18.09.2013 Views

De Waarde van Betrokkenheid

De Waarde van Betrokkenheid

De Waarde van Betrokkenheid

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>De</strong> <strong>Waarde</strong> <strong>van</strong> <strong>Betrokkenheid</strong><br />

Essay over ethiek, het lichaam en affectieve narratologie<br />

M.L. <strong>van</strong> der Grijn<br />

Vooraf<br />

“Heimwee naar het paradijs is het verlangen <strong>van</strong> de mens geen mens te zijn.”<br />

- Milan Kundera, <strong>De</strong> Ondraaglijke Lichtheid <strong>van</strong> het Bestaan -<br />

“[W]ij zijn lichamen, wij zijn vóór alles, in de eerste plaats en bijna uitsluitend lichamen, en<br />

de toestand <strong>van</strong> onze lichamen vormt de ware verklaring voor de meeste <strong>van</strong> onze<br />

intellectuele en morele opvattingen”, schrijft Michel Houellebecq in de roman Mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> een Eiland. (2005: 188) Dit is een ethische claim: het zegt iets over het karakter <strong>van</strong> de<br />

mens, over ons zelf, ons ethos. “[P]hilosophical accounts of the self have implications for<br />

conceptions of what it is to lead a good life,” lezen we bijvoorbeeld in de Stanford<br />

Encyclopedia of Philosophy 1 . Wanneer we dus willen bezien op welke manier verhalen<br />

ethisch functioneren, zullen we ons in eerste plaats niet moeten richten op vragen naar<br />

expliciete morele codes of waardensystemen (op de wetten <strong>van</strong> de deugd), maar zullen we<br />

moeten nadenken over de relaties die verhalen onderhouden met concepties <strong>van</strong> het zelf, met<br />

vormen <strong>van</strong> subjectiviteit en ook over de manier waarop deze concepties worden<br />

gecommuniceerd door middel <strong>van</strong> narratie.<br />

Expliciet ethische claims, zoals die <strong>van</strong> Houellebecq hierboven, zijn hierin volgens mij<br />

niet het belangrijkste middel voor ethische communicatie. Het neemt de vorm aan <strong>van</strong> een<br />

propositie, waartoe men een beredeneerde houding zal innemen: een cognitieve vorm <strong>van</strong><br />

communicatie die uitgaat <strong>van</strong> een relatie tussen alles dat wij reeds (her)kennen. Meer nog<br />

dan expliciet ethische proposities, hebben sommige beelden een belangrijke relatie met de<br />

ethische operationaliteit <strong>van</strong> de teksten, omdat beelden in eerste instantie niet spreken tot<br />

onze rede, maar direct tot ons lichaam: een affectieve, in plaats <strong>van</strong> een cognitieve<br />

communicatie. Het is een kwestie <strong>van</strong> passie, <strong>van</strong> affect – <strong>van</strong> aantrekking en afstoting. Een<br />

betrokken lezer wordt betrokken door het lichaam dat het bezit; door het lichaam dat via de<br />

perceptie direct wordt aangedaan door krachten en intensiteiten die wij nog niet kennen.<br />

Ik vind ondersteuning voor deze gedachte in het werk <strong>van</strong> twee denkers die zich met<br />

specifieke beelden hebben bezig gehouden, namelijk: beelden <strong>van</strong> vervormde en hybride<br />

lichamelijkheid. Zowel Mikhail Bakhtin als Rosi Braidotti onderzoeken hoe beelden <strong>van</strong><br />

groteske, monsterlijke en vervormde lichamen in relatie kunnen worden gebracht met<br />

1 Cf. “http://plato.stanford.edu/entries/feminism-self/”


vormen <strong>van</strong> subjectiviteit, met ideeën over de menselijke aard (het zelf <strong>van</strong> de mens, als het<br />

ware).<br />

Allereerst bespreek ik het beeld <strong>van</strong> het groteske lichaam in de Renaissance, zoals dit<br />

werd omschreven door Mikhail Bakhtin in zijn werk Rabelais and his World (1968). Hij laat<br />

zien hoe beelden <strong>van</strong> fysieke lichamelijkheid in de literatuur en filosofie <strong>van</strong> de Renaissance<br />

de mens „degraderen‟ tot een gebied <strong>van</strong> pure materialiteit, waarmee haar inbedding in het<br />

grotere geheel <strong>van</strong> de wereld wordt geaffirmeerd. <strong>De</strong> nadruk ligt, voor Bakhtin, op de manier<br />

waarop deze beelden de liminaliteit <strong>van</strong> lichamen affirmeren, door een nadruk op de tijd en<br />

op, wat hij noemt, de wereld <strong>van</strong> verworden [becoming]. In het werk <strong>van</strong> Francois Rabelais<br />

laat hij zien hoe het groteske lichaam, dat een onderdeel vormt <strong>van</strong> wat hij de groteske<br />

methode noemt, een omslag in subjectiviteit teweeg brengt (dat wil zeggen: een nieuwe<br />

conceptie <strong>van</strong> het menselijk subject mogelijk maakt), die in relatie kan worden gebracht met<br />

de opkomst <strong>van</strong> de humanistische ethiek <strong>van</strong> de reanaissance, waarin een nadruk wordt<br />

gelegd op de historische vooruitgang <strong>van</strong> een onsterfelijk en kosmisch lichaam <strong>van</strong> de<br />

mensheid. Dit zogenaamde meta-narratief kan alleen bestaan bij gratie <strong>van</strong> een bepaalde<br />

visie op de menselijke aard.<br />

Het tweede beeld is dat <strong>van</strong> het monsterlijke lichaam in het laat postmodernisme. <strong>De</strong><br />

progressieve aard <strong>van</strong> het humanisme – gestoeld op de ontwikkeling <strong>van</strong> steeds<br />

indrukwekkendere technologieën – heeft geleid tot de huidige biotechnologische<br />

mogelijkheden voor de transformatie <strong>van</strong> het menselijk en dierlijk lichaam. Dit stelt grote<br />

eisen aan een concept zoals de menselijke aard en haar centrale positie in ons wereldbeeld en<br />

in onze ethiek. Het groteske lichaam, waarin het menselijk lichaam en haar Ander (het dier,<br />

of de technologie) versmelten tot een hybride eenheid, is niet langer alleen maar een deel <strong>van</strong><br />

de sociale verbeeldingsruimte (zoals de groteske beelden <strong>van</strong> vretende reuzen in het werk <strong>van</strong><br />

Rabelais, of zoals de monsterlijke beelden <strong>van</strong> humanoide aliens in postmoderne horror- en<br />

science-fiction films), maar is, daarentegen, een sociale werkelijkheid geworden:<br />

xenotransplantaties, myo-electrische protheses en cosmetische chirurgie problematiseren het<br />

humanistische mensbeeld en plaatsen ons in het posthumanisme. Een schrijver zoals Michel<br />

Houellebecq kan hierdoor zelfs groteske beelden <strong>van</strong> het lichaam presenteren (zoals een man<br />

met een artificiële anus) door middel <strong>van</strong> een volledig mimetisch precedé. (Houellebecq 2011:<br />

168)<br />

Het monsterlijke lichaam in postmoderne horror- en science fiction films<br />

functioneert, volgens Rosi Braidotti, binnen de sociale verbeeldingsruimte als een teken <strong>van</strong><br />

onze angst voor het materiële lichaam, en voor de relativering <strong>van</strong> het subject. Tegelijkertijd<br />

is het een symptomatisch teken dat verwijst naar een virtueel gebied <strong>van</strong> differentie, voorbij<br />

de bewuste ervaring <strong>van</strong> actuele objecten en momenten, waarmee het de relativering <strong>van</strong> het<br />

subject juist affirmeert: waar eindigt de mens en begint het dier of de technologie? <strong>De</strong>ze


dubbele respons die de beelden oproepen (pejoratief én affirmatief) is in eerste instantie <strong>van</strong><br />

een affectieve aard. Braidotti werkt <strong>van</strong>uit een filosofische traditie <strong>van</strong> immanentie en<br />

verworden [becoming], gestoeld op de filosofie <strong>van</strong> onder meer Gilles <strong>De</strong>leuze, die een<br />

perfect instrumentarium biedt om de affectieve aard <strong>van</strong> groteske/monsterlijke beelden te<br />

analyseren.<br />

<strong>De</strong>ze groteske en monsterlijke beelden <strong>van</strong> het lichaam functioneren ethisch gezien op<br />

een vergelijkbare manier: de degradatie <strong>van</strong> de mens tot haar pure materialiteit werkt als een<br />

kritiek op het individualisme en op een stabiele conceptie <strong>van</strong> het zelf en legt daarmee de<br />

nadruk op de symbiotische inbedding <strong>van</strong> de mens in een globaal proces <strong>van</strong> interrelatie en<br />

wederzijdse transformatie <strong>van</strong> (levende) lichamen. Het is een ecologische visie op de mens,<br />

mogelijk gemaakt door de affirmatie <strong>van</strong> haar lichamelijke positionering en <strong>van</strong> de<br />

liminaliteit <strong>van</strong> lichamen. Door de lichaamsbeelden op te vatten als tekens, of symptomen, is<br />

het mogelijk een pathologie <strong>van</strong> het literaire lichaam te beschrijven: een symptomatologische<br />

analyse <strong>van</strong> de affectieve en ethische impact <strong>van</strong> dergelijke beelden in de verhalen die<br />

circuleren in onze wereld. Hierbij staat de affectieve, pathische aard <strong>van</strong> de tekens voorop:<br />

niet een logische, beredeneerde interpretatie <strong>van</strong> de beelden (in de traditie <strong>van</strong> de<br />

structuralistische semiotiek na de linguistic turn), maar juist een pathische, affectieve<br />

symptomatologie er<strong>van</strong> (in de traditie <strong>van</strong> Spinoza, Henri Bergson en <strong>De</strong>leuze) kan fungeren<br />

als een ingang tot een ethiek <strong>van</strong> verhalen.<br />

<strong>De</strong>ze ethiek is posthumanistisch, in die zin dat het berust op de relativering <strong>van</strong> een<br />

stabiel en molair menselijk subject – op de affirmatie <strong>van</strong> het menselijk lichaam, niet als een<br />

menselijk wezen (een human being), maar als een menselijke verwording (een human<br />

becoming). Hierbij is het belangrijk ons niet te beperken tot puur cognitieve categoriën bij de<br />

bestudering <strong>van</strong> de werking <strong>van</strong> narratieve artefacten, maar om juist óók de affectieve<br />

processen <strong>van</strong> perceptie en verlangen opnieuw in ogenschouw te nemen; juist omdat deze<br />

processen voorbijgaan aan een strikt interne, autonome psychologische staat <strong>van</strong> een subject.<br />

<strong>Betrokkenheid</strong>, affiniteit en passie zijn hier de kernwoorden en de ideeën <strong>van</strong> onder meer<br />

Bakhtin en Braidotti zal ik hier gebruiken om aan te tonen hoe passie een constructief<br />

onderdeel kan vormen <strong>van</strong> het narratologisch begrippenapparaat, dat momenteel in hoge<br />

mate wordt overheerst door cognitietheorie, maar een blind oog schijnt te hebben ontwikkeld<br />

voor de ethische consequenties hier<strong>van</strong>. Toch is dit geen aanval op de cognitive turn in de<br />

narratologie, maar eerder een bescheiden poging om haar aan te vullen met, of bij te sturen<br />

door, een theorie <strong>van</strong> passie, die kan fungeren als ethische basis voor de toekomstige<br />

bestudering <strong>van</strong> de vorm en functie <strong>van</strong> verhalen in een wereld waar waardenpluralisme en<br />

nihilisme de boventoon voeren en waar een ware betrokkenheid met literaire vertellingen is<br />

wegbezuinigd naar een persoonlijke, gepsychologiseerde sfeer. Is de cognitieve narratologie<br />

een fysica <strong>van</strong> verhalen, dan is een affectieve narratologie haar metafysica.


<strong>De</strong> Renaissance: het groteske en het humanistische mensbeeld<br />

<strong>De</strong> grenzen <strong>van</strong> het menselijk lichaam kunnen zeer ambigu zijn en liminale gebieden worden<br />

al snel als abject of vulgair beschouwd. <strong>De</strong> mond, de anus, de geslachtsdelen en de porieën in<br />

de huid zijn de overgangsgebieden <strong>van</strong> een lichaam dat als monolitisch en homogeen wil<br />

worden behandeld: de stofwisseling is vrij letterlijk de uitwisseling <strong>van</strong> oude stof met nieuwe<br />

stof, zoals ook een golf nooit op twee verschillende momenten uit dezelfde watermoleculen<br />

bestaat, maar haar essentie vindt in een opeenvolging <strong>van</strong> steeds nieuwe configuraties <strong>van</strong><br />

moleculen: de paradox <strong>van</strong> het schip <strong>van</strong> Theseus in haar meest essentiële manifestatie. <strong>De</strong><br />

stofwisseling wil onzichtbaar blijven en in de dagelijkse praktijk, in de fenomenologische<br />

werkelijkheid, lijkt zij dit vaak ook te zijn.<br />

Toch zijn er verbeeldende processen actief (in onder meer de kunst en de literatuur)<br />

die de monolitische identiteit <strong>van</strong> het lichaam en het zelf relativeren. <strong>De</strong> hyperbolische<br />

uitvergroting <strong>van</strong> lichaamsopeningen (geslachtsdelen, mond, anus) en beelden <strong>van</strong> hybride<br />

wezens ergens tussen mens en dier zijn de kenmerken <strong>van</strong> het groteske. Het abjecte<br />

territorium <strong>van</strong> het lichaam, het fysiek lichamelijk lager stratum, zoals Mikhail Bakhtin het<br />

noemt, is dan ook een belangrijk element <strong>van</strong> wat Bakhtin de groteske methode noemt en dat<br />

hij relateert aan een nog oudere middeleeuwse volkscultuur <strong>van</strong> humor en populaire feesten<br />

(zoals bijvoorbeeld het carnaval). (Backtin 1968)<br />

Hij ziet een pure vorm <strong>van</strong> deze methode in het werk <strong>van</strong> de renaissancistische auteur<br />

François Rabelais. Overdreven beelden <strong>van</strong> lichamelijkheid (met name zaken als eten,<br />

drinken en seks) vormen een hoofdelement <strong>van</strong> het beeld <strong>van</strong> het groteske lichaam, een beeld<br />

dat in hoge mate wordt vergezeld door de lach <strong>van</strong> het volk. <strong>De</strong>ze lach is een resultaat <strong>van</strong> het<br />

inherent degraderende <strong>van</strong> het groteske en de middeleeuwse clown was dan ook een<br />

paradigmatisch figuur: zijn taak was de “transfer of every high ceremonial gesture or ritual to<br />

the material sphere” 2 . (20)<br />

<strong>De</strong>ze degradatie kent twee <strong>van</strong> elkaar afhankelijke elementen. Het is allereerst<br />

ambivalent, omdat het niet alleen de negatie <strong>van</strong> een gegeven is, maar tegelijkertijd een<br />

affirmatie <strong>van</strong> het nieuwe: “to degrade an object does not imply merely hurling it into the<br />

void of non-existence, into absolute destruction, but to hurl it down to the reproductive lower<br />

stratum”, het is een “comming down to earth”. (21) Het tweede element vloeit logisch uit het<br />

eerste voort: de tijd. Het verklaart de reproductieve en affirmatieve aard <strong>van</strong> het groteske:<br />

2 Bakhtin plaatst het groteske dan ook in een historiografie <strong>van</strong> de lach, waarin het, zeker in de<br />

Renaissance, een diepe filosofische betekenis heeft. Het is een positieve, regeneratieve en creatieve<br />

betekenis, die kan worden teruggevoerd naar onder meer Hippocrates (de therapeutische kracht <strong>van</strong><br />

de lach), Aristoteles (de lach als karakteriek kenmerk <strong>van</strong> de mens) en Lucianus (Menippus, lachend in<br />

Hades, waarmee de relatie met de onderwereld en de dood wordt gemaakt, die symbolisch in verband<br />

kan worden gebracht met het groteske, zie hiervoor noot 3). Cf. Bakhtin (1968), p. 67 – 71.


“The grotesque image reflects a phenomenon in transformation, an as yet unfinished<br />

metamorphosis of death and birth, growth and becoming.” (24) 3<br />

Dit behoeft een korte uitwijding: “The grotesque body,” schrijft hij, “is a body in the<br />

act of becoming.” (Bakhtin 1968: 317) Het is een lichaam in symbiose met andere lichamen<br />

en de wereld, een lichaam in een constante staat <strong>van</strong> transformatie. In de verbeelding <strong>van</strong> dit<br />

stratum <strong>van</strong> het lichaam, waarin haar individualiteit (letterlijk: haar ondeelbaarheid)<br />

verdwijnt, krijgt het lichaam een kosmisch en universeel karakter: “In the endless chain of<br />

bodily life it retains the parts in which one link joins the other, in which the life of one body is<br />

born from the death of the preceding, older one.” (318) Het beeld <strong>van</strong> het lichaam, geplaatst<br />

in de tijd, affirmeert het leven, niet <strong>van</strong> een biologisch individu, noch <strong>van</strong> een bourgeoistisch<br />

ego, maar <strong>van</strong> een “ancestral body of all the people”. (19)<br />

Het groteske lichaam vervaagt de grenzen tussen individuen en de wereld, het is een<br />

positieve affirmatie <strong>van</strong> “the sphere of earth and body in their indissoluble unity.” (19/20)<br />

Het lichaam is dan ook een concept en is allerminst gelimiteerd tot het menselijk lichaam,<br />

zelfs niet tot een dierlijk lichaam, maar moet in de meest brede zin worden opgevat (Bakhtin<br />

gebruikt hiervoor de term ancestral body), waardoor zelfs de hele planeet of de kosmos kan<br />

worden gezien als lichaam (het idee <strong>van</strong> de micro- en macrokosmos). Bakhtin spreekt<br />

bijvoorbeeld over “the image of the gay, material bodily cosmos, ever-growing and self-<br />

renewing.” (340)<br />

Dit concept <strong>van</strong> het groteske lichaam kan echter niet worden begrepen zonder dit te<br />

relateren aan de (met name Italiaanse) filosofie <strong>van</strong> de Renaissance 4 , waarin een aantal<br />

denkbeelden samenkomen die zijn terug te vinden in de groteske methode <strong>van</strong> Rabelais. In<br />

deze periode kreeg het menselijk lichaam een centrale positie toebedeeld in het universum.<br />

<strong>De</strong>ze centraliteit moet echter relatief worden bezien, aangezien deze, zoals Bakhtin claimt,<br />

niet langer in hiërarchische zin moet worden opgevat (het verticale middeleeuwse<br />

wereldbeeld), maar deel is <strong>van</strong> een horizontale opvatting <strong>van</strong> de wereld: het is niet een<br />

wereld <strong>van</strong> zijn, maar een wereld <strong>van</strong> verworden, waarin alle beweging en ontwikkeling<br />

plaatsvindt op een horizontale tijdslijn. “The human body was the center of a philosophy that<br />

contributed to the destruction of the medieval hierarchic picture of the world and to the<br />

creation of a new concept.” (362)<br />

Dit nieuwe concept functioneert onder twee stellingen die <strong>van</strong> groot belang zijn voor<br />

de manier waarop het lichaam moet worden opgevat. Allereerst betreft dit de identiteit <strong>van</strong><br />

3 Hier is duidelijk te zien hoe de degradatie <strong>van</strong> het groteske symbolisch kan worden opgevat als een<br />

reis naar de onderwereld, waarin de grenzen tussen leven en dood lijken te vervagen – in deel twee<br />

zullen we zien dat het virtuele vlak <strong>van</strong> immanentie, zoals dit in <strong>De</strong>leuze functioneert, vrij letterlijk als<br />

de onderwereld kan worden gezien. Zie ook noot 2.<br />

4 Bakhtin noemt onder meer de filosofen Pico della Mirandola, Pomponazzi, Giambattista Porta,<br />

Marsilio Ficino, Patrizzi, Giordano Bruno, Tommaso Campanella, Paracelsus en Girolamo Cardano. Cf.<br />

Bakhtin (1968), pp. 362 – 367.


lichaam en ziel: “The soul cannot be separated from the body that creates it, individualizes it,<br />

directs its activity, lends it content. Outside the body the soul would be completely empty.”<br />

(362) <strong>De</strong>ze materialistische basis functioneert samen met het idee <strong>van</strong> universele<br />

animatisatie, wat bij de filosoof Patrizzi panpsychia heet: de stelling dat alles in het<br />

universum bezield is 5 . (365)<br />

All these ideas could exercise some direct influence on Rabelais, since all of them stem<br />

from the general tendencies of the Renaissance. All things in the universe, from<br />

heavenly bodies to elements, had left their former place in their hierarchy and moved<br />

to the single horizontal plane of the world of becoming, where they began to seek a<br />

new place and to achieve new formations. The center around which these<br />

perturbations took place was precisely the human body, uniting all the varied patterns<br />

of the universe.<br />

(Bakhtin 1968: 365)<br />

Bakhtin spreekt over een beeld [image] <strong>van</strong> het lichaam, waardoor het idee zou<br />

kunnen ontstaan dat er dus „slechts‟ sprake zou zijn <strong>van</strong> een metafoor, waarin bepaalde<br />

karakteristieken <strong>van</strong> het lichaam worden getransponeerd of gerepresenteerd in een<br />

metaforisch beeld, maar het lichaam verwarren met het menselijk lichaam is op zichzelf al<br />

een metonymische handeling 6 . <strong>De</strong> kosmos als lichaam moet veeleer letterlijk worden<br />

genomen, in die zin dat het lichaam in conceptuele zin wordt opgevat als een<br />

ordeningsprincipe, waarin “een hoeveelheid materie <strong>van</strong> bep. gedaante en uitgebreidheid” 7<br />

gezamenlijk functioneert onder een individuele essentie of ziel (dat is namelijk precies de<br />

kern <strong>van</strong> het idee <strong>van</strong> universele animatisatie: de bezielde materie wil niets meer zeggen dan<br />

dat de ziel, de essentie, het zelf immanent is in de materie, in het lichaam dat haar subject<br />

individueert). Dit is in ieder geval hoe Bakhtin Rabelais leest: “He was consistently<br />

materialistic, and moreover approached matter only in its bodily aspect. In his mind the body<br />

was the most nearly perfect form of the organization of matter and was therefore the key to<br />

5 In de hermetische (magische) traditie (zie noot 8) wordt ook gesproken <strong>van</strong> spiritus mundi, die het<br />

hele universum bezielt. Cf. Yates (2010), p. 75. Dit idee <strong>van</strong> universele bezieling toont eveneens<br />

overeenkomsten met het Bersoniaanse élan vital, met name zoals dit in het werk <strong>van</strong> Gilles <strong>De</strong>leuze<br />

een rol is gaan spelen, en is, zoals zal blijken, nog steeds actueel in de posthumanistische ethiek <strong>van</strong><br />

Rosi Braidotti. Toch moeten we oppassen deze termen volledig gelijk te stellen om een al te<br />

reductionistisch beeld te voorkomen. Cf. <strong>De</strong>leuze (1991); Braidotti (2002).<br />

6 Hierbij moet worden opgemerkt dat dit metonymisch gebruik <strong>van</strong> de term lichaam (waarbij met<br />

lichaam dus het menselijk lichaam wordt bedoeld) ook bij Bakhtin is te bespeuren. Dit is vermoedelijk<br />

een kwestie <strong>van</strong> gewoonte en het wordt meestal uit de context wel duidelijk wat hij bedoelt. Toch zal in<br />

dit essay zo veel mogelijk deze conceptuele ambivalentie worden vermeden.<br />

7 Cf. Van Dale groot woordenboek der nederlandse taal, lemma: “lichaam.” Vgl. ook het lemma „body‟<br />

in de Oxford English Dictionary. Met name caterorie III “A person”, waarin lichaam wordt gebruikt in<br />

de zin <strong>van</strong> een zelf of individu en categorie IV “A collective mass”, waar het wordt gebruikt om een<br />

samengesteld geheel, in verscheidene manifestaties, aan te geven.


all matter.” (366) 8 Vooruitlopend op het tweede deel <strong>van</strong> dit essay zullen we dit filosofisch<br />

uitgangspunt belichaamd materialisme noemen.<br />

<strong>De</strong> mens staat in dit beeld <strong>van</strong> het lichaam nog steeds centraal (de humanistische<br />

filosofie <strong>van</strong> de Renaissance is uitermate antropocentrisch), maar verliest een bepaalde<br />

individualiteit <strong>van</strong> het biologische lichaam: het is een kosmisch-worden <strong>van</strong> de mens, waarin<br />

haar technologische ontwikkeling in een horizontaal, historisch perspectief wordt geplaatst,<br />

wat de mens een relatieve vorm <strong>van</strong> onsterfelijkheid verleent.<br />

Thanks to navigation and the invention of the sail, men have entered into material<br />

contact. Mankind has become one. After the invention of aviation (which Rabelais<br />

foresees), man will direct the weather, will reach the stars and conquer them. This<br />

entire image of the triumph of mankind is built along the horizontal line of time and<br />

space, typical of the Renaissance. […] Not the biological body, which merely repeats<br />

itself in the new generations, but precisely the historic, progressing body of mankind<br />

stands at the center of this system of images.<br />

(Bakhtin 1968: 367)<br />

Het beeld <strong>van</strong> het groteske lichaam – “blended with the world, with animals, with<br />

objects” (27) – affirmeert een historisch en utopisch bewustzijn <strong>van</strong> een onsterfelijk en<br />

kosmisch lichaam <strong>van</strong> de mens. Wanneer dit bewustzijn haar dynamische en veranderlijke<br />

karakter verliest en het beeld <strong>van</strong> de kosmische mens een gedogmatiseerd en monolitisch<br />

karakter krijgt (Bakhtin geeft een goed beeld <strong>van</strong> dit proces <strong>van</strong> dogmatisering in de eeuwen<br />

na de Renaissance, waar in deel twee <strong>van</strong> dit essay dieper op zal worden ingegaan) krijgen we<br />

te maken met een uitermate humanistisch idee <strong>van</strong> menselijke vooruitgang en ontwikkeling<br />

en de werkelijke, actieve constructie – met behulp <strong>van</strong> onze technologie – <strong>van</strong> de<br />

wereldgeschiedenis. Hierin is de ethische kwaliteit <strong>van</strong> het werk te zien: het beeld <strong>van</strong> het<br />

groteske lichaam zoals dit te vinden is in het werk <strong>van</strong> Rabelais (en in het grotere lichaam aan<br />

8 Astrologie, alchemie en natuurlijke magie [magia naturalis] (onderdelen <strong>van</strong> wat bekend staat als de<br />

hermetische traditie) waren belangrijke elementen (zij het vaak als onderstroom) in de filosofie <strong>van</strong> de<br />

Renaissance, onder meer door bijvoorbeeld de vertaling door Ficino in 1463 (in opdracht <strong>van</strong> Cosimo<br />

de‟Medici) <strong>van</strong> het Corpus Hermeticum <strong>van</strong> Hermes Trismegistus. Paracelsus was bijvoorbeeld een<br />

bekende alchemist en Ficino en Pico della Mirandola waren zeer invloedrijk op het gebied <strong>van</strong> de<br />

natuurlijke magie. Pico – die de natuurlijke magie <strong>van</strong> Ficino verbond met de kabbalistische traditie –<br />

wist, met hulp <strong>van</strong> paus Alexander VI, zelfs een periode <strong>van</strong> grote interesse in de magie en in Hermes<br />

Trismegistus <strong>van</strong>uit de Rooms-Katholieke kerk te bewerkstelligen, hoewel hij eerder nog <strong>van</strong> ketterij<br />

werd beschuldigd (de relatie tot de magie was dus zeer ambigu). Rabelais, zoals Bakhtin laat zien,<br />

neemt deze tradities niet erg serieus (hoewel de historische positie <strong>van</strong> de hermetische traditie, zoals<br />

beschreven in noot 13, goed in ogenschouw dient te worden genomen) en legt de nadruk met name op<br />

een radicaal materialisme in combinatie met het idee <strong>van</strong> universele animatisatie (wat ik,<br />

vooruitlopend op de bespreking <strong>van</strong> het werk <strong>van</strong> Rosi Braidotti belichaamd materialisme noem). Cf.<br />

Bakhtin (1968), p. 365/6. Voor een geleerde, historische uiteenzetting <strong>van</strong> de rol die de hermetische<br />

traditie speelde in de filosofie, wetenschap en (christelijke) religie <strong>van</strong> de Renaissance zie Yates (2010),<br />

met name de eerste tien hoofdstukken.


verhalen en culturele gebruiken waar<strong>van</strong> zijn werk een orgaan is) heeft als ethische basis<br />

gefungeerd (dat wil zeggen: heeft een bepaalde visie op de subjectiviteit <strong>van</strong> de mens<br />

gegenereerd) voor een humanistische visie op het goede leven: vooruitgang, historisch<br />

bewustzijn, technologische ontwikkeling en actieve heerschappij over de wereld zijn de<br />

morele uitgangspunten <strong>van</strong> de verdere ontwikkeling <strong>van</strong> een humanistische ethiek, die haar<br />

wortels vindt in een renaissancistische vorm <strong>van</strong> subjectiviteit, die wordt gekarakteriseerd<br />

door het groteske beeld <strong>van</strong> een kosmisch-menselijk lichaam in het centrum <strong>van</strong> het<br />

universum 9 . <strong>De</strong> groteske mothode waarmee dit mensbeeld tot stand heeft kunnen komen<br />

wordt hier verder uit het oog verloren. <strong>De</strong> affirmatieve en creatieve aard <strong>van</strong> een ambivalente<br />

vorm <strong>van</strong> degradatie en regeneratie (de groteske methode, de reis naar de onderwereld, de<br />

therapeutische functie <strong>van</strong> de dubbele beweging <strong>van</strong> negatie en affirmatie en haar relatie tot<br />

het belichaamd materialisme dat deze methode mogelijk maakte) is niet langer operationeel<br />

in het humanistische mensbeeld. We zullen een sprong in de tijd moeten maken, naar onze<br />

huidige post-industriële en posthumanistische maatschappij, om te kunnen zien wat de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> respectievelijk het groteske lichaam en de groteske methode is geweest.<br />

9 Misschien ten overvloede: hierbij impliceer ik natuurlijk geen direct causaal verband tussen een enkel<br />

literair werk en de ontwikkeling <strong>van</strong> een humanistische ethiek. Het literaire werk is ingebed in de<br />

socioculturele en temporele context <strong>van</strong> de Renaissance. Zoals Michael Gardiner opmerkt: “Bakhtin<br />

uses the figure of Rabelais as a kind of sounding-board through which to interrogate his real subject:<br />

the "thousand year old development of popular culture," which he feels has energized significant forms<br />

of European literature and culture since pre-classical times and which continues to be a potent (albeit<br />

somewhat dissipated) force even today.” Cf. Gardiner (1993), p. 766/7


Het laat-postmodernisme: het monsterlijke en het posthumanisme<br />

<strong>De</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> het humanistische mensbeeld in de laatste vijf- a zeshonderd jaar staat,<br />

zoals gezegd, in verband met de ontwikkeling <strong>van</strong> nieuwe wetenschap en technologie. Nu<br />

onze technologisch-wetenschappelijke instituties de mogelijkheid bezitten om het menselijk<br />

lichaam op het niveau <strong>van</strong> het DNA te transformeren is het stabiele, humanistische<br />

mensbeeld uitermate problematisch geworden. Eugene Thacker maakt in het artikel Data<br />

made Flesh: biotechnology and the discourse of the posthuman (2003) een onderscheid<br />

tussen twee vormen <strong>van</strong> posthumanisme; twee vertogen die in feite <strong>van</strong> elkaar verschillen<br />

door de manier waarop zij omgaan met de hedendaagse gea<strong>van</strong>ceerde vormen <strong>van</strong> bio- en<br />

infotechnologieën en de relatie daar<strong>van</strong> tot de mens.<br />

<strong>De</strong> eerste vorm noemt hij extropianisme of transhumanisme en wordt gekenmerkt door een<br />

optimistische houding ten opzichte <strong>van</strong> de levensveranderende technologieën 10 . Het houdt<br />

zich bezig met “theoretical-technical inquiries into the next phase of the human condition,”<br />

en zij geven een “technophilic account of the radical changes that leading-edge technologies<br />

will bring.” (73) <strong>De</strong>nk aan het implanteren <strong>van</strong> in laboratoria gekweekte organen, het<br />

vastleggen <strong>van</strong> de menselijke genetische structuur in enorme databanken (the human<br />

genome project 11 ), of zelfs het uploaden <strong>van</strong> onze geest naar een computer (een vooralsnog<br />

onmogelijke exercitie, die met name interessant is door het mensbeeld dat uit dit idee<br />

spreekt, hierover straks meer). (74)<br />

Thacker noemt deze vorm <strong>van</strong> posthumanisme een “ambiguous form of humanism<br />

inflected through ad<strong>van</strong>ced technologies.” (93) En wanneer we dit vergelijken met de<br />

humanistische moraal, zoals deze in deel één werd omschreven, dan kunnen we deze vorm<br />

<strong>van</strong> posthumanisme ook werkelijk zien als een ambigue, maar vooral ook gea<strong>van</strong>ceerde vorm<br />

<strong>van</strong> humanisme, of we zouden het zelfs crypto-humanisme kunnen noemen (na de uitvinding<br />

<strong>van</strong> het zeilschip, de navigatie en het vliegtuig, zijn de biotechnologie en de<br />

informatiewetenschap de logische volgende stappen in de kosmisch-menselijke constructie<br />

<strong>van</strong> het universum). <strong>De</strong> reden hiervoor is dat de extropianen werken <strong>van</strong>uit een traditie die is<br />

terug te voeren tot de ontwikkeling <strong>van</strong> onder meer de informatietheorie, de artificial<br />

intelligence, de cybernetica, en later de cognitiewetenschap, wat heeft geleid tot wat Thacker<br />

“informatic essentialism” noemt:<br />

10 Als paradigmatische denkers noemt Thacker onder meer Hans Moravec, Ray Kurzweil, Marvin<br />

Minsky en Richard Dawkins. Daarnaast bestaan er organisaties zoals het Extropy Institute<br />

(http://www.extropy.org) en de World Transhumanist Organization<br />

(http://www.transhumanism.org). Cf. Thacker (2003), p. 74.<br />

11 Cf. http://www.ornl.gov/sci/techresources/Human_Genome/home.shtml


Informatic essentialism is not a repression, denial, or effacement of the body; it<br />

proposes that the relationships between the biological body and information<br />

technology is such that the body may be approached through the lens of information.<br />

In other words, by making informatics a foundational worldview, the body can be<br />

considered as "essentially" information.<br />

Dit leidt ertoe dat het menselijk lichaam „slechts‟ een lichaam is, en kan worden<br />

(Thacker 2003: 86)<br />

geherprogrammeerd, naar lieve lust. Onze werkelijke essentie is namelijk niet het lichaam,<br />

maar een transcendente ziel of een zelf in de vorm <strong>van</strong> informatie (<strong>van</strong> software), daarom<br />

spreekt men ook wel <strong>van</strong> disembodiment. <strong>De</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> de cognitiewetenschap staat<br />

ook in direct verband met deze traditie (met name de artificial intelligence), zoals Jean-<br />

Pierre Dupuy betoogt in zijn werk On the origins of cognitive science (2009) 12 .<br />

Noch het radicaal materialisme, noch het vitalisme <strong>van</strong> het renaissancistische beeld<br />

<strong>van</strong> het lichaam is hier te bespeuren. Of ten minste: de uitgangsbasis is wel materialistisch,<br />

maar de menselijke aard wordt daar<strong>van</strong> gevrijwaard. <strong>De</strong> vrije, ambivalente aard <strong>van</strong> het<br />

groteske lichaam, zoals dit in Rabelais en de groteske methode functioneert, is verworden tot<br />

een dogmatisch beeld <strong>van</strong> een kosmisch-menselijk lichaam, dat onveranderlijk in het<br />

centrum <strong>van</strong> het universum staat. Bakhtin laat zien dat zelfs zo vroeg als in de 17 e en 18 e eeuw<br />

deze ambivalente en transciente aard <strong>van</strong> het groteske lichaam en de volkscultuur <strong>van</strong> humor<br />

die eraan verbonden is al werd vergeten.Het groteske en de lach die zij oproept wordt<br />

gestandaardiseerd in lagere canonische genres (eerst de commedia dell’arte en later in<br />

bourbeoistische komische romans) en de opkomst in Europa <strong>van</strong> de absolute monarchie, <strong>van</strong><br />

het classicisme, het rationalisme en de verlichting, transformeren het westerse denken<br />

(onder meer door de occulte status die veel Renaissance-filosofie krijgt toebedeeld 13 ) zo<br />

drastisch dat wanneer Voltaire aan het woord komt, Rabelais niet meer is dan een “drunken<br />

philosopher who wrote only when he was drunk”. (Bakhtin 1968, p. 117)<br />

<strong>De</strong> ambivalente festieve lach <strong>van</strong> Rabelais is, volgens Bakhtin, een wapen tegen<br />

dogmatisme en intolerantie; een bevrijding <strong>van</strong> fanaticisme, <strong>van</strong> angst en illusie, <strong>van</strong><br />

homogene betekenis en sentimentaliteit; een medicijn tegen atrofie; een restauratie <strong>van</strong> een<br />

ambivalente eenheid. (123) Maar paradoxalerwijs is Rabelais‟ werk zelf gedogmatiseerd en<br />

was zijn groteske lichaam zelf onderhevig aan een ernstige vorm <strong>van</strong> atrofie, waarin de<br />

12 Cf. Dupuy (2009), p. 3 – 26.<br />

13 In Yates (2010) is al te lezen hoe de hermetische traditie alsmede de alchemie en de magie door<br />

latere verlichtingsdenkers uit de wetenschappelijke geschiedenis werd geschreven (zij doet dit m.n.<br />

door de geschiedschrijving rond Giordano Bruno te herevalueren). Wouter Hanegraaff (werkende voor<br />

de capaciteitsgroep Hermetische Filosofie aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam) heeft eveneens veel<br />

geschreven over de positie <strong>van</strong> tegenwoordig als meer occult beschouwde praktijken in de<br />

wetenschapsgeschiedenis. Voor een bondig overzichtsartikel, Cf. Hanegraaff (2007).


functie <strong>van</strong> negatie bleef voortbestaan, maar de affirmatieve, regeneratieve aard er<strong>van</strong> werd<br />

vergeten: “both authentic tragedy and authentic ambivalent laughter are killed by dogmatism<br />

in all its forms and manifestations”, schrijft Bakhtin. (121)<br />

Wat overblijft is een vorm <strong>van</strong> radicaal antropocentrisch humanisme en het is precies<br />

deze eerste vorm <strong>van</strong> posthumanisme – het extropianisme – dat het mogelijk maakt de<br />

problematische aard <strong>van</strong> deze positie te begrijpen. Thacker schrijft: “the posthuman invites<br />

the transformative capacities of new technologies but reserves the right for something called<br />

“human” to somehow remain the same throughout those transformations.” (Thacker 2003:<br />

94) Dit ding genaamd “mens” is geen representatie <strong>van</strong> een reëel fenomeen; het is hooguit de<br />

representatie <strong>van</strong> een antropocentrisch en dualistisch mensbeeld, gecombineerd met een<br />

bepaald beeld <strong>van</strong> technologie (technologie als hulpmiddel, niet als socioculturele actant),<br />

dat zich in de loop <strong>van</strong> de laatste vijfhonderd jaar heeft gevormd in de sociale<br />

verbeeldingsruimte. Het is, precies, een ethische, of ethologische kwestie: het betreft onze<br />

onze ziel, ons zelf, onze subjectiviteit 14 .<br />

Dit beeld <strong>van</strong> de mens en haar lichaam is statisch en is te vertalen – binnen het<br />

wereldbeeld <strong>van</strong> het informatisch essentialisme – naar pure data. Zo kon ook het paradoxale<br />

beeld ontstaan <strong>van</strong> het uploaden <strong>van</strong> neurale patronen <strong>van</strong> de menselijke geest naar een<br />

computer 15 , waarbij op een of andere manier de “menselijkheid” <strong>van</strong> de mens in tact blijft en<br />

onsterfelijk kan voortbestaan in de hardware <strong>van</strong> een computersysteem (hieruit blijkt de<br />

dualistische oorsprong <strong>van</strong> dit crypto-cartesiaanse mensbeeld). Het humanistische idee <strong>van</strong><br />

een onsterfelijk kosmisch-menselijk lichaam is hier op het individuele, “menselijke” subject<br />

geprojecteerd, waarbij het biologische lichaam nog slechts een aan erosie onderhevige<br />

hulpbron is.<br />

<strong>De</strong>ze (individueel) onsterfelijke mens is zonder ras, zonder geslacht, zonder<br />

seksualiteit; het bestaat uit humanistische verlichtings-categorieën die zich centreren rond de<br />

intelligentie en de rede: “self-awareness, consciousness and reflection, self-direction and<br />

development, the capacity for scientific and technological progress, and the valuation of<br />

rational thought,” dat is de essentie <strong>van</strong> de mens volgens het extropianisme: het zijn mensen<br />

zonder poep, zonder urine, gal, bloed, hormonen, zweet, sperma en vaginale afscheiding (en<br />

als zij deze al hebben, dan zijn dit slechts behandelbare tekortkomingen); het zijn<br />

14 Ethologie moet hier worden opgevat op de manier waarop dit werd verwoord door Gilles <strong>De</strong>leuze en<br />

Félix Guattari: “In the same way that we avoided defining a body by its organs and functions, we will<br />

avoid defining it by Species or Genus characteristics; instead we will seek to count its affects. This kind<br />

of study is called ethology, and this is the sense in which Spinoza wrote a true Ethics.” Cf. <strong>De</strong>leuze en<br />

Guattari (2011), p. 283. Met andere woorden: ethologie is de studie naar de interrelatie en wederzijdse<br />

transformatie <strong>van</strong> het karakter (ethos) – i.e. een studie naar de affecten – <strong>van</strong> lichamen in de breedste<br />

zin <strong>van</strong> het woord. Dit is eveneens de manier waarop deze term wordt gebruikt in het werk <strong>van</strong> Rosi<br />

Braidotti, dat hieronder ter sprake zal komen. Zij spreekt bijvoorbeeld over “an ethology of forces – an<br />

ethics of mutual interdependence.” Cf. Braidotti (2002), p. 225/6.<br />

15 Dit idee is afkomstig <strong>van</strong> Hans Moravec en wordt beschreven in Moravec (1988), p. 109 – 110. Vgl.<br />

Thacker (2003), p. 74.


transcendentale, steriele, denkende wezens, zonder lichaam – alsof het cartesiaanse cogito<br />

het nut <strong>van</strong> dat vlezige omhulsel niet meer inzag en er simpelweg uit is opgestegen, op zoek<br />

naar een homogene cyber-realiteit, waarin het niet langer wordt lastiggevallen door de geur<br />

<strong>van</strong> ontbindend vlees, de verwerpelijkheid <strong>van</strong> lichamelijke begeerte en de tijdrovende,<br />

opdringerige omslachtigheid <strong>van</strong> de stofwisseling. (75) Binnen de radicale transformaties <strong>van</strong><br />

het extropianisme, worden deze menselijke kenmerken paradoxalerwijs als constanten<br />

veronderstelt: het lichaam, het vlees, het medium is niet de boodschap 16 . Het<br />

extropianistische, crytpo-cartesiaanse ideaal <strong>van</strong> disembodiment propageert een utopische<br />

wereld zonder vrouwen, homo‟s en negers 17 .<br />

Het is de tweede vorm <strong>van</strong> posthumanisme, die Thacker kritisch posthumanisme noemt, die<br />

een theoretisch, kritisch en meer ecologisch alternatief is op het extropianisme.<br />

Theorists such as [Donna] Haraway, Katherine Hayles, Rosi Braidotti, Scott<br />

Bukatman, and Keith Ansell-Pearson have shown how any critical perspective on the<br />

human-technology relationship will have to pay special attention to the underlying<br />

assumptions in place in declarations such as those by the Extropy Institute.<br />

(Thacker 2003: 79)<br />

Het is ook in deze traditie dat een verband kan worden gevonden met het ambivalente en<br />

regeneratieve verwordings-principe dat Bakhtin zo bewonderde in het werk <strong>van</strong> Rabelais: de<br />

groteske methode. Het werk <strong>van</strong> Rosi Braidotti zal hier als voorbeeld dienen <strong>van</strong> deze<br />

traditie. In onder meer haar werk Metamorphoses: towards a materialist theory of<br />

becoming (Braidotti 2002) geeft zij een overzicht <strong>van</strong> haar filosofie, gebaseerd op het werk<br />

<strong>van</strong> onder meer Gilles <strong>De</strong>leuze en Luce Irigaray. Tegenover de extropianistische idealen <strong>van</strong><br />

disembodiment, affirmeert zij het leven in haar lichamelijke aspecten en roept dan ook uit:<br />

“[I] remain to the end proud to be flesh!” (257) Zij beschrijft haar filosofie dan ook als<br />

belichaamd of bevleest materialisme: een monistische immanentiefilosofie gestoeld op het<br />

16 Cf. Thacker (2003): p. 89 – 93.<br />

17 Katherine Hayles laat in de inleiding op haar werk How we became posthuman (Hayles 1999) zien<br />

hoe Alan Turing, een <strong>van</strong> de grondleggers <strong>van</strong> de artificial intelligence en de daarmee verwante<br />

cybernetica, grof met zijn neus op de feiten werd gedrukt. Hij kwam in aanraking met politie en justitie<br />

<strong>van</strong>wege zijn homoseksualiteit en kreeg “court-ordered hormone treatments for his homosexuality”.<br />

(xii) Een voorval zoals dit zou de utopische idealen <strong>van</strong> disembodiment kunnen verklaren <strong>van</strong>uit een<br />

individueel psychologisch perspectief, maar valideert ze natuurlijk niet. Het kleurt deze gedachte<br />

eerder met de geest <strong>van</strong> escapisme, met het idee te willen ontsnappen uit de belichaamde positionering<br />

<strong>van</strong> een minderheidssubject in het socioculturele en biopolitieke machtsveld, waarin het “normale”<br />

meerderheidssubject niet schroomt de fysieke herstructurering <strong>van</strong> biologische lichamen in te zetten<br />

als mechanisme tot socioculturele normalisatie. Wat is een betere manier om de negatieve<br />

differentiatie aan de hand <strong>van</strong> lichamelijke eigenschappen te voorkomen, dan de volledige uitwissing<br />

<strong>van</strong> het lichaam en haar ideosyncratische karakteristieken?


denken in processen, verhoudingen en symbiotische vormen <strong>van</strong> interrelatie en<br />

transformatie <strong>van</strong> lichamen. Het is de zoektocht naar een stijl waarin de notie <strong>van</strong> een<br />

nomadische subjectiviteit (het idee dat ons zelf onderhevig is aan continue processen <strong>van</strong><br />

transformatie) kan worden vormgegeven in beelden die zij figuraties noemt:<br />

By figuration I mean a politically informed map that outlines our own situated<br />

perspective. A figuration renders our image in terms of a decentred and multi-layered<br />

vision of the subject as a dynamic and changing entity. The definition of a person‟s<br />

identity takes place in between nature-technology, male-female, black-white, in the<br />

spaces that flow and connect in between. […] A figuration is a living map, a<br />

transformative account of the self – it is no metaphor. Being nomadic, homeless, an<br />

exile, a refugee, a Bosnian rape-in-war victim, an itinerant migrant, an illegal<br />

immigrant, is no metaphor. […] These are highly specific geo-political and historical<br />

locations – history tattooed on your body.<br />

(Braidotti 2002: 2/3)<br />

Het groteske lichaam in de Renaissance is zo‟n figuratie, aangezien het de mens localiseert in<br />

een continuüm <strong>van</strong> materiële, politieke en ideologische posities: het is een ecologische<br />

cartografie <strong>van</strong> de mens in de Renaissance, <strong>van</strong> de mens op een moment <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> de<br />

cultuur <strong>van</strong> de middeleeuwen naar de humanistische cultuur <strong>van</strong> de renaissance en het vroeg<br />

modernisme 18 .<br />

Zoals gezegd, heeft Bakhtin de degradatie <strong>van</strong> het groteske in de eeuwen na de<br />

Renaissance reeds beschreven in zijn studie <strong>van</strong> Rabelais. Tijdens de Romantiek is het<br />

groteske verworden tot een typisch romantische topos, die met name kan worden gevonden<br />

in de romantische Gotiek (het monster <strong>van</strong> Frankenstein is bijvoorbeeld een typische vorm<br />

<strong>van</strong> het romantisch-groteske lichaam). “The bodily became vulgar,” schrijft Bakhtin. (Bakhtin<br />

1968: 39) Het heeft haar verhouding tot de groteske methode en de volkse lach verloren en<br />

wordt gekoppeld aan de romantische noties <strong>van</strong> het individuele en geïsoleerde zelf. Een goed<br />

voorbeeld hier<strong>van</strong> is de functie <strong>van</strong> het thema <strong>van</strong> het masker in respectievelijk de<br />

middeleeuwse volkscultuur en de Romantiek. Wijst het, volgens Bakhtin, bij de eerste nog<br />

naar de essentie <strong>van</strong> het groteske (door de interrelatie <strong>van</strong> realiteit en beeld, door de<br />

verwerping <strong>van</strong> conformiteit met het zelf), bij de laatste symboliseert het masker “a terrible<br />

18 Bakhtin noemt het grote werk <strong>van</strong> Rabelais (Gargantua, Cf. Rabelais (1996)) dan ook in hoge mate<br />

encyclopedisch. Het plaats zijn groteske lichamen in een cartografie <strong>van</strong> contemporaine<br />

wetenschappellijke, filosofische en religieuze kennis en <strong>van</strong> de gebruiken en gewoonten <strong>van</strong> het volk.<br />

Cf. Bakhtin (1968), p. 108 – 110. In dat opzicht zou het interessant zijn om gelijksoortige overwegingen<br />

te maken bij andere grote, encyclopedische romans, zoals die <strong>van</strong> Goethe (Faust), Joyce (Finnegans<br />

Wake) of zelfs Mulisch (Ontdekking <strong>van</strong> de Hemel). Ook het werk <strong>van</strong> Michel Houellebecq, met name<br />

zijn romans Elementaire <strong>De</strong>eltjes (Houellebecq 2007) en Mogelijkheid <strong>van</strong> een Eiland (Houellebecq<br />

2005), vertonen dezelfde kenmerken, waar ik overigens verder niet op in zal gaan in dit essay.


vacuum”, waarachter zich een “nothingness” schuilhoudt – de melancholische diepte <strong>van</strong> een<br />

authentiek en geïsoleerd individu. (39/40) Bij Braidotti vinden we het groteske dan ook<br />

alleen maar terug als een voetnoot bij de Gotiek en dan met name de postmoderne, populaire<br />

variant daar<strong>van</strong>: “the monstrous, the grotesque, the mutant and the downright freakish have<br />

gained widespread currency in urban post-industrial cultures also known as „postmodern<br />

gothic‟.” 19 (177/8)<br />

Het gedogmatiseerde residu <strong>van</strong> Bakhtin‟s groteske methode – het groteske waarin<br />

alleen nog de negatieve functie er<strong>van</strong> effectief is en waarin het lichaam een vulgair en<br />

verwerpelijk omhulsel vormt – komt overeen met het statische en antropocentrische<br />

cryptohumanisme <strong>van</strong> de extropianen. Bij Braidotti en het kritisch posthumanisme wordt de<br />

groteske methode echter weer tot haar volledige functionaliteit teruggebracht, zij het niet<br />

langer onder precies dezelfde noemer. Zij vindt het met name in marginale en hybride<br />

genres: “science-fiction, science-fiction horror and cyberpunk”. (182) In science-fiction ziet<br />

ze de decentralisering <strong>van</strong> de mens in ons wereldbeeld: “it manages to establish a continuum<br />

with the animal, mineral, vegetable, extra-terrestrial and technological worlds. It points to<br />

post-humanist, bio-centred egalitarianism.” (183) Iets soortgelijks is functioneel in het<br />

horrorgenre:<br />

What horror has to do with is the lifting of categorical boundaries between humans<br />

and their others: racialized or ethnic others, animals, insects or inorganic and<br />

technological others. The monstrous body fulfils the magical or symptomatic function<br />

of indicator of the register of difference […].<br />

(Braidotti 2002: 191)<br />

Dit register <strong>van</strong> differentie is de centrale categorie voor Braidotti en het is belangrijk dit te<br />

begrijpen in relatie tot de <strong>De</strong>leuziaanse immanentiefilosofie die zij aanhangt. Hierin zijn<br />

dezelfde twee kenmerken te vinden als in de groteske methode. Aan de ene kant de<br />

ambivalente status <strong>van</strong> negatie én affirmatie en tevens de relatie tot de tijd. Ik zal hier nu<br />

dieper ingaan op de filosofische gronden <strong>van</strong> Braidotti‟s positie, om de relatie tussen deze<br />

groteske en monsterlijke lichamen en een posthumanistische ethiek <strong>van</strong> differentie aan te<br />

geven.<br />

19 <strong>De</strong>nk aan een heel scala aan populaire gengres zoals musical, film, videogames, maar ook sciencefiction<br />

romans en dergelijke. Als voorbeelden geeft ze de musicals <strong>van</strong> Andew Lloyd Webber (Cats en<br />

Phantom of the Opera), vroege cinema zoals de klassiekers Nosferatu en The Golem, en later films<br />

zoals The Exorcist (1971) en Rosemary’s Baby (1967). Ook TV-series zoals Star Trek kunnen hierbij<br />

worden gerekend en verder SF-films zoals de Aliens serie, Independence Day, E.T. en dergelijke. Cf.<br />

Braidotti (2002), pp. 178 – 180.


<strong>De</strong> relatie tot de tijd moet worden opgevat in de zin <strong>van</strong> het Bergsoniaanse duratie. Claire<br />

Colebrook, in Gilles <strong>De</strong>leuze (2002), beschrijft dit als volgt:<br />

From the complex flow of time we produce ordered wholes – such as the notion of the<br />

human self. We then imagine that this self preceded or grounded the flow of time<br />

rather than being an effect of time. […] Time is not extensive; it is not the connection<br />

of distinct units. Time is intensive; always taking the form of different and divergent<br />

„durations‟.<br />

( Colebrook 2002: 41)<br />

<strong>De</strong>ze tijd is virtueel en de geordende gehelen die wij met onze intelligentie kunnen bevatten<br />

zijn de verschillende actualisaties <strong>van</strong> deze beweging <strong>van</strong> de tijd. “Time is the power of life to<br />

move and become. […] There is not a world that contains time; there is a flow of time, which<br />

produces „worlds‟ or durations.” (42) Dit stratum <strong>van</strong> verworden, deze temporele, virtuele<br />

flux waaruit de wereld <strong>van</strong> objecten en momenten voortkomt kan niet worden begrepen met<br />

de intelligentie alleen (dit is immers slechts die faculteit waarmee wij reeds geactualiseerde<br />

composities – objecten, momenten, kortom de wereld – plaatsen in cognitieve structuren),<br />

maar moet worden gedacht door middel <strong>van</strong> een methode die <strong>De</strong>leuze, in navolging <strong>van</strong><br />

Henri Bergson, intuïtie noemt:<br />

This means going beyond the perception of something in its actual form to the virtual<br />

components that make it up. Through intuition we see the flow of time beyond<br />

spatialised images, or we see the movements of thinking beyond fixed meanings. We<br />

see the genetic element in all life – the process of difference from which different<br />

beings are actualised.<br />

(Colebrook 2002: 46)<br />

In dat opzicht moet een onderscheid worden gemaakt tussen realisatie en actualisatie, omdat<br />

realisatie zich verhoudt tot het mogelijke in een relatie <strong>van</strong> gelijkvormigheid (een gebeurtenis<br />

of moment wordt verondersteld de realisatie <strong>van</strong> een mogelijkheid te zijn: het moment<br />

bestond al als mogelijkheid en hoefde alleen nog gerealiseerd te worden), terwijl een<br />

actualisatie verschilt <strong>van</strong> hetgeen wordt geactualiseerd:<br />

The virtual […] does not have to be realized, but rather actualized; and the rules of<br />

actualization are not those of resemblance and limitation, but those of difference or<br />

divergence and of creation. […] [T]he characteristic of virtuality is to exist in such a


way that it is actualized by being differentiated and is forced to differentiate itself, to<br />

create its lines of differentiation in order to be actualized.<br />

(<strong>De</strong>leuze 1991: 97)<br />

Dit onderscheid tussen virtueel en actueel is <strong>van</strong> het grootste belang en maakt ook de<br />

ambivalente beweging <strong>van</strong> negatie en affirmatie duidelijk. Actualisatie betekent namelijk<br />

creatie (<strong>van</strong> een origineel, immanent verschil; neem bijvoorbeeld kleur: omdat het spectrum<br />

eeuwig deelbaar is, is het altijd mogelijk een nieuwe kleur te creëren, i.e. te actualiseren) en<br />

in die zin is het verwijzen naar het virtuele niet alleen een negatie, maar ook een creatie: “to<br />

degrade an object does not imply merely hurling it into the void of non-existence, into<br />

absolute destruction, but to hurl it down to the reproductive lower stratum”. (Bakhtin 1968:<br />

21) Omdat het actuele en het virtuele niet gelijkvormig zijn is de beweging <strong>van</strong> actueel naar<br />

virtueel en terug een vernieuwing: de creatie <strong>van</strong> een origineel verschil.<br />

Het groteske in de Renaissance eveneals het monster in het late postmodernisme zijn<br />

beelden die noties <strong>van</strong> het (menselijk) zelf terugplaatsen in deze intensieve flux <strong>van</strong> de tijd,<br />

<strong>van</strong> het verworden, waarin de interrelaties <strong>van</strong> verschillende duraties of verwordingen<br />

[becomings] (zoals mens, plant, microob, technologie of kosmos) evident worden: een<br />

genetisch verschil binnen het extensieve zelf wordt geactualiseerd aan de hand <strong>van</strong> de<br />

intensieve en virtuele microconstellaties die immanent zijn in het subject. In dat opzicht<br />

schrijft Colebrook: “Our relation to time is ethical and political precisely because it is our way<br />

of living time (or our „duration‟) which explains the problem of politics: how is it that our<br />

desire submits to its own repression?” (2002: 41) En dat komt door de creatie <strong>van</strong> interne<br />

illusies, zoals het molaire zelf, schrijft ze. (41) <strong>De</strong> term illusie kan hier verwarrend zijn: de<br />

term wekt de indruk dat er authentieke en primaire actualisaties bestaan, die kunnen<br />

functioneren als een soort bevoorrechte werkelijkheid waarmee onze Ideeën overeen zouden<br />

moeten stemmen – de non-isomorfe relatie tussen virtueel en actueel loopt zo het risico uit<br />

het oog te worden verloren. Toch is het duidelijk wat zij bedoelt: niet de actualisatie zelf is de<br />

illusie, maar de relatie er<strong>van</strong> met de tijd. “The everyday illusion is that life flows from one<br />

moment to the next and that we exist „in‟ some general line of time.” (42)<br />

Het monsterlijke lichaam in de postmoderne Gotiek heeft in dat opzicht dezelfde<br />

ethische functie als het groteske lichaam had in de late middeleeuwen en de Renaissance: het<br />

is een beeld dat functioneert als teken, als een index voor een niveau voorbij de ervaring <strong>van</strong><br />

actuele, stabiele, molaire en extensieve objecten en momenten (waarin het zelf in feite wordt<br />

bezien <strong>van</strong> buitenaf, als een extensief object dat wordt ervaren en begrepen: intelligo ergo<br />

sum) en het laat hun gezamenlijke verdwijnpunt zien in het virtuele vlak <strong>van</strong> immanentie, in<br />

het niveau <strong>van</strong> verworden waarin een origineel verschil haar oorsprong vindt in een gebied<br />

<strong>van</strong> intensiteiten, in een onpersoonlijke tijd – het is het lichaam “in the act of becoming.”


(Bakhtin 1968: 317) Het is ook in die zin dat het bovengenoemd citaat <strong>van</strong> Braidotti moet<br />

worden begrepen: “The monstrous body fulfils the magical or symptomatic function of<br />

indicator of the register of difference”, betekent hier letterlijk dat het een symptoom is, een<br />

teken 20 .<br />

Een teken moet hier niet in de Saussuriaanse zin worden opgevat als een betekenaar<br />

[signifier] met een arbitraire relatie tot een betekenis [signified], maar het moet in de<br />

<strong>De</strong>leuziaanse zin worden opgevat als een indicatie <strong>van</strong> pathos, <strong>van</strong> affect (of <strong>van</strong> de passies in<br />

Spinoza), als communicatie in de zin <strong>van</strong> een systeem <strong>van</strong> verhoudingen 21 tussen<br />

intensiteiten – een pathologische ecologie, als het ware. Het teken in <strong>De</strong>leuze is in feite een<br />

alternatief voor de in zijn tijd overweldigende populairiteit <strong>van</strong> de linguistic turn: hij<br />

onteigent de eeuwige regressie <strong>van</strong> een <strong>De</strong>rridiaans il n’y a pas dehors de texte, waarin de<br />

uiteindelijke betekenis <strong>van</strong> een term steeds afwezig is, verhuld achter steeds nieuwe<br />

constellaties <strong>van</strong> tekens, door aan te nemen dat er wel degelijk een zinnige relatie met het<br />

object <strong>van</strong> betekenis mogelijk is door middel <strong>van</strong> een affectieve verhouding: het teken<br />

verwijst niet naar een extensiteit, een actueel object, maar naar een intensiteit, een virtueel<br />

verschil: wat <strong>De</strong>leuze in Proust and Signs een essentie noemt. (<strong>De</strong>leuze 2008: 28)<br />

In die zin kunnen we spreken <strong>van</strong> een pathologie of symptomatologie <strong>van</strong> het teken –<br />

een semiologie die in de plaats komt <strong>van</strong> een structuralistische semiotiek 22 – waarin het<br />

teken functioneert als symptoom <strong>van</strong> een pathische of affectieve aandoening, <strong>van</strong> een<br />

immanente communicatie. Dat het (westerse) denken een paradoxale verhouding heeft tot<br />

deze gedachte, maakt de moderne en gebruikelijke betekenis <strong>van</strong> de term pathologie al<br />

duidelijk: “The term passion, of course, is of the same etymological root as the notion of<br />

pathology. Both of them, in western culture, bear connotations of a disease that shatters the<br />

20 Het laat eveneens zien hoe deze visie een bepaalde vorm <strong>van</strong> spiritualisme beoogt. <strong>De</strong> magische<br />

functie <strong>van</strong> de beelden, zoals Braidotti het noemt, om het virtuele te ontdekken moet worden begrepen<br />

in relatie tot het occultisme <strong>van</strong> de Renaissance, zoals in deel 1 besproken. Het sprituele is in feite een<br />

alternatieve term voor het virtuele. In het vroege werkje Proust and Signs <strong>van</strong> <strong>De</strong>leuze (het eerste deel<br />

waar<strong>van</strong> hij in 1964 schreef) gebruikt hij dan ook de term spiritueel in plaats <strong>van</strong> virtueel. Een wereld<br />

of duratie beschrijft hij hier dan ook als een “spiritual milieu populated by essences”, waarbij hij<br />

essentie opvat in de zin <strong>van</strong> een “internal difference”. Cf. <strong>De</strong>leuze (2008), p. 25 en 28. <strong>De</strong> relatie <strong>van</strong><br />

<strong>De</strong>leuze tot het werk <strong>van</strong> Antonin Artaud is hierbij eveneens interessant, omdat <strong>De</strong>leuze in hoge mate<br />

door zijn terminologie is beïnvloed. Artaud, op zijn beurt, grijpt in hoge mate terug op het<br />

spiritualisme <strong>van</strong> de Renaissancistische alchemie en <strong>van</strong> de magie. Het theater dat Artaud voor ogen<br />

had is een soort grand oeuvre: “het theater evenals de alchemie, wanneer men het naar zijn<br />

grondslagen en zijn ondergrondse wezen beschouwt, [is] aan een aantal fundamenten gebonden […]<br />

die dezelfde zijn voor alle kunsten en die op het terrein <strong>van</strong> de verbeelding en <strong>van</strong> de geest streven naar<br />

een analoge doelmatigheid als die welke in staat stelt op fysiek gebied werkelijk goud te maken. […] <strong>De</strong><br />

alchemie zowel als het theater zijn zogezegde virtuele kunsten, die hun doel zomin als hun<br />

werkelijkheid in zich dragen.” Cf. Artaud (2008), p. 58<br />

21 Het idee <strong>van</strong> <strong>De</strong>leuze‟s relatie tot de linguistic turn en de omschrijving <strong>van</strong> communicatie als een<br />

systeem <strong>van</strong> verhoudingen ben ik verschuldigd aan Rosi Braidotti, die hierover uitwijdde tijdens een<br />

<strong>van</strong> haar <strong>De</strong>leuze-seminars aan de Onderzoekschool Literatuurwetenschap (OSL) in 2011.<br />

22 Een synoniem voor symptomatologie is dan ook, wanneer we de Van Dale volgen, semiologie. Cf. het<br />

lemma “symptomatologie” in Van Dale Online.


alance of the subject.” Braidotti noemt dit “the pathologization of the passions”, waar<strong>van</strong> de<br />

hysterische huisvrouw als modern simulacrum een goed voorbeeld is 23 . (Braidotti 2002: 143)<br />

Wat hier speelt is dus een herwaardering <strong>van</strong> de relatie tussen pathos en logos, tussen<br />

affectie en cognitie, tussen intuïtie en intelligentie, tussen creativiteit en kritiek: kortom,<br />

tussen actief en reactief. Dit is te verbinden aan twee vormen <strong>van</strong> differentie, zoals Braidotti<br />

deze aangeeft. Intuïtie verwijst naar een affirmatieve en positieve vorm <strong>van</strong> verschil, die<br />

voorbij gaat aan een pejoratieve en negatieve vorm, gebaseerd op een dialectische<br />

tegenstelling tussen het molaire zelf en de Ander, of tussen logos en antilogos, zoals <strong>De</strong>leuze<br />

dit verwoordt. (2008: 69 – 75)<br />

The logos is a huge Animal whose parts unite in a whole and are unified under a<br />

principle or a leading idea; but the pathos is a vegetal realm consisting of cellular<br />

elements that communicate only indirectly, only marginally, so that no totalization,<br />

no unification, can unite this world of ultimate fragments.<br />

(<strong>De</strong>leuze 2008: 113)<br />

Door differentie op te delen in een pejoratieve/negatieve en een affirmatieve/positieve<br />

variant, is het eveneens mogelijk om het verschil te begrijpen tussen het groteske zoals dit in<br />

Rabelais te vinden is (de positieve, creatieve en actieve affirmatie <strong>van</strong> verschil in een pure<br />

staat <strong>van</strong> verworden: de groteske methode als intuïtieve kennis <strong>van</strong> onze essentie, als het<br />

vegetaal-worden <strong>van</strong> het zelf) en de gedogmatiseerde versie er<strong>van</strong> (een pejoratieve,<br />

dialectische en reactieve negatie <strong>van</strong> de Ander in relatie tot een stabiel en molair<br />

meerderheidssubject zoals de Mens). “Pejorative otherness, or „monstrous others‟, help<br />

illuminate the paradoxical and dissymmetrical power relations within western theories of<br />

23 Een ander goed voorbeeld is de Wolf-Man – een <strong>van</strong> de bekende case-studies <strong>van</strong> Sigmund Freud –<br />

die het volgende schrijft in zijn memoires: “I was glad that I was no longer the slave of my passion, and<br />

that I had found my „ego‟ again.” (Gardiner 1973: 77) Hierin ligt de kern <strong>van</strong> het probleem dat <strong>De</strong>leuze<br />

heeft met de psychoanalyse: de centrale positie die het ego, dat molaire zelf, inneemt in dit systeem.<br />

Het werk Anti-Oedipus, dat <strong>De</strong>leuze samen met de psychoanalyticus Félix Guattari schreef, is daar<br />

onder meer een reactie op. Tegenover Oedipalisatie (de indexering <strong>van</strong> seperate affecten of passies op<br />

een centraal ego) plaatsen zij de figuur <strong>van</strong> de schizofreen: “Freud doesn‟t like schizophrenics. He<br />

doesn‟t like their resistance to being oedipalized, and tends to treat them more or less as animals. They<br />

mistake words for things, he says. They are apathetic, narcissistic, cut off from reality, incapable of<br />

achieving transference; they resemble philosophers – “an undesirable resemblance.”” (<strong>De</strong>leuze &<br />

Guattari 2009: 25) Toch staat het werk <strong>van</strong> Freud dichter bij <strong>De</strong>leuze dan dat het werk <strong>van</strong> Jacques<br />

Lacan dat staat, dat, zoals bekend, het onderbewuste structureert als een taal (in de traditie <strong>van</strong> de<br />

Saussuriaanse linguistiek) en aldus de eeuwige regressie <strong>van</strong> de betekenis als een fundamenteel<br />

principe <strong>van</strong> gebrek, of schaarste [lack] inbouwt in het onderbewuste. Maar het verlangen, die motor<br />

<strong>van</strong> de passies, “does not lack anything; it does not lack its object. It is, rather, the subject that is<br />

missing in desire, or desire that lacks a fixed subject; there is no fixed subject unless there is<br />

repression. […] [D]esire is the Real in and of itself.” (<strong>De</strong>leuze & Guattari 2009: 28) Oftewel: het vlak<br />

<strong>van</strong> immanentie waarin lichamen in een eco-pathologisch proces <strong>van</strong> symbiotische interrelatie staan,<br />

waaruit dus blijkt dat affect en verlangen niet kunnen worden gereduceerd tot een gepsychologiseerd,<br />

individualistisch proces (het is geen emotie, geen intern proces binnen de diepte <strong>van</strong> een onkenbaar en<br />

autonoom subject), maar deel uitmaken <strong>van</strong> de complexe habitus <strong>van</strong> de mens.


subjectivity. The freak, not unlike the feminine and the ethnic others, signifies devalued<br />

difference.” (Braidotti 2002: 197) Een humanistische en technofobe tegenaanval op het<br />

transhumanisme, zoals het werk Our Posthuman Future <strong>van</strong> Francis Fukuyama (2002), valt<br />

dus nog steeds binnen deze dialectiek <strong>van</strong> logos en antilogos. Fukuyama is bang dat de<br />

huidige levensveranderende technologieën de menselijke aard en de liberale democratie<br />

zullen ondermijnen. In dat opzicht is zijn uitgangspunt hetzelfde als die <strong>van</strong> de extropianen:<br />

een stabiel en molair beeld <strong>van</strong> de menselijke aard in het centrum <strong>van</strong> het universum.<br />

Het kritisch posthumanisme <strong>van</strong> Braidotti neemt wat dat betreft een andere positie in.<br />

Ze is geen anti-humanist of postmodernist (in de pejoratieve zin waarin deze term soms<br />

wordt gebruikt) waarbij een radicaal relativisme de notie <strong>van</strong> de mens volledig wegvaagt en<br />

onbruikbaar maakt. Zij claimt: “Although, for the purposes of my ethical project, the human<br />

still gets preferential treatment, I consider this a matter of habit, not of values.” (Braidotti<br />

2007: 110) Dit lijkt een vreemde constatering voor iemand die het onderscheid tussen mens<br />

en niet-mens relativeert, maar het wil in feite niets meer zeggen dan dat haar betrokkenheid<br />

tot, of affiniteit met de mens niet wordt gekenmerkt door een morele waardering <strong>van</strong> de<br />

stabiele aard of zelfidentiteit <strong>van</strong> de Mens (de weg <strong>van</strong> het humanisme en <strong>van</strong> zowel het<br />

extropianisme als haar tegenstanders zoals Fukuyama; de weg <strong>van</strong> pejoratieve, dialectische<br />

differentie, de weg <strong>van</strong> de Logos), maar simpelweg door de ethische (en dus affectieve) aard<br />

<strong>van</strong> de dynamische en pluriforme verhouding zelf, waaruit dus een affirmatieve vorm <strong>van</strong><br />

differentie spreekt, de weg <strong>van</strong> de Pathos. Dit kritisch posthumanisme beziet de mens niet<br />

<strong>van</strong>uit haar aard maar <strong>van</strong>uit haar relaties met de niet-mens; het is niet antropocentrisch, het<br />

is biocentrisch: het leven staat centraal. Presupposities over onze relaties met bijvoorbeeld de<br />

postmoderne biotechnologie worden zo dus vermeden: deze positie onteigent de dialectiek<br />

<strong>van</strong> technofilie en technofobie.<br />

<strong>De</strong> nadruk op affect in plaats <strong>van</strong> op cognitie – op pathos in plaats <strong>van</strong> op logos –<br />

maakt de relatie met het menselijk lichaam expliciet. Eerst de lichamelijke (affectieve)<br />

aandoening, en daarna de intelligentie – eerst het verlangen, dan het zelf. “Thought is<br />

nothing without something that forces and does violence to it. More important than thought<br />

is „what leads to thought‟”. (<strong>De</strong>leuze 2008: 61) En „[w]hat forces us to think is the sign.” (62)<br />

Colebrook omschrijft duidelijk hoe dit geweld moet worden opgevat:<br />

Affect is crucial to this „violence‟ of thinking (violence in the sense of something that<br />

happens to us beyond all morality). […] Affect is intensive because it happens to us,<br />

across us; it is not objectifiable and quantifiable as a thing that we then perceive or of<br />

which we are conscious. Affect operates on us in divergent ways, differing in kind –<br />

the light that causes our eye to flinch, the sound that makes us start, the image of<br />

violence which raises our body temperature. <strong>De</strong>leuze therefore refers to intensities.


(Colebrook 2002: 38-9)<br />

Het groteske lichaam en het monsterlijke, hybride lichaam zijn dus tekens en ze functioneren<br />

door middel <strong>van</strong> divergente affecten, door een ingewikkeld netwerk <strong>van</strong> disjunctieve<br />

indrukken en pathische aandoeningen, die vooraf gaan aan enige cognitieve of intelligente<br />

herkenning of actualisering (zoals het beeld <strong>van</strong> een kosmisch-menselijk lichaam) en dus ook<br />

aan iedere morele structuur en iedere sedimentering <strong>van</strong> gebruikelijke verlangenpatronen in<br />

een interne illusie, zoals het zelf. Het is anarchistisch, omdat het de wetten <strong>van</strong> de deugd vrij<br />

letterlijk belachelijk maakt. In die zin leert men door de confrontatie met tekens. “We never<br />

know how someone learns; but whatever the way, it is always by the intermediary of signs<br />

[…], and not by the assimilation of some objective content.” (<strong>De</strong>leuze 2008: 15)<br />

Hierin zien we de kern <strong>van</strong> een positieve vorm <strong>van</strong> verworden, door een gewelddadige<br />

aanslag op de Logos. Oftewel: gesedimenteerde ideeën, vastgeroeste cognitieve structuren,<br />

worden gewelddadig open gebroken door een teken, door een ambivalte verzameling <strong>van</strong><br />

affecten, <strong>van</strong> passies, door “a heterogenity of relation”, die de intelligentie dwingen de<br />

betekenis, de bedoeling [meaning], de waarheid <strong>van</strong> dit teken te zoeken. (15/16) Die<br />

waarheid ligt niet vast, is virtueel: die waarheid is een essentie, een intern verschil. Het<br />

groteske lichaam en het monster laten ons zoeken naar onze waarheid, onze essentie. En wat<br />

we vinden is een ontelbare hoeveelheid mogelijkheden, een multipliciteit <strong>van</strong> virtuele zelven;<br />

wat we vinden is ons lichaam in de tijd, in een puur en virtueel verleden. Een lichaam zonder<br />

organen, zoals <strong>De</strong>leuze het noemt. (<strong>De</strong>leuze 2011: 165 – 184)


Tot slot<br />

Twee vormen <strong>van</strong> het groteske lichaam, twee vormen <strong>van</strong> posthumanisme, twee vormen <strong>van</strong><br />

de menselijke aard, kortom: twee vormen <strong>van</strong> differentie of wat in feite de twee passies zijn:<br />

aantrekking en afstoting. <strong>De</strong> groteske en monsterlijke beelden <strong>van</strong> het lichaam zijn tekens die<br />

zich op de grens <strong>van</strong> deze twee passies of affecten bevinden. Want wat is uiteindelijk een<br />

passie of affect? “[A]ffects are the body‟s capacity to enter relations – to be affected. Relations<br />

therefore are the virtual links that a body can form with other bodies. A body here indicates<br />

merely a dosage and an assemblage of forces, a portion of spatio-temporally framed affects: it<br />

is a multiple phenomenon.” (Braidotti 2002: 104) <strong>De</strong> twee vormen <strong>van</strong> differentie zijn dus<br />

eigenlijk gelijk aan de twee vormen <strong>van</strong> passie of affect. Negatieve passie (afstoting) is een<br />

dialectische relatievorm, waarbij de relatie tussen lichamen wordt gekenmerkt door een<br />

pejoratieve identificatie <strong>van</strong> een Ander ten opzichte <strong>van</strong> een Zelf: een affectieve verhouding<br />

tussen geïsoleerde, molaire lichamen. Positieve passie (aantrekking) is een affirmatieve<br />

relatievorm, waarbij de relatie wordt gekenmerkt door een horizontale, hybride interrelatie<br />

<strong>van</strong> intensieve lichamen: een affectieve verhouding tussen betrokken, moleculaire lichamen.<br />

Waarin ligt dan het verschil tussen deze twee passies, tussen deze twee ethische<br />

tendensen? Het verschil ligt in de verhouding tussen affectie en cognitie, tussen passie en<br />

emotie, tussen verlangen en zelf, kortom: tussen (inter)relatie en isolatie. Wij leren in eerste<br />

instantie niet door emotie, maar door passie; niet door ons zelf, maar door ons verlangen;<br />

niet door objectieve afstandelijkheid, maar door subjectieve betrokkenheid. Je kunt pas<br />

geraakt worden door een verhaal, erdoor worden bewogen, wanneer je je er eerst volledig<br />

voor openstelt; wanneer je een oprechte affiniteit aan de dag legt.<br />

<strong>De</strong>ze nadruk op betrokkenheid is niet geheel vreemd aan de narratologie. Wayne<br />

Booth, vooral bekend door de introductie <strong>van</strong> zijn ingewikkelde concept de implied author,<br />

opteert in zijn werk The company we keep: an ethics of fiction (1988) voor een soortgelijke<br />

gedachte. Hij ziet verhalen als mogelijke „vrienden‟. Hiermee bedoelt hij dat de ethische<br />

structuur <strong>van</strong> een verhaal wordt gevormd door bepaalde verlangenpatronen die in het werk<br />

aanwezig zijn. <strong>De</strong>ze patronen <strong>van</strong> verlangen – het ethos, of zelf <strong>van</strong> het werk, als het ware –<br />

noemt hij de implied author en deze antropomorfe instantie kan zich als vriend ontpoppen.<br />

Nu, de ethische impact <strong>van</strong> een verhaal (dat wil dus zeggen: de invloed die een verhaal uit<br />

kan oefenen op het karakter, of het zelf <strong>van</strong> de lezer – vergelijkbaar met de invloed die een<br />

vlees-en-bloed-vriend kan hebben) kan volgens hem alleen plaatsvinden wanneer een lezer<br />

volledig betrokken is.<br />

Narratives […] both depend on and implant or reinforce patterns of desire. If we do<br />

not surrender to these patterns, we cannot really be said to have “taken in” a given<br />

narrative; yet if we do surrender, we find ourselves to some degree shaped into those


patterns.<br />

(Booth 1988: 272)<br />

Ethische kritiek, voor Booth, is dan ook altijd een relatief persoonlijke aangelegenheid. <strong>De</strong><br />

tekst wordt niet objectief bekeken, <strong>van</strong> buitenaf als een semiotisch universum dat dient te<br />

worden verklaard, of begrepen; noch slechts als een cognitieve stimulus, die een bepaalde<br />

voorspelbare ethische of morele respons zou veroorzaken. Het wordt juist subjectief ervaren,<br />

door een affectieve betrokkenheid tot de tekst toe te staan; door een ethische en esthetische<br />

ervaring te ondergaan, die jou als lezer iets biedt, of niet. <strong>De</strong> verandering die je als lezer<br />

ondergaat, tijdens deze ervaring, zal je na afloop <strong>van</strong> de ervaring moeten beoordelen. Dat is<br />

ethische kritiek voor Wayne Booth. <strong>Betrokkenheid</strong> betekent hier dat je je verlangen koppelt<br />

aan een verhaal en het je laat beïnvloeden. Hiervoor dient de intelligentie niet vooraf actief te<br />

zijn, maar achteraf. Eerst de affectieve verhouding tot de tekst en daarna de cognitieve<br />

verwerking en intelligente kritiek.<br />

Hoewel het werk <strong>van</strong> Booth verder grotendeels afwijkt <strong>van</strong> de traditie die ik hier<br />

bespreek, is dit uitgangspunt <strong>van</strong> verlangen en betrokkenheid gelijk 24 . Braidotti schrijft,<br />

bijvoorbeeld: “one cannot know properly, or even begin to understand, that towards which<br />

one has no affinity.” (Braidotti 2002: 241) Die affiniteit kan worden gedacht als het zich<br />

openstellen voor het verschil in het zelfde. Hiermee bedoel ik dat, bijvoorbeeld, een literair<br />

werk niet wordt gezien als een herhaling <strong>van</strong> een bepaald Idee <strong>van</strong> literatuur (waardoor de<br />

aard <strong>van</strong> de literatuur in feite voorafgaat aan welk literair werk dan ook, en waardoor de<br />

categorie <strong>van</strong> het literaire gelijk blijft in soort – de literatuur gezien als wat <strong>De</strong>leuze een<br />

extensieve multipliciteit noemt, zoals de lengte <strong>van</strong> een lijn niet <strong>van</strong> aard verandert wanneer<br />

men de lijn in tweeën deelt), maar door ieder literair werk te zien als een herhaling die de<br />

transformatie <strong>van</strong> het literaire in zich draagt (door ieder nieuw literair werk verwordt de<br />

literatuur tot iets nieuws – de literatuur is een intensieve multipliciteit, zoals ook het wezen<br />

<strong>van</strong> een kleur verandert wanneer de intensiteit <strong>van</strong> licht wordt verdubbeld of gehalveerd) 25 .<br />

Op dezelfde wijze is de verwording <strong>van</strong> het zelf onderhevig aan het al dan niet<br />

voorrang geven aan een stabiel Idee <strong>van</strong> het Zelf: is het zelf een extensieve multipliciteit, een<br />

kwantitatieve verzameling gedragingen, waarbij ieder deel slechts een toevoeging is aan een<br />

kwalitatief homogene aard (het zelf heeft een vaststaande waarde, ongeacht welke<br />

verandering de multipliciteit ondergaat, het is geïsoleerd <strong>van</strong> iedere ethische transformatie);<br />

24 Ik heb in Grijn (2011) laten zien hoe Booths ethische theorie wel degelijk grote overeenkomsten<br />

vertoont met een meer deleuziaanse methodologie. Toch bevat het werk <strong>van</strong> Booth een niet te<br />

ontkennen moralistische tendens, zoals bijvoorbeeld ook Korthals-Altes betoogt (2008: 144). In zijn<br />

werk, waarin hij onder meer veel teruggrijpt op het werk <strong>van</strong> Bakhtin, is echter ook een vrij intuïtieve<br />

tendens te onderscheiden, die niet zozeer uit is op het ontwikkelen <strong>van</strong> een stabiele morele theorie<br />

(hoewel Booth hier in zijn conclusies wel naartoe lijkt te werken), maar naar een meer dynamische<br />

vorm <strong>van</strong> literatuurkritiek, die <strong>van</strong>uit het idee <strong>van</strong> het kritisch posthumanisme zeer interessant is.<br />

25 Cf. Colebrook (2002), p 104.


of is het zelf een intensieve multipliciteit: een kwalitatieve verzameling <strong>van</strong> relaties en<br />

verhoudingen waarbij de aard <strong>van</strong> het zelf (haar waarde) op ieder moment kwalitatief<br />

verandert (het is direct gerelateerd aan de transformaties <strong>van</strong> deze multipliciteit)? Zoals<br />

meteen te zien is verandert de waarde <strong>van</strong> het zelf alleen in het laatste geval. <strong>De</strong> enige manier<br />

waarop ethische of ethologische transformaties plaats kunnen vinden, is wanneer het zelf<br />

kwalitatief kan veranderen (i.e. kan veranderen in intensiteit of waarde) en dit is alleen<br />

mogelijk wanneer er sprake is <strong>van</strong> betrokkenheid of affiniteit: wanneer, met andere woorden,<br />

het Idee of de intelligentie secundair is, waardoor de aard en waarde <strong>van</strong> het zelf in een<br />

continue staat <strong>van</strong> verwording verkeert: het zelf wordt een nomadisch subject.<br />

<strong>De</strong> verhalende kunst – de literatuur, de cinema, het theater – presenteert lichamen. Keer op<br />

keer presenteert het nieuwe lichamen. In het geval <strong>van</strong> de groteske en monsterlijke lichamen<br />

die zij presenteren, worden we geconfronteerd met tekens, die het denken in bepaalde<br />

richtingen kunnen sturen. <strong>De</strong> werkzaamheid <strong>van</strong> deze tekens is echter afhankelijk <strong>van</strong> de<br />

locatie in zowel tijd als ruimte. Vandaar dat het groteske, zoals Bakhtin dit heeft onderzocht,<br />

in de loop <strong>van</strong> de laatste vijfhonderd jaar enorm heeft kunnen veranderen. Evenzo zijn de<br />

monsterlijke lichamen die Braidotti aanwijst alleen effectief binnen de tijdruimtelijke context<br />

<strong>van</strong> onze gea<strong>van</strong>ceerde, westerse maatschappijen. <strong>De</strong> dogmatisering die optreedt kunnen we<br />

nu relateren aan een omslag in passie. <strong>De</strong> ambivalente, positieve en affirmatieve passie<br />

waaruit het renaissancistische groteske voort heeft kunnen komen, is al snel omgeslagen in<br />

een monolitische, negatieve en pejoratieve passie, waarbij het groteske alleen nog als negatie<br />

kon functioneren: het groteske werd vulgair, het werd de Ander.<br />

Een narratologie, die zich niet alleen bezig houdt met de structurele ordening <strong>van</strong><br />

elementen in een chronologisch-causale ruimte, maar eveneens met de communicatie die nu<br />

eenmaal inherent is in het wezen <strong>van</strong> een narratief (het is immers een vertelling), en zich<br />

bovendien wil bedienen <strong>van</strong> een methode die het mogelijk maakt de ethische functionaliteit<br />

<strong>van</strong> verhalen in een grondige methodologie te funderen, zal zich bewust moeten zijn <strong>van</strong> de<br />

processen die ik in dit essay heb behandeld.<br />

Hoewel er veel meer vragen open blijven dan dat ik er heb kunnen beantwoorden<br />

kunnen we dit zeggen. <strong>De</strong> functionaliteit <strong>van</strong> hybride en groteske lichamen, zoals Bakhtin en<br />

Braidotti deze bezien, heeft ons geleid naar een theorie over de werking <strong>van</strong> affect in<br />

narratieve kunst. Hieruit is gebleken dat de ethische functionaliteit <strong>van</strong> een tekst in hoge<br />

mate is verbonden met de manier waarop affect werkzaam is: hieruit blijkt dat een cognitieve<br />

fysica <strong>van</strong> narratieven (oftewel: de cognitive turn in de narratologie) niet kan zonder een<br />

affectieve metafysica. <strong>De</strong> betrokkenheid <strong>van</strong> een subject speelt namelijk een grote rol in de<br />

manier waarop een verhaal mensen iets kan leren. <strong>De</strong>ze vorm <strong>van</strong> leren gaat voorbij een<br />

objectieve assimilatie <strong>van</strong> kennis, maar is gegrond in een subjectief begrip <strong>van</strong> het vlak <strong>van</strong>


immanentie waarin een oneindige hoeveelheid virtuele kennis haar oorsprong vindt.<br />

Bovendien maakt een affectieve narratologie het mogelijk om voorbij te gaan aan puur<br />

interne, individualistische en gepsychologiseerde modellen <strong>van</strong> literaire receptie, omdat het<br />

lichaamsbegrip dat inherent is aan deze filosofische benadering <strong>van</strong> verhalen, het mogelijk<br />

maakt ook meer historeografisch, sociologisch en demografisch narratief onderzoek te<br />

verrichten.<br />

Amsterdam, juni 2011


Literatuuropgave<br />

Artaud, Antonin. “Het alchemistische theater.” In: Artaud, Antonin. Het theater <strong>van</strong> de<br />

wreedheid. IJzer, Utrecht 2008, pp. 58 – 63.<br />

Bakhtin, Mikhail. Rabelais and his World. The M.I.T. Press, Cambridge/London 1968.<br />

Braidotti, Rosi. Metamorphoses:Towards a Materialist Theory of Becoming. Polity Press,<br />

Cambridge/Malden 2002.<br />

Braidotti, Rosi. Transpositions. Polity Press, Cambridge/Malden 2007.<br />

Booth, Wayne. The Company we Keep: an ethics of fiction. University of California Press,<br />

Berkley / Los Angeles 1988.<br />

Colebrook, Claire. Gilles <strong>De</strong>leuze. Routledge, London 2002.<br />

<strong>De</strong>leuze, Gilles. Proust and Signs: the complete text. Continuum, London / New York 2008.<br />

<strong>De</strong>leuze, Gilles. Bergsonism. Zone Books, New York 1991.<br />

<strong>De</strong>leuze, Gilles en Félix Guattari. Anti-Oedipus : Capitalism and Schizophrenia. Continuum,<br />

London / New York 2009.<br />

<strong>De</strong>leuze, Gilles en Félix Guattari. A Thousand Plateaus : Capitalism and Schizophrenia.<br />

Continuum, London / New York 2011.<br />

Dupuy, Jean-Pierre. On the Origins of Cognitive Science: The Mechanization of the Mind.<br />

The MIT Press, Cambridge / London 2009.<br />

Fukuyama, Francis. Our Posthuman Future: Consequences of the Biotechnological<br />

Revolution. Farrar, Straus and Giroux, New York 2002.<br />

Gardiner, Michael. “Ecology and Carnival: Traces of a "Green" Social Theory in the Writings<br />

of M. M. Bakhtin.” In: Theory and Society, Vol. 22, No. 6 (<strong>De</strong>c., 1993), pp. 765-812.<br />

Gardiner, Muriel. (ed.) The Wolf-Man and Sigmund Freud. Penguin Books, 1973.<br />

Grijn, M.L. <strong>van</strong> der. Lezen als Beweging: een affectieve benadering <strong>van</strong> de ethiek <strong>van</strong><br />

verhalen. Ongepubliceerd, 2011. Digitale Bron:<br />

“http://marcel<strong>van</strong>dergrijn.files.wordpress.com/2011/01/lezen-als-beweging.pdf“<br />

Hanegraaff, Wouter J. “ Hermetische tradities en de natuurwetenschappen. Tussen<br />

beeldvorming en complexiteit.” In: Frans J. Meijman, Stephen Snelders en Onno de Wit<br />

(red.). Leonardo voor het publiek. Een geschiedenis <strong>van</strong> wetenschaps- en<br />

techniekcommunicatie. VU University Press, Amsterdam 2007, pp. 295 – 305.<br />

Hayles, Katherine. How we became posthuman: virtual bodies in cybernetics, literature and<br />

informatics. University of Chicago Press, Chicago 1999.<br />

Houellebecq, Michel. Elementaire <strong>De</strong>eltjes. <strong>De</strong> Arbeiderspers, Amsterdam 2007.<br />

Houellebecq, Michel. Mogelijkheid <strong>van</strong> een Eiland. <strong>De</strong> Arbeiderspers, Amsterdam 2005.<br />

Houellebecq, Michel. <strong>De</strong> Kaart en het Gebied. <strong>De</strong> Arbeiderspers, Amsterdam 2011.<br />

Korthals Altes, Liesbeth. “Ethical Turn.” In: Herman, David; Manfred Jahn; Marie-Laure<br />

Ryan (eds.). Routledge Encyclopedia of Narrative Theory. Routledge, London / New York<br />

2008, pp. 142 – 146.<br />

Kundera, Milan. <strong>De</strong> Ondraaglijke Lichtheid <strong>van</strong> het Bestaan. Ambo | Anthos, Amsterdam<br />

2009.<br />

Moravec, Hans. Mind Children: the future of robot and human intelligence. Cambridge<br />

University Press, Oxford 1988.<br />

Rabelais, Francois. Gargantua. Éditions du Seuil, 1996.


Thacker, Eugene. “Data made Flesh: bio-technology and the discourse of the posthuman.”<br />

In: Cultural Critique, No. 53 (2003), pp. 72 – 97.<br />

Yates, Frances A.. Giordano Bruno en de Hermetische Traditie. Synthese, Rotterdam 2010.<br />

Electronische Bronnen<br />

Oxford English Dictionary:<br />

“http://www.oed.com”<br />

Van Dale Onlinewoordenboeken:<br />

“http://pakket7.<strong>van</strong>dale.nl/<strong>van</strong>dale/zoekservice/?type=dikke”<br />

Stanford Encyclopedia of Philosophy:<br />

“http://plato.stanford.edu”<br />

Extropy Institute:<br />

“http://www.extropy.org”<br />

World Transhumanist Organization:<br />

“http://www.transhumanism.org”<br />

Human Genome Project:<br />

“http://www.ornl.gov/sci/techresources/Human_Genome/home.shtml”

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!