203 - Ab Ovo Patents & Trademarks
203 - Ab Ovo Patents & Trademarks
203 - Ab Ovo Patents & Trademarks
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Een ziekenhuisonderneming in de twintigste eeuw
EEN ZIEKENHUISONDERNEMING<br />
IN DE TWINTIGSTE EEUW<br />
Deel I<br />
Hans Veldman<br />
ORBIS MEDISCH EN ZORGCONCERN, SITTARD-GELEEN 2008
LEESCOMMISSIE<br />
dr. I.J. Blanken<br />
Oud-bedrijfshistoricus van Philips Electronics N.V.<br />
drs. A.W.A.M. Broos<br />
Lid van de Raad van Bestuur van Orbis Medisch en Zorgconcern<br />
drs.ing. W.H. Geraedts<br />
Longarts in het Maaslandziekenhuis<br />
A.H.M. Hoofs<br />
Oud-secretaris van de Raad van Bestuur van Orbis Medisch en Zorgconcern<br />
L.F.J. Jansen<br />
Voorzitter van de Raad van Bestuur van Orbis Medisch en Zorgconcern<br />
drs. Th.H.M. Mintjens<br />
Oud-directeur van de Divisie Verpleging & Verzorging van Orbis Medisch en Zorgconcern<br />
Opdrachtgever: Orbis Medisch en Zorgconcern<br />
Auteur: dr.ir. H.E. Veldman<br />
Onderzoek: dr.ir. H.E. Veldman; drs. E.J.G. van Royen<br />
Tekstadviezen: drs. E.J.G. van Royen<br />
Uitgave en productiebegeleiding: Veldman Bedrijfsontwikkeling B.V.<br />
Drukwerk: Drukkerij Lecturis B.V.<br />
Omslagillustratie: J.E.M.M. Drummen<br />
Omslagontwerp: H. Stals<br />
ORBIS MEDISCH EN ZORGCONCERN<br />
Postbus 5500<br />
6130 MB Sittard-Geleen<br />
ISBN 978 90 807011 8 2 (set); 978 90 807011 9 9 (deel I)<br />
NUR 680<br />
© 2008 Sittard-Geleen, Hans Veldman<br />
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen<br />
in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige<br />
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere<br />
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
Voor Anneke en Wouter
VOORWOORD<br />
De twintigste eeuw heeft op het terrein van de ziekenhuiszorg en het<br />
medisch handelen een spectaculaire ontwikkeling doorgemaakt. Aan de<br />
basis van de ziekenhuiszorg stonden mensen met visie en ambitie. In<br />
onze regio waren dat de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid die,<br />
na een gedwongen vertrek uit Frankrijk, de verzorging van zieken op zich<br />
namen. Zo was het ook elders: het waren in deze beginperiode vooral<br />
kerkelijke en charitatieve organisaties die, met het verrichten van barmhartige<br />
werken als uitgangspunt, de initiatieven namen. Na de tweede<br />
wereldoorlog trokken de overheden de regie naar zich toe met het doel<br />
adequate gezondheidszorg voor alle Nederlanders te garanderen. De zorgvraag<br />
groeide en dus de kosten. Om die te beheersen werden in de jaren<br />
zeventig en tachtig uiteenlopende instrumenten beproefd. Het overheidstoezicht<br />
met zijn budgettaire beperkingen ten aanzien van bouw en<br />
exploitatie was wel te begrijpen. Maar dit toezicht veranderde in bedilzucht<br />
toen Den Haag zich tot in detail ging bemoeien met bouwprojecten,<br />
investeringen in apparatuur en het aantal specialisten.<br />
Vier jaar geleden werd het voorstel gedaan om ter gelegenheid van de<br />
opening van ons nieuwe ziekenhuis in Sittard-Geleen een boek te schrijven<br />
over 100 jaar ziekenhuiszorg in de Westelijke Mijnstreek. Mijn eerste<br />
reactie was dat het dan geen opsomming van feiten en gebeurtenissen<br />
mocht worden. De afgelopen eeuw met zijn indrukwekkende ontwikkeling<br />
van de gezondheidszorg vroeg namelijk niet om een kroniek maar om<br />
een gedegen kritische analyse. De Stichting De Goddelijke Voorzienigheid<br />
in Sittard en de Stichting St. Barbara in Geleen, waarvan de geschiedenis<br />
sterk door deze algemene ontwikkeling is bepaald, konden voor zo’n<br />
analyse een bruikbaar decor vormen.<br />
Bedrijfshistoricus Hans Veldman heeft deze casestudy op zich genomen.<br />
Als een chirurg met een vlijmscherp scalpel heeft hij 100 jaar organisatie<br />
en management van ziekenhuiszorg in de Westelijke Mijnstreek ontleed.<br />
Hij beschrijft hoe de zorgondernemers van het eerste uur met het bedrijfsleven<br />
onderhandelden over verpleegprijzen en met de bisschop over toe-
8 VOORWOORD<br />
stemming om te mogen uitbreiden, en hoe zij worstelden met de verstikkende<br />
deken die de overheid na de oorlog over de zorg heen trok. De<br />
instellingen in de gezondheidszorg verloren daarop de bedrijfskundige<br />
modernisering uit het oog. Zij verdedigden hun passieve houding door<br />
zichzelf tot iets bijzonders te verklaren waarop bedrijfsorganisatorische<br />
principes niet van toepassing zijn. Hoewel de overheid sinds kort weer<br />
ruimte laat, resulteert dit bij veel instellingen tot op de dag van vandaag<br />
in daadloosheid en willoosheid. In Sittard-Geleen hebben we geprobeerd<br />
om met een ‘gewone’ bedrijfsmatige aanpak de impasse te doorbreken.<br />
Dit boek gaat over de ziekenhuizen in de Westelijke Mijnstreek, maar het<br />
had ook over die in Twente of Noord Holland kunnen gaan. Het decor<br />
verschilt, de ontwikkelingen zijn dezelfde. Het boek levert algemene<br />
inzichten op. Vanuit bergen archiefmateriaal brengt de auteur de hoofdrolspelers<br />
van toen tot leven en laat hij van heel dichtbij zien hoe de<br />
ziekenhuiszorg gerund werd. Door op deze manier nu eens twee instellingen<br />
zelf het onderwerp te maken, krijgen we een beeld van de ontwikkeling<br />
van dit aspect van de gezondheidszorg, dat soms verrassend afwijkt<br />
van de gangbare opvattingen die we daar in Nederland over hebben.<br />
Nu, anno 2008, staat Orbis Medisch en Zorg Concern aan de vooravond<br />
van wat ik vaak ‘de industriële revolutie’ in de ziekenhuiszorg noem. Na<br />
het medisch-technologische wonder van de vorige eeuw is nu het schromelijk<br />
verwaarloosde bedrijfsconcept aan de beurt. In Sittard-Geleen<br />
wordt de inhaalslag gerealiseerd met de ingebruikname van het ‘ziekenhuis<br />
van de 21e eeuw’. Het herinrichten van werkprocessen en de toepassing<br />
van geïntegreerde IT, logistieke concepten en ‘smart’-omgevingen<br />
voor patiënten en werknemers, moeten leiden tot lagere bedrijfskosten en<br />
een hogere kwaliteit, het adagium van Orbis.<br />
Hans Veldman verdient voor dit boek een groot compliment. Zijn analyses<br />
zouden verplichte kost moeten zijn.<br />
Sittard, november 2008<br />
Ludo Jansen,<br />
voorzitter Raad van Bestuur<br />
Orbis Medisch en Zorgconcern
INHOUDSOPGAVE<br />
DEEL I<br />
VOORWOORD 7<br />
PROLOOG 11<br />
1 HET MIJNZIEKENHUIS 31<br />
1. Het Limburgsche Groene Kruis 36<br />
2. Schulte, het AMF en het ziekenhuis van de Franse zusters 50<br />
3. Van der Hoff en het contract met het AMF 61<br />
4. Garantie en verpleegprijs in de jaren dertig 85<br />
5. Het conflict met het AMF over de verpleegprijs in de<br />
Tweede Wereldoorlog 104<br />
2DE HORDELOOP 113<br />
1. Gewijzigde verhoudingen 115<br />
2. Geleen en de strijd voor een eigen ziekenhuis 134<br />
3. Naar een volwaardig ziekenhuis in Sittard 152<br />
4. Een ziekenhuis in Geleen 169<br />
5. Een generatiewisseling in Sittard 185<br />
3HET MEDISCH CENTRUM <strong>203</strong><br />
1. De uitbreiding van het St. Barbara Ziekenhuis <strong>203</strong><br />
2. Bestuur, directie en specialisten 230<br />
3. Het opportunisme bestraft 251<br />
4. De Samenwerkende Ziekenhuizen en Verpleeghuizen in de<br />
Westelijke Mijnstreek 269<br />
4MODEL ‘77 283<br />
1. In een nieuwe context 283<br />
2. De evaluatie van de samenwerking in 1976 294<br />
3. Harmoniemodel en conflictmodel 310<br />
4. Een nieuwe tijd 322
10 INHOUDSOPGAVE<br />
DEEL II<br />
5 DE BILOCATIE 7<br />
1. Het plan Gardeniers 11<br />
2. De ontwikkeling van het ziekenhuis in Sittard in het gedrang 29<br />
3. Naar Sittard ga je voor de behandeling, naar Geleen voor<br />
de verzorging 47<br />
4. De beddenreductie van Dees en de functionele budgettering 71<br />
5. Het Maaslandziekenhuis en de introductie van het<br />
beleidsoverleg 81<br />
6HET KEERPUNT 85<br />
1. Sturen in de jaren negentig 86<br />
2. ‘De dikke boom wordt almaar dikker en de dunne almaar<br />
dunner’ 101<br />
3. Op weg naar beter 115<br />
4. De vertrouwenscrisis 135<br />
5. Breederveld en de lange bestuurscrisis 155<br />
7DE NIEUWE MANIER VAN WERKEN 171<br />
1. Het ziekenhuis in twee werelden 171<br />
2. Onder nieuw bewind 192<br />
3. Het functioneel plan 224<br />
4. Orbis Medisch en Zorgconcern 253<br />
NOTEN 287<br />
LITERATUUR 339<br />
REGISTER 343<br />
OVER DE AUTEUR 349
PROLOOG<br />
Op 5 december 1905 schreef de Inspecteur van het Staatstoezicht op de<br />
Volksgezondheid een brief aan het College van B en W van Sittard. Hij<br />
wees erop dat er in de gemeente geen geschikte verpleeginrichting voor<br />
lijders aan besmettelijke ziekten was. Sittard beschikte wel over een oud<br />
onderkomen, het uit 1857 stammende St. Joseph-gasthuis, maar daarover<br />
was de inspecteur niet te spreken. ‘Nu zal ik wel niet behoeven te zeggen, dat<br />
de bestaande, door mij geziene gelegenheid niet aan de meest primitieve eischen<br />
beantwoordt, doch ook wanneer deze afgebroken en opgebouwd wordt, is de<br />
plaats in zulk bevolkt en onaanzienlijk gedeelte Uwer gemeente beslist onbruikbaar.’<br />
De inspecteur wenste verandering te zien. ‘Met ingenomenheid zij<br />
daarom gewezen op de gelegenheid, die zich voordoet bij de Fransche Zusters,<br />
welke gaarne de verpleging van besmettelijke lijders op zich willen nemen en<br />
daartoe met Uw College in onderhandeling willen treden. Hierdoor toch kan voor<br />
relatief weinig onkosten aan alle eischen worden voldaan. Ik veroorloof mij derhalve<br />
met aandrang Uw College hierop te wijzen en verzoek U beleefd, binnen<br />
eenigen tijd van U te mogen vernemen, wat door Uw College in deze is verricht.’ 1<br />
Met zijn dwingende brief vervulde de Inspecteur een wens van de plaatselijke<br />
huisarts J.A.E. Schoenmaekers. Deze was het gasthuis een doorn in<br />
het oog. Men kon het inderdaad, samen met de omgeving waar het was<br />
gevestigd, ‘onaanzienlijk’ noemen. Het hield bovendien vast aan zijn traditionele<br />
functie van armenhuis en liet de geleidelijke modernisering op het<br />
2<br />
gebied van de ziekenzorg aan zich voorbijgaan. Het beantwoordde daarmee<br />
aan het beeld van de gezondheidszorg in de regio, die zo goed als<br />
niet bestond. Schoenmaekers profileerde zich in de gemeente als vernieuwer,<br />
nadrukkelijk ernaar strevend in Sittard moderne zorg te kunnen bieden.<br />
Daarvoor kon hij het gasthuis niet gebruiken.<br />
Met de Franse zusters werden de Filles de la Divine Providence (Dochters<br />
van de Goddelijke Voorzienigheid) bedoeld, een onderwijsorde uit Bretagne<br />
die zojuist even buiten Sittard een klooster had gevestigd. In dit klooster<br />
zag Schoenmaekers de mogelijkheid besmettelijk zieken af te zonderen<br />
en te laten verplegen.
12 PROLOOG<br />
In 1857 kwamen religieuzen uit Maastricht naar Sittard om er de armenzorg op zich te nemen. Zij<br />
stichtten de congregatie van de Liefdezusters van het Kostbaar Bloed en vestigden in de Helstraat het<br />
St. Joseph Gesticht. Een halve eeuw later vond de Inspecteur voor de Volksgezondheid dat dit<br />
onderkomen zelfs niet aan ‘de meest primitieve eischen' voldeed. De Franse Zusters in de Voorstad<br />
namen de ziekenzorg over. In het pand in de Helstraat, dat vanwege de wijnranken die er tegenaan<br />
groeiden het Wijnhuis werd genoemd, vestigde zich een leerlooierij.<br />
(Bron: Stadsarchief Sittard-Geleen)
PROLOOG 13<br />
Huisarts Schoenmaekers vond in de nieuwe burgemeester van Sittard, de<br />
33-jarige Brabander A.H. Gijzels, een medestrever. Deze stond voor de uitdaging<br />
de gemeente te bevrijden uit zijn benarde positie. Het stadje was<br />
arm en achtergebleven. Het ontbrak er aan vrijwel alles.<br />
Sittard<br />
Tijdens het Ancien Régime was het vestingstadje Sittard een halteplaats<br />
op de weg van Keulen naar de Vlaamse steden, in het westen van het hertogdom<br />
Gulik. Het had een marktplaatsfunctie voor de waren van handelsreizigers<br />
en voor landbouwproducten, met name van de boerenbedrijven<br />
ten oosten van de stad. De grenzen van het hertogdom lagen pal ten<br />
zuiden en ten noorden van de vesting. Een toegangspoort aan de noord- of<br />
aan de zuidzijde kende de stad dan ook niet. De regio was lange tijd<br />
toneel van hevige strijd en werd op gezette tijden door steeds weer andere<br />
legers overspoeld, geplunderd of in bezit genomen. Niettemin kon Sittard<br />
zich ontwikkelen in een situatie van een zekere staatkundige stabiliteit.<br />
Het was overwegend in Gulikse handen, terwijl in de directe omgeving,<br />
zoals in de dorpen Op Geleen, Lutterade, Krawinkel en Spaans Neerbeek<br />
(de latere gemeente Geleen), grenzen geregeld wijzigden en de soevereinen<br />
elkaar afwisselden. Sittard was overigens niet groot of belangrijk. De<br />
omvang van het plaatsje ontsteeg ternauwernood die van de nederzettingen<br />
in de omgeving.<br />
In 1795 brachten de Fransen het Gulikse, en daarmee Sittard, onder in het<br />
Departement Roer. De lappendeken ten noorden, westen en zuiden van<br />
de stad trokken zij samen tot het Departement Nedermaas. Een ingrijpende<br />
verandering voltrok zich nadat de Fransen waren vertrokken. Op het<br />
Congres van Wenen in 1815 werd de westelijke grens van het Departement<br />
Roer verschoven van de Maas tot op schootsafstand daarvan, juist<br />
ten oosten van Sittard. De stad werd daardoor onderdeel van Nederland<br />
en van een provincie die grotendeels overeenkwam met het voormalige<br />
Departement Nedermaas. Deze provincie kreeg de voor het gebied vreemde<br />
naam Limburg. De Belgische opstand in 1830 bracht Limburg, op Maastricht<br />
na, onder Belgisch bestuur. Het conflict tussen Nederland en België<br />
werd in 1839 beëindigd met het Verdrag van Londen, waarbij Willem I het<br />
westelijke deel van Luxemburg afstond aan België en daarvoor als compensatie<br />
het oostelijke deel van Limburg terugkreeg. Die ruil betekende<br />
dus een splitsing van Limburg. Het westelijke deel bleef provincie van<br />
België en het oostelijke deel werd als hertogdom van Willem I deel van
14 PROLOOG<br />
Nederland. Overigens was Willems hertogdom Luxemburg lid van de<br />
Duitse Bond, met als gevolg dat de ruil met zich meebracht dat Nederlands<br />
Limburg dat ook werd.<br />
Het geschuif met grenzen tussen 1815 en 1839 was van dramatische betekenis<br />
voor Sittard. De splitsing van Limburg propte het oost-west georienteerde<br />
stadje en de dorpen eromheen in een flessenhals, een noord-zuid<br />
corridor van Nederland naar Maastricht, zonder infrastructuur en met een<br />
Maas die een groot deel van het jaar onbevaarbaar was. 3<br />
Sittard beschikte over diverse overheidsinstanties, zoals een kantongerecht,<br />
een belastingkantoor, een marechausseekazerne en een Kamer van<br />
Koophandel. In de stad waren diverse kloosterorden gevestigd, waaronder<br />
die van de Jezuïeten die er een groot gymnasium leidden. De aanleg van<br />
noord-zuid verbindingen, de Rijksweg in 1849 en het spoor in 1865, schiepen<br />
voorwaarden voor integratie in de Nederlandse economie. Maar dit<br />
alles mocht voorlopig niet baten. De direct langs de gemeente getrokken<br />
oostgrens belemmerde de handel. Dat Nederlands Limburg de eerste<br />
decennia tevens lid was van de Duitse Bond leverde geen bijdrage. Het<br />
versterkte het beeld van het hertogdom als vreemd gebied. De inwoners<br />
beheersten het Duits, of het Frans, maar in ieder geval niet het Nederlands.<br />
Het gebied kende zoveel dialecten als kastelen. De dorpen en<br />
4<br />
stadjes hoorden niet bij elkaar, laat staan bij Nederland. J.G.H. Boissevain,<br />
redacteur van de Arnhemsche Courant, noemde Limburg in 1848 in een<br />
schotschrift ‘een jammerlijke strook gronds, een uitwas van ons land, dat onze<br />
5<br />
beste sappen verteert, een vraemd aanhangsel’. De inwoners van dit aanhangsel<br />
wilden in deze jaren bovendien liever weer bij België horen dan bij<br />
Nederland blijven. ‘Een hereeniging met België zoude schier alle inboorlingen<br />
6<br />
( ) aangenaam zijn’, schreef de gouverneur in 1843 aan Den Haag. Limburg<br />
was grotendeels een kansarm gebied dat nauwelijks in zijn middelen van<br />
bestaan kon voorzien. De enige uitzondering daarop in het zuiden van de<br />
provincie was Maastricht, maar deze Frans georiënteerde stad was voor de<br />
nederzettingen in de flessenhals, net als Nederland, in geografisch en cultureel<br />
opzicht ver weg.<br />
Een halve eeuw later, rond 1900, voelde Limburg zich intussen wel deel<br />
van Nederland, maar de economische en maatschappelijke situatie in<br />
Sittard was dezelfde gebleven, zo niet verslechterd. Een langdurige internationale<br />
landbouwcrisis en diverse misoogsten hadden de armoede bestendigd.<br />
Het stadje was in de negentiende eeuw weliswaar wat harder
PROLOOG 15<br />
gegroeid dan de omliggende dorpen, maar veel meer dan 3.500 mensen<br />
woonden er binnen de stadswallen niet. Buiten die wallen had het plaatsje<br />
zich niet of nauwelijks ontwikkeld.<br />
Dominant aanwezig in Sittard waren het kapittel en de kloosters. Het in<br />
het oog springende Jezuïetenklooster, met zijn internationaal bekende St.<br />
Aloysiuscollege, verliet echter in 1900 het kleine Sittard om in het grotere<br />
Nijmegen het gymnasium als Canisiuscollege voort te zetten.<br />
Sittard telde een beperkt aantal welgestelden. Het gemeentelijk bestuur<br />
was zwak. De politiek werd beheerst door een klein aantal families, persoonlijke<br />
belangen en bierverkiezingen. Het gemeenschappelijk belang<br />
van de machtige families om nieuwkomers te weren gevoegd bij hun onderlinge<br />
tegenstellingen maakten het bestuur passief en behoudend. Sittard<br />
toonde zich daarmee een echte plattelandsgemeente, waar een dergelijke<br />
politieke structuur kenmerkend was. 7<br />
De zwakke politieke en bestuurlijke structuur in Sittard gaf ruimte aan<br />
initiatieven van individuen. Onder invloed van een zich in de Nederlandse<br />
samenleving steeds nadrukkelijker manifesterende moderniseringsdrang,<br />
nam het aantal initiatieven na de eeuwwisseling toe. De aanstelling<br />
van Gijzels als burgemeester was een belangrijk breekpunt. Gijzels<br />
was een vreemdeling, niet geworteld in de Sittardse politiek, en doorbrak<br />
daarmee het gesloten karakter van de bestuurlijke elite. De komst van de<br />
nieuwe burgemeester gaf ruimte aan vernieuwers van buiten het bestuur<br />
en Gijzels maakte dankbaar gebruik van deze initiatiefnemers om veranderingen<br />
te initiëren. Huisarts Schoenmaekers was zo’n initiatiefnemer.<br />
De Gezondheidscommissie<br />
Schoenmaekers was op 1 januari 1904 secretaris geworden van de regionale<br />
Gezondheidscommissie in Sittard en ging in die functie een dominante<br />
rol spelen in de ontwikkeling en modernisering van publieke voorzieningen.<br />
8<br />
Gezondheidscommissies vonden hun oorsprong in het midden van de negentiende<br />
eeuw, toen de hygiënistenbeweging een stempel ging drukken<br />
op het gezondheidszorgdebat in Nederland. De samenleving werd geplaagd<br />
door epidemieën, zoals die van de cholera in 1832 en 1848. Men was<br />
het er wel over eens dat erbarmelijke woontoestanden en slechte openbare<br />
hygiëne de epidemieën in de hand werkten, maar over de juiste aanpak<br />
ter verbetering daarvan werd een hevig en langdurig debat gevoerd. De
16 PROLOOG<br />
J.A.E. Schoenmaekers<br />
(Bron: Stadsarchief Sittard-Geleen)
PROLOOG 17<br />
hygiënisten propageerden wetenschappelijke criteria voor het bouwen van<br />
woningen en infrastructuur en de introductie van moderne technologie op<br />
het gebied van riolering en sanitair. Hun steeds luidere stem dreef het<br />
beleid ten aanzien van de volksgezondheid in handen van ingenieurs,<br />
architecten, medici en statistici en in de richting van een grootschalige<br />
9<br />
structurele aanpak. Met de oprichting van het Staatstoezicht op de<br />
Volksgezondheid in 1865 werd een eerste stap gezet. Een belangwekkend<br />
resultaat was de combinatie van twee in 1901 aangenomen wetten, de<br />
Woningwet en de Gezondheidswet. Deze traden op 1 augustus 1902 in<br />
werking. De Gezondheidswet voorzag onder meer in de verplichte instelling<br />
van regionale Gezondheidscommissies. Deze kregen een adviserende<br />
rol op het gebied van openbare hygiëne, aanleg van riolering en de drinkwatervoorziening.<br />
Zij mochten via de Woningwet bovendien adviseren op<br />
het gebied van woningverbetering en onbewoonbaarverklaring. Vooral het<br />
feit dat zij het recht hadden te adviseren op eigen initiatief, gaf de commissies<br />
enige macht. 10<br />
De Gezondheidscommissie in Sittard werd voorgezeten door huisarts P.Th.<br />
Joosten. Zijn collega Schoenmaekers was eerst lid en later, zoals gezegd,<br />
secretaris. Daarmee hadden de medici binnen de commissie een zware<br />
stem. De commissie richtte zich aanvankelijk vooral op misstanden in de<br />
woonomgeving. De deplorabele toestand van de woninghygiëne kwam in<br />
1904 in beeld door onderzoek van de commissie in Sittard en een aantal<br />
omliggende dorpen. De resultaten van dat onderzoek stimuleerden de<br />
aanleg van privaten in woningen, bestrating, een rioleringstelsel, een<br />
drinkwatervoorziening en een slachthuis. 11<br />
Tot de voorzieningen ter verbetering van de openbare hygiëne behoorde<br />
ook een inrichting voor lijders aan besmettelijke ziekten en in dit verband<br />
krijgt de kleine episode over de vestiging daarvan aan het begin van deze<br />
proloog een plaats. Joosten en Schoenmaekers hadden het plan opgevat in<br />
de regio een inrichting voor deze categorie zieken te vestigen, dat wil<br />
zeggen hen uit de woonomgeving te verwijderen. Zij lieten hun oog vallen<br />
op het klooster van de Franse zusters dat veilig op enige afstand van<br />
de bebouwing van Sittard was gevestigd. Zij onderhielden een relatie met<br />
de regionale Inspecteur voor de Volksgezondheid, aan wie hun commissie<br />
jaarlijks verantwoording moest afleggen en die bekend was met de woontoestanden<br />
in Sittard. De Inspecteur was bereid om het gemeentebestuur<br />
van Sittard te bevelen een dergelijke inrichting te vestigen.
18 PROLOOG<br />
De Filles de la Divine Providence<br />
Het initiatief van Schoenmaekers en de vestiging van de Franse zusters<br />
vielen toevallig samen. De zusters waren niet gekomen om een hospitaal<br />
te bouwen. Zij waren leden van een onderwijsorde die noodgedwongen<br />
buiten Frankrijk onderdak zocht en dat onder andere in Sittard vond.<br />
‘Les flots de la persécution montant toujours de plus en plus dans notre malheureuse<br />
de France’, schreef algemeen overste Marie Hippolyte begin 1904 aan<br />
12<br />
bisschop J.H. Drehmans van Roermond. De congregatie van Marie Hippolyte,<br />
de Filles de la Divine Providence, verkeerde in grote moeilijkheden.<br />
Sinds haar stichting in het Bretonse Créhen door pater G. Homery in<br />
de jaren twintig van de negentiende eeuw, had de zusterorde zich de<br />
eerste decennia ongestoord en voorspoedig ontwikkeld. De congregatie<br />
richtte zich primair op het geven van onderwijs, vooral op openbare<br />
13<br />
scholen. Maar aan de voorspoed kwam in de laatste helft van de negentiende<br />
eeuw een einde. In de langdurige strijd tussen republikeinen en<br />
royalisten die sinds de Franse Revolutie het land beheerste, was het<br />
onderwijs strijdtoneel geworden. De republikeinen meenden dat zolang<br />
religieuzen bij het onderwijs betrokken waren, de bevolking in met de<br />
royalisten verbonden tradities werd opgevoed. Via wetgeving poogden zij<br />
14<br />
de religieuzen uit het onderwijs te verdrijven. Een wet van 1880 verbood<br />
het geven van onderwijs door een congregatie zonder wettelijke erkenning.<br />
Die van 1881 maakte het openbaar onderwijs kostenloos en draaide<br />
de gelijkstelling van door ordes zelf verleende onderwijsmachtigingen en<br />
staatsdiploma’s terug. Een wet van 1882 maakte het openbaar onderwijs<br />
strikt seculier. Daarop volgde in 1886 een wet die het openbaar onderwijs<br />
voor nieuwe docenten alleen openstelde voor niet-religieuzen, waardoor<br />
de religieuzen door pensionering of overlijden langzamerhand en vanzelf<br />
uit het staatsonderwijs zouden verdwijnen. 15<br />
De congregatie van de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid werd<br />
door de onderwijswetten niet alleen steeds sterker in haar werkzaamheden<br />
belemmerd, maar ook in haar bestaan bedreigd. Met belastingwetgeving<br />
werden kloosters bovendien nog eens financieel aangepakt. Omdat<br />
de fiscus inmiddels beslag legde op bezittingen van de congregatie,<br />
besloot deze in 1900 de mogelijkheden te onderzoeken om uit te wijken<br />
naar België. 16<br />
In februari 1900 ondernam de congregatie een eerste reis naar Rhisnes bij<br />
Namen, waar een mogelijk geschikt onderkomen werd aangeboden. Na<br />
eerste inspectie werd het pand meteen aangekocht. Aansluitend bezocht
PROLOOG 19<br />
de congregatie Tournai (Doornik), ten oosten van Lille, waar zij besloot<br />
een huis te huren. Reeds in april werden de eerste zusters naar deze nieuwe<br />
onderkomens in ballingschap gestuurd.<br />
In 1899 was in Frankrijk R. Waldeck-Rousseau tot minister-president benoemd.<br />
Hij zette een nieuw offensief in. Met de Wet op de Verenigingen<br />
van 1901 werd het congregaties zonder wettelijke erkenning verboden te<br />
onderwijzen. Op zichzelf voegde de wet niets toe aan de eerdere wetgeving,<br />
maar een brief van de minister lichtte toe dat nu erkenning van elke<br />
afzonderlijke stichting (vestiging) van een congregatie vereist was. Hierop<br />
volgende een interpretatiediscussie en een opeenvolging van beslagleg-<br />
17<br />
gingen en rechtszaken. Voor de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid<br />
was de wet een signaal voor meer expedities naar België. Het lukte<br />
de zusters communiteiten te openen in nog vijf Belgische plaatsen, waaronder<br />
Flémalle ten zuidwesten van Luik. Tijdens een reis begin 1902 werd<br />
duidelijk dat inmiddels een ware uittocht van religieuzen uit Frankrijk op<br />
gang was gekomen en dat België verzadigd raakte. Pogingen om communiteiten<br />
te vestigen in de regio’s Brussel, Antwerpen en Gent mislukten.<br />
De zusters waren er niet welkom. 18<br />
Een noviciaat in Sittard<br />
Toen de Belgen steeds terughoudender werden, besloot Marie Hippolyte<br />
ook in Nederland de mogelijkheden te onderzoeken. Zij veronderstelde<br />
dat het katholieke Nederlands Limburg nog geheel open zou staan voor<br />
nieuwe kloosters. Naar verluidt was haar Sittard als geschikte vestigings-<br />
19<br />
plaats aangeraden. Eind november 1902 vertrok de overste naar Roermond<br />
voor een gesprek met bisschop Drehmans. Deze bleek de vestiging<br />
van de congregatie in zijn bisdom, onder voorwaarden, wel te willen<br />
steunen.<br />
De Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid waren, anders dan haar<br />
overste veronderstelde, ook hier niet de eerste bezoekers in nood. Limburg<br />
had in de jaren zeventig van de negentiende eeuw uit Duitsland, als<br />
gevolg van de Kultur Kampf, al een stroom van vluchtende religieuzen op<br />
gang zien komen. Nu zich een golf Franse religieuzen aandiende, zag het<br />
bisdom zich genoodzaakt algemene voorwaarden te formuleren om de<br />
toestroom in goede banen te leiden. Limburg stond open, maar zat niet<br />
om kloosters verlegen. 20<br />
Op 5 december 1902 gaf Marie Hippolyte een verklaring af, waarin de door<br />
Drehmans gestelde voorwaarden waren opgesomd. Zo mocht de congrega-
20 PROLOOG<br />
tie de nijverheid geen concurrentie aan doen en mocht het klooster geen<br />
kapel, openbare kerk of pensionaat oprichten. Het was de zusters niet toegestaan<br />
te bedelen en ze mochten zich alleen ergens vestigen wanneer zij<br />
daar in hun bestaan konden voorzien. De bisschop behield zich het recht<br />
voor nog nadere voorschriften uit te vaardigen en voor elke aankoop,<br />
huurovereenkomst of vestiging was zijn toestemming nodig. Eén voorwaarde<br />
was voor de toekomst van de congregatie in Nederland van grote<br />
betekenis. Marie Hippolyte had de congregatie gepresenteerd als onderwijsorde<br />
en stelde zich voor zich ook in Nederland aan de onderwijstaak<br />
te wijden. Maar op dit punt was Drehmans terughoudend en moest een<br />
compromis worden gesloten. ‘Le couvent aura dans les villages un externat, si<br />
c’est possible’, luidde de verklaring, maar daaraan was tussen haakjes toege-<br />
21<br />
voegd: ‘pas dans les villes’. Het geven van dagonderwijs was waar mogelijk<br />
in dorpen dus geen bezwaar, maar in de steden waren de zusters in<br />
het onderwijs niet welkom.<br />
Drehmans berichtte Marie Hippolyte kort na haar bezoek dat drie pastoors<br />
in Midden-Limburg bereid waren de zusters op te nemen. Het betrof zijn<br />
broer in Herten, de pastoor van Montfort en pastoor J.M. Nijssen van Grevenbricht.<br />
In april en mei 1903 bezocht Marie Hippolyte de drie parochies.<br />
Daar kwam zij direct tot zaken, zodat zij reeds op 26 mei de bisschop in<br />
22<br />
een dankbrief verslag kon doen van nieuwe stichtingen. De overste ging<br />
voortvarend te werk en hield er een hoog tempo in. Daar had zij goede<br />
redenen voor: inmiddels wisselde zij haar expedities af met steeds weer<br />
een volgende gang naar de rechtbank. 23<br />
Het vestigen van nieuwe communiteiten in het buitenland vroeg meer<br />
tijd en inspanning dan de Franse overheid nodig had om kloosters te sluiten.<br />
De toenemende druk overtuigde de congregatie ervan dat, behalve<br />
kloostervestigingen, ook de stichting van een nieuw moederhuis en noviciaat<br />
buiten Frankrijk moest worden voorbereid. Mogelijkheden zag men<br />
in St. Ghislain, ten westen van Charleroi aan de Franse grens, en in Limburg.<br />
24<br />
Hoewel de congregatie tevreden was met haar nieuwe vestigingen in<br />
Limburg, achtten de zusters dorpen als Herten, Montfort en Grevenbricht<br />
voor het noviciaat te klein. De voorkeur ging uit naar een stad en daarom<br />
werd aan Sittard gedacht. Sittard was in 1902 al in beeld geweest en werd<br />
in 1903 nog eens aangeprezen door raadslid J.H. Nijssen, broer van de<br />
pastoor van Grevenbricht. Op z’n laatst in september 1903 moet er zelfs al
PROLOOG 21<br />
een gesprek hebben plaatsgevonden tussen Marie Hippolyte en deken J.S.<br />
Canoy van Sittard. Omdat Sittard een stad was, kon er van het geven van<br />
onderwijs geen sprake zijn. Maar de deken was kennelijk zo uitnodigend<br />
geweest, dat de congregatie Sittard toch als mogelijke vestigingsplaats<br />
voor het noviciaat in overweging nam. Het bestuur van de congregatie gaf<br />
uiteindelijk in meerderheid zelfs de voorkeur aan Sittard. Een flinke<br />
vertraging in de bouwwerkzaamheden in St. Ghislain had het enthousiasme<br />
voor deze Belgische communiteit als noviciaat getemperd. 25<br />
Eind 1903 stuurde Marie Hippolyte de overste van haar klooster in Flémalle<br />
bij Luik naar Schinveld en Maasbracht om nieuwe vestigingen te<br />
bespreken en naar Sittard om de mogelijkheden voor een noviciaat te<br />
onderzoeken. Daaruit kwam naar voren dat het dekenaat behoefte had<br />
aan religieuzen voor het bezoeken van zieken en voor het leiden van een<br />
bewaar- en een naaischool. Wanneer de religieuzen er zieken gingen<br />
bezoeken, legde de verklaring van 1902 de vestiging van een klooster in<br />
Sittard niets in de weg. Zou de congregatie zich tot die bezigheid beperken,<br />
dan kon de overste de vestiging rechtstreeks met Canoy regelen.<br />
Maar zij was zich ervan bewust dat er meer vluchtelingen bij de deken in<br />
de wachtkamer zaten en richtte zich tot Drehmans. In een brief van 10<br />
februari 1904 herinnerde zij de bisschop aan de moeilijkheden in Frankrijk,<br />
vestigde zij de aandacht op de initiatieven in Grevenbricht, Herten, Montfort,<br />
Schinveld en Maasbracht en kwam daarna terzake. Zij liet Drehmans<br />
weten dat Canoy haar al een jaar de hoop gaf dat zij zich in Sittard zou<br />
kunnen vestigen en gaf aan wat zijn wensen waren. Ze schreef het zeer<br />
op prijs te zullen stellen wanneer de congregatie in Sittard een schuilplaats<br />
voor haar noviciaat kon vestigen, want ‘prochainement ce cher troupeau,<br />
comprenous de 30 à 40 postulantes et novices, devra quitter la maison<br />
mère, car une loi nouvelle, plus funeste encore queles autres, va nous interdire le<br />
recrutement’. Het onderbrengen van haar kroost, ‘c’est notre grande préoccupation<br />
actuelle’, onderstreepte zij. Zij toonde zich bereid op de wensen van<br />
de deken in te gaan, maar koppelde die nadrukkelijk aan de wens haar<br />
noviciaat in Sittard onder te brengen. ‘Nos veus se partent sur Sitard pour y<br />
abriter le noviciat pendant la tempête, parce que nous pensons que dans une ville<br />
nous paurrons, la persécution finie, utiliser au développement des oeuvres que le<br />
Révérend Monsieur le Doyen voudra bien nous confier les immeubles ayant servi<br />
à lager le noviciat.’ 26
22 PROLOOG<br />
Het klooster van de Franse zusters in Sittard
PROLOOG 23<br />
De brief miste zijn uitwerking niet. Het bisdom kon van de Dochters van<br />
de Goddelijke Voorzienigheid de stichting van een hoofdvestiging van<br />
belang en formaat verwachten, waarvoor de congregatie zich bovendien<br />
wilde schikken naar de lokale wensen. Dat maakte de Franse zusterorde<br />
aantrekkelijk voor het bisdom, nuttig voor Sittard en interessanter dan de<br />
diverse andere congregaties die stonden te dringen.<br />
In vervolg op haar brief aan Drehmans nodigde Canoy Marie Hippolyte uit<br />
haar aanbieding concreet te maken, waarop zij op 29 februari 1904 hem in<br />
een telegram op haar komst voorbereidde. De beslissing was toen al genomen.<br />
Op 2 maart in Sittard beloofde Marie Hippolyte Canoy nog eens haar<br />
medewerking en deze liet haar weten dat hij de andere kandidaten een<br />
afwijzing zou sturen. Een belangrijk deel van de missie van Marie Hippolyte<br />
was geslaagd. 27<br />
Het Franse klooster<br />
Meteen na het bezoek aan Canoy, kwam Marie Hippolyte weer in contact<br />
met raadslid Nijssen die zich opwierp als zaakwaarnemer. Nijssen wist<br />
een stuk grond van 1,45 ha te koop buiten de stadsbebouwing. Daarop<br />
hadden veldovens gestaan, maar deze waren in 1904 met de oprichting<br />
van een baksteenfabriek elders in de gemeente overbodig geworden. Nog<br />
dezelfde avond werd een bespreking gehouden in het huis van een van de<br />
eigenaren van het terrein, aannemer V. Laudy, die overigens tevens lid<br />
was van de Gezondheidscommissie. Op 16 maart werd overeenstemming<br />
bereikt over een koopprijs van 10.650 gulden. Marie Hippolyte vertrok op<br />
31 maart weer naar Créhen. Nijssen regelde de aanbesteding van het<br />
klooster, waarvoor hetzelfde ontwerp werd gebruikt als dat in Herten. Op<br />
19 april werd het werk voor een bedrag van 15.700 gulden gegund aan de<br />
laagste inschrijver B. Muyres en na de overdracht van de grond op 21 juni<br />
kon met de bouw worden begonnen. 28<br />
Op 20 maart 1905 arriveerden de eerste drie zusters in Sittard. Enkele<br />
dagen later volgden er nog dertien. Om in hun onderhoud te voorzien<br />
bezochten de zusters zieken aan huis, begonnen zij een bewaarschooltje<br />
en gaven zij naailes. Daarmee gaven ze gevolg aan de hun door de deken<br />
gestelde opdracht. Daarnaast namen de zusters enkele oude dames in huis<br />
en gaven ze muziekles aan welgestelden in de stad.<br />
Voor praktische aangelegenheden en de eerste levensbehoeften was de<br />
congregatie in de eerste maanden aangewezen op hulp van de plaatselijke<br />
bevolking, zoals raadslid Nijssen. Deze toonde zijn betrokkenheid nog
24 PROLOOG<br />
eens door bij de toetreding van zijn dochter tot de congregatie als eerste<br />
29<br />
Nederlandse, het klooster een beeld te schenken. De liefdadigheid van<br />
Nijssen kwam voort uit persoonlijke motieven. Maar behalve van dergelijke<br />
individuen hadden de zusters ook de aandacht getrokken van personen<br />
met een zakelijke agenda, voor wier ambities en taakopvatting de congregatie<br />
nuttig kon zijn. De belangrijksten hiervan waren huisarts Schoenmaekers<br />
en burgemeester Gijzels.<br />
De barak voor besmettelijk zieken<br />
Al in de eerste maanden nadat zij in de Voorstad hun intrek hadden genomen,<br />
peilde Schoenmaekers de zusters of zij zieken in huis wilden opnemen.<br />
Zijn plan was om uiteindelijk een hospitaal te ontwikkelen, werkzaam<br />
voor de regio van de Gezondheidscommissie. De behoefte aan opvang<br />
van lijders aan besmettelijke ziekten, anders dan in het armenhuis,<br />
was een goede aanleiding om met zo’n hospitaal te beginnen. Voor de<br />
congregatie waren de ideeën van Schoenmaekers en zijn Gezondheidscommissie<br />
een even uitgelezen kans. Zij kon er haar noviciaat in Sittard<br />
een stevige bestaansgrond mee geven.<br />
Nadat Schoenmaekers de Inspecteur voor de Volksgezondheid bereid had<br />
gevonden om de vestiging van een nieuwe ziekenhuisinrichting te bevelen,<br />
bracht Gijzels de brief van de inspecteur ogenblikkelijk in het college<br />
van B en W. Op zijn aandringen besloot het college om, met het oog op<br />
het ‘onmiskenbaar voordeel voor de nering doende burgerij’, een akkoord te<br />
30<br />
treffen met de zusters. De wethouders, niet erg gelukkig met de bemoeizucht<br />
van de inspecteur, hadden de burgemeester alleen schoorvoetend<br />
gevolgd. Zij beschouwden besmettelijke ziekten nog bij uitstek als een<br />
product van de armen. Het onmiskenbare voordeel voor de betergestelden<br />
moest ontstaan door de afzondering van de arme zieken. Volgens de<br />
ideeën van de inspecteur hoorden de onkosten die daarmee zouden zijn<br />
gemoeid ten laste te komen van de gemeente. Maar daar hield de volgzaamheid<br />
van de wethouders op. Na drie weken werd duidelijk dat men<br />
met de zusters niet tot overeenstemming kon komen. Een voorstel van de<br />
overste werd ‘tot nader order aangehouden’ en het thema verdween van de<br />
agenda. 31<br />
In maart 1907 bracht Gijzels het onderwerp opnieuw onder de aandacht. 32<br />
De zusters stelden een dagverpleegprijs voor en een huurbedrag ter bestrijding<br />
van de kosten van ‘de benoodigde vrij te houden lokalen’. Onder grote
PROLOOG 25<br />
druk van Gijzels verklaarde het college zich akkoord, maar wederom<br />
kwam het niet tot een overeenkomst. 33<br />
De zusters hadden intussen het plan opgevat hun klooster uit te breiden.<br />
Dat plan hield verband met de ideeën van Schoenmaekers die een ziekenhuis<br />
wilde realiseren en niet slechts een inrichting voor besmettelijk zieken.<br />
De uitbreiding was ook gewenst voor de vestiging van het noviciaat.<br />
Hospitaal en noviciaat waren bestemmingen die niet los van elkaar konden<br />
worden gezien. Zij vulden elkaar aan. Het hospitaal had zusters nodig<br />
en het noviciaat zocht voor haar leerlingen middelen van bestaan.<br />
In april deden de zusters de gemeente een nieuw aanbod. Zij vroegen een<br />
hogere verpleegprijs en in plaats van huur stelden zij nu de voorwaarde<br />
van een jaarlijkse subsidie van de gemeente van tweehonderd gulden voor<br />
de kosten van de bouw en inrichting van een onderkomen voor twintig<br />
besmettelijk zieken. Deze nieuwe, duurdere constructie, werd op 29 april<br />
1907 aan de gemeenteraad voorgelegd. Na de nodige discussie nam de<br />
raad een voorstel van raadslid Nijssen over om, zodra de plannen in orde<br />
waren bevonden, gedurende tien jaar de gevraagde subsidie te verstrek-<br />
34<br />
ken. Er was eindelijk overeenstemming. Een paar weken later verleenden<br />
B en W vergunning voor de bouw van een ‘kliniek met hospitaal’ en werd<br />
het aantal jaren subsidie tot vijfentwintig verlengd. 35<br />
In oktober 1907 presenteerde burgemeester Gijzels in het college het<br />
bouwplan van de zusters. Het betrof een hospitaal met een capaciteit van<br />
42 bedden. Er was zelfs een operatiekamer voorzien. De Maastrichtse chirurg<br />
E. Hustinx was gevraagd om bij de inrichting daarvan te adviseren. 36<br />
Gijzels beloofde ‘zelf op het terrein te gaan om de noodige aanwijzing te doen’<br />
en drong er op aan om ‘het bestuur dier inrichting zo min mogelijk te bemoei-<br />
37<br />
lijken om hen niet op onnoodige kosten te drijven’. Maar welke bouw Gijzels<br />
daar ging bezoeken is de vraag. De zusters bouwden twee vleugels aan<br />
hun klooster, maar bestemden deze helemaal niet voor de besmettelijk<br />
zieken. De oorspronkelijke gedachte van Schoenmaekers, de oprichting<br />
van een hospitaal voor reguliere ziekenzorg, bleek leidend. In mei 1908<br />
kregen B en W een situatieschets van wat wel het plan voor de besmettelijk<br />
zieken was. Voor hen zou verder op het terrein een barak worden gebouwd<br />
met twintig bedden. De stichtingskosten voor deze barak werden<br />
geraamd op twintigduizend gulden. De wethouders vonden dit bedrag<br />
veel te hoog. Dat mag in het licht van de bouwkosten van het veel grotere,<br />
oorspronkelijke klooster niet verwonderlijk worden genoemd. Het is
26 PROLOOG<br />
Op initiatief van huisarts J.A.E. Schoenmaekers, secretaris van de Sittardse Gezondheidscommissie,<br />
bouwde de Congregatie van de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid een onderkomen voor<br />
besmettelijk zieken. De gemeente Sittard moest de bouw van de barak subsidiëren, maar anders dan<br />
de burgemeester, voelden de wethouders daar weinig voor en vertraagden de vestiging. De foto werd<br />
gemaakt in de jaren zestig, een paar jaar voordat het pandje werd afgebroken.
PROLOOG 27<br />
waarschijnlijk dat in de som van twintigduizend gulden ook voorzieningen<br />
waren opgenomen die in de uitbreiding van het klooster werden<br />
ondergebracht. De wethouders besloten dat de bouw van de barak voor de<br />
38<br />
helft moest kunnen. Om dat aan te tonen kreeg de stadsopzichter de<br />
opdracht een alternatief te ontwerpen.<br />
Intussen rezen nog andere moeilijkheden. Het klooster bleek geen rechtspersoon.<br />
De gemeente had dus afspraken gemaakt met een ‘bestuur’ dat<br />
geen bevoegdheden had, omdat het een ‘inrichting’ vertegenwoordigde die<br />
formeel-juridisch niet bestond. Men zou hebben mogen veronderstellen<br />
dat dit de gemeente op voorhand was opgevallen, maar de kwestie kwam<br />
pas nu toevallig aan het licht. In Beesel hadden zich vier zusters uit Sittard<br />
gevestigd om er een bewaarschool te beginnen. De burgemeester aldaar<br />
achtte de rechtspersoonlijkheid van hun klooster in Sittard voldoende<br />
om met de vestiging in zijn gemeente in te stemmen en vroeg Gijzels<br />
voor de zekerheid of deze er wel was, ‘wat ik wel zoude denken omdat ten<br />
uwent door hen een hospitaal is opgericht’. Dat bleek dus niet het geval. 39<br />
Al met al ontstond een complexe situatie. Terwijl de zusters op eigen<br />
kracht een uitbreiding realiseerden, ontstond vertraging in de bouw van<br />
de quarantainebarak en in de subsidieverlening. De wethouders hadden<br />
gehoopt met een alternatief plan de architect van de zusters tot aanpassingen<br />
te kunnen bewegen en de bouwbegroting te korten. Na bijna een<br />
jaar moesten zij evenwel vaststellen zich daarin te hebben vergist. Gijzels<br />
had voor de lieve vrede ingestemd met het schrijven van een alternatief<br />
plan, maar voor de beoordeling daarvan had hij Schoenmaekers ingescha-<br />
40<br />
keld. Die kon immers als secretaris van de Gezondheidscommissie als de<br />
meest aangewezen deskundige worden aangemerkt. Schoenmaekers veegde<br />
vanzelfsprekend het plan van de stadsopzichter zonder veel omhaal<br />
van tafel. Aan de hand van zijn commentaren liet de gemeente een lijst<br />
van verschilpunten tussen de plannen van de architect en de stadsopzichter<br />
opstellen, getiteld ‘Plan van het besmettelijk ziekenhuis’. Op basis daarvan<br />
bleef de wethouders niets anders over dan het oordeel van Schoenmaekers<br />
te accepteren en, een enkele aanpassing daargelaten, akkoord te gaan met<br />
het aanvankelijke plan. 41<br />
De gemeente kon pas op 24 september 1909 een contract tekenen. Het<br />
had een voorlopig karakter: in afwachting van rechtspersoonlijkheid van<br />
het klooster in Sittard werd het gesloten met het moederhuis in Frank-<br />
42<br />
rijk. De subsidie werd verstrekt per januari 1909, een jaar later dan de
28 PROLOOG<br />
Het hospitaal van de Franse Zusters circa 1910<br />
(Bron: Stadsarchief Sittard-Geleen)
PROLOOG 29<br />
bedoeling was. Op 18 oktober passeerden de statuten van de congregatie<br />
43 44<br />
in Nederland. Een definitief contract werd getekend in 1910.<br />
Vier jaar had het Sittardse stadsbestuur nodig gehad om een quarantaineinrichting<br />
te vestigen. En dat nog wel op een plaats waar inmiddels,<br />
zonder zijn bemoeienis en in de helft van de tijd, in twee nieuwe vleugels<br />
van het klooster, een groter en belangwekkender hospitaal voor andere<br />
zieken was gerealiseerd. De Inspecteur voor de Volksgezondheid had zich<br />
het tempo waarin de verpleeginrichting voor besmettelijk zieken tot stand<br />
kwam beslist anders voorgesteld. Maar de wethouders stelden weinig<br />
belang in de barak, in die zin dat zij er niet veel geld voor wensten vrij te<br />
maken. Uiteindelijk moesten zij bakzeil halen, omdat de eigen aanpak<br />
niet werkte en omdat Gijzels, Schoenmaekers en Nijssen machtiger bleken.<br />
De zusters hadden een ziekenhuis. Hustinx voerde er in augustus 1908 de<br />
eerste operatie uit en kwam er vervolgens met enige regelmaat. Het ziekenhuis<br />
in Heerlen poogde in 1909 Hustinx voor zich op te eisen door hem<br />
tot vaste chirurg te benoemen, maar de arts bleef naar Sittard komen en<br />
was vanaf 1912 zelfs voor twee vaste dagen aan het hospitaaltje verbonden.<br />
Hustinx kwam overigens alleen om te opereren. Een eigen dokter<br />
voor interne zorg hadden de zusters niet. Joosten en Schoenmaekers behandelden<br />
er zelf hun patiënten. Op grond daarvan moet het Franse<br />
klooster dan ook vooral worden gekarakteriseerd als een beddenhuis.<br />
Met de vestiging van een klein ziekenhuis hadden de Franse zusters het<br />
voortbestaan van hun bedreigde congregatie voor een belangrijk deel<br />
veiliggesteld. Maar de oprichting van het ziekenhuis stond vooreerst en<br />
nadrukkelijk in verband met andere belangen, buiten de congregatie. De<br />
behartigers van deze andere belangen was het niet te doen om de zusters<br />
te helpen, maar om ‘eigen’ ambities na te streven. De congregatie diende<br />
zich toevallig op het juiste moment aan als inzetbare partij. Schoenmaekers<br />
speelde in deze beginperiode een voortrekkersrol, maar die rol zou na<br />
1910 worden overgenomen door anderen. De doelen die zij nastreefden,<br />
overstegen die van de zusters, die van Schoenmaekers en zelfs die van het<br />
stadje Sittard.
30<br />
De Congregatie van de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid bouwde twee vleugels aan haar<br />
klooster, de linker korter dan de rechter. De foto is genomen vanaf de noordwestzijde en toont de<br />
korte vleugel.<br />
(Bron: Stadsarchief Sittard-Geleen)
1<br />
HET MIJNZIEKENHUIS<br />
In 1913 en 1914 verrichtten Staatsmijnen proefboringen in de gemeenten<br />
Geleen, Schinnen en Urmond. Deze booractiviteiten hielden verband met<br />
het regeringsbesluit van 1911 om een vierde staatsmijn aan te leggen.<br />
Aan het einde van de negentiende eeuw waren het vooral buitenlandse<br />
kapitaalbezitters geweest die interesse toonden in de winning van de in<br />
Zuid-Limburg voorkomende steenkoolvoorraden, maar in 1902 was ook de<br />
Nederlandse staat actief geworden in de steenkolenmijnbouw. Zij achtte<br />
de binnenlandse steenkolenvoorraden van strategisch belang en beoogde<br />
met een staatsmijnbedrijf te voorkomen dat de steenkolenvoorziening<br />
afhankelijk werd van buitenlanders. Bovendien wilde zij het met de mijnexploitatie<br />
gepaard gaande industrialisatieproces in deze agrarische regio<br />
geordend doen verlopen.<br />
Aldus werden in de regio Heerlen-Kerkrade naast een aantal particuliere<br />
mijnen de staatsmijnen Wilhelmina (1906), Emma (1913) en Hendrik (1918)<br />
in exploitatie genomen. De noodzaak van de vergroting van de steenkolenwinning<br />
van staatswege werd bevestigd toen als gevolg van het uitbreken<br />
van de Eerste Wereldoorlog in 1914 de import van Duitse steenkool<br />
stilviel. Naast een vierde staatsmijn, waarvoor in de jaren 1913 en 1914<br />
proefboringen werden verricht ten noordwesten van de eerder gevestigde<br />
mijnzetels, werd toen uitgegaan van een vijfde, een zesde en zelfs een<br />
zevende staatsmijn.<br />
‘Sittard, de ingangspoort van Neerlands Mijngebied’ 1<br />
Hoewel nog allerminst duidelijk was waar de nieuwe, vierde mijnzetel<br />
zou komen, was Gijzels er ogenblikkelijk van overtuigd dat Sittard het<br />
centrum zou worden van een Nieuwe Mijnstreek. Immers, de mijnzetel<br />
zou, net als in de regio Heerlen-Kerkrade het geval was geweest, arbeiders<br />
van buiten aantrekken en in zijn ogen was Sittard de enig mogelijke<br />
plaats waar deze mijnwerkers zouden kunnen gaan wonen. Eindelijk zou<br />
Sittard dan zijn armoede kunnen ontstijgen en uitgroeien tot een grote,<br />
moderne en toonaangevende stad. Uit de lucht gegrepen was de visie van<br />
Gijzels niet. Hij was bestuurslid van de in 1911 opgerichte woningbouw-
32 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
centrale Ons Limburg en commissaris van de in 1913 opgerichte N.V.<br />
Bouwgrondmaatschappij Tijdig. Bij deze organisaties kon hij in een vroeg<br />
stadium kennis nemen van de voornemens ten aanzien van de staatsmijnen<br />
en kreeg hij een nauwkeurig beeld van de geweldige omvang van de<br />
plannen die werden gesmeed.<br />
Ons Limburg en de N.V. Tijdig kwamen tot stand op initiatief van H.A.<br />
Poels. Deze was in 1910 op aandringen van het Limburgse Kamerlid en<br />
KVP-voorman W.H. Nolens door bisschop Drehmans benoemd tot aalmoezenier<br />
van sociale werken en kreeg de opdracht de ontwikkeling van de<br />
mijnindustrie in goede (katholieke) banen te leiden. Velen en met name<br />
de kerk zagen de komst van de mijnindustrie met zijn grote hoeveelheid<br />
arbeidersvolk bezorgd aan. In Belgische steden en het Ruhrgebied kon<br />
men al waarnemen welke gevolgen de snelle industrialisatie kon hebben.<br />
Grote concentraties vreemd arbeidersvolk brachten sociale spanningen<br />
met zich mee. Er dreigde vervreemding van het katholieke geloof en omarming<br />
van het socialisme. Poels moest dergelijke ontwikkelingen in Limburg<br />
voorkomen.<br />
Een van Poels’ gedachten was om de huisvesting van mijnwerkers te<br />
spreiden en zodoende concentraties van bevolking en de vorming van<br />
grote steden te vermijden. Deze spreiding kon worden bereikt door een<br />
planmatige woningbouw en dus door de oprichting van een eigen dominante<br />
woningbouwvereniging, Ons Limburg. Deze was opgezet als een<br />
overkoepelende en faciliterende centrale. De daaronder vallende, eigenlijke<br />
woningbouwverenigingen in de zin van de Woningwet van 1901,<br />
waren in de regel ook op initiatief van Poels opgericht. De centrale<br />
verzorgde het ontwerp van de te bouwen woningen, de subsidieaanvragen<br />
bij het Rijk en het toezicht op de bouw en liet de dorpsnotabelen die hij<br />
2<br />
de woningbouwverenigingen liet besturen slechts het beheer. Aan de<br />
centrale Ons Limburg werd de N.V. Tijdig toegevoegd om ten behoeve<br />
van de woningbouwverenigingen ‘tijdig’ grootschalig grond aan te kopen,<br />
voordat het tot de grondeigenaren doordrong dat de komst van een mijnzetel<br />
de waarde van hun bezit verhoogde en door speculatie de grondprijzen<br />
werden opgedreven.<br />
Poels vond in Staatsmijnen een partner. Staatsmijnen hadden in beginsel<br />
geen behoefte aan eigen bemoeienis met voorzieningen rondom het mijnbedrijf,<br />
zolang anderen deze voorzieningen wilden realiseren of organiseren.<br />
De coalitie tussen de katholieken en Staatsmijnen ging in 1913 heel
ver. In plaats van voor woningbouw ging de N.V. Tijdig in opdracht van<br />
Staatsmijnen grond aankopen voor de vestiging van de vierde mijnzetel<br />
zelf, en wel in de gemeente die Staatsmijnen de meest waarschijnlijke<br />
vestigingsplaats achtten. ‘Door U wordt zoveel en zo spoedig mogelijk grond<br />
aangekocht van de terreinen, gelegen binnen het gedeelte der gemeente Geleen,<br />
door rode lijnen aangegeven op de in Uw bezit zijnde kaart. ( ) Nadat de plaats,<br />
waar de 4e Staatsmijn zal worden gevestigd, door ons is vastgesteld, zullen wij<br />
uit de door U aangekochte terreinen onze keuze doen’, aldus Staatsmijnen. In<br />
1913 en 1914 kocht de N.V. Tijdig, met toekomstige woningbouw als voorgewende<br />
reden, tussen de Geleense gehuchten Lutterade en Krawinkel 63<br />
ha grond. 3<br />
Gijzels was dus al in 1913 goed op de hoogte van de omvang van de<br />
plannen. Hij wist bovendien dat de naburige dorpsgemeente Geleen de<br />
beoogde vestigingsplaats voor de mijnzetel was en kon uit het voortvarend<br />
optreden van Staatsmijnen de urgentie achter de vierde mijnzetel<br />
afleiden. Terwijl in Sittard de aanleg van publieke voorzieningen zoals<br />
riolering, drinkwater en elektriciteit nog maar net op gang was gekomen,<br />
verruilde Gijzels zijn aanvankelijke op deze voorzieningen gerichte moderniseringsstreven<br />
voor de veel grotere ambitie van de ontwikkeling van een<br />
industriemetropool. 4<br />
Nu stond Gijzels vooralsnog vrijwel alleen. De bevolking van Sittard en<br />
die van de omliggende dorpen hadden over het algemeen niet veel op met<br />
de komst van de mijnen. Toen Maastricht in 1907 in Den Haag de ontwikkeling<br />
van de mijnbouw bepleitte, kwam dat de provinciehoofdstad op<br />
een geagiteerde reactie van het gemeentebestuur van Geleen te staan.<br />
Maastricht moest niet oordelen. Het lag immers op veilige afstand van het<br />
mijngebied en zou dus van het ‘over het algemeen lastige mijnwerkersvolk’<br />
geen hinder hebben. ‘In Geleen zijn geen winkels en geen industrie die door de<br />
mijnen zouden worden bevoordeeld.’ ‘Wie zoude dus daar belang erbij hebben dat<br />
de mijnen in de onmiddellijke nabijheid der plaatse kwamen’, vroeg het gemeentebestuur<br />
zich af. In ieder geval niet de kiezer, zo kon men hieruit<br />
lezen. ‘Neen,’ zo moest duidelijk zijn, ‘Geleen is ons te lief met zijne gezonde<br />
5<br />
brave en welvarende bevolking om deze te verlagen tot mijnslaven’. Was hier<br />
vooral de stem van de kleine groep kiesgerechtigde belastingbetalers te<br />
horen, weerzin tegen het mijnbedrijf was algemeen en deze stem sprak<br />
niet alleen in Geleen. Gijzels kon in Sittard dus rekenen op oppositie.<br />
33
34 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Toch wist hij het college en de raad in enkele jaren zo warm te krijgen<br />
voor zijn ambities, dat zij zijn initiatieven in de richting van grootstedelijke<br />
ontwikkeling zonder veel tegenspraak wilden volgen. Gijzels werd geholpen<br />
door de visies van invloedrijke personen buiten de locale politiek:<br />
de hoofdingenieur van Provinciale Waterstaat verwachtte dat Sittard en<br />
Heerlen grote industriecentra zouden worden; de Sittardse Kamer van<br />
Koophandel positioneerde Sittard als het centrum van de Nieuwe Mijnstreek;<br />
deken Canoy zag Sittard weldra uitgroeien tot de grootste stad in<br />
de regio. Bovendien maakte de regering in 1919 de komst van de mijnindustrie<br />
onvermijdelijk en alle protesten overbodig door definitief te besluiten<br />
tot ontginning van het nieuwe mijngebied.<br />
De N.V. Tijdig ging na de grondaankopen voor Staatsmijnen verder met<br />
het kopen van grond, nu wel voor woningbouw. Eind 1914 werd in dat<br />
kader het 109 ha grote landgoed Jansgeleen gekocht ten zuid-oosten van<br />
de gemeente Geleen. De gemeente Sittard voelde zich in 1919 inmiddels<br />
in zijn toekomstbeeld zo gesterkt dat het er bij de N.V. Tijdig op aandrong<br />
mee te mogen doen met de grondopkoperij. Samen met de N.V. Tijdig<br />
kocht zij van graaf E.H.Gh.M. Cornet d’Elzines 131 ha voornamelijk ten<br />
zuiden en zuidoosten van de stad. 6<br />
De problemen met de steenkoleninvoer tijdens de Eerste Wereldoorlog<br />
hadden de kolenprijs opgedreven en de kolenontginning in eigen land<br />
noodzakelijker en economisch interessanter gemaakt. Dat voedde de speculaties<br />
omtrent wat nu al werd aangeduid als de grootste mijn van Europa.<br />
Sittard kreeg haast, ontwikkelde steeds grotere plannen en werd steeds<br />
minder kritisch bij het nemen van en deelnemen aan initiatieven. Via Ons<br />
Limburg kwam Gijzels in contact met architect J. Stuyt, die hij de opdracht<br />
gaf voor Sittard een uitbreidingsplan te ontwerpen. Sittard ging<br />
buiten de stad en verspreid over de omgeving arbeiderswijken en beambtenvilla’s<br />
bouwen. Op een zeker moment schermde men zelfs met<br />
argumenten waarom Staatsmijnen hun kantoorgebouwen naar Sittard<br />
zouden moeten verplaatsen. De hoofden waren op hol gebracht en er had<br />
zich een zichzelf voedende dynamiek van de kleine stad meester gemaakt.<br />
Een punt van toenemende bezorgdheid was de ontwikkeling van het<br />
naburige Geleen. Was het aanvankelijk volstrekt logisch geweest dat<br />
Sittard zou uitgroeien tot centrum van de mijnindustrie, kort na de Eerste<br />
Wereldoorlog groeide het besef dat het in aanvang niet veel kleinere
Geleen evengoed kon groeien. Dat vergrootte in Sittard de haast nog eens.<br />
Immers, zo goed als ‘een eventuele annexatie van Lutterade en Geleen door<br />
Sittard’ kon worden verwacht, was het ‘indien Geleen zich blijft uitbreiden als<br />
thans en Sittard werkloos blijft, ( ) niet ondenkbaar ( ), dat Geleen Sittard op den<br />
duur gaat annexeren’. 7<br />
Nu was Geleen beduidend minder hard van stapel gelopen dan Sittard.<br />
Toen er echter in 1920 met F.A.L.M. Damen, net als in Sittard, een buitenstaander<br />
als burgemeester was benoemd, kregen ook de Geleense ambities<br />
vleugels. Dat werd zichtbaar in 1922 toen Damen een nieuw gemeentehuis<br />
opende, geplaatst midden in de weilanden, met daaromheen de<br />
dorpskerken en de mijn, ver weg aan de horizon. De bevolking van Geleen<br />
8<br />
verklaarde haar burgemeester voor gek. Sittard moest het stadhuis beschouwen<br />
als de aankondiging van felle competitie.<br />
De kolencrisis<br />
Alle initiatieven en voorbereidingen ten spijt, schoot het met de bouw en<br />
de ingebruikname van de vierde staatsmijn, de Maurits, niet op. Sittard<br />
was er klaar voor, had in minder dan een decennium twee miljoen gulden<br />
geïnvesteerd en was de grens van tienduizend inwoners gepasseerd. Maar<br />
zo hoog als Sittard in zijn grootstedelijke bevlogenheid was gestegen, zo<br />
hard was de landing. Toen de Europese landen in 1920 de oorlogsschade<br />
deels hadden hersteld en hun productiefaciliteiten weer op orde hadden,<br />
zakte de kolenprijs in. Door deze internationale kolencrisis kregen de<br />
Limburgse kolenmijnen het moeilijk. In een jaar tijd daalde de opbrengstprijs<br />
van een ton Limburgse kolen van 33 naar 20 gulden, 6 gulden onder<br />
de kostprijs. Staatsmijnen bevroren hun uitbreidingsplannen en in 1921<br />
besloot de regering de ingebruikname van de Maurits uit te stellen. De<br />
torenhoge ambities in de Nieuwe Mijnstreek bleken ineens op drijfzand te<br />
zijn gebouwd. Toen de centrale overheid met haar bezuinigingspolitiek de<br />
bijdragen aan woningbouw en publieke voorzieningen verminderde, was<br />
de desillusie compleet. Sittard bleef achter met lege arbeiderswoningen en<br />
beambtenvilla’s, overbemeten voorzieningen, braakliggend land, torenhoge<br />
schulden en te weinig inwoners om deze af te lossen. Geleen was<br />
gelukkig nog niet volledig op dreef gekomen en daar was de schade dus<br />
vooralsnog beperkt. 9<br />
In 1922 startte Sittard een campagne die de overheid en Staatsmijnen<br />
zover moest krijgen de Maurits spoedig in exploitatie te nemen. Er werd<br />
een actiecomité opgericht en er verscheen een promotieboek, ‘Sittard, de<br />
35
36 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
10<br />
ingangspoort van Neerlands Mijngebied in het schoone Limburg’. Het boek<br />
beschreef het gebied tussen Susteren en Amstenrade alsof het de regio<br />
Groot-Sittard betrof en het gaf hoog op van alle voorzieningen en mogelijkheden<br />
alsof de stad reeds tot een toonaangevende metropool was<br />
uitgegroeid. Of de campagne effect sorteerde is niet waarschijnlijk. Wel<br />
kwam, nadat de steenkolenmarkt tot rust was gekomen, in 1925 de Maurits<br />
in gebruik. Als gevolg van de in deze jaren tot stand gekomen busverbindingen,<br />
bleek nu evenwel de noodzaak voor arbeiders en beambten om<br />
dicht bij de nieuwe mijnzetel te wonen minder groot. Zij die toch naar de<br />
Maurits verhuisden, vestigden zich in overgrote meerderheid in Geleen.<br />
Dat gaf Sittard de genadeklap.<br />
1. HET LIMBURGSCHE GROENE KRUIS<br />
Intussen verpleegden de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid de<br />
zieken van Sittard en omgeving. Het vooruitgangsdenken had het kleine<br />
ziekenhuis en in bredere zin de lokale gezondheidszorg in deze roerige<br />
periode niet ongemoeid gelaten.<br />
In 1918 had de Kweekschool voor Vroedvrouwen in Heerlen de aandacht<br />
getrokken. Schooldirecteur Cl. Meuleman zocht een locatie voor nieuwbouw.<br />
In de gemeenteraad van Sittard was eind mei 1918 uitgebreid over<br />
een mogelijke vestiging in Sittard gesproken. Gijzels kon ‘als contribueerend<br />
lid’ van de school de raad in detail informeren en wilde de school in<br />
Sittard hebben. Maar het was duidelijk dat ook Maastricht en Heerlen<br />
belangstelling zouden tonen. Gijzels stelde ‘dat het thans eene kwestie zal<br />
zijn van bieden’. Naar zijn mening was het voordeel van de school binnen<br />
de gemeente vooral te zoeken in de dertig tot veertig personeelsleden die<br />
zich met hun gezinnen zouden komen vestigen. Gedurende de discussie<br />
kwam evenwel een belangwekkender argument aan de orde. De school<br />
werd beschouwd als ‘de eerste stap ter verkrijging van een hospitaal’. Dit<br />
argument kreeg een bijzondere lading, omdat het gerucht de ronde deed<br />
dat Staatsmijnen in Geleen een ziekenhuis wilden bouwen. ‘Wij moeten op<br />
onze hoede zijn, daar Sittard toch het centrum wordt’, stelde een raadslid.<br />
Gijzels vond ‘dat het bestaande hospitaal beter uit den hoek moet komen’ en<br />
besloot dat aan het bestuur van de school een brief moest worden geschreven.<br />
Daarin zou moeten staan dat naar het oordeel van de Sittardse<br />
gemeenteraad ‘de gemeente Sittard op den duur meer een centraalpunt in het
HET LIM BURGSCHE GROENE KRUIS 37<br />
mijngebied zal worden dan de gemeente Heerlen’ en dat daarom de gemeente<br />
bereid was een bijdrage te geven voor een vestiging van de school in haar<br />
11<br />
gemeente. Zoals verwacht aasden ook Maastricht en Heerlen op de<br />
kweekschool. De keuze viel op Heerlen. 12<br />
De discussie over de Kweekschool voor Vroedvrouwen bracht het thema<br />
ziekenhuis weer op de gemeenteagenda. Interessant is dat het ziekenhuis<br />
van de Franse zusters in de raad kennelijk niet als hospitaal werd aangemerkt.<br />
Gijzels, die wel refereerde aan de inrichting van de zusters, gaf er<br />
blijk van dat deze nog niet functioneerde zoals hij wenste.<br />
Een nieuw ziekenhuis<br />
In januari 1919 diende zich de R.K. Vereeniging Het Limburgsche Groene<br />
Kruis aan. Deze in 1910 opgerichte provinciale vereniging had in december<br />
1918 een nieuw hoofdbestuur gekozen. De nieuwe voorzitter, H.J. Hanekamp<br />
uit Sittard, besloot het secretariaat van Maastricht naar het hospitaal<br />
van de Franse zusters over te brengen. 13<br />
Het Groene Kruis kampte met een groot tekort aan geschoolde wijkverpleegkundigen<br />
en zocht opleidingsplaatsen. ‘Alle krachten (moeten) worden<br />
ingespannen het groote doel - aan de opleiding verbonden - na te streven’, vond<br />
Hanekamp. Opleidingsplaatsen waren te vinden in ziekenhuizen. In Heerlen<br />
waren de mogelijkheden uitgeput, zodat ‘de tijd gekomen is, meer uitbreiding<br />
te geven aan het ziekenhuis te Sittard’. Het Groene Kruis riep voor dit<br />
plan de hulp in van het Zieken- & Ondersteuningsfonds van Staatsmijnen.<br />
Dat was een logische gedachte. Staatsmijnen zouden in de regio een mijn<br />
openen en dus gebaat zijn bij een ziekenhuis. 14<br />
Uitgangspunt van Hanekamps voorstel was de opheffing van het bestaande<br />
ziekenhuis. ‘De thans bestaande gebouwen zijn ( ) totaal ongeschikt en daar<br />
is ook geen geschikt hospitaal van te maken’, luidde het oordeel, ‘er moet dus<br />
een geheel nieuw gebouw komen’. Daarvoor was zo’n vier ton nodig. De congregatie<br />
zou bereid zijn het terrein van het klooster, de kloostergebouwen<br />
en ‘eene som gelds’ in te brengen. Maar Staatsmijnen waren terughoudend.<br />
Een vergelijkbaar verzoek van Het Limburgsche Groene Kruis om de bouw<br />
van een tuberculosesanatorium in Horn te subsidiëren, werd vooralsnog<br />
15<br />
van de hand gewezen. Met het leggen van relaties met een ziekenhuis in<br />
Sittard hadden Staatsmijnen geen haast. Een medicus moest er eerst maar<br />
eens gaan inspecteren in hoeverre met de bestaande faciliteiten kon<br />
16<br />
worden voldaan aan de eis van behoorlijke behandeling. De minister van<br />
Arbeid, aan wie ook subsidie was gevraagd, vond in zijn begroting geen
38 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
A.H. Gijzels en H.J. Hanekamp<br />
(Bron: Stadsarchief Sittard-Geleen; R.K. Vereniging Het Limburgse Groene Kruis)
HET LIM BURGSCHE GROENE KRUIS 39<br />
17<br />
plaats en wees het verzoek af. Er ging ook een voorstel naar de gemeente<br />
Sittard. Dit kwam op 9 juli 1919 in de gemeenteraad aan de orde. Van de<br />
gemeente werd een bijdrage van honderdvijftigduizend gulden gevraagd.<br />
Dat vond het college van B en W wat veel, maar men was wel bereid<br />
‘f 100.000 gulden à fonds perdu te geven en verder in het uitzicht te stellen,<br />
indien er een exploitatie verlies is, eene jaarlijksche subsidie te geven van hoog-<br />
18<br />
stens f 2000,- onder nader te stellen voorwaarden’. Anders dan Staatsmijnen<br />
en gedreven door haar grootse verwachtingen rond de in aanbouw zijnde<br />
staatsmijn Maurits trok de raad hier wel heel gemakkelijk de beurs. Het<br />
aanzienlijke bedrag, dat de raad vrijwel zonder beraadslagen aan de regionale<br />
kruisvereniging ter beschikking stelde, ging de financiële vermogens<br />
van Sittard ver te boven. Desondanks werd in april 1920 de kruisvereniging<br />
nog eens achtduizend gulden geboden voor een laboratorium, een<br />
directiekamer en ziekenhuisbedden. Nu voegden B en W hieraan wel de<br />
praktische voorwaarde toe dat de gemeente op haar beurt dit geld ook<br />
weer ergens kon lenen. 19<br />
Hanekamp had door dat het goed zaken doen was in Sittard. De achtduizend<br />
gulden had hij losgekregen met uitsluitend het argument van het<br />
‘standpunt der Regeering, dat Rijkssubsidie des te gemakkelijker wordt verleend,<br />
20<br />
indien de gemeente door subsidieering van de belangstelling blijk geeft’. Twee<br />
weken na het besluit de extra subsidie toe te kennen, informeerden<br />
B en W bij de kruisvereniging naar de precieze bestemming van het bedrag.<br />
Nu bleek de achtduizend gulden bedoeld te zijn voor het maken van<br />
een bouwplan, voorbereidingskosten, honoraria en dergelijke. Hanekamp<br />
poogde nog eens de gevoelige snaar te raken door te stellen dat het geld<br />
uiteindelijk natuurlijk alleen het belang van de gemeente diende, niet<br />
alleen door de vestiging van ‘een medisch centrum’, maar ook door de<br />
financiële voordelen van ‘het aldaar komen wonen van een niet gering getal<br />
goed gesitueerde burgers, die in een of andere hoedanigheid aan het ziekenhuis<br />
21<br />
zullen verbonden worden’. De gemeente liet zich voeren door propagandisten<br />
van het ziekenhuis die hoog opgaven van ontwikkelingen in Den<br />
Haag. Een van die propagandisten was vroedvrouwenschooldirecteur<br />
Meuleman, tevens bestuurslid van Het Limburgsche Groene Kruis. ‘De<br />
kans, dat het Rijk deel zal nemen aan de financiering van het nieuwe Sittardsche<br />
Ziekenhuis zal, dunkt me, aanmerkelijk rijzen, indien de nieuwe wet op de<br />
ziekenverzorging zal zijn aangenomen’, schreef deze aan Gijzels. Maar ‘het<br />
schijnt me intusschen niet gewenscht daarop te wachten’, voegde hij toe. 22
40 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
23<br />
Eind juni 1920 zette Hanekamp zijn plannen nog eens uiteen. In juli<br />
bleken zowel het Ministerie van Arbeid als Staatsmijnen bereid eens over<br />
24<br />
een bijdrage na te denken. Begin augustus 1920 kwam de gemeenteraad<br />
tot een nieuw besluit. Zij ging het nieuwe ziekenhuis met maar liefst<br />
tweehonderdduizend gulden financieren. 25<br />
De school voor maatschappelijk werk<br />
Aangemoedigd door deze goedgeefsheid, zette Hanekamp de eerste<br />
stappen voor een volgend project. In november 1920 liet hij de gemeente<br />
weten een school voor maatschappelijk werk in Sittard te willen oprichten.<br />
Die school zou nog voor de jaarwisseling de deuren moeten openen.<br />
Er zouden zich al leerlingen hebben aangemeld. De school moest worden<br />
ingericht op katholieke grondslag en daarmee een tegenhanger worden<br />
van de enige Nederlandse school voor maatschappelijk werk in Amsterdam,<br />
die op neutrale grondslag was gevestigd. Limburg zou het meeste<br />
aanspraak maken op de nieuwe school en Sittard zou zijn voorgesteld<br />
vanwege de gunstige geografische ligging. We mogen evenwel aannemen<br />
dat Sittard vooral interessant was vanwege het gunstige subsidieklimaat<br />
aldaar. De raad bleek inderdaad zeer geporteerd van Hanekamps nieuwe<br />
project. Met de argumenten dat ‘zoo’n soort universiteit’ goed was voor<br />
Sittard en er leraren in de gemeente zouden komen wonen, kende de raad,<br />
zonder een begroting in te zien, aan Het Limburgsche Groene Kruis een<br />
eerste bijdrage toe. 26<br />
Met het ziekenhuis had deze school niets van doen, maar het voorval is<br />
illustratief voor de wijze waarop de gemeente door de ambitie een grote<br />
mijnstad te worden, elk initiatief aangreep en gemakkelijk subsidies gaf.<br />
Het was wel een van de laatste keren dat de gemeente zonder verder<br />
onderzoek op avontuur ging. Bij een paar politici begon het besef door te<br />
dringen dat Sittard verplichtingen aanging op basis van verwachtingen<br />
waarvan nog allerminst zeker was dat deze ook uitkwamen.<br />
Zo’n verwachting was het aannemen door de Tweede Kamer van de door<br />
Meuleman bedoelde wet op de ziekenverzorging, een wet die de financiering<br />
van de zorg moest structureren. Het betrof een wetsontwerp van<br />
minister van Arbeid P.J.M. Aalberse, aangekondigd in 1920. Ter voorbereiding<br />
van dit ontwerp had deze een commissie ingesteld. De samenstelling<br />
daarvan had al voor zoveel politieke onrust gezorgd, dat zijn kansen als<br />
gering geschat moesten worden. De zekerheid waarmee Meuleman, overi-
HET LIM BURGSCHE GROENE KRUIS 41<br />
gens een goede vriend van Aalberse, in zijn brief aan Gijzels over het aannemen<br />
van de wet schreef, was dus niet vrij van opportunisme.<br />
Dat raadsleden kritischer werden, bleek uit de korte discussie die voorafging<br />
aan de subsidieverstrekking aan de school voor maatschappelijk<br />
werk. Zo was raadslid K. Kruijer geïnteresseerd in ‘den hoofdelijken omslag’<br />
en wenste hij, als enige, een begroting te zien. Raadslid E. Meulenbergh<br />
vroeg welke dekking tegenover de uit te keren subsidie stond. Gijzels<br />
vond dat de heren hierover niet moesten beginnen, want ‘toen straks over<br />
de brug gepraat werd, sprak men niet over kosten’. 27<br />
Een nieuw ziekenhuis op de Kolleberg<br />
Het ging bij de school voor maatschappelijk werk voorlopig over een bedrag<br />
van nog slechts 3.600 gulden. Ten behoeve van het ziekenhuis stond<br />
Hanekamp eind 1920 op het punt een veel groter bedrag te spenderen. Hij<br />
had het zieken- en pensioenfonds van de mijnen zover gekregen om de<br />
helft van het geld uit te lenen dat nodig was voor de aankoop van grond.<br />
Hij had een terrein van zo’n 10 ha op het oog, genaamd ‘Op de Negenbunder’.<br />
Het was gelegen ten zuidoosten van Sittard op de Kolleberg, een paar<br />
honderd meter ten oosten van de weg naar Heerlen en langs het pad van<br />
28<br />
het dorp Leyenbroek naar de kapel op te top van de berg. Dit grondstuk<br />
was eigendom van de N.V. Tijdig. Het betrof een deel van de grond die<br />
deze N.V. samen met de gemeente Sittard in 1919 had gekocht van graaf<br />
Cornet d’Elzines.<br />
De mijnen waren absoluut niet van plan geweest de bouw van ziekenhuizen,<br />
sanatoria en dergelijke te steunen, maar het fonds had een formulering<br />
gevonden waardoor het toch mogelijk was om Het Limburgsche<br />
Groene Kruis van kapitaal te voorzien. ‘Aan deze verstrekking zal in geen enkel<br />
opzicht het karakter van steunverleening, doch uitsluitend dat van geldbelegging<br />
worden gegeven, terwijl geenszins geacht mag worden ook maar de geringste<br />
toezegging in te houden ten aanzien van geldverstrekking ten behoeve van<br />
den bouw van bedoeld ziekenhuis’, onderstreepte de financiële commissie van<br />
het fonds. 29<br />
Met het besluit van de mijnen op zak wendde Hanekamp zich tot de<br />
gemeente Sittard. Hij deed mededeling van het besluit en van de vorming<br />
van een werkfonds voor voorbereidingskosten van in totaal ruim zestienduizend<br />
gulden. Hij verzocht de gemeente uit de eerder toegezegde bedragen<br />
hiervan de helft te financieren en merkte zijdelings op voor een<br />
30<br />
bedrag van 68.000 gulden grond te willen kopen. B en W reageerden
42 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Sittard rond 1920. Het vestingstadje breidde zich in deze jaren uit in de Voorstad en richting<br />
Ophoven. De Rijksweg van Roermond naar Geleen en het spoor liepen op enige afstand van de vesting.<br />
Ten noorden van de Voorstad waren de Franse Zusters gevestigd (1). De gemeente Sittard<br />
ontwikkelde nieuwbouwplannen ten zuiden van de stad: het uitbreidingsplan voor beambtenwoningen<br />
(2) sloot aan op de stadsbebouwing. Kleindorp (2), voor de huisvesting van mijnwerkers was ver<br />
buiten de bebouwde kom geprojecteerd, in de richting van de toekomstige Staatsmijn Maurits. De<br />
wijk, die tegenwoordig Sanderbout heet, werd opgezet volgens het tuindorpconcept dat deze jaren in<br />
zwang was. Het Limburgsche Groene Kruis wilde een nieuw ziekenhuis bouwen en liet in 1920 het<br />
oog vallen op een terrein op de Kolleberg, langs het voetpad van het dorp Leyenbroek naar de St.<br />
Rosakapel bovenop de berg (4).
HET LIM BURGSCHE GROENE KRUIS 43<br />
verbaasd op de overeenstemming met het mijnfonds. Het college had<br />
namelijk niet verwacht dat het mijnfonds voor de beloofde geldlening<br />
31<br />
rente en een hypotheek op het terrein verlangde. Het was dat kennelijk<br />
zelf niet van plan geweest.<br />
Hanekamp had zijn plan rond en was met het fonds tot volledige overeenstemming<br />
gekomen. De gemeente had wel toezeggingen gedaan, maar,<br />
anders dan het mijnfonds, nog geen gedetailleerde afspraken gemaakt. Nu<br />
was het voor gunstige voorwaarden te laat en stond zij achteraan in de rij.<br />
De gemeente wist in januari 1921 nog wel te bedingen dat zij de grond<br />
mocht overnemen als het ziekenhuis na drie jaar niet zou zijn voltooid,<br />
maar moest genoegen nemen met een tweede hypotheek en dus met de<br />
positie van tweede schuldeiser. Sittard was in een opmerkelijke positie<br />
gekomen. Met geld van de gemeente kocht Het Groene Kruis een stuk<br />
grond dat deel uitmaakte van de grond die de gemeente twee jaar eerder<br />
samen met de N.V. Tijdig had gekocht. Om haast te kunnen maken en<br />
een gang naar de provincie te vermijden was die gezamenlijke koop<br />
destijds zodanig geregeld dat Sittard de helft van de koopsom renteloos<br />
aan de N.V. Tijdig leende en deze de grond in eigendom verwierf. Ook<br />
hier stond de gemeente in het geval van een echec, als kapitaalverstrekker<br />
zonder feitelijk grondbezit, niet vooraan. Zodoende verving de gemeente,<br />
voor hetzelfde stuk grond, de ene lening door de andere en nam het<br />
daarbij voor de tweede keer een achtergestelde positie in. 32<br />
Rond was de zaak met de kruisvereniging evenwel niet. De gemeente<br />
maakte een definitief akkoord afhankelijk van een financieringsplan voor<br />
de bouw en een exploitatiebegroting van het nieuwe ziekenhuis. Concreet<br />
wenste de gemeente ‘spoedig te mogen vernemen, hoe Uwe vereeniging<br />
zich voorstelt het geheel benoodigde kapitaal voor een goed ingericht hospitaal bij<br />
elkaar te brengen en of bij aanneming der Ziektewet door het Rijk ook worde<br />
33<br />
bijgedragen in de exploitatiekosten’. Het Groene Kruis wist eind januari<br />
daarop maar weinig antwoorden. Hoeveel geld nodig was, kon pas blijken<br />
na het maken van een uitgewerkt plan. De bijdrage van het Rijk zou,<br />
behalve van het kunnen overleggen van een gedetailleerde begroting, wel<br />
eens volledig kunnen afhangen van het aannemen van de wet op de<br />
ziekenverzorging. Om toch een eerste schatting te kunnen maken van de<br />
bouwkosten wendde Hanekamp zich tot zijn adviseur, J.C.L. Wortman uit<br />
34<br />
Amsterdam. Begin februari gaf deze antwoord. Hij noemde geen bedrag,<br />
maar zei dat de gemeente niet bezorgd hoefde te zijn, omdat, ‘als de<br />
betreffende Wet is aangenomen’, de gemeente alleen nog maar de verple-
44 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
gingskosten vanwege de armenzorg overhield. Wortman was lid van de<br />
door Aalberse ingestelde wetsontwerpcommissie, en door die positie kre-<br />
35<br />
gen zijn woorden in Sittard gewicht. Het kunnen financieren van de<br />
bouwsom verviel als voorwaarde.<br />
Op 11 februari stemde de gemeenteraad in met het verlenen van de<br />
36<br />
bedragen van 8.000 en 34.000 gulden en met de tweede hypotheek. Op<br />
29 juni 1921 verwierf Het Limburgsche Groene Kruis het grondstuk op de<br />
Kolleberg en werd de hypotheekakte gepasseerd. 37<br />
Het conflict tussen de gemeente Sittard en Het Limburgsche Groene Kruis<br />
Intussen waren Staatsmijnen vanwege de scherp gedaalde kolenprijs<br />
teruggekomen op hun plannen voor een vijfde, zesde en zevende staatsmijn<br />
en werden de werkzaamheden voor de aanleg van de Maurits stilgelegd.<br />
De commissie ter voorbereiding van de wet op de ziekenverzorging<br />
had in maart 1921 een wetsontwerp gepresenteerd, in reactie waarop<br />
belangenverenigingen van artsen, apothekers en ziekenfondsen over de<br />
38<br />
minister en elkaar heen vielen. Het wetsontwerp was daardoor van de<br />
baan voor het de Tweede Kamer goed en wel bereikte. De consequenties<br />
daarvan waren nog niet te overzien, maar gevoegd bij de ontwikkelingen<br />
rond de Maurits plaatste dit de deelname van Sittard aan het ziekenhuisproject<br />
in een geheel ander daglicht.<br />
De gemeente werd terughoudender. Toen Hanekamp begin juni 1921 met<br />
weer een nieuw ‘uit een oogpunt van volksgezondheid’ belangrijk project (een<br />
‘openbare bad- en zwemgelegenheid’) bij de gemeente aanklopte, gaf deze dan<br />
39<br />
ook niet thuis. In reactie op Hanekamps aankondiging om met geld uit<br />
het werkfonds de bouwvoorbereidingen voor het nieuwe ziekenhuis te<br />
starten, maakte het College van B en W een terugtrekkende beweging.<br />
‘Het zal geen betoog behoeven, dat dit NIET voldoende is’, was het oordeel. Het<br />
college stelde dat het werkfonds niet mocht worden aangesproken wanneer<br />
niet al het geld voor de bouw en inrichting bij elkaar was verzameld.<br />
Het werkfondsgeld zou anders ‘geheel nutteloos ( ) worden uitgegeven’. 40<br />
Het Limburgsche Groene Kruis reageerde niet, maar zette haar voorbereidingscommissie<br />
gewoon aan het werk. De kosten daarvan bestreed het<br />
om te beginnen door het mijnfondsdeel van het werkfondskrediet op te<br />
nemen en daarna door voorlopig eigen reserves aan te spreken. Gijzels, die<br />
nog wel hoogst persoonlijk als vertegenwoordiger van de gemeente in de<br />
voorbereidingscommissie zat, schreef in oktober aan Het Limburgsche<br />
Groene Kruis dat het college aangenaam verrast was door het nieuws dat
HET LIM BURGSCHE GROENE KRUIS 45<br />
deze commissie de plannen bijna rond had. Met een sarcastische ondertoon<br />
verbond Gijzels er de conclusie aan, ‘dat het U gelukt zal zijn, dat thans<br />
41<br />
de geheele bouwsom voor het op te richten hospitaal aan U is toegezegd’. Hanekamp<br />
reageerde laconiek met de mededeling ‘dat het ook ons bijzonder aangenaam<br />
is, dat U in onze vreugde deelt, edoch Uwe conclusie is niet juist’. 42<br />
Er was een opmerkelijke discussie ontstaan, waarbij het de gemeente<br />
ontbrak aan deugdelijke argumenten. De gemeente had reeds een halve<br />
ton in het project gestoken en ging nu steggelen over het werkfonds of<br />
dat wat daaruit nog niet was uitgegeven. De eis dat eerst het volledige<br />
bouwkapitaal bijeen moest zijn gebracht, was al in een vroeg stadium van<br />
tafel verdwenen omdat zij onlogisch was. Men moest immers eerst plannen<br />
maken om een begroting samen te stellen en zonder begroting kon<br />
men moeilijk bij het rijk aankloppen. Maar Gijzels bleef bij zijn standpunt<br />
en zijn brieven werden steeds onvriendelijker. 43<br />
Niet alleen de discussie over de besteding van het werkfonds was opmerkelijk,<br />
maar ook dat Sittard zich druk maakte over het kleine bedrag dat<br />
ermee was gemoeid en niet over het grote bedrag dat was uitgeleend voor<br />
de grond. Die eenzijdige aandacht is wel te verklaren doordat het kleine<br />
bedrag nog niet was uitgekeerd en het grote wel. Maar de gemeente had<br />
ook kunnen bedenken dat zonder bouwvoorbereidingen er geen ziekenhuis<br />
kwam en dat er op termijn dus geen inkomsten zouden zijn om rente<br />
op te kunnen brengen. Het ontbrak de gemeente waarschijnlijk aan<br />
inzicht in de genomen risico’s. Zij beschouwde de lening voor de grond als<br />
een vervanging van een deel van de eerdere aan Tijdig en dus niet als een<br />
situatie die was gewijzigd. Verder vond zij steun in de overeenkomst de<br />
grond te mogen overnemen in het geval na drie jaar geen ziekenhuis was<br />
gerealiseerd. Kennelijk was het de gemeente ontgaan dat de grond die zij<br />
financierde nu niet meer in handen was van een partner-grondbedrijf,<br />
maar van een armlastige, op subsidies aangewezen vereniging, en vergat<br />
zij dat voor de overname van de grond eerst het mijnwerkersfonds moest<br />
worden uitgekocht.<br />
Begin 1922 besloot Sittard, rijkelijk laat, onderzoek te doen naar de behoefte<br />
aan een nieuw ziekenhuis en de gewenste omvang daarvan. Het<br />
gemeentebestuur verzocht de ziekenhuizen in Maastricht en Heerlen om<br />
een opgaaf van aantallen en verpleegdagen van patiënten woonachtig in<br />
44<br />
Sittard en omgeving. Heerlen wenste geen gegevens te verstrekken,
46 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
45<br />
zodat het onderzoek tot niets leidde. Maar het doek voor het nieuwe<br />
ziekenhuis was wat Sittard betrof al gevallen. De ziektewet, die de zekerheid<br />
voor het project had moeten bieden, zou er niet komen. ‘De niet-aanneming<br />
van de Ziektewet is een streep door de rekening geweest’, stelde Gijzels<br />
en stapte uit de voorbereidingscommissie. 46<br />
Niet alleen Sittard haakte af. Het mijnfonds nam een afwachtende houding<br />
aan en zelfs Het Limburgsche Groene Kruis kwam in oktober 1922 tot<br />
47<br />
de slotsom dat het ziekenhuis ‘voorloopig van de baan’ was. Wat restte<br />
was een stuk grond en een reeds aangesproken werkfonds.<br />
Voor de gemeente Sittard waren de druiven zuur. ‘Ik vraag mij met zorg af,<br />
wat zal dan de toekomst aan Sittard en omgeving brengen’, verzuchtte een<br />
raadslid in een lang betoog. ‘Niet uit zich zelf maar meer of min gedwongen<br />
hebben die gemeenten en vele particulieren in die gemeenten zich groote uitgaven<br />
48<br />
getroost om bij tijde voorbereid te zijn.’ Dat nieuwe wetgeving ten aanzien<br />
van publieke domeinen tot nieuwe gemeentelijke verplichtingen had<br />
geleid was zeker, maar dit liet onverlet dat Sittard zich ook op risicovolle<br />
wijze had laten leiden door zijn ambitie uit te groeien tot een nieuwe<br />
mijnstad die Heerlen naar de kroon zou steken.<br />
Er ging een jaar voorbij voordat het ziekenhuis van de kruisvereniging<br />
weer onder de aandacht kwam. Staatsmijnen lieten de minister van Waterstaat<br />
weten geen behoefte meer te hebben aan een ziekenhuis van Het<br />
Limburgsche Groene Kruis en gingen actief tegenwerken. Zij hadden gemerkt<br />
dat Het Limburgsche Groene Kruis nu bij de Rijksverzekeringsbank<br />
een lening onder garantie van het rijk trachtte los te krijgen. Zij verklaarden<br />
aan de minister dat het niet op de weg van de mijnen of het rijk zou<br />
liggen om een ziekenhuis te financieren en gaven hem in overweging<br />
49<br />
deze zienswijze als zijn oordeel aan de kruisvereniging te berichten. De<br />
bemoeienis van Staatsmijnen draaide Hanekamps project de nek om. Op<br />
15 november 1923 liet de minister van Waterstaat Het Limburgsche Groene<br />
Kruis weten de visie van Staatsmijnen te onderschrijven en over leningen<br />
geen staatsgarantie af te geven. 50<br />
In januari 1924 schreef Het Limburgsche Groene Kruis de gemeente dat<br />
het nu het krediet voor het werkfonds wilde opnemen. De vereniging had<br />
eerst de financieringsruimte bij het mijnfonds opgesoupeerd. Sittard was,<br />
‘met het oog op de minder goede financien der gemeente’, ontzien. Maar omdat<br />
het werkfondskrediet bij het mijnfonds geheel was opgenomen, ‘richten
HET LIM BURGSCHE GROENE KRUIS 47<br />
wij ons tot U thans ook tot betaling van Uw voorschot te willen overgaan, daar<br />
wij U al zoolang mogelijk met rust hebben gelaten’. 51<br />
De gemeente had op dit verzoek niet meer gerekend. Wat haar betreft<br />
was de zaak al lang afgedaan en bovendien huldigde zij weer het standpunt<br />
dat geen geld had mogen worden uitgegeven wanneer niet de financiering<br />
van de gehele bouwsom geregeld was. Gijzels vroeg het gemeenteraadslid<br />
advocaat Nic. Beckers om de relevante stukken door te nemen en<br />
een advies uit te brengen. In zijn verslag van mei 1924 produceerde deze<br />
stevige argumenten ten voordele van Het Limburgsche Groene Kruis. Hij<br />
liet deze volgen met de mededeling ‘tegenover al die argumenten staat<br />
slechts dit’ en greep terug op het standpunt van de gemeente ten aanzien<br />
van de voorwaarde van volledige financiering van het project dat in de<br />
overeenkomst niet was opgenomen. Dat standpunt beschouwde hij als<br />
‘afdoende argument’ om aan Het Limburgsche Groene Kruis niet te hoeven<br />
betalen. Beckers verklaarde zijn conclusie met de bizarre redenatie dat,<br />
gezien het feit dat Het Limburgsche Groene Kruis niet naar de kwestie<br />
van de financieringsvoorwaarde vroeg toen deze bleek geen deel uit te<br />
maken van de uiteindelijke overeenkomst, de voorwaarde dus nog steeds<br />
52<br />
van kracht moest zijn. Op basis van Beckers’ advies besloot het gemeentebestuur<br />
om niet te reageren. Het Limburgsche Groene Kruis stelde de<br />
53<br />
gemeente in gebreke. Het mijnfonds besloot daarop in september 1924<br />
zijn geld op te gaan eisen. 54<br />
De maand erop werd Gijzels door de gemeenteraad over de zaak aan de<br />
tand gevoeld. Raadslid Meulenbergh vond dat de ‘hospitaalkwestie’ door het<br />
niet willen betalen van achtduizend gulden wat al te gemakkelijk terzijde<br />
was geschoven. Hij had begrepen dat Het Limburgsche Groene Kruis over<br />
stukken beschikte waaruit duidelijk zou blijken dat Sittard wel moest<br />
betalen en trok de kwaliteit van Beckers’ onderzoek in twijfel. Meulenbergh<br />
stelde dat ‘als Burgemeester en Wethouders er hunne handteekening<br />
onder gezet hebben, (ze) moeten ( ) weten, wat ze geteekend hebben’. Hij had<br />
bovendien gehoord dat de kruisvereniging inmiddels het oog had laten<br />
vallen op Geleen. Maar Gijzels was voor een keer niet gevoelig voor dit<br />
argument en hield af. Hij wilde Beckers nader onderzoek laten doen, want<br />
‘we zullen toch geen ƒ 8000.- zoo maar in de sloot werpen’. 55<br />
Eind 1924 kwam Beckers met een tweede advies. Dit luidde dat de gemeente<br />
er goed aan deed een deel te betalen. Zijn redenatie was dat als er<br />
een civiele procedure zou komen de gemeente, ook al kreeg zij gelijk, vast<br />
56<br />
meer geld kwijt zou zijn. De Gemeenteraad besloot nu juridisch advies
48 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
in te winnen bij een advocaat in Roermond. Deze adviseerde wat Gijzels<br />
graag wilde horen, namelijk dat de gemeente niet zou hoeven te betalen. 57<br />
In de zomer van 1925 stuurde het mijnfonds aan op executie van de<br />
58<br />
grond. Het terrein op de Kolleberg werd op 24 februari 1926 openbaar<br />
geveild. De opbrengst was ƒ 31.170,50. ‘De vordering der eerste hypotheek-<br />
5<br />
houdster met achterstallige renten bedraagt ƒ 41.145,97 ’, berichtte de notaris,<br />
‘zoodat er voor Uwe gemeente als tweede hypotheekhoudster niets overschiet’. 59<br />
Sittard had een strop van zo’n vijfendertigduizend gulden plus nooit ontvangen<br />
rente en een kater. ‘De kwestie van het ziekenhuis is niet van dezen<br />
60<br />
Raad’, ontweek men het thema in juli 1926. ‘Sittard was volmaakt buiten<br />
eigen schuld in moeilijkheden geraakt’, verdedigde een raadslid zich in december<br />
1927. Beckers’ verklaring voor de strop was retorisch. ‘De hospitaalkwestie<br />
is een gevolg van den tijd waarin toen geleefd werd. Toen werden alle<br />
zaken veel grooter opgezet dan thans.’ 61<br />
Sittard en Geleen<br />
Eén aspect van de ziekenhuiskwestie bleef hangen en dook na het echec<br />
van de Kolleberg in Sittard op gezette tijden op. Dit was het gerucht dat<br />
er een ziekenhuis zou komen in Geleen in plaats van in Sittard.<br />
Sittard en Geleen waren in een steeds heviger strijd gewikkeld om de<br />
positie van centrumgemeente voor de Maurits. Geleen wist medio jaren<br />
twintig aan de malaise van de kolencrisis te ontsnappen. Het was minder<br />
verplichtingen aangegaan dan Sittard en bovendien bleken de mijnwerkers<br />
en mijnbeambten zich graag in de gemeente te willen vestigen.<br />
Sittard, dat zich niet anders had kunnen voorstellen dan dat zij de centrumstad<br />
zou zijn, zag de expansie van Geleen met lede ogen aan. Tot de<br />
komst van burgemeester Damen in Geleen was een annexatie van Geleen<br />
en Lutterade door Sittard bij een eventuele herindeling een logische gedachte.<br />
In oktober 1924 diende het gemeentebestuur van Geleen evenwel<br />
bij de provincie een voorstel in tot overneming van gedeelten van onder<br />
andere Sittard. De gemeente Sittard, intussen in grote malaise verkerend,<br />
voelde zich door haar buurgemeente bedreigd. De provincie voelde wel<br />
voor een gemeentelijke herindeling en besloot in 1928, onder meer met het<br />
oog op de door Sittard gebrachte offers ten behoeve van de Maurits, tot<br />
62<br />
een annexatie van Geleen door Sittard. Het bestuur van Geleen was<br />
verbijsterd, mobiliseerde de bewoners van de gemeente en organiseerde<br />
protestacties. ‘Voor het behoud van ons dierbaar Geleen moet gestreden worden<br />
dat de grondvesten daveren’ stelde de gemeente, die zich niet wilde overle-
HET LIM BURGSCHE GROENE KRUIS 49<br />
63<br />
veren aan het Sittardse ‘volk dat leeft van kermis en carnaval’. De provincie<br />
trok haar plan ijlings in.<br />
De toon was niettemin gezet. De relatie tussen de twee gemeenten was<br />
danig verstoord. Geleen wenste niet mee te betalen aan de schulden van<br />
Sittard. Maar dit rationele argument tegen samenvoeging maakte steeds<br />
meer plaats voor sentimenten en hoogoplopende emoties. De rivaliteit<br />
tussen Sittard en Geleen, rationeel of niet, ging een alles overheersende rol<br />
spelen, vooral in zaken van gemeente overstijgend, regionaal belang.<br />
In dit licht was het dus niet verwonderlijk dat een gerucht over de<br />
vestiging van een ziekenhuis in Geleen de gemoederen in Sittard bezighield.<br />
Maar Geleen stelde in de jaren twintig veel minder belang in een<br />
ziekenhuis dan Sittard dacht. De gemeente Geleen voerde in november<br />
1924 twee discussies, een over de opvang van tuberculosepatiënten en een<br />
over een subsidie. De eerste voerde zij met Het Limburgsche Groene<br />
Kruis, de tweede met de plaatselijke vereniging Het Groene Kruis. Die<br />
was, ‘om redenen van principieelen aard’, niet aangesloten bij de regionale<br />
vereniging Het Limburgsche Groene Kruis. Dat vond de gemeente geen<br />
bezwaar. Zij vond de plaatselijke vereniging ‘verbazend sympathiek’ en gaf<br />
haar de subsidie. De regionale vereniging kreeg voor de opvang van tuber-<br />
64<br />
culosepatiënten elders de kleine compensatie van 25 gulden. Van plannen<br />
om via Het Limburgsche Groene Kruis in Geleen een ziekenhuis te<br />
vestigen was hier dus geen sprake.<br />
In maart 1925 kwam het onderwerp ziekenhuis nog wel kort in de Geleense<br />
raad aan de orde. Burgemeester Damen liet weten ‘dat het ziekenhuis<br />
wegens omstandigheden welke hij liefst niet demonstreert niet in deze gemeente<br />
wordt gebouwd. ( ) Na verloop van de eerste 10 of 15 jaar behoeft men zich<br />
hierop dus niet in te stellen’. Hij was na de subsidiediscussie even met<br />
Hanekamp in gesprek geweest over een ziekenhuis in Geleen, maar hij<br />
was ziek geworden ‘en nadien is niets meer gebeurd’. Damen betoogde dat<br />
Staatsmijnen voorstander waren van de vestiging van een ziekenhuis in<br />
Sittard, maar de raad hield het erop, ‘dat de gemeente het dus te danken heeft<br />
aan de ziekte van den burgemeester dat er geen ziekenhuis komt’. 65<br />
Sittard maakte zich erg druk over ziekenhuisinitiatieven in Geleen, inderdaad<br />
had Damen met Hanekamp gesproken, maar dat was dan ook alles.
50 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
2. SCHULTE, HET AMF EN HET ZIEKENHUIS VAN DE FRANSE ZUSTERS<br />
De congregatie van de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid was<br />
intussen al een tijd uit beeld verdwenen. Gijzels was in 1918 niet lovend<br />
geweest over het hospitaal van de zusters. Hanekamp, die aanvankelijk de<br />
zusters in zijn nieuwbouwplannen had betrokken, had uiteindelijk elders<br />
een locatie gevonden en had de zusters niet meer nodig gehad.<br />
Het Limburgsche Groene Kruis en de gemeente Sittard bleken uiteindelijk<br />
echter niet de bepalende spelers in de regionale gezondheidszorg. Bepalend<br />
waren Staatsmijnen, of preciezer, het zieken- en pensioenfonds van<br />
de mijnen: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Gezamenlijke Steen-<br />
66<br />
kolenmijnen in Limburg (AMF). Dit fonds was in 1919 ontstaan uit de<br />
ondersteuningsfondsen van de particuliere en staatsmijnen, verzekerde in<br />
de regio tweederde tot driekwart van de bevolking en had daarmee een<br />
dominante positie in de regionale zorg. In tegenstelling tot de gemeente<br />
Sittard speelden bij het AMF ten aanzien van de investeringen in de<br />
gezondheidszorg uitsluitend rationele overwegingen een rol, waarbij het<br />
fonds bij voorkeur alle opties openhield. Zo kon het gebeuren dat het AMF<br />
overwoog het ziekenhuisproject van Het Limburgsche Groene Kruis te<br />
gaan financieren en dat het tegelijk maatregelen trof ter verbetering van<br />
het hospitaal van de zusters.<br />
Het ziekenhuisbeleid van het AMF<br />
Op 12 juli 1919 had het voorlopige bestuur van het AMF zijn taken overgedragen<br />
aan het eerste gekozen bestuur en kon het fonds een begin maken<br />
met zijn werkzaamheden. Een van de vragen was, wat voor soort regeling<br />
het AMF zou moeten treffen met ziekenhuizen en de daar werkende<br />
medici. Het bestuur besloot om de fondsleden voorlopig alleen opname<br />
toe te staan in de ziekenhuizen waarmee de vroegere individuele mijnfondsen<br />
overeenkomsten hadden, namelijk Heerlen, Maastricht en Roermond.<br />
De kleine hospitalen in Kerkrade en Sittard moesten eerst op hun<br />
kwaliteit worden beoordeeld. Naar aanleiding daarvan kon dan worden<br />
bezien of met deze instellingen een regeling wenselijk was. Toch werden<br />
in de kleine ziekenhuizen al AMF-leden opgenomen; eerst op incidentele<br />
basis, naar verloop van tijd meer en meer.<br />
In Heerlen was het AMF in de positie dat het vrijwel elk denkbare regeling<br />
kon afdwingen, aangezien het overgrote deel van de verpleegden in<br />
dit ziekenhuis lid van het fonds was. Het AMF overwoog voor dit zieken-
SCHULTE, HET AMF EN HET ZIEKENHUIS VAN DE FRANSE ZUSTERS 51<br />
huis een administratief eenvoudige regeling waarbij een evenredig deel<br />
van de totale kosten van verpleging en specialistische behandeling werd<br />
67<br />
vergoed. Dat evenredig deel was het deel van het totaal aantal verpleegdagen<br />
dat door fondspatiënten werd afgenomen, zo’n driekwart.<br />
De stevige machtspositie van het AMF in het ziekenhuis in Heerlen borduurde<br />
voort op de positie die de particuliere en staatsmijnen al langere<br />
tijd hadden. De mijnen financierden en subsidieerden er al sinds 1907 de<br />
uitbreidingen.<br />
Niettemin waren de mijnondernemingen kort na de Eerste Wereldoorlog<br />
nog allerminst tevreden over de medische zorg in het Heerlense ziekenhuis<br />
en in het licht van de expansie van het mijnbedrijf besloten zij dat<br />
het beter was de eigen grip op het medisch handelen te vergroten. Naar<br />
het voorbeeld van de fabrieksartsen bij Philips en Werkspoor richtten<br />
Staatsmijnen en de Oranje Nassaumijnen in juli 1918 het Mijnartseninstituut<br />
op. Er werden drie artsen aangesteld als mijnarts, ieder verantwoordelijk<br />
voor de medische zorg voor enkele mijnzetels. A. Vossenaar, die tot<br />
oprichting van het instituut had geadviseerd, werd hoofdmijnarts. Hij vestigde<br />
zich met eigen personeel in het ziekenhuis in Heerlen, waar aldus<br />
een mijnafdeling ontstond. Op weinig subtiele wijze lichtte Vossenaar de<br />
rest van het ziekenhuis door en trok hij de competentie van de er werkende<br />
artsen in twijfel. Die artsen, waaronder chirurg Hustinx, wensten geen<br />
bemoeienis van buitenstaanders en vochten terug. 68<br />
In de loop van 1920 kreeg het beleid ten aanzien van de ziekenhuizen<br />
binnen het AMF meer vorm. Met het bestuur van het ziekenhuis in Heerlen<br />
werd toegewerkt naar een contract waarin naast een verpleegprijs, een<br />
afnameverplichting van verpleegdagen werd geregeld. Met het oog daarop<br />
kreeg Hustinx in mei 1920 van het AMF de mededeling ‘dat het ons juister<br />
toelijkt de kosten der geneeskundige behandeling ( ) niet met de specialisten individueel,<br />
doch met het Bestuur van het ziekenhuis te verrekenen. Dit is in overeenstemming<br />
met het feit, dat de patiënten, die ziekenhuis behandeling noodig<br />
hebben, door ons niet naar bepaalde specialisten, doch eenvoudig naar het ziekenhuis<br />
worden verwezen, welks bestuur heeft te zorgen, dat de vereischte specialis-<br />
69<br />
tische hulp beschikbaar is.’ Hustinx moest zich voor zijn honorarium dus<br />
voortaan wenden tot de ziekenhuizen waar hij werkte en kon niet meer<br />
per behandeling rechtstreeks met het AMF afrekenen.<br />
Kwam met het ziekenhuis in Heerlen een overeenkomst tot stand die het<br />
Hustinx behalve noodzakelijk ook mogelijk maakte er zijn honorarium te
52 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
regelen, met het klooster van de Franse zusters was er geen overeenkomst<br />
en voorzag de verpleegprijs niet in de kosten van medische behandeling.<br />
Van het Sittardse hospitaal kon Hustinx derhalve geen honorarium<br />
70<br />
verwachten. Hij stopte daarom medio 1920 met zijn operaties in Sittard<br />
en ging voltijds naar Heerlen. Maar Hustinx had daarvoor meer redenen.<br />
Zijn inmiddels hoogoplopende ruzies met Vossenaar en zijn vastbeslotenheid<br />
de heelkunde in Heerlen voor zichzelf te behouden, speelden bij zijn<br />
keuze tevens een rol. Bovendien was Hustinx in Sittard min of meer<br />
overbodig geworden. Het Limburgsche Groene Kruis bemoeide zich met<br />
de ziekenhuiszaken en had met het oog op de vestiging van hun nieuwe<br />
71<br />
ziekenhuis begin 1920 chirurg K.C. van Berckel aangesteld. Nadat deze al<br />
na een paar maanden voor een andere functie naar Venray was vertrokken,<br />
nam het AMF de beurt. Het fonds had zijn inspectie gehouden en<br />
geoordeeld dat het ziekenhuisje, waar de plaatselijke huisartsen hun eigen<br />
patiënten verzorgden en Hustinx als ambulante chirurg opereerde, niet<br />
kon voldoen aan de eisen van georganiseerde en deugdelijke zorg. Daarom<br />
plaatste het begin mei H.L.F. Rath op de positie van de intussen vertrokken<br />
Hustinx en Van Berckel. 72<br />
Driehoeksverhouding<br />
In november 1920 nam het AMF het al eerder genoemde besluit om Het<br />
Limburgsche Groene Kruis een lening te verstrekken voor de aankoop van<br />
bouwgrond voor een nieuw ziekenhuis. Niet veel later, in februari 1921,<br />
stelde het fonds het bestaande hospitaal voor om een contract te sluiten. 73<br />
Maar Rath stelde weinig belang in de voorbereiding van een dergelijk<br />
74<br />
contract, omdat hij spoedig naar Nederlands-Indië zou vertrekken. Door<br />
ziekte van St. Georges, de overste van de kloostervestiging, was er van de<br />
congregatie ook weinig initiatief uitgegaan om snel tot de door het AMF<br />
gewenste overeenkomst te komen.<br />
In mei 1921 plaatste het AMF J.E. Schulte als chirurg en opvolger van Rath<br />
in het Franse klooster. Schulte kreeg de taak de contractzaken op te<br />
75<br />
pakken. In de zomer kwam tussen hem, het AMF en het hospitaal een<br />
driehoeksverhouding tot stand waarin het AMF zich verzekerde van een<br />
geneesheer-directeur in Sittard en van verpleegcapaciteit in de regio van<br />
de Maurits, zonder al te veel verplichtingen aan te gaan. Het fonds liet<br />
Schulte een overeenkomst aangaan met de zusters. Daarin kreeg Schulte<br />
het exclusieve recht tot verlening van chirurgische en gynaecologische<br />
hulp en zeggenschap over de opname, de behandeling en het ontslag van
SCHULTE, HET AMF EN HET ZIEKENHUIS VAN DE FRANSE ZUSTERS 53<br />
patiënten. Een financiële vergoeding van de kant van het hospitaal werd<br />
76<br />
niet opgenomen. Voor deze was hij dus afhankelijk van wat hij met<br />
ziekenfondsen, dat wil zeggen het AMF, kon afspreken. In zijn contract<br />
met het AMF werd hem de zorg voor de door fondsartsen naar hem doorverwezen<br />
patiënten toevertrouwd. In geval van plaatsgebrek zou hij aan<br />
AMF-patiënten voorrang verlenen. Hij diende ten behoeve van de controlerend<br />
geneesheer van het AMF een medische administratie te voeren. Hij<br />
mocht alleen praktijk uitoefenen in het ziekenhuis van de Franse zusters<br />
en hij moest in Sittard gaan wonen. Daartegenover stond een honorarium<br />
van 7.500 gulden voor het eerste jaar, 7.000 voor het tweede en 6.500<br />
gulden voor volgende jaren. Wanneer hij meer fondspatiënten zou hebben<br />
te behandelen dan zijn voorganger Rath, dan werd een toeslag uitgekeerd.<br />
Gezien het grote aantal fondsleden in de regio en de geringe capaciteit<br />
van het hospitaal, bleef de mogelijkheid van bijverdienen door het behandelen<br />
van andere patiënten beperkt. Schulte was in wezen dus in dienst<br />
van het AMF, zij het zonder zieken-, ontslag- of pensioenvoorziening en<br />
met de verplichting, gedurende vakantie of ziekte, uit eigen zak een<br />
vervanger te betalen. Sluitend werd de driehoeksverhouding door een<br />
afspraak tussen het AMF en de congregatie over de verpleegprijs. Deze<br />
bedroeg 3 gulden per dag, 75 cent lager dan de verpleegprijs die Heerlen<br />
aan het AMF mocht berekenen. Daar waren evenwel de kosten van<br />
specialistische hulp inbegrepen, in Sittard niet.<br />
Interessant is dat het AMF bij de zusters geen enkele verplichting aanging<br />
ten aanzien van afname van zorg. Het fonds behield daardoor de vrijheid<br />
om afscheid te nemen van het Franse klooster ingeval Het Limburgsche<br />
Groene Kruis een nieuw ziekenhuis tot stand zou weten te brengen.<br />
In oktober 1922 trad Schulte met het AMF in onderhandeling om de<br />
bestaande regeling open te breken. Hij wilde naar een verpleegprijs gelijk<br />
aan die in Heerlen, waarin ook vergoedingen voor medische behandeling,<br />
röntgenonderzoek, medicijnen en verbandmiddelen waren begrepen. In<br />
ruil daarvoor was hij bereid om voortaan een honorarium te accepteren<br />
77<br />
van 5.000 gulden. Het AMF stemde in, maar anders dan in de correspondentie<br />
met Schulte werden in die met de congregatie niet de medische<br />
behandeling, maar alleen het röntgenonderzoek, de medicijnen en de<br />
verbandmiddelen als bestemming van de verhoging van de verpleegprijs<br />
78<br />
met 75 cent genoemd. Een verandering in het contract met Schulte was
54 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
nog dat de opzegtermijn van het AMF was teruggebracht van twaalf tot<br />
zes maanden. 79<br />
Zowel Schulte als het AMF dachten een goede deal te hebben gesloten.<br />
Schulte had geconstateerd dat het aantal verpleegdagen sinds zijn aanstelling<br />
met 75% was toegenomen. Hij was daarvoor in de twaalf maanden tot<br />
mei 1922 met slechts 1.500 gulden extra beloond. In de gedeeltelijk variabele<br />
beloning van 75 cent via het ziekenhuis zag hij het voordeel van een<br />
directer verband tussen zijn honorering en de werkdruk. De hogere verpleegprijs<br />
bood hem bovendien de financiële ruimte om in het ziekenhuis<br />
te investeren. Het AMF voelde de effecten van de kolencrisis, hield rekening<br />
met een daling van verpleegdagen in Sittard en was dus gelukkig<br />
met het lagere vaste honorarium.<br />
De daling die het AMF in Sittard voorzag, had te maken met de ontwikkelingen<br />
in het ziekenhuis in Heerlen. Daar was het bezettingspercentage<br />
80<br />
teruggelopen van 95% in 1921 naar 81% in 1922. Het fonds kon daardoor<br />
niet aan zijn contractuele afnameverplichtingen voldoen. AMF-directeur<br />
M. van Poelvoorde vond daarom dat Zuid-Limburg zodanig in toewijzingsdistricten<br />
moest worden verdeeld, dat het verzorgingsgebied van Heerlen<br />
toenam. ‘Te Uwer informatie diene, dat door het invoeren van deze verdeeling<br />
voornamelijk in het Ziekenhuis Calvarienberg (Maastricht) minder patienten<br />
zullen worden opgenomen dan tot dusver. Met het oog op het geringe belang, dat<br />
het A.M.F. bij deze instelling heeft, zal daartegen naar wij vertrouwen, wel geen<br />
bezwaar bestaan’, dacht Van Poelvoorde. De dalende verpleegbehoefte in<br />
Heerlen moest dus worden opgevangen ten koste van andere ziekenhuizen<br />
in de regio. Ook Kerkrade en Sittard zouden daarvan nadeel kunnen<br />
ondervinden, maar Van Poelvoorde wilde deze ziekenhuizen vooralsnog<br />
zoveel mogelijk ontzien. ‘Ten opzichte van de ziekenhuizen te Kerkrade en Sittard<br />
( ) - naar welke laatste inrichting voor het meerendeel chirurgische patienten<br />
worden verwezen - meenden wij zonder de belangen van bedoelde inrichtin-<br />
81<br />
gen te schaden, niet verder te mogen gaan.’ Dat nam niet weg dat met het<br />
terugbrengen van het vaste aandeel in het salaris van Schulte op toekomstige<br />
ontwikkelingen was geanticipeerd en dat dit daarom een gunstig<br />
onderhandelingsresultaat was.<br />
Intussen was het ziekenhuisproject van Het Limburgsche Groene Kruis in<br />
een impasse geraakt. Weliswaar had de directie van Staatsmijnen begin<br />
1922 nog bij Van Poelvoorde aangedrongen op de bouw van een ziekenhuis<br />
in Sittard, maar dat het AMF zich eind 1922 onthield van inmenging
SCHULTE, HET AMF EN HET ZIEKENHUIS VAN DE FRANSE ZUSTERS 55<br />
in de discussie tussen de gemeente en de kruisvereniging had alles te<br />
82<br />
maken met de ontwikkeling van de zorgbehoefte. De brief van het AMF<br />
aan minister Aalberse waarmee het doodvonnis over het project werd<br />
uitgesproken, was het directe gevolg van de verdere leegloop in Heerlen<br />
waar in 1923 het bezettingspercentage daalde tot 72%. 83<br />
Nog nadrukkelijker dan voorheen beschouwde het AMF in deze periode<br />
het ziekenhuis in Heerlen als het centrale mijnziekenhuis. De kleinere<br />
ziekenhuizen in Kerkrade en Sittard moesten als buitenposten in de zorgvoorziening<br />
een ondersteunende rol vervullen en overschotten en tekorten<br />
opvangen. Voor die rol werd het project van Het Groene Kruis te duur.<br />
Voor de noodzakelijk geachte zestig bedden dacht het AMF te kunnen<br />
volstaan met het hospitaal van de zusters. 84<br />
In de beleidsvoering van het AMF vermengden zich langetermijnstrategie<br />
met kortetermijnmaatregelen. Voor de langetermijn verwachtte het fonds<br />
een toename van het aantal mijnwerkers, toename van de zorgbehoefte<br />
en koerste het dus op uitbreiding van de ziekenhuizen. Veranderingen van<br />
de kolenprijs, het versnellen of uitstellen van de bouw van nieuwe pijlers<br />
of hele mijnzetels konden resulteren in een wisselende zorgbehoefte. De<br />
leegloop of het beddentekort die daarvan het gevolg konden zijn, dwongen<br />
het fonds tot kostenbesparende maatregelen of tot ingrepen die tot<br />
minder vaste verplichtingen leidden. Dit beleid scheen tegenstrijdig en<br />
was voor de ziekenhuizen moeilijk te voorspellen.<br />
De 75 cent-kwestie<br />
In het voorjaar van 1924 voerden het AMF en Staatsmijnen met Schulte<br />
onderhandelingen over diens mogelijke aanstelling als mijnarts. Naast zijn<br />
functie van behandelend arts van fondspatiënten in het ziekenhuis zou hij<br />
dan ongevalpatiënten gaan behandelen en mijnarts worden van de<br />
Maurits. Hij verwachtte dat zijn ziekenhuispraktijk daaronder onevenredig<br />
zou lijden en wilde voor de nieuwe functie een hoger salaris dan het AMF<br />
85<br />
hem in het vooruitzicht had gesteld. Zijn beoogde baas, hoofdmijnarts<br />
Vossenaar begreep de angst van Schulte wel. De mijnarts had de taak bij<br />
huisartsen op terughoudendheid in medische behandeling aan te dringen,<br />
kon daardoor bij hen in diskrediet komen en dus in zijn normale<br />
(ziekenhuis-)praktijk doorverwijzingen van ontstemde huisartsen missen,<br />
zo schreef Vossenaar aan Van Poelvoorde. Desondanks vond hij de aan<br />
Schulte voorgestelde vergoeding hoog genoeg. In zijn functie van mijnarts<br />
moest hij wat controles doen en ongevalpatiënten poliklinisch behande-
56 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
len. Klinische behandeling die daar eventueel bijkwam werd afzonderlijk<br />
vergoed, aldus Vossenaar. Schultes bezwaar van inkomstenverlies vond hij<br />
al met al ongegrond. 86<br />
Het AMF wilde Schulte niet betalen wat hij vroeg en hem het liefst zelfs<br />
korten. Toch werd niet een verschil van mening over het mijnartsenhonorarium<br />
hoofdpunt van discussie, maar de afzonderlijke vergoeding die<br />
Schulte zich voor klinische behandeling uit de verpleegprijs liet betalen.<br />
Medisch adviseur H. Waller van het AMF had al in september 1923 ontdekt<br />
dat Schulte bovenop zijn vaste honorarium een vergoeding van de<br />
zusters ontving die werd betaald uit de met 75 cent verhoogde verpleeg-<br />
87<br />
prijs. Op zijn melding hiervan aan Van Poelvoorde volgde geen actie van<br />
88<br />
deze laatste. Een ontdekking kon het trouwens ook niet zijn. Schulte<br />
mocht er van uitgaan dat deze vergoeding bekend was en in overeenstemming<br />
met de met het AMF gemaakte nieuwe afspraken. Ook voor Vossenaar,<br />
die de Heerlense situatie kende, sprak het vanzelf dat de klinische<br />
behandeling nog eens afzonderlijk uit de verpleegprijs werd vergoed. Maar<br />
Van Poelvoorde zocht kennelijk een stok om de hond mee te slaan. Hij<br />
greep de vergoeding aan om Schulte onder druk te zetten. Hij liet hem<br />
twee mogelijke oplossingen: of een lager salaris, of zijn vertrek.<br />
Het was Van Poelvoorde gebleken dat Schulte zich door de zusters 75 cent<br />
per verpleegdag, dus de gehele verhoging, liet betalen en hij begon te<br />
betogen dat Schulte handelde tegen de gesloten overeenkomst. Weliswaar<br />
was in de overeenkomst tussen Schulte en de congregatie een honorarium<br />
uitgesloten, maar het was aan de zusters zelf om daaraan de hand te houden.<br />
In die tussen Schulte en het AMF kwam een vergoeding voor klinische<br />
behandeling uit de met het hospitaal overeengekomen verpleegprijs<br />
niet voor, maar een verbod op een dergelijke betaling evenmin. De verhoging<br />
van de verpleegprijs met 75 cent was bedoeld voor kosten waaronder<br />
medische behandeling, röntgenbehandeling, medicijnen en verbandmiddelen.<br />
Los van het feit dat, in de correspondentie tussen het AMF en<br />
Schulte weliswaar niet nader omschreven maar toch expliciet, medische<br />
behandeling was inbegrepen, stond het Schulte op basis van zijn overeenkomst<br />
met het AMF vrij om met de zusters om het even welke<br />
(nieuwe) regeling te treffen. Bovendien was uit de onderhandelingen<br />
overduidelijk wat de bestemming van de 75 cent was. Schulte accepteerde<br />
immers een verlaging van zijn vaste honorarium in ruil voor een variabele<br />
beloning. Het AMF huilde dus krokodillentranen.
SCHULTE, HET AMF EN HET ZIEKENHUIS VAN DE FRANSE ZUSTERS 57<br />
Op 19 juni 1924 wees Schulte Van Poelvoorde erop dat de uitbetaling van<br />
75 cent niet in strijd was met zijn overeenkomst met het AMF en zelfs<br />
niet met de geest van die overeenkomst of die van het AMF met de zus-<br />
89<br />
ters. Hij vond de stellingname van het AMF ‘weinig aangenaam’. Een dag<br />
later stemde hij in met zijn benoeming tot mijnarts, overigens nog zonder<br />
90<br />
met het honorarium akkoord te gaan. Van Poelvoorde bevestigde die<br />
instemming en deelde over de 75 cent-kwestie mede dat het AMF het ziekenhuis<br />
in overweging ging geven ‘genoegen te nemen met een verpleegprijs<br />
van f. 3.- per dag’. Hij zei de verhouding tussen Schulte en het ziekenhuis<br />
uitermate te betreuren en behield zich ‘dus het recht voor onze aanspraken<br />
bij het ziekenhuis eventueel geldig te maken’. Schulte kreeg tot 21 juni twaalf<br />
uur namiddag de tijd om schriftelijk ook met het mijnartsenhonorarium in<br />
te stemmen. Kwam die instemming er niet, dan achtte het AMF zijn<br />
91<br />
ziekenhuisaanstelling per 1 augustus ontbonden. Daarna schreef Van<br />
Poelvoorde aan de zusters dat de betaling van de 75 cent dubbelop was,<br />
stelde voor daarmee te stoppen en vroeg hen in te stemmen met een<br />
overeenkomstige verlaging van de verpleegprijs tot drie gulden. Hij hoopte<br />
dat de zusters bereid waren hun ‘medewerking te verleenen aan het beeindigen<br />
van opvattingen en verhoudingen, die in een behoorlijke ziekteverzorging niet<br />
geduld kunnen worden’. 92<br />
Schulte verweet het AMF steeds maar weer andere voorstellen te doen en<br />
verdedigde zich door aan te geven dat van de inkomsten uit de verpleegprijs<br />
diverse investeringen waren gedaan, zoals röntgenapparatuur en een<br />
hoogtezon. Hij vond de zusters aan zijn kant. Secretaris Alice-Joseph liet<br />
namens de overste van het klooster aan Van Poelvoorde weten dat inderdaad<br />
aan Schulte was uitbetaald. Dat was ook zo met het AMF afgesproken,<br />
wist zij uit tweede hand van Schulte. Zij stelde vast, dat ‘nous restons<br />
entiérement convaincues que dans notre manier d’agir sous ce rapport, il n’y a<br />
rien de blâmable’. 93<br />
Het ontslag van Schulte<br />
De congregatie zag in dat de verlaging van de verpleegprijs niettemin<br />
onvermijdelijk was. Met moeite wist zij in onderhandeling met Van Poelvoorde<br />
nog een dubbeltje terug te winnen en voor bestaande patiënten<br />
94<br />
een overgangsregeling te bewerkstelligen. Op 19 juli legde Van Poelvoorde<br />
Schulte een regeling op waarin hem zo’n beetje alle vrijheid van<br />
handelen werd ontnomen. Hem werd te verstaan gegeven, dat deze nieuwe<br />
regeling ‘een zeer tijdelijk karakter draagt, aangezien wij voornemens zijn
58 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
95<br />
in Sittard e.o., een anderen medicus te assumeeren’. Verder waren er in de<br />
loop van de jaren twintig klachten en voorvallen geweest, variërend van<br />
een ‘onaangename kamer atmospheer als gevolg eener onvoldoende ventilatie’, en<br />
‘de wijze waarop de behandeling der wasch ( ) pleegt te geschieden’, tot gevallen<br />
96<br />
van afwezigheid zonder kennisgeving van Schulte. De beschuldigingen<br />
aan het adres van Schulte stapelden zich op. Het was duidelijk dat zijn<br />
gedwongen vertrek nabij was.<br />
Tezelfdertijd was alle geloof in het ziekenhuisproject van Het Groene<br />
Kruis vervlogen. Daarmee verkeerden de ziekenhuisambities in Sittard in<br />
een dubbele impasse. In die situatie achtte de in 1919 tot deken van<br />
Sittard benoemde P.H.J.L. Tijssen het van belang om zich persoonlijk met<br />
het ziekenhuisthema te gaan bemoeien. Nu de katholieke kruisorganisatie<br />
in Sittard van het ziekenhuistoneel verdween en het hospitaal van de<br />
zusters in moeilijkheden dreigde te raken, wendde hij zijn invloed aan om<br />
de katholieke deelname aan de ziekenzorg veilig te stellen. Hij schoof de<br />
Heerlense chirurg-gynaecoloog H.L.M. van der Hoff als nieuwe directeur<br />
naar voren. 97<br />
In dit overweldigende krachtenveld verschoof de positie van de Franse<br />
zusters. In plaats van Schulte verder te steunen, keerde de congregatie<br />
zich van hem af. Ineens volgde zij de lezing van het AMF dat met Schulte<br />
juist zou zijn afgesproken dat hij de 75 cent niet voor eigen honorering<br />
mocht aanspreken. Waar hier de lezing uit tweede hand van Schulte werd<br />
ingeruild voor de lezing uit tweede hand van het AMF, werd Schulte<br />
neergezet als graaier.<br />
Schultes rol was uitgespeeld. Zijn contract was, onder verwijzing naar het<br />
voornemen ‘eerlang wijziging te brengen in de voorwaarden’, de facto op 30<br />
98<br />
april 1924 al opgezegd. In juli kwamen Van der Hoff en Van Poelvoorde<br />
99<br />
tot overeenstemming. Begin augustus tekenden zij een contract, waardoor<br />
Van der Hoff per 1 augustus als chirurg aan het ziekenhuis van de<br />
zusters werd verbonden. Op 30 juli kondigde Van Poelvoorde diens komst<br />
en het vertrek van Schulte aan. 100<br />
Van Poelvoorde verantwoordde het ontslag van Schulte bij het dagelijks<br />
bestuur van het AMF. De moeizame onderhandelingen die waren gevoerd<br />
zouden vertraagd zijn geweest door ‘besluiteloosheid’ van Schulte en<br />
verder gecompliceerd door de 75 cent-kwestie. ‘Toen ons ( ) bleek’, zei Van<br />
Poelvoorde, ‘dat de Eerw. Moeder Overste van het ziekenhuis te Sittard op verdere<br />
medewerking van Dr. Schulte evenmin bijzondere prijs stelde en Dr. Schulte
SCHULTE, HET AMF EN HET ZIEKENHUIS VAN DE FRANSE ZUSTERS 59<br />
alle aandrang - dezerzijds op hem uitgeoefend, om ons overigens zeer aannemelijk<br />
voorstel te accepteeren - ten spijt, de onderhandelingen met ons tot einde Juli<br />
bleef rekken, kwam het ons in het belang onzer instelling voor de relatie met den<br />
Heer Schulte te verbreken, temeer daar het inmiddels bekend was geworden, dat<br />
in den persoon van Dr. H.L.M. van der Hoff te Heerlen een opvolger kan worden<br />
gevonden’. Van Poelvoorde besloot niet zonder trots met de mededeling,<br />
dat hij er en passant in was geslaagd de verpleegprijs tot ƒ 3,10 terug te<br />
brengen. 101<br />
Schulte voegde zich aanvankelijk zonder veel protesten in zijn lot. Wel<br />
vroeg hij het AMF hem te behouden voor een andere werkkring, bijvoor-<br />
102<br />
beeld in Kerkrade. Later stelde hij voor om Van der Hoff in Heerlen als<br />
tweede chirurg naast Hustinx aan te stellen, zodat hij dan misschien toch<br />
103<br />
in Sittard kon blijven. Het AMF ontweek deze vragen met het antwoord<br />
dat beslissingen daarover waren voorbehouden aan de besturen van de<br />
desbetreffende ziekenhuizen. 104<br />
Van der Hoff verklaarde aan Van Poelvoorde dat hij er in beginsel wel aan<br />
wilde meewerken om Schulte aan een nieuwe werkkring te helpen, maar<br />
hij was bang dat Schulte zou gaan ijveren voor een ziekenhuis of tuberculosecentrum<br />
in Geleen en in dat geval moest deze niet op zijn hulp<br />
rekenen, ‘want men kan toch moeilijk mijn medewerking vragen als ik zou<br />
moeten denken dat ik zelf den eersten steen legde voor een “kankerinstituut” te<br />
105<br />
Geleen, wat mij - dat spreekt vanzelf - altijd veel kwaad zou doen’. Het was<br />
het spook van het ziekenhuis in Geleen dat rondwaarde. Het Limburgsche<br />
Groene Kruis had immers zijn ziekenhuisplannen in Sittard moeten opgeven<br />
en het gerucht ging dat de kruisvereniging het in Geleen ging proberen.<br />
De Gemeente Geleen steunde de tuberculosebestrijding van het regionale<br />
Groene Kruis met een klein bedrag van 25 gulden en Van der Hoff<br />
zag hierin een eerste stap in de richting van een tbc-sanatorium, dat hij<br />
wat slordig aanduidde als ‘kankerinstituut’. Kennelijk associeerde hij<br />
Schulte met dit ‘ziekenhuis in Geleen’. 106<br />
St. Georges liet eind oktober 1924 Van Poelvoorde en, met een afschrift,<br />
Schulte weten gelukkig te zijn met Van der Hoff en niet terug te willen<br />
naar de situatie van voor 1 augustus. ‘Si vous le voulez, nous pouvons rester<br />
bons amis, mais il ne faut plus songer à revenir à l’hopital ni comme chirurgien,<br />
107<br />
ni comme médicin.’ Daarmee was de uitspraak van Van Poelvoorde in de<br />
richting van zijn dagelijks bestuur op schrift bevestigd. In december werd<br />
het standpunt van de overste door Alice-Joseph nog eens in een in het<br />
Nederlands gestelde brief bekrachtigd. Schulte had namelijk een bezoek
60 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
aan de zusters gebracht om te vertellen dat hij wilde terugkeren naar het<br />
ziekenhuis en ‘dat dit was goed gevonden in Heerlen’. ‘Wij hopen dat deze<br />
108<br />
mededeling onjuist is’, wenste Alice-Joseph. In januari schreef zij aan Van<br />
Poelvoorde dat ‘aan de Zusters opgedragen is met Dokter Schulte geen woord<br />
meer over de bekende questie te wisselen, opdat geen verkeerde gevolgtrekkingen<br />
zullen mogelijk zijn.’ Zou Schulte toch nog gaan beweren dat de zusters<br />
iets ten gunste van hem hadden gezegd, dan diende dit door het AMF dus<br />
als misverstand te worden opgevat. 109<br />
Schulte voelde zich ernstig beschadigd door de 75 cent-kwestie en wenste<br />
van het AMF een verklaring te ontvangen dat hij in deze correct had<br />
110<br />
gehandeld. Die verklaring werd door het AMF zonder aarzelen op 12 de-<br />
111<br />
cember 1924 verstrekt. Maar daarmee was het AMF niet van Schulte af.<br />
Nu hij van alle blaam was gezuiverd, ‘tracht hij zijn actie om herstel van den<br />
ouden toestand onverdroten voort te zetten.’ ‘Dit is de veel beproefde en ( ) ignobele<br />
tactiek, waaronder wij reeds maanden zuchten en die langzamerhand tot een<br />
cauchemar is geworden’, vond Van Poelvoorde. De zaak moest maar eens als<br />
112<br />
afgedaan worden beschouwd. Een brief van AMF-bestuurder A. Haex<br />
aan Schulte liet nog minder twijfel bestaan aan de visie van het fonds. ‘Als<br />
iets U na de urenlange bespreking, welke ik met U gehad heb, duidelijk moet zijn<br />
is het toch wel dat Gij uitsluitend en alleen aan U zelf, aan Uw weifelend, aarzelend,<br />
onbeholpen-speculatief optreden te wijten hebt, dat U de functie voor het<br />
A.M.F. en het Ziekenhuis te Sittard ontviel’, fulmineerde Haex. ‘Ik kan mij<br />
voor Uwe zaak niet langer interesseeren’, stelde hij, waarna hij Schulte verweet<br />
moeder-overste bij de zaak te hebben betrokken. Haex besloot met<br />
de wens ‘thans van verdere brieven Uwerzijds verschoond te blijven’. 113<br />
Schulte stond alleen. Hij was bekneld geraakt tussen belangen die zijn<br />
positie overstegen.<br />
Het optreden van het AMF tegen Schulte was onfatsoenlijk. Het conflict<br />
had zich geconcentreerd op de 75-centkwestie en daarin stond Schulte<br />
sterk. Het gemak waarmee het AMF achteraf Schulte op dat gebied van<br />
blaam zuiverde, geeft aan dat het AMF ook wel moet hebben gevonden<br />
op dit punt geen sterke argumenten te hebben. Het AMF nam eind 1924<br />
zelfs nadrukkelijk afstand van de kwestie en noemde het ‘onwaarachtig’<br />
dat Schulte vond dat het conflict zich er op toespitste. 114<br />
Schulte vocht verbeten voor erkenning, rehabilitatie en zelfs schadeloosstelling.<br />
Hij voerde correspondentie, dwong arbitrages af en spande rechtszaken<br />
aan. Daarin was niet alleen het AMF zijn doelwit, maar ook Van
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 61<br />
der Hoff, in wie hij iemand zag die niets ontziend zijn functie en toekomst<br />
had gekaapt. In 1926 schreef de toen 34-jarige Van der Hoff dat<br />
‘voordat dit alles is afgeloopen, ( ) wij waarschijnlijk even grijs (zijn) als de<br />
115<br />
bejaarden’. Hij kon toen niet vermoeden dat de strijd van Schulte zou<br />
voortduren tot in 1963 en hem en de meeste andere betrokkenen zou<br />
overleven. 116<br />
3. VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF<br />
Van der Hoff werd geboren op 2 februari 1892 in Utrecht en studeerde<br />
daar van 1911 tot 1918 medicijnen. Tijdens zijn militaire diensttijd in Susteren<br />
was hij kostganger bij Tijssen, toen nog pastoor in die plaats. Deze<br />
vroeg hem na de wapenstilstand van november 1918 zich als huisarts in<br />
zijn parochie te vestigen. In 1920 verbond Van der Hoff zich als arts aan<br />
de vroedvrouwenschool in Heerlen. Daarna werd hij assistent van Hustinx.<br />
In 1922 promoveerde hij op een onderzoek naar bloedtransfusie. 117<br />
Van der Hoff accepteerde de financiële voorwaarden die het AMF in april<br />
aan Schulte had voorgesteld. In de overeenkomst die hij in augustus 1924<br />
sloot, had het AMF laten opnemen dat geen vergoeding van de zusters<br />
118<br />
mocht worden aangenomen. Van der Hoff werd behalve ziekenhuisarts<br />
tevens mijnarts, een functie die hij in april 1925 verruilde voor die van<br />
medisch adviseur voor het AMF, belast met de regionale geneeskundige<br />
controle. 119<br />
Van der Hoff kwam dus terecht in dezelfde functies en in dezelfde<br />
driehoeksverhouding als waarin Schulte had gewerkt en kon dus in soortgelijke<br />
moeilijkheden geraken. Maar de opstelling van Van der Hoff verschilde<br />
van die van Schulte en dat vergrootte zijn kansen. Schulte stelde<br />
zich op als arts van het AMF in een ziekenhuisorganisatie die hem door<br />
het fonds was toegewezen. Van der Hoff daarentegen gedroeg zich van<br />
meet af aan als ziekenhuisdirecteur, beschouwde het ziekenhuis als zijn<br />
120<br />
ziekenhuis en had het over de zusters als ‘m’n eigen zusters’. Door zijn<br />
toenadering verzekerde hij zich van de onvoorwaardelijke steun van de<br />
congregatie en ontnam hij het AMF de voordelen van de driehoeksverhouding,<br />
namelijk dat het desgewenst verdeel- en heerspolitiek kon bedrijven.<br />
Door zich tevens toe te leggen op een nauwe band met de gemeente
62 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
H.L.M. van der Hoff
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 63<br />
Sittard en door zijn vriendschappelijke relatie met Tijssen, verzekerde hij<br />
zich van partners.<br />
Van der Hoff handelde ten aanzien van zijn honorarium en investeringen<br />
slimmer en terughoudender dan Schulte. De laatste had zichzelf zonder<br />
overleg, op grond van zijn lezing van de overeenkomsten, zo ruim mogelijk<br />
uit de verpleegprijs betaald en deed daarvan wat investeringen. Van<br />
der Hoff ging eerst overleggen en bood dan aan om voor eigen rekening te<br />
investeren. Vond het AMF in reactie daarop ‘van de door U voorgestelde methoden<br />
de regeling waarbij U de kosten der installatie voor Uw rekening neemt,<br />
de beste’, dan was de vaste extra vergoeding bovenop zijn honorarium vervolgens<br />
gemakkelijk geregeld. 121<br />
De eerste uitbreiding<br />
Van der Hoff trof bij zijn komst een ziekenhuis aan waarover veel werd<br />
geklaagd, maar waarin een begin was gemaakt met investeringen in<br />
122<br />
uitbreiding, apparatuur en opleiding. ‘De zusters hier zijn vol goeden moed’,<br />
123<br />
constateerde hij in oktober 1924. Dat moest wel getuigen van doorzettingsvermogen.<br />
Sinds 1920 had het hospitaal zijn vijfde chirurg en zijn<br />
vierde ‘directeur-geneesheer’ en was het speelbal geweest van heren als<br />
Gijzels, Hanekamp, Van Poelvoorde en Tijssen. De zusters wilden in hun<br />
hospitaal investeren, maar voorzichtig waren zij intussen wel. ‘Zij wijzen<br />
mij herhaaldelijk op dingen die zij graag zouden veranderen, waarbij zij er geen<br />
geheim van maken, dat zij wel met de groote uitgaven gewacht hebben tot zij<br />
wisten welken kant ‘t uitging’, schreef Van der Hoff aan Van Poelvoorde. 124<br />
En die onzekerheid was ten aanzien van de houding van het AMF het<br />
grootst. Het ziekenhuis van Hanekamp in Sittard was van de baan. Nu de<br />
Maurits op het punt stond te worden geopend, hervond Gijzels voorzichtig<br />
zijn elan en maakte weer plannen. Tijssen trok het ziekenhuisthema<br />
terug in de invloedssfeer van Roermond en het dekenaat, zodat alleen de<br />
koers van het AMF nog ongewis bleef. Wanneer de congregatie zelfs met<br />
instemming van het AMF haar hospitaal zou uitbreiden, dan nog bleef het<br />
gevaar bestaan dat het fonds zich vervolgens zou gaan richten op weer<br />
een andere gegadigde. Van der Hoff wenste in een dergelijk spel niet<br />
betrokken te worden. ‘Ge begrijpt dat ik in de knel raak, als ik hen groote<br />
uitgaven laat doen en zelfs van advies dien (mij er buiten houden, gaat natuur-<br />
125<br />
lijk niet, dat begrijpt ge) terwijl ‘t misschien over 1-2 jaar spaak loopt.’ Dat<br />
gevaar was behalve denkbaar ook erg actueel gezien de geruchten over<br />
een ziekenhuis in Geleen, waarmee het AMF zich ook zou kunnen verbin-
64 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
den. Deze dreiging vormde tegelijkertijd de drijvende kracht achter een<br />
nieuw uitbreidingsstreven.<br />
Terwijl Van der Hoff viste naar de voornemens van het AMF, waren<br />
Gijzels en Tijssen regelmatig met elkaar, met Van Poelvoorde en met de<br />
congregatie over uitbreiding in gesprek. In december 1924 bezochten de<br />
zusters Kerkrade. Het ziekenhuis daar had van het AMF 120.000 gulden<br />
kunnen lenen. Van de gemeente ontving het jaarlijks een subsidie van<br />
3.000 gulden. Met het AMF was een contract gesloten waarin een afname<br />
van 30.000 verpleegdagen per jaar werd gegarandeerd. Het algemene<br />
verpleegtarief was ƒ 3,90 en voor AMF patiënten ƒ 3,25. De directeur van<br />
het ziekenhuis kreeg een honorarium van maximaal 11.000 gulden, aanmerkelijk<br />
meer dan Van der Hoff. De chirurg kreeg er 5.500 gulden. Het<br />
ziekenhuis in Kerkrade werd bestuurd door een College van Regenten. 126<br />
Gijzels en Tijssen zagen in Kerkrade een voorbeeld voor het ziekenhuis in<br />
Sittard.<br />
Kort voor het bezoek aan Kerkrade had overste St. Georges voor de uitbreiding<br />
van haar ziekenhuis toestemming gekregen van het moederhuis in<br />
Créhen, op voorwaarde dat het AMF garanties gaf en de bisschop instem-<br />
127<br />
de. Nu leek het wel of de zusters het voortouw namen, maar in alle<br />
voorbereidende gesprekken was de regie in handen van Gijzels en Tijssen.<br />
Zij verzekerden zich in januari 1925 van de instemming van Staatsmijnen<br />
en daarmee van het AMF. Daarna stuurden zij St. Georges en Alice-Joseph<br />
met hun aalmoezenier J.B. Jouan naar bisschop L.J.A.H. Schrijnen. Die<br />
stelde nog even het Groene Kruis en de besprekingen tussen Hanekamp<br />
en Damen aan de orde, maar sloot vervolgens deze optie in navolging van<br />
het AMF. ‘Monseigneur, ayant compris, reconnait que la différence est “essentielle”<br />
toutefois, il ne donne pas encore son approbation’, kon Alice-Joseph in<br />
r<br />
haar logboek noteren. ‘Il veut d’abord parler á Monsieur le Doyen et á M le<br />
128<br />
Bourgmestre.’ De steun van Schrijnen was vereist omdat de congregatie<br />
voor investeringen of nieuwe activiteiten zijn toestemming nodig had.<br />
Maar sinds deken Tijssen het heft in handen had genomen en Staatsmijnen<br />
en het AMF hadden ingestemd, kon niet anders worden verwacht<br />
dan dat de bisschop positief zou besluiten. De weg lag nu open voor een<br />
uitbreiding van het ziekenhuis in Sittard.<br />
Het was in deze fase dat burgemeester Damen van Geleen op de hoogte<br />
kwam van de Sittardse voortgang en de gemeenteraad van Geleen moest
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 65<br />
meedelen dat een eigen ziekenhuis er de komende tien tot vijftien jaar<br />
niet in zou zitten.<br />
Op 16 februari 1925 bevestigde Schrijnen aan Jouan dat voorbereidingen<br />
konden worden getroffen voor een ziekenhuis van 150 bedden. Hij benoemde<br />
daartoe een commissie bestaande uit Gijzels, Tijssen en Jouan.<br />
Huisarts Schoenmaekers schoof zijn nog studerende zoon naar voren als<br />
architect. Gijzels en Tijssen benaderden de Amsterdamse gemeentearchitect<br />
A.R. Hulshoff. Zij wilden dat deze in samenwerking met en als begeleider<br />
van Schoenmaekers jr. het ontwerp van het nieuwe ziekenhuis op<br />
zich zou nemen. Hulshoff voelde echter weinig voor samenwerking met<br />
een student en trok zich terug. Gijzels probeerde het daarop bij het Leidse<br />
architectenkantoor Van der Laan. Dit liet weten samenwerking met<br />
Schoenmaekers wel te willen accepteren, maar niet eerder dan wanneer<br />
129<br />
deze was afgestudeerd. Van der Hoff zag de hele gang van zaken met<br />
lede ogen aan en klaagde dat hij als arts in de voorbereidingen te weinig<br />
werd betrokken. 130<br />
De architect J. van der Laan mocht een globaal plan maken. Hij werkte<br />
twee mogelijkheden uit en kon deze op 16 september 1925 presenteren. 131<br />
Het ziekenhuis zou volgens deze mogelijkheden voor zo’n 400.000 gulden<br />
tot 130 bedden worden uitgebreid. 132<br />
Van Poelvoorde, Waller, Gijzels en Tijssen wezen de ontwerpen onmiddellijk<br />
als te duur van de hand. Er moest een eenvoudiger plan komen. 133<br />
Gijzels vormde een bouwcommissie die er op moest toezien dat Van der<br />
Laan met goedkopere uitwerkingen kwam. Deze laatste reageerde verbaasd.<br />
Van der Hoff had de uitgangspunten goedgekeurd en was in zijn<br />
beleving beslissingsbevoegd. Gijzels en Tijssen hadden zich trouwens<br />
134<br />
eerder ook nooit negatief uitgelaten. Van der Laan protesteerde heftig,<br />
maar ging in januari 1926 uiteindelijk toch maar overstag. Hij beloofde een<br />
geheel nieuw plan op te zetten voor een bouwsom van 160.000 gulden. 135<br />
De bouwvoorbereidingen maken een rommelige indruk, niet in de laatste<br />
plaats doordat diverse personen, ieder met een eigen agenda, zich met de<br />
zaak bemoeiden. Gijzels, Schrijnen, Tijssen, Jouan en Schoenmaekers<br />
mengden zich, maar hun invloed was gering. Door zijn veelvuldig overleg<br />
met Van der Laan leek Van der Hoff intussen de besluitvorming voor zich<br />
te hebben opgeëist, maar zijn inzet om het hospitaal een stevige positie te<br />
geven naast de ziekenhuizen in Heerlen en Kerkrade, vond geen weer-
66 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
In 1925 besloot het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg<br />
om de uitbreiding van het ziekenhuis van de Franse zusters te financieren. Met die uitbreiding beschikte<br />
het ziekenhuis in 1928 over 130 bedden.
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 67<br />
klank bij het AMF. Het bleek uiteindelijk, ver op de achtergrond, Van<br />
Poelvoorde die de touwtjes in handen had en de omvang van de uitbreiding<br />
bepaalde.<br />
In januari 1926 maakte het AMF nog eens duidelijk kenbaar wat het van<br />
plan was met het ziekenhuis. Van Poelvoorde vroeg zijn dagelijks bestuur<br />
om een principiële beslissing te nemen over financiering van de nieuwbouwplannen<br />
van het hospitaal in Sittard. Hij stelde daarbij, dat ‘de<br />
uitbreiding van het ziekenhuis te Sittard geheel zal worden begonnen - en zoo<br />
noodig later voortgezet - in den geest van het zoo uitstekend voldoend ziekenhuis<br />
te Kerkrade, zoodat evenals daar het geval is door den bouw van het ziekenhuis<br />
te Sittard geen verandering wordt aangebracht in de gestie tegenover het St.<br />
Joseph Ziekenhuis te Heerlen’. Was de verbouwing achter de rug, dan zou<br />
men in de mijnstreek beschikken over ‘een uitnemend geoutilleerd ziekenhuis<br />
te Heerlen en twee moderne kleinere ziekenhuizen aan de peripherie van het ge-<br />
136<br />
bied waarover het A.M.F. zich uitstrekt’. Dat het ziekenhuis in Sittard een<br />
zelfde dependance zou worden als dat in Kerkrade, had het AMF verzekerd<br />
door de gehele bouwsom van 160.000 gulden te financieren en door<br />
in de bouwcommissie naast Waller ook de directeur van het ziekenhuis in<br />
Kerkrade te plaatsen.<br />
Van Poelvoorde legde zijn ziekenhuisstrategie vast en maakte duidelijk<br />
dat hij in de campagne van Tijssen en Gijzels sturend had opgetreden. Het<br />
was niet toevallig geweest dat de congregatie met open armen in het<br />
ziekenhuis van Kerkrade was ontvangen om er uitgebreid over interne<br />
aangelegenheden te worden ingelicht.<br />
Op 1 april 1926 ging de Commissie voor Financiën van het AMF akkoord<br />
met een annuïteitslening aan de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid<br />
van 160.000 gulden met een looptijd van vijfentwintig jaar, tegen<br />
een rente van vijf procent en onder voorwaarde van eerste hypotheek. 137<br />
De zusters konden gaan bouwen, maar Van der Hoff was nog niet tevreden.<br />
Hij begreep dat het toekomstige ziekenhuis in een kwetsbare positie<br />
zou komen te verkeren wanneer het wel verplichtingen aanging, maar<br />
intussen ondergeschikt was aan het AMF door de verpleegprijs en aan<br />
Heerlen doordat het voor dependance moest spelen.<br />
In maart besloot Van der Hoff omzichtig uit te vinden waar precies de<br />
grens lag tot waar hij eigen specialiteiten mocht ontwikkelen en wat hij<br />
diende te laten aan Heerlen. ‘U gelieve deze brief goed te begrijpen; ‘t bedoeld<br />
geen klacht te zijn. Ik wil alleen eenige feiten onder Uw aandacht brengen ter
68 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
138<br />
overweging’, verzekerde hij het fonds. Van der Hoff stelde niet de regels<br />
van het AMF ter discussie, maar verontschuldigde zich voor zijn onvermogen<br />
deze uit te voeren. ‘Nu zou men kunnen zeggen: neem geen patienten, die<br />
je niet behandelen kunt. Maar dat is vaak gebeurd voor je ‘t weet’, begon hij<br />
een luchtig betoog. Je moest immers eerst röntgen-, laboratorium-, of<br />
microscopisch onderzoek doen om een diagnose te kunnen stellen. Dus<br />
had je een röntgenafdeling, een laboratorium en een microscoop nodig.<br />
Was daarin voorzien, dan bleek vaak dat de opgenomen patiënten aan<br />
een ernstiger kwaal leden dan eerder was verondersteld. ‘Die patiënten liggen<br />
er ondertusschen’ en het was dan niet wenselijk deze alsnog naar Heerlen<br />
te sturen. Natuurlijk kon alles, gaf Van der Hoff toe: ‘ik kan zonder<br />
neuroloog, zonder internist, zonder microscoop. Maar er zijn toch gevallen dat<br />
je zegt: ik ben dit keer maar liever met z’n tweeën’. 139<br />
Zo werkte Van der Hoff aan een uitbreiding van zijn ziekenhuis die verder<br />
ging dan bedden. Hij wilde apparatuur en zelfs collega’s en hij bracht zijn<br />
wensen met vriendelijkheid en speelse betoogjes bij het AMF onder de<br />
aandacht. Waller toonde zich vooralsnog niet gevoelig voor de charmante<br />
briefschrijver. Op 15 april 1926 maakte hij de visie van het AMF nog eens<br />
klip en klaar duidelijk. ‘Voor de klinische verzorging onzer zieken beschouwen<br />
wij het ziekenhuis te Heerlen als primair, daar moeten dus alle behandelingen en<br />
onderzoekingen kunnen geschieden. De ziekenhuizen in de peripherie waaronder<br />
Sittard, zijn secundair. Deze behoeven dus niet zoo volledig te zijn uitgerust.’<br />
De voorbeelden waarmee Van der Hoff zijn betoog had geïllustreerd, hoorden<br />
wat Waller betreft in Heerlen thuis. En als Sittard zo nodig allerlei<br />
onderzoeken wilde doen, dan moest zij daarvoor maar ‘zelf een regeling<br />
treffen’. 140<br />
Niet alleen had Van der Hoff weinig succes, het AMF meende in de<br />
zomer van 1926 ook nog eens op de uitbreidingsplannen te moeten bezuinigen.<br />
De inrichting van de kinderzaal werd geschrapt. De beoogde verdieping<br />
moest voorlopig maar leeg blijven. Wilde het ziekenhuis de afdeling<br />
toch inrichten, dan moest het dat maar op eigen kosten doen. 141<br />
Naar een nieuwe structuur<br />
Van der Hoffs situatie leek op die waarin Schulte zich een paar jaar eerder<br />
bevond: hij wikte, maar het AMF beschikte en hij kon daartegen weinig<br />
beginnen. Maar hij gaf niet op. In september 1926 vroeg hij Van Poelvoorde<br />
of hij niet van zijn taak van controlerend geneeskundige kon worden<br />
ontheven, dat wil zeggen, of er niet een verhoging van zijn zieken-
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 69<br />
huishonorarium kon worden overeengekomen, zodanig dat hij zich volledig<br />
kon wijden aan zijn rol voor het ziekenhuis. Van der Hoff gooide het<br />
er op dat zijn werk als chirurg te lijden had. ‘Men dient daarvoor frisch te<br />
zijn. En ik kan U verzekeren dat men dat na een controle niet is’. Dat kwam<br />
vooral doordat ‘30% van de vierende mijnwerkers mij een geregelde ergernis<br />
zijn’, schreef hij. Van der Hoff beklaagde zich verder over zijn honorarium<br />
als chirurg en in het bijzonder over de daaruit af te leiden prijs van het<br />
consult, die zijns inziens schril afstak bij die van bijvoorbeeld Hustinx. 142<br />
Weer toonde het AMF zich niet onder de indruk. Van der Hoff moest, in<br />
plaats van zijn vergelijking met Heerlen, maar eens een vergelijking<br />
maken met Kerkrade. 143<br />
Het contract met Van der Hoff was op 1 augustus 1924 aangegaan voor<br />
drie jaar en zou dus nog een jaar lopen. Enerzijds wees het AMF bij zijn<br />
afwijzing op het nog lopen van het contract, anderzijds wilde het wel al<br />
langzaam toewerken naar een situatie na 1 augustus 1927, waarin Van der<br />
Hoff, als het aan het AMF lag, niet meer zijn salaris rechtstreeks van het<br />
fonds kreeg. Het AMF wenste de driehoeksverhouding los te laten. Door<br />
de innige samenwerking tussen Van der Hoff en het ziekenhuis, had deze<br />
zijn strategische waarde voor het fonds verloren.<br />
In de nieuwe constructie moest Van der Hoff bij voorkeur een vast salaris<br />
van het ziekenhuis krijgen. Daarmee zou dan namelijk elke prikkel om<br />
meer patiënten op te nemen afwezig zijn en dat was in het belang van<br />
144<br />
het fonds. Maar de zusters wensten een dergelijke verplichting niet aan<br />
te gaan zonder dat een minimum afname van verpleegdagen was gega-<br />
145<br />
randeerd. Dat was ook niet onlogisch. Door de betaling van Van der<br />
Hoff via het ziekenhuis te laten plaatsvinden in de vorm van een vast<br />
salaris, maar ten aanzien van zorgafname geen enkele garantie af te<br />
geven, legde het AMF het risico geheel bij de congregatie. Een dergelijke<br />
constructie bestond al ten aanzien van de gebouwen en inrichting. Het<br />
AMF bepaalde wat moest worden geïnvesteerd, financierde een bedrag<br />
waarover een vaste rente en aflossing verschuldigd was, maar garandeerde<br />
geen verpleegdagen. Het beoogde Sittard gelijk te schakelen aan Kerkrade,<br />
maar dan zonder afnamegarantie.<br />
Het AMF had er alle belang bij om in zijn opzet te slagen. Van der Hoff,<br />
die van de harde opstelling van het fonds in de zaak met Schulte op de<br />
hoogte was, poogde een steekspel uit te weg te gaan. Hij betoogde dat na<br />
gesprekken met de zusters in januari 1927 over zijn salaris, het hem duidelijk<br />
was geworden dat deze er niet aan wilden en dat het dus ‘geen zin
70 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
146<br />
meer heeft voorloopig hierop terug te komen’. Maar Van Poelvoorde speelde<br />
hetzelfde spel als met Schulte. Hij ontsloeg Van der Hoff uit zijn functie<br />
van controlerend geneesheer, zonder voor de periode tot 1 augustus 1927<br />
met hem of met het ziekenhuis een nieuwe overeenkomst met een nieuw<br />
honorarium te hebben gesloten. Van der Hoff maakte vervolgens zijn<br />
wens kenbaar zijn inkomen te behouden door een verhoging van zijn<br />
147<br />
chirurgenhonorarium tot 10.000 gulden te vragen. Het AMF liet daarop<br />
Van der Hoff weten een ‘laatste concessie’ te willen doen en bood 8.500<br />
gulden. 148<br />
Van der Hoff verloor daarna zijn vriendelijke toon. In een brief van 24<br />
maart wees hij op de explosieve toename van verpleegdagen en herinnerde<br />
er aan dat die toename de reden was om afstand te doen van zijn<br />
149<br />
functie van controlerend geneesheer. Na een tweede brief kwam het<br />
150<br />
AMF Van der Hoff tegemoet. Het fonds betaalde de gevraagde 10.000<br />
gulden op jaarbasis, maar wel maar tot 1 juni, omdat anders ‘voor Dr. van<br />
den Hoff iedere prikkel om de overeenkomst met het ziekenhuis te Sittard zo<br />
spoedig mogelijk tot stand te brengen zal verdwijnen’. 151<br />
De prikkel die het AMF bedoelde was die om te komen tot een geheel<br />
nieuwe ziekenhuisleiding en -administratie naar het voorbeeld van Kerkrade,<br />
maar nog steeds zonder garanties van het AMF. Als Van der Hoff<br />
zijn werkkring wilde behouden, dan moest hij zorgen dat er een regentencollege<br />
werd geïnstalleerd, dat een behoorlijke ziekenhuisadministratie<br />
werd ingericht en dat een verpleegprijs werd overeengekomen. Een overeenkomst<br />
tussen Van der Hoff en het ziekenhuis beschouwde het AMF<br />
als het sluitstuk daarvan.<br />
Met de instelling van een College van Regenten beoogde het AMF een<br />
einde te maken aan de warrige bestuursstructuur van het ziekenhuis. Het<br />
ziekenhuis was onderdeel van het klooster in Sittard. Ziekenhuis noch<br />
klooster waren een zelfstandige rechtspersoon. De rechtspersoon waartoe<br />
het ziekenhuis behoorde was die van de congregatie van de Dochters van<br />
de Goddelijke Voorzienigheid in Nederland en daaronder vielen ook de<br />
kloostervestigingen in Midden-Limburg. Deze rechtspersoon werd geleid<br />
door een bestuur van zusters dat verantwoording aflegde aan het moederhuis<br />
in Créhen en aan de bisschop van Roermond. Bij deze laatste dienden<br />
de zusters zich in beginsel voor elke uitgave of handeling te vervoegen.<br />
Ziekenhuiszaken en kloosteraangelegenheden liepen door elkaar. Van der<br />
Hoff functioneerde als ziekenhuisdirecteur, maar was formeel slechts als
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 71<br />
chirurg te gast in het hospitaal. Hij nam de leiding waar hem die werd<br />
gegeven en onttrok zich aan die rol, wanneer hem en de zusters dat<br />
tegenover derden beter uitkwam. Verder mengde deken Tijssen zich als<br />
vertegenwoordiger van de bisschop in de dagelijkse gang van zaken en<br />
ook de burgemeester liet zich niet onbetuigd.<br />
Het College van Regenten werd, vanwege de gezagsverhouding tussen de<br />
congregatie en de bisschop, een adviescollege van de bisschop en door<br />
deze benoemd. Het was evenwel bedoeld als ziekenhuisbestuur. Het was<br />
verder de bedoeling dat Van der Hoff in zijn nieuwe relatie met het ziekenhuis<br />
officieel werd benoemd tot directeur-geneesheer.<br />
In maart 1927 kwam het reglement voor het College van Regenten gereed<br />
en eind april werd het College door Tijssen namens de bisschop geïnstalleerd.<br />
M.W.J. Coenders, die de op 20 december 1926 overleden Gijzels als<br />
burgemeester van Sittard was opgevolgd, werd voorzitter. Jouan werd<br />
secretaris. De overige leden waren de directeur van het Bisschoppelijk College,<br />
L.J. Timmermans, huisarts Schoenmaekers en advocaat Beckers. De<br />
reglementen voorzagen verder in een zetel voor het AMF en de Limburgsche<br />
R.K. Werkliedenbond, maar deze zgn. kwaliteitszetels werden niet<br />
152<br />
bezet. De kwaliteitszetel gaf het AMF de kans om de ontwikkelingen in<br />
het ziekenhuis nauwgezet te volgen, maar het benutte deze niet.<br />
Onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst tussen het ziekenhuis<br />
en het AMF, in februari 1927 ingezet door kloostersecretaris Alice-Joseph<br />
en daarna overgenomen door Van der Hoff, leidden in de zomer van dat<br />
jaar tot overeenstemming. De verpleegprijs werd vastgesteld op ƒ 3,80.<br />
Daarin werden alle kosten begrepen, behalve die van klinische en poliklinische<br />
röntgenbehandeling. Aan het ziekenhuis verbonden artsen konden<br />
alleen voor een vergoeding van poliklinische behandeling bij het AMF<br />
153<br />
terecht. De overeenkomst werd aangegaan tot 1 januari 1929. Een garantie<br />
bleef achterwege. In november 1927 trad Van der Hoff als directeurgeneesheer<br />
in dienst van het ziekenhuis. 154<br />
Het AMF had zijn zin gekregen.<br />
De kwestie Schoenmaekers<br />
Op 19 oktober 1926 vond de openbare aanbesteding plaats voor de uitbreiding<br />
van het ziekenhuis. De bouw werd gegund aan de laagste inschrij-<br />
155<br />
ver, G.H. Krekelberg uit Maasbracht. Met de bouwwerkzaamheden in<br />
volle gang, werkte Van der Laan in mei 1927 aan een dokterswoning voor<br />
156<br />
Van der Hoff. En nog in afwachting van het kunnen betrekken van de
72 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Het College van Regenten van het R.K. Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid.<br />
Van links naar rechts P.Th. Joosten, L.J. Timmermans, M.W.J. Coenders, J.B. Jouan en Nic. Beckers.<br />
Geheel rechts: directeur-geneesheer H.L.M. van der Hoff
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 73<br />
nieuwe uitbreiding, maakte Van der Hoff plannen voor het aantrekken<br />
van een internist, de aanschaf van nieuwe röntgenapparatuur, uitbreiding<br />
van de keuken en de wasserij, de aanbouw van een kapel en nog meer<br />
157<br />
ziekenzalen. Van der Laan kon in de toekomst op meer werk rekenen.<br />
Aan het einde van 1927 voltooide de zoon van Schoenmaekers zijn studie<br />
en bracht de huisarts bij Van der Hoff de belofte van Van der Laan in<br />
herinnering. ‘Ik ben bij Schoenmaekers geweest en daar is mij medegedeeld, dat<br />
jij aan Jr. Schoenmaekers en aan Dr. Schoenmaekers beloofd hebt je te zullen<br />
terugtrekken als architect voor elke nieuwe opdracht, wanneer Jr. Schoenmaekers<br />
geslaagd was’, schreef Van der Hoff aan Van der Laan met het verzoek om<br />
158<br />
diens zienswijze op de zaak. Alice-Joseph liet Schoenmaekers weten advies<br />
te willen inwinnen in Créhen en vroeg hem op te schrijven ‘op welke<br />
feiten Uwe meening berust, dat de taak van Jr van der Laan nu is afgeloopen’. 159<br />
Van der Laan had er zich begin 1925 gemakkelijk van afgemaakt door te<br />
stellen dat hij best met student Schoenmaekers wilde samenwerken, maar<br />
niet eerder dan wanneer deze was afgestudeerd. Schoenmaekers wenste<br />
nu zelfs dat de architect ten behoeve van zijn zoon het veld ruimde. 160<br />
Duidelijk was dat Van der Laan dat niet van plan was en Van der Hoff en<br />
161<br />
Alice-Joseph zagen daartoe ook geen enkele reden. Alice-Joseph liet op<br />
10 januari 1928 Schoenmaekers weten dat zijn zoon weinig kans maakte,<br />
omdat zij vreesde ‘dat de Generale Overste het plan niet voetstoots zal aanvaarden’.<br />
Zij adviseerde Schoenmaekers een constructie te aanvaarden, meer<br />
naar de uitspraak van Van der Laan destijds en naar de verhoudingen<br />
zoals die nu eenmaal lagen, waarbij zijn zoon wat detailleerwerk werd<br />
gegund. Daar plaatste zij wel de kanttekening bij dat het honorarium van<br />
Van der Laan ‘er niet op (is) berekend door meerdere architecten te worden<br />
162<br />
gedeeld’. De mededeling was duidelijk, maar Schoenmaekers bleef vol<br />
vertrouwen. ‘Het aanbod van mijn zoon betreffende de finantieele regeling was<br />
in der tijd zoo schitterend en zijn standpunt tegenover de zusters zoo nobel dat<br />
er op dit punt nu allicht geene moeilijkheden zullen voorkomen’, verzekerde hij<br />
163<br />
Alice-Joseph. Maar de congregatie was niet van plan op de weg die zij<br />
na zoveel moeite was ingeslagen, hindernissen op te werpen van deze<br />
soort, waar met bijvoorbeeld het AMF nog genoeg blokkades uit de weg<br />
te ruimen waren. Schoenmaekers was teleurgesteld en bedankte voor zijn<br />
lidmaatschap van het regentencollege. Hij werd opgevolgd door zijn collega<br />
Joosten. Na jarenlang voor uiteenlopende belangen te zijn ingezet, voer<br />
het ziekenhuis meer een eigen koers en liet het zich aan persoonlijke belangen<br />
van dezen en genen minder gelegen liggen.
74 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
De tweede uitbreiding<br />
Van der Hoff had in 1925 zijn ambities voor een fikse uitbreiding ten<br />
bedrage van 400.000 gulden moeten terugschroeven. Toen de wat bescheidener<br />
uitbreiding tot 120 bedden voor minder dan de helft van het<br />
geld in de zomer van 1928 in gebruik was genomen, besprak hij met zijn<br />
regenten nieuwe plannen. Aanleiding daarvoor was de ontwikkeling van<br />
de bezetting in Heerlen. Deze had zich sinds 1923 hersteld en in 1928 ontstond<br />
er een nijpend tekort aan bedden.<br />
Met Van der Laan en Van der Hoff formuleerde het College van Regenten<br />
het plan om het ziekenhuis in Sittard in fases uit te breiden tot drie- à<br />
vierhonderd bedden en te beginnen met een uitbreiding van 100 bedden<br />
‘benevens die adnexa, die voor een goede geestelijke en materieele verzorging der<br />
164<br />
zieken noodig zijn’. Met die aanhangsels werden een grotere keuken en<br />
wasserij bedoeld, een uitbreiding van operatiekamers, röntgen en dergelijke,<br />
maar ook een kapel. De eerste fase van de uitbreiding moest 610.000<br />
gulden gaan kosten. 165<br />
Ook Heerlen bereidde uitbreidingen voor, waardoor het dagelijks bestuur<br />
van het AMF op 18 september 1928 twee uitbreidingsplannen in onderlinge<br />
samenhang had te behandelen. Van Poelvoorde was van mening dat<br />
het gebied waar het Sittardse ziekenhuis was gevestigd, de Westelijke<br />
Mijnstreek, nog volop in ontwikkeling was en dat daar de behoefte aan<br />
ziekenhuisbedden nog zou toenemen. In de Oostelijke Mijnstreek en in<br />
Heerlen in het bijzonder had de bevolkingstoename haar hoogtepunt<br />
bereikt. Volgens hem kon het AMF ‘bezwaarlijk aan uitbreidingsplannen van<br />
het ziekenhuis in Sittard zijne medewerking ( ) onthouden’, terwijl hij ten<br />
aanzien van de Heerlense uitbreidingsplannen op het standpunt stond ‘dat<br />
medewerking daaraan in verband met den financieelen toestand van het Ziekenfonds<br />
moet beperkt worden tot financiering van urgente en absoluut noodzakelijke<br />
verbeteringen’. 166<br />
Deze zienswijze kon als volstrekt revolutionair worden opgevat: Van Poelvoorde<br />
verliet het model van een hoofdziekenhuis met satellieten. Zij<br />
stuitte dan ook op bezwaren van bestuursleden van het fonds. Maar Van<br />
Poelvoorde vond steun bij Waller. Deze beredeneerde dat uitbreiding van<br />
het ziekenhuis in Sittard door de bevolkingsaanwas in de Westelijke Mijnstreek<br />
urgent was. Die bevolkingstoename, veroorzaakt door een toenemende<br />
bezetting van de Maurits, zou ook de druk op Heerlen vergroten,<br />
zodat het zinvol moest worden geacht het rayon Sittard ten koste van dat
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 75<br />
van Heerlen uit te breiden, ‘waardoor dan ook alweer een vergrooting van het<br />
ziekenhuis Sittard dringender noodig zou kunnen worden’.<br />
De nieuwe vleugel in Sittard, ingebruik genomen in 1928, was meteen te<br />
klein gebleken. De overbezetting van zalen en de voor de patiëntentoestroom<br />
veel te klein bemeten faciliteiten zorgden ervoor dat klachten over<br />
167<br />
het ziekenhuis aanhielden. De klachten waren voor Waller het doorslaggevende<br />
argument om bij Van Poelvoorde op verdere uitbreiding aan te<br />
dringen. Haast moest toch zeker worden gemaakt met de uitbreiding van<br />
168<br />
de keuken, vond Waller. In maart 1929 verzocht Van Poelvoorde het<br />
regentencollege om opgaaf te doen van de kosten van de voorgenomen<br />
uitbreiding, zodat hij een financieringsvoorstel kon doen aan de financiële<br />
commissie van het AMF. 169<br />
Burgemeester Coenders en Van der Hoff bemerkten de ingrijpende<br />
koerswijziging van Van Poelvoorde en poogden daar garen bij te spinnen.<br />
Zij brachten allereerst de begroting omhoog tot 840.000 gulden, waarbij<br />
het aantal bedden met 140 zou worden uitgebreid. Vervolgens vestigden<br />
zij de aandacht van Van Poelvoorde op de risico’s van de uitbreiding. ‘De<br />
zusters hebben zich afgevraagd of werkelijk een zoodanige uitbreiding rendabel<br />
zal zijn en of zij een schuldenlast op zich mogen nemen, die hun vermogen verre<br />
overtreft’, schreef Coenders. Op de innemende toon van Van der Hoff vervolgde<br />
hij dat hij meende ‘te weten, dat het A.M.F. niet geneigd zou zijn het<br />
aantal verpleegdagen te garandeeren’. ‘In den gedachtengang aan deze afwijzing<br />
ten grondslag liggende kunnen wij ons goed verplaatsen’, smeerde Coenders<br />
stroop, ‘maar evenzeer kunnen wij ons indenken in de moeilijkheden der Zusters<br />
zelfs bij den ontwikkelingsgang in deze streek’. Namens het regentencollege<br />
stelde hij voor een middenweg te bewandelen. Die zou kunnen worden<br />
gevonden in een bepaling dat het bedrag aan rente en aflossing in<br />
enig jaar nooit hoger mocht zijn dan een vooraf vastgesteld percentage<br />
van de bruto-omzet van het ziekenhuis. 170<br />
Intussen had Van der Hoff internist K. Lamers bereid gevonden in het<br />
ziekenhuis te komen werken. Hij kwam op 1 juni 1928 in functie. Waller<br />
adviseerde in april 1929 Van Poelvoorde zelfs om in Sittard de aanstelling<br />
van een oogarts en een kno-arts te bevorderen, ten einde te ‘voorkomen dat<br />
wij straks aan het ziekenhuis Roermond de voorkeur zullen moeten geven’ en,<br />
misschien wel belangrijker, te voorkomen dat aan de overbezette kno en<br />
oogarts A. van Leent in Heerlen de forse toeslag van vier gulden per<br />
patiënt moest worden betaald. 171
76 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
In 1929 sloot het AMF met het ziekenhuis een contract. Het ziekenhuis kreeg daarin als verzorgingsgebied<br />
de gemeenten van Echt en Stevensweert in het noorden tot en met Geulle, Beek, Spaubeek,<br />
Schinnen, Oirsbeek, Bingelrade en Jabeek in het zuiden toegewezen. Later werd dit gebied uitgebreid<br />
met Schimmert, Nuth, Amstenrade, Merkelbeek en Schinveld.
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 77<br />
Sittard werd flink in de kaart gespeeld. Een beddenuitbreiding in Heerlen<br />
172<br />
werd door het AMF afgewezen. Onverwacht deed Van Poelvoorde in<br />
mei 1929 zijn dagelijks bestuur het voorstel de geldlening van 840.000<br />
gulden ten behoeve van de uitbreiding tot 260 bedden te combineren met<br />
173<br />
een bezettingsgarantie van 56%. Het voorstel ontmoette flinke weerstand.<br />
Men was daar niet zo geporteerd van het verlenen van nog meer<br />
garanties. Maar Van Poelvoorde wilde per se tot zaken komen. Het kostte<br />
174<br />
hem drie vergaderingen om zijn voorstel erdoor te krijgen. Nu had Van<br />
der Hoff zijn zin gekregen.<br />
Het contract met het AMF<br />
Van der Hoff had met veel minder aandringen dan gedacht, het AMF<br />
zover gekregen een forse uitbreiding te financieren en een overeenkomst<br />
te sluiten met een afnamegarantie. De mededeling dat de congregatie niet<br />
aan uitbreiding wilde beginnen zonder enige vorm van garantie, was dit<br />
keer voldoende geweest. De uitbreidingsbehoefte bij Van Poelvoorde was<br />
zo groot geworden, dat voor de verandering hij de persoon was die concessies<br />
deed. Hij moest daarvoor in eigen gelederen al zijn overtuigingskracht<br />
in de strijd werpen.<br />
Met de uitbreiding zou het hospitaal van de zusters een ziekenhuis van<br />
behoorlijke omvang worden. Het ziekenhuis kon, nadat het AMF daarvoor<br />
in juli 1929 een financiële regeling aanbood, nog eens met oogarts F.A.<br />
Hötte en kno-arts Van Leent worden versterkt. Hötte was door Waller uit<br />
Bandoeng gehaald en aangesteld in Heerlen en Sittard. In Heerlen nam hij<br />
de oogheelkunde over van Van Leent die in ruil daarvoor Sittard aan zijn<br />
kno-praktijk mocht toevoegen. 175<br />
Het contract tussen de Fondation des Filles de la Divine Providence en<br />
het AMF werd gesloten op 5 september 1929. Het verplichtte de congregatie<br />
om het ziekenhuis volgens de door Van der Laan uitgewerkte plannen<br />
uit te breiden. Het AMF verstrekte een annuïteitslening van maximaal<br />
840.000 gulden tegen een rente van 5% en nam eerste hypotheek op de<br />
terreinen en gebouwen.<br />
Het AMF verplichtte zich om fondsleden, wonende in het gebied van<br />
Echt en Stevensweert in het noorden tot en met Geulle, Beek, Spaubeek,<br />
Schinnen, Oirsbeek, Bingelrade en Jabeek in het zuiden en in het aangrenzende<br />
Duitsland en België, wanneer deze ziekenhuiszorg nodig hadden in
78 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Sittard op te nemen. De congregatie diende, in het geval van een tekort<br />
aan capaciteit, aan de fondsleden voorrang te geven.<br />
Het AMF werd gebonden aan een minimale zorgafname van 70% van het<br />
normale aantal verpleegdagen. Dat normale aantal werd bepaald op 80%<br />
van het maximaal mogelijke aantal verpleegdagen, berekend op basis van<br />
het aantal beschikbare bedden. De garantie bedroeg derhalve 56% van de<br />
theoretische capaciteit van het ziekenhuis. De garantie bestond eruit dat<br />
het AMF, in geval van een kleinere afname, het tekort zou betalen tegen<br />
de afgesproken verpleegprijs. De garantie zou ingaan wanneer de voorgenomen<br />
uitbreiding geheel of gedeeltelijk was voltooid.<br />
Interessant was de afspraak over de verpleegprijs, waarvan de wijze van<br />
vaststelling in het contract werd geregeld. De congregatie zou fondsleden<br />
verplegen tegen kostprijs, de zogenoemde ‘zelfkostende prijs’. Dit betekende<br />
dat de congregatie niet de mogelijkheid had om op de verpleging<br />
van AMF-leden winst te maken of uit de vergoedingen substantiële reserves<br />
te vormen. Hoewel het contract niet voorschreef dat het ziekenhuis<br />
inzage in de boeken moest toestaan, was een consequentie wel, dat de<br />
congregatie ten aanzien van haar financiële boekhouding aan het AMF<br />
inlichtingen moest verschaffen. Het was immers anders niet mogelijk in<br />
onderling overleg de kostprijs vast te stellen. Bovendien impliceerde de<br />
regeling dat het AMF altijd de beste prijs kreeg, tenzij de congregatie<br />
bereid was op activiteiten voor derden verlies te maken. Om ook dat uit<br />
te sluiten, werd in het contract nog eens expliciet opgenomen dat aan<br />
derden geen lager tarief in rekening mocht worden gebracht dan aan het<br />
AMF. 176<br />
De congregatie van de Dochters van de Goddelijke Voorzienigheid en het<br />
AMF waren een verbintenis aangegaan die beide zekerheden gaf en<br />
beperkingen oplegde. De congregatie zag in elk geval 70% van de normaal<br />
geachte omzet tegen kostprijs gegarandeerd. Haar ondernemingsrisico was<br />
dus beperkt tot de markt van particulieren en andere ziekenfondsen, zoals<br />
het Centraal Ziekenfonds van de R.K. Werkliedenbond en tot maximaal<br />
30% van haar omzet. Het AMF verzekerde zich van de capaciteit van het<br />
ziekenhuis tegen kostprijs. De beperkingen van de contractpartners waren<br />
aan deze zekerheden tegengesteld. Het AMF verloor door de afgegeven<br />
afnamegarantie goeddeels zijn mogelijkheid om het ziekenhuis in Sittard<br />
te gebruiken om naar believen de tekorten en overschotten in Heerlen op<br />
te vangen. Het ziekenhuis werd daartegenover door het AMF stevig aan
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 79<br />
de ketting gelegd. De mogelijkheden tot zelfstandig ondernemen, het zich<br />
onttrekken aan de invloed van het fonds of het uitbreiden zonder zijn<br />
instemming en steun waren nauwelijks nog aanwezig. Zolang de Maurits<br />
bleef draaien en zich verder geen bijzondere ontwikkelingen voordeden,<br />
bood dit huwelijk voor beide partners stabiliteit en grote voordelen. Maar<br />
wijzigende omstandigheden konden voor één van beide partijen het huwelijk<br />
veranderen in een keurslijf en het functioneren sterk belemmeren.<br />
In december 1929 werd de bouw van de ziekenhuisuitbreiding gegund aan<br />
de firma Höfte die na de jaarwisseling van start ging. De uitbreiding betrof<br />
een geheel nieuw complex aan de oostzijde van de bestaande bebouwing,<br />
gebouwen voor facilitaire diensten aan de noordzijde, een verbinding<br />
daartussen en een kapel aan de zuidzijde. Deze kapel werd voor het<br />
oorspronkelijke klooster geplaatst en door de zijvleugels ermee verbonden.<br />
Het oorspronkelijke gebouw werd daardoor geheel door de nieuwbouw<br />
ingesloten. Een voor een kwamen de nieuwe gebouwen gereed en werden<br />
zij in gebruik genomen, de laatste in december 1931.<br />
Op 15 september 1932 vond de plechtige inzegening plaats van de kapel,<br />
gecombineerd met de viering van het 25-jarig jubileum van het ziekenhuis,<br />
dat vanaf dat jaar het R.K. Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid<br />
ging heten. Drie direct betrokkenen mochten de festiviteiten niet meer<br />
beleven. Deken Tijssen was op 20 februari 1929 overleden, bisschop Schrijnen<br />
op 26 maart 1932. Schrijnen werd opgevolgd door J.H.G. Lemmens die<br />
de inzegening leidde. In 1932 was ook overste St. Georges overleden. Zij<br />
was opgevolgd door haar plaatsvervangster Claire de Jésus. De andere<br />
direct betrokkenen, Van der Hoff, Van der Laan, Coenders, Van Poelvoorde<br />
en Waller waren allen bij de inzegening aanwezig. Daarnaast wist de<br />
congregatie zich te verzekeren van de aanwezigheid van onder anderen<br />
de bisschoppen van St. Brieux en Annecy, de aartsbisschop van Rouen,<br />
directeur van Staatsmijnen W.F.J. Frowein, aalmoezenier van sociale<br />
werken Poels, de Maastrichtse attaché van de Franse gezant, gouverneur<br />
E.O.J.M. baron van Hövell tot Westerflier en de Limburgse ministerpresident<br />
Ch.J. Ruijs de Beerenbrouck. Deze aanwezigheid van hooggeplaatsten<br />
onderstreepte het belang dat het ziekenhuis in enkele jaren had<br />
gekregen.<br />
In toespraken werden met name de zusters en Van der Hoff geprezen en<br />
werd de indruk gewekt van een logische, stabiele en succesvolle ontwikkelingsgang<br />
van het hospitaal sinds de oprichting. Maar ten onrechte
80 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
werd niet gesproken over de grote onzekerheden begin jaren twintig, in<br />
welk verband het doorzettingsvermogen van de zusters had kunnen<br />
worden benadrukt. Complimenten voor de snelle vlucht die het hospitaal<br />
na 1924 maakte, vielen, naast de zusters, met name Van der Hoff ten deel.<br />
Geholpen door de openstelling en de groei van de Maurits, had hij van het<br />
kleine hospitaal, speeltuig van derden, een goed geoutilleerd ziekenhuis<br />
weten te maken, zo zelfstandig als de structuur van de gezondheidszorg<br />
in de mijnstreek dat toeliet. 177<br />
De balans van het ziekenhuis en de rol van de congregatie<br />
Hoe zeer van een serieus te nemen ziekenhuisonderneming sprake was,<br />
blijkt uit de balans. Bij de eerste geldleningsovereenkomst in de zomer<br />
van 1927 had het AMF er sterk op aangedrongen dat het ziekenhuis een<br />
aparte boekhouding ging voeren. Voor het opmaken van een jaarlijkse<br />
balans en exploitatierekening werd accountant H.C. van Wijk uit Echt<br />
ingeschakeld. Zijn eerste jaarrekening had betrekking op de tweede helft<br />
van 1927.<br />
Ten behoeve van de eerste balans werden de terreinen en gebouwen<br />
opnieuw gewaardeerd en werden inventaris, apparatuur en voorraden<br />
geïnventariseerd. De terreinen, sinds 1905 uitgebreid tot 4,2 ha, werden<br />
per 1 juli 1927 opgevoerd voor 81.523 gulden. De oude klooster- en ziekenhuisgebouwen,<br />
inclusief technische installaties, werden door Van der<br />
Laan getaxeerd op een waarde van 100.000 gulden. Aan de uitbreiding<br />
was inmiddels 62.872 gulden uitgegeven. De bijgebouwen werden voor<br />
60.154 gulden genoteerd, waaronder de barak voor besmettelijk zieken<br />
voor 15.000 gulden. Ten slotte werd de inventaris geboekt voor 66.936<br />
gulden. De totale vaste activa beliepen aldus 371.485 gulden. Ten behoeve<br />
van de uitbreiding van het ziekenhuis was van de geldlening van 160.000<br />
van het AMF reeds een halve ton opgenomen. Rekening houdend met<br />
voorraden, debiteuren en crediteuren, stelde Van Wijk het eigen vermogen<br />
vast op ƒ 360.247,68 en noteerde dat als de inbreng van de congregatie<br />
in het ziekenhuis. 178<br />
Aan het begrip inbreng kan de gedachte worden ontleend dat de congregatie<br />
over groot kapitaal beschikte en dus zeer rijk was. Die indruk staat<br />
in contrast met uitspraken dat het de congregatie in Nederland aan alles<br />
179<br />
ontbrak. Voor het eerste is meer te zeggen dan voor het laatste. De<br />
eerste investeringen tussen 1905 en 1908, ten bedrage van zeventigduizend<br />
gulden, werden uit eigen middelen gefinancierd. Latere investeringen,
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 81<br />
van veel kleinere omvang, werden uit de ziekenhuisexploitatie betaald.<br />
De congregatie, die ook elders diverse aankopen deed, beschikte dus over<br />
vermogen. Toch was het bezit in Sittard minder waard dan Van Wijks<br />
balans suggereerde. Het grootste deel van het door Van Wijk berekende<br />
eigen vermogen was ontstaan door het flink opvoeren van de boekwaarde<br />
van de terreinen, gebouwen, installaties en inventaris. Waar het in deze<br />
tijd bij bedrijven niet ongebruikelijk was deze vaste activa, na de verwerving<br />
ervan, in een keer af te schrijven tot een symbolisch bedrag, voerde<br />
Van Wijk de vaste bezittingen tegen de hoogst verantwoordbare economische<br />
waarde in de boeken op. Deze aanpak gaf de indruk van een geweldige<br />
solvabiliteit. Echter, de rijkdom was, zeker met het oog op de leegstand<br />
en grondoverschotten in de gemeente, grotendeels een papieren<br />
rijkdom. Dat nam niet weg dat het ziekenhuis aan de congregatie over<br />
deze papieren rijkdom 5% rente betaalde. 180<br />
De argumenten voor de waarderingspolitiek van Van Wijk waren tweeledig.<br />
Ten eerste bood de uitstekende solvabiliteit een goed uitgangspunt<br />
voor het verkrijgen van leningen van derden. Dat bleek al op voorhand in<br />
april 1926, toen de Commissie van Financiën van het AMF het voorstel<br />
voor de geldlening van 160.000 gulden werd voorgelegd. De verklaring<br />
‘dat het ziekenhuis verder geen schulden heeft en dat de thans bestaande gebouwen<br />
reeds een meervoudige overwaarde bieden’, haalde toen de twijfelaars<br />
181<br />
over de streep. Ten tweede schroefde de rentevergoeding over de hoog<br />
gewaardeerde inbreng de exploitatiekosten omhoog. Dat voorzag het ziekenhuis<br />
van een gunstig vertrekpunt bij onderhandelingen over verpleegprijzen.<br />
De financiële toestand was maar net hoe deze werd bekeken, zeker voor<br />
wie in gedachten houdt dat ziekenhuis en congregatie één en dezelfde<br />
rechtspersoon waren. Zou de inbreng van de congregatie zijn beschouwd<br />
als eigen vermogen en dus niet rentedragend, dan was in de laatste helft<br />
van 1927 een winst gemaakt van bijna 17% van de omzet. Maar met de<br />
systematiek van Van Wijk kon men voorwenden dat het ziekenhuis niet<br />
rendeerde. De resultatenrekening over de laatste helft van 1927 liet een<br />
klein verlies zien op een naar verhouding tot het balanstotaal eveneens<br />
zeer kleine omzet van iets meer dan 50.000 gulden.<br />
Overigens was de rentevergoeding niet de enige, in wezen interne,<br />
transactie tussen de congregatie en het ziekenhuis. De zusters werkten er<br />
tegen een salarisvergoeding. Deze was gelijkgesteld aan die in Heerlen en
82 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Kerkrade en bedroeg over de tweede helft van 1927 het overigens bescheiden<br />
bedrag van 3.489 gulden. Met het scheiden van boekhoudingen waren<br />
de boerderij, bakkerij, wasserij en linnenkamer weliswaar activa op de<br />
ziekenhuisbalans, maar de exploitatie was toebedeeld aan de congregatie.<br />
De goederen en diensten die daaruit voortkwamen, werden tegen marktprijs<br />
aan het ziekenhuis verstrekt. De winsten daaruit waren interessant.<br />
Over de tweede helft van 1927 leverden de activiteiten de congregatie<br />
reeds een bruto marge op van 6.929 gulden. 182<br />
Hoe men ook tegen de cijfers wilde aankijken, de wijze van balansvoeren<br />
van Van Wijk bleek van eminent belang bij de financiering van de grote<br />
uitbreiding begin jaren dertig. Het ziekenhuis kon de nieuwe uitdaging<br />
aangaan vanuit een op papier bijzonder gezonde uitgangspositie en er dus<br />
gemakkelijk vreemd vermogen bijnemen. Er werd voor 38.079 gulden een<br />
dokterswoning gebouwd, waartegenover Van der Hoff aan het ziekenhuis<br />
een bedrag uitleende van 37.109 gulden. Verder werd het ziekenhuis een<br />
lening van 4.000 gulden verstrekt door P. Custers, die als Zr. Gertruda in<br />
183<br />
het klooster was ingetreden. Bij de ingebruikname van de uitbreiding<br />
eind 1931, resteerde van de eerste geldlening aan het AMF uit 1926 nog<br />
184<br />
ongeveer 150.000 gulden. Van de tweede lening was zoveel opgenomen<br />
dat de totale schuld van het ziekenhuis aan het AMF 958.000 gulden<br />
bedroeg.<br />
Over 1929 berekende de congregatie aan salaris 9.758 gulden te hebben<br />
ontvangen, aan rente 20.512 en aan diversen 24. Het ‘bénéfice sur Boulangerie<br />
etc.’ bedroeg 14.866 gulden. De kosten van de congregatie beliepen<br />
slechts 5.430 gulden. Inclusief de voorgaande anderhalf jaar had de congregatie<br />
92.574 gulden aan het ziekenhuis onttrokken. Over 1930 kwam<br />
daar nog eens een halve ton bij. Deze opbrengsten werden vervolgens<br />
weer integraal in het ziekenhuis geïnvesteerd, waardoor bij de zusters,<br />
bovenop de inbreng, een langlopende lening en het rekening-courant<br />
krediet ontstond. Eind 1931 had de congregatie aldus in totaal een half<br />
miljoen rentedragend bij het ziekenhuis uitstaan. Daar stond een miljoen<br />
aan werkelijk vreemd vermogen tegenover. Bij een minder uitbundige<br />
waardering van de bestaande activa in 1927 hadden de balansverhoudingen<br />
er aanmerkelijk anders uitgezien. De waarderingspolitiek van Van Wijk<br />
zorgde dus voor een, in het licht van de gigantische inbreng van het AMF,<br />
nog altijd niet ongunstige solvabiliteit. 185
VAN DER HOFF EN HET CONTRACT MET HET AMF 83<br />
Ten aanzien van de verpleegprijs bleek, onder het contract met het AMF,<br />
de boekhoudsystematiek van Van Wijk echter pas echt tot zijn volle<br />
waarde te komen. Het AMF verzekerde zich van verpleging tegen kostprijs.<br />
Deze kostprijs kon worden berekend door de totale kosten in enig<br />
jaar te delen door het aantal in dat jaar gerealiseerde verpleegdagen. De<br />
kosten werden bepaald uit de exploitatierekening die werd opgesteld<br />
volgens de bestaande wijze van boekhouden, dus de systematiek die Van<br />
Wijk sinds 1927 hanteerde.<br />
Die exploitatierekening wekte nog steeds de schijn dat het met de<br />
financiën van het ziekenhuis slecht was gesteld. Het ziekenhuis maakte<br />
niet of nauwelijks winst. Uit de balans kon worden afgeleid dat er jaarlijks<br />
geld van de congregatie bij moest. Het ziekenhuis investeerde in gebouwen,<br />
technische installaties, inventaris en voorraden veel meer dan het<br />
met de leningen van het AMF kon financieren, waardoor de congregatie<br />
door leningen en in rekening-courant de gaten moest dichten. Maar met<br />
het rendement van het ziekenhuisproject was in werkelijkheid dus weinig<br />
mis. Het interessante is dat de splitsing van de boekhouding van congregatie<br />
en ziekenhuis en de wijze van boekhouden, het ziekenhuis in de<br />
gelegenheid stelde om via de congregatie reserveringen te doen voor<br />
investeringen. Deze reserveringen kwamen niet uit de winst van het<br />
ziekenhuis, maar waren verdedigbare vergoedingen aan de congregatie en<br />
dus kosten. In plaats van een mogelijke winstbestemming werden zij<br />
onlosmakelijk onderdeel van de zelfkostende verpleegprijs. Een discussie<br />
met het AMF over een winstbestemming werd er dus mee uit de weggegaan.<br />
De winst was op papier nihil, nihil te maken of werd er tenminste<br />
aanzienlijk door beperkt. De kosten waren maximaal. Weliswaar verpleegden<br />
de zusters AMF-patiënten tegen kostprijs, maar daar was een met elke<br />
investering groter wordend investeringsbudget in opgenomen.<br />
‘In de geschiedenis van het ziekenhuis zijn vele zaken gebeurd in den zin als<br />
boven genoemd’, schreef Van der Hoff in een interne notitie voor Claire de<br />
Jésus en Alice-Joseph naar aanleiding van een effect van de gehanteerde<br />
boekhoudmethode. Een bezwaar van de methode was dat deze ingewikkeld<br />
was. Het risico was dat na verloop van tijd niemand nog zou weten<br />
hoe de verhoudingen werkelijk lagen en waarom welke besluiten waren<br />
genomen. Daarom vond Van der Hoff het verstandig ‘dat wij aan den heer<br />
v. Wijk ( ) vragen eens een overzicht te maken over de verhouding van het ziekenhuis<br />
tot de Congregatie en na te gaan welk gedeelte van de kapitaalschuld reeel<br />
en welk gedeelte fictief is.’ 186
84 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Begin jaren dertig financierde het AMF voor de tweede maal een uitbreiding van het ziekenhuis.<br />
Architectenbureau Van der Laan tekende een paviljoen en een kapel. Het ziekenhuis kreeg met deze<br />
uitbreiding een capaciteit van 240 bedden. De nieuwe gebouwen werden in 1931 in gebruik genomen.<br />
Deze opname is gemaakt in de jaren vijftig. Links op de foto is de kapel te zien die door twee vleugels<br />
met het oorspronkelijke klooster is verbonden. Achter het oorspronkelijke klooster waren het ketelhuis<br />
en de keuken aangebouwd en daarachter lag de boerderij met stallen, bakkerij, landerijen en boomgaard.<br />
Op de voorgrond staat de dokterswoning voor H.L.M. van der Hoff en geheel rechts op de foto<br />
de barak voor besmettelijk zieken. Tussen de barak en de ziekenhuisgebouwen werd in de jaren vijftig<br />
het Josef-paviljoen gebouwd. Deze eerste grote naoorlogse uitbreiding staat op deze foto in de stijgers.
4. GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG<br />
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 85<br />
Het R.K. Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid had zijn zaken goed<br />
geregeld. Er was financiering gevonden voor een flinke uitbreiding. Het<br />
AMF had een afnamegarantie afgegeven. De verpleging tegen kostprijs<br />
legde het ziekenhuis beperkingen op, maar door de constructie van Van<br />
Wijk behield het ziekenhuis speelruimte. De vestiging van nog een<br />
ziekenhuis in de omgeving hoefde het niet meer te vrezen. De dominante<br />
speler, het AMF, had expliciet gekozen voor Heerlen, Kerkrade en Sittard.<br />
Het ziekenhuis had inmiddels dus veel bereikt, maar een rustige en voorspoedige<br />
periode werd er niet door verzekerd.<br />
Van Poelvoorde en de discussie over de garantie en de verpleegprijs<br />
Al bij de ingebruikname van de uitbreiding werd het AMF voor een probleem<br />
gesteld. Met de grotere capaciteit vond Van der Hoff het tijd worden<br />
dat het AMF de bedden vulde. Hij wilde wel begrip opbrengen voor<br />
het feit dat het AMF de patiëntenstroom richting Sittard niet op stel en<br />
sprong georganiseerd kon krijgen, maar hij vond ook dat niet het ziekenhuis<br />
voor de leegloop moest opdraaien, ‘terwijl een ander zich garant heeft<br />
gesteld’. ‘Het (is) voor het Regenten College m.i. niet aangenaam reeds drie<br />
maanden nadat een contract in werking treedt, het A.M.F. aan verplichtingen te<br />
187<br />
herinneren’, vond Van der Hoff. De ziekenhuisdirecteur bleek eens te<br />
meer onnavolgbaar in zijn verwarring zaaiende tactiek. In tegenstelling<br />
tot het beeld dat hij opriep, was het niet het ziekenhuis dat van een<br />
garantietekort schade leed, maar het AMF. Niettemin kreeg hij het fonds<br />
er zover mee zich in bochten te wringen door een ‘oplossing’ te zoeken.<br />
Een medewerker van Van Poelvoorde, Jac. Sips, kwam na enig rekenwerk<br />
tot de conclusie dat ‘het niet uit (zal) kunnen blijven dat wij maatregelen moeten<br />
treffen om aan het gegarandeerd aantal verpleegdagen te komen’. Dit gegarandeerde<br />
aantal bedroeg in Sittard gemiddeld 146 patiënten per dag. In<br />
1930 realiseerde het AMF er 97, in het eerste halfjaar van 1931 101, maar<br />
nu, in augustus waren het er nog maar zo’n 80. Van Poelvoorde werd in<br />
overweging gegeven om bijvoorbeeld Brunssum bij het rayon Sittard te<br />
trekken. Daaraan waren wel bezwaren verbonden. Voor het aldus voldoen<br />
aan de garantie in Sittard, zou het AMF er in Heerlen niet meer aan<br />
voldoen en dus zijn probleem alleen maar verschuiven. Daarbij was in<br />
Sittard de verpleegprijs hoger, namelijk ƒ 3,80 tegen ƒ 3,25 in Heerlen. Voor<br />
iedere verpleegdag die in Heerlen werd weggenomen om deze in Sittard
86 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
in te vullen werd dan 55 cent toegelegd, was de wat ongerijmde redenatie.<br />
‘Het ware met het oog hierop wel gewenscht dat de verpleegprijs in Sittard vermindering<br />
onderging, doch ik vrees dat daarop niet veel kans zal bestaan’, aldus<br />
Sips. 188<br />
Onder verwijzing naar een mededeling die Coenders zou hebben gedaan,<br />
stelde Van Poelvoorde St. Georges voor om de garantie over 1932 wat over<br />
1931 uit te smeren. De maanden na ingebruikname van de nieuwe bedden<br />
die nog in 1931 vielen zouden dan toch wat kunnen profiteren, maar de<br />
totale garantie over die maanden en over 1932 kwam dan uit op 117<br />
patiënten per dag. Dat was voor het AMF misschien wel te realiseren. 189<br />
St. Georges liet zich niet om de tuin leiden en liet Van Poelvoorde weten<br />
dat, wat betreft Coenders, het haar toescheen ‘dat het geen twijfel lijden kan<br />
of zijn mededeelingen zijn niet goed verstaan’. Zij wenste nu en in de toekomst<br />
onverkort aan de bepalingen van de overeenkomst vast te hou-<br />
190<br />
den. Van Poelvoorde moest toegeven en besloot door rayonuitbreiding<br />
met Schimmert, Nuth, Amstenrade, Merkelbeek en Schinveld de beddenbezetting<br />
in Sittard te verhogen ten koste van die in Heerlen. 191<br />
Van der Hoff had het AMF zover gekregen het rayon van het ziekenhuis<br />
van Sittard ten koste van Heerlen uit te breiden. In de slotakte van dit<br />
schouwspel leerde hij het AMF echter dat hij deze rayonuitbreiding niet<br />
als voordeel kon zien. Zolang immers de gegarandeerde dekking niet werd<br />
gehaald, werden de inkomsten van het ziekenhuis er niet mee vergroot.<br />
Van der Hoff verklaarde er dan ook hoogstens een ‘moreel voordeel’ in te<br />
zien. 192<br />
Het AMF had een probleem. Met het oog op de sterke groei van de<br />
bedrijvigheid van en rondom de Maurits en de toename van het aantal<br />
fondspatiënten als gevolg hiervan, was het in het ziekenhuis in Sittard<br />
gaan investeren. Voorlopig sluitstuk was de forse lening aan het ziekenhuis<br />
en het contract met afnamegarantie geweest. Dit contract was getekend<br />
op 5 september 1929. Nog geen twee maanden daarna stortte in New<br />
York de effectenbeurs in. De kolenprijs kwam onder grote druk. De Europese<br />
kolenmijnbouw bleek te kampen met een gigantische overcapaciteit<br />
van 25% in Duitsland tot 50% in Polen. Olie kwam op als nieuwe energiebron,<br />
onder meer in de scheepvaart. Om hun mijnbouw te beschermen<br />
sloten kolenproducerende landen in Europa hun markten. Nederland daarentegen,<br />
handhaafde zijn open markt en mede door zijn monetaire beleid
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 87<br />
193<br />
werden de Limburgse mijnen onevenredig hard getroffen. In 1932 was de<br />
economische malaise in Nederland alom tegenwoordig.<br />
‘Naar de mening van het Bestuur onzer instelling dwingen de maatschappelijke<br />
omstandigheden en de toestand van de mijnindustrie tot het nemen van maatregelen,<br />
die een verlaging van de kosten der ziekteverzorging tengevolge zullen<br />
hebben’, schreef Van Poelvoorde op 20 augustus 1932 aan de ziekenhuizen<br />
194<br />
in Kerkrade, Heerlen en Sittard. Hij was al een tijdje bezig om de ziekenhuizen<br />
tot verlaging van de verpleegprijzen te bewegen, maar had nog<br />
geen succes. Dat het AMF maatregelen kon nemen die tot kostenreductie<br />
zouden leiden, lag niet erg voor de hand. Met de drie ziekenhuizen waren<br />
contracten gesloten over garanties en de wijze van vaststellen van verpleegprijzen.<br />
Daarvan kon het AMF moeilijk eenzijdig afwijken.<br />
Van Poelvoorde probeerde het niettemin. In mei wees hij in een brief aan<br />
het regentencollege van het ziekenhuis in Sittard op de winst over 1931<br />
van 9.600 gulden. De algemene reserve was ermee gespekt tot maar liefst<br />
33.000 gulden. Van Poelvoorde vond dat de winst een verpleegprijsverlaging<br />
wettigde. Hij stelde voor de prijs alvast met 30 cent omlaag te brengen<br />
tot ƒ 3,50 en rekende voor dat dat voor het AMF in 1932 een besparing<br />
195<br />
van 16.000 gulden zou opleveren. Coenders reageerde een paar weken<br />
later, op 3 juni, met een brief die de hand van Van der Hoff verraadde.<br />
‘Reeds vele malen ondervonden wij de daadwerkelijke belangstelling van de zijde<br />
van het AMF en steeds trof het ons hoezeer Uwe administratie tracht de belangen<br />
van het AMF en die van het Ziekenhuis parallel te doen gaan. Ook Uwe rechtstreeks<br />
tot ons gerichte vraag om de verpleegprijs van ƒ 3,80 te verlagen tot<br />
ƒ 3,50 toont aan, dat gij vertrouwen stelt in het door ons gevoerde beleid’, luidde<br />
de inleiding. ‘Daarom spijt het ons te meer de door U gevraagde toezegging niet<br />
te kunnen en niet de mogen doen.’ De reden was betrekkelijk eenvoudig. Het<br />
ziekenhuis wenste zich niet op voorhand vast te leggen op een nieuwe<br />
verpleegprijs zolang de zelfkostende prijs over 1932 niet bekend was. De<br />
afwijzende redenatie ten aanzien van Van Poelvoordes claim op de winst<br />
en de algemene reserve was nog veel eenvoudiger. AMF-patiënten werden<br />
volgens contract verpleegd tegen kostprijs. Het AMF kon derhalve niet<br />
hebben bijgedragen aan de winst. Mocht het zo zijn dat van besteding<br />
van winsten en reserves sprake zou zijn, ‘dan zoude deze ( ) toch in de allereerste<br />
plaats moeten worden besteed voor die groepen van de bevolking, die deze<br />
bedrijfswinst hebben samengebracht’. 196<br />
Vier dagen later schreef Van der Hoff op eigen titel een brief aan Van<br />
Poelvoorde. Hij schreef zich te hebben afgevraagd of hij niet iets in het
88 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
belang van het AMF kon doen en ontvouwde vervolgens ‘een plan, wat<br />
naar mijne meening een groote besparing zal geven voor het A.M.F.’ Van der<br />
Hoff was door het aanstaande vertrek van Lamers in afwachting van de<br />
nieuwe internist A.J.R.E. van Schoonhoven Van Beurden en deze zou door<br />
zijn eerdere praktijk gewend zijn een zuinig opnamebeleid te voeren. Dat<br />
zou uitstekend passen in de gedachte om behandelingen, bijvoorbeeld ‘het<br />
overgroote deel van de aborten’ bij patiënten thuis te doen. Van der Hoff had<br />
zijn oog laten vallen op Brunssum, waar de bevolking goed was voor<br />
18.000 AMF-verpleegdagen per jaar, een derde van de AMF-garantie in<br />
Sittard. ‘Indien deze bij Sittard werden gevoegd, en ik voerde mijn plan van den<br />
buitendienst eens door, dan zou dit een geweldige besparing geven voor het<br />
197<br />
AMF’. Nog wat later liet Van der Hoff Coenders een briefje schrijven<br />
198<br />
waarin het plan nog eens onder de aandacht werd gebracht. De actie<br />
leidde de aandacht af van de bezuinigingspogingen van Van Poelvoorde.<br />
In augustus werd Van Poelvoorde door Sips op het idee gebracht het eens<br />
199<br />
over de boeg van de specialistensalarissen te gooien. Hij stelde de<br />
200<br />
specialisten een korting op hun honorarium voor van tien procent. Maar<br />
ook hier stuitte Van Poelvoorde op een muur. Hustinx, bijvoorbeeld, herinnerde<br />
hem eraan dat zijn salaris al in 1920 was vastgesteld en dat het<br />
201<br />
enige dat sindsdien was verhoogd de werklast was. Van der Hoff, die<br />
tezelfdertijd werd verrast door een verzoek om, nu het niet lukte de<br />
verpleegprijs omlaag te krijgen, dan maar de verpleegduur te verkorten,<br />
reageerde pertinent afwijzend. ‘Voor den derden maal in zeer korten tijd<br />
ontvangen wij een schrijven waarin de strekking is financieele lasten van Uwe<br />
instelling af te wentelen op ons ziekenhuis’, schreef hij. Hij wilde ‘als bewijs<br />
van medeleven’ dan wel aan een klein verzoek gehoor geven, maar verder<br />
meende hij niet te kunnen gaan. Met een dramatisch gebaar liet hij weten<br />
dat hij, om in het ziekenhuis de einden aan elkaar te knopen, zijn salaris<br />
202<br />
niet zou opnemen. Van Poelvoorde reageerde geschrokken met de<br />
mededeling dat het allemaal niet zo bedoeld was en dat Van der Hoff<br />
meer betekenis hechtte aan de verzoeken van het AMF dan het fonds<br />
<strong>203</strong><br />
eraan zou hebben willen geven. Maar Van der Hoff zette zijn even<br />
charmante als ongrijpbare tactiek voort en schreef Van Poelvoorde dat hij<br />
het met de salarisverlaging niet eens was, maar dat hij in het belang van<br />
de mijnstreek toch aan de verlaging wilde meewerken, maar dan alleen<br />
204<br />
als zonder uitzondering alle specialisten meededen. De afwijzingen
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 89<br />
hadden zich bij Van Poelvoorde al opgestapeld, zodat de beperkte waarde<br />
van de geste van Van der Hoff wel duidelijk was. 205<br />
Van Poelvoorde nam in 1933 afscheid en werd opgevolgd door F.B.M.<br />
Wobbe. Deze moest in november zijn dagelijks bestuur melden dat het er<br />
naar uitzag dat in Sittard wederom het gegarandeerde aantal verpleegdagen<br />
niet werd bereikt. Hij besloot om als noodmaatregel patiënten uit<br />
206<br />
Hoensbroek naar Sittard te verwijzen. Sips waarschuwde Wobbe dat in<br />
diens nota over de garantieverplichtingen in Sittard, geen opmerking was<br />
gemaakt over de zonder resultaat gebleven pogingen om de verpleegprijs<br />
te verlagen. Misschien moest zo’n opmerking er toch maar in worden<br />
opgenomen, vond hij, tenzij Wobbe van zins was toch nog eens poging te<br />
wagen om een verlaging af te dwingen. 207<br />
De woorden van Sips tonen de moedeloosheid die zich van het AMF had<br />
meester gemaakt. Terwijl het in Heerlen en Kerkrade al lang was gelukt<br />
om de verpleegprijs omlaag te brengen, bleek in Sittard de vastgestelde<br />
verpleegprijs nog steeds overeen te komen met de zelfkostende prijs en<br />
kon dus een verlaging niet worden afgedwongen. Sterker nog, in Heerlen<br />
en Kerkrade was de zelfkostende verpleegprijs al geen maatstaf meer voor<br />
de afrekening met het AMF. Daar wist het fonds al enige tijd verpleegdagen<br />
af te nemen onder de kostprijs. Toen ook de andere inkomsten van<br />
het ziekenhuis in Heerlen terugliepen, kwam het in 1933 in de rode cijfers<br />
terecht. 208<br />
In Sittard lag de verpleegprijs zeventig cent hoger dan in Heerlen en<br />
209<br />
tachtig cent hoger dan in Kerkrade. Zelfs nadat door de constructie van<br />
Van Wijk aanzienlijke bedragen als rentevergoedingen van de opbrengsten<br />
waren afgeroomd en onderdeel van de kostprijs waren gemaakt, hield<br />
Sittard nog geld over en boekte winst. Alle pogingen van het AMF om de<br />
verpleegprijs te drukken waren stukgelopen op de onnavolgbare redenaties<br />
en charmante uitweidingen van Van der Hoff en gestuit op het gesloten<br />
bolwerk dat deze van het ziekenhuis had gemaakt.<br />
Wobbe en de discussie over de garantie en de verpleegprijs<br />
Van der Hoff had zijn zaken op orde. Hij had voor eigen rekening een<br />
röntgenafdeling ingericht en wist daarmee, tot groot ongenoegen van het<br />
AMF, buiten zijn honorariumafspraken om, de verpleegprijs en dus het<br />
210<br />
AMF te belasten. Hij was overeenkomsten aangegaan met het Centraal<br />
Ziekenfonds van de R.K. Werkliedenbond, de Rijksverzekeringsbank, het
90 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Algemeen Ziekenfonds voor de Mijnstreek, de Limburgsche Land- en<br />
Tuinbouwbond, het Zieken- & Ondersteuningsfonds van de Nederland-<br />
211<br />
sche Spoorwegen en het Ondersteuningsfonds te Heerlen. Met deze<br />
overeenkomsten, met particulieren en met Burgerlijk Armenbesturen<br />
realiseerde Van der Hoff, met uitzondering van 1932, jaar op jaar omzetgroei<br />
alsof van een crisis geen sprake was. De omzet over 1940 bedroeg<br />
het viervoudige van die over 1928. Het aandeel van de verpleeginkomsten<br />
uit de niet-AMF-patiënten in het totaal steeg van 16% in 1928 tot 35% in<br />
212<br />
1940. Van der Hoff breidde de medische staf uit en trok assistenten aan.<br />
Van een hospitaal waarover geregeld klachten waren te horen, veranderde<br />
hij de instelling in een goed geoutilleerd en gedisciplineerd ziekenhuis<br />
met een goede naam. Deze prestaties gaven het ziekenhuis de kracht om<br />
weerstand te bieden tegen de verlangens van het AMF.<br />
Het fonds daarentegen slaagde er in de jaren dertig niet in om het aantal<br />
gegarandeerde verpleegdagen overtuigend te overschrijden. Waren in 1932<br />
en 1933 niet door rayonaanpassingen noodmaatregelen genomen ten koste<br />
van Heerlen, dan was de grens van 70% van de normale bezetting nooit<br />
gehaald.<br />
Het AMF was de gevangene van zijn eigen contracten geworden. Dat<br />
Wobbe zich daarvan bewust was, bleek uit een brief aan Staatsmijnendirecteur<br />
Frowein. Deze had bedacht dat de ziekenhuiskosten wel omlaag<br />
konden door patiënten minder lang in de ziekenhuizen te houden. Wobbe<br />
wist beter. ‘Zoolang de verhouding tusschen de beschikbare ziekenhuisruimte tot<br />
het aantal patienten in het fondsgebied blijft zooals zij op het oogenblik is, zal<br />
iedere verlaging van verpleegduur een evenredige verhooging van de verpleeg-<br />
213<br />
prijzen ten gevolge hebben’, was zijn uitleg. Inderdaad waren, zolang de<br />
zorgbehoefte niet groeide en het AMF zijn aantallen niet wist te halen,<br />
door de combinatie van garantie en zelfkostende prijs de opnameduur en<br />
de verpleegprijs communicerende vaten geworden. Het AMF had zich<br />
door de contracten van Van Poelvoorde lelijk in de vingers gesneden.<br />
Kon de discussie tussen Van der Hoff en het AMF over verpleegprijzen,<br />
garanties en dergelijke tot 1933 nog wel worden gekwalificeerd als bakkeleien,<br />
in 1934 bracht Van der Hoff het debat op een nieuw plan, om in de<br />
tweede helft van de jaren dertig de verhoudingen nog meer naar zijn hand<br />
te zetten.<br />
In plaats van met Wobbe te onderhandelen over een verpleegprijsverlaging,<br />
koerste Van der Hoff aan op een verhoging. Hij presenteerde het
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 91<br />
AMF cijfers over 1933 waaruit een zelfkostende prijs bleek van ƒ 3,92,<br />
twaalf cent hoger dan de als verpleegtarief aangenomen verrekenprijs. 214<br />
Het kostte Wobbe nogal wat moeite om nadere inlichtingen over de<br />
totstandkoming van deze kostprijs bij Van der Hoff los te krijgen. Nu eens<br />
verzocht Van der Hoff Wobbe om zijn vragen eens wat nader te specificeren,<br />
dan weer maakte hij zich er gemakkelijk vanaf en ten slotte beweerde<br />
Van der Hoff toestemming nodig te hebben van zijn regenten die op<br />
215<br />
dat moment helaas op vakantie waren. Na drie maanden kon Wobbes<br />
verzoek eindelijk door de regenten worden behandeld. ‘En ik haast mij U<br />
het resultaat mede te delen’, schreef Van der Hoff een dag later aan Wobbe.<br />
De regenten waren van oordeel dat het ziekenhuis ‘de gevraagde gegevens<br />
niet behoefde te verstrekken’. Mocht het Wobbe te doen zijn om de verpleegprijs<br />
omlaag te brengen, dan moest hij dat maar vergeten, vond de handi-<br />
216<br />
ge boef. De slotsom was dat Wobbe had bij te betalen.<br />
Begin 1935 speelde Van der Hoff zijn spel opnieuw. Hij liet Wobbe weten<br />
dat in 1934 de kostprijs ƒ 4,17 had bedragen. De oorzaken waren te vinden<br />
in hogere kosten van levensonderhoud en zulke zaken meer, maar twee<br />
kostenposten vormden het leeuwendeel van de verhoging. Ten eerste was<br />
over 1934 voor het eerst over de gehele nieuwbouw afgeschreven. Ten<br />
tweede waren in 1934 de vaste salarissen van Hötte en Van Leent, waarmee<br />
hun werk ten behoeve van AMF-patiënten werd vergoed, ten laste<br />
van de AMF-kostprijs gebracht. Over 1933 was dat ‘door een vergissing’ nog<br />
217<br />
niet gebeurd. Het fonds moest dus weer bijbetalen, dit keer 37 cent per<br />
afgenomen verpleegdag. Daarbovenop kwam nog eens een tekort van<br />
1.246 dagen op het gegarandeerde aantal, maal ƒ 4,17 minus niet gebruikt<br />
eten, verband, geneesmiddelen en dergelijke.<br />
Sips, die de voorstellen van Van der Hoff kreeg voorgelegd, dacht heel<br />
anders over de vorderingen op het AMF. Hij kreeg door dat het contract<br />
Van der Hoff stimuleerde om de kosten zo hoog mogelijk op te jagen.<br />
Daarom stelde hij zich op het standpunt dat de bedoeling moest zijn om<br />
af te rekenen met de in onderling overleg overeengekomen verrekenprijs<br />
van ƒ 3,80. ‘Als nu achteraf blijkt dat het tarief te veel afwijkt van den zelfkostenden<br />
prijs dan moet men een voorstel doen om het tarief te wijzigen maar niet<br />
het ontbrekende laten bijbetalen’, vond hij. De gedachte dat over het tekort<br />
aan dagen ook de zelfkostende prijs moest worden betaald, wierp Sips ver<br />
van zich. Immers, wanneer meer verpleegdagen waren gerealiseerd, waren<br />
de vaste kosten over meer verpleegdagen uitgesmeerd en was de zelf-
92 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
218<br />
kostende prijs lager geweest. Was Sips’ eerste redenatie niet erg overtuigend,<br />
hier had hij toch een sterk punt.<br />
Van der Hoff vond dat het AMF niets te klagen had. Wanneer men de<br />
componenten rente en afschrijving van de zelfkostende prijs aftrok, dan<br />
bleef slechts ƒ 2,40 over. Hij wilde nu wel eens weten of het AMF een<br />
219<br />
ziekenhuis kon noemen met een lagere exploitatieprijs. Sips wist er<br />
geen, maar bleef wel zoeken naar argumenten waarom de prijs omlaag<br />
220<br />
kon of waarom het ziekenhuis in strijd met het contract handelde. Van<br />
der Hoff hield vol dat het AMF allerminst hoog was aangeslagen. In de<br />
berekeningen was namelijk uitgegaan van een afschrijvingspercentage<br />
van de gebouwen van een half procent, terwijl 2,5% verdedigbaar was<br />
221<br />
geweest. Sips kon niet anders dan toegeven dat in het contract, in<br />
tegenstelling tot dat met Heerlen, geen bepalingen waren opgenomen ten<br />
aanzien van de afschrijvingspolitiek. Er bestond dus ‘algeheele vrijheid’. 222<br />
In juni 1935 kwamen Van der Hoff en Wobbe overeen om voor de volgende<br />
jaren op de gebouwen twee procent af te schrijven, maar over 1934 het<br />
afschrijvingspercentage zo te berekenen dat het AMF niet meer dan<br />
223<br />
13.000 gulden zou hebben bij te passen. En zo schreef de ziekenhuisdirecteur<br />
het ene na het andere winstpunt op zijn scorebord.<br />
Een kwestie die steeds weer naar voren kwam, was de vraag aan wie de<br />
winst ten goede diende te komen. Naar aanleiding van de discussie over<br />
1934 merkte Sips op dat ‘Dr. v.d. Hoff ( ) altijd (doet) alsof er 2 ziekenhuizen<br />
bestaan, 1 voor A.M.F. patienten en 1 voor andere patienten’, waardoor hij het<br />
AMF niet liet delen in voordelen die Van der Hoff tot dat andere ziekenhuis<br />
rekende. Inderdaad deelde het ziekenhuis niet eenvoudigweg de<br />
kosten door de verpleegdagen, maar voerde het een min of meer gesplitste<br />
boekhouding. Het argument daarvoor was dat de artsen voor AMF-patienten<br />
tegen een vast salaris werkten en voor andere patiënten rechtstreeks<br />
en per behandeling door de ziekenfondsen werden vergoed. Sips<br />
pleitte ervoor het ziekenhuis als één geheel te beschouwen, maar verzwakte<br />
overigens tegelijk zijn pleidooi door zich erover te beklagen dat<br />
het AMF meebetaalde aan ‘kosten die met de verpleging van onze patienten<br />
niet te maken hebben’. 224<br />
De nieuwe aanmerkingen van Sips brachten Wobbe op andere gedachten.<br />
Dat hij met Van der Hoff voor 1934 al een compromis had gesloten, liet hij<br />
aan zijn dagelijks bestuur niet blijken. Dit besloot begin augustus 1935 niet<br />
op bijbetalingsverzoeken van het ziekenhuis te zullen ingaan. Het bestuur
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 93<br />
wilde eerst wel eens weten waar eigenlijk de reserve van 60.000 gulden<br />
die op de balans over 1933 prijkte vandaan kwam en wat er de bedoeling<br />
van was. 225<br />
Het College van Regenten beloofde het AMF voorlopig alleen voor het<br />
tekort aan dagen een nota aan te bieden en stelde vast dat het de visie<br />
van het AMF-bestuur ten aanzien van de verrekening van de hogere<br />
kostprijs niet kon delen. Hoewel het geen enkele reden zag voor openheid<br />
over de reserve op de balans, wilde het College wel kwijt dat deze bestond<br />
uit giften en winsten en bedoeld was voor een lijkhuis, een nieuwe<br />
röntgenpraktijk en een gebouw voor Het Limburgsche Groene Kruis. De<br />
opbrengst die deze investeringen genereerden zouden worden gestort op<br />
de exploitatierekening van het ziekenhuis, zodat het AMF daarvan profi-<br />
226<br />
teerde, ook al had het er niet aan bijgedragen. Op 3 december 1935 verzocht<br />
Alice-Joseph het AMF om een bedrag van ƒ 4.617,96 te voldoen. 227<br />
In de maanden die verstreken, verdiepte Sips zich steeds verder in de<br />
materie en kwam hij tot de ene na de andere conclusie. Zo kwam hij tot<br />
de ontdekking dat het ziekenhuis voor de verpleging van AMF-patiënten<br />
tot een hogere zelfkostende prijs kwam, dan die van onder ‘derde klasse’<br />
geboekte patiënten. Verder snapte hij niet hoe Van der Hoff het voor<br />
elkaar zou gaan krijgen om met zijn verpleegprijzen die hij aan derden<br />
berekende boven die van het AMF te blijven wanneer deze laatste<br />
228<br />
achteraf door navordering aanzienlijk zou worden verhoogd. Wobbe<br />
greep de conclusies van Sips aan voor een volgend verweer, nu tegen de<br />
nota van Alice-Joseph. Die had volgens hem anders moeten worden berekend,<br />
namelijk naar derdeklassetarieven en niet naar de AMF-verrekenprijs.<br />
229<br />
Van der Hoff deed de redenatie van Wobbe af als ‘weinig doordacht’. ‘Zeg<br />
(Sips) maar eens (overigens met een glimlach), dat ik dacht dat hij slimmer was’,<br />
stelde hij Wobbe uitdagend voor. Bij de zelfkostende prijs was de medische<br />
behandeling geteld die voor fondspatiënten door het AMF via het<br />
ziekenhuis werd betaald in de vorm van vaste salarissen. Wilde men berekenen<br />
op basis van de derdeklasseverpleegprijs dan moest bekend zijn wat<br />
de medici de particulieren en andere ziekenfondsen in rekening brachten.<br />
‘Als de Zusters het zouden vragen (ze zullen wel wijzer zijn) zullen die medici<br />
natuurlijk zeggen, dat hun dat niets aan gaat’, wist Van der Hoff die natuur-<br />
230<br />
lijk best had kunnen vertellen welk tarief hijzelf hanteerde. Maar begin<br />
maart ging hij plotseling toch akkoord met de vergoeding zoals Sips die<br />
had voorgesteld, zij het met de toevoeging dat dit niet betekende dat hij
94 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Het AMF garandeerde het ziekenhuis in Sittard de afname van 70% van de volledige bezetting die<br />
werd vastgesteld op 80% van de theoretisch beschikbare verpleegcapaciteit van 240 bedden. Het kostte<br />
het fonds in de jaren dertig grote moeite om voldoende bedden te bezetten. Het wist ondanks uitbreiding<br />
van het verzorgingsgebied ten nadele van Heerlen en Maastricht maar nauwelijks aan zijn<br />
garantieverplichtingen te voldoen en moest een aantal jaren het tekort aan afgenomen verpleegdagen<br />
vergoeden.
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 95<br />
het er ook mee eens was. Hij voegde er een waarschuwing aan toe. Hij<br />
vond dat het AMF wel heel veel inlichtingen had willen hebben, terwijl<br />
zijn administratie uit slechts twee zusters bestond. Het AMF moest beseffen<br />
dat als het daarmee doorging, er meer personeel nodig was ‘en wat<br />
daarvan de consequentie is, kunt U gemakkelijk zelf nagaan’. 231<br />
Wobbe en Van der Hoff waren verwikkeld geraakt in een kat en muisspel.<br />
Wobbe, die moest werken met de afspraken die zijn voorganger Van<br />
Poelvoorde met het ziekenhuis had gemaakt, kwam er gaandeweg achter<br />
dat deze een aantal aspecten, waaronder de bepaling van de zelfkostende<br />
prijs en de afschrijvingspolitiek, onvoldoende gedetailleerd had vastgelegd.<br />
Het ziekenhuis had er een geweldige vrijheid door gekregen en nam die<br />
ook. Wobbe ontbrak het aan stevige argumenten om die vrijheid aan banden<br />
te leggen en van het contract geen nachtmerrie te maken. De kern<br />
van Wobbes probleem was dat het AMF zijn garantiedagen niet vol wist<br />
te maken. De economische malaise had achteraf pijnlijk duidelijk gemaakt<br />
dat Van Poelvoorde te lichtvaardig toestemming had gegeven voor uitbreiding<br />
naar 260 bedden en nooit de garantie had mogen afgeven deze<br />
met 53.144 dagen te vullen. Bovendien mocht het AMF de boeken niet<br />
inzien en kreeg Wobbe de vinger dus niet achter de hem voorgeschotelde<br />
bedragen. Toch kon het AMF zich van inzage verzekeren door zijn kwaliteitszetel<br />
in het College van Regenten te bezetten, maar Wobbe was er<br />
kennelijk niet van op de hoogte dat de reglementen hem die mogelijkheid<br />
boden.<br />
Van der Hoff trok voorlopig aan het langste eind, al moest hij af en toe<br />
wat toegeven aan de wensen van Wobbe. Het begrip toegeven moet<br />
worden gewaardeerd tegen het licht van de hoge inzet van Van der Hoff<br />
in een situatie van toenemende malaise. Alsof van een crisis überhaupt<br />
geen sprake was, ging de energieke directeur-geneesheer door met het<br />
uitbreiden van het ziekenhuis. Terwijl Heerlen en Kerkrade hun AMFtarieven<br />
omlaag moesten brengen, realiseerde hij een verhoging van zijn<br />
toch al riante verrekenprijs. Van der Hoff kon bouwen en argumenteren<br />
dankzij Van Wijks wijze van boekhouden. Natuurlijk had Sips een punt<br />
met zijn protesten, maar Van der Hoff handelde daarmee nog niet in strijd<br />
met het met Van Poelvoorde gesloten contract.<br />
Niettemin was Van der Hoff niet zonder zorgen. Een belangrijk, al door<br />
Sips voorspeld probleem was het hoge AMF-tarief in Sittard, hoezeer hij<br />
ook het AMF voorhield dat dit te laag was. Het vormde meer en meer een
96 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
blokkade om met derden tot prijzen te komen. Tenslotte wilde niet alleen<br />
het AMF bezuinigen. Met het Algemeen Ziekenfonds voor de Mijnstreek<br />
en met het Centraal Ziekenfonds moesten ingewikkelde afspraken worden<br />
gemaakt, volgens welke de patiënten van deze fondsen als particulieren<br />
werden beschouwd en via een ingewikkeld systeem van eigen, weer te<br />
verrekenen bijdragen hun verpleegprijs boven het AMF-tarief werd gehouden.<br />
Van der Hoff wilde daarom wel van de laagsteprijsgarantie aan het<br />
AMF af. 232<br />
Een volgende zorg was de persoon Wobbe. Met Van Poelvoorde was het<br />
voor Van der Hoff, zeker in de laatste jaren, goed onderhandelen. Wobbe<br />
kreeg hij vooralsnog niet volledig in zijn greep. ‘Ik (en niet alleen ik) heb den<br />
indruk dat je met den heer Wobbe niet opschiet’, vond Van der Hoff. Van<br />
Poelvoorde was, volgens hem, gestruikeld over eigenmachtig optreden en<br />
Wobbe zou daarom erg voorzichtig zijn. Als Wobbe in elke beslissing het<br />
gehele AMF betrok, dan kwam het tot niets ‘en zeker niet als ik het er eens<br />
op aan zou sturen om ook het geheele generalaat van de Congregatie erbij te<br />
halen’. 233<br />
Sips werd bij het bestuderen van de jaarstukken van het ziekenhuis over<br />
1935 in juni 1936 opnieuw geconfronteerd met de creativiteit van de<br />
Sittardse ziekenhuisdirecteur. Er was geïnvesteerd in een mortuarium, een<br />
nieuwe röntgenafdeling, een gebouw voor Het Limburgsche Groene Kruis<br />
en een nieuwe operatiekamer. Daarvoor was geput uit de reservepot die<br />
was gevuld met de winsten waarin het AMF niet mocht delen en met de<br />
bijdragen van de congregatie die oorspronkelijk afkomstig waren uit renteinkomsten<br />
op gedeeltelijk papieren vermogen die ten laste van de kosten<br />
en dus van het AMF waren gebracht. Van der Hoff had gepropageerd dat<br />
het AMF van deze investeringen kon profiteren zonder dat het eraan zou<br />
hebben meebetaald, maar dat was goed beschouwd niet waar. Dat kon<br />
Sips, zonder van de achtergronden op de hoogte te zijn, gemakkelijk aantonen.<br />
Hij berekende dat de vergoeding die het AMF voor het gebruik nu<br />
moest gaan betalen voldoende was om de rentekosten over de investerin-<br />
234<br />
gen te dekken. Dat was evenwel maar een deel van het verhaal. Feit<br />
was dat door de systematiek van Van Wijk het AMF de investeringen al<br />
betaald had en dus twee keer schokte, en dat doorzag Sips niet. Van der<br />
Hoff buitte de situatie uit. Daartoe had het AMF met de garantie, het<br />
contract en door op een gescheiden boekhouding aan te dringen, zelf<br />
echter alle gelegenheid gegeven.
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 97<br />
In oktober 1936 kreeg Wobbe van Sips het advies om in het ziekenhuis<br />
accountantsonderzoek te doen. Klaarheid over de geldstromen, die er bij<br />
het AMF nauwelijks was, zou het fonds argumenten moeten verschaffen<br />
waarmee aan de slepende discussie een einde zou kunnen worden gemaakt.<br />
Aan Coenders schreef Wobbe dat het wat hem betreft geen zin<br />
meer had om verder te debatteren. Eerst diende het ziekenhuis het AMF<br />
in de gelegenheid te stellen alle informatie te vergaren die het nodig<br />
meende te hebben en te stoppen met het maken van een onderscheid<br />
235<br />
tussen AMF- en andere patiënten. Van der Hoff zag evenwel geen enkele<br />
reden om aan deze wens van Wobbe tegemoet te komen.<br />
Het jaar 1936 was voor de mijnstreek een dramatisch jaar en de malaise<br />
manifesteerde zich ook in de zorg. In Heerlen zakte het aantal verpleegdagen<br />
van een top van 186.000 in 1932 tot een dieptepunt van 151.000. Een<br />
236<br />
kwart van de bedden stond leeg. Het lijden van gevoelige verliezen door<br />
de ziekenhuizen in Heerlen en Kerkrade was onafwendbaar. Van der Hoff<br />
was zich daarvan bewust en liet zijn ziekenhuis delen in het drama door<br />
over 1936 het aanzienlijke verlies van 30.209 gulden te presenteren. Het<br />
AMF had niet meer dan 42.824 verpleegdagen weten te vullen, 10.320<br />
minder dan in het contract was overeengekomen.<br />
Het kostte Sips dit keer weinig moeite door Van der Hoffs presentatie<br />
heen te prikken. Hij vond in de exploitatierekening over 1936 het garantietekort<br />
over 1935, ruim vierduizend gulden, geboekt onder diverse ontvangsten.<br />
‘Het is dus blijbaar de bedoeling om het bedrag ad. ƒ 37.602,90 dat wij uit<br />
hoofde van de garantie over 1936 verschuldigd zijn ten goede te laten komen aan<br />
het jaar 1937’, concludeerde hij. ‘Op deze wijze wordt de zaak echter geflatteerd<br />
voorgesteld.’ Zou het tekort als vordering worden geboekt in het jaar waar<br />
het bedrag betrekking op had, dan bleek het ziekenhuis een winst te<br />
hebben gemaakt van ruim drieduizend gulden. Verder viel het Sips op dat<br />
in vergelijking met eerdere jaren nogal veel was afgeschreven. Mede<br />
daardoor was de zelfkostende verpleegprijs gestegen tot ƒ 4,63. 237<br />
De zorgbehoefte in de mijnziekenhuizen was met ongeveer een kwart<br />
afgenomen en Van der Hoff kreeg het voor elkaar om nog steeds winst te<br />
maken. De bezetting door niet-AMF-patiënten nam toe van 16.536 naar<br />
238<br />
19.023 verpleegdagen. Samen met de 42.824 AMF-verpleegdagen was<br />
zijn ziekenhuis goed gevuld. Het tekort op de garantie van het AMF was<br />
nu zo groot, dat bijbetalen onvermijdelijk was. Wobbe wenste met het<br />
oog daarop een definitief einde te maken aan het gedoe over de bereke-
98 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
In 1927 dwong het AMF de zusters om van het ziekenhuis een aparte boekhouding te voeren, los van<br />
de religieuze activiteiten van de congregatie waarvan het hospitaal deel uitmaakte. Accountant H.C.<br />
van Wijk voerde een boekhoudsystematiek in die, toen het AMF verpleegdagen ging afnemen tegen<br />
kostprijs, zeer gunstig bleek. Door eigen vermogen en reserveringen als rentedragende schuld aan de<br />
congregatie te boeken voerde hij de kostprijs op. De winsten van het ziekenhuis waren bijgevolg op<br />
papier nihil, maar in werkelijkheid hoog. De aan de congregatie verschuldigde rente werd niet uitgekeerd,<br />
maar toegevoegd aan de schulden die daardoor rap toenamen en de zelfkostende verpleegprijs<br />
verder verhoogden. Behalve de werkelijke kostprijs betaalde het AMF een voorgecalculeerde winst over<br />
het lopende boekjaar en rente over die van de jaren ervoor. Van der Hoff investeerde de winsten in<br />
zijn ziekenhuis en op de balans waren zij uiteindelijk terug te vinden als een jaarlijks toenemende<br />
langlopende schuld aan de congregatie.
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 99<br />
ning van de zelfkostende prijs en de vraag hoe de verschillen met de<br />
verrekenprijs en het garantietekort diende te worden verrekend.<br />
Voor de berekening van de zelfkostende verpleegprijs had accountant Van<br />
Wijk van de verpleegkosten de eerste en tweede klasseverpleeggelden en<br />
een post algemene inkomsten afgetrokken en van de gerealiseerde verpleegdagen<br />
de klasse-dagen. Vervolgens had hij de overblijvende kosten<br />
door de afgenomen AMF-dagen gedeeld. De post algemene inkomsten<br />
bestond uit inkomsten waarover men het eens was dat deze niet met de<br />
verpleging hadden te maken. Daarom werden deze, in de veronderstelling<br />
dat er een evengroot bedrag aan uitgaven tegenover stond, van de totale<br />
kosten afgetrokken. De bruto kostprijs die uit zijn berekening kwam,<br />
bedroeg ƒ 4,07. Het vaste aandeel in de zelfkostende prijs werd verkregen<br />
door dit bedrag te verminderen met de dagkosten aan voeding en geneesmiddelen.<br />
Het vaste aandeel bedroeg volgens Van Wijk ƒ 3,59. Het AMF<br />
had 42.824 dagen gerealiseerd, kwam er 10.465 tekort en moest dus de<br />
239<br />
bedragen 11.432 en 37.603 gulden bijbetalen. Het tekort ten opzichte van<br />
de verrekenprijs van 11.432 gulden nam Van Wijk overigens niet in zijn<br />
eindpresentatie van de garantievergoeding op.<br />
Wobbe kwam in september 1937 tot een geheel ander bedrag. Hij trok<br />
weliswaar van de algemene inkomsten de garantievergoeding over 1935 af,<br />
omdat deze naar zijn mening niet in de jaarrekening over 1936 thuishoorde,<br />
maar hij liet de salariskosten van medici buiten beschouwing. Daardoor<br />
werden de totale verpleegkosten per saldo lager. Verder telde hij bij<br />
de gerealiseerde verpleegdagen het garantietekort op, waardoor in de deelsom<br />
de noemer 10.465 gulden groter werd. Aldus kwam hij tot een bruto<br />
zelfkostende verpleegprijs van ƒ 3,16 en een vast aandeel van ƒ 2,69, beide<br />
exclusief de salariskosten van de medici. In plaats van in totaal 49.034<br />
gulden, had het AMF volgens Wobbe slechts 31.236 gulden bij te betalen.<br />
240<br />
Het verschil van inzicht bestond voornamelijk uit het wel of niet meerekenen<br />
van het tekort van 10.465 dagen in de kostprijs. Het ziekenhuis nam<br />
deze niet mee, omdat deze niet waren gerealiseerd en omdat de totale<br />
kosten slechts verband zouden houden met de gerealiseerde dagen.<br />
Wobbe beschouwde de kosten na aftrek van voeding en medicijnen als<br />
vast en vond het dus logisch om bij te betalen op basis van de verpleegprijs<br />
die was berekend over de capaciteit waarover de vaste kosten waren<br />
gemaakt.
100 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Erg vast van methode was Wobbe evenwel niet. Na wat getouwtrek met<br />
Van der Hoff over de vraag of de garantievergoeding over 1935 nu wel of<br />
niet moest worden meegenomen, kwam hij in oktober tot een nieuwe<br />
berekeningsmethode. Daarbij nam hij de te berekenen garantievergoeding<br />
over 1936 mee in de berekening. Immers, was zijn redenatie, als die over<br />
1935 eruit ging, moest die over 1936 erin. De uitkomst was nu dat het AMF<br />
241<br />
een garantievergoeding van 32.026 te betalen had. Daarbij had hij, wellicht<br />
per ongeluk, de methode gevolgd van Van Wijk: hij deelde door het<br />
gerealiseerde aantal dagen, dus exclusief het tekort.<br />
Het geharrewar met cijfers en berekenmethoden maakte de zaak ingewikkeld.<br />
Wobbe kwam nu nota bene met een garantievergoeding die hoger<br />
was dan het bedrag dat hij eerder berekende, waarin een tekort van de<br />
verrekenprijs op de zelfkostende prijs was meegenomen. Dat kon voor<br />
hem alleen maar logisch zijn wanneer hij er vanuit ging dat er helemaal<br />
geen tekort was. Volgens zijn berekenmethode van september kwam hij,<br />
de salariskosten van de medici meegeteld, inderdaad ongeveer op ƒ 3,80<br />
uit.<br />
De climax kwam in december 1937. In een bespreking van Wobbe met<br />
Coenders en Beckers werd een compromis bereikt. Voortaan zou de berekenmethode<br />
van Wobbe van september worden gehanteerd, zij het dat<br />
242<br />
deze nu bleek uit te komen op zo’n 36.000 gulden. Beckers was woedend.<br />
‘Gisteren heeft Mr. Wobbe een eclatante overwinning behaald en volledig<br />
uitgestreken den smaad over onze successen bij de contractbesprekingen met zijn<br />
voorganger’, schreef hij een dag later aan Coenders. Beckers had zich<br />
gestoord aan het feit dat Wobbe zomaar van de ene berekeningsmethode<br />
op de andere overging. De intentie van Wobbe was volgens hem ‘enkel<br />
geweest ( ), ons op een listig-lompe manier tegen de grond te loopen’. Beckers<br />
kon nog wel tevreden zijn over het overeengekomen bedrag, maar het<br />
243<br />
waren principiële bezwaren die hem bezighielden. Coenders maakte<br />
zich aanmerkelijk minder druk en ook Van der Hoff bewaarde in zijn<br />
correspondentie en uitspraken de rust. Aan de accountant van het AMF<br />
bevestigde hij in februari 1938 dat hij akkoord was met de garantievergoeding<br />
over 1936. ‘Ik verheug mij erover dat de zaak nu de wereld uit is en<br />
wanneer de heer Wobbe aan het Regenten College zal hebben geantwoord, is de<br />
zaak uit’, schreef hij. 244<br />
Beckers had goed beschouwd geen reden voor zijn woede. De overwinning<br />
van Wobbe was allerminst ‘eclatant’. Natuurlijk wist het AMF van de
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 101<br />
voorgestelde vergoedingen een aantal keren significante bedragen af te<br />
krijgen, maar de som die resteerde was steeds hoog. In vergelijking met<br />
Heerlen en Kerkrade moest het fonds in Sittard jaar op jaar diep door het<br />
stof. Wobbe kreeg het in de jaren dertig in Sittard niet voor elkaar de<br />
verpleegprijs omlaag te brengen en de garantie die Van Poelvoorde in 1929<br />
had afgegeven was, gegeven de situatie in de jaren dertig, veel te hoog.<br />
Van der Hoff had zich bovendien een geduchte tegenstander en degelijk<br />
ondernemer getoond. Hij moest weliswaar keer op keer toegeven, maar hij<br />
had steeds hoog ingezet en handig van de hem door Van Poelvoorde gegeven<br />
ruimte gebruik gemaakt. Waar in Heerlen de verpleegdagen tussen<br />
1928 en 1936 met 12% inzakten, wist Sittard een stijging van 68% te realiseren.<br />
Terwijl de andere ziekenhuizen verlies maakten, ging Van der Hoff<br />
door met bouwen en kreeg hij zijn algemene reserve nauwelijks gespendeerd.<br />
De verhouding tussen Van der Hoff en Wobbe was met de tijd meer<br />
gespannen geworden. Wobbe had werkelijk elke mogelijkheid aangegrepen<br />
om de uitgaven aan het ziekenhuis in Sittard onder controle te krijgen,<br />
maar ving steeds bot. Van der Hoff had in zijn correspondentie zijn<br />
charme ingeruild voor een zakelijke toon. De twee begrepen dat het na de<br />
discussie over de jaarrekening over 1936 verstandig was elkaar in zaken de<br />
komende tijd wat te mijden.<br />
De mogelijkheid daartoe diende zich na de discussie hierover ook aan en<br />
de relatie tussen het ziekenhuis en het AMF kwam in rustiger vaarwater.<br />
Het AMF haalde vanaf 1938 nipt zijn garantiedagen. Daardoor waren<br />
onderhandelingen niet aan de orde en bleef ook een debat over de kostprijs<br />
achterwege.<br />
Van der Hoff kreeg nu meer tijd om zich bezig te houden met de vervolmaking<br />
van zijn ziekenhuis. De eerste stap was de bouw van een klassepaviljoen.<br />
Hij had geconstateerd dat het aantal eerste en tweede klassepatiënten<br />
langzaam was toegenomen. Verder werd in Geleen de vestiging<br />
van een researchlaboratorium bij het stikstofbindingsbedrijf van Staatsmijnen<br />
voorbereid en daarvan verwachtte hij een verdere toename van<br />
particuliere patiënten. Van der Hoff wilde in het paviljoen 24 bedden<br />
onderbrengen. De bedden die daardoor in de bestaande bouw vrijkwamen<br />
konden worden ingezet voor het isoleren van derdeklassepatiënten. Het<br />
ziekenhuis zou door de nieuwbouw dus over meer bedden gaan beschikken<br />
en Van der Hoff redeneerde dat volgens het contract daardoor automatisch<br />
de garantie van het AMF werd verzwaard. 245
102 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
In het ziekenhuisbeleid van het AMF was Heerlen centrumziekenhuis en werden Sittard en Kerkrade<br />
gebruikt om er de patiëntenoverschotten op te vangen en de tekorten aan te vullen. Door het contract<br />
met het AMF en de wijze van balans voeren van accountant H.C. van Wijk, wist Sittard zich aan<br />
zijn bijrol te ontworstelen. Terwijl Heerlen en andere ziekenhuizen leden onder de economische<br />
malaise realiseerde Sittard in de jaren dertig een spectaculaire groei. De grafiek toont het aantal<br />
gerealiseerde verpleegdagen in Sittard en in Heerlen. De aantallen zijn geïndexeerd.
GARANTIE EN VERPLEEGPRIJS IN DE JAREN DERTIG 103<br />
Tezelfdertijd overwoog het AMF-bestuur om de gemeente Schinveld over<br />
246<br />
te hevelen van het rayon Sittard naar het rayon Heerlen. Wobbe voelde<br />
daar niets voor. Hij kon in Sittard eindelijk aan zijn garantieverplichtingen<br />
voldoen, hoefde daarom niet meer met de lastige ziekenhuisdirecteur in<br />
247<br />
discussie en wilde dat graag zo houden. Hij hield het dagelijks bestuur<br />
voor dat de rayonaanpassing alleen maar kosten met zich mee zou brengen.<br />
Verder zag hij in de wens van Sittard om een klassepaviljoen te bouwen<br />
‘een motief temeer om de onderhavige kwestie te laten rusten’. Maar het<br />
dagelijks bestuur dacht er heel anders over. Wobbe moest gaan onderhandelen<br />
over de rayonaanpassing en als dat zou moeten leiden tot aanpassing<br />
van de contractvoorwaarden, dan moest hij de voorwaarden van de<br />
hypothecaire lening ook maar meteen in de onderhandelingen betrekken.<br />
248<br />
Wobbe zag echter geen enkel nut in een nieuwe strijd met Van der Hoff.<br />
Hij voelde wel voor een klassepaviljoen en hij wilde zelfs met het ziekenhuis<br />
in gesprek over de aanstelling van een patholoog-anatoom. Van der<br />
Hoff had nog steeds moeite met het bedingen bij de overige ziekenfondsen<br />
van tarieven boven het AMF-tarief. Hij had voorgesteld om de rente<br />
die het AMF en de congregatie berekenden omlaag te brengen, daarmee<br />
het AMF-tarief en daarmee de verpleegkosten van derden. Verder wilde<br />
hij tarieven voor bepaalde groepen, zoals die voor Armenbesturen en in<br />
Limburg oefenende militairen, buiten beschouwing laten. Ook over deze<br />
249<br />
punten wilde Wobbe wel praten. Het AMF onderhandelde met het ziekenhuis<br />
heel voorzichtig over rayonaanpassing, maar tegelijkertijd over<br />
een keur aan wensen van Van der Hoff.<br />
Van de verschillende onderhandelingspunten werd begin 1939 alleen over<br />
de patholoog-anatoom overeenstemming bereikt. Deze mocht er van het<br />
dagelijks bestuur van het AMF komen. Een discussie over het klassepaviljoen<br />
stelde het bestuur uit, de onderhandelingen over de rayonaanpassing<br />
had Wobbe voorlopig stilgelegd en de wens ten aanzien van de renteverlaging<br />
en het uitsluiten van groepen patiënten vond bij het dagelijks<br />
bestuur geen gehoor. 250<br />
In de loop van 1939 veranderden op de verschillende punten de inzichten<br />
251<br />
weer wat, maar het vuur was uit de onderhandelingen. De aandacht<br />
van Van der Hoff was in deze periode meer dan voorheen gevestigd op<br />
252<br />
zijn medische staf en zijn assistenten. Opvallend was de aanstelling van<br />
de eerste vrouwelijke en nota bene niet-katholieke arts, S. Sytsema, als<br />
assistent-röntgenologe in Van der Hoffs nog altijd voor eigen rekening
104 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
253<br />
gevoerde praktijk. Intussen was de Tweede Wereldoorlog uitgebroken<br />
en in mei 1940 werd Nederland door Duitsland bezet. Van der Hoff werkte<br />
met Van der Laan verder aan de plannen voor het klassepaviljoen, maar<br />
254<br />
toestemming van het AMF kreeg hij niet. De onderhandelingen over<br />
diverse punten tussen Van der Hoff en Wobbe, toch al op een laag pitje<br />
gevoerd, kwamen door de bezetting geheel stil te liggen.<br />
5. HET CONFLICT MET HET AMF OVER DE VERPLEEGPRIJS IN DE TWEEDE<br />
WERELDOORLOG<br />
‘Hiermede bericht ik U dat ons ziekenhuis met ingang van 2 mei j.l. gedeeltelijk<br />
in beslag genomen is. Wij zijn echter toch nog instaat om een behoorlijk aantal<br />
patiënten te verplegen, terwijl wij bovendien de poliklinische hulp sterk hebben<br />
uitgebreid, zoodat tot op dit oogenblik weinig of geen achterstand gekomen is in<br />
de verzorging van A.M.F.patiënten’, schreef Van der Hoff op 24 juni 1944<br />
aan Wobbe. 255<br />
Het Duitse leger had in het ziekenhuis zijn intrek genomen. Aanvankelijk<br />
hadden zij voorgesteld dat het ziekenhuis hun patiënten in verpleging<br />
nam, maar Van der Hoff had dat geweigerd. Weliswaar boden de Duitsers<br />
het aanzienlijke bedrag van ƒ 4,50 per verpleegdag, exclusief medische<br />
behandeling, maar Van der Hoff wenste de bezetter geen hulp te bieden<br />
en zag bovendien een aantal praktische bezwaren. Zou hij al de helpende<br />
hand uitsteken, dan hoefde hij op het personeel niet te rekenen. De<br />
lekenverpleegsters hadden hem al te verstaan gegeven dat zij zouden<br />
weigeren. Verder redeneerde Van der Hoff dat de Duitsers binnen afzienbare<br />
tijd weleens hals over kop zouden kunnen vertrekken, waardoor het<br />
ziekenhuis tegenover gemaakte kosten met oninbare vorderingen zou<br />
achterblijven. Uiteindelijk besloten de Duitsers een vleugel te vorderen en<br />
er met eigen personeel en zelfs eigen meubilair een eigen ziekenhuis te<br />
exploiteren. Naar goed gebruik werd het ziekenhuis hiervoor rijkelijk<br />
256<br />
beloond met een huurprijs van drie gulden per bed per dag. De bezetting<br />
duurde tot medio augustus en leverde het ziekenhuis 51.027 gulden<br />
op, waarvan overigens 21.556 gulden onbetaald bleef. 257<br />
Het ziekenhuis in de Tweede Wereldoorlog<br />
De geschiedenis van het R.K. Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid in<br />
de Tweede Wereldoorlog levert goed beschouwd weinig stof voor nadere
HET CONFLICT MET HET AMF OVER DE VERPLEEGPRIJS IN DE TW EEDE WERELDOORLOG 105<br />
bespiegelingen. Het ziekenhuis viel niet in handen van landverraders. De<br />
voorzitter van het regentencollege Coenders legde in oktober 1941 om<br />
principiële redenen zijn functie van burgemeester neer, ziekenhuisdirecteur<br />
Van der Hoff steunde de plaatselijke Knokploegen en was korte tijd<br />
258<br />
betrokken bij de Albrechtgroep. Hoewel het ziekenhuis na de bevrijding<br />
van Zuid-Nederland tot aan het einde van de oorlog in het frontgebied<br />
lag, bleef het, afgezien van de dokterswoning, vrijwel onbeschadigd. Na<br />
de oorlog werd het ziekenhuis geen onderwerp van zuiveringsdiscussies.<br />
De ontwikkeling van het ziekenhuisbedrijf verliep in dit tijdvak parallel<br />
aan dat van de samenleving en het bedrijfsleven in het algemeen. In de<br />
eerste oorlogsjaren maakte Nederland, in vergelijking met de langslepende<br />
crisis van de jaren dertig, een opvallend sterke economische groei door. 259<br />
Die voorspoed was terug te zien in de bezetting van het ziekenhuis, die<br />
van 76.510 verpleegdagen in 1939 steeg naar meer dan 100.000 in 1941,<br />
1942 en 1943. Het AMF realiseerde in 1941 een top van 65.300 verpleegdagen,<br />
23% meer dan de garantie. In 1943 was dit aantal teruggezakt tot<br />
55.299, maar het bedroeg nog steeds meer dan in 1939. De meest spectaculaire<br />
stijging boekte het ziekenhuis met de overige patiënten. Werd in<br />
1938 nog een record gevestigd met 24.846 verpleegdagen, in 1941 waren<br />
260<br />
het er 35.327 en in 1943 53.798. De totale bezetting in de oorlogsjaren<br />
was groter dan men met 260 bedden aankon. Het ziekenhuis had dan ook<br />
het aantal bedden uitgebreid. Met welke aantallen is niet helemaal duidelijk.<br />
Na de oorlog beweerde Van der Hoff dat het ziekenhuis in de oorlog<br />
261<br />
soms wel 361 patiënten wist te herbergen. De capaciteit berekende hij in<br />
1944 op 388 bedden. 262<br />
Terwijl het bedrijfsleven in Nederland in 1943 een teruggang moest<br />
constateren en in 1944 vrijwel tot stilstand kwam, beleefde het ziekenhuis<br />
in 1944 zijn terugval. Die terugval werd gedeeltelijk opgevangen door de<br />
lucratieve ‘verhuur’ van een deel van het ziekenhuis aan het Duitse leger.<br />
De Duitsers gebruikten gedurende de drie maanden dat zij een deel van<br />
het ziekenhuis bezetten gemiddeld 200 bedden per dag en moesten daar-<br />
263<br />
voor zelfs bedden in de gangen plaatsen. Het AMF kwam over het jaar<br />
1944 niet verder dan 30.636 verpleegdagen en nam daarmee veel minder<br />
264<br />
af dan 56% van de vastgestelde capaciteit van 260 bedden. Het aantal<br />
verpleegdagen van overige patiënten viel terug tot 38.653.<br />
In hoeverre het Duitse leger nu moet worden gezien als bezetter van het<br />
ziekenhuis, huurder of afnemer van verpleegdagen is niet scherp vast te
106 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
stellen. Aan het begin van de oorlog had zich korte tijd een vergelijkbare<br />
situatie voorgedaan, waarbij de Duitsers bezit namen van het ziekenhuis.<br />
Zij brachten toen onder meer hun eigen medicamenten en verbandmiddelen<br />
mee. Volgens de overlevering werd daarvan tijdens operaties, door het<br />
operatiekamerpersoneel van het ziekenhuis een aanzienlijk deel achterover<br />
gedrukt, door deze in de afvalstortkoker te werpen. Van der Hoff<br />
omschreef na de oorlog de situatie in 1944 als zuivere bezetting tegen<br />
vergoeding, dus huur, waarbij de Duitsers hun eigen artsen, verpleegkundigen,<br />
medicamenten, verbandmiddelen en zelfs tafels en stoelen meena-<br />
265<br />
men. Maar in zijn memoires over de oorlogstijd schreef Van der Hoff dat<br />
de verpleegsters de methode met de stortkoker op de operatiekamer ‘ook<br />
toepasten bij de maanden durende bezetting aan het einde van de oorlog’, en wel<br />
op een dusdanige schaal dat ‘wij na de oorlog aan verbandmateriaal tot 1947<br />
266<br />
(?) geen gebrek (hebben) gehad en niet (hebben) gekocht’. Deze ontboezeming<br />
en de toevoeging waaruit, ondanks het vraagteken, blijkt dat het om grote<br />
hoeveelheden materiaal moet zijn gegaan, duiden er op dat wel degelijk<br />
verplegend personeel van het ziekenhuis betrokken was bij de behandeling<br />
en verpleging van de Duitsers in het bezette deel van het ziekenhuis.<br />
Van een situatie waarin de bezetter slechts huurder was en de exploitatie<br />
geheel zelf ter hand nam, was geen sprake. Onduidelijkheid over wat<br />
precies de bezetter wel en niet gebruikte en op welke punten hij wel of<br />
niet van de diensten van het ziekenhuis gebruik maakte, blijkt ook uit<br />
andere uitspraken. Zo schreef Van der Hoff in maart 1947 dat de Duitsers<br />
ook gebruik maakten van de keuken, maar dat zij geen operaties verrichtten.<br />
Daarvoor zouden zij gebruik hebben gemaakt van het Bisschoppelijk<br />
College. De verpleegsters zouden volgens deze brief ‘geen duitschers hebben<br />
aangeraakt’. 267<br />
Waar nu ook de grenzen werden getrokken, de bezetter kon het gebruik<br />
van faciliteiten en diensten afdwingen en het ziekenhuis had geen reden<br />
om hem meer ten dienste te staan dan het als onvermijdelijk inschatte.<br />
Dat de prijs van drie gulden per bed per dag voor het huren van een<br />
beddenvleugel nogal hoog was, zo niet exorbitant, was in 1948 ook een<br />
boekhouder van het AMF opgevallen. Er moesten volgens deze dus wel<br />
andere diensten inbegrepen zijn geweest, want ‘zó gek waren de Duitsers<br />
toch niet, dat ze ƒ 60.000.-- betaalden voor iets wat ƒ 10.000.-- kostte’. 268<br />
Met het laatste had de accountant echter geen punt, ook al leek dat zo. In<br />
zijn algemeenheid gold dat de bezetter voor diensten, gevorderde goede-
HET CONFLICT MET HET AMF OVER DE VERPLEEGPRIJS IN DE TW EEDE WERELDOORLOG 107<br />
ren en militaire producten aan Nederlandse bedrijven genereus betaalde.<br />
Maar het waren feitelijk niet de Duitsers zelf die betaalden. Duitsland liet<br />
de betalingen voldoen door De Nederlandsche Bank, die daarvoor extra<br />
269<br />
guldens in omloop bracht. De betalingsbereidheid biedt voor een deel<br />
een verklaring voor de geweldige bedragen die aan de bezetter werden<br />
verdiend. De ontvangers kregen de indruk de vijand gemakkelijk een poot<br />
uit te draaien en beantwoordden de betalingsbereidheid door gepeperde<br />
rekeningen uit te schrijven. In de loop der jaren nam de gewoonte van<br />
270<br />
‘overbilling’ door Nederlandse bedrijven exorbitante vormen aan. Het<br />
ziekenhuis werd eveneens in dat systeem betrokken, maar Van der Hoff<br />
was niet op de hoogte van de achtergronden ervan. Hij was slechts<br />
verbaasd dat hij zijn rekeningen moest indienen bij De Nederlandsche<br />
271<br />
Bank. De drie gulden per bed per dag was zeer hoog, maar tegen deze<br />
achtergrond mag daaraan niet de conclusie worden verbonden dat er meer<br />
dan een aantal vaste kosten in moesten zijn begrepen.<br />
De ontdekking van Wobbe<br />
Wobbe had voor de oorlog vergeefs geprobeerd Van der Hoff in het gareel<br />
van Heerlen en Kerkrade te laten lopen. Na veel discussie was in 1937<br />
eindelijk overeenstemming over de berekeningsmethode van de zelfkostende<br />
verpleegprijs bereikt. ‘Sedertdien heeft de jaarlijksche afrekening over<br />
het algemeen geen moeilijkheden opgeleverd’, kon Wobbe tevreden vast-<br />
272<br />
stellen. Maar in oktober 1945 kreeg hij van het Sittardse ziekenhuis het<br />
verzoek om over 1944 74.592 gulden bij te betalen ter dekking van een<br />
tekort van 22.654 dagen. 273<br />
Na uitgebreide studie kwam Wobbe tot de slotsom dat hij eindelijk beet<br />
had. Zijn wraak was zoet. Het ziekenhuis zou 17.024 dagen hebben gerealiseerd<br />
voor het Duitse leger voor drie gulden per dag. Er waren nu slechts<br />
twee mogelijkheden en die van 74.592 gulden bijbetalen door het AMF<br />
was daar niet bij. Of deze Duitse dagen waren geen verpleegdagen en<br />
dienden te worden afgezonderd, of deze dagen waren wel verpleegdagen<br />
en moesten als zodanig meegenomen worden in de exploitatie. In het<br />
eerste geval waren er gedurende de tijd van de bezetting van het ziekenhuis<br />
minder bedden beschikbaar voor de reguliere verpleging. Daardoor<br />
was dan de capaciteit tijdelijk ingekrompen, waardoor garantie lager uitkwam<br />
en er geen sprake was van een tekort. In het tweede geval was het<br />
bedrag van drie gulden op te vatten als verpleegtarief en had het ziekenhuis<br />
aan de Duitsers een prijs aangeboden onder het AMF-tarief en moest
108 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
In juni 1944 werd een deel van het ziekenhuis door het Duitse leger in beslag genomen, waaronder<br />
de hoofdingang. De reguliere patiënten moesten van een zij-ingang gebruik maken.
HET CONFLICT MET HET AMF OVER DE VERPLEEGPRIJS IN DE TW EEDE WERELDOORLOG 109<br />
dit dus naar beneden worden bijgesteld. Wobbe werkte in een brief aan<br />
het ziekenhuis van maart 1946 de eerste mogelijkheid uit, maar bleef over<br />
de tweede, die als indecent mocht worden opgevat, vaag. Hij draaide er<br />
de redenatie van Van der Hoff uit de jaren dertig voor om. Het ziekenhuis<br />
had een verlies gepresenteerd. ‘Als door ons de kostprijs wordt betaald en aan<br />
derden, zooals in art. V der overeenkomst vastgelegd, geen lager tarief in rekening<br />
wordt gebracht dan voor onze patiënten is overeengekomen, kan de exploitatie<br />
trouwens geen verlies opleveren’. Het AMF berekende een zelfkostende<br />
verpleegprijs van ƒ 4,01, zodat het twee dubbeltjes per gerealiseerde verpleegdag,<br />
te weten slechts 37.830 gulden zou moeten bijbetalen. 274<br />
De suggestie die Wobbe wekte was onbehoorlijk, zijn conclusies niet<br />
houdbaar. Volgens de eerste optie bleef er, zijn redenatie volgende, wel<br />
degelijk een garantietekort bestaan. De tweede optie, die Wobbe dus<br />
slechts tussen de regels liet blijken, ging er vanuit dat de prijs van drie<br />
gulden een prijs per patiënt per dag was, maar de Duitsers betaalden per<br />
bed per dag, namelijk 123 bedden van 1 mei tot 1 september. Sips kwam in<br />
juni 1946 op nog heel andere bedragen en wees er bovendien op dat de<br />
bepaling van de garantie ingewikkelder was. Voor het inwerkingtreden<br />
van de garantieclausule was het niet voldoende dat het AMF de grens van<br />
70% van de normale bezetting niet haalde, ook moest de totale bezetting<br />
onder de normale bezetting zijn uitgekomen, dus minder dan 80% van de<br />
theoretische bezetting bedragen. Volgens Sips was het AMF maar over<br />
6.839 dagen vergoeding verschuldigd, omdat de overige verpleegdagen het<br />
tekort van het AMF compenseerden. 275<br />
Van der Hoff was ontsteld. Hij vond dat waar hij zich gedurende de oorlog<br />
steeds terughoudend had opgesteld, Wobbe nu wel een heel bedenkelijke<br />
strategie voerde om eens te kunnen scoren. Hij betoogde dat de capaciteit<br />
van het ziekenhuis inmiddels aanmerkelijk was vergroot en dat de bezetting<br />
door de Duitsers het ziekenhuis niet of nauwelijks had verhinderd de<br />
nodige capaciteit aan te kunnen bieden. Inderdaad moesten er inmiddels<br />
wel meer bedden aanwezig zijn, aangezien de bezetting sinds 1941 de<br />
theoretische capaciteit oversteeg. Maar stevig kwam de verdediging van<br />
Van der Hoff niet uit de verf. Wobbe bleef bij zijn brief van maart 1946. 276<br />
In overleg met zijn regenten stelde Van der Hoff aan Wobbe voor het<br />
verschil te delen en anders over te gaan tot een arbitrageprocedure. 277<br />
Wobbe, ‘hoewel voorstander van een minnelijke schikking’, adviseerde zijn<br />
dagelijks bestuur toch niet op dit voorstel van het ziekenhuis in te gaan. 278
110 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Het bestuur verklaarde zich vervolgens akkoord met arbitrage als uitweg<br />
279<br />
uit de impasse. In maart 1947 was uit twee juristen en een accountant<br />
een arbitragecommissie samengesteld en in april en mei dienden de par-<br />
280<br />
tijen hun gezichtspunt op het geschil bij de commissie in. Daarin kwamen<br />
geen nieuwe argumenten of standpunten naar voren, behalve dat<br />
Van der Hoff nu een optelsom van ledikanten maakte en uitkwam op een<br />
capaciteit van 495 bedden en een noodcapaciteit van 904 bedden. 281<br />
Op 16 mei 1947 schreef Van der Hoff een persoonlijke brief aan Wobbe.<br />
De aanleiding was dat hij zich door een medewerker van Wobbe tijdens<br />
een bespreking geschoffeerd voelde. Hij greep de gelegenheid aan om<br />
Wobbe verslag te doen van de geschiedenis van het ziekenhuis vanuit<br />
zijn perspectief, waaruit Wobbe moest begrijpen dat aan diens tijd bij het<br />
AMF een andere, voor het ziekenhuis moeilijke tijd vooraf was gegaan. ‘Je<br />
moet niet vergeten dat jij de film halverwege bent komen zien’, schreef hij,<br />
waarna hij zijn beklag deed over Van Poelvoorde, Gijzels, Jouan, Schoenmaekers<br />
en het idee om diens studerende zoon als architect aan te stellen.<br />
‘Kun je je zoo’n geestelijke warwinkel voorstellen? ( ) Sta je niet verwonderd dat<br />
282<br />
er nog een bruikbaar en rendabel ziekenhuis staat?’ Van der Hoff spuwde<br />
vuur en stak zijn frustraties niet onder stoelen of banken. Tegelijkertijd<br />
deed hij een verzoeningspoging. Hij liet Van Wijk nog eens rekenen met<br />
een garantietekort van 6.839 dagen, het aantal dat Sips had berekend. 283<br />
Vervolgens stelde hij Wobbe voor de uitkomst, 58.648 gulden, en die van<br />
Wobbe uit maart 1946 (hoger dan die van Sips) te middelen. Het AMF<br />
kon dan met betaling van 46.420 gulden de zaak als afgedaan beschouwen.<br />
284<br />
Sips zag weinig in dit voorstel. Zijn belangrijkste constatering scheen wel<br />
de mededeling: ‘het ziekenhuis ‘slaat af’, doch blijft bij voortduring pogen iets<br />
285<br />
van zijn oorspronkelijk geformuleerde vordering te ‘redden’.’ Wobbe liet Van<br />
der Hoff weten niet op zijn voorstel te willen ingaan en Van der Hoff<br />
schreef de arbitragecommissie dat zijn verzoeningspoging was mislukt. 286<br />
De commissie greep daarop naar de argumentatie van Van der Hoff over<br />
de veel grotere capaciteit en vroeg architect A.H.J. Swinkels uit Maastricht<br />
om een onderzoek te doen naar de verpleegcapaciteit. Deze rapporteerde<br />
in oktober 1947 een capaciteit tussen 314 en 413 bedden. 287<br />
Een maand later deed de arbitragecommissie uitspraak. Zij had antwoorden<br />
op de door haarzelf gestelde vragen of de in het contract bedoelde<br />
garantieclausule in werking diende te treden en hoe de kostenberekening<br />
zou moeten geschieden. Aan de eerste vraag ging de kernvraag van het
HET CONFLICT MET HET AMF OVER DE VERPLEEGPRIJS IN DE TW EEDE WERELDOORLOG 111<br />
hele geschil vooraf, namelijk of de logeerdagen van de Duitsers als verpleegdagen<br />
van het ziekenhuis dienden te worden beschouwd. De commissie<br />
oordeelde van niet. De volgende vraag was hoe groot nu eigenlijk<br />
de capaciteit was. In het vinden van een antwoord daarop had de commissie<br />
zich niet laten verleiden om bedden als economische eenheid te<br />
verwarren met op enig moment beschikbare bedmeubels. De capaciteit<br />
moest dus gewoon het officiële aantal van 260 bedden bedragen. Door te<br />
rekenen met de tijd van de bezetting en met de verhouding tussen de<br />
capaciteit van de bezette vleugel en de rest van het ziekenhuis volgens<br />
het rapport van de ingeschakelde architect, kwam de commissie tot de<br />
verrassende slotsom dat de werkelijke bezetting net iets groter was dan de<br />
vastgestelde capaciteit. De garantieclausule trad dus niet in werking. Het<br />
AMF had daardoor op het eerste punt gewonnen. Voor de berekening van<br />
de kostprijs had de commissie uitgebreid boekenonderzoek gedaan en was<br />
zij uitgegaan van de daadwerkelijk van de Duitsers ontvangen bedragen.<br />
Daarmee had zij het niet betaalde deel van de rekening in het jaar zelf als<br />
oninbaar in de exploitatierekening opgevoerd. De opbrengst uit de bezetting<br />
werd, na overleg met beide partijen, voor zeventig procent op de<br />
AMF-verpleegkosten in mindering gebracht. Tot even grote verrassing<br />
kwam de commissie uit op een door het AMF bij te betalen bedrag van<br />
288<br />
60.661 gulden. Het AMF had meer dan het ziekenhuis zijn zin gekregen,<br />
maar had het fonds met het verzoeningsvoorstel van Van der Hoff ingestemd,<br />
dan was het wel zo’n 15.000 gulden goedkoper uit geweest. De<br />
commissie had op een opmerkelijke wijze het midden gezocht.<br />
Met de relatie tussen het AMF en het ziekenhuis en tussen Wobbe en<br />
Van der Hoff kwam het niet meer goed. De arbitragezaak had diepe<br />
sporen getrokken. Het dagelijks bestuur van het AMF liet het aan Wobbe<br />
over of hij wel of niet de arbiters wilde volgen, dat wil zeggen, of hij het<br />
wel of niet hogerop wilde zoeken. De accountant van het AMF legde hem<br />
nog eens uit dat de conclusies van de commissie ter discussie konden wor-<br />
289<br />
den gesteld. Maar Wobbe betaalde. Misschien had hij spijt van de argumentatie<br />
waarmee hij Van der Hoff had aangepakt. De stellingname van<br />
het AMF in het conflict wekte immers de suggestie dat deze onder het<br />
AMF-tarief Duitsers had verpleegd en die suggestie kon worden uitgelegd<br />
als het in diskrediet brengen van een gevierde verzetsheld. Wat een<br />
zakelijk verschil van inzicht had moeten zijn, werd een weinig verheffend<br />
dispuut.
112 HET MIJNZIEKENHUIS<br />
Een maat te groot<br />
Van der Hoff was in staat gebleken van een niets betekenend hospitaal<br />
een groot ziekenhuis te maken met zo’n 380 bedden, goed ingerichte afdelingen<br />
en een groeiende medische staf. Zijn ziekenhuis was een krachtige<br />
onderneming, zowel financieel als organisatorisch. Dat hij binnen de beperkte<br />
speelruimte zijn bedrijf tot grote hoogte had weten te ontwikkelen,<br />
onderscheidde hem van zijn collega-directeuren. Hij speelde met het AMF<br />
een spel waarover alleen hij en hij alleen de regie voerde. Dit spel was<br />
gewaagd, hard en vermakelijk tegelijk. Maar hoe meer duidelijk werd dat,<br />
tegen de verhoudingen in, het AMF voor de Sittardse directeur-geneesheer<br />
geen partij was, greep dit wanhopig elke gelegenheid aan om de spelleider<br />
af te troeven en ten slotte een gelegenheid die het spel een bitter einde<br />
gaf. De slotacte was een mokerslag op de gezondheid van de ziekenhuisdirecteur,<br />
die zich hard en onheus aangevallen voelde. Maar het voorval<br />
was toch vooral een teken dat Van der Hoff een maat te groot was, zelfs<br />
voor de machtigste in zijn omgeving, het AMF.
2<br />
DE HORDELOOP<br />
‘Orde vind ik prachtig, maar we krijgen nu langzamerhand een orde die op wanorde<br />
lijkt. In Sittard staat een ziekenhuis, privé eigendom van een congregatie.<br />
Dat ziekenhuis heeft een Directeur en krijgt voor de grote lijn ook nog een advies<br />
College van den Bisschop: het Regenten College. Nu zou je zoo zeggen: dat<br />
advies College geeft advies aan den Bisschop. Mis hoor! Nog een advies College<br />
voor den Bisschop: de Ziekenhuisraad!’ 1<br />
Van der Hoff maakte zich kwaad. Het was 1938. Den Haag trachtte, na de<br />
mislukte poging van Aalberse begin jaren twintig, nog steeds om tot<br />
structurering van het ziekenfonds- en ziekenhuiswezen te komen en ook<br />
het bisdom probeerde de greep op de ontwikkeling van de ziekenzorg te<br />
verstevigen door het instellen van een regionaal adviescollege. De ondernemer<br />
Van der Hoff zag het nut niet van nog meer bemoeienis. Voor een<br />
‘simpel bouwplannetje’ moest hij nu weer een nieuwe instantie raadplegen<br />
en dat leidde er wat hem betrof alleen maar toe ‘dat je er tegen op gaat zien<br />
om te bouwen’. 2<br />
Achter dit nieuwe regionale katholieke adviesorgaan ging J.H. Maenen<br />
schuil, een schildersgezel die was opgeklommen tot voorzitter van de R.K.<br />
Werkliedenbond, gedeputeerde van de provincie Limburg en lid van de<br />
Tweede Kamer. Maenen werd wel gezien als beste leerling van Poels en<br />
was lid van tal van katholieke en politieke organisaties. Ook op het terrein<br />
van de gezondheidszorg was zijn invloed groot. Hij was voorzitter van het<br />
College van Regenten van het ziekenhuis in Heerlen, voorzitter van de<br />
landelijke Federatie van Katholieke Ziekenhuizen en hij had zichzelf benoemd<br />
tot voorzitter van de ‘Limburgse Contactgroep’ van deze federatie,<br />
zoals het door Van der Hoff vermaledijde bisschoppelijke adviescollege<br />
was gaan heten. 3<br />
Als er in Limburg een goed katholiek was die sterk gekant was tegen in<br />
functies grossierende, belangen vermengende geloofsgenoten als Maenen,<br />
dan was het wel Van der Hoff. Hij had bezwaar tegen dergelijke personen,<br />
maar ook tegen de raden, commissies en contactgroepen zelf, omdat het<br />
meestal niet duidelijk was wat hun doel was, voor wie zij er waren en
114 DE HORDELOOP<br />
met welke personen of andere organen zij in verband stonden. In 1938 had<br />
Van der Hoff in de oprichting van de Contactgroep aanleiding gevonden<br />
om een tirade af te steken. Na de oorlog, in oktober 1950, hoorde hij dat de<br />
Contactgroep had besloten een Regionale Ziekenhuiscommissie Zuid-<br />
Limburg op te richten ter bestudering van ‘het ziekenhuis-vraagstuk van<br />
Zuid-Limburg’. Dat was voor hem reden om opnieuw van leer te trekken.<br />
De nieuwe commissie zou worden samengesteld uit vertegenwoordigers<br />
van Zuid-Limburgse ziekenhuizen, van Zuid-Limburgse gemeenten die<br />
een ziekenhuis wilden hebben, van het bisdom en van de provincie. Van<br />
der Hoffs grootste bezwaar was dat niemand uit het veld om de commissie<br />
had gevraagd, dat niet was uitgesproken welk doel deze had, dat niet<br />
duidelijk was van wie zij opdrachten kreeg, wie erin kwam, wie benoemingen<br />
deed et cetera. Coenders wist hem niettemin over te halen zich<br />
aan te melden, maar in november 1950 trok hij zijn kandidatuur alweer in.<br />
Van der Hoff zag definitief niets in deze commissie. ‘Ik zal daar - zo ben ik<br />
- zulke duidelijke taal spreken, dat er stukken vallen in plaats van dat er iets<br />
bereikt wordt voor Sittard. Ik ben ongeschikt voor zo’n functie’, schreef hij.<br />
Maar behalve zelfverklaard ongeschikt en sterk gekant tegen zulke commissies,<br />
was Van der Hoff in toenemende mate door zijn werk overbelast<br />
en kon hij er niets meer bijnemen. ‘Mijn hoofd is werkelijk vol’, verklaarde<br />
hij aan het College van Regenten. 4<br />
Coenders zag wel in dat een afgevaardigde van het ziekenhuis in Sittard<br />
niet mocht ontbreken, maar stelde na het terugtrekken van Van der Hoff<br />
zichzelf, noch zijn rechterhand Beckers kandidaat. Uiteindelijk werd de<br />
Echtse accountant van het ziekenhuis, Van Wijks opvolger J. Zeelen,<br />
bereid gevonden namens Sittard in de commissie zitting te nemen. Daarmee<br />
beging Coenders een pijnlijke vergissing. De Ziekenhuiscommissie<br />
kon dan wel geen positie hebben, de door de andere ziekenhuizen en<br />
gemeenten naar voren geschoven lieden hadden die wel. De ziekenhuizen<br />
van Maastricht en Heerlen hadden hun directeuren afgevaardigd. Uit<br />
Hoensbroek kwam W.J.A. Mulders, bestuurder van de Nederlandse Katholieke<br />
Mijnwerkersbond. Geleen koos AMF-bestuurder en directeur bij<br />
Staatsmijnen M.J.A. Bergstein. Brunssum liet zich vertegenwoordigen door<br />
Tweede Kamerlid, Provinciale Statenlid, voormalig minister en voormalig<br />
Inspecteur-Generaal van de Mijnen F.C.M. Wijffels. Namens de bisschop<br />
kwam de secretaris van het bisdom P.J. van Odijk in de commissie. Gede-<br />
5<br />
puteerde Ch.J.H.I. Paulussen werd benoemd tot voorzitter. De Ziekenhuiscommissie<br />
van Maenen was dus allesbehalve weer een volgende
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 115<br />
praatgroep, zoals Van der Hoff had ingeschat. Wat Coenders en de Sittardse<br />
ziekenhuisdirecteur bovendien was ontgaan, was dat de commissie<br />
van Maenen voorzag in een behoefte van de provincie. In overleg met<br />
Provinciaal Inspecteur voor de Volksgezondheid H.H.C. Stapert, was binnen<br />
Gedeputeerde Staten namelijk in mei 1950 de oprichting van een<br />
‘Limburgse Ziekenhuisraad’ voorgesteld. Deze moest ervoor gaan zorgen<br />
dat op verantwoorde wijze werd voorzien in het in deze jaren gevoelde<br />
tekort aan ziekenhuisbedden. De raad zou ‘een belangrijke advies-instantie<br />
kunnen vormen zowel voor de overheidslichamen als voor de particuliere instan-<br />
6<br />
ties’. De provincie liep daarmee vooruit op het plan van de regering om<br />
voor het beleid op het gebied van de gezondheidszorg landelijke en provinciale<br />
adviesorganen in het leven te roepen. Maenen deed twee dingen<br />
tegelijk. Als gedeputeerde creëerde hij bij de provincie een status voor zijn<br />
Ziekenhuiscommissie en met zijn Ziekenhuiscommissie voorzag hij de<br />
provincie voor het zuidelijke deel ervan alvast van haar adviesorgaan. De<br />
Ziekenhuiscommissie moest dus uiterst serieus worden genomen.<br />
1. GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN<br />
De oprichting van de Ziekenhuiscommissie kwam niet alleen. In 1941 had<br />
de bezetter met het Ziekenfondsenbesluit een begin gemaakt met de<br />
structurering van de zorg. Dat was van staatswege het eerste dat sinds de<br />
Gezondheidswet en de Woningwet van 1902 ten aanzien van de bevordering<br />
van de volksgezondheid was bereikt. Het besluit, genomen in de<br />
oorlog maar daarvoor al voorbereid, regelde de toelating van ziekenfondsen<br />
en wie en wat zij dienden te verzekeren. Er werd staatstoezicht ingesteld<br />
en het Departement van Sociale Zaken ging de verzekeringspremies<br />
bepalen. De ziekenfondsen moesten een deel van de premies gaan afdragen<br />
aan het rijk. Het besluit introduceerde ten slotte voor de verzekerden<br />
7<br />
vrije artsenkeuze en vrije ziekenhuiskeuze. Het Ziekenfondsenbesluit gaf<br />
structuur aan de vraagkant van de zorg en kon helpen bij de sanering van<br />
de sector waarin honderden fondsen en fondsjes met uiteenlopende regels,<br />
voorwaarden en premies, ieder hun eigen weg bewandelden. Het besluit<br />
bleef na de oorlog van kracht, in afwachting van een definitieve wet.<br />
De overheid wilde na de oorlog ook de aanbodkant van de zorg ordenen.<br />
Zij zag de veelal ongebreidelde, niet gecoördineerde initiatieven van particulieren<br />
en lokale overheden waarin nauwelijks enig verband te herken-
116 DE HORDELOOP<br />
nen was, als een groot probleem. De oplossing meende zij te vinden in<br />
een model waarin de zorg weliswaar een taak van particuliere organisaties<br />
bleef, maar waarin overleg onder staatstoezicht werd afgedwongen. Het<br />
kwam tot de oprichting van de Gezondheidsraad en van de Centrale Raad<br />
en Provinciale Raden voor de Volksgezondheid, overlegorganen bedoeld<br />
om de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid te adviseren. In<br />
deze organen moesten de verschillende spelers binnen de gezondheidszorg<br />
zijn vertegenwoordigd, zodat alle adviezen op voorhand konden steunen<br />
op consensus binnen de sector. Hoewel dit model al kort na de oorlog tot<br />
stand was gekomen, duurde het tot 1956 voordat het in een nieuwe<br />
Gezondheidswet een wettelijke basis kreeg.<br />
Naast deze sectorspecifieke wetgeving kreeg de zorg te maken met<br />
algemene maatregelen, die voortvloeiden uit de wederopbouwwetgeving.<br />
Na de bevrijding was de algemene opvatting dat de Nederlandse economie,<br />
net als die van de andere Europese landen, tekorten kende op elk<br />
denkbaar gebied. De opheffing van die tekorten werd ernstig bemoeilijkt<br />
door onderlinge afhankelijkheden. Om de economie weer vlot te trekken,<br />
waren grondstoffen en productiemiddelen nodig, veel meer dan waarin<br />
het land zelf kon voorzien. Voor import waren deviezen nodig en ook<br />
daaraan ontbrak het. De mogelijkheid deviezen te verwerven door export<br />
van producten werd belemmerd door dezelfde tekorten als die men ermee<br />
wilde oplossen. De overheid zag een sterk regulerend beleid, erop gericht<br />
de beperkte deviezen- en grondstoffenvoorraad zo verstandig mogelijk in<br />
te zetten, als beste strategie om herstel te bevorderen. Voor het gebruik<br />
van deviezen en grondstoffen was daarom toestemming nodig van het<br />
Ministerie van Wederopbouw. Daardoor werd dit ministerie een besluitvormer<br />
onder meer op het gebied van bouwprojecten en dus ook ten<br />
aanzien van ziekenhuisbouw. Behalve met het Ministerie van Sociale<br />
Zaken kreeg het ziekenhuiswezen dus ook te maken met beperkingen<br />
opgelegd door het Ministerie van Wederopbouw.<br />
Het ziekenhuiswezen stond eind jaren veertig overigens in het teken van<br />
groeiambities. Men verwachtte een sterke toename van de bevolking. Een<br />
ziekenhuis werd meer en meer beschouwd als een basisvoorziening die in<br />
geen enkele zichzelf respecterende gemeente mocht ontbreken. Er werden<br />
dus nieuwe ziekenhuizen gepland en dat zette de bestaande aan om<br />
zich in te dekken tegen de mogelijke concurrentie daarvan door snel uit te<br />
breiden. Bovendien veranderden de ideeën over de zorgbehoefte. Werd<br />
een beddenaantal van twee per duizend inwoners voor de oorlog nog als
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 117<br />
ruim voldoende beschouwd, begin jaren vijftig verschoof deze norm rich-<br />
8<br />
ting vier. Het feit dat artsen tot steeds meer in staat waren, was hier<br />
mede debet aan. Nieuwe ontwikkelingen, zoals die van de penicilline aan<br />
het einde van de oorlog, zorgden voor een revolutionaire toename van de<br />
medische mogelijkheden. Kennis creëerde behoefte en zo groeide de ziekenhuiszorg.<br />
Het Ministerie van Wederopbouw legde misschien beperkingen op aan de<br />
ziekenhuisbouw, daarnaast temperde ook het loon- en prijsbeleid van de<br />
kabinetten Drees de bouwambities. De ziekenhuizen mochten van de<br />
overheid namelijk het zogenaamde ‘niet-rendabele deel’ van bouwkosten<br />
niet in de verpleegprijzen doorberekenen, omdat anders de ziekenfondspremies<br />
te hoog zouden worden. Welke bouwkosten hier werden bedoeld<br />
en hoezo deze ‘onrendabel’ waren, is niet helemaal duidelijk. Om de<br />
ziekenhuisbouw niet volledig te frustreren, besloot minister van Sociale<br />
Zaken A.M. Joekes eind jaren veertig tot een ondersteuningsregeling.<br />
Deze hield in dat weinig vermogende ziekenhuizen de jaarlijkse financieringskosten<br />
van het ‘niet-rendabele deel’ maximaal tot het exploitatietekort<br />
vergoed kregen. Het ‘niet-rendabele deel’ werd door Joekes vastgesteld<br />
op drie zevende deel van de totale bouwsom. De ziekenhuizen dienden<br />
de rijksbijdrage aan te vragen bij het Ministerie van Financiën. 9<br />
Alle beleid en wetgeving tezamen trokken flink aan de verhoudingen<br />
binnen de gezondheidszorg. De centrale overheid haalde de besluitvorming<br />
naar zich toe, werd prijsvormer en ging de geldstromen in de zorg<br />
beheersen door een deel ervan via haar kas te geleiden. Daardoor verlamde<br />
zij de zelfregulerende mechanismen van voor de oorlog, waarbij de zorgomvang<br />
en de prijsvorming werden bepaald door onderhandelingen tussen<br />
artsen, ziekenhuizen en ziekenfondsen. De veranderingen gingen gepaard<br />
met de introductie van een geweldig omvangrijke bureaucratie, terwijl<br />
ziekenhuizen zich bovendien nog door het nieuw geïntroduceerde overlegmodel<br />
hadden te worstelen.<br />
Wie in de zorg een belang te verdedigen had, hoefde daarover niet meer<br />
met tegenspelers in het veld te onderhandelen. Het ultieme doel was zijn<br />
stem te laten klinken via de vertegenwoordiger in de Centrale Raad voor<br />
de Volksgezondheid, want op grond van adviezen van de Centrale Raad<br />
stelde het rijk zijn beleid vast. In de fase daarvoor moest men zich wenden<br />
tot vertegenwoordigers in de eigen Provinciale Raad voor de Volksgezondheid.<br />
Dit overlegorgaan luisterde naar afgewogen adviezen en dus
118 DE HORDELOOP<br />
naar weer andere overlegorganen, eerder dan naar individuen. Daarom<br />
was het zaak om in diverse, desnoods voor dat doel op te richten raden en<br />
commissies op het laagste niveau zijn zaak te bepleiten. De Gezondheidswet,<br />
waarin het overlegmodel werd voorgeschreven, legde bijgevolg de<br />
basis voor een woud van overlegorganen.<br />
Maar de vertegenwoordigers in de diverse organen konden wel eens ver<br />
afstaan van de individuele marktpartijen en primair zelfs geheel andere<br />
belangen dienen. De onvolkomenheden van het mechanisme van voor de<br />
oorlog, de belangenverstrengeling van bijvoorbeeld kerkelijke vertegenwoordigers<br />
die invloed hadden binnen de marktpartijen over en weer,<br />
waren nu geformaliseerd. Het corporatistische maatschappijmodel, dat aan<br />
het systeem van overleg met vertegenwoordigers ten grondslag lag, bevestigde<br />
de positie van de zuilen in de samenleving en ondermijnde de positie<br />
van de individuele spelers in het veld. Het vooroorlogse mechanisme<br />
was vervangen door een virtuele markt met één vrager en één aanbieder,<br />
beide vertegenwoordigd in één centraal overlegorgaan, met de overheid<br />
als scheidsrechter. De meer controle zoekende overheid werd daarbij door<br />
de laag van overlegorganen en belangenvertegenwoordigers, het zicht op<br />
de werkelijke spelers in het veld ontnomen.<br />
In deze nieuwe situatie werd in Zuid-Limburg de Ziekenhuiscommissie<br />
een bepalende factor in de besluitvorming ten aanzien van de ziekenhuisbouw.<br />
Dat is opmerkelijk omdat deze niet meer was dan een subcommissie<br />
van een subcommissie van een adviesfederatie van Maenen ten behoeve<br />
van het bisdom. Maar zij werd een bepalende factor juist omdat zij een<br />
orgaan van Maenen was en diens macht zo ver reikte dat de commissie<br />
het adviesorgaan van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid mocht<br />
worden.<br />
De bouwplannen van Van der Hoff en het AMF<br />
Aan Van der Hoff waren de overlegorganen niet besteed. Wanneer en in<br />
welk verband hij er ook mee werd geconfronteerd, hij maakte zich er boos<br />
over of hij stak er de draak mee.<br />
In 1946 had hij zijn plan voor de bouw van een klassepaviljoen weer opgepakt,<br />
maar direct moeten constateren dat de aanwezige financiële reserves,<br />
voor de oorlog toereikend om zo’n paviljoen te kunnen betalen, nu te<br />
klein waren. Het prijspeil was aanzienlijk gestegen en het ziekenhuis zou<br />
er voor moeten gaan bijlenen. In een briefje daarover aan zijn regenten<br />
liet hij zich in dat verband uit over Joekes’ aankomende financieringssub-
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 119<br />
sidieregeling. ‘Er dreigt nog een nieuw gevaar’, analyseerde hij, ‘vnl. dat de<br />
Staat ons wil “helpen”, waardoor een Staatscontrole ontstaat, die ik niet hoop<br />
mede te maken’. Een oplossing had hij ook, namelijk ‘dat alles ( ) voorkomen<br />
door niet te bouwen’. 10<br />
Het ziekenhuis had in 1946 kinderarts M.L.B.W.A. Dresen aangetrokken.<br />
11<br />
Aan haar konden niet veel bedden worden toegewezen. Aan de volgende<br />
specialist, neuroloog-psychiater Jaspers, konden helemaal geen bedden<br />
worden geboden als niet eerst werd gebouwd. ‘Ik heb dus den heer Jaspers<br />
medegedeeld dat ik bereid ben om de zaak ( ) te bespreken, als de ziekenhuiscommissie,<br />
de volksgezondheid of wie daar tegenwoordig heeft mee te spreken,<br />
mij verklaart dat hij tegen deze bouwwerken geen bezwaren heeft’, liet Van der<br />
Hoff een lid van de Federatie van Katholieke Ziekenhuizen weten. Bij<br />
deze beklaagde hij zich en passant over de vele problemen die hij met het<br />
Directoraat Generaal der Prijzen had. 12<br />
Een jaar later schenen die problemen trouwens nog niet te zijn opgelost.<br />
Van der Hoff schreef toen aan de regenten dat ‘aan het Directoraat Generaal<br />
der Prijzen ( ) dezerzijds (is) bericht, dat de Directeur geen tijd had om alle exposes<br />
te sturen, die dit Directoraat wenschte te ontvangen, doch dat hij een voorstel<br />
aan Bestuur en Regenten voorbereidde om alle contracten met fondsen ( ) op te<br />
zeggen en voortaan iedereen als particulier te behandelen’. ‘Deze mededeling heeft<br />
zijn doel niet gemist’, kon hij er tevreden aan toe voegen. Er was terstond<br />
een ambtenaar naar Sittard afgereisd om de problemen te bespreken. 13<br />
Van der Hoff was allergisch voor bemoeienis van derden en al helemaal<br />
van de overheid, en hij schroomde niet om dat te laten blijken. Vooralsnog<br />
kon hij er in zijn correspondentie een spel van maken, maar het plezier<br />
daaraan zou snel verdwijnen.<br />
Het ziekenhuis kampte in 1946 alweer met overbezetting. Er waren<br />
gemiddeld 295 bedden bezet, 35 meer dan de theoretische capaciteit. Het<br />
jaar daarop steeg de bezetting naar gemiddeld 307 en in 1948 naar 323. 14<br />
Het was dus niet vreemd dat Van der Hoff fors en snel wilde uitbreiden.<br />
Wel zij vermeld dat de overbezetting vooral voelbaar was op de zalen.<br />
Met het oog op verdere groei had Van der Laan bij de uitbreidingen voor<br />
de oorlog de voorzieningen daaromheen ruim bemeten. Vandaar dat Van<br />
der Hoff veel meer patiënten kon behandelen dan de zalencapaciteit op<br />
papier toeliet. Zelfs bedstellen waren er genoeg, maar het ontbrak dus<br />
voornamelijk aan ruimtes om deze in te zetten. Zodoende kon aan nieuwe
120 DE HORDELOOP<br />
specialisten geen plaats worden aangeboden en dreigde het ziekenhuis in<br />
zijn groei te worden geremd.<br />
Van der Hoff wilde uitbreiden naar 440 bedden en hij liet, alsof de tijden<br />
niet waren veranderd, aan AMF-directeur Wobbe weten dat met de<br />
uitbreiding van het aantal bedden automatisch de garantieverplichting<br />
zou worden aangepast. Het contract met het ziekenhuis was duidelijk:<br />
nergens stond te lezen dat contractvoorwaarden hun geldigheid zouden<br />
verliezen in het geval van uitbreiding. 15<br />
Maar Wobbe was het er niet mee eens. ‘Het is mij in dit verband ( ) volmaakt<br />
onbegrijpelijk hoe het regentencollege zich op het standpunt kan stellen dat het<br />
bestaande contract ongewijzigd, ook na de verbouwing, dient te worden toegepast,<br />
hetgeen o.m. zou betekenen, dat de in 1929 gegeven garantie automatisch<br />
van kracht zou zijn voor het nieuwe totaal van 440 bedden’, schreef hij in juni<br />
16<br />
1947 aan zijn dagelijks bestuur. Het was het AMF geweest dat destijds<br />
het ziekenhuis wilde uitbreiden, terwijl de congregatie daaraan alleen<br />
wilde meewerken wanneer een garantie werd afgegeven. Nu wilde het<br />
ziekenhuis uitbreiden, maar had het fonds er geen behoefte aan. De<br />
situatie was dus, volgens Wobbe, geheel anders.<br />
Wobbe had een goede reden om geen uitbreiding van de garantieverplichting<br />
te willen. Het AMF hield rekening met de oprichting van nieuwe<br />
ziekenhuizen. Het scheen dat Hoensbroek, Brunssum en Geleen naar<br />
eigen ziekenhuizen streefden. Kwamen die er, dan zouden er fondsleden<br />
zijn die daar opgenomen wilden worden in plaats van in Sittard. Nieuwe<br />
ziekenhuizen maakten het mogelijk om te kiezen en de overheid zou de<br />
vrije ziekenhuiskeuze die in het Ziekenfondsenbesluit was opgenomen,<br />
17<br />
ook nageleefd willen zien. Nu mocht het AMF fondsleden uit het rayon<br />
Sittard zowiezo niet in een ander ziekenhuis laten opnemen. Daarom<br />
wilde Wobbe, met de vrije ziekenhuiskeuze als argument, maar vast Beek,<br />
Bunde, Geulle, Ulestraten en Schimmert overbrengen van het rayon Sittard<br />
naar het rayon Maastricht, met welk ziekenhuis het AMF geen con-<br />
18<br />
tract had. Van der Hoff wees dit plan resoluut van de hand. Jabeek was<br />
al aan Heerlen afgegeven en het ziekenhuis was niet van plan nu ook nog<br />
aan de zuid- en zuidwestgrens in te leveren, waarna ‘over enigen tijd misschien<br />
het Noorden aan de beurt komt’. 19<br />
Wobbe zat in een lastig parket. Het contract met het ziekenhuis in Sittard<br />
had zijn voordelen goeddeels verloren. Wanneer de overheid tarieven<br />
vaststelde, kon er geen sprake van zijn dat het AMF de laagste verpleeg-
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 121<br />
prijs kreeg. De zelfkostende prijs was ook niet meer relevant. Den Haag<br />
bepaalde de premies en de verpleegprijs, zodat alle afspraken daarover in<br />
het contract met Sittard nutteloos werden, evenals argumenten om de<br />
verpleegprijs met het oog op de premies laag te houden. De afnamegarantie,<br />
de verplichting om fondsleden in de regio in Sittard te laten opnemen<br />
en de rayonindeling waren het AMF een blok aan het been geworden. De<br />
dominante machtspositie van het fonds was verbleekt. Het AMF bezette<br />
in Sittard nog maar de helft van de bedden. Was het voor de oorlog de<br />
enige grote financier waarbij een ziekenhuis voor uitbreiding kon aankloppen,<br />
nu werd met de regeling van Joekes al drie zevende van de financieringskosten<br />
door de overheid betaald. Ten slotte hoefde Wobbe er na het<br />
conflict met het ziekenhuis over de verpleegprijs in de oorlog niet meer op<br />
te rekenen dat Van der Hoff genegen zou zijn hem in onderhandelingen<br />
tegemoet te komen.<br />
Wobbe wilde dus wel van het contract met Sittard af. Van der Hoff wilde<br />
het echter koste wat kost handhaven. De overeenkomst wierp immers een<br />
blokkade op voor andere gemeentes in het rayon om een eigen ziekenhuis<br />
te exploiteren doordat het deze bij voorbaat markt ontnam. Deze blokkade<br />
was wel aan erosie onderhevig. Zij weerhield de nieuwbouwers steeds<br />
minder van hun plannen naarmate het AMF in de regio aan positie<br />
inboette. Het Sittardse ziekenhuis had reden om alvast alle zorgbehoeften<br />
in te vullen door snel en fors uit te breiden, voordat plannen in Hoensbroek,<br />
Brunssum of Geleen concreet werden.<br />
Van Odijk<br />
Om te bouwen had de congregatie toestemming nodig van de bisschop en<br />
net als het AMF vond ook deze de uitbreiding niet zo noodzakelijk, zoals<br />
bleek uit uitspraken van de secretaris van het bisdom Van Odijk. Deze<br />
stelde zich op het standpunt dat een ziekenhuis niet groter mocht zijn<br />
dan één rector, aan het ziekenhuis verbonden voor de geestelijke begeleiding<br />
van patiënten, alleen aankon.<br />
‘Het ontstaan van grote ziekenhuizen kan men evenmin verhinderen als het ontstaan<br />
van grote steden, ook al convenieert het niet met de zielzorg’, legde Van<br />
der Hoff in zijn weerwoord de vinger op de kernoverweging achter Van<br />
Odijks standpunt. Zoals het bisdom met de komst van de mijnen poogde<br />
door spreiding grootstedelijke bevolkingsconcentraties te voorkomen om<br />
de greep op de bevolking niet te verliezen, wilde het nu het ontstaan van<br />
onbeheersbaar grote ziekenhuizen tegengaan. Van Odijk legde zijn stand-
122 DE HORDELOOP<br />
punt uit door te stellen dat twee rectoren elkaar in de weg zouden zitten.<br />
Van der Hoff zag niets in deze uitleg. ‘Het ontgaat mij volkomen waarom<br />
twee rectoren niet naast elkaar in vrede kunnen werken, dat moeten de medici<br />
ook’, schreef hij, ‘men zegt eenvoudig: links van de ingang is van de een en<br />
rechts van de ingang is voor de andere’. 20<br />
Wat Van der Hoff met name dwars zat, was dat Van Odijk opereerde<br />
alsof het primaat van beslissingen over ziekenhuizen bij hem lag. ‘Als de<br />
grootte en plaats van een ziekenhuis door het Bisdom mag worden aangegeven op<br />
grond van zielzorgproblemen, dan behoeft de Commissie niet te vergaderen’, concludeerde<br />
hij, verwijzend naar de Contactgroep van Maenen. 21<br />
In juli 1949 probeerde Van der Hoff in een rechtstreeks schrijven aan bisschop<br />
Lemmens instemming met zijn uitbreidingsplannen te krijgen. Van<br />
der Hoff onderbouwde zijn betoog met het argument dat de voorziening<br />
van katholieke heelmeesters in gevaar dreigde te komen. De Nederlandse<br />
Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst wilde de opleidingseisen<br />
namelijk aanscherpen. De Limburgse ziekenhuisspecialisten konden daarom<br />
bezoek verwachten van inspectiecommissies en derhalve van collega’s<br />
van buiten de provincie, ‘want uit den aard der zaak gaat niemand naar zijn<br />
buurt collega’s’. ‘Er zijn slechts weinig ziekenhuizen waarvan de commissie vlot<br />
zegt: dat is in orde’, verwachtte Van der Hoff die zelf in de commissie voor<br />
chirurgie zat, want ‘hier ontbreekt het aan outillage, daar deugt de man niet’.<br />
De katholieken moesten dus ‘met grote snelheid’ zorgen dat de eigen<br />
ziekenhuizen volledig konden opleiden. ‘Welnu daarom is het nodig, laat ik<br />
nu zeer concreet worden, dat Sittard afbouwt’, schreef hij. Maar dat was niet<br />
alles. ‘Het algemeen belang vordert dat Sittard afbouwt voordat anderen beginnen<br />
met nieuwe inrichtingen’, onderstreepte hij en hij voegde nog toe dat er<br />
‘zelfs ( ) geen verpleeghuizen (moeten) komen in onze buurt voordat Sittard klaar<br />
22<br />
is, omdat deze verpleeghuizen uit zullen groeien tot ziekenhuis’. Hiermee<br />
probeerde Van der Hoff vooral Van Odijk de argumenten te ontnemen om<br />
gemeenten als Hoensbroek, Brunssum en Geleen een ziekenhuis te gunnen<br />
langs de omweg van een verpleeghuis, een hospitaal zonder chirurg<br />
en zonder polikliniek. De secretaris huldigde namelijk het standpunt dat<br />
verpleeghuizen goedkoper zijn, iets dat Van der Hoff aanduidde als een<br />
‘onuitroeibare opvatting’.<br />
Enkele weken later reageerde Van Odijk namens de bisschop. Hij refereerde<br />
aan gesprekken die binnen de katholieke gelederen over het ziekenhuiswezen<br />
in Limburg waren gevoerd en waarin aan de uitbreiding van<br />
het ziekenhuis in Sittard een hogere prioriteit was gegeven dan aan de
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 123<br />
bouw van nieuwe ziekenhuizen. ‘Van de kant van den Bisschop zijn er dus<br />
geen bezwaren en wij zouden een uitbreiding ( ) willen toejuichen’, liet Van<br />
Odijk weten. Dat gezegd zijnde, was het zijns inziens nog steeds ‘niet<br />
kwaad als van katholieke zijde in Geleen-Lutterade een gewoon verpleeghuis<br />
werd gesticht zonder pretenties van ziekenhuis te willen worden, zoals in<br />
Hoensbroek en misschien ook in Brunssum gaat gebeuren, om Heerlen’s ziekenhuis<br />
wat te ontlasten’. Hier kwam Van Odijk met een nieuw argument om<br />
dat te stimuleren. ‘Het oprichten van een dergelijk eenvoudig verpleeghuis te<br />
Geleen-Lutterade kan voorkomen, dat “van andere zijde” op zekere dag gewerkt<br />
wordt aan een neutraal ziekenhuis ter plaatse.’ 23<br />
In augustus probeerde Van der Hoff Van Odijk nog eens uit te leggen<br />
waarom de vestiging van een verpleeghuis zou eindigen in een ziekenhuis<br />
en bood hem een opening door voor Geleen een gespecialiseerd instituut<br />
voor te stellen, zoals een orthopedie- of tuberculosecentrum. ‘Dan heeft de<br />
inwoner van Geleen het gevoel, dat men vanuit Sittard ook naar Geleen moet<br />
24<br />
komen’, raakte hij de gevoelige snaar. Maar Van Odijk wilde nieuwe<br />
ziekenhuizen, overal waar het gevaar dreigde dat er een neutraal, of nog<br />
erger, een protestants ziekenhuis zou worden gevestigd. Die missie ontsteeg<br />
het belang van de bestaande individuele ziekenhuizen en alle argumenten<br />
om de bedden niet over tal van gemeenten te versnipperen,<br />
waren bij hem tegen dovemansoren gericht.<br />
De secretaris greep de door Van der Hoff geboden opening aan en sprak<br />
nu voortaan van een revalidatie-inrichting in Geleen. Op een vergadering<br />
in het bisschoppelijk paleis op 8 februari 1950 zette Van Odijk, in aanwezigheid<br />
van inspecteur Stapert, Van der Hoff en de secretaris van de<br />
gemeente Geleen J.A. Gehlen zijn visie uiteen. Zijn persoonlijke opvattingen<br />
zo goed mogelijk in lijn met die van de bisschop manoeuvrerend,<br />
trok hij de conclusie dat Sittard moest kunnen uitbreiden, dat in Geleen<br />
daarna de eerstkomende twintig jaar geen ziekenhuis nodig was, maar dat<br />
‘wegens de sociale aspecten’ het wenselijk was in Geleen vast een revalidatieinrichting<br />
te stichten. Opname aldaar zou alleen mogen geschieden via<br />
Sittard, zodat de belangen van dat ziekenhuis werden beschermd. Daar<br />
stond tegenover dat het Geleen werd gegund de revalidatie-inrichting ‘in<br />
de volksmond ziekenhuis te ( ) noemen’. Verder dacht hij aan de vorming van<br />
een gezamenlijk bestuurscollege waarin Sittard en Geleen pariteit hadden<br />
en ten slotte adviseerde hij Geleen om maar vast grond te gaan kopen. 25<br />
Van Odijk goochelde met aanduidingen, maar wilde in Geleen gewoon<br />
een ziekenhuis. Hij probeerde dat Van der Hoff op te dringen, in ruil voor
124 DE HORDELOOP<br />
Claire de Jésus, Alice-Joseph en H.L.M. van der Hoff
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 125<br />
toestemming tot uitbreiding. Van Odijk liep op de zaken vooruit. Terwijl<br />
men in Geleen nog uit de startblokken moest komen, had hij de begeerde<br />
bisschoppelijke instemming vast weggegeven.<br />
Om de schade te beperken stuurde Van der Hoff spoorslags Alice-Joseph<br />
naar burgemeester Damen van Geleen, om deze haar zusters aan te<br />
bieden voor de te stichten revalidatie-inrichting. Maar Damen doorzag de<br />
opzet en zei al een andere orde op het oog te hebben. Alice-Joseph spoedde<br />
zich vervolgens naar de bisschop om deze van haar gehaaste actie op<br />
de hoogte te brengen met als doel mogelijke schade op schade te voorkomen.<br />
Zij benadrukte dat zij allerminst andere religieuzen wilde beletten<br />
op een uitnodiging van Geleen in te gaan. ‘Indien zij het aannemen zien wij<br />
26<br />
hierin de vinger Gods’, verklaarde zij de bisschop. Van der Hoff berichtte<br />
Van Odijk een paar dagen later nog eens het niet eens te zijn met diens<br />
conclusies uit de vergadering. ‘U kunt iets noemen zoals U wilt, maar dan is<br />
het dat nog niet’, schreef hij. ‘Een revalidatie centrum is iets anders dan een<br />
verpleeghuis en het is gevaarlijk zo iets ziekenhuis te noemen.’ 27<br />
De overheid<br />
Nu kon Van Odijk wel besluiten nemen, maar in Sittard hoefde men niet<br />
bang te zijn dat Geleen aanstonds kon gaan bouwen, net zomin als Van<br />
der Hoff mocht verwachten snel te kunnen beginnen met uitbreiden. Om<br />
te bouwen was toestemming van de overheid nodig en die was nog niet<br />
verkregen.<br />
Van der Hoff was al sinds 1948 aan het schrijven aan functionarissen in<br />
Den Haag, maar kreeg daarop vaak geen en soms pas na lang aandringen<br />
28<br />
antwoord. Hij poogde dan provinciaal inspecteur Stapert te bewegen om<br />
diens stem eens te laten horen, maar ook dat hielp onvoldoende. Den<br />
Haag reageerde, zo moest men concluderen, niet op rechtstreekse aanvragen<br />
en was in afwachting van beleidsvoornemens van de provincie ten<br />
aanzien van het ziekenhuiswezen in het algemeen.<br />
In april 1950 had een bespreking plaats van Van der Hoff met architect<br />
Van der Laan, provinciaal inspecteur Stapert en de Haagse geneeskundig<br />
inspecteur in algemene dienst H. Slettenaer. Deze laatste was door het<br />
Ministerie van Sociale Zaken als adviseur aan het ziekenhuis toegewezen.<br />
Stapert, die zich al eerder voorstander van uitbreiding van Sittard en<br />
tegenstander van nieuwe ziekenhuizen had getoond, onderstreepte de<br />
dreiging uit Geleen. Maar Slettenaer was voor de Geleense voortgang niet<br />
bevreesd. ‘De Gedeputeerden (zullen) wel ( ) verhinderen, dat deze dwaasheden
126 DE HORDELOOP<br />
worden uitgehaald’, dacht hij. Sittard moest maar verder gaan met het<br />
maken van plannen, deze voorleggen aan de diverse instanties en ondersteunen<br />
met een ‘geschiedenis van het ziekenhuis’. 29<br />
Het ziekenhuis moest om de bouw te kunnen beginnen toestemming<br />
krijgen van de landelijke Ziekenhuiscommissie, ingesteld om de plannen<br />
op doelmatigheid te beoordelen, prioriteit krijgen bij Sociale Zaken, bouwvolume<br />
krijgen van Wederopbouw en bij Financiën subsidie vragen voor<br />
het ‘niet-rendabele’, drie zevende deel van de bouwsom. De tocht langs<br />
de loketten vergde veel uithoudingsvermogen. Voor bijvoorbeeld het<br />
verkrijgen van prioriteit moest het ziekenhuis bij Sociale Zaken eerst drie<br />
beambten af: een medicus en een ingenieur om de plannen ‘voorlopig te<br />
bekijken’ en een accountant om over de financiële situatie van het ziekenhuis<br />
te oordelen. Daarbij had Van der Hoff al ervaren dat ook de provincie<br />
betrokken wenste te zijn, hoewel er voor die bemoeienis geen enkele<br />
wettelijke grondslag was.<br />
Slettenaer had geadviseerd om zoveel mogelijk zelf te financieren en liefst<br />
geen gebruik te maken van Joekes’ financieringssubsidie. Zo kon de route<br />
een stukje worden ingekort. Dit advies was evenwel weinig realistisch. De<br />
regeling van minister Joekes bestond eruit dat in geval van een exploitatietekort<br />
de overheid de financieringskosten op zich nam van drie zevende<br />
van de bouwsom, het deel van de financieringskosten dat niet in de<br />
verpleegprijs mochten worden verrekend. Het was wel duidelijk dat geen<br />
geldverstrekker van plan was aan een ziekenhuis geld te lenen voordat<br />
het ziekenhuis ten volle van de overheidssubsidie gebruik maakte en er<br />
bovendien vooral voor zorgde geen overschotten te creëren. Wie bij Joekes<br />
niet de hand ophield, kon de financiering van zijn verbouwing op de<br />
particuliere markt dus wel vergeten. 30<br />
Om voor de subsidie in aanmerking komen mocht een ziekenhuis echter<br />
niet te vermogend zijn. Het Ministerie van Sociale Zaken subsidieerde<br />
alleen datgene dat van het drie zevende deel overbleef, nadat dit was<br />
gecorrigeerd met een bedrag ter grootte van de vaste activa op de balans<br />
voor de oorlog. Sittard had op 1 januari 1940 zo’n anderhalf miljoen aan<br />
vast kapitaal in de boeken staan. Dat bedrag was groter dan het drie<br />
zevende deel van de bouwsom van 2,85 miljoen, zodat het ziekenhuis<br />
31<br />
helemaal niet voor de subsidie in aanmerking kwam. Om investeringsruimte<br />
te creëren in de AMF-verpleegprijs, had het ziekenhuis voor de<br />
oorlog zijn balans flink opgepompt door een aanzienlijk kapitaal op te<br />
voeren en gebouwen niet of nauwelijks af te schrijven. Nu sneed het zich
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 127<br />
ermee in eigen vlees. Het ziekenhuis was op papier veel en veel te rijk.<br />
Wilde Van der Hoff aanspraak kunnen maken op subsidie, dan mocht de<br />
balans geen rol spelen en dat kon door de uitbreiding voor te stellen als<br />
nieuwbouw.<br />
In juli 1950 had het ziekenhuis zijn ‘geschiedenis’ klaar. Het betrof een<br />
lijvig rapport waarin het plan werd ontvouwd om het ziekenhuis uit te<br />
32<br />
breiden tot 440 bedden. Van der Hoff kreeg er grote waardering voor van<br />
hoofdinspecteur C. Banning, de baas van Slettenaer. Banning beperkte zijn<br />
opmerkingen tot het advies om in het rapport consequent te spreken van<br />
sanering en uitbreiding ‘en dit onderwerp reeds in de inhoudsopgave te vermel-<br />
33<br />
den’. Het woord nieuwbouw moest worden vermeden. De reden gaf<br />
Banning er niet bij, maar deze is uit bronnen buiten de gezondheidszorg<br />
af te leiden. De overheid was namelijk eerder genegen bouwvolume toe te<br />
wijzen aan uitbreiding van bestaande faciliteiten die hun bestaansrecht<br />
reeds hadden bewezen, dan aan nieuwbouw of nieuwe bedrijven waarvan<br />
34<br />
de toekomst omgeven zou zijn door te veel onzekerheden. Banning was<br />
van deze gedragslijn kennelijk op de hoogte. Een probleem voor Van der<br />
Hoff was wel dat de enige manier om voor de subsidie van Joekes in aanmerking<br />
te komen juist was de verbouwing als nieuwbouw aan te merken.<br />
Zo verkeerde Sittard in de opmerkelijke situatie dat het met een plan<br />
voor sanering en uitbreiding de subsidie van Sociale Zaken kon vergeten<br />
en met een plan voor nieuwbouw de toestemming van Wederopbouw.<br />
Van der Hoff correspondeerde over de kwestie met de Federatie van<br />
Katholieke Ziekenhuizen, in de hoop een goed advies te krijgen, maar de<br />
secretaris van deze vereniging, A.A.M. Sanders, kon slechts beamen dat<br />
het erg onwaarschijnlijk was dat Sittard voor rijksfinanciering in aanmerking<br />
zou komen. Van der Hoff moest maar voortgaan met het indienen<br />
van zijn plannen en hem van de genomen stappen op de hoogte houden.<br />
‘Door een dergelijk contact zouden wij U misschien zo nu en dan inlichtingen<br />
kunnen geven in verband met het systeem van het verlenen van vergunningen,<br />
dat nogal eens wijzigt.’ 35<br />
Moedeloos bleef Van der Hoff brieven schrijven, aan de Federatie, aan<br />
Stapert, aan Slettenaer, aan de minister en aan hoofdinspecteur Banning. 36<br />
Eind november 1950 beëindigde hij een briefje aan Slettenaer met het<br />
verzoek eens te mogen vernemen hoever het met de beoordeling van de<br />
37<br />
plannen bij de diverse instanties stond. Van Den Haag werd maar niets<br />
vernomen.
128 DE HORDELOOP<br />
In december 1950 voerde het ziekenhuis met het AMF precies dezelfde<br />
38<br />
discussie over de beddengarantie als het in 1947 ook al had gevoerd. Ook<br />
de discussie met Van Odijk over concentratie of spreiding begon weer van<br />
voren af aan. Alice-Joseph moest zich nogmaals tot de bisschop te wenden<br />
39<br />
om toestemming te vragen voor de uitbreiding. Van der Hoff was sinds<br />
het einde van de oorlog al ruim vier jaar bezig de uitbreiding te realiseren<br />
met de voorbereiding waarvan hij in feite al voor de oorlog was begonnen,<br />
maar hij had nog geen enkele vooruitgang geboekt. Het is in deze periode<br />
dat de Ziekenhuiscommissie van Maenen zijn werkzaamheden begon.<br />
Zoals eerder gesteld, was Van der Hoff geenszins voorstander van dit<br />
nieuwe rad van het toch al complexe raderwerk van het gezondheidswezen<br />
en de ziekenhuiszorg. Hoop op een spoedige en succesvolle afronding<br />
van zijn uitbreidingsinspanningen kon hij aan de instelling van de Ziekenhuiscommissie<br />
niet ontlenen, zo bleek al snel. Bij een begrafenis sprak hij<br />
met Maenen. Deze liet hem weten dat het bisdom prijs stelde op de bouw<br />
van kleinere ziekenhuizen in Geleen, Hoensbroek, Brunssum en Valkenburg.<br />
De Ziekenhuiscommissie zou er een diepgaande studie naar verrichten<br />
uitmondend in een uitgebreid rapport. ‘Ik ben niet gerust’, schreef Van<br />
der Hoff, ‘het is best mogelijk dat wij zeer, zeer lang moeten wachten vooraleer<br />
de commissie tot het besluit is gekomen wat er in Zuid-Limburg dient te gebeu-<br />
40<br />
ren, althans wanneer het van den Heer Maenen afhangt’. Maenen had, zo<br />
werd duidelijk, zijn invloed aangewend om alle gemaakte afspraken te<br />
herroepen en alle processen te bevriezen. Er werd opnieuw begonnen, en<br />
wel door zijn Ziekenhuiscommissie.<br />
De smeekbeden van Van der Hoff<br />
Intussen was het beddentekort alleen maar nijpender geworden. Terwijl<br />
in 1948 met een gemiddelde bezetting van 323 bedden sprake was van een<br />
overbezetting van 63 bedden, was in 1951 de bezetting opgelopen tot 377<br />
41<br />
en de overbezetting tot over de honderd. Ook het aantal specialisten<br />
nam toe. Na kinderarts Dresen en neuroloog Jaspers, die overigens vanwege<br />
alle beperkingen al snel was afgehaakt, meldde zich in april 1948<br />
H.J.M. Croughs, voormalig huisarts te Lindenheuvel, Geleen. Deze had in<br />
42<br />
1944 zijn praktijk overgedragen en was zich gaan specialiseren. Hij wilde<br />
zich nu als dermatoloog vestigen in het ziekenhuis in Sittard, maar Van<br />
der Hoff had ook voor deze dokter geen plaats. Maar anders dan neuroloog<br />
Jaspers rekende Croughs erop dat het ziekenhuis binnenkort wel zou<br />
kunnen uitbreiden en accepteerde hij een werkomgeving met betrekkelijk
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 129<br />
43<br />
weinig faciliteiten. Zoals Croughs waren er vervolgens meer. In 1949 trok<br />
het ziekenhuis D.I.A. van der Werf aan als voltijds oogarts, zodat deeltijdarts<br />
J.A.J. van Acker, de opvolger van Hötte, zich volledig op Heerlen kon<br />
44<br />
richten. Kno-arts Van Leent, die in Heerlen al was opgevolgd, droeg zijn<br />
deeltijdpraktijk over aan G.J. Smelt die in 1950 een voltijdstoelating<br />
45<br />
kreeg. Van der Hoff stootte, vanwege de toenemende belasting die zijn<br />
functie van directeur met zich meebracht, een deel van zijn praktijk af<br />
46<br />
aan chirurg M.G. Houben. Eind 1951 ging Van der Hoff op zoek naar een<br />
47<br />
specialist die zijn röntgenpraktijk kon overnemen. Ten slotte kwam er<br />
dan toch een neuroloog, J.F. van Pelt. Maar Van Pelt kon aanvankelijk<br />
niet eens beschikken over een polikliniekruimte, laat staan over bedden.<br />
‘De voorzitter van het Regenten College heeft mij schertsender wijs gezegd, dat<br />
hij dit ook gehoord had bij de komst van de kinderarts’, verhaalde Van der<br />
Hoff, daar even schertsend aan toevoegend dat ‘het aantal bedden dat Mej.<br />
Dresen bezet, een van de oorzaken is, die de chaos in het ziekenhuis bewerkstelligen’.<br />
‘Als zij er niet was, lagen de patiënten van de oor- neus en keelarts niet in<br />
de gangen en lagen de babys geen twee rijen dik in de babykamer.’ De neuroloog<br />
moest zijn patiënten maar in de badkamers leggen. Gelukkig vertrok Het<br />
Limbrugsche Groene Kruis uit het ziekenhuis, zodat Van Pelt ‘gedurende de<br />
uren dat het bureau niet door Mej. Dresen wordt bezet’ voor zijn polispreekuur<br />
daar kon gaan zitten. 48<br />
Begin januari 1951 werd Van der Hoff blij verrast door de onverwachte<br />
toestemming van bisschop Lemmens voor de uitbreiding van het ziekenhuis.<br />
Lemmens vond zelfs dat het niet nodig was de plannen aan de<br />
Ziekenhuiscommissie voor te leggen, aangezien de ‘uitbreidingsplannen liggen<br />
binnen de grenzen van de vroegere besprekingen’ en provinciaal inspecteur<br />
49<br />
Stapert een gunstig advies had gegeven. Maar bisschoppen bouwen geen<br />
ziekenhuizen. Toen Van der Hoff aan hoofdinspecteur Banning vroeg of<br />
hij niet wat meer haast kon maken en of het wat hem betreft nodig was<br />
50<br />
op de Ziekenhuiscommissie te wachten, vond deze van wel. Daarom<br />
regelde Van der Hoff bij dit bisschoppelijk adviescollege een urgentieverklaring<br />
waaruit bleek dat de commissie sowieso uitbreiding van het<br />
ziekenhuis van Sittard zou adviseren. In maart herhaalde hij zijn verzoek<br />
51<br />
aan Banning. Maar er gebeurde niets. Na weer wat aandringen informeerde<br />
Banning, Van der Hoff ermee gekmakend, of Lemmens wel<br />
akkoord was. ‘Wat heb ik nou met U daar in Den Haag?’, haalde Van der Hoff<br />
52<br />
in een brief aan Slettenaer uit, ‘schiet nou toch in Godsnaam op!!!’ Een
130 DE HORDELOOP<br />
week later gaf Van der Hoff Slettenaer op wat bedaardere toon nog eens<br />
een exposé van de benarde toestand in het ziekenhuis en smeekte hij om<br />
een beslissing. ‘En als die nou maar gauw valt is de dikste sigaar die ik in huis<br />
heb voor Slettenaer’, besloot hij. 53<br />
Om Banning te plezieren vroeg Van der Hoff aan Van Odijk om een brief<br />
54<br />
van de bisschop waarin deze zijn instemming zou bevestigen. Eind mei<br />
55<br />
beweerde Van Odijk echter ‘dat de Bisschop (dit) minder gewenst lijkt’. Van<br />
der Hoff was ten einde raad. ‘Ik heb lust, als weer iemand van de commissie<br />
met mij wil confereren, om te zeggen, dat ik mij voor zulke grappenmakerijen<br />
toch eigenlijk niet leen. Maar de Voorzitter van ons Regenten College, die<br />
gewend is met departementen om te gaan, zegt dat ik dat maar laten moet.’ 56<br />
De geplaagde ziekenhuisdirecteur had intussen begrepen dat voor 1952 het<br />
bouwvolume was vergeven en dat Sittard dus op zijn vroegst pas in 1953<br />
aan de beurt kon komen. 57<br />
Van der Hoff werd aan het lijntje gehouden en de toestand in het ziekenhuis<br />
werd steeds benarder. Door plaatsgebrek werden patiënten vroeg naar<br />
huis gezonden. De behandelingsruimten ‘zijn gescheiden door schermen<br />
welke ± 40 cm van de vloer af staan, 3 of 4 patiënten tegelijk mannen en/of<br />
vrouwen, gehuwd en/of ongehuwd worden hier tegelijk onderzocht, terwijl ieder<br />
58<br />
woord dat gesproken wordt voor alle patiënten verstaanbaar is’. De nood<br />
drong inmiddels door in de samenleving. Aalmoezenier van Sociale Werken<br />
in Sittard F. Feiter bood het ziekenhuis aan om de katholieke vak-<br />
59<br />
bondsvoorman F.S. Dohmen in te zetten. Van der Hoff liet Coenders<br />
brandbrieven schrijven aan staatssecretaris voor Gezondheidszorg P. Muntendam<br />
en minister Joekes van Sociale Zaken en daarop volgde een schrijven<br />
van Dohmen aan Muntendam en minister van Economische Zaken<br />
60<br />
J.R.M. van den Brink. Dohmen en Feiter geloofden in een goede afloop,<br />
Van der Hoff niet. 61<br />
Beweging kwam er niettemin bij Economische Zaken. Van den Brink stak<br />
zijn licht op bij het AMF. Hij vroeg Wobbe of er, zoals Dohmen had<br />
beweerd, klachten over het ziekenhuis in Sittard waren die verband hielden<br />
met overbezetting. Deze antwoordde hem dat van klachten geen<br />
sprake was, maar bevestigde de beddennood. Wobbe wees de minister<br />
daarbij op de, ook door Dohmens vakbond gepropageerde, vrije artsenkeuze<br />
en koppelde die aan de vraag of de beddennood gelenigd moest worden<br />
door uitbreiding van bestaande ziekenhuizen dan wel vestiging van nieuwe.<br />
Wobbe gaf geen mening, maar benutte de kans om het vuur nog eens<br />
wat op te stoken. 62
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 131<br />
In juni 1952 ging het Bureau der Ziekenhuiscommissie van het Ministerie<br />
van Sociale Zaken eindelijk akkoord met de uitbreiding van het zieken-<br />
63<br />
huis tot 440 bedden. De eerste stap op weg naar toestemming van de<br />
overheid was genomen en het ziekenhuis kon financiers gaan zoeken. Het<br />
besluit was genomen ‘kort’ nadat de regionale Ziekenhuiscommissie op 10<br />
december 1951 rapport had uitgebracht. 64<br />
Het rapport van de Regionale Ziekenhuiscommissie Zuid-Limburg<br />
De Regionale Ziekenhuiscommissie was voor haar advies uitgegaan van<br />
de capaciteit en de uitbreidingswensen van de bestaande ziekenhuizen in<br />
Zuid-Limburg, van bevolkingsprognoses en van het door Slettenaer wenselijk<br />
geachte aantal bedden van 4,5 per duizend inwoners voor geïndustrialiseerde<br />
regio’s. Zij had uiteenlopende demografische gegevens verzameld<br />
en voorspellingen gepresenteerd tot 1970 toe. In 1955 zouden er in Zuid-<br />
Limburg naar verwachting 490.939 mensen wonen en in 1960 527.489.<br />
Derhalve was er een beddenbehoefte van 2.209 bedden in 1955 en 2.374 in<br />
1960.<br />
Het ziekenhuis in Kerkrade beschikte officieel over 195 bedden en bezette<br />
er feitelijk 310. Dit ziekenhuis wilde saneren en de feitelijke bezetting<br />
moest daarbij worden teruggebracht tot de officiële. Heerlen had 550<br />
bedden, bezette er 620 en de faciliteiten en apparatuur waren berekend<br />
op een capaciteit van 700. Er lag een plan om tot 700 bedden uit te<br />
breiden. Maastricht had 367 bedden, bezette er 405 en had plannen voor<br />
600. Sittard ten slotte beschikte over 284 bedden, bezette er 391 en had<br />
plannen voor 440 bedden.<br />
De Ziekenhuiscommissie liet Kerkrade, dat alleen wilde saneren, buiten<br />
beschouwing, waardoor zij verder te rekenen had met een gewenst aantal<br />
bedden van 1.952 in 1955 en 2.097 in 1960. Zij telde de bestaande bedden in<br />
Heerlen, Maastricht en Sittard op en kwam zo op een aantal van 1.201. Zij<br />
trok dit aantal af van het getal van 1.952 en concludeerde dat er dus voor<br />
1955 751 bedden te weinig waren. Tot 1960 zou dit tekort nog eens 145<br />
groter worden.<br />
Voor de verdeling van de bij te plaatsen bedden hanteerde de commissie<br />
een eenvoudige redenering. De ziekenhuizen in Heerlen, Maastricht en<br />
Sittard mochten uitbreiden overeenkomstig het gevraagde. Er waren voor<br />
1955 dan nog 212 bedden te verdelen. Deze wilde de commissie toewijzen<br />
aan een nieuw ziekenhuis in Hoensbroek of Brunssum. Het tekort van 145
132 DE HORDELOOP<br />
Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog ontstond in Sittard, zoals in veel Nederlandse ziekenhuizen,<br />
de bijzondere situatie dat de bezetting veel groter was dan met de gegeven capaciteit mogelijk<br />
was. Terwijl de beschikbare faciliteiten (bijvoorbeeld de keuken, de wasserij, de spreekkamers, de operatiekamers)<br />
dat niet toelieten, plaatste men extra bedden op de zalen. Konden er daar geen meer bij,<br />
dan vond men ruimte op gangen, in badkamers, in opslagruimten enzovoorts. Nieuwbouw, als oplossing<br />
voor de nijpende tekorten, kwam niet of uiterst moeizaam tot stand. De overheid zette een rem<br />
op de uitbreiding van ziekenhuiscapaciteit, maar kon er de groei van het zorgaanbod niet door beïnvloeden.
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN 133<br />
voor 1960 kon worden opgevangen door tegen die tijd in Geleen een<br />
nieuw ziekenhuis te stichten.<br />
Het advies klonk logisch, maar er was wel wat op af te dingen. Ten eerste<br />
maakte de commissie door het buiten beschouwing laten van Kerkrade<br />
een fout. Het aantal bedden in dit industriële rayon zou in 1955 blijven<br />
steken op 3,4 pro mille en in 1960 afnemen tot 3,2. De commissie liet,<br />
uitgaande van het gevolgde uitgangspunt van 4,5 pro mille voor Zuid-<br />
Limburg, zestig tot tachtig bedden liggen. Verder traden verschuivingen<br />
op in de verhoudingen tussen de rayons. De commissie had berekend dat<br />
65<br />
in 1950 de feitelijke bezetting voor Heerlen uitkwam op 3,3 pro mille ,<br />
voor Kerkrade op 5,7, voor Maastricht op 3,1 en voor Sittard op 3,8. Na<br />
uitbreiding en nieuwbouw zou het rayon Heerlen in 1960 beschikken over<br />
4,3 bedden per duizend inwoners, Kerkrade zoals gezegd over 3,2, Maastricht<br />
over 4,2 en het rayon Sittard over 5,2. De hoge beddenratio in het<br />
rayon Sittard werd gerechtvaardigd door het oordeel van de commissie dat<br />
gegeven ‘de grote uitbreiding van de in dit rayon gevestigde industrie en met<br />
name van de Staatsmijn Maurits’ de bevolkingsprognose van dit rayon veel<br />
te laag was. 66<br />
De Westelijke Mijnstreek, de regio van de Maurits, werd door de Ziekenhuiscommissie<br />
dus flink bevoordeeld. Sittard mocht tot 440 bedden<br />
uitbreiden en Geleen mocht een ziekenhuis met 145 bedden gaan bouwen.<br />
In totaal zou de regio daarmee gaan beschikken over ongeveer evenveel<br />
bedden als Maastricht, maar naar de maatstaven van Slettenaer was dat<br />
alleen verantwoord wanneer de streek, voornamelijk de gemeenten Sittard<br />
en Geleen, in nog geen tien jaar een bevolkingsaanwas lieten zien van<br />
zo’n 40.000 zielen. De volgens de commissie te lage prognoses kwamen<br />
niet verder dan een toename met 8.000.<br />
De commissie had simpelweg de wensen van de bestaande ziekenhuizen<br />
gehonoreerd en Van der Hoff kon daaruit de conclusie trekken dat hij te<br />
laag had ingezet. Terwijl de feitelijke bezetting van het ziekenhuis van<br />
Sittard en die van dat van Maastricht elkaar niet veel ontliepen, mocht<br />
Maastricht tot 600 bedden uitbreiden. De 440 bedden die Sittard werden<br />
toegestaan waren te nauwernood voldoende om de capaciteit in overeenstemming<br />
te brengen met de bezetting. Van der Hoff had in de commissie<br />
waar de bedden werden verdeeld ontbroken, wist niet wat er was besproken<br />
en viel bijgevolg buiten de prijzen. Deze uitkomst was nog somberder<br />
in het licht van het naar verhouding zeer grote aantal bedden dat de
134 DE HORDELOOP<br />
Westelijke Mijnstreek in zijn totaliteit was toebedeeld en dat perspectief<br />
bood op een ziekenhuis in Geleen van 145 bedden tegen het jaar 1960.<br />
Van der Hoff wenste zich evenwel door het rapport niet bang te laten<br />
maken. Nog steeds nam hij de commissie nauwelijks serieus. ‘Deze commissie<br />
van bijna allen volslagen ondeskundigen is een belangen-commissie. Men kan<br />
hun bestaan alleen verklaren door het feit dat zij ten opzichte van ziekenhuisproblemen<br />
onbevooroordeeld zijn, omdat zij niets van ziekenhuisorganisatie afweten.<br />
Des te meer zijn zij echter bevooroordeeld als het om locale belangen gaat.<br />
Deze commissie vrees ik niet. Deze mannen zullen elkaar opeten. Zij hebben een<br />
vertragende invloed op ons bouwen als ze worden ingeschakeld’, schreef hij aan<br />
67<br />
een klein aantal vertrouwelingen. Men kon zich inderdaad afvragen of<br />
het advies van de Ziekenhuiscommissie de gezondheidszorg een dienst<br />
bewees. De Inspectie voor de Volksgezondheid, Stapert, Slettenaer en<br />
Banning, waren misschien traag en afwachtend, maar duidelijk in hun<br />
oordeel dat uitbreiding van bestaande ziekenhuizen verstandiger was dan<br />
nieuwbouw. De toenemende specialisatie in de ziekenhuiszorg en steeds<br />
bredere inzet van apparatuur vroeg om grotere ziekenhuisorganisaties,<br />
eerder dan om tal van kleine. Uitbreiding van bestaande ziekenhuizen<br />
werd algemeen beoordeeld als prijsgunstiger dan nieuwbouw. Van der<br />
Hoff had gelijk, vooral in zijn beoordeling van de commissie en haar<br />
leden. De ziekenhuisdirecteuren van Heerlen en Maastricht uitgezonderd,<br />
waren zij niet bij uitstek op het ziekenhuisterrein deskundig. Aan het<br />
advies van de commissie lag alleen de wens ten grondslag om een compromis<br />
te bereiken dat elk van de individuele leden evenveel plezierde.<br />
Het ging erom wie hoeveel bedden kreeg en met name werd met de<br />
locale en de katholieke belangen rekening gehouden. Medische, technische,<br />
organisatorische en economische overwegingen kwamen in het<br />
rapport niet voor. Maar Van der Hoff kon dan wel gelijk hebben, daarmee<br />
kreeg hij het nog niet.<br />
2. GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS<br />
Tegenover verliezer Van der Hoff stond winnaar Van Odijk. Deze had<br />
precies gekregen wat hij wilde, namelijk spreiding in plaats van concentratie<br />
van bedden. Het aantal grote ziekenhuizen bleef beperkt tot twee<br />
en de kans op vestiging van een neutraal of protestants ziekenhuis werd
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 135<br />
door het toevoegen van nieuwe katholieke ziekenhuizen verkleind. De<br />
grootste winnaar was evenwel Bergstein, directeur bij Staatsmijnen en in<br />
de commissie de vertegenwoordiger van Geleen. Hij was het die de commissie<br />
zover had gekregen om rekening te houden met een veel groter<br />
dan verwachte bevolkingsgroei rond de Maurits. De bedden die dat voor<br />
de regio opleverde wist hij uit Sittard weg te houden en waar Hoensbroek<br />
en Brunssum nog in onzekerheid verkeerden over welke van de twee gemeenten<br />
een ziekenhuis mocht bouwen, regelde hij voor Geleen de toestemming<br />
en de bedden. Niet meer werd gesproken over een revalidatieinrichting<br />
of een verpleeghuis dat misschien te zijner tijd ziekenhuis kon<br />
worden, maar over het in bedrijf stellen van een ziekenhuis in 1960 en<br />
eerder als mocht blijken dat de verwachting van de commissie over de<br />
grotere bevolkingstoename uitkwam. Door het succes van Bergstein kon<br />
de gemeente Geleen aan de slag.<br />
De R.K. Stichting St. Barbara<br />
De wens van Geleen om een ziekenhuis te bouwen was al te horen sinds<br />
het mijnbedrijf de gemeente als belangrijke Zuid-Limburgse plaats op de<br />
kaart zette. Was de gemeente voordat de Maurits er werd gevestigd niet<br />
meer dan een verzameling dorpskernen met een overwegend boerenbevolking,<br />
rond 1950 telde Geleen circa 20.000 inwoners en stond het op het<br />
punt Sittard in inwoneraantal voorbij te streven. De bevolking van Geleen<br />
was georiënteerd op de mijn en voornamelijk van buiten de Westelijke<br />
Mijnstreek afkomstig. De gemeente kende industrie en woonwijken,<br />
temidden waarvan het echter nog grotendeels ontbrak aan voorzieningen.<br />
Wensen op het gebied van gemeenschappelijke voorzieningen had de<br />
gemeente genoeg. Geleen wilde een ziekenhuis, een badhuis, een zweminrichting,<br />
een H.B.S., een gymnasium, een cultureel centrum, een<br />
68<br />
schouwburg en een groter gemeentehuis. Hoewel deze thema’s af en toe<br />
in de gemeenteraad aan de orde kwamen, richtte de groei van Staatsmijnen<br />
de aandacht van de gemeente zozeer op woningbouw dat de ruimte<br />
ontbrak om tot een passend voorzieningenniveau te komen. Geleen<br />
kampte met een volkshuisvestingsprobleem dat door een geallieerd bombardement<br />
op 5 oktober 1942 nog was vergroot. 59 Woningen werden toen<br />
volledig verwoest, 755 zwaar beschadigd en drieduizend mensen raakten<br />
69<br />
dakloos. Met de groei van de industrie na de oorlog nam de woningnood<br />
dusdanige vormen aan dat men zich zorgen ging maken over de sociaalhygiënische<br />
situatie. Op een woningvoorraad van ruim drieduizend be-
136 DE HORDELOOP<br />
70<br />
droeg het woningtekort negenhonderd. Om te voorkomen dat nieuwe<br />
mijnwerkers zich elders zouden gaan vestigen, besloot Geleen ten behoe-<br />
71<br />
ve van de woningbouw op grote schaal grond te onteigenen. Zij zag kans<br />
72<br />
in een paar jaar 1.170 woningen te bouwen. De voorzieningen wachtten<br />
tot later.<br />
Begin jaren vijftig leek daarin verandering te komen. Bisdomsecretaris Van<br />
Odijk wilde een katholiek ziekenhuis in Geleen en, ook al was de gemeente<br />
nog niet veel verder dan het uitspreken van wensen, hij ondernam<br />
daartoe concrete stappen. Zoals eerder vermeld, zette hij al in<br />
februari 1950 Van der Hoff en Geleense gemeentesecretaris Gehlen tegenover<br />
elkaar en dwong hij Sittard om in Geleen een revalidatie-inrichting te<br />
accepteren, een voorziening waarvan Van der Hoff vreesde dat deze tot<br />
ziekenhuis zou uitgroeien. Een dag na de bijeenkomst was burgemeester<br />
Damen overvallen door Alice-Joseph die hem de hulp van haar congregatie<br />
aanbood. De burgemeester had niets voor Sittardse inmenging gevoeld<br />
en de zuster heengezonden.<br />
Niet lang daarna gebeurde waar Van Odijk benauwd voor was. Er werd,<br />
onafhankelijk van de gemeente, een commissie gevormd voor de bouw<br />
van een protestants ziekenhuis. Van Odijk liet Damen ogenblikkelijk<br />
weten ‘dat men van de zijde van het Bisdom geen moeilijkheden meer in de weg<br />
73<br />
zou leggen, indien hij voor een ziekenhuis zou willen gaan werken’. Nu had<br />
het bisdom de gemeente nog niets in de weg gelegd. De secretaris bedoelde<br />
daarom waarschijnlijk vooral dat hij Geleen zou steunen boven Sittard.<br />
Het optreden van de bisdomsecretaris zette het gemeentebestuur tot actie<br />
aan. Er werd een voorbereidingscommissie gevormd. De gemeente was<br />
daarin vertegenwoordigd door Damen, wethouder van Sociale Zaken J.F.<br />
in ‘t Ven en gemeentesecretaris Gehlen. Het bisdom werd in de groep<br />
vertegenwoordigd door pastoor J.F.M.A. Eyssen. Uit Geleen waren verder<br />
Bergstein en M.J.C. Pijls uitgenodigd. Pijls was apotheker. Zij had kort na<br />
de oorlog de apotheek van de praktijk van Croughs overgenomen. Met het<br />
oog op het verzorgingsgebied van het te bouwen ziekenhuis werd de<br />
commissie ten slotte versterkt met de gemeentesecretaris van Beek J.<br />
America en huisarts A.A.J Govaert uit Stein. In november besloot de<br />
gemeenteraad om ter bestrijding van de kosten van de commissie de<br />
gemeentebegroting over 1950 te verhogen met een bedrag van vijfduizend<br />
74<br />
gulden. In deze periode werkte Maenen aan de oprichting van zijn<br />
Regionale Ziekenhuiscommissie. Geleen vaardigde Bergstein in deze com-
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 137<br />
missie af en verzekerde er zich daarmee al in een vroeg stadium van te<br />
kunnen deelnemen aan de discussie over het ziekenhuiswezen in Zuid-<br />
Limburg.<br />
Zo voortvarend als Geleen met de voorbereiding was gestart, zo snel werd<br />
deze ook weer een halt toegeroepen. Een dag na de officiële installatie<br />
van Maenens commissie op 5 januari 1951, liet Provinciale Staten weten de<br />
begrotingswijziging van Geleen niet zondermeer goed te keuren. Het<br />
provinciebestuur wenste het advies van de Ziekenhuiscommissie af te<br />
wachten. 75<br />
In februari 1951 liet Damen de gemeenteraad weten dat ‘indien de medewerking<br />
van andere instanties ons niet ontbreekt, ( ) in Geleen het dringend nodige<br />
76<br />
ziekenhuis (zal) kunnen worden gebouwd’. De afwijzing van de provincie<br />
maakte op hem kennelijk geen indruk. Van Odijk had na de bijeenkomst<br />
bij het Bisdom in februari 1950 de gemeente de suggestie gedaan om<br />
alvast grond aan te kopen en die suggestie wenste Damen ter harte te<br />
nemen.<br />
B en W hadden een terrein van 12 ha op het oog, begrensd door de weg<br />
naar Neerbeek en die naar Spaubeek, ongeveer midden tussen de Kluis en<br />
het voormalige landgoed Jansgeleen in Spaubeek. Het beoogde terrein lag,<br />
net als de historisch met Jansgeleen verbonden kluizenaarswoning, in<br />
onbebouwd gebied. Het landgoed in Spaubeek was in 1914, met het oog<br />
op de vestiging van Staatsmijnen in de streek, gekocht door de N.V.<br />
77<br />
Tijdig, maar had nooit een woningbouwbestemming gekregen. Voor het<br />
Kapellerveld en het Kluisveld ten zuidoosten van de stad bestonden begin<br />
jaren vijftig plannen, waardoor de Kluis eerdaags in de stadsbebouwing<br />
zou worden opgenomen. Ook ten westen van het beoogde ziekenhuister-<br />
78<br />
rein plande Geleen in deze jaren woonwijken. Maar zelfs wanneer deze<br />
plannen werden uitgevoerd, zou het ziekenhuis allesbehalve centraal<br />
komen te liggen.<br />
De keuze van het terrein speelde Van der Hoff een uitstekend argument<br />
tegen de bouw van een ziekenhuis in Geleen in handen en hij liet niet na<br />
dit argument keer op keer naar voren te brengen. De zorg behoevende<br />
Geleense bevolking was volgens hem met name te vinden in de wijk Lindenheuvel.<br />
De toekomstige ziekenhuislocatie was daarvan verder verwijderd<br />
dan het ziekenhuis in Sittard. 79<br />
Ook in de gemeenteraad waren er bedenkingen. Zo vond raadslid L.A.<br />
Hennekens het terrein veel te groot. Volgens hem was 5 ha voldoende,
138 DE HORDELOOP<br />
Geleen wilde in de gemeente een ziekenhuis vestigen en vond daarvoor een terrein tussen De Kluis en<br />
de kasteelhoeve Jansgeleen. Dit terrein lag buiten de bebouwing en volgens critici niet gunstig. Het<br />
ziekenhuis zou daar aan de bereikbaarheid van de zorg in de regio niets toevoegen. Het was er even<br />
ver verwijderd van de snelst groeiende Geleense kern Lindenheuvel als het ziekenhuis in Sittard. B en<br />
W beoordeelden de locatie gunstig, juist omdat deze veraf gelegen was van Staatsmijn Maurits. Het<br />
college verwachtte voorts dat het ziekenhuis op deze locatie snel door nieuwe woonwijken zou worden<br />
omsloten.
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 139<br />
temeer daar ter plaatse een bouwverbod van kracht was. Men hoefde dus<br />
niet bang te zijn, dat een latere uitbreiding van het ziekenhuis door<br />
bebouwing in de directe omgeving niet meer mogelijk zou zijn. Met het<br />
grotere terrein werden slechts onnodige rentelasten genomen. Damen<br />
veegde Hennekens’ bezwaren van tafel. Hij verwees naar de buurgemeente,<br />
een wijze van argumenteren die in de Westelijke Mijnstreek goed<br />
gebruik was. Had ‘Sittard meer grond, dan zou Geleen nu geen kans op een<br />
ziekenhuis hebben’. 80<br />
Weerstand was er ook van de provincie. Die wees op 3 maart 1951 het plan<br />
om nu alvast een terrein aan te kopen als prematuur van de hand. Damen<br />
wilde zich daarin niet schikken en besloot de aankoop opnieuw bij de<br />
provincie aan te kaarten. Hij betoogde dat niet alleen Geleen gebaat was<br />
bij een ziekenhuis, maar ook de aangrenzende gemeenten, ‘omdat de centrale<br />
ligging van Geleen het bij uitstek geschikt maakt daar zulk een inrichting<br />
te vestigen’. 81<br />
Desondanks verdween het ziekenhuisthema uit beeld en werd het advies<br />
van de Ziekenhuiscommissie afgewacht. Op 24 juni 1951 overleed Damen.<br />
Hij werd op 23 november opgevolgd door J.P.D. van Banning, niet te<br />
verwarren met Hoofdinspecteur voor de Volksgezondheid Banning. In<br />
december presenteerde de Ziekenhuiscommissie haar rapport met de voor<br />
Geleen positieve uitkomst. De nieuwe burgemeester toog naar Den Haag<br />
en deed op de terugreis Tilburg aan, om daar de Dochters van Onze Lieve<br />
Vrouw van het Heilig Hart te vragen om de verpleging in het ziekenhuis<br />
op zich te nemen. De zusters toonden zich bereid, maar wilden ‘spoedig<br />
82<br />
bericht’ omdat zij op korte termijn een werkkring zochten. De voorbereidingscommissie<br />
zette stappen om te komen tot de oprichting van een<br />
ziekenhuisstichting. Deze rechtspersoon in oprichting, de R.K. Stichting<br />
St. Barbara, genoemd naar de beschermheilige van de mijnwerkers, zou<br />
een bestuur krijgen waarin plaats werd gemaakt voor twee gemeentelijke<br />
en twee bisschoppelijke vertegenwoordigers. De commissieleden vormden<br />
het voorlopige bestuur. Van Banning trok de Maastrichtse architect Swinkels<br />
aan om het ziekenhuis te ontwerpen en vormde een bouwcomité,<br />
waarvoor hij onder andere Wobbe uitnodigde. Deze wilde niet, waarna<br />
Bergstein een beroep deed op provinciaal inspecteur Stapert om een aantal<br />
bijeenkomsten bij te wonen. 83<br />
Buiten deze interne voorbereidingen was er vooralsnog weinig te doen.<br />
Weliswaar had de Ziekenhuiscommissie gunstig geadviseerd, maar het
140 DE HORDELOOP<br />
wachten was op een bevestiging van de hoge bevolkingsprognose. Eerder<br />
zou niet duidelijk zijn wanneer Geleen zijn ziekenhuis in gebruik kon<br />
nemen en daarvan was de planning van de verdere voorbereiding afhankelijk.<br />
Het gemeentebestuur was bovendien weer in de ban van de<br />
woningnood en zag zich daarnaast geconfronteerd met beperkingen die<br />
de wederopbouw met zich meebracht. Een tijd lang werd niets meer<br />
vernomen over de ziekenhuisplannen, wat een raadslid bij de algemene<br />
beschouwingen in november 1952 bracht tot de verzuchting ‘overal dezelfde<br />
geheimzinnige stilte’. 84<br />
Op 11 februari 1953 deed de Ziekenhuiscommissie uitspraak over Hoensbroek,<br />
Brunssum en de bevolkingsprognose voor de Westelijke Mijnstreek.<br />
De commissie koos Brunssum en meende haar hoge verwachtingen ten<br />
aanzien van de bevolkingsgroei rond de Maurits bevestigd te zien. Dat<br />
betekende dat Geleen, wanneer het aan de Ziekenhuiscommissie lag,<br />
eerder dan 1960 een ziekenhuis mocht openen. 85<br />
Een week later, op 18 februari 1953 vond de oprichting plaats van de R.K.<br />
86<br />
Stichting St. Barbara. Begin maart reisden burgemeester Van Banning en<br />
secretaris Gehlen weer af naar Den Haag om de zaken verder te gaan<br />
regelen. Bij Sociale Zaken en Volksgezondheid kreeg de delegatie de<br />
indruk, dat door het advies van de Ziekenhuiscommissie de overheid de<br />
plannen wel zou gaan steunen. Inspecteur Slettenaer daarentegen was<br />
aanmerkelijk minder positief. Hij verwachtte dat, ‘indien met een dergelijk<br />
plan bij financiën wordt aangeklopt, het verkrijgen van goedkeuring daarop niet<br />
gemakkelijk zal zijn’. Wanneer de gemeente zelf zou betalen en de provincie<br />
dat zou goedkeuren, zag hij wel kans op een goede afloop, maar<br />
wanneer de rijksoverheid in de financiering werd betrokken, werd het<br />
moeilijk. ‘Momenteel denkt men alleen aan vervanging van oude ziekenhuizen’,<br />
wist de inspecteur. Het enige nieuwe ziekenhuis dat door het rijk was<br />
87<br />
gefinancierd, was dat in het snel groeiende Rotterdam-Zuid. ‘Bij financiën<br />
zal men wijzen op Sittard’ en ‘rapporten van plaatselijke commissies hebben<br />
weinig waarde als het om financiering gaat’, benadrukte Slettenaer. Van<br />
Banning verdedigde zijn zaak, verwijzend naar het Rotterdamse voorbeeld,<br />
door te stellen dat de Westelijke Mijnstreek ook zeer snel groeide<br />
en dat het ‘rayon Geleen ( ) thans reeds een bevolking (heeft) van ruim 57.000’.<br />
De burgemeester stelde dat zijn gemeente voor meer dan de helft bestond<br />
uit zeer jonge mensen en dat ‘de mijnwerker ( ) reeds op jeugdige leeftijd een<br />
gezin (sticht)’. Ten slotte was bevolkingsaanwas te verwachten door de<br />
88<br />
verdere groei van de chemische industrie van Staatsmijnen. Van Banning
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 141<br />
verloor hier de verhoudingen wat uit het oog en maakte met zijn betoog<br />
op Slettenaer weinig indruk. Er waren in de naoorlogse periode wel meer<br />
plaatsen en regio’s die hard groeiden, sommige aanmerkelijk harder dan de<br />
Westelijke Mijnstreek. Bij Rotterdam-Zuid viel Geleen bovendien in het<br />
niet. 89<br />
Op 28 april 1953 verzochten Van Banning en Gehlen namens het bestuur<br />
van de Stichting St. Barbara de gemeente om een renteloos voorschot van<br />
90<br />
25.000 gulden ter bestrijding van de voorbereidingskosten. Op 29 april<br />
adviseerden Van Banning en Gehlen namens het College van B en W de<br />
gemeenteraad om tot dit voorschot te besluiten, een advies dat de raad op<br />
91<br />
8 mei opvolgde. Maar wederom weigerde Gedeputeerde Staten met de<br />
voorbereidingsfinanciering akkoord te gaan. De stichting kon steun uit ‘s<br />
rijks kas krijgen voor het niet-rendabele gedeelte van de bouwkosten. Die<br />
steun achtte de provincie van wezenlijk belang voor de exploitatie van<br />
een ziekenhuis en aangezien deze subsidie alleen voorafgaand aan een<br />
project kon worden verkregen, vond het provinciaal bestuur dat eerst<br />
moest worden vastgesteld dat de minister van Sociale Zaken met de<br />
vestiging van het ziekenhuis wilde instemmen. 92<br />
Dit oordeel van de provincie kwam in Geleen als een grote verrassing.<br />
Steeds had het provinciebestuur voor een goedkeuring het advies van de<br />
Ziekenhuiscommissie willen afwachten en nu dat er lag, wilde zij wachten<br />
op het rijk. Liep Geleen nu tegen dezelfde bureaucratische muur op<br />
als Sittard, pakte zij eenvoudigweg de zaken verkeerd aan of gingen er<br />
andere ontwikkelingen achter de afwachtende houding van de provincie<br />
schuil?<br />
Van der Hoff versus Van Odijk<br />
Wie ziekenhuisbedden wilde bouwen, had te maken met een complex<br />
van belangen, regels en procedures. De Ziekenhuiscommissie was voor<br />
een ziekenhuis in Geleen. De Inspectie van de Volksgezondheid zag liever<br />
Sittard uitbreiden. Wat het Ministerie van Sociale Zaken vond was nog<br />
niet duidelijk, net zomin als wat het standpunt van de provincie was. 93<br />
Maar er waren nog andere invloeden die de ontwikkelingen bepaalden.<br />
Aangemoedigd door Bergstein maakten AMF-bestuurders werk van het<br />
aandragen van uiteenlopende klachten van patiënten over het ziekenhuis<br />
94<br />
van Van der Hoff. Deze klachten moesten de noodzaak van vrije artsenkeuze,<br />
ontbinding van het contract met Sittard en ten slotte een<br />
nieuw ziekenhuis in de Westelijke Mijnstreek aantonen. Van der Hoff
142 DE HORDELOOP<br />
legde de klachten evenwel uit als gevolg van de benarde situatie waarin<br />
zijn ziekenhuis verkeerde en als argument voor zijn uitbreidingsplannen,<br />
waardoor de lobby van Bergstein zijn effect miste. Wobbe geloofde niet in<br />
een nieuw gevecht met Van der Hoff en negeerde de door hem ook niet<br />
serieus genomen klachtenstroom. Over een keuze tussen uitbreiding van<br />
Sittard en een ziekenhuis in Geleen liet hij zich niet uit. Zolang hij was<br />
gehouden aan het contract met Sittard had hij aan beide geen behoefte. 95<br />
Op 13 mei 1952 had Van der Hoff van hoofdinspecteur Banning te horen<br />
gekregen dat de overheid akkoord ging met zijn uitbreidingsplannen. Hij<br />
knoopte daarop onderhandelingen over financiering aan met banken en<br />
96<br />
verzekeraars, waaronder het AMF. Het dagelijks bestuur van het AMF<br />
zag in de financieringsaanvraag van Van der Hoff de kans schoon om in<br />
ruil voor een lening van het contract af te komen en verzocht Wobbe om<br />
97<br />
in die richting actie te ondernemen. De fondsdirecteur moest echter al<br />
na een eerste aanzet vaststellen dat hij bij Van der Hoff kansloos was. Het<br />
ziekenhuis bleek helemaal niet afhankelijk van het AMF. Het verwachtte<br />
de financiering ook elders te kunnen onderbrengen, zonder dat daar bij-<br />
98<br />
zondere voorwaarden aan werden verbonden. Omdat met Van der Hoff<br />
over ontbinding dus niet te praten bleek, besloot het dagelijks bestuur in<br />
september 1952 een advocaat te vragen of de bestaande overeenkomst op<br />
grond van de gewijzigde omstandigheden niet eenzijdig kon worden<br />
99<br />
opgezegd. Deze antwoordde nog dezelfde maand dat hij geen redenen<br />
zag waarom het contract opzegbaar zou zijn. Mocht het AMF overwegen<br />
om een arbitrage uit te lokken, dan moest hij dat sterk ontraden, zo gering<br />
100 101<br />
schatte hij de kansen. Het AMF besloot de zaak te laten rusten.<br />
Even probeerde Wobbe via slinkse weg nog wat winst te boeken. De<br />
advocaat had geoordeeld dat indien een specialisme in Sittard niet aanwezig<br />
was, de patiënt natuurlijk wél vrij was een ander ziekenhuis te kiezen.<br />
Daarop was Wobbe eens bij de Specialisten Registratie Commissie gaan<br />
informeren hoe de diverse artsen in Sittard nu eigenlijk waren ingeschreven.<br />
Op grond daarvan wees hij Van der Hoff erop dat urologie-patiënten<br />
niet meer naar Sittard hoefden. Maar wat Wobbe kon, kon Van der Hoff<br />
ook en toen deze liet weten dat Heerlen formeel niet over een orthopeed<br />
102<br />
beschikte, staakte Wobbe zijn poging. De overeenkomst met het<br />
ziekenhuis bleef bestaan, zodat de kansen voor het ziekenhuis in Geleen<br />
vooralsnog gering geschat moesten worden.
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 143<br />
Die onvermijdelijke conclusie werd ook door Van Odijk getrokken. Deze<br />
gooide het daarom over weer een andere boeg. In een gesprek met overste<br />
Claire de Jésus en Alice-Joseph, op 13 november 1952, liet hij de zusters bij<br />
monde van hulpbisschop J.M.J.A. Hanssen weten dat de tijden waren<br />
veranderd en vroegen om ‘andere voorzieningen ( ) gezien het stichten van<br />
103<br />
nadere wooncentra’. De congregatie moest in het algemeen belang het<br />
contract met het AMF maar opzeggen. De zusters stonden perplex. ‘Moeder<br />
Overste en ik waren zo verwonderd en teleurgesteld tegelijkertijd, dat wij<br />
nauwelijks een woord ten antwoord wisten te vinden’, schreef Alice-Joseph. Zij<br />
104<br />
stuurde een gespreksverslag naar Créhen. De algemeen overste aldaar<br />
bleek niet van plan zich door een bisdomsecretaris te laten koeioneren en<br />
vroeg zich af of, gezien de offers die gedurende vijftig jaar waren gebracht,<br />
het bisdom zich eigenlijk wel realiseerde dat er bij de komst van<br />
de Franse zusters op het gebied van de gezondheidszorg in de regio nog<br />
niets bestond. Zij wilde met alle kracht voortgaan op de weg die nu al<br />
decennia lang was bewandeld. ‘Meewerken aan een maatregel die de ondergang<br />
van onze inrichting zou betekenen’, kon de algemeen overste derhalve<br />
105<br />
niet toestaan. Van Odijk legde daarop eind december 1952 nog eens op<br />
felle toon uit wat de wensen van het bisdom waren en gaf aan dat de<br />
hulpbisschop zich alleen op de hoogte had willen stellen van de waarde<br />
die de congregatie aan het contract hechtte. ‘En daarop komt die brief van<br />
U!!! Het is niet te begrijpen’, brieste de secretaris, waaraan hij het verwijt<br />
toevoegde dat de zusters de bisschop klem hadden gezet. ‘De bisschop blijft<br />
met de moeilijkheden zitten, waar U erg gemakkelijk overheen gaat’. 106<br />
Op 2 januari 1953 stuurde Alice-Joseph Van Odijk een reactie waarin zij<br />
ootmoedig haar verontschuldigingen aanbood en aangaf niet de bedoeling<br />
te hebben gehad Hanssen of de bisschop aan te vallen. Ondertussen week<br />
107<br />
zij geen duimbreed van haar standpunt. In de eerste maanden van 1953<br />
werd duidelijk dat verschillende financiële instellingen bereid waren de<br />
uitbreiding in Sittard te financieren, zodat het tijd werd om via de bisschop<br />
pauselijke toestemming te vragen. Dat was bij grote bedragen voor<br />
de onder het gezag van de bisschop gestelde congregatie voorgeschreven,<br />
maar in praktijk niet meer dan een formaliteit. 108<br />
Intussen had overigens Van der Hoff zijn volgende uitbreidingsplannen<br />
aangekondigd. Hij wilde, net als Maastricht, op termijn groeien naar een<br />
beddencapaciteit van 600. Die ambitie was ingegeven door de bezetting<br />
in 1952, die op het hoogtepunt 450 bedden had bedragen. Wanneer nu drie
144 DE HORDELOOP<br />
nieuwe delen met elk 122 bedden werden bijgebouwd, kwam het ziekenhuis,<br />
uitgaande van de inmiddels als feitelijk te beschouwen capaciteit<br />
van 340 bedden, op ruim 700 bedden. De oude quarantainebarak kon dan<br />
worden afgebroken en de oude gedeelten van het ziekenhuis konden<br />
worden ontruimd en geschikt gemaakt voor facilitaire diensten. Zodoende<br />
109<br />
bleef dan een capaciteit van 600 bedden over. Concreet kondigde Van<br />
der Hoff dus aan dat op de beddenvleugel waarvoor nu de financiering<br />
moest worden geregeld, twee volgende vleugels zouden volgen.<br />
Deze aankondiging bereikte ook Van Odijk en wat hem betreft moest het<br />
nu maar eens afgelopen zijn met de eigenzinnige koers van Sittard. Dat de<br />
Inspectie voor de Volksgezondheid en in het bijzonder Slettenaer de<br />
adviezen van de Ziekenhuiscommissie ten aanzien van ziekenhuisbouw<br />
in Geleen naast zich neerlegden was voor hem al onverteerbaar geweest.<br />
De uitkomst van de discussie over het AMF-contract was daar nog eens<br />
overheen gekomen. En nu kwam Van der Hoff met het voornemen om<br />
naar 600 bedden uit te breiden. Zou Van der Hoff daarvoor ook nog eens<br />
toestemming krijgen van de overheid, wat gezien het standpunt van<br />
Slettenaer allesbehalve uitgesloten was, dan viste Geleen definitief achter<br />
het net en kwam van de ziekenhuisspreiding niets terecht.<br />
Van Odijk besloot het aan Rome door te sturen toestemmingsverzoek te<br />
laten liggen. Hij stelde op 30 juni 1953 de congregatie daarvan schriftelijk<br />
in kennis. Na in dat schrijven nog eens de thematiek, het besluit van de<br />
Ziekenhuiscommissie, de dreiging van een protestants ziekenhuis en de<br />
belangen van de zielzorg uiteen te hebben gezet, beschuldigde hij de<br />
zusters ervan slechts het eigenbelang te dienen. ‘Dit verwacht men niet van<br />
oprechte leken, zeker niet van religieuzen’, vond hij. ‘Het zal de Bisschop aangenaam<br />
zijn spoedig van U te vernemen, dat U wel werkelijk loyaal medewerkt aan<br />
de gewenste ziekenhuisspreiding in Limburg’, verraadde Van Odijk zonder<br />
terughoudendheid zijn invloed op de gang van zaken en de werkelijke<br />
belangen die hij diende. 110<br />
Van der Hoff had bijzonder weinig waardering voor de aanvallen op zijn<br />
zusters. ‘De insinuerende manier waarop Drs van Odijk zijn eigen visie identificeert<br />
met een algemeen belang en de regenten en de directeur het najagen van<br />
eigen belang en eigen eer aanwrijft is zo grof, dat men katholiek moet wezen en<br />
een rijpe levenservaring moet hebben om te kunnen geloven dat een ontwikkeld<br />
katholiek geestelijke zo iets kan doen’, begon hij in een notitie voor Claire de<br />
Jésus. Van Odijk had de regenten moeten schrijven en niet de zusters en<br />
zou zich moeten schamen voor zijn brief. Hij onderstreepte nog eens dat
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 145<br />
de Ziekenhuiscommissie geen officiële status had en met betrekking tot<br />
de dreiging van een protestants ziekenhuis in Geleen was zijn oordeel duidelijk:<br />
‘Zuid Limburg is geen missie gebied waar ziekenhuizen gebouwd worden<br />
voor de geloofspropaganda!’. In weer andere notities legde Van der Hoff uit<br />
dat spreiding van bedden niet tot het gewenste niveau van zorg leidde.<br />
‘Wat nu een leek moet geloven, wat hij niet zal begrijpen en waarvan ook een<br />
huismedicus geen verstand heeft is dit: twee ziekenhuizen van 300 bedden<br />
hebben niet de mogelijkheden van een van 600 bedden, doch zijn naar hun aard<br />
111<br />
hetzelfde als de ziekenhuizen van 150 bedden.’ De vraag was evenwel niet of<br />
de leek Van Odijk de principes en voordelen van schaalgrootte en dergelijke<br />
begreep, maar of hij deze belangrijker vond dan de voordelen die hij in<br />
spreiding zag.<br />
Wezenlijk voor de verhouding tussen de congregatie en het bisdom was<br />
dat Van Odijk de aanvraag van pauselijke toestemming voor financiering<br />
van de door alle besluitvormers toegestane uitbreiding tot 440 bedden<br />
vasthield om het ziekenhuis van een volgende uitbreiding tot 600 bedden<br />
112<br />
af te houden. Van der Hoff noemde het ‘misbruiken’. Gewapend met<br />
diens notities togen de zusters naar bisschop Lemmens. Deze nam ogenblikkelijk<br />
afstand van de actie van Van Odijk en bevestigde zonder voorbehoud<br />
in te stemmen met de geldlening ter financiering van de uitbreiding<br />
tot 440 bedden, waarna niets meer het doorsturen van de aanvrage<br />
naar de Paus in de weg stond. Van Odijk had het nakijken. Op 2 juli<br />
bracht Claire de Jésus Van Odijk zelf van dit feit op de hoogte in een<br />
113<br />
onderkoeld, kort en zakelijk briefje. Van der Hoff schreef brieven aan<br />
Slettenaer en Stapert, waarin hij nog eens supporters zocht voor zijn<br />
mening dat Sittard verder moest kunnen uitbreiden en Geleen er niet<br />
moest komen, om vervolgens hun instemming met een uitbreiding tot<br />
600 bedden te vragen. 114<br />
Tijdens een vergadering van Coenders, Beckers en Van der Hoff met Van<br />
Odijk op 27 juli 1953 leek het erop dat de laatste bij de bisschop diep in het<br />
zand had moeten bijten. Punt voor punt gaf Van Odijk toe, legde zaken<br />
nu anders uit, betoogde dat hij verkeerd was geïnformeerd of dat standpunten<br />
op een vergissing berustten. De vergadering maakte het plan om<br />
te zijner tijd uit te breiden tot 600 bedden bespreekbaar, hoewel het<br />
natuurlijk de vraag bleef of Lemmens bereid zou blijken ook hiermee in te<br />
stemmen en daarmee af te wijken van de adviezen van zijn Ziekenhuiscommissie.<br />
115
146 DE HORDELOOP<br />
Waereldsjtad Geleen<br />
De congregatie verwachtte binnen niet te lange tijd toestemming van<br />
Rome, waarna het ziekenhuis met de Amsterdamsche Bank een lening<br />
116<br />
kon afsluiten. Daarmee zou dan de financiering van de uitbreiding tot<br />
440 bedden rond zijn en kon er bij Wederopbouw bouwvolume worden<br />
aangevraagd. Van Odijk had zijn hand overspeeld en het kind van de<br />
rekening was Geleen. Staatssecretaris Muntendam liet de R.K. Stichting<br />
St. Barbara op 14 juli 1953 weten dat met de uitbreiding van Sittard, ‘gezien<br />
de geringe afstand tussen Sittard en Geleen, voorlopig ook in de behoefte van<br />
laatstgenoemde plaats voldoende (is) voorzien’. Hij zou dus niet meewerken<br />
117<br />
aan de vestiging van een ziekenhuis in Geleen. Duidelijk was dat nu ook<br />
de voorbereiding, dat wil zeggen de 25.000 gulden voorschot, op losse<br />
schroeven stond. De provincie had immers besloten de reservering daarvan<br />
niet toe te staan zolang het rijk niet had ingestemd.<br />
Een week later bracht burgemeester Van Banning een bezoek aan Maenen<br />
in diens hoedanigheid van gedeputeerde van Limburg. Maenen legde uit<br />
dat de landelijke ziekenhuiscommissie, waar hij ook lid van was, had<br />
besloten dat er in Limburg naast de bestaande ziekenhuizen slechts plaats<br />
was voor een ziekenhuis in Hoensbroek of Brunssum en een protestants<br />
ziekenhuis in Heerlen. Het contract tussen het AMF en de congregatie in<br />
Sittard was weliswaar uit de tijd, maar zolang het bisdom het niet kon<br />
wijzigen, zou het een ziekenhuis in Geleen in de weg blijven zitten.<br />
Geleen mocht geen voorbereidingen treffen, omdat een ontwerpplan verouderd<br />
zou zijn tegen de tijd dat het ziekenhuis er eventueel wel mocht<br />
komen. Van Banning stelde hiertegenover dat de bedoeling van de 25.000<br />
gulden ook niet was om tekeningen te laten maken, maar om grond aan<br />
te kopen. Zou men besluiten dat bijvoorbeeld in 1958 het ziekenhuis er<br />
mocht zijn, dan zou, in verband met onteigeningsprocedures, de voorbereidingstijd<br />
nu al te kort zijn. Maenen adviseerde Van Banning om dat<br />
118<br />
dan nog eens bij de provincie aan te kaarten. Het provinciebestuur<br />
verklaarde eind september geen bezwaar te hebben wanneer de Stichting<br />
St. Barbara op kosten van de gemeente een terrein ging kopen. 119<br />
De naoorlogse structuur van overheidsbemoeienis en overlegorganen<br />
maakte de situatie verre van doorzichtig. Welke rol speelde Maenen nu?<br />
Was het die van gedeputeerde, van Kamerlid, van lid van de landelijke<br />
ziekenhuiscommissie, van vertegenwoordiger van het bisdom, van voorzitter<br />
van de katholieke ziekenhuisfederatie, van voorzitter van het
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 147<br />
Regentencollege van het ziekenhuis in Heerlen? Kennelijk was er in een<br />
overleg op hoger niveau tussen de confessionele groeperingen een deal<br />
gesloten, waardoor het besluit van de Zuid-Limburgse Ziekenhuiscommissie<br />
van tafel was. Maar er waren meer vragen. Hoe was zijn opmerking<br />
dat het bisdom het AMF-contract niet kon wijzigen te duiden? En was<br />
Van Odijk nu teruggefloten door de bisschop, of lag hier een ingrijpen van<br />
Maenen aan ten grondslag? Vreemd was dat de provincie bij herhaling het<br />
gemeentebestuur tegenhield wanneer dit voorbereidingen wilde treffen en<br />
nu ineens besloot om de gemeente nota bene de aankoop van grond toe te<br />
staan.<br />
Zulke ongerijmdheden en het eindeloze gehakketak waarmee zowel<br />
Geleen als Sittard zich geconfronteerd zagen, leerden hen om zich hiervan<br />
weinig van aan te trekken en desnoods stoïcijns de eigen koers te blijven<br />
varen. ‘Wij zitten midden in de politiek’, concludeerde Van der Hoff in een<br />
120<br />
brief aan Coenders. Bondiger kon hij het niet uitleggen.<br />
In oktober 1953 lieten B en W van Geleen aan Gedeputeerde Staten weten<br />
dat de Stichting St. Barbara zich aan het beraden was over ‘andere plannen<br />
121<br />
voor de verwezenlijking van een ziekenhuis’. Over het sentiment in de<br />
gemeente kon geen twijfel bestaan. Het ging vanzelfsprekend niet om<br />
andere plannen. B en W gingen het, gewapend met een nieuw rapport,<br />
opnieuw proberen. Geleen wilde een ziekenhuis, of de provincie of het rijk<br />
daaraan wilden meewerken of niet. In de gemeenteraad werd betoogd dat<br />
Geleen en niet Sittard meer en meer het centrum van de Westelijke Mijnstreek<br />
aan het worden was en daarom ‘wenst (Geleen) in de toekomst zijn<br />
eigen voorzieningen te treffen’. 122<br />
In maart 1954 kon de Stichting St. Barbara de nieuwe plannen in de<br />
gemeenteraad presenteren. In de verantwoording ervan werd nadrukkelijk<br />
verwezen naar de uitspraken van de Ziekenhuiscommissie. Op grond daarvan<br />
stond vast, zo vond de stichting, ‘dat het alleszins verantwoord zou zijn<br />
in Geleen een ziekenhuis tot stand te brengen én uit een oogpunt van volksgezondheid<br />
én ten dienste van het algemeen maatschappelijk belang voor deze<br />
streek’. De stichting spuwde haar gal over het AMF-contract en de plannen<br />
van Sittard om tot 600 bedden uit te breiden, memoreerde dat het<br />
bisdom met het ziekenhuis in Geleen instemde en dat de Inspectie voor<br />
de Volksgezondheid warme belangstelling had getoond. ‘Geleen is een zelfstandige<br />
gemeenschap, die niet ongevraagd behoeft te aanvaarden, dat anderen<br />
haar belangen zonder enige medezeggenschap harerzijds zouden op zich nemen’,
148 DE HORDELOOP<br />
verdedigde zij zich tegen de als provocatie gevoelde uitbreidingsplannen<br />
van Sittard. ‘Geleen behoeft zich niet te laten degraderen tot een huizenzee,<br />
bewoond door mensen, in wier gemeenschapsbehoeften van elders wordt voorzien.’<br />
De vestiging van een ziekenhuis in de gemeente had volgens het<br />
rapport verschillende voordelen, zoals de vestiging van personeel in de<br />
gemeente, de huiselijke sfeer van een klein ziekenhuis, het behoud van<br />
contact van de zieke met zijn naasten en de spreiding van ziekenhuiszorg.<br />
Dat Geleen, vanwege Staatsmijnen gelegen in een ‘1e klasse gevarenkring’,<br />
geen ziekenhuis had, noemde de stichting een unicum. Erg ingenomen<br />
toonden de plannenmakers zich met het beoogde terrein voor het ziekenhuis.<br />
Een van de voordelen was de rustige ligging, ver van ‘kwalijk riekende<br />
industriestoffen of van as- of stofverspreiding’.<br />
De stichting St. Barbara wilde een ziekenhuis van 150 bedden bouwen.<br />
Voor het plan was 3,3 miljoen gulden nodig. Omdat het rijk niet wilde<br />
financieren, zou Geleen dat zelf moeten doen. Als de gemeente een renteloos<br />
voorschot zou verstrekken van 1 miljoen, dan begrootte de stichting<br />
bij een bezetting van negentig procent een tekort van 83 cent per verpleegdag,<br />
ofwel 40.900 gulden per jaar. ‘In het uiterste geval zouden door<br />
een subsidie van ƒ 1,64 per inwoner de kosten van verpleging in het nieuwe<br />
ziekenhuis dus niet uitgaan boven het normale, zodat de ziekenfondsen niet<br />
onnodig zouden worden belast’, becijferde de stichting. 123<br />
De vurige wens van Geleen een ziekenhuis te vestigen, kwam voornamelijk<br />
voort uit grootstedelijke ambities en de rivaliteit met Sittard. De opgesomde<br />
argumenten waren grotendeels gezocht, niet sterk en vaak tegenstrijdig.<br />
In het geval van calamiteiten bij de Maurits bijvoorbeeld, voegde<br />
het beoogde ziekenhuis, gelegen aan de andere kant van de gemeente en<br />
ver van het ‘kwalijk riekende’ fabrieksterrein, niets wezenlijks toe aan de<br />
mogelijkheden tot hulpverlening van het op ongeveer even grote afstand<br />
gelegen ziekenhuis in Sittard. Had de vestiging van een tweede ziekenhuis<br />
op nog geen tien kilometer van het eerste al geen rationele toegevoegde<br />
waarde, voor dat nieuwe ziekenhuis werd bovendien op voorhand<br />
een exploitatietekort begroot dat door de burgers van de vestigingsgemeente<br />
moest worden gedragen. De stichting zag kansen voor het eigen<br />
ziekenhuis wanneer Sittard afstand zou doen van de rayonbepalingen in<br />
het AMF-contract, maar ging voor de berekening van de capaciteit van<br />
150 bedden wel uit van een zelf gedefinieerd rayon Geleen, inclusief het<br />
124<br />
op Maastricht georiënteerde Beek. De gemeenteraad evenwel was van
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 149<br />
dergelijke negatieve overwegingen, veelvuldig gemaakt in kringen van de<br />
overheid en door tegenspeler Van der Hoff, niet gediend. ‘Is het U bekend’,<br />
vroeg een raadslid, ‘dat de gemeente Wageningen het ziekenhuis uitbreidt? De<br />
gemeente Ede, die tien kilometer verder ligt, breidt haar ziekenhuis ook uit,<br />
terwijl de gemeente Bennekom ( ) een nieuw ziekenhuis bouwt. Dus drie ziekenhuizen<br />
op een afstand van 15 kilometer.’ ‘Dat er dan een gemeente is’, concludeerde<br />
hij wijzend naar Sittard, ‘die meent haar ziekenhuis zodanig te moeten<br />
uitbreiden, dat dit de omliggende gemeenten kan opvangen, lijkt mij niet juist. Ik<br />
125<br />
zal hier maar niet op in gaan.’ De gemeenteraad was in een fase gekomen<br />
dat elk tegenargument haar er alleen maar toe aanzette zich steviger in<br />
haar ambities vast te bijten. De mijngemeente had recht op een eigen<br />
ziekenhuis, ‘want alleen hiermede kan Geleen uitgroeien tot meer dan huizencomplexen,<br />
naar de voltooide “Waereldsjtad”’. 126<br />
Toch bleef het raadsdebat over het ziekenhuisplan en het voorschot van 1<br />
miljoen niet geheel zonder kritische noot. PvdA-raadslid Ph. Hartog was<br />
weliswaar geen tegenstander van een ziekenhuis in Geleen, maar hij<br />
proefde in de raad de neiging om wel erg snel tot een besluit te komen<br />
over een bedrag van deze omvang. Hij vond ‘dat het toch wel het minste zou<br />
zijn geweest om, eventueel in een gecombineerde commissie van Financiën en<br />
Sociale Zaken, dit te behandelen’. Verder vond Hartog dat wel erg gemakkelijk<br />
werd afgezien van een rijksbijdrage. Bovendien vond hij de welwillende<br />
belangstelling van de inspectie waarvan in het rapport gewag werd<br />
gemaakt, in zijn ogen ‘een houding van gekruiste armen, een neutraliteit,<br />
waaruit niets spreekt’, erg mager en een veeg teken. Ook hij wist dat<br />
Sittard verder wilde uitbreiden en dat het AMF nog jaren aan het contract<br />
met Sittard vastzat. ‘Dit alles schijnt (men) in elk geval niet zo ernstig te<br />
vinden, om toch nog voldoende redenen aanwezig te achten om een ziekenhuis<br />
door te zetten’. Hartog wees er op dat de plannen een zwakke basis hadden.<br />
Opmerkelijk is dat wethouder In ‘t Ven de kritiek van Hartog onbedoeld<br />
eerder bevestigde dan ontzenuwde. ‘Het algemeen standpunt van de regering<br />
ten opzichte van deze zaak is, dat uitbreiding van bestaande ziekenhuizen voor<br />
de regering veel aantrekkelijker is, omdat het goedkoper is’, zei hij. Het gevaar<br />
van de uitbreiding van Sittard kon In ‘t Ven niet ontkennen, maar het<br />
probleem van het AMF-contract deed hij af met zijn oordeel dat dit toch<br />
onhoudbaar was. Ten aanzien van de rijksbijdrage was hij duidelijk: ‘er is<br />
geen kans op rijksbijdrage. Definitief neen.’ 127
150 DE HORDELOOP<br />
Het beroep bij de Raad van State<br />
Burgemeester Van Banning, die met In ‘t Ven de voortrekker binnen de<br />
stichting was, zocht ter verwezenlijking van de nieuwe plannen ook de<br />
media op. Dat resulteerde in artikelen in het Limburgs Dagblad waarin de<br />
plannen tot in detail uit de doeken werden gedaan. De koppen ‘Ziekenhuis<br />
Geleen belangrijk voor hele gemeenschap’, ‘Bouwt Geleen op korte termijn een<br />
ziekenhuis met 150 bedden?’ en ‘Lening van één millioen gulden ter verwezenlijking<br />
der plannen’ gaven de indruk dat weldra de eerste spade de grond in<br />
zou gaan. Van Banning probeerde met deze actie het publiek warm te<br />
maken voor het ziekenhuis en hoopte dat wanneer de bevolking de<br />
gemeentelijke ambities zou overnemen, de overheid de ziekenhuisbouw<br />
wel als een voldongen feit moest accepteren. 128<br />
Een brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid<br />
van 26 mei 1954 werd als bemoedigend ervaren. Hij herinnerde aan zijn<br />
brief van 14 juli 1953 waarin hij aangaf dat het aantal bedden in de regio<br />
na uitbreiding van Sittard voldoende was. Nu de gemeente echter niet<br />
vroeg om een rijksbijdrage, achtte de staatssecretaris het niet meer op zijn<br />
weg liggen om de plannen tegen te houden. Geleen moest slechts ‘zeer<br />
ernstig na ( ) gaan welke de gevolgen van de bouw van een ziekenhuis te Geleen<br />
voor de exploitatie der ziekenhuizen in het rayon zal hebben’. 129<br />
Gedeputeerde Staten van Limburg oordeelde in augustus 1954 niettemin<br />
heel anders. Het stoorde haar dat Geleen de rijksbijdrage liet liggen. Zij<br />
vond dit samen met het idee om een renteloos voorschot te verstrekken<br />
niet getuigen van gezond financieel beleid. Het raadsbesluit inzake het<br />
voorschot kon de provincie derhalve niet goedkeuren. 130<br />
Dat de provincie het gemeenteraadsbesluit vernietigde, terwijl zij eerder<br />
positief over het aankopen van een terrein had geadviseerd, leek tegenstrijdig.<br />
Gedeputeerde Staten stelde zich evenwel op het oude standpunt<br />
dat Geleen te veel haast maakte. De gemeente mocht met het oog op een<br />
gezonde exploitatie niet afzien van de subsidie van het niet-rendabele<br />
gedeelte van de bouwkosten. De volgorde moest zijn eerst instemming<br />
van de rijksoverheid te krijgen, met die toestemming om de rijksbijdrage<br />
te vragen en dan pas voorbereidingen te treffen. Achteraf kon de bijdrage<br />
immers niet meer worden verkregen. Geleen moest dus gewoon even<br />
afwachten en er op vertrouwen dat de overheid over enige tijd wel zou<br />
131<br />
instemmen met een ziekenhuis in de gemeente. Dat Geleen afzag van<br />
de rijkssubsidie, om niet bij de overheid langs te hoeven voor instemming<br />
en om zo volledige blokkering van het project te voorkomen, vond de
GELEEN EN DE STRIJD VOOR EEN EIGEN ZIEKENHUIS 151<br />
provincie niet juist. Deze redenering van de provincie sneed hout, maar<br />
gaf haar tevens een mogelijkheid om zich van een werkelijke stellingname<br />
ten aanzien van het ziekenhuisvraagstuk te onthouden.<br />
Al met al werd Geleen door de provincie opnieuw in de uitvoering van<br />
haar plannen gefrustreerd. De gemeente duwde evenwel gewoon door en<br />
tekende beroep aan bij de kroon. De provincie had, aldus Van Banning, de<br />
toestemming ‘ongemotiveerd of althans ten onrechte ( ) geweigerd’. Dat de<br />
overheid geen subsidie wilde verlenen, betekende volgens hem nog niet<br />
dat Geleen geen ziekenhuis mocht. Van een ongezond financieel beleid<br />
was geen sprake, ‘immers, de investeringen ( ) mogen als een financieel offer<br />
van de gemeenschap Geleen worden aangewezen’. Het betrof, zo was de wonderlijke<br />
redenering van Van Banning, ‘alleen een gemis van een bepaald be-<br />
132<br />
drag aan rente van eigen gespaarde gelden van de gemeente’. Geduld, waartoe<br />
de provincie opriep, had Geleen niet. Zou men immers gaan wachten<br />
totdat het ministerie eindelijk de behoefte aan bedden in de Westelijke<br />
Mijnstreek onderkende en vertaalde in een ziekenhuis voor Geleen, dan<br />
had Van der Hoff al lang in die behoefte voorzien, zo was de angstige<br />
redenering van de burgemeester. Dit argument, dat de hoofdreden vormde<br />
voor de haast van de gemeente, bracht Van Banning echter, verstandig als<br />
hij was, niet in het beroep ter sprake.<br />
De beroepsprocedure had weinig kans van slagen, zij kon hoogstens duidelijkheid<br />
geven over de kansen van Geleen om ooit nog tot een zieken-<br />
133<br />
huis te komen, stelde de raadsman van de gemeente vast. En die duidelijkheid<br />
kwam er. Minister J.G. Suurhoff van Sociale Zaken en Volksgezondheid<br />
bevestigde dat de subsidieregeling nooit met terugwerkende<br />
kracht werd toegepast en dat wanneer het ziekenhuis zonder subsidie<br />
begon, de kans daarop dus was verkeken. De minister stelde zich op het<br />
standpunt dat de uitspraak van de staatssecretaris dat deze in dat geval de<br />
gemeente geen toestemming zou willen onthouden, juist was maar tegelijk<br />
niets betekende. ‘Er is geen ziekenhuiswet die mij in staat stelt de stichting<br />
van een ziekenhuis te verhinderen’, legde hij uit. Hij concludeerde voorts dat<br />
‘de gemeente Geleen ( ) zich blijkbaar niet (heeft) bekommerd om de belangen en<br />
plannen van Sittard’. Vervolgens liet de minister van de door de Stichting<br />
St. Barbara gemaakte begroting niet veel heel. Er was af te schrijven op<br />
het door de gemeente gefinancierde deel van de investeringen. Samen<br />
met de rente over het voorschot van de gemeente die naar zijn mening<br />
wél moest worden berekend, was het exploitatietekort derhalve 75.500
152 DE HORDELOOP<br />
gulden hoger. De begroting vertoonde dus een jaarlijks gat van meer dan<br />
134<br />
een ton, ruim twintig procent van de beoogde omzet. Voor de ambities<br />
van zijn gemeente had de burger jaarlijks dus niet ƒ 1,64 maar ƒ 4,61 bij te<br />
passen.<br />
De gemeente bracht in de beroepsprocedure geen nieuwe argumenten op<br />
tafel, maar probeerde de bestaande overeind te houden door in te gaan op<br />
de kritiek van de provincie en de minister. Zo verschenen er uitgebreide<br />
notities van secretaris Gehlen, maar deze en andere stukken konden niet<br />
overtuigen. Men haalde dingen door elkaar en gaf er blijk van met name<br />
de financiële aspecten niet geheel te overzien en te doorgronden. 135<br />
Op 17 september 1955 kwam de beschikking. Het beroep werd, zoals de<br />
136<br />
raadsman van de gemeente al had voorspeld, ongegrond verklaard. In de<br />
overwegingen bij de beschikking kon deze met moeite nog wel het zinnetje<br />
vinden ‘dat hieruit weliswaar niet voortvloeit, dat de gemeenteraad van<br />
Geleen zich van alle activiteit te dezer zake zou moeten onthouden’. Zijn hoop<br />
een aanknopingspunt te kunnen vinden voor verdere actie was daarmee<br />
137<br />
‘in zekere zin’ verwezenlijkt. Het zinnetje was evenwel, net als de uitspraak<br />
van de staatssecretaris in mei 1954 dat hij Geleen niets in de weg<br />
wilde leggen, betekenisloos.<br />
138<br />
Van Banning greep de strohalm echter met beide handen vast. Eind 1955<br />
bracht hij een bezoek aan de gouverneur en de gedeputeerden Paulussen<br />
en Maenen en legde dezen de vraag voor of de provincie ermee akkoord<br />
zou gaan wanneer de gemeente zou besluiten om zich garant te stellen<br />
voor de rente en aflossing van door het ziekenhuis aangegane leningen.<br />
De burgemeester besprak ook de mogelijkheid om door in een bestaand<br />
gebouw te beginnen het financieringsvraagstuk te omzeilen. Maenen was<br />
evenwel duidelijk. Geleen moest een sluitende exploitatiebegroting en<br />
een goed plan maken en daarmee naar Den Haag gaan. Geleen moest dus<br />
de normale weg bewandelen en dan waren alle problemen van de baan. 139<br />
3. NAAR EEN VOLWAARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD<br />
Van der Hoff dacht de zaken eindelijk op de rails te hebben. Na het positieve<br />
gesprek van de zusters met Lemmens en de openlijke draai van Van<br />
Odijk in juli 1953 was het wachten nog slechts op de instemming van de<br />
Paus, waarna de congregatie de overeenkomst met de Amsterdamsche<br />
Bank kon tekenen. Met de bouw van een eerste verpleegvleugel kon het
NAAR EEN VOLW AARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD 153<br />
ziekenhuis alvast beginnen, aangezien de eerste facturen konden worden<br />
betaald uit eigen middelen.<br />
Wat men in Sittard echter niet wist, was dat de brief aan Rome nog altijd<br />
op het bureau van Van Odijk lag. Pas begin november 1953 kwamen de<br />
zusters daar achter en nog wel toevallig toen zij voor iets anders met Van<br />
Odijk belden. ‘Het komt er dus op neer dat men rustig niets zou hebben gezegd<br />
en de zaak in het honderd had laten lopen, omdat men iets wil afdwingen met<br />
indirecte middelen, iets wat met deze bouw niets te maken heeft’, concludeerde<br />
Van der Hoff. 140<br />
De ziekenhuisbouw in de Westelijke Mijnstreek had zich ontwikkeld tot<br />
een hordeloop tussen Sittard en Geleen, waarbij de Inspectie voor de<br />
Volksgezondheid en de minister van Sociale Zaken supporters waren van<br />
Sittard en Van Odijk van Geleen. De supporters steunden hun lopers<br />
evenwel niet door ze aan te moedigen, maar door hun tegenstander te<br />
vertragen. Nadat de minister in juli 1953 na het besluit tot uitbreiding van<br />
Sittard een ziekenhuis in Geleen overbodig had genoemd, besloot Van<br />
Odijk, het oordeel van Lemmens naast zich neerleggend, Sittard dwars te<br />
zitten door de brief aan de Paus toch te laten liggen.<br />
Van der Hoff en de zusters besloten Lemmens nog eens te benaderen en<br />
overwogen, in het geval zij er met de bisschop niet uit zouden komen, de<br />
zaak te rapporteren aan de pauselijke internuntius in Nederland. Claire de<br />
Jésus en Alice-Joseph waren er in ieder geval ‘absoluut op tegen dat er ook<br />
maar een enkele concessie wordt gedaan’. 141<br />
Acht jaar was het R.K. Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid nu bezig<br />
met het vergroten van de beddencapaciteit en het had de papieren voor<br />
de bouw van een eerste nieuwe verpleegvleugel nog niet rond. De wachtlijsten,<br />
de overvolle zalen, de patiënten in de gangen, de ondeugdelijke<br />
behandelruimten en spreekkamers leidden onvermijdelijk tot een toenemend<br />
aantal klachten en belemmerden de komst van nieuwe specialisten<br />
en het functioneren van hen die reeds aan het ziekenhuis verbonden<br />
waren. Het werd voor Van der Hoff steeds moeilijker om zijn ziekenhuis<br />
aansluiting te laten houden bij het zich razendsnel moderniserende ziekenhuiswezen.<br />
Het ziekenhuis in Sittard verloor positie, status en terrein.<br />
Dit was nog moeilijker te accepteren in het licht van de prestaties die het<br />
ziekenhuis ondanks de benarde situatie liet zien. Toen het genootschap<br />
van artsen na de oorlog de specialistenopleidingen ging structureren, verwierven<br />
zowel Van der Hoff (heelkunde) als Van Schoonhoven Van Beur-
154 DE HORDELOOP<br />
Vrouwenzaal in het R.K. Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid circa 1950
NAAR EEN VOLW AARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD 155<br />
den (interne geneeskunde) de A-opleidingsstatus, waardoor het zieken-<br />
142<br />
huis, net als de universiteiten, specialisten volledig mocht opleiden. Het<br />
ziekenhuis had diverse assistenten in dienst en Van der Hoff en Van<br />
Schoonhoven Van Beurden poogden steeds de allerbeste (katholieke) jonge<br />
artsen binnen te halen. Anders dan van politiek georiënteerde netwerken,<br />
was Van der Hoff wel lid van medische gremia, zoals het Concilium<br />
Chirurgicum dat op het gebied van de heelkunde opleidingserkenningen<br />
verleende. Van der Hoff dwong zichzelf en zijn specialisten regelmatig<br />
artikelen te schrijven en organiseerde ‘klinische avonden’. Op medischpraktisch<br />
gebied had Sittard in 1948 een bijna-primeur. Na de universiteiten<br />
in Groningen en Amsterdam wist het kleine ziekenhuis als derde een<br />
stuk uit de grote lichaamsslagader te verwijderen, een operatie die in de<br />
Verenigde Staten twee jaar eerder voor het eerst was uitgevoerd. ‘De<br />
triomph van de bistouri is niet de grootst mogelijke in het leven’, schreef Van<br />
der Hoff de regenten bescheiden, ‘maar ik hoop, dat U zich met mij verheugt<br />
over het feit, dat een dergelijke top prestatie in Sittard mogelijk blijkt en dat het<br />
operatiekamerpersoneel zo is geschoold dat het in volkomen rust zijn hulp heeft<br />
verleend’. 143<br />
Een nieuwe koers<br />
In de loop van 1953 begon Van der Hoff door te krijgen hoe in de naoorlogse<br />
verhoudingen het beste was om te gaan met uitbreidingsplannen. Hij<br />
ontdekte dat de ziekenhuiszorg zelf bij de diverse commissies en functionarissen<br />
geen deel uitmaakte van de discussie en de besluitvorming. In<br />
Zuid-Limburg bleven de overwegingen beperkt tot demografische en<br />
religieuze en in Den Haag speelden voornamelijk bouwvolumebeperkingen<br />
een rol. De discussie ging over de beddencapaciteit, niet eens over de<br />
bezetting. De omvang van de medische zorg en aspecten als het aantal<br />
gevestigde specialisten en de omvang van poliklinieken, operatiekamers<br />
en keukens speelden geen rol in het debat. En hoewel de naoorlogse<br />
overheidsbemoeienis de suggestie wekte mede gericht te zijn op het<br />
beperken van de kosten van de ziekenhuiszorg, stegen de verpleegprijzen<br />
tot ongekende hoogte. Nu de overheid de prijzen vaststelde en ziekenhuizen,<br />
artsen en fondsen, hun strijd over de prijzen hadden gestaakt, liep de<br />
(AMF-)verpleegprijs inclusief medische behandeling op van ƒ 3,80 per dag<br />
144<br />
in 1946 naar ƒ 19,45 in 1958. Men kon dus best uitbreiden en het nog<br />
betalen ook, zolang men er maar niet een verhoging van het officiële aantal<br />
bedden aan koppelde. Hoe beperkt de blik in Den Haag was, bewees
156 DE HORDELOOP<br />
bijvoorbeeld een klacht over de lange verpleegduur in Limburg. Van der<br />
Hoff moest uitleggen dat dit gegeven op zichzelf nietszeggend was. Door<br />
kleine ingrepen poliklinisch en dus goedkoper af te handelen, viel een<br />
groep kort verblijvende klinische patiënten weg en steeg de gemiddelde<br />
verpleegduur zonder dat er iemand langer in het ziekenhuis werd gehou-<br />
145<br />
den. Van der Hoff had ook kunnen betogen dat door deze verschuiving<br />
van klinische naar poliklinische zorg, volgens hetzelfde principe, de dagverpleegprijs<br />
steeg, maar hij had goede reden om dat niet te doen. Deze<br />
prijs steeg in deze periode overigens met name onder invloed van de ontwikkeling<br />
van medisch-technische mogelijkheden en de zorgkwaliteit. De<br />
bijdrage aan de verpleegprijs van de verschuiving van klinische naar poliklinische<br />
zorg was nog beperkt.<br />
Voor de overlegorganen en besluitvormers was er een andere ziekenhuiswerkelijkheid<br />
dan voor de ziekenhuizen zelf. Zij stuurden op basis van<br />
demografische gegevens en klinische meeteenheden als bedden, verpleegduur<br />
en verpleegprijs. Daarmee was op de ontwikkeling van de ziekenhuiszorg<br />
geen grip te krijgen. Was een ziekenhuis aldus tot een bepaalde<br />
omvang begrensd, dan hoefde dat dit ziekenhuis nog niet te weerhouden<br />
meer specialisten aan te nemen, faciliteiten uit te breiden, of meer bedden<br />
te bezetten.<br />
In december 1954 zette Van der Hoff op basis van dit inzicht een nieuwe<br />
koers in. Van Odijk, met de brief aan Rome op zijn bureau, kon sluw<br />
worden genoemd, maar de nieuwe koers van Van der Hoff liet zien dat<br />
ook deze zijn streken niet was verleerd. De ziekenhuisondernemer wilde<br />
een volwaardig ziekenhuis, dus een uitbreiding tot 600 bedden. Nu was<br />
dit beddenaantal niet het belangrijkste, die waren immers eenvoudig bij<br />
te plaatsen en vroegen hoogstens om zaalruimte. Van grotere betekenis<br />
was de capaciteit van de poliklinieken, de operatiekamers en de technische<br />
faciliteiten. Deze bepaalden de werkelijke capaciteit van het ziekenhuis<br />
en uitbreiding ervan hoefde niet meteen tot uitbreiding van het<br />
officiële aantal bedden te leiden. Van der Hoff ging, daar kwam het op<br />
neer, binnen het project van de uitbreiding tot 440 bedden, poliklinieken,<br />
operatiekamers en technische faciliteiten opschalen naar een ziekenhuiscapaciteit<br />
van 600 bedden. Met precies dit verhaal stuurde hij Coenders<br />
en Beckers naar Lemmens om daar de doorzending van de brief aan Rome<br />
te bewerkstelligen én alvast een verzoek om instemming met een volgende<br />
lening aan te kondigen. Van der Hoff speelde een gewiekst spel en
NAAR EEN VOLW AARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD 157<br />
durfde dat nog in alle openheid te doen ook. In een brief aan de bisschop<br />
van 11 december 1953 herhaalden de zusters nog eens de boodschap waarmee<br />
hij zijn regenten op pad had gestuurd. 146<br />
Van der Hoff kreeg succes. Op 18 december antwoordde Lemmens dat hij<br />
de aanvraag, voorzien van zijn aanbeveling, naar Rome had gestuurd.<br />
Voor het overige moest het ziekenhuis zich eigenlijk maar voegen naar de<br />
opvattingen van Van Odijk en de Ziekenhuiscommissie. Wanneer het<br />
ziekenhuis het plan om uit te breiden tot 600 bedden zou doorzetten, dan<br />
moest hij dat ‘ten zeerste afkeuren, omdat daardoor grote geestelijke belangen<br />
geschaad worden’. Maar op dit commentaar, dat eenduidig en conform het<br />
betoog van Van Odijk was, liet Lemmens een opmerkelijke passage volgen<br />
waarin zijn werkelijke mening zat verborgen. Sittard moest niet verder<br />
gaan dan 440 bedden, maar, filosofeerde hij, ‘dan komt er zeker wel eens<br />
nog een of ander extra bed bij, dat eigenlijk niet bedoeld is. Maar dat is zo erg<br />
niet, dat komt overal voor.’ De bisschop schreef ook dat hoewel de faciliteiten<br />
gebouwd moesten worden voor een capaciteit van 440 bedden, hij<br />
ook wel wist dat er geen richtlijnen bestonden die het verband tussen de<br />
147<br />
omvang van de faciliteiten en de beddencapaciteit vastlegden. De bisschop<br />
liet kortom de opening die Van der Hoff wilde hebben.<br />
Van der Hoff had zijn zin gekregen, maar ging zich wel meer en meer<br />
afvragen hoe de verhoudingen binnen het bisdom lagen. Het was hem<br />
intussen duidelijk geworden dat Van Odijk en Lemmens van inzicht<br />
verschilden. Hij had er zijn ideeën over, maar kwam er pas jaren later<br />
achter dat Van Odijk in veel gevallen zijn eigen weg ging en op eigen<br />
gezag voor de bisschop sprak. ‘De ervaring (heeft) geleerd ( ), dat Mgr. Odijk<br />
gemakkelijk zegt: Mgr. (de bisschop) wil dit of dat, terwijl later blijkt dat Mgr.<br />
nergens van af weet’, schreef de directeur-geneesheer in 1959. 148<br />
In februari 1954 maakte Van der Hoff, gesteund door de brief van Lemmens,<br />
zijn nieuwe uitbreidingsplannen concreet. Hij streefde naar 440<br />
‘normale bedden’ en ‘als de omstandigheden gunstiger worden naar 160 extra<br />
normale bedden, subsidiair 160 bedden van mindere qualiteit’. Bij de bouw van<br />
‘nevenbedrijven’, waaronder operatiekamers moest met dit streven rekening<br />
worden gehouden. Het getal van 440 bedden leek min of meer toevallig<br />
geworden, maar het was volgens Van der Hoff ‘beter te zeggen dat er’ na de<br />
uitbreiding ‘440 normale bedden staan’. ‘Dat zal Roermond milder stemmen.’<br />
De bedoeling was om de uitbreiding naar 440 bedden, die zijn beslag nog<br />
moest krijgen en in de nieuwe opzet dus als een eerste fase werd be-
158 DE HORDELOOP<br />
schouwd, zeer snel te doen en wel met een noodgebouw. Dat betekende<br />
overigens niet dat na de echte uitbreiding dit noodgebouw per se zou<br />
moeten worden opgegeven: ‘wij zetten een barak die kan worden afgeschreven<br />
in ± 6 - 8 jaren en die daarna “kan” (niet “zal”) worden afgebroken’. Van<br />
der Hoff wilde op de kortst mogelijke termijn ook operatiekamers bijbou-<br />
149<br />
wen en een apotheek en een laboratorium inrichten. Daarnaast wilde hij<br />
de keuken, de röntgenkamer en de gebouwen voor de technische dienst<br />
uitbreiden.<br />
In maart 1954 werden in een voorbereidingsnota de gespreksonderwerpen<br />
opgesomd voor twee vergaderingen, één met het bisdom en één met het<br />
AMF. Bij het bisdom moest het gaan over het verkrijgen van toestemming<br />
voor het sluiten van een aanvullende lening van drie miljoen gulden,<br />
bestemd voor de uitbreiding tot 440 bedden. Naast dit voornemen was<br />
‘’bijna’ er bij zeggen’ geschreven, waarmee werd gewaarschuwd dat nadrukkelijk<br />
de indruk moest worden gewekt dat de beoogde investering niet de<br />
laatste zou zijn om tot het plafond van 440 bedden te komen. Bij het<br />
AMF mocht ook over operatiekamers worden gesproken, waar de aan-<br />
150<br />
vullende lening in werkelijkheid grotendeels voor bedoeld was. Na de<br />
twee vergaderingen werd Lemmens medegedeeld dat hem van de uitbreiding<br />
nog geen tekeningen konden worden gestuurd, omdat aan de architect<br />
pas een opdracht zou kunnen worden gegeven als de bisschoppelijke<br />
toestemming was verkregen. 151<br />
De opzet slaagde. Nadat Coenders Van Odijk nog eens had verzekerd dat<br />
de nieuwe investering het advies van de Ziekenhuiscommissie volgde en<br />
dus niet tornde aan het maximum van 440 bedden, stuurde Lemmens in<br />
mei 1954 de toestemmingsaanvraag voor de nieuwe lening door naar<br />
152<br />
Rome. Slettenaer liet in juli weten dat volgens de intussen gangbare<br />
procedure de bouwplannen ook moesten worden goedgekeurd door een<br />
ten behoeve van het Sittardse project door de Federatie van Katholieke<br />
Ziekenhuizen op te richten commissie. Een positief advies van deze<br />
commissie zou het tempo waarmee het plan door de procedure bij de<br />
overheid kwam aanmerkelijk kunnen verhogen. Overigens wees Slettenaer<br />
er op dat het ziekenhuis invloed kon uitoefenen op de samenstelling<br />
153<br />
van de commissie. In september schreef Van der Hoff in een brief aan de<br />
Federatie dat hij de samenstelling van de commissie niet wilde beïnvloeden,<br />
maar dat hij het, ‘om alle gevoeligheden te vermijden’, op prijs zou<br />
154<br />
stellen wanneer er geen Limburgers in kwamen. Al in maart 1955 keurde<br />
de commissie de plannen goed, met de instemming van de bisschop als
NAAR EEN VOLW AARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD 159<br />
155<br />
argument. De nieuwe gynaecoloog M.M. Madlener nam in april de rol<br />
van ongeduldige op zich door Slettenaer te wijzen op de toestand op de<br />
operatiekamers, aangezien, zo betoogde hij, ‘Van der Hoff op zijn zachtst ge-<br />
156<br />
zegd (de moeilijkheden) moe is’. Begin mei begon ook de Federatie, inmiddels<br />
Vereniging van Katholieke Ziekenhuizen genoemd, zich er mee te<br />
bemoeien, omdat haar ‘ter ore (is) gekomen, dat enige ziekenhuisbesturen ernstig<br />
gedupeerd worden door het uitblijven van Rijksgoedkeuring voor hun bouw-<br />
157<br />
plannen’. De rijksgoedkeuring kwam vlot. De toewijzing van bouwvolume<br />
liet uiteindelijk nog tot april 1957 op zich wachten. De reden was dat<br />
de overheid in 1955 een bouwstop voor ziekenhuizen afkondigde en daarna<br />
aan aanvragers bouwvolume toewees in een door haar bepaalde volgorde<br />
van urgentie. 158<br />
Het ziekenhuis probeerde de uitbreiding onder andere bij het AMF<br />
159<br />
gefinancierd te krijgen. Het AMF wilde nog steeds van de het contract<br />
met Sittard af en stelde dit als voorwaarde voor financiering. Van der Hoff<br />
was zich er van bewust dat het contract zijn langste tijd had gehad en<br />
stelde J. van der Kroft, de opvolger van Wobbe, voor om het te herzien<br />
nadat Sittard de voorgenomen uitbreidingen had voltooid en zich had<br />
ontwikkeld tot volwaardig ziekenhuis. De Sittardse directeur redeneerde<br />
dat wanneer Sittard groot en geoutilleerd genoeg was, het van een<br />
ziekenhuis in Geleen weinig hinder zou ondervinden. Het AMF zag in het<br />
aanbod van Van der Hoff aanvankelijk een opening, maar kwam bij nader<br />
inzien tot een volledig tegengestelde conclusie. Wanneer het ziekenhuis<br />
in Sittard afstand zou doen van het contract, zou Geleen ruimte krijgen<br />
voor een eigen ziekenhuis en een aantal fondspatiënten uit dat van Sittard<br />
wegnemen. Hierdoor zou Sittard omzet missen en zou de betaling van<br />
rente en aflossing aan het AMF in gevaar kunnen komen. Het fonds<br />
160<br />
besloot de leningaanvraag aan te houden. Het zat met een dilemma: als<br />
ziekenfonds had het geen belang bij de verplichte zorgafname in Sittard<br />
en als beleggend pensioenfonds nu juist wel. Het ziekenhuis wachtte niet<br />
op het AMF en sloot in december 1957 de lening af bij de Nederlandsche<br />
Credietbank N.V.<br />
Het ging ineens razendsnel en voorzover het dat niet ging, wond men<br />
zich er niet meer over op. Zelfs de algemene bouwstop die in 1955 over het<br />
ziekenhuiswezen werd afgekondigd kon de gemoederen niet meer verhitten.<br />
Deze verandering had natuurlijk alles te maken met het gegeven dat
160 DE HORDELOOP<br />
Van der Hoff berustte in de nieuwe naoorlogse orde en had geleerd hoe<br />
ermee om te gaan. Men moest de instanties te vriend houden, geduld<br />
hebben en intussen doen wat men goeddunkte. Terwijl Van der Hoff zich<br />
begin jaren vijftig fel keerde tegen elke bemoeienis van derden, gaf hij<br />
zijn verzet midden jaren vijftig op en vestigde zijn aandacht op de ontwikkeling<br />
van zijn ziekenhuis. Hij bouwde de lang bevochten verpleegvleugel<br />
en, in afwachting van het bouwvolume voor de operatiekamers,<br />
een nieuwe apotheek en werkplaatsen voor de technische dienst. Terwijl<br />
hij zijn ziekenhuis met uitzondering van de verpleegafdelingen, op een<br />
capaciteit van ten minste 600 bedden bracht, toonde Van Odijk zich<br />
tevreden. In een gesprek met de Katholieke Ziekenhuisraad had Coenders<br />
‘de steeds opduikende geruchten’ dat Sittard zich niet aan de door het bisdom<br />
toegestane uitbreiding tot een capaciteit van 440 zou houden, nog maar<br />
eens ter geruststelling ontkend. Daardoor was, aldus Van Odijk, ‘voorgoed<br />
een einde’ gekomen ‘aan dat fabeltje’. 161<br />
Maar er waren meer redenen voor rust. Het wilde met de vestiging van<br />
een ziekenhuis in Geleen niet erg vlotten. De dreiging van een protestants<br />
ziekenhuis was verdwenen, in die zin dat dit in Heerlen zou gaan<br />
162<br />
komen. Met de bouw van een eerste verpleegvleugel, de nieuwe apotheek<br />
en de voorbereiding voor de bouw van nieuwe operatiekamers had<br />
Sittard op Geleen een flinke voorsprong genomen. Men schatte de kans<br />
dat het ziekenhuis in Sittard tot de gewenste volwaardige grootte van 600<br />
bedden zou zijn uitgebouwd, voordat de oprichting van een ziekenhuis in<br />
Geleen zijn beslag kon krijgen, groot in. Daarom durfde Van der Hoff het<br />
aan om naar het AMF de deur naar herziening van het contract op een<br />
kier te zetten.<br />
Ten slotte doofde bij Van der Hoff het vuur omdat hij zich langzaam uit<br />
zijn levenswerk begon terug te trekken. In juni 1954 kondigde de 62-jarige<br />
chirurg aan dat hij zijn medische praktijk ging overdragen. Hij wilde zich<br />
nog een paar jaar volledig aan de vervolmaking van zijn ziekenhuis<br />
163<br />
wijden om vervolgens afscheid te nemen. Als een verrassing kwam dit<br />
besluit niet. Hij was vermoeid en uitgeschakeld geweest. ‘Wat minder werk<br />
voor iemand met een hartinfarct zou niet slecht zijn’, zo redeneerde hij zelf. 164<br />
De opvolging van Van der Hoff<br />
Van der Hoff had zijn opvolging gepland bij de ingebruikname van de<br />
nieuwe operatiekamers, maar wilde er eind 1954, toen duidelijk werd dat<br />
de bouw ervan vertraging opliep, toch meer haast mee maken. Zijn bedoe-
NAAR EEN VOLW AARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD 161<br />
ling was om intern in de opvolging te voorzien, omdat hij meende dat hij<br />
door het plaatsen van een advertentie de A-opleidingsstatus in gevaar zou<br />
brengen. Zodoende was zijn assistent Houben steeds de gedoodverfde<br />
kandidaat geweest. Maar de oudere chirurg, die de basisheelkunde beschouwde<br />
als de kern van het ziekenhuis, vond Houben bij nadere overweging<br />
te licht om ook van het ziekenhuis de leiding op zich te nemen.<br />
Hij beoordeelde hem als ‘een goed mens en een goed operateur’, maar het<br />
ontbrak de jonge chirurg aan organisatietalent, durf en initiatief. Deze zag<br />
het leidinggeven overigens als minderwaardige bezigheid. Leidinggeven<br />
‘doe je in een fabriek’ zou Houben hebben gezegd. Van der Hoff achtte hem<br />
niet de persoon die zich tussen Heerlen, Maastricht, Roermond en later<br />
165<br />
misschien Geleen staande kon houden. Hij zocht een sterke man, ging<br />
166<br />
in januari 1955 toch extern op zoek en vond J.A. Pinckaers. Deze had<br />
echter zijn opleiding nog niet geheel afgerond en kwam derhalve pas op 1<br />
juli 1956 beschikbaar. Van der Hoff probeerde via het Concilium Chirurgicum<br />
de Specialisten Registratie Commissie zover te krijgen Pinckaers<br />
eerder in te schrijven, zodat hij eerder van de last van zijn praktijk kon<br />
worden afgeholpen. Maar het enige dat hij ermee bereikte was een felle<br />
167<br />
discussie in het Concilium. Pinckaers werd daarom per 1 januari 1956<br />
168<br />
benoemd zonder in het specialistenregister te zijn ingeschreven. Die<br />
inschrijving zou op 15 juni plaatsvinden, maar de registratiecommissie<br />
verbond er nu Pinckaers in Sittard reeds was benoemd, wel de eis aan dat<br />
hij tot die tijd bij zijn opleider in Utrecht zou blijven werken. De reden<br />
zou zijn dat ‘Dr. v.d. Hoff ziek is en niet in staat is zichzelf aan die opleiding te<br />
169<br />
wijden’. Van der Hoff moest wachten tot 1 juli voordat hij zijn praktijk<br />
kon neerleggen. 170<br />
Nu was de praktijk van Van der Hoff meer dan een chirurgenpraktijk<br />
alleen. Hij onderhield er al sinds zijn aantreden in het ziekenhuis een<br />
röntgenpraktijk naast en stond tevens te boek als gynaecoloog. Ook was<br />
het heelkundevakgebied inmiddels zodanig uitgebreid en het ziekenhuis<br />
dusdanig gegroeid dat de praktijk nog verschillende andere specialismen<br />
herbergde en plaats bood aan meer artsen. Bovendien verhield de situatie<br />
dat de operateur ook de anesthesie op zich nam, zich steeds minder met<br />
de heersende opvattingen. De mening dat de praktijk in feite een combinatie<br />
van verschillende disciplines vormde, was ook de staf en met name<br />
oogarts Van der Werf toegedaan. Hij vond het aannemen van alleen<br />
Pinckaers te mager. Van der Werf zag liever een orthopedisch chirurg, een<br />
neurochirurg en een thoraxchirurg komen, maar dat stuitte op de vrij
162 DE HORDELOOP<br />
conservatieve opvattingen van Van der Hoff, die weinig voelde voor<br />
171<br />
‘eindeloos opsplitsen’. De toelating van Pinckaers bracht hem daardoor<br />
ook, voor het eerst, in discussie met de medische staf. Deze discussie beïnvloedde<br />
zijn opvattingen. Hij trok in 1955 Madlener aan als gynaecoloog en<br />
172<br />
in 1956 E.F. Lokin als anesthesist. Ook vond hij een orthopeed, P. van<br />
Haeff, die zijn heelkundepraktijk met Pinckaers moest gaan delen. Daarvoor<br />
had hij meer argumenten dan die de medische staf hem had aangedragen.<br />
Heerlen had de heelkunde gesplitst in chirurgie en orthopedie en<br />
dat had ertoe geleid dat ongevalpatiënten van de Maurits naar dit ziekenhuis<br />
in plaats van naar Sittard werden gezonden. Door nu ook te splitsen<br />
hoopte Van der Hoff daar een einde aan te maken. Hij realiseerde zich dat<br />
een scheidslijn tussen de vakgebieden moeilijk te trekken was, maar<br />
verzekerde de twee nieuwkomers dat zij niet bang hoefden te zijn voor te<br />
weinig werk. ‘Ik denk dat voor U beiden de praktijk zo groot zal zijn dat er<br />
geen tijd is om na te gaan of een patient bij de een behoort dan wel bij den ander<br />
en als er dan ook al eens een patient verdwaalt, wat zou dat dan nog?’ Van der<br />
Hoff somde op welke aandoeningen volgens hem bij het vakgebied orthopedie<br />
thuishoorden en wees het overige toe aan dat van chirurgie. Daarbij<br />
deelde hij traumatologie, waar de meeste ongevalpatiënten voor naar<br />
Heerlen gingen, in bij orthopedie. Het was een uitnodiging aan de Maurits<br />
om getroffen mijnwerkers voortaan weer naar Sittard te sturen, maar hij<br />
week ermee af van wat elders in Nederland gebruikelijk was. Overigens<br />
kwam Van Haeff niet. Hij koos voor de mijnafdeling van het ziekenhuis in<br />
Heerlen. 173<br />
Van der Hoff haalde dus ineens in hoog tempo nieuwe specialisten in<br />
huis. Hij had zich begin 1954 voorgesteld in vier fases tot een volwaardige<br />
medische staf te komen. Met de toen aanwezige staf, bestaande uit een<br />
chirurg, een internist, een kinderarts, een kno-arts, een oogarts, een dermatoloog,<br />
een röntgenoloog, een neuroloog en een bacterioloog, was de<br />
174<br />
eerste fase reeds voltooid . Voor de tweede fase waren voor de functies<br />
van apotheker, biochemicus, gynaecoloog en orthopedisch chirurg al solli-<br />
175<br />
citanten uitgenodigd. Zodra de nieuwe operatiekamers in gebruik konden<br />
worden genomen, zouden, in de derde fase, een thoraxchirurg, een<br />
longfysioloog, een arts gespecialiseerd op het gebied van de ‘physico-therapie’<br />
en een anesthesist worden aangetrokken. Fase vier was het sluitstuk<br />
met een patholoog-anatoom, een laboratoriumarts en een reumatoloog. 176<br />
Door de vertraging van de bouw van de nieuwe operatiekamers en door
NAAR EEN VOLW AARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD 163<br />
Van der Hoffs behoefte om met het oog op zijn gezondheid snel opvolgers<br />
te vinden, kwam van de voorgenomen volgorde weinig terecht. Het<br />
ziekenhuis bleef, in afwachting van een orthopeed, in de jaren vijftig<br />
steken in fase twee, hoewel wel een anesthesist, Lokin, en een reumatoloog,<br />
D.Ph. Lie, werden aangesteld.<br />
Tegelijk met Pinckaers en Lie werd per 1 januari 1956 de apotheker H.G.J.<br />
van Kempen in loondienst genomen met de opdracht de nieuwe apotheek<br />
177<br />
in te richten. Lang wijdde Van Kempen zich niet aan deze taak. Van der<br />
Hoff zag in hem een geschikte opvolger als directeur van het ziekenhuis.<br />
Pinckaers, in aller ijl toegelaten, verloor zijn positie van kroonprins aan de<br />
apotheker, nog voor hij in het ziekenhuis goed en wel zijn start had<br />
gemaakt. Al in 1957 had Van Kempen een groot deel van de directietaken<br />
overgenomen.<br />
Van der Hoff kreeg tijd en besteedde die aan het schrijven van brieven en<br />
rapporten, voornamelijk over de ontwikkeling van het ziekenhuiswezen.<br />
In zijn schrijfsels ontwikkelde hij zijn visie op wat er zich in de ziekenhuizen<br />
en rond de medici afspeelde. Hij onderzocht, argumenteerde, deed<br />
soms krasse uitspraken en bedacht oplossingen, steeds zoekend naar<br />
begrip van de veranderende wereld en strevend naar de vervolmaking van<br />
zijn hospitaal tot modern en groot medisch centrum. Het leverde van deze<br />
ingewijde deelgenoot een interessante stapel aantekeningen en brieven<br />
178<br />
op.<br />
Het orakel Van der Hoff<br />
Er voltrok zich in de jaren vijftig in de ziekenhuizen een razendsnelle<br />
ontwikkeling. De ontwikkeling van de medische techniek kwam in een<br />
stroomversnelling, de kennis en vaardigheden van de medici namen toe<br />
en de aandacht verschoof van het ziekenhuisbed naar de polikliniek en de<br />
operatiekamer. Waren de hospitalen van voor de oorlog te kenschetsen als<br />
inrichtingen gericht op de opvang van zieken, na de oorlog werden de<br />
ziekenhuizen meer productieorganisaties, gericht op de genezing van<br />
zieken.<br />
Van der Hoff had zich medio jaren vijftig gewijd aan het ontwerp van de<br />
meest ideale operatieafdeling. Dat resulteerde in een samenstel van ruimten,<br />
gangen, sanitair en interieur, gericht op een zo gecontroleerd en<br />
efficiënt mogelijke operatieprocesgang met in het centrum daarvan een<br />
batterij van vijf operatiekamers. Een vergelijking met de gemechaniseerde<br />
productie-inrichting van een moderne fabriek was op zijn plaats. ‘Bedrijfs-
164 DE HORDELOOP<br />
H.G.J. van Kempen
NAAR EEN VOLW AARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD 165<br />
wegen’ voor patiënten en medisch personeel waren strikt gescheiden. Alle<br />
benodigde bijruimten, zoals wasruimten, kleedkamers, sterilisatievertrekken<br />
en verbandkamers waren in de directe omgeving van de operatiekamers<br />
gesitueerd en uitsluitend voor de operatieafdeling bedoeld. Zelfs de<br />
röntgenafdeling en een aantal polikliniekruimten waren met het operatiecomplex<br />
verbonden. De patiënten kwamen de operatiekamers binnen via<br />
een voorbereidingsruimte en verlieten deze via een recovery. Onder en<br />
boven het complex bevonden zich magazijnen, materiaal afvoerruimten,<br />
de technische installaties, zoals een airconditioning en voorzieningen voor<br />
de elektronische apparatuur. Ruim een miljoen gulden kostte Van der<br />
Hoffs nieuwe operatieafdeling. Op dat moment een zeer moderne faciliteit,<br />
trok zij in 1958 in het tijdschrift Het ziekenhuiswezen ruim aandacht. 179<br />
Van der Hoff was, gedreven door de voortdurende overbezetting van zijn<br />
beddenhuis, groot supporter van de zich voltrekkende verschuiving van<br />
klinische naar poliklinische behandeling, omdat bij een gelijk aantal<br />
bedden veel meer patiënten konden worden behandeld. Waar spreek- en<br />
behandelkamers zich aanvankelijk tussen of op de verpleegafdelingen<br />
bevonden, verschoven deze naar een apart gedeelte in het ziekenhuis.<br />
Tegelijk met deze ontwikkeling nam na de oorlog het aantal artsen<br />
razendsnel toe en ontwikkelden zich tal van nieuwe specialismen. En ten<br />
slotte veranderde de positie van de artsen in het ziekenhuis. Anders dan<br />
de medisch-technische, zag Van der Hoff de laatste twee ontwikkelingen<br />
met lede ogen aan.<br />
Voor de oorlog werkten de artsen in het Sittardse ziekenhuis voornamelijk<br />
in loondienst. Het AMF stelde een salaris vast en betaalde dit de artsen<br />
via het ziekenhuis. Voor niet bij het AMF verzekerde patiënten, maar dit<br />
waren er aanvankelijk niet veel, werden de artsen per behandeling gehonoreerd.<br />
Veelal regelden zij dat zelf, soms zorgde het ziekenhuis voor de<br />
inning. Na de oorlog kwam er in Nederland een ontwikkeling op gang in<br />
de richting van zelfstandige specialisten, dat wil zeggen, artsen die weliswaar<br />
aan het ziekenhuis waren verbonden, maar daarmee geen financiële<br />
band hadden. Deze artsen noemde men all-out-specialisten, de artsen in<br />
dienstverband werden all-in-specialisten genoemd. Ziekenhuizen waar de<br />
artsen in dienstverband werkten noemde men gesloten ziekenhuizen en<br />
die waar zij op all-out-basis werkten, open ziekenhuizen. Sittard stond in<br />
de jaren vijftig te boek als gesloten ziekenhuis, maar ontwikkelde zich<br />
langzaam tot open ziekenhuis. ‘Wij behoren te samen’, vatte Van der Hoff
166 DE HORDELOOP<br />
zijn bezwaren samen. ‘Het moet dus zó zijn, dat de medici niet alleen in het<br />
ziekenhuis komen werken, maar dit huis, intenser naarmate zij langer in ons<br />
180<br />
midden verkeren, als een stuk van zich zelf beschouwen.’ Hij verwachtte dat<br />
de all-out-artsen veel minder geneigd zouden zijn om zich met wetenschappelijk<br />
werk en opleiding bezig te houden en dat zij zich minder<br />
verantwoordelijk zouden voelen voor de ontwikkeling en de belangen van<br />
het ziekenhuis waaraan zij waren verbonden.<br />
De ontwikkeling in de richting van een open ziekenhuis werd geacht<br />
sterk in verband te staan met de voortgaande specialisatie. Hiervan was<br />
Van der Hoff evenmin voorstander, zoals hij ook al geen heil zag in de<br />
situatie waarin er twee specialisten van dezelfde soort in een ziekenhuis<br />
zouden werken. ‘Allemaal kunnen wij ze toch niet hebben en dat is ook niet<br />
nodig’, verzuchtte hij. ‘Te veel wordt vergeten dat de mensch een eenheid is en<br />
181<br />
geen som van hersenen, longen, beenen etc.’ Zijn redenatie was dat wanneer<br />
tal van deze superspecialisten zouden komen, hun praktijken te klein<br />
zouden blijken om assistenten op te leiden. Deze zouden dan verdwijnen,<br />
waarna de praktijken weer te groot zouden worden voor één man. En dan<br />
‘komen er meerderen van hetzelfde soort en men wordt gedreven naar het open<br />
ziekenhuis’. Zijn veronderstelling was dat twee specialisten niet in een<br />
ziekenhuis konden samenwerken in dienstverband. Men kon er slechts<br />
één verantwoordelijk maken voor een praktijk. De andere moest dan assistent<br />
of chef de clinique zijn, of anders in dienst treden bij of zich associeren<br />
met de eerste. In dat laatste geval had het ziekenhuis op de tweede<br />
geen controle, had ook het honoreren van behandelingen via het ziekenhuis<br />
geen zin meer en verdween de nauwe band met het ziekenhuis. De<br />
drang naar twee of meer specialisten van dezelfde soort zou voortkomen<br />
uit het streven naar keuzemogelijkheden, maar Van der Hoff had ‘liever<br />
één eerste klas kerel ( ) dan tien kleine mannekens’. 182<br />
Medio jaren vijftig was de directeur gewend aan de vakspecialisatie en<br />
het all-out-systeem, maar behield nog wel reserves. Het all-out-systeem, in<br />
het uiterste en hypothetische geval dat een ziekenhuis min of meer de<br />
zoete inval werd, zou volgens sommigen de concurrentie tussen artsen<br />
bevorderden, maar daar geloofde Van der Hoff niet in. Ten eerste moest<br />
niet iedereen zomaar worden toegelaten en ten tweede resulteerde het<br />
all-out systeem of de komst van een tweede specialist van dezelfde soort<br />
niet in concurrentie: ‘hij associeert zich en de concurrentie is weg’. In de<br />
Verenigde Staten, wist Van der Hoff, waren er klinieken ‘waar sommigen<br />
alleen galblazen opereren, anderen alleen maar struma etc.’ Dat had volgens
NAAR EEN VOLW AARDIG ZIEKENHUIS IN SITTARD 167<br />
hem echter niets met specialisatie te maken, maar meer met een organisatie<br />
ingericht met het oog op het verzetten van meer werk. Kwalijk was<br />
ook dat het aantrekken van nieuwe specialisten een bedreiging vormde<br />
voor de all-in specialisten, in Sittard chirurg Van der Hoff en internist Van<br />
Schoonhoven Van Beurden, omdat de nieuwkomers hen stukken praktijk<br />
wegnamen. ‘Op een gegeven ogenblik vervalt het opleidingsrecht of willen er<br />
183<br />
geen assistenten meer komen op een zo kleine afdeling’, zo vreesde hij. Wat<br />
Van der Hoff aan de zelfstandigheid van specialisten verder stoorde, was<br />
de in deze jaren opkomende gedachte dat de zelfstandige praktijken<br />
overdraagbaar moesten zijn. Hij wist niet goed wat er dan precies overgedragen<br />
moest worden. ‘Als men ( ) de beschouwingen over deze z.g. praktijk<br />
overdrachten goed leest, blijkt dat b.v. overgedragen wordt het recht om op een<br />
bepaalde plaats spreekuur te houden. En dat is nu juist een zwak punt. Want de<br />
polikliniek ruimten zijn van het ziekenhuis.’ Van der Hoff wist nog pagina’s<br />
184<br />
vol praktische bezwaren tegen het overdragen van praktijken. Zijn<br />
fundamentele bezwaren waren dezelfde als die hij tegen de voortgaande<br />
specialisatie, associaties en de zelfstandigheid van specialisten had. Deze<br />
waren voornamelijk terug te voeren op de eigenaardige constructie van<br />
een bedrijvenverzamelgebouw dat de ziekenhuizen ermee werden, waarbij<br />
de ziekenhuisleiding de grip op de artsen verloor. De specialisten konden<br />
eisen stellen aan het ziekenhuis en zich tegelijkertijd aan verplichtingen<br />
in het ziekenhuis onttrekken. En waar de medische staf een zelfstandig<br />
machtsblok ging vormen, ontbrak tussen de leden ervan een dwingende<br />
structuur die onderlinge samenhang aanbracht.<br />
Van der Hoff schaarde zich met zijn opvattingen bij de ziekenhuisbestuurders<br />
en toonde zich er meer directeur dan geneesheer mee.<br />
Van der Hoff realiseerde zich dat hij de ontwikkelingen niet kon beïnvloeden<br />
en dat er uiteindelijk weinig artsen in dienstverband over zouden<br />
blijven. Met de tijd paste hij in zijn betogen zijn visie aan en in zaken<br />
waarvan hij aanvankelijk alleen nadelen zag, herkende hij na verloop van<br />
tijd ook voordelen. ‘Het financiële gevechtsterrein wordt verplaatst’, oordeelde<br />
hij in 1954. Het ‘nieuwe front’ zou dat tussen het fonds en de arts worden.<br />
‘Dat zal het A.M.F. misschien niet prettig vinden’, maar, zo prees hij zich<br />
gelukkig, de financiële organisatie en risico’s van het ziekenhuis zouden<br />
185<br />
met alleen maar all-out-artsen een stuk kleiner worden.<br />
En zo filosofeerde Van der Hoff verder. Hij bestookte zijn medische staf in<br />
186<br />
wekelijkse mededelingen met zijn visies. Hij schreef de mensen met wie
168 DE HORDELOOP<br />
Een operatie in het ziekenhuis van Sittard in de jaren vijftig met een wakende zuster aan het hoofdeinde<br />
van de tafel. De operateurs hadden in deze periode nog geheel andere opvattingen over de te<br />
nemen maatregelen tegen infectiegevaar.
EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN 169<br />
hij in de voorbije jaren te maken had gehad. Zijn brieven waren lang, de<br />
thema’s divers. Hij greep terug naar het verleden, dacht na over de toekomst,<br />
probeerde nieuwe fenomenen in de zorg een plaats te geven, deelde<br />
zijn ervaringen en gaf college. Aldus nam Van der Hoff deel aan de discussies<br />
die in de door hem zo verafschuwde wereld van de verenigingen,<br />
belangengroepen en overlegorganen, in deze jaren werden gevoerd.<br />
Eind jaren vijftig was de oude geneesheer uitgeschreven. ‘Zie zo Slettenaer’,<br />
besloot hij, ‘de dictaphone ( ) is vol.’ 187<br />
In juni 1959 stelde Van der Hoff het College van Regenten en de algemeen<br />
overste van de congregatie in Créhen voor om een directorium te benoe-<br />
188<br />
men onder voorzitterschap van Van Kempen. In november maakte het<br />
bestuur van de congregatie in Nederland de benoeming bekend van Van<br />
189<br />
Kempen tot adjunct-directeur. Van der Hoff kreeg de titel algemeen<br />
directeur, een eretitel, want hij bemoeide zich niet meer met het ziekenhuisbedrijf.<br />
Op 21 september 1961 overleed hij, 69 jaar oud. 190<br />
4. EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN<br />
Intussen zag Geleen zijn ziekenhuisambities gefnuikt, volgens Van<br />
Banning door de bouwstop van 1955. De burgemeester maakte zich daar<br />
grote zorgen over en zocht naar uitwegen. Hij legde aan de provincie het<br />
idee voor om het ziekenhuis voorlopig in een bestaand gebouw te vestigen.<br />
Maar Van Banning hoefde helemaal niet bezorgd te zijn. Geleen was<br />
na de beschikking van de kroon nog helemaal niet zo ver gevorderd dat zij<br />
hinder zou kunnen ondervinden van een bouwstop in 1955. Volgens Maenen<br />
bestond er bovendien, als het er op aankwam, helemaal geen bouwstop.<br />
Gedeputeerde Paulussen vond dat wanneer de urgentie van een<br />
ziekenhuis in Geleen zou zijn aangetoond, een bouwstop de verwezenlij-<br />
191<br />
king ervan niet kon tegenhouden. Een onderzoek van architect Swinkels<br />
naar de geschiktheid van het gebouw van de plaatselijke H.B.S. pakte<br />
negatief uit, waarna Van Banning dat plan liet varen. 192<br />
In vervolg op de verloren beroepsprocedure tegen de provincie over het<br />
renteloos voorschot, eind 1955, had de burgemeester bij Gedeputeerde<br />
Staten de vraag neergelegd of de gemeente een rente- en aflossingsgarantie<br />
mocht afgeven. Voor het ziekenhuis stond niets anders meer open dan
170 DE HORDELOOP<br />
op de particuliere markt geld te gaan lenen, waarvoor garantstelling door<br />
de gemeente wel een vereiste was. Hoewel gedeputeerde Maenen vond<br />
dat Geleen de gewone procedures moest volgen, liet Van Banning zich<br />
niet weerhouden om toch de route van de gemeentegarantie uit te proberen.<br />
In juli 1956 liet hij de gemeenteraad besluiten om aan St. Barbara<br />
een garantie af te geven voor een lening van 25.000 gulden, bedoeld voor<br />
193<br />
het maken van een schetsplan. Maar opnieuw werd dit beluit door de<br />
provincie vernietigd. Dit keer voerde Gedeputeerde Staten als reden aan<br />
194<br />
dat de Inspectie voor de Volksgezondheid negatief had geadviseerd. In<br />
de hoop een oplossing te kunnen vinden ging Van Banning in februari<br />
1957 weer een gesprek aan met de gouverneur en de gedeputeerden Paulussen<br />
en Maenen. Deze laatste poogde Van Banning nog eens duidelijk te<br />
maken dat de eigenzinnige manier waarop Geleen probeerde zijn zin te<br />
krijgen niet zou gaan werken en dat eenvoudigweg alle procedures moesten<br />
worden doorlopen. Ook wees hij er nog eens op dat het argument van<br />
Geleen dat de minister niet afwijzend zou staan, op een misvatting<br />
berustte. ‘De minister verklaart alleen dat hij niet afremt als dat niet op zijn<br />
weg ligt.’ Volgens Van Banning werden de plannen van Geleen voortdurend<br />
gedwarsboomd en waren er tal van verborgen agenda’s. De gouverneur<br />
ontkende dat en Maenen besloot met de stelling ‘er is niets verborgens<br />
aanwezig’. 195<br />
Voor de burgemeester was het niettemin duidelijk. Maenen adviseerde<br />
hem wegen te bewandelen waarvan de gedeputeerde zelf ook wel wist<br />
dat die niet tot het gewenste doel zouden leiden. Zo kon deze beweren<br />
dat hij Geleen een warm hart toedroeg, maar toch het ziekenhuis tegenhouden.<br />
En zo was het ook wel ongeveer. Maenen was in de loop van de<br />
jaren tot de overtuiging gekomen dat uitbreiding van het ziekenhuis in<br />
Sittard te verkiezen was boven een de vestiging van een nieuw ziekenhuis<br />
in Geleen, maar kon zich moeilijk openlijk tegen de visie van het bisdom,<br />
dat wil zeggen tegen die van Van Odijk, keren. Deze laatste stond intussen<br />
alleen. De inspectie, het ministerie, de provincie, alle besluitvormers<br />
waren tegenstander van een ziekenhuis in Geleen.<br />
Maar Van Banning ging door op de ingeslagen weg. Hij dacht dat wanneer<br />
hij op de particuliere markt, eventueel met een gemeentegarantie, de<br />
financiering rond kreeg, het de overheden aan middelen ontbrak om de<br />
vestiging van een ziekenhuis tegen te houden. Eind jaren vijftig vond de<br />
Stichting St. Barbara een bouwer en financier in één en deze bleek ook
EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN 171<br />
nog eens over relaties te beschikken in Den Haag. Het betrof de bouwondernemer<br />
en projectontwikkelaar L. Melchior, een succesvolle, maar door<br />
zijn collaboratieverleden en zijn wijze van ondernemen omstreden zakenman.<br />
Melchior was een grote en rijke partij in de ziekenhuisbouw. Voor<br />
het bestuur van de Stichting St. Barbara betekende samenwerking met<br />
deze bouwondernemer de uitweg. Wanneer hij mocht bouwen én financieren<br />
en de gemeente een garantie afgaf, was Melchior bereid zijn<br />
invloed in Den Haag aan te wenden om instemming en bouwvolume te<br />
krijgen. 196<br />
In Sittard schrok men zich wild van deze ontwikkeling. ‘Geleen garandeert<br />
de premie van 4½% ( ). De aannemer leent (aan St. Barbara) geld voor 5% of<br />
hoger en schrijft zoveel hoger in met zijn prijs, dat het risico en het renteverlies<br />
zullen zijn gedekt’, luidde er de analyse. ‘Pas op voor ( ) een Bestuur dat zo<br />
197<br />
handelt’. Inderdaad nam het bestuur van St. Barbara een risico. Wilde het<br />
de zaak bij Melchior gefinancierd krijgen dan zat het voor de bouw ook<br />
aan hem vast. Een aanbesteding vond in dat geval dus niet plaats en zicht<br />
op de wijze waarop de bouwer-financier de bouwsom bepaalde kreeg men<br />
niet. Zeker omdat Geleen bij de overheid niet de beste papieren had, er<br />
van rijksbijdrage was afgezien, de exploitatie niet sluitend was en het<br />
voor de Stichting bij banken en verzekeraars dus vrijwel onmogelijk was<br />
om geld te lenen, was het bijzonder dat er zich een bouwondernemer als<br />
financier meldde. Het was logisch dat deze de risico’s die hij nam ruim<br />
afdekte. St. Barbara liet zich, om toch een eigen ziekenhuis te kunnen<br />
vestigen, vrijwillig in met een constructie, waarin zij grote risico’s nam,<br />
zij zichzelf vastzette en waarvoor zij vrijwel zeker een hoge prijs zou<br />
moeten betalen.<br />
Wat Geleen hierna in de kaart speelde, was dat in 1958 een einde was<br />
gekomen aan de dominante combinatie van PvdA en KVP in het landsbestuur.<br />
Onder invloed van de VVD liet het kabinet-De Quay (1959-1963)<br />
veel van de geleide politiek los. Daardoor kreeg ook de ziekenhuisbouw<br />
meer ruimte en lieten ministerie en provincie de teugels vieren. Begin<br />
januari 1960 stemde Den Haag in, dat wil zeggen, minister van Sociale<br />
Zaken en Volksgezondheid Ch.J.M.A. van Rooy bevestigde de mening van<br />
de staatssecretaris destijds, dat de overheid Geleen niets in de weg kon<br />
leggen. De provincie las dit nu ineens als een rijkstoestemming, sprak uit<br />
dat zij het ziekenhuis nu niet meer kon tegenhouden en voegde zich daarmee<br />
naar het nieuwe politieke klimaat. De Stichting St. Barbara sloot bij
172 DE HORDELOOP<br />
Melchior een lening af van 6 miljoen gulden tegen 5¼% rente en kwam<br />
198<br />
met hem de bouw overeen van een ziekenhuis van 150 bedden. Eindelijk,<br />
en nog wel zeer plotseling, kreeg Geleen dan toch groen licht voor<br />
een eigen ziekenhuis.<br />
Bestuursverhoudingen<br />
De voorbereidingen van de bouw van het ziekenhuis waren eind jaren<br />
vijftig in concreet vaarwater gekomen. De Stichting St. Barbara vergaderde<br />
nu ten minste maandelijks en kenmerkte zich door grote continuïteit<br />
in de bestuurssamenstelling. Van Banning, Gehlen, Bergstein en Pijls<br />
199<br />
namen het voortouw. Zij bezochten andere ziekenhuizen en waren<br />
200<br />
intensief betrokken bij het tekenwerk van Swinkels. Het bestuur liet<br />
zich adviseren door H.A.M. Brüning van het St. Joseph Ziekenhuis in<br />
Venlo. Deze voerde daar de directie over alle interne, niet-medische en<br />
niet-verpleegkundige aangelegenheden, dus onder meer de financiële en<br />
technische zaken, een functie die in de ziekenhuiswereld werd aangeduid<br />
als ‘de econoom’. Medio 1960 trok het bestuur alvast een directeur-geneesheer<br />
aan: F.A.K.J. Pieters.<br />
Pieters was een 45-jarige chirurg zonder noemenswaardige ervaring als<br />
zelfstandig werkend specialist. Hij was op 32-jarige leeftijd geneeskunde<br />
gaan studeren. In 1959 voltooide hij in het ziekenhuis in Heerlen zijn<br />
opleiding tot chirurg. Toen hij kort daarna door de Stichting St. Barbara<br />
werd gevraagd, was hij daar als chef de clinique in loondienst. Hoewel hij<br />
als chirurg nog geen staat van dienst had, was hij voor St. Barbara toch<br />
aantrekkelijk. Pieters was van oorsprong M.T.S.-er en had een loopbaan<br />
achter de rug als chemisch-technoloog bij ovenbouwbedrijven in Nederland,<br />
India en Nederlands-Indië. Hem werd daarom de nodige technische<br />
en bedrijfskundige kennis toegedicht. 201<br />
Degenen die het initiatief tot een ziekenhuis in Geleen hadden genomen,<br />
hadden voortdurend tegenwerking ondervonden, maar hun vastberadenheid<br />
en doorzettingsvermogen waren erdoor vergroot. Zij waren steeds<br />
hun eigen weg gegaan en trokken zich van de negatieve meningen van<br />
anderen weinig aan. Met die houding kregen zij uiteindelijk succes. Het<br />
ziekenhuis kwam er, wat anderen daar ook van mochten vinden. Nu in<br />
1960 eindelijk met de bouw kon worden begonnen, behielden de initiatiefnemers<br />
hun eigenzinnigheid en toonden zij zich bestuurders met een<br />
stevige greep op de gang van zaken. Voor iemand als Pieters bleef er wei-
EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN 173<br />
nig invloed over. De gedachtevorming over de ziekenhuisinrichting was<br />
bij zijn komst al afgerond. Hij kreeg geen kans de directie van de voorbereiding<br />
naar zich toe te trekken en kon slechts een bescheiden adviserende<br />
rol spelen. Een herhaalde oproep om zo snel mogelijk een econoom in<br />
dienst te nemen (‘hij kan voldoende geld voor het bestuur verdienen’) vond<br />
geen gehoor. Ook zijn oproep om zo spoedig mogelijk een technicus aan<br />
te trekken ‘opdat deze de totstandkoming van de gehele constructie kan meemaken’,<br />
vond geen weerklank. Zelfs het werven van specialisten werd tot<br />
nader order uitgesteld. 202<br />
De machtsverhoudingen binnen het ziekenhuis in Geleen waren dus al bij<br />
de oprichting wezenlijk anders dan die binnen de omliggende ziekenhuizen<br />
gebruikelijk was. Daar speelde het bestuur, het College van Regenten,<br />
een bescheiden en teruggetrokken rol. In Sittard bijvoorbeeld, bepaalde<br />
uitsluitend Van der Hoff de strategie en dicteerde hij zo nodig zelfs de<br />
brieven van voorzitter Coenders. Het College bleef er overwegend passief,<br />
zelfs op momenten dat de capaciteiten en de energie van de directeurgeneesheer<br />
tekortschoten.<br />
Het verschil in de bestuurlijke verhoudingen tussen Geleen en Sittard was<br />
Van Kempen in 1962 al opgevallen. Toen Pieters met hem wilde overleggen,<br />
liet hij zijn regenten weten daarvoor weinig te voelen, ‘omdat Dr.<br />
Pieters niets te beslissen heeft’. <strong>203</strong><br />
De beperkte rol van Pieters in de voorbereiding werd nog eens onderstreept<br />
door de discussie over zijn honorering. Heerlen vond dat, zodra hij<br />
zich voor Geleen ging inzetten, voor zijn functie van chef de clinique een<br />
ander in aanmerking moest komen. Zijn aanstelling werd teruggebracht<br />
naar deeltijd. St. Barbara wenste het inkomensverlies van Pieters niet te<br />
compenseren, dus hem nog niet voor zijn directeurswerk te betalen. Pas<br />
toen hij eind 1960, als tijdelijke oplossing, voor twee dagen in de week een<br />
chirurg in Venlo ging vervangen, besloot het bestuur dat de volontaire<br />
directeur-geneesheer door een honorarium voor twee dagen per week voor<br />
de Geleense werkzaamheden moest worden vastgelegd. 204<br />
In 1960 uitte de gemeenteraad van Geleen, anders zo positief, kritiek op<br />
de eenzijdige bestuurssamenstelling. Men pleitte voor gemeenteraadsleden<br />
in het bestuur van de Stichting St. Barbara. Het betrof hier kritiek die<br />
in wezen al zeven jaar eerder had kunnen worden geuit. De belangrijkste<br />
initiatiefnemers waren allen lid van de oude St. Adelbert-Vereeniging, de<br />
‘standsorganisatie’ van de katholieke intellectuelen, waarin ook personen
174 DE HORDELOOP<br />
Bisdomsecretaris P.J. van Odijk legde de eerste steen voor het ziekenhuis van Geleen. Hij had fel campagne<br />
gevoerd voor spreiding van ziekenhuiscapaciteit. Hij slaagde daarin door de vestiging van een<br />
ziekenhuis in Brunssum en een revalidatiekliniek in Hoensbroek. De vestiging van een ziekenhuis in<br />
Geleen stuitte op weerstand. Als gevolg van een liberaler overheidsbeleid kreeg Geleen uiteindelijk dan<br />
toch zijn ziekenhuis en Van Odijk dus ook in deze gemeente zijn zin.
EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN 175<br />
als Ruijs de Beerenbrouck en Aalberse te vinden waren geweest. De<br />
verdiensten van de zittende bestuurders waren evenwel al zo groot, dat<br />
de roep om een evenrediger samenstelling niet luid kon klinken. Onder<br />
invloed van Van Banning werden in het vervolg wel de door de gemeente<br />
te bezetten, vrijkomende posities in het bestuur in samenspraak met de<br />
205<br />
gemeenteraad ingevuld. De gemeenteraad trok zich hierna weer terug<br />
en bemoeide zich verder niet meer met het ziekenhuis. 206<br />
Op 10 februari verleende het ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnij-<br />
207<br />
verheid goedkeuring aan de bouw van het ziekenhuis. Het werk werd,<br />
zoals door de financiering reeds was vastgelegd, gegund aan Melchior. 208<br />
Eind september 1961 mocht bisdomsecretaris Van Odijk de eerste steen<br />
leggen. Het bestuur hoopte de ruwbouw in juni 1962 te kunnen afronden<br />
en het ziekenhuis in de zomer van 1963 in gebruik te nemen. 209<br />
Inmiddels vroegen uiteenlopende zaken de aandacht. Zo voerde het<br />
bestuur een lang debat over de keuze tussen kolen- en oliestook voor het<br />
verwarmingssysteem. De keuze viel na hoofdelijke stemming op de duurdere<br />
en meer stof producerende kolenstook, omdat het niet aanging dat<br />
een ziekenhuis naast de Maurits als een van de eerste in Nederland op<br />
210<br />
oliestook zou overgaan. Daartoe aangespoord door Melchior wilde het<br />
bestuur ook een verpleegstersflat bouwen, op het terrein of daarbuiten<br />
211<br />
met winkels eronder. Eind 1961 werd besloten dat de directie van het<br />
ziekenhuis ging bestaan uit drie personen: een directeur-geneesheer als<br />
primus inter pares, een adjunctdirectrice ‘als hoofd van het vrouwelijk personeel’<br />
en een administratief directeur. Hoewel de al in de jaren vijftig aangezochte<br />
zusterorde uit Tilburg een deel van de verpleging op zich ging<br />
nemen, wilde het bestuur de overste daarvan niet met de taak van directrice<br />
belasten. Gemeentesecretaris Gehlen werd voor drie jaar als administratief<br />
directeur benoemd en gaf daarvoor zijn positie in het bestuur<br />
tijdelijk op. 212<br />
Terwijl in het voorjaar van 1962 de besluitvorming over de inrichting van<br />
de diverse gespecialiseerde ruimten en de aanschaf van apparatuur reeds<br />
goeddeels waren afgerond, werd ondanks herhaald aandringen van Pieters,<br />
213<br />
nog steeds gewacht met het aantrekken van specialisten. Terwijl het<br />
bestuur al dacht aan de aankoop van meer terrein met het oog op de<br />
verpleegstersflat, parkeerplaatsen en een ‘te verwachten uitbreiding van het<br />
ziekenhuis tot 400 à 500 bedden’, werden verzoeken van specialisten om te<br />
worden toegelaten terzijde gelegd. Ten aanzien van de technicus kreeg
176 DE HORDELOOP<br />
Pieters evenwel zijn zin, toen in juli 1962 J.P.J. Hans als zodanig werd<br />
214<br />
aangesteld. Ook werd er een ziekenhuiseconoom benoemd. Eind september<br />
kreeg de net afgestudeerde econoom J.A.N. van Zutphen zijn aanstelling.<br />
Eerst zou hij een aantal maanden stage gaan lopen bij Brüning in<br />
Venlo, dan als chef de bureau bij directeur Gehlen gaan werken om deze<br />
laatste uiteindelijk te kunnen gaan opvolgen.<br />
Bij zijn aanstelling ontspon opnieuw een discussie over de directie van het<br />
ziekenhuis en met name over de positie die Pieters en Van Zutphen ten<br />
opzichte van elkaar en het bestuur zouden moeten gaan innemen. De<br />
functie van adjunctdirectrice was uit de aandacht verdwenen. Bergstein<br />
die in juli de voorzittershamer van Van Banning had overgenomen, was<br />
met de burgemeester er voorstander van dat Pieters als voorzitter fungeerde<br />
binnen een collegiale directie. Huisarts Govaert stelde voor om Pieters<br />
een steviger positie geven door te kiezen voor een eenhoofdige directie.<br />
Van Zutphen zou dan rechtstreeks verantwoording moeten afleggen aan<br />
het bestuur. Pieters vond dit voorstel aanlokkelijk, omdat hij daarmee de<br />
leiding voor zich alleen kreeg en voor de financiële zaken, waarvan hij<br />
dacht dat ze van ondergeschikt belang waren, geen verantwoordelijkheid<br />
hoefde te dragen. Naarmate de discussie vorderde, realiseerde Pieters zich<br />
echter dat het werk van Van Zutphen wel eens veel meer dan een bijzaak<br />
zou kunnen zijn en ontdekte hij het nadeel van zo’n constructie. Van<br />
Zutphen zou zich kunnen onttrekken aan zijn leiding en het bestuur zou<br />
zijn positie kunnen ondermijnen door rechtstreeks met de econoom zaken<br />
te doen. Het bestuur kwam daarop tot een opmerkelijke tussenvorm<br />
waarbij Pieters en Van Zutphen gezamenlijk de directie vormden, maar<br />
niet waren gedwongen tot het voeren van collegiaal beleid. Ieder diende<br />
215<br />
afzonderlijk verantwoording af te legden aan het bestuur. Daarmee<br />
ontstond niet alleen een situatie dat de twee directeuren zich aan elkaars<br />
invloed konden onttrekken en tegen elkaar konden worden uitgespeeld,<br />
ook kwam de besluitvorming, wanneer het ging om het afstemmen van<br />
een gezamenlijke koers, bij het bestuur terecht. De constructie bracht de<br />
directeuren al bij voorbaat in een onduidelijke en zwakke positie.<br />
In de zomer van 1962 nam de Sittardse directeur Van Kempen het initiatief<br />
om met Pieters en Gehlen een gesprek aan te gaan. Sittard wilde<br />
nieuwe specialisten aannemen en achtte het daaraan voorafgaand van<br />
belang te peilen wat Geleen van plan was. ‘Denken zij terug te vallen op<br />
ons, dan dienen wij bij het aanstellen van nieuwe specialisten met hun wensen
EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN 177<br />
rekening te houden’, vond Van Kempen. Maar na een eerste gesprek concludeerde<br />
de directeur dat Pieters en Gehlen ‘de problematiek van een ziekenhuis<br />
niet doorzien’. Had Van Kempen erop gerekend dat het Geleense<br />
ziekenhuis adviezen kwam inwinnen, of gebruik wilde maken van<br />
bepaalde superspecialisten, de Geleense delegatie dacht ‘wasserij, laboratorium<br />
en apotheek maar op ons af te schuiven’. Van Geleen werd daarna niets<br />
meer vernomen. De Sittardse regenten hielden het erop dat ‘er gesproken is<br />
216<br />
met mensen die onkundig zijn’. In oktober stelde men in Sittard vast dat<br />
Pieters niet besluitvaardig was en dat het dus geen zin had om met hem<br />
rond de tafel te gaan zitten. 217<br />
Binnen het Geleense bestuur werd intussen een scheiding zichtbaar<br />
tussen onder anderen Van Banning en Gehlen die geneigd waren gematigde<br />
standpunten in te nemen en Govaert en Bergstein die de touwtjes<br />
stevig in handen wilden houden en van een relatie met het ziekenhuis<br />
van Sittard niets moesten hebben. De laatsten hadden op dit punt de<br />
overhand, waardoor een rationele werkrelatie met Sittard zich niet kon<br />
ontwikkelen.<br />
Strijdbaar toonden de bestuurders van St. Barbara zich ook in de vaststelling<br />
van een standaardovereenkomst tussen ziekenhuis en specialist. Van<br />
Banning en de in de plaats van Gehlen in het bestuur benoemde nieuwe<br />
gemeentesecretaris C.M. Touw maakten zich, net als Van der Hoff in de<br />
jaren vijftig, druk over de consequenties die een zelfstandige positie van<br />
specialisten voor het ziekenhuis met zich mee zou brengen. Van Banning<br />
en Touw vreesden dat aan het eigen arbitrage-instituut dat de specialisten<br />
hadden ingericht de objectiviteit van een onafhankelijk rechter ontbrak en<br />
dat in geval van conflicten deze arbitrage ‘op de stoel van het bestuur van de<br />
stichting gaat zitten’.<br />
De discussie spitste zich daarna toe op de zich landelijk ontwikkelende<br />
regelingen omtrent praktijkoverdracht. Van Banning vond dat de artsengemeenschap<br />
hierover een ‘zeer eigenaardig’ standpunt innam. De specialisten<br />
die in Geleen zouden komen werken, kregen hun praktijk voor niets<br />
en zouden er dan na verloop van tijd in de vorm van een overnamesom<br />
veel geld voor mogen rekenen. ‘De patiënten worden als het ware verhandeld’,<br />
was de opvatting van de burgemeester. ‘De vrijheid van het bestuur om naar<br />
eigen goed-inzicht te handelen, wordt verdrongen’, voegde hij toe, en het<br />
‘nobile officium’ dat het artsenberoep in zijn ogen was, verhield zich niet<br />
met overnamesommen. Anders dan bij andere onderwerpen waarbij hij
178 DE HORDELOOP<br />
een zo groot mogelijke bestuurlijke macht en vrijheid aanhing, koos huisarts<br />
Govaert nu partij voor zijn collega’s. Hij was van mening dat artsen,<br />
misschien die in Zuid-Limburg uitgezonderd, ‘nauwelijks droog brood kunnen<br />
verdienen’. Hij sloot zich daarmee aan bij de mening van Pieters, die<br />
vond dat artsen niet meer vermogend waren en het nobile officium ‘iets is<br />
218<br />
van vroeger’. De niet-artsen-bestuurders en de dokters wisten elkaar op<br />
dit thema niet te vinden. Er werd een negatieve toon gezet ten aanzien<br />
van de specialisten, nog voordat het ziekenhuis haar deuren had geopend<br />
en nog voor dat de eerste specialist er was toegelaten.<br />
Te klein bemeten faciliteiten<br />
Het stichtingsbestuur was van plan het ziekenhuis in de zomer van 1963<br />
in gebruik te nemen, desnoods deel voor deel. In een notitie van maart<br />
1963 beargumenteerde Pieters dat dat laatste praktisch onmogelijk was. De<br />
verpleegafdelingen zouden als eerste worden opgeleverd, maar deze<br />
konden niet eerder in gebruik worden genomen dan wanneer de personeelsbezetting,<br />
een medisch administratief systeem, de eerste hulp, de<br />
entree van het ziekenhuis, het laboratorium en de bloedtransfusiedienst<br />
op orde waren. Voor de heelkunde waren bovendien nog de röntgenkamer<br />
en de operatiekamers nodig. Wilde men dus ‘op bescheiden schaal met het<br />
medisch werk ( ) beginnen’, dan moest toch bijna het hele ziekenhuis klaar<br />
219<br />
zijn. De notitie van Pieters overtuigde voor één keer het bestuur. ‘Overhaast<br />
zullen we niet mogen tewerk gaan’, luidde de conclusie. 220<br />
Nu was de gedachte om maar zo snel mogelijk te beginnen om meer<br />
redenen onverstandig. Het bestuur was nog bezig met zaken als standaardcontracten<br />
met specialisten, het reglement voor de medische staf,<br />
pensioenvoorzieningen, de verpleegstersopleiding en dergelijke. Er was<br />
221<br />
nog geen personeel en er waren nog geen specialisten. Op een bouwvergadering<br />
in maart 1963 bracht Pieters nog andere tekortkomingen aan het<br />
licht. In een uitgewerkt rapport betoogde hij dat zich in het ziekenhuiswezen<br />
een verschuiving aan het voltrekken was van klinische naar<br />
poliklinische behandeling. Hij constateerde dat de voor het ziekenhuis<br />
bedachte polikliniek, ‘de bedrijfsruimte voor het spreekuur van de specialist’,<br />
niet op de moderne zorg was berekend. Dit gold volgens hem ook voor de<br />
operatie-, de röntgen- en de kinderafdeling. De poliklinieken waren in de<br />
oorspronkelijke opzet inderdaad niet meer dan een spreekuurlokaal met<br />
kamerschermen. De polikliniek voor de kinderarts en de psychiater was<br />
‘goed als militair keuringslokaal’, die voor chirurgie en gynaecologie veel te
EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN 179<br />
klein en met slechts twee kleedcabines. ‘Als er een dame komt die nogal goed<br />
“ingeregen” is, duurt het 20 minuten voordat de cabine weer vrij is’, schetste<br />
Pieters het probleem. De polikliniek voor de interne geneeskunde was in<br />
zijn oorspronkelijke opzet wel aanvaardbaar, zo was hij geïnformeerd. ‘Het<br />
interne geneeskundig onderzoek heeft sinds Boerhave blijkbaar niet veel verandering<br />
ondergaan’, verklaarde hij dat oordeel snerend naar het niet-chirurgenkamp<br />
en verwees daarmee naar de kennelijk schokkende gedateerdheid<br />
van de inrichtingsvoorstellen. De poliklinieken waren wel te verbeteren.<br />
‘Het enige bezwaar, dat nog aanwezig is, doch waaraan helaas niets te verhelpen<br />
valt is de kleine ruimte’, was zijn conclusie, die eveneens gold voor de<br />
operatie- en de röntgenafdeling, waar nauwelijks nog aanpassingen mogelijk<br />
waren. ‘Het is een euvel waaraan het gehele ziekenhuis zal blijken mank te<br />
gaan.’ 222<br />
Pieters maakte duidelijk dat Swinkels en Melchior in opdracht van St.<br />
Barbara bezig waren een ‘standaardziekenhuis’ weg te zetten, waarvan al<br />
op voorhand duidelijk was dat het niet kon voldoen aan de eisen van<br />
moderne zorg en te klein was voor het beoogde aantal patiënten. De verklaring<br />
hiervoor is niet moeilijk te vinden. Zelfs wanneer rekening wordt<br />
gehouden met de zich in deze periode zeer snel voltrekkende, ingrijpende<br />
veranderingen in de ziekenhuiszorg, dan nog verraadde de geschetste<br />
problematiek een slechte voorbereiding. Het bestuur had zich tot de grote<br />
lijnen en organisatorische en financiële aspecten beperkt, maar voor de<br />
detaillering nauwelijks terzake kundigen toegelaten. Het bestuur had over<br />
kolen, parkeerplaatsen en overnamesommen gediscussieerd, maar de<br />
onderwerpen waarover het had moeten gaan, laten liggen. De bestuurders,<br />
zelf niet bij uitstek op het ziekenhuisterrein kundig, bleken de zich<br />
snel voltrekkende ontwikkelingen niet te hebben overzien. De vraag is<br />
overigens ook of de als arts nog jonge Pieters beschikte over voldoende<br />
ervaring om op alle medische terreinen te kunnen adviseren ten aanzien<br />
van het ontwerp en inrichting van het ziekenhuis.<br />
De specialisten<br />
In januari 1963, enkele maanden voor de beoogde opening, stelde St.<br />
Barbara vacatures voor negen specialisten, een aantal dat veel groter was<br />
223<br />
dan een ziekenhuis met 150 bedden toeliet. Het bestuur voelde zich<br />
door het aantal bedden evenwel niet belemmerd, aangezien het van plan<br />
was het ziekenhuis uit te breiden tot 400 à 500 bedden. Tot het aankopen<br />
van extra grond voor dat doel was al besloten.
180 DE HORDELOOP<br />
Het bestuur van de Stichting St. Barbara in 1963<br />
Staand van links naar rechts: J.J.M. Michielsen, L.L.G. Cobben, E.J. Keulers, J.M. Eykenboom en<br />
C.M. Touw. Zittend van links naar rechts: M.J.C. Pijls, J.F.M.A. Eyssen, M.J.A. Bergstein, A.A.J.<br />
Govaert en J.A. Gehlen.
EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN 181<br />
Deze aanpak, gesteund door het argument ‘hoe meer terrein des te beter’,<br />
224<br />
verhield zich niet met de realiteit. Er was nog geen functionerend<br />
ziekenhuis, zodat denken over uitbreiding voorbarig was. Bovendien liep<br />
de stichting al tegen een gevoelig financieel tekort aan. De bouwsom<br />
bleek in het voorjaar van 1963 drie miljoen gulden hoger uit te vallen dan<br />
de zes miljoen waarvoor gemeentegarantie was verkregen. Een verklaring<br />
had men daarvoor niet. Men kon slechts vaststellen dat alles duurder was<br />
225<br />
uitgevallen. Voor een deel was de kostenstijging inderdaad onvoorzien.<br />
De jaren 1960 en 1961 kenden, aangewakkerd door de liberalisering van de<br />
woningmarkt en het loslaten van het loon- en prijsbeleid, een aanzienlijke<br />
stijging van de kosten van levensonderhoud en deze leidde in Nederland<br />
tot een eerste loonexplosie. Dat het ziekenhuisproject anderhalf keer zo<br />
duur uitpakte, was evenwel met deze loonstijging maar zeer ten dele te<br />
verklaren. De stichting moest bijlenen en voor dat bedrag, in juli al<br />
opgelopen tot 3,5 miljoen gulden, bij de gemeente om een extra garantie<br />
226<br />
vragen. De gemeenteraad reageerde verrast, maar stemde in. De raad<br />
prees zich gelukkig met het nieuws dat, ‘teneinde een zo praktisch mogelijk<br />
indeling van de (verpleeg-)afdelingen te verkrijgen’, het aantal bedden 25<br />
stuks hoger uitkwam en dat er meer specialisten in het ziekenhuis zouden<br />
komen, ‘ongeveer het dubbele van waarop aanvankelijk gerekend werd’. 227<br />
Een volgende tegenslag was dat Melchior meer tijd nodig bleek te hebben.<br />
In juli 1963, de maand dat het ziekenhuis in gebruik had moeten<br />
worden genomen, liet Melchior weten dat hij, onder normale omstandigheden,<br />
pas 1 december klaar kon zijn. De oplevering kon evenwel 15 oktober<br />
plaatsvinden wanneer ook in de bouwvakvakantie en op vrije dagen<br />
werd doorgewerkt. Daarvoor was dan wel de betaling van een premie van<br />
10.000 gulden nodig. Sommige bestuurders vonden ‘het weliswaar verschrikkelijk<br />
wat er gebeurt’, maar waren bereid het gevraagde bedrag op<br />
tafel te leggen. Anderen vonden dat de aannemer misbruik maakte van de<br />
situatie. ‘Men wil er financieel uithalen, wat er uit te persen is’. Touw concludeerde<br />
dat Melchior zich ervan bewust was dat anderhalve maand rentelasten<br />
en geen inkomsten de stichting meer belastte dan de gevraagde<br />
premie. ‘Het rekensommetje (zegt) hem dat wij gedwongen zijn het te doen!’,<br />
228<br />
onderstreepte hij de onvermijdelijkheid van de gang van zaken. Het<br />
bestuur stemde in en de aannemer werd beloond voor zijn vertraging.<br />
In maart 1963 voerde het bestuur de eerste gesprekken met kandidaten<br />
voor interne geneeskunde, gynaecologie, anesthesie, röntgenologie, kin-
182 DE HORDELOOP<br />
dergeneeskunde, oogheelkunde en neurologie. Verder sprak hij met dermatoloog<br />
Croughs en diens nieuwe associé F.C.J. van Neer en met de<br />
oogarts Van der Werf. Deze artsen waren aan het ziekenhuis in Sittard<br />
verbonden, maar zij hielden in Geleen regelmatig spreekuur. Door het<br />
aanstellen van een eigen dermatoloog of een oogarts kon St. Barbara deze<br />
heren en het ziekenhuis in Sittard in de wielen rijden. 229<br />
In april was het zover dat de benoemingen voor interne geneeskunde<br />
(P.J.W.M. Frederiks), gynaecologie (L.A.G.M. Cremers) en kindergeneeskunde<br />
(F.A. Rive) zo goed als vaststonden. Croughs en Van Neer wilden<br />
hun spreekuur in de gemeente voortaan wel in het ziekenhuis van Geleen<br />
houden. Toen het bestuur aangaf ‘geen dependance van Sittard te willen<br />
worden’, deden zij het voorstel dat Croughs in Sittard zou blijven en Van<br />
Neer naar Geleen zou komen en dan samen te werken. Ook hiertegen had<br />
het bestuur nog bezwaar. Het wenste op generlei wijze samenwerking<br />
met rivaal Sittard. Toch was het bestuur in onderhandeling met patholoog-anatoom<br />
A.Th. Ariëns. Deze had een all-in contract met Sittard,<br />
Roermond en Horn en streefde naar een omzetting daarvan in een all-out<br />
contract, zodat hij Geleen erbij kon nemen. In Sittard voelde Van Kempen<br />
niets voor een contractwijziging, waardoor Geleen voorlopig moest afwachten.<br />
Pieters was intussen tot de conclusie gekomen dat hij naast zijn<br />
functie van directeur geen volledige chirurgenpraktijk kon draaien. Hij gaf<br />
het bestuur derhalve in overweging een tweede chirurg te benoemen. Hij<br />
was bereid om deze de leiding over de heelkundeafdeling te gunnen.<br />
Govaert had reeds een kandidaat op het oog, namelijk J.J.H.M. Daniëls,<br />
wiens vrouw bacteriologe was en ook genegen was te komen. 230<br />
Eind mei werden de dermatologen het er onderling over eens dat Van<br />
Neer in Geleen zou worden benoemd, Croughs in Sittard zou blijven en<br />
de praktijk werd gesplitst in een Geleens en een Sittards deel. In deze<br />
constructie kon het bestuur zich wel vinden. Met Ariëns werd gesproken<br />
over het opzeggen van zijn dienstverband in Roermond en Horn en met<br />
het aannemen van een deeltijd dienstverband in Geleen, naast dat in<br />
Sittard. Met röntgenoloog A.C.J.M. Erens en met neuroloog P.W. de Rooij<br />
231<br />
waren gesprekken in een vergevorderd stadium. In juli konden met<br />
Rive, Cremers, De Rooij en kno-arts E.P.J. Laumans contracten worden<br />
232<br />
getekend.<br />
Sinds 1958 kende Nederland de Wet op de Geneesmiddelenvoorzienig, die<br />
ondermeer bepaalde dat ziekenhuizen moesten beschikken over een<br />
apotheek en dat deze apotheek moest worden geleid door een bevoegd
EEN ZIEKENHUIS IN GELEEN 183<br />
233<br />
apotheker in dienst van het ziekenhuis. Was het aanstaande ziekenhuis<br />
aanvankelijk van plan in samenwerking met apotheker en bestuurslid Pijls<br />
in de geneesmiddelen te voorzien, nu moest het op zoek naar een eigen<br />
kracht. Het bestuur vond H.J.M. van Zijl bereid om voor de apotheek en<br />
het laboratorium te komen, maar deze moest dan nog wel worden opgeleid<br />
tot klinisch-chemicus. Apotheker Van Zijl was met een vakgenote<br />
getrouwd en samen dreven zij een praktijk te Meerssen. Hij stond in 1954<br />
al op de kandidatenlijst in Sittard, maar viel daar toen af omdat het<br />
volgens het ziekenhuis ‘een permanent heen en weer reizen’ zou worden en<br />
hij misschien ‘uiteindelijk meer belangstelling (zou gaan) hebben voor zijn<br />
234<br />
eigen zaak dan voor die van het ziekenhuis’. St. Barbara vond voor Van Zijl<br />
voor halve dagen een opleidingsplaats in Sittard en nam hem aan. Vervolgens<br />
kwam een overeenkomst met Ariëns rond, zodat de ziekenhuizen in<br />
235<br />
Sittard en Geleen toch nog op twee gebieden een relatie hadden. Ten<br />
slotte werd men het ook met Frederiks, Daniëls en zijn vrouw M.S.M.<br />
Daniëls-Bosman eens en werden de oogarts R.C.I.M. Dols en de anesthesist<br />
M.J. Stols toegelaten. Daarmee was een maar liefst veertien koppige<br />
medische staf gevormd. 236<br />
Intussen was op 4 november 1963 het ziekenhuis, althans de polikliniek en<br />
één verpleegafdeling geopend. Het was dus toch tot een gefaseerde start<br />
gekomen, niet omdat dit zo wenselijk was, maar omdat de specialisten de<br />
gelegenheid moest worden geboden met hun werkzaamheden te beginnen.<br />
De Nieuwe Limburger bracht het nieuws al op 26 oktober en verwerkte<br />
al in de eerste alinea van het artikel de uitlating van Pieters, dat hij<br />
hoopte dat de eerste patiënt niets ernstigs mankeerde, ‘want dan zullen we<br />
237<br />
hem nog moeten doorsturen naar het Sittardse ziekenhuis’. Eind november<br />
waren er 9 patiënten, begin december 27 en kort voor de kerstdagen 51.<br />
Inmiddels konden wel meer verpleegafdelingen in gebruik worden genomen,<br />
maar het ziekenhuis, laat begonnen met werven, kon op de allengs<br />
krapper wordende arbeidsmarkt niet aan verplegend personeel komen,<br />
zodat het nieuwe ziekenhuis vooralsnog volledig moest terugvallen op de<br />
Tilburgse zusterorde. Dat had niet alleen tot gevolg dat het ziekenhuis<br />
maar langzaam op gang kwam en het meteen gevoelige onderbezettingsverliezen<br />
leed, het wekte ook onvrede bij de veertien specialisten, aan wie<br />
een modern en goed geoutilleerd ziekenhuis was voorgespiegeld. Zij<br />
liepen tegen de gezien hun aantal zeer zeker te klein bemeten faciliteiten
184 DE HORDELOOP<br />
M.J.A. Bergstein en J.P.D. van Banning bij de opening van het St. Barbara Ziekenhuis in 1963
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 185<br />
aan en moesten het doen met gemiddeld nog geen handvol bedden elk en<br />
te weinig verplegend personeel. 238<br />
Er waren meer problemen te overwinnen. Het ontbrak het gebied waar<br />
het ziekenhuis was gebouwd aan busverbindingen, waardoor het voor de<br />
gemiddelde patiënt of bezoeker vrijwel onbereikbaar was. Begin februari<br />
1964 werd voor de bewoners van Geleen een oplossing gevonden. De<br />
Stadsautobusdienst opende een nieuwe lijn die vanaf het treinstation<br />
Geleen-Oost, via Lindenheuvel en het centrum van de gemeente naar het<br />
ziekenhuis liep. Vooral voor bewoners van Schinnen, Stein, Elsloo en Beek<br />
die op het openbaar vervoer waren aangewezen, bleef het bereiken van<br />
het ziekenhuis een hele opgave. 239<br />
De officiële opening van het R.K. Ziekenhuis St. Barbara in Geleen kon op<br />
10 juni 1964 plaatsvinden. Zij werd verricht door voormalig minister en<br />
240<br />
sinds januari gouverneur van de Provincie Limburg Van Rooy. Na een<br />
marathon vol hindernissen had Geleen dan eindelijk haar ziekenhuis.<br />
5. EEN GENERATIEWISSELING IN SITTARD<br />
Het AMF was in de jaren vijftig niet gelukkig met het Sittardse ziekenhuis<br />
De Goddelijke Voorzienigheid. Administrateur Sips klaagde in 1958:<br />
‘Eigenlijk moet Sittard met ons overleg plegen inzake belangrijke financiële<br />
aangelegenheden. Niettemin sluit het een lening zonder onze voorkennis, emitteert<br />
het à 6% een obligatielening zonder onze voorkennis. Niettemin begint het<br />
telkens opnieuw aan de volgende definitieve eindphase van de afrondende uitbouw,<br />
waarbij slechts van het meest summiere vooroverleg sprake is, zegt het toe<br />
in de loop van 1957 de rayonbepaling te herzien, hetgeen in 1958 nog niet is gebeurd;<br />
belooft het de interestvergoeding van de zusters op 3½% te houden, zolang<br />
de nieuwbouw niet ingebruik is genomen, maar verhoogt deze in 1956 tot 4%;<br />
en in 1957 tot 5%; gedoogt elke afwijking van het rayoncontract, mits de bepaling<br />
zelve maar blijft bestaan; lost in de tijden van lagere rente haar vervroegd<br />
aflosbare 5% lening aan ons niet af, omdat met de leningsovereenkomst ook de<br />
verplegingsovereenkomst zal expireren; dat doet bij de uitbreiding de vraag<br />
rijzen of daardoor ook onze garantie voor 70% van 80% de capaciteit uitbreiding<br />
ondergaat, welke onzekerheid door niemand wordt opgelost; en dan eindelijk<br />
de laatste contractsovertreding: voor ruim 77.000 verpleegdagen schijnt een<br />
hogere prijs aan ons gedeclareerd te worden dan aan anderen ( ).’ 241
186 DE HORDELOOP<br />
Het AMF, althans de ziekenfondstak daarvan, wilde al jaren af van het<br />
contract met het ziekenhuis in Sittard. Het had voor het fonds zijn functie<br />
verloren. Voor Sittard trouwens ook, op een belangrijk punt na dan: het<br />
ziekenhuis kon zich door de rayonbepaling en de afnameplicht indekken<br />
tegen Geleen. Pogingen van het AMF om door overleg, via het weigeren<br />
van nieuwe geldleningen, door rayonherziening, of door eenzijdig opzeggen<br />
van het gewraakte contract af te komen, waren gestrand. Sips bleef<br />
evenwel opletten. Eind 1959 vond hij de sleutel. Hij moest ervoor teruggrijpen<br />
op de afrekening over 1957.<br />
Het ziekenhuis wilde begin 1957 in verband met kosten van achterstallig<br />
onderhoud zijn verpleegprijzen verhogen, wendde zich tot Directoraat<br />
Generaal der Prijzen en kwam in afwachting van toestemming alvast<br />
nieuwe prijzen met het AMF en de andere fondsen overeen. Prijsbeheersing<br />
gaf evenwel geen toestemming voor het volledig opnemen van deze<br />
kosten in de verpleegprijzen. Daardoor ontstond achteraf de ongelukkige<br />
situatie dat de voor de andere fondsen geldende verpleegprijs onder de<br />
ingewikkelde, ten behoeve van het AMF te berekenen zelfkostende prijs<br />
uitkwam. Die uitkomst was ook uit die zelfkostende prijs, product van de<br />
uitzonderingspositie die het AMF innam door de prijsberekening achteraf,<br />
te verklaren. De onderhoudskosten werden daarin nu eenmaal meegeno-<br />
242<br />
men en die van achterstallig onderhoud dus ook. Het was een lastige<br />
situatie. Daarom spraken de nieuwe directeuren Van der Kroft en Van<br />
Kempen in augustus 1958 af om de kostprijs voortaan zo te berekenen dat<br />
het AMF-tarief precies overeen kwam met dat van de anderen. Men zou<br />
daartoe in de berekening het achterstallig onderhoud eerst uitsluiten, om<br />
vervolgens het aldus berekende AMF-tarief op te trekken met achterstallig<br />
onderhoud tot het niveau van de tarieven aan andere fondsen. De te<br />
weinig berekende onderhoudskosten zouden worden gereserveerd voor<br />
volgende jaren en als nog te ontvangen op de balans worden geacti-<br />
243<br />
veerd. Die constructie was aanvaardbaar, omdat de partijen verwachtten<br />
dat de overheid eerdaags geen verschil meer wilde zien tussen de<br />
AMF-prijs en de voor andere fondsen geldende verpleegprijzen en omdat<br />
tegelijk de contractbepalingen er zoveel mogelijk mee in stand werden<br />
gehouden.<br />
Van der Kroft was ten aanzien van het contract minder uitgesproken dan<br />
zijn voorganger Wobbe. Eind 1959 vond hij het beëindigen van het contract<br />
met Sittard niet zo urgent. Hij beschouwde het als ‘een middel, waarmede<br />
het tempo van de tot standkoming van een ziekenhuis in Geleen enigermate
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 187<br />
kan worden geremd’. Ook zijn dagelijks bestuur wilde rustig afwachten tot<br />
244<br />
men de ontwikkelingen in de Westelijke Mijnstreek kon overzien. Lang<br />
duurde dat niet, want begin januari 1960 kreeg Geleen toestemming voor<br />
de bouw van haar ziekenhuis en verviel de reden om af te wachten. Van<br />
der Kroft ondernam ogenblikkelijk actie om van het contract af te komen<br />
en Sips stond klaar om hem conflictstof aan te reiken.<br />
Die conflictstof was te vinden in de afspraak die in 1958 was gemaakt om<br />
AMF-verpleegprijs op het niveau van die van de andere fondsen te<br />
brengen door deze aan te vullen uit de post nog van het AMF te ontvangen<br />
kosten van achterstallig onderhoud. Daarin vond Sips nu zwakke<br />
schakels. Ten eerste betaalde het AMF wel de kosten van achterstallig<br />
onderhoud, terwijl het Directoraat Generaal der Prijzen de verrekening<br />
daarvan had afgewezen. Ten tweede voorkwam de constructie nog steeds<br />
niet dat de zelfkostende prijs te hoog zou worden berekend. Nu kon dat<br />
laatste geen dienst doen als argument in de strijd, maar een gevolgtrekking<br />
daarvan wel. Weliswaar werd nu een alternatieve zelfkostende prijs<br />
zonder achterstallig onderhoud berekend en aangevuld tot aan het algemeen<br />
geldende tarief, de werkelijke zelfkostende prijs, kon wel eens hoger<br />
uitvallen dan dat algemene tarief. Dat de verpleegprijsstijgingen, bepaald<br />
door het Directoraat Generaal der Prijzen, steeds iets op de kostprijsstijgingen<br />
in de zorg achter liepen, hielp nog een handje mee. Kon Sips aantonen<br />
dat de zelfkostende prijs te hoog was berekend, dan had hij dubbel<br />
prijs en was er een stok gevonden om de hond mee te slaan.<br />
Nu lijkt de redenatie van het AMF wel erg ingewikkeld. Men zou veronderstellen<br />
dat eventueel te hoog berekende kosten eenvoudig waren vast<br />
te stellen. Zoals al voor de oorlog gebleken, was dat echter niet het geval.<br />
Langgeleden gemaakte afspraken sloten een dergelijke eenvoudige berekening<br />
uit. Het beeld werd eens te meer vertroebeld, doordat het AMF<br />
klinische behandeling nog steeds met het ziekenhuis verrekende, als<br />
waren de specialisten in dienst van het ziekenhuis, terwijl deze intussen<br />
vrijwel zonder uitzondering op all-out basis werkten. Voor AMF-patiënten<br />
dienden zij de kosten per consult of ingreep in bij het ziekenhuis en dit<br />
kreeg voor de specialisten via de verpleegprijs een ‘honorarium’ vergoed.<br />
Dit systeem was onhelder en werkte bovendien in de hand dat er een<br />
verschil ontstond tussen wat het ziekenhuis uiteindelijk aan de specialisten<br />
kwijt was en wat het AMF aan ‘honoraria’ betaalde.<br />
Na een uitzichtloze discussie in 1960, stelde Van der Kroft het ziekenhuis<br />
een oplossing in drie fasen voor. Eerst wilde hij de kostprijsberekening van
188 DE HORDELOOP<br />
de afgelopen jaren onder de loep nemen, dan de methode van aanvullen<br />
met onderhoudskosten ter discussie stellen en ten slotte een gedragslijn<br />
voor de toekomst bepalen. Hij deed al meteen de bewering dat hem van<br />
een afspraak over het achterstallig onderhoud niets bekend was. Hij zette<br />
in door de kostentoewijzingen en berekenmethoden over 1959 af te wijzen<br />
en betoogde dat, wanneer zou blijken dat die afwijzing terecht was, ook<br />
over de jaren vanaf 1948 correctie nodig was. Kortom, hij creëerde een<br />
zaak die er op neer kwam dat Sittard aanzienlijke bedragen terug moest<br />
gaan betalen en probeerde het ziekenhuis zo te dwingen in te stemmen<br />
met ontbinding van het contract. 245<br />
In de loop van 1961 stuurde het AMF aan op arbitrage. Het stelde dat het<br />
bij ontbinding van het contract recht had op een vergoeding voor het feit<br />
dat het afstand deed van haar voorrecht op de laagste verpleegprijs en op<br />
een vergoeding van wat het in het verleden te veel zou hebben betaald.<br />
Het ziekenhuis stelde daar tegenover dat bij het ontbinden van het<br />
contract juist het AMF moest betalen, omdat door het vervallen van de<br />
rayonbepalingen het ziekenhuis nadeel zou ondervinden. Ten aanzien van<br />
de door het fonds betaalde tarieven, keerde het ziekenhuis de bewering<br />
van het AMF om. De tarieven zouden lager zijn geweest dan die aan<br />
anderen waren berekend. Er zou een post aan achterstallig onderhoud<br />
openstaan van ruim een miljoen gulden. En er zou nog een exploitatietekort<br />
van bijna een kwart miljoen moeten worden verrekend. Het AMF<br />
moest dus om te beginnen maar eens het verschil in tarieven met de<br />
anderen bijpassen. 246<br />
Van Kempen had weliswaar flink tegenvuur gegeven, maar nam ten<br />
aanzien van het AMF-contract geen principieel standpunt in. Het ziekenhuis<br />
in Geleen kwam er toch en hij vond ‘dat er geen reden is het contract te<br />
247<br />
handhaven als ‘t ons alleen maar moeilijkheden veroorzaakt’. De nieuwe<br />
ziekenhuisdirecteur had geen zin in uitzichtloze gevechten. Van der Kroft<br />
was daarentegen met zware wapens de strijd aangegaan, maar hij werd<br />
eind 1961 door zijn dagelijks bestuur teruggefloten. Hij diende te overwegen<br />
of het niet beter was van een conflict af te zien en een compromis te<br />
zoeken. Het enige doel was immers om van het contract af te komen. Van<br />
der Kroft won extern juridisch advies in. De adviseur toonde zich niet erg<br />
onder de indruk van de argumenten van de fondsdirecteur en gaf het<br />
AMF de raad de zaak met opzegging van de overeenkomst en een kleine<br />
betaling door het ziekenhuis af te doen. Het zou niet zo gemakkelijk zijn
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 189<br />
de arbiters te overtuigen dat het ziekenhuis te hoog zou hebben gecalculeerd,<br />
de calculatiemethoden waartegen bezwaar was gemaakt waren in<br />
het verleden geaccepteerd en ten slotte waren bepaalde berekeningsmethoden<br />
in den lande niet zo ongebruikelijk als het AMF veronderstelde. 248<br />
Van der Kroft zag van voortzetting van zijn strijd af en stelde het ziekenhuis<br />
een dading voor. Het ziekenhuis wees deze af en deed een tegenbod.<br />
Dat bleek voor de fondsdirecteur niet aanvaardbaar, waarna in overleg een<br />
derde versie werd opgesteld. Deze werd in eind juli 1962 door beide partij-<br />
249<br />
en aanvaard. Het in 1929 gesloten contract tussen het ziekenhuis en het<br />
AMF werd eind augustus 1962 formeel ontbonden. Begin september werd<br />
burgemeester Van Banning van Geleen door het AMF van deze gebeurtenis<br />
op de hoogte gesteld. Fondsleden ‘zullen ( ) voortaan vrij het ziekenhuis<br />
kunnen kiezen, waarin zij wensen te worden opgenomen’. 250<br />
De ontbinding van het contract sloot een tijdperk af. Het had een spannend<br />
einde kunnen krijgen, maar Van Kempen ging een conflict uit de<br />
weg en stemde vlot met ontbinding in. Het mijnwerkersfonds, eens de<br />
dominante partij in het Zuid-Limburgse ziekenhuiswezen, had in de jaren<br />
vijftig aan belang en invloed ingeboet. Met de ontbinding werd de positie<br />
van het fonds dezelfde als die van andere ziekenfondsen, met een zeer<br />
beperkte invloed op verpleegtarieven en op de expansie van de ziekenhuizen.<br />
Voor het Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid was er een<br />
hoofdrolspeler naar de achtergrond gedrongen.<br />
De congregatie en het bisdom<br />
Het verdwijnen van het AMF als belangrijke speler viel min of meer<br />
samen met een generatiewisseling. Op 3 februari 1956 overleed Alice-<br />
Joseph en op 3 april 1958 Claire de Jésus. Zij waren in 1905 als jonge twintigers<br />
met de eerste Franse zusters naar Sittard gekomen en werden met<br />
Van der Hoff de drijvende kracht achter de ontwikkeling van het ziekenhuis.<br />
Van der Hoff trok zich in de jaren van het overlijden van de twee<br />
oversten langzaam terug en overleed in 1961. Daarmee was het ziekenhuis<br />
zijn eerste generatie leidinggevenden ontvallen.<br />
Ook een aantal personen met een beduidende, maar minder invloedrijke<br />
rol viel weg. Met architect Van der Laan ontstond in 1957 een verschil van<br />
mening. Van Kempen ging bij de eerste volgende uitbreiding met Swinkels<br />
in zee, zodat aan de rol van Van der Laan voor het ziekenhuis een<br />
251<br />
einde kwam. De voorzitter van het College van Regenten Coenders ging
190 DE HORDELOOP<br />
in oktober 1958 als burgemeester van Sittard met pensioen, werd in 1959<br />
ziek en overleed op 11 juni 1961, een paar maanden voor Van der Hoff. 252<br />
Nog een verandering vormde een keerpunt in de ontwikkeling van het<br />
Sittardse ziekenhuis. De congregatie van de Dochters van de Goddelijke<br />
Voorzienigheid slaagde erin zich los te maken van het bisdom, waaraan<br />
zij bij haar komst naar Nederland ondergeschikt was gemaakt. De congregatie<br />
kwam onder het rechtstreekse gezag van Rome, zodat behalve het<br />
AMF ook het bisdom Roermond als bepalende speler van het toneel verdween.<br />
De verandering gaf ruimte om in te grijpen in de juridische structuur van<br />
ziekenhuis en congregatie. Het ziekenhuis was eigendom van de congregatie<br />
en werd beheerd in dezelfde stichting waarbinnen ook de religieuze<br />
activiteiten plaatsvonden. Weliswaar voerde men sinds 1927 voor het<br />
ziekenhuis een aparte financiële administratie, juridisch was van een<br />
scheiding geen sprake. Met de groei van het ziekenhuis ontstegen de<br />
daarmee samenhangende verplichtingen en risico’s de draagkracht van de<br />
orde, zo was in de jaren vijftig de overtuiging gegroeid. Verder bracht de<br />
eenheid een onduidelijke bestuurlijke en besluitvormingsstructuur met<br />
zich mee, door de zusters aangeduid als ‘eigenaardige moeilijkheden’. Zo<br />
moesten declaraties en facturen formeel op naam worden gesteld van de<br />
congregatie en niet van het ziekenhuis. Specialisten solliciteerden bij de<br />
directeur van het ziekenhuis, voerden onderhandelingen met het regen-<br />
253<br />
tencollege en werden vervolgens aangesteld door de congregatie. Nu het<br />
bisdom als besluitvormer uit de structuur was verdwenen, hield het<br />
regentencollege op een adviescollege van de bisschop te zijn en kon het<br />
bestuur van de stichting van de congregatie gemakkelijker een herstructurering<br />
bewerkstelligen. In september 1963 kwam het door oprichting van<br />
de Stichting R.K. Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid, tot een<br />
juridische splitsing tussen de congregatie en het ziekenhuis. De oorspronkelijke<br />
stichting droeg de activa in Sittard die betrekking hadden op het<br />
ziekenhuis over aan de nieuwe stichting en koos Posterholt als nieuwe<br />
254<br />
domicilie. De stichting Ziekenhuis kreeg een bestuur onder voorzitterschap<br />
van de overste Jeanne de Chantal. De Nederlandse zuster Hubertina<br />
werd secretaris. Ook het bestuur van de stichting Posterholt werd voorgezeten<br />
door overste Jeanne de Chantal. Hier was Hubertina ondervoorzitter.<br />
Deze zusters woonden vanaf begin jaren zestig ook de vergaderingen<br />
van het College van Regenten bij. Dit bleef bestaan als adviescollege van<br />
de stichting Ziekenhuis. De rol van het bisdom werd er in beperkt doordat
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 191<br />
het bestuur voortaan de nieuwe regenten ging kiezen en de bisschop<br />
255<br />
alleen nog om instemming werd gevraagd. In het College van Regenten<br />
werd de nieuwe burgemeester van Sittard H.M.J. Dassen benoemd en na<br />
256<br />
het overlijden van Coenders in 1961 tot voorzitter gekozen. Tegelijkertijd<br />
werd, om ‘het karakter van ‘t streekziekenhuis te benadrukken’, een lid van<br />
257<br />
buiten Sittard aangetrokken. Het betrof P.J.C. Lebens, gedeputeerde voor<br />
Volksgezondheid, voorzitter van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid<br />
en lid van tal van politieke en maatschappelijke organisaties.<br />
Met Lebens haalde het College invloed in het katholieke, politieke en<br />
volksgezondheidsnetwerk binnen. Ten slotte werd een directie gevormd.<br />
Van der Hoff had aan G.G.Th. Honings veel van de leiding over de<br />
financiële zaken toevertrouwd. Van Kempen maakte Honings vrij voor de<br />
begeleiding van bouwprojecten en trok in augustus 1963 op de positie van<br />
financieel directeur de 32-jarige bedrijfseconoom J.J.G. Derckx aan. 258<br />
De expansie van het ziekenhuis in Sittard<br />
Met al deze veranderingen opereerde het ziekenhuis binnen enkele jaren<br />
in een geheel ander krachtenveld, onder een volledig nieuwe leiding. In<br />
de nieuwe constellatie ging het Sittardse ziekenhuis een periode in van<br />
vrijwel onbelemmerde expansie. Felle strijd met de buitenwacht bleef<br />
achterwege. Dat had in de eerste plaats te maken met de gewijzigde<br />
houding van de overheid, die onder invloed van liberalen het geleide<br />
economische beleid had verlaten. Ziekenhuizen hoefden voor bouwplannen<br />
geen bouwvolume meer aan te vragen. De minister van Sociale Zaken<br />
hield zich ten aanzien van bouwinitiatieven meer op de achtergrond en<br />
verleende veel makkelijker toestemming. Wanneer ziekenhuizen in staat<br />
waren nieuwbouw te financieren, plannen hadden die de goedkeuring<br />
van met name de provincie en de inspectie konden wegdragen en bereid<br />
waren de bureaucratische procedures te doorlopen, kregen zij in de regel<br />
toestemming, althans veel gemakkelijker dan voorheen. Dat leidde in<br />
Nederland tot een ware hausse op het gebied van de ziekenhuisbouw.<br />
Naast deze gunstige randvoorwaarden, maakte ook de strategie van Van<br />
Kempen verschil. Deze was een verdere uitwerking van de nieuwe koers<br />
die Van der Hoff midden jaren vijftig had beproefd. Van Kempen presenteerde<br />
de instanties geen volledig plan, maar vroeg steeds toestemming<br />
voor kleine uitbreidingen en verbouwingen. Dat volledige plan was er<br />
wel, werd ook wel in globale termen aan het ministerie voorgelegd, maar<br />
de details en dus de reikwijdte bleken pas gaande de uitvoering. Zo kreeg
192 DE HORDELOOP<br />
Het Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid in 1969<br />
Onder leiding van Van Kempen breidde het ziekenhuis in Sittard snel uit. De serres van de uitbreiding<br />
van begin jaren dertig werden ingesloten door het Elisabethpaviljoen met verloskamers en poliklinieken<br />
(rechts) en het Rosapaviljoen voor de kindergeneeskunde (links). De landerijen van de<br />
zusters, de boerderij en de bakkerij hadden in de loop van de jaren zestig plaatsgemaakt voor diverse<br />
voorzieningen voor het personeel, zoals een restaruant, een auditorium, een school voor verpleegkundigen<br />
en de verpleegstersflat Homery. Toen deze foto werd gemaakt, waren het verpleeghuis Invia<br />
(rechtsonder) en een gebouw waarin onder andere de EHBO en de intensive care zouden worden<br />
gevestigd in aanbouw. Voor de kroon op het werk, een beddenhuis, was de fundering gelegd.<br />
(Bron: Aviodrome)
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 193<br />
Van Kempen in januari 1963 ‘in principe goedkeuring ( ) voor het saneren van<br />
het ziekenhuis’ en daarmee voor een nog nauwelijks gedefinieerd geheel, en<br />
werd tussen 1964 en 1978 in tal van aanvragen goedkeuring gevraagd voor<br />
deelprojecten. Een illustratief voorbeeld van zo’n deelproject, waarvoor<br />
tussen 1971 en 1975 van de instanties toestemming werd gevraagd, betrof<br />
de ‘eindfase’ van de bouw van ‘fase III’ van ‘verzamelgebouw II’, een ‘oorspronkelijk<br />
laatste fase’, die weer in twee fasen was gesplitst. 259<br />
Voor buitenstaanders werkte de uitbreidingsstrategie van Van Kempen als<br />
een rookgordijn waarachter een nimmer eindigend bouwproject leek<br />
schuil te gaan. Deze strategie gaf het ziekenhuis de mogelijkheid de<br />
ambities met de tijd aan te passen door bij elke aanvrage het einddoel<br />
steeds weer een klein stukje te verleggen. Nadat onder leiding van Van<br />
der Hoff de zwaar bevochten nieuwe verpleegafdeling en poliklinieken, de<br />
apotheek, werkplaatsen voor de technische dienst, dienstwoningen voor<br />
ambulance-chauffeurs en de nieuwe operatie-afdeling gereed waren gekomen,<br />
kwamen onder Van Kempen de bouwactiviteiten pas echt op stoom.<br />
Van Kempen had op elk moment een handvol aanvragen in Den Haag in<br />
behandeling en was met Honings uiteindelijk misschien wel de enige die<br />
de verschillende projecten en projectjes nog uit elkaar kon houden. Hij<br />
realiseerde de ene aanbouw na de andere. De consequentie van deze<br />
werkwijze was wel dat het ziekenhuis een ratjetoe van gebouwen en<br />
gebouwtjes werd, soms in elkaar of over elkaar heen gebouwd, soms met<br />
elkaar verbonden door gangen of loopbruggen, waarna soms die ruimte<br />
tussen de gebouwen weer werd gevuld met weer andere gebouwen. 260<br />
261<br />
In 1968 beschikte het ziekenhuis over 695 bedden. De kroon op de bouwactiviteiten<br />
moest toen nog worden gezet. Van Kempen wilde een beddenhuis<br />
bouwen met veertien bouwlagen en daarin een groot deel van de<br />
klinische verzorging concentreren. Hij kreeg daarvoor in januari 1969 toestemming.<br />
Van het gebouw dat in januari 1972 werd opgeleverd konden<br />
de onderste drie bouwlagen al eind 1970 in gebruik worden genomen. 262<br />
De ziekenhuisdirecteur had haast. Er gingen geruchten dat Geleen wilde<br />
uitbreiden en men verwachtte nieuwe wetgeving die de bouwactiviteiten<br />
263<br />
wel eens aan banden zou kunnen gaan leggen. Maar de belangrijkste<br />
drijfveer voor de uitbreidingen was de concurrentie met Heerlen, een<br />
zogenaamd A-ziekenhuis. De Goddelijke Voorzienigheid moest ook Aziekenhuis<br />
worden. Daarvoor waren, behalve erkenningen van specialistenopleidingen,<br />
ook bedden en moderne outillage nodig. Begin 1968 werd<br />
aan deze ambitie het beddenaantal van 770 gekoppeld, een aantal dat
194 DE HORDELOOP<br />
Van 1969 tot 1972 bouwde Sittard aan een beddenhuis. Deze hoogbouw kreeg 14 bouwlagen. Nog<br />
voor het hoogste punt was bereikt, werd het onderste gedeelte al in gebruik genomen.
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 195<br />
264<br />
begin jaren zeventig bijna werd bereikt. Met de diverse bouwprojecten<br />
was toen sinds 1963 47,5 miljoen gulden gemoeid geweest. Het ziekenhuis<br />
besloeg intussen een terrein van ruim zes hectare, volgebouwd met een<br />
doolhof van gebouwen en gebouwtjes en met gangen bij elkaar zo’n<br />
dertien kilometer lang. 265<br />
Naast het ziekenhuis verrees rond 1970 ook het verpleeghuis Invia. Deze<br />
130 bedden tellende inrichting, onderdeel van de ziekenhuisorganisatie,<br />
werd in 1972 officieel geopend. Al twee jaar eerder had Invia de medische<br />
leiding overgenomen van de 70 bedden tellende verpleeginrichting St.<br />
Agnetenberg. Dit oudste verpleeghuis in de provincie, opgericht door de<br />
Congregatie van de Zusters van het Kostbaar Bloed, ging midden jaren<br />
zeventig volledig op in de organisatie van het Sittardse ziekenhuis. 266<br />
De specialisten<br />
De vergaderingen van het College van Regenten waren in de jaren zestig<br />
weinig gevarieerd. Bouwprojecten en de toelating van nieuwe specialisten<br />
267<br />
vormden de hoofdmoot en het hoofdthema was groei. Het ziekenhuis<br />
verdubbelde het aantal bedden en de medische staf groeide van 21 dokters<br />
in 1960 tot 44 in 1970. De indruk kon ontstaan dat Van Kempen successen<br />
stapelde, maar groei op zich was in deze periode algemeen en dus geen<br />
onderscheidende prestatie. Voor de ziekenhuisdirecteur was de vraag of<br />
hij snel genoeg groeide en meer in het bijzonder, of hij niet achterbleef bij<br />
de ziekenhuizen in de omgeving. Een probleem voor Sittard was de aantrekkingskracht<br />
die Heerlen op jonge specialisten uitoefende. Het ziekenhuis<br />
in de grootste mijnstad was Sittard al sinds de jaren twintig steeds<br />
een stap vooruit, beschikte over meer bedden, meer specialismen, meer<br />
faciliteiten en meer opleidingen. Orthopeed Van Haeff, de beoogde collega<br />
van chirurg Pinckaers koos voor Heerlen, net als in 1961 Pinckaers zelf,<br />
die er zich met vaatchirurgie en later met longchirurgie ging bezighouden.<br />
In de regel waren grotere ziekenhuizen voor ambitieuze medici aantrekkelijker<br />
dan kleinere, niet zozeer vanwege de omvang, maar omdat grotere<br />
ziekenhuizen over meer faciliteiten beschikten. Wilde een ziekenhuis<br />
hoog op de kwaliteitsladder meespelen, dan was groot zijn en beschikken<br />
over alle mogelijke faciliteiten bovendien niet genoeg. Er waren dan ook<br />
opleidingserkenningen nodig.
196 DE HORDELOOP<br />
Pinckaers had in januari 1960, na een visitatie van het Concilium, uitzicht<br />
gekregen op een A-erkenning als opleider. Voorwaarde was dat hij de<br />
assistenten in de gelegenheid kon stellen in traumatologie ervaring op te<br />
doen. Nu had Van der Hoff bij de opsplitsing van zijn praktijk het deelgebied<br />
traumatologie, dat veel routinematig werk bevatte en dat, zeker in<br />
het mijngebied, een grote omzet vertegenwoordigde, ingedeeld bij orthopedie.<br />
Met de komst van orthopedisch chirurg W.P. van der List in plaats<br />
van Van Haeff werd die definitief, omdat hij, overigens niet op de hoogte<br />
van de verdeling van Van der Hoff, de toewijzing van traumatologie aan<br />
orthopedie als voorwaarde had gesteld voor zijn komst. Begin 1960 beloofde<br />
Van der List, in het belang van de opleiding chirurgie, steeds vijftien<br />
patiënten op de chirurgische afdeling op te nemen en daar te behandelen,<br />
maar een afdoende oplossing kon dat nauwelijks worden genoemd.<br />
Pinckaers kreeg zijn erkenning, maar door de kwestie traumatologie was<br />
het maar de vraag of die erkenning bij een volgende visitatie behouden<br />
268<br />
kon blijven. Al met al waren voor de chirurg de vooruitzichten in<br />
Heerlen gunstiger en kwam hij dus tot het besluit om te vertrekken. Ook<br />
Van der List vertrok, en wel naar het grotere katholieke ziekenhuis<br />
Heilige Johannes de Deo in Den Haag, dat hem meer ontplooiingsmogelijkheden<br />
bood.<br />
Het ziekenhuis verloor twee specialisten en moest de heelkunde opnieuw<br />
invullen. Van Kempen werd met een specifiek probleem geconfronteerd,<br />
dat door de snelle groei van de organisatie nauwelijks opviel of aandacht<br />
kreeg. Veelbelovende jonge medici vertrokken, niet omdat zij ontevreden<br />
waren over het ziekenhuis, maar omdat dit niet kon bieden wat een paar<br />
andere ziekenhuizen wel konden bieden. Het Ziekenhuis De Goddelijke<br />
Voorzienigheid was een ziekenhuis tussen servet en tafellaken. Het was<br />
begin jaren zestig groot genoeg om opleidingen te faciliteren, maar te<br />
klein om de ervoor erkende specialisten vast te houden.<br />
Anders dan Van der Hoff, maakte Van Kempen van het verzamelen van<br />
opleidingserkenningen trouwens geen speerpunt. Hij concentreerde zich<br />
op de bedden en dus op de bouwprojecten en maakte niet de indruk erg<br />
hard voor de opleidingen te willen lopen. Was een erkenning eenvoudig<br />
binnen te halen, dan toonde hij zich geïnteresseerd, dreigde een erkenning<br />
te vervallen, dan hield hij zich op de achtergrond. Die ambivalente houding<br />
paste bij de bestuursstijl van de directeur die, zoals hij tegenover het<br />
AMF al had laten zien, eventuele moeilijkheden liever uit de weg ging
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 197<br />
dan zich in tijdverslindende conflicten met een onzekere uitkomst te<br />
begeven. Deze houding hield ook verband met de nadelen die voor een<br />
ziekenhuis aan ambitieuze specialisten en hun opleidingsambities waren<br />
verbonden. Het vervolg van de geschiedenis van de heelkunde in Sittard<br />
geeft van die nadelen een goede illustratie.<br />
Voor de algemene chirurgie zocht Van Kempen twee artsen die in associatie<br />
moesten gaan werken en waarvan er één de potentie had om de<br />
opleidingserkenning te verwerven. Voor deze bijzondere positie had hij<br />
R.J.A.M. van Dongen op het oog, voor de andere vacature J.G.A. Kort-<br />
269<br />
landt. Maar de associatie met Kortlandt mislukte, naar verluidt omdat<br />
de twee chirurgen van een verschillende school waren en dus de werkmethoden<br />
niet met elkaar in overeenstemming achtten. Van Dongen<br />
werd niettemin toch aangesteld, omdat volgens het bestuur ‘toch wel<br />
gebleken was dat dit dé candidaat voor ons was’. Na Kortlandt solliciteerde<br />
Daniëls. Hij werd door het College van Regenten afgewezen en probeerde<br />
270<br />
het later in Geleen. De volgende kandidaat, nog in opleiding, werd goed<br />
bevonden, beloofde als assistent te komen, deed dat uiteindelijk niet en<br />
271<br />
zag in april 1962 ook af van benoeming. In zijn plaats kwam er een chef<br />
de clinique, maar deze werd in juli door zowel Van Dongen als Van<br />
272<br />
Kempen te licht bevonden voor een zelfstandige positie in associatie. Zo<br />
moeilijk als het was om een geschikte tweede chirurg te vinden, zo snel<br />
kon een nieuwe orthopeed worden benoemd. Er waren twee kandidaten<br />
en de keuze viel op H.L.M. Bronswijk, een voormalig assistent van Van<br />
der Hoff, die zijn opleiding had voltooid in Den Haag. 273<br />
Bronswijk nam van Van der List ook de traumatologie over, waarmee het<br />
probleem van het Concilium bleef bestaan. Van Dongen zag net als<br />
Pinckaers zijn opleidingserkenning in gevaar komen. Toen hij in 1964 door<br />
het ziekenhuis in Den Haag werd gevraagd en vervolgens door Nijmegen<br />
werd gepolst voor de benoeming tot hoogleraar, speelde hij dan ook met<br />
274<br />
de gedachte om te vertrekken. Maar Van Dongen bleef.<br />
Toen in 1967 bleek dat hij nog altijd geen associé had gevonden, raakte<br />
het geduld van Van Kempen op. Deze had zich lang van ingrijpen laten<br />
weerhouden, omdat hij zelf ook kandidaten afwees, omdat kandidaten<br />
zelf andere keuzes maakten en omdat hij overtuigd was van ‘de hoge<br />
kwaliteiten’ van Van Dongen. Maar tussen het niet kunnen vinden van een<br />
maat en de alom geprezen kwaliteiten van de chirurg zag hij een verband.<br />
Door zijn genialiteit kon Van Dongen met niemand samenwerken, was<br />
zijn visie. ‘Anderen hebben nooit voldoende niveau, zijn onder de maat, hebben
198 DE HORDELOOP<br />
nooit voldoende gepubliceerd, kunnen nooit verder initiatief ontplooien etc.’<br />
Geniale specialisten waren lastig voor de ziekenhuisleiding en volgens de<br />
regenten had zelfs de medische staf ‘het idee dat ze liever 3 gewone chirurgen<br />
had dan 1 van Dongen’. De vakkundigheid van de hoe dan ook naarstig naar<br />
een partner zoekende chirurg stond buiten kijf, maar de situatie, bepaald<br />
door gigantische wachtlijsten, werd allengs nijpender. Van Kempen ontbood<br />
Van Dongen bij de regenten. Tijdens de bijeenkomst, op 31 oktober,<br />
informeerde de chirurg of er aanmerkingen op zijn werk waren. ‘Veel’, reageerde<br />
Dassen op die vraag, ‘want hij gooit de organisatie in de war in plaats<br />
van zich aan te passen in de organisatie van het ziekenhuis’. De voorzitter<br />
kreeg bijval. Men vond de vraag van Van Dongen niet kies. ‘Dit is het<br />
kenmerk van de superspecialist. De gewone man kan hier geen aanmerking op<br />
maken, maar deze mensen kunnen de organisatie omver gooien.’ Van Kempen<br />
vond dat Van Dongen het functioneren van het ziekenhuis in gevaar<br />
bracht en Dassen smeet met verwijten. Maar Van Dongen was niet<br />
onwillig. Hij deed zijn best, maar had er moeite mee om iemand te vinden<br />
‘die bij je past’. Hij beloofde in drie maanden zijn associatie te hebben<br />
geregeld. Tegen die tijd zou namelijk de uitslag bekend zijn van de<br />
visitatie inzake de opleidingserkenning die had plaatsgevonden. Daarop<br />
wilde hij en zijn beoogde partner wachten. Zo werd de kwestie teruggevoerd<br />
op traumatologie. 275<br />
Werd dit vakgebied overgedragen aan Van Dongen, dan was zijn opleidingsvraagstuk<br />
opgelost. De kans echter dat Bronswijk ooit genegen zou<br />
zijn de traumatologie los te laten, moest klein worden ingeschat. Bovendien<br />
had Van Dongen geen interesse in het praktijkdeel en was hij dus<br />
tevreden met de verdeling. De twee waren op het idee gekomen om op<br />
papier een traumatologische afdeling op te richten. Van Dongen zou<br />
daarover formeel de leiding nemen, maar in werkelijkheid zou alles blijven<br />
bij wat het was. Het was de bedoeling om er de visiteurs mee om de tuin<br />
te leiden. Toen deze hun visitatie hadden afgerond bleek dat te zijn<br />
gelukt. Zij hadden de inventieve schijnoplossing ‘zo min of meer geslikt’,<br />
stelde Van Dongen tevreden vast. Het gevaar de opleidingserkenning in<br />
de verdere toekomst alsnog te verliezen was er volgens hem evenwel nog<br />
niet geheel door geweken en ook voor kandidaten voor de positie van<br />
tweede algemeen chirurg kon het ontbreken van de lucratieve traumatologie<br />
een reden zijn om af te haken. 276
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 199<br />
Bronswijks praktijk groeide tot een van de grootste orthopedische in<br />
Nederland. In 1968 associeerde hij met H.M.F.J. van Beek, die na drie jaar<br />
assistent te zijn geweest in Sittard, bij Van der List in Den Haag zijn<br />
277<br />
opleiding had afgerond. Eind 1969 had Van Dongen dan eindelijk succes.<br />
De druk vanuit de leiding had hem tot meer activiteit en een grotere<br />
ontvankelijkheid aangespoord en dat leverde per 1 januari 1970 een associatie<br />
op met zijn kortelings als chirurg ingeschreven assistent F.I. Jannel-<br />
278<br />
li. Lang mocht de associatie niet duren. Van Dongen liet zich in 1971<br />
toch roepen voor het professoraat. Het Sittardse ziekenhuis verloor er een<br />
kundige, maar eigenzinnige specialist door. Voor Van Dongen kwam Kortlandt<br />
in de plaats, de eerste waarmee hij had pogen te associëren. Kortlandt<br />
had een opleidingsbevoegdheid in Den Haag en nam die mee naar<br />
Sittard. 279<br />
Van Dongen leerde het ziekenhuis dat ambitieuze opleiders tot ego’s<br />
kunnen uitgroeien, goed voor het vak, goed voor de patiënt, maar lastig<br />
voor het ziekenhuis. De opleidingen brachten bovendien commissies in<br />
huis, die meenden zich te moeten bemoeien met de wijze waarop in het<br />
ziekenhuis faciliteiten waren georganiseerd en taken waren verdeeld. De<br />
minste verandering bracht een erkenning in gevaar en een erkenning,<br />
persoonsgebonden, was weg met de betrokken specialist.<br />
De heelkunde was trouwens niet het enige terrein waar erkenningen het<br />
aannamebeleid beïnvloedden. Ook de interne geneeskunde had ermee te<br />
maken, maar hier liepen de plannen van de ziekenhuisleiding en de<br />
ideeën van de erkenningscommissie toevallig parallel. Van Kempen wilde,<br />
om de positie van het ziekenhuis ten opzichte van Heerlen en Maastricht<br />
te versterken, de praktijk interne geneeskunde splitsen door een cardioloog<br />
aan te stellen en verwachtte dat dit op verzet van Van Schoonhoven Van<br />
Beurden zou stuiten. Deze bleek evenwel groot voorstander. De eisen aan<br />
de opleidingserkenning waren namelijk gewijzigd en de internist kon zijn<br />
A-status alleen behouden, wanneer er een cardioloog in het ziekenhuis<br />
280<br />
aanwezig was. In 1961 werden een cardioloog, H.S. Nanninga, en een<br />
281<br />
tweede internist, Th.W.M. van der Wiel, benoemd. De opleiding bleek<br />
er niet mee veiliggesteld, want op 6 mei 1965 overleed Van Schoonhoven<br />
Van Beurden en verviel de nu eenmaal met zijn persoon verbonden oplei-<br />
282<br />
dingsstatus. Het duurde anderhalf jaar voordat deze door Van der Wiel<br />
weer kon worden teruggewonnen. 283
200 DE HORDELOOP<br />
Ten aanzien van de opleidingserkenningen hinkte Van Kempen op twee<br />
gedachten en was hij in de ogen van specialisten niet uitgesproken<br />
ambitieus. In de laatste helft van de jaren zestig kwam de concurrentie<br />
met de andere Zuid-Limburgse ziekenhuizen weer in beeld. De in 1961<br />
benoemde gynaecoloog A.M.C.M. Schellen luidde, naar aanleiding van<br />
een artikel in De Nieuwe Limburger, op 12 november 1968 de noodklok met<br />
de vaststelling dat inzake samenwerking met de universiteit in Nijmegen<br />
284<br />
alleen Heerlen en Maastricht waren genoemd. Wilde Sittard aansluiting<br />
vinden bij de grote broers in Zuid-Limburg, dan moest het A-ziekenhuis<br />
worden, zo luidde de opvatting. Die term bestond formeel overigens niet,<br />
maar werd gebezigd voor een volledig geoutilleerd ziekenhuis met de<br />
beschikking over een bepaald pakket specialismen en opleidingserkenningen.<br />
Nu konden de dokters wel menen de ziekenhuisleiding tot meer<br />
ambitie te moeten aansporen, Van Kempen en Dassen leken niet minder<br />
hard voor een A- ziekenhuis te lopen. Begin 1969 zochten zij naar een<br />
neurochirurg. De aanstelling van deze specialist zou de laatste stap zijn<br />
om het hoge doel te bereiken. In de woorden van burgemeester Dassen<br />
zou Sittard dan een A-ziekenhuis met traumatologisch centrum zijn. 285<br />
Dat laatste sloeg waarschijnlijk op de traumatologische afdeling die op<br />
papier was gecreëerd om de visiteurs van Van Dongen tevreden te stellen.<br />
Dassen gebruikte dezelfde woorden als de staf. De vraag is echter of hij en<br />
Van Kempen uiteindelijk ook hetzelfde voor ogen hadden.<br />
Voor het moment speelde die vraag evenwel geen belangrijke rol. Het<br />
ging goed met het Sittardse ziekenhuis. Het was voortdurend aan het<br />
uitbreiden en de specialisten stroomden toe. Het realiseerde zich nauwelijks<br />
dat het Maastricht inmiddels voorbij was gestreefd. Ondanks de<br />
bouwwerkzaamheden en de snel groeiende organisatie, was het ziekenhuis<br />
in Sittard in de jaren zestig een toonbeeld van stabiliteit, rust en<br />
continuïteit. Van Kempen introduceerde een gedegen bestuursstijl, conformeerde<br />
zich geduldig aan de door de overheid en het maatschappelijk<br />
middenveld gedomineerde structuren, nam geen stap te groot, had het tij<br />
mee en was succesvol. Met zijn moeilijkheden vermijdende aanpak, zo<br />
anders dan die van ondernemer en durfal Van der Hoff, bracht hij het<br />
ziekenhuis in rustig vaarwater en een veilig en voorspelbaar ontwikkelingstraject.<br />
De tweede generatie bestuurders waarvan hij het boegbeeld<br />
was, bouwde aldus het ziekenhuis in hoog tempo uit en spanningen leek<br />
dat niet teweeg te brengen. De rust waarin alles plaatsvond en de veilige
EEN GENERATIEW ISSELING IN SITTARD 201<br />
degelijkheid van besturen was misschien wel het belangrijkste waarin het<br />
hospitaal in dit decennium opviel. Het leverde het de bijnaam ‘Ziekenhuis<br />
De Goddelijke Voorzichtigheid’ op.
202<br />
Het St. Barbara Ziekenhuis in 1963
3<br />
HET MEDISCH CENTRUM<br />
Hoe anders verliep het in Geleen.<br />
Op 9 december 1963 deed interimdirecteur Gehlen, op advies van gedeputeerde<br />
Lebens, staatssecretaris A.J.H. Bartels van Volksgezondheid het<br />
schriftelijk verzoek om een mondeling onderhoud. Het ging om een ‘zeer<br />
belangrijke aangelegenheid’. Men was ‘in het nog niet geheel gereed gekomen St.<br />
Barbara-ziekenhuis’ juist gestart met het opnemen van patiënten. De<br />
stichting had goedkeuring van Volkhuisvesting gekregen voor de bouw<br />
van een verpleegstersflat. En het ziekenhuis was, jokte Gehlen, wat de<br />
keuken, operatiekamers, polikliniek, röntgenafdeling en dergelijke betrof,<br />
‘opgezet voor uitbreiding van (thans) 180 tot 300 à 350 bedden’. Er hoefde voor<br />
de gewenste uitbreiding dus slechts een beddenhuis te worden gebouwd<br />
en het idee was nu om daarvoor voorlopig de te bouwen verpleegstersflat<br />
te bestemmen. 1<br />
De Stichting St. Barbara liet er geen gras over groeien. Het ziekenhuis was<br />
nog nauwelijks begonnen, vanwege personeeltekorten was aan volle<br />
bezetting voorlopig niet te denken en men wilde al uitbreiden. Dat was<br />
Bartels niet ontgaan en hij had dan ook geen zin in een onderhoud. ‘(Ik)<br />
deel ( ) u mede, dat ik tot mijn leedwezen niet op uw verzoek kan ingaan, omdat<br />
mij nu eenmaal de tijd hiertoe ontbreekt’, reageerde hij eind januari. Het voornemen<br />
de verpleegstersflat tot beddenhuis te bestemmen wees hij af. ‘Het<br />
wil mij voorkomen, dat u met dit voornemen moeilijkheden zult krijgen met het<br />
Ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, terwijl ik u niet wil verhelen<br />
dat ook mijnerzijds hiertegen grote bezwaren bestaan’, waarschuwde hij.<br />
‘Ik heb mij afgevraagd hoe een dergelijke handelwijze past in een goed opgezette<br />
planning van de bouw’, vervolgde hij, om te concluderen ‘dat de door u gekozen<br />
weg niet moet worden gevolgd’. 2<br />
1. DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS<br />
Gehlen had Bartels een foutieve voorstelling van het ziekenhuis gegeven.<br />
Wat vitale afdelingen als de poliklinieken en de operatiekamers betrof,
204 HET MEDISCH CENTRUM<br />
was het ziekenhuis nu juist te klein bemeten, zo had Pieters vastgesteld.<br />
Nu kwamen sterk tendentieuze weergaven van de werkelijkheid in de<br />
ziekenhuiswereld wel meer voor en dit kon bij het verwerven van instemming<br />
soms verrassend effectief zijn. Gehlens aanpak was dat bepaald niet.<br />
Een jaar na zijn brief aan Bartels, in oktober 1964, schreef Gehlen aan de<br />
Vereniging van Katholieke Ziekenhuizen dat ‘nog steeds’ het verlangen<br />
bestond om uit te breiden. ‘Wij zijn nog geen jaar in exploitatie en practisch<br />
zijn de bedden reeds drie à vier maanden volledig bezet en zouden reeds meer<br />
3<br />
patienten aanwezig zijn indien er plaats was’, fantaseerde hij. In november<br />
4<br />
probeerde hij het nog eens bij Bartels. In deze brief beweerde Gehlen dat<br />
meteen bij opening eind 1963 het aantal patiënten al hoger was dan<br />
geraamd. Weer stelde hij dat poliklinieken, operatie-afdeling, röntgenafdeling<br />
en dergelijke waren gedacht voor een groter ziekenhuis. Hij wees ook<br />
op een ruime beschikbaarheid van verplegend personeel. Er zou bovendien<br />
een dringende behoefte bestaan aan een verpleeghuis van 100 bedden. 5<br />
Maar Bartels liet zich niet verleiden en wees ook dit verzoek om aandacht<br />
van de hand. 6<br />
Gehlens handelwijze wekt verbazing en vraagt om een verklaring. Feit is<br />
dat hij onder grote druk van zijn bestuur en de medische staf stond. Het<br />
bestuur had zich al voor de oprichting van het ziekenhuis voorgenomen<br />
naar een capaciteit van 400 à 500 bedden toe te werken en de omvang<br />
van de aangestelde medische staf was op deze getallen gebaseerd. In<br />
december 1964, nog voordat Bartels had geantwoord, wilde dermatoloog<br />
Van Neer wel eens weten hoe het er met de uitbreiding voorstond. Deed<br />
het bestuur daar eigenlijk wel iets aan? Het antwoord dat hij kreeg, stond<br />
haaks op wat Gehlen de staatssecretaris probeerde wijs te maken en luidde<br />
dat ‘de bezetting van het ziekenhuis nog niet van dien aard (is), dat als argument<br />
naar voren kan worden gebracht dat behoefte bestaat aan meer bedden’. Er<br />
was in Geleen geen beddennood en er waren geen wachtlijsten, aldus<br />
Pieters. 7<br />
De exorbitante overbezetting in ziekenhuizen zoals in de jaren vijftig,<br />
behoorde tot het verleden. De ziekenhuiscapaciteit in de regio kwam<br />
langzaam in overeenstemming met de behoefte. Dat Geleen geen overschotten<br />
in het rayon aan het opvangen was, wordt duidelijk uit het<br />
teruglopen van de bezetting in Sittard van precies die specialismen die<br />
8<br />
ook in Geleen vertegenwoordigd waren. Niet alleen was er geen tekort<br />
aan bedden, Geleen kreeg ze niet vol. In de bestuursvergaderingen moest<br />
9<br />
bij herhaling worden vastgesteld dat de bezetting tegenviel. In februari
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 205<br />
1965 werd een maandbezetting van 85% gemeten, de hoogste tot dan toe,<br />
10<br />
terwijl ziekenhuizen 90% beschouwden als gewenste bezetting. Van<br />
onderbezetting was vooral sprake op de afdeling chirurgie van Daniëls en<br />
Pieters. De bedden van internist Frederiks en neuroloog De Rooij waren<br />
beter bezet, maar daarbij is aan te tekenen dat de opnameduur er relatief<br />
lang was. 11<br />
De drie polen: bestuur, directie en medische staf<br />
Onderbezetting was niet het enige dat de uitbreidingsplannen voorbarig<br />
maakte. Het ziekenhuis functioneerde nog niet naar behoren. Zo bleek het<br />
moeilijk om voor de operatiekamers voldoende gekwalificeerd en kundig<br />
verplegend personeel te krijgen. Vanuit exploitatieoogpunt was er te veel<br />
personeel aanwezig, terwijl toch de werkzaamheden niet naar tevredenheid<br />
verliepen. Econoom Van Zutphen dacht dat een betere afstemming<br />
en samenwerking tussen de chirurgen tot personeelsbesparing kon leiden<br />
en dat daarmee de problemen konden worden opgelost, maar het boterde<br />
niet tussen Daniëls en Pieters. Al in juli 1965 was de directie van oordeel<br />
dat de sfeer en de onderlinge verhoudingen op de afdeling ernstig verstoord<br />
waren. Begin 1966 kwam het tot een dissociatie van Daniëls en<br />
12<br />
Pieters. Naar aanleiding van deze breuk tussen de chirurgen werd gynaecoloog<br />
C.W.J. Belder, opvolger van de reeds vertrokken Cremers, door de<br />
13<br />
directie benoemd tot hoofd van de operatie-afdeling. De moeilijkheden<br />
werden er niet mee opgelost. Daniëls kwam in april 1966 in conflict met<br />
de verpleging, vervolgens met de directie en daarna met bestuursvoorzit-<br />
14<br />
ter Bergstein. Het ziekenhuis was te nauwernood twee jaar in bedrijf.<br />
In 1966 werd bekend dat ziekenhuisapotheker Van Zijl eerdaags zijn<br />
opleiding in Sittard zou afronden en zich als zelfstandig klinisch-chemicus<br />
zou kunnen gaan vestigen. Daarmee kwam Van Zijl ook beschikbaar voor<br />
het laboratorium en moest tussen hem en bacteriologe Daniëls-Bosman<br />
een taakverdeling worden gemaakt. Naar deze taakverdeling werd nog<br />
maar net toe gewerkt of er ontstonden al problemen. In januari 1967<br />
uitten diverse specialisten klachten over het laboratorium, waarbij vooral<br />
Van Zijl het mikpunt was. Uitslagen kwamen te laat door, er raakten<br />
bloedmonsters kwijt, Van Zijl werkte traag en irriteerde het personeel.<br />
Maar het bestuur van de medische staf achtte niet alleen Van Zijl verantwoordelijk.<br />
‘Mevr. Daniëls werkt storend op de organisatie door ongeregeld<br />
aanwezig te zijn en dan het personeel uit hun bezigheden te commanderen’, was
206 HET MEDISCH CENTRUM<br />
het oordeel. Het terrein van de hematologie werd door geen van tweeën<br />
behartigd. Daniëls-Bosman liet het liggen en Van Zijl verklaarde het<br />
Daniëls-Bosman niet te hebben willen afnemen. Op het laboratorium was<br />
een conflict gegroeid waarbij tussen de twee ‘met het mes op tafel’ werd<br />
15<br />
onderhandeld. Het bestuur besloot in februari 1967 dat de oplossing<br />
moest worden gezocht in het aantrekken van beter personeel en een volstrekte<br />
scheiding in twee laboratoria. Een discussie over wie in het conflict<br />
op welke punten gelijk had, wenste Bergstein niet aan te gaan. Hij<br />
stelde vast, ‘dat beiden kennelijk verschillende opvattingen hebben met betrekking<br />
tot de organisatie’. Het bestuur hield zich in zaken als deze altijd al<br />
liever op de achtergrond. ‘De voorzitter komt wederom tot de conclusie, dat<br />
deze aangelegenheid voor de directie is’, notuleerde Gehlen, die intussen zijn<br />
directieplaats weer had ingeruild voor die van bestuurssecretaris. 16<br />
De afzijdigheid van het bestuur bij meningsverschillen tussen specialisten<br />
onderling en met de directie was opvallend, juist omdat het in het algemeen<br />
de directie weinig ruimte liet en in de dagelijkse gang van zaken<br />
gemakkelijk zelf het heft in handen nam. Het conflict op het laboratorium<br />
kwam weliswaar binnen het bestuur aan de orde, maar werd ter oplossing<br />
op het bord van de directie geschoven. De langlopende onderhandelingen<br />
van Ariëns om all-out te gaan werken, liet het bestuur over aan Sittard en<br />
17<br />
Roermond. En zelfs ten aanzien van de dissociatie van de chirurgen,<br />
waarin nog wel de directeur-geneesheer partij was, hield het bestuur zich<br />
op de vlakte. Pieters moest dat probleem maar zelf oplossen. Deze was<br />
daartoe echter niet in staat. Door zijn geringe ervaring als praktiserend<br />
medicus had hij onvoldoende overwicht op zijn collega’s, onder wie zich<br />
bovendien lieden bevonden tegen wie hij als persoon niet was opgewassen.<br />
Na zijn conflict met Daniëls was zijn positie als leidinggevende, twee<br />
jaar na de opname van de eerste patiënten, al zo goed als uitgespeeld.<br />
In de ogen van de medici kwam het ziekenhuis maar moeizaam op gang<br />
en bleef de uitbreiding ervan te lang uit. Er was de basis gelegd voor een<br />
stugge relatie tussen het bestuur, de directie en de medische staf. ‘De<br />
directie kan nog niet komen tot de suggestie om op informele wijze vorm te<br />
geven aan het contact tussen deze drie polen’, stelde Pieters in oktober 1965<br />
18<br />
vast. Het jonge hospitaal ging gebukt onder een zwakke directie, hetgeen<br />
vooral het bestuur te verwijten viel. Bovendien zaten de specialisten,<br />
met te veel in een voor hun aantal te klein ziekenhuis, elkaar in de weg.<br />
De werkelijkheid week nogal af van het beeld dat zij bij hun komst voor-
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 207<br />
gespiegeld hadden gekregen. Zij raakten gefrustreerd en ook dat viel vooral<br />
het bestuur te verwijten.<br />
De Stichting Tehuis voor Psychisch Gestoorde Bejaarden in de Westelijke<br />
Mijnstreek<br />
Het bestuur maakte zich over de positie van zijn directeur-geneesheer<br />
weinig zorgen. De ernst van zijn zwakke positie en het gevaar van de<br />
broeierige sfeer kregen weinig aandacht. Het bestuur werd namelijk in<br />
beslag genomen door het thema onderbezetting. Eind 1966 was het Bergstein<br />
opgevallen ‘dat de bezetting van de andere ziekenhuizen tussen de 90%<br />
en 100% ligt, terwijl wij met moeite 85% halen’. 19<br />
Financiële zorgen, wat men zou denken, maakten geen deel uit van die<br />
ongerustheid. De exploitatie kon sluitend worden gemaakt door de bezettingstekorten<br />
op te vangen met hogere verpleegprijzen, wanneer men die<br />
tenminste met de tariefstellende instantie kon overeenkomen. Van Zutphen<br />
bleek daarin bij het Centraal Orgaan voor Ziekenhuistarieven<br />
(C.O.Z.), waaraan in 1965 door de overheid de tariefstelling was gedelegeerd,<br />
steeds goed te slagen. Sinds het Ziekenfondsenbesluit hadden patienten<br />
het recht om zelf hun ziekenhuis te kiezen. Ziekenfondsen konden<br />
patiënten niet weigeren, zodat ziekenhuizen zich per definitie niet uit de<br />
markt konden prijzen. Zolang het C.O.Z. hoge prijzen toestond, bracht<br />
onderbezetting geen verliezen en dus geen zorgen met zich mee. De<br />
kunst was om jaarlijks, op papier baten en lasten op de cent nauwkeurig<br />
in evenwicht te brengen en liefst uit de verpleegprijzen meer te halen,<br />
dan ter bestrijding van de onvermijdelijke kosten nodig was.<br />
Eerder dan over verliezen, maakte het bestuur zich druk over exploitatieoverschotten,<br />
zoals over het boekjaar 1967 dreigden te ontstaan. Nadat<br />
weer hogere verpleegprijzen waren overeengekomen, trok in dat jaar<br />
onverwacht de bezetting wat aan. Het bestuur vond het zich daardoor<br />
ontwikkelende batig saldo ‘verontrustend’ en stelde voor om tegenover de<br />
instanties ‘open kaart te spelen’ door de verpleegprijs wat te verlagen. Van<br />
Zutphen wilde liever niet de aandacht trekken en een controle uitlokken.<br />
Hij zag daarin het gevaar ‘dat de winst over de afgelopen jaren door het C.O.Z.<br />
wordt teruggenomen, zodat in de komende jaren met een aanzienlijk verlies<br />
20<br />
gewerkt moet worden’. Verpleegprijzen pleegden te stijgen, niet te dalen.<br />
Financieel beheer van ziekenhuizen was in ambtelijk vaarwater gekomen.<br />
Van Zutphen moest een oplossing vinden ‘voor de wijze van verwerken van<br />
de verkregen voordelige saldi op de afgesloten exploitatierekeningen’. Dat was
208 HET MEDISCH CENTRUM<br />
volgens de Venlose ziekenhuis-econoom Brüning die Geleen in deze kwestie<br />
adviseerde, ‘een uiterst moeilijke affaire’, maar kwam in praktijk neer op<br />
het goed inschatten van de bezetting en het nauwkeurig doseren van verpleegprijsverhogingen<br />
en uitgaven. Zolang zich niets onverwachts voordeed,<br />
was dit niet erg moeilijk. Tekorten waren geen groot probleem,<br />
overschotten dienden in ieder geval niet uit de financiële verslaglegging<br />
te blijken. 21<br />
Hoefde het bestuur vanuit financieel oogpunt de onderbezetting niet als<br />
een groot probleem te zien, ook in algemene zin was de matige bezetting<br />
geen reden tot zorg. Het ziekenhuis was nog niet zo lang in bedrijf dat<br />
een volle bezetting verwacht mocht worden. Er was dus goed beschouwd<br />
niets aan de hand. De ontwikkeling van startend bedrijf tot volwassen<br />
organisatie had zijn tijd nodig.<br />
Maar het bestuur gunde zich deze tijd niet. Het wilde uitbreiden, een<br />
verpleegstersflat bouwen en zelf een verpleeghuis stichten. De onderbezetting<br />
zat die uitbreidingsambitie in de weg en was daarom een groot<br />
probleem. Zo creëerde het ziekenhuis zijn eigen opmerkelijke paradox van<br />
een gevoel van beddennood en een realiteit van onderbezetting. De haast<br />
en de voortdurende pogingen om de gebruikelijke procesgang te omzeilen,<br />
zo sterk verbonden met de oprichtingsgeschiedenis van het ziekenhuis,<br />
had zich stevig in de cultuur van de stichting vastgezet.<br />
De ambitie om een verpleeghuis te stichten was een zijpad. Al rond de<br />
opening van het ziekenhuis had het bestuur er in Den Haag plannen voor<br />
ingediend. De stichting speelde ermee in op een nieuw fenomeen. Ziekenhuizen<br />
ontwikkelden zich van inrichtingen voor de opvang en verpleging<br />
van hulpbehoevende zieken tot geneeshuizen. Die verschuiving was ingegeven<br />
door de snel toenemende medische kennis en mogelijkheden, maar<br />
werd ook beïnvloed door de zorgbehoefte, die sneller groeide dan de ziekenhuizen<br />
bedden konden bijzetten. Door beddennood werden de ziekenhuizen<br />
kritischer ten aanzien van het in bed houden van patiënten.<br />
Poliklinische behandeling bood een oplossing, want deze hield bedden<br />
vrij, waardoor de beddennood niet groeide evenredig aan de expanderende<br />
zorg. In de loop van jaren vijftig ontstond het besef dat de beddennood<br />
ook aan de andere kant van de klinische zorg bestreden kon worden. Er<br />
werden bedden bezet door patiënten bij wie de nadruk lag op verzorging.<br />
Dit waren patiënten die langdurig ziek waren, die niet meer beter zouden<br />
worden, die aan speciale aandacht vragende (psychische) aandoeningen
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 209<br />
leden, of voor wie het ziekenhuis simpelweg de enige opvang was. De<br />
opvatting ontstond dat deze groep patiënten niet in het ziekenhuis<br />
thuishoorde.<br />
Voor de Stichting St. Barbara was niet zozeer bestrijding van een beddentekort<br />
het oogmerk, maar zij beoogde met een verpleeghuis haar positie in<br />
het rayon te versterken. Nu de verpleeghuisbouw een vlucht nam, wilde<br />
de stichting daarvan profiteren. Maar St. Barbara was niet de enige.<br />
De ontwikkelingen op het gebied van de verpleeghuiszorg hadden ook de<br />
aandacht getrokken van Melchior. Eind 1966 was het bestuur door het<br />
Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid telefonisch goedkeuring<br />
voor de bouw van een verpleeghuis in het vooruitzicht gesteld. Na de<br />
jaarwisseling trad het hierover in contact met architect Swinkels en met<br />
de directeur van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid M.J.M.<br />
Royakkers. Deze laatste bleek betrokken bij de Stichting Verpleeghuizen<br />
Zuid-Limburg, opgericht om de regio te voorzien van verpleeghuizen en<br />
psychiatrische inrichtingen. Daaromheen bewoog zich Melchior die met<br />
een vast bouwconcept poogde deze vestigingen te bevorderen en er<br />
zoveel mogelijk van neer te zetten. Van Royakkers kreeg het bestuur te<br />
horen dat één van de door Melchior te bouwen psychiatrische inrichtingen<br />
in Spaubeek was gepland, mogelijk zelfs grenzend aan het terrein van<br />
het ziekenhuis. Het zag hierin reden om vaart te maken met het eigen<br />
verpleeghuis, maar onderkende ook de mogelijkheden voor een groter of<br />
beter te exploiteren verpleegstersflat, wanneer daarin ook Spaubeekse<br />
verpleegsters konden worden gehuisvest. Royakkers beval Melchior aan<br />
voor de bouw van St. Barbara’s verpleeghuis. Het bestuur toonde evenwel<br />
weinig animo voor diens bouwconcept en besloot Swinkels opdracht te<br />
22<br />
geven het verpleeghuis te ontwerpen. Het ziekenhuis wilde zijn eigen<br />
weg gaan.<br />
Al snel werd duidelijk dat de plannen voor de inrichting in Spaubeek ver<br />
waren gevorderd. De organisatie achter deze plannen was de Stichting<br />
Tehuis voor Psychisch Gestoorde Bejaarden in de Westelijke Mijnstreek,<br />
opgericht vanuit de regionale Stichting Verpleeghuizen Zuid-Limburg en<br />
geleid door de Steinse huisarts M.H.J.G. Niël. Van het bestuur van eerstgenoemde<br />
stichting bleken ook Royakkers en burgemeester Van Banning lid;<br />
deze laatste had zich, naar eigen zeggen, met het oog op de onafhankelijke<br />
uitoefening van zijn ambt in 1963 uit het bestuur van de Stichting St.<br />
23<br />
Barbara teruggetrokken. In een verkennende bespreking op 26 januari<br />
betoogde Royakkers dat de inrichtingen die de stichtingen moesten gaan
210 HET MEDISCH CENTRUM<br />
bouwen aangewezen zouden zijn op een ziekenhuis en dat in het geval<br />
van Spaubeek en Geleen er ‘dus een samenwerking of een fusie’ moest<br />
komen. Van Banning benadrukte ‘dat hij in het bestuur van de Stichting heeft<br />
plaats genomen om de zaak op gang te brengen’, zoals hij dat in het ziekenhuisbestuur<br />
ook had gedaan. Hij stelde zich ‘objectief’ op als voorstander<br />
van een fusie. Opmerkelijk was zijn verwijzing naar de door de gemeente<br />
Geleen aan het ziekenhuis afgegeven garanties. Hij liet zich ontvallen dat<br />
de gemeente niet genegen zou zijn deze uit te breiden, tenzij ‘er een<br />
medisch centrum ontstond’. Daarmee zette hij St. Barbara, verrast door de<br />
voortvarendheid van Royakkers, Melchior en de onbekende Niël met zijn<br />
stichting, onder druk. Bergstein realiseerde zich dat een volstrekt afwijzende<br />
houding tegenover het standpunt van Royakkers en Van Banning<br />
niet bevorderlijk kon zijn voor de verhoudingen met de provincie en de<br />
gemeente, die hij nodig had voor de uitbreiding van het ziekenhuis. Maar<br />
hij zag ook in dat hij zich niet moest laten inpalmen. Hij betoogde dat<br />
samenwerking te overwegen was. 24<br />
In een brief van 29 maart 1967 zette Niël de gedachten nog eens uiteen en<br />
sprak hij, voorzitter van een stichting nog zonder activa en exploitatie,<br />
van samenwerking tussen gelijkwaardige partners. Bergstein en Govaert<br />
toonden zich daarvan niet erg gecharmeerd. 25<br />
De beddenbezetting<br />
Of nu wel of niet zou moeten worden samengewerkt met de stichting<br />
van Niël, een psychiatrische inrichting in Spaubeek, grenzend aan het<br />
ziekenhuis, wierp de Stichting St. Barbara ongevraagd nieuwe argumenten<br />
in de schoot om bij de overheid uitbreiding te bepleiten. Op 4 augustus<br />
1967 schreef zij daarom nog eens aan de minister van Sociale Zaken en<br />
Volksgezondheid. Zij legde de nadruk op de vestiging van de psychiatrische<br />
inrichting en betoogde dat het ziekenhuis daardoor behoefte zou<br />
krijgen aan een speciale verpleegafdeling ten behoeve van een neuroloogpsychiater.<br />
Dat was een sterk argument. Ook het argument dat de afdelingen<br />
van internist Frederiks, neuroloog De Rooij en gynaecoloog Belder<br />
volliepen, kon voor stevig doorgaan. Een zwak punt in het pleidooi was<br />
evenwel het betoog dat diverse vitale ruimten, zoals de apotheek, de laboratoria,<br />
de röntgenafdeling, technische diensten en poliklinieken, te klein<br />
waren bemeten. Gehlen had nu juist steeds beweerd dat deze ruimten<br />
26<br />
gebouwd waren voor een ziekenhuis van 350 bedden. Desondanks wees<br />
de minister het verzoek ditmaal niet meteen af. Het ministerie liet weten
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 211<br />
de brief in behandeling te nemen, maar waarschuwde dat deze behandeling<br />
wel enige tijd zou vergen. 27<br />
Eind augustus 1967 werd Bergstein als bestuursvoorzitter opgevolgd door<br />
J.A. Janssen, chef Algemene Diensten bij Staatsmijnen. Een wijziging in<br />
het beleid van de stichting om voorlopig ten aanzien van het verpleeghuis<br />
een eigen weg te volgen, leverde dat niet op. Net als Bergstein hield Janssen<br />
bij zijn aantreden het schip in het midden, maar met andere argumenten.<br />
Janssen zag in zijn algemeenheid wel iets in een fusie met Spaubeek,<br />
maar hij had er geen haast mee. Door de beloofde rijkstoestemming voor<br />
de bouw van een eigen verpleeghuis voelde hij zich gesterkt in de gedachten<br />
dat hij met het verpleeghuis sneller zou zijn dan Niël. Bovendien<br />
kwam er ook zonder fusie wel een gesticht in Spaubeek en zou dus hoe<br />
dan ook uitbreiding van het ziekenhuis mogelijk worden. Het ziekenhuis<br />
had Spaubeek dus niet nodig, dacht Janssen. 28<br />
Het bestuur had Pieters en Van Zutphen opgedragen cijfers te verzamelen<br />
29<br />
die de campagne voor uitbreiding konden versterken. Dat bleek lang niet<br />
eenvoudig. Verzoeken om cijfermateriaal werden niet door alle specialisten<br />
beantwoord. ‘Tot grote teleurstelling van velen moet geconstateerd worden,<br />
dat Uw medewerking ( ) inzake de voorbereiding en motivering van de uitbreiding,<br />
minimaal is’, schreef de directie aan een van de grootste voorvechters<br />
van uitbreiding, internist Frederiks. Hem werd de keuze gelaten: of hij<br />
30<br />
leverde cijfers, of voor hem werd geen uitbreiding aangevraagd. Frederiks<br />
wenste geen gegevens te verstrekken, naar verluidt omdat hij zich<br />
31<br />
niet in de kaarten wilde laten kijken. Volgens het bestuur van de medische<br />
staf had Frederiks helemaal geen tekort aan bedden. Uit hun gegevens<br />
over zijn bezetting bleek dat bij hem de verpleegduur lang en de<br />
opnamedrempel laag was en dat dit de enige redenen waren dat hij zijn<br />
bedden vol bezet had. De internist besloot bij nader inzien toch geen<br />
behoefte te hebben aan meer bedden. Hij moest met de billen bloot en de<br />
directie tekst en uitleg geven over de lange verpleegduur en het relatief<br />
grote aantal opnames. 32<br />
Frederiks’ onvermogen om cijfers de presenteren die voor het uitbreidingsverzoek<br />
gunstig waren, bracht het bestuur in verlegenheid. De internist<br />
bleek alleen met kunst- en vliegwerk in staat de bedden bezet te houden.<br />
Het bleek, bij nadere beschouwing van de bezettingscijfers, dat de zuigkracht<br />
van het ziekenhuis in Sittard op de bevolking van Geleen groot<br />
was. Het werd duidelijk dat er in de regio bedden genoeg waren, dat een
212 HET MEDISCH CENTRUM<br />
aanzienlijk deel van de Geleense bevolking voor het ziekenhuis in Sittard<br />
koos en het ziekenhuis in Geleen niet nodig had. Er was geen overbezetting,<br />
maar hoe het kunst- en vliegwerk van Frederiks en de zuigkracht<br />
van Sittard ook van invloed waren, alarmerende onderbezetting was er<br />
evenmin. Nogmaals, er was met de bezetting van het jonge ziekenhuis<br />
niets aan de hand.<br />
Het bestuur wilde echter dit beeld niet onder ogen zien. Het wilde het<br />
ziekenhuis uitbreiden, greep elk signaal dat leek te wijzen op overbezetting<br />
aan als argument en schoof alle aanwijzingen dat het aantal bedden<br />
de behoefte dekte terzijde. Werd zij geconfronteerd met leegstaande bedden,<br />
dan zocht het de redenen elders en neigde het ertoe om de schuld bij<br />
de specialisten te leggen. Zo vermoedde het dat een negatieve opstelling<br />
van de specialisten tegenover de huisartsen een belangrijke rol speelde.<br />
Bestuurslid en tevens huisdokter Govaert kon daar uit eigen ervaring over<br />
meepraten. ‘Wij moeten in overleg met de Staf uit de sfeer van de verwijten<br />
blijven en gemotiveerde meningen krijgen voor verbeteringen’, suste Janssen. 33<br />
Maar het bestuur kon niet langer volstaan met de doorverwijzing van<br />
conflicten naar Pieters en werd in toenemende mate in de tegenstellingen<br />
betrokken. Hier en daar was al het niveau bereikt van pesterijtjes. Zo<br />
besloot de directie in haar vergadering van 5 september 1967 de defecte<br />
telefoon van Daniëls-Bosman ‘slechts heel langzaam te repareren’ en haar de<br />
34<br />
kosten ervan in rekening te brengen. Met de specialisten werd geruzied<br />
over het niet komen opdagen bij oproepen ‘s nachts. Het bestuur vond dat<br />
dergelijke incidenten het ziekenhuis in opspraak brachten. De betreffende<br />
specialisten voelden zich door de bemoeienis van het bestuur met hun<br />
besluitvorming ten onrechte op hun medische competenties aangevallen. 35<br />
De spanningen liepen op en daardoor ontstond vruchtbare aarde voor<br />
steeds weer nieuwe conflicten. Bevorderlijk voor het functioneren van het<br />
jonge ziekenhuis en dus voor de bezetting was het allemaal niet. Door de<br />
organisatie de schuld te geven van een probleem van onderbezetting dat<br />
niet bestond, kwam uiteindelijk de bezetting onder druk en bestond het<br />
ten slotte toch.<br />
De buitenwereld<br />
In december 1967 verleende staatssecretaris R.J.H. Kruisinga van Sociale<br />
Zaken en Volksgezondheid toestemming voor de bouw van een verpleeghuis,<br />
onder voorwaarde van een goed geregelde samenwerking met een<br />
36<br />
verzorgingshuis. De bedoeling van Kruisinga was dat patiënten zonder
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 213<br />
organisatorische opstakels konden overgaan van ziekenhuis naar verpleeghuis<br />
en van verpleeghuis naar verzorgingshuis. St. Barbara was al in onderhandeling<br />
met het in de gemeente te vestigen bejaardencentrum, zodat<br />
het besluit van de staatssecretaris in alle opzichten gunstig kon worden<br />
beoordeeld. Door de toestemming voor het verpleeghuis gesterkt, meldde<br />
het bestuur zich begin januari 1968 bij de gemeente met het verzoek zich<br />
garant te stellen voor een lening van vijf miljoen gulden, nodig voor de<br />
uitbreiding van het ziekenhuis. 37<br />
In dezelfde maand nog kwam het bestuur er evenwel achter dat de kansen<br />
voor ziekenhuisuitbreiding niet groter maar kleiner waren geworden.<br />
Op een nieuwjaarsreceptie sprak de kersverse bestuursvoorzitter Janssen<br />
een bestuurder van de Vereniging voor Katholieke Ziekenhuizen. Deze<br />
vertelde hem dat er een nieuwe ziekenhuiswet werd ontworpen (de latere<br />
Wet Ziekenhuisvoorzieningen). Deze wet zou de invloed van de overheid,<br />
die na het loslaten van het loon- en prijsbeleid kleiner was geworden,<br />
weer doen toenemen. Het ziekenhuis kon verwachten dat onder deze wet<br />
uitbreiding voor lange tijd, zo niet voor altijd onmogelijk zou worden. Het<br />
was dus zaak tempo te maken, zodat de uitbreiding gerealiseerd werd<br />
38<br />
voordat de wet van kracht werd. Janssen kwam ook Royakkers tegen en<br />
deze vertelde hem dat uitbreiding nog eens kon worden bemoeilijkt door<br />
plannen voor een medische faculteit in Maastricht. Gedeputeerde Staten<br />
hield bovendien alle garantiebesluiten van gemeenten aan totdat de<br />
ziekenhuiswet zou zijn aangenomen. 39<br />
Nieuwkomer Janssen realiseerde zich dat er van alles speelde waarvan hij<br />
niet op de hoogte was en waardoor het ziekenhuis klem kwam te zitten.<br />
‘Wij voelden dus dat wij Royakkers op dat moment niet tegen ons in het harnas<br />
konden jagen’, concludeerde hij. Een paar dagen later sprak hij nog eens<br />
met Royakkers, dit keer in het bijzijn van Melchior. Deze laatste bood aan<br />
om de bouwplannen te maken voor de uitbreiding. In drie maanden kon<br />
hij een programma van eisen en na negen maanden bestektekeningen,<br />
een exploitatiebegroting en een open bouwbegroting klaar hebben. De<br />
kosten daarvan zouden vijftig- tot tweehonderdvijftigduizend gulden<br />
bedragen. Het bouwplan zou voldoen aan de eisen van het ministerie, de<br />
bouw zou meteen kunnen beginnen en Melchior zou ook de financiering<br />
op zich willen nemen. Hij meende ten slotte kans te zien om voor het<br />
verpleeghuis toestemming voor 150 in plaats van voor 120 bedden te krij-<br />
40<br />
gen. Weer een paar dagen later, op 11 januari 1968, verscheen een aan-
214 HET MEDISCH CENTRUM<br />
kondiging van de Spaubeekse psychiatrische inrichting in het Limburgs<br />
Dagblad. ‘Met de bouw wordt deze maand nog begonnen’, luidde de kop. 41<br />
Het is opmerkelijk dat het bestuur van St. Barbara zich zo slecht informeerde<br />
en zich zo laat bewust werd van de belangrijke ontwikkelingen<br />
rondom het ziekenhuis en het ziekenhuiswezen en de mogelijke implicaties<br />
daarvan. Er was een nieuwjaarsreceptie voor nodig alvorens van deze<br />
zaken iets bij Janssen doordrong. Nu waren bestuurs- en directievergaderingen<br />
allesbehalve een platform voor uitwisseling van kennis en discussie<br />
over wat zich in den lande afspeelde.<br />
De aanloop naar een medische faculteit in Maastricht begon al in 1965. In<br />
dat jaar richtte gouverneur Van Rooy de Stichting Wetenschappelijk<br />
Onderwijs Limburg (S.W.O.L.) op met het doel binnen de provincie een<br />
universiteit te vestigen. Maastricht was eind jaren veertig al eens in beeld<br />
geweest voor de vestiging van de tweede Technische Hogeschool, maar<br />
42<br />
moest in de jaren vijftig Eindhoven voor laten gaan. In december 1966<br />
besloot de Tweede Kamer een Studiecommissie Achtste Medische Faculteit<br />
te installeren, waarna de S.W.O.L. ogenblikkelijk Maastricht als<br />
mogelijke vestigingsplaats naar voren schoof. Het ingrijpende besluit van<br />
minister van Economische Zaken J.M. den Uyl, bekend gemaakt in<br />
december 1965, om de mijnen te sluiten, vergrootte de kansen voor<br />
Maastricht aanzienlijk. Aan de mijnsluiting werd de herstructurering en<br />
versterking van de Limburgse economie verbonden, hetgeen de stichting<br />
een uitstekend argument gaf om de provincie in tweede instantie toch<br />
43<br />
van een universiteit te voorzien. Aan de verschuivingen in het Zuid-<br />
Limburgse ziekenhuislandschap die deze medische faculteit en het daaraan<br />
verbonden academische ziekenhuis zouden teweeg brengen, heeft het<br />
bestuur van St. Barbara in deze jaren nooit een woord vuil gemaakt. Ook<br />
het sluiten van de mijnen, te beginnen met de Maurits in Geleen, bleef in<br />
notulen, notities en correspondentie volledig onbesproken. Het besluit<br />
ging als een schok door de Limburgse samenleving, maar liet de gemoederen<br />
in het ziekenhuis schijnbaar onberoerd. Het toont hoe geïsoleerd van<br />
de buitenwereld het ziekenhuis werd bestuurd.<br />
Den Uyl sloot de in de jaren zestig verliesgevende mijnen op aandringen<br />
van de Staatsmijnen-directie, die ervan overtuigd was dat de verliezen<br />
structureel waren. De juist aangetreden minister durfde het ingrijpende<br />
besluit aan, omdat Staatsmijnendirecteur A.J.C. Rottier en diens vriend<br />
H.J. van Doorne hem reeds substantiële vervangende werkgelegenheid
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 215<br />
wisten te bieden. DAF-president Van Doorne zou in de gemeente Born,<br />
tussen Nieuwstadt en Sittard een personenwagenfabriek gaan bouwen.<br />
Hij hoopte er in Eindhoven zijn personeeltekorten mee op te lossen en de<br />
regio zou er een zeer aanzienlijk deel van de uitstoot van arbeiders uit het<br />
44<br />
te sluiten mijnbedrijf in Geleen in kunnen opvangen. Voor het ziekenhuis<br />
in Geleen had de mijnsluiting de consequentie dat de zorgbehoefte<br />
tenminste inhoudelijk zou gaan veranderen. Door de komst van DAF zou<br />
bovendien het zwaartepunt van de werkgelegenheid in de Westelijke<br />
Mijnstreek naar het noorden kunnen gaan verschuiven. Dergelijke overwegingen<br />
maakte het bestuur van St. Barbara niet. Het bleef bij zijn<br />
uitbreidingsplannen en verwees daarbij nog eens naar de oorspronkelijke<br />
argumenten. 45<br />
Melchior<br />
Staatssecretaris Kruisinga besloot niet te willen meewerken aan de uitbreiding<br />
van het ziekenhuis in Geleen en liet het bestuur dat op 5 februari<br />
1968 weten. Hij vond dat er in Zuid-Limburg genoeg bedden waren en<br />
stelde zelfs vast dat ‘ter voorkoming van overbedding en gezien tegen de<br />
achtergrond van de huidige feitelijke situatie, ( ) een temporisering van de<br />
46<br />
ziekenhuisbouw in Zuid-Limburg onvermijdelijk (is)’. Waaraan het ziekenhuis<br />
geen aandacht had besteed, klonk in Den Haag als echo op het<br />
woord Limburg. Kruisinga koppelde de voorgenomen mijnsluiting (‘de<br />
feitelijke situatie’) onmiddellijk aan de beddenbehoefte en kwam tot de<br />
eenvoudige slotsom dat deze zou gaan afnemen. Janssen wenste ‘niet te<br />
berusten in deze beslissing’ en probeerde het bestuur over te halen om met<br />
Melchior in zee te gaan, maar een aantal leden voelde daar niet voor. Zij<br />
hadden geen vertrouwen in de methode van Melchior en zij zagen niet in<br />
hoe bouwen met Melchior de ziekenhuisuitbreiding dichterbij kon brengen.<br />
In zijn vergadering van 20 februari besloot het bestuur als compromis<br />
dat Melchior maar moest bouwen volgens de plannen van Swinkels. 47<br />
In een gesprek met Melchior en Swinkels verklaarde Melchior evenwel<br />
dat hij er niet voor voelde om volgens het plan van de architect te bouwen.<br />
Hij dreigde om dan maar op eigen titel een verpleeghuis te bouwen,<br />
in combinatie met het administratiegebouw van de psychiatrische inrichting.<br />
‘Er kan dus de situatie ontstaan dat er twee verpleegtehuizen komen’,<br />
schreef Janssen die zijn eigen verpleeghuisbouwplannen in gevaar zag<br />
komen in zijn gespreksverslag; ‘wij verliezen dit spel’. Melchior zou sneller<br />
klaar zijn en zo St. Barbara het verpleeghuis uit handen spelen. Zijn in-
216 HET MEDISCH CENTRUM<br />
druk was dat Royakkers van de situatie op de hoogte was. Zeker was dat<br />
Niël wist welk spel er werd gespeeld.<br />
Later tijdens het gesprek zei Melchior te weten dat uitbreiding van het<br />
ziekenhuis door de rijksoverheid was toegestaan. Janssen wist daar niet<br />
van. Volgens hem hadden zich sinds het schrijven van Kruisinga nog geen<br />
nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Dat kon ook nauwelijks, want de<br />
brief van Kruisinga was net twee weken oud. Melchior stelde nog eens<br />
samenwerking voor tussen St. Barbara en de stichting in Spaubeek. Hij<br />
haalde plotseling Niël binnen, die zich blijkbaar vlakbij beschikbaar had<br />
gehouden. Niël stuurde aan op een volledige samensmelting van de<br />
organisaties, ‘zelfs zover’, concludeerde Janssen in zijn verslag, ‘dat ook het<br />
ziekenhuis onder het bestuur van de éne Stichting zou worden gebracht’. Hij liet<br />
zich in dit geweld overhalen op 28 februari een vergadering te beleggen<br />
tussen de besturen van de twee stichtingen. 48<br />
Tijdens de voorbespreking van die vergadering vertelde Janssen zijn<br />
bestuur nog eens wat hem was overkomen. Govaert constateerde ‘dat wij<br />
in de netten van de heer Melchior zitten’, waaraan werd toegevoegd ‘dat de<br />
heer Royakkers er evenzeer in zit’. De huisarts beschouwde het optreden van<br />
Melchior als een kennelijk ‘gewone manier van chantage’. Touw was bij Van<br />
Banning geweest en compliceerde het beeld nog met zijn conclusie, ‘dat<br />
49<br />
tegen de daar werkende machten niet valt te boxen’. Dat Melchior, en ook<br />
Van Banning, brutaal spel speelden was wel duidelijk, maar het bestuur<br />
van de Stichting St. Barbara gaf daartoe ook wel alle gelegenheid. Melchior<br />
had met Royakkers een coalitie gesloten en hield deze voor dat hij snel<br />
verpleeghuiscapaciteit kon realiseren. Royakkers richtte voor de verpleeghuizen<br />
lokale stichtingen op. De stichting voor de Westelijke Mijnstreek<br />
onder leiding van Niël werd door Melchior gebruikt om St. Barbara in te<br />
palmen met als doel niet alleen de psychiatrische inrichting, maar ook het<br />
verpleeghuis, de verpleegstersflat en zo mogelijk een uitbreiding van het<br />
ziekenhuis te bouwen. Dat was van meet af aan duidelijk, maar het<br />
bestuur van de Stichting St. Barbara en met name Janssen, verblind door<br />
de ambitie om uit te breiden, zag het niet en toonde zich chantabel.<br />
Janssen sloot niet uit dat er over de uitbreiding van het ziekenhuis<br />
contacten waren tussen Kruisinga, Royakkers en Melchior. ‘De heer Melchior<br />
krijgt ( ) de uitbreiding wel voorbereid’, gokte hij. Hij wilde, wanneer<br />
daardoor toch nog een ziekenhuisuitbreiding tot stand kon komen, wel<br />
instemmen met een fusie. Onder meer Touw en Pijls waren nu voor,<br />
Gehlen en Govaert waren tegen, de laatste vooral omdat hij niet met Mel-
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 217<br />
chior wenste te werken. Aldus ging het bestuur verdeeld de vergadering<br />
met de Spaubeekse stichting in. 50<br />
De gesprekspartner van het bestuur van St. Barbara presenteerde zich in<br />
deze vergadering als ‘Stichting St. Jans Geleen Klinieken’. Zij verwees ermee<br />
naar het voormalige landgoed op de rand waarvan de inrichting was<br />
gepland: naast het ziekenhuis dus. En door het meervoud versterkte de<br />
stichting de indruk dat zij van plan was het Geleense verpleeghuisplan te<br />
51<br />
kapen. Royakkers betoogde dat het Sittard aan uitbreidingsmogelijkheden<br />
ontbrak en dat ‘dus Geleen het probleem (moet) opvangen’. Door in dat<br />
verband te spreken van ‘een centrum van 1000 bedden’, deed hij niet alleen<br />
een slag in de lucht, maar bouwde er ook kastelen. Verder wees hij er nog<br />
eens op dat de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid voorstander was<br />
van een fusie, dat ook de voorzitter daarvan, gedeputeerde Lebens, in het<br />
bestuur van de regionale stichting en de Spaubeekse stichting zat, dat de<br />
Ziekenhuiscommissie zou worden opgeheven en dat de nieuwe wet die in<br />
de maak was de advisering ten aanzien van ziekenhuisbouw in handen<br />
zou gaan leggen van de Provinciale Raad. 52<br />
Wat opviel was dat Niël heel veel haast had. Hij wilde een psychiatrische<br />
inrichting, een verpleeghuis en een verpleegstersflat en wel zo snel<br />
mogelijk. Deze moesten worden gebouwd op grondgebied van Spaubeek<br />
en liefst zo dicht mogelijk tegen het ziekenhuis aan. ‘Wie kan het plan het<br />
snelste realiseren’, was de hoofdvraag die Niël bezighield. Janssen antwoordde<br />
gevat dat die vraag niet tot veel discussie zou leiden. ‘Die een deel<br />
realiseert zal ook wel de andere projecten uitvoeren’, stelde hij vast. Niël<br />
concludeerde daarop dat ‘als de St. Barbara-stichting met de plannen van de<br />
heer Melchior akkoord gaat, dat daarvan het meest profijt zal worden getrokken<br />
53<br />
en het snelst op de goedkoopste wijze gewerkt zal worden’. Het verdeelde<br />
bestuur van de Stichting St. Barbara zwichtte onder de druk en ging<br />
akkoord met het oprichten van een commissie ter voorbereiding van een<br />
fusie. Niël liet zich in die commissie bijstaan door notaris A.A. Oomen en<br />
54<br />
ondernemer en Provinciale Statenlid E.M. Mastenbroek. Het ziekenhuis<br />
werd erin vertegenwoordigd door Janssen, Touw en Van Zutphen. Daarmee<br />
stonden de tegenstanders langs de zijlijn. 55<br />
Zoals Niël in januari zijn plannen publiek maakte, deed Janssen dat begin<br />
56<br />
maart. Hij liet een persbericht schrijven waarin de bouw van zijn verpleeghuis<br />
werd aangekondigd. Het werd door De Nieuwe Limburger op 6<br />
57<br />
maart geplaatst. Niël reageerde dezelfde dag furieus op de publicatie. Hij
218 HET MEDISCH CENTRUM<br />
M.H.J.G. Niël en J.A. Janssen
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 219<br />
was al ontstemd geweest over het feit dat Gehlen Lebens had gebeld om<br />
deze te vertellen dat de staatssecretaris zijn schriftelijke toestemming voor<br />
de bouw van het verpleeghuis had gegeven en dat nu alles rond was.<br />
Nijdig werd hij, omdat hij er vanuit was gegaan dat St. Barbara hangende<br />
de fusie zijn verpleeghuisplan zou opschorten. Verder had Janssen hem<br />
gebeld en gezegd dat hij, aangezien hij al vijf dagen niets had gehoord,<br />
aannam dat Spaubeek de fusie niet meer wilde. De Stichting St. Jans<br />
Geleen Klinieken was ‘bijzonder teleurgesteld in de houding en waardigheid’<br />
van haar tegenspeler. ‘Deze woordbreuk heeft ons Bestuur ernstig gegriefd’,<br />
overdreef Niël die dacht op de vergadering van 28 februari de zaak al<br />
beklonken te hebben. 58<br />
Janssen liet heel even zijn tanden zien, om de indruk te wekken, of<br />
tenminste zichzelf wijs te maken dat hij zich niet aan Niël had overgeleverd.<br />
Op 8 maart hield de fusiecommissie een eerste vergadering. Van<br />
Zutphen deed er op 11 maart kort en neutraal verslag van. Janssen vatte<br />
een dag daarna in een brief aan Oomen de punten nog eens samen en<br />
nam aan daarmee te kunnen volstaan als antwoord op de boze brief van<br />
Niël naar aanleiding van de perspublicatie. ‘Nu de verwijten over en weer ( )<br />
zijn uitgewisseld’, leek het hem van belang zo spoedig mogelijk tot zaken<br />
te komen en, zoals overeengekomen, in vier weken tot een bindend<br />
besluit te komen. 59<br />
In de loop van maart ontstond zowel overeenstemming over de fusie van<br />
de stichtingen als over de relatie met Melchior. De Stichting St. Barbara<br />
zag haar belang ‘in de allereerste plaats het best gediend ( ) door de uitbreiding<br />
van het aantal ziekenhuisbedden’. Dat was ook aan Melchior medegedeeld.<br />
Staatssecretaris Kruisinga had aangekondigd dat in september de ontwerpziekenhuiswet<br />
aan de Tweede Kamer zou worden aangeboden en de<br />
stichting probeerde van de fusie een middel te maken ‘om de belofte eruit te<br />
krijgen, dat de uitbreiding verwezenlijkt zou worden’. De gedachte was dat de<br />
stichting de Provinciale Raad (Royakkers en Lebens) gunstig zou stemmen<br />
door de fusie aan te gaan. Zij kon er dan zeker van zijn dat deze<br />
Raad, die na invoering van de wet de adviesfunctie zou krijgen ten aanzien<br />
van ziekenhuisbouw, akkoord zou gaan met de uitbreiding.<br />
Melchior toonde zich nog eens overtuigd van het kunnen verkrijgen van<br />
de rijkstoestemming. Hij bood zich weer aan als bouwer van het verpleeghuis<br />
en van de extra ziekenhuisbedden en stelde opnieuw voor alvast aan<br />
de ziekenhuisuitbreiding te gaan tekenen. Zou de toestemming niet
220 HET MEDISCH CENTRUM<br />
worden verkregen, dan nam hij de kosten van het tekenen voor zijn<br />
60<br />
rekening. Dit was voor het ziekenhuis een prachtig aanbod. Er kon tot<br />
de fusie worden besloten. Om tijdrovende en kostbare wijzigingen van de<br />
bestaande structuren uit de weg te gaan, werd ervoor gekozen een overkoepelende<br />
stichting in het leven te roepen, waarin de dagelijks besturen<br />
van de fuserende stichtingen het bestuur zouden vormen. Op advies van<br />
Royakkers schreven Janssen, Niël, Gehlen en Oomen op 8 april een brief<br />
aan Gedeputeerde Staten waarin de ziekenhuisuitbreiding nog eens werd<br />
bepleit. De brief ging vergezeld van het rapport ‘Motieven sanering ziekenhuis’<br />
waarin de te klein bemeten faciliteiten en andere tekortkomingen<br />
waren opgesomd. 61<br />
Op 16 april vergaderde het bestuur van St. Barbara zonder Janssen, Pijls en<br />
Touw die verhinderd waren. Govaert uitte zijn ergernis over de gang van<br />
zaken en met name over Royakkers. Hij trok zich terug uit het bestuur.<br />
Gehlen, die evenmin te spreken was over de maalstroom waarin het<br />
ziekenhuis werd meegenomen, gaf aan dat het voor hem ‘onmogelijk (is)<br />
onder dergelijke omstandigheden nog langer te werken’. Hij werkte de notulen<br />
van de vergadering nog uit en stapte daarna op. 62<br />
Intussen kwamen de bouwvoorbereidingen op gang. Een allesomvattend<br />
bouwprogramma en een globale begroting werden op 28 mei 1968, vlak<br />
voor Pinksteren door Melchior beschikbaar gesteld en Van Zutphen verzocht<br />
de bestuursleden deze, meteen na het Pinksterweekend, op 4 juni<br />
63<br />
goed te keuren. Op die dag namelijk vond de eerste vergadering plaats<br />
van de gezamenlijke besturen van de fuserende stichtingen. De begroting<br />
voor de bouw van de inrichting voor psychisch gestoorde bejaarden, de<br />
bouw van een verpleeghuis voor somatisch zieken, de bouw van een<br />
verpleegstersflat en de uitbreiding van het ziekenhuis tezamen beliep 28,9<br />
miljoen gulden. Van de zijde van de Stichting St. Barbara werd nog wel<br />
bezwaar gemaakt tegen het meteen bouwen van de verpleegstersflat.<br />
Wanneer namelijk de toestemming voor de uitbreiding van het ziekenhuis<br />
zou uitblijven, dan zat men met te veel zusterkamers. Royakkers zag ‘geen<br />
problemen in de vergunning’. De provincie zou ten aanzien van de uitbreiding<br />
positief adviseren. Daarop werden de plannen en de begroting van<br />
Melchior goedgekeurd. 64<br />
Tijdens de vergadering werden, in afwachting van de oprichting van de<br />
overkoepelende stichting, de besturen van de bestaande stichtingen opnieuw<br />
ingericht. Janssen werd voorzitter van St. Barbara en secretaris van
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 221<br />
‘St. Jans-Geleen’, Niël voorzitter van St. Jansgeleen en secretaris van St.<br />
65 66<br />
Barbara. Het aantal leden van de besturen werd teruggebracht. Naast<br />
de bestuurders ging Van Zutphen een belangrijke rol spelen. Hij werd belast<br />
met uitvoerende taken en werd lid van de bouwcommissie, waardoor<br />
hij als enige in dienstverband, grote invloed kreeg op de fusie en de bouw.<br />
De uitbreiding van het ziekenhuis concentreerde zich meer en meer op<br />
een beddenafdeling voor een nieuw aan te trekken neuroloog-psychiater.<br />
Deze zou zowel in de psychiatrische inrichting als in het ziekenhuis<br />
67<br />
werkzaam zijn. Ervan afgezien dat nog geen toestemming was verkregen<br />
voor de uitbreiding van het ziekenhuis, stond het hele project op de rit.<br />
De plannen waren klaar, een globale begroting was goedgekeurd, Melchior<br />
zorgde voor het merendeel van de financiering en aan de gemeente<br />
Geleen was een garantie voor een lening van maximaal 22 miljoen gevraagd.<br />
Royakkers had met de vestiging van een psychiatrische inrichting<br />
en een verpleeghuis bij het ziekenhuis zijn doel bereikt, Niël was bestuurder<br />
geworden van een medisch centrum in aanbouw en Melchior mocht<br />
alles bouwen wat er op de grens van Geleen en Spaubeek te bouwen was.<br />
Niël en Royakkers stelden zich met hun stichting op als voertuig van<br />
Melchior en Janssen stapte, verblind door zijn uitbreidingswens, in het<br />
gapende gat. Dat is te meer wonderlijk, omdat de stichting van Niël nog<br />
niets voorstelde. De psychiatrische inrichting moest nog worden gebouwd.<br />
Het ziekenhuis had er niets mee. Toestemming voor een verpleeghuis<br />
voor somatisch zieken had St. Barbara en niet Niël. Zijn stichting was<br />
vooralsnog een lege huls, maar Janssen fuseerde ermee als ware het een<br />
organisatie van formaat. Voor de ambitie om het ziekenhuis uit te breiden,<br />
of althans die niet bij Royakkers te frustreren, een ambitie nog wel<br />
waarvoor rationele overwegingen ontbraken, was Janssen bereid gebleken<br />
een onvoorstelbaar hoge prijs te betalen.<br />
Niël en zijn droom van een medisch centrum voor de Westelijke Mijnstreek<br />
Niël, door het gebeurde op een voetstuk geplaatst, kreeg de smaak te<br />
pakken. Hij wilde dat zijn centrum zich ook over Sittard zou uitstrekken<br />
en in juni 1968 ging hij op bezoek bij Van Kempen. Hij koos bij deze<br />
directeur in grote lijnen dezelfde strategie als die welke bij Janssen tot<br />
succes had geleid. Hij confronteerde Van Kempen met de diverse plannen<br />
en de snelheid waarmee deze ten uitvoer werden gebracht en stuurde<br />
onmiddellijk aan op een fusie door de vorming van een overkoepelend<br />
68<br />
bestuur voor te stellen. Ook Van Kempen was zijn ziekenhuis aan het
222 HET MEDISCH CENTRUM<br />
uitbreiden, ook hij was in afwachting van toestemming en ook voor hem<br />
gold dat een toenemende invloed van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid<br />
roet in het eten kon gooien. Maar Van Kempen was, anders<br />
dan Janssen, niet chantabel. Hij onderhield geen relatie met Melchior en<br />
wilde dat graag zo houden. Van Kempen stond bovendien zeer gereserveerd<br />
tegenover de uitbreidingsplannen van het ziekenhuis in Geleen. Hij<br />
liet Niël weten dat hij altijd bereid was te praten over samenwerking en<br />
dat hij psychiatrische patiënten wel wilde doorsturen naar Niëls gesticht,<br />
als daar tenminste een psychiater werd aangesteld. Verder hield hij zich<br />
69<br />
op de vlakte. Een paar weken later probeerde Niël het nog eens, maar nu<br />
samen met Janssen. Te lezen naar zijn gespreksverslag had hij nu succes.<br />
Niël noteerde dat ‘van beide zijden verlangens bestaan om samen te werken’ en<br />
dat Van Kempen desgevraagd een lidmaatschap in het bestuur van St.<br />
70<br />
Jansgeleen in overweging wilde nemen. Sittard hield er evenwel een<br />
andere lezing op na. Van Kempen had zich op het standpunt gesteld dat<br />
van overkoepelen pas sprake kon zijn als er een vorm van samenwerking<br />
was en dat een toetreding tot Niëls bestuur ‘niet juist zou zijn’. Regent<br />
Lebens, toch ook bestuurder van de door Royakkers bestierde, verpleeghuizen<br />
bouwende regionale stichting, hoorde tijdens de regentenvergadering<br />
van begin juli de lezing van Van Kempen aan alsof hem iets werd<br />
verteld dat hij nog niet wist. Hij vond ‘dat we moeten oppassen’, door zijn<br />
woordkeuze zijn dubbelrol verbloemend. 71<br />
Niël, tevreden over de uitkomst, wilde de benoeming van een psychiater<br />
in gang zetten. Deze moest worden verbonden aan St. Jansgeleen en aan<br />
de ziekenhuizen van Sittard en Geleen. In de vergadering van het fusiebestuur<br />
van 21 juni bracht hij nog eens naar voren dat samenwerking tussen<br />
de twee ziekenhuizen ‘dringend gewenst is’. Er moest namelijk worden<br />
voorkomen ‘dat er een teveel aan bedden gerealiseerd gaat worden’ en er moest<br />
worden bevorderd dat er ‘een taakverdeling komt tussen beide ziekenhuizen<br />
72<br />
ten aanzien van de specialismen’. Deze uitspraak laat zien dat Niël weinig<br />
van de verhoudingen begreep. Omdat hij een psychiater en psychiatrische<br />
patiënten nodig had, waren de andere partijen in het spel nog geen<br />
verlengstuk van St. Jansgeleen. Bovendien kon een beddenoverschot in de<br />
eerste plaats ook worden voorkomen door het ziekenhuis in Geleen niet<br />
uit te breiden, hetgeen het meest recente standpunt van de staatssecretaris<br />
was. Ook was een taakverdeling op het gebied van specialismen geen<br />
thema. In Sittard was een groot deel van de denkbare specialismen reeds<br />
aanwezig, Geleen had nog moeite de bedden van de basisspecialisten vol
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 223<br />
te krijgen en voor afspraken moesten ten minste de specialisten zelf in de<br />
discussie worden betrokken. Nu hadden de Sittardse specialisten geen<br />
enkel belang bij de ambities van Niël en de Geleense specialisten waren<br />
van de ontwikkeling die Janssen en Niël in gang hadden gezet nauwelijks<br />
op de hoogte. De enige officiële informatie die de medische staf van het<br />
ziekenhuis in Geleen had gekregen, was uit februari 1968, al weer enige<br />
maanden geleden. Het betrof de mededelingen van Pieters en Van Zutphen<br />
dat gestreefd werd naar de bouw van een semi-permanent paviljoen<br />
met 55 bedden voor neurologische en psychiatrische patiënten en dat er in<br />
de bestaande bouw derhalve een paar bedden vrijkwamen. Hieraan werd<br />
het verzoek gekoppeld voorstellen te doen voor een nieuwe beddenverdeling<br />
en wensen naar voren te brengen voor toekomstige associatie. Over<br />
de verpleeginrichtingen en de op handen zijnde fusie met St. Jansgeleen<br />
73<br />
werd in deze maanden niet gerept. Van wat zich afspeelde, konden de<br />
artsen alleen via het geruchtencircuit globaal op de hoogte zijn. Er was<br />
daarmee, zo kon men gegeven de toch al gespannen verhoudingen wel<br />
stellen, een tijdbom onder het nieuwe Medisch Centrum geplaatst.<br />
Eind juni spraken de fusiebesturen, in aanwezigheid van Van Zutphen<br />
maar in afwezigheid van Pieters, over de gewenste managementstructuur<br />
van de fusieorganisatie en de rol van de medische staf in het geheel.<br />
Specialisten waren niet uitgenodigd, wel een extern adviseur. De conclusies<br />
waren onder meer dat het goed zou zijn wanneer de artsen verbonden<br />
aan de verpleeginrichtingen lid zouden zijn van de medische staf en dat<br />
de leiding van het ziekenhuis niet noodzakelijk in handen van een arts<br />
hoefde te worden gelegd. Het laatste stoelde op de gemeenplaats dat<br />
artsen niet per definitie goede managers zijn. In de discussie werd de<br />
redenatie zelfs omgekeerd tot de algemene stelling dat artsen slechte<br />
managers zijn en dat de arts-directeur ook nog eens zijn medisch gezag<br />
verspeelde doordat hij als arts niet meer praktiseerde. ‘Eigenlijk is het een<br />
verspilling een arts na zijn langdurige en kostbare opleiding om te scholen en op<br />
74<br />
te leiden tot manager’, wist de adviseur. Janssen en Niël waren bezig om<br />
Pieters de stoelpoten, of wat daarvan nog restte, weg te zagen.<br />
Op 5 juli verscheen in De Nieuwe Limburger een artikel over de uitbreidingsplannen<br />
van het ziekenhuis in Geleen. Het was op te vatten als een<br />
aanklacht tegen Sittard. De gemeente Geleen had een garantie afgegeven<br />
van 22 miljoen gulden en Gedeputeerde Staten had, zoals in afwachting<br />
van de ziekenhuiswet het beleid was, de beoordeling van deze garantie
224 HET MEDISCH CENTRUM<br />
even ter zijde gelegd. Volgens de redacteur had de provincie de garantie<br />
niet goedgekeurd. Dat was naar de letter hetzelfde, maar de conclusie dat<br />
daarmee de kous af was, was ongegrond. ‘Sittard moet ten koste van Geleen<br />
A-ziekenhuis krijgen’, kopte de krant die ‘niet goedgekeurd’ begreep als<br />
‘afgekeurd’, verwijzend naar het feit dat Sittard niet tegen belemmeringen<br />
75<br />
aanliep. ‘Een nieuw stukje retoriek uit Geleen’, noemde Van Kempen de<br />
76<br />
publicatie in een briefje aan Lebens. Janssen maakte zich overigens over<br />
het besluit van de provincie niet druk. Royakkers bleef hem bevestigen<br />
dat de provincie achter de uitbreidingsplannen stond en een positief advies<br />
aan de minister zou sturen. Wel moest Janssen de ziekenhuiswet in<br />
de gaten houden. Sittard en Maastricht waren al aan het bouwen. ‘Zodat<br />
we beter niet op de Minister kunnen wachten’, adviseerde Royakkers, Geleen<br />
uitnodigend de bouw zonder toestemming maar vast te starten. Janssen<br />
bleef er ook op vertrouwen dat Melchior de vergunningen wel zou weten<br />
te regelen. 77<br />
Gedwongen samenwerking met Sittard<br />
Op 23 september 1968 bracht het bestuur van St. Barbara een bezoek aan<br />
de provincie met het doel nog eens te spreken over de uitbreiding van het<br />
ziekenhuis. Het bestuur wilde zich er nog eens van verzekeren dat de<br />
provincie bij de minister positief zou adviseren. Van de zijde van de provincie<br />
waren onder anderen gouverneur Van Rooy, Lebens en Royakkers<br />
aanwezig.<br />
De laatste promootte de belangen van Geleen, maar bleek alleen te staan.<br />
Het werd al bij het begin van het gesprek duidelijk dat de meerderheid<br />
van de aanwezige provincievertegenwoordigers de uitbreiding van Geleen<br />
niet steunden. Liever zagen zij, zoals De Nieuwe Limburger had opgemerkt,<br />
Sittard uitgroeien tot een derde volwaardig ziekenhuis in Zuid-Limburg.<br />
Die uitspraak bleek al met al dus toch geen Geleense retoriek. De gouverneur<br />
vond dat de beddenbehoefte het uitgangspunt moest zijn. Sittard<br />
had de toestemming voor lopende uitbreidingsplannen binnen en was aan<br />
het bouwen. In de beddenbehoefte was er voorlopig mee voorzien en<br />
Geleen viste achter het net. De gouverneur vond verder dat twee ziekenhuizen<br />
zo dicht bij elkaar, ernaar dienden ‘te streven beide te verenigen onder<br />
een en hetzelfde bestuur’. Het leek of de provincie met de stem van Niël<br />
sprak, maar dat was absoluut niet het geval: de actie van Niël was een<br />
vervolg op zijn Spaubeekse avontuur en in Geleen was samenwerken met<br />
Sittard wel het laatste waaraan men dacht. Van Rooy was, net als veel
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 225<br />
andere bestuurders en beleidsmakers in die tijd, de concurrentie tussen<br />
ziekenhuizen een doorn in het oog. De voortdurende onderlinge twist<br />
leidde tot geldverspilling, zo was de opvatting. De ziekenhuizen van<br />
Sittard en Geleen moesten maar met elkaar in gesprek gaan en in de richting<br />
van een fusie ‘concrete resultaten’ boeken. De provincie ‘zal met het bepalen<br />
van zijn standpunt met betrekking tot de uitbreiding van het St. Barbaraziekenhuis<br />
wachten, tot dat overleg zal zijn beëindigd’, besloot Van Rooy. 78<br />
De gouverneur gaf Janssen reden om zijn vertrouwen in te ruilen voor<br />
grote bezorgdheid. De bespreking die de laatste plooien moest gladstrijken,<br />
mondde uit in een deceptie. Hij moest met Sittard samengaan. Dit<br />
zou gegeven de grootte-verhoudingen een overname kunnen betekenen.<br />
Was het hem goed gelukt in de Sittardse organisatie op te gaan, dan zou<br />
de provincie wel eens willen bekijken wat zij van uitbreiding vond. De<br />
wens van de gouverneur zou kunnen leiden tot de opheffing van het zo<br />
lang en vurig bevochten ziekenhuis in Geleen. Janssen besloot mee te<br />
buigen met de wind. In een poging de provincie mild te stemmen en zijn<br />
uitbreidingsplannen te redden, toonde hij zich vanaf nu officieel voorstander<br />
van samenwerking met Sittard. Hij had geen keus. 79<br />
Ook Melchior zag de ziekenhuisuitbreiding in gevaar komen en trok een<br />
nieuw register open. De regering was bezig met de invoering van de<br />
B.T.W. Zou pas later met de uitbreiding van het ziekenhuis worden<br />
begonnen, dan werd die duurder, omdat hij B.T.W.-plichtig zou worden<br />
en het ziekenhuis niet. Het was daarom zaak in ieder geval ‘het grond werk<br />
en de fundering van de ziekenhuisvleugel ( ) onmiddellijk te laten starten’. St.<br />
Barbara kon wat Melchior betreft dus maar beter gewoon beginnen zonder<br />
toestemming, zoals ook Royakkers al had geadviseerd. Het ziekenhuis<br />
stemde met dit waagstuk in. 80<br />
In het najaar van 1968 bereidden Janssen en Niël de vorming van hun<br />
nieuwe ‘Medisch Centrum Geleen’ voor. Zij stelden zich voor om voor het<br />
ziekenhuis, de psychiatrische inrichting en het verpleeghuis samen één<br />
directie te benoemen. In Pieters zag men niet de geschikte ziekenhuisdirecteur<br />
en dus zeker niet de man om ook aan de twee andere instellingen<br />
leiding te geven. Zonder hem overigens ontslag aan te zeggen, werd daar-<br />
81<br />
om een vacature gesteld voor een directeur-geneesheer. Van Zutphen<br />
82<br />
werd directeur-econoom van de nieuwe organisatie. De vacature en de<br />
benoeming waren overigens prematuur. Er was nog geen stichting Medisch<br />
Centrum Geleen en los daarvan was nog niet nagedacht over de
226 HET MEDISCH CENTRUM<br />
In maart 1968 besloten de besturen van de stichtingen St. Barbara en St. Jansgeleen te fuseren tot<br />
Medisch Centrum Geleen. De daadwerkelijke fusie, in de zin van het onderbrengen van de twee stichtingen<br />
in een nieuwe stichting vond pas plaats in de periode na de oprichting daarvan in december<br />
1969. Het Medisch Centrum Geleen was aanvankelijk slechts een samenwerking op bestuursniveau.<br />
De voorzitter van het bestuur van de ene stichting werd secretaris van dat van de andere en omgekeerd.<br />
Niettemin handelden bestuursleden en met name de voorzitters en secretarissen alsof zij het<br />
dagelijks bestuur van een gefuseerde organisatie waren. De constructie had voor de besturen praktische<br />
voordelen, maar leidde in de organisaties tot moeilijkheden. De directieleden van het ziekenhuis<br />
werden geacht tevens leiding te geven aan de verpleeghuizen, maar werden door de klinieken niet als<br />
leidinggevenden geaccepteerd. Het gevolg was dat iedereen er een stukje van het management opeiste:<br />
de directieleden, de bestuurders, de dirigerend-medici van de klinieken en zelfs het middenkader<br />
aldaar. Verpleeghuis St. Jansgeleen werd formeel-juridisch bestuurd door het bestuur van de gelijknamige<br />
stichting. Wie nu eigenlijk het gezag voerde over St. Odilia was nog veel minder duidelijk. De<br />
Stichting St. Barbara had de rijkstoestemming om deze kliniek te bouwen. De Stichting St. Jansgeleen<br />
beschouwde St. Odilia als onderdeel van het Medisch Centrum Geleen, waarover ook zij de regie had.
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 227<br />
implicaties van een fusie. Voor Janssen en Niël was deze voorlopig echter<br />
voldoende beklonken door de vorming van dagelijkse besturen van St.<br />
Barbara en St. Jansgeleen met dezelfde leden. Deze waren dan tegelijk het<br />
fusiebestuur van de nog op te richten stichting. Terwijl dit bestuur handelde<br />
alsof er één organisatie was, was er van een fusie feitelijk dus geen<br />
sprake.<br />
Begin oktober vroeg de minister toelichting op het steeds verschillende<br />
aantal bedden dat in de opeenvolgende uitbreidingsverzoeken was genoemd.<br />
Janssen besloot hierop niet te antwoorden, maar eerst het verdere<br />
83<br />
overleg met Sittard en Gedeputeerde Staten af te wachten. Intussen was<br />
Melchior aan het bouwen en dat riep eind november bij een paar kennelijk<br />
slecht geïnformeerde bestuursleden vragen op. De aannemer bouwde<br />
namelijk zonder dat een nauwkeurige prijsopgave was gemaakt van het<br />
gehele bouwproject en dus zonder dat deze kon zijn goedgekeurd. Janssen<br />
gaf als ontwijkende verklaring dat dit verband hield met ‘de mogelijkheid<br />
dat de op stapel staande ziekenhuisbouwwet roet in het eten zou kunnen gooien’.<br />
Hij verzekerde ‘dat de genomen beslissing juist was’. Hij zei ook dat de provincie<br />
samenwerking met Sittard zwaar liet wegen en dat zij Sittard eerst<br />
volledig wilde laten uitgroeien tot A-ziekenhuis. Daarom was hij blij dat<br />
‘bij de bespreking te Sittard ( ) thans duidelijk gesteld (kon) worden dat te Geleen<br />
met de bouw was gestart’. Niël hielp Janssen met zijn mening dat ‘niets de<br />
verdere voortgang der werkzaamheden zal stuiten’. Na nog te hebben onderstreept<br />
dat de vroege start van de bouw ‘in ieder geval’ ook ‘nog de voordelen<br />
ten aanzien van de B.T.W.’ had opgeleverd, moesten de vragen afdoende<br />
zijn beantwoord. Janssen en Niël dachten met het alvast starten met de<br />
bouw de provincie en Sittard een duidelijk signaal te hebben gegeven dat<br />
de uitbreiding van Geleen onvermijdelijk was. Dat ‘de heer Lebens kwaad is<br />
vanwege het feit dat in Geleen reeds gestart was met de bouw’, was een welkome<br />
bevestiging dat die boodschap zijn bestemming had bereikt. 84<br />
In Sittard bekeek men de gebeurtenissen in Geleen met gemengde gevoelens.<br />
Janssen en Niël drongen na de bespreking met de provincie op 23<br />
september wel erg op samenwerking aan. De argumenten die daarbij werden<br />
gebruikt waren opmerkelijk. Zo zou, volgens een brief van Janssen en<br />
Niël van 25 september, samenwerking ‘dringende noodzaak’ zijn omdat de<br />
twee ziekenhuizen ‘op luttele kilometers van elkaar’ lagen, het argument dus<br />
85<br />
van Van der Hoff destijds om in Geleen niet te bouwen. In een gesprek<br />
met de provincie op 14 oktober 1968 waarschuwden Van Kempen en Das-
228 HET MEDISCH CENTRUM<br />
sen dat samenwerking niet zo eenvoudig zou zijn en dat Geleen in het<br />
verleden voor samenwerking niet erg open had gestaan. ‘Men dient zich bij<br />
de bestudering van het voorliggend probleem af te vragen waar het in wezen om<br />
gaat’, stelde Dassen. Volgens hem ging het er alleen maar om dat Geleen<br />
zijn uitbreiding wilde realiseren en dat deze uitbreiding noodzakelijk was<br />
omdat men er te veel specialisten had aangetrokken, niet omdat er be-<br />
86<br />
hoefte was aan meer bedden. Dassen, die van de precieze achtergronden<br />
in Geleen niet op de hoogte kon zijn, had het goed gezien.<br />
Een week later vroeg de staatssecretaris aan het St. Barbara Ziekenhuis of<br />
de door de gemeente kennelijk afgegeven garantie bedoeld was voor de<br />
87<br />
uitbreiding van het ziekenhuis. Gedeputeerde Staten lieten daarop St.<br />
Barbara nog maar eens weten dat het ziekenhuis van de provincie niet<br />
eerder een advies aan het ministerie moest verwachten dan wanneer<br />
samenwerkingspogingen met Sittard tot concrete resultaten waren geko-<br />
88<br />
men. Janssen en Niël schreven aan de provincie dat zij toch echt gingen<br />
uitbreiden en hoe belangrijk zij samenwerking vonden. 89<br />
Van Kempen zat intussen niet stil. Hij schreef in november lijvige stukken<br />
aan Gedeputeerde Staten die neerkwamen op het verzoek Sittard eerst te<br />
laten afbouwen en ermee akkoord te gaan dat het pas daarna zou bekijken<br />
op welke gronden en op welke wijze samenwerking vorm kon krijgen. Hij<br />
maakte van de gelegenheid gebruik om over nog maar eens 100 extra<br />
90<br />
bedden te beginnen. In grote lijnen sloot dit verzoek aan bij de mening<br />
die in Maastricht overheerste. Niemand wilde het ziekenhuis in Geleen<br />
zien uitbreiden, behalve Royakkers, maar deze alleen vanuit het belang<br />
van St. Jansgeleen en de te bouwen verpleegkliniek voor somatisch<br />
zieken. De ziekenhuiszorg zag men het liefst geconcentreerd in Sittard.<br />
De gedachte om de ziekenhuizen te laten samenwerken, paste in een zich<br />
ontwikkelende landelijke tendens en kon de uitbreiding van Geleen op<br />
een zijspoor dirigeren. Wanneer de samenwerking tot stand kwam, was<br />
men mogelijk van het kleine ziekenhuis in Geleen verlost.<br />
Janssen en Niël zagen in samenwerking deze consequentie niet, integendeel.<br />
Zij suggereerden in een brief van 20 november aan het provinciebestuur<br />
dat Geleen in het samengaan van beide ziekenhuizen onder één<br />
bestuur de ideale oplossing zag. Zij speculeerden er namelijk op dat wanneer<br />
een vorm van samenwerking tot stand zou komen, de uitbreiding<br />
reeds was gerealiseerd en de provincie niet anders kon doen dan deze,<br />
vanwege de bereikte samenwerking, te accepteren.
DE UITBREIDING VAN HET ST. BARBARA ZIEKENHUIS 229<br />
Lang kon dit spel echter niet duren. Van Kempen en Dassen hadden<br />
Geleen door. In een volgend gesprek tussen beide ziekenhuizen liet Dassen<br />
weten ‘het voornaamste’ te missen, namelijk ‘de vraag, waar gaat het om,<br />
wat is de bedoeling van deze samenwerking?’ ‘Scherp gesteld’, formuleerde Dassen,<br />
‘zou Geleen kunnen denken: laten wij nu eens gaan praten met Sittard hoe<br />
wij in Geleen zo snel mogelijk tot volwaardig ziekenhuis kunnen uitgroeien!’. 91<br />
De bespreking leverde niets op, maar Janssen en Niël waren tevreden. Zij<br />
hadden Sittard nog maar eens duidelijk te verstaan gegeven dat de bouw<br />
ten behoeve van de uitbreiding was begonnen.<br />
Op 27 november 1968 meldde Sittard aan de provincie dat het op grond<br />
van dit gegeven de samenwerkingsgesprekken achterhaald en overbodig<br />
achtte. Met het oog op de uitbreiding tot volwaardig A-ziekenhuis<br />
verzocht De Goddelijke Voorzienigheid de provincie om bij het ministerie<br />
aan te dringen op toewijzing van de laatste 100 bedden. 92<br />
Terwijl de bouw van de psychiatrische inrichting St. Jansgeleen zijn voltooiing<br />
naderde en de uitbreiding van het ziekenhuis St. Barbara vorderde,<br />
kreeg Janssen haast. Het werd hem langzaam duidelijk dat zijn strategie<br />
heilloos was. Toestemming had hij nog steeds niet en met zijn stappen<br />
om deze te krijgen, werkte hij zich steeds verder in de nesten. Maar hij<br />
zag geen weg meer terug en greep werkelijk alles aan om de oplaaiende<br />
veenbrand te blussen. Eind november schreef hij Van Kempen dat hij de<br />
afbouw van Sittard tot A-ziekenhuis steunde, maar dat zijn bestuur ‘het<br />
laten voortsukkelen’ van het St. Barbara Ziekenhuis ‘als onvolwaardige rompvoorziening<br />
zonder voldoende medische, verpleegtechnische en economischfunctionele<br />
armslag’ niet meer kon verantwoorden. Hij deed nog eens een<br />
dringend beroep op Sittard om samen tot één A-ziekenhuis te komen. 93<br />
Van Kempen kon hieruit concluderen dat Janssen in zijn richting opschoof<br />
door een belangrijke blokkade op weg naar een samensmelting uit te weg<br />
te ruimen. Maar een brief uit Geleen aan Gedeputeerde Staten van<br />
dezelfde dag had een geheel andere toon. Janssen voerde er zijn brief aan<br />
Van Kempen in op als bewijs van goede wil en vervolgde met zijn mening<br />
dat door hem steeds uitdrukkelijk was gesteld dat ‘niet de uitbreiding van<br />
ons ziekenhuis ter discussie kon worden gesteld’. Hij vond namelijk ‘dat deze<br />
uitbreiding niet afhankelijk is van toestemming van het bestuur van Sittard’. 94<br />
Van Kempen vatte de brief van Janssen uiteindelijk niet positief op, maar<br />
concludeerde er juist uit dat Geleen aan de afbouw van Sittard geen<br />
prioriteit stelde. Die conclusie werd Janssen in februari 1969 door Dassen<br />
95<br />
uit de doeken gedaan. Sittard was verbolgen over het feit dat Geleen al
230 HET MEDISCH CENTRUM<br />
was gaan bouwen en ging met de hakken in het zand. Janssen toonde<br />
zich van Dassen niet onder de indruk. Alsof hij argumenteerde, kaatste hij<br />
hetzelfde terug, namelijk dat ‘Sittard voorbij ziet aan het feit dat men reeds<br />
met de uitbreiding begonnen is’. Dat was, zo stelde hij vast, toch al duidelijk<br />
gezegd. 96<br />
Er waren in Geleen nog andere zaken die de aandacht vroegen. Men was,<br />
vond men, ver gevorderd met de vorming van het Medisch Centrum<br />
Geleen, de fusiestichting die de activiteiten in Geleen en Spaubeek moest<br />
samenbrengen. Er was voor de functie van directeur-geneesheer een voorlopige<br />
kandidaat gevonden. Het betrof de 70-jarige longarts A.V.M. Mey,<br />
een man die, anders dan Pieters, zijn positie kon ontlenen aan een respect<br />
afdwingend arbeidsverleden. Mey had als mijnarts van Staatsmijn Hendrik<br />
longonderzoek verricht op het stoflaboratorium van de Geneeskundige<br />
Dienst van de mijnen, opgericht door Vossenaar een paar jaar voordat<br />
silicose in 1938 als beroepsziekte in de steenkoolindustrie in de Nederlandse<br />
wetgeving werd opgenomen. In 1947 promoveerde Mey op de resultaten<br />
van zijn onderzoek en werd hij directeur van het na de oorlog door de<br />
Gemeenschappelijke Steenkolenmijnen in Limburg opgerichte Longinstituut.<br />
Eind jaren veertig ontpopte Mey zich als een van de initiatiefnemers<br />
achter het ziekenhuis in Brunssum, waarvan hij bestuursvoorzitter werd.<br />
De aanstelling van de oudere Mey was voor Geleen een tussenoplossing,<br />
in afwachting van een definitieve kracht. 97<br />
Behalve de bezetting van de directie vroeg Melchior aandacht. Deze was<br />
met zijn uitgewerkte prijsopgave gekomen en die bleek zo’n tien procent<br />
hoger dan de voorlopige. Janssen en Niël meenden de hogere prijs te moe-<br />
98<br />
ten accepteren. Het bestuur sloot zich daarbij aan. Veel keuze was er<br />
ook niet meer aangezien de bouw reeds was gevorderd.<br />
2. BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN<br />
Geleen breidde uit en opende met Spaubeek twee verpleeginrichtingen,<br />
St. Jansgeleen voor psychisch gestoorde bejaarden en St. Odilia voor somatisch<br />
zieken. Zo ontstond het Medisch Centrum Geleen. Maar het pad<br />
daarheen ging niet over rozen en wie dacht dat de Geleense organisatie<br />
nu in rustiger vaarwater zou komen, vergiste zich.
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 231<br />
Aan de aanstelling van Mey als directeur-geneesheer van het geheel was<br />
een onverkwikkelijk steekspel vooraf gegaan. Niël had in oktober 1968 een<br />
van de bestuurders van zijn Spaubeekse stichting, J.H.G. Wagemans,<br />
voorgedragen als directiesecretaris omdat aan hem een betaalde functie in<br />
99<br />
het vooruitzicht was gesteld. Janssen had hiermee ingestemd. Voor de<br />
betrekking van directeur-geneesheer schoof Niël in december 1968 brutaal<br />
Royakkers naar voren, de indruk wekkend ook deze in het verleden beloften<br />
te hebben gedaan. De kandidatuur van Royakkers kon niet op algemene<br />
steun rekenen. Janssen was tegen en met hem de bestuursleden van St.<br />
Barbara. In Geleen was het besef doorgedrongen dat men door Royakkers<br />
in een fuik was gedreven. Men had geen zin in deze man, die bovendien,<br />
als hij op zoek naar een andere baan toch als directeur van de Provinciale<br />
Raad voor de Volksgezondheid zou stoppen, niet meer gepaaid hoefde te<br />
worden. Men wierp tegen zijn kandidatuur in dat hij ‘te hard van stapel zou<br />
lopen’, eigenzinnig zou optreden en in conflict zou komen met de medi-<br />
100<br />
sche staf. Welke argumenten de tegenstanders ook aandroegen, Niël<br />
stelde daar het tegendeel tegenover. Maar Niël kreeg zijn zin niet en liet<br />
zich gaan, net als hij dat in april 1968 na de eerste samenwerkingsbespreking<br />
tegenover Janssen had gedaan. Hij betoogde dat de Stichting St.<br />
Jansgeleen steeds een volwassen houding had aangenomen en standpunten<br />
had ingenomen ten dienste van de samenwerking en, de afwijzing<br />
van Royakkers afkeurend, niet ‘ten gunste of ten ongunste van een persoon’.<br />
Hij richtte zijn gram vervolgens op de beoogde directeur-econoom Van<br />
Zutphen, die door het St. Barbarakamp voor een directiefunctie was voorgedragen,<br />
en somde op wat deze allemaal fout zou hebben gedaan. ‘Als dit<br />
alles betekent dat de heer van Zutphen het niet kan, is hij onbekwaam als econoom<br />
het geheel te integreren, als hij het wel kan is het een bewijs van kwade bedoeling’,<br />
beschuldigde Niël. Hij vond, wat op Van Zutphen ook van toepassing<br />
was, diens functioneren onaanvaardbaar en een voorbeeld van ‘dilettantistisch<br />
integreren en intrigeren en het zich niet voldoende kunnen despecialiseren’.<br />
Hij voegde toe dat zonder de samenwerking tussen de stichtingen hij<br />
met St. Jansgeleen veel verder zou zijn geweest en stelde voor een vacature<br />
uit te schrijven voor een andere econoom. Uit het slot van zijn betoog<br />
bleek dat meer een ultimatum dan een voorstel. Het moest onverkort<br />
worden aangenomen, anders wilde Niël niet meewerken aan de bekrachtiging<br />
van de statutenwijziging van de samenwerkende stichtingen. 101<br />
Niël gaf een illustratie van de omgangsvormen binnen het Medisch<br />
Centrum Geleen. Voor de functie van directeur-geneesheer vielen alle
232 HET MEDISCH CENTRUM<br />
kandidaten af en werd, voor tijdelijk dus, de gepensioneerde Mey aangesteld.<br />
Deze vormde voor geen van de partijen een bedreiging.<br />
In maart 1969 nam Niël nogmaals ferme standpunten in. Van Zutphen<br />
zou slechts als directeur-econoom van het ziekenhuis zijn aangesteld en<br />
met St. Jansgeleen niets te maken hebben, zoals Mey ook alleen directeurgeneesheer<br />
van het ziekenhuis mocht zijn. ‘Medisch Centrum is fictie, een<br />
zeepbel’, vond Niël. In de meeste ziekenhuisbesturen zaten volgens de<br />
huisdokter te weinig artsen, zodat veel te veel ‘naar de economie’ werd<br />
gekeken. ‘Er kan niet genoeg geld worden uitgegeven aan vooruitgang van de<br />
medische wetenschap.’ ‘Elk ziekenhuis moet, ongeacht de grootte, zoveel mogelijk<br />
alle apparatuur aanschaffen, gebruiksfrequentie van deze apparatuur is onbelangrijk’,<br />
beschikte Niël over het geld van anderen. Wat hem betreft moest<br />
Geleen duizend bedden hebben. 102<br />
Binnen de leiding van de Geleense inrichtingen groeide de weerstand<br />
tegen Niël, die zich regelmatig bemoeide met uitvoerende zaken en daar-<br />
103<br />
mee de directieleden passeerde. Bijzondere belangstelling had Niël voor<br />
de verpleegstersopleiding, waarvan St. Jansgeleen voor de voorziening van<br />
verplegend personeel afhankelijk was. Dat leidde voortdurend tot verschillen<br />
van inzicht met Van Zutphen en tot wrijvingen binnen de leiding van<br />
104<br />
de psychiatrische inrichting. Op 12 maart wees Van Zutphen Janssen<br />
erop dat de voor de leiding van St. Jansgeleen aangestelde arts, J.L.H.<br />
Wiertz, de titel directeur-geneesheer voerde. Janssen liet weten met het<br />
voeren van die titel niet in te stemmen, een mededeling die Van Zutphen<br />
105<br />
vervolgens aan secretaris Wagemans deed. Daarop schreef Niël aan Janssen<br />
dat, om de belangen van St. Jansgeleen niet ‘nog meer’ in gevaar te<br />
brengen, Mey als nieuwe directeur-geneesheer er net als Van Zutphen<br />
maar vanaf moest zien de kliniek te bezoeken. 106<br />
Op 17 maart bond Niël onverwacht in. In aanwezigheid van Melchior<br />
kwam hij met Janssen tot een vergelijk. De statuten zouden worden<br />
gepasseerd, Mey en Van Zutphen gingen de directie voeren over het<br />
Medisch Centrum, Wagemans werd als secretaris ondergeschikt aan de<br />
directie en bestuursleden zouden niet meer aan de directie voorbij mogen<br />
107<br />
gaan. Melchior had ingegrepen en de energieke huisarts weer op het<br />
gewenste spoor teruggezet.<br />
Een oplossing van de problemen binnen de leiding bracht dit evenwel<br />
niet. De grote onzekerheden brachten spanningen met zich mee. Die ontlaadden<br />
zich en daarvan werden personeelsleden het slachtoffer. Nadat<br />
Mey en Van Zutphen in mei 1969 het organisatieschema, de gewenste
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 233<br />
onderlinge verhoudingen en de taakomschrijvingen nog eens met de<br />
108<br />
betrokkenen hadden afgestemd, liep het in juni weer mis. De kliniek St.<br />
Jansgeleen was nog maar net begonnen en er werden al vraagtekens gezet<br />
bij de leidinggevende capaciteiten van Wiertz. Er werd een tweede arts,<br />
A.P.E. Tolk, aangesteld en deze bevestigde ogenblikkelijk de problemen. 109<br />
110<br />
Wiertz zou niet functioneren. Bezwaren had Tolk ook tegen Wagemans<br />
die ruziede met Wiertz en de leiding over de kliniek naar zich toe trok. 111<br />
Over Wagemans ontstond ook binnen het bestuur discussie. Aan hem<br />
waren door Niël veel te mooie arbeidsvoorwaarden geboden en nu bleek<br />
hij veel te duur. Bovendien had het Medisch Centrum in feite onvoldoende<br />
werk voor hem, althans op het niveau dat hem door Niël in het<br />
vooruitzicht was gesteld. Wagemans meldde zich ziek. Hoofd verpleging<br />
van St. Jansgeleen, J.M.L. Roks, dreigde met vertrek, evenals Tolk. Mey<br />
onthield zich van commentaar op medewerkers die pas net waren begonnen<br />
en over wier functioneren bijgevolg bezwaarlijk een afgewogen<br />
oordeel kon worden gegeven. Hij merkte slechts op dat het toch ‘noodzakelijk<br />
is, dat het personeel ook voldoening heeft van het werk’. ‘Tot nog toe is dit<br />
112<br />
niet het geval’, was hem duidelijk geworden. Tolk voegde daad bij zijn<br />
woord en het bestuur besloot in december 1969 om Wiertz ontslag aan te<br />
113 114<br />
zeggen. De kliniek St. Jansgeleen was net die maand officieel geopend.<br />
Omdat men nu zonder arts kwam te zitten, werd besloten de leiding over<br />
de kliniek tijdelijk in handen te geven van de vrouw van Pieters. Zij was<br />
in een verpleegkliniek werkzaam, bezig met een promotie-onderzoek en<br />
‘gezien haar belangstelling voor het medische vak’, leek zij de juiste persoon<br />
om een beroep op te doen. 115<br />
De medische staf<br />
De komst van M.J.M. Pieters-Michels als hoofd van de kliniek St. Jansgeleen<br />
in februari 1970 moest een einde maken aan de problemen. Aan haar<br />
komst ging echter weer een conflict rondom Wagemans vooraf. Aan deze<br />
zou kort na de officiële opening van de kliniek een brief worden gestuurd<br />
waarin aanpassingen van zijn functie werden aangekondigd. Deze brief<br />
kwam per ongeluk kort voor de opening al bij hem terecht, zodat hij op de<br />
receptie op de hoogte was van de inhoud, terwijl de bestuursleden er van<br />
116<br />
uitgingen dat hij terzake nog onwetend was. Het conflict dat er uit<br />
voortkwam gaf Niël de gelegenheid nog eens zijn woede te koelen op Van<br />
Zutphen. Oomen wilde daaraan niet meedoen, maar vond wel dat de<br />
econoom zich regelmatig verloor in ‘futiliteiten’. De sfeer rondom Van
234 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Zutphen was slecht, zo was wel duidelijk, maar Janssen en Touw namen<br />
117<br />
hem in bescherming. De spanning werd afgeleid naar een secretaresse.<br />
Zij kreeg de schuld van het te vroeg informeren van Wagemans, een<br />
118<br />
berisping en twee maanden uitstel van haar salarisverhoging. Mastenbroek<br />
vond in februari zelfs dat de uitspraken over Van Zutphen niet in<br />
het vergaderverslag thuishoorden en stelde een samenvatting van twee<br />
zinnen voor. Het bestuur besloot het uitgebreide verslag weer in te nemen<br />
119<br />
en te vernietigen. Het bestuur en Pieters-Michels wisten in welke verhoudingen<br />
de laatste haar werk moest beginnen, maar wat zij niet vermoedden,<br />
was dat de situatie nog verder kon verslechteren door tegenwerking<br />
vanuit de medische staf.<br />
De medici waren in 1963 met hoge verwachtingen in het St. Barbara<br />
Ziekenhuis begonnen. Zij dachten zich te hebben verbonden aan een<br />
instituut waarmee zij een prachtige toekomst konden opbouwen. In die<br />
verwachtingen werden zij teleurgesteld. Er was veel aan te merken op het<br />
ontwerp van het ziekenhuis en de beschikbare faciliteiten. Voor hun<br />
aantal was het ziekenhuis veel te klein en dus voor het aantrekken van<br />
associé’s zeker. Inspraak in het te voeren beleid was er naar het oordeel<br />
van de artsen te weinig en veel zicht op wat zich in het bestuur afspeelde<br />
hadden zij niet. De verhouding tussen de directie en de medische staf was<br />
al van meet af aan slecht en tussen het bestuur en de medische staf werd<br />
helemaal niet gecommuniceerd.<br />
In februari 1969 leek voor het eerst een verbetering in deze situatie te<br />
kunnen komen. Er waren bevredigende gesprekken gevoerd met internist<br />
Frederiks en het stafbestuur en die gesprekken overtuigden Janssen ervan<br />
‘dat er een groei in de goede richting gaande is’. Het bestuur had de aanschaf<br />
van apparatuur voor functieonderzoek bespreekbaar gemaakt. Frederiks<br />
vroeg al vanaf zijn komst om die apparatuur, maar Van Zutphen had<br />
steeds afgehouden. Nu het bestuur zich open opstelde, verwachtte hij dat<br />
hij te zijner tijd in staat zou zijn eindelijk ‘de meest normale routine bepaling<br />
van orgaanfuncties’ te verrichten. Daardoor ontdooide zijn houding. 120<br />
Maar Janssen moest zijn hoop op betere verhoudingen snel opgeven. In<br />
juni kondigde chirurg Daniëls tijdens een stafvergadering aan dat hij uit<br />
de bouwcommissie stapte. Op de vraag van Frederiks of de reden daarvan<br />
ongenoegen met de bouwcommissie of de architect was, antwoordde<br />
121<br />
Daniëls dat het om het bestuur ging. Dat antwoord bracht meer gevoelens<br />
van onbehagen naar boven. De specialisten hadden er wel iets in
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 235<br />
gezien wanneer Sittardse subspecialisten in Geleen spreekuur kwamen<br />
houden, maar het bestuur had afgehouden. Frederiks had gepoogd een<br />
weekendregeling met Sittard op te zetten, maar dat was door de directie<br />
geblokkeerd. Daniëls wist te vertellen dat sommige specialisten in Sittard<br />
patiënten in Geleen wilden opnemen, maar dat het bestuur daar een<br />
122<br />
stokje voor had gestoken. De Geleense specialisten wilden regelingen<br />
treffen met hun collega’s in Sittard, misschien niet om op lange termijn<br />
samen te werken, maar ten minste om de continuïteit van de zorg van<br />
hun (eenmans-)praktijken te waarborgen. Het bestuur hield dat tegen.<br />
De klachten over communicatie en inspraak voerden evenwel de boventoon.<br />
Het bestuur betrok de medische staf weinig of laat bij algemene<br />
ziekenhuiszaken en dat leidde tot misverstanden en onenigheid. In juni<br />
1969 was het dus de bouwcommissie ten behoeve van de uitbreiding van<br />
het ziekenhuis waar het overleg niet vlotte. Dat was ook niet verwonderlijk.<br />
Janssen speelde met enkele vertrouwelingen bij de uitbreiding van<br />
het ziekenhuis hoog spel en had daarbij geen behoefte aan overleg met<br />
medici. Toen de zaken hun dramatische wending hadden genomen, was<br />
het verdere verloop door het bestuur niet meer te beïnvloeden en was<br />
overleg niet meer zinvol. Wat de medische staf van de uitbreiding meekreeg,<br />
was dat hun gevraagd werd om collega’s aan te trekken, de bedden<br />
opnieuw te verdelen en de bouwcommissievergaderingen bij te wonen.<br />
Nu Daniëls voor zijn lidmaatschap van deze commissie had bedankt,<br />
dreigde elke directe betrokkenheid van de medische staf met de uitbreiding<br />
te verdwijnen. Bij het bestuur wekte de houding van de staf overigens<br />
alleen maar onbegrip. Het vond dat het, ondanks alle moeilijkheden,<br />
de uitbreiding toch wist te realiseren en dat de staf zich daar weinig<br />
dankbaar voor toonde.<br />
In november 1969 werd een plan voor de operatiekamers gepresenteerd.<br />
De medische staf wees dit plan af. Het was ‘zo omvattend ( ) dat er ( ) in<br />
123<br />
feite een nieuw ziekenhuis gebouwd zou worden’. Het bestuur besloot daarop<br />
van sanering van deze afdeling af te zien, omdat het veronderstelde<br />
124<br />
dat er volgens de staf ‘niet voldoende noodzaak’ was. In december merkte<br />
stafvoorzitter Belder op dat ‘het merkwaardige was dat de snijdende specialis-<br />
125<br />
ten ( ) in het geheel niet op de hoogte waren’. Het bestuur had zijn besluit<br />
volgens Belder zonder de operateurs genomen, dus van het oordeel van de<br />
specialisten kon het geen kennis hebben. Op deze verontwaardiging volgde<br />
er een over de plannen voor de poliklinieken. De medische staf stelde<br />
vast dat deze plannen niet meer inhielden dan het herinrichten van de
236 HET MEDISCH CENTRUM<br />
bestaande ruimten. Waren deze al te krap bemeten voor het aantal specialisten<br />
dat er was, nu het bestuur de staf had aangespoord associé’s te<br />
126<br />
werven zou het ruimtegebrek alleen maar nijpender worden. Het aantrekken<br />
van collega’s, zeker die met nieuwe specialismen, werd er zo niet<br />
eenvoudiger op. Dezen zouden, zo schatten de stafleden in, eerder kiezen<br />
voor een ander, groter ziekenhuis. Het bestuur zag ook wel in dat het<br />
aantrekken van nieuwe medici niet eenvoudig was, maar het zocht de<br />
oorzaak daarvan niet in het gebrekkige ontwerp van het ziekenhuis of in<br />
de polikliniekruimte, maar in het feit dat Geleen over minder bedden<br />
127<br />
beschikte dan de omliggende ziekenhuizen. Het bestuur van de medische<br />
staf wenste over de poliklinieken niet in discussie te gaan. Het vond<br />
dat het, na de ‘dolle plannen’ van de architect voor de operatiekamers, de<br />
poliklinieken maar beter zelf onder handen kon nemen. 128<br />
Met Mey leek er even verbetering in de situatie te komen. Hij hoorde de<br />
specialisten aan en bracht hun grieven en voorstellen in het bestuur ter<br />
sprake. Het leidde onder meer tot een kleine uitbreiding van de poliklinieken<br />
en tot de toestemming om met Sittardse dokters te overleggen over<br />
129<br />
samenwerking. Maar net als Janssen moest ook Mey vaststellen dat de<br />
‘groei in de goede richting’ slechts schijn was. Kwam de relatie met het<br />
bestuur even in rustiger vaarwater, dan laaiden de spanningen tussen de<br />
artsen onderling op.<br />
Die tussen Daniëls en Pieters stamden al van de opening van het ziekenhuis.<br />
Mey had eind 1969 een arts-assistent in algemene dienst aangesteld<br />
en de medici gebruikten deze als speelbal door te ruziën over wie op hem<br />
aanspraak mocht maken. De assistent hield het per 1 april 1970 voor<br />
130<br />
gezien. Kno-arts Laumans was opgevolgd door V.B. Veenhof en deze<br />
had zijn vrouw meegenomen als arts-assistent. Zij toonde interesse in de<br />
allergologie en daaruit ontstond bij de staf en met name bij dermatoloog<br />
Van Neer de vrees, ‘dat Mevr. Veenhof zich zal gaan begeven op andermans<br />
131<br />
terrein’. Na Daniëls en Veenhof was Pieters het derde artsenechtpaar<br />
binnen het Medisch Centrum Geleen. Tussen het eerste en het derde<br />
groeide in februari 1970 een nieuwe controverse. Daniëls liet het bestuur<br />
weten ‘geen binding met de kliniek St. Jansgeleen meer te willen hebben als<br />
consulterend chirurg en dat hij weigert consulten te houden na de aanstelling<br />
132<br />
van Mevr. Pieters als dirigerend medicus in de kliniek’. Het bestuur toonde<br />
zich ontstemd over deze mededeling van Daniëls, die meteen met vakantie<br />
was vertrokken en dus niet voor debat bereikbaar was.
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 237<br />
Frederiks was er in geslaagd een tweede internist naar het ziekenhuis te<br />
krijgen. Met de komst van deze collega, P.J. Geelen, kreeg hij meer armslag.<br />
Ook neuroloog-psychiater De Rooij wist een associé aan te trekken,<br />
de voornamelijk in psychiatrie geïnteresseerde E.M. van den Bosch. Er<br />
werd voorts een orthopedisch chirurg aangesteld: A.A.J.S. Mey, de zoon<br />
van de directeur-geneesheer. Hij ging zijn toelating combineren met een<br />
133<br />
aanstelling in Brunssum. Bij de medische staf was de jonge Mey nog<br />
welkom, maar het stafbestuur werd ten aanzien van verdere aanstellingen<br />
134<br />
zeer terughoudend. Toen het bestuur aankondigde een cardioloog te<br />
willen gaan zoeken, verzocht het stafbestuur dringend om daarvan af te<br />
zien. De reden daarvoor was dat de herverdeling van bedden in verband<br />
met de uitbreiding van het ziekenhuis al tot genoeg aanvaringen tussen<br />
de specialisten leidde.<br />
Pieters had toen hij werd aangesteld minder bedden gekregen dan Daniels,<br />
omdat hij als directeur-geneesheer geen volle praktijk aankon. Met de<br />
uitbreiding wilde hij van dat verschil af. Het bestuur constateerde dat<br />
Veenhof veel bedden nodig had en alles vulde wat hij leeg vond. Er was<br />
dus sprake van ‘overmacht’ en dus kon Pieters er geen bedden bij krijgen.<br />
Het zou zo zijn dat ‘enkele specialisten eruit puilden’. Anderzijds gaven de<br />
bezettingscijfers van Geleen nog steeds geen aanleiding om te denken dat<br />
er sprake was van een structureel beddentekort, zeker niet wanneer met<br />
het aantal bedden na voltooiing van de uitbreiding werd gerekend. Het St.<br />
Barbara Ziekenhuis was gepland voor 150 bedden, bouwde er 175, beschikte<br />
er in 1967 over 220, vroeg om uitbreiding met 90 en liet Melchior er 150<br />
bijzetten. De medici vochten over het totaal van uiteindelijk 347, niet omdat<br />
zij die al allemaal konden vullen, maar omdat het aantal bedden een<br />
maat was voor hun onderlinge posities. Het meest viel de bezetting van<br />
de hardst strijdende chirurgen Pieters en Daniëls tegen. ‘Waakzaamheid is<br />
geboden’, vond Touw. Janssen was het met hem eens. De door de afdeling<br />
chirurgie opgeëiste bedden ‘(dienen) ook belegd ( ) te worden’. Nadrukkelijk<br />
moet ook nu weer worden opgemerkt dat sentimenten in de discussie<br />
over de bezetting nog steeds een voorname rol speelden. Zoals al vanaf de<br />
opening was er geen enkele reden tot bezorgdheid. Er was geen sprake<br />
van overbezetting, maar van flinke onderbezetting evenmin. De bezetting<br />
maakte geen uitbreiding noodzakelijk, maar kwamen er door uitbreiding<br />
meer bedden beschikbaar, dan raakten die successievelijk toch wel gevuld.<br />
135
238 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Een cardioloog zou Frederiks de patiënten wegnemen en was dus niet<br />
welkom. De komst van orthopeed Mey bleek in juli inmiddels ook niet<br />
meer algemeen aanvaard. Tussen hem en de chirurgen was er aanvankelijk<br />
overeenstemming, maar bij nadere bestudering realiseerde Daniëls<br />
zich dat hij de behandeling van primaire fracturen aan Mey kon kwijtraken,<br />
de tak van sport die veelal routinematig werk inhield en een flinke<br />
136<br />
omzet met zich meebracht. Na maanden kwam er nieuwe overeenstemming.<br />
De fracturen zouden aan geen van beide specialismen worden<br />
toegewezen, maar per geval in onderling overleg worden verdeeld. 137<br />
Het gedoe over de sanering van de poliklinieken en operatiekamers en dat<br />
over de bedden hadden alleen met het ziekenhuis te maken. Maar er<br />
werden ook conflicten geboren doordat het bestuur verzuimde de fusie<br />
met de verpleeghuizen behoorlijk vorm te geven. Er werd door bestuur en<br />
directie een relatie gesuggereerd tussen het ziekenhuis en de verpleeghuizen<br />
die in feite niet bestond.<br />
Op 13 april 1970 bracht Pieters-Michels verslag uit van haar eerste bevindingen.<br />
Naast algemene en bouwkundige tekortkomingen en een tekort<br />
aan gediplomeerd personeel in de St. Janskliniek, zaken die als opstartproblemen<br />
konden worden betiteld, was er volgens haar dringend behoefte<br />
aan een psycholoog en een tweede arts naast haarzelf. Frederiks kwam<br />
regelmatig in de kliniek en ook de nieuwe psychiater Van den Bosch consulteerde<br />
er. Pieters-Michels beschouwde de bezoeken van deze specialisten<br />
als structureel. Maar wegens het ontbreken van faciliteiten in de<br />
verpleegkliniek moesten de patiënten deze artsen in veel gevallen in het<br />
ziekenhuis bezoeken en dat belastte het personeel van de kliniek dat ter<br />
begeleiding mee moest. Daarom wilde zij in de kliniek onderzoekkamers<br />
bouwen, ‘zodat het personeelrovend polikliniekbezoek achterwege gelaten kan<br />
worden’. Zij stuurde aan op een zekere vermenging van de kliniek met het<br />
ziekenhuis en daar ging het mis. De specialisten, Daniëls voorop, waren<br />
fel gekant tegen een dergelijke ontwikkeling. De leiding van het Medisch<br />
Centrum kon dan wel aandringen en Pieters-Michels mocht verstrekkende<br />
ideeën koesteren over het inzetten van specialisten in de verpleeghuizen,<br />
de artsen hadden een overeenkomst met St. Barbara; met de hun opgedrongen<br />
St. Jansgeleen en St. Odilia hadden ze niets van doen.<br />
Pieters-Michels, op tijdelijke basis aangesteld, nam nog een volgende stap.<br />
Terwijl de behoefte nog niet was gebleken, stelde zij zonder enige voorbereiding<br />
voor een psycholoog aan te trekken. Zij had al iemand op het oog:
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 239<br />
H.M.J.A. Houben, die eerdaags zijn studie in Nijmegen zou afronden. Het<br />
bestuur moest, met hulp van zijn afstudeerhoogleraar, vrijstelling van<br />
militaire dienst bewerkstelligen, zodat de kersverse psycholoog in of direct<br />
na de zomer kon beginnen. Een volledige dagtaak was er voor hem in St.<br />
Jansgeleen nog niet. Daarom werd besloten hem ook voor enkele uren als<br />
klinisch psycholoog in St. Barbara toe te laten. Overleg met de medische<br />
staf, die naar goed gebruik en reglement een stem had in de selectie en<br />
aanstelling van specialisten, bleef achterwege. 138<br />
In juni 1970 zette het bestuur de tijdelijke aanstelling van Pieters-Michels<br />
om in een vaste. Daarop hadden De Rooij en Van den Bosch niet gerekend.<br />
De laatste consulteerde wel in St. Jansgeleen, maar kon zich met<br />
het voortvarende optreden van Pieters-Michels niet verenigen. De neurologen-psychiaters<br />
vonden bovendien dat aan het hoofd van een psychiatrische<br />
inrichting een psychiater moest staan en hadden zelf voor de functie<br />
139<br />
in aanmerking willen komen. Maar zij werden in de keuze van de<br />
dirigerend medicus niet gekend en het stafbestuur en de betrokken artsen<br />
kregen de aanstelling achteraf medegedeeld. Van deze betrokkenen maakte<br />
Frederiks zich niet druk. ‘De zaak van Mevrouw Pieters-Michels gaat over<br />
de St. Jans-kliniek waar wij niets mee te maken hebben’, stelde hij vast. Maar<br />
De Rooij keek daar anders tegen aan. ‘Eerst was het de advertentie van de<br />
cardioloog en nu deze kwestie weer’, vond hij. Zijn collega Van den Bosch<br />
wenste geen herhaling te zien van ‘de vroegere zaak Pieters’, wijzend op de<br />
moeilijkheden rondom de voormalige directeur-geneesheer, een geschiedenis<br />
waar de psychiater overigens geen deelgenoot van was geweest, maar<br />
140<br />
waarover hij desalniettemin toch meende te kunnen oordelen. De Rooij<br />
liet Pieters-Michels weten zich niet contractueel aan de psychiatrische<br />
kliniek te willen verbinden, maar er alleen patiënten te zullen behandelen<br />
die niet in staat waren naar het ziekenhuis te komen. Deze wilde hij dan<br />
in de kliniek behandelen als ware het een huisconsult. Pieters-Michels<br />
wenste nu juist de behandeling van haar patiënten op meer reguliere basis<br />
in de kliniek te laten plaatsvinden en kon zich niet verenigen met de<br />
voorwaarden die de arts stelde. Het bestuur dreigde Van den Bosch dat<br />
het dan wel een tweede psychiater aan zou stellen, speciaal voor St. Jansgeleen.<br />
141<br />
De meningsverschillen stapelden zich op. Stafbestuursvoorzitter Belder<br />
probeerde de impasse te doorbreken door voor te stellen een commissie in<br />
het leven te roepen om de relatie tussen het Medisch Centrum en de
240 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Terwijl het bestuur van het St. Barbara Ziekenhuis overheidsinstanties poogde wijs te maken dat<br />
uitbreiding dringend nodig was, creëerde het in de organisatie het beeld van een zorgwekkende<br />
onderbezetting. In werkelijkheid bestond die er niet en overbezetting evenmin. Afgezien van de jaren<br />
tot en met 1966, die als opstartperiode mogen worden gekarakteriseerd, was er tot 1974 sprake van<br />
een volkomen normale beddenbezetting van gemiddeld iets meer dan 90%. De rond 1970 gerealiseerde<br />
uitbreiding was weliswaar niet dringend nodig, maar toen de extra bedden beschikbaar<br />
kwamen, werden zij naar verloop van tijd toch wel bezet.
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 241<br />
142<br />
medici te normaliseren. Het bestuur vond evenwel dat hieraan geen<br />
behoefte was. Het wilde best een bespreking voeren, maar wees erop dat<br />
‘de communicatie dient te verlopen volgens de normale kanalen en via de daar-<br />
143<br />
voor aangewezen instanties’. Het bestuur, dat de gewoonte had voortdurend<br />
op de stoel van de directie te gaan zitten, verschuilde zich er nu<br />
achter. In St. Jansgeleen ging het evenwel gewoon door met de directie<br />
het werk uit handen te nemen. De assistent in algemene dienst, eind 1969<br />
door Mey in het ziekenhuis aangesteld en al na een paar maanden weer<br />
vertrokken, was inmiddels geassocieerd met een huisarts in Born. Deze<br />
hielp Pieters-Michels bij tijd en wijle uit. Het bestuur besloot om deze<br />
huisarts als tweede medicus in de kliniek aan te stellen. Stafbestuurder<br />
Erens, die directeur-geneesheer Mey verving die ziek was, vroeg of deze<br />
benoeming niet aan de neurologen-psychiaters moest worden voorgelegd.<br />
Het bestuur vond dat niet nodig. 144<br />
Intussen bleef de beddenverdeling een punt van discussie. Toen de staf in<br />
het late najaar intern consensus bereikte en een gezamenlijk voorstel aan<br />
het bestuur deed, wees deze dat af. Het wenste onverkort vast te houden<br />
aan het eigen voorstel van begin augustus. Dat stimuleerde Daniëls ook<br />
145<br />
binnen de staf het debat opnieuw te openen. In oktober 1970 ontstond<br />
weer een nieuwe controverse, dit keer tussen de internisten Frederiks en<br />
Geelen over de associatievoorwaarden, zodat de associatie op het laatste<br />
moment niet doorging.<br />
Inmiddels was ook binnen het bestuur weer wat voorgevallen. Niël moest<br />
voor zijn werkzaamheden als voorzitter van St. Jansgeleen nog worden<br />
gehonoreerd. Hij regelde dat tijdens het zomerreces zelf door Van Zutphen<br />
te vragen een bedrag aan hem over te maken. Deze weigerde omdat<br />
een specificatie en twee handtekeningen van bestuurders ontbraken. Niël<br />
beschuldigde nu Van Zutphen ervan voor rechter te spelen, plaatste zelf<br />
een handtekening en dwong de econoom te betalen. De kwestie bracht<br />
eind augustus in het bestuur de nodige beroering te weeg. Men vond dat<br />
146<br />
Niël zijn bevoegdheden te buiten was gegaan. Nadat het bestuur zich<br />
ervan had overtuigd dat Niël niettemin een verdedigbare vergoeding had<br />
ontvangen, schoof het de bezwaren aan de kant. Niël legde, zoals al<br />
eerder gepland, het voorzitterschap van St. Jansgeleen neer en werd in die<br />
functie opgevolgd door Janssen die daarmee de leiding over beide stichtingen<br />
kreeg. 147
242 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Eind 1970 liep ook de relatie tussen de staf en de directie verder stuk. De<br />
problemen concentreerden zich op voortdurende personeeltekorten op de<br />
operatieafdeling. De directie had op 24 december van de betrokken artsen<br />
geëist dat deze uiterlijk medio januari 1971 een voorstel voor een oplossing<br />
zouden doen. De moeilijkheden op de operatieafdeling zouden voor een<br />
groot deel te wijten zijn aan onvoldoende afstemming tussen de snijdende<br />
specialisten, waarvan tenminste de chirurgen met elkaar overhoop lagen.<br />
Doordat de medici de beschikbare faciliteiten niet goed verdeelden, ontstonden<br />
‘piek-uren ( ) als gevolg van de ophoping van operaties in de morgenuren’.<br />
Het stafbestuur had geprobeerd de snijdende specialisten, de directeur-geneesheer<br />
en de hoofdverpleger van de afdeling in een vergadering<br />
bijeen te krijgen en dat was met veel moeite gelukt. Maar directeur Mey<br />
148<br />
wilde uiteindelijk toch niet komen. Het stafbestuur had Van Zutphen<br />
tevoren om gegevens gevraagd over de inkomsten en uitgaven van de<br />
afdeling ‘ten einde de vergadering te kunnen overtuigen dat volgens de C.O.Z.voorwaarden<br />
geen verruiming van het personeelsbestand mogelijk was’ en dat<br />
het dus inderdaad op een betere organisatie aankwam. ‘Na dagenlange tijdrovende<br />
tribulaties’ kwam Van Zutphen een paar uur voor de vergadering<br />
met de mededeling dat de gegevens niet werden verstrekt. Het stafbestuur<br />
moest het doen zonder gegevens en zonder directeur-geneesheer en<br />
voelde zich door de directie ‘geboycot’. Het vermoeden ontstond dat de<br />
bewuste gegevens wel eens fouten konden bevatten, dat Van Zutphen er<br />
daarom niet mee over de brug wilde komen en dat het wel degelijk<br />
mogelijk was binnen de C.O.Z.-richtlijnen personeel bij te plaatsen. Eigen<br />
onderzoek van de staf, na de vergadering, bevestigde dat vermoeden en<br />
wees uit dat het operatiekamerpersoneel zelfs verdubbeld kon worden.<br />
Een terugkerende klacht van de medische staf was, ‘dat inspraak van de<br />
Medische Staf bij bepaalde punten pas achteraf plaatsheeft of helemaal niet’.<br />
Bestuurder Touw wilde wel eens weten of hij een en ander moest interpreteren<br />
als ‘een motie van wantrouwen t.o.v. het directioneel beleid en de<br />
Directie’. De staf antwoordde ‘dat dit niet met name zo bedoeld is, maar dat het<br />
149<br />
er inderdaad veel op gaat lijken’. Staf en bestuur spraken af om dan toch<br />
maar regelmatig in het bijzijn van de directie rond de tafel te gaan zitten<br />
om over zorgenpunten van gedachten te wisselen. 150<br />
Zo sleepte het Medisch Centrum Geleen zich voort van het ene conflict<br />
naar het andere. Daarbij valt op dat kwesties zelden werden opgelost. Verschillen<br />
van inzicht en onbeduidende voorvallen groeiden door gebrek aan
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 243<br />
afstemming en overleg uit tot conflicten. Pas wanneer een conflict was<br />
geboren, kwam het overleg op gang, maar dit kwam in de regel niet verder<br />
dan het innemen van posities. ‘Besloten wordt de verdere ontwikkelingen<br />
af te wachten’, of ‘hierop wordt t.z.t. teruggekomen’, waren geen ongebruikelijke<br />
conclusies in bestuursvergaderingen. Uiteindelijk was ook met de<br />
komst van Mey in het functioneren van de directie weinig verandering<br />
gekomen. Weliswaar werd Mey door de medische staf beter geaccepteerd,<br />
maar de staf bleef de directeur-geneesheer beschouwen als spreekbuis van<br />
de vijand. Zijn taak en speelruimte bleven bovendien beperkt. Het bestuur<br />
maakte het beleid en zag de directeur-geneesheer vooral als een vertegenwoordiger<br />
en belangenbehartiger van de medici. Dat beeld werd bevestigd<br />
wanneer Mey afwezig was, bijvoorbeeld door ziekte of met vakantie. Dan<br />
werd hij bij bestuursvergaderingen vervangen door een lid van het bestuur<br />
van de medische staf, die dan in een wonderlijke dubbelrol kwam te<br />
verkeren.<br />
Terwijl het bestuur met Daniëls in gevecht bleef over de beddenverdeling<br />
en met De Rooij en Van den Bosch over Pieters-Michels, diende zich<br />
151<br />
alweer de volgende kwestie aan.<br />
In december 1970 vroeg het bestuur zich af of het niet wenselijk was dat<br />
de sinds 1 september in dienst getreden psycholoog Houben lid werd van<br />
152<br />
de medische staf. Janssen wijdde daar op 24 december een briefje aan en<br />
dat werkte bij de staf als een rode lap op een stier. Was het probleem tussen<br />
de kliniek en de neurologen aanvankelijk een zaak tussen deze partijen<br />
zelf, nu had Janssen deze een zaak van de staf gemaakt, aldus de stafvoorzitter.<br />
‘Het gaat dus om het staflidmaatschap van medici en een psycholoog<br />
buiten het St. Barbara-ziekenhuis en om het werk van de neurologen van het St.<br />
153<br />
Barbara-ziekenhuis’, zo werd de kwestie samengevat. Van een lidmaatschap<br />
van Houben kwam dat van andere medici die aan St. Jansgeleen<br />
waren verbonden en ten slotte dat van Pieters-Michels, zo was de ene<br />
gedachte. Met de kliniek had het ziekenhuis en dus de medische staf niets<br />
van doen, was de andere gedachte. Dat Houben de staf als klinisch<br />
psycholoog was opgedrongen, doordat het bestuur aan alle procedures en<br />
gebruiken voorbij was gegaan, was nog tot daaraan toe. Dat het bestuur<br />
vervolgens voorstelde om hem ook nog tot staflid te benoemen, werd als<br />
grove belediging ervaren.<br />
Intussen had het bestuur Houben het staflidmaatschap wel toegezegd en<br />
daarmee werd de zaak gecompliceerd. Dat bleek toen de psycholoog begin
244 HET MEDISCH CENTRUM<br />
maart, na een half dienstjaar, ongeduldig werd en het bestuur vroeg een<br />
aantal elementaire zaken te regelen, zoals een arbeidscontract, een werkruimte<br />
voor de uitoefening van zijn taken in het ziekenhuis en het beloof-<br />
154<br />
de staflidmaatschap. Houben, die door het bestuur werd gewaardeerd<br />
vanwege ‘de activiteiten van de psychologische dienst vanaf het tijdstip van zijn<br />
indiensttreding’, mocht zijn wensen in een bestuursvergadering komen<br />
155<br />
toelichten. Die kans kreeg hij uiteindelijk pas in juni 1971. Houben zei bij<br />
die gelegenheid dat hij een secretaresse wilde hebben. Van Zutphen<br />
reageerde daarop dat ‘de hele kwestie van psycholoog nog niet rond is bij het<br />
C.O.Z.’, een opmerkelijk feit, aangezien Houben al bijna een jaar aan de<br />
kliniek en het ziekenhuis was verbonden en de haast om hem te laten<br />
beginnen zo groot was geweest, dat men zich zelfs had ingespannen voor<br />
diens vrijstelling van militaire dienst. Het idee van een secretaresse werd<br />
door Van Zutphen dus als ‘praematuur’ ter zijde gelegd. Houben herinnerde<br />
eraan dat hij nog steeds geen contract had. Dat nu werd onder meer<br />
geweten aan het thema militaire dienstplicht. Houben wilde ook weten<br />
welke verantwoordelijkheden, bevoegdheden en positie hij nu eigenlijk<br />
had en ‘in hoeverre hij betrokken is in beleidskwesties’. Het antwoord daarop<br />
was dat hij maar eens te rade moest gaan bij andere klinisch psychologen<br />
en dan zelf een voorstel moest doen. Houben wilde een geschikte ruimte<br />
om spreekuur te houden, omdat hij veel patiënten moest ontvangen en hij<br />
wilde een interlokale telefoonlijn om met patiënten te kunnen bellen. In<br />
dat laatste zag Van Zutphen het gevaar van ‘overbelasting van de telefooncen-<br />
156<br />
trale’. Restte de vraag om te worden opgenomen in de medische staf. In<br />
dat verband stelde Houben het ook op prijs om bij de medici te worden<br />
geïntroduceerd. Dat laatste vond het bestuur een goed idee.<br />
Eind juli somde Houben in een brief aan het bestuur zijn wensen nog eens<br />
op. Hoofd personeelszaken N.J.J.G. Leentjens schreef er ten behoeve van<br />
het bestuur een reactie op. Hij zag voor Houben een belangrijke positie<br />
naast de dirigerend medicus en de verplegingsdienst. ‘Met het oog op het<br />
volledig funktioneren van alle drie de instituten’ lag het voor de hand om een<br />
psychologische dienst te vormen, ‘waarbij de psycholoog niet meer ondergeschikt<br />
is aan de Dirigerend-Medicus, maar rechtstreeks verantwoording verschuldigd<br />
is aan de Directie’, liet de personeelschef zijn gedachten de vrije<br />
loop, en passant behalve de specialisten van St. Barbara ook dirigerendmedicus<br />
Pieters-Michels maar even passerend. Houben moest voorts maar<br />
snel lid worden van de medische staf en zijn naam kon op het specialis-<br />
157<br />
tenbord bij de ingang worden bijgeschreven. De psycholoog kreeg in
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 245<br />
deze visie een status hoger dan die van de specialisten en een bijzondere<br />
positie: binnen de staf, maar toch daarbuiten en binnen de kliniek, maar<br />
buiten de hiërarchie daarvan. De vraag was of Leentjens in de gaten had,<br />
wat het Medisch Centrum zich met een dergelijke constructie op de hals<br />
zou halen. Veel vooruitgang boekte Houben niet. Het voorstel van Leentjens<br />
bleek een luchtballon. In september schreef Houben nog maar eens.<br />
Janssen vond die brief ‘wat scherp ( ) en impertinent’. 158<br />
Behalve dat de staf zich niet door het bestuur en St. Jansgeleen de les<br />
wilde laten lezen, had het geen tijd om over Houben te praten. De medici<br />
werden namelijk in beslag genomen door een fikse onderlinge ruzie. Deze<br />
was geïnitieerd met een brief van gynaecoloog en stafvoorzitter Belder<br />
van 19 april 1971. Deze gaf daarin uiting van zijn ‘uiterste verontwaardiging<br />
over de laksheid van het stafbestuur en de houding van de Medische Staf in zijn<br />
geheel bij de (afgelopen) klinische avond’. Klinische avonden waren bijeenkomsten<br />
waar presentaties werden gegeven over medische onderwerpen<br />
en waar gelegenheid was voor intercollegiaal en informeel contact tussen<br />
specialisten. Zij werden samen met Sittard gehouden en in dit geval was<br />
de avond namens Geleen georganiseerd door Frederiks, was de nieuwe<br />
associé van Belder uitgenodigd om zichzelf met een lezing te introduceren<br />
en vond de avond plaats in de St. Janskliniek. Er waren echter maar<br />
twee specialisten uit Geleen komen opdagen en bovendien was de avond<br />
bijna helemaal in het honderd gelopen, als niet de toevallig aanwezige<br />
hoofd verpleging Roks was ingesprongen. Nu bleek het Belder niet zo zeer<br />
te gaan om zijn collega of om de gebrekkige organisatie, maar om de<br />
absentie van de Geleense staf. ‘Het heeft geen zin om, door scherpslijperijen<br />
tegenover het Bestuur en Directie een bepaalde positie te verkrijgen, als deze<br />
positie aan de andere kant door nalatigheid tot een farce wordt gereduceerd’,<br />
159<br />
vond hij. De staf had een slechte beurt gemaakt en Belder had geen zin<br />
meer om zich voor een staf als deze te blijven inzetten. De brief van Belder<br />
werd gevolgd door ‘een praatstuk’ van het bestuur, waarin forse kritiek<br />
werd geuit op Frederiks die de avonden organiseerde. De zaak liep uit de<br />
hand nadat Belder over de kwestie had gesproken met Van Zutphen, die<br />
daar weer opmerkingen over had gemaakt op andere plekken binnen de<br />
organisatie. Deze hadden het stafbestuur ‘in een moeilijk parket gebracht’.<br />
Frederiks vond tijdens de stafvergadering van 18 mei 1971 dat Belder zijn<br />
brief moest afzwakken, het stafbestuur was het daarmee eens, maar Belder<br />
weigerde en kreeg bijval van een paar stafleden. Röntgenoloog Erens
246 HET MEDISCH CENTRUM<br />
poogde na lange discussie het debat te doorbreken door voor te stellen om<br />
van onderwerp te veranderen, maar ‘de vergadering is van mening, dat dit nu<br />
niet kan gebeuren’. Plaatsvervangend voorzitter Veenhof nam de suggestie<br />
van Erens uiteindelijk toch over en begon met een ander agendapunt. ‘Tij-<br />
160<br />
dens dit punt is de discussie hoog opgelopen’, vatte de notulante samen. De<br />
vlam was in de pan geslagen en niet alleen op het punt van de klinische<br />
avond. Frederiks en Daniëls-Bosman verschilden van inzicht, de problematiek<br />
op de operatieafdeling kwam maar niet tot een oplossing en ook de<br />
161<br />
beddenverdeling bleef een discussiepunt. Terwijl de relatie met het<br />
bestuur en de directie zeer gespannen was, had nu ook de onderlinge<br />
conflictstof de gemoederen tot het kookpunt gebracht. Het vertrouwen<br />
was bovendien volledig weg. In een vergadering van het stafbestuur met<br />
het bestuur van het Medisch Centrum beklaagde Veenhof zich over de<br />
notulen van de keer ervoor en wenste voortaan een woordelijk verslag te<br />
zien. Er werd afgesproken om in het vervolg bandopnamen te maken. 162<br />
Dat de spanningen binnen de staf uitgerekend door het toedoen van Belder<br />
tot een hoogtepunt waren gekomen, is geen reden om hem in te delen<br />
bij de ruziezoekers. De gynaecoloog was niet minder pertinent dan zijn<br />
collega’s in zijn mening dat het bestuur onvoldoende communiceerde en<br />
matig presteerde, maar hij streefde ernaar constructief bij te dragen aan de<br />
ontwikkeling van St. Barbara tot goed functionerend ziekenhuis. Vanuit<br />
die instelling had hij zijn collega’s terechtgewezen. Zijn instelling werd<br />
ook zichtbaar in het functioneren van zijn afdeling. Belder was bezig een<br />
gynaecologiepraktijk op te bouwen die zich onderscheidde van die in<br />
andere ziekenhuizen, vooral op het gebied van patiëntvriendelijkheid en<br />
kwaliteit van verzorging. Zijn afdeling was steeds goed bezet en begon<br />
naam te maken, ook buiten Geleen. Het ziekenhuis kende dus ook successen,<br />
maar zij vielen niet op. Zij werden volledig aan de aandacht onttrokken<br />
door het alles overheersende geweld van problemen en conflicten.<br />
In het voorjaar van 1971 werd directeur Mey met een lichte hartaanval in<br />
163<br />
het ziekenhuis van Brunssum opgenomen. Kort daarvoor hadden bestuur<br />
en stafbestuur een regeling uitgewerkt voor de vervanging van de regel-<br />
164<br />
matig afwezige directeur-geneesheer. Zeker nu de medische staf en de<br />
ziekenhuisleiding met elkaar in onmin leefden, was de regeling vanuit het<br />
oogpunt van het onafhankelijk functioneren van de directie niet effectief.<br />
Het resultaat was dat de directie in feite werd gevormd door Van Zutphen<br />
alleen. Deze werd door de medische staf niet als gesprekspartner voor
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 247<br />
medisch zaken geaccepteerd, waarbij moet worden aangetekend dat<br />
zaken in de ogen van de artsen al snel ‘medisch’ waren.<br />
Onder dit gesternte kwam in juni 1971 voor het eerst het punt Houben bij<br />
het bestuur van de medische staf ter sprake. De staf was tot het inzicht<br />
gekomen dat het bestuur van plan was het ziekenhuis, de kliniek St.Jansgeleen<br />
en het nog te bouwen verpleeghuis voor somatisch zieken ‘St.<br />
Odilia’ onder één stichting samen te voegen. Dat was niet zozeer nu pas<br />
doorgedrongen, maar formeel, gezien de trage voortgang van het daadwerkelijke<br />
fusieproces, gek genoeg redelijk actueel. De gedachte dat de staf<br />
165<br />
met de kliniek niets van doen had, bleek dus niet juist. Houbens staflidmaatschap<br />
verdween daarna weer even naar de achtergrond, tot in<br />
september, toen de psycholoog weer bij het bestuur aan de bel trok. Dit<br />
sprak daarop af dat Janssen van de medische staf zou eisen binnen 14<br />
dagen eventuele bezwaren tegen het staflidmaatschap van Houben in te<br />
166<br />
dienen. Bestuur en staf verkeerden in een fase waarin zij alleen nog met<br />
behulp van brieven met elkaar communiceerden. Stafvoorzitter De Rooij,<br />
de opvolger van Belder, wees het bestuur erop dat het tijd werd een<br />
167<br />
opvolger voor Mey te zoeken. Aan Mey schreef hij een gepeperde brief<br />
waarin hij zijn ongenoegen uitte over de gang van zaken rond de toelating<br />
van een anesthesist. Hij haalde er ook in uit naar Van Zutphen door<br />
zijn ‘bevreemding kenbaar (te) maken over het feit, dat deze zuiver medischorganisatorische<br />
kwestie in een strikt vertrouwelijk schrijven aan alle leden van<br />
168<br />
de Medische Staf medeondertekend werd door de Economische Directeur’. Van<br />
Zutphen mocht van de toelating van specialisten kennelijk niet op de<br />
hoogte zijn. Toen Janssen niet snel genoeg reageerde op de brief over de<br />
opvolging van Mey, liet de stafvoorzitter hem weten dat de leden van het<br />
stafbestuur de directeur-geneesheer niet meer zouden waarnemen. 169<br />
170<br />
Janssen en Touw toonden zich daardoor ‘onaangenaam getroffen’. Ten<br />
aanzien van de brief over de anesthesie deelden de bestuurders De Rooij<br />
171<br />
mede, dat Mey was verzocht daarop niet te reageren. Op 19 oktober 1971<br />
schreef Janssen zijn brief aan de staf over Houben waarin hij van 14 dagen<br />
172 173<br />
er 10 maakte. En zo correspondeerde men door. Eind oktober schreef<br />
Janssen teleurgesteld te zijn, dat een brief van de staf ‘weer het karakter<br />
heeft van een protest brief, zoals wij de laatste tijd in series van Uw stafbestuur<br />
174<br />
hebben ontvangen’. Een paar dagen later liet Niël weten de brieven van<br />
het stafbestuur niet meer te zullen beantwoorden. Aangezien op de brief<br />
over Houben geen antwoord was ontvangen, waren er volgens Niël geen<br />
bezwaren en zou het bestuur in december mededeling doen over het
248 HET MEDISCH CENTRUM<br />
175<br />
staflidmaatschap van Houben. Bezwaren waren er echter wel. Binnen de<br />
staf werd nog steeds geuit dat met Houben iemand moest worden geaccepteerd<br />
over wiens benoeming de staf niet was geraadpleegd en dat er<br />
176<br />
een precedent werd geschapen. Aan het bestuur werd bericht dat de<br />
visie van Niël op een misverstand berustte en dat het stafbestuur een<br />
ballotagecommissie had ingesteld. 177<br />
Het schriftelijke geruzie kwam langzaam tot een climax. Op 8 november<br />
liet het stafbestuur weten dat de staf geschokt was ‘door de aanmatigende<br />
178<br />
en autoritaire toon’ die het bestuur in zijn laatste brief had gekozen. In<br />
het bestuur kreeg men er genoeg van. Mastenbroek liet weten dat als het<br />
zo door ging ‘hij niet langer de verantwoording kon dragen om in het bestuur<br />
zitting te nemen’. De Geleense huisarts J.J.M. Michielsen vond dat ‘de medi-<br />
179<br />
sche ethiek in de knel komt’. Deze bestuursleden stonden op een wat grotere<br />
afstand tot de controverses, die vooral werden uitgevochten door Janssen,<br />
Touw, Niël en Van Zutphen.<br />
Voor de kwesties van de anesthesie, de operatieafdeling, de beddenverdeling,<br />
het staflidmaatschap van Houben en de onderlinge conflicten was<br />
nog geen oplossing in zicht en voor een verdere verhitting van de gemoe-<br />
180<br />
deren was niet veel meer nodig. Zo verscheen in de notulen van de stafvergadering<br />
van 2 november de zin: ‘De voorzitter merkt op dat het bedoeling<br />
van het Stafbestuur is om gespannen situaties op te roepen’. Het kwam de stafvoorzitter<br />
op een furieuze reactie van directeur-geneesheer Mey te staan.<br />
Maar De Rooij had deze uitspraak natuurlijk niet gedaan. De notuliste<br />
181<br />
was het woordje ‘niet’ vergeten. Kleingeestig was het besluit van Van<br />
Zutphen om het stafbestuur het maken van een paar kopieën te weigeren,<br />
omdat deze niet voor rekening van het ziekenhuis zouden mogen komen.<br />
Hij wees het stafbestuur op de geldende procedure, namelijk dat zijn<br />
secretaresse aan de hand van de inhoud van het origineel over het kopieren<br />
op rekening van het ziekenhuis oordeelde en in geval van twijfel de<br />
182<br />
directie raadpleegde. De staf zag dit als censuur, maar Van Zutphen kon<br />
rekenen op steun van het bestuur. 183<br />
In een brief van 25 februari 1972 kwam het stafbestuur nog eens op de<br />
kopieerkwestie terug. Het was een paar keer voorgevallen dat het maken<br />
van kopieën werd geweigerd wanneer de originelen niet eerst ter inzage<br />
aan Van Zutphen werden gegeven. De ‘door de Directie uitgedachte censuur’,<br />
‘gesanctioneerd’ door het bestuur, getuigde van ‘een groot wantrouwen’ en<br />
kon worden opgevat als een ‘grove belediging’, vond het stafbestuur. ‘Wellicht<br />
begint U zich op dit moment te realiseren’, vervolgde de brief, ‘dat het
BESTUUR, DIRECTIE EN SPECIALISTEN 249<br />
Dagelijks Bestuur erin is geslaagd zulk een morbide sfeer te scheppen, dat Stafbestuur<br />
en Staf niet langer doelmatig kunnen functioneren’. Dat was nog niet de<br />
enige aantijging. Eerder in de brief had het stafbestuur gesteld dat ziekenhuisbesturen<br />
doorgaans waren samengesteld uit niet-specialisten en dus<br />
‘een aanzienlijke brok deskundigheid’ misten om ‘een verantwoord beleid te<br />
voeren’. Er waren, zo verwees het stafbestuur naar het eigen ziekenhuis,<br />
nog steeds besturen die dit ‘obsolete gezagsprincipe’ in stand hielden en niet<br />
luisterden naar de medische staf waarin de ‘onontbeerlijke deskundigheid is<br />
samengebundeld’. 184<br />
Arts en bestuurslid Michielsen reageerde hoogst verontwaardigd en<br />
dreigde met opstappen wanneer de staf de zinsnede over de morbide sfeer<br />
185<br />
niet terugnam. Na een ‘ronde-tafel-bespreking’ van de medische staf, het<br />
bestuur en de directie over de grieven lieten Mey en Van Zutphen het<br />
bestuur weten dat het er de medische staf vooral om zou gaan de directie<br />
te passeren. De inhoud en de aard van de klachten waren ‘van onvoldoende<br />
importantie om een motivering te kunnen vormen voor de bijzonder onaangename<br />
verhoudingen’, vond het tweetal. Zij kregen steeds van alles de schuld<br />
en het was intussen ‘symptomatisch’ dat de staf rechtstreeks met het<br />
bestuur correspondeerde. Een bewijs van de wens de directie te passeren,<br />
zou ten slotte zijn dat de medische staf zich vertegenwoordigd wilde zien<br />
in het bestuur. 186<br />
Het bestuur kon het over het rechtstreeks contact met de medische staf<br />
en ‘uitwisseling van leden bij de vergaderingen’ niet eens worden en schoof<br />
187<br />
een beslissing voor zich uit. Dat de situatie door de brief van de staf uit<br />
de hand was gelopen en dat de medici aan veel langslepende kwesties<br />
zelf schuld hadden, mocht waar zijn, maar een belangrijke oorzaak van de<br />
verstoorde verhoudingen lag in het functioneren van de directie en in de<br />
wijze waarop het bestuur beleid voerde. Dat de medische staf aandrong<br />
op tijdige werving van een opvolger voor Mey was op zijn plaats, maar<br />
het bestuur stelde er weinig belang in. Van Zutphen werd, omdat hij geen<br />
arts was, door de medici niet als volwaardig beschouwd, in ieder geval<br />
onkundig om over ziekenhuiszaken te oordelen. Bij het bestuur en met<br />
name bij Janssen genoot hij evenwel onvoorwaardelijke steun, ongeacht<br />
zijn optreden. In de loop van de tijd legde hij een eigenzinnigheid en een<br />
hooghartigheid aan de dag die zich kon meten met die van de artsen. Van<br />
Zutphen wist door die houding te overleven en ontwikkelde zich door de<br />
verhoudingen tot een centrale, maar onbuigzame speler in het geheel. Hij<br />
bleek ondanks alles in staat de organisatie te laten functioneren, maar hij
250 HET MEDISCH CENTRUM<br />
J.A.N. van Zutphen
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 251<br />
zag ook kans de verhoudingen onnodig op scherp te zetten als het ging<br />
om kleinigheden, zoals de kwestie rond de kopieën wel aantoont.<br />
Het bestuur ten slotte onderschatte het belang van communicatie, was<br />
steeds minder besluitvaardig en bovenal opportunistisch. En wat de<br />
medische staf zich nauwelijks realiseerde, was dat het bestuur de ontwikkelingen<br />
intussen allesbehalve zelf in de hand had. Het had in 1963 in<br />
verhouding tot het aantal bedden een zeer groot aantal specialisten<br />
aangetrokken. Het wilde al direct uitbreiden, maar kreeg daarvoor geen<br />
toestemming van de minister. Het liet zich door zijn ongefundeerde<br />
uitbreidingsambities inpalmen door een stichting en de daarachter schuilgaande<br />
Melchior en Royakkers. Het startte zonder ministeriële toestemming<br />
de bouwwerkzaamheden voor een uitbreiding die niet nodig was.<br />
Het werd intussen door de provincie veroordeeld tot samenwerking met<br />
zijn grootste rivaal Sittard. Het liet de medici onwetend van de reden<br />
daarvan, van de precieze achtergrond van de fusie met St. Jansgeleen en<br />
van het feit dat werd gebouwd zonder toestemming van de minister,<br />
maar stimuleerde hen wel tot het vormen van maatschappen. Het bestuur<br />
wilde koste wat het kost uitbreiden, maar klaagde bij de staf regelmatig<br />
over een tegenvallende bezetting. Gebrekkig opnamebeleid, onduidelijkheden<br />
rondom regelmatig door de directie afgekondigde opnamestops en<br />
een scheefgegroeide en veel bediscussieerde beddenverdeling gaven de<br />
indruk van een nijpend beddentekort. De medische staf ontbrak het aan<br />
het juiste inzicht in wat zich afspeelde en in de werkelijke situatie en dat<br />
gold uiteindelijk ook voor de meeste bestuursleden. De leidende personen<br />
binnen de stichting lieten zich in met een opportunistisch avontuur en<br />
sleepten de betrokkenen daarin mee. Dit opportunisme, gebrek aan communicatie,<br />
een zwakke directie en een zichzelf gemakkelijk isolerende<br />
medische staf vormden een explosieve cocktail.<br />
3. HET OPPORTUNISME BESTRAFT<br />
In beslag genomen door de bouwactiviteiten en de interne conflicten was<br />
het bestuur haast vergeten dat nog steeds geen vergunning was verkregen<br />
voor de ziekenhuisuitbreiding. Van Melchior was dienaangaande niets<br />
meer vernomen. De gouverneur had besloten dat hij de uitbreiding in<br />
overweging zou nemen zodra samenwerkingbesprekingen met Sittard tot
252 HET MEDISCH CENTRUM<br />
concrete voorstellen hadden geleid, maar sinds 1969 was er op dat vlak<br />
niets meer gebeurd.<br />
Op 11 juni 1970 had de Tweede Kamer het wetsvoorstel Ziekenhuisvoorzieningen<br />
aanvaard. Staatssecretaris Kruisinga had in juli bepaald dat in<br />
afwachting van de behandeling van de wet in de Eerste Kamer, de bouw<br />
van een inrichting voor gezondheidszorg verboden was, tenzij het minis-<br />
188<br />
terie had ingestemd met het betrokken bouwplan. Voor het Medisch<br />
Centrum en in het bijzonder voor de Stichting St. Barbara gold derhalve<br />
dat bouwwerkzaamheden in het kader van de uitbreiding van het ziekenhuis<br />
gestaakt dienden te worden. Het bestuur had besloten dat samenwerking<br />
met Sittard en het samenstellen van een uitgebreide argumentatie<br />
ten behoeve van de provincie urgent werd, maar de bouw niet stilge-<br />
189<br />
legd. In oktober 1970 had Janssen een pleitbrief geschreven aan Gedeputeerde<br />
Staten waarin hij verklaarde dat de stichting bereid was akkoord te<br />
gaan met de vorming van een orgaan dat de ziekenhuizen in Sittard en<br />
190<br />
Geleen zou overkoepelen. Op 16 december had over een nieuwe gemeentegarantie<br />
en over de goedkeuring van de uitbreiding een gesprek<br />
191<br />
plaatsgevonden op het gouvernement. Die bespreking ging in zijn<br />
geheel over samenwerking met Sittard en over de wijze waarop Geleen<br />
dacht deze vorm te geven. ‘De Gouverneur meende dat ons Bestuur niet<br />
bevreesd hoefde te zijn voor enige aktie van overheidszijde’, was de geruststellende<br />
vaststelling van Janssen en Mastenbroek. 192<br />
Samenwerking<br />
Geleen pakte de in 1969 vastgelopen samenwerkingsbesprekingen weer op<br />
en toonde zich daarbij groot voorstander van een volledige fusie, alsof dat,<br />
193<br />
gezien het verleden, een logische doelstelling was. Bij de provincie<br />
moest de indruk worden gewekt dat het niet aan Geleen lag wanneer<br />
besprekingen op niets uit zouden lopen. Omdat behalve de besturen ook<br />
de medische staven met elkaar in gesprek moesten komen, nodigde<br />
Janssen via Mey de medische staf uit contact te zoeken met Sittard. De<br />
reden die boodschapper Mey erbij gaf, was dat het nieuwe ziekenhuisbeleid<br />
de Provinciale Raad voor de Gezondheidszorg meer stem gaf, dat de<br />
ziekenhuizen daarin onvoldoende waren vertegenwoordigd en dat daarom<br />
de ziekenhuizen met elkaar in gesprek moesten gaan. Mey liet ook weten<br />
dat de besturen van de twee ziekenhuizen de mogelijkheden van een<br />
fusie onderzochten, maar gaf de reden daarvoor niet prijs. 194
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 253<br />
In een gesprek tussen vertegenwoordigers van de besturen van de ziekenhuizen<br />
onder leiding van de provincie werd evenmin gerept over de<br />
werkelijke achtergronden van de samenwerkingsbehoefte van Geleen. De<br />
motieven voor samenwerking zouden zijn de ligging van de twee ziekenhuizen<br />
op korte afstand van elkaar, de achtste medische faculteit en de<br />
Wet Ziekenhuisvoorzieningen in algemene zin. De wet zou vergunningen<br />
voor nieuwbouw, uitbreiding en aanschaffing van apparatuur vereisen en<br />
daaraan konden voorwaarden met betrekking tot samenwerking worden<br />
verbonden ‘teneinde een verantwoorde spreiding der voorzieningen te verkrijgen’.<br />
‘Het verdient daarom aanbeveling nu reeds op vrijwillige basis naar deze<br />
samenwerking te streven’, was het devies. Ook Sittard vond ‘dat samenwerking<br />
in de wereld van het ziekenhuiswezen steeds meer noodzakelijk is geworden’<br />
en dat op grond daarvan de gesprekken als zinvol moesten worden<br />
beoordeeld. In werkelijkheid wilde Geleen natuurlijk niet samenwerken.<br />
Dat zou ook een fundamentele breuk met het verleden en met het beleid<br />
achter het recente uitbreidingsproject betekenen en daarvan was geen<br />
sprake. Geleen probeerde nog steeds de provincie gunstig te stemmen in<br />
de hoop niet in de problemen te komen met Kruisinga. Dat Sittard zich<br />
positief uitliet over samenwerking had evenzeer tot doel niet te kijk te<br />
komen staan als spelbreker. Maar buiten dat voelden Van Kempen,<br />
Dassen en overste Hubertina net zomin iets voor samenwerking met<br />
Geleen. Het ziekenhuis wilde A-ziekenhuis worden en daarvoor was een<br />
uitbreiding nodig tot 750 bedden. Voor dit predikaat was de erkenning<br />
van een aantal opleidingen nodig en het verkrijgen daarvan hing onder<br />
meer samen met bedden. Nu zou men kunnen denken dat juist samenvoeging<br />
van beide ziekenhuizen deze erkenning dichterbij zou kunnen<br />
brengen, maar zo was het niet. De specialismen met een opleidingserkenning<br />
moesten in één ziekenhuis zijn geconcentreerd. Het ging daarbij<br />
voornamelijk om specialismen waarover Geleen ook beschikte, maar het<br />
was beslist niet te verwachten dat Geleen ten behoeve van de erkenning<br />
van Sittard als A-ziekenhuis bedden zou willen afstaan.<br />
Door een verspreking van de Provinciaal Inspecteur voor de Volksgezondheid<br />
kwam per ongeluk het ontbreken van de toestemming voor de<br />
uitbreiding in Geleen in Sittard naar voren. Hij zei dat er in Limburg reeds<br />
sprake was van ‘overbedding’ en dat het dus voor Sittard erg moeilijk zou<br />
worden de bedden erbij te krijgen voor de A-erkenning, zoals het voor<br />
Geleen moeilijk zou zijn om de nog noodzakelijke erkenning voor de<br />
195<br />
gerealiseerde uitbreiding te krijgen. Uit het verslag dat Van Kempen,
254 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Dassen en Hubertina van deze bespreking deden in hun bestuur, blijkt<br />
opmerkelijk genoeg dat de informatie over het ontbreken van de toestemming,<br />
ook al mocht Dassen door zijn vermoedens enige tijd eerder verondersteld<br />
worden er alert op te zijn, niet tot hen was doorgedrongen. 196<br />
Lebens, die in ieder geval van de hoed en de rand wist, vulde de lacune in<br />
de informatie niet aan. In de uitnodiging voor een volgende bijeenkomst<br />
in mei, opgesteld door provinciaal ambtenaar J.H. Dassen, die kortelings<br />
was opgenomen in het bestuur van het Medisch Centrum Geleen, werd<br />
197<br />
het punt van de toestemming nog eens genoemd. Nieuwkomer Dassen<br />
was er zich waarschijnlijk niet van bewust dat men zich in Sittard niet<br />
realiseerde dat in Geleen de toestemming ontbrak.<br />
In het bestuur van het Medisch Centrum raakten de leden door zijn opmerkingen<br />
zonder twijfel wel goed doordrongen van wat zich afspeelde.<br />
In de bestuursvergadering van het Medisch Centrum Geleen van 24 mei<br />
1971 maakte Janssen namelijk onverwacht melding van overschrijdingen<br />
van de kosten van de bouw- en investeringsprojecten met in totaal 10<br />
miljoen tot 43 miljoen gulden. Dat was voor provinciaal ambtenaar Dassen<br />
aanleiding om ‘een dringend beroep op de aanwezigen’ te doen ‘zich te hoeden<br />
voor meer overschrijdingen’. Hij wees erop dat er grote financiële risico’s<br />
werden genomen. ‘In wezen wordt er “illegaal” gewerkt’, zei hij. Geleen<br />
moest zich realiseren dat Kruisinga nog steeds geen goedkeuring had<br />
gegeven. Janssen verdedigde zich door erop te wijzen ‘dat tegen de hoge<br />
198<br />
investeringen een snelle bouwtijd staat’. Daardoor zouden bouwrente en<br />
prijsverhogingen worden vermeden, maar dat waren drogredenen. Janssen<br />
had om te kunnen uitbreiden alles geaccepteerd: hoge prijzen, bouwen<br />
zonder begroting en snel beginnen zonder toestemming.<br />
Sittard had de uitnodiging voor het overleg met Geleen van provinciaal<br />
ambtenaar Dassen goed gelezen en nu was de kwestie doorgedrongen.<br />
Burgemeester Dassen vroeg Geleen om opheldering. Een concreet antwoord<br />
op de vraag wat de passage in de uitnodiging precies betekende,<br />
199<br />
kreeg hij echter niet. Wat Sittard ook wilde weten was wat Geleen nu<br />
precies wilde. Janssen antwoordde ‘dat het doel van Geleen is het waarborgen<br />
van optimale gezondheidsvoorzieningen, o.m. door de totstandkoming te bevorderen<br />
van een A-ziekenhuis in de Westelijke Mijnstreek’. Dan moest wel ‘Geleen<br />
( ) kunnen blijven meespelen en niet ( ) degraderen’. Maar Sittard was met dat<br />
antwoord niet tevreden. Janssen betoogde daarop dat Geleen er wel het<br />
specialisme urologie bij wilde hebben, maar dat Geleen ‘welbewust ( ) heeft
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 255<br />
afgezien van het aantrekken van een cardioloog en van een longarts’. Erg overtuigend<br />
werkte dit charmeoffensief van Janssen niet, vooral omdat Sittard<br />
200<br />
wel aanvoelde dat Janssen bezijden de waarheid sprak. Daar kwam bij<br />
dat voor Sittard de positie met de jaren niet wezenlijk was veranderd.<br />
Men zat niet op Geleen te wachten. ‘Was Geleen er maar niet geweest’, had<br />
Dassen zich al eens laten ontvallen, dan was Sittard al A-ziekenhuis<br />
geworden. Sittard had het gevoel dat het geen keuze had, hoewel daarvoor<br />
elke aanwijzing ontbrak. ‘Als ziekenhuis staan wij ( ) voor een blok, een<br />
stuk pressie! In zoverre heeft het zin om over samenwerking te praten’. 201<br />
In een notitie van juni 1971 zette het ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid<br />
zijn gedachten over samenwerking met Geleen uiteen. De doelstelling<br />
van samenwerking was het realiseren van een integrale ziekenhuiszorg<br />
in de regio. Het opleiden van specialisten was daarvoor ‘uitgangspunt’.<br />
Er waren al erkenningen voor chirurgie, interne geneeskunde, obstetrie-gynaecologie<br />
en klinische chemie en er werd gestreefd naar erkenningen<br />
voor neurologie en kindergeneeskunde. ‘De opleidingen zijn uitsluitend<br />
in één ruimtelijke eenheid te realiseren, wegens de eisen die de S.R.C. aan<br />
outillage en het aanwezig zijn van overige specialisten stelt.’ De opleidingserkenningen<br />
waren dus niet toevallig het uitgangspunt. Het bestaan van<br />
twee ziekenhuisvestigingen zat het verkrijgen van erkenningen in de<br />
weg. Werden de opleidingen als het allerbelangrijkste beschouwd, dan<br />
moest Geleen dicht. Dat was precies de lijn die Van Kempen en Dassen<br />
wensten te volgen. Er moest één bestuur komen, één directie, één medische<br />
staf, één opnamebeleid, één verpleegstersopleiding en een ‘bestem-<br />
202<br />
mingswijziging van bedden’. Zij zetten zich over hun weerzin tegen<br />
samenwerking heen en kozen de aanval. Sittard ging voor een overname.<br />
De nieuwe strategie van Van Kempen en Dassen wierp vruchten af. Wanneer<br />
in de besprekingen met Geleen of met de provincie de zorg inhoudelijk<br />
aan de orde kwam, beperkte de discussie zich tot de kwestie van het<br />
A-ziekenhuis. <strong>203</strong><br />
De provincie stuurde aan op het vormen van een overkoepelend bestuur,<br />
samengesteld uit de besturen van de stichtingen in Sittard en Geleen. Dit<br />
overkoepelend bestuur moest, bijgestaan door deskundigen, de fusie tussen<br />
de beide organisaties voorbereiden. De centrale vraag was nu hoe dit<br />
nieuwe bestuur moest worden samengesteld. De provincie en Sittard stelden<br />
voor om vijf leden te benoemen uit Sittard en drie uit Geleen en de<br />
samenwerking te beperken tot de ziekenhuizen. Het Medisch Centrum
256 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Geleen zag het liefst ook de verpleeghuizen in de fusie betrokken. Dat gaf<br />
het, met St. Jansgeleen en het verpleeghuis St. Odilia in aanbouw, tegenover<br />
Sittard met zijn verpleeghuis Invia, een sterkere positie. Janssen<br />
dacht aan een zetelverdeling van elk vijf, plus één zetel voor een neutrale<br />
204<br />
voorzitter. Tijdens een bespreking op 22 juni 1971 bleken de partijen al<br />
wat naar elkaar toe te schuiven. Voor Sittard werd het betrekken van de<br />
verpleeghuizen bespreekbaar. Het ziekenhuisbestuur koppelde daaraan<br />
een zetelverdeling van vijf tegen vier, dus ten opzichte van het openingsbod<br />
één zetel meer voor Geleen. Het Medisch Centrum overwoog dezelfde<br />
verhouding als Sittard bij aanvang voorstelde, namelijk vijf tegen drie<br />
zonder verpleeghuizen en vijf tegen vier met, maar wilde er een neutrale<br />
voorzitter aan toevoegen. 205<br />
Geleen schoof met zijn standpunt wel erg snel in de richting van Sittard.<br />
Dat bracht Dassen ertoe weer een eindje terug te bewegen. Hij schreef<br />
zijn naamgenoot bij de provincie een briefje waarin hij stelde te willen<br />
vasthouden aan de verdeling vijf tegen drie, ook wanneer de verpleeghuizen<br />
meededen, en geen neutrale voorzitter te wensen. Hij beargumenteerde<br />
de terugtrekkende beweging door te wijzen op de aanwezigheid van<br />
het verpleeghuis St. Agnetenberg in Sittard, dat weliswaar zelfstandig<br />
206<br />
was, maar waarover Invia de medische leiding voerde. Daarop trok ook<br />
207<br />
Geleen zich terug op zijn oorspronkelijke voorstel. Zo ontstond een<br />
patstelling en kwamen de onderhandelingen stil te liggen. 208<br />
Op 15 november 1971 poogde gouverneur Van Rooy de impasse te doorbre-<br />
209<br />
ken door beide partijen in Maastricht te ontbieden. Hij herhaalde nog<br />
eens de argumenten voor samenwerking, zoals de korte afstand tussen de<br />
ziekenhuizen en de Wet Ziekenhuisvoorzieningen. Hij herinnerde aan de<br />
maatregelen van Kruisinga en bracht en passant het ziekenhuis in Boxmeer<br />
ter sprake dat kortelings door de minister op ongeoorloofde uitbreiding<br />
was betrapt en het aantal bedden moest terugbrengen. Van Rooy<br />
stelde voor een zetelverdeling te accepteren van vijf tegen drie plus drie<br />
210<br />
neutrale leden. Aan Janssen gaf hij het advies om bij Kruisinga nog eens<br />
toestemming te vragen voor de uitbreiding, niet voor 347 bedden, maar<br />
voor 286. Kennelijk was men bij de provincie na Boxmeer niet meer zo<br />
zeker van een goede afloop.<br />
Een dag na de bespreking liet Janssen een brief uitgaan aan de minister.<br />
Daarin herinnerde hij aan de toestemmingsaanvraag en toonde hij begrip<br />
voor de moeilijkheden waarvoor het ministerie zich geplaatst zag, die
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 257<br />
voortkwamen uit de ongebreidelde bouwactiviteiten van de voorbije periode.<br />
Hij gaf toe ‘dat wij - althans zij, die in de desbetreffende periode de beslissing<br />
tot uitbreiding hebben genomen - in zekere mate debet zijn aan deze moeilijkheden’.<br />
Hij vroeg daarvoor begrip. ‘De blik’ had meer gelegen ‘op de plaatselijke<br />
situatie dan op het geheel’. Ten slotte prees hij de samenwerking aan die<br />
211<br />
tussen Sittard en Geleen tot stand aan het komen zou zijn. Het bestuur<br />
van het Medisch Centrum Geleen besloot akkoord te gaan met het zetelverdelingsvoorstel<br />
van Van Rooy. 212<br />
De medische staf in Geleen, op de hoogte van het feit dat op bestuurlijk<br />
niveau tussen de ziekenhuizen gesprekken gaande waren, was steeds<br />
onkundig gebleven van de precieze achtergronden. Dat veranderde met<br />
een brief van 16 november 1971 waarin Janssen de staf op de hoogte stelde<br />
van zijn schrijven van die dag aan de minister. De Geleense specialisten<br />
reageerden verbijsterd. In een brief van 29 november maakte stafvoorzitter<br />
De Rooij het bestuur van de Stichting St. Barbara daarvan deelgenoot. Hij<br />
herinnerde aan het te grote aantal specialisten ten opzichte van het aantal<br />
bedden waarmee het ziekenhuis van start was gegaan, aan de toegezegde<br />
uitbreiding, aan de door de staf gevoelde overbezetting en aan de tekortschietende<br />
faciliteiten. Verder stelde De Rooij vast dat het bestuur sinds<br />
1967, toen met de uitbreiding een begin was gemaakt, ‘jarenlang in de<br />
gelegenheid (is) geweest zich te verzekeren van de vereiste vergunningen en het<br />
verkrijgen van garanties’. Vanaf september 1968 al, had het bestuur bovendien<br />
de mogelijkheid gehad kennis te nemen van het wetsontwerp<br />
Ziekenhuisvoorzieningen ‘en zich kunnen beraden op de gevolgen hiervan’.<br />
‘Nu de uitbreiding van het Sint Barbaraziekenhuis is gerealiseerd en de sanering<br />
haar voltooiing nadert’, vervolgde de stafvoorzitter, ‘blijkt, dat het Bestuur de<br />
vereiste vergunningen niet vermocht te verwerven’. Om ‘te elfder ure erkenning<br />
van een deel van de uitbreiding te verkrijgen’ had het bestuur zich zonder<br />
overleg met de staf ‘gehaast eigenmachtig en ten nadele van het ziekenhuis en<br />
de Medische Staf concessies te doen’ aan de minister. Er was gebouwd voor<br />
347 bedden en de staf eiste dat ook voor dat aantal toestemming werd<br />
verkregen. 213<br />
Zo onkundig als de medische staf in Geleen was geweest, was ook het<br />
ziekenhuis in Sittard, dat intussen wel begreep wat er ongeveer aan de<br />
hand was, maar de precieze achtergrond niet kende en voorts niet op de<br />
hoogte was van deze nieuwe clash tussen staf en bestuur in Geleen. Dat<br />
Van Kempen en Dassen nog steeds geen helder beeld hadden van wat
258 HET MEDISCH CENTRUM<br />
zich in Geleen afspeelde, mocht intussen wel verbazing wekken. Zij<br />
beschikten over voldoende informatie om de Geleense zaak uit te spellen<br />
en anders schreeuwden de correspondentie en besprekingen wel om nader<br />
onderzoek. Die moeite nam men in Sittard niet. Onvoldoende op de hoogte<br />
en zonder dat er een voor Sittard dwingende reden voor was, ging het<br />
ziekenhuis op 15 december 1971 akkoord met het voorstel van gouverneur<br />
Van Rooy, met dien verstande dat effectuering pas zou plaatsvinden<br />
nadat een uitgebreid onderzoek naar de uitvoeringsvorm zou zijn gedaan<br />
214<br />
door een organisatie-adviesbureau. Geleen en de provincie stemden met<br />
215<br />
dit onderzoek in. De vraag dringt zich op of Van Kempen, die zich<br />
tegenover Van Rooy volgzaam opstelde, niet te lichtvaardig de samenwerking<br />
instapte.<br />
Illegale bedden<br />
Bij de Geleense bestuurders raakte de samenwerkingsgedachte evenwel<br />
weer even op de achtergrond. De kwestie van de toestemming domineerde<br />
de agenda, vooral door de affaire Boxmeer, de brief aan de minister en<br />
de reactie daarop van de medici. Het was Janssen nu wel echt duidelijk<br />
geworden dat de zaken voor Geleen helemaal verkeerd liepen. Dat bleek<br />
bijvoorbeeld uit de manier waarop hij bij de minister deed alsof niet hij,<br />
maar anderen de nu onjuist blijkende beslissingen hadden genomen. Het<br />
bleek ook uit de beschuldigingen door de staf waarop het moeilijk was<br />
een weerwoord te geven. De medische staf wilde een bespreking. Het<br />
bestuur had daar geen zin in, maar begreep dat er niet aan te ontkomen<br />
216<br />
viel. Het hield zichzelf voor dat ‘alle stappen (waren) genomen, welke tot<br />
zoverre noodzakelijk en nuttig waren’, maar snapte intussen ook wel dat de<br />
217<br />
werkelijkheid anders was. De bespreking, gehouden op 13 december,<br />
draaide uit op een confrontatie van drie en een half uur. Verwijten,<br />
wederzijdse verdachtmakingen en discussies over kleinigheden tekenden<br />
het verloop, waarbij alles wat de partijen dwars zat geuit werd. De Rooij<br />
verklapte dat hij gesproken had met de Inspecteur voor de Volksgezondheid<br />
die hem uitgebreid geïnformeerd had. Janssen toonde zich daar niet<br />
blij mee en betoogde dat dit gesprek het verkrijgen van toestemming<br />
negatief kon beïnvloeden. In zijn beleving was de staf wel degelijk op de<br />
hoogte geweest van het feit dat ‘illegaal’ gebouwd was. De Rooij was in<br />
het gesprek met de inspecteur veel wijzer geworden. Hij wist nu dat het<br />
er niet zozeer om ging hoeveel extra bedden zouden worden toegestaan,<br />
maar of de overheid in het algemeen bereid was toestemming te verlenen.
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 259<br />
Ook had hij begrepen dat het gaan bouwen terwijl het ministerie afwijzend<br />
had beschikt ‘ongetwijfeld frustrerend (had) gewerkt () op de Minister’.<br />
Janssen somde daarop de brieven en gesprekken op waarmee in 1967 en<br />
1968 gepoogd was Den Haag tot instemming te bewegen. De Rooij wist<br />
evenwel dat de inspecteur ‘toch het idee heeft dat Geleen nooit veel activiteiten<br />
heeft ontplooid’. Janssen herhaalde daarop de pogingen die in het werk<br />
waren gesteld en zei dat door Den Haag steeds was geweigerd met de<br />
reden dat er te veel bedden zouden komen. ‘Desondanks zie je dan in Zuid<br />
Limburg diverse ziekenhuizen uitbreiden’, zei Janssen. ‘Je kunt dan moeilijk<br />
blijven afwachten’. De Rooij vroeg zich af waarom andere ziekenhuizen wel<br />
toestemming kregen. Janssen antwoordde ‘dat het ziekenhuis Geleen al bij de<br />
start de wind behoorlijk tegen had en de reden daarvoor is niet ver te zoeken’. 218<br />
Naar goed regionaal gebruik legde Janssen de schuld van zijn falen bij de<br />
buurgemeente. Het punt dat De Rooij maakte, kwam dichter bij het<br />
werkelijke probleem. Janssen had, net als zijn twee voorgangers, zich de<br />
tijd niet gegund de formele wegen te bewandelen, veel te grote risico’s<br />
genomen en geleefd met een te groots beeld van de werkelijkheid en van<br />
wat haalbaar was. Overtuigd van het Geleense, zelfverleende morele<br />
recht op toestemming, waren de bestuurders doof gebleven voor waarschuwingen<br />
en bezwaren van instanties. De stafvoorzitter stelde het<br />
opportunisme van het bestuur aan de kaak en Janssen kon er weinig tegen<br />
in brengen. ‘Het Bestuur is zeer prudent en doortastend te werk gegaan bij het<br />
overwegen van de risico’s’, probeerde Janssen nog. De Rooij raakte niet<br />
overtuigd, terwijl hij nog niet eens het begin van een idee had hoezeer<br />
het ziekenhuisbestuur zich door Melchior, Royakkers en Niël op glas ijs<br />
had laten drijven. Indien Janssen werkelijk meende wat hij zei, dan gaf hij<br />
daarmee aan de bestuurstaak waarvoor hij was gesteld en de beslissingen<br />
die hij had genomen zelfs niet in het geringste te overzien.<br />
Maar de bestuursvoorzitter beweerde nog wel meer. ‘Het is niet zo dat het<br />
Bestuur onder dreiging van de beddensituatie, goedkeuring, etc. tot samenwerking<br />
met Sittard’ moest gaan komen. Hij verhaalde over de bezoeken van<br />
Niël aan Sittard, voordat landelijk samenwerking op de agenda werd<br />
geplaatst. Maar hier haalde Janssen zaken door elkaar. Als geen ander wist<br />
hij dat de gouverneur de samenwerking als voorwaarde had gesteld voor<br />
het in behandeling nemen van de uitbreidingsaanvraag. De Rooij vroeg<br />
naar de relatie met Melchior en bleek inmiddels op de hoogte van het<br />
aanbod van Melchior om voor de toestemming te zorgen. Melchior had<br />
net zijn bedrijf verkocht aan de Steenkolen Handels Vereeniging en
260 HET MEDISCH CENTRUM<br />
speelde in de bouwonderneming geen rol meer. Maar dat ‘maakt voor ons<br />
niet veel uit’, meende Janssen. Het bestuur stond met de rug tegen de<br />
muur, analyseerde De Rooij, en hij achtte het zeer wel mogelijk, dat<br />
minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne L.B.J. Stuyt samenwerking<br />
met Sittard als eis aan toestemming zou verbinden. 219<br />
Berenschot<br />
Janssen had nog helemaal niet het idee dat de race gelopen was. Hij putte<br />
hoop uit de voortgang van de samenwerkingsbesprekingen, die in een<br />
concreter stadium waren komen te verkeren nu was besloten om een<br />
organisatieadviesbureau in te schakelen. Hij vertrouwde verder op zijn<br />
medebestuurder Dassen van de provincie. Deze had hem beloofd dat alles<br />
goed zou komen. Begin februari 1972 liet Dassen weten ‘op 10 februari naar<br />
Den Haag te gaan en dan misschien met positieve berichten ( ) terug (te) komen’.<br />
Hij regelde verder een bezoek van een delegatie van het ministerie aan<br />
220<br />
Geleen op 22 februari. Naar aanleiding van dit bezoek schreef Janssen<br />
nog eens een brief naar Den Haag. Hij wees op de samenwerking en op<br />
het uit te nodigen adviesbureau. Hij beloofde, in afwachting van de erkenning,<br />
verder geen specialisten meer toe te laten. 221<br />
Na het bezoek aan Geleen ging de Haagse delegatie ook nog even bij Van<br />
Kempen langs. Deze werd ervan verzekerd dat aan Geelen geen toestemming<br />
voor de uitbreiding zou worden gegeven. Zou Geleen komen tot<br />
samenwerking met Sittard, dan zou de overheid hier misschien nog op<br />
terugkomen. De overheidsdienaren zeiden ten slotte te twijfelen aan het<br />
nut van een onderzoek door een adviesbureau. 222<br />
Van Kempen deelde intussen die twijfel, maar verzette zich niet tegen<br />
het aantrekken een adviseur. De provincie had J.G.F. Morshuis van Raadgevend<br />
Bureau Berenschot voorgedragen, die de samenwerking tussen de<br />
ziekenhuizen van Venlo en Tegelen had begeleid. Hij moest nu de moge-<br />
223<br />
lijkheden van die tussen Sittard en Geleen gaan onderzoeken. De eerste<br />
bespreking met Morshuis bevestigde Van Kempen ogenblikkelijk in diens<br />
gereserveerde opstelling. ‘De medewerkers van Berenschot gaven de indruk dat<br />
zij wel wisten waar de moeilijkheden lagen’, maar de Sittardse directeur vreesde<br />
het tegendeel. De situatie was complex, ook omdat Geleen tegenstrijdige<br />
signalen afgaf. In de bespreking met Berenschot verklaarde Janssen<br />
‘tot alles bereid te zijn’, maar van de Ziekenhuiscommissie had Van Kempen<br />
nu juist begrepen dat deze zich bij een bezoek aan Geleen had verwonderd<br />
over ‘de ontoeschietelijkheid van Geleen m.b.t. de samenwerking met Sit-
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 261<br />
tard’. Van Van Zutphen had hij weer begrepen dat deze haast had met<br />
224<br />
Berenschot. In Sittard bleef men naar de werkelijke opstelling van<br />
Geleen gissen en toonde men zich terughoudend ten aanzien van Berenschot,<br />
in plaats van zich eens diepgaand in de achtergronden te verdiepen.<br />
In april 1972 stelde Morshuis een opdrachtvoorstel samen. Hij wilde<br />
inventariseren, samenwerkingsmodellen opstellen, een model kiezen en<br />
225<br />
dit detailleren. In mei berichtten Janssen en Dassen aan Berenschot dat<br />
Morshuis met de eerste twee punten, het inventariseren en het opstellen<br />
226<br />
van modellen, kon beginnen. Voor Geleen, waar al door de kleinste stap<br />
de hoop op een positieve afloop groeide, haalde de opdracht aan Berenschot<br />
druk van de ketel. Bij Sittard groeide de weerstand tegen samenwerking.<br />
Het ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid bleek onkundig over<br />
de bedoelingen van de Geleense betrokkenen en fietste in de mist. Het<br />
ministerie en de provincie stelden zich tegenover Sittard desgevraagd op<br />
het standpunt dat Geleen de belangen van Sittard niet mocht schaden en<br />
dus niet mocht groeien, maar hun handelen gaf een andere indruk. Geleen<br />
wierp zich in de besprekingen over de samenwerking bijna aan de voeten<br />
van Sittard, maar gaf derden de indruk zijn zelfstandigheid te koesteren.<br />
Tijdens een vergadering in mei 1972 probeerde burgemeester Dassen de<br />
provincie te verleiden tot een duidelijke opstelling ten aanzien van de<br />
regionale ziekenhuisproblematiek. Hij protesteerde tegen het gebruik van<br />
het woord ‘noodzaak’ wanneer het om samenwerking ging. Men kon toch<br />
moeilijk beweren dat als de samenwerkingspogingen op niets zouden<br />
uitlopen, de zorgverlening in de regio niet meer optimaal zou kunnen zijn.<br />
Ook zag Dassen niet in waarom de achtste medische faculteit samenwerking<br />
noodzakelijk zou maken. De provincie, die wel door had waar Dassen<br />
op aanstuurde, gaf de burgemeester te verstaan dat ‘wij moeten accepteren,<br />
dat er in de Westelijke Mijnstreek twee ziekenhuizen zijn’. ‘Natuurlijk zou de<br />
Provincie bij de toekomstige planning kunnen zeggen: het ziekenhuis van Sittard<br />
( ) blijft, wij ruimen het ziekenhuis van Geleen op’, werd de suggestie van Dassen<br />
verwoord, maar ‘de Provincie gaat er ( ) van uit dat het ziekenhuis Geleen<br />
er staat, maar te klein is om alleen te functioneren’. Daarom was samenwer-<br />
227<br />
king noodzakelijk. De provincie nam een merkwaardig standpunt in.<br />
Geleen werd te klein geacht om zelfstandig te bestaan, maar moest toch<br />
blijven. Geleen wilde zijn zelfstandigheid waarborgen door te groeien,<br />
maar mocht dat alleen wanneer het die zelfstandigheid opgaf. Sittard
262 HET MEDISCH CENTRUM<br />
moest meewerken aan de instandhouding van Geleen, die door de uitbreiding<br />
de eigen positie en ambities in de weg stond.<br />
Dat laatste werd bevestigd door de eerste rapportages van Morshuis. Deze<br />
was zich in september ongevraagd bezig gaan houden met een beddenverdeling<br />
tussen Sittard en Geleen. Hij kwam uit op 650 voor Sittard en<br />
350 voor Geleen. Morshuis had het behoud van Geleen als basisziekenhuis<br />
als uitgangspunt genomen en daaraan een beddenaantal gekoppeld dat<br />
volgens hem nodig zou zijn wanneer de basisvakgebieden, inclusief<br />
gynaecologie, kindergeneeskunde, kno, oogheelkunde en dermatologie, elk<br />
met twee specialisten bezet zouden worden. ‘Het vermelden van 650 bedden<br />
voor Sittard zou tot gevolg hebben dat beddenvermeerdering automatisch in<br />
Geleen zou moeten geschieden’, constateerde Van Kempen die inzag dat de<br />
samenwerking op deze manier er alleen maar toe zou leiden dat Geleen<br />
228<br />
ruimschoots kreeg waar het oorspronkelijk op uit was. Maar Morshuis<br />
229<br />
hield vast aan zijn aantallen. Het werd duidelijk dat Berenschot, anders<br />
dan het bij aanvang had beweerd, toch niet zo goed had begrepen ‘waar de<br />
moeilijkheden lagen’. Het bureau bewees in ieder geval Sittard een slechte<br />
dienst. Bovendien deed Morshuis niet wat hem was opgedragen. Hij zou<br />
samenwerkingsmodellen opstellen, maar hield zich bezig met een beddenverdeling.<br />
Deze week af van de actuele verhoudingen en hield geen<br />
rekening met de eisen die aan de opleidingen werden gesteld door de<br />
instanties die erkenningen verleenden. Zijn voorstellen kwamen erop neer<br />
dat Sittard moest inleveren in een samenwerking waarin het ongevraagd<br />
werd betrokken ter oplossing van een probleem van Geleen. Van Kempen<br />
had geconcludeerd ‘dat men zo niet verder komt’ en van Morshuis kon<br />
worden gezegd dat de achtergronden van de problematiek en de bestaan-<br />
230<br />
de verhoudingen hem volledig moesten zijn ontgaan. Hoe ontstemd Sittard<br />
was over het werk van Berenschot bleek nog eens tijdens een vergadering<br />
van het College van Regenten eind oktober. Het eerste rapport van<br />
Morshuis van 14 september werd zo onder bezwaren bedolven dat de<br />
slotsom was dat het maar moest worden herschreven. 231<br />
Het tweede rapport van 13 oktober bevatte wederom de beddenverdeling<br />
in plaats dat werd volstaan met samenwerkingsvormen. ‘Het is volkomen<br />
zinloos reeds over beddenverdeling te gaan praten zolang men het over bestuur<br />
en directie nog niet eens is’, vond Van Kempen. Verder konden over bedden<br />
geen besluiten worden genomen buiten de medische staf om, was men in
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 263<br />
Sittard van mening. Ten slotte was het voorbarig beddenaantallen te<br />
noemen voordat de minister zich over Geleen had uitgesproken. 232<br />
Sittard kon tegen de rapporten van Berenschot terecht bezwaren maken<br />
en dat kwam het ziekenhuis ook heel goed uit. Het had geen werkelijke<br />
behoefte aan samenwerking met Geleen, laat staan haast. Van Kempen<br />
liet Morshuis keer op keer opdraven en nieuwe versies van zijn rapporten<br />
produceren, om zich dan vervolgens te beklagen over de manier van<br />
werken van Berenschot. De tijd tikte intussen door. In november was<br />
Berenschot nog niet veel verder dan in de zomer. Janssen was het intussen<br />
met Dassen eens geworden dat Morshuis zich eerst moest concentreren op<br />
modellen voor een bestuurlijke en directionele integratie en dat de<br />
beddenverdeling nog niet aan de orde was. 233<br />
Heel even had het er op geleken dat Sittard op overnamepad ging, maar al<br />
snel had deze opstelling plaatsgemaakt voor een opmerkelijke strategie.<br />
Van Kempen ging discussie met de overheden uit de weg door bereidwillig<br />
mee te werken aan de voorgestelde integratie. Door het langzaamaan<br />
te doen, dacht hij concrete stappen tot samenwerking uit de weg te gaan.<br />
Zijn strategie stoelde op de verwachting dat door veel tijd te nemen ‘het<br />
probleem Geleen’ zich vanzelf zou oplossen. Men kan zich afvragen of<br />
deze strategie zo verstandig was. De Goddelijke Voorzienigheid werkte<br />
mee aan een fusie waar het geen belang bij had, waar het niet om had<br />
gevraagd en waarvan haar het doel niet duidelijk was. Zij begaf zich in de<br />
onderhandelingen zonder zich eerst op de hoogte te hebben gesteld van<br />
de benarde positie waarin het Geleense bestuur zich had gemanoeuvreerd,<br />
van de verziekte interne verhoudingen, van de hoogoplopende ruzies, van<br />
de financiële situatie, van het project van Melchior en van de bouwkundige<br />
functionele kwaliteit van het ziekenhuis.<br />
In Geleen werden aan de werkzaamheden van Morshuis in het algemeen<br />
weinig woorden vuil gemaakt. Eind juni 1972 kondigde Janssen zijn vertrek<br />
aan. Hij had een functie aanvaard in de voorbereidingscommissie van<br />
de medische faculteit en had het druk bij DSM. ‘Bij mijn besluit ( ) spelen<br />
andere dan werkbindingen uiteraard ook een grote rol’, liet hij zijn medebestuurders<br />
wat te gissen over. 234<br />
Het geruzie in Geleen ging intussen gewoon door. De specialisten konden<br />
het niet eens worden over de beddenverdeling, terwijl de bezetting te<br />
wensen overliet. Bestuur, directie en stafbestuur waren het erover eens<br />
dat de oorzaak van de slechte bezetting gelegen was in de onderlinge
264 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Verpleegprijzen in Limburg in 1972 (in guldens per dag naar verpleegklasse). De prijzen werden in<br />
november onder de kop ‘Geleen koploper' in het Limburgs Dagblad gepubliceerd. Dat was slechte<br />
reclame voor het St. Barbara Ziekenhuis.
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 265<br />
verhoudingen tussen Daniëls en Pieters. Veel chirurgisch werk ging<br />
verloren aan Sittard. ‘De opmerkingen over elkaar in het bijzijn van de patien-<br />
235<br />
ten maakt de situatie er niet beter op’, was de conclusie. Verder waren de<br />
verpleegprijzen een punt van zorg. Deze waren van de Limburgse zieken<br />
huizen in november 1972 integraal in de krant gepubliceerd. Het tussenkopje<br />
‘Geleen koploper’ was geen reclame voor het ziekenhuis, hoewel<br />
verpleegprijzen er in de structuur van de gezondheidszorg in deze periode<br />
nauwelijks toe deden. De eerste klas verpleegprijs bleek met ƒ 212,85 bijna<br />
zestig gulden hoger dan in Sittard en bijna het dubbele van Kerkrade. Ook<br />
met de tweede en derde klasse prijzen behoorde Geleen tot de duurste<br />
236<br />
ziekenhuizen. Hardnekkig waren de problemen op de operatieafdeling.<br />
‘Door de slechte sfeer wordt er slecht en slordig gewerkt’, vond de anesthesist<br />
237<br />
van het ziekenhuis D. Canter. Uitzichtloos waren de diverse andere<br />
conflicten, zoals die tussen Frederiks en Daniëls-Bosman over door het<br />
238<br />
laboratorium te hanteren onderzoeksmethoden. Debatten erover in<br />
vergaderingen van de medische staf brachten geen oplossing. Was de ene<br />
239<br />
aanwezig, dan was de andere er niet en omgekeerd. Bovendien waren<br />
de conflicten met elkaar verweven. Frederiks had een conflict met<br />
Daniëls-Bosman, waarbij Daniëls partij koos voor zijn vrouw. Daniëls had<br />
een conflict met Pieters, wiens echtgenote Pieters-Michels weer overhoop<br />
lag met De Rooij en Van den Bosch. Zij maakten met de directie ruzie<br />
over de aanschaf van een schedelstatief, kwamen daardoor in aanvaring<br />
met een zuinige Van Zutphen en verkeerden daardoor in concurrentie<br />
met Frederiks die ook nog steeds apparatuur aangeschaft wenste te zien.<br />
Zodoende bestond er een relatie tussen de gewenste onderzoeksmethoden<br />
op het laboratorium, de beddenverdeling, de operatie-agenda op de o.k.,<br />
de aanschaf van apparatuur en zelfs het staflidmaatschap van Houben.<br />
De opeenvolging van conflicten in Geleen was, zo kan men wel stellen,<br />
om moedeloos van te worden en er kwam maar geen einde aan. Van<br />
Zutphen bleef met de kopieën in zijn maag zitten. De kosten daarvan<br />
liepen ‘nogal in de papieren’, vond hij. Het ging om 1.050 afdrukken en een<br />
bedrag van driehonderd gulden. Het bestuur wenste niet ook nog eens aan<br />
dit soort kwesties tijd te verdoen en besloot het bedrag voorlopig voor<br />
240<br />
rekening van het ziekenhuis te nemen. Alleen de kwestie van het<br />
staflidmaatschap van Houben werd opgelost, dat wil zeggen, de medische<br />
241<br />
staf besloot de psycholoog niet toe te laten. Maar er waren intussen<br />
belangrijkere problemen rondom Houben. Het ziekenhuis en St. Jansgeleen<br />
hadden Houben in dienst genomen zonder hem te kunnen financie-
266 HET MEDISCH CENTRUM<br />
ren, zo bleek eind mei 1972. Het C.O.Z. vergoedde niet en eind oktober<br />
dreigden ook nog eens bezuinigingen. ‘De kansen voor drs. Houben zijn nu<br />
nog ongunstiger geworden’, stelde Van Zutphen vast. 242<br />
De brief van Stuyt<br />
In deze weinig verheffende situatie hield het bestuur in Geleen zich met<br />
het toestemmingsvraagstuk nog maar nauwelijks bezig. Toch kwam er ineens<br />
schot in de afhandeling ervan door de minister. Mogelijk speelde een<br />
interruptie tijdens een Tweede Kamerdebat begin november door PvdA-<br />
Kamerlid D. Dolman een aanjagende rol. Hij had opmerkingen gemaakt<br />
over ‘zwarte bedden’. In een brief kwam hij daar nog eens uitgebreid op<br />
terug. Hij vestigde de aandacht op onvrede van de Commissie Erkenningen<br />
van de Ziekenfondsraad. Deze vond dat de minister de illegaal gebouwde<br />
bedden niet alsnog mocht erkennen. ‘Niet alleen de zwarte bouw op<br />
zichzelf acht de commissie dus onjuist, maar ook de erkenning van reeds tot<br />
243<br />
stand gekomen “zwarte bedden”’. Dolmans actie schudde het bestuur van<br />
het Medisch Centrum Geleen weer wakker. Het Kamerlid doorkruiste een<br />
positief gesprek van Geleen met de minister op 24 november, zo voelde<br />
Janssen het. Gelukkig kon provincieambtenaar Dassen geruststellen. De<br />
minister had een positief besluit genomen en men kon binnen enkele da-<br />
244<br />
gen een brief verwachten. Wat daar precies in stond, wist kennelijk ook<br />
Dassen niet, want de brief bevatte bepaald geen reden tot geruststelling.<br />
Minister Stuyt schreef zijn brief op 4 december 1972. Hij verontschuldigde<br />
zich voor de vertraging die de behandeling van het uitbreidingsverzoek<br />
had ondergaan en liet weten zich een diepgaand oordeel te hebben<br />
gevormd. Hij betreurde ‘in hoge mate’ dat er gebouwd was zonder toestemming,<br />
maar hij had besloten zich ‘niet langer tegen deze ongewenste gang van<br />
zaken te verzetten’. Geleen kreeg toestemming voor 286 bedden en 12 wiegen,<br />
maar de minister stelde wel voorwaarden. Er moest ‘op korte termijn<br />
een geformaliseerde samenwerking’ tot stand komen tussen de ziekenhuizen<br />
in Geleen en Sittard, ‘die uiteindelijk zal resulteren in een samenvoeging van<br />
beide besturen’. Het bestuur van het ziekenhuis in Geleen diende ook alles<br />
in het werk te stellen om te komen tot de integratie van de medische<br />
staven. Dit impliceerde volgens de minister ‘uiteraard dat het aantrekken<br />
van nieuwe specialismen, en de toelating van nieuwe specialisten in Uw ziekenhuis<br />
uitsluitend zal plaatsvinden na overleg met en met instemming van het<br />
bestuur van het ziekenhuis “De Goddelijke Voorzienigheid” te Sittard’. Ten slotte<br />
wilde Stuyt regelmatig worden ingelicht over het verloop van het over-
HET OPPORTUNISM E BESTRAFT 267<br />
leg over de bestuurlijke integratie en elk half jaar worden geïnformeerd<br />
over de bezetting en de exploitatie van het ziekenhuis. Een afschrift van<br />
de brief stuurde hij aan de provincie, het C.O.Z., de Inspectie en het<br />
bestuur van het ziekenhuis in Sittard. 245<br />
‘Betreffende het “vieren van de erkenning” wordt besloten dat na de a.s. A.B.vergadering<br />
de erkenning gevierd zal worden met champagne en hapjes’, besloot<br />
het bestuur. ‘Aan de erkenning zal verder niet te veel ruchtbaarheid worden<br />
gegeven’, werd daaraan toegevoegd. Dat was verstandig ook, want veel<br />
viel er niet te vieren. De erkenning was dan wel verkregen, maar ‘Geleen<br />
zit nu in een moeilijke onderhandelingspositie met Sittard, daar deze laatste een<br />
kopie van de brief gekregen hebben’, stelde Touw vast. 246<br />
Het College van Regenten van het ziekenhuis in Sittard maakte in zijn<br />
vergadering van 13 december een snelle analyse. ‘De brief van Minister<br />
247<br />
Stuyt houdt in dat Geleen praktisch onder curatele wordt gesteld.’ Onder één<br />
bestuur met een Sittardse meerderheid en in de omstandigheid dat specialisten<br />
niet zonder toestemming van Sittard konden worden aangesteld,<br />
was er van de handelingsvrijheid van Geleen inderdaad weinig over. Van<br />
Kempen vond de brief van Stuyt wel ‘merkwaardig’, ‘omdat hierin aan<br />
Geleen een samenwerkingsplicht wordt opgelegd zonder dat hierover door de<br />
248<br />
Minister met de andere partner overleg is gepleegd’. Van Kempen informeerde<br />
de medische staf in Sittard. Deze vormde daarop een commissie voor<br />
de aanstelling van specialisten in Geleen. Verder legde Van Kempen de<br />
staf het samenwerkingsvraagstuk voor. De staf sprak zich in grote meerderheid<br />
uit voor de vorming van een overkoepelend bestuur. Wel adviseerden<br />
de medici Van Kempen om ‘in verband met de vele juridische problemen<br />
die zich zullen voordoen bij het formeren van de samenwerking’ een jurist<br />
in dienst te nemen. Van Kempen dacht voor deze echter geen volle dagtaak<br />
te hebben en nam in overweging om in het bestuur een jurist aan te<br />
trekken. 249<br />
De medische staf in Geleen werd in beslag genomen door de crises in<br />
eigen gelederen en ontving de brief van de minister gelaten. ‘Voor de staf<br />
is het belangrijkste dat Sittard mede beslissingsrecht krijgt in ons ziekenhuis,<br />
terwijl het omgekeerde in dit schrijven niet vermeld is’, stelde men vast.<br />
Psychiater Van den Bosch dacht ‘dat Sittard ons aan de hand van dit schrijven<br />
aardig in moeilijkheden zou kunnen brengen’. Patholoog-anatoom Ariëns,<br />
tevens staflid in Sittard en door de meer open verhoudingen daar beter op<br />
de hoogte dan zijn Geleense collega’s, liet weten dat Sittard opteerde voor
268 HET MEDISCH CENTRUM<br />
een samenwerking op bestuursniveau ‘met een groeiproces naar beneden’. Hij<br />
begreep ook dat samenwerking tussen de staven met deze brief niet dwingend<br />
kon worden opgelegd. Directeur-geneesheer Mey legde de staf uit<br />
dat de vertrekkende Janssen een afwachtende houding aannam. ‘Mocht de<br />
situatie zich onprettig ontwikkelen dan werkt de tijd in ons voordeel’, verklaarde<br />
hij. ‘In een langzaam verlopende integratie zal ons ziekenhuis zijn bestaansrecht<br />
bewijzen’. 250<br />
Het duurde tot april 1973 voordat het publiek op de hoogte kwam van de<br />
inhoud van de brief van Stuyt. De Ziekenfondsraad verklaarde in de pers<br />
gepasseerd te zijn door de minister en het overigens niet eens te zijn met<br />
de erkenning van ‘zwarte bedden’. In het bewuste artikel werd ook de<br />
samenwerkingsplicht vermeld. 251<br />
De brief van Stuyt was, zoals Van Kempen opmerkte, inderdaad merkwaardig.<br />
Wat was de consequentie wanneer Sittard samenwerking zou<br />
weigeren? Hoe verhield de plicht om met het bestuur van Sittard over<br />
nieuwe specialisten in Geleen te overleggen zich met de tussen de specialisten<br />
en het ziekenhuis in Geleen overeengekomen toelatingsvoorwaarden?<br />
De minister stelde eisen aan het Geleense ziekenhuis waar<br />
vanuit juridisch oogpunt nogal wat vraagtekens bij waren te zetten. De<br />
belangrijkste daarvan was dat Stuyt Sittard partij in zijn afspraken met<br />
Geleen maakte, terwijl die geen betrokkene was. Voorts is uit de brief niet<br />
duidelijk wat met de integratie van de besturen precies werd beoogd. Het<br />
St. Barbara Ziekenhuis kreeg erkenning voor 286 bedden, maar mochten er<br />
daarvan in de samenwerking worden overgeheveld naar Sittard? Van<br />
Kempen vertaalde de brief in een onder curatelestelling van Geleen, maar<br />
evengoed kon hij worden opgevat als redding van Geleen waarvoor Sittard<br />
mocht opdraaien. De reactie van Sittardse zijde op het schrijven van Stuyt<br />
was beslissend voor het verloop van zaken in de jaren erna. Het viel Van<br />
Kempen op dat de brief ‘merkwaardig’ was, maar hij kwam er niet tegen in<br />
het geweer. Hij vroeg zich af hoe de minister eisen kon stellen waar zoveel<br />
vraagtekens bij waren te plaatsen, maar niet of deze er misschien<br />
juist de bedoeling mee had om een afwijzing door Sittard uit te lokken en<br />
zichzelf daarmee een argument in handen te spelen om Geleen een halt<br />
toe te roepen. Van Kempen protesteerde niet. Hij verzuimde zelfs uit te<br />
vinden of de minister wellicht dergelijke beweegredenen had en liet zich<br />
bijgevolg voor de Geleense kar spannen.
DE SAMENW ERKENDE ZIEKENHUIZEN EN VERPLEEGHUIZEN IN DE WESTELIJKE MIJNSTREEK 269<br />
In Geleen werd het beeld anders ingekleurd. Met de brief van minister<br />
Stuyt had het Geleense avontuur zijn grenzen bereikt. Royakkers, Dassen<br />
en Melchior hadden gelijk gekregen, de toestemming was verleend, maar<br />
de prijs was hoog. Het ziekenhuis leverde er zijn zelfstandigheid voor in<br />
en het zo bevochten eigen ziekenhuis voor Geleen dreigde nu een dependance<br />
van rivaal Sittard te worden. Toen in mei 1975 aannemers mochten<br />
inschrijven op wat saneringswerkzaamheden in St. Odilia, merkte Niël op<br />
dat Melchior niet was uitgenodigd. Hij vond ‘het toch jammer, dat na jarenlange<br />
samenwerking die tot volle tevredenheid heeft geleid, een keuzeverandering<br />
plaatsvindt’. Zijn medebestuurders besloten hier maar niet op te reageren. 252<br />
4. DE SAMENWERKENDE ZIEKENHUIZEN EN VERPLEEGHUIZEN IN DE<br />
WESTELIJKE MIJNSTREEK<br />
De samenwerkingsonderhandelingen tussen Sittard en Geleen verliepen<br />
moeizaam. Dat had niet alleen te maken met de opstelling van de ziekenhuisbesturen,<br />
maar ook met de taakopvatting van Berenschot. Morshuis<br />
was begonnen met een sociografische analyse, een opsomming van demografische<br />
gegevens, rayonindelingen, bedden en bezetting. Daaraan koppelde<br />
hij algemeenheden met betrekking tot de kwaliteit van de zorgverlening,<br />
zoals een minimaal beddenaantal voor een basisvoorziening, geografische<br />
bereikbaarheid en doelmatig gebruik van middelen. Vervolgens<br />
weidde hij uit over theoretische modellen voor samenwerking. Hij accepteerde<br />
de bestaande situatie van twee ziekenhuizen op geringe afstand als<br />
gegeven. ‘Er ZIJN twee ziekenhuizen’, aldus Morshuis in september 1972. Uit<br />
zijn voorstudie construeerde hij met dit als uitgangspunt een ‘echelonnering’,<br />
een beddenverdeling tussen Sittard en Geleen, waarbij hij uitkwam<br />
op de verdeling van 650 tegen 350. ‘Bij een dergelijke benaderingswijze is een<br />
oneindige reeks van samenwerkingsvormen mogelijk’, spreidde hij ten slotte<br />
zijn deskundigheid ten toon. Morshuis ging volledig voorbij aan de<br />
controverse tussen Sittard en Geleen, aan de achtergronden van de oprichting<br />
en uitbreiding van het Ziekenhuis St. Barbara en aan de oriëntatie<br />
van het Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid op de concurrentie met<br />
Heerlen en Maastricht. Verder leek het wel of Morshuis het erg jammer<br />
vond dat bij zijn berekende totale beddenbehoefte van 1.000 het ‘niet<br />
mogelijk (is) om ( ) te verdelen over twee ziekenhuizen met elk 500 bedden’. 253<br />
Het had de uitwerking van zijn echelonnering een stuk eenvoudiger
270 HET MEDISCH CENTRUM<br />
gemaakt. Door zijn merkwaardige methode maakte Morshuis een onnozele<br />
indruk. De samenwerkingsbesprekingen dreigden er onderhandelingen<br />
over de herverdeling van bedden, faciliteiten en functies door te worden<br />
en kwamen dus op een dood spoor. Sittard zag niets in het echelonneren,<br />
schoot de hele paragraaf erover af en stelde dat de taakopvatting van<br />
Morshuis veel verder ging dan zijn opdracht. Dassen en Van Kempen<br />
wilden dat Berenschot zich bezighield met bestuurlijke integratie. 254<br />
Het overkoepelend bestuur en de blauwdruk<br />
Dassen en Van Kempen wilden een overkoepelend bestuur dat moest<br />
gaan ‘concretiseren dat er één ziekenhuisorganisatie ontstaat, verdeeld over twee<br />
ziekenhuispanden’. Dit mocht de integratie naar eigen inzicht vormgeven.<br />
Het enige dat nu moest gebeuren was het aanstellen van dat bestuur.<br />
Geleen stemde in met het overkoepelend bestuur, maar wilde dit ‘wel<br />
255<br />
duidelijk een blauwdruk’ meegeven. Het wilde voorkomen dat door de<br />
minderheidspositie in dat bestuur het voortbestaan van het St. Barbara<br />
Ziekenhuis in gevaar kwam. Nu Geleen in de voorbereiding nog een<br />
gelijke stem had, wilde het nauwkeurig vastleggen dat het als basisziekenhuis<br />
zou blijven bestaan.<br />
In Sittard trok men de conclusie dat met de vorming van een overkoepelend<br />
bestuur wijzigingen noodzakelijk waren in de leiding van het eigen<br />
ziekenhuis. Geleen kende een zeer groot bestuur en een tweekoppige<br />
directie. Van Kempen wilde daarom zijn bestuur versterken en staffunctionarissen<br />
tot collegadirecteur promoveren. Dat leidde op 11 december 1972<br />
tot de benoeming van Derckx tot directeur-econoom, Honings tot directeur<br />
algemene zaken, W.L. Promes tot medisch adjunct-directeur van het<br />
256<br />
ziekenhuis en J.M.J. Scheepers tot geneesheer-directeur van Invia. Voor<br />
de vorming van het beoogde overkoepelend bestuur wilden de zusters<br />
zich niet beschikbaar stellen en bleven er met Dassen en B. Koolhaas te<br />
weinig kandidaten over. De structuur met een bestuur én een College van<br />
Regenten resulteerde daarnaast in herhalingen en doublures. Eind 1973<br />
werd daarom besloten het College van Regenten op te heffen en de<br />
regenten te laten toetreden tot het bestuur, met uitzondering overigens<br />
van de deken van Sittard. Deze mocht als adviseur de bestuursvergaderingen<br />
bijwonen, maar werd niet toegelaten als lid. Met het opheffen van<br />
het College van Regenten kwam automatisch een einde aan het (sinds<br />
enkele jaren symbolische) benoemingsrecht van de bisschop. Het besluit<br />
werd hem per brief medegedeeld. 257
DE SAMENW ERKENDE ZIEKENHUIZEN EN VERPLEEGHUIZEN IN DE WESTELIJKE MIJNSTREEK 271<br />
Op 21 december 1972 scheidde Berenschot een nieuw rapport af, dit keer,<br />
258<br />
zoals gezegd, handelend over de bestuurlijke integratie. Het rapport stelde<br />
drie mogelijke samenwerkingsmodellen voor: alles laten zoals het was<br />
en alleen afspraken maken, het instellen van een overkoepelend bestuur<br />
en het behoud van de bestaande structuren, en volledige integratie.<br />
Sittard bleek in de bestuursvergadering van 15 januari 1973 voor het<br />
tweede model, maar vond de bevoegdheden die Berenschot aan het overkoepelend<br />
bestuur had gegeven veel te ruim. ‘De taakverdeling geeft eigenlijk<br />
reeds de toestand aan van een integraal bestuur’, was het oordeel. Ook<br />
had Berenschot op het niveau van de directie een voorschotje genomen op<br />
de integratie. Het bureau stelde voor met gelijke vertegenwoordigingen<br />
uit de directies een directieberaad te vormen onder voorzitterschap van de<br />
voorzitter van het overkoepelend bestuur. Sittard zag daar niets in, vooral<br />
omdat het ook op directieniveau een meerderheidspositie wilde hebben.<br />
Van Kempen had niet voor niets een directie van vijf leden gevormd. In<br />
zo’n beraad zouden dus de totale directies betrokken moeten worden. De<br />
voorzitter zou een directielid moeten zijn. De aanstelling van de voorzitter<br />
uit het overkoepelend bestuur zou tot belangenverstrengeling leiden. 259<br />
Geleen toonde zich voorstander van het derde model, de volledige integratie<br />
en constateerde dat de modellen nog nauwelijks waren uitgewerkt.<br />
Bovendien was de integratie beperkt tot de ziekenhuizen en wilde Geleen<br />
de verpleeghuizen ook in de samenwerking betrekken. 260<br />
Dat over ‘de gewenste vorm van samenwerking geen eenheid van visie blijkt te<br />
261<br />
bestaan’, vond Sittard niet erg. Sittard had geen haast en ging voortdurend<br />
op de rem staan. Toen Berenschot delegaties van beide besturen<br />
uitnodigde voor een bespreking over de verschillende standpunten, begon<br />
het bestuur van Sittard over procedures. Het klaagde dat het de stukken<br />
niet tijdig had ontvangen en dat niet bestuursvertegenwoordigingen maar<br />
de vaste begeleidingscommissie de bespreking moest voeren. Van Kempen<br />
262<br />
hield overleg af. Op 2 maart 1973 vond dan eindelijk een vergadering<br />
plaats van de voor het advieswerk samengestelde begeleidingscommissie<br />
met Berenschot. Touw vond het een ‘moeilijke bespreking’. ‘De zaak werd<br />
afgevlakt en het stadium van de impasse bereikt’, was zijn indruk. 263<br />
Overleg en instemming<br />
Veel tijd om zich druk te maken over het haperen van de samenwerking<br />
had het bestuur van het Medisch Centrum niet. Het werd nog steeds in<br />
beslag genomen door de voortdurende ruzies, zoals die tussen specialisten
272 HET MEDISCH CENTRUM<br />
G.H. Bruintjens met zijn vrouw en A.V.M. Mey met zijn dochter bij het afscheid van Mey, januari<br />
1974
DE SAMENW ERKENDE ZIEKENHUIZEN EN VERPLEEGHUIZEN IN DE WESTELIJKE MIJNSTREEK 273<br />
die hun meningsverschillen in het bijzijn van het personeel uitvochten en<br />
zoals tussen staf en bestuur over het niet willen samenwerken van de<br />
264<br />
specialisten met de medici van St. Jansgeleen en St. Odilia. Onderlinge<br />
tegenstellingen hadden begin februari tot een stafbestuurscrisis geleid. In<br />
het nieuwe bestuur was Van Zijl tot voorzitter gekozen. 265<br />
Per 1 januari 1973 was Janssen uit het bestuur van het Medisch Centrum<br />
vertrokken. Aangezien het niet meteen lukte een opvolger te vinden nam<br />
Mastenbroek het voorzitterschap waar. Met het aantrekken van een nieuwe<br />
directeur-geneesheer werd gewacht tot de samenwerking met Sittard<br />
concrete resultaten zou opleveren, zodat Mey, inmiddels 73 jaar oud, nog<br />
steeds in functie was. Toen in maart duidelijk werd dat de samenwerking<br />
met Sittard op de lange baan was geschoven, besloot het bestuur toch een<br />
266<br />
advertentie te plaatsen. Als opvolger van Mey werd in augustus 1973<br />
G.H. Bruintjes gevonden, die per 1 januari 1974 kon beginnen. In augustus<br />
werd uit DSM-gelederen een kandidaat voor het bestuursvoorzitterschap<br />
gevonden. J.Ph. Ilmer wilde een half jaar als kandidaatvoorzitter de zaak<br />
aankijken en dan beslissen of hij het voorzitterschap wilde overnemen. 267<br />
In juli 1973 werd een nieuwe chirurg gevonden, J. de Vries. Daarmee leek<br />
er een oplossing te zijn bereikt voor de chirurgenkwestie. Er was tussen<br />
Daniëls en Pieters eindeloos gevochten over waarneming en bedden en<br />
luwde de storm heel even, dan wakkerden bestuur en directie deze wel<br />
weer aan. Met De Vries, die in september werd benoemd, kon de situatie<br />
in Geleen verbeteren. Maar niemand had erop gerekend dat zijn aanstel-<br />
268<br />
ling aanleiding was voor het eerste dispuut met Sittard. Op 5 oktober<br />
liet burgemeester Dassen het bestuur van het Medisch Centrum Geleen<br />
per brief weten uit de krant te hebben moeten vernemen dat er in Geleen<br />
een nieuwe chirurg was aangesteld. Hij herinnerde aan de brief van Stuyt<br />
en stelde vast dat er met Sittard over deze benoeming geen overleg was<br />
geweest en dat geen instemming was gevraagd. Hij waarschuwde dat dit<br />
269<br />
niet bevorderlijk was voor de samenwerking. Touw verdedigde zich in<br />
Geleen en stelde dat Dassen ongelijk had. Hij had er tijdens een vergadering<br />
van de begeleidingscommissie met Sittard over gesproken en Van<br />
Zutphen had Van Kempen ‘volledig op de hoogte gesteld toen de kontrakten<br />
270<br />
met dr. de Vries waren getekend’. Het eerste argument van Touw was<br />
opmerkelijk, aangezien er sinds april geen vergadering van de commissie<br />
271<br />
was geweest en De Vries pas in juli was gevonden. Ook de reactie van<br />
Mastenbroek aan Dassen van 10 oktober had tot strekking dat de Sittardse<br />
directie van de benoeming op de hoogte was gesteld, waaruit blijkt dat
274 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Geleen onder ‘overleg’ en ‘instemming’ kennelijk het op de hoogte stellen<br />
272<br />
achteraf verstond. Op 15 oktober werd Van Zijl nog bestookt met een<br />
vermanend schrijven van zijn Sittardse collega-stafvoorzitter I.F.R. van<br />
273<br />
Erp. De brief kwam tijdens de Geleense stafvergadering van 6 november<br />
ter sprake. De Rooij vond dat de Geleense staf op het matje werd geroepen,<br />
terwijl Sittard overleg over nieuwe specialisten ook achterwege liet.<br />
De hoop dat ‘nu rust in de chirurgie in dit ziekenhuis verwacht zal kunnen<br />
worden’ vervloog, ook omdat Pieters even verontwaardigd bleek als<br />
274<br />
Sittard. ‘Ook mij notabene was niets bekend betreffende een benoeming van de<br />
nieuwe chirurg’, beweerde hij, ‘ook ik heb het uit de krantenpublicatie moeten<br />
vernemen’. 275<br />
Wat Houben betreft, kwam de staf plotseling terug op de eerdere afwijzing.<br />
Houben was in november 1973 als klinisch psycholoog ingeschreven<br />
en kon op die grond, als parttimer in het ziekenhuis, worden benoemd tot<br />
276<br />
buitengewoon staflid. Maar toen de geplaagde psycholoog in januari<br />
277<br />
1974 in de staf werd opgenomen, hoefde het al niet meer. Houben had<br />
besloten te vertrekken. Geschrokken van dit besluit overwoog de directie<br />
om Houben aan te bieden hem in de directie op te nemen en hem daarin<br />
de leiding over de beide verpleeghuizen te geven. Zonder Houben voorzag<br />
Bruintjes grote problemen, vooral omdat hij Pieters-Michels onvoldoende<br />
leidinggevende capaciteiten toedichtte en Houben zich als capabel had<br />
278<br />
bewezen. Het voorstel van Bruintjes ontmoette in het bestuur echter<br />
grote verdeeldheid. De conclusie was dat men de tijd wilde nemen om in<br />
de klinieken eerst orde op zaken te stellen. ‘Als hij de kans wil geven om<br />
deze procedure in redelijke tijd af te laten werken en alle hiermee samenhangende<br />
problemen op te lossen (Mevr. Pieters - dhr Roks - Dr. Gijsen), dan is de<br />
mogelijkheid aanwezig om voor dhr Houben een adekwate oplossing te vinden.’ 279<br />
Daarop en op nog meer had Houben evenwel lang genoeg gewacht. Hij<br />
vertrok op 1 juni 1974 naar het St. Annadal Ziekenhuis in Maastricht. 280<br />
Mastenbroek en Dassen<br />
Bij het stuklopen van de onderhandelingen met Sittard had Mastenbroek<br />
de indruk gekregen dat Sittard niet verder wilde met Berenschot ‘omdat zij<br />
281<br />
Berenschot verdenken van partijdigheid’. Vanuit het perspectief van Van<br />
Kempen was dat voorstelbaar. Morshuis leed nog steeds aan ongeremde<br />
prestatiedrang en kwam tot uitwerkingen die verder gingen dan Sittard<br />
wilde en leken op de blauwdruk die Geleen voorstond. Maar Van Kempen
DE SAMENW ERKENDE ZIEKENHUIZEN EN VERPLEEGHUIZEN IN DE WESTELIJKE MIJNSTREEK 275<br />
bleek niet van plan zich terug te trekken. Hij probeerde Morshuis te beïnvloeden<br />
en uit een nieuw rapport van Berenschot van 23 augustus 1973<br />
282<br />
zou men kunnen afleiden dat hij daarmee succes had. Volgens dat rapport<br />
zou een bestuurlijke integratie met behoud van de bestaande structuren<br />
worden nagestreefd, bleef de integratie voorlopig beperkt tot de ziekenhuizen,<br />
moest de integratie worden gezien als een zeer geleidelijk proces<br />
in fasen, moest eerst en op korte termijn een overkoepelend bestuur<br />
worden geformeerd en was de ‘blauwdruk’ ‘wenselijk noch mogelijk’. 283<br />
Nu had het bestuur van het Medisch Centrum weer reden om met Morshuis’<br />
resultaten ongelukkig te zijn. In plaats van een blauwdruk moest het<br />
overkoepelend bestuur nu van start met een aantal richtlijnen, die provinciaal<br />
ambtenaar Dassen betitelde als ‘niet meer dan overbekende slogans’, die<br />
‘bezwaarlijk als richtingwijzers voor het concrete geval Sittard-Geleen (kunnen)<br />
worden beschouwd’. ‘Vanuit dit vacuum nu en vanuit de stelling, dat een gedetailleerde<br />
blauwdruk niet kan worden meegegeven’, redeneerde het bestuur,<br />
‘wordt dan - mirabile dictu - een stoot bevoegdheden aan het overkoepelend bestuur<br />
toegekend, waar men van achterover slaat’. Zinspelend op het dan maar<br />
weer inleveren van de bijgebouwde bedden voegde Oomen daar aan toe<br />
‘dat hij het preferabeler vindt te opteren voor een klein ziekenhuis, dan een<br />
samenwerking aan te gaan op deze mistige basis’. 284<br />
Maar na een informeel gesprek van interim-voorzitter Mastenbroek met<br />
burgemeester Dassen was de lucht geklaard en werd Berenschot slechts<br />
285<br />
gevraagd een aantal kleine aanpassingen in het rapport te maken. Het<br />
was een gesprek tussen twee heren, waarbij voor Geleen de mening van<br />
Mastenbroek telde en niet die van Touw en Janssen, welke laatste weliswaar<br />
geen bestuurder meer was, maar wonderlijk genoeg Geleen nog wel<br />
vertegenwoordigde in de begeleidingscommissie. Het bleek dat Mastenbroek<br />
helemaal niet zulke bezwaren koesterde tegen een geleidelijke<br />
integratie en net als Sittard voor een blauwdruk weinig voelde. Van de<br />
blauwdruk vond hij dat zo’n uitgewerkt plan op het moment dat aan<br />
implementatie kon worden gedacht al achterhaald zou zijn door de elkaar<br />
286<br />
snel opvolgende overheidsmaatregelen. Op 5 december 1973 kwam een<br />
nieuw rapport gereed. Het sloot aan op de gedachten van de bestuursvoorzitters,<br />
was een sterk uitgeklede versie van de vorige rapporten en omschreef<br />
de samenstelling, taken en bevoegdheden van het overkoepelend<br />
bestuur. 287<br />
De twee voorzitters hadden in februari nog bedacht dat de eerste vijf jaar<br />
een daadwerkelijke fusie niet aan de orde was en dat met het overkoepe-
276 HET MEDISCH CENTRUM<br />
lend bestuur ‘een soort interimbestuur zou worden gevormd waarbij jaarlijks<br />
288<br />
een ontkoppelingsmogelijkheid zou bestaan’. Het laatste was op aandrang<br />
van Hubertina geïntroduceerd. De zusters wensten namelijk niet zich met<br />
de samenwerking in een wespennest te steken. ‘Mocht blijken dat men toch<br />
langs elkaar heen blijft werken, dan moet stoppen mogelijk zijn’, was het standpunt<br />
van de congregatie. 289<br />
Van de oorspronkelijke ideeën van Morshuis was maar weinig over. Met<br />
het overkoepelend bestuur, het behoud van de bestaande structuren, een<br />
directieberaad als weinig meer dan een informeel overleg en de mogelijkheid<br />
de samenwerking per jaar op te zeggen, werd wel zeer minimaal aan<br />
de wensen van Stuyt voldaan. Van Kempen was tevreden. Zijn strategie<br />
was eenvoudig geweest en had gewerkt. Hij had de samenwerking niet<br />
tegengewerkt en de instanties daardoor te vriend gehouden en hij had een<br />
route weten te bedingen die mogelijk zo langzaam tot integratie zou<br />
leiden, dat de kans aanwezig bleef dat ‘het probleem Geleen’ zich in de<br />
tussentijd vanzelf zou oplossen. In Sittard leek niemand zich ervan<br />
bewust dat deze route niet bepaald vrij was van opportunisme.<br />
Geleen, dat er alles aan was gelegen de eigen positie veilig te stellen en<br />
niet van plan was het met zoveel moeite gerealiseerde Medisch Centrum<br />
af te geven, zat met zijn samenwerkingsplicht. De Geleense bestuurder<br />
Dassen waarschuwde dat als het Medisch Centrum nu geen concrete<br />
samenwerkingsstappen nam, de overheid dat zou gaan doen en schaarde<br />
zich nu achter Mastenbroek. Ook de invloedrijke bestuurders Oomen en<br />
Ilmer, welke laatste kort daarna Mastenbroek als voorzitter opvolgde,<br />
sloten zich aan. Alleen Touw hield nog even aan de oude lijn van een<br />
290<br />
blauwdruk vast. Aan het rapport van Berenschot werd in maart nog de<br />
termijn van vijf jaar en de jaarlijkse evaluatie toegevoegd, waarna het door<br />
Dassen, Hubertina, Ilmer en Touw van een handtekening werd voorzien.<br />
Daarmee waren de werkzaamheden van het adviesbureau afgerond en<br />
daarmee was de uitbreiding van Geleen definitief gered. 291<br />
De medische staf in Geleen<br />
De medische staf in Geleen was niet te spreken over de gang van zaken.<br />
Het stafbestuur had via de medische staf van Sittard moeten vernemen dat<br />
292<br />
er een eindrapport was verschenen. Het was verontwaardigd dat het,<br />
anders dan Sittard, niet was geïnformeerd en betrokken. Nadat de staf het<br />
rapport uiteindelijk bemachtigd en gelezen had, sprak zij zich in haar vergadering<br />
van begin februari 1974 uit over de kant die het met de samen-
DE SAMENW ERKENDE ZIEKENHUIZEN EN VERPLEEGHUIZEN IN DE WESTELIJKE MIJNSTREEK 277<br />
werkingsplannen uitging. ‘De algemene indruk over het eindrapport Berenschot<br />
is vaagheid, die zeer gevaarlijk kan zijn wanneer het tegelijkertijd een tot<br />
beslissen bevoegd overkoepelend bestuur adviseert’. Vaag vond de staf bijvoorbeeld<br />
‘het motto’ van samenwerking: ‘in het belang van de patiënt’. De staf<br />
constateerde dat de spreidingsgedachte op de vleugels waarvan het kleine<br />
ziekenhuis was ontstaan, had plaatsgemaakt voor een regionaliseringsgedachte.<br />
Zelfs de Landelijke Specialisten Vereniging zag daar het belang<br />
van in en een fusie met Sittard zou op termijn helaas onvermijdelijk zijn.<br />
In een samenwerking ‘van onderop’, waar gegeven de vrijblijvendheid nu<br />
kennelijk naar werd gestreefd, zag de staf niets, ‘immers dat bewijzen de<br />
afgelopen tien jaar waarbij eigenlijk geen enkele samenwerking op gang gekomen<br />
is’. 293<br />
<strong>Ab</strong>soluut hoogtepunt in het debat van de medische staf naar aanleiding<br />
294<br />
van het eindrapport van Berenschot was een notitie van Frederiks. De<br />
internist maakte er in een schotschrift van veertien bladzijden korte metten<br />
mee. Het niveau van het inhoudelijk zwakke rapport maakte de internist<br />
het schieten eenvoudig. Het feit dat voorstudie en uitwerking niet<br />
meer op elkaar aansloten als gevolg van herzieningen en koerswijzigingen,<br />
maakte geen sterke indruk. Het was logisch dat Frederiks, die de rapporten<br />
alle voor het eerst ter inzage had gekregen, bijvoorbeeld het verband<br />
niet begreep tussen de cijferstudie en het uiteindelijk overeengekomen samenwerkingsmodel.<br />
Maar hoe volledig het hak- en breekwerk van Frederiks<br />
ook was, hij ging voorbij aan het feit dat het natuurlijk om de inhoud<br />
van het geschrift niet ging. Het model was aan het bureau gedicteerd.<br />
Al begin maart reageerden de ondernemingsraad en de hoofden van dienst<br />
295<br />
in Geleen positief op het rapport. De staf in Sittard, veel eerder en meer<br />
betrokken dan die in Geleen, wilde zich niet tegen het plan verzetten.<br />
‘Het Sittard’s Stafbestuur heeft een blind vertrouwen ( ) in haar Medisch Directeur,<br />
die in het Directieberaad bij alle vergaderingen van het overkoepelend Bestuur<br />
aanwezig zal zijn’, reageerde de Geleense staf verbijsterd op de positie<br />
van de Sittardse collega’s, die deze beschouwde als een houding van<br />
296<br />
grenzeloze naïviteit. Hoe naïef Geleen het vertrouwen van de Sittardse<br />
artsen in Van Kempen vond, bleek nog eens uit de kanttekeningen van<br />
Van Zijl: ‘Sittards Directeur wordt hier “Medisch” Directeur genoemd, maar hij<br />
297<br />
is apotheker’. De staf in Geleen, voor het eerst gedetailleerd op de hoogte,<br />
moest zich gaan beraden, maar het stond al vast dat zij tegen was.
278 HET MEDISCH CENTRUM<br />
De nieuwe bestuursvoorzitter Ilmer probeerde onmiskenbare invloed uit<br />
te oefenen. Hij benaderde het Medisch Centrum als een bedrijf en stuurde<br />
aan op het inventariseren van problemen, om deze daarna op te lossen.<br />
Eind maart kwam van de hand van de directie een rapport gereed met<br />
zeventien pijnpunten. In het rapport werden de zwakke plekken in de<br />
organisatie aangewezen, waarbij kritiek op personen niet werd geschuwd.<br />
Het functioneren van Pieters-Michels, het gedoe tussen de chirurgen en<br />
de conflicten van Daniëls-Bosman met Van Zijl en met Frederiks werden<br />
gedeeltelijk geweten aan de situatie dat ‘twee echtgenoten in eenzelfde instituut<br />
werken’. Het bestuur besloot daarom dat er in het vervolg geen echtparen<br />
meer mochten worden aangenomen. De problemen met de positie<br />
van Van Zijl als niet ingeschreven klinisch chemicus zou worden opgelost<br />
door de leiding van het klinisch-chemisch laboratorium in handen te stellen<br />
van Sittard en Van Zijl daarin een ondergeschikte functie te geven.<br />
Ilmer hield ook de bestuursstructuur kritisch tegen het licht. Hij constateerde<br />
dat er een directie was aangetreden die voltallig en tot volledig<br />
functioneren in staat was. Het werd tijd om taken van de directie naar de<br />
diensthoofden te delegeren en van het bestuur naar de directie. Kortom,<br />
de directie diende zich minder te gaan bezighouden met detailzaken en<br />
moest een ruimere inbreng worden toevertrouwd op het gebied van<br />
beleidsvorming. Daarnaast wilde Ilmer meer ‘duidelijkheid en openheid’. 298<br />
Ilmer kon veel willen, maar wat hij vanuit zijn bedrijfsperspectief kennelijk<br />
volkomen normaal vond, was dat in de verhoudingen van het Medisch<br />
Centrum Geleen nog niet. Bovendien paste zijn betoog niet bij zijn handelen.<br />
Al in maart, toen de medische staf, de hoofden van dienst en de<br />
ondernemingsraad zich nog over de samenwerking moesten buigen, stelde<br />
hij via Bruintjes Van Kempen voor om het directieberaad vast in te stellen<br />
door een maandelijks overleg tussen de beide directies. Van Kempen zag<br />
hierin, met het oog op een aantal concrete samenwerkingsinitiatieven,<br />
299<br />
onder meer op het niveau van facilitaire diensten, geen bezwaar. De<br />
eerste vergadering van het directieberaad vond plaats op 27 maart 1974.<br />
Onderwerp van overleg was onder andere de voorbereiding van een<br />
300<br />
persconferentie en het inlichten van vakbonden en overheden. Ilmer<br />
maakte dus de beloofde openheid niet waar. Terwijl de staf steen en been<br />
klaagde over een gebrek aan inspraak, ontkende hij dat het nog ontbrak<br />
aan informatie en overleg. Tekenend was dat Ilmer pas in september, een<br />
jaar na zijn aantreden als bestuurslid en een half jaar nadat hij Masten-
DE SAMENW ERKENDE ZIEKENHUIZEN EN VERPLEEGHUIZEN IN DE WESTELIJKE MIJNSTREEK 279<br />
broek als voorzitter was opgevolgd, persoonlijk kennis maakte met de<br />
staf. 301<br />
Op 14 mei 1974 besloot de medische staf in Geleen dat ‘de constructie, zoals<br />
voorgesteld in het eindrapport Berenschot ( ) onaanvaardbaar voor Geleen moet<br />
zijn’. ‘Beter ware het tevoren een blauwdruk van concrete beleidspunten en<br />
scherp en concreet omschreven doelstellingen, via de medewerkers, op te stellen’,<br />
adviseerde de staf. De medici realiseerden zich dat dit advies overeenkwam<br />
met het aanvankelijke standpunt van bestuur en directie dat in de<br />
eindfase was verlaten. ‘Wat de inhoud van het herschreven eindrapport<br />
aangaat, blijkt Geleen overstag gegaan te zijn, lijnrecht tegen haar vroegere als<br />
zwaarwegend naar voren gebrachte argumenten in’. Het stafbestuur was<br />
daarvan ‘zoals zo vaak’ pas op de hoogte gesteld toen het plan klaar was en<br />
‘reeds door Bestuur en Directie gefiatteerd was’. De staf voelde zich genegeerd<br />
en wilde alleen een model accepteren waarin een overkoepelend<br />
bestuur geen bevoegdheden had en waarbij ‘garanties voor een adviseurschap,<br />
toehoorderschap, of iets dergelijks bij alle plannenmakerij’ voor het stafbestuur<br />
waren vastgelegd. Veenhof merkte op dat de staf ‘door de houding<br />
van Directie en Bestuur vroeger, ook in de nabije toekomst geen vertrouwen in<br />
302<br />
hen zal kunnen hebben’. Ilmer verzekerde Van Zijl dat het overkoepelend<br />
bestuur juridisch geen bevoegdheden had. Het was immers geen bestuur<br />
van een stichting. Van Zijl bracht deze informatie in de staf, maar raakte<br />
door deze theoretische benadering niet overtuigd. Het overkoepelend<br />
bestuur zou natuurlijk wel degelijk een rol gaan spelen, anders had het<br />
geen zin om het op te richten. 303<br />
Op 6 juni vond een bijeenkomst plaats van de beide directies met de<br />
beide stafbesturen. Daar werd met name het verschil in opstelling tussen<br />
de staven duidelijk. Nadat Van Zijl en Van Neer hun loopgraaf hadden<br />
betrokken, pleitte Van Erp voor een open opstelling tussen directie en staf.<br />
De delegatie uit Sittard was verbaasd over de benaderingswijze van de<br />
Geleense staf. Deze begreep op haar beurt de opvatting van Sittard niet<br />
dat het laatste rapport van Berenschot niet naar de letter zou moeten<br />
worden gelezen. Er bleek bij deze bijeenkomst vooral sprake van grote<br />
cultuurverschillen. De stafsecretaris van Sittard, E.J.M. Raven, notuleerde<br />
een paar van de uitspraken en besloot uiterst vriendelijk, dat ‘na aldus over<br />
en weer gediscussieerd te hebben en vooral genoten te hebben van de voortreffelij-<br />
304<br />
ke wijn en hapjes ( ) ieder zijns weegs (ging)’. Met de belofte dat geregeld<br />
overleg zou plaatsvinden tussen de directies en de stafbesturen, dachten
280 HET MEDISCH CENTRUM<br />
de directies en het stafbestuur van Sittard Van Zijl en Van Neer zover te<br />
hebben gekregen dat zij het voorliggende plan accepteerden. Uit een brief<br />
van het Geleense stafbestuur van 30 juni bleek dat toch niet het geval te<br />
zijn. ‘Kennelijk heeft men het niet kunnen verkopen aan de voltallige staf’,<br />
concludeerde Van Kempen. 305<br />
Op 22 mei 1974 gingen de Sittardse geledingen officieel akkoord. Op 27<br />
mei volgde de ondernemingsraad van Geleen, zij het onder verwijzing<br />
naar een aantal in de wet voorziene voorwaarden ten aanzien van de<br />
306<br />
rechtspositie van werknemers. De diensthoofden hadden al ingestemd,<br />
zodat de eerste integratiestap hing op het oordeel van de medische staf<br />
van Geleen. Het probleem daarbij was dat de argumenten die zij aanvoerde<br />
zeer verdedigbaar waren.<br />
De Geleense medische staf overstag<br />
De tegenstand van de staf concentreerde zich in het najaar van 1974 meer<br />
en meer op het terrein van inspraak. De staf wilde ‘bindende adviezen’<br />
kunnen geven, zoals de ondernemingsraad dat ook had gevraagd. Ilmer<br />
stelde vast dat een bindend advies een contradictie is en wees erop dat de<br />
ondernemingsraad niet om bindend adviesrecht gevraagd had, maar alleen<br />
herinnerde aan het adviesrecht zoals dat in de Wet op de Ondernemingsraden<br />
was vastgelegd. Sittard distantieerde zich intussen van de uitspra-<br />
307<br />
ken en brieven van de Geleense staf. Hier bleek nogmaals het cultuurverschil.<br />
De staf in Sittard vond het meer dan voldoende wanneer zij werd<br />
geraadpleegd in medische aangelegenheden, de staf in Geleen wilde<br />
inspraak en daarvoor een schriftelijk vastgelegde regeling. In Sittard was<br />
het normaal dat het stafbestuur geïnformeerd werd door Van Kempen, die<br />
bij de medici over het algemeen groot vertrouwen genoot. In Geleen sleep<br />
men voor ieder overleg de messen, voorzover men al tot overleg kwam.<br />
Het vertrouwen was er ver te zoeken. De sfeer was er na tien jaar vechten<br />
volstrekt verziekt.<br />
Ilmer wees de eis van een bindend advies van de hand en deelde de staf<br />
mee dat het overleg op bestuursniveau zou worden gestart. Dat kwam<br />
erop neer dat het overkoepelend bestuur werd ingesteld en men niet wil-<br />
308<br />
de wachten tot de Geleense staf haar verzet opgaf. Op 31 oktober 1974<br />
spraken de besturen van Sittard en Geleen af om elk een delegatie van<br />
drie personen af te vaardigen voor het werven van drie neutrale leden. 309<br />
Eind november werd deze kiescommissie uitgebreid tot vijf Sittardse<br />
leden, namelijk Dassen, inmiddels oud-burgemeester, gedeputeerde Le-
DE SAMENW ERKENDE ZIEKENHUIZEN EN VERPLEEGHUIZEN IN DE WESTELIJKE MIJNSTREEK 281<br />
bens, H.J.J. van Sambeek, huisarts in Geleen, W.F.A. van Heemskerk, burgemeester<br />
van Echt en P.W.A. Niessen, voormalig directeur van DAF in<br />
Born, nu directeur van het LIOF. Voor Geleen waren DSM-directeur Ilmer,<br />
gemeentesecretaris Touw en huisarts Michielsen afgevaardigd. 310<br />
In december 1974 verzocht Van Neer de Geleense medische staf om als<br />
311<br />
secretaris te mogen worden vervangen door Daniëls. Met hem kwam er<br />
begin 1975 beweging in de opstelling van de staf. In een brief van 9 januari<br />
verklaarde het stafbestuur van de staf de opdracht te hebben gekregen de<br />
knelpunten aangaande de bevoegdheden van het overkoepelend bestuur<br />
en het bindend advies uit de weg te ruimen, om zo het overleg nieuwe<br />
312<br />
stimulansen te geven. In een bespreking met het bestuur en de directie<br />
eind januari verklaarde Van Zijl zich namens de staf akkoord met de<br />
voorgenomen samenwerking. 313<br />
De reden voor de koerswijziging was eenvoudig. Alle geledingen waren<br />
voor. Het directieberaad functioneerde. De installatie van het overkoepelend<br />
bestuur zou niet lang meer op zich laten wachten. Er waren al<br />
aankondigingsbrieven uit naar de provincie en de gemeenten. De besturen<br />
en directies gingen voort, zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de<br />
Geleense staf en met instemming van de staf in Sittard. Daniëls telde zijn<br />
knopen en stimuleerde de staf om ‘de impasse te doorbreken en te verhinderen<br />
dat wij buiten spel komen te staan en verder spreken onmogelijk wordt’. De staf<br />
moest accepteren dat de wensen ten aanzien van de bevoegdheden en het<br />
bindend advies niet haalbaar waren, was zijn pragmatische benadering.<br />
Het stafbestuur concludeerde met hem dat ‘het gaat om inbinden of buiten<br />
spel staan’ en dat dit niet hoefde in te houden dat men het er ook mee<br />
eens was. ‘We praten niet en staan al buiten spel’, probeerde Frederiks nog,<br />
maar daar tegenover stond volgens anderen dat er wel degelijk gepraat<br />
werd, namelijk zonder de staf. De medici staakten hun verzet. Zij realiseerden<br />
zich dat zij machteloos stonden en dat de integratie ook wel door<br />
ging zonder hun instemming. 314<br />
De staf verklaarde zich akkoord en ging vervolgens over tot de orde van<br />
de dag. In juni trok Daniëls zich vanwege een meningsverschil met Canter,<br />
terug als secretaris. Bij die gelegenheid uitte hij beschuldigingen aan<br />
het adres van Van Zutphen, die daarop verklaarde niet meer met Daniëls<br />
te willen praten. Van Zijl steunde Van Zutphen. Bruintjes en Van Neer<br />
hadden begrip voor het besluit van de econoom, maar wensten Daniëls<br />
niet te laten vallen. 315
282 HET MEDISCH CENTRUM<br />
Eind juni kon de definitieve samenstelling van het overkoepelend bestuur<br />
worden bekendgemaakt. Als neutrale leden waren bereid gevonden P.M.<br />
Kierkels, directeur van de Stichting voor Samenwerkingsopbouw Oostelijk<br />
Mijngebied, M.G.M. Schutgens, burgemeester van Elsloo en A.N.A.M.<br />
316<br />
Smits, directeur financiering van DSM. Het overkoepelend bestuur<br />
317<br />
kwam op 13 augustus voor het eerst bijeen. In november 1975 kon, na<br />
het tekenen van de overeenkomst, de samenwerking publiek worden gemaakt<br />
en waren de Samenwerkende Ziekenhuizen en Verpleeghuizen Westelij-<br />
318<br />
ke Mijnstreek een feit. De eerste stap in de integratie van de besturen,<br />
door minister Stuyt van St. Barbara in december 1972 geëist, was na drie<br />
jaar onderhandelen gezet.
4<br />
MODEL ‘77<br />
De verplichte samenwerking tussen de ziekenhuizen van Sittard en<br />
Geleen hield verband met de Wet Ziekenhuisvoorzieningen van 1971,<br />
maar niet zozeer met de wet zelf, als wel met maatregelen rondom de<br />
aankondiging ervan. Door de wet zou de provincie een belangrijke stem<br />
krijgen. Daarop vooruitlopend verlangde de gouverneur van het Medisch<br />
Centrum Geleen dat het, in ruil voor behandeling van zijn uitbreidingswens,<br />
samenwerking met Sittard voorbereidde. Staatssecretaris Kruisinga<br />
had toen de wet door de Tweede Kamer was aangenomen, in afwachting<br />
van behandeling in de Eerste Kamer, gewaarschuwd met sancties tegen<br />
niet door hem goedgekeurde bouwactiviteiten. Minister Stuyt, die constateerde<br />
dat Geleen toch had gebouwd, maakte in december 1972 van de<br />
samenwerkingswens van de gouverneur een eis tot bestuurlijke integratie<br />
en legde bovendien de besluitvorming over specialismen en specialisten in<br />
Geleen in handen van Sittard. Deze aan Geleen opgelegde maatregelen<br />
raakten ook Sittard en waren van grote betekenis voor de verdere ontwikkeling<br />
van de gezondheidszorg in de Westelijke Mijnstreek. Zo markeerde<br />
de Wet Ziekenhuisvoorzieningen een breekpunt in de geschiedenis van de<br />
twee ziekenhuizen, terwijl met de uitvoering van wet zelf nog een begin<br />
moest worden gemaakt.<br />
1. IN EEN NIEUWE CONTEXT<br />
De Wet Ziekenhuisvoorzieningen gaf invulling aan een lang gekoesterde<br />
wens in overheidskringen om de gezondheidszorg te structureren en was<br />
tegelijk een reactie op de ongebreidelde expansie van ziekenhuizen en<br />
verpleeghuizen in de jaren zestig. In die expansie had de overheid meer<br />
de hand gehad dan zij zichzelf bewust was.<br />
De structureringsbehoefte was oud, maar leidde pas na de Tweede<br />
Wereldoorlog tot eerste concrete stappen. Mede door de noodzakelijk geachte<br />
maatregelen in het kader van het wederopbouwbeleid, werd kort na<br />
de oorlog een einde gemaakt aan het ongereguleerde karakter van de zorg
284 MODEL ‘77<br />
Het Medisch Centrum Geleen<br />
Links op de voorgrond, langs de weg naar Spaubeek, is gebouw A te zien, het oorspronkelijke St.<br />
Barbara Ziekenhuis, en daarachter de uitbreiding (gebouw B) en verpleeghuis St. Odilia. Midden<br />
achteraan, rechts van het spoor ligt de kasteelhoeve Jansgeleen, die met de aanleg van een goederenspoorlijn<br />
en later de snelweg A76 van het dorp Spaubeek is afgesneden. Anders dan de hoeve, werd in<br />
1982 het terrein waarop verpleeghuis St. Jansgeleen werd gevestigd overgebracht van Spaubeek naar<br />
de gemeente Geleen. Tussen de gebouwen van het ziekenhuis en verpleeghuis St. Odilia en de uitgestrekte<br />
laagbouw van verpleeghuis St. Jansgeleen is de verpleegstersflat te zien.
IN EEN NIEUWE CONTEXT 285<br />
die een kruising was tussen caritas en kapitalistisch ondernemen. De zorg<br />
werd daardoor voor iedereen toegankelijk, maar de vooroorlogse zelfregulerende<br />
mechanismen werden uitgeschakeld en de kosten namen explosief<br />
toe. Aanvankelijk, in de jaren vijftig, was er wel sprake van een zekere<br />
balans in het overheidsingrijpen. De exploitatie werd door het centraal<br />
vastleggen van verpleegprijzen, ziekenfondspremies en vergoedingsdefinities<br />
aan het vrije spel van de markt onttrokken en kapitaalinvesteringen<br />
kwamen door beperkende regulering van woning- en utiliteitsbouw onder<br />
staatstoezicht. Toen begin jaren zestig dit stringente bouwbeleid werd losgelaten,<br />
verstoorde de overheid de zelf gecreëerde balans en bouwden de<br />
ziekenhuizen tegen de klippen op. De centrale tariefstelling bleek de rol<br />
van het marktmechanisme niet over te nemen, waardoor het de uitgaven<br />
aan een natuurlijke rem ontbrak. De instellingen bouwden bedden en de<br />
centrale tariefbepaler, vanaf 1965 de sector zelf, paste de tarieven aan de<br />
geldbehoefte aan. De expansie viel in een periode van flinke economische<br />
groei en een snelle modernisering van de samenleving. Zij leek daaruit<br />
voort te vloeien, maar de belangrijkste aanjager was de overheid die de<br />
balans verstoorde.<br />
Bij een toename van de bevolking in Zuid-Limburg van 451.231 in 1948 tot<br />
628.284 in 1973, groeide in vijfentwintig jaar het aantal ziekenhuisbedden<br />
in dit gebied van 1.726 naar 3.379, ofwel van 3,8 naar 5,4 per duizend<br />
inwoners. Daarnaast werden in de jaren zestig in Zuid-Limburg 1.939 verpleeghuisbedden<br />
gebouwd. Bovendien vond een significante verschuiving<br />
plaats van klinische naar poliklinische zorg. De gemiddelde verpleegduur<br />
in bijvoorbeeld het ziekenhuis in Sittard nam af van 20 naar 16 dagen. De<br />
derde klasse verpleegprijzen in Sittard, een van de goedkopere ziekenhuizen,<br />
stegen van vier tot meer dan honderd gulden, de kosten aan specialis-<br />
1<br />
ten hierin niet meegenomen. Hoewel de cijfers nauwelijks vergelijkbaar<br />
zijn, ook al vanwege de in deze periode sterk veranderde structuur van<br />
zorg en samenleving, is een expansie er niet moeilijk in te zien. De oncontroleerbaarheid<br />
daarvan begon de overheid in de laatste helft van de jaren<br />
zestig zorgen te baren. Zij besloot in te grijpen, niet door de zelfregulerende<br />
mechanismen te herstellen, maar door weer de capaciteit te gaan bepalen.<br />
De Wet Ziekenhuisvoorzieningen bood de minister daartoe de mogelijkheden.<br />
De wet stoelde op de gedachte dat de zorgomvang kon worden beheerst<br />
door investeringen in bedden en apparatuur en het uitvoeren van nieuwe<br />
of andere medische verrichtingen aan staatstoestemming te onderwerpen.
286 MODEL ‘77<br />
Het werd aldus instellingen verboden zonder toestemming van de minister<br />
te bouwen, te verbouwen, apparatuur aan te schaffen, nieuwe specialismen<br />
in huis te halen, of nieuwe behandelmethoden in te voeren. Bouwplannen,<br />
investeringen en zorginitiatieven dienden te passen in een door<br />
de minister vast te stellen Landelijk Ziekenhuisplan en een door Gedeputeerde<br />
Staten vast te stellen Provinciaal Ziekenhuisplan. De provincie<br />
kreeg dus grote invloed, maar was bij het opstellen van haar Ziekenhuis-<br />
2<br />
plan gebonden aan richtlijnen van de minister. De belangrijkste daarvan<br />
werd de beddennorm, die bepaalde hoeveel bedden er per duizend inwoners<br />
in een bepaalde regio mochten zijn.<br />
De AWBZ<br />
Even ingrijpend op de structuur van de gezondheidszorg als de Wet<br />
Ziekenhuisvoorzieningen was de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten<br />
van eind 1967. Deze wet riep een volksverzekering in het leven voor een<br />
categorie ziektekosten die als niet verzekerbaar werd beschouwd. Voor de<br />
initiatiefnemers was de wet een maatregel van solidariteit. Voor de<br />
gezondheidszorg betekende de wet dat een deel van de zorg, met name<br />
die op het terrein van verpleeghuizen, via de staat werd gefinancierd.<br />
Opmerkelijk was de invoering van de wet. Deze had een verloop dat zich<br />
in de gezondheidszorg in latere jaren vaker zou voordoen. De Eerste<br />
Kamer had de wet in december 1967 goedgekeurd en de regering had zich<br />
voorgenomen haar al per 1 januari 1968 van kracht te laten zijn. De Ziekenfondsraad<br />
schreef hierover aan de ‘toekomstige uitvoeringsorganen’, dat<br />
in dit verband de nodige inlichtingen moesten worden verstrekt betreffende<br />
de inhoud en de uitvoering van de wet. ‘Nu doet zich hierbij de moeilijkheid<br />
voor, dat de algemene maatregelen van bestuur en de overige voorschriften<br />
tot uitvoering van de wet nog niet zijn vastgesteld. Voorts is nog niet bekend,<br />
welke ziektenkostenverzekeraars aan de uitvoering van de wet zullen deelnemen<br />
( ). Evenmin zijn reeds inrichtingen erkend voor het verlenen van de verstrek-<br />
3<br />
king.’ Kortom, de regering wilde de AWBZ invoeren, maar had nog niets<br />
voorbereid. De Ziekenfondsraad poogde de invoering in goede banen te<br />
leiden door in circulaires, op basis van giswerk naar de inhoud van definitieve<br />
richtlijnen, voorlopige regelingen te publiceren. De Vereniging van<br />
Nederlandse Gemeenten gaf haar leden, die de overgang van ‘lopende<br />
gevallen’ van de Algemene Bijstandswet naar de AWBZ moesten gaan<br />
regelen, op basis van de circulaires van de Ziekenfondsraad, adviezen over<br />
de uitvoering daarvan, maar tevens over de wijze waarop zaken weer
IN EEN NIEUWE CONTEXT 287<br />
konden worden teruggedraaid, wanneer mocht blijken dat alles toch<br />
4<br />
anders zou zijn. Het Centraal Bureau voor het Katholieke Ziekenhuiswezen<br />
informeerde zijn leden in de loop van januari dat de Ziekenfondsraad<br />
een berekening van voorlopige voorschotbetalingen had gemaakt en dat<br />
het Centraal Orgaan voor Ziekenhuistarieven eerdaags met de Nationale<br />
Ziekenhuis Raad rond te tafel zou gaan zitten om de tariefstelling voor te<br />
5<br />
bereiden. Overigens waren er formeel nog helemaal geen ziekenhuizen of<br />
verpleeghuizen aangewezen die AWBZ-patiënten, wie dat ook precies<br />
waren, mochten behandelen. De Ziekenfondsraad had de minister geadviseerd<br />
voorlopig elke voor de Ziekenfondswet erkende instelling een voorlopige<br />
erkenning voor de AWBZ te verlenen. Voor deze instellingen had<br />
de Ziekenfondsraad in maart 1968 nog een aantal nuttige adviezen. ‘Het is<br />
wenselijk bij de voorbereidende werkzaamheden voorshands slechts uit te gaan<br />
van de gevallen, waarin het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid<br />
vaststaat, dat verstrekkingen zullen worden verleend krachtens de A.W.B.Z.’ De<br />
raad vond het ‘wellicht dienstig nu reeds op te merken, dat er naar zal worden<br />
gestreefd aanspraken krachtens de Ziekenfondswet en krachtens de A.W.B.Z. tot<br />
een sluitend geheel te maken’, maar het was nog niet mogelijk, om ‘een<br />
definitieve mededeling te doen ten aanzien van de wijze waarop dit zal worden<br />
6<br />
bereikt’. In de loop van de tijd werden meer en meer zogenaamde verstrekkingen<br />
aan de AWBZ toegevoegd. In mei kregen de ziekenhuizen en<br />
verpleeghuizen nog te maken met de invoering van een stelsel van eigen<br />
bijdragen waartoe de minister in april had besloten, die het toepassen van<br />
de meer of minder voorlopige regelingen verder compliceerde. Ook hier<br />
waren onduidelijkheden troef. ‘De vraag hoe de invordering van bijdragen zal<br />
worden geregeld voor de tijd waarin een geconsolideerde toestand zal zijn<br />
ontstaan - op basis van de te verwachten wettelijke voorschriften - is nog geheel<br />
open’, schreef de Ziekenfondsraad. Dat liet onverlet dat ‘reeds thans echter<br />
( ) het nodige (dient) te worden gedaan om moeilijkheden met het invorderen van<br />
bijdragen voor de overgangstijd - met terugwerkende kracht - te voorkomen’. 7<br />
Voelden de ambtenaren en de diverse overlegorganen zich in deze warwinkel<br />
thuis, de instellingen, vaak nog erg bedrijfsmatig werkend en maar<br />
beperkt voorzien van kantoorpersoneel, moesten nog nieuwe wegen vinden<br />
om onder het zich steeds nadrukkelijker manifesterende overheidsregime<br />
de exploitatie te voeren. De AWBZ en de invoering ervan legden op<br />
hen een groot beslag.<br />
De overheid had een beslissende stem in het kapittel, maar tegelijkertijd<br />
veelal geen idee van wat zij wilde. Den Haag trok de zaken naar zich toe,
288 MODEL ‘77<br />
Naoorlogse expansie resulteerde in Nederland in een verdrievoudiging van het aantal ziekenhuisverpleegdagen.<br />
De kosten van de ziekenhuiszorg als percentage van het Bruto Binnenlands Product hielden<br />
tot begin jaren zestig gelijke tred met de groei van het aantal verpleegdagen. Met de eerste<br />
oliecrisis in 1973 bereikte de ontwikkeling van het aantal verpleegdagen een maximum. De kosten als<br />
percentage van het BBP namen daarentegen explosief toe. De verschuiving van klinische naar poliklinische<br />
zorg kan daarvoor slechts gedeeltelijk een verklaring zijn. Poliklinische behandeling is goedkoper<br />
dan klinische. Zou slechts sprake zijn geweest van vervanging van klinische door poliklinische<br />
zorg, dan zouden zonder trendbreuk in de groei van de zorg de kosten als percentage van het BBP<br />
zijn gedaald. (Bron: CBS)
IN EEN NIEUWE CONTEXT 289<br />
maar er was geen consistent plan, waardoor de besluiten een willekeurig<br />
effect hadden.<br />
De 4‰-norm<br />
De Structuurnota Gezondheidszorg van 1974 van staatssecretaris van<br />
Volksgezondheid en Milieuhygiëne J.P.M. Hendriks beloofde daarin veran-<br />
8<br />
dering te brengen. De nota wees op de enorme toename van de kosten<br />
van de gezondheidszorg: driekwart miljard gulden in 1953 en bijna tien<br />
miljard in 1972, ofwel een verdubbeling tot 6,7% van het Bruto Nationaal<br />
Inkomen. Er werd een poging gedaan de expansie te verklaren en veel<br />
belangrijker, er werd een plan opgesteld om de gezondheidszorg te herstructureren.<br />
Dit moest ertoe leiden, dat in ieder geval wat teveel was<br />
werd weggenomen en onnodige kostenstijgingen in de toekomst werden<br />
voorkomen. De Structuurnota omvatte vijf voor de zieken- en verpleeghuiszorg<br />
opvallende herstructureringselementen. De nota betekende, na<br />
de Wet Ziekenhuisvoorzieningen, een volgende stap in de decentralisatie<br />
van uitvoerende verantwoordelijkheden door aankondiging van regionalisering<br />
van beleid. De zorg moest voortaan per regio worden ingericht en<br />
afgestemd. Sittard en Geleen kwamen te vallen binnen de regio Zuid-<br />
Limburg, die net boven Susteren zijn noordgrens had. Een volgend element<br />
was de zogenoemde echelonnering van de zorg, later bekend als het<br />
onderscheid tussen eerste en tweede lijnszorg, waarbij Hendriks bepaalde<br />
dat het tweede echelon voortaan slechts via het eerste bereikbaar was.<br />
Het betrof hier een hoopvol wapen in de strijd tegen de toenemende<br />
kosten, waarbij het de taak van de goedkopere eerste lijn was om de<br />
patiënten zoveel mogelijk uit de dure tweede lijn weg te houden. In het<br />
kader van kostenbewaking werd ook budgettering als mogelijk toekomstig<br />
instrument voorgesteld. Verder wilde Hendriks de Wet Ziekenhuisvoorzieningen<br />
zo aanpassen, dat het ook mogelijk werd om van overheidswege<br />
instellingen te sluiten. Ten slotte werd met het oog op kostenbeheersing<br />
een beddennorm vastgesteld van 4 per duizend inwoners. 9<br />
De Structuurnota van Hendriks stuitte op kritiek, maar felle protesten ble-<br />
10<br />
ven uit. Enerzijds leek het of de strekking van de nota niet tot de betrokken<br />
instellingen doordrong, anderzijds werd Hendriks geholpen door de<br />
economische situatie die met de oliecrisis in 1973 ingrijpend was veranderd.<br />
Wat verder nauwelijks opviel was dat Hendriks met zijn herstructurering<br />
de gezondheidszorg nog verder in het domein van de overheid trok.<br />
De nota bezag de gezondheidszorg in zijn geheel en stelde een planmati-
290 MODEL ‘77<br />
ge en integrale ordening voor. De overheid kreeg daarin automatisch het<br />
primaat. 11<br />
De achtste faculteit<br />
In februari 1970 had minister G.H. Veringa van Onderwijs en Wetenschappen<br />
Maastricht aangewezen als vestigingsplaats voor de achtste<br />
medische faculteit. Over een academisch ziekenhuis, dat in de regel aan<br />
zo’n faculteit werd gekoppeld, werd nog geen besluit genomen. De drie<br />
grote Zuid-Limburgse ziekenhuizen, De Wever (voorheen St. Joseph) in<br />
Heerlen, St. Annadal in Maastricht en De Goddelijke Voorzienigheid in<br />
Sittard, hadden aan een academisch ziekenhuis als vierde grote ziekenhuis<br />
weinig behoefte. Vanuit de bestaande situatie bezien, had het bovendien<br />
niet voor de hand gelegen om de faculteit in Maastricht te vestigen. Het<br />
ziekenhuis in Heerlen was, gemeten naar bedden, specialisten en opleidingen,<br />
grofweg even groot als de ziekenhuizen van Maastricht en Sittard<br />
samen en had steeds een voortrekkende en centrale rol gehad in de<br />
ziekenhuisvoorziening in de regio. Het Maastrichtse ziekenhuis werd niet<br />
als toonaangevend beschouwd en leek dus niet geschikt om zonder meer<br />
de rol van academisch ziekenhuis op zich te nemen. Bovendien groeide<br />
intussen het ziekenhuis in Sittard dat in Maastricht voorbij. De vestiging<br />
van de faculteit maakte deel uit van de sociaal-economische herstructurering<br />
van de regio en ook in dat kader lag plaatsing in de door de mijnsluitingen<br />
getroffen Oostelijke en Westelijke Mijnstreek voor de hand.<br />
De grote drie, Heerlen voorop, onderzochten derhalve de mogelijkheid om<br />
het academisch ziekenhuis ‘hoofdzakelijk te bepalen door een overkoepelende<br />
federatieve organisatorische bestuursstructuur van de drie ziekenhuizen’. Heerlen,<br />
Maastricht en Sittard zouden de taken van het faculteitsziekenhuis<br />
onderling kunnen verdelen, ofwel het academische ziekenhuis zou kun-<br />
12<br />
nen worden gespreid over de drie bestaande grote instellingen. Om dit<br />
plan uit te werken werd een commissie gevormd van negen leden, van elk<br />
van de drie ziekenhuizen een bestuurslid, een directielid en een staflid.<br />
Veringa richtte, na zijn keuze voor Maastricht, de Commissie Voorbereiding<br />
Medische Faculteit Maastricht op. De commissie van de drie ziekenhuizen<br />
zag graag dat hij uit hun midden de voorzitter van zijn voorbereidingscommissie<br />
aanwees. Vooral wilden de ziekenhuizen niet dat de voorbereidingscommissie<br />
de oren al te veel zou laten hangen naar de medische<br />
commissie van de Maastrichtse lobbygroep Stichting Wetenschappelijk<br />
13<br />
Onderwijs in Limburg (S.W.O.L.). Zo mooi als de ideeën klonken, zo was
IN EEN NIEUWE CONTEXT 291<br />
de situatie niet, althans niet voor Sittard en Heerlen. Veringa wees als<br />
voorzitter de Maastrichtenaar J.G.H. Tans aan, bestuurder van St. Annadal,<br />
Kamerlid én initiatiefnemer van de S.W.O.L. Daarmee kreeg Maastricht<br />
de positie waarin zij de zaken naar haar hand kon zetten, al voordat<br />
de commissie van de drie ziekenhuizen met de uitwerking van hun overkoepelende<br />
federatieve organisatorische bestuursstructuur waren begonnen.<br />
Heerlen voelde zich gepasseerd. Weliswaar mocht het twee vertegenwoordigers<br />
in de voorbereidingscommissie afvaardigen, waaronder de<br />
gerespecteerde Staatsmijnendirecteur Rottier, met Tans was de blik van<br />
14<br />
Den Haag gericht op de Limburgse hoofdstad. Sittard was niet eens uit-<br />
15<br />
genodigd. Dassen en Van Kempen hadden de boot volledig gemist.<br />
De kaarten waren verdeeld en voor de commissie van de drie grote ziekenhuizen<br />
was geen rol meer weggelegd. St. Annadal zag immers de kans<br />
schoon om met hulp van een academische status zijn achterstand ten opzichte<br />
van de andere ziekenhuizen om te buigen in een voorsprong. Tans<br />
liet zich aan de meningen van de andere belanghebbenden weinig gelegen<br />
liggen, maakte ruzie met Rottier en poogde de bouw van een traditioneel<br />
universiteitsziekenhuis naast de faculteit door te drukken. Rottier en<br />
andere critici werden door het benoemen van nieuwe leden en het vormen<br />
van werkgroepen in de loop van 1971 en 1972 naar de zijlijn gedirigeerd.<br />
Hoewel menigeen vond dat de rapporten van de voorbereidingscommissie<br />
van een lage kwaliteit waren, besloot Den Haag al na een jaar<br />
16<br />
dat in Maastricht een universiteitsziekenhuis moest worden gebouwd .<br />
Van Kempen, die niet aan het spel deelnam, concludeerde dat daarmee<br />
‘nauwe samenwerking tussen de drie ziekenhuizen geen vereiste meer (is)’. ‘De<br />
problematiek speelt zich thans hoofdzakelijk af te Maastricht met name m.b.t. de<br />
17<br />
toekomstige situatie van Annadal.’ Tans verklaarde in mei 1971 dat St.<br />
Annadal naast het te bouwen academisch ziekenhuis zou blijven bestaan.<br />
Men kreeg er dus een speler bij, maar ook daarover maakte Van Kempen<br />
zich niet druk. Hij vreesde slechts dat Sittard en Heerlen ‘taken en functies<br />
moeten gaan overnemen van het academisch ziekenhuis’, namelijk die taken,<br />
die beter pasten bij een algemeen dan bij een academisch ziekenhuis. 18<br />
Van Kempen was bang dat hij meer te doen kreeg. Dat is opmerkelijk en<br />
hoe hij erbij kwam is bovendien onduidelijk. St. Annadal zou terug<br />
moeten naar 400 bedden, het academisch ziekenhuis zou er 600 krijgen,<br />
zodat er in de regio per saldo 400 bij kwamen en in bedden voor de<br />
‘gewone patiëntenzorg’ in Maastricht toereikend was voorzien.
292 MODEL ‘77<br />
De belangrijke gevolgen voor Van Kempen waren dat hij niet meer kon<br />
deelnemen aan het academisch-medisch gebeuren en dat hij verdere<br />
uitbreiding met het oog op zijn ambitie om A-ziekenhuis te worden wel<br />
op zijn buik kon schrijven. Zijn streven naar meer bedden, meer specialismen<br />
en opleidingen had een doel minder. Maar daarover hoorde men<br />
hem in Limburg niet. In Sittard overheerste apathie.<br />
Heerlen had intussen geen zin meer in overleg. Toen door Maastricht in<br />
september 1971 een Contactgroep Limburgse Ziekenhuizen in het leven<br />
werd geroepen, bedankte het grootste ziekenhuis voor de eer. Het gaf<br />
onder andere als reden op dat het geen belang had bij een commissie<br />
waarin door pariteit in de samenstelling de kleine ziekenhuizen de grote<br />
19<br />
hun mening konden opdringen. Veel animo was er van de kant van de<br />
kleinere ziekenhuizen trouwens ook niet. Kerkrade wilde niet meedoen en<br />
Geleen had in het gebeuren rondom de medische faculteit nog helemaal<br />
20<br />
geen interesse getoond. In dat licht was het niet vreemd dat de Maastrichtenaren<br />
het academische project geheel naar zich toe wisten te trekken.<br />
Met het besluit om in Maastricht een universiteitsziekenhuis te bouwen,<br />
was voor Tans de betrokkenheid van Sittard echter nog niet overbodig<br />
geworden. Het beoogde academische ziekenhuis stond er immers nog niet<br />
en het plan was om op korte termijn wel met de faculteit te beginnen. De<br />
ziekenhuizen in de regio moesten daarom voorlopig de benodigde academische<br />
ziekenhuisfaciliteiten bieden. Van Kempen zag hierin een kans<br />
zijn bouwambities weer nieuw leven in te blazen en nodigde Tans en de<br />
provincie uit om naar Sittard te komen. 21<br />
De gedachte om de ziekenhuizen in Limburg bijeen te brengen, bleek nog<br />
niet te zijn losgelaten. De Voorbereidingscommissie Medische Faculteit<br />
Maastricht had het adviesbureau GITP opdracht gegeven de vorming van<br />
22<br />
een Medisch Regionaal Centrum voor te bereiden. Dit MRC moest als<br />
een bestuurlijke laag naast de medische faculteit de regionale gezondheidszorginstellingen<br />
overkoepelen. De Voorbereidingscommissie Medische<br />
Faculteit Maastricht wilde namelijk een aanspreekbaar regionaal<br />
orgaan hebben, waarmee het afspraken kon maken over taakverdeling en<br />
gemeenschappelijkheden. ‘Fundamenteel voor een effectieve samenwerking<br />
tussen MFM (Medische Faculteit Maastricht) en de regionale gezondheidszorg<br />
is dat deze laatste een veel duidelijker struktuur krijgt dan thans het geval
IN EEN NIEUWE CONTEXT 293<br />
23<br />
is’, legde GITP de doelstelling van het MRC uit. Interessant in dit verband<br />
is dat Rottier in de oprichting van het MRC de leiding naar zich toe<br />
had getrokken en Tans dus een geduchte opponent tegenover zich kreeg,<br />
in plaats van een volgzaam uitvoeringsorgaan.<br />
Het MRC kwam, anders dan de Contactgroep, wel van de grond en dat<br />
had veel te maken met het loslaten van het pariteitsbeginsel. Het gremium<br />
beperkte zich bovendien tot Zuid-Limburg en het kreeg een bredere<br />
taak dan alleen de ziekenhuiszorg. Het MRC ging de gehele gezondheids-<br />
24<br />
zorg in de regio vertegenwoordigen. Een grote rol in de samenwerking<br />
met de te vestigen universiteit ging het echter niet spelen. Daarvoor bleven<br />
de aangesloten instellingen te verdeeld. Het MRC kon in de ogen van<br />
GITP, de Voorbereidingscommissie Medische Faculteit Maastricht en de<br />
provincie, alleen succes hebben wanneer de instellingen ‘bereid ( ) zijn<br />
autonomie prijs te geven ten gunste van het MRC’. Van Kempen zag daar weinig<br />
reden voor en bemoeide zich er verder niet al te veel mee. 25<br />
In Geleen verwachtte de directie dat het de medische staven zouden zijn<br />
26<br />
die ‘de grootste weerstanden’ tegen het MRC hadden. Van Zutphen meende<br />
daarvan bij de eigen staf de tekenen te kunnen zien. Voor regionale<br />
samenwerking, de medische faculteit en zelfs voor een oriënterende<br />
gedachtewisseling van het genootschap van medici toonde er ‘niemand ( )<br />
27<br />
animo’. De oprichting van het MRC veroorzaakte in Geleen slechts een<br />
nieuwe ruzie, maar daarvan was niet de staf maar de vooringenomen Van<br />
Zutphen de aanstichter. Het bestuur had Bruintjes, Ilmer en stafvoorzitter<br />
Van Zijl bij Rottier voorgedragen in de hoop dat een van deze kandidaten<br />
een van twee plaatsen voor de kleine ziekenhuizen Kerkrade, Brunssum<br />
en Geleen mocht bezetten. Enige tijd later bleek Rottier plotseling Van<br />
Zutphen te hebben gekozen. Deze had zichzelf in de positie van meest<br />
geschikte kandidaat gemanoeuvreerd. De staf sprak er schande van en<br />
toonde zich in een brief aan het bestuur zeer ontstemd. 28<br />
Het MRC zorgde in Geleen voor nog meer commotie. In het najaar van<br />
1974 verzocht GITP de specialisten voor een uitgebreide inventarisatie van<br />
de Zuid-Limburgse gezondheidszorg gegevens aan te leveren, zoals productiecijfers<br />
en dergelijke. Maar de specialisten hadden daar geen trek in.<br />
Het informatieverzoek was volgens Frederiks ‘niet op de zaak, maar tegen de<br />
man (specialist) gericht’, ‘onnozel van opzet’ en miste ‘een duidelijk omschreven<br />
doelstelling’. Die opinie kreeg veel bijval. Daniëls vond echter dat de mening<br />
van de staf er niet veel toe deed. Zou Geleen niet meewerken, dan<br />
haalde GITP de gevraagde gegevens wel bij de directie vandaan. Zou de
294 MODEL ‘77<br />
directie leveren, dan wilde Daniëls die directiegegevens, ‘die vroeger nooit<br />
ter inzage zijn geweest’, ook wel hebben. ‘Indien instanties buiten het ziekenhuis<br />
deze gegevens mogen inzien, dan toch zeker ook eigen Stafleden’, vond<br />
29<br />
hij. De leiding van het Medisch Centrum Geleen deelde de meningen<br />
van de twee medici. Zij wilde eigenlijk ook niet aan de inventarisatie<br />
meewerken, maar dacht ook dat wanneer Geleen niet leverde, de cijfers<br />
wel ergens anders vandaan kwamen. Geleen was dus eensgezind tegen,<br />
maar vulde de GITP-vragenlijst toch maar in. 30<br />
De gezamenlijke besturen en directies in Geleen en Sittard hadden<br />
overigens wel een belangrijker probleem met het MRC. GITP had de grens<br />
van de regio juist boven Susteren en Roosteren getrokken en daarmee<br />
vervielen de gemeenten Echt, Stevensweert en Ohé en Laak, waar tachtig<br />
procent van de bevolking was georiënteerd op het ziekenhuis De Goddelijke<br />
Voorzienigheid, aan Midden-Limburg. Deze regioafbakening zou op<br />
termijn wel eens onevenredig bedden kunnen gaan kosten. In december<br />
1974 tekenden Dassen, Ilmer, Van Kempen en Bruintjes eendrachtig pro-<br />
31<br />
test aan. Het betrof het eerste concrete gezamenlijke externe optreden<br />
van de rivaliserende ziekenhuizen. De Structuurnota Gezondheidszorg<br />
was verschenen. Er dreigde een beddenreductie. Er kwam een academisch<br />
ziekenhuis dat wel eens functies uit de regionale ziekenhuizen kon gaan<br />
wegnemen. Kortom, er waren voor Sittard en Geleen redenen genoeg om<br />
de krachten te bundelen. Het bleef in deze periode echter bij één protestbriefje<br />
aan het MRC. Van Kempen, die met de geweldige uitbreiding van<br />
zijn ziekenhuis het beeld van een sterke en actieve leider van zichzelf had<br />
gevestigd, toonde zich in de discussie rondom de achtste faculteit opvallend<br />
passief. In Geleen bleef het onderwerp, afgezien van wat gekrakeel,<br />
onbesproken.<br />
2. DE EVALUATIE VAN DE SAMENWERKING IN 1976<br />
Ilmer, die in zijn bedenktijd het Medisch Centrum Geleen en in het<br />
bijzonder het functioneren van het bestuur had aangezien, maakte zich<br />
bij zijn aantreden als voorzitter op om de organisatie eens flink onder<br />
handen te nemen. Hij wilde de bemoeienis van het bestuur terugdringen<br />
en meer aan de directie overlaten en stelde daarom in april 1974 voor het<br />
aantal bestuursvergaderingen terug te brengen. Er moest ook naar de<br />
samenstelling van het bestuur worden gekeken en, om de directie de
DE EVALUATIE VAN DE SAM ENWERKING IN 1976 295<br />
ruimte te geven voor meer verantwoordelijkheden, dacht hij aan het<br />
versterken van de positie van de hoofden van dienst. Met het functioneren<br />
van het bestuur was Ilmer snel klaar. Het aantal vergaderingen was in<br />
de loop van de jaren sterk opgelopen en behalve dat Ilmer vele daarvan<br />
overbodig vond, had hij gewoonweg geen tijd om ze allemaal bij te<br />
wonen. De vergadercultuur waartegen de nieuwe bestuursvoorzitter in<br />
het geweer kwam, was voor een deel een erfenis van de fusie tussen de<br />
Geleense en Spaubeekse stichting. De besturen ervan waren vermengd en<br />
later opgegaan in een groot algemeen bestuur. Omdat dit niet werkbaar<br />
was, had men een dagelijks bestuur gevormd dat ging fungeren als enig<br />
bestuur. De bestuursleden die erbuiten vielen, werd gevraagd zich in te<br />
zetten voor ‘secties’, organen met een specifiek deelterrein als aandachtsgebied.<br />
Toen later het aantal bestuursleden was teruggebracht, bleven de<br />
sectievergaderingen bestaan. Ilmer schafte ze in juni 1974 allemaal af.<br />
De operatieafdeling in Geleen<br />
Het belangrijkste voorstel van Ilmer betrof het functioneren van de<br />
afdelingen. Hij had al een aantal keren een voorzetje gegeven. Nu hij<br />
voorzitter was, besloot hij tot het systematisch doorlichten van alle<br />
afdelingen door het maken van sterkte-zwakteanalyses. 32<br />
Ilmer begon voorzichtig met St. Odilia en concentreerde zich daarbij op<br />
33<br />
minder gevoelige zaken, zoals ‘het opvrolijken van het interieur’. Deze<br />
vriendelijke warming up in een instelling waarvan het functioneren anders<br />
bepaald negatief werd beoordeeld, werd in de nazomer gevolgd door<br />
een sterkte-zwakteanalyse van de operatieafdeling van het ziekenhuis,<br />
meteen het heetste hangijzer. De specialisten waren van de analyse hele-<br />
34<br />
maal niet gediend en wilden er niet aan meewerken. In november, wat<br />
later dan Ilmer zich had voorgesteld, kwam er over het functioneren van<br />
de operatieafdeling een rapport op tafel van de hand van de directie. Het<br />
bestuur vond dat het wenselijk was om dit, alvorens het te bespreken, ter<br />
becommentariëring aan de snijdende specialisten en het stafbestuur voor<br />
te leggen. Dat moest op een manier gebeuren, aldus de voorzitter, ‘dat het<br />
gevoel van meedoen wordt geschapen, hetgeen ( ) ontbreekt bij de specialisten’. 35<br />
De reacties van de specialisten waren negatief en daarover uitten Ilmer,<br />
Bruintjes en Van Zutphen tegenover het stafbestuur bij herhaling hun<br />
36<br />
grote teleurstelling. In januari 1975 gaf stafvoorzitter Van Zijl toe dat de<br />
negatieve reacties een ‘geprikkelde sfeer’ hadden veroorzaakt. Ilmer legde<br />
nog eens uit dat sterkte-zwakteanalyses in het bedrijfsleven heel gebruike-
296 MODEL ‘77<br />
Het Medsich Centrum Geleen had zonder toestemming van de rijksoverheid het ziekenhuis uitgebreid.<br />
Op 4 december 1972 liet minister L.B.J. Stuyt het Medisch Centrum weten dat hij alsnog met deze<br />
uitbreiding wilde instemmen, op voorwaarde dat de ziekenhuizen in Geleen en Sittard fuseerden. In<br />
november 1975 kwam het tot de Samenwerkende Ziekenhuizen en Verpleeghuizen Westelijke Mijnstreek.<br />
Dit samenwerkingsverband kreeg vorm door de oprichting van een overkoepelend bestuur<br />
zonder formele bevoegdheden en door een directieberaad waarin de directies van de twee organisatie<br />
overleg pleegden.
DE EVALUATIE VAN DE SAM ENWERKING IN 1976 297<br />
lijk waren en dat deze hielpen bij het objectiveren van zwakke plekken in<br />
een organisatie. Maar de staf was boos over het feit dat de analyse buiten<br />
haar om was gemaakt. Ilmer stelde voor om de ‘misverstanden en lichte<br />
geïrriteerdheid te vergeten’ en de analyse opnieuw te maken, nu wel met<br />
medewerking van de betrokken specialisten. Daarmee ging het stafbe-<br />
37<br />
stuur akkoord. Het duurde tot eind september 1975 voordat de nieuwe<br />
analyse klaar was. De aandachtspunten waren toen inmiddels verschoven.<br />
Het functioneren van de specialisten was geen onderwerp meer. De analyse<br />
concentreerde zich geheel op de voorzieningen en leverde als resul-<br />
38<br />
taat een knelpuntenlijst op. Die lijst was lang en gaf het nodige te denken<br />
over de oorspronkelijke bouw begin jaren zestig en de verbouwing die<br />
door Melchior rond 1970 was uitgevoerd. 39<br />
Terwijl er in een heel jaar nauwelijks vooruitgang was geboekt, waren in<br />
de laatste twee maanden van 1975 de analyse en de knelpuntenlijst onverwacht<br />
snel gereed gekomen. In die plotselinge doorbraak speelde een<br />
ingrijpende gebeurtenis een rol. Op 7 november explodeerde op de locatie<br />
Zuid van DSM in Geleen een naftakraker. Bij deze ramp kwamen veertien<br />
mensen om het leven en raakten er 109 gewond. De ziekenhuizen van<br />
Sittard en Geleen moesten de slachtoffers opvangen. De onbevredigende<br />
inrichting van het St. Barbaraziekenhuis leidde, vond men daar zelf, niet<br />
tot grote problemen. Wel werd de conclusie getrokken dat de accommo-<br />
40<br />
datie ‘onvoldoende’ was. De schrik zat er goed in. Overheden haastten<br />
zich om rampenplannen te ontwikkelen. De provincie beijverde zich om<br />
een rampenplan, waartoe zij toevallig twee maanden eerder opdracht had<br />
41<br />
gegeven, te voltooien. De ziekenhuizen drongen er bij DSM op aan de<br />
toxische risico’s te inventariseren, zodat zij zich, bijvoorbeeld door het in<br />
voorraad nemen van specifieke medicijnen en anti-stoffen, op mogelijke<br />
42<br />
volgende ongelukken konden voorbereiden. Intern ontstond er bij het<br />
Medisch Centrum Geleen kortstondig een gevoel van urgentie ten aanzien<br />
van de operatieafdeling en de EHBO. Bestuur en directie maakten er<br />
gebruik van en drukten de knelpuntenanalyse er bij de hoofden van dienst<br />
door. De medische staf was nog steeds ontevreden over de gang van<br />
43<br />
zaken en ook de knelpuntenanalyse keurde zij af. De mening van de staf<br />
deed voor het verdere verloop echter niet meer ter zake.<br />
De samenwerking met Sittard vorderde en via het reeds ingestelde directieberaad<br />
en de vergaderingen van het overkoepelend bestuur in oprichting<br />
nam Sittard kennis van de analyse. Van Kempen en economisch
298 MODEL ‘77<br />
directeur Derckx, lichtvaardig de samenwerking ingestapt en nog nauwelijks<br />
op de hoogte van de langslepende problematiek in Geleen, schrokken<br />
44<br />
zich wild. Daar was ook alle reden voor. Logistiek klopte er van de<br />
operatieafdeling weinig. Zo zat er nogal wat afstand tussen de centrale<br />
sterilisatie in het souterrain en de operatiekamer op de tweede verdieping.<br />
Het ontbrak aan voldoende kleed- en opslagruimten. De verbinding naar<br />
de EHBO was slecht. Bedden voor af te halen patiënten werden in de<br />
lifthal en de gangen van de operatieafdeling opgeslagen. Het transport van<br />
schoon en dat van gebruikt, besmet materiaal liep over dezelfde gang.<br />
Maar er waren ook andersoortige manco’s. Zo was de recovery niet dag en<br />
nacht beschikbaar. Volgens de knelpuntenopsomming was dit gemis op te<br />
lossen ‘door kombinatie met intensive care en coronary care ruimte’. Dat was<br />
een opmerkelijke oplossing, aangezien een aantal knelpunten verder werd<br />
vastgesteld dat er helemaal geen intensive care en coronary care ruimte<br />
bestond. De lijst die betrekking had op de EHBO bevatte evenveel en<br />
soortgelijke knelpunten. Over de hartbewaking was niet meer te melden<br />
45<br />
dan dat deze nauwelijks was georganiseerd. De analyse ging dus weliswaar<br />
niet in op de problemen tussen collega’s op de operatieafdeling,<br />
maar maakte wel een deel van de oorzaak daarvan duidelijk. Op het<br />
gebrekkige ontwerp van de afdeling had Pieters al voor de opening van<br />
het ziekenhuis gewezen. Bij de sanering eind jaren zestig, begin jaren<br />
zeventig werd duidelijk tot welke ingrijpende verbouwing de meest<br />
noodzakelijke verbetering zou moeten leiden. Dat was toen reden om van<br />
sanering af te zien. Nu kwamen de onvolkomenheden opnieuw in al hun<br />
facetten boven en kwam weer een saneringsplan op tafel. De geschrokken<br />
Van Kempen haalde de Geleense directie over om zijn bouwspecialist<br />
46<br />
Honings op de zaak te zetten. Hij werd in april 1976 als adviseur aan de<br />
in Geleen opgerichte bouwcommissie toegevoegd.<br />
Het ziekenhuis wilde de operatieafdeling en de EHBO saneren en een<br />
intensive-careafdeling bouwen. Maar de wijze waarop Geleen deze ambities<br />
probeerde te verwezenlijken wekte verbazing bij Honings. In plaats<br />
van eerst te inventariseren wat precies gewenst was, begon de directie<br />
met het aanstellen van een architect. Deze kreeg de knelpuntenlijst mee<br />
met de opdracht op basis daarvan een structuurplan te maken. ‘Pas<br />
achteraf werden de eisen geformuleerd en moest worden bekeken of deze konden<br />
worden gerealiseerd binnen het getekende struktuurplan, alsmede of een funktionele<br />
eenheid met de bestaande bouw tot stand kon worden gebracht’, analyseerde
DE EVALUATIE VAN DE SAM ENWERKING IN 1976 299<br />
men in Sittard de werkwijze. Het was wat Honings betrof de omgekeerde<br />
volgorde. De methode maakte het vrijwel onmogelijk om rekening te<br />
houden met de behoeften van betrokkenen. De architect had de keuzes al<br />
gemaakt, terwijl de inventarisatie van eisen en wensen nog moest starten.<br />
De architect toonde zich vervolgens ‘weinig gevoelig voor opmerkingen over<br />
zijn plannen’. Hij leefde immers in de veronderstelling dat de knelpuntenlijst<br />
door moest gaan voor programma van eisen en dat dus de fase van<br />
inventariseren achter de rug was. Honings stelde regelmatig vast dat de<br />
plannen niet goed waren, maar de architect toonde zich voor zijn wijzigingsvoorstellen<br />
dus niet ontvankelijk. De Sittardse directeur werd<br />
geregeld maar half betrokken en te laat om advies gevraagd. De Geleense<br />
directie had zich dan al goedkeurend uitgelaten, waardoor hij voor de<br />
architect vooral een lastpak was. Het bestuur van Geleen compliceerde de<br />
situatie door geregeld op eigen titel de architect opdrachten te geven,<br />
zonder overleg met de directie of met Honings. Het bestuur dreef de<br />
verstandhouding tussen Honings en de architect in steeds moeilijker<br />
vaarwater door de twee in vergaderingen tegenover elkaar hun ideeën te<br />
laten bediscussiëren. Honings was voorts een bedreiging voor het hoofd<br />
technische dienst Hans, reden voor bestuur en directie in Geleen om<br />
regelmatig te benadrukken dat de Sittardse adviseur geen enkele officiële<br />
status of bevoegdheden had. In het najaar van 1976 besloot Honings, met<br />
instemming van Van Kempen, er de brui aan te geven. 47<br />
Honings liep stuk op de merkwaardige werkwijze van de Geleense leiding,<br />
maar was in dit opzicht zeker niet de eerste. Zijn ervaringen pasten<br />
geheel in het patroon van ongestructureerd werken, onvoldoende communicatie<br />
en slecht afgebakende competenties die al van het begin af aan<br />
typerend waren voor de leiding van het Ziekenhuis St. Barbara. Deze<br />
manier van werken bracht haar keer op keer in conflict met betrokkenen,<br />
vooral met de medische staf, en leidde tot onwerkbare situaties.<br />
Kleine incidenten, grote conflicten<br />
Lagen de medici voortdurend met de leiding overhoop, nog steeds kwam<br />
ook aan de onderlinge conflicten geen einde.<br />
Er was een tweede anesthesist geworven, aanbevolen door Sittard, maar<br />
na de sfeer te hebben geproefd, trok zij zich snel weer terug. De orthopeed<br />
Mey was in aanvaring gekomen met de chirurgen Daniëls en De<br />
Vries. Het betrof hier een uit de hand gelopen dispuut over de fractuurbe-
300 MODEL ‘77<br />
handeling, over de vraag aan wie de patiënten werden toegewezen en<br />
over daaruit voortvloeiende klachten van huisartsen. 48<br />
Stafvoorzitter Van Zijl en patholoog Ariëns die Daniëls als secretaris was<br />
opgevolgd, stelden het onderling gekift onder de titel intercollegiale<br />
samenwerking op 13 april 1976 bij de staf aan de orde. Van Zijl vond<br />
namelijk ‘dat het hoog tijd wordt om over de slechte verhoudingen binnen de staf<br />
te praten, aangezien de patiënt in gevaar dreigt te komen en dus ook het ziekenhuis’.<br />
De in Geleen consulterende Sittardse neuroloog L.A.H. Hogenhuis<br />
stelde voor eerst een aantal kleine problemen bij de kop te pakken, maar<br />
daarmee vergat hij, zo werd hem door de Geleense medici duidelijk<br />
gemaakt, de grote problemen die daarachter schuil gingen. De nieuwe<br />
gynaecoloog J.A. Zandvoort constateerde dat ‘er ( ) bij de huisartsen soms<br />
erg vreemde ideeën over het ziekenhuis (bestaan)’: ‘men schijnt te denken dat er<br />
hier toch alleen maar ruzie gemaakt wordt’. Hij stelde voor om het verleden<br />
te vergeten en opnieuw te beginnen, maar ook dit vond geen weerklank.<br />
Mey, die eveneens uit was op oplossingen, beklaagde zich na enige tijd<br />
‘dat er al een uur gepraat wordt zonder de kern van de zaak te raken’. Hij verklaarde<br />
al in geen twee jaar contact te hebben gehad met het duo Daniëls<br />
en De Vries. Frederiks en Pieters hadden ook problemen met de twee<br />
chirurgen, voegde hij er nog wat oud nieuws aan toe. Mey was het gedoe<br />
zat en vond dat wanneer niet kon worden samengewerkt, men op zijn<br />
minst elkaar kon respecteren, ‘al is het maar om de schijn voor de buitenwereld<br />
op te houden’. Hogenhuis en Zandvoort, verbaasd over de non-communicatie,<br />
bleven oplossingen aandragen. Een over de verziekte verhoudingen<br />
even verbaasde andere nieuweling, Houbens opvolger, psycholoog<br />
Th.H.M. Mintjens probeerde ook een bijdrage te leveren. Hij zag het begin<br />
van een oplossing in bereidheid tot praten, maar zijn inzicht was buiten<br />
de orde. De sfeer was bedorven. Oplossingen werden door de ruziënde<br />
specialisten niet meer gezocht, laat staan gevonden en praten over<br />
oplossingen deed een aantal al lang niet meer. 49<br />
Maar door de onderlinge verhoudingen weer eens onderwerp van discussie<br />
te maken, kreeg men gelegenheid tot stoom afblazen en namen de<br />
spanningen wat af. Een onhandige actie van Van Zutphen gooide echter<br />
meteen weer roet in het eten. In april 1976 had de directie een voorlichtingsbijeenkomst<br />
georganiseerd voor secretaressen van specialisten en bij<br />
die gelegenheid had Van Zutphen zich laten ontvallen ‘dat de secretaressen<br />
slechts een statussymbool voor de specialisten zijn en dat bepaalde specialisten<br />
meer aandacht hebben voor hun secretaressen dan voor hun vrouw’. Het zou
DE EVALUATIE VAN DE SAM ENWERKING IN 1976 301<br />
‘een grapje’ zijn geweest, maar de specialisten voelden zich ‘onsterfelijk<br />
50<br />
beledigd’. Hun vrouwen trouwens ook. Zij schreven in mei een brief aan<br />
het bestuur. Ook van voorzitter Van Zijl ontving dit een schriftelijk<br />
protest. Verder was er, en dat was pikant, nog een anonieme brief terzake<br />
binnengekomen bij Van Kempen, zodat het voorval ook in Sittard bekend<br />
was geworden. Het bestuur hield de blunderende Van Zutphen buiten<br />
schot en richtte de aandacht op de anonieme brief. Men vond anoniem<br />
schrijven laakbaar en besloot om op de brieven van de specialistenvrou-<br />
51<br />
wen en het stafbestuur niet te reageren. Daardoor groeide het incident<br />
uit tot een conflict. Wat ook meespeelde, was dat Van Zutphen zich op<br />
het standpunt stelde niet meer te willen praten met de specialisten wiens<br />
vrouw de brief hadden ondertekend en al helemaal niet met het stafbestuur,<br />
aangezien ook de vrouw van stafbestuurslid Zandvoort medeonder-<br />
52<br />
tekenaar was. Toch kwam het tot een gesprek, maar dat kon de schade<br />
53<br />
niet meer herstellen. In augustus ten slotte liet het bestuur een van de<br />
vrouwen desgevraagd weten niet te zullen reageren op de door haar mede<br />
ondertekende brief omdat het dat niet nodig vond. Het wilde aan de zaak<br />
verder geen aandacht meer besteden. 54<br />
Bruintjes maakte dit nieuwe conflict niet mee. Hem waren de spanningen<br />
55<br />
te veel geworden en hij had zich in april ziek gemeld. In juni wilde<br />
Bruintjes weer aan het werk, maar het bestuur besloot dat hij ‘alleen de<br />
56<br />
vergaderingen bijwoont en zich distantieert van opwindende zaken’. Per 1 september<br />
hervatte Bruintjes zijn werk voor halve dagen. Maar ‘stress-opleverende<br />
zaken zullen zoveel mogelijk (moeten) worden vermeden, zoals o.a. de<br />
vergaderingen met de Medische Staf’, zo was hem geadviseerd. 57<br />
Daardoor kon Bruintjes ook nauwelijks deelgenoot zijn van een conflict<br />
tussen Dassen en de directiesecretaresse van Geleen. Deze episode, die<br />
met ziekenhuiszaken ook weer weinig van doen had en ernstig te denken<br />
gaf over het bestuurlijk functioneren, begon bij het afscheid van de<br />
secretaresse van Derckx. Deze had de algemene administratieve zaken ten<br />
behoeve van de Sittardse directie voor haar rekening genomen. Er ontstond<br />
in Sittard dus behoefte aan een nieuwe kracht en de directie dacht<br />
in dat verband over het aantrekken van een econoom of een jurist als<br />
directiesecretaris. Van Kempen stelde Geleen daarvan in februari op de<br />
58<br />
hoogte. De directie in Geleen was er niet gelukkig mee. Het aannemen<br />
van zo’n zware kracht zou in verband met de bestuurlijke en directionele<br />
integratie Geleen de mogelijkheid ontnemen om zelf in de eigen behoefte
302 MODEL ‘77<br />
59<br />
aan zo’n kracht te voorzien. Bovendien speelde de taakverdeling tussen<br />
Sittard en Geleen mee. Dassen was voorzitter van het overkoepelend<br />
bestuur geworden en in ruil was Touw benoemd tot secretaris en was het<br />
60<br />
secretariaat in Geleen gevestigd. Wanneer Sittard een jurist als directiesecretaris<br />
ging aantrekken, kon dat de positie van het secretariaat in<br />
Geleen bedreigen. Die positie werd ingenomen door L.J.M. Klaasse-Van<br />
Remortel, secretaresse. Zij was op de Geleense burelen baken voor de zich<br />
door de conflicten heen worstelende, moedeloos geworden functionarissen.<br />
Omdat het management zwak was en veel afwezig, legde zij als<br />
goed geïnformeerde directiesecretaresse in de loop van de tijd veel meer<br />
gewicht in de schaal dan men van iemand in die positie zou verwachten.<br />
Dassen was daarvoor evenwel niet gevoelig. Hij vond dat de directieleden<br />
te veel waren belast met zaken die beter aan een directiesecretaris konden<br />
worden overgelaten en ondersteunde die visie met kritiek op het functioneren<br />
van het secretariaat in Geleen. Op 10 maart 1976 merkte hij in het<br />
overkoepelend bestuur op ‘dat hij niet kan aksepteren dat de samenwerking<br />
wordt vertraagd door overbelasting van de direkties of door een slecht funktione-<br />
61<br />
rend sekretariaat’. Klaasse was als notuliste van deze uitspraak getuige en<br />
uitte een dag later in een brief aan het overkoepelend bestuur haar<br />
onvrede erover. Zij maakte bezwaar tegen de kritiek op haar functioneren<br />
en toonde zich gekwetst door de karakterisering van Dassen van haar<br />
werk ‘als eenvoudig typewerk en een beetje notuleren’. Zij vond de beschuldigingen<br />
aan haar adres ongemotiveerd en beledigend en besloot daarom<br />
62<br />
haar werkzaamheden voor het overkoepelend bestuur te staken. De<br />
reactie van Klaasse leidde tot de nodige commotie. Het bestuur van<br />
Geleen wijdde er begin april veel aandacht aan en vond, in aanwezigheid<br />
63<br />
van de ook hier notulerende Klaasse, haar reactie begrijpelijk. Touw<br />
64<br />
vroeg Dassen schriftelijk om opheldering. In zijn antwoord van 27 april<br />
bleek Dassen vooral verbaasd over de commotie en over de wijze hoe in<br />
Geleen met het voorval werd omgegaan. Hij legde uit dat de overbelasting<br />
van de directieleden niet was te wijten aan het tekortschieten van de<br />
secretaressen, maar van het secretariaat en wel door het ontbreken van<br />
een juridische geschoolde directiesecretaris. Het ging wat hem betreft om<br />
taken van een andere aard dan van directiesecretaressen konden worden<br />
gevraagd. ‘Wellicht is enig misverstand hierbij begrijpelijk, omdat dezelfde naam<br />
gebezigd wordt voor een verschillende functie’, verklaarde Dassen. Hij was<br />
overigens niet van plan om zich door Klaasse, gesteund door bestuur en<br />
directie in Geleen, de les te laten lezen. De opmerkingen van Klaasse
DE EVALUATIE VAN DE SAM ENWERKING IN 1976 303<br />
vond hij overtrokken en met zijn brief hoopte hij de zaak ‘in zijn juiste<br />
65<br />
proporties’ weer te geven. Hij dreef er de kwestie echter alleen maar verder<br />
mee op de spits. 66<br />
Het incident speelde Sittard en Geleen ten aanzien van de aanstelling van<br />
een secretaris uit elkaar. Zij besloten om de functie van secretaris maar<br />
ieder voor zich in te vullen. Dat leidde tot de aanstelling van J.H.S. van<br />
Herten in Sittard per 1 juli 1976 en van C. Eikenboom in Geleen per 1<br />
oktober. De laatste werd ook secretaris van het overkoepelend bestuur. 67<br />
Klaase bleef intussen, ook al beschouwde het overkoepelend bestuur de<br />
zaak als afgedaan, volharden in haar standpunt en notuleerde niet meer. 68<br />
In februari 1977 moest Eikenboom een operatie ondergaan, waarvan hij tot<br />
69<br />
in mei herstellende was. In de zomermaanden wist hij zijn plek in de<br />
moeizaam functionerende organisatie niet goed te vinden. Op 15 augustus<br />
besloot het bestuur zijn contract niet te verlengen. Klaasse werd daarop<br />
de lachende derde. Met het oog op de aanstaande integratie werd het<br />
aantrekken van een nieuwe secretaris namelijk niet meer wenselijk geacht<br />
en daarom werd zij in plaats daarvan gepromoveerd tot directie-assi-<br />
70<br />
stent. Zij woonde met deze promotie op zak de vergaderingen van het<br />
overkoepelend bestuur weer bij, niet als notuliste, maar als assistent van<br />
de directie Geleen. Het notuleren bleef zij overlaten aan N. Gilissen. Pas<br />
op 1 januari 1978 toen Dassen afscheid nam, pakte ze de klus weer op en<br />
kon de toen al twee jaar vervangende Gilissen haar taak neerleggen. In<br />
een vriendelijke brief bedankte deze de bestuursleden en wees met een<br />
knipoog op de soms ongestructureerde vergaderingen en gespannen sfeer.<br />
Veelzeggend besloot zij met een extra woord van dank voor de genoten<br />
gastvrijheid in Sittard en Geleen, ‘waartussen ik geen onderscheid kan ma-<br />
71<br />
ken’. Bedoeld of onbedoeld, drukte Gilissen de kemphanen met de neus<br />
op de feiten dat de controverse tussen de twee ziekenhuizen alleen tussen<br />
de oren van de bestuurders bestond en niet tussen die van de gewone<br />
ziekenhuismedewerker.<br />
De evaluatie van Derckx<br />
Honings had zich in september 1976 uit Geleen teruggetrokken. Tezelfdertijd<br />
liet de medische staf in Geleen haar afkeuring blijken over de saneringsplannen.<br />
De brief waarin zij dat deed, kwam toevallig als ingezonden<br />
stuk aan de orde aan het begin van de vergadering waarvoor het bestuur<br />
het stafbestuur had uitgenodigd om over de plannen te praten. De bestuursleden<br />
toonden hun grote teleurstelling over de houding van de staf
304 MODEL ‘77
DE EVALUATIE VAN DE SAM ENWERKING IN 1976 305<br />
en gaven elkaar gelijk in hun afkeer. Ilmer verklaarde geen zin meer te<br />
hebben in het gesprek. Toch werden de stafbestuurders verwelkomd. Het<br />
gesprek leidde tot niets. Men speelde welles nietes en maakte elkaar<br />
verwijten. 72<br />
Sittard was ten aanzien van de verhoudingen in Geleen tamelijk naïef de<br />
samenwerking ingestapt, maar kwam er gaandeweg achter wat er zich<br />
afspeelde. Honings nam kennis van de wijze van werken en communiceren.<br />
Dassen ontdekte de manco’s in het functioneren van de directie. Specialisten<br />
die Geleen bezochten, zoals Hogenhuis, kwamen niets vermoedend<br />
op een slagveld terecht. Derckx bezag de situatie en zette zich<br />
alvast aan het schrijven van een evaluatie van de samenwerking in het<br />
eerste jaar. In januari 1977 stond immers de jaarlijkse terugblik op de<br />
agenda en in Sittard wilde men nauwkeurig weten wat er wel en niet was<br />
bereikt. Op 29 oktober 1976 kwam een eerste proeve klaar. Deze was<br />
vernietigend.<br />
Derckx begon zijn rapport met de achtergrond van de samenwerking,<br />
namelijk dat deze door de minister was afgedwongen. Hij gaf aan dat<br />
Sittard er zeer gereserveerd tegenover stond. Hij schreef ook dat Sittard de<br />
indruk had dat het enthousiasme van Geleen voor samenwerking slechts<br />
was ingegeven door de druk van de overheden. Sittard zou het Medisch<br />
Centrum uiteindelijk ‘de gunst van de twijfel’ hebben gegeven, zich daarbij<br />
wel realiserende dat de samenwerking ‘praktisch uitsluitend’ voordelen zou<br />
opleveren voor Geleen. Derckx vervolgde deze zelfgenoegzame toonzetting<br />
met een verhaal over de moeizame vorming van het overkoepelend<br />
bestuur. Daarna lichtte hij de samenwerkingsinitiatieven toe. De conclusie<br />
die de lezer uit dat overzicht moest trekken, was dat er maar weinig<br />
tot stand was gebracht.<br />
Eigenlijk telde Derckx maar twee successen. Het eerste betrof de neurologie.<br />
In Geleen hadden De Rooij en Van den Bosch eind 1973 verklaard<br />
overbelast te zijn en een derde associé aan te willen trekken. In deze tijd<br />
ontstond een scheiding tussen neurologie en psychiatrie. Er was een<br />
ontwikkeling op gang gekomen waarbij psychiatrie in ziekenhuizen in<br />
aparte afdelingen werd ondergebracht en de overheid was bezig voor deze<br />
afdelingen erkenningen te verlenen onder de titel Psychiatrische Afdeling<br />
Algemeen Ziekenhuis (P.A.A.Z.). De Rooij en Van den Bosch wilden ook<br />
zo’n afdeling opzetten en daarvoor erkenning krijgen. Mede met het oog<br />
73<br />
daarop was de derde kracht nodig. Het ziekenhuis dacht er anders over.
306 MODEL ‘77<br />
Het wilde voor de P.A.A.Z. liever een psychiater in loondienst hebben en<br />
74<br />
zag zich daarin gesteund door de Inspectie voor de Volksgezondheid. De<br />
Rooij, die langzamerhand genoeg had gekregen van de vruchteloze discussies<br />
met de leiding van het Medisch Centrum, kondigde in september<br />
zijn afscheid aan. Hij vertrok op 1 januari 1975 naar de nog te openen<br />
75<br />
inrichting Welterhof in Heerlen. Bruintjes was boos op De Rooij over zijn<br />
76<br />
vertrek en Van den Bosch op de directie. De achterblijver stond met lege<br />
handen. Hij kon de praktijk alleen niet aan en zag in deze situatie van de<br />
P.A.A.Z. weinig meer terechtkomen. In het voorjaar werd hem een uitweg<br />
geboden. Sittard zou in Geleen de neurologie overnemen, zodat hij zich<br />
volledig kon gaan toeleggen op psychiatrie en de P.A.A.Z. Hij wilde deze<br />
oplossing wel aanvaarden wanneer een P.A.A.Z.-erkenning was verkregen,<br />
maar liet die eis later vallen. De neurologie werd in 1975 overgedragen aan<br />
de maatschap in Sittard, die er een vierde neuroloog, E.M.G. Joosten, voor<br />
aanstelde. Die overdracht gaf ook ruimte aan de Sittardse neurofysioloog<br />
77<br />
B. Kemp om zijn praktijk naar Geleen uit te breiden. Uit nood geboren<br />
was er dus tussen Geleen en Sittard een samenwerking tot stand gekomen.<br />
Van den Bosch beleefde daar voorlopig echter nog geen plezier van.<br />
De P.A.A.Z.-erkenning bleef uit, omdat hij niet in loondienst was. De<br />
directie wilde Van den Bosch wel uitkopen, maar het Centraal Orgaan<br />
voor Ziekenhuistarieven stond dat alleen toe indien dat ten laste van het<br />
78<br />
eigen vermogen van de stichting kwam. Daarvoor voelde het bestuur<br />
weer niet. Opnieuw was een slepende kwestie geboren, bron van spanningen<br />
en conflicten. Aan de tussen Sittard en Geleen bereikte samenwerking<br />
op het gebied van de neurologie deed dat echter niets af.<br />
Het tweede succes betrof de apotheek. Van Zijl had aangekondigd zich te<br />
willen concentreren op zijn functie van klinisch chemicus, waardoor er<br />
voor de apotheek in Geleen een deeltijdvacature ontstond. In Sittard werd<br />
de apotheek geleid door de hoogleraar F.W.H.M. Merkus. Deze werd<br />
bijgestaan door assistent A. Duchateau, die op 1 maart 1974 werd geregistreerd<br />
als ziekenhuisapotheker. Duchateau wilde graag als geregistreerd<br />
apotheker aan het ziekenhuis Sittard verbonden blijven, maar twee apothekers<br />
vond Merkus te veel. De vacature in Geleen gaf uitkomst. De<br />
ziekenhuizen besloten de apotheken te combineren, zodat Merkus kon<br />
79<br />
instemmen met de toelating van Duchateau. Zijn nieuwe rol speelde de<br />
jonge apotheker maar kort. Hij kon in 1976 een interessante aanstelling<br />
krijgen in Den Bosch. Voor de samenwerking had het geen consequenties.<br />
De apotheken bleven één. 80
DE EVALUATIE VAN DE SAM ENWERKING IN 1976 307<br />
Er waren dus twee geslaagde samenwerkingspogingen op te tekenen, door<br />
de rekenkunde van Derckx zelfs drie omdat hij de met elkaar gekoppelde<br />
neurologie en neurofysiologie als twee successen telde. Op vijftig initiatieven<br />
was dit een magere score. De assistentieverlening van Honings aan de<br />
bouwplannen in Geleen was stukgelopen. De chirurgen, de medische staf<br />
en de directie van Sittard hadden voor het idee om Pieters in de Sittardse<br />
maatschap te halen, ogenblikkelijk bedankt. Zij hadden geen zin om in de<br />
chirurgencontroverse in Geleen betrokken te raken met het risico dat deze<br />
81<br />
ook nog eens zou worden verhevigd. De kno-artsen kwamen in gesprek,<br />
82<br />
maar niet tot een overeenkomst. Een poging om Van Zijl te laten samen-<br />
83<br />
werken met zijn Sittardse collega F.P. Stapert mislukte ook. Overleg<br />
tussen de internisten, naar aanleiding van de aanstelling van een vierde<br />
84<br />
internist in Sittard, strandde meteen op misverstanden. In Geleen vertrok<br />
op 1 april 1975 gynaecoloog De Groot na een dissociatie met Belder. De<br />
directies poogden Belder met de Sittardse vrouwenartsen samen te brengen,<br />
maar daarvoor bleken de tegenstellingen te groot. 85<br />
De resultaten van de samenwerking waren dus weinig hoopgevend.<br />
Derckx probeerde het beeld nog wat op te fleuren door het grote aantal<br />
initiatieven zelf als positief resultaat aan te duiden. Maar dit aantal was<br />
alleen maar groot door zijn ruimhartige manier van tellen. In alle eerlijkheid<br />
moest ook hij vaststellen dat het weliswaar gelukt was de neurologie<br />
en de apotheek te integreren, maar dat dit alleen ‘kon worden bereikt omdat<br />
deze specialismen in Geleen niet meer bezet waren’. Die vaststelling bracht de<br />
successcore op nul.<br />
Derckx had nog meer negatiefs te melden. Hij beschouwde de samenwerking<br />
als een ‘drainage van Geleen op Sittard’. Hij wilde dan nog wel geloven<br />
dat het tot een volledige fusie zou kunnen komen, maar ‘men blijft zitten<br />
met de lokatie van de instellingen op twee plaatsen’. Kijkend naar de situatie<br />
elders, beoordeelde hij de bilocatie als een ‘belangrijke contra-indicatie die<br />
desintegrerend zal werken’. Derckx wees op de medische staf in Geleen die<br />
zich naar zijn mening ‘vanuit een gevoel van bedreiging alsook uit puur eigenbelang<br />
zal blijven afzetten tegen Sittard’. ‘Zonder op ons ziekenhuis de loftrompet<br />
te willen steken’, om het vervolgens toch te doen, betoogde Derckx dat ‘er<br />
op vrijwel alle niveau’s meer of minder omvangrijke kwaliteitsverschillen bestaan’.<br />
Daardoor was de samenwerking waar het ging om het inbrengen<br />
van kennis en ervaring volgens hem voornamelijk eenrichtingsverkeer.<br />
Alleen Geleen had dus profijt gehad van het afgelopen jaar. Zolang de<br />
patiënt er baat bij had, vond Derckx dat niet erg, maar ‘de wet van behoud
308 MODEL ‘77<br />
van energie’ dicteerde wel dat vroeg of laat Sittard beloond zou moeten<br />
worden. De inspanningen van de Sittardse directie voor Geleen begonnen<br />
namelijk hun sporen te trekken. ‘De vooral de laatste tijd vaker geuite klacht<br />
dat de directie zo moeilijk bereikbaar is geworden is in deze een duidelijk signaal’,<br />
verklaarde hij.<br />
Derckx kwam tot de slotsom dat het alles of niets en nu of nooit was. De<br />
betrokkenen dienden ‘( ) op korte termijn (hun autonomie) prijs te geven’. Er<br />
moest één bestuur en één directie komen, waarbij het ziekenhuis in<br />
Geleen de relatie met de gemeente en de provincie op bestuursniveau<br />
diende te verbreken. De in 1975 afgesproken proefperiode van vijf jaar<br />
vond hij veel te lang, zeker omdat Bruintjes maar halve dagen beschikbaar<br />
was en Van Kempen over drie jaar met pensioen ging. Hij wilde voor die<br />
tijd een werkelijk geïntegreerde bestuurs- en directiestructuur op poten<br />
hebben. Nog vier jaar doormodderen was voor Derckx geen optie. 86<br />
Het was de bedoeling over de evaluatie eerst in het directieberaad overeenstemming<br />
te krijgen en deze daarna in het overkoepelend bestuur te<br />
brengen. Vervolgens zou het rapport in de onderliggende besturen worden<br />
besproken, waarna het zou worden voorgelegd aan de hoofden van dienst,<br />
de medische staven en de ondernemingsraden. Van Kempen presenteerde<br />
het rapport echter eerst aan het Sittardse bestuur, waar het met algemene<br />
87<br />
instemming werd ontvangen. De medische staf in Geleen verzette zich<br />
al bij voorbaat tegen de procedure en eiste inspraak voordat het rapport<br />
naar het overkoepelend bestuur ging. De medische staf in Sittard, reeds op<br />
de hoogte van de inhoud van Derckx’ rapport, was met de route tevreden.<br />
88<br />
Overleg in het directieberaad leidde in november 1976 tot een flink<br />
afgezwakte tweede versie. De felle bewoordingen waren geschrapt. In de<br />
conclusies werd nu nadrukkelijk gesteld dat ook de ‘vrij apathische houding’<br />
van de Sittardse staf een remmende factor voor de integratie was. De<br />
slotconclusie werd wat meer uitgewerkt, maar bleef qua strekking dezelfde.<br />
Men kon betogen dat het rapport erop vooruit was gegaan. Het miste<br />
wel de scherpte van de eerste versie, maar de tekst werd er, vooral voor<br />
Geleen, een stuk acceptabeler door. Eén wijziging die met het oog op de<br />
acceptatie was aangebracht, was van grote betekenis. Het betrof het<br />
schrappen van de reden van de samenwerking, namelijk de brief van<br />
Stuyt. Daardoor ontstond de indruk dat de samenwerking op grond van algemene,<br />
aan de kwaliteit van de gezondheidszorg bijdragende redenen en
DE EVALUATIE VAN DE SAM ENWERKING IN 1976 309<br />
vanuit een wederzijdse behoefte was begonnen. Zo werd de tijdgenoten<br />
een belangrijk inzicht in de geschiedenis van de instellingen ontnomen. 89<br />
De nieuwe versie werd eind december 1976 in het overkoepelend bestuur<br />
goed ontvangen en stuitte bij de Geleense afgevaardigden niet op grote<br />
weerstand. Dat kon ook haast niet anders, omdat uit de analyses en de<br />
conclusie de angels wel waren getrokken. Het toekomstplan om versneld<br />
tot één bestuur en één directie te komen vond ook instemming en de<br />
discussie concentreerde zich dan ook op de procedure om deze integratie<br />
handen en voeten te geven. Dassen, Derckx en Mastenbroek, die de plaats<br />
van Ilmer in het overkoepelend bestuur had overgenomen, deden elk<br />
voorstellen hiertoe. Die weken onderling wel wat af, maar kwamen op<br />
hetzelfde neer: er moest een beleidsplan worden geschreven om, wanneer<br />
dit instemming had van alle geledingen, per 1 januari 1978 tot een volledige<br />
fusie te komen. Het directieberaad kreeg de opdracht de drie procedu-<br />
90<br />
revoorstellen tot één plan te comprimeren. Al op 5 januari 1977 was het<br />
hiermee klaar. Het idee was dat de besturen eerst een principe-uitspraak<br />
over volledige integratie moesten doen. Er zouden dan een organisatieschema<br />
en een medisch beleidsplan worden opgesteld. Na toetsing door<br />
drie leden van het overkoepelend bestuur, zouden deze daarna moeten<br />
worden besproken in dat bestuur en vervolgens in de onderliggende<br />
besturen. Voor het einde van het jaar moesten de plannen bij de ondernemingsraden,<br />
hoofden van dienst en medische staven liggen. Wanneer<br />
deze instemden zou ten slotte een datum voor de effectuering van de<br />
fusie worden bepaald. 91<br />
Het is opmerkelijk hoe snel ineens stappen in de richting van daadwerkelijke<br />
samenwerking werden genomen. De directies waren het vlot eens en<br />
ook binnen het overkoepelend bestuur was de eensgezindheid groter dan<br />
men op grond van het verleden kon verwachten. Zelfs in de afzonderlijke<br />
besturen was er geen weerstand. 92<br />
Van Kempen maakte in de Sittardse bestuursvergadering van 11 januari<br />
1977 nog wel een voorbehoud ten aanzien van de positieve houding van<br />
Geleen. Men zou er vast en zeker terughoudend zijn, hoezeer men zich<br />
ook positief had uitgelaten. ‘In vaagheid gaat men ( ) in Geleen wel mee, doch<br />
de rem op dit meegaan begint bij de concretisering’, wist hij. Van Kempen, die<br />
de eerste versie van het rapport van Derckx goed had gelezen, was zich er<br />
zeer van bewust waar bij de fusie de problemen zouden gaan ontstaan.<br />
Geleen wilde zijn ziekenhuis niet kwijt en op dat punt lag de grootste
310 MODEL ‘77<br />
angst. Van Kempen voorzag dat door een beddenreductie in de toekomst<br />
het ziekenhuis in Geleen in gevaar zou komen. Hij wilde zich dan ook<br />
niet vastleggen op het handhaven van de bilocatie. 93<br />
Wat Geleen betreft was de inzet van de samenwerking steeds het behoud<br />
van het St. Barbara Ziekenhuis en zelfs het behoud van autonomie geweest.<br />
Dat was nog niet veranderd, ook al werd nu over volledige integratie<br />
gesproken. Zou Geleen immers de autonomie opgeven, dan verloor het<br />
alle invloed en uiteindelijk het ziekenhuis. Geleen werkte samen om niet<br />
te hoeven samenwerken. Bruintjes en Van Zutphen waren op rationele<br />
gronden wel voor een volledige fusie, maar konden zich de onvermijdelijke<br />
consequentie daarvan niet permitteren. De opstelling van Geleen was<br />
een noodgedwongen contradictie: integreren met behoud van autonomie.<br />
Veelzeggend ten slotte is de in de tweede versie van het evaluatierapport<br />
toegevoegde opmerking dat de medische staf in Sittard zich apathisch<br />
gedroeg. Dat was een juiste constatering. De staf in Sittard wachtte af,<br />
omdat het geen reden had om anders te doen. Het had immers bij de fusie<br />
niets te winnen en niets te verliezen. Het maakte voor de Sittardse medici<br />
domweg niet uit of er wel of geen integratie tot stand kwam, zolang, en<br />
dat dachten zij met een afwachtende houding te kunnen afdwingen, zij<br />
maar de dienst uitmaakten.<br />
3. HARMONIEMODEL EN CONFLICTMODEL<br />
In februari werd van het evaluatierapport een verkorte versie gemaakt ten<br />
behoeve van de ondernemingsraden, hoofden van dienst en de medische<br />
94<br />
staven. Daaruit was ook het restant van wat aanstoot kon geven weggelaten,<br />
zodat een vrij algemeen, inhoudarm verhaal overbleef. De hoofden<br />
van dienst in Geleen waren de eersten met een reactie, die zij inleverden<br />
bij de Geleense directie. Zij vonden dat de directies wel erg hun best<br />
hadden gedaan de positieve kanten te benadrukken. Zij wezen op het<br />
ontbreken van een beschrijving van de ‘individuele en kollektieve problemen’<br />
die zich bij integratie zouden voordoen. De hoofden hadden zich gebogen<br />
over externe factoren zoals de ontwikkeling van de gezondheidszorg en<br />
de verwachte beddenreductie. Op grond daarvan kwamen zij tot de vraag<br />
of het niet ‘reëler’ was om ‘te streven naar een andere opzet, b.v. met koncentratie<br />
van de verpleeghuisbedden te Geleen en de ziekenhuisbedden te Sittard’. 95<br />
Na Derckx predikten nu dus ook de Geleense hoofden van dienst revolu-
HARM ONIEMODEL EN CONFLICTMODEL 311<br />
tie, niet op de hoogte van de oorspronkelijke rapporttekst en toch op<br />
grond van dezelfde overwegingen. Zij gingen voorbij aan de controverse<br />
tussen Sittard en Geleen en kwamen tot een helder plan: Invia en St.<br />
Agnetenberg naar Geleen en de ziekenhuisactiviteiten concentreren op<br />
het terrein in Sittard. De directie in Geleen was er niet gelukkig mee.<br />
Dergelijke gedachtespinsels zouden onrust veroorzaken en de onderhandelingspositie<br />
ten opzichte van Sittard in gevaar brengen. Beleidsvoornemens<br />
zoals de beddenreductie waren nog veel te onzeker en pasten dus<br />
niet in een toekomstbeeld, aldus de directie, de oplossingsgerichte en<br />
ruimdenkende gedachten van de diensthoofden van tafel vegend. 96<br />
De medische staf in Geleen oordeelde dat het evaluatierapport mager en<br />
onvolledig was. Gezien de twee uitkleedacties die het oorspronkelijke rapport<br />
had ondergaan, was dit niet verwonderlijk. Bruintjes koos een constructieve<br />
benadering en stelde dat het voorgestelde medisch beleidsplan<br />
de staf de kans bood naar voren te brengen wat zij in het rapport miste.<br />
Frederiks, die Van Zijl was opgevolgd als stafvoorzitter, draaide het om.<br />
Hij herinnerde er fijntjes aan dat de staf ‘bij de opstelling van het evaluatierapport<br />
betrokken diende te worden’. ‘Nu moet achteraf blijken dat het rapport<br />
97<br />
onvolledig is en dat de inbreng van de staf alsnog noodzakelijk is’. Er ging een<br />
stafverklaring uit waarin het rapport werd afgewezen. Belder schreef op 13<br />
maart 1977 dat hij zich voornam alle schade die hij door een fusie zou<br />
98<br />
leiden op het bestuur te gaan verhalen. Van het echtpaar Daniëls ontving<br />
het bestuur die dag een brief met dezelfde strekking. Het had het<br />
veelzeggend over ‘fusie c.q. opheffing van het St Barbara Ziekenhuis’. 99<br />
In een bespreking met het bestuur op 21 maart nam Frederiks de stafverklaring<br />
plotseling terug en betitelde deze als een ‘regiefout’. Enkele stafleden<br />
hadden zich ervan gedistantieerd en inmiddels zou de staf in meerderheid<br />
voorstander van nauwe samenwerking met Sittard zijn. Er kwam<br />
een nieuwe verklaring die luidde dat de staf het rapport afwees, maar niet<br />
de samenwerking, en waarin garanties voor het voortbestaan van het<br />
100<br />
ziekenhuis werden gevraagd. De staf bleek dus niet zo eensgezind als<br />
de radicalen, zoals Frederiks, wensten. Dat begon het stafbestuur parten<br />
te spelen. In zijn strijdlust rende het te ver voor de troepen uit. Daardoor<br />
raakte het verwijderd van een deel van zijn achterban en door zijn negatieve<br />
houding bovendien van de andere gremia.<br />
Van Kempen en Derckx wilden met één trein de toekomst in. Die trein<br />
zou hoe dan ook vertrekken en wel op 1 januari 1978. Het overkoepelend
312 MODEL ‘77<br />
bestuur wilde mee, evenals de onderliggende besturen. Ook de directie<br />
van Geleen stapte in. De diensthoofden van beide vestigingen aarzelden<br />
wat, maar gingen mee, net als de ondernemingsraad in Geleen. De ondernemingsraad<br />
in Sittard vond de zaken veel te complex voor een snelle<br />
101<br />
reactie maar sloot zich toch bij de rest aan. De medische staf van Sittard<br />
zat al in de trein, liet niets van zich horen en wachtte vanuit haar rijtuig<br />
de gebeurtenissen af. De medische staf van Geleen bleef alleen achter.<br />
Begin april had het Geleense stafbestuur zijn reactie op de evaluatie klaar.<br />
De inhoud van het rapport was meer uitgewerkt, maar niet anders dat de<br />
oorspronkelijke mededeling dat men tegen was en eventuele schade zou<br />
verhalen op de stichting. Het stafbestuur riep de collega’s in Sittard op<br />
eindelijk eens hun reactie kenbaar te maken. Zouden zij dat nalaten, dan<br />
zou Geleen dat als een negatief samenwerkingsresultaat aan de evaluatie<br />
102<br />
toegevoegd willen zien. In een mondelinge toelichting gaf Frederiks de<br />
directie in overweging om een forumdiscussie te organiseren, maar hij had<br />
niet in de gaten dat het perron al leeg was en het dus aan deelnemers zou<br />
ontbreken. 103<br />
104<br />
Bij de Geleense leiding kreeg de reactie van de staf een kil onthaal. In<br />
Sittard was het niet anders. Van Kempen vond de reactie ‘moedbenemend’.<br />
Hij vond de overtuiging die eruit sprak onjuist. Maar zijn analyse van de<br />
situatie gaf wel blijk van inzicht in de Geleense problematiek. Volgens<br />
hem lag aan de houding van de staf in Geleen ‘een fundamenteel gebrek aan<br />
informatie ten grondslag, welk gebrek terug kan worden gevoerd tot de kennelijk<br />
duidelijk scheefliggende verhoudingen tussen de direktie en de medische staf te<br />
105<br />
Geleen’. De directie in Geleen had met de medische staf moeten overleggen<br />
en deze meer moeten betrekken. Van wat de medici in Geleen steeds<br />
maar opnieuw riepen was dus kennelijk ook Van Kempen overtuigd. De<br />
verhouding tussen het bestuur en de directie, de zwakke positie van de<br />
directie en het gebrek aan communicatie in Geleen waren bepalend voor<br />
de houding van de medische staf. In alle conflicten met de staf draaide de<br />
discussie steeds weer om inspraak, informatie en communicatie. Natuurlijk<br />
was de Geleense medische staf tegen de samenwerking. De fusie was<br />
tenslotte een bedreiging voor het voortbestaan van het St. Barbara Ziekenhuis.<br />
De medische staf in Geleen stond eenzaam op het perron. Daaraan had zij<br />
zelf schuld. Maar Van Kempen zat in een trein met Geleense bestuurders<br />
en directeuren die aan deze situatie ten minste evenveel schuld hadden.
HARM ONIEMODEL EN CONFLICTMODEL 313<br />
Wat door de houding van de medische staf in Geleen niet opviel, was dat<br />
weliswaar alle andere geledingen op de trein waren gesprongen, maar dat<br />
zij elk in hun eigen rijtuig zaten en niemand wist waarheen de trein zou<br />
rijden. Dat scheen er ook niet toe te doen. Er heerste een gevoel dat het<br />
belangrijk was in de trein te zitten, niet of deze ergens heen ging.<br />
Frederiks en zijn collega’s waren in afwachting van het antwoord van de<br />
medische staf in Sittard, niet op de evaluatie want daarvan was al bekend<br />
dat dit positief was, maar op de reactie die de staf in Geleen daarop had<br />
geschreven. De Sittards specialisten namen daarvoor de tijd. Zij kwamen<br />
uiteindelijk pas in oktober 1977 met een rapport. Dit rapport, van de hand<br />
van stafvoorzitter G.E.A.E. de Gier, was een regelrechte aanval op de staf<br />
van Frederiks en zette dezelfde zelfgenoegzame toon als Derckx aan de<br />
eerste versie van zijn evaluatierapport had meegegeven. De samenwerking<br />
en de stappen die waren genomen waren juist geweest, maar de<br />
integratie van de medische staven en van activiteiten waren door toedoen<br />
van Geleen op grote moeilijkheden gestuit. Persoonlijke verschillen waren<br />
daarnaast ook een ‘bron van moeilijkheden’ geweest en dat was ‘van het<br />
eerste uur duidelijk’, oordeelde De Gier. ‘Voor de langerzittende stafleden te<br />
Sittard was de oprichting van het ziekenhuis te Geleen zonder duidelijke noodzaak,<br />
maar eerder op negatieve gronden t.o.v. Sittard, moeilijk te accepteren<br />
geweest’, haalde hij oude koeien uit de sloot. De jongeren stonden daar verder<br />
vanaf, schreef hij, ‘maar voor hen bleef het bezwaar van de versnippering<br />
van het potentieel gelden, waardoor een nog beter uitgegroeid centrum-ziekenhuis<br />
voor de Westelijke Mijnstreek onmogelijk gemaakt was’. Sittard was niet<br />
vrij van wroeging. De door de Geleense staf ‘openlijk beleden zeer matige<br />
verstandhouding met hun direktie en bestuur conform het waarschijnlijk wat<br />
overtrokken karakteristiek van repressieve tolerantie en de niet zeldzame persoonlijke<br />
controverses’ maakten het volgens De Gier begrijpelijk dat de<br />
Sittardse medici er weinig zin in hadden. Zij wilden immers niet de eigen<br />
goedlopende zaak verstoren door de moeilijkheden van anderen in huis te<br />
halen. Na deze tirade sprak De Gier vol lof over de evaluatie van Derckx<br />
en de door het overkoepelend bestuur voorgestelde vervroegde en zijns inziens<br />
vergaande integratie. Hij had nog wel een verrassing in petto. Hoewel<br />
de staf in Sittard groot voorstander was van de plannen van het overkoepelend<br />
bestuur, kon zij er nog niet mee instemmen. De reden was de<br />
reactie van de staf in Geleen op het evaluatierapport. Als namelijk de staf<br />
aldaar zich zo negatief opstelde, er zoveel achterdocht en wantrouwen
314 MODEL ‘77<br />
was, er zoveel interne problemen waren en er ten slotte sprake was van<br />
grote interne verdeeldheid, dan mocht men niet verbaasd zijn dat de staf<br />
in Sittard grote vraagtekens zette bij de haalbaarheid van de integratie. 106<br />
De medische staf in Sittard opereerde geslepen maar niet constructief. Als<br />
voorstander werd zij tegenstander: niet vanwege de plannen maar vanwege<br />
de houding van de staf in Geleen weigerde het zijn instemming te<br />
betuigen. Met de bekendmaking daarvan had De Gier bovendien gewacht<br />
tot oktober. Hij liet Frederiks denken nog in de fase van debat te zijn,<br />
maar hij wist heel goed dat de trein al was vertrokken.<br />
Eén vraag bleef onbeantwoord. Waarom was het ziekenhuis in Sittard, dat<br />
steeds betoogde dat het tegen de samenwerking was geweest en de<br />
indruk gaf dat het altijd al had geweten dat deze nergens toe zou leiden,<br />
dan toch met Geleen in zee gegaan? In deze vraag lag materiaal voor<br />
Geleen voor het grijpen om eens tegengas te geven. Maar dit materiaal<br />
bleef onberoerd. Op hoge toon mat Sittard zich een positie aan van<br />
superieure fusiepartner die alles uitstekend op orde had, de zaken tot in<br />
detail overzag en in alle opzichten opviel door kennis en kunde, zodanig<br />
dat het ziekenhuis daar zelf in geloofde ook. Die houding onttrok de eigen<br />
beperkingen, de lichtvaardigheid van handelen en de meer dan alleen in<br />
fusieaspecten passieve houding aan het zicht. Sittard duwde er Geleen<br />
mee in de omgekeerde positie: die van de zwakke partij, nergens zelfstandig<br />
toe in staat. Geleen hielp een handje mee om de tegenstelling te<br />
versterken doordat het steeds negatieve aandacht op zich vestigde. Wat<br />
er goed ging in Geleen, de kwaliteit van de verzorging, de afdeling van<br />
gynaecoloog Belder en zo meer, bleef volledig onopgemerkt.<br />
De reactie van de medische staf in Sittard op het rapport van de staf in<br />
Geleen was ‘heel koel’ geweest, liet Van Kempen zijn bestuur weten, om<br />
enkele minuten later mee te delen dat ‘de Integratiecommissie inmiddels ver<br />
gevorderd is met de samenstelling van het beleidsplan’. 107<br />
Het model organisatie-, bestuurs- en direktiestruktuur, met beleidsplannen<br />
Het overkoepelend bestuur had in januari Smit, Touw en Lebens aangewezen<br />
om als integratiecommissie het directieberaad te begeleiden bij het<br />
108<br />
voorbereiden van de integratie. Al in april stond een nieuwe bestuurs-<br />
109<br />
en directiestructuur in de steigers. In mei en juni rijpten de ideeën over<br />
110<br />
de integratie van de diensten. Toen Van Kempen eind oktober 1977 de<br />
reactie van De Gier als koel omschreef en sprak van een vergevorderd
HARM ONIEMODEL EN CONFLICTMODEL 315<br />
beleidsplan, hoefde dit laatste alleen nog maar door de integratiecommissie<br />
te worden vrijgegeven voor behandeling in het overkoepelend bestuur.<br />
In afwachting daarvan zou door Van Kempen, geheel in Sittardse stijl, ‘bij<br />
de diverse geledingen intern de mening van de Integratiecommissie geventileerd<br />
111<br />
worden, opdat men de gedachten die bij deze geledingen leven kan proeven’. In<br />
Geleen werd dit voorbeeld gevolgd, behalve dan dat de medische staf niet<br />
werd geconsulteerd. Het bestuur van Geleen gebruikte hiervoor een merkwaardig<br />
argument, namelijk ‘dat het plan als zodanig nauwelijks alarmerend<br />
kan werken en ( ) dat bovendien een zodanige globale formulering is nagestreefd,<br />
dat de Staf alle mogelijkheden heeft om in te vullen’. Het echte argument was<br />
dat de staf en de leiding weer eens in een verhitte strijd waren verwikkeld<br />
en het inbrengen van de integratievoorstellen in die situatie niet verstandig<br />
werd geacht. 112<br />
In november besloot de Geleense directie plotseling toch anders. Zij<br />
startte een ‘vier-partijen-overleg’, waarbij tegelijk gesproken werd met de<br />
hoofden van dienst, de ondernemingsraad en het stafbestuur. De bedoeling<br />
was dat de partijen in dit verkennend overleg hun opvattingen konden<br />
uitwisselen, maar waarschijnlijk hoopte de directie steun te vinden in<br />
haar benarde positie wanneer de diensthoofden en ondernemingsraadsleden<br />
deelgenoot werden van het negatieve optreden van de medische staf.<br />
Maar een slimme Frederiks gaf Bruintjes en Van Zutphen die kans niet.<br />
Hij ontpopte zich als groot voorstander van de integratie. De staf in<br />
Geleen had nooit anders dan innige samenwerking met de staf in Sittard<br />
gewenst, maar het probleem was dat Sittard aan integratie geen behoefte<br />
had. De directie, de hoofden van dienst en de ondernemingsraad waren<br />
verbaasd en zeiden dat zij het steeds anders begrepen hadden, maar<br />
Frederiks hield voet bij stuk. 113<br />
Welk standpunt Frederiks ten overstaan van de hoofden van dienst en de<br />
ondernemingsraad nu ook wilde voorwenden, bestuur en directie van<br />
Geleen hadden zich reeds opgemaakt voor een nieuw gevecht met de staf<br />
tegen de tijd dat het beleidsplan gepresenteerd zou worden. De hoofden<br />
van dienst en de ondernemingsraad zouden het de leiding niet moeilijk<br />
maken. De ogen waren gericht op de medische staf. 114<br />
In december 1977 presenteerde de integratiecommissie het ‘Model organisatie-,<br />
bestuurs- en direktiestruktuur met beleidsplannen voor de Samenwerkende<br />
Ziekenhuizen en Verpleeghuizen Westelijke Mijnstreek’, kortweg Model ‘77. 115<br />
Het was de weerslag van bijna een jaar werk, maar die inspanning had
316 MODEL ‘77<br />
geen noemenswaardige nieuwe of andere gedachten opgeleverd. Het was<br />
ook nauwelijks op te vatten als een compromis tussen twee fusiepartners.<br />
De tekst en de voorstellen hadden veel gemeen met de door Sittard dat<br />
jaar en in de jaren ervoor ingenomen standpunten. Van beleidsplannen<br />
was geen sprake, hoogstens werden wat algemeenheden genoteerd. Niettemin<br />
werden de voorstellen gepresenteerd als ware zij een forse integratiestap.<br />
De reden dat het model weinig spannends te bieden had, was<br />
natuurlijk dat het anders onaanvaardbaar zou zijn geweest. De directies<br />
en de integratiecommissie kozen voor de weg van de geleidelijkheid.<br />
De Sittardse klank in de voorstellen was het gevolg van de machtsverhoudingen.<br />
Bruintjes en Van Zutphen waren geen partij voor Van Kempen en<br />
Derckx. Bruintjes vond nauwelijks steun in zijn achterban. Nog steeds<br />
vatte het bestuur van Geleen zijn taak ruim op en liep daar geregeld de<br />
directie voor de voeten. Van Kempen daarentegen, genoot in Sittard groot<br />
respect en nam er een machtige positie in. Een vergelijking tussen Van<br />
Zutphen en Derckx leverde een gelijkluidende uitkomst op. In het directieberaad<br />
speelde Van Kempen de hoofdrol, daarna Derckx, dan Van Zutphen<br />
en ten slotte de regelmatig afwezige Bruintjes. Ook in de integratiecommissie<br />
domineerde Sittard, maar dat kwam omdat Geleen in korte tijd<br />
door ziektegevallen tweemaal van vertegenwoordiger had moeten wisselen.<br />
De belangrijkste integratiestap van Model ‘77 was de oprichting van een<br />
overkoepelende stichting waaraan de besturen van Sittard en Geleen hun<br />
taken moesten overdragen. De onderliggende stichtingen zouden wel<br />
blijven bestaan, maar alleen om het herzien van talloze overeenkomsten<br />
en erkenningen te vermijden. Het voorstel hield in dat het overkoepelend<br />
bestuur nu ook in juridische zin ergens bestuurder van werd. Sittard had<br />
dit al in de eerste fase voorgestaan.<br />
De doelstelling van de te vormen stichting was een gemeenplaats. Zij was<br />
primair om ‘vanuit de geest van medemenselijkheid patiënten zo goed mogelijk<br />
te onderzoeken, behandelen, verplegen, verzorgen en begeleiden’. Secundaire<br />
doelstellingen waren onder andere het streven naar toegankelijkheid en<br />
het optimaal gebruik maken van de beschikbare materiële middelen,<br />
doelstellingen die men afgaande op de uitwerking in het beleidsplan<br />
moest lezen als het behoud van de bestaande instellingen. De beleidsplannen<br />
hadden dan ook sterk het karakter van ‘alles laten zoals het is’ en<br />
bevatten geen andere overwegingen dan die in eerdere rapporten al waren<br />
116<br />
opgesomd. Het was tegen die achtergrond dan ook logisch dat de
HARM ONIEMODEL EN CONFLICTMODEL 317<br />
directie van de nieuwe stichting eigenlijk bestond uit twee directies, één<br />
voor Sittard en één voor Geleen. Die afzonderlijke directies gingen elk<br />
bestaan uit een directeur beheer, een directeur patiëntenzorg ziekenhuis<br />
en een directeur patiëntenzorg verpleeghuizen. Omdat de beheerstaken in<br />
Sittard uitgebreider waren dan in Geleen, kwamen er voor Sittard twee<br />
directeuren beheer. Daarmee was voor de grotere fusiepartner meteen de<br />
gewenste meerderheidspositie geregeld.<br />
Veel tekst was er nodig om voor de nieuwe stichting een taakverdeling<br />
tussen bestuur en directie vast te leggen naar het voorbeeld van Sittard. In<br />
Geleen kende het bestuur vanouds een zeer ruime taakopvatting, waardoor<br />
de positie van de directie zwak was en de leiding in de praktijk<br />
rommelig. In Sittard had het bestuur weinig in te brengen. Van Kempen<br />
voerde het bewind, op de achtergrond in samenspraak met de congregatie.<br />
Die situatie bestond al onder Van der Hoff die met een paar zusters het<br />
beleid bepaalde. In de jaren zestig en zeventig had de congregatie zich<br />
langzaam wat teruggetrokken, waartegenover stond dat de energieke<br />
Dassen zich wat meer in de zaken mengde. Model ‘77 presenteerde de<br />
Sittardse structuur als ‘Raad van Kommissarissen-model’, een begrip ontleend<br />
117<br />
aan circulaires van de landelijke overlegorganen. Een laatste onderwerp<br />
betrof nog de signatuur van de stichting, die volgens de samenstellers<br />
katholiek diende te zijn. 118<br />
De vergissing van Bruintjes<br />
Tijdens de bespreking in het bestuur van het Medisch Centrum Geleen<br />
kwalificeerde Ilmer Model ‘77 als mager. ‘Eigenlijk is het model niet meer dan<br />
een uitgewerkte samenwerkingsvorm, die bescherming biedt aan diegenen die<br />
weinig voelen voor verdere integratie’, stelde hij vast. Veel commentaar hadden<br />
de Geleense bestuurders verder niet. Opmerkelijk was wel het standpunt<br />
van deken H.M. Frissen ten aanzien van de in het model voorgestelde<br />
katholieke signatuur. ‘Het lijkt Deken Frissen opportuun om te kiezen voor<br />
een christelijke signatuur omdat bij de keuze van een katholieke signatuur<br />
tevens een keuze wordt gedaan voor het beleid van Bisschop Gijsen’. 119<br />
Op 22 december 1977 werd Model ‘77 opgestuurd aan de hoofden van<br />
120<br />
dienst, de medische staven en de ondernemingsraden. Voor de Sittardse<br />
geledingen hoefde de inhoud geen verrassing meer te zijn. Van Kempen<br />
had de voorstellen al besproken en de indruk was dat de Sittardse betrokkenen<br />
wel positief zouden reageren. Een positieve reactie mag vanwege<br />
de argwaan tegenover Geleen wel verwonderlijk worden genoemd, maar
318 MODEL ‘77<br />
kennelijk hechtten de Sittardenaren er meer waarde aan om hun harmonieuze<br />
verhouding met hun directeur te demonstreren. Bruintjes had<br />
hetzelfde gedaan als Van Kempen en meende uit zijn gesprekken te<br />
mogen concluderen dat de hoofden van dienst en de ondernemingsraad in<br />
Geleen positief gestemd waren. Dat vertrouwen had hij bij de presentatie<br />
van het model in het bestuur nog eens uitgesproken. Van de medische<br />
staf in Geleen werd een volstrekt negatief oordeel verwacht, maar dat was<br />
door iedereen al ingecalculeerd. 121<br />
In het voorjaar van 1978 bleek Bruintjes zich evenwel ontzettend te<br />
hebben vergist. De reactie van de hoofden van dienst, de eerste die<br />
binnen kwam, was ronduit negatief. Zij vonden het rapport veel te globaal<br />
en wensten de inschakeling van een adviesbureau. ‘De nu gekozen pragmatische<br />
benadering heeft geleid tot het in vorm gieten van een optelsommetje van<br />
bestaande situaties’, vonden de diensthoofden. De directiesamenstelling was<br />
onwerkbaar en ‘wekt de indruk meer op het verleden dan op de toekomst gericht<br />
te zijn’ en zo waren er tal van aanmerkingen. Voordat de geledingen<br />
gevraagd werden met integratiestappen in te stemmen, moest het werk<br />
eerst maar eens goed worden gedaan, was de strekking van hun oordeel.<br />
Zij maakten het overkoepelend bestuur punt voor punt duidelijk dat de<br />
integratiecommissie een onvoldragen stuk met nauwelijks uitgewerkte<br />
voorstellen had geproduceerd. Uit de pagina’s lange reactie kon zowel een<br />
oproep worden gelezen om nu eens echt aan te pakken met de integratie,<br />
als een oproep om het maar even rustig aan te doen. Dat laatste bleek het<br />
advies. De diensthoofden wilden samenwerking op onderdelen, zonder de<br />
122<br />
vorming van een fusieorganisatie. Het advies leek vooral bedoeld als<br />
verstandige route, noodzakelijk nu bleek dat de leiding niet in staat was<br />
een deugdelijk beargumenteerd en uitgewerkt plan op te stellen.<br />
De reactie van de ondernemingsraad van Geleen was niet veel anders.<br />
Ook zij maakte bezwaar tegen het globale karakter van het rapport, miste<br />
argumentatie en uitwerking en viel over het feit dat het model weinig<br />
nieuws bracht. ‘Wij hebben ( ) de indruk dat U de voorgestelde organisatiestructuur<br />
heeft aangepast aan de huidige aanwezige directieleden in beide<br />
lokaties, met andere woorden dat U volgens ons een verkeerd uitgangspunt heeft<br />
gehanteerd’. De ondernemingsraad wilde een nieuw rapport hebben, met<br />
alle aanmerkingen daarin verwerkt. Wanneer dit afdoende was gebeurd,<br />
zou de raad een advies willen geven. 123
HARM ONIEMODEL EN CONFLICTMODEL 319<br />
De oogst was twee negatieve reacties en die van de medische staf moest<br />
124<br />
nog komen. Frederiks had in december 1977 meteen uitstel gevraagd. Na<br />
wat correspondentie over diverse passages in het rapport, liet Smits eind<br />
125<br />
maart 1978 weten geen uitstel te zullen verlenen. Frederiks toonde zich<br />
daarover ‘nogal gepikeerd’ en in overleg met de medische staf in Sittard<br />
besloot het stafbestuur in Geleen de Landelijke Specialisten Vereniging<br />
om advies te vragen. Dat advies kwam er begin maart en was eisend en<br />
wrang van toon. De vereniging huldigde het opmerkelijke standpunt dat<br />
‘in een ziekenhuis geen wezenlijke veranderingen tot stand gebracht kunnen<br />
worden zonder dat deze de instemming van de medische specialisten hebben’. De<br />
fusie moest niet onder dwang tot stand komen, maar in overleg met de<br />
medici. Een medisch beleidsplan kon alleen maar worden geschreven in<br />
overleg met de medische staf. Bij een fusie moest rekening worden<br />
gehouden met de belangen van de doktoren. De doelstelling van de op te<br />
richten stichting, die over het behandelen van patiënten, was onjuist. ‘De<br />
stichting kan immers niet zelf onderzoeken, behandelen etc.’, dit was namelijk<br />
‘duidelijk een taak van de medische specialisten’. Het moest dus zijn: ‘te doen’<br />
behandelen. Het advies was ten slotte om een verklaring af te geven met<br />
126<br />
een aantal eisen in verband met de positie van de specialisten. De<br />
strijdlust die uit de brief sprak, paste in de stijl van de staf in Geleen.<br />
Het stafbestuur in Sittard was niet erg te spreken over de brief. Het idee<br />
dat de ziekenhuizen niet zomaar en zonder instemming van de medici<br />
mochten gaan samenwerken verwees het naar de prullenbak. Er waren, zo<br />
formuleerde stafsecretaris S.P.M. van der Zee het, de specialistenvereniging<br />
‘blijkbaar enkele essentialia ontgaan’, zoals het feit dat de samenwerking<br />
was opgelegd door de overheid. Bovendien beoordeelde de secretaris<br />
de wijze waarop de integratie was voorgesteld als ‘een goed zakelijk inzicht<br />
127<br />
in de bestaande mogelijkheden’. Wat de medische staf in Sittard dwars zat<br />
was de ruziezoekerij. ‘De Sittardse staf hecht nogal aan het harmoniemodel<br />
zoals in Sittard momenteel bestaat; men voelt er niets voor om dit model te<br />
ruilen voor het Geleense conflictmodel’. De diensthoofden en de onderne-<br />
128<br />
mingsraad in Sittard dachten er precies zo over. Alle drie stonden zij<br />
positief tegenover Model ‘77. 129<br />
De directies waren op 5 april 1978 teleurgesteld door de reacties uit<br />
Geleen. Het ergste was nog wel dat de diensthoofden en de ondernemingsraad<br />
hun mening op papier hadden gezet. Nu het zwart op wit<br />
stond, werd het moeilijk om ‘zaken weer recht te praten’. Bruintjes en Van
320 MODEL ‘77<br />
Zutphen voelden zich genomen. Zij hadden de negatieve reacties niet<br />
zien aankomen. Verbijsterd over het gebrek aan inzicht van Bruintjes en<br />
Van Zutphen in wat leefde bij de achterban, vond men in Sittard dat ‘het<br />
130<br />
werk van vele jaren vergeefs is geweest’. Maar de Geleense directeuren<br />
trokken uit de commentaren een conclusie die er niet in te vinden was.<br />
Immers, de kritiek richtte zich op de vage aanpak, niet op de samenwerking.<br />
Nergens was te lezen dat men de integratie afwees. Wel gaf men<br />
het plan om tot die integratie te komen een onvoldoende. Dat de leiding<br />
verkeerd las was opmerkelijk, maar nog opmerkelijker was dat nader overleg<br />
met de geledingen niet leidde tot een correctie van haar conclusie.<br />
131<br />
Op 6 april kwam de medische staf in Geleen met zijn reactie. De dag<br />
132<br />
daarna reageerde de staf in Sittard. De reactie van de laatste werd ontvangen<br />
als positief en constructief, die van de staf in Geleen als negatief,<br />
‘doch de toon van de reactie is gematigder dan verwacht werd’. 133<br />
Op 17 april kwam het bestuur van Sittard in spoedvergadering bijeen. De<br />
verschillende reacties passeerden de revue. Een door Dassen en Van<br />
Kempen op schrift gesteld overzicht van de samenwerking tot dan toe,<br />
eindigend met het besluit dat het bestuur van Sittard, gegeven de reacties<br />
uit Geleen, voorlopig afzag van de integratie, kreeg instemming van de<br />
bestuursleden. Ook ging het bestuur akkoord met een verklaring waarin<br />
gesproken werd van een gebrek aan verlangen tot samenwerking en<br />
vertrouwen in resultaten aan Geleense zijde. Samenwerking kon pas weer<br />
134<br />
aan de orde zijn, wanneer verlangen en vertrouwen er wel waren. De<br />
stukken werden nog dezelfde dag voorgelezen in de vergadering van het<br />
overkoepelend bestuur. Dassen legde daarna nog eens uit dat het afgelopen<br />
was. Met het oog op binnenkort te stellen directievacatures conform<br />
het integratieplan was het misschien nog zinvol een benoemingscommissie<br />
samen te stellen uit twee vertegenwoordigers van Geleen, twee van<br />
Sittard en twee neutralen. Het overkoepelend bestuur kon wat hem<br />
betreft ad hoc vergaderen. De aanwezigen vonden de koers van Sittard<br />
drastisch en achtten het geen goed idee om de samenwerking te staken.<br />
Van Kempen wees nog maar eens op het gebrek aan vertrouwen in<br />
Geleen en gaf aan dat het op basis daarvan geen zin had om de integratie<br />
door te zetten. Hij vond dat ‘nu néé gezegd moet worden’.<br />
Het overkoepelend bestuur kwam tot een voorstel. Het zou een slapend<br />
bestaan gaan leiden en er zou een Commissie van Zes worden gevormd.<br />
Deze commissie zou zich gaan bezighouden met de directievacatures en
HARM ONIEMODEL EN CONFLICTMODEL 321<br />
samen met directies en besturen de weerstanden uit de weg proberen te<br />
135<br />
ruimen. Deze nieuwe koers was warrig. Dassen had de samenwerking<br />
tussen de ziekenhuizen en verpleeghuizen in de Westelijke Mijnstreek<br />
opgeblazen, dus deze was van de baan, maar intussen wilde men blijkbaar<br />
toch gewoon verder werken aan de integratie.<br />
In de Westelijke Mijnstreek botsten twee culturen en leek het voorgenomen<br />
huwelijk afgeblazen. Model ‘77 was geschreven vanuit de cultuur<br />
van het Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid, terwijl het vooral het<br />
Medische Centrum Geleen moest overtuigen. Daar waren door een<br />
bewogen verleden de messen voortdurend geslepen. Voorstellen waarin<br />
niet met al het denkbare rekening was gehouden en oplossingen werden<br />
aangeboden voor alle potentiële vraagstukken, maakten er weinig kans.<br />
Model ‘77 was vanuit dit perspectief een zeer mager rapport en volstrekt<br />
ontoereikend. Het gaf op hoofdlijnen de richting aan, met het idee dat<br />
gaandeweg een invulling gevonden zou worden, precies de wijze waarop<br />
men in het Sittardse ziekenhuis gewend was te werken. De ideeën,<br />
gedachten, overwegingen en strategieën waren daar bovendien al in brede<br />
kring besproken. Er was consensus al ruim voordat het rapport verscheen.<br />
Ook in Geleen had de directie de meningen vooraf gepeild, maar effectief<br />
was dat niet gebleken. De directie had maar weinig vrijgegeven, bang dat<br />
de plannen al op voorhand werden afgeschoten. De geledingen hadden<br />
zich op de vlakte gehouden, in afwachting van wat werkelijk op papier<br />
zou verschijnen. De directie had hieruit opgemaakt dat de achterban de<br />
ideeën steunde, maar toen Model ‘77 de organisatie in werd gestuurd,<br />
bleef gejuich uit. De directie in Geleen moest die in Sittard vertellen zich<br />
in de heersende opinie te hebben vergist. Bestuur, directie, diensthoofden,<br />
medische staf en ondernemingsraad in Sittard reageerden scherp. De<br />
afwijzing door de Geleense geledingen werd vooral ervaren als de zoveelste<br />
uiting van het zo verfoeide conflictmodel.<br />
Een andere reactie had evenwel meer voor de hand gelegen. De werkelijkheid<br />
was dat de opvattingen van de medische staven in Sittard en Geleen<br />
niet van elkaar verschilden. Ook in Sittard werden garanties gevraagd en<br />
voorwaarden gesteld die, net als in Geleen, bovendien voornamelijk aan<br />
de brief van de Landelijke Specialisten Vereniging waren ontleend. De<br />
geledingen in Geleen vonden het rapport Model ‘77 te mager en dat kon<br />
moeilijk als dwarsliggen worden betiteld. Ilmer was immers precies<br />
dezelfde mening toegedaan. De ondernemingsraad en de hoofden van
322 MODEL ‘77<br />
dienst in Geleen keurden het rapport af, niet de samenwerking. De<br />
hoofdgedachte was, dat als dit de wijze was waarop de fusie tot stand<br />
moest komen, het niet hoefde. En dat was, vanuit een andere invalshoek,<br />
ook de visie in Sittard. In Geleen heerste de mening dat de directies en de<br />
integratiecommissie hun huiswerk over moesten doen. In Sittard heerste<br />
de mening dat de directie in Geleen orde op zaken moest stellen. Goed<br />
beschouwd kwam dat op hetzelfde neer: de leiding verzuimde uit te<br />
leggen waar de fusie voor nodig was en welk paradijs er achter de horizon<br />
lag. De werkelijke reden van de fusie was uit de rapporten geschrapt,<br />
maar er was geen perspectief voor in de plaats gekomen. De fusie bleef<br />
zonder doel en zonder beleid en dat stoorde de betrokkenen.<br />
De staf in Geleen reageerde voor het eerst gematigd positief. De hoofden<br />
van dienst en de ondernemingsraad wilden een stap verder gaan dan de<br />
bestuurlijke integratie. Het afketsen van de fusie is in dat licht bezien<br />
uiterst opmerkelijk.<br />
4. EEN NIEUWE TIJD<br />
De vraag is waarom Dassen en Van Kempen zo ritueel de samenwerking<br />
opzegden. Vonden zij in de Geleense reacties eindelijk een aangrijpingspunt?<br />
Geleen kon de schuld in de schoenen worden geschoven. Sittard<br />
zou alles hebben gedaan om de integratie tot stand te brengen, maar<br />
Geleen wilde niet meewerken. Dat was een verklaring die men in Sittard<br />
wel verkopen kon. Dassen en Van Kempen hadden zich bij het aangaan<br />
van de fusieonderhandelingen slecht geïnformeerd, waren er zich gaandeweg<br />
van bewust geworden in welke situatie zij zich hadden begeven en<br />
vonden nu een goede aanleiding om zich uit de voeten te maken. Maar<br />
men kan twijfelen aan deze lezing. Waarom werd niet de vernietigende<br />
evaluatie van Derckx gebruikt om de Geleense geledingen mee om de<br />
oren te slaan, maar in plaats daarvan een onmiddellijke volledige fusie<br />
voorgesteld? Dat voorstel was bovendien moeilijk te rijmen met de<br />
opmerking in het evaluatierapport dat Sittard zeer gereserveerd stond<br />
tegenover de samenwerking. Als dat zo was, waarom werkten zij er dan<br />
aan mee? Op de fusieopdracht van Stuyt volgde geen protest, terwijl<br />
denkbaar is dat de minister dit nu juist nodig had om het Geleense<br />
avontuur te kunnen beëindigen. Maar dat dit protest er nu in de vorm van<br />
het opblazen van de samenwerking wel kwam, kan niet worden vastge-
EEN NIEUW E TIJD 323<br />
steld. Men ging in de Commissie van Zes gewoon door, zodat de opzegging<br />
als niet anders dan als een rituele dans moet worden beschouwd.<br />
Dassen en Van Kempen waren veel minder consistent en daadkrachtig<br />
dan hun optreden tegenover Geleen deed vermoeden. Dassen volgde Van<br />
Kempen en deze had eigenlijk helemaal geen uitgesproken ideeën over<br />
het integratievraagstuk en behandelde het slechts omdat het op zijn weg<br />
kwam. Dat speelde in het traject van samenwerking tot het besluit om<br />
ervan af te zien een grote rol. De ontwikkelingen rondom de medische<br />
faculteit gingen aan Sittard voorbij en de ambitie om A-ziekenhuis te<br />
worden verdween. Hoeveel respect Van Kempen als directeur ook had<br />
afgedwongen, hoe algemeen ook zijn kwaliteiten werden erkend, ook in<br />
Sittard ontbraken koers en plan. Hoewel er een aanzienlijk verschil tussen<br />
Sittard en Geleen was, werd dit door de eerste wel sterk uitvergroot.<br />
Zo mocht het Medisch Centrum Geleen bekend staan om zijn conflicten,<br />
in het Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid was van harmonieuze<br />
verhoudingen ook lang niet altijd sprake, hoeveel aanwijzingen er daarvoor<br />
ook leken te zijn. Ook Sittard kende conflicten met en tussen<br />
specialisten en ook in Sittard legden deze de tekortkomingen van de<br />
leiding bloot.<br />
De kwestie van de kunstmatige inseminatie<br />
Een voorbeeld betreft het optreden van de Sittardse gynaecologen, met<br />
name dat van Schellen. Deze was in 1961, in afwachting van een aanstelling<br />
in Boxtel, tijdelijk aangenomen als chef de clinique in de plaats<br />
van een eerdere kandidaat die plotseling was afgehaakt. Schellen was door<br />
zijn specifieke kennis voor Van Kempens ambitieuze ziekenhuis interessant.<br />
Hij gold als de op dat moment enige katholiek in Nederland die<br />
gespecialiseerd was in fertiliteitsonderzoek. Dit was een nieuw vakgebied,<br />
waarvan het de regenten en Van Kempen nog niet geheel duidelijk was of<br />
het nu bij gynaecologie, psychiatrie, of misschien toch meer bij endocrinologie<br />
thuishoorde. Duidelijk was wel dat het ziekenhuis er oren naar had<br />
om zich op dit nieuwe terrein te begeven. Schellen liet zich in oktober<br />
1961 overhalen om in Sittard te blijven. 136<br />
Het kostte Schellen even moeite om naast Madlener een zelfstandige<br />
positie te vinden, maar toen deze laatste vanwege persoonlijke omstandigheden<br />
zijn praktijk had opgegeven, begon de jonge gynaecoloog met het<br />
137<br />
opbouwen van een grote en vakinhoudelijk moderne praktijk. Schellen
324 MODEL ‘77<br />
koerste aan op een affiliatie met de Katholieke Universiteit Nijmegen met<br />
het doel co-assistenten te kunnen opleiden en er Heerlen mee af te<br />
138<br />
troeven. In augustus 1969 ontstond binnen het College van Regenten<br />
wat wrevel over het voortvarend en eigenzinnig optreden van Schellen.<br />
Hij zou zich te veel richten op particuliere patiënten. Hij bemoeide zich<br />
met de organisatie van het ziekenhuis en hij ‘bemint de publiciteit rond zijn<br />
persoon’, wat schadelijk voor het ziekenhuis zou zijn. Ten slotte begon de<br />
verpleging zich aan Schellen te storen. Het bestuur vond dat er maar eens<br />
een waarschuwing uit moest gaan. 139<br />
Twee jaar later, in de zomer 1971, kreeg de maatschap van Schellen een<br />
visitatie van twee hoogleraren. Schellen had een A-opleidingserkenning<br />
aangevraagd en de maatschap en de afdeling beschikten over alle faciliteiten<br />
en kennis om deze te krijgen. De visiteurs wilden echter de intussen<br />
als recalcitrant bekend staande Schellen de opleiding niet geven en adviseerden<br />
zijn collega P.M. Moormann om de opleidingserkenning aan te<br />
vragen. Bestuur en directie, die graag erkenningen voor het rijtje chirurgie,<br />
interne geneeskunde, kindergeneeskunde, neurologie en gynaecologie<br />
wilden verwerven, stimuleerden Moormann om dit ook daadwerkelijk te<br />
140<br />
doen. Maar Moormann was niet gepromoveerd en kon daarom geen<br />
erkenning krijgen. Dat hadden de visiteurs natuurlijk ook wel kunnen<br />
bedenken. Intussen werd in december 1972 een assistent van Schellen, J.P.<br />
141<br />
Schepers als derde gynaecoloog aangesteld. Het ziekenhuis verwierf<br />
uiteindelijk een B-opleidingserkenning op naam van Schellen.<br />
Op 15 juni 1974 publiceerde het Limburgs Dagblad een paginagroot artikel<br />
over Schellens activiteiten op het gebied van de kunstmatige inseminatie.<br />
Schellen en zijn maten hadden op dit gebied een flinke praktijk opgebouwd.<br />
Er werden per week tien vrouwen behandeld. Men had plaats<br />
voor tachtig, maar door gebrek aan spermadonoren was er een wachtlijst<br />
van driehonderd. De Sittardse gynaecologen waren van plan een spermabank<br />
op te zetten en deze Vaders voor Vaders te noemen, analoog aan het<br />
project Moeders voor Moeders waarbij urine van zwangere vrouwen werd<br />
verzameld ten behoeve van de behandeling onvruchtbare vrouwen. In het<br />
donorschap geïnteresseerde mannen konden zich bij Schellen melden. De<br />
krant vroeg zich af ‘hoe dit allemaal zomaar (kan) in het ziekenhuis De Goddelijke<br />
Voorzienigheid’. Schellen verdedigde de kunstmatige inseminatie door<br />
te stellen dat hij in de praktijk stond en daar geconfronteerd werd met de<br />
142<br />
problemen van kinderloze echtparen. ‘Als je ons tien jaar geleden gezegd<br />
zou hebben, dat wij in het ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid in Sittard
EEN NIEUW E TIJD 325<br />
wekelijks tientallen kunstmatige inseminaties zouden doen en sterilisaties en als<br />
het nodig is ook zouden aborteren, dan hadden we dat verontwaardigd als iets<br />
143<br />
onmogelijks van de hand gewezen’, verklaarde Moormann. Maar intussen<br />
waren de tijden veranderd en achtten de gynaecologen de ingrepen verantwoord<br />
en zelfs noodzakelijk.<br />
Voor Van Kempen waren de tijden echter allerminst veranderd. Hij reageerde<br />
verrast en verontwaardigd en met hem het bestuur, het stafbestuur<br />
en omstanders die meenden zich met de kwestie te moeten bemoeien. 144<br />
Die verontwaardiging had een dubbele zijde. Men had Schellen zelf in<br />
huis gehaald. Zijn proefschrift van 1957 ging nota bene over kunstmatige<br />
inseminatie. Weliswaar stond de gynaecoloog er toen niet onverdeeld<br />
positief tegenover, maar in de jaren zestig en zeventig veranderde de<br />
mening van Schellen met die van velen in de samenleving en ging hij dat<br />
145<br />
doen waar hij zich als jonge medicus in had verdiept. Bovendien is het<br />
moeilijk voorstelbaar dat Van Kempen in het geheel niet op de hoogte<br />
was van wat zich op de afdeling gynaecologie afspeelde.<br />
Van Kempen vroeg twee moraaltheologen om hun mening, maar de uitkomst<br />
stond voor hem al vast. Toen een van de twee de kunstmatige inseminatie<br />
in bijzondere gevallen als toelaatbaar beschouwde, schoof hij die<br />
opinie terzijde. Kunstmatige inseminatie hoorde niet in een katholiek ziekenhuis<br />
thuis en diende de gynaecologen dus te worden verboden. Derckx<br />
vond dat wat te snel gaan en vroeg zich af of de vrouwenartsen niet eerst<br />
gehoord moesten worden, maar met Van Kempen vond ook Dassen dat<br />
146<br />
niet nodig. Er werd een briefje geconcipieerd en in de bestuursvergadering<br />
van 21 augustus besproken. Daar ontstond discussie over de laatste<br />
alinea, waarin met zoveel woorden werd gesteld dat het bestuur maatregelen<br />
zou nemen wanneer Schellen zich niet aan een verbod op kunstmatige<br />
inseminatie zou conformeren. De Echtse burgemeester Van Heemskerk<br />
vond dit, zoals Derckx in de vergadering ervoor, wat ver gaan zolang<br />
de betrokkenen niet waren gehoord. Men baseerde zich immers alleen<br />
147<br />
maar op een krantenartikel. Het briefje werd wat afgezwakt en op 23<br />
augustus, ondertekend door Dassen en Hubertina verstuurd. 148<br />
Eind september vond er op initiatief van de gynaecologen met het bestuur<br />
toch een gesprek plaats over de kwestie. Dat gesprek concentreerde zich<br />
op de vraag wat onder de katholieke moraal moest worden verstaan waarmee<br />
de kunstmatige inseminatie zou botsen. Men kwam er niet uit. De<br />
gynaecologen vroegen om het inschakelen van moraaltheologen. Het
326 MODEL ‘77<br />
bestuur en Van Kempen verwezen naar het kerkelijk leergezag. Zij besloten<br />
om vast te houden aan het eerder ingenomen standpunt. 149<br />
Van Kempen ging de gynaecologen weer in het gareel brengen. En dat<br />
lukte. Een voor een conformeerden zij zich aan het standpunt van de<br />
150<br />
leiding. Schellen stopte met de behandelingen, maar wilde dat het debat<br />
doorging. De maatschappij veranderde en een verwijzing naar de katholieke<br />
moraal was in zijn spreekkamer als argumentatie niet erg bruikbaar.<br />
Bestuurders als Van Heemskerk en Niessen voelden wel voor informatie<br />
en discussie, maar Van Kempen en Dassen hadden er geen behoefte aan. 151<br />
Van Kempens strategie de zaak op te lossen door de discussie uit de weg<br />
te gaan en zich krampachtig aan de kerkelijke leer vast te klampen was<br />
niet effectief. Zijn kruistocht richtte zich op Schellen. Deze zocht het<br />
debat, desnoods buiten het ziekenhuis. Burgemeester Dassen, die ferme<br />
standpunten had ingenomen, trok zich uit de discussie terug. Schellen<br />
was lid van de Sittardse gemeenteraad, vestigde er nadrukkelijk de aandacht<br />
op zich, grossierde er in deze arena ongewone stellingnamen en<br />
kwam er met onder andere de burgemeester in aanvaring. 152<br />
Na een periode van absentie door ziekte kwam hij in april 1976 in conflict<br />
met Schepers en Moormann over de financiële afrekening binnen de<br />
maatschap en dit conflict leidde tot het besluit per 1 januari 1978 te<br />
153<br />
dissociëren. Van Kempen achtte een volledige terugkeer van Schellen<br />
gezien diens gezondheid onwaarschijnlijk en zag de B-opleiding in gevaar<br />
komen. Hij besloot zich in het meningsverschil te mengen, ook al ging het<br />
154<br />
het ziekenhuis niet aan. Van april tot en met oktober 1977 werd onder<br />
zijn leiding aan een oplossing gewerkt. Deze was dat Schellen zijn<br />
klinische praktijk inleverde en afzag van de poliklinische behandeling van<br />
patiënten woonachtig binnen een straal van twintig kilometer rondom<br />
het ziekenhuis. In ruil daarvoor zou hij door de staf worden benoemd tot<br />
155<br />
onderwijscoördinator. Intussen hadden de gynaecologen, het stafbestuur<br />
en Van Kempen in het geheim een overeenkomst gesloten met twee<br />
gynaecologen uit Maastricht met wie de opleiding kon worden voortgezet.<br />
156<br />
Het in het geheim aantrekken van nieuwe specialisten was onwaardig en<br />
onverstandig. Het kwam Van Kempen op een reprimande te staan van<br />
Geleen, waarmee was afgesproken specialistenvacatures in overleg te<br />
vullen. Het schaadde een eventuele associatie van de Sittardse gynaecologen<br />
met die van Geleen, die zich gepasseerd voelden. Van Kempen lokte<br />
ten slotte een woedende reactie uit van de medische staf in Geleen, die
EEN NIEUW E TIJD 327<br />
vond dat hij al net zo weinig belang hechtte aan overleg als de directie in<br />
Geleen. 157<br />
In januari 1978 kwam er bij het ziekenhuis een klacht binnen, nog wel van<br />
een Tweede Kamerlid, P.R.H.M. van der Linden. Hij wilde van Van Kempen<br />
tekst en uitleg over het feit dat met de regeling tussen de gynaecolo-<br />
158<br />
gen aan de vrije-artsenkeuze voorbij was gegaan. Men kon, wonende in<br />
de Westelijke Mijnstreek, immers niet meer voor Schellen kiezen. Op de<br />
brief van Van der Linden volgde een protestbrief van een groep patiënten<br />
159<br />
van Schellen. Die brief haalde in maart de pers, waarna Schellen ten<br />
overstaan van journalisten desgevraagd de hele kwestie uit de doeken<br />
deed. De beschuldigende vinger ging daarbij naar Van Kempen. De uitlatingen<br />
van Schellen brachten de ondernemingsraad in beweging en kort<br />
daarna ook de medische staf. Zij vonden dat het ziekenhuis ernstig in<br />
160<br />
diskrediet was gebracht en schaarden zich achter hun directeur. Er ging<br />
een boze brief naar Schellen, geschreven door Van Kempen en ondertekend<br />
door Dassen en Hubertina. Daarin werd besloten met de mededeling<br />
dat het ziekenhuis in het geval dat Schellen zich niet zou conformeren<br />
aan de gemaakte afspraken ‘alsdan de geëigende maatregelen (zou) nemen’. 161<br />
De gynaecoloog met zijn moderne opvattingen over vrouw en kind dolf<br />
andermaal het onderspit. Schellen aanvaardde zonder daarvan aan Sittard<br />
mededeling te doen een aanstelling in Horst, waarin het ziekenhuis de<br />
162<br />
mogelijkheid zag zijn toelatingsovereenkomst te ontbinden. Het R.K.<br />
Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid had er een even vooruitstrevende<br />
als eigenzinnige arts mee de deur uitgewerkt.<br />
De kwestie van de opleidingen en het groeibeleid<br />
Op 25 oktober 1970, kort voordat chirurg Van Dongen inging op zijn<br />
benoeming tot hoogleraar, schreef hij Van Kempen een brief waarin hij<br />
zijn zorgen uitte over de opleiding chirurgie. De erkenning ervoor zou niet<br />
worden verlengd wanneer niet een oplossing werd gevonden voor het<br />
deelgebied traumatologie. Het betrof hier het probleem dat de verlener<br />
van erkenningen voor de A-opleiding vond dat traumatologie onderdeel<br />
was van chirurgie, terwijl deze in Sittard bij orthopedie was ondergebracht.<br />
Het gevaar van het verlies van de opleidingserkenning speelde een<br />
grote rol in het besluit van Van Dongen om te vertrekken. Hij beoordeelde<br />
de kwestie als onoplosbaar en uitzichtloos, aangezien de erkenningscommissie<br />
niet te overtuigen scheen van een oplossing waarbij de Sittardse<br />
verdeling tussen chirurgie en orthopedie werd gerespecteerd. 163
328 MODEL ‘77<br />
Het vakgebied traumatologie was, anders dan in andere ziekenhuizen,<br />
geen strijdpunt tussen de chirurgen en de orthopeden. De verdeling was<br />
ontstaan door toedoen van Van der Hoff die zijn praktijk moest splitsen en<br />
dat naar eigen inzicht deed en Van der List die het vakgebied voor zich<br />
opeiste. Van Dongen was geïnteresseerd in vaatchirurgie en had vrede<br />
met de verdeling. Van der List verkocht zijn praktijk inclusief traumatologie<br />
aan Bronswijk en ging naar Den Haag waar dezelfde verdeling van<br />
kracht werd. Van Dongen associeerde met zijn assistent Jannelli, die nooit<br />
een andere verdeling had meegemaakt. Hetzelfde gold voor Van Dongens<br />
opvolger Kortlandt en de derde chirurg Th.J.P. Kouwenhoven, beiden uit<br />
Den Haag. 164<br />
Waar wel discussie over ontstond, was het kunnen handhaven van de<br />
opleidingserkenning chirurgie. Maakte eerst chirurg Van Dongen zich daar<br />
druk over, in 1971 werd dit stokje overgenomen door orthopeed Bronswijk.<br />
In overleg met de chirurgen besloot deze in het najaar om ook een<br />
opleidingserkenning aan te vragen. Zijn gedachte was dat wanneer<br />
orthopedie een opleidingserkenning kreeg, het specialisme kon voorzien in<br />
de opleiding traumatologie van assistenten chirurgie en dat daardoor de<br />
165<br />
opleiding chirurgie werd veiliggesteld. Om zijn aanvraag kracht bij te<br />
zetten haalde hij de jaarvergadering van de orthopedenvereniging naar het<br />
ziekenhuis. Hij poogde er de uitspraak van de visitatiecommissie mee te<br />
bespoedigen, in de hoop de opleidingserkenning te verkrijgen voordat de<br />
166<br />
afdeling chirurgie zou worden gevisiteerd. De opzet slaagde. De visitatie<br />
167<br />
bij Bronswijk vond plaats op 19 februari 1972. Op 26 mei 1972 kreeg hij<br />
een A-opleidingserkenning voor vijf jaar. De visitatie van de afdeling<br />
chirurgie vond plaats op 3 juni. Kortlandt kreeg daarop een A-erkenning<br />
voor twee jaar. 168<br />
Er was nog wel een onzekerheid. De erkenning van chirurgie was een<br />
voorlopige. Kortlandt werd de kans gegeven een paar gerezen bezwaren<br />
weg te nemen, waaronder die over traumatologie. Hem werd in overwe-<br />
169<br />
ging gegeven een chirurg op te leiden in dit vakgebied. Wat de commissie<br />
nu precies bedoelde was niet erg duidelijk. Kennelijk suggereerde de<br />
commissie om traumatologie over te hevelen naar chirurgie. Het Johannes<br />
de Deo in Den Haag was tegen dezelfde uitspraak aangelopen en besloot<br />
ertegen te protesteren. 170<br />
Eind juli 1973 concludeerde Van Kempen dat de kwestie onoplosbaar was.<br />
171<br />
Men kwam er met de commissie niet uit. In januari 1974 leek evenwel<br />
toch een oplossing mogelijk. Kortlandt had de visitatiecommissie voorge-
EEN NIEUW E TIJD 329<br />
steld dat hij een chef de clinique zou aannemen, die dan wat traumatologie<br />
ging doen bij Bronswijk, maar formeel deel zou worden van de afdeling<br />
chirurgie. De visitatiecommissie leek hier niet afwijzend tegenover te<br />
staan en ook Bronswijk achtte dit een haalbare oplossing. Van Kempen<br />
kreeg er weer wat moed door en toonde weer warme belangstelling voor<br />
172<br />
de opleiding. In december 1974 werd de afdeling chirurgie opnieuw door<br />
173<br />
de commissie bezocht, maar een beslissing bleef uit. De kwestie werd<br />
slepend. Uit een discussie van Kortlandt met de commissie in januari 1976<br />
moest worden opgemaakt dat deze vasthield aan het onderbrengen van<br />
het vakgebied traumatologie in de chirurgenpraktijk. 174<br />
Er werd dus geen vooruitgang geboekt en opnieuw sprak Van Kempen uit<br />
175<br />
dat hij geen oplossing meer zag. Op 20 november 1976 kwamen de visi-<br />
176<br />
tatiecommissies van zowel chirurgie als orthopedie op bezoek. In juni<br />
1977 liet die voor orthopedie weten de opleidingserkenning van Bronswijk<br />
met vijf jaar te verlengen. De chirurgencommissie verlengde de erkenning<br />
van Kortlandt met twee jaar onder voorwaarde dat er een vierde associé<br />
177<br />
werd aangetrokken voor verse fracturen. De twee specialisten kregen<br />
weliswaar een verlenging, maar het verschil van inzicht met de visitatiecommissie<br />
voor chirurgie werd er niet mee uit de weg geruimd. Kortlandt<br />
was bovendien allerminst gelukkig met de voorwaarde van een vierde<br />
associé en vroeg zich af of de commissie dit wel kon voorschrijven. 178<br />
De opleidingen waren weer voor enige tijd veiliggesteld. Maar deze<br />
geruststellende gedachte ging voorbij aan een toenemende onvrede, met<br />
name bij Bronswijk. Deze onvrede groeide uit tot een gevoelig conflict,<br />
dat misschien wel het meest in het oog springende, maar zeker het langst<br />
lopende in de geschiedenis van het R.K. Ziekenhuis De Goddelijke Voorzienigheid<br />
werd.<br />
Van Kempen hield zich, in vergelijking met Van der Hoff, op een vrij<br />
grote afstand van de specialisten. Dit verschil was te verklaren uit de<br />
groei van het aantal specialismen en specialisten en uit het feit dat de<br />
meeste van hen niet meer in loondienst waren. Van der Hoff stelde zich<br />
op als belangenbehartiger van het ziekenhuis en zijn specialisten en wist<br />
ervoor te zorgen dat de belangen van de twee steeds parallel liepen. Met<br />
de groei van het ziekenhuis kwam er een splitsing in de belangenbehartiging.<br />
Van Kempen ging voor het ziekenhuis en de specialistenzaken<br />
werden door de specialisten zelf behartigd, in de meeste gevallen door het<br />
bestuur van de medische staf. Een overeenkomst tussen Van der Hoff en
330 MODEL ‘77<br />
H.L.M. Bronswijk
EEN NIEUW E TIJD 331<br />
Van Kempen was dat beiden, voorzover zij de kans kregen en dachten te<br />
kunnen slagen, alleen genoegen wilden nemen met het beste. Van Kempen<br />
die dat steeds moeilijker voor elkaar kreeg naarmate de organisatie<br />
groeide, liep ook tegen de nadelen aan van het in huis nemen van grootheden.<br />
Een voorbeeld was Van Dongen, voor wie de medische wetenschap<br />
boven alles ging en met wie men het moeilijk werken vond. Een<br />
ander voorbeeld was Schellen, als promovendus veelbelovend pionier op<br />
het gebied van vruchtbaarheidsonderzoek, maar te vooruitstrevend voor<br />
het vrij conservatieve katholieke ziekenhuis. In het rijtje paste ook Bronswijk<br />
die, al jong behorend tot de gerespecteerde orthopeden, in zeer korte<br />
tijd een van de grootste orthopedische praktijken wist op te bouwen en<br />
die zonder veel omhaal een A-erkenning als opleider verwierf. Bronswijk<br />
was net als Van Dongen geconcentreerd op zijn vak, hield er een hoog<br />
werktempo in en verwachtte dat het ziekenhuis hem voor de optimale<br />
uitoefening van zijn vak in alle opzichten en met alle middelen ondersteunde.<br />
Van Kempen nam een voorbeeld aan Heerlen, wilde Maastricht voorbij<br />
groeien en streefde naar erkenning van Sittard als A-ziekenhuis. Daarvoor<br />
waren bedden, moderne faciliteiten en opleidingen nodig. Opmerkelijk is<br />
evenwel dat hij deze en andere aspecten niet steeds in onderling verband<br />
zag. Daar begon de onvrede bij Bronswijk. Van Kempen streefde naar<br />
groei, ook die van de afdeling orthopedie. Maar waar deze redeneerde dat<br />
de aanstelling van een derde associé voor de orthopediepraktijk de weg<br />
was om dit doel te bereiken, wees Bronswijk op de problemen van beperkte<br />
faciliteiten en een tekort aan personeel. Hij liet weten dat een derde<br />
associé deze problemen alleen maar groter zou maken. Van Kempen<br />
concludeerde daaruit dat Bronswijk de uitbreiding van de afdeling ortho-<br />
179<br />
pedie tegenhield. De twee spraken vanaf midden jaren zeventig enige<br />
tijd aldus langs elkaar heen. Bronswijk redeneerde dat als de faciliteiten<br />
onvoldoende bleven, de uitbreiding met een derde orthopeed geen zin<br />
had, dat daardoor zijn opleidingserkenning in gevaar kwam en in het<br />
verlengde daarvan die van chirurgie. Hij vond namelijk dat de visitatiecommissie<br />
chirurgie steeds net over de streep kon worden getrokken,<br />
omdat hij als erkend opleider voor het terrein van de traumatologie een<br />
vangnet was voor de chirurgenopleiding. Zou zijn erkenning vervallen,<br />
dan kwam ook de erkenning van Kortlandt op de tocht te staan. Van<br />
Kempen wilde groeien. Zijn interesse in opleidingen was daaraan ondergeschikt.<br />
De opleidingen waren niet meer dan een middel om A-ziekenhuis
332 MODEL ‘77<br />
te worden en geen doel op zich. Maar naarmate als gevolg van de verwachte<br />
beddenreductie, de achtste faculteit en de samenwerking met<br />
Geleen de kansen op de status van A-ziekenhuis werden verkleind, bleek<br />
Van Kempen minder hard voor de opleidingen te willen lopen. Van Kempen<br />
bleef wel het belang van de opleidingen onderstrepen, maar wanneer<br />
de kansen op een erkenning klein werden ingeschat, berustte hij daarin,<br />
eerder dan dat hij er voor de barricaden op ging. Daar zat het verschil met<br />
Bronswijk.<br />
De situatie werd ingewikkeld doordat Bronswijks collega Van Beek in 1976<br />
door ziekte werd getroffen. Deze viel voor enige tijd weg en was, toen hij<br />
zijn werkzaamheden weer hervatte, in de woorden van zijn raadsman, ‘in<br />
180<br />
mindere mate in staat chirurgische ingrepen te verrichten’. Over wat dit<br />
laatste voor zijn totale functioneren in de maatschap precies inhield,<br />
liepen de meningen sterk uiteen. Hoe het ook zij, voor het moment was er<br />
geen sprake meer van een maatschap van twee voltijds en volledig<br />
functionerende orthopedisch chirurgen en omdat dit wel door de erkenningsverleners<br />
werd geëist, kwam de opleiding in gevaar. Van Kempen<br />
riep daarom weer op om een derde orthopeed te zoeken, maar Bronswijk<br />
wilde eerst de faciliteiten op orde hebben.<br />
In oktober 1976 werd bekend dat de Geleense collega Mey mogelijkheden<br />
van associatie zocht om zijn praktijk in Geleen en Brunssum uit te breiden<br />
en ook in Kerkrade te gaan werken. De directies roken een kans op een<br />
integratiesuccesje en probeerden de samenvoeging van de maatschappen<br />
orthopedie in de Westelijke Mijnstreek te bereiken. Zij arrangeerden een<br />
181<br />
gesprek tussen Bronswijk, Van Beek en Mey. Bronswijk zat er evenwel<br />
niet op te wachten om zich ook nog eens met de integratieambities van<br />
de twee ziekenhuizen te gaan bezig houden. Ilmer en Touw concludeerden<br />
dat een samenwerking tussen de orthopeden ‘vanwege de wederzijdse<br />
karaktertegenstellingen’ niet haalbaar was, maar de directies gaven zich niet<br />
182<br />
gewonnen. Zij gaven Mey drie mogelijkheden in overweging. Of hij<br />
zocht een collega primair voor een aanstelling in Brunssum en Kerkrade,<br />
of er werd een derde orthopeed aangesteld in Sittard om in Geleen te<br />
komen werken, of hij associeerde met Sittard. De directieleden, waaronder<br />
Van Kempen, spraken daarbij steeds van ‘de orthopeed van Sittard’, wat de<br />
183<br />
suggestie wekte dat zij Van Beek hadden afgeschreven. Het werd niets<br />
184<br />
met de samenwerking. De poging van de directies kwam ongelegen.<br />
Mey had interesse in Kerkrade en Bronswijk had liever dat Van Kempen
EEN NIEUW E TIJD 333<br />
zaken niet vermengde en zich op de oplossing van zijn problemen concentreerde.<br />
In juni 1978 verloor Bronswijk zijn geduld en schreef Van Kempen uitvoerig<br />
over zijn problemen, met name die op de operatiekamers. Er was<br />
gebrek aan personeel en daarmee te weinig gelegenheid om te kunnen<br />
opereren, terwijl er operatiekamers leegstonden. Zijn wachtlijst groeide en<br />
zijn assistenten kregen nauwelijks de kans om ervaring op te doen. Derckx<br />
en Honings hadden Bronswijk toezeggingen gedaan. Nu wilde hij deze op<br />
schrift hebben. Er moest echt wat gaan veranderen, want als de situatie<br />
zo bleef, ‘kan de Directie van het Ziekenhuis “de Goddelijke Voorzienigheid” een<br />
185<br />
A- of B-opleiding met zekerheid afschrijven’. Op 19 juni stuurde hij, omdat<br />
186<br />
hij maar niets hoorde, nog eens een herinnering. Eind juni reageerde<br />
Van Kempen. Hij legde uit dat zes advertenties voor operatiekamerpersoneel<br />
in een half jaar nauwelijks reacties hadden opgeleverd, dat van de<br />
eigen verpleegstersopleiding het merendeel van de gediplomeerden naar<br />
elders was vertrokken en dat door de c.a.o. voor 1977 overuren niet meer<br />
uitsluitend in geld mochten worden vergoed, maar ook in uren moesten<br />
187<br />
worden teruggegeven. Van Kempen werd door externe omstandigheden<br />
belemmerd in de oplossing van Bronswijks problemen. Dat nam overigens<br />
niet weg dat hij een tweede plastisch chirurg en een vierde kaakchirurg<br />
aanstelde en toeliet dat de algemene chirurgie een chef de clinique aan-<br />
188<br />
trok. Het personeelsgebrek op de operatiekamers was algemeen bekend<br />
en speelde niet alleen Bronswijk parten. De ernst van het personeelstekort<br />
was Van Kempen wel duidelijk, maar de blokkade die dit opwierp voor<br />
verdere groei drong onvoldoende tot hem door.<br />
In september 1978 luidde uroloog L.H.R.I. Cuypers, voorzitter van de O.K.commissie,<br />
de noodklok. Het personeelsbestand was ‘tot een dramatisch<br />
dieptepunt ( ) gedaald’. Hij riep de operateurs op om in gezamenlijk overleg<br />
189<br />
de operatiecapaciteit opnieuw te plannen. Verder kwam er weinig van<br />
de grond en bleef de problematische situatie bestaan. In januari 1979<br />
schreef Bronswijk weer aan Van Kempen. Zijn toon was scherper dan in<br />
juni en hij trok conclusies, bijvoorbeeld dat Van Kempen ‘een A-opleiding<br />
in de orthopaedische en een in de algemene chirurgie niet waardevol genoeg<br />
190<br />
vindt om (er) zich voor in te spannen’. In mei 1979 stuurden de plastisch<br />
chirurgen aan Van Kempen een afschrift van hun brief aan het stafbestuur,<br />
waarin zij zich over de directeur ‘in hoge mate grievend’ uitlieten. De<br />
twee chirurgen wilden in Sittard een regionaal centrum voor plastische<br />
chirurgie opzetten, maar de beperkte operatiemogelijkheden stonden dat
334 MODEL ‘77<br />
in de weg. Zij waren hoogst ontstemd over de problematiek, omdat deze<br />
door Van Kempen als bekend en structureel was aangemerkt, terwijl dat<br />
in de advertentie voor de tweede plastisch chirurg niet naar voren was<br />
191<br />
gebracht. Van Kempen vertelde de algemeen, plastisch en orthopedisch<br />
chirurgen dat hij er niets aan kon doen, omdat hij tegenover de personeelsproblematiek<br />
machteloos stond, maar de kern van de zaak was<br />
natuurlijk dat het in de benarde situatie niet verantwoord was om de<br />
192<br />
organisatie met nieuwe operateurs uit te breiden. Anders dan wat Van<br />
Kempen verwachtte en ermee beoogde, drukten de extra specialisten in<br />
de overspannen personeelssituatie de productie, in plaats van dat zij deze<br />
konden laten groeien. 193<br />
De kwestie kwam vooralsnog niet tot een oplossing. Het leek de leiding te<br />
ontbreken aan inzicht in het ziekenhuisproces. Dat het geen zin had om<br />
de capaciteit van het ene productiemiddel te vergroten zolang het totale<br />
systeem gebukt ging onder tekorten elders, drong onvoldoende door. Voor<br />
goed ziekenhuisbestuur bleek meer nodig dan bedden plaatsen, specialisten<br />
aantrekken en opleidingen verwerven. Van Kempens beleid, bijvoorbeeld<br />
ten aanzien van het streven naar een A-ziekenhuis, behelsde veel<br />
minder dan zijn streven deed vermoeden. Het bouwen aan een ziekenhuis<br />
langs de weg van de ontwikkeling van medisch inhoudelijke competenties,<br />
vaatchirurgie met Van Dongen, Schellens moderne gynaecologie, de<br />
deelname aan de medische faculteit, een ‘orthopedisch centrum’, een<br />
regionaal centrum voor plastische chirurgie, maakte geen onderdeel uit<br />
van Van Kempens agenda. Weer bleek passiviteit troef.<br />
De maatschap neurologie<br />
Van Kempen werd ook met personele ontwikkelingen binnen maatschappen<br />
geconfronteerd. Een voorbeeld is de maatschap neurologie. Daar had<br />
in de laatste helft van de jaren zeventig een bizarre opeenvolging van<br />
gebeurtenissen plaats.<br />
De maatschap maakte midden jaren zeventig een stormachtige ontwikkeling<br />
door. Bestond deze in 1974 nog uit Van Pelt en Hogenhuis, per 1<br />
januari 1975 werd J.J. Korten aangesteld en vanwege de overname van de<br />
194<br />
praktijk in Geleen nog in hetzelfde jaar Joosten. Korten was gekomen op<br />
voorwaarde dat met het ziekenhuis zou worden gestreefd naar een<br />
195<br />
erkenning voor een A-opleiding. Samenvallend met de komst van Joosten<br />
werd Van Pelt ziek. Toen deze zijn werk in deeltijd weer zou gaan<br />
hervatten, moesten er nieuwe afspraken worden gemaakt over taken,
EEN NIEUW E TIJD 335<br />
diensten en vergoedingen, maar in plaats van voorstellen kreeg Van Pelt<br />
van zijn maten een brief met eisen. De directie en stafvoorzitter De Gier<br />
bemiddelden, maar de toon was gezet. 196<br />
Op 27 maart bezocht de visitatiecommissie voor neurologie de maatschap.<br />
Deze stelde aan een opleidingserkenning de voorwaarde dat er een ‘chef de<br />
kliniek en een chef de polikliniek’ werd aangesteld, twee nieuwe neurologen<br />
in dienstverband dus. De maatschap voelde hier niets voor. 197<br />
Terwijl de interne problemen in de maatschap rondom de beperkte<br />
beschikbaarheid van Van Pelt nog niet waren opgelost, werd in april 1976<br />
duidelijk dat Heerlen zich opmaakte om ten behoeve van de medische<br />
faculteit een van hun neurologen voor de positie van hoogleraar naar<br />
voren te schuiven. In mei gaf Joosten aan de Sittardse maatschap alweer<br />
te willen verlaten. Hij bleek door de terugkeer van Van Pelt onvoldoende<br />
werk te hebben en die situatie zou nog worden verergerd wanneer deze<br />
weer voltijds zou gaan werken. De aankondiging van het vertrek van<br />
Joosten was voor Korten en Hogenhuis gek genoeg aanleiding om toch uit<br />
te zien naar een chef de clinique of een associé. Dit zou dan tevens de<br />
hindernissen om een opleidingserkenning te krijgen uit de weg kunnen<br />
ruimen. 198<br />
Het werd duidelijk dat het de maatschap ontbrak aan inzicht in het<br />
werkaanbod. Derckx werd gevraagd om te helpen met het opzetten van<br />
een administratief systeem dat ‘inzicht in de financiële stand van zaken’ kon<br />
geven, maar tot meer weloverwogen beleid leidde dat niet. Er was een<br />
chef de clinique gevonden en aangesteld en eind juni kwam er hoopvol<br />
199<br />
nieuws. De achtste faculteit zou niet op het aanbod van Heerlen willen<br />
ingaan en de leerstoel neurologie in Maastricht willen onderbrengen. Dat<br />
zou in Sittard de kansen op een opleidingserkenning vergroten. 200<br />
Toch waren de problemen niet opgelost en dreigde het eerste Sittard-<br />
Geleense integratiesuccesje in een teleurstelling te eindigen. Joosten<br />
kondigde nu weer aan dat zijn vertrek niet zeker was waardoor de chef de<br />
clinique, H.W.M. Anten, overtollig dreigde te worden. Deze werd daarom<br />
201<br />
voorlopig toegevoegd aan neurofysioloog Kemp. In november maakte<br />
202<br />
Joosten bekend toch te vertrekken. Hij wilde al per 1 januari 1977 weg,<br />
maar dat vonden de directie en de maatschap niet goed. Anten, aangenomen<br />
om Joosten op te volgen, kon namelijk niet op zo’n korte termijn<br />
weer bij Kemp worden weggehaald. In februari 1977 werd met Joosten een<br />
compromis bereikt. Hij mocht 15 maart vertrekken. <strong>203</strong>
336 MODEL ‘77<br />
De bedoeling was nu dat Anten na verloop van tijd geheel zou overgaan<br />
naar de neurologenmaatschap en daarin zou worden toegelaten als<br />
associé. Kemp zou een vacature stellen voor een tweede neurofysioloog.<br />
In mei werd Korten erkend als opleider, maar intussen kon hij door het<br />
vertrek van Joosten niet meer aan de daarmee verbonden eis van een<br />
maatschap van vier neurologen voldoen. Dat kon niet worden opgelost<br />
door toelating van Anten aangezien deze op dat moment nog steeds aan<br />
Kemp was uitgeleend. 204<br />
In het najaar ontstond opnieuw discussie rondom de nog niet genezen<br />
Van Pelt. De twee andere neurologen vroegen advies aan een arbiter en<br />
ook het bestuur van het ziekenhuis in Sittard nam stelling door van Van<br />
205<br />
Pelt een onafhankelijke gezondheidsverklaring te eisen. Ziekenhuis en<br />
artsen stelden patiënt en ziekenhuis boven door ziekte getroffen specialist.<br />
Daar was veel voor te zeggen, maar de wijze waarop dit gebeurde<br />
was rigoureus en toonde weinig compassie met de getroffen persoon.<br />
Al met al bleef er van de maatschap niet veel meer over. Van Pelt mocht<br />
zijn werk niet hervatten wanneer hij het bestuur van Sittard geen onafhankelijke<br />
gezondheidsverklaring kon overleggen. Anten wachtte nog<br />
steeds op toetreding tot de maatschap en dreigde te vertrekken als het<br />
nog lang zou duren. Er waren dus feitelijk maar twee zelfstandige neurologen.<br />
Daarbij zat Korten vanwege de opleiding vast aan Sittard, zodat er<br />
206<br />
voor Geleen zelfs maar één beschikbaar was. In de loop van 1977 raakte<br />
de situatie in een patstelling. De toelating van Anten wachtte op de<br />
oplossing van de problemen met Van Pelt, zo hadden Korten en Hogenhuis<br />
besloten, maar in de kwestie rond de ziekte van Van Pelt kwam geen<br />
207 208<br />
verandering. Bestuur en directie vonden dat zij machteloos stonden.<br />
Het overwicht van Van Kempen, in het verleden in andere zaken zeer<br />
nadrukkelijk voelbaar, leek te zijn uitgewerkt en ook het stafbestuur in<br />
Sittard kreeg geen beweging in de zaak. Ook de collega’s in Geleen<br />
maakte zich druk over de Sittardse neurologen, maar niet over de problemen<br />
binnen de maatschap. Zij verdedigden de Geleense kinderarts Rive,<br />
die protesteerde tegen het eenzijdige besluit van de neurologen om zich<br />
met kinderneurologie bezig te gaan houden en die had verklaard zich niet<br />
met excuses te laten afschepen. 209<br />
In maart 1978 werd Korten in het ziekenhuis opgenomen, waarmee de<br />
problemen in de neurologenmaatschap onbeheersbare vormen aannamen.<br />
Korten zou zes weken absent blijven en omdat in de zaak Van Pelt maar<br />
geen schot kwam, besloten de directies om Anten maar gewoon te benoe-
EEN NIEUW E TIJD 337<br />
men als zelfstandig neuroloog en daarnaast nog een vacature te stellen. 210<br />
Het bestuur van Sittard nam daartoe op 3 april een besluit, het bestuur<br />
van Geleen volgde een paar weken later. 211<br />
Op 11 mei kwamen de neurologen eindelijk tot overeenstemming. Korten<br />
en Hogenhuis wilden hun relatie met Van Pelt handhaven. Deze zou een<br />
dag in de week komen werken op de polikliniek. Anten kon toetreden. 212<br />
Met een oplossing in zicht, vroegen de directies en stafbesturen zich nu af<br />
of de eis aan Van Pelt van een onafhankelijke gezondheidsverklaring nog<br />
wel moest worden gehandhaafd. Zij schoven een beslissing hierover voor<br />
zich uit, zodat de eis betekenisloos werd. 213<br />
Hadden de besturen en directies het gevoel weinig macht te hebben over<br />
wat zich op het terrein van de specialisten en dus van de medische zorg<br />
afspeelde, het ontbrak hen ook aan daadkracht. Toen het er in mei naar<br />
uitzag dat enkele problemen werden opgelost, lieten zij de teugels vieren,<br />
om er vervolgens een maand later al achter te komen dat het weer misliep.<br />
De overeenstemming die was bereikt, loste de capaciteitsproblemen<br />
niet op. Er waren in bezetting uitgedrukt maar 3,2 neurologen, dus geen<br />
vier, laat staan de oorspronkelijk nodig gevonden vijf. Daarmee kwam de<br />
voorziening voor Geleen in het gedrang. Er kwam nog bij dat Korten,<br />
Hogenhuis en Anten de nieuwe maatschapsovereenkomst toch niet wilden<br />
tekenen. 214<br />
‘Gewacht wordt op verdere reacties van de maatschap’, luidde het krachteloze<br />
devies van Van Kempen tijdens een directievergadering in Sittard. In Geleen<br />
stelde de directie zonder ook maar een spoor van schaamte vast ‘nau-<br />
215<br />
welijks de achtergronden van de hele problematiek te kennen’. Men had zich<br />
kennelijk, sinds de neurologie er in 1975 door de Sittardse maatschap was<br />
overgenomen, niet de moeite getroost zich ervan op de hoogte te stellen.<br />
In oktober 1978 kwam het tot nieuwe overeenstemming, waarna het<br />
216<br />
akkoord in januari 1979 weer stukliep. De directie van Sittard besloot<br />
zich nu maar terug te trekken als bemiddelaar in het conflict tussen de<br />
neurologen. 217<br />
Overigens waren in Geleen de problemen met psychiater Van den Bosch,<br />
waarmee de komst van de Sittardse neurologen in Geleen in verband<br />
stond, ook nog niet in de buurt van een oplossing. Dat hield Geleen meer<br />
bezig dan de problemen van de neurologen in Sittard. De P.A.A.Z. waarop<br />
Van den Bosch werkzaam was, functioneerde niet en een poging om deze
338 MODEL ‘77<br />
situatie ten goede te keren door gedurende drie maanden psycholoog<br />
Mintjens naast de psychiater te plaatsen, was ‘zeer negatief uitgevallen’.<br />
Ook de samenwerking met psychiater P.J.M. van Alphen van de P.A.AZ.<br />
in Sittard liep op niets uit. ‘Aangezien de Direktie voor het moment geen<br />
oplossing in deze ziet, wordt besloten af te wachten’, zo toonde eveneens het<br />
bestuur van het Medisch Centrum Geleen zich in november 1978 machteloos<br />
in de situatie. 218<br />
In maart 1979 lag er bij de neurologen weer een voorstel voor een associatiecontract.<br />
Hierin konden alle betrokkenen behalve Hogenhuis zich vinden.<br />
Het conflict bleek zich te hebben verschoven. ‘De problematiek speelt<br />
zich intussen niet meer af rond de positie van de heer van Pelt, eerder gaat het<br />
thans om de verhoudingen tussen de heren Korten en Hogenhuis’, vertelde Van<br />
219<br />
Kempen het bestuur in Sittard. Toch kwam het in mei 1979, onder druk<br />
van de visitatie van de opleiding die kort daarna zou plaatsvinden, einde-<br />
220<br />
lijk tot een ondertekend maatschapscontract. Van Kempen werd door<br />
221<br />
het bestuur in Sittard bedankt voor zijn inspanningen. Men vond dat hij<br />
het goed gedaan had.<br />
Een nieuwe generatie voor een nieuwe tijd<br />
Van Kempen stond vlak voor zijn pensionering. Hij had het ziekenhuis<br />
groot had gemaakt en werd daarom gewaardeerd. Bij zijn komst had hij<br />
veel voor elkaar gekregen waar Van der Hoff op was vastgelopen. Bij zijn<br />
afscheid nam Van Kempen de beurt om voor problemen geen oplossing te<br />
kunnen vinden. Zowel bij zijn komst, als kort voor zijn afscheid, speelde<br />
een veranderde omgeving een doorslaggevende rol. Schijnbaar onbegrensde<br />
vooruitgang en een volgzame en overzichtelijke samenleving hadden<br />
in de jaren zeventig plaatsgemaakt voor economische crisis en een nieuwe<br />
maatschappelijke orde. Wat eerst vanzelf ging, vergde nu een actieve rol.<br />
Een ziekenhuis was bovendien nauwelijks nog als een bedrijfsorganisatie<br />
te leiden, maar vereiste talent voor het omgaan met toenemende bureaucratie.<br />
Hiërarchische verhoudingen en daadkracht maakten plaats voor<br />
overleg, inspraak en het zoeken naar consensus, zonder oplossingen te<br />
forceren en zonder al te nadrukkelijk doelen na te streven. Wie in de<br />
nieuwe tijd een ziekenhuis wilde leiden, moest in staat zijn om met veel<br />
geduld, kleine stappen en weinig machtsmiddelen, een complex samenspel<br />
van vaak tegenstrijdige krachten te controleren om zo een enigszins<br />
werkbare situatie in stand te houden. Van Kempen paste niet in deze<br />
nieuwe tijd.
EEN NIEUW E TIJD 339<br />
De samenwerking tussen Sittard en Geleen was stukgelopen. Er was een<br />
Commissie van Zes opgericht om een oplossing te vinden. De besturen en<br />
directies in Sittard en Geleen wekten intussen de indruk alsof er niets was<br />
voorgevallen. Er was afgesproken dat er geen nieuwe pogingen meer<br />
werden ondernomen om op de werkvloer samenwerking tussen de twee<br />
organisaties tot stand te brengen, maar men liet geen kans onbenut om<br />
maatschappen tot elkaar te brengen. Geleen wilde een nieuwe directiestructuur<br />
en de zittende directie nam zonder aarzeling de opzet van de<br />
driekoppige leiding uit Model ‘77 als uitgangspunt. Er werd in dat verband<br />
een directeur verpleeghuizen geïntroduceerd. Dat bood de directie voor<br />
drie problemen een oplossing. 222<br />
Het eerste probleem was dat van de dirigerende medici van de verpleeghuizen<br />
en in het bijzonder van Pieters-Michels. Een onafzienbare rij<br />
meningsverschillen had de directie er begin 1978 toegebracht haar buiten<br />
spel te zetten door geen directievergaderingen van het Medisch Centrum<br />
Geleen meer te houden, maar alleen nog van het ziekenhuis. De communicatielijnen<br />
liepen daardoor via hoofd verpleging Roks die bij de zieken-<br />
223<br />
huisvergaderingen betrokken was. De introductie van de functie van<br />
directeur verpleeghuizen was een prima oplossing om van de leiding door<br />
Pieters-Michels af te komen. In mei 1978 werd haar medegedeeld, ‘dat zij<br />
in de toekomst niet op een direktiefunctie kon rekenen’. Dat was afdoende. Zij<br />
224<br />
kondigde haar vertrek aan. Het tweede probleem hield met het eerste<br />
verband. De dirigerende medici accepteerden de tot de verpleegklinieken<br />
uitgebreide algemene leiding van de directeur-geneesheer niet. De introductie<br />
van een directeur verpleeghuizen kon ook dat probleem oplossen.<br />
Het laatste probleem betrof de geplaagde directeur-geneesheer Bruintjes.<br />
Voor hem werd een werkplek in de luwte gezocht. De eerste stap in de<br />
richting van de nieuwe directiestructuur was dan ook de benoeming van<br />
Bruintjes tot directeur verpleeghuizen in juni 1978. 225<br />
Met die benoeming werd Roks gepasseerd, die sinds mei officieel, maar<br />
goed beschouwd al sinds langere tijd, de taken die bij de nieuwe directiefunctie<br />
hoorden op zich had genomen. Aan Roks werd duidelijk gemaakt<br />
dat de functie niet voor hem was bedoeld, maar tegelijkertijd werd hem<br />
wel gevraagd om de nog maar beperkt functionerende Bruintjes te ondersteunen.<br />
Dat Roks daarop liet weten ‘niet de bereidheid te hebben om waterdrager<br />
te worden’, mocht geen verrassing zijn. 226<br />
De directie in Geleen passeerde ook het nog zogenaamd slapende overkoepelend<br />
bestuur en de nog te vormen Commissie van Zes. Smits vond het
340 MODEL ‘77<br />
C.W.J. Belder
EEN NIEUW E TIJD 341<br />
niet zo verstandig om de directie uit te breiden volgens Model ‘77, omdat<br />
nu juist de geledingen in Geleen ernstig bezwaar hadden gemaakt tegen<br />
de zevenhoofdige fusiedirectie. Bruintjes en Van Zutphen beweerden<br />
evenwel dat de geledingen waren geraadpleegd en geen enkel bezwaar<br />
hadden. Smits geloofde daar niets van en vond de directiesamenstelling<br />
227<br />
een taak van de Commissie van Zes. De directie trok zich daar niets van<br />
aan en ging voort op de ingeslagen weg.<br />
Door de benoeming van Bruintjes tot directeur verpleeghuizen kwam de<br />
plek van directeur-geneesheer vrij. Bestuur en directie besloten dat deze<br />
228<br />
tijdelijk moest worden ingevuld door iemand uit de medische staf. Eind<br />
augustus 1978 waren er twee kandidaten, namelijk röntgenoloog J.F.M.<br />
Panhuysen, door het stafbestuur genoemd en orthopeed Mey, die zich zelf<br />
229<br />
had voorgedragen. De directie gaf, omdat Mey door zijn gedeelde aanstelling<br />
in Geleen en Brunssum niet steeds beschikbaar zou zijn, de voorkeur<br />
aan Panhuysen. Deze bleek zich echter niet te kunnen vrijmaken. De<br />
kandidatuur van Mey, niet bepaald de havik binnen de staf, stuitte ook op<br />
bezwaren van de chirurgen. Daarop werd door de staf de gerespecteerde<br />
gynaecoloog Belder naar voren geschoven, een kandidaat met wie bestuur<br />
en directie konden instemmen. 230<br />
In oktober 1978 moest Van Zutphen vaststellen dat hij, in afwachting van<br />
het moment dat Belder de directeursfunctie ter hand kon nemen, weer<br />
eens alleen stond. Bruintjes had zich weer ziek gemeld en zou ten minste<br />
een paar maanden afwezig zijn. Er werd opnieuw een beroep gedaan op<br />
231<br />
Roks. Toen begin november directeur Belder in het bestuur werd verwelkomd,<br />
was zojuist een ontslagverzoek van Bruintjes binnengekomen.<br />
Hij kwam niet meer terug. 232<br />
Het afhaken van Bruintjes hield mede verband met ‘zeer beledigende uitlatingen’<br />
van stafvoorzitter Frederiks aan zijn adres. Er was, niet voor het<br />
eerst, onenigheid tussen stafbestuur en directie ontstaan en deze ontwikkelde<br />
zich in het najaar tot een fikse ruzie tussen Frederiks en Van Zut-<br />
233<br />
phen. De spanningen liepen daarbij zo hoog op dat de internist van plan<br />
was met een delegatie de bestuursvergadering van 6 november 1978 te<br />
bezoeken om aldaar te protesteren. Belder kon dit plan verijdelen. Door<br />
het nieuwe conflict was voor Belder wel een onwerkbare situatie ont-<br />
234<br />
staan. Frederiks constateerde op 7 november dat er tussen hem en Van<br />
Zutphen geen contact meer was, zodat de communicatie met bestuur en<br />
directie alleen nog via Belder kon lopen. 235
342 MODEL ‘77<br />
De situatie in Geleen was nu wel erg nijpend geworden. Bestuur en directie<br />
hadden de oude verpleeghuisleiding opzij geduwd door een directeursfunctie<br />
voor de verpleeghuizen te creëren, maar deze werd vacant. Van<br />
Zutphen moest zich voor de medische ziekenhuiszaken behelpen met een<br />
vervanger uit de medische staf waarmee hij overhoop lag. De vervanger<br />
stond voor een onmogelijke taak, zelfs wanneer hij zich beperkte tot de<br />
dagelijkse gang van zaken. Maar Van Zutphen bleef strijdbaar. Hij ging<br />
voort met de integratie volgens Model ‘77, trok zich daarbij niet te veel<br />
aan van de Commissie van Zes en zocht met zijn bestuur een nieuwe<br />
directeur-geneesheer.<br />
Dat laatste ging niet eenvoudig, vond hij. Net als in Sittard, waar Van<br />
Kempen moest worden opgevolgd, meldden zich wel kandidaten, maar<br />
deze werden allemaal te licht bevonden. Men wilde directeuren jonger<br />
dan vijftig jaar, met een medische achtergrond en met managementerva-<br />
236<br />
ring en deze combinatie bleek zeldzaam. Toch had Geleen al in november<br />
1978, de maand van de benoeming van Belder, beet. Sollicitant P.J.M.<br />
Chorus, arts te Maastricht, werd voldoende gekwalificeerd bevonden en<br />
237<br />
begin december benoemd. In februari meldde zich W.G.C. Kok als kandidaat<br />
voor Sittard. Hij praktiseerde in een huisartsenmaatschap en was<br />
bestuurslid geweest van een ziekenhuis, een school voor verpleegkundigen<br />
en een bejaardenhuis. Ook Kok werd geschikt bevonden en hij kon op<br />
1 juni 1979 aan de slag. 238<br />
Toen de directie in Geleen voor de functie van directeur verpleeghuizen<br />
een advertentie plaatste, concludeerde Roks dat hij weer geen kans kreeg,<br />
solliciteerde elders en vertrok op 1 mei 1979 om directeur te worden van<br />
239<br />
de St. Maartensklinieken in Nijmegen. De vacature directeur verpleeghuizen<br />
was toen al ingevuld. De opvolger van Bruintjes werd Houben, de<br />
psycholoog die het vijf jaar eerder voor gezien had gehouden en naar<br />
240<br />
Maastricht was vertrokken. Houben, die begin jaren zeventig zo’n<br />
moeite had gehad een arbeidscontract en een staflidmaatschap te krijgen,<br />
241<br />
kwam in Geleen terug als lid van de directie. Chorus, Kok en Houben<br />
werden op bijzondere wijze welkom geheten in de twee organisaties. Ter<br />
ere van de nieuwe directeuren was ‘op 29 juni j.l. ( ) op “neutraal terrein” in<br />
Munstergeleen een receptie gehouden’. 242<br />
Wat begon als het invullen van twee directiefuncties, mondde uit in een<br />
opeenvolging van mutaties en deze bleven niet beperkt tot directieleden<br />
en hoofden van dienst. Zij waren er ook in de besturen.
EEN NIEUW E TIJD 343<br />
Het vertrek van twee zusters uit het bestuur van Sittard trok de minste<br />
aandacht. In augustus 1977 vertrok overste Jeanne de Chantal na zich<br />
243<br />
bijna vijftig jaar voor het ziekenhuis te hebben ingezet. In juni 1978 kondigde<br />
Margriet haar vertrek aan. Zij aanvaardde voor de congregatie een<br />
244<br />
functie in Deventer. Daarmee bleef alleen Hubertina over. Volgens de<br />
statuten kon de congregatie in het bestuur drie zetels bezetten, maar zij<br />
maakte van dat recht geen gebruik meer. De veranderende ziekenhuisorganisatie<br />
en de fusie met Geleen, waarvan de stellige overtuiging was dat<br />
deze er gewoon zou komen, waren argumenten voor de congregatie om<br />
langzaam maar zeker afscheid te nemen van hun levenswerk. Zij deden<br />
dat in stilte. 245<br />
Onverwacht viel ook voorzitter Dassen weg. Hij overleed op 21 augustus<br />
246<br />
1978. Dassen had op 1 januari 1978 zijn functie van voorzitter van het<br />
toen nog functionerende overkoepelend bestuur al neergelegd. Met Geleen<br />
was namelijk de afspraak gemaakt dat voorzitterschap en secretariaat<br />
periodiek gewisseld zouden worden. Geleen droeg het neutrale bestuurslid<br />
Smits voor en Sittard stemde in met het handhaven van het secretariaat in<br />
247<br />
Geleen. In het bestuur van Sittard nam Lebens het voorzitterschap<br />
waar, maar op 31 maart 1979 liet hij weten op de uitoefening van deze<br />
248<br />
functie, tijdelijk of niet, geen prijs meer te stellen. Hij trok zich terug en<br />
werd opgevolgd door LIOF-directeur Niessen. 249<br />
Er was sinds het opbreken van de samenwerking tussen Sittard en Geleen<br />
sprake van een rommelige, verwarrende situatie, vooral in Geleen. Dat<br />
had te maken met de directiewisselingen, maar niet minder speelde het<br />
gevoel een rol dat er met de bespreking van Model ‘77 iets mis was<br />
gegaan.<br />
De Geleense hoofden van dienst verklaarden in mei 1978 tegenover de<br />
Commissie van Zes dat zij helemaal niet tegen de samenwerking met<br />
Sittard waren, herinnerden aan hun voorstel om de verpleeghuiszorg in<br />
Geleen en de ziekenhuiszorg in Sittard te concentreren en wezen erop dat<br />
zij dus wel verdergaande plannen dan Model ‘77 wilden accepteren. Uit<br />
hun commentaar op het rapport was de verkeerde conclusie getrokken. Zij<br />
beoordeelden het als te mager en vonden dat het bijeenvegen en nog eens<br />
uitbreiden van de bestaande directies niet door kon gaan voor het integreren<br />
daarvan. Dat was iets anders dan het afkeuren van de samenwer-<br />
250<br />
king. De directie in Geleen was niet in staat geweest deze lezing van de<br />
hoofden van dienst uit hun schriftelijke commentaar of uit een toelichting
344 MODEL ‘77<br />
daarop te destilleren. Behalve door een zwak beargumenteerd en summier<br />
uitgewerkt integratieplan en de weerzin van Sittard tegen het geruzie in<br />
Geleen, bleek de samenwerking dus inderdaad te zijn gestruikeld over een<br />
verkeerde interpretatie van de Geleense reacties.<br />
Veel aandacht werd er aan dit inzicht niet gegeven. Bestuur en directie in<br />
Geleen waren op de weg van Model ‘77 voortgegaan alsof er helemaal<br />
geen reacties van de geledingen bestonden. Men zag bijvoorbeeld in de<br />
taak van de Commissie van Zes om nieuwe directieleden te werven een<br />
aanknopingspunt om door te gaan en passeerde deze commissie door die<br />
taak van haar over te nemen. Vond Smits dat de directie met haar bezigheden<br />
voorbij ging aan de opinies die tot de breuk hadden geleid, al heel<br />
snel volgde de Commissie van Zes het voorbeeld van Geleen. Dat leidde<br />
al op 6 december 1978 tot de vaststelling van de fusiedirectie. Derckx zou<br />
algemeen directeur worden, Van Zutphen financieel directeur, Honings<br />
technisch directeur, Chorus directeur van het ziekenhuis Geleen en Scheepers<br />
directeur verpleeghuizen Sittard. De functies van Kok en Houben<br />
251<br />
waren toen nog vacant. Het was een opmerkelijke marsroute. De instellingen<br />
vulden de vacatures in een fusiedirectie van een integratie die was<br />
afgeblazen. Zou het tot een nieuwe fusiepoging komen, dan was de vraag<br />
wat een consultatie van de geledingen voorstelde, nu de vacatures al<br />
waren vervuld.<br />
De medische staf in Geleen, mutaties, conflicten en kansen<br />
De conflicten tussen de medische staf en de directie in Geleen, lees tussen<br />
Frederiks en Van Zutphen, liepen na de zomer van 1978 volledig uit te<br />
hand. Het bestuur overwoog om de aanstelling van Frederiks af te keuren,<br />
indien deze bij de eerstvolgende bestuursverkiezingen zou worden herko-<br />
252<br />
zen tot voorzitter. Welke verschillen van mening de spanningen veroorzaakten,<br />
werd met de jaren steeds minder interessant. In de regel betrof<br />
het besluiten van de directie waarbij de staf betrokken had willen zijn. De<br />
conflicten ontstonden doordat de partijen elkaar niet vertrouwden en niet<br />
accepteerden. Bestuur en directie traden eigenzinnig op. De specialisten<br />
hinkten op twee gedachten: net hoe het uitkwam, wilden zij als zelfstandigen<br />
niets met het ziekenhuisbedrijf te maken hebben, of wensten<br />
zij, als waren zij voorkeurswerknemers, meer inspraak in het beleid te<br />
hebben dan bij wijze van spreken de directie zelf. Die houding was onder<br />
medici vrij algemeen. De leiding in Sittard wist er evenwel wat beter mee<br />
om te gaan dan die in Geleen.
EEN NIEUW E TIJD 345<br />
Net als in het verleden, werd de strijd die door het stafbestuur met de<br />
leiding werd gevoerd en de toon die werd gekozen, niet door alle stafleden<br />
gedeeld. Hoezeer het conflictmodel zich ook in de cultuur van de<br />
Geleense staf had genesteld, het aantal medici dat liever de dialoog zocht<br />
groeide harder dan de felheid van de grootste strijders. Binnen de staf was<br />
eenheid dus ver te zoeken. Dat bleek in het najaar van 1978 ook uit de<br />
zeer lage opkomst bij de stafvergaderingen. 253<br />
Op 16 mei 1978 deed patholoog-anatoom Ariëns, die zowel in Geleen als in<br />
Sittard staflid was, een poging om een dialoog op gang te brengen. Er toen<br />
nog niet van op de hoogte dat het doek voor de fusie was gevallen, stelde<br />
hij de vorming van een integratiebegeleidingscommissie voor. Daarin<br />
zouden alle geledingen één vertegenwoordiger mogen afvaardigen om<br />
samen door het overkoepelend bestuur geaccepteerde integratievoorstellen<br />
254<br />
te begeleiden. Zijn brief viel tussen wal en schip, maar de patholoog gaf<br />
niet op. Na een gesprek met Van Kempen schreef hij in september een<br />
brief aan het overkoepelend bestuur met het voorstel een medische staf op<br />
te richten van specialisten die in beide ziekenhuizen werkten. Hij verzocht<br />
het bestuur om die staf een adviesrecht te verlenen zodat deze wat<br />
gewicht kreeg. Specialisten die reeds een vorm van samenwerking hadden<br />
gevonden konden ook toetreden. Ariëns hoopte langs deze weg de samen-<br />
255<br />
werkingsgedachte vruchtbare grond te geven. De Commissie van Zes,<br />
die de brief voor het slapende overkoepelend bestuur behandelde, vond de<br />
oprichting van een dergelijke staf niet op haar weg liggen en achtte<br />
256<br />
bovendien een ‘derde staf organisatie ( ) minder wenselijk’. Ariëns stelde<br />
daarop vast dat hij kansloos was en gaf op.<br />
Er kwam beweging in de standpunten van de Geleense staf. Van wezenlijke<br />
betekenis waren de komst van Chorus en wisselingen in de medische<br />
staf. Daniëls-Bosman vertrok op 1 april 1979 na nieuwe onenigheid met de<br />
directie. Pieters ging medio 1980 met pensioen, hetgeen De Vries ertoe<br />
bracht aan te kondigen om in overleg met Sittard een associé te zoeken en<br />
te breken met Daniëls. Deze functioneerde in onmin met De Vries,<br />
Pieters, de directie en intussen ook met het stafbestuur. Daniëls dacht in<br />
februari 1979 ook aan pensioen en kondigde in juli aan per 1 januari 1980 te<br />
257<br />
vertrekken. De mutaties veegden in één keer een aanzienlijk deel van<br />
de conflictstof aan de kant, zo was de gedachte, en boden perspectief voor<br />
samenwerking met Sittard. ‘Beide direkties zijn van mening dat zich nu een<br />
unieke kans voordoet’, oordeelde het directieberaad over het vertrek van de
346 MODEL ‘77<br />
twee chirurgen op 25 juli tevreden. Ook op het niveau van de medische<br />
258<br />
staf was het dus een generatiewisseling die hoop gaf.<br />
Chorus, deel van de nieuwe generatie in de directie, was begonnen met<br />
het voeren van individuele gesprekken met medici en bleek daarmee in<br />
augustus 1979 in staat binnen de staf een discussie op gang te brengen<br />
over de samenwerking met Sittard. Tijdens die discussie bleek er ineens<br />
ruimte voor anderen dan die tot dan toe de stafmening bepaalden. Misschien<br />
hielp het dat de vertrekkende chirurgen en bacteriologe niet meer<br />
deelnamen, misschien had de aanwezigheid van Chorus een positieve<br />
uitwerking. Opmerkelijk was wel dat het juist relatieve buitenstaanders<br />
waren die de nieuwe geluiden lieten horen. Het waren Mey die ook in<br />
Brunssum werkte en wiens vader directeur was geweest, Ariëns die ook in<br />
Sittard werkte en een jaar eerder al een dialoog op gang had proberen te<br />
brengen, en Mintjens die geen arts was en die de door zijn voorganger<br />
Houben bevochten plaats in de staf innam. Deze drie vormden sinds<br />
maart 1979 met Frederiks het stafbestuur. 259<br />
De aanzet voor de discussie gaf een rapport van Frederiks met een evaluatie<br />
van de samenwerking en een aantal vragen daarover voor de toekomst.<br />
De stafvoorzitter was bezorgd over de ideeën van Chorus en Kok. Deze<br />
hielden in dat de samenwerking vooral via de maatschappen tot stand<br />
moest komen en dat het door conflicten en klachten omgeven ziekenhuis<br />
in Geleen een sterkere en volwaardiger functie kon worden geboden door<br />
er subspecialismen uit Sittard een polikliniek te laten vestigen. Die vestiging<br />
vormde bij uitstek voor de interne geneeskunde en dus voor Frederiks<br />
een bedreiging en dat bepaalde de toon van zijn rapport. 260<br />
Zijn medebestuurders zagen die bedreiging niet. Mintjens opende de<br />
discussie door te stellen dat er twee samenwerkingsvormen denkbaar<br />
waren, namelijk die van centrum- en basisziekenhuis en die van volledige<br />
integratie. ‘Een basisziekenhuis kan nooit zo snel meeontwikkelen als een<br />
centrumziekenhuis’, wist hij en ‘dus kom je vanzelf bij het tweede punt, algehele<br />
integratie’. Het was, Mintjens beluisterend, erg simpel. Bij de keuze voor<br />
de tweede optie was het namelijk ‘verder een kwestie van functies en niet<br />
meer van “waar liggen die functies” en “elk ziekenhuis van alles wat”’. Hij leek<br />
voorstander te zijn van het concentreren van de ziekenhuiszorg op één<br />
locatie. Het was vloeken in de kerk geweest, ware het niet dat er steun<br />
was voor zijn gedachtegang, of tenminste voor de overtuiging dat er iets<br />
moest gebeuren. Chorus onderstreepte de noodzaak hiertoe met de constatering<br />
dat in de afgelopen jaren ‘Sittard zich fors ontwikkeld heeft en dat
EEN NIEUW E TIJD 347<br />
Geleen praktisch stil is blijven staan’. Hij voegde nog toe dat cijfers uitwezen<br />
dat het ziekenhuis in Geleen ‘zichzelf ( ) niet kan bedruipen’. Ariëns ondersteunde<br />
de visie van Mintjens door nog eens te laten vallen ‘dat een basisziekenhuis<br />
vlak bij een centrumziekenhuis ( ) weinig toekomst (heeft)’. Frederiks<br />
groef zich in in oude standpunten. Mintjens waagde het daarop te zeggen<br />
‘dat we hier geen ideologieën moeten gaan zitten verdedigen maar praktisch<br />
moeten bekijken wat er aan de problematiek te doen valt’. 261<br />
Een discussienota van september 1979 van het stafbestuur, ten behoeve<br />
van een volgende discussiebijeenkomst met de ziekenhuisleiding, verwoordde<br />
de twee visies, die van Ariëns, Mey en Mintjens en die van Frederiks.<br />
In de eerste werd zelfs gesproken van een oplossing van de problematiek<br />
‘door een nieuw ziekenhuis te bouwen in plaats van de beide bestaande<br />
of door het opheffen van het ziekenhuis Geleen en de functie onder te brengen in<br />
Sittard’. De in de samenwerkingsbesprekingen de laatste jaren gebruikte<br />
doelstelling ‘één ziekenhuis op twee locaties’ werd afgedaan als een ‘lichtvaardig<br />
gebruikte slogan’. De andere visie luidde onder meer dat ‘de zelfstandigheid<br />
en identiteit van het ziekenhuis Geleen vooralsnog zo veel mogelijk (dient) te<br />
worden gehandhaafd en te worden benadrukt’. De staf was het onderling niet<br />
eens en de nota van het stafbestuur vormde hiervan een treffende illustratie.<br />
262<br />
Tijdens de bespreking met de ziekenhuisleiding bleek het verschil in visie<br />
tussen de stafbestuursleden op een wel heel bijzondere manier. Voorheen<br />
sprak het stafbestuur, hoe groot meningsverschillen ook mochten zijn,<br />
altijd met één stem en gaf het één mening, vaak die van wie op dat<br />
moment stafvoorzitter was. Nu ontspon zich ten overstaan van bestuur en<br />
directie een open discussie tussen Frederiks, Mey, Ariëns en Mintjens,<br />
waarbij de ziekenhuisleiding zich terugtrok in de rol van toehoorder.<br />
Chorus had de discussie geopend met een toekomstplan over het uitbouwen<br />
van de polikliniekfunctie in Geleen met subspecialismen uit Sittard,<br />
zijn zogenaamde Poliplan. Frederiks vond dit plan simplistisch. Mey vond<br />
het ‘vijf voor twaalf’ en zag in het plan een kans om de organisatie te<br />
versterken. Gezien het overheidsbeleid dat op krimp was gericht, vond hij<br />
het Poliplan bovendien de enige openstaande weg. Frederiks wilde liever<br />
eerst de basisspecialismen versterken. Mey, Ariëns en Mintjens redeneerden<br />
tegen hem in, maar de internist zag niets in Chorus’ plan en bleef<br />
erbij ‘dat subspecialisten op de poli ten koste zullen gaan van de algemene basisspecialismen’.<br />
263
348 MODEL ‘77<br />
Chorus ging zijn Poliplan verder uitwerken. Frederiks zag intussen zijn<br />
visie bevestigd doordat de bedreigingen voor zijn praktijk wel erg concreet<br />
werden. Sittard wilde een vijfde internist aantrekken met speciale belangstelling<br />
voor de gastro-enterologie, Frederiks zag een gastro-enteroloog<br />
komen die als subspecialist zijn praktijk kwam verkleinen. 264<br />
Dat Sittard groeide en Geleen niet, was onvermijdelijk. Sittard was in<br />
grootte een kritische grens gepasseerd waar Geleen niet bij in de buurt<br />
had weten te komen. Het ziekenhuis in Sittard was groot genoeg om<br />
artsen met afgeleide specialismen voldoende bestaansgrond te geven en<br />
de toestroom van patiënten was zo groot dat de komst van de nieuwe<br />
specialismen geen bedreiging hoefde te vormen voor de basisspecialismen.<br />
Het is niet verwonderlijk dat Frederiks eerst zijn basisvak in het ziekenhuis<br />
Geleen een steviger positie wilde geven. Verloor hij het werk dat in<br />
Sittard door anderen dan internisten werd gedaan, dan hielden hij en zijn<br />
collega geen volle praktijk over. 265<br />
Aan de kortstondige positieve en constructieve discussie in de medische<br />
staf kwam rap een einde. Tijdens de stafvergadering van 9 oktober 1979<br />
kwam Frederiks terug op de discussie van 7 augustus. Hij zei zich toen als<br />
gespreksleider terughoudend te hebben opgesteld, maar nu zijn eigen<br />
mening kwijt te willen. Hij beloofde met die mededeling de verhoudingen<br />
266<br />
weer op scherp te zullen stellen. Pieters zag de opbrengst van zijn praktijk,<br />
zo kort nadat Daniëls zijn praktijk had verkocht, bedreigd en verzette<br />
zich daarom tegen de werving van een voltijdse chirurg door De Vries.<br />
Daniëls kondigde in de dagbladen aan dat hij zijn praktijk ging neerleggen,<br />
maar door daarbij niet naar De Vries of naar een opvolger te verwij-<br />
267<br />
zen, suggereerde hij dat de praktijk werd afgesloten. Op initiatief van<br />
Chorus en Kok waren diverse maatschappen met elkaar in overleg getreden<br />
over samenwerking, maar het ene na het andere liep al in het begin-<br />
268<br />
stadium vast. Het officieel slapende, maar ondertussen zeer actieve<br />
overkoepelend bestuur zou met een nieuw rapport gaan komen en Frede-<br />
269<br />
riks adviseerde de staf alvast om ‘hier negatief op (te) reageren’. Intussen<br />
liep de bezetting in Geleen terug, eerst van St. Odilia, daarna ook van St.<br />
Jansgeleen en het ziekenhuis. Voor de oorzaken werd gewezen naar de<br />
afdelingen chirurgie en psychiatrie. De directie voerde nog steeds strijd<br />
met psychiater Van den Bosch. Hij zou al enige jaren een dienstverband<br />
aangaan, maar de afkoop van zijn vroegere praktijk was nog niet rond. De<br />
onderhandelingen daarover tussen hem en Van Zutphen zaten muurvast.
EEN NIEUW E TIJD 349<br />
Het Medisch Centrum was bovendien van mening dat hij niet goed<br />
functioneerde. Mintjens was aan de P.A.A.Z. verbonden om daarin verbetering<br />
aan te brengen, maar ook deze wist die niet te forceren. Bestuur<br />
en directie wilden de psychiater uiteindelijk gewoon kwijt, maar deze<br />
wilde niet gaan zolang er geen overeenstemming was over de afkoopsom<br />
van zijn praktijk. Geleen had, terwijl de randvoorwaarden lange tijd<br />
gunstig waren, steeds verzuimd om van de psychiatrie een speerpunt te<br />
maken en kansen laten liggen. Intussen waren elders de psychiatrische<br />
afdelingen gevormd en was men te laat. Mintjens had er in het najaar van<br />
270<br />
1979 genoeg van en solliciteerde in Maastricht. Hij vond er een nieuwe<br />
werkkring, kondigde per 1 februari 1980 zijn vertrek aan en volgde daar-<br />
271<br />
mee het voorbeeld van Houben. In de vergadering van de medische staf<br />
wilde hij wel kwijt ‘dat zijn vertrek nauw samenhangt met de kwalitatieve en<br />
kwantitatieve zorg van de psychiatrie in dit ziekenhuis en met het ontbreken van<br />
enig perspectief daarin’. 272<br />
Met het vertrek van Mintjens werd in de Geleense staf de stem van de<br />
voorstanders van vergaande integratie met Sittard gedempt. Toen de<br />
directie in 1980 Mey tegen zich in het harnas joeg, door na het afscheid<br />
van zijn chef de clinique het aantrekken van een associé ineens hoogst<br />
urgent te verklaren en hem met dwingende maatregelen te dreigen, ging<br />
een volgende voorvechter verloren. 273<br />
De leiding miste, na de reactie van de hoofden van dienst, opnieuw een<br />
kans. Er was in Geleen, hoe pril ook, draagvlak te vinden voor vergaande<br />
integratie, maar het hield de leiding niet bezig. Dat hoefde ook niet.<br />
Geleen en Sittard streefden naar een integratie volgens het weinig ambitieuze<br />
Model ‘77. Zij hadden daarvoor, door een voor hen gelukkig voorval,<br />
de medische staf intussen al niet meer nodig.<br />
De Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen en Verpleeghuizen in de Westelijke<br />
Mijnstreek<br />
Terwijl de medische staf in Geleen zich opmaakte om het zwaard weer op<br />
te nemen, presenteerde het overkoepelend bestuur in december 1979 een<br />
nieuw rapport met beleidsoverwegingen, conceptstatuten voor een overkoepelende<br />
stichting en voorstellen voor de invulling van het bestuur en<br />
de directie van die stichting. Uit de nota bleek nog eens dat de integratiepogingen<br />
geen moment gestaakt waren. De bestuursvoorzitters en secretarissen<br />
van Sittard en Geleen betoogden in de openingsbrief in het rapport<br />
zelfs dat de Commissie van Zes ‘de taak had de integratie verder gestalte
350 MODEL ‘77<br />
te geven’ en dat deze daarin was geslaagd, ‘met name in die zin dat de in het<br />
“Model” vastgelegde structuren thans konkreet ingevuld kunnen worden’. 274<br />
Frederiks, die zich meer en meer profileerde als het boegbeeld van de<br />
tegenstand, merkte begin februari 1980 op dat ‘de indruk bestond dat het<br />
werk van de Commissie van Zes stilstond’. ‘Toch komen nu de ontwerp-statuten,<br />
gebaseerd op Model ‘77, ter tafel ondanks de kritiek die er op dat Model ‘77 is ge-<br />
275<br />
weest.’ De zaak was formeel ook stilgelegd en de taak van de Commissie<br />
van Zes was niet meer dan de ‘begeleiding bij de voorziening in direktievakatu-<br />
276<br />
res’ en de ‘bevordering van de integratiegedachte’. Dat was inderdaad niet<br />
hetzelfde als het concreet invullen van Model ‘77. Frederiks had gelijk.<br />
Toen, vlak voordat de Commissie van Zes in juni 1978 officieel was aangekondigd,<br />
in gesprekken met de hoofden van dienst en de ondernemingsraad<br />
in Geleen duidelijk werd dat de directie aldaar een interpretatiefout<br />
had gemaakt, had het overkoepelend bestuur gekozen voor een poging de<br />
integratie alsnog tot stand te brengen. Het had daarbij de betrokkenen,<br />
Smits en Niessen voorop, zinvoller geleken de fusie erdoor te drukken, dan<br />
zich verder nog te verdiepen in de precieze doelstellingen en vormgeving.<br />
Aan de bespreking met de hoofden van dienst van Geleen van mei 1978<br />
277<br />
was dan ook geen vervolg gegeven. Er was geen energie gestoken in<br />
nieuwe nota’s. Nadat Bruintjes en Van Zutphen, zich niet bekommerend<br />
om de meningen van de achterban, de directie hadden omgebouwd naar<br />
het voorbeeld van Model ‘77, hadden Smits en de Commissie van Zes zich<br />
nog wel afgevraagd of dit verstandig was, maar daarna ogenblikkelijk het<br />
voorbeeld gevolgd.<br />
De commissie was zich verder bezig gaan houden met het opstellen van<br />
statuten voor de toekomstige overkoepelende stichting. Zij concentreerde<br />
zich op zaken als de signatuur van de stichting, die in Sittard en vooral<br />
door Lebens weer even onderwerp van discussie was geworden, en de<br />
kwestie van kwaliteitszetels, de voor de provincie, de gemeentes, het<br />
278<br />
bisdom en de congregatie gereserveerde bestuurszetels. In Sittard had de<br />
congregatie, zoals al werd verwacht, aangegeven van deze zetels te zullen<br />
afzien, en bleef alleen nog de gemeente over. In Geleen hadden de provincie<br />
en de gemeente via de Stichting St. Jansgeleen en de gemeente en<br />
het bisdom via de Stichting St. Barbara kwaliteitszetels in het bestuur van<br />
het Medisch Centrum. Deze zetels stonden in verband met ooit verleende<br />
garanties op leningen. Sittard wilde van deze invloed af en het lukte de<br />
Commissie van Zes om de kwaliteitszetels te beperken tot elk één voor de
EEN NIEUW E TIJD 351<br />
gemeenten Sittard en Geleen. De gemeente Geleen nam daarbij de garanties<br />
over van de provincie 279<br />
Om in de besturen en de directies consensus te krijgen, hielp het dat zich<br />
daar intussen een generatiewisseling voltrok. De rommelige situatie, vooral<br />
in Geleen waar managementfuncties langere tijd vacant bleven, resulteerde<br />
erin dat de werkzaamheden van de commissie nauwelijks werden<br />
opgemerkt. Zo kon het gebeuren dat er in december een plan op tafel<br />
kwam, dat al volledig was ingevuld. De beoogde directie was al in functie.<br />
Statuten en bestuurssamenstelling waren met de gemeenten kortgesloten.<br />
Het overkoepelend bestuur en de Commissie van Zes stonden klaar<br />
om de integratie aan de organisaties op te leggen. De mogelijkheden om<br />
de fusie af te wijzen, waren nog slechts uiterst beperkt. De Stichting<br />
Samenwerkende Ziekenhuizen en Verpleeghuizen in de Westelijke Mijnstreek<br />
zou weldra een feit zijn.<br />
Intussen wilde het met de samenwerking op de werkvloer niet vlotten en<br />
groeide er nu ook in Sittard, onvrede. De bezetting liep in beide ziekenhuizen<br />
terug. In Sittard hadden problemen op de operatieafdeling het Van<br />
Kempen in de laatste fase van zijn bewind moeilijk gemaakt. Bronswijk<br />
stond allesbehalve alleen met zijn verwijten. De plastisch chirurgen<br />
hadden in mei 1979 geschreven dat hun vertrouwen in Van Kempen ‘tot<br />
een minimum was gedaald’ en kwamen met diverse aantijgingen. Het<br />
bestuur maakte zich op om met ‘geëigende maatregelen’ terug te slaan, maar<br />
dat kon de personeelsproblematiek op de operatieafdeling niet oplossen. 280<br />
Chorus en Kok waren voortvarend aan de slag gegaan met hun Poliplan,<br />
maar in de praktijk kon er van dit plan bitter weinig terechtkomen.<br />
Op 5 april 1980 lieten de Sittardse longartsen L. Westerhof en R.J. van<br />
Bever weten dat zij stopten met hun consulentschap longziekten in het<br />
St. Barbara Ziekenhuis. De patiënten bleven welkom, maar dan wel in<br />
Sittard. Het probleem waar de longartsen tegenaan liepen was dat de<br />
Geleense internisten zonder overleg bepaalde diagnostiek verrichtten en<br />
dat zij pas bij de behandeling werden betrokken, wanneer ‘de problemen<br />
ofwel zijn opgelost, ofwel vastgelopen zijn’. In het laatste geval moest dan<br />
vaak het onderzoek worden herhaald, ‘hetgeen onaangenaam is voor de<br />
281<br />
patient en tot onnodige verlenging van de opnameduur leidt’. De problemen<br />
van de longartsen, door hen in voorbeelden uit de dagelijkse praktijk<br />
gegoten, hadden als oorzaak dat de internisten Frederiks en Geelen de<br />
longartsen niet accepteerden en hen het werk niet afstonden. De onvrede
352 MODEL ‘77<br />
was niet nieuw. Het consulentschap was om dezelfde redenen al een paar<br />
keer gestrand, maar steeds waren de longartsen, na aandringen, bereid<br />
gevonden het nog eens te proberen. Nu leek het consulentschap definitief<br />
282 283<br />
te zijn mislukt. Chorus hoopte dat zijn Poliplan een oplossing zou zijn.<br />
Zoals eerder gesteld was het de vraag of dit plan wel kans van slagen had,<br />
zeker wanneer een enkel consulentschap al strandde. De internisten in<br />
Geleen ontkenden de problemen, gaven Chorus er de schuld van dat het<br />
consulentschap niet meer op gang kwam en lieten Westerhof weten dat<br />
de bal in Sittard lag. ‘Als de longartsen nog iets willen moeten zij het maar<br />
laten weten’, luidde het standpunt. Frederiks en Geelen maakten verder<br />
wel gebruik van de diensten van de longartsen in Heerlen. 284<br />
Het afhaken van Westerhof en Van Bever stond niet op zich zelf. Alle<br />
pogingen om Sittardse artsen in Geleen een vorm van poliklinisch werk te<br />
laten doen mislukten. Of de Sittardse specialisten hadden er geen zin in,<br />
of in Geleen trok men verdedigingswerken op. Zo functioneerde ook de<br />
neurologie in Geleen matig. De problemen in de maatschap hadden enige<br />
tijd een onbevredigende praktijkvoering in Geleen met zich meegebracht<br />
en bijgevolg tot onvrede van de staf en de directie in Geleen geleid. Toen<br />
de problemen in de maatschap waren opgelost nam deze de beurt om<br />
ontevreden te zijn.<br />
Het meest in het oog sprong wel de kwestie die tussen de twee maatschappen<br />
interne geneeskunde ontstond rond de aanstelling van een<br />
gastro-enteroloog. In Sittard was per 1 april 1980 gastro-enteroloog L.P. Bos<br />
aangesteld. Hij toonde belangstelling voor samenwerking met de internistenmaatschap<br />
in Geleen, maar Frederiks en Geelen gingen, gesteund door<br />
de staf in Geleen, ineens zelf op zoek naar een gastro-enteroloog. ‘De gang<br />
van zaken in Geleen is ons allerminst duidelijk’ schreef de Sittardse stafsecretaris<br />
Van der Zee eind april 1980 aan zijn Geleense collega Panhuysen en<br />
285<br />
eiste een uitleg. De duidelijkheid kwam er voor de Sittardse internisten<br />
binnen het jaar. Frederiks en Geelen trokken internist/gastro-enteroloog<br />
H.M.J.M. Verhoeven aan, volgden daarmee nadrukkelijk een eigen koers<br />
en zetten samenwerking op een dood spoor. 286<br />
Frederiks was begin 1980 weer in conflict gekomen met Van Zutphen. De<br />
vertrekkende stafsecretaris Mintjens had de dialoog nog wel even gaande<br />
gehouden, maar toen hij weg was, bond Frederiks weer de strijd aan en<br />
startte een felle campagne tegen het rapport van de Commissie van Zes.<br />
Hij haalde zelfs een advocaat in huis. 287
EEN NIEUW E TIJD 353<br />
Het rapport van de Commissie van Zes dat het overkoepelend bestuur in<br />
december de organisatie in had gestuurd was niet meer dan een herhaling<br />
van Model ‘77 en een globale uitwerking van de daarin gedane voorstellen.<br />
De nieuwe directie functioneerde al. Het begrip ‘democratie’, in deze<br />
periode in overheidskringen in zwang, was gebruikt als smeermiddel; de<br />
werkwijze van het overkoepelend bestuur was eraan tegengesteld. Men<br />
was eigenzinnig maar gewoon doorgegaan met Model ‘77, alsof er in 1978<br />
niets was gebeurd, predikte overleg maar trok zich van de uitkomsten<br />
288<br />
daarvan niets aan. Precies hierop richtte Frederiks zijn kritiek.<br />
Lang kreeg Frederiks geen vrij spel. De staf was verdeeld en Frederiks had<br />
er tegenstanders, met name Mey en Belder, die de relatie met de directie<br />
zo snel mogelijk weer op orde wilden hebben. Op 1 april besloot de staf<br />
om Frederiks aan de kant te zetten en Van Zijl, Panhuysen en Ariëns tot<br />
interim-bestuur te benoemen. Dit zou in afwachting van bestuursverkiezingen<br />
de lopende zaken afhandelen. 289<br />
Wat de achtergrond en de betekenis van deze bestuurscrisis was, bleek op<br />
4 april wel uit een kort briefje van het interim-bestuur aan het overkoepelend<br />
bestuur. Frederiks was met zijn reactie eind februari op het rapport<br />
van de Commissie van Zes zijn bevoegdheden als stafvoorzitter te buiten<br />
gegaan. De reactie moest worden beschouwd als geschreven op persoonlijke<br />
titel. 290<br />
Behalve de felle reactie van Frederiks leverde de inspraakcarrousel niets<br />
spannends op. Alle geledingen, behalve de medische staf in Geleen<br />
stemden met het rapport van de Commissie van Zes in. Er waren wel wat<br />
aanmerkingen, maar deze werden door Smits tot volle tevredenheid<br />
opgelost. De discussie ging, zoals in een fusieprocedure als normaal kan<br />
worden beschouwd, over garanties ten aanzien van arbeidsvoorwaarden<br />
291<br />
en functies. Wat eerst zoveel moeite kostte, was nu zo gebeurd.<br />
Het overkoepelend bestuur had veel tegenwerking verwacht van de<br />
medische staf in Geleen, maar de crisis in het stafbestuur bracht juist op<br />
tijd redding. De medische staf kwam pas weer in vergadering bijeen op 2<br />
september 1980, toen het overkoepelend bestuur met Van Zijl, Panhuysen<br />
292<br />
en Ariëns goeddeels tot overeenstemming was gekomen. Het stafoverleg<br />
concentreerde zich nog slechts op een artikel in de statuten waarin de<br />
staf een garantieregeling wilde bij besluiten tot vermindering van bedden,<br />
afstoting van specialismen of sluiting van instellingen. De door Frederiks<br />
aangetrokken advocaat bleek daarbij de rol van bemiddelaar te kunnen
354 MODEL ‘77<br />
De directie van de Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen en Verpleeghuizen Westelijke Mijnstreek.<br />
Van links naar rechts: G.G.Th. Honings (portefeuille algemene zaken locatie Sittard), J.J.G. Derckx<br />
(voorzitter, portefeuille beheer locatie Sittard), P.J.M. Chorus (portefeuille patiëntenzorg ziekenhuis<br />
Geleen), W.G.C. Kok (portefeuille patiëntenzorg ziekenhuis Sittard) en H.M.J.A. Houben (portefeuille<br />
verpleeghuizen Geleen). J.A.N. van Zutphen (vice-voorzitter, portefeuille beheer locatie Geleen) en<br />
J.M.J. Scheepers (portefeuille verpleeghuizen Sittard) ontbreken.
EEN NIEUW E TIJD 355<br />
vervullen. Met hem kwam Smits in september overeen dat voor dergelijke<br />
besluiten de Inspecteur voor de Volksgezondheid zou worden gevraagd ‘bij<br />
wege van bindend advies ( ) marginaal (te) toetsen, dat wil zeggen, (te) beoordelen<br />
of het voorgenomen besluit uit het oogpunt van de doelstellingen van de stichting<br />
293<br />
naar algemene opvattingen onaanvaardbaar is’. Daarmee waren alle blokkades<br />
voor de bestuurlijke integratie en de oprichting van de Stichting<br />
Samenwerkende Ziekenhuizen en Verpleeghuizen in de Westelijke Mijnstreek<br />
uit de weg geruimd. Het overkoepelend bestuur had zijn werk<br />
gedaan en Van Zijl, Panhuysen en Ariëns hadden, geholpen door een<br />
garantiebepaling, maar vooral door hun keuze om geen stafvergaderingen<br />
te houden, de fusie handig langs de tegenstanders in de staf geloodst. 294<br />
Opluchting mocht zich van velen meester maken. De nieuwe structuur<br />
ging op 1 januari 1981 in. Macintosh-bestuurder Smits werd voorzitter van<br />
het bestuur, Derckx werd directievoorzitter. Het bestuur bestond verder<br />
uit LIOF-voorzitter Niessen, burgemeester van Echt Van Heemskerk,<br />
gedeputeerde Mastenbroek, het Geleense raadslid J.W. Schepers en de<br />
295<br />
Sittardse wethouder G. Simons. Hubertina, die al in de zomer aan Van<br />
Sambeek een volmacht had gegeven, en Ilmer namen afscheid. Niël,<br />
Touw en provincieambtenaar Dassen hadden dat al eerder gedaan. 296<br />
De vorming van de nieuwe stichting werd beschouwd zowel als een ‘lichte<br />
297<br />
fusie’ als een ingrijpende stap. Dat laatste was het emotioneel gezien<br />
zeker, maar feitelijk veranderde er niet veel. In de praktijk was er geen<br />
sprake van een fusie en zeker niet van integratie. De instellingen behielden<br />
hun functie, hun positie en zelfs hun directie en van samenwerking<br />
was niet meer sprake dan vijf jaar eerder, toen Derckx concludeerde dat<br />
deze nauwelijks van de grond was gekomen. In juli 1980 reageerden Smits,<br />
Ilmer en Niessen enthousiast op de eerste reacties van de geledingen met<br />
de vaststelling dat ‘de wil tot samenwerking ( ) onmiskenbaar naar voren is<br />
298<br />
gekomen’. Of die wil er werkelijk was, viel nog te bezien. Sinds gouverneur<br />
Van Rooy de samenwerking op de agenda had geplaatst hadden de<br />
zorginstellingen in Sittard en Geleen ruim twaalf jaar nodig gehad om de<br />
meest bescheiden denkbare vorm van integratie te bereiken.<br />
Het sterke Sittard<br />
De integratie was door Van Rooy als oplossing aangedragen en door Stuyt<br />
bekrachtigd met een fusieplicht. De indruk in de jaren zestig en zeventig<br />
was dat het ziekenhuis in Sittard de sterke zelfbewuste partij was die de
356 MODEL ‘77<br />
touwtjes in handen had en waaraan het ziekenhuis in Geleen werd<br />
overgeleverd. Maar onderweg naar de in 1981 bereikte lichte fusie riep het<br />
Sittardse ziekenhuis een heel ander beeld van zijn positie en capaciteiten<br />
op. Het was tegen de integratie met Geleen. Maar in plaats van zich te<br />
weer te stellen en Stuyt te helpen met dat waar hij mogelijk op uit was,<br />
nam het een afwachtende houding aan, in de veronderstelling dat de tijd<br />
het probleem zou oplossen. Het handelen van de leiding was als in het<br />
debat rond de medische faculteit, in het opleidingsvraagstuk, in de operatiekamerproblematiek<br />
en in conflicten met en tussen specialisten. Het<br />
ontbrak aan een visie en een aantal keren zelfs aan inzicht in de materie.<br />
Bestuur en directie verzuimden om te kiezen en gingen mee in de ontwikkelingen<br />
zoals deze zich aandienden. Maar afwachten was een tactiek en<br />
geen strategie. Het resulteerde erin dat het ziekenhuis in Sittard, in plaats<br />
van ‘het probleem Geleen’ op te lossen er deelgenoot van werd. In plaats<br />
van het ziekenhuis Geleen ten onder te laten gaan, wat de opzet van de<br />
afwachtende houding was, stapte Sittard naast Geleen in het drijfzand.<br />
Terwijl het Medisch Centrum Geleen er alles aan leek te doen zichzelf<br />
ten gronde te richten, hield het ziekenhuis van Van Kempen het overeind.
1. #A15602@.<br />
2. #1590@.<br />
3. #2251@; #2253@; #2254@; #2252@.<br />
4. #2251@; #2253@.<br />
5. J.G.H. Boissevain, De Limburgsche kwestie, 1848.<br />
6. Jhr. J.E.P.E. Gericke van Herwijnen aan F.A. baron van Hall,<br />
3-3-1843.<br />
7. #2251@; #2254@; #2252@.<br />
8. #2247@.<br />
9. #1270@; #1590@.<br />
10. #2247@; #1590@.<br />
11. Ibid 8.<br />
12. #A15262@.<br />
13. #1644@; #2249@.<br />
14. Lit. onderwijswetten Fr.<br />
15. Ibid.<br />
16. #2248@.<br />
17. Ibid 14.<br />
18. Ibid 16.<br />
19. Ibid; #1572@.<br />
20. #2250@.<br />
21. #A15260@.
22. #A15261@.<br />
23. Ibid 16<br />
24. Ibid.<br />
25. #A15262@; #2248@; #2250@.<br />
26. #A15262@.<br />
27. #2248@; #2250@.<br />
28. Ibid; #1572@; #1590@; #2251@; #2247@.<br />
29. #2251@.<br />
30. #A15577@.<br />
31. #A15578@.<br />
32. #A15582@.<br />
33. #A15583@.<br />
34. #A15575@.<br />
35. #A15586@; #A15576@.<br />
36. #1590@; #1572@.<br />
37. #A15588@.<br />
38. #A15589@.<br />
39. #A15603@.<br />
40. #A15599@.<br />
41. #A15600@; #A15598@; #A15593@.<br />
42. #A15601@.<br />
43. #A5797@.
44. #A15596@.<br />
1. #1937@.<br />
2. E.J.G. van Royen, ‘Beheersaspecten in het huisvestingsbeleid van<br />
mijnondernemingen en roomkatholieken in Zuid-Limburg, 1900-<br />
1940', in: P.P.M. Klep e.a. (red.), Wonen in het verleden,<br />
Amsterdam, 1987.<br />
3. #1588@.<br />
4. Riolering: 1914, Waterleiding: 1915, Elektriciteit: 1917.<br />
#2251@.<br />
5. SSG: F.L. Sassen en F. Smeets aan B&W Maastricht, 14-3-1908.<br />
6. Ibid 3; #2246@.<br />
7. SSG: Vergadering van de gemeenteraad van Sittard, 10-11-1919.<br />
8. Boekje Geleen.<br />
9. Ibid 3.<br />
10. Ibid 1.<br />
11. #A15606@.<br />
12. #A15607@.<br />
13. #A15257@; #A15259@.<br />
14. #A14703@.<br />
15. #A15271@.<br />
16. #A15347@.<br />
17. #A15255@.<br />
18. #A15610@.<br />
19. #A15611@.
20. #A15639@.<br />
21. #A15638@; #A15643@.<br />
22. #A15637@.<br />
23. #A15638@.<br />
24. #A15256@; #A14672@.<br />
25. #A15645@.<br />
26. #A15613@.<br />
27. Ibid.<br />
28. #A15676@; #A15647@.<br />
29. #A15272@.<br />
30. #A15648@.<br />
31. #A15649@; #A15647@; #A15655@.<br />
32. #A15654@; #1588@.<br />
33. #A15656@.<br />
34. #A15657@<br />
35. #A15658@; Inventarisomschrijving Archief van de Afdeling<br />
Arbeidersverzekering, inv. nr. 493, Instituut voor Nederlandse<br />
Geschiedenis; #A15624@.<br />
36. #A15659@.<br />
37. #A15672#; #A15251@; #A15673@; #A15674@<br />
38. Inventarisomschrijving Archief van de Afdeling<br />
Arbeidersverzekering, inv. nr. 493, Instituut voor Nederlandse<br />
Geschiedenis.<br />
39. #A15677@.
40. #A15678@.<br />
41. #A15681@.<br />
42. #A15682@.<br />
43. #A15699@.<br />
44. #A15702@.<br />
45. #A15704@; #A15703@.<br />
46. #A15615@; #A15252@.<br />
47. #A14675@; #A15254@.<br />
48. #A15616@.<br />
49. #A15267@.<br />
50. #A15268@.<br />
51. #A15685@.<br />
52. #A15688@.<br />
53. #A15689@.<br />
54. #A15692@.<br />
55. #A15618@<br />
56. #A15695@.<br />
57. #A15619@; #A15705@; #A15707@.<br />
58. #A15710@.<br />
59. #A15718@.<br />
60. #A15620@.<br />
61. #A15634@.
62. Ibid 3.<br />
63. Limburger Koerier, 20-3-1928.<br />
64. #A15721@.<br />
65. #A17723@.<br />
66. #A14913@.<br />
67. Ibid 18.<br />
68. R. Wolf, 2004.<br />
69. #A15077@.<br />
70. #A14704@.<br />
71. De Limburger, 14-9-1932.<br />
72. #A15094@.<br />
73. #A14869@.<br />
74. Ibid 71.<br />
75. #A15085@.<br />
76. #A15088@; #A15089@; #A15090@.<br />
77. #A15095@; #A15096@; #A15098@; #A15099@; #A14922@.<br />
78. #A14872@.<br />
79. #A15097@.<br />
80. Ibid 68.<br />
81. #A15288@.<br />
82. #A15263@; #A15264@.<br />
83. Ibid 68.
84. Ibid 82.<br />
85. #A15111@.<br />
86. #A15113@.<br />
87. #A15108@.<br />
88. #A15109@.<br />
89. #A15118@.<br />
90. #A15114@.<br />
91. #A15115@.<br />
92. #A14877@.<br />
93. #A15119@; #A15120@.<br />
94. #A14878@; #A14879@; #A14880@.<br />
95. #A15190@.<br />
96. #A14705@; #A14706@; #A15112@.<br />
97. #2251@.<br />
98. #A15110@.<br />
99. #A15128@.<br />
100. #A15015@.<br />
101. #A15127@.<br />
102. #A15135@.<br />
103. #A15130@.<br />
104. #A15136@; #A15132@.<br />
105. #A15143@.
106. Zie ook: #A5922@.<br />
107. #A15131@.<br />
108. #A15144@.<br />
109. #A15149@.<br />
110. #A15137@.<br />
111. #A15141@.<br />
112. #A15142@.<br />
113. #A15146@.<br />
114. Ibid.<br />
115. #A15159@.<br />
116. SHCL: DOC 28 J.E. Schulte.<br />
117. Ibid 97.<br />
118. #A15005@.<br />
119. #A15004@; #A15019@; #A14712@; #A14713@.<br />
120. Zie #A14710@; #A14711@; #A5987@.<br />
121. #A15006@; #A15007@.<br />
122. #A5987@.<br />
123. #A15008@.<br />
124. Ibid.<br />
125. Ibid.<br />
126. #A5922@.<br />
127. Ibid.
128. Ibid.<br />
129. Ibid; #A5987@.<br />
130. Zie bijv.: #A14796@.<br />
131. #A7814@; #A7816@.<br />
132. #A7813@.<br />
133. Ibid 126.<br />
134. #A7814@.<br />
135. #A7816@; #A7819@; #A7821@; #A7822@; #A7823@;<br />
#A7815@; #A7820@; #A14715@.<br />
#A7824@; #A7825@; #A7826@.<br />
136. #A14677@.<br />
137. #A14681@.<br />
138. #A15023@.<br />
139. #A15024@.<br />
140. #A15025@.<br />
141. #A14682@.<br />
142. #A15026@.<br />
143. #A15027@.<br />
144. #A15357@.<br />
145. #A15028@.<br />
146. #A15029@.<br />
147. #A15030@.<br />
148. #A15031@.
149. #A15032@.<br />
150. #A15033@.<br />
151. #A15356@.<br />
#A15034@; #A14717@; #A15035@.<br />
152. #A5993@; #A6465@; #A14718@.<br />
153. #A14881@; #A14885@; #A15305@; #A15303@; #A15306@;<br />
#A14886@.<br />
154. #A14721@.<br />
155. #A7831@; #A7832@.<br />
156. #A7833@; #A7834@.<br />
157. Zie #A15038@; #A14722@; #A14724@; #A7917@.<br />
158. #A7791@.<br />
159. #A7933@.<br />
160. #A7932@; #A7930@.<br />
161. #A7790@.<br />
162. #A7929@.<br />
163. #A7928@.<br />
164. #A14684@.<br />
165. Ibid; #A7789@.<br />
166. #A14685@.<br />
167. #A14728@; #A14730@; #A14731@; #A14732@; #A14733@;<br />
#A14734@; #A14735@; #A14737@; #A14738@.<br />
168. #A14736@.<br />
169. #A14689@.
170. #A14690@.<br />
171. #A14887@.<br />
172. #A15361@.<br />
173. #A14691@.<br />
174. #A15362@; #A14693@; #A14694@.<br />
175. #A8110@; #A14989@; #A14743@; #A14991@; #A14992@;<br />
#A7808@.<br />
176. #A8148@.<br />
177. #1768@; #1770@; #1767@; #1771@; #1772@; #1769@;<br />
#A7026@; #A7027@; #A7028@; #A7029@; #A7034@;<br />
#A7036@; #A7037@; #A7038@; #A7060@; #A7863@;<br />
#A7864@; #A7865@; #A7866@; #A15310@; #A7063@;<br />
#A7067@; #A7064@; #A7065@; #A7066@; #A7062@;<br />
#A5985@; #A7031@; #A7068@; #A7894@.<br />
178. #A5931@; #A5932@.<br />
179. Zie bijvoorbeeld: #A14796@; #1572@.<br />
180. #A5931@; #A5932@.<br />
181. #A14681@.<br />
182. #A7893@; #A5931@; #A5938@.<br />
183. #A7899@; #A7988@; #A7987@.<br />
184. #A7899@; #A5937@.<br />
185. #A5940@.<br />
186. #A8026@.<br />
187. #A8106@.<br />
188. #A14890@.
189. #A14891@.<br />
190. #A14892@.<br />
191. #A14893@.<br />
192. #A8105@.<br />
193. #1254@.<br />
194. #A14925@.<br />
195. #A14744@.<br />
196. #A8104@.<br />
197. #A14894@.<br />
198. #A14895@.<br />
199. #A14896@.<br />
200. #A14926@.<br />
201. #A14927@.<br />
202. #A14897@.<br />
<strong>203</strong>. #A14898@.<br />
204. #A15042@.<br />
205. #A14927@; #A14929@; #A14930@.<br />
206. #A14751@, #A14752@; #A14931@.<br />
207. #A14900@.<br />
208. #A9097@.<br />
209. #A14900@; #A14901@.<br />
210. #A8107@; #A14741@; #A14742@.
211. ORB: Jaarrekeningen H.C. van Wijk.<br />
Het Centraal Ziekenfonds: #A7794@; #A7800@; #A7955@;<br />
#A7802@; #A7803@; #A7801@; #A7798@; #A7799@;<br />
#A7805@.<br />
De Rijksverzekeringsbank: #A7916@; #A7912@; #A7911@;<br />
#A7876@.<br />
De Nedelrandsche Spoorwegen: #A7960@; #A7961.<br />
212. ORB: Jaarrekeningen H.C. van Wijk.<br />
213. #A14920@.<br />
214. Zie #A8097@.<br />
215. #A14753@; #A14754@; #A14755@.<br />
216. #A14757@.<br />
217. #A14902@.<br />
218. #A14903@.<br />
219. #A15758@.<br />
220. #A14759@; #A14760@.<br />
221. #A14761@.<br />
222. #A14762@.<br />
223. #A8092@; #A14763@.<br />
224. #A14764@.<br />
225. #A14905@; #A14906@; #A14907.<br />
226. #A8084@.<br />
227. #A14767@<br />
228. #A14765@; #A14909@.<br />
229. #A15313@; #A14910@; #A14769@.
230. #A14770@.<br />
231. #A14771@.<br />
232. #A8080@; #A8081@; #A8098@.<br />
233. #A8081@.<br />
234. #A14772@.<br />
235. #A14774@; #A14912@.<br />
236. Ibid 68.<br />
237. #A14775@.<br />
238. ORB: Jaarrekening over 1936<br />
239. #A5957@.<br />
240. #A14776@.<br />
241. #A14870@.<br />
242. #A14936@.<br />
243. #A8064@.<br />
244. #A14935@.<br />
245. #A8057@; #A14938@.<br />
246. #A15367@.<br />
247. #A15317@.<br />
248. #A14818@.<br />
249. #A14786@; #A14784@; #A14788@; #A14785@.<br />
250. #A14789@.<br />
251. #A14790@.
252. #A8055@; #A8053@; #A8050@; #A8048@; #A8049@.<br />
253. #A15047@; #A8046@; #A15049@; #A15054@; #A14823@;<br />
#A14826@; #A15056@; #A14827@; #A15373@; #A8029@.<br />
254. #A8045@; #A8040@; #A8039@; #A8038@.<br />
255. #A14793@.<br />
256. #A7970@.<br />
257. #A14846@.<br />
258. Ibid 97.<br />
259. H. Klemann, 2002.<br />
260. #A14797@.<br />
261. #A7975@.<br />
262. #A7976@.<br />
263. #A14846@.<br />
264. #A14797@.<br />
265. #A14842@; #A14846@; #A7975@; #A7970@.<br />
266. #A5724@.<br />
267. #A7970@.<br />
268. #A14867@.<br />
269. #1271@, deel 4, 349 e.v.; #170@.<br />
270. #A1147@.<br />
271. #A7970@.<br />
272. #A14851@.
273. #A14845@.<br />
274. Ibid.<br />
275. #A14846@.<br />
276. #A14847@.<br />
277. #A8015@; #A14850@.<br />
278. #A14851@.<br />
279. #A15376@.<br />
280. #A14858@; #A14859@; #A14863@; #A14860@.<br />
281. #A7972@.<br />
282. #A14796@.<br />
283. #A7985@.<br />
284. #A7937@.<br />
285. #A14862@.<br />
286. #A7966@; #A7967@.<br />
287. #A8173@.<br />
288. #A7962@.<br />
289. #A15378@; #A14867@.<br />
1. #A13451@.<br />
2. Ibid.<br />
3. Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de<br />
Arbeidersbeweging in Nederland; #A6396@.<br />
4. #A6396@.
5. #A8189@; #A6199@; #A8190@..<br />
Zie ook: #A15403@.<br />
6. #A8188@.<br />
7. Ziekenfondsenbesluit, verordeningsbladen 1941, nr. 160, 201 en<br />
217.<br />
8. #A8176@; #A8177@.<br />
9. P.B. van der Heiden, Volksgezondheid: particulier initiatief versus<br />
overheidsdirigisme (1948-1952), Politieke Opstellen 15-16,<br />
Radboud Universiteit, Nijmegen, 1995-1996.<br />
10. #A8013@.<br />
11. #A14794@.<br />
12. #A8011@; #A8012@<br />
13. #A8007@.<br />
14. #A14700@.<br />
15. #A14700@.<br />
16. #A15329@.<br />
17. #A15329@.<br />
18. #A15291@; #A14819@.<br />
19. #A14820@.<br />
20. #A8178@.<br />
21. #A8178@.<br />
22. #A8201@.<br />
23. #A8202@.<br />
24. #A8200@.
25. #A8181@.<br />
26. #A15411@.<br />
27. #A8181@.<br />
28. #A5725@; #A5726@; #A5727@; #A6416@; #A6404@.<br />
29. #A5729@.<br />
30. #A5729@; #A4610@.<br />
31. #A6198@; #A5969@; #A5731@; #A14697@.<br />
32. #A6198@.<br />
33. #A5730@.<br />
34. H. Veldman, De Geschiedenis van DAF (manuscript), 2005, 182-<br />
183.<br />
35. #A5733@.<br />
36. #A5734@; #A5735@; #A5741@; #A5738@; #A5740@;<br />
#A6399@.<br />
37. #A5742@.<br />
38. #A14699@; #A6397@; #A15382@; #A15332@; #A15381@;<br />
#A6394@.<br />
39. #A15414@; #A15415@.<br />
40. #A5743@.<br />
41. #A14700@.<br />
42. #A6421@; #A14972@; #A14974@.<br />
43. #A6418@.<br />
44. #A6413@; #A6412@.<br />
45. #A6407@; #A6406@; #A6402@; #A6398@.
46. #A8164@; #A8163@; #A6405@; #A8162@.<br />
47. #A6385@.<br />
48. #A6386@.<br />
49. #A15416@.<br />
50. #A5744@.<br />
51. #A5745@.<br />
52. #A5747@.<br />
53. #A5748@.<br />
54. #A5749@.<br />
55. #A5750@.<br />
56. #A5751@.<br />
57. #A5754@; #A5758@.<br />
58. #A14840@.<br />
59. #A5756@; #A5760@.<br />
60. #A5757@; #A5764@; #A14834@; #A14833@.<br />
61. #A5768@.<br />
62. #A14836@.<br />
63. #A5772@.<br />
64. #A6199@.<br />
65. In het rapport staat per abuis 620 bedden voor ca. 185.500<br />
inwoners = 3,9.<br />
66. #A6199@.
67. #A5803@.<br />
68. #A15736@.<br />
69. #A15726@; boekje Geleen 1815-2000<br />
70. #A15726@.<br />
71. #A15727@; #A15732@; #A15733@; #A15734@; #A15735@.<br />
72. #A15736@.<br />
73. #A6401@.<br />
74. #A15753@.<br />
75. #A15754@.<br />
76. #A15729@.<br />
77. #1588@.<br />
78. #A15726@; #A15727@; #A15732@; #A15733@; #A15734@;<br />
#A15735@.<br />
#A15740@; #A15741@.<br />
79. #A8185@<br />
80. #A15731@.<br />
81. #A15730@.<br />
82. #A15833@.<br />
83. #A10703@.<br />
84. #A15742@.<br />
85. ORB: Tweede Rapport van de Regionale Ziekenhuiscommissie<br />
voor Zuids-Limburg, 11-2-1953.<br />
Zie ook: #1802@.<br />
86. ORB: Oprichtingsacte R.K. Stichting St. Barbara, 18-2-1953.
87. NIDI.<br />
88. #A15832@.<br />
89. NIDI.<br />
90. #A15757@.<br />
91. #A15758@.<br />
92. #A15759@.<br />
93. Zie ook: #A15431@.<br />
94. Zie bijvoorbeeld #A15292@.<br />
95. #A14835@; #A14837@.<br />
96. #A5771@; #A6380@; #A15277@;#A6382@.<br />
97. #A15293@.<br />
98. #A15386@; #A15387@.<br />
99. #A15387@.<br />
100. #A15333@.<br />
101. #A15388@.<br />
102. #A15335@; #A14838@; #A14800@.<br />
103. #A15419@.<br />
104. Deze beide zusters wisselden in de periode 1932-1958 elkaar af<br />
als overste. Claire de Jésus werd in 1932 overste, Alice-Joseph<br />
volgde haar in 1945 op. In 1948 werd Claire de Jésus weer<br />
overste, waarna in 1954 Alice-Joseph deze rol weer vervulde tot<br />
haar overlijden in 1956. Claire de Jésus was daarna ten slotte<br />
overste tot haar dood in 1958.<br />
105. #A15418@.<br />
106. #A15419@.
107. #A15420@.<br />
108. #A8276@; #A8278@; #A8284@; #A8280@; #A8281@;<br />
#A8383@; #A8285@.<br />
#A15421@; #A15422@.<br />
109. #A6379@.<br />
110. #A5855@.<br />
111. #A5858@.<br />
112. #A5803@.<br />
113. #A5856@.<br />
114. #A5861@; #A8231@.<br />
115. #A5862@.<br />
116. #A8295@; #A8283@; #A8285@; #A8286@; #A8287@;<br />
#A8288@; #A8290@; #A8293@; #A8294@.<br />
117. #A15787@.<br />
118. #A15761@.<br />
119. #A15763@; #A15765@.<br />
120. #A6352@.<br />
121. #A15767@.<br />
122. #A15743@.<br />
123. #A15745@.<br />
124. #A15746@.<br />
125. #A15744@.<br />
126. #A15749@.<br />
127. #A15744@.
128. #1804@; #1805@.<br />
129. #A14786@.<br />
130. #A15770@.<br />
131. Zie #A15783@; #A15785@.<br />
132. #A15775@.<br />
133. #A15779@.<br />
134. #A15785@.<br />
135. #A15782@; #A15784@.<br />
136. #A15796@.<br />
Dossier: #A15772@; #A15773@; #A15791@; #A15800@;<br />
#A15749@; #A15783@; #A15776@; #A15785@; #A15777@;<br />
#A15778@; #A15779@; #A15780@; #A15781@; #A15782@;<br />
#A15784@; #A15788@; #A15790@; #A15789@; #A15792@;<br />
#A15794@; #A15793@; #A15795@; #A15797@; #A15799@.<br />
137. #A15799@.<br />
138. #A15752@; #A15798@.<br />
139. #A15802@.<br />
140. #A5863@.<br />
141. #A5863@.<br />
Zie ook: #A6352@.<br />
142. #A13446@.<br />
143. #A6419@.<br />
Een bistouri is een type operatiemes.<br />
144. #A14942@; #A6427@; #A14817@..<br />
145. #A8175@.<br />
146. #A15434@; #A5867@.
147. #A8230@.<br />
148. #A8237@.<br />
149. #A6343@.<br />
150. #A5872@.<br />
151. #A5874@.<br />
152. #A15442@.<br />
153. #A5911@.<br />
154. #A8224@.<br />
155. #A5781@.<br />
156. #A5779@.<br />
157. #A5774@.<br />
#A8126@.<br />
158. #A5843@.<br />
159. #A8300@; #A8297@; #A8298@.<br />
#A15454@.<br />
160. #A8298; #A5881@; #A5899@; #A8<strong>203</strong>@; #A15334@;<br />
#A5892@; #A15336@; #A15284@; #A15342@.<br />
161. #A15445@.<br />
162. #1806@.<br />
163. #A6332@.<br />
164. #A6613@.<br />
165. #A5828@.<br />
166. #A6320@.<br />
167. #A5837@; #A6312@; #A6311@; #A6313@; #A6309@.
168. #A6310@<br />
169. #A6307@.<br />
170. #A15073@.<br />
171. #A5836@.<br />
172. #A6310@; #A6306@.<br />
173. Opsommen.... (A6308@).<br />
174. Men sprak in deze jaren van een O.N.K.-arts.<br />
175. Zie ook: #A6342@.<br />
176. #A5817@.<br />
177. #A6337@; #A6310@.<br />
178. Zie: #A6425@; #A5825@; #A5865@; #A8124@; #A6330@;<br />
#A5816@.<br />
179. #1801@.<br />
180. #A8252@.<br />
181. #A6425@.<br />
182. #A5816@.<br />
183. #A5817@.<br />
184. #A8252@.<br />
185. #A5817@.<br />
186. ORB: Mededelingen van H.L.M. van der Hoff voor de staf,<br />
diverse volgnrs., 1955-1959.<br />
187. #A8124@.<br />
188. #A6467@; #A6273@.
189. #A14816@.<br />
190. #A15076@.<br />
191. #A15802@.<br />
192. #A15804@.<br />
193. #A15806@; #A15805@; #A15807@.<br />
194. #A15834@.<br />
195. #A15834@.<br />
196. #A13400@.<br />
197. #A13400@.<br />
198. #A15812@; #A15813@<br />
De Stichting betaalde 4¼% rente en per drie maanden ¼%<br />
bereidstellingsprovisie.<br />
199. Initiatiefnemer In ‘t Ven was op 12 juli 1959 overleden.<br />
(#A5930@).<br />
200. #A10276@; #A10278@.<br />
201. #A10277@; #A10276@, #A10274@; #1838@.<br />
202. #A10276@; #A10274@; #A10273@.<br />
<strong>203</strong>. #A6449@.<br />
204. #A10273@.<br />
205. #A15814@.<br />
206. #A15816@; #A15819@; #A15823@; #A15824@.<br />
207. #A5930@.<br />
208. #A10271@.<br />
209. #A10283@; #A5930@.
210. #A10283@; #A10282@.<br />
211. #A10279@; #A10289@; #A10284@.<br />
212. #A10289@.<br />
213. #A10284@.<br />
Zie ook: #A10291@.<br />
214. #A10296@.<br />
215. #A10299@.<br />
216. #A6073@,<br />
217. #A6449@.<br />
218. #A10298@.<br />
219. #A10705@.<br />
220. #A10294@.<br />
221. #A10294@.<br />
222. #A10292@<br />
223. Zie #A6448@; #A10295@.<br />
224. #A10287@.<br />
225. #A10295@; #A10297@.<br />
226. #A15839@; #A10307@; #A15818@.<br />
227. #A15818@; #A15817@.<br />
228. #A10307@<br />
229. #A10294@; #A6448@; #A6076@.<br />
230. #A6448@; #A10304@.
231. #A10331@; #A10305@; #A6443@<br />
232. #A10307@.<br />
233. Staatsblad 28-07-1958, 408, Wet van 28 juli 1958, houdende<br />
nieuwe regelen nopens de geneesmiddelenvoorziening en de<br />
uitoefening der artsenijbereidkunst.<br />
234. #A6344@.<br />
235. #A6063@; #A7018@.<br />
236. #A7018@.<br />
237. #1838@.<br />
238. #A10709@.<br />
239. #1837@.<br />
240. #1834@.<br />
241. #A14952@.<br />
242. #A14953@.<br />
243. #A14955@.<br />
244. #A15345@.<br />
245. #A14955@; #A14817@; #A14957@; #A14959@; #A14960@.<br />
246. #A14868@.<br />
247. #A6076@.<br />
248. #A15393@.<br />
249. #A6073@.<br />
250. #A15396@; #A15397@.<br />
251. #A13400@; #A6082@; #A6080@; #A6079@; #A6078@.
252. #A6467@; #A6082@; #2251@.<br />
253. #A15461@.<br />
254. #A6273@; #A6274@; #A13470@; #A13468@; #A13469@;<br />
#A13467@; #A13466@; #A15462@; #A13465@; #A13464@;<br />
#A13463@; #A13462@; #A13460@; #A15467@.<br />
255. #A5992@.<br />
256. #A6076@.<br />
257. #A6076@.<br />
258. #A6067@.<br />
259. #A10952@.<br />
260. #A7772@; #A7771@; #A7783@; #A7767@; #A6082@;<br />
#A6078@; #A6449@; #A6065@; #A6063@; #A6436@;<br />
#A12783@; #A6430@; #A6429@;#A6043@; #A6288@;<br />
#A6034@; #A6018@; #A6025@; #A6022@.<br />
261. #A6038@.<br />
262. #A7205@; #A6023@; #A10771@; #A6013@; #A6157@;<br />
#A6157@.<br />
263. #A6035@.<br />
264. #A6207@.<br />
265. #A10771@.<br />
266. #A12783@; #A6075@; #A6237@; #A6237@; #A5783@;<br />
#5784@;#A7859@; #A7840@; #A6237@; #A6036@;<br />
#A6172@; #A6020@; #A7842@; #A8536@; #A6158@;<br />
#A7857@; #A10770@; #A10768@; #A10804@; #A7842@;<br />
#A8509@; #A7840@; #A7859@.<br />
267. ORB; Vergaderingen College van Regenten, 1960-1970.<br />
268. #A7771@.
269. #A6079@; #A6291@.<br />
270. #A6078@.<br />
271. #A6074@.<br />
272. #A6073@.<br />
273. #A6078@; #A6077@.<br />
274. #A6436@; #A6290@.<br />
275. #A6288@.<br />
276. #A6041@.<br />
277. #A6028@; #A6025@.<br />
278. #A6038@; #A6037@.<br />
#A6024@.<br />
279. #A12751@.<br />
280. #A6082@.<br />
Zie ook: #A7162@.<br />
281. #A6078@.<br />
282. #A15084@.<br />
283. #A6300@.<br />
284. #A7210@.<br />
285. #A6029@.<br />
1. #A12293@.<br />
2. #A12294@.<br />
3. #A12298@.<br />
4. #A12295@.
5. #A12296@.<br />
6. #A12297@.<br />
7. #A12299@.<br />
8. #A6057@.<br />
9. ORB: Bestuursvergaderingen Geleen, 1965-1966.<br />
10. #A10360@.<br />
11. #A10364@; #A10368@; #A10393@; #A10395@.<br />
12. #A10380@; #A10382@; #A10396@; #A10397@.<br />
13. #A10398@; #A10399@.<br />
14. #A10402@; #A10403@.<br />
15. #A10356@.<br />
16. #A10353@.<br />
17. #A10405@; #A6302@; #A6301@; #A6300@.<br />
18. #A10382@.<br />
19. #A10385@.<br />
20. #A10348@.<br />
21. #A10346@.<br />
22. #A10354@.<br />
23. #A10355@; #A10295@<br />
24. #A10355@.<br />
25. #A10626@; #A10351@.<br />
26. #A12300@.
27. #A12301@.<br />
28. #A10348@; #A10346@.<br />
29. #A12303@.<br />
30. #A12307@.<br />
31. #A10345@.<br />
32. #A10344@.<br />
33. #A10344@.<br />
34. #A10428@.<br />
35. Zie #A10341@.<br />
36. #A10628@.<br />
37. #A12308@.<br />
38. Boot/Knapen; #A10341@.<br />
39. #A10341@.<br />
40. #A10341@.<br />
41. #1833@.<br />
42. #1278@; #A13425@.<br />
43. #1597@; J. Derix, 1990.<br />
44. H. Veldman, 2004.<br />
45. #A10341@.<br />
46. #A12309@.<br />
47. #A10340#.<br />
48. #A10629@.
49. #A10629@.<br />
50. #A10629@.<br />
51. #A10339@.<br />
Zie ook: #A10350@; #A10627@; #A10349@.<br />
52. #A10339@.<br />
53. #A10339@.<br />
54. #A10635@.<br />
55. #A10339@.<br />
56. #A10631@.<br />
57. #1823@.<br />
58. #A10632@.<br />
59. #A10634@.<br />
60. #A10338@.<br />
61. #A10638@; #A12313@.<br />
62. #A10337@.<br />
63. #A7069@.<br />
64. #A10074@.<br />
65. Voor St. Jansgeleen werden uiteenlopende schrijfwijzen<br />
gehanteerd. Bovendien wordt voor de in Spaubeek gevestigde<br />
stichting niet steeds dezelfde naam gebruikt.<br />
66. #A10074@.<br />
67. #A7070@.<br />
68. #A6035@.<br />
69. #A6035@.
70. #A12655@.<br />
71. #A6035@.<br />
72. #A7070@.<br />
73. #A12529@.<br />
74. #A7071@.<br />
75. #1634@.<br />
76. #A6230@.<br />
77. #A7072@.<br />
78. #A6499@.<br />
79. #A7078@.<br />
80. #A7078@; #A10076@.<br />
81. #A6211@; #A7079@.<br />
82. #A10663@.<br />
83. #A10076@.<br />
84. #A10077@.<br />
85. #A6224@.<br />
86. #A13370@.<br />
87. #A12317@.<br />
88. #A6501@.<br />
89. #A13373@.<br />
90. #A6255@; #A6214@.<br />
91. #A6260@.
92. #A6253@.<br />
93. #A6252@.<br />
94. #A6505@.<br />
95. #A6029@; #A6249@.<br />
96. #A10079@.<br />
97. #A10640@; #A10079@.<br />
98. #A10079@.<br />
99. #A10663@.<br />
100. #A10078@.<br />
101. #A10656@.<br />
102. #A10641@.<br />
103. #A10644@.<br />
104. #A7096@.<br />
105. #A10645@.<br />
106. #A10647@.<br />
107. #A10666@.<br />
108. #A10665@.<br />
109. #A10082@.<br />
110. #A10652@.<br />
111. #A10651@.<br />
112. #A7149@; #A7130@.<br />
113. #A7154@.
114. #A10085@.<br />
115. #A10085@; #A7159@; #A10087@.<br />
116. #A7154@.<br />
117. #A10670@.<br />
118. #A7154@.<br />
119. #A10088@.<br />
Hetgeen niet is gebeurd.<br />
120. #A10079@.<br />
121. #A7236@.<br />
122. #A7236@.<br />
123. #A7238@.<br />
124. #A7150@.<br />
125. #A7238@.<br />
126. #A7239@.<br />
127. #A7139@.<br />
128. #A7241@.<br />
129. #A10086@.<br />
130. #A10126@.<br />
131. #A7237@; #A7132@; #A7133@; #A7238@.<br />
132. #A10125@.<br />
133. #A10127@; #A10095@.<br />
134. #A7244@.<br />
135. #A10128@; #A7246@; #A10094@; #A10127@.
136. #A10130@; #A10096@; #A7247@.<br />
137. #A12530@.<br />
138. #A10090@; #A10091@; #A10127@.<br />
139. #A6940@.<br />
140. #A7245@.<br />
141. #A10097@; #A7261@.<br />
142. #A6930@.<br />
143. #A6931@.<br />
144. #A10131@.<br />
145. #A7258@; #A10131@.<br />
146. #A10671@.<br />
147. #A10098@; #A10100@; #A10101@.<br />
148. #A6937@; #A7260@; #A7259@.<br />
149. #A6937@; #A6936@; #A6933@.<br />
150. #A6938@.<br />
151. Zie #A10103@.<br />
152. #A10138@.<br />
153. #A7161@.<br />
154. #A10143@.<br />
155. #A10106@.<br />
156. #A10146@.<br />
157. #A7414@.
158. #A10152@.<br />
159. #A12525@.<br />
160. #A7276@.<br />
161. #A7276@; #A7266@.<br />
162. #A6940@.<br />
163. #A6940@.<br />
164. #A6941@; #A6939@; #A6943@.<br />
165. #A6940@.<br />
166. #A10152@.<br />
167. #A6944@.<br />
168. #A7400@.<br />
169. #A6945@.<br />
170. #A7379@.<br />
171. #A7399@.<br />
172. #A7407@.<br />
173. #A7396@; #A7417@; #A6947@; #A7403@; #A7408@;<br />
#A7416@.<br />
174. #A6952@.<br />
175. #A6948@.<br />
176. #A7276@.<br />
177. #A6950@.<br />
178. #A6951@.<br />
179. #A7419@.
180. Zie #A7413@; #A6954@; #A7270@; #A7388@; #A7392@;<br />
#A6962@; #A7390@.<br />
181. #A7267@; #A6954@.<br />
182. #A6964@.<br />
183. #A7389@.<br />
184. #A7385@.<br />
185. #A7409@.<br />
186. #A7412@.<br />
187. #A10160@.<br />
188. #A12325@.<br />
189. #A10133@.<br />
190. #A12326@.<br />
191. #A10102@.<br />
192. #A6508@.<br />
193. #A10142@.<br />
194. #A7264@.<br />
195. #A6510@.<br />
196. #A6167@.<br />
197. #A6509@.<br />
198. #A10107@.<br />
199. #A6513@.<br />
200. #A6513@.
201. #A10790@.<br />
202. #A12647@.<br />
<strong>203</strong>. Zie #A10787@.<br />
204. #A8578@; #A10145@; #A12648@.<br />
205. #A10787@.<br />
206. #A10789@.<br />
207. #A10147@; #A6515@.<br />
208. #A6014@; #A12751@; #A8570@.<br />
209. #A6516@; #A13379@; #A12645@.<br />
210. #A13381@.<br />
211. #A12643@.<br />
212. #A7419@; #A12644@; #A13016@; #A6517@.<br />
213. #A6953@.<br />
214. #A6519@; #A6005@.<br />
215. #A12641@; #A12642@; #A10158@; #A10156@.<br />
216. #A7355@.<br />
217. #A6957@.<br />
218. #A6979@.<br />
219. #A6979@<br />
220. #A10158@; #A10114@.<br />
221. #A12290@.<br />
222. #A8532@.
223. #A6007@; #A10157@; #A12642@; #A10799@.<br />
224. #A10717@.<br />
225. #A12679@.<br />
226. #A12681@.<br />
227. #A13375@.<br />
228. #A8512@; #A13383@.<br />
229. #A13384@.<br />
230. #A8510@.<br />
231. #A12684@.<br />
232. #A6001@; #A12685@; #A8510@.<br />
233. #A13385@; #A8502@; #A12686@.<br />
Zie ook: #A7580@.<br />
234. #A7371@; #A8512@.<br />
235. #A6971@.<br />
236. #1913@.<br />
237. #A10549@.<br />
238. #A7280@; #A13291@.<br />
239. Zie #A7280@; #A7286@<br />
240. #A10156@; #A10157@.<br />
241. #A10157@; #A6967@.<br />
242. #A6973@.<br />
243. #A12341@.
244. #A10120@; #A12289@.<br />
245. #A9942@.<br />
246. #A10170@.<br />
247. #A6000@.<br />
248. #A8500@.<br />
249. #A6000@; #A8489@.<br />
250. #A7288@.<br />
251. #A1875@; #1876@.<br />
252. #A10210@<br />
253. #A13382@.<br />
254. #A8510@; #A6001@.<br />
Zie ook: #A7578@.<br />
255. #A12687@; #A13387@.<br />
256. #A6153@; #A8500@; #A6151@.<br />
257. #A15573@; #A15538@; #A6143@; #A5995@; #A10807@.<br />
258. #A7577@.<br />
259. #A6152@; #A13391@; #A12690@.<br />
260. #A10176@; #A12689@; #A7569@.<br />
261. #A6978@.<br />
262. #A5999@; #A8495@.<br />
263. #A10181@; #A12693@.<br />
264. #A10179@; #A10180@; #A7295@.<br />
265. #A7289@; #A10185@; #A10190@.
266. #A10181@.<br />
267. #A10189@.<br />
268. #A13299@; #A10187@; #A6985@; #A10188@; #A10189@;<br />
#A13300@.<br />
269. #A12343@.<br />
270. #A6986@.<br />
271. Zie #A7562@.<br />
272. #A7564@.<br />
Zie ook: #A8493@.<br />
273. #A7565@.<br />
274. #A7294@.<br />
275. #A7295@.<br />
276. #A7296@; #A6987@.<br />
277. #A7300@.<br />
278. #A6992@.<br />
279. #A10194@.<br />
280. #A13304@.<br />
281. #A10182@.<br />
282. #A8552@; #A6145@.<br />
Zie #A12694@; #A13395@; #A12695@; #A12696@;<br />
#A12638@; #A8491@; #A10183@; #A6149@.<br />
283. ORB: Nota betreffende doelstellingen en uitgangspunten voor<br />
samenwerking tussen de ziekenhuizen te Sittard en<br />
Geleen,Berenschot, 23-8-1973.<br />
Zie ook: #A10808@.<br />
284. #A10190@; #A10809@.
285. Zie #A6144@; #A12640@; #A10173@; #A8340@.<br />
286. #A6991@; #A12639@.<br />
287. #A7575@.<br />
288. #A10191@.<br />
289. #A6142@.<br />
290. #A10193@.<br />
291. #A6495@.<br />
292. #A6988@.<br />
293. #A7301@.<br />
294. #A12671@.<br />
295. #A10194@.<br />
296. #A7302@.<br />
297. #A7304@.<br />
298. #A10195@.<br />
299. #A6140@.<br />
300. #A12700@.<br />
301. #A6999@.<br />
302. #A7303@.<br />
303. Zie #A7307@.<br />
304. #A12673@.<br />
305. #A12676@; #A6137@.<br />
306. #A6138@; #A12675@; #A12630@.
307. #A6999@.<br />
308. #A12629@, #A12705@; #A6135@.<br />
309. #A12627@.<br />
310. #A12626@.<br />
311. #A7312@.<br />
312. #A6989@.<br />
313. #A7005@.<br />
314. #A7313@.<br />
315. #A10603@.<br />
316. #A10982@.<br />
317. #A10926@.<br />
318. #A12054@.<br />
1. #A6199@; #A6877@; #A7846@; #A1916@; #A14945@;<br />
#A1913@.<br />
2. #1911@.<br />
3. #A12795@.<br />
4. #A12794@.<br />
5. #A12792@.<br />
6. #A12825@.<br />
7. #A12797@.<br />
8. #A1918@.<br />
9. #A1918@.
10. Zie o.m.: #A13042@; #A13041@; #A13040@; #A13039@;<br />
#A13037@; #A7843@.<br />
11. Zie ook: Boot/Knapen.<br />
12. #A6246@; #A6028@; #A6024@.<br />
13. #A6023@.<br />
14. Mijnziekenhuis; boek Tans<br />
15. #A10766@.<br />
16. perspectievennota, mijnziekenhuis, #1597@.<br />
17. #A6016@; #1598@.<br />
18. #A8578@.<br />
19. #A7266@.<br />
20. #A7242@; #A7243@.<br />
21. #A8528@.<br />
22. #A10810@.<br />
23. #A7583@.<br />
24. #A6995@.<br />
25. #A6138@.<br />
26. #A7004@.<br />
27. #A7242@.<br />
28. #A6996@.<br />
29. #A7309@.<br />
30. #A7000@.<br />
31. #A12707@.
32. #A10196@.<br />
33. #A10198@.<br />
34. #A7306@.<br />
35. #A10201@.<br />
36. #A7000@.<br />
37. #A7005@.<br />
38. #A10207@.<br />
39. Zie #A10949@.<br />
40. #A12622@; #A10205@.<br />
Zie ook: #A7007@.<br />
41. B.J.M. Ale, Risico's en Veiligheid, Een historische schets, Delft<br />
2003.<br />
42. #A12042@; #A10922@; #A12072@; #A7341@.<br />
43. #A6990@.<br />
44. #A10946@.<br />
45. #A10949@.<br />
46. #A10946@.<br />
47. #A10762@.<br />
Zie ook: #A10223@; #A13320@; #A10222@.<br />
48. #A10205@; #A7332@; #A7007@; #A10223@; #A10222@;<br />
#A7335@; #A7341@.<br />
49. #A7340@.<br />
50. #A13320@; #A7342@.<br />
51. #A10221@.
52. #A7344@.<br />
53. #A13322@.<br />
54. #A10219@.<br />
55. #A7342@; #A10928@; #A10221@; #A7343@.<br />
56. #A10220@.<br />
57. #A10217@.<br />
58. #A10948@; #A10946@.<br />
59. #A10223@.<br />
60. #A12049@; #A12055@.<br />
61. #A12072@.<br />
62. #A12073@.<br />
63. #A10222@.<br />
64. #A10920@.<br />
65. #A10921@.<br />
66. #A10221@.<br />
67. #A8433@; #A12070@; #A10989@; #A6117@; #A10215@<br />
68. #A12066@.<br />
69. #A10234@; #A13210@.<br />
70. #A10231@; #A10230@.<br />
71. #A12123@.<br />
72. #A10216@; #A10216@.<br />
73. #A10175@.
74. #A6992@; #A10197@.<br />
75. #A7307@; #A10221@.<br />
76. #A13313@; #A7308@.<br />
77. #A12706@; #A12626@; #A12625@; #A6129@; #A6127@;<br />
#A12623@.<br />
78. #A10205@; #A7008@; #A10223@; #A10222@; #A10217@;<br />
#A13361@; #A10234@.<br />
79. #A6140@; #A12706@; #A7316@.<br />
80. #A6129@; #A12622@.<br />
81. #A10947@.<br />
82. #A6133@; #A12706@; #A10970@.<br />
83. #A12700@; #A7000@.<br />
84. #A10944@; #A10929@; #A10928@; #A13367@.<br />
85. #A7000@; #A12625@; #A10762@.<br />
86. #A10762@.<br />
87. #A10719@.<br />
88. #A13365@.<br />
89. #A13280@.<br />
90. #A12062@; #A12061@.<br />
91. #A13278@.<br />
92. #A6111@; #A10235@.<br />
93. #A10757@.<br />
94. #A10234@; #A10743@; #A10737@.
95. #A13277@.<br />
96. #A12609@.<br />
97. #A12510@.<br />
98. #A13274@.<br />
99. #A13275@.<br />
100. #A7010@.<br />
101. #A13272@; #A10233@; #A12101@; #A6110@; #A6109@.<br />
102. #A5788@; #A13271@.<br />
103. #A13353@.<br />
104. Zie #A13269@; #A13268@.<br />
105. #A6109@.<br />
106. #A5790@.<br />
107. #A106@.<br />
108. #A12103@; #A13216@.<br />
109. #A12251@.<br />
110. #A13211@; #A9089@; #A13201@; #A13202@.<br />
111. #A6106@.<br />
112. #A10229@; #13340@.<br />
113. #A10624@.<br />
114. Zie #A7013@.<br />
115. #A13195@.<br />
116. #A7555@.
117. Zie bijv.: #1867@.<br />
118. #A7555@.<br />
119. #A10226@.<br />
120. #A12090@.<br />
121. #A10226@.<br />
122. #A13263@.<br />
123. #A7581@.<br />
124. #A13265@.<br />
125. #A13262@.<br />
126. #A13246@.<br />
127. #A13245@.<br />
128. #A6103@.<br />
129. #A13260@; #A13261@.<br />
130. #A13194@.<br />
131. #A13244@.<br />
132. #A13257@.<br />
133. #A6102@.<br />
134. #A6102@.<br />
135. #A12121@; #A12118@; #A12116@.<br />
136. #A6075@.<br />
137. #A6446@; #A6231@.<br />
138. #A7210@.
139. #A6026@; #A8637@.<br />
140. #A6014@.<br />
141. #A6003@; #A8515@; #A6000@.<br />
142. #1845@.<br />
143. #1845@.<br />
144. #A11022@; #A11018@.<br />
145. Zie A.M.C.M. Schellen, Artificial insemination in the human,<br />
proefschrift Utrecht, 1957.<br />
146. #A6137@.<br />
147. #A11017@; #A6136@.<br />
148. #A11016@.<br />
149. #A11014@.<br />
150. #A11009@; #A6133@; #A11007@.<br />
151. #A6132@.<br />
152. #2252@.<br />
153. #A10723@.<br />
154. #A6117@; #A10720@; #A6110@.<br />
155. #A6109@; #A8461@; #A6106@.<br />
156. #A10729@.<br />
157. #A12092@; #A7014@; #A12714@.<br />
158. #A6698@.<br />
159. #A6700@.<br />
160. #A8404@; #A6103@.
161. #A6686@.<br />
162. #A6677@; #A6098@; #A6669@<br />
163. #A10772@.<br />
164. #A6016@.<br />
165. #A10815@.<br />
166. #A6005@.<br />
167. #A6161@; #A10717@.<br />
168. #A6158@; #A10794@; #A6153@.<br />
169. #A6153@.<br />
170. #A6000@; #A5999@.<br />
171. #A6148@.<br />
172. #A6142@.<br />
173. #A6131@.<br />
174. #A6120@.<br />
175. #A6120@.<br />
176. #A6113@.<br />
177. #A8470@.<br />
178. #A8469@.<br />
179. #A6623@.<br />
180. ORB: Dagvaarding in kort geding van H.L.M. Bronswijk<br />
doorJ.E.F.F.M. Duynstee advocaat en procureur van H.M.F.J. van<br />
Beek, 7-12-1981.<br />
181. #A6111@
182. #A12064@.<br />
#A10214@.<br />
183. #A12062@.<br />
184. #A6110@.<br />
185. #A6623@.<br />
186. #A6624@.<br />
187. ORB: H.G.J. van Kempen aan H.L.M. Bronswijk, 30-6-1978.<br />
188. #A10729@.<br />
189. #A6622@.<br />
190. #A6625@; ORB: H.L.M. Bronswijk aan H.G.J. van Kempen en<br />
J.J.G. Derckx, 5-2-1979 (waaruit citaat).<br />
191. #A6092@.<br />
192. #A6091@.<br />
193. Zie rayonstatistieken.<br />
194. #A8314@; #A6134@; #A6129@; #A6126@.<br />
195. #A6133@.<br />
196. #A6120@; #A10922@.<br />
197. #A10724@.<br />
198. #A10929@; #A10928@; #A10723@; #A12071@.<br />
199. #A6117@.<br />
200. #A8430@.<br />
201. #A10721@.<br />
202. #A8421@; #A10719@; #A12063@; #A6113@.
<strong>203</strong>. #A12062@; #A6111@; #A8486@; #A10234@.<br />
204. #A8471@; #A12094@.<br />
205. #A6106@.<br />
206. #A12093@.<br />
207. #A12092@.<br />
208. #A7013@.<br />
209. #A7014@.<br />
210. #A8403@; #A10245@; #A12712@.<br />
211. #A6103@; #A10244@.<br />
212. #A6694@; #A12115@.<br />
213. #A12115@; #A7012@; #A6668@.<br />
214. #A7012@; #A6667@; #A6100@; #A6676@.<br />
215. #A10241@.<br />
216. #A10239@; #A10258@.<br />
217. #A11368@.<br />
218. #A10239@; #A7011@.<br />
219. #A6094@.<br />
220. #A6618@.<br />
221. #A6093@.<br />
222. #A13234@.<br />
223. #A13473@.<br />
224. #A10243@.
225. #A7012@.<br />
226. #A10242@.<br />
227. #A12115@.<br />
228. #A7012@.<br />
229. #A10241@.<br />
230. #A10241@; #A6668@; #A10240@.<br />
231. #A12593@.<br />
232. #A10239@.<br />
233. #A10240@.<br />
234. #A10239@.<br />
235. #A12497@.<br />
236. #A13227@; #A13224@; #A13223@; #A6099@.<br />
237. #A10239@; #A13220@; #A10238@; #A10237@.<br />
238. #A6637@; #A6094@; #A13239@; #A10255@.<br />
239. #A10258@; #A12496@.<br />
240. #A11365@.<br />
241. #A13237@.<br />
242. #A10251@.<br />
243. #A6107@; #A6106@.<br />
244. #A6101#.<br />
245. #A6107@; #A6106@.<br />
246. #A6680@.
247. #1859@.<br />
248. #A6635@.<br />
249. #A6091@.<br />
250. #A13248@.<br />
251. #A6490@.<br />
252. #A10258@.<br />
253. #A12497@; #A12496@.<br />
254. #A13363@.<br />
Zie ook: #A13229@.<br />
255. #A13225@.<br />
256. #A13223@.<br />
257. #A10258@; #A11368@; #A7011@; #A10257@; #A11366@;<br />
#A10253@; #A12585@; #A10251@.<br />
258. #A11362@.<br />
259. Mintjens: zie #A12495@.<br />
260. #A12243@.<br />
261. #A12492@.<br />
262. #A12242@.<br />
263. #A7016@.<br />
264. #A11353@; #A11362@.<br />
265. Zie #A12492@.<br />
266. #A12489@.<br />
267. #A10249@; #A10248@; #A9449@; #A9534@.
268. #A12108@; #A10248@; #A9449@<br />
269. #A9449@.<br />
270. #A10248@.<br />
271. #A11345@.<br />
272. #A9449@.<br />
273. #A9488@; #A9484@; #A9497@; #A9480@; #A10265@;<br />
#A9467@.<br />
274. #A7556@.<br />
275. #A9443@.<br />
276. #A13229@; #A13230@.<br />
277. #A6562@.<br />
278. #A6567@; #A12104@; #A6566@.<br />
279. #A12213@; #A13192@; #A12212@; #A13188@; #A13187@;<br />
#A13189@.<br />
280. #A6562@.<br />
281. #A9500@.<br />
282. #A9486@.<br />
283. #A9484@.<br />
284. #A9455@.<br />
285. #A9499@.<br />
286. #A9439@; #A9560@; #A9561@; #A9541@; #A9522@.<br />
287. #A9445@; #A9446@; #A12237@; #A12234@; #A6564@.<br />
288. #A9444@.
289. #A9439@.<br />
290. #A12229@.<br />
291. #A9508@; #A9507@; #A12238@; #A6562@; #A12231@;<br />
#A9505@; #A12230@; #A9494@; #A8949@; #A9492@;<br />
#A9493@; #A9496@; #A12275@; #A12264@; #A6535@;<br />
#A12281@; #A12282@.<br />
292. #A9436@.<br />
293. #A12269@.<br />
#A9441@; #A12226@; #A6534@; #A9438@; #A12132@;<br />
#A11382@; #A12268@; #A12266@; #A11380@.<br />
294. #A11380@; #A12274@.<br />
295. #A12166@<br />
296. #A6548@; #A10241@.<br />
297. #A6523@; #A12263@.<br />
#A1868@.<br />
#A1872@; #A1870@.<br />
298. #A12264@.