29.08.2013 Views

De in beginsel strakke regel - Houthoff Buruma

De in beginsel strakke regel - Houthoff Buruma

De in beginsel strakke regel - Houthoff Buruma

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>De</strong> <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong><br />

1 Het spann<strong>in</strong>gsveld van juistheid en e<strong>in</strong>digheid<br />

Het recht vormt zich b<strong>in</strong>nen het spann<strong>in</strong>gsveld van tegengestelde<br />

uitgangspunten. Bij de normer<strong>in</strong>g van het partijdebat <strong>in</strong><br />

de civiele procedure ziet dit spann<strong>in</strong>gsveld er als volgt uit.<br />

Omdat wenselijk is dat de besliss<strong>in</strong>g aansluit bij de ‘werkelijke’<br />

rechten en verplicht<strong>in</strong>gen van partijen (het desideratum van<br />

juistheid), mogen partijen hun standpunten <strong>in</strong> de loop van een<br />

procedure aanvullen en wijzigen. Eveneens is wenselijk dat<br />

procedures b<strong>in</strong>nen redelijke termijn tot een e<strong>in</strong>duitspraak leiden<br />

(het desideratum van e<strong>in</strong>digheid). 1 Hoor en wederhoor<br />

eisen dat de rechter partijstandpunten slechts bij de besliss<strong>in</strong>g<br />

betrekt (<strong>in</strong>clusie) <strong>in</strong>dien de wederpartij daarop voldoende<br />

heeft kunnen reageren. In het licht van het desideratum van<br />

juistheid zou de wederpartij na ieder nieuw standpunt een voldoende<br />

reactiemogelijkheid dienen te krijgen. Vanwege het<br />

desideratum van e<strong>in</strong>digheid kent het procesrecht als alternatief<br />

voor zo’n reactiemogelijkheid het buiten beschouw<strong>in</strong>g<br />

laten van een laat <strong>in</strong>genomen nieuw standpunt (exclusie).<br />

<strong>De</strong> grens tussen <strong>in</strong>clusie en exclusie is temporeel van aard<br />

en wordt <strong>in</strong> een concreet geval bepaald door <strong>in</strong>houdelijke kenmerken<br />

van het desbetreffende standpunt. Het gaat om het<br />

omslagpunt van een tijdig <strong>in</strong>genomen en dus mee te nemen<br />

naar een te laat <strong>in</strong>genomen en dus buiten beschouw<strong>in</strong>g te laten<br />

standpunt. Het debat over deze grens speelt zich met name af<br />

<strong>in</strong> het kader van het hoger beroep. Dit hangt samen met de<br />

herkans<strong>in</strong>gsfunctie van het hoger beroep. 2<br />

2 <strong>De</strong> herkans<strong>in</strong>gsfunctie van het hoger beroep<br />

Het hoger beroep biedt partijen een volledige tweede kans hun<br />

zaak te presenteren en te laten beoordelen. <strong>De</strong> appelrechter is,<br />

anders dan de cassatierechter, geen controle-<strong>in</strong>stantie die lou-<br />

* Mr.drs. B.T.M. van der Wiel is advocaat bij <strong>Houthoff</strong> <strong>Buruma</strong> <strong>De</strong>ze bijdrage<br />

vormt een bewerk<strong>in</strong>g en uitbreid<strong>in</strong>g van mijn bijdrage ‘In beg<strong>in</strong>sel<br />

strak. Over temporele grenzen, aan Von Schmidt auf Altenstadt’, <strong>in</strong>:<br />

R.S. Meijer e.a. (red.), Uit de praktijk (Von Schmidt auf Altenstadt-bundel),<br />

<strong>De</strong>n Haag: Boom Juridische uitgevers 2012. Ik heb gepoogd de<br />

belangrijkste relevante literatuur en rechtspraak <strong>in</strong> deze bijdrage te verwerken,<br />

maar heb mij vanwege de overvloedigheid van de bronnen <strong>in</strong><br />

zekere mate moeten beperken, om omvang b<strong>in</strong>nen de perken te houden<br />

en leesbaarheid te bevorderen.<br />

1. B.W.N. de Waard, Beg<strong>in</strong>selen van behoorlijke rechtspleg<strong>in</strong>g (diss.<br />

Utrecht), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Will<strong>in</strong>k 1987, p. 127, spreekt van het<br />

decisiebeg<strong>in</strong>sel. Zie voor een besprek<strong>in</strong>g hiervan en toepass<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> de<br />

civiele rechtspraak B.T.M. van der Wiel, <strong>De</strong> rechtsverhoud<strong>in</strong>g tussen procespartijen<br />

(diss. Leiden), <strong>De</strong>venter: Kluwer 2004, nr. 206-208.<br />

2. <strong>De</strong> controlefunctie van het hoger beroep vormt, voor zover het partijen<br />

aangaat, onderdeel van de herkans<strong>in</strong>gsfunctie. Controle op de rechter<br />

heeft ook een verderstrekkende betekenis, namelijk het dienen van het<br />

algemeen belang. Zie W.D.H. Asser, H.A. Groen en J.B.M. Vranken,<br />

m.m.v. I.N. Tzankova, Een nieuwe balans. Interimrapport Fundamentele<br />

herbez<strong>in</strong>n<strong>in</strong>g Nederlands burgerlijk procesrecht, <strong>De</strong>n Haag: Boom Juridische<br />

uitgevers 2003, p. 201-202.<br />

M r . d r s . B . T . M . v a n d e r W i e l *<br />

T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

ter beoordeelt of de vorige rechter het goed heeft gedaan. Hij<br />

dient de zaak zoals en voor zover die hem is voorgelegd, ex<br />

nunc te beoordelen, nu 3<br />

‘(...) het hoger beroep niet uitsluitend strekt tot een beoordel<strong>in</strong>g<br />

van de juistheid van de <strong>in</strong> eerste aanleg gegeven<br />

besliss<strong>in</strong>g, maar, b<strong>in</strong>nen de grenzen van de rechtsstrijd <strong>in</strong><br />

appel, tot een nieuwe behandel<strong>in</strong>g en besliss<strong>in</strong>g van de<br />

zaak, waarbij de appelrechter heeft te oordelen naar de toestand<br />

zoals die zich voordoet ten tijde van zijn besliss<strong>in</strong>g’.<br />

In overeenstemm<strong>in</strong>g hiermee biedt het hoger beroep de appellerende<br />

partij niet alleen gelegenheid om bezwaren aan te voeren<br />

tegen de besliss<strong>in</strong>g van de eerste rechter, maar ook 4<br />

‘(...) tot verbeteren en aanvullen van hetgeen hij zelf bij de<br />

procesvoer<strong>in</strong>g <strong>in</strong> eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten’.<br />

Dit laatste geldt niet alleen voor de appellerende partij: ook de<br />

geïntimeerde kan zijn standpunten aanvullen en verbeteren.<br />

Daartoe hoeft hij niet <strong>in</strong>cidenteel te appelleren, zolang hij het<br />

eens is met het dictum van de uitspraak waarvan beroep. 5<br />

Uit de herkans<strong>in</strong>gsfunctie van het hoger beroep volgt dat<br />

partijen <strong>in</strong> appel met nieuwe standpunten kunnen komen. 6<br />

Een <strong>in</strong> hoger beroep bij de eerste gelegenheid <strong>in</strong>genomen<br />

nieuw standpunt is derhalve – behoudens niet spoedig aan te<br />

nemen (processuele) rechtsverwerk<strong>in</strong>g, misbruik van bevoegd-<br />

3. HR 3 september 1993 (Yp/PTT), LJN ZC1050, NJ 1993, 714, r.o. 3.3;<br />

HR 23 februari 1996 (Meijburg/Hazew<strong>in</strong>kel c.s.), LJN ZC2000, NJ<br />

1996, 395, r.o. 3.5; HR 29 juni 2007 (<strong>De</strong>xia/Van Steenoven), LJN<br />

AZ4663, NJ 2007, 638, r.o. 3.10. Zie F.B. Bakels e.a., Hoger beroep (Asser<br />

Procesrecht 4), <strong>De</strong>venter: Kluwer 2009, nr. 3, 82 en 93. Anders voor wat<br />

betreft ontwikkel<strong>in</strong>gen van na de dagvaard<strong>in</strong>g nog A. de P<strong>in</strong>to, Handleid<strong>in</strong>g<br />

tot het Wetboek van Burgerlijke Regtsvorder<strong>in</strong>g. Tweede gedeelte. Eerste<br />

stuk, Utrecht: C. Van der Post 1857, p. 489.<br />

4. HR 11 december 1998 (NDC/OOC), LJN ZC2803, NJ 1999, 341,<br />

r.o. 3.5; HR 22 januari 1999 (F./S.), LJN ZC2831, NJ 1999, 715,<br />

r.o. 3.3; HR 9 juli 2010 (Leemkuil/Smit c.s.), LJN BM3912, NJ 2010,<br />

418, JBPr 2010, 57 m.nt. F.J.H. Hovens, r.o. 4.1. In vergelijkbare<br />

bewoord<strong>in</strong>gen eerder HR 19 februari 1915 (Kott<strong>in</strong>g/Philips q.q.), NJ<br />

1915, p. 535; HR 10 juni 1927 (Nauta q.q./Van Zessen), NJ 1927,<br />

p. 1107; HR 19 januari 1996 (Royal Nederland/Camp<strong>in</strong>a), LJN<br />

ZC1964, NJ 1996, 709 m.nt. H.J. Snijders, r.o. 3.10. Zie reeds <strong>De</strong> P<strong>in</strong>to<br />

1857, p. 455-456 en 489.<br />

5. Een (naar mijn oordeel: ongelukkige) uitzonder<strong>in</strong>g op dit uitgangspunt<br />

vormt HR 30 maart 2012 (Fafianie/KSN), LJN BU8514, RvdW 2012,<br />

497. Een gelukkige nuancer<strong>in</strong>g (<strong>in</strong>dien <strong>in</strong> eerste aanleg de vorder<strong>in</strong>g aan<br />

eiser is ontzegd, hoeft niet <strong>in</strong>cidenteel te worden geappelleerd om een<br />

ontvankelijkheidsverweer (her)beoordeeld te krijgen, valt af te leiden uit<br />

HR 11 mei 2012 (Schulte c.s./Herengrachtparkeerders), LJN BV9966,<br />

RvdW 2012, 727.<br />

6. Waartegen F.J.H. Hovens, Het civiele hoger beroep (diss. Tilburg), <strong>De</strong>venter:<br />

Kluwer 2005, nr. 360-374, en zijn noot <strong>in</strong> JBPr 2010, 57.<br />

71


heid of afstand van recht 7 – tijdig en wordt geïncludeerd. Het<br />

heeft (dus) geen z<strong>in</strong> om <strong>in</strong> appel te klagen over gebrek aan<br />

wederhoor of exclusie <strong>in</strong> eerste aanleg: het desbetreffende<br />

gebrek kan immers via de memoriewissel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> appel nog worden<br />

goedgemaakt.<br />

Van na appelmemorie <strong>in</strong>genomen nieuwe standpunten<br />

kan niet steeds worden gezegd dat hoor en wederhoor eisen<br />

dat zij buiten beschouw<strong>in</strong>g worden gelaten. Zo kan van een<br />

eenvoudig nieuw verweer dat bij pleidooi wordt gevoerd, louter<br />

<strong>in</strong> het licht van hoor en wederhoor veelal worden geoordeeld<br />

dat bij die gelegenheid voldoende kan worden gereageerd.<br />

Hoor en wederhoor stellen derhalve slechts <strong>in</strong> beperkte<br />

mate grenzen aan de <strong>in</strong>clusie van nieuwe standpunten.<br />

3 <strong>De</strong> f<strong>in</strong>aliser<strong>in</strong>gsfunctie van het hoger beroep<br />

Het beg<strong>in</strong>sel van hoor en wederhoor eist dat partijen voldoende<br />

kunnen reageren op alle bij de beoordel<strong>in</strong>g te betrekken<br />

standpunten. Inclusie van standpunten en het bieden van een<br />

reactiemogelijkheid bevordert dat de besliss<strong>in</strong>g zo veel mogelijk<br />

aansluit bij de ‘echte’ feiten en de ‘werkelijke’ rechten van<br />

partijen. Exclusie kan ten gevolge hebben dat de rechterlijke<br />

besliss<strong>in</strong>g niet met die feiten en rechten overeenstemt. <strong>De</strong>ze<br />

ook <strong>in</strong> appel onwenselijke 8 <strong>in</strong>breuk op het desideratum van<br />

juistheid brengt met zich mee dat exclusie rechtvaardig<strong>in</strong>g<br />

behoeft. <strong>De</strong>ze v<strong>in</strong>dt haar grondslag <strong>in</strong> het desideratum van<br />

e<strong>in</strong>digheid.<br />

Het hoger beroep heeft mede een f<strong>in</strong>aliser<strong>in</strong>gsfunctie: 9 de<br />

appelrechter doet de zaak <strong>in</strong> laatste feitelijke <strong>in</strong>stantie af, op<br />

basis van een voortgezet 10 debat tussen partijen waar<strong>in</strong> de<br />

standpunten van partijen def<strong>in</strong>itief vast komen te staan. Partijen<br />

hebben al een <strong>in</strong>stantie doorlopen waar<strong>in</strong> standpunten<br />

zijn uitgewisseld en die <strong>in</strong> een uitspraak is uitgemond. Het<br />

hoger beroep biedt partijen de laatste kans hun zaak volledig te<br />

presenteren en te laten beoordelen. Hierna rest slechts een aan<br />

belangrijke beperk<strong>in</strong>gen onderhevige controle door de cassatierechter.<br />

Een na cassatie volgende verwijz<strong>in</strong>gsprocedure is<br />

niet meer dan de voortzett<strong>in</strong>g van de appelfase. Met de uitspraak<br />

van de appelrechter v<strong>in</strong>dt de feitelijke beoordel<strong>in</strong>g van<br />

de zaak haar def<strong>in</strong>itieve e<strong>in</strong>de. Het verschil met de eerste aanleg<br />

is dat het achterwege laten van een reactie op een standpunt<br />

van de wederpartij niet meer kan worden goedgemaakt<br />

<strong>in</strong> een volgende <strong>in</strong>stantie. <strong>De</strong>ze achtergrond kleurt de wijze<br />

7. HR 9 juli 2010 (Leemkuil/Smit c.s.), LJN BM3912, NJ 2010, 418, JBPr<br />

2010, 57 m.nt. F.J.H. Hovens, r.o. 4.1. Zie nader Van der Wiel 2004,<br />

nr. 283-284; Bakels e.a. 2009, nr. 169; H.J. Snijders en A. Wendels, Civiel<br />

appel, <strong>De</strong>venter: Kluwer 2009, nr. 201. Systematisch vormen de wettelijke<br />

<strong>regel</strong>s over ‘gedekte weren’ (art. 348 Rv) en ‘erkentenis’ (art. 154 lid 1<br />

Rv) species van het genus afstand van recht.<br />

8. Zie bijv. Bijl. Handel<strong>in</strong>gen II 1950/51, nr. 3, p. 4.<br />

9. Vgl. het concept ‘f<strong>in</strong>aliteit van de eerste aanleg’, waarover Asser e.a. 2003,<br />

p. 193. Hiermee wordt bedoeld dat het proces na het e<strong>in</strong>dvonnis <strong>in</strong> eerste<br />

aanleg <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel ten e<strong>in</strong>de moet zijn, en dat hoger beroep uitzonder<strong>in</strong>g<br />

is.<br />

10. Zie Asser e.a. 2003, p. 206-210; Bakels e.a. 2009, nr. 84. Hovens 2005,<br />

nr. 281 laat zien dat de Hoge Raad reeds <strong>in</strong> een arrest uit 1842 betekenis<br />

toekent aan het feit dat het hoger beroep geen geheel nieuw maar een<br />

voortgezet debat betreft.<br />

72 T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

waarop <strong>in</strong> appel de temporele grens tussen <strong>in</strong>clusie en exclusie<br />

wordt getrokken.<br />

Van partijen kan worden gevergd dat zij hun standpunten<br />

zo tijdig <strong>in</strong>nemen dat de wederpartij daarop b<strong>in</strong>nen de kaders<br />

van het normale procedureverloop voldoende kan reageren.<br />

Vertrag<strong>in</strong>g van het ged<strong>in</strong>g moet worden voorkomen, ook door<br />

partijen. 11 Het normale procedureverloop <strong>in</strong> hoger beroep<br />

voorziet <strong>in</strong> een enkele memoriewissel<strong>in</strong>g. Dit is een sterke aanwijz<strong>in</strong>g<br />

voor het uitgangspunt dat nieuwe standpunten <strong>in</strong><br />

hoger beroep uiterlijk bij memorie moeten worden <strong>in</strong>genomen.<br />

<strong>De</strong>ze grensbepal<strong>in</strong>g wordt ‘de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong>’<br />

genoemd, die met zo veel woorden <strong>in</strong> de rechtspraak is aanvaard.<br />

4 Vragen rond de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong><br />

<strong>De</strong> <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> lijkt een heldere grens te bieden<br />

tussen <strong>in</strong>clusie (hoor en wederhoor) en exclusie (hoor noch<br />

wederhoor). Bij nadere beschouw<strong>in</strong>g roept de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel<br />

<strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> echter verschillende vragen op. Ik licht dit toe<br />

aan de hand van twee voorbeelden.<br />

Als eerste wijs ik op de gedachte dat een partij een beroep<br />

moet kunnen doen op relevante ontwikkel<strong>in</strong>gen die zich hebben<br />

voorgedaan na de vorige keer dat zij aan het woord is<br />

geweest. Van haar kon immers niet worden gevergd die ontwikkel<strong>in</strong>gen<br />

eerder <strong>in</strong> haar standpunt te verdisconteren. Interessant<br />

is daarbij het geval dat de te verdisconteren ontwikkel<strong>in</strong>g<br />

bestaat uit een nieuw argument dat de wederpartij bij de<br />

vorige keer dat zij aan de beurt was, naar voren heeft gebracht.<br />

Tegen <strong>in</strong>clusie van de reactie hierop kan worden <strong>in</strong>gebracht<br />

dat op het nieuwe standpunt van de wederpartij had kunnen<br />

worden geanticipeerd door het bij een eerdere gelegenheid<br />

<strong>in</strong>nemen van de desbetreffende reactie. Dit argument spreekt<br />

<strong>in</strong> zoverre niet aan dat het vergen van anticipatie op eventuele<br />

standpunten van de wederpartij tot een onnodige verbred<strong>in</strong>g<br />

van het partijdebat noopt en partijen gedwongen worden <strong>in</strong><br />

strijd met de partijautonomie hun wederpartij op het spoor<br />

van relevante standpunten te zetten.<br />

Voorts wijs ik erop dat een voortgezet debat <strong>in</strong> appel, eventueel<br />

na bewijslever<strong>in</strong>g, schriftelijk of bij pleidooi, naar zijn<br />

aard nimmer beperkt zal zijn tot een zuivere herhal<strong>in</strong>g van<br />

hetgeen bij of voor de memoriewissel<strong>in</strong>g is aangevoerd. Vaak<br />

zal sprake zijn van verdiep<strong>in</strong>g, nuancer<strong>in</strong>g en aanvull<strong>in</strong>g van<br />

standpunten.<br />

Het voorafgaande illustreert dat de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong><br />

<strong>regel</strong> dat nieuwe standpunten uiterlijk bij memorie <strong>in</strong> appel<br />

moeten worden aangevoerd, de vragen oproept (1) welke nieuwe<br />

standpunten door de <strong>regel</strong> worden bestreken, en (2) wanneer<br />

er een uitzonder<strong>in</strong>g op de <strong>regel</strong> kan worden aanvaard.<br />

Voor de beantwoord<strong>in</strong>g van deze vragen is allereerst van<br />

belang welke typen nieuwe standpunten kunnen worden<br />

onderscheiden. 12<br />

11. Zie voor de afweg<strong>in</strong>g van de belangen van waarheidsv<strong>in</strong>d<strong>in</strong>g en snelheid<br />

bijv. Bakels e.a. 2009, nr. 162.<br />

12. Vgl. bijv. Hovens 2005, nr. 289 met nadere verwijz<strong>in</strong>gen.


5 Typen nieuwe standpunten<br />

Naar (mogelijke) uitkomst van een zaak is de verander<strong>in</strong>g of<br />

vermeerder<strong>in</strong>g (tezamen: wijzig<strong>in</strong>g) van eis als nieuw standpunt<br />

het meest <strong>in</strong>grijpend, nu met wijzig<strong>in</strong>g van eis een ander<br />

dictum wordt beoogd dan <strong>in</strong> eerste <strong>in</strong>stantie werd nagestreefd.<br />

Indien wijzig<strong>in</strong>g van eis <strong>in</strong> appel geschiedt, is de gewijzigde<br />

vorder<strong>in</strong>g <strong>in</strong> zoverre slechts <strong>in</strong> één <strong>in</strong>stantie voorwerp van<br />

geschil. 13<br />

<strong>De</strong> wijzig<strong>in</strong>g van de gronden van de eis laat zich als categorie<br />

gemakkelijk van de wijzig<strong>in</strong>g van de eis zelf onderscheiden.<br />

Alleen met wijzig<strong>in</strong>g van de eis zelf wordt een wijzig<strong>in</strong>g <strong>in</strong> het<br />

beoogde dictum gebracht. <strong>De</strong> nieuwe weer vormt aan de kant<br />

van de gedaagde het equivalent van de wijzig<strong>in</strong>g van de gronden<br />

van de eis: een nieuwe weer strekt tot hetzelfde dictum als<br />

het oorspronkelijke verweer, namelijk afwijz<strong>in</strong>g van de vorder<strong>in</strong>g.<br />

14<br />

M<strong>in</strong>der helder is het onderscheid tussen de wijzig<strong>in</strong>g van<br />

de gronden van de eis of de nieuwe weer enerzijds en het nieuwe<br />

feit anderzijds. Beide strekken ertoe een nieuw argument<br />

aan te dragen voor het door de desbetreffende partij beoogde<br />

dictum, toe- respectievelijk afwijz<strong>in</strong>g van het gevorderde.<br />

Mijns <strong>in</strong>ziens is voor dit onderscheid beslissend of het nieuwe<br />

argument zelfstandige betekenis heeft voor de uitkomst van<br />

het ged<strong>in</strong>g. <strong>De</strong> achtergrond van deze opvatt<strong>in</strong>g is de volgende.<br />

Indien een nieuw argument deze zelfstandige betekenis heeft,<br />

is sprake van een wijzig<strong>in</strong>g van eis of verweer. Indien deze zelfstandige<br />

betekenis ontbreekt, is sprake van een nieuw feit. Dit<br />

laatste is niet meer dan een nadere adstructie van een al aangevoerde<br />

grondslag, eis of verweer. 15<br />

Enkele voorbeelden kunnen, naar ik hoop, verhelderen<br />

wanneer een nieuw argument al dan niet zelfstandige betekenis<br />

heeft.<br />

a. Een man vordert <strong>in</strong> kort ged<strong>in</strong>g nakom<strong>in</strong>g van een echtscheid<strong>in</strong>gsconvenant.<br />

<strong>De</strong> voorzien<strong>in</strong>genrechter wijst de<br />

vorder<strong>in</strong>g toe. Bij memorie van grieven beroept de ex-echtgenote<br />

zich op wijzig<strong>in</strong>g van omstandigheden. Bij pleidooi<br />

voegt zij hieraan toe dat een <strong>in</strong> het convenant opgenomen<br />

voorwaarde niet is vervuld. 16 Beide verweren zien op te<br />

onderscheiden rechtsgronden en kunnen, <strong>in</strong>dien gegrond,<br />

13. Om deze reden was wijzig<strong>in</strong>g van eis tussen 1838 en 1952 <strong>in</strong> belangrijke<br />

mate uitgesloten. Onder het wetboek van 1830 was wijzig<strong>in</strong>g van eis wel<br />

toegestaan. Zie <strong>De</strong> P<strong>in</strong>to 1857, p. 246-247 en 487. Bij Wet van<br />

23 april 1952, Stb. 204, is art. 134 (oud) Rv <strong>in</strong>gevoerd. Zie L.E.H. Rutten,<br />

Wijzig<strong>in</strong>gen burgerlijke rechtsvorder<strong>in</strong>g s<strong>in</strong>ds 1952, <strong>De</strong>venter: Kluwer<br />

(losbl.), p. 11-28; Hovens 2005, nr. 272 en 281. Art. 134 (oud) Rv is<br />

<strong>in</strong> 2002 is opgevolgd door het huidige, niet wezenlijk afwijkende art. 130<br />

Rv. Een verm<strong>in</strong>der<strong>in</strong>g van eis stuit om voor de hand liggende redenen<br />

nimmer op bezwaar (art. 129 Rv).<br />

14. Ik laat het bijzondere geval dat gedaagde <strong>in</strong> hoger beroep een positiever<br />

dictum nastreeft dan <strong>in</strong> eerste aanleg (bijv. <strong>in</strong> eerste <strong>in</strong>stantie gedeeltelijke<br />

afwijz<strong>in</strong>g, <strong>in</strong> hoger beroep algehele afwijz<strong>in</strong>g) achterwege.<br />

15. Vgl. H.E. Ras, <strong>De</strong> grenzen van de rechtsstrijd <strong>in</strong> hoger beroep <strong>in</strong> burgerlijke<br />

zaken, vierde druk bewerkt door A. Hammerste<strong>in</strong>, <strong>De</strong>venter: Kluwer<br />

2011, nr. 30-31; Bakels e.a. 2009, nr. 161-163; W.L. Valk, ‘Rechtsbescherm<strong>in</strong>g<br />

<strong>in</strong> het civiele appelprocesrecht’, <strong>in</strong>: L.E. de Groot-van Leeuwen<br />

e.a. (red.), Eén procesrecht? <strong>De</strong>venter: Kluwer 2009, p. 26-28.<br />

16. Hof Amsterdam (nevenzitt<strong>in</strong>gsplaats Arnhem) 5 april 2010,<br />

nr. 200.051.609, LJN BU3337.<br />

T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

de afwijz<strong>in</strong>g van de vorder<strong>in</strong>g zelfstandig dragen. Het<br />

beroep op de voorwaarde vormt derhalve een nieuwe weer.<br />

b. Een televisieproducer koopt een computerprogramma van<br />

een softwareleverancier. Het computerprogramma functioneert<br />

niet en de televisieproducer vordert schadevergoed<strong>in</strong>g.<br />

<strong>De</strong> rechtbank wijst de vorder<strong>in</strong>g toe. Bij memorie<br />

van grieven doet de softwareleverancier een beroep op de<br />

verjar<strong>in</strong>gstermijn van art. 7:23 lid 2 BW. Bij memorie van<br />

antwoord heeft de televisieproducer hiertegenover gesteld<br />

dat hij de softwareleverancier ‘e<strong>in</strong>d 2005’ schriftelijk heeft<br />

gesommeerd de schade te vergoeden. Bij pleidooi heeft de<br />

televisieproducer gesteld dat hij bij brief van 1 december<br />

2005 de softwareleverancier heeft gesommeerd de<br />

schade te vergoeden. 17 <strong>De</strong>ze laatste stell<strong>in</strong>g vormt een<br />

nadere onderbouw<strong>in</strong>g van het reeds bij memorie van antwoord<br />

gedane beroep op stuit<strong>in</strong>g van de verjar<strong>in</strong>g. Hierom<br />

vormt deze stell<strong>in</strong>g geen wijzig<strong>in</strong>g van eis, maar slechts een<br />

nieuw feit.<br />

c. Een coöperatie vordert betal<strong>in</strong>g van facturen van een<br />

opdrachtgever. <strong>De</strong> rechtbank wijst de vorder<strong>in</strong>g toe. Bij<br />

memorie van grieven beroept de opdrachtgever zich erop<br />

dat niet de coöperatie maar twee daar<strong>in</strong> later <strong>in</strong>gebrachte<br />

eenmanszaken zijn contractuele wederpartij zijn. Bij antwoord<br />

beroept de coöperatie zich hiertegenover op verkrijg<strong>in</strong>g<br />

van de vorder<strong>in</strong>g door contractsovernem<strong>in</strong>g. Bij akte<br />

na tussenarrest beroept hij zich vervolgens op verkrijg<strong>in</strong>g<br />

door cessie. 18 Dit beroep op cessie kan zelfstandig het<br />

standpunt dragen dat de coöperatie de vorder<strong>in</strong>g heeft verkregen<br />

en vormt derhalve een vermeerder<strong>in</strong>g van de<br />

grondslag van de eis.<br />

d. Een oud-werknemer vordert schadevergoed<strong>in</strong>g op grond<br />

van kennelijk onredelijk ontslag onder opgave van een valse<br />

of voorgewende reden (art. 7:681 lid 1 jo 2 sub a BW).<br />

In eerste aanleg en bij memorie van grieven onderbouwt de<br />

oud-werknemer deze vorder<strong>in</strong>g met het (door de rechtbank<br />

verworpen) standpunt dat hij – anders dan de werkgever<br />

bij de opzegg<strong>in</strong>g tot uitgangspunt had genomen –<br />

wel degelijk arbeidsgeschikt was. Eerst bij akte na de<br />

memorie van antwoord van de werkgever roept de oudwerknemer<br />

ook zijn voormalige lidmaatschap van de<br />

ondernem<strong>in</strong>gsraad <strong>in</strong>. 19 Nu het hier gaat om een feit dat<br />

het beroep op art. 7:681 lid 1 jo 2 sub a BW zelfstandig<br />

kan dragen, is hier sprake van een vermeerder<strong>in</strong>g van de<br />

grondslag van de eis en niet slechts van een nieuw feit ter<br />

uitwerk<strong>in</strong>g van het eerdere beroep op dit artikel.<br />

In het navolgende zal ik voortbouwen op het hiervoor uitgewerkte<br />

onderscheid tussen nieuwe standpunten met zelfstandige<br />

betekenis (eiswijzig<strong>in</strong>g, grondslagwijzig<strong>in</strong>g en nieuwe<br />

weer) en standpunten zonder zelfstandige betekenis (‘nieuwe<br />

feiten’).<br />

17. HR 27 april 2012 (Beeldbrigade/Hulskamp), LJN BV1301, NJ 2012,<br />

293.<br />

18. Hof Arnhem 30 augustus 2010, nr. 200.026.977, LJN BU3376.<br />

19. Hof Arnhem 5 april 2010, nr. 200.015.535, LJN BU3362.<br />

73


6 Een ontwikkel<strong>in</strong>g langs twee lijnen<br />

<strong>De</strong> behandel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> de rechtspraak van de hiervoor onderscheiden<br />

typen nieuwe standpunten heeft <strong>in</strong> de loop der jaren een<br />

ontwikkel<strong>in</strong>g doorgemaakt. <strong>De</strong> temporele grenzen aan het<br />

<strong>in</strong>nemen van standpunten <strong>in</strong> hoger beroep hebben zich langs<br />

twee lijnen ontwikkeld.<br />

<strong>De</strong> eerste lijn betreft de deadl<strong>in</strong>e voor het naar voren brengen<br />

van bezwaren tegen e<strong>in</strong>dbesliss<strong>in</strong>gen uit de uitspraak<br />

waartegen het appel zich richt. Tot diep <strong>in</strong> de tw<strong>in</strong>tigste eeuw<br />

was de term ‘grief’ gereserveerd voor dit type standpunt. 20 <strong>De</strong><br />

wet van 1838 bepaalde expliciet dat de memorie van eis <strong>in</strong><br />

hoger beroep de bezwaren van appellant tegen het bestreden<br />

vonnis bevatte. 21 <strong>De</strong> desbetreffende bepal<strong>in</strong>g is met de lex<br />

Hartogh <strong>in</strong> 1896 uit de wet verdwenen, maar Hovens laat zien<br />

dat hiermee geen wijzig<strong>in</strong>g van het geldende recht is beoogd. 22<br />

<strong>De</strong> Hoge Raad heeft de memorie van grieven dan ook steeds<br />

gehandhaafd als deadl<strong>in</strong>e voor bezwaren tegen de uitspraak<br />

waarvan beroep. 23 Hij heeft hierover <strong>in</strong> het arrest Broere/<br />

Olivetti 24 het volgende overwogen:<br />

‘(…) het (…) grievenstelsel (…) houdt <strong>in</strong> dat de rechter <strong>in</strong><br />

hoger beroep (…) slechts heeft te oordelen over behoorlijk<br />

<strong>in</strong> het ged<strong>in</strong>g naar voren gebrachte grieven tegen het vonnis<br />

van de eerste rechter. Voor beantwoord<strong>in</strong>g van de vraag<br />

wanneer grieven als behoorlijk naar voren gebracht kunnen<br />

gelden, dient mede maatstaf te zijn of de wederpartij<br />

zich tegen de aangevoerde grieven naar behoren heeft kunnen<br />

verdedigen. Die wederpartij mag er <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel van uitgaan<br />

dat de omvang van de rechtsstrijd <strong>in</strong> appel door de<br />

conclusie van eis is vastgelegd en behoeft er geen reken<strong>in</strong>g<br />

mede te houden dat haar verweer tot nieuwe grieven aanleid<strong>in</strong>g<br />

kan geven. Een en ander brengt mee dat <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel<br />

niet kan worden aanvaard dat de rechter nog let op grieven<br />

die eerst bij pleidooi zijn aangevoerd (…).’<br />

In dit – beperkte – kader heeft de Hoge Raad de term ‘<strong>in</strong><br />

beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong>’ gemunt. 25 Anders dan de geciteerde<br />

overweg<strong>in</strong>gen suggereren, gaat de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong>,<br />

20. Zie HR 24 april 1981 (Jansen/MBI), LJN AG4182, NJ 1981, 495 m.nt.<br />

W.H. Heemskerk, en eerder bijv. HR 21 april 1967 (Leppers/Van de<br />

Wouw), LJN AC4735, NJ 1967, 240.<br />

21. W.H. Heemskerk <strong>in</strong> zijn noot sub 2 onder HR 1 juli 1988 (FCI/Joustra),<br />

LJN AB7694, NJ 1989, 156, meent dat de Hoge Raad vóór Broere/<br />

Olivetti milder was voor nieuwe grieven. <strong>De</strong>ze stell<strong>in</strong>g wordt onderschreven<br />

door H.E. Ras, <strong>De</strong> grenzen van de rechtsstrijd <strong>in</strong> hoger beroep <strong>in</strong> burgerlijke<br />

zaken, Arnhem: Gouda Qu<strong>in</strong>t 1992, nr. 29, die schrijft: ‘Voordien<br />

kende de Hoge Raad niet een speciale <strong>regel</strong> voor grieven.’ Aldus ook<br />

de door A. Hammerste<strong>in</strong> bewerkte tweede druk uit 2001. In de derde<br />

druk uit 2004, eveneens bewerkt door A. Hammerste<strong>in</strong>, is de tekst aangepast:<br />

‘Voordien kende de Hoge Raad niet een speciale <strong>regel</strong> voor nieuwe<br />

feiten.’ <strong>De</strong> achtergrond van deze aanpass<strong>in</strong>g, die is gehandhaafd <strong>in</strong> de<br />

vierde druk uit 2011, kan ik niet duiden.<br />

22. Waarover Hovens 2005, nr. 283.<br />

23. L.E.H. Rutten, <strong>De</strong> devolutieve werk<strong>in</strong>g van het appel (diss. Nijmegen),<br />

Utrecht/Nijmegen: <strong>De</strong>kker & Van de Vegt 1945, p. 93; J.J. Vriesendorp,<br />

Ambtshalve aanvullen van rechtsgronden (diss. Leiden), Zwolle:<br />

W.E.J. Tjeenk Will<strong>in</strong>k 1970, nr. 135, steeds met nadere verwijz<strong>in</strong>gen.<br />

24. HR 11 november 1983 (Broere/Olivetti), LJN AG4687, NJ 1984, 298<br />

(kopje), RvdW 1983, 194, r.o. 3.6.<br />

25. In HR 26 april 1991, LJN ZC0225, NJ 1992, 407 m.nt. J.B.M. Vranken.<br />

74 T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

zoals gezegd, verder dan hoor en wederhoor eisen. Dit laat zich<br />

erdoor rechtvaardigen dat de bestreden uitspraak de aanleid<strong>in</strong>g<br />

voor het hoger beroep vormt, zodat van appellant verwacht<br />

kan worden dat hij zijn bezwaren tegen die uitspraak bij<br />

memorie van grieven compleet <strong>in</strong> beeld weet te brengen. <strong>De</strong><br />

bestreden uitspraak is het resultaat van het partijdebat uit de<br />

vorige <strong>in</strong>stantie. <strong>De</strong> desbetreffende materie is derhalve al eerder<br />

onderdeel van het partijdebat geworden. Het hoger beroep<br />

kent <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel slechts een enkele conclusieronde, zodat geïntimeerde<br />

alleen op bij de conclusie van eis <strong>in</strong> hoger beroep<br />

<strong>in</strong>genomen standpunten automatisch een voldoende reactiemogelijkheid<br />

heeft.<br />

<strong>De</strong> tweede ontwikkel<strong>in</strong>gslijn betreft de grenzen aan de toelaatbaarheid<br />

van <strong>in</strong> appel <strong>in</strong> te nemen nieuwe standpunten<br />

anders dan grieven <strong>in</strong> de hiervoor aangeduide enge z<strong>in</strong>. Het<br />

ongeschreven procesrecht dat zich <strong>in</strong> dit kader heeft ontwikkeld,<br />

26 is m<strong>in</strong>der casusgericht dan men <strong>in</strong> eerste <strong>in</strong>stantie zou<br />

denken. Er heeft zich een aantal vrij goed hanteerbare <strong>regel</strong>s<br />

gevormd. Zo brengt de goede procesorde wat betreft nieuwe<br />

feiten met zich dat 27<br />

‘(…) de rechter feiten die eerst bij pleidooi zijn gesteld, terzijde<br />

kan laten op de grond dat de tegenpartij daarop niet<br />

meer voldoende heeft kunnen reageren of dat zij een nader<br />

onderzoek nodig zouden maken waarvoor het ged<strong>in</strong>g geen<br />

gelegenheid meer biedt (…)’.<br />

Nieuwe feiten bij pleidooi zijn, zo laat zich uit deze overweg<strong>in</strong>g<br />

afleiden, <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel toelaatbaar. 28 Voor de hand ligt dat<br />

dit evenzeer geldt <strong>in</strong>dien na memorie, maar voorafgaand aan<br />

pleidooi nieuwe feiten worden aangevoerd. 29 In de praktijk<br />

van de laatste decennia van de tw<strong>in</strong>tigste eeuw lijkt vrij mild<br />

met nieuwe feiten te worden omgegaan. 30<br />

Dit laatste gold ook voor de wijze waarop de wijzig<strong>in</strong>g van<br />

(de grondslag van de) eis <strong>in</strong> appel <strong>in</strong> de rechtspraak werd bejegend.<br />

31 <strong>De</strong> voormalige wettelijke criteria van art. 134 lid 2<br />

(oud) Rv blijven na hun vervang<strong>in</strong>g door de algemene maatstaf<br />

van de goede procesorde <strong>in</strong> art. 130 lid 1 Rv relevant, nu<br />

zij een uitwerk<strong>in</strong>g van deze algemene maatstaf vormden. <strong>De</strong><br />

criteria ‘onredelijke bemoeilijk<strong>in</strong>g van de verdedig<strong>in</strong>g’ en de<br />

26. Zie over de goede procesorde Van der Wiel 2004, § 4.2-4.3 en met name<br />

V.C.A. L<strong>in</strong>dijer, <strong>De</strong> goede procesorde (diss. Gron<strong>in</strong>gen), <strong>De</strong>venter: Kluwer<br />

2006. Ook de ‘<strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong>’ vloeit uit de goede procesorde<br />

voort. Zie Bakels e.a. 2009, nr. 161.<br />

27. HR 14 januari 1983 (Hazjiani/Van Woerden), LJN AG4523, NJ 1983,<br />

457 m.nt. P.A. Ste<strong>in</strong>, r.o. 3.5, op het voetspoor van HR 6 april 1979<br />

(Reuvers/Gem. Zwolle), LJN AH8595, NJ 1980, 34 m.nt. C.J.H. Brunner.<br />

28. Aldus ook Snijders en Wendels 2009, nr. 184, met aanhal<strong>in</strong>g van voorbeelden<br />

uit de rechtspraak.<br />

29. Aldus ook Snijders en Wendels 2009, nr. 176, met aanhal<strong>in</strong>g van voorbeelden<br />

uit de rechtspraak.<br />

30. Zie de voorbeelden genoemd bij Ras/Hammerste<strong>in</strong> 2011, nr. 29; Snijders<br />

en Wendels 2009, nr. 176 en 184; Van der Wiel 2004, nr. 287.<br />

31. Zie de bronnen genoemd bij Ras/Hammerste<strong>in</strong> 2011, nr. 38; Van der<br />

Wiel 2004, nr. 283, en Valk 2009, p. 27-28. Opmerk<strong>in</strong>g verdient wel dat<br />

wijzig<strong>in</strong>g van (de gronden van de) eis bij akte dient te geschieden. Zie HR<br />

30 september 2005 (Koker/Cornelius), LJN AR7928, NJ 2007, 154<br />

m.nt. J.B.M. Vranken.


‘onredelijke vertrag<strong>in</strong>g van het ged<strong>in</strong>g’ sluiten goed aan op de<br />

jurisprudentiële maatstaf voor het toelaten van nieuwe feiten.<br />

Voor nieuwe weren gold iets soortgelijks. 32 <strong>De</strong> conclusie is dat<br />

tot <strong>in</strong> het beg<strong>in</strong> van deze eeuw nieuwe standpunten, al dan<br />

niet met zelfstandige betekenis, <strong>in</strong> appel <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel tot bij<br />

pleidooi konden worden <strong>in</strong>genomen en dat het buiten<br />

beschouw<strong>in</strong>g laten ervan uitzonder<strong>in</strong>g was. Voor bezwaren<br />

tegen besliss<strong>in</strong>gen uit de uitspraak waarvan beroep gold het<br />

tegenovergestelde: <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel konden deze niet na memorie<br />

geldend worden gemaakt.<br />

7 Verbreden van de eerste lijn: het begrip grief<br />

krijgt een ruime strekk<strong>in</strong>g<br />

Al aan het e<strong>in</strong>d van de jaren tachtig van de vorige eeuw vertoonden<br />

zich voortekenen van een verbred<strong>in</strong>g van de eerste<br />

lijn. In het arrest FCI/Joustra 33 draaide het om de hoogte van<br />

een na ontslag door FCI aan Joustra wegens pensioenschade<br />

toe te kennen bedrag. <strong>De</strong> rechtbank kende ƒ 300.000 toe. Bij<br />

memorie van grieven concludeerde FCI dat het bedrag<br />

behoort te worden gesteld op ƒ 151.320. Bij memorie van antwoord<br />

tevens houdende memorie van grieven <strong>in</strong> <strong>in</strong>cidenteel<br />

appel concludeerde Joustra tot toekenn<strong>in</strong>g van ƒ 425.000. Bij<br />

akte houdende wijzig<strong>in</strong>g van eis <strong>in</strong> pr<strong>in</strong>cipaal appel tevens<br />

memorie van antwoord <strong>in</strong> <strong>in</strong>cidenteel appel heeft FCI vervolgens<br />

het niet eerder voorgedragen verweer gevoerd dat reken<strong>in</strong>g<br />

moet worden gehouden met de eigen bijdrage die Joustra<br />

bij voortdur<strong>in</strong>g van het dienstverband zou hebben geleverd<br />

aan de opbouw van zijn pensioen. FCI concludeerde ten slotte<br />

tot toekenn<strong>in</strong>g van ƒ 87.431. Het hof passeerde de nieuwe<br />

weer onder verwijz<strong>in</strong>g naar art. 347 Rv, daarmee volgens A-G<br />

Leijten op goede gronden tot uitdrukk<strong>in</strong>g brengende dat de<br />

nieuwe weer was aangevoerd <strong>in</strong> een nadere conclusie waarvoor<br />

<strong>in</strong> hoger beroep echter <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel geen ruimte is. <strong>De</strong> Hoge<br />

Raad volgt een andere route. Volgens hem is de nieuwe weer <strong>in</strong><br />

het pr<strong>in</strong>cipaal appel tevens een nieuwe grief, die het hof op<br />

grond van de <strong>regel</strong> dat grieven <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel uiterlijk bij eerste<br />

memorie moeten worden aangevoerd, terecht buiten beschouw<strong>in</strong>g<br />

heeft gelaten. Duidelijk is dat het hier niet gaat om een<br />

bezwaar tegen de wijze waarop de rechtbank over een geschilpunt<br />

heeft beslist. Het geschilpunt ‘de betekenis van Joustra’s<br />

eigen bijdrage voor de vergoed<strong>in</strong>g van zijn pensioenschade’ lag<br />

bij de rechtbank immers nog niet voor, maar is eerst <strong>in</strong> appel<br />

onderdeel van de rechtsstrijd geworden. Door het desbetreffende<br />

nieuwe verweer desalniettem<strong>in</strong> tevens als grief op te vatten,<br />

wordt de betekenis van het begrip grief opgerekt tot buiten<br />

de tot dan toe dom<strong>in</strong>ante def<strong>in</strong>itie ‘bezwaren tegen besliss<strong>in</strong>gen<br />

uit de uitspraak waarvan beroep’. In FCI/Joustra wordt<br />

(nog) geen nieuwe def<strong>in</strong>itie van ‘grief’ gelanceerd, maar de<br />

motiver<strong>in</strong>g van de Hoge Raad is veelzeggend. Volgens hem is<br />

sprake van een nieuwe grief, immers:<br />

32. Zie bijv. HR 11 april 1986 (Ennia/Bodde), LJN AC1960, NJ 1987, 433<br />

m.nt. W.H. Heemskerk; HR 13 juni 1986, LJN AC3113, NJ 1987, 680.<br />

33. HR 1 juli 1988 (FCI/Joustra), LJN AB7694, NJ 1989, 156 m.nt<br />

W.H. Heemskerk.<br />

T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

‘(…) alsnog werd aangevoerd dat het wegens pensioenschade<br />

toe te kennen, door de Rb. op ƒ 300.000 gestelde<br />

bedrag niet, zoals aanvankelijk bij memorie van grieven<br />

betoogd, behoort te worden gesteld op ƒ 151.320, maar op<br />

ƒ 87.431’.<br />

Met andere woorden: volgens de Hoge Raad vormt de nieuwe<br />

weer een grief omdat gegrondbev<strong>in</strong>d<strong>in</strong>g van het desbetreffende<br />

argument tot een ander dictum zou leiden. 34<br />

In het arrest Maas/gemeente Schijndel gaat de Hoge Raad<br />

op het <strong>in</strong>geslagen pad voort. <strong>De</strong> gemeente vorderde aan Maas<br />

uitgekeerde bijstand terug op de grond dat Maas de gemeente<br />

niet had <strong>in</strong>gelicht over diens werkzaamheden en <strong>in</strong>komsten <strong>in</strong><br />

de desbetreffende periode. Nadat de kantonrechter de vorder<strong>in</strong>g<br />

van de gemeente had toegewezen, voerde Maas bij de<br />

rechtbank eerst bij pleidooi aan dat <strong>in</strong> de gegeven omstandigheden<br />

de algemene beg<strong>in</strong>selen van behoorlijk bestuur aan toewijz<strong>in</strong>g<br />

van de vorder<strong>in</strong>g van de gemeente <strong>in</strong> de weg staan. In<br />

cassatie klaagt Maas dat de rechtbank dit verweer niet heeft<br />

behandeld. Volgens de Hoge Raad faalt het desbetreffende<br />

onderdeel van het middel: 35<br />

‘<strong>De</strong> daar<strong>in</strong> bedoelde grief is eerst bij de mondel<strong>in</strong>ge behandel<strong>in</strong>g<br />

<strong>in</strong> hoger beroep <strong>in</strong> aan de rechtbank overgelegde<br />

pleitnotities naar voren gebracht. Uit het beroepschrift<br />

moet evenwel blijken op welke gronden de appellant oordeelt<br />

dat de door hem bestreden beschikk<strong>in</strong>g onjuist is<br />

(HR 15 dec. 1989, NJ 1990, 351). Eerst bij gelegenheid<br />

van de mondel<strong>in</strong>ge behandel<strong>in</strong>g aangevoerde grieven zal de<br />

rechter – uitzonder<strong>in</strong>gsgevallen, waarvan te dezen geen<br />

sprake is, daargelaten – buiten beschouw<strong>in</strong>g hebben te<br />

laten.’<br />

<strong>De</strong>ze arresten hebben H.J. Snijders tot de kritiek geleid dat de<br />

Hoge Raad ermee de beperkte betekenis van het begrip grief<br />

(bezwaren tegen besliss<strong>in</strong>gen uit de uitspraak waarvan beroep)<br />

miskent en derhalve ten onrechte niet als grief te kwalificeren<br />

argumenten van appellanten laat stuklopen op de ‘<strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel<br />

<strong>strakke</strong> <strong>regel</strong>’, die immers slechts voor grieven geldt. 36<br />

<strong>De</strong> Hoge Raad g<strong>in</strong>g echter kennelijk reeds uit van een ruimer<br />

begrip grief. In de arresten Gloudemans/<strong>De</strong> W<strong>in</strong>ter,<br />

Clickly.com c.s./JSP en Budé/Geju heeft de Hoge Raad de <strong>in</strong><br />

de hiervoor besproken arresten besloten liggende def<strong>in</strong>itie van<br />

het begrip grief geëxpliciteerd door te overwegen dat als grieven<br />

worden aangemerkt 37<br />

34. Het zou niet verbazen als Ras, die als voorzitter deel uitmaakte van de<br />

zetel die dit arrest heeft gewezen, de hand heeft gehad <strong>in</strong> deze overweg<strong>in</strong>g.<br />

Zie immers Ras 1992, nr. 16. Over de rol van Ras <strong>in</strong> soortgelijke z<strong>in</strong><br />

Valk 2009, p. 27.<br />

35. HR 19 oktober 1990 (Maas/Gem. Schijndel), LJN AD1259, NJ 1991,<br />

607, r.o. 3.4.<br />

36. H.J. Snijders en A. Wendels, Civiel appel, <strong>De</strong>venter: Kluwer 2003,<br />

nr. 196.<br />

37. HR 9 september 1994 (Gloudemans/<strong>De</strong> W<strong>in</strong>ter), LJN ZC1439, NJ<br />

1995, 6, r.o. 3.2; HR 5 december 2003 (Clickly.com c.s./JSP), LJN<br />

AJ3242, NJ 2004, 76, r.o. 3.4.1; HR 3 februari 2006 (Budé/Geju), LJN<br />

AU8278, NJ 2006, 120, r.o. 4.3.<br />

75


‘(…) alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat<br />

de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd (…)’.<br />

Enige jaren later blijkt dat de consequenties van deze def<strong>in</strong>itie<br />

zich niet beperken tot de tim<strong>in</strong>g van nieuwe weren van appellanten.<br />

8 Doortrekken van de eerste lijn: strakheid alom<br />

In de zaak Willemsen c.s./NOM komt de Hoge Raad<br />

opnieuw voor de vraag te staan of een vermeerder<strong>in</strong>g van de<br />

grondslag van de eis ook nog na memorie van grieven kan worden<br />

gedaan. Uit oudere rechtspraak volgde, zo bleek hiervoor,<br />

dat de goede procesorde hier maatgevend was op een wijze<br />

zoals die ook voor nieuwe feiten gold, hetgeen een bevestigende<br />

beantwoord<strong>in</strong>g zou rechtvaardigen. <strong>De</strong> Hoge Raad vangt<br />

zijn overweg<strong>in</strong>gen aan met het aanhalen van de hiervoor<br />

genoemde def<strong>in</strong>itie van het begrip grief en van de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel<br />

<strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> van het grievenstelsel: grieven dienen <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel<br />

bij eerste memorie te worden aangevoerd. <strong>De</strong> Hoge Raad vervolgt:<br />

38<br />

‘Dit stelsel hangt samen met het feit dat het debat <strong>in</strong> hoger<br />

beroep voortbouwt op hetgeen <strong>in</strong> eerste aanleg is geschied<br />

en <strong>in</strong> zoverre ten opzichte van de eerste aanleg als voortgezette<br />

<strong>in</strong>stantie heeft te gelden. In het belang van de concentratie<br />

van het debat en van een spoedige afdoen<strong>in</strong>g van<br />

het geschil, mag <strong>in</strong> dit licht van appellant <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel worden<br />

verlangd dat hij <strong>in</strong> zijn conclusie van eis (memorie van<br />

grieven) aanstonds niet alleen al zijn bezwaren tegen de<br />

besliss<strong>in</strong>gen van de lagere rechter aanvoert, maar ook de<br />

nieuwe feiten of stell<strong>in</strong>gen naar voren brengt waarop hij<br />

zich <strong>in</strong> appel mede wenst te beroepen.<br />

Het vorenstaande betekent mede dat de <strong>in</strong> art. 347 lid 1<br />

Rv. besloten twee-conclusie-<strong>regel</strong> ook de – <strong>in</strong>gevolge<br />

art. 130 lid 1 <strong>in</strong> verb<strong>in</strong>d<strong>in</strong>g met art. 353 lid 1 Rv. – aan de<br />

oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verander<strong>in</strong>g<br />

of vermeerder<strong>in</strong>g van zijn eis, <strong>in</strong> hoger beroep beperkt<br />

<strong>in</strong> die z<strong>in</strong> dat hij <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel zijn eis slechts kan veranderen<br />

of vermeerderen niet later dan <strong>in</strong> zijn memorie van grieven<br />

of van antwoord. Dit geldt ook als de vermeerder<strong>in</strong>g van<br />

eis slechts betrekk<strong>in</strong>g heeft op de grondslag van hetgeen ter<br />

toelicht<strong>in</strong>g van de vorder<strong>in</strong>g door de oorspronkelijk eiser<br />

is gesteld.’<br />

Uit deze overweg<strong>in</strong>gen volgt dat appellant niet alleen bezwaren<br />

tegen besliss<strong>in</strong>gen uit de uitspraak waarvan beroep en<br />

nieuwe weren, maar ook wijzig<strong>in</strong>gen van (de grondslag van) de<br />

eis <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel uiterlijk bij memorie van grieven moet aanvoeren.<br />

Al deze argumenten zullen strekken tot het verkrijgen van<br />

een ander dictum dan dat van de aangevallen uitspraak en derhalve<br />

tot vernietig<strong>in</strong>g daarvan. Al deze argumenten kwalificeren<br />

dus als grief volgens de daarvan door de Hoge Raad gegeven<br />

def<strong>in</strong>itie en worden bestreken door de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong><br />

<strong>regel</strong>.<br />

38. HR 20 juni 2008 (Willemsen c.s./NOM), LJN BC4959, NJ 2009, 21,<br />

r.o. 4.2.3-4.2.4.<br />

76 T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

Indien geïntimeerde zijn eis wijzigt, wil hij een ander dictum<br />

dan dat van de aangevallen uitspraak en strekt deze eiswijzig<strong>in</strong>g<br />

– behalve, strikt genomen, bij een zuivere vermeerder<strong>in</strong>g<br />

van de grondslag van de eis – tot vernietig<strong>in</strong>g van die uitspraak.<br />

Dit betekent dat de eiswijzig<strong>in</strong>g tevens een <strong>in</strong>cidentele<br />

grief vormt en een <strong>in</strong>cidenteel appel <strong>in</strong>houdt. Dat een dergelijke<br />

eiswijzig<strong>in</strong>g uiterlijk bij memorie van antwoord dient te<br />

worden gedaan, zoals de Hoge Raad expliciet heeft beslist, kan<br />

nog rechtstreeks uit de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> worden verklaard.<br />

Anders ligt dit bij de zuivere grondslagwijzig<strong>in</strong>g zijdens<br />

geïntimeerde, waarvan de Hoge Raad eveneens expliciet heeft<br />

beslist dat deze uiterlijk bij memorie van antwoord moet worden<br />

gedaan. Zo’n grondslagwijzig<strong>in</strong>g strekt immers tot hetzelfde<br />

dictum als dat van de uitspraak van de eerste rechter en dus<br />

niet tot vernietig<strong>in</strong>g daarvan. Niettem<strong>in</strong> lijkt het allesz<strong>in</strong>s<br />

gerechtvaardigd een dergelijk nieuw argument aan dezelfde<br />

temporele grenzen te onderwerpen als de nieuwe argumenten<br />

die tot een ander dictum strekken. 39 Bij grondslagwijzig<strong>in</strong>g<br />

gaat het immers om een nieuw, zelfstandig argument dat het<br />

beoogde (bekrachtigen van het) dictum zelfstandig moet kunnen<br />

dragen. Qua betekenis doet zo’n argument niet onder<br />

voor een grief.<br />

Hetzelfde geldt voor de nieuwe weer van geïntimeerde.<br />

Willemsen c.s./NOM gaf hierover geen uitsluitsel, maar het<br />

zou opmerkelijk zijn als op dit type nieuw argument <strong>in</strong> appel<br />

ondanks de betekenis ervan de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> niet<br />

ook toepasselijk zou zijn. Bakels e.a. lijken te menen dat <strong>in</strong><br />

Willemsen c.s./NOM reeds een bevestig<strong>in</strong>g van dit standpunt<br />

besloten ligt, waar zij schrijven dat de Hoge Raad <strong>in</strong> dat arrest<br />

‘zijn uitleg van het begrip grief [heeft] (her)bevestigd en deze<br />

bovendien [heeft] doorgetrokken naar alle nova <strong>in</strong> appel.’ 40<br />

Inmiddels heeft de Hoge Raad <strong>in</strong> het arrest Doornenbal/Van<br />

der Spek geoordeeld dat 41<br />

‘(…) zoals is beslist <strong>in</strong> HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ<br />

2009/21 en 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154 met<br />

betrekk<strong>in</strong>g tot het tijdstip waarop <strong>in</strong> hoger beroep grieven<br />

dienen te worden aangevoerd en een wijzig<strong>in</strong>g van eis<br />

dient plaats te v<strong>in</strong>den, ook voor verweren die door de geïntimeerde<br />

worden aangevoerd tegen de vorder<strong>in</strong>g van de<br />

oorspronkelijke eiser, geldt dat uitbreid<strong>in</strong>g daarvan dient<br />

plaats te v<strong>in</strong>den <strong>in</strong> de eerste conclusie <strong>in</strong> hoger beroep.<br />

Nadat de <strong>in</strong> art. 347 lid 1 Rv. genoemde conclusies zijn<br />

genomen, is de mogelijkheid daartoe beperkt tot de uitzonder<strong>in</strong>gen<br />

die zijn genoemd <strong>in</strong> beide voormelde arresten.’<br />

Het doortrekken van de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> naar alle wijzig<strong>in</strong>gen<br />

van (de gronden van) de eis en nieuwe weren juich ik<br />

39. Aldus ook Ynzonides en Van Geuns, Burgerlijke Rechtsvorder<strong>in</strong>g (losbl.),<br />

art. 347, aant. 18.<br />

40. Bakels e.a. 2009, nr. 90. M<strong>in</strong>der helder over de temporele begrenz<strong>in</strong>g van<br />

nieuwe weren van geïntimeerde nr. 169. Vgl. Ynzonides en Van Geuns,<br />

Burgerlijke Rechtsvorder<strong>in</strong>g (losbl.), art. 349, aant. 2; Valk 2009, p. 34,<br />

nt. 26.<br />

41. HR 9 december 2011 (Doornenbal/Van der Spek), LJN BR2045, RvdW<br />

2012, 1543, rov. 3.4.


toe. 42 <strong>De</strong> <strong>in</strong>houdelijke onderbouw<strong>in</strong>g hiervan, namelijk dat<br />

partijen na de eerste (en <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel enige) stukkenwissel<strong>in</strong>g <strong>in</strong><br />

tweede feitelijke <strong>in</strong>stantie over en weer <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel ervan uit<br />

mogen gaan dat het speelveld def<strong>in</strong>itief is bepaald, moet mijns<br />

<strong>in</strong>ziens worden gewaardeerd tegen de achtergrond van de f<strong>in</strong>aliser<strong>in</strong>gsfunctie<br />

van het hoger beroep. In dat licht beschouwd<br />

v<strong>in</strong>d ik deze onderbouw<strong>in</strong>g overtuigend. Welke def<strong>in</strong>itie van<br />

het begrip grief precies de juiste zou zijn, is van m<strong>in</strong>der<br />

belang. 43 Uit het argument dat bezwaren tegen de uitspraak<br />

waarvan beroep hun aanleid<strong>in</strong>g <strong>in</strong> die uitspraak v<strong>in</strong>den, zodat<br />

daarom gevergd kan worden dat die bezwaren bij eerste gelegenheid<br />

worden geformuleerd (zie paragraaf 5) kan niet a contrario<br />

worden afgeleid dat andere (nieuwe) standpunten ook<br />

later moeten kunnen worden <strong>in</strong>genomen. Bovendien valt vol<br />

te houden dat de uitspraak waarvan beroep evenzeer reden<br />

geeft voor nieuwe argumenten voor het beoogde dictum als<br />

voor bezwaren tegen de daar<strong>in</strong> vervatte e<strong>in</strong>dbesliss<strong>in</strong>gen. Ook<br />

zo bezien is er geen reden tot verschillende deadl<strong>in</strong>es.<br />

9 Nieuwe feiten: strakheid of souplesse?<br />

In de rechtspraak uit de vorige eeuw ontmoetten ‘nieuwe feiten’<br />

de <strong>in</strong> paragraaf 6 besproken milde bejegen<strong>in</strong>g dat deze ook<br />

nog bij appelpleidooi kunnen worden aangevoerd, maar dat de<br />

rechter ze op grond van strijd met de goede procesorde buiten<br />

beschouw<strong>in</strong>g kan laten.<br />

Met het arrest Willemsen c.s./NOM lijkt aan deze milde<br />

bejegen<strong>in</strong>g een e<strong>in</strong>de gekomen. Het hiervoor gegeven citaat<br />

houdt immers mede <strong>in</strong> dat appellant ook ‘nieuwe feiten’ bij<br />

memorie van grieven moet aanvoeren. Voor geïntimeerde lijkt<br />

dan te moeten gelden dat hij nieuwe feiten uiterlijk bij memorie<br />

van antwoord dient aan te voeren.<br />

Bakels e.a. relativeren de betekenis van de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong><br />

<strong>regel</strong> voor nieuwe feiten. Naar hun opvatt<strong>in</strong>g 44<br />

‘(…) bestrijkt deze <strong>regel</strong> niet het geval dat geen nieuwe feiten<br />

worden aangevoerd, maar al eerder aangevoerde feiten<br />

worden uitgewerkt. <strong>De</strong> <strong>regel</strong> geldt wel <strong>in</strong>dien de nieuwe<br />

feiten een verander<strong>in</strong>g of vermeerder<strong>in</strong>g van eis impliceren’.<br />

In paragraaf 5 reserveerde ik het begrip ‘nieuwe feiten’ voor<br />

nieuwe argumenten zonder zelfstandige betekenis. Het gaat<br />

hierbij om de uitwerk<strong>in</strong>g van reeds aangevoerde argumenten.<br />

Nieuwe feiten hebben naar hun aard <strong>in</strong> het algemeen m<strong>in</strong>der<br />

<strong>in</strong>grijpende gevolgen voor het processuele debat dan wijzig<strong>in</strong>gen<br />

van (de gronden van) de eis of nieuwe weren. Er wordt<br />

geen nieuw front geopend; het gaat slechts om versterk<strong>in</strong>g van<br />

een bestaand front. Dit rechtvaardigt een soepeler behandel<strong>in</strong>g.<br />

Ik onderschrijf hierom de overweg<strong>in</strong>g die de Hoge Raad<br />

42. Dit standpunt huldigde ik ook <strong>in</strong> mijn proefschrift, nr. 286.<br />

43. Zie Hovens 2005, nr. 394-395; Bakels e.a. 2009, nr. 84-90; Snijders en<br />

Wendels 2009, nr. 162.<br />

44. Bakels e.a. 2009, nr. 161.<br />

T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

gaf <strong>in</strong> het arrest ABN AMRO/Van Velzen, niet lang vóór<br />

Willemsen c.s./NOM, dat 45<br />

‘(…) het verloop van het processuele debat partijen aanleid<strong>in</strong>g<br />

kan geven hun stell<strong>in</strong>gen verder te ontwikkelen en te<br />

preciseren. Niet alleen geïntimeerde, maar ook appellant<br />

heeft die vrijheid, met dien verstande dat laatstgenoemde<br />

daarbij – behoudens nu niet terzake dienende uitzonder<strong>in</strong>gen<br />

– dient te blijven b<strong>in</strong>nen de door grieven getrokken<br />

grenzen van de rechtsstrijd. Het oordeel over de vraag óf<br />

appellant zich aan die grenzen heeft gehouden, berust op<br />

een uitleg van de processtukken. <strong>De</strong>ze uitleg is voorbehouden<br />

aan de rechter die over de feiten oordeelt en kan <strong>in</strong><br />

cassatie niet op juistheid worden onderzocht’.<br />

Bij een rigide handhav<strong>in</strong>g van de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> voor<br />

nieuwe feiten die worden aangevoerd ter nadere onderbouw<strong>in</strong>g<br />

van grieven, gronden of verweren wordt het processuele<br />

debat <strong>in</strong> hoger beroep <strong>in</strong> een al te strak keurslijf geperst. Een<br />

dergelijk keurslijf zou de z<strong>in</strong> aan pleidooi en producties na<br />

memorie deels ontnemen. Ik zou er hierom voor willen pleiten<br />

nieuwe feiten <strong>in</strong> de hier bedoelde z<strong>in</strong> te blijven behandelen<br />

volgens de maatstaven van de goede procesorde zoals die <strong>in</strong> de<br />

<strong>in</strong> paragraaf 5 besproken rechtspraak zijn aangelegd. 46<br />

Voor dit standpunt is steun te v<strong>in</strong>den <strong>in</strong> het arrest <strong>De</strong><br />

Beeldbrigade/Hulskamp, dat betrekk<strong>in</strong>g heeft op het <strong>in</strong> paragraaf<br />

5 sub b genoemde voorbeeld. Televisieproducer <strong>De</strong><br />

Beeldbrigade koopt een computerprogramma van softwareleverancier<br />

Hulskamp. Het computerprogramma functioneert<br />

niet en <strong>De</strong> Beeldbrigade vordert schadevergoed<strong>in</strong>g. <strong>De</strong> rechtbank<br />

wijst de vorder<strong>in</strong>g toe. Bij memorie van grieven doet<br />

Hulskamp een beroep op de verjar<strong>in</strong>gstermijn van art. 7:23<br />

lid 2 BW. Bij memorie van antwoord heeft <strong>De</strong> Beeldbrigade<br />

hier tegenover gesteld dat zij Hulskamp ‘e<strong>in</strong>d 2005’ schriftelijk<br />

heeft gesommeerd de schade te vergoeden. Bij pleidooi<br />

heeft <strong>De</strong> Beeldbrigade gesteld dat zij bij brief van 1 december<br />

2005 Hulskamp heeft gesommeerd de schade te vergoeden.<br />

Het hof overweegt hierop: 47<br />

‘Het beroep op stuit<strong>in</strong>g door de brief van 1 december 2005<br />

is eerst bij pleidooi gedaan. Hulskamp heeft niet <strong>in</strong>gestemd<br />

met de uitbreid<strong>in</strong>g van het partijdebat met dit nieuwe<br />

feit. Op grond van de twee-conclusie-<strong>regel</strong> moet dit<br />

nieuwe feit buiten beschouw<strong>in</strong>g blijven. (…) Op grond van<br />

al het voorgaande houdt het hof het ervoor dat de verjar<strong>in</strong>g<br />

niet tijdig is gestuit zodat de vorder<strong>in</strong>g van <strong>De</strong> Beeldbrigade<br />

is verjaard.’<br />

45. HR 23 maart 2007 (ABN AMRO/Van Velzen), LJN AZ7619, NJ 2007,<br />

333 m.nt. M.R. Mok, r.o. 4.3. Zie ook Bakels e.a. 2009, nr. 116 en de daar<br />

aangehaalde rechtspraak.<br />

46. Aldus ook Snijders en Wendels 2009, nr. 162 (p. 155), 175-176 en 184.<br />

Vgl. Hovens 2005, nr. 393. Vgl. Ynzonides en Van Geuns, Burgerlijke<br />

Rechtsvorder<strong>in</strong>g (losbl.), art. 347, aant. 20.<br />

47. Hof Amsterdam 1 juni 2010, LJN BM6320, NJF 2010, 285, r.o. 4.1.<br />

77


Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de<br />

vorder<strong>in</strong>g van <strong>De</strong> Beeldbrigade alsnog af. Op zijn beurt echter<br />

vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof op dit punt:<br />

‘Hulskamp heeft voor het eerst <strong>in</strong> haar memorie van grieven<br />

een beroep op verjar<strong>in</strong>g van de rechtsvorder<strong>in</strong>g van <strong>De</strong><br />

Beeldbrigade gedaan. In reactie daarop heeft <strong>De</strong> Beeldbrigade<br />

<strong>in</strong> haar memorie van antwoord onder 52 aangevoerd<br />

dat zij Hulskamp e<strong>in</strong>d 2005 schriftelijk <strong>in</strong> kennis had<br />

gesteld van de schadebegrot<strong>in</strong>g en haar voor de laatste<br />

maal gesommeerd de schade te vergoeden. In dat licht<br />

bezien gelden haar nadere stell<strong>in</strong>gen bij pleidooi als een<br />

toelaatbare preciser<strong>in</strong>g van deze eerdere stell<strong>in</strong>g.’<br />

Strikt genomen valt vol te houden dat het bij pleidooi gedane<br />

beroep op de brief van 1 december 2005 niet meer is dan een<br />

meer gedetailleerde verwoord<strong>in</strong>g van het reeds bij memorie<br />

gedane beroep op sommatie e<strong>in</strong>d 2005 en dat <strong>in</strong> zoverre geen<br />

sprake is van een nieuw feit. Naar ik hoop gaat achter het<br />

arrest niettem<strong>in</strong> de rechtsopvatt<strong>in</strong>g schuil dat een nieuw feit<br />

<strong>in</strong> de <strong>in</strong> deze bijdrage bedoelde z<strong>in</strong> (waarbij geen sprake is van<br />

een nieuwe weer of een nieuwe (grondslag voor de) eis) steeds<br />

een preciser<strong>in</strong>g <strong>in</strong>houdt die niet onderhevig is aan de beperk<strong>in</strong>gen<br />

van de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong>. <strong>De</strong> vraag of nieuwe feiten<br />

<strong>in</strong> de hier bedoelde z<strong>in</strong> tijdig zijn gesteld, dient dan te worden<br />

beantwoord aan de hand van de goede procesorde zoals<br />

uitgewerkt <strong>in</strong> de <strong>in</strong> paragraaf 5 aangehaalde rechtspraak. 48<br />

Aldus opgevat onderschrijf ik deze uitspraak van harte. Bij<br />

een rigide handhav<strong>in</strong>g van de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> voor<br />

hetgeen wordt aangevoerd ter nadere onderbouw<strong>in</strong>g van grieven,<br />

gronden of verweren zou het processuele debat <strong>in</strong> hoger<br />

beroep <strong>in</strong> een al te strak keurslijf worden geperst. Een dergelijk<br />

keurslijf zou de z<strong>in</strong> aan pleidooi 49 en producties na memorie<br />

immers deels ontnemen. Dat het strijdperk met de memories<br />

<strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel is afgebakend, dient er niet onnodig aan af te doen<br />

dat partijen het debat b<strong>in</strong>nen dat strijdperk kunnen voortzetten<br />

en verdiepen.<br />

10 Het nieuwe zelfstandige argument bij memorie<br />

van antwoord<br />

Het uitgangspunt dat nieuwe stell<strong>in</strong>gen van appellant bij<br />

memorie van grieven tijdig zijn, laat zich gemakkelijk verenigen<br />

met de f<strong>in</strong>aliteitsgedachte, de herkans<strong>in</strong>gsfunctie en hoor<br />

en wederhoor: geïntimeerde kan daar immers bij de door<br />

art. 347 lid 1 Rv voorziene memorie van antwoord op reageren.<br />

Voor nieuwe stell<strong>in</strong>gen van geïntimeerde bij memorie van<br />

antwoord ligt de zaak iets gecompliceerder. Voor geïntimeerde<br />

is dit de eerste keer dat hij <strong>in</strong> appel aan het woord komt en<br />

voor hem geldt evenzeer dat hij <strong>in</strong> hoger beroep zijn standpunten<br />

moet kunnen aanvullen en verbeteren. <strong>De</strong> wet voorziet<br />

echter slechts <strong>in</strong> een reactiemogelijkheid voor pr<strong>in</strong>cipaal<br />

appellant op een <strong>in</strong>cidenteel beroep of een ‘exceptie’ van geïntimeerde<br />

(art. 347 lid 3 Rv). Buiten die gevallen zijn de mogelijkheden<br />

– behoudens toestemm<strong>in</strong>g van de rolrechter of<br />

48. Aldus reeds Snijders en Wendels 2009, nr. 162 (p. 155), 175-176 en 184.<br />

49. Zoals A-G Wuisman <strong>in</strong> zijn conclusie sub 3.19.1 vóór dit arrest opmerkt.<br />

78 T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

<strong>in</strong>structie via tussenarresten – beperkt tot een akte of pleidooi,<br />

waarbij geldt dat een akte slechts ruimte biedt voor een korte<br />

mededel<strong>in</strong>g, zoals een enkele erkenn<strong>in</strong>g of ontkenn<strong>in</strong>g, een<br />

bewijsaanbod, de aankondig<strong>in</strong>g van een productie of een reactie<br />

daarop. 50 Volgens vaste rechtspraak mag de appelrechter <strong>in</strong><br />

de memorie van antwoord door geïntimeerde aangevoerde<br />

nieuwe stell<strong>in</strong>gen niet onweersproken als vaststaand aannemen<br />

op de grond dat appellant geen akte heeft genomen of<br />

pleidooi heeft gevraagd ter betwist<strong>in</strong>g van die feiten. 51 <strong>De</strong><br />

enkele mogelijkheden van akte of pleidooi vormen dus kennelijk<br />

niet een voldoende reactiemogelijkheid: de rechter mag<br />

niet op grond van het onbenut laten van die mogelijkheid het<br />

door de wederpartij eerst <strong>in</strong> haar laatste processtuk gestelde als<br />

onweersproken aanvaarden. Ynzonides en Van Geuns concluderen<br />

terecht dat de appelrechter, <strong>in</strong>dien hij zijn besliss<strong>in</strong>g wil<br />

baseren op een nieuwe stell<strong>in</strong>g uit de memorie van antwoord,<br />

een reactie daarop zal moeten vragen bij gebreke van een spontane<br />

reactie van appellant. <strong>De</strong> nieuwe stell<strong>in</strong>g is immers tijdig<br />

<strong>in</strong>genomen, zodat deze niet buiten beschouw<strong>in</strong>g kan worden<br />

gelaten, 52 maar mag gelet op de hiervoor genoemde vaste<br />

rechtspraak evenm<strong>in</strong> als vaststaand worden aangenomen. 53<br />

Indien geïntimeerde bij antwoord een nieuwe weer of een<br />

nieuwe grondslag voor zijn <strong>in</strong> eerste aanleg toegewezen eis<br />

<strong>in</strong>troduceert, staat appellant voor de vraag hoe hij hierop dient<br />

te reageren. Nu geen sprake is van <strong>in</strong>cidenteel appel komt hij<br />

immers niet automatisch aan het woord. Indien geïntimeerde<br />

geen pleidooi vraagt, zou appellant ervoor kunnen kiezen<br />

arrest te vragen. Het hof kan de zaak dan niet afdoen op het<br />

onweersproken zijn van de nieuwe weer of grondslag: dit zou<br />

<strong>in</strong> strijd zijn met de hiervoor genoemde vaste rechtspraak.<br />

Indien het hof de nieuwe weer of grondslag wil beoordelen, zal<br />

het appellant moeten vragen hierop te reageren. Als dit zich<br />

voordoet of als er gepleit wordt, zal appellant op de nieuwe<br />

weer of grondslag moeten reageren. 54 <strong>De</strong>ze reactie kan twee<br />

vormen aannemen. Ten eerste kan de reactie een ontkennend<br />

‘nee, want’-karakter hebben: het verweer of de grondslag gaat<br />

op zichzelf niet op. Ten tweede kan de reactie een bevrijdend<br />

‘ja, maar’-karakter hebben: het verweer of de grondslag gaat<br />

wel op, maar kan niet tot de beoogde conclusie leiden, omdat<br />

daartegenover weer een (nader) verweer wordt gesteld. Zo kan<br />

tegenover een nieuw verjar<strong>in</strong>gsverweer van geïntimeerde bij<br />

antwoord de ontkennende reactie volgen dat dit verweer faalt<br />

omdat de verjar<strong>in</strong>gstermijn nog niet is verstreken of de bevrijdende<br />

reactie dat de verjar<strong>in</strong>g tijdig is gestuit. En op de nieuwe<br />

grondslag van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige<br />

daad, bij memorie van antwoord aangevoerd naast de <strong>in</strong> eerste<br />

aanleg gehonoreerde wanprestatiegrondslag voor een schade-<br />

50. Landelijk procesreglement voor civiele dagvaard<strong>in</strong>gszaken bij de gerechtshoven,<br />

januari 2011, art. 1.2 sub g. Vgl. Bakels e.a. 2009, nr. 116 <strong>in</strong> f<strong>in</strong>e.<br />

51. Zie (de rechtspraak genoemd bij) Van Mierlo, Burgerlijke rechtsvorder<strong>in</strong>g<br />

(losbl.), art. 19, aant. 6b; Snijders en Wendels 2009, nr. 178 en 185. In<br />

het bijzonder valt te wijzen op (de noot bij) HR 30 januari 2004 (<strong>De</strong>nu/<br />

B<strong>in</strong>nenhof), LJN AN7327, NJ 2005, 246 m.nt. H.J. Snijders, r.o. 3.4.<br />

52. Zie bijv. HR 15 oktober 1943 (Van Rietschoten/Beha), NJ 1943, 794.<br />

53. Ynzonides en Van Geuns, Burgerlijke Rechtsvorder<strong>in</strong>g (losbl.), art. 347,<br />

aant. 22. Zie bijv. Hof Arnhem 8 november 2011, NJF 2012, 36.<br />

54. Aldus handelt bijv. Hof Arnhem 8 november 2011, NJF 2012, 36.


vergoed<strong>in</strong>gsvorder<strong>in</strong>g, kan de ontkennende reactie volgen dat<br />

van onrechtmatigheid geen sprake is en/of de bevrijdende<br />

reactie dat de schadevergoed<strong>in</strong>gsvorder<strong>in</strong>g op grond van<br />

onrechtmatige daad is verjaard.<br />

Naar mijn men<strong>in</strong>g zou een appellant steeds de mogelijkheid<br />

moeten krijgen om een dergelijke reactie op een door<br />

geïntimeerde bij memorie van antwoord <strong>in</strong>genomen nieuw<br />

standpunt geldend te maken. <strong>De</strong> Hoge Raad lijkt hier anders<br />

over te denken. In de zaak Macla<strong>in</strong>e Pont/<strong>De</strong> Haan had de<br />

rechtbank Macla<strong>in</strong>e Ponts schadevergoed<strong>in</strong>gsvorder<strong>in</strong>g afgewezen<br />

op de grond dat <strong>De</strong> Haan een beroep op een exoneratieclausule<br />

toekomt. Bij memorie van grieven beroept Macla<strong>in</strong>e<br />

Pont zich op de vernietigbaarheid van de exoneratieclausule.<br />

Bij memorie van antwoord stelt <strong>De</strong> Haan zich op het standpunt<br />

dat dit beroep op vernietigbaarheid moet falen wegens<br />

verjar<strong>in</strong>g. In reactie hierop beroept Macla<strong>in</strong>e Pont zich op<br />

– tijdige – buitengerechtelijke vernietig<strong>in</strong>g. Het hof zwijgt<br />

over dit laatste argument en honoreert <strong>De</strong> Haans beroep op<br />

verjar<strong>in</strong>g. Volgens de Hoge Raad kan dit door de beugel,<br />

omdat het beroep op buitengerechtelijke vernietig<strong>in</strong>g een tardieve<br />

grief vormt: 55<br />

‘Het <strong>in</strong> afwijk<strong>in</strong>g van, en <strong>in</strong> aanvull<strong>in</strong>g op, de stell<strong>in</strong>gen <strong>in</strong><br />

de memorie van grieven bij pleidooi gedane beroep op een<br />

buitengerechtelijke vernietig<strong>in</strong>g valt buiten de <strong>in</strong> de<br />

memorie van grieven afgebakende grenzen van de rechtsstrijd<br />

<strong>in</strong> hoger beroep en moet worden beschouwd als een<br />

nieuwe grief omdat het aanvoeren van dit nieuwe feit ertoe<br />

strekt dat reeds op deze grond het vonnis van de rechtbank<br />

zal worden vernietigd.’<br />

Duidelijk is dat Macla<strong>in</strong>e Ponts beroep op buitengerechtelijke<br />

vernietig<strong>in</strong>g een nieuw zelfstandig standpunt vormt. Duidelijk<br />

is ook dat de ‘<strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong>’ meebrengt dat zelfstandige<br />

standpunten die na memorie worden <strong>in</strong>genomen, <strong>in</strong><br />

beg<strong>in</strong>sel buiten beschouw<strong>in</strong>g moeten blijven (zie paragraaf 7<br />

hiervoor). Ik meen 56 desalniettem<strong>in</strong> dat Macla<strong>in</strong>e Ponts<br />

beroep op buitengerechtelijke vernietig<strong>in</strong>g had moeten worden<br />

beoordeeld. Dit vormt immers een reactie op een nieuw<br />

zelfstandig standpunt van <strong>De</strong> Haan. Macla<strong>in</strong>e Pont wist niet<br />

eerder dat hij zich tegen dit standpunt moest verdedigen,<br />

zodat dit ook niet van hem kon worden gevergd. <strong>De</strong> tegenwerp<strong>in</strong>g<br />

dat het hier gaat om een verzuim van Macla<strong>in</strong>e Pont eerder<br />

een beroep te doen op buitengerechtelijke vernietig<strong>in</strong>g, 57<br />

welk verzuim uiterlijk bij memorie van grieven had kunnen en<br />

moeten worden hersteld, overtuigt mij niet: voor het beroep<br />

55. HR 22 juni 2007 (Macla<strong>in</strong>e Pont/<strong>De</strong> Haan), LJN BA3032, NJ 2007,<br />

344, JPBr 2008, 3 m.nt. B.T.M. van der Wiel, r.o. 3.6. Over dit arrest ook<br />

Bakels e.a. 2009, nr. 89. Vgl. ook het <strong>in</strong> par. 6 besproken arrest HR<br />

1 juli 1988 (FCI/Joustra), LJN AB7694, NJ 1989, 156 m.nt<br />

W.H. Heemskerk, waarover Bakels e.a. 2009, nr. 163.<br />

56. Zie ook mijn <strong>in</strong> de vorige voetnoot genoemde annotatie. Bakels e.a. 2009,<br />

nr. 89 gaan bij hun besprek<strong>in</strong>g van het arrest Macla<strong>in</strong>e Pont/<strong>De</strong> Haan<br />

niet op de <strong>in</strong> die annotatie gegeven kritiek <strong>in</strong>. Zie wel Ras/Hammerste<strong>in</strong><br />

2011, nr. 30. Zie over het arrest ook Ynzonides en Van Geuns, Burgerlijke<br />

Rechtsvorder<strong>in</strong>g (losbl.), art. 347, aant. 21.<br />

57. Ras/Hammerste<strong>in</strong> 2011, nr. 30.<br />

T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

op buitengerechtelijke vernietig<strong>in</strong>g was immers eerst na <strong>De</strong><br />

Haans verjar<strong>in</strong>gsberoep <strong>in</strong> de memorie van antwoord aanleid<strong>in</strong>g.<br />

Ik zou denken dat hoor en wederhoor eisen dat een bij<br />

appelpleidooi gevoerd ontkennend verweer tegen het verjar<strong>in</strong>gsberoep<br />

(‘de verjar<strong>in</strong>gstermijn is nog niet verstreken’) <strong>in</strong><br />

ieder geval wel <strong>in</strong> aanmerk<strong>in</strong>g had moeten worden genomen.<br />

Voor een onderscheiden behandel<strong>in</strong>g van zo’n ontkennend<br />

verweer en Macla<strong>in</strong>e Ponts bevrijdende verweer bestaat naar<br />

mijn men<strong>in</strong>g geen rechtvaardig<strong>in</strong>g. Evenm<strong>in</strong> zie ik voldoende<br />

rechtvaardig<strong>in</strong>g voor pr<strong>in</strong>cipieel verschillende behandel<strong>in</strong>g<br />

van nieuwe zelfstandige standpunten die wel een <strong>in</strong>cidenteel<br />

appel impliceren (pr<strong>in</strong>cipaal appellant krijgt met de <strong>in</strong>cidentele<br />

memorie van antwoord gelegenheid voor reactieve zelfstandige<br />

standpunten) en nieuwe zelfstandige standpunten van<br />

geïntimeerde die geen <strong>in</strong>cidenteel appel impliceren (kennelijk<br />

geen gelegenheid voor reactieve zelfstandige standpunten voor<br />

appellant). Voorts zou het toch wonderlijk zijn dat pr<strong>in</strong>cipaal<br />

appellant op grond van art. 130 lid 1 Rv wel mag protesteren<br />

tegen een grondslagwijzig<strong>in</strong>g van geïntimeerde die geen <strong>in</strong>cidenteel<br />

appel <strong>in</strong>houdt, maar tegen die nieuwe grondslag geen<br />

bevrijdende verweren zou mogen aanvoeren. In dit verband<br />

wijs ik erop dat art. 347 lid 3 Rv pr<strong>in</strong>cipaal appellant de gelegenheid<br />

geeft bij conclusie te reageren op een door geïntimeerde<br />

bij antwoord aangevoerde exceptie. <strong>De</strong>ze mogelijkheid is <strong>in</strong><br />

de wet opgenomen naar aanleid<strong>in</strong>g van de bij de parlementaire<br />

behandel<strong>in</strong>g van de lex Hartogh door de commissie van voorbereid<strong>in</strong>g<br />

gemaakte opmerk<strong>in</strong>g dat een bezwaar van de tweeconclusie<strong>regel</strong><br />

van art. 347 lid 1 Rv er niet aan mag afdoen dat<br />

de appellant 58<br />

‘(…) moet (…) kunnen dienen van repliek, wanneer bijv.<br />

door den gedaagde <strong>in</strong> zijn antwoord nieuwe weren zijn<br />

voorgedragen’,<br />

In het licht van deze ontstaansgeschiedenis van art. 347 lid 3<br />

Rv is verdedigbaar dat met ‘exceptie’ <strong>in</strong> deze bepal<strong>in</strong>g (ook) op<br />

een nieuwe weer wordt gedoeld. Het begrip exceptie werd ten<br />

tijde van deze wetswijzig<strong>in</strong>g – 1896 – immers wel een veel ruimere<br />

strekk<strong>in</strong>g toebedacht dan tegenwoordig. 59 Zo begrijpt<br />

Faure hier ook bevrijdende verweren onder. 60<br />

11 Uitzonder<strong>in</strong>gen op de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong><br />

In het arrest Wertenbroek q.q./Van Vlerken 61 heeft de Hoge<br />

Raad een drietal uitzonder<strong>in</strong>gen op de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong><br />

geformuleerd. Een na de memoriewissel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> appel <strong>in</strong>genomen<br />

nieuw standpunt dat onder het bereik van de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel<br />

58. A.F.K. Hartogh, Voorstel van wet tot wijzig<strong>in</strong>g van het Wetboek van Burgerlijke<br />

Regtsvorder<strong>in</strong>g, <strong>De</strong>el I, <strong>De</strong>n Haag: gebr. Bel<strong>in</strong>fante 1895, p. 111.<br />

59. W. Hugenholtz, Hoofdstukken van Nederlands burgerlijk procesrecht,<br />

tweeëntw<strong>in</strong>tigste druk door W.H. Heemskerk, Amsterdam: Elsevier Juridisch<br />

2009, nr. 66.<br />

60. R. van Boneval Faure, Het Nederlandsche burgerlijk procesrecht. 1e <strong>De</strong>el,<br />

Leiden: E.J. Brill 1893, par. 35-37.<br />

61. HR 19 juni 2009 (Wertenbroek q.q./Van Vlerken), LJN BI8771, NJ<br />

2010, 154 m.nt. H.J. Snijders, JBPr 2009, 39 m.nt. B.T.M. van der Wiel.<br />

<strong>De</strong> Hoge Raad heeft deze uitzonder<strong>in</strong>gen herhaald <strong>in</strong> HR 23 september<br />

2011 (Pessers/Ru-Pro), LJN BQ7064, RvdW 2011, 1138.<br />

79


<strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> valt, vormt desalniettem<strong>in</strong> onderdeel van de<br />

rechtsstrijd <strong>in</strong>dien (i) de wederpartij daar<strong>in</strong> ondubbelz<strong>in</strong>nig<br />

toestemt, (ii) de aard van het geschil dit meebrengt 62 of (iii)<br />

daarmee aanpass<strong>in</strong>g wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip<br />

voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en aldus<br />

wordt voorkomen dat het geschil aan de hand van <strong>in</strong>middels<br />

achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens<br />

zou moeten worden beslist of dat een nieuwe procedure<br />

zou moeten worden aangespannen. In deze gronden vallen<br />

zowel de partijautonomie als de desiderata van e<strong>in</strong>digheid en<br />

juistheid te onderkennen.<br />

Grond (ii) betreft met name gevallen waar<strong>in</strong> een temporele<br />

begrenz<strong>in</strong>g van het debat geen z<strong>in</strong> heeft, zoals bij alimentatiezaken<br />

(omdat steeds opnieuw kan worden geprocedeerd) en<br />

dwangsommen (omdat de rechter hier een ambtshalve taak<br />

heeft). 63<br />

In de zaak Wertenbroek q.q./Van Vlerken draaide het om<br />

uitzonder<strong>in</strong>gsgrond (iii). <strong>De</strong> aanleid<strong>in</strong>g vormde een eisvermeerder<strong>in</strong>g<br />

na deskundigenbericht <strong>in</strong> appel. Dat deskundigenbericht<br />

wees uit dat de schade hoger was dan het tot dan toe<br />

door geïntimeerde gevorderde en <strong>in</strong> eerste aanleg toegewezen<br />

bedrag, waarop deze zijn eis vermeerderde. Het hof heeft op<br />

deze vermeerderde eis recht gedaan. Hiertegen keerde Wertenbroek<br />

zich tevergeefs <strong>in</strong> cassatie. <strong>De</strong> Hoge Raad overweegt<br />

ten aanzien van uitzonder<strong>in</strong>gsgrond (iii) dat<br />

‘(…) <strong>in</strong> het algemeen het aanvoeren van een grief of een<br />

verander<strong>in</strong>g of vermeerder<strong>in</strong>g van eis na het tijdstip van de<br />

memorie van grieven of antwoord toelaatbaar [kan] zijn,<br />

<strong>in</strong>dien daarmee aanpass<strong>in</strong>g wordt beoogd aan eerst na dat<br />

tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden<br />

en de nieuwe grief of de eisverander<strong>in</strong>g of -vermeerder<strong>in</strong>g<br />

ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand<br />

van <strong>in</strong>middels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische<br />

of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat<br />

– <strong>in</strong>dien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou<br />

moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan<br />

de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen<br />

doen beslissen. (…)<br />

<strong>De</strong> onderhavige eisvermeerder<strong>in</strong>g van Van Vlerken was<br />

<strong>in</strong>gegeven door hetgeen <strong>in</strong> het deskundigenbericht was<br />

vermeld als antwoord op de desbetreffende door het hof<br />

aan de deskundigen gestelde vragen omtrent de omvang<br />

van de herstelkosten, te weten dat deze kosten door na het<br />

e<strong>in</strong>dvonnis van de rechtbank opgetreden prijsontwikkel<strong>in</strong>gen<br />

hoger uitkwamen dan de bij dat vonnis toegewezen<br />

bedragen, en strekte ertoe de omvang van de gevorderde<br />

bedragen aan deze prijsontwikkel<strong>in</strong>gen aan te passen.<br />

Het hof heeft zonder schend<strong>in</strong>g van enige rechts<strong>regel</strong> kunnen<br />

oordelen dat <strong>in</strong> dit geval de eisvermeerder<strong>in</strong>g, ondanks<br />

het ontbreken van een reeds bij memorie van antwoord<br />

<strong>in</strong>gesteld <strong>in</strong>cidenteel hoger beroep, toelaatbaar was nu de<br />

62. Zie bijv. HR 20 maart 2009, LJN BG9917, NJ 2010, 153 m.nt. H.J. Snijders.<br />

63. Zie Bakels e.a. 2009, nr. 114-115.<br />

80 T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

eisen van een goede procesorde zich daartegen niet verzetten.<br />

Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.’<br />

Met uitzonder<strong>in</strong>gsgrond (iii) wordt (hetgeen vanuit een oogpunt<br />

van rechtseenheid aantrekkelijk is) aansluit<strong>in</strong>g gevonden<br />

bij de (op het desideratum van juistheid terug te voeren) rechterlijke<br />

bevoegdheid tot terugkomen van de b<strong>in</strong>dende e<strong>in</strong>dbesliss<strong>in</strong>g.<br />

<strong>De</strong>ze bevoegdheid bestaat <strong>in</strong>dien een e<strong>in</strong>dbesliss<strong>in</strong>g<br />

niet <strong>in</strong> een e<strong>in</strong>duitspraak is vervat en is gebleken dat zij berust<br />

op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. 64<br />

Een <strong>in</strong> een e<strong>in</strong>duitspraak <strong>in</strong> eerste aanleg vervatte e<strong>in</strong>dbesliss<strong>in</strong>g<br />

die buiten de grenzen van de rechtsstrijd <strong>in</strong> hoger<br />

beroep valt, mag niet ambtshalve door de appelrechter ter discussie<br />

worden gesteld, 65 tenzij dit dient om recht van openbare<br />

orde tot geld<strong>in</strong>g te doen komen. Vanwege de status van<br />

<strong>regel</strong>s van openbare orde 66 weegt het desideratum van juistheid<br />

dan zo zwaar dat de partijautonomie moet wijken en de<br />

rechter deze <strong>regel</strong>s buiten de door partijen getrokken grenzen<br />

van de rechtsstrijd moet toepassen. <strong>De</strong> partijautonomie kan<br />

voorts wijken <strong>in</strong>dien de rechter gebruikmaakt van zijn discretionaire<br />

bevoegdheid een kwestie ambtshalve aan de orde te<br />

stellen. <strong>De</strong> vraag naar de grenzen van die bevoegdheid kan niet<br />

<strong>in</strong> zijn algemeenheid worden beantwoord. Uit de arresten<br />

Regiopolitie/Hovax 67 en X./Aerts q.q. 68 blijkt dat relevant is<br />

of het voor de hand ligt de desbetreffende kwestie bij het debat<br />

te betrekken, gelet op het eerdere verloop daarvan. 69<br />

In de zaken Pessers/Ru-Pro en Doornenbal/Van der Spek<br />

had het hof na memoriewissel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> appel ambtshalve thema’s<br />

aan de orde gesteld die buiten de door partijen getrokken<br />

grenzen van de rechtsstrijd vallen en geen recht van openbare<br />

orde betreffen. In beide gevallen casseert de Hoge Raad. In de<br />

zaak Doornenbal/Van der Spek appelleert Doornenbal van de<br />

afwijz<strong>in</strong>g van zijn op een bed<strong>in</strong>g <strong>in</strong> een overeenkomst met Van<br />

der Spek gebaseerde vorder<strong>in</strong>g. Na memoriewissel<strong>in</strong>g heeft het<br />

hof voorshands (zodat van een b<strong>in</strong>dende e<strong>in</strong>dbesliss<strong>in</strong>g nog<br />

geen sprake is) geoordeeld dat het bed<strong>in</strong>g nietig of vernietigbaar<br />

is wegens strijd met goede zeden of openbare orde en partijen<br />

de gelegenheid gegeven zich hierover uit te laten. Van der<br />

Spek heeft bij die gelegenheid het voorshandse oordeel van het<br />

hof tot zijn verweer gemaakt. Doornenbal heeft bezwaar<br />

gemaakt tegen deze uitbreid<strong>in</strong>g van de rechtsstrijd. Het hof<br />

houdt echter vast aan zijn voorshandse oordeel en bekrachtigt<br />

het vonnis van de rechtbank buiten de grieven om.<br />

Het hof beoogde met deze aanpak kennelijk gebruik te<br />

maken van zijn bevoegdheid respectievelijk plicht tot doorbre-<br />

64. Zie bijv. HR 26 november 2010 (Kojen/ABB), LJN BN8521, JBPr<br />

2011/7, m.nt. D. Roffel, r.o. 3.5.<br />

65. Zie HR 20 november 2009 (Huisman/Schreurs q.q.), LJN BJ8340,<br />

RvdW 2009, 1363, r.o. 4.3.<br />

66. Hetzelfde geldt voor bepaalde Europeesrechtelijke <strong>regel</strong>s ook <strong>in</strong>dien zij<br />

niet van openbare orde zijn. Zie Asser/Hartkamp 3-I* 2011, nr. 124-130.<br />

67. HR 26 september 2003 (Regiopolitie/Hovax), LJN AF9414, NJ 2004,<br />

460.<br />

68. HR 14 maart 2008 (X./Aerts q.q.), LJN BC1231, NJ 2008, 466 m.nt.<br />

J.M.M. Maeijer en H.J. Snijders.<br />

69. Zie voor de discussie <strong>in</strong> de literatuur hieromtrent de <strong>in</strong>structieve conclusie<br />

van A-G Wessel<strong>in</strong>g-van Gent vóór HR 9 december 2011 (Doornenbal/Van<br />

der Spek), LJN BR2045, RvdW 2012, 1543 sub 2.10-2.16.


k<strong>in</strong>g van de partijautonomie. <strong>De</strong> Hoge Raad oordeelt dat van<br />

een plicht tot ambtshalve aanvull<strong>in</strong>g van rechtsgronden buiten<br />

de grenzen van de rechtsstrijd hier geen sprake is, omdat de<br />

desbetreffende rechts<strong>regel</strong>s niet van openbare orde zijn. En als<br />

de desbetreffende rechts<strong>regel</strong>s niet ambtshalve moeten worden<br />

toegepast, is slechts ruimte voor ambtshalve toepass<strong>in</strong>g b<strong>in</strong>nen<br />

de kaders van de <strong>in</strong> de arresten Regiopolitie/Hovax en X./<br />

Aerts q.q. aangenomen rechterlijke bevoegdheid. Die kaders is<br />

het hof volgens de Hoge Raad hier te buiten gegaan, omdat<br />

‘(…) het een geheel nieuw verweer was dat niet <strong>in</strong> het verlengde<br />

lag van de reeds door partijen omlijnde rechtsstrijd<br />

<strong>in</strong> appel (…).’<br />

In de zaak Pessers/Ru-Pro had het hof de op zijn <strong>in</strong>troductie<br />

van het thema ‘art. 3:84 lid 3 BW’ geïnspireerde eiswijzig<strong>in</strong>g<br />

zijdens Ru-Pro bij akte na tussenarrest toelaatbaar geacht,<br />

omdat de processuele gang van zaken een uitzonder<strong>in</strong>g op de<br />

<strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> zou rechtvaardigen. <strong>De</strong> Hoge Raad<br />

casseert, waarbij hij onder meer overweegt dat het hof de grenzen<br />

van zijn bevoegdheid heeft overschreden om ambtshalve<br />

punten aan de orde te stellen die niet de openbare orde raken:<br />

‘<strong>De</strong> stukken van het ged<strong>in</strong>g laten (…) niet het oordeel toe<br />

dat daar<strong>in</strong> zo duidelijke aanwijz<strong>in</strong>gen zijn gelegen dat de<br />

aanvullende overeenkomst strekte tot het verschaffen van<br />

een met de wettelijke zakelijke zekerheidsrechten vergelijkbaar<br />

verhaalsrecht als bedoeld <strong>in</strong> art. 3:84 lid 3, dat het<br />

aan de orde stellen van dit thema b<strong>in</strong>nen de grenzen van<br />

de door partijen bepaalde rechtsstrijd voor de hand lag.<br />

Integendeel: de mogelijke toepasselijkheid van het fiduciaverbod<br />

bracht – <strong>in</strong> de e<strong>in</strong>dfase van de procedure <strong>in</strong> hoger<br />

beroep – een geheel nieuw element <strong>in</strong> het tussen partijen<br />

gevoerde debat.’<br />

In aansluit<strong>in</strong>g hierop geeft de Hoge Raad de <strong>in</strong>teressante overweg<strong>in</strong>g<br />

dat het feit dat Pessers op het door het hof aan de orde<br />

gestelde thema is <strong>in</strong>gegaan, geen ondubbelz<strong>in</strong>nige toestemm<strong>in</strong>g<br />

kan worden ontleend om het thema alsnog onderdeel<br />

van de rechtsstrijd <strong>in</strong> hoger beroep te maken (uitzonder<strong>in</strong>gsgrond<br />

(i)). Ondubbelz<strong>in</strong>nige toestemm<strong>in</strong>g wordt veelal<br />

gemakkelijk aangenomen: een voorbehoudsloze reactie wordt<br />

daarvoor <strong>in</strong> de <strong>regel</strong> voldoende geacht. 70 Soms kan zelfs het<br />

achterwege blijven van een reactie als ondubbelz<strong>in</strong>nige toestemm<strong>in</strong>g<br />

worden opgevat. 71 Dat de Hoge Raad <strong>in</strong> dit geval<br />

desalniettem<strong>in</strong> geen ondubbelz<strong>in</strong>nige toestemm<strong>in</strong>g heeft willen<br />

aannemen, is begrijpelijk en naar mijn oordeel ook terecht,<br />

nu de desbetreffende uitlat<strong>in</strong>gen niet zozeer waren geïndiceerd<br />

door nieuwe standpunten van de wederpartij als wel een reactie<br />

vormden op door het hof ten onrechte ambtshalve opgeworpen<br />

vragen.<br />

<strong>De</strong> centrale positie van de partijautonomie rechtvaardigt<br />

dat de rechter slechts beperkte ruimte heeft onderwerpen<br />

70. Zie bijv. HR 23 september 2005 (Royakkers/Engelen), LJN AU1712, NJ<br />

2006, 471, r.o. 3.4.<br />

71. Zie Bakels e.a. 2009, nr. 108.<br />

T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3<br />

ambtshalve aan de orde te stellen. <strong>De</strong> arresten Ru-Pro/Pessers<br />

en Doornenbal/Van der Spek laten zien dat de voorwaarde<br />

dat zo’n thema <strong>in</strong> het verlengde van het partijdebat moet liggen,<br />

een aanzienlijke drempel vormt. In het slot van het arrest<br />

Doornenbal/Van der Spek wijst de Hoge Raad nog eens expliciet<br />

op het primaat van de partijautonomie met de overweg<strong>in</strong>g<br />

dat<br />

‘(…) voor de grondslag waarop het hof heeft te beslissen<br />

(…) bepalend is, <strong>in</strong>gevolge art. 24 Rv., hetgeen partijen aan<br />

hun vorder<strong>in</strong>g en verweer ten grondslag hebben gelegd en<br />

ten grondslag mochten leggen gelet op de goede procesorde<br />

<strong>in</strong> verband met het stadium waar<strong>in</strong> de procedure zich<br />

bevond.’<br />

In het arrest Doornenbal/Van der Spek overweegt de Hoge<br />

Raad ook – volledigheidshalve – dat zich geen van de desbetreffende<br />

uitzonder<strong>in</strong>gen voordoet. Een <strong>in</strong>teressante vraag is<br />

of <strong>in</strong>dien Van der Spek na het tussenarrest van het hof een<br />

buitengerechtelijke vernietig<strong>in</strong>gsverklar<strong>in</strong>g uitbrengt ter zake<br />

van het litigieuze contractuele bed<strong>in</strong>g, daarmee sprake is van<br />

een feitelijk novum dat doorbrek<strong>in</strong>g van de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong><br />

<strong>regel</strong> op de sub (iii) genoemde grond rechtvaardigt (en, zie<br />

paragraaf 10, of hetzelfde geldt voor vervolgens een tegen een<br />

dergelijke vernietig<strong>in</strong>gsverklar<strong>in</strong>g door Doornenbal <strong>in</strong> te brengen<br />

verjar<strong>in</strong>gsverweer). Een <strong>in</strong> rechte gedaan beroep op vernietig<strong>in</strong>g<br />

na memorie zou als nieuwe weer op grond van de <strong>in</strong><br />

beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> buiten beschouw<strong>in</strong>g moeten blijven.<br />

Door latere buitengerechtelijke vernietig<strong>in</strong>g als novum toe te<br />

laten, zou deze consequentie worden geëcarteerd.<br />

<strong>De</strong> <strong>in</strong> paragraaf 10 bepleite reactiemogelijkheid op een<br />

nieuw argument <strong>in</strong> de memorie van antwoord kan ook als een<br />

uitzonder<strong>in</strong>g op de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> worden gezien.<br />

Het gaat dan om een variant op uitzonder<strong>in</strong>gsgrond (iii),<br />

waarbij aanpass<strong>in</strong>g wordt beoogd aan eerst na memorie van<br />

grieven voorgevallen of gebleken processuele feiten en omstandigheden.<br />

Op de wenselijkheid van aanvaard<strong>in</strong>g van deze<br />

mogelijkheid ben ik <strong>in</strong> paragraaf 10 al <strong>in</strong>gegaan.<br />

Tot besluit van deze besprek<strong>in</strong>g van de uitzonder<strong>in</strong>gen op<br />

de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> wijs ik erop dat <strong>in</strong> zo’n uitzonder<strong>in</strong>gsgeval<br />

onverkort blijft gelden dat toelat<strong>in</strong>g van de nieuwe<br />

grief of de eisverander<strong>in</strong>g of -vermeerder<strong>in</strong>g na memorie niet<br />

<strong>in</strong> strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. 72<br />

Hier geldt de eerdergenoemde, <strong>in</strong> het kader van nieuwe feiten<br />

ontwikkelde maatstaf dat 73<br />

‘(…) de rechter feiten die eerst bij pleidooi zijn gesteld, terzijde<br />

kan laten op de grond dat de tegenpartij daarop niet<br />

meer voldoende heeft kunnen reageren of dat zij een nader<br />

onderzoek nodig zouden maken waarvoor het ged<strong>in</strong>g geen<br />

gelegenheid meer biedt (…)’.<br />

72. HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010, 154 m.nt. H.J. Snijders, JBPr<br />

2009, 39 m.nt. B.T.M. van der Wiel.<br />

73. HR 6 april 1979 (Reuvers/Gem. Zwolle), LJN AH8595, NJ 1980, 34<br />

m.nt. C.J.H. Brunner.<br />

81


<strong>De</strong> uitzonder<strong>in</strong>gen op de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> vallen<br />

– evenals de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> zelf – te plaatsen <strong>in</strong> het<br />

kader van de goede procesorde. In overeenstemm<strong>in</strong>g daarmee<br />

valt aan te nemen dat het genoemde drietal enuntiatief en niet<br />

limitatief van aard is. 74<br />

11 Besluit<br />

Strakheid schept duidelijkheid, en dat is veel waard. Toch kan<br />

het niet meer dan een uitgangspunt zijn. <strong>De</strong> achter de <strong>regel</strong>s<br />

liggende beg<strong>in</strong>selen en wensen vereisen lenigheid. Het desideratum<br />

van e<strong>in</strong>digheid leidt via de <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel <strong>strakke</strong> <strong>regel</strong> eerder<br />

tot exclusie van standpunten dan hoor en wederhoor<br />

eisen. Het desideratum van juistheid noopt tot uitzonder<strong>in</strong>gen<br />

op dit uitgangspunt <strong>in</strong> verband met openbare orde en<br />

nova. <strong>De</strong> partijautonomie doet zich op verschillende wijzen<br />

gelden: enerzijds blokkeert zij tardieve standpunten buiten de<br />

via de memoriewissel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> appel getrokken grenzen van de<br />

rechtsstrijd, maar anderzijds staat zij een uitbreid<strong>in</strong>g van die<br />

grenzen toe <strong>in</strong>dien partijen het daarover eens zijn. <strong>De</strong> Hoge<br />

Raad houdt – ondanks het gegeven dat uitleg van processtukken<br />

aan de feitenrechter is – strak de hand aan het <strong>in</strong> zijn<br />

rechtspraak ontwikkelde systeem, zowel pro als contra <strong>in</strong>clusie.<br />

Enerzijds wordt ambtshalve verruim<strong>in</strong>g van het speelveld<br />

door de rechter afgestraft, anderzijds wordt (veelal) voldoende<br />

gewaarborgd dat het partijdebat zich ook na memoriewissel<strong>in</strong>g<br />

kan verdiepen. <strong>De</strong> gemaakte keuzes vallen veelal te onderschrijven,<br />

evenals de vrij <strong>in</strong>dr<strong>in</strong>gende wijze waarop de Hoge<br />

Raad zich met deze materie bezighoudt. Dit geeft immers de<br />

nodige helderheid voor degenen die <strong>in</strong> de praktijk hun weg<br />

moeten v<strong>in</strong>den <strong>in</strong> dit genuanceerde systeem.<br />

74. Zie Bakels e.a. 2009, nr. 109-116 en 161.<br />

82 T C R 2 0 1 2 , n u m m e r 3

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!