EENZAA?.'!HEID, Een joodsche vrouw, innig gelukkig t^etrouv/d ...
EENZAA?.'!HEID, Een joodsche vrouw, innig gelukkig t^etrouv/d ...
EENZAA?.'!HEID, Een joodsche vrouw, innig gelukkig t^etrouv/d ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>EENZAA</strong>?.'!<strong>HEID</strong>,<br />
<strong>Een</strong> <strong>joodsche</strong> <strong>vrouw</strong>, <strong>innig</strong> <strong>gelukkig</strong> <strong>t^etrouv</strong>/d, gaat uit xvsert<br />
niet weer. Razzia, opgepakt, Westerbork, Polen- Haar man, geen<br />
"dichter" tracht uitdrukking te geven aan zijn verdriet:<br />
Je lippen, die ik heb gekust,<br />
Je haren, donker en verward.<br />
En dan je hart, je jonge hart,<br />
Waaraan 'k zoo heerlijk heb gerust<br />
Ik denk: het heeft zoo moeten zijn.<br />
Soms is 't, alsof je bent gestorven.<br />
Wie V/eet, hoe ver, in leed en pijn<br />
V/ij zullen hebben rondgezworven,<br />
Voordat wij weer tezamen zijn.<br />
<strong>Een</strong> lentemorgen trad je uit ons huis,<br />
In een dun bloesje, zonnig en tevreden<br />
En geen van beiden hoorde 't zacht geruisch<br />
Of zag de vale schaduw neergegleden<br />
Van 't noodlot wiekend boven 't jonge hoofd.<br />
Dat glimlachend zich nog eens naar me wendde<br />
Ik heb een gansche nacht en dag ge, oofd,<br />
dat ik die vlotte, lichte tred herkende<br />
En toen niet meer. Toen kv/am het formulier<br />
Met naam en stempel, nummer van barak.<br />
Verzoek om warme kleeren. Ach, toen brak<br />
r^xjn hart natuurlijk niet. Mijn oogen zagen<br />
jou ergens ver, aan een rivier<br />
Van Babyion de slavenketen dragen.<br />
Dan rijst in het menschenhart het zwaar verlangen om t e gaan tot<br />
de verlorene en de herinnering aan sprookjes uit de kinderjaren<br />
spre ekt:
Had ik van Aladin de wonderlamp.<br />
Het zweeftapijt van khaliefs en sultanen,<br />
Ik zou een weg mij door de wolken banen,<br />
Totdat ik neerstreek in je joderilcarap.<br />
Mijn armen zouden je zoo vast omsnoeren,<br />
Alsof ik je niet los meer laten kon<br />
En door de sterrenluchten zou 'k je voeren<br />
Naar »t eiland van Epipsychidion:<br />
Orplid, Ogygie, vergeten strandeii.<br />
En daar zouden wij rusten bij elkaar<br />
En dan zou ik je kussen: eerst je handen.<br />
Waarmee je hebt geboend, gedweild, geschrobd.<br />
Kannen geschuurd, de vuile wasch gesopt:<br />
Je handen eerst. En dan je donk're haar.<br />
Ach, wie zegt, dat er een weerzien is? Wie weet niet, dat de<br />
folteringen ginds é4n doel slechts kennen: afsnoering van den levensdraad,<br />
vaak maar zoo kort gesponnen? Sn toch: Wie zou kunnen leven<br />
zonder hoop?<br />
Misschien mag ik nog eenmaal vinden,<br />
Het oord, dat eens mij scheen beloofd,<br />
Waar zacht en spelend gaan de winden<br />
En rijp en geurig hangt het ooft<br />
En z i j , die ik zoo diep beminde<br />
Mij streelen zal het moede hoofd.<br />
De laatste kus duurde 44n seconde;<br />
Het afscheid tusschen jou en mij.<br />
't Gleed in 't contact van onze monden<br />
Vluchtig, een glimlach kort, voorbij.<br />
Peinzend de trage gang der uren<br />
Op 't weerzien, dat mijn hart verbeidt.<br />
Weet ik nu reeds, hoe lang zal duren<br />
Onze eerste kus: een eeuwigheid
fen kent vanouds het amart* l i jk zoet verhaal<br />
Van Orpheus, die de honderdduizend treden<br />
Ten Orcus afdaalde. En hoe toen zijn taal<br />
In magisch lokïcen de "brandende hede<br />
Joeg door de grijze rij zwijgende schimmonj<br />
Eurydicel Eurydicel <strong>Een</strong> kreet<br />
Die echo*8 sloeg tegen de vale kimmen,<br />
Totdat zij in zijn smartende armen gleed.<br />
En toen» één blik. En daarna nimmermeer.<br />
Toen zonk aij neder in het rijk der dooden.<br />
Mij, die in hunkering lijf en ziel verteer,<br />
Ook die seconde "blijft mij als verboden,<br />
Ik echter klamp mij - net als al die joden -<br />
Vast aan de illusie van haar wederkeer.