bestemmingsplan Meer en Berg 2007004621.pdf - Gemeenteraad ...

voor Milieu en Ruimtelijke Ordening
Ons kenmerk Datum Bladnummer
StAB/37423/H 6 maart 2007 5
bestemming dan het plangebied heeft. Uit de cijfers voor de jaren 2001 en 2012 die de
gemeente heeft genoemd in haar brief van 27 januari 2006 (zie stuk 2, bijlage brief van 27
januari 2006, bladzijde 4) kan worden afgeleid dat de omvang van dit "niet-plangebonden"
verkeer toeneemt van 4.100 mvt/etm in 2001 tot 4.964 mvt/etm in 2012. Overigens kan de
autonome ontwikkeling van het verkeer niet worden gezien als een plan of project in de zin
van de Natuurbeschermingswet 2 .
hi het algemeen geldt dat wegverkeer gevolgen heeft of kan hebben voor de flora en fauna in
het gebied aan weerskanten van de weg. Het geluid en de verlichting van het verkeer, uitlaatgassen,
stof en spatwater leiden tot een verstoringsstrook langs de weg, waar broedvogels,
bepaalde planten en sommige mossoorten niet of niet goed kunnen gedijen. Voor amfibieën
en reptielen kan een weg een onneembare barrière vormen. Voor andere dieren levert het
wegverkeer vooral het risico op dat ze worden doodgereden.
Gaat men ervan uit dat wegverkeer aldus in verschillende gradaties nadelige gevolgen
heeft voor de flora en fauna in het gebied aan weerskanten van de weg, dan kan men daaraan
de conclusie verbinden dat, naarmate het verkeer toeneemt, ook de nadelige gevolgen van het
verkeer toenemen.
Zoals gezegd, is het natuurgebied Kennemerland-Zuid aangewezen als Natura 2000 gebied /
Habitatrichtlijngebied. Blijkens de gebiedsbeschrijving die door de Stichting Schapenduinen
bij haar beroepschrift is gevoegd, is dit gebied aangemeld voor (vooral) een aantal duinensoorten
als kwalificerende habitattypen en voor de soorten Nauwe korfslak en Groenknolorchis
als kwalificerende soorten.
In het onderhavige geval heeft zich, zoals blijkt uit deze beschrijving en uit de rapporten
van diverse deskundige verenigingen en stichtingen, die de Stichting Schapenduinen bij /
in haar beroepschrift heeft gevoegd / aangehaald (zie stuk EB, bladzijde 14 en volgende), op
het landgoed Schapenduinen een waardevolle flora en fauna weten te handhaven (of zelfs te
ontwikkelen), ondanks de aanwezigheid van de Brederodelaan en ondanks het in de loop der
jaren toegenomen verkeer over die weg. Dit zou het vermoeden kunnen rechtvaardigen dat,
wat de Brederodelaan betreft, niet zonder meer kan worden aangenomen, dat de flora en fauna
naast de weg worden bedreigd, als het verkeer (aanzienlijk) toeneemt.
De vraag of toename van het verkeer over de Brederodelaan nadelig is voor de flora en
fauna naast de weg, is door de voormelde verenigingen en stichtingen in het algemeen bevestigend
beantwoord.
hi dit kader zij vooropgesteld dat deze soorten niet zijn beschermd op grond van de
SBZ maar uitsluitend in het kader van de Flora- en faunawet, en daargelaten de vraag of een
ontheffing gevraagd wordt voor de toegenomen verkeersintensiteit.
Afgezien daarvan hebben genoemde appellanten niet nader kunnen specificeren of
concretiseren in hoeverre een bepaalde toename van het verkeer bepaalde nadelige gevolgen
heeft (zie bladzijde 4 van de e-mail van de NOZOS Noord-Hollandse Zoogdierstudiegroep,
die ik als stuk 6B bij dit verslag heb gevoegd; zie ook de e-mails van de Stichting Anemoon,
stuk 6C, en van Laurens Sparrius, coördinator onderzoek en advies van BLWG | Bryologische
en Lichenologische Werkgroep, stuk 6D).
Ook het rapport van de ecoloog van de Stichting Schapenduinen, dat door de Stichting
bij het onderzoek is overgelegd (en dat met de bijbehorende brief van de vertegenwoordiger
van de Stichting als stuk 61 bij dit verslag is gevoegd) geeft mijns inziens op dit punt geen
2 Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2007, no. 200506917/1 (vergunning o.g.v. art. 12 Nbw
aan de Stichting Circuit van Drenthe).