16.09.2013 Views

Untitled - Holland Historisch Tijdschrift

Untitled - Holland Historisch Tijdschrift

Untitled - Holland Historisch Tijdschrift

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Holland</strong>, historisch tijdschrift<br />

<strong>Holland</strong>is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks Hol­<br />

landse Studiën uitgeeft. De uitgave van <strong>Holland</strong> komt tot stand mede dankzij financiële steun van de<br />

Sik hling Regionale Geschiedbeoefening Noord-<strong>Holland</strong> en het project Regionale Geschiedbeoefening<br />

Zuid-<strong>Holland</strong>. <strong>Holland</strong>wordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se Studiën gelden spe­<br />

ciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />

Redactie<br />

D.E.M. Carasso, M.J.M. Damen, G.M.E. Dorren, K. Goudriaan, GJ. van Ham, I. Heidebrink, M. Keblu-<br />

sek, E. Kreuwels, S. Langereis, J. Steenhuis, G. Valk, G. Verhoeven, I. van der Vlis, A. van der Zee.<br />

Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Studiën te zenden aan de redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, drs. M.J.M. Da-<br />

men, Hogewoerd 47, 2311 HG Leiden, telefoon 071-5122963.<br />

De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij de<br />

redactiesecretaris.<br />

Publicaties ter bespreking of aankondiging in <strong>Holland</strong> gaarne zenden aan de boekenredacteur: dr. G.<br />

Verhoeven, p/a Gemeentelijke archiefdienst Delft, Oude Delft 169, 2611 HB Delft, tel. 015-2602340.<br />

<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />

De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van de<br />

geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te bevorderen.<br />

Secretariaat: mevr. drs. G.J.A.M. Bolten, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012<br />

CH Haarlem.<br />

Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012 CH<br />

Haarlem, telefoon 023-5172700.<br />

Contributie: ƒ50,- per jaar voor gewone leden (personen) en buitengewone leden (instellingen), na<br />

onlvangsl van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten name van de Histori­<br />

sche Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid worden, ontvangen kos­<br />

teloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van <strong>Holland</strong>.<br />

Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15-, vermeerderd met ƒ3,- administratiekosten voor een<br />

enkel nummer, ƒ5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers kunnen<br />

worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr. 3593767 ten<br />

name van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop publicaties te Haar­<br />

lem, onder vermelding van het gewenste.<br />

<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />

kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de publicaties<br />

van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek 'Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong>' achterin het tijd­<br />

schrift.<br />

ISSN 0166-2511<br />

© 1999 <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, worden vermenigvuldigd<br />

en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.


<strong>Holland</strong>, historisch tijdschrift<br />

Tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />

Eenendertigste jaargang<br />

Dordrecht 1999


Jeroen Blaak<br />

Worstelen om te overleven.<br />

De zorg om het bestaan in het Memoriaal van Hermanus<br />

Verbeeck (1621-1681)<br />

Hermanus Verbeeck, een Amsterdammer geboren in 1621 en overleden in 1681, was een pro­<br />

ductief dichter. Hij schreef verschillende gelegenheidsgedichten, liederen, sonnetten en to­<br />

neelstukken. Of iemand ooit van zijn poëzie kennisgenomen heeft, is zeer de vraag. Er is na­<br />

melijk nooit iets van in druk verschenen, we kennen de gedichten alleen maar in de<br />

handschriften van Verbeeck. In poëtisch opzicht was Hermanus zeker niet uitzonderlijk be­<br />

gaafd. Toch zijn de twee boekbanden met zijn handschriften wel van belang, want daarin be­<br />

vindt zich namelijk ook het 'Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe', het in dichtvorm gegoten<br />

levensverhaal van Hermanus Verbeeck. 1<br />

Autobiografieën uit de 17e eeuw zijn vrij zeldzaam en<br />

egodocumenten van eenvoudige figuren zijn er helemaal weinig. 2<br />

Het Memoriaal van Her­<br />

manus Verbeeck is bijzonder omdat het hier gaat om een vroeg voorbeeld van een Neder­<br />

landse autobiografie en omdat het geschreven is door iemand van eenvoudige komaf. Het<br />

Memoriaal biedt een zeldzame blik op het leven van een gewone man in de 17e eeuw.<br />

Het handelen van historische individuen als Verbeeck krijgt onder historici steeds meer<br />

aandacht. De structurele benadering van de geschiedenis, die uitging van het idee dat men­<br />

selijk handelen bepaald wordt door de samenleving overkoepelende processen, heeft plaats­<br />

gemaakt voor het besef dat individu en structuur elkaar wederzijds beïnvloeden. Het gaat in<br />

de geschiedwetenschap niet meer alleen om het beschrijven van de beperkingen die de maat­<br />

schappelijke context een individu oplegt. De aandacht richt zich nu ook op de manier waar­<br />

op mensen gebruik maken van de omstandigheden en op de mogelijkheden die de context<br />

aan de individuele mens biedt. 3<br />

Vooral in de cultuurgeschiedenis heeft deze theoretische no­<br />

tie ingang gevonden. In de sociaal-economische geschiedenis is de individuele benadering<br />

minder in zwang. Groepen en structuren voeren bijvoorbeeld nog steeds de boventoon in het<br />

recente handboek van De Vries en Van der Woude. 4<br />

Het economisch handelen van individu­<br />

en kan echter op steeds meer belangstelling rekenen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de aandacht<br />

voor de rol van ondernemers in de geschiedenis. 5<br />

Het economische leven is een belangrijk thema in de autobiografie van Verbeeck. Hij<br />

schreef voortdurend over de zorgen in zijn bestaan, bijvoorbeeld over de problemen die hij<br />

had bij het verwerven van een inkomen. Telkens weer werd hij bezocht door tegenslagen die<br />

1 Hermanus Verbeeck. Memoriaal ajte mijn te-ceusm/jsiaglir. Uitgave verzorgd door Jeroen Blaak (I Iilversum 1998).<br />

2 Rudolf Dekker, '"Dat mijn lieve kinderen weten zouden Egodocumenten in Nederland van de zestiende tot de<br />

negentiende eeuw', Opossum, 'rijdschrift vaar historische ca haushcetenschaj>j>cu ?> (1993) 5-22, aldaar 5-6.<br />

3 Gert Dressel, <strong>Historisch</strong>e Antli topologie: eine liinführung (Wenen/Keulen 1996) 63-75. Peter Burke, Hislory and maal<br />

theory (Cambridge 1992) 112. C. I.esger, 'Over het nut van huwelijk, opportunisme en bedrog. Ondernemen en ondernemerschap<br />

tijdens de vroegmoderne tijd in theoretisch perspectief' in: CA. Davids, W. Fritschy en L.A. van der<br />

Valk (red.). Kapitaal, ondernemerschap ca beleid. Studies over economie en politiek in Nederland, Europa en Azië van 1500 tot<br />

heden. AJscheidsbundel voor prof.dr. P.W. Klein (Amsterdam 1996) 55-75, aldaar 63-64.<br />

4 Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815: de eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam<br />

1995).<br />

5 Lesger,'Over het nut', 57.<br />

1


Worstelen om te overleven<br />

zijn broodwinning verstoorden. Niet gezegend met een omvangrijk bezit, kostte het hem re­<br />

gelmatig moeite het hoofd boven water te houden. De financiële problemen deden daarnaast<br />

de reputatie van Verbeeck geen goed. Door de tegenslag voelde hij zich steeds minder geacht<br />

en dat maakte de zorg om het bestaan alleen maar moeilijker.<br />

Door al die rampspoed op te tekenen, heeft Verbeeck ons de kans gegeven dieper door te<br />

dringen in het sociaal-economische leven van een gewone man in de 17e eeuw. Welke strate­<br />

gieën kon zo iemand volgen in de strijd om te overleven? Welke wegen stonden hem open om<br />

een bestaan op te bouwen, hoe speelde hij in op de economische, sociale of politieke om­<br />

standigheden en hoe ging hij om met tegenslag? In dit artikel volg ik Verbeeck in zijn strijd<br />

om het bestaan. Eerst kijk ik met welke achtergrond en opleiding hij deze strijd aanging.<br />

Daarna ga ik in op mogelijke hulptroepen die Verbeeck kon inschakelen. In zijn geval waren<br />

dat achtereenvolgens machtige beschermheren, het makelaarsgilde en familieleden. Alvo­<br />

rens deze thema's te behandelen, ga ik eerst in op de bron van dit verhaal: het Memoriaal.<br />

Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe<br />

Het handschrift van de autobiografie bevindt zich, samengebonden met het andere dichtwerk<br />

van Verbeeck, in de Stadsbibliotheek van Haarlem. De verzameling bestaat uit twee boekbanden<br />

en draagt de titel 'Poëzy'." Hermanus legde zijn levensverhaal vast in ruim 7000 dichtregels, in to­<br />

taal ruim 180 pagina's in het handschrift. Hij schreef het gedicht in alexandrijnen, een metrum<br />

dat in de toenmalige dichtkunst in hoog aanzien stond. Het Memoriaal bestaat uit vijf delen en<br />

op de titelpagina's die aan de delen vooraf gaan, wordt onder andere de eerste regel uit het ze­<br />

vende hoofdstuk van het bijbelboekjob geciteerd: Vita hominis est milita super terram, oftewel: het<br />

leven van de mens op aarde is een strijd. Daarnaast sluiten drie van de vijf delen af met Verbeecks<br />

lijfspreuk: Meliormors vita, wat zoveel wil zeggen als: liever de dood dan het leven.<br />

Zoals gezegd zijn 17e-eeuwse autobiografieën zeldzaam. Eigentijdse voorbeelden zullen<br />

Hermanus bij het schrijven van zijn levensverhaal niet voor ogen hebben gestaan. Inspiratie­<br />

bronnen die hij expliciet noemde, waren het bijbelboek Job en werk van Augustinus. Diens<br />

Belijdenissen, hét grote voorbeeld voor schrijvers van egodocumenten, noemde Verbeeck niet<br />

in het Memoriaal, maar dat hij het werk gelezen had, blijkt uit de Waarschouwinghe' die<br />

voorafgaat aan lofzangen op zijn ouders. De grootste invloed onderging Verbeeck echter van<br />

het verhaal van Job. Uit het Memoriaal blijkt heel duidelijk dat Verbeeck zich sterk identifi­<br />

ceerde met deze bijbelse figuur. Het verhaal van de man die door God in ellende gestort<br />

wordt, wiens staat eerst geacht, maar later bespot wordt, was Verbeeck als het ware op het lijf<br />

geschreven. Ook hem overkwam niets dan ellende en ook zijn naam werd van dag tot dag<br />

minder geacht. Althans, zo voelde hij dat. En net als Job beklaagde Verbeeck zich erover bij<br />

God. Maar God had Zijn eigen plan en stelde Verbeeck op de proef. Hij kastijdde hem, maar<br />

wel met een bepaald doel, namelijk om hem gelukkig te maken. Want dat was de grootste ze­<br />

kerheid voor Verbeeck: in het hiernamaals zou hij beloond worden voor zijn geduldig door­<br />

stane ellende.<br />

Dan troost mij in den Heer, die door Zijn godtlijck weesen<br />

aanwijsing doet, door Job zijn lesze door te leesen,<br />

6 Stadsbibliotheek Haarlem, handschrift 187 A4 en A5.<br />

4


Worstelen om te overleven<br />

Yfb. 1. Pagina uit het Memoriaal van Hermanus Verbeeck. Stadsbibliotheek Haarlem (overgenomen<br />

tit: Memoriaal ofle mijn leven.sraij.sing/ie, zie noot 1).<br />

3


Worstelen om te overleven<br />

die schrijft met weinig reên 'het leven van den mensch<br />

op aarden is een strijt', dus neem et na Zijn wensch.<br />

Mijn troost dan lijden is, waarin ic zal verbeiden,<br />

totdat den Al mij daar, als Job, eens zal uijt leiden.'<br />

De lijfspreuk van Hermanus, Melior mors vita, is in dit perspectief een begrijpelijke keus. De<br />

grote overeenkomst die Verbeeck tussen zichzelf en Job zag, deed hem ongetwijfeld besluiten<br />

zijn leven in de vorm van een klaagzang te beschrijven. Dat betekent dat we niet veel opwek­<br />

kende gebeurtenissen hoeven te verwachten. Het Memoriaal is voornamelijk een aaneen­<br />

schakeling van rampen: natuurrampen, economische tegenslag, ziekte en minachting door<br />

familie. Enerzijds was dit het gevolg van het imiteren van Job, anderzijds is het een afspiege­<br />

ling van Verbeecks levensvisie. De tegenslagen die hem overkwamen, kregen juist door het bij­<br />

belboek voor Verbeeck een zinvolle betekenis. Leven en literatuur waren onlosmakelijk met<br />

elkaar verbonden, zo merkte hij zelf op in zijn Memoriaal: 'want al mijn leven is, gelijck mijn<br />

temaa's woorden/ een dagelijksze strijd, en anders ic niet hoorden.' 8<br />

Daarnaast speelde Verbeecks eergevoel een grote rol bij het schrijven van zijn levensver­<br />

haal. Iemands reputatie was in de 17e eeuw van groot belang. De cultuur was er vooral één<br />

van schaamte, waarin een persoon gemaakt of gebroken werd door de naam die hij bij ande­<br />

ren had. Iemand die bekend stond als oneervol kon het in sociaal opzicht wel vergeten. De<br />

eer kon door allerlei factoren beïnvloed worden: seksuele handelingen, de financiële situatie<br />

waarin iemand verkeerde, het beroep dat hij uitoefende of het gedrag van familieleden.<br />

Openbaarheid was hierbij essentieel. Zolang oneervolle handelingen binnenskamers bleven,<br />

was er niets aan de hand. Het had pas gevolgen voor de reputatie wanneer een zaak naar bui­<br />

ten toe bekend werd. 9<br />

Het voorkomen van schande en opspraak bepaalde ook het handelen<br />

van Verbeeck. Bij al zijn doen en laten was hij er zich voortdurend van bewust niet in opspraak<br />

te geraken. Wanneer het financieel wat minder ging probeerde hij dit niet naar buiten toe te<br />

laten merken, wat echter niet altijd lukte. Minachting viel hem daarom regelmatig ten deel en<br />

mede om dit tegen te gaan zou hij weieens zijn Memoriaal geschreven kunnen hebben. In<br />

zijn autobiografie laat Hermanus namelijk niet na te benadrukken dat de achteruitgang niet<br />

zijn eigen schuld was. Het waren rampen en onvoorziene gebeurtenissen waardoor hij ver­<br />

armde. Als persoon was hij dus nog net zo betrouwbaar als voorheen en dit beeld probeerde<br />

hij in zijn autobiografie over te brengen.<br />

We weten niet welk publiek Verbeeck hierbij voor ogen stond. Hij schreef niet voor wie het<br />

Memoriaal bedoeld was, dus daar kunnen we alleen maar naar gissen. Het zal in de eerste<br />

plaats waarschijnlijk met het oog op Verbeecks nageslacht geschreven zijn. De meeste schrij­<br />

vers van egodocumenten stelden hun leven voor htm kinderen op schrift. 1<br />

" De dochters van<br />

Verbeeck hebben het verhaal zeker gelezen, want het handschrift was later in bezit van Ver­<br />

beecks schoonzoon Simon Schijnvoet." Mogelijk was het Memoriaal daarnaast ook bedoeld<br />

7 Verbeeck, Memoriaal, 118-119.<br />

8 Ibidem, 188.<br />

9 Over eer: Lotte van de Pol, Het A msterdams hoerdom. Prostitutie in /ie zeventiende en achttiende'eeuw (Amsterdam 199b) 67-<br />

98. Herman Roodcnburg, 'Eer en oneer ten tijde van de Republiek: een tussenbalans 1<br />

. Volkskundig hulletin 22 (1996)<br />

129-147. Manon van der Heijden, Huwelijk in <strong>Holland</strong>. Stedelijke rechlsjiraak en kerkelijke lucht 1550-1700 (Amsterdam<br />

1998) 253-256. Over reputatie in handel: Lesgcr, 'Over het nut', 72.<br />

10 Dekker, 'Dat mijn lieve kinderen', 19.<br />

11- Een versanieling van veete keuriijkc hoekeu l... / nagel ut en daar Simon Schijnvoet ... (Amsterdam, Hendrik Bosch 172S) 39<br />

4<br />

(Koninklijke Bibliotheek Catalogus 74).


Worstelen om te overleven<br />

voor overige familieleden of een nog breder publiek, en wilde Verbeeck zijn naam bij hen<br />

eveneens zuiveren. Een werk hoefde tenslotte niet gedrukt te worden om een groter publiek<br />

te bereiken. Veelal circuleerden geschriften alleen in afschriften, zoals dat bijvoorbeeld het<br />

geval was met de autobiografie van Cats. 12<br />

Of het Memoriaal ook een breder publiek bereikt<br />

heeft en of het Verbeeck gelukt is zijn reputatie te herstellen, weten we niet met zekerheid.<br />

Ons gaat het hier nu om de tegenslagen die Verbeeck hinderden. Hoe overleefde hij ze en<br />

hoe zorgde hij voor zijn voortbestaan?<br />

Scholing<br />

Hermanus werd in 1621 in Amsterdam geboren als het derde kind van Willem Verbeeck en<br />

Adelberta Keilert. Naast Hermanus liepen er in huize Verbeeck nog drie andere kinderen<br />

rond: zijn oudere zus en broer Geertruijt en Pieter, en Hermanus' jongere zus Maria. De<br />

ouders Verbeeck waren katholiek en al hun kinderen zijn deze godsdienst trouw gebleven. Va­<br />

der Verbeeck was bontwerker en had een winkel annex werkplaats in de Papenbrugsteeg. Vol­<br />

gens Hermanus ging het met de bontwinkel niet zo goed, en had het gezin moeite het hoofd<br />

boven water te houden. Over zijn vroege jeugd schrijft hij in zijn Memoriaal:<br />

Mijn vader door gewoont uijt nodigheit gedreeven,<br />

gemeen voor onse dranck was eenigh bier te geven,<br />

dat hij tezamen mengt niet door een gierigheit<br />

maar dat zijn winste kleijn hem vielle toen ter teijt. 13<br />

Ondanks de tegenvallende inkomsten was er voldoende geld om de tweede zoon van het ge­<br />

zin een goede opleiding te geven. Op zijn vijfde werd Hermanus, met tegenzin, naar school<br />

gestuurd, waar hij begon met leeslessen en later wellicht nog schrijfonderwijs volgde. Deze<br />

volgorde was de gebruikelijke gang van zaken in de Republiek. Het elementaire onderwijs be­<br />

reikte de meeste kinderen wel, omdat zelfs de armste ouders met hun kroost nog terechtkon-<br />

den op de goedkope stadsscholen. Een echte uitzondering was Hermanus wat dit betreft dus<br />

niet. Opvallender is dat de familie besloot Hermanus op zijn twaalfde naar de Latijnse school<br />

te sturen. Deze redelijk kostbare opleiding was over het algemeen slechts weggelegd voor de<br />

zonen van gegoede burgers, die zich daar voorbereidden op de universiteit of toch in ieder<br />

geval kennis namen van de klassieke cultuur, iets wat in die dagen hoorde bij een goede op­<br />

leiding. 14<br />

Wat de beweegredenen waren van de ouders om Verbeeck hier naartoe te sturen,<br />

valt niet te achterhalen. Ze zagen zijn vorderingen in ieder geval met genoegen aan.<br />

Dan 't is alzo gedaan, mijn ouders ick verblij<br />

in 't eerste jaar met lust; mijn breijn wert soet ontloocken,<br />

want in de plaats van Deuijts, heb ick Latijn gesproocken.<br />

12 Karei Bosteen, 'De autobiografie vanjacob Cats' in: M. Schippers e.a. (red). Ik is anders. Autobiografie in verschillende<br />

culturen (Baarn 1991) 89-102, aldaar 94. Over circulatie van handschriften: Harold I.ove, Scnbal pubhcalion m severr<br />

teenlh century England (Oxford 1993).<br />

13 Verbeeck, Memoriaal, 47.<br />

14 Marieke van Doorninck en Erika Kuijpers, De geschoolde stad. Onderwijs in Amsterdam in de Gouden Eeuw (Amsterdam<br />

1993) 66.<br />

5


Worstelen om te overleven<br />

Al was 't maar 'deus' Godt, en 'spiritus' een geest,<br />

zo kan men sonder faal [zien] dat ick daar ben geweest. 15<br />

Na een drietal jaren kwam aan Verbeecks klassieke opleiding echter een eind. Dat had vooral<br />

te maken met een longontsteking die Hermanus enige tijd aan bed kluisterde. Toen hij et-<br />

met aderlaten en siroopdrank weer wat bovenop was, ging hij terug naar school, maar, zo<br />

schreef hij, bij de familie was twijfel onstaan of hij met zijn zwakke gestel wel 'mans genoch<br />

ten vol ter steudi zoude zijn.' Ili<br />

Na wat beraadslagen besloot men daarom voor Verbeeck een<br />

andere koers uit te stippelen; hij zou bij zijn vader in de leer gaan.<br />

Eigenlijk was Pieter, de eerste zoon van Willem Verbeeck, de aangewezen persoon om in<br />

zijn vaders voetsporen te treden. Hij was ook wel door zijn vader in het peltiersambacht opge­<br />

leid, maar er deed zich een andere mogelijkheid voor. Zijn oom Lucas Keilert dreef handel<br />

met Rusland en wilde Pieter in dit vak opleiden. Hij plaatste hem daarom samen met zijn<br />

eigen zoon Gosewijn Keilert op zijn kantoor in de havenplaats Archangel. Pieter vertrok dus<br />

richting Rusland en Hermanus kwam terecht in de werkplaats van zijn vader. Verbeeck had er<br />

bepaald niet veel zin in, maar zoals voor zijn hele opvoeding gold, hij had er niets over te zeg­<br />

gen. In de vroegmoderne tijd gingen familiebelangen voor die van het individu en werden<br />

kinderen geacht zich naar de wensen van hun ouders te voegen. 17<br />

Over het bontwerkersvak vermeldde Hermanus niet veel in zijn Memoriaal. In het alge­<br />

meen is bekend dat ambachtslieden naar moderne maatstaven lange dagen maakten. In een<br />

leercontract uit 1645 is sprake van een bontwerker die een leerjongen aannam om van 's mor­<br />

gens zes tot 's avonds acht uur in zijn winkel te werken. 18<br />

Gewerkt werd er met alle soorten<br />

bont: lammetjes-, konijnen-, marters- en eekhorentjesbont, maar ook honden- en kattenvel­<br />

len werden gebruikt. 19<br />

Verbeecks eerste werk was het naaien van een 'buijck', waarschijnlijk<br />

een 'grauwerckbuijk', een eekhorentjessoort met een grijs buikje.<br />

Hermanus had de studie overigens nog niet opgegeven. Hij zwoegde overdag in de werkplaats<br />

'en t's avons gingh ter school/ bij één, De Radt genaamt, om daar bij hem 't verhool/ van pcn-<br />

nekonst en noch de reeckenwegh te leeren.' 20<br />

Met het oog op de toekomst was het voor de fa­<br />

milie Verbeeck belangrijk dat Hermanus deze kunde onder de knie had. Ook een bontwerker<br />

moest tenslotte verstand hebben van geldzaken, wilde hij zijn zaak draaiende houden.<br />

Net als vele andere ambachtslui waren ook de bontwerkers in Amsterdam verenigd in een<br />

gilde. Opgericht in 1613 probeerde dit gilde de stedelijke bontmarkt geheel te domineren. 21<br />

Iedereen die het peltiersambacht wilde uitoefenen, moest lid worden van deze beroepsver-<br />

15 Verbeeck, Memoriaal, 49.<br />

16 Ibidem.<br />

17 Rudolf Dekker, Uit de schaduw in 1 grote licht. Kinderen in egodocumenten van de Gouden Eeuw tot de Romantiek (Amster­<br />

dam 1995), 161-162; Luuc Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Am­<br />

sterdam 1997) 16.<br />

18 De knecht verdiende overigens de eerste twee jaar 13 stuivers per dag, het laatstejaar 14: f.G. van Dillen, Bronnen tot<br />

de geschiedenis van hel bedrijfsleven en hel gildewezen in Amsterdam III (Den Haag 1974) 440.<br />

19 Zie bijvoorbeeld de boedelbeschrijvingen van Jan Wusthoven, Gemeentearchief Amsterdam (hierna GAA), Desola­<br />

te Boedelkamer, inv.nr. 360, f. 146-152v en HuybertJansen, GAA, Notarieel Archief (hierna N.A.), inv.nr. 1066, f.<br />

122). Genoemd in Van Dillen, Bronnen, 366, 603.<br />

20 Verbeeck, Memoriaal, 52.<br />

21 LH. van Eeghen, Inventaris der archieven van de gilden en van liet brouwerscollege (Amsterdam 1951) 99. Over gilden in<br />

(><br />

de Republiek zie: Piet Lourens en Jan Lucassen, 'De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden in Nederland<br />

(13de-19de eeuw)' in: Catharina Lis en Hugo Soly (red.), Werelden van verschil Ambachtsgilden m de lage landen (Brus­<br />

sel 1997) 43-77.


Worstelen om te overleven<br />

eniging. Voor de opleiding van bontwerkers waren eveneens regels opgesteld. Hermanus<br />

moest een leerperiode van twee jaar doorlopen voor hij lid van het gilde kon worden. Als<br />

zoon van een bontwerker had hij daarbij een bevoorrechte positie. Hij betaalde bijvoorbeeld<br />

maar vijf gulden inkomgeld, terwijl niet-meesterkinderen tien gulden moesten voldoen.- 2<br />

Hermanus voldeed aan deze voorwaarde in 1639, maar dit maakte hem nog niet tot zelfstan­<br />

dig meester. De eerste paar jaar bracht hij door als knecht.<br />

Waarschijnlijk om zijn vakmanschap te vervolmaken, besloot de familie hem in 1642 naar<br />

Frankrijk te sturen. Net als bij broer Pieter was het oom Lucas Keilert die hiervoor zijn han­<br />

delscontacten aansprak. Hij plaatste Hermanus bij de bontwerker Garnier in Parijs. Deze had<br />

zijn clientèle onder de Franse hofadel, tot aan de koning toe. Verbeeck schreef tenminste dat<br />

koning Lodewijk XIII een mantel van hermelijnbont droeg, die hij zelf gemaakt had. Ver­<br />

beeck beschouwde zijn tijd in Frankrijk achteraf als de gelukkigste van zijn leven. 'Ick wenste<br />

menichwerf noijt Vranckrijcq had verlooren', zo schreef hij later. 23<br />

Naast het onderwijs in het<br />

peltiersambacht leerde hij er hier nog een derde taal bij: 'dan met er tijt de tongh bequaam-<br />

lijck wert gemaackt/ dat die tevoore Deuijts, nu tot et Frans geraackt.' 24<br />

In 1644 moest hij echter zijn Parijse meester alweer verlaten, omdat zijn vader ziek te bed<br />

lag. Hermanus' hulp werd in de zaak gemist en daarom keerde hij terug naar Amsterdam, waar<br />

drie weken na zijn terugkomst zijn vader overleed. Zoals de verwachting was, nam Hermanus<br />

het bedrijf van zijn vader over. Daar was een niet onaardig bedrag mee gemoeid, want de tota­<br />

le waarde van de nalatenschap bedroeg 6400 gulden. Het is niet bekend waaruit dit bedrag be­<br />

stond, maar de werkplaats en de bontvoorraad zullen wel het grootste gedeelte gevormd heb­<br />

ben. Uiteraard moest Hermanus de erfenis van zijn vader delen met de andere drie kinderen,<br />

maar voorlopig had hij er het feitelijke gebruik van. Broer Pieter maakte nog steeds reizen van<br />

en naar Rusland en zus Geertruijt was inmiddels getrouwd met de wijnhandelaar Jan Muller.<br />

De jongste van het viertal, Maria, bleef bij haar broer in de Papenbrugsteeg wonen.<br />

De eerste jaren overziend, kan men zeggen dat Verbeeck een stevige basis legde voor zijn<br />

latere bestaan. Hij kreeg een goede opleiding en leerde een vak. Opvallend is dat Hermanus<br />

in dit alles zelf geen stem had. Zijn hele opvoeding was onderdeel van plannen binnen de fa­<br />

milie, waarbij naast, zijn ouders ook zijn oom een grote rol speelde. Pas toen zijn ouders waren<br />

overleden en Verbeeck zich als zelfstandig meester gevestigd had, kwamen zijn eigen beslis­<br />

singen meer op de voorgrond. En prompt ging hij een andere richting uit.<br />

Werk en inkomen<br />

Zorg voor het bestaan betekende voor Hermanus in de eerste plaats geld verdienen door te<br />

werken. Als bontwerker wilde dat niet zo lukken, zo schreef hij:<br />

Dus ben dan in den staat en winckel voort gebleeven,<br />

maar wenste dat ick noijt dit ambacht had gedaan,<br />

want 't is met mij zo niet, als 't vader was vergaan.<br />

22 H. N dkerk, Handvesten ofte privilegiën enile orlroyen; mitsgaders willekeuren, costumen, ordonnantiën en handelingen der<br />

stad Amsterdam (Amsterdam 1748-1778) 1400.<br />

23 Verbeeck, Memoriaal, 68.<br />

24 Ibidem, 59.<br />

7


Worstelen om te overleven<br />

De goeders waaren oudt, den aftreck niet med allen,<br />

zodat nootsaackelijq dees neringh quam te vallen. 25<br />

De oude spullen die Verbeeck verkocht, vonden dus niet zoveel kopers. Doelde hij hiermee<br />

op een oude en versleten voorraad, of op smaakveranderingen bij het publiek? In de textiel­<br />

nijverheid was mode tenslotte iets waar men ter dege rekening mee moest houden. Daarnaast<br />

was ook de concurrentie in het ambacht toegenomen, waardoor de zaak niet meer zo floreer­<br />

de als voorheen. Ook Verbeecks gevoelens over het werk zullen wel meegespeeld hebben. In<br />

het Memoriaal liet hij duidelijk merken niet zo geïnteresseerd te zijn in het vak van bontwer­<br />

ker en mogelijk kwam hij met deze houding al gauw tot de conclusie dat het bontwerk geen<br />

toekomst bood. In 1648 besloot hij dan ook, mede omdat hij door ziekte in zijn werk gehin­<br />

derd werd, de winkel te verkopen. Hoeveel hem dat opleverde, is niet bekend, maar hij moet<br />

er een redelijk bedrag aan over gehouden hebben, zoals later zal blijken. Verbeeck ging bij<br />

zijn zus Geertruijt wonen en hielp zijn broer Pieter met de boekhouding van zijn handelsza­<br />

ken. Lang heeft hij dit niet gedaan, want in het huis van Pieter, die in 1647 getrouwd was met<br />

Marritje Hendricx Molenaer, ontmoette hij namelijk een vrouw die zeer zijn aandacht trok.<br />

Mijn herte aan 't koocke quam door 't painsze op de maaght,<br />

die vol van eerbaarheit de naam van Clara draaght.<br />

Dus dacht in mijn gemoet op haar heer vaders saacken,<br />

om door dit huwelijck daar in 't besit te raacken<br />

van 's vaders neringh goet, alzo daar was geen zoon<br />

en hij te sterven quam, genoot dit voor mijn loon.<br />

Want zijn beminde gaa, voltijdigh in haar jaaren,<br />

begon den arrebeit op 't hooghste te beswaaren,<br />

en haar twee dochters dan verbonden na haar lust<br />

in geestelijcke staat, die trachten mee na rust.<br />

Zodat et overleij met volle macht van reeden,<br />

met bijstant van den Al mijn vrije te besteeden. 26<br />

Er is in de gezinsgeschiedenis veel gediscussieerd over emoties in het vroegmoderne gezinsle­<br />

ven, bijvoorbeeld over de vraag of liefde wel of niet een rol speelde bij de huwelijkssluiting.<br />

Het lijkt erop dat liefde en materiële overwegingen niet los van elkaar werden gezien, zoals<br />

dat ook bij Verbeeck het geval was. 27<br />

Clara Molenaers was een deugdzaam meisje, wel wat<br />

jong, maar godvrezend, verstandig en net, én familie van zijn schoonzus. Daarbij bood de<br />

zaak van haar vader, die kruidenier was, uitzicht op een redelijk zekere toekomst. Na enige<br />

aarzeling stemde Clara in 1648 toe in een huwelijk, dat op 14 april 1649 voor de priester en<br />

vier dagen later op het stadhuis van Amsterdam voltrokken werd. 28<br />

25 Ibidem, 69.<br />

26 Ibidem, 77.<br />

27 Els Kloek, 'Seksualiteit, huwelijk en gezinsleven tijdens de lange zestiende eeuw, 1450-1650' in: Ton Zwaan (red.),<br />

Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Van Middeleeuwen tol de moderne, tijd (Amsterdam 1993) 107-138; Donald Haks,<br />

Huwelijk en gezin in <strong>Holland</strong> in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de en 18de-eeuwse<br />

gezinsleven (Assen 1982) 108. Zie over dit onderwerp ook het themanummer 'Liefde in <strong>Holland</strong>', <strong>Holland</strong> 30<br />

(1998).<br />

28 Hermanus ging in ondertrouw op 26 maan 1649; GAA, Doop-, Trouw- en Begraafregisters, inv.nr. 680, p. 88.


Worstelen om te overleven<br />

Door het huwelijk met Clara Molenaers schiep Hermanus voor zichzelf nieuwe economische<br />

kansen. Daarvoor moest hij wel eerst een som geld op tafel leggen, want de kruidenierszaak viel<br />

hem niet automatisch in handen. Clara's moeder, Elisabeth Verduijn, wilde het dan wel wat rus­<br />

tiger aandoen, de winkel gaf zij niet helemaal op. Hermanus nam de helft van de winkel van haar<br />

over, zij bleef eigenaar van de andere helft. Hermanus nam echter niet zijn intrek in het pand,<br />

want voor zichzelf kocht hij een huis bij de Bantammerbrug, een huis dat in 1689 voor 3800 gul­<br />

den verkocht werd. 29<br />

Het aankoopbedrag zal hiervan niet veel verschild hebben en dus zal Her­<br />

manus een aardige som geld aan de verkoop van de bontwinkel overgehouden hebben. In het be­<br />

gin leek de investering in de kruidenierswinkel zich redelijk terug te betalen, maar na 1650 ging<br />

het langzaam bergafwaarts. Dat kwam volgens Hermanus vooral door de uitbreiding van zijn ge­<br />

zin. In 1650 werd zijn dochter Alberta geboren, daarna kwam er elke twee a driejaar steeds een<br />

kind bij, waarvan er overigens vijf kort na de geboorte overleden. 30<br />

Het was Verbeeck duidelijk dat hij het met de winkel alleen niet zou redden. Hij sprak zijn<br />

pennenkunst daarom aan, in de hoop op deze manier geld te verdienen. Het was weer de fa­<br />

milie die hem daarbij behulpzaam was. Zwager Jan Muller kon Hermanus wel gebruiken bij<br />

zijn handelszaken en bood hem daarom in 1654 een plaats aan op zijn kantoor, 'om zijn on-<br />

redert boeck te brengen op een pas.' 31<br />

Waarschijnlijk verdiende Verbeeck hiermee ongeveer<br />

300 gulden per jaar. Dit is althans het salaris dat hij een aantal jaren later, toen hij opnieuw bij<br />

Jan op kantoor kwam, uitbetaald kreeg. Erg veel was dit niet, zeker niet in vergelijking met de<br />

inkomens van ambachtslieden. Een inkomen van 300 gulden was gangbaar bij groepen die<br />

laag op de maatschappelijke ladder stonden: huispersoneel, zeelieden of textielarbeiders bij­<br />

voorbeeld. Een normaal gezin kon in de 17e eeuw van 300 gulden dan ook nauwelijks rond­<br />

komen. 32<br />

Lang heeft Verbeeck niet bij zijn zwager gewerkt. Al na een paar maanden vond<br />

Muller dat hij het wel alleen afkon en moest Hermanus maar naar iets anders uitzien.<br />

De familie had al meermalen geopperd dat Hermanus maar eens in de handel moest gaan<br />

en Verbeeck besloot dat nu in 1656 te doen. Hij miste echter nog de juiste vaardigheden voor<br />

dit werk. Door zich in het boekhouden te laten bijscholen, hoopte Hermanus voldoende ken­<br />

nis op te doen om zo zijn kansen in de richting van de handel te vergroten. Met deze oplei­<br />

ding, waarvan hij door ziekte menigmaal een les moest verzuimen, als achtergrond was Ver­<br />

beeck er nog niet. Hij besloot zich namelijk niet als koopman te vestigen, maar een gooi te<br />

doen naar de positie van makelaar. Dat betekende dat hij als tussenpersoon op de Amster­<br />

damse beurs zou komen te werken, waar hij moest bemiddelen tussen kopers en verkopers<br />

van bepaalde producten.<br />

De eerste arbeidsjaren van Hermanus laten zien dat hij niet aan een bepaald beroep ge­<br />

bonden was. Hij kon rekenen en schrijven en daardoor kon hij voor zijn broer en voor zijn<br />

zwager de administratie doen. Ten gevolge van zijn huwelijk kon Hermanus zich als winkelier<br />

vestigen. Bijscholing in het boekhouden moest hem klaarstomen voor nieuwe kansen. Bij het<br />

vinden van werk was het vervolgens zaak over de juiste contacten te beschikken.<br />

29 GAA, Rechterlijk Archief, inv.nr. 2173: executiekwijtscheldingen, f. 150v.<br />

30 Hermanus en Clara kregen negen kinderen: Alberta (1650-1694), Gerbrandus (geboren en overleden in 1652),<br />

Gcrbrandus (1655-1656), Agatha (1657-?), een niet bij name genoemde zoon (1659-1660), Loduwina (1662-1712),<br />

Elisabeth (1664-1733), een niet bij name genoemde zoon, geboren en overleden in 1667 en tenslotte Wilhelmus, geboren<br />

in 1669 en kort daarna overleden.<br />

31 Verbeeck. Memoriaal, 101.<br />

32 De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1815, 448-451. 200 Gulden wordt door de auteurs aangemerkt als het absolute<br />

bestaansminimum.<br />

a


Worstelen om te overleven<br />

Patronage<br />

Het ontbrak Verbeeck aan voldoende geld om echt in de koophandel te gaan. De kruide­<br />

nierszaak bracht net genoeg op om van te leven, investeringen kon hij hiervan niet bekosti­<br />

gen. In 1657 werd daarom besloten de nering maar op te geven. Verbeeck verkocht de winkel<br />

en verloor daarbij volgens eigen zeggen tweederde van het geld dat hij er in het begin inge­<br />

stopt had. Ook op eigen inkomsten kon Hermanus niet bouwen. Na zijn opleiding tot boek­<br />

houder had zwager Jan weervertrouwen in hem getoond en hem in 1656 een plaats op zijn<br />

kantoor aangeboden. Deze keer bleef Verbeeck wat langer in dienst, hoewel pijn aan zijn<br />

duim hem menigmaal belette voor Jan te schrijven. In 1657 kon Jan het echter weer alleen af<br />

en moest Hermanus vertrekken. De moeder van Clara was de enige die nog ondersteuning<br />

bood. Om iets te bereiken moest Verbeeck andere contacten aanspreken.<br />

Wie zoals Verbeeck makelaar wilde worden, had hoge politieke steun nodig. Makelaars wer­<br />

den namelijk benoemd door de burgemeesters van Amsterdam. Deze steun zocht Hermanus<br />

niet direct, daarvoor was de sociale afstand veel te groot. Hermanus begon op een lager ni­<br />

veau, door hulp te zoeken bij een mevrouw Van Breen. Wie deze vrouw was is niet bekend,<br />

maar zij was voor Hermanus belangrijk omdat zij banden had met Anna van Hoorn, de vrouw<br />

van burgemeester Cornelis van Vlooswijck. Voordat deze contacten aangesproken konden<br />

worden, moest Verbeeck eerst een opengevallen plaats in het makelaarsgilde zien te vinden.<br />

Er was namelijk een limiet aan het aantal makelaars gesteld en nieuwe gildenbroeders werden<br />

alleen aangenomen wanneer er iemand overleed of zijn plaats afstond. Om een plaats in het<br />

gilde te verwerven moest Hermanus hulp van weer andere zijde inroepen.<br />

Ten eerste kwam Verbeeck terecht bij Servasius Verhaghen, een dominicaner pater die werk­<br />

te in de staatsie Het Stadhuis van Hoorn. 33<br />

Verbeeck was een tijdlang aan deze kerk in de<br />

Spuistraat verbonden, want vijf van zijn kinderen staan vermeld in de doopboeken van de staat­<br />

sie. 34<br />

Servasius lichtte Hermanus in 1657 in over Anthonij Davelaar, een makelaar die van plan<br />

was het vak op te geven. Waarschijnlijk was Servasius via familie van Davelaar hiervan op de<br />

hoogte geraakt. 35<br />

Anthonij Davelaar vroeg wel 100 dukaten aan diegene die zijn plaats wilde in­<br />

nemen en dat was voor Hermanus in eerste instantie teveel. De tijd begon echter te dringen<br />

voor Verbeeck, want de ambtsperiode van Van Vlooswijck was bijna afgelopen en zonder hem<br />

kon Hermanus het helemaal vergeten. Daarom wendde hij zich nu tot zijn familie. Hij had na­<br />

melijk nog een neef die makelaar was in de stad, en deze Hendrik Andriesse Keilert kon we­<br />

gens ziekte zijn ambt toch niet uitoefenen. Maar ook de neef bracht geen uitkomst. Uiteinde­<br />

lijk kwam Verbeeck weer terecht bij Davelaar. Via een brief liet deze weten dat wat hem betreft<br />

Verbeeck alsnog zijn plaats mocht innemen, uiteraard tegen het afgesproken bedrag.<br />

Nu de toezegging van Davelaar er eenmaal was, moest Hermanus nog de steun van de bur­<br />

gemeester verwerven. Daartoe schakelde hij zijn vrouwelijke netwerk weer in. Met de brief van<br />

Davelaar ging hij direct naar Anna van Hoorn en liet hem aan haar lezen. Haar man alleen had<br />

evenwel niet voldoende invloed om Verbeeck te helpen. Ook burgemeester Andries de Graaf<br />

moest zijn toestemming geven. Anna van Hoorn wist wel hoe zij hem moest aanpakken.<br />

• i.i Mam Momcir», (.eesleiihe maarten I even Imvn hbmtrr/m tnmrf/f«. w i i i , , , ,<br />

,<br />

7<br />

"'«",-,""


Dat heeft de vrome vroue van Vlooswijck niet bestaan,<br />

zij recht aan een banquet, mij wel ter dienst gedaan<br />

en noot de Graaf bij haar en haren man in vreden,<br />

ick weet niet hoe het quam, mevrouw haar soete reden<br />

die werde zo verrijckt, dat Vlooswijck krijght et woort<br />

van Graaf en daarme gaat Verbeeck zijn saacke voort. 36<br />

Worstelen om te overleven<br />

Politiek overleg op hoog niveau was er dus voor nodig om Hermanus tot makelaar te maken. Op<br />

2 februari 1658 deed hij dan toch voor een burgemeester, Vlooswijck natuurlijk, zijn makelaars­<br />

eed. 3<br />

' Het geld dat hij nodig had om lid te worden van het gilde leende hij van zijn familie.<br />

Een erg succesvolle makelaar was Verbeeck niet. In het eerste jaar, 1658, verdiende hij naar<br />

eigen zeggen 374 gulden. Niet bepaald een hoog bedrag, en het jaar daarna was dit nog min­<br />

der. In 1660 ging het wat het inkomen betreft weer wat beter. Verbeeck kwam volgens zijn<br />

boeken toen tot een som van 400 gulden, het hoogste bedrag dat hij ooit met makelen ver­<br />

diende. Er viel echter tevens een groot verlies te betreuren in dat jaar.<br />

Mijn swager Muller wert, in eenen korten tijt<br />

door krachte van den doot, ter aarde neergeleijt.<br />

Het praamde mijn gemoet, niet om et vriendlijck wesen<br />

dat van hem heb ontfaan, neen 't was er niet te lesen,<br />

maar voorsag dat mijn broer zoveel niet soude doen<br />

in Vranckrijck in de wijn, dan God kan 't wel verhoên. 38<br />

Makelaars mochten op de beurs maar in één bepaald product handelen en Verbeeck had ge­<br />

kozen voor de wijn. Zoals uit het citaat blijkt deed hij dat omdat zwager Muller in deze waar<br />

handelde. Met de dood van zijn zwager verloor Hermanus dus een van zijn belangrijkste op­<br />

drachtgevers. Op zijn broer kon Verbeeck niet meer rekenen omdat deze niet zoveel in wijn<br />

handelde en hij het daarbij rustiger aan ging doen. Buiten zijn familie had Hermanus hele­<br />

maal weinig contacten: 'mijn broeder doet niet veel, en die ick anders heb/ dat is geen vas-<br />

tigheijt, niet meer dan vloet en ebb.' 39<br />

Hermanus zou zich beter op het bevrachten van sche­<br />

pen kunnen richten, althans deze raad gaf men hem. Zover kwam het echter niet, want de<br />

meest constante factor in Verbeecks leven stak weer de kop op, namelijk ziekte. Op 13 okto­<br />

ber 1661, zo vermeldde hij, werd hij bevangen door een 'sincking die mij treft te rechte in<br />

mijn long.' 40<br />

Deze longziekte zorgde ervoor dat Hermanus het bed moest houden.<br />

Uit het voorafgaande blijkt dat Verbeeck zich veel moeite getroostte om makelaar te wor­<br />

den. Daarbij was de hulp van beschermvrouwen onmisbaar. Ook in de handel waren goede<br />

contacten en familienetwerken van levensbelang. Zij zorgden ervoor dat hij werk had en toen<br />

de familie grotendeels wegviel, zakte Hermanus' handel in. Hij moest dus weer omzien naar<br />

nieuwe mogelijkheden.<br />

36 Verbeeck, Memoriaal, 152.<br />

37 Deze datum staat ook vermeld als inkomdatum in het register van de makelaars, GAA, AGB, inv.nr. 1071, f. 64.<br />

38 Verbeeck, Memoriaal, 162.<br />

39 Ibidem, 165.<br />

40 Ibidem, 168.<br />

1 1


Worstelen om te overleven<br />

Oorlog en ziekte<br />

Hoe ouder Verbeeck werd, hoe meer hij kwakkelde met zijn gezondheid. Een gang naar de<br />

beurs zat er meestal niet meer in en daarom besloot hij het in 1664 weer te proberen in de de­<br />

tailhandel. In de Haarlemmerstraat opende hij een grutterswinkel. De huur van dit huis was<br />

wel wat hoog en lag met 310 gulden eigenlijk boven het budget van Verbeeck. Er moesten<br />

heel wat zakken meel en erwten verkocht worden om deze investering terug te verdienen, zo<br />

schreef Hermanus, die er zelf niet zo gerust op was. Op aandringen van zijn vrouw en zijn<br />

broer besloot hij dit huis toch te huren.<br />

De gruttersnering bracht maar weinig op. Te weinig waarschijnlijk gezien de huur van het<br />

huis, want in 1665, dus al na een jaar, vertrokken Clara en Hermanus van de Haarlemmer­<br />

straat om zich weer op de Oude Waal te vestigen. De hoge huur is althans de reden die Ver­<br />

beeck geeft voor deze verhuizing. De handelsoorlogen die in deze tijd woedden, de tweede<br />

Engelse oorlog voorop, zullen ook wel bijgedragen hebben aan de neergang in de handel.<br />

Gezondheidsproblemen bepaalden in de jaren daarna het leven van Hermanus, maar in 1670<br />

kwam er aan de rampspoed voorlopig een einde.<br />

En gaan na joffrou Schudt, een goe en oud bekenden,<br />

op haar, naast God mijn hoop, haar gunste op mijn wenden. 41<br />

Haar man een pachter is, dan wat raackt mijn de saack,<br />

als ic door zijnen gunst geniete mijn vermaack. 42<br />

Dus zo geseijt, gedaan en 't is zo ver gekomen,<br />

dat door haar goedigheijt mijn droefheit is benomen,<br />

en door haar man ben ic gekomen in zijn dienst. 43<br />

Verbeeck maakte weer gebruik van een vrouwelijke kennis om aan werk te komen. In dit geval<br />

was het juffrouw Schut, oftewel Willemina Emaens. Haar man Steven Schut was de pachter<br />

van de belasting die kooplieden op de waag moesten betalen wanneer zij daar producten lieten<br />

wegen. Hermanus Verbeeck zou voor Schut de financiële administratie gaan voeren, iets<br />

waar hij als voormalig boekhouder voldoende ervaring mee had. Vol goede moed toog hij<br />

dan ook richting Dam.<br />

Dus dan met groote vreught mijn intree heb gedaan,<br />

in den Waagh op den Dam om daar voor Schudt te staan.<br />

Ontfang daar zijn geit van 't wegen der kooplieden,<br />

haar koopmanschappe groot, dat dagelijcks geschieden.<br />

Zodat verbonde ben van 's morgens tot den dach<br />

allangh verstreecken was, dan maackt mijn geen geklach,<br />

want 't loon den arbeijt soet, wantjaarlijcks zal genieten<br />

driehondert guldens en noch zestien, geen verdrieten 44<br />

41 Hopende dal zij, naast Gods hulp, mij zou willen helpen.<br />

42 Als ik door zijn hulp weer wat geluk mag genieten.<br />

43 Verbeeck, Memoriaal, 212.<br />

44 Ibidem, 213.<br />

12


Worstelen om te overleven<br />

Afb. 2. De Amsterdamse Dam omstreeks 1670, met op de voorgrond de waag. Gravure, 9x12 cm, ca.<br />

1670. Gemeentearchief Amsterdam.<br />

Het zat het gezin Verbeeck weer mee: met de 316 gulden ging het inkomen aardig omhoog. In<br />

de winter van 1671 was Verbeecks gezondheid evenwel weer spelbreker. Zijn been deed hem<br />

toen zoveel pijn dat hij gedwongen was het bed te houden. Wat Hermanus precies aan zijn le­<br />

dematen mankeerde is niet bekend. Hij kon er in ieder geval geen gewone schoenen meer<br />

door dragen, maar moest speciale muilen laten maken die hem op nogal wat hoongelach kwa­<br />

men te staan. Behalve de muilen had zijn ziekte nog een ander rampzalig vervolg. Begin 1672<br />

kreeg hij van Steven Schut te horen dat hij zich niet meer op de waag hoefde te vertonen.<br />

Antwoort met weijnigh reen, als zijn gewoonten was,<br />

mijn dienst niet meer van nood, alzo den tijt dit las<br />

door 't oorloghs bitse mont, en bij zijn eijge vrienden 45<br />

genochzaam waar gedient en hij was verder sienden.<br />

De slechtheit van de tijt, kon 't zeiver neme waar.<br />

Daarmede was et uijt en scheijde zo van daar. 41<br />

'<br />

45 'mijn dienst (...) bitse mont': gezien de tijd, namelijk de oorlog, had hij mij niet meer nodig.<br />

46 Verbeeck, Memoriaal, 224.<br />

13


Worstelen om te overleven<br />

Schut had een aantal duidelijke redenen om Verbeeck te ontslaan. Een langdurig zieke werk­<br />

nemer kon hij ten eerste niet gebruiken. Misschien nog wel in goede tijden, maar zoals uit het<br />

citaat blijkt zeker niet in oorlogstijd. Het 'rampjaar' was de tweede oorzaak voor Verbeecks<br />

ontslag. De buitenlandse invallen legden de handel grotendeels stil, dus veel gewogen werd er<br />

op de waag niet. De derde reden die Schut gaf' is een interessante: hij had genoeg hulp van<br />

zijn eigen vrienden. Vrienden moet hier gelezen worden in de betekenis van familie. 47<br />

Schut<br />

had bijvoorbeeld een neef voor hem werken en wellicht nog wel andere familieleden. Ver­<br />

beeck was in zijn ogen een vreemde, hooguit een vage kennis van zijn vrouw, en kwam daar­<br />

door als eerste in aanmerking voor ontslag.<br />

Over werk gaat het na het ontslag door Schut in het Memoriaal niet meer. Of Hermanus<br />

nog meer baantjes vervuld heeft, weten we daarom niet. Wel kunnen we concluderen dat zijn<br />

arbeidzaam leven er een was van twaalf ambachten, dertien ongelukken. Het werk dat hij<br />

deed bracht hem niet altijd een zeker bestaan. Onvoorziene omstandigheden, waarvan ziekte<br />

de voornaamste was, bedreigden Verbeeck voortdurend in zijn broodwinning. Hij moest daar­<br />

om steeds uitkijken naar nieuwe mogelijkheden. Nu bestonden er in de 17e eeuw verschil­<br />

lende manieren om de bestaansonzekerheid enigszins te verminderen. 48<br />

Hoe maakte Ver­<br />

beeck gebruik van deze mogelijkheden?<br />

Vrouwenarbeid<br />

Voor het gezin Verbeeck vormde het salaris van Hermanus slechts een deel van de inkomsten.<br />

Clara's werkzaamheden waren minstens zo belangrijk. Als zoveel vrouwen in het 17e-eeuwse<br />

Amsterdam ging zij meestal schuil achter haar man. 49<br />

Zij was opgegroeid in een kruideniers-<br />

gezin en had zich zodoende in dit vak bekwaamd. Sinds haar huwelijk met Hermanus zal ze<br />

wel meegeholpen hebben in de winkel. Later, toen Hermanus boekhouder werd, nam zij de<br />

kruidenierszaak geheel voor haar rekening. Hoeveel er hier gewonnen werd, vermeldde Ver­<br />

beeck niet in zijn Memoriaal. Uit gegevens die bekend zijn van andere winkeliers is het niet<br />

gewaagd te veronderstellen dat de inkomsten minimaal het niveau van het salaris van Herma­<br />

nus benaderden.<br />

Soms was Clara zelfs de enige kostwinner van het gezin. Eerst als kruidenierster, en nadat<br />

de winkel in 1657 was verkocht als naaister. Daarbij werden ook andere leden van het gezin in­<br />

geschakeld. Wellicht de dochters en in ieder geval Clara's zus hielpen mee. Zo was het bij­<br />

voorbeeld in het jaar 1661. Door ziekte was Verbeeck niet in staat om te werken en daarom<br />

probeerde Clara met naaiwerk het gezinsbudget op peil te houden. Wat voor naaiwerk zij pre­<br />

cies deed, lichtte Hermanus in het Memoriaal niet toe. Herstelde ze kleding, had een textiel­<br />

fabrikant werk bij haar uitbesteed of was ze misschien wol- of linnen naaister en maakte ze zelf<br />

kleding? Zeker is dat het loon dat ze daarmee verdiende niet bepaald hoog was. In de Repu­<br />

bliek kregen vrouwen vaak nog minder dan de helft van het loon dat mannen met gelijksoor­<br />

tig werk verdienden. 50<br />

In 1664 opende Hermanus een grutterswinkel, maar feitelijk was het opnieuw de zaak van<br />

47 Kooijmans, Vriendschap, 14.<br />

48 Jacques van Gerwen en Marcovan Leeuwen (red.), Studies overzekerheidsarrangementen. Risico's, risicobestrijdmgen verzekering<br />

in Nederland vanaf de Middeleeuwen (Amsterdam 1998).<br />

49 De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1815, 694-695.<br />

50 Zie bijvoorbeeld: Van de Pol, Het Amsterdams hoerdom 112-113.<br />

I 1


Worstelen om te overleven<br />

Clara. Deze rolverdeling had te maken met de huwelijkswetgeving in de 17e eeuw. De vrouw<br />

was juridisch gesproken volledig ondergeschikt aan haar man en daarmee in alles hande­<br />

lingsonbekwaam. Contracten sluiten of rechtszaken voeren kon zij alleen maar via haar man<br />

of een mannelijk familielid. 31<br />

Vandaar dat Verbeeck alle zaken regelde, terwijl Clara eigenlijk<br />

degene was die de zaak in de Haarlemmerstraat opende. Dat de grutterij, zoals Hermanus<br />

schreef, niet zo goed liep, was voor Clara geen reden om de winkel te verlaten. Toen het gezin<br />

verhuisde naar de Oude Waal werd de handel daar gewoon voortgezet, in de hoop dat hij<br />

daar wel voldoende inkomsten zou opleveren. Of dit inderdaad zo was, daarover doet het Me­<br />

moriaal geen uitspraak. Over de grutterij van Clara schreef Verbeeck weinig meer dan dat het<br />

slecht ging, hoewel toch blijkbaar weer niet zo slecht dat de nering opgegeven werd. Wanneer<br />

het Memoriaal afbreekt, in 1673, heeft Clara nog steeds de zaak onder haar hoede.<br />

Verzekering<br />

Naast het werk van Clara bood ook het makelaarsgilde een belangrijke zekerheid in de zorg<br />

om het bestaan. De overlieden van het gilde hadden namelijk besloten: 'Dat men alle zieke<br />

ofte impotente gildebroederen, die in 't comptoir hebben doen aendienen dat ze de strate<br />

niet gebruijcken, zal uijtdeelen vijftigh stuijvers ter weecke zo lange zij in huijs blijven en lan­<br />

ger niet', een bedrag dat later verhoogd werd tot zestig stuivers. 02<br />

Zoals veel andere gilden<br />

had het makelaarsgilde een uitkeringsfonds voor zieke broeders, de zogenaamde ziekenbos. 53<br />

Verbeeck maakte veelvuldig van de ziekenbos gebruik. In 1661 komen we hem tegen in het<br />

enig bewaard gebleven kladboekje van de toenmalige gildenknecht. Op 22 oktober tekende<br />

de knecht aan dat Hermanus Verbeeck liet weten dat hij ziek was. Wanneer Hermanus weer<br />

op straat gezien werd, staat in het kladboekje niet vermeld. Afgaande op het Memoriaal hield<br />

de longtering hem lang binnenshuis. Op 24 mei 1664 kon Verbeeck zich eindelijk weer op de<br />

beurs vertonen, maar een halfjaar later was het weer mis. In oktober kreeg Verbeeck last van<br />

zijn been en op 27 november kwam daar nog een hevige longziekte overheen. Het gilde<br />

bracht weer uitkomst, of beter gezegd inkomst. Op 7 oktober 1663 'is Hermanus Verbeeck<br />

aen-gebracht eenige gaten in sijn been te hebben en bedient te worden', zo staat in het klad­<br />

boekje te lezen. Verbeeck werd later 'door de knechts uitgesien', maar al op 3 januari 1664<br />

diende hij zich opnieuw als zieke aan. 54<br />

Hoewel het kladboekje maar loopt tot 1665, zijn de uitkeringen aan Hermanus nog te vol­<br />

gen middels de bewaard gebleven kwitanties. 55<br />

Behalve van de jaren 1670 tot 1675 zijn er van­<br />

af 1663 elk jaar kwitanties met de handtekening van Verbeeck. Daarbij overheersen de win­<br />

termaanden, maar vanaf 1677 lijkt het erop dat hij het hele jaar bediend werd. Hadden de<br />

overlieden hiertoe besloten vanwege zijn ouderdom of was hij gewoon het hele jaar ziek? De<br />

kwitanties zijn niet volledig bewaard gebleven, dus kan hierover geen uitsluitsel gegeven wor-<br />

51 Donald Haks, 'Continuïteit en verandering in het gezin van de vroeg-moderne tijd' in: Harry Peeters, Lène Dresen-<br />

Coenders en Ton Brandenbarg (red.), Vijf eeuwen gezinsleven. I.iejde, huwelijk en opvoeding in Nederland (Nijmegen<br />

1988) 31-56, aldaar 38-39.<br />

52 GAA, AGB inv.nr. 1007: resolutieboek, f. 1.<br />

53 Over gildenbossen: Sandra Bos, 'Uyl liefde lol maleander.' Onderlinge hulpverlening binnen de Noord-Nederlandse gilden in<br />

internationaal perspectief (1570-1820) (Amsterdam 1998).<br />

54 GAA, AGB, inv.nr. 1198: kladopgaaf van zieken.<br />

55 GAA, AGB, inv.nr. 1200: kwitanties voor de wekelijkse uitkeringen.<br />

15


Worstelen om te overleven<br />

den. Een vaste klant van de gildenbos kunnen we Hermanus toch wel noemen. De drie gulden<br />

die hij per week ontving waren niet bepaald een vetpot, maar in tijden van nood toch altijd<br />

een welkome aanvulling op het budget. De steun van het gilde bood Hermanus een belangrijke<br />

zekerheid, want niet voor niets bleef hij zijn hele leven lid van het makelaarsgilde,<br />

ook toen hij ging werken op de waag.<br />

Familie<br />

Naast zijn eigen werk, zijn vrouw en het gilde had Verbeeck nog een andere belangrijke steun<br />

in de zorg om zijn bestaan. In tijden van nood, zo is al een paar keer gebleken, kon hij meest­<br />

al terugvallen op zijn familie. 36<br />

In de eerste plaats was er zijn schoonmoeder, Elisabeth Ver-<br />

duijn. Van 1656 tot 1659 woonde het gezin Verbeeck bij haar in huis en droeg Elisabeth mede<br />

zorg voor de kosten in het huishouden. In 1662 besloot ze Hermanus jaarlijks 100 gulden te<br />

geven voor zijn onderhoud. Bij deze ondersteuning waren ook Verbeecks broer Pieter en zijn<br />

zus Geertruijt betrokken. Zij gaven hem eenzelfde bedrag en vulden zo het inkomen uit het<br />

makelaarsgilde aan tot 452 gulden. Dit was niet de eerste keer dat Verbeeck geld kreeg van<br />

zijn familie. Met name zijn broer Pieter was een belangrijke geldschieter. Deze had Hermanus<br />

al eens geld geleend, al dacht Verbeeck zelf dat het een gift was, en in 1659 leende Verbeeck<br />

opnieuw van hem, dit keer een bedrag van 1000 gulden, tegen een rente vajn 'drie en een half<br />

van 't hondert in 't jaer.' 57<br />

Het valt niet te achterhalen waarvoor Hermanus het geld nodig<br />

had. Hij had in zijn broer een belangrijke kredietverschaffer, zoals bijvoorbeeld bleek in 1676<br />

toen hij wederom 1000 gulden van Pieter leende. 5S<br />

Behalve de omvang van de bedragen is<br />

hier vooral opmerkelijk dat de leningen in het Memoriaal niet worden vermeld. Blijkbaar pas­<br />

ten deze leningen niet in het rampscenario van de autobiografie.<br />

Als het op werk aankwam, was de familie ook belangrijk. Verbeeck werkte een paar keer op<br />

het kantoor van zijn zwager Muller en was boekhouder van zijn broer. Toen hij zich als make­<br />

laar in de handel begaf, waren zijn familieleden de belangrijkste handelspartners. Broer Pie­<br />

ter, oom Lucas Keilert en zijn zoon, en Verbeecks andere zwager, Jacob van der Meer, dreven<br />

voornamelijk handel met Rusland. De twee dochters van oom Lucas trouwden met wijnhan­<br />

delaren en in Verbeecks schoonfamilie was er een neef die in deze waar handel dreef. Zwager<br />

Muller was eveneens wijnhandelaar. Kooplieden waren er derhalve voldoende in de familie,<br />

dus daar lag een goede gelegenheid om handel te drijven. Bij de eerste deal die Verbeeck<br />

sloot was dan ook een familielid betrokken.<br />

Ickjoeg een haasie op, het eerste van mijn leven,<br />

daar kreeg ick van terecht, want heb et aangeschreve.<br />

De stuijvers viermaal ses, het eene gaf de man<br />

en 't ander Keilert doet, maar heb er noch niet van.<br />

Dan't is ter goeder stont in't goede vat gesteecken,<br />

al deurt et lange tijt, het blijf in geen gebreecken."' 9<br />

56 Over familiesteun zie Kooijmans, Vriendschap.<br />

57 GAA, Schepenkennissen, inv.nr. 50, f. 104.<br />

58 Tegen vier proeent rente: GAA, Schepenkennissen, inv.nr. 55, f. 27v. Verbeeck heeft deze leningen waarschijnlijk<br />

nooit terugbetaald, aangezien ze in 1689 bij de executieverkoop van zijn huis nog genoemd worden.<br />

59 Verbeeck, Memoriaal, 155.<br />

l(i


Afb. 3. Kwitantie van de ziekenbos<br />

van het makelaarsgilde.<br />

Gemeentearchief Amsterdam<br />

(overgenomen uit: Memoriaal ofte<br />

mijn levensraijsinghe, zie noot 1).<br />

Worstelen om te overleven<br />

Het zal hier waarschijnlijk om oom Lucas Keilert gaan, maar zeker is dat niet. In ieder geval<br />

verdiende Verbeeck met zijn eerste transactie 48 stuivers.<br />

Familiehulp was dus belangrijk, maar de medaille kende wel een keerzijde. De verwanten,<br />

en met name broer Pieter, bemoeiden zich constant met Verbeecks doen en laten. Hermanus<br />

kon deze bemoeizucht niet altijd waarderen. Over Pieter schreef hij bijvoorbeeld: 'heeft vie-<br />

rentwintich jaar genochzaam mijn doen krencken/ door dagelijcks bedil en zijn regeringh<br />

fel.' 60<br />

Het 'dagelijcks bedil' was echter noodzakelijk, want de reputatie van de familie hing er­<br />

van af. Wanneer een persoon in opspraak raakte, kon dit gevolgen hebben voor de eer van de<br />

hele familie. 61<br />

Vandaar dat Pieter in 1654 besloot zijn broer Hermanus te helpen.<br />

Zij troosten ons na wensch, mijn broeder seij: mijn broer,<br />

schep moet in 't ongeval dat u dus wedervoer.<br />

Wij zullen u met lust herstelle, zonder weeten<br />

van iemant buijten ons, aij wil u smart vergeeten.<br />

Painst dat ge eerst begint, God zal u bijstant doen<br />

en u vervalle staat zal niemant dan vermoên.<br />

Wij zullen u zo veel ons machten moogen wercken,<br />

in uwe ongeval door ons aanvoering stereken. 62<br />

Dat een lid van de familie Verbeeck in financiële problemen verkeerde, mocht niet naar bui­<br />

ten toe bekend raken. De problemen moesten binnenshuis opgelost worden, opdat de repu­<br />

tatie van de familie niet in het gedrang kwam. Zonder slag of stoot werden de oplossingen<br />

niet gevonden. Volgens het Memoriaal waren familieruzies niet van de lucht. Van echte waar­<br />

dering voor zijn verwanten laat Verbeeck maar weinig blijken. Toch waren zij onmisbaar in de<br />

zorg om het bestaan.<br />

60 Ibidem, 225.<br />

61 Kooijmans, Vriendschap, 40, 56.<br />

62 Verbeeck, Memoriaal, 102.<br />

17


18<br />

Worstelen om te overleven<br />

Conclusie<br />

Dat in de tijd waarin Verbeeck leefde het leven van de mens op aarde een strijd was, wordt uit<br />

het Memoriaal wel duidelijk. In de 17e eeuw was de bestaansonzekerheid groot: ziekte of eco­<br />

nomische tegenslag konden iemand in korte tijd aan de rand van de afgrond brengen. Dat<br />

gold zeker voor lagere groepen in de samenleving, waartoe ook Hermanus behoorde. Onver­<br />

wachte tegenslagen bepaalden daarom grotendeels iemands levensloop. Door van beroep te<br />

veranderen kon men proberen op deze tegenslagen in te spelen. Zo begon Hermanus Ver­<br />

beeck aanvankelijk als bontwerker en probeerde hij het later als kruidenier, boekhouder, ma­<br />

kelaar en klerk. Maar alleen kon hij het niet bolwerken, het werk van zijn vrouw Clara was<br />

minstens zo belangrijk. De onzekerheid van het bestaan kon gedeeltelijk verminderd worden<br />

door lidmaatschap van het gilde. Daarnaast boden familie en kennissen verzekering tegen de<br />

risico's van het bestaan. Zij steunden financieel, boden in moeilijke tijden onderdak en zorg­<br />

den voor werk. Door al deze mogelijkheden te benutten en verschillende strategieën te com­<br />

bineren, slaagde Verbeeck erin zich staande te houden. Daarmee vormde hij geen uitzonde­<br />

ring in de 17e eeuw. Hij vertrouwde echter zijn problemen toe aan papier en dat was wel<br />

bijzonder. Dankzij het 'Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe' kunnen wij nu meer te weten<br />

komen over de bestaanszorgen van een gewone man in de 17e eeuw.


Oscar Westers<br />

Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Veredeling van volksvermaken in Vlaardingen, 1904-1932<br />

In de zomerdagen van 1904 leerde de Zuidhollandse visserijstad Vlaardingen een nieuwe ver­<br />

eniging kennen met een merkwaardige naam en een nog merkwaardiger geschiedenis: Flar-<br />

dinga, bijgenaamd Vereeniging tot Veredeling van Volksvermaken. De aandacht voor dergelijke ver­<br />

enigingen voor volksvermaken is de laatste jaren aanzienlijk geweest; het aantal artikelen<br />

hierover is groter dan Leenders onlangs in <strong>Holland</strong> wilde doen geloven. 1<br />

De volksvermaakver­<br />

enigingen deinen mee met de nogal excessieve belangstelling van de laatste twee decennia<br />

voor het 19e-eeuwse beschavingsoffensief. Daar zou zelfs tot vervelens toe over geschreven<br />

zijn. 2<br />

Tot nu toe is die aandacht voor het beschavingsoffensief, en nog sterker voor de vereni­<br />

gingen voor volksvermaken, echter hoofdzakelijk beperkt gebleven tot de 19e eeuw. Ten on­<br />

rechte, zo blijkt uit de verwikkelingen rond Flardinga.<br />

Verenigingen voor volksvermaken waren er in allerlei soorten en maten, maar een ding had­<br />

den ze gemeen: allemaal wilden ze door hen 'beschaafd' geachte vormen van vrijetijdsbeste­<br />

ding ingang doen vinden bij bredere lagen van de bevolking dan in hun tijd gebruikelijk. Zo<br />

trachtte men de doelgroep weg te houden van minder beschaafde vermaken als kermis, kaart­<br />

spel en kroeg. Die doelgroep werd gezocht onder geschoolde arbeiders, maar het waren vaak<br />

lieden uit de middengroepen die zich daadwerkelijk aangesproken voelden. Het begrip 'volk'<br />

was nogal rekbaar.<br />

Volgens Helsloot, de voornaamste onderzoeker op dit terrein, leidden de verenigingen na<br />

1900 een gemarginaliseerd bestaan. Daarom heeft hij de 20e eeuw in zijn publicaties bewust bui­<br />

ten beschouwing gelaten. Ook de achterban, te vinden onder progressief-liberalen, raakte na<br />

1900 in de verdrukking door de oprukkende verzuiling. Maar de doelstelling van de verenigin­<br />

gen bleef onverminderd actueel, niet in de laatste plaats wegens de toenemende vrije tijd. 3<br />

Reden genoeg om de eerste decennia van de 20e eeuw eens stevig onder de loep te nemen.<br />

Als zoeklicht kan dienen het verzuilingsonderzoek dat Groot heeft verricht in Naaldwijk. Hij<br />

keek ook naar de vermaaksector in de jaren 1850-1930. 4<br />

Drie factoren speelden in deze sector<br />

op steeds wisselende wijze op elkaar in: het (verzuilende) verenigingsleven, de overheid en de<br />

commercie. Groot concludeert dat het verenigingsleven zich in de 20e eeuw staande wist te<br />

houden en dat met name de socialistische verenigingen het beschavingsoffensief tot een suc-<br />

1 Vgl. Jós Leenders, 'Vereeniging voor Volksvermaken te Hoorn 1870-1896', <strong>Holland</strong> 29 (1997) 257-273, aldaar 257.<br />

Voornaamste titels, niet door Leenders genoemd: A.A.R. Verheijen en P.J. Huizinga, 1'h'st in Gruno's straten! Gedenk­<br />

boek uitgegeven ter gelegenheid van liet 100-jarig beslaan van de Vereeniging voor Volksvermaken le Groningen (Groningen<br />

1974); Gerrit Wildenbeest, 'Van quanselbier naar oranjebitter', Sociologisch <strong>Tijdschrift</strong> I'S (1986) 49-82;John Helsloot,<br />

'Verbürgerlichung in der Praxis. Vortrage und Ausstellungen der Volksbildungsvereine in Leeuwarden und Middel­<br />

burg 1864-1900', in: T. Dekker c.a. (red.), A usbrciluug biirgerluher Kutlnr in den rsiederlnnden and Nordwesldeulschland<br />

(Munster 1991) 57-95.<br />

2 Henk te Velde in NRG-Handelsblad 24-4-1993.<br />

3 Helsloot, 'Verbürgerlichung', 57-58; Theo Beckers en Hugo van der Poel, Vrije tijd tussen vorming ca verinaak. Een in­<br />

leiding laf de studie van de vrije lijd (Leiden en Antwerpen 1990); Zie ook: P. de Rooy, 'Burgers en arbeiders', 'Fheoreli-<br />

scbe Geschiedenis 20 (1993) 49-55.<br />

4 Frans Groot, Roomsen, rechlzinnigen en nieuiiilicliters. Verzuiling in een I lal la mi'se jilaltelaudsgeiueeute. Sualdwijk I SlO-l 030<br />

(Hilversum 1992) 171-190.<br />

19


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Afb. 1. Voor en na de afschaffing: de kermisbestrijding belachelijk gemaakt in De Lantaarn 3 (1887).<br />

Universiteitsbibliotheek Amsterdam.<br />

ces maakten: 'Het "volk" voedde zichzelf op.' Dat zijn interessante constateringen, die echter<br />

niet zijn gestoeld op een brede empirische basis. De bronnen in Naaldwijk zijn verre van vol­<br />

ledig, de Vlaardingse situatie is beter gedocumenteerd. In dit artikel tracht ik de vraag te be­<br />

antwoorden welke rol overheid, verenigingsleven en commercie na 1900 in de dans rond het<br />

volksvermaak speelden. Hoe ontwikkelden zich de 19e-eeuw.se idealen over volksveredeling<br />

ten aanzien van vrijetijdsbesteding, welke nieuwe groepen 'volksveredelaars' traden aan en<br />

hoe gingen zij met de oude boodschap om?<br />

In de maatschappelijke discussie over de veredeling van de volksvermaken stond vervanging<br />

van de kermis centraal. Sinds halverwege de 19e eeuw kwam het in een gestaag groeiend aan­<br />

tal Nederlandse steden en dorpen tot een kermisverbod. 5<br />

Het gemeentebestuur van Vlaar­<br />

dingen werd geregeld (in 1880, 1891 en 1897) bestookt met verzoeken om afschaffing door<br />

orthodoxe kerkenraden en verenigingen. Vooralsnog ketsten die steevast af op een vrijzinni­<br />

ge raadsmeerderheid, die de kermis het voordeel van de twijfel gaf. Een steeds terugkerend<br />

argument was dat de raad niet geloofde in een goed alternatief, in liberale kring algemeen be­<br />

schouwd als basisvoorwaarde om tot kermisafschaffing over te gaan. 6<br />

Orthodox Vlaardingen ging inmiddels onverdroten voort. De Christelijke Geheelonthouders<br />

5 G.H.Jansen, Een roes van vrijheid. Kermis in Nederland (2e druk; Meppel en Amsterdam 1987) 91-92.<br />

6<br />

i -innam 14-iu-lBWl; voor een kort overzicht van de voornaamste kermisopinies onder liberalen,<br />

20<br />

j ramuun vauuwmg en «cisiciting. '••nes i e>i>/-; ,svo (Amsterdam 1H9;>) 288-293.


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Vereeniging en de jongelingsverenigingen Liefde en Vrede en Soli Deo Gloria trachtten tijdens de<br />

kermisweek van 1897 met voordrachtsavonden, lezingen en lichtbeelden te tonen dat het ook<br />

anders kon. 7<br />

In 1899 werd afschaffing van de kermis een reële optie vanwege het aantreden<br />

van een conservatieve meerderheid in de gemeenteraad. Een jaar later kreeg de kermis haar<br />

eerste verkorting te verduren. 8<br />

De bevolking werd met pamfletten klaargestoomd voor de af­<br />

schaffing: 'Stel u voor, gij kermisganger, dat God de Heere u te midden van uw kermisvreugd<br />

oproept om voor Zijn rechterstoel te verschijnen, om rekenschap te geven van uw rentmees­<br />

terschap. [...] Hoe ontzettend, te sterven op zulk eene plaats, onder zulke omstandigheden!<br />

Uit de gruwelen van de zondedienst te worden weggerukt, om te vallen in de handen van den<br />

heiligen, rechtvaardigen en almachtigen God!' 9<br />

Een afschaffingsverzoek van de kerkenraden en christelijke corporaties vond in de winter<br />

van 1904 de meerderheid van de raad achter zich. 10<br />

Dat gebeurde niet zonder slag of stoot. Zo­<br />

wel binnen als buiten de raad bestond verzet. De afschaffing was een jaar eerder al een keer uit­<br />

gesteld, nadat de raadsdiscussie hierover tot een volksoploop bij het stadhuis had geleid. 11<br />

Fundamenteel verschil<br />

Drie maanden na het verdwijnen van de kermis ontstond Flardinga. De gang van zaken doet den­<br />

ken aan de afschaffing van de Amsterdamse kermis in 1871. Ook daar werd zij voorafgegaan<br />

door een verkorting van de kermisduur en kwam het uiteindelijk tot een volksoproer. En ook<br />

daar was een van de bijverschijnselen de oprichting van een vereniging voor volksvermaak. 12<br />

Ondanks de ogenschijnlijke gelijkenis tussen de Amsterdamse en de Vlaardingse kermis-<br />

kwestie was er een fundamenteel verschil. De afschaffing in de hoofdstad kwam tot stand op<br />

initiatief van een liberale raadsmeerderheid, met steun van de Vereeniging tot Veredeling van het<br />

Volksvermaak. In Vlaardingen was zij het resultaat van een gecombineerd conservatief-christe-<br />

lijke krachtsinspanning, waar Flardinga geen rol in had. Flardinga werd enkele maanden na<br />

het afschaffingsbesluit opgericht, de Amsterdamse zustervereniging in de maanden eraan<br />

voorafgaande. De oprichting van Volksvermaak was een offensieve actie geweest van de Am­<br />

sterdamse liberale burgerij, bij de oprichting van Flardinga ging het om lijfsbehoud.<br />

Dat blijkt vooral uit Flardinga's merkwaardige positie ten opzichte van de kermis. Waar de<br />

Amsterdamse zustervereniging gebukt ging onder het juk van de bijnaam 'anti-kermis-<br />

bond', 13<br />

moest men in Vlaardingen alle zeilen bijzetten tegen de aantijging vanuit het ortho­<br />

doxe kamp, dat Flardinga een poging was om de kermis te herstellen. De vereniging had niets<br />

met de kermis te maken, werd daarom bij de oprichting met klem gesteld. Zowel voor- als te­<br />

genstanders konden lid worden. 14<br />

7 Nieuwe Vlaarilingsrhe Courant 19-6 en 23-6-1897.<br />

8 Ibidem, 22-6-1920.<br />

9 Gemeentearchief Vlaardingen (hierna GAV), 12 E 350, Traktaat Kermis van de Vereeniging voor Tra/i/aalvcrs/ne/ding<br />

Vlaardingen (z.p. [Vlaardingen] 1904).<br />

10 GAV. \ 'erslug van hel verhandelde in de ojieutiare vergaderingen van tien gemeenlerutul van Vlaardingen (1 904) 43.<br />

11 Nieuwe Vlaurilingsrhe Courant 20-6 en 22-7-1903.<br />

12 Vgl. Jansen, Roes van vrijheid, 77-81; Zie ook: Betty Dekker, 'De Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak te<br />

Amsterdam, 1871-1910. Van volksverheffing tot Oranjevereniging', De Negentiende Eeuw 20 (1996) 192-204, aldaar<br />

192-193.<br />

13 Gemeentearchief Amsterdam, U 00.627, Circulaire Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak 22-5-1871.<br />

14 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 9-6-1904.<br />

21


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Het beeld van een bond van kermisbehouders werd gevoed door het lidmaatschap van een<br />

aantal prominente kermisvoorstanders. Onder hen bevond zich de directeur van de stoom-<br />

zuivelfabriek <strong>Holland</strong>ia CH. Hummelinck, gemeenteraadslid en vanaf het begin erelid. Hij<br />

had tegen de afschaffing van de kermis gestemd, op grond van het aloude bezwaar van onvol­<br />

doende alternatieven, zoals de praktijk elders in het land volgens hem wel bewees. 15<br />

Een an­<br />

dere Flardinga-man van het eerste uur, de politiecommissaris H.P. van Rosmalen, had tijdens<br />

de afschaffingsdiscussies tegenover de raad verklaard: 'Ontneemt men nu aan het volk de ker­<br />

mis, dan zal men daardoor het misbruiken van sterken drank eerder in de hand werken dan<br />

tegengaan.' Van vervangend volksvermaak had hij evenmin een hoge pet op: 'Het zal zijn al­<br />

leen een verandering van naam, maar inderdaad hetzelfde blijven.' 16<br />

Met gretigheid werd deze laatste opmerking aangehaald door A.C. van Wingerden van de<br />

orthodoxe kiesvereniging Nederland en Oranje. Hij zag in Flardinga niets anders dan een po­<br />

ging tot bevrediging van 'de zucht naar vermaak'. Daarom raadde hij de vereniging af aan de<br />

gereformeerden. Onomwonden schreef Van Wingerden dat er wel degelijk verband bestond<br />

tussen Flardinga en de verdwenen kermis: 'Hoogstwaarschijnlijk zou het, indien de kermis<br />

niet ware afgeschaft, niet tot oprichting van "Flardinga" gekomen zijn.' Hij achtte dit bewezen<br />

door Flardinga-bestuurslid A. Vogel, die zijn lidmaatschap publiekelijk had gemotiveerd met<br />

de woorden: 'De Christelijke actie heeft ons volk wat ontnomen, en naar mijn meening te­<br />

recht, maar nu ligt het ook op onzen weg iets beters er voor in de plaats te geven.' 17<br />

Vogels woorden suggereren wellicht het tegendeel, maar de oprichting van Flardinga was niet<br />

de eerste poging van liberale zijde tot bijsturen van het volksvermaak. Het aloude Vlaardingse<br />

Nutsdepartement (1805) organiseerde sinds halverwege de 19e eeuw volksvoordrachten. Het<br />

opleidende element stond daarbij voorop, maar toneelavonden met een aansluitend bal kwamen<br />

ook voor.<br />

Een tweede activiteit waarmee het Nut zich naar het volk toe profileerde, vormden de nij­<br />

verheidstentoonstellingen in 1878 en 1889 van 'door het volk' geproduceerde producten.<br />

Deze dienden ter bevordering van de huiselijkheid en kunstzin onder jonge ambachtslui. De<br />

tentoonstelling van 1889 trok 49 deelnemers en maar liefst vijftienhonderd bezoekers. 18<br />

In de­<br />

zelfde periode (1880 en 1884) organiseerde het Nut Floralia-tentoonstellingen, 'ter opwek­<br />

kingvan zachtere aandoeningen, van huiselijke zin en reinheid van zeden'. De doelgroep werd<br />

gezocht onder de 'kinderen des Volks'. Een terugvallende belangstelling - 174 inzenders bij de<br />

première, 120 bij de herhaling - was aanleiding om deze activiteit te staken. 19<br />

Een Nutsinstel-<br />

ling van iets latere datum is de volksbibliotheek. Duidelijk is dat het "VTaardingse Nutsdeparte­<br />

ment, evenals de landelijke organisatie, nogal aarzelend stond tegenover het aanpakken van<br />

de volksvermaken en deze het liefst beschouwde als onderdeel van het volksonderwijs. 20<br />

Een tweede landelijke organisatie met een zetel in Vlaardingen die zich het volksvermaak<br />

15 GAV, Ingekomen stukken hij tien gemeenteraad van Vlaarilingen (1904) 38.<br />

16 GAV, Verslag gemeenteraad (1903) 129-131.<br />

17 Nieuwe Vlaardingsche Courant 16-7 en 20-7-1904. Zie ook 27-6-1924.<br />

18 Ibidem, 24-11-1888, 6-4 en 11-5-1889; GAV, Arch. Nutsdepartement, inv.nr. 71, Verslag tentoonstelling van voorwerpen<br />

vervaardigd door handwerkslieden 1889.<br />

19 Nieuwe Vlaardingsche Courant 20-3, 27-3 en 11-9-1880 en 13-9-1884; GAV, Arch. Nulsdepartement, inv.nr. 70, Stukken<br />

betreffende Floralia 1884. Over Floralia, zie: John Helsloot, Floraüa in Nederland in hel laatste kwart van de negentiende<br />

eeuw (Amsterdam 1990); Over volksvoordrachten: J.J.M. Leenders, 'Ken links-liberale vorm van volksontwikkeling.<br />

Verenigingen voor volksvoordrachten', De Negentiende Eeuw 20 (1996) 170-183.<br />

20 Vgl. Helsloot, 'Verbürgerlichung', 61.<br />

22


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Afb. 2. Het bestuur van de vereniging Flardinga poseert. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />

aantrok, was de Volksbond tegen Drankmisbruik, de liberale pendant van de hiervoor genoemde<br />

Christelijke Geheelonthouders Vereeniging. Onder leiding van voorzitter A. Bagchus (!)<br />

trachtte de Volksbond met concerten, toneelavonden en lezingen arbeiders uit de kroeg te<br />

houden. Daarbij werd dikwijls samengewerkt met bestaande voordrachts- en toneelgezel­<br />

schappen. Verder had de Volksbond een koffiehuis, volksbibliotheek en een zangafdeling.<br />

Ook vanuit het bedrijfsleven werden pogingen gedaan het vermaak van de werklieden te<br />

beïnvloeden. <strong>Holland</strong>ia (1882) liep daarbij voorop. Met een leesinrichting (1890), toneelver­<br />

eniging (1894), muziekvoorstellingen en voor de jeugd gymnastiekoefeningen, kinderfeesten<br />

en een speeltuin (1899), hoopte de directie van dit machtige fabriekscomplex haar werkne­<br />

mers te disciplineren en te ontspannen, maar ook geestelijke en lichamelijke vakbekwaam­<br />

heid bij te brengen. 21<br />

De uitbouw van de bedrijfscontrole over de vrijetijdsbesteding van de<br />

werknemers ging na de eeuwwisseling onverminderd voort, getuige de komst van een harmo­<br />

nie- en gymnastiekvereniging (1903 en 1909).<br />

Wat hier niet onvermeld mag blijven, zijn de nauw aan de overheid gelieerde ad hoc-ieest-<br />

commissies, die de feestelijkheden regelden rond de hoogtijdagen van het Oranjehuis, zoals<br />

de viering van de zeventigste verjaardag van koning Willem III en de inhuldiging en trouwdag-<br />

van koningin Wilhelmina. Ook zij organiseerden activiteiten voor 'het volk', zoals volkscon­<br />

certen en allegorische optochten. 22<br />

21 Nieuwe Vlaardingsche Courant 7-6-1890, 11-7-1894, 23-2-1895, 8-10-1898 cn 13-5-1899.<br />

22 GAV, Arch. Commissie viering Troonsbestijging, inv.nr. 2-3, Notulen; Arch. Commissie viering Huwelijksdag, inv.nr.<br />

1-3, presentielijsten en aantekeningen.


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Het is dit samenspel van organisaties, in combinatie met vrijzinnige overheidsdienders (on­<br />

derwijzers, politiemensen, gemeenteontvangers en raadslieden), waaruit Flardinga haar be­<br />

stuurders recruteerde. 23<br />

Initiatiefnemer was Chr. Geelen, werkmeester bij <strong>Holland</strong>ia en lid<br />

van de Volksbond. De komst van Flardinga werd door de Volksbond openlijk aangemoedigd<br />

Drie leden volgden direct Geelens voorbeeld, in de volgende jaren traden er nog eens vier<br />

toe. 24<br />

Vanuit de <strong>Holland</strong>iafabriek kreeg Geelen navolging in het Flardingabestuur van vier<br />

mannen: de adjunct-directeur, de opzichter, de gymnastiekleraar en de directeur als erelid.<br />

Het Vlaardingse Nutsdepartement sprak zich niet openlijk uit over de nieuwe vereniging,<br />

maar de betrokkenheid van Nutsmensen op individuele titel is evident. Zes van de zestien<br />

Flardingabestuurders in het eerste verenigingsjaar waren Nutsmensen. 23<br />

Van de getalsmatig<br />

veel kleinere feestcommissies in 1898 en 1901 (inhuldigingen trouwdag Wilhelmina) traden<br />

nog eens vier leden vroeger of later toe tot het Flardingabestuur. 26<br />

De oprichtingsvergadering werd bijgewoond door '26 heeren uit alle standen en uit alle<br />

staatkundige en godsdienstige richtingen'. 27<br />

Enige ideologische inkleuring was aan deze<br />

mooie woorden niet vreemd. Orthodox Vlaardingen ontbrak namelijk, maar zeker sociaal ge­<br />

zien kan enige diversiteit binnen het Flardingabestuur niet worden ontkend (tabel 1).<br />

Tabel 1. Beroepen van bestuurders van Flardinga, 1904-1931. bron: GAV, Arch. Flardinga,<br />

inv.nr. 1-3, Notulen; Adresboeken Vlaardingen 1910-1930; bevolkingsregister Vlaardineen<br />

1900-1935 (zie ook bijlage 1)<br />

8<br />

Aantal<br />

vrije beroepen jg<br />

zonder (gepensioneerden, renteniers) j<br />

kooplieden (reders) l r )<br />

ondernemers 2 j<br />

ambachtslieden g<br />

winkeliers 2<br />

overige zelfstandigen (o.a. tappers, slijters, logementshouders) 0<br />

geëmployeerden (arbeiders, kantoorbedienden) 12<br />

losse arbeiders Q<br />

onbekend j<br />

Totaal KO<br />

58<br />

De oververtegenwoordiging van lieden met een vrij beroep valt d,rect in het oog. Prominent<br />

aanwez lg waren vooral schoolhoofden, als het ware de 'natuurlijke' leiders van het bescha­<br />

vingsoffensief. De grote groep kooplieden en ondernemers, veelal eigenaren van rederijen, is<br />

23 De namen van de bestuursleden konden via de notulenboeken achterhaald worden Van de gewone leden ziin treen<br />

namen bekend. Vgl. GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1-3, Notulen 1904-1931<br />

H w f'u' V<br />

° l k s b ü n d t e<br />

S e<br />

" Drankmisbruik, inv.nr. 1, Jaarverslag 1904; inv.nr. 17, ledenboek 1899-1904<br />

25 GAV, Arch. Nutsdepartement, inv.nr. 15, Ledenlijsten.<br />

26 GAV, Arch. Commissie viering Troonsbestijging, inv.nr. I, presentielijsten; Arch. Commissie viering Huwelijksdag<br />

inv.nr. 1-3, presentielijsten en aantekeningen.<br />

27 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 9-6-1904.<br />

21


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

gezien de economische structuur van Vlaardingen met haar industrie en visserij evenmin ver­<br />

bazingwekkend. Daarom is misschien het meest opmerkelijk het forse aantal geëmployeer­<br />

den. Zij waren merendeels werkzaam als kantoorbedienden, onder andere bij <strong>Holland</strong>ia.<br />

Activiteiten<br />

Met haar activiteiten borduurde Flardinga grotendeels voort op het werk van oudere zuster­<br />

verenigingen. Tijdens de oprichtingsvergadering werd een heel scala aan opties genoemd:<br />

muziekuitvoeringen, Floraliatentoonstellingen, volks- en kinderfeesten, Oranjefeesten, paar­<br />

denmarktdag en feestelijke Sinterklaas- en kerstavonden. 28<br />

Niet al deze plannen werden ge­<br />

realiseerd. Zo verviel al in het eerste jaar het idee om een Sinterklaasfeest te organiseren.<br />

Oorzaak was een onaangename ervaring tijdens een muziekuitvoering, waarbij 'veel lawaai<br />

werd veroorzaakt door opgeschoten jongens en meisjes'. Dit zette het bestuur aan tot voor­<br />

zichtigheid, omdat de 'woeste drukte' van de Sint Nicolaasavond 'toch vooreerst niet te be­<br />

teugelen is en Flardinga dan allicht den schuld krijgt van buitensporigheden die ze juist had<br />

willen voorkomen.' 29<br />

De muziekavonden zelf werden niet geschrapt, maar verplaatst naar de middag om 'min-<br />

stichtelijke gedragingen gedurende of na eene muziekuitvoering in het late avonduur' te<br />

voorkomen. 30<br />

Flardinga schafte voor een habbekrats een eigen muziektent aan, die met toe­<br />

stemming van de gemeente werd geplaatst op een exercitieveld aan de Binnensingel, in de<br />

volksmond spoedig beter bekend als het Flardingaveld? 1<br />

Met de muziekuitvoeringen trok Flar­<br />

dinga duizenden bezoekers. Lange tijd leefde de overtuiging dat op deze wijze eenvoudig en<br />

goedkoop een goede naam kon worden opgebouwd. 32<br />

De opgeschoten jeugd vormde een voortdurende bron van zorg voor Flardinga. Enerzijds<br />

werd zij gemeden, zoals uit de voorbeelden hierboven blijkt, anderzijds zocht de vereniging<br />

de jeugd toch voortdurend weer op. Zo kwam men op het idee van zaterdagavondbijeenkom­<br />

sten voor jongens, 'ten einde ze van de straat te houden'. De belangstellende jeugd kreeg een<br />

lezing voorgeschoteld en zong vaderlandslievende liederen. Na afloop van de eerste bijeen­<br />

komst verlieten de bezoekers 'kalmer dan zij gekomen waren' de zaal, 'na herhaalde aanma­<br />

ning om direct huiswaarts te keren'. 33<br />

De formule deed sterk denken aan de volksvoordrach­<br />

ten van het Nut, maar sloeg niet aan. Een andere incidenteel georganiseerde jeugdactiviteit<br />

vormden vliegerwedstrijden voor jongens tussen twaalf en veertien jaar, waarbij de deelne­<br />

mers onder muzikale begeleiding in optocht door de stad naar het vliegerterrein trokken.<br />

Met de Oranjefeesten, vooral het koninginnefeest op 31 augustus, mikte Flardinga zowel<br />

op de jeugd als op volwassenen. Evenals in andere steden was de Vlaardingse vereniging tot<br />

veredeling van volksvermaken na de eeuwwisseling in de eerste plaats een Oranjevereniging.<br />

De zaken werden groots aangepakt met ringrijderijen, ballonoplatingen, filmvoorstellingen,<br />

28 Ibidem.<br />

29 Ibidem, 4-10-1904.<br />

30 Ibidem, 11-7-1904.<br />

31 Ibidem, 11-7, 15-7 en 1-8-1904.<br />

32 Idem, inv.nr. 2, Notulen 25-4-1924.<br />

33 Idem, inv.nr. 1, Notulen 15-9-1906: Sitmve Vlaanliiigsrhe Courant 7-11-1906.<br />

25


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

H ^ n B<br />

; n n e<br />

» k<br />

°t van muzikanten op het veld van Flardinga aan de Binnensingel, koninginnedag<br />

1907. Op de achtergrond de muziektent. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />

Afb. 4. Rmgrijderij op het Flardingaveld, koninginnedag 1900. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />

26


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

vuurwerk, muziek, kinderspelen als blokjesrapen en sprietlopen en 'moderne' sportactivitei­<br />

ten, waaronder gymnastiekuitvoeringen en wieier- en voetbalwedstrijden.<br />

De Oranjefeesten waren daarmee de meest serieuze poging om de kermis te doen verge­<br />

ten. Maar er werd meer mee beoogd. Flardinga wilde 'trachten de geheele bevolking der stad<br />

tot een persoonlijke feestvreugde op te wekken, en één te doen zijn, daar zij maar al te goed<br />

weet, hoe vaak er omstandigheden zich voordoen, die afbreuk kunnen brengen aan het ge­<br />

voel van saamhorigheid.' 34<br />

Met andere woorden: de Oranjefeesten als bestrijdingsmiddel van<br />

de voortschrijdende verzuiling.<br />

Er was voor Flardinga nog een derde reden voor een grootse opzet van de Oranjefeesten.<br />

Het verdwijnen van de kermis in combinatie met de ligging van Vlaardingen onder de rook<br />

van Rotterdam met haar bioscopen, theaters en danspaleizen, dreigde te leiden tot een ware<br />

exodus van vermaakzoekers naar de grote stad. Deze dreiging bracht Flardinga bij haar eerste<br />

koninginnedagviering tot de oproep 'medewerking te willen verleenen, dat dit feest op waar­<br />

dige wijze wordt gevierd, geen enkele wanklank wordt vernomen en het bewijs zal geleverd<br />

worden, dat zoo vaak in twijfel is getrokken, dat de ingezetenen van Vlaardingen ook in eigen plaats<br />

feest willen en kunnen vieren.' 7<br />

' 3<br />

De stedelijke trots was in het geding en Flardinga begreep haar missie. Zo zag de vereni­<br />

ging zichzelf graag: als vertegenwoordiger van het algemenebelang van de stad. Die oude door-<br />

en-door liberale droom was echter een valse voorstelling van zaken. Flardinga stond niet bo­<br />

ven de partijen, was niet neutraal, zo was al genoegzaam gebleken tijdens de discussie rond<br />

het afschaffen van de kermis. Zij verdedigde de belangen van een politieke stroming, de vrij­<br />

zinnigen, en zo mogelijk nog sectarischer, van een belangengroep, de Vlaardingse nering­<br />

doenden. Maar deze flirt zou Flardinga niets meer dan een kater opleveren.<br />

De vereniging meende de belangen van de plaatselijke economie het beste te dienen door<br />

het organiseren van de meest uiteenlopende tentoonstellingen. Aanvankelijk ging de aan­<br />

dacht nog uit naar de eigenlijke doelgroep, de arbeiders, in de vorm van Floralia-, huisvlijt- of<br />

nijverheidstentoonstellingen. 36<br />

eeuw op het programma. 37<br />

Deze stonden bij de oudere zusterverenigingen al in de 19e<br />

Maar de geringe belangstelling voor de Floralia's 38<br />

en de tegenval­<br />

lende kwaliteit van de inzendingen bij de huisvlijttentoonstellingen, door het bestuur be­<br />

schouwd als 'geknutsel', 39<br />

deden de vereniging uitzien naar andere tentoonstellingsvormen.<br />

Hier week Flardinga af van haar voorgangers, met een compleet nieuw scala: winkeletalage-,<br />

reclame-, verbruiks- en genotmiddelententoonstellingen. Het belang voor de commercie lag<br />

er duimendik bovenop. Met de vak- en reclametentoonstellingen van 1905 en 1909 moest het<br />

publiek worden getoond 'tot welke hoogen trap de industrie in Vlaardingen gestegen is'. Het<br />

Flardingabestuur voelde aan dat het zich op een hellend vlak begaf. De veredeling van volks­<br />

vermaken was met de reclamewedstrijd 'zoo ruim mogelijk opgevat', realiseerde men zich<br />

maar al te goed. 40<br />

34 GAV, 8 E 72, Feestgids voor de verbruiks-, genotmiddelen- en huisvlijttentoonstelling, 24-28 juni 1924.<br />

35 GAV, 8 E 87, Programma der feestviering van Flardinga op 31 Augustus 1904 [cursivering is vet in originele tekst].<br />

36 Dit logenstraft de bewering van Eliêns dat nijverheidstentoonstellingen na 1888 in Nederland niet meer voorkwamen.<br />

Vgl. Titus M. Eliëns, Kunst, nijverheid, kunstnijverheid. De nationale nijverheidstentoonstellingen ah spiegel van de Nederlandse<br />

kunstnijverheid in de negentiende eeuw (Zutphen 1990) 128.<br />

37 Helsloot, 'Verbürgerlichung', 75-83; Helsloot, Vermaak, 82-83; Dekker, 'De Vereeniging', 195-196; A.E. d'Ailly, Zestig<br />

jaren volksvermaak 1871-1931 (Amsterdam 1931) 14-15; Leenders, 'Vereeniging voor Volksvermaken', 262-264.<br />

38 Vgl. GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 5-10-1923 en inv.nr. 3, Notulen 14-9-1928.<br />

39 Nieuwe Vlaardingsilw Courunt 26-4-1905.<br />

40 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 12, Jaarverslag 1909.<br />

27


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Naast de industrie werden ook de plaatselijke winkeliers door Flardinga in de watten ge­<br />

legd. Het begrip etalagewedstrijd, nota bene gehouden in de Sinterklaastijd, spreekt boekde­<br />

len. De Nieuwe Vlaardingsche Courant deed ijverig mee aan de belangenbehartiging door in<br />

haar kolommen tientallen mededingende middenstanders met naam en toenaam de hemel<br />

in te prijzen. 41<br />

Het steunen van de winkeliers tegen 'Rotterdam', dat in deze jaren nota bene<br />

grootscheepse annexatieplannen koesterde, was een hot item. Er bestond een speciale belan­<br />

genvereniging, Vlaardingen Vooruit, die de Vlaardingers voortdurend opriep niet buiten de<br />

stad inkopen te doen. Zo stond in 1908 op iedere straathoek te lezen:<br />

Het is een deugt van 't kloek gemoet<br />

De stadt te steunen, die U voedt 42<br />

Deze en andere teksten waren opgesteld door Flardinga-bestuurders, die met Vlaardingen<br />

Vooruit sympathiseerden. 43<br />

Maar van een warm onthaal door de winkeliers was geen sprake. Zij<br />

geloofden niet dat Flardinga met haar vak- en reclametentoonstellingen de stroom vermaaks-<br />

zoekers naar Rotterdam kon indammen. 'Gaat zien in het "warenhuis'' en andere zaken in Rot­<br />

terdam, gij treft daar uw stadgenooten aan', luidde een veelgehoorde klacht. De Flardin-<br />

gafeesten boden geen soelaas, onder meer door de ongunstige ligging van het feestterrein. 44<br />

Toch deed Flardinga er alles aan om de winkeliers te paaiem Bij een verbruiks- en genot­<br />

middelententoonstelling ter gelegenheid van het vierde lustrum stond de vereniging de me­<br />

dedingers toe hun uitgestalde waar tevens te koop aan te bieden. Als extra 'aardigheidje'<br />

werd de tentoonstelling gedurende de oude kermis gehouden. 45<br />

De kermis- en jaarmarktgeur<br />

werd nu wel heel sterk. Toen voorzitter Koster tijdens deze jubileumviering Flardinga in haar<br />

ontstaan kenschetste als een 'vergoeding' voor de verloren gegane kermis, 40<br />

liet hij zijn toe­<br />

hoorders achter met de vraag voor wie die compensatie bedoeld was: voor vermaakszoekers of-<br />

voor de Vlaardingse industrie en middenstand. De vereniging roeide echter tegen de stroom<br />

in. Een geplande tentoonstelling bij het volgende lustrum in 1929 moest worden afgeblazen<br />

bij gebrek aan belangstelling onder de winkeliers. 47<br />

Bij die weigerachtigheid speelde onge­<br />

twijfeld de conservatieve achtergrond van veel winkeliers mee. In het bestuur van het liberale<br />

Flardinga speelden zij geen enkele rol (zie tabel 1).<br />

Toch waren het niet de winkeliers die Flardinga de das omdeden. Die taak werd overgelaten<br />

aan de gemeenteraad, waarin het vrijzinnig-liberale element steeds meer plaats moest inrui­<br />

men voor behoudende krachten en socialisten. In de voor Flardinga beslissende jaren 1928-<br />

1929 was de zetelverdeling als volgt: ARP en SGP 6, CHU 5, SDAP 5, Vrijheidsbond 3 en RKSP<br />

2 zetels. Al in de 19e eeuw was het min of meer een vaststaand gegeven dat liberalen het or­<br />

ganiseren van volksvermaken steunden, christelijke partijen deze juist wensten in te perken<br />

en katholieken hier tussenin laveerden. 48<br />

Aanvankelijk waren de verhoudingen tussen het<br />

41 Nieuwe Vlaardingsche Courant 2-12-1908.<br />

42 Ibidem, 30-5-1908.<br />

43 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-7-1929.<br />

44 Vgl. Nieuwe Vlaardingsche CourantS-9 en 18-9-1909.<br />

45 Ibidem, 15-1-1924.<br />

46 Ibidem, 27-6-1924.<br />

47 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-7-1929.<br />

48 Groot, Roomsen, 175.<br />

28


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

jonge Flardinga en het gemeentebestuur nog prima geweest. De vereniging gaf toe aan de na­<br />

drukkelijke wens van de raad om de zondagsrust in acht te nemen. 49<br />

Dankzij haar neutrale<br />

presentatie vergaarde ze de sympathie, of in ieder geval het voordeel van de twijfel, van de<br />

meerderheid in de raad. Dat betaalde zich uit in een jaarlijks groeiend subsidiebedrag ten<br />

bate van de Oranjefeesten. Tijdens het hoogtepunt, begin jaren twintig, bedroeg dat bijna<br />

duizend gulden op jaarbasis. Daarna begon de raad de subsidie te verlagen tot er in 1927 niet<br />

meer dan tweehonderd gulden resteerde. Als argument voor de kortingen werd voortdurend<br />

het lage zedelijk peil van de koninginnefeesten genoemd. Een raadslid kwalificeerde ze als<br />

'veronedelend', een ander sprak van een 'wilde beesten-spel'. ' 0<br />

Met de introductie in 1928 van zweef- en draaimolens op het feestterrein was voor de mees­<br />

te gemeenteraadsleden de maat vol. Zij laakten het 'gedeeltelijk weder invoeren van de ker­<br />

mis' en trokken het algemene, neutrale karakter van Flardinga in twijfel. De raad besloot tot<br />

intrekking van de subsidie, die nadien werd aangewend voor zaterdagmiddagconcerten van<br />

gemeentewege. Verder verbood de raad het vuurwerk en andere 'luidruchtige vermaken' op<br />

het Flardinga-terrein.'' 1<br />

Het volgende jaar organiseerde Flardinga haar laatste koninginne-<br />

feest. Zonder steun van bovenaf was het nu alles of niets. Nooit werden zoveel concessies ge­<br />

daan aan de smaak van het grote publiek. Bij de openluchtbioscoop waren 'korte echte lach­<br />

films' te zien en er stonden draaimolens, koek-, schiet- en touwtrektenten. Ontstemd over<br />

deze gang van zaken verbood de gemeenteraad de zweef- en draaimolens. SGP-raadslid M.<br />

den Admirant verwoordde de gevoelens van de christelijke fracties: kermisattracties zijn on­<br />

gepast op een dag waarop men 'God wil bedanken voor wat hij ons in het Oranjehuis ge­<br />

schonken heeft.' Aangezien de SDAP-fractie zich principieel onthield van besprekingen of<br />

stemmingen betreffende het koningshuis, troefden de christelijke fracties de liberalen en ka­<br />

tholieken af, die en bloc de zijde van Flardinga kozen. Alleen ARP'erJ.L. Jonker koos vanuit<br />

het christelijke kamp de zijde van Flardinga. ' 2<br />

Hadden de socialisten dat ook gedaan, dan was<br />

Flardinga wellicht (voorlopig) gered.<br />

Het wegvallen van de kermisattracties als inkomstenbron kwam Flardinga niet te boven. Er<br />

volgde een ware leegloop uit het bestuur, die voorzitter Koster deed denken aan 'een zinkend<br />

schip, waarbij de ratten het eerst een goed heenkomen zoeken'. De onvermijdelijke liquidatie<br />

volgde in oktober 1932. De verklaring van de penningmeester klonk eenvoudig: 'Het voort­<br />

bestaan van "Flardinga" is door hooger hand onmogelijk gemaakt; geen festiviteiten meer op<br />

ons Flardinga-veld, derhalve geen gelegenheid om onze bezittingen rendabel te maken."' 3<br />

Vanuit het perspectief van een rentmeester een logische verklaring, maar er speelde meer.<br />

Flardinga introduceerde niet zomaar kermisattracties op de laatste augustusdag. Voort­<br />

durend teruglopende inkomsten moesten ermee gecompenseerd worden. Naast de ver­<br />

mindering van subsidiegelden werd men ook geconfronteerd met een krimpende achter­<br />

ban. Een jaar na de oprichting telde Flardinga niet minder dan achthonderd leden. Dat<br />

aantal zou gestaag afkalven tot minder dan tweehonderd in 1927. 54<br />

Bijgevolg werd de ver-<br />

49 GAV, 8 E 63, Statuten en huishoudelijk reglement Flardinga 12-10-1908.<br />

50 GAV, Handelingen van den gemeenteraad van Vlaardingen (1925) 451: Ingekomen stukken gemeenteraad (1925) 284 en<br />

(1927) 296 en 321.<br />

51 GAV, Ingekomen stukken gemeenteraad (1928) 343-384; Handelingen gemeenteraad (1928) 719-720.<br />

52 GAV, Handelingen gemeenteraad ( 1929) 620-630.<br />

53 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 18-11-1929 en 11-10-1932.<br />

54 Deze cijfers zijn afkomstig uit: GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1-3, Notulen; inv.nr. 12, Jaarverslagen; Adresboeken Vlaardingen<br />

1910 e.v.<br />

2!)


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Afb. 5. Ballonoplating op het<br />

Flardingaveld, koninginnedag<br />

1907. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />

eniging in hoge mate afhankelijk van gemeentegelden. De kortingen daarop waren niet di­<br />

rect fataal, maar leverden vooral 'moreele schade' op, stelde voorzitter Koster om de moed<br />

erin te houden. 51<br />

' Deels mocht dit misschien waar wezen, men werd nu toch in hoge mate<br />

afhankelijk van entreegelden, die onder invloed van het onbestendige Nederlandse weer<br />

sterk fluctueerden.<br />

Flardinga moest dus op safe spelen. Opgezweept door 'Rotterdam' viel de keuze op het<br />

commerciële vermaak. Men voelde zich hiertoe gedwongen door de veranderende smaak van<br />

het grote publiek. Een ballonoplating was twintig jaar eerder 'een sensatie-wekkende gebeur­<br />

tenis; thans zou het door sommigen als een kinderspel beschouwd worden', stelde Koster te­<br />

leurgesteld vast. De concurrentie zat niet stil, waarschuwde hij. 'Flardinga moet zich aanpas­<br />

sen aan de mentaliteit van het volk; daar kan men zich niet tegen verzetten.' Het was de<br />

secretaris die deze profetische woorden in daden omzette: de plaatsing van de zweef- en draai­<br />

molens op het Flardingaterrein. Er rees intern verzet omdat het veredelende karakter van de<br />

festiviteiten nu wel erg op de tocht kwam te staan. De secretaris gaf geen krimp: 'Feest blijft<br />

.55 Nieuwe Vlaardingsche Courant 8-11-1932.<br />

56 Ibidem.<br />

:>>(


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

feest en een draai- of zweefmolen is niets minder dan bijvoorbeeld een bioscoop.' Twee jaar<br />

eerder had hij al opgemerkt dat de veredelende taak voor Flardinga steeds moeilijker was vol<br />

te houden vanwege 'Rotterdam'.-"<br />

Verzuiling<br />

De concurrentie loerde echter ook dichter bij huis. Hier was het niet de commercie, maar het<br />

verzuilde verenigingsleven dat Flardinga in de wielen reed. Van gereformeerde zijde bleven<br />

de al genoemde jongelingsverenigingen actief. Bedreigender was de komst van de Christelijke<br />

Oranjevereeniging in 1920, die ten strijde trok tegen het 'uiterlijk feestvertoon' dat de Oranje­<br />

feesten kenmerkte. Ze wilde stichtelijke lectuur verspreiden en lezingen houden op konink­<br />

lijke verjaardagen. Daarmee wenste de vereniging te werken aan de 'geestelijke verheffing van<br />

ons volk' en de 'bestrijding van den revolutiegeest'. 58<br />

Flardinga vreesde aanvankelijk de con­<br />

currentie, maar constateerde 'na een onderzoek' opgelucht dat het zo'n vaart niet zou lopen,<br />

aangezien 'het doel der Christelijke Oranjevereeniging is op dagen als 31 Augustus deze dag<br />

met een kerkdienst te beginnen.' 59<br />

Socialisten brachten inmiddels het 'helpt-u-zelven'-ideaal in de praktijk. Zo werd SDAP-<br />

voorman J. van Driel op verkiezingspamfletten aan het arbeidersvolk als hun ideale kandidaat<br />

aanbevolen omdat hij zelf fabrieksarbeider was. 60<br />

Deze Van Driel stond in de jaren direct na<br />

Flardinga's ontstaan aan de wieg van een heel netwerk van SDAP-onderafdelingen: harmonie<br />

Voorwaarts (1905), zangvereniging De Stem des Volks (1906), toneelvereniging Kunst en Strijd<br />

(1907) en Eendracht, Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak. Van die laatste club is helaas<br />

weinig bekend. Ze wordt slechts genoemd in het Adresboek van 1910. Eendracht had toen<br />

honderdveertig leden. Het voorzitterschap was evenals bij de andere verenigingen in handen<br />

van Van Driel. Ook de andere bestuurders waren arbeiders (zie bijlage 2). Over de intenties<br />

wordt met geen woord gerept, maar de veelzeggende bijnaam Vereeniging tot Veredeling van<br />

het Volksvermaak kan moeilijk anders worden uitgelegd dan als een provocatie aan het adres<br />

van Flardinga. Vermoedelijk was Eendracht geen lang leven beschoren. Ze paste kennelijk<br />

niet in de SDAP-strategie voor een bloeiend verenigingsleven. Dat geldt wel voor de andere<br />

drie, die Flardinga beurtelings overleefden. Ze werden alle ingezet om manifestaties van de<br />

partij en de vakbeweging bij te staan. De zangvereniging was in 1910 het grootst met 60 leden,<br />

de harmonie telde 24 aanhangers, de toneelvereniging 15.<br />

Van de harmonie Voorwaarts is zowaar het archief bewaard. 61<br />

Voorwaarts is ontstaan uit het<br />

glasblazerscorps Kunstliefde en Vriendschap (1902). Het was een van de eerste socialistische mu­<br />

ziekverenigingen van het land. 62<br />

Van spanningen met Flardinga was weinig te merken. Gere­<br />

geld werd er opgetreden tijdens Flardinga's zomerconcerten en tentoonstellingen, waarbij<br />

uitvoeringen op het Flardingaterrein niet werden geschuwd. Slechts eenmaal viel er binnen<br />

57 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 27-3 en 23-11-1928; inv.nr. 12, Jaarverslag 1926; Nieuwe Vlaardingsche Courant<br />

30-7-1929.<br />

58 Nieuwe Vlaardingsche Courant'21-5-1920.<br />

59 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 12-7-1920.<br />

60 GAV, 8 F 33, Verzameling slrooipamfletten kiezersverenigingen en politieke partijen.<br />

61 Archieven van arbeidersverenigingen zijn vaak verdwenen of niet eens aangelegd. Dit bemoeilijkt in grote mate het<br />

sociabiliteitsonderzoek naar deze groep.<br />

62 Hendrik Jan I.uth, inventaris van hel archief van de muziekvereniging Voorwaarts' te Vlaardingen, 1905-1979 (Vlaardingen<br />

1982), inleiding.<br />

31


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Voorwaarts-gelederen kritiek te beluisteren op deze samenwerking. Deze vond echter geen<br />

weerklank bij de meerderheid van het bestuur. 63<br />

Van Flardingazijde lagen de verhoudingen gecompliceerder. De optredens van Voorwaarts<br />

kregen geen onverdeeld positief onthaal. Een concert op het Flardingaterrein in 1915 werd<br />

omschreven als 'zeer druk en ook zeer woelig'. 64<br />

Dat was natuurlijk niet de bedoeling. Nog<br />

minder was het de bedoeling dat Voorwaarts de Internationale ten gehore kon brengen tij­<br />

dens een Flardingafeest in 1909. En dat terwijl het bestuur twee jaar eerder nog had opgeroe­<br />

pen 'er voor te waken, dat er geen propaganda voor Voorwaarts of hare zuster-vereeniging ge­<br />

maakt worde'. 65<br />

Het waren echter de onvermijdelijke neveneffecten van een neutraal beleid.<br />

Na de Eerste Wereldoorlog verwaterde de samenwerking en beschouwde Flardinga Voor­<br />

waarts als concurrent. 'We dienen flink teekenen van leven te geven, om de concurrentie met<br />

anderen te kunnen weerstaan', reageerde voorzitter Koster op gratis muziekuitvoeringen die<br />

Voorwaarts in de zomer van 1926 organiseerde. 66<br />

Deze gesloten houding was het gevolg van<br />

de gemarginaliseerde positie die Flardinga zo langzamerhand in het openbare leven innam.<br />

Toch kwam het niet tot een frontale botsing. Dat is vermoedelijk te danken aan de bovenlo­<br />

kale oriëntatie van Voorwaarts, dat acte de présence gaf bij arbeidersbetogingen overal in het<br />

land. De belangen liepen daardoor te ver uiteen om elkaar echt te raken, in positieve dan wel<br />

negatieve zin.<br />

Ons Genoegen<br />

Geheel anders ligt dat met de vereniging Ons Genoegen, ontstaan in 1909. Ons Genoegen pre­<br />

senteerde zich evenzeer als een 'neutrale' club, met als doel het organiseren van 'gepaste<br />

feesten' op nationale en andere feestdagen. Daarmee ontpopte zij zich als een directe be­<br />

dreiging voor het vijfjaar oudere Flardinga. Ons Genoegen schotelde haar leden een relatief<br />

nieuwe vorm van vermaak voor: variété-avonden met bekende humoristengezelschappen als<br />

de duo's Van Laar en Carels en de solist Albert Bol. Na afloop was er steevast bal. Als feest­<br />

avonden golden de Sint Nicolaas- en de paardenmarktdag, het restant van de oude kermis.<br />

Tot een ander terugkerend ritueel ontwikkelde zich de jaarlijkse toneelvoorstelling op tweede<br />

kerstavond, hetgeen werd beschouwd als de meer serieuze activiteit van Ons Genoegen. Bui­<br />

ten de vaste dagen kwam het incidenteel tot extra activiteiten zoals een voordrachtenavond of<br />

concert.<br />

De formule werkte. Gedurende haar eerste jaren trok Ons Genoegen een vrij kleine, maar<br />

trouwe en gestaag groeiende groep leden. 67<br />

Verontrustender voor Flardinga dan het aantal<br />

leden van Ons Genoegen, was de sociale herkomst van die leden (zie tabel 2).<br />

63 GAV, Arch. Voorwaarts, inv.nr. 1, Notulen 5-4-1906, 14-6-1908, 8-7-1909, 22-6-1911 en 14-7-1913.<br />

64 Nieuwe Vtuurtliugse/w Courant 15-9-1915.<br />

65 GAV, 8 E 68, Catalogus van den vakwedstrijd van 1 lardinga niet de daaraan verbonden tentoontelling, 9-14 Augustus<br />

1909; Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 6-11-1907.<br />

66 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 14-6-1926.<br />

67 In 1911 telde de vereniging 32 leden, driejaar later 50. Vgl. GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen.<br />

32


1<br />

Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Tabel 2. Beroepen van resp. leden en bestuurders van Ons Genoegen, 1909-1919. bron: GAV,<br />

Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen; Adresboeken Vlaardingen 1910-1920; bevolkingsre­<br />

gister Vlaardingen 1900-1935 (zie ook bijlage 3)<br />

Leden Bestuurders<br />

vrije beroepen 0 0<br />

zonder (gepensioneerden, renteniers) 1 0<br />

kooplieden 3 2<br />

ondernemers 0 1<br />

ambachtslieden 10 3<br />

winkeliers 6 3<br />

overige zelfstandigen (o.a. tappers, slijters, logementshouders) 5 1<br />

geëmployeerden (arbeiders, kantoorbedienden) 13 4<br />

losse arbeiders 2 1<br />

onbekend 1 0<br />

Totaal 41 15<br />

Zowel achterban als bestuurders van Ons Genoegen behoorden in overgrote meerderheid tot<br />

'het volk', dat dus het heft in eigen handen nam. Aan het bevoogdende optreden van Flar­<br />

dinga hadden deze mensen geen behoefte. Zo mogelijk nog vervelender voor Flardinga was<br />

de grote groep jongemannen die zich tot Ons Genoegen aangetrokken voelde. Ons Genoe­<br />

gen stelde de minimumleeftijd voor toetreding bewust laag, op zestien jaar. 68<br />

Het was juist<br />

deze leeftijdscategorie die Flardinga voortdurend zorgen baarde, maar waar nauwelijks grip<br />

op te krijgen was.<br />

Ons Genoegen had blijkbaar meer aantrekkingskracht en dat wilde de vereniging weten<br />

ook. Twee jaar jong werd de retorische vraag gesteld: 'Wat zouden zij, - die op den paarden­<br />

marktdag wel iets meer verlangen dan den aanblik van roomijswagens, bierwagens en het ge­<br />

knars van wat draaiorgels, - zij die [...] behoefte hebben aan behoorlijke ontspanning, moe­<br />

ten aanvangen als de vereeniging "Ons Genoegen" niet bestond?' Een jaar later leek de<br />

zelfingenomenheid compleet: 'We hebben kunst en variété aan het volk gebracht. We hebben<br />

getracht een weinig vroolijkheid te brengen, waar dit in onze plaats zoo hard noodig is en we<br />

zijn geslaagd'. 69<br />

Tegelijk met de borstklopperij kwam echter ook de interne kritiek op. Die kwam van nie­<br />

mand minder dan voorzitter N. Moerman, een man die vanwege zowel zijn uitgesproken oor­<br />

delen als zijn sociale afkomst opviel bij Ons Genoegen. Moerman verdiende de kost als han­<br />

delsreiziger, was tevens wethouder van de omvangrijke poldergemeente Vlaardinger-Ambacht<br />

en een bekend gezicht in het plaatselijk verenigingsleven. Hij vond dat de vereniging te veel<br />

variété en te weinig 'kunstgenot' bood. Bovendien werd er te veel gedronken door een deel<br />

van het publiek, meende Moerman. Maatregelen bleven niet lang uit. Tijdens de paarden­<br />

marktdag van 1913 gaf Ons Genoegen een openbaar concert, verzorgd door harmoniever­<br />

eniging Concordia. Daarmee werd niet het oorspronkelijk beoogde publiek, maar de plaatse-<br />

68 GAV, 7 D 36, Reglement Ons Genoegen 1911; Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Krantenbericht n.a.v. uitvoering 6-12-<br />

1909. Een groot aantal leden was nog minderjarig. Van hen is in tabel 2 het beroep van de vader verwerkt.<br />

69 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Krantenbericht n.a.v. feestelijkheden 28-6-1911; inv.nr. 1 .Jaarverslag 1912.<br />

33


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

lijke elite bereikt. Die eigenaardigheid had zo haar eigen voordelen: 'Wel hadden wij liever de<br />

groote massa gezien, vooral uit fmantieel oogpunt ware dit wenschelijker geweest, doch we<br />

hebben bereikt dat "Ons Genoegen" bekend wordt in alle rangen en standen.' 70<br />

En dat was precies wat Moerman nastreefde. Hij wilde het afgezonderde karakter, dat de<br />

vereniging tot dan toe had gekenmerkt, doorbreken. Ons Genoegen, de naam zegt het al,<br />

vormde aanvankelijk een besloten kring, die zich de 'veredeling van het onderling vermaak'<br />

ten doel stelde. De bijeenkomsten waren alleen toegankelijk voor de leden en hun intro-<br />

ducé(e)s. Onder aanvoering van Moerman richtte Ons Genoegen zich meer naar buiten en<br />

werd het exclusivisme uit het reglement verwijderd. Tegen betaling van entreegeld konden<br />

ook niet-leden de festiviteiten bijwonen. 71<br />

Moerman trok van leer tegen 'bekrompen zijn of onder eigen kring blijven'. Ons Genoe­<br />

gen moest een 'volksvereeniging' in de ruimste zin van het woord zijn. 72<br />

Het is maar de vraag<br />

of Moerman handelde uit idealisme of pragmatisme. Dat laatste is zeer wel denkbaar, aange­<br />

zien de geringe omvang van Ons Genoegens achterban alleen al uit financieel oogpunt geen<br />

geslotenheid toestond. Hoe dan ook, Moerman presenteerde zijn ideeën als een hoog ideaal.<br />

Lijnrecht hier tegenover stond in zijn visie het werk van Flardinga. Dat organiseerde juist in<br />

toenemende mate attracties waar 'een groot deel van het publiek niet mee gediend was.' Bo­<br />

vendien, zo stelde Moerman, 'was 's avonds 11 uur alles afgeloopen, terwijl het gebleken was<br />

dat ook dit niet naar den zin was van onze jongelui.' 73<br />

Het was op uitdrukkelijk verzoek van de gemeenteraad dat Flardinga zo vroeg in de avond<br />

een punt zette achter de feestelijkheden op koninginnedag. Het financieel onafhankelijke<br />

Ons Genoegen had aan die wens geen boodschap. Tijdens haar eerste grote optreden op 31<br />

augustus 1909 nam de organisatie zich voor 'na afloop der Flardingafeesten, met onze Dames<br />

het feest van den dag op gezellige wijze in eigen kring voortzetten'. De feestelijkheden zou­<br />

den worden ingezet '15 minuten precies na afloop der Flardingafeesten'. Een gelegenheids­<br />

lied moest de feestvreugde kracht bijzetten:<br />

Zoo wordt door ons toch feestgevierd<br />

En hebben wij nog lol,<br />

Al maakt dat onzen vroeden Raad,<br />

Zijn' fijne leden dol.<br />

Wij lachen om Gemeentelijke<br />

Verordening wat al meer,<br />

En gaan als ware 't kermisfeest, }<br />

Nog weer eens braaf te keer. [bis 74<br />

De ontevredenheid en het provocatieve karakter dropen ervan af. Maar het koninginnefeest<br />

was blijkbaar geen succes, want het kreeg geen vervolg. Flardinga hield het op koninginnedag<br />

voorlopig alleen voor het zeggen.<br />

De tendens naar meer openheid bij Ons Genoegen bracht drie jaar later een nieuw conflict<br />

met Flardinga. Beide verenigingen hadden het plan opgevat een concert te organiseren tij-<br />

70 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 11-1-1913; Jaarverslag 1913.<br />

71 GAV, 7 D 36, Reglementen Ons Genoegen 1909 en 1911.<br />

72 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 1.3-9-1913.<br />

73 Ibidem.<br />

74 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Programma's: Circulaire mei 1909 en Feestlied 31-8-1909.<br />

34


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

dens de paardenmarktdag op het Flardingaterrein. Ook nu moest Ons Genoegen haar meer­<br />

dere erkennen in de oudere zuster, die immers vrijelijk kon beslissen over wat er op haar veld<br />

gebeurde. 75<br />

Het zal de leden van Ons Genoegen niet lekker. Moerman viel in de jaarvergade­<br />

ring van 1913 uit tegen Flardinga en kreeg daarbij massaal steun. Zijn voorstel op 31 augustus<br />

opnieuw een feest te geven, werd aangenomen met maar één stem tegen. De tegenstem kwam<br />

van de secretaris, die de confrontatie met Flardinga vreesde: 'Het resultaat hiervan zal dan ze­<br />

ker zijn dat wij de publieke opinie die wij steeds vóór ons hadden, tegen zullen krijgen.' Moer-<br />

mans woorden 'wat Flardinga doet, kunnen wij ook', spraken op dat moment echter meer tot<br />

de verbeelding. 7h<br />

Maar de geplande botsing bleef uit. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zou hoe dan<br />

ook alle plannen in de ijskast hebben doen verdwijnen, maar Ons Genoegen liet het niet eens<br />

zo ver komen. Een wijziging in het Flardingaprogramma voor de 31e augustus deed de wind<br />

radicaal uit een andere richting waaien. De spijtoptanten verklaarden dat zij hun confronte­<br />

rende beslissing destijds hadden genomen 'onder den indruk van het treurige feestprogram­<br />

ma van "Flardinga".' Nu daarin onder meer een onderdeel vuurwerk was opgenomen, toon­<br />

de Ons Genoegen zich plotseling tevreden. 77<br />

De gang van zaken maakt duidelijk dat Ons Genoegen geen partij vormde voor Flardinga,<br />

dat zich door het gemeentebestuur gesteund wist. Een teruggetrokken houding was voor de<br />

jonge vereniging echter niet weggelegd, aangezien zij haar bestaan dankte aan de oppositio­<br />

nele rol. Het 'anders zijn' diende gecultiveerd te worden. Dat vroeg bij tijd en wijlen om een<br />

confrontatie, die echter niet gewonnen kon worden. Dat dilemma brak Ons Genoegen steeds<br />

meer op. Wat in latere jaren volgde, was een eindeloos gekrakeel.<br />

Moerman beschuldigde de achterban van een calculerende mentaliteit. De mensen komen<br />

alleen 'als er echt behoefte is', verder zit Ons Genoegen met lege zalen, jammerde hij. 78<br />

Oor­<br />

zaak van die lege zalen was het dubbelzinnige imago dat begon op te breken. Sinds Ons Ge­<br />

noegen zich meer naar buiten openstelde, was het onduidelijk op welke doelgroep er nu<br />

eigenlijk gemikt werd. Was er wat te doen, dan hing men voor het grote publiek aanplakbil­<br />

jetten op, terwijl de rijke Vlaardingers via geadresseerde circulaires verwittigd werden. De be­<br />

langstelling die de elite voor het concert in 1913 aan de dag had gelegd, bleek niet van blij­<br />

vende aard. 'Onfatsoenlijke lieden' kwamen er voor in de plaats, moest het bestuur met lede<br />

ogen vaststellen. 'We hoeven ze niet nader uit te duiden, daar wij allen dit slag van volk ken­<br />

nen zonder boord en met groote jokeyspetten op het hoofd, op en top pooiers'. De klachten<br />

hielden aan: er werd 'véél te veel' sterke drank genuttigd, met als gevolg 'liederlijke toonce-<br />

len'. Volgens de conciërge van zaal De Harmonie, waar Ons Genoegen haar avonden organi­<br />

seerde, werden de drankgelagen veroorzaakt door 'zeelieden die veel geld hadden verdiend'.<br />

Er volgde een reeks maatregelen om het tij te keren. De kaartverkoop in sigarenwinkels<br />

kwam te vervallen, alleen aan de zaal kon het publiek nog entreebiljetten verkrijgen. De kle­<br />

dingeisen werden strenger, er kwam een verbod op roken tijdens de voorstellingen en luid­<br />

ruchtigheid en dronkenschap werden niet meer getolereerd. Ter handhaving van deze maat­<br />

regelen huurde Ons Genoegen een surveillance-agent in.' 9<br />

De ellende had de vereniging aan zichzelf te wijten. Alcoholhoudende dranken, waaronder<br />

75 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 1-6 en 5-7-1912.<br />

76 Ibidem, 13-9-1913.<br />

77 Ibidem, 10-7-1914.<br />

78 Ibidem, 21-11-1914 en Jaarverslag 1915.<br />

79 Ibidem, 1-7 en 9-12-1916 en 2-4-1917.<br />

.35


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

cognac, rumgrog, punchgrog en natuurlijk bier en wijn, werden vanaf het begin vrij aan de<br />

man gebracht. Weliswaar was het voornemen de orde 'stipt' te handhaven, 80<br />

maar daar had­<br />

den de bestuursleden weinig kaas van gegeten. Ze hadden het veel te druk met hun onder­<br />

linge vetes. In ordehandhaving tijdens de soirees leek niemand trek te hebben, in roken en<br />

drinken des te meer. Op een feestavond in 1915 werd zelfs geruzied en plein public. Het be­<br />

stuurslid M. van Dorssen toonde dat hij zijn rol als ordehandhaver en feestganger niet goed<br />

wist te scheiden. Toen zijn collega's tijdens het paardenmarktbal aanstalten maakten het feest<br />

te beëindigen, bezigde hij 'zeer onparlementaire uitdrukkingen'. Zijn gedrag tijdens de Sint<br />

Nicolaasavond van datzelfde jaar gaf opnieuw amok. Als laatst aanwezige bestuurslid liet hij<br />

zich verleiden tot het geven van een rondje. 'Is dat leiding geven?' vroeg men zich in de daar­<br />

op volgende bestuursvergadering hardop af. Voor Van Dorssen was dat wederom aanleiding<br />

voor een scheldkanonnade, waarna hij beledigd aftaaide.<br />

Onvermijdelijk sloeg 'de kanker der verdeeldheid' toe. Volgens Moerman speelden bij de<br />

kliekjesvorming 'dronkemanspraatjes' een voorname rol. Er volgde een reeks van ontslagna­<br />

mes, maar de vertrekkers keerden allen na enige tijd op hun schreden terug. Wie er ook<br />

kwam of vertrok, het geruzie hield aan. De controle bleef gebrekkig, de bestuurders wilden<br />

tijdens toneelvoorstellingen zelf ook 'genieten', waardoor er bij iedere voorstelling weer men­<br />

sen in slaagden binnen te komen zonder plaatsbewijs. 81<br />

Het bestuur werkte dus volop mee om de reputatie van Ons Genoegen verder onderuit te<br />

halen. De tuchtmaatregelen waren blijkbaar niet alleen noodzakelijk om het publiek te disci­<br />

plineren, maar evenzeer om de eigen voorhoede in het gareel te krijgen. Maar het haalde al­<br />

lemaal niet veel uit. Tot het daadwerkelijk praktiseren van zelfhulp bleek de vereniging niet in<br />

staat. Dat blijkt eens te meer uit de gang van zaken rond de programmering van de feest­<br />

avonden. Daarop was voortdurend kritiek te horen, maar het bestuur bleek niet bij machte de<br />

programmering te verbeteren. De negatieve opvatting van Moerman over artiesten als Bol,<br />

Van Laar en Tavenu werd door verschillende bestuursleden onderschreven. 82<br />

Moerman wilde<br />

graag eens nieuwe en betere namen op het programma zien, maar ook daarin werd hem de<br />

voet dwars gezet door Van Dorssen, die vasthield aan oude succesnummers. Financiële zeker­<br />

heid ging vóór kwaliteit. Met de strijdlust jegens Flardinga aan de wilgen en de beschavende<br />

pretenties tot het nulpunt gedaald, was het morele failliet van Ons Genoegen daar. De werke­<br />

lijke liquidatie volgde als vanzelf.<br />

'De liefhebberij is er af', constateerde secretaris Winkes in zijn laatste jaarverslag over<br />

1919. Hij kon de verleiding niet weerstaan te mijmeren over de vroegere feesten waar het<br />

'zoo deftig' toeging. 'Trotsch als een pauw liepen wij bij de uitvoeringen door de zaal. Min<br />

of meer uit de hoogte keken wij op ons publiek neer. Hier en daar gaven wij een genadig<br />

knikje of maakten zelfs met enkele uitverkorenen een praatje. [...] Bij den aanvang van het<br />

bal ging het bestuur bij de polonaise voorop. Niet om aan den dans deel te nemen, doch en­<br />

kel om het cachet te bewaren.' Wat was er veel veranderd de laatste jaren, door al die slecht<br />

geklede en vaak beschonken types, stelde Winkes met wrok vast. 'Als bestuurslid vertoont<br />

men zich niet gaarne in de zaal, van een openen van het bal door het bestuur is geen spra-<br />

80 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Programma's: 4-5-1910 en 6-12-1909.<br />

81 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 13-12-1913, 10-7-1915, 3-1 en 21-12-1916, Jaarverslag 1917 en 20-7-<br />

1918.<br />

82 Ibidem, 1-7-1916.<br />

36


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

„ONS GENOEGEN",<br />

Club tot Veredeling: van het Onderling- Vermaak.<br />

(OPGERICHT 24 MEI 1909.)<br />

PROGRAMMA<br />

tor gelegenheid der Soiree 'Amusante, op DINSDAG 31 AUGUSTUS 1909,<br />

in de Zaal „HARMONIE", waarbij optreden van den alom gevierden Humorist<br />

LUCIËN, van Rotterdam,<br />

met begeleiding en medewerking van zijn Pianist<br />

Ceremoniemeester: de Heer C. MAAT.<br />

ov#"" —; ^ % S /<br />

vjS^ — ^ r —<br />

')"' A<br />

1. FEESTMARSCM, JOH. Hwotm». j y I 10. OLADIATOREN-MARSCH FOBIE.<br />

2. OPENING door den Voorzitter. ij' 11<br />

L S K 0 R P 0 R A A L<br />

NAAR 'TRB01MENT.<br />

FEESTLIED, (Door allen mede te y.mger». J jl i b. oAAR HOUD IK NU EENMAAL NIET VAN.<br />

•i. OUVERTURE DICHTER UNO BAUER SOM-É. ! B ! Nieuwste coupletten van en door Lood».<br />

6. ALLES KEERT TERUQ, Komische scène van en door Loco». ^<br />

1 2<br />

- MYRTHEN BLUTCHEN, Water, SIKAOSS.<br />

Mmnalm mei goud tekromd). P 13. LA C2ARINA, Mazurka Busse Guns.<br />

ft. ESPANA WALZER, . . .' . . .'WAM-TEÜHH,, ""I 14. VAN DE BRUILOFT, Humoristische scène van en door LOCIËK.<br />

-7. THE CAKE-WALK, WlM.». *«*<br />

3. ENGELSCHE STIJL, Nieuwste voordracht van en door Loeien. • LR<br />

>- NEERLANDSCH VOLKSLIED<br />

9.' UNTER DEM SIEGESBANNER, Marsen WAONEH. ^ j l 6<br />

- T 0 T<br />

WEERZIENS, Marsoh,<br />

s u c c e s<br />

'<br />

N.B. Door den Ceremoniemeester zal nu en dan gelegenheid ^ ^ ^ ^ ^ ^<br />

QK/Sx «orden gegeven tot dansen. ..


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

het derde verenigingsjaar wees al vroeg op een onvrede, die werd verwoord door een brief­<br />

schrijver in de Nieuwe Vlaardingsche Courant. Hij deed zijn beklag over de 'leegte' die de kermis<br />

had achtergelaten en over het uitblijven van de 'volmaking der menschheid' die ermee was<br />

beoogd. De zondigheid was simpelweg verplaatst naar andere feesten. 85<br />

Flardinga werd niet<br />

bij name genoemd, maar de strekking van het protest was duidelijk.<br />

In 1909, het oprichtingsjaar van Ons Genoegen, kreeg Flardinga voor 't eerst rechtstreeks<br />

een openbare aanklacht van niet-orthodoxe zijde te verduren, opnieuw via de krant. De brief­<br />

schrijver, die zich nota bene voordeed als een lid van Flardinga, stelde: 'Het volk als men het<br />

zoo noemen wil, is nog precies hetzelfde als voorheen. [...] Van af het eerste Flardingafeest,<br />

heeft men kunnen zien, dat tot slot "Amor" en "Eros" hoogtij vierden.' Er volgde een pole­<br />

miek waarin Flardinga in bescherming werd genomen tegen 'de verdorvenheid van de men-<br />

schelijke natuur, die van elke uitspanning een uitspatting maakt.' Weer een ander meende<br />

dat er wel degelijk sprake was van zedelijke verbetering. Hij prefereerde de 'luidruchtige<br />

nachtelijke zangers' na afloop van Flardingafeesten boven de 'schandelijke zwijnerijen' van<br />

de kermis. De aanstichter bleef'zijn standpunt na lezing van de reacties onverminderd trouw.<br />

Hij merkte op dat het drankmisbruik gewoon doorging, omdat 'dit vocht in flesschen en krui­<br />

ken wordt meêgebracht door de bezoekers'. Dit werd niet ontkend, maar ter vergoelijking<br />

stelde een van de Flardinga-verdedigers 'dat men slechts met moeite zich op het feestterrein<br />

bedrinken kan, daar er de gelegenheid niet toe geboden wordt.' 86<br />

De discussie toont aan dat het vertrouwen in Flardinga onder de achterban niet onverdeeld<br />

groot was. Een deel had blijkbaar alle hoop op zedelijke verbetering van de feestlustigen laten<br />

varen, een ander deel paste de verwachtingen aan de realiteit aan. Frijhoffs typering van cul­<br />

tuuroverdracht als een 'fijnmazig spel van geven en nemen' is hier feilloos van toepassing. 87<br />

De polemiek in de krant stond getuige het gestaag afkalvende ledental niet op zichzelf. Een<br />

breekpunt in de geschiedenis van Flardinga vormt 1909, het jaar waarin de discussie zich vol­<br />

trok. Het vertrouwen in de veredelingspretenties nam zienderogen af, het aantal leden zakte<br />

met ruim honderdvijftig tot onder de symbolische grens van vijfhonderd en bovenal: de con­<br />

currentie diende zich aan. Ons Genoegen, verzamelplaats van ontevredenen, toonde meer re­<br />

aliteitszin door zich - althans in het begin - te richten op fatsoenlijk vermaak in beperkte kring.<br />

Helaas valt niet meer precies na te gaan in hoeverre Ons Genoegen haar leden onttrok aan<br />

Flardinga, omdat de ledenlijst van laatstgenoemde club niet bewaard is. Maar gezien de op­<br />

positierol die Ons Genoegen zichzelf toedichtte en de toenemende ontevredenheid over het<br />

functioneren van de grote zuster, mag gevoeglijk worden aangenomen dat Ons Genoegen<br />

(deels) in dezelfde vijver viste. En dat werd gevoeld door Flardinga. Niet toevallig amper een<br />

jaar na het aantreden van Ons Genoegen klaagde secretaris Geelen over een 'geknakt' ver­<br />

enigingsleven, veroorzaakt door toenemend geldgebrek, 'dat zoo verlammend op den onder­<br />

nemingsgeest werkt'. 88<br />

Flardinga werd blijkbaar niet alleen van buiten bedreigd, zoals cle vereniging de zaken<br />

graag voorstelde, maar ook door interne spanningen. Het zijn dezelfde spanningen die de ou­<br />

dere zustervereniging in Goes (1867-1896) reeds fataal waren geworden. Splijtzwam daar was<br />

de mate waarin men een publieke taak te vervullen had, dan wel zich moest beperken tot ac-<br />

85 Nieuwe Vlaardingsche Courant 23-6, 27-6 en 29-6-1906.<br />

86 Ibidem, 8-9, 11-9, 18-9 en 22-9-1909.<br />

87 W.Th.M. FrijhofT, Cultuur, mentaliteit: illusies van elites? (Nijmegen 1984) 27.<br />

88 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 12, Jaarverslag 1910.<br />

38


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

tiviteiten voor de eigen leden. In de Zeeuwse stad overheerste de sociëteitsgedachte, waar­<br />

door de vereniging zich ontpopte tot 'eene verzameling van gegoede burgers en hunne ge­<br />

zinnen, die zichzelven eenige uitspanning trachten te bezorgen.' 89<br />

Flardinga kende evenals<br />

de Goese vereniging een stroming die niet zozeer voor 'het volk' alswel voor de eigen leden<br />

wilde werken. Maar haar bestrijders hadden een sterke troef in handen die in Goes had ont­<br />

broken: Flardinga kreeg gemeentesubsidie, was daarom een publieke instelling en moest dus<br />

openbare vermaken organiseren. Het bestuur smeedde een compromis, met plaats voor zo­<br />

wel besloten als openbare festiviteiten. Dit werd pas aanvaard na eindeloos touwtrekken, waar­<br />

bij burgemeester Pruis persoonlijk intervenieerde en de vereniging, 'zoo nauw verwant aan<br />

de gemeente', wees op haar publieke verantwoordelijkheden. 9<br />

"<br />

De spanningen over de te volgen richting luidden in Vlaardingen dus niet direct het einde<br />

van Flardinga in, maar leidden wel tot een 'afsplitsing' in de vorm van Ons Genoegen en ver­<br />

volgens tot een compromis tussen voor- en tegenstanders van openheid, dat voor geen van de<br />

partijen bevredigend kon zijn. Het gevolg op termijn was uiteindelijk hetzelfde als in Goes:<br />

leegloop. Het gemeentebestuur onderving echter de daardoor ontstane financiële krapte, zo­<br />

dat het verenigingsleven gerekt kon worden. Deze toenemende overheidsbemoeienis en -in­<br />

vloed is typisch 20e-eeuws. Het particulier initiatief, verantwoordelijk voor het beschavings­<br />

offensief, werd zo langzamerhand overgenomen door de overheid. 91<br />

Hoe Flardinga tegen dat proces aankeek, komt helder tot uiting in de arrogantie waarmee het<br />

weglopen van de achterban werd gebagatelliseerd. Wervingsacties wuifde het bestuur weg, mond-<br />

tot-mond-reclame moest maar voldoen. Bovendien, zo werd gesteld, 'als er wat te doen is, komen<br />

de Vlaardingers toch wel bij ons, maar dan moeten ze duurder betalen en brengt hun niet-lid zijn<br />

ons voordeel aan.' 92<br />

Toen het gemeentebestuur vervolgens alle steun introk en zelf muziek­<br />

korpsen ging arrangeren, resteerde van Flardinga al niet veel meer dan een lekke ballon, ont­<br />

daan van leden én idealen. De overheidssteun had de vereniging min of meer in slaap gesust.<br />

Ons Genoegen, gespeend van iedere vorm van overheidssteun, wist de zwakte van Flardinga<br />

niet voldoende uit te buiten. De vereniging trok onvoldoende leden, waardoor zij toch weer in<br />

de handen van een verdwaalde voorstander van 'openheid' werd gedreven. Dat de vereniging<br />

deze richting-Moerman in beginsel helemaal niet voorstond, moge al blijken uit haar naam. Het<br />

blijkt nog veel treffender uit de merkwaardige zelfkritiek van secretaris Winkes toen Moerman tij­<br />

delijk het bestuur had verlaten: 'Hij kon het toch niet helpen dat hij het beter wist dan wij?' 93<br />

Een volgende generatie uit het 'volk' liet zich niet meer in dergelijke bochten wringen. Na<br />

Ons Genoegen ontstond in de jaren twintig kort na elkaar een aantal niet-zuilgebonden<br />

buurtverenigingen. Deze kwamen veelal voort uit ad /joc-commissies, die sinds Wilhelmina's<br />

inhuldiging in 1898 ter gelegenheid van Oranje-hoogtijdagen hun buurt versierden. In 1928<br />

vermeldde het Adresboek van Vlaardingen naast Flardinga drie concurrerende namen onder<br />

de noemer 'verenigingen voor volksvermaken', waaronder buurtvereniging Pro Regina. Deze<br />

buurtorganisaties stonden onder aanvoering van arbeiders en kleine zelfstandigen, het eigen­<br />

lijke 'volk' dus (zie bijlage 4). Eén van hen was voormalig Flardinga-bestuurslid M.C. van Da­<br />

len, bakker van beroep. 94<br />

89 Helsloot, Vermaak, 67-72.<br />

90 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 12-7, 31-7, 3-9 en 20-9-1913; inv.nr. 2, Nolulcn 14-6-1915 en 14-6-1920.<br />

91 De Rooy, 'Burgers', 49.<br />

92 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 17-4-1926.<br />

93 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Jaarverslag 1917.<br />

94 Vgl. Adresboek Vlaardingen (1928).<br />

39


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Afb. 7 Het Flardingaveld, koninginnedag 1907. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />

Afb. 8 Het bestuur van de buurtvereniging Pro Regina. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />

40


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Flardinga wenste echter niet te wijken voor de nieuwkomers. Volgens voorzitter Koster stond zij<br />

nog immer aan de spits van de verenigingen en buurtcommissies 'welke de veredeling van het<br />

volksvermaak nastreven', zo stelde hij strijdbaar in 1927. Vierjaar later moest hij schoorvoetend toe­<br />

geven dat de buurtverenigingen het Flardinga erg moeilijk hadden gemaakt. 96<br />

Daarmee zei hij<br />

niets te veel. In 1926 kwam op initiatief van deze buurtverenigingen een overkoepelende algeme­<br />

ne Oranjevereniging tot stand, een regelrechte aanval op Flardinga's centrale positie. 9<br />

'' Alsof de<br />

kwijnende vereniging het niet moeilijk genoeg had om zich temidden van deze stormachtige ont­<br />

wikkelingen te handhaven, zag in 1928 een deel van de gemeenteraad in de komst van de concur­<br />

rerende Oranjeverenigingen een uitgelezen argument om haar de toch al slinkende subsidie voor<br />

de Oranjefeesten geheel te ontnemen. 97<br />

Een wens die zoals bekend niet veel later praktijk werd.<br />

Conclusie<br />

Het bestaan van Flardinga en Ons Genoegen maakt duidelijk dat verenigingen ter veredeling<br />

van volksvermaken aan de opgang van een nieuwe eeuw geen boodschap hadden. Sterker<br />

nog, beschavingsinitiatieven op het gebied van de openbare vermaken kwamen in Vlaardin­<br />

gen juist vóór 1900 slechts moeizaam van de grond. De afschaffing van de kermis in 1904<br />

vormde de aanzet tot een voortvarender aanpak.<br />

Het zou verkeerd zijn Vlaardingen als een achterlijke uitzondering af te doen. In steden als<br />

Den Haag en Maastricht werden ook pas in de 20e eeuw vergelijkbare particuliere organisa­<br />

ties opgericht. Het moment waarop het 'volk' ook maar eens aan beschaafder vormen van<br />

vrijetijdsbesteding moest wennen, was in hoge mate afhankelijk van min of meer toevallige,<br />

plaatselijke, factoren. Een van die factoren was de afschaffing van de kermis, niet zelden aan­<br />

leiding tot de oprichting van een volksvermaakvereniging. Zoals Jansen heeft laten zien, raas­<br />

de de afschaffingskaravaan gedurende zeker driekwart eeuw door Nederland. 98<br />

Het initiatief tot afschaffing verschoof echter van de progressief-liberalen naar conservatie­<br />

ve en orthodoxe krachten, die in de 20e eeuw aan invloed wonnen. Daardoor kwamen de op­<br />

richters van Flardinga in een merkwaardige positie ten opzichte van de kermis, die typisch<br />

mag heten voor hun tijd: zij moesten de verdenking van zich afschudden de lolletjes van de<br />

kermis te willen herstellen. Toch leverde deze 'valse start' voor het vervolg geen grote koers­<br />

wijzigingen op. Flardinga borduurde met haar muziekuitvoeringen, Oranjefeesten en ten­<br />

toonstellingen grotendeels voort op het werk van haar oudere zusterverenigingen elders in<br />

Nederland. Het 19e-eeuwse adagium van 'nut en genoegen' bleef invloedrijk. Uiteraard wer­<br />

den programma-onderdelen aangepast aan de mode van de tijd, zoals bioscoopvoorstellingen<br />

en moderne sportwedstrijden, maar dat doet weinig af aan de beschavende boodschap.<br />

De enige echte vernieuwing mogen de reclame- en etalagewedstrijden heten. De hulp aan<br />

neringdoenden sloeg niet echt aan, maar toont wel in welke richting Flardinga al gauw ten­<br />

deerde: die van de commercie. Het Rotterdamse winkel- en vermaaksaanbod mag met weinig<br />

fantasie worden beschouwd als een moderne, permanente, kermis. Flardinga wilde haar<br />

stadsgenoten hiertegen afschermen. In die strijd verloor zij de oorspronkelijke beschavings-<br />

95 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-4-1927 en 6-3-1931.<br />

96 Nieuwe Vlaardingsche Courant 20-7-1926.<br />

97 GAV, Ingekomen stukken gemeenteraad (1928) .355.<br />

98 Zie noot 5.<br />

11


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

doeleinden uit het oog en ging het eigen overleven prevaleren. Zusterverenigingen elders<br />

hadden daar ook last van. De metamorfose van de Amsterdamse Vereeniging tot Veredeling<br />

van het Volksvermaak tot Oranjevereniging in de jaren tachtig van de 19e eeuw was niets<br />

meer of minder dan een kwestie van overleven. Wildenbeest spreekt in dit verband van de nei­<br />

ging onder formele organisaties om op den duur een eigen dynamiek te ontwikkelen, 'ge­<br />

richt op het voortbestaan op zich'. 99<br />

Dat ondermijnde uiteindelijk iedere vorm van idealisme.<br />

De drang tot overleven was niets nieuws, de gehanteerde middelen waren dat wel. De slag<br />

met de grote commerciële vermaaksindustrie is een zaak van na de eeuwwisseling. In de I9e<br />

eeuw stond het massavermaak nog in de kinderschoenen. 1,111<br />

Het was in deze slag dat Flardin­<br />

ga het oorspronkelijke spoor bijster raakte. De nieuwe richting kon geen genade vinden in de<br />

ogen van het gemeentebestuur. De vereniging raakte beklemd tussen commercie en een<br />

steeds meer op zedelijkheid hamerende overheid en werd uiteindelijk verpulverd. Uit pure<br />

frustratie over de voortdurende kritiek in de raad zond het voltallig bestuur een ingezonden<br />

brief aan de krant. Kort en bondig werd hierin het grote dilemma onder woorden gebracht:<br />

'Wat de een mooi vindt, valt soms helemaal niet in den geest van een ander.' 101<br />

Commercie en een 'zedelijke' overheid: het waren twee krachtige, maar niet de enige fac­<br />

toren die Flardinga de das omdeden. Dat deze hun vernietigende werk konden doen, was te<br />

danken aan het voorbereidende werk van andere factoren. In de eerste plaats dient genoemd<br />

te worden de verzuiling. Van orthodoxe kant was die niet nieuw, maar de socialistische zuil<br />

stond pas in de steigers toen Flardinga al in bedrijf was. Maar de socialistische verenigingen<br />

waren niet de enige die hun beschavende ambities hoog van de toren bliezen. Minstens zo<br />

zelfbewust presenteerden zich 'neutrale' organisaties als Ons Genoegen en de Oranjevereni­<br />

gingen op buurtniveau. Bij Ons Genoegen vormde 'beschaving' slechts een dun laagje vernis<br />

om in eigen kring pretentieloos vermaak te bieden.<br />

De opkomst van deze 'volkse'verenigingen maakt duidelijk dat de tijd van betutteling geweest<br />

was en dat de zelfhulpgedachte niet alleen leefde onder socialisten, zoals Groot lijkt te suggere­<br />

ren. 102<br />

Erg soepel verliep dit emancipatieproces echter niet, zo blijkt treffend uit de geschiede­<br />

nis van Ons Genoegen, die boordevol ruzies staat. Ook de opmerking dat voorzitter Moerman,<br />

een man van meer gegoede afkomst, het toch eigenlijk allemaal wel beter wist, relativeert de on­<br />

afhankelijkheidszin van het 'volk'. Op eigen benen staan verliep met vallen en opstaan.<br />

Eeenders verklaart het verdwijnen van de vereniging voor volksvermaken in Hoorn uit de<br />

verzuiling. Het speelveld voor een zich als neutraal manifesterende vereniging zou daardoor<br />

tegen het eind van de 19e eeuw verdwenen zijn. 103<br />

Bestudering van de Vlaardingse situatie<br />

wijst uit dat die conclusie, mocht ze in Hoorn inderdaad geldigheid bezitten, zeker niet veral­<br />

gemeniseerd kan worden. In Vlaardingen was het niet alleen de verzuiling, maar een complex<br />

van krachten, dat de verdwijning van Flardinga veroorzaakte. Daaronder behoren typisch 20e-<br />

eeuwse factoren als het doorwerken van de zelfhulpgedachte in steeds bredere kring en de<br />

toenemende invloed van de overheid en van het commerciële vermaak. Stuk voor stuk zaken<br />

die in de voorbije eeuw stilaan waren ontwaakt en nu tot volle wasdom kwamen.<br />

99 Vgl. Dekker, 'De Vereeniging', 199-200; Wildenbeest, 'Quanselbier', 67-68.<br />

100 Beckers en Van der Poel, Vrije tijd, 65-68.<br />

101 Nieuwe Vlaardingsche Courant 22-1-1926.<br />

102 Groot noemt als wegbereiders van de zelfhulpgedachte alleen de socialisten. Hij sluit geen andere groepen uil,<br />

maar noemt ze evenmin. Vgl. Groot, Roomsen, 189.<br />

103 Leenders, 'Vereeniging voor Volksvermaken', 272-273.<br />

12


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

De opeenhoping hiervan maakt de geschiedenis van verenigingen als Flardinga en Ons Ge­<br />

noegen wel tot een lange lijdensweg. In die zin heeft Helsloot gelijk dat het verenigingsleven<br />

er voor de veredelaars van het volksvermaak niet gemakkelijker op werd. En toch: zeker tot aan<br />

de Eerste Wereldoorlog, de mokerslag voor het ongebreidelde 19e-eeuwse vooruitgangsopti­<br />

misme, bleef van alles mogelijk. Plaatselijke omstandigheden waren van beslissende invloed.<br />

De kortstondige bloei van Flardinga én Ons Genoegen maakt dat in ieder geval duidelijk.<br />

Bijlage 1<br />

Bestuursleden Flardinga<br />

naam beroep<br />

P.H. van Abshoven reder<br />

j j Al boekhouder<br />

Jac. den Boer bakker/schoenmaker<br />

H. de Bruin onderwijzer<br />

J. Buters broodbakker<br />

A.C. Couvée civiel ingenieur<br />

C. van Dalen broodbakker<br />

W.P. van Dam kantoorbediende<br />

J. Dorsman directeur boekhandel en drukkerij<br />

L.P. van der Drift haringhandelaar<br />

J.A. Dulfer winkelier in modeartikelen<br />

W.C. Drossaert van Dusseldorp groothandelaar Indië<br />

H. van Enk behanger<br />

Chr. Geelen werkmeester <strong>Holland</strong>ia<br />

P. Goedknegt directeur zeevishal<br />

A. van der Griend kantoorbediende<br />

N.T. Habraken chef burgerlijke stand<br />

D. van Heijningen oprichter <strong>Holland</strong>ia<br />

L. van Heijningen koopman veevoeder<br />

G. van Buuren van Heijst koopman-reder<br />

B. Helleman directeur burgeravondschool<br />

J. van Linden van den Heuvel spaarbankdirecteur<br />

A. Hoogerwerf koopman<br />

G. van der Horst-Nieuwenhuis (v) vrouw directeur gasfabriek M. van der Horst<br />

CH. Wagenaar Hummelinck, erelid directeur <strong>Holland</strong>ia<br />

M.L. Hummelinck-Lehmann (v) vrouw adjunct-directeur <strong>Holland</strong>ia J.M. Hummelinck<br />

M G. Wagenaar-Hummelinck adjunct-directeur <strong>Holland</strong>ia<br />

G.J. de Jong banketbakker<br />

Adr. Kikkert (v) zonder<br />

H. Kikkert eigenaar rederij<br />

A. Knottenbelt, erevoorzitter notaris<br />

A.A. Koster schoolhoofd<br />

W.H.A. Leenen gymnastiekleraar <strong>Holland</strong>ia<br />

J.G Maassen timmermansbaas<br />

L. de Mul expediteur Van Gend en Loos<br />

Joh.A. Mulder kantoorbediende<br />

A.G. Mulié notaris<br />

L.M. Muns fotograaf<br />

•h">


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

N. Ommering koopman<br />

Hein Oosterbroek klerk-magazijnmeester gem. gasfabriek<br />

p. Pet haringkuiper<br />

R. van der Plas fabrikant<br />

Arie Plcijsier administrateur Nutsspaarbank<br />

A. Roodenburg verver<br />

H.R van Rosmalen politiecommissaris<br />

P.J. van der Schaar schoolhoofd<br />

S. Schippers koopman<br />

). van Schravendijk, erelid gemeentesecretaris<br />

J. Smitjr. schoolhoofd<br />

H. van Toor Jzn. fabrikant<br />

D. van der Valk reder<br />

A.G. Verspeek ?<br />

E.J. Visser schoolhoofd<br />

Arie van der Vlis ondersluiswachter bij gemeentewerken<br />

A. Vogel rijksopperkeurmeester vis<br />

H.K.A. Vosbergen schoolhoofd<br />

T. Yperen kantoorbediende<br />

A.G. van Zwieten onderwijzer<br />

Bijlage 2<br />

Bestuursleden Eendracht, Vereeniging Int veredeling van volksvermaken in 1910<br />

naam beroep<br />

D.van den Berg ?<br />

J. Bleijcnburg ?<br />

Joh. Dix bankwerker<br />

J. van Driel fabrieksarbeider<br />

D. Pendraat fabrieksarbeider<br />

W. van Stein arbeider suikerfabriek<br />

W. Sterk letterzetter<br />

Bijlage 3<br />

Bestuursleden Ons Genoegen<br />

naam beroep<br />

W. Berveling kantoorbediende<br />

M. Brand fabrieksarbeider <strong>Holland</strong>ia<br />

A. Deegeling zoon winkelierster<br />

J. Deegeling haringkruier<br />

J. van Dooren zoon boekdrukker A. van Dooi en<br />

M. van Dorssen timmerman<br />

D.M. van den Heuvel banketbakker<br />

L. Kornaal winkelier<br />

N. Moerman handelsreiziger<br />

W. Schruijer broodslijter<br />

4-1


J.T. Smit koopman<br />

J. Stahlie zoon winkelier<br />

A. Vermeer verver<br />

M. Westerdijk zeevisser<br />

CJ.G. Winkes kantoorbediende<br />

Gewone leden Ons Genoegen<br />

naam beroep<br />

Van uitspatting naar uitspanning?<br />

D. van den Band zoon fabrieksarbeider<br />

J. van den Boogert ?<br />

Abr. Bot kantoorbediende<br />

J. Brobbel los werkman<br />

J. Buddenböhmer koopman in groenten<br />

PJ. Corver zoon schoenmaker<br />

H. van Daelen winkelbediende<br />

J. Dijkshoorn kuipersbaas<br />

B. Groen zoon fustkuiper<br />

W. Harloff fondsbode<br />

P. van der Heul zoon vleeshouwer<br />

J. Kammerman rijwielhersteller<br />

F. van der Knaap zoon broodbakkersbaas<br />

P. de Lange zoon metselaar<br />

Leeuwis zoon winkelierster<br />

A. Maarleveld bokkingroker<br />

P. Mooij winkelier, melkslijter<br />

J. van Noord zeevisser<br />

C. Noorlander fabrieksarbeider<br />

A. Olieman zoon los arbeider<br />

A. Roodenburg boekbinder<br />

W. van Roon conciërge zaal Harmonie<br />

J. van Schoor barbier<br />

Jac. Smit koetsier<br />

GJ. van der Struijs barbier<br />

Jac. van Toor zoon wijnhandelaar en slijter H. van Toor<br />

M. van der Valk zoon kuiper K. van der Valk<br />

P. van der Valk winkelier<br />

C. Verheij zoon fustkuiper<br />

G. Verheij zoon schipper<br />

Korn. de Waard electriciën<br />

P.L. Wapenaar smid-metaaldraaier<br />

W. Wapenaar pakhuisknecht<br />

A. van der Weijden zaadhandelaar<br />

M. Westerdijk zeeman<br />

M. van der Windt fustkuiper<br />

J. van Yperen zoon expediteur<br />

T. van Yperen zonder<br />

P.H. de Zeeuw winkelier in ijzerwaren<br />

F. Zuidgeest kuiper<br />

J. Zuidgeest kuiper<br />

45


Van uitspatting naar uitspanning?<br />

Bijlage 4<br />

Bestuursleden buurtvereniging Pro Regina in 1928<br />

naam beroep<br />

H. v.d. Arend incasseerder gasfabriek<br />

J. de Bruijne los werkman<br />

I. . van Papeveld schoenmaker<br />

A. v.d. Schee touwslager<br />

Nic. Verkade fabrieksarbeider<br />

Bestuursleden buurtvereniging Smalle Havenstraat in 1928<br />

naam beroep<br />

G. Bot schildersbaas<br />

M.C. van Dalen bakker<br />

F. van Leeuwen kantoorbediende<br />

Bestuursleden buurtvereniging Wcslhaveu plaats in 1928<br />

naam beroep<br />

J. Breur barbier<br />

A. Kop barbier<br />

N. Verboon grossier in parfums<br />

IC.


Boekbesprekingen<br />

Recensies<br />

tot het schrijven van de Vita Sancti Adalberti.<br />

In een tweede artikel publiceert Gumbert de<br />

G.N.M. Vis (red.), In het spoor van Egbert. Aartsbis­ boekenlijst die is overgeleverd in een compilatieschop<br />

Egbert van Trier, de bibliotheek en geschiedwerk van de 16e-eeuw.se Egmondse monnik Bouschrijving<br />

van het klooster Egmond (Egmondse Studewijn van 's-Gravenhage. In zijn inleiding helpt<br />

diën 3; Hilversum: Verloren, 1997, 191 blz„ ISBN hij het misverstand uit de wereld dat het hier zou<br />

90-6550-289-0)<br />

gaan om een catalogus van de bibliotheek', volgens<br />

Gumbert gaat het veeleer om een aanwin­<br />

De derde bundel Egmondse Studiën bevat zes arstenlijst, die bovendien niet volledig is. Deze bron<br />

tikelen die (soms wel erg losjes) zijn gegroepeerd is al meermalen uitgegeven, maar de nieuwe edi­<br />

rond de persoon van Egbert, aartsbisschop van tie is toch geen overbodige luxe. Gumbert lost een<br />

Trier, overleden in 993. Diens betekenis voor Eg- aantal paleografische problemen op, identificeert<br />

mond blijkt van tweeërlei aard te zijn geweest. Ten een aantal niet eerder herkende werken en locali-<br />

eerste was hij een prominent familielid van de seert de nog bestaande boeken. Tenslotte somt hij<br />

stichtersfamilie: hij was een kleinzoon van de Hol­ de bewaarde Egmondse handschriften op die niet<br />

landse graaf Dirk I, die Egmond stichtte als non- in de lijst voorkomen. Een index completeert dit<br />

nenconvent, en een zoon van Dirk II, die het buitengewoon nuttige artikel.<br />

klooster omvormde tot een benedictijner man- Eén van de door Gumbert behandelde handnenabdij.<br />

Ten tweede was Egbert een belangrijke schriften is pas in 1995 'teruggevonden' in de<br />

begunstiger van Egmond: hij schonk het klooster Utrechtse universiteitsbibliotheek. Het dateert uit<br />

relieken en boeken, en was de opdrachtgever voor de 12e eeuw en bevat de brieven van de apostel<br />

de levensbeschrijving van Sint Adalbcrt.<br />

Paulus. H.G.E. Rose toont aan dat het inderdaad<br />

S. Flesch wijdt een Duitstalig artikel aan perso­ van Egmondse oorsprong is en beschrijft de lotgenen<br />

uit de omgeving van Trier die evenals Egbert vallen van het boek. Het was niet eerder als Eg-<br />

een rol speelden in Egmond. De voornaamste monds herkend omdat het een ex libris droeg van<br />

schakel was wel Ruopert, de monnik van Meltlach de Sint-Paulusabdij, waar het al in de Middeleeu­<br />

die in opdracht van Egbert naar Egmond reisde wen terecht was gekomen.<br />

en daar de vita van Sint Adalbert optekende. R.H.F. Hofman maakt gebruik van de genoem­<br />

Flesch waagt de veronderstelling dat deze Ruopert de boekenlijsten en enkele andere bronnen om<br />

dezelfde was als Ruodpreht, opdrachtgever van een schets te geven van het onderwijs in Egmond.<br />

het zogenaamde Egbert-psalter, en als Robert, Per vak wordt vermeld wat de meest gebruikelijke<br />

elect van het bisdom Toul. Echt harde bewijzen literatuur was in de Middeleeuwen, waarna aan de<br />

zijn er niet, maar het idee is alleszins de moeite hand van de Egmondse bronnen wordt bezien wat<br />

van het onderzoeken waard. Een andere monnik hiervan voorhanden was in de kloosterbiblio­<br />

van Mettlach, zonder naam vermeld in de Vita theek. In het algemeen lijkt de boekerij goed<br />

Sancti Adalberti, wordt door Flesch geïdentifi­ voorzien te zijn geweest.<br />

ceerd als de Engelsman Lioffin, die ook in de Sint- Het langste en diepst gravende artikel in deze<br />

Pietersabdij te Gent sporen heeft nagelaten. bundel is van j.W.J. Burgers. Het is gewijd aan de<br />

J.P. Gumbert onderzoekt aan de hand van de grafelijke kapelaan Allinus, die al eerder door<br />

12e-eeuwse boekenlijst van Egmond in hoeverre Burgers was ontmaskerd als de Egmondse monnik<br />

de schenkingen van Egbert de basis van de kloos­ die het laatste deel van de Annales Egmundenses<br />

terbibliotheek hebben gevormd. Dit lijkt een alles­ schreef. Allinus, wiens wereldlijke naam Allardus<br />

zins verdedigbare hypothese. Gumbert spreekt luidde, stamde uit het adellijke geslacht Van Haar­<br />

overigens zijn twijfel uil over de stelling van Hof lem, en verdiende in de jaren 1198-1203 en 1214en<br />

Cordfunke dat Egbert persoonlijk in Egmond 1222 zijn sporen als klerk van de graven van Hol­<br />

heeft vertoefd, een kwestie die van groot belang is land. Vele oorkonden uit die tijd dragen de<br />

voor de vraag wanneer het mannenklooster is ge­ tekenen van zijn bemoeienis, hetzij in het schrift,<br />

sticht. Als zij gelijk zouden hebben, zou dat de hetzij in het dictaat. Burgers beschrijft op knappe<br />

oorsprong terugvoeren lot circa 950. Gumbert wijze het leven en werken van Allinus en laat zien<br />

leest de door hen gebruikte bron echter anders in welke netwerken hij functioneerde. Als niet te<br />

en stelt het ontstaan rond 980. De beginfase van versmaden toegift bevat dit artikel een nieuwe edi­<br />

de abdij zou een begrijpelijk kader bieden voor detie van het slot van de Annales, met een vertaling<br />

schenkingen van Egbert en voor diens opdracht in het Nederlands. De diplomatische en codicolo-<br />

47


Boekbesprekingen<br />

gische details en spitsvondigheden maken dit artiking zich op met hedendaagse, steeds maar in herkel<br />

lot pittige kost, maar de volhardende lezer haling vervallende radioprogramma's als 'Arbeids­<br />

wordt rijk beloond.<br />

vitaminen' en 'Muziek voor miljoenen': die draaien<br />

niet anders dan 'gouwe ouwe', maar keer op<br />

Gerrit Verhoeven<br />

keer blijkt dat juist die bij het grote publiek niet<br />

stuk kunnen.<br />

Koen Goudriaan laat zien hoe de Middelneder­<br />

Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok landse versie van de Legenda aurea, gewoonlijk het<br />

(red.), Gouden legenden. Heiligenlevens en heiligen­ Passionael genoemd, op de valreep van de Middelverering<br />

in de Nederlanden (Hilversum: Verloren, eeuwen een geweldige verspreiding kreeg dankzij<br />

1997, 182 blz., ISBN 90-6550-291-2, ƒ 39)<br />

de drukpers. Goudse en Delftse drukkers namen<br />

hierbij het voortouw. Het artikel van Goudriaan is<br />

In 1998 is het 700 jaar geleden daljacobus de Vo- verlucht met fraaie houtsneden van heiligen, vaak<br />

ragine overleed. Hetjaar daarvoor organiseerde het afdrukken die in vele edities en zelfs door ver­<br />

Museum van het Boek/Museum Meermanno-Wesschillende drukkers werden gebruikt.<br />

treenianum in Den Haag in samenwerking mei het Peter van Dael toont met woord en beeld aan<br />

Hagiografisch Werkgezelschap een tentoonstelling dat de Legenda aurea ook al vóór de opkomst van<br />

tot zijn nagedachtenis. De dominicaan De Voragine de drukpers beeldende kunstenaars inspireerde.<br />

Johan Oosterman demonstreert hoe de heiligenverering<br />

in de praktijk van de liturgie gestalte<br />

kreeg. Hij stelt dat dit mogelijkheden biedt om de<br />

alledaagse beleving van de vroomheid te onderzoeken.<br />

Charles Caspers belicht de verering van<br />

heiligen na de Middeleeuwen. Het lijkt wel alsof<br />

er op dit moment een herleving van de belangstelling<br />

plaats vindt. Aan de kerk zal het niet liggen,<br />

getuige alleen al het aantal van 270 heiligverklaringen<br />

door paus Johannes Paulus II.<br />

ontleent zijn faam aan de Legenda aurea, een verzameling<br />

heiligenlevens, geordend volgens de kerkelijke<br />

kalender. Predikers en onderwijzenden, maar<br />

ook wel leken die de leeskunst machtig waren, konden<br />

zo voor elke dag de levensbeschrijving van de<br />

juiste heilige naslaan. Eeuwenlang bleef de Legenda<br />

aurea de basis voor de voorstellingen die gelovigen<br />

zich maakten van de vaak zo intensief vereerde heiligen.<br />

Er bestaan meer dan honderd handschriften<br />

van de Middelnederlandse versie, die bovendien<br />

dertien keer is gedrukt. Niet alle exemplaren bevatten<br />

dezelfde tekst. Kopiisten gingen gewoonlijk<br />

nogal vrij om met hun voorbeeld en vervingen bijvoorbeeld<br />

de levensbeschrijvingen van algemene<br />

door die van plaatselijke heiligen. Dit geeft goede<br />

aanknopingspunten voor onderzoek naar het gebruik<br />

van de Legenda aurea, waarvan de bundel enkele<br />

fraaie voorbeelden bevat.<br />

In een inleidend artikel stelt Anneke Mulder-<br />

Bakker de vraag aan de orde of verhalen over heiligen<br />

in 13e-eeuws Nederland door de kerk<br />

gebruikt werden in een zogenaamd 'beschavingsoffensief'.<br />

Haar antwoord luidt ontkennend. Populairder<br />

dan de hoogkerkelijke, maar voor de gewone<br />

sterveling onbereikbare ideaalbeelden<br />

waren de heiligen die haast tastbaar op aarde aanwezig<br />

waren en met hun wonderkracht de gelovigen<br />

hielpen in hun alledaagse leven.<br />

Marijke Carasso-Kok wijdt een boeiend stuk aan<br />

de opzet en de bedoeling van de Legenda aurea, en<br />

zoekt naar een verklaring voor de langdurige populariteit.<br />

De vaak stereotiepe verhalen wisten<br />

toch vele generaties te boeien, tot rond 1500 de<br />

bronnenkritiek van de Renaissance een einde<br />

maakte aan het succes. Bij mij drong de vergelij­<br />

18<br />

Enkele studies zijn gewijd aan afzonderlijke heiligen<br />

uit de Legenda aurea. Zo schrijft Bernhard<br />

Scholz over Elisabeth van Thüringen, die in 1231<br />

overleed en al in 1235 heilig werd verklaard. Vele<br />

hospitalen en andere zorginstellingen waren aan<br />

haar gewijd, ook in de Nederlanden. Dit is echter<br />

niet het hoofdthema van de bijdrage van Scholz:<br />

hij analyseert de verhaal- en vertelstrategie, om te<br />

concluderen dat het tijdloze karakter van de legende<br />

bij uitstek geschikt was om Elisabeth als heilige<br />

en middelares te presenteren. Hans van Dijk<br />

wijdt een artikel aan Karei de Grote, die in 1165<br />

heilig werd verklaard en wiens levensbeschrijving<br />

in de loop der eeuwen aanzienlijke wijzigingen<br />

onderging. Werd hij eerst alleen interessant gevonden<br />

als groot keizer, later werden zijn activiteiten<br />

tot kerstening van de heidenen uitvergroot.<br />

Andere bijdragen in deze bundel gaan juist<br />

over heiligen die niet in de legenda aurea voorkomen.<br />

Zo schrijft Ria van Loenen over de door Johannes<br />

Gielemans verzamelde levensbeschrijvingen<br />

van Brabantse heiligen. Fons van Buuren<br />

belicht Sint Cunera, volgens de overlevering de<br />

enige metgezellin van de 4e-eeuwse martelares<br />

Sint Ursula die wist te ontkomen aan het bloed-


ad van Keulen. Cunera zou zijn gered door de<br />

koning van de Rijn, die in Rhenen zetelde, waar<br />

zij echter alsnog werd vermoord door de jaloerse<br />

koningin. Niemand minder dan Willibrord zou<br />

zich hebben ingespannen voor haar cultus, en Cu­<br />

nera werd middelaarster in zulke diverse noden<br />

als veeziekten, keelaandoeningen en verdrinking.<br />

Ludo Jongen schrijft over Lutgard van Tongeren<br />

(1182-1246) en Liedewij van Schiedam (1380-<br />

1433). Ondanks twee eeuwen leeftijdsverschil wa­<br />

ren hun levens redelijk vergelijkbaar, wat iets zegt<br />

over het hagiografische genre. Ook hadden zij al­<br />

lebei grote biografen: Thomas van Cantimpré stel­<br />

de het leven van Lutgard te boek en Thomas a<br />

Kempis en Jan Brugman beijverden zich voor de<br />

cultus van Liedewij. Toch waren er belangrijke<br />

verschillen: Lutgard leefde in een besloten kloos­<br />

terwereld, Liedewij midden in een stad. De eerste<br />

genoot in de Middeleeuwen dan ook nauwelijks<br />

verering, de laatste wel. Niettemin duurde het tot<br />

1890 voor Liedewij heilig werd verklaard. Een re­<br />

den voor deze late canonisatie blijkt niet uit dit ta­<br />

melijk oppervlakkige artikel, dat bovendien de in­<br />

druk maakt niet geheel af te zijn.<br />

Gerrit Verhoeven<br />

Boekbesprekingen<br />

De oudste stadsrekeningen van Dordrecht, 1283-1287. rollen waren samengesteld uit al dan niet na be­<br />

Uitgegeven door J.W.J. Burgers en E.C. Dijkhof schrijving aan elkaar gehechte vellen, waarvan<br />

(Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong> 11; sommige in de loop van de tijd losgeraakt en op­<br />

Hilversum: <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>/Vernieuw aan elkaar verbonden waren. Hier hebben<br />

loren, 1995, XCIV + 115 blz., ISBN 90-70403-37-4) de uitgevers hun inzichten in de activiteiten van<br />

de verschillende schrijfhanden en in de inhoude­<br />

Men kan vraagtekens plaatsen bij de neiging van<br />

uitgevers van oorkondenboeken en andere edities<br />

van primaire middeleeuwse bronnen om die van<br />

vóór 1300 telkens opnieuw te publiceren en daar­<br />

bij steeds grotere vormen van perfectie na te stre­<br />

ven en al doende de zo broodnodige ontsluiting<br />

van de veel talrijker bronnen van de 14e en 15e<br />

eeuw achterwege te laten. Bij het vernemen van<br />

de nieuwe editie van de oudste Dordtse rekenin­<br />

gen was mijn eerste reactie ook: 'alweer...waar­<br />

om?'. Immers, wie kon na De oudste stadsrekeningen<br />

van Dordrecht, 1283-1424, uitgegeven door Ch.M.<br />

Dozy ('s-Gravenhage 1891), de volledige tekstpre­<br />

sentatie in het Corpus van Middelnederlandse Teksten<br />

(tot en met het jaar 1300), uitgegeven door M. Gysse-<br />

ling ('s-Gravenhage 1977), en de verschillende<br />

edities van fragmenten, verlangen naar een her­<br />

uitgave, terwijl nog zulk boeiend materiaal van na<br />

1424 op publicatie ligt te wachten? Maar het is in­<br />

derdaad heerlijk om - waar Dozy slechts met grote<br />

moeite antiquarisch verkrijgbaar is en weinigen<br />

speciaal voor dit doel de dure delen van het CMT<br />

zullen aanschaffen - in een prettig bandje de<br />

Dordtse rekeningen ter hand te kunnen nemen.<br />

Bovendien wilde ik mij graag laten overtuigen<br />

door het werk van twee zo uitnemende specialis­<br />

ten op het terrein der 13e-eeuwse paleografie van<br />

<strong>Holland</strong> als de beide editeurs.<br />

In hun editie presenteren de uitgevers een<br />

soort drieluik. Allereerst een uitvoerige inleiding,<br />

die met inbegrip van de lijst van verkort aange­<br />

haalde werken de pagina's IX t/m XCVI omvat;<br />

dan de eigenlijke editie, die (na een korte verant­<br />

woording van twee bladzijden) de pagina's 5 t/m<br />

77 beslaat; en tenslotte een nawerk, bestaande uit<br />

afzonderlijke indices van namen en zaken en een<br />

(kort) overzicht van lezingen die afwijken van die<br />

van Gysseling, samen de pagina's 78 t/m 115.<br />

Waar de slordigheden in de editie van Dozy evi­<br />

dent en talrijk waren, maar inmiddels grotendeels<br />

door Gysseling rechtgezet, lijkt het belangrijkste<br />

argument van Dijkhoff en Burgers voor her-editie<br />

een verschil van inzicht met de oudere bron-edi-<br />

teurs over de volgorde van de vellen van sommige<br />

rekening(fragment)en. Deze problematiek dankt<br />

zijn ontstaan aan het feit dat de Dordtse rekenin­<br />

gen behoren tot het type der rolrekeningen. Deze<br />

lijke samenhang van de vellen aangewend om op<br />

enkele plaatsen in te grijpen in de tot dusverre ge­<br />

accepteerde volgorde, hetgeen uiteraard gevol­<br />

gen had voor het chronologisch verband der in de<br />

rekeningen gerepresenteerde historische evene­<br />

menten. Een delicate operatie, omdat de chrono­<br />

logie lang niet altijd duidelijk gegeven is en de<br />

editeurs hier hun interpretatie opleggen aan de<br />

gebruiker; maar gelijktijdig een boeiende exerci­<br />

tie, omdat aldus de ingrepen van restaurateurs<br />

etc. in het verleden zichtbaar worden gemaakt en<br />

ter discussie worden gesteld. De codicologische ta­<br />

bel op de pagina's LXXX t/m XCI stelt de lezer<br />

die daar de moed toe heeft, in de gelegenheid om<br />

de ingrepen te volgen en te toetsen. Hieronder zal<br />

ik hierop terugkomen.<br />

Allereerst enige opmerkingen bij de inleiding.<br />

Deze opent met een uitvoerige schets van bestuur<br />

en samenleving van Dordrecht in de 13e eeuw, die<br />

49


Boekbesprekingen<br />

zwaar leunt op de gegevens in de rekeningen zelf'. wel in de rekening over 1286-1287 thuishoren. Re­<br />

Naar mijn smaak te zwaar zelfs. Wie een goed kenkundig vormen zij een eenheid die zich ner­<br />

beeld wil krijgen van de stedelijke en landelijke gens laat inpassen. Hierachter gaat een fundamen­<br />

context waarin de rekeningen zijn ontstaan en tele vraag schuil, of we alles wat we aantreffen aan<br />

hebben gefunctioneerd, doet er goed aan om de Dordts rekeningmateriaal uit deze jaren wel moe­<br />

recentere Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (Hilten beschouwen als onderdelen van als eenheid<br />

versum 1996) er naast te leggen. Na de beschrij­ bedoelde rekeningen. Het lijkt duidelijk dat er een<br />

ving van Dordt volgt een instructieve bespreking financiële kern-administratie heeft bestaan, waar­<br />

van de monetaire situatie in de tijd van de rekevan we fragmenten, maar nooit het geheel, overningen,<br />

waarvoor de inzichten van numismatici hebben. Daarnaast - en soms daaraan gekoppeld -<br />

en de inhoud van schriftelijke bronnen goed aan zijn enkele specificaties overgebleven, die soms het<br />

elkaar worden gerelateerd. Helaas laten de uitge­ resultaat waren van de 'normale' privé-administravers<br />

in het latere deel van de inleiding, waar zij de tie van bestuurders, soms ook op een anderszins in­<br />

rekeningen stuk voor stuk bespreken, dit overgediende declaratie lijken, en soms het resultaat<br />

zicht niet volgen door een heldere analyse van de waren van wat ik projectfinanciering zou willen<br />

inkomsten en uitgaven. Het is buitengewoon las­ noemen. Financiering van waarlijk incidentele,<br />

tig om het rekenwerk van de Dordtse klerken te maar hoge uitgaven als een heervaart, waarvan<br />

reconstrueren, mede als gevolg van de vele door­ Dordt in korte tijd een reeks rekeningen maakte,<br />

halingen, de op sommige vellen talrijke niet of of infrastructurele projecten als bruggenbouw.<br />

nauwelijks meer leesbare plaatsen en het aantoon­ Om die reden zou ik er persoonlijk de voorkeur<br />

baar ontbreken van rekeningonderdelen. Juist aan hebben gegeven om in de editie de losse ele­<br />

daarom zou het zeer instructief zijn geweest als de menten ook als afzonderlijke entiteiten te presen­<br />

auteurs - die voor hun codicologische presentateren.ties de tabellarische vorm niet schuwen - de gegeven<br />

en te reconstrueren totalen in een duidelijk<br />

overzicht hadden gepresenteerd. Aldus zouden<br />

de beweringen op de pagina's LXIII-LXIV beter<br />

kunnen worden getoetst. Nu moet de lezer moeizaam<br />

zijn weg zoeken door de verfijnde waarnemingen<br />

over de werkwijze van de klerken, de volgorde<br />

van bijschrijvingen en doorhalingen en raakt<br />

hij daarbij het spoor wel eens bijster.<br />

Ten aanzien van de gevolgde editieprincipes<br />

verantwoorden de uitgevers hun keuze voor een<br />

niel-diplomatische presentatie van de tekst. Met<br />

hun argument dat gebruikers met diplomatische<br />

interesse de 'voortreffelijke diplomatische editie<br />

van Gysseling' kunnen raadplegen, ondergraven<br />

zij enigszins de noodzaak van deze editie. Niet duidelijk<br />

maken zij helaas waarom zij ervoor hebben<br />

gekozen om (in de regel) doorgehaalde bedragen<br />

niet, maar doorgehaalde posten wel in de hoofdtekst<br />

af' te drukken. Het lijkt logischer om de als<br />

gecontroleerd eindresultaat bedoelde tekst als zodanig<br />

te presenteren en alle weglatingen, doorhalingen,<br />

rasuren, toevoegingen etcetera die zijn gepleegd<br />

om tot die tekst te voeren, in de annotatie<br />

te verantwoorden. De nu gekozen presentatie<br />

compliceert de verificatie van de optellingen, en<br />

daarmee van de oorspronkelijke rekeningstructuur<br />

in hoge mate.<br />

In een zeer uitvoerige beschouwing beschrijven<br />

de uitgevers de ordening van de rekeningen en geven<br />

zij telkens hun overwegingen bij de door hen<br />

gemaakte keuzes. <strong>Historisch</strong>e inhoudelijke argumenten<br />

en informatie zijn daarbij ogenschijnlijk<br />

minder belangrijk dan de evidenties van de materiele<br />

aspecten van de bron. In veel gevallen heb ik<br />

mij door het resultaat van hun acribie laten overtuigen.<br />

Toch blijven er twijfelgevallen bestaan, zoals<br />

in het geval van de losse vellen 32 en 33 die zij<br />

beschouwen als een soort appendix van de rekening<br />

over het boekjaar 1284-1285. Vel 32 is een specificatie<br />

van ontvangsten en uitgaven gedaan door<br />

Clais de Vroede, die inderdaad verbindingen lijkt<br />

te bevatten met posten uit de voorafgaande rekening<br />

(waarbij de editeurs echter enkele slordige<br />

vergissingen maken). Vel 33 blijkt echter de specificatie<br />

te zijn van uitgaven door heer Heyman Suus<br />

in de rekening over 1285-86, vel 36, post 12. Vergelijkbare<br />

problemen doen zich voor met de vellen<br />

70 t/m 72 en met de vraag of de vellen 52 t/m 56<br />

:>o<br />

Dat de uitgevers van de tekst hier niet dezelfde<br />

nauwkeurigheid hebben gehandhaafd als bij het<br />

oplossen van andere problemen, heeft er bijvoorbeeld<br />

toe geleid dat ze de Dordtenaar Willem Virtichpond<br />

slechts eenmaal hebben herkend als<br />

persoon (58, 21) en drie maal kennelijk als voluit<br />

geschreven bedrag hebben geïnterpreteerd, hoewel<br />

dat bij controle van de optelling niet terecht<br />

blijkt te zijn (53,15-16 en 67,11). Vergelijkbaar is<br />

het oplossen van sommige leesonzekerheden, zoals<br />

op 52,15 waar de in de noot gesuggereerde '2'


ij narekening de voorkeur verdient boven de in<br />

de tekst gegeven '3' (die voor 'verbetering' van<br />

Gysseling moet doorgaan). Toegegeven, het gaat<br />

om kleinigheden, maar gegeven de ambities van<br />

de her-editie hadden deze zaken eigenlijk beter<br />

verzorgd moeten zijn.<br />

Eerder meldde ik al, dat de historische context<br />

er in het geweld aan informatie toch een beetje be­<br />

kaaid is afgekomen. Daar wil ik nog enkele voor­<br />

beelden van geven. Zo betreur ik het dat in de in­<br />

leiding is nagelaten om er de aandacht op te<br />

vestigen dat in de persoon van Jacob de fysikere<br />

van Ardenburg, die een betaling ontving 'omme<br />

dat hi rike ende arme visiteren soude ende hel­<br />

pen', de allereerste stadsarts ten tonele verschijnt.<br />

En ik vind het zelfs onbegrijpelijk dat is nagelaten<br />

om toch opmerkelijk personages als de bischope van<br />

Durem (24, 1) en de enkele posten lager voorko­<br />

mende Janne van Fytsi te identificeren. Het blijkt<br />

te gaan om Antony Bek, bisschop van Durham, en<br />

sir John de Vescy, die als belangrijke leden van een<br />

Engels gezantschap hadden bemiddeld in het con­<br />

flict tussen <strong>Holland</strong> en Gelre. Bovendien waren zij<br />

in <strong>Holland</strong> om het contract voor het huwelijk tus­<br />

sen kroonprins Alfonso van Engeland en Margare-<br />

ta, dochter van Floris V, te sluiten. De rijkelijke<br />

Dortse wijnschenking aan de heren (gemist door<br />

J.W. Verkaik, De moord op Floris V, maar wel ge­<br />

noemd in de Geschiedenis van Dordrecht tol 1572)<br />

blijft nu voor de gebruiker een raadsel.<br />

Ben ik dus ontevreden over de nieuwe editie<br />

van de oudste stadsrekeningen van Dordrecht?<br />

Nee! Ik ben tevreden, enthousiast zelfs. De gebo­<br />

den tekst is voor 95% het meest bruikbare dal we<br />

ons konden wensen, bezorgd door twee bronnen-<br />

uitgevers die van wanten weten en voortdurend<br />

hun keuzes verantwoorden. Door veel te bieden,<br />

hebben zij hun kracht getoond, maar zich gelijk­<br />

tijdig kwetsbaar gemaakt, want zij deden naar<br />

meer verlangen. Maar bij dit alles mag iedere<br />

geïnteresseerde in de <strong>Holland</strong>se geschiedenis van<br />

de Middeleeuwen zich gelukkig prijzen dat dit<br />

werkinstrument het apparaat voor de geschiede­<br />

nis van <strong>Holland</strong> is komen verrijken.<br />

Dick E.H. de Boer<br />

Boekbesprekingen<br />

Oorkondenboek van het Karthuizerklooster St.-Andries-<br />

ter-Zaliger-Haven bij Amsterdam (1352) 1392-1579<br />

(1583). Uitgegeven door R. Bessem (Amsterdam:<br />

Gemeentelijke Archiefdienst/Hilversum: Verlo­<br />

ren, 1997, 655 blz., ISBN 90-6550-26-X)<br />

Het gemeentearchief van Amsterdam heeft zich<br />

geruime tijd ingezet voor een consistente reeks<br />

publicaties van oorkonden betreffende deze stad.<br />

Na het Oorkondenboek van Amsterdam, uitgegeven<br />

door Van der Laan in 1975, liggen thans twee<br />

nieuwe edities voor. Van B.R. de Melker verscheen<br />

een aanvulling op het werk van Van der Laan; R.<br />

Bessem bezorgde een oorkondenboek van het<br />

karthuizerklooster St.-Andries-ter-Zaliger-Haven<br />

te Amsterdam. Deze drie publicaties tonen duide­<br />

lijk een programma. Waar door een overvloed aan<br />

bronnenmateriaal regionaal opgezette oorkon-<br />

denboeken niet meer mogelijk zijn, is het zinvol<br />

kleinere geografische eenheden te onsluiten, en<br />

wanneer dat laatste ook niet meer mogelijk is,<br />

wordt een deel van de totaliteit, in dit geval de<br />

oorkonden van één klooster, bij wijze van exem-<br />

plum in het licht gebracht. De archiefdienst van<br />

Amsterdam geeft daarmee een voorbeeld dat na­<br />

volging verdient.<br />

Het supplement op het Oorkondenboek van Am­<br />

sterdam van de hand van De Melker telt 146 num­<br />

mers. Dertien oorkonden komen ook reeds voor<br />

bij Van der Laan. De Melker geeft in die gevallen<br />

aanvullingen of verbeteringen. De overige oor­<br />

konden bevatte een nieuwe oogst en zijn voor het<br />

grootste deel niet eerder gedrukt of toegankelijk<br />

gemaakt door middel van een regest. Hiermee<br />

vormen zij een welkome aanvulling. De hoofd­<br />

moot wordt gevormd door oorkonden waarvan<br />

nog slechts een vermelding voorhanden is, de zo­<br />

genaamde deperdita, afkomstig uit de rekeningen<br />

van de baljuw en rentmeester van Amstelland en<br />

die van de schout van Amsterdam. Het is goed dat<br />

deze stukken, die in eerdere instantie door Van<br />

der Laan ter zijde waren gelegd, hier het licht<br />

zien. Niet alleen loont het, zoals de bewerker<br />

reeds opmerkte, het grote aantal oorkonden uit<br />

deze regio dat verloren is gegaan, het is ook een<br />

aanwijzing voor de veel grotere rol van het schrift<br />

in deze streken dan tot dusver is aangenomen.<br />

De Melker wijst er in zijn voorwoord op dat<br />

Oorkondenboek van Amsterdam tot 1400. Supplement. evenals in 1975 niet naar volledigheid is gestreefd.<br />

Uitgegeven door B.R. de Melker (Apparaat voor De bewerker heeft slechts een beperkte hoeveel­<br />

de geschiedenis van <strong>Holland</strong> 12; Hilversum; Histoheid rekeningen van grafelijke ambtenaren doorrische<br />

Vereninging <strong>Holland</strong>/Verloren, 1995, genomen. Hij suggereert hiermee dat andere<br />

XII+109 blz., ISBN 90-70403-39-0);<br />

rekeningen nog meer vermeldingen van nog<br />

51


Boekbesprekingen<br />

'nieuwe', thans verloren oorkonden zullen bevatgevallen na, de afkortingen in de tekst stilzwijgend<br />

ten. De twee recent verschenen RGP-delen (Rijks oplost, en dus niet de door hem gekozen oplossin­<br />

Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 237 en gen cursiveert. Op deze twee punten volgt hij de<br />

239) van de Beierse rekeningen bewijzen zijn ge­ werkwijze van Van der Laan, die naar de in 1975 gellijk.<br />

Maar ook elders is nog wel wat te vinden. dende gebruiken ook normaliseerde en geen cur­<br />

Reeds in de eerste tekst (nr. 13a) van dit supplesief aanbracht. Daarbij zij opgemerkt dat zijn collement<br />

wordt volgens mij verwezen naar een deperdiga De Melker in zijn supplement op Van der Laan<br />

tum uit de periode 1301-1317 op naam van bis­ op deze twee punten juist afwijkt en de handelwijze<br />

schop Gwijde van Utrecht.<br />

volgt die in de Nederlandse oorkondenboeken bij<br />

De uitgave van De Melker volgt in principe de teksten in de volkstaal thans gebruikelijk is.<br />

uitgangspunten van de editie van Van der Laan. Tegen de hiervoor genoemde normalisering<br />

Slechts enkele wijzigingen zijn doorgevoerd en heb ik geen bezwaren. Met het niet aangeven van<br />

deze zijn alle als positief te waarderen. Als voor­ oplossingen van afkortingen in de Middelnederbeeld<br />

valt te noemen dat nu ook de deperdita een landse teksten heb ik wel moeite. Het cursiveren<br />

regest hebben gekregen. Daarnaast toont De Mel­ van afgekorte letters geeft eenvoudig inzicht wat<br />

ker zich een groot kenner van de Amsterdamse tot de tekst behoort en wat de bewerker eraan<br />

stedelijke diplomatiek; men leze de fraaie kop- heeft toegevoegd. Dit cursiveren lijkt mij ook voor<br />

noot bij nr. 412a.<br />

een bewerker eenvoudiger dan de hier gevolgde<br />

Het boek van De Melker is niet alleen een oor­ werkwijze. Immers nu heeft Bessem bij iedere opkondenboek:<br />

in de eerste bijlage geeft hij samen lossing van een afkorting de keuze moeten maken<br />

met S.A.C. Dudok van Heel een gecorrigeerde lijst of hij deze in een voetnoot zou verantwoorden of<br />

van Amsterdamse schepenen; in een tweede bijla­ niet. Ik weet dat er bij sommige gebruikers van<br />

ge geeft hij een overtuigende uiteenzetting over oorkondenboeken nogal wat bezwaren leven te­<br />

de wisseling van de Amsterdamse schepenbank in gen al die cursiveringen. Ik kan de keuze van Bes­<br />

de periode vóór 1388. Deze combinatie maakt het sem dan ook wel begrijpen, maar gezien de grote<br />

tot een onmisbaar werk voor de bestudering van geografische verspreiding van de herkomst van de<br />

de geschiedenis van Amsterdam.<br />

uitgegeven oorkonden en de rijke schakering van<br />

de spelling van het Middelnederlands heeft het<br />

Het Oorkondenboek van het Karlliuizerkloosler St.-Angebruik<br />

van cursief toch duidelijk mijn voorkeur.<br />

dries-ter-Zaliger-Haven bij Amsterdam van de hand Een ander probleem vormt de manier waarop<br />

van R. Bessem bevat ruim 750 oorkonden. Van Bessem de teksten op sommige plaatsen tussen ha­<br />

deze stukken zijn er reeds 121 uitgegeven in het ken heeft gereconstrueerd en geëmendeerd. Hij<br />

Oorkondenboek van Amsterdam door Van der Laan.<br />

Van de oorkonden tot 1400 komen slechts de nrs.<br />

94, 95, 102 en 117 niet in deze eerdere editie voor.<br />

Toch denk ik dat de doublures niet overbodig<br />

zijn. In de eerste plaats geeft Bessem in een aantal<br />

gevallen een betere tekstoverlevering, bijvoorbeeld<br />

van nr. 33. Bovendien geeft zijn editie meer<br />

verwijzingen naar andere, verwante oorkonden<br />

dan de uitgave van Van der Laan. Tenslotte is het<br />

voor de gebruikers heel handig hier alle informatie<br />

onder handbereik te hebben en niet telkens<br />

weer te worden verwezen naar een andere uitgave.<br />

Bessem lijkt met zijn oorkondenboek van het Amsterdamse<br />

karthuizerklooster gekozen te hebben<br />

voor een breed publiek van onderzoekers dat het<br />

om de inhoud van de tekst te doen is, en pas in tweede<br />

instantie voor de gespecialiseerde diplomaticus,<br />

medioneerlandicus of naamkundige. Passend bij<br />

zijn keuze is de normalisering van de «ende» alsmede<br />

van de i en de j. Vanwege de gekozen doelgroep<br />

zal het ook wel zijn dat Bessem, op probleem­<br />

gebruikt hierbij twee soorten haken, namelijk<br />

rechte voor het geval de tekst niet kan worden aangevuld<br />

aan de hand van een andere versie van de<br />

oorkonde, en ronde haken voor de gevallen dat<br />

dat wel kan. Het nadeel van dit systeem is dat er<br />

voor twee verschillende zaken rechte haken<br />

worden gebruikt, namelijk in de gevallen dat de<br />

basistekst beschadigd is, maar dat deze niet kan<br />

worden aangevuld naar een andere versie (reconstructie),<br />

en in de gevallen dat de editeur vindt<br />

dat de basistekst incompleet is en dat deze daarom<br />

verbeterd moet worden (emendatie). Bij<br />

emendatie staat dat doorgaans in een noot vermeld,<br />

bij reconstructie slechts in sommige gevallen.<br />

Zo is het bij nr. 374 niet duidelijk of we hier<br />

met een beschadigd origineel van doen hebben<br />

(in de kopnoot worden daarover geen opmerkingen<br />

gemaakt) waarbij op een aantal plaatsen letters<br />

zijn weggesleten, of met een slordige schrijver<br />

die door de editeur is verbeterd. Cryptisch is ook<br />

nr. 145. Van dit nummer is het origineel nogal be-


schadigd; Bessem vult tussen ronde haken aan<br />

naar een afschrift, maar in het woord 'bro[e]der'<br />

staat de 'e' tussen rechte haken met in de noot de<br />

explicatie dat tussen de 'o' en de 'd' in het origi­<br />

neel een letter ontbreekt en dat het afschrift daar<br />

'broder' leest. Wat bedoelt de uitgever nu precies?<br />

Is er door beschadiging een letter weggevallen die<br />

hij niet kan aanvullen naar het afschrift en waar­<br />

van hij meent dat het een 'e' zal zijn geweest, of is<br />

hij van mening dat de schrijver van het origineel<br />

op dit punt moet worden verbeterd? Juist dergelij­<br />

ke onduidelijkheden maken het ongewenst dat al<br />

die reconstructies en emendaties in de tekst zelf<br />

worden verwerkt in plaats van in het notenappa­<br />

raat worden gesignaleerd. Het gevaar is niet denk­<br />

beeldig dat ze een eigen leven gaan leiden, zeker<br />

in die gevallen dat er een duidelijke verantwoor­<br />

ding ontbreekt. Dit geldt bijvoorbeeld voor nr.<br />

379 waarin zelfs vergeten is haken in de geëmen­<br />

deerde tekst te plaatsen. Het doet zich ook voor<br />

bij nr. 259, dat een tekst naar een eerdere druk<br />

geeft, maar niet verantwoordt dat reeds in deze<br />

eerdere druk tekstdelen zijn gereconstrueerd. Bo­<br />

vendien lijken mij sommige emendaties ook hy­<br />

percorrect. Ik wijs op de wijziging van 'Tordrecht'<br />

in 't[D]ordrecht' in nr. .323 en op het genoemde<br />

'bro[e]der' in nr. 145, als dat ten minste als emen­<br />

datie is bedoeld.<br />

Een groot deel van de bovengenoemde bezwa­<br />

ren zouden van minder belang zijn als de uitgever<br />

meer toelichting had gegeven. Ook op andere<br />

plaatsen vind ik het commentaar van de editeur<br />

nogal kort. Zo verwijst Bessem bij het falsum nr.<br />

263 naar een artikel van eigen hand; een korte sa­<br />

menvatting had zeker niet misstaan. Hetzelfde<br />

geldt voor de gereconstrueerde datum van nr.<br />

377. Een ander voorbeeld betreft de jaarstijlen. In<br />

Amsterdam zelf overheerst de jaardagstijl. Dit ge­<br />

geven verdient best wel vermelding in de inlei­<br />

ding, maar nog meer behoefte bestaat aan een<br />

toelichting op de handelwijze van de uitgever ten<br />

aanzien van oorkonden uit andere schrijfcentra.<br />

De herkomst van de oorkonden is nogal divers en<br />

het lijkt mij niet onaannemelijk dat sommige<br />

daarvan naar een andere stijl dan de jaardagstijl<br />

zijn gedateerd. Nu is daar soms wel rekening mee<br />

gehouden. Zo is er bij de dateringen van de grafe­<br />

lijke oorkonden terecht uitgegaan van het ge­<br />

bruik van de paasstijl, bijvoorbeeld bij de nrs. 2,<br />

15, 34 en 47, maar het had niet misstaan in de<br />

kopnoot hiervan melding te maken. Het is dan<br />

ook jammer dat in nr. 482 de kopnoot over de da­<br />

tering, waarnaar in nr. 508 wordt verwezen, in de<br />

Boekbesprekingen<br />

druk is weggevallen. Zo blijven we onkundig over<br />

de redenen waarom Bessem de datum van deze<br />

oorkonde op naam van twee schepenen van Haar­<br />

lem naar de jaardagstijl oplost in plaats van naar<br />

de in Haarlem gebruikelijke boodschapstijl. Ver­<br />

moedelijk heeft de samenhang met de rond de­<br />

zelfde tijd uitgevaardigde nrs. 481 en 485 hem<br />

hiertoe bewogen. Maar in de kopnoten van die<br />

twee oorkonden wordt ook geen melding ge­<br />

maakt van de toepassing van een bepaalde jaar­<br />

stijl. Ik denk dat Bessem in deze twee oorkonden<br />

het gebruik van de jaardagstijl veronderstelde,<br />

hetgeen automatisch tot het gebruik van diezelfde<br />

stijl in nr. 482 leidde. Gaan we daarentegen uit van<br />

het gebruik van de paasstijl in deze nrs. 481 en 485<br />

- en daar lijkt niets zich tegen te verzetten - dan is<br />

de datering van nr. 482 naar de boodschapstijl be­<br />

rekend, zoals te verwachten bij een oorkonde op<br />

naam van schepenen van Haarlem.<br />

Bessem heeft in dit oorkondenboek gepoogd<br />

een synthese te vinden tussen een wetenschappe­<br />

lijk verantwoorde uitgave en een editie voor zo­<br />

veel mogelijk gebruikers. In vele opzichten is hij<br />

in deze opzet geslaagd, hetgeen niet wegneemt<br />

dat ik op een aantal punten andere keuzen zou<br />

hebben gemaakt. Dit zou bijna de gedachte doen<br />

postvatten dat Bessem in mijn ogen ondeugdelijk<br />

werk zou hebben geleverd, en dat is zeker niet het<br />

geval. Daar waar Bessem zich op de vingers laat kij­<br />

ken, blijkt hij een bijzonder zorgvuldig uitgever te<br />

zijn. Als voorbeeld wil ik noemen de fraaie bewer­<br />

kingen van de nrs. 139 en 419, waarin achter el­<br />

kaar een editie van de oorkonde in de huidige, be­<br />

schadigde staat wordt gegeven - dus vol met<br />

punten in de tekst waar letters door beschadiging<br />

zijn weggevallen - en vervolgens een behoedzame<br />

tekstreconstructie. Hier krijgen alle gebruikers<br />

het volle pond. Een ander fraai voorbeeld van zijn<br />

minitieuze werkwijze is de reconstructie van de<br />

weggevallen naam van een van de schepenen van<br />

Amsterdam in nr. 382 aan de hand van een ande­<br />

re oorkonde van dezelfde schrijver.<br />

Tenslotte, ook het oorkondenboek van het kart­<br />

huizerklooster geeft veel meer dan de teksteditie<br />

van ruim 750 oorkonden. Het wordt voorafgegaan<br />

door een fraaie studie van de hand van B.R. de<br />

Melker betreffende het onderzoek dat hij samen<br />

met Bessem verrichtte naar het cartularium en in<br />

verband daarmee naar de administratie van het<br />

klooster. Deze combinatie maakt dit boek ver­<br />

plichte literatuur voor de historisch onderzoeker<br />

- beroeps of amateur - die zich bezig houdt met<br />

de geschiedenis van dit Amsterdamse klooster of-<br />

53


Boekbesprekingen<br />

dankzij de ruimhartige selectiecriteria - met de gen hij in het goede gemaekt had'. Otto vervolg­<br />

geschiedenis van Amsterdam in de Middeleeude: 'Dit alles vond ik zeer schoon en vroeg Papa of<br />

wen.<br />

ik niet hetzelfde deed...'. Papa antwoordde echter<br />

dat Otto's dagboek 'te veel bepaald was bij 'tgeen<br />

Eef Dijkhof<br />

er geduurende den dag gepasseerd was...'. Otto<br />

begon het corvee van de openbare journalen<br />

steeds minder te waarderen naarmate hij ouder<br />

Arianne Baggerman en Rudolf Dekker (red.), Het en zelfstandiger werd. Zo noteerde hij na twee<br />

dagboek van Otto van Eek (1791-1797) (Hilversum: maanden verzuim op 12 november 1794: 'De re­<br />

Verloren, 1998, 299 blz., ISBN 90-6550-140-1, ƒ49) den dat ik zo lang geen journael gemaekt heb, is<br />

dat ik het met opzet naliet, op hoop dat het dan<br />

'De journalen van 17febr[uari] 1791 af (wanneer geheel in 't vergeetboek zoude raeken en ik het in<br />

ik journael ben beginnen te houden) tot nu toe, 't geheel nalaten zoude kunnen'.<br />

zijn door agteloosheid verlooren'. Zo luidt de eer­ Vader van Eek had gelijk. Zijn zoon beschreef<br />

ste notitie van Otto van Eek (1780-1798) in zijn in meestal de concrete gang van zaken: het dagelijks<br />

oorsprong 1560 velletjes papier tellende dagboek. leven van een welgesteld kind aan het einde van<br />

Op dinsdag 3 mei 1791 begint hij opnieuw: de 18e eeuw. Het verblijf met zijn ouders, broertje<br />

'Thans ben ik wat traag in het opstaan vermits het en zusjes, buren, vrienden en familie, meest op<br />

's [morgens] vroeg nog wat koud is. Wij hebben het buitenhuis De Ruit tussen Den Haag en Delft,<br />

tog een volkome groene mai. Was ik maar niet zo leverde nogal wat natuur- en weersbeschouwingen<br />

doof, zoude i[k] vroeg opstaan om de nagtegaal te op. Maar vooral werd er geschreven over de dag­<br />

horen.' Otto is dan 10 jaar oud en begonnen aan indeling, de verdeling van de kostbare tijd over<br />

een nieuwe dagelijkse taak, hem door zijn ouders spelen en leren, schoolgang, privé-lessen, culture­<br />

uit opvoedkundig oogpunt opgelegd. Hij zal zijn le uitstapjes, ziekte, bezoek en kerkbezoek, waar­<br />

journalen' tot 20 november 1797 bijhouden, al bij Otto's doofheid steeds een aantekening ople­<br />

zijn ze dan wel tot een steeds meer versloffend weverde over het stemvolume van de dominee.<br />

kelijks verslag geworden. Otto is dan zeventien Gelukkig schreef Otto ook over het plezier dat hij<br />

jaar en het dagboek geeft dus het relaas van zijn had, de vermaken en de spelletjes die hij speelde,<br />

opgroeien en de opvoeding die zijn ouders hem zijn interesses (het buitenleven en het boerenbe­<br />

daarbij toedachten.<br />

drijf) en ook zijn ongenoegens. Of hij zijn 'zaken'<br />

voor die dag wel allemaal af had, was een steeds terugkerend<br />

thema en ook van de boeken die hij las<br />

of voorlas aan zijn ouders werd nauwkeurig verslag<br />

gedaan. Bijlage 2 van de nu verschenen uitgave<br />

bestaat dan ook uit de geïdentificeerde auteursnamen<br />

en boektitels van de jeugdliteratuur en<br />

studieboeken die Otto moest lezen.<br />

De ouders van Otto behoorden tot de bestuurlijke<br />

elite van de Republiek ten tijde van het conflict<br />

tussen patriotten en prinsgezinden. Zij hadden<br />

als eerste generatie kennis kunnen nemen<br />

van een omvangrijke pedagogische, deels op<br />

Rousseau en Locke geënte literatuur. Lambert van<br />

Eek, afgestudeerd in de rechten en als gematigd<br />

patriot enige tijd werkzaam in het landsbestuur te<br />

Den Haag, onderschreef volmondig de ideeën<br />

van de Verlichting. Zo trachtte hij Otto op te voeden<br />

met de redelijkheid van het argument. De<br />

ouders beoogden met het dagboek, dat zij ook lazen,<br />

meer zicht te krijgen op hun zoon en hoopten<br />

dat het schrijven disciplinerend zou werken<br />

en zelfreflectie bevorderen. Otto echter, een kind<br />

nog (op p. 238 wordt hij 15 jaar), beschreef vooral<br />

de concrete dagelijkse gebeurtenissen. Hij noteerde<br />

op 11 oktober 1793 wat hij gelezen had over<br />

een zekere Doddrige, '...hoe hij zig reeds in zijn<br />

jeugd daeglijks een dagboekje maekte, waerin hij<br />

dan 's avonds opschreef hoe veel goeds hij geduürende<br />

den dag van God ontfangen had, uit<br />

welke gevaeren hij gered was en welke vorderin­<br />

54<br />

De beknopte inleiding van de uitgave is heel informatief<br />

en geeft de lezer de noodzakelijke informatie<br />

om het dagboek te kunnen begrijpen in zijn<br />

historische context. Zo bespreken de inleiders de<br />

vindplaats en het unieke karakter van het dagboek,<br />

de familie-achtergronden, de veranderende leescultuur<br />

omstreeks 1800, het politieke, culturele<br />

klimaat en de opvoeding van Otto. Met data zijn zij<br />

soms wat onnauwkeurig. Otto was bijvoorbeeld bij<br />

zijn laatste notitie geen 18, maar 17jaar (p. 11).<br />

Een nadere analyse van het dagboek is overigens<br />

nog in voorbereiding. Over de verlichte opvoeding<br />

van Otto wordt gesteld dat goede en slechte gedragingen<br />

werden opgemerkt en respectievelijk beloond<br />

of gestraft. Er was in deze wel sprake van onevenredigheid.<br />

De ouders toonden zich veel vaker


'niet content' over Otto dan tevreden. Opvoeden<br />

was blijkbaar toch nog vooral het opmerken en verbeteren<br />

van fouten, niettegenstaande het verlichte<br />

geloof in 'de fundamenteel goede aard van het<br />

kind' (p. 15). Otto verzucht wel eens moedeloos<br />

na het opschrijven van zijn onhebbelijkheden:<br />

'...al wat ik er op andwoorden kan is dat ik het morgen<br />

zal tragten te verbeeteren' (p. 235).<br />

In het dagboek komen ook aantekeningen voor<br />

van godsdienstige aard. Otto had zich een godsbegrip<br />

van verlichte signatuur gevormd. Op zijn 16e<br />

verjaardag schreef hij bijvoorbeeld dat Gods oogmerk<br />

om hem het leven te geven en te laten behouden<br />

was geweest hem "... onder den kring Zijner gelukkige,<br />

redelijke wezens voor eeuwig te plaetsen'<br />

(p. 266). De oudere themata van de vliedende tijd<br />

en de ongewisheid van het leven keren ook steeds<br />

terug. De onzekerheid van het bestaan was een niet<br />

te ontkennen werkelijkheid. In de inleiding staat<br />

dat Otto twee jaar na de beëindiging van het dagboek<br />

kwam te overlijden. Hij stierf echter op 30<br />

maart 1798, dus vier maanden na zijn laatste notitie.<br />

Hij leed waarschijnlijk aan tuberculose. In bijlage 1<br />

is een passage uit een familieboekje overgenomen,<br />

waarin Lambert van Eek op gevoelige wijze verslag<br />

doet van het ziekbed van zijn zoon.<br />

Martha Catania-Peters<br />

Guus Hartendorf e.a., Duin en Kruidberg. Honderd<br />

jaar buitenplaats of het duingebied van de familie<br />

Cremer (Haarlem: De Vrieseborch, 1998, 200 blz.,<br />

ISBN 90-6076-439-0)<br />

De vondst in 1993 van een oud koffertje met de<br />

initialen J.T.C. was voor de <strong>Historisch</strong>e Kring Velsen<br />

aanleiding tot een publicatie over de voormalige<br />

minister van Koloniën en beroemde inwoner<br />

van Santpoort, Jacob Theodoor Cremer, en het<br />

landgoed Duin en Kruidberg, dat hij sedert 1896<br />

bewoonde. Het resultaat van de inspanning door<br />

de Velser <strong>Historisch</strong>e Kring is een bundel met een<br />

aantal lezenswaardige artikelen. Het eerste van de<br />

drie delen bevat bijdragen over de geschiedenis<br />

van het landgoed, het tweede deel heeft de familie<br />

Cremer tot onderwerp, en het derde deel tenslotte<br />

beschrijft de geschiedenis van het landgoed als<br />

congrescentrum.<br />

De bundel opent met een artikel van Jan Morren,<br />

'Twee hofsteden onder één naam', waarin de<br />

geschiedenis van Duin en Kruidberg alsmede de<br />

voorlopers Duin en Berg en De Kruidberg aan de<br />

Boekbesprekingen<br />

orde komen. Uitgebreid passeren de eigenaars en<br />

gebruikers van de twee hofsteden de revue. Eén<br />

van de eigenaars van De Kruidberg was koningstadhouder<br />

Willem III, die deze 16e-eeuwse hofstede<br />

in 1682 aankocht en de naam 's-Prinsenbosch<br />

gaf. Willem voerde hier regelmatig zijn geheime<br />

besprekingen en gebruikte het huis daarnaast als<br />

jachtverblijf. Na zijn dood verloor het landgoed<br />

zijn glorie, hoewel het tot 1732 in het bezit van de<br />

Oranjes bleef. In 1896 werd De Kruidberg samen<br />

met het landgoed Duin en Berg door J.T. Cremer<br />

gekocht. Hij gaf het nieuwe landgoed de naam<br />

Duin en Kruidberg en veranderde het ingrijpend.<br />

Tussen 1897en 1898 werd er een geheel nieuw herenhuis<br />

gebouwd naar ontwerp van de architect<br />

Rilter. In de Tweede Wereldoorlog werd Duin en<br />

Kruidberg eerst bevolkt door evacués en later door<br />

Duitse officieren, en na de oorlog werden er Britse<br />

militairen gelegerd. In 1961 kocht de ABN het aan<br />

om er een vakantieoord voor het personeel in te<br />

vestigen. Twintig jaar later werd het grootste deel<br />

van het duingebied verkocht aan Natuurmonumenten.<br />

In de jaren negentig richtte de ABN-<br />

AMRO het herenhuis in als congrescentrum. Voor<br />

Morrens gedegen artikel, verreweg het langste van<br />

de bundel, werd rijkelijk gebruik gemaakt van archiefmateriaal<br />

uit het Algemeen Rijksarchief te<br />

Den Haag, de Archiefdienst voor Kennemerland<br />

en hel Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, alle gevestigd<br />

te Haarlem.<br />

In de volgende sludie, 'Archeologisch onderzoek'<br />

door A. Pavlovic, worden in kort bestek de resultaten<br />

beschreven van een inventariserend archeologisch<br />

booronderzoeken de daaropvolgende<br />

archeologische opgraving. Samen met de bouwhistorische<br />

en historische gegevens uit de secundaire<br />

literatuur verschaffen zij inzicht in de bouwactiviteiten<br />

die in de 19e en 20e eeuw hebben plaatsgevonden.<br />

De tweede bijdrage van Jan Morren,<br />

'Bouwkundig onderzoek', behandelt op basis van<br />

archiefmateriaal het woongedeelte van de hofstede<br />

De Kruidberg. Het accent van het onderzoek ligt op<br />

de gedeeltelijke afbraak van het herenhuis in 1865<br />

en de verbouwing van het restant in 1874. Het betoog<br />

wordt ondersteund door tekeningen van de<br />

hofstede door de auteur zelf vervaardigd. Een keur<br />

aan veldnamen, van 'Aardbeienvlak' tot 'Zuidervlak',<br />

wordt geordend op alfabet behandeld door<br />

Guus Hartendorf in 'Veldnamen rond Duin en<br />

Kruidberg'. De veranderingen die Cremer in 1897-<br />

'98 aan het herenhuis liet aanbrengen, worden<br />

door Anne Marie Schüttenhelm-Okma beschreven<br />

in 'Zoo vaardig mogelijk'. Dit rijk geïllustreerde ar-<br />

55


Boekbesprekingen<br />

tikel concentreert zich voornamelijk op de binnen­<br />

huisarchitectuur. De illustraties zijn functioneel en<br />

verrijken de prettig leesbare tekst.<br />

Het tweede gedeelte van de bundel begint met<br />

een bijdrage van Jan Suurmond, waarin onder de<br />

titel 'Een diplomatenkoffer komt terug van New<br />

York naar Velsen' het wedervaren van het boven<br />

reeds genoemde koffertje verteld wordt. In het vol­<br />

gende artikel, 'De levensloop vanJ.T. Cremer',<br />

gaat Guus Hartendorf in op het leven en werken<br />

van deze veelzijdige man. De in Zwolle geboren Ja-<br />

cob Theodoor kwam in 1867 in dienst bij de Ne-<br />

derlandsche Handel Maatschappij (NHM). Door<br />

zijn werk belandde hij in Indië, waar hij diverse be­<br />

trekkingen vervulde. Om gezondheidsredenen<br />

keerde hij in 1883 terug, waarna hij zich een jaar<br />

later verkiesbaar stelde voor de Tweede Kamer. Hij<br />

bleef kamerlid tot 1897 als Indië-specialist en werd<br />

uileindelijk minister van Koloniën in het kabinet<br />

Pierson-Goeman Borgesius (1897-1901). Na zijn<br />

ministerschap werd Cremer opnieuw kamerlid<br />

voor één termijn. Daarna verliet hij de politiek om<br />

in 1907 president van de NHM te worden, een post<br />

die hij tot 1912 bekleedde. In oktober 1918 ging<br />

hij als gezant naar de Verenigde Staten, waar hij<br />

het niet makkelijk had, want door de Nederlandse<br />

neutraliteit en de aanwezigheid van de Duitse kei­<br />

zer in Nederland kon hij niet op veel sympathie<br />

rekenen. Cremer wist echter te bereiken dat de<br />

Amerikaanse houding veranderde. Wegens een<br />

ernstige ziekte keerde hij in 1920 terug naar zijn<br />

landgoed, waar hij driejaar later overleed. Har­<br />

tendorf heeft naast literatuur vooral brieven en an­<br />

dere documenten uit het familie-archief Cremer<br />

geraadpleegd, die worden bewaard in het Alge­<br />

meen Rijksarchief in Den Haag. Op basis van in­<br />

terviews met kinderen van personeelsleden<br />

schreef dezelfde auteur het artikel 'De familie Cre­<br />

mer op Duin en Kruidberg'. Hierin wordt aan­<br />

dacht besteed aan het personeel, de dienstwo­<br />

ningen en de bezoekers - ook ongewenste, zoals<br />

stropers. Cees Rings beschrijft in zijn artikel 'De<br />

contacten tussen de Cremers en Anthony Fokker'<br />

de relaties met de vliegtuigbouwer. De jongste<br />

zoon van J.T. Cremer, Frits, was met Fokker be­<br />

vriend. Duin en Kruidberg heeft als 'laboratorium'<br />

voor de beide vrienden gefungeerd, en toen An­<br />

thony in 1912 zijn eigen vliegtuigbouwfabriek op­<br />

richtte, stakJ.T. Cremer daar geld in. Melde Eerste<br />

Wereldoorlog kwam voor Fokker de grote door­<br />

braak: zijn fabriek leverde 4000 vliegtuigen voor de<br />

oorlogsvoering. Toen er in de jaren twintig een ver­<br />

koopkantoor in de Verenigde Staten werd opge­<br />

r>


hij in opdracht van de Nederlandse Vereniging<br />

van Eigenaren van Vastgoed Huis en Eigendom.<br />

De vereniging, die op 1 januari 1998 ontstaan is<br />

uit een fusie van verschillende regionale en plaatselijke<br />

verenigingen van huiseigenaren, herdenkt<br />

met deze jubileumuitgave dat er al ruim honderd<br />

jaar verenigingen van huiseigenaren in Den Haag<br />

actief zijn. Hillenius geeft een chronologisch overzicht<br />

van de opkomst en ondergang van de verschillende<br />

lokale verenigingen van huiseigenaren<br />

in Den Haag. Hij kon daarbij beschikken over het<br />

- overigens beperkte - archiefmateriaal van deze<br />

verenigingen en over diverse bronnen in hel Algemeen<br />

Rijksarchief en het Haags Gemeentearchief.<br />

Zwart-wit-illustraties verlevendigen het geheel.<br />

Het boek begint met een sfeerschets van Den<br />

Haag rond 1897, die enigszins in de anekdotes<br />

blijft hangen. Huisvestingszaken komen in dit<br />

hoofdstuk nauwelijks aan bod. Dat verandert in<br />

het tweede hoofdstuk, gewijd aan de Haagse woningmarkt.<br />

Die bestond rond 1900 nog vrijwel geheel<br />

uit huurhuizen. De vaak kleine huiseigenaren<br />

werden regelmatig met wanbetalers geconfronteerd.<br />

Daarom richtte een aantal van hen in 1897<br />

de Verhuurdersbond Onderling Belang op. Het<br />

derde hoofdstuk is aan deze bond gewijd. Onderling<br />

Belang werd bestuurd door personen uit eenvoudige<br />

buurten die zelf vaak werkzaam waren in<br />

de bouw. In de overige acht hoofdstukken volgt<br />

Hillenius het reilen en zeilen van Onderling Belang<br />

en aanverwante verenigingen in Den Haag.<br />

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren slechts twee<br />

verenigingen van huiseigenaren gedurende lange<br />

tijd succesvol: Onderling Belang en de in 1915 opgerichte<br />

Vereeniging van Huis- en Grondeigenaren<br />

Het Eigendom, die in hoofdstuk zes aan bod komt.<br />

De leden van Het Eigendom waren gemiddeld genomen<br />

wat welgestelder dan die van Onderling Belang.<br />

De bladen die Het Eigendom uitgaf, waren<br />

zeer succesvol. Als vereniging toonde Onderling Belang<br />

zich echter strijdvaardiger ten opzichte van de<br />

overheid en in het adviseren van de leden.<br />

Boekbesprekingen<br />

De Duitse bezetting bracht tweespalt in de besturen<br />

van de twee Haagse verenigingen van verhuurders.<br />

In 1941 moesten de joodse leden vertrekken.<br />

Op last van de bezetter volgde er een<br />

gedwongen samengaan van de beide verenigingen<br />

onder de naam Afdeling 's-Gravenhage van de Nederlandsche<br />

Bond. In 1943 werden Scheveningen<br />

en de rest van het kustgebied ontruimd voor de<br />

aanleg van de Atlantikwall. Aangezien het daarbij<br />

voornamelijk om huurwoningen ging, nam het<br />

aantal leden van de vereniging verder toe.<br />

Na de bevrijding pakten enige oud-bestuursleden<br />

de draad weer op. Het resultaat was een fusie tot de<br />

's-Gravenhaagsche Vereeniging van Huis- en<br />

Grondeigenaren. Als gevolg van een concentratie<br />

van onroerend goed in de handen van institutionele<br />

beleggers volgden andere fusies. Zo konden vanaf<br />

de jaren zeventig ook eigenaren, die in hun eigen<br />

huis woonden, lid van de Vereeniging worden. Vanaf<br />

1990 volgden de appartementseigenaren. Inmiddels<br />

had in 1986 een fusie met de Rotterdamse zustervereniging<br />

plaats gevonden en in 1989 met<br />

andere verenigingen in de regio. Vanaf 1992 hadden<br />

de verenigingen in Zuid-<strong>Holland</strong> en Amsterdam<br />

een gemeenschappelijk blad: Huis enEigendom.<br />

Ook de verenigingsnaam werd daaraan aangepast.<br />

Organisaties uit het hele land sloten zich bij Huis en<br />

Eigendom aan. Uiteindelijk gingen de plaatselijke<br />

en regionale verenigingen injanuari 1998 op in een<br />

landelijke organisatie onder de naam Nederlandse<br />

Vereniging van Eigenaren van Vastgoed.<br />

Hoewel het overigens vlot geschreven en goed<br />

verzorgde boek in eerste instantie een brede aanpak<br />

suggereert, concentreert het zich toch voornamelijk<br />

op het bestuurlijke reilen en zeilen van<br />

de behandelde verenigingen. Het is daarom devraag<br />

of deze jubileumuitgave ook voor een breder<br />

publiek interessant is. Men zou willen dat het<br />

bedrijf wat meer tot leven was gekomen.<br />

Marie-Christine Engels<br />

57


Tastbaar verleden<br />

Een nieuw museum voor de Zaanstreek<br />

In 1995 schreefJ.W.M. de Jong een artikel voor de<br />

toenmalige rubriek Museumnieuws van dit tijdschrift,<br />

waarin hij de oprichting van een nieuw<br />

historisch museum voor de Zaanstreek aankondigde.'<br />

Het Zaans Museum zou de geschiedenis<br />

van de Zaanstreek tonen, in het bijzonder de sociaal-economische<br />

ontwikkeling van dit gebied. In<br />

september 1998 is dit museum, dat zijn collectie<br />

op onconventionele wijze presenteert, geopend.<br />

Het Zaans Museum is gevestigd op de Zaanse<br />

Schans, in een door Cor van Hillo ontworpen gebouw.<br />

Het museum is opgetrokken uit ongeschilderd<br />

beton, hout en baksteen en heeft een schuin<br />

aflopend, koperen dak. Het contrasteert sterk<br />

met de pittoreske Zaanse Schans - sommigen<br />

noemen het 'het monster van de Kalverpolder'.<br />

Wel roept het gebouw reminiscenties op aan de<br />

talloze fabriekshallen en silo's in de omgeving. De<br />

keuze voor een eigentijds gebouw sluit aan bij de<br />

wens van de museumstaf om van hel museum<br />

geen oudheidkamer te maken, en het is een gelukkige<br />

keuze: valse nostalgie wordt nu vermeden.<br />

In het museum zijn voor de bezoekers twee routes<br />

uitgezet. De korte route leidt langs een aantal<br />

audiovisuele presentaties die tezamen een raamvertelling<br />

vormen. Compilaties van films en dia's,<br />

begeleid door dichterlijke teksten van een Zaankanter,<br />

gaan in op de thema's samenleving, industrie,<br />

wind, hout en water. Hier wordt verteld hoe<br />

de drassige veengronden van de Zaanstreek de<br />

bewoners noopten een andere bron van inkomsten<br />

te zoeken dan het boerenbedrijf. Het gebied<br />

werd vanaf de 17e eeuw 'een grote fabriek op<br />

windenergie'. Molens - in de bloeitijd wel 600 -<br />

produceerden onder andere meel, olie, mosterd<br />

en verf. De introductie van de eerste houtzaagmolen<br />

in 1596 gaf een enorme impuls aan de industriële<br />

ontwikkeling. Een krukas zette de kracht<br />

van de draaiende molenwieken om in een op en<br />

neergaande beweging, waardoor boomstammen<br />

gezaagd konden worden. Deze bedrijvigheid trok<br />

nevenindustrieën aan zoals de scheepsbouw. De<br />

rivier de Zaan, uitmondend in het IJ, zorgde voor<br />

aan- en afvoer van de producten en was de bindende<br />

factor, ook nadat in de 19e eeuw een omschakeling<br />

naar moderne industrieën had plaatsgevonden,<br />

die grotendeels voortbouwden op<br />

bestaande kennis en mankracht. De audiovisuele<br />

presentaties geven een sfeervol tijdsbeeld en ma­<br />

58<br />

ken nieuwsgierig. Ze zijn op inventieve wijze aangewend:<br />

zo worden dia's van het water op de muren<br />

geprojecteerd door ronddraaiende projectoren,<br />

waardoor de beelden voorbij lijken te drijven.<br />

De film over de houtzaagmolens wordt geprojecteerd<br />

op een wand waaraan allerlei gereedschap<br />

is gehangen. De zagen, beitels en hamers<br />

worden aldus van een context voorzien.<br />

Een gedetailleerder en gevarieerder beeld van<br />

de Zaanstreek krijgt de bezoeker door de tweede,<br />

langere route te volgen, die loopt door een open<br />

depot. De museumstukken zijn uitgestald in metalen<br />

magazijnstellingen, die associaties oproepen<br />

met het industriële karakter van de Zaanstreek.<br />

Het is een bonte verzameling. Zo komt de geloofsovertuiging<br />

van de bewoners aan bod. De katholieke<br />

religie was dominant, maar vanaf de 16e<br />

eeuw bevond zich ook een aanzienlijk aantal<br />

doopsgezinden en lutherse immigranten onder<br />

de Zaanse bevolking. Een en ander wordt geïllustreerd<br />

aan de hand van armenbussen, portretten<br />

van predikanten, afbeeldingen van kerken en de<br />

brillenkoker die een doopsgezinde predikant in<br />

1864 als afscheidscadeau kreeg aangeboden. Af en<br />

toe wordt een markante Zaankanter uitgelicht. Jan<br />

Ploeger (1878-1959) bijvoorbeeld was niet alleen<br />

postbode in Krommenie, maar schreef ook talloze<br />

gedichten, revues en liedjes voor de toneelvereniging,<br />

de zwemvereniging en de brandweer. Ook<br />

voor oorkonden en menukaarten was men bij hem<br />

aan hetjuiste adres. De producten van pelmolens,<br />

cacaomolens, specerijenmolens en hennepmolens<br />

zijn tentoongesteld in rijen glazen potten. De<br />

molens zelf blijken overigens een dankbaar object<br />

te zijn geweest voor de decoratie van wanden, tegels<br />

en koektrommels. Een authentieke keuken<br />

van Bruynzeel, de eerste fabriek die houtproducten<br />

in standaarduitvoering produceerde, roept<br />

nostalgische gevoelens op. Met filmpjes worden de<br />

walvisvaart en de traankokerijen in herinnering<br />

gebracht. De walvisvaart kwam tot bloei in de tweede<br />

helft van de 17e eeuw. In die periode vertrokken<br />

jaarlijks zo'n 30 tot 50 schepen naar de Noordelijke<br />

IJszee. De traankokerijen injisp, Zaandam<br />

en Oost-Zaandam kookten het buitgemaakte walvisspek<br />

tot vloeibare traan, dat werd gebruikt als<br />

brandstof voor verlichting, voor de fabricage van<br />

zeep, in de leerbewerking en als smeermiddel of<br />

grondstof voor verf. Aan het einde van deze route<br />

1 J.M.J. de Jong, 'Een Zaans drieluik: de Zaanse Schans,<br />

een nieuw Zaans Museum en per boot naar het Zaans<br />

industrieel erfgoed', HoüandTl (1995) 415^21.


Afb. 1. Het nieuwe Zaans Museum.<br />

Fotostudio Henk van<br />

't Loo.<br />

Afb. 2. De Bruynzeelkeuken<br />

in het Zaans Museum. Fotostudio<br />

Henk van't Loo.<br />

Tastbaar verleden<br />

59


Tastbaar verleden<br />

is een supermarkt nagebouwd, waarin producten<br />

zijn uitgestald van in de Zaanstreek gevestigde fabrieken,<br />

die voornamelijk levensmiddelen vervaardigen,<br />

zoals Albert Heijn, Honig, Duyvis, Verkade<br />

en Lassie. Door het belang dat dergelijke<br />

industrieën hechten aan reclame en uit behoefte<br />

aan verpakkingen ontstond er ook een Zaanse grafische-<br />

en cartonnage-industrie.<br />

De meeste voorwerpen in het museum zijn afkomstig<br />

uit het al langer bestaande Zaans <strong>Historisch</strong><br />

Museum, dat nu gesloten is maar binnenkort<br />

zijn deuren weer zal openen als Pand Lagendijk<br />

80, ingericht als een Zaans woonhuis uit omstreeks<br />

1830. Ook de bewoners van de Zaanstreek hebben<br />

een bijdrage geleverd door voorwerpen te schenken.<br />

Hiertoe zijn zij opgeroepen door advertenties<br />

in kranten. Enkele vitrines in het museum bevatten<br />

een uitnodiging om voorwerpen aan het museum<br />

te doneren. Aan deze oproep lijkt gevolg te<br />

zijn gegeven: in het museum zijn borduurwerk,<br />

houten schooltassen, leesplankjes, brandweerstokken,<br />

speelgoed, kledingstukken en aardewerk in<br />

ruime mate aanwezig.<br />

De grote hoeveelheid voorwerpen geeft een impressionistisch<br />

beeld van de geschiedenis van de<br />

Zaanstreek. Maar omdat de historie slechts wordt<br />

aangestipt, blijft ze vooralsnog ongrijpbaar. Duidelijke<br />

informatie ontbreekt vaak. Hoe het land<br />

ruimtelijk werd ingevuld, wordt bijvoorbeeld niet<br />

CO<br />

Afb. 3. Het interieur van het<br />

Zaans Museum. Fotostudio<br />

Henk van't Loo.<br />

helder. Evenmin de wijze waarop het inwonertal<br />

van de Zaanstreek zich ontwikkelde of het verband<br />

tussen de oude en de huidige industrieën.<br />

Met name het ontbreken van chronologie en samenhang<br />

tussen de verschillende economische,<br />

sociale en culturele aspecten zijn debet aan het<br />

onsamenhangende beeld. Het museale groeimodel,<br />

dat De Jong in zijn artikel uit 1995 beschreef,<br />

moet hier verandering in brengen. Het is de bedoeling<br />

dat in de komende jaren onderdelen uit<br />

de collectie en de opstelling door thematentoonstellingen<br />

nader worden uitgewerkt. De vaste opstelling<br />

zal dan worden verrijkt met elementen uit<br />

deze thematentoonstellingen en het daarvoor verrichte<br />

onderzoek. Een dergelijke werkwijze is eerder<br />

met succes toegepast bij de inrichting van het<br />

Amsterdams <strong>Historisch</strong> Museum, toen dat naar<br />

het voormalige burgerweeshuis verhuisde.<br />

De eerste thematentoonstelling is veelbelovend.<br />

Onder de titel 'De dubbele bodem' wordt<br />

nader ingegaan op de veranderingen die de bodem<br />

heeft ondergaan door natuurlijke omstandigheden,<br />

maar vooral door toedoen van de<br />

mens. De systematische ontginningen die sinds de<br />

10e eeuw plaatsvonden, zijn in kaart gebracht en<br />

archeologische vondsten worden tentoongesteld.<br />

En er is meer. Bij de tentoonstelling werden leerlingen<br />

van een nabij gelegen school betrokken.<br />

Zij interviewden Zaankanters die dagelijks met de


Afb. 4. Een maquette van de<br />

Zaanstreek in het Zaans Museum.<br />

Fotostudio Henk van't<br />

Loo.<br />

grond werken, van tuinman tot kabellegger. Bovendien<br />

wordt ruimschoots aandacht geschonken<br />

aan de sporen en, vaak, verontreinigingen die de<br />

Zaanse industrie in de bodem heeft achtergelaten.<br />

Op plaatsen waar papiermolens stonden kunnen<br />

knopen worden gevonden, afkomstig van de<br />

lompen die als grondstof voor de papierfabricage<br />

werden gebruikt. Deze molens hebben, evenals<br />

verf-, olie- en houtzaagmolens, de bodem niet<br />

ernstig vervuild. Blauwsel- en loodwitmolens waren<br />

daarentegen wel verontreinigend. De blauwselmakerijen<br />

vervaardigden de zakjes 'blauw' die<br />

bij het wassen helderheid aan witgoed moesten<br />

geven. Als grondstof hiervoor werd ultramarijn<br />

gebruikt, dat het giftige cyaan bevat. Op de plaats<br />

van de voormalige blauwselmakerijen kunnen dus<br />

concentraties cyanide in de grond zitten. Daar<br />

waar loodwitmolens stonden, bevat de grond zware<br />

metalen. Dat de Zaanstreek de meest verontreinigde<br />

bodem van Nederland heeft, dankt zij echter<br />

veel meer nog aan de opkomst van de<br />

moderne industrie, de aanleg van spoorlijnen en<br />

autowegen en cle uitbreiding van woonwijken.<br />

Het middeleeuwse slotenpatroon vormde hiervoor<br />

een belemmering en het dempen ervan<br />

gebeurde met materiaal van dubieuze herkomst,<br />

zoals sintels en bedrijfsafval. Een pregnant voorbeeld<br />

van verontreiniging is het eiland in de Voorzaan.<br />

Door het diepe water rondom was het ei­<br />

Tastbaar verleden<br />

land uitermate geschikt voor het aanmeren van<br />

zeeschepen, met name houtschepen. De firma<br />

William Pont die zich hier gevestigd had, gold als<br />

de grootste houtimporteur ter wereld. Toen dit<br />

bedrijf in 1990 verhuisde, kon het terrein een andere<br />

bestemming krijgen. De voormalige houtbassins<br />

en insteekhavens waren echter in de loop deijaren<br />

gedempt met, naar nu bleek, zwaar chemisch<br />

afval.<br />

In 1999 zal een thematentoonstelling worden<br />

gewijd aan de 'rode Zaanstreek'. Het socialisme<br />

kreeg hier al vroeg een grote aanhang en als eerste<br />

stad in Nederland kreeg Zaandam in 1914 een<br />

communistische burgemeester. In 2000 komt de<br />

samenstelling van de bevolking aan bod. Van<br />

oudsher oefende de werkgelegenheid in de Zaanstreek<br />

aantrekkingskracht uit op buitenlanders.<br />

Deze traditie kwam op gang met het aanmonsteren<br />

van Basken, de eerste Zaanse 'gastarbeiders',<br />

op Zaanse walvisvaartschepen in de 17e eeuw. Vervolgens<br />

vestigden zich vele arbeiders uit het Oostzeegebied,<br />

Vlaanderen, Duitsland en recenter Italië<br />

en Turkije in de Zaanstreek.<br />

Hoewel de collectie bestaat uit voorwerpen die<br />

niet afwijken van die in andere historische streekmusea,<br />

is de wijze waarop zij gepresenteerd wordt<br />

zeer opvallend. De museale vormgeving van het<br />

Zaans Museum lijkt het voorlopig hoogtepunt te


Tastbaar verleden<br />

zijn van de voorkeur van cultuurhistorische instel­<br />

lingen om zich speels en interactief te presente­<br />

ren, door het gebruik van multimediale recon­<br />

structies, dramatische evocatie, audiovisuele<br />

ondersteuning en geluidsdekens.<br />

In het Zaans Museum krijgt de bezoeker bij bin­<br />

nenkomst een koptelefoon uitgereikt, die re­<br />

ageert op sensoren. Wanneer op het filmdoek<br />

molens draaien, klinkt door de koptelefoon het<br />

suizen van wieken en het klapperen van molenzei­<br />

len. Bij het passeren van de muziekinstrumenten<br />

van het fanfarekorps schalt marsmuziek. Op een<br />

groot aantal voorwerpen is barcodes bevestigd.<br />

Binnenkort kan de bezoeker deze codes scannen<br />

met een laserpen. Na afloop betaalt hij voor een<br />

uitdraai van de ingelezen objecten, met daarop<br />

een afbeelding van het voorwerp en een toelich­<br />

ting hierop. In de museumsupermarkt is een bab­<br />

belbox geplaatst, die niet alleen informatie geeft<br />

over de collectie, maar bezoekers ook uitnodigt<br />

hieraan iets toe te voegen en hun verhalen te de­<br />

len met anderen.<br />

Aan het einde van de tocht door hel museum<br />

betreedt men de Z-watch (de Z staat voor Zaan),<br />

een hedendaags, maar ditmaal levensecht, Pano­<br />

rama Mesdag. Achter een glazen wand ontvouwt<br />

zich een prachtig uitzicht op de Kalverpolder met<br />

rietkragen, de molens langs de Zaan, een enkel<br />

kerktorentje en in de verte de grootschalige in­<br />

dustrie in Wormerveer en Krommenie. Dit uit­<br />

zicht van 180° wordt door een camera op het dak<br />

verlengd tot 360°. De camera is aangesloten op<br />

een computerscherm dat tekst en uitleg geeft over<br />

hetgeen men in het vizier heeft.<br />

(.2<br />

Vele, maar nog lang niet alle ambitieuze voor­<br />

nemens van het Zaans Museum zijn verwezenlijkt.<br />

Zo zullen in de toekomst open laboratoria wor­<br />

den gerealiseerd, waar het publiek demonstraties<br />

kan volgen van het vervaardigen van museale<br />

voorwerpen zoals maquettes. Het museum heeft<br />

ook plannen voor builen de muren, zoals een<br />

rondvaart langs het industrieel erfgoed van de<br />

Zaanstreek. Het veelbelovende jonge Zaans Mu­<br />

seum is een bezoek zeker waard.<br />

Deirdre Carasso<br />

Literatuur: De dubbele bodem. Verkenningen op en on­<br />

der hel maaiveld van de Zaanstreek. Tentoonstellings­<br />

catalogus Zaans Museum (Wormer 1998).<br />

Zaans Museum<br />

Schansend 7<br />

Zaandam<br />

Telefoon: 075-6162862<br />

Di t/m za 10-17 uur; zo 12-17 uur<br />

Toegangsprijs volwassenen ƒ 10,-; kinderen tot 12<br />

jaar, CJP-houders en 65-plussers./ 6-<br />

Betaald parkeren


Inhoud<br />

31e jaargang nr. 1, 1999<br />

Jeroen Blaak<br />

Worstelen om te overleven. De zorg om het bestaan in het Memoriaal van<br />

Hermanus Verbeeck (1621-1681) 1<br />

Oscar Westers<br />

Van uitspatting naar uitspanning? Veredeling van volksvermaken in Vlaardingen,<br />

1904-1932<br />

Boekbesprekingen 47<br />

Tastbaar verleden 58<br />

Aan dit nummer werkten mee:<br />

Jeroen Blaak (1972) studeerde Maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotter­<br />

dam. Momenteel doet hij aan dezelfde universiteit promotieonderzoek naar lezen en schrij­<br />

ven in Nederland in de 17e en 18e eeuw. Adres: Erasmus Universiteit Rotterdam, kamer<br />

L3-14, postbus 1738, 3000 DR Rotterdam, e-mail Blaak@mgs.fhk.eur.nl<br />

Oscar Westers (1970) studeerde journalistiek in Tilburg en geschiedenis aan de Katholieke<br />

Universiteit Nijmegen. Zijn doctoraalscriptie ging over de veredeling van volksvermaken in<br />

Nederland tussen 1865 en 1930. Momenteel werkt hij als onderzoeker in opleiding aan de<br />

Universiteit van Amsterdam aan een proefschrift over 19e-eeuwse rederijkerskamers. Adres:<br />

Tannhauserdreef 42, 3561 HG Utrecht<br />

Omslagontwerp: Ester Wouthuysen.<br />

Productie: Uitgeverij Verloren, Postbus 1741, 1200 BS Hilversum, telefoon 035-6859856,<br />

fax 035-6836557, e-mail verloren@wxs.nl.<br />

1 9

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!