats wist, dat hij het oor van zijn<br />

volk alleen zou hebben indien hij in <strong>de</strong> taal zou spreken van dat volk. Zoo vin<strong>de</strong>n<br />

wij hem dan ook in <strong>de</strong> Verhalen, welke in dit Meulenhoffbun<strong>de</strong>ltje zijn saamgebracht,<br />

het aardigst in <strong>de</strong> ‘leersame Fabulen’ uit <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l Mengeldichten, waarvan<br />

<strong>de</strong> heer Vorrink hier een viertal overdrukte. Ook uit ‘Houwelick’ (1625) (een reusachtig<br />

gedicht van meer dan 1000 verzen) en uit ‘Trou-Ringh’ (1637) is 't een en an<strong>de</strong>r<br />

overgenomen, evenals uit Ou<strong>de</strong>rdom en Buytenleven.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Brief van JACOB CATS aan HUYGENS<br />

(Naar een photographie)<br />

Uit: Jacob Cats, Keur uit zijn Verhalen<strong>de</strong> Gedichten<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


77<br />

's Uitgevers wensch, dat dit bun<strong>de</strong>ltje <strong>voor</strong> velen aanleiding moge zijn om zich eens<br />

in <strong>de</strong>n gemoe<strong>de</strong>lijk-romantischen Cats te verdiepen, on<strong>de</strong>rstrepen wij gaarne.<br />

Goethe omstreeks 1780/1785<br />

(Rollet: Goethe-Bildnisse)<br />

Uit: Goethe-Buch. Eine Einführung in Goethes Leben und Dichtung für die Schul- und<br />

Privatlektüre.<br />

Ook op het nieuwe Goethe-Buch vestigen wij gaarne <strong>de</strong> aandacht. Wel stellen<br />

wij 't hier noo<strong>de</strong> zon<strong>de</strong>r een Inleiding - <strong>de</strong> bedoeling van <strong>de</strong>ze uitgave om ‘für die<br />

unterrichtliche Behandlung Goethes wertvolles Material zusammen zu tragen’<br />

schijnt ons wel op gelukkige wijze ten uitvoer gebracht. Goethe wordt hier zelf veel<br />

aan 't woord gelaten over zijn eigen leven. Wij zien hem achtereenvolgens in 't<br />

ou<strong>de</strong>rlijk huis, in Leipzig, Frankfort, Straatsburg, in Wetzlar, waar hij Charlotte Buff<br />

ontmoette, in Frankfort dan weer, op zijn Zwitsersche reis, in Weimar en Italië.<br />

Natuurlijk geven <strong>de</strong> fragmenten in vele gevallen lang niet genoeg; <strong>de</strong> leeraar moet<br />

aanvullen. Een kleine bloemlezing uit <strong>de</strong> gedichten, het proza en <strong>de</strong> gesprekken<br />

vormt <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van dit, ook aantrekkelijk geïllustreer<strong>de</strong>, boekje.<br />

Ten slotte: Chamisso's won<strong>de</strong>rlijke geschie<strong>de</strong>nis van Peter Schlemihl, het verhaal<br />

van <strong>de</strong>n man die zijn eigen schaduw verloren heeft en waarin <strong>de</strong> dichter zijn onrust<br />

en doelloosheid heeft gekarakteriseerd. Het verhaal, in 1814 verschenen, is nog<br />

altijd wel <strong>de</strong> kennismaking waard.<br />

Deze uitgave is <strong>voor</strong>zien van een negental afbeeldingen, gereproduceerd naar<br />

een ou<strong>de</strong> fransche editie.<br />

H.G. -<br />

Romans en novellen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Frans van Altena's vuurproef, door Jo van Ammers-Küller. - (Rotterdam,<br />

Nijgh en van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij).<br />

Eén ding verbaast me, namelijk: dat <strong>de</strong> leerlingen van ‘College of St. Johns Castle’<br />

meisjeskostschool, dicht bij Lon<strong>de</strong>n, 's morgens niet onthaald wer<strong>de</strong>n op een eetlepel<br />

stroop-met-zwavel. De kostschool, door onze vlotte romancière Mevr. van Ammers<br />

geteekend in haar verhaal: ‘Frans van Altena's vuurproef’, doortrokken en vaal van<br />

Dickens geuren-en-kleuren, heeft aanspraak op <strong>de</strong> purgeeren<strong>de</strong><br />

ochtend-versnapering door <strong>de</strong>n onsterfelijken auteur van Nicholas Nickleby<br />

<strong>voor</strong>geschreven.<br />

Mevrouw van Ammers <strong>de</strong>elt me<strong>de</strong>: ‘Dit verhaal is niet geheel fantazie. De<br />

ervaringen van Frans van Altena als leerares op een Engelsche kostschool, zijn ten<br />

<strong>de</strong>ele mijn eigene, ten <strong>de</strong>ele putte ik ze uit brieven, mij door een familielid ter hand<br />

gesteld’.<br />

Ver<strong>de</strong>r vertelt <strong>de</strong> schrijfster in datzelf<strong>de</strong> <strong>voor</strong>bericht: ‘Voor groote meisjes,<br />

leeftijd-genooten van mijn heldin’, schreef ik dit boek. Dank <strong>de</strong>zen inlichtingen weten<br />

we nu precies, waar we aan toe zijn. Miss Philips, bultig verschoppelingetje met<br />

teere ziel en sijsje-in-kooitje, is een <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rwijzeressen van ‘College of St. John's<br />

Castle’. Op haar boekenplank staan: Galsworthy, Bennett, Wells.<br />

Kàn 't meer up-to-date?<br />

Dood-ouwerwetsch, vunzig, troetelig, onhygiënisch, is <strong>de</strong> ‘Old Curiosity Shop’<br />

betiteld met <strong>de</strong>n weidschen naam van ‘College of St. Johns Castle’.<br />

GOETHE's Woonhuis in Weimar.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


78<br />

De directrice <strong>de</strong>r kostschool, Miss Sessions, hoewel ‘animal porte-jupe’, miste haar<br />

roeping. Natuur had die vrouw met dreunen<strong>de</strong>n stap, dreigstem, die geen<br />

tegenspraak duld<strong>de</strong>, en har<strong>de</strong>, - natuurlijk groene - oogen, gestempeld tot<br />

brigadier.<br />

- mit einer bewun<strong>de</strong>rungswürdigen Geschicklichkeit sah ich ihn meinen Schatten, vom Kopf<br />

bis zu meinen Füszen, leise von <strong>de</strong>m Grase lösen (blz. 12).<br />

Uit: Peter Schlemihls Wun<strong>de</strong>rsame Geschichte.<br />

Miss Randolph, eveneens behoorend tot het on<strong>de</strong>rwijzend personeel van Miss<br />

Sessions, haalt Frans van Altena te Lon<strong>de</strong>n af; zij is een paskwillige,<br />

kakel-bont-toegetakel<strong>de</strong>, gepoeier<strong>de</strong>, geblankette verwelkte schoone van vijftig jaar,<br />

die een babyhoed draagt.<br />

Frans van Altena, - wij bezitten nu twéé vrouwelijke ‘Fransen’ in onze literatuur -<br />

zal op die griezel-groezel-school Fransche les geven en kleine huishuishou<strong>de</strong>lijke<br />

bezighe<strong>de</strong>n verrichten. Bei<strong>de</strong> nummers van Frans' programma zijn geweldige<br />

tegenvallers. De leerlingen giechelen om 't correcte Fransch <strong>de</strong>r Hollandsche<br />

on<strong>de</strong>rwijzeres, begrijpen geen syllabe van haar keurige volzinnen. De lichte, huiselijke<br />

bezighe<strong>de</strong>n bestaan in: 't opmaken van 24 bed<strong>de</strong>n per dag, vaatwerk wasschen,<br />

bergen kapotte kousen stoppen.<br />

Leeftijds-genootjes <strong>de</strong>r 18-jarige Frans van Altena zullen hun hart ophalen aan<br />

dit vlug en boeiend geschreven verhaal. Evenals Frans zullen zij taartjes en<br />

chocola<strong>de</strong> ‘zalig’ vin<strong>de</strong>n; en Frans benij<strong>de</strong>n om haar kòstelijk avontuur in <strong>de</strong>n<br />

bioscoop; zij zullen verliefd wor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong>n pseudo-Peter.<br />

Een vuurproefje van 4 maan<strong>de</strong>n in Engeland doorstaan; dáár, in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>,<br />

een charmanten landgenoot ont<strong>de</strong>kken; zich op <strong>de</strong> terugreis naar Holland met hem<br />

verloven! Voor jonge meisjes om van te droomen.<br />

Mijn persoonlijke ervaringen van Engelsche kostscholen behooren tot <strong>de</strong> rubriek,<br />

waarvan Mevrouw van Ammers verzekert ‘dat er in Engeland tal van goe<strong>de</strong>,<br />

welingerichte kostscholen zijn’. Het geven van on<strong>de</strong>rwijs door niet-gediplomeer<strong>de</strong>n<br />

is zéér eigenaardig. Toen ik hierover in Engeland en Schotland mijne verbazing<br />

uitsprak, kreeg ik ten antwoord: ‘The government has nothing to do with our private<br />

schools’.<br />

Is 't <strong>voor</strong> onze regeering niet om jaloersch van te wor<strong>de</strong>n?! Vóóral in <strong>de</strong>ze dagen,<br />

nu <strong>de</strong> billijke eisch <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rwijzers, verhooging van salaris, een probleem is, dat<br />

heel wat hoofdbreken kost aan bevoeg<strong>de</strong> autoriteiten.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


A. SMIT KLEINE-FASTRÉ.<br />

W. Gosler †<br />

DE vorige maand is <strong>de</strong> heer W. Gosler overle<strong>de</strong>n. Hij was bekend als dichter, als<br />

uitgever en als redacteur, wat hij van verschillen<strong>de</strong> tijdschriften is geweest.<br />

Al zijn <strong>voor</strong> enkele jaren door <strong>de</strong> Redactie van dit maandschrift eenige regelen<br />

aan <strong>de</strong>n heer Gosler gewijd, bij zijn jubileum, dat neemt niet weg dat thans in dit<br />

tijdschrift, bij zijn dood, nog wel eenige bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n over hem me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld<br />

mogen wor<strong>de</strong>n.<br />

Als dichter heeft hij zich doen kennen door een bun<strong>de</strong>l ‘Licht en Schaduw’<br />

(Lei<strong>de</strong>n, 1879) en door een metrische vertaling van Byron's dramatisch gedicht<br />

‘Manfred’ (Haarlem, 1884), waarvan in onze taal meer<strong>de</strong>re overzettingen zijn<br />

verschenen, o.a. in 1898 een door <strong>de</strong>n heer G.C. van 't Hoog; als redacteur door<br />

zijn lei<strong>de</strong>rschap van ‘Europa’, waarvan hij in 1881 <strong>de</strong> redactie aanvaard<strong>de</strong>, van<br />

‘Astrea’ 1) , dat hij in hetzelf<strong>de</strong> jaar oprichtte en waarin enkele jongeren,<br />

1) On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>zen titel is ook een tijdschrift verschenen (1850-1856) on<strong>de</strong>r redactie van Dr. J.J.F.<br />

Wap.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


79<br />

o.a. Kloos, hun eerste verzen publiceer<strong>de</strong>n 1) , en van ‘Zonneschijn’, een<br />

maandblad <strong>voor</strong> verzekering, weldadigheid, hygiëne en geldwezen.<br />

Van ‘Europa’ bleef hij redacteur tot 1901. In dat jaar kreeg hij geschil met <strong>de</strong>n<br />

uitgever, die zich te veel met <strong>de</strong> redactioneele werkzaamhe<strong>de</strong>n wil<strong>de</strong> bemoeien,<br />

zoodat hij zich niet langer als redacteur meen<strong>de</strong> beschikbaar te mogen stellen. In<br />

een open brief ‘Een Verweer, tevens eene Les <strong>voor</strong> Auteurs’, dien<br />

hij toen schreef, kon hij zich er op beroemen vijf-en-twintig jaar als redacteur <strong>de</strong> pen<br />

gevoerd te hebben, en ook - en dat mag in <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> auteurs zoo slechte tij<strong>de</strong>n wel<br />

gememoreerd en gewaar<strong>de</strong>erd wor<strong>de</strong>n - dat hij <strong>de</strong>n uitgever te uit en te na on<strong>de</strong>r<br />

't oog bracht dat, om met an<strong>de</strong>re jongere tijdschriften te kunnen wedijveren, in <strong>de</strong><br />

eerste plaats naar ‘billijke’ belooning moest wor<strong>de</strong>n gestreefd.<br />

Van het plan, dat hij toen had, een nieuw tijdschrift op te richten,<br />

‘Nieuw-Europa’, (evenals ‘Goeverneur's Ou<strong>de</strong> Huisvriend’ werd<br />

gesticht toen aan Goeverneur <strong>de</strong> redactie van ‘De Huisvriend’ ontviel, zooals<br />

thans ‘Netscher's Revue’ zal verschijnen naast Netscher's vroeger tijdschrift<br />

‘De Hollandsche Revue’) van dat plan is niets gekomen, en het doel: het<br />

ou<strong>de</strong> ‘Europa’ te doen tuimelen op zijne laatste broze fundamenten, is niet<br />

beproefd kunnen wor<strong>de</strong>n. Dit is nog langen tijd verschenen, eerst als <strong>voor</strong>tzetting<br />

van ‘Europa’ alleen, daarna, van Januari 1904 af, samengesmolten met ‘Het<br />

Leeskabinet’; eerst (1901-1906) on<strong>de</strong>r redactie van Dr. C. Easton, die se<strong>de</strong>rt<br />

1889 maan<strong>de</strong>lijks als Cenatos het Boekenpraatje in het tijdschrift schreef, daarna<br />

met Johan <strong>de</strong> Meester als lei<strong>de</strong>r.<br />

In 1885 gaf <strong>de</strong> heer Gosler in ‘Ne<strong>de</strong>rland’ on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> letters B.v.E. een artikel<br />

over <strong>de</strong>n Italiaanschen schrijver A.G. Barilli. Wij weten niet of dit artikel <strong>de</strong>n Italiaan<br />

in ons land moest introduceeren, wel dat na dat jaar verschei<strong>de</strong>n van zijn werken<br />

in het Hollandsch zijn vertaald. Aan ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ heeft <strong>de</strong> heer<br />

Gosler enkele bijdragen geleverd, o.a. in <strong>de</strong> November-aflevering van het vorige<br />

jaar een artikel, waarin hij hul<strong>de</strong> bracht aan <strong>de</strong>n tachtigjarigen dichter W.L. Penning<br />

en juist nog in <strong>de</strong> vorige aflevering (van 15 April) het eerste ge<strong>de</strong>elte van een artikel<br />

‘Rijm of Onrijm’, waarin hij o.a. aan zijn tijdschrift ‘Astrea’ herinner<strong>de</strong>.<br />

EEN WINCKEL-BEDIENDE.<br />

Nogmaals keizerin Eugenie's ge<strong>de</strong>nkschriften<br />

In het Oct.nummer van <strong>de</strong> ‘Ne<strong>de</strong>rlandsche Bibliographie’ gaf <strong>de</strong> firma A.W. Sijthoff's<br />

Uitgeversmaatschappij mij op zeer vrijmoedige wijze te kennen, dat ik ‘bij eenig<br />

na<strong>de</strong>nken het antwoord op (mijn) vraag omtrent <strong>de</strong> waarborgen <strong>de</strong>r echtheid<br />

gemakkelijk zelf had kunnen geven: die waarborgen zijn te vin<strong>de</strong>n in het feit, dat<br />

een zoo uitstekend bekend staan<strong>de</strong> uitgeversmaatschappij (nl. die van A.W. Sijthoff)<br />

haar goe<strong>de</strong>n naam aan <strong>de</strong> uitgave verbon<strong>de</strong>n heeft’.<br />

Alsof het nu niet genoeg ware, dat Keizerin Eugenie zelve verklaar<strong>de</strong> nooit<br />

ge<strong>de</strong>nkschriften te hebben samengesteld, <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> firma A.F. Brockhaus, die eerlang<br />

<strong>de</strong> ‘Memoires <strong>de</strong>r Kaiserin Eugenie’ in Duitsche vertaling zal uitgeven, in No. 61<br />

1) Wijlen <strong>de</strong> heer W.G. van Nouhuys heeft in ‘De Ne<strong>de</strong>rlandsche Spectator’ van<br />

30 September 1893 er op gewezen, dat Willem Kloos bijna al zijn verzen, die in 1881 en 1882<br />

in ‘Astrea’ verschenen zijn, in 1893 in ‘De Nieuwe Gids’ (Augustus-aflevering) heeft<br />

herdrukt. Van Nouhuys had er bij kunnen voegen dat an<strong>de</strong>re verzen uit die ‘Nieuwe<br />

Gids’-aflevering in ‘De Ne<strong>de</strong>rlandsche Spectator’ (1882) had<strong>de</strong>n gestaan en<br />

dat ‘Rhodopis’, dat ook in die aflevering <strong>voor</strong>kwam, in 1880 in ‘Ne<strong>de</strong>rland’ was<br />

verschenen. Wel wat won<strong>de</strong>rlijk betitel<strong>de</strong> <strong>de</strong> heer Van Nouhuys zijn opstel ‘Won<strong>de</strong>rlijke<br />

Manieren’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


van het Börsenblatt f.d. Deutschen Buchhan<strong>de</strong>l, met groote letters<br />

me<strong>de</strong>: ‘Kaiserin Eugenie hat in ihrem Testament ausdrücklich erklärt, dasz sie keine<br />

Memoiren geschrieben habe. Die seit Jahren vielumstritten Frau ist daher zu<br />

verneinen’.<br />

Ofschoon dus <strong>de</strong> firma Sijthoff aan <strong>de</strong> echtheid haar goe<strong>de</strong>n naam verbond,<br />

verklaart <strong>de</strong> duitsche uitgever, dat die ge<strong>de</strong>nkschriften niet echt zijn; althans niet<br />

geschreven door <strong>de</strong> Keizerin, gelijk ik durf<strong>de</strong> te veron<strong>de</strong>rstellen!<br />

F.A. BUIS.<br />

De <strong>de</strong>batten zijn hiermee gesloten.<br />

(Red. D.G.W.)<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> mei-tijdschriften<br />

De Gids<br />

Mr. Aart van <strong>de</strong>r Leeuw vervolgt zijn ‘Mythe van een Jeugd’; Ina Boudier-Bakker<br />

schetst ‘De Veran<strong>de</strong>ring’, die er in <strong>de</strong> verhouding tusschen moe<strong>de</strong>r en zoon plaats<br />

heeft als <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r een nieuwen man, <strong>de</strong> zoon een nieuwen va<strong>de</strong>r zal krijgen. Hoe<br />

had Karel er naar verlangd, weer een va<strong>de</strong>r te krijgen, als an<strong>de</strong>re jongens had<strong>de</strong>n:<br />

een man in huis die leuke dingen zei waar je om lachen moest; die hèm <strong>de</strong>snoods<br />

zou kunnen omgooien en dien je zoudt kunnen vragen naar ... zoovéel... Er waren<br />

ook wel an<strong>de</strong>re va<strong>de</strong>rs, lamme kerels waar je niks aan had, maar zoo een zou 't er<br />

niet zijn. En nu was 't er tòch zoo een, want verbeeld-je, <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r dien hij kreeg was<br />

geen officier, geen directeur van 't een of an<strong>de</strong>r, geen dokter, geen advocaat, niet<br />

iemand met een groot kantoor of fabriek. Maar een schrijver, zoo iemand die<br />

miserabele verhalen schreef, waar nooit iets van aan was! 't Mankeer<strong>de</strong> er nog maar<br />

aan,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


80<br />

dat 't geen lapjesvent was! - Mr. H.W.J.M. Keuls geeft eenige proeven van vertaling<br />

naar Giacomo Leopardi; <strong>voor</strong>ts gedichten van Jan Veth, Isidoor van Beugem en<br />

Elisab. M. Reitsma. ‘Een Teleurstelling’ schrijft Frits Hopman boven een artikel,<br />

waarin hij Querido's ‘De Ou<strong>de</strong> Waereld’ bespreekt. Hij maakt ‘<strong>de</strong> critiek’ een standje.<br />

Een schrijver behoeft zich niet aan <strong>voor</strong>schriften gebon<strong>de</strong>n te achten,<br />

maar <strong>de</strong> criticus is niet vrij, want hij vertegenwoordigt het artistiek geweten<br />

van <strong>de</strong> gemeenschap. Een onbedui<strong>de</strong>nd of een slecht geschreven boek<br />

is min<strong>de</strong>r scha<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> cultuur van een land, dan een blin<strong>de</strong> critiek.<br />

Geen verhaal of artikel verschijnt, dat niet <strong>voor</strong> velen zijn nut kan hebben.<br />

Er zijn menschen, die genieten van <strong>de</strong> Sinclair's grappighe<strong>de</strong>n of leeren<br />

van <strong>de</strong> wetenschappelijke snippers uit een Zondagsblad. Maar een kritiek,<br />

die vergeet, wat in <strong>de</strong> kunsten bereikt is en een min<strong>de</strong>rwaardig boek prijst<br />

als een meesterwerk, verlaagt <strong>de</strong>n standaard van <strong>voor</strong>treffelijkheid<br />

en ontwricht het nationaal oor<strong>de</strong>el - wat <strong>voor</strong> een vormen<strong>de</strong> litteratuur als<br />

<strong>de</strong> onze een ramp is.<br />

Wat <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche critici van Querido's arbeid gezegd hebben, bewijst<br />

hoe onvoldoen<strong>de</strong> ze dien hebben bestu<strong>de</strong>erd en hoe geheel hun <strong>de</strong><br />

standaard van beoor<strong>de</strong>eling ontbreekt, waarvan hierboven is gesproken.<br />

Hopman zet dan zijn bezwaren uiteen ten opzichte van Querido's genoem<strong>de</strong> werk.<br />

Hij vindt dat Querido kunstgrepen gebruikt ‘van het kin<strong>de</strong>rlijkste allooi’; hij acht<br />

Querido's interieurs en landschappen ‘<strong>de</strong> achtergron<strong>de</strong>n van een fotografisch atelier’<br />

zon<strong>de</strong>r perspectief, inventariseering zon<strong>de</strong>r beheerschtheid of eenheid.<br />

S. Braak schrijft over <strong>de</strong>n Franschen romanschrijver Louis Bertrand (geb. 1866)<br />

en ontleedt verschillen<strong>de</strong> van zijn werken: ‘Le Sang <strong>de</strong>s Races’, ‘La Cina’, ‘Le Rival<br />

<strong>de</strong> Don Juan’, ‘Le Jardin <strong>de</strong> la Mort’. In ‘La Grèce du Soleil et <strong>de</strong>s Paysages’ zoekt<br />

Bertrand niet <strong>de</strong>n doo<strong>de</strong>n bouwval, niet het Hellas van humanisten en antiquaren,<br />

<strong>de</strong> ‘mensonge païen’ afkomstig uit <strong>de</strong>n tijd <strong>de</strong>r Renaissance, maar het levend<br />

Griekenland. Bij ruïnen wil hij van het leven spreken dat eenmaal <strong>de</strong> bouwwerken<br />

schiep.<br />

Mr. F. Eerens waar<strong>de</strong>ert <strong>de</strong> Brabantsche novelliste Marie Gijsen.<br />

De Stem.<br />

Achille Mussche zingt van ‘De Nieuwe Lente’, die in zijn hart is gekomen ‘als een<br />

klagen<strong>de</strong> honger, met zijn jubileeren zoo rillend-zoet en zijn maan-avon<strong>de</strong>n al te<br />

klaar’; J. Jac. Thomson zingt ‘Van onze Verscheurdheid’.<br />

Daar is <strong>de</strong> weemoedige schoonheid <strong>de</strong>r droomerige dansen,<br />

o toen ik ze hoor<strong>de</strong>, <strong>de</strong> muziek <strong>de</strong>r violen, die een rilling geeft tusschen <strong>de</strong> schou<strong>de</strong>rs,<br />

o toen ik ze zag, <strong>de</strong> schier krankzinnige spanning <strong>de</strong>r bewegingen,<br />

<strong>de</strong> neiging <strong>de</strong>r hoof<strong>de</strong>n, met <strong>de</strong> oogen, en <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n die leef<strong>de</strong>n als vogels,<br />

<strong>de</strong> han<strong>de</strong>n die als stille vogels zich zetten tegen een schou<strong>de</strong>r,<br />

toen werd dit lied in mij lui<strong>de</strong>;<br />

daar is <strong>de</strong> ontzetten<strong>de</strong> schoonheid <strong>de</strong>r half opene lippen,<br />

van een enkele lijn, met één enkel gebaar als geboren,<br />

<strong>de</strong> schoonheid van verzen, die men slechts in <strong>de</strong> nachten kan lezen,<br />

van accoor<strong>de</strong>n die breken, en vreemd trekt het in <strong>de</strong>n mondhoek,<br />

van parfums, ja ook van parfums, in een kamer,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


van tapijten en paarlen, en van die eene beweging<br />

waarin <strong>de</strong> laatste verfijning nasid<strong>de</strong>rt van 't ras.<br />

O hoe zijn wij een met elk sid<strong>de</strong>ren onzer beschaving,<br />

met elk sterven, met al 't schoone van elken dood.<br />

Henriëtte Barbe geeft het begin van een noveiie ‘Een Weerzien’ die zich <strong>voor</strong>loopig<br />

nog door niets bizon<strong>de</strong>rs on<strong>de</strong>rscheidt; wij lazen van <strong>de</strong>ze jonge schrijfster reeds<br />

veel beter werk.<br />

Emil Lucka eindigt zijn opmerkelijke beschouwing ‘Der Sinn <strong>de</strong>s Lebens’; Herman<br />

Wolf wijdt een studie aan <strong>de</strong> Wijsbegeerte van Dr. J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan, een stuk<br />

dat als inleiding tot het werk van <strong>de</strong>zen <strong>de</strong>nker, wiens boeken gelukkig meer en<br />

meer lezers blijken te vin<strong>de</strong>n, zeer kan wor<strong>de</strong>n aanbevolen. De heer Wolf vangt<br />

aan met <strong>de</strong> twee hoofdstroomingen in <strong>de</strong> wijsbegeerte, ten onzent, te schetsen. De<br />

eene wordt vertegenwoordigd door Prof. Heymans te Groningen.<br />

Deze richting beschouwt zich als <strong>de</strong> bij uitstek ‘wetenschappelijke’ en<br />

‘critische’. Zij ziet haar taak: 1e. in een Kennisleer, die <strong>de</strong> verschijnselen<br />

van het natuurlijke <strong>de</strong>nken verklaart, nadat zij uit <strong>de</strong> verschijnselen van<br />

het wetenschappelijke <strong>de</strong>nken <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkwetten geabstraheerd heeft; 2e.<br />

in een Metaphysica, die door alle gegevens, zoowel van physischen als<br />

van psychischen aard in aanmerking te nemen, daarmee een zoo volledig<br />

mogelijke kennis van het wereldgeheel tracht te verwerven. Zij wil, gelijk<br />

Fechner, van <strong>de</strong> bijzon<strong>de</strong>re gegevens <strong>de</strong>r ervaring uitgaan<strong>de</strong>,<br />

algemeene gevolgtrekkingen maken; zij is inductief.<br />

Hiertegenover Bolland:<br />

Bolland erkent wel <strong>de</strong> groote waar<strong>de</strong> <strong>de</strong>r kennisleer, maar <strong>de</strong>ze neemt<br />

in tegenstelling tot Heymans maar een zeer on<strong>de</strong>rgeschikte plaats in zijn<br />

stelsel in. Evenals die van <strong>de</strong> groote na-Kantiaansche metaphysica is<br />

<strong>de</strong>ze <strong>de</strong>nkwijze bij uitstek <strong>de</strong>ductief. Zij gaat niet onmid<strong>de</strong>llijk uit van<br />

<strong>de</strong> empirische, door <strong>de</strong> kenniscritiek gezuiver<strong>de</strong> ervaring en tracht dan<br />

op <strong>de</strong> wijze <strong>de</strong>r inductie met <strong>de</strong> gegevens <strong>de</strong>zer ervaring een metaphysica<br />

te construeeren, maar zij gaat uit van het Algemeen Beginsel, van <strong>de</strong><br />

hoogste re<strong>de</strong>lijke Eenheid, van <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e, en met en door <strong>de</strong>ze I<strong>de</strong>e tracht<br />

ze op <strong>de</strong> wijze <strong>de</strong>r dialectiek <strong>de</strong>n zin <strong>de</strong>r werkelijkheid te on<strong>de</strong>rkennen<br />

en het verband <strong>de</strong>r verschijnselen te verstaan.<br />

Bierens <strong>de</strong> Haan nu vertoont grootere verwantschap met <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkwijze van Hegel<br />

- Bolland dan met die van Fechner-Heymans. Ook B. <strong>de</strong> H. is in ons land te<br />

beschouwen als een <strong>de</strong>r belangrijkste vertegenwoordigers van het ‘Neo-I<strong>de</strong>alisme’,<br />

dat in Duitschland door Eucken en Win<strong>de</strong>lband en hun school, en in Italië door<br />

Bene<strong>de</strong>tto Croce opnieuw is ingeluid.<br />

Noemen wij nog ver<strong>de</strong>r: Verzen van Wies Moens en Urbain van <strong>de</strong> Voor<strong>de</strong>, een<br />

roman-fragment van Eug. <strong>de</strong> Bock en een Tooneel-beschouwing door Dop Bles.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Anne Hallema bepaalt ons bij <strong>de</strong>n Japanschen kunstenaar Hokusai en zijn hon<strong>de</strong>rd<br />

Fuji-gezichten, waarvan hier enkele gereproduceerd wor<strong>de</strong>n. Hokusaï's naam was<br />

<strong>de</strong> eerste Japansche kunstenaarsnaam die <strong>de</strong>n oceaan over stak; toch is er bij zijn<br />

landgenooten vaak een weerzin tegen zijn kunst en ziet Dr. Julius Kurth (‘Der<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Japanische Holzschnitt’) bij alle waar<strong>de</strong>ering in Hokusai ‘<strong>de</strong>n Ver<strong>de</strong>rber und Zerstörer<br />

einer hohen Kunst’. Typisch is wat Hokusai zelf schreef in zijn<br />

Hon<strong>de</strong>rd-Gezichten-inleiding:<br />

‘Van mijn zes<strong>de</strong> jaar af had ik een aanvechting, om alles te teekenen.<br />

Toen ik vijftig was, had ik reeds een oneindig aantal teekeningen gemaakt,<br />

maar alles, wat ik vóó: mijn zestigste heb gemaakt, is niet <strong>de</strong> moeite<br />

waard in aanmerking te komen. Het is ongeveer toen ik drie en zeventig<br />

werd, dat ik nagenoeg <strong>de</strong>n bouw en <strong>de</strong>n vorm begreep van <strong>de</strong> natuur,<br />

van <strong>de</strong> planten en <strong>de</strong> dieren, van <strong>de</strong> boomen en <strong>de</strong> vogels, van <strong>de</strong><br />

visschen en <strong>de</strong> insecten.<br />

Zoo <strong>voor</strong>tgaan<strong>de</strong> zal ik tegen mijn tachtigste nog wel meer vor<strong>de</strong>ringen<br />

gemaakt hebben, op mijn negentigste zal ik doordringen in <strong>de</strong> geheimen<br />

van alle dingen en op mijn hon<strong>de</strong>rdste zal ik een zekere graad van<br />

volmaaktheid bereikt hebben en als ik hon<strong>de</strong>rd en tien ben, dan zal er<br />

van ie<strong>de</strong>re streep, ie<strong>de</strong>re stip, die ik zet, leven uitgaan.<br />

Aan hen, die dan, evenals ik, nog leven, verzoek ik, om te zien, of ik mijn<br />

woord houd.<br />

Geschreven op vijf en zeventigjarigen leeftijd door mij, vroeger Hokusai,<br />

nu Gwakio Rôjin, <strong>de</strong>n grijsaard, die dol is op teekenen’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*5<br />

Dr. H. van Loon stelt ons <strong>voor</strong> ‘Gustave Moreaus’ Levenswerk’. Top Naeff vertelt<br />

ons op haar beken<strong>de</strong> fijn-ironische wijze van een verloving in <strong>de</strong> negentien<strong>de</strong> eeuw:<br />

Letje die verloofd is geraakt met Adriaan, <strong>de</strong>n zoon van Papa's bureau-chef, zon<strong>de</strong>r<br />

dat zij eigenlijk zelf goed zou hebben weten te zeggen hoe dat zoo gekomen was.<br />

Ie<strong>de</strong>reen wenschte haar geluk met ‘het ware’ dat zij nu gevon<strong>de</strong>n had; maar Letje<br />

had met Pilatus kunnen vragen: wat is waarheid? Op <strong>de</strong> bruiloftsfeestjes toastte<br />

men er op en men sprak veel van ‘<strong>de</strong>n waren Jozef’... die nu Adriaan heette en die<br />

altijd, overal naast haar zat. En haar heele leven bleef Letje - straks Adriaans vrouw<br />

en <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r van zijn kin<strong>de</strong>rtjes - zoeken naar <strong>de</strong>n sleutel tot ‘het Ware’. Elisabeth<br />

Zernike eindigt haar ‘Carolientje’, geen heel gelukkige greep ditmaal, <strong>de</strong>ze novelle,<br />

dunkt ons. Ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n telegram-stijl van Roel Houwink in ‘Muggendans’ hebben<br />

wij maar matige bewon<strong>de</strong>ring. Aan <strong>de</strong> capaciteit van <strong>de</strong>n menschelijken geest zijn<br />

grenzen en die geest weigert zoo maar een twee drie mee te springen van winter<br />

op zomer, van avond op morgen etc.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Frans Coenen vervolgt zijn Studiën van <strong>de</strong> Tachtiger Beweging en staat nu stil bij<br />

Ary Prins. Prins begon als M. Cooplandt met een bun<strong>de</strong>l naturalistische schetsen.<br />

Maar 't aspect van het gewone leven was hem te vaal en te droog. Er kwam een<br />

tijd dat hij niet wist hoe zich te uiten. Hij was toen in 't buitenland, leed aan<br />

slapeloosheid, gevolgd door wild fantastische droomen. Van dit alles vindt men<br />

terug in zijn korte verhalen, die bovendien sterk aan Edgar Poe herinneren. Toch<br />

was er een groot verschil tusschen Poe en Prins. Het wezenlijke van Poe's<br />

spookvertellingen, <strong>de</strong> wezenlijke kern van smartelijk of doodsangstig zielsbewegen,<br />

kon Prins met zijn eigen composities niet na<strong>de</strong>ren, omdat hem het ethisch element<br />

ontbrak, omdat hij hoegenaamd geen romanticus was. Toen werd Prins' aandacht<br />

tot <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwsche historie geleid. Allereerst uit zintuigelijke ontvankelijkheid<br />

daartoe getrokken, leef<strong>de</strong> hij er zich zóó in, dat hij momentaan <strong>de</strong>n eigen<br />

he<strong>de</strong>ndaagschen geest vergat, om dien vroegeren, dien in zich hervon<strong>de</strong>n geest,<br />

te wor<strong>de</strong>n. Zoo ontstond hier historische herschepping.<br />

En daarom zijn, naar het mij <strong>voor</strong>komt, auteurs als Ary Prins <strong>de</strong> ware, <strong>de</strong><br />

hoogere geschiedschrijvers, die doelbewust en systematisch bedrijven<br />

wat <strong>de</strong> gewone historiografen huns ondanks en bij ongeluk doen. Namelijk:<br />

zichzelf leggen in hun verhalen, hun eigen vizie, hun begrip, hun ethiek<br />

en gevoel. En dit persoonlijke, ongecontroleer<strong>de</strong> levert dan wat men<br />

gaarne <strong>de</strong> objectieve historische waarheid noemt, omdat het op dito<br />

‘objectieve feiten’ berust, maar het blijkt alles onbedoeld subjectief, op<br />

een wijze, die, on<strong>de</strong>r het <strong>voor</strong>wendsel van wetenschappelijkheid, aan die<br />

subjectiviteit haar beste sappen heeft afgetapt. De hoogste objectieve<br />

waarheid <strong>de</strong>r historie lijkt per slot nog <strong>de</strong> zuivere subjectieve droom van<br />

<strong>de</strong>n dichter, die zich aan eenig verle<strong>de</strong>n verwant heeft gevoeld en het<br />

met lief<strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ert.<br />

Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen in <strong>de</strong>ze aflevering vermel<strong>de</strong>n wij het Twee<strong>de</strong> Boek van<br />

een roman door Antoon Thiry: De Droomer, het vervolg <strong>de</strong>r vertaling van Heinrich<br />

von Kleists blijspel: De gebroken Kruik, indrukken van Cyriel Buysse over ‘<strong>de</strong> lieve<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Wereld’ na <strong>de</strong>n oorlog en een beschouwing van Carry van Bruggen over <strong>de</strong><br />

Zelfvermomming <strong>de</strong>s Absoluten.<br />

Ne<strong>de</strong>rland.<br />

INHOUD: Waarom niet, door Maurits Wagen<strong>voor</strong>t. - Berooi<strong>de</strong>n, door Fenna <strong>de</strong><br />

Meyier. - Salon-Bolsjewiki, door Ralph Springer. - Mo<strong>de</strong>rne zeereizen, door Johan<br />

Koning. - Nieuwe verschijnselen, door E. van Lidt <strong>de</strong> Jeu<strong>de</strong> - Verzen: Ou<strong>de</strong> jaar<br />

door Beatrice. - Regenliedje, door Wybrand G. Reddingius. - Droom, door M. Dudock.<br />

Het Getij.<br />

INHOUD: Alfhons Diepenbrock †. - Vialayre, door Herman van <strong>de</strong>n Berg. - De<br />

Zwijger, door E. d'Oliveira. - Verzen, door Ernst Groenevelt. - Dramaturgie, door<br />

Balth. Verhagen. - Spoorbrug, door Martin Permys. - Reisindrukken, door Martin<br />

Permys; etc.<br />

De Hollandsche Revue.<br />

‘De Hollandsche Revue blijkt er met <strong>de</strong> redactie-wijziging niet min<strong>de</strong>r op gewor<strong>de</strong>n’<br />

schreven wij in <strong>de</strong> vorige aflevering. In<strong>de</strong>rdaad, er is meer afwisseling, meer<br />

frischheid gekomen in het tijdschrift, dat 25 jaar lang on<strong>de</strong>r Netschers leiding<br />

verscheen. Maar... nu moet het groote woord er uit. Er dreigt, naar 't mij <strong>voor</strong>komt,<br />

in De Hollandsche Revue iets in te sluipen, dat een gevaar <strong>voor</strong> het blad zou kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n, daar het <strong>de</strong> trouwe lezers, <strong>de</strong> waarlijk belangstellen<strong>de</strong> lezers van dit<br />

tijdschrift zou kunnen vervreem<strong>de</strong>n. De zaak is <strong>de</strong>ze. Naast <strong>de</strong>n heer Johan Koning<br />

blijkt, schoon dan zijn naam niet op het titelblad prijkt, <strong>de</strong> heer K. Wybrands in <strong>de</strong><br />

redactie getre<strong>de</strong>n, als wij ons niet vergissen speciaal <strong>voor</strong> <strong>de</strong> koloniale rubrieken.<br />

Deze heer Wybrands nu, oud-hoofdredacteur van ‘het Nieuws v.d. Dag <strong>voor</strong> Ned.<br />

Indië’ heeft, mogen wij <strong>de</strong> karakterschets welke <strong>voor</strong> eenige maan<strong>de</strong>n in D.H.R.<br />

aan hem gewijd werd, gelooven, zijn sporen in <strong>de</strong> journalistiek dubbel en dwars<br />

verdiend. De heer Wybrands is een kampioen <strong>voor</strong> waarheid en recht geweest in<br />

ons Insulin<strong>de</strong>, waar <strong>de</strong> laisser-aller-geest en het schippersysteem zoo machtig<br />

veel bedorven hebben.<br />

Maar wie gewoon is geweest zijn heele leven lang onomwon<strong>de</strong>n ‘<strong>de</strong> waarheid’<br />

te zeggen, of wat hij dan <strong>voor</strong> ‘<strong>de</strong> waarheid’ houdt, is daarmee blootgesteld aan 't<br />

niet <strong>de</strong>nkbeeldig gevaar van een langzame geestelijke vergroving. Wie nooit een<br />

blad <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mond neemt, wie vaak <strong>de</strong> noodzaak op zijn weg vond om er op in te<br />

hakken zon<strong>de</strong>r te sparen, zoo iemand lijdt op <strong>de</strong>n duur on<strong>de</strong>r dit botte handwerk;<br />

<strong>de</strong> fijne gevoelspuntjes stompen bij hem af; het hakken wordt hem tot een twee<strong>de</strong><br />

natuur en zijn hanteeren van het zoo nuttig instrument wordt steeds min<strong>de</strong>r<br />

beheerscht, steeds grover. Freule Lohman is er in haar ‘Lelie’ in<strong>de</strong>rtijd een <strong>voor</strong>beeld<br />

van geweest. En nu zou 't jammer zijn als ‘De Hollandsche Revue’ een twee<strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong>beeld ging wor<strong>de</strong>n. Wat <strong>de</strong> heer Wybrands hier over <strong>de</strong>n heer Netscher schrijft<br />

is niet alleen one<strong>de</strong>lmoedig - het is grof. Laat het waar zijn dat De Hollandsche<br />

Revue on<strong>de</strong>r Netscher ‘onleesbaar’ was en dan ook niet gelézen werd (ik kan mij<br />

in dat geval echter moeilijk <strong>voor</strong>stellen dat zij 25 jaar zou zijn blijven <strong>voor</strong>tbestaan,<br />

en dan <strong>voor</strong>ts: ligt het wel in 't karakter van zulk een review waarlijk gelézen te<br />

wor<strong>de</strong>n? De ‘Tienduizen<strong>de</strong>n van abonnés’, waarover <strong>de</strong> heer Wijbrands schrijft, zal<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De Hollandsche Revue in elk geval ook on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> nieuwe redactie zeker wel niet<br />

halen; wie dit veron<strong>de</strong>rstelt toont enkel van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche toestan<strong>de</strong>n in 't boeken<br />

tijdschriftenbedrijf al heel slecht op <strong>de</strong> hoogte te zijn!), laat er nog een heeleboel<br />

meer op <strong>de</strong>n heer Frans Netscher zijn aan te merken (mij persoonlijk bv. was <strong>de</strong><br />

hatelijke en kin<strong>de</strong>rachtige manier waarop Netscher, jaren gele<strong>de</strong>n, maan<strong>de</strong>n<br />

achtereen ‘<strong>de</strong>n beklagenswaardigen heer Koster’ vervolg<strong>de</strong> alles behalve<br />

sympathiek) - dit neemt niet weg dat <strong>de</strong> verne<strong>de</strong>ren<strong>de</strong>, hoonen<strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong><br />

heer Wybrands <strong>de</strong>n heer Netscher in het tijdschrift dat <strong>de</strong>ze 25 jaar heeft geleid,<br />

<strong>voor</strong> een zeker groot <strong>de</strong>el van Netschers eigen lezers nog, op <strong>de</strong> kaak meent te<br />

mogen stellen, zeer weinig nobel is; zij is rechtuit grof.<br />

Volgens hollandsche pers-manieren teekent bij ons niemand met zijn naam, klaagt<br />

(of schimpt) <strong>de</strong> heer Wybrands. Welnu, ik wil dit tijdschrift-overzicht dan ditmaal met<br />

<strong>de</strong>n mijnen besluiten.<br />

MAURITS ESSER<br />

(GERARD VAN ECKEREN).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


81<br />

Een Ararats-top boven <strong>de</strong>n zondvloed 1)<br />

ZOO Holland het zich een <strong>voor</strong>recht rekent, in <strong>de</strong> bloe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> dagen van <strong>de</strong>n<br />

vierjaarschen oorlogswaanzin <strong>de</strong> wijk- en werkplaats te zijn geweest <strong>voor</strong> menig<br />

Belgisch kunstenaar, die hier rust en scheppingskracht vond; er is 'n an<strong>de</strong>r land,<br />

waar, van <strong>de</strong> eerste dagen van <strong>de</strong>n broe<strong>de</strong>rmoord af aan, een, zij 't ook kleine,<br />

groep verkorenen zich op <strong>de</strong> bergen <strong>de</strong>r vrijheid ontscheur<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n verblin<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n<br />

nevel van chauvinistische dronkenschap.<br />

Weigerend te gelooven, dat lief<strong>de</strong> tot <strong>de</strong>n geboortegrond haat jegens <strong>de</strong> broe<strong>de</strong>rs<br />

over <strong>de</strong> grenzen in zich moet dragen, weken zij uit het land, dat hun lichaam méér<br />

vroeg dan hun geest; liever dan te moor<strong>de</strong>n of zich te laten vermoor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> 'n<br />

i<strong>de</strong>aal, waarvan hun scherpzinnigheid <strong>de</strong> voosheid aanstonds moest doorzien.<br />

Zoo kwam het, dat uit Frankrijk, Oostenrijk en Duitschland, later ook uit Italië, in<br />

dat eeuwenou<strong>de</strong> land <strong>de</strong>r vrijheid, Zwitserland, van <strong>de</strong> e<strong>de</strong>lsten en besten een<br />

toevlucht zochten <strong>voor</strong> <strong>de</strong> rauwe dreiging van een ‘va<strong>de</strong>rland’, dat ‘kin<strong>de</strong>ren’ alleen<br />

kent als ze slaven zijn...<br />

Aan <strong>de</strong> oevers van 't meer van Genève, waar eens Calvijn rondom zich verga<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />

wie <strong>de</strong> vrijheid van Rome al te benauwend vond, stond nu 'n an<strong>de</strong>r profeet, die, van<br />

‘La Foire sur la Place’ gestegen ‘Au-<strong>de</strong>ssus <strong>de</strong> la mêlée’, het lichten eens nieuwen<br />

dageraads gloren zag door <strong>de</strong> duisternis van <strong>de</strong>n broe<strong>de</strong>rhaat: Romain Rolland.<br />

Dáár, in z'n oproep aan Gerhart Hauptmann, protesteerend tegen <strong>de</strong> représailles<br />

in België, eerste artikel eener reeks in 't Journal <strong>de</strong> Genève, toon<strong>de</strong> hij al<br />

aanstonds dien afkeer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ‘beschaaf<strong>de</strong> vormen’ van <strong>de</strong>n ‘beschavingsoorlog’,<br />

welke hem spoedig <strong>de</strong> haat en verachting bezorg<strong>de</strong>n van hen, die 'n eigen oor<strong>de</strong>el<br />

alleen kunnen waar<strong>de</strong>eren, als 't met het hunne overeenkomt! 't Journal <strong>de</strong><br />

Genève wees hem <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur, maar hij zette zijn werk <strong>voor</strong>t in Demain, het radicaal<br />

orgaan van <strong>de</strong>n strijdlustigen Henri Guilbeaux, die, uit <strong>de</strong>n dienst ontslagen<br />

om gezondheidsre<strong>de</strong>nen, naar Genève was gekomen en er spoedig <strong>de</strong> leerling,<br />

straks <strong>de</strong> apostel van Rolland werd.<br />

Om zijn, en Rolland's, <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n over <strong>de</strong> hereeniging, die eenmaal komen<br />

móést, beter te propageeren, stichtte hij ‘Demain’, waaromheen zich wel <strong>de</strong> meest<br />

internationale schaar van me<strong>de</strong>werkers, die men zich <strong>de</strong>nken kan, groepeer<strong>de</strong>.<br />

Romain Rolland, Barbusse, Duhamel, <strong>de</strong> dichters P.J. Jouve en<br />

Marcel Martinet, <strong>de</strong> Zwitser Jean Debrit, <strong>de</strong> Duitschers Latzko en Dr.<br />

Nicolaï, <strong>de</strong> Engelschman Morel, maar ook Lenin, Trotzki en<br />

Lounatcharski waren er <strong>de</strong> me<strong>de</strong>werkers van.<br />

Latzko's ‘Menschen im Krieg’, in Fransche vertaling, Jouve's ‘Le Poème<br />

contre le Grand<br />

1) Op <strong>de</strong> met 'n * gemerkte boeken hoop ik, behou<strong>de</strong>ns goedkeuring <strong>de</strong>r redactie, uitvoeriger<br />

terug te komen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


82<br />

Crime’, Martinet's ‘Les Jours Maudits’, maar ook Lenin's i<strong>de</strong>eën over <strong>de</strong><br />

nieuwe maatschappij, Trotzky's gedachten over <strong>de</strong> wereldrevolutie wer<strong>de</strong>n er in tot<br />

het publiek gebracht. Dat ‘Demain’ slechts enkele jaren stand hield, was, naast <strong>de</strong>n<br />

druk van <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Fransche regeering op <strong>de</strong> Zwitsersche autoriteiten, <strong>voor</strong> 'n<br />

niet gering <strong>de</strong>el te danken aan <strong>de</strong> vrees van <strong>de</strong> Zwitsers <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n, die<br />

Guilbeaux in zijn orgaan verkondig<strong>de</strong>.<br />

Hij ver<strong>de</strong>dig<strong>de</strong> Zimmerwald en Kienthal, maakte van 't begin af <strong>de</strong> beginselen <strong>de</strong>r<br />

IIIe Internationale wereldkundig, en toon<strong>de</strong> <strong>de</strong> meest <strong>de</strong>nkbare onafhankelijkheid<br />

in 't beoor<strong>de</strong>elen <strong>de</strong>r gebeurtenissen. De aandrang, vanuit zijn ‘va<strong>de</strong>rland’ op <strong>de</strong><br />

Zwitsersche regeering uitgeoefend, had het gewenschte succes: Guilbeaux werd<br />

gevangen genomen on<strong>de</strong>r beschuldiging van ‘défaitisme’, en na 6 maan<strong>de</strong>n kerker,<br />

het land uitgewezen. In één ding had men zich misrekend; men veron<strong>de</strong>rstel<strong>de</strong>, dat<br />

hem niets zou overblijven dan naar Frankrijk terug te keeren, en daar wist men<br />

‘Pruisisch’ om te gaan met hen, die meen<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> frygische muts nog róód was...<br />

Doch Guilbeaux week naar Rusland, en op 't oogenblik, dat Mornet's regeering tot<br />

<strong>de</strong>n dood verwees wie aan het ‘fraternité’ wij<strong>de</strong>r beteekenis hechtte dan enghartigen<br />

<strong>voor</strong>schreven, werd hij in Moscou met geestdrift binnengehaald.<br />

‘Je suis libre <strong>de</strong> toi, patrie:<br />

Tu n'as pas eu ma vie.<br />

Mais tu n'as pas non plus mon âme’.<br />

(Jean <strong>de</strong> Saint-Prix)<br />

De ware geestdrift kán niet gedood wor<strong>de</strong>n. ‘Demain’ moest verdwijnen, ‘Les<br />

Tablettes’ kwamen er <strong>voor</strong> in <strong>de</strong> plaats.<br />

Clau<strong>de</strong> Le Maguet, Fransch <strong>de</strong>serteur, was er <strong>de</strong> stichter van; bij <strong>de</strong><br />

me<strong>de</strong>werkers van 't <strong>voor</strong>malige ‘Demain’ voeg<strong>de</strong>n zich <strong>de</strong> dichter René Arcos,<br />

ook in ons land bekend om <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r zijn leiding staan<strong>de</strong> ‘Editions du Sablier’,<br />

mevrouw Andrée Jouve, en nog an<strong>de</strong>ren.<br />

Min<strong>de</strong>r doctrinair, min<strong>de</strong>r ‘politiek’, dan ‘Demain’ wil<strong>de</strong>n ‘Les Tablettes’ alles slechts<br />

vanuit een zuiver i<strong>de</strong>alistisch oogpunt bezien, en alleen <strong>de</strong>n vre<strong>de</strong> en <strong>de</strong><br />

broe<strong>de</strong>rschap <strong>de</strong>r menschheid verkondigen.<br />

'n Hachelijke taak, in een wereld die slechts één i<strong>de</strong>aal ken<strong>de</strong>: <strong>de</strong> overwinning;<br />

maar te schooner, naarmate ze min<strong>de</strong>r te vervullen scheen.<br />

An<strong>de</strong>rhalf jaar heeft Le Maguet <strong>de</strong> pogingen om <strong>de</strong>n geest boven <strong>de</strong> stof te<br />

verheffen volgehou<strong>de</strong>n, met hoeveel moeiten vaak; toen moest hij ze staken: <strong>de</strong><br />

man, die hem gel<strong>de</strong>lijk in staat had gesteld vol te hou<strong>de</strong>n, werd 't moe een blad te<br />

steunen, dat al te weinig opspraak verwekte!<br />

Het pacifistisch dagblad ‘Paris-Genève’ door <strong>de</strong>n Franschman Ch.L.<br />

Hartmann, die in Amerika fortuin gemaakt had, opgericht, ga ik <strong>voor</strong>bij, daar dit<br />

blad alleen politieke beteekenis (en welke!) heeft gehad.<br />

Intusschen, zomer 1917, had Jean Debrit, zoon van Marc Debrit, eertijds<br />

directeur van 't ‘Journal <strong>de</strong> Genève’, en zelf me<strong>de</strong>werker aan ‘Demain’ en ‘Les<br />

Tablettes’, 'n nieuw blad gesticht ‘La Feuille’, oorspronkelijk bedoeld als<br />

bijvoegsel van het on<strong>de</strong>r zijn leiding staand weekblad ‘la Nation’.<br />

In dit, spoedig dagblad gewor<strong>de</strong>n, orgaan hervon<strong>de</strong>n velen <strong>de</strong>r vroegere<br />

me<strong>de</strong>werkers van Guilbeaux en Le Maguet elkan<strong>de</strong>r; nieuwe voeg<strong>de</strong>n zich bij hen.<br />

Gorelick, Russisch schrijver, Bironkoff, Slavisch auteur, vertaler en vriend<br />

van Tolstoï, F. <strong>de</strong> Spengler, Henri <strong>de</strong> Fitz-James en an<strong>de</strong>ren,<br />

publiceer<strong>de</strong>n er hun artikelen in. Een bizon<strong>de</strong>rheid van ‘La Feuille’ was <strong>de</strong><br />

dagelijksche teekening van Frans Masereel. Houtsnij<strong>de</strong>r van origine en van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


uitengemeene kundigheid (men zie ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ van 15-4-21, blz. 65)<br />

heeft hij dit genre losgelaten, om geduren<strong>de</strong> twee-en-een-half jaar in 'n dagelijksche<br />

penschets <strong>de</strong> misdadige dwaasheid <strong>de</strong>r menschheid te geeselen. Behoeft het nog<br />

gezegd, dat ook ‘la Feuille’ <strong>de</strong> woe<strong>de</strong> <strong>de</strong>r regeeringen opwekte? Beurtelings<br />

beschuldigd met Duitsch of Fransch geld te wor<strong>de</strong>n uitgegeven, werd het blad het<br />

mikpunt eener ergerlijke verdachtmakingscampagne. De me<strong>de</strong>werkers wer<strong>de</strong>n<br />

beleedigd en bedreigd; <strong>voor</strong> zoover ze geen Zwitsers waren, bleven ze zelfs niet<br />

verschoond van politie-plagerijen.<br />

Tevergeefs! zij bleven hun i<strong>de</strong>alen trouw, en alle nijd en tegenwerking ten spijt<br />

verkondig<strong>de</strong>n zij hun <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n van volkerenvre<strong>de</strong> en universeele broe<strong>de</strong>rschap.<br />

Elken dag weer bracht het hoofdartikel een vre<strong>de</strong>sgedachte on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> menschen;<br />

elken dag geesel<strong>de</strong> <strong>de</strong> ‘zweep’ (rubriek van Henri <strong>de</strong> Fitz-James) <strong>de</strong><br />

oorlogs-belanghebben<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> achterwacht; elken dag schreeuw<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong> teekening van Masereel <strong>de</strong> waarheid uit.<br />

Helaas, ook ‘la Feuille’ moest on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n, dat niet <strong>de</strong> lezers, maar <strong>de</strong><br />

adverteer<strong>de</strong>rs over 't leven van een blad beschikken: onwillig of door vrees<br />

weerhou<strong>de</strong>n in 't blad te adverteeren, waren het <strong>de</strong> han<strong>de</strong>laars die <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>rs<br />

dwongen, hun werk in te krimpen.<br />

Wel had enkele malen een oproep om gel<strong>de</strong>lijken steun groot succes, maar bij<br />

<strong>de</strong> hooge papierprijzen en drukkosten was <strong>de</strong>ze niet voldoen<strong>de</strong> om op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

wijze <strong>voor</strong>t te gaan, en toen nu in dienzelf<strong>de</strong>n tijd ook <strong>de</strong> vrouw van <strong>de</strong>n lei<strong>de</strong>r,<br />

mevrouw Marguerite Debrit, onvermoeibare me<strong>de</strong>werkster, die dag en nacht<br />

besteed<strong>de</strong> aan 't vertalen van buitenlandsche kranten, tengevolge van overspanning<br />

overleed, hield spoedig daarna <strong>de</strong> dagelijksche<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


83<br />

uitgaaf van ‘la Feuille’ op, om te wor<strong>de</strong>n vervangen door een kleiner ‘Feuille’, 'n<br />

weekblad. Weer had <strong>de</strong> macht van het geld <strong>de</strong> kracht van het i<strong>de</strong>alisme over ...<br />

kocht.<br />

Was Genève het verzamelpunt van <strong>de</strong> Fransche uitwijkelingen, te Zürich von<strong>de</strong>n<br />

elkaar allen, die in Duitschland of <strong>de</strong>n Elzas wij<strong>de</strong>r grenzen trokken dan <strong>de</strong><br />

bekrompen ‘Heimatstreue’ massregel<strong>de</strong>. Daar, in het ‘Café <strong>de</strong> la Terrasse’ heeft<br />

geduren<strong>de</strong> al die jaren, dat brallend jusqu'auboutisme en snorkend<br />

Deutschland-über-alles-tum alle <strong>de</strong>nken poog<strong>de</strong>n te versmoren in 'n mod<strong>de</strong>rlaag<br />

van valsche leuzen, dáár heeft 'n kleine, maar door geestdrift sterke schaar van<br />

zuivere geloovigen <strong>de</strong>n strijd volgehou<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> heilige Gedachte te red<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong><br />

klauwen van <strong>de</strong> Leugen. Dit waren geen politici, die een maatschappelijk stelsel<br />

ontwierpen; dit waren kunstenaars, dichters en <strong>de</strong>nkers; i<strong>de</strong>alisten, die waakten<br />

over een i<strong>de</strong>e, en <strong>de</strong> geestelijke, meer dan <strong>de</strong> maatschappelijke revolutie predikten.<br />

Dáár zijn boeken geschreven, die <strong>de</strong> geesten nog zullen boeien, als <strong>de</strong> oorlog<br />

waartegen zij getuig<strong>de</strong>n nog slechts 'n walgelijke herinnering zal zijn.<br />

Ludwig Rubiner (gestorven 19<strong>20</strong>) stichtte er <strong>de</strong> Zeit-Echo, waarin hij die<br />

machtighumanitaire en zuivere gedachten neerschreef, die hem maakten tot één<br />

<strong>de</strong>r apostelen van <strong>de</strong> nieuwe Waarheid. Zijn artikelen wer<strong>de</strong>n later vereenigd en<br />

uitgegeven on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n naam ‘Der Mensch in <strong>de</strong>r Mitte’*.<br />

In 't ‘Café <strong>de</strong> la Terrasse’ dichtte Léonhard Frank dat nieuwe evangelie <strong>de</strong>r<br />

menschheid, ‘Der Mensch ist gut’*, dat als 'n ‘De Profundis’ èn 'n ‘Amor vincit<br />

omnia’ <strong>de</strong>n schreeuw om verlossing <strong>de</strong>r menschheid, èn <strong>de</strong> zekerheid <strong>de</strong>r verlossing<br />

heeft verwoord.<br />

Rubiner en Frank, zij waren <strong>de</strong> zieners, en om hèn vorm<strong>de</strong> zich 'n phalanx van<br />

jongeren, die vastaaneengesloten arbeid<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n opbouw eener nieuwe<br />

gemeenschap, waarvan <strong>de</strong> grondslagen nauwelijks zichtbaar waren.<br />

De Oostenrijker Stefan Zweig schreef er zijn geesten-bevrij<strong>de</strong>nd ‘Der Zwang’*,<br />

en Andréas Latzko, <strong>de</strong> lichamelijk en geestelijk door <strong>de</strong>n oorlog gemartel<strong>de</strong><br />

‘Menschen im Krieg’, sindsdien ook in ons land bekend gewor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> vertaling<br />

bij <strong>de</strong> Wereld<strong>bibliotheek</strong> (zie D.G.W. van Mei 1919). 'n Bizon<strong>de</strong>re plaats nam <strong>de</strong><br />

dichter Ivan Goll in. Elzasser van geboorte, had hij bij 't uitbreken van <strong>de</strong>n oorlog<br />

<strong>de</strong> wijk genomen naar Bern, waar hij <strong>de</strong> verbindingsschakel werd tusschen <strong>de</strong><br />

Duitsche en Fransche intellektueelen.<br />

Hij zond naar Parijs vertalingen van Duitsche werken, waaruit een meer dan<br />

plaatselijke geest sprak, en in Duitschland werkte hij mee aan <strong>de</strong> verspreiding van<br />

<strong>de</strong> werken <strong>de</strong>r beste Fransche internationalisten.<br />

Verschillen<strong>de</strong> gedichten en essays van zijn hand wer<strong>de</strong>n geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n oorlog<br />

uitgegeven. Ik noem ‘Dithyramben’,* ‘Der Torso’, ‘Le coeur <strong>de</strong><br />

l'Ennemie’, en, na <strong>de</strong>n oorlog, ‘Astral’*, ‘Die drei guten Geister<br />

Frankreichs’*, en eenige kleine tooneelwerken.<br />

Tusschen Genève en Zurich, brandpunten van geestelijke verheffing, wankel<strong>de</strong><br />

Bern op <strong>de</strong> wip <strong>de</strong>r buitenlandsche intrigues. Zetel van alle internationale<br />

spionage-bureau's, is het <strong>de</strong> poel geweest, waar geen hel<strong>de</strong>r water te bespeuren<br />

viel, en die slechts <strong>de</strong> vunze lucht van haat en laagheid uitwasem<strong>de</strong>.<br />

Dáár was het, dat ‘l'âme française’ <strong>de</strong> roem en bewon<strong>de</strong>ring van eeuwen<br />

verbeur<strong>de</strong>, om in 'n ‘service <strong>de</strong>s embarqueurs’ een laaghartigheid te manifesteeren,<br />

welke <strong>de</strong>n Gallischen geest eeuwig tot schan<strong>de</strong> zal blijven.<br />

Toch is ook in Bern <strong>de</strong> stem van het universalisme niet stom gebleven.<br />

René Schickelé, evenals Goll 'n Elzasser, had er <strong>de</strong> uitgave van <strong>de</strong><br />

‘Weissen Blätter’ overgebracht, en met Rainer Maria Rilke, Annette<br />

Kolb, Claire Stu<strong>de</strong>r en an<strong>de</strong>ren zette hij het werk, door hem reeds in<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Duitschland begonnen: <strong>de</strong> bevor<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> Fransch-Duitsche broe<strong>de</strong>rschap,<br />

<strong>voor</strong>t.<br />

In zijn blad verschenen <strong>de</strong> reeds hierboven genoem<strong>de</strong> werken van Frank,<br />

Rubiner en Latzko het eerst; hij gaf vertalingen van Rolland en Martinet;<br />

Annette Kolb schreef er haar ‘Lettres à un mort’ in, later uitgegeven on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>n verzamelnaam Lettres d'une francoalleman<strong>de</strong> (zij is van geboorte<br />

uit <strong>de</strong>n Elzas); Claire Stu<strong>de</strong>r publiceer<strong>de</strong> in zijn blad haar opmerkelijk boek<br />

‘Die Frauen erwachen’*, een schrijnen<strong>de</strong> onthulling van vrouwenleed in<br />

oorlogstijd, een worsteling tevens om waarachtige levensvreug<strong>de</strong> en volstrekte<br />

waarheid.<br />

In zijn boek ‘Die Genfer Reise’* heeft Schickelé gepoogd zijn ervaringen<br />

uit die jaren vast te leggen. In ‘Hans im Schnakenloch’* gaf hij op<br />

zinnebeeldige wijze uiting aan zijn grenzen-looze <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n.<br />

Naar Bern ook was uitgeweken Dr. A.H. Fried, <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> pacifist, die er <strong>de</strong><br />

uitgave van zijn ‘Frie<strong>de</strong>nswarte’ <strong>voor</strong>tzette.<br />

Bij zijn dood, enkele weken gele<strong>de</strong>n, hebben <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n zijn beteekenis,<br />

waarover men, na 1914, wel eenigszins sceptisch <strong>de</strong>nken kan, uitvoerig in 't licht<br />

gesteld. In elk geval, zoo <strong>de</strong> door hem verkondig<strong>de</strong> beginselen <strong>de</strong>n oorlog al niet<br />

hebben kunnen weerhou<strong>de</strong>n, hij heeft in zijn vier<strong>de</strong>elig ‘Kriegstagebuch’ een<br />

werk nagelaten, waaruit het nageslacht <strong>de</strong> lessen leeren moge, die zijn tijdgenooten<br />

niet hooren wil<strong>de</strong>n.<br />

Zoo is dan Zwitserland vier bange jaren lang <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


84<br />

schuilplaats geweest van velen, die er <strong>de</strong> kracht von<strong>de</strong>n te strij<strong>de</strong>n tegen <strong>de</strong><br />

overheerschen<strong>de</strong> leugen. Zoo is het <strong>de</strong> bergtop geweest, waarop velen ontkomen<br />

zijn, die zou<strong>de</strong>n zijn on<strong>de</strong>rgegaan in <strong>de</strong> vlakte.<br />

Vandaar hebben hun stemmen weerklonken over <strong>de</strong> woelen<strong>de</strong> aar<strong>de</strong>, om er<br />

‘vre<strong>de</strong>’ en ‘broe<strong>de</strong>rschap’ te verkondigen.<br />

Hebben zij tevergeefs gesproken?<br />

‘Le cri d'un oiseau solitaire traversant les futaies endormies au crépuscule, une<br />

petite flamme s'obstinant dans l'ombre, voilà, à peu près, toutes les images qui nous<br />

restent <strong>de</strong> la douceur et <strong>de</strong> la foi qui s'évertue’ schrijft René Arcos.<br />

Voor <strong>de</strong> leugen van <strong>de</strong>n oorlog is <strong>de</strong> leugen van <strong>de</strong>n vre<strong>de</strong> gekomen.<br />

Nochtans, er is ontwaking, meer wellicht dan wij zelf vermoe<strong>de</strong>n.<br />

Zij, die niet gewanhoopt hebben, hebben hun gedachten uitgestrooid op <strong>de</strong> win<strong>de</strong>n.<br />

De za<strong>de</strong>n zijn bezig te ontkiemen in <strong>de</strong> nieuwe lente, Wereldlente!<br />

Pinkster 1921.<br />

R. PIETERS.<br />

Een boek van oostersche schoonheid<br />

De Geschie<strong>de</strong>nis van Nala, een episo<strong>de</strong> uit het Mahabharata; uit het<br />

Sanskrit vertaald door Dr. H. van Prooye-Salomons. - (Uitgave W.J.<br />

Thieme en Co., Zutphen).<br />

IN zijn helaas in ons land weinig beken<strong>de</strong> boek ‘Philosophy of Power’, merkt J.<br />

Herman Randall, schrijven<strong>de</strong> over onze beschaving op:<br />

‘.... we are great and prosperous in numbers and financial wealth, but are<br />

we great and prosperous in intellectual and spiritual freedom?.... Our age<br />

- it is the age of the machine, the symbol of repetition and duplication.<br />

Everything is standardized and labeled’.<br />

De eeuw van <strong>de</strong> machine. Heel onze levensatmosfeer is doortrokken met<br />

fabriekswalm en benzine-damp. En wij beginnen het te kwaad te krijgen in die<br />

onzuivere atmosfeer. Wij snakken naar verfrissching. Maar: hoe <strong>de</strong>ze te vin<strong>de</strong>n; en<br />

waar?<br />

Laten wij ons niet bevreesd toonen, dat die verfrisschen<strong>de</strong> atmosfeer, waarnaar<br />

wij zoo hunkeren, niet komen zal. Zij zàl komen, omdat zij komen moet. Elk tijdperk<br />

- ook het onze - heeft zijn beteekenis, zijn taak. Wij leven noch in een belangrijker,<br />

noch in een onbelangrijker tijdperk, dan zij die vóór ons waren. En al dwalen wij in<br />

ons zoeken en tasten naar het Nieuwe, geen nood: ‘wenn auch die Köpfe irren, so<br />

fühlen die Gemüther nichts <strong>de</strong>sto weniger, was sie wollen, und die Zeit drängt mit<br />

ihrer groszen Aufgabe’ 1) .<br />

Wat is <strong>de</strong> groote taak van onzen tijd?<br />

Zij is <strong>de</strong> emancipatie! De emancipatie van het hart. Het ‘durf verstandig zijn’,<br />

waarme<strong>de</strong> eens een vorige eeuw werd ingeluid, is als levensleuze onvolmaakt<br />

gebleken. En on<strong>de</strong>r een geheel an<strong>de</strong>re leuze keeren wij ons tegen een leven van<br />

koele verstan<strong>de</strong>lijkheid en tot het uiterste vergrofd materialisme. Het streven naar<br />

individualiteit, naar het bezit van eigen innerlijk leven, is kenmerk van onzen ‘nieuwen<br />

tijd’. Is, in zijn eigenlijke wezen, het socialisme - <strong>de</strong> leer van het collectivisme - in<br />

1) H. Heine, ‘Italien’ Kap. XXIX.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


zijn uiterste consequentie toch ook niet een uiting van dat streven naar een leven<br />

van het hart?<br />

Luister hoe A<strong>de</strong>ma van Scheltema ons van dat Nieuwe Leven zingt:<br />

Het daagt! Het daagt! <strong>de</strong> hemel draagt<br />

Ons Licht naar <strong>de</strong> uiterste grenzen!<br />

Verdraagt! verdraagt elkaar! verjaagt<br />

<strong>Den</strong> Nacht uit <strong>de</strong> harten <strong>de</strong>r Menschen!<br />

Emancipatie! Vrijmaking van ons zelven, door ons zelven, uit ons zelven; en niet<br />

door het ruwweg overplanten in ons leven, in ons hart, van wat er schoons is in<br />

an<strong>de</strong>re, ons vreem<strong>de</strong>, beschavingen. Ik geloof, dat dit wel eens gezegd mag wor<strong>de</strong>n<br />

in een tijd, dat ziekelijke aanbidding van het Oosten mo<strong>de</strong> schijnt te zijn in een<br />

steeds grooter wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n kring.<br />

Wanneer Rabindranath Tagore in ons land <strong>de</strong> Stem van het Oosten doet hooren,<br />

buigt een bree<strong>de</strong> schare in <strong>de</strong>emoed <strong>voor</strong> hem neer en raken hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n in<br />

verrukking door zijn verschijning. Men is vol van Tagore, aanbidt hem ... maar men<br />

zwijgt over <strong>de</strong> vele westersche Tagore's die vergeefs pogen gehoord te wor<strong>de</strong>n,<br />

hoewel zij ons even veel schoone en verhevene gedachten te openbaren hebben<br />

als <strong>de</strong> groote vertegenwoordiger van het Oosten.<br />

Of <strong>de</strong>nkt men soms, dat wij, die drie eeuwen lang <strong>de</strong>n Oosterling beschouwd<br />

hebben als leverancier van koffie, tabak, suiker en thee en hem ver<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> goe<strong>de</strong><br />

zorgen van onze soldaten en kooplie<strong>de</strong>n hebben overgelaten, plotseling zóó met<br />

hem zijn gaan meeleven, dat wij hem in zijn eigen leven begrijpen? Het lijkt er niet<br />

op! Nog gel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> ons met betrekking tot het Oosten <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n<br />

beken<strong>de</strong>n Engelschman G.K. Chesterton: ‘We have come, and we have conquered;<br />

but we have not seen’.<br />

Wij hebben het Oosten nog te leeren zien. Dankbaar zullen wij elke gelegenheid<br />

hebben aan te grijpen, die ons in dat pogen kan steunen. En wanneer wij dan<br />

eenmaal hebben gezien - en begrepen - is <strong>de</strong> tijd rijp <strong>voor</strong> een uitwisseling van<br />

geestelijke goe<strong>de</strong>ren tusschen Oost en West. Waarschijnlijk dat dan <strong>de</strong> Westerling<br />

van <strong>de</strong>n Oosterling leeren moet hoeveel schoons in zijn<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


85<br />

eigen beschaving, in zijn eigen levenswijsheid verscholen ligt, maar door ons<br />

in een rustloos jakkeren naar materieel gewin verwaarloosd werd. En <strong>de</strong> Oosterling<br />

zal dan ontwaren, dat <strong>de</strong> westersche beschaving toch nog wel beter is, dan van<br />

haar gezegd wordt; dat Tagore wel wat al te hard oor<strong>de</strong>elt, wanneer hij zegt (in zijn<br />

Sadhana) 1) : ‘De beschaving van Oud-Hellas werd gekweekt binnen stadsmuren.<br />

Alle mo<strong>de</strong>rne beschavingen hebben feitelijk hun wiegen van kalk en steen’.<br />

Elke gelegenheid, die ons gebo<strong>de</strong>n wordt om het Oosten te leeren zien, hebben wij<br />

aan te grijpen. En zoo mogen wij blij<strong>de</strong> zijn met <strong>de</strong> schoone vertaling die Dr. H. van<br />

Prooye-Salomons ons gegeven heeft van een <strong>de</strong>r meest verhevene - en <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />

Westerling bevattelijke! - episo<strong>de</strong>n uit het Hindoe-epos: het Mahabharata: <strong>de</strong><br />

Geschie<strong>de</strong>nis van Nala.<br />

De hoofd-figuur van <strong>de</strong>ze legen<strong>de</strong> is niet Nala, <strong>de</strong> schoone koningszoon, machtig<br />

en rijk in <strong>de</strong> wereld, maar Damayanti, <strong>de</strong> vrouw, die in hare volle overgave aan <strong>de</strong><br />

lief<strong>de</strong>, kommer en ellen<strong>de</strong>, hoon en spot trotseerend, door haar trouw <strong>de</strong>n in het<br />

spel te gron<strong>de</strong> gerichten Nala terugvoert tot het reine Leven, waarin zij bei<strong>de</strong>n geluk<br />

en vre<strong>de</strong> von<strong>de</strong>n.<br />

De Oostersche schrijvers, die ons vertellen van <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Hindoe-beschaving,<br />

leeren ons, welk een <strong>voor</strong>name, heilige plaats <strong>de</strong> Vrouw daarin inneemt. In een<br />

groot <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r Hindoe-legen<strong>de</strong>n is <strong>de</strong> Hindoevrouw <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n-figuur, het symbool<br />

van het Reine Leven, van <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong>, die het hoogste gebod <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Hindoe is.<br />

Ziehier hoe H. Maitra, in zijn werk ‘Hinduism’, het hoofdstuk: ‘The Hindu Woman’<br />

aanvangt:<br />

‘To a Hindu his home is a Temple, and in that Temple, the Hindu woman<br />

is High Priestres. She has kept in<strong>de</strong>ed sacredly the sacred traditions. The<br />

first duty that a Hindu woman learns from the cradle is to make home<br />

sacred. Sanctity is the watchword of her life’.<br />

Heel <strong>de</strong> strijd van Damayanti is een kamp tegen <strong>de</strong> booze geesten, die haar huis<br />

ontheiligd hebben, haar Nala van haar verdreven. Zij volgt hem op zijn vlucht in het<br />

woud; en wanneer hij in een nachtelijk uur Damayanti slapend achterlaat, in <strong>de</strong> hoop<br />

dat zij zon<strong>de</strong>r hem zal terugkeeren tot een leven van Geluk en Voorspoed, blijkt hij<br />

te weinig vertrouwen te hebben gehad in hare Lief<strong>de</strong>. Damayanti rust niet, <strong>voor</strong>dat<br />

zij Nala bij zich terug heeft. Ziehier, zeer in het kort, het hoofdmotief van het gedicht.<br />

Een boek als ‘De Geschie<strong>de</strong>nis van Nala’ laat zich moeilijk in een bespreking<br />

uiteenrafelen. Men leze het in zijn geheel en geniete van <strong>de</strong> mooie gedachten die<br />

er in zijn neergelegd. In hoeverre <strong>de</strong> vertaler in zijn arbeid geslaagd is, staat niet<br />

aan mij, als vreem<strong>de</strong>ling in het Sanskrit, te beoor<strong>de</strong>elen. Een Sanskrit-geleer<strong>de</strong> kan<br />

het werk van Dr. van Prooye on<strong>de</strong>r han<strong>de</strong>n nemen en er - misschien! - technische<br />

tekortkomingen in ont<strong>de</strong>kken.<br />

De vertaler zelf zegt in zijn ‘Inleiding’:<br />

‘Ik hoop hartelijk door <strong>de</strong>ze vertaling in ruime kringen het besef te helpen<br />

wekken, dat <strong>de</strong> studie van het Sanskrit niet iets is van ongelooflijke<br />

dufheid, droogheid en geleerdheid, maar dat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n sluier van die<br />

ou<strong>de</strong> taal het warme leven verborgen ligt, dat ons in zijn wezen zooveel<br />

na<strong>de</strong>r komt, als wij het on<strong>de</strong>r zulk een an<strong>de</strong>re belichting, dan waaraan<br />

wij gewoon zijn, beschouwen’.<br />

1) Vertaling Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Mij dunkt, dat hierin Dr. van Prooye-Salomons alleszins geslaagd is. Hij heeft ons<br />

een won<strong>de</strong>rschoon <strong>de</strong>el van het Mahabharata in onze taal weergegeven; hij heeft<br />

ons het Oosten doen zien, in veel van zijn won<strong>de</strong>rlijke schoonheid.<br />

De Geschie<strong>de</strong>nis van Nala moge welkom zijn aan hen, die Lief<strong>de</strong> en Trouw nog<br />

beschouwen als fundamenten van ons leven. Nala en Damayanti kunnen ons leeren,<br />

dat Lief<strong>de</strong> en Trouw tot machtiger da<strong>de</strong>n inspireeren, dan tot een rit op een motor<br />

met duo-zitting!<br />

Willen wij ons leven verdiepen, dan is het noodig, dat wij ‘humbly sit on a prayerrug<br />

sometimes instead of always running about in motorcars’, zooals <strong>de</strong> Hindoe Maitra<br />

zegt.<br />

Dit leert ons ook <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis van Nala, indien wij althans nog niet geheel<br />

vergiftigd zijn door fabriekswalm en benzine-damp. In dit geval doen wij ook maar<br />

beter ons niet op te hou<strong>de</strong>n met een werk als het Mahabharata, en kunnen wij <strong>de</strong>n<br />

Oosterling blijven beschouwen als koffie en theeleverancier, dien wij aan ons<br />

on<strong>de</strong>rworpen hebben maar nooit zullen zien.<br />

W. LUBBERINK.<br />

Antwerpsch tooneelwerk<br />

DE firma L.J. Janssens en zonen te Antwerpen is uitgeefster van een serie<br />

tooneelwerken, waarvan reeds een 450-tal <strong>de</strong>eltjes het licht zagen. Twee ervan<br />

verdienen o.i., om on<strong>de</strong>rling zeer verschillen<strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen, een vermelding in een<br />

groot-Ne<strong>de</strong>rlandsch tijdschrift: het zijn Maurits Sabbe's Bietje en 't Was op<br />

eersten Januari van Nestor <strong>de</strong> Tiëre.<br />

Bietje, tooneelspel in één bedrijf, is een juweeltje van lieve en pretentielooze<br />

gevoeligheid. De<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


86<br />

ons toegezon<strong>de</strong>n uitgaaf is een 2e druk 1) ; het stuk is al vrij oud, want <strong>de</strong> eerste<br />

opvoering had een acht jaar gele<strong>de</strong>n te Antwerpen plaats, in <strong>de</strong>n Koninklijken<br />

Schouwburg, toenmaals on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> leiding, als wij ons goed herinneren, van Louis<br />

Bertrijn. Wie <strong>de</strong> opvoering van toen bijwoon<strong>de</strong>, zal Hubert Laroche, in <strong>de</strong> rol van<br />

<strong>de</strong>n boozen en tyrannischen broer, <strong>de</strong>n notarisklerk Jean-Baptiste, en Adriaan van<br />

<strong>de</strong>r Horst in die van <strong>de</strong>n goedigen en on<strong>de</strong>rdrukten Monne, niet licht vergeten; en<br />

leest men na jaren, zooals het ons ging, Bietje in zijn rustige huiskamer nog eens<br />

na, dan verrijst als bij tooverslag het Antwerpsche tooneel, met zijn bree<strong>de</strong> en warme<br />

gezelligheid, <strong>voor</strong> 's lezers geest. Op gevaar af, be<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>eld-subjectief te spreken,<br />

durven wij bekennen dat in <strong>de</strong> eerste plaats een individueele dankbaarheid ons<br />

noopte, Bietje met lof aan te prijzen! Maar ook <strong>de</strong> lezer die nuchter<strong>de</strong>r tegenover<br />

het éénactertje zal komen te staan, zal zeer zeker bekoord wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> allerliefste<br />

gratie welke Sabbe - <strong>de</strong> Toovenaar van het Brugsche ‘Minnewater’ - in dit goedhartige<br />

Nieuwjaars-spel heeft weten te leggen. En <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche lezer die van <strong>de</strong>r<br />

Horst's spel kent en dus bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, zal, met wat <strong>voor</strong>stellingsvermogen, on<strong>de</strong>r<br />

het lezen van Monne's rol zich <strong>de</strong> krakerige seniliteit kunnen in<strong>de</strong>nken, waarmee<br />

<strong>de</strong>ze acteur, beurtelings verwaterd-droomerig en zwakwellustig-smakkend, zijn<br />

houtsnijwerk (‘bloemekens en vogelkens’) zal aanprijzen of het meegebrachte ‘wijntje<br />

van lik-mijnlip’ zal roemen! - Het stukje a<strong>de</strong>mt een gezond optimisme, dat in veel<br />

noor<strong>de</strong>lijk en imposanter werk helaas verre te zoeken is...<br />

Litteraire waar<strong>de</strong> heeft 't Was op Eersten Januari 2) van <strong>de</strong>n<br />

zoogenaam<strong>de</strong>n ‘baanbreker van het realisme op het tooneel’, Nestor <strong>de</strong> Tière, <strong>de</strong>n<br />

larmoyanten schrijver van Roze Kate en Zieleketens (successen <strong>de</strong>r<br />

zui<strong>de</strong>lijke dilettanten-tooneelgezelschappen!), totaal niet. 't Is me een taaltje van<br />

heb-ik-jou-daar, dat, <strong>voor</strong>al in een drama, zeer komisch aandoet, en als zoodanig<br />

geeft het wel een leuk tijdverdrijf. Het behan<strong>de</strong>lt <strong>de</strong>n dood van 's schrijvers moe<strong>de</strong>r,<br />

op nieuwjaarsdag, en <strong>de</strong> dramatiseering van haar <strong>voor</strong>gevoel ervan (ofschoon <strong>de</strong><br />

Tière haar zelve een afkeuring in <strong>de</strong>n mond legt van Maeterlinck's Intruse). Maar<br />

uit folkloristisch oogpunt kan dit tooneelstukje <strong>de</strong>n buitenlan<strong>de</strong>r veel aardige dingen<br />

leeren omtrent het Vlaamsche familieleven en <strong>de</strong> opvattingen over<br />

kunst-in-<strong>de</strong>-practijk, <strong>de</strong> beoefening van poëzie-, muziek- en schil<strong>de</strong>rkunst in <strong>de</strong>n<br />

huiselijken kring en omtrent <strong>de</strong> Vlaamsche, licht-ontvlammen<strong>de</strong> doch oprechte<br />

sentimentaliteit die ons Hollan<strong>de</strong>rs zwakheid of aanstellerij toelijkt.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

Bezette stad<br />

Bezette stad door Paul van Ostayen. Originaal houtsne<strong>de</strong>n en<br />

teekeningen van Oskar Jespers. - (Uitgave van het Sienjaal, Antwerpen<br />

1921).<br />

Het lijkt mij betrekkelijk juist te zeggen, dat - ten <strong>de</strong>ele - het dadaïsme <strong>de</strong> cultureele<br />

parallelverschijning is van het wetenschappelijk relativisme. Ik wenschte wel, dat<br />

éen <strong>de</strong>r hoofdzakelijke dadaelementen: <strong>de</strong> betrekkelijkheidsgewaarwording, in veler<br />

bloed en geest gekropen ware: er is daar treflijk werk te doen. Want het ware mij<br />

bizon<strong>de</strong>r aangenaam, zoo, speciaal bij hen, die er dagelijks over leuteren, die<br />

relativiteits-‘sensatie’ wèrkelijk werd, in ‘hoofd en hart’: het zou hen, misschien, van<br />

sommige onprettige fanatiekhe<strong>de</strong>n en àl te stijfkoppige stokpaardjes bevrij<strong>de</strong>n; het<br />

zou b.v. het inzicht ruimte geven, dat het - zacht gezegd - <strong>voor</strong>barig en onnoodig<br />

1) No. 383 <strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> serie; 19<strong>20</strong>, frs. 1.75.<br />

2) No. 441; id.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


en onjuist is - aan eenig kunstwerk een zoogeheeten ‘eeuwige’ waar<strong>de</strong> toe te kennen:<br />

zij zou<strong>de</strong>n wellicht gaan toegeven, dat, kortweg, zoo iets als een ‘eeuwig kunstwerk’<br />

niet bestaat, want bei<strong>de</strong> begrippen, ‘kunst en eeuwigheid’, zou<strong>de</strong>n hun dan, als vele<br />

an<strong>de</strong>re begrippen en an<strong>de</strong>re geestelijke waar<strong>de</strong>n en functies, zeer betrekkelijk en<br />

veran<strong>de</strong>rlijk en vergankelijk en wisselend <strong>voor</strong>komen; zij zou<strong>de</strong>n, waarschijnlijk,<br />

gaan inzien en ervaren, dat alle hoog-gebenedij<strong>de</strong> ‘absoluuthe<strong>de</strong>n’: <strong>de</strong> schoonheid<br />

- in casu - afhankelijk zijn van duizend-en-een impon<strong>de</strong>rabilia en dat wat <strong>voor</strong> hen<br />

op een bepaald tijdstip, in bepaal<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n (licht, temperatuur -), on<strong>de</strong>r<br />

reeksen van onberekenbare invloe<strong>de</strong>n, enzoo<strong>voor</strong>t - mooi is, dat nog niet behoeft<br />

te zijn <strong>voor</strong> an<strong>de</strong>ren, in an<strong>de</strong>re condities. Integen<strong>de</strong>el. Laten we spaarzaam zijn met<br />

<strong>de</strong> tallooze eeuwighe<strong>de</strong>n, die wij dagelijks te verspelen krijgen.<br />

Ge zult soms, bij een cigaret, subtieler sensaties te savoureeren hebben, dan bij<br />

aanschouwing van ‘onsterfelijke’ kathedralen; het kan u gebeuren, dat een glij<strong>de</strong>nd<br />

blad u meer verraadt van <strong>de</strong> laatste dingen dan <strong>de</strong> Apocalypse, en het kan u<br />

gebeuren van niet; het lijkt mij een eenvoudige werkelijkheid, dat een schil<strong>de</strong>rij, 't<br />

welk verkeerd hangt, een verfoeilijk ding wordt en dat <strong>de</strong> ‘Absolute Schoonheid’<br />

ervan slechts te ervaren valt op 4 Augustus 's middags om kwart <strong>voor</strong> vier. Alles<br />

schommelt hachelijk op nuances, alles hangt van <strong>de</strong> belichting af.<br />

U, kameraad, dien <strong>de</strong> schim van <strong>de</strong>n Zwerver geeselt, u slaat dit uur: alle<br />

vasthe<strong>de</strong>n, alle eeuwig-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


87<br />

he<strong>de</strong>n, alle tradities brijzelen; u drijft het bloed, wislend, van stad tot stad;<br />

schoonhe<strong>de</strong>n sterven on<strong>de</strong>r uw a<strong>de</strong>mtocht, uw blik brandt werel<strong>de</strong>n open, eertijds<br />

erts en steen; door onvermoe<strong>de</strong>, al-beken<strong>de</strong> dreven klappert uw schaduw in <strong>de</strong><br />

spitse nacht - van wat, naar waar? Beurtelings, in <strong>de</strong>n Chaos <strong>de</strong>r al-betrekkelijkheid,<br />

zijt gij meester en knecht - want wat heet leven nog, en wat heet dood? wat noemt<br />

ge geest nu, en wat noemt ge stof? ‘Wein o<strong>de</strong>r Blut, wer kann's unterschei<strong>de</strong>n?!’ -<br />

Ik meen, meer ter zake, en wat precieser nog: dat hun - en hun getal is stijgen<strong>de</strong> -,<br />

wien het inzicht in en het gevoel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> relativiteit van veel ‘waar<strong>de</strong>n’<br />

onvervreemdbaar eigen werd, vele ‘algemeen-gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, algemeen-menschelijke’<br />

normen ontglippen, en dat zij van eenig werk niet meer - en is dat niet genoeg? -<br />

zullen zeggen (en zéér extatisch toch, misschien) dan dat het hun in een zeer<br />

bepaald geval een zeer schoon ding mocht lijken - en dat hun nochtans datzelf<strong>de</strong><br />

werk na een jaar, na een dag een onverdraaglijk vod kan wor<strong>de</strong>n.<br />

Een zoo-georiënteer<strong>de</strong>, die heel wel, soms, in staat kan zijn, zijn wereldbeeld te<br />

verwerkelijken - hoewel mij tot dusver geen enkel geslaagd, literair werk in <strong>de</strong>ze lijn<br />

in han<strong>de</strong>n kwam - en dus: dichter moet heeten, zal tevens <strong>de</strong> gelukte werken,<br />

geconcipieerd van uit een àn<strong>de</strong>r levens-‘gevoel’ als ‘kunst’ kunnen aanvaar<strong>de</strong>n en<br />

niet Apollinaire (‘verou<strong>de</strong>rd’, overigens) uitspelen tegen Verlaine. En het is juist <strong>de</strong>ze<br />

consequentie, die veel mo<strong>de</strong>rnen, op hin<strong>de</strong>rlijke wijze, ontbreekt. Ik meen echter,<br />

dat wie het kunstenaarschap van Mondriaan loochent, omdat het niet is het<br />

kunstenaarschap van Vincent, van alles, wat mij, nu, kunst schijnt te zijn, niet al te<br />

veel kan savoureeren. Suum cuique.<br />

Het feit, dat in 1921 in Antwerpen een boek verschijnt, ontstaan uit een mentaliteit,<br />

waarin futurisme (<strong>de</strong>els) en dadaïsme (eveneens: <strong>de</strong>els) hoofdzakelijke stroomen<br />

zijn, (opnieuw: men vergeve mij <strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re, steeds onjuiste benamingen, min<br />

of meer onmisbaar echter tot het omschrijven van een gesteldheid-van-geest), lijkt<br />

mij zoo zeer te roemen, dat ik wel zeggen wil<strong>de</strong>: schan<strong>de</strong> over òns kikkerland, waar<br />

behalve Bonset en een enkele expressionist, hier en daar, in <strong>de</strong> literatuur niets<br />

nieuws te signaleeren valt. Het is belangrijk, dat België, ondanks een Vlaamsche<br />

beweging, ondanks Wies Moens c.s. (op zichzelf zeer ‘menschelijke’ symptomen,<br />

maar anachronismen schier) blijkens dit boek, bij<strong>voor</strong>beeld, <strong>de</strong>n laatsten, <strong>de</strong>nk ik,<br />

dans van West-Europa meedanst; het is <strong>voor</strong> mij hoog te waar<strong>de</strong>eren, dat het<br />

opnieuw, naar ik op school mocht leeren ‘het slagveld van Europa’ is: want in dit<br />

werk heeft iemand bijna alle mo<strong>de</strong>rne gesteldhe<strong>de</strong>n weten samen te grijpen; dit op<br />

zichzelf is een daad. Het zou natuurlijk zeer te verfoeien zijn, indien hij <strong>de</strong> tallooze<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n, waarin <strong>de</strong> geest van nu zich differentieert, assimileerend, hun<br />

individualiteit ontkrachtend, aaneenplakte, want het waar' een stijlloos, waterig<br />

dilettantisme; maar ik voel, dat het Van Ostayen gelukt is, zich tot brandpunt te<br />

stellen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lichtval van he<strong>de</strong>n en hier. Hij <strong>de</strong>ed in<strong>de</strong>rdaad <strong>de</strong>n uitersten stap,<br />

die iemand op dit oogenblik in België doen kan. Ik meen, dat <strong>de</strong> zuid-ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

pendant van Bonset er nog niet zijn kan: het neo-cubisme is daar te zwak nog; want<br />

Bonset meen ik te zijn een neo-cubist met dadaïstischen inslag (of omgekeerd), en<br />

Van Ostayen, ‘daaraan nog niet toe’, in hoofdzaak (hij is gecompliceerd) een futurist<br />

met dadaïstischen inslag. (Het is, nog eens, een hachelijk bedrijf mentaliteiten, die<br />

zich innerlijk zoozeer wijzigen kunnen met eenig-isme te beschel<strong>de</strong>n, maar een<br />

zekere continuïteit <strong>de</strong>r persoonlijkheid waarborgt, misschien, dat hij, <strong>voor</strong>loopig, nog<br />

langs <strong>de</strong>zen weg te bena<strong>de</strong>ren is).<br />

Bonset heeft mij van <strong>de</strong> realiteit van zijn wereldconceptie (die ik dus slechts ken<br />

uit zijn opstellen) langs aesthetischen weg, in zijn X-beel<strong>de</strong>n, niet kunnen overtuigen.<br />

Van Ostayen ten <strong>de</strong>ele. Ik kan niet nagaan, nog, of dit op een gebrek aan kunnen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


ij hem wijst, of op een gebrek aan, zeg maar ‘ontvankelijkheid’ bij mij. Dat ik echter,<br />

terwijl ik van hem geen artikelen las, zijn wereldbeeld mij meen te kunnen<br />

reconstrueeren, bewijst dat hij het - ten <strong>de</strong>ele - in zijn kunstwerk verwerkelijkte. Er<br />

is in hem van <strong>de</strong> mentaliteit <strong>de</strong>r futuristen: het dynamische, het heroïsch-avontuurlijke,<br />

het simultaneïstische, <strong>de</strong> haat aan het plechtige, sentimenteele (hoewel, hier en<br />

daar, staan dingen, tè week van sfeer, te gevoelvol; die Marinetti verketteren zou:<br />

‘<strong>de</strong> treinen hebben het matte ritme van moeë mensen’ -) en overgaand naar 't<br />

dadaïsme: het paradoxale, het ‘nihilistische’ van <strong>de</strong>n spot (die vaak heel grof is).<br />

Hij past ten <strong>de</strong>ele <strong>de</strong> techniek toe <strong>de</strong>r futuristen, maar zeer ten <strong>de</strong>ele - en met <strong>de</strong><br />

‘ritmiese typografie’ opereert hij bekwaam. Er is echter in hem, soms, iets van het<br />

‘i<strong>de</strong>e-en-mensch expressionisme’, dat hij theoretisch meer verachten zal nog dan<br />

ik; er is hier en daar iets, zelfs, van het naïve, dat er buiten vallen moest. Er is echter<br />

vrijwel niets van het hel<strong>de</strong>re, nuchtere, van <strong>de</strong>n strakken geest van het cubisme; er<br />

is niets van <strong>de</strong> zuiverheid van Apollinaire (<strong>de</strong>n literairen tegenhanger, eenigszins,<br />

van Picasso, waarin, won<strong>de</strong>rlijk, ik soms Verlaine hoor). Maar ik meen, dat Van<br />

Ostayen, alles in alles, vele mogelijkhe<strong>de</strong>n gelukkig samengreep, en dat er kans<br />

is, dat hij zijn gecompliceerd ‘levensgevoel’ <strong>de</strong>els heeft verwezenlijkt.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


88<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


89<br />

Voorloopig, echter, lees ik liever George, on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>ren, wiens wereld mij<br />

vertrouw<strong>de</strong>r is, - en wiens kunstenaarschap ik, zelf gansch an<strong>de</strong>rs georiënteerd<br />

overigens, van alle huidigen het hoogste stel. Maar men moest inzien, meen ik, dat<br />

kunst op duizen<strong>de</strong>rlei wijze ontstaan en zijn kan, en dat ook <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnsten on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnen, zoo zij aan wat hun het ‘leven’ is vorm kunnen geven, dichter hebben<br />

te heeten, voluit.<br />

H. MARSMAN.<br />

[Boekenschouw]<br />

Romans en novellen<br />

Zondaresje, door Fenna <strong>de</strong> Meyier. - (Uitg. Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en<br />

Goedkoope Lectnur te Amsterdam. - 1921).<br />

Ein Märchen aus alten Zeiten, das kommt mir nicht aus <strong>de</strong>m Sinn...<br />

Alweer een boek, dat <strong>de</strong> verhouding behan<strong>de</strong>lt, waarin, bij <strong>de</strong>n tegenwoordigen<br />

maatschappij-vorm, <strong>de</strong> enkeling met zijn persoonlijke eischen, zijn persoonlijken<br />

aanleg, zijn karakter, zijn aangeboren hoedanighe<strong>de</strong>n, staat tegenover <strong>de</strong> groote<br />

persoonlijkheid: het conventioneele Men.<br />

Onze persoonlijkheid kan zich niet losmaken van <strong>de</strong> overgeërf<strong>de</strong> eigenschappen<br />

en kwalen, en geen paedagoog, geen zenuwarts, zal het kind behoe<strong>de</strong>n <strong>voor</strong><br />

zenuwziekte, wanneer het, on<strong>de</strong>r bepaal<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n verwekt, <strong>de</strong> kiemen<br />

er <strong>voor</strong> bij zich draagt.<br />

Goed gekarakteriseerd is het lesje van <strong>de</strong>n zenuwzieken va<strong>de</strong>r aan zijn prikkelbare<br />

dochter: ‘... maar je moet leeren je te bedwingen, begrijp je. An<strong>de</strong>rs wordt je<br />

zenuwziek en daar hebben we nu genoeg van. Omdat ik het ben, behoeven jullie<br />

't nog niet te wor<strong>de</strong>n. Ik heb in mijn jeugd geen va<strong>de</strong>r gehad om me zelfbeheersching<br />

te leeren, dat is ellendig genoeg. Maar jullie zal ik er <strong>voor</strong> bewaren’. Doch het hielp<br />

niet. Ach neen, het hielp immers nooit, dat gepreek! Al willen onze goedmeenen<strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs en grootou<strong>de</strong>rs dat niet bekennen, het niet zien zelfs. Men geneest geen<br />

kanker door <strong>de</strong> wond te be<strong>de</strong>kken. De oorzaak, het huwelijk tusschen ongezon<strong>de</strong>n,<br />

moet niet plaats hebben.<br />

Onze maatschappij kan zich echter, ook op het punt van huwelijk, moeilijk<br />

losmaken van <strong>de</strong> conventie. Waarom? Wordt zij niet belemmerd door een chaos<br />

van gedachten en meeningen, zoodat zij niet zuiver een weg, een doel bespeurt?<br />

Al mogen we aannemen, dat ook <strong>de</strong> natuur wel eens aan revolutie doet, een zoo<br />

fijn gecombineerd en geïnstrumenteerd stelsel als dat hetwelk wij <strong>de</strong> menschlijke<br />

psyche noemen, die <strong>de</strong>s te gecompliceer<strong>de</strong>r wordt waar het een zich-samenvoegen<br />

van twee geesten betreft, zal hoogstwaarschijnlijk slechts langs evolutioneelen weg<br />

zich ook in dit opzicht vrij weten te maken.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


FENNA DE MEYIER<br />

Immers hoe verhevener <strong>de</strong> geest is, hoe vrijer hij wordt; en vrijheid sluit in zich het<br />

niet behoeven acht te geven op meeningen en uitspraken van an<strong>de</strong>ren.<br />

‘The head can be beaten small enough to fit the hat’. Aldus Chesterton in: What's<br />

wrong with the world. Zoo iets gaat echter niet in me<strong>de</strong>werking met <strong>de</strong> natuur. En<br />

was <strong>de</strong> natuur ooit pervers of doelloos?<br />

‘The only logical cure for all this is the assertion of a human i<strong>de</strong>al’ gaat Chesterton<br />

door.<br />

En i<strong>de</strong>alen hád het meisje, wier leven Fenna <strong>de</strong> Meyier ons <strong>voor</strong> een <strong>de</strong>el<br />

beschrijft.<br />

Het frissche, levensechte meisje, dat vol vreug<strong>de</strong>, vol moed - die geen moed was,<br />

wijl ze 't leven niet ken<strong>de</strong> - zich gaf in <strong>de</strong> reinste lief<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n reeds-getrouw<strong>de</strong>n<br />

man, die haar liefhad, <strong>de</strong>n omgang met haar vermeed, omdat hij geen ploert wou<br />

zijn, en ten slotte, toen hij het fel-begeeren<strong>de</strong>, onbewuste meisje geen weerstand<br />

meer kón bie<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


90<br />

- hij was immers slechts 'n mensch - haar meenam naar Parijs.<br />

Tot hier is het werk prachtig, echt.<br />

De overbeken<strong>de</strong> Montmartre-tafereelen geven het boek - jammer genoeg - een<br />

banaal tintje, nog verhoogd door wat oorlogs-reminiscentie: vluchtelingen, enz.<br />

Maar daarna, tegen het slot, is <strong>de</strong> schrijfster weer zichzelf.<br />

Heel mooi: <strong>de</strong> ‘brieven aan Stefaan, die nooit wer<strong>de</strong>n verzon<strong>de</strong>n’.<br />

Er dwalen gedachten door het werk, die uiting zoeken en mogelijkheid van<br />

ontplooiïng. Alleen: kruipen ze altijd in <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> richting? ‘Ich glaube die Wellen<br />

verschlingen am En<strong>de</strong> Schiffer und Kahn’.<br />

Toch blijft het een interessant werk.<br />

JEANNE VEEN.<br />

De vier ruiters uit <strong>de</strong> Apocalypsis. Roman door Vicente Blasco Ibanez.<br />

Geautoriseer<strong>de</strong> vertaling uit het Spaansch van M. van Raalte. (De<br />

Gou<strong>de</strong>n Serie). - (Uitgegeven door J. Philip Kruseman, <strong>Den</strong> Haag).<br />

Het is opmerkelijk, dat het gruwelijk oorlogsgebeuren in zijn dierlijke ruwheid en<br />

onbegrens<strong>de</strong> ban<strong>de</strong>loosheid enkelen schrijvers een aanleiding is geweest tot het<br />

in woor<strong>de</strong>n verklanken van <strong>de</strong> teerste en zuiverste aandoeningen hunner ziel, die,<br />

evenals <strong>de</strong> natuur, steeds tracht het vaak labiele evenwicht te herstellen of althans<br />

te stutten.<br />

Stilgebauer is in zijn Inferno I en II hierin weinig gelukkig geslaagd, Barbusse<br />

verliest zich in Le Feu te diep in <strong>de</strong> donkere krochten van het afzichtelijke, maar<br />

in boeken als L'Appel du Sol, Gaspard, La Vie <strong>de</strong>s Martyrs, en<br />

niet het minst in het hierboven genoem<strong>de</strong>, zijn het <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> sentimenten van<br />

hoogeren zin, vermengd met die van zeer alledaagsch gehalte en gewoon<br />

menschelijk allooi, welke in tij<strong>de</strong>n van heftige beroering zich snel ontwikkelen en<br />

omhoog wor<strong>de</strong>n gestuwd, en als 't ware een sublieme poging vertolken van het<br />

wezen, dat zich red<strong>de</strong>n wil uit <strong>de</strong>n poel van bruten hartstocht en zijn rampzaligen<br />

nasleep.<br />

Ditmaal is het geen zoon van een <strong>de</strong>r elkaar goedgezin<strong>de</strong> of vijandige naties, die<br />

ons een boek heeft gegeven in nauw verband met <strong>de</strong>n jongsten oorlog, maar <strong>de</strong><br />

Spanjaard Ibanez, die in 1914 te Parijs gevestigd, zóó werd gegrepen door <strong>de</strong>n<br />

Krach van <strong>de</strong>n wereldvre<strong>de</strong>, door <strong>de</strong> plotseling en steeds heviger ontwrichte en<br />

uiteengerukte levenstoestan<strong>de</strong>n, door <strong>de</strong> schrijnen<strong>de</strong> contrasten tusschen he<strong>de</strong>n<br />

en verle<strong>de</strong>n, dat kort na <strong>de</strong>n slag aan <strong>de</strong> Marne van zijn hand een werk verscheen<br />

- een groot en grootsch werk - waarin <strong>de</strong> schok trilt van <strong>de</strong>n reusachtigen schrik en<br />

<strong>de</strong> bedwongen snik om zooveel jammer en verwoesting. En waarin ie<strong>de</strong>re zin<br />

onmisbaar is en ie<strong>de</strong>r woord iets te zeggen heeft.<br />

Ik wil niet trachten in korte trekken <strong>de</strong>n rijken inhoud mee te <strong>de</strong>elen van dit<br />

zeldzame boek, dat een bewijs te meer is van <strong>de</strong> potentie tot welke het talent van<br />

een begaafd kunstenaar kan wor<strong>de</strong>n opgevoerd. Het is te machtig van opvatting<br />

en uitbeelding, te breed van conceptie en forscher nog in zijn groei en ontplooiïng,<br />

dan dat ik niet zou begrijpen hoe elke poging van een beoor<strong>de</strong>elen<strong>de</strong> pen, die aan<br />

an<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> veelzijdige schoonheid van dit meesterwerk zou willen verklaren, ver<br />

bene<strong>de</strong>n het hooge peil moet blijven waarop <strong>de</strong> geniale schrijver zelf staat.<br />

Menigeen zal <strong>voor</strong>al wor<strong>de</strong>n geboeid en bekoord door <strong>de</strong> afwisseling, die het<br />

boek hem biedt in zijn verschei<strong>de</strong>nheid van feiten en tafereelen, en het moet wor<strong>de</strong>n<br />

erkend dat <strong>de</strong> tegenwoordige tijd weinig auteurs bezit, die zulk een weel<strong>de</strong> van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


kleuren op hun palet hebben en <strong>de</strong>ze zóó weten te schikken en te mengen, dat<br />

steeds <strong>de</strong> harmonie bewaard blijft en nooit bontheid <strong>de</strong> overhand krijgt. En <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r<br />

oppervlakkige lezer, die dieper speurt en zich bewust is dat bewon<strong>de</strong>ring met<br />

goedkooper mid<strong>de</strong>len <strong>de</strong> groote massa kan wor<strong>de</strong>n afgedwongen dan waar<strong>de</strong>ering<br />

<strong>de</strong>n enkeling, zal zich dankbaar voelen gestemd jegens <strong>de</strong>n werker, die hem zooveel<br />

<strong>voor</strong>name en tegelijk realistische schoonheid gaf, en die - wàt het on<strong>de</strong>rwerp ook<br />

mocht zijn - <strong>de</strong>n soberen, typeeren<strong>de</strong>n vorm wist te kiezen, waarvan alle pathos of<br />

effectbejag verre blijft.<br />

De eenvoud van <strong>de</strong>n eminenten schrijver stempelt zijn boek tot een werk van<br />

buitengewone distinctie, van gran<strong>de</strong>zza zijn Spaansche afkomst waardig. De<br />

personen zijn niet in zijn brein ontworpen als mannequins <strong>voor</strong> zijn eigen<br />

<strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n en <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong>n. Ie<strong>de</strong>r lééft, en heeft zijn gemotiveerd recht van bestaan,<br />

van <strong>de</strong>nken en han<strong>de</strong>len als vastomlijnd individu in het groote complex van <strong>de</strong>n<br />

roman.<br />

Misschien meent <strong>de</strong> lezer in <strong>de</strong>n aanvang van het verhaal, dat <strong>voor</strong>al aan Julio<br />

en diens hartsbelangen <strong>de</strong> auteur <strong>de</strong> meeste zorg heeft besteed, maar even later<br />

verbaast hij zich over <strong>de</strong> menschen- en wereldkennis door <strong>de</strong>n schrijver verzameld<br />

om een veelzijdige, oerkrachtige figuur te scheppen als een Madariaga te mid<strong>de</strong>n<br />

zijner Zuid-Amerikaansche veekud<strong>de</strong>n en rijkdommen, of het strakke, tot in draadfijne<br />

bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n uitgesponnen beeld van een Marcel Desnoyers. En ook <strong>de</strong> omgeving,<br />

of <strong>de</strong> personen, die in logisch verband meer op het twee<strong>de</strong> en <strong>de</strong>r<strong>de</strong> plan komen<br />

te staan, wor<strong>de</strong>n nooit verwaarloosd. Figuranten kent Ibanez niet, en zon<strong>de</strong>r ooit in<br />

herhalingen of doellooze uitwei-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


91<br />

dingen te vervallen, werken ook <strong>de</strong> schijnbaar nietige factoren me<strong>de</strong> om het fraaie<br />

mozaïek samen te stellen.<br />

Door het gansche boek gaat een stroom van levendige actie. Het is of Ibanez<br />

slechts dàn schrijft, wanneer <strong>de</strong> inspiratie hem dringt. Nooit getuigt zijn stijl noch<br />

zijn observatievermogen van vermoeidheid of verslapping, - het is alles pris sur<br />

le vif en als 't ware op 't oogenblik zelf vastgelegd, - nooit verzuimt hij een toets<br />

te raken of een trek dieper uit te beitelen, als <strong>de</strong>ze kunnen bijdragen tot verrijking<br />

van <strong>de</strong>n karakteristieken inhoud.<br />

De heer M. van Raalte gaf ons in bijna onberispelijken vorm een Hollandsche<br />

vertaling, en heeft met <strong>de</strong> ver van gemakkelijke bewerking van dit<br />

boek-uit-<strong>de</strong>n-vreem<strong>de</strong> onze litteratuur een dienst bewezen, die - naar wij hopen -<br />

door velen naar waar<strong>de</strong> zal wor<strong>de</strong>n geschat.<br />

IDA HAAKMAN.<br />

Het huisje aan <strong>de</strong> sloot, door Carry van Bruggen. (Amsterdam,<br />

Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur, 1921)<br />

Er was een vreemd-gespleten indruk in mij na <strong>de</strong> lezing van dit boek, een serie<br />

verhalen uit kin<strong>de</strong>rleven, die, waar zij steeds hetzelf<strong>de</strong> kind betreffen, een geheel<br />

vormen. Daar is eenerzijds mijn diepe bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> <strong>de</strong> buitengewone knapheid<br />

van dit werk, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> klaarheid, <strong>de</strong> zuiver-gevoelige juistheid, waarmee ie<strong>de</strong>re<br />

aandoening, ie<strong>de</strong>re nuance van een aandoening wordt genoteerd, doch<br />

daartegenover rijpt een verzet juist tegen <strong>de</strong>ze knapheid die het hier uitgebeel<strong>de</strong><br />

kind een overbewustheid geeft die niet <strong>de</strong>s kinds is, ja, tot welke slechts een gering<br />

aantal volwassenen reikt. Ver<strong>de</strong>r <strong>de</strong>nken<strong>de</strong> om tot een oplossing van <strong>de</strong>ze tweespalt<br />

te geraken kom ik er als vanzelf toe vast te stellen, dat wij in het hier uitgebeel<strong>de</strong><br />

kind niet kunnen zien ‘een’ kind, doch hebben te zien het bizon<strong>de</strong>re, het<br />

uitzon<strong>de</strong>ringskind dat eenmaal Carry van Bruggen was, Carry van Bruggen, wier<br />

klare sterke geest ‘Prometheus’ schreef. En toch rijst achter <strong>de</strong>ze conclusie zelfs<br />

nog mijn aarzelend bezwaar: was ooit zoo bewust het innerlijke leven zelfs van dit<br />

uitzon<strong>de</strong>ringskind? Terugblikkend in <strong>de</strong> rijkbevolkte diepten van het nog in haar<br />

levend verle<strong>de</strong>n aanschouw<strong>de</strong> <strong>de</strong> schrijfster wat eens haar kin<strong>de</strong>rziel vervul<strong>de</strong> en<br />

zij teeken<strong>de</strong> het op met haar bewustheid van nu, in die klare, doeltreffend juiste<br />

woor<strong>de</strong>n die haar nu ten dienste staan. Dit zou op zichzelf geen bezwaar behoeven<br />

te zijn wanneer <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> episo<strong>de</strong>n in dit boek waren verhaald als door een<br />

objectief van buitenaf beschouwen<strong>de</strong>; zij zijn daarentegen als vanuit het kind-zelf,<br />

onmid<strong>de</strong>llijk geschreven. Hier is 't het kind, dat zijn eigen aandoeningen zich bewust<br />

maakt en <strong>de</strong>ze bijna immer feilloos-juist verwoordt. En wel on<strong>de</strong>rgaat een kind alle<br />

menschelijke aandoeningen, gewoonlijk zelfs heviger en feller dan een volwassene,<br />

doch het komt aan het zich realiseeren, het zich bewust maken daarvan slechts<br />

zeer onvolkomen toe. Daarom is het dat <strong>de</strong>ze kin<strong>de</strong>rverhalen, waarin <strong>voor</strong>tdurend<br />

een onmid<strong>de</strong>llijk contact is tusschen het kind en <strong>de</strong>n lezer, en <strong>de</strong> tusschenpersoon<br />

<strong>de</strong>r schijfster wegvalt, het zoo moeiteloos-juist verwoor<strong>de</strong>n van alle indrukken<br />

schaadt.<br />

Maar boven dit bezwaar, dat ik tegen <strong>de</strong> meeste <strong>de</strong>zer vertellingen heb, leeft toch<br />

mijn bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> dit rijke diepe werk. Rijk om <strong>de</strong> tallooze schakeeringen van<br />

zijn gevoels-inhoud: vreug<strong>de</strong>, verlangen, weemoed, verwon<strong>de</strong>ring om het leven,<br />

huiver <strong>voor</strong> het onbegrepene; diep wijl het immer raakt aan het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


heimelijkst-verborgene, het meest-wezenlijke on<strong>de</strong>r elk ‘geval’. (Dat nergens het<br />

‘geval’ om zichzelfswil werd verhaald behoeft bij een superieure geest als <strong>de</strong>ze<br />

nauw' vermeld).<br />

Daar is al da<strong>de</strong>lijk dat prachtige begin ‘De Reis’. Het kleine meisje en haar<br />

tweelingbroertje op een zomerachtermiddag samen leunend over het sloothekje,<br />

bevangen door het mysterie van <strong>de</strong> lichte zomerwereld met zijn geuren en kleuren<br />

en gelui<strong>de</strong>n, een bevangenheid die zij alleen maar gevoelen. Dan <strong>de</strong> won<strong>de</strong>re<br />

sensatie van hun reis door <strong>de</strong> sloot op <strong>de</strong> schuit van <strong>de</strong>n ‘vaatjesman’, van waar af<br />

<strong>de</strong> wereld zoo verbijsterend an<strong>de</strong>rs is. Simpel is het geval, even simpel is het<br />

verhaald, in zuivere begrenzing is alleen verwoord wat in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rziel-zelf tot<br />

bewustheid kwam, doch heel hun beklemming om het mysterie, heel hun<br />

verwon<strong>de</strong>ring om het leven, die zij zich niet bewust kunnen maken, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n<br />

lezer scherp en zuiver voelbaar. Juist dit is 't wat ik als contrast met het zooeven<br />

door mij geformuleer<strong>de</strong> bezwaar wensch naar voren te brengen.<br />

Zooals dit <strong>voor</strong>treffelijke eerste hoofdstukje zijn er meer: ‘De wed<strong>de</strong>nschap’ (hoe<br />

prachtig dit kin<strong>de</strong>rlijke - èn menschelijke - grijpen willen van het éene oogenblik,<br />

waarin, door <strong>de</strong> omwisseling van het daagsche tafelkleed <strong>voor</strong> het feestelijkblanke<br />

Sabbath-tafellaken, ineens over alles en ie<strong>de</strong>reen <strong>de</strong> heilige Sabbath-stemming<br />

daalt), ‘Bloemen maken’, met dat moeilijke tasten van het kind naar wat het eigen<br />

hart beroert, het ontroeren<strong>de</strong> ‘Broodborgen’, ‘Het Won<strong>de</strong>r’. ... Neen ik wil liever niet<br />

opsommen; er zijn er slechts weinige, waarin niet, al was het slechts een oogenblik,<br />

het bezwaar in mij rees, en toch zijn al <strong>de</strong>ze vertellingen mij stuk <strong>voor</strong> stuk zoo lief.<br />

Wat mij het sterkst in welhaast elk ervan trof is<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


92<br />

<strong>de</strong> houding van <strong>de</strong>ze kin<strong>de</strong>rziel tegenover het leven, haar diepe verwon<strong>de</strong>ring vol<br />

schroom en vreug<strong>de</strong> om het simpelste levensding, <strong>de</strong> houding van elke<br />

menschenziel, die diep, hevig en bewust het leven on<strong>de</strong>rgaat.<br />

Zoo gaf mij dit boek, ondanks het telkens rijzend doch zoo graag vergeten<br />

bezwaar, een prachtigrijk beeld van een rijk-geschakeer<strong>de</strong> en bizon<strong>de</strong>re kin<strong>de</strong>rziel,<br />

opbloeiend in het warme Joodsche gezinsleven, waarvan - als een afzon<strong>de</strong>rlijke<br />

bekoring - <strong>de</strong> eigenaardige atmosfeer om elk <strong>de</strong>zer tafreelen waart.<br />

MARIE SCHMITZ.<br />

Folklore<br />

Neerlands volksleven, door D.J. v.d. Ven. Met 350 afbeeldingen naar<br />

fotografische opnamen en reproducties naar merkwaardige ou<strong>de</strong> platen.<br />

- (N.V. Uitgev. Maatsch. en Boekhan<strong>de</strong>l <strong>voor</strong>h. P.M. Wink te Zaltbommel.<br />

19<strong>20</strong>).<br />

Op dit boek vestigen wij gaarne <strong>de</strong> aandacht. Het wil, naar <strong>de</strong> samensteller in zijn<br />

Woord Vooraf opmerkt, een inleiding en opwekking zijn tot va<strong>de</strong>rlandschen<br />

cultuurarbeid. Bij zijn verwerken van het veelomvattend feitenmateriaal heeft hij er<br />

vóór alles naar gestreefd een ‘zoo opgewekt mogelijk’ beeld 1) te schetsen van het<br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche volksleven, zooals dat triomfeer<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n folkloristischen optocht<br />

van het va<strong>de</strong>rlandsch historisch volksfeest, dat in 1919 te Arnhem is gevierd.<br />

Schoon dit werk een 366 groote pagina's beslaat was toch <strong>de</strong>ze omvang veel te<br />

beperkt om werkelijk <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche volkskun<strong>de</strong> naar waar<strong>de</strong> te behan<strong>de</strong>len.<br />

Echter heeft <strong>voor</strong> eenige jaren Dr. Jos. Schrijnen ons in zijn bekend werk een schema<br />

gegeven dat een hechten grondslag bood <strong>voor</strong> <strong>de</strong> wetenschappelijke studie onzer<br />

volkskun<strong>de</strong>, zoodat <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Ven meen<strong>de</strong> er zich toe te kunnen bepalen zijn<br />

ge<strong>de</strong>nkboek zoo populair mogelijk te hou<strong>de</strong>n en daarin een eerste poging te wagen<br />

tot het inlei<strong>de</strong>n van een gecentraliseer<strong>de</strong>n Ne<strong>de</strong>rlandschen volkskun<strong>de</strong>-arbeid.<br />

Daartoe roept hij <strong>de</strong> belangstelling in van een zoo groot mogelijk aantal in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong>.<br />

Want slechts samenwerken<strong>de</strong> arbeid van alle belangstellen<strong>de</strong>n (leeken of niet) kan<br />

<strong>de</strong> folklore brengen uit <strong>de</strong>n uithoek <strong>de</strong>r geleer<strong>de</strong> vorschers naar het toekomstige<br />

brandpunt onzer nationale cultureele aandacht: het Ne<strong>de</strong>rlandsch Openlucht-museum<br />

op <strong>de</strong>n Waterberg te Arnhem.<br />

1) Fraai gezegd is dit niet en dui<strong>de</strong>lijk is het evenmin. Een ‘zoo opgewekt mogelijk beeld’? Wij<br />

zou<strong>de</strong>n hier verwacht hebben: een zoo juist mogelijk beeld. Of bedoelt <strong>de</strong> schrijver, dat <strong>de</strong><br />

ware opgewektheid ons eigenlijk ontbreken moet als wij nagaan hoeveel er van het<br />

karakteristieke en eigendommelijke in huizenbouw, gebruiken en klee<strong>de</strong>rdrachten reeds<br />

verdwenen is of ten doo<strong>de</strong> staat opgeschreven, als offer van een alles nivelleeren<strong>de</strong>n tijdgeest?<br />

Is dus die opgewektheid eigenlijk een beetje opgeschroefd? Wij kunnen 't niet helpen, dat <strong>de</strong><br />

Inleiding zelf ons <strong>voor</strong>komt tot die vraag eenige aanleiding te geven. Er wor<strong>de</strong>n wel wat al te<br />

gretig woor<strong>de</strong>n in gebruikt als ‘cultuurbezit’, ‘nationale eigenwaar<strong>de</strong>’, ‘stamtrots’ etc.<br />

H.G. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Groeveneugers uit <strong>de</strong> omgeving van Elburg.<br />

Het eerste va<strong>de</strong>rlandsch historisch volksfeest heeft aan duizen<strong>de</strong>n verbaas<strong>de</strong> en<br />

bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs zeven dagen lang in schier ein<strong>de</strong>looze reeks van<br />

feesten, wedstrij<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>monstraties en optochten getoond, hoe kleurig en in welke<br />

groote verschei<strong>de</strong>nheid ons plattelandsvolk zijn ze<strong>de</strong>n en gebruiken, klee<strong>de</strong>rdracht<br />

en huisinrichting nog in eere houdt. Maar <strong>de</strong> indrukken waren te verrassend, volg<strong>de</strong>n<br />

elkaar te snel op. En daarom te meer mogen wij dankbaar zijn dat <strong>de</strong> enthousiaste<br />

heer van <strong>de</strong>r Ven met een schaar van onvermoei<strong>de</strong> fotografen dit alles heeft<br />

vastgelegd <strong>voor</strong> ons en <strong>voor</strong> 't nageslacht.<br />

Niet min<strong>de</strong>r dan 350 afbeeldingen, afzon<strong>de</strong>rlijk op kunstdrukpapier ingevoegd,<br />

versieren dit werk. Wat <strong>de</strong>n tekst betreft - <strong>de</strong>ze is in twee af<strong>de</strong>elingen gesplitst. De<br />

eerste behan<strong>de</strong>lt <strong>de</strong> beteekenis van 't Ne<strong>de</strong>rlandsch Openlucht-museum, waarbij<br />

meer dan 100 met zorg gekozen foto's <strong>de</strong> belangrijkste boerenwoningtypen in beeld<br />

brengen, welke vroeg of laat op <strong>de</strong>n Arnhemschen Waterberg geconserveerd dienen<br />

te wor<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


93<br />

Daaraan sluit dan aan het betoog van <strong>de</strong>n schrijver over <strong>de</strong> noodzakelijkheid om<br />

ook het roerend bezit <strong>de</strong>r natie te bewaren, het bezit aan volkslie<strong>de</strong>ren, zangen,<br />

dansen, spelen, ze<strong>de</strong>n en gebruiken. Een twee<strong>de</strong> landjuweel kan in dat opzicht een<br />

prachtige gelegenheid bie<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> verdwijnen<strong>de</strong> en ten doo<strong>de</strong> opgeteeken<strong>de</strong><br />

nationale klee<strong>de</strong>rdrachten te inventariseeren 1) . Op zulk een feest vindt men<br />

vergelijkingsmateriaal te kust en te keur; men kan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> draagsters en dragers<br />

zelf on<strong>de</strong>rvragen, b.v. over <strong>de</strong> wisselingen in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong> ten plattenlan<strong>de</strong>, over <strong>de</strong><br />

benaming <strong>de</strong>r<br />

Het laatste tooneel van ‘eene Noord-Hollandsche Vrijstermarkt in 1696’ of ‘Tetjeroen te<br />

Schermerhorn’. Dit was een oud kluchtspel, dat omstreeks het mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r vorige eeuw een<br />

‘gekuischte’ bewerking on<strong>de</strong>rging, maar bij Isaac Duim te Amsterdam in 1734, 1741 en 1743<br />

reeds uitgegeven werd. We zien hier het vroolijke slottooneel met <strong>de</strong>n heer van <strong>de</strong>r Lin<strong>de</strong>n<br />

in <strong>de</strong> rol van Leen<strong>de</strong>rt van <strong>de</strong>r Scharen, schout en herbergier te Schermerhorn.<br />

kleedingstukken etc. Zoo is er nog een massa te verzamelen; waartoe men<br />

provinciegewijze te werk moet gaan, meent <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Ven. En ... dit werk<br />

moet men niet aan <strong>de</strong> folkloristen van professie alleen overlaten. Nog min<strong>de</strong>r in wat<br />

<strong>de</strong> samensteller noemt ‘<strong>de</strong>n nationalen gemeenschapsarbeid ten bate onzer<br />

volkscultuur’ (men zie intusschen onze beschei<strong>de</strong>n noot) een louter dilettantisch<br />

streven zien. Men be<strong>de</strong>nke namelijk met Burckhardt, dat: ‘Universal sein heisst nicht<br />

möglichst vieles wissen, son<strong>de</strong>rn möglichst lieben’.<br />

De lief<strong>de</strong>volle me<strong>de</strong>werking alleen zal in staat blijken hier <strong>de</strong>n wetenschappelijken<br />

specialist steeds weer versch materiaal te schenken. En daarom is het thans wel<br />

<strong>de</strong> rechte maand om dit boek met enkele woor<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>lezers<br />

aan te kondigen. De vacanties staan <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur. Spoedig zullen weer alle hoekjes<br />

en gaatjes van ons mooie va<strong>de</strong>rland gevuld zijn met ste<strong>de</strong>lingen, die, juist wijl zij er<br />

zoo nieuw en frisch in komen, in vele opzichten oog zullen blijken te hebben <strong>voor</strong><br />

wat er typisch' en karakteristieks zich <strong>voor</strong>doet in <strong>de</strong> omgeving die hen tij<strong>de</strong>lijk<br />

herbergt. Dat alles kan materiaal, vaak zeer waar<strong>de</strong>vol materiaal, blijken <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />

folklorist. Ook het lezen en doorbla<strong>de</strong>ren van dit boek met zijn rijkdom aan<br />

afbeeldingen zal allicht bij sommigen een herinnering wekken aan soortgelijke<br />

gebruiken in hun woonplaats of omgeving. Dat zij dit dan aan <strong>de</strong>n heer van <strong>de</strong>r Ven<br />

doen weten. Hij zal er een dankbaar gebruik van maken.<br />

Voor 't overige twijfelen wij niet, of <strong>de</strong>ze uitgave zal er zeker toe bijdragen om het<br />

aantal le<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Vereeniging ‘Het Ne<strong>de</strong>rlandsch Openlucht-<br />

1) Inventariseeren. Een nuttig werk! Maar ... cultuurarbeid? Cultuur veron<strong>de</strong>rstelt zoo iets als<br />

groei, organischen samenhang. En hier is toch eigenlijk meer van mummiefieering sprake.<br />

H.G. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


museum’ te doen stijgen en, als straks in 1924 weer door <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> <strong>de</strong> oproep<br />

klinkt: ‘Viert<br />

94<br />

Spakenburger visschersmeisje met <strong>de</strong> zwarte pluimmuts.<br />

allen me<strong>de</strong> het twee<strong>de</strong> nationale landjuweel’, het aantal <strong>de</strong>elnemers met duizen<strong>de</strong>n<br />

te vermeer<strong>de</strong>ren.<br />

H.G. -<br />

Vlaamsche volksvertelsels, opgeteekend door Guido Gezelle. Voor 't<br />

eerst in boekvorm uitgegeven door Maurits <strong>de</strong> Meyer. Met teekeningen<br />

van G. Verdicht. - (De Sikkel, Antwerpen. Em. Querido, Amsterdam).<br />

Grootmoe<strong>de</strong>r zat in het hoekje bij <strong>de</strong>n haard. En <strong>de</strong> kleinkin<strong>de</strong>ren zaten rondom<br />

haar. En ze keken vol verwachting naar haar gerimpel<strong>de</strong>n, tan<strong>de</strong>loozen mond; want<br />

ze wisten dat het verteluurtje was aangebroken. En grootmoe<strong>de</strong>r ken<strong>de</strong> van die<br />

mooie en aardige vertelsels.<br />

Grootmoe<strong>de</strong>r hield <strong>de</strong> kleinen nog even in spanning, keek glimlachend <strong>de</strong>n kring<br />

rond. Toen begon ze:<br />

- Wantje Wekkers was een weeuwe en heur jongen hiet Waan.<br />

‘Gaat <strong>voor</strong>t!’ zei Wantje tegen Waan, ‘en maakt dat je aan je brood komt’.<br />

Waan ging <strong>voor</strong>t, op het zeggen van zijne moe<strong>de</strong>r, en hij achterhaal<strong>de</strong> 'nen kramer.<br />

-<br />

En grootmoe<strong>de</strong>r vertel<strong>de</strong> <strong>de</strong> heele historie, tot aan het mooie slot, als Waan<br />

Wekkers een rijkmanskind tot vrouw bekomt.<br />

De kin<strong>de</strong>ren keken toen mekaar eens lachend aan, verschikten een beetje, en<br />

keken dan weer naar grootmoe<strong>de</strong>r; want ze wisten wel dat er nog meer zou komen.<br />

En ja:<br />

- Laat me nu dat vertelselke vertellen van Mette-Moeie.<br />

Daar was ne keer een katte en ze had<strong>de</strong> kennisse met eene muize, en ze had<strong>de</strong><br />

mij toch die muize zoo wel weten te flikflooien en te paluffen dat ze heur liet gezeggen<br />

om te gâre te weunen en menage te hou<strong>de</strong>n.<br />

Peist e keer! -<br />

Toen dit spannen<strong>de</strong> vertelsel, waarin het arme muisje zoo tragisch aan zijn eind<br />

komt, uit was, en <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren weer wat op hun verhaal waren gekomen, vroeg<br />

grootmoe<strong>de</strong>r:<br />

- Heb je nog 't vertel<strong>de</strong>rke gehoord van Pietje op <strong>de</strong>n Pereboom?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Sint Pieter en Sint Pauwels kwamen een keer gewan<strong>de</strong>ld nabij <strong>de</strong> stad Harelbeke,<br />

in die ou<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> forestiers van Vlaan<strong>de</strong>ren, Lie<strong>de</strong>rick <strong>de</strong> Buck en consoorten,<br />

en 't regen<strong>de</strong> stijf, zoo dat ze dweers <strong>de</strong>ur nat waren. -<br />

Och, kin<strong>de</strong>rlijke lezer, neem dit boekske met ‘<strong>de</strong>ze vijf lieve vertelseltjes, die Guido<br />

Gezelle zijn volk heeft afgeluisterd en <strong>voor</strong> ons heeft opgeteekend’, eens ter hand.<br />

Ge zult genieten, ze in <strong>de</strong>zen vorm tot u te hooren komen - want ge moet <strong>voor</strong>al<br />

zorgen dat ge ze innerlijk hoort. En ge zult glimlachen bij het zien van <strong>de</strong> naieve<br />

houtsne<strong>de</strong>n die erbij staan. En ge zult u verheugen dat in <strong>de</strong>zen duren tijd, zoo'n<br />

simpel boekje zoo schitterend, op hollandsch papier gedrukt, is uitgegeven.<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

Jean Aicard †<br />

Half Mei overleed te Parijs op 72-jarigen leeftijd <strong>de</strong> vruchtbare, conventionneele,<br />

overgevoelige, traditie-verheerlijken<strong>de</strong>, sentimenteel-rechtsche Provençaal: Jean<br />

François-Victor Aicard, geboren te Toulon in 1848, een vieux <strong>de</strong> la vieille,<br />

officier van het Legioen van Eer, lid van <strong>de</strong> Académie Française, kortom, een<br />

oer<strong>de</strong>gelijke zeurkous, dien <strong>de</strong>stijds Georges Duhamel, toen <strong>de</strong>ze nog zijn<br />

humanitarisme niet in <strong>de</strong> practijk zijner critiekkunst toepaste, allerheerlijkst op zijn<br />

plaats zette naar aanleiding van Aicard's verzenbun<strong>de</strong>l Hollan<strong>de</strong>-Algérie,<br />

waarin hij Zeeuwsche landschappen of in-burger vreem<strong>de</strong>lingen-genietinkjes<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


(On fume, on boit, je me distrais.<br />

Bière ou skiedam, cela dissipe!)<br />

95<br />

opdraagt aan allerlei Hollandsche onbeken<strong>de</strong> groothe<strong>de</strong>n....<br />

Aicard heeft echter niet alleen <strong>de</strong> dichtkunst beleedigd. Deze succesvolle auteur<br />

veroorzaakte drama op drama en roman op roman. De ne<strong>de</strong>righeid was zijn fort.<br />

Hij wend<strong>de</strong> ook zijn beroemdheid aan om an<strong>de</strong>ren af te breken: hij schreef critieken,<br />

en waarom ook niet? Hij werkte <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n huiselijken haard, dien hij met<br />

onbeschaam<strong>de</strong> gemeenplaatsen verheerlijkte. De Société <strong>de</strong>s Gens <strong>de</strong><br />

Lettres on<strong>de</strong>rging langen tijd zijn presidium. (Thans is het gelukkig Edmond<br />

Haraucourt, die <strong>de</strong>ze Vereeniging <strong>voor</strong>zit). In 1879 bezocht hij Ne<strong>de</strong>rland en<br />

trechter<strong>de</strong> zijn reis om tot een verzenbun<strong>de</strong>l, Visite en Hollan<strong>de</strong>. Zijn<br />

Poèmes <strong>de</strong> Provence (1874) wer<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> Académie bekroond. La<br />

Chanson <strong>de</strong> l'Enfant voedt vele schoolbloemlezingen. Miette et Noré<br />

(echo van Mireille) behaal<strong>de</strong> <strong>de</strong>n Vitet-prijs (1881). On<strong>de</strong>r zijn romans zijn Le<br />

Roi <strong>de</strong> Camargue (1890), Le Pavé d'Amour, Tata (1901) Maurin<br />

<strong>de</strong>s Maures (weergalm van Tartarin) en L'Illustre Maurin <strong>de</strong> meest<br />

beken<strong>de</strong>.<br />

Zijn heengaan zal <strong>voor</strong> niemand an<strong>de</strong>rs onaangenaam zijn dan <strong>voor</strong> zijn a.s. opvolger<br />

in <strong>de</strong> Académie, die re<strong>de</strong>nen zal moeten zoeken om <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>geschreven lof van<br />

<strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>ne te zingen.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

Het <strong>voor</strong>schrift <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> mortuis nil nisi bene wordt door onzen<br />

me<strong>de</strong>werker niet in practijk gebracht. Mochten er lezers zijn die over Jean Aicard<br />

iets gunstigers te zeggen hebben, dan stel ik ook daartoe mijn kolommen gaarne<br />

open.<br />

(Red. D.G.W.)<br />

Ten allerlaatse male keizerin Eugénie<br />

Ofschoon wij <strong>de</strong> discussies over <strong>de</strong>ze quaestie gesloten hebben, willen wij<br />

billijkheidshalve nog even vermel<strong>de</strong>n, dat <strong>de</strong> firma Sijthoff te Lei<strong>de</strong>n constateert,<br />

hoe onze me<strong>de</strong>werker, <strong>de</strong> heer Buis, blijkens zijn laatste stukje nu <strong>de</strong>n uitgever<br />

Brockhaus tot ‘<strong>de</strong> historie’ maakt: ‘het recht in hoogste instantie waar<strong>voor</strong> wij ons<br />

vanzelf sprekend te buigen hebben’.<br />

Dit is thans onherroepelijk het àllerlaatste woord.<br />

(Red. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Letterkundig leven uit <strong>de</strong> juni-tijdschriften<br />

De Stem.<br />

Van Jan Prins eenige Gedichten. Ik weet niet, vraagt Plasschaert:<br />

Ik weet niet, of ge ooit, zinnen<strong>de</strong> in u zelven, bedacht wat <strong>de</strong> Stad kan<br />

zijn <strong>voor</strong> een waaksch oog en <strong>voor</strong> een waakschen geest. Ik weet niet of<br />

gij haar ooit zaagt, zooals zij toch is te beschouwen: als een Schoone<br />

Vervloeking. Maar zoo u dat mocht zijn overkomen, dan is in u een<br />

rijke zekerheid gegroeid omtrent veel, dat an<strong>de</strong>ren luchthartig <strong>voor</strong>bijgaan.<br />

Ge zult dan begrepen hebben, waarom in <strong>de</strong> stad <strong>de</strong> morgen het eind<br />

van <strong>de</strong>n avend is, en niet het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n Nacht; ge zult dan gevoeld<br />

hebben dat <strong>de</strong> lichten, die daar aan <strong>de</strong> hooge staketsels bengelen,<br />

bengelen over afgron<strong>de</strong>n. Ge zult dan begrijpen, waarom ge in zulke<br />

kloven nooit <strong>de</strong>n morgen ontmoet, en het morgenkrieken, maar ge zult<br />

weten ook, dat in <strong>de</strong> Stad het Leed zich ein<strong>de</strong>loos schakeert. En het Leed<br />

is onze Rijkdom, zoo als onze vreugd. Het Leed is die Rijkdom, die ons<br />

gewoner werd, en het Leed verzint subtieler, beweegt onophou<strong>de</strong>lijker,<br />

is niet te mij<strong>de</strong>n; het Leed is altijd bezig met zijn roetdof Web. Maar wij<br />

willen <strong>de</strong>zen Rijkdom niet erkennen; wij vlie<strong>de</strong>n hem onophou<strong>de</strong>lijk. Wij<br />

hebben tegen het Leed <strong>de</strong> Feesten gevon<strong>de</strong>n, die dorre medicijn tegen<br />

dat invretend zeer. Of meent ge, dat om iets an<strong>de</strong>rs, die willige kud<strong>de</strong>n<br />

's avends optrekken naar <strong>de</strong> theaters, om daar <strong>de</strong> bizarre Tooneelspelers<br />

te zien, wier han<strong>de</strong>n neêrhangen uit hun mouwen, als lichte bloemen, die<br />

in 't verterend licht wor<strong>de</strong>n tot onwezenlijkheên? Meent ge, dat om iets<br />

an<strong>de</strong>rs daar <strong>de</strong> menschen zitten in het felle witbleekend licht?<br />

Als ge 't an<strong>de</strong>rs meent, zult ge <strong>de</strong>n tragischen <strong>de</strong> Toulouse Lautrec (1864-1901),<br />

over wien Plasschaert hier schrijft, meent hij, nooit verstaan.<br />

Henriëtte Barbe besluit haar novelle ‘Een Weerzien’. Prof. August Vermeylen<br />

schrijft over Botticelli en zijn tijd, (bij eenige afbeeldingen). Urbain van <strong>de</strong> Voor<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>ed <strong>voor</strong> ‘De Stem’ een laatste keuze uit <strong>de</strong> gedichten, die weldra als bun<strong>de</strong>l on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>n titel ‘De Haard <strong>de</strong>r Ziel’ het licht zullen zien. Herman Wolf eindigt zijn<br />

beschouwing over <strong>de</strong> Wijsbegeerte van Dr. J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan.<br />

De heer Ernst Groenevelt heeft op zijn hoogen brandstapel van <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen<br />

vrouwenroman in<strong>de</strong>rhaast ook ‘Het Schamele Deel’ van Elis. Zernike geworpen.<br />

Daartegen verzet zich Dirk Coster. Men mag <strong>de</strong> natuurlijkheid - natuurlijke lief<strong>de</strong> of<br />

't zij maar zinnelijkheid alleen - niet verwerpen, omdat zij natuurlijk is en zich niet<br />

in ie<strong>de</strong>r kunstwerk direct omzet tot hooger geestelijke krachten.<br />

Men kan niet eischen dat dit geschie<strong>de</strong>n zal, men kan het hoogstens<br />

hopen! Men kan hoogstens hopen, dat in een kunst-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


96<br />

werk, <strong>de</strong> natuurlijke gevoelens in hun ontwikkeling tot steeds stiller vreug<strong>de</strong><br />

en tot diep begrip ontbloeien zullen, door alle verwikkelingen en<br />

verduisteringen henen. Men kan weten, dat ie<strong>de</strong>re zinnelijkheid een<br />

<strong>voor</strong>vorm <strong>de</strong>r natuurlijke lief<strong>de</strong>, ie<strong>de</strong>re natuurlijke lief<strong>de</strong> een <strong>voor</strong>vorm is<br />

<strong>de</strong>r religieuse lief<strong>de</strong>, dat ie<strong>de</strong>re religieuse lief<strong>de</strong> eenmaal in een ongeken<strong>de</strong><br />

vervulling opgaan moet, - men kan weten kortom dat het leven door een<br />

dringen<strong>de</strong> kracht tot vere<strong>de</strong>ling bewogen wordt, die van herboorten tot<br />

herboorten stuwt, en dat dit geldt <strong>voor</strong> natuur en geest gelijkelijk. Men<br />

kan dit weten, en hopen dat in ie<strong>de</strong>r individueel geval, in ie<strong>de</strong>r afzon<strong>de</strong>rlijk<br />

kunstwerk <strong>de</strong>ze kracht zoo volledig mogelijk werkzaam wezen zal, en<br />

overwinnen zal en geluk en schoonheid baren zal, geluk in het leven,<br />

schoonheid in het kunstwerk. Maar dit te eischen, dat is <strong>de</strong> groote<br />

dogmatische vergissing geweest van alle eeuwen, van alle religieus<br />

gestem<strong>de</strong> kunstcritiek tevens. Hier loopt <strong>de</strong> bijna onmerkbare, maar<br />

absoluut werklijke scheidslijn tusschen wat men het litteraire dogmatisme<br />

en het litteraire i<strong>de</strong>alisme noemen kan, tusschen <strong>de</strong> eisch en <strong>de</strong> hoop.<br />

Zij die eischen, verwerpen zoowel in <strong>de</strong> kunst als in het leven, <strong>de</strong><br />

natuurlijkheid omdat zij natuurlijk blijft, - zij die hopen, aanvaar<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

natuurlijkheid ook als zij natuurlijk blijft, en eerbiedigen haar als leven dat<br />

van alle mogelijkhe<strong>de</strong>n is verzadigd.<br />

De kunst in haar stijging tot <strong>de</strong> volmaaktst-<strong>de</strong>nkbare schoonheid, heeft<br />

vele gradaties.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Frans Coenen, in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tzetting zijner Studies van <strong>de</strong> Tachtiger Beweging, staat<br />

nu stil bij wie hij ‘<strong>de</strong> bezinners’ dier beweging noemt, en bij hun critiek: in <strong>de</strong> eerste<br />

plaats bij Willem Kloos, uit wiens classiek gewor<strong>de</strong>n Perkinleiding hij veel citeert.<br />

Coenen noemt het het noodlot <strong>de</strong>r tachtigers: dat zij komen moesten tot hun eisch<br />

van het verenkeld individueele, waarbij op <strong>de</strong>n duur met dat individueele niet meer<br />

werd bedoeld elks persoonlijk eigene, maar het allerbijzon<strong>de</strong>rst eigene dat maar<br />

van enkelen kon zijn. Zoo bleven <strong>de</strong> 80ers ook in hun blik op <strong>de</strong> hun <strong>voor</strong>afgaan<strong>de</strong><br />

generatie te eenzijdig, meent Coenen.<br />

Dat <strong>de</strong> litteratoren van <strong>de</strong> zestig en zeventig jaren geen individualisten<br />

mochten heeten, is dui<strong>de</strong>lijk genoeg. Maar men beweer<strong>de</strong>, dat zij evenmin<br />

gemeen-gevoeligen mochten heeten, dat alle gevoel hun eigenlijk<br />

vrijwel ontbrak. Dit was <strong>de</strong> grief en <strong>de</strong> critiek <strong>de</strong>r Tachtigers. Niet dat hun<br />

vóórtijd an<strong>de</strong>rs, maar dat hij in dat an<strong>de</strong>rs-zijn zwak, flauw en futloos was.<br />

Dat hij van aard collectivistisch, toch maar zoo'n sloom en bleek<br />

collectivisme te aanschouwen gaf.<br />

Vandaar hun scherp oor<strong>de</strong>el.... dat naar mij <strong>voor</strong>komt ook in <strong>de</strong>zen zelf<strong>de</strong>n<br />

gedachtegang nog te individualistisch was, tenminste in <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>eling<br />

van sommige afzon<strong>de</strong>rlijke dichters. Zelfs <strong>de</strong> zwakke uitdrukking van<br />

zwak gemeenschapsvoelen heeft toch het recht met zijn eigen maat<br />

gemeten en daarnaar beoor<strong>de</strong>eld te wor<strong>de</strong>n. Dat naar <strong>de</strong> nieuwe normen<br />

veel van dat ou<strong>de</strong>re gedichtsel onzin bleek, pleit er daarom nog niet tegen.<br />

Naar <strong>de</strong> maat van nuchtere re<strong>de</strong>lijkheid gemeten, is een niet onbelangrijk<br />

<strong>de</strong>el van <strong>de</strong> Tachtiger poëzie ook onzin. Het is maar <strong>de</strong> vraag of het<br />

(zwakke) gevoel van <strong>de</strong>n tijd in dien onzin werd neergelegd en er uit<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


nagevoeld, dan wel of <strong>de</strong> uitdrukking faal<strong>de</strong> en <strong>de</strong> onzin.... <strong>voor</strong> allen<br />

zon<strong>de</strong>r zin bleef. Dat hebben <strong>de</strong> Tachtigers niet bedacht, en dat kon<strong>de</strong>n,<br />

dat mochten zij, als revolutionnairen, ook niet be<strong>de</strong>nken. Hun taak was<br />

afbreken en opruimen eerst, om vervolgens te bouwen.<br />

Wij noemen uit <strong>de</strong> aflevering ver<strong>de</strong>r proza van Amélie <strong>de</strong> Man, J.L. Walch en Cyriel<br />

Buysse, en poëzie van Heinrich von Kleist (vertaald), M.H. Werkman en J. Dijkstra.<br />

Dr. F.H. Fischer begint een beschouwing over ‘Onze Beschaving’, en stelt <strong>de</strong> vraag,<br />

waardoor het toch komt dat geheel an<strong>de</strong>rs geaar<strong>de</strong> volken zich nog altoos maar<br />

blijven vormen aan het vreemd verle<strong>de</strong>n eener classieke beschaving en, wat meer<br />

is, daarin ook werkelijk het beste opvoedingsmateriaal vin<strong>de</strong>n. Daar moet iets<br />

haperen, meent Dr. Fischer, en hij stelt zich <strong>voor</strong> daarom allereerst het wezen <strong>de</strong>r<br />

classieke opvoeding te on<strong>de</strong>rzoeken. Hetgeen in het volgend nr. geschie<strong>de</strong>n zal.<br />

De Hollandsche Revue.<br />

Na het overzicht <strong>de</strong>r ‘Wereldgeschie<strong>de</strong>nis’ vin<strong>de</strong>n wij on<strong>de</strong>r ‘Belangrijke<br />

On<strong>de</strong>rwerpen’ o.a. melding gemaakt van Psychical research; het uitsterven van<br />

beschaaf<strong>de</strong> volken; Franciscus van Assisi (naar aanleiding van <strong>de</strong> <strong>voor</strong>drachten<br />

door pater Borromaeus <strong>de</strong> Greeve in verschillen<strong>de</strong> plaatsen <strong>de</strong>s lands over <strong>de</strong>zen<br />

heilige gehou<strong>de</strong>n). De Karakterschets is gewijd aan Groningen's burgemeester Dr.<br />

E.v. Ketwich Verschuur, die met groote stelligheid <strong>de</strong> stelling ver<strong>de</strong>digt, dat wie 't<br />

<strong>voor</strong>zitterschap van <strong>de</strong>n Raad ook in <strong>de</strong>ze verwar<strong>de</strong>, anarchistische tij<strong>de</strong>n niet<br />

aandurft, geen burgemeester wezen moet. In <strong>de</strong> rubriek Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst heeft<br />

K. Wijbrands het o.a. over <strong>de</strong> Hollandsche meesterwerken <strong>de</strong>r schil<strong>de</strong>rkunst te<br />

Parijs, en A.E. over <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> Molière-opvoeringen; in <strong>de</strong> rubriek Ne<strong>de</strong>rland<br />

en het Buitenland gaat K. Wybrands o.m. ditmaal Mevr. Kooy-van Zeggelen en<br />

Louis Couperus te lijf. Couperus heeft in <strong>de</strong> Haagsche Post Scipio met Cato verward<br />

en 't was te verwachten dat <strong>de</strong> heer Wijbrands er als <strong>de</strong> kippen bij zou zijn om <strong>de</strong>n<br />

‘grooten schrijver’ daar<strong>voor</strong> hardhandig op <strong>de</strong> elegante vingeren te tikken. Deze<br />

vergissing, zegt hij,<br />

is typisch <strong>voor</strong> zeker soort van Hollandsche litteratoren, <strong>de</strong>ze ontstellen<strong>de</strong><br />

onwetendheid in heel gewone zaken.<br />

Deze Meneer noemt zich, t.a.p.: ‘een <strong>de</strong> Oudheid beminnen<strong>de</strong> toerist’.<br />

Als hij eens een 2<strong>de</strong>-hands lexicon kocht, om wat van die Oudheid te<br />

weten te komen...?<br />

Dat geeft allemaal niets: men huldigt Couperus in Holland toch. Dat kàn<br />

daar!<br />

Ja, heer Wijbrands: dat kan daar. Omdat men in Holland gelukkig nog wat meer<br />

logica schijnt te bezitten dan gij met al uw... schooljongenskennis (‘wist <strong>de</strong> heer<br />

Couperus dat niet? hij behoor<strong>de</strong> het te weten: elke schooljongen weet het!’ aldus<br />

triomfantelijk <strong>de</strong> heer W. naar aanleiding van Couperus' vergissing). Want in Holland<br />

begrijpt men wáárom men Couperus huldigt ondanks zulk een enkele vergissing.<br />

Gij schijnt te meenen dat men hem niet huldigen kan omdat hij een <strong>de</strong>rgelijke<br />

vergissing maakt. Zoo doet een schoolmeester ook, die een blauwe potloodstreep<br />

zet bij een verkeer<strong>de</strong>n naamval in het opstel van een geniaal leerling. De an<strong>de</strong>re<br />

on<strong>de</strong>rmeesters knikken geleerd met het hoofd en <strong>de</strong> leerling blijft misschien wel<br />

zitten. Maar <strong>de</strong> leerling wint het per slot van rekening tòch, meester, al verstreept<br />

ge dan misschien een gros blauwe potloo<strong>de</strong>n! Daarentegen niet geheel zon<strong>de</strong>r<br />

eenige instemming citeeren wij van <strong>de</strong>n heer W. <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> bouta<strong>de</strong>:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Eene mitrailleuse tegen <strong>de</strong> communistische protest-stakingen! De<br />

Gil<strong>de</strong>n hersteld! Het algemeen kiesrecht afgeschaft, en een uiterst beperkt<br />

kiesrecht <strong>voor</strong> zéér ontwikkel<strong>de</strong>n, en <strong>voor</strong> hen die <strong>de</strong>n Staat financieel<br />

steunen. Leerplicht! Werkplicht! Gezamenlijke propaganda-stakingen<br />

strafbaar. Kostelooze, en vlugge, Rechtsbe<strong>de</strong>eling, zoowel civiel als<br />

crimineel.<br />

Heerendienst-in-arbeid, <strong>voor</strong> wie niet betalen wil, of kan, in geld. (Geld<br />

is immers arbeid!) Vrijheid van Godsdienst. Beperkte vrijheid van drukpers,<br />

in elk geval met verantwoor<strong>de</strong>lijkheid van <strong>de</strong>n schrijver <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

aanwijsbare gevolgen zijner woor<strong>de</strong>n.<br />

Regeering van het Intellect! Waar op <strong>de</strong> 100 individuen toch<br />

minstens 51 min<strong>de</strong>rwaardig zijn - en ik druk mij hier gematigd uit -<br />

waar er minstens op één professor tien putjesscheppers of ‘losse’<br />

werklie<strong>de</strong>n komen, is het idioot om <strong>de</strong>n putjes-schepper een gelijk recht<br />

te geven als zijne meer<strong>de</strong>ren, zoodat <strong>de</strong> stemmen van Kees Klomp en<br />

Jaap Raapsteel die van... b.v. Prof. Niermeyer dooddrukken.<br />

Is het eigenlijk niet bitter dat men <strong>de</strong>rgelijke dingen nog in het licht moet<br />

stellen?<br />

Ie<strong>de</strong>r verstandig mensch is het er in zijn diepste binnenste mee eens;<br />

ie<strong>de</strong>r fatsoenlijk intellectueel is doordrongen van <strong>de</strong> fouten van het<br />

tegenwoordig maatschappelijk stelsel; niemand vermag tegen het door<br />

mij hierboven gezeg<strong>de</strong> iets waarlijk steekhou<strong>de</strong>nds in te brengen....<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*6<br />

En toch sukkelen wij <strong>voor</strong>t, van <strong>de</strong> eene werkstaking naar <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. Tot<br />

<strong>de</strong> heele boel <strong>voor</strong> goed stokt.<br />

Als men eens eene Vrijzinnig-Aristocratische Partij oprichtte??...<br />

Als Boek van <strong>de</strong> Maand wordt v.d. Ven's ‘Neerlands Volksleven’ besproken.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />

De Ne<strong>de</strong>rlandsche ‘letterkundigen’ (<strong>voor</strong>al tusschen aanhalingsteekens!) en <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche critiek schijnen er tegenwoordig van te moeten lusten. De heer<br />

Wijbrands zetelt in <strong>de</strong> Hollandsche Revue als hun rechter; Mr. D.J. van Doorninck<br />

roept hen in <strong>de</strong> ‘Vragen van <strong>de</strong>n Dag’ <strong>voor</strong> zijn vierschaar in een opstel over ‘Publiek<br />

en litteraire critiek’. In een <strong>de</strong>batingclub heeft <strong>de</strong>ze heer <strong>de</strong> stelling ver<strong>de</strong>digd: ‘De<br />

openbare litteraire critiek in Ne<strong>de</strong>rland is in 't algemeen òf onbevoegd, òf<br />

onbehoorlijk en dikwijls bei<strong>de</strong>’.<br />

Mr. v.D. had zijn stelling met opzet ietwat scherp gesteld in <strong>de</strong> hoop <strong>de</strong>bat uit te<br />

lokken en event. te vernemen dat zijn oor<strong>de</strong>el te kras was; maar zie... men zweeg.<br />

En dus... En 't ergste is wel: niet alleen <strong>de</strong> zuiver litteraire critiek treft dit vonnis; ook<br />

<strong>de</strong> wetenschappelijke litteraire critiek valt er on<strong>de</strong>r: Querido, Prof. te Winkel, Adama<br />

van Scheltema, L.v. Deyssel, maar ook Dr. E.B. Kielstra, Prof. Mr. Paul Scholten,<br />

P. El<strong>de</strong>ring en Dr. C.E. Hooykaas krijgen een veeg uit <strong>de</strong> pan.<br />

Nu laat ik in 't mid<strong>de</strong>n òf en in hoeverre <strong>de</strong> heer van Doorninck in sommige <strong>de</strong>r<br />

door hem genoem<strong>de</strong> gevallen misschien gelijk kan hebben. Ik ben niet van meening<br />

dat hij in alle gevallen (b.v. die van Adama v. Scheltema en Prof. te Winkel) <strong>de</strong> plank<br />

geheel mis slaat. Integen<strong>de</strong>el. Maar dat neemt niet weg dat ik hem in zijn stuk toch<br />

op veel be<strong>de</strong>nkelijks betrap. 1 o . insinueert <strong>de</strong> heer v. Doorninck; wat hij juist aan<br />

an<strong>de</strong>ren verwijt. Of is het geen insinuatie om bij zijn beschuldiging van Querido: ‘Hij<br />

zet [bourgeois]-kunstenaars als Couperus... telkens hakken’ in een nootje aan te<br />

teekenen: Althans vóórdat <strong>de</strong>ze Q.'s ‘Koningen’ had geprezen. Kan <strong>de</strong> heer v.<br />

Doorninck hier eenig verband bewijzen? Zoo niet, dan had hij dit nootje niet<br />

mogen neerschrijven.<br />

Maar er is meer. Dr. Hooykaas heeft in het Han<strong>de</strong>lsblad van een boekje van Ds.<br />

Bakels geschreven, het na lezing zóó diep in zijn boekenkast te hebben weggestopt,<br />

dat het hem nooit meer on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen kan komen; tòch brengt hij aan 't slot dier<br />

bespreking een ‘eeresaluut’ aan <strong>de</strong>n schrijver. Waarom? De heer van Doorninck,<br />

al even groot en logisch criticus als <strong>de</strong> heer Wybrands, zal het u zeggen. ‘Wel, die<br />

schrijver is een geloofsgenoot van hem en moet dus als zoodanig beëeresalueerd<br />

wor<strong>de</strong>n!’<br />

De zaak ligt natuurlijk (ie<strong>de</strong>r onbe<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>eld lezer van Dr. Hooykaas' critiek<br />

zal mij dit moeten toestemmen) een beetje an<strong>de</strong>rs. Dr. Hooykaas vindt Ds. Bakels'<br />

boekje persoonlijk smakeloos en naar <strong>de</strong>n vorm onsympathiek, maar moet toch<br />

Bakels <strong>de</strong> eer geven van op zijn manier, eerlijk en onvervaard, een apologeet te<br />

zijn <strong>voor</strong> wat hij als waarheid ziet, <strong>de</strong> waarheid nl. en het goed recht <strong>de</strong>r religie<br />

tegenover ongeloof en materialisme. Van Dr. Hooykaas kan men toch moeilijk<br />

verwachten dat hij op dit punt indifferent zou zijn. Vandaar dus het wegstoppen en<br />

tegelijk het eeresaluut. Van een tegenstrijdigheid of ‘onjuist inlichten’ is hier <strong>voor</strong><br />

zoover ik zien kan geen sprake.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Er is nòg meer. L.v. Deyssel heeft in een bespreking van v. Looy's ‘Feesten’ van<br />

<strong>de</strong> beken<strong>de</strong> ‘gewone’ wan<strong>de</strong>ling <strong>de</strong>r twee verloof<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong>n min<strong>de</strong>ren-stand<br />

geschreven dat <strong>de</strong>ze beschrijving er uit ziet als: zeer burgerlijk realisme, terwijl het<br />

is niet alleen wijsgeerige kunst, maar tevens wijsgeeriger èn meer kùnst, dan<br />

een werk van z.g. strekkingskunst, waarin bv. <strong>de</strong> vraag behan<strong>de</strong>ld zou wor<strong>de</strong>n: wat<br />

meer werkelijk aanwezig is: het subject of het object etc. Hierbij voegt van Deyssel<br />

dan nog <strong>de</strong>ze verklaring: dat dit realisme dáárom wijsgeeriger is wijl een wijsgeerige<br />

stelling of stellingen-complex een hoogeren toestand bereikt waar het tot iets niet<br />

slechts gedachts maar tevens gevoelds wordt en zoo zeer gevoeld dat het zich in<br />

een <strong>voor</strong>stelling uitdrukt. Zeer juist en zeer waar, zou men zoo zeggen. Niet echter<br />

aldus <strong>de</strong> heer van Doorninck. Ik ben, zegt hij,<br />

Ik ben overtuigd dat <strong>de</strong> auteur bij het schrijven ervan even weinig aan<br />

wijsgeerige stellingen als b.v. aan zuurkool gedacht heeft. Van Looy<br />

pleegt in zijn geschriften juist alle dikdoenerij, geleerdheidsvertoon en<br />

ten<strong>de</strong>ntieuse bijbedoelingen te vermij<strong>de</strong>n; zijn kunst is in 't geheel geen<br />

‘wijsgeerige kunst’, zooals Van Deyssel beweert, doch zuivere<br />

beschrijvingskunst, ‘<strong>de</strong> aller-individueelste expressie van <strong>de</strong><br />

aller-individueelste emotie’ (Kloos). Met wijsbegeerte heeft <strong>de</strong>ze kunst<br />

niets uit te staan.<br />

Ziezoo, dat weten wij dus. Die wan<strong>de</strong>ling is ‘zuivere beschrijvingskunst’, omdat<br />

<strong>de</strong> auteur daarbij aan geen wijsbegeerte gedacht heeft. Of <strong>de</strong>ze beschrijvingskunst,<br />

die is: verbeeldings kunst, niet in hoogeren zin, als synthetische kunst,<br />

als een openbaring van <strong>de</strong>n absoluten geest, krachtens haar aard vanzelf wijsgeerig<br />

wordt - dat is blijkbaar iets wat <strong>de</strong>ze heer, die op hoogen toon ‘<strong>de</strong> critiek’ komt<br />

afstraffen, zich blijkbaar nooit heeft afgevraagd. Enfin, wij zwijgen ver<strong>de</strong>r. 't Is niet<br />

onwaarschijnlijk dat <strong>de</strong> heer van Doorninck <strong>voor</strong> een goed <strong>de</strong>el gelijk heeft met zijn<br />

bewering dat er veel onbevoeg<strong>de</strong> critici rondloopen in ons land. Als hij dan zichzelf<br />

daar <strong>voor</strong>loopig maar bij rekent.<br />

De Gids<br />

Het meest belangrijke in De Gids van <strong>de</strong>ze maand vond ik <strong>voor</strong> mij in Prof. Huizinga's<br />

critiek op 't beken<strong>de</strong> werk van Oswald Spengler: Der Untergang <strong>de</strong>s Abendlan<strong>de</strong>s.<br />

Ziehier <strong>de</strong> conclusie waartoe Prof. H. in zijn artikel ‘Twee worstelaars met <strong>de</strong>n Engel’<br />

komt.<br />

Spengler heeft gefaald, omdat hij twee werel<strong>de</strong>n van gedachte heeft willen<br />

verbin<strong>de</strong>n, waartusschen geen an<strong>de</strong>re brug is dan <strong>de</strong> regenboog. Met<br />

het diepste van zijn geest is hij thuis in het mystische, in het gebied, waar<br />

wij weten, dat in waarheid alle gebeuren ‘Schicksal’ is, dat het verlorene<br />

toch nog is en dat getal en maat waan zijn. Doch in dat gebied hebben<br />

<strong>de</strong> historische dingen geen namen meer. Door <strong>de</strong> historie te willen<br />

verklaren met <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len <strong>de</strong>r mystiek heeft Spengler een absur<strong>de</strong><br />

historische <strong>de</strong>nkwereld geschapen. Een wereld, waarin elk gebeuren<br />

slechts <strong>de</strong> beteekenis heeft van een verwezenlijking van strekkingen, die<br />

als oersymbool <strong>de</strong> cultuur waren meegegeven, enkel van verwezenlijking,<br />

niet van een kiem of voedingsbo<strong>de</strong>m <strong>voor</strong> het later komen<strong>de</strong>. Een wereld<br />

<strong>de</strong>rhalve, die afbreekt achter ie<strong>de</strong>r oogenblik. In zulk een wereld leef ik<br />

niet, dat weet ik heel zeker.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

INHOUD. Constable en Turner, door J. <strong>de</strong> Gruyter, (met 7 illustr.). - Granada, door<br />

P.C. van <strong>de</strong>r Wolk, (met 13 illustr.). - Syctghen, beschouwing van een schil<strong>de</strong>rij van<br />

Aelbert Cuyp, door Dr. Jan Veth, (met 6 illustr.). - Nachtelijk Menuet, door C.<br />

Tielrooy-<strong>de</strong> Gruyter. - Najaar, door Aart van <strong>de</strong>r Leeuw. - Een Zondag (Fragment),<br />

door Nico Rost. - Romantische Lie<strong>de</strong>ren, door Ben van Eijsselsteijn. - Kroniek. -<br />

Boekbespreking, door H.R. en D.Th.J.<br />

Ne<strong>de</strong>rland<br />

geeft o.m. een <strong>voor</strong>tzetting van Maurits Wagen<strong>voor</strong>t's roman ‘Waarom nièt?’, een<br />

fantasie van toekomstige familieze<strong>de</strong>n en maatschappelijk leven. Ralph Springer<br />

vervolgt zijn roman ‘Salon-Bolsjewiki’, welken hij omschrijft als een bijdrage tot na<strong>de</strong>r<br />

begrip van het wezen <strong>de</strong>r dictatuur van <strong>de</strong> Fransche Pantalon. De bedoeling van<br />

dit on<strong>de</strong>r auteurs en tijdschriftredacteuren spelend, hier en daar nog al doorzichtig<br />

verhaal, schijnt: aan te toonen dat er in Ne<strong>de</strong>rland tijdschriftlei<strong>de</strong>rs zijn bij wie <strong>de</strong><br />

kans <strong>voor</strong> jonge schrijfstertjes op plaatsing van haar werk in nauw verband staat<br />

met <strong>de</strong> meer of min<strong>de</strong>re bereidwilligheid dier jonge dames tot het vertoonen van<br />

haar à jour-beklee<strong>de</strong> beenen en <strong>de</strong> witte strookjes van haar respectieve pantalons.<br />

- Een literatuursoort in mijn oog al even akelig als <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> soort van<br />

redacteuren, gesteld dat ze er zijn.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


97<br />

Quérido's ou<strong>de</strong> waereld en Hopman's kritiek<br />

DE heer Frits Hopman heeft ons, schrijvers van letterkundige kritieken, gezamenlijk<br />

in onze hem<strong>de</strong>n getoond. In een essay, verschenen in het Mei-nummer van ‘<strong>de</strong><br />

Gids’, ontleed<strong>de</strong> hij <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> dikke boeken van Quérido, waarvan wij het eerste <strong>de</strong>el<br />

in dit periodiek bespraken, en waarvan het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, ‘Zonsopgang’ nog altijd ter<br />

beoor<strong>de</strong>eling op onze schrijftafel lag. Hij tracht in die essay te betoogen hoe voos<br />

en schijnschoon die breed gebaren<strong>de</strong> boeken van Quérido zijn, en indirect richt zich<br />

zijn geesel tegen <strong>de</strong> heele letterkundige kritiek, die al te veel aan mooipraterij, aan<br />

koestering van reputaties doet, en zich vervreem<strong>de</strong>n gaat van haar eigenlijke taak:<br />

stem-geven aan het artistiek geweten van ons volk.<br />

Indien wij ons allen zoozeer in onze beoor<strong>de</strong>eling van Quérido hebben vergist,<br />

dan dienen wij ons wel te verbergen van schaamte, en <strong>voor</strong>shands ons te onthou<strong>de</strong>n<br />

van het geven van oor<strong>de</strong>elen, aandachtig luisterend naar wat het leven ons in<br />

werkelijkheid in literatuur vertolkt of niet vertolkt. Er is behalve inkeer ook schijnheilige<br />

boetedoening mogelijk na 's heeren Hopmans literair flagellantisme. Wanneer een<br />

kritikus komt, die <strong>de</strong>n durf heeft <strong>de</strong>n leugen te ontmaskeren, <strong>de</strong> renommée aan te<br />

tasten, dan is er aanstonds een schare ‘mo<strong>de</strong>rn’-voelen<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> hand, die <strong>de</strong>n<br />

onbarmhartigen en on<strong>de</strong>rnemen<strong>de</strong>n beeldstormer napraten; maar waar het <strong>de</strong>n<br />

heer Hopman niet te doen is geweest om letterkundige revoluties te ontketenen en<br />

tegenover een gëijkte Quérido-vergoding een gëijkte Quérido-verguizing in het leven<br />

te roepen, maar enkel en alleen om een kalm, uit het wezen opgekomen woord te<br />

spreken over een renommée waarvan hij <strong>de</strong> voosheid waarachtig gevoel<strong>de</strong>, zal hij<br />

het òns niet euvel dui<strong>de</strong>n, indien wij, in zijn geest en bedoeling, na zijn rake en<br />

indrukwekken<strong>de</strong> kritiek doen uitkomen, wáár hij mis is en waarom Quérido <strong>voor</strong> ons<br />

nog niet is onttroond.<br />

De kritiek van <strong>de</strong>n heer Hopman, - dit moet op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond wor<strong>de</strong>n gesteld, -<br />

beperkt zich in hoofdzaak tot eene ontleding van Quérido's stijl, beelding, phantasie.<br />

Zijn opmerkingen over diens ‘zwakke geschiedbeschrijving’ en ‘poover levens-inzicht’<br />

moeten wij <strong>voor</strong> kennisgeving aannemen, zij wor<strong>de</strong>n niet veel ver<strong>de</strong>r ontwikkeld, al<br />

kunnen wij dan uit <strong>de</strong>n geest en <strong>de</strong> spheer van zijn kritiek aflei<strong>de</strong>n, dat hij ook over<br />

het motief, over <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ëele bedoeling van het geheel nauwkeurig moet hebben<br />

nagedacht. Toch treft het verwijt van onvolledigheid <strong>de</strong>n kritikus Hopman<br />

on<strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>lijk. Waar hij <strong>de</strong>n rechtvaardiging van zijn kritiek vond in een ethische<br />

drijfveer, had hij tot plicht, zijn standpunt uitvoeriger te ver<strong>de</strong>digen, had hij ten minste<br />

een hoofdstuk van ‘<strong>de</strong> Ou<strong>de</strong> Waereld’ moeten bekijken, on<strong>de</strong>r zijn literaire loupe<br />

moeten plaatsen, en zich,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


98<br />

wat <strong>de</strong> beschouwing <strong>de</strong>r geheelen betreft, niet mogen beperken tot aanduidingen.<br />

Dit neemt niet weg dat zijne beschouwingen over het stijl-karakter van Quérido's<br />

werk <strong>de</strong> vrucht zijn van bezinning en gewetensvol on<strong>de</strong>rzoek, hoezeer er een<br />

belangrijk kritisch element in blijft verduisterd, - hetgeen wij straks zullen aantoonen.<br />

Welke grieven heeft Hopman tegen Quérido? - Hij richt zich tegen diens sier-lust,<br />

hij mist bij Quérido gevoel van plastiek, het talent van clairobscur, het aanvoelen<br />

van <strong>de</strong> stof <strong>de</strong>r dingen. Quérido's tableaux zijn, volgens Hopman, zon<strong>de</strong>r stemming,<br />

het samengesteld gevoelselement komt bij Quérido van woor<strong>de</strong>n en <strong>voor</strong>stellingen<br />

afzon<strong>de</strong>rlijk. Er is geen poging gedaan om <strong>de</strong> stemming van het landschap als<br />

eenheid op te vatten en weêr te geven. - En <strong>de</strong>ze laatste stelling werkt Hopman met<br />

<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n na<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> ons uit. Wanneer Chateaubriand zegt: une flotte ionienne<br />

baissait ses voiles pour entrer au port, comme une troupe <strong>de</strong> colombes passagères<br />

ploie ses ailes pour se reposer’, dan geeft - aldus Hopman - die vergelijking ons<br />

een innerlijke gewaarwording, die niet door het beeld van het neerlaten <strong>de</strong>r zeilen<br />

wordt bijgebracht, maar wel <strong>de</strong>gelijk bij <strong>de</strong> waargenomen werkelijkheid behoort.<br />

Quérido echter geeft an<strong>de</strong>rsoortige vergelijkingen. Hij spreekt bij <strong>voor</strong>beeld van<br />

cypressen, ‘roereloos en streng oprijzend als obelisken van zwart-groen gesteente’.<br />

Die vergelijking geeft ons een twee<strong>de</strong> beeld, dat wel mooi en suggestief is, maar<br />

dat het oorspronkelijke geheel verdringt in plaats van het aan te vullen. Daarnaast<br />

geeft Hopman o.m. het <strong>voor</strong>beeld van <strong>de</strong> beschrijving <strong>de</strong>r Xerxesfiguur. Quérido<br />

spreekt van Xerxes' ‘barnsteenglanzen<strong>de</strong> oogen’. Maar - aldus Hopman - barnsteen<br />

glanst niet, en <strong>de</strong> vergelijking wil ons alleen geven <strong>de</strong>n zwakken geur van ou<strong>de</strong><br />

tij<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> associatie van het sproke-won<strong>de</strong>r. Quérido bepaalt door zijn beeld niet<br />

het wezen, <strong>de</strong> psyche van wat hij wil beschrijven, maar hij is tevre<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

schoonheid. In zijn zin fonkelt <strong>de</strong> trouvaille, <strong>de</strong> schoonheid wordt gezocht in<br />

secundaire aandoeningen. En, zoo betoogt Hopman ver<strong>de</strong>r, psychologisch is <strong>de</strong><br />

uitwerking van zulk een schrijftrant verrassend. Wij zien een wereld niet alleen door<br />

een temperament, maar door een stijl. Woor<strong>de</strong>n, wendingen, beel<strong>de</strong>n, zijn niet<br />

gekozen om <strong>de</strong> zuivere, meest volkomen weergave van het innerlijk beleef<strong>de</strong>, maar<br />

ter wille van hun eigen, vaak onpassen<strong>de</strong> kleur en romantiek. En dit verhullen van<br />

<strong>de</strong> waarheid gaat, volgens Hopman, door, op elk niveau. De Xerxes-gestalte van<br />

Quérido is niet een historische gestalte - van <strong>de</strong>n historischen Xerxes weten wij<br />

bijster weinig af, - maar alleen een product van Quérido's phantasie.<br />

De kritiek van Hopman is, bij al haar scherpte en fijnheid, bij al haar betrekkelijke<br />

juistheid, onbillijk. Onbillijk is het reeds, aan een werk dat als hoofdzakelijke literaire<br />

bedoeling heeft, een subjectieve phantasie te zijn van een historisch gegeven, <strong>de</strong>n<br />

eisch van historische exactheid te stellen. Is <strong>de</strong> historische phantasie een<br />

ongeoorloofd letterkundig genre? Een waarlijk kunstenaar kan u <strong>de</strong> psyche van een<br />

bepaal<strong>de</strong>n tijd doen aanvoelen of u een <strong>voor</strong>stelling omtrent dien tijd doen<br />

aanvaar<strong>de</strong>n, waardoor ge werkelijk, waardoor ge menschelijk wordt ontroerd, ook<br />

al zou hij min<strong>de</strong>r gegevens hebben over dien tijd dan een mid<strong>de</strong>lmatig<br />

historie-beoefenaar.<br />

En <strong>de</strong> omstandigheid dat Quérido <strong>de</strong>n lust had in zijn ‘Boek <strong>de</strong>r Toelichtingen’<br />

<strong>de</strong>n door hem beschreven tijd historisch-wetenschappelijk te bena<strong>de</strong>ren, is <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

letterkundige qualificatie van zijn eigenlijk werk van geen beteekenis. Het boek <strong>de</strong>r<br />

Toelichtingen moet, literair beschouwd, geheel afgezon<strong>de</strong>rd van het eigenlijk werk<br />

wor<strong>de</strong>n gezien. Hier bewuste, daar onbewuste bedoeling. Ja maar, wil Hopman<br />

uitroepen - daar heb ik u nu juist gevangen! Dat subjectief-historische bij Quérido<br />

<strong>de</strong>ugt óók niet. Hij geeft niet <strong>de</strong>n ‘geur’ <strong>de</strong>r historie, hij geeft surrogaat, hij geeft <strong>de</strong><br />

historische associatie, het overla<strong>de</strong>n historische beeld, dat hem zelf genoegen doet,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


dat niet alleen niet wetenschappelijk, maar ook niet psychisch ingaat tot <strong>de</strong> spheer<br />

<strong>de</strong>r oudheid, die <strong>de</strong> schrijver ons geven wil.<br />

Ons dunkt dat hier een twee<strong>de</strong> onbillijkheid jegens Quérido is begaan. Hopman<br />

generalizeert. De overlading, het ‘secundaire’ van Quérido's beelding, eigenschappen<br />

welke volstrekt niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong> eerste maal door Hopman zijn vastgesteld, maar wier<br />

constateering het accompagnement is geweest van allen die over Quérido<br />

waar<strong>de</strong>erend of bewon<strong>de</strong>rend hebben geschreven (c.f. van Deyssels aanteekeningen<br />

over Quérido, c.f. ons opstel over het eerste <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r Ou<strong>de</strong> Waereld in dit tijdschrift),<br />

- die overlading is niet alleen het gevolg van Quérido's persoonlijke <strong>voor</strong>keur<br />

<strong>voor</strong> opsmuk. Wie Quérido's ‘Ou<strong>de</strong> Waereld’ nauwkeurig leest, zal ont<strong>de</strong>kken dat<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> epitheta ornantia zich met een zekeren regelmaat bij hem herhalen.<br />

Hij zal ook ont<strong>de</strong>kken, dat het adjectief dikwijls <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> functie vervult als bij <strong>de</strong><br />

antieken; dat het, in tegenstelling tot wat <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne psyche vraagt, die eer<strong>de</strong>r in<br />

literatuur samentrekking van verschillen<strong>de</strong> sentimenten in enkele woor<strong>de</strong>n verlangt,<br />

- als het ware het adjectief samen <strong>de</strong>nkt met het substantief. En wanneer Quérido<br />

termen bezigt als ‘<strong>de</strong> grootsprakige mon<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r menschen’, als hij spreekt van<br />

‘Xerxes' amberglanzen<strong>de</strong> oogen’, dan geeft dat juist <strong>de</strong> psychische reminiscentie<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


99<br />

van het historische, dan doet Quérido's werk ons aan als het werk <strong>de</strong>r antieken,<br />

waar heel vaak het adjectief (glaukopis Athènè, rhododaktulos Eoos) geen an<strong>de</strong>re<br />

dan traditioneele beteekenis had, maar dat toch, door òns mo<strong>de</strong>rnen gelezen, dikwijls<br />

<strong>de</strong> speciale bekoring geeft aan die ou<strong>de</strong> poëzie. In <strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> gevallen bereikt<br />

dus Quérido juist niet door het subjectivisme, maar door een werkelijke, innerlijk<br />

gevoel<strong>de</strong> en innerlijk vertolkte associatie te scheppen. Dezelf<strong>de</strong> opmerking geldt<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>s schrijvers Oostersche beeldspraak.<br />

Wat is nu het gevaar bij Quérido? Wij wezen daarop in ons eerste artikel in ‘<strong>de</strong>n<br />

<strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ over <strong>de</strong> ‘Ou<strong>de</strong> Waereld’. Het gevaar is dat er verwarring en<br />

disharmonie komt tusschen zijn mo<strong>de</strong>rn impressionisme en <strong>de</strong> plaatsen, waar hij<br />

in zijn beeld het werkelijk historische en historisch-beleef<strong>de</strong> geeft. - Maar het is<br />

onrechtvaardig <strong>de</strong>n geheelen Quérido te verwijten wat Quérido in bepaal<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>elen van zijn werk bedrijft. Zonsopgang is vol van een fijne, ‘innerlijke’<br />

beelding, die onmid<strong>de</strong>llijk <strong>de</strong> psyche karakterizeert. ‘In <strong>de</strong> afkoelen<strong>de</strong> avon<strong>de</strong>n, als<br />

Xerxes uit fijn gevlochten palmkorfjes lichtbruischend honingbier <strong>de</strong>ed schenken’.<br />

‘Vier reushooge, bronsroo<strong>de</strong> Nubische fakkeldragers ston<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> hoeken van zijn<br />

ontzaglijke koningstent armgestrekt, <strong>de</strong> toortsen onbeweeglijk in <strong>de</strong> donkre hand...’<br />

Dit ziet men wèl, hier is <strong>de</strong> totaal-indruk niet verdrongen. Zulke plaatsen zijn in<br />

even grooten getale te citeeren als <strong>de</strong> plaatsen, welke Hopman ten bewijze van <strong>de</strong><br />

gegrondheid zijner disqualificatie geeft.<br />

Maar naast <strong>de</strong>ze min of meer bijkomstige grieven, hebben wij een grief tegen <strong>de</strong>n<br />

Heer Hopman ten principale. Hij re<strong>de</strong>neert van een literatuurbegrip uit, dat niet<br />

universeel is. Hij stelt als norm <strong>de</strong> innerlijkheid (een norm waaraan Quérido op vele<br />

plaatsen voldoet), maar hij verliest het bestaansrecht van een temperament als<br />

Quérido in onze literatuur uit het oog. - Moeten wij Wagner verloochenen, omdat<br />

wij iets begrepen van Mozart? Immers neen. Moeten wij het subjectivistische,<br />

exuberante temperament uit onze literatuur verbannen, omdat wij wellicht van<br />

Schen<strong>de</strong>l verkiezen boven Quérido?<br />

Het komt in literatuur niet alleen aan op <strong>de</strong> geestelijke kleur of nuanceering, maar<br />

<strong>voor</strong>al op <strong>de</strong> persoonlijkheid. Welnu, Quérido is een persoonlijkheid, een<br />

persoonlijkheid met al haar <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n en gebreken. Ondanks het subjectivisme, het<br />

verblin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> van zijn beel<strong>de</strong>n, ondanks <strong>de</strong> overla<strong>de</strong>nheid die vaak <strong>de</strong> spheer<br />

verduistert, tilt <strong>de</strong>ze schrijver ons op en draagt hij ons mee op <strong>de</strong> machtige oratorie<br />

van zijn stijl. En wij willen, naar aanleiding van Zonsopgang, niet nalaten nog eens<br />

te herhalen wat wij in <strong>de</strong>ze Xerxes-creatie van Quérido zien (cf. onze literaire Kroniek<br />

in het Utrechtsch Dagblad van 27 November 19<strong>20</strong>).<br />

De Xerxes-gedachte van Quérido is <strong>de</strong> heerschersgedachte. Ze houdt in: het<br />

heroisch-individualistisch besef dat van Deyssel eenmaal heeft ge<strong>de</strong>monstreerd<br />

aan Napoleon en Lo<strong>de</strong>wijk XIV.<br />

Het is het god<strong>de</strong>lijk besef, het besef van <strong>de</strong>n geest te zijn die <strong>de</strong> wereld schept,<br />

een besef dat in ons allen kan wonen, maar dat in <strong>de</strong> Koninklijke gestalte <strong>de</strong>n vorm<br />

krijgt van een heerscherschap. Daartegenover nu, verschijnt in Xerxes het bijna<br />

dierlijk-natuurlijke, dat in <strong>de</strong>n aanvang van het boek, waar <strong>de</strong> Koning een Egyptischen<br />

slaaf laat geeselen, even volstrekt is als zijn geestelijk zelfgevoel. Het heeft <strong>de</strong>n<br />

vorm van een onberouw<strong>de</strong> wellustige wreedheid. En <strong>de</strong> schrijver heeft begrepen,<br />

hoe hij bij <strong>voor</strong>baat alle zwakheid in <strong>de</strong> Xerxes-figuur moest elimineeren, hoe Xerxes,<br />

volstrekt en volmaakt moest wezen als heerscher èn als wreedaard, alvorens hij<br />

<strong>de</strong>zen heros zijn tragedie vin<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ed. Er is in <strong>de</strong> figuur van Xerxes <strong>de</strong>n factor<br />

aangebracht <strong>de</strong>r oud-Perzische, in <strong>de</strong> dynastie hooggehou<strong>de</strong>n zuiverheid en<br />

kuischheid. De zuiverheid van het vuur, het Perzische element bij uitnemendheid,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


gloeit in <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n. - In <strong>de</strong> beschrijving van Xerxes' hartstocht <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Jacht<br />

komt scherp naar voren, dat er perio<strong>de</strong>n in zijne opvoeding zijn, waarin hij tot <strong>de</strong><br />

hardheid <strong>de</strong>s levens naar <strong>voor</strong>va<strong>de</strong>rlijke wijze werd getraind. Zoodat het<br />

heerschersbeeld volkomen in onzen geest staat, uit drie heroische trekken<br />

samengesteld: hoogheid, kuischheid en wreedheid.<br />

Maar nu komt in die heerschersfiguur, in <strong>de</strong>n heros die geheele volken striemt tot<br />

zijn persoonlijk genoegen, <strong>de</strong> wankeling. Een angst doorhuivert hem in <strong>de</strong> eenzame<br />

nachten. Hij wil <strong>de</strong>n dorst doen lesschen van een zijner slachtoffers, die wegsterft<br />

aan <strong>de</strong> schandpaal op het moment dat <strong>de</strong> Koning zich wentelt in zij<strong>de</strong>n kussenen.<br />

Hij wil <strong>de</strong>n dorst lesschen van een zijner gemartel<strong>de</strong>n, om wien hij speciale wachten<br />

heeft uitgezet, opdat ie<strong>de</strong>re teuge waters hem zou blijven onthou<strong>de</strong>n.<br />

Maar als zijn vertrouw<strong>de</strong> gunsteling er hem aan herinnert, dat het zijn geweten<br />

is hetwelk hier spreekt, dan scheldt hij hem verachtelijk, want Koning Xerxes voelt<br />

in zich <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> die boven het geweten staat. Dit is het tragische van dit boek: <strong>de</strong><br />

angst zon<strong>de</strong>r bekentenis, <strong>de</strong> wankeling die niet wordt aanvaard, en wel verre van<br />

eene ontwikkeling te zijn naar die wankeling, doet het boek haar reeds gevoelen in<br />

het eerste hoofdstuk, wanneer <strong>de</strong> <strong>voor</strong>zeggingen van een Aegyptischen gevangene<br />

<strong>de</strong>n Koning tot onrust brengen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


100<br />

Wij weten dat <strong>de</strong> Xerxes-figuur zal breken, dat <strong>de</strong> heerschersgedachte eenmaal<br />

moet wijken <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gedachte <strong>de</strong>r gerechtigheid, maar nog houdt zij zich omhoog,<br />

<strong>de</strong> antieke gedachte <strong>de</strong>r boven rechtvaardigheid zich verheffen<strong>de</strong>, op eigen wezen<br />

zich beroepen<strong>de</strong> volkomenheid.<br />

En zoo zou men Quérido's boek kunnen noemen <strong>de</strong> Persoonlijkheidsi<strong>de</strong>e aan<br />

<strong>de</strong>n rand van <strong>de</strong>n afgrond, hetgeen in onzen tijd, die <strong>de</strong> persoonlijkheid ziet wankelen,<br />

van beteekenis is.<br />

De heer Hopman heeft nu aan te toonen, dat <strong>de</strong>ze algemeene gedachtengang òf<br />

poover is, òf onjuist door ons geïnterpreteerd. Voor ons blijft ‘Zonsopgang’, ook al<br />

zou <strong>de</strong> karakteristiek van <strong>de</strong>n heer Hopman omtrent Quérido's vooze beelding,<br />

vooze stijlwijze geheel juist zijn, zijn waar<strong>de</strong> hou<strong>de</strong>n als gedachte-structuur.<br />

Het is in het algemeen verband <strong>de</strong>r literaire kritiek wel goed dat er dingen gebeuren<br />

als waartoe <strong>de</strong> heer Hopman het initiatief nam. ‘Een onbedui<strong>de</strong>nd of een slecht<br />

geschreven boek is min<strong>de</strong>r scha<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> cultuur van een land dan een blin<strong>de</strong><br />

kritiek’. Wij geven dit <strong>de</strong>n heer Hopman toe. Maar een blin<strong>de</strong> kritiek is min<strong>de</strong>r<br />

scha<strong>de</strong>lijk dan een blind napraten van kritiek.<br />

Het publiek weet nu wat er pro en contra Quérido te zeggen is. Het zal hem lezen<br />

en weten te schatten op <strong>de</strong> juiste waar<strong>de</strong>.<br />

P.H. RITTER JR.<br />

Een Duitsche dichter op Java 1)<br />

EEN gelukkig toeval bracht mij <strong>de</strong>zer dagen in kennis met <strong>de</strong> weduwe van <strong>de</strong>n in<br />

Tosari in 1918 overle<strong>de</strong>n Duitschen dichter Max Dauthen<strong>de</strong>y. In Berlijn eenzaam<br />

achtergelaten, nadat haar geniale echtgenoot als oorlogsslachtoffer ver van zijn<br />

huis en volk <strong>voor</strong> goed <strong>de</strong> oogen had gesloten, heeft zij zich tot vrome taak gesteld<br />

<strong>de</strong>n nagelaten arbeid van <strong>de</strong>n dichter te verzorgen, zóó dat zijn werk in <strong>de</strong>n besten<br />

vorm overeenkomstig <strong>de</strong>n hartewensch van <strong>de</strong>n ontslapene zijn volk wordt<br />

<strong>voor</strong>gelegd. En niet alleen zijn volk, maar ook <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>ling die in Dauthen<strong>de</strong>y<br />

leer<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ren en liefhebben een <strong>de</strong>r grootsten van een nu in Duitschland<br />

gelei<strong>de</strong>lijk aan verdwijnend geslacht van literaire meesters. Door haar bemid<strong>de</strong>ling<br />

ook gewerd mij het juist verschenen werk, waarvan men <strong>de</strong>n titel hieron<strong>de</strong>r vindt<br />

afgedrukt. In dit naar <strong>de</strong>n geest zoo kostbare boekske wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n gedrukt<br />

die <strong>de</strong> eenzame dichter in Garoet in <strong>de</strong> laatste jaren van zijn leven geschreven heeft.<br />

Dit is niet het eenige werk van Dauthen<strong>de</strong>y's hand geduren<strong>de</strong> zijn verblijf op Java.<br />

In Tosari dichtte hij ‘Das Lied <strong>de</strong>r Weltfestlichkeit’, waarvan in<strong>de</strong>rtijd door eenige<br />

vrien<strong>de</strong>n in Indië bij <strong>de</strong> fa. van Ingen te Soerabaia een zeer beperkte <strong>voor</strong>loopige<br />

eerste druk in het licht werd gegeven.<br />

1) Max Dauthen<strong>de</strong>y, Das Märchenbriefbuch <strong>de</strong>r heiligen Nächte im Javanerlan<strong>de</strong> - Verlag von<br />

Albert Langen in München.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


MAX DAUTHENDEY<br />

Van het levenswerk van Max Dauthen<strong>de</strong>y kan men moeilijk in kort bestek een<br />

overzicht geven. Toch volge hier een korte opsomming. Bij <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n uitgever te<br />

München, Albert Langen, zag het licht een roman Raubmenschen, waarvan<br />

<strong>de</strong> 7 <strong>de</strong> druk verscheen. Dezer dagen werd <strong>de</strong> 17 <strong>de</strong> druk aangekondigd van Die<br />

acht Gesichter am Biwasee, ‘Japanische Liebesgeschichten’. Van<br />

Lingam, een bun<strong>de</strong>l Aziatische novellen, zag <strong>de</strong> 10 <strong>de</strong> druk het licht. Op zijn vele<br />

wereldreizen zamel<strong>de</strong> hij stof <strong>voor</strong> zijn literaire scheppingen. Zoo verschenen<br />

Geschichten an <strong>de</strong>n vier Win<strong>de</strong>n, Gedankengut ausmeinen<br />

Wan<strong>de</strong>rjahren en Die Geflügelte Er<strong>de</strong>, ‘ein Lied <strong>de</strong>r Liebe und <strong>de</strong>r<br />

Wun<strong>de</strong>r um sieben Meere’. In Der Geist meines Vaters vertelt <strong>de</strong> dichter<br />

van het levensverhaal zijns va<strong>de</strong>rs en van zijn eigen jeugd. Van <strong>de</strong>n dichter<br />

Dauthen<strong>de</strong>y zagen verschei<strong>de</strong>ne bun<strong>de</strong>ls het licht: Ausgewählte Lie<strong>de</strong>r,<br />

Susamgärtlein, een verzameling lente-verzen, In sich versunkene<br />

Lie<strong>de</strong>r im Laub, Weltspuk, ‘Lie<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r Vergänglichkeit’, Der weisze<br />

Schlaf, ‘Lie<strong>de</strong>r<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


101<br />

<strong>de</strong>r langen Nächte’, Die ewige Hochzeit, Der brennen<strong>de</strong> Kalen<strong>de</strong>r,<br />

Bänkelsang vom Balzer auf <strong>de</strong>r Balz en Des groszen Krieges<br />

Not.<br />

Dauthen<strong>de</strong>y bleef als dramaturg bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong> hoogte van zijn dichterschap. Als<br />

drama'sverscheneno.m.Die Spielereien einer Kaiserin, Der Drache<br />

Grauli en Die Heidin Geilane.<br />

Van een bun<strong>de</strong>l ‘ausgewählte Novellen’ verscheen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel Der<br />

Gartenohne Jahreszeiten <strong>de</strong> twaalf<strong>de</strong> druk. Walter von Molo stel<strong>de</strong> in<strong>de</strong>rtijd<br />

een bloemlezing samen uit Dauthen<strong>de</strong>y's werk; van <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l Das Schönste<br />

von Max Dauthen<strong>de</strong>y verscheen in weinig jaren <strong>de</strong> vijf-en-twintigste<br />

druk. Met <strong>de</strong>ze gegevens kan ik, dunkt mij, mij ontslagen achten van <strong>de</strong> taak, aan<br />

te toonen, dat Max Dauthen<strong>de</strong>y in <strong>de</strong> Duitsche literaire wereld van vóór <strong>de</strong>n oorlog<br />

een eerste plaats heeft ingenomen en dat zijn werk in bree<strong>de</strong> kringen wordt gelezen<br />

en gewaar<strong>de</strong>erd.<br />

De Europeesche samenleving op Java die <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schoone letteren voelt, mag<br />

het een <strong>voor</strong>recht noemen, dat in haar mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze Meester zijn laatste rustplaats<br />

vond. Zij zal het plekje, waar hij begraven werd, in eere hou<strong>de</strong>n en, hopen wij, door<br />

oprichting van een monument ook het nageslacht doen weten dat daar in <strong>de</strong>n<br />

Javaanschen bo<strong>de</strong>m on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> palmen werd neergelegd het stoffelijk omhulsel van<br />

een Dichter, die jaar op jaar het Duitsche volk en <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>ling, die <strong>de</strong> Duitsche<br />

letteren bewon<strong>de</strong>rt, heeft verrijkt met <strong>de</strong> schatten van zijn rusteloos scheppen<strong>de</strong>n<br />

geest.<br />

Onlangs bevatte het Duitsche letterkundig tijdschrift Das literarische Echo<br />

van <strong>de</strong> hand van Walter Fischer een studie over Max Dauthen<strong>de</strong>y als dramaturg,<br />

waarme<strong>de</strong> een piëteitvolle hul<strong>de</strong> werd gebracht aan <strong>de</strong>n ver van zijn va<strong>de</strong>rland<br />

overle<strong>de</strong>n Duitschen dichter, die in<strong>de</strong>rdaad als Lyriker en als dichter van <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong><br />

in veel van zijn verzen Heine overtreft. De studie van Fischer bracht mij toen weer<br />

in herinnering terug naar Java's bergland, waar Dauthen<strong>de</strong>y zijn laatste droeve,<br />

maar rijke scheppingsjaren doorbracht.<br />

Hij had in <strong>de</strong> eerste maan<strong>de</strong>n van het noodlottige oorlogsjaar een reis om <strong>de</strong><br />

wereld on<strong>de</strong>rnomen en toen, in Augustus 1914, in het Ou<strong>de</strong> Westen <strong>de</strong> oorlogsvlam<br />

loeiend opsloeg, bevond <strong>de</strong> dichter zich in het zonnige Oosten, in het stille,<br />

eeuwiggroene tropenland. Hij werd, toen geen Duitscher Java meer verlaten kon,<br />

gedwongen te blijven in <strong>de</strong>n tuin van het Oosten, ver van zijn land en van zijn<br />

letterkundige vrien<strong>de</strong>n. De eerste jaren van <strong>de</strong>n oorlog was zijn isolatie volkomen,<br />

geen brief, geen letterkundig periodiek in <strong>de</strong> taal van zijn land bereikte <strong>de</strong>n eenzamen<br />

dichter. Wellicht heeft geen schrijver van het ou<strong>de</strong> Duitschland méér gele<strong>de</strong>n door<br />

<strong>de</strong>n oorlog en smartelijker dan <strong>de</strong>ze vijftig-jarige eenzame banneling, toeschouwer<br />

van het groote werelddrama temid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> zware rust en melancholie van Java's<br />

bergland. De enkele Duitsche vrien<strong>de</strong>n, die hij zich in ons Indië maakte, kon<strong>de</strong>n<br />

niet vergoe<strong>de</strong>n wat hij door <strong>de</strong>n oorlog ontberen moest.<br />

Zijn aanwezigheid in Indië bleef aanvankelijk onopgemerkt. Hij had zich,<br />

overweldigd door smart, als een gebroken man teruggetrokken in een kleinə woning<br />

ergens in het Preanger hooggebergte. In 1915 trof men hem in Garoet aan; in dien<br />

tijd schreef hij enkele gedichten, welke <strong>de</strong> reflex waren van een heftige innerlijke<br />

worsteling; een titanische strijd moet in <strong>de</strong>n eenzamen sterveling met zijn dichterhart<br />

en sterken geest on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> slagen van een wel zeer wreed Noodlot zijn gestre<strong>de</strong>n.<br />

Later, in het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> oorlogsjaar, vertoef<strong>de</strong> hij in Oostelijk Java, in het grootsche<br />

en majestueuze Tenggergebergte, in Tosari, in het uitverkoren oord <strong>de</strong>r dichterlijke<br />

zielen, die het Oosten leer<strong>de</strong>n kennen. Hij heeft <strong>de</strong>n strijd, diep in zijn binnenste,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


volbracht. Hij heeft zich vrij geworsteld boven <strong>de</strong> Smart en, dit is het gebenedij<strong>de</strong><br />

won<strong>de</strong>r, het heerlijke mysterie eener zuivere zieleschoonheid, in <strong>de</strong>ze jaren van<br />

leed, van zwaar te dragen eenzaamheid, te mid<strong>de</strong>n van een vreemd volk, in <strong>de</strong> stilte<br />

van het tropische bergland, dicht hij een meesterwerk, het laatste in zijn tragische<br />

leven en geeft het, hij die recht had te klagen en opstandig te zijn, <strong>de</strong>n schoonen<br />

titel van ‘Das Lied <strong>de</strong>r Weltfestlichkeit’. Het is een boek van berusting,<br />

dat juichen doet, een boek van vre<strong>de</strong> na zwaren strijd, een boek van smarten die<br />

door Lief<strong>de</strong> overwonnen zijn.<br />

Dauthen<strong>de</strong>y bleef te Tosari geduren<strong>de</strong> het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> en vier<strong>de</strong> oorlogsjaar in welken<br />

tijd dit laatste werk van zijn dichterlijken geest ontstond. Bij het eerste lezen weet<br />

men niet wat meer ontroeren doet of meer recht op bewon<strong>de</strong>ring heeft, <strong>de</strong> poëtische<br />

conceptie of <strong>de</strong> geest van opperste verzoening, zoo gaaf en e<strong>de</strong>l geboren uit het<br />

hart van <strong>de</strong>zen dichter in dagen van fellen strijd en bloedigen oorlogshaat.<br />

Zooals reeds in het kort gereleveerd, zag Das Lied <strong>de</strong>r Weltfestlichkeit<br />

in een zeer beperkte oplaag te Soerabaia het licht. In Duitschland is er geen herdruk<br />

van verschenen. Mevrouw <strong>de</strong> weduwe Dauthen<strong>de</strong>y heeft het manuscript <strong>voor</strong><br />

publicatie in het va<strong>de</strong>rland van <strong>de</strong>n dichter niet willen afstaan en wij hebben <strong>de</strong><br />

overwegingen, die haar tot dit besluit hebben geleid, te eerbiedigen.<br />

Thans ligt <strong>voor</strong> ons het werkje, het laatste van <strong>de</strong>n dichter, eerst <strong>de</strong>zer dagen in<br />

Duitschland verschenen en dat in <strong>de</strong> stilte van Garoet ontstond,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


102<br />

Das Märchenbriefbuch <strong>de</strong>r heiligen Nächte im Javanerlan<strong>de</strong>.<br />

Op <strong>de</strong>n omslag komt een reproductie <strong>voor</strong> in kleuren naar een aquarel van <strong>de</strong>n<br />

dichter van <strong>de</strong>n vulkaan Tjikorai in West-Java. In een brief ‘an die kleine Lore in<br />

Altona in Deutschland’, op Kerstavond van 1915 in Garoet geschreven, vertelt Max<br />

Dauthen<strong>de</strong>y hoe dit sprookjesboek is ontstaan. De bedoeling was twaalf sprookjes<br />

in een bun<strong>de</strong>l te vereenigen; het was <strong>de</strong>n schrijver slechts vergund <strong>voor</strong> zijn<br />

ontijdigen dood drie sprookjes te voltooien. Deze drie, <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> Beo,<br />

van <strong>de</strong> witte schildpad en van <strong>de</strong>n waterbuffel, wer<strong>de</strong>n in het nu juist verschenen<br />

‘Märchenbriefbuch’ verzameld. ‘Die kleine liebe Lore’ in Altona had op Kerstavond<br />

in 1913, toen zij <strong>de</strong>n dichter van het station kwam halen, gevraagd als Kerstgeschenk<br />

te mogen ontvangen een door haar oom <strong>voor</strong> haar alleen geschreven sprookjesboek,<br />

en aangezien hij het lieve meisje met <strong>de</strong> mooie bruine wil<strong>de</strong> haren nooit iets had<br />

kunnen weigeren, had hij haar een sprookjesboek beloofd. Het volgend jaar was<br />

hij op reis gegaan, ver weg, naar het verre Oosten, op zoek naar sprookjes.<br />

Daar heeft <strong>de</strong> oorlog hem verrast. De dichter sloot <strong>voor</strong> goed <strong>de</strong> oogen in zijn<br />

stille sprookjesland. Dit boek vol zonneschijn en blij<strong>de</strong> levenswijsheid draagt het<br />

rouwgewaad <strong>de</strong>r somberste tragiek. Want telkens moet men on<strong>de</strong>r het lezen <strong>de</strong>nken<br />

aan <strong>de</strong>n verteller, die zoo vrien<strong>de</strong>lijk glimlachend en altijd even rustig wijsgeerig<br />

verhaalt van zijn won<strong>de</strong>rlijke dingen uit <strong>de</strong> sprookjeswereld van zijn droomenrijk,<br />

die daarginds als een gevangene is gestorven, zon<strong>de</strong>r dat hij zijn kleine lieve Lore,<br />

in Altona op zijn sprookjesboek wachtend, meer terug mocht zien.<br />

In <strong>de</strong>n eersten heiligen nacht van Kerstmis gaat <strong>de</strong> dichter als beovogel door het<br />

bergland van Java. Te voren was hij in het land van Nieuw-Guinea geweest om<br />

naar <strong>de</strong> palmen te zoeken met <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> eeuwig groene blaren waarop door<br />

paradijsvogels in stille schemerlichte nachten sprookjes wor<strong>de</strong>n neergeschreven.<br />

Maar sprookjes heeft hij daar niet gevon<strong>de</strong>n; in het land <strong>de</strong>r sprookjes zou hij eerst<br />

later mogen toeven, in <strong>de</strong> heilige nachten die van 24 December tot 6 Januari, het<br />

heilige Driekoningenfeest, duren.<br />

‘Alles Poëtische musz märchenhaft sein’, heeft Novalis eens geschreven. En later<br />

meen<strong>de</strong> hij: ‘Alle Märchen sind nur Träume von jener heimatlichen Welt, die überall<br />

und nirgend ist’. In <strong>de</strong>zen zin moet men Dauthen<strong>de</strong>y's Javaansche sprookjes<br />

verstaan. Zij zijn, <strong>voor</strong>al het twee<strong>de</strong>, het verhaal van <strong>de</strong> witte schildpad, van zoo'n<br />

<strong>voor</strong>name dichterlijkheid, dat men, lezen<strong>de</strong>, volkomen los van <strong>de</strong> dingen, mèedwaalt<br />

in het rijk <strong>de</strong>r sprookjes waar <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke dingen in het hart verstaanbaar wor<strong>de</strong>n,<br />

zon<strong>de</strong>r kennis, zon<strong>de</strong>r inspanning, zon<strong>de</strong>r studie of theorie. De sprookjesdichter,<br />

die <strong>de</strong> taal <strong>de</strong>r bloemen kent en die godinnen lief heeft en in haar tuinen dwalen<br />

mag, weet van God en <strong>de</strong> menschen te vertellen in die tee<strong>de</strong>re klanken van het<br />

harpspel zijner fantasie, dat hij ze ons doet verstaan in <strong>de</strong> stille, vrome gehoorzaal<br />

onzer ziel, zon<strong>de</strong>r eenig medium <strong>de</strong>r zooveel grovere werkelijkheid.<br />

‘Es ist die Liebe, die uns trägt; es ist die Liebe, die uns alle bewegt’, dat is <strong>de</strong><br />

dichterlijke gedachte waarvan het licht <strong>de</strong>ze simpele sprookjes kleurt. Door geen<br />

dichter werd het schoon <strong>de</strong>r Javaansche landschappen, <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>n droomen<strong>de</strong>n<br />

Oosterling, zoo fijn doorvoeld en met <strong>de</strong> ziel begrepen geschil<strong>de</strong>rd als in dit kostbaar<br />

werkje van <strong>de</strong>zen sprookjesdichter. Dit boekje slaat men dicht en dan is het licht in<br />

het hart en er zingt iets binnen-in ons, <strong>de</strong> stem van <strong>de</strong>n dichter, het lied <strong>de</strong>r<br />

God<strong>de</strong>lijke wijsheid die alleen het sprookje verstaanbaar maken kan. Iets<br />

onvervreemdbaars blijft er achter in <strong>de</strong> ziel, dat <strong>de</strong> wijding van <strong>de</strong>n dichter heeft en<br />

dat blijft <strong>voor</strong>tbestaan in het licht van <strong>de</strong> eeuwige Gedachte en van <strong>de</strong>n dierbaren<br />

droom ‘von jener heimatlichen Welt die überall und nirgend ist’.<br />

JOHAN KONING.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


[Boekenschouw]<br />

Letterkun<strong>de</strong>, geschie<strong>de</strong>nis, schil<strong>de</strong>rkunst<br />

Mid<strong>de</strong>lne<strong>de</strong>rlandse romans, door J. Koopmans. (Nr. IV van:<br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche kunst. Een reeks artistieke handboeken on<strong>de</strong>r redactie<br />

van Joh. Vorrink). - (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij.<br />

19<strong>20</strong>).<br />

Het is bekend dat we bij <strong>de</strong> term: mid<strong>de</strong>lne<strong>de</strong>rlandsche romans aan het<br />

woord roman een heel an<strong>de</strong>re beteekenis moeten hechten, dan die het in <strong>de</strong>n<br />

loop <strong>de</strong>r eeuwen gaan<strong>de</strong>weg verkregen heeft 1) . Vooreerst wat <strong>de</strong>n uiterlijken vorm<br />

betreft: die romans waren berijmd, en na<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n daardoor meer wat we epos noemen,<br />

dan wat nu roman heet. En ook naar <strong>de</strong>n inhoud droegen ze meer het karakter van<br />

het epos. Ze han<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n<br />

1) De aanduiding roman sloeg oorspronkelijk alleen op <strong>de</strong> taal van die geschriften: ze waren<br />

geschreven in <strong>de</strong> (romaansche) volkstaal, in tegenstelling met <strong>de</strong> werken in <strong>de</strong> (latijnsche)<br />

geleer<strong>de</strong>ntaal.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


103<br />

niet over menschen van gelijke beweging als wij, maar alleen over <strong>de</strong> grooten <strong>de</strong>r<br />

aar<strong>de</strong>, <strong>de</strong> rid<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n. Dan beschreven ze van <strong>de</strong>ze niet het leven, of een<br />

levenstijdperk, in zijn ontplooiïng of ontwikkeling; maar ze gaven alleen een relaas<br />

van hun da<strong>de</strong>n, hun hel<strong>de</strong>nfeiten. En die da<strong>de</strong>n bedreven <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>n, ja, ook wel<br />

min-of-meer uit roeping, uit innerlijken aandrang - maar dan toch veelal ook slechts<br />

omdat dit nu eenmaal het métier vereischte; dus meer als marionetten die zich in<br />

hun wereld bewogen volgens le bon vouloir van <strong>de</strong> auteurs, dan wel als menschen<br />

met een eigen psychisch leven. De hoofdpersonen uit die mid<strong>de</strong>leeuwsche romans<br />

waren <strong>de</strong>els legendarische, <strong>de</strong>els historische figuren; maar <strong>de</strong> legen<strong>de</strong> was hier tot<br />

historie, <strong>de</strong> historie tot legen<strong>de</strong> gewor<strong>de</strong>n 1) . Ten gevolge van <strong>de</strong> samenstellen<strong>de</strong><br />

elementen was hun stof in zekeren zin internationaal: <strong>voor</strong>eerst het rid<strong>de</strong>rlijke, en<br />

vervolgens <strong>de</strong> daarmee verbon<strong>de</strong>n religieuse elementen, van <strong>de</strong>els hei<strong>de</strong>nschen,<br />

<strong>de</strong>els christelijken oorsprong. Deze versmelting gaf nog iets eigenaardigs aan het<br />

karakter van <strong>de</strong> hier bedoel<strong>de</strong> werken; ook al ten gevolge van, wat wij in onzen tijd<br />

noemen, het gebrek aan historischen zin van hun auteurs. Deze beschreven<br />

personen, da<strong>de</strong>n, en gebeurtenissen, <strong>de</strong>els uit een grijs verle<strong>de</strong>n, maar alsof het<br />

betrof <strong>de</strong>n eigen tijd. Evenals we dat zien op <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rijen van <strong>de</strong> primitieven, die<br />

b.v. oud- en nieuw-testamentische hel<strong>de</strong>n en heldinnen afbeeld<strong>de</strong>n als<br />

mid<strong>de</strong>leeuwsche rid<strong>de</strong>rs en e<strong>de</strong>lvrouwen. En bij dit gebrek aan historischen zin<br />

toon<strong>de</strong>n die schrijvers ook geen of onvoldoen<strong>de</strong>n kritischen zin: over 't algemeen<br />

kwam <strong>de</strong> gedachte van al-of-niet betrouwbaarheid van hun bronnen niet bij hen op,<br />

en verwerkten ze in dat opzicht rijp en groen. De romantische stof is dan ook<br />

opgebouwd uit volksoverlevering, wetenschap, en kunst. Zoowel geleer<strong>de</strong>n als<br />

dichters hebben <strong>de</strong>el aan haar bearbeiding en verbreiding.<br />

En een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> gebrek van die mid<strong>de</strong>leeuwsche bewerkers was, in 't algemeen<br />

gesproken, hun geringe artisticiteit; waardoor hun romans weinig eenheid, weinig<br />

logischen samenhang vertoonen. De avonturen en episo<strong>de</strong>n zijn gewoonlijk maar<br />

eenvoudigweg aaneengerijd, of losjes aaneengeregen. Deze werken geven dan<br />

ook aan <strong>de</strong>n eenen kant een bont gewirwar van allerlei min-of-meer geweldige<br />

wapenfeiten en min-of-meer buitengewone won<strong>de</strong>rbaarlijkhe<strong>de</strong>n; aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren<br />

kant heerscht er echter een zekere eentonigheid, want het zijn ook niet an<strong>de</strong>rs dan<br />

wapenfeiten en won<strong>de</strong>rbaarlijkhe<strong>de</strong>n, die erin wor<strong>de</strong>n meege<strong>de</strong>eld.<br />

Hiermee is getracht in algemeene trekken een beeld te geven van <strong>de</strong><br />

mid<strong>de</strong>leeuwsche rid<strong>de</strong>rromans. Deze, oorspronkelijk in het fransch geschreven,<br />

wer<strong>de</strong>n ook in het ne<strong>de</strong>rlandsch vertaald, bewerkt, of nagevolgd; en een <strong>de</strong>el daarvan<br />

is ons in handschriften bewaard gebleven, die door <strong>de</strong> filologen zijn uitgegeven.<br />

Van een zestal <strong>de</strong>zer romans 1) heeft <strong>de</strong> heer Koopmans parafrasen geleverd,<br />

vroeger in het tijdschrift Taal en Letteren verschenen, en nu gebun<strong>de</strong>ld in het<br />

hier aangekondig<strong>de</strong> boek. Ik sprak van parafrasen; maar dat zijn <strong>de</strong>ze opstellen<br />

niet zon<strong>de</strong>r meer. De schrijver geeft ook kritische en toelichten<strong>de</strong> beschouwingen.<br />

Het doel van <strong>de</strong>rgelijke opstellen, of beter gezegd: het resultaat van <strong>de</strong> lezing<br />

ervan, kan tweeërlei zijn. Ze moeten òf <strong>de</strong>n lust wekken met <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

werken kennis te maken, òf <strong>de</strong> herinnering aan <strong>de</strong> kennismaking opwekken en<br />

verhel<strong>de</strong>ren.<br />

Toetsen we hieraan <strong>de</strong>ze opstellen, dan kunnen ze als goed geslaagd<br />

gekwalificeerd wor<strong>de</strong>n, het eene wat meer dan het an<strong>de</strong>re; maar allen zijn ze het<br />

lezen waard. Het best geslaagd komen me die <strong>voor</strong>, waarin <strong>de</strong> schrijver tracht een<br />

1) De hoofdpersonen in engeren zin, naar wie <strong>de</strong> romangroepen wel genoemd wor<strong>de</strong>n, zijn<br />

Artur, Karel <strong>de</strong> Groote, Alexan<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Groote.<br />

1) Vier britsche, een frankische, en een oostersche.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


geestelijke sfeer, een min-of-meer esoterische beteekenis van zoo'n avonturen-roman<br />

aantegeven.<br />

Natuurlijk moeten <strong>de</strong> aldus te parafraseeren geschriften daar<strong>voor</strong> ook geschikt<br />

zijn. En nu lijkt het me toe dat <strong>de</strong> schrijver met <strong>de</strong>n tamelijk ingewikkel<strong>de</strong>n<br />

Alexan<strong>de</strong>r-roman een min<strong>de</strong>r gelukkige keus heeft gedaan. Let wel, ik bedoel<br />

hiermee alleen <strong>de</strong> opname ervan in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l, bestemd <strong>voor</strong> het groote publiek.<br />

In een vaktijdschrift als Taal en Letteren, was dit opstel uitstekend op zijn<br />

plaats. Maar ik geloof niet dat wie nooit over <strong>de</strong> samenstelling van genoem<strong>de</strong>n<br />

roman iets las, of van het werk zelf geen kennis nam, veel zal hebben aan wat in<br />

dit boek erover te lezen is. Nog eens: dit opstel lijkt mij alleen van belang <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

min-of-meer ingewij<strong>de</strong>n.<br />

Overigens kan ik <strong>de</strong> lezing van het boekje zon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>behoud aanbevelen. Men<br />

krijgt er een goed i<strong>de</strong>e door van dit eigenaardige literatuurgenre, en van inhoud en<br />

<strong>voor</strong>naamste bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> romans 2) .<br />

AMSTERDAM.<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

Prinsessen van Oranje in Duitschland door Johanna W.A. Naber. -<br />

(Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en Zoon, 19<strong>20</strong>).<br />

Mejuffrouw Naber vertelt graag van prinsessen uit het huis Oranje-Nassau, en waar<br />

zij dit doet, daar vindt zij velen, die met aandacht luisteren. Dit-<br />

2) De correctie had wel iets nauwkeuriger kunnen zijn.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


104<br />

maal ‘teeken<strong>de</strong>’ zij ‘het beeld <strong>de</strong>r Oranje vorstinnen, die door haar huwelijk in<br />

Duitschland gevestigd, daar <strong>de</strong>n naam van haar geslacht met eere hebben gedragen’,<br />

en wel van Louise Juliana - <strong>de</strong> Keurvorstin van <strong>de</strong> Palts, moe<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n ten onzent<br />

wel beken<strong>de</strong>n Winterkoning -; van Louise Henriette, <strong>de</strong> echtgenoote van <strong>de</strong>n grooten<br />

Keurvorst; van Caroline, aan wie <strong>de</strong> herinnering hier te lan<strong>de</strong> door het <strong>voor</strong>malig<br />

paleis van Nassau-Weilburg -<br />

LOUISE VAN ORANJE, Erfprinses van Brunswijk (1770-1819)<br />

Uit: Prinsessen van Oranje in Duitschland<br />

thans <strong>de</strong> Haagsche schouwburg - wordt bewaard; en van Louise, zuster van Willem<br />

V. Vooral <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> laatste schetsen in dit boekwerk zijn van beteekenis, wijl het aan<br />

<strong>de</strong> schrijfster vergund was in het Koninklijk Huisarchief afschrift te nemen van<br />

particuliere brieven. Geen lezer zal het dan ook verwon<strong>de</strong>ren, dat mej. Naber met<br />

<strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> èn Caroline èn Louise heeft geteekend, zooals zij meen<strong>de</strong> die vrouwen<br />

uit hare correspon<strong>de</strong>ntie te kennen. In hoeverre <strong>de</strong> portretten geheel juist zijn, blijft<br />

<strong>de</strong> vraag: - mej. Naber i<strong>de</strong>aliseert gaarne, en vermooit ook ie<strong>de</strong>r prinselijk huwelijk<br />

zóó, dat een scepticus kan vragen, of een mariage <strong>de</strong> raison ten slotte niet<br />

een i<strong>de</strong>aal mag heeten. Doch er is meer. Blijkbaar heeft <strong>de</strong> schrijfster bijna uitsluitend<br />

uit <strong>de</strong> brieven geput, en allerlei an<strong>de</strong>re haar ten dienste staan<strong>de</strong> bronnen ter zij<strong>de</strong><br />

gelaten, bijv. <strong>de</strong> ‘Dépêches van Thulemeyer’ (Uitg. Utr. Hist. Gen. 1912) <strong>de</strong>n<br />

Pruisischen gezant in <strong>de</strong>n Haag van 1763 tot 1788, wiens oor<strong>de</strong>el over het intellect<br />

van Carolina van Nassau Weilburg (bl. 18/19) toch wel wat an<strong>de</strong>rs luidt, dan dat<br />

van mej. Naber (bl. 113). Tracht <strong>de</strong>ze ons ver<strong>de</strong>r te doen gelooven, dat tusschen<br />

Willem V en Willemijntje zich ‘nimmer (verschil van inzicht <strong>de</strong>ed) gevoelen in hun<br />

verkeer met hunne kin<strong>de</strong>ren’ (bl. 198) blijkens Fruin's excerpt van Thulemeyer's<br />

rapport aan <strong>de</strong>n Koning (Fre<strong>de</strong>rik II), op diens vraag naar <strong>de</strong> oorzaak <strong>de</strong>r verwij<strong>de</strong>ring<br />

tusschen Prins en Prinses, wordt vermeld: ‘Herhaal<strong>de</strong>lijk zijn er tusschen bei<strong>de</strong>n<br />

twisten ontstaan over <strong>de</strong> opvoeding <strong>de</strong>r jonge prinsen’ (Th. bl. 323). Ook el<strong>de</strong>rs in<br />

<strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l heeft men hier en daar een vraagteeken te plaatsen, zoo op bl. 72<br />

waar - à propos van Louise Henriette's huwelijk - wordt gezegd: ‘eene verbintenis<br />

met het machtige Huis van Oranje was <strong>de</strong>stijds zoo begeerlijk, dat Koning Karel I<br />

van Engeland... het stadhou<strong>de</strong>rlijke paar een twee<strong>de</strong> Koninklijke verbintenis in<br />

uitzicht <strong>de</strong>ed stellen’. Het feit is waar, doch wie <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n kent, waaron<strong>de</strong>r<br />

het gebeur<strong>de</strong>, zal zich allicht met <strong>de</strong> gevolgtrekking niet vereenigen. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De bun<strong>de</strong>l wordt gesierd door een viertal portretten, wier herkomst evenwel niet<br />

wordt vermeld.<br />

F.A. BUIS.<br />

Snipper<br />

Wij zijn allen zielen, die genezing zoeken, en <strong>de</strong> krui<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ziel liggen besloten<br />

in <strong>de</strong> boeken <strong>de</strong>r menschheid.<br />

TOP NAEFF, Charlotte Von Stein.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


105<br />

De Belgische schil<strong>de</strong>rs in Holland; hoe ze Holland zagen, door Dr. Leo<br />

van Puyvel<strong>de</strong>. - (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij).<br />

Voor ons, ten opzichte van alles wat intellectueele discussie betreft, ach! zoo luttel<br />

verwen<strong>de</strong> Vlaan<strong>de</strong>ren, waar we zoo weinige kenners van nieuwere kunst tellen -<br />

slechts <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re school is er in eere bij <strong>de</strong> heeren ‘kunstrechters’, en hare<br />

traditioneele waar<strong>de</strong>n, waarover men schrijft met behulp van heel die pedante<br />

documentatie, welke maar <strong>voor</strong> 't grijpen ligt, in verband met het reeds vaak en nog<br />

dikwijls hier en el<strong>de</strong>rs beschreven, ontleed en besproken verle<strong>de</strong>n - <strong>voor</strong> het on<br />

mo<strong>de</strong>rne Vlaan<strong>de</strong>ren is <strong>de</strong> verschijning van Leo van Puyvel<strong>de</strong>'s boek een heugelijk<br />

oogenblik.<br />

Het geeft in een zeer ferme en kernachtige taal, die nòch koel betoogend, nòch<br />

losjes eromheenpratend is, enkele zeer positieve aanduidingen over he<strong>de</strong>ndaagsche<br />

kunst.<br />

Van Puyvel<strong>de</strong> schreef bij een vijftigtal mooie phototypische reproducties van<br />

werken door Belgische schil<strong>de</strong>rs een inleiding waarin hij gepoogd heeft <strong>de</strong><br />

belangrijkste punten van overeenkomst en verschil tusschen <strong>de</strong><br />

Noord-Ne<strong>de</strong>rlandsche en Vlaamsche schil<strong>de</strong>rkunst aan te wijzen. Eerst herinnert<br />

hij ons aan <strong>de</strong> <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> met welke <strong>de</strong> Belgische landschapschil<strong>de</strong>rs, al lang <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>n grooten oorlog, getogen zijn naar het aantrekkelijk nabuurland, met zijn<br />

breed-rythmische natuur en zijn trilfijne luchten. Het on<strong>de</strong>rscheid tusschen het<br />

Hollandsche en Vlaamsche temperament vindt van Puyvel<strong>de</strong> <strong>voor</strong>al in <strong>de</strong> sterkere<br />

en meer bedwongen aandoening <strong>de</strong>r Hollan<strong>de</strong>rs, in hun noest herscheppen van <strong>de</strong><br />

werkelijkheid, rustiger, aandachtiger, strenger van uitdrukkingsvermogen. Terwijl<br />

<strong>de</strong> blij<strong>de</strong>re levenslust van <strong>de</strong> Belgen, waar <strong>de</strong>ze met levendiger, communicatiever<br />

genot het leven conterfeiten, met leniger en eleganter accent, met guller uitbundigheid<br />

en warmer zinnelijkheid, doch vaak ook met blijmoediger oppervlakkigheid, wel best<br />

uiting schijnt te geven aan <strong>de</strong> bruischen<strong>de</strong> levenskracht van hun ras in een veel<br />

spontaner kunst.<br />

Zoo hun werk niets of weinig heeft van <strong>de</strong> Hollandsche bezonkenheid, vastheid<br />

en stil-stemmigheid, blijft het ons opvallen door zijn levenslust en zijn zwier, en 't<br />

eene weegt tegen het an<strong>de</strong>re op. Laten we <strong>de</strong>ze niet zon<strong>de</strong>r schran<strong>de</strong>rheid en wel<br />

eenigszins willekeurig ont<strong>de</strong>kte rasverschillen - al te-grootmoedig gegeneraliseerd<br />

- grosso modo accepteeren, maar zon<strong>de</strong>r er ons door te laten bin<strong>de</strong>n, waar het onze<br />

waar<strong>de</strong>ering van bepaal<strong>de</strong> artisten geldt, die boven alle ras-atavismen zijn<br />

uitgegroeid, dank aan <strong>de</strong> kracht van hunne personaliteit. Met meer recht maakt van<br />

Puyvel<strong>de</strong>, zelfs aan <strong>de</strong> besten van <strong>de</strong> Haagsche school, het verwijt, dat hun kijk op<br />

zeer verschillen<strong>de</strong> levensuitingen dikwijls nagenoeg <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> is en dat hun luchten<br />

vaak eenzelf<strong>de</strong> patroon hebben, zooals hun kleur te dikwijls <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n grondtoon.<br />

Terwijl integen<strong>de</strong>el <strong>de</strong> Belgen meer persoonlijken scheppingsdrang aan <strong>de</strong>n dag<br />

leggen, min<strong>de</strong>r aca<strong>de</strong>misme, meer sensibiliteit en dus meer wisselvalligheid van<br />

stemming en verschei<strong>de</strong>nheid van métier.<br />

In zijn twee<strong>de</strong> hoofdstuk beschrijft van Puyvel<strong>de</strong> <strong>de</strong> Hollandsche natuur en <strong>de</strong><br />

manier waarop <strong>de</strong> Belgen, zij die vroeger in het noor<strong>de</strong>n rels<strong>de</strong>n en <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> velen<br />

die geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n oorlog uitweken, reageer<strong>de</strong>n op <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> hen vreem<strong>de</strong><br />

atmosfeer en dit nieuwe, zoo van hun eigen land verschillend tafereel. Met emotie<br />

<strong>de</strong>nk ik zelf terug aan <strong>de</strong> met vocht en zeezouten verzadig<strong>de</strong> lucht, aan <strong>de</strong> etherische<br />

en ge<strong>de</strong>mpt zondoordoom<strong>de</strong> dampen, aan <strong>de</strong>n parelen<strong>de</strong>n weerschijn <strong>de</strong>r wolken<br />

boven <strong>de</strong> klammige vel<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> walmen<strong>de</strong> stadsgrachten, waarvan ik zoo vaak<br />

genoot in het Hollandsche pol<strong>de</strong>rlandschap, simpel van grootschen eenvoud en<br />

dramatisch van sombere expressiviteit, of in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n van Ne<strong>de</strong>rland, zoo<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


feeëriek van glanzend en koesterend licht op hunne gepatineer<strong>de</strong> gevels. Tegen<br />

<strong>de</strong>ze nat-zonnige lucht en haar eigenaardig kleurgehalte had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Belgische<br />

impressionisten al da<strong>de</strong>lijk te kampen wanneer ze zich in Holland te schil<strong>de</strong>ren<br />

zett'en, maar hun aanpassingsvermogen was groot en spoedig bereikten <strong>de</strong> besten<br />

hunner een persoonlijk resultaat. Ze gaven <strong>de</strong> Hollandsche atmosfeer met zui<strong>de</strong>lijker<br />

levensinzicht weer, en zoo ze zel<strong>de</strong>n geraakten tot het diepere wezen van het<br />

vreem<strong>de</strong> land, zoo aanschouw<strong>de</strong>n ze er toch, vol geluk, het schoone aanschijn van,<br />

zoo interpreteer<strong>de</strong>n ze lief<strong>de</strong>vol zijn plastiek en zijn kleur met gulle sierlijkheid van<br />

lijnen en trilteere vervenfijnheid.<br />

Terecht looft van Puyvel<strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rs als Degouve <strong>de</strong> Nuncques en Willem Paerels,<br />

die bei<strong>de</strong>n langs zeer verschillen<strong>de</strong> wegen geraakten tot door <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs zelven<br />

zeer gewaar<strong>de</strong>er<strong>de</strong> uitbeeldingen, zooals weleer Theo van Rysselberghe, Baertsoen,<br />

Courtens, op hun beste momenten. Een beschouwen<strong>de</strong>r kunstenaar als Gustaaf<br />

<strong>de</strong> Smet drong, wijl zijn natuur geestelijker en lyrischer was, <strong>de</strong>s te intenser dóór<br />

tot <strong>de</strong>n kern van zijn nieuwe omgeving, wijl hij, <strong>de</strong> eenige Belgische expressionnist<br />

in Holland, ruimere visies aandierf, gesproten uit een voller levensgevoel en een<br />

geestelijk-completer en evenwichtiger samenbeeld.<br />

Met enkele woor<strong>de</strong>n kenschetst van Puyvel<strong>de</strong> heel treffend onze verschillen<strong>de</strong><br />

kunstenaars - doch vaak te beminnelijk, met te veel woor<strong>de</strong>n van lof. Wat ik aan<br />

zijn interessant werk verwijt is een al te bont en vergoelijkend eclectisme, in <strong>de</strong>zen<br />

tijd<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


106<br />

van strijd en nieuwe kunst in wording niet meer van pas. Dat hij het aandurft <strong>de</strong><br />

flauwe prentjes van een Rodolf Wytsman en zijn echtga<strong>de</strong> Juliette Wytsman - <strong>de</strong><br />

twee ‘Wytslie<strong>de</strong>n’ zooals <strong>de</strong> Hollandsche criticus Plasschaert <strong>de</strong>ze twee ook in het<br />

Amsterdamsch Stadsmuseum binnengeloodste ‘Zui<strong>de</strong>rlingen’ geestig-vinnig<br />

caricaturiseer<strong>de</strong> tot louter talentvolle industrieelen van het penseel - of <strong>de</strong> onbeholpen<br />

fantasietjes van een Cauchie, een Geu<strong>de</strong>ns, ja zelfs <strong>de</strong> photografische banaliteiten<br />

van een Mej. Marcotte illustratief te plaatsen en met goedwillige complimentjes te<br />

bespreken, naast het mystisch-dramatische van een Degouve <strong>de</strong> Nuncques, het<br />

impetueus-lyrische van een Rik Wouters, het cosmisch-grootsche van een Gustaaf<br />

<strong>de</strong> Smet, het teer-vibrante van een Paerels, zoo'n wijduiteenloopendheid getuigt<br />

van al te veel vrien<strong>de</strong>lijkheid. Ik weet wel dat van Puyvel<strong>de</strong> feitelijk niet zoo heel<br />

hoog oploopt met al <strong>de</strong>ze illusoire groothe<strong>de</strong>n, die onzen Belgischen kunstroem in<br />

Holland hielpen verknoeien, geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> oorlogsjaren, <strong>voor</strong> velen onverhoopt<br />

aanleiding tot zelfverheffing en tot verschalken en bedriegen van minzame<br />

gastheeren; maar hij had toch beslister partij moeten kiezen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> enkele<br />

uitsteken<strong>de</strong>n tegen <strong>de</strong> vele knoeiers. In allen ernst trok hij in dit <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> Holland<br />

geschreven boek <strong>de</strong> lijn niet scherp genoeg tusschen <strong>de</strong> één-dag-menschjes, die<br />

in Holland pic-nicten en zij die met heel <strong>de</strong>n ernst van hun verstand, met heel <strong>de</strong><br />

gespannenheid van hun emotie, met al hun lief<strong>de</strong> en toewijding gebruik maakten<br />

van het rampzalige tusschenspel, om van Holland te nemen en aan Holland te geven<br />

wat ze vermochten, met het beste en echtste van hun vernuft.<br />

Ik vind zijn boek soms al te beleefd en te <strong>voor</strong>komend, niet krachtig van overtuiging<br />

genoeg. Maar over <strong>de</strong> <strong>voor</strong>treffelijksten onzer meesters getuigt van Puyvel<strong>de</strong> met<br />

veel schran<strong>de</strong>rheid en lust. Zijn studie zal blijven een dierbaar aan<strong>de</strong>nken tusschen<br />

Noord en Zuid.<br />

ANDRE DE RIDDER.<br />

Verzen<br />

Het verlangen, door J.C. Bloem. - (Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon<br />

1921).<br />

J.C. Bloem behoort niet tot hen, die nog in hun jeugd staan<strong>de</strong>, met een zekeren<br />

overmoed aan dien leeftijd eigen, hun dichterschap verkon<strong>de</strong>n door hun eersten<br />

oogst in druk te geven. Reeds een goed eind in <strong>de</strong> <strong>de</strong>rtig jaren, geeft Bloem zijn<br />

eersten bun<strong>de</strong>l in 't licht, die hem onmid<strong>de</strong>llijk plaatst naast <strong>de</strong> allergrootsten van<br />

onzen tijd. Zijn boek wekt niet een verwachting, maar geeft <strong>de</strong> gansche vervulling,<br />

zijn volgroeid dichterschap, stralend in vollen glans.<br />

De ontwikkeling van zijn persoonlijkheid heeft natuurlijk ook bij hem vele jaren<br />

geëischt. In <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l, waarin werk van meer dan tien jaren is bijeengevoegd,<br />

nemen wij waar, hoe zijn karakter, ondanks alle weerstan<strong>de</strong>n, tot een eigen vorm<br />

groeit. De jonge dichter zoekt zijn richting naar het <strong>voor</strong>beeld van <strong>de</strong> grooten, die<br />

hij warm bewon<strong>de</strong>rt, wier verzen, wier beel<strong>de</strong>n en gedachten hij in zich meedraagt.<br />

Enkele versregels herinneren aan Novalis, aan Boutens en Verwey. Maar toch komt<br />

in zijn vroegere gedichten reeds het eigen karakter naar voren, <strong>de</strong> weemoed van<br />

het bestaan, die zich oplost, nooit in een blijven<strong>de</strong> klacht, maar in <strong>de</strong> vertroosting,<br />

die hij put uit het zich éénvoelen met <strong>de</strong> wereld, <strong>de</strong> dingen in zijn omgeving, het<br />

wisselend aspect van <strong>de</strong> natuur, <strong>de</strong> menschen, zijn vrien<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Dit zijn <strong>de</strong> polen in onze samenleving: <strong>de</strong> maatschappelijk machtigen, die zich<br />

verliezen in materieele overwegingen, in zelfzucht en hoogmoed; die <strong>de</strong> natuur<br />

bemeesteren door hun luidruchtige techniek, <strong>de</strong> menschen dwingen naar hun<br />

strengen wil, en <strong>de</strong> dingen om hen heen niet kunnen liefhebben, maar slechts kunnen<br />

bezitten. Daartegenover <strong>de</strong> maatschappelijk verlorenen, groot in hun vertwijfeling,<br />

begrijpend wanhoop van an<strong>de</strong>ren; <strong>de</strong> strij<strong>de</strong>rs om een levensdroom, overwonnen<br />

en toch beloond telkens door het zielsverwij<strong>de</strong>nd geluksgevoel van zich te weten<br />

in hun natuurlijken aard één met hun omgeving, in verlangen, in streven en falen,<br />

in zorgen en heil.<br />

Bloem behoort in geestelijken zin tot <strong>de</strong>ze verlorenen. En ondanks <strong>de</strong> lui<strong>de</strong> stem<br />

van <strong>de</strong> stoffelijke belangen in onzen tijd is slechts van menschen als <strong>de</strong>zen dichter<br />

een geestelijke vernieuwing te wachten. Bloem's karakter is tot volheid gegroeid in<br />

<strong>de</strong> jaren. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> eerste verzen in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l ontmoeten wij in ‘De zieke’ reeds<br />

<strong>de</strong>s dichters eigen aard, het zich weten stoffelijk zwakker dan <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong>n, doch<br />

in levensgevoel en aandoeningskracht niet hun min<strong>de</strong>re, hij die, met het lichaam<br />

gekluisterd aan het ziekbed, geestelijk zich vermag te verwij<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> door alle<br />

wisselingen waargenomen natuur. Hij beseft <strong>de</strong> kracht van zijn innerlijke droomen,<br />

waarin hij het essentieele van <strong>de</strong> waarneming tot beziel<strong>de</strong> schoonheid opheft:<br />

De schoonheid uwer pa<strong>de</strong>n na <strong>de</strong> regen,<br />

Als in <strong>de</strong> plassen 't blauw weersplegeld ligt,<br />

Alsof <strong>de</strong> menschen wa<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> wegen<br />

Des hemels met een stralend aangezicht.<br />

In zoodanige grootheid van visie opent zich telkens zijn weemoed, gaver steeds,<br />

naarmate hij <strong>de</strong>n invloed van zijn groote belezenheid overwint en zijn onvervuld<br />

verlangen dieper vertwijfeling brengt. Hij voelt <strong>de</strong>n weemoed om het gemis van <strong>de</strong><br />

overgegeven lief<strong>de</strong>, om <strong>de</strong>n druk van <strong>de</strong> dagelijksche zorgen en <strong>de</strong> zwakheid <strong>de</strong>r<br />

physieke krachten,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


107<br />

maar vindt altijd opnieuw <strong>de</strong> zaligheid in het besef van het algemeen-menschelijke<br />

van zijn leed en verlangen:<br />

En ik beken mij een van <strong>de</strong>ze menschen,<br />

Van dit geslacht, dat doolt en lacht en lijdt,<br />

Geknot, verne<strong>de</strong>rd in zijn liefste wenschen<br />

En toch zoo bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> van zaligheid.<br />

In vroeger jaren vervuld van een onrust, een drang om te zwerven, te kennen <strong>de</strong><br />

hartstochten <strong>de</strong>r groote ste<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> heimelijke verrukkingen van een lan<strong>de</strong>lijk<br />

bestaan, vragend, waar <strong>de</strong> omgeving zal zijn waar hij zich hechten zal, leert hij van<br />

<strong>de</strong>n rijperen leeftijd zijn droomen vervuld te zien in <strong>de</strong> huidige werkelijkheid, in lief<strong>de</strong><br />

te doorleven wat dicht bij hem is. Hij schept zijn gedachtenwereld met <strong>de</strong><br />

bouwsteenen, die vlak naast hem liggen. Ie<strong>de</strong>r leven komt eens tot <strong>de</strong>ze wijsheid,<br />

het aanvaar<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> eigen omgeving, <strong>de</strong>ze te bezielen met zijn wezen, zich hierin<br />

op te lossen. De jonge dichter behoef<strong>de</strong> een beeld van Messalina en het ou<strong>de</strong><br />

Rome, en smukte zijn verbeelding op met gekunstel<strong>de</strong> rethoriek, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re wijze<br />

ziet in het bereik zijner oogen <strong>de</strong> wereld die hij tot zijn droom bezielt:<br />

Dezelf<strong>de</strong> droom, die 't draven en het roepen<br />

Der menschen tempert in zijn ijzeren kring<br />

Terwijl <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren op <strong>de</strong> lage stoepen<br />

Heel zachtjes zingen in <strong>de</strong> schemering.<br />

O wijze vre<strong>de</strong>, wiens begeerd beloven<br />

Gelijk een koelte door het duister gaat,<br />

Ik voel Uw naadring, nu <strong>de</strong> lucht daarboven<br />

Donker omheen <strong>de</strong> lichte sterren staat.<br />

Aan <strong>de</strong> grenzen van zijn weemoed ligt zijn geluksgevoel, ontvlamt zijn diepe<br />

menschenlief<strong>de</strong>, zoo heerlijk uitgezongen in het schitterend gedicht ‘Lichte Vensters’.<br />

Het is het kenmerken<strong>de</strong> van <strong>de</strong> zorg, dat <strong>de</strong>ze altijd in geluk openbreekt, een<br />

geluk, zoo wijd en machtig, als <strong>de</strong> sterken, <strong>de</strong> zorgeloozen niet kennen:<br />

Veroveraars, wier namen als legen<strong>de</strong>n,<br />

Minnaars, wier slapen koel van kussen zijn,<br />

Zij weten 't wel, waarheen hun dagen ren<strong>de</strong>n<br />

En heel hun drift is niet dan angst <strong>voor</strong> pijn.<br />

Een beedlaar in <strong>de</strong> schaûw <strong>de</strong>r kathedralen<br />

Is meer dan <strong>de</strong>zen en hun ijdlen schal.<br />

Hij ziet <strong>de</strong> zon op 't leege kerkplein stralen,<br />

En wacht geduldig op <strong>de</strong>n avondval.<br />

Misschien dat in een schemeren<strong>de</strong> gaar<strong>de</strong><br />

De slaap zich op zijn ou<strong>de</strong> le<strong>de</strong>n stort,<br />

En, aan zijn kleeren nog een reuk van aar<strong>de</strong>,<br />

Hij in <strong>de</strong>n blauwen hemel wakker wordt.<br />

De dichter vindt <strong>de</strong> groote, ontroeren<strong>de</strong> schoonheid, nadat hij <strong>de</strong> dingen lief<strong>de</strong>vol<br />

heeft waargenomen en in hun wezen <strong>de</strong> verwantschap heeft gevon<strong>de</strong>n met zijn<br />

aandoening:<br />

Hoe had hij dit bemind, die duistre straten,<br />

Die atmosfeer van mist en zaligheid,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Wanneer het avond wordt en het verlaten<br />

Plaveisel vochtig is en vreemd en wijd.<br />

Tot dit innig wereldgevoel is Bloem in zijn latere verzen gestegen, op <strong>de</strong>ze hoogte<br />

staat het aandoenlijk verhevene Scheveningen: Mistige Wintermiddag, en <strong>de</strong> reeks<br />

‘Enkele Strofen’ met het zeer nobele allerlaatste gedicht, waarvan <strong>de</strong> eerste twee<br />

strofen mogen wor<strong>de</strong>n aangehaald:<br />

Wat is er van mijn dagen mij gebleven,<br />

En van hun gloed en het rusteloos gedruisch<br />

Der wereld om mijn nuttelooze streven?<br />

Alleen één zekerheid: het ou<strong>de</strong>rhuis.<br />

Maar dat blijkt onaantastbaar en volkomen<br />

Van lief<strong>de</strong> en leed en bittre tee<strong>de</strong>rheid,<br />

Tusschen <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> warreling <strong>de</strong>r droomen<br />

Het eenige, dat ik <strong>voor</strong>goed belijd.<br />

Bloeit uit dit boek niet een wijsheid open van zeldzame schoonheid te mid<strong>de</strong>n van<br />

<strong>de</strong> dorre zielsverloochening en winzucht onzer maatschappij?<br />

R.T.A. MEES.<br />

Von<strong>de</strong>lingskens. Gedichten door Alice Nahon, - (Uitgave De<br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche Boekhan<strong>de</strong>l. Antwerpen en A.W. Sijthoff's<br />

Uitgevers-Maatschappij, Lei<strong>de</strong>n, 19<strong>20</strong>).<br />

Wat een aardig boekje! wat een mo<strong>de</strong>lletje van gevoelige, fijnklinken<strong>de</strong>, zangerige,<br />

beschaaf<strong>de</strong>, jonge Vlaamsche poëzie! Stel u pareltjes van echtgeïnspireerd, wáár<br />

dichtwerk <strong>voor</strong>, Gezelliaansch van eenvoud en melodie, maar gezelliger dan Gezelle<br />

ooit schreef, jeugdig van visie, jeugdig van kleine lief<strong>de</strong>smart (die wij licht geheeld<br />

meenen te zien, in een volgen<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l, door <strong>de</strong> levenskracht van een latent<br />

optimisme!). Wat ons bizon<strong>de</strong>r sympathiek was vanwege een vrouw: het <strong>voor</strong> een<br />

lyrische dichteres beschei<strong>de</strong>n-weinig op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond tre<strong>de</strong>n van eigenroemen<strong>de</strong><br />

of zelfbeklagerige vrouwelijkheid; en, vanwege een Vlaamsch-schrijven<strong>de</strong><br />

tijdgenoot(e): het bijna-geslaagd vermij<strong>de</strong>n van politiek in <strong>de</strong> kunst, van<br />

taalstrijd-grieven of mystiek-reclame. Waar Alice Nahon 1) , die zich eerst,<br />

allercharmantst en wellevend, in portretgedaante <strong>voor</strong>stelt, tegenover het schutblad,<br />

religieuze elementen in haar verzen aanbrengt, is <strong>de</strong> mystiek eigenlijk verre. Zoo<br />

in Geloof b.v. maakt zij zich een <strong>voor</strong>stelling van het geluk, dicht tot het<br />

Opperwezen te staan, afgaan<strong>de</strong> op het aardsche lief<strong>de</strong>sgevoel dat zich tot iets<br />

heerlijkers, schijnbaar-bovenaardsch puur<strong>de</strong>, maar dat ten slotte slechts een<br />

superlatief van stoffelijkheid moet wezen. En in Allerzielen, Godslampje,<br />

Herfst, Heur leste Vroegmis en 't Is <strong>de</strong> Ure <strong>de</strong>r Getijen speelt<br />

het<br />

1) Geboren te Antwerpen in 1896.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


108<br />

visioneele <strong>de</strong> hoofdrol; het religieuse is slechts een picturaal <strong>voor</strong>wendsel. Het<br />

mooiste, het ontroerendste is <strong>de</strong> dichteres waar zij uitsluitend jóng is; waar alleen<br />

haar muzikale ziel zich uitzingt of waar haar zui<strong>de</strong>lijk-zinnelijke waarnemingsgave<br />

op een zoo verrassend-juiste wijze <strong>de</strong> alledaagsche tafereeltjes heeft ‘afgeloerd’.<br />

In dit verband noemen wij Avondklacht, Armoe, Deemstering, en <strong>voor</strong>al<br />

Eenvoud (dat wij graag in zijn geheel zou<strong>de</strong>n aanhalen) en Avondlie<strong>de</strong>ke,<br />

als juweeltjes van frischheid of geurige, toch jonge melancholie.<br />

ALICE NAHON<br />

Hier is dat Avondlie<strong>de</strong>ke:<br />

In <strong>de</strong> hagen, daar begon<br />

Zachtjes iets te spreken...<br />

Wat niet an<strong>de</strong>rs wezen kon<br />

Dan een wind-gebêken...<br />

Over 't ou<strong>de</strong> hofken viel<br />

Wat geen zang kan zeggen;<br />

Wat een avond in uw ziel<br />

Zelf moet ne<strong>de</strong>rleggen.<br />

(Is dat niet prachtig?)<br />

Om een wiegske vlocht een vrouw<br />

Zaalge douwdidouwkens,..;<br />

Aan <strong>de</strong>r heemlen verre gouw<br />

Blom<strong>de</strong>n wat kersouwkens 1) .<br />

De Vlaamsche taal is hier waarlijk een genotvol muziekinstrument. Wordt van<br />

dialectvormen een smaakvol, d.w.z. matig gebruik gemaakt, welk een verfrissching<br />

dan on<strong>de</strong>rgaat er <strong>de</strong> officieele, ietwat te gewichtige stamtaal door! Dat is <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n<br />

van <strong>de</strong> groote bekoring die uitgaat van <strong>de</strong> Clercq's liedjeswerk en <strong>de</strong> verklaring van<br />

<strong>de</strong> ver<strong>de</strong>eldheid on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>elaars van Gezelle en Streuvels. Maakt die<br />

nieuwheid van toon niet in on<strong>de</strong>rstaand versje veel goed, wanneer een Hollandsch<br />

hoofd (met even buiten dienst gesteld oor) lichtelijk aanstoot zou nemen aan<br />

uitdrukkingen die <strong>voor</strong> ons Noor<strong>de</strong>lingen rakelings langs het cliché, <strong>de</strong> gemeenplaats<br />

strijken?<br />

De Kindren van ‘<strong>de</strong> Soetewey’<br />

Ze trekken ter schole ten halleveracht<br />

- Het dorpje ligt ver van 't gehucht, -<br />

Om 't even of liefelijk 't zonneke lacht,<br />

1) = Ma<strong>de</strong>liefjes.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Voor wind noch <strong>voor</strong> regen beducht,<br />

Met blauwbaaien rokskens,<br />

De blinken<strong>de</strong> blokskens 1)<br />

Van 's Zaterdags versch gevernist,<br />

Zoo trekken ze zwijgend<br />

De koppekens nijgend,<br />

Door regen, door sneeuw of door mist,<br />

Dan spreken die boerengespeelkens geen woord;<br />

De grooteren trekken <strong>de</strong> kleineren <strong>voor</strong>t.<br />

‘Klikker<strong>de</strong>klakker’, zoo kloefren 2) <strong>de</strong> rijen<br />

Op blokskens <strong>voor</strong>bij langs <strong>de</strong> grauwe kasselen.<br />

Op grootmoe<strong>de</strong>rs neusdoek, met kopspeld gehecht<br />

En kleurig met bloemen bestikt,<br />

De stroogele haren, heel stevig gevlecht 3)<br />

Met vuurroo<strong>de</strong> lintjes gestrikt;<br />

Bolroo<strong>de</strong> gezichtjes<br />

En oogen als lichtjes,<br />

De han<strong>de</strong>kens frisch en gezond;<br />

Hoe lief en hoe gekjes<br />

Die boerene bekjes<br />

Met koffieran<strong>de</strong>kens rond 4) ;<br />

Zoo stappen ze fier en als waren ze rijk!<br />

Hun neusdoekje sleept met z'n tippen door 't slijk,<br />

‘Klikker<strong>de</strong>klakker’, zoo kloefren <strong>de</strong> rijen<br />

Op blokskens <strong>voor</strong>bij langs <strong>de</strong> grauwe kasseien.<br />

Des zomers dan loopen <strong>de</strong> jongens <strong>voor</strong>op;<br />

Ze knabblen aan raap of aan pee 5)<br />

De meiskens die leeren hun lessen luidop,<br />

De kleintjes die zeggen ze mee...<br />

Soms doen ze hun blokjes<br />

En lichtgrijze sokjes<br />

Aan 't ou<strong>de</strong> kapelleken uit.<br />

Dan klinkt langs <strong>de</strong> wegen<br />

Het joelen u tegen<br />

En 't plifpleffend voetjesgeluid...<br />

Maar zien ze in het <strong>de</strong>urgat hun moe<strong>de</strong>rke staan,<br />

Gauw schieten ze sokjes en blokjes weer aan.<br />

‘Klikker<strong>de</strong>klakker’, zoo kloefren <strong>de</strong> rijen<br />

Op blokskens <strong>voor</strong>bij langs <strong>de</strong> grauwe kasseien.<br />

Zou zulke pretentielooze kweelmuziek geen weldadig geestesbad zijn <strong>voor</strong> heel<br />

wat Hollandsche hoogphilosophische en hersenkronkelrijke rijmrijgers?<br />

Het is heusch geen cliché-complimentje, mejuffrouw Nahon, als wij u toeroepen,<br />

over <strong>de</strong> veertien Moerdijkbogen heen, dat wij vurig hopen, spoedig uw twee<strong>de</strong>n<br />

bun<strong>de</strong>l te mogen lezen, waarvan een<br />

1) klompen.<br />

2) klompkletteren.<br />

3) gevlochten.<br />

4) er omheen.<br />

5) wortel.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


109<br />

onbeschei<strong>de</strong>n inlichter uit uw naaste omgeving ons <strong>de</strong> veelbeloven<strong>de</strong> aankondiging<br />

<strong>de</strong>ed....<br />

MARTIN PERMYS.<br />

Belij<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r eenzaamheid, door Heinrich Petermeijer. - (Arnhem, van<br />

Loghum Slaterus en Visser, 19<strong>20</strong>).<br />

Dit werk draagt geheel het stempel van <strong>de</strong>n schrijver.<br />

Lees zoo'n bijgesloten briefje eens:<br />

Doordat <strong>de</strong> heer Dietz Edzard te Amsterdam <strong>de</strong> door hem toegezeg<strong>de</strong><br />

bandteekening, ondanks herhaald aandringen, niet heeft afgeleverd, werd<br />

het ons onmogelijk gemaakt, <strong>de</strong> uitgave op <strong>de</strong>n aangegeven tijd te doen<br />

verschijnen. Door vrien<strong>de</strong>lijke bemid<strong>de</strong>ling van Professor Bruno Pant<br />

verklaar<strong>de</strong> <strong>de</strong> heer Richard Blank, Staatliches Kunstgewerbe Museum<br />

te Berlijn, zich bereid, een houtsne<strong>de</strong> te leveren.<br />

Dat typeert <strong>de</strong>n dichter. Het is van een onaangename Duitsche win<strong>de</strong>righeid die<br />

aanstonds tegenstaat.<br />

En bezie het plaatje dat mijnheer Richard Blank, Staatliches Kunstgewerbe<br />

Museum te Berlijn, dank zij <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>lijke bemid<strong>de</strong>ling van Professor Bruno Pant,<br />

wel zoo goed was te teekenen! Het is afschuwelijk. Om een boekje van onzen<br />

goe<strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r van Alfen zou het niet hebben misstaan: een mijnheer on<strong>de</strong>r een<br />

boom aan een slootje met een boek en een vulpen in <strong>de</strong> hand.<br />

Van <strong>de</strong>n dichter had ik wel zóóveel goe<strong>de</strong>n smaak verwacht dat hij zijn duitsche<br />

<strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> hier geofferd zou hebben aan een eenvoudig typografisch goed verzorgd<br />

titelblad. En dat is <strong>de</strong> firma van Loghum Slaterus en Visser best toe te vertrouwen!<br />

Ook het binnenwerk is geheel in overeenstemming met <strong>de</strong> persoon <strong>de</strong>s dichters.<br />

Het is alles zeer fraai met lila-inkt gedrukt op zwaar papier. Het is dames-achtig<br />

zoetelijk en boudoir-achtig tee<strong>de</strong>r.<br />

Er staan ongetwijfeld zeer lieve versjes in dit geweldig-mooie boek. Er staan er<br />

ook vele in die bijna onbeholpen zijn en er zijn bovendien gedichten in opgenomen<br />

die bombastisch genoemd kunnen wor<strong>de</strong>n. En met al dat moois doet <strong>de</strong> dichter<br />

louter en alleen zichzelf een pleziertje.<br />

Een banale en onoorspronkelijke titel als ‘Belij<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r eenzaamheid’ neemt in<br />

onzen tijd al direct wat tegen zich in. Het is volop Ik-lyriek en Ik-smart. Alles:<br />

Zelf-ingenomenheid.<br />

Een boek dat <strong>voor</strong>tdurend ergernis opwekt. Vooral om zijn onbeschei<strong>de</strong>nheid.<br />

(Waar opdringerige tee<strong>de</strong>rheid ook 'n vorm van is).<br />

ERNST GROENEVELT.<br />

Lotos en morgendauw, door Noto Soeroto, Met Penseelteekeningen<br />

van Jodjana. Bandversiering van Soerjowinoto. - (Uitgave Hadi Poestaka,<br />

Amsterdam).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Een boekje van verheerlijking van 't jonge Kind. En in dat Kind verheerlijking van 't<br />

rijke, scheppen<strong>de</strong> Leven. Een boekje naar <strong>de</strong>n smaak van ons ‘nuchtere’<br />

Westerlingen wellicht een tikje te week,<br />

MANE-LAND.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


110<br />

te sentimenteel van accent, maar toch vol van die natuurlijke dichterlijkheid die als<br />

een stralen<strong>de</strong>, witte bloem ontspruit uit <strong>de</strong> zuivere aanvoeling van het Mysterie.<br />

Een boekje met fijnhe<strong>de</strong>n als <strong>de</strong> vergelijking van <strong>de</strong>n broozen waterdroppel, toch<br />

groot genoeg om <strong>de</strong> zon in 't hart te dragen: het beeld van moe<strong>de</strong>r en kind, die ‘al<br />

zitten zij maar beschei<strong>de</strong>n als een bloem en een waterdroppel in het zegenrijke licht<br />

van omhoog’, <strong>de</strong>n dichter schijnen zich bei<strong>de</strong>n te koesteren in <strong>de</strong>n levenwekken<strong>de</strong>n<br />

a<strong>de</strong>m van <strong>de</strong>n onsterfelijken Geest.<br />

Citeeren wij bij onze illustratie het stukje ‘Mane-Land’:<br />

Ik weet wel, waarom kin<strong>de</strong>ke zoo gaarne in moe<strong>de</strong>rs armen ligt en met<br />

zijn handjes naar haar grijpt.<br />

Toen kin<strong>de</strong>ke in zijn slaap glimlachte, waar zwierf zijn geest in het verre<br />

droomenland?<br />

Het droom<strong>de</strong>: het was een honingbij en zweef<strong>de</strong> op zijn ranke wiekjes en<br />

streek toen ne<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> maan-beschenen bloesems <strong>de</strong>r bloeien<strong>de</strong><br />

kemoenings.<br />

En daar kwam een waas van verwon<strong>de</strong>ring over kin<strong>de</strong>ke's gezicht en<br />

het droom<strong>de</strong>: <strong>de</strong> bij was omgetooverd tot een héél klein kin<strong>de</strong>ke en het<br />

dwaal<strong>de</strong> rond in <strong>de</strong>n won<strong>de</strong>rtuin van een witte bloesemkelk.<br />

Toen trok het met zijn mondje en zijn geloken oogjes als span<strong>de</strong> het àl<br />

zijn krachten in en het droom<strong>de</strong>: uit <strong>de</strong> witte kemoening-bloesem klom<br />

het langs <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n lad<strong>de</strong>r van een manestraal naar <strong>de</strong>n hemel.<br />

Helaas, daar was klein kindje àl te roekeloos op zijn reis naar Mane-land;<br />

het stapte mis en gleed met snelle vaart langs <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n lad<strong>de</strong>r naar<br />

omlaag; en klein kindje lag met uitgebrei<strong>de</strong> armpjes in <strong>de</strong> witte kussens<br />

van zijn wieg te schreien.<br />

Van dien tijd af wil<strong>de</strong> klein kindje nimmermeer reizen naar het verre<br />

Mane-land en wil nu altijd veilig in moe<strong>de</strong>rs armen droomen.<br />

W.C.<br />

Romans en novellen<br />

Dostojewskie, booze geesten. Uit het Russisch, door S.v. Praag. -<br />

(Amsterdam, van Holkema en Warendorf, 1921).<br />

Alle teekenen wijzen er op, dat ook wij in Holland een Dostojewskie-aera tegemoet<br />

gaan. Dirk Coster zond zijn van geestdrift en bewon<strong>de</strong>ring vervul<strong>de</strong> essay <strong>de</strong> wereld<br />

in; dra verrees on<strong>de</strong>r zijn redactie een tijdschrift, dat Dostojewskie als <strong>de</strong>n<br />

geestelijken gids <strong>de</strong>r toekomst proclameer<strong>de</strong>, en nu kondigt een uitgever aan, dat<br />

bij hem weldra <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste werken van Dostojewskie in vertaling zullen<br />

verschijnen. Wij moeten naar aanleiding van <strong>de</strong>ze aankondiging een kleine<br />

verzuchting slaken. Welke heillooze machten toch waren hier nu weer in het spel,<br />

die een uniforme uitgave van al <strong>de</strong> werken van Dostojewskie onmogelijk maakten.<br />

Hoeveel beter, hoeveel overzichtelijker toch ware het geweest indien wij een editie<br />

gelijk die van Piper zou<strong>de</strong>n bezitten, waar <strong>de</strong> werken in geor<strong>de</strong>nd verband<br />

saamgevoegd zijn. Dit nu heeft niet mogen zijn en thans werpt <strong>de</strong> eene uitgever na<br />

<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re (goed geteld zijn er reeds vier me<strong>de</strong> bezig) een Dostojewskie-boek op<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>de</strong> markt. De firma waarbij ‘<strong>de</strong> Booze Geesten’ nu verschijnt had ten opzichte van<br />

Dostojewskie wel heel veel goed te maken. Want aan haar is het te wijten, dat we<br />

met zoo'n verhaspel<strong>de</strong> editie van ‘<strong>de</strong> Gebroe<strong>de</strong>rs Karamazow’ opgescheept zitten.<br />

Nogmaals schan<strong>de</strong> over zoo'n uitgave. Ze heeft on<strong>de</strong>rtusschen, (na trouwens eerst<br />

nog een <strong>de</strong>eltje ‘Uit Siberië’, ook uit een an<strong>de</strong>re taal dan het Russisch vertaald, te<br />

hebben doen verschijnen), ingezien dat <strong>de</strong> vertalingen direct uit het Russisch moeten<br />

geschie<strong>de</strong>n en in <strong>de</strong> heeren van Praag en van Wageningen twee personen<br />

gevon<strong>de</strong>n, die blijkbaar direct <strong>de</strong>n oertext kunnen lezen. Wij constateeren met<br />

genoegen dat van Praag zich <strong>de</strong> moeite heeft gegeven sommige duistere plaatsen<br />

door ophel<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> verklaringen te veruiterlijken en zoo een vertaling heeft gegeven<br />

(hoewel op <strong>de</strong>n stijl en <strong>voor</strong>al op correctie wel het een en an<strong>de</strong>r aan te merken is)<br />

die tenminste waar<strong>de</strong> heeft. We zou<strong>de</strong>n na Coster's essay op <strong>de</strong>n inhoud van dit<br />

boek niet na<strong>de</strong>r behoeven in te gaan, ware het niet, dat we tegenover Coster eenige<br />

stellingen bepleiten wil<strong>de</strong>n. Het is altijd een zeer hachelijke taak iemands uitbundige<br />

bewon<strong>de</strong>ring te moeten temperen, en nooit is <strong>de</strong>ze taak onaangenamer, dan wanneer<br />

het object dier bewon<strong>de</strong>ring Dostojewskie is.<br />

Kon<strong>de</strong>n we reeds da<strong>de</strong>lijk na lezing van het werkje Coster's neiging constateeren<br />

om Dostojewskie te verdogmatizeeren, <strong>de</strong>ze gevaarlijke ten<strong>de</strong>nz brengt als van zelf<br />

me<strong>de</strong>, dat hij zijn oog sluit <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n ontzaggelijken rijkdom van schakeeringen,<br />

(hetgeen nu bij het pas verschenen werkje ‘<strong>de</strong> Kleine Held’ nogmaals blijkt), die<br />

<strong>de</strong>ze Dostojewskiewereld te aanschouwen geeft en zijn blik te veel richt op eenige<br />

bepaal<strong>de</strong> figuren. Het zal wel een hopeloos moeilijke taak blijven - en zeker in een<br />

kort artikel als dit niet te volbrengen - om uit te maken of Dostojewskie werkelijk in<br />

zijn Stawrogin die volledige belichaming van het <strong>de</strong>monische gegeven heeft, die<br />

Coster in ‘De Booze Geesten’ meent te vin<strong>de</strong>n. Maar ook al zou men geneigd zijn<br />

<strong>de</strong>ze vraag eenigszins ontkennend te beantwoor<strong>de</strong>n, dan nog zal men zijn oogen<br />

niet sluiten <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schoonheid, die toch telkens weer in dit boek opbloeit.<br />

Wij <strong>voor</strong> ons beschouwen <strong>de</strong> typeering van <strong>de</strong>n naïeven in zijn utopieën bevangen<br />

‘Schöngeist’, die Stephan Trophimowitch heet, als het hoogtepunt van dit werk. En<br />

met welk een meesterhand zet Dostojewskie tegenover hem <strong>de</strong> sarcastische<br />

Warwara Petrowna. Over <strong>de</strong>ze rustige wereld nu, waarin die twee personen leef<strong>de</strong>n,<br />

hij Stephan Trophimowitch met zijn ein<strong>de</strong>loos vertrouwen in<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


111<br />

<strong>de</strong> krachten, die uit het Westen moeten komen, zij Warwara Petrowna steeds geneigd<br />

<strong>de</strong> illusies van haar vriend <strong>de</strong> een na <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r te ontle<strong>de</strong>n en stuk te rafelen over<br />

<strong>de</strong>ze rustige wereld komt nu plotseling een schaar ‘booze geesten’, die daar<br />

neerstrijkt en wier eigenlijke aanvoer<strong>de</strong>r Stawrogin blijkt te zijn.<br />

Vraagt men zich nu af, welke kracht <strong>de</strong>ze booze Geesten in het leven doodt, dan<br />

past hierop het antwoord: ‘<strong>de</strong> negatie’. En hierom plaatst Dostojewskie, <strong>de</strong> groote<br />

bestrij<strong>de</strong>r van het nihilisme - we bedoelen met nihilisme natuurlijk nog iets an<strong>de</strong>rs<br />

dan een bepaal<strong>de</strong> sociale richting - zich tegenover hen en daarom ziet hij in hun<br />

han<strong>de</strong>len en drijven het onheil <strong>voor</strong> Rusland. En wij, <strong>de</strong> getuigen van die<br />

ontzaggelijke gebeurtenissen, die nu dit ein<strong>de</strong>looze rijk beroeren, lezen dit boek in<br />

het diepgeworteld besef, dat zich nu <strong>de</strong> gevolgen aan het voltrekken zijn van al wat<br />

Dostojewskie juist in <strong>de</strong>ze ‘Booze Geesten’ beschreven en <strong>voor</strong>speld had.<br />

Dit zal het merkwaardige van dit groote boek blijven - dat men echter niet in een<br />

te nauw keurslijf van dogmatiek moet snoeren.<br />

NICO ROST.<br />

Samuel <strong>de</strong> zoeker, door Upton Sinclair. - (N.V. Uitgeversmaatschappij<br />

‘De Zonnebloem’, Apeldoorn).<br />

Ik heb - in het lokaaltreintje - telkens een paar hoofdstukken van dit boek gelezen<br />

en niet algeheel zon<strong>de</strong>r genoegen (niet met algeheel ongenoegen), omdat <strong>de</strong><br />

bedoeling van <strong>de</strong>n roman zoo drommelsch goed is: in een verdichtsel <strong>de</strong> vele rauwe<br />

realiteiten onzer onbeminnelijke wereldmaatschappij op <strong>de</strong> kaak te zetten. Alles wat<br />

Sinclair verhaalt van <strong>de</strong>n strijd tusschen i<strong>de</strong>alisme (socialisme) en materialisme kon<br />

werkelijk beleefd en meegemaakt wor<strong>de</strong>n door Samuel, <strong>de</strong> hoofdpersoon, maar <strong>de</strong><br />

roman is tengevolge van <strong>de</strong>n moedwil om één man zóó hals over kop van het eene<br />

avontuur in het an<strong>de</strong>re te storten (om hem toch maar, ten behoeve van het<br />

sensatie-instinct <strong>de</strong>r lezers, die een meer of min<strong>de</strong>r groote mate van grove romantiek<br />

zoo zeer van noo<strong>de</strong> hebben, zoo film-vlug mogelijk met alle maatschappelijke<br />

wantoestan<strong>de</strong>n in kennis en botsing te brengen) een buitengewoon slechte<br />

compositie gewor<strong>de</strong>n, waarvan toch wel enkele détails een korte wijl weten te<br />

ontroeren.<br />

Maar toch, goed beschouwd is <strong>de</strong> roman slechts een niet-onbeschaaf<strong>de</strong>, groene,<br />

onrijpe rolprent, die misschien nog wel eens in <strong>de</strong> bioscoop verschijnt ter<br />

propagan<strong>de</strong>ering van nobele i<strong>de</strong>alen. Ik weet het niet officieel, maar in Amerika is<br />

Sinclair's ‘levensbeeld’ natuurlijk al afgerold: <strong>de</strong> doodslag, zelfmoord, diefstal,<br />

huichelarij en veelverschei<strong>de</strong>n vormen van corruptie wor<strong>de</strong>n in voldoend kwantum<br />

ten tooneele gevoerd. Maar Moskou zal <strong>de</strong> film niet kunnen gebruiken, omdat ze<br />

feitelijk te tam is, ondanks haar - alweer: goedbedoel<strong>de</strong> - opgewon<strong>de</strong>nheid..<br />

Sinclair's roman, gegeven <strong>de</strong> beschreven feitelijkhe<strong>de</strong>n, had een rauwe kreet<br />

moeten zijn, of wel: <strong>de</strong> ingehou<strong>de</strong>n woe<strong>de</strong> of kwalijk bedwongen verbittering had<br />

men er dreigend in moeten hooren zwijgen. Thans echter is hij door het<br />

niet-beheerschen <strong>de</strong>r materie, door een tekort aan gerijpt kunstenaarschap <strong>de</strong>rhalve,<br />

verwor<strong>de</strong>n tot een wat oppervlakkig, onovertuigend stukje copie (geschikt nochtans<br />

<strong>voor</strong> dagfeuilleton in b.v. Het Volk), dat wegens zijn gemoe<strong>de</strong>lijkheid door mij<br />

gewaar<strong>de</strong>erd kon wor<strong>de</strong>n, toen ik in een gemoe<strong>de</strong>lijke bui mij bevond in meervermeld<br />

gemoe<strong>de</strong>lijk lokaaltreintje. Samuel zal ik mij wellicht nog een paar daag herinneren<br />

als <strong>de</strong>n eerlijken, onbevangen jongen, die overstelpt werd door <strong>de</strong> ellen<strong>de</strong>n en<br />

gruwzaamhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zer wereld met haar weinig-verkwikkelijke toestan<strong>de</strong>n en die<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


aan het slot van het boek, toen hij opkwam <strong>voor</strong> het Vrije Woord (<strong>de</strong> twee hoofdletters<br />

zijn van Sinclair), werd doodgeslagen door <strong>de</strong> Amerikaansche agenten: werktuigen<br />

in <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> persoonwordingen <strong>de</strong>r corruptie. Maar daarna wordt hij uit mijn<br />

hoofd en hart verdrongen door an<strong>de</strong>re personen uit an<strong>de</strong>re boeken en tijdschriften<br />

en kranten, die misschien ook zóó komen en zóó gaan in en uit het doorgangshuis<br />

mijner hersenen. Het is waarlijk heel moeilijk een roman te schrijven en een mensch,<br />

hij zij een beest, hij zij een heilige, als een u bijblijven<strong>de</strong> figuur te creëeren: won<strong>de</strong>r<br />

van <strong>de</strong>ugd of on<strong>de</strong>ugd, maar in allen gevalle van schoonheid.<br />

RINKE TOLMAN.<br />

De loods en zijn vrouw, door Jonas Lie. Uit het Noorsch vertaald door<br />

Jhr. L. Op ten Noort. - (Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, z.j.).<br />

Als meer het wezen van <strong>de</strong>n roman bepalend, had beter tot titel kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

gekozen: Het ziekelijk wantrouwen, daar juist <strong>de</strong>ze karaktertrek van <strong>de</strong>n<br />

loods Salve Kristiansen in zijn huwelijk met Elizabeth Rakler het obstakel vorm<strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong> het groeien eener harmonische verbintenis; <strong>de</strong> kleinhartige jalousie vrat als<br />

een ziekte bei<strong>de</strong>r rust aan, belette het opbloesmen van 't gaaf geluk en <strong>de</strong><br />

achterdocht sloeg over het land van hun leven met zijn zware, zwarte wiek een<br />

schaduw, die telkens het licht bluschte. Het was dit telkens uit <strong>de</strong> smalste<br />

schuilsteeën als een ad<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>uitschieten<strong>de</strong> wantrouwen, hetwelk maakte, dat<br />

Elizabeth, van huis-uit eerlijk en argeloos, haar gevoelens van lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> hem ging<br />

verbergen. Het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


112<br />

was niet een afwezigheid van lief<strong>de</strong> bij haar, die heur wijze van han<strong>de</strong>len bepaal<strong>de</strong>,<br />

maar een zelfgekozen <strong>de</strong>fensieve houding, omdat Salve er niet toe kon komen haar<br />

te vertrouwen.<br />

Elizabeth, in een kin<strong>de</strong>rlijke, onrijpe bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> een oppervlakkig<br />

zee-officier, bij wiens ou<strong>de</strong>rs zij (<strong>voor</strong> haar huwelijk met Salve) een dienen<strong>de</strong> positie<br />

innam, laat zich door <strong>de</strong>n man met <strong>de</strong> mooie keurige uniform verlei<strong>de</strong>n tot een<br />

overhaaste bekentenis. Op <strong>de</strong> vraag van <strong>de</strong>n officier Beck, of ze zijn vrouw wil<br />

wor<strong>de</strong>n, antwoord<strong>de</strong> ze doodsbleek ‘ja’, maar het was heusch niet zoo erg gemeend;<br />

te mid<strong>de</strong>rnacht, blijkens het verhaal, stond ze op en schreef, bij 't schijnsel van een<br />

kaars, op een papiertje: ‘Vergeef me dat ik uw vrouw niet kan wor<strong>de</strong>n, want mijn<br />

hart behoort een an<strong>de</strong>r. Elizabeth Rakler’.<br />

Zij verlaat daarop het huis van <strong>de</strong>n zee-officier, ter <strong>voor</strong>koming van ver<strong>de</strong>re<br />

complicaties en wijl haar hart uitgaat naar Salve Kristiansen. Deze on<strong>de</strong>rtusschen,<br />

<strong>de</strong> zeeën bevaren<strong>de</strong> en niet kunnen<strong>de</strong> putten uit <strong>de</strong> hier meest gezaghebben<strong>de</strong><br />

bronnen van weten, krijgt <strong>de</strong>n indruk, dat Elizabeth met <strong>de</strong>n zee-officier is verloofd<br />

en weldra zal gaan trouwen; allerlei bavardage aanvaardt hij als het feitelijkst feit;<br />

het maakt hem ongezellig, ongedurig en onverschillig, wakkert zijn zucht naar<br />

avonturen aan en zoo zwerft hij als een balling 's lands.<br />

Door allerlei toevallen, die in <strong>de</strong>zen zeer drakigen roman op een weinig<br />

economische wijze wor<strong>de</strong>n gedistribueerd, komt alles weer op zijn pootjes terecht:<br />

d.w.z. ten langen leste komt er een huwelijk tot stand, dat echter, gelijk reeds<br />

genoteerd, ten gevolge van Salve's jalousie weinig zonnig is en <strong>voor</strong> bei<strong>de</strong>n op <strong>de</strong>n<br />

duur een benauwen<strong>de</strong> kwelling. Op buitengewoon treffen<strong>de</strong> wijze komt <strong>de</strong> felheid<br />

van Kristiansen's wantrouwen tot uiting, als op zekeren dag Elizabeth geestdriftig<br />

zich uitlaat over <strong>de</strong> Noordster, een corvet, waarop, zon<strong>de</strong>r dat zij zulks wist, luitenant<br />

Beck als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> comman<strong>de</strong>eren<strong>de</strong> voer. Volgens <strong>de</strong>n schrijver kromp Salve's hart<br />

ineen bij haar uitbundige loftuitingen over het schip, waarop <strong>de</strong>ze man 't gezag<br />

uitoefen<strong>de</strong>. Kristiansen, koppig, neemt zich <strong>voor</strong> met zijn oud karkas van een<br />

vaartuig, ondanks kwaad weer en al <strong>de</strong> elementen tegen zich, een proeve te geven<br />

van zijn zeemanskunst en, <strong>de</strong> levens zijner bemanning, zijn vrouw en kind in <strong>de</strong><br />

waagschaal stellen<strong>de</strong>, jaagt hij zijn brik naar <strong>de</strong>n kel<strong>de</strong>r. Amper ontsnappen <strong>de</strong><br />

opvaren<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n dood.<br />

Ziehier het verhaalgeraamte, waarin een lezeres belang moge stellen, al zijn wel<br />

enkele binten vergeten van het samenstel; <strong>voor</strong>mel<strong>de</strong> lezeres zij tevens als troost<br />

meege<strong>de</strong>eld, dat alles goed terecht komt ten langen leste.<br />

Er zou waarlijk van <strong>de</strong> gegevens heel wat te maken zijn geweest, maar dit is,<br />

helaas, niet aan Lie gelukt, die alleen enkele dragelijke bladzij<strong>de</strong>n schreef, d.w.z.<br />

psychologisch in zijn on<strong>de</strong>rwerp indrong, bij het weergeven van het aangehaal<strong>de</strong><br />

inci<strong>de</strong>nt op zee, dat leid<strong>de</strong> tot het stran<strong>de</strong>n van Salve's brik. Hier, en enkele<br />

bladzij<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>r, weet hij te overtuigen, maar overigens is <strong>de</strong> roman taai, lang en<br />

langdradig en het is mij een raadsel, dat iemand als Herman Mid<strong>de</strong>ndorp in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

Groene (uitgave van Van Holkema en Warendorf) een tijdje gele<strong>de</strong>n over het boek<br />

zoo enthousiast heeft kunnen zijn.<br />

De beeldspraak is ergerlijk-conventioneel, nergens bekoort het verhaal van <strong>de</strong>n<br />

loods door het bloesmend woord -, <strong>de</strong> bouwtrant van het werk is duf-ou<strong>de</strong>rwetsch,<br />

<strong>de</strong> woordkeus onnatuurlijk, <strong>de</strong>ftig-dor, en zelfs ontbreekt niet een slothoofdstuk, dat<br />

tot titel draagt: Besluit, terwijl van twee an<strong>de</strong>re kapittels <strong>de</strong> aanhef als volgt luidt:<br />

XXIV: ‘Wij kunnen nu hun levensloop geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> tien jaren nadat zij zich op<br />

Merdö gevestigd had<strong>de</strong>n slechts met enkele trekken aangeven en zijn dan gena<strong>de</strong>rd<br />

tot het tijdstip waarop wij in het begin van dit verhaal een blik wierpen op hun huislijk<br />

leven, - Salve was toen veertig en Elizabeth omstreeks zes en <strong>de</strong>rtig jaar, - en wij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


zullen ons dan niet langer ophou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> beschrijving van <strong>de</strong> verborgen wond,<br />

die gestadig groei<strong>de</strong> terwijl al wat verblij<strong>de</strong>nd en opwekkend was ie<strong>de</strong>r jaar<br />

spaarzamer werd’. (pag. 226).<br />

XXVI: ‘Wij moeten ons thans we<strong>de</strong>r verplaatsen in <strong>de</strong>n avond bij <strong>de</strong>n aanvang<br />

van dit verhaal, toen <strong>de</strong> loods, gedreven door zijn onstuimig en somber humeur,<br />

met zijn zoon naar zee was gegaan’. (pag. 237).<br />

Maar <strong>de</strong>ze aankleeding van het verhaal, <strong>de</strong>ze werkwijze zou nog door <strong>de</strong> vingers<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n gezien, wanneer <strong>de</strong> roman overigens nog maar had gea<strong>de</strong>md,<br />

wanneer er slechts een hart in had geklopt, wanneer er versch bloed door had<br />

gestroomd. Nu is <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis in hoofdzaak een geraamte, niet dan een<br />

chitinehuid, zooals ge wilt, of een cocon zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> tot bewon<strong>de</strong>ren uitnoodigen<strong>de</strong><br />

vreug<strong>de</strong> van een vlin<strong>de</strong>r.<br />

Maar het onvergeeflijkst is echter <strong>de</strong> wijze, waarop <strong>de</strong> vertaler heeft nagelaten<br />

zich van zijn plicht te kwijten. Misschien kent Jhr. L. Op ten Noort in<strong>de</strong>rdaad Noorsch;<br />

maar het boek draagt zoozeer <strong>de</strong> sporen van rechtstreeks uit het Duitsch vertaald<br />

te zijn - en dit op een flod<strong>de</strong>rige, onverantwoor<strong>de</strong>lijke manier, waar<strong>voor</strong> zelfs een<br />

journalist zich zou geneeren, die telegrammen in koortsige haast zit te vertalen <strong>voor</strong><br />

om copie schreeuwen<strong>de</strong>, mateloos-gulzige dagbladpersen - dat wij niet an<strong>de</strong>rs<br />

kunnen aannemen dan dat hij een Duitsche vertaling slaafs op <strong>de</strong>n voet heeft<br />

gevolgd. Ten bewijze <strong>de</strong>ze keur van vertaalproeven en gruw-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*7<br />

zame slordighe<strong>de</strong>n: ‘waarbij hij er nog aan toevoeg<strong>de</strong>, dat Gert al aardig <strong>de</strong>ed<br />

blijken wat er van hem wor<strong>de</strong>n zou’; (pag. 8) ‘met beteekenisvolle blikken<br />

vertel<strong>de</strong> men elkaar....’ (15) ‘Een zijner inkomsten had<strong>de</strong>n hun<br />

oorzaak dat hij in donkere nachten....’ (25) ‘Als je het nu ein<strong>de</strong>lijk<br />

weten wil, jou zwabber, zoo was ik met betere menschen dan jij ooit zult aantreffen<br />

in <strong>de</strong> batterij van <strong>de</strong> Naja<strong>de</strong>’, (32) ‘het was al bedui<strong>de</strong>nd kalmer gewor<strong>de</strong>n....’<br />

(43) ‘zijn temperament was weinig geschikt <strong>voor</strong> <strong>de</strong>rgelijke tantaluskwalen’.<br />

(44) ‘Onbemerkt van <strong>de</strong> <strong>de</strong>kwacht....’ (114) ‘Een aanleiding hiertoe liet zich<br />

niet lang wachten;...’ (141) ‘Evenwel begon hij zich nu ook we<strong>de</strong>r te<br />

beangstigen....’ (158) ‘Ein<strong>de</strong>lijk brak het uur <strong>de</strong>r verlossing aan in <strong>de</strong> gedaante<br />

van een loodsboot uit Arendal’, (158) ‘Het <strong>de</strong>ug<strong>de</strong> hem niet, geheel<br />

werkeloos.... rond te loopen’, (189).... ‘ten laatste te kunnen bewijzen dat hij<br />

onrecht had’ (193), enz. enz.<br />

On<strong>de</strong>rtusschen is het droevig, dat een <strong>de</strong>rgelijke onbeteekenen<strong>de</strong> roman moest<br />

wor<strong>de</strong>n vertaald (en bovendien hoe slecht), terwijljongere Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers<br />

veelbelovend werk, dat fijner is geleed, dikwijls niet uitgegeven kunnen krijgen.<br />

RINKE TOLMAN.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> juli-tijdschriften<br />

De Gids<br />

INHOUD. Pauwke's loutering, door Antoon Thyri. - Verzen, door Johan Huijts. -<br />

Waarom vindt <strong>de</strong> stem..., door Herman Lysen. - 't Was niet <strong>de</strong> kroon..., door J.J.<br />

van Geuns. - Mousa Philosophos. Om het Beste Leven, door Dr. Ch.M. van Deventer.<br />

- Tooneelkunst, een scheppen<strong>de</strong> kunst, door Top van Rhijn-Naeff. - Twee worstelaars<br />

met <strong>de</strong>n Engel, door Dr. J. Huizinga. - Visscherijbeheer en visscherijstatistiek, door<br />

P.E. van Renesse. - De bouw van het Sterrenstelsel. Kapteyn's beteekenis <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

mo<strong>de</strong>rne astronomie, door Dr. W. <strong>de</strong> Sitter. - Bibliographie.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

INHOUD. Trouw en Ontrouw, door E. van Loon-van Lokhorst. - De Vrouw met <strong>de</strong><br />

grijze Oogen, door Karel Wasch. - Gedichten, door Jan van Nijlen. - De<br />

Slaapwan<strong>de</strong>laarsnacht, door Charles van Iersel. - De Rid<strong>de</strong>r van <strong>de</strong> Droevige Figuur,<br />

door Charles van Iersel. - De Gebroken Kruik, door Heinrich von Kleist. - De<br />

zelfvermomming <strong>de</strong>s Absoluten, door Carry van Bruggen. - Prometheus van Carry<br />

van Bruggen, door J.J.A.A. Frantzen - Literatuur door J.L. Walch en F.C.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

INHOUD. Bericht. - In memoriam Dr. Alphons Diepenbrock (Persoonlijke<br />

Herinneringen), door L. van Deyssel. - Ter nagedachtenis aan mijnen onvergetelijken<br />

leermeester Alphons Diepenbrock, door Balthazar Verhagen. - Kleine<br />

gedachtenissen, door Jac. van Looy. - Herinnering, door Frans Erens. - Herinnering<br />

aan Alph. Diepenbrock, door Joannes Reddingius. - Alphons Diepenbrock <strong>de</strong> Dirigent,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


door Richard Heuckeroth. - In memoriam Dr. Alphons Diepenbrock († 5 April 1921),<br />

door Mr. F.E. Posthumus Meyjes. - Herinnering aan Alphons Diepenbrock, door<br />

H.M. Boissevain. - Om Diepenbrocks muziek bij Sophocles' Electra, door W.L. van<br />

Warmelo. - Aan P.C. Boutens, door Jo Landheer. - Eenzaamheid, door Hélène<br />

Swarth. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. - Buitenlandsch Overzicht, door<br />

Maurits Wagen<strong>voor</strong>t. - Binnenlandsche Staatkundige Kroniek, door Frans Netscher.<br />

- Bibliographie, door Herman Mid<strong>de</strong>ndorp en Henri van Booven.<br />

Ne<strong>de</strong>rland<br />

INHOUD. Proza. Waarom nièt, door Maurits Wagen<strong>voor</strong>t. - Drie kleine spelen,<br />

door Johan van <strong>de</strong>n An<strong>de</strong>l. - Het kind, door G. van Nes-Uilkens. - Salon-Bolsjewiki,<br />

door Ralph Springer. - Kroniek.<br />

Verzen. Verzen, door Edward B. Koster. - Treuren, door C.C. <strong>de</strong> Nooij. -<br />

Ontwaken <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>, door Beatrice.<br />

Het Getij.<br />

INHOUD. Gedichten, door Herman van <strong>de</strong>n Bergh. - Uitvaart, door Ernst Groenevelt.<br />

- Dr. Faust, door Balthazar Verhagen. - Deutscher Brief, door F.M. Huebner. -<br />

Fransche brief, door Renée Dunan. - Vlaamsche brief, door Jos. Leonard. -<br />

Pinksteren, door H. van Ockerse. - Beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> Kunst, door Otto van Tusschenbroek.<br />

- Vliegtocht, door Hendrik <strong>de</strong> Vries. - Gedichten, door Jac. Theunisz. - Dramaturgie,<br />

door Balthazar Verhagen. - Tooneel-kroniek, door E. Renso v. Telgen. - De regie<br />

van Dr. Willem Royaards, door G.A. Suermondt. - Inleiding tot <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne muziek,<br />

door Constant van Wessem. - Een avond, door H. Scheffer. - Boekenschouw. -<br />

Bericht.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

INHOUD. Christus en <strong>de</strong> Vrouw, door Dr. J.Th. <strong>de</strong> Visser. - De positie <strong>de</strong>r Vrouw<br />

volgens <strong>de</strong> Heilige Schrift, door Dr. J.C. <strong>de</strong> Moor. - De Vrouw in het huisgezin, door<br />

Anthonia Margaretha. - De Vrouw, door H.S.S. Kuyper. - De Vrouw in <strong>de</strong> literatuur,<br />

door F. van <strong>de</strong>r Borch van Verwol<strong>de</strong>. - Hermance, door L.E. - De taak <strong>de</strong>r Vrouw in<br />

<strong>de</strong> philantropie, door C.F. Dudok v. Heel. - De Vrouw in het beroepsleven, door<br />

H.W. Crommelin. - De Vrouw en het vereenigingsleven, door A.C. Diepenhorst-<strong>de</strong><br />

Gaaij Fortman. - De Vrouw en <strong>de</strong> politiek, door Mr. C. Frida Katz.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />

INHOUD. Bevor<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> vreedzame bijlegging van geschillen over<br />

arbeidsaangelegenhe<strong>de</strong>n en het <strong>voor</strong>komen daarvan, door H.Ch.G.J. van <strong>de</strong>r<br />

Man<strong>de</strong>re. - Atlantismoraal, door Dr. H.J. Lulofs. - De jonge Dante en <strong>de</strong> Dante van<br />

<strong>de</strong> ‘Commedia’, door Bene<strong>de</strong>tto Croce. - Millioenen-erfenissen, door S. Kalff. - Oud<br />

boerenleven in <strong>de</strong>n Achterhoek, door H.W. Heuvel. - William Hazlitt, door Dr. J.<br />

Mul<strong>de</strong>r. - Verborgen Afrika, door Ro van Oven. - Rekenen<strong>de</strong> dieren?, door A. <strong>de</strong><br />

Vries. - De beteekenis <strong>de</strong>r ontwikkel<strong>de</strong>n in onzen tijd.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De Hollandsche Revue.<br />

INHOUD. Ne<strong>de</strong>rlaud in Vogelvlucht; Domburg en Veere; Mooi Breda en Omstreken;<br />

Zuid-Limburg; Van Reizen en Zwerven; Giethoorn; De rijwielpa<strong>de</strong>n in het Gooi;<br />

Westerwol<strong>de</strong>; Urk; Kennemerland; De omstreken van Utrecht; Drente; La Corse;<br />

De Friesche Wou<strong>de</strong>n; Het Mastbosch; Het Strandbloempje; De Graafschap;<br />

Zand<strong>voor</strong>t; Frissche wind; Bergen en Bergen aan Zee; Onze Badplaatsen;<br />

Zomervermaken; Zomersport; Zomerspelen; De lichte Muze. -<br />

Wereldgeschie<strong>de</strong>nis.-Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen:Deconsequenties<br />

van het algemeen stemrecht; Reizen door <strong>de</strong> lucht. - Karakterschets: D.J. v.d. Ven.<br />

- Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst: Literaire verontwaardiging; ‘Frans Netscher en Co.<br />

Lmd’; ‘Beschei<strong>de</strong>nheid ist eine Zier...’ - Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften. - Het<br />

Boek van <strong>de</strong> Maand. - Dames-Kroniek.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De krant en <strong>de</strong> menschen<br />

III<br />

113<br />

TUSSCHEN no. III en no. II liggen twintig maan<strong>de</strong>n. Die lange staking heeft haar<br />

re<strong>de</strong>n. Na <strong>de</strong> verschijning van het eerste artikel werd <strong>de</strong> schrijver zeer aangenaam<br />

verrast door <strong>de</strong> vele teekenen van sympathie in <strong>de</strong> pers en persoonlijk van<br />

verschei<strong>de</strong>ne vakgenooten. Na no. II geen syllabe! Toch raakte dat on<strong>de</strong>rwerpen<br />

aan, die vakbroe<strong>de</strong>rs wel moesten interesseeren. Was <strong>de</strong> belangstelling zóo spoedig<br />

uitgeput - waartoe dan ver<strong>de</strong>r te gaan! Woestijnpredikers zijn er genoeg.<br />

Maar 't bloed kruipt waar het niet gaan kan. Dus nog eens geprobeerd.<br />

Toen <strong>de</strong> heer Gerard van Eckeren vrien<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur van <strong>de</strong>n <strong>Winckel</strong> open<strong>de</strong>,<br />

met noodigend gebaar, maakte hij <strong>de</strong> opmerking, dat het woord ‘krant’ hem niet<br />

aangenaam in <strong>de</strong> ooren klonk, - wat te begrijpen valt bij een man, wien <strong>de</strong> ongerepte<br />

schoonheid van Neerlands taal lief is als een kostbaar bezit. Ik zelf voel ook niet<br />

veel <strong>voor</strong> een klanknabootsen<strong>de</strong> overzetting van vreem<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n, waarbij alle<br />

herinnering aan <strong>de</strong> oorspronkelijke beteekenis in <strong>de</strong>n vorm teloor gaat; en ik zou<br />

gaarne <strong>de</strong> vingerwijzing volgen van een zoo bevoeg<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>elaar. Maar ik heb<br />

het over ‘<strong>de</strong> krant’ èn <strong>de</strong> menschen, en ‘<strong>de</strong> menschen’ spreken nu eenmaal over<br />

‘<strong>de</strong> krant’. De woor<strong>de</strong>nkoppeling veraanschouwelijkt als 't ware <strong>de</strong> verhouding<br />

tusschen het dagblad en zijne lezers en <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong> laatsten op het eerste,<br />

ook wat betreft <strong>de</strong> taalvormen. En daarover wenschte ik in 't bizon<strong>de</strong>r een paar<br />

opmerkingen te maken. De ‘krant’ dan lijdt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> consequentie in minachting<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> taalvormen, getoond door menschen die, ‘meer Kollewijns dan<br />

Kollewijn’, na<strong>de</strong>ren tot een taal-anarchie, door <strong>de</strong> groote <strong>voor</strong>stan<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>r<br />

Vereenvoudig<strong>de</strong> zeker nooit bedoeld.<br />

Vele zich noemen<strong>de</strong> ‘scheppen<strong>de</strong> letterkundigen’ staan hierbij aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> van<br />

Jan Rap, die maling heeft aan al die geleerdheid. Het kost mij bij 't doen van<br />

aanhalingen in boekrecensies dikwijls moeite, letterlijk over te schrijven wat er in<br />

het boek staat, en niet zel<strong>de</strong>n gebeurt het, dat er gecorrigeerd wordt door <strong>de</strong>n zetter,<br />

wiens taalgevoel in opstand komt tegen 't al te vrije omspringen met zijn moe<strong>de</strong>rtaal.<br />

Maar 't meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r typografen is zoo teergevoelig niet. Dus zetten zij zon<strong>de</strong>r<br />

tegenspraak, plichtgetrouw, uitdrukkingen als: ‘verhuring <strong>de</strong>r schouwburg’, ‘<strong>de</strong> reis<br />

<strong>de</strong>r kroonprins’ (ik fantazeer niet!) en zelfs vond ik in hun eigen Grafisch Weekblad<br />

onlangs gewag gemaakt van han<strong>de</strong>lingen ‘<strong>de</strong>r millionnair’.<br />

Dat ‘die’ en ‘wie’ soms ‘dien’ en ‘wien’ wor<strong>de</strong>n, achtten zij, gelijk ‘<strong>de</strong> menschen’,<br />

maar noo<strong>de</strong>looze aanstellerij, waarbij zij vergeten, dat <strong>de</strong> beteekenis van een volzin<br />

geheel veran<strong>de</strong>ren kan door plaatsen of weglaten van die ‘n’. En vele journalisten<br />

ver-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


114<br />

geten dat ook. Zoo krijgen wij in <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n tal van zinstoringen, die met <strong>de</strong><br />

toevallige zetfouten, aan het oog <strong>de</strong>s correctors ontsnapt, het artikel onleesbaar<br />

maken. Het beroep op ‘<strong>de</strong>n scherpzinnigen lezer’, die zelf <strong>de</strong> fout wel ont<strong>de</strong>kt en<br />

verbeterd zal hebben, is niet altijd gerechtvaardigd.<br />

Die scherpzinnige lezer zal overigens allang hebben gemerkt, dat er een factor<br />

mee in 't spel is, waar<strong>voor</strong> <strong>de</strong> meest correcte redacteur, <strong>de</strong> meest nauwgezette<br />

corrector en typograaf moeten zwichten: <strong>de</strong> haast, waarmee het werk aan een<br />

dagblad moet wor<strong>de</strong>n verricht. Daar is geen veran<strong>de</strong>ring in te brengen.<br />

Tijd om tekstveran<strong>de</strong>ringen te maken is er niet. Daarom dient <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> journalist<br />

er <strong>voor</strong> te zorgen, zijn werk zóo te maken, dat het geen groote veran<strong>de</strong>ringen meer<br />

behoeft. En <strong>de</strong> meeste bona fi<strong>de</strong> vaklui hebben 't daarin gebracht tot een werkelijke<br />

virtuositeit, die wel wat meer mocht wor<strong>de</strong>n gewaar<strong>de</strong>erd.<br />

<strong>Den</strong> meesten last op dit stuk on<strong>de</strong>rvindt <strong>de</strong> verzorger van een dag- of weekblad<br />

(want ook vele weekbla<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n in snel tempo bered<strong>de</strong>rd) van <strong>de</strong> me<strong>de</strong>werkers<br />

op verschillend gebied, <strong>voor</strong> wie het schrijven <strong>voor</strong> <strong>de</strong> drukpers geen dagelijksch<br />

werk is, en die daardoor verschrikkelijk kleinzeerig zijn, zich nog gekrenkt achten<br />

als een corrector in hun copy noodzakelijke verbeteringen maakt. En dan <strong>de</strong><br />

‘ingezon<strong>de</strong>n stukken’! Het is een uitzon<strong>de</strong>ring, als een redacteur een ingezon<strong>de</strong>n<br />

stuk ontvangt, dat hij zon<strong>de</strong>r grondige revisie kan doorzen<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong> zetterij. Elke<br />

journalist die eenige redactie-ervaring bezit, heeft menigmaal verbaasd gestaan<br />

over <strong>de</strong> wijze, waarop menschen, zelfs menschen met een maatschappelijke positie,<br />

die ‘voldoend lager on<strong>de</strong>rwijs’ en veel meer dan dat hebben genoten, <strong>de</strong> taal bezigen<br />

als voertuig <strong>de</strong>r gedachten. Ik zwijg nu maar over <strong>de</strong>n stijl; dien kan elke lezer zelf<br />

in het van grove fouten gezuiver<strong>de</strong> stuk controleeren.<br />

Er is zoo van lieverle<strong>de</strong>, terwijl <strong>de</strong> een <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>r navolg<strong>de</strong>, een ‘krantenstijl’<br />

ontstaan, die eigenlijk in het geheel geen stijl is, maar een verzameling clichés, door<br />

beroepsman en ‘occasional’ in <strong>de</strong>n sleur gebruikt. Die ‘stijl’ on<strong>de</strong>rscheidt zich door<br />

een breedsprakigheid, een morsen met nietszeggen<strong>de</strong> en versleten uitdrukkingen,<br />

geheel in strijd met meergemeld gebrek aan tijd, chronisch op elk redactiebureau<br />

en elke zetterij.<br />

Ie<strong>de</strong>r, die een beetje taalgevoel heeft, is in staat, berichten en nieuwtjes van een<br />

half dozijn regels te herlei<strong>de</strong>n tot een dozijn woor<strong>de</strong>n, waarin even dui<strong>de</strong>lijk - of<br />

liever: veel dui<strong>de</strong>lijker - wordt gezegd, wat er feitelijk te zeggen valt.<br />

Er is in <strong>de</strong> latere jaren een kennelijk streven merkbaar in meer dan éen dagblad<br />

om aan dat morsen met woor<strong>de</strong>n een ein<strong>de</strong> te maken. Vooral in <strong>de</strong> korte opsomming<br />

van het belangrijkste nieuws, waarmee vele bla<strong>de</strong>n hunne lezers gerieven, wordt<br />

een prijzenswaardige beknoptheid betracht. Maar 't zal toch nog een heelen tijd<br />

duren, eer een krant 't tegenover zijn lezers durft verantwoor<strong>de</strong>n, eenvoudig me<strong>de</strong><br />

te <strong>de</strong>elen, dat <strong>de</strong> Minister van On<strong>de</strong>rwijs een school bezocht, zon<strong>de</strong>r in uitvoeriger<br />

bericht nog eens te vermel<strong>de</strong>n, welke hoofdambtenaar Z Exc. daarbij vergezel<strong>de</strong>,<br />

door wien Z.Exc. in <strong>de</strong> school werd ontvangen en dat met belangstelling kennis<br />

werd genomen, enz. enz. En zoodra er ‘namen’ genoemd wor<strong>de</strong>n van personen,<br />

die bij <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re plechtigheid ‘wer<strong>de</strong>n opgemerkt’, behoort er in<strong>de</strong>rdaad<br />

moed toe, eenige daarvan te schrappen. Want <strong>de</strong> heiligschennen<strong>de</strong> redacteur<br />

riskeert dan, dat hij <strong>de</strong>n volgen<strong>de</strong>n dag een brief van <strong>de</strong>n niet-vermel<strong>de</strong> en een<br />

standje van zijn chef op <strong>de</strong>n koop toe ontvangt.<br />

Twee groote belemmeringen zijn er <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n redacteur, die door vereenvoudiging<br />

tot verbetering van zijn dagblad wil komen: ten eerste <strong>de</strong> nieuwsagentschappen,<br />

correspon<strong>de</strong>nten en occasionals, die door een omhaal van woor<strong>de</strong>n en niet ter zake<br />

doen<strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n hun berichten interessant en - geldswaardig willen maken;<br />

ten twee<strong>de</strong>: <strong>de</strong> officieele lichamen, die, trots alle mogelijke ministerieele en an<strong>de</strong>re<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


wenken, maar niet kunnen nalaten, hunne me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen te hullen in een wa<strong>de</strong><br />

van onnoozele stadhuiswoor<strong>de</strong>n. Gewoonlijk ontbreekt <strong>de</strong> tijd, daarvan een beknopt<br />

en dui<strong>de</strong>lijk uittreksel te maken. Weglaten kan men ze niet, en dus - zoo maar er<br />

in! En dan hoort <strong>de</strong> redacteur, die al ploeterend weer een nummer van het blad<br />

heeft helpen verschijnen, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> zooveelste maal <strong>de</strong>n vriend-feilentooner opmerken:<br />

dat ‘<strong>de</strong> krant weer zoo suf was’.<br />

H.J. STRATEMEIJER.<br />

Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />

X<br />

Nieuwe uitgaven: De Gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud<br />

Une Relève, door Jérôme en Jean Tharaud. (Uitg. Emile-Paul Frères<br />

Parijs, 1919; fr. 6. -).<br />

DE gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud behooren tot <strong>de</strong> fijngevoeligste en beschaafdste<br />

romanauteurs van het tegenwoordige Frankrijk. Geboren te Saint-Julien<br />

(Haute-Vienne), Jérôme, <strong>de</strong> ‘practische’, <strong>de</strong> actieve van <strong>de</strong> twee, in 1874, Jean, <strong>de</strong><br />

droomer, <strong>de</strong> dichter, in 1877, wor<strong>de</strong>n zij gerekend tot <strong>de</strong> besten on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>genen die<br />

een twintig jaar terug aan <strong>de</strong> Cahiers <strong>de</strong> la Quinzaine me<strong>de</strong>werkten, het<br />

tijdschrift dat<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


115<br />

mannen als Péguy en Rolland aan <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring van het publiek bood. Hun eerste<br />

boek, Dingley, l'illustre Ecrivain, 1) dat <strong>de</strong> ervaringen van een schrijver,<br />

die <strong>de</strong>n Zuid-Afrikaanschen oorlog meemaakt, verhaalt, werd door <strong>de</strong> Académie <strong>de</strong><br />

Goncourt bekroond. Het is een meesterwerk van eenvoud, zielekennis en spannen<strong>de</strong><br />

beschrijvingskunst. Eenvoud (beschei<strong>de</strong>nheid) en gezondheid, ziedaar <strong>de</strong> ware<br />

kenmerken van hun pretentielooze, doch zoo hoogstaan<strong>de</strong> werken. Soberheid is<br />

ook <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>re verdienste van hun Maîtresse Servante, 2) (1911), een<br />

lan<strong>de</strong>lijke, dramatische roman, waarin een meesterlijk geteeken<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rfiguur<br />

<strong>voor</strong>komt. La Fête Arabe 3) opent een jaar later hun serie exotische romans,<br />

waarin zij, na Loti, uitblinken als geen an<strong>de</strong>r. Na La Tragédie <strong>de</strong> Ravaillac,<br />

La Bataille à Scutari d'Albanie<br />

JEAN ET JERÔME THARAUD<br />

en La Vie et la Mort <strong>de</strong> Déroulè<strong>de</strong> komt in 1917 L'Ombre <strong>de</strong> la<br />

Croix, 4) een schitterend werk dat <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> Galicische Jo<strong>de</strong>n beschrijft;<br />

en thans Une Relève, 5) een oorlogsboek van <strong>de</strong> beste soort. Een roman is het<br />

eigenlijk min<strong>de</strong>r dan een verzameling indrukken van het front. Dit boek is een<br />

vera<strong>de</strong>ming <strong>voor</strong> wie in het lezen van oorlogslitteratuur grof effect of langdradigheid<br />

vond waar hij schoonheid en eenvoud, eerlijkheid en waarheid zon<strong>de</strong>r politieke<br />

ten<strong>de</strong>nz zocht. Wij lezen, op <strong>de</strong> gelukkigste wijze tot uiting gebracht, <strong>de</strong> gedachten<br />

en gevoelens van een soldaat - <strong>de</strong>n auteur zelf - die op weg is, met drie kamera<strong>de</strong>n,<br />

om een naburig handjevol in <strong>de</strong> onmetelijke metaalhel verlorenen te gaan aflossen.<br />

Wat valt er nog meer over dit mooie kunstwerk te zeggen, dan dat het <strong>de</strong>n meest<br />

critischen criticus in verrukking moet brengen; dan dat het <strong>de</strong>n leek een zeldzaam<br />

genot moet verschaffen van welks werking hij zich wellicht niet technisch bewust<br />

is, maar die hem vervoert door <strong>de</strong> afwisseling van sid<strong>de</strong>ringen van meegevoeld<br />

levensgevaar en van dichterlijke sereniteit? En voelt <strong>de</strong> lezer, wanneer hij het boek<br />

gesloten heeft niet, wat <strong>de</strong> schrijvers ons wil<strong>de</strong>n me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen: <strong>de</strong>n eindindruk van<br />

een gemoedsrust en een bezonkene gelatenheid, die, sterker, over het luidruchtige<br />

<strong>de</strong>r moordverschrikking zegeviert? Sommige bruisen<strong>de</strong> naturen zullen misschien<br />

een har<strong>de</strong>r, meedoogenloozer realisme verkiezen boven <strong>de</strong> meer subjectieve<br />

beschouwingen <strong>de</strong>r gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud. Men leze echter op pag. 130-131 hun<br />

geloofsbelij<strong>de</strong>nis, die, staan<strong>de</strong> tegenover het would-be realisme <strong>de</strong>r<br />

laat-XIXe-eeuwers, prijken mag naast Renard's uitlatingen, welke, sarcastisch getint,<br />

in zijn Tablettes d'Eloi <strong>voor</strong>komen. En uit <strong>de</strong>ze van waarheid doordrongen<br />

woor<strong>de</strong>n zal men leeren, dat het natuurgetrouwe realisme, als het leven zèlf, het<br />

groote van het kleine, d.i. het <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ziel duurzame van het oppervlakkige en<br />

1) Uitg. Emile-Paul Frères, 1911, fr. 6. - (nieuwe uitgave).<br />

2) Uitg. Emile-Paul Frères, 1911, fr. 6. -<br />

3) Uitg. Emile-Paul Frères, 1912, fr. 6.75. In Dingley speelt het exotisch element geen hoofdrol.<br />

4) Uitg. Plon Nourrit, 1917, fr. 7.50<br />

5) Uitg. Emile-Paul Frères, 1919, fr. 6. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


vergankelijke, moet schei<strong>de</strong>n: Plus la réalité est gran<strong>de</strong>, plus elle<br />

exige, pour être rendue avec force et vérité, ces<br />

modifications profon<strong>de</strong>s que font subir à la vie, d'une façon<br />

différente, mais avec une force égale, Shakespeare, Racine<br />

ou Voltaire. C'est un art bien misérable, celui qui se<br />

complaît à reproduire les choses avec servilité. Tout au<br />

plus peuton s'y distraire, comme on feuillette chez le<br />

<strong>de</strong>ntiste un album <strong>de</strong> photographies. Sous prétexte <strong>de</strong><br />

réalisme c'est presque toujours du mensonge.<br />

Rabat ou les Heures Marocaines, door J. en J. Tharaud. (Uitg. Emile<br />

Paul Frères, Parijs, 1919, fr. 6. -)<br />

Dit prachtige epos bezingt <strong>de</strong> Marrokaansche stad Rabat, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> stad aan <strong>de</strong>n<br />

Oceaan en aan <strong>de</strong> monding van <strong>de</strong> trage Boe-Regreg; Rabat, <strong>de</strong> geheimzinnige<br />

met haar witte huizen, waar <strong>de</strong> Islam zoo lang <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Europeesche invasie behoed<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


116<br />

bleef; Rabat met haar Duizend-en-Een-Nacht-aan-blik, haar muren en haar minarets,<br />

haar poëzie en haar wil<strong>de</strong>n hartstocht, haar blankheid en haar Ghetto, haar lusttuinen<br />

en haar kerkhoven ... Een aangrijpen<strong>de</strong> bekoring gaat uit van dit boek. In een<br />

dichterlijke taal, verheven van woordkeus en golvend van rythme, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

Oostersche tafereelen <strong>voor</strong> onze oogen geschil<strong>de</strong>rd met een zielekunst en een<br />

visueele levendigheid, die, afwisselend, elkan<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n roem betwisten, aller, àller<br />

diepe en dankbare bewon<strong>de</strong>ring te verwerven. De twee elementen: betooveren<strong>de</strong><br />

evocatie-macht en droomerige mijmering, versmolten, wer<strong>de</strong>n één, en losten <strong>de</strong><br />

scheidingslijn weer op, <strong>de</strong> grens van bei<strong>de</strong>r gebied: <strong>de</strong> zinnelijke kunst van Jérôme,<br />

het melancolische peinzen van Jean. In dit werk leeft al wat <strong>de</strong> Musulmaansche<br />

wereld biedt aan heete kleur en bloedgeweld; het aanschouwen van <strong>de</strong> roodsteenen<br />

vestingwerken laat geen plaats over <strong>voor</strong> verfijn<strong>de</strong> en gracieuze gedachten. On<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>n door hitte verbleekten hemel liggen <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> sneeuwen ste<strong>de</strong>n, Rabat en Salé,<br />

ie<strong>de</strong>r aan een oever van <strong>de</strong>n stroom, doch meer dan door <strong>de</strong>zen stroom geschei<strong>de</strong>n<br />

door wedijver en ritushaat. Hoe dui<strong>de</strong>lijk leeft die tooveromgeving <strong>voor</strong> onze oogen,<br />

als wij <strong>de</strong> schrijvers volgen door <strong>de</strong> witte doolhofstraten, waar <strong>de</strong> blaken<strong>de</strong> zon op<br />

staat, waar <strong>de</strong> fantastische maan godsdienstige waanzindansen belicht, <strong>de</strong>n nacht<br />

lang dóorgedanst in <strong>de</strong> onvermoeibare overgave van een ontlichaam<strong>de</strong> extase! Wij<br />

zien <strong>de</strong> vrouwen - of wat onze leidsman van haar zien kan; <strong>de</strong> zwermen be<strong>de</strong>laars<br />

en blin<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> bontgeklee<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren die komen zingen op <strong>de</strong> grafsteenen <strong>de</strong>r<br />

kerkhoven; <strong>de</strong> winkels met hun overdaad van druiven en komkommers, oliebollen<br />

en honingkoeken, en <strong>de</strong>n krui<strong>de</strong>nkoopman, even verdord als zijn geneesmid<strong>de</strong>len,<br />

waarmee men een ontrouw minnaar tot teer<strong>de</strong>r gevoelens kan terugbrengen of een<br />

verkoudheid doen verdwijnen. En welk een vreemd gevoel, als te mid<strong>de</strong>n van dit<br />

schier ongerepte Marokko een Europeesch beschavings(?)-<strong>voor</strong>werp - een<br />

automobiel, een kermis met een cinematograaf of een gramofoon - zijn<br />

verbijsteren<strong>de</strong>n dissonant werpt! Een tintje politiek blijft niet achterwege. De<br />

Franschen - aldus <strong>de</strong> geestdriftige bewon<strong>de</strong>raars van <strong>de</strong> Islamcultuur - begrijpen<br />

hun taak van koloniseeren als menschen en als kunstenaars. Generaal Lyautey<br />

(aan wien <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud hun later boek Marrakech opdroegen) is<br />

immers <strong>voor</strong> alles een artiest, die <strong>de</strong> Inlandsche cultuur bewon<strong>de</strong>rt, liefheeft en<br />

eerbiedigt. En <strong>de</strong> bevolking bevindt er zich wel bij. De inwoner is <strong>de</strong>nkelijk min<strong>de</strong>r<br />

dan <strong>de</strong> auteurs en <strong>de</strong> lezer pijnlijk getroffen door het parodische schouwspel van<br />

een Fransche soldatenpara<strong>de</strong> in een Duizend-en-een-Nacht-sprookje, en door te<br />

hooren, hoe in <strong>de</strong> luchten die <strong>de</strong> vijf Gebe<strong>de</strong>n aan Allah en <strong>de</strong> religieuze<br />

tamboerijnenzang weerkaatsen <strong>de</strong> koperen akkoor<strong>de</strong>n schallen van <strong>de</strong>n<br />

Sambre-et-Meuse marsch ...<br />

Marrakech ou les Seigneurs <strong>de</strong> l' Atlas, door J. en J. Tharaud. (Uitg.<br />

Plon-Nourrit, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 7. -)<br />

Bijna driehon<strong>de</strong>rd nieuwe pagina's beschrijvingskunst van <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud,<br />

ditmaal, na ‘Rabat la Blanche’, ‘Marrakech la Rouge’ verheerlijkend in een dichterlijke<br />

taal die, ofschoon<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


JEAN et JERÔME THARAUD in hun werkkamer.<br />

van een hooge, aangehou<strong>de</strong>n poëtische vlucht, niet vrij is van langdradigheid, -<br />

trouw, wellicht, aan <strong>de</strong> langdradige, zongloed-eentonige werkelijkheid zelve. En<br />

toch, met het recht om exotisten met exotisten te vergelijken, - leggen wij Loti's werk<br />

naast het soortgelijke van <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> Tharauds, dan zal <strong>de</strong> eentonigheid van <strong>de</strong>n<br />

grooten mo<strong>de</strong>lmeester altijd als een realiteitsverdienste, en <strong>de</strong> langdradigheid van<br />

zijn tòch zeer oorspronkelijke volgelingen soms als een subjectiviteitszwak aandoen.<br />

Wie Rabat las, vindt in conceptie en uitwerking hier veel herhalingen. Weer toonen<br />

<strong>de</strong> jonge auteurs ons als in een lange, bonte en schittervermoeien<strong>de</strong><br />

‘cinema-color’-film, <strong>de</strong> Marokkaansche landschappen van <strong>de</strong>n starren Atlasbo<strong>de</strong>m,<br />

<strong>de</strong> krioelen<strong>de</strong> markten, <strong>de</strong> onuitputtelijke bronnen van picturaal genot die <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


117<br />

arabeskenpaleizen zijn; het interessant-walgelijke Ghetto en <strong>de</strong> moeilijk te<br />

doordringen gedachten in <strong>de</strong> kleine, vurige sche<strong>de</strong>ls waar traag <strong>de</strong> Islam gist en<br />

broeit... Von<strong>de</strong>n wij Rabat eer<strong>de</strong>r een boek, belangwekkend uit aardrijkskundig<br />

en pittoresk oogpunt in <strong>de</strong> eerste plaats, Marrakech's hoof<strong>de</strong>lement lijkt ons<br />

meer historisch en ethnologisch. De beginhoofdstukken brengen veel<br />

vermel<strong>de</strong>nswaardige, <strong>voor</strong> velen onbeken<strong>de</strong> dingen aan het licht over <strong>de</strong>n toestand<br />

van Marocco in <strong>de</strong> dagen van mobilisatie en oorlog (1914-1917) en over <strong>de</strong><br />

kolonisatiebekwaamhe<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>r schrijvers vriend, generaal Lyautey, in wiens<br />

gevolg zij, per auto, <strong>de</strong>ze streken doorkruisten. Uit <strong>de</strong> sympathiek-onpartijdige<br />

beschrijving van hun Marokkaansche vijan<strong>de</strong>n, Sidi Raho en Moha ou Hammou,<br />

<strong>de</strong>n Zaïani, blijkt, dat <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud <strong>de</strong> eerbiedwekken<strong>de</strong> hoedanighe<strong>de</strong>n<br />

hunner tegenstrevers weten te erkennen en te waar<strong>de</strong>eren. - En wanneer men zich<br />

verbazen zou, dat van zulk een politico-geographisch gegeven iets dichterlijks te<br />

maken viel, dan verlieze men niet uit het oog, dat Jean, <strong>de</strong> droomer van <strong>de</strong><br />

combinatie, zijn invloed merkbaar doet gel<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> uitwerking van het geheel;<br />

bekent hij niet - want dat is zìjn stem ongetwijfeld! - op pag. 9:<br />

‘A moins d'être un vrai poète, rien <strong>de</strong> plus accablant qu'un tel paysage d'autre<br />

mon<strong>de</strong>’.<br />

En <strong>de</strong> ontroering die op zoovele plaatsen uitgaat van het epos van Marrakech,<br />

‘<strong>de</strong> stad met haar hazelnootkleuren, <strong>de</strong> tinten van <strong>de</strong> gazelle, die vlucht on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

stralen <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rgaan<strong>de</strong> zon...’, met haar hei<strong>de</strong>nsche bewoners die <strong>de</strong>n Koran noch<br />

<strong>de</strong> Arabische taal kennen, - die ontroering bewijst ons eens te meer het artistieke,<br />

ja, het paedagogische <strong>voor</strong><strong>de</strong>el van naast een <strong>de</strong>gelijken Jérôme Tharaud, een<br />

soepel en kleurig zich aanpassen<strong>de</strong>n Jean Tharaud te mogen bewon<strong>de</strong>ren.<br />

Un Royaume <strong>de</strong> Dieu, door J. en J. Tharaud. (Uitg. Plon-Nourrit, Parijs,<br />

19<strong>20</strong>, frs. 7.50).<br />

Dit jongste prachtwerk van het nauwgezette en gevoelige broe<strong>de</strong>rpaar leze men na<br />

hun hooger genoemd boek L'Ombre <strong>de</strong> la Croix, dat als het ware <strong>de</strong><br />

levendige documentatie mag heeten ten behoeve van <strong>de</strong> lezers welke belang stellen<br />

in het leven, lieven en lij<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> in Oost-Europa verloren ghetto-Jo<strong>de</strong>n, wier<br />

onaangetaste, antieke theocratie-beschaving <strong>de</strong> sympathieke folklore-bewon<strong>de</strong>ring<br />

<strong>de</strong>r bei<strong>de</strong> Tharauds opwekte. In<strong>de</strong>rdaad wij kennen in <strong>de</strong> Fransche literatuur geen<br />

schrijver, die <strong>de</strong> Joodsche ze<strong>de</strong>n met zooveel waar<strong>de</strong>eren<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>lijkheid<br />

bestu<strong>de</strong>erd en beschreven heeft. Wanneer men dus, in L'Ombre <strong>de</strong> la Croix,<br />

zich van alle eigenaardighe<strong>de</strong>n van van het he<strong>de</strong>ndaagsch Israël uit Galicië (en<br />

Polen, Oekraïene, enz.) op <strong>de</strong> hoogte heeft gesteld, zal men met meer vrucht Un<br />

Royaume <strong>de</strong> Dieu genieten, waar verhaald wordt, meesleepend, schil<strong>de</strong>rachtig<br />

en ontroerend, hoe <strong>de</strong> vrees <strong>voor</strong> een pogrom <strong>de</strong> zoo indrukvatbare gemoe<strong>de</strong>ren<br />

<strong>de</strong>r Gemeente van ‘De Witte Kapel’ (door <strong>de</strong> Joodsche bevolking-zelve, uit ironie<br />

Schwarze Teme = Zwarte Onreinheid genaamd) in Klein-Rusland, in beroering<br />

bracht; hoe alle gebeurlijkhe<strong>de</strong>n, meer nog dan alle gebeurtenissen, onvermoeibaar<br />

aller op discussie verzotte geesten in actie stel<strong>de</strong>n; en welke dankbaarheid jegens<br />

<strong>de</strong>n Almachtige hun God hen beziel<strong>de</strong>, toen, hàlf gerustgesteld door <strong>de</strong> aanwezigheid<br />

van ter bescherming geroepen Kozakken, en gehéél door het bericht dat <strong>de</strong> vrees,<br />

zooal niet ongegrond, althans sterk overdreven was geweest, zij zich van alle gevaar<br />

verlost zagen en hun druk bestaantje weer kon<strong>de</strong>n wij<strong>de</strong>n aan gebed, zaken en<br />

theologische <strong>de</strong>batten-zon<strong>de</strong>r-ein<strong>de</strong>. Een genot <strong>voor</strong> fijnproevers, dit boek, met zijn<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


vermakelijkjuisten kijk op <strong>de</strong> intiemste psyche van het Uitverkoren Volk, met zijn<br />

bewegelijke uiterlijkheid, zijn kijvend saamhoorigheidsgevoel en zijn onuitroeibaar<br />

optimisme.<br />

Goedkoope Herdrukken.<br />

Uit <strong>de</strong>n vervaarlijken stapel herdrukken van alle slag en alle formaat, door <strong>de</strong><br />

Fransche uitgevers <strong>de</strong> wereld ingezon<strong>de</strong>n, kiezen wij ter bespreking <strong>de</strong> meest<br />

vermel<strong>de</strong>nswaardige: in <strong>de</strong> allereerste plaats <strong>de</strong> prachtige, leven<strong>de</strong>, sobere en<br />

dieproeren<strong>de</strong> roman van Paul Margueritte (1860-1918): Nous, les Mères... 1)<br />

(eerste druk 1913), een familieroman met sociologische strekking, sterk en levend<br />

van vorm en raak en schitterend van psychologie, dat spreekt van zelf - waarin<br />

gedramatiseerd wordt: het afstand-doen, door een moe<strong>de</strong>r, van haar geheel stoffelijk<br />

en moreel wezen ten bate van haar kin<strong>de</strong>ren; zóó eenvoudig en waar, zoo normaal<br />

en gezond-realistisch weergegeven, dat dit goedkoope boek een rijk bezit mag<br />

heeten <strong>voor</strong> allen wier hart openstaat <strong>voor</strong> zachtzinnige, <strong>voor</strong> goe<strong>de</strong> emotie.<br />

Vraagstukken als mogelijkheid en wenschelijkheid van <strong>de</strong> bevor<strong>de</strong>ring tot<br />

vergemakkelijking <strong>de</strong>r echtscheiding, raad en <strong>voor</strong>lichting van dochters vóór het<br />

huwelijk, enz. enz., in 's schrijvers Adam, Eve et Brid'oison 2) theoretisch<br />

uiteengezet en ver<strong>de</strong>digd, vin<strong>de</strong>n hier hun litteraire verwezenlijking. Nous, les<br />

Mères ... is een van <strong>de</strong> weinige romans die men met a<strong>de</strong>mlooze sympathie achter<br />

elkaar uitleest.<br />

‘Une Heure d'Oubli...’ No. 55: Binet-Valmer's lief<strong>de</strong>sdialogen Du Printemps<br />

à l'Automne<br />

1) Uitg. Plon-Nourrit, Parijs 19<strong>20</strong>, frs. 3. - (No. 31. v.d. Bibliothèque Plon).<br />

2) Zie D.G.W. 15 Februari 19<strong>20</strong>, p. 25.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


118<br />

zijn knap geschreven, maar vermoeien <strong>de</strong>n lezer al te veel door het drukke gepraat<br />

<strong>de</strong>r minnaren die te luci<strong>de</strong> hun hartstocht bere<strong>de</strong>neeren; No. 56: Bourget's Dualité<br />

geeft op p. 25 <strong>de</strong>ze interessante bekentenis van <strong>de</strong>n auteur over <strong>de</strong> ontoereikendheid<br />

van het realisme 1) : Certaines personnes... ne se doutent pas que<br />

la force d'observation déployée par un auteur dans ses<br />

ouvrages n'est jamais directe. Ce n'est pas même une force<br />

d'observation, c'est une force <strong>de</strong> construction, et qui, au<br />

lieu <strong>de</strong> nous ai<strong>de</strong>r à bien voir, s'interpose le plus souvent<br />

entre nous et les choses, pour nous les déformer. - No. 57, Le<br />

Curé <strong>de</strong> Lanslevillard, van Henri Bor<strong>de</strong>aux bevat een zestal schetsen,<br />

PAUL MARGUERITTE<br />

meest uit het bergland, en waarvan het meeren<strong>de</strong>el eer alpinistische dan literaire<br />

waar<strong>de</strong> heeft. No. 58 legt men na ± 5 pagina's ongeduldig weg: <strong>de</strong>ze Lune <strong>de</strong><br />

Miel van Charles-Henri Hirsch is zouteloos-materialistische oorlogsromantiek. No.<br />

60: Colette (Willy's) Celle qui en revient, bevat, behalve <strong>de</strong> twee eerste<br />

schetsjes, overdrukken van eenige hoofdstukken uit <strong>de</strong> heerlijke Sept dialogues<br />

<strong>de</strong> Bêtes, die juweeltjes van geestige dierenpsychologie; <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> eerste, die<br />

nieuw zijn, maken een veel zwakkeren indruk. No. 61: Norine van Ferdinand<br />

Fabre (1827-1898) is een aardig boekje, dat uit het Provencaalsch lijkt vertaald te<br />

zijn, zoozeer biedt het het genot van saprijke zuidvruchten - Dau<strong>de</strong>t en Mistral - en<br />

zoo bekoort het door levenswarmte en ou<strong>de</strong>rwetsche, glimlachen<strong>de</strong> sentimentaliteit.<br />

- Een nieuwe goedkoope serie, Contemporaine Collection 1) waarvan elk<br />

32 pag. groot <strong>de</strong>eltje fr. 0.35 kost en vermoeiend gedrukt is, brengt o.m. herdrukken<br />

van Courteline, René Maizeroy, Maurice Level, Edmond Haraucourt, André Corthis<br />

en Marcel Boulanger. Van <strong>de</strong>ze lezen men <strong>de</strong> vlotte, on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> schets Amour<br />

Romantique, No. 6. - De Goncourtprijs van 1907, Emile Moselly's Jean <strong>de</strong>s<br />

Brebis ou le Livre <strong>de</strong> la Misère 2) valt, na <strong>de</strong>n vrij pretentieuzen twee<strong>de</strong>n<br />

titel en <strong>voor</strong>al na <strong>de</strong> aureoleeren<strong>de</strong> aankondiging <strong>de</strong>r bekroning, nog al tegen. De<br />

eerste <strong>de</strong>r zes novellen waaruit <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l bestaat, en die <strong>de</strong> auteur <strong>de</strong>nkelijk <strong>de</strong><br />

beste vond, lijkt ons het minst geslaagd. De atmosfeer van <strong>de</strong> Lotharingsche<br />

boerendorpen is niet onverdienstelijk, maar zwak weergegeven; A la belle étoile<br />

is erg banaal en would-be ontroerend; Le revenant is zéér goed en mag, ook<br />

wegens <strong>de</strong>n overeenkomstigen inhoud, naast Maupassants Le Retour genoemd<br />

wor<strong>de</strong>n; La Mort du Bouif, Le Trompion en Cri-Cri zijn militaire<br />

1) Geschreven in 1889.<br />

1) Moet dit Engelsch of Fransch <strong>voor</strong>stellen? zou<strong>de</strong>n wij <strong>de</strong>n uitgever, Albin Michel, willen vragen<br />

...<br />

2) Uitg. Plon-Nourrit, 1921, frs 3. - (No. 32 van reeds genoem<strong>de</strong> serie). ‘Moselly’ is <strong>de</strong> schuilnaam<br />

van <strong>de</strong>n gymnasiaal-leeraar Emile Chénin (1870-1918).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


schetsen, waarvan <strong>de</strong> eerste uitmunt door treffen<strong>de</strong> soberheid. - In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> serie<br />

verscheen (No. 14): Edmond Jaloux, Les Sangsues, luchtig geschreven roman<br />

met doelzeker sarcasme, een boek; dat tot <strong>de</strong> beste <strong>voor</strong>tbrengselen <strong>de</strong>r<br />

he<strong>de</strong>ndaagsche romanliteratuur mag gerekend wor<strong>de</strong>n, en waarvan <strong>de</strong><br />

post-naturalistische geest van generaliseerend pessimisme veraangenaamd wordt<br />

door (zij 't ook zoetzure) humoristische ge<strong>de</strong>elten. De climax van het werk is zeer<br />

te waar<strong>de</strong>eren. - André Corthis' L'Obsédé (Albin Michel, 0.35 frs.) is een spannend<br />

geschreven novelle, die een transpositie lijkt (doch har<strong>de</strong>r, realistischer en warmer)<br />

van Dau<strong>de</strong>t's tooneelstuk L'Obstacle. Na al dat verdienstelijke, doch uiterst<br />

sombere werk is <strong>de</strong>r gebroe<strong>de</strong>rs Fischer dolle schetsenbun<strong>de</strong>l Un Spadassin<br />

(Flammation, 1921, fr. 0.45) een vera<strong>de</strong>ming. -<br />

Een nieuw Tijdschrift.<br />

‘La Renaissance du Livre’ is uitgeefster van een nieuw groot veertiendaagsch litterair<br />

tijdschrift, La Revue <strong>de</strong> France, waarvan <strong>de</strong> eerste nummers een bizon<strong>de</strong>r<br />

goe<strong>de</strong>n indruk maken.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


119<br />

Lei<strong>de</strong>rs: Marcel Prévost en Joseph Bédier. Benoit publiceert er een nieuwen (?)<br />

avontuurroman, Le Lac Salé; Bédier ontleedt <strong>de</strong>n ‘geest <strong>de</strong>r Fransche<br />

Rid<strong>de</strong>rromans’ met een hel<strong>de</strong>rheid van inzicht en een wetenschappelijke<br />

gedocumenteerdheid, <strong>de</strong>n grooten mediaevist waardig; Fernand Vandérem zet er<br />

zijn rubriek Les Lettres et la Vie <strong>voor</strong>t, die hij te voren in <strong>de</strong> ‘Revue <strong>de</strong> Paris’<br />

publiceer<strong>de</strong>; ver<strong>de</strong>r vin<strong>de</strong>n wij onuitgegeven gedichten van Marceline<br />

Desbor<strong>de</strong>s-Valmore, <strong>de</strong> Fransche Hélène Swarth (1786-1859), en een veelzijdige<br />

rubriek ‘Les Commentaires’, waarin vragen van politieken, militairen,<br />

buitenlandsch-litterairen, muzikalen, choregraphischen en industrieelen aard op<br />

on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> wijze behan<strong>de</strong>ld wor<strong>de</strong>n.<br />

‘Les Cahiers Verts’.<br />

On<strong>de</strong>r redactie van Daniël Halévy verschijnt sinds Mei van dit jaar een serie<br />

prozawerken van zeer verschillen<strong>de</strong>n aard, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n gemeenschappelijken titel<br />

van Les Cahiers Verts, bij <strong>de</strong>n ijverigen en zeer ernstigen Parijschen uitgever<br />

Bernard Grasset. De traditie <strong>voor</strong>tzettend die door het verdwijnen van <strong>de</strong> beroem<strong>de</strong><br />

Cahiers <strong>de</strong> la Quinzaine, na <strong>de</strong>n dood van hun oprichter en redacteur<br />

Charles Péguy, on<strong>de</strong>rbroken werd, geven <strong>de</strong> Cahiers Verts van elkan<strong>de</strong>r<br />

onafhankelijke werken door jongeren, die <strong>de</strong> noodzakelijke beknoptheid of <strong>de</strong> aan<br />

sommige eischen on<strong>de</strong>rworpen politieke of literaire onvrijheid <strong>de</strong>r tijdschriften zoowel<br />

als het tè groote los van elkaar staan bij een uitgaaf in boekvorm vermij<strong>de</strong>n willen.<br />

Reeds beloof<strong>de</strong>n een 40-tal auteurs - waaron<strong>de</strong>r vele eersterangs-krachten - hun<br />

me<strong>de</strong>werking: Bergson, Louis Bertrand, Pierre Benoit, Louis Chadourne, Joachim<br />

Gasquet, René Gillouin, Jaloux, Léautaud, Pilon, Marcel Proust, <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs<br />

Tharaud, Valery Larbaud, om <strong>de</strong> meest beken<strong>de</strong> op te sommen... Het eerste in <strong>de</strong>ze<br />

serie verschenen werk is <strong>de</strong> eenige pennevrucht van een jong gestorven auteur,<br />

Louis Hémon, die twee jaren in Fransch Canada doorbracht en er geïnspireerd werd<br />

tot <strong>de</strong>n wel mooien exotischen roman Maria Chap<strong>de</strong>laine 1) , echter niet<br />

volkomen beantwoor<strong>de</strong>nd aan <strong>de</strong> verwachting van hem die op <strong>de</strong> reclame van 't<br />

‘Prière d'insérer’ dat van een ‘openbaring’ gewaagt, zijn illusies zou<strong>de</strong> gebouwd<br />

hebben.<br />

Inmid<strong>de</strong>ls ontvingen wij No. 3 van <strong>de</strong>ze keurserie: Il ya une volupté dans<br />

la douleur 2) van Joachim Gasquet, <strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n, eenige maan<strong>de</strong>n gele<strong>de</strong>n<br />

gestorven dichter. Edmond Jaloux beveelt dit boek, dat gekarakteriseerd wordt door<br />

een pantheïstische wellustigheid en een nu eens treffend-diepe, dan weer<br />

symbolistisch-vage physiopsychologie, aan als een belangrijke prozaschepping<br />

onzer dagen, welke hem, zij 't in een meer <strong>voor</strong>loopigen vorm, twintig jaar terug<br />

door <strong>de</strong>n dichter werd <strong>voor</strong>gelezen en <strong>de</strong>n indruk van een meesterwerk bij hem<br />

naliet. Zijn wij nuchter<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> gevoelige marseillenaar? Wij von<strong>de</strong>n er slechts<br />

<strong>de</strong> zeer verdienstelijke uiteenzetting in van een theorie, volgens <strong>de</strong>welke geen<br />

hoogere verstandsof gevoelslogica op kan, helaas, tegen <strong>de</strong> overmacht <strong>de</strong>r brute,<br />

sexueele instincten.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

1) B. Grasset, Parijs 1921, (frs. 5. -)<br />

2) Uitg. Bernard Grasset. Parijs 1921, (frs. 6.50).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Stijn Streuvels' Genoveva van Brabant.<br />

(2 <strong>de</strong>elen. Uitg. L.J. Veen, Amsterdam).<br />

MEN zou al een aardige <strong>bibliotheek</strong> kunnen samenstellen van <strong>de</strong> nieuwere<br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche literatuur, die zich op <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen inspireert, en <strong>de</strong> prijsvraag<br />

van Nijgh naar een historischen roman zal ongetwijfeld het aantal mid<strong>de</strong>leeuwsche<br />

scheppingen vergrooten. - Men gist nog steeds naar <strong>de</strong> oorzaak van het verschijnsel.<br />

Zijn wij opnieuw romantisch, of heeft een onzer begaaf<strong>de</strong> letterkundigen gelijk, die<br />

mij, in particuliere correspon<strong>de</strong>ntie, een tijd gele<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>spel<strong>de</strong> dat wij een perio<strong>de</strong><br />

tegemoet gaan van ongetem<strong>de</strong> hartstochten, van oorlogen, opstan<strong>de</strong>n en<br />

verschrikkingen, en, aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong>, van ongekend levensgeloof? - Ik wil in<br />

enkele tijdschriftkolommen mij niet vermeten een diagnose te geven van een op<br />

zichzelf merkwaardig verschijnsel, maar wèl kan het misschien eenige verhel<strong>de</strong>ring<br />

geven, wanneer wij ons, naar aanleiding van Streuvels' vertolking <strong>de</strong>r<br />

Genoveva-legen<strong>de</strong>, een oogenblik bezinnen op <strong>de</strong> geestelijke gesteldheid, waarin<br />

<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne schrijver <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen na<strong>de</strong>ren kan. Nu is er reeds aanstonds een<br />

belangrijke on<strong>de</strong>rscheiding te maken. De mid<strong>de</strong>leeuwen kunnen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen<br />

auteur <strong>de</strong> beteekenis hebben van een vage aanvoeling van verre en vreem<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n,<br />

hij kan een subjectief, op weinig concrete kennis berustend begrip hebben omtrent<br />

hetgeen men on<strong>de</strong>r ‘mid<strong>de</strong>leeuwen’ verstaat en dan <strong>de</strong> subjectief-begrepen vormen<br />

dier mid<strong>de</strong>leeuwen aanvatten als instrumenten waarmee zijn phantasie een<br />

verhaals-conceptie vormt met een zeer mo<strong>de</strong>rn innerlijk. Ook kan hij,<br />

gewetensvol-historisch, zich rekenschap geven van het feit, dat het begrip<br />

mid<strong>de</strong>leeuwen een verzamelbegrip vertegenwoordigt, en in een bepaal<strong>de</strong> perio<strong>de</strong><br />

dier mid<strong>de</strong>leeuwen een analogie zoeken met het mo<strong>de</strong>rne<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


1<strong>20</strong><br />

sentiment dat hij wil weergeven. - Ik geloof dat wij als eisch mogen stellen <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>r<br />

historisch verhaal, ook als <strong>de</strong> historie slechts <strong>de</strong> vorm is, waarin het mo<strong>de</strong>rne<br />

drama wordt gehuld, dat <strong>de</strong> schrijver zich <strong>voor</strong>af <strong>de</strong>n plicht oplegt om zooveel<br />

mogelijk <strong>de</strong> objectieve historische gegevens te bestu<strong>de</strong>eren en eerbiedigen. In ie<strong>de</strong>r<br />

geval dient hij nauwkeurig te beseffen in welke perio<strong>de</strong> <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>nveelheid, die wij<br />

mid<strong>de</strong>leeuwen noemen, hij zijn verhaal heeft gedacht.<br />

Maar dan nòg blijft het dilemma bestaan, of <strong>de</strong> schrijver het onevenwichtige, het<br />

dierlijke, phantastische, wankele, verbijster<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n mid<strong>de</strong>leeuwschen individu,<br />

dan wel <strong>de</strong>n vromen zin <strong>de</strong>r mid<strong>de</strong>leeuwen wil bena<strong>de</strong>ren.<br />

Het komt ons <strong>voor</strong> dat Streuvels in zijn legen<strong>de</strong> van Genoveva <strong>de</strong> na<strong>de</strong>ring van<br />

dien vromen zin heeft bedoeld: Genoveva, <strong>de</strong> vrome, kuische vrouw, standvastig<br />

in haar huwlijkstrouw aan <strong>de</strong>n paltsgraaf Siegfried, <strong>de</strong> martelares <strong>de</strong>r eerbaarheid,<br />

waar zij, door <strong>de</strong>n burchtvoogd Golo, tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> afwezigheid van haar echtgenoot,<br />

tegen <strong>de</strong> Scaracenen ten strij<strong>de</strong> getrokken, met oneerbare <strong>voor</strong>stellen bedreigd, in<br />

<strong>de</strong>n kerker geworpen, aan <strong>de</strong>n dood in het woud prijsgegeven wordt, maar<br />

won<strong>de</strong>rbaarlijk gered, jarenlang in <strong>de</strong> eenzaamheid <strong>de</strong>r bosschen leeft, haar kind<br />

opvoedt, totdat Siegfried terugkeert, Golo's bedrog wordt ontmaskerd, en wij aan<br />

het ein<strong>de</strong> van het twee<strong>de</strong>elig boek haar door haar echtgenoot zien weergevon<strong>de</strong>n,<br />

daarna tot groote heiligheid gekomen, haar <strong>de</strong>n vilein, die haar naar eer en leven<br />

stond, gena<strong>de</strong> zien schenken en daardoor zien het breken van diens god<strong>de</strong>loozen<br />

trots.<br />

Streuvels heeft - en wie zijn werken kent begrijpt dit - smaak gevon<strong>de</strong>n in<br />

natuurbeschrijving, en hij heeft, te mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r ongerepte natuur, het argelooze,<br />

door haar eenvoud sterke en reine natuurkind Genoveva geplaatst, natuurkind<br />

ondanks een fijne beschaving, een bizon<strong>de</strong>re door geleer<strong>de</strong>n aangekweekte en<br />

door eigen schran<strong>de</strong>rheid bevor<strong>de</strong>r<strong>de</strong> ontwikkeling. De diepere aard van Streuvels'<br />

natuurlief<strong>de</strong> is vergeestelijkt in <strong>de</strong> psyche van Genoveva.<br />

Met <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rige houding welke <strong>de</strong> schrijver tegenover het Genoveva-motief<br />

inneemt, met zijne bedoeling, <strong>de</strong> 'objectieve schoonheid <strong>de</strong>r Genoveva-figuur te<br />

doen kennen, <strong>de</strong> innerlijke waar<strong>de</strong> te toonen van een boven hem leven<strong>de</strong> gedachte,<br />

hangt zijn streven naar historische nauwkeurigheid samen. Dit Genoveva-verhaal<br />

wekt <strong>de</strong>n indruk dat het op gewetensvolle feiten-studie is gebouwd, dat <strong>de</strong> auteur<br />

eerst vrijen loop liet aan zijne verbeelding nadat hij zorg gedragen had dat die<br />

phantasie niet streed met vastgestel<strong>de</strong> historische waarhe<strong>de</strong>n.<br />

Maar wat daarnaast het karakter van dit boek bepaalt is <strong>de</strong> epische structuur<br />

van Streuvels' geest. Streuvels is <strong>voor</strong> alles verteller. Ras-echt verteller, wien door<br />

<strong>de</strong> ‘epische breedheid’ vaak <strong>de</strong> organisatie, <strong>de</strong> bouw van zijn romans ontgaat. En<br />

wanneer dan <strong>de</strong> kunstenaar lust gaat krijgen aan <strong>de</strong> kleur en sier die hem zijn<br />

historische werkzaamheid in han<strong>de</strong>n gaf, dan kan hij af gaan wijken van <strong>de</strong><br />

simpliciteit, die aan een zoo eenvoudig vertelsel als dat van Genoveva <strong>de</strong> innigste<br />

bekoring geeft. - Er is te weinig eenvoud in dit boek. Het is te samengesteld van<br />

beschrijving. De pracht en praal van <strong>de</strong>n Dingdag waar <strong>de</strong> Merovingsche koning<br />

verschijnt zou<strong>de</strong>n wij, hoezeer <strong>de</strong> schrijver zich door schoonheid van proza<br />

on<strong>de</strong>rscheidt, kunnen missen. Verschillen<strong>de</strong> motieven, <strong>de</strong> strijd van <strong>de</strong><br />

kloostergeleer<strong>de</strong>n, in Benignus Genoveva's opvoe<strong>de</strong>r verzinnebeeld, en <strong>de</strong> ruwe<br />

landsgeestelijkheid, het drama van het Brabantsche hertogspaar, <strong>de</strong> vele<br />

beschrijvingen van kloosters en krijgsmachten, het wemelt alles dooreen. De<br />

historische spheer! zal Streuvels uitroepen.<br />

Maar is <strong>de</strong> Genoveva-legen<strong>de</strong> in harmonie met zulk een bree<strong>de</strong>n opzet? Het<br />

eerste <strong>de</strong>el, waar Genoveva's leven in het Brabantsch tehuis bij hare ou<strong>de</strong>rs wordt<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


eschreven, verschijnt te zel<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n horizont van het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, waarin ge<br />

<strong>de</strong> kern <strong>de</strong>r Genoveva-legen<strong>de</strong> weergegeven vindt. - Wie er zich rekenschap van<br />

geeft hoe het Mid<strong>de</strong>leeuwsch-lied in enkele strophen met hoogst simpele woor<strong>de</strong>n<br />

ontroerend <strong>de</strong> hevigste drama's vertolkt, begrijpt <strong>de</strong> bedoeling <strong>de</strong>r hier aangestipte<br />

bezwaren.<br />

Er kan tegen Streuvels - en misschien wel tegen meer<strong>de</strong>re ‘sappige’ Vlamingen<br />

- een grief gel<strong>de</strong>n, die verwant is aan <strong>de</strong> grief door <strong>de</strong>n heer Hopman aangevoerd<br />

tegen Quérido. Te zeer verdrinken zij in het woord, dat soms <strong>de</strong> psyche van het<br />

beschrevene in gevaar brengt. En wanneer <strong>de</strong> Vlamingen hun streven naar<br />

archaïstisch proza, naar proza dat zijn kracht vindt in <strong>voor</strong>keur tot het dialect, gaan<br />

versterken door historische ten<strong>de</strong>nzen in hun verhaal-motief, dan is het gevaar <strong>de</strong>r<br />

‘manier’ nabij, ook al kunnen wij <strong>de</strong> Vlaamsche literatuur van Streuvels-Timmermans<br />

c.s. tot op he<strong>de</strong>n genietend bewon<strong>de</strong>ren.<br />

Het gevaar is hier grooter dan bij Quérido, <strong>voor</strong> wien wij het opnamen tegen<br />

Hopman, omdat hier, an<strong>de</strong>rs dan bij Quérido, <strong>de</strong>n intellectualistischen,<br />

cultuur-doordrenkten kunstenaar, een gepraeten<strong>de</strong>er<strong>de</strong> natuurlijkheid ‘stijl’<br />

kan wor<strong>de</strong>n. En men kan eer<strong>de</strong>r breedheid van woord gedoogen, wanneer die<br />

breedheid zich als zoodanig bewust is, dan wanneer het naieve en kernachtige er<br />

in ontaardt.<br />

P.H. RITTER JR.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Van eene inleiding *)<br />

121<br />

DE pedante, hooghartige, van geestelijken hoogmoed doortrokken toon van dit<br />

veelbesproken boek, maakt <strong>de</strong> lezing van <strong>de</strong> inleiding, 72 pagina's groot, tot een<br />

kwelling <strong>de</strong>s geestes. Op bladz. 60 heet het van alle vroegere coryphaeën op het<br />

gebied van historische wetenschap en kunst: ‘Ich fin<strong>de</strong> nichts als Provinzmeinungen,<br />

wie sie je<strong>de</strong>r hat’. Het is alsof men het manifest <strong>de</strong>r 93 Duitsche hoogleeraren, medio<br />

1914, zit te lezen en ons opnieuw ‘Deutsche Kultur’ letterlijk wordt opgedrongen.<br />

Telkens meent men <strong>de</strong>n hartstochtelijken Ferdinand Lassalle te hooren met zijn<br />

gescherm over <strong>de</strong> ‘ijzeren loonwet’ als men o.a. op pagina 62 <strong>de</strong>zen volzin te<br />

genieten krijgt: ‘Es hängt alles davon ab, dasz man sich diese Lage, dies Schicksal,<br />

(d.w.z. het <strong>de</strong>nkbeeldige noodlot van <strong>de</strong>n auteur) klar macht und begreift, dasz man<br />

sich darüber belügen, aber nicht hinwegsetzen kann.<br />

Wer sich dies nicht eingesteht, zählt unter <strong>de</strong>n Menschen seiner Generation nicht<br />

mit. Er bleibt ein Charlatan, o<strong>de</strong>r ein Pedant’.<br />

Begrijp ik <strong>de</strong>n schrijver goed, dan is zijne historiebeschouwing zuiver Spinozistisch:<br />

‘Wat is, moet zijn’. Origineel is die opvatting zeker niet. Reeds 60 jaar gele<strong>de</strong>n nam<br />

onze Robert Fruin uit Lei<strong>de</strong>n haar tot maatstaf en metho<strong>de</strong> als hij zegt: ‘Niets te<br />

bewon<strong>de</strong>ren, niets te willen verachten, alleen te willen begrijpen’.<br />

Spengler beweert Goethe tot zijn geestelijken leidsman te hebben gekozen, maar<br />

dan is Goethe's raad: ‘Bil<strong>de</strong> Künstler, re<strong>de</strong> nicht’, al zeer slecht ter harte genomen,<br />

want op pag. 47 en 54 grenst <strong>de</strong> phrazenmakerij nu toch werkelijk aan een<br />

historischen toast. Ten tij<strong>de</strong> van Dr. Schaepman, of wil men van Tollens en <strong>de</strong><br />

Camera, was men nog gevoelig <strong>voor</strong> rhetoriek, maar die geest is nu toch beslist<br />

afgestorven. Alleen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> tribune eener volksvertegenwoordiging of van een<br />

dorpschen gemeenteraad kan zij nog opgeld doen.<br />

Wie aan <strong>de</strong> beschei<strong>de</strong>nheid van <strong>de</strong>n echten man <strong>de</strong>r wetenschap als b.v. Ranke<br />

of Carlyle gewoon is, stoot zich telkens aan <strong>de</strong>n verwaan<strong>de</strong>n stijl <strong>de</strong>zer inleiding<br />

‘Wenn unter <strong>de</strong>m Eindruck dieses Buches sich Menschen <strong>de</strong>r neuen Generation<br />

<strong>de</strong>r Technik statt <strong>de</strong>r Lyrik, <strong>de</strong>r Marine statt <strong>de</strong>r Malerei, <strong>de</strong>r Politik statt <strong>de</strong>r<br />

Erkenntniskritik zuwen<strong>de</strong>n, so tun sie, was ich wünsche und man kann ihnen nichts<br />

Besseres wünschen’.<br />

Heeft <strong>de</strong>ze krachtpatsers-philosofie van Herrn Lu<strong>de</strong>ndorf, Tirpitz, t.q. na 1918<br />

nog niet afgedaan? Het schijnt van niet, want ook op pag. 61 heet het: ‘Ich ziehe<br />

einen Römischen Aquadukt allen Römischen Tempeln und Statuen vor’.<br />

De doorsnee-mensch heeft uit <strong>de</strong>n vierjarigen wereldbrand althans dit geleerd:<br />

om in <strong>de</strong> historie van he<strong>de</strong>n en toekomst niets meer onmogelijk te achten; maar<br />

Spengler acht nog steeds ‘eine ganze Reihe von Lebensinhalten unmöglich’. Alles<br />

moet nog evenals vóór 1914 gezien wor<strong>de</strong>n ‘mit <strong>de</strong>r unabän<strong>de</strong>rlichen Notwendigkeit<br />

eines Schicksals, was von unseren persönlichen o<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n Zeiti<strong>de</strong>alen ganz<br />

unabhängich ist. Es steht uns allein frei das Notwendige zu verwirklichen o<strong>de</strong>r<br />

Nichts’. Deze opvatting van historie, die <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong> geniale persoonlijkheid<br />

uitschakelt, heeft ook Bethmann Hollweg gehad, toen hij meen<strong>de</strong> dat het ‘Notwendige<br />

Schicksal’ eischte om <strong>de</strong> Belgen te gaan vermoor<strong>de</strong>n. Bijna komisch is <strong>de</strong><br />

verzekering op pag. 50: ‘Bei Charoenea und bei Leipzig wur<strong>de</strong> zum letzten male<br />

um eine I<strong>de</strong>e gek mpft’.<br />

Zou er in 1632 bij Lützen, 1588 en 1688 in Engeland, aan <strong>de</strong> Marne in 451 en<br />

1914 ook niet om eene i<strong>de</strong>e zijn gevochten? Bij mud<strong>de</strong>n vol zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

i<strong>de</strong>eën-slagvel<strong>de</strong>n te vermeer<strong>de</strong>ren zijn. De slag bij Valmy in 1792 alleen geldt wel<br />

*) ‘Der Untergang <strong>de</strong>s Abendlan<strong>de</strong>s’ von Oswald Spengler, ier Band, ‘Einleitung’. München,<br />

19<strong>20</strong>.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>voor</strong> een dubbel i<strong>de</strong>e. Althans zoo oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> Goethe. En die kon het weten, want<br />

hij was er zelf bij. Eerst op pag. 52 ontmoet ik een goed geor<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n gedachtengang<br />

met glashel<strong>de</strong>ren betoogtrant als van ‘<strong>de</strong>r kultivierte Mensch’ gezegd wordt dat hij<br />

‘seine Energie nach innen’ heeft, in tegenstelling met ‘<strong>de</strong>r zivilisierte nach auszen’.<br />

In Cecil Rho<strong>de</strong>s ziet <strong>de</strong> auteur <strong>de</strong>n eersten man van <strong>de</strong>n allernieuwsten tijd: <strong>de</strong>n<br />

geïncarneer<strong>de</strong>n imperialist. Hij ziet in hem het type van <strong>de</strong>n toekomstigen Duitscher<br />

als een historische noodzakelijkheid.<br />

Zou dan geen inkeer van <strong>de</strong> dwaling zijns wegs <strong>de</strong>n Germaan meer mogelijk zijn?<br />

roept men onwillekeurig uit. Er zijn gelukkig nog van die door Spengler als ‘naarren’<br />

veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> menschen die dit mogelijk, althans wenschelijk blijven achten. Op<br />

pag. 45 wordt <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>re historiestijl we<strong>de</strong>r verlaten en zijn wij we<strong>de</strong>r in <strong>de</strong>n vollen<br />

stroom van woordgerammel en herinnert veel aan <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>diging van een Duitsch<br />

professor die van gemis aan dui<strong>de</strong>lijkheid in doceertrant was beschuldigd: ‘De<br />

wijsbegeerte is een duister vak, dat mitsdien duister moet on<strong>de</strong>rwezen wor<strong>de</strong>n’.<br />

De kennismaking met <strong>de</strong>ze geleer<strong>de</strong> inleiding van Spengler wordt hierme<strong>de</strong> naar<br />

<strong>de</strong> rubriek <strong>de</strong>r ‘plichten’ verwezen. Genoegens zijn an<strong>de</strong>rs.<br />

Maastricht.<br />

F.V.D.T.<br />

Snipper<br />

Vergeet uw schijnbare afgeschei<strong>de</strong>nheid door vast te hou<strong>de</strong>n aan Uwe eeuwige<br />

eenheid.<br />

KATHERINE TINGLEY.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


[Boekenschouw]<br />

Letteren, wijsbegeerte, opvoeding<br />

122<br />

Rabindranath Tagore's opvoedingsi<strong>de</strong>alen, naverteld door Noto Soeroto.<br />

- (Uitgave van Hadi Poestaka. Amsterdam 1921).<br />

Het zijn niet alleen bekwame politici, doch ook wijsgeeren, die <strong>voor</strong>speld hebben,<br />

dat het Oosten het Westen zal overwinnen.<br />

Ik veron<strong>de</strong>rstel dat <strong>de</strong> politici bedoelen in materieelen, en <strong>de</strong> wijsgeeren in i<strong>de</strong>ëelen<br />

zin.<br />

Alle teekenen wijzen er op dat wij staan aan het begin van <strong>de</strong> uitkomst dier<br />

<strong>voor</strong>spelling.<br />

Cultureel is Europa in stervensnood. Met <strong>de</strong> ontketening van <strong>de</strong>n oorlog bleek<br />

maar al te wel hoè dun het vernisje beschaving eigenlijk was. Nu - na <strong>de</strong>n oorlog -<br />

leven we in een sfeer van algemeene verwording. Voor eenige jaren terug sprak<br />

men met zekeren angst over: ‘het gele gevaar’, wel een bewijs, hoezeer men er<br />

zich van bewust was, dat er krachten leef<strong>de</strong>n in het Oosten, welke niet te<br />

on<strong>de</strong>rschatten waren.<br />

Tagore, <strong>de</strong> groote Hindoe-wijze, is in ons land geweest; hij heeft gesproken <strong>voor</strong><br />

verbroe<strong>de</strong>ring tusschen Oost en West, over samensmelting van bei<strong>de</strong>r beschaving<br />

tot opbouw van <strong>de</strong>n nieuwen mensch. Dat <strong>de</strong>ze nieuwe mensch nimmer zal kunnen<br />

geboren wor<strong>de</strong>n in een milieu, waar alleen intellect en materialisme hoogtij vieren,<br />

is dui<strong>de</strong>lijk. Dit boekje komt met het verlossen<strong>de</strong> woord; als een an<strong>de</strong>r evangelie<br />

toont het zoo eenvoudig en dui<strong>de</strong>lijk aan, dat we niet <strong>de</strong>n knappen mensch boven<br />

<strong>de</strong>n goe<strong>de</strong>n moeten achten; zoolang we dàt doen, blijft het verkeerd gaan, zal nooit<br />

<strong>de</strong> mensch zichzelf kunnen zijn, zal hij nooit open oog krijgen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> eeuwige<br />

dingen, waarmee hij in harmonie moet leven. Dit is nu wel een oer-ou<strong>de</strong> waarheid,<br />

maar Tagore wil, wat ie<strong>de</strong>r als een axioma erkent, in 't practische leven daadwerkelijk<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


doorvoeren. Noto Soeroto heeft wèl gedaan dit boekje te doen uitgeven. Alleen<br />

begrijp ik me maar niet, dat het niet meer is ingeslagen, dat het niet als een<br />

sneeuwval is neergedaald over alle scholen, bij alle on<strong>de</strong>rwijzers, ja, dat het niet<br />

reeds bij alle gezinnen in <strong>de</strong> huiskamer ligt.<br />

De waarhe<strong>de</strong>n er in zijn zoo klaar, <strong>de</strong> gevolgtrekkingen zoo logisch.<br />

Maar... het druischt in tegen geheel het mo<strong>de</strong>rne on<strong>de</strong>rwijssysteem, en dit systeem<br />

is niets an<strong>de</strong>rs dan een perspomp om in minimum tijd maximum kennis, of beter<br />

pseudokennis, in het hoofd van <strong>de</strong> jonge menschen te stampen en ze klaar te maken<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> jacht naar het succes.<br />

Tagore heeft gevoeld welk een <strong>de</strong>moraliseeren<strong>de</strong>n invloed <strong>de</strong> z.g. Westersche<br />

beschaving ook had op <strong>de</strong> Indiërs, wier eigenlijke inborst vervalscht werd, en wier<br />

karakter ònwaar. Als een diep-in-vreten<strong>de</strong> infectie zoog <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne<br />

wetenschappelijke West-Europeesche beschaving zich in het ou<strong>de</strong> klassieke bloed<br />

<strong>de</strong>r Indiërs, van <strong>de</strong> mannen van <strong>de</strong> waarheid en <strong>de</strong> natuur, <strong>de</strong> mannen wier bestaan<br />

geheel gericht was op <strong>de</strong> Eeuwigheid en op <strong>de</strong> Groote Lief<strong>de</strong>, die God is. Hij bleef<br />

niet meer zich zelf, hij verloor zich in 't z.g. schablone mo<strong>de</strong>l van <strong>de</strong>n Westerling en<br />

van <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen Indiër is door een professor aan het Maharajah's College te<br />

Mysore <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> typeering gegeven: ‘De mo<strong>de</strong>rn ontwikkel<strong>de</strong> Indiër is een<br />

valsche<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


123<br />

copie van zijn Westerschen tijdgenoot. Zijn stem is een echo, zijn leven een citaat,<br />

zijn ziel zuiver intellect en zijn vrije geest een slaaf van zakelijkhe<strong>de</strong>n. De mo<strong>de</strong>rne<br />

Indiër maakt er zich geen zorg meer over, om te weten wat waar is, maar wat hem<br />

aanzienlijk en on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n kan maken. Niet wetenschap ter wille van <strong>de</strong><br />

wetenschap, maar wetenschap terwille van succes op examens is het<br />

richting gevend beginsel van zijn studie’.<br />

DWIJENDRANATH TAGORE<br />

Broe<strong>de</strong>r van Rabindranath, die in Shanti Niketan <strong>de</strong> slotjaren zijns levens bespiegelend<br />

doorbrengt.<br />

Is het niet beschamend <strong>voor</strong> ons Europeanen en is 't niet <strong>de</strong> ellendige waarheid?<br />

Is niet gansch ons on<strong>de</strong>rwijssysteem en alle universitaire studie met zijn<br />

repetitor-stelsels alleen gebaseerd op examen-succes? Want niet <strong>de</strong> mensch, die<br />

goed is, slaagt in het leven, doch hij die knap is en handig, ook al staat hij ethisch<br />

laag.<br />

En daar komt nu Tagore, <strong>de</strong> man die <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne maatschappij kent, ondanks<br />

zijne tij<strong>de</strong>n van ‘leven in <strong>de</strong> natuur, van één zijn met <strong>de</strong> natuur’.<br />

Hij voelt, dat het an<strong>de</strong>rs wor<strong>de</strong>n moet, dat <strong>de</strong> Oostersche Ziel niet langer het<br />

Westersche gif mag inzuigen, maar dat zij in haar contemplatieven en meditatieven<br />

aard moet behou<strong>de</strong>n blijven. Hij voelt, dat niet <strong>de</strong> jacht naar succes, of <strong>de</strong><br />

egoïstische strijd om 't bestaan <strong>de</strong>n mensch dichter brengt tot het ‘Hoogste Goed’.<br />

Maar hij heeft tevens gevoeld dat 't alleen mogelijk was <strong>de</strong>ze ommekeer, <strong>de</strong>ze<br />

herziening te bewerken, als hij begon bij het begin, bij 't jonge kind.<br />

Zoo heeft hij peinzen<strong>de</strong>, arbei<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, strij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> een opvoedingssysteem<br />

opgebouwd, dat eigenlijk geen systeem is, en dat zich staan<strong>de</strong> houdt op vier pijlers:<br />

lief<strong>de</strong>, vrijheid, eenvoud en tucht.<br />

Voor <strong>de</strong>n oppervlakkigen beschouwer wil het schijnen, dat vrijheid en tucht nièt<br />

samen kunnen gaan. Men vergete niet, dat zij stammen uit één Gezin. Vrijheid<br />

zon<strong>de</strong>r tucht is anarchie (zie Rusland) en alleen wie tucht en <strong>voor</strong>al zelftucht kent,<br />

heeft <strong>de</strong> ware vrijheid.<br />

Tagore's school is Shanti Niketan (huis <strong>de</strong>s vre<strong>de</strong>s), gelegen op een heuvel<br />

mid<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> natuur. De kin<strong>de</strong>ren wor<strong>de</strong>n er <strong>voor</strong>al ‘geestelijk’ opgevoed, dat wil<br />

zeggen: <strong>de</strong> ontwikkeling van <strong>de</strong>n geest en van het zieleleven, hun bewustwording<br />

is no. 1, het intellect komt pas in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats, al wordt het verre van<br />

verwaarloosd, want <strong>de</strong> school maakt <strong>de</strong> leerlingen evenzoo goed bekwaam <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong> universiteiten. Alleen - men volgt een an<strong>de</strong>ren weg, die van het mensch-zijn in<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>de</strong> eerste plaats. Het: ‘dient uwen God in geest en in waarheid’ zou Tagore met<br />

volle recht als spreuk kunnen schrijven boven <strong>de</strong>n ingang zijner school <strong>de</strong>s vre<strong>de</strong>s.<br />

Typisch is het verplichte kwartier van meditatie elken morgen en elken avond. Er<br />

wordt <strong>de</strong>n leerlingen niet gezegd, waarover zij mediteeren moeten. Tagore noemt<br />

dit: <strong>de</strong> zwijgen<strong>de</strong> eeredienst. Ze moeten alleen stil zijn, rustig en tot zich zelf inkeeren.<br />

Zich onttrekken als 't ware aan alle actieve leven. Alleen <strong>de</strong> ziel laten spreken.<br />

Zou 't niet goed zijn als onze nerveuze, haastige, oppervlakkige, mo<strong>de</strong>rne,<br />

Europeesche kin<strong>de</strong>ren ook eens tweemaal per dag op school moesten ‘mediteeren’,<br />

inplaats van zich als losgelaten wil<strong>de</strong>n te gedragen tusschen <strong>de</strong> schoollesuren?<br />

De dag wordt geopend met gezang van een geestelijk lied en ook daarmee<br />

gesloten. De jongens helpen zooveel mogelijk zich zelf en elkaar. Waar er nu 150<br />

zijn moet <strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>lijke dienst door ver<strong>de</strong>eling van arbeid zooveel mogelijk<br />

verlicht wor<strong>de</strong>n. Bad klaar maken, water dragen, bed<strong>de</strong>n in or<strong>de</strong> maken, bedienen<br />

aan tafel, verpleging van zieken, het is alles het werk van <strong>de</strong> jongens on<strong>de</strong>r elkaar.<br />

Er bestaat een volmaakt systeem van ‘self-government’ (zooals ook op vele<br />

Amerikaansche scholen is ingevoerd), met captains en un<strong>de</strong>rcaptains, door <strong>de</strong><br />

jongens zelf<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


124<br />

gekozen, maar aan wie dan ook door <strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren onbeperkte gehoorzaamheid<br />

verschuldigd is. Hier komt <strong>de</strong> tucht dus tot zijn recht.<br />

Naast geestelijke oefeningen wordt lichamelijke ontwikkeling niet vergeten. De<br />

voetballers en cricketters van <strong>de</strong> Shanti Niketan slaan in matches menigmaal het<br />

record.<br />

Een bepaal<strong>de</strong> godsdienst wordt er niet bele<strong>de</strong>n. Er geven leeraren les van allerlei<br />

secten en godsdiensten. Er zijn er die behooren tot een Brahmasecte, tot het<br />

Hindoeïsme, er zijn ook Christenen. In <strong>de</strong>n tempel zijn geen beel<strong>de</strong>n en er is geen<br />

altaar. Er is eerst gezang en daarna algemeene aanbidding tot God, tot <strong>de</strong>n<br />

Alweten<strong>de</strong>, <strong>de</strong> Allief<strong>de</strong>, <strong>de</strong>n Schepper en Handhaver. Een <strong>de</strong>r leeraren houdt na <strong>de</strong><br />

gebe<strong>de</strong>n (elk mag bid<strong>de</strong>n wat hij wil) een toespraak, die kort is en stichte<strong>voor</strong><br />

ie<strong>de</strong>reen, welke godsdienst hij belijdt. Dan wordt weer met gezang geeindigd.<br />

Door practische nuchterlingen wordt allicht <strong>de</strong> vraag gedaan: Is <strong>de</strong>ze opvoeding<br />

niet te eenzijdig, niet onpractisch <strong>voor</strong> <strong>de</strong> opleiding <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren die later toch in<br />

<strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>rne wereld hun strijd in het leven zullen hebben te strij<strong>de</strong>n?<br />

Als antwoord volge slechts een kort citaat:<br />

‘We zeidén reeds dat leerlingen ook <strong>voor</strong>bereid kunnen wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> hoogere<br />

vakstudie, doch geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> tee<strong>de</strong>re jeugd wordt <strong>de</strong> meeste aandacht gewijd aan<br />

<strong>de</strong> opvoeding <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren tot waarachtige menschen. En kunnen waarachtige<br />

menschen niet even goed ingenieurs, doktoren, kooplie<strong>de</strong>n enz. wor<strong>de</strong>n? En wat<br />

die eenzijdigheid betreft, is het niet juist in zoo'n acrama (d.i. school in <strong>de</strong> natuur,<br />

woud en tempel tegelijk) dat jonge menschen kunnen verwerven, wat <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne<br />

wereld zoozeer van noo<strong>de</strong> heeft: n.l. <strong>de</strong>n rijkdom van geestesrust, welke het leven<br />

zijn evenwichtigheid geeft bij het streven naar zijn doel, te mid<strong>de</strong>n van een menigte<br />

afleidingen en verlokkingen?’<br />

Van <strong>de</strong>zen geest is het boekje doortrokken en zeker niemand beter dan een<br />

Oostersche ziel kan <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n van Tagore volkomen navoelen en begrijpen.<br />

Als inleiding tot <strong>de</strong> Tagore-studie geeft Noto Soeroto eenige eigen<br />

jeugdherinneringen, die hem bizon<strong>de</strong>r dierbaar zijn, en waaruit blijkt dat zijn va<strong>de</strong>r<br />

ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>de</strong>nkeel<strong>de</strong>n huldig<strong>de</strong> als Tagore. De schrijver heeft hierme<strong>de</strong><br />

waarschijnlijk een <strong>voor</strong>beeld willen aanhalen hoezeer in zijn bewustwording <strong>de</strong><br />

Oostersche zielen aan elkaar gelijk zijn en verschillen van <strong>de</strong> Westersche. Uit <strong>de</strong>ze<br />

weinige bladzij<strong>de</strong>n spreekt een groote vereering <strong>voor</strong> zijn va<strong>de</strong>r.<br />

Maar won<strong>de</strong>rlijk genoeg zwijgt hij gansch over zijn moe<strong>de</strong>r. Had zij aan <strong>de</strong><br />

opvoeding van haar zoon geen <strong>de</strong>el?<br />

Het boekje wordt verlucht door een vijftal illustraties. Ik zou van Tagore zoo gaarne<br />

eens een eenvoudig portret zien zon<strong>de</strong>r die sterke geretoucheer<strong>de</strong> staren<strong>de</strong><br />

oogen, en waarbij <strong>de</strong> hoofdhouding me niet zoo sterk doet <strong>de</strong>nken aan een gewil<strong>de</strong><br />

pose. Veel mooier vind ik <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re portretten: van Tagore's va<strong>de</strong>r en van zijn broer.<br />

Ze zijn min<strong>de</strong>r pretentieus en juist daarom alleen reeds fascineeren<strong>de</strong>r. Ou<strong>de</strong>rs<br />

koopt dit boekje en leest het! Zoo hier al geen Tagore-scholen zijn, ge kunt in elk<br />

geval van hem leeren hoe het kostbaarste in uw kind is zijn zieltje en niet zijn<br />

hersengestel; ge zult er u door bewust wor<strong>de</strong>n dat een kind opvoe<strong>de</strong>n nog iets<br />

an<strong>de</strong>rs is dan het groot brengen, nog iets an<strong>de</strong>rs dan schoolgeld betalen en toezicht<br />

hou<strong>de</strong>n op zijn studie.<br />

EGB. C. V.D. MANDELE.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De mo<strong>de</strong>rne vrouw en haar tekort. - (Uitgave van P.N. van Kampen en<br />

Zoon Amsterdam z.j. [1921]).<br />

Welk een <strong>voor</strong>treffelijke moe<strong>de</strong>r is er in Ina Boudier-Bakker verloren gegaan!<br />

Voortreffelijk in <strong>de</strong>n zin van begrijpend, want menige moe<strong>de</strong>r staat vreem<strong>de</strong>r<br />

tegenover haar eigen kind, dan Ina Boudier tegenover het kind in het algemeen.<br />

Waar zij ons <strong>de</strong> psychologie van 't kin<strong>de</strong>rzieltje geeft is <strong>de</strong> brochure, die zoo fel heeft<br />

ingeslagen, dan ook op haar best.<br />

Niemand meer dan zij had het recht <strong>de</strong>n vinger te leggen op <strong>de</strong> won<strong>de</strong> plek, die<br />

vreet aan het mo<strong>de</strong>rne vrouwenleven. Zij is eene die bezit èn niet bezit, eene wie<br />

het huwelijk <strong>de</strong> vervulling bracht van haar vrouwbestaan, maar die verstoken bleef<br />

van wat ie<strong>de</strong>re echte vrouw nu eenmaal als het hoogste geluk op aar<strong>de</strong> beschouwt:<br />

het kind.<br />

Omdat Ina Boudier dus kan meevoelen met <strong>de</strong> bezitster èn met <strong>de</strong> niet-bezitster,<br />

heeft zij onwe<strong>de</strong>rlegbaar het recht te wijzen op - en te waarschuwen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> fout<br />

van onzen tijd; zeker zij, die een groote gave bezit, welke haar een vervulling en<br />

een lief<strong>de</strong> is gewor<strong>de</strong>n, maar die zij da<strong>de</strong>lijk - o, ik ben er zeker van - met twee<br />

han<strong>de</strong>n van zich zou werpen, indien zij die kon inruilen <strong>voor</strong> een kringetje lachen<strong>de</strong><br />

kin<strong>de</strong>ren om haar tafel.<br />

Door velen is <strong>de</strong>ze brochure met geestdrift begroet, door even zoovelen met een<br />

afkeurend gebaar ter zij<strong>de</strong> geschoven.<br />

De won<strong>de</strong> plek, waarin meedoogenloos gewroet wordt, is het teveel exploiteeren<br />

van het intellect <strong>de</strong>r vrouw ten koste van haar vrouw- en moe<strong>de</strong>rgevoel.<br />

De mid<strong>de</strong>lmatig begaaf<strong>de</strong>n, die allemaal stu<strong>de</strong>eren willen of stu<strong>de</strong>eren moeten,<br />

op jacht naar een carrière, evenals <strong>de</strong> jongens, <strong>de</strong> meisjes die hare<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


125<br />

dagen doorbrengen in muffe kantoren, die straks misschien trouwen, en vreemd en<br />

onwennig staan tegenover het bij uitstek vrouwelijk werk, het huishou<strong>de</strong>n en <strong>de</strong><br />

kin<strong>de</strong>rzorg, het wordt alles mislukking. Onze tijd is reeds zóó verwor<strong>de</strong>n, dat zelfs<br />

<strong>de</strong> getrouw<strong>de</strong> vrouwtjes mopperen over dat ‘nare’ huishou<strong>de</strong>n, en het zoo gauw<br />

mogelijk afjachten om naar het tennisveld te hollen of om inkoopen te gaan doen<br />

met vriendinnen. En als straks thuis <strong>de</strong> boel in het hon<strong>de</strong>rd loopt, omdat zij hun<br />

eigen werk zorgeloos overlieten aan een onbekwame gedienstige, klaagt mevrouwtje<br />

ijverig me<strong>de</strong> over die ellendige dienstbo<strong>de</strong>n van tegenwoordig. Oppervlakkig<br />

lezen<strong>de</strong>n hebben <strong>de</strong> brochure met gejuich begroet, maar... <strong>de</strong> eenzijdigheid <strong>voor</strong>bij<br />

gezien. Want hoe goed ook bedoeld, <strong>de</strong>ze kreet om 't vrouwzijn, eenzijdig is hij. Hij<br />

uitte zich slechts in ééne richting.<br />

Ida Boudier heeft vergeten te erkennen, dat er vele vrouwen en moe<strong>de</strong>rs zijn,<br />

wier leven beter aan <strong>de</strong> studie dan aan <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren gewijd ware; vrouwen die alleen<br />

met haar lichaam kin<strong>de</strong>ren gebaard hebben, doch alle moe<strong>de</strong>rgevoel missen om<br />

ze met lief<strong>de</strong> en geduld groot te brengen, moe<strong>de</strong>rs ook, <strong>voor</strong> wie het pretleven meer<br />

waard is dan kin<strong>de</strong>rweel<strong>de</strong>. Kin<strong>de</strong>ren van zulke moe<strong>de</strong>rs zijn veel beter af met<br />

betaal<strong>de</strong> hulp.<br />

En zoo zijn er ook <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rjuffrouwen, die beter op <strong>de</strong> kantoorkruk passen; die<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze bij uitstek vrouwelijke betrekking noch roeping, noch talent bezitten. Ik<br />

tel ze bij dozijnen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijzeressen, die haar moeielijke leerlingen nooit<br />

begrijpen, die altijd maar weer het lastige kind straffen en er niets van snappen, dat<br />

<strong>voor</strong> het eene kind schooltucht zooveel moeielijker te verdragen is, dan <strong>voor</strong> 't<br />

an<strong>de</strong>re.<br />

Maar <strong>de</strong> Ada Gerlo's zijn er te veel in <strong>de</strong>zen tijd, <strong>de</strong> vrouwen die per se stu<strong>de</strong>eren<br />

wil<strong>de</strong>n of moesten, die hun hoofd oppropten met allerlei wetenschap, welke haar<br />

tot geenerlei nut is geweest. Ada Gerlo's die in <strong>de</strong> wetenschap en in het leven<br />

jammerlijk mislukt zijn; wier opgevijzeld intellect hun heerlijk spontaan vrouwgevoel,<br />

ja, zelfs hun passie heeft verstikt; die verwor<strong>de</strong>n zijn tot koele, berekenen<strong>de</strong>,<br />

intellectueele vrouwen, die <strong>de</strong> echt vrouwelijke kracht missen zich eens uit <strong>de</strong> volheid<br />

van hun hart te geven; die zich zelf niet weten te vergeten; die altijd vragen wat krijg<br />

ik er <strong>voor</strong> terug; vrouwen, die niet volkomen gelukkig kunnen zijn met alleen te<br />

geven en dan haar ‘belooning’, als ik 't zoo noemen mag, vin<strong>de</strong>n in dát geluk<br />

zelf.<br />

Zulke vrouwen, die ie<strong>de</strong>r gevoel bere<strong>de</strong>neeren, of in een weegschaal leggen,<br />

beconclu<strong>de</strong>eren, alsof het een rekensom is, hebben veel afbreuk gedaan aan ons<br />

schoon vrouwenbestaan; er is een valsche toon tusschen gekomen die er niet hoort,<br />

want <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne vrouw is er niet fijn gevoeliger op gewor<strong>de</strong>n, en - niet zachter,<br />

niet beschei<strong>de</strong>ner, maar egoïster, veeleischen<strong>de</strong>r. Dat alles heeft er toe meegewerkt<br />

om <strong>de</strong> huwelijken te belemmeren - het huwelijksaantal is <strong>de</strong> laatste jaren ontstellend<br />

gedaald, en dit feit is niet alleen maatschappelijk te verklaren. De vrouwen hebben<br />

gedacht: als ik mijn eischen hooger stel, zal er meer kans zijn, dat ik een goed<br />

huwelijk doe. Resultaat? De kans kwam heel vaak niet en ... nimmer waren er meer<br />

echtscheidingen dan <strong>de</strong> laatste jaren.<br />

‘Wij moeten terug en wij moeten <strong>voor</strong>uit’, zegt Ina Boudier-Bakker. Wij moeten<br />

terug naar het grootere huwelijksgetal. Onze jongelui en onze jonge meisjes moeten<br />

trouwen en daartoe is noodig dat <strong>de</strong> vrouw wordt opgevoed <strong>voor</strong> het huwelijk en<br />

<strong>voor</strong> het moe<strong>de</strong>rschap. Trouwt ze niet, dan bereidt het betere on<strong>de</strong>rwijs van he<strong>de</strong>n<br />

haar gemakkelijk <strong>voor</strong> tot <strong>de</strong>n eenzamen strijd om het bestaan.<br />

En zie - dit is het, wat Ina Boudier <strong>voor</strong>bij zag: dat <strong>de</strong> vrouwenbeweging toch het<br />

goe<strong>de</strong> heeft uitgericht; dat zij een menschwaardiger bestaan heeft weten te<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


verschaffen aan <strong>de</strong> vrouw, die nièt bezat, <strong>voor</strong> wie noch het huwelijk, noch het<br />

moe<strong>de</strong>rschap werd weggelegd.<br />

Het was een vrouw, die als eerste een plaats <strong>voor</strong> zich eischte aan <strong>de</strong><br />

universiteit; het was een vrouw, die op haar recht stond van behan<strong>de</strong>ld te willen<br />

wor<strong>de</strong>n, niet als gelijke, doch als gelijk waardige van <strong>de</strong>n man; het was een<br />

vrouw, die het eerst <strong>de</strong> waarheid verkondig<strong>de</strong>, dat met uitsluiting van het kiesrecht<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> vrouw <strong>de</strong> grootste helft <strong>de</strong>r burgerij dus van het kiesrecht verstoken<br />

bleef. Het was een vrouw, die <strong>de</strong>n mannen aan het verstand bracht, dat, waar zij,<br />

als ongehuw<strong>de</strong>, burger plichten te vervullen had, als belasting betalen enz., zij<br />

ook billijkerwijze aanspraak mocht maken op burger rechten. En - <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

opvoeding van onze kin<strong>de</strong>ren is <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>re ontwikkeling en het betere on<strong>de</strong>rwijs<br />

aan vrouwen van onberekenbaar nut geweest.<br />

Het is toch een feit, door Ina Boudier zelfs niet te ontkennen, dat een ontwikkel<strong>de</strong><br />

moe<strong>de</strong>r hare kin<strong>de</strong>ren beter zal kunnen lei<strong>de</strong>n, begrijpen, <strong>voor</strong>thelpen met hun<br />

studie, re<strong>de</strong>neeren met haar kin<strong>de</strong>ren, en ze met meer bekwaamheid zal weten te<br />

sturen in <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> richting. Ik weet immers bij on<strong>de</strong>rvinding van hoeveel nut het is<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren als moe<strong>de</strong>r ze nog lang kan volgen, en hoe prettig 't <strong>voor</strong> ons<br />

beidjes was, dat ik m'n eigen jongen nog tot bijna <strong>de</strong> hoogste klas van het gymnasium<br />

heb kunnen <strong>voor</strong>lichten en van dienst zijn, al was 't dan niet met alle vakken. En<br />

zoo is uit <strong>de</strong>zen stroom <strong>de</strong>s tijds toch nog<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


126<br />

wel veel goeds gegroeid, al zijn velen op zijwegen verdwaald, die mooier en bree<strong>de</strong>r<br />

schenen, maar die jammerlijk doodliepen tegen <strong>de</strong>n muur van eenzame<br />

onvoldaanheid.<br />

Slechts <strong>de</strong> vrouwen, die maat hebben weten te hou<strong>de</strong>n - een bij vrouwen zeldzame<br />

eigenschap, <strong>de</strong> meesten hollen door in blin<strong>de</strong> geestdrift - zijn gewor<strong>de</strong>n tot ware<br />

levenskunstenaressen, in wie het vrouw- en moe<strong>de</strong>rgevoel niet is gedood; die naast<br />

een goed gecultiveerd gezond verstand hare mooie warme passie <strong>voor</strong> al 't goe<strong>de</strong><br />

en schoone in het gevoelsleven niet hebben verloren; die nog het mid<strong>de</strong>lpunt weten<br />

te zijn van haar gezin en haar huis gezellig weten te maken; die nog haar man weten<br />

te boeien met of zon<strong>de</strong>r mooie jurken (dat was een héél zwak plekje in <strong>de</strong> brochure,<br />

blz. 29); vrouwen die zijn <strong>de</strong> kamera<strong>de</strong>n van haar man en tevens <strong>de</strong> zorgvolle<br />

moe<strong>de</strong>r van zijn kin<strong>de</strong>ren.<br />

Want neen, niet altijd heeft <strong>de</strong> man zooveel vóór op <strong>de</strong> vrouw. Hij komt heusch<br />

niet altijd thuis om verfrissching te vin<strong>de</strong>n in zijn gezin, of rust <strong>voor</strong> zijn lichaam.<br />

Hoeveel mannen trekken niet liever 's morgens <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur achter zich dicht, dan dat<br />

zij er 's avonds in komen. <strong>Den</strong>k eens aan ‘les couples mal assortis!’, aan <strong>de</strong> gezinnen<br />

waar <strong>de</strong> vrouw geen zorgjes heeft als haar man thuis komt, en die zijn er velen, ook<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ònontwikkel<strong>de</strong> vrouwen. Voor hoeveel mannen beginnen <strong>de</strong> zorgen thuis<br />

opnieuw! Een sukkelen<strong>de</strong> vrouw, zieke of zwakke kin<strong>de</strong>ren, lastige kin<strong>de</strong>ren, waarvan<br />

hij 't relaas als welkom thuis moet aanhooren. Hoe vaak zijn er geldzorgen in <strong>de</strong><br />

gezinnen en moet <strong>de</strong> man nog 's avonds bijverdienen! En 't is zoo heel natuurlijk,<br />

als <strong>de</strong> vrouw hem daarbij helpen wil, ook haar best wil doen <strong>de</strong>n finantieelen druk<br />

wat te verlichten, dat ze daar<strong>voor</strong> weleens van huis moet, indien ze <strong>de</strong> materieele<br />

zorg <strong>voor</strong> hare kin<strong>de</strong>ren aan goe<strong>de</strong> hulp kan overlaten. Voor <strong>de</strong> moreele zorg kan<br />

moe<strong>de</strong>r altijd blijven waken, indien ze dat ernstig wil, want naar niemand gaat<br />

't kind liever met zijn vertrouwen dan naar moe<strong>de</strong>r, indien het weet dat het bij<br />

haar begrip en me<strong>de</strong>gevoel zal vin<strong>de</strong>n. Als moe<strong>de</strong>r uit is, zal het kind wachten en<br />

geduldig wachten met àl wat <strong>voor</strong> haar alleen bestemd is... tot moe<strong>de</strong>r komt.<br />

Ina Boudier-Bakker heeft wèl gedaan met <strong>de</strong> groote fouten aan te wijzen in <strong>de</strong><br />

vrouw van onzen tijd, maar zij had niet mogen verzwijgen, wat daar aan goeds is<br />

gegroeid uit <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne stroomingen. Wie afbreekt moet tevens òpbouwen. Het is<br />

maar <strong>de</strong> kunst in die strooming <strong>de</strong> gelijkmatige bedding te hou<strong>de</strong>n en zich niet te<br />

wagen in <strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n met groot verval. Wat ons nog ontbreekt - ik wees daar reeds<br />

vroeger in an<strong>de</strong>re tijdschriften op - is: in het on<strong>de</strong>rwijs <strong>voor</strong> meisjes opgenomen <strong>de</strong><br />

opleiding <strong>voor</strong> het moe<strong>de</strong>rschap, verplichtend in <strong>de</strong> hoogste klassen <strong>de</strong>r M.U.L.O.<br />

school, H.B.S. en Lycea <strong>voor</strong> meisjes, en aparte cursussen <strong>voor</strong> het volkskind.<br />

Nu wordt het meisje te veel <strong>voor</strong> examens opgestoomd, te veel gestuurd in <strong>de</strong><br />

richting van <strong>de</strong> geldcarrière; het is noodig, dat het roer eens wordt omgegooid en<br />

het meisje vóór alles wor<strong>de</strong> klaargemaakt tot <strong>de</strong> carrière die ten slotte het einddoel<br />

is van elk vrouwenleven: het huwelijk en het moe<strong>de</strong>rschap.<br />

Uit een litterair oogpunt heb ik ditmaal het werkje van Ina Boudier-Bakker niet bezien.<br />

Hier is in <strong>de</strong> eerste plaats <strong>de</strong> vrouw, <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r aan het woord geweest, niet <strong>de</strong><br />

schrijfster. Bij een herdruk zal zij het werk wel aan een duchtige revisie willen<br />

on<strong>de</strong>rwerpen, dan komen germanismen als: berustiging (beruhigung) zeker<br />

niet meer <strong>voor</strong> (blz. 19), en slordige zinnetjes als: ‘die terzij<strong>de</strong> had<strong>de</strong>n moeten tre<strong>de</strong>n,<br />

toen <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> hen was overgeslagen’.<br />

EGB. C. VAN DER MANDELE.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De historie van Jan van Parijs, vertaald door [Prof.] J.J. Salverda <strong>de</strong><br />

Grave. - (A.W. Sijthoff's Uitg. Mij. Lei<strong>de</strong>n. 1921 ‘Fransche kunst’, No.<br />

XVI).<br />

Dit is een boekje <strong>voor</strong> bevoeg<strong>de</strong>n en <strong>voor</strong> kalme leeken, die zich, op een stillen<br />

avond, <strong>de</strong>n tijd kunnen en willen gunnen om hun rumoerige gedachten te verstrooien<br />

met een stukje naïeve folklore. De geschie<strong>de</strong>nis van een <strong>de</strong>nkbeeldigen Franschen<br />

koning - ‘niet van een bepaal<strong>de</strong> Franse koning, wèl van <strong>de</strong> Franse Koning zooals<br />

het volk zich die gaarne <strong>voor</strong>stelt: jong en schoon, rid<strong>de</strong>rlik en galant, bewust van<br />

zijn waar<strong>de</strong> als eerste aller vorsten, prachtlievend; ook geestig, al lijken zijn grappen<br />

ons wat kin<strong>de</strong>rlik’ 1) -, geschie<strong>de</strong>nis, omstreeks 1500 door een onbekend dichter<br />

geschreven, is immers een <strong>voor</strong>beeld van die eigenaardige volksliteratuur, gemaakt<br />

door en ten behoeve van hen, die allen tijd had<strong>de</strong>n om behagen te scheppen in een<br />

lang en zeer ongecompliceerd verhaal, waar <strong>de</strong> inhoud, <strong>de</strong> strekking en <strong>de</strong><br />

psychologie respectievelijk weinig en geen rol speel<strong>de</strong>n, en dat, toover<strong>de</strong> het <strong>de</strong>n<br />

gretigen toehoor<strong>de</strong>r duizend-en-één-nacht sprookjesachtige rijkdommen en<br />

ongeken<strong>de</strong> pracht- en machtstafereelen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> oogen, zijn eenvoudig doel bereikt<br />

had. De onbeken<strong>de</strong> auteur <strong>de</strong>elt ons trouwens me<strong>de</strong>, dat zijn beschei<strong>de</strong>n werk<br />

slechts een gezond vervangmid<strong>de</strong>l wil<strong>de</strong> bie<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tbrengselen dier dagen,<br />

waarin men zich te gaarne aan onbe-<br />

1) Inleiding van <strong>de</strong>n vertaler, p. III.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


127<br />

hoorlijke scherts en lastering overgaf. Wij vernemen, hoe een jonge Fransche koning,<br />

Jan van Parijs genaamd, door zijn va<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>bestemd was, met <strong>de</strong> dochter van <strong>de</strong>n<br />

Spaanschen vorst te trouwen; hoe <strong>de</strong>ze transpyrenaeër zijn belofte glad vergat (?<br />

!) en als schoonzoon <strong>de</strong>n koning van Engeland aanvaard<strong>de</strong>, die <strong>de</strong> schoone Infante<br />

gelukkig niet aanstond, en die in Parijs zijn inkoopen<br />

Proeve van illustratie uit ‘De Historie van Jan van Parijs’.<br />

kwam doen om zijn verre gelief<strong>de</strong> wat te vertee<strong>de</strong>ren. ...; hoe Jan van Parijs met<br />

een gevolg van duizen<strong>de</strong>n beeldschoone jonkers en e<strong>de</strong>len <strong>de</strong>n Engelschen koning,<br />

met zijn onbedui<strong>de</strong>nd hofhoudinkje, naar Burgos volg<strong>de</strong>, waar onze Jan da<strong>de</strong>lijk,<br />

door zijn mooi blond haar, zijn geheimzinnig incognito - nog zoo dom niet bedacht,<br />

om een vrouwtje nieuwsgierig te maken! - en <strong>voor</strong>al door zijn weergalooze<br />

rijkdommen, door <strong>de</strong> hofdames en <strong>de</strong> prinses aangebe<strong>de</strong>n werd, met het gevolg<br />

dat genoem<strong>de</strong> prinses graag (<strong>de</strong>n avond <strong>voor</strong> haar trouwen) haar woord brak en<br />

<strong>de</strong>n jongen veroveraar in <strong>de</strong> armen viel. En ze trouw<strong>de</strong>n, terwijl die leelijke<br />

Engelschman, bang <strong>voor</strong> Fransch wapengeweld, be<strong>de</strong>esd aftrok, gelijk een ‘barbon’<br />

in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> kluchtspelen, beschaamd het veld moet ruimen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> meer <strong>voor</strong><br />

huwelijksdoelein<strong>de</strong>n geschikte jeugd.<br />

Voor onze he<strong>de</strong>ndaagsche moraliteitsopvatting is dit werk, waarin het geweld van<br />

wapenen, rijkdommen, uiterlijk schoon, machtsvertoon en politieke dreigementen,<br />

<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van het (zij 't on<strong>voor</strong>zichtiglijk) gegeven woord te niet doen, van een<br />

be<strong>de</strong>nkelijke strekking. Maar wellicht achtte <strong>de</strong> eeuw waarin Jan van Parijs<br />

verscheen en bijval oogstte, <strong>de</strong> hier naïevelijk verheerlijkte plutocratie al een stapje<br />

na<strong>de</strong>r tot het menschelijk I<strong>de</strong>aal, waarvan het feodalisme zich een<br />

hunkerend-optimistische <strong>voor</strong>stelling maakte.. Het boekje ziet er aardig uit, en leest,<br />

zooals alle <strong>de</strong>eltjes van <strong>de</strong>ze serie, prettig en vlot. P.A.H. Hofman gaf vier<br />

verluchtingen, waarin een zekere vervaarlijkheid gepaard gaat met epitheton-looze<br />

praal, en die <strong>de</strong>n toon van algemeene opdringerigheid van <strong>de</strong>n hoofdpersoon<br />

plastisch weten weer te geven.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


F.A. Buis †<br />

De dagbla<strong>de</strong>n hebben 't ons me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld: <strong>de</strong>zer dagen overleed te Bussum <strong>de</strong><br />

oudgeneraal N.A.J. Fabius, die on<strong>de</strong>r 't pseudoniem F.A. Buis enkele historische<br />

romans schreef en als criticus van historische uitgaven vele jaren, zij 't dan bij<br />

tusschenpoozen, me<strong>de</strong>werkte aan ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’. De heer Buis heeft zich<br />

onzen lezers doen kennen als een onafhankelijk man, die met een militaire<br />

rondborstigheid (wel eens wat te beknopt, <strong>voor</strong>al ten aanzien van boeken die hem<br />

niet aanston<strong>de</strong>n) zijn oor<strong>de</strong>el placht te vellen; men voel<strong>de</strong> echter achter zijn oor<strong>de</strong>el<br />

steeds een fond van <strong>de</strong>gelijke geschiedkundige kennis. Van zijn romans (wij<br />

herinneren hier slechts aan <strong>de</strong>n laatsten: ‘Bettekee’) kan men zeggen, dat wat er<br />

op hun litteraire waar<strong>de</strong> misschien moge zijn af te dingen, ze <strong>de</strong> historische ‘sfeer’<br />

vaak op gelukkige wijze wisten te treffen.<br />

v.E.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


128<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> augustus-tijdschriften<br />

De Gids<br />

De Gids brengt ons het slot van Antoon Thiry's novelle: Pauwke's Loutering,<br />

benevens proza van K.C. Boxman-Winkler (De Scheiding <strong>de</strong>r Wegen) en van Arthur<br />

van Schen<strong>de</strong>l (Mechtilt) Poëzie dragen Hélène Swarth, Mr. H.W.J.M. Keuls, A.<br />

Roland Holst (die Christina Rossetti vertaalt) en C.A.J. van <strong>de</strong>r Lin<strong>de</strong>n bij. Dr. A.<br />

Jolles geeft eenige beschouwingen over <strong>de</strong> Facetie van Guido Cavalcanti<br />

(Renaissance-spaan<strong>de</strong>rs). Facetia wil zeggen: snedig antwoord. De facetie van<br />

Guido, <strong>de</strong>n zoon van Messer Cavalcante <strong>de</strong> Cavalcanti kent men door Boccaccio,<br />

die in <strong>de</strong>n Decamerone dit verhaal op <strong>de</strong>n zes<strong>de</strong>n dag door koningin Elisa laat<br />

verhalen. Over <strong>de</strong> ‘kunst’ van snedige antwoor<strong>de</strong>n te geven <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> heer Jolles<br />

ons dan 't een en an<strong>de</strong>r mee, daarbij verwijzend naar wat op 't eind <strong>de</strong>r 15e eeuw<br />

Jovianus Pontanus schreef in zijn boek De Sermone, een theoretische<br />

verhan<strong>de</strong>ling over <strong>de</strong> kunst van ‘het gesprek’.<br />

In dit tractaat krijgen wij bovendien iets van <strong>de</strong> Renaissance te ‘hooren’.<br />

Het is een fout van onze kultuurhistorische metho<strong>de</strong> - een fout die door<br />

gebrek aan kennis en belangstelling in metriek en muziekgeschie<strong>de</strong>nis<br />

vergroot wordt - dat wij zoowel ten opzichte van tij<strong>de</strong>n als van personen<br />

te zeer optisch en te weinig akoustisch te werk gaan. Ik bedoel niet, dat<br />

wij te veel schil<strong>de</strong>rijen zien en te weinig boeken lezen. De fout ligt dieper.<br />

Ook uit dat wat wij lezen, het mag een kroniek of een gedicht zijn, stijgt<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> meesten van ons niet veel an<strong>de</strong>rs dan een zichtbaar beeld op.<br />

Nu zijn er tij<strong>de</strong>n en personen, die men optisch bena<strong>de</strong>ren kan, maar er<br />

zijn an<strong>de</strong>re van wie wij met Von<strong>de</strong>l zeggen:<br />

't Onzichtbre kent men slechts door d'ooren.<br />

Wie Anslo zien wil moet hem hooren.<br />

Wij kunnen, om een klein <strong>voor</strong>beeld te noemen, Abélard en Camille<br />

Desmoulins vrij wel ‘zien’, maar wij moeten, geloof ik, Bernard van<br />

Clairvaux en Robespierre ‘hooren’ om ze te begrijpen. Wat <strong>de</strong><br />

Renaissance betreft, hebben <strong>de</strong> leerlingen van Jacob Burckhardt<br />

misschien hun oogen wat al te zeer ingespannen en hun ooren wat al te<br />

zeer verwaarloosd - zoo wordt bij <strong>voor</strong>beeld het Spaansch-Italiaansche<br />

mengsel van <strong>de</strong> geheele familie Borgia veel dui<strong>de</strong>lijker, wanneer wij het<br />

van <strong>de</strong>n akoustischen kant bena<strong>de</strong>ren. In Pontanus hooren wij iets van<br />

<strong>de</strong> stem van <strong>de</strong> Renaissance; wij merken hoezeer het Humanisme een<br />

‘gesprek’ is geweest. Wanneer wij hem uitgelezen hebben, beginnen wij<br />

iets van <strong>de</strong> charme te begrijpen, die <strong>de</strong> omgang met mannen als Erasmus<br />

moet gehad hebben.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Van Roel Houwink een artikel over <strong>de</strong> Geschiedkundige beteekenis van Jacques<br />

Perk. Eenigszins zon<strong>de</strong>rling doet aan Houwink's <strong>voor</strong>stelling als zou<strong>de</strong> iemand (<strong>de</strong><br />

heer Houwink meent zelfs ‘men’ in 't algemeen) in Perk's verzen ‘een afdoen<strong>de</strong><br />

verklaring willen vin<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n opbloei van het mo<strong>de</strong>rn individualisme in onze<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


litteratuur’. In <strong>de</strong>zen zin was Perk zeker geen <strong>voor</strong>looper (immers dan meer ‘<strong>voor</strong><br />

berei<strong>de</strong>r’) <strong>de</strong>r tachtigers.<br />

De schrijver zegt vervolgens, hoe we scherp moeten on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n tusschen:<br />

genot en genoegen. Sonnetten, u dichten was genieten. Een Beets b.v. dichtte<br />

<strong>voor</strong> zijn genoegen.<br />

Genoegen is afgeleid genot. Dit inzien<strong>de</strong>, zal men tevens begrijpen hoe<br />

‘l'art pour l'art’ een <strong>de</strong>r felste tachtiger-leuzen is geweest. De kunst als<br />

mid<strong>de</strong>l (eenerzijds tot ontspanning, an<strong>de</strong>rzijds tot rechtschapen roem en<br />

<strong>de</strong>ugd) werd kunst als doel. Een stap ver<strong>de</strong>r en wij komen aan: kunst is<br />

passie, een trots-bele<strong>de</strong>n <strong>de</strong>finitie, die men in enkele van Perk's brieven<br />

reeds <strong>voor</strong>voelt. Deze eenzijdige dogma-verschuiving, welke dikwijls <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>kmantel werd van impotentie, is één <strong>de</strong>r merkwaardigste kenmerken<br />

van het primitieve individualisme. Men is aan <strong>de</strong>n twijfel als levensbegrip<br />

nog lang niet toe. Men verwerpt <strong>de</strong> dogma's niet wijl men bewust streeft<br />

naar het a-dogmatische, dat is <strong>de</strong> eenheid in haar tegen<strong>de</strong>el, doch men<br />

stelt onmid<strong>de</strong>llijk een eigen dogma tegenover het algemeen aanvaar<strong>de</strong><br />

............. Perk echter, het blijkt uit al zijn verzen, is nimmer tot het<br />

individualistisch dogma gekomen, noch tot <strong>de</strong>n absoluten twijfel.<br />

De heer Houwink stelt dan in het licht, dat wat Perk van zijn <strong>voor</strong>gangers<br />

on<strong>de</strong>rscheidt niet is zijn beeldspraak (die ons dikwijls niet meer dan een zoetelijke<br />

allegorie lijkt) maar <strong>de</strong> plastiek van het vers. Perk voel<strong>de</strong>, zegt H. <strong>voor</strong>ts,<br />

verwantschap met <strong>de</strong> natuur, doch besefte niet <strong>de</strong> noodwendige eenheid van<br />

<strong>de</strong>n mensch met <strong>de</strong> natuur; zijn lief<strong>de</strong> (gevoel) was i<strong>de</strong>aliseerend, niet begrijpend.<br />

Wat <strong>de</strong> Mathil<strong>de</strong> betreft: zij is geen verbeelding eener i<strong>de</strong>e, zij is <strong>de</strong> verwerkelijking<br />

van een gevoel.<br />

Dr. J.B. Schepers bespreekt on<strong>de</strong>r 't opschrift: ‘Een Haarlemsch dichter,<br />

beschroomd maar krachtig’ <strong>de</strong>n verzenbun<strong>de</strong>l van Hendrik Mul<strong>de</strong>r (‘De Stille Bouw’).<br />

Een aardige persoonlijke herinnering:<br />

Ik zelf heb hem - ook zo'n beschroom<strong>de</strong> veertienjarige jongen - in 1898<br />

het toelatingseksamen afgenomen en herinner mij nog zijn kranig opstel<br />

over het wachten bij <strong>de</strong> tandarts; er zat kracht in <strong>de</strong>ze stille natuur, maar<br />

een die zich slecht schikte naar <strong>de</strong> eisen van 't Gymnasium. Zijn verblijf<br />

daar was een lij<strong>de</strong>nsgeschie<strong>de</strong>nis. Ik heb hem tot mijn spijt zien<br />

verstuggen, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oorzaak te kennen. In 1901 verdween hij uit onze<br />

gezichtskring en - daar duikt vele jaren later, man gewor<strong>de</strong>n en toch nog<br />

beantwoor<strong>de</strong>nd aan mijn herinneringen, <strong>de</strong> oudleerling weer op als<br />

hoofdredakteur van een belangrijk dagblad te Bandoeng (Java).<br />

Wij noemen ver<strong>de</strong>r uit <strong>de</strong>ze aflevering proza van Cyriël Buysse, Karel Wasch en<br />

Elisabeth Zernike. De concepties van <strong>de</strong>ze laatste begaaf<strong>de</strong> schrijfster vervluchtigen<br />

meer en meer. Schrijft juffrouw Zernike niet wat veel? Een in zich zelf al zoo weinig<br />

‘objectiveerend’, immers mediteerend talent moet dubbel oppassen niet ongemerkt<br />

<strong>de</strong> zoo noodige concentratie te laten slippen. Er zou dan op <strong>de</strong>n duur niet veel<br />

overblijven.<br />

De Stem.<br />

In ‘De Stem’ een schets van F.V. Toussaint v. Boelaere: Jeugd. Johannes Tielrooy<br />

schrijft over André Gi<strong>de</strong>, van wien hij niet veel goeds weet te zeggen. De techniek<br />

is knap, handig, maar <strong>de</strong> ‘ferveur’ waartoe Gi<strong>de</strong> in zijn jeugdwerken zoo opzweepte?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


En zoo'n man wil klassiek zijn! Maar, Gi<strong>de</strong>, uw klassieke Franschen, ja<br />

waren gebon<strong>de</strong>n, beheerscht, zuiver; maar daarenboven had<strong>de</strong>n zij hun<br />

kreten, ons nu nog snij<strong>de</strong>nd in <strong>de</strong> ziel. ‘C'est Vénus tout entière à sa proie<br />

attachée’, roept Racine's door innerlijk vuur geteister<strong>de</strong> Phèdre uit. Waar<br />

zijn uw kreten <strong>de</strong>s harten? Gij kunt ze niet geven. Gij meent u wel eens<br />

als mysticus te voelen, maar durft het niet ronduit te zijn. Uw werk is<br />

gewild, bedacht, gezocht. Het komt niet uit een volheid. Het<br />

is zuiver van taal en mager van inhoud. Gij zijt niet argeloos, gij zijt een<br />

theoreticus. Maar weten<strong>de</strong> dat schoonheid niet uitbloeit uit theorieën,<br />

hebt ge <strong>de</strong> uwe verduwd, vervaagd, verstopt in uw werk. Gij zijt een<br />

theoreticus die dat niet zijn wil.<br />

Just Havelaar dringt in persoonlijkheid en werk van <strong>de</strong>n Spaanschen schil<strong>de</strong>r Goya.<br />

Hij zag, als Rembrandt en Breughel, in zijn groote momenten <strong>de</strong> realiteit het meest<br />

als droombeeld; ‘een boos geheim’ is <strong>de</strong>n rustelooze en van hartstocht bevangene<br />

die werkelijkheid telkens weer geweest.<br />

Plasschaert geeft een saamvatten<strong>de</strong> beschouwing omtrent het wezen van <strong>de</strong>n<br />

dichter George. Hij vergelijkt hem met Rilke en von Hofmannsthal.<br />

Drie dichters munten uit tusschen <strong>de</strong> overige Duitsche dichters, en hebben<br />

meer macht, zijn meer, hebben meer invloed dan <strong>de</strong> overige: Rilke,<br />

Hugo von Hofmannsthal en George... Het ver-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*8<br />

schil tusschen hen is groot. Rilke wil wor<strong>de</strong>n met alles dat wordt; met<br />

alle dingen, die groeiend zich verrijken, of stil neêrliggen in hun eenvoudige<br />

grootheid, wil hij gemeenzaam zijn in een diepe sprakeloosheid.<br />

Hofmannsthal <strong>de</strong>int mee op dan grooten gaan<strong>de</strong>n stroom van het Al; hij<br />

geeft zich over aan dat Al, en bekent dat Al grooter dan d'eigen persoon;<br />

George, stoutmoedig en hooghartig an<strong>de</strong>rs, betrekt <strong>de</strong> verschijningen<br />

op zich zelven; <strong>de</strong> Dichter is hem het Centrum <strong>de</strong>r Waereld; wat hij, bezield<br />

en bezielend, neerschrijft, is werkelijkheid <strong>voor</strong> eeuwig. George is <strong>de</strong><br />

grootheid <strong>de</strong>r persoonlijkheid; <strong>de</strong> bevestiging van het<br />

bevruchtend Ik. Hij is <strong>de</strong> or<strong>de</strong>, <strong>de</strong> wet in een opeenhooping, die<br />

zon<strong>de</strong>r zijn woor<strong>de</strong>n en zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> namen van <strong>de</strong>n Dichter een ij<strong>de</strong>le en<br />

onhanteerbare Chaos zou zijn. Hij is <strong>de</strong> feitelijke Schepper van <strong>de</strong>n<br />

Kosmos, het schoon gesierd heelal. Hij is het Individu, dat heerscht, en<br />

vol recht, over een massa, die zon<strong>de</strong>r dat Individu geen Rhythme zou<br />

kennen. De dichter is hem die begaaf<strong>de</strong>, die, van eigen Rhythmen vol,<br />

alles tot <strong>de</strong>n diepen rhythmischen zin verheft of herstelt...<br />

Verzen noemen wij van Thomson en Schotman. Over Tooneel schrijft Dop Bles. Hij<br />

blijkt het niet geheel eens met Top Naeff's re<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Maatschappij van Letterkun<strong>de</strong><br />

(<strong>de</strong> vorige maand in De Gids afgedrukt) omtrent <strong>de</strong> taak en beteekenis <strong>de</strong>r religie.<br />

Voor <strong>de</strong>n regisseur Royaards moge het hoogste zijn in saamwerking met<br />

vele kunsten een grootsch visioen te verwezenlijken, waarin <strong>de</strong>snoods<br />

het kunstwerk een secondaire plaats inneemt, <strong>de</strong> dichter Clau<strong>de</strong>l staat<br />

<strong>de</strong> opvatting na<strong>de</strong>r, door Mevr. Van Rhijn - Naeff ietwat laatdunkend<br />

genoemd, en nimmer door <strong>de</strong>n Heer Royaards gezocht, namelijk die,<br />

welke <strong>voor</strong>namelijk bedoelt het woord van <strong>de</strong>n dichter in juisten toon en<br />

met plastisch gebaar te brengen, waarbij het <strong>de</strong>cor slechts atmosferische<br />

begrenzing beoogt. Op een <strong>de</strong>r laatste repetities van ‘L'Echange’ moet<br />

Clau<strong>de</strong>l uitgeroepen hebben: ‘Waartoe al dat beweeg! Gij zijt niet meer<br />

dan orgelpijpen, die <strong>de</strong> taal <strong>de</strong> zaal doen instroomen!’<br />

De Nieuwe Gids.<br />

De ‘Wegen <strong>de</strong>r Verbeelding’ gaan bij Henri van Booven wel over wat erg omslachtig<br />

(min of meer ou<strong>de</strong>rwetsch aandoend) proza heen. Een verkwikking is het om, na<br />

het lange aanhooren van <strong>de</strong>ze wat eentonige stem, weer een eindje ver<strong>de</strong>r mee te<br />

fietsen met <strong>de</strong> leutige meisjes van Henriëtte Mooy. J. Hora Adama geeft Schetsen<br />

uit <strong>de</strong> Lan<strong>de</strong>s; Marguerite Schürmann Poèmes en Prose. Dit over een uur in<br />

Versailles:<br />

En octobre, sous un ciel pluvieux d'un gris <strong>de</strong> perle, j'ai suiv i les sentiers<br />

jonchés <strong>de</strong> feuilles mortes où naguère L'Autrichienne vêtue d'organdi<br />

blanc, se promenait avec l'insoueiante Lamballe.<br />

Tout paraissait ambré d'une dorure légère... et dans les vasques verdies<br />

emplies d'eau croupissante, le mon<strong>de</strong> <strong>de</strong>s statues chimériques se dressait.<br />

Longtemps sur les <strong>de</strong>grés déserts <strong>de</strong> Trianon j'ai évoqué les ombres<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


frivoles et tragiques qui autrefois animèrent <strong>de</strong> leurs passions ces lieux<br />

...<br />

Et dans le crépuscule bleuâtre qui flottait, il me semblait là-bas, au détour<br />

d'une allée, apercevoir Lauzun et Marie-Antoinette ...<br />

Dr. M.H.J. Schoenmaekers geeft te Amsterdam lessen in ‘Wijsbegeerte als<br />

vóórconceptie <strong>de</strong>r Kunst’. Ter inleiding van <strong>de</strong>ze lessen heeft hij een openbare re<strong>de</strong><br />

gehou<strong>de</strong>n over ‘Kunst en Gedachte’, welke wij hier vin<strong>de</strong>n afgedrukt. Niet vakmatig<br />

of direct wordt hierin over kunst of aesthetica gehan<strong>de</strong>ld; Dr. Schoenmaekers erkent<br />

dat dit zijn terrein niet is. Waar hij over han<strong>de</strong>lt is:<br />

Het eigen-menschelijk bewustzijn dat <strong>de</strong>n kunstenaar als kunstenaar<br />

kenmerkt; zijn geesteshouding, zijn gemoedsstaat, waardoor hij zich van<br />

an<strong>de</strong>re menschen on<strong>de</strong>rscheidt ...<br />

Hij begint met een beschouwing over ‘<strong>de</strong> ziekte zoo onrustbarend verbreid in<br />

onzen tijd’: het dilettantisme.<br />

De wereld is vol, vol van kleine lief<strong>de</strong>tjes en kleine haatjes, <strong>de</strong> menschen<br />

bewegen zich, verbrokkeld naast elkaar, ie<strong>de</strong>r in eigen, kleine wereldje,<br />

en het eenige wat hen nog samenbindt is gemeenschappelijk,<br />

materieel belang. Zeker hebben kleine gevoelens óók hun betrekkelijk<br />

levensrecht - wie onzer is zòn<strong>de</strong>r die, wie kan en màg er geheel buiten<br />

blijven? Overigens, als kleine gevoelens maar doorbrand wor<strong>de</strong>n met<br />

een groote ontroering, zijn ze daardoor al vanzelf gewijd. Maar zoodra<br />

kleinheid, ongewijd, pretentie krijgt (b.v. kunstpretentie), wordt ze<br />

dilettantisme en moet ze wor<strong>de</strong>n wèggeleefd. En dat kan niet gebeuren<br />

door ‘techniek’ alleen, al is die nòg zoo ver doorgevoerd. Techniek alléén<br />

verlost niet van kleine lief<strong>de</strong>. Integen<strong>de</strong>el. Knappe techniek alléén kan<br />

slechts <strong>de</strong>n kleinen mensch een valschen schijn geven van<br />

grootmenschelijkheid, maar verpeutert hem in<strong>de</strong>rdaad meer en meer.<br />

Wat is nu het verschil tusschen ‘het <strong>de</strong>nken’ van een wijsgeer en van een dichter?<br />

De emotie, die <strong>de</strong>n dichterlijken wijsgeer tot <strong>de</strong>nken stuwt, is wéér<br />

verwon<strong>de</strong>ring, maar nu een verwon<strong>de</strong>ring die al onmid<strong>de</strong>llijk, althans in<br />

kiembeginsel, be won<strong>de</strong>ring meebrengt, òmdat <strong>de</strong> wereldveelheid zich<br />

nu onmid<strong>de</strong>llijk geeft als een mooie, grillige veelheid. Daardoor heeft <strong>de</strong><br />

dichterlijke wijsgeer van meet af aan een zekere <strong>de</strong>nkrust, die <strong>de</strong><br />

ondichterlijke mist. Wie <strong>de</strong> wereldveelheid om te beginnen alléén als<br />

‘chaos’ ziet, is, om te beginnen, zelf óók ‘chaos’ en moet zijn<br />

bewustzijnsrust veroveren. Wie echter <strong>de</strong> wereldveelheid, om te<br />

beginnen, ziet als een mooi lijnen- en kleuren- en klanken- en vormenspel,<br />

be won<strong>de</strong>rt al onmid<strong>de</strong>llijk terwijl hij zich ver won<strong>de</strong>rt, en is, althans in<br />

zijn diepste binnen, al rustig.<br />

Dr. Boutens zet zijn vertaling van Aischylos' Eumenie<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>t.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

INHOUD: Frontispice-plaat: J.A. Zandleven - Kerkinterieur 19<strong>20</strong>. - J.A. Zandleven,<br />

door Mr. J. Slagter, met portret en 9 illustraties. - Het Boerenhuis in Noorwegen,<br />

door Dr. Jan <strong>de</strong> Vries, met 8 illustr. - Het Tooneel te Berlijn, door Dr. E.L. <strong>de</strong> Moor,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


I. Gisteren, met 8 illustr. - De Kunst van Dante en in Dante, door Romano Guarnieri.<br />

- Jonquilles, door Hélène Swarth. - Bij <strong>de</strong>n Vijver, door Hélène Swarth. - Lotje, door<br />

Emmy v. Lokhorst. - Waarom zal ik mijn daaglijksch werk verachten?, door Frits<br />

Tingen. - Leege tijd, door Frits Tingen. - Schoolkolonie, door Lo<strong>de</strong> Zielens. - Kroniek.<br />

- Boekbespreking, etc.<br />

Ne<strong>de</strong>rland<br />

INHOUD: Amerikaansch vrouwenwerk, door S. Kalff. - Waarom nièt, door Maurits<br />

Wagen<strong>voor</strong>t. - Salon-Bolsjewiki, door Ralph Springer. - 't Vriendinnetje, door Waldie<br />

van Eck. - Gedroom<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, door A.L. Constandse. - Kerstkindje, door R.J.<br />

Bran<strong>de</strong>nburg. - Kroniek. - Aan d' eeuwgen schijn, door Morie Metz-Koning.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

INHOUD: Friesche Jayke, door L.E. - De Protestantsche theologische faculteit te<br />

Weenen, door Dr. W.J. Aal<strong>de</strong>rs. - Verzen, door Laura Olivier.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />

INHOUD: De Junibeweging van 1921, door C. van <strong>de</strong>r Pol. - De<br />

huwelijks-gehoorzaamheid, door Ds. K. Vos. - Een lief<strong>de</strong>sdroom vóór tachtig jaar.<br />

Herinneringen uit het leven van Annette von Droste-Hülshoff, door H.M. <strong>de</strong> Heus.<br />

- Napoleon en <strong>de</strong> vrouwen, door Dr. J. Jansen. - Moet aan <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs een aan<strong>de</strong>el<br />

in <strong>de</strong> winst van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming gegeven wor<strong>de</strong>n?, door J.F. Hoogesteger. - Oud<br />

boerenleven in <strong>de</strong>n Achterhoek, door H.W. Heuvel. - Kin<strong>de</strong>rlectuur, door H. Krekel.<br />

- Oceaan-eiland of Barnabo, het rijkste eiland van <strong>de</strong> Great Pacific, door Th.J.<br />

M'Mahon. - Bibliographie.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Ou<strong>de</strong> boeken<br />

Van een aardige vondst<br />

129<br />

BIJ het doorsnuffelen van <strong>de</strong> stalletjes <strong>de</strong>r bouquinisten van <strong>de</strong> Oudmanhuispoort<br />

of van <strong>de</strong> Amsterdamsche markten (die gewoonte is me een twee<strong>de</strong> natuur<br />

gewor<strong>de</strong>n) werd mijn moeite weer eens beloond met een aardige vondst. Voor <strong>de</strong>n<br />

luttelen prijs van tien cent werd ik eigenaar van een curieus boekske, bestaan<strong>de</strong> uit<br />

twee <strong>de</strong>elen van ie<strong>de</strong>r ongeveer 100 blz., welke als titel dragen:<br />

‘Het Eerste Deel’ en ‘Het Twee<strong>de</strong> Deel’ van 't Swart Toneel-Gordijn, opgeschoven<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> Heeren Gebroe<strong>de</strong>ren Cornelis en Joan <strong>de</strong> Witt. <strong>Den</strong> Der<strong>de</strong>n Druk:<br />

Vermeer<strong>de</strong>rt, verbetert, en met kopere Platen verciert. Anno CIɔ Iɔ CLXXVII, zon<strong>de</strong>r<br />

naam en plaats van uitgever of drukker.<br />

't Is waar, <strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n zijn een weinig vergeeld en vuil aan <strong>de</strong> punten, maar <strong>de</strong><br />

geest, die uit dit werkje spreekt, is merkwaardig. Ie<strong>de</strong>r, die verknocht was aan <strong>de</strong><br />

gevoer<strong>de</strong> politiek van <strong>de</strong> Gebroe<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> Witt, ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong>n moord op <strong>de</strong>ze<br />

staatslie<strong>de</strong>n verafschuw<strong>de</strong> of blijk wil<strong>de</strong> geven van zijn vereering en lief<strong>de</strong>, schijnt<br />

hier zijn hart te hebben uitgestort; niet altijd in <strong>de</strong>n schoonsten vorm en op <strong>de</strong><br />

gelukkigste wijze.<br />

Telkens en telkens weer moet ik in het boekje lezen, aangetrokken door <strong>de</strong> naïeve<br />

wijze, waarop hier aan stemmingen en meeningen uiting wordt gegeven. Hoeveel<br />

eerzame burgers zullen niet bij het samenstellen van <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l hun<br />

geesteskin<strong>de</strong>ren hebben afgestaan! Want het is reeds dui<strong>de</strong>lijk aan het boekje<br />

merkbaar, dat <strong>de</strong> <strong>voor</strong>loopers van het tijdperk van echte Hollandsche<br />

koopmans-<strong>de</strong>gelijkheid, waarin dichten tot rijmen, rijmen tot rijmelen en rijmelen tot<br />

een furie en levensbehoefte werd, zich al vertoonen. De sporen van <strong>de</strong> komen<strong>de</strong><br />

go<strong>de</strong>nschemering onzer letterkun<strong>de</strong> zijn reeds merkbaar. Men ziet hier <strong>de</strong> meening<br />

al opdoemen (hoewel, en gelukkig! niet overwegend) dat dichten min<strong>de</strong>re kunst,<br />

rijmen al hooger staat maar berijmen <strong>de</strong> hoogste poëzie is. Het is zóó dui<strong>de</strong>lijk uit<br />

het werkje te zien, hoe <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>ren van <strong>de</strong>ze poëten bewogen wer<strong>de</strong>n door <strong>de</strong>n<br />

moord op <strong>de</strong> <strong>de</strong> Witten, een ‘gruwel-vloeck van alle gruwlijckheen’.<br />

Een boosheyt waart <strong>de</strong>n disch van Molochs feestgenoten,<br />

En waard <strong>de</strong> Priesterschap dat sulck een stuck bekranst,<br />

En grimlacht in <strong>de</strong> vuyst, en om die gruw'len danst,<br />

En blaest in hunnen stoet, en tuymelen<strong>de</strong> scharen,<br />

<strong>Den</strong> Geest van Molochs geest, en Baäls brand-altaren.<br />

En als <strong>de</strong> dichter <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> zucht slaakt<br />

Stort tranen al wat leeft! neen! leveloose dingen<br />

Stort tranen! want wat leeft wil of van vreug<strong>de</strong> springen<br />

Om sulck een boosheid, of gevoelt aan d'an<strong>de</strong>r sij<br />

Een herts-beklemtheid, die geen tranen machtig zij:<br />

Ach, ach, ach, ach, ach, ach! hoe kan het Godt gedogen.<br />

dan ben ik me<strong>de</strong> ontroerd, trek verwon<strong>de</strong>rd mijn <strong>voor</strong>hoofd in rimpels en roep uit:<br />

ach, ach, ach, ach, hoe is het mogelijk!<br />

Het werkje opent met een: Korte Beschrijvinge van 't Leven en Ombrengen <strong>de</strong>r<br />

E.E. Heeren<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


130<br />

Gebroe<strong>de</strong>ren Cornelis en Joan <strong>de</strong> Witt, verrijkt met eenige documenten en in zijn<br />

beknopten vorm m.i. een juweeltje.<br />

Het heet daarin:<br />

‘Hoe weynigh men sich op <strong>de</strong> onsekere goe<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>s geluks betrouwen<br />

mach, kan ons, <strong>voor</strong>bij gaan<strong>de</strong> veele ou<strong>de</strong> Geheug-boeken, volslagen<br />

tonen het <strong>voor</strong>beeld van <strong>de</strong> wakkere Mannen <strong>de</strong> Heeren Cornelis en Joan<br />

<strong>de</strong> Witt, loffelijker gedachtenis, welke tot <strong>de</strong> hoogste ampten van eeren<br />

opgeklommen, tot <strong>de</strong> laagste verachting gevallen zijn.<br />

Haar Jeugt, Jongelingschap en Mannelijke dagen hebben aan <strong>de</strong> werelt<br />

blijken van verstant en dapperheydt gegeven: dit getuygen self hare<br />

grootste vyan<strong>de</strong>n.<br />

Doch om U.E. een kleyne schets van die volmaakte Beel<strong>de</strong>n te geven,<br />

kan ik van haar zeggen, dat zij waren Heeren, geboren uyt goe<strong>de</strong> en<br />

<strong>de</strong>ftige geslachten, zijn<strong>de</strong> hun Va<strong>de</strong>r Heer Jacob <strong>de</strong> Witt, een <strong>de</strong>r<br />

beruchtste Borgemeesteren van Dordrecht: <strong>de</strong> Moe<strong>de</strong>r van <strong>de</strong> Corputten,<br />

een befaemt Brabants geslagt. Wat hare lichamen belangt, die waren<br />

scheutig, rustig, en welgemaakt; haar gemoe<strong>de</strong>ren eenparig van<br />

beweging, oprecht en goet; haar iveringe in letteren en hooge<br />

wetenschappen hebben wij in <strong>de</strong> minste van hare geschriften zien<br />

uytblinken’.<br />

Van Johan <strong>de</strong> Witt wordt nog speciaal gezegd:<br />

‘Wat goe<strong>de</strong> uitslagen sijne <strong>voor</strong>slagen gehad hebben, zal <strong>de</strong> nakomeling<br />

zien aan getimmer<strong>de</strong> Scheeps-vloten, krijgstuig-huisen, en aanwijsinge<br />

van afgeley<strong>de</strong> penningen: syn<strong>de</strong> Hollant ten tij<strong>de</strong> van sijnen dienst, door<br />

Godts zegen, het Compas daar elk streek na stel<strong>de</strong>, het hooggezegen<strong>de</strong><br />

landschap daar elk zich over verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>. Sijn leven in gevaar stellen,<br />

was hem een haasttoegestem<strong>de</strong> zaak, als het maar ten algemeenen<br />

welstant mocht van noo<strong>de</strong>n zijn. Dit getuygen sijne gevaarlijcke<br />

zeetochten, waar in hij toon<strong>de</strong> zo wel een zee-man te zijn, als in <strong>de</strong>r Staten<br />

kamer een goet Rechtsgeleer<strong>de</strong> en Staatkundige.<br />

Doch laten wij <strong>de</strong> geschiedkun<strong>de</strong> rusten en ons wij<strong>de</strong>n aan het dichterlijke ge<strong>de</strong>elte<br />

van het werkje. Aan <strong>de</strong>ze ‘Versameling van Verssen, bij verschey<strong>de</strong> Dichters<br />

gemaeckt’ hebben allerlei groote en kleine, beken<strong>de</strong> en onbeken<strong>de</strong> geesten,<br />

versengieters en kreupelrymdichters hunne me<strong>de</strong>werking verleend of hunne<br />

geesteskin<strong>de</strong>ren afgestaan.<br />

Uit letterkundig oogpunt beschouwd zijn dan heel wat gedichten als mislukt te<br />

beschouwen; maar het is zeker niet het doel van dit werkje geweest om aanspraak<br />

te maken op <strong>de</strong>n bijval en bewon<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> literatuur-minnaars van dien tijd.<br />

Zooals ik reeds zei is het <strong>de</strong> uiting van verontwaardiging en afschuw, van haat en<br />

onverdraagzaamheid tegen het Haagsche gepeupel en <strong>de</strong><br />

tegenwerkers-achter-<strong>de</strong>-coulissen van <strong>de</strong> politiek <strong>de</strong>r Gebroe<strong>de</strong>rs; maar ook wor<strong>de</strong>n<br />

in het boekje <strong>de</strong> verknochtheid en trouw aan <strong>de</strong> Witten en het leed over hun dood<br />

uitgezongen; meestal in kreupelrijmen en in een soms wel wat erg onbehouwen en<br />

platten stijl gegoten, dien wij meer ontmoeten in <strong>de</strong> werken uit <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n eeuw<br />

onzer letterkun<strong>de</strong> en die ons wel wat vreemd aandoet. Maar een aantal beken<strong>de</strong><br />

en ook niet <strong>de</strong> minste namen ontmoeten we eveneens. Men oor<strong>de</strong>ele. Daar hebben<br />

we Von<strong>de</strong>l (Ter Bruilofte van <strong>de</strong>n Ed. Heere J. <strong>de</strong> Witt en<strong>de</strong> Ed. Joffer Wen<strong>de</strong>la<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Bickers). Oudaen, <strong>de</strong>n grooten bewon<strong>de</strong>raar van Joan met ‘Dordrechts Wellekomst’<br />

en ‘Staats-sorg’; Brandt met eenige van zijn bijschriften en grafdichten, Mr. Barth.<br />

Abba met ‘De vre<strong>de</strong>vieren<strong>de</strong> Bato’, ‘Lei<strong>de</strong>ns Wellekomst’, ‘<strong>de</strong> Batavische Atlas’ en<br />

eenige lofgedichten; van <strong>de</strong>r Goes (va<strong>de</strong>r) met 's Gravenhage ontluystert; van <strong>de</strong>r<br />

Goes (zoon) met een groot citaat uit ‘Bellone aen Bant’ en eenige lofgedichten w.o.<br />

het beken<strong>de</strong>: ‘Saturnus gou<strong>de</strong>euw wort herboren’. Ook <strong>de</strong> merkwaardige verschijning<br />

van <strong>de</strong>n glazenmaker Jan Vos is vertegenwoordigd met een lofgedicht en zijn<br />

‘Zeetocht van <strong>de</strong>n Ed. Heer Joan <strong>de</strong> Wit.<br />

Dan komen er min<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n: Asselijn (aan Maria v. Berckel) B. van Gent (laatste<br />

Broe<strong>de</strong>rplicht; op het uytbannen van Corn. <strong>de</strong> Witt e.a.), Schelte, Overbeke, <strong>de</strong><br />

Beveren, v. <strong>de</strong> Roer e.a. En <strong>de</strong> onbeken<strong>de</strong> dichters en hun poëtasterijen? Van hen<br />

zegt het <strong>voor</strong>bericht van het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el:<br />

Wat het werk belangt, schoon het niet alle on<strong>de</strong>rgeteeken<strong>de</strong> namen<br />

heeft, het toont echter overal genoeg van waar het zijne herkomst rekent.<br />

't Heeft <strong>de</strong> beruchte schil<strong>de</strong>rs van d'ou<strong>de</strong> en ook van onzer va<strong>de</strong>ren tij<strong>de</strong>n<br />

zel<strong>de</strong>n gelust haare namen bij <strong>de</strong> konst-stukken te stellen: een streek<br />

van haar penceel was genoeg om haar te doen kennen. Gij lezer zult ook<br />

alhier aan <strong>de</strong> han<strong>de</strong>ling <strong>de</strong> beste meesters van onze tijt kennen: d'een<br />

uyt <strong>de</strong>ftige vastheyt, d'an<strong>de</strong>r uyt zwieren<strong>de</strong> en echter goe<strong>de</strong> stant,<br />

hebben<strong>de</strong> losheyt, <strong>de</strong>ze uyt <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>rheyt <strong>de</strong>r gedachten; geene uyt <strong>de</strong><br />

in een gewrongen stof-toebrenging. Kort om: maat, woor<strong>de</strong>n, spelling, en<br />

wat meer <strong>de</strong> eene dichter van d'an<strong>de</strong>r doet verschillen, zal genoeg, zon<strong>de</strong>r<br />

op- of on<strong>de</strong>rschrijving van namen tonen, wiens munt dat 'er klinkt. 't Schijnt<br />

niet meer een veeltijts ware zaak, maar een vaste waarheyt, dat gelijk<br />

zijns gelijke zoekt. Want ik bevind dat <strong>de</strong> brave geeste zich dier braver<br />

Gebroe<strong>de</strong>ren zaak soo ter herten laten gaan, dat elk van zijn plicht meent<br />

te zijn, dat hij haar namen helpt vereeuwigen en sij schijnen alle <strong>voor</strong><br />

waarheyt te hou<strong>de</strong>n,<br />

De zielen overle<strong>de</strong>n,<br />

Men stelt door dicht tevre<strong>de</strong>n.<br />

Hier volgt een kleine anthologie:<br />

In <strong>de</strong>n ‘Spiegel van ondankbaarheyt en Wreetheyt vertoont in <strong>de</strong> Mishan<strong>de</strong>ling<br />

van <strong>de</strong> Heeren Gebroe<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> Witten’, een waar arsenaal van ijselijkhe<strong>de</strong>n, wordt<br />

in <strong>de</strong> schrilste kleuren en <strong>de</strong> meest plastische uitbeeldingskracht <strong>de</strong> moord<br />

beschreven in een twee en twintigtal vierregelige verzen, elk <strong>voor</strong>zien van een titel,<br />

het summum van <strong>de</strong>n inhoud van elk <strong>de</strong>zer verzen. Daarin leest men<br />

ontboezemingen:<br />

‘Op 't beschuldigen van <strong>de</strong>n Heer Ruard’, ‘Op 't vangen van <strong>de</strong>n Heere Ruaard;<br />

Op zijn pijnigen; Op hunne moord; Op 't slepen van hunne Lijken naar 't schavot;<br />

Op 't opspalcken van hun lichamen; Op 't hangen bij <strong>de</strong> voeten; Op 't afsnij<strong>de</strong>n van<br />

hun ooren enz.<br />

In ‘Op 't verscheuren hunner ingewan<strong>de</strong>n’ heet het:<br />

Zo Menschen-vreters! zo! schaft menschenvleesch;<br />

hangt darmen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


131<br />

Om hals en mid<strong>de</strong>l: graas met uw bebloe<strong>de</strong> armen,<br />

In 't ingewand, dit vleesch zal swellen in uw krop:<br />

En dit gedarmte werd noch om uw hals een strop.<br />

en in ‘Op 't uytrukken van <strong>de</strong> tong <strong>de</strong>s heeren Raadpensionaris:<br />

Dat e<strong>de</strong>l lid, dat self kon steenen harten breeken;<br />

Dat <strong>voor</strong> het heilig recht en vrijheyd durf<strong>de</strong> spreken,<br />

Werd schendig afgesneën. O tong! het recht werd krom,<br />

En nu gij spraakloos zijt, zijn alle tongen stom.<br />

Het volgen<strong>de</strong> is ontleend aan ‘<strong>de</strong> gemartel<strong>de</strong> Trou’<br />

Afgrijselijke, onmenschelijke moordt!<br />

Wie staat nu niet als in <strong>de</strong> ziel verslage?<br />

Ay mij, dat treft! Ay mij, o wee! wat plaage?<br />

Wat slagh is dat! o gruwel ongehoordt!<br />

Hoe kan een mensch in menschelijkheidt bestaan?<br />

En prenten in het koor van zijn geweten,<br />

Dat hij zoo boos, zoo overgodvergeten,<br />

Zijn han<strong>de</strong>n <strong>de</strong>rft aan zulken schennis slaan?<br />

Aan zulken schennis, ja aan zulken daadt,<br />

In d' afgrond t' saamgesmeet bij d' helsche scharen,<br />

Vervloekt bij Turk, bij Hey<strong>de</strong>n en Barbaren,<br />

Die zelver Godt <strong>voor</strong> 't eeuwigh <strong>voor</strong>hooft slaat.<br />

Moest ghij dan noch, bloethon<strong>de</strong>n als gij zijt,<br />

Met hand en tandt vermorselen en bijten,<br />

En 't rauwe vlees noch van 't gebeente rijten,<br />

En <strong>de</strong>elen elk <strong>de</strong> stukken ons ten spijt?<br />

Was dan zijn doodt, wanneer hij lagh geveldt,<br />

U niet genoeg? moest gij noch feller woe<strong>de</strong>?<br />

Zegh Beulen, zegh gij nimmer zat van bloe<strong>de</strong>?<br />

Aartsvijan<strong>de</strong>n, afzetsels van 't geweldt.<br />

O Godt; ô Godt die alles ziet en hoort,<br />

Kond gij, die zijt geseeten in <strong>de</strong>n hooge?<br />

Dees gruwelen hier ne<strong>de</strong>rwaarts gedooge?<br />

En teffens zien, tien moor<strong>de</strong>n in een moordt?<br />

Na een jammerklacht op 's Gravenhage eindigt het gedicht:<br />

O dry-tal, onbesproken, waart bij Godt:<br />

's Landts Hoogheyt waart gij ie<strong>de</strong>r een beschermer,<br />

Men recht u op een beeldt van duurzaam mermer,<br />

<strong>Den</strong> Staat betreur, beschrey u bitter lot.<br />

Zij volgen dan het heyligh martelspoor,<br />

Godts jammerlijk gelee<strong>de</strong>n in 'er lee<strong>de</strong>n,<br />

Getrapt, getre'en, gescheurt, gekerft, gesne<strong>de</strong>n,<br />

In 't zuyver Wit, in 't eeuwig blinkend koor.<br />

Ontmenschte mensch, hebt gij gelekkertant?<br />

Het rouwe vlees gebraân, het bloedt gedronkken?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


U zat geknaagt aan d' afgereete schonkken?<br />

Welaan, 't is tijdt, Godt zijne vierschaar spant.<br />

Gij zult inwendig wer<strong>de</strong>n steeds geknaagt,<br />

De bleeke schimmen om u heene waren,<br />

Met wee, op wee, en opgereesen haren,<br />

Tot 's Hemels wraak u <strong>voor</strong> 't gerichte daagt.<br />

Gedruckt in 't schriklijk schrikkeljaar 1672.<br />

Ook het ‘tränenreiche Empfindsame’ is een plaatsje ingeruimd. Uit: ‘Op <strong>de</strong> Voorste<br />

vinger <strong>de</strong>r Rechterhand van wijlen <strong>de</strong>n heer Raad-Pensionaris Joh. <strong>de</strong> Witt,<br />

gebalsemt in een Glasen fles bewaert’ zij dit aangehaald:<br />

Doorluchtigh lidt van 't dierbaar lijf,<br />

Om d'eedle ziel die 't lijf bewoon<strong>de</strong>:<br />

Is dit <strong>de</strong> vrucht van uw geschrijf!<br />

Dat dus <strong>de</strong> wrok uw vlijt beloon<strong>de</strong>!<br />

Gij hebt <strong>de</strong> vlugge pen gevoert<br />

In snedige Deductieschriften,<br />

En ('t geen althans het volck beroert<br />

Met zulk een vloed van dolle driften)<br />

In 't haat'lijk Eeuwig Staats-Edict.<br />

en ver<strong>de</strong>r:<br />

O <strong>voor</strong>ste Vinger, van <strong>de</strong> Hand<br />

Die 't roer <strong>de</strong>s Staats in klem bewaar<strong>de</strong>,<br />

In storm te water en te land,<br />

Op hoop of 't onweer eens bedaar<strong>de</strong>;<br />

Tot dat, geslingert binnens boords,<br />

En in het hol van 't schip geslagen,<br />

Die Staats-orkaan, vol vloeks en moords,<br />

Dien stierman trof, met vlaag op vlagen;<br />

Toen wierd gij dus uw vuyst ontrukt,<br />

En, hier in 't glazen graf besloten,<br />

Doorluchtigh, blijft, verongelukt,<br />

Met geur van balsem overgoten:<br />

Maar zoo in 't zilt <strong>de</strong>r tranen lag<br />

Een duurzaamheid <strong>voor</strong> zulke le<strong>de</strong>n,<br />

Men leyze in tranen, ach! ach! ach!<br />

Ter duurzaamheid <strong>de</strong>r eeuwighe<strong>de</strong>n.<br />

Een <strong>de</strong>rgelijk gedicht is ‘Op <strong>de</strong> handschoenen, die <strong>de</strong> Heer Ruwaard uyttrok toen<br />

het volk hem afhaal<strong>de</strong> om te vermoor<strong>de</strong>n! en dat in achttien verzen van elk vier<br />

regels!!<br />

Daarin heet het:<br />

Bekleedselen van <strong>de</strong> doorluchte Han<strong>de</strong>n,<br />

Beschutsels van <strong>de</strong>n hand,<br />

't Beschutsel van het land,<br />

En schoeysel van <strong>de</strong> inbreuk, scha<strong>de</strong> en schan<strong>de</strong>n.<br />

Gij wierd, gij wierd ter vingren afgetrocken<br />

Toen uwen eygenaar<br />

De Moord, met bleek gebaar,<br />

Zag om zijn lijf en leven duyvels wrocken.<br />

Het pasten u, ô eer <strong>de</strong>r dapp're Hel<strong>de</strong>n,<br />

Te tre<strong>de</strong>n na <strong>de</strong>n dood,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Met han<strong>de</strong>n naakt en bloot<br />

Die kling noch gelt ontfingen of bestel<strong>de</strong>n.<br />

Van <strong>de</strong> vele lof- en grafgedichten kunnen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> als proeve volstaan.<br />

Op <strong>de</strong> Heeren Corn. en Joan <strong>de</strong> Wit.<br />

Zij, suyver wit, werd noit als met gal swart gemaakt;<br />

Dan is en blijftse swart. Maar let op 't paar Gebroe<strong>de</strong>rs,<br />

Sij, suyver Wit, door gal bij 't graaw ook swart geraakt,<br />

Zijn weer als voren wit. O, leef<strong>de</strong>n noch 's lands hoe<strong>de</strong>rs.<br />

Graf-Schrift op Mr. Joan <strong>de</strong> Witt.<br />

Hier leyt nu Jan <strong>de</strong> Wit en rot:<br />

Niet heel en al, maar 't overschot.<br />

Sijn hert, sijn Ooren, en sijn han<strong>de</strong>n<br />

Die zijn ver<strong>de</strong>elt in veele Lan<strong>de</strong>n;<br />

Maar of hij is aan meenig <strong>de</strong>el,<br />

Bij vromen leeft hij in 't geheel.<br />

Met ziet, veel fraais is het niet. Het zal <strong>de</strong>n dichterrijmelaar dan ook niet ‘veel<br />

hoofdbrekens en nagelbijtens’ hebben gekost. Maar <strong>de</strong> aardigste uit <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l<br />

wil ik nog even copieeren:<br />

Op Joan <strong>de</strong> Witt.<br />

Jan, hagel-wit van ziel, beticht men als verra<strong>de</strong>r,<br />

Janhagel, Wit nu wars, vermoort in hem 's lands va<strong>de</strong>r.<br />

Men kan geen woor<strong>de</strong>n genoeg vin<strong>de</strong>n om zijn afschuw te uiten van <strong>de</strong>zen moord;<br />

hij staat daar als een unicum in <strong>de</strong> wereldgeschie<strong>de</strong>nis:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


132<br />

Tot dat <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> 1) dag zig met <strong>de</strong>n avond sluyt,<br />

En levert so vervloekt en fel een schou-spel uyt<br />

Dat noyt <strong>de</strong> Son, zoo langs' om 't Aerdrijk heeft gere<strong>de</strong>n,<br />

Een diergelijcke aenschouw<strong>de</strong>, in alle afgrijslijkhe<strong>de</strong>n:<br />

Wat wijsheit, wat verstant, wat tong, wat brein, wat geest<br />

Sal oyt soo zin-rijk zijn, of is soo kloek geweest<br />

Om sich te dienen van gedachten, von<strong>de</strong>n, woor<strong>de</strong>n,<br />

Om uyt te boezemen die Moor<strong>de</strong>n aller Moor<strong>de</strong>n!<br />

Om uyt te beel<strong>de</strong>n, ach! dien dagh, dien avond-stond<br />

Waar <strong>voor</strong> 't gestarnte schrikte, en duysel<strong>de</strong>, als 't sig vond<br />

Op sijne wacht gestelt, en 't aardrijk moet aenschouwen,<br />

Waar van <strong>de</strong> Son met schrik 't gesicht had afgehouwen:<br />

En sich beweven met een drijven<strong>de</strong> ver<strong>de</strong>ck<br />

Van Wolcken, totse haer licht geheel na ond'ren treck;<br />

Och of <strong>de</strong> duysternis, toen 't Aerdryck overstreken<br />

Noyt se<strong>de</strong>rt van <strong>de</strong> kim <strong>de</strong>s Aerdrijcks waer geweken,<br />

So hielse in haren domp geslingert en gevat,<br />

Die gruwel, die, al 't geen met gruw'len is bekladt,<br />

Vergoelyckt en vermaelt met eene glans van verwen,<br />

Dat al haar doodsch gestel doet flaeuwen en versterven;<br />

Sant-Bartels-feest, Piemont, en Yrlands bloet-tooneel,<br />

Schuyf uw Gordijnen toe, uw schou-spel heeft sijn <strong>de</strong>el.<br />

Het is te begrijpen dat <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>diging <strong>de</strong>r Gebroe<strong>de</strong>rs ook flink ter hand werd<br />

genomen, al was het meer op een lofwaardig-ijverige dan op een letterkundig-fraaie<br />

wijze. 's Nachts in een droom verschijnen <strong>de</strong> Gebroe<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>n dichter:<br />

't Was mid<strong>de</strong>rnacht, als mij een bange slaap ontschoot,<br />

Mij dacht ik sag <strong>de</strong> Broers <strong>de</strong> Witten na hun dood,<br />

Mij roeren aen <strong>de</strong>n arm, daer ik haar lof wou schrijven:<br />

Laat (sprak heer Jan) dat werk, goetwillig digter, blijven,<br />

Een later eeuw sal al so seker sijn, als gij,<br />

Dat ik noyt neyging had tot Land-verra<strong>de</strong>rij.<br />

Nooit heeft hij zijn raadpensionarisschap als een ‘loon-treckend Raatsheersampt’<br />

beschouwd, maar altijd ‘besteedt tot welstandt van <strong>de</strong>n Staat’. Het is een<br />

beschuldiging die geen steek houdt; <strong>de</strong> tegenstan<strong>de</strong>rs wor<strong>de</strong>n dan ook met open<br />

vizier uitgedaagd, het tegen<strong>de</strong>el te bewijzen:<br />

Maar set eens voet bij 't stuck, betoon het, wijs het aen,<br />

Waer in hun wan-bedrijf, en misdaet sal bestaen;<br />

Maar met gegrond bewijs, dat <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dagh getre<strong>de</strong>n,<br />

Is bondigh on<strong>de</strong>rleydt van waerheyt en van re<strong>de</strong>n;<br />

Niet met die lamme en lompe, en uytgelijm<strong>de</strong> praet,<br />

Van wegh-geson<strong>de</strong> schat, van schendigh Land-verraet,<br />

Van koop en leveringh, met 's Vyants Macht gesloten<br />

Daar 't onse ste<strong>de</strong>n geldt; en 't geldt daer <strong>voor</strong> genoten:<br />

Een <strong>voor</strong>werp dat men thans in soo veel vormen giet,<br />

Dat wien 't wanschepsel lijkt, het lijkt hem selven niet.<br />

Maar alles tevergeefs, <strong>de</strong> dichter geeft het dan ook op:<br />

Daar ye<strong>de</strong>r op sijn Pop verlieft, haer soeckt te hullen<br />

Met on<strong>de</strong>rschey<strong>de</strong>nheit van von<strong>de</strong>n, ja van prullen<br />

Gevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n stank, en dreckhoop, bij <strong>de</strong> straet,<br />

1) <strong>20</strong>-8-1672.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Want:<br />

Dat m'om <strong>de</strong> Moolick lacht, die zoo wanschiklijk staet:<br />

Maer wat behoeven wij dit wan-gedrocht te ontle<strong>de</strong>n,<br />

Ontschulding geldt er niet, men luystert na geen re<strong>de</strong>n.<br />

De wereld is een woud, waarin veel dieren wonen,<br />

Die on<strong>de</strong>r mensche-schijn een beesten-aart vertoonen;<br />

Die wrev'lig, re<strong>de</strong>loos, onleersaam, en verwoed,<br />

Sijn menschen met <strong>de</strong> naam, en beesten na 't gemoed:<br />

Die in hun han<strong>de</strong>ling, en <strong>voor</strong>stel, doen bemerken,<br />

De schalkheyd van een Vos, <strong>de</strong> domheyd van een Verken,<br />

De gramschap van een Leeuw, <strong>de</strong> roov'lust van een Gier,<br />

De wreedheyd van een Beer of feller Tijgerdier.<br />

Het Haagsche gepeupel wordt met <strong>de</strong>ze dieren gelijkgesteld; niets kan meer <strong>de</strong><br />

ontketen<strong>de</strong> hartstochten in matiger banen voeren; want al<br />

heeft d' Oudheyd van <strong>de</strong>ese onstuymigen gaan versinnen<br />

Dat lieflijk snarenspel haar woestheyd kan verwinnen:<br />

nù is het niet mogelijk; toen<br />

was 't een and're tijd, en 't waren and're ze<strong>de</strong>n,<br />

Waar van men dit versiert; thans staan d' onbuygsaamhe<strong>de</strong>n,<br />

't Vooroor<strong>de</strong>el, d' evelmoet, d' onkun<strong>de</strong>, 't onverstand,<br />

Als met een plank <strong>voor</strong> 't hoofd, in 't <strong>voor</strong>ste spits geplant.<br />

Uit ‘Lasterklad<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Lantverra<strong>de</strong>rije met bloet begoten, met tranen afgewischt’<br />

citeeren wij nog volgen<strong>de</strong> ver<strong>de</strong>diging:<br />

Hier staenwe, Rechteren, hier staenwe rech e<strong>voor</strong>t;<br />

Wij sijn door uw bedrijf mishan<strong>de</strong>lt en vermoort;<br />

Een vonnis 't geen verswijgt en misdaad, en betichting,<br />

Baart wrevel, baart gewelt, geen regt, nog on<strong>de</strong>rrigting<br />

Maer draegt bewijsbaar blijk van onschult; gij die trots<br />

U van mij afwend, zult <strong>voor</strong> d' eeuw'ge vierschaar Gods<br />

('k Verdaag, 'k verdagvaard' u) <strong>de</strong>s rekenschap doen horen,<br />

't Wijl 't overtuigt gemoet sijn wroeging niet sal smoren:<br />

Maer wilt ghij weten, waer ons bey<strong>de</strong>r Land-verraed,<br />

Waer mijne Vorsten-moord, en toelegh, in bestaet,<br />

Die sag men afgebeeld, en kragtig <strong>voor</strong>gedragen<br />

Te Dordrecht in <strong>de</strong>n Raedt, met Chattams ne<strong>de</strong>rlagen<br />

Daar steekt mijn misdaet uyt, maer van mijn zee-laurier<br />

Beschaduwt, toen mijn vuist haer zeemacht zette in vier:<br />

Toen an<strong>de</strong>rmael hier bij twee Konincklijcke Vlooten<br />

Geslagen op <strong>de</strong> Zee; en 't Staats-verbondt geslooten<br />

Te Brussel op het Hoff, tot Vranckrijks we<strong>de</strong>rwicht:<br />

Dit 's d' aenslagh en 't verraet, door mijn beleyd verricht;<br />

Ha! ha! ha! ha! wij sijn verra<strong>de</strong>rs van <strong>de</strong> Ste<strong>de</strong>n,<br />

Die wij ver<strong>de</strong>digh<strong>de</strong> in Oorlogh en in Vre<strong>de</strong>n,<br />

In nood, en hals-gevaer, en hachelijke kans:<br />

Maer nu <strong>de</strong> Fransche kroon sich met <strong>de</strong> Britsche althans<br />

So vast sluit in verbont (God weet het wien ten <strong>voor</strong><strong>de</strong>el!)<br />

Strijkt hemel, aerd' en see, <strong>voor</strong> ons een an<strong>de</strong>r oor<strong>de</strong>el,<br />

Dan datwe, dien ten dienst, <strong>de</strong> welstand van <strong>de</strong>n Staat<br />

Doen stran<strong>de</strong>n sou<strong>de</strong>n, op <strong>de</strong> klip van Land-verraad:<br />

't Vyan<strong>de</strong>lijk gespan <strong>de</strong>r Vorsten weet wel an<strong>de</strong>rs, etc.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Een an<strong>de</strong>r dichter kan niet nalaten zijn klacht te uiten over het feit, dat <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren<br />

van <strong>de</strong> De Witten van het ‘graau’ geen rouw mogen dragen, op <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> wijze:<br />

Noch mach het droevig kind, <strong>de</strong> Va<strong>de</strong>r vuyl vermoord,<br />

Niet eeren na sijn dood, met sucht, of traan, of woord,<br />

Met lamfer, of gewaad, wat Weesen eigen is?<br />

En gij verbied <strong>de</strong> mond het ly<strong>de</strong>n eens te klagen,<br />

Het lijf een kleet van rou, het oog een traan te dragen?<br />

Maar het is <strong>de</strong>n dichter begrijpelijk:<br />

't Komt mij niet vreemd <strong>voor</strong> dat sy <strong>de</strong> Rouw verbie<strong>de</strong>n;<br />

De Duivel wil 't berouw ook uit haar (u.h. gepeupel) doen vlie<strong>de</strong>n.<br />

Aan <strong>de</strong>n wensch, om <strong>de</strong> weduwe van <strong>de</strong>n ruwaard te troosten, wordt op een<br />

materialistische wijze gevolg gegeven. Men stuurt haar n.l. ‘een paar Klinckers tot<br />

geley<strong>de</strong> van een paar Patrijsjes’.<br />

Siet hier, Mevrou, twee leven<strong>de</strong> getuygen,<br />

Hoe laag ik <strong>voor</strong> dijn hoogheid mij kom buygen,<br />

Wat is er groot, en hooger als <strong>de</strong> <strong>de</strong>ugt?<br />

Wat hooger <strong>de</strong>ugt, en die ons eeuwig heugt,<br />

Als <strong>voor</strong> 't gemeen te storten kloek in duygen?<br />

Die 't Va<strong>de</strong>rland sijn herte-bloed afzuygen,<br />

Kort keert haar eer in spot, in pijn haar vreugt;<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


133<br />

Steekt gij het hooft so hoog op als gij mengt;<br />

Bij vrouwen kond gij <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hoogste roemen,<br />

Op 't leven en <strong>de</strong> dood van uwen Heer:<br />

De Hagenaar verwond<strong>de</strong> in hem sijn eer,<br />

Bij gruwelen, <strong>de</strong> gruwlijkste te noemen,<br />

Betreur hem niet, want heylsaam is sijn kruys<br />

<strong>Den</strong> Ruwaard storf <strong>voor</strong> Holland en sijn huis.<br />

Als laatste proeve laat ik hier nog een twee<strong>de</strong> ‘vertroostinghe’ volgen:<br />

Gaat beesjes, gaat en helpt Mevrou <strong>de</strong> Witt vergeten<br />

Hoe Haagsche doggen, helsch en duyvelsch dol gebeten<br />

Op Witte onnozelheit, <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs van het land,<br />

Door moord, d'afgrys'lykste, die martel<strong>de</strong>n van kant<br />

Onmenschelyker noch, hoe Rechters, toen gezeten<br />

Om 't geen niet was, en ook niet wezen kon, te weten,<br />

<strong>Den</strong> Ruwaard pynig<strong>de</strong>n door 's henckers felle hand.<br />

Ik gruw', ik ysch', ik schrik'; ik misse myn verstand,<br />

Wanneer ik hierom <strong>de</strong>nk. Quam oit wel uytter hellen<br />

Vervloekter stuk? Men swyg van Lon<strong>de</strong>n en Parys:<br />

Dies 's Gravenhage verdient van gruwelen <strong>de</strong> prys.<br />

Die beuls, die moor<strong>de</strong>rs, komt <strong>de</strong> beul in 't hert al quellen,<br />

De Witten slapen niet: was 't geen sy <strong>de</strong><strong>de</strong>n groot,<br />

Meer won<strong>de</strong>ren zal doen haar heilig bloet en dood.<br />

on<strong>de</strong>rteekend met I.N., welk feit zeer zeker meer aan een overdreven<br />

‘beschey<strong>de</strong>ntheyt’ dan aan ‘schaemte’ van <strong>de</strong>n dichter te wijten zal zijn.<br />

AMSTERDAM.<br />

W.M. GERDES.<br />

Wereldlente-boeken<br />

Leonhard Frank: ‘Der Mensch ist gut’. Uitg. Europäische Bücher, Max<br />

Rascher Verlag, Zürich, 1918 *)<br />

.<br />

Kunst ist niemals Selbstzweck, son<strong>de</strong>rn heilige Sendung.<br />

IVAN GOLL.<br />

HEBBEN wij genoeg ‘oorlogslitteratuur’? Zoo gij meent avontuurlijke verhalen, dan:<br />

ja! Doch indien gij bedoelt <strong>de</strong> bevrijdingskreten, losgescheurd uit door afschuw<br />

verstikte kelen, dan: neen, en nooit!<br />

Want leuzen hebben afgedaan, en kunst is wat zij altijd was, doch, verhuld in<br />

schoone woor<strong>de</strong>n van zelfgenot-zoeken<strong>de</strong> misbruikers, niet meer scheen: troosteres,<br />

en wekster.<br />

Uit <strong>de</strong> harten <strong>de</strong>r duizen<strong>de</strong>n stijgt <strong>de</strong> gedachte, die één dichter te verwoor<strong>de</strong>n<br />

weet; één kunstenaar schept het beeld, waarin duizen<strong>de</strong>n hun schoonheids-i<strong>de</strong>aal<br />

zien vertolkt.<br />

Gemeenschaps-kunst, geen be<strong>de</strong>nksel van veran<strong>de</strong>ring-minnen<strong>de</strong> nieuwlichters,<br />

maar wezens-kern van alle innerlijk-openbaring. Daarom: kunst is evangelie;<br />

verstarrend telkens in <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n loop tot dogma, nochtans telkens weer uit <strong>de</strong><br />

*) Een Ne<strong>de</strong>rlandsche vertaling, door Emmy van Lokhorst, verscheen bij <strong>de</strong> Uitgev. Maatsch.<br />

‘Elsevier’, Amsterdam.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


lijkwa<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r aardsch-menschelijke bere<strong>de</strong>neering zich loswin<strong>de</strong>nd tot haar<br />

oorspronkelijke gestalte.<br />

Heel <strong>de</strong> menschheid spreekt met <strong>de</strong>n mond van <strong>de</strong>n kunstenaar.<br />

Haar blijheid zingt zij in zìjn lied, haar smart klaagt zij in zìjn elegieën.<br />

Zoo is ook Frank <strong>de</strong> vertolker van het leed, dat millioenen zijner me<strong>de</strong>-menschen<br />

teister<strong>de</strong>, die het niet uitspreken kòn<strong>de</strong>n, of dorsten.<br />

En ook is hij <strong>de</strong> wekker, die heel <strong>de</strong> menschheid oproept tot verzet tegen <strong>de</strong>n<br />

waanzin, die ‘rechtvaardige oorlog’ heet, en broe<strong>de</strong>rmoord is. Die heel <strong>de</strong><br />

menschheid verkondigt, dat zij, zij zelve schuldig is aan het leed, dat heur hart<br />

doorknaagt. Daar is in Frank's ‘Der Mensch ist gut’ <strong>de</strong> kellner uit <strong>de</strong> eerste vertelling:<br />

‘<strong>de</strong>r Vater’. Zijn zoon is gevallen op ‘het veld van eer’; en die ‘eer’ wordt hem 'n<br />

obsessie, welke hem dag en nacht vervolgt, tot hem het licht <strong>de</strong>r erkenning opgaat.<br />

‘Ehre. Das war ein Wort und bestand aus vier Buchstaben. Vier Buchstaben, die<br />

zusammen eine Lüge bil<strong>de</strong>ten von solch höllischer Macht, dasz ein ganzes Volk an<br />

diese vier Buchstaben angespannt und von sich selbst in ungeheuerlichstes Leid<br />

hineingezogen hatte wer<strong>de</strong>n können’.<br />

Weggerukt uit <strong>de</strong>n sleurgang van het alledagsleven, verkilt hem 'n onverschilligheid<br />

<strong>voor</strong> zijn taak, die oorzaak wordt van het hem terugwijzen naar telkens lageren<br />

arbeid, tot hij ten slotte noodhulp wordt in <strong>de</strong> verga<strong>de</strong>rzaal.<br />

Dáár doet hij <strong>de</strong>n bevrij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n sprong.<br />

Op 'n jaarverga<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>n bouwarbei<strong>de</strong>rsbond <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> <strong>voor</strong>zitter me<strong>de</strong>, dat<br />

<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rsteuning aan werkeloozen en zieken niet meer zal wor<strong>de</strong>n uitgekeerd. De<br />

le<strong>de</strong>n ‘in het veld’ waren <strong>voor</strong>gegaan, die had<strong>de</strong>n alle reserven opgebruikt, nu was<br />

<strong>de</strong> kas ledig. Ra<strong>de</strong>loos zien alle oogen naar <strong>de</strong>n spreker, die, nuchter, heeft<br />

<strong>voor</strong>bereid op 't faillissement <strong>de</strong>r vereeniging.<br />

‘Da tat Robert <strong>de</strong>n Sprung. Es war ein ganz langsamer Sprung. Er ging<br />

traumwandlerisch auf <strong>de</strong>n Jungen zu ('n kind, dat 't blikken geweertje,<br />

eens speelgoed van Robert's zoon, achter 't podium gevon<strong>de</strong>n had),<br />

nahm ihm das Spielzeug von <strong>de</strong>r Backe weg und trat vor, bis an <strong>de</strong>n Rand<br />

<strong>de</strong>s Podiums.<br />

Und wahrend <strong>de</strong>r Redner Wasser trank und seine Abrechnungslisten<br />

zurechtlegte, sagte Robert:<br />

‘Das hier ist ein Schieszgewehr. Das habe ich ... ich selbst habe das<br />

meinem Jungen gekauft. Damit hat er gespielt. Damit hat er sich<br />

unmerklich die Liebe aus seinem Herzen hinausgespielt. Damit hat er<br />

schieszen gelernt. Ich habe ihn das Schieszen, habe ihn<br />

das Mor<strong>de</strong>n gelehrt 1) . Mein Sohn ist gefallen. Er ist tot. Ich bin sein<br />

Mör<strong>de</strong>r... Vaterstolz, Ruhmsucht, Gedankenlosigkeit<br />

und Gewohnheit haben mich zum Mör<strong>de</strong>r wer<strong>de</strong>n<br />

lassen. Und doch habe ich nur getan, was auch ihr getan habt. Auch<br />

von euch hat mancher seinen Sohn ... verloren’.<br />

De in <strong>de</strong> ban van zijn gedachten gekluister<strong>de</strong> menigte huivert on<strong>de</strong>r zijn als in droom<br />

gefluister<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n. Dit is wat zij zelf al zoo vaak hebben gevoeld, maar zich niet<br />

hebben dùrven, niet hebben wìllen bekennen.<br />

1) Alle spatieering van mij. R.P.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


134<br />

En <strong>de</strong>ze, die geen re<strong>de</strong>naar is, die een <strong>de</strong>r hunnen is, armelijk en beroofd, spreekt<br />

als 'n begenadig<strong>de</strong>. Vaster en vaster grijpen zijn woor<strong>de</strong>n in hun harten, dieper en<br />

dieper graaft hij in hun menschelijk gevoel.<br />

Tot hij, in 'n enkel sober woord, <strong>de</strong> bron aller ellen<strong>de</strong> blootlegt.<br />

‘Wir sind verblen<strong>de</strong>t und Mör<strong>de</strong>r, weil wir <strong>de</strong>n Gegner auszer uns suchen und zu fin<strong>de</strong>n<br />

glaubten’.<br />

‘Das Nichtvorhan<strong>de</strong>nsein <strong>de</strong>r Liebe ist <strong>de</strong>r Feind und die Ursache aller Kriege’.<br />

‘Ich bin schuld. Und du bist schuld. Und du und du... <strong>Den</strong>n<br />

auch wir hatten die Liebe vergessen’.<br />

En dan verkondigt hij het nieuwe evangelie, dat allen weer tot elkan<strong>de</strong>r moet brengen:<br />

‘Das Gebot <strong>de</strong>r Liebe ist: wer sich nicht schuldig fühlt, die Schuld nicht auf sich nimmt,<br />

liebt nicht, ist unser Feind und musz weichen. Das ist Gesetz. Neues Gesetz!’<br />

Hij verlaat het podium, schrijdt door <strong>de</strong> zaal, <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur uit, <strong>de</strong> straat op.<br />

Allen staan op, volgen hem. An<strong>de</strong>ren, in <strong>de</strong> stad, waar 't gerucht van <strong>de</strong>ze<br />

opstanding zich reeds heeft verspreid, sluiten zich aan.<br />

Winkelmeisjes, glazenwasschers, wagenvoer<strong>de</strong>rs, reizigers, op weg naar 't station,<br />

oorlogs-verlofgangers, 't geweer op <strong>de</strong>n rug, allen volgen <strong>de</strong>n kellner, die als 'n<br />

nieuwe verlosser door <strong>de</strong> straten gaat.<br />

‘Gesänge <strong>de</strong>r Liebe ertönten im Marschtempo. Kranke stiegen aus <strong>de</strong>n<br />

Betten, schleppten sich ans Fenster. Kilometerlange Linien von Frauen,<br />

schräg bewegt, trieben aufeinan<strong>de</strong>r zu, stieszen zum Zuge.<br />

Ein Zwanzigjähriger - Fanatismus und Geist auf <strong>de</strong>r Stirn - sprang aus<br />

einer Menschengefüllten Seitengasse heraus, auf <strong>de</strong>n Kellner zu, küszte<br />

ihm. Und sein heiszer Blick öffnete die Herzen.<br />

Die ganze Stadt war aufgestan<strong>de</strong>n und schrie ein Wort. Frie<strong>de</strong>! Das so<br />

gesprochene Wort wur<strong>de</strong> zu vieltausendstimmigem, gewaltigem, Gesange.<br />

Alle Kirchenglocken läuteten’.<br />

Zoo, als een brenger van <strong>de</strong> lang vergeten waarheid, dat Lief<strong>de</strong> alleen <strong>de</strong> menschen<br />

broe<strong>de</strong>rs doet zijn, gaat <strong>de</strong> kellner door dit gansche boek. En in allen, die hij ontmoet,<br />

wekt hij nieuw leven, of hij geeft hun <strong>de</strong> kracht, met hem mee te getuigen van wat<br />

ook zij reeds als waarheid had<strong>de</strong>n ervaren.<br />

‘De oorlogsweduwe’, vrouw van 'n door 't hoofd geschoten verzekeringsagent,<br />

eene van die beproef<strong>de</strong>n, welke slechts troost meen<strong>de</strong>n te kunnen vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong><br />

gedachte, dat hun man was ‘geofferd op 't altaar van 't va<strong>de</strong>rland’; ‘Die Mutter’, die<br />

als vóór haar oogen 't leven van haar zoon op 't oorlogsveld ziet, en alle martelingen<br />

on<strong>de</strong>rgaat van het durend doodsgevaar, maar op het oogenblik, dat hij in een<br />

stormaanval wordt vermoord, ein<strong>de</strong>lijk rust vindt bij een brief van hem, waarin hij<br />

meldt dat 't hem ‘meer dan uitstekend gaat’; ‘Das Liebespaar’, twee van <strong>de</strong><br />

achtduizend vijfhon<strong>de</strong>rd, die in Berlijn geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n oorlog zelfmoord pleeg<strong>de</strong>n,<br />

zij, omdat haar verloof<strong>de</strong> ‘<strong>de</strong>n hel<strong>de</strong>ndood <strong>voor</strong> het va<strong>de</strong>rland’ stierf, hij, omdat zijn<br />

filosofengeest niet dul<strong>de</strong>n kon, in een kazerne te wor<strong>de</strong>n afgericht tot moor<strong>de</strong>naar<br />

van even fijnbesnaar<strong>de</strong>n, en die in het lijkenhuis bei<strong>de</strong>n tot het leven terugkeeren,<br />

en elkaar ‘vin<strong>de</strong>n’ om, in <strong>de</strong> straten van het recht <strong>de</strong>r menschheid getuigend, samen<br />

te vallen on<strong>de</strong>r 't salvo van jonge soldaten: ‘die vierzig- und fünfzigjährigen<br />

Landsturmmänner hatten sich geweigert, ins Volk und damit sich selbst ins Herz zu<br />

schieszen’; en ten slotte ‘Die Kriegskrüppel’, een trein gruwzaam verminkten, bij<br />

wie <strong>de</strong> staf-dokter zich vergeefs afvraagt, wèlke <strong>de</strong> beklagenswaardigste is: <strong>de</strong> man<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


met het schot in <strong>de</strong> maag, die als een razen<strong>de</strong> a<strong>de</strong>men moet, om niet te stikken, of<br />

<strong>de</strong> romp zon<strong>de</strong>r armen en beenen, of <strong>de</strong> man zon<strong>de</strong>r gelaat, of <strong>de</strong> man met <strong>de</strong><br />

rechthoekig gebogen ruggegraat, of <strong>de</strong> waanzinnige, die met zijn nagels <strong>de</strong> a<strong>de</strong>ren<br />

van zijn been telkens openscheurt; die allen ontmoeten <strong>de</strong>n kellner, en sluiten zich<br />

bij hem aan, omdat ze zich een met hem voelen, of <strong>de</strong> macht van zijn bezieling hen<br />

overtuigt.<br />

Van al die beproef<strong>de</strong>n beschrijft Frank <strong>de</strong> smartenvolle ervaringen met een lief<strong>de</strong>,<br />

die alle nuchtere beschrijving verre bant, en dit werk plaatst hoog boven het peil<br />

van ‘vertelkunst’.<br />

Deze lief<strong>de</strong> doet hem on<strong>de</strong>r alle gruwelen en ellen<strong>de</strong>n telkens weer getuigen van<br />

het goe<strong>de</strong>, dat in elken mensch verborgen ligt.<br />

‘Der Mensch ist gut. Er ist gut. Geht hin, je<strong>de</strong>r durch seine Strasze, in die<br />

Häuser, läutet, klopft an. Und verkün<strong>de</strong>t <strong>de</strong>n Satz <strong>de</strong>s neuen Zeitalters:<br />

Der Mensch ist gut... Und wenn wir dann in diesem Geiste wie<strong>de</strong>r zu<br />

arbeiten beginnen, wird unsere Arbeit nicht mehr Mord sein, son<strong>de</strong>rn<br />

Geschenk für <strong>de</strong>n Bru<strong>de</strong>r, und seine Arbeit Geschenk für uns ...<br />

Deze lief<strong>de</strong> doet hem ver over grenzen en gemaakte staketselen reiken naar het<br />

eene, dat overal is.<br />

‘Das Vaterland ist eine Gasse, in <strong>de</strong>r wir als Kin<strong>de</strong>r am Abend gespielt<br />

haben, ist ein von <strong>de</strong>r Petroleumlampe sanft beleuchtetes Tischrund, ist<br />

das Schaufenster <strong>de</strong>s Kolonialwarenhändlers im Nachbarhause, ist <strong>de</strong>r<br />

Geruch von Aepfeln, die auf <strong>de</strong>m Ofen brieten, ist Kaffee- und<br />

Kuchengeruch im durchwärmten Elternhause ...<br />

Nicht <strong>de</strong>r Staat - die Organisation <strong>de</strong>r Lüge, Macht, Gewalt und Autorität<br />

- ist das Vaterland für <strong>de</strong>n Menschen, son<strong>de</strong>rn die Erinnerung an<br />

freundliche Minuten <strong>de</strong>r Kin<strong>de</strong>rzeit, die Erinnerung an die von Hoffnung<br />

noch verschönten Blicke ins zukünftige Leben’.<br />

Doch <strong>de</strong>ze lief<strong>de</strong> scherpt ook zijn pen om in enkele rake lijnen <strong>de</strong>n gruwel, <strong>de</strong>n<br />

waanzin, <strong>de</strong> onmacht van wat menschen werken, die door <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> nog niet vrij zijn<br />

gemaakt, te beel<strong>de</strong>n.<br />

‘Er stand reglos, umtobt von <strong>de</strong>n in wil<strong>de</strong>m Kampfe ineinan<strong>de</strong>r<br />

Verbissenen. Hier, im Mittelpunkte <strong>de</strong>s Knallens, war es<br />

totenstill. Es wur<strong>de</strong> handwerklich und ganz lautlos<br />

gemor<strong>de</strong>t’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


135<br />

‘Sein vor Entzetzen kranker Blick traf heute zum tausendsten Male <strong>de</strong>n<br />

Soldaten, <strong>de</strong>r schwer verwun<strong>de</strong>t und lebendig seit fünf Tagen und fünf<br />

langen Nächten im Stacheldrahte hing, grauenhaft langsam die Glie<strong>de</strong>r<br />

bewegte. Ganz lautlos. Immer matter. Manchmal schrie er. Immer <strong>de</strong>n<br />

gleichen Ton, für <strong>de</strong>n noch keine Sprache das Wort gefun<strong>de</strong>n hat’.<br />

Hoeveel zou ik u willen <strong>voor</strong>lezen, om u immer dui<strong>de</strong>lijker te toonen Frank's bewogen<br />

me<strong>de</strong>doogen met <strong>de</strong> ellen<strong>de</strong>, die gele<strong>de</strong>n wordt ‘weil man die Liebe vergessen hat’.<br />

Van blad tot blad, van beeld tot beeld voert <strong>de</strong> dichter onze ontroer<strong>de</strong> aandacht<br />

naar <strong>de</strong> verlossing, die wij <strong>voor</strong>voelen.<br />

Zij wordt geboren, in ‘Die Kriegskrüppel’, dat a<strong>de</strong>m-benemend verhaal over 'n<br />

staf-dokter, die drie jaren lang armen en beenen afzaagt, tot al die le<strong>de</strong>maten <strong>voor</strong><br />

zijn verstar<strong>de</strong> oogen een keten vormen (‘Fünf millionen amputierte Glie<strong>de</strong>r mit einer<br />

Durchschnittslänge von je fünfzig Zentimeter ergeben zweimillionen<br />

fünfhun<strong>de</strong>rttausend Meter ... sind gleich zweitausendfünfhun<strong>de</strong>rt Kilometer<br />

Menschenglied’ klokketikt het aanhou<strong>de</strong>nd in zijn hoofd), die zijn hart dreigt stuk te<br />

knellen.<br />

En in 't neerzinken <strong>voor</strong> ‘<strong>de</strong>r Rumpf’ in <strong>de</strong>n ‘lammenwagen’ van <strong>de</strong>n hospitaaltrein<br />

vindt hij <strong>de</strong> volkomen zelfbevrijding, die hem tot een strij<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> 't geluk-aan-allen<br />

maken zal.<br />

‘Der Stabsarzt steht in <strong>de</strong>r Mitte und verkün<strong>de</strong>t allen das neue, das wie<strong>de</strong>r<br />

erneute Gesetz <strong>de</strong>r Liebe: “Ich sage euch: wir sind Brü<strong>de</strong>r”. Er sagt das<br />

Wort laut, nicht weich. Die Wahrheit klingt im Tonfall seiner Stimme.<br />

Finsternis reiszt entzwei; die Morgenröte <strong>de</strong>r neuen Zeit steigt, trifft und<br />

verklärt die zwanzig Soldatengesichter’.<br />

Als <strong>de</strong> kellner door <strong>de</strong> straten, gaat <strong>de</strong> dokter door <strong>de</strong>n trein, om allen het evangelie<br />

<strong>de</strong>r blij<strong>de</strong> broe<strong>de</strong>rschap te verkondigen. En <strong>de</strong> nieuwe geest, <strong>de</strong> geest <strong>de</strong>r<br />

éénmaken<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, dringt in <strong>de</strong> harten dier lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n, die meen<strong>de</strong>n nog slechts haat<br />

te hebben overgehou<strong>de</strong>n.<br />

De dokter en <strong>de</strong> kellner zoeken elkan<strong>de</strong>r op, en samen gaan zij <strong>voor</strong>tzetten, wat<br />

zij onbewust van elkan<strong>de</strong>r begonnen zijn.<br />

En met allen, die we als hun apostelen in dit boek hebben leeren kennen, <strong>de</strong><br />

‘Kriegswitwe’, <strong>de</strong> ‘Mutter’, <strong>de</strong> ‘Zwanzigjähriger’ en zoo velen an<strong>de</strong>ren, wachten ze<br />

‘die Sekun<strong>de</strong>, in welcher <strong>de</strong>r neue Anfang geschieht’.<br />

Ze komt, op een dag, als <strong>de</strong> dokter aan 't hoofd van 'n schaar kreupelen (‘<strong>de</strong>r um<br />

neun Uhr schon aus zwanzigtausend amputierten Soldaten bestand’) <strong>de</strong>n nieuwen<br />

tijd <strong>de</strong>n weg baant.<br />

Met 'n haast gruwelijke plastiek beeldt Frank <strong>de</strong>n tocht dier duizen<strong>de</strong>n, die tot<br />

hon<strong>de</strong>rdduizen<strong>de</strong>n aangroeien.<br />

Deze bladzij<strong>de</strong>n zijn van <strong>de</strong> huiverkille schoonheid eener mid<strong>de</strong>leeuwsche<br />

doo<strong>de</strong>ndans-prent.<br />

Doch <strong>de</strong>ze lij<strong>de</strong>nsgang, die een zegetocht wordt, overwint alle aarzeling. Menigten<br />

sluiten zich aan, en het wordt als een wereld, die samenstroomt <strong>voor</strong> het paleis van<br />

<strong>de</strong>n heerscher.<br />

Geen kreten, geen rumoer, <strong>de</strong> gestalten <strong>de</strong>r lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n zijn <strong>de</strong> stem, die opklinkt<br />

tot <strong>de</strong> machthebbers daarboven.<br />

En <strong>de</strong> stem wordt verstaan.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


‘In dieser weiszen Sekun<strong>de</strong> wird es vor <strong>de</strong>m Gebäu<strong>de</strong> totenstill.<br />

‘Die stille wirft Wellen, breitet sich aus’. ‘...Minuten später telegraphieren<br />

die vor <strong>de</strong>n Morseapparaten sitzen<strong>de</strong>n Beamten, die kurz vorher noch<br />

Bekanntmachungen, Erlasse, Befehle, Zwangsverordnungen in das<br />

gemarterte Volk hineingestoszen haben: <strong>de</strong>n Aufstieg <strong>de</strong>r Freiheit und<br />

<strong>de</strong>r Liebe ins Land’.<br />

Wat zal mijn schamel menschenwoord na <strong>de</strong>ze hymne <strong>de</strong>r verlossing!<br />

Een ziener heeft in <strong>de</strong> omsluier<strong>de</strong> verten geschouwd, en hij heeft een wereld<br />

gezien, waar <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong> weer heerscheres zal zijn ...<br />

Men beweert, dat dit boek van Leonhard Frank grooten invloed heeft gehad op<br />

het uitbreken van <strong>de</strong> revolutie in Duitschland. Grooter verdienste is, dat het in <strong>de</strong><br />

harten van duizen<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n naaste, en <strong>de</strong>n geest van bewust <strong>de</strong>nken,<br />

heeft herwekt.<br />

Want: ‘Nicht die Kanonen, son<strong>de</strong>rn <strong>de</strong>r negative Geist <strong>de</strong>s Zwanges<br />

ist <strong>de</strong>r Militarismus’. En zoolang <strong>de</strong>ze geest nog niet overwonnen is, kan <strong>de</strong> goedheid<br />

van <strong>de</strong>n mensch nooit ten volle ontluiken.<br />

R. PIETERS.<br />

Een nieuw boekje over Dante<br />

Dante, door Prof. Dr. J.J. Salverda <strong>de</strong> Grave. - (Uitgegeven door J.M.<br />

Meulenhoff te Amsterdam, aan het Damrak 88; 1921. kl. 8 o , 132).<br />

I.<br />

DE heer Salverda <strong>de</strong> Grave, ik heb het reeds vroeger opgemerkt naar aanleiding<br />

van zijn werkje over Italië's letterkun<strong>de</strong>, bij een an<strong>de</strong>ren uitgever verschenen - <strong>de</strong><br />

heer <strong>de</strong> Grave dan is een goed en vlijtig verzamelaar van hetgeen in binnen- en<br />

buitenland over <strong>de</strong> Italiaansche letterkun<strong>de</strong>, en <strong>voor</strong>al over Dante, verschenen is.<br />

Ditmaal levert hij, als <strong>de</strong> naaste aanleiding tot het verschijnen van zijn werkje, een<br />

korte beschouwing over het leven en <strong>de</strong> werken van Dante, aan <strong>de</strong> hand (zon<strong>de</strong>r<br />

twijfel) van uitvoeriger boeken zooals dat van Zingarelli, in 1903 te Milaan, en van<br />

Hauvette, in 1911 te Parijs verschenen.<br />

De in<strong>de</strong>eling van het geheel is logisch. Eerst komt een hoofdstuk over het leven<br />

van <strong>de</strong>n dichter (9-23). Daarna wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lyrische gedichten, <strong>de</strong> Vita Nuova<br />

behan<strong>de</strong>ld (23-47). Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> hoofd-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


136<br />

stuk heeft tot on<strong>de</strong>rwerp <strong>de</strong> geleer<strong>de</strong> studiën, nl. Het Gastmaal, Over <strong>de</strong> Volkstaal,<br />

Over <strong>de</strong> Monarchie (47-79). Ten slotte, en last not least, kunnen wij alweer zeggen,<br />

wordt aan De God<strong>de</strong>lijke Komedie een uitvoerige beschouwing gewijd, in vijf<br />

on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>elen: Inlei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> opmerkingen; Het verhaal van Dante's reis; De allegorische<br />

beteekenis; Het kunstwerk; De episo<strong>de</strong> van Francisca. - Het is niet kwaad dat <strong>de</strong><br />

schrijver <strong>de</strong>ze laatste episo<strong>de</strong>, die zoo algemeen bekend is, nog eens afzon<strong>de</strong>rlijk<br />

behan<strong>de</strong>lt, althans wanneer men alles van het standpunt <strong>de</strong>r gewone philologie<br />

beschouwt, iets waarop ik later terugkom.<br />

II.<br />

Het overzicht van Dante's leven (1265-1321), dat <strong>de</strong> schr. ons geeft, is wel kort<br />

maar doeltreffend. Hoewel het hem te Florence aan leiding ontbrak, heeft hij zon<strong>de</strong>r<br />

twijfel reeds in zijn jeugd veel gewerkt; wellicht heeft hij een studietijd in het beroem<strong>de</strong><br />

Bologna doorgebracht, en heeft hij veel te danken aan zijn beken<strong>de</strong>n stadgenoot<br />

Brunetto Latini. Maar eigenlijk, merkt <strong>de</strong> Grave op, is Dante autodidakt, en <strong>de</strong>s te<br />

meer bewon<strong>de</strong>rt men daarom <strong>de</strong> ontzaggelijke kennis, waarover hij beschikte en<br />

die hij verwerkt heeft. Geheel <strong>de</strong> wetenschap <strong>de</strong>r mid<strong>de</strong>neeuwen immers is in <strong>de</strong><br />

Divina Commedia vertegenwoordigd, <strong>de</strong> dichter moet dus, naast <strong>de</strong> intuïtie van <strong>de</strong>n<br />

poëet, een schat van kundighe<strong>de</strong>n hebben bezeten, die door hem op <strong>de</strong> meest<br />

harmonische wijze tot een geheel zijn vereenigd.<br />

Dante's Canzoniere, <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l zijner lyrische gedichten, wordt daarna uitvoerig<br />

besproken; hij wordt vergezeld van een kommentaar, die van dit werk <strong>de</strong> eerste<br />

biographie <strong>de</strong>r nieuwere letterkun<strong>de</strong> maakt, zegt <strong>de</strong> schr. (blz. 31). Zeer juist wanneer<br />

men met Dante <strong>de</strong> nieuwe literatuur laat beginnen. Hiertegen is veel in te brengen.<br />

Maar gaan wij ver<strong>de</strong>r.<br />

Waar <strong>de</strong> schr. Dante's sonnetten behan<strong>de</strong>lt, en <strong>voor</strong>al dat klinkdicht, dat behoort<br />

tot het heerlijkste ooit door hem geschreven (Tanto gentile e tanto onesta pare) dan<br />

luisteren wij gaarne naar hem, en naar het oor<strong>de</strong>el dat hij in 't algemeen over <strong>de</strong><br />

Vita Nuova uitspreekt. Zon<strong>de</strong>r twijfel, zegt hij terecht, is er in <strong>de</strong>n geheimzinnigen<br />

sluier die het verhaal omhult, in <strong>de</strong> vage wijze van uitdrukking, in <strong>de</strong> halftinten iets<br />

suggestiefs, dat aantrekt, <strong>voor</strong>al in een tijd als <strong>de</strong> onze, die zoo toegankelijk is <strong>voor</strong><br />

wazige indrukken, <strong>voor</strong> gevoelsgodsdienst en droomerig dwepen’ (blz. 44). Een<br />

fijne opmerking, die toont dat <strong>de</strong>ze hoogleeraar een goe<strong>de</strong>n kijk heeft op onzen tijd<br />

en op <strong>de</strong> stroomingen waaron<strong>de</strong>r die tijd, als ik het zoo uit mag drukken, maar al te<br />

veel gebukt gaat.<br />

III.<br />

Aan Dante als wijsgeer, als schrijver van geleer<strong>de</strong> studiën, is een belangrijk hoofdstuk<br />

gewijd. In verband daarmee was het noodig ook te spreken over <strong>de</strong> wetenschap<br />

van Dante's tijd en omgeving, en over <strong>de</strong> geestelijke <strong>voor</strong>ou<strong>de</strong>rs van <strong>de</strong>n dichter,<br />

nl. <strong>de</strong> twee Grieken Plato en Aristoteles, en <strong>de</strong> twee Italianen uit <strong>de</strong> 13e eeuw,<br />

Thomas van Aquino en Bonaventura. De schr. beproeft, ongetwijfeld aan <strong>de</strong> hand<br />

<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> en an<strong>de</strong>re bronnen, ons het wetenschappelijk credo van Dante mee<br />

te <strong>de</strong>elen, <strong>de</strong> <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n die zoowel in het Gastmaal als in De God<strong>de</strong>lijke Komedie<br />

te vin<strong>de</strong>n zijn (blz. 61 vlg). Een geleer<strong>de</strong> studie van Dante is ook zijn werkje over<br />

<strong>de</strong> volkstaal, zon<strong>de</strong>r twijfel het meest oorspronkelijke zijner werken. En ook zijn<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


staatkundig geschrift over <strong>de</strong> Monarchie is onmisbaar ten ein<strong>de</strong> 's dichters hoofdwerk<br />

goed te begrijpen; <strong>de</strong> schr. noemt hem een trouw aanhanger van <strong>de</strong> Kerk, wiens<br />

orthodoxie ten onrechte in twijfel is getrokken (blz. 77). Ook tegen <strong>de</strong>ze stelling van<br />

Salverda <strong>de</strong> Grave laten zich bewijsplaatsen aanvoeren, maar 't zou mij te ver<br />

voeren, en ik wil dus liever besluiten met <strong>de</strong>s schr. beschouwing over <strong>de</strong> Divina<br />

Commedia zelve.<br />

IV.<br />

Ronduit gesproken, heeft dit, het uitvoerigste hoofdstuk, mij bij eerste lezing het<br />

állerminst bevredigd.<br />

Is dit misschien omdat hier te veel uitsluitend <strong>de</strong> altijd dorre en droge,<br />

analyseeren<strong>de</strong> philologie aan het woord komt? Omdat, in een samenvattend oor<strong>de</strong>el<br />

dat als inleiding tot dit hoofdstuk moet dienen, <strong>de</strong> schr. in <strong>de</strong>zen stijl vervalt: ‘Ondanks<br />

<strong>de</strong> ons vreem<strong>de</strong> begrippen en opvattingen waarvan zij (De G. Komedie) spreekt,<br />

wekt zij, na zes eeuwen, kunstemoties bij ons op’. (blz. 81). Het kan wezen, maar<br />

ook het philologisch gedoe, dat wij in het allerlaatste kleine hoofdstuk, over Francisca<br />

di Rimini, aantreffen, is ongeveer van hetzelf<strong>de</strong> gehalte.<br />

Te begrijpen is dit alles. Te verontschuldigen ook, mits van het standpunt <strong>de</strong>r<br />

philologie, zooals ik reeds in <strong>de</strong>n beginne heb opgemerkt. Dante, <strong>de</strong> vaak duistere,<br />

<strong>de</strong> mystieke <strong>voor</strong>al, is reeds spoedig, kort na <strong>de</strong> uitgave van zijn meesterwerk, on<strong>de</strong>r<br />

een vloed van kommentaren bedolven. Uitlegkun<strong>de</strong> en inlegkun<strong>de</strong> tegelijk. Alle<br />

lan<strong>de</strong>n, alle naties, hebben hun aan<strong>de</strong>el daaraan geleverd. In dien ron<strong>de</strong>dans, als<br />

ik 't zoo zeggen mag, heeft ook onze schr. moeten meedoen. De philologie heeft<br />

zich nu eenmaal van <strong>de</strong>zen letterkundigen reus meester gemaakt.<br />

Is dit in veel opzichten te bejammeren, men vergete toch ook niet dat <strong>de</strong> zon van<br />

Dante, en <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


137<br />

zon van alle hoofddichters, hare talrijke en groote vlekken vertoont. Ik noem er maar<br />

een paar, aan <strong>de</strong> hand van onzen schr. Virgilius (zoo noem<strong>de</strong> hem Dante, niet<br />

Vergilius) was Dante's lievelingsschrijver en werd in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen beschouwd<br />

als <strong>de</strong> grootste dichter <strong>de</strong>r oudheid; on<strong>de</strong>r het volk leef<strong>de</strong> zijn naam als die van een<br />

toovenaar (blz. 100). Welnu, over dit standpunt van Dante zijn wij mo<strong>de</strong>rnen heen,<br />

wij gaan ter school bij <strong>de</strong> Grieken, bij Homerus, en niet bij <strong>de</strong> Romeinen. Een an<strong>de</strong>r<br />

gebrek, terecht door onzen schr. in 't licht gesteld. Dante heeft <strong>de</strong> meest afgetrokken,<br />

<strong>de</strong> meest droge vraagstukken in het keurslijf zijner terzinen weten te dringen, zegt<br />

naar juistheid Salverda <strong>de</strong> Grave. En hij voegt daaraan toe, al weer terecht:<br />

Technisch is dat zon<strong>de</strong>r twijfel een kunststuk, maar <strong>de</strong> proef is gevaarlijk’. (blz. 107).<br />

Ziedaar fouten in <strong>de</strong> Divina Commedia, die niet op zich zelf staan, <strong>de</strong> kenners zullen<br />

er zeker nog an<strong>de</strong>re weten aan te wijzen.<br />

Doch genoeg. Als geheel is <strong>de</strong> Grave's boekje een aanwinst, en het uiterlijk is<br />

keurig verzorgd door <strong>de</strong>n uitgever Meulenhoff, die <strong>voor</strong> geen moeite terug<strong>de</strong>inst.<br />

Dante's portret door Giotto, zijn vermoe<strong>de</strong>lijk geboortehuis te Florence, <strong>de</strong> buste te<br />

Napels, het portret in een handschrift van <strong>de</strong> 15e eeuw, het vermoe<strong>de</strong>lijk<br />

doodsmasker van <strong>de</strong>n dichter (‘doo<strong>de</strong>nmasker’ zooals <strong>de</strong> schr. 't noemt dunkt mij<br />

een afkeurenswaardig germanisme), <strong>de</strong> afbeelding van het heelal volgens <strong>de</strong> Divina<br />

Commedia, en ten slotte Dante's graf te Ravenna - al <strong>de</strong>ze keurige afdrukken en<br />

plaatjes zijn volkomen in harmonie met <strong>de</strong>n eenvoudigen maar fraaien omslag, een<br />

meester <strong>de</strong>r wereldletterkun<strong>de</strong> waardig. Als hul<strong>de</strong> van het kleine Holland aan het<br />

weldra feestvierend Italië moge het werkje zijn weg vin<strong>de</strong>n.<br />

H.C. MULLER.<br />

Onze schrijvers en <strong>de</strong> bioscoop<br />

(Naar aanleiding van: De Koningin <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>, roman van Karl Figdor).<br />

MET dit werkje <strong>voor</strong> me, kan ik moeilijk uiting geven aan mijn antipathie <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

bioscoop.<br />

On<strong>de</strong>r het lezen zien we <strong>de</strong> beel<strong>de</strong>n, kalm, mooi, zon<strong>de</strong>r dat gewarrel, dat <strong>de</strong><br />

brokje <strong>voor</strong> brokje, beetje <strong>voor</strong> beetje, leven en natuur aan elkan<strong>de</strong>r filmen<strong>de</strong> cinema<br />

nu eenmaal niet an<strong>de</strong>rs geven kan. La plus belle fille du mon<strong>de</strong> ne peut donner que<br />

ce qu'elle a; niet waar? Ik ben nu heel zachtzinnig jegens <strong>de</strong> bioscoop gestemd. De<br />

bioscoop is een gemáklijk genot. Het verstand behoeft er part noch <strong>de</strong>el aan te<br />

hebben. Geen aandachtvol luisteren vanuit hooge amphitheaters, waar het geluid<br />

<strong>de</strong>r stemmen zoo licht tot ijlen klank wordt; geen avon<strong>de</strong>nlang ernstig lezen,<br />

vermoeiend en tijdvragend. De beste en meest-uitgebrei<strong>de</strong> werken van beken<strong>de</strong><br />

auteurs uit binnen en buitenland in een uurtje te genieten in al hun mooi, in al hun<br />

heerlijke griezeligheid. - En ziedaar het gevaar.<br />

Niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong> film-genieters. Dezen toch, wierpen zich vroeger op<br />

colportage-romans in afleveringen van een zeker niet beter gehalte dan <strong>de</strong> ‘fijnste’<br />

sensatiefilms. Het kwaad is dus alleen verplaatst, niet ontstaan.<br />

Maar onze schrijvers moesten het ontgel<strong>de</strong>n. Wat het publiek zóó zag was het<br />

werk van dien of dien schrijver. Ik mag niet veel plaats in beslag nemen en zal mij<br />

bij één <strong>voor</strong>beeld beperken. Ik bedoel hier een bekend werk van Victor Hugo: Les<br />

misérables.<br />

Ik zie nog <strong>de</strong> verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> gezichten rondom mij toen ik in besloten kring <strong>voor</strong><br />

wel-Franschbegrijpen<strong>de</strong>n, doch niet-literair-ontwikkel<strong>de</strong>n, Victor Hugo als dichter<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


esprak. Men ken<strong>de</strong> hem, ja, van <strong>de</strong> groote reclamebor<strong>de</strong>n vol aangrijpen<strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong>stellingen met erboven: De Ellendigen, en ... zijn naam. Een bioscoopauteur.<br />

Dat komt hierdoor (en dat is zelfs met auteurswetten niet tegen te gaan): <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

film moet uit een werk iets wor<strong>de</strong>n gelicht en liefst uitsluitend het sensationeele,<br />

dat dan zon<strong>de</strong>r band, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vermenschelijking van het woord wordt aangebo<strong>de</strong>n.<br />

Een groot <strong>voor</strong><strong>de</strong>el is dus nu het in film brengen van speciaal daartoe geschreven<br />

werk.<br />

De bioscoop zal, van financieel standpunt uit beoor<strong>de</strong>eld, nog wel blijven, ‘bloeien’.<br />

Echter, wanneer goe<strong>de</strong> schrijvers die er zich speciaal op toeleggen, artiest genoeg<br />

zijn om hun werken niet alleen kas-stukken maar ook kunstwerken te doen zijn, dan<br />

is er ernstige hoop op iets goeds.<br />

Bovendien leest dit soort roman bijzon<strong>de</strong>r gemaklijk en zullen <strong>de</strong><br />

bioscoop-bezoekers te eer<strong>de</strong>r geneigd zijn het werk nog eens na te lezen. Dit kan<br />

<strong>de</strong>n totaal-indruk zuiver<strong>de</strong>r doen zijn.<br />

JEANNE VEEN.<br />

Ernest Dau<strong>de</strong>t †<br />

VIER EN TWINTIG jaar na zijn beroem<strong>de</strong>n jongeren broer, Alphonse, en drie en<br />

vijftig jaar nadat <strong>de</strong>ze hem, in zijn Petit Chose, had laten sterven aan <strong>de</strong><br />

vliegen<strong>de</strong> tering, is thans, <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n burgerlijken stand, Ernest Dau<strong>de</strong>t overle<strong>de</strong>n op<br />

vier en tachtigjarigen ou<strong>de</strong>rdom. Louis-Marie-Ernest Dau<strong>de</strong>t, zoon van <strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


138<br />

han<strong>de</strong>laar Vincent Dau<strong>de</strong>t, was te Nîmes geboren op 31 Mei 1837, volg<strong>de</strong> <strong>de</strong> lessen<br />

aan het Collège <strong>de</strong> l'Assomption zijner geboortestad, later van het gymnasium te<br />

Lyon. Van 1861 tot 1869 was hij secretaris-redacteur van het Corps législatif,<br />

daarna kabinets-chef van <strong>de</strong>n grootreferendaris van <strong>de</strong>n Senaat, directeur van<br />

verschillen<strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n, hoofdredacteur van <strong>de</strong> Estafette; hij schreef on<strong>de</strong>r<br />

verschillen<strong>de</strong> namen: Jacques Rigaud, Dora, Louis Reynaud, Louis Fleuriel waren<br />

zijn pseudoniemen. Ernest Dau<strong>de</strong>t werd ettelijke malen bekroond door <strong>de</strong> Académie<br />

en verwierf in 1905 <strong>de</strong>n Gobert-prijs (uitgeloofd <strong>voor</strong> een geschiedkundig werk) ter<br />

belooning van zijn Histoire <strong>de</strong> l'Emigration. Zijn vruchtbaarheid evenaar<strong>de</strong><br />

zijn eruditie. On<strong>de</strong>r zijn historische werken stippen wij aan: La Cardinal<br />

Consalvi (1866); La Police et les Chouans (1875); Le Procès <strong>de</strong>s<br />

Ministres <strong>de</strong> Charles X (1877); Le Duc d'Aumale (1897); Histoire<br />

<strong>de</strong> l'Emigration; in drie <strong>de</strong>elen (1905-1907); Le Récits <strong>de</strong>s Temps<br />

révolutionnaires (1908), enz. Titels van eenige zijner romans: Aveux <strong>de</strong><br />

femme; Ma<strong>de</strong>moiselle <strong>de</strong> Circé; Les reins cassés; A l'entrée<br />

<strong>de</strong> la vie; Vénitienne; Victimes <strong>de</strong> Paris; La Carmélite; Le<br />

Romand'un conventionnel; Le mari; Le défroqué;<br />

Lespervertis; Pauline Fossin; Leroman <strong>de</strong> Delphine; Le crime<br />

<strong>de</strong> Jean Malory; Madame Robernier; Clarisse; Les fiançailles<br />

tragiques; L'Espionne; Le mauvais arbre sera coupé; Le<br />

comte <strong>de</strong> Chamaran<strong>de</strong> en Les Rivaux. De meeste <strong>de</strong>zer werken<br />

behan<strong>de</strong>len, vaak op kiesche wijze, maar soms ook raak-realistisch, al of niet wettige<br />

lief<strong>de</strong>sverhoudingen.<br />

Ernest Dau<strong>de</strong>t heeft ook <strong>voor</strong> het tooneel geschreven (Marthe, 1890; Un<br />

drame parisien, 1892; La citoyenne Cotillon, 1903) en was officier<br />

van het Legioen van Eer.<br />

M.P.<br />

[Boekenschouw]<br />

Letterkun<strong>de</strong>; biographie<br />

Charlotte von Stein. Een episo<strong>de</strong>, door Top Naeff. - (Amsterdam, Em.<br />

Querido. 1921).<br />

Een boek van Top Naeff is ons immer een vreug<strong>de</strong>. Zooals Ina Boudier Bakker <strong>de</strong><br />

lief<strong>de</strong>volle moe<strong>de</strong>r is van zoo menig lief kind in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche letterkun<strong>de</strong>, zoo<br />

is Top Naeff <strong>de</strong> romancière van <strong>de</strong> vrouw.<br />

Zij is dit op uitnemen<strong>de</strong> wijze.<br />

Wij, <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche vrouwen, hebben haar lief, want ze is met ons jong<br />

geweest en onze jeugd, onze backfisch-jaren hebben geleefd en getinteld in haar<br />

meisjesboeken.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


GOETHE in <strong>de</strong>n tijd van zijn vriendschap <strong>voor</strong> Mevr. VON STEIN<br />

Naar het olieverfschil<strong>de</strong>rij van GEORG OSWALD MAY<br />

‘School-idyllen’, ‘'t Veulen’, zij zijn ons aller jeugd, zij zijn ons heerlijk, zorgeloos<br />

verle<strong>de</strong>n.<br />

Toen is Top Naeff van meisje tot vrouw gegroeid en ook wij wer<strong>de</strong>n met haar<br />

groot. Nu leven wij het intensere leven van volgroei<strong>de</strong> vrouwen en weer is Top Naeff<br />

<strong>de</strong> vertolkster van ons lij<strong>de</strong>n en ons geluk.<br />

Als we het kleine, lieve boekje ‘Charlotte von Stein’, <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> vrouw<br />

die twaalf jaren lang <strong>de</strong> vriendin en <strong>de</strong> gelief<strong>de</strong> van Goethe is geweest, ter zij<strong>de</strong><br />

leggen, dan rijst onwillekeurig <strong>voor</strong> ons op eene an<strong>de</strong>re vrouwenfiguur, <strong>de</strong><br />

onvergetelijke Liesbeth uit ‘Voor <strong>de</strong> Poort’. Zoo fijn ontleed met zoo scherp kervend<br />

mes, zoo pijnlijk waarachtig en met zoo dappere zelfbeheersching is wel nooit<br />

vrouwenfiguur uitgebeeld in onze letterkun<strong>de</strong>.<br />

Die zoo Liesbeth creëer<strong>de</strong> is kenster van het vrouwenhart bij uitnemendheid.<br />

Er is gelijkenis te vin<strong>de</strong>n tusschen Liesbeth en Charlotte von Stein, maar er is<br />

ook verschil.<br />

Liesbeth heeft niet an<strong>de</strong>rs gekend dan leed en droefheid, en Charlotte von Stein<br />

heeft ook geluk, ook vreug<strong>de</strong> beleefd.<br />

Liesbeth is geweest <strong>de</strong> niet begeer<strong>de</strong>, <strong>de</strong> onge-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


139<br />

noo<strong>de</strong> aan het lief<strong>de</strong>maal; Charlotte von Stein was <strong>de</strong> uitverkorene van een<br />

onsterfelijken dichter.<br />

Is haar lot zoo heerlijk als dat schijnt?<br />

‘Neen’ zegt Top Naeff. De figuur van Charlotte von Stein, <strong>de</strong> vrouw, die vele<br />

kin<strong>de</strong>ren had, die ziekelijk was en leed aan een zwak zenuwgestel, die Goethe<br />

gegeven heeft al wat ze te geven had van lief<strong>de</strong> en trouw, is er eene van innerlijke<br />

tragiek. Immers:<br />

‘Het hoogste gelijk is aan <strong>de</strong>n kant van <strong>de</strong>n kunstenaar. Zijn instinct<br />

verweert zich, intuïtief neemt hij op en verwerpt hij om atmosfeer en ruimte<br />

te scheppen <strong>voor</strong> zijn primair wezen. Wat hem als mensch lief is, offert<br />

hij zon<strong>de</strong>r be<strong>de</strong>nken, ook datgene wat, zoo hij geen kunstenaar ware<br />

geweest, zijn geluk zou hebben uitgemaakt. Dat is zijn weemoedig en<br />

benij<strong>de</strong>nswaardig recht’.<br />

Aan dit ‘weemoedig en benij<strong>de</strong>nswaardig recht’ is ook Charlotte von Stein ten<br />

offer gevallen.<br />

Dit boekje is niet een volledig kunstwerk van een groote, veelzijdig belichte,<br />

doorwrochte eenheid. Het is uit <strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r zaak eenigszins fragmentarisch.<br />

Het is alsof mevrouw Top Naeff in het ou<strong>de</strong> Weimar is geweest en er Goethe en<br />

zijne vriendin heeft ontmoet; alsof zij hen in <strong>de</strong> oogen heeft gezien, hun harteklop<br />

heeft beluisterd, <strong>de</strong> taal hunner lief<strong>de</strong> verstaan. Het is niet zoo heel lang geweest<br />

maar het was van o zoo dichtbij. Toen zijn ze verdwenen aan <strong>de</strong>n ein<strong>de</strong>r. Het is stil<br />

gewor<strong>de</strong>n en Top Naeff heeft <strong>voor</strong> ons opgeschreven wat ze heeft begrepen van<br />

die heel grooten, die gebenedij<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>n dichter en zijn vriendin.<br />

Er staan vele eenvoudige waarhe<strong>de</strong>n, vele wijze woor<strong>de</strong>n in het boekje. Wij<br />

citeeren slechts:<br />

‘Want wij zijn alle zieken, die genezing zoeken, en <strong>de</strong> krui<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

ziel liggen besloten in <strong>de</strong> boeken <strong>de</strong>r menschheid’,<br />

en dan nog:<br />

‘lief<strong>de</strong> en trouw hebben <strong>voor</strong> een vrouw een an<strong>de</strong>re beteekenis dan<br />

<strong>voor</strong> een man’.<br />

Hoe waar is dit niet en hoe weinige meisjes hebben het begrepen en hoe menige<br />

vrouw heeft het in tranen beleefd.<br />

Charlotte von Stein is dikwijls miskend; men heeft haar nuchter genoemd. Top<br />

Naeff heeft er niets op tegen<br />

‘mits men daaron<strong>de</strong>r haar, als van een aangeschoten hert, bevend hart<br />

blijve speuren dat levenslang bloed<strong>de</strong> om een verren vriend’.<br />

Want ‘een verren vriend’, meer heeft Goethe haar niet kunnen zijn en dat is van<br />

Charlotte's leven <strong>de</strong> innerlijke tragiek.<br />

‘Want Charlotte geestelijk niet tot Goethe's hoogte reikend, doch naar <strong>de</strong><br />

ziel zijns gelijke, heeft met <strong>de</strong> voelhoorns <strong>de</strong>r liefhebben<strong>de</strong> vrouw haarfijn<br />

gepeild wat zij Goethe was - <strong>de</strong> belichaming van een ze<strong>de</strong>lijk i<strong>de</strong>aal, het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


uitgangspunt zijner droomen - waarvan mystieke extaze het einddoel was<br />

- en <strong>de</strong> overgang naar <strong>de</strong> al-lief<strong>de</strong> of humaniteit’.<br />

Bei<strong>de</strong>, Goethe en mevrouw von Stein, ston<strong>de</strong>n op een bijzon<strong>de</strong>r plan, en zoo<br />

hel<strong>de</strong>rziend was zij dat zij steeds in zijn lief<strong>de</strong> het negatieve positief bleef voelen.<br />

CHARLOTTE VON STEIN<br />

Naar haar zelfportret<br />

Goethe was als een vuur, vlammend, strevend naar <strong>de</strong>n opgang in vlammen, <strong>de</strong><br />

zelfoverwinning. En die hij liefhad nam hij met zich op <strong>de</strong>n brandstapel. Charlotte<br />

von Stein is door <strong>de</strong> vlammen verzwolgen, maar <strong>de</strong> phoenix, het genie is gelouterd<br />

uit <strong>de</strong>n vuurgloed te <strong>voor</strong>schijn gekomen. Zoo kan men <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> van Goethe <strong>voor</strong><br />

haar herlei<strong>de</strong>n tot zelflief<strong>de</strong>.<br />

Haar leven was offer.<br />

Wat zij te geven had heeft zij <strong>de</strong>n afzijdige geschonken, <strong>de</strong>n jongen<br />

minnaar die in ascetisch gelooven zijn kracht vond doch van <strong>de</strong> vrouw<br />

welke <strong>de</strong>ze droom-verheerlijking gold alle krachten nam. En wanneer wij<br />

thans in <strong>de</strong> rij <strong>de</strong>r door Goethe op zijne wijze bemin<strong>de</strong> vrouwen, <strong>de</strong>ze<br />

eene afzon<strong>de</strong>rlijk stellen, dan is dit niet alleen omdat wij <strong>de</strong> onsterfelijke<br />

muze van <strong>de</strong>n Dichter, zijn Iphigenie en <strong>de</strong> prinses uit Torquato Tasso in<br />

haar mogen zien, maar omdat zijzelve was een persoonlijkheid die zich<br />

naast een groot man heeft weten te handhaven; omdat zij <strong>de</strong> vrouw is<br />

die om <strong>de</strong>n ontroeren<strong>de</strong>n mensch Goethe het ontroerendst heeft gele<strong>de</strong>n,<br />

zoo lang en zoo diep, tot ze een verbitter<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> vrouw was; omdat ze<br />

haar oogenblik eerlijk en trouw tot eeuwigheid heeft herleid.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


140<br />

En dit te hebben bena<strong>de</strong>rd en dit te hebben doorvoeld is <strong>de</strong> verdienste van Top<br />

Naeff in haar superieur, echt menschelijk boekje.<br />

A. VAN HAERSOLTE-<br />

VAN HOLTHE TOT ECHTEN.<br />

Verzen<br />

Lampions in <strong>de</strong>n wind, door Fre<strong>de</strong>rik Chasalle en C.J. Kelk. -<br />

(Amsterdam, van Munster's Uitgeversmaatschappij 1921)<br />

I<br />

Het proza van Chasalle.<br />

Wie wist dat in <strong>de</strong>zen mechanischen tijd - ziet hoe <strong>de</strong> ambtenaren met versnel<strong>de</strong>n<br />

pas door <strong>de</strong> straten gaan - een zoo fraaie romantiek kon wor<strong>de</strong>n geschreven! De<br />

kostelijke stofnesten van <strong>de</strong>n menschelijken geest zijn blijkbaar nog niet alle<br />

uitgebezemd door <strong>de</strong>n grooten Mulford en zijn discipelen.<br />

Intusschen: Fre<strong>de</strong>rik Chasalle bezit een talent dat men zal hebben te erkennen,<br />

zoodra <strong>de</strong> bedriegelijktoegespitste verschillen in oor<strong>de</strong>els-wijze en bevoegdheid<br />

van jongere en ou<strong>de</strong>re generatie zoozeer hun kracht zullen hebben verloren, dat<br />

een (onzijdig) publiek, zon<strong>de</strong>r ‘politieke’ <strong>voor</strong>lichting, kiezen kan uit het rijp en groen<br />

<strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne litteratuur; <strong>voor</strong>loopig mogen wij daarop wachten.<br />

Dit neemt niet weg dat zich dit werk, buiten eenige toekomst speculatie om, ten<br />

volle waar<strong>de</strong>eren laat: jeugd-werk in <strong>de</strong>n engen zin van het woord is het in geenerlei<br />

opzicht.<br />

Wat maakt <strong>de</strong>ze romantiek zóó schoon? Dat zij niet heeft versmaad het intellect<br />

noch <strong>de</strong> levenstee<strong>de</strong>rheid. Daardoor ontkomt zij aan <strong>de</strong>n zoetelijken bijsmaak, die<br />

op <strong>de</strong>n duur het proza van Van Schen<strong>de</strong>l krijgt, malgré nous; daardoor ook is zij<br />

méér dan van <strong>de</strong>zen tijd, zon<strong>de</strong>r van het verle<strong>de</strong>n alléén te zijn.<br />

Hierbij komt (niet steeds): een beschei<strong>de</strong>n, maar brillante, Gallische humor.<br />

Ten slotte schijnt mij - samengevat - dit <strong>de</strong> meest juiste karakteristiek van<br />

Chasalle's mentaliteit, al ben ik mij tevens het gevaarlijke eener <strong>de</strong>rgelijke vergelijking<br />

bewust: <strong>de</strong> geestesgesteldheid van Debussy in litterairen vorm. En het is misschien<br />

beter met <strong>de</strong>ze verhouding-looze ‘populariteit’ te volstaan, dan <strong>de</strong> essentialia van<br />

dit zeldzaam proza - al was het ook slechts theoretisch - te ontle<strong>de</strong>n: het ‘nieuwe’<br />

wordt reeds zoo aarzelend aanvaard!<br />

II<br />

De verzen van Kelk.<br />

Ik weet niet welk toeval Kelk en Chasalle te samen bracht tot dit<br />

bevallig-wisselend-litterair verbond (òf was het een louter materieele<br />

noodzakelijkheid?) Zeker: ook Kelk is romanticus ‘in hart en nieren’, doch dit<br />

rechtvaardigt <strong>de</strong> bonte rij hunner <strong>voor</strong>tbrengselen niet; daartoe is zijn werk ten<br />

opzichte van het proza van Chasalle te jong... naar <strong>de</strong>n geest; zijn techniek is, gelijk<br />

het behoort, àf.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Dit heeft met waar<strong>de</strong>ering niets te maken. Lyriek wordt jong geschreven, proza<br />

niet, <strong>de</strong> regel kent weinig uitzon<strong>de</strong>ringen. Toch: wat Kelk bereiken zal, valt uit <strong>de</strong>ze<br />

verzen bezwaarlijk te <strong>voor</strong>spellen. Hij maakte reeds zon<strong>de</strong>rlinge sprongen:<br />

natuurlyriek, proletarische poëzie (De Nieuwe Tijd), daarna het Pierrot-genre, waarin<br />

hij bekend gewor<strong>de</strong>n is. Welke won<strong>de</strong>ren zullen hem thans lokken?<br />

Maar boven alles staat vast: zijn ras-echt dichterschap. Men behoeft geen<br />

oogenblik te twijfelen aan <strong>de</strong> zuiverheid zijner inspiratie. Alleen: soms is zijn rijm te<br />

productief (Liedje. 3 e strophe pag. 71), soms ontsnapt hem even zijn on<strong>de</strong>rwerp<br />

(Balla<strong>de</strong> pag. 36).<br />

‘Toen is zijn hart in twee gesprongen,<br />

zijn oogen bloe<strong>de</strong>n sissend vuur,<br />

en toen <strong>de</strong> papagaaien zongen<br />

doorril<strong>de</strong>n driften <strong>de</strong> natuur’.<br />

‘Scherzo’ en ‘Avond’ openen we<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re mogelijkhe<strong>de</strong>n. Het laatste is van een<br />

zel<strong>de</strong>n bereikte volmaaktheid: gave verzen wor<strong>de</strong>n waarlijk min<strong>de</strong>r geschreven dan<br />

men <strong>de</strong>nkt. Tusschen haakjes: Het wordt zoo langzamerhand tijd <strong>voor</strong> het heil <strong>de</strong>r<br />

va<strong>de</strong>rlandsche poëzie om een veldtocht te beginnen tegen <strong>de</strong> massa-productie <strong>de</strong>r<br />

rijmvirtuozen - het ras stierf nà tachtig niet uit - wier schijn-gave verzen onze beste<br />

tijdschriften tot schan<strong>de</strong> strekken en ons aesthetisch on<strong>de</strong>rscheidingsvermogen ter<br />

sluiks afstompen: wij slikken reeds te veel.<br />

Laat men <strong>de</strong> gave verzen niet vergeten, zij zijn een zeer nauwkeurige toetsteen!<br />

Avond<br />

Wij knielen ne<strong>de</strong>r in <strong>de</strong>n avondstond;<br />

<strong>de</strong> Zon is laag en gansch aan ons gegeven.<br />

Wij vragen God met hunkeren<strong>de</strong>n mond<br />

<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> van een groot, onstuimig leven.<br />

De maan groeit uit tot een vergeten drift,<br />

dicht aan <strong>de</strong> kim, een knop, die nooit zal rijpen.<br />

In ons is reeds <strong>de</strong> aandacht diep gegrift:<br />

Om goed te zijn moeten wij veel begrijpen.<br />

Wat Kelk en Chasalle gemeen hebben is <strong>de</strong> - helaas buitengemeene - zuiverheid<br />

hunner artistieke prestaties. Mochten alle zich noemen<strong>de</strong> Jongeren <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

conscientieuze opvatting van hun roeping hebben, wellicht ware hun Beweging een<br />

schoone werkelijkheid en geen trechter veler ongerechtigheid, gelijk thans.<br />

Des ondanks: wij blijven hopen; nòg zijn niet alle lichtpunten - dit boek bewijst het<br />

- gedoofd!<br />

ROEL HOUWINK.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


141<br />

‘Het joodsche lied’ (Twee<strong>de</strong> Boek) door Jacob Israël <strong>de</strong> Haan. -<br />

(Amsterdam, Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur, 1921).<br />

On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> dichters die van het lesrooster in <strong>de</strong> school van Verwey minstens voldoen<strong>de</strong><br />

kennis namen, en die <strong>de</strong> vereering van die school, dat wil zeggen van een systeem,<br />

aandurf<strong>de</strong>n, staat De Haan in heerlijke afzon<strong>de</strong>ring. Deze verre affiniteit van<br />

dichtkunst is geen verne<strong>de</strong>ring; het waarmerken ervan geen smaad, geen verwijt.<br />

De Haan is hartstochtelijk cerebraal. Zijn passie betreft uitsluitend zijn cerebralisme,<br />

en hij huldigt, hij koestert dat met vervaarlijke hardnekkigheid - en argeloosheid.<br />

Hoe alverwinnend ‘knap’ is dit gedicht, is <strong>de</strong>ze stroof, <strong>de</strong>ze regel in bezinning<br />

gerijpt, daarna gevoeld! Ziedaar een waar<strong>de</strong>ering die ge niet alle dagen op<br />

uw dichterlijke peregrinaties ontmoet. Het gevoel volgt, inplaats van (als in <strong>de</strong><br />

roekelooze lyriek die onze lief<strong>de</strong> is) vóór te gaan. Het is <strong>de</strong> klassieke toom, aan<br />

<strong>de</strong>zen romantischen volbloed aangelegd. Het is <strong>de</strong> eenige en groote oorzaak van<br />

De Haan's roem, en van zijn levensverwarring.<br />

Deze laatste zal <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lezer eeuwig onmiskenbaar blijven. De meest volkomen<br />

transfiguratie die het meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r auteurs in <strong>de</strong>n loop van hun literair bestaan<br />

on<strong>de</strong>rgaan, komt ten slotte - n'en déplaise een spitsvondige critiek - op<br />

uiterlijkhe<strong>de</strong>n neer; in<strong>de</strong>rdaad veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, bij alle <strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n, geen<br />

dichter, geen prozaïst in zijn levensfiguur-als-geheel. De Haan vertoont nu in zijn<br />

poëzie juist een nauwkeurig zich-gelijkblijven, door alle phasen heen welke zijn<br />

vulkanische uitbarstingen op uitbarstingen hem doen lij<strong>de</strong>n in zijn vleesch en<br />

ingewand. Eens te meer laat hij hierdoor zien dat zijn kunst (men mag ze nu<br />

hautain-abstract noemen) buiten zijn menschelijk bestaan om gaat; dat <strong>de</strong> man<br />

zwalkt op gevoelens die hij plechtiglijk ‘overtuigingen’ doopt, en dat inmid<strong>de</strong>ls <strong>de</strong><br />

dichter, scrupuleus gevormd en trouw aan zijn kunstinzichten, zijn naar <strong>de</strong>n schijn<br />

<strong>voor</strong>treffelijk-gealterneer<strong>de</strong>, in waarheid volstrekt uniforme lie<strong>de</strong>ren schrijft.<br />

Er ligt geen verwijt aan <strong>de</strong>n auteur De Haan in <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>n. We moeten<br />

daarlaten, of er een kleineering van <strong>de</strong>n mensch in gezocht moet of kan wor<strong>de</strong>n.<br />

Want wie zal bepalen of <strong>de</strong> bron van een geluk <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van hem dien ze gelukkig<br />

maakt doet tanen? Voor <strong>de</strong>n ingewij<strong>de</strong>n beschouwer <strong>de</strong>zer verzen zal het schokkend,<br />

verontrustend blijken, dat Gods woord -<br />

En God sprak: ‘Ik, Ik vaag <strong>de</strong> wolken <strong>voor</strong>t,<br />

Als wolken veeg Ik uw zon<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>bij.<br />

Want uw hartdaad was en uw drijvend woord<br />

Als Mijn open hemel is uw hart Mij.<br />

in precies gelijke mate syncopisch gerythmeerd klinkt als het relaas van Jacob Israël<br />

<strong>de</strong> Haan's jeugdvaart van het ou<strong>de</strong>rlijke Zaandam naar het groote Amsterdam:<br />

Toen mijn va<strong>de</strong>r, <strong>de</strong>s morgens in <strong>de</strong>n zomer,<br />

Mij plotsling verrast op reis me<strong>de</strong>nam.<br />

Klaar als een waker, verrukt als een droomer,<br />

Verliet ik met <strong>de</strong> boot <strong>de</strong>n lagen Dam.<br />

Ook zal het dien beschouwer in onrust brengen, dat ie<strong>de</strong>re zins<strong>de</strong>el-combinatie tot<br />

drie-, vier- of vijfvoudige alliteratie aanleiding moet geven. De Haan is in zijn<br />

gedichten <strong>de</strong> functioneele afgedwongenheid van <strong>de</strong> alliteratie allang <strong>voor</strong>bij; hij<br />

kruidt er zijn wijsgeerig-huppelen<strong>de</strong> zinnen mee, tot een samengaan van<br />

klankdrachtigheid en <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n-hypertrophie ze te gron<strong>de</strong> voert. Daaraan werken<br />

het stuipachtige <strong>de</strong>r zinsformatie en <strong>de</strong> onophou<strong>de</strong>lijke zelfherhaling van zijn, uit<br />

won<strong>de</strong>rbaarlijke taal-abyssen opgediepte, naamwoor<strong>de</strong>n mee. En nogmaals, door<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


niets zoo hevig als door <strong>de</strong>ze verwrongen onevenredighe<strong>de</strong>n toont De Haan - hem<br />

ten heil! - zijn ‘kunst’ onafhankelijk te kunnen hou<strong>de</strong>n van zijn kameleontische<br />

menschelijkheid. Want meer waarachtig dan fraai is het gezegd: het kunstwerk is<br />

een e<strong>de</strong>l gerecht, uit tallooze ingrediënten toebereid; maar welken weg uit alle <strong>de</strong><br />

maatschappelijke wegen zij volg<strong>de</strong>n, het kunstwerk verliest zijn a<strong>de</strong>l, zoo men, elk<br />

<strong>de</strong>r wegen terug-zoeken<strong>de</strong>, <strong>de</strong>n oorsprong niet vindt in <strong>de</strong> humaniteit.<br />

HERMAN VAN DEN BERGH.<br />

Dingaansdag <strong>de</strong>ur C. Louis Leipoldt. - (Pretoria, J.L. van Schaik. 19<strong>20</strong>).<br />

De schrijver van <strong>de</strong> in dit boekje bijeengebrachte gedichten is in 1875 te Worcester<br />

in <strong>de</strong> Kaapkolonie geboren. In 1907 promoveer<strong>de</strong> hij te Lon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> medicijnen.<br />

Na in verschillen<strong>de</strong> plaatsen in het buitenland zijn studiën te hebben <strong>voor</strong>tgezet,<br />

keer<strong>de</strong> hij in 1913 naar Zuid-Afrika terug. Tegenwoordig is hij geneeskundig<br />

schoolinspekteur van het transvaalsche on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>partement.<br />

Hij publiceer<strong>de</strong> in 1911 Oom Gert vertel en an<strong>de</strong>r gedigte, waaruit<br />

enkele hollandsche bloemlezingen staaltjes hebben gegeven. 1)<br />

Het lijkt me een moeilijke, haast onmogelijke taak, om een zuiver oor<strong>de</strong>el uittespreken<br />

over iets wat in dialekt geschreven is; <strong>voor</strong>al omdat daarbij <strong>de</strong> klank een zoo sterk<br />

op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond dringend element is. En die klank kan soms onbewust,<br />

1) ‘Dingaansdag’ is een dank- en feestdag, ter her<strong>de</strong>nking van <strong>de</strong> volledige overwinning 16<br />

December 1838 op <strong>de</strong>n Zoeloe-koning Dingaan, bevochten.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


142<br />

soms bewust, maar dan toch door onnaspeurlijke oorzaak, het oor<strong>de</strong>el ten gunste<br />

of ten ongunste beïnvloe<strong>de</strong>n van hem, <strong>voor</strong> wien het dialekt niet zijn moe<strong>de</strong>rtaal is.<br />

Nu is <strong>voor</strong> mij <strong>de</strong> klank van het zuidafrikaansch - ik bedoel: zooals ik het hoor on<strong>de</strong>r<br />

het lezen; want een Zuidafrikaner heb ik het nooit hooren spreken - niet sympathiek.<br />

Voor mijn gehoor klinkt dit dialekt - men moge het met Dr. Jac. van Ginneken ook<br />

een ‘dochtertaal’ van het ne<strong>de</strong>rlandsch noemen - nog het best in <strong>de</strong>n mond van <strong>de</strong>n<br />

volksre<strong>de</strong>naar, of in <strong>de</strong> vertelling, al-of-niet berijmd. Maar <strong>voor</strong> min-of-meer verheven<br />

lyriek... Hierover echter straks. Tegenover het hier aangekondigd bun<strong>de</strong>ltje sta ik<br />

dus lang niet zuiver; en mijn aanvankelijk plan was dan ook erover te zwijgen. Toen<br />

ik het echter had uitgelezen ben ik op dat besluit teruggekomen. De dichter heeft<br />

het over zijn volk en over zijn land. Over zijn volk: <strong>de</strong> ‘Voortrekkers’; hel<strong>de</strong>nmoed<br />

en hel<strong>de</strong>ndood; volksvertellingen. Over zijn land: natuurpoëzie, in verschillen<strong>de</strong><br />

jaargetij<strong>de</strong>n, bij dag, bij avond, bij nacht.<br />

Het lijkt me toe dat <strong>de</strong> 74 hier bijeengebrachte gedichten van zeer uiteenloopen<strong>de</strong><br />

waar<strong>de</strong> zijn; en er is heel wat bij van weinig of geen poëtisch gehalte.<br />

Toch is C. Louis Leipoldt wel een dichter.<br />

De ‘stories’ van Glankus, van Walraad Wolkema<strong>de</strong>, van Koenraad Fiet zijn vrij<br />

aardig berijmd; <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> eerste, <strong>de</strong> kortste van <strong>de</strong> drie. Beter nog, en zeker<br />

dichterlijker, zijn verschillen<strong>de</strong> natuurschetsen - al treft men daarbij nogal eens<br />

eenzelf<strong>de</strong> toets, eenzelf<strong>de</strong> kleur aan, waardoor een zekere eentonigheid ontstaat.<br />

Het zijn echter nooit natuurschetsen alleen om <strong>de</strong> beschrijving: het is wel <strong>de</strong>gelijk<br />

‘mehr Ausdruck <strong>de</strong>r Empfindung als Mahlerei’. En het meest hebben mij,<br />

be<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, getroffen enkele zuiver lyrische gedichten.<br />

Na dit, met het oog op mijn niet heel groote sympathie <strong>voor</strong> het zuidafrikaansch,<br />

on<strong>de</strong>r zeker <strong>voor</strong>behoud gegeven oor<strong>de</strong>el, zou ik <strong>de</strong>ze aankondiging kunnen<br />

besluiten. Maar het zij me nog vergund, <strong>de</strong> lezers met een paar staaltjes, waaruit<br />

<strong>de</strong> echte dichter spreekt, te doen kennis maken. De ‘Voortrekkers’ vragen geen<br />

klaaglied, al gaan ze een onzekere toekomst tegemoet: ze verwachten alleen een<br />

‘Goeiendag en God sy met jou!’ (blz. 13)<br />

So gaan ons rustig in die donker dal<br />

Tot in die nag.<br />

'n Nag waarin gesternte hel<strong>de</strong>r fonkel,<br />

Elkeen omraam <strong>de</strong>ur fijnste groen ferweel,<br />

Waarin die melkstraat kronkel<br />

En met planete speel.<br />

'n Nag wat lei tot laaie dageraad<br />

Die toekoms te verlig.<br />

De ‘Voortrekker’ is al een heel eind van zijn ‘ouerplaas’ verwij<strong>de</strong>rd; en hij <strong>de</strong>nkt<br />

eraan terug (blz. 18).<br />

Gedagte brug die ruimte oor,<br />

En kruip terug eergister toe,<br />

Toen in die môreskemer vroe<br />

Die daggroet van die vinkekoor<br />

Nog <strong>de</strong>ur die lug gefluister het,<br />

Dat daar 'n huisplek was en plaas,<br />

Nog half gehul in newelwaas<br />

En nog nie van sy troon ontset.<br />

Die ou ou woonplaas met sy skuur,<br />

In huislik eenvoud, sedig stil,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Waaroor die leeuriks<strong>de</strong>untjie tril<br />

Waarop die glorie-veldson gluur;<br />

Met hier en daar 'n os wat wei,<br />

'n Perd wat in die ron<strong>de</strong> kyk,<br />

Met weilandveld in weel<strong>de</strong> ryk,<br />

En klompies skape in die vlei.<br />

En stil, bedaard was alles daar,<br />

Sekuur en vreedsaam elke nag,<br />

En son<strong>de</strong>r lotgeval die dag<br />

Om al die vre<strong>de</strong> op te spaar.<br />

Dan dat langere gedicht (blz. 23) waarin <strong>de</strong> dichter zich bereid houdt om <strong>de</strong>n Dood<br />

aftewachten. ‘Ek wag hom in my kamer waar ek woon’; zoo begint <strong>de</strong> eerste strofe.<br />

En <strong>de</strong> twee<strong>de</strong>: ‘Ek wag hom op die veld waar lente pryk’; en <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong>:<br />

Ek wag hom waar die vreedsaam stil gesin<br />

Sy dageliks dromerig gang geduldig gaan.<br />

Of dat an<strong>de</strong>re (blz. 30) dat opwekt te worstelen en te overwinnen als 't kan, of an<strong>de</strong>rs<br />

als een man te verliezen; met <strong>de</strong> slotstrofe:<br />

Weet as die skadu's kom<br />

En die ligvolle wêreld lyk skeef en krom,<br />

Weet dat die skadu's vergaan<br />

Soos maand na maand die maan;<br />

En niks bly oor vir 'n man<br />

Als te dra en geniet wat hy kan,<br />

En die nag is swart ferweel,<br />

En die sterre as goud so geel.<br />

De bei<strong>de</strong> laatste regels zijn door mij gespatieerd. En zoo zijn er nog wel meer mooie<br />

regels en mooie gedichtjes in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l te vin<strong>de</strong>n. Maar ik moet eindigen.<br />

Daarom ten slotte nog een gedicht in z'n geheel - misschien wel het mooiste dat ik<br />

aantrof (blz. 96).<br />

Hulle het gespeel in die môreskyn<br />

Met die son se goud en die grond se groen<br />

Hulle het gedrink van die wind se wyn,<br />

En die sagte dou het hul koel gesoen.<br />

On<strong>de</strong>r die bome, in die gras,<br />

Nat met môrevog gewas,<br />

Waar alles rondomheen hul wys<br />

Dit is 'n nuwe paradys,<br />

Het hulle gespeel in die môreskyn<br />

En die wierook geruik van die wind se wyn.<br />

Hulle lê nou stil in die skemergroen,<br />

So aaklig stil as die lig verdwyn.<br />

Die Dood, nie dou nie, het hulle gesoen<br />

Om verlossing te gee van hul martelpyn.<br />

Tingerig lykies, ruw vermink,<br />

Waaroor die nag se duister sink<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Om in die donker die pad te wys<br />

Na 'n beter nuwere paradys.<br />

Eensaam, stil in die skemergroen<br />

Deur die barmhartige Dood gesoen.<br />

143<br />

Ik ben geneigd te eindigen met een peccavi aan <strong>de</strong> zuidafrikaansche taal.<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

Romans en novellen<br />

Der lief<strong>de</strong> bloesems, door Arthur van Schen<strong>de</strong>l. (Amsterdam 1921, J.M.<br />

Meulenhoff).<br />

Wanneer een schrijver niet zoekt te geven, wat het lezend publiek oogenschijnlijk<br />

vraagt, niet een traditioneel genre verwerkt, maar zoo zuiver mogelijk tracht te uiten,<br />

wat omhoog komt uit <strong>de</strong> levensspanning van zijn kunstenaarsziel, dan zal hij geven,<br />

wat zijn tijd onbewust behoeft, een waarheid die zijn geslacht verlangend zoekt, en<br />

zijn werk zal blijven staan als een monument van <strong>de</strong> gedachte van zijn tijd.<br />

Van Schen<strong>de</strong>l heeft van <strong>de</strong>n beginne af in zijn werk gelegd, wat hij hield <strong>voor</strong> het<br />

essentieele van zijn gedachte en zijn gevoel, hij heeft zijn droom te boek gesteld,<br />

juist, zooals zijn droom was, overvol van zinnelijke aandoening.<br />

In zijne laatste boek ‘Der Lief<strong>de</strong> Bloesems’ is hij nog immer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> als in ‘De<br />

schoone Jacht’, zijn eerste werk, alleen is zijn verhaal grootscher opgezet, zijn<br />

natuurbeeld inniger, zijn lief<strong>de</strong>beschrijving nog meer vervuld van passie en gloed.<br />

Na <strong>de</strong> teergevoelige ‘Schoone Jacht’, na <strong>de</strong> verrukkelijke ‘zwerver’-boeken, na <strong>de</strong><br />

klassieke schoonheid van zijn verbeeldingrijk verhaal ‘De Berg van Droomen’, na<br />

zijn van zinnenhartstocht bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> ‘Pandorra’, heeft van Schen<strong>de</strong>l nu in ‘<strong>de</strong>r Lief<strong>de</strong><br />

Bloesems’ zijn grootste volheid bereikt; want meer dan in <strong>de</strong> vroegere geschriften,<br />

zijn van Schen<strong>de</strong>l's figuren in dit boek <strong>de</strong> dragers van een nimmer verflauwen<strong>de</strong>,<br />

uiterste gevoelsspanning.<br />

Immers dit is <strong>de</strong> groote beteekenis van van Schen<strong>de</strong>l's werk, dat <strong>de</strong> levens van<br />

zijn personen zich ontplooien uit innerlijken drang, volgend als het ware een machtig<br />

instinct, dat drijft naar <strong>de</strong> vervulling van <strong>de</strong>n eigen zielsaard. Zijn figuren zijn een<br />

verpersoonlijking van een elementair streven, een verlangen naar levensdiepte in<br />

lief<strong>de</strong> of wijsheid. Er is in van Schen<strong>de</strong>l's werken weinig plaats <strong>voor</strong> het toeval. Hij<br />

kent slechts <strong>de</strong> machten van <strong>de</strong>n innerlijken wil. Zijn personen leven hun karakter<br />

uit, en hun uiterlijke en innerlijke wereld welven zich samen tot een beziel<strong>de</strong> eenheid.<br />

Want <strong>de</strong> omgeving, <strong>de</strong> natuur volgt in haar aspect <strong>de</strong> zielsbewegingen van <strong>de</strong><br />

personen, en <strong>de</strong> levensgebeurtenissen danken haar ontstaan aan <strong>de</strong>n alle<br />

weerstan<strong>de</strong>n overwinnen<strong>de</strong>n hartstocht, om het even, of <strong>de</strong>ze zinnelijk of intellectueel<br />

is Van Schen<strong>de</strong>l's conflicten zijn die tusschen het eene levensinstinct en het an<strong>de</strong>re,<br />

in dit boek tusschen <strong>de</strong>n zinnenhartstocht en het verlangen naar zielswijsheid.<br />

Van Schen<strong>de</strong>l's taal is een nauwkeurige afspiegeling van zijn gedachten en<br />

gevoelsinhoud, zij verraadt in haar fijne rythme <strong>de</strong>s schrijvers bewogen zielsa<strong>de</strong>m.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


ARTHUR VAN SCHENDEL<br />

Naar het portret van J. TOOROP (eigendom van <strong>de</strong>n Heer A. VAN SCHENDEL te E<strong>de</strong>)<br />

In zijn boeken heeft van Schen<strong>de</strong>l zijn eigen, sterk-levend karakter volkomen<br />

gehandhaafd. En juist, zooals <strong>de</strong> figuren zijner boeken in een milieu staan, belicht<br />

door hun droom en hun verlangen, zal van Schen<strong>de</strong>l's werk <strong>de</strong> wereld, waarin het<br />

staat, vervullen van zijn wezen, en het gedachtenleven van onzen tijd nieuwe vorm<br />

en inhoud geven. Onze tijd ontwaakt <strong>voor</strong> <strong>de</strong> machten van <strong>de</strong> bezieling. De machten<br />

van <strong>de</strong> materie, van <strong>de</strong> stoffelijke omgeving, zoo sterk op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond getre<strong>de</strong>n<br />

in <strong>de</strong> literatuur en <strong>de</strong> wetenschap van een vorig geslacht, maken plaats <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

zielsmachten, en van Schen<strong>de</strong>l's boeken, zuiver uit eigen innerlijke aanschouwing<br />

ontstaan, zijn reeds <strong>de</strong> vertegenwoordigers van een gedachterichting, die zich ook<br />

in <strong>de</strong> wetenschap baan breekt.<br />

R.T.A. MEES.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


144<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> september-tijdschriften<br />

De Gids<br />

De Gids geeft <strong>de</strong>ze maand een Dante-nummer. Henriëtte Roland Holst en Karel<br />

van <strong>de</strong> Woestijne bezingen <strong>de</strong>n Dichter van <strong>de</strong> Divina Comoedia en <strong>de</strong> Vita Nuova<br />

in versmaat. Mr. H.W.J.M. Keuls geeft een proeve van vertaling naar Dante (De<br />

Hel, 5e zang); Ph.H. Wicksteed stelt een on<strong>de</strong>rzoek in naar <strong>de</strong> wording en<br />

grondgedachte <strong>de</strong>r Divina Comoedia, Dr. Salverda <strong>de</strong> Grave <strong>de</strong>elt iets me<strong>de</strong> over<br />

het verband tusschen <strong>de</strong> Commedia en <strong>de</strong> Vita Nuova; G. Busken Huet schrijft over<br />

<strong>de</strong>n ‘Roman <strong>de</strong> la Rose’ en Dante; Mr. Frans Erens geeft Kantteekeningen bij Dante's<br />

Monarchia. Dr. J.P. Kuenen leert ons <strong>de</strong> hemelsferen bij Dante kennen; Dr. J.<br />

Huizinga <strong>de</strong> figuur van <strong>de</strong>n Dood bij Dante; Carel Scharten doet ons zien hoe Dante<br />

en Petrarca zich richtten tot Maria; André Jolles on<strong>de</strong>rzoekt <strong>de</strong>n aard van het<br />

Amorvisioen in <strong>de</strong> Vita Nuova. Dante en Potgieter is <strong>de</strong> titel van het stuk dat Dr.<br />

W.G.C. Bijvanck <strong>voor</strong> dit nr. verzocht is. Dr. J. Huizinga heeft zich afgevraagd welke<br />

<strong>voor</strong>stelling Erasmus omtrent Dante heeft gehad. Dr. E.F. Kossmann <strong>de</strong>elt twee<br />

puntdichten op Dante me<strong>de</strong> uit <strong>de</strong> 17e eeuw; Mr. Frans Erens hetgeen een<br />

achttien<strong>de</strong>-eeuwer (Antoine <strong>de</strong> Rivarol) over Dante geschreven heeft (hij vertaal<strong>de</strong><br />

o.a. <strong>de</strong>n Inferno in proza). Komen dan ein<strong>de</strong>lijk twee besprekingen van boekjes<br />

<strong>de</strong>zer dagen over Dante verschenen. Ik kan het niet helpen, maar ik <strong>voor</strong> mij<br />

persoonlijk vind <strong>de</strong>rgelijke jubileum-nrs. altijd stom vervelend. Ze doen mij <strong>de</strong>nken<br />

aan die in elkaar getimmer<strong>de</strong> stellages, waarop we wel een oogenblikje naar een<br />

optocht willen zitten kijken, maar waar we toch liefst zoo gauw mogelijk maar weer<br />

van afklimmen.<br />

Elk artikel op zich zelf is zeker lezenswaard, maar die heele verzameling bij elkaar<br />

is wel wat machtig. Toch mag ik als getrouw chroniqueur niet nalaten iets, al is 't<br />

slechts zeer weinig, uit enkele stukken me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen. Ziehier, om te beginnen,<br />

een paar strofen waarin Henriëtte Roland Holst <strong>de</strong>n ‘Amor Inspirator’ omschrijft:<br />

De sterke Lief<strong>de</strong> die <strong>de</strong>n Haat<br />

in zich besluit als dag het duister:<br />

hij wist hoe uit hààr kracht het zoete luisterrijke,<br />

het diepe lied opslaat.<br />

En dit weten brandt door het hoog Gedicht,<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> zangers <strong>de</strong>r ongeboren tij<strong>de</strong>n:<br />

<strong>de</strong> klank van lief<strong>de</strong>-zwaar belij<strong>de</strong>n<br />

dooft alle andren met zijn kleur en licht.<br />

O Dichters! Lief<strong>de</strong> is eeuwig als <strong>de</strong> Dood<br />

en zij vernieuwt zich eeuwig als het Leven:<br />

daarom is door onzen zang heengeweven<br />

<strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n avondgloed en morgenrood.<br />

Dit uit het stuk van <strong>de</strong>n heer Wicksteed:<br />

De <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> eeuw liep ten ein<strong>de</strong> en <strong>de</strong> veertien<strong>de</strong> stond <strong>voor</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur,<br />

<strong>de</strong> <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> die <strong>de</strong> groote kathedralen had zien bouwen en <strong>de</strong><br />

ontwikkeling en vastlegging van <strong>de</strong> scholastieke philosophie en <strong>de</strong>r<br />

theologie van <strong>de</strong> kerk had beleefd, <strong>de</strong> veertien<strong>de</strong> met haar bree<strong>de</strong>n stroom<br />

van mo<strong>de</strong>rne literatuur, opzwellend in mannen als Petrarcha, Boccaccio,<br />

Froissart en Chaucer. Het zwaartepunt schijnt verplaatst van <strong>de</strong> Latijnsche<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


literatuur <strong>de</strong>r kerk naar die in <strong>de</strong> leven<strong>de</strong> talen <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne wereld en<br />

van <strong>de</strong> belangen <strong>de</strong>r kerk naar die van <strong>de</strong> leeken. Maar Dante behoort<br />

tot <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> en nieuwe perio<strong>de</strong> bei<strong>de</strong>: aan het nieuwe leven, dat Beatrice<br />

in hem wakker riep, ontsproot een boek dat het ‘eerste boek van mo<strong>de</strong>rne<br />

lief<strong>de</strong>’ genoemd is, en zijn laatste werk heeft men beschreven als een<br />

versificatie van <strong>de</strong> Summa Theologia van Thomas, waarin <strong>de</strong> geest van<br />

<strong>de</strong> <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> eeuw zijn laatste woord sprak.<br />

Bene<strong>de</strong>tto Croce heeft in zijn onlangs verschenen boek over La Poesia di<br />

Dante ‘Vita’ en ‘Commedia’ van elkaar geschei<strong>de</strong>n. Doch is dit wel juist; is er geen<br />

verband? Dr. Salverda <strong>de</strong> Grave meent van wel.<br />

De episo<strong>de</strong> van het Aards Paradijs moge ons weinig behagen, niet gewend<br />

als wij zijn aan <strong>de</strong> stoute verbinding tussen persoonlike lief<strong>de</strong>servaringen<br />

en <strong>de</strong> hoogste problemen van <strong>de</strong>r mensheid lot op <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> en in <strong>de</strong><br />

hemel, waar blijft het niettemin dat zij <strong>voor</strong> Dante het hoogtepunt van zijn<br />

reisverhaal vormt. Het vizioen beschreven in het laatste sonnet van <strong>de</strong><br />

Vita nuova, waar Dante ons Beatrice toont in het verblijf <strong>de</strong>r<br />

uitverkorenen en waarin <strong>de</strong>s dichters zucht tot haar opstijgt, is, zooals<br />

Hauvette opmerkt, reeds het i<strong>de</strong>e van het Paradijs. Volgens <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

geleer<strong>de</strong>, beantwoordt, van <strong>de</strong> drie momenten in Beatrice's rol in <strong>de</strong><br />

Commedia, juist die episo<strong>de</strong> het meest aan het droombeeld van het<br />

sonnet. En <strong>voor</strong>al hierop moet <strong>de</strong> nadruk vallen dat <strong>de</strong> zuiver menselike<br />

scène tussen Dante en Beatrice <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tzetting is van <strong>de</strong> Vita nuova.<br />

Ik kom hierop terug. Gaat het echter aan van ‘losse’ ban<strong>de</strong>n te spreken,<br />

waar het gehele gedicht gegroepeerd is om een toneel dat, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

Vita nuova, geen zin zou hebben? Zo ergens, dan is hier aanleiding<br />

om te spreken van <strong>de</strong> eenheid van Dante's werk.<br />

Maar ziehier wat wel <strong>de</strong> sterkste band tussen <strong>de</strong> geschriften vormt: in<br />

bei<strong>de</strong> wordt <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> psychologiese grondgedachte uitgewerkt.<br />

In<strong>de</strong>rdaad, wat is <strong>de</strong> Vita nuova in hoofdzaak an<strong>de</strong>rs dan een beeld<br />

van <strong>de</strong> strijd van een jonge man tussen zijn neigingen ten goe<strong>de</strong> en ten<br />

kwa<strong>de</strong>, het conflict dat, eeuwig jong, aan Petrarca zowel als aan Verlaine<br />

zulke roeren<strong>de</strong> kreten ontlokte? Ondanks <strong>de</strong> naïve kunstgrepen van Dante<br />

om het verhaal op een hoger, gewijd, plan te brengen, is het dui<strong>de</strong>lik dat<br />

<strong>de</strong> twee hoofdmomenten ervan wor<strong>de</strong>n gevormd door <strong>de</strong> dubbele crisis<br />

in <strong>de</strong>s dichters verhouding tot Beatrice.<br />

Heeft Dante iets te maken met <strong>de</strong>n ‘Roman <strong>de</strong> la Rose’, dat won<strong>de</strong>rlijke product<br />

van <strong>de</strong> 13e eeuw? Deze Roman is het werk van twee dichters van geheel<br />

verschillen<strong>de</strong>n aanleg, Guillaume <strong>de</strong> Lorris, die geen an<strong>de</strong>r doel had dan een<br />

Lief<strong>de</strong>kunst te schrijven in allegorischen vorm, en Jean <strong>de</strong> Meun, die het on<strong>de</strong>rbroken<br />

werk 40 jaar later <strong>voor</strong>tzette en van wien men vermoe<strong>de</strong>n kan dat hij tegenover zijn<br />

<strong>voor</strong>ganger feitelijk een levendige antipathie moet hebben gehad. Guillaume een<br />

man van hoofsche lief<strong>de</strong>, <strong>de</strong> Meun een cynicus, <strong>voor</strong>al waar 't <strong>de</strong> vrouw betreft, hun<br />

gezamenlijk werk bijgevolg een raar mengelmoes. Bestaat er nu verband tusschen<br />

<strong>de</strong>n roman van <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> schrijvers en Dante?<br />

De onloochenbare maar ietwat oppervlakkige elegantie van <strong>de</strong>n eersten<br />

moest <strong>de</strong>n Florentijn weinig aantrekken, <strong>de</strong> geheele persoonlijkheid van<br />

<strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n hem geheel tegen <strong>de</strong> borst zijn. Dante was, naar aanleg en<br />

afkomst, een aristokraat; Jean <strong>de</strong> Meun maar al te dikwijls<br />

plebejisch-vulgair. De inspiratie van Dante is het Christendom en wel een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


zeer i<strong>de</strong>alistisch opgevat Christendom; die van Jean <strong>de</strong> Meun is zeker<br />

niet christelijk en nog min<strong>de</strong>r i<strong>de</strong>alistisch.<br />

En toch is er een feit aan het licht gekomen dat, se<strong>de</strong>rt het werd ont<strong>de</strong>kt,<br />

meer en meer <strong>de</strong> aandacht heeft getrokken, meer en meer als gewichtig<br />

werd erkend: <strong>voor</strong> eminente specialisten in <strong>de</strong> studie van Dante's leven<br />

en werken staat het thans vast, dat <strong>de</strong> dichter niet alleen <strong>de</strong>n Roman<br />

<strong>de</strong> la Rose heeft gekend, maar dat hij hem heeft vertaald.<br />

Deze (verkorte) vertaling werd in 1881 in 't licht gegeven door <strong>de</strong>n romanist F.<br />

Costets, in 232 Toscaansche Sonnetten, welker vertaler zich op twee plaatsen<br />

Durante noemt, <strong>de</strong>n naam waarvan Dante een afkorting is. Er zijn in<strong>de</strong>rdaad vele<br />

aanwijzingen die er op dui<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vertaler van Il Fiore en Dante Allighieri een<br />

en <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> persoon zijn. B.v.:<br />

De Rose biedt zich aan als een droom, <strong>de</strong> Commedia als een visioen;<br />

in bei<strong>de</strong> gedichten is <strong>de</strong> dichter tevens <strong>de</strong> hoofdpersoon, die zijn<br />

we<strong>de</strong>rvaren verhaalt; in bei<strong>de</strong> gedichten ook is <strong>de</strong> han<strong>de</strong>ling allegorisch,<br />

met <strong>voor</strong>tduren<strong>de</strong> progressie: in <strong>de</strong> Rose slaagt <strong>de</strong> held, ondanks allen<br />

tegenstand, er in, <strong>de</strong> roos te plukken; in <strong>de</strong> Commedia stijgf <strong>de</strong> dichter,<br />

uitgaan<strong>de</strong> van Hel en Vagevuur, door <strong>de</strong> hemelsche sferen op tot een<br />

visioen <strong>de</strong>r Godheid.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*9<br />

Bei<strong>de</strong> werken toonen ook een sterk overeenkomend didaktisch element.<br />

Wat <strong>de</strong> ‘Monarchia’ betreft (waarover Frans Erens schrijft), er zijn enkele pogingen<br />

gedaan om het auteursrecht aan Dante te ontzeggen, maar volgens alle<br />

Dante-kenners van naam staat dit auteurschap vast. De bezonken, passielooze<br />

schrijfwijze doet 't vermoe<strong>de</strong>n rijzen dat we hier te doen hebben met een werk uit<br />

's dichters laatste levensjaren. Het is een aanval op <strong>de</strong> pauselijke macht, die steeds<br />

ver<strong>de</strong>r buiten hare geestelijke functies dreig<strong>de</strong> te gaan.<br />

‘De Hemelsferen’ bij Dante. Het tooneel waarop Dante zijn han<strong>de</strong>ling doet plaats<br />

hebben is gegrond op 't stelsel van Ptolomaeus dat omstreeks 1300 <strong>voor</strong>goed <strong>de</strong><br />

sanctie van <strong>de</strong> Kerk<br />

Generaal A.N.J. FABIUS † (F.A. Buis)<br />

verkregen had. Als wetenschappelijk man moest Dante bij <strong>de</strong> keuze zijner<br />

<strong>voor</strong>stellingen wel in <strong>de</strong>ze richting gaan.<br />

‘De figuur van <strong>de</strong>n Dood bij Dante’.<br />

Het <strong>voor</strong>naamste van Dante's werk beweegt zich om <strong>de</strong>n Dood. Divina<br />

Commedia en Vita nuova bei<strong>de</strong> hebben hem als basis en<br />

uitgangspunt. En zie nu: <strong>de</strong> diohter, die aan alle dingen met een enkelen<br />

klank van zijn stem een vorm wist te geven, die <strong>voor</strong> ons leven geprent<br />

staat in onze verbeelding, heeft het versmaad, <strong>de</strong>n vorm uit te werken<br />

van <strong>de</strong> figuur, die zoo schril en levendig in <strong>de</strong> fantazie van zijn tijd stond,<br />

als <strong>de</strong> Dood. In <strong>de</strong> gansche Commedia komt <strong>de</strong> dood slechts viermaal<br />

in min of meer persoonlijke gedaante <strong>voor</strong>, en dan nog hoe terloops!<br />

‘Dante en Petrarca tot Maria’.<br />

Carel Scharten haalt zes regels aan van gelijkloopen<strong>de</strong> aanroepen <strong>de</strong>r bei<strong>de</strong><br />

dichters, waaruit hij tot <strong>de</strong> ver uiteenloopen<strong>de</strong> geaardheid dier dichters besluit.<br />

Tegenover Dante in zijn Divienen eenvoud Petrarca in zijn luisterlieven<strong>de</strong> lofspraak,<br />

niet hemelsch hij, maar hei<strong>de</strong>nsch en cosmisch. Wij on<strong>de</strong>rkennen, meent Scharten,<br />

in <strong>de</strong>ze weinige verzen tot Maria <strong>de</strong> kentering <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n: <strong>de</strong>r mid<strong>de</strong>leeuwen<br />

doorstraald duister verschemerend in <strong>de</strong>n aanblozen<strong>de</strong>n dageraad van een nieuwen<br />

tijd. Wie <strong>de</strong> namen Dante en Potgieter samen noemt <strong>de</strong>nkt aan Florence,<br />

waar<strong>voor</strong> Huet, sceptisch en cynisch gewor<strong>de</strong>n in zijn Indische omgeving, slechts<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


een mager hoofdstuk overhad. Is er een oogenblik bitterheid geweest bij Potgieter?<br />

Het evenwicht van geest heeft <strong>de</strong> eenzame ‘Entsagen<strong>de</strong>’ in elk geval behou<strong>de</strong>n.<br />

- Wat geeft ge u een moeite! - zei hem zijn zuster, toen zij op een avond<br />

bij hem zat, terwijl hij zich boog over zijn schriftuur.<br />

- Wat geeft ge U <strong>voor</strong> moeite, ze lezen u toch niet. -<br />

- Ze zullen mij lezen, - zei<strong>de</strong> Potgieter.<br />

Was Huet daarbij geweest, hij zou zich in stilte hebben verkneukeld met<br />

Voltaire's woord: ‘Le Dante est immortel, on ne le lit pas’.<br />

Eigen Haard<br />

In een <strong>de</strong>r laatste ms. van dit tijdschrift vin<strong>de</strong>n wij een Herinnering aan Generaal<br />

A.N.J. Fabius (F.A. Buis) door Joh. H. Been. Van wat <strong>de</strong> heer Been over onzen<br />

oud-me<strong>de</strong>werker me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt willen wij enkele karakteristieke trekjes hier overnemen:<br />

De overle<strong>de</strong>ne kon <strong>voor</strong> een heel <strong>de</strong>ftig mensch gel<strong>de</strong>n. Hij heeft het tot<br />

generaal en tot stellingcommandant van Amsterdam gebracht. Toen hij<br />

het was en ik, die in zijn gezellig huisgezin altijd <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gamin gold,<br />

hem in zijn uniform met steek en al zag en hem vroeg op <strong>de</strong> wijze van<br />

<strong>de</strong>n visscher in het sprookje van Grimm: ‘Ben-je nu heusch generaal?’ -<br />

antwoord<strong>de</strong> hij: ‘Ja, dat ben ik; maar als ik nu in <strong>de</strong> tram ga zitten, vraagt<br />

<strong>de</strong> eerste <strong>de</strong> beste straatjongen, die aan <strong>de</strong>n wagen. hangt me: Mooi<br />

pakje!.. Wat kost het?’<br />

O, zeker, heel <strong>de</strong>ftig ging het toe, als hij ontving, en mevrouw Fabius zou<br />

dan om alles in <strong>de</strong> wereld niet gewild hebben, dat er iets aan ontbrak.<br />

Maar al heel spoedig kwam er een warmtegolf van gezelligheid over het<br />

talrijke gezelschap, en die golf ging van hem uit.<br />

Hij heeft, on<strong>de</strong>r het pseudoniem F.A. Buis, een massa boeken geschreven.<br />

Ga nu eens naar een <strong>bibliotheek</strong> en zoek <strong>de</strong> titels op achter dien naam.<br />

Dan zult ge zelf met dat gezellig vertellen kennis maken. En moge ik door<br />

het <strong>voor</strong>gaan<strong>de</strong> u niet in <strong>de</strong>n waan gebracht hebben, dat ge een goedkoop<br />

soort van humor zult vin<strong>de</strong>n! Integen<strong>de</strong>el, meer hoogheid dan ge uit het<br />

door mij aangevoer<strong>de</strong> staaltje zoudt vermoe<strong>de</strong>n. Want in zijn hart leef<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>ze historie-kenner - vele zijner romans bewegen zich op historisch<br />

terrein - in <strong>de</strong> eerste helft <strong>de</strong>r achttien<strong>de</strong> eeuw, dat tijdperk van weel<strong>de</strong><br />

en pracht en Amsterdamsche buitenverblijven aan <strong>de</strong> Vecht. Met hem<br />

ben ik op een warmen Junidag van het heete jaar 1911 op een morgen<br />

door die Vecht gevaren. Wat leef<strong>de</strong> hij toen op in die ou<strong>de</strong>-herinneringen,<br />

wat al bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n wist hij mij van die vroegere weel<strong>de</strong>plaatsen te<br />

vertellen. Net zoolang tot <strong>de</strong> warmte hem te pakken kreeg en hij door <strong>de</strong>n<br />

gelijkmatigen gang van het stoombootje in sluimer viel. Wat hij natuurlijk<br />

ontken<strong>de</strong>, toen <strong>de</strong> gamin hem weer tot het leven bracht. Want <strong>de</strong> Fabii<br />

zijn menschen vol machtsgevoel.<br />

(z.o.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


145<br />

Humoristische kunst in Ne<strong>de</strong>rland<br />

Geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche Caricatuur, door Cornelis Veth.<br />

Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff's Uitgevers-Maatschappij, 1921. IV en 3<strong>20</strong> bladz.<br />

Met 167 afb.<br />

GOEDE hemel, neen, ik zou geen kwaad woord durven zeggen van dit interessante,<br />

doorwrochte boek. De schrijver, gerenommeerd dagblad-recensent en prikkel-idyllist,<br />

heeft zijn on<strong>de</strong>rwerp tot diep on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m gepeild, en er alles, neen veel meer,<br />

uitgehaald dan er in zat. Dat ik mij van <strong>de</strong> ‘Geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

Karikatuur’ iets an<strong>de</strong>rs <strong>voor</strong>stel dan hij, is natuurlijk niet zijn schuld, en misschien<br />

is het heel onverstandig van mij, dat ik mij door een beginselverklaring van drie<br />

bladzij<strong>de</strong>n lang niet heb laten overtuigen, dat mijn opvatting onjuist is, en blijf<br />

gelooven, dat drie vier<strong>de</strong>n van dit boek gewijd zijn aan an<strong>de</strong>re dingen dan <strong>de</strong><br />

‘karikatuur’. Ik neem dit intusschen <strong>de</strong>n schrijver volstrekt niet kwalijk. Hij heeft,<br />

meen ik, in <strong>de</strong> eerste 170 bladzij<strong>de</strong>n van zijn boek ons dui<strong>de</strong>lijk aangetoond, dat <strong>de</strong><br />

geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche karikatuur van <strong>voor</strong> <strong>de</strong> 19 e eeuw nauwelijks waard<br />

is geschreven te wor<strong>de</strong>n. Men zou dat in hon<strong>de</strong>rd bladzij<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r overvolledig<br />

kunnen doen. Dat hij <strong>voor</strong> dit ge<strong>de</strong>elte er een massa dingen bij haal<strong>de</strong>, die in<br />

werkelijken zin op niet geringen afstand buiten zijn on<strong>de</strong>rwerp om liepen, heeft hem<br />

<strong>de</strong> gelegenheid geschonken, ons interessante opmerkingen ten beste te geven over<br />

het vroolijke element in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche schil<strong>de</strong>rkunst van <strong>de</strong> 16e en 17e eeuw,<br />

ofschoon hij nu en dan enkele bladzij<strong>de</strong>n met min of meer Germaansch aangestreken<br />

kunstphilosophie noodig heeft, om <strong>de</strong>n een of an<strong>de</strong>ren schil<strong>de</strong>r te annexeeren,<br />

wiens zielsgesteldheid treffen<strong>de</strong> overeenkomst vertoont met Langendijk's ‘spul,<br />

waarin gehuild wordt tot vermaak’ ....<br />

Ja... ik moet het toch maar even zeggen. Vroolijk en luchtig over het vroolijke en<br />

grappige in <strong>de</strong> kunst te schrijven, is zeker wel erg moeielijk. Kent ge, lezer, dat ou<strong>de</strong><br />

boek van Flügel: ‘Die Geschichte <strong>de</strong>s Grotesk-komischen’? Men zou zoo zeggen,<br />

wat is er komieker dan het ‘groteskkomische’? Op <strong>de</strong>n titel af zou men verwachten,<br />

dat dit een boek moet zijn, om zich een indigestie te lachen. Met dit loffelijke<br />

<strong>voor</strong>nemen bezield, heb ik het jaren gele<strong>de</strong>n eens ter hand genomen ... maar <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>sillusie was geweldig; het bleek onleesbaar van loodzware geleerdheid en<br />

dikdoenerige philosophisterij. Zou al die vroolijkheid van an<strong>de</strong>ren soms een<br />

tegengestel<strong>de</strong> uitwerking hebben en <strong>de</strong> schrijver over een lustig on<strong>de</strong>rwerp, geneigd<br />

maken aan het licht <strong>de</strong> schaduw tegenover te stellen? ... Een kunstpsycholoog als<br />

<strong>de</strong> heer Veth zal mij wellicht van dit probleem <strong>de</strong> oplossing kunnen geven.<br />

Ook hij is <strong>de</strong> klip niet geheel en al ontzeild. Er is menige bladzij<strong>de</strong> in zijn boek,<br />

waarin theoretische ontleding en kritiek sterk op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond tre<strong>de</strong>n, ofschoon<br />

hem daarbij <strong>de</strong> lof niet<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


146<br />

onthou<strong>de</strong>n mag wor<strong>de</strong>n dat hij <strong>de</strong> dingen hel<strong>de</strong>r en goed zegt. Telkenmale herinnert<br />

hij zich bovendien, dat hij niet alleen een gewichtig kunstrecensent is, maar ook <strong>de</strong><br />

geestige causeur <strong>de</strong>r tooneelkritieken in het Nieuws van <strong>de</strong>n Dag, die met<br />

zwaarwichtigheid en dikdoenerij vaak een oolijk loopje neemt. Dat hij daarin soms<br />

geducht chargeert, wijst op zijn aanleg en neiging tot het karikatureske; want wat<br />

is een karikatuur an<strong>de</strong>rs dan een charge, waarin <strong>de</strong> meest kenmerken<strong>de</strong><br />

eigenaardighe<strong>de</strong>n van het afgebeel<strong>de</strong> object op lachwekken<strong>de</strong> wijze wor<strong>de</strong>n<br />

overdreven.<br />

‘Een goe<strong>de</strong> gevel versiert het huis’, zegt het ou<strong>de</strong> spreekwoord, dat strijk en zet<br />

als plagerij wordt toegepast op personen die het lot van Cyrano <strong>de</strong> Bergerac <strong>de</strong>elen<br />

en er een bizon<strong>de</strong>r opzichtigen neus op nahou<strong>de</strong>n. Wellicht is er nooit een zotter<br />

reeks karikaturen op <strong>de</strong>n neus gemaakt dan <strong>de</strong> ‘tira<strong>de</strong> du nez’, die Rostand <strong>de</strong>n<br />

hoofdpersoon van zijn drama in <strong>de</strong>n mond legt. Literaire karikatuur of karikatuur in<br />

beeld is natuurlijk in <strong>de</strong>n grond hetzelf<strong>de</strong>, en een kostelijker ‘neuzenprent’, dan hier<br />

in schets wordt gegeven, zal men on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> volkskarikatuur bezwaarlijk vin<strong>de</strong>n. Het<br />

gechargeer<strong>de</strong> portret en in dit portret nog meer speciaal <strong>de</strong> neus, is misschien het<br />

begin van alle karikatuur. Ook bij <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwsche karikatuur uit het ‘Liber<br />

pontificalis’, die in kleuren als titelprent dit boek versiert, zijn <strong>de</strong> mop en wipneuzen<br />

<strong>de</strong>r bei<strong>de</strong> groteske koppen <strong>de</strong> pointe <strong>de</strong>r grappigheid. Wijst trouwens het<br />

spreekwoord ‘iemand bij <strong>de</strong>n neus nemen’ er niet zeer dui<strong>de</strong>lijk op, dat <strong>de</strong> neus<br />

se<strong>de</strong>rt overou<strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n een mikpunt van grappigheid en spot, een dankbaar<br />

slachtoffer <strong>de</strong>r karikatuur is. De volksprenten met monster-neuzen, die tegenover<br />

bladzij<strong>de</strong> 4 en 165 van <strong>de</strong>s heeren Veth's boek wor<strong>de</strong>n afgebeeld, behooren on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> zeer weinige echte karikaturen, die in het ou<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte zijner beschouwing<br />

<strong>voor</strong>komen.<br />

Zoo er een grens te trekken is tusschen <strong>de</strong> begrippen karikatuur en satire, dan<br />

moet die <strong>voor</strong>al wor<strong>de</strong>n gezocht in <strong>de</strong>n vorm. Voor <strong>de</strong> satire is <strong>de</strong> karikatuur niet<br />

onontbeerlijk (er zijn vele spotprenten die geen karikaturen zijn) maar <strong>de</strong> strekking<br />

van het karikatureske is altijd spot en <strong>de</strong> vormoverdrijving is daarbij mid<strong>de</strong>l.<br />

Wat <strong>de</strong> heer Veth ons me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt over Jeroen Bosch, <strong>de</strong> Brueghels; over Quentin<br />

Metsys, Teniers, Osta<strong>de</strong>, Jan Steen, van <strong>de</strong> Venne, Jan <strong>de</strong> Bray, Adr. Brouwer,<br />

Pieter Quast, Saftleven, Romeyn <strong>de</strong> Hooghe, Jan Miense Molenaar, Cornelis Troost,<br />

enz. enz.... en <strong>de</strong> grappigheid en oubolligheid van <strong>de</strong> geheele oud-Hollandsche<br />

school accepteer ik gaarne als uit een kunst-historisch en cultureel oogpunt hoogst<br />

belangrijk; maar met <strong>de</strong> karikatuur heeft dit nagenoeg niets te maken. Bij <strong>de</strong> mystieke<br />

schil<strong>de</strong>rs als Jeroen Bosch en Breughel is <strong>de</strong> vormoverdrijving aanwezig, maar <strong>de</strong><br />

bedoeling is een geheel an<strong>de</strong>re dan spot; bij <strong>de</strong> realisten <strong>de</strong>r 17e eeuwsche school<br />

is vaak vroolijkheid, soms spot <strong>de</strong> bedoeling (in dit laatste geval is dus <strong>de</strong> strekking<br />

satiriek), maar <strong>de</strong> wijze van uiting is bijna altijd realistisch en niet chargeerend. Zelfs<br />

in <strong>de</strong> aardige prentjes van J. van <strong>de</strong> Vel<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Starter's Friesche<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Jordaan. De Entente schrijft een slechte hand.<br />

Lusthof, kan ik niets opmerken, dat aan karikatuur doet <strong>de</strong>nken. Dat <strong>de</strong> schrijver<br />

zelfs <strong>de</strong> brave, ze<strong>de</strong>kundige emblemata met onverzadigbare expansiezucht in zijn<br />

on<strong>de</strong>rwerp betrekt... zal, vrees ik, <strong>de</strong> geesten van va<strong>de</strong>r Cats en Von<strong>de</strong>l (Waran<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>r Dieren), uren van onrust hebben bezorgd.<br />

Zelfs <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong>-eeuwsche politieke spotprent (satiriek van strekking als ze<br />

is), mag in verreweg <strong>de</strong> meeste gevallen geen karikatuur heeten. De uitbeelding,<br />

veelal symbolisch, zel<strong>de</strong>n gechargeerd, plaatst haar buiten het on<strong>de</strong>rwerp.<br />

Op <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> ‘Weegschaal’ (tegenover pag. 101 als <strong>voor</strong>beeld gereproduceerd)<br />

komt geen enkele karikatureske figuur <strong>voor</strong>.<br />

Deze prent, een satire op <strong>de</strong> gewelddadige zegepraal <strong>de</strong>r contra-remonstranten,<br />

verscheen in 1618 als plano blad met een grimmig on<strong>de</strong>rschrift van Joost van <strong>de</strong>n<br />

Von<strong>de</strong>l, ‘Hollandsche Transformatie’, en was een <strong>voor</strong>spel van het politieke drama,<br />

waaraan 's Lands advocaat ten offer viel.<br />

De werkelijke karikatuur, die reeds in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen door miniaturisten en<br />

beeldhouwers op schitteren<strong>de</strong> wijze beoefend werd, gelijk ons o.a. wordt aangetoond<br />

in het belangrijke aca<strong>de</strong>mische<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


147<br />

proefschrift van Prof. Dr. P.H. van Moerkerken Jr., was blijkbaar in het <strong>de</strong>ftige,<br />

puriteinsche Holland van <strong>de</strong> 17e eeuw zeldzaam, ofschoon ze ook toen <strong>voor</strong>tleef<strong>de</strong><br />

in <strong>de</strong> volksprent.<br />

De eerste sporen van ontwikkeling eener werkelijke karikatuurkunst vin<strong>de</strong>n we<br />

feitelijk in het begin van <strong>de</strong> 18e eeuw. De heer Veth mag uit een artistiek oogpunt<br />

(hij heeft in dit boek zijn recensentschap wat al te zeer op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond gebracht)<br />

het een en an<strong>de</strong>r tegen hebben op <strong>de</strong> prentengroep, die, gebun<strong>de</strong>ld, bekend staat<br />

als ‘Het Groot Tafereel <strong>de</strong>r Dwaesheid’, en die een satire vormt op John Law en<br />

zijn ‘windhan<strong>de</strong>l’: hier in elk geval begint <strong>de</strong> spotprent zich op werkelijk karikatureske<br />

wijze te uiten, ofschoon dan op een wijze, die <strong>voor</strong>al niet getuigt van fijnheid van<br />

geest en zich velerlei plathe<strong>de</strong>n tot hulpmid<strong>de</strong>l kiest. Ook dan blijft het nog sukkelen<br />

en probeeren... <strong>de</strong> Hollandsche karikatuur vinken beginnen pas een weinig op slag<br />

te komen als <strong>de</strong> Patriottentijd haat en nijd zaait en <strong>de</strong> geesten warm maakt. De<br />

corpulente stadhou<strong>de</strong>r Willem V met zijn welgedaan buikje is een dankbaar<br />

slachtoffer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> artistieke spekschutters. Een <strong>de</strong>r fijnste en beste karikatuurprenten<br />

uit <strong>de</strong>zen roerigen tijd is een portret-karikatuur door Jan Stolker op <strong>de</strong>n oranjeklant<br />

‘Cornelis van Oeveren, alias <strong>de</strong> min, Mr. wagenmaker’.<br />

Het portret imponeert door zijn <strong>de</strong>ftige, klassieke omlijsting, die, wat <strong>de</strong>n stijl<br />

betreft, aan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re portretten van groote geleer<strong>de</strong>n en hel<strong>de</strong>n herinnert. Juist<br />

echter in dit plechtige cadre schuilt het satirieke element. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> beeltenis prijkt<br />

een medaillon met een zotskap, omringd door drie opgeblazen pad<strong>de</strong>n, die venijn<br />

spuwen. Daarnevens zit een eigenwijs aapje <strong>de</strong> pap te roeren, waarschijnlijk een<br />

prikkelig symbool van <strong>de</strong> roerigheid <strong>de</strong>s agitators; een verfoeilijk leelijke baviaan,<br />

die dui<strong>de</strong>lijke gelijkenis vertoont met <strong>de</strong>n geportretteer<strong>de</strong>, houdt als tenant in <strong>de</strong>n<br />

linkerbovenhoek het portret-medaillon <strong>de</strong>n volke <strong>voor</strong>. Een uil (twijfelachtig zinnebeeld<br />

van wijsheid, en in <strong>de</strong> Hollandsche spreekwijze van domheid) dient als presse-papier<br />

<strong>voor</strong> een blad, dat het opschrift draagt ‘Ordonnantie van K. van Oeveren’. On<strong>de</strong>r<br />

het portret leest men <strong>de</strong> stekelige inscriptie:<br />

‘Dit 's Kees van Oeveren, een twee<strong>de</strong> Don Quichote, Een gekke<br />

windbuil, maar nogthans een Patriot’<br />

Dat <strong>de</strong> pittigste karikaturen uit <strong>de</strong>zen woeligen tijd steeds met een zekere<br />

geheimzinnigheid van herkomst omringd zijn, spreekt vanzelf. En zoo is het dan<br />

nog altijd niet geheel zeker, dat Pieter van Woensel <strong>de</strong> teekenaar is <strong>de</strong>r goe<strong>de</strong> en<br />

geestige karikaturen van het beken<strong>de</strong> en gezochte almanakje (verschenen in 1792,<br />

'96, '98, 1800-1801)<br />

J. Toorop. Affiche <strong>voor</strong> Johan Wagenaar's ‘<strong>de</strong> Schipbreuk’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


‘De Lantaarn door Amurath Effendi Hekim Bacchi’, ofschoon <strong>de</strong> waarschijnlijkheid<br />

zeer groot is, dat hij, die <strong>de</strong> koddige historie schreef van het Trojaansche paard in<br />

Bestiana en vele an<strong>de</strong>re satirieke stukken, ze even satiriek en geestig illustreer<strong>de</strong>,<br />

al verkeer<strong>de</strong> hij daarbij ook dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>r Engelschen invloed. Vrijwel zeker is het<br />

dat met van Woensel's lantaarn-prentjes en met <strong>de</strong> ze<strong>de</strong>n-karikaturen van Jacob<br />

Smies <strong>de</strong> echte Ne<strong>de</strong>rlandsche karikatuur een aanvang neemt. Tot <strong>de</strong> geestigste<br />

en fraaiste platen van laatstgenoem<strong>de</strong> behoort <strong>de</strong> pruikenprent, een parodie op <strong>de</strong><br />

sche<strong>de</strong>lleer van Gall. Twee <strong>de</strong>r door <strong>de</strong>n geleer<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rzoeker ontpruikte heeren,<br />

hou<strong>de</strong>n zich wijselijk een weinig op <strong>de</strong>n achtergrond. Bij hun ontpruiking is gebleken,<br />

dat ze ‘hoorndragers’ zijn. Dat Hogarth zoowel van Woensel als Smies als<br />

navolgenswaardig <strong>voor</strong>beeld heeft <strong>voor</strong> oogen gestaan, neemt niet weg, dat ze<br />

echte karikaturisten zijn. Toch blijft tot in het mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r 19 e eeuw <strong>de</strong> bron <strong>de</strong>r<br />

grappigheid nog meer druppelsgewijze vloeien. Hier in ons lage land, dat bij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


148<br />

uitstek humi<strong>de</strong> is, heeft <strong>de</strong> humor, <strong>de</strong> sappigheid <strong>de</strong>s geestes, nimmer een goed<br />

humoristisch tijdschrift kunnen vullen en in stand hou<strong>de</strong>n, en allerminst in <strong>de</strong> 19 e<br />

eeuw, toen het beruchte ‘Humoristisch<br />

Prent van J. Waldorp op Willem V, Wolfenbüttel en Van Goens.<br />

Album’ in dit opzicht onze onmacht <strong>de</strong>monstreer<strong>de</strong>, om van vele an<strong>de</strong>re mislukkingen<br />

maar niet te spreken.<br />

Ook het weinige, dat <strong>de</strong> heer Veth <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n aan kunst armen tijd van 1830 en<br />

daaromtrent heeft opgediept uit almanakken en tijdschriften is van betrekkelijk weinig<br />

beteekenis, al geeft het ons een niet geringen dunk van zijn speurzin en <strong>de</strong> vlijt,<br />

waarmee hij zich <strong>voor</strong> <strong>de</strong> samenstelling van dit boek gewapend heeft. Wij krijgen<br />

er een kleur van, (ook <strong>de</strong> heer Veth), dat <strong>de</strong> zoete sentimentaliteit van Alexan<strong>de</strong>r<br />

V.H. onze grootou<strong>de</strong>rs in verrukking heeft gebracht, en voelen ons gegeneerd, dat<br />

het holle nationale enthousiasme van 1830 zoo weinig satirieke vonken <strong>de</strong>ed spatten<br />

...<br />

Dat een niet van eenigen geest ontbloot teekenaar als C.T. Mohrman in zijn<br />

‘Optocht naar <strong>de</strong>n Helicon’ met onze eigen onmacht <strong>de</strong>n draak stak is wel een<br />

ge<strong>de</strong>gen bewijs, hoe we er tamelijk zwak <strong>voor</strong> ston<strong>de</strong>n. Om ons toch op het een en<br />

an<strong>de</strong>r te onthalen, dat onze aandacht verdient, komt <strong>de</strong> schrijver van ons boek <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>zen tijd dan ook met genre-schil<strong>de</strong>rs als David Bles en A.H. Bakker Korff in 't<br />

geding, die wel geestige kunst gaven, maar geenszins karikatuur. Ik reken het hem<br />

echter als een bizon<strong>de</strong>re verdienste aan, dat hij in dit ge<strong>de</strong>elte van zijn boek twee<br />

ten onrechte vergeten namen in herinnering brengt: n.l. Jhr. P. van Loon en Anthonie<br />

<strong>de</strong> Vries.<br />

Van Loon's geestigheid is <strong>voor</strong> hen, die Utrecht kennen, een soort van mo<strong>de</strong>rne<br />

legen<strong>de</strong> gewor<strong>de</strong>n. Hij heeft zichzelf en zijn werk met een sluier van<br />

geheimzinnigheid omringd, die tot nog toe zich niet ge<strong>de</strong>eld heeft. Dat hij <strong>de</strong><br />

potsierlijke en zeer origineele prentjes teeken<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Jac. van Lennep's mislukte<br />

parodie, ‘Tafereelen uit <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>s Va<strong>de</strong>rlands’, staat vast; maar we weten<br />

nog altijd niet, of hij werkelijk <strong>de</strong> twee-eenheid was, die zich ‘Spiritus Asper en<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Spiritus Lenis’ noem<strong>de</strong>, en die ons <strong>de</strong>n zotten volkshumor opdischte van ‘De<br />

Rarekiek’ en ‘Het Beestenspel’. De heer Veth wijdt woor<strong>de</strong>n van bizon<strong>de</strong>re<br />

waar<strong>de</strong>ering aan zijn arbeid; maar het is jammer, dat zijn geestige spotprent op <strong>de</strong><br />

‘Girobank’ hier gegeven wordt in een zoo kleine en ondui<strong>de</strong>lijke reproductie, waardoor<br />

<strong>voor</strong> hen, die het oorspronkelijke niet kennen, juiste appreciatie onmogelijk is. Niet<br />

meer dan één blad. Hij had meer verdiend. Is het <strong>de</strong>n schrijver bekend, dat het<br />

Gezelschap Kunstlief<strong>de</strong> te Utrecht van <strong>de</strong>zen Ne<strong>de</strong>rlandschen humorist een in<br />

olieverf geschil<strong>de</strong>r<strong>de</strong> rarekiek-prent bezit van enkele meters hoog, en (wat nog<br />

merkwaardiger is) een kast vol van grotesk beeldhouwwerk? Wat we van<br />

<strong>de</strong>zen spotter kennen doet ons verlangen meer van hem te weten, ten spijt zijner<br />

artistieke preutschheid, die hem <strong>voor</strong>tdurend er toe dreef zijn licht on<strong>de</strong>r een<br />

korenmaat te plaatsen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


149<br />

In nagenoeg hetzelf<strong>de</strong> geval verkeert die an<strong>de</strong>re geestige illustrator uit het mid<strong>de</strong>n<br />

<strong>de</strong>r 19 e eeuw. Anthonie <strong>de</strong> Vries, <strong>de</strong> alter-ego van ‘<strong>de</strong>n Schoolmeester’. Was het<br />

<strong>de</strong> geniale onzin van Van <strong>de</strong>r Lin<strong>de</strong>n die hem in dit eene werk zoo inspireer<strong>de</strong>, dat<br />

hij een reeks karikaturen en typen schiep, die onverbeterlijk zijn en een<br />

onafschei<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong>el wer<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> dol-dwaze poëmen? De appreciatie van <strong>de</strong>n<br />

heer Veth lijkt me hier te zwak en ik veroorloof mij <strong>de</strong> luxe mij in meer dan een<br />

opzicht tegen zijn oor<strong>de</strong>el te verzetten. De Vries behoort on<strong>de</strong>r onze allerbeste<br />

humoristische teekenaars, temeer te waar<strong>de</strong>eren, omdat hij geen één-oog, maar<br />

een zeer hel<strong>de</strong>r-zien<strong>de</strong> was in een land <strong>de</strong>r blin<strong>de</strong>n. Men zal mij, hoop ik, niet<br />

ver<strong>de</strong>nken van gebrek aan appreciatie <strong>voor</strong> Ko Doncker's origineele grappigheid,<br />

maar vergelijk zijn Schoolmeester-illustraties eens met die van <strong>de</strong> Vries. De<br />

eerstgenoem<strong>de</strong> treft overal <strong>de</strong>n juisten toon, Doncker is er <strong>voor</strong>tdurend naast,<br />

evenals Toorop in zijn Schipbreuk-affiche. Hoe kan het trouwens an<strong>de</strong>rs? Bei<strong>de</strong><br />

kunstenaars staan in hun mo<strong>de</strong>rne verfijning zóó ver verwij<strong>de</strong>rd van <strong>de</strong>s<br />

Schoolmeesters koddige boert, dat ze geheel buiten verband met zijn werk hun<br />

eigen beel<strong>de</strong>n dichtten. In Engeland heeft men hetzelf<strong>de</strong> zien gebeuren met <strong>de</strong>s<br />

Schoolmeesters <strong>voor</strong>beeld, <strong>de</strong> ‘Ingoldsby-Legends’. De Barham-Rackham combinatie<br />

was ook daar een absurditeit ...<br />

Ik verbaas mij erover, dat <strong>de</strong> heer Veth van <strong>de</strong> mislukte Schoolmeester-illustraties<br />

van Doncker er drie reproduceert, terwijl ik geen enkel prentje vind uit zijn meest<br />

typeeren<strong>de</strong> werk ‘De Avonturen van Dr. Mol’, waarover <strong>de</strong> schrijver van ons<br />

karikaturen-boek, ten onrechte, <strong>de</strong>n staf breekt. Doncker's geestige reklameboekjes<br />

‘De reis van meneer Haverstok met <strong>de</strong> koffer van Verwegen en Kok’, Salm's<br />

Schimmenspel en <strong>de</strong> fijne zwartjes <strong>voor</strong> het bloemenmagazijn ‘Corona’, wor<strong>de</strong>n in<br />

't geheel niet vermeld, ofschoon ze tot het beste werk van <strong>de</strong>zen origineelen<br />

grappenmaker behooren. Een an<strong>de</strong>r boekje van <strong>de</strong>ze soort ‘De avonturen van Piet<br />

van Pelle met zijn Gazelle’ is trouwens niet aan zijn speurzin ontsnapt.<br />

Hoe komt het toch, dat na 1890 of daaromtrent, Ne<strong>de</strong>rland plotseling zoo rijk is<br />

gewor<strong>de</strong>n aan goe<strong>de</strong> karikaturisten. Het zou <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n heer Veth een aardige taak<br />

geweest zijn, dit merkwaardig kultuurverschijnsel eens te on<strong>de</strong>rzoeken, en hij zou<br />

er beter werk mee hebben verricht dan door over zijn tijdgenooten als<br />

opperkunstrechter <strong>de</strong> artistieke vierschaar te spannen... La critique est un<br />

monsieur... en elk persoonlijk oor<strong>de</strong>el is in hooge mate relatief... Ten slotte is<br />

toch altijd <strong>de</strong> tijd <strong>de</strong> groote zeef, die het goe<strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rt en het min<strong>de</strong>rwaardige<br />

terzij<strong>de</strong> werpt. Hoe komt het, dat het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> 19e eeuw zulke geestige rijmelaars<br />

heeft opgeleverd als: Ko Doncker, Charivarius, Manna <strong>de</strong> Wijs; dat <strong>de</strong> gracieuse<br />

zwierigheid van Piet van <strong>de</strong>r Hem, <strong>de</strong> journalistieke vluchtigheid van Raemaekers,<br />

<strong>de</strong> koddige gemaniereerdheid van Henriette Willebeek Le Mair,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Ko Doncker. Wees nooit kort aangebon<strong>de</strong>n.<br />

Teekening in het bezit van <strong>de</strong>n heer H.A.J. Baan<strong>de</strong>rs te Amsterdam.<br />

Nelly Bo<strong>de</strong>nheim, Lizzy Ansingh, van Bas van <strong>de</strong>r Veer, van Johanna Coster, van<br />

Rie Cramer 1) , van Mid<strong>de</strong>righ Bokhorst, ons in een tijd, die daartoe allerminst<br />

aangelegd scheen, s cherts en spot heeft gebracht van <strong>de</strong>n eersten rang. Jan<br />

Sluyters en Albert Hahn behooren tot <strong>de</strong> sterkste satiristen van <strong>de</strong> wereld en mogen<br />

tevens zon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>behoud gerekend wor<strong>de</strong>n tot onze groote kunstenaars. En<br />

daaromheen groepeeren zich velen, die elk op hun beurt in geïllustreer<strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n<br />

en geïllustreer<strong>de</strong> boeken getuigenis geven van geest:<br />

1) De fraaie prentjes <strong>de</strong>zer kunstenares vin<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong>n heer Veth geen waar<strong>de</strong>ering. Ik begrijp<br />

niet goed waarom?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


150<br />

L.W.R. Wenckebach, Tjerk Bottema, De Moor, Ant. van <strong>de</strong>r Valk (Toon van Tast),<br />

Jan v. Wijk, Vaarzon Morel, Joan Colette, Felix Hess, Willy Sluiter, Jordaan, enz.,<br />

om nog niet eens te spreken van uit Vlaan<strong>de</strong>ren geïmporteer<strong>de</strong> persoonlijkhe<strong>de</strong>n<br />

als Pol Dam, Ed. Verschueren, George v. Raemsdonk en A. Ost, wier arbeid in <strong>de</strong>s<br />

heeren Veth's boek, als van vreem<strong>de</strong>n oorsprong, niet besproken wordt.<br />

En wat nog wel het meest verbaast bij <strong>de</strong>ze won<strong>de</strong>rbare ontwikkeling van artistieke<br />

geestigheid is <strong>de</strong> sterke individualiteit <strong>de</strong>zer nieuwe school van Hollandsche<br />

karikaturisten en illustratoren. Hier en daar mag al eenige Engelsche en Duitsche<br />

invloed bemerkbaar zijn... <strong>de</strong> eigenheid spreekt daar toch met dui<strong>de</strong>lijk accent boven<br />

uit. Piet van <strong>de</strong>r Hem met zijn gracieuse expressiviteit van lijn, zijn groot typeeringsen<br />

groepeeringsvermogen 1) ; Jan Sluyters met zijn bruyant kleurgevoel en zijn<br />

vlammen<strong>de</strong> hartstochtelijkheid; Hahn met zijn monumentale kloekheid, die steeds<br />

achter zijn felsten spot een diepen on<strong>de</strong>rgrond van ernst doet gevoelen, zijn echte<br />

Hollandsche figuren. De luchtigste <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne spotters is zeker wel Toon van Tast,<br />

die ons o.a. in De Ware Jacob een reeks kostelijke karikatuurportretten schonk van<br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche toonkunstenaars met bijbehooren<strong>de</strong> rijmen. Het portret van Dr.<br />

Johan Wagenaar wordt in ons boek gereproduceerd, maar hij maakte er ook van<br />

Mengelberg, Cath. van Rennes enz. Een <strong>de</strong>r vermakelijkste is dat van <strong>de</strong>n<br />

Rotterdamschen organist (thans reeds overle<strong>de</strong>n), M.H. van 't Kruys. In het rijm,<br />

dat <strong>de</strong>ze beeltenis vergezelt, komt o.a. <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> kapitale grap <strong>voor</strong>. Van 't Kruys<br />

stond namelijk weleer te boek als won<strong>de</strong>rkind, hij was zeer <strong>voor</strong>lijk, nog erger dan<br />

Mozart, want<br />

Hij componeer<strong>de</strong> in zijn luier<br />

Zijn goedklinkend opus één.<br />

En dit zij mijn slot. De lezer zal mij wellicht kunnen verwijten, dat ik wat al te veel<br />

om <strong>de</strong>s heeren Veth's boek heb heengepraat. De schrijver, zelf recensent, zal zich<br />

dit intusschen wel niet al te zeer aantrekken, het met dit losse babbeltje van een<br />

praatzieken provinciaal niet al te nauw nemen en zich <strong>de</strong> bijbelsche wijsheid<br />

herinneren ... wij struikelen allen in vele. Alleen nog dit: op pag. 287 komt <strong>de</strong><br />

reproductie <strong>voor</strong> van een krabbeltje van <strong>de</strong>n heer Veth zelf uit zijn ‘Prikkelidyllen’.<br />

Waarom? ...<br />

J.D.C. VAN DOKKUM.<br />

Nieuwe Fransche boeken<br />

Binet Valmer, l'Enfant qui Meurt, Paris, Ernest Flammarion. - Joachim<br />

Gasquet, Il a y une Volupté dans la Douleur, Paris, Grasset.<br />

De heer Binet Valmer heeft meegevochten; blijkbaar nam hij vrijwillig dienst. De<br />

maan<strong>de</strong>n aan het front hebben een ommekeer in zijn leven gebracht.<br />

Verschei<strong>de</strong>n boeken ston<strong>de</strong>n al op zijn naam. Door het in <strong>de</strong> loopgraven doorstane<br />

moet zijn leven <strong>voor</strong> zijn eigen besef pas volle waar<strong>de</strong> hebben gekregen. Hij wordt<br />

niet moe, daarvan te getuigen; met een volharding, waaraan ij<strong>de</strong>lheid niet vreemd<br />

kan zijn, bepleit hij <strong>de</strong> belangen zijner gewezen krijgsmakkers.<br />

Dit is eerbiedwaardig; ook in hem moet, in <strong>de</strong> gemeenschap <strong>de</strong>r vervuiling en<br />

ontberingen, <strong>voor</strong>al van het gemeenschappelijk gevaar, dat het leven tot een lot<br />

maakte in <strong>de</strong> loterij, zich een nieuw en krachtig solidariteitsgevoel geworteld hebben.<br />

1) Dat <strong>de</strong> heer Veth aan van <strong>de</strong>r Hem's politieke prenten <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ‘Nieuwe Amsterdammer’ zoo<br />

weinig waar<strong>de</strong>ering schenkt is mij even onbegrijpelijk als zijn onmatigheid van lof <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

prenten van Jan Holswil<strong>de</strong>r.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De instincten kwamen er bloot te liggen, het instinctieve van <strong>de</strong>n zinnenlust speelt<br />

zich in dit boek uit, waarvan een <strong>de</strong>r eerste-plansfiguren, Philippe Groux, aan <strong>de</strong>n<br />

speelhartstocht is verslaafd geweest. In <strong>de</strong> oorlogsjaren moet gedachte aan <strong>de</strong>n<br />

strijd, ook als hijzelf niet aan 't front was, hem onafgebroken hebben gekweld zon<strong>de</strong>r<br />

ruimte <strong>voor</strong> iets an<strong>de</strong>rs te laten.<br />

In <strong>de</strong>zen roman is aldoor sprake van vooze afleiding tegen een achtergrond van<br />

leed, niet alleen van <strong>de</strong>n oorlog. Kaleidoskopisch warrelen <strong>de</strong> personen door elkaar.<br />

Een film-regisseur zou hier welkome stof vin<strong>de</strong>n. Dit boek, dat menschelijk wil zijn<br />

en het onmenschelijke in genotzucht en star individualisme geeselt, is zelf star en<br />

schimmig als een rolprent. Deze menschen praten, praten in alle omstandighe<strong>de</strong>n,<br />

praten over alles, <strong>voor</strong>al over <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, die hier lichaamshartstocht is, - <strong>de</strong> lezer zit<br />

er, doof, wanhopig bij, het warrelt hem <strong>voor</strong> het oog en in het oor, het lijkt een<br />

gekkenhuis, waarin <strong>de</strong> menschen mechanisch als poppen bewegen, door <strong>de</strong>n heer<br />

Binet Valmer opgewon<strong>de</strong>n.<br />

Die holle opgewon<strong>de</strong>nheid van zooveel Fransche boeken op het oogenblik wekt<br />

weerzin. Alle levenswarmte ontbreekt eraan, geen woord is echt, het verhaal is<br />

bedacht van het begin tot het eind.<br />

O, knap bedacht; het is een zoodje, dat <strong>de</strong> schrijver daar bij elkaar heeft gebracht.<br />

Maar ook die buitenissigheid riekt muf, men kent ze als cliché's: <strong>de</strong> beroem<strong>de</strong><br />

geleer<strong>de</strong>, die een zoon verstoot, maar zich bij diens sterfbed met hem verzoent, als<br />

<strong>de</strong> jonkman om zijn va<strong>de</strong>r, niet zijn moe<strong>de</strong>r heeft geroepen; <strong>de</strong> Dame met het bont,<br />

die volgens<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


151<br />

<strong>de</strong>n schrijver niet veel min<strong>de</strong>r dan naakt loopt, <strong>de</strong> slang en mannen-verslindster;<br />

<strong>de</strong> Roemeensche dokter, die met een vrouw welke niet zijn echtgenoote is, te haren<br />

huize opium schuift en frappant op zijn collega uit Li<strong>de</strong>wij<strong>de</strong> lijkt; <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r van<br />

<strong>de</strong>n zoon, die in <strong>de</strong>ze 500 bladzij<strong>de</strong>n sterven<strong>de</strong> is, welke dame weduwe werd na<br />

een stormachtig huwelijk en die nog tusschen eenige mannen flad<strong>de</strong>rt; <strong>de</strong> brave<br />

goeverneur van <strong>de</strong>n knaap, die, zwaar tuberculeus, een boeremeid hartstochtelijk<br />

bemint ...<br />

De lezer kan zich <strong>de</strong> rest daarbij <strong>de</strong>nken. Dit alles geschiedt geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n<br />

oorlog. De auteur doet hierbij authentiek, eigennamen en jaartallen noemend. Het<br />

is, of men erbij is! Men griezelt als in een panorama dat immers ook een verwarring<br />

van echt en namaak nastreeft. Telkens komt hij met <strong>de</strong>n oorlog op <strong>de</strong> proppen; <strong>de</strong><br />

lezer <strong>de</strong>nkt te eer aan prostitutie, daar het als kastijding van al <strong>de</strong> snoodaards dient,<br />

die onvoldoen<strong>de</strong> met die wree<strong>de</strong> werkelijkheid rekening hou<strong>de</strong>n.<br />

Dit boek is vormloos; <strong>de</strong> orkaan van <strong>de</strong>n oorlog als het losgebroken noodlot zelf<br />

doorvlaagt <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n nergens. Nergens geeft <strong>de</strong> schrijver blijk, in <strong>de</strong>ze duistere<br />

diepte te hebben geschouwd. Oppervlakkig is <strong>de</strong> ontplooiïng van <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> en volle<br />

tooneelen, knap van opvolging en afwisseling, maar op zoo laag plan, dat noch van<br />

compositie, noch van zielsdoorgronding sprake is.<br />

Binet Valmer droeg zijn roman aan Joachim Gasquet op. Deze is enkele maan<strong>de</strong>n<br />

gele<strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>n. Tusschen bei<strong>de</strong> mannen, tusschen bei<strong>de</strong>r aard is meer<br />

verwantschap dan het feit, dat bei<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n oorlog hebben meegevochten en <strong>de</strong><br />

heugenis daaraan als een nieuw geloof vieren. Een nieuw levensgeloof. De gestadige<br />

dreiging van <strong>de</strong>n dood leer<strong>de</strong> hun het leven te ge<strong>de</strong>nken, dat is: te genieten.<br />

Van Gasquet verscheen onlangs Il y a une Volupté dans la Douleur.<br />

In <strong>de</strong> Augustusaflevering van <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> heeft <strong>de</strong> heer Martin Permys dit<br />

boek kortelings besproken, uitvoerig genoeg om te doen beseffen, dat <strong>de</strong>ze gretige<br />

lezer van wat er op <strong>de</strong> Fransche markt verschijnt, daardoor is teleurgesteld.<br />

Teleurstelling on<strong>de</strong>rvindt telkens, wie grijpt naar <strong>de</strong> Fransche litteratuur van onzen<br />

tijd. Daarmee is niet gezegd, dat het in an<strong>de</strong>re lan<strong>de</strong>n beter is. In elk geval gist het<br />

in <strong>de</strong> jonge, Fransche schrijvers. De beproeving van <strong>de</strong>n oorlog was niet het eenige.<br />

Eer lijkt hij <strong>de</strong> ontknooping van wat <strong>voor</strong>dien broei<strong>de</strong>, <strong>de</strong> bliksem, die schrik, maar<br />

ook verkoeling en rust bracht. Een nieuw, vere<strong>de</strong>ld realisme is bezig op te schieten.<br />

Geen <strong>de</strong>r jongeren heeft zich <strong>voor</strong> het ontzaglijks, dat <strong>de</strong> oorlog, niet alleen die aan<br />

<strong>de</strong> vuurlijn, was, kunnen afsluiten. Al naar hun geaardheid hebben ze dien<br />

on<strong>de</strong>rgaan, om het even of ze daarin een actieve of passieve rol speel<strong>de</strong>n. Het<br />

gemeenschapsleven, het leven van elken dag is hun veel, niet alles. De ivoren<br />

torens liggen neergesmakt. De jonge kunstenaars staan mid<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>zen daveren<strong>de</strong>n<br />

tijd, waaraan ze hun geestelijke spankracht meten. Zij weten, zoo noodig, <strong>de</strong> eischen<br />

<strong>de</strong>r gemeenschap met <strong>de</strong> behoeften van <strong>de</strong>n geest overeen te brengen. Het<br />

impressionisme is tegelijk met an<strong>de</strong>re ismen en leuzen verle<strong>de</strong>n gewor<strong>de</strong>n. Zij<br />

zoeken <strong>de</strong> nauwe maatschap en <strong>de</strong> warmte <strong>de</strong>r gedachtenwisseling in gesprek over<br />

wat hen boven alles bezig houdt; zij reikhalzen naar alle uitingen van kunst. Hun<br />

begrippen zijn niet meer die van het vorig geslacht, zij on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n zich reeds<br />

wijl ze begrippen rijk zijn en <strong>de</strong> noodzakelijkheid daarvan bepleiten; zij hebben,<br />

kortom, <strong>de</strong>n drang naar het universeele. Bij enkelen gaat <strong>de</strong>ze tot het unanisme,<br />

waarin <strong>de</strong> groep het individu vervangt.<br />

Joachim Gasquet was een <strong>de</strong>r lei<strong>de</strong>rs, een man van wien, ook persoonlijk, sterke<br />

kracht uitging. Met zijne tijdgenooten had hij dit gemeen, dat hij enorm veel schreef:<br />

poëzie, beschouwingen over allerlei on<strong>de</strong>rwerpen, ook romans. Tot zijn dood werkte<br />

Gasquet aan dagbla<strong>de</strong>n mee, gelijk zoo menig jongere.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Het zij me vergund, in dit verband met een enkel woord op Il y a une Volupté<br />

dans la Douleur terug te komen. Gasquet heeft daarmee iets willen zeggen;<br />

er is veel opzettelijks en re<strong>de</strong>neering in. Naar men zich herinnert las hij het boekje<br />

een twintig jaar gele<strong>de</strong>n al aan Edmond Jaloux, die <strong>de</strong> <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> schreef, <strong>voor</strong>.<br />

Daarna heeft hij het nog eens doorgenomen. <strong>Den</strong> jongen Gasquet vin<strong>de</strong>n we hier<br />

terug, <strong>de</strong>ngene, over wien <strong>de</strong> orkaan nog niet gegaan was. Hem zelf moet dit bij<br />

het overlezen vertrouwd geklonken hebben. Dit verhaal, dat eigenlijk een novelle<br />

is, is vol van <strong>de</strong>n dood en vol van zinnelijkheid.<br />

Jean, <strong>de</strong> dichter, verliest zijn vrouw, die hij aanbad. Na <strong>de</strong> begrafenis zoekt hij in<br />

zijn zielsverbrijzeling toevlucht bij vrien<strong>de</strong>n. Trouwe vrien<strong>de</strong>n, Pierre, <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r<br />

en lyrischen pantheïst, Thérèse diens vrouw, die aan Claire, <strong>de</strong> overle<strong>de</strong>ne, een<br />

geestelijke we<strong>de</strong>rgeboorte dankt. Zij wonen buiten bij <strong>de</strong> zee, te mid<strong>de</strong>n van een<br />

natuur die enkel genot, in een huiselijke omgeving, die gerieflijke weel<strong>de</strong> is. Pierre<br />

en Thérèse zijn gelukkig in <strong>de</strong>n bond met Hélène, hun dochtertje.<br />

Dan komt Jean daar binnen. Bei<strong>de</strong>n beijveren zich met omhullen<strong>de</strong>, nooit <strong>de</strong><br />

aandacht vragen<strong>de</strong>, echte vriendschap, hem in staat te stellen tot zich zelf te komen.<br />

Dan ontstaat dit verbijsteren<strong>de</strong>: door Jean, geslagen van leed, wijl hij <strong>de</strong>el was van<br />

een tweeheid en alleen ver<strong>de</strong>r te leven hem onmogelijk lijkt, vlamt, <strong>de</strong> eerste maal<br />

dat Thérèse en hij een oogenblik samen zijn, <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


152<br />

zinnenzwijmel <strong>voor</strong> haar, die, vrouw van zijn boezemvriend, in een huwelijk zon<strong>de</strong>r<br />

smet, daardoor al nooit als vrouw hem is verschenen. Hij kust haar en staat geheel<br />

verward door herinnering aan Claire, bei<strong>de</strong>r vertrouw<strong>de</strong>. Ook in Thérèse schokt en<br />

brandt <strong>de</strong> koorts: zij, die aan Pierre alles had, bovendien gelukkige moe<strong>de</strong>r, vrouw<br />

van franke zinnelijkheid in bloeien<strong>de</strong>n leeflust, staat opeens willoos tegenover haar<br />

verlangen naar Jean, na dien eenen, hartstochtelijken kus.<br />

<strong>Den</strong> volgen<strong>de</strong>n dag wor<strong>de</strong>n ze door dien drang weer onweerstaanbaar naar elkaar<br />

gedreven. Ze praten lyrisch en wijsgeerig over Claire, wier beeld tusschen hen staat,<br />

dat hen uiteen en dan weer samen-stuwt. Ze praten ook over <strong>de</strong>n dood. Pierre<br />

ontwikkelt daar theorieën over. Deze theorieën zijn jeugdig; <strong>de</strong> vijftig-jarige Gasquet<br />

zou er niet meer die aandacht aan hebben besteed. Nu re<strong>de</strong>neert Pierre:<br />

‘Het is niet waar, dat men sterft. Niets verdwijnt heel en al. Gelief<strong>de</strong> wezens<br />

herleven volkomen in ons. Claire is in jou met een kracht, een tee<strong>de</strong>rheid, een<br />

schoonheid, die je weldra zult voelen. Er is iets waars in het katholicisme. Claire,<br />

van wie je houdt, zal zich voe<strong>de</strong>n met jou, je zult misschien in haar opgaan, maar<br />

nooit, nooit zal zij in het niet verdwijnen’.<br />

We had<strong>de</strong>n een stiller genegenheid makkelijker aanvaard. Geheel <strong>de</strong><br />

schil<strong>de</strong>rsgestalte mist overtuigingskracht. Ze is bedacht, gelijk het ‘geval’ bedacht<br />

is. Dit ontneemt er niet het belangwekken<strong>de</strong> aan. De almacht van <strong>de</strong> dierlijkheid is<br />

hier als een rauwe won<strong>de</strong> opengelegd. Is ze in <strong>de</strong> botsing van <strong>de</strong>ze figuren en<br />

omstandighe<strong>de</strong>n wáár gemaakt ...?<br />

Daarvan is <strong>de</strong> lezer evenmin overtuigd. Als op een film voltrekt zich dit ontzetten<strong>de</strong>,<br />

mechanisch en bliksemsnel. Dat het geteister<strong>de</strong> brein van Jean, hoe dan ook, een<br />

uitweg zoekt om aan <strong>de</strong>n dul<strong>de</strong>loozen druk te ontkomen, is <strong>de</strong> lezer geneigd te<br />

aanvaar<strong>de</strong>n, maar eer met het verstand dan <strong>de</strong> ziel. Had <strong>de</strong> schrijver ons willen<br />

overtuigen, hij zou bree<strong>de</strong>r hebben moeten uitwerken wat bruusk, dieper uitgraven,<br />

wat oppervlakkig gebleven is. Wellicht bedoel<strong>de</strong> hij het zoo. Jaloux vertelt in <strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong>re<strong>de</strong>: kleine romans wil<strong>de</strong> Gasquet schrijven, verhalen blijkbaar van opgejaag<strong>de</strong><br />

zielsspanning.<br />

Die van Jean ontlaadt zich door <strong>de</strong> zinnen, ze ontspant zich niet. Als een sombere<br />

beproeving, zuster van <strong>de</strong>n dood, moet <strong>de</strong> schrijver toen al <strong>de</strong> geslachtsdrift hebben<br />

gezien. De hei<strong>de</strong>nsche levensverheerlijking (‘paganisme!’) stelt hij tegenover <strong>de</strong><br />

abstracties (‘la nature ne se survit que dans les abstractions qu'on fait d'elle’). Van<br />

<strong>de</strong>zen kant uit streeft hij naar beteugeling van het gevoel: ‘notre sentiment est<br />

confus’. Maar het lyrische, het muzikale, <strong>de</strong> gevoels-uitstrooming, waarvan ook in<br />

dit boek sprake is, bleef heel zijn leven hem bij en spreekt het sterkst uit het portret<br />

in officierskleedij, door Blanche van hem geschil<strong>de</strong>rd, dat van het <strong>voor</strong>jaar op een<br />

Salon hing en in dit boek werd gereproduceerd.<br />

PARIJS.<br />

H. VAN LOON.<br />

[Boekenschouw]<br />

Letterkun<strong>de</strong>; biographie<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Soera Rana (Isaäc Esser Jr.) 1845-19<strong>20</strong>, door Dr. G. Kalff. - (Haarlem,<br />

H.D. Tjeenk Willink en Zoon, 1921).<br />

‘Aca<strong>de</strong>mische schuchterheid’: met <strong>de</strong>zen term hoor<strong>de</strong> ik van zekere zij<strong>de</strong> <strong>de</strong> houding<br />

<strong>de</strong>s auteurs van dit boekje tegenover zijn on<strong>de</strong>rwerp kenschetsen. Waarme<strong>de</strong> men<br />

dan vermoe<strong>de</strong>lijk bedoel<strong>de</strong> aan te dui<strong>de</strong>n een te kort aan warmte, aan geestdrift,<br />

een te groote <strong>voor</strong>zichtigheid, een te weinig ‘zich gaan laten’, van <strong>de</strong>n Leidschen<br />

hoogleeraar ten opzichte van <strong>de</strong>n toch zoo breedvoerig door hem besproken en<br />

geprezen dichter. Eerlijk gezegd begrijp ik dit verwijt niet goed; er mee instemmen<br />

doe ik zeker niet. Vergeten zij die zoo gauw klaar staan met een criticus gemis aan<br />

geestdrift <strong>voor</strong> <strong>de</strong> voeten te werpen niet te licht, hoeveel geestdriftige beoor<strong>de</strong>elingen<br />

ons oneindig beter <strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>elaar dan het beoor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> hebben doen kennen,<br />

wat in enkele gevallen een <strong>voor</strong><strong>de</strong>el mocht zijn, in <strong>de</strong> meeste omstandighe<strong>de</strong>n<br />

echter op een na<strong>de</strong>el bleek uit te loopen? Een criticus als W.G. van Nouhuys uitte<br />

zich maar zel<strong>de</strong>n ‘geestdriftig’, en toch was hij een man van literair gezag aan wiens<br />

oor<strong>de</strong>el wij <strong>voor</strong> onze letterkun<strong>de</strong> zeer veel verschuldigd zijn. Niet an<strong>de</strong>rs is het met<br />

Prof. Kalff. Wat zijn boekje aan warmte al moge missen dat wint het aan die hoogere<br />

objectiviteit, die, en hierop komt het <strong>voor</strong>al aan, door trouwe bewon<strong>de</strong>ring wordt<br />

gedragen. Eigenlijk is dit boekje dan ook heelemaal niet koel <strong>voor</strong> wie slechts goed<br />

lezen wil. Hier is geen literatuurprofessor aan 't woord (al ontmoet men ook <strong>de</strong>zen<br />

in <strong>de</strong> groote kennis waarme<strong>de</strong> hier algemeene literaire stroomingen in hun historisch<br />

verband, zij 't in vogelvlucht, wor<strong>de</strong>n geschetst), hier is iemand, een mensch van<br />

kunstzinnigen aanleg die, vóor alles beschei<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>r stem eens dichters zijn oor<br />

willig heeft geopend. ‘Een lofkrans groenens nimmer moe’ zegt <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


153<br />

schrijver op 't graf te hebben willen leggen van Soera Rana, die in <strong>de</strong>n vorigen zomer<br />

op vijf en zeventig jarigen leeftijd, ‘zon<strong>de</strong>r dat zijn heengaan veel ontroering in <strong>de</strong>n<br />

lan<strong>de</strong> heeft gewekt’, is overle<strong>de</strong>n. Veel meer dan zulk een lofkrans schijnt zijn boekje<br />

mij gewor<strong>de</strong>n. Niet alleen omdat een<br />

SOERA RANA (Isaäc Esser Jr.)<br />

gezon<strong>de</strong> en van inzicht getuigen<strong>de</strong> critiek hier allerminst ontbreekt, maar ook om<br />

<strong>de</strong> interessante beschouwingen welke - wij doel<strong>de</strong>n er reeds boven op - aan <strong>de</strong><br />

behan<strong>de</strong>ling van het eigenlijk on<strong>de</strong>rwerp perspectief geven. Daar zijn allereerst <strong>de</strong><br />

anecdotische herinneringen aan het Haarlem <strong>de</strong>r dagen waarin Kalff en Esser elkaâr<br />

als collega's aan het Gymnasium op het Prinsenhof dagelijks ontmoetten. Dan:<br />

‘Waar blijven <strong>de</strong> jongeren?’ vroeg Busken Huet in een zijner brieven (1874) aan<br />

Potgieter en <strong>de</strong>ze vraag is <strong>voor</strong> Prof. Kalff <strong>de</strong> welkome aanleiding geweest om zijn<br />

lezers iets over die jongeren, die er dan toch wel bleken te zijn, al was het maar<br />

schaars, en al hebben <strong>de</strong> meesten hunner nú reeds niet an<strong>de</strong>rs meer dan een<br />

historische beteekenis, het een en an<strong>de</strong>r me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen, na eerst een m.i.<br />

welgelukte poging te hebben gedaan om op <strong>de</strong> door hem zelf opgeworpen<br />

tegenvraag het antwoord te geven: wat er dan van <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren zelf gewor<strong>de</strong>n was.<br />

Veel namen gaan aan ons <strong>voor</strong>bij, maar niet in een dorre aaneenrijging; wij krijgen<br />

iets van het letterkundig leven dier dagen te zien.<br />

Daarna komt <strong>de</strong> auteur tot zijn eigenlijk on<strong>de</strong>rwerp. En dan blijkt ons ‘aca<strong>de</strong>misch’<br />

in <strong>de</strong>n goe<strong>de</strong>n zin van 't woord al da<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> in<strong>de</strong>eling van zijn geschrift. Na eerst<br />

iets gezegd te hebben over Esser als prozaïst (on<strong>de</strong>r 't pseudoniem C. Terburch)<br />

en te hebben vastgesteld dat in het proza Esser's kracht niet lag 1) - beschouwt hij<br />

Soera Rana's poëzie, aan <strong>de</strong> hand van over 't algemeen zeer gelukkig gekozen<br />

citaten, eerst naar <strong>de</strong>n inhoud en vervolgens naar <strong>de</strong>n vorm. Daarna wordt een<br />

uitvoerig hoofdstuk gewijd aan <strong>de</strong>n dichter Soera Rana als vertaler, waarbij wij<br />

eenige leerzame beschouwingen krijgen over <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> wijzen van vertalen<br />

in het algemeen.<br />

‘Ik vraag critiek; zoo streng, zoo onverbid<strong>de</strong>lijk, zoo meedoogenloos mogelijk’<br />

schreef Esser in <strong>de</strong> korte <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> bij zijn eerste gedichten. En critiek heeft hij gehad,<br />

1) Een enkele vraag. Kan wie het beste uit C. Terburch's novellen naar voren wil brengen wel<br />

volstaan met het noemen van Aan <strong>de</strong> Bron, Celestine's Geschenk en Willem Norél? Zal hij<br />

niet eer<strong>de</strong>r moeten gewagen van verhalen als Ontrouw? De Gebroken Vaas, en Zijne<br />

Erfgename (verschenen on<strong>de</strong>r 't pseudoniem R.C. Oudhuys), novellen die zeker al <strong>de</strong> gebreken<br />

vertoonen van Terburch's proza in 't algemeen (gebrekkige compositie etc.), doch waarvan<br />

m.i. toch wel iets meer te zeggen valt dan dat zij ‘behalve eenige aardige natuurtooneelen<br />

en stadsgezichten weinig moois’ ble<strong>de</strong>n?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


niet het minst van Huet 2) , wiens beoor<strong>de</strong>eling Kalff <strong>voor</strong> een goed <strong>de</strong>el ‘onbillijk en<br />

Nurksch’ noemt, al had Huet gelijk dat in Soera Rana's werk (als in dat van zoovele<br />

an<strong>de</strong>ren en grooteren trouwens) het mid<strong>de</strong>lmatige het goe<strong>de</strong> te zeer overweegt. In<br />

hetzelf<strong>de</strong> hoofdstuk dat Huet's critiek bespreekt, gaat Kalff dan Esser's houding na<br />

ten opzichte van het nieuwe geslacht dat omstreeks '80 opstond, om met eenige<br />

bladzij<strong>de</strong>n over Esser's laatste levensjaren, waarin <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l ‘Vallen<strong>de</strong> Loovers’<br />

het licht zag, zijn boekje te besluiten.<br />

Prof. Kalff beschouwt Soera Rana's poëzie in verband met Esser's geheele<br />

persoonlijkheid. De eenige manier ook om <strong>de</strong>ze poëzie te verstaan. Alleen het<br />

dichtwerk <strong>de</strong>r zeer grooten en episch aangeleg<strong>de</strong>n verdraagt het ten slotte als een<br />

op zich zelf staan<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> te wor<strong>de</strong>n gena<strong>de</strong>rd. Een groot dichter nu, zegt Kalff,<br />

was Soera Rana niet (hoevele groote dichters zijn er? vraagt hij) en achtte hij zich<br />

zelven ook niet, al achtte hij zich, terecht, een wáár dichter. In De Gids van <strong>de</strong>ze<br />

maand, noemt Joh. <strong>de</strong> Meester, Kalff's boekje besprekend, het <strong>de</strong> tragiek van Esser's<br />

bestaan,<br />

2) Die intusschen blijk gaf het proza van C. Terburch te waar<strong>de</strong>eren.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


154<br />

dat <strong>de</strong>ze levendige geest, <strong>de</strong>ze kundige ter tale, <strong>de</strong>ze woordgebruiker van zóó fijn<br />

gehoor, geleefd heeft in een tijd die het nieuwe eischte’. Tragiek? Zooals men 't<br />

nemen wil. 't Komt mij <strong>voor</strong> dat in het leven van ons ‘jongeren’, die dan wèl contact<br />

hebben met dien nieuwen tijd, door 't nageslacht <strong>voor</strong> 't minst evenveel tragiek zal<br />

wor<strong>de</strong>n aangewezen, <strong>voor</strong> zoover men 't dan <strong>de</strong> moeite waard zal achten over ons<br />

te schrijven. Er zijn in ons verscheurdhe<strong>de</strong>n en onzekerhe<strong>de</strong>n die Esser niet ken<strong>de</strong>;<br />

hij leef<strong>de</strong> in het ou<strong>de</strong> en min<strong>de</strong> het ou<strong>de</strong> en was in die lief<strong>de</strong>n een man uit één stuk.<br />

Hij was eenzijdig; maar zijn wij ‘jongeren’ het zoo veel min<strong>de</strong>r? Zeer zeker verbeel<strong>de</strong>n<br />

wij 't ons.<br />

‘Een prachtige hermiet’ aldus <strong>de</strong> indruk, dien Prof. Kalff zegt te hebben ontvangen<br />

toen hij <strong>voor</strong> 't door Toorop geteekend portret van Isaäc Esser stond. ‘Als dat<br />

pandjesjasje maar een haren pij was’. In<strong>de</strong>rdaad was Esser een in zich zelf gekeer<strong>de</strong>,<br />

die, al kwam hij dan geduren<strong>de</strong> zijn lange loopbaan als redacteur <strong>voor</strong> 't buitenland<br />

van <strong>de</strong> Oprechte Haarlemsche Crt. naar <strong>de</strong>n geest met het wereldsch gewoel en<br />

gewentel in dagelijksche aanraking, eerst zichzelf werd in <strong>de</strong> stille natuur en <strong>de</strong><br />

intimiteit van <strong>de</strong>n huiselijken haard. Maar een ‘hermiet in een haren pij?’ Ik heb mij<br />

mijn va<strong>de</strong>r zoo nooit gedacht. Daar<strong>voor</strong> had hij het leven en alle aardsche<br />

schoonheid te lief, zòò lief, dat hij, <strong>de</strong> orthodox-geloovige, daarvan in zijn ou<strong>de</strong>rdom<br />

slechts met moeite schei<strong>de</strong>n kon.<br />

Van die levens-lief<strong>de</strong> geven zijn gedichten blijk, al is het zeker juist, wat Prof. Kalff<br />

schrijft, dat het grijs van <strong>de</strong>n weemoed in het weefsel van Esser's levensbeschouwing<br />

<strong>de</strong> blij<strong>de</strong> lichte kleuren <strong>de</strong>r vreugd overheerscht en dat zich <strong>de</strong> levenslust van <strong>de</strong>n<br />

dichter het best toont waar hij gedragen wordt door een on<strong>de</strong>rstroom van weemoed,<br />

als in het schoone ‘Met een Meeuwepluim’ (57).<br />

Soera Rana's beschrijvings kunst, toont zich in dit stuk zeker niet min<strong>de</strong>r<br />

verdienstelijk als die van <strong>de</strong>n door <strong>de</strong> jongeren zooveel beter geken<strong>de</strong>n Penning.<br />

Men oor<strong>de</strong>ele over dit brokje dorpsleven:<br />

't Is oûjaarsavond! Zie, <strong>de</strong>n duisteren weg<br />

En snerpend gieren<strong>de</strong>' Oostenwind ten trots,<br />

Stroomt klein en groot van alle kanten aan.<br />

Hol klinkt en weêrklinkt van <strong>de</strong>n har<strong>de</strong>n grond<br />

Er stap bij stap <strong>de</strong> lage huizen langs.<br />

Lantaarnen dansen heen en weêr. Van verr',<br />

Dof dreunend 's huismans kar <strong>voor</strong>bij, verkondt<br />

Een roo<strong>de</strong> gloed het tweespan van 't kasteel.<br />

Hier strompelt, <strong>de</strong> verkleum<strong>de</strong> dorre hand<br />

Om 't koopren hengsel van heur stoof geklemd.<br />

Het hijgend besje. Ginds, - <strong>de</strong> roo<strong>de</strong> koon<br />

In schou<strong>de</strong>rmantels schuilend, arm in arm,<br />

Verhalend met gesmoor<strong>de</strong>n lach 't genot<br />

Dat, na <strong>de</strong> preek! haar wachten zal - verhaast<br />

Een groep van jonge <strong>de</strong>ernen vast heur tred.<br />

Zulke poëzie te verwerpen omdat ze haar stof ontleent aan het huiselijk leven zou,<br />

Kalff merkt het alweêr terecht op, een jammerlijk doctrinarisme verra<strong>de</strong>n.<br />

Zoo men Coornhert's en Hooft's on<strong>de</strong>rscheid tusschen minne en lief<strong>de</strong> moge<br />

overnemen, zou men bij Soera Rana niet van minnepoëzie kunnen spreken, want<br />

<strong>de</strong> stem <strong>de</strong>r zinnelijkheid en van <strong>de</strong>n hartstocht wordt er niet gehoord. Zijn poëzie<br />

blijft hier in een meer geestelijke sfeer, die toch tevens, alweêr, zoo van <strong>de</strong>ze aar<strong>de</strong><br />

is. Wij kunnen niet nalaten, met Prof. Kalff, 't gedichtje Lentenacht te citeeren, waarbij<br />

<strong>de</strong> schr. aanteekent dat dit stukje in <strong>de</strong> zuiverheid van zijn gevoel, in <strong>de</strong> harmonische<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


samenstemming van zieleleven en natuur, in zijn eenvoud en sobere schoonheid,<br />

<strong>de</strong>n toon aangeeft van Soera Rana's latere lief<strong>de</strong>dichten.<br />

Geen wufte voet ontheilig<strong>de</strong> <strong>de</strong>n grond<br />

Rondsom;<br />

Ze vlij<strong>de</strong> 't kopjen aan mijn hart; haar mond<br />

Was stom.<br />

't Gestarnte nam vol majesteit omhoog<br />

Zijn keer;<br />

Het speelsche en moê gezworven windje vloog<br />

Niet meer.<br />

Hoog in <strong>de</strong>n toren suste 't dof metaal<br />

Zijn galm;<br />

En in <strong>de</strong> verte zong <strong>de</strong> nachtegaal<br />

Zijn psalm.<br />

Hier a<strong>de</strong>mt, als ‘tusschen <strong>de</strong> regels’ zou<strong>de</strong>n we bijna zeggen, iets van die gewij<strong>de</strong><br />

rust welke ons da<strong>de</strong>lijk aan Goethe's onovertroffen ‘Ueber allen Gipfeln’ als 't<br />

classieke <strong>voor</strong>beeld in dit opzicht herinnert 1) . ‘Ook bij Soera Rana’, aldus <strong>de</strong><br />

hoogleeraar op blz. 83 van zijn boekje, ‘brengt ie<strong>de</strong>re dichterlijke stof, elk poëtisch<br />

motief van zelf zijn rhythme en <strong>de</strong>n bouw van het geheel me<strong>de</strong>’. Ook dit wordt met<br />

een reeks oor<strong>de</strong>elkundig gekozen citaten aangetoond, die wel in staat zullen blijken<br />

<strong>de</strong>n lezer <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>volle kern van Soera Rana's poëzie te leeren kennen 2) . Ons<br />

kort bestek laat helaas niet toe hier uitvoeriger bij stil te staan. Dat Dr. Kalff een ruim<br />

aantal bladzij<strong>de</strong>n van zijn geschrift aan <strong>de</strong>n dichter als vertaler wij<strong>de</strong>n zou viel<br />

te verwachten.<br />

1) Om misverstand te <strong>voor</strong>komen: <strong>de</strong>ze laatste opmerking is van mij, niet van Prof. K. - v.E.<br />

2) Niet zeer gelukkig acht ik <strong>de</strong> keuze van het op blz. 75 afgedrukt gedicht ‘Whight’. ‘Een kleurige<br />

aquarel’ noemt Dr. K. dit vers, en men kan dit met hem eens zijn zon<strong>de</strong>r nochtans dit gedicht<br />

een bizon<strong>de</strong>r goed specimen te achten van beschrijvingskunst.<br />

Als een droom, als een droom, als een zonnige droom,<br />

Maar te haastig <strong>de</strong>n sluimer ontvlogen,<br />

Rijzen grijswitte rotsen aan blauwigen zoom<br />

In het tintelend licht <strong>voor</strong> mijn oogen.<br />

't Heeft mij altijd willen toeschijnen, dat <strong>de</strong>ze Hollandsche Duinzang-achtige huppelgang met<br />

't driemaal herhaald ‘als een droom’ in <strong>de</strong>n aanvangsregel alles eer<strong>de</strong>r suggereert dan wat<br />

<strong>de</strong> dichter bedoeld moet hebben: een bezonken, rustige stemming-weêrgave.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


155<br />

Hij begint, wij stipten 't reeds aan, met eenige interessante opmerkingen over het<br />

vertalen in 't algemeen, waarbij <strong>de</strong> overzetters meer dan één weg kunnen gaan.<br />

Men kan trachten <strong>de</strong>n oorspronkelijken schrijver op <strong>de</strong>n voet te volgen (als b.v.<br />

Von<strong>de</strong>l <strong>de</strong>ed in zijn overzettingen van Grieksche treurspelen), men kan ook<br />

nationaliseeren, transponeeren in <strong>de</strong> eigen nationale sfeer (Hooft's Warenar!). Wat<br />

<strong>de</strong> vertalers betreft in <strong>de</strong> eeuw waarin Soera Rana optrad - Kalff herinnert aan 't<br />

gemak waarmee v. Lennep en ten Kate verzen maakten, ook als vertalers; een<br />

gemak dat hun noodlottig werd. Een belangrijk verschijnsel bij vele, <strong>voor</strong>al ou<strong>de</strong>re,<br />

vertalers is het onvermogen om met tij<strong>de</strong>lijke verloochening <strong>de</strong>r eigen persoonlijkheid<br />

HET WOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE TAAL<br />

zich te verplaatsen in eens an<strong>de</strong>rs geest en werk. Da Costa trachtte in zijn vertaling<br />

van Byron's Caïn ‘<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>rfelijken invloed dier schoonheid zooveel mogelijk te<br />

keeren’ (92). Zoowel door invoegen als door weglaten kan een vertaler <strong>de</strong> eigen<br />

persoonlijkheid openbaren; een bijna vermakelijk <strong>voor</strong>beeld daarvan toont Kalff bij<br />

<strong>de</strong> Genestet in diens ‘vertaling’ van Heine's Schlachtfeld bei Hastings, waarin een<br />

couplet, dat <strong>de</strong> hollandsche dominee te kras oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, eenvoudig door streepjes<br />

werd vervangen. Soera Rana stel<strong>de</strong> als vertaler zich hoogere eischen. Van zich<br />

zelven sprekend zegt hij in <strong>de</strong> inleiding tot zijn overzetting van <strong>de</strong> Idylls of the King:<br />

‘Trachten<strong>de</strong> zoo diep hem mogelijk was in <strong>de</strong> bedoeling <strong>de</strong>s dichters door te dringen<br />

en die met alle getrouwheid weêr te geven, heeft hij zich niet min<strong>de</strong>r inspanning<br />

getroost om ook <strong>de</strong> taalmuziek <strong>de</strong>zer “idyllen” te transponeeren’. - Door <strong>de</strong>zen<br />

stelregel heeft Soera Rana zich bijna steeds laten lei<strong>de</strong>n. Zijn vertaling van <strong>de</strong> Idylls<br />

verdient, zegt Dr. Kalft, een plaats on<strong>de</strong>r het beste van dien aard wat wij in onze<br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche literatuur bezitten, van Von<strong>de</strong>l en Hooft's vertalingen af tot van<br />

Deyssel's Akedysseril toe (113).<br />

In het hoofdstuk waarin <strong>de</strong> schr. Esser's houding tegenover <strong>de</strong> jongeren behan<strong>de</strong>lt<br />

krijgen wij, met enkele trekken geschetst, een kijkje op 't literaire Holland dier dagen,<br />

toen een nieuw geslacht ter baan kwam. Jacques Perk verscheen in Ne<strong>de</strong>rland,<br />

Ned. Spectator en Tijdspiegel. In De Amsterdammer, on<strong>de</strong>r leiding<br />

van <strong>de</strong>n talentvollen fron<strong>de</strong>ur De Koo, werd <strong>de</strong> poëzie <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong>ren, met name die<br />

van Beets, fel aangevallen. De Nieuwe Gids verscheen. Beets van zijn kant<br />

kon geen vre<strong>de</strong> hebben met wat hij 't ‘kunstvaardig poëtasteren’ <strong>de</strong>r jongeren<br />

noem<strong>de</strong>. Maar ook Huet en Multatuli lieten zich, zij 't slechts in brieven, met geringe<br />

waar<strong>de</strong>ering over <strong>de</strong> nieuwlichters uit. Huet vond in De Lantaren meer geest<br />

dan in De Nieuwe Gids. De Lantaren had tot nu toe als 't blad gegol<strong>de</strong>n dat<br />

oud en jong trachtte te vereenigen. Maar <strong>de</strong> Lantaren-jongeren toon<strong>de</strong>n zich <strong>voor</strong><br />

't nieuwe al even ontoegankelijk als 't ou<strong>de</strong>re geslacht. Hoe moest 't dan Esser gaan,<br />

aan 't ou<strong>de</strong> zóó gehecht? Het gedicht waarin hij een aanval op Beets tracht te keeren<br />

(‘Zeker jong Holland spreekt’) noemt Klaff pleidooi <strong>voor</strong> een verloren zaak. Toch,<br />

ook van dit standpunt kan men erkennen ‘dat <strong>de</strong> verontwaardiging ook hier gloed<br />

heeft bijgezet aan Soera Rana's verzen; dat er in die verzen een vaart zit en een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


kracht die ze vrij wat hooger doen staan dan <strong>de</strong> poëzie welke zij ver<strong>de</strong>digen’ (125).<br />

In vele gedichten teekent Esser protest aan tegen <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche schoon-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


156<br />

heidsleer ‘die geen wet, geen richtsnoer, tucht noch regel’ erkent. Ook wie in veel<br />

hier niet met Esser meegaat zal toch, met Kalff, <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> moeten erkennen van<br />

een gedicht als Aan Hollands Taal:<br />

Gij Schoone en Lieflijke! zoo forsch, zoo teêr,<br />

Zoo gracelijk sterk als 't lenig-har<strong>de</strong> staal;<br />

Gij, die in 't rijk <strong>de</strong>s geestes immer meer<br />

Mijn hart bezat, zoolang ik a<strong>de</strong>m haal<br />

Bezitten zult, mijn eerste lief<strong>de</strong> waart -<br />

Met smartelijken toorn zie ik het aan,<br />

Hoe, niet onnoozlen, toorn noch smarte waard,<br />

Maar zij die zelf zich aadlen in hun waan,<br />

Halfgo<strong>de</strong>n, door verdwaas<strong>de</strong>n aangebeên,<br />

Elkandren uitbazuinend als heraut,<br />

De han<strong>de</strong>n schennen aan uw lelie-leên!<br />

Men ziet ook hier: er spreekt exclusivisme uit Esser's houding; hij ging slechts te<br />

ra<strong>de</strong> met eigen smaak en persoonlijke neigingen; hij streef<strong>de</strong> niet naar begrijpen<br />

en verklaren (128). Zeer juist in dit verband schijnt mij K.'s opmerking, dat Esser<br />

zich te weinig rekenschap gaf, of bv. <strong>de</strong> overheersching van het metrum door het<br />

rhythme ook kon samenhangen met een an<strong>de</strong>re opvatting van <strong>de</strong> poëzie, en <strong>de</strong>ze<br />

op haar beurt met een sterker ontroerbaarheid <strong>de</strong>r gemoe<strong>de</strong>ren. Esser was nu<br />

eenmaal een man wiens zieleleven was ingesteld op een an<strong>de</strong>ren tijd. Hij had, zegt<br />

Kalff, te veel karakter en fierheid om zich ook maar eenigszins te plooien naar<br />

heerschen<strong>de</strong> richtingen, die van <strong>de</strong> zijne afweken. Daardoor heeft hij nooit <strong>de</strong>n<br />

invloed uitgeoefend, die hem, krachtens zijn gaven, toekwam. Men liet hem ‘in zijn<br />

zelfgezochte eenzaamheid’. Intusschen ‘<strong>de</strong> wisselingen van <strong>de</strong>n smaak ook in <strong>de</strong><br />

literatuur zijn snel’. Zullen <strong>voor</strong> Esser's godsdienstige en ze<strong>de</strong>lijke kunst <strong>de</strong><br />

tijdsomstandighe<strong>de</strong>n eens ten gunste keeren? Prof. Kalff ziet eenige teekenen in<br />

die richting. Hoe 't ook zij - wij, die <strong>de</strong>ze kunst <strong>voor</strong> een <strong>de</strong>el van nabij hebben zien<br />

wor<strong>de</strong>n en het beste er van bewon<strong>de</strong>ren en liefhebben, wij zijn <strong>de</strong>n Leidschen<br />

hoogleeraar van harte dankbaar <strong>voor</strong> zijn geschrift, dat <strong>de</strong> persoonlijkheid en het<br />

werk van Soera Rana in ruimer kring bedoelt te leeren kennen en waar<strong>de</strong>eren.<br />

G.v.E.<br />

Romans en novellen<br />

Koning Adam, door Kees van Bruggen. - (Amsterdam, Maatschappij<br />

<strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur. 1921).<br />

Wel <strong>de</strong>finitief heeft <strong>voor</strong> het tegenwoordig geslacht een idyllische herschepping van<br />

<strong>de</strong> paradijsmythe afgedaan. De mo<strong>de</strong>rne mensch, indien hij toe mocht komen aan<br />

<strong>de</strong> riskante bespiegelingen omtrent zijn oorsprong - bezitten wij nog zooveel honger<br />

naar een zorgvuldigen stamboom? - beseft te zeer zijn ‘menschelijk’ tekort, dan dat<br />

hij <strong>de</strong> smakeloosheid zou hebben zich een onschuldig verle<strong>de</strong>n toe te dichten,<br />

waaraan het onre<strong>de</strong>lijk verbond van slang en vrouw een sma<strong>de</strong>lijk ein<strong>de</strong> <strong>de</strong>ed<br />

gewor<strong>de</strong>n.<br />

Adam en Eva, een kommervolle lichamelijkheid, studie-materiaal uit een<br />

besjes-huis, schuwoogig, àchter hun blik een door het-hen-omringen<strong>de</strong> verslagen<br />

geest-begin, zóó beeld<strong>de</strong> <strong>de</strong> expressionist Max Beckmann, anno 1917, het eerste<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


mensche-paar in ets en olieverfschil<strong>de</strong>ring. Van Bruggen, daarentegen, hanteert,<br />

naar zijn aard, <strong>de</strong> satyre. Zijn opzet is kin<strong>de</strong>rlijk-uitbundig; gelei<strong>de</strong>lijk verstrakken<br />

<strong>de</strong> lijnen, doch in die mate - en dit is, dunkt me, een ongeöorloof<strong>de</strong> concessie, die<br />

<strong>de</strong> schrijver van zijn on<strong>de</strong>rwerp bedong - dat het vertelsel als geheel beschouwd<br />

min of meer een huwelijks-bespotting werd en niet, volgens <strong>de</strong>n naspeurbaren opzet:<br />

satyre op <strong>de</strong>n ganschen mensch.<br />

Naar <strong>de</strong>n inhoud zijner verhalen is Kees van Bruggen een zeer onhollandsch<br />

auteur. Zijn roman, die een menschelijke vergissing bleek, daargelaten, beweegt<br />

zich zijn fantasie in een gelijksoortige richting als <strong>de</strong> wereld-litteratuur. Men moet<br />

dit niet geringschatten: het is een min<strong>de</strong>r groote verdienste thans een<br />

<strong>de</strong>gelijk-naturalistischen familieroman te schrijven dan een, wel eens rhetorisch, nu<br />

en dan te vluchtig vertelsel, waaraan <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne mentaliteit in al haar (vage)<br />

gecompliceerdheid ten grondslag ligt. Er is een zekere bekoring gelegen in <strong>de</strong><br />

vervolmaking van een uitgeschreven genre; <strong>de</strong> sprong in het duister naar een nieuwe<br />

techniek - om mij kortheidshalve bij het concrete te bepalen - blijft steeds een<br />

hachelijke on<strong>de</strong>rneming! Van Bruggen, in dit geval, waagt dien sprong weliswaar<br />

niet bewust, doch hij (van <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant) vangt <strong>de</strong>n huidigen geest in <strong>de</strong>n<br />

breken<strong>de</strong>n vorm-van-gisteren, en het compromis, want dit is het ten slotte, dat hieruit<br />

ontstaat, heeft zon<strong>de</strong>r eenigen twijfel zijn litterair bestaansrecht - onze gansche<br />

cultuur bewoont <strong>de</strong> wankele ‘paleizen’ eener overgangsperio<strong>de</strong> - bewezen.<br />

De sterkste zij<strong>de</strong> van 's schrijvers talent - zoogezegd - is zijn satyre. Meer malen<br />

red<strong>de</strong> zij een zwakke plek, b.v. <strong>de</strong> laatste pagina's van ‘Als ge niet... dan’. Ook hier,<br />

waar haar grimmigheid min<strong>de</strong>r fanatiek naar voren treedt als in zijn overig werk,<br />

houdt zij menig te ‘gretig’ geschil<strong>de</strong>rd tafreel in evenwicht.<br />

Het verhaal van <strong>de</strong>n eersten mensch, gelijk van Bruggen het geeft, is door<br />

parmantige anachronismen aan een zoetelijke her<strong>de</strong>rs-romantiek ontkomen. Hij<br />

doet afstand van alle tragiek, welke juist Beckmann (en stellig even grimmig!)<br />

inspireer<strong>de</strong>. Hij maakt ‘Koning Adam’ tot nood-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


157<br />

lots-drager, noch tot noodlots-geslagene; ook Eva, ‘<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r aller leven<strong>de</strong>n’, niet:<br />

zij is bemin<strong>de</strong> bruid, afgesloof<strong>de</strong> huisvrouw, ten leste gezellige, haar kleinkin<strong>de</strong>ren<br />

verwennen<strong>de</strong> oma. Geen listige slang noodt tot een bete van het kennis-ooft, geen<br />

‘engel met vlammend zwaard’ verdrijft hen uit het paradijs; het geschiedt alles<br />

‘vanzelf’, zooals ‘vanzelf’ vele dingen in <strong>de</strong>n kringloop <strong>de</strong>r jaren wisselen, al schrijven<br />

wij over dien weemoed geen smartverzen meer!<br />

Spottend heeft van Bruggen het paradijs-verhaal gerationaliseerd en, in<strong>de</strong>rdaad,<br />

het verloor geheel zijn naïeve bekoring, maar het won een an<strong>de</strong>re: eerlijkheid om<br />

haarszelfswil. En wie zich beklagen mocht - <strong>de</strong>s ondanks - om <strong>de</strong>ze wending van<br />

<strong>de</strong>n Poëzie (met een hoofdletter) sparen<strong>de</strong>n, menschelijken geest, be<strong>de</strong>nke: beter<br />

een half ei dan een leege dop.<br />

Het zal <strong>de</strong>n schrijver overigens wellicht verbazen dat aan zijn boek een zoo<br />

‘verheugend’ ethische strekking wordt toegeschreven; indien het hem ergert, hij<br />

wete dat ook <strong>de</strong>n satyriker ‘<strong>de</strong> kostelijke ironieën <strong>de</strong>s levens’ niet ontgaan.<br />

* * *<br />

Wat woordkunst betreft is dit vertelsel rijker dan ‘Zondvloed’, doch <strong>voor</strong>al in het<br />

laatste ge<strong>de</strong>elte (XLI e.v.) heeft het plastisch vermogen van zijn verhaaltrant bij<br />

<strong>de</strong>zen rijkdom ingeboet. Hoofdstuk XLVIII, dat reeds door zijn lengte buiten het<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re valt, spant in dit opzicht <strong>de</strong> kroon. Bovendien komt op vele plaatsen<br />

het verstan<strong>de</strong>lijk arrangement <strong>de</strong>r ‘verbeelding’ te zien, een fout, welke <strong>voor</strong> van<br />

Bruggen niet zon<strong>de</strong>r beteekenis kan zijn, daar zij eenigermate in <strong>de</strong> lijn ligt van zijn<br />

temperament dat - o die Engelsch-sentimenteele fragmentjes! - ‘gevoel’ en ‘verstand’<br />

als twee onevenredige waar<strong>de</strong>n schijnt te erkennen. (Men <strong>de</strong>nke aan <strong>de</strong> twee<br />

hoofdfiguren uit ‘Een Goed Huwelijk’: Judith Odoorn en Jozef Wesling). Terwijl<br />

nergens zeker meer dan in het ‘fantastisch’ verhaal het bedachte dient te wor<strong>de</strong>n<br />

verme<strong>de</strong>n; en juist in dit genre bezit van Bruggen een <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gezichtswijdte onzer<br />

litteratuur zoo verblij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> vaardigheid.<br />

ROEL HOUWINK.<br />

Een uit velen, door Marie Gijsen. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse's<br />

Uitgevers-Maatschappij).<br />

Van <strong>de</strong> buitenste rimpelingen <strong>de</strong>r groote wereldbewogenheid, van het mobilisatie-leed<br />

in ons zui<strong>de</strong>lijk Holland, geeft dit groot<strong>de</strong>els in Brabantsch dialect geschreven verhaal<br />

een zuiver en vaak ontroerend beeld. Het schetst het verkommeren en langzaam<br />

ten gron<strong>de</strong> gaan van het gezin van <strong>de</strong>n arbei<strong>de</strong>r Rinus, wiens vrouw, tij<strong>de</strong>ns zijn<br />

gemobiliseerd-zijn in huis en hof het bovenmenschelijk zware werk van twee tracht<br />

te verrichten en met hel<strong>de</strong>nmoed wat haar lief is tegen <strong>de</strong>n kwa<strong>de</strong>n moedwil van<br />

het lot ver<strong>de</strong>digt. Tot <strong>de</strong> overmacht haar breekt. De langzame verwording van wat<br />

ons eerst in een tee<strong>de</strong>r, haast i<strong>de</strong>alistisch licht als zoo lieflijk bloeien<strong>de</strong> werd getoond<br />

is wel heel navrant, en zoo onze kritische nuchterheid soms twijfelend vragen wil<br />

of 't dan heusch zóó erg moest loopen, of daar niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong>rgelijke gevallen een<br />

red<strong>de</strong>n<strong>de</strong> hand aanwezig was... dan is er immer iets in <strong>de</strong> simpele strakheid, in <strong>de</strong>n<br />

zuiveren eenvoud van het verhaal dat <strong>de</strong>ze vragen smoort en ons van <strong>de</strong><br />

geloofwaardigheid niet alleen, maar ook van <strong>de</strong> noodwendigheid van dit gebeuren<br />

verzekert.<br />

Na wat ik eer<strong>de</strong>r van haar las, het niet onzuivere, doch weinig belangrijke ‘Hooger<br />

op’, werd mij dit boekje van Marie Gijsen een lieve verrassing.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


MARIE SCHMITZ.<br />

Hermelijntje, door Hélène Swarth. - (Veen's Gele Bibliotheek. -<br />

Amsterdam, L.J. Veen 1921).<br />

Acht kleine novellen. Als gewone ontspanningslectuur zon<strong>de</strong>r eenige litteraire<br />

pretentie zou<strong>de</strong>n ze er misschien mee door kunnen, maar wij hebben hier het proza<br />

<strong>voor</strong> ons van onze groote dichteres Hélène Swarth, van haar, die men ‘het zingen<strong>de</strong><br />

hart van Holland’ heeft genoemd, en dat snijdt u door <strong>de</strong> ziel. Met ‘Hermelijntje’<br />

timmert Mevr. Swarth niet hoog. Men is geneigd die vlakke, onnatuurlijke<br />

geschie<strong>de</strong>nisjes on<strong>de</strong>rling te verwarren, en van hoe goe<strong>de</strong>n wil ook, wij kunnen al<br />

die sentimenteele meisjes, die Stella's en Rita's en Elsa's, niet aanvaar<strong>de</strong>n als<br />

leven<strong>de</strong> vrouwen van vleesch en bloed. Stroopoppen zijn het, praten<strong>de</strong> kapstokken,<br />

meer niet. Zelfs haar namen zijn gewild, zijn niet echt; die heeft <strong>de</strong> schrijfster op<br />

een achtermiddag bedacht en toen heeft ze meteen al haar heldinnen gedoopt;<br />

maar daarom heeten ze niet zoo. Wat Hélène Swarth ons gelieft te vertellen moeten<br />

we maar gelooven - beléven doen we het niet.<br />

Neem het eerste verhaal, Hermelijntje.<br />

Hermelijntje is een jonge vrouw die zich in een opwelling van groot me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n<br />

gegeven heeft aan een man, die dreig<strong>de</strong> ten on<strong>de</strong>r te gaan door melancholie, om<br />

hem te red<strong>de</strong>n van zelfmoord. Het heeft niet mogen baten, <strong>de</strong> zwakke man heeft<br />

toch zelfmoord gepleegd.<br />

Wij zien <strong>voor</strong> ons een kwijnend, bloedarmoedig jong meisje, dat moe en verveeld<br />

op een sofa ligt en op een tafeltje dat ‘altaartje’ heet wierook brandt <strong>voor</strong> het portret<br />

van een gestorven tante, door haar ‘Moesje’ genoemd. Het is erg treurig met haar<br />

gesteld, zij eet niet meer, drinkt niet meer<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


158<br />

en gaat alleen uit om bloemen <strong>voor</strong> haar ‘altaartje’ te koopen. Het eindigt natuurlijk<br />

met flauw vallen.<br />

Van <strong>de</strong> vele vriendinnen (theosofe, spiritiste, meisje dat aan goe<strong>de</strong> werken doet<br />

- daar is van alles bij), die als zoovele tooneeldames binnenkomen om raad te geven<br />

aan <strong>de</strong> melancholieke, interessante Hermelijntje, zullen wij maar niet te veel zeggen.<br />

De onzin die het meisje zelve <strong>voor</strong> het ‘altaartje’ uitkraamt, is ook wel heel erg.<br />

‘Och mijn lieve heilige, als je wist’ enz., en dan volgen visioenen en<br />

visioengesprekjes met tante, wie zij vertelt dat het Hermelijntje bevlekt is en die haar<br />

vertelt dat Philip (<strong>de</strong> zelfmoor<strong>de</strong>naar) niet bij haar in <strong>de</strong>n Hemel is, omdat hij <strong>de</strong><br />

zwarte zon<strong>de</strong> tegen <strong>de</strong>n Heiligen Geest bedreven heeft. De jaren gaan <strong>voor</strong>bij.<br />

Hermelijntje weet zich te verheffen boven haar tragisch lot; zij wordt verpleegster,<br />

leeft een lang opofferend leven, en sterft ten slotte in hoogen ou<strong>de</strong>rdom na een<br />

nuttig bestaan, terwijl ze <strong>de</strong> onvergetelijke stem van <strong>de</strong> tante hoort zeggen: ‘Nu is<br />

het genoeg, nu kom ik je halen’.<br />

Welk een innerlijke tragiek in dit gebeuren: het vergeefsch gebrachte offer, het<br />

bevlekte Hermelijntje, het mooie leven vol opoffering, tot het genoeg is en <strong>de</strong> trouwe<br />

ziel, die veel heeft liefgehad, wordt weggeroepen.<br />

Het wordt ons vertéld, beléven doen wij het niet. Slechts mooie zinnen en holle<br />

klanken; zelfs het <strong>voor</strong>bijgaan van al die jaren wordt niet tot werkelijkheid; het<br />

sterven<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Hermelijntje is nog het huilerige jonge meisje, dat wierook brand<strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong> tante's portret.<br />

In het twee<strong>de</strong> verhaal ‘Stella's roman’ kunnen wij sympathie voelen <strong>voor</strong> het jonge<br />

meisje dat, teleurgesteld in haar eerste lief<strong>de</strong>, <strong>de</strong> doorstane smart neerschrijft en<br />

er een ‘mooi boekje’ van maakt. Maar ook hier weer een onpleizierige ontknooping<br />

en een banaal end goed al goed. Zeer spoedig reeds komt een jongmensch met<br />

blond haar en blauwe oogen ten tooneele in <strong>de</strong> gedaante van een uitgever, die met<br />

een <strong>voor</strong>komen<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>lijkheid, bij uitgevers ongewoon, Stella vertaalwerk aan<br />

komt bie<strong>de</strong>n. De toestand knapt er direct flink van op, <strong>de</strong> drukken<strong>de</strong> financieele<br />

zorgen wor<strong>de</strong>n verlicht door het honorarium en na eenig heen en weer zeuren over<br />

het ‘boekje’ wordt <strong>de</strong> lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> Stella zich <strong>de</strong>r buitenwereld we<strong>de</strong>r bewust. Als <strong>de</strong><br />

uitgever weggaat ruikt het in <strong>de</strong> kamer ‘zoo zoet naar sigaretten en een zweem van<br />

violegeur’. Spoedig reeds komt hij terug en wor<strong>de</strong>n Stella en dit jonge mensch een<br />

gelukkig paar. ‘En Moe<strong>de</strong>r wist dat zij haar kind zou moeten afstaan: 't zou stil zijn<br />

<strong>voor</strong> haar en <strong>voor</strong> va<strong>de</strong>r, maar het kind had geluk verdiend en zij zou niet ver heen<br />

gaan, maar in stad wonen met Louis’. Het beste is wel het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> verhaal, waarin<br />

<strong>de</strong> hoofdpersoon een meisje, dat, trouw haar va<strong>de</strong>r oppassen<strong>de</strong> en haar verloof<strong>de</strong><br />

maar laten<strong>de</strong> wachten omdat zij het haar plicht acht bij <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r te blijven,<br />

èn va<strong>de</strong>r èn verloof<strong>de</strong> in drie maan<strong>de</strong>n tijds verliest. Eenzaam treuren<strong>de</strong> blijft zij<br />

achter, ‘van pension naar pension sleept zij haar ontred<strong>de</strong>rd leven <strong>voor</strong>t’; bleek en<br />

geduldig zal zij zoo ver<strong>de</strong>r leven, eene door het leven bitter teleurgestel<strong>de</strong>, <strong>voor</strong> wie<br />

geen nieuwe verschieten zich zullen <strong>voor</strong>doen. Langzaam leert zij het zoo moeilijke<br />

berusten. ‘In haar hart als een late herfstbloem ontlook <strong>de</strong> hoop op we<strong>de</strong>rzien van<br />

haar gelief<strong>de</strong>n daarboven in het eeuwig land’.<br />

Hier is men even uit <strong>de</strong> banale sfeer <strong>de</strong>r zeurverhaaltjes in een beter wereld<br />

verplaatst. In <strong>de</strong>ze novelle is <strong>de</strong> karakter-uitbeelding ook beter; dit verhaaltje is<br />

logisch opgebouwd, het verloop is natuurlijk, het slot kan bevredigen. In Hermelijntje<br />

is <strong>de</strong> taal soms heel leelijk. De beel<strong>de</strong>n zijn niet alleen verre van oorspronkelijk, zij<br />

zijn ook veelal verkeerd. Over een tram: ‘in <strong>de</strong> volgepakte lange doos vond zij nog<br />

plaats’. ‘Een vijver waar <strong>de</strong> zwanen op dreven als vroege sneeuw’ 1) . ‘Dagboek-innige<br />

brieven schreef zij’. Op blz. 77 lezen wij: ‘en zij waan<strong>de</strong> haar hart <strong>voor</strong> altijd<br />

1) Rustig op <strong>de</strong> glad<strong>de</strong> vijver, zwemmen zilverreine zwanen. Verzen, van Kampen & Zoon.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


uitgedoofd’. Maar op blz. 83 is het: ‘zoodra het haar bewust werd vermaan<strong>de</strong> zij<br />

streng haar hart dat weer wil<strong>de</strong> ontluiken’.<br />

Vreem<strong>de</strong> <strong>voor</strong>stelling van een hart. Uitdooven, ontluiken, nu een vuur, dan een<br />

bloem.<br />

Ik lees in <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l ‘Poëzie’ van Hélène Swarth:<br />

Tranen<br />

O laat mij in koele zo<strong>de</strong><br />

Verbergen mijn aangezicht<br />

En beweenen mijn jonge doo<strong>de</strong><br />

Die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> rozen ligt.<br />

O laat mij weenen, weenen!<br />

Ik schaam mij <strong>de</strong> tranen niet,<br />

Die regen en dauw verleenen<br />

Aan <strong>de</strong> passiebloem van mijn lied.<br />

Ik weet wel, mijn klagen<strong>de</strong> wijzen<br />

Beklagen <strong>de</strong> wijzen niet;<br />

Maar ik zing ook geen zang <strong>voor</strong> <strong>de</strong> wijzen,<br />

Maar <strong>voor</strong> hem die me alleenig liet.<br />

Zie, 't is al wat mij rest op aar<strong>de</strong>:<br />

Dat plekje gewij<strong>de</strong> grond<br />

En <strong>de</strong> erinnering die ik bewaar<strong>de</strong>,<br />

Zoo jong, zoo rein, zoo blond.<br />

O laat mij weenen, weenen<br />

En zingen mijn eenzaam lied!<br />

't Is al <strong>voor</strong> dien eenen, dien eenen ...<br />

En die eene, die weet het niet.<br />

Men zou willen vragen: Geef ons alleen van uwe prachtige verzen, Mevrouw Swarth,<br />

van uwe wee-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


159<br />

moedige, zoet-vloeien<strong>de</strong> verzen, die ons spreken van eeuwige lief<strong>de</strong> en eeuwig<br />

leed. Een boek als ‘Hermelijntje’, houd dat in uwe portefeuille; dat kan ons alleen<br />

schrijnen en hin<strong>de</strong>ren; dat is jammer van u, onze Ne<strong>de</strong>rlandsche dichteres bij <strong>de</strong><br />

gratie Gods.<br />

A. VAN HAERSOLTE-<br />

VAN HOLTHE TOT ECHTEN.<br />

Wat verschijnen zal.<br />

Voor kort zag in het maandschrift ‘De Stem’ een artikel het licht van Ma<strong>de</strong>leine<br />

Böhtlingk,<br />

schrijfster van ‘Astrid’, over <strong>de</strong>n franschen auteur Charles Louis Philippe. In verband<br />

met een <strong>de</strong>r romans van Philippe: Bubu <strong>de</strong> Montparnasse, ‘Philippe's<br />

misschien schoonste werk’, schreef Mej. Böhtlingk o.a.:<br />

‘Zooals Bubu <strong>de</strong> souteneur leeft, zooals Berthe, <strong>de</strong> kleine cocotte leeft,<br />

zoo ziet Philippe het leven. In al zijn boeken herleeft eenzelf<strong>de</strong> wereld,<br />

die <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> verleiding verduistert, die hetzelf<strong>de</strong> verlangen doorvlamt: <strong>de</strong><br />

verleiding <strong>de</strong>r zinlijkheid en het verlangen naar een volkomen,<br />

bovenaardsche zuiverheid. Al zijn boeken kennen <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> razernijen,<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> extasen. Philippe is Bubu, is Berthe Méthénier, hij is Crocquignol,<br />

is het zachte naaistertje, dat zich verlei<strong>de</strong>n laat!<br />

‘Maar hij ziet <strong>de</strong>ze menschen zooals men kin<strong>de</strong>ren ziet, onschuldig en<br />

toch in zekeren zin verantwoor<strong>de</strong>lijk terzelf<strong>de</strong>rtijd. Wij hebben kin<strong>de</strong>ren<br />

lief ondanks hun fouten; slechts <strong>voor</strong> zoover we die zelve niet overwonnen<br />

hebben, ontsteken we in toorn over hen. Daar is in “Bubu <strong>de</strong><br />

Montparnasse” toorn noch sarkasme, enkel lief<strong>de</strong>. Het is omdat Philippe<br />

zijn zwakten overwon, dat hij <strong>de</strong>ze menschen als kin<strong>de</strong>ren vermocht te<br />

zien. In dit werk doorbrak <strong>de</strong> volle stroom zijner lief<strong>de</strong> het dor ascetisme<br />

en stortte zich uit over <strong>de</strong> menschheid’.<br />

‘Bubu-van-Montparnasse’ zal <strong>de</strong>zer dagen bij <strong>de</strong> Hollandia-Drukkerij te<br />

Baarn verschijnen in een vertaling en met een inleiding van Gerard van Eckeren.<br />

Een illustratieve band <strong>voor</strong> het boek werd ontworpen door Jan Sluyters.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Letterkundig leven uit <strong>de</strong> october-tijdschriften<br />

De Stem.<br />

Van Willem <strong>de</strong> Méro<strong>de</strong> een reeks Sonnetten, ditmaal van aardsche lief<strong>de</strong> en<br />

aardsche heerlijkheid. Mooie stijgingen; helaas ook plotse inzinkingen. Hier twee<br />

regels om een dag lang gelukkig meê te zijn:<br />

Alle avonds fluit bij dat kleine huisje gin<strong>de</strong>r<br />

Een jongen <strong>de</strong> vermoei<strong>de</strong> wereld stil.<br />

Een <strong>de</strong>r jongere Vlamingen, aan <strong>de</strong>n greep van <strong>de</strong>n moor<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n krijg ontsnapt, is<br />

Franz <strong>de</strong> Backer (<strong>de</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>-lezers krijgen hem <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> maand in onze<br />

kolommen over Shaw). Hij geeft hier 't eerste stuk van een novelle: Het Dochterken<br />

van Rubens: een arm kleermakersgezin dat, in 't bezit van een oud schil<strong>de</strong>rij, dit<br />

plotseling ont<strong>de</strong>kt ziet als een kunstwerk van <strong>de</strong>n grooten meester. - J. <strong>de</strong> Gruyter<br />

vervolgt zijn studie over Emily Bronte, <strong>de</strong> geniale zuster van <strong>de</strong> beken<strong>de</strong>re, talentvolle<br />

Charlotte. Emily's ‘Wuthering Heights’ is veel min<strong>de</strong>r populair gewor<strong>de</strong>n dan b.v.<br />

Charlotte's ‘Jane Eyre’, en toch, hoeveel belangrijker dat eerste. Het domineesgezin<br />

<strong>de</strong>r Bronte's woon<strong>de</strong> op <strong>de</strong> ‘moors’ van Yorkshire, en Emily, een eenzelvig, sterk<br />

karakter, had een groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> die wij<strong>de</strong> en eenzame uitgestrekthe<strong>de</strong>n van<br />

boomloos hei<strong>de</strong>land, waar <strong>de</strong> sneeuw lang bleef liggen en bijten<strong>de</strong> win<strong>de</strong>n gier<strong>de</strong>n;<br />

maar dat zich zomers tooi<strong>de</strong> met het jonge groen van varen en mos. De bewoners<br />

van <strong>de</strong>ze streek: koppig en onafhankelijk, diep in hun genegenhe<strong>de</strong>n, maar die tot<br />

weinigen beperkend; ook vol wraakzucht, soms van generatie op generatie. Dit alles<br />

moet van invloed zijn geweest op Emily als schrijfster, maar verklaart het tot stand<br />

komen van haar grootsche schepping toch allerminst. Diepere invloe<strong>de</strong>n waren<br />

werkzaam, mystische krachten, zooals altijd bij het genie. Want directe<br />

menschenkennis had Emily maar zeer weinig. Haar zuster Charlotte getuig<strong>de</strong><br />

dienaangaan<strong>de</strong>:<br />

‘Ik moet bekennen, dat zij nauwlijks meer praktische kennis van <strong>de</strong><br />

bevolking, waaron<strong>de</strong>r zij leef<strong>de</strong>, had, dan een non heeft van het landvolk<br />

dat langs het kloosterhek gaat. Mijn zuster's natuur <strong>de</strong>ed haar niet het<br />

gezelschap van an<strong>de</strong>ren zoeken: <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n versterkten haar<br />

neiging tot afzon<strong>de</strong>ring; behalve om naar <strong>de</strong> kerk te gaan of een wan<strong>de</strong>ling<br />

over <strong>de</strong> heuvels te doen, kwam zij zel<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n drempel van haar huis<br />

over. Ofschoon zij steeds welwillend gestemd was tegenover <strong>de</strong> menschen<br />

om haar heen, zocht zij nooit - en had ook heel weinig - omgang met hen;<br />

en toch ken<strong>de</strong> zij hen, ken<strong>de</strong> hun manieren, hun taal en hun<br />

familiegeschie<strong>de</strong>nis; zij kon met belangstelling over hen hooren vertellen<br />

en ook met vermelding van <strong>de</strong> meest intieme bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n over hen<br />

spreken; maar met hen wissel<strong>de</strong> zij nauwelijks een woord. Een gevolg<br />

daarvan was dat, wat haar geest van <strong>de</strong> werkelijkheid hen betreffend<br />

opgevangen had, zich te zeer bepaal<strong>de</strong> tot die tragische en<br />

schrikwekken<strong>de</strong> trekken of<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


160<br />

gebeurtenissen, waarvan elke ruwe en achterlijke streek <strong>de</strong> donkere<br />

herinneringen bewaart. Hare verbeelding, die van een meer somberen<br />

dan zonnigen aard was - meer machtig dan speelziek - vond in zulke<br />

trekken het materiaal, waaruit zij scheppingen als Heathcliffe, als Hindley<br />

Earnshaw, als Catherine opbouw<strong>de</strong>. Deze wezens gevormd hebbend,<br />

wist zij niet, wat zij gedaan had. Als <strong>de</strong> redakteur, die het manuscript ter<br />

beoor<strong>de</strong>eling kreeg, ril<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> gruwelijke werking van naturen zoo<br />

meedoogenloos en onverzoenlijk; als men klaag<strong>de</strong> dat het luisteren alleen<br />

naar zekere aangrijpen<strong>de</strong> tooneelen 's nachts <strong>de</strong>n slaap uitban<strong>de</strong> en<br />

overdag <strong>de</strong>n innerlijken vre<strong>de</strong> verstoor<strong>de</strong>, dan verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> Emily zich<br />

over <strong>de</strong> bedoeling dier opmerkingen en verdacht <strong>de</strong>n klager van affektatie’.<br />

Charlotte vergeleken met Emily:<br />

Charlotte beklaagt zich meer dan eens over <strong>de</strong>n geringen <strong>voor</strong>raad<br />

harer ervaringen; <strong>de</strong> gebeurtenissen van Wuthering Heights daarentegen<br />

staan zoover buiten <strong>de</strong> ervaringen van een jonge vrouw als Emily Bronte,<br />

die <strong>de</strong> pastorie van Haworth bijna niet verlaten heeft, dat het verband zoo<br />

goed als geheel aan onze waarneming ontsnapt. Charlotte Bronte heeft<br />

gezocht in haar omgeving en haar herinneringen en wel eens in haar<br />

lektuur, en heeft daaruit gekozen die menschen en die<br />

mensch-eigenaardighe<strong>de</strong>n, belangrijk genoeg naar hare meening om ze<br />

in hare romans optenemen, en zij heeft er angstvallig naar gestreefd hare<br />

dus gekozen en gevorm<strong>de</strong> figuren in die toestan<strong>de</strong>n te plaatsen, hun die<br />

lotgevallen toe te <strong>de</strong>elen, die een goed aaneensluitend geheel in<br />

overeenstemming met <strong>de</strong>n aard hunner karakters zou<strong>de</strong>n geven. Men<br />

voelt <strong>de</strong> moeite, die het haar gekost heeft; men ont<strong>de</strong>kt dat zij niet altijd<br />

geslaagd is. Hier niets of schijnbaar niets van dit alles. Het is of <strong>de</strong>ze<br />

gigantenwereld, <strong>de</strong>ze wereld van onaardsche wezens en meer dan<br />

menschelijke hartstochten zóó in <strong>de</strong> verbeelding van Emily opgerezen is<br />

en zij geen keuze gehad heeft - noch in haar figuren noch in hun<br />

lotgevallen. Niet zon<strong>de</strong>r grond heeft Swinburne dit boek met King Lear<br />

durven vergelijken.<br />

‘Wuthering Heights’ is een boek, een wereld van primitieve instinkten, van lief<strong>de</strong><br />

en haat; van alle eigenschappen <strong>de</strong>r menschelijke natuur in hun diepste, meest<br />

onuitroeibare, meest violente vormen. De hoofdpersoon Heathcliff zou evengoed<br />

drie hon<strong>de</strong>rd, ja drie duizend jaar gele<strong>de</strong>n hebben kunnen leven; er zit zelfs geen<br />

vernis van godsdienst of beschaving op. Is hij krankzinnig, is hij een vampier, is hij<br />

een mensch of een duivel, vragen zich af wie on<strong>de</strong>r zijn noodlottigen invloed geraken.<br />

Door citaten tracht <strong>de</strong> heer <strong>de</strong> Gruyter zijn lezers een indruk te geven van dit<br />

merkwaardige boek.<br />

De Gids<br />

D.Th. Jaarsma geeft <strong>de</strong> eerste hoofdstukken van een roman ‘Ontwaken’. Er is veel<br />

Pallietersche en bijbelsche lyriek in <strong>de</strong>ze verheerlijking van 't schoone platteland<br />

van Friesland. Evenals Pallieter zijn Jaarsma's (Friesche) boeren minstens een paar<br />

duim grooter dan gewone stervelingen. De schrijver streeft hier blijkbaar naar een<br />

wat bree<strong>de</strong>ren stijl dan die van <strong>de</strong> meeste verhalen welke <strong>de</strong> tijdschriften vullen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Kleinere proza-bijdragen leveren Arthur van Schen<strong>de</strong>l en H. van Raalte-Simons.<br />

Dr. J. Veth geeft Aanteekeningen bij Hulzinga's artikel over het rapport <strong>de</strong>r<br />

Museum-commissie; R.N. Roland Holst een beschouwing over Aesthetisch<br />

Intellectualisme. Dr. W.G.C. Byvanck kondigt een nieuwe Shakespeare-uitgaaf aan.<br />

Wie zal <strong>de</strong> edities tellen welke er van Shakespeare's werken verschenen zijn. Maar<br />

aan alle <strong>de</strong>ze ligt <strong>de</strong> uitgave van 1623 ten grondslag, <strong>de</strong> groote editie in folio, <strong>de</strong><br />

Shakespeare-Bijbel. Deze nu is al lang verou<strong>de</strong>rd gebleken. Shakespeare heeft<br />

niet zelf zijn oog over <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n kunnen laten gaan; het is gebleken dat <strong>voor</strong> die<br />

uitgave een reeks theaterboekjes uit Shakespeare's tijd eenvoudig is nagedrukt. Ze<br />

wer<strong>de</strong>n aanleiding tot vele vragen en navorschingen, maar er bleef veel stof en<br />

duisternis. Hel<strong>de</strong>rheid bracht eerst se<strong>de</strong>rt enkele jaren het scherpzinnig talent van<br />

Mr. A.W. Pollard, een <strong>de</strong>r geestelijke va<strong>de</strong>rs van <strong>de</strong> nieuwe Shakespeare-uitgave.<br />

Naast hem moet John Dover Wilson wor<strong>de</strong>n genoemd met zijn opstellen in het<br />

Engelsch bibliographlsch tijdschrift The Library. Thans is men zoover, dat we<br />

‘<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> uitgaaf <strong>de</strong> baas zijn’ en wij aan een nieuwe mogen <strong>de</strong>nken.<br />

<strong>Den</strong>ken!<br />

Want wij hebben haar nog niet. Het zal zelfs nog lang duren eer wij haar<br />

bezitten. Eerst maar tevre<strong>de</strong>n zijn met wat wij vast krijgen, <strong>de</strong> goe<strong>de</strong><br />

bedoeling!<br />

We zou<strong>de</strong>n ons een tekst van Shakespeare kunnen verbeel<strong>de</strong>n met<br />

verschillen<strong>de</strong> kleuren gedrukt, zooals men het wel heeft gedaan <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />

tekst van het Ou<strong>de</strong> Testament, zwart en rood, om <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

bronnen te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />

Tot zoo'n bonten Shakespeare is men echter niet overgegaan. Het zou<br />

een onbegonnen werk zijn geweest, en het Engelsche conservatisme<br />

verzet zich tegen zoo'n nieuwheid van on<strong>de</strong>rneming. Wat gaven dan <strong>de</strong><br />

bei<strong>de</strong> uitgevers, Sir Arthur Quiller Couch en John Dover Wilson in hun<br />

nieuwe Cambridge-editie?<br />

Zij dachten er aan, in handig formaat, elk drama een <strong>de</strong>eltje, en in<br />

nieuwere schrijfwijs, een tekst van Shakespeare te presenteeren, waarop<br />

men kon vertrouwen, met <strong>de</strong> interpunctie als <strong>de</strong>nkelijk <strong>de</strong> dichter zelf heeft<br />

gewild. Geen noten tot verdui<strong>de</strong>lijking zijn on<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong> gedrukt,<br />

alleen zijn <strong>de</strong> tooneelaanwijzingen uitvoerig opgegeven, zoo dat men bij<br />

<strong>de</strong> lectuur <strong>de</strong> opvoering <strong>voor</strong> zich zal zien. Verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n en<br />

gebruiken zijn in het glossaar aan het eind verklaard, terwijl er inleidingen<br />

zijn over <strong>de</strong>n aard en <strong>de</strong>n datum van het stuk, over <strong>de</strong> wijs van<br />

tekstbehan<strong>de</strong>ling en <strong>de</strong> theater-geschie<strong>de</strong>nis.<br />

Nog komen <strong>de</strong> noten in aanmerking die, da<strong>de</strong>lijk achter <strong>de</strong>n tekst<br />

geplaatst, een opvolgen<strong>de</strong> reeks van aanteekeningen bevatten over <strong>de</strong><br />

moeilijkhe<strong>de</strong>n welke het werk van <strong>de</strong>n dichter aanbiedt en <strong>de</strong> mogelijke<br />

oplossingen. Hier vindt <strong>de</strong> man die Shakespeare's ontwikkeling wil nagaan<br />

zijn gading. Vragen wor<strong>de</strong>n gesteld, soms beantwoord; bei<strong>de</strong>n, vragen<br />

en antwoor<strong>de</strong>n, brengen ons <strong>de</strong>n dichter na<strong>de</strong>r; <strong>de</strong> vorm van <strong>de</strong> drama's<br />

gaat leven. Het gesloten geheel van vroeger komt in onrust. Men ziet het<br />

tooneelspel wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n dichter.<br />

Voor een orthodox lezer van Shakespeare wordt het benauwend.<br />

In <strong>de</strong> nieuwe uitgave (The works of Shakespeare, ed. by Sir Arthur Quiller Couch<br />

and J. Dover Wilson, Cambridge 1921) zijn thans verschenen: I. The Tempest. II.<br />

The two Gentlemen of Verona.<br />

Naar aanleiding van een nieuw werk van René Gillouin: Une nouvelle philosophie<br />

<strong>de</strong> l'histoire mo<strong>de</strong>rne et française. Les bases historiques et critiques d'une education<br />

nationale, welk werk feitelijk een ‘introduction à l'oeuvre <strong>de</strong> M. Seillière’ is, schrijft<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Dr. J. Huizinga over dien Franschman die, in 1866 te Parijs geboren, in zijn<br />

geschriften (over Gobineau en diens rassentheorie, over Nietzsche, over<br />

l'Impérialisme démocratique etc) met vaste hand <strong>de</strong> problemen <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne<br />

beschaving aanvatte.<br />

Dr. Jan Veth schrijft over ‘Een Vergeten Romanticus’ (<strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r Jan Tavenraat);<br />

Mr. Aart v.d. Leeuw over <strong>de</strong>n Dichter Bloem.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

Henri van Booven's ‘De Wegen <strong>de</strong>r Verbeelding’, waarvan hier het Twaalf<strong>de</strong><br />

Hoofdstuk wordt gegeven, blijkt volgens <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n een veel<strong>de</strong>elige roman te<br />

wor<strong>de</strong>n, waarin 't probleem <strong>de</strong>r opvoeding behan<strong>de</strong>ld wordt. Henriëtte Mooy's frisch<br />

‘Acht Dagen’ (Wieltocht) zal bij v. Dishoeck verschijnen met een Inleiding van L.<br />

van Deyssel, net iemand om plezier te hebben in dit verhaal. De wereld, zegt Frits<br />

van Raalte, heeft van oudsher belangstelling gehad <strong>voor</strong> ‘<strong>de</strong>n von<strong>de</strong>ling’ in <strong>de</strong><br />

literatuur; in zijn opstel ‘Het Leelijke jonge Eendje’ doet hij er heel wat <strong>de</strong> revue<br />

passeeren. - Van Dr. P.J. Enk vin<strong>de</strong>n wij een artikel afgedrukt over ‘De Aesthetische<br />

Interpretatie van Vergilius' Aeneis’. De Romeinsche literatuur is <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Grieksche<br />

altijd wat op <strong>de</strong>n achtergrond gedrongen. Dr. Schwabe,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*10<br />

in zijn Röm. Litt. Gesch. sprak zelfs van <strong>de</strong> ‘dumpfe Leblosigkeit, ja einschläfern<strong>de</strong><br />

Langweiligkeit eines grossen Teils <strong>de</strong>r Aeneis’. Zeker kunnen <strong>de</strong> meeste Latijnsche<br />

auteurs zon<strong>de</strong>r diepgaan<strong>de</strong> studie <strong>de</strong>r Grieksche letterkun<strong>de</strong> niet begrepen wor<strong>de</strong>n,<br />

maar <strong>de</strong>n Romeinen alle originaliteit te ontzeggen getuigt van groote eenzijdigheid,<br />

meent Dr. Enk.<br />

In welken geest een Romeinsche dichter geïnterpreteerd dient te wor<strong>de</strong>n,<br />

kan ons b.v. War<strong>de</strong> Fowler's Gifford lezing ‘Religious feeling in the poems<br />

of Virgil’ leeren of beter nog zijn pas verschenen studie ‘Aeneas at the<br />

Site of Rome’.<br />

Dr. K.H.E. <strong>de</strong> Jong schrijft over J.B. Morinus (een scherpzinnig <strong>voor</strong>vechter <strong>de</strong>r<br />

sterrewichelarij in <strong>de</strong> 17e eeuw) en Spinoza. Willem Kloos geeft Wijsgeerige<br />

Stemmingen in dichtmaat.<br />

Drieduizend en wel negenhon<strong>de</strong>rd jaren<br />

Gele<strong>de</strong>n, leef<strong>de</strong> ik in 't Egyptisch Rijk,<br />

En dát 's <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n, dat 'k met diep-in klare<br />

Gerustheid naar dit Hollandsch leven kijk.<br />

De menschen zijn zich overal gelijk:<br />

Zij werken, droomen, babblen, vechten, paren,<br />

Maar 't zaligst, wie, niets willend, zacht blijft staren<br />

Naar 't rijzend Zijnsvisioen, onein<strong>de</strong>lijk.<br />

Gij lacht? Ei, menschen, 'k weet het rotsvast: gij<br />

Verbeeldt ge u waarlijk, dat in 't vrouwlijk ei<br />

Uw geest zich schiep, totdat het pijnlijk baren<br />

Van uwe Moe<strong>de</strong>r hem omhoog <strong>de</strong>ed varen<br />

In 't klare licht, waarin gij thans moogt staan?<br />

Meent ge in<strong>de</strong>rdaad, dat er niets is dan Waan?<br />

Lijkt alles waan - 't is ‘afschijning van 't Grondlooslichten<strong>de</strong> op <strong>de</strong>es aardsche misten’,<br />

zooals Kloos dan in 't volgend gedicht ver<strong>de</strong>r oreert.<br />

J <strong>de</strong> Marees van Swin<strong>de</strong>ren brengt ons in aanraking met Walter Paters<br />

Verbeeldingen, een schrijver wiens overtuiging 't was: ‘that the end of life is not<br />

action but comtemplation’. In ‘Marius the Epicurean’ wor<strong>de</strong>n ‘alle indrukken gewogen<br />

bij hun ontvangst’ en tot schoonheid gekristalliseerd. Schoonheid, leed, dood - zij<br />

zijn het predomineeren<strong>de</strong> in Paters werk.<br />

Noemen wij <strong>voor</strong>ts een historisch tooneelspel van M. Wagen<strong>voor</strong>t en Verzen van<br />

Hélène Swarth, P.C. Boutens en Hein Boeken.<br />

De Hollandsche Revue.<br />

Nu ik dit tijdschrift on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> nieuwe redactie eenigen tijd geregeld on<strong>de</strong>r oogen heb<br />

gehad, moet ik zeggen: er is wel meer leven en meer verschei<strong>de</strong>nheid in <strong>de</strong><br />

kolommen gekomen. On<strong>de</strong>r ‘Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen’ treffen we een geïllustreerd<br />

artikel aan over <strong>de</strong> Mid<strong>de</strong>lbare Technische School te Dordrecht, een over<br />

Vogelbescherming en over <strong>de</strong> Vernielen<strong>de</strong> Krachten van <strong>de</strong>n Oorlog. De<br />

karakterschets is gewijd aan <strong>de</strong>n teekenaar Menno van Meeteren Brouwer, die 10<br />

jaar door Indië reis<strong>de</strong> en veel van het Indische leven geestig in beeld bracht (er zijn<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


vele reproducties bij 't artikel). De rubriek <strong>de</strong>r ‘Onsterfelijken’ han<strong>de</strong>lt over Dante en<br />

over Napoleon in Egypte; <strong>de</strong> rubriek ‘Va<strong>de</strong>rlandsche Kunst’ over Kunstschatten<br />

binnen <strong>de</strong>n Haag. Als ‘Boek van <strong>de</strong> Maand’ wordt het laatste werk van Arthur van<br />

Schen<strong>de</strong>l besproken. Met <strong>de</strong> ‘Wybrands-rubrieken’, zullen we maar zeggen, kunnen<br />

we ons nog steeds niet vereenigen: ‘Noor<strong>de</strong>wind-critieken’ blazen noodwendig<br />

éénzijdig altijd uit <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n hoek. En 't leven is nu eenmaal niet eenzijdig. Er is<br />

iets kin<strong>de</strong>rlijks in <strong>de</strong> meening van <strong>de</strong>n heer Wybrands en zijn a<strong>de</strong>pten (want hij<br />

maakt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re me<strong>de</strong>werkers reeds school), dat <strong>de</strong> waarheid kant en klaar<br />

zou liggen juist in 't hoekje waar zij zitten. Ze vergeten dat <strong>de</strong> waarheid hier is, maar<br />

ook daar, en overal, evenals <strong>de</strong> leugen. De waarheid is iets an<strong>de</strong>rs dan gesne<strong>de</strong>n<br />

koek. Alleen <strong>de</strong> héél grooten (als Jezus b.v. was) kunnen zich <strong>de</strong> luxe permitteeren<br />

van eenzijdig te zijn. Wij gewonere stervelingen mengen on<strong>de</strong>r ie<strong>de</strong>re waarheid, al<br />

zijn wij er nòg zoo van overtuigd, onherroepelijk altijd een flink percentage<br />

onwaarheid en misverstand. Dat moest ons beschei<strong>de</strong>nheid leeren (‘halfheid,<br />

slapheid’ hoor ik al!). Heusch, er zijn ook nog wel an<strong>de</strong>re menschen dan <strong>de</strong> heer<br />

Wybrands die niet blind zijn <strong>voor</strong> Couperus' ‘snobbisme’ en Querido's ‘ij<strong>de</strong>lheid’ etc.;<br />

ze schrijven er alleen maar niet elke maand stukjes over. Gelooft <strong>de</strong> heer Wybrands<br />

werkelijk dat hij niet ij<strong>de</strong>l is? Kom, kom! maar we nemen 't hem heusch niet àl te<br />

kwalijk. Het ‘Liedje <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Naamlooze Vennootschap De Meester & Co. (in letteren)’<br />

(vermoe<strong>de</strong>lijk niet van <strong>de</strong>n heer W.) is intusschen wel aardig, behelst bovendien<br />

wel eenige waarheid (eenige?! roept <strong>de</strong> heer Wybrands alweer uit); we nemen er<br />

enkele coupletten van over tot stichting van Frans en Johan en Top en Jo.<br />

‘Vrien<strong>de</strong>n’, sprak Johan <strong>de</strong> Meester<br />

Pittig krauwend in zijn baard,<br />

‘Is nu heusch die... och, hoe heet ie?...<br />

Wybrands?... onzen hoon wel waard?’ - -<br />

Allen rimpel<strong>de</strong>n het <strong>voor</strong>hoofd<br />

In <strong>de</strong>n uitgelezen kring<br />

Die, zooals was <strong>voor</strong>geschreven,<br />

Aan <strong>de</strong>s meester's lippen hing.<br />

‘Ik zou zeggen’, sprak Frans Coenen<br />

(Als beheer<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n hoon)<br />

‘Laat mij dien in 't zaad geschoten<br />

Nabloei-Multatuli-boon -<br />

'k Zal z'n ranken overgieten<br />

Met gecon<strong>de</strong>nseerd venijn!’ -<br />

‘Laat mij’, sprak Johan <strong>de</strong> Meester,<br />

‘U bij <strong>voor</strong>baat dankbaar zijn’.<br />

‘Toch’ - aldus <strong>de</strong> grijze meester -<br />

Zijn we hiermee niet gered<br />

Als het stuifmeel van die boonen<br />

Ergens an<strong>de</strong>rs vruchten zet.<br />

Want in 't rijk, dat wij beheerschen,<br />

Onbeperkt, sinds veertig jaar,<br />

In <strong>de</strong>n moestuin onzer lettren<br />

Zijn wij an<strong>de</strong>rs - - <strong>de</strong> sigáár!’<br />

‘In<strong>de</strong>rdaad’, zei tante Top toen -<br />

Tante Top van vóór <strong>de</strong> poort -<br />

‘'k On<strong>de</strong>rschrijf zooals gewoonlijk<br />

Dit Johannes' laatste woord -<br />

Was hij ons niet steeds een leidsman<br />

Langs <strong>de</strong> litéraire lijn?...<br />

Bovendien wensch ik <strong>voor</strong>loopig<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Tòp - en géén sigáár te zijn!’<br />

't Werd toen stil, wijl allen peins<strong>de</strong>n<br />

Over 't stuivend boonenzaad - -<br />

‘Vóór je 't weet’, zei oome Netscher,<br />

‘Staan we allemaal op straat!’<br />

Jo van Ammers - troetelkindje<br />

Van d'r ouwen oom Johan:<br />

Hoe heeft oom haar niet geholpen! -<br />

Werd er zenuwachtig van.<br />

Dan verschijnt Cornelis Paradijs aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur en verkondigt <strong>de</strong>n aldus knus bijeen<br />

zijn<strong>de</strong>n dames en heeren dat 't hun tijd is om heen te gaan.<br />

‘Heengaan?’ sprak <strong>de</strong> meester ‘nimmer!’<br />

‘Dank je wel!’, zei tante Top.<br />

‘k ben een God...’ - oom Kloos werd wakker,<br />

Deed er óók een schepje op -<br />

‘Stil nou, man’, kwam tante Jeanne,<br />

‘Niemand twijfelt daar toch aan?’<br />

‘Als je mòt zoekt’, riep Frans Coenen<br />

‘Pap dan ergens an<strong>de</strong>rs aan!’<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


161<br />

Dostoïewsky, door zijn dochter beschreven 1)<br />

DEN <strong>de</strong>rtigsten October 1921 was het hon<strong>de</strong>rd jaar gele<strong>de</strong>n dat Fedor Dostoïewsky<br />

werd geboren. Meer dan door uiterlijke kenteekenen is dit feest gewijd door <strong>de</strong>n<br />

diepen, het Innerlijk raken<strong>de</strong>n invloed, dien <strong>de</strong> groote Russische schrijver oefent<br />

op ons geslacht. Steun en houvast zoekt <strong>de</strong> mensch van onze bewogen dagen niet<br />

meer bij <strong>de</strong> virtuozen van het woord of <strong>de</strong> begeester<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> impressie, maar<br />

bij <strong>de</strong> Persoonlijkheid die universaliteit van gaven en inzichten vereenigt met bittere<br />

levenservaring en diepte van gemoed.<br />

Toch komt met <strong>de</strong>n cultus het <strong>de</strong>bat, en Dostoïewsky wordt <strong>de</strong> prooi <strong>de</strong>r<br />

aanhangers van heterogene levensovertuigingen. Zoo groot en diep is <strong>de</strong>ze<br />

persoonlijkheid, dat ie<strong>de</strong>r hem wil stellen in het centrum zijner wereldbeschouwing.<br />

Wij vermel<strong>de</strong>n dit feit omdat <strong>de</strong> biografie van Dostoïewsky's talentvolle dochter<br />

Aimée, die onlangs in het Ne<strong>de</strong>rlandsch verschenen is, een belangrijk element vormt<br />

in <strong>de</strong>n strijd dier meeningen. Wij willen hieron<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n algemeenen gedachtengang<br />

omtrent <strong>de</strong>n geestelijken oorsprong en cultureele plaats van Dostoïewsky, zooals<br />

die ons uit dit boek geopenbaard werd, weergeven.<br />

De eigenaardigheid <strong>de</strong>r Russische literatuur ligt hierin, dat het jonge, Russische<br />

volk, met zijn schoon en diep, maar nog inert psychisch leven, het vermogen heeft<br />

gemist, om groote schrijvers <strong>voor</strong>t te brengen, die ‘bloed van zijn bloed’ en ‘ziel van<br />

zijn ziel’ zijn. De groote Russische schrijvers hebben allen contacten met het Westen<br />

gehad, en zelfs Pouchkine, <strong>de</strong> nationale dichter bij uitnemendheid, gaf vertalingen<br />

van West-Europeesche literatuur, en had zijn oogenblik, waarop hij uitriep: ‘De<br />

Duivel heeft mij in Rusland doen geboren wor<strong>de</strong>n!’<br />

Dit contact met het Westen kwam niet alleen <strong>voor</strong>t uit geestelijke neiging, er kwam<br />

iets an<strong>de</strong>rs bij: <strong>de</strong> stem van het bloed. Geen <strong>de</strong>r groote Russische literatoren - op<br />

een enkele uitzon<strong>de</strong>ring na - is van zuiver Russische afkomst, allen zijn ze geboren<br />

uit internationale bloedmengingen. Leo Tolstoï stamt af van Duitsche kolonisten,<br />

Pouchkine had Afrikaansch bloed, Lermontoff was van Schotsche afkomst,<br />

Dostoïewsky een Lithauer.<br />

In tegenstelling met die vreem<strong>de</strong> afkomst en West-Europeesche ontwikkeling,<br />

verschijnt bij velen dier schrijvers een groote afkeer van <strong>de</strong> ‘beschaaf<strong>de</strong> samenleving’<br />

<strong>de</strong>r intellectueelen, die naar het Westen georiënteerd is, en een <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> tot het<br />

Russische eenvoudige volk. En zoo ontstaat <strong>voor</strong> die vreem<strong>de</strong>lingen, welke <strong>de</strong>n<br />

roem uitmaken van <strong>de</strong> Russische literatuur, <strong>de</strong> roeping, om gestalte te geven aan<br />

<strong>de</strong> schoonheid van een volk, dat <strong>de</strong> activiteit <strong>de</strong>r intellectueele expressie mist.<br />

1) F.M. Dostoïewsky door zijn dochter, Aimée Dostoïewsky. Geautoriseer<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

vertaling. - N.V. Uitgeversmaatschappij van Loghum Slaterus en Visser, Arnhem 1921.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


162<br />

Bij Dostoïewsky heeft dit proces een zeer speciaal karakter, dat uit <strong>de</strong> ethnologie<br />

van zijn geslacht moet wor<strong>de</strong>n verklaard. Van va<strong>de</strong>rszij<strong>de</strong> behoor<strong>de</strong> hij tot die<br />

Lithausche aanzienlijke geslachten, waarme<strong>de</strong> zich in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwen <strong>de</strong><br />

Normandische invallers had<strong>de</strong>n vermengd, en die aan het Lithausche ras zijn<br />

<strong>voor</strong>naamheid, bizon<strong>de</strong>re begaafdheid en hoogere activiteit had<strong>de</strong>n verleend. Van<br />

moe<strong>de</strong>rszij<strong>de</strong> daarentegen had hij Slavisch bloed.<br />

DOSTOÏEWSKY in uniform (1858)<br />

Nu was het reeds eene eigenaardigheid <strong>de</strong>r genormandizeer<strong>de</strong> Lithausche<br />

intellectueelen-families, dat er een zwerverstrek in haar lag; dat zij bestemd schenen,<br />

cultuur te brengen aan an<strong>de</strong>re volken. Dostoïewsky was dus eenerzijds door zijn<br />

Lithausch-Normandische afkomst gepraedisponeerd tot <strong>de</strong> taak, cultuurvormen te<br />

scheppen <strong>voor</strong> an<strong>de</strong>re volken, en had, aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong>, door zijn Slavische<br />

afkomst, het bizon<strong>de</strong>re vermogen om het wezen van <strong>de</strong> Russische volksziel te<br />

begrijpen. Wat dus in het algemeen geldt <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Russische literatuur, geldt in het<br />

bizon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> Dostoïewsky. Toch zijn er twee omstandighe<strong>de</strong>n, welke hem van <strong>de</strong><br />

an<strong>de</strong>re literatoren ten scherpste on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />

Door zijn Slavische afkomst zou hij van nature zich voelen afgewend van een<br />

uitsluitend naar het Westen gerichte oriëntatie, maar ook zou zijn indringen tot <strong>de</strong><br />

Russische volksziel niet zijn een vrucht van wijsgeerige overpeinzing, van een, ten<br />

slotte intellectualistisch en individualistisch wilsbesluit, van een opzettelijke daad<br />

dus, maar zou zijn wezen met die volksziel spontaan samenvloeien. Deze opmerking<br />

bepaalt eenerzijds het verschil tusschen Dostoïewsky en Tourgenieff, an<strong>de</strong>rzijds<br />

tusschen Dostoïewsky en Tolstoï.<br />

Maar er is nog eene an<strong>de</strong>re, dieper liggen<strong>de</strong> omstandigheid. De lotgevallen van<br />

Dostoïewsky hebben <strong>de</strong> ontmoeting met die volksziel <strong>voor</strong> hem gemaakt tot <strong>de</strong><br />

centrale ze<strong>de</strong>lijke gebeurtenis in zijn leven. Hij ontmoette <strong>de</strong>n eenvoudigen moejik<br />

op het oogenblik, waarin het eerste groote leed over zijn eigen leven kwam; zijn<br />

ballingschap in Siberië na <strong>de</strong> samenzwering van Petrachewsky.<br />

Deze twee factoren: het nationaal aanvoelingsvermogen van Dostoïewsky en zijn<br />

ethische ontmoeting met <strong>de</strong> Russische volksziel, geven ons aanleiding Dostoïewsky<br />

op te eischen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> nationale gedachte.<br />

Niet <strong>de</strong> <strong>de</strong>elneming aan <strong>de</strong> samenzwering van Petrachewsky, die uit bijkomstige<br />

factoren te verklaren is als zijn oppositie tegen <strong>de</strong> vooze samenleving in <strong>de</strong> Aca<strong>de</strong>mie<br />

<strong>voor</strong> Ingenieurs, waarin hij gedoemd was zijn jongelingsjaren door te brengen, maar<br />

zijn leven van loutering, van geestelijken en ze<strong>de</strong>lijken strijd bepaalt <strong>de</strong> richting van<br />

zijn persoonlijkheid. En nu is het merkwaardig dat Dostoïewsky, naarmate het leven<br />

hem meer beproef<strong>de</strong> en naarmate zijn belangstelling <strong>voor</strong> <strong>de</strong> volksziel en het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


volkskind groei<strong>de</strong>, scherper overtuigd werd van <strong>de</strong> beteekenis van het nationalisme,<br />

en zich scherper in oppositie stel<strong>de</strong> tegen het streven <strong>de</strong>r intellectueelen, die aan<br />

Rusland ten slotte van <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>erkamer uit - het vernietigend Bolsjewisme hebben<br />

gebracht. De ware beleving <strong>de</strong>r <strong>de</strong>mocratie brengt hoe langer hoe dichter bij <strong>de</strong><br />

erkenning <strong>de</strong>r traditie, d.w.z. van <strong>de</strong> geheilig<strong>de</strong> en gesymboliseer<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n <strong>de</strong>s<br />

levens; <strong>de</strong> ware volksverheffing is het brengen van het geloof in eene nationale<br />

roeping. En daarom is <strong>de</strong> re<strong>de</strong> van Dostoïewsky op <strong>de</strong>n ge<strong>de</strong>nkdag van Pouchkine<br />

als een centraal moment in zijn leven te beschouwen, wijl in die Slavophiele re<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong> dichter zich klaar bewust werd van <strong>de</strong> eenheid tusschen traditionalisme en<br />

<strong>de</strong>mocratie.<br />

Omdat het boek van Aimée Dostoïewsky ons tot <strong>de</strong>ze nieuwe waarheid omtrent<br />

Dostoïewsky heeft gebracht, en die gedocumenteerd heeft op exacte en tegelijk<br />

meesleepen<strong>de</strong> wijze, achten wij het van zoo groote beteekenis <strong>voor</strong> onze opvattingen<br />

omtrent <strong>de</strong>zen wereld-beheerschen<strong>de</strong>n schrijver.<br />

Naast <strong>de</strong>n algemeenen, exegetischen gedachtengang verschijnt dan het eigenlijk<br />

biographische ge<strong>de</strong>elte als een sober, onopgesmukt verhaal, waarin wij een<br />

onvergetelijk beeld ontmoeten van Hem die,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


163<br />

naast een phenomenaal psycholoog in zijn romankunst, in het dagelijksch leven<br />

een kind was, een mensch die leef<strong>de</strong> <strong>voor</strong> an<strong>de</strong>ren, die zich uitsloof<strong>de</strong> <strong>voor</strong> zijn<br />

familie, die zich liet bedotten als men maar wist te speculeeren op <strong>de</strong> e<strong>de</strong>laardigheid<br />

van zijn natuur, maar een die ons door zijn leven heeft leeren kennen <strong>de</strong> hooge<br />

Aristocratie <strong>de</strong>r Deugd, <strong>de</strong> noblesse van het Christendom. En het kan, bij alle<br />

weeklachten die <strong>de</strong>ze tij<strong>de</strong>n vervullen, een verblij<strong>de</strong>nd teeken geacht wor<strong>de</strong>n, dat<br />

ons geslacht zich afwendt van het Dandyisme van Wil<strong>de</strong>, en zijn uitkomst zoekt bij<br />

<strong>de</strong>zen Grooten Eenvoudige, die ondanks zijn dwalingen, <strong>de</strong>s Levens Zuiverheid<br />

<strong>voor</strong> alles heeft nagestreefd.<br />

P.H. RITTER JR.<br />

B.H. Molkenboer's boek over Dante *)<br />

HET was al weer geruimen tijd gele<strong>de</strong>n, dat ik hem bezocht in het stille Huissen,<br />

waar het Dominicanenklooster zoo statig en rustig bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n dijk ligt - <strong>de</strong>n<br />

Betuwschen dijk, waarop Zondags Adama van Scheltema's boeren rij<strong>de</strong>n in hunne<br />

sjeezen en ‘rammelen met <strong>de</strong> rijksdaal<strong>de</strong>rs al in hunnen zak’. Het groote<br />

Dominicanenklooster met het stille kerkje er naast, waarheen Zondags <strong>de</strong> bevolking<br />

optrekt, het klooster dat op heel Huissen - een stil doodsch stadje - zijn stempel<br />

drukt, het overschaduwt en beheerscht. En aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant van dat klooster<br />

- waarnaar met schuw ontzag en <strong>de</strong>emoedige bewon<strong>de</strong>ring wordt opgekeken - het<br />

dorp met zijn verarm<strong>de</strong> bevolking, wier hoofdbezigheid het biezenvlechten is, wat<br />

verschrompeld en zon<strong>de</strong>r een spoor van fiere zelfstandigheid.<br />

Hier, in het ou<strong>de</strong> klooster, in welks tuinen ik reeds zoo vaak gedwaald had, bezocht<br />

ik hem weer.<br />

Het was een vreugdig oogenblik toen hij me zag en uit <strong>de</strong> verte in zijn wit habijt<br />

al aan kwam loopen en me reeds toelachte met zijn guitige vrien<strong>de</strong>lijke oogen. Een<br />

wan<strong>de</strong>ling met hem door <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n kloostertuin, waar <strong>de</strong> ‘novieten’, die in het<br />

klooster hun priesteropleiding ontvangen, rondliepen - juist een week gele<strong>de</strong>n in<br />

het klooster aangekomen en <strong>voor</strong> het eerst hun kleeding dragen<strong>de</strong> - toon<strong>de</strong> me dat<br />

hij <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> gebleven was. Nog <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> guitige scherts, scherp soms, doch steeds<br />

van een mil<strong>de</strong> verdraagzaamheid. Dezelf<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring nog <strong>voor</strong> van Deyssel -<br />

behou<strong>de</strong>ns aatuurlijk enkele aanmerkingen - <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring nog <strong>voor</strong> Toorop.<br />

En druk pratend - Molkenboer is een onvermoeid causeur - vertel<strong>de</strong> hij van brieven<br />

van Michel Angelo, waarover hij in ‘<strong>de</strong> Beiaard’ geschreven had, over Boticelli, Fra<br />

Angelico en natuurlijk over - Dante.<br />

Welk een kennis heeft hij zich binnen <strong>de</strong>ze stille kloostermuren - en op zijn vele<br />

reizen - eigen gemaakt. Hij praat over kunstgeschie<strong>de</strong>nis, architectuur en letterkun<strong>de</strong><br />

met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> rustige bezonkenheid, <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>de</strong>gelijke kennis. Welk een prachtige,<br />

vurige ver<strong>de</strong>diging gaf hij van Von<strong>de</strong>l - een zijner groote lief<strong>de</strong>s - toen bijna als<br />

vanzelf het Gids-artikel van Schmid-Degener ‘Von<strong>de</strong>l en Rembrandt’ ter sprake<br />

kwam. Welk een groote bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> Von<strong>de</strong>ls ‘Altaargeheimenissen’. En over<br />

dit alles sprak hij, terwijl we door <strong>de</strong> tuinen van het klooster liepen en <strong>de</strong> hovenier<br />

ons - werkelijk er zijn nog hoveniers! - zijn fruit bood. Welk een rust, bijna<br />

benij<strong>de</strong>nswaardig. Was het won<strong>de</strong>r, dat het gesprek op Huysmans kwam, op ‘l'Oblat’<br />

en zooveel an<strong>de</strong>r schoons? Was het door <strong>de</strong>ze lokken<strong>de</strong>, vredige rust - ver van het<br />

woelen<strong>de</strong> stadsleven - dat mij <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zen groote te binnen kwamen,<br />

dat er <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mensch op aar<strong>de</strong> slechts twee uitwegen waren: zelfmoord of <strong>de</strong><br />

katholieke kerk?<br />

*) Dante, door B.H. Molkenboer. - J.J. Romen en Zonen Roermond, 1921.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Van Huysmans kwam het gesprek op Lour<strong>de</strong>s, door Molkenboer nog kort gele<strong>de</strong>n<br />

bezocht. Hoe vlug vergleed <strong>de</strong> tijd, toen we in dien stillen kloosterhof te spreken<br />

kwamen over <strong>de</strong>ze plaats van won<strong>de</strong>rlijke genezingen, waartegenover ik me vreemd<br />

te moe<strong>de</strong> voel<strong>de</strong>, toen ik Zola's werk ter sprake bracht, toen Adolphe Retté genoemd<br />

werd. Dan wan<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n we over <strong>de</strong>n dijk, waarachter zich in <strong>de</strong> diepte <strong>de</strong> verre<br />

weilan<strong>de</strong>n uitstrekten, waartegen <strong>de</strong> figuur van Molkenboer in zijn priesterdracht<br />

aan<strong>de</strong>ed als op een groot mo<strong>de</strong>rn schil<strong>de</strong>rwerk. Met eerbiedigen groet ging <strong>de</strong><br />

bevolking langs ons, en vrien<strong>de</strong>lijk groette hij <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren die ons passeer<strong>de</strong>n.<br />

Ik weet niet meer, waarover we al spraken en hoelang we daar liepen, maar<br />

plotseling - <strong>de</strong>nkend aan onzen maaltijd - hol<strong>de</strong> Molkenboer <strong>de</strong>n dijk af, als een<br />

heerlijke wil<strong>de</strong> knaap, zijn habijt flad<strong>de</strong>rend in <strong>de</strong>n wind, en langs zijpaadjes bereikten<br />

we weer het klooster, waar in <strong>de</strong> gastenkamer een broe<strong>de</strong>r ons bedien<strong>de</strong>, rustig en<br />

rustgevend. Door <strong>de</strong> open ramen zagen we <strong>de</strong>n kloostertuin met zijn eeuwenou<strong>de</strong><br />

boomen, waartusschen nu en dan een priester liep, een eigenaardig <strong>de</strong>coratief<br />

cachet gevend aan het geheel. Binnen in <strong>de</strong> kamer hingen afbeeldingen van <strong>de</strong><br />

wandschil<strong>de</strong>ringen uit <strong>de</strong> Spaansche kapel te Florence, die Molkenboer in<strong>de</strong>rtijd in<br />

Florence had laten vervaardigen en die nu het klooster sier<strong>de</strong>n.<br />

De Spaansche kapel - herinner u Ruskin in zijn ‘Mornings in Florence’ - is een<br />

van Molkenboer's oudste lief<strong>de</strong>s, waarover hij nooit uitgepraat raakt, waarvan hij<br />

zoo menige bijzon<strong>de</strong>rheid kan ver-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


164<br />

tellen, ons zoo treffend <strong>de</strong> symboliek dui<strong>de</strong>lijk doet wor<strong>de</strong>n. Misschien herinneren<br />

zich enkelen zijn studies, in<strong>de</strong>rtijd in het tijdschrift ‘Van onzen Tijd’ (1911-1912)<br />

verschenen. Jammer dat <strong>de</strong>ze nooit in boekvorm wer<strong>de</strong>n uitgegeven.<br />

Foto W. Warnars, <strong>de</strong>n Haag<br />

MOLKENBOER in <strong>de</strong>n tuin van het Klooster<br />

Later, op zijn kamer, zag ik weer het prachtige portret dat Toorop eens van hem<br />

maakte, zijn scherpekoptegen een lichtgroen fond - dat hij echter met <strong>de</strong> slordige<br />

nonchalance van <strong>de</strong>n artiest nooit ophangt, doch ergens in zijn boekenkast verborgen<br />

houdt.<br />

Het sprak bijna vanzelf, dat we thans te spreken kwamen over die twee groote<br />

figuren, waaromheen Molkenboers geheele letterkundige werkzaamheid zich<br />

groepeert: Dante en Von<strong>de</strong>l. Deze twee hebben zijn groote lief<strong>de</strong> en nemen boven<br />

alles zijn aandacht in beslag; <strong>de</strong>ze twee samen te brengen is zijn levenswerk. Is<br />

het te veel beweerd wanneer ik zeg, dat hij zoowel een <strong>de</strong>r beste Von<strong>de</strong>lkenners<br />

als een <strong>de</strong>r kundigste Dantalogen van ons land is? Al zijn on<strong>de</strong>rzoekingen en studies<br />

(waarvan vele in ‘<strong>de</strong> Beiaard’ verschenen) hebben op <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> grooten betrekking:<br />

zijn ‘Von<strong>de</strong>lschetsen’, een <strong>voor</strong>tzetting van <strong>de</strong> fijngepenseel<strong>de</strong> Von<strong>de</strong>lportretten<br />

van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n Thijm, zijn studies van <strong>de</strong>n invloed <strong>de</strong>r Italiaansche letterkun<strong>de</strong> op<br />

<strong>de</strong> onze.<br />

Verheugd nu weer ver<strong>de</strong>r te zijn in zijn on<strong>de</strong>rzoek dan toen ik hem <strong>de</strong> laatste<br />

maal sprak, vertel<strong>de</strong> hij tot welke gevolgtrekkingen hij bij zijn studie gekomen was.<br />

Nog <strong>de</strong>zen winter dacht hij met zijn boek: ‘Dante en Von<strong>de</strong>l’ gereed te komen. Het<br />

volgen<strong>de</strong> <strong>voor</strong>jaar zou het dan met een <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> van Prof. G. Kalff verschijnen.<br />

En spraken we niet <strong>voor</strong>al over zijn ‘Danteboek’ dat <strong>de</strong> eigenlijke aanleiding tot<br />

dit opstel werd en waarover ik iets - hoewel zeer elementair en niet vak-critisch -<br />

wil<strong>de</strong> schrijven, een werk, dat naast het <strong>voor</strong>treffelijke Dante-nummer, dat <strong>de</strong> Gids<br />

ons schonk, naast het stil bemijmeren<strong>de</strong> sympathieke boekje van Prof. van Dijk tot<br />

het beste behoort wat in <strong>de</strong>ze dagen van her<strong>de</strong>nking over Dante is verschenen?<br />

En <strong>de</strong>ze oogst, wat men ook op letterkundig Holland smalen moge, was toch<br />

waarlijk niet gering.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Is het ook eigenlijk niet vanzelfsprekend, dat <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> Dominicaan Molkenboer<br />

steeds zoo'n groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Dante gevoelt, waar Dominicus in het ‘Paradijs’ een<br />

zoo groote plaats inneemt? Merkwaardig is 't <strong>de</strong> meening van Molkenboer zelf, dat<br />

Dante <strong>voor</strong> Dominicus nog meer lief<strong>de</strong> gevoel<strong>de</strong> dan <strong>voor</strong> Franciscus, aan te halen:<br />

Of ik als Dominicaan be<strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>eld ben kan ik zelf niet<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


165<br />

uitmaken, maar het wil mij altijd <strong>voor</strong>komen, dat <strong>de</strong> Franciskaansche<br />

Tertian's Dank <strong>de</strong> figuur van Sint Dominicus met nòg meer gemoed, en<br />

zeker nòg poëtischer dan die van Sint Franciscus heeft behan<strong>de</strong>ld. De<br />

typeering van <strong>de</strong>n Spanjaard lijkt me scherper, <strong>de</strong> toewijding inniger, <strong>de</strong><br />

lofspraak hooger dan van <strong>de</strong>n Italiaan. Ik kan <strong>de</strong>n indruk niet kwijt wor<strong>de</strong>n,<br />

dat <strong>de</strong> intellektueele arbeid van Dominicus' kud<strong>de</strong>, die altijd één bleef,<br />

<strong>de</strong>n dichter in zijn dagen van Franciskaansche ver<strong>de</strong>eldheid gezegen<strong>de</strong>r<br />

leek dan die van ‘la gente povenella’. (Par. XI 94). 1)<br />

Beschouwen we thans het boek zelf.<br />

Moet ik nu schromen - geen kundig Dantaloog zijn<strong>de</strong>, doch wel meenend <strong>de</strong><br />

hoofdi<strong>de</strong>eën van <strong>de</strong> Divina Commedia in haar grootsche gedachtengang te hebben<br />

begrepen, enkele woor<strong>de</strong>n over dit boek te zeggen en <strong>de</strong> houding van <strong>de</strong>n auteur<br />

tegenover zijn on<strong>de</strong>rwerp te caracteriseeren? Moet ik Dantaloog zijn om te<br />

constateeren dat aan een werkje als dat van Prof. Dr. J.J. Salverda <strong>de</strong> Grave 2) - dat<br />

onwillekeurig vergelijkingen oproept met het werkje van Molkenboer - te veel <strong>de</strong><br />

geur van het stu<strong>de</strong>ervertrek is blijven hangen; dat het zon<strong>de</strong>r veel dichterlijk inzicht<br />

geschreven werd? Ik geloof het niet.<br />

Wat was Molkenboers bedoeling? Een poging om Dante als mensch en dichter<br />

wat na<strong>de</strong>rbij te halen; hij acht D.'s figuur en werk <strong>voor</strong> velen met zooveel<br />

geheimzinnigen luister omgeven, zijn poëzie <strong>voor</strong> velen zoo abstract en<br />

onbena<strong>de</strong>rbaar, dat maar weinigen er aan durven <strong>de</strong>nken, ze ter hand te nemen.<br />

Hij is van meening dat <strong>de</strong> vereer<strong>de</strong>rs en kenners <strong>de</strong>r Commedia ver<strong>de</strong>r gegaan zijn<br />

met hun Dante al maar meer vergeestelijken<strong>de</strong> verklaringen, dan Dante zelf wil<strong>de</strong>;<br />

is ook van meening - om een variatie op een uitspraak van Chesterton te gebruiken<br />

- dat Dante in zijn visioen veel vreem<strong>de</strong> monsters zag, doch geen enkel wezen<br />

ontwaar<strong>de</strong> zóó vreemdsoortig als sommigen van zijn eigen verklaar<strong>de</strong>rs.<br />

Molkenboer wil<strong>de</strong> nu trachten: ‘<strong>de</strong>n mensch en dichter Dante reëel en gewoon te<br />

doen zien tegen <strong>de</strong>n kleurigen achtergrond van zijn tijd, ontdaan van veel<br />

wetenschap, zon<strong>de</strong>r overbodige verklaring’. Dit is hem, geloof ik, gelukt. Hij heeft -<br />

een verheugend verschijnsel, dat in <strong>de</strong>ze tij<strong>de</strong>n vrij zeldzaam is - Dante Dante<br />

gelaten en geen Molkenboer van hem gemaakt. Schuchter en piëteitvol, met een<br />

in <strong>de</strong>zen tijd werkelijk treffen<strong>de</strong>n eerbied <strong>voor</strong> het werk dat hij bespreekt, laat hij<br />

telkens Dante zelf aan het woord. Dit is werkelijk een <strong>de</strong>r <strong>voor</strong>treffelijkste<br />

eigenschappen van dit werkje, dat het met zoo'n eerbiedige bewon<strong>de</strong>ring is<br />

geschreven; dat <strong>de</strong> schrijver zichzelven geheel en al op <strong>de</strong>n achtergrond plaatst en<br />

Dante - Dante laat blijven.<br />

Het was tevens zijn doel nog eens <strong>de</strong>n nadruk te leggen op <strong>de</strong> <strong>voor</strong>stellingen die<br />

an<strong>de</strong>ren zich van Dante had<strong>de</strong>n gevormd: ‘maar niet min<strong>de</strong>r die auteurs, die door<br />

het aanteekenen van legen<strong>de</strong>n, zelfs door het fantaseeren van brieven op Dante's<br />

naam, getuig<strong>de</strong>n, hoe <strong>de</strong> machtige dichter als mensch en kunstenaar leef<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />

belangstellen<strong>de</strong> traditie’. Ook hierdoor heeft het werkje een groote bekoring, en het<br />

is een vreug<strong>de</strong> al <strong>de</strong>ze typeeren<strong>de</strong> gebeurtenissen, zoo karakteristiek <strong>voor</strong> dien tijd,<br />

hier nog eens te herlezen. We vernemen weer het <strong>voor</strong>val met <strong>de</strong> vrouwen van<br />

Verona, die <strong>de</strong>n geheimzinnigen, afgetrokken dichter met zijn donker gelaat en<br />

zwarte haren zagen en zei<strong>de</strong>n: ‘Daar gaat <strong>de</strong> man, die naar <strong>de</strong> Hel afdaalt en weer<br />

terugkomt naar welbehagen’. We lezen weer over <strong>de</strong>n Franciscaanschen inquisent<br />

die Dante van tooverij en ketterij verdacht en tot hem zei<strong>de</strong>: ‘Zijt gij die man, die in<br />

1) De Beiaard, September 1921, Dante en <strong>de</strong> Dominicanen.<br />

2) Prof. Dr. J.J. Salverda <strong>de</strong> Grave, Dante, J.M. Meulenhoff, 1921.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Hel, Vagevuur en Hemel geweest is?’ Waarop <strong>de</strong> dichter even eenvoudig als oprecht<br />

antwoord<strong>de</strong>: ‘Ik ben Dante Alighieri uit Florence’. Het is merkwaardig Molkenboers<br />

oor<strong>de</strong>el over <strong>de</strong> ‘Vita Nuova’ met dat van Prof. Salverda <strong>de</strong> Grave te vergelijken,<br />

die hier wel erg aan dichterlijk invoelen te kort schiet - ondanks alles toch een<br />

eerste <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>, wanneer men over Dante schrijft, en van oneindig hooger belang<br />

dan aca<strong>de</strong>mische wijsheid. Want al was Dante zeker <strong>de</strong> geleerdste dichter die ooit<br />

geleefd heeft en al eischt hij van zijn lezers een groote kennis, hij was - het wordt<br />

bijna belachelijk dit te zeggen - in <strong>de</strong> eerste plaats Dichter. En wel heel erg nuchter<br />

is het dan wanneer wij prof. Salverda <strong>de</strong> Grave lezen; wanneer hij het over <strong>de</strong><br />

Commedia heeft: ‘ondanks <strong>de</strong> ons vreem<strong>de</strong> begrippen en opvattingen, waarvan<br />

zij spreekt, wekt zij na zes eeuwen kunstemoties bij ons op’.<br />

Is het niet wat overdreven, wanneer prof. Salverda <strong>de</strong> Grave onze belangstelling<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> ‘Vita Nuova’ die, volgens hem - bestond <strong>de</strong> Commedia niet - nog slechts<br />

door een enkelen literair-historicus zou wor<strong>de</strong>n gelezen - als een soort snobisme<br />

meent te moeten verklaren?<br />

‘Zon<strong>de</strong>r twijfel is er in <strong>de</strong> geheimzinnige sluier, die het verhaal omhult, in<br />

<strong>de</strong> vage uitdrukkingswijze, in <strong>de</strong> halftinten iets suggestiefs, dat<br />

aantrekt, <strong>voor</strong>al in een tijd als <strong>de</strong> onze, die zoo toegankelijk is<br />

<strong>voor</strong> wazige indrukken, <strong>voor</strong> gevoelsgodsdienst en<br />

droomerig dwepen’.<br />

Hoe geheel an<strong>de</strong>rs en zeker dichterlijker is Molkenboers beschouwing, die in plaats<br />

van enkel te spreken over ‘een vage uitdrukkingswijze’ op Leonardo da Vinci wijst:<br />

‘Zij blijft vaag en raadselachtig. Zij zegt niets, en <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n, die ze Dante<br />

blijkbaar ten groete toesprak, houdt hij geheim. Ze lacht en weent, groet<br />

en straft, maar volhardt<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


166<br />

in een geheimzinnig zwijgen, evenals Lionardo's Gioconda, die ons enkel<br />

als een levend raadsel aanstaart en <strong>de</strong> mysteriën van haar binnenleven<br />

zorgvuldig verborgen houdt’.<br />

En Molkenboer meent - in tegenstelling alweer met prof. Salverda <strong>de</strong> Grave - dat<br />

het nog <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnste zielen zal blijven boeien als een onbeschrijfelijk zoete droom:<br />

‘Juist dat goudig mistig, dat on grijpbare van haar zwijgen<strong>de</strong> verschijning<br />

bekoort ons zoo. Ze boeit, omdat ze met haar lieve oogen en lachen<strong>de</strong>n<br />

mond zoo'n heerlijk raadsel is. Dante alleen riep haar te <strong>voor</strong>schijn. Van<br />

<strong>de</strong> werkelijkheid ging hij uit, door zijn <strong>voor</strong>gangers werd hij gedragen,<br />

maar in <strong>de</strong> vaart van zijn genie en door <strong>de</strong> vlam van zijn lief<strong>de</strong> vorm<strong>de</strong><br />

hij die gentilissima van kind tot engel, van engel tot iets god<strong>de</strong>lijks’.<br />

Thans het ge<strong>de</strong>elte van het boek van Molkenboer aan <strong>de</strong> Commedia gewijd. Ie<strong>de</strong>r<br />

voelt welk gevaar hier dreig<strong>de</strong>. Men stelle zich echter gerust. Bovenal is <strong>de</strong><br />

‘Commedia’ <strong>voor</strong> Molkenboer een dichtwerk, niet enkel een theologisch leerdicht.<br />

Hij dringt ons dan ook niet op, zooals zoo menig katholiek commentator - van hoe<br />

groot en overheerschend gewicht bij Dante toch wel <strong>de</strong> theologische stellingen van<br />

Thomas van Aquino zijn en maakt hier geen propaganda <strong>voor</strong> het Roomsche dogma.<br />

Molkenboer erkent een vergeestelijkte erotiek in <strong>de</strong> Commedia, erkent ook haar<br />

innigen samenhang met <strong>de</strong> Vita Nuova, al legt hij hier misschien niet genoeg <strong>de</strong>n<br />

nadruk op. Moet ik hier ten overvloe<strong>de</strong> nog constateeren dat Molkenboer het oneens<br />

is met <strong>de</strong> opvatting van Dr. Bierens <strong>de</strong> Haan in zijn bekend werkje over Dante, als<br />

zou<strong>de</strong> bv. het Infernogedicht Dante's eigen hel bedui<strong>de</strong>n. Moet ik vermel<strong>de</strong>n dat wij<br />

het uit <strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r zaak nog in vele principieele kwesties met <strong>de</strong>n Dominicaan<br />

Molkenboer oneens zijn? Zoo we een opmerking willen maken, dan zou<strong>de</strong>n we<br />

gaarne gezien hebben dat Molkenboer bij dit ge<strong>de</strong>elte - <strong>voor</strong>al waar 't het ontstaan<br />

<strong>de</strong>r Commedia betreft - het wat dieper weggehaald had. Doch ook hier weerhield<br />

misschien een zekere schuchterheid hem. Wat niet wegneemt dat in dit opzicht -<br />

bv. waar <strong>de</strong> schrijver Dante's verbeeldingstochten enkel in verband brengt met<br />

verschillen<strong>de</strong> gelijksoortige werken uit <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>leeuwsche litteratuur - het werkje<br />

eenige aanvulling verdien<strong>de</strong>.<br />

Doch reeds thans zijn we hem <strong>voor</strong> zijn boekje zeer dankbaar.<br />

Volstaan we ten slotte met zijn eindoor<strong>de</strong>el over <strong>de</strong> Commedia:<br />

‘Wie heeft in een <strong>de</strong>inen<strong>de</strong> melodie van monotone rijmverzen als Dante<br />

gezongen en gezucht, in zóó pregnante, strenge woor<strong>de</strong>n gedacht en<br />

gedicht, en vlak daarna met hetzelf<strong>de</strong> technisch materiaal zóó jubelend<br />

<strong>de</strong> veroveringen van zijn geestelijke vreug<strong>de</strong> uitgeorgeld? Dante<br />

beheerscht het gansche klavier van zijn taal, omdat geen trilling van het<br />

menschelijk gemoed hem vreemd is. Hij openbaart zich als schil<strong>de</strong>r en<br />

dichter, bouwmeester en beeldhouwer, <strong>de</strong>nker en musicus. Het<br />

geheimzinnig licht-donker van Rembrandt heerscht evenzeer in zijn wij<strong>de</strong><br />

wereld als het reusachtig monumentale van Michelangelo; <strong>de</strong> grootsche<br />

epiek van Homerus lijkt er vermengd met <strong>de</strong> eeuwigmenschelijke tragiek<br />

van Shakespeare; <strong>de</strong>n zaligen giimlach van Fra Angelico en <strong>de</strong> hemeljubel<br />

van Palestrina's missen; <strong>de</strong> stemming van een kathedraal als <strong>de</strong> Nôtre<br />

Dame en <strong>de</strong> tooversfeer van <strong>de</strong> Wagneriaansche Nibelungen ... dat alles<br />

naast <strong>de</strong>n diepen geloofstoon van het vaste Roomsche Credo, naast <strong>de</strong><br />

klare begrippen van Thomas Aquinos, mèt een bezield patriotisme en<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


een brei<strong>de</strong>llooze kritiek geeft <strong>de</strong> Divina Commedia zóó overstelpend,<br />

dat een menschenleven noodig is, om alles tot het laatste toe uit te<br />

vragen’.<br />

Het moet wel een zeer kunstzinnige en beschei<strong>de</strong>n geest zijn die ons zóó Dante<br />

liet zien, met zulk een religieuse piëteit en artistiek voelen tevens; die ons van uit<br />

zijn stille kloostercel zóó vertrouwd maakte met het historische milieu; die zich zelven<br />

zóó ganschelijk wegcijfer<strong>de</strong> en Dante Dante liet blijven.<br />

October 1921.<br />

NICO ROST.<br />

Letterkundig nieuws uit Frankrijk<br />

XI<br />

‘L'Ouragan’ door Florian-Parmentier 1)<br />

FLORIAN-PARMENTIER, die tot het jonge geslacht behoort, is bij ons te lan<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vaklui een goe<strong>de</strong> beken<strong>de</strong>. Zijn Histoire Contemporaine <strong>de</strong>s<br />

Lettres Françaises <strong>de</strong> 1885 à 1914 (uitg. E. Figuière, Parijs; thans frs. 8.<br />

-) is volgens veler oor<strong>de</strong>el hèt standaardwerk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ering <strong>de</strong>r<br />

he<strong>de</strong>ndaagsche literatuur; en menigeen zal aan dit werk, zooals wij, veel verschuldigd<br />

zijn. Een an<strong>de</strong>r werk, van zielkundig-aesthetischen aard, Psycho-physiologie<br />

du Poète, waarvan een hoofdstuk, La Physiologie morale du Poète,<br />

reeds <strong>de</strong>stijds verscheen en veel lof oogstte, zal binnenkort het licht zien.<br />

Florian-Parmentier beweegt zich op alle gebied met on<strong>de</strong>rscheiding en succes. Als<br />

dichter gaf hij <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l Par les Routes humaines; Déserteur? en<br />

Mystère <strong>de</strong> Sang zijn geroem<strong>de</strong> romans; drie anthologiebun<strong>de</strong>ls van mo<strong>de</strong>rne<br />

dichters, <strong>voor</strong>zien van critische aanteekeningen, een studie over <strong>de</strong>n beeldhouwer<br />

Carpeaux en eene over he<strong>de</strong>ndaagsche schil<strong>de</strong>rkunst, toonen ons <strong>de</strong> veelzijdigheid<br />

van Florian-Parmentier's kunstontwikkeling. Ten slotte zij, wellicht ten overvloe<strong>de</strong>,<br />

vermeld, dat <strong>de</strong> kunstphilosophische richting die men Impulsionnisme noemt,<br />

ontstond naar aanleiding juist van auteurs hooger genoem<strong>de</strong> studie, La<br />

Physiologie<br />

1) Uitg., ‘Editions du Fauconnier’, Parijs, frs. 7. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


167<br />

Morale du poète (1904), en door <strong>de</strong>n ‘ont<strong>de</strong>kker’ uiteengezet werd <strong>voor</strong> het<br />

publiek in het Februarinummer 1906 van L'Essor. De ‘beweging’ breid<strong>de</strong> zich uit<br />

en vond zeer talrijke aanhangers, ook in het buitenland, zoodat zij er een eigen<br />

orgaan, <strong>de</strong> Revue Impulsionniste op kon nahou<strong>de</strong>n en zelfs later haar<br />

activiteit vermeer<strong>de</strong>r<strong>de</strong> met <strong>de</strong> oprichting van <strong>de</strong> Fédération Impulsionniste<br />

Internationale.<br />

FLORIAN-PARMENTIER<br />

Voor bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n over het Impulsionnisme, dat <strong>voor</strong>taan <strong>de</strong> hoofdzakelijke glorie<br />

zou uitmaken van <strong>de</strong>n dichter-romancier dien wij hier bespreken, raadplege men<br />

bovenvermel<strong>de</strong> Histoire Contemporaine, pp. 163-190.<br />

Na <strong>de</strong>n oorlog heeft <strong>de</strong> even veelzijdige als rijkbegaaf<strong>de</strong> Forian-Parmentier weer<br />

veel van zich doen hooren. Op het oogenblik is hij werkzaam aan een nieuwen<br />

oorlogsroman, die het vervolg zal wezen op L'Ouragan, het werk dat wij thans<br />

ter beoor<strong>de</strong>eling <strong>voor</strong> ons hebben liggen, en dat, laten wij dit van meet af aan<br />

verkon<strong>de</strong>n, een meesterwerk is, waardig, naast Romain Rolland's Clerambault<br />

in ie<strong>de</strong>re boekenkast te prijken: ‘Dit boek geeft kracht’! Ter vollediging onzer<br />

bibliografische aanwijzingen zij me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld, dat Florian-Parmentier thans ook <strong>de</strong><br />

leiding heeft van een serie uitgaven verschijnend bij <strong>de</strong> Editions du<br />

Fauconnier te Parijs, <strong>de</strong> Collection <strong>de</strong>s Petits Chefs-d'Oeuvre<br />

contemporains, waarin al wie <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche kunstuitingen van het<br />

letterkundig Frankrijk bestu<strong>de</strong>ert <strong>voor</strong> weinig geld uitmuntend en keurig verzorgd<br />

studiemateriaal kan vin<strong>de</strong>n. Als nr. I in die serie kwam onlangs een interessant<br />

werkje uit van <strong>de</strong>n grooten, stillen <strong>de</strong>nker, Han Ryner 1) , <strong>voor</strong>zien van een<br />

portretschets van <strong>de</strong>n schrijver en een bio-bibliografie, bei<strong>de</strong> van Florian-Parmentier.<br />

En nu over L'Ouragan. Wij noem<strong>de</strong>n zooeven, in een vluchtige vergelijking,<br />

Rolland's Clerambault. Welnu, wat Clerambault is op het gebied van <strong>de</strong>n<br />

roman van <strong>de</strong>n ‘thuisgeblevene’ (en uit onze bespreking van dit werk, opgenomen<br />

in <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> van 15 Mei 1921 zal genoegzaam gebleken zijn, dat wij aan<br />

dit woord geenszins <strong>de</strong> kleineeren<strong>de</strong>, ja beleedigen<strong>de</strong> beteekenis hechten welke<br />

vele Franschen door <strong>de</strong>ze term wenschen uit te drukken), nl. het mooist-menschelijke<br />

werk over <strong>de</strong>n oorlog van een beschaafd en breedvoelend <strong>de</strong>nker, - dat is<br />

L'Ouragan op het gebied van <strong>de</strong>n loopgravenroman. Uiteraard staat<br />

laatstgenoemd werk leven<strong>de</strong>r en wree<strong>de</strong>r in het domein <strong>de</strong>r tastbare werkelijkheid.<br />

Maar zijn min<strong>de</strong>re speculatieve waar<strong>de</strong> is een logisch gevolg van <strong>de</strong> verpletteren<strong>de</strong><br />

actie <strong>de</strong>r omringen<strong>de</strong> realiteit. Toch spreekt L'Ouragan minstens even dui<strong>de</strong>lijk<br />

1) Dialogues du Mariage Philosophique en Les Dicéphales, frs. 2. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


als Clerambault tot het gemoed en wor<strong>de</strong>n wij zelfs vaak nog dieper getroffen<br />

door <strong>de</strong> <strong>voor</strong> zichzelf spreken<strong>de</strong> gruwelfeiten die hij meemaakte en opteeken<strong>de</strong> met<br />

een geweldig episch en realistisch beschrijvingstalent. L'Ouragan, zoogenaamd<br />

<strong>de</strong> verzameling dagboekbla<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n officier Gabriel Peissenier (<strong>de</strong> auteur-zelf)<br />

is, zooals M.C. Poinsot terecht in zijn zeer geestdriftige lofcritiek opmerkt, eer<strong>de</strong>r<br />

een serie grootsche fresken dan een roman in <strong>de</strong>n waren zin <strong>de</strong>s woords. Het is<br />

‘een synthese van <strong>de</strong>n oorlog, van <strong>de</strong>n 1 en Augustus 1914 af tot <strong>de</strong>n 14 en Juli 1919<br />

toe, in haar on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n episo<strong>de</strong>s <strong>de</strong> opeenvolging weergevend <strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong><br />

schijngestalten van <strong>de</strong>n rampzaligen stormgruwel’; beurtelings lyrisch,<br />

ruw-reëel, beschouwend, ten<strong>de</strong>ntieus, geestig en droefgeestig, hoopvol en opstandig.<br />

Bewon<strong>de</strong>renswaardig bood <strong>de</strong> schrijver, geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> lange jaren met hun wisseling<br />

van passiviteit en zinsverbijsteren<strong>de</strong> helleverschrikking, weerstand tegen <strong>de</strong> krachtige<br />

omvatting van oorlogs grootste kwaal: <strong>de</strong> ontpersoonlijking. Want evenals Rolland<br />

ver<strong>de</strong>digt zich ook Parmentier met alle kracht, hem door <strong>de</strong> noodzaak van het<br />

individueele zelfbehoud verleend, tegen <strong>de</strong>n greep van het militairisme, omdat dit<br />

het kud<strong>de</strong>-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


168<br />

instinct opkweekt tot een macht, sterker dan die van <strong>de</strong>n eenling, en <strong>de</strong> zieleslavernij<br />

verfoeilijker is dan <strong>de</strong> gebon<strong>de</strong>nheid, (en meestal <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgang) <strong>de</strong>s lichaams. En<br />

hieruit zien wij, dat Florian-Parmentier, ook weer als Romain Rolland, <strong>voor</strong>al een<br />

spiritualist is, en er mystiek ligt in het i<strong>de</strong>aal van zijn verzet. L'Ouragan getuigt<br />

van zulk een (natuurlijk ònopzettelijke) systematiek in bouw en uitwerking, dat wij<br />

<strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> auteur zijn gedachten ingang wil doen vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n geest zijner<br />

lezers, schier paedagogisch zou<strong>de</strong>n mogen noemen: <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong><br />

afgrijselijkste oorlogstafereelen weergegeven met <strong>de</strong> felste kleuren en met vermelding<br />

<strong>de</strong>r onmenschelijkste détails 1) , wisselt af met <strong>de</strong> anti-militairistische conclusies van<br />

<strong>de</strong>n schrijver, gelijk men een ze<strong>de</strong>les trekt uit een <strong>voor</strong>afgaan<strong>de</strong> parabel. In Le<br />

Feu reeds von<strong>de</strong>n wij <strong>de</strong> <strong>voor</strong> velen ontnuchteren<strong>de</strong> en daarom ongeloofwaardige<br />

realistische beschrijving van het vreeselijke leven <strong>de</strong>r mod<strong>de</strong>r- en vuurslachtoffers<br />

- aan bei<strong>de</strong> kanten even beklagenswaardig - die men achter <strong>de</strong> gevaarlijke zone<br />

zoo graag liet doorgaan <strong>voor</strong> benij<strong>de</strong>nswaardige hel<strong>de</strong>n, onophou<strong>de</strong>lijk bezield met<br />

nobele va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong> en spontane geestdrift ter uitroeiïng van <strong>de</strong>n schuldigen<br />

vijand. L'Ouragan ontneemt <strong>de</strong>n weinigen, die in hun verblindheid, in hun naïef<br />

geloof aan <strong>de</strong>r soldaten zelfverloochening, zou<strong>de</strong>n volhar<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>ze hun door <strong>de</strong><br />

traditie opgeleg<strong>de</strong> illusie. Wie eenmaal kennis maakte met <strong>de</strong> overtuiging van<br />

Florian-Parmentier - en zijn algeheele evenwichtigheid, waarvan ie<strong>de</strong>re bladzij<strong>de</strong><br />

getuigt, is ons een waarborg <strong>voor</strong> zijn goe<strong>de</strong> trouw en zijn geloofwaardigheid, en<br />

dat hier geen verbitter<strong>de</strong>, neurasthenische overdrijver aan het woord is, uit reactie<br />

tegen een tè lang gekluister<strong>de</strong> activiteit hyperbolische aanklachten rondkrijschend<br />

- kàn b.v. in <strong>de</strong>n beroem<strong>de</strong>n hel<strong>de</strong>nmoed van een <strong>de</strong>n aanval uitvoerend infanterist<br />

niets an<strong>de</strong>rs meer zien dan opgezweepten doodsangst. Want een held is een lafaard;<br />

en wie bang is, menschelijk bang is in <strong>de</strong>n slachtbaaierd, is een held, daar hij zijn<br />

persoonlijkheid weet los te maken uit <strong>de</strong> gedachtenlooze neutraliseering, in weerwil<br />

van <strong>de</strong> vermorzelen<strong>de</strong> macht <strong>de</strong>r numerieke meer<strong>de</strong>rheid. Zulke gedachten<br />

karakteriseeren L'Ouragan. Het boek wordt in Frankrijk enthousiast besproken<br />

en druk gelezen. In korten tijd wer<strong>de</strong>n er 19.000 2) exemplaren van verkocht. Dit is<br />

wel weinig nog, meent terecht Victor Margueritte (een <strong>de</strong>r velen die L'Ouragan<br />

<strong>voor</strong>stellen als het mooiste boek onzer dagen); maar men be<strong>de</strong>nke dat geen enkel<br />

gezaghebbend litterair lichaam het met een of an<strong>de</strong>ren jaarprijs begiftig<strong>de</strong> en<br />

bekrachtig<strong>de</strong>, en dat het <strong>de</strong>n moeilijker doch schooner roem moet verwerven, door<br />

<strong>de</strong> lui<strong>de</strong> zelfsprekendheid zijner superioriteit <strong>de</strong> ziel van het publiek te treffen, zon<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>n stut van boekhan<strong>de</strong>l- of regeeringsreclame. De groote mannen van het litteraire<br />

Frankrijk, die <strong>de</strong> oplaaiïng on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> Nieuwe Gedachte, roepen het<br />

publiek, dat ondanks alles <strong>de</strong>n raad <strong>de</strong>r bevoeg<strong>de</strong>n van noo<strong>de</strong> heeft, eer het <strong>de</strong><br />

stem van zijn eigen overtuiging vertrouwt, eenparig toe, L'Ouragan te lezen en<br />

te laten lezen. Poinsot en Victor Margueritte, waarover wij het reeds had<strong>de</strong>n, vin<strong>de</strong>n<br />

woor<strong>de</strong>n van een lyrische welbespraaktheid om hun instemming met<br />

Florian-Parmentier's werk wereldkundig te maken. Romain Rolland zei: ‘La qualité<br />

exceptionnelle <strong>de</strong> la vision et <strong>de</strong> la pensée fait <strong>de</strong> L'Ouragan une oeuvre<br />

admirable’. Paul Brulat schreef, daags na het toekennen van <strong>de</strong>n Goncourtprijs (aan<br />

een an<strong>de</strong>r, veel en veel min<strong>de</strong>r bedui<strong>de</strong>nd werk), dat <strong>de</strong> keus <strong>de</strong>r ‘onafhankelijke’<br />

académiciens L'Ouragan had moeten huldigen: ‘(C'est) l'oeuvre la plus forte, la<br />

plus puissante, et traçant <strong>de</strong> superbes fresques’. - ‘Son mérite’ (aldus Pierre Mille),<br />

‘c'est son intensité <strong>de</strong> vie, sa valeur <strong>de</strong> vérité, la sincérité et la force <strong>de</strong> ses accents’.<br />

1) Onwillekeurig, door ten<strong>de</strong>ns-verwantschap zeker, brengt Florian-Parmentier H. Barbusse's<br />

raad in praktijk: ‘Zoo al <strong>de</strong> oorlog één mooien kant mocht hebben, zou het misdadig zijn,<br />

daarop te wijzen’ (n.l. tenein<strong>de</strong> <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>digers van het oorlogs-i<strong>de</strong>aal elk wapen te ontnemen).<br />

2) Opgave van <strong>voor</strong>jaar 1921.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Han Ryner begroette in L'Ouragan hèt oorlogswerk, waarop hij tot dan tevergeefs<br />

gewacht had en dat aan alle door hem te stellen eischen voldoet. Aan <strong>de</strong> uitlatingen<br />

van zulke autoriteiten (en er zijn er nog an<strong>de</strong>re) iets toe te voegen, zou onzerzijds<br />

wel verwaand zijn. De wijze waarop wij in bovenstaan<strong>de</strong> regelen <strong>de</strong> hoogste<br />

belangstelling trachtten te wekken <strong>voor</strong> dit machtige werk, - één van <strong>de</strong> zeldzaamste<br />

scheppingen <strong>de</strong>s tijds - zij het blijk onzer volkomen instemming met <strong>de</strong>n lof <strong>de</strong>r<br />

meer-bevoeg<strong>de</strong>n. Wij hebben aan het lezen van L'Ouragan zoowat an<strong>de</strong>rhalve<br />

maand van onzen <strong>voor</strong> litterairen arbeid beschikbaren tijd besteed.... Maar niet<br />

alleen in het aantal zijner pagina's is L'Ouragan: een gróót boek.<br />

An<strong>de</strong>re nieuwe uitgaven.<br />

Als roman van <strong>de</strong>zen tijd biedt Marcello-Fabri, <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>r van het tijdschrift La<br />

Revue <strong>de</strong> L'Epoque en <strong>de</strong> schrijver van een dichtwerk, <strong>de</strong>n roman La Force<br />

<strong>de</strong> vivre en het sprookjesdrama L'a Folie <strong>de</strong> l'Homme, een eigenaardig<br />

en zeker niet onverdienstelijk boek, L'Inconnu sur les Villes getiteld 1) , in 't<br />

oog vallend door zijn grijs-en-roo<strong>de</strong>n omslag (simili-krantenpapier) en <strong>de</strong><br />

1) Uitg. J. Povolozky & Co. Parijs, 1921, zon<strong>de</strong>r prijs. [frs. 6. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


169<br />

afwezigheid van alle hoofdletters. Auteur noemt zijn werk een ‘roman <strong>de</strong>s foules<br />

mo<strong>de</strong>rnes’ en wijst er in zijn <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> op, dat <strong>de</strong> conventionneele dramatis<br />

personae in dit nieuwe, ‘universalistische’ werk vervangen zijn door menigten,<br />

en <strong>de</strong> individualistische psychologie door die <strong>de</strong>r massa. Romains' ‘unanimisme’,<br />

aldus, uit <strong>de</strong> dramatische naar <strong>de</strong> beschrijven<strong>de</strong> kunst getransporteerd. Eenigszins<br />

vaag is <strong>de</strong> indruk, gewekt door <strong>de</strong> dramatiseering van <strong>de</strong> afwisseling <strong>de</strong>r passieve<br />

gemoedstoestan<strong>de</strong>n van onbepaal<strong>de</strong> menschengroepen, van wie wij niet an<strong>de</strong>rs<br />

weten dan dat zij <strong>de</strong> inwoners zijn van een Hoofdstad, welke doet er niet toe (om<br />

<strong>de</strong>s Universalismes wille ...) Die menigten, die dus Slaven of Germanen of Latijnen<br />

kunnen <strong>voor</strong>stellen, leven in een willekeurigen tijd (vroeger, nu of in <strong>de</strong> toekomst)<br />

van oorlogs<strong>voor</strong>bereiding, waartoe zij zich, als lijfeigenen van het Kapitaal, blin<strong>de</strong>lings<br />

hebben geleend, zij 't met - te zwakken - wrok in 't hart. Allen die aan <strong>de</strong>n Oorlog<br />

schuld hebben: <strong>de</strong> mannen van het Geld in <strong>de</strong> eerste plaats, en hun on<strong>de</strong>rgeschikten:<br />

vorsten, politici, <strong>de</strong>magogen, geestelijken, intellectueelen, wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> kaak<br />

gesteld en ter algemeene vermaledijding gedoemd. Het schaapachtige, lijdzame<br />

volk is hun nog onbewust of onvoldoen<strong>de</strong> bewust slachtoffer, welks zelfvertrouwen<br />

echter onrustbarend aanwast. De kwaal onzer eeuw is, zegt Marcello-Fabri, <strong>de</strong> zgn.<br />

va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong>, bron van dierlijke zelfzucht, oorsprong <strong>de</strong>r oorlogen, bespotting<br />

<strong>de</strong>r broe<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong>, <strong>voor</strong>wendsel tot alle uitspattingen van het gruwelijkst oer-instinct,<br />

en daardoor: het meest geduchte wapen in han<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> kwa<strong>de</strong> trouw <strong>de</strong>r<br />

roofzuchtige volksmenners. De godsdiensten die <strong>de</strong> minachting <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Dood<br />

prediken, hebben eveneens hun aan<strong>de</strong>el in 's werelds wantoestand. Men leere<br />

integen<strong>de</strong>el <strong>de</strong>n afschuw <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Dood, en daarme<strong>de</strong> <strong>de</strong>n afschuw <strong>voor</strong> het<br />

Doo<strong>de</strong>n. Het militairisme berust op <strong>de</strong> antieke waar<strong>de</strong>loosheid van het Leven: ònze<br />

tijd stelle <strong>de</strong>n cultus van het Leven in. De Vrijheid zij gegrondvest op we<strong>de</strong>rkeerigen<br />

levenseerbied. Wie vrij wil zijn, ten koste van an<strong>de</strong>ren, is zelf een slaaf <strong>de</strong>r Politiek.<br />

Onafhankelijkheid zij vervangen door On<strong>de</strong>rlinge Afhankelijkheid =<br />

‘l'interdépendance’. Ook revolutie is uit <strong>de</strong>n booze. Wat onze eeuw verwacht van<br />

<strong>de</strong> maatschappij, dat is <strong>de</strong> grootste omwenteling waartoe <strong>de</strong> Menschheid ooit in<br />

staat was: die, welke zon<strong>de</strong>r bloedvergieten <strong>de</strong>n mensch zal brengen tot het weigeren<br />

van wat zijn geweten veroor<strong>de</strong>elt.. Want <strong>de</strong> nieuwe Godsdienst zij <strong>de</strong> Godsdienst<br />

van het Geweten, waartoe geen wezen <strong>de</strong> belanghebben<strong>de</strong> leiding van priesters<br />

behoeft. De afwachting van al dat nieuwe en van <strong>de</strong> Mannen die het zullen<br />

aanbrengen, ziedaar het Onbeken<strong>de</strong> dat boven <strong>de</strong> Ste<strong>de</strong>n hangt, en waarvan<br />

Marcello-Fabri, die ergens waarschuwt tegen het Optimisme, dat even ver<strong>de</strong>rfelijk<br />

is als het tegenovergestel<strong>de</strong>: Pessimisme, toch een gunstige ontknooping verwacht<br />

...<br />

‘Les OEuvres Libres’.<br />

Zoo luidt <strong>de</strong> titel van een maan<strong>de</strong>lijksche publicatie, uitgegeven door Arthème Fayard<br />

te Parijs, en die in boekvorm, keurig verzorgd, onuitgegeven werken van meer<strong>de</strong>ren<br />

of min<strong>de</strong>ren omvang brengt aan het publiek dat van goed proza houdt. Het 400 pag.<br />

groote boek<strong>de</strong>el kost frs. 5. -. In <strong>de</strong> eerste nummers vin<strong>de</strong>n wij zeer goed werk van<br />

Clau<strong>de</strong> Farrère, een (bijwijze van pieuze uitzon<strong>de</strong>ring geplaatst) oud gedicht van<br />

Rostand, Un Rêve, dat hij later ge<strong>de</strong>eltelijk omwerkte in het V e bedrijf van<br />

L'Aiglon; romans van Pierre Mille, Henri Duvernois, Binet-Valmer, Pierre Benoit,<br />

Ch.H. Hirsch, Maurice Rostand en Tristand Bernard. Men kan zich abonneeren <strong>voor</strong><br />

50 frs. per jaargang van 12 <strong>de</strong>elen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


‘Les Poètes Français’.<br />

Joachim Gasquet, <strong>voor</strong> eenige maan<strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>n, had <strong>de</strong> leiding op zich genomen<br />

van een serie gedichtenbun<strong>de</strong>ls, <strong>de</strong> ‘Collection-Joachim Gasquet’, uitgegeven door<br />

F. Sant'Andrea, L. Marcerou & Co, te Parijs. Deze verzameling geeft <strong>de</strong> onbeken<strong>de</strong><br />

verzen van op proza- of poëziegebied hoog aangeschrevenen: Fontainas, Erlan<strong>de</strong>,<br />

J.L. Vaudoyer, Marc Lafargue, M me <strong>de</strong> Noailles, Bourget, Duhamel, Gasquet, Jaloux,<br />

Viélé-Griffin e.a. Wij lazen hierin Maurras' Inscriptions, vreem<strong>de</strong>, harmonieuze<br />

verzen, waarvan <strong>de</strong> negen-lettergrepige nieuw en vlug-rythmisch aandoen, en die<br />

<strong>voor</strong>afgegaan zijn van een opdracht aan <strong>de</strong>n zooveel beloven<strong>de</strong>n overle<strong>de</strong>n<br />

oprichter 1) .<br />

‘Ceux dont on parle’.<br />

Naast haar beken<strong>de</strong> serie bio-bibliografieën ‘Les Célébrités d'Aujourd'hui’, geeft<br />

sinds kort <strong>de</strong> firma Chiberre (opvolgster van E. Sansot) te Parijs een verzameling<br />

autobiografieën uit, waarvan Marc Saunier <strong>de</strong> leiding heeft en waarvan een <strong>de</strong>eltje,<br />

Francis Carco raconté par lui-même, <strong>voor</strong>zien van een<br />

frontispice-portret, een geestigen en beschei<strong>de</strong>n indruk maakt 2) .<br />

Nieuwe Boeken en Herdrukken.<br />

Wij ontvingen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> nieuwe werken: Dialogue du Mariage<br />

Philosophique, gevolgd door Les Dicéphales, door Han Ryner, uitg.<br />

‘Editions du Fauconnier’, Parijs (z.j. 1921?) frs. 2. - (zie hooger); Le Côté <strong>de</strong><br />

Guer-<br />

1) Uitg. ‘Librairie <strong>de</strong> France’, Parijs 1921, frs. 2.50.<br />

2) Parijs, 1921, frs. 2. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


170<br />

mantes II, gevolgd door Sodome et Gomorrhe I, zijn<strong>de</strong> <strong>de</strong> vier<strong>de</strong> band<br />

van Marcel Proust's uiterst zwaar en moeilijk te lezen cyclus A la Recherche<br />

du Temps perdu (uitg. ‘Editions <strong>de</strong> la Nouvelle Revue Française’, Parijs, 1921,<br />

frs. 12 50); Le Roman Nouveau, bibliographieën met critiekbeschouwingen<br />

van Jules Bertaut,<br />

ANDRÉ THEURIET (1832-1907)<br />

over J. & J. Tharaud, Edmond Jaloux, Eugène Montfort, Marcel Boulenger, Henri<br />

Bachelin, Francis <strong>de</strong> Miomandre e.a. (uitg. ‘La Renaissance du Livre’; Parijs 19<strong>20</strong>,<br />

frs. 4. -); La Mâratre, spannen<strong>de</strong> prozaschets van André Corthis (uitg. A. Michel,<br />

Parijs 19<strong>20</strong>, fr. 0.35); Abel Hermant's La Singulière Aventure, een niet al<br />

te belangwekken<strong>de</strong> ‘avatar’-geschie<strong>de</strong>nis (uitg. E. Flammarion, ‘Une Heure d'Oubli,<br />

No. 67, Parijs 1921, fr. 0.45); het vier<strong>de</strong> <strong>de</strong>el van Flaubert's Premières<br />

Oeuvres, bevatten<strong>de</strong> <strong>de</strong>n 1848-1849-tekst van La Tentation <strong>de</strong><br />

Saint-Antoine en een schema van Une Nuit <strong>de</strong> don Juan (uitg.<br />

Fasquelle-Charpentier, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 6.75); een handige bio-bibliografie van<br />

René Boylesve door Maxime Revon (uitg. Sansot. ‘Les Célébrités d'Aujourd'hui’,<br />

Parijs 1921, frs. 2. -; La Bella Venere, fantastische, goed gestyleer<strong>de</strong> (meest<br />

lief<strong>de</strong>-) schetsen van Théo Varlet, een in <strong>de</strong> klassieke oudheid goed on<strong>de</strong>rleg<strong>de</strong>n,<br />

ironischen, antichristelijken aetheromaan, van wiens werk wel te genieten valt (Uitg.<br />

Libr. Edg. Malfère, Amiens, 19<strong>20</strong>, frs. 7.50; ‘Bibliothèque du Hérisson’); Petites<br />

Ames d'Amour, humoristische lief<strong>de</strong>verhalen van Charles Fegdal (artistiek<br />

me<strong>de</strong>werker aan <strong>de</strong> ‘Revue Contemporaine’), leuk opgetooid door penkrabbels van<br />

Carlègle (uitg. La Revue Contemporaine, Parijs, 19<strong>20</strong>, frs. 6. -); een<br />

verzameling reisbeschrijvingen uit Brazilië van Charles Bernard: Où dorment<br />

les Atlantes, uitg. La Gran<strong>de</strong> Librairie, Antwerpen 1921, frs. 5.50 en een nieuw<br />

wijsgeerig werk van René Gillouin, Une Nouvelle Philosophie <strong>de</strong><br />

l'Histoire Mo<strong>de</strong>rne et française; les bases historiques et<br />

critiques d'une éducation nationale (Uitg. B. Grasset, Parijs, 1921,<br />

frs. 6.75).<br />

En <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> herdrukken:<br />

Le Don Juan <strong>de</strong> Vireloup, een vrien<strong>de</strong>lijk verhaal van André Theuriet<br />

(1832-1907) (Une Heure d'Oubli, No 59; Flammarion 1921, fr. 0.45); Angola door<br />

La Morlière en Tous Héros van Lichtenberger, in <strong>de</strong> Collection-Nilsson à frs.<br />

1.95 (Parijs, 1921); in <strong>de</strong> ‘Bibliothèque-Plon’ à frs. 3. -: Pastels (No. 33) en La<br />

Disciple (No. 39) van Bourget; Charles Géniaux' La Passion d'Armelle<br />

Louanais (no. 34), waarop wij later terugkomen; (no. 37): L'Ecole <strong>de</strong>s<br />

Mariages van E. Jaloux; ‘Une Heure d'Oubli’ no. 62: Paul Bourgets Gladys<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Harvey (waarover eveneens later meer); No. 71: L'Utilité <strong>de</strong>s<br />

Recommandations, een bun<strong>de</strong>ltje kluchten van <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Fischer; No.72:<br />

Marcel Prévost's Un Voluptueux, een <strong>de</strong>r beste schetsen uit zijn Femmes;<br />

een nieuwe serie, ‘Bibliothèque-Rhombus’, die te Weenen verschijnt, en <strong>voor</strong> een<br />

koopje Fransche en Engelsche herdrukken geeft op aannemelijk papier in een grijs<br />

of een helrood bandje, en waarin werken van Musset, Molière, Gautier, Voltaire,<br />

Balzac, <strong>de</strong> Maistre, Mérimée, <strong>de</strong> Lammenais, Feuillet, Sand en vele an<strong>de</strong>ren<br />

<strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n zijn. Ten slotte: een nieuwe, geïllustreer<strong>de</strong> uitgave van Louis <strong>de</strong> Robert's<br />

Roman du Mala<strong>de</strong> (E. Flammarion, Parijs 1921, frs. 7. -), waarvan behalve<br />

natuurlijk <strong>de</strong> tekst, <strong>de</strong> teekening tusschen pp. 100 en 101 <strong>de</strong> meeste bewon<strong>de</strong>ring<br />

wekt.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

De literaire luxe-reeks<br />

VLIEGEN vangt men met stroop, en schrijvers, die groote kin<strong>de</strong>ren... met mooie<br />

bandjes om hun werk! De uitgever Em. Querido is een guit en een menschenkenner.<br />

Zijn literaire luxe-reeks blijkt een succes. Ie<strong>de</strong>r kent nu wel <strong>de</strong> smakelijke smalle<br />

boekjes in hun teêre kleurtjes, met hun rijke goudstempeling.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


171<br />

Er zullen wel van die zwartgalligen zijn (er zijn overal roet in 't eten gooiers) die dit<br />

alles te mooi, te luxueus, te snoezepoezerig en honneponnerig vin<strong>de</strong>n; die zullen<br />

oor<strong>de</strong>elen dat hier een cierlijke vlag <strong>de</strong> lading niet overal <strong>de</strong>kt. Daar valt natuurlijk<br />

over te praten. Wij <strong>voor</strong> ons zijn geneigd om in <strong>de</strong>zen tijd, waarin men 't aan zijn<br />

fatsoen verplicht schijnt <strong>de</strong>r<strong>de</strong> klas te reizen met <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>mokratische<br />

brochure op zak, een poging op prijs te stellen die het goe<strong>de</strong> boek blijft eeren door<br />

het werkelijk te steken in wat men dan zoo noemt ‘een goed kleed’. Een boekenkast<br />

vol grijze, economisch zuinige, maar wezenloos glanzen<strong>de</strong> cartonnen W.-B. -bandjes<br />

gaat doorgaans spoediger vervelen dan men <strong>de</strong>nkt. A thing of beauty... Jawel, maar<br />

<strong>voor</strong> een ding van Schoonheid geldt <strong>de</strong> wet, dat vorm en inhoud één zullen zijn. En<br />

<strong>de</strong> inhoud ... Nu juist, daar wil<strong>de</strong>n we u hebben, geëer<strong>de</strong> tegensputteraar. De inhoud<br />

<strong>de</strong>zer literaire luxe-reeks *) is, komt het ons <strong>voor</strong>, tot dusver vrij goed op peil. - Een<br />

enkele maal staat het mooie jasje wat vreemd. Daar hebt ge Joh. <strong>de</strong> Meester's<br />

‘Gezin’. Pootig proza uit <strong>de</strong> thans al wat verou<strong>de</strong>rd lijken<strong>de</strong> realistische school, maar<br />

in zijn soort <strong>voor</strong>treffelijk. Toch doet dit boekje in <strong>de</strong>ze reeks een beetje als een boer<br />

op klompen in een weeldrigen salon. Bij Brusse komt on<strong>de</strong>r 't statiepak zijn<br />

journalistieke sporthemd gluren, waarin we hem overigens wàt graag zien. Carry<br />

van Bruggen, die niet veel om mooie kleêren geeft, heeft van het haar wie weet<br />

on<strong>de</strong>r hoeveel protesten aangetrokken lila (of was het zalmkleurig?) japonnetje met<br />

<strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n oplegsels, zoowaar <strong>de</strong>n rokband al afgetrapt. Min<strong>de</strong>r beeldsprakig: haar<br />

novelle ‘Een Indisch Huwelijk’ is, enkele goe<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n daargelaten (bv. <strong>de</strong><br />

Indischman in <strong>de</strong> hem omgrijnzen<strong>de</strong> eenzaamheid <strong>de</strong>r binnenlan<strong>de</strong>n) over 't<br />

algemeen wat gewoontjes, wat vlak uitgevallen. Maar er zijn an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>eltjes, die<br />

uitstekend in <strong>de</strong>ze wat pretentieuze serie passen. Daar is dat boekje van <strong>de</strong> Meester<br />

over ‘Goethe's Lief<strong>de</strong>leven’ en dat an<strong>de</strong>re, aanvullen<strong>de</strong>, van Top Naeff over Charlotte<br />

von Stein. Voorts Quérido's ‘Jeugd van Beethoven’; Couperus' ‘Lucrezia’, proza<br />

flonkerend als e<strong>de</strong>lsteen op zwart fluweel, Carel Scharten's ‘Bloedkoralen Doekspeld’<br />

(waarbij ge in godsnaam niet aan moet komen met van die nuchtere be<strong>de</strong>nkinkjes<br />

als dat Scharten's boerenmenschen in dit boekje geen èchte boerenmenschen zijn<br />

etc.; want Scharten geeft hier <strong>de</strong> werkelijkheid in een gestileer<strong>de</strong>n vorm); dan Karel<br />

Wasch' geraffineer<strong>de</strong> ‘Dialogen’, Top Naeff's <strong>voor</strong>naam en toch diep-menschelijk<br />

‘Vriendin’, ten slotte Kees van Bruggen's pas verschenen ‘De Freule’. Het verhaaltje<br />

uit dit boekje vertel ik u zoo min als ik u <strong>de</strong> verhaaltjes <strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re boekjes verteld<br />

heb. Ge moet zelf maar lezen van <strong>de</strong>n brutalen fluweelen jongen, die het ranke,<br />

zilvergrijze freuletje aan 't malen bracht. En als ge dit verhaaltje gelezen hebt zou<br />

't mij al hard verwon<strong>de</strong>ren als ge 't niet met mij eens waart, dat dit boekje, een <strong>de</strong>r<br />

laatste, zeker lang niet een <strong>de</strong>r minste <strong>de</strong>eltjes is in <strong>de</strong> ‘literaire luxe-reeks’, waarvan<br />

wij <strong>de</strong>n uitgever nog veel plezier <strong>voor</strong>spellen.<br />

v.E.<br />

Boekenschouw<br />

Letterkun<strong>de</strong>; wijsbegeerte<br />

*) Akelige naam toch! Om een oweeër te verlekkeren!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


FAUST. Een Cyclus van <strong>de</strong> Rijzen<strong>de</strong> Zon, <strong>de</strong> Witte Roos en <strong>de</strong>n Heiligen<br />

Graal, door J.K. Rensburg. Deel I. - (Uitg. N.V. Theos.<br />

Uitgeversmaatschappij, Amsterdam, 1921).<br />

Zelfs hij die <strong>de</strong>n persoon van Rensburg goed kent, die door omgang met <strong>de</strong>zen<br />

nieuwen ‘Neveu <strong>de</strong> Rameau’ <strong>de</strong>zes veelzijdig genie weet te apprecieeren en, wat<br />

oppervlakkig beschouwd systeemloosheid en verwardheid mocht lijken, weet toe<br />

te schrijven aan <strong>de</strong> bliksemen<strong>de</strong> vlugheid - in zigzaglijn! - van zijn gedachtenloop,<br />

- zelfs diè zal bij het lezen van Rensburg's verzen steeds even verwon<strong>de</strong>rd staan<br />

om een onverwachte, doch slechts schijnbare tegenstrijdigheid tusschen <strong>de</strong> huppeling<br />

van zijn luidruchtige schater-conversatie en <strong>de</strong> strenge gebon<strong>de</strong>nheid, <strong>de</strong> schier<br />

koele zelfbeheersching van zijn sonnetten. Ligt er <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>elaar, die te<br />

veel rekening zou hou<strong>de</strong>n met het masker <strong>de</strong>r zichtbare persoonlijkheid, niet iets<br />

ironisch' in het feit, dat <strong>de</strong>ze meer dan he<strong>de</strong>ndaagsche dichter zich <strong>de</strong> moeilijke<br />

verplichtingen oplei van een <strong>de</strong>r meesteischen<strong>de</strong> dichtvormen die er bestaan?<br />

Deze Faust-cyclus is geen gemakkelijke lectuur. Gelukkig vangt dit boekje,<br />

dat, het zij tusschen haakjes gezegd, een schooner uiterlijke verzorging waardig<br />

ware! - met een uitvoerige inleiding aan, naar Rensburg's gewoonte; en daarin kan<br />

<strong>de</strong> lezer het schema van <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> zangen vin<strong>de</strong>n waaruit dit eerste ge<strong>de</strong>elte<br />

bestaat, benevens <strong>de</strong> symbolische beteekenis <strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong> dramatis personae.<br />

Die Inleiding sluit aan bij die van R.'s Lohengrin en in zekeren zin bij die van<br />

Sita. Na <strong>de</strong> lange perio<strong>de</strong>, waarin <strong>de</strong> Mensch zich wil<strong>de</strong> hernieuwen - Dante,<br />

Shakespeare, Goethe, Zola, Wagner en Rensburg incarneer<strong>de</strong>n die zucht naar<br />

zelfvernieuwing in <strong>de</strong> hoofdpersonen van hun <strong>voor</strong>-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


172<br />

naamste werk - is thans <strong>de</strong> nieuwe era gekomen, die welke R. <strong>de</strong> Messiaansche of<br />

Parijsche Era noemt, en waarin <strong>de</strong> mensch dit streven tot een goed ein<strong>de</strong> bracht<br />

en ‘Adam’, d.w.z. een nieuwe Mensch, gewor<strong>de</strong>n is. Deze nieuwe Mensch heeft<br />

zich losgewerkt van <strong>de</strong> half-feodale, plutocratische, Marxistische maatschappij, en<br />

het Socialisme, zooals R. dat opvat, op <strong>de</strong>n troon gezet. De <strong>voor</strong>vechters van dit<br />

nieuwe Socialisme zijn <strong>de</strong> Witte Tempeliers, strij<strong>de</strong>nd on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Witte Vlag met <strong>de</strong><br />

Rijzen<strong>de</strong> Zon, <strong>de</strong> Witte Roos en <strong>de</strong>n Heiligen Graal tegen <strong>de</strong> Or<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Zwarte<br />

Tempeliers (<strong>de</strong> Jezuïeten) wier rijk ten ein<strong>de</strong> is.<br />

Atelier <strong>voor</strong> Fotografie. Fa. Photo-Couleur, Amsterdam.<br />

J.K. RENSBURG<br />

Tegenover het streven <strong>de</strong>r Jezuïeten, Rensburg's ergste vijan<strong>de</strong>n, staat het streven<br />

van <strong>de</strong>n Nieuwen Mensch, die een sociaal-<strong>de</strong>mocratische samenleving wil opbouwen<br />

met een nieuwen a<strong>de</strong>l, een nieuw koningschap, een nieuwen godsdienst en een<br />

nieuwe Wetenschap, verheven boven elke politieke en kerkelijke macht. In <strong>de</strong><br />

verwezenlijking van dit I<strong>de</strong>aal meent <strong>de</strong> Nieuwe Mensch zijn relatieve vrijheid te<br />

kunnen vin<strong>de</strong>n.<br />

Rensburg's Faust heeft, evenals Lohengrin, Parsifal en Goethe's Faust, met een<br />

kwa<strong>de</strong> Macht te kampen. Zijn antagoniste is een vrouw, Atra (= <strong>de</strong> Noodlottige),<br />

dochter van Lucifer en een <strong>de</strong>r Phorkya<strong>de</strong>n, die het Jezuïtisme incarneert en, verre<br />

van door het Kruis met onmacht te wor<strong>de</strong>n geslagen als Mephistopheles, het Kruis<br />

integen<strong>de</strong>el misbruikend hanteert om het aartsconservatisme, <strong>voor</strong>al on<strong>de</strong>r het mom<br />

van <strong>voor</strong>uitstrevendheid, te handhaven. ‘Zij is <strong>de</strong> valse Wetenschap’, zoo lezen wij<br />

op p. <strong>20</strong>, ‘die het valse geloof in bescherming neemt tegen <strong>de</strong>n echten Godsdienst<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> leiding <strong>de</strong>r echte Wetenschap’. Zij tracht <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong>n te veroveren door<br />

hun schuilplaats, Montsalvage, stormen<strong>de</strong>rhand in te nemen. Zij lokt zelf <strong>de</strong> wraak<br />

uit over haar wanda<strong>de</strong>n, na <strong>de</strong> Dreyfuszaak, die zij bewerkstellig<strong>de</strong>, en waarin zij<br />

<strong>de</strong> Fransch (Napoleontisch)-Joodsche I<strong>de</strong>e van Wereld-Eenheid kruisig<strong>de</strong>, aldus<br />

een felle actie losketenend tegen het clericalisme. Atra brengt Faust on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

hypnose van Vera (spreek uit: Wjèra), die het symbool lijkt van het lij<strong>de</strong>nd Proletariaat<br />

en Faust's me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n opwekt, doch die in werkelijkheid een vorm van het Jezuïtisme<br />

belichaamt: Nihilisme gepaard met Terrorisme. Het is <strong>de</strong> Aardsche Madonna van<br />

het verfoeilijk Materialisme. Eerst in een Walpurgisnacht, in steenkoolmijnen, waar<br />

hij in fossielen <strong>de</strong> Moe<strong>de</strong>rs (p. 65) herkent als <strong>de</strong> prototypen van het Nieuwe Leven,<br />

en <strong>de</strong>n Montsalvat in visie ontwaart, begrijpt hij wie Wjèra is, en verwerft aldus <strong>de</strong><br />

echte Wijsheid. De echte Wijsheid. De echte Lief<strong>de</strong> en <strong>de</strong> echte Macht bekomt hij<br />

pas wanneer hij zich het kruis van <strong>de</strong> schou<strong>de</strong>rs heeft weten te werpen en <strong>de</strong> Roos<br />

en <strong>de</strong>n Graal heeft veroverd. Overigens houdt R's Faust zich met alle<br />

belangwekken<strong>de</strong> vraagstukken van onzen tijd bezig; met die veelvuldige questies,<br />

die Rensburg zoo graag en zoo welsprekend met zijn ontelbare cafévrien<strong>de</strong>n bepraat:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>de</strong> bewoondheid van Mars en of <strong>de</strong>ze planeet een moreel-hoogere wereld is dan<br />

<strong>de</strong> onze; het rècht op ‘dagelijksch brood’ zon<strong>de</strong>r tusschenkomst van<br />

gebed-gedwongen gena<strong>de</strong>; (het uitgieten van het Bloed van Christus uit <strong>de</strong>n Graal<br />

symboliseert <strong>de</strong> verwerping - <strong>de</strong> ‘afschaffing’ noemt R. het ietwat triviaal! - van <strong>de</strong><br />

I<strong>de</strong>e <strong>de</strong>r God<strong>de</strong>lijke Gratie); het inter-asterale recht dat het internationale vervangen<br />

moet; een verhouding tusschen menschen en Go<strong>de</strong>n (in het Heelal bestaan<strong>de</strong>,<br />

hoogere, bewuste en machthebben<strong>de</strong> wezens) doch: <strong>voor</strong> zoover wij hun<br />

da<strong>de</strong>n begrijpen kunnen en zij ons dus daar<strong>voor</strong><br />

verantwoor<strong>de</strong>lijk zijn, en in dien zin: ‘sferenharmonie’.<br />

Over <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ologie van Rensburg's Faust zou men lang nog kunnen schrijven; elk<br />

sonnet is immers <strong>de</strong> synthese van zoo geweldig veel al of niet nieuwe, steeds<br />

belangwekken<strong>de</strong> gedachten! Daardoor ook voelt men on<strong>de</strong>r het lezen vaak <strong>de</strong>n<br />

dwang, sommige ge<strong>de</strong>elten twee of drie maal opnieuw te beginnen en zich te laten<br />

lei<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> vele aanteekeningen die men achteraan kan vin<strong>de</strong>n, of door <strong>de</strong><br />

herhaal<strong>de</strong> lectuur van <strong>de</strong> Inleiding. Al mag men ook niet beweren, alles goed te<br />

begrijpen, en alles naar zijn werkelijke waar<strong>de</strong> te kunnen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


173<br />

apprecieeren, - toch zal men <strong>de</strong>n indruk krijgen, dat hier een groot <strong>de</strong>nker, een<br />

kin<strong>de</strong>rlijk-geestdriftig, misschien te optimistisch-dichterlijk wereldhervormer-in-theorie<br />

aan 't woord is; en mèt zijn interviewer d'Oliveira 1) zal men het betreuren, dat<br />

Rensburg zich moet bedienen van een internationaal-betrekkelijk-onbeteekenen<strong>de</strong><br />

taal; (ofschoon een zijner geliefkoos<strong>de</strong> theorieën <strong>de</strong> verdringing, in <strong>de</strong> toekomst,<br />

verkondigt, van <strong>de</strong> Hoogduitsche stamtaal door <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche tak-taal naar het<br />

principe ‘vom Fels zum Meer’) - daar zulk een auteur, ware hij b.v. Franschman,<br />

ondanks eenige vergefelijke overdrevenhe<strong>de</strong>n, een wereldnaam had<strong>de</strong> verworven.<br />

MARTIN PERMYS.<br />

Romans en novellen<br />

In <strong>de</strong>n vrijen Amerikaan, door M. Scharten-Antink. - (Mij. v. Goe<strong>de</strong> en<br />

Goedk. Lectuur, Amsterdam. 1921).<br />

Er is een benij<strong>de</strong>nswaardige evenwichtigheid in het oeuvre van Margo<br />

Scharten-Antink. Nimmer zal haar, gelijk menig auteur van erkend talent toch wel<br />

gebeuren kan, iets uit <strong>de</strong> pen vloeien, dat bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van haar kunnen<br />

blijft. Wat wij uit haar han<strong>de</strong>n ontvangen is telkenmale opnieuw een kostelijk en<br />

kostbaar geschenk. Zeker is het niet haar talent alleen, waardoor hetgeen zij schept<br />

zich steeds op eenzelf<strong>de</strong> hoogte handhaaft. Veeleer ontleent haar kunst haar<br />

blijven<strong>de</strong>n glans aan een diepere waar<strong>de</strong>: dat is <strong>de</strong> warme e<strong>de</strong>le menschelijkheid,<br />

het lief<strong>de</strong>vol begrijpen, vanwaaruit zij haar werel<strong>de</strong>n schept, die werel<strong>de</strong>n, waarin<br />

elke figuur ons zoo ontroerendlevend nà komt.<br />

Een nieuw getuigenis hiervan is dit nieuwe boek, dat <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rtitel draagt: ‘Koen<br />

van Wessum's Haagsche jaren’, aldus belovend een vervolg op het hier uitgebeel<strong>de</strong><br />

levensfragment van <strong>de</strong>n hoofdpersoon. Het is waarlijk niet door dien on<strong>de</strong>rtitel alleen<br />

dat wij <strong>de</strong>zen Koen van Wessum, schoon hij in zekeren zin staat buiten <strong>de</strong>n gang<br />

van het eigenlijke verhaal, zien als <strong>de</strong> hoofdfiguur van het boek. Op hem toch valt<br />

het volste licht, maar ook - en méer nog - <strong>de</strong> atmosfeer waarin wij zijn eigenaardige<br />

wezen zien, die atmosfeer van humor en weemoed, is <strong>de</strong> atmosfeer van heel het<br />

boek.<br />

Koen van Wessum is geen doorsnee-mensch, geen type van een bepaal<strong>de</strong> soort,<br />

hij is een uitzon<strong>de</strong>ring, een die ontsnapt aan <strong>de</strong> gewone rubriceering en zich niet<br />

met gewone maat laat meten; hij is wat <strong>de</strong> menschen noemen ‘een rare’. In woor<strong>de</strong>n<br />

en da<strong>de</strong>n schijnbaar onevenwichtig, vol grillen en fantastische luimen, vol ruwheid,<br />

vol spot, vol diepe tee<strong>de</strong>rheid en vol van een machtige levenslief<strong>de</strong>. En het is <strong>de</strong><br />

diepe, alles-omvâmen<strong>de</strong> menschenlief<strong>de</strong> van Mevrouw Scharten-Antink, die ons<br />

<strong>de</strong>zen Koen van Wessum, ondanks zijn uitzon<strong>de</strong>rlijkheid, als een leven<strong>de</strong>n mensch<br />

zoo na brengt.<br />

Haar zelf<strong>de</strong> menschenlief<strong>de</strong> is het ook, die een in <strong>de</strong>n grond toch eigenlijk weinig<br />

sympathieke figuur als die van <strong>de</strong> koele, gesloten Line binnen <strong>de</strong>n kring van onze<br />

belangstelling schuift; die in het ietwat obscure wereldje van Line Ol<strong>de</strong>man's pension<br />

<strong>de</strong> arme figurantjes in onze hartelijke <strong>de</strong>ernis <strong>de</strong>elen doet. Maar naar géen gaat<br />

zoozeer toch onze diepste belangstelling als naar dien won<strong>de</strong>rlijken en toch zoo<br />

diep-echten mensch Koen van Wessum en naar <strong>de</strong>n kleinen weesjongen, zijn leutige<br />

knechtje - hoe rijk van humor en hoe ontroerend van tee<strong>de</strong>rheid-on<strong>de</strong>r-ruwheid zijn<br />

1) Cf. Het Getij, 19<strong>20</strong>, pp. 230-239.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>de</strong> gesprekken tusschen die twee, 's avonds in het clair-obscuur van Koen van<br />

Wessum's kleinen fruitwinkel! - het knechtje, tegenover wiens gelijkgestem<strong>de</strong> jongere<br />

wezen dat van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>ren man zich wellicht het zuiverst en het schoonst openbaart.<br />

Zoo is het met genegenheid en verlangen dat wij naar <strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>ren loop van dit<br />

rijk en belangwekkend leven uitzien.<br />

MARIE SCHMITZ.<br />

Fata morgana, door A.J. Zoetmul<strong>de</strong>r. - (Amsterdam, P.N. van Kampen<br />

& Zn. z.j.)<br />

Het spijt mij dat ik met <strong>de</strong>n heer Zoetmul<strong>de</strong>r, wiens frissche eersteling ‘In retraite’<br />

ik mij met genoegen herinner, <strong>de</strong> kennismaking moest hernieuwen in het hierboven<br />

genoem<strong>de</strong> boek. Wat tusschen het eerste en dit laatste ligt las ik niet, doch ‘In<br />

retraite’ heeft mij in<strong>de</strong>rtijd heel wat beters doen verwachten dan wat nu gebo<strong>de</strong>n<br />

wordt.<br />

In ‘Fata Morgana’ wordt ons uitgebeeld het levensein<strong>de</strong> van een jongen kunstenaar<br />

die, ongeneeslijk ziek, zich door <strong>de</strong>n na<strong>de</strong>ren<strong>de</strong>n dood alles ziet ontfutseld wor<strong>de</strong>n<br />

wat het leven hem waar<strong>de</strong>vols biedt: lief<strong>de</strong>, vriendschap, arbeid, roem. Zijn jeugd,<br />

die <strong>de</strong>n arbeid onvoltooid ziet blijven en van <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>de</strong> volheid nog niet genoot -<br />

<strong>de</strong> vrouw die hij liefheeft schonk hem haar we<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong> niet, doch sloot met zijn<br />

vriend het lief<strong>de</strong>verbond - komt in opstand tegen <strong>de</strong>ze ontijdige afbreking. Dan heeft<br />

hij kort <strong>voor</strong> zijn dood een visioen: een onbeken<strong>de</strong> duikt plotseling in zijn leven op,<br />

geneest hem met een Indischen won<strong>de</strong>rdrank, brengt hem àl zeker<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r zijn<br />

kwa<strong>de</strong>n invloed, zoodat hij een reeks van laaghe<strong>de</strong>n begaat om <strong>de</strong> begeer<strong>de</strong> vrouw<br />

te zijnen bate te<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


174<br />

schei<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n vriend, aldus hun bei<strong>de</strong>r ongeluk bewerkend. Ontwakend uit het<br />

visioen in het onmid<strong>de</strong>llijk aangezicht van <strong>de</strong>n dood beseft hij dit in schijn beleef<strong>de</strong><br />

als het beeld van zijn leven zooals dit gewor<strong>de</strong>n zou zijn indien hij beter ware<br />

gewor<strong>de</strong>n, en vervuld van dankbaarheid <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n blik dien <strong>de</strong> Voorzienigheid hem<br />

gun<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n afgrond, kan hij thans in vre<strong>de</strong> sterven.<br />

De bedoeling van dit boek gaat verre boven <strong>de</strong> verwerkelijking van die bedoeling<br />

uit. De greep die <strong>de</strong> schrijver hier gedaan heeft eischt een superioriteit van<br />

behan<strong>de</strong>ling, waarover hij blijkbaar niet beschikte. Zijn stijl, slap en vol van een in<br />

dit verband ontoelaatbare gemeenzaamheid, mist ten eenen male <strong>de</strong> strakheid en<br />

het magistrale door het on<strong>de</strong>rwerp geëischt. De figuur van Gozewijn Arbo, <strong>de</strong>n in<br />

het visioen opduiken<strong>de</strong>n onbeken<strong>de</strong>, <strong>de</strong> belichaming van <strong>de</strong>s kunstenaars kwa<strong>de</strong><br />

neigingen, is tezeer die van een gewonen en dan nog wel onbelangrijken mensch<br />

en mist het beklemmend-onreëele van zulk een - zij het in beschei<strong>de</strong>n afmetingen<br />

- Mephisto-figuur. Met <strong>de</strong> mislukking van <strong>de</strong>ze figuur moest het visioen als zoodanig<br />

zijn effect verliezen, het lijkt nu <strong>de</strong> zij 't eenigszins onwaarschijnlijke <strong>voor</strong>tspinning<br />

van het verhaal (onwaarschijnlijk doordien we in <strong>de</strong>n mensch van vóor het visioen<br />

<strong>de</strong>n aanleg tot zooveel boosheid niet hebben kunnen vermoe<strong>de</strong>n) - waarachter het<br />

slot dan eensklaps komt als <strong>de</strong> herstelling van een misverstand - en het a<strong>de</strong>mt<br />

nergens <strong>de</strong>n huiver van het onwezenlijke.<br />

Het is verwon<strong>de</strong>rlijk dat een boek, dat vorm moest geven aan een diepe gedachte,<br />

zoozeer <strong>de</strong>n hoogen en gedragen toon van ernst en wijding mist.<br />

MARIE SCHMITZ.<br />

Zoo als het was, door Cyriel Buijsse. - (Rotterdam, Nijgh en van Ditmar's<br />

Uitgevers Maatschappij, 1921).<br />

Ja, wèl zooals het wàs schijnt ons <strong>de</strong> toestand, in dit boek geschil<strong>de</strong>rd, <strong>de</strong> staat van<br />

bijna-slavernij, in elk geval van volkomen afhankelijkheid, van een handvol<br />

slecht-betaal<strong>de</strong>, stomp-zwoegen<strong>de</strong>, aan drank verslaaf<strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs, in dienst van<br />

een tot een alleronsympathiekst potentaatje vergroei<strong>de</strong>n industriëel in een klein<br />

dorp. Bestaan er zulke toestan<strong>de</strong>n nog in Vlaan<strong>de</strong>renland? Ons <strong>de</strong>nken is ze sinds<br />

lang - se<strong>de</strong>rt <strong>de</strong>n oorlog meer dan ooit - ontwend, en wellicht valt het hieraan toe<br />

te schrijven, dat onze belangstelling draalt wanneer men haar in die richting lokt.<br />

De waar<strong>de</strong> en <strong>de</strong> beteekenis van dit boek als kunstwerk vallen echter hierbuiten;<br />

wij kunnen, waar <strong>voor</strong> het grootste <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r wereld het maatschappelijk vraagstuk<br />

in een zoo an<strong>de</strong>r stadium verkeert, <strong>de</strong> hier uitgebeel<strong>de</strong> toestand eener<br />

arbei<strong>de</strong>rswereld historisch zien, doch - en dit blijft <strong>de</strong> belemmering - gemakkelijk<br />

valt dit, waar <strong>de</strong>ze phase nog slechts zoo kort in het verle<strong>de</strong>n teruggeschoven ligt<br />

- niet. Neen, <strong>de</strong>ze arbei<strong>de</strong>rs, hoe zuiver en met hoeveel zacht-meewarigen humor<br />

ze ons zijn geteekend, erlangen ons meeleven niet. Onze heete <strong>de</strong>ernis wordt niet<br />

wakker <strong>voor</strong> hun toch waarlijk <strong>de</strong>erniswaard bestaan; daartoe zijn zijzelf, noch is<br />

hun leven fel-tragisch genoeg gebeeld. Tezeer staat dit alles in <strong>de</strong> lichte sfeer - zij<br />

't hier ge<strong>de</strong>mpt als het licht van een grijzen zomermiddag - van Buysse's blijmoedigen<br />

en lichten geest, en onze aandacht verwijlt het liefst bij wat in <strong>de</strong>ze sfeer het schoonst<br />

verschijnt: <strong>de</strong> met het eigenlijk gebeuren slechts zij<strong>de</strong>lings verband hou<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

episo<strong>de</strong> van Meneer Triphon en het fabrieksmeisje Siednie. Hier verdiept zich <strong>de</strong><br />

innigheid van <strong>de</strong>n schrijver, en Meneer Triphon, <strong>de</strong> bang-gedweëe zoon van <strong>de</strong>n<br />

tirannieken fabrikant, Meneer Triphon die va<strong>de</strong>r wordt van Siednie's kind en die,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


<strong>de</strong>els uit eerlijk plichtsgevoel, <strong>de</strong>els uit lief<strong>de</strong> en drang naar lief<strong>de</strong>, dit va<strong>de</strong>rschap<br />

wel wil erkennen, maar niet opdurft tegen <strong>de</strong>n immer toornen<strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r, <strong>de</strong>ze Meneer<br />

Triphon wordt ons, ondanks zijn uiterlijke en innerlijke leelijkheid van dommen,<br />

tragen, vegeteeren<strong>de</strong>n mensch, welhaast sympathiek.<br />

Een aparte noot vormen <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> zoo geestig geteeken<strong>de</strong> hon<strong>de</strong>n-figuurtjes,<br />

Mussche en Kaboel, twee waarlijk-leven<strong>de</strong> individuutjes, in dit niet groote maar<br />

zuivere boek.<br />

MARIE SCHMITZ.<br />

‘Kubinke’, roman door Georg Hermann. Vert. door Alice van Nahuys. -<br />

(Uitgave van Em. Querido, A'dam 1921).<br />

De gezelschapsmensch van zekere beschaving, van gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> ontwikkeling, hij,<br />

die ‘leest’ en zich op <strong>de</strong> hoogte houdt van ‘evenementen’ in <strong>de</strong> litteratuur, op het<br />

tooneel en in concerten, het mondaine publiek, dat zich echter mag beroemen een<br />

‘<strong>de</strong>gelijk fond’ te bezitten, smult van Georg Hermann's boeken. Ze proeven hem<br />

door en door, ze zien en weten precies met welke fijne en gelikte penseeltjes hij<br />

zijn schil<strong>de</strong>rijtjes van ‘klein-malerei’ - ik mag hier gerust een duitsch woordje tusschen<br />

gooien - in elkaar zet. Jetje Gebert werd besproken op alle tea's, op alle jours; ze<br />

werd bekeken en betast en rondgedraaid, geknuffeld en bepoeteld... alle heeren<br />

waren dòl op Jetje, alle vrouwen von<strong>de</strong>n haar een beetje ‘zielig’ - en zóó<br />

sympathiek!... Toen kwam Henriëtte Jacobi, daarna Heinrich Schön, nu Kubinke...<br />

Het zal natuurlijk wel een gebrek<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


175<br />

zijn in mijn opvoeding, een gebrek aan mondainiteit, of aan <strong>de</strong>gelijk of - wat erger<br />

is - aan litterair on<strong>de</strong>rscheidingsvermogen, maar ik houd niet van Georg Hermann<br />

en ik heb een hekel aan z'n genre-stukjes à la Bie<strong>de</strong>rmeyer. Het is alles vieux jeu.<br />

Ik vind het niet oorspronkelijk en niet boeiend, en... wanhopig langdradig. Het is<br />

schil<strong>de</strong>rwerk gedaan met een penseeltje <strong>voor</strong> miniaturen. Ik mis <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> toets,<br />

<strong>de</strong> groote visie. Hermann is een prutser en een peuteraar, en het geheel is rommelig<br />

en daardoor irriteerend. En z'n humor? Van <strong>de</strong> onvervalschte Duitsche soort.<br />

Of ik anti-Duitsch ben? Doet er niets toe. Een Duitscher is in zijn humor bijna altijd<br />

grof, omdat hij nu eenmaal het zintuig <strong>voor</strong> echten humor mist. Ik heb nog nooit<br />

fijnen humor bij een Duitscher gevon<strong>de</strong>n, behalve bij Heine en Bierbaum, - maar zij<br />

had<strong>de</strong>n bei<strong>de</strong>n een fijnen franschen geest.<br />

Kubinke heet te zijn een humoristische roman, al eindigt hij tragisch. Waarschijnlijk<br />

bedoeld als tragi-comoedie. De auteur zwelgt in z'n eigen grappen, want dit boek<br />

zou tienmaal beter zijn, indien het <strong>de</strong> helft korter ware en <strong>de</strong> schrijver dus niet in<br />

herhalingen verviel. Het is <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van Emil Kubinke, kappersbedien<strong>de</strong>,<br />

en zijn lief<strong>de</strong>savontuurtjes met drie dienstmeisjes. Emil Kubinke komt groen en<br />

onschuldig in <strong>de</strong> groote stad, en krijgt een plaats als kappersbedien<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />

bene<strong>de</strong>nverdieping van een groot etagehuis. Pauline, Hedwig, Emma, <strong>de</strong> meisjes,<br />

om wie het in dit boek gaat, dienen allen ‘boven’. Deze ‘ontwikkel<strong>de</strong>’ jonge dames,<br />

die op 't gebied <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong> reeds alles hebben meegemaakt, wij<strong>de</strong>n Kubinke om<br />

beurten in, en om beurten verbeeldt hij zich dan ook van Hedwig, van Emma, van<br />

Pauline het meest te hou<strong>de</strong>n. Met <strong>de</strong> laatste wordt 't echter een ‘fesoen<strong>de</strong>lijke<br />

verkeering’, totdat 't uitlekt, dat Kubinke wordt beschuldigd <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r te zijn van een<br />

kleine Hedwig en een kleine Emma, ofschoon <strong>de</strong> arme rechtschapen en verlegen<br />

Kubinke volstrekt niet <strong>de</strong> eenige aanbid<strong>de</strong>r was die in aanmerking kwam <strong>voor</strong> het<br />

va<strong>de</strong>rschap. Maar Emil Kubinke was een beetje ij<strong>de</strong>l, had laten blijken dat hij op<br />

een H.B.S. was geweest en - dit was <strong>de</strong> natuurlijke gevolgtrekking van <strong>de</strong> snuggere<br />

dienstmeisjes: Jongens die op een H.B.S. kunnen gaan hebben geld, dus... Je moet<br />

't altijd dààr zoeken, waar wat te halen valt.<br />

Als Kubinke tot tweemaal toe een <strong>de</strong>urwaar<strong>de</strong>rsexploit krijgt en hij bovendien<br />

gevaar loopt, dat z'n lieve Paulien hem zal bedanken, hangt hij zich op.<br />

Deze zelfmoord is door niets <strong>voor</strong>bereid; <strong>de</strong> schrijver heeft 't niet noodig gevon<strong>de</strong>n<br />

dien zelfs <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lezer aannemelijk te maken. 't Komt als een don<strong>de</strong>rslag bij<br />

hel<strong>de</strong>ren hemel uit <strong>de</strong> lucht vallen. Banaal beeld, maar 't hoort bij dit banaal ein<strong>de</strong><br />

van 't boek. ‘Hij had’, vertelt ons <strong>de</strong> schrijver, ‘in woe<strong>de</strong> en schaamte, in afschuw<br />

en angst zon<strong>de</strong>r na<strong>de</strong>nken het leven weggeworpen (brrr!) als een kleedingstuk,<br />

dat bezoe<strong>de</strong>ld is en dat men zich van het lichaam rukt en in een hoek slingert’. Ge<br />

ziet, het eindigt heel melodramatisch: dat leven dat met woe<strong>de</strong> (we hebben Emil<br />

Kubinke in het heele boek van 273 blz. geen enkelen keer woe<strong>de</strong>nd gezien) wordt<br />

weg geworpen. Ja, zoo'n weggeworpen leven, en dat van zoo'n eigenlijk besten<br />

braven jongen; ik zou waarlijk bijna tragiek achter <strong>de</strong>zen humor zien als ik niet<br />

telkens zoo woe<strong>de</strong>nd werd om <strong>de</strong> onuitstaanbaar pedante, zelfingenomen wijze<br />

waarop <strong>de</strong> auteur zijn zoogenaam<strong>de</strong> geestighe<strong>de</strong>n aan het publiek <strong>voor</strong>legt.<br />

Maar ik ben er van overtuigd, het publiek slikt ze en smult er van en proeft en<br />

herkauwt ze en praat er over, en gnuift na, <strong>voor</strong>al van <strong>de</strong> grapjes die op 't kantje<br />

zijn, en als men on<strong>de</strong>r elkaar is wor<strong>de</strong>n ze nòg eens gesavoureerd.<br />

‘Zeg, weet je nog dat tooneeltje met Hedwig in 't prieel? Leuk hè?’ ‘hee, maar dan<br />

die Emma, nou dat was me er óók eentje!’ ‘En dat gekke mensch, die Mevrouw<br />

Löwenberg! Een echt boek!’ - Wel bekome!<br />

Het is buitengewoon goed vertaald, <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> volkstaal is in een <strong>voor</strong>treffelijken<br />

Hollandschen volkstoon overgebracht. Alleen, ik heb nog nooit gehoord van een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Berlijnschen dilettanten comedieclub, die ‘Louis Bouwmeester’ heet. Waarom niet<br />

‘Ernst Possart’ of zoo iets? Of heeft Hermann, wiens dochtertje eenige weken<br />

Hollandsche gastvrijheid genoot in <strong>de</strong>n oorlogstijd, ons een ‘tegenbeleefdheid’ willen<br />

doen?<br />

Om <strong>de</strong>n lezer te bewijzen van welk hoog gehalte <strong>de</strong>s schrijvers humor is, geef<br />

ik tot slot een klein citaat.<br />

‘En toen Emil Kubinke met <strong>de</strong> tee<strong>de</strong>rheid van een zoogen<strong>de</strong> duif<br />

na<strong>de</strong>rhand aan Hedwig vroeg:...’<br />

Grover kan het al moeilijk.<br />

EGB. C.V.D. MANDELE.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> november-tijdschriften<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Dit mooie tijdschrift is <strong>de</strong> laatste maan<strong>de</strong>n wat in <strong>de</strong> verdrukking gekomen, in <strong>de</strong>ze<br />

rubriek. Ik zet het dus nu eens op <strong>de</strong> eereplaats. J. Knoef schrijft over Antonie<br />

Waterlo, <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r van intieme plekjes langs waterkant, in bosch en op <strong>de</strong> hei<strong>de</strong>.<br />

An<strong>de</strong>ren hebben wellicht uitnemen<strong>de</strong>r qualiteiten bij min<strong>de</strong>r eigen gevoel.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


176<br />

Ro van Oven wijdt een opstel aan <strong>de</strong>n Rotterdamschen <strong>de</strong>corateur en glasschil<strong>de</strong>r<br />

Jaap Gidding. Over Kunstlieven<strong>de</strong> vorsten uit Italië's verle<strong>de</strong>n schrijft Dr. Raimond<br />

van Marle. A.H. van <strong>de</strong>r Feen toont in zijne novelle ‘Een Gunst’ dat hij nog iets beters<br />

kan dan <strong>de</strong> grappenmaker, zijn twee<strong>de</strong>-ik, <strong>de</strong> Sinclair. Er is ook een kin<strong>de</strong>rschets,<br />

‘Spel’, van <strong>de</strong>n Vlaming Lo<strong>de</strong> Zielens in <strong>de</strong>ze aflevering. Maurits Wagen<strong>voor</strong>t geeft<br />

een reisherinnering uit het Oosten. Herman Robbers wijdt een bladzij<strong>de</strong> aan <strong>de</strong><br />

twee grooten, wier geboortedag men in <strong>de</strong>ze maan<strong>de</strong>n her<strong>de</strong>nkt: Dostoïewsky en<br />

Flaubert. Hij vergelijkt <strong>de</strong> bei<strong>de</strong>n en vraagt:<br />

Was Flaubert, louter als mensch gezien, kleiner? Ik weet het niet. Ook<br />

ziju hart was een-en-al lief<strong>de</strong>. En welk een enorm kunstenaar was hij! Als<br />

romanschrijver heeft niemand zich ooit zwaar<strong>de</strong>r eischen gesteld, heeft<br />

niemand meer-bovenmenschelijke krachten aangewend om aan die<br />

zelfgestel<strong>de</strong> eischen te voldoen. Met hoeveel gemak had hij zich een<br />

aangenaam leven kunnen verschaffen. Hij versmaad<strong>de</strong> het aangename<br />

leven. Hij achtte het ‘nuisible à l'art’, en daarmee was alles gezegd. In <strong>de</strong><br />

zuivere ‘kunst van schrijven’ kan geen Dostoievsky naast hem staan.<br />

Jo <strong>de</strong> Wit bespreekt Carry van Bruggen's nieuwe boek ‘Het Huisje aan <strong>de</strong> Sloot’,<br />

het beste litteraire werk dat zij van <strong>de</strong>ze schrijfster kent.<br />

Heel ou<strong>de</strong> menschen leven soms met hun geest terug in <strong>de</strong>n eersten<br />

levenstijd, en hun geheugen, falend waar het een feit van gisteren betreft,<br />

grijpt zon<strong>de</strong>r moeite <strong>de</strong> gebeurtenissen en <strong>de</strong> gevoelens van <strong>de</strong> jeugd.<br />

Zoo plukken zij hun verre herinneringen als <strong>de</strong> meest-versche bloemen<br />

die het leven hen nog schenken kan.<br />

Van Looy schreef zijn Jaapje toen hij over <strong>de</strong> zestig was - het is één<br />

<strong>voor</strong>beeld uit vele. De schrijfster van <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l novellen is zeker niet<br />

oud te noemen, doch ou<strong>de</strong>r is zij nú, dan toen zij ‘Heleen’, dan toen zij<br />

‘Van een Kind’ schreef. Zij heeft afstand genomen, <strong>de</strong> herinneringen zijn<br />

op mysterieuse wijze gegroeid, zij kregen vorm, zij vroegen om uiting en<br />

daar liggen zij nu: een bun<strong>de</strong>ltje.<br />

D.Th. Jaarsma velt een hard vonnis over Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n's ‘Roo<strong>de</strong> Lampje’. Zijn<br />

grief is dat v. Ee<strong>de</strong>n ‘God blijft zeggen, wanneer hij <strong>de</strong> menschen meent’.<br />

Veel te lang heb ik mij tevre<strong>de</strong>n gesteld met holle klanken en ij<strong>de</strong>le<br />

gelui<strong>de</strong>n. Ik wil ein<strong>de</strong>lijk weten, wat iemand doet, wanneer hij een<br />

letterkundig werk schrijft. Want ik meen wel te bevroe<strong>de</strong>n, waardoor soms<br />

een zuiver dichter alle litterair besef verliest. Ik heb gezien, hoe een<br />

wezenlijk kunstenaar alle notie van letterkundig schoon moest <strong>de</strong>rven,<br />

nadat hij zijne ziel aan <strong>de</strong>n duivel verkocht had <strong>voor</strong> het recht, zijn gansche<br />

ver<strong>de</strong>r leven te mogen preeken.<br />

Het is <strong>de</strong> roeping van <strong>de</strong>n criticus zulk een <strong>de</strong> laatste be<strong>de</strong>kseler af te<br />

nemen. Hij grijpt hem in <strong>de</strong>n nek, en werpt hem in <strong>de</strong> zee, opdat hij, naakt,<br />

duikt naar <strong>de</strong> kostbare parel. Ze ligt dieper dan hij in zijne preekenwijsheid<br />

nog weet. Want totnogtoe is er geen teeken, dat hij beseft, waar <strong>de</strong> parel<br />

te vin<strong>de</strong>n is. Hij gaat gebukt on<strong>de</strong>r zijn texten, hij komt niet meer uit zijn<br />

tuighuis vol logische argumenten. Zijn verwaarloos<strong>de</strong> kleeding zit vol<br />

ongedierte. Het wordt tijd tot luchten. Het wordt tijd <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Doop.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Cyriël Buysse begint een serie Vlaamsche Eenakters met een dingetje dat hij<br />

‘Sususususut!’ noemt. Aart van <strong>de</strong>r Leeuw heeft een oud lied herschreven in <strong>de</strong>n<br />

bizon<strong>de</strong>ren stijl, die wij van <strong>de</strong>zen schrijver zijn gaan waar<strong>de</strong>eren. Interessant is<br />

zeker het artikel door M.H. Werkman gewijd aan ‘Vooruitstreven<strong>de</strong> Duitsche Lyriek’.<br />

Eigenlijk geeft <strong>de</strong>ze term niet geheel weêr wat Alfred Kerr, <strong>de</strong> schrijver van forsch,<br />

<strong>voor</strong>uitstrevend proza, met <strong>de</strong>n naam ‘fortgeschrittene Lyrik’ bedoelt. Hij vat er on<strong>de</strong>r<br />

samen het werk van een aantal jonge menschen waarin [Werkman bedoelt: in wie]<br />

hij ‘mancherlei Gegenwart (und Zukunft)’ zag. In gewone bloemlezingen heerscht<br />

te veel willekeur.<br />

Naar het <strong>voor</strong>beeld <strong>de</strong>r schil<strong>de</strong>rs kwamen zoo <strong>de</strong> jonge dichters tot een<br />

‘jury-freie’ wijze van uitgeven, die <strong>de</strong> uitgaven als ‘Der Kondor’, ‘Fanale’,<br />

en <strong>de</strong> ‘Flugblätter’ van A.R. Meyer <strong>de</strong>ed ontstaan. Ofschoon enkelen<br />

plaats von<strong>de</strong>n in meer <strong>voor</strong>uitstreven<strong>de</strong> tijdschriften als ‘PAN’, ‘Der Sturm’,<br />

‘Aktion’, gevoel<strong>de</strong>n zij behoefte, zich vrij te maken van <strong>de</strong> <strong>voor</strong>opgestel<strong>de</strong><br />

criteria van tijdschriften, waarin richtingen zich manifesteeren, waartegen<br />

zij ingaan....<br />

Een <strong>de</strong>r leuzen waaron<strong>de</strong>r die jongeren publiceeren is het woord van Ernst Blass:<br />

‘Der Lyriker <strong>de</strong>r nächsten Zeit wird sich nicht schämen’. Veel talent, maar ook veel<br />

blague.<br />

Blageert <strong>de</strong> een met verzen van het nachtleven van <strong>de</strong> groote stad, <strong>de</strong><br />

an<strong>de</strong>r doet het met griezelighe<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> snijkamers, van slagvel<strong>de</strong>n en<br />

van <strong>de</strong>n galgenheuvel. Het nest met jonge waterratten in het lijk van een<br />

verdronken meisje is een meer dan eens <strong>voor</strong>komend motief. Men moet<br />

dit alles in zijn waar<strong>de</strong>ering corrigeeren en herlei<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> formule: het<br />

is niet zoo erg als het schijnt. Misschien ook uit zich op <strong>de</strong>ze wijze<br />

onbewust <strong>de</strong> zucht om <strong>de</strong>n niet-uitverkorene af te schrikken, <strong>de</strong>n weifelaar<br />

op <strong>de</strong> proef te stellen. Zeker is, dat heel wat kunnen verborgen is achter<br />

<strong>de</strong>ze schrikaanjagen<strong>de</strong> uiterlijkhe<strong>de</strong>n....<br />

Karakteristiek <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze nieuwe lyriek is <strong>de</strong> rubriek ‘Stadtverse’. De groei van <strong>de</strong><br />

Duitsche rijkshoofdstad tot wereldstad heeft op velen dier jongeren een diepen<br />

indruk gemaakt, waarbij <strong>de</strong> invloed van <strong>de</strong> Parijzenaars uit <strong>de</strong>n bloeitijd van Parijs<br />

als keizerstad, Bau<strong>de</strong>laire, Verlaine en Rimbaud, onmiskenbaar is. De schr. laat dit<br />

zien met vele citaten uit het werk van Ernst Blass, Georg Heym, Kurt Hiller, Paul<br />

Zech e.a. Deze visie van een ou<strong>de</strong>n eik (van Heym) herinnert aan Rimbaud:<br />

O<strong>de</strong>r <strong>de</strong>nkst du daran, wie in alter Zeit<br />

Einen Mann sie in <strong>de</strong>iner Krone gehenkt,<br />

Wie, <strong>de</strong>n strick um <strong>de</strong>n Hals, er die Beine verzenkt<br />

Und die Zunge blau hing aus <strong>de</strong>m Maule breit?<br />

Wie er da Jahre hing, und <strong>de</strong>n Winter trug,<br />

In <strong>de</strong>m eisigen Win<strong>de</strong> tanzte zum Spass....<br />

De stem van Walt Whitman hooren wij in dit van <strong>de</strong>n jongen Prager Frans Werfel:<br />

An <strong>de</strong>n leser<br />

Mein einziger Wunsch ist, dir, o Mensch, verwandt zu sein!<br />

Bist du Neger, Akrobat, o<strong>de</strong>r ruhst du noch in tiefster Mutterhut,<br />

Klingt <strong>de</strong>in Mädchenlied über <strong>de</strong>n Hof, lenkst du <strong>de</strong>in Floss im Abendschein,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Bist du Soldat o<strong>de</strong>r Aviatiker voll Ausdauer und Mut.<br />

<strong>Den</strong>n ich habe alle Schicksale durchgemacht. Ich weiss<br />

Das Gefühl von einsamen Harfenistinnen in Kurkapellen,<br />

Das Gefühl von schüchternen Gouvernanten im frem<strong>de</strong>n Familienkreis,<br />

Das Gefühl von Debutanten, die sich zitternd vor <strong>de</strong>n Souffleurkasten stellen.<br />

Ich lebte im Wal<strong>de</strong>, hatte ein Bahnhofamt,<br />

Sass gebeugt über Kassabücher und bediente ungeduldige Gäste.<br />

Als Heizer stand ich vor Kesseln, das Antlitz grell überflammt,<br />

Und als Kuli ass ich Abfall und Küchenreste.<br />

So gehöre ich dir und Allen!<br />

Eén bepaal<strong>de</strong> zij<strong>de</strong> van het ‘Grossstädtische’, het nachtelijke, openbaart zich in <strong>de</strong><br />

verzen van Blass. Uit zijn ‘Abendstimmung’:<br />

O komm! O komm, Geliebte! In <strong>de</strong>r Bar<br />

Verrät <strong>de</strong>r Mixer <strong>de</strong>n geheimsten Tip.<br />

Und überirdisch, himmlich steht <strong>de</strong>in Haar<br />

Zur rötlichkeit <strong>de</strong>s Cherry-Brandy-Flip.<br />

Van Har<strong>de</strong>kopf dit ‘Bar in Berlin’:<br />

Ein Prunksalon, wie eine Schiffskajüte.<br />

Man sitzt in Club-Fauteuils bei Sekt und Drinks.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*11<br />

Die schmalsten Mädchen tragen Riesenhüte<br />

und lächeln sanft, wie Mädchen Maeterlincks.<br />

An <strong>de</strong>r Portière zau<strong>de</strong>rn blasse Frauen.<br />

Wie fallen ihre Mäntel blumenzart!<br />

Es glimmeu unter sehr geschmiukten Brauen<br />

Gazellenblicke rätselhafter Art.<br />

Sie treten näher gleich verirrten Rehen -<br />

doch nichts er<strong>de</strong>nkliches ist ihnen fremd,<br />

sie sind all right vom Kopf bis zu <strong>de</strong>n Zehen,<br />

ihr blon<strong>de</strong>s Haar ist in die Stirn gekämmt.<br />

Gottfried Benn is door zijn medische studiën in aanraking gebracht met<br />

griezelighe<strong>de</strong>n, waarvan hij in zijn boekje ‘Morgue’ dicht. Dit uit het ‘vers’ ‘Blinddarm’:<br />

Alles steht weiss und schuittbereit.<br />

Die Messer dampfen. Der Bauch ist gepinselt.<br />

Unter weissen Tüchern etwas, das winselt,<br />

‘Herr Geheimrat, es wäre so weit’.<br />

Der erste Schnitt. Als schnitte man Brot.<br />

‘Klemmen her!’ Es spritzt was rot.<br />

Tiefer. Die Muskeln: feucht, funkelnd, frisch.<br />

Steht ein Strauss Rosen auf <strong>de</strong>m Tisch?<br />

Heinrich Muoth is <strong>de</strong> jonge Beiersche zwerver, die <strong>de</strong>s nachts in een asyl slaapt en<br />

<strong>de</strong>s daags in Boekerijen en Verzamelingen te vin<strong>de</strong>n is. Zijn ‘Selbstschau’<br />

karakterizeert hem.<br />

Narr, warum so spät geboren?<br />

Ein Geklinge in bei<strong>de</strong>n Ohren:<br />

Ich war <strong>de</strong>n Griechen eingereiht.<br />

Lei<strong>de</strong>r verschlief ich die schöne Zeit.<br />

Ook dit teekent hem:<br />

Die Knabeninbrunst vor Bücherlä<strong>de</strong>n<br />

Wur<strong>de</strong> Verhängnis. Schwere Schä<strong>de</strong>n<br />

Rechnen seit dieser ersten Sucht:<br />

Zweifel, Unruh, Gedankenflucht.<br />

Mondbegeistete Vogelscheuchen.<br />

An schatten<strong>de</strong>n Flie<strong>de</strong>rsträuchen<br />

Streicht leise <strong>de</strong>r Nachtwind hin:<br />

Höl<strong>de</strong>rlin.<br />

Hij weet, hij is ‘kein Genie’. Hij kan ‘zum Arbeitstier nicht zurück, zum Geniesser<br />

nicht vorwärts’. En hij slaakt <strong>de</strong> klacht: ‘Warum verkomme ich?’<br />

Frans Coenen schrijft over ‘Dadaïsme’; hij noemt van Ostayen's ‘Bezette Stad’:<br />

‘zwaar van een zatte melancholie’, ‘die hij zich niet eens moeite geeft schoon of<br />

treffend tot uiting te brengen’.<br />

De Stem.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De Redactie van De Stem heeft aan een 50-tal <strong>voor</strong>aanstaan<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

publicisten eenige vragen gesteld betreffen<strong>de</strong> Dostojewski en <strong>de</strong>n indruk welken<br />

zijn werken op hen hebben gemaakt. In het volgend nr. zal 't resultaat van die<br />

enquête wor<strong>de</strong>n afgedrukt.<br />

De schrijver <strong>de</strong>r ‘Celbrieven’, <strong>de</strong> jonge Vlaamsche activist Wies Moens doet een<br />

verhaal uit zijn gevangenistijd, fragment uit een open brief aan Georg Brandès.<br />

J. Jac. Thomson heeft in <strong>de</strong>n nacht plotseling <strong>de</strong> stemmen gehoord <strong>de</strong>r Kin<strong>de</strong>ren,<br />

<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren die misschien martelaars wor<strong>de</strong>n zullen, misschien heiligen,<br />

‘mogelijkhe<strong>de</strong>n van zuiver<strong>de</strong>r en schooner bestaan dan het onze, wij, die niet hebben<br />

gekund...’ Waarom dit lyrisch proza in vers-vorm moest wor<strong>de</strong>n geschreven is niet<br />

recht dui<strong>de</strong>lijk. Just Havelaar heeft <strong>de</strong>n oud-testamentischen vloek opgenomen: ‘In<br />

het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten...’ en schrijft een beschouwing over<br />

‘De Arbeid’. Dat hij door het ‘offer van <strong>de</strong>n Arbeid’ <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mensch dien vloek in<br />

een zegen ziet verkeeren behoeft niet gezegd. Franz <strong>de</strong> Backer vervolgt zijn novelle<br />

‘Het Dochterken van Rubens’. Plasschaert beproeft een karakterizeering van Suze<br />

Robertson's werk, dat hij ‘van <strong>de</strong> zware aar<strong>de</strong>, en van een traag, groot-kloppend<br />

hart’ noemt. Bij haar is een figuur, evenals een stilleven, een fataliteit.<br />

Dop Bles geeft Parijsche Verzen en Tooneelbeschouwingen.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

Een <strong>de</strong>r uitgevers van dit tijdschrift, <strong>de</strong> heer H.M. d'Angremond, heeft in October<br />

door een noodlottig ongeluk het leven verloren. Verschillen<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n en<br />

me<strong>de</strong>werkers wij<strong>de</strong>n hartelijke woor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> nagedachtenis van <strong>de</strong>zen energieken<br />

man, die tevens i<strong>de</strong>alist was - bij zijn sympathiek portret. Van van Deyssel nog<br />

eenige herinneringen aan Diepenbrock, vol van die innige zeggingen en fijne toetsjes,<br />

als alleen v.D. dat kan.<br />

Ja, het is niet onaangenaam te be<strong>de</strong>nken, dat van <strong>de</strong> menschen die ik<br />

ontmoet heb, <strong>de</strong> twee die het meest engelen (zooals men die van <strong>de</strong><br />

afbeeldingen na vijftien eeuwen kent) geleken, mijn va<strong>de</strong>r en Alphons<br />

Diepenbrock, het meest vertrouwelijk tegen mij geweest zijn. Waarom?<br />

Nu, on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re omdat ik dan later, als ik òf hier òf daar moet komen,<br />

wel in <strong>de</strong>n hemel kom. Dat is daar<strong>voor</strong> een aanwijzing. Dat iemand, die<br />

zoo was en zoo er uit zag als Alphons Diepenbrock, niet alléen tegen mij,<br />

maar óok tegen mij, zíjn eigen-aardige, zíjn búitengewone<br />

vertrouwelijkheid liet gaan, dat beteekent in<strong>de</strong>rdaad heel wat. Dat<br />

beteekent heel wat... <strong>voor</strong> het gevoelsleven. Nu, <strong>de</strong> hemel is iets van het<br />

gevoelsleven. De hemel is iets <strong>voor</strong> hen, <strong>voor</strong> wie <strong>de</strong> waarheid in het<br />

gevoelsleven is. De hemel is <strong>de</strong> plaats <strong>de</strong>r zaligheid, - geluk-zaligheid.<br />

Gij meent wel niet, dat gelukzaligheid eer<strong>de</strong>r iets is <strong>voor</strong> philosophen,<br />

staatkundigen of kooplie<strong>de</strong>n dan <strong>voor</strong> gevoelsmenschen?<br />

Ook over een kleine Toorop-tentoonstelling in het Haarlemsch paviljoen schrijft v<br />

Deyssel.<br />

Kloos publiceert een reeks Shelley-sonnetten met een uitvoerige toelichting. Henri<br />

van Booven en Henriëtte Mooy eindigen hun vervolg-verhalen. Maurits Wagen<strong>voor</strong>t<br />

zet zijn historisch tooneelspel ‘De Jaloerschheid van Mistress Pepys’ <strong>voor</strong>t, Dr. Enk<br />

zijn beschouwing over <strong>de</strong> Aesthetische Interpretatie van Vergilius' Aeneis. Sofie<br />

Erens-Bouvy bespreekt <strong>de</strong> vertaling uit het Spaansch <strong>de</strong>r Werken van <strong>de</strong> H. Teresia,<br />

door eenige Roomsche geleer<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Ne<strong>de</strong>rland<br />

INHOUD: Het lief<strong>de</strong>leven van Arie Post, door G. van Nes-Uilkens. - Salon-Bolsjewiki,<br />

door Ralph Springer. - Na het bezoek, door G. Brunink, - Witte nacht in Sicilia, M.<br />

Favai-Kievits. - Om vijf gul<strong>de</strong>n, door H. van Raalte-Simons. - Kroniek. - Verzen.<br />

Het Getij.<br />

Dit uit een artikeltje van Constant van Wessem ‘De Wei <strong>de</strong>r I<strong>de</strong>etjes’.<br />

Ook in Ne<strong>de</strong>rland legt men zich toe op ‘i<strong>de</strong>etjes’. Men leest Lao-tsze en<br />

schrijft boekjes over Lao-tsze, men leest Dostojewski en schrijft boekjes<br />

over Dostojewski, men hoort Mahler en schrijft boekjes over Mahler. Als<br />

ze ‘succes’ hebben, bewijst dit alleen, dat zij soms kunnen voldoen aan<br />

een vaag instinct waardoor zij levensvatbaarheid krijgen <strong>voor</strong> een<br />

mo<strong>de</strong>-levensbeschouwing. B.v. <strong>de</strong> twee figuren à la mo<strong>de</strong> zijn, <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

ont<strong>de</strong>kkers van i<strong>de</strong>etjes, Nietzsche en Dostojewski, die men dan gaarne<br />

als uitersten tegenover elkaar stelt. In het boekje over Mahler van zekeren<br />

heer lees ik: De hoog-(e lucht-) moed van Zarathustra tegenover <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>emoed van Alpscha (uit De Karamazows). Twee jaar later lees ik een<br />

ou<strong>de</strong>r boekje van Bierbaum over Dostojewski: ‘Hier ist Zarathustra, <strong>de</strong>r<br />

Wille zur Macht, dort Dostojewski, <strong>de</strong>r Wille zur Demut’. Plagiaat? Neen,<br />

alleen kud<strong>de</strong>instinct ook in het vin<strong>de</strong>n van ‘i<strong>de</strong>etjes’. Toegegeven: hier<br />

ligt een i<strong>de</strong>e van een hon<strong>de</strong>rd boek<strong>de</strong>elen lang. Het eenige verblij<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

is dat men zelfs bij <strong>de</strong> grootste ijver het wezen van dat waarover men zijn<br />

i<strong>de</strong>etjes poneert <strong>voor</strong>bij gaat, omdat het wezen van iets <strong>voor</strong> i<strong>de</strong>etjes altijd<br />

veilig immuun blijft.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


177<br />

Ch.-L. Philippe's ‘Bubu <strong>de</strong> Montparnasse’ 1)<br />

WEER heb ik Charles-Louis Philippe's verhaal van <strong>de</strong>n boulevard Sébastopol<br />

herlezen, thans in <strong>de</strong> vertaling van Gerard van Eckeren.<br />

En weer bemerk ik dat gevoel van groote christelijke lief<strong>de</strong> in dit werk, die waarlijk<br />

christelijke goedheid welke er aan ten grondslag ligt en die het b.v. gemeen heeft<br />

met Hugo's ‘les Misérables’. En <strong>de</strong>ze zuivere christelijkheid, waarover Wil<strong>de</strong><br />

herhaal<strong>de</strong>lijk schreef in zijn ‘<strong>de</strong> Profundis’ - heeft het ook gemeen met Dostojewski<br />

en Tolstoj - met Strindberg (<strong>voor</strong>al in zijn ‘Festspieldramen’). Deze eenvoud en<br />

algoedheid - die ons aan het Nieuwe Testament doen <strong>de</strong>nken - hoe treffen ze ons<br />

bij herlezing, hoe bevestigen ze weer <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van dit werk. Wel terecht kon<br />

Philippe - al had ook hij, meer zelfs dan eenig an<strong>de</strong>r, zijn <strong>de</strong>monen te bekampen -<br />

schrijven in zijn ‘Lettres <strong>de</strong> Jeunesse’: ‘Mon coeur s' est habitué à vivre dans une<br />

haute atmosphère où il y a surtout <strong>de</strong> la bonté’. Het is zeer begrijpelijk - hoewel ook<br />

getuigend van een eenzijdig oor<strong>de</strong>el - dat Henri Van<strong>de</strong>putte, aan wien <strong>de</strong> kostelijke<br />

jeugdbrieven gericht zijn, te veel het zachtgevoelige en enkel-goe<strong>de</strong> in dit werk op<br />

<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond stel<strong>de</strong>, en het is goed, nu <strong>de</strong> vertaling misschien enkelen tot een<br />

zelf<strong>de</strong> oor<strong>de</strong>elvelling zal verlokken, Philippe's eigen opvatting te citeeren: ‘Mais je<br />

te l'ai déjà dit, tu me vois trop comme un coeur sensible et pas assez comme un<br />

homme fort. Mes amis d'ici qui me voient tous les jours savent que je suis un homme<br />

fort avec <strong>de</strong> la résistance et du courage et que j'ai <strong>de</strong>s volontés furieuses. Il faut<br />

que tu le saches aussi, et que je ne suis pas qu'un bon type, mais aussi que je puis<br />

commettre <strong>de</strong>s actes <strong>de</strong> sombre crapulerie, à froid, parce que je l'ai décidé. Et je<br />

suis peutêtre plus près <strong>de</strong> Nietzsche que <strong>de</strong> Dostoievsky. Ne crois pas que je fasse<br />

du chichi, en ce moment, je n'ai jamais dit si vrai’. Nietwaar, hoe komt <strong>de</strong>ze uitlating<br />

overeen met het beeld dat Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk ons gaf in haar belangrijke<br />

‘aanteekeningen bij het lezen van Ch.-L. Philippe’; hoe wor<strong>de</strong>n we dit ook zelf gewaar<br />

zoo we slechts een werk als ‘Croquignole’ of ‘La mère et l'enfant’ herlezen. Waar<br />

echter <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> schrijfster - die on<strong>de</strong>rtusschen met haar essay het beste gaf wat in<br />

ons land over Philippe werd geschreven - een perverse zinnelijkheid aanwezig vindt<br />

in ‘Bubu <strong>de</strong> Montparnasse,’ kan ik haar niet bijvallen. Er is toch immers geen<br />

perversiteit in een boek als dit, doch enkel maar een ontuchtig hunkeren, een<br />

verdierlijking en vergroving, die <strong>voor</strong> een groot <strong>de</strong>el in maatschappelijke toestan<strong>de</strong>n<br />

haar oorsprong vin<strong>de</strong>n.<br />

1) Charles-Louis Philippe: Bubu van Montparnasse. Vertaald en ingeleid door Gerard van<br />

Eckeren. Bandteekening van Jan Sluyters. - (Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1921).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


178<br />

Het is loonenswaard <strong>de</strong> wordingsgeschie<strong>de</strong>nis van ‘Bubu <strong>de</strong> Montparnasse’ uit <strong>de</strong><br />

jeugdbrieven na te gaan. Het was in 1898 dat bij Philippe<br />

CHARLES-LOUIS PHILIPPE<br />

Naar een penteekening van GRANDJOUAN<br />

het plan opkwam, dit boek te schrijven. Zijn gedachten hou<strong>de</strong>n zich in dien tijd veel<br />

met <strong>de</strong> prostitutie bezig. Hij ziet in, hoe <strong>de</strong> jonge, vroolijke ‘ouvrières’ van haar loon<br />

niet rond komen kunnen, begrijpt haar verlangen naar praal en rijkdom en heeft<br />

haar bij <strong>voor</strong>baat reeds hare zon<strong>de</strong>n vergeven. Hij schrijft Van<strong>de</strong>putte dan over een<br />

meisje met wie hij onlangs kennis gemaakt heeft: ‘Donc, ma petite Maria s'est acheté<br />

une robe <strong>de</strong> soie et se dispose à s'en servir comme d'un instrument <strong>de</strong> travail.<br />

Quelles remontrances je lui ai faites! Je lui parlais d'agents <strong>de</strong>s moeurs, <strong>de</strong> syphilis,<br />

je lui parlais surtout <strong>de</strong> la vieillesse misérable qui serait la sienne. Ses raisons étaient<br />

toujours plus fortes que les miennes: Les agents <strong>de</strong>s moeurs ne courent pas après<br />

les robes <strong>de</strong> soie parce qu'elles peuvent avoir <strong>de</strong>s protecteurs puissants. La syphilis<br />

on n'en meurt pas’.<br />

Telkens nog raadt hij haar aan niet in ‘het Leven’ te gaan, maar liever in armoedig<br />

bestaan te volhar<strong>de</strong>n, doch telkens komt bij haar weer het verlangen haar beroep<br />

op te geven. Philippe schrijft dan: ‘Lorsque la société pervertit certaines âmes on<br />

sent qu'on est en présence d'un crime. Je trouve cela bien plus terrible que<br />

l'assassinat d'une impératrice d'Autriche’.<br />

In December 1898 schrijft hij dan, bezig te zijn met materiaal <strong>voor</strong> zijn boek te<br />

verzamelen. Want men meene niet dat een werk als dit zon<strong>de</strong>r milieu-kennis<br />

geschreven werd: ‘Bouquins <strong>de</strong> sociologie, d'économie, politique, <strong>de</strong> statistique, je<br />

vais compulser tout cela’. Nauwkeurig on<strong>de</strong>rzoekt hij hoeveel <strong>de</strong> vrouwen per avond<br />

verdienen. Hij bezoekt <strong>de</strong> bor<strong>de</strong>elen en <strong>de</strong> hospitalen <strong>voor</strong> venerische ziekten, <strong>de</strong><br />

gevangenissen. Een groote droefheid komt over hem bij het zien van al <strong>de</strong>ze ellen<strong>de</strong>:<br />

‘Mon pauvre vieux, quand on voit certaines choses <strong>de</strong> trop près on est plein <strong>de</strong><br />

douleur comme un chien. On est tout en larmes. On a <strong>de</strong>s colères contre la Société<br />

et l'on <strong>de</strong>vient anarchiste’.<br />

Terwijl hij avond aan avond dit alles on<strong>de</strong>rzoekt en het rosse leven van nabij<br />

meemaakt, werkt hij aan ‘La mère et l'enfant’: Mon gosse a un an, il est serré, il sait<br />

déjà imiter l'âne, le veau, le mouton et la poule. C'est d'ailleurs un bel enfant. Mais<br />

il me donnera bien du mal en attendant sa majorité. Ah! s'il était seulement au<br />

collège!<br />

En van <strong>de</strong>ngene die dit schreef, <strong>de</strong>n heerlijken kunstenaar Ch.-L. Philippe, die<br />

zich zoo bloot gaf in zijn eenvoudig menschzijn, zou men nu een werk - als eenmaal<br />

tot onze schan<strong>de</strong> Barbusse's L'Enfer - als onze<strong>de</strong>lijk willen veroor<strong>de</strong>elen, misschien<br />

zelfs <strong>de</strong>ze uitgave ongepast vin<strong>de</strong>n? Ik kan het bijna niet gelooven en ben dankbaar<br />

gestemd<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Proeve van illustratie uit <strong>de</strong> Duitsche vertaling van ‘Bubu’ door CAMILL HOFFMANN. Met <strong>20</strong><br />

houtsne<strong>de</strong>n van FRANZ MASEREEL. (Kurt Wolff Verlag, München).<br />

nu van Eckeren dit werk <strong>voor</strong> velen in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> bereikbaar heeft gemaakt.<br />

Dìt boek zou aanstoot geven?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


179<br />

Seigneur! seigneur, il y a pourtant <strong>de</strong>s lecteurs...<br />

In <strong>de</strong> brieven van 1899 schrijft Philippe nu telkens over zijn vriendinnetje ‘La petite<br />

Marie’. Ze heeft - ook zij - in het hospitaal gelegen en geniet, wanneer ze daaruit<br />

terugkeert, eenige dagen zijn gastvrijheid. Ze wil nu terugkeeren naar haar<br />

Proeve van illustratie uit <strong>de</strong> jongste Fransche uitgave. Met 90 lithographieën van GRANDJOUAN.<br />

(Albin Michel, Parijs).<br />

ou<strong>de</strong> betrekking; alles zal zich weer ten goe<strong>de</strong> keeren. Juist echter wanneer ze zich<br />

dit <strong>voor</strong>genomen heeft komt op een nacht haar ‘vent’ en eischt haar op. Weer moet<br />

ze 't leven in, <strong>de</strong> vlakte op. Geen enkel recht kan Philippe laten gel<strong>de</strong>n, gebroken<br />

en met groot verdriet moet hij dit alles aanzien.<br />

Uit Bubu <strong>de</strong> Montparnasse, waarin hij dit tafereel zoo meesterlijk beheerscht - dit<br />

is ook een van <strong>de</strong> groote <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n van dit boek - verwerkte, weten we hoe dit alles<br />

hem aangreep. Hoe dieper hij in dit leven doordringt, hoe meer hij begrijpt en -<br />

vergeeft: ‘Comprends tu cela, mon bon vieux: c'est la fin du mois, cet employé qui<br />

vient <strong>de</strong> toucher <strong>de</strong> l'argent, mange, boit, est gris et se sent une âme enfantine. La<br />

Nature nous rend comme <strong>de</strong>s petits enfants lorsqu'elle veut nous tenter. Cet homme<br />

passe dans une rue, il rit comme un ange, et il rencontre cette femme. C'est fait, ils<br />

sont ensemble, il y a l'homme et le Destin. L'homme va avoir la syphilis’.<br />

In 1901 verschijnt dan Bubu <strong>de</strong> Montparnasse, dat werk waarin alles, zooals van<br />

Eckeren het zoo goed uitdrukt, is samengesmolten tot die hoogere manifestatie van<br />

<strong>de</strong>n geest, die slechts valt aan te dui<strong>de</strong>n als het ‘Verhevene’.<br />

Een hoofdstuk van <strong>de</strong>n roman echter was nog ongeschreven. Don<strong>de</strong>rdags was<br />

het werk verschenen toen Philippe Zaterdags van Berthe - want <strong>de</strong>ze bestond, als<br />

bijna elk zijner romanfiguren - een brief ontving waarin ze hem mee<strong>de</strong>el<strong>de</strong> van Bubu<br />

af te zijn en dat ze thans weer bloemenverkoopster wil<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n. Philippe zoekt<br />

enkele vrien<strong>de</strong>n op die haar helpen willen. Eén redding weet hij slechts <strong>voor</strong> haar,<br />

- weggaan uit Parijs zoodat Bubu haar niet kan vin<strong>de</strong>n, ze buiten het bereik van zijn<br />

wraak zal zijn. En daar, in Marseille, koopt Berthe <strong>de</strong>n roman die van haar leven<br />

vertel<strong>de</strong>: ‘Elle a acheté mon livre à Marseille. Je ne lui en avais pas parlé qu'au<br />

moment <strong>de</strong> son départ et je voulais le lui envoyer. Elle l'a acheté. Elle m' a écrit que<br />

c'était bien vrai, tout lui était revenu, qu'elle avait eu bien <strong>de</strong> la peine et qu'elle avait<br />

pleuré surtout quand je dis que son père était peintre et qu'il est mort <strong>de</strong>s coliques<br />

<strong>de</strong> plomb!’<br />

Waar en waarachtig is dit boek, en méer nog dan dat an<strong>de</strong>re meesterwerk ‘La<br />

fille Elisa’ van Edm. <strong>de</strong> Goncourt wijst het, naar ik meen, ‘in <strong>de</strong> richting van het<br />

Verhevene’.<br />

NICO ROST.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


G. Bernard Shaw's bijbel.<br />

IN zijn ‘Man and Superman’ wil Shaw <strong>de</strong> gedachte <strong>voor</strong>uitzetten, dat een nieuwe<br />

godsdienst op weg is <strong>voor</strong> het arme menschdom: die van <strong>de</strong> scheppen<strong>de</strong> Evolutie.<br />

Het stuk werd ten tij<strong>de</strong> niet goed begrepen: het uitleggen van die theorie vond<br />

eigenlijk plaats geduren<strong>de</strong> één enkel bedrijf - het <strong>de</strong>r<strong>de</strong>, en het stuk heeft er vier -<br />

waar men <strong>de</strong> vermakelijkste dingen hoort zeggen door don Juan, <strong>de</strong>n Komman<strong>de</strong>ur,<br />

<strong>de</strong>n duivel, Eva; en dit vuurwerk van paradoxen, truïsmen, diepe gedachten,<br />

onverwachte kwinkslagen schitter<strong>de</strong> wat al te geweldig <strong>voor</strong> een menschelijk oog,<br />

dat een simpele lijn wou vin<strong>de</strong>n. Al brengen <strong>de</strong> ‘Revolutionist's Handbook’, en <strong>de</strong><br />

‘Maxims for Revolutionists’, die in het boek op het stuk volgen, een groote klaarte,<br />

toch bleef<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


180<br />

Shaw's lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> gedachte nog wat in 't ondui<strong>de</strong>lijke, tenzij men, abstraheerend van<br />

<strong>de</strong>n parabel-vorm, zijn aandacht vestigen bleef op uitingen als: ‘I tell you that as<br />

long as I can conceive something better than myself I cannot be easy unless I am<br />

striving to bring it into existence or clearing the way for it. That is the law of my life.<br />

That is the working within me of Life's incessant aspiration to higher organization,<br />

wi<strong>de</strong>r, <strong>de</strong>eper, intenser self-consciousness, and clearer self-un<strong>de</strong>rstanding’, of: ‘As<br />

to the method, what can be said as yet except that where there is a will, there is a<br />

way? If there be no will, we are lost’.<br />

Die gedachte - <strong>de</strong> verbetering van het menschdom, niet door natuurlijke evolutie<br />

genre Darwin, maar door evolutie enkel teweeggebracht door het taaie willen van<br />

<strong>de</strong>n mensch - wordt <strong>voor</strong> Shaw <strong>de</strong> godsdienst <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n nieuwen tijd. En, zooals hij<br />

zijn Don Juan-bedrijf als een bijbel opvatte om door het uiterlijke dichterlijke van<br />

een parabel zijn gedachten te doen verstaan, zoo nu geeft hij een bijbel uit: ‘Back<br />

to Methuselah; a Metabiological Pentateuch’.<br />

Persoonlijk? Veel groote mannen vatten hun werk als een soort van bijbel op:<br />

Nietzsche's ‘Also sprach Zarathustra’ is het treffendste <strong>voor</strong>beeld. Is <strong>de</strong> philosophie<br />

in dit, Shaw's, laatste werk persoonlijk? Zelfs niet. De ou<strong>de</strong> cosmogonien kennen<br />

evolutie (Shaw haalt Empedocles aan, hij mocht evenwel <strong>de</strong> gansche presocratische<br />

school aanhalen en <strong>de</strong> meeste mo<strong>de</strong>rnen op <strong>de</strong>n koop toe). Maar <strong>de</strong> manier, waarop<br />

<strong>de</strong> stof behan<strong>de</strong>ld is, is die van Shaw, en dat zegt genoeg om het werk in stilte, lijn<br />

vóór lijn, te genieten en te over<strong>de</strong>nken. Laten we bondigheidshalve <strong>de</strong> inleiding -<br />

een prachtstuk van polemiek <strong>voor</strong>al tegen <strong>de</strong> Darwinianen, met schitteren<strong>de</strong> zetten<br />

- en Shaw's schoolmeesterstoon - onbesproken.<br />

Van <strong>de</strong> 5 boeken - 5 korte stukken - speelt één enkel in het verle<strong>de</strong>n, één in 't<br />

tegenwoordige, drie in <strong>de</strong> toekomst.<br />

Een bijbel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst, dus. De groote leiddraad is: 1) <strong>de</strong> mensch verloor<br />

het eeuwige leven, dan het lange leven, door zijn schuld. 2) Mocht <strong>de</strong> mensch<br />

waarlijk willen, hij zou langer leven. 3) De mensch leeft langer, maar enkel een élite.<br />

4) De an<strong>de</strong>re menschen blijven kin<strong>de</strong>ren, hun ras verdwijnt. 5) De mensch blijft<br />

leven (tenzij een ongeval, na eeuwen soms, hem zou doo<strong>de</strong>n), en dan enkel ziet<br />

hij beter in wat het leven is, zon<strong>de</strong>r nochtans - laatste hoop en beginpunt van <strong>de</strong>n<br />

nieuwen cyclus, die zou moeten bestaan hebben se<strong>de</strong>rt het aardsch paradijs - tot<br />

<strong>de</strong>ze volmaaktheid te komen: dat het leven enkel gedachte wor<strong>de</strong>, vrij van <strong>de</strong> stof.<br />

‘And for what may be beyond, the eyesight of Lilith is too short. It is enough that<br />

there is a beyond’. Het eerste stuk ‘In the Beginning’ speelt in het aardsch paradijs,<br />

en toont <strong>de</strong>n val van het menschdom. Het is een buitengewoon frisch boek. Eva,<br />

omringd van haar steeds slechter wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> nakomelingschap, heeft toch hoop.<br />

‘My sons and my sons' sons are not alle diggers and fighters. Some of them will<br />

neither dig nor fight: they are more useless than either of you (Adam en Cain): they<br />

are weaklings and cowards: they are vain; yet they are dirty and will not take the<br />

trouble to cut their hair. They borrow and never pay; but one gives them what they<br />

want, because they tell beautiful lies in beautiful words. They can remember their<br />

dreams. They can dream without sleeping. They have not will enough to create<br />

instead of dreaming, but the serpent said that every dream could be willed into<br />

creation by those strong enough to believe it. There are others who cut reeds of<br />

different lengths and blow through them, making lovely patterns of sound in the air;<br />

and some of them can weave the patterns together, sounding three reeds at the<br />

same time and raising my soul to things for which I have no words. And others make<br />

little mammoths out of clay, or make faces appear on flat stones, and ask me to<br />

create women for them with such faces. I have watched those faces and willed; and<br />

then I have ma<strong>de</strong> a womanchild that has grown up quite like them. And others think<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


of numbers without having to count on their fingers, and watch the sky at night and<br />

give names to the stars, and can foretell when the sun will be covered with a black<br />

saucepan lid. And there is Tubal, who ma<strong>de</strong> this weel for me which has saved me<br />

so much labor. And there is Enoch, who walks on the hills, and hears the Voice<br />

continually, and has given up his will to do the will of the Voice and has some of the<br />

Voice's greatness. When they come, there is always some new won<strong>de</strong>r, or some<br />

new hope: something to live for. They never want to die, because they are always<br />

learning and always creating either things or wisdom, or at least dreaming of them’.<br />

En later: ‘Man need not always live by bread alone. There is something else. We<br />

do not yet know what it is; but some day we shall find out; and then we will live on<br />

that alone; and there shall be no more digging nor spinning nor fighting nor killing’.<br />

Het twee<strong>de</strong> boek ‘The Gospel of the Brothers Barnabas’ speelt op <strong>de</strong>n huidigen<br />

dag. Twee broe<strong>de</strong>rs, een wijsgeer en een biologist, hebben <strong>de</strong> gedachte van het<br />

langer-leven opgevat en - metabiologisch - uitgewerkt. Niemand gelooft hen, zeker<br />

niet <strong>de</strong> twee politiekers - vermakelijke<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


181<br />

portretten van Asquith en Lloyd George zou ie<strong>de</strong>reen zeggen, ware men niet<br />

bevreesd <strong>voor</strong> het aannemen van een zwakken kant van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n Asquith -. De<br />

heele theorie wordt uitgelegd in een allervermakelijkst gesprek.<br />

Het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> boek voert ons, met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee, in <strong>de</strong> toekomst. Hier is - natuurlijk<br />

zou La Palisse zeggen - alles verbeelding; en al zijn veel uiterlijke feiten - <strong>de</strong> manier<br />

van klee<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> uitvindingen enz. - heel interessant, toch staat het vast dat ie<strong>de</strong>reen<br />

alle inbeeldingen op zijn Wells niet smaken kan. Koddig zijn <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> enkele<br />

gegevens over onze huidige beschaving, Voltaire wordt met Jehovah verward en<br />

Michel Angelo is een aartsengel... Ook het gestadige uitleggen van woor<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>al<br />

in het vier<strong>de</strong> boek waar zulks soms heel gemaakt klinkt - is een niet te vermij<strong>de</strong>n<br />

gebrek.<br />

In het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> boek (The Thing Happens) dat in het jaar 2170 speelt, zien we een<br />

nieuwe beschaving, waarin alles tot op het laatste puntje geregeld is, zelfs <strong>de</strong> leeftijd.<br />

Het witte ras waant nog te besturen - een man, soort van vereeniging <strong>de</strong>r twee<br />

politiekers uit het vorige spel, is <strong>voor</strong>zitter van <strong>de</strong> Britsche Eilan<strong>de</strong>n - maar staat in<br />

feite on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> voogdij van Chineezen en negers. Twee blanken maken een<br />

uitzon<strong>de</strong>ring door hun schran<strong>de</strong>rheid: een vrouwminister en een aartsbisschop. Het<br />

komt uit dat <strong>de</strong>ze twee bijna driehon<strong>de</strong>rd jaar geleefd hebben on<strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong><br />

namen: wij kennen ze uit het vorige stuk (<strong>de</strong> meid en <strong>de</strong> dominee). Wanneer zij dit<br />

zelf ont<strong>de</strong>kken van elkan<strong>de</strong>r, en <strong>de</strong>n staat goed beseffend, waarin <strong>de</strong> beschaving<br />

zich bevindt, trouwen zij. Zij gissen, dat an<strong>de</strong>ren zich in hun geval bevin<strong>de</strong>n. Het<br />

nieuwe ras, dat <strong>de</strong> gewone menschen beschouwt als kin<strong>de</strong>ren die juist een beetje<br />

verstand, kunst en wijsheid krijgen als ze moeten sterven, dat nieuwe ras is aan 't<br />

wor<strong>de</strong>n. Het vier<strong>de</strong> stuk is <strong>de</strong> ‘Tragedy of an el<strong>de</strong>rly Gentleman’, een ‘gewoonlever’,<br />

die in het jaar 3000, als reiziger, naar Ierland gaat: het eiland van <strong>de</strong> lang-leven<strong>de</strong>n.<br />

Dit Ierland is niet meer bewoond door Ieren: <strong>de</strong> Ier Shaw zegt, dat, wanneer <strong>de</strong><br />

Engelschen uitweken, ze gevolgd wer<strong>de</strong>n... door <strong>de</strong> Ieren, die meer dan ooit<br />

nationalistisch waren. Toen alle nationalistische wenschen vervuld wer<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>n<br />

tijd, kregen <strong>de</strong> Ieren het in het hoofd, <strong>de</strong>n Jo<strong>de</strong>n Jeruzalem te ontnemen, want zij,<br />

Ieren, waren <strong>de</strong> afstammelingen van het geslacht Israels. De Jo<strong>de</strong>n vochten niet,<br />

maar weken uit en ver<strong>de</strong>el<strong>de</strong>n zich over Europa. Maar, nu <strong>de</strong> Ieren ‘who owed their<br />

position as the most interesting race on earth solely to their sufferings’, die positie<br />

verloren, wer<strong>de</strong>n zij <strong>voor</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re volkeren ‘intolerable bores!’ Tot een Engelsche<br />

aartsbisschop hun aanraadt naar... Ierland te gaan. ‘This had never once occurred<br />

to them, because there was nothing to prevent them and nobody to forbid them’. Zij<br />

lan<strong>de</strong>n aan, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren kussen <strong>de</strong>n Ierschen grond met passie en noodigen <strong>de</strong><br />

jongeren uit, zulks ook te doen. Maar <strong>de</strong> jongeren zeggen misnoegd: Men ziet hier<br />

enkel steenen (<strong>de</strong> Iersche kust). En <strong>de</strong>n volgen<strong>de</strong>n dag wijken <strong>de</strong> Ieren uit naar<br />

Engeland en zij spreken nooit meer van hun afkomst. De Jo<strong>de</strong>n <strong>de</strong><strong>de</strong>n hetzelf<strong>de</strong>,...<br />

uit vrees terug naar Jeruzalem gestuurd te wor<strong>de</strong>n. ‘Since then the world, bereft of<br />

its Jews and its Irish, has been a tame dull place’.<br />

In Ierland, het land thans van <strong>de</strong> ‘long livers’, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> gewone menschen, die<br />

soms durven komen om het orakel te raadplegen, aangezien als kin<strong>de</strong>ren en aan<br />

<strong>de</strong> zorgen eener nurse toevertrouwd. De el<strong>de</strong>rly gentleman komt hier met zijn<br />

schoonzoon - <strong>de</strong>n eersten minister van het Engelsche rijk, hoofdstad Bagdad - zijn<br />

dochter en kleindochter om het orakel te raadplegen over <strong>de</strong>n politieken toestand.<br />

De keizer van Turania, die niemand an<strong>de</strong>rs blijkt te zijn dan Napoleon, vergezelt<br />

hen. Hij dringt alleen in <strong>de</strong>n tempel, waar zijn gesprek met het wijze orakel volkomen<br />

tot zijn beschaming uitkeert. Het orakel be<strong>de</strong>kt zich het aangezicht omdat haar blik<br />

te sterk is <strong>voor</strong> gewone menschen, en wil <strong>de</strong>ze ook niet aanraken. De el<strong>de</strong>rly<br />

gentleman, <strong>de</strong> eerste minister enz. komen nu. Zij moeten wachten. Want alles is<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


niet gereed en er is een mise en scène noodig, waarin <strong>de</strong> ‘lange levers’ natuurlijk<br />

niet gelooven, maar die noodig is <strong>voor</strong> <strong>de</strong> gewone menschen. Dit is een prachtig<br />

brok Iersche humor, Shaw op zijn best, Synge van ‘The Playboy of the Western<br />

World’. Bevreesd door al het theatrale heeft <strong>de</strong> eerste minister een halve pint zuiveren<br />

brandy noodig om te kunnen spreken. Dan echter gaat hij er op los: Wat moet hij<br />

doen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> verkiezingen? Zijn <strong>voor</strong>ganger was hier geweest en had<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n een prachtig antwoord bekomen, dat <strong>de</strong> partij <strong>de</strong>ed<br />

zegepralen. En of hij een <strong>de</strong>rgelijk antwoord kan ontvangen. Het antwoord is: ‘Ga<br />

naar huis, ouwe gek!’ De tunieken enz. wor<strong>de</strong>n opgerold en het theatrale verzwindt.<br />

Zoo kan <strong>de</strong> minister naar zijn land niet terugkeeren. Hij besluit, te vertellen dat hij<br />

juist hetzelf<strong>de</strong> antwoord ontving als zijn <strong>voor</strong>ganger. Maar <strong>de</strong> el<strong>de</strong>rly gentleman<br />

schrikt terug <strong>voor</strong> dien leugen. Hij heeft al het belachelijke van zijn beschaving<br />

ingezien. En of hij nu blijven mag, vraagt hij aan het orakel. Deze zegt ein<strong>de</strong>lijk ja<br />

en bekijkt hem. Hij sterft. ‘Poor shortlied thing! What else could I do for you?’ zegt<br />

zij.<br />

De ‘lang-leven<strong>de</strong>n’ coloniseeren... Het ras <strong>de</strong>r short-livers sterft uit. En dan zien<br />

wij in het vijf<strong>de</strong> boek hetgeen later komt: ‘As for as thought<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


182<br />

can reach’, wat in 31.9<strong>20</strong> is: Daar leven <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren (zij wor<strong>de</strong>n, volwassen, uit een<br />

ei, geboren, hebben <strong>de</strong>n mirakelachtigen processus van cel tot mensch ver<strong>de</strong>r<br />

gedreven tot het peil van <strong>de</strong>n beschaaf<strong>de</strong>n mensch uit onze dagen) van één tot vier<br />

jaar in lief<strong>de</strong>, kunst, wetenschap. Maar na <strong>de</strong> vier jaar komt <strong>de</strong> wijsheid en <strong>de</strong><br />

innerlijke bespiegeling, en het zoeken naar <strong>de</strong> realisatie van <strong>de</strong>n vortex, die zuivere<br />

gedachte is.<br />

In <strong>de</strong>ze korte bespreking van het omvangrijke boek moest veel aan kant gelaten<br />

wor<strong>de</strong>n. Vooral <strong>de</strong> dichterlijke, èn humoristische èn wijsgeerige zij<strong>de</strong> verdienen een<br />

bree<strong>de</strong>, uitgediepte studie, die buiten dit bestek valt. Het is een prachtig boek,<br />

misschien wel het beste, <strong>voor</strong>zeker het meest kenschetsen<strong>de</strong> van Shaw, een boek,<br />

dat over het vorig werk van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n schrijver een hel<strong>de</strong>r licht werpt, een boek...<br />

- Een gek boek, zou ik <strong>de</strong>nken.<br />

- Zoo dacht ik ook, meneer, toen ik het opnam. Maar zelfs <strong>de</strong> thans verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />

dingen zijn ook gek geweest op een zekeren tijd: <strong>de</strong>nk maar aan het impressionisme.<br />

Er zijn té veel gedachten in dit pentateuchon, dan dat men ze allemaal klakkeloos<br />

zou kúnnen aannemen. En er is een struikelsteen <strong>voor</strong> menschen-van-goe<strong>de</strong>n-wil:<br />

<strong>de</strong> paradox... Maar lees het boek, en overweeg, meneer. Want Eva zei reeds, in<br />

het Engelsch: ‘There is something else. We do not yet know what it is...’<br />

FRANZ DE BACKER.<br />

Flaubert en Dostojefski in Ne<strong>de</strong>rland<br />

Naar aanleiding van <strong>de</strong> ge<strong>de</strong>nkdagen van hun geboorte<br />

1821<br />

-<br />

12 December /<br />

30 October<br />

-<br />

1921<br />

AAN <strong>de</strong> critici het overlatend <strong>de</strong> plaats te bepalen die bei<strong>de</strong> schrijvers in <strong>de</strong> literatuur<br />

van hun land en van <strong>de</strong> wereld innemen, of <strong>de</strong> schoon- en belangrijkheid van hun<br />

geschriften aan te toonen, von<strong>de</strong>n wij het wel interessant na te gaan en te vermel<strong>de</strong>n<br />

wat er van bei<strong>de</strong>r werken in het Ne<strong>de</strong>rlandsch is vertaald en wat er in ons land over<br />

hen geschreven is.<br />

Bei<strong>de</strong> schrijvers zijn bij ons geïntroduceerd door Prof. Dr. Jan ten Brink. Men mag<br />

op <strong>de</strong>zen hoogleeraar nog zoo veel aan te merken hebben als men wil, een feit is<br />

het dat hij <strong>de</strong>n Hollan<strong>de</strong>rs menig buitenlandsch schrijver bekend heeft gemaakt: wie<br />

<strong>de</strong>nkt hierbij niet aan Zola, over wien hij verschei<strong>de</strong>n keeren schreef in een tijd toen<br />

het <strong>voor</strong> onwelvoegelijk doorging over dien Franschen naturalist te schrijven of te<br />

spreken?<br />

Bei<strong>de</strong> opstellen - zoowel het artikel over Flaubert als dat over Dostojefski -<br />

verschenen in het tijdschrift Ne<strong>de</strong>rland.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


GUSTAVE FLAUBERT<br />

Dat over Flaubert - herdrukt in Ten Brink's Causeriën over mo<strong>de</strong>rne<br />

Romans (Lei<strong>de</strong>n, 1884) - had geen directe vertalingsgevolgen. Men scheen er<br />

tegen op te zien <strong>de</strong>zen moeilijken auteur te vertalen. Het duur<strong>de</strong> tot 1896 vóor het<br />

eerst een werk van Flaubert in het Hollandsch overgezet werd, door een leerling<br />

van Ten Brink, die ook on<strong>de</strong>r zijn leiding <strong>de</strong> akte M.O. Ne<strong>de</strong>rlandsche Taal- en<br />

Letterkun<strong>de</strong> behaal<strong>de</strong>, namelijk door Louis Couperus, die een vertaling gaf van De<br />

Verzoeking van <strong>de</strong>n H. Antonius.<br />

In P.L. Tak's Kroniek verscheen toen een aardige plaat, <strong>de</strong> verzoeking van<br />

<strong>de</strong>n H. Couperus. Deze, gekleed in een zware, groote monnikspij, waarboven aardig<br />

zijn kleine dandy-kop fijntjes uitsteekt, ligt in een ruwe cel geknield <strong>voor</strong> een<br />

kruisbeeld, terwijl verschillen<strong>de</strong> uitgevers, elk met een vollen geldbui<strong>de</strong>l in <strong>de</strong> hand,<br />

hem omringen en hem in koor verzoeken ook <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re werken van Flaubert te<br />

vertalen.<br />

Couperus is <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze quasi-verzoeking niet bezweken, m.a.w.: hij heeft het bij<br />

die eene vertaling gelaten.<br />

Toen duur<strong>de</strong> het tot 1904 <strong>voor</strong> een nieuwe Flaubertvertaling verscheen, een<br />

overzetting door G.H.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


183<br />

Priem van Madame Bovary. In 1910 verscheen diezelf<strong>de</strong> vertaling als No. III<br />

van Meesterwerken <strong>de</strong>r Buitenlandsche Romanliteratuur<br />

(Amsterdam, Van Holkema & Warendorf) en in 1917 als No. 65 van <strong>de</strong><br />

Meulenhoff-Editie.Ver<strong>de</strong>rverschenennogDe Legen<strong>de</strong> vanH.Juliaan<br />

<strong>de</strong>n Herbergzame, vertaald door Dirk Coster (Rotterdam 1906) en als No. 3<br />

van De Witte Bibliotheek (Bussum, Paul Brand), in 1913, Drie<br />

Vertellingen 1) in een vertaling van Marie Koenen.<br />

Dit is alles wat er aan Flaubert-vertalingen in ons land bestaat. Trouwens, eigenlijk<br />

genoeg <strong>voor</strong> een Flaubert, die lang over een boek <strong>de</strong>ed, zijn proza<br />

óver-en-óver-werkte, het tegen<strong>de</strong>el van een veelschrijver was.<br />

Over hem bestaat ook niet veel. Wel hiel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> groote bla<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lezers op <strong>de</strong><br />

hoogte van oud en nieuws wat er van hem bekend was of over hem gepubliceerd<br />

werd, en <strong>voor</strong>al H.A.L. (esturgeon) in De Nieuwe Courant heeft menig<br />

feuilleton over hem geschreven (zoo in het No. van 8 Dec. 1919 Uit het intieme<br />

Leven van Gustave Flaubert, in De Nieuwe Courant van 9 Dec.<br />

1919 Louise Colet en haar Me<strong>de</strong>dingster, en <strong>de</strong>n 23 sten Februari 19<strong>20</strong><br />

Een literair Sensatieproces, dat gaat over het proces van Madame<br />

Bovary).<br />

Belangrijk zijn nog een studie van J.E. Sachse in De Gids van Januari 1890,<br />

een van P.N. van Eyck in De Beweging van Maart 1914, en in <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> serie<br />

van <strong>de</strong> Hollandia-Drukkerij te Baarn: Uren met Flaubert. Inleiding met<br />

Fragmenten uit Flaubert's Brieven en Vertalingen uit zijne<br />

Werken (1918) door Mr. D. Spanjaard en Dirk Coster, een werk waarin men<br />

beknopt een goed i<strong>de</strong>e van <strong>de</strong>n geheelen Flaubert krijgt; terwijl in 1901 Ten Brink<br />

zijn latere, in Ne<strong>de</strong>rland verschenen artikelen over Flaubert's romans Madame<br />

Bovary, Salammbô en L'Education Sentimentale in één boek<strong>de</strong>el<br />

bij elkaar uitgaf (Gustave Flaubert, 's Gravenhage 1901).<br />

Van Dostojefski heeft men meer werk gemaakt. In Mei 1886 verscheen Ten Brink's<br />

opstel in Ne<strong>de</strong>rland en reeds in datzelf<strong>de</strong> jaar verscheen een vertaling van<br />

Schuld en Boete ('s Gravenhage 1886) in 3 <strong>de</strong>elen door Petros Kuknos, en<br />

bij <strong>de</strong>n Amsterdamschen uitgever C.L. Brinkman, die erkent door Ten Brink's opstel<br />

tot <strong>de</strong> uitgave aangemoedigd te zijn, een vertaling van De Mislei<strong>de</strong>.<br />

Tot 1891 verschijnt nu bijna elk jaar een vertaling van een van Dostojefski's<br />

werken: Arme Menschen in een vertaling van A. van <strong>de</strong>r Hoek in 1887 (in dat<br />

jaar ook nog een klein kerstverhaaltje); De on<strong>de</strong>raardsche Geest, vertaald<br />

door F. van Burchvliet in 1888; De Speler, in 1890; Arme Nelly, in 1891; en<br />

tevens in dat jaar Uit Siberië, in 2 <strong>de</strong>elen bij Van Holkema en Warendorf.<br />

Dan geduren<strong>de</strong> twaalf jaren een stilstand.<br />

In 1904 begint <strong>de</strong> belangstelling <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n ‘grooten Rus’ met een twee<strong>de</strong>n<br />

goedkoopen druk van zijn eersten vertaal<strong>de</strong>n roman Schuld en Boete, die in<br />

1910 als No. II van <strong>de</strong> in verband met Flaubert reeds genoem<strong>de</strong> Meesterwerken<br />

<strong>de</strong>r Buitenlandsche Romanliteratuur uitkomt.<br />

Vervolgens verschijnt: Arme Menschen (Amsterdam 1906); Uit het<br />

Doo<strong>de</strong>nhuis, in een vertaling van M. Faassen bij Cohen Zonen te Amsterdam<br />

(1907), en in datzelf<strong>de</strong> jaar bij <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> uitgevers in een vertaling van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> hand<br />

De echtgenoot, (welke roman in 1918 No. 23 van <strong>de</strong> Cohen-Editie wordt);<br />

in een vertaling van Z. Stokvis als No. 3 en 4 van <strong>de</strong> Bibliotheek van<br />

Russische Literatuur: Witte Nachten, in 1917 in een twee<strong>de</strong>n druk<br />

1) Un Coeur simple, La Légen<strong>de</strong> <strong>de</strong> Saint-Julien l'Hospitalier en<br />

Hérodias.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


als No. 358 van <strong>de</strong> Wereld-Bibliotheek verschenen. Ver<strong>de</strong>r in 1913 bij Van<br />

Holkema & Warendorf De Gebroe<strong>de</strong>rs Karamazow, vertaald door Anna<br />

van Gogh-Kaulbach, en in 1918 als No. 95 van <strong>de</strong> Meulenhoff-Editie: De<br />

Speler.<br />

De firma Van Holkema & Warendorf te Amsterdam is <strong>de</strong> firma die het meest zich<br />

beijvert om <strong>de</strong> boeken van Dostojefski on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche lezers<br />

te brengen. Naast <strong>de</strong> vertalingen die reeds tot haar fonds behoor<strong>de</strong>n heeft zij an<strong>de</strong>re<br />

werken van hem in het Hollandsch doen overbrengen en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel De<br />

Meesterwerken van F.M. Dostojefski wor<strong>de</strong>n thans door haar uitgegeven:<br />

De Gebroe<strong>de</strong>rs Karamazow (5 <strong>de</strong> druk, 2 <strong>de</strong>elen; vertaling Anna van<br />

Gogh-Kaulbach); De Verne<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n (vertaling S. van Praag); Booze<br />

Geesten (2 dln., vertaling S. van Praag); Uit Siberie (2 <strong>de</strong> druk); Het<br />

Landgoed Stepantchikowo en zijne Bewoners (vertaling S. van<br />

Praag); De eerlijke Dief (waarin Een Kleine Held; vertaling J.C. van<br />

Wageningen); Een veelbewogen Jeugd (vertaling J.C. van Wageningen);<br />

De vreem<strong>de</strong> Vrouw en De Man on<strong>de</strong>r het Bed; en Oompjes<br />

Droom (vertaling S. van Praag). In 1922 zullen nog verschijnen: Een<br />

ongelukkige Geschie<strong>de</strong>nis, De Dubbelganger,enHet gebroken<br />

Hart.<br />

De humoreske De Man on<strong>de</strong>r het Bed is on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel Bibikoff tot<br />

een blijspel in 3 bedrijven bewerkt door Bruno Frank en door het Hofstad-Tooneel<br />

in dit seizoen opgevoerd.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


184<br />

De volgen<strong>de</strong> schrijvers hebben o.a. over Dostojefski geschreven: Prof. Dr. N. van<br />

Wijk, die in zijn werk Hoofdmomenten <strong>de</strong>r Russische Letterkun<strong>de</strong><br />

(Zeist, 1919) in het laatste hoofdstuk over Dostojefski han<strong>de</strong>l<strong>de</strong>; Dirk Coster die in<br />

De Gids van October en November 1919 La Vie et l'Oeuvre <strong>de</strong><br />

Dostojevski par S. Perski besprak en dit artikel als Een Essay (Arnhem,<br />

19<strong>20</strong>) uitgaf.<br />

Coster is een <strong>de</strong>r tegenwoordige grootste bewon<strong>de</strong>raars van <strong>de</strong>n Russischen<br />

auteur. De Stem, waar hij een <strong>de</strong>r redacteuren van is, heeft betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong>n<br />

invloed van Dostojefski op onze schrijvers een enquête ingesteld, waarvan <strong>de</strong> uitslag<br />

in het December- en het Januari-nummer zal bekend gemaakt wor<strong>de</strong>n.<br />

In Vragen van <strong>de</strong>n Dag van 1910 verscheen een vertaling naar het Deensch<br />

van Georg Bran<strong>de</strong>s 1) ; in Wetenschappelijke Bla<strong>de</strong>n van December 1915<br />

en van October 1918 verschenen vertalingen van twee artikels van <strong>de</strong>n Engelschman<br />

G.W. Thorn, het eene getiteld Dostojefskiej's <strong>Den</strong>kbeel<strong>de</strong>n omtrent<br />

Godsdienst,hetan<strong>de</strong>re:De Russische Revolutie en Dostojefskiej.<br />

Over <strong>de</strong> vertaling <strong>de</strong>r biographie van Dostojefski's dochter (Arnhem, 19<strong>20</strong>) zie men<br />

P.H. Ritter Jr. in D.G.W. van <strong>de</strong> vorige maand (15 November).<br />

In 1918 verscheen een vertaling door W.J.A. Roldanus Jr. van een werk van<br />

Meresjkofski over Tolstoj en Dostojefski.<br />

Het zou te ver voeren alle kleinere vertalingen naar of kleine artikels over hem te<br />

noemen 2) ; we willen alleen nog vermel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> aardige beschouwing die Attie Nieboer<br />

over Dostojefski schreef in Eigen Haard van 22 April, 6 en <strong>20</strong> Mei 1916 in zijn<br />

rubriek Ou<strong>de</strong> en Nieuwe Boeken. Doch al laten we heel veel onvermeld,<br />

zooals men ziet, èn van en over Flaubert, èn van en over Dostojefski-lectuur genoeg<br />

om <strong>de</strong>n een en <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>r in een hoeksken met een boeksken <strong>de</strong>zer dagen te<br />

her<strong>de</strong>nken.<br />

EEN WINCKEL-BEDIENDE.<br />

Snipper<br />

Wie nimmer het kristallen paleis <strong>de</strong>r wijsbegeerte binnentra<strong>de</strong>n, beseffen het<br />

begrip in zijn schoonheid niet.<br />

Dr. J.D. BIERENS DE HAAN.<br />

Anatole France en het he<strong>de</strong>ndaagsche Frankrijk<br />

DE ou<strong>de</strong> meester, in zijn Zorgvliet la Béchellerie, zal waarschijnlijk veel vermaak<br />

ge von<strong>de</strong>n hebben in al het bedrijf rondom <strong>de</strong>n Nobelprijs. En dat hij dien prijs niet<br />

waardig, én later toch wèl waardig bleek, én dat volgens <strong>de</strong>n geest van Nobel hij<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> wereld zijn moet: een vertegenwoordiger van i<strong>de</strong>alistische literatuur, én dat<br />

volgens alle kranten en tijdschriften hij het best het he<strong>de</strong>ndaagsche Frankrijk<br />

vertegenwoordigt!... Waarschijnlijk echter gelooft hij - maar gelooft hij iets? - in die<br />

rol van representatieve figuur <strong>de</strong> la doulce France, en vergeet dan een uitspraak in<br />

l'Ile <strong>de</strong>s Pingouins: ‘Les vieillards tiennent beaucoup trop à leurs idées. C'est<br />

pourquoi les naturels <strong>de</strong>s îles Fidji mangent leurs parents quand ils <strong>de</strong>viennent<br />

1) In dit tijdschrift is <strong>de</strong>ze maand Bran<strong>de</strong>s over Flaubert aan het woord.<br />

2) Dezer dagen verscheen o.a. een artikel van Arn. Saalborn in De Amsterdammer van<br />

29 October en een artikel van Dr. W. Adriani in het Ochtendblad van het Algemeen<br />

Han<strong>de</strong>lsblad van 30 October. Men zie ver<strong>de</strong>r in D.G.W. Letterkundig Leven<br />

uit <strong>de</strong> November- en <strong>de</strong> December-Tijdschriften.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


vieux. Ils favorisent ainsi l'évolution, tandis que nous en retardons la marche en<br />

fondant <strong>de</strong>s académies’. Een Voltaire? Ja. Een geniale spotter, een kunstenaar van<br />

buitengewoon verfijn<strong>de</strong>n smaak? Zeer zeker. Maar dat is dan ook zijn geheele<br />

levensbeschouwing, en ethisch brengt hij niets.<br />

In France vin<strong>de</strong>n wij hetzelf<strong>de</strong> me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n met alles en allen, als bij Shaw, en <strong>de</strong>n<br />

goe<strong>de</strong>n glimlach om dat alles; maar Shaw, die <strong>de</strong>n übermensch roept, neemt die<br />

houding aan als het resultaat van zijn philosophie; bij France vin<strong>de</strong>n wij zulk een<br />

on<strong>de</strong>rgrond niet. De uitdrukking ook is verschillend: Shaw's taal is zoo volmaakt<br />

niet, zijn humor is vaak scherp, zuur, onrechtvaardig, onverwacht, soms<br />

clown-achtig-komisch. France is <strong>de</strong> kalme grijsaard die zoetjes monkelt over het<br />

leven, en gelaten is, en geen uitkomst aanduidt, daar waar Shaw een onverbeterlijk<br />

i<strong>de</strong>alist, een koppig ten<strong>de</strong>nz-schrijver blijft, <strong>voor</strong> wien humor een mid<strong>de</strong>l is.<br />

Iets paradoxaals is in France: dat <strong>de</strong> man niet schijnt overeen te komen met <strong>de</strong>n<br />

auteur. Vrij<strong>de</strong>nker schrijft hij mooie heiligenlegen<strong>de</strong>n: republikein, schept hij Les<br />

Dieux ont soif 1) en la Révolte <strong>de</strong>s Anges; Fransch tot in het merg,<br />

vertelt hij ons <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van l' Ile <strong>de</strong>s Pingouins, en daar ligt niet veel<br />

lief<strong>de</strong> in... De kalme scepticus, <strong>de</strong> fijne genieter van hetgeen het leven geven kán,<br />

draait zich - als dilettant? - naar Clarté- en Communismebewegingen. (Maar wanneer<br />

dáarover een boek van hem?).<br />

Zooals het is duidt zijn gansche oeuvre éenzelf<strong>de</strong> lijn aan: <strong>de</strong>n fijnen glimlach op<br />

zijn dunne lippen. En <strong>de</strong> enkele uitzon<strong>de</strong>ring Le Lys rouge - <strong>de</strong> tragedie van<br />

jaloerschheid - pervers een beetje, boek van passie en diep intellectueel genot<br />

1) Zie bespreking D.G.W. 15-11-'12<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


185<br />

en wrange droefheid, mag dan ook - juist als uitzon<strong>de</strong>ring op het geheel - <strong>de</strong><br />

schoonste Fransche roman genoemd wor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> laatste eeuw.<br />

Maar het geheel... O, die eeuwige glimlach en dat gedachtengegoochel! Dat<br />

verdorrend scepticisme, dat ontzenuwend gelaten-zijn! Menschen<br />

ANATOLE FRANCE<br />

als poppen, allemaal wat belachelijk, een interessant Jan Klaassenspel: naïeve en<br />

verstrooi<strong>de</strong> geleer<strong>de</strong>n, die een vuurwerk van paradoxen gereed hebben <strong>voor</strong> het<br />

minste lucifertje, domme, conservatieve generalen, instinctieve en zinnelijke vrouwen,<br />

en <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> kerel, het France-type, die zijn gedachten tot het uiterste drijft... zij<br />

hebben allemaal een belachelijke uiterlijkheid, ze zijn meesterlijk geëtst, maar<br />

ontroeren ons niet, want dit ís het leven niet.<br />

France, <strong>de</strong> vertegenwoordiger van <strong>de</strong>n huidigen geest in Frankrijk? De<br />

grootmeester van mooi Frankrijks taal is <strong>de</strong> representatieve figuur van een ietwat<br />

vermoei<strong>de</strong> beschaving vol distinctie: Versailles op een stillen herfstdag, met<br />

getemper<strong>de</strong> zonne over boomen en glad<strong>de</strong> vijvers. Maar dat ís Frankrijk niet.<br />

Frankrijk is niet het achttien<strong>de</strong>euwsche anachronisme van verfijnd spotten en<br />

genieten. Het heeft <strong>de</strong> diepe menschelijkheid van Charles-Louis Philippe, het komt<br />

tot uitdrukking in het goethiaansche van Romain Rolland. En haar vertegenwoordigen<br />

veel beter André Gi<strong>de</strong>, Clau<strong>de</strong>l, Suarès, Péguy, Barbusse en navolgers, <strong>de</strong> broe<strong>de</strong>rs<br />

Tharaud; misschien - ware hij meer kunstenaar - Pierre Benoît... en zoovéél an<strong>de</strong>ren,<br />

wellicht <strong>de</strong> interessantsten, <strong>de</strong> jongeren, <strong>de</strong> onbeken<strong>de</strong>n, die <strong>de</strong>n zin en <strong>de</strong> richting<br />

zoeken - misschien het Leven, simpel-weg - en het evenwicht dat door <strong>de</strong>n oorlog<br />

werd geschokt. Boven al dit streven kan <strong>de</strong> wéten<strong>de</strong>, ietwat moe<strong>de</strong>, ietwat<br />

ontgoochel<strong>de</strong>, ietwat spotten<strong>de</strong> glimlach van France schijnen; hij stoort niet veel.<br />

Een remedie brengt die glimlach intusschen niet.<br />

BRUSSEL.<br />

FRANZ DE BACKER.<br />

Divagatie *)<br />

LAAT hun kunstwaar<strong>de</strong> (die ik gaarne loochen) terzij<strong>de</strong> - mijn ‘Omtrekken’ en<br />

‘Brieven’ en ‘Wending’ (waarmee <strong>de</strong>ze lijn niet onfraai sluit, zooals ge spoedig zult<br />

mogen beamen) zijn <strong>de</strong> meest-zuivere litteraire parallel - in Holland - van wat an<strong>de</strong>ren<br />

en ik, weleens malgré nous min of meer, expressionisme noem(d)en, in beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

kunst. Eigenlijk <strong>de</strong> eenige parallel; ik accentueer: speciaal <strong>de</strong> dichtkunst hier verzandt<br />

*) ‘Omtrekken’: De Beweging, Juli 1919.<br />

‘Brieven, aan die zeer ver en zeer nabij is, bei<strong>de</strong>’, handschriftuitgave. 1921.<br />

‘Wending’, <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l ‘Ruimteschemer’ met correspon<strong>de</strong>eren<strong>de</strong> houtsne<strong>de</strong>n van Jan<br />

Havermans, uit te geven door het kunstenaarsgenootschap: De An<strong>de</strong>ren, Amsterdam 1921.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


en staat buiten <strong>de</strong> zwaaien, die het europeesche leven nog dansen durft. Want al<br />

laat bij mij een relativistisch inzicht toe (ja: dicteert) een aanvaar<strong>de</strong>n van kunst in<br />

velerlei gewa<strong>de</strong>n (ook van verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> snit: Balzac's monnikspij en Stramm's<br />

oorlogsuniform, bei<strong>de</strong> romantisme en, alweer, expressionisme, zoo ge wilt), het<br />

achterwege-blijven, hier, van zelfs maar invloe<strong>de</strong>n van creaties en inzichten (wat<br />

men, tezamen zoo gemeenlijk ‘kunstbewegingen’ heet) die stammen uit een<br />

gewijzig<strong>de</strong> mentaliteit, al zijn die creaties niet zoo volmaakt als men wel vergen mag<br />

en al zijn die inzichten korter van a<strong>de</strong>m en wrakker van structuur dan inzichten<br />

eigenlijk wel behooren te zijn - duidt onmiskenbaar versterving aan: ‘Holland is <strong>de</strong><br />

dorre tak van Europa’. Enkel het verfoeilijke i<strong>de</strong>e-expressionisme, dat Duitschland<br />

overwoekert en overwintert, werpt hier een verre schaduw van zijn schaduw <strong>de</strong><br />

‘Branding’, weet u?<br />

Natuurlijk: er zijn in Holland enkele (heel enkele!) talenten, en het <strong>de</strong>ert mij niet,<br />

dat men hen passeïsten scheldt: zij zijn op eenigerlei wijze wat,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


186<br />

en kùnnen wat, slagen soms bijna... maar waar, behalve overgangen, (v.d. Bergh<br />

- die alles kan en schoon geen heros, schier een halfgod is - en <strong>de</strong> Vries, hoewel,<br />

bei<strong>de</strong>: in-zichzelf-compleet) en mij (geheel overgegaan, eveneens compleet, maar<br />

min<strong>de</strong>r waard nog -: men neme <strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re aanduidingen als <strong>voor</strong>schot op mijn<br />

oratio pro domo, die noodig begint te wor<strong>de</strong>n, tot mijn niet onver<strong>de</strong>el<strong>de</strong> spijt) -, vindt<br />

ge een tegenhanger van, zeg maar: Trakl, Stramm, Heynicke, Kasack (zelfs) of<br />

Edschmid, Kornfeld, Kaiser (<strong>de</strong>snoods) - ganschelijk gezwegen van ‘cubisten’:<br />

Apollinaire, Cendrars, Dermée? - Waar?<br />

Echter: aan <strong>de</strong> spits aller mo<strong>de</strong>rnen - van gansch <strong>de</strong> wereld - staan, hier, in<br />

Holland, <strong>de</strong> aestheticus Theo van Doesburg (schil<strong>de</strong>r eveneens, maar dat doet hier<br />

niet ter zake) en <strong>de</strong> dichter-aestheticus I.K. Bonset. Bij theorie en werk van <strong>de</strong>n<br />

laatste het volgen<strong>de</strong> (Van Doesburg's inzicht stemt daarmee grooten<strong>de</strong>els overeen):<br />

het dualisme is opgeheven, niet in <strong>de</strong>nken (monisme) of in voelen (velerlei vormen<br />

van pantheïsme en mystiek), maar in zijn dagelijkschen bewustzijnsinhoud; hij<br />

ervaart <strong>de</strong> eenheid aller dingen niet in re<strong>de</strong>lijkheid, noch in extatische schouwing,<br />

noch in een ‘saamgehoorigheidsgevoel’, maar <strong>voor</strong>tdurend in <strong>de</strong> nuchtere bewustheid<br />

van elk oogenblik (‘<strong>de</strong> scherven van <strong>de</strong>n Kosmos vind ik in m'n thee’). Ook bij Adwaïta<br />

kunt ge dit vin<strong>de</strong>n, maar bij dien is het - dunkt mij - bij wege van gevoelservaring tot<br />

bewustheid geraakt (ook soms: an<strong>de</strong>rsom), hij eveneens beleeft <strong>de</strong> ‘eenheid’,<br />

waartoe <strong>de</strong> tweeheid opgeheven wordt; bij Bonset is ze opgeheven: hij is immer<br />

in <strong>de</strong>n eenheidsstaat. Zoo versta ik hem, althans 1) .<br />

(Impon<strong>de</strong>rabilioria): ik kan het niet nagaan: ik mis behalve juist <strong>de</strong>n geciteer<strong>de</strong>n<br />

regel in dit x-beeld ie<strong>de</strong>r aanknoopingspunt, materiaal dus tot het vaststellen van<br />

<strong>de</strong>zen kant zijner mentaliteit. Maar: <strong>de</strong>ze regel biedt iets an<strong>de</strong>rs, waar ze geschreven<br />

is in logisch Hollandsch; dat behoort niet, volgens hemzelf (hij verwerpt het<br />

‘kunstmatig-gefokte <strong>de</strong>nken’); wel verbreekt hij <strong>de</strong> logica van het geheel, maar dit<br />

samenstellend on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el is logisch geconstrueerd. Waartoe? Met zijn relativisme<br />

schijnt mij het verfoeien van alle vóor-Bonsetsche poëzie niet te strooken. Intusschen,<br />

wachtend op het uur, waarop ik overtuigd zal mogen wor<strong>de</strong>n, dat hij, behalve <strong>de</strong><br />

meest-mo<strong>de</strong>rne mensch hier (het zij hem gegund) tevens - en dit alleen is wèzenlijk,<br />

in <strong>de</strong>zen - kunstenaar is, lees ik <strong>de</strong> verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> werken van Laotse, Homeros en<br />

Apollinaire, qui ne sont pas du tout étonnés <strong>de</strong> se trouver ensemble.<br />

Een oratio pro domo te (moeten) schrijven, fascineert mij. Ik <strong>de</strong>nk dat te doen in<br />

die singuliere ij<strong>de</strong>lheid, die mij - vind ik - zoo bizon<strong>de</strong>r wèl staat; ik zal ein<strong>de</strong>lijk eens<br />

- o, god-gebenedij<strong>de</strong> ston<strong>de</strong>, waarnaar ik sinds mijn vijftien<strong>de</strong> jaar uitzie - kunnen<br />

afrekenen met één-en-an<strong>de</strong>r, dat het verachten waard is; ik zal mijnen vrien<strong>de</strong>n<br />

(wie zijn dat?) zoo min of meer verstaanbaar trachten te maken, wáarom ik zoo en<br />

niet an<strong>de</strong>rs wás en dacht en <strong>de</strong>ed. Maar - maak het korter - ik zal (daar is ze <strong>voor</strong>)<br />

<strong>de</strong>ze verhan<strong>de</strong>ling schrijven, zooals ik, het gefemel <strong>de</strong>r huidigen ten spijt - ongeveer<br />

alles (het, mijns ondanks, waarlijk nog veel te omvangrijke oeuvre) schreef, <strong>voor</strong><br />

eigen genoegen; evenals ik, van tijd tot tijd, een kosmos afstroop als een slangenhuid<br />

- alleraardigst. - Welaan (gij allerliefste mijner Muzen, geèf, dat ze het niet ten ein<strong>de</strong><br />

toe kunnen lezen) ik zal u helpen, en u niet al te lang in het onzekere laten, want<br />

daar kunt ge niet tegen, weet ik -; ziet: <strong>de</strong>ze vorige zin heeft alles gezegd, wat hier<br />

te zeggen is, ... genoeg, <strong>voor</strong> he<strong>de</strong>n...<br />

H. MARSMAN.<br />

1) Voor een uiteenzetting van Bonset's theorieën zie men o.a. het maandschriftje ‘De Stijl’<br />

(Haarlemmerstr. 73a Lei<strong>de</strong>n).<br />

(Red. D.G.W.).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


[Boekenschouw]<br />

Letteren, biographie<br />

Albert Verwey, Proza. Deel I-III. - (Amsterdam, Van Holkema & Warendorf<br />

en Em. Querido, 1921).<br />

Dr. Albert Verwey is, naar 't prospectus me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt, er toe gekomen ‘zijn levensarbeid<br />

van een kleine twintig jaar te schiften en te rangschikken’ <strong>voor</strong> een uitgave welke<br />

het publiek in 10 <strong>de</strong>elen zal wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>gelegd. Van die 10 waarlijk ‘kloeke’ <strong>de</strong>elen<br />

hebben er thans een drietal het licht gezien. Ons een bespreking van Verwey's<br />

critische figuur <strong>voor</strong>behou<strong>de</strong>nd tot het tijdstip waarop alle <strong>de</strong>elen verschenen zullen<br />

zijn, willen wij niet langer wachten met op <strong>de</strong>ze uitgave <strong>de</strong>r belangstellen<strong>de</strong>n<br />

aandacht te vestigen.<br />

‘Wie mijn geschriften aandachtig leest zal inzien dat zij van begin tot eind een<br />

ver<strong>de</strong>diging zijn van het dichterschap’.<br />

Aldus Verwey een vijftien jaar gele<strong>de</strong>n - aldus <strong>de</strong> Verwey ook van thans. Een<br />

apologie <strong>voor</strong> eigen dichterlijke persoonlijkheid? Ook dat, want geen auteur die in<br />

al wat hij schrijft zoozeer zichzelf pleegt hinein zu interpretiren als hij die<br />

het mid<strong>de</strong>npunt vormt van <strong>de</strong> Beweging-groep.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


187<br />

Maar toch wordt het dichterschap hier ook an<strong>de</strong>rs verstaan. In elke persoonlijkheid<br />

is het vloeien<strong>de</strong> leven verdicht in <strong>de</strong>n meest eigenlijken zin. Zij is het vaste punt<br />

in <strong>de</strong> vloeiïng.<br />

ALBERT VERWEY<br />

Of nog an<strong>de</strong>rs, gelijk Verwey het in zijn Voorre<strong>de</strong> zegt: ‘Ie<strong>de</strong>re i<strong>de</strong>e kan op tal van<br />

wijzen wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>gesteld... Als ik <strong>de</strong> dichterlijke verbeelding, in on<strong>de</strong>rscheiding<br />

van <strong>de</strong> verstan<strong>de</strong>lijke re<strong>de</strong>, wil doen opmerken, kan ik haar aanwezigheid<br />

blootleggen, niet enkel in dichters en an<strong>de</strong>rsoortige kunstenaars, maar ook in<br />

staatslie<strong>de</strong>n en wijsgeeren, in geschiedschrijvers zoowel als godsdienstleeraars...’<br />

Waarbij het er dan op aan komt, gaat Verwey <strong>voor</strong>t, dat ‘wanneer ik hen teeken,<br />

wel <strong>de</strong> grondtrek waarop ik doel dui<strong>de</strong>lijk uitkomt, maar toch tevens mijn beeld zoo<br />

kenmerkend is, dat het door <strong>de</strong> geportretteer<strong>de</strong> en door ie<strong>de</strong>r die hem van nabij<br />

heeft waargenomen, als gelijkend wordt erkend’.<br />

In <strong>de</strong> zeker belangrijke Voorre<strong>de</strong> staan <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>n niet geheel ongevaarlijk.<br />

Dat wil zeggen niet geheel ongevaarlijk <strong>voor</strong> een man als Verwey. Want verklaren<br />

zij ons al, hoe nà <strong>de</strong> zeer uitvoerige studie over <strong>de</strong>n dichter Jacques Perk en <strong>de</strong>n<br />

dichter Streuvels een opstel over <strong>de</strong>n calvinistischen staatsman Kuyper hier een<br />

plaats kon vin<strong>de</strong>n zon<strong>de</strong>r dat <strong>de</strong> overgang te groot is, zij geven ons tevens een<br />

toetssteen in <strong>de</strong> hand bij het keuren van <strong>de</strong>ze ‘portretten’. En daarbij staat <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>r<br />

of <strong>de</strong> teekenaar Verwey ons wel eens al te hin<strong>de</strong>rlijk in <strong>de</strong>n weg. Als Verwey zijn<br />

opstel over ‘Het leven van Nicolaas Beets’ door Chantepie <strong>de</strong> la Saussaye begint<br />

met <strong>de</strong>n uitroep, als slag en weerslag van twee eenigszins tegenstrijdige gedachten:<br />

- Het is in<strong>de</strong>rdaad wel een aardig leven dat <strong>de</strong> heer Beets geleid heeft! - Hoe is het<br />

godsmogelijk dat iemand het uit heeft kunnen hou<strong>de</strong>n! - dan begrijpen wij dit wel<br />

als uiting van Verwey's persoonlijkheid, maar betwijfelen meteen, of niet <strong>de</strong>ze eerste<br />

schetslijnen het portret van Beets al da<strong>de</strong>lijk zullen verknoeien. Te weten het portret<br />

niet van <strong>de</strong>n verzenmaker of <strong>de</strong>n schrijver van <strong>de</strong> Camera, maar dat van <strong>de</strong><br />

ongebroken persoonlijkheid Beets in <strong>de</strong>n zin als boven omschreven.<br />

Over Beets en zijn werk is <strong>de</strong> schrijver trouwens veel min<strong>de</strong>r gelukkig dan over<br />

Fruin, over Quack of Bakhuyzen v.d. Brink. Voor een ‘gesprek’ als dat in <strong>de</strong>el II over<br />

<strong>de</strong> vraag of ‘De Camera een Volksboek’ mag heeten, toont Verwey een volslagen<br />

gemis aan <strong>de</strong>n geest... van Beets, die in zulke gesprekken zijn kracht toon<strong>de</strong>, - al<br />

kan men <strong>de</strong> juistheid van een opmerking, dat het iets an<strong>de</strong>rs is dingen van het volk<br />

waar te nemen en te verwoor<strong>de</strong>n (als Beets in <strong>de</strong> Camera <strong>de</strong>ed) of volk te zijn,<br />

moeilijk ontkennen.<br />

Evenwel, als gezegd, een uitvoerige bespreking van <strong>de</strong>zen critischen arbeid, die<br />

als geheel hoogst belangrijk is, nemen wij ons <strong>voor</strong> later <strong>voor</strong>.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


In een Woord Vooraf tot het Der<strong>de</strong> en Vier<strong>de</strong> Deel waarschuwt Verwey zijn lezers<br />

dat <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>elen, meer dan <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> vorige, getuigenis afleggen van een hartstocht,<br />

waarin hij in vrij sterke mate vereenzaamd heeft gestaan: een mania ‘die in het<br />

vers een levensbelang wil zien’.<br />

Wij hopen niet dat <strong>de</strong>ze ‘waarschuwing’ <strong>de</strong> lezers zal afschrikken. Want in dit <strong>de</strong>el<br />

komen <strong>de</strong> studiën <strong>voor</strong> over Boutens, van Schen<strong>de</strong>l, van <strong>de</strong> Woestijne, Henriëtte<br />

Roland Holst en an<strong>de</strong>ren, studies ongetwijfeld tot het zeer goe<strong>de</strong> behooren<strong>de</strong> wat<br />

over <strong>de</strong>ze dichters is geschreven. Met belangstelling zien wij <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> <strong>de</strong>elen<br />

tegemoet.<br />

v.E.<br />

Verzen<br />

Doctor Faust, een poppenspel in vier bedrijven naar <strong>de</strong> bewerking van<br />

Karel Simrock (1846) door Balthazar Verhagen. - (Van Munster's<br />

Uitgevers Maatschappij, A'dam 1921.)<br />

Van <strong>de</strong>ze zorgvuldige vertaling kan niets dan goeds gezegd wor<strong>de</strong>n. Na <strong>de</strong> opvoering<br />

door het Marionetten Theater Münchener Künstler is zij zeer zeker welkom.<br />

Critiek over <strong>de</strong> Faust zelfs in <strong>de</strong>zen oervorm lijkt mij (zie b.v. <strong>de</strong> Faust-literatuur<br />

in Duitschland!)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


188<br />

van geen nut. Tot eenig nieuw inzicht is niet meer te komen.<br />

Wij wenschen dus alleen maar, dat dit boekje gekocht mag wor<strong>de</strong>n.<br />

JAN J. ZELDENTHUIS<br />

De narcis. Verzen van Ernst Groenevelt. - (Van Munsters Uitgevers<br />

Maatschappij, Amsterdam 1921).<br />

Het <strong>de</strong>buut van Groenevelt (‘Langs Vel<strong>de</strong>n en Wegen’ van Looy 1916) <strong>voor</strong>spel<strong>de</strong><br />

reeds weinig goeds: een zwakke Lyriek, hoogstens genre-poëzie: Kleine Impressie's.<br />

Het verschijnen van zijn twee<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l dooft - naar menschelijke berekening -<br />

ver<strong>de</strong>re verwachtingen. Wat hij wellicht won aan routine (techniek is een te eng<br />

begrip) verloor hij dubbel aan ‘temperament’ Men vergelijke <strong>de</strong>ze strofen:<br />

en<br />

‘O, laat mij àl <strong>de</strong>n dag uw Schoonheid on<strong>de</strong>rgaan:<br />

Dan kàn mijn ziel, waaraan Gij in dit leven<br />

Zoo'n onverklaard verlangen hebt gegeven<br />

naar <strong>de</strong>ze eenzaamheid, uw troostend woord verstaan’.<br />

[Uit: Troost. Langs Vel<strong>de</strong>n en Wegen].<br />

‘Ik kan niet <strong>de</strong>nken, dat je in je kamer zit<br />

en niet aan mij <strong>de</strong>nkt in dit stille uur.<br />

Ik kan niet <strong>de</strong>nken, dat ik schrijf en jij niet dit<br />

terzelf<strong>de</strong>r tijd doorstaat als gloed van vuur’.<br />

[Uit: Ik kan niet <strong>de</strong>nken... De Narcis].<br />

Al zijn latere verzen - behou<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> Nijhoffassociaties, die dit verdragen - zijn<br />

hin<strong>de</strong>rlijk afgestemd op het rijm. Zoo is qua vorm ‘<strong>de</strong> vreem<strong>de</strong> munt’ een slecht St.<br />

Nicolaas-gedicht, naar <strong>de</strong>n inhoud bijna een parodie op van Alphen. Zelfs ‘<strong>de</strong> oolijke<br />

beeldjes’, eertijds zijn fort, lij<strong>de</strong>n be<strong>de</strong>nkelijk aan dit impotentie-verra<strong>de</strong>nd euvel. Er<br />

resten sporen van wat Groenevelt zon<strong>de</strong>r Latijnsche spreuken (ge verstaat <strong>de</strong>ze<br />

mentaliteit) en zon<strong>de</strong>r ambities naar een christelijk dichterschap had kunnen bereiken,<br />

maar ook niets meer.<br />

Pijnlijk is dit oor<strong>de</strong>el, doch pijnlijker het feit dat het iemand geldt, wien het publiek<br />

<strong>de</strong> leiding <strong>de</strong>nkt toevertrouwd eener groep jongeren. En hiervan ligt <strong>de</strong> schuld<br />

bij henzelven. Het is goed in dit verband nadrukkelijk te wijzen op <strong>de</strong><br />

onverantwoor<strong>de</strong>lijke laksheid welke <strong>de</strong> overige redaktiele<strong>de</strong>n en me<strong>de</strong>werkers <strong>de</strong>r<br />

laatste jaren tegenover hun zaak hebben betoond. Wat Groenevelt <strong>voor</strong> Het Getij<br />

heeft gedaan is veel; aan werkkracht ontbrak het hem nooit; doch men heeft hem<br />

een positie doen innemen, waar<strong>voor</strong> hij <strong>de</strong> geschikte kwaliteit ten eenenmale miste.<br />

Wij mogen <strong>de</strong> resultaten daarvan niet verhelen: <strong>de</strong> eenige, volkomen<br />

‘mo<strong>de</strong>rn’-geörienteer<strong>de</strong> litteraire beweging in ons land verzand<strong>de</strong> vóór zij één harer<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n wist te overzien; zij leid<strong>de</strong> bovendien in haar min of meer mechanische<br />

consequenties (ge kunt ook van ‘traditie’ spreken) tot artistieke beunhazerij van <strong>de</strong><br />

ergste soort, zie <strong>de</strong> kronieken! Het spreekt van zelf dat Het Getij niet viel hierdoor<br />

alleen; maar <strong>de</strong> oorzaak is belangrijk genoeg om te vermel<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong> eerste plaats<br />

ten behoeve van hen, die niet gewoon zijn eenige realiteit toe te laten bij hun<br />

aesthetische toekomst-bespiegelingen.<br />

ROEL HOUWINK.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Romans en novellen<br />

Een herfststorm. Roman door Ellen. - (Uitgave van Em. Querido, A'dam<br />

1921).<br />

Er is altijd iets in het werk van Ellen, dat je pakt en meesleept, en ik geloof, dat dit<br />

komt omdat elk boek van haar zoo levend is.<br />

Wanneer je in een litterair werk <strong>de</strong>n auteur al te sterk achter <strong>de</strong> regels ziet, wordt<br />

<strong>de</strong> lezer gewoonlijk kregelig, en verwijt <strong>de</strong>n schrijver zijn gebrek aan objectiviteit.<br />

Ellen's talent nu is zuiver lyrisch. Van objectiviteit geen spoor. Ze leeft mèt haar<br />

personen en je voelt heel goed, wiè haar sympathie heeft en wie niet. Maar boos<br />

word je er niet om; je laat haar stilletjes om 't hoekje gluren, want haar gezelschap<br />

dringt zich niet op, èn - je houdt van <strong>de</strong>ze echte, pittige, natuurlijke vrouw, die zich<br />

geeft zooals ze is, met haar <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n en gebreken, met haar warm hart en haar<br />

groote levenslief<strong>de</strong>, met haar soms wat haastige bruuskheid en haar heerlijk<br />

vrouwelijk gebrek aan logica. ‘Vriendschap’, haar eerste boek, was iets om te hebben,<br />

een boek dat je telkens weer eens ter hand nam en doorbla<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, een boek dat je<br />

altijd wat zei. Toen kwam: ‘Twee vrouwen’; daarna ‘Een Lief<strong>de</strong>svertelling’. In elk<br />

nieuw werk was een stijging waar te nemen, een groei. Groei aan levensvisie, aan<br />

levenskunst, groei ook aan uitbeeldingsvermogen, aan techniek. Dan kwam ‘Klaartje<br />

Hartig’, misschien litterair haar beste boek. Toch voel<strong>de</strong> ik daarin een daling, en ik<br />

zocht in dat werk vergeefs naar het echte, natuurlijke, het onbedorven jonge, ondanks<br />

het klimmen <strong>de</strong>r jaren. Want Klaartje Hartig was danig met zich zelve ingenomen,<br />

dat las je uit ie<strong>de</strong>ren regel, en ... dat gaf het gevoel van teleurstelling.<br />

Ellen schrijft niet knap, d.w.z. niet cerebraal, ze wikt en weegt haar zinnen niet;<br />

ze schrijft ze neer, zooals ze bij haar opwellen, en er glippen dan ook nog al eens<br />

slordigheidjes mee; ook zegt ze niet altijd het juiste woord en heeft niet het geduld<br />

om op dat woord te wachten; dan maar een ten naaste bij gebruikt. Ook bezigt<br />

zij in een beschrijving soms woor<strong>de</strong>n die hoogstens in een familiairen spreektoon<br />

mogen <strong>voor</strong>komen,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


189<br />

doch die in een beschrijving niet door <strong>de</strong>n beugel kunnen en allesbehalve litterair<br />

klinken; bijv.: ‘Haastig sloot hij zijn bureau... knal<strong>de</strong> hij z'n kaasbol op, en liep<br />

<strong>de</strong> bree<strong>de</strong> trap af...’ Ook spreekt zij van <strong>de</strong> stad ‘lei’ inplaats van <strong>de</strong> stad lag.<br />

Behalve leelijk is dit taalkundig fout, want lei is <strong>de</strong> verle<strong>de</strong>n tijd van leggen, niet<br />

van liggen. Zoo zijn er tal van slordighe<strong>de</strong>n. Ook laat ze in gesprekken, zelfs<br />

on<strong>de</strong>r beschaaf<strong>de</strong> menschen, vaak <strong>de</strong> n weg achter <strong>de</strong> werkwoor<strong>de</strong>n: ‘laat ze nou<br />

maar trekke... dan gaan we kletse... Ik vind dat leelijk en in goedverzorg<strong>de</strong><br />

litteraire boeken (van Top Naeff bijv.), zal men zoo iets tevergeefs zoeken. Men kan<br />

ook tè natuurlijk willen zijn.<br />

Doch waar Ellen Amsterdam beschrijft, <strong>de</strong> stad die hare lief<strong>de</strong> heeft, is ze op haar<br />

best. Met enkele regels weet ze u een stadsgezicht uit te beel<strong>de</strong>n, zóó levend en<br />

echt alsof ge het vóór u ziet. Won<strong>de</strong>rlijk suggestief is ze dan. Juist daar heeft ze<br />

niet veel woor<strong>de</strong>n noodig, en die weinige zeggen in hun soberheid <strong>de</strong>s te meer.<br />

Waar het eigenlijk om gaat in dit boek leest ge in enkele regels op blz. 114.<br />

‘Zoo was het’, dacht zij. ‘Als een kind jong trouwt, vraagt <strong>de</strong> laatste jeugd <strong>de</strong>r<br />

moe<strong>de</strong>r om vervulling. En toch - ze zei 't zichzelf gena<strong>de</strong>loos, elken dag opnieuw -<br />

ondanks het nog verbijsterend jeugdquantum van haar lief<strong>de</strong>lieven<strong>de</strong> hart... stond<br />

ze in herfsttint, als een bosch in vlammend goud en rood... maar tusschen <strong>de</strong><br />

Octoberpraal door ... dwarrelen al dorre bla<strong>de</strong>ren’. ‘La femme <strong>de</strong> quarante ans’, wat<br />

wij <strong>de</strong> gevaarlijke leeftijd noemen, <strong>de</strong> nabloei, een laatste opvlamming - vóór we<br />

oud wor<strong>de</strong>n.<br />

Ellen staat met haar boek mid<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>zen tijd, d.w.z. ze predikt: ‘leef je uit’, <strong>de</strong><br />

mo<strong>de</strong>rne moraal. Om <strong>de</strong> Marianne uit dit werk een beetje te helpen, laat ze haar<br />

getrouwd zijn met een man, die niet bij haar past, een man, op wien niets te zeggen<br />

viel, maar die nu eenmaal niet haar ‘type’ is. Bovendien is ze vanwege <strong>de</strong> vererving<br />

door een fransche grootmama ‘hevig’ van temperament. Natuurlijk komt er een<br />

kunstenaar, ditmaal een schil<strong>de</strong>r, aan te pas, nog zoowat een neef, op wien Marian<br />

eigenlijk allang verliefd is, maar tegenover wien ze zich inhield om haar kind; ze had<br />

een gezinsleven op te hou<strong>de</strong>n. Zoolang ze moe<strong>de</strong>r was, bleef dit gevoel het sterkst<br />

in haar. Maar... nu is zij 44 jaar, haar kind is juist getrouwd, haar goeierd van een<br />

man <strong>voor</strong> zaken tij<strong>de</strong>lijk naar Amerika. Ze heeft dus nu vrij spel. Zekerheidshalve<br />

hebben Karel (<strong>de</strong> man) en zij maar afgesproken, om - nu ze zoover van elkaar<br />

wegzitten en er geen kind meer in huis is, dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge band vormt - ie<strong>de</strong>r maar<br />

hun eigen weg te gaan. Marian ontmoet bij een vriendin nog een an<strong>de</strong>ren man, die<br />

haar vroeger eens op een liefdadigheidsconcert heeft hooren zingen. Marian heeft<br />

nl. een prachtstem en is hare roeping, zangeres te wor<strong>de</strong>n - misgeloopen.<br />

Het wordt nu: ‘entre ces <strong>de</strong>ux mon coeur balance’, ofschoon we niet begrijpen<br />

kunnen - en <strong>de</strong> schrijfster tracht het ons ook niet dui<strong>de</strong>lijk te maken - wat haar<br />

eigenlijk on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bekoring brengt van <strong>de</strong>zen Henk van Royen, een zakenman met<br />

conventioneele opvattingen, of 't zou moeten zijn vanwege z'n zwellen<strong>de</strong> lippen.<br />

Totdat <strong>de</strong> eveneens ‘hevig’ voelen<strong>de</strong> artiest, die - volgens <strong>de</strong> schrijfster van één<br />

rythme is met <strong>de</strong> ‘hevig’ voelen<strong>de</strong> Marian, het ein<strong>de</strong>lijk wint van <strong>de</strong>n ietwat<br />

nuchteren zakenman, ondanks diens sensueelen mond. Henk blijft eigenlijk veel te<br />

vaag <strong>voor</strong> ons, evenals Heleen en haar man; het heele boek draait om Marian en<br />

Dolf. Deze twee personen staan dan ook dui<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> ons, en zooals bei<strong>de</strong>n zijn<br />

geteekend is het zeer aannemelijk en begrijpelijk, dat een ‘felle’ vrouw als Marian,<br />

ondanks haar bijna grootmoe<strong>de</strong>rschap, er ten slotte toe komt <strong>de</strong> armen om Dolfs<br />

hals te slaan en hem te zeggen, dat ze van hem houdt en niet meer zon<strong>de</strong>r hem<br />

kan.<br />

Wat me echter ergert in zooveel boeken, ook in dit, is, dat er altijd een Fransche,<br />

of een Italiaansche, enfin, een zui<strong>de</strong>lijke Oma of Opa aan te pas moet komen om<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


een Hollandsche vrouw wat temperament in te blazen. Alsof een volbloed<br />

Hollandsche per se visschenbloed in zich moet hebben!<br />

Een twee<strong>de</strong> ergernis in <strong>de</strong> boeken van <strong>de</strong> laatste jaren is: <strong>de</strong> held-kunstenaar.<br />

Hetzij hij een mooie of een leelijke rol speelt, een artiest hoort er tegenwoordig bij,<br />

an<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>ugt het mo<strong>de</strong>rne boek niet, en... met zoo'n uitmid<strong>de</strong>lpuntig mensch kan<br />

je je veiliger ‘uitleven’; met hem is <strong>de</strong> vrouw een beetje verantwoord, want tegen<br />

zoo'n hevig voelen<strong>de</strong> kunstenaar kan een artistiek voelen<strong>de</strong> vrouw toch niet op.<br />

Naast <strong>de</strong> verliefdheid komt dan nog <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring een beetje helpen.<br />

Ik heb maar willen zeggen, dat met dit boek <strong>de</strong> quaestie van <strong>de</strong>n gevaarlijken<br />

leeftijd bij <strong>de</strong> vrouw nog lang niet is opgelost.<br />

Ik had 't gegeven wel eens willen verwerkt zien in een gewoon milieu: een vrouw,<br />

die niet in haar huwelijk is teleurgesteld, die ondanks gebrek aan vreemd bloed in<br />

haar a<strong>de</strong>ren beschikt over een gezon<strong>de</strong> dosis zinnelijkheid; die geen an<strong>de</strong>ren man<br />

kent, althans niemand <strong>voor</strong> wien ze een bizon<strong>de</strong>re neiging heeft, en in wie zich toch<br />

datzelf<strong>de</strong> voltrekt als ze in <strong>de</strong> veertig is: <strong>de</strong> laatste oplaaiïng van haar passie, het<br />

heftige verlangen om vóór dat ze oud wordt, nog één maal lief te hebben, als toen<br />

ze jong was, nog éénmaal in <strong>de</strong>n zaligen afgrond te mogen zinken van jong<br />

lief<strong>de</strong>sgeluk.<br />

En ik zou wel eens hebben willen zien, hoe een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


190<br />

gewone, normale vrouw zich daaruit zou hebben gered. Eerst dàn zou Ellen geraakt<br />

hebben aan een groot onopgelost psychologisch punt in het vrouwenbestaan. Want<br />

er zullen weinig vrouwen gevon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n, die in haar leven een <strong>de</strong>rgelijke crisis<br />

niet doormaken; daar is heusch geen buitenlandsche oma en geen kunstenaar <strong>voor</strong><br />

noodig. Komt in <strong>de</strong> beste families <strong>voor</strong>.<br />

‘An und für sich’ zit er in het boek een goe<strong>de</strong> stijging, is het plan ook wel tot een<br />

natuurlijke oplossing gebracht, maar... lyrisch en subjectief gelijk Ellen achter hare<br />

personen staat, heeft ze haar lezers sympathie <strong>voor</strong> Marian willen inblazen, heeft<br />

ze <strong>de</strong>ze persoon geï<strong>de</strong>aliseerd, vindt ze, dat <strong>de</strong>ze Marian minstens recht had zich<br />

uit te leven, en toe te geven aan hare zinnelijke neigingen.<br />

Het is niet in <strong>de</strong> schrijfster opgekomen, dat ze <strong>de</strong> oplossing ook had kunnen vin<strong>de</strong>n<br />

in an<strong>de</strong>re richting, en zeker zou Marian een superieure vrouw geweest zijn, waar<strong>voor</strong><br />

ze wel poseert, maar wat ze niet is, indien ze haar leven gebracht had op hooger<br />

plan; niet door het bruisen<strong>de</strong> en felle in zich weg te doen, zooals Henk van Royen<br />

wil, alsof je zoo maar van eigenschappen veran<strong>de</strong>rt zooals je een an<strong>de</strong>r jasje<br />

aantrekt, maar door haar beste en mooiste gevoelens te gebruiken om haar leven<br />

te vergeestelijken door <strong>de</strong>n geest te laten heerschen over <strong>de</strong> stof en hare hevigheid<br />

om te zetten in geestelijke kracht.<br />

Er is toch ook nog zooiets als zelfbeheersching in een vrouwenleven, en het is<br />

juist diè eigenschap, welke <strong>de</strong> vrouw hòòg doet staan en helpt in <strong>de</strong>n strijd.<br />

Neen, niet het zich uitleven is mooi, doch <strong>de</strong> overwinning in <strong>de</strong>n dapperen strijd<br />

geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> moeilijke crisisjaren, die <strong>voor</strong> elke vrouw komen.<br />

Het is aan haar zelf, of die crisis zal zijn een herfststorm of een schoone, zonnige<br />

Octoberdag. Een herfststorm, als <strong>de</strong> wind door <strong>de</strong>n laaien<strong>de</strong>n gloed van het<br />

herfstwoud jaagt, loeit, steunt. Maar... wanneer <strong>de</strong> storm heeft uitgewoed, staan <strong>de</strong><br />

boomen kaal en strekken nog hun naakte armen verlangend ten hemel.<br />

Als echter <strong>de</strong> zon straalt op <strong>de</strong>n nog warmen Octoberdag, als 't koperen bosch<br />

staat te schitteren in najaarsbrand, dan tjuikt zoowaar nog een vogel in 't loover,<br />

dan schijnt heel <strong>de</strong> natuur zich nog eens te verjongen, <strong>de</strong>nkt men zich in <strong>de</strong>n zomer<br />

en men vergeet dat 't straks zal gaan winteren. Evenals straks <strong>de</strong> zon on<strong>de</strong>rgaat<br />

en 't bosch blijft verlichten, zoolang zijn stralen het bereiken kunnen, is daar <strong>de</strong><br />

zachte dauw die opstijgt van <strong>de</strong>n nog lauw-vochtige aar<strong>de</strong>, als toen 't zomer was,<br />

en <strong>de</strong> grijze nevels weven een zachten nachtsluier <strong>voor</strong> 't bosch dat slapen gaat in<br />

zijn herfstkleed van rood en goud. Eerst wanneer <strong>de</strong> nachtvorsten komen, dwarrelen<br />

<strong>de</strong> laatste gou<strong>de</strong>n loovers neer. Als een zonnige Octoberdag kan zoo'n vrouwenleven<br />

wor<strong>de</strong>n, lichtend en stralend, tot een won<strong>de</strong>r van schoonheid... <strong>voor</strong> an<strong>de</strong>ren, en<br />

dus ook... <strong>voor</strong> zich zelf.<br />

EGB. C. VAN DER MANDELE.<br />

Vlotten<strong>de</strong> schaduwen, door Jeanne Reyneke van Stuwe. - (Uitgave: L.J.<br />

Veen, A'dam).<br />

Een marquise bezet met kleine, mooi brillantgeslepen diamantjes, met hier en daar,<br />

als bij toeval, 'n pareltje, 'n bloedig-fonkelend robijntje, 'n doffe turquoise.<br />

Laat ik van ie<strong>de</strong>re soort er een uitzoeken.<br />

‘De Wed<strong>de</strong>nschap’ is m'n robijntje. Spottend goedgevon<strong>de</strong>n imitatie-verloving,...<br />

om 'n wed <strong>de</strong>nschap: met tot slot het heerlijk-menschlijke: ‘Ik wou me wreken, omdat<br />

je me zoo beleedigd had; ik wou je verliefd op me maken, om je dan sma<strong>de</strong>lijk af<br />

te wijzen, maar ik kan niet, ik kan niet... ik ben zèlf verliefd gewor<strong>de</strong>n...’<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Dan 'n pareltje... Welke vrouw heeft een droever bestaan dan zij, die - het geluk<br />

willend en verlangen<strong>de</strong> - dit met volle teugen zou kunnen genieten, als ... ze maar<br />

durf<strong>de</strong>!<br />

‘'t Geluk hangt als 'n druiventros’... we weten dit. Maar als <strong>de</strong> beven<strong>de</strong> vingers<br />

zich krampen en <strong>de</strong> tros niet kunnen aanvatten met <strong>de</strong>n daartoe noodigen, subtielen<br />

greep?... Meesterlijk teekent <strong>de</strong> schrijfster zoo'n vrouweleven in: ‘De durf’.<br />

Nu 'n turquoise?... Is er ook al.<br />

Ik ben mij niet bewust, waarom ik groen en valsch i<strong>de</strong>ntificeer, zoodra <strong>de</strong>ze kleur<br />

niet uit <strong>de</strong> plantenwereld opduikt. Ik zag ‘groen’ toen ik ‘De waaiers’ doorlas.<br />

‘Groen’ waren <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r direktrice van het mo<strong>de</strong>huis, die <strong>de</strong> leelijke,<br />

koopkrachtige cliënte bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, zelfs waren daar schichtige glimpjes, in, vonkjes<br />

als ontknetterend aan vuursteentjes. ‘Groen’ was het haar van <strong>de</strong>n man, die 'n<br />

huwelijk met <strong>de</strong> leelijke, rijke freule ‘er wel <strong>voor</strong> overhad’, en op haar verzoek een<br />

waaier <strong>voor</strong> haar schil<strong>de</strong>r<strong>de</strong>: psyche, fraai kopje, waarin vreem<strong>de</strong> zeegroene oogen<br />

dauw<strong>de</strong>n. ‘Groen’ ... maar met 'n fluweelig, donker-violetten glans gecamoufleerd,<br />

waren <strong>de</strong> oogen van het leelijke rijke meisje, toen zij wist niet zélf zijn inspiratie te<br />

hebben kúnnen zijn...<br />

De overige figuren zijn al even zuiver waargenomen in die mon<strong>de</strong> où l'on s'amuse.<br />

De glorificatie <strong>de</strong>r stofadoratie. Die wereld, waarin ie<strong>de</strong>re salon, ie<strong>de</strong>r boudoir een<br />

tooneel is, waar - door het donzige kleed - het ruw plankier met al zijn raadselachtige<br />

valluiken zichtbaar is; waar, achter <strong>de</strong> Gobelins-tapijten, ruige tooneelattributen,<br />

ruw besmeerd <strong>de</strong>cor, lad<strong>de</strong>rs, touwen, en bonte coulisselichten schemeren.<br />

JEANNE VEEN.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Schrijver en critiek<br />

De Afrikaansche taal<br />

191<br />

Van een onzer lezers in Zuid-Afrika ontvingen wij het volgen<strong>de</strong> ter plaatsing:<br />

Naar aanleiding van die kritiek <strong>de</strong>ur P.L. van Eck oër ‘Dinsgaansdag’ <strong>de</strong>ur Dr.<br />

Leipoldt in die <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> van 15 Sept. 1921- wil ik, als geboren Suid-Afrikan<strong>de</strong>r<br />

teën-oër die kritikus, als geboren Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r, graag 'n opmerking maak!<br />

On<strong>de</strong>r dialekt, versta ik, 'n manier van uitspraak van die Moe<strong>de</strong>rtaal wat die<br />

bevolking in verskillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>strikten van die land sig gewoon gemaak het! Die<br />

Afrikaanse taal word op die zelf<strong>de</strong> manier uitgespreek, van af die Kaap tot die<br />

Zambezie, en het sig ontwikkeld met, en staat gegrond op die geskie<strong>de</strong>nis en<br />

on<strong>de</strong>rvindingen van die oorspronkelike blanke kolonisten, wat bezig was en is, om<br />

se<strong>de</strong>rt enige eeuwen die grond-gebied van die Kaap tot die Zambezie bewoonbaar<br />

te maak! Men kan dit m.i. van die Gel<strong>de</strong>rse of Zeeuwse dialekt in verband met hullie<br />

geskie<strong>de</strong>nis b.v. nie zèh nie.<br />

Mnr. van Eck hou nie van die manier waarop die Suidafrikan<strong>de</strong>r sig uitdruk op<br />

papier nie, en op die kennis van hom baseer hij zijn uitspraak, dat Afrikaans nooit<br />

sal <strong>de</strong>ug nie <strong>voor</strong> ‘een min of meer verheven lyriek’. Hij is evewel so versigtig om<br />

'n slag om die arm te hou. En op die end, nadat hij heel wat versies van Dr. L.<br />

aangehaal het, moet hij tòg erken, dat hij teën-oër die afrikaanse taal te-kort geskiet<br />

het!<br />

Eers het ik ge<strong>de</strong>nk: ‘maar man, hoe-kom het jij dan jou kritiek tog post-toe geneem,<br />

en weg-gestuur aan die Redaksie van die G.W.? Ik zou dit liever weer oër-geskrijve<br />

het’. Maar nou krij ik daar<strong>de</strong>ur tòg die kans om te vra, of daar dan nie 'n <strong>voor</strong>uitsig<br />

is, dat die Suid-Afrikaanse taal (nou in haar kindsheid) ten slotte ook 'n plek zal krij<br />

bij ‘die min of meer verheven lyriek’, als die eenvoudige speelversies van Dr. Leipoldt<br />

alreeds 'n bekoring kan uit-oefen op die stugge Ne<strong>de</strong>rlandse hart van Mnr van Eck,<br />

sodat hij, in Ne<strong>de</strong>rlandse eerlijkheid, tòg eindig met een ‘Peccavi’?<br />

Germiston, Transvaal.<br />

G.D.J. SCHOLTZ.<br />

Georg Hermann<br />

In het Novembernr. van dit Maandschrift schrijft Egb. C.v.d. Man<strong>de</strong>le over ‘Kubinke’<br />

van Georg Hermann. Dat <strong>de</strong>ze roman blijkbaar niet mooi gevon<strong>de</strong>n wordt evenmin<br />

als Hermann's Jetje Gebert en Heinrich Schön, is natuurlijk een kwestie van smaak,<br />

waarover niet valt te discussieeren. Echter - Egb. C.v.d.M. schrijft: ‘Hermann is een<br />

prutser en een peuteraar...’ en ‘En z'n humor? Van <strong>de</strong> onvervalschte Duitsche soort’.<br />

Wordt hierme<strong>de</strong> niet een smet geworpen op het gansche oeuvre van Hermann en<br />

op <strong>de</strong> persoonlijkheid van <strong>de</strong>n schrijver tevens? De echt vrouwelijke bekentenis van<br />

Egb. C.v.d.M. dat ze niet van Georg Hermann houdt, wischt <strong>de</strong>ze smet niet geheel<br />

uit.<br />

Wij zou<strong>de</strong>n willen vragen: Heeft u gelezen ‘Die Nacht <strong>de</strong>s dr. Herzfeld’ en<br />

‘Schnee’? We vermoe<strong>de</strong>n van niet. In <strong>de</strong>ze romans, waarin <strong>de</strong> hoofdpersoon<br />

psychologisch zoo heel fijn wordt ontleed, doet <strong>de</strong> schrijver zich o.i. kennen als een<br />

kunstenaar, die <strong>de</strong> teerste stemmingen gevoelig weet weer te geven. Misschien<br />

zou lezing <strong>de</strong>zer boeken Egb. C.v.d.M. mil<strong>de</strong>r stemmen jegens Hermann en haar<br />

oor<strong>de</strong>el over hem en zijn werk als geheel eenigszins wijzigen.<br />

R.J. BRANDENBURG, Redacteur Goesche Courant.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


In onzen nieuwen jaargang hopen wij een artikel over Georg Hermann op te nemen<br />

van <strong>de</strong> hand van een zijner bewon<strong>de</strong>raars. Hermann's schrijversfiguur zal daarin,<br />

vertrouwen wij, naar <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> zij<strong>de</strong>n voldoen<strong>de</strong> belicht wor<strong>de</strong>n.<br />

(Red. D.G.W.)<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> <strong>de</strong>cember-tijdschriften<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

‘Is’ zoo vraagt Corn. Veth zich af, in een artikel over Alfred Kubin, ‘is <strong>de</strong> macabere<br />

fantasie, <strong>de</strong> grimmige kunst van een Kubin een <strong>de</strong>r verschijnselen van het<br />

ineenstorten eener ou<strong>de</strong> maatschappij? In elk geval is van <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne meesters<br />

<strong>de</strong>r chimère: Redon, Aubrey Beardsley, Munch, Alfred Kubin <strong>de</strong> meest directe en<br />

<strong>de</strong> veelzijdigste, <strong>de</strong> eenige die dan ook een vruchtbaar en aannemelijk illustrator<br />

zou blijken (hij illustreer<strong>de</strong> o.a. Balzac en Dostojevski, naar wij zien uit eenige<br />

proeven van zijn werk, door Elseviers afgedrukt).<br />

Eigenlijk heb ik er wel eens aan getwijfeld, of die geest van pessimisme,<br />

schamperheid en perversiteit, die reeds zoo lang, ook vóór <strong>de</strong>n oorlog,<br />

naast die oploopen<strong>de</strong> trouw, snoeven<strong>de</strong> kracht en kei-har<strong>de</strong> eerzucht in<br />

<strong>de</strong> Duitsche lan<strong>de</strong>n woeker<strong>de</strong>, nog eens ooit tot groote kunst lei<strong>de</strong>n zou.<br />

Veel scherps, veel schrijnends en veel onweerstaanbaars is uit het<br />

sarcasme <strong>de</strong>r Simplicissimus- en Jugendteekenaars <strong>voor</strong>tgekomen, maar<br />

zelfs het beste wat een Gulbransson, een Heine, een Pascin maakten,<br />

heeft een bijsmaak van virtuositeit en van halve oprechtheid. Het is een<br />

satire, die spoedig omslaat tot zelf-parodieeren, een critiek waarachter<br />

men iets van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> koele streberei vermoedt, die <strong>de</strong> meer officieele<br />

wereld beheerscht. Die geest wist zich dan ook in <strong>de</strong>n oorlog niet te<br />

handhaven, hij werd, veel meer dan een verklaarbare va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong><br />

zou billijken, dienstbaar aan <strong>de</strong> machten, die hij had bestre<strong>de</strong>n.<br />

Zij bleken illustrators in <strong>de</strong>n zwakken zin. De Oostenrijker Kubin daarentegen<br />

(geboren in 1877 als zoon van een officier) kan reeds terugzien op een groot oeuvre<br />

van universeelen aard.<br />

Eilsabeth H. Korevaar-Hesseling schrijft over ‘Mo<strong>de</strong>rne Schil<strong>de</strong>rkunst’, waarbij zij<br />

het vaag begrip ‘mo<strong>de</strong>rn’ tracht te omlijnen. Jan Poortenaar voert ons het Romantisch<br />

Edinburgh binnen. Van M.A.P.C. Poelhekke een stuk over ‘Francesca Da Rimini<br />

als Dramatische Materie’. Hij acht <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ering <strong>de</strong>r talrijke Francesca-drama's<br />

‘een teleurstellend werk’. Noch het werk van Pellico, noch dat van Stephen Philips,<br />

van Crawford, van D'Annunzio of dat van Cesareo hou<strong>de</strong>n het uit naast <strong>de</strong>n<br />

subliemen eenvoud en <strong>de</strong>n ontroeren<strong>de</strong>n weemoed van Dante's verzen. Maar ook<br />

<strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rs hebben <strong>de</strong>ze stof dikwijls aangegrepen, doch ook hier (zelfs bij<br />

Feuerbach, Leighton, Doré, van Welie, Ingrès e.a.) blijkt <strong>de</strong> Francesca-episo<strong>de</strong><br />

‘eer<strong>de</strong>r een pretext dan <strong>de</strong> dwingen<strong>de</strong> motor die <strong>de</strong>n kunstenaar dreef tot scheppen’.<br />

Van Ina Boudier-Bakker treffen we een schets aan ‘Een Vriendschap’; van Edzard<br />

Norman en Marie Schmitz <strong>de</strong> novellen ‘Herleving’ en ‘Het Bewogen Leven’.<br />

In zijn bespreking van Scharten-Antinks ‘In <strong>de</strong>n Vrijen Amerikaan’ waagt Herman<br />

Robbers zich op het glibberig pad <strong>de</strong>r vergelijking.<br />

Deze prachtige schrijversfiguur wordt in ons koele, leuke - neen, ons<br />

schan<strong>de</strong>lijk-lauwe Holland weer enorm on<strong>de</strong>rschat. Men vindt haar, geloof<br />

ik, wel een aardige schrijfster, of zoo iets, misschien wel ‘vlot’ of ‘boeiend’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Maar ik zeg u, dat zij klassiek is, grooter dan Betje Wolff, even belangrijk<br />

zeker als Geertruida Toussaint - an<strong>de</strong>re vrouwenfiguren uit onze ou<strong>de</strong>re<br />

litteratuur komen ter vergelijking in 't geheel niet in aanmerking. In <strong>de</strong>n<br />

Vrijen Amerikaan is fijner en grooter dan Kobus en Agnietje,<br />

dieper en hooger dan <strong>de</strong> Camera Obscura, minstens even echt<br />

litterair als Potgieter's proza, oneindig smaakvoller, artistieker en<br />

beheerschter dan Multatuli, en minstens even geestig als hij. Het is niet<br />

heelemaal prettig zulke dingen te moeten zeggen - hoe gaarne vereeren<br />

wij onze groote doo<strong>de</strong>n! - maar 't is nu eenmaal noodig.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag<br />

brengt <strong>de</strong>ze maand <strong>de</strong> door Georg Bran<strong>de</strong>s geautoriseer<strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


192<br />

vertaling van zijn studie over Gustave Flaubert. Wat Flaubert hielp een groot<br />

kunstenaar te wor<strong>de</strong>n, zegt Bran<strong>de</strong>s, was <strong>de</strong> wetenschappelijke ijver waarme<strong>de</strong> hij<br />

waarnemingen, inlichtingen etc. vergaar<strong>de</strong>, nevens <strong>de</strong>n ijver <strong>voor</strong> een harmonisch<br />

geheel, zooals an<strong>de</strong>rs slechts een aanbid<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n vorm heeft. Zijn boeken zijn<br />

vrucht van late rijpheid (hij trad eerst op toen hij 35 jaar was), hebben niets lichts,<br />

lenigs of lachends.<br />

Hij was een diep oorspronkelijke, doch geen elementaire natuur. Zijn<br />

originaliteit berustte op <strong>de</strong> omstandigheid, dat er in zijn gemoed twee<br />

littéraire stroomingen samenvloei<strong>de</strong>n, die tot <strong>de</strong>n oorsprong wer<strong>de</strong>n van<br />

een nieuwe bron.......<br />

De eerste stroom, die hem bereikte, was <strong>de</strong> romantisch-beschrijven<strong>de</strong><br />

richting in <strong>de</strong> literatuur, afkomstig van Chateaubriand, <strong>de</strong> lyrisch-bewogene<br />

en <strong>de</strong> prachtig-gekleur<strong>de</strong> stijl, die <strong>de</strong> Franschen het eerst betoover<strong>de</strong> in<br />

Atala en Les Martyrs en die later een nog vaster en machtiger<br />

rhytme won en een veel grooter en schil<strong>de</strong>rachtiger kracht in Les<br />

Orientales en Notre Dame <strong>de</strong> Paris.......<br />

De twee<strong>de</strong> stroom, die zijn gemoed werd binnengeleid, was <strong>de</strong> richting<br />

van Balzac's romans, naar-het-mo<strong>de</strong>rne-neigend, hun zin <strong>voor</strong> het<br />

afstooten<strong>de</strong> als iets eigenaardigs, hun hartstochtelijke lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

werkelijkheid en trouw aan <strong>de</strong> werkelijkheid.<br />

Doordat <strong>de</strong>ze twee stroomingen bij hem in elkaar vloei<strong>de</strong>n, en na eenig<br />

tijdsverloop zich met elkaar vermeng<strong>de</strong>n, verwierven ze een nieuwen<br />

aard, een nieuwe kleur en een nieuwen naam.....<br />

Veel werk liet hij in zijn jeugd onuitgegeven. Eerst toen Chateaubriand en Balzac<br />

in zijn gemoed een nieuwe dichterlijke richting had<strong>de</strong>n gewekt, trad hij op in 't<br />

openbaar. ‘Madame Bovary’ baar<strong>de</strong> een buitengewoon opzien (1856). Men noem<strong>de</strong><br />

het ‘onze<strong>de</strong>lijk’; vond het meer chirurgie dan poëzie. En toch: ‘er lag een lyrisch<br />

dichter on<strong>de</strong>r dat boek begraven, en bijwijlen sloeg een vlammend woord op uit zijn<br />

graf’. Met zijn hardheid en koudheid herinner<strong>de</strong> Flaubert aan Merimée, maar<br />

Merimée's koelbloedigheid was volkomen an<strong>de</strong>rs.<br />

Bij Flaubert stem<strong>de</strong>n stof en toon overeen. Hij schil<strong>de</strong>r<strong>de</strong> het leege en<br />

dwaze met oneindig superieure ironie. Maar met stof en toon contrasteer<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong> stijl. Deze was niet, als bij Mérimée kalm en sober, maar<br />

in-kleuren-flonkerend en melodieus; <strong>de</strong> schrijver plooi<strong>de</strong> dien als een met<br />

goud doorweven sluier over al het domme en droevige dat hij verhaal<strong>de</strong>.<br />

Het was een stijl, die duizend verholen klank-bekoringen in zich droeg,<br />

die ironisch <strong>de</strong> menschelijke zwakhe<strong>de</strong>n en erbarmelijkhe<strong>de</strong>n behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

met een accompagnement van orgelmuziek. Terwijl <strong>de</strong> chirurg in <strong>de</strong>n<br />

tekst sneed en kerf<strong>de</strong> zon<strong>de</strong>r een spier te vertrekken, zon<strong>de</strong>r ook maar<br />

een enkele maal <strong>de</strong>ernis te toonen, zon<strong>de</strong>r één sid<strong>de</strong>ring van zijn hand,<br />

snikte een schoonheidvergo<strong>de</strong>nd lyrisch dichter in <strong>de</strong> muziek die<br />

begeleid<strong>de</strong>...<br />

Er lag een eigenaardige dubbelheid in Flaubert's natuur: gloeien<strong>de</strong> haat jegens alle<br />

menschelijke domheid; matelooze lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kunst. Door het gehate <strong>voor</strong>werp<br />

voel<strong>de</strong> hij zich onweerstaanbaar geboeid. Maar hij ‘vermooi<strong>de</strong>’ niet, liet <strong>de</strong> menschen<br />

blijven als ze waren.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


De jonge vrouw [in Madame Bovary] o.a. heeft, ondanks haar gevaarlijke<br />

neigingen, in haar verlangen naar het schoone, haar aandrift tot het e<strong>de</strong>le<br />

en haar lang en hardnekkig geloof aan <strong>de</strong> romantiek <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>,<br />

eigenschappen, die - iets an<strong>de</strong>rs of zachter <strong>voor</strong>gesteld - <strong>de</strong> figuur zelfs<br />

in haar afdwalingen zou<strong>de</strong>n hebben gea<strong>de</strong>ld. Wat zou George Sand niet<br />

uit haar hebben gemaakt! Maar Flaubert wil met name niet in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

manier terugvallen, en berooft opzettelijk <strong>de</strong> zoogenaamd schoone of<br />

zoete zon<strong>de</strong>n van alle poëzie...<br />

Na ‘Madame Bovary’, zeven jaar later, opeens <strong>de</strong> Carthaagsche roman ‘Salammbo’.<br />

Deze stel<strong>de</strong> 't publiek teleur; men had liever tien nieuwe Bovary's gehad dan dit<br />

‘vervelen<strong>de</strong>’ boek. In ‘Salammbo’ tracht Flaubert <strong>de</strong>n geest, <strong>de</strong> sfeer van 't ou<strong>de</strong><br />

Carthago te bena<strong>de</strong>ren.<br />

Zijn werk was niet, als zoovele latere archaeologisché romans, een<br />

maskera<strong>de</strong>, waarin mo<strong>de</strong>rne gevoelens en levensbeschouwingen wer<strong>de</strong>n<br />

<strong>voor</strong>gesteld in antieke costumeering; neen, alles was hier als uit één vorm<br />

gegoten, droeg <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n woesten en gruwelijken stempel. Lief<strong>de</strong>, list,<br />

wraakzucht, godsdienstig leven, kracht van karakter, alles was on-mo<strong>de</strong>rn<br />

- wat niet wegneemt, dat het gelijktijdig <strong>de</strong>n stempel <strong>de</strong>r laatste dagen<br />

van het twee<strong>de</strong> keizerrijk toon<strong>de</strong>...<br />

Over ‘l'Education Sentimentale’, ‘Bouvard et Pécuchet’ en <strong>de</strong> ‘Trois Contes’ volgen<br />

we dan Bran<strong>de</strong>s naar ‘La Tentation <strong>de</strong> Saint Antoine’. ‘De grondgedachte’ van dit<br />

werk, zegt Bran<strong>de</strong>s, ‘was even groot als nieuw’. Maar ‘het boek wordt neergedrukt<br />

door zijn stofmassa’. ‘De groote schrijver was langzamerhand opgegaan in <strong>de</strong><br />

zuivere geleerdheid en <strong>de</strong>n zuiveren stijl’. In Frankrijk werd dit werk (waaraan <strong>de</strong><br />

auteur <strong>20</strong> jaar arbeid<strong>de</strong>) bijna niet gerecenseerd, opzij geschoven met een<br />

Boulevard-geestigheid. In <strong>de</strong>ze aflevering van D.G.W. hebben onze lezers het portret<br />

gevon<strong>de</strong>n van Flaubert. Bran<strong>de</strong>s teekent hem aldus:<br />

De Gids<br />

Hij had een gemoedsaard, die overeenstem<strong>de</strong> met zijn uiterlijk. Ik heb<br />

hem alleen in zijn latere levensjaren, en slechts vluchtig gezien. Maar<br />

men vergeet niet <strong>de</strong>n grootoogigen, blauwoogigen Hercules met zijn<br />

roodachtige gelaatskleur, hoog, kaal <strong>voor</strong>hoofd, langen knevel, die hem<br />

langs <strong>de</strong> geweldige kaken hing, het trotsch-in-<strong>de</strong>n-nek-geworpen hoofd<br />

en <strong>de</strong>n wat <strong>voor</strong>uitsteken<strong>de</strong>n buik, - die weliswaar langzaam liep en<br />

ongaarne, maar die toch hield van heftige bewegingen, zwaai<strong>de</strong> met zijn<br />

armen, en - kolossaal als hij was - vreeselijke paradoxen om zich heen<br />

slinger<strong>de</strong> met don<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> stem. Hij was goedaardig, gelijk alle rumoerige<br />

vechtersbazen; zijn toorn - zoo zegt een van zijn vrien<strong>de</strong>n - kookte over<br />

en zakte neer als melk...<br />

Ch.M. van Deventer wijdt een paar bladzij<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> nagedachtenis van zijn <strong>de</strong>zer<br />

dagen te Parijs overle<strong>de</strong>n vriend: Gi<strong>de</strong>on Busken Huet, <strong>de</strong>n zoon van ‘Conrad en<br />

Anna’.<br />

Wat het lot <strong>de</strong>zen mismaakte <strong>voor</strong> goeds gaf?<br />

Allereerst ou<strong>de</strong>rs, behooren<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> allerbesten van hun tijd in rijkdom<br />

van geest, en met zeer veel meer lief<strong>de</strong> dan <strong>de</strong> buitenwereld bij <strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


scherpen kritikus vermoed<strong>de</strong>. En het beste <strong>de</strong>el dier lief<strong>de</strong> omving het<br />

eenige kind, dat, als door een won<strong>de</strong>r niet terstond na <strong>de</strong> geboorte<br />

gestorven, door een reeks van won<strong>de</strong>ren scheen te moeten blijven leven;<br />

het was hun hart, dat steeds die won<strong>de</strong>ren schiep....<br />

Als jongeling reeds werd hij Franschman, maar zijn geboorteland vergat<br />

hij nooit. Niet enkel bleef hij <strong>de</strong> taal van Holland vlug en hel<strong>de</strong>r schrijven<br />

en spreken; niet enkel <strong>de</strong>el<strong>de</strong> hij veel van zijn kennis hier en in Indië<br />

me<strong>de</strong>, met tijdschriftstukken en politieke overzichten, maar hij schonk<br />

ons - samen met zijn moe<strong>de</strong>r - uitgaven ons dierbaar, <strong>de</strong> Brieven van<br />

zijn va<strong>de</strong>r, <strong>de</strong> Brieven van Potgieter.<br />

Verheerlijking van <strong>de</strong> Aar<strong>de</strong> en het Aar<strong>de</strong>-leven, niet naturalistisch, maar mystiek<br />

aangevoeld, aldus onze indruk van Herman <strong>de</strong> Man's novelle ‘Aar<strong>de</strong>ban<strong>de</strong>n’ bij <strong>de</strong><br />

lectuur van het stuk in <strong>de</strong> vorige aflevering. Het vervolg in dit nr. stelt teleur; is veel<br />

vlakker. D.Th. Jaarsma geeft het slot van ‘Het Ontwaken’.<br />

Ter her<strong>de</strong>nking van Dante's sterfdag werd door het genootschap ‘Dante Alighieri’<br />

een comité gevormd, dat zich ten doel stel<strong>de</strong> een openbare getuigenis te geven<br />

van <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> en vereering ook <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Sommo Poeta. Deze<br />

literaire hul<strong>de</strong> is ‘gekleed in het feestgewaad <strong>de</strong>r taal’ die door Dante tot zulk een<br />

luister is gebracht en aldus verstaanbaar gemaakt <strong>voor</strong> hen die zij wil<strong>de</strong> bereiken.<br />

<strong>Den</strong> 14 en October werd het daartoe bestemd prachtexemplaar te Ravenna aan <strong>de</strong><br />

Bibliotheek aangebo<strong>de</strong>n; een twee<strong>de</strong> exemplaar ontving <strong>de</strong> Casa di Dante te Rome.<br />

Over <strong>de</strong> bijdragen in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l (waarvan verschei<strong>de</strong>ne reeds vroeger het licht<br />

hebben gezien) schrijft Dr. J.J.A.A. Frantzen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel ‘Ne<strong>de</strong>rlands hul<strong>de</strong> aan<br />

Dante’. Geheel voldaan is Dr. Frantzen niet; er is, bij al <strong>de</strong>n rijkdom van stof, in het<br />

boek een leemte gebleven.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


*12<br />

Wij had<strong>de</strong>n gewenscht, dat een van onze <strong>voor</strong>aanstaan<strong>de</strong> dichters of<br />

critici een woord van waar<strong>de</strong>ering had gesproken <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n subliemen<br />

woordkunstenaar Dante, <strong>de</strong>n onuitputtelijken rijkdom en <strong>de</strong> plastiek<br />

van zijn taal, zijn meesterschap over rhythme, rijm en klank, die<br />

taalmuziek, die <strong>de</strong> geheele toonschaal <strong>de</strong>r menschelijke aandoeningen<br />

van <strong>de</strong> diepste smart tot <strong>de</strong> hoogste verrukking opklimt...<br />

In <strong>de</strong>n nieuwen jaargang wordt ons o.m. een roman van Jo van Ammers-Küller<br />

beloofd.<br />

De Stem<br />

maakt een aanvang met <strong>de</strong> publicatie van <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> Dostojevsky-enquête.<br />

Geantwoord hebben: Frans Erens, Herman Robbers, Dr. P.H. van Moerkerken, Dr.<br />

J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan, Dr. G.H.v. Sen<strong>de</strong>n, Dr. H.T. <strong>de</strong> Graaf, Emil Lucka. Dr. G.J.<br />

Heering, Ma<strong>de</strong>leine Böhtlingk, Alb. Plasschaert, François Pauwels, A.H. Nijhoff-Wind,<br />

Joh. Tielrooy, Herman Wolf, Dop Bles, een onbeken<strong>de</strong> A.J.M. en Ary Prins. Enkele<br />

antwoor<strong>de</strong>n zijn niet van heel veel belang, als die van Erens en v. Moerkerken, op<br />

wie Dostojevsky niet veel invloed blijkt geoefend te hebben. Deze schrijvers klagen<br />

over <strong>de</strong> slechte vertalingen die hen van <strong>de</strong>n geest van het origineel verwij<strong>de</strong>rd<br />

hou<strong>de</strong>n.<br />

In zijn zeer goed Overzicht <strong>de</strong>r Antwoor<strong>de</strong>n legt Dirk Coster <strong>de</strong>n nadruk op 't feit,<br />

dat juist een Nieuwe Gidser als Erens door <strong>de</strong>n geest van <strong>de</strong>n grooten Rus zoo<br />

weinig geraakt is. De oorzaak hiervan<br />

ligt wellicht in het feit, dat <strong>de</strong> hernieuwing van menschelijkheid, die met<br />

<strong>de</strong> Nieuwe Gids in onze litteratuur ontstond, allereerst en bij <strong>de</strong> meesten<br />

hunner een primitief karakter had......<br />

Wel was er ook in <strong>de</strong> Nieuwe Gids een neiging tot i<strong>de</strong>eënexpositie<br />

aanwezig, maar <strong>de</strong>ze i<strong>de</strong>eën <strong>de</strong><strong>de</strong>n aan als van buitenaf aangenomen,<br />

zij waren geen organische en spontane uitstralingen van een tot<br />

geestelijk-zijn verdiepte menschelijkheid.<br />

Tegenover <strong>de</strong> ‘zinnelijke primitiviteit’ <strong>de</strong>r Nieuwe Gldsers is D.'s werk ‘schamel<br />

van sensaties’. Althans zijn sensaties zijn van absoluut an<strong>de</strong>re or<strong>de</strong>.<br />

Een oneindig verfijn<strong>de</strong> gradueering van het zielsleven, die zich als 't ware<br />

onmid<strong>de</strong>llijk uitzette tot psychologische complexen en intellectueele<br />

problemen van zoo machtigen omvang en diepte, dat zij <strong>de</strong> toenmalige<br />

Hollandsche bewustzijnsmaten ver te buiten gingen.<br />

Men kan echter, zegt Coster, een diepe teleurstelling niet bedwingen als men ziet,<br />

hoe in later jaren 't rijpend intellect in Holland zich, na <strong>de</strong> ontgoocheling door Zola,<br />

tot ‘het precieuse surrogaat van Maeterlinck’ wend<strong>de</strong> tot bevrediging <strong>de</strong>r meer<br />

verfijn<strong>de</strong> zielsbehoeften.<br />

Thans staan <strong>de</strong> jongeren meer <strong>voor</strong> Dostojevsky open. Doch ‘van een neiging<br />

tot volledig aanvaar<strong>de</strong>n van het levensbeeld dat hij in zijn hoofdwerken ontwerpt is<br />

hier weinig sprake’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Integen<strong>de</strong>el: slechts weinig rekenschap geeft men zich ervan, dat in zijn<br />

werken, niet ge<strong>de</strong>finieerd, maar op <strong>de</strong> wijze <strong>de</strong>r kunst, door <strong>de</strong> stelling<br />

<strong>de</strong>r problemen, door <strong>de</strong> symbolische groepeering <strong>de</strong>r menschentypen,<br />

door <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>eling van het leven in enkele grootsche plannen, - zulk een<br />

levenssynthese verborgen ligt, te machtiger zich van <strong>de</strong>n geest meester<br />

makend, naarmate zij spontaner en onwillekeuriger blijkt gegroeid, als<br />

een groei niet meer door een bewusten schrijversgeest, maar door <strong>de</strong>n<br />

algemeenen geest zelf, door een hooger verstand bepaald.<br />

Van <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n zijn een drietal bewust ‘contra’ geaccentueerd, dat van Bierens<br />

<strong>de</strong> Haan, van Van Sen<strong>de</strong>n en van Emil Lucka, Bierens <strong>de</strong> Haan's grief is, dat bij<br />

Dostojevsky ‘<strong>de</strong> tegenstelling <strong>de</strong>s levens niet ze<strong>de</strong>lijk doorzien, maar emotioneel<br />

ervaren wordt’. Alsdan is zij chaotisch; eerst <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schouwen<strong>de</strong> re<strong>de</strong>lijkheid wordt<br />

zij kosmisch. Bij D. ‘gaat het heilige naast het misdadige als een evenwijdige lijn’.<br />

Van Sen<strong>de</strong>n heeft een <strong>de</strong>rgelijk bezwaar.<br />

De Indo-Slavische ethiek is volgens hem een ethiek van ‘begrijpend me<strong>de</strong>doogen’,<br />

<strong>de</strong> Germaansche ethiek vóór alles: ‘een kamp om waar<strong>de</strong>n’. - Hartstochtelijk is <strong>de</strong><br />

afwering van <strong>de</strong>n Weenschen schrijver Emil Lucka. Ook hier het verwijt, dat <strong>de</strong><br />

persoonlijkheid ‘be<strong>de</strong>utungslos’ wordt bij D., woord en heiligheid samensmelten tot<br />

<strong>de</strong> i<strong>de</strong>ntiteit van ‘Erlöser-Mör<strong>de</strong>r’.<br />

Na dit scherpe ‘contra’ een lang aangehou<strong>de</strong>n ‘pro’ meest van jongeren.<br />

Opmerkelijk dat Prof. Heering <strong>de</strong> eenige <strong>de</strong>r inzen<strong>de</strong>rs is, die <strong>de</strong><br />

sterk-personifieeren<strong>de</strong> Christusaanbidding van D. aanroert en met vreug<strong>de</strong><br />

aanvaardt. Uit het zwijgend <strong>voor</strong>bijgaan <strong>de</strong>r an<strong>de</strong>ren blijkt wel, constateert Coster,<br />

‘dat <strong>de</strong> eigenlijke Christusgedachte - Christus als centrale mid<strong>de</strong>laar tot <strong>de</strong> godheid<br />

- <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen mensch ternauwernood nog werkelijkheid schijnt te bezitten’.<br />

Trouwens, onbevredigend zijn <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> laatste vraag <strong>de</strong>r enquête: wat<br />

beteekent D. <strong>voor</strong> <strong>de</strong> religie <strong>de</strong>r toekomst? Mevr. Nijhoff, die D. intusschen geheel<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> aesthetiek opeischt, zinspeelt in die richting als zij erkent, dat D. het leven<br />

in een machtige drieëenheid van Duivel, Mensch en Heilige, dus van Hel, Aar<strong>de</strong><br />

eu Hemel, als tastbaar nieuw en nieuw-geor<strong>de</strong>nd doet verschijnen. Maar geen<br />

enkele theoloog blijkt ‘religieuse waar<strong>de</strong>n’ in D. te hebben aangewezen.<br />

Ten slotte een paar aanhalingen uit <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n zelf. Dit van Alb. Plasschaert:<br />

Het is toch <strong>voor</strong> mij steeds een bewering van <strong>de</strong>n letterkundigen<br />

burgerman, dat <strong>de</strong> psychologie van Dostojewsky Aziatisch (wat is dat?)<br />

dus ‘locaal’ zou zijn, en niet algemeen, niet algemeene zekerhe<strong>de</strong>n<br />

vertoonend. Onbewust is <strong>de</strong>ze bewering zijner tegenstan<strong>de</strong>rs een bewijs<br />

van hun schrik <strong>voor</strong> zijn diepte, en <strong>voor</strong> <strong>de</strong> fijnheid <strong>de</strong>r vertwijging.......<br />

Het is bij Dostojewsky, soms, of het leven zie<strong>de</strong>nd on<strong>de</strong>r zijn schrijven<strong>de</strong><br />

han<strong>de</strong>n geboren wordt, of, en dat is an<strong>de</strong>rs, een glimlach zon<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong><br />

en zon<strong>de</strong>r zwakheid (als die van Aljoscha) ontstaat in hem en straalt <strong>voor</strong><br />

eeuwig over <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren.<br />

Dit van <strong>de</strong>n dichter en advocaat François Pauwels:<br />

Ik on<strong>de</strong>rging [na het lezen van Schuld en Boete] <strong>voor</strong> het eerst in m'n<br />

leven het grootsche mysterie van <strong>de</strong> misdaad en ik mag<br />

gerust verklaren dat <strong>de</strong>ze sensatie door dat boek gewekt m'n<br />

ver<strong>de</strong>re leven machtig heeft bepaald. Sindsdien begon <strong>de</strong> misdadiger èn<br />

als maatschappelijke verschijning èn als menschelijk wezen mij belang<br />

in te boezemen.<br />

Dostojevsky's menschen zijn niet allereerst ‘Russen’, het zijn menschen<br />

die ge overal aantreft, in uw naaste omgeving wellicht.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>


Een ‘moor<strong>de</strong>naar’ is ook ‘een mensch’, een heel stumperig, onnoozel menschje<br />

meestal, geen ‘geboren zwarte ziel’.<br />

Wat <strong>de</strong> cel niet kan en niet doet, dat kan en doet <strong>de</strong> misdaad zelf! De<br />

moor<strong>de</strong>naar lijdt, wanneer hij niet met <strong>de</strong> maatschappij <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n rechter<br />

heeft afgerekend, ontzaglijk meer, dan wanneer hij z'n jaartjes uit gaat<br />

zitten en zoodoen<strong>de</strong> met <strong>de</strong> samenleving in compensatie treedt!<br />

Dit nu, <strong>de</strong>ze nawerking van <strong>de</strong> daad in <strong>de</strong>n da<strong>de</strong>r, heeft Dostojevsky<br />

gegeven op eene wijze die het phenomenale nabij komt.<br />

Ein<strong>de</strong>lijk dit uit een particulieren brief van A.J.M. aan <strong>de</strong> Redactie:<br />

Het heeft me getroffen, hoe ik nu 's nachts, in <strong>de</strong>ze vervaarlijke nachten<br />

dat ik uitgestrekt lig als een slagveld van hemel en hel, zoo menigmaal<br />

<strong>de</strong>nken moet met heel mijn hart aan Dostojevsky als aan iets verlossends.<br />

Het meest, het vurigst en het dankbaarst, wendt mijn verscheurdheid zich<br />

tot prins Myshkin. Ik zou even goed kunnen knielen vóór <strong>de</strong> Evangeliën,<br />

maar op zulke oogenblikken en in zulken on<strong>de</strong>rgang heb ik nood aan<br />

iemand, dien ik weet te zijn een mensch van mijnen tijd, een mensch als<br />

ik, even gemarteld, even gezegend in zijn martelingen.<br />

Noemen wij uit <strong>de</strong> aflevering nog een uitvoerige studie van Dirk Coster aan ‘Schuld<br />

en Boete’ gewijd, waarin C. doet uitkomen dat in dit boek zich D.'s kunstvermogen<br />

nog niet onvermengd en zuiver kon openbaren (Hoffmann met zijn grillige fantastiek<br />

is hier b.v. nog niet geheel vergeten).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>20</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!