Opportuun 2007 nr7 binnen 04.indd - Openbaar Ministerie
Opportuun 2007 nr7 binnen 04.indd - Openbaar Ministerie
Opportuun 2007 nr7 binnen 04.indd - Openbaar Ministerie
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
26<br />
internationaal<br />
Jurisprudentie<br />
Rechtbank Rotterdam, 13 juli <strong>2007</strong> (LJN: BB0722)<br />
Artikel 3 van het Aanvullend Protocol bij het<br />
Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste<br />
personen voorziet in overbrenging zonder<br />
instemming van de veroordeelde, indien voor<br />
deze persoon een bevel tot uitzetting of uitwijzing<br />
geldt. Artikel 52 lid 2 WOTS bepaalt dat in geval<br />
van overbrenging zonder instemming de minister<br />
van justitie diens voornemen daartoe schriftelijk<br />
kenbaar dient te maken aan de veroordeelde.<br />
Deze kan hiertegen bezwaar maken, hetgeen zal<br />
worden behandeld door de raadkamer. Het betreft<br />
hier iemand die is veroordeeld tot terbeschikkingstelling.<br />
Hij heeft de Belgische nationaliteit en<br />
is in Nederland ongewenst vreemdeling. Ten tijde<br />
van behandeling ter zitting was geen advies van<br />
het <strong>Openbaar</strong> <strong>Ministerie</strong>, als bedoeld in artikel 51<br />
WOTS, voorhanden. De rechtbank overweegt dat<br />
dit artikel het initiatief tot een verzoek om overbrenging<br />
van een veroordeelde bij het OM legt, dat<br />
is belast met de tenuitvoerlegging van rechterlijke<br />
beslissingen. Het achterwege laten van het advies<br />
is echter niet bedreigd met nietigheid. Ook is van<br />
belang dat het OM ter zitting heeft aangegeven<br />
zich te kunnen vinden in het voornemen van de<br />
minister van justitie. Aldus is de veroordeelde door<br />
het ontbreken van een advies niet in zijn belangen<br />
geschaad. De rechtbank volgt de veroordeelde niet<br />
in diens stelling dat het Aanvullend Protocol enkel<br />
voorziet in overbrenging in geval van straf en niet in<br />
geval van een maatregel. De rechtbank overweegt<br />
dat het Aanvullend Protocol een aanvulling is op<br />
het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste<br />
personen, dat spreekt over gevangenisstraffen en<br />
maatregelen. De veroordeelde voert aan dat de toelichtende<br />
nota bij het Aanvullend Protocol aangeeft<br />
dat vóór aanvang van de straf moet vaststaan dat de<br />
veroordeelde na het ondergaan daarvan het land zal<br />
moeten verlaten, terwijl in dit geval de ongewenstverklaring<br />
pas is uitgesproken na oplegging van de<br />
TBS. De rechtbank overweegt dat artikel 3 van het<br />
Aanvullend Protocol geen dwingende volgorde aangeeft.<br />
Deze verdragstekst gaat voor op de tekst in<br />
de toelichtende nota. De veroordeelde voert voorts<br />
aan dat overbrenging niet in het belang is van de<br />
goede rechtsbedeling. Bepalend zou moeten zijn<br />
in welke staat de beste reclasseringsvooruitzichten<br />
bestaan en in welke staat het penitentiaire stelsel<br />
de beste kwaliteit heeft. Tenuitvoerlegging in België<br />
is volgens de veroordeelde inhumaan. De officier<br />
van justitie voert aan dat het doel van de TBS,<br />
resocialisatie, niet kan worden bereikt vanwege de<br />
ongewenstverklaring. Hierdoor legt de veroordeelde<br />
ten onrechte beslag op een plek in een inrichting en<br />
de daarbijbehorende financiële middelen. De recht-<br />
bank overweegt dat het belang van goede rechtsbedeling<br />
moet worden bezien vanuit het perspectief<br />
van het (rechts)verkeer tussen staten onderling; de<br />
overdracht van executie strekt ertoe de tenuitvoerlegging<br />
te laten plaatsvinden in de daartoe meest<br />
geëigende staat, zowel bezien vanuit het standpunt<br />
van de resocialisatie als dat van adequate repressie.<br />
De rechtbank is van oordeel dat de minister<br />
van justitie in redelijkheid tot het voornemen heeft<br />
kunnen komen.<br />
In navolging op deze uitspraak zal door de minister<br />
van justitie een verzoek om overbrenging worden<br />
gezonden aan de Belgische autoriteiten. Indien zij<br />
hiermee instemmen, kan de feitelijke overbrenging<br />
in gang worden gezet.<br />
Voor meer informatie over dit onderwerp wordt<br />
verwezen naar de rubriek Internationaal in de<br />
<strong>Opportuun</strong> van april <strong>2007</strong>.<br />
Hoge Raad, 18 mei <strong>2007</strong>(LJN: BA5617)<br />
Bij uitspraak van 5 december 2006 overweegt de<br />
rechtbank dat uitlevering ontoelaatbaar is vanwege<br />
schending van artikel 3 EVRM. De opgeëiste<br />
persoon is in 1989 in Turkije gemarteld in verband<br />
met PKK-activiteiten. De rechtbank overweegt dat<br />
voor wat betreft het huidige verzoek om uitlevering,<br />
waarbij het gaat om strafbare feiten in verband met<br />
PKK-activiteiten vanaf 1991, vanwege de eerdere<br />
marteling ook nu aangenomen dient te worden dat<br />
sprake is van schending van 3 EVRM. De officier<br />
van justitie gaat, vanwege het rechtsbelang in deze<br />
zaak, in cassatie ondanks dat de opgeëiste persoon<br />
Nederland na de uitspraak heeft verlaten. Daarbij<br />
wordt aangevoerd dat door de redenering van de<br />
rechtbank een vrijbrief ontstaat voor het plegen van<br />
strafbare feiten. De Hoge Raad overweegt dat nu de<br />
opgeëiste persoon niet meer in Nederland aanwezig<br />
is de officier van justitie niet-ontvankelijk is in<br />
diens vordering.<br />
Rechtbank Haarlem, 14 juni <strong>2007</strong> (LJN: BB6012)<br />
Omzetting van een Engelse veroordeling tot een<br />
gevangenisstraf en een vervangende vrijheidsontneming<br />
wegens in gebreke blijven tot betaling<br />
van een bedrag tot ontneming van wederrechtelijk<br />
verkregen voordeel. Het Verdrag inzake de overbrenging<br />
van gevonniste personen voorziet in de<br />
mogelijkheid van overbrenging. Het Verdrag inzake<br />
witwassen, opsporing en inbeslagname en confiscatie<br />
van opbrengsten van misdrijven voorziet in de<br />
mogelijkheid van overname van tenuitvoerlegging<br />
van confiscatiebeslissingen. De veroordeelde acht<br />
tenuitvoerlegging van de vervangende vrijheidsbeneming<br />
niet mogelijk. De rechtbank overweegt<br />
dat eerst bepaald dient te worden of overname<br />
toelaatbaar is, waarna pas wordt bepaald of de<br />
veroordeling naar aard en omvang verenigbaar is<br />
met het Nederlands recht, en zo nee, welke straf of<br />
maatregel naar Nederlands recht op het overeenkomstige<br />
feit is gesteld. De rechtbank overweegt<br />
dat de vervangende vrijheidsontneming onder het<br />
sanctiebegrip in artikel 1 WOTS valt waardoor artikel<br />
31 WOTS van toepassing is. Tenuitvoerlegging is<br />
derhalve toelaatbaar. De rechtbank overweegt dat<br />
naar Nederlands recht geen vervangende vrijheidsontneming<br />
meer mogelijk is, maar, op vordering<br />
van de officier van justitie, wel verlof verleend kan<br />
worden tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang (artikel<br />
577c WvSv). Dit is pas aan de orde als volledige<br />
betaling is uitgebleven en volledig verhaal niet<br />
mogelijk is gebleken. Hieruit volgt dat de sanctie<br />
naar aard niet verenigbaar is met het Nederlands<br />
recht. De rechtbank stelt de op te leggen sanctie<br />
vast op betaling van het bedrag (omgezet in euro’s)<br />
van het Engelse ontnemingbedrag. Het is vervolgens<br />
aan de officier van justitie om in het kader van<br />
de tenuitvoerlegging hiervan gebruik te maken van<br />
de zojuist vermeldde wettelijke regeling.<br />
Rechtbank Amsterdam, 3 april <strong>2007</strong> (LJN: BA6113)<br />
Een Belgisch overleveringsverzoek voor de tenuitvoerlegging<br />
van een maatregel tot internering,<br />
opgelegd na bedreiging met een geweer. De<br />
opgeëiste persoon is na verlof niet teruggekeerd en<br />
vervolgens in Nederland aangetroffen. Zij heeft de<br />
Belgische nationaliteit.<br />
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het<br />
handelen in strijd met de Wet wapens en munitie is<br />
voldaan aan dubbele strafbaarheid. Echter, ten aanzien<br />
van bedreiging is dat niet het geval, nu daarop<br />
naar Belgisch recht ten hoogste drie maanden<br />
gevangenisstraf is gesteld. Op dit punt wordt overlevering<br />
geweigerd. De opgeëiste persoon voert<br />
aan dat overlevering geweigerd dient te worden<br />
wegens schending van het EVRM. Er is sprake van<br />
een wanverhouding tussen de gepleegde feiten en<br />
de veroordeling nu internering wordt opgelegd voor<br />
onbepaalde duur. Ook ontbreekt terzake internering<br />
een periodieke controle op de noodzaak van voortzetting<br />
daarvan door een rechterlijke instantie. De<br />
rechtbank overweegt dat naar Belgisch recht een<br />
geïnterneerde persoon elke zes maanden om herziening<br />
kan verzoeken. Daarnaast wordt ook ambtshalve<br />
of op verzoek van de Procureur des Konings<br />
het voortduren van de maatregel getoetst. De<br />
commissie die deze toets uitvoert is geen rechterlijk<br />
college, maar nergens kan uit worden afgeleid dat<br />
zij de in het EVRM gewaarborgde rechten niet zou<br />
respecteren.<br />
Tekst: Linda Bregman,<br />
<strong>Ministerie</strong> van Justitie, Afdeling Internationale<br />
Rechtshulp in Strafzaken, telefoon 070 – 37 07 468