richtlijn Lyme-borreliose - CBO
richtlijn Lyme-borreliose - CBO
richtlijn Lyme-borreliose - CBO
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
LYME-BORRELIOSE<br />
3.2.4 Histopathologie Borrelia-lymfocytoom<br />
Het histopathologisch beeld is dat van een pseudo-B-cellymfoom en wordt gekenmerkt door<br />
dichte infiltraten van overwegend B-lymfocyten met een variabele bijmenging van T-lymfocyten,<br />
plasmacellen, histiocyten en eosinofiele granulocyten. Soms zijn lymfefollikels met kiemcentravorming<br />
aanwezig. 11<br />
Cutane B-celhyperplasie is niet-specifiek voor een Borrelia-infectie zodat voor deze diagnose<br />
aanvullende onderzoeken nodig zijn. Immunohistochemische infiltraatanalyse en klonaliteitsonderzoek<br />
kunnen noodzakelijk zijn om het beeld te onderscheiden van een cutaan B-cellymfoom.<br />
Met behulp van immunohistochemisch of immunofluorescentieonderzoek kunnen in weefselcoupes<br />
spirocheten worden gezien. 12 Specifiek Borrelia-DNA kan door middel van PCR worden<br />
aangetoond (ook op formalinegefixeerd materiaal). 13<br />
Conclusie<br />
Het histopathologisch beeld is dat van een pseudo-B-cellymfoom en kan,<br />
door immunohistochemisch en moleculair-biologisch onderzoek, onder-<br />
Niveau 3 scheiden worden van maligne cutane lymfomen maar niet van andere<br />
pseudolymfomateuze reacties.<br />
44<br />
C de Koning 1993 11<br />
Aanbeveling 13<br />
Als de diagnose Borrelia-lymfocytoom niet op klinische en/of serologische gronden<br />
gesteld kan worden, wordt histopathologisch onderzoek, ‘polymerase chain reaction’<br />
(PCR) of kweek aanbevolen.<br />
Literatuur<br />
1. Berglund J, Eitrem R, Ornstein K, Lindberg A, Ringnér A, Elmrud H, et al. An epidemiologic study of lyme disease<br />
in southern Sweden. New Engl J Med 1995;333:1319-24.<br />
2. Huppertz HI, Böhme M, Standaert SM, Karch H, Plotkin SA. Incidence of <strong>Lyme</strong> borreliosis in the Würzberg Region<br />
of Germany. J Clin Microbiol Infect Dis 1999;18:697-703.<br />
3. Steere AC, Bartenhagen NH, Craft JE, Hutchinson GJ, NewmanJH, Rahn DW, et al. The early clinical manifestations<br />
of <strong>Lyme</strong> disease. Ann of Intern Med 1983;99:76-82.<br />
4. Steere AC. <strong>Lyme</strong> disease. N Engl J Med 2001;345:115-25.<br />
5. Asbrink E, Hovmark A. Early and late cutaneous manifestations in Ixodes-borne borreliosis (EM borreliosis, <strong>Lyme</strong><br />
borreliosis). Ann N Y Acad Sci 1988;539:4-15.<br />
6. Strle F, Pleterski-Rigler D, Stanek G, Pejovnik-Pustinek A, Ruzic E, Cimperman J. Solitary borrelial lymphocytoma:<br />
report of 36 cases. Infect 1992;20:201-6.<br />
7. Asbrink E, Hovmark A, Olsson I. Lymphadenosis benigna cutis solitaria – borrelia lymphocytoma in Sweden.<br />
Zentralbl Bakteriol 1989;18:156-63.<br />
KLINISCHE BEELDEN EN DIAGNOSTIEK<br />
8. Obihara CC, Geer DB de, Diemen-Steenvoorde JA van, Jongh BM de. Borrelia-lymfocytoom (“winteroren”) bij kinderen.<br />
Ned Tijdschr Geneesk 1997;141:482-4.<br />
9. Hovmark A. Role of borrelia burgdorferi in lymphocytomas and sclerotic skin lesions. Clinics in Derm 1993;11:363-7.<br />
10. Garbe C, Stein H, Dienemann D, Orfanos CE. Borrelia burgdorferi-associated cutaneous B cell lymphoma: clinical<br />
and immunohistologic characterization of four cases. J Am Acad Derm 1991;24:584-90.<br />
11. Koning J de. Histopathologic patterns of erythema migrans and borrelial lymphocytoma. Clinics in Derm 1993;11:377-83.<br />
12. Park HK, Jones BE, Barbour AG. Erythema chronicum migrans of <strong>Lyme</strong> disease: diagnoses by monoclonal antibodies.<br />
J Am Acad Derm 1986;15:406-10.<br />
13. Wienecke R, Neubert U, Volkenandt M. Molecular detection of Borrelia burgdorferi in formalin-fixed, paraffin-embedded<br />
lesions of <strong>Lyme</strong> disease. J Cutan Pathol 1993;20:385-8.<br />
3.3 Acrodermatitis chronica atroficans (ACA)<br />
3.3.1 Epidemiologie<br />
Acrodermatitis chronica atroficans (ACA) is een uiting van late <strong>Lyme</strong>-<strong>borreliose</strong> en ontstaat vele<br />
maanden tot zelfs vele jaren na de infecterende tekenbeet. 1-3 Huidafwijkingen staan op de<br />
voorgrond. 3 Circa 20% van de patiënten herinnert zich ooit een EM op de plaats van de ACA<br />
te hebben doorgemaakt. 2,3 Uit epidemiologische studies uit Zweden en Duitsland blijkt<br />
<strong>Lyme</strong>-<strong>borreliose</strong> zich bij 1-3% van de patiënten als ACA te manifesteren. 4,5 Onder de meer<br />
gecompliceerde vormen van <strong>Lyme</strong>-<strong>borreliose</strong> die naar een tweedelijnscentrum worden verwezen,<br />
ligt dit percentage hoger. 6 ACA komt het meest voor bij vrouwen op middelbare leeftijd. 3<br />
ACA komt zeer zelden voor in Amerika. 7 De afwijking begint sluipend met reversibele, milde<br />
ontstekingsverschijnselen en kan, indien onbehandeld, na jaren overgaan in een irreversibele<br />
atrofische fase. 3 De naam acrodermatitis chronica atroficans heeft betrekking op dit late atrofisch<br />
stadium dat door adequate behandeling van de infiltratieve fase is te voorkomen.<br />
3.3.2 Klinische diagnostiek<br />
Hoewel ACA een uiting is van late <strong>Lyme</strong>-<strong>borreliose</strong> is het vaak het eerste verschijnsel. 3 30%<br />
van de patiënten weet zich een tekenbeet of onbehandeld EM te herinneren. 8<br />
Na een halfjaar tot na meer dan tien jaar ontstaan geleidelijk huidafwijkingen aan een been<br />
of een arm (zie figuur 7, 8 en 9 in middenkatern). Het eerste symptoom is vaak een roodblauwe<br />
verkleuring met geringe zwelling van beperkte omvang. In 70% van de gevallen zijn deze<br />
gelokaliseerd aan de benen, vooral aan de strekzijde van de onderbenen en om de enkels.<br />
Geleidelijk nemen de afwijkingen in intensiteit en grootte toe. Een typische klacht is het niet<br />
meer passen van een schoen. 3 Uiteindelijk kan het been of de arm geheel of voor een groot<br />
gedeelte verkleurd en oedemateus zijn.<br />
Vastelastische noduli komen bij 15% voor, vooral over de strekzijde van de ellebogen. Ulnaire<br />
en in mindere mate tibiale geïnfiltreerde plaques komen bij enkele patiënten voor. 9<br />
Bij 30% van de patiënten zijn op het moment van presentatie twee of meer extremiteiten aangedaan.<br />
3,9<br />
45