07.02.2014 Views

Verslag - Buitenlandse Zaken - Belgium

Verslag - Buitenlandse Zaken - Belgium

Verslag - Buitenlandse Zaken - Belgium

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

KONINKRIJK BELGIË<br />

Federale Overheidsdienst<br />

<strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>,<br />

<strong>Buitenlandse</strong> Handel en<br />

Ontwikkelingssamenwerking<br />

EVALUATIE VAN NGO-PARTNERSCHAPPEN GERICHT OP CAPACITEITSVERSTERKING<br />

Evaluatie van NGO-partnerschappen<br />

gericht op capaciteitsversterking<br />

KONINKRIJK BELGIË<br />

Federale Overheidsdienst<br />

<strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>,<br />

<strong>Buitenlandse</strong> Handel en<br />

Ontwikkelingssamenwerking<br />

Dienst Bijzondere Evaluatie van de Internationale samenwerking<br />

Egmont • Karmelietenstraat 15, B-1000 Brussel • + 32 2 (0)2 501 38 34 • www.diplomatie.belgium.be • www.dg-d.be • ses-dbe@diplobel.fed.be<br />

Wettelijk depotnr: 0218/2010/20<br />

Dienst Bijzondere Evaluatie<br />

van de Internationale<br />

samenwerking


FOD <strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>, <strong>Buitenlandse</strong> Handel en Ontwikkelingssamenwerking<br />

Dienst Bijzondere Evaluatie voor Ontwikkelingssamenwerking<br />

Evaluatie van NGO-partnerschappen gericht<br />

op capaciteitsversterking<br />

Huib Huyse Leah Livni Zuid-Afrika<br />

Geert Phlix Anicet Mayira DR Congo<br />

Corina Dhaene<br />

Georges Mata Tshionza<br />

Camille Lubuma Nkura DR Congo<br />

Nadia Molenaers Marisol Cordero Peru<br />

Leen Nijs<br />

Bénédicte Fonteneau Gabriel Compaoré Burkina Faso<br />

Jean Bossuyt Serey Phal Kien Cambodja<br />

Stan Bartholomeussen Renuka Motihar India<br />

Pierre Grega Anicet Mayira DR Congo<br />

Laurent De Potter<br />

De Dienst Bijzondere Evaluatie verzekert de conformiteit van dit evaluatieverslag met het<br />

bestek. De evaluatie werd begeleid door een stuurcomité in Brussel.<br />

De meningen in dit document zijn gestaafde meningen van de Dienst van de Bijzondere<br />

Evaluator en van zijn consultants, doch reflecteren niet noodzakelijk de positie van de<br />

FOD <strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>, <strong>Buitenlandse</strong> Handel en Ontwikkelingssamenwerking.<br />

Juni 2010


© FOD <strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>, <strong>Buitenlandse</strong> Handel en Ontwikkelingssamenwerking<br />

Oktober 2010<br />

Grafische vormgeving: Sandra Fernandez Bernardo, Dienst Communicatie FOD<br />

Drukwerk: Drukkerij FOD<br />

Evaluatie nr: 2008/07<br />

Wettelijk depot: 0218/2010/19<br />

Dit document is tevens beschikbaar in pdf-formaat op de hierbij ingesloten CD-ROM, op<br />

de websites www.diplomatie.be of www.dgos.be, of bij de Dienst Bijzondere Evaluatie.<br />

2


Inhoud<br />

Inhoud 3<br />

Afkortingen 5<br />

Voorwoord 7<br />

1 Synthese 9<br />

1.1. Inleiding 9<br />

1.2 Bevindingen 10<br />

1.3 Conclusies 15<br />

2 Inleiding 19<br />

2.1 Context van de evaluatie 19<br />

2.2 Methodologie 20<br />

2.3 Basisconcepten 28<br />

2.4 Beleidskader inzake partnerschappen en capaciteitsversterking 31<br />

3 Bevindingen 35<br />

3.1 Inleiding 35<br />

3.2 Cluster 1: beleid en strategische keuzes 35<br />

3.3 Cluster 2: aanpak en beheer van capaciteitsversterking in partnerschappen 44<br />

3.4 Cluster 3: effectiviteit van de steun aan capaciteitsversterking in partnerschappen<br />

70<br />

3.5 Cluster 4: adaptieve capaciteit van NNGO’s en DGOS 91<br />

4 Conclusies en aanbevelingen 99<br />

4.1 Kwaliteit van het partnerschap als bepalende factor voor effectieve steun aan<br />

capaciteitsversterking 99<br />

4.2 Capaciteitsversterking als motor voor armoedebestrijding en de promotie van<br />

democratisch bestuur 100<br />

4.3 CV als een endogeen niet-lineair proces, kwetsbaar voor onderbrekingen in externe<br />

ondersteuning 102<br />

4.4 Voorwaarden voor effectieve en efficiënte externe ondersteuning van CV 103<br />

3


4.5 Groeiende beleidsaandacht m.b.t. CV maar financiering en beheersinstrumenten<br />

nog in kinderschoenen 105<br />

4.6 Structuren en processen voor inhoudelijke kwaliteitscontrole en kennisdeling m.b.t.<br />

CV zijn beperkt 108<br />

Bijlagen 111<br />

Management Response van de Directie Generaal<br />

Ontwikkelingssamenwerking 113<br />

Management Response Acodev 119<br />

Management response Coprogram 127<br />

4


Afkortingen<br />

ABOS<br />

agv<br />

BTC<br />

b.v.<br />

CIDIN<br />

CSO<br />

CV<br />

DAC<br />

DGOS<br />

dmv<br />

DR Congo<br />

EADI<br />

e.d.<br />

enz.<br />

HIVA<br />

HRD<br />

ID<br />

IOB<br />

ism<br />

ivm<br />

K.U.Leuven<br />

m.b.t.<br />

M&E<br />

MDG<br />

MOL<br />

NGO<br />

NNGO<br />

oa<br />

OD<br />

OECD<br />

OCA<br />

OS<br />

Algemeen Bestuur Ontwikkelingssamenwerking<br />

Als gevolg van<br />

Belgische Technische Coöperatie<br />

Bijvoorbeeld<br />

Centre for International Development Issues Nijmegen<br />

Civil Society Organisation<br />

Capaciteitsversterking<br />

Development Assistance Committee (OECD)<br />

Directoraat-generaal Ontwikkelingssamenwerking<br />

Door middel van<br />

Democratische Republiek Congo<br />

European Association of Development Research and Training<br />

Institutes<br />

En dergelijke<br />

Enzoverder<br />

Onderzoeksinstituut voor arbeid en samenleving<br />

Human Resources Development<br />

Institutional Development<br />

Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer<br />

In samenwerking met<br />

In verband met<br />

Katholieke Universiteit Leuven<br />

Met betrekking tot<br />

Monitoring en Evaluatie<br />

Millennium Development Goals<br />

Minst Ontwikkelde Landen<br />

Niet gouvernementele organisatie<br />

Noordelijke NGO<br />

Onder andere<br />

Organisational Development<br />

Organisation for Economic Co-operation and Development<br />

Organisational Capacity Assessment<br />

Ontwikkelingssamenwerking<br />

5


PCM<br />

PLAS<br />

PLATS<br />

RBM<br />

RC<br />

TA<br />

t.a.v.<br />

t.o.v.<br />

VK<br />

VN<br />

VZW<br />

Project Cycle Management<br />

Planning, Learning and Accountability System<br />

Planning, Learning and Accountability Trias System<br />

Results Based Management (of RGB: Resultaatsgericht Beheer)<br />

Renforcement de Capacités<br />

Technical Assistance<br />

Ten aanzien van<br />

Ten opzichte van<br />

Verenigd Koninkrijk<br />

Verenigde Naties<br />

Vereniging zonder winstoogmerk<br />

6


Voorwoord<br />

Capaciteitsversterking is een prioriteit van de Belgische ontwikkelingssamenwerking<br />

"Inderdaad, de inspanningen die in tal van ontwikkelingslanden worden ontplooid zullen<br />

enkel tot resultaat leiden indien meer aandacht wordt besteed aan de duurzame<br />

versterking van de capaciteiten. […] De ervaring toont dat succesvolle capaciteitsopbouw<br />

afhangt van enerzijds een verbetering van de kennis en competenties van individuen, en<br />

anderzijds van hervormingen in de organisaties en de institutionele context waarbinnen<br />

individuen actief zijn. 1 "<br />

De contouren van de begrippen "capaciteit" en "capaciteitsversterking" zijn echter niet<br />

scherp. De Dienst Bijzondere Evaluatie heeft in 2008 besloten rond het thema een<br />

evaluatie te organiseren met de bedoeling een duidelijk beeld te scheppen van de lading<br />

onder de vlag "capaciteitsversterking". Als invalshoek werd voor de praktijk van de NGOs<br />

gekozen.<br />

De Referentietermen van de evaluatie zijn in samenspraak met de Directie-Generaal voor<br />

Ontwikkelingssamenwerking en met de sector bepaald. Op deze basis werd een<br />

algemene offerteaanvraag opgestart in conformiteit met de reglementering op de<br />

overheidsopdrachten. De daaropvolgende selectie gebeurde volgens de geijkte<br />

procedures van de Dienst Bijzondere Evaluatie die onlangs nog gevalideerd werden in het<br />

kader van een internationale Peer Review. De Dienst Bijzondere Evaluatie heeft deze<br />

evaluatie toevertrouwd aan een consortium onder leiding van het HIVA in Leuven 2 .<br />

De evaluatie omvat de periode tussen 1998 en 2008 en neemt de recentere<br />

ontwikkelingen rond het Akkoord tussen de Minister en de NGO’s slechts rakelings in<br />

aanmerking.<br />

De vaststellingen en aanbevelingen uit de evaluatie verdienen de aandacht. Zo is het<br />

belangrijk dat de NGO’s een contextuele analyse maken van de omgeving waarin hun<br />

partners werken, om zo de noden van hun partnerorganisaties in kaart te brengen. Ze<br />

moeten investeren in een duidelijke visie op de aard van de capaciteiten die ze willen<br />

helpen versterken en tegelijk de kwaliteit van hun partnerschappen verder ontwikkelen<br />

(onder meer door te plannen op de lange termijn en exit-strategieën te voorzien).<br />

De Directie-Generaal voor Ontwikkelingssamenwerking, DGD, wordt aangemoedigd in de<br />

beoordeling van de programma’s specifieke aandacht te besteden aan<br />

capaciteitsversterking. Dit kan door gerichte criteria te ontwikkelen die complexe<br />

processen van capaciteitsversterking welke een aantal NGOs managen reflecteren en ook<br />

door het stimuleren van een professionele aanpak van de NGO’s inzake<br />

capaciteitsversterking.<br />

Eén aanbeveling is gemeenschappelijk voor de DGD en de NGO’s: er moet meer<br />

geïnvesteerd worden in kennisopbouw en leren rond capaciteitsversterking.<br />

1 Uit : Beleidsnota Minister Charles Michel, 5 november 2008<br />

2 Leden van het consortium waren; HIVA in de leiding, ACE-Europe, het IOB-UA en Dris-Consult<br />

7


De Dienst Bijzondere Evaluatie hoopt dat de bevindingen en aanbevelingen die gemaakt<br />

zijn in dit rapport, een bron van inspiratie kunnen vormen voor toekomstige<br />

vernieuwingen en verrijkingen van het huidige beleid, zowel van de NGO’s als van DGD.<br />

Dominique de Crombrugghe<br />

Bijzonder Evaluator van de Ontwikkelingssamenwerking<br />

8


1 Synthese<br />

1.1. Inleiding<br />

1. Dit rapport geeft de resultaten en conclusies weer van de evaluatie over Belgische<br />

NGO partnerschappen en capaciteitsversterking (CV) die door het consortium<br />

HIVA/ACE Europe/IOB werd uitgevoerd op vraag van de Dienst Bijzondere Evaluatie<br />

(DBE) van de FOD <strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>, <strong>Buitenlandse</strong> Handel en<br />

Ontwikkelingssamenwerking.<br />

2. De evaluatie situeert zich in het kader van grote veranderingen in de Belgische en<br />

internationale ontwikkelingscontext, inzonderheid de erkenning van de centrale plaats<br />

van lokale actoren in het ontwikkelingsproces – met bijhorende nieuwe verdeling van<br />

verantwoordelijkheden. Partnerschappen met lokale organisaties uit het Zuiden staan<br />

centraal in de werking van de Belgische NGO’s en deze samenwerkingsverbanden<br />

vormden het onderwerp van deze evaluatie.<br />

3. De DBE wil nagaan in welke mate en om welke redenen de capaciteitsversterkende<br />

activiteiten van de Belgische NGO’s bij hun partners en finale begunstigden effectief<br />

succesvol geweest zijn in het kader van partnerschapsrelaties. De evaluatie doet ook<br />

een uitspraak over de relevantie, coherentie, effectiviteit, efficiëntie, en de<br />

duurzaamheid van de interventies van de Belgische NGO’s met betrekking tot de CV<br />

van hun partners. Er werd ook gezocht naar indicaties voor de effecten en impact van<br />

CV en de voordelen die de uiteindelijke begunstigden hieruit halen. De evaluatie is<br />

sterk gericht op het aspect leren over dit relatief weinig bestudeerd onderwerp. Het<br />

formuleren van concrete aanbevelingen moet dat leeraspect verder ondersteunen.<br />

4. De evaluatie werd uitgevoerd door een groep van internationale en nationale<br />

experten. Ze verliep in vijf grote fasen van januari 2009 tot het voorjaar 2010, en<br />

omvatte ook zeven terreinbezoeken (Burkina Faso, Cambodia, India, Peru, Zuid Afrika<br />

en 2 missies in de DR Congo). De evaluatie werd gebaseerd op een methodologie<br />

die:<br />

• rekening houdt met de grote diversiteit aan actoren, projecten, thema’s en<br />

contexten; met het dynamisch en niet-lineair karakter van CV: en met<br />

mogelijke tekorten aan secundair materiaal gelet op de onderzochte periode<br />

(10 jaar)<br />

• een systemisch perspectief aanneemt. Dit houdt in dat de analyse vertrekt<br />

vanuit de capaciteitsveranderingen van de partnerorganisatie om daarna te<br />

onderzoeken welke factoren hebben bijgedragen aan de CV bij de partners<br />

(inclusief externe activiteiten) en hoe die capaciteitsveranderingen al dan niet<br />

hebben bijgedragen tot betere kwaliteit en effectiviteit van de<br />

partnerorganisatie<br />

• gestoeld is op een staal van 21 NNGO’s 3 en 40 partnerschappen over de<br />

periode 1998-2008, geselecteerd aan de hand van specifieke criteria en overleg<br />

3 In de tekst worden afwisselend de termen Belgische NGO en NNGO (Noordelijke NGO) gebruikt<br />

om te verwijzen naar Belgische niet-gouvernmentele organisaties die bezig zijn met<br />

ontwikkelingssamenwerking<br />

9


• inzake dataverzameling aandacht schenkt aan (i) de ingebrachte middelen door<br />

de NNGO (inputs); (ii) de ontwikkeling van capaciteit bij de partnerorganisatie<br />

(en de rol van de NNGO daarin); (iii) de outputs en outcomes bij de partners en<br />

(iv) de impact bij de begunstigden<br />

• opgehangen werd aan 7 evaluatievragen (met bijhorende beoordelingscriteria)<br />

• uitgaat van het Belgische beleidskader mbt partnerschappen en CV, zoals dit<br />

vorm gekregen heeft in opeenvolgende hervormingen (en bijhorende legale<br />

raamwerken voor NGO financiering)<br />

5. De evaluatie steunt op een conceptueel kader dat voortbouwt op bestaande kennis en<br />

de groeiende consensus over de bouwstenen van capaciteit en capaciteitsversterking.<br />

Daarbij wordt CV gezien als een iteratief, niet lineair ontwikkelingsproces dat door<br />

interne en externe factoren wordt beïnvloed.<br />

1.2 Bevindingen<br />

6. De evaluatie werd opgehangen aan zeven evaluatievragen, opgedeeld in vier clusters<br />

met daarbij een onderscheid tussen<br />

• het beleid en strategische keuzes van de NNGO’s op het vlak van partnerschappen en<br />

CV,<br />

• de aanpak en beheer van CV in de partnerschappen,<br />

• de effectiviteit van de CV,<br />

• en de adaptiviteit van de NNGO’s en DGOS.<br />

Elke evaluatievraag leverde informatie aan voor het beoordelen van één of meerdere<br />

OESO/DAC criteria (relevantie, effectiviteit, efficiëntie, duurzaamheid en impact).<br />

Hieronder worden de bevindingen samengevat volgens de vier clusters uit het<br />

evaluatiekader.<br />

1.2.1 Beleid en strategische keuzes (cluster 1)<br />

7. In dit hoofdstuk analyseert het rapport de mate waarin de Belgische NGO’s een beleid<br />

hebben uitgewerkt met betrekking tot partnerschappen en CV, en identificeert de<br />

grote lijnen in dat beleid (evaluatievraag 1). Daarna worden de strategische keuzes<br />

besproken van de NNGO’s in termen van aanpak en methodes voor ondersteuning<br />

aan CV (evaluatievraag 2). We herhalen dat deze bevindingen gebaseerd zijn op de<br />

21 NNGO’s die deel uitmaakten van de documentaire fase van deze evaluatie.<br />

8. In algemene termen blijkt uit de beleidsdocumenten dat de NNGO’s belang hechten<br />

aan CV binnen hun partnerschappen. Die aandacht vertaalt zich echter zelden in<br />

concrete operationele instructies en strategieën over CV. Er zijn meer<br />

beleidsdocumenten met betrekking tot partnerschappen dan over steun aan CV.<br />

9. Het streven naar meer coherentie (op lokaal niveau en thematisch) blijkt een van de<br />

concrete resultaten van de verschuiving van een projectaanpak naar een<br />

programmabenadering. Binnen hun partnerschappen speelt een meerderheid van de<br />

NNGO’s een rol als ondersteuner van programma’s van de partners (of het uitvoeren<br />

van gezamenlijke acties), gebaseerd op een gedeelde visie en doelstellingen met de<br />

partner. We vinden geen extreme voorbeelden van zuivere contracting aan de ene<br />

kant of van « mutual governance» (volledig gedeeld beleid en uitvoering) aan de<br />

andere kant. Op het niveau van DGOS stellen we een gelijkaardige situatie vast als<br />

bij de NNGO’s: een sterke nadruk op het belang van CV maar weinig instrumenten<br />

10


die de administratie toelaten om de inspanningen van de NNGO’s op het vlak van CV<br />

in te schatten.<br />

10. Bij hun CV ondersteuning volgden de NNGO’s globaal genomen eerder een functionele<br />

benadering (gericht op de versterking van implementatiecapaciteit van de partners)<br />

dan een intrinsieke (met CV als een doel op zich), hoewel de twee benaderingen ook<br />

dikwijls gecombineerd terug te vinden zijn. De CV ondersteuning speelt zich (nog)<br />

dikwijls af in de directe relatie tussen de NNGO en hun partner in het Zuiden, maar in<br />

parallel stellen we ook een groeiende diversificatie vast van het aantal actoren die<br />

betrokken worden bij CV processen. Bij die ontwikkeling dient ook toegevoegd te<br />

worden dat, ondanks het feit dat het beschikbare CV aanbod nog steeds een sterk<br />

bepalende factor is, de NNGO’s zich meer en meer baseren op de vragen van hun<br />

Zuidelijke partners bij het opzetten van hun CV ondersteuning. Vormingen en<br />

workshops blijven een groot deel uitmaken van de CV activiteiten.<br />

1.2.2 Aanpak en beheer van CV in partnerschappen (cluster 2)<br />

11. In deze cluster onderzoekt de evaluatie in welke mate dit (relatief weinig<br />

gearticuleerd) beleid vervolgens in de praktijk wordt omgezet door de betrokken<br />

NGO’s. De focus ligt daarbij op de wijze waarop acties voor CV worden opgezet en<br />

uitgevoerd binnen partnerschappen (evaluatievraag 3) en naar de beheersmatige<br />

aspecten (evaluatievraag 4). Deze analyse bracht een caleidoscoop van praktijken<br />

van CV op, waarin toch belangrijke patronen naar voren komen.<br />

12. Op basis van de bezochte partnerschappen kan de CV-aanpak van de NNGO’s op het<br />

terrein ruwweg in een vijftal te onderscheiden benaderingen worden gevat, elk met<br />

specifieke sterke punten en zwakke punten/risico’s:<br />

• Partnerschappen van technische 4 (dienstverlenings) NNGO’s met expliciete<br />

aandacht voor CV bij het ontwerp en de uitvoering van de programma’s vooral<br />

gericht op de technische- en beheersmatige capaciteiten van hun partners. Deze<br />

aanpak heeft het voordeel van expliciet en meetbaar te zijn, en specialisatie en<br />

kennisopbouw mogelijk te maken. Langs de andere kant zijn weinig<br />

ontwikkelings-problematieken louter technisch van oorzaak. De ervaring leert dat<br />

ook de upstream werking van organisaties belangrijk is (governance aspecten,<br />

legitimiteit, resilience, institutionele ontwikkeling, enz.). Ook de meer politieke<br />

kant van veranderingsprocessen en bijvoorbeeld het omgaan met verschillende<br />

waarden en rationaliteiten binnen organisaties en hun omgeving is minder te<br />

vatten in strakke plannings- en opvolgingsprocessen (6 partnerschappen van 4<br />

NNGO’s).<br />

• Partnerschappen van NNGO’s met een overheersend politieke agenda en met een<br />

meer impliciete benadering voor CV vooral gekenmerkt door een sterk geloof in<br />

een kritische en strategische dialoog en het samenwerken aan bepaalde<br />

4 Technische (dienstverlenings) NNGO’s: Met deze omschrijving verwijst de evaluatie naar een<br />

groep van NNGO’s die zich binnen een bepaalde sector/niche (onderwijs, gezondheidszorg,…)<br />

heeft gespecialiseerd en vooral bezig zijn met het ondersteunen van structuren en processen<br />

gericht op een betere dienstverlening. Deze NNGO’s ondersteunen ook wel in beperkte mate<br />

lobby en advocacy activiteiten, en sommigen zetten politieke campagnes op maar het<br />

leeuwenaandeel van hun werk is gericht op een verbetering van de dienstverlening.<br />

11


strijdpunten, via pragmatische vormen van ID 5 en HRD (die de partners<br />

grotendeels zelf mogen invullen). Deze politieke aanpak speelt goed in op het<br />

complexe karakter van beleidsbeïnvloeding en politieke actie door een flexibele en<br />

lokaal opgevolgde relatie aan te gaan. Door samen te werken rond concrete<br />

campagnes en acties wordt er op een impliciete manier aan CV gedaan voor<br />

processen die moeilijk vooraf te plannen zijn. Het feit dat deze CV strategieën<br />

weinig worden gedocumenteerd maakt dat ze echter moeilijk af te toetsen zijn en<br />

dat er weinig kennisopbouw rond mogelijk is. Het risico bestaat ook dat de<br />

impliciete assumpties van hoe CV dient opgezet worden niet op organisatieniveau<br />

gedeeld worden, maar enkel bij bepaalde individuele medewerkers zit. (7<br />

partnerschappen van 4 NNGO’s).<br />

• Partnerschappen van NNGO’s die hoofdzakelijk ageren op technische noden in de<br />

maatschappij, maar dit kaderen, via een multi-actor benadering, in een breder<br />

economisch en politiek verhaal; ze werken daarbij met een expliciete CV strategie<br />

die zowel inzet op de technische- en beheersmatige capaciteit (downstream) van<br />

de partners als op de meer strategische en softe capaciteiten (upstream). Er<br />

wordt over het algemeen een diverse strategie met elementen van HRD, OD en ID<br />

toegepast, en men probeert de CV op te volgen met verschillende M&E kaders. De<br />

meeste NNGO’s zijn nog maar enkele jaren met deze vernieuwde strategie aan<br />

het werk. De drastische wijzigingen in partnerkeuze of het type van relatie dat<br />

wordt aangegaan, bracht een aantal partners in de problemen, of zorgde voor<br />

fricties met andere actoren. Het risico bestaat ook dat de drastische<br />

koerswijzigingen niet voldoende op het terrein begrepen en gedragen worden en<br />

dat ze daardoor teveel donorgestuurd blijven (6 partnerschappen van 4 NNGO’s).<br />

• Partnerschappen van NNGO’s met een weinig expliciet overkoepelend CV beleid,<br />

waarbij de verschillen in de CV aanpak groot zijn binnen één NNGO (3<br />

partnerschappen van 1 NNGO) of waarvan de CV aanpak een beperkte focus heeft<br />

(5 partnerschappen van 3 NNGO’s). Dit leek samen te gaan met de specifieke<br />

ervaring van en keuzes van individuen op het terrein, eerder dan met een<br />

systematisch beleid van de betrokken Belgische NGO’s.<br />

• Partnerschappen van NNGO’s waarbij er weinig of geen CV aan bod komt (6<br />

partnerschappen van 3 project NNGO’s en 3 programma NNGO’s).<br />

13. De kwaliteit van de relatie tussen Noordelijke NGO’s en hun partners in het Zuiden<br />

wordt algemeen gezien als een belangrijke component van succesvolle NGO<br />

samenwerking. Deze evaluatie bevestigt het beeld dat er voor een belangrijk aantal<br />

partnerschappen wordt getracht de relatie niet te beperken tot financiële transfers<br />

binnen een donor-ontvanger relatie, hoewel de mate waarin dit gebeurt sterk<br />

verschilt. Slechts 1/4 van de partnerschappen werd als ‘normatief’ omschreven,<br />

waarbij het werken aan sterke partnerorganisaties een belangrijk doel op zich is<br />

(zoals bij de vakbonden, en sommige andere ledenorganisaties). 3/4 werd als eerder<br />

‘instrumenteel‘ omschreven. Dit houdt in dat de versterking van de partner<br />

hoofdzakelijk in functie stond van de finale doelgroepen of het bereiken van bepaalde<br />

doelstellingen. Deze breuklijn heeft ook gevolgen voor de gehanteerde CV aanpak.<br />

14. Hoewel er zowel bij de partners in het Zuiden als bij de Belgische NGO’s over het<br />

algemeen gesproken wordt in termen van gelijkwaardige en open relaties met een<br />

effectieve communicatie, zijn de Belgische NGO’s in de steekproef eerder conservatief<br />

(t.o.v. een aantal andere Noordelijke NGO’s) met het organiseren van systematische<br />

inspraak van de zuidelijke partners in hun beleid en acties. De situatie ligt anders<br />

5 Er werd een onderscheid gemaakt tussen de versterking (1) van individuele competenties van<br />

werknemers (Human Resource Development, HRD), (2) van de organisatie in haar geheel of<br />

delen ervan (Organisational Development, OD), en (3) van de positie van de organisatie t.o.v.<br />

haar omgeving (andere organisaties, structuren, juridisch en institutioneel kader) (Institutional<br />

Development, ID)<br />

12


m.b.t. de inhoud van de programma’s die worden gefinancierd, en de stakeholders<br />

waar mee kan worden samengewerkt. Daarvoor laat een ruime meerderheid dan wel<br />

weer het initiatief en beslissingsrecht bij de Zuidelijke partners.<br />

15. De looptijd van de partnerschappen was bij alle partnerschappen in de steekproef niet<br />

gepreciseerd bij het begin van het partnerschap, en bleek dikwijls een open einde te<br />

hebben wat voor de meeste partners onzekerheid met zich meebrengt. De<br />

gemiddelde partnerschapslooptijd in de steekproef bedroeg ongeveer 12 jaar.<br />

16. Erg opvallend in de evaluatie is het grotendeels ontbreken van een systematische<br />

analyse van de capaciteit van de partner bij de aanvang van het partnerschap. Verder<br />

valt de geringe harmonisatie op tussen de externe financierders (NNGO’s en andere<br />

donoren) die met een zelfde partnerorganisatie samenwerken, op een tweetal<br />

uitzonderingen na. Een derde pijnpunt omvat het gebrek aan onderbouwde exitstrategieën.<br />

In een aantal gevallen werd vastgesteld dat eerder opgebouwde<br />

capaciteiten verloren gingen nadat partnerorganisaties moesten terugvallen op<br />

overlevingstrategieën door het niet kunnen opvangen van het vertrek van Belgische<br />

financieringskanalen.<br />

17. In de steekproef van bestudeerde partnerschappen nemen het aantal activiteiten mbt<br />

CV maar een klein aandeel in, zowel financieel als wat betreft volume. Over al de<br />

partnerschappen heen stelt men een grote diversiteit vast aan strategieën voor CV,<br />

gaande van hands-off tot hands-on activiteiten, impliciet of expliciet, downstream of<br />

upstream. De diversiteit bij individuele partnerschappen is echter beperkt. Slechts bij<br />

ongeveer 1/3 van de partnerschappen is er sprake van een gebalanceerde CV<br />

aanpak. De meeste CV activiteiten worden uitgevoerd door de NNGO zelf, gevolgd<br />

door het inschakelen van lokale CV providers. Er is echter ook aandacht voor peer-topeer<br />

uitwisselingen en het faciliteren van toegang van de partner tot netwerken. Die<br />

NNGO’s met een uitgebouwde Noordwerking zetten ook organisaties uit de eigen<br />

achterban in voor de versterking van hun partners. De focus ligt vooral op het<br />

opleiden van personeel (HRD) via klassieke vormingen en workshops, gevolgd door<br />

steun aan organisatieontwikkeling (OD). Institutionele versterking (ID) komt minder<br />

aan bod.<br />

1.2.3 Effectiviteit van de steun aan CV in partnerschappen (cluster 3)<br />

18. Na het analyseren van de inputzijde van de CV activiteiten van de partnerschappen<br />

van Belgische NGO’s in cluster 2, kijkt cluster 3 naar de resultaten van de CV op de<br />

werking van de partnerorganisaties (evaluatievraag 5) en op het realiseren van de<br />

ontwikkelingsdoelstellingen van de partnerorganisaties op output en outcome niveau<br />

(evaluatievraag 6).<br />

19. De meerderheid van de partners stelt dat ze er beter in slagen hun<br />

ontwikkelingsobjectieven te behalen. Verbeteringen op het vlak van de capaciteit van<br />

de partners worden vastgesteld voor de 5 « core capabilities ». De ondersteuning van<br />

CV zijn niet lineaire processen die worden beïnvloed door een veelheid van interne en<br />

externe factoren. Desondanks hebben we bij 1/3 van de partnerschappen duidelijke<br />

bijdragen van de NNGO’s kunnen identificeren op het vlak de versterking van<br />

individuele competenties van medewerkers en op organisatieniveau van de partner.<br />

Voor 1/3 was de bijdrage beperkt en voor de rest was het niet significant.<br />

20. Bij een meerderheid is de financiële afhankelijkheid van de partners ten opzichte van<br />

de NNGO groot, wat complexe uitdagingen oplevert op het vlak van duurzaamheid en<br />

het onderwerp zou moeten vormen van een debat tussen de betrokken partijen.<br />

13


21. Er zijn indicaties dat een verhoogde performantie van de partners een invloed heeft<br />

gehad op de resultaten op het niveau van de begunstigden (outcome). Een veelheid<br />

van diverse domeinen van verandering bij de begunstigden werden geïdentificeerd,<br />

gaande van basisbehoeften tot capaciteiten op organisatieniveau. Met betrekking tot<br />

verbeteringen gelinkt aan de verdediging van rechten van individuen en<br />

gemeenschappen, stellen we ook veranderingen vast die gerelateerd zijn met<br />

verhoogd vertrouwen, niet-discriminatie en een versterkte mobiliseringskracht.<br />

22. De vijf benaderingen voor CV binnen de partnerschappen in de steekproef, die door<br />

het evaluatieteam werden afgeleid uit de bestaande praktijk van de NNGO’s (zie par.<br />

12), vertonen elk sterke en zwakke punten. Uit de evaluatie blijkt verder dat de<br />

volgende factoren belemmerend werken bij de versterking van partnerorganisaties:<br />

• onduidelijke visie en identiteit van de NNGO<br />

• zwakke institutionele set-up van nieuwe partnerorganisaties<br />

• ontbreken van kritische massa van de NNGO om aan CV te doen<br />

• gebrek aan expertise opbouw en kennisdeling i.v.m. CV<br />

1.2.4 Adaptieve capaciteit van NNGO’s en DGOS (cluster 4)<br />

23. In deze laatste cluster werd gepeild naar de capaciteit van de betrokken Belgische<br />

actoren om hun beleid en aanpak op het vlak van CV aan te passen aan de<br />

uitdagingen op het terrein en de veranderingen in de Noord-Zuid context<br />

(evaluatievraag 7). De focus ligt daarbij in de eerste plaats op de NNGO’s (want zij<br />

vormen het voorwerp van de evaluatie). Het is echter noodzakelijk ook de adaptieve<br />

capaciteit van DGOS te bekijken, gelet op de belangrijke rol van de administratie in<br />

het gehele proces, meer bepaald op het vlak van beleidskaders,<br />

financieringsmechanismen, kwaliteitscontrole, enz.<br />

24. Wat de adaptieve capaciteit van de NNGO’s betreft is een evolutie merkbaar in de<br />

explicitering van het beleid en de strategieën van de NNGO’s m.b.t. partnerschappen<br />

en CV voor de periode 1998-2008. NNGO’s staan open voor verandering, maar de<br />

operationalisering van nieuwe ideeën rond CV komt eerder traag op gang.<br />

Beleidsontwikkelingen (rond partnerschap en capaciteitsopbouw) bij NNGO’s lijken<br />

sterk gevoed te worden door het regelgevend kader enerzijds en het intern overleg<br />

(binnen de eigen NGO) anderzijds. Er wordt nog steeds weinig geëvalueerd (intern en<br />

extern), en als er geëvalueerd wordt, blijkt het niet altijd te lukken om de resultaten<br />

terug te koppelen.<br />

25. Het regelgevend kader van DGOS voor de programmatische werking is een<br />

belangrijke stimulans geweest voor de NNGO’s om hun beleid verder uit te werken<br />

en/of aan te passen. Wat betreft het beleid en visie op steun aan CV zien we een<br />

ander plaatje. Het beleidskader is veel minder expliciet over dit thema en NNGO’s<br />

werden er in het verleden ook niet systematisch en concreet op aangesproken. Er<br />

waren tot eind 2008 dan ook geen vergelijkbare impulsen zoals bij de<br />

programmawerking, vooral m.b.t. kennisopbouw - wat niet strookt met het discours<br />

over het centrale belang van CV dat de NNGO’s de laatste tien jaar voeren.<br />

26. De meeste NNGO’s staan nog aan het begin van een ontwikkeling naar lerende<br />

organisaties. Het meest voorkomende instrument voor kennisuitwisseling tussen de<br />

partners zijn de partnermeetings, Zuid-Zuid uitwisselingen en regionale seminaries.<br />

Die staan meestal in teken van inhoudelijke- of beheersmatige aspecten (RBM, M&E,<br />

PCM). Er is tot op heden weinig aandacht gegaan naar het systematiseren van<br />

14


ervaringen met CV. Een beperkt aantal NNGO’s investeren duidelijk in kennisopbouw<br />

en hervorming van hun beleid/praktijk, mede op het gebied van CV. Personeel en<br />

middelen worden hiervoor vrijgemaakt.<br />

27. Op het gebied van de adaptieve capaciteit van DGOS kan een spanning vastgesteld<br />

worden tussen de evolutie van het beleidskader inzake partnerschap en CV enerzijds<br />

en de operationele vertaling van deze nieuwe beleidskeuzes (in strategische kaders,<br />

richtlijnen, formats, rapportage-verplichtingen, beoordelingscriteria) anderzijds. Dit<br />

zorgt ervoor dat dossiersbeheerders moeite hebben om een goed zicht te krijgen op<br />

de invulling van partnerschap en CV op het terrein en de daarbijhorende<br />

kwaliteitstoets te kunnen doorvoeren.<br />

28. De evaluatoren stellen tot slot vast dat de operationalisering van andere<br />

beleidslijnen 6 van DGOS een spanningsveld kan opleveren tov een beleid dat meer<br />

aandacht wil krijgen voor CV.:<br />

• Om te kunnen antwoorden op verhoogde druk om tastbare en meetbare<br />

resultaten aan te tonen bij de finale doelgroepen (in kader van RBM, MDG’s,<br />

armoedebestrijding), ervaren NNGO’s druk om meer op dat niveau te focussen<br />

met het risico dat dat ten koste gaat van de ondersteuning van CV processen<br />

• Een verhoogde druk op het afleggen van rekenschap (accountability) doet NNGO’s<br />

kiezen voor sterkere partners en mogelijk ook voor minder innovatieve<br />

programma’s (omdat die minder risisco’s opleveren).<br />

• In de beleidsdialoog worden veel NNGO’s aangesproken op de lange looptijd van<br />

hun partnerschappen. Langs de andere kant blijkt CV beter te aarden in een<br />

continu en lang partnerschap.<br />

• Tenslotte bestaat het risico dat de druk om meer coherentie te hebben in de<br />

portefeuille van een NNGO, ervoor zorgt dat thema’s of benaderingen worden<br />

opgedrongen aan de partners en daardoor ten koste gaan van de coherentie in<br />

het programma van de zuidelijke partner.<br />

1.3 Conclusies<br />

29. Voortbouwend op de bevindingen uit de 4 hierboven onderzochte clusters formuleert<br />

het evaluatieteam zes conclusies met bijhorende aanbevelingen:<br />

(1) Kwalititeit van het partnerschap als bepalende factor voor effectieve steun aan CV<br />

30. De evaluatie bevestigt de link tussen de kwalteit van de partnerrelatie en de ruimte<br />

voor effectieve CV, mede omdat het initiatief- en beslissingsrecht hierdoor (meer) bij<br />

de zuidelijke organisaties komt te liggen. Drie aanbevelingen vloeien hieruit voort:<br />

• NNGO’s zouden partnerovereenkomsten kunnen afsluiten die expliciet ingaan op<br />

gedeelde waarden en visie op CV en hierin een langetermijn perspectief inbouwen<br />

• NNGO’s dienen meer doordachte exit strategieën uit te werken<br />

6 Het is daarbij belangrijk om te benadrukken dat die andere beleidslijnen niet noodzakelijk<br />

problematisch zijn, maar dat er dient gezorgd te worden naar een implementatie die niet ten koste<br />

gaat van ownership en aandacht voor CV processen.<br />

15


• NNGO’s kunnen de administratieve overlast bij hun partners verlagen en de<br />

relevantie van hun CV acties verhogen door deze meer te harmoniseren met<br />

andere financierders van de partnerorganisaties<br />

(2) Capaciteitsversterking als motor voor armoedebestrijding en de promotie van<br />

democratisch bestuur<br />

31. Zowel de verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening van civiele maatschappij<br />

actoren, als het ondersteunen van CV bij lobby en advocacy NGO’s, vakbonden en<br />

sociale bewegingen zijn essentiële componenten van het werk van de Belgische<br />

NGO’s. Als de CV steun op strategische en efficiënte manier verleend wordt, kunnen<br />

zij bestempeld worden als zeer nuttige (zoniet noodzakelijke) investeringen ten<br />

gunste van armoedebestrijding en goed bestuur. Dit leidt tot volgende aanbeveling:<br />

• NNGO’s dienen zich duidelijker uitspreken over hun steun aan processen van<br />

capaciteitsversterking in al hun dimensies (doelstellingen; waarden en principes;<br />

tools en methoden, bouwstenen)<br />

(3) CV als een endogeen, niet-lineair proces, kwetsbaar voor onderbrekingen in externe<br />

ondersteuning<br />

32. De partnerorganisaties die zich significant versterkten over de jaren deden dat op<br />

basis van endogene processen en door expliciete en volgehouden interne keuzes, met<br />

respect voor de niet-lineaire levenscyclus van elke organisatie. CV ondersteuning van<br />

NNGO’s moet daarop kunnen inspelen door organisaties te zien als ‘open systemen’.<br />

Drie aanbevelingen vloeien hieruit voort:<br />

• De steun aan CV vereist vaak langetermijn trajecten en aangehouden steun<br />

• NNGO’s dienen aangepaste M&E systemen te ontwikkelen voor de opvolging van<br />

CV trajecten (als niet-lineaire processen)<br />

• NNGO’s dienen niet alleen in te zetten op technische implementatiecapaciteit<br />

maar ook op andere kerncapaciteiten (visie, strategie, beleid)<br />

(4) Voorwaarden voor efficiënte externe ondersteuning van CV<br />

33. Effectieve CV hangt in grote mate af van de beschikbaarheid van noodzakelijke<br />

capaciteiten bij de NNGO (sterke identiteit, visie, analysecapaciteit, duidelijke CV<br />

strategie en aanpak, lerend vermogen) en van het ontwerp en de implementatie van<br />

CV processen (creativiteit/flexibiliteit, ownership, multi-actoren benadering). Drie<br />

aanbevelingen worden terzake geformuleerd:<br />

• Meer diversiteit brengen in CV strategieën (meer dan vormingen en<br />

partnermeetings) gebaseerd op sterke context- en institutionele analyses<br />

• Meer investeren in de ontwikkeling van lokale CV expertise<br />

• Overwegen van pooling van TA ondersteuning op sector niveau om de<br />

kostefficiëntie te verhogen<br />

(5) Groeiende beleidsaandacht mbt CV maar financiering en beheersinstrumenten nog<br />

in kinderschoenen<br />

34. De toenemende erkenning van CV op alle niveau’s dient zich verder vertalen in<br />

bestaande beleidsinstrumenten en operationele processen van de Belgische<br />

16


ontwikkelingssamenwerking. De mogelijke spanningsvelden tussen CV en andere<br />

beleidsdimensies (cf. par 29) dienen beter onderkend te worden, alsook de<br />

noodzakelijke diversiteit in aanpak wat CV betreft. Een inhaalbeweging is nodig op<br />

het gebied van explicitering en operationalisering van het beleid inzake CV op het<br />

niveau van DGOS. Vandaar volgende aanbevelingen:<br />

• DGOS zou onderscheid kunnen maken tussen NNGO’s die bezig zijn met<br />

klassieke, outputgerichte programma’s op het vlak van armoedebestrijding en zij<br />

die bezig zijn met complexe processen gericht op ‘state building’ en goed bestuur<br />

• DGOS kan duidelijk communiceren over de diverse mogelijke interpretaties van<br />

het concept “resultaatgericht beheer” in CV processen<br />

• DGOS zou een pro-actief beleid (standaarden voorstellen, experimenteren,<br />

sensibiliseren) kunnen uitbouwen om NNGO’s te stimuleren om hun CV aanpak<br />

verder te professionaliseren<br />

• Bewaken van de flexibiliteit van de financieringskaders zodat een brede waaier<br />

van CV processen kan gefinancierd worden.<br />

(6) Structuren en processen voor inhoudelijke kwaliteitscontrole zijn beperkt<br />

35. De aandacht voor gezamenlijk leren en kwalitatieve opvolging rond CV is relatief<br />

recent en verdient verdere uitbouw en consolidatie. Deze conclusie leidt tot volgende<br />

aanbevelingen:<br />

• De Belgische NGO’s dienen te investeren in de ontwikkeling van de eigen<br />

expertise ivm beheer van partnerrelaties en strategieën voor CV<br />

• De federaties kunnen een grotere rol opnemen op het vlak van de interne<br />

capaciteitsopbouw van de leden m.b.t. steun aan processen van CV<br />

• Interne kennisopbouw op het vlak van CV dient zich verder te verdiepen en<br />

specialiseren binnen DGOS<br />

17


2 Inleiding<br />

2.1 Context van de evaluatie<br />

Dit rapport geeft de resultaten en conclusies weer van de evaluatie over Belgische NGO<br />

partnerschappen en capaciteitsversterking (CV) die door het consortium HIVA/ACE<br />

Europe/IOB werd uitgevoerd op vraag van de Dienst Bijzondere Evaluatie (DBE) van de<br />

FOD <strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>, <strong>Buitenlandse</strong> Handel en Ontwikkelingssamenwerking<br />

De DBE wil nagaan in welke mate en om welke redenen de capaciteitsversterkende<br />

activiteiten van de Belgische NGO’s bij hun partners en finale begunstigden effectief<br />

succesvol geweest zijn. De opzet van deze evaluatie is met andere woorden: “een inzicht<br />

verkrijgen in de manier waarop steun aan capaciteitsversterking (CV) door NGO’s in het<br />

kader van een partnerschapsrelatie effectief kan zijn”. 7 De evaluatie doet ook een<br />

uitspraak over de relevantie, coherentie, efficiëntie, en de duurzaamheid van de<br />

interventies van de Belgische NGO’s met betrekking tot de CV van hun partners. Er werd<br />

ook gezocht naar indicaties voor de effecten en impact van CV en de voordelen die de<br />

uiteindelijke begunstigden hieruit halen.<br />

De evaluatie is sterk gericht op het aspect leren: de evaluatie draagt in dat opzicht bij tot<br />

een grotere kennis van de Belgische Overheid en haar niet-gouvernementele partners<br />

over NGO-partnerschappen, in het bijzonder op het vlak van CV van de partners in het<br />

Zuiden. De formulering van concrete aanbevelingen wil dat leeraspect verder<br />

ondersteunen.<br />

De keuze voor het thema van de evaluatie is relevant: sinds de laatste evaluatie 8 ,<br />

uitgevoerd in 1999, van het geheel van partnerschappen van de Belgische NGO’s heeft<br />

de Belgische en internationale ontwikkelingscontext grote veranderingen ondergaan.<br />

Naast de wijzingen in het werkveld van de NNGO’s 9 in België en in het Zuiden, zijn er<br />

ook verschuivingen in de interne werking van de NNGO’s en zijn er evoluties in het<br />

profiel van hun partnerorganisaties in het Zuiden. Deze wijzigingen zetten de centrale rol<br />

van de partners in het veranderingsproces in de verf. De evaluatie zal onder meer<br />

nagaan in welke mate de partnerschappen van de NGO’s deze gewijzigde context en de<br />

nieuwe verdeling van de verantwoordelijkheid weerspiegelen.<br />

Ondanks het politieke belang ervan en de grootte van het budget dat eraan is toebedeeld<br />

(in de wereld van ontwikkelingssamenwerking), is CV één van de domeinen waar de<br />

inspanningen voor ontwikkeling het minste succes geboekt heeft. 10 Het merendeel van<br />

de studies waaruit men deze conclusie kan trekken heeft het echter over steun aan CV in<br />

7 Zie Bijzonder bestek N°S4/2008/07 – Algemene offerteaanvraag voor de evaluatie van de NGO<br />

partnerrelaties gericht op capaciteitsversterking.<br />

8 Evaluation de la relation de partenariat entre les ONG belges et leurs partenaires locaux, AGCD,<br />

1999.<br />

9 We gebruiken de afkorting ‘NNGO’s’ voor Noordelijke NGO’s en ‘partner’ voor de CSO<br />

organisaties en lokale/nationale overheden in het zuiden waar mee wordt samengewerkt.<br />

10 The challenge of Capacity Development: working towards good practices, OECD, 2006.<br />

19


de overheidssector. 11 Het aantal bredere evaluaties en studies die specifiek kijken naar<br />

activiteiten van NNGO’s op het vlak van CV is erg beperkt, en daardoor is er weinig<br />

geweten over dit belangrijke luik in de werking van NNGO’s. 12 Ook hier wil deze<br />

evaluatie een bijdrage leveren.<br />

De evaluatie verliep in vijf grote fasen van januari 2009 tot het voorjaar 2010:<br />

− fase 1: uitwerken van een methodologische nota;<br />

− fase 2: documentaire studie bij 21 NNGO’s en overheid i.v.m. CV beleid en<br />

praktijk, en bevraging over 40 NNGO partnerschappen;<br />

− fase 3: terreinbezoeken in het Zuiden bij 31 partnerschapschappen van Belgische<br />

NGO’s met restituties en rapportering per land;<br />

− fase 4: analyse en uitwerking van het eindrapport en restituties;<br />

− fase 5: seminarie met alle NNGO’s en andere actoren: terugkoppeling en<br />

vooruitblik.<br />

De evaluatie werd gebaseerd op een staal van 40 Belgische NGO partnerschappen over<br />

de periode 1998-2008. Alle NNGO’s in de steekproef ontvingen voor deze<br />

partnerschappen financiering van de Directoraat-generaal Ontwikkelingssamenwerking<br />

(DGOS) van de FOD <strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>. De analyse omvatte een analyse van het<br />

algemene beleid en de praktijk van de betrokken actoren (NGO’s en DGOS). 31 daarvan<br />

werden bezocht op het terrein en 9 werden bestudeerd op basis van bestaande<br />

documentatie en een webbevraging.<br />

De evaluatie werd uitgevoerd door een groep van internationale en nationale consultants.<br />

2.2 Methodologie<br />

De methodologie van de evaluatie werd zo uitgewerkt dat ze met drie belangrijke<br />

aandachtspunten kon rekening houden. 13<br />

Eerst en vooral diende de methodologie de grote diversiteit aan actoren, projecten,<br />

thema’s en contexten te omvatten. Deze uitdaging onderstreepte de nood aan een<br />

flexibel analysekader dat op een inductieve manier kon worden opgebouwd. Aangezien er<br />

bovendien weinig materiaal bestond over de CV aanpak bij NNGO’s, werden in een eerste<br />

fase de bestaande praktijken in kaart gebracht en werd dit als basis gebruikt om meer<br />

evaluatieve uitspraken te maken.<br />

Een tweede uitdaging had te maken met het dynamisch en niet-lineair karakter van CV,<br />

waardoor er nood was aan een systemisch perspectief. De evaluatie vertrekt dus vanuit<br />

de assumptie dat capaciteitsontwikkeling van organisaties een endogeen, niet lineair en<br />

complex proces is dat beïnvloed wordt door interne en externe factoren, waar de steun<br />

via Belgische NGO’s er één van is.<br />

Een derde uitdaging lag in het feit dat de evaluatie een periode van 10 jaar omvat (1998-<br />

2008) en dat documentatie minder volledig is hoe verder men teruggaat in de tijd. De<br />

11 Baser H., Morgan P. (2008), Capacity, Change and Performance: Study Report; OECD/DAC<br />

(2009), Inventory of Donor Approaches to Capacity Development: What We Are Learning.;<br />

World Bank (2005), An Independent Review of World Bank Support to Capacity Building in<br />

Africa.<br />

12 Does Foreign Aid really Work?, Roger Riddell, 2007: ‘Indeed, of all the different ways that NGOaid<br />

is allocated and spent, least is known about the overall impact of capacity-building<br />

initiatives, even though, ironically, some sort of capacity-building activity is undertaken by<br />

more NGO’s than any other activity, and many undertake some form of capacity-building on an<br />

almost continuous basis.’<br />

13 In sectie 2.4 worden deze en een aantal bijkomende methodologische uitdagingen meer in<br />

20<br />

detail besproken.


expliciete aandacht voor CV binnen de werking van de NNGO’s is bovendien eerder<br />

recent, waardoor er voor het eind van de jaren 90 ook minder secundair materiaal<br />

beschikbaar is. Dit werd deels opgevangen door via interviews en focusgroepen de<br />

praktijk over de jaren heen te reconstrueren.<br />

De evaluatiemethodologie is geïnspireerd door het denken over effecten en causaliteit<br />

volgens het rimpelmodel. 14 Een CV activiteit van een NNGO zet dus een aantal effecten<br />

op gang, die in eerste instantie effecten kunnen hebben bij de directe betrokkenen in de<br />

partnerorganisatie, en dan eventueel verder uitdeinen naar de hele organisatie en de<br />

begunstigden. De effectiviteit van de activiteit (‘de sterkte van de rimpel’) hangt af van<br />

vele interne en externe factoren. De evaluatie wil nagaan welke voorwaarden vervuld<br />

moeten zijn opdat Noordelijke NGO’s een effectieve bijdrage kunnen leveren aan de CV<br />

van partners. Omwille van het systemisch perspectief werd de voorkeur gegeven om de<br />

analyse te laten vertrekken vanuit de capaciteitsveranderingen van de partnerorganisatie<br />

(‘middle-up and –down aanpak’). Daarbij werd onderzocht welke factoren hebben<br />

bijgedragen aan de capaciteitsverandering bij de partner, inclusief activiteiten door<br />

externe actoren zoals NNGO’s (middle-down). Tenslotte wordt onderzocht hoe die<br />

veranderingen in de capaciteit al dan niet hebben bijgedragen tot een betere kwaliteit en<br />

effectiviteit van de partnerorganisatie (middle-up).<br />

Tabel 1 geeft een synthese van de verschillende evaluatieactiviteiten en hun focus. Bij de<br />

dataverzameling was er aandacht voor (1) de middelen die werden aangebracht door de<br />

Belgische NGO’s (input zijde), (2) de ontwikkeling van capaciteit bij de<br />

partnerorganisaties en de rol van de NNGO’s daarbinnen, (3) de outputs en outcomes<br />

van de partnerorganisaties en, in zoverre daar uitspraken konden over gebeuren, (4) de<br />

impact die dit teweeg bracht bij de begunstigden. Daarnaast werd er data verzameld<br />

m.b.t. de partnerschapsrelaties tussen de NNGO’s en de Zuidelijke partners, en werd er<br />

gekeken naar de interne en externe omgeving waarbinnen de partners functioneerden.<br />

De verschillende evaluatie- en dataverzamelingsactiviteiten worden in de volgende tabel<br />

meer in detail toegelicht.<br />

14 Intrac (2010), Praxis Paper 23, p9: het rimpel (Engels: ripple) model gebruikt de analogie van<br />

het smijten van een steen in een vijver en de uitdeinende maar afnemende rimpels die dit<br />

veroorzaakt. De rimpel kan versterkt worden onderweg indien die samenkomt met andere<br />

bestaande rimpels in het water.<br />

21


Tabel 1<br />

Overzicht van de evaluatieactiviteiten<br />

Fase Evaluatieactiviteiten Instrumenten<br />

Methodologische<br />

nota<br />

- verkennende interviews bij DGOS en<br />

de Federaties<br />

- analyse van DGOS databanken voor<br />

steekproefbepaling<br />

- redactie methodologische nota<br />

- bespreking methodologische nota in<br />

stuurgroep en met NNGO’s<br />

Documentaire fase - een korte literatuurstudie over de<br />

concepten CV en partnerschappen<br />

- actualisatie en overleg over de<br />

steekproef en de betrokken NNGO’s<br />

- dataverzameling over het beleid en<br />

de aanpak op het vlak van<br />

partnerschappen en CV van 21<br />

NNGO’s<br />

- data-analyse van het beleid en de<br />

aanpak van 21 NNGO’s m.b.t.<br />

partnerschappen en CV<br />

- documentenverzameling en –analyse<br />

m.b.t. de 40 partnerschappen in de<br />

steekproef<br />

Terreinbezoeken<br />

Analyse en<br />

rapportage<br />

Voorbereiding:<br />

- dataverzameling in België over<br />

partnerschappen in steekproef<br />

- opstarten dataverzameling op terrein<br />

m.b.t. outcome en impact<br />

Terreinbezoeken:<br />

- dataverzameling over<br />

capaciteitsveranderingen bij de<br />

partner, outcome en impact,<br />

percepties over het partnerschap<br />

- Landenrestituties in Zuiden en in<br />

België<br />

- Analyse van 9 partnerschappen die<br />

niet bezocht werden in terreinfase<br />

- schrijven landenrapporten<br />

- analyse data van de verschillende<br />

fases<br />

- redactie syntheserapport<br />

- bespreking syntheserapport met<br />

stuurgroep en NGO’s<br />

Seminarie - verspreiding van de bevindingen en<br />

aanbevelingen op basis van een<br />

seminarie<br />

- interviews<br />

- documentenstudie<br />

- literatuurstudie<br />

- interviews (individueel en<br />

in groep) aangevuld met<br />

een focusgroepsdiscussie<br />

over de concepten<br />

partnerschap en CV per<br />

NGO<br />

- webbevraging: één webbevraging<br />

over beleid van<br />

de NNGO’s en één<br />

webbevraging om info te<br />

bekomen over de<br />

geselecteerde<br />

partnerschappen<br />

- interviews bij de NNGO’s<br />

en eerste dataverzameling<br />

door partnerorganisaties<br />

(MSC en/of<br />

webbevraging)<br />

- interviews met personeel<br />

van de betrokken partner<br />

- workshop: zelfevaluatie<br />

- dataverzameling via most<br />

significant change,<br />

focusgroepen en/of<br />

webbevraging<br />

- interviews (individueel en<br />

groep) met begunstigden<br />

en stakeholders<br />

- documentenstudie<br />

- documentenstudie<br />

22


De methodologie die werd toegepast voor de verschillende fases staat beschreven in het<br />

methodologisch rapport en het rapport van de documentaire fase, en werd samengevat<br />

in de bijlagen van dit rapport (bijlage 2). We gaan hier in op enkele methodologische<br />

aspecten die in bovengenoemde rapporten uitgebreider aan bod komen.<br />

2.2.1 Het evaluatiekader<br />

De evaluatie werd opgehangen aan zeven evaluatievragen, opgedeeld in vier clusters<br />

met daarbij een onderscheid tussen (1) het beleid, (2) de aanpak en beheer, (3) de<br />

effectiviteit, (4) en de adaptiviteit. Elke evaluatievraag levert informatie aan voor het<br />

beoordelen van één of meerdere OESO/DAC criteria (relevantie, effectiviteit, efficiëntie,<br />

duurzaamheid en impact). In bijlage 2 wordt meer in detail aangegeven hoe de<br />

evaluatievragen zich verhouden tot de OESO/DAC criteria.<br />

Tabel 2<br />

Zeven evaluatievragen opgedeeld in vier clusters, met bijhorende<br />

beoordelingscriteria<br />

Cluster 1: beleid en strategische keuzes<br />

Evaluatievraag 1 – Welk beleid<br />

werd/wordt er door de NNGO’s en hun<br />

partners ontwikkeld m.b.t.<br />

partnerschappen en CV?<br />

Evaluatievraag 2 – Welke strategische<br />

keuzes hebben de NNGO’s gemaakt<br />

i.v.m. de aanpak en methodes voor<br />

CV?<br />

Beoordelingscriteria:<br />

− beleidsnotities bevatten een visie op CV en<br />

partnerschappen<br />

− doelstellingen i.v.m. CV in partnerschappen zijn<br />

relevant in het licht van de algemene doelstellingen<br />

van de betrokken partners in Noord en Zuid<br />

− beleid m.b.t. CV in partnerschappen is<br />

resultaatsgericht<br />

Beoordelingscriteria:<br />

− de interventiestrategieën m.b.t. steun aan CV zijn<br />

onderbouwd door duidelijke methodologische<br />

keuzes<br />

− de interventiestrategieën zijn mee geëvolueerd met<br />

de veranderende inzichten m.b.t. steun aan CV van<br />

partners<br />

Cluster 2: aanpak en beheer van CV in partnerschappen<br />

Evaluatievraag 3 – In welke mate<br />

worden beleidsprincipes en<br />

strategische keuzes i.v.m. CV in<br />

partnerschappen vertaald naar de<br />

interventies en de samenwerking met<br />

de partners?<br />

Evaluatievraag 4 – Hoe wordt het<br />

beheer van de partnerschapsrelatie<br />

ingevuld en hoe worden de processen<br />

van CV opgevolgd?<br />

Beoordelingscriteria:<br />

− het partnerbeleid van de NNGO’s is gebaseerd op<br />

een professioneel identificatie- en selectieproces<br />

van partners<br />

− de NNGO draagt op een relevante manier bij aan<br />

processen van CV bij de partners<br />

− de NNGO beschikt over de nodige middelen en<br />

capaciteiten om processen van CV te ondersteunen<br />

Beoordelingscriteria:<br />

− goed beheer van de partnerschapsrelatie<br />

− goed beheer van de steun aan CV in het kader van<br />

de partnerschapsrelatie<br />

− beide partners besteden aandacht aan “leren in de<br />

organisatie”<br />

Cluster 3: effectiviteit van de steun aan CV in partnerschappen<br />

Evaluatievraag 5 – Welke<br />

veranderingen m.b.t. de capaciteit<br />

van de partnerorganisaties kunnen<br />

worden vastgesteld?<br />

Beoordelingscriteria:<br />

− er zijn indicaties voor versterking van de<br />

capaciteiten van de partners<br />

− de resultaten van CV bij de partner zijn duurzaam<br />

23


Evaluatievraag 6 – In welke mate is<br />

de partnerorganisatie beter in staat<br />

om haar ontwikkelingsdoelstellingen<br />

te realiseren (output en outcome<br />

niveau)?<br />

Beoordelingscriteria:<br />

− veranderingen m.b.t. de outputs van de partner<br />

n.a.v. processen van CV<br />

− de steun aan processen van CV heeft een invloed<br />

gehad op de outcome van de partnerorganisatie –<br />

veranderingen op het niveau van de uiteindelijke<br />

begunstigden<br />

Cluster 4: adaptieve capaciteit<br />

Evaluatievraag 7 – In welke mate<br />

kunnen de betrokken actoren<br />

(Belgische NGO’s en DGOS) hun<br />

beleid en aanpak m.b.t. steun aan CV<br />

aanpassen aan de uitdagingen die<br />

zich stellen en rekening houdend met<br />

een veranderende context in Noord en<br />

Zuid?<br />

Beoordelingscriteria:<br />

− adaptieve capaciteit van de Belgische NGO<br />

− adaptieve capaciteit van DGOS<br />

2.2.2 40 partnerschappen in de steekproef<br />

Op basis van de beschikbare gegevens in de databank van DGOS werden voor de<br />

7 geselecteerde landen alle gefinancierde acties van NNGO’s en consortia van NNGO’s<br />

opgelijst. Voor de periode 1998-2008 leverde dit in totaal 1 173 acties op voor<br />

80 NNGO’s en consortia. Uit die groep werden de NNGO’s gefilterd die in de periode<br />

2005-2007 niet actief waren in een van de 7 landen. Dat leverde een nieuwe populatie<br />

van 55 NNGO’s en consortia op. Uit die lijst werden uiteindelijk op basis van specifieke<br />

criteria 21 NNGO’s en 40 partnerschappen 15 geselecteerd (zie tabel 3). Bijlage 4 bevat<br />

een overzicht van de geselecteerde partnerschappen ingedeeld volgens de verschillende<br />

parameters van het selectieproces.<br />

Tabel 3<br />

Overzicht van de 21 NNGO’s en de 40 partnerschappen in de steekproef<br />

(meer details in bijlage)<br />

Afkorting<br />

NNGO<br />

Volledige Naam<br />

NNGO<br />

Partnerorganisatie<br />

(Terreinfase)<br />

Partnerorganisatie<br />

(enkel in docu-fase)<br />

BD Broederlijk Delen − Cedep Ayllu (Peru)<br />

− ACAT (Zuid-Afrika)<br />

− DPA (Cambodja)<br />

VE Vredeseilanden − Réseau WIMA (DRC)<br />

− SYDIP (DRC)<br />

Oxfam – Sol Oxfam Solidariteit − TCOE (Zuid-Afrika)<br />

− C.CAWDU (Cambodja)<br />

Volens Volens vzw − ANAG (Burkina Faso) − Bela Bela Welfare<br />

Society (ZA)<br />

TRIAS TRIAS vzw − GARC (Zuid-Afrika),<br />

− Mbongwana (DRC)<br />

− Cresol-Baser (Brazilië)<br />

DMOS<br />

Dienst Missie en<br />

Ontwikkelingssamenwerking<br />

− Surabi DO (Indië)<br />

− OFPROP (Peru)<br />

− Bureau Salésien de<br />

Projets (DRC)<br />

WSM<br />

Wereldsolidariteit-<br />

Solidarité Mondiale<br />

− MOCC (DRC)<br />

− C.CAWDU (Cambodja)<br />

− CFTUI (India)<br />

15 Binnen elke gefinancierde actie werd in overleg met de NNGO het centraal partnerschap<br />

24<br />

geselecteerd.


Afkorting<br />

NNGO<br />

Volledige Naam<br />

NNGO<br />

Partnerorganisatie<br />

(Terreinfase)<br />

Partnerorganisatie<br />

(enkel in docu-fase)<br />

Fos<br />

Fonds voor<br />

Ontwikkelingssamenwerking<br />

− CGTP-IESI (Peru)<br />

− ILRIG (Zuid-Afrika)<br />

DA Damiaanactie − Min. Gezondheid in Delhi<br />

en TB Division State<br />

Health Society in Bihar<br />

(Indië)<br />

− Min gezondheid, nat<br />

lepra en TBC<br />

programma’s (DRC)<br />

DISOP DISOP vzw − Prorural (Peru) − ACOPAMEC (Brazilië)<br />

VIC<br />

Vlaams Internatonaal<br />

Centrum<br />

− BDD (DRC)<br />

− Favos de Mel (Brazilië)<br />

− DACA (India)<br />

11.11.11 11.11.11 koepel − Aprodeh (Peru)<br />

− Recic (DRC)<br />

− Platforma DhESCA<br />

(Brazilië)<br />

AADC<br />

Association pour<br />

l’Action de<br />

Développement<br />

Communautaire<br />

− AHEAD (Cambodja)<br />

ADG<br />

Aide au<br />

Développement<br />

Gembloux<br />

− JEEP (DRC)<br />

− CWPD (Cambodia)<br />

Autre Terre Autre Terre asbl − APIL (Burkina Faso)<br />

Sos Layettes<br />

Sos Layettes<br />

Solidarité et<br />

Développement<br />

− AMB (Burkina Faso)<br />

PROTOS PROTOS vzw − PEHA (DRC)<br />

DBA Défi Belgique Afrique − AMB (Burkina Faso)<br />

CEMUBAC<br />

Centre Scientifique et<br />

Médical de l’Université<br />

Libre de Bruxelles<br />

pour ses activités de<br />

Coopération<br />

− DPS Kirotshe (DRC)<br />

EF Entraide et Fraternité − ADECOM (Indië)<br />

SLCD<br />

Service Laïc de<br />

Coopération au<br />

Développement<br />

− MMB (Burkina Faso)<br />

2.2.3 Methodologische uitdagingen /kanttekeningen bij de opzet van de evaluatie<br />

In de methodologische nota werden een aantal methodologische uitdagingen beschreven.<br />

We geven hier weer in welke mate deze beperkingen daadwerkelijk een rol hebben<br />

gespeeld tijdens de uitvoering van de evaluatie:<br />

Aanwezigheid van sleutelfiguren in de lokale organisaties - Omdat de periode van<br />

evaluatie 10 jaar bestrijkt en de CSO sector in de meeste landen erg dynamisch is,<br />

gingen de evaluatoren ervan uit dat het niet evident zou zijn om de juiste respondenten<br />

terug te vinden. In de praktijk heeft dit echter geen grote problemen gesteld. In een<br />

meerderheid van de gevallen was er op managementniveau nog wel iemand aanwezig<br />

die vertrouwd was met de hele periode van de evaluatie. Daarnaast bleken vooral de<br />

25


groepsactiviteiten (participatieve workshop) erg nuttig om de historiek van de<br />

organisaties te reconstrueren, en de evolutie van de capaciteit te analyseren.<br />

Bewaarplicht van oude documenten – Over het algemeen konden de NNGO’s de<br />

voornaamste informatie bezorgen aan de evaluatoren. Voor meer gedetailleerde<br />

informatie (budgetten, personeelssituatie, enz.) was het in een aantal gevallen wel<br />

moeilijk om informatie te bekomen van meer dan 4 à 5 jaar terug.<br />

Momentopname van CV bij partnerorganisaties – De modaliteiten van de evaluatie lieten<br />

slechts één doorlichting van elke organisatie toe tijdens de terreinmissie. Dit werd deels<br />

opgevangen door een historisch perspectief binnen te brengen in de CV workshop. De<br />

evolutie van de organisaties werd daarbij geëvalueerd over een periode van 10 jaar. Dit<br />

vroeg een intensieve inzet van de lokale organisatie tijdens de 3 dagen van het bezoek.<br />

Waar die inzet moeilijk te realiseren was, hebben de evaluatoren participatieve<br />

workshops met het voltallige team vervangen door interviews met individuen of kleinere<br />

groepen (bv. in Cambodja). Op die manier verkregen de evaluatoren een zo volledig<br />

mogelijk beeld van de partnerorganisatie. Wat betreft de methodieken voor<br />

dataverzameling, bleek de participatieve workshop over het algemeen de nodige<br />

bevindingen en inzichten op te leveren. Het uitwerken van het historisch perspectief van<br />

de organisatie bleek telkens geslaagd en werd ook sterk gewaardeerd door de lokale<br />

organisaties.<br />

Partnerschapsoverstijgende analyse maken op basis van projecten in diverse sectoren en<br />

contexten – De analyse van CV in de partnerschappen was er niet op gericht om te<br />

komen tot bevindingen die in alle contexten zouden gelden. De logica van ‘wat werkt<br />

voor wie in welke context’ werd telkens opnieuw als uitgangspunt genomen. De<br />

crosscase analyse is in de praktijk in 3 stappen verlopen: (1) reconstructie van de<br />

interventielogica voor de CV ondersteuning per partnerschap, rekening houdend met de<br />

context, de toegepaste strategie en de verwachte uitkomst. Die werden vervolgens<br />

kritisch geanalyseerd per partnerschap en patronen werden geïdentificeerd door de team<br />

leaders; (2) bespreking van de eerste bevindingen van de crosscase analyse op een 2-<br />

daagse workshop met alle internationale consultants, (3) verwerking en verfijning van<br />

deze analyses voor het eindrapport, met nog twee bijkomende revisies door de<br />

internationale consultants.<br />

Linken van interventies aan de vaststellingen/resultaten op het terrein – In de meeste<br />

gevallen was het niet mogelijk om directe causale verbanden vast te stellen tussen<br />

bijvoorbeeld een bepaalde CV actie en wijzigingen in de capaciteit van de<br />

partnerorganisatie of de outputs en outcomes van de organisatie. Dat heeft alles te<br />

maken met de vele interne en externe factoren die een invloed hebben op CV processen<br />

in organisaties. Bij geen enkel van de geanalyseerde partnerschappen troffen we<br />

bovendien nuttig secundair materiaal aan op impactniveau (bv. impactstudies met<br />

controlegroepen, of andere metingen met baseline gegevens). De evaluatie deed wel een<br />

inschatting van de waarschijnlijkheid dat bepaalde acties al dan niet hadden bijgedragen<br />

aan CV veranderingen en outcomes. Dat gebeurde op basis van de workshops op het<br />

terrein (waar er naar expliciete voorbeelden en argumentatie werd gevraagd voor<br />

verbanden die werden gesuggereerd), aangevuld met bewijsmateriaal uit M&E rapporten,<br />

en/of percepties van externe stakeholders.<br />

Introductie van nieuwe evaluatiemethodologieën – Voor de terreinbezoeken werd een<br />

methodologie ontwikkeld die toeliet om processen van CV in kaart te brengen in lijn met<br />

de uitgangspunten van de evaluatie (zie 2.3). Daartoe werd onder meer een<br />

participatieve workshop georganiseerd met staf en management van de<br />

partnerorganisatie. In de workshop werd een kritische zelfevaluatie uitgevoerd van de<br />

processen van CV binnen de partnerorganisatie en van de externe steun aan deze<br />

processen. De evaluatie maakte daarbij gebruik van de techniek van de Wall of Wonder 16<br />

(in kaart brengen van de historiek van de organisatie) en het scoren van verschillende<br />

16 Gebaseerd op Vaughn O’Halloran (ICA, 1995), en aangepast door Joep C. de Jong (JLS<br />

26<br />

International) in 2000, 2005 en 2007.


capaciteiten voor de belangrijkste periodes in het bestaan van de organisatie 17 . Deze<br />

methodiek werd zeer positief beoordeeld door de evaluatieteams en de<br />

partnerorganisaties. De evaluatie maakte ook gebruik van Most Significant Change<br />

(MSC 18 ) voor de verzameling van materiaal op het niveau van de finale begunstigden. De<br />

toepassing steunde sterk op de inzet van de lokale consultants en de partnerorganisaties.<br />

Uiteindelijk werd de methode toegepast voor 18 partnerschappen waarvan de helft met<br />

behoorlijk resultaat (dit wil zeggen: dat de toepassing bruikbare informatie opleverde om<br />

een uitspraak te doen over de effecten op begunstigden). De methode werd niet<br />

voorgesteld aan organisaties die hiertoe geen veldwerkers konden vrijstellen (vb.<br />

vakbonden en advocacy en lobby organisaties). De organisaties die de techniek<br />

toepasten waren over het algemeen genomen tevreden over de kennismaking met deze<br />

nieuwe techniek. Tijdens de evaluatie bleek dat deze techniek enkel goed toegepast werd<br />

door organisaties met ervaring in monitoring en participatieve technieken. In alle<br />

bezoeken organiseerden de evaluatoren focusgroep gesprekken. Op deze focusgroep<br />

gesprekken werden de resultaten van MSC gevalideerd. Indien er niet gewerkt was met<br />

MSC werden klassieke focusgroepen georganiseerd. In Zuid-Afrika werd er ook via een<br />

webbevraging gewerkt omdat de betrokken partners op hun beurt aan CV deden van<br />

lokale organisaties, die het eenvoudigst per email konden bereikt worden.<br />

Meten van capaciteitsversterking - Het in kaart brengen van processen van CV stelt een<br />

aantal methodologische uitdagingen. In de methodologie werd dit containerconcept<br />

uitgepakt door verschillende dimensies te belichten (zie 2.3). In de praktijk bleek het niet<br />

eenvoudig om meer gedetailleerde informatie op te vragen bij de partnerorganisaties<br />

omwille van een gebrek aan actuele data (CV wordt weinig gedocumenteerd), het<br />

dynamisch karakter van CV, maar ook omwille van het weinig tastbare karakter van<br />

sommige CV processen die zich afspelen bijvoorbeeld tijdens gewoon werkactiviteiten.<br />

Documentaire studie van 9 partnerschappen 19 - De analyse van de 9 partnerschappen<br />

die niet bezocht werden op het terrein gebeurde op basis van bestaande documentatie<br />

aangevuld met een emailbevraging of met telefonische interviews indien kritische<br />

informatie ontbrak. De bevindingen werden vervolgens vergeleken met de resultaten van<br />

de 31 partnerschappen van de terreinfase. Het is belangrijk om te signaleren dat deze<br />

analyse duidelijk minder gewicht heeft dan die van de 31 partnerschappen met<br />

terreinmissies. In veel gevallen waren de beschikbare secundaire data beperkt, en was er<br />

ook geen zicht op de percepties van de partners en de realiteit op het terrein.<br />

Tabel 4<br />

Overzicht van negen partnerschappen die niet bezocht werden tijdens de<br />

terreinfase<br />

Land Partnerschap Type organisatie Doelgroep Kwaliteit<br />

van info<br />

BRA<br />

Platforma<br />

DhESCA/11<br />

netwerkorganisatie<br />

boeren, arbeiders,<br />

leerlingen, organisaties<br />

goed<br />

BRA ACOPAMEC/DISOP dienstverlenende org kinderen en jongeren zwak<br />

17 Gebaseerd op Rick James (2005), ‘Quick and Dirty’ Evaluation of Capacity Building: Using<br />

Participatory Exercises, Praxis Note 15, Intrac.<br />

18 Most Significant Change is een participatieve methodologie die kwalitatieve informatie<br />

verzamelt op het niveau van de begunstigden (outcome/impact). Er worden verhalen<br />

opgetekend over veranderingen in de levensomstandigheden van begunstigden. Deze verhalen<br />

worden vervolgens in groepen besproken om uiteindelijk te komen tot de keuze voor de meest<br />

betekenisvolle verandering. Meer informatie bij Dart, J.J. & Davies, R.J. (2005) The Most<br />

Significant Change User guide. Beschikbaar op http://www.clearhorizon.com.au.<br />

19 Dit luik van de studie werd gecoördineerd door de teamleader van de evaluatie (HIVA), met<br />

ondersteuning van HIVA medewerkers Bénédicte Fonteneau en Greet Van Dooren voor de<br />

gegevensverzameling.<br />

27


BRA Cresol-Baser/TRIAS coöperatief netwerk<br />

(boerenorg’s)<br />

familiale boeren lid van<br />

krediet- &<br />

spaarcoöperaties<br />

goed<br />

BRA Favos Del Mel/VIC dienstverlenende org<br />

onderwijs<br />

straatkinderen<br />

goed<br />

CAM CWPD/ADG dienstverlenende org vrouwen en hun<br />

families, ihb kinderen<br />

zwak<br />

DRC<br />

bureau Salésien de<br />

Projets/DMOS<br />

dienstverlenende org<br />

voor onderwijs<br />

beroepsonderwijs<br />

goed<br />

IND CFTUI/WSM vakbond arbeiders uit<br />

verschillende<br />

beroepssectoren<br />

goed<br />

IND DACA/VIC dienstverlenende org<br />

voor onderwijs<br />

dalits gemeenschappen<br />

goed<br />

ZA Bela Bela WS/Volens community based org HIV positieve mensen en<br />

hun families<br />

zwak<br />

2.3 Basisconcepten<br />

In deze sectie introduceren we de voornaamste begrippen die we bij de evaluatie<br />

hanteren.<br />

2.3.1 Capaciteit - capaciteitsversterking<br />

Sinds enige tijd krijgt CV vernieuwde aandacht in het ontwikkelingsdiscours en dat<br />

vertaalt zich ook naar een groeiend aantal studies en evaluaties. De bevindingen van al<br />

dat studiemateriaal variëren, maar er lijkt zich stilaan een consensus af te tekenen over<br />

de bouwstenen van capaciteit en capaciteitsversterking. Uit die studies blijkt dat:<br />

− capaciteit zich via endogene processen van binnenuit ontwikkelt en daardoor niet van<br />

buitenaf kan aangestuurd worden. Externe actoren kunnen wel de richting van<br />

verandering beïnvloeden;<br />

− CV processen complexe, langdurige en continue processen zijn, die in essentie<br />

onafhankelijk verlopen van externe interventies maar er wel door beïnvloed kunnen<br />

worden. Ze starten niet met de komst van outsiders en eindigen ook niet met hun<br />

vertrek;<br />

− capaciteit niet enkel gaat over het vermogen om ‘harde’ of technische individuele of<br />

collectieve vaardigheden te versterken maar ook dat het ‘zachte’ vaardigheden<br />

betreft zoals zelfzekerheid, legitimiteit, resilience (veerkracht), en het bekomen van<br />

een positieve organisatiecultuur.<br />

Op basis daarvan wordt geargumenteerd dat CV een iteratief, niet lineair<br />

ontwikkelingsproces is dat door interne en externe factoren wordt beïnvloed (Lavergne,<br />

2006). Voor de definitie van capaciteit en CV hanteren we de OECD-DAC definitie van<br />

2006. Capaciteit wordt verstaan als de bekwaamheid van mensen, organisaties, en de<br />

samenleving in haar geheel om haar zaken op een succesvolle manier te beheren.<br />

Capaciteitsversterking is het proces waarbij mensen, organisaties en de samenleving in<br />

haar geheel, capaciteit over de tijd ontwikkelen, versterken, aanpassen en onderhouden.<br />

Met de evaluatie wordt er gekeken naar de ondersteuning van capaciteitsversterking, in<br />

dit geval door Belgische NGO’s bij hun partners in het Zuiden.<br />

28


Core-capaciteiten<br />

Voor de analyse van CV vertrok de evaluatie in een eerste instantie vanuit de corecapaciteiten<br />

die door de lokale organisaties zelf werden geïdentificeerd. Die vormden de<br />

basis voor een zelfevaluatie, aangevuld met de beoordeling door externen. Voor de finale<br />

analyse werden de resultaten onderzocht met het nieuwe ECDPM kader 20 voor CV. De<br />

vijf bouwstenen in dit kader staan opgesomd in tabel 5.<br />

Tabel 5 Vijf core-capaciteiten van organisaties (ECDPM, 2008)<br />

Core-capaciteiten<br />

Subbouwstenen<br />

1. De capaciteit om zich in te zetten en te<br />

engageren<br />

2. De capaciteit om technische-,<br />

dienstverlening- en logistieke opdrachten<br />

uit te voeren<br />

3. De capaciteit om relaties aan te gaan, en<br />

middelen en ondersteuning aan te trekken<br />

4. De capaciteit om zich aan te passen en te<br />

vernieuwen<br />

5. De capaciteit om coherentie en diversiteit in<br />

balans te houden<br />

wilskracht, empowerment, motivatie, houding,<br />

zelfzekerheid<br />

de core-functies om het mandaat en de<br />

objectieven van de organisatie/netwerk uit te<br />

voeren<br />

beheren van relaties, het mobiliseren van<br />

middelen, netwerking, opbouwen van<br />

legitimiteit, bewegingsvrijheid beschermen<br />

leren, strategisch werken, aanpassingsvermogen,<br />

nieuwe rollen opnemen, omgaan<br />

met verandering<br />

aanmoedigen van innovatie en stabiliteit,<br />

fragmentatie beheren, complexiteit managen,<br />

mix van capaciteiten in balans houden<br />

Hoewel het conceptuele kader van ECDPM pas relatief recent werd uitgewerkt en het<br />

voorlopig nog slechts in een beperkt aantal contexten werd toegepast, 21 waren er de<br />

volgende argumenten om het te gebruiken: (1) het omvat het nieuwe denken over<br />

complexiteit van CV van organisaties, (2) het kader is het resultaat van een lange studie<br />

met vooraanstaande onderzoekers en consultants met internationale erkenning, (3) het<br />

sluit aan bij andere gelijkaardige kaders (bv. door INTRAC en HIVA) en (4) een<br />

gelijkaardige evaluatieoefening die momenteel in Nederland loopt, maakt ook gebruik<br />

van het ECDPM kader, wat de vergelijkbaarheid van de gegevens verhoogt.<br />

2.3.2 HRD – OD - ID<br />

In de evaluatie werd er ook onderzocht op welk niveau de CV ondersteuning zich richt. Er<br />

werd een onderscheid gemaakt tussen de versterking (1) van individuele competenties<br />

van werknemers (Human Resource Development, HRD), (2) van de organisatie in haar<br />

geheel of delen ervan (Organisational Development, OD), en (3) van de positie van de<br />

organisatie t.o.v. haar omgeving (andere organisaties, structuren, juridisch en<br />

institutioneel kader) (Institutional Development, ID). De evaluatie verzamelde informatie<br />

over het onderwerp van de CV activiteiten per niveau (bvb. technische vorming, of OD op<br />

het vlak van personeelsbeleid) en over de gehanteerde werkvormen (bijvoorbeeld, HRD<br />

via workshops, of via on-the-job-training, of OD via aanpassen van organisatieprocessen<br />

20 Baser H., Morgan P. (2008), Capacity, Change and Performance: Study Report. In dit rapport<br />

wordt er gebruik gemaakt van de laatste omschrijving van de 5 bouwstenen van eind 2008. Die<br />

verschilt in beperkte mate van de versie van begin 2008.<br />

21 Onder meer door Baser H. (2009), The Law and Justice Sector Program (LJSP), Papua New<br />

Guinea, An Experimental Approach to Monitoring Capacity and Capacity Development, The Case<br />

of the Office of the Public Solicitor en bij een recente evaluatie voor het Ministerie van<br />

<strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong>-Nederland (2009-2010): Evaluation of Dutch Support to Capacity<br />

Development: Evidence Based Case Studies.<br />

29


of investeringen in infrastructuur). Het analysekader dat werd gebruikt om informatie te<br />

verzamelen mbt HRD-OD-ID werd opgenomen in bijlage 2.<br />

2.3.3 Downstream en upstream ondersteuning<br />

Om de aard van de CV acties te analyseren bleek het nuttig te zijn om een onderscheid<br />

te maken tussen acties die downstream- en die upstream gericht zijn binnen de<br />

partnerorganisatie. Onder downstream verstaan we de versterking van de technische- en<br />

operationele implementatiecapaciteit (meestal via HRD, technische OD en in bepaalde<br />

gevallen ook met investeringen in infrastructuur). Anderzijds zijn er de CV interventies<br />

die zich richten op upstream processen bij de partnerorganisatie, m.a.w. het beleid, de<br />

strategie, visie en missie, het institutioneel kader, enz. (meestal via OD en ID).<br />

Afhankelijk van het type van partnerschap wordt er beduidend meer op een van de twee<br />

ingezet, wat toelaat om te beoordelen hoe gebalanceerd de CV ondersteuning werd<br />

uitgebouwd.<br />

2.3.4 Zes routes van CV<br />

De evaluatie kijkt ook naar het organisationele opzet (routes) van de CV acties van de<br />

NNGO’s. In de documentaire fase werden 6 verschillende routes geïdentificeerd, die in<br />

figuur 1 worden gevisualiseerd. De kleinste ellips geeft aan tot waar de controle van de<br />

Belgische NGO reikt. De actoren in de middelste cirkel (groen) zijn allemaal intermediaire<br />

organisaties die een rol kunnen spelen in verschillende routes van CV. Ze bevinden zich<br />

in de invloedsfeer van de NNGO, in die zin dat de NNGO kan beslissen om al dan niet via<br />

een bepaald kanaal te werken en dit kanaal ook te beïnvloeden. De finale begunstigden<br />

(de grootste cirkel) zitten nog verder weg van de NNGO en bevinden zich in de<br />

interessesfeer.<br />

Finale begunstigden<br />

4<br />

Partner B<br />

6<br />

Partner A<br />

3<br />

2<br />

5<br />

5<br />

Organisaties in het<br />

Noorden<br />

4<br />

3<br />

Netwerken, ..<br />

1<br />

2<br />

Lokale CV<br />

provider<br />

Belgische NGO<br />

Figuur 1<br />

Visualisatie van 6 routes van CV ondersteuning in de partnerschappen<br />

30


Een samenvatting van de zes routes staat hieronder. Concrete illustraties van elke route<br />

werden opgenomen in bijlage 2.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Route 1: CV uitgevoerd door NNGO<br />

Route 2: CV uitgevoerd door lokale CV provider<br />

Route 3: CV door deelname aan thematische of sectoriële netwerken, allianties,<br />

platformen, conferenties<br />

Route 4: CV door peer-to-peer interactie met partnerorganisaties van de NNGO of<br />

andere organisaties in Zuiden<br />

Route 5: CV door interactie met gelijkaardige organisaties in Noorden of<br />

vormingen in het Noorden.<br />

Route 6: Partner organiseert eigen CV processen (zonder externe expertise)<br />

2.3.5 Instrumentele en normatieve partnerschappen m.b.t. CV ondersteuning<br />

In dit rapport delen we de partnerschappen in de steekproef in tussen wat omschreven<br />

wordt als ‘instrumentele’ en ‘normatieve’ partnerschappen m.b.t. CV ondersteuning. 22<br />

Met instrumentele partnerschappen op het vlak van CV, verwijzen we naar die<br />

partnerschappen waarbij het centrale doel van de CV gericht is op het verbeteren van de<br />

project- of programma implementatie, het behalen van de resultaten, of het<br />

beantwoorden van rekenschap (accountability) noden. Dit is in tegenstelling tot de<br />

normatieve partnerschappen waarbij de CV versterking het bereiken van sterke CSO<br />

organisaties in het Zuiden als doel op zich heeft. Hierbij wordt de intrinsieke waarde van<br />

het versterken van CSO actoren benadrukt, vooral met het oog op hun sociopolitieke rol<br />

in de samenleving en hun rol in het nastreven van structurele verandering.<br />

2.4 Beleidskader inzake partnerschappen en<br />

capaciteitsversterking<br />

In de volgende secties komt het Belgische beleidskader m.b.t. partnerschappen en CV<br />

aan bod, samen met het ontwikkelde kader over de regionale coördinatie van de NNGO<br />

acties op het terrein. De periode 1998-2008 omvat drie te onderscheiden<br />

financieringsperiodes – drie legale raamwerken voor de financiering van NNGO’s – van de<br />

Belgische overheid. Afhankelijk van de financieringsperiode waarin we ons situeren,<br />

nemen we een evolutie waar in de definitie, het belang en de regelgeving m.b.t. deze<br />

centrale concepten van de evaluatie. Deze veranderingen worden hieronder beschreven.<br />

2.4.1 Partners en partnerschappen<br />

Met het KB van 1991 definieerde de overheid striktere criteria door het stellen van eisen<br />

m.b.t. het professionalisme en ervaring van de NNGO’s, en maakte ze voor het eerst een<br />

onderscheid tussen project- en programmafinanciering. Die wijzigingen waren er ook op<br />

gericht om het aantal NNGO’s terug te brengen tot grotere en meer professionele<br />

eenheden. Als een gevolg van deze hervormingen organiseren een aantal NNGO’s zich in<br />

consortia. Met het KB van 18 juli 1997 werd de tweede hervorming van de cofinanciering<br />

van NNGO’s ingevoerd. Voordien werd in het wetgevende kader de term “project”<br />

22 Er wordt benadrukt dat dit geen absolute of definitieve opdeling is maar in deze context enkel<br />

wordt gebruikt om een duidelijker kader te geven aan sommige bevindingen. In de realiteit<br />

bevinden de organisaties zich eerder op een continuüm tussen die twee ideaaltypes, en neigen<br />

ze, afhankelijk van het aspect dat belicht wordt, meer naar de ene of de andere kant.<br />

31


gebruikt ter verwijzing naar de samenwerkingsactiviteiten met lokale partners. In het KB<br />

van 1997 wordt dit vervangen door “de financiering van de partner”. Dit toont aan dat de<br />

rol van de lokale partner aan belang wint. Artikel 1.6 van het KB van 1997 beschrijft<br />

partnerschappen als: “Organisatie of instituut waarmee de NGO samenwerkt in het<br />

partnerland”. De definitie is voor ruime interpretatie vatbaar en wordt naar aanleiding<br />

van de hervorming van de subsidieregelgeving in het KB van 2006 verfijnd.<br />

In België zijn de NNGO’s en DGOS in 2006 van start gegaan met het uitvoeren van een<br />

derde hervorming van de medefinanciering met de bedoeling om de kwaliteit van de nietgouvernementele<br />

samenwerking te verbeteren. Een onafhankelijk bureau,<br />

PriceWaterhouseCoopers, voerde een audit uit van de NNGO’s op vier terreinen: hun<br />

financiële autonomie, hun financiële transparantie, hun projectbeheer en de<br />

doeltreffendheid van hun projecten. Een groot aantal NNGO’s kreeg een officiële<br />

erkenning, waardoor zij programma’s voor DGOS-medefinanciering kunnen indienen.<br />

Vervolgens dienden ze een strategisch kader voor zes jaar en een eerste<br />

driejarenprogramma voor te leggen. Deze hervorming kreeg vorm in de KB’s van 2005,<br />

2006 en het MB van 2007. De screening oefening van PriceWaterhouseCoopers schoot<br />

deels haar doel voorbij toen bleek dat de administratie in totaal 58 NNGO’s een<br />

programma-erkenning gaf, veel meer dan oorspronkelijk de bedoeling was.<br />

In het KB van 24 september 2006 over de subsidiëring van programma’s en projecten<br />

van erkende NNGO’s wordt onder Art 1.9 het begrip “partner” (partenaire) verder<br />

gespecifieerd: “een representatieve vereniging van de civiele maatschappij of een<br />

instelling van openbaar nut in het Zuiden, verbonden aan een NGO door een<br />

overeenkomst”. Volgens Art 11.5 en Art 18.6 dient de subsidieaanvraag bovendien ook<br />

een partnerovereenkomst te bevatten die de relatie formaliseert tussen de NNGO en haar<br />

partners. Volgens het MB van 30 mei 2007 Art 2 dient het strategisch kader van de<br />

NNGO die financiering wenst ook de keuzes m.b.t. de partnerprofielen te specifiëren.<br />

De volgende jaren komt de vraag regelmatig op tafel of er nood is aan een verdere<br />

specifiëring van het begrip ‘partner’ in het kader van de NNGO-financiering, maar in een<br />

nota van 29 juni 2009 stelt het Paritair Overlegcomité tussen DGOS en de NNGO’s vast<br />

dat de definitie over de partners niet aangepast hoeft te worden. De NGO-federaties en<br />

DGOS blijken het eens zijn over de interpretatie ervan en ze delen de mening dat de<br />

regelgeving het concept “partner” voldoende specificeert:<br />

− het is een vereniging, geen privé-persoon;<br />

− het is een non-profit vereniging, of een bedrijf met sociaal oogmerk;<br />

− het is een vereniging in het Zuiden, geen vereniging in het Noorden;<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

het kan een instelling van openbaar nut zijn (bijvoorbeeld een lokaal bestuur);<br />

het is een representatieve vereniging van de civiele maatschappij, waarbij het<br />

representatief zijn bepaald wordt in relatie tot de civiele maatschappij, dat de<br />

volgende drie zaken inhoudt:<br />

− de vereniging steunt op en vertegenwoordigt een lokale maatschappelijke<br />

inbedding of achterban in de partnerlanden; de beslissingsorganen zijn lokaal;<br />

− de vereniging is door haar doelstellingen en activiteiten maatschappelijk relevant<br />

in de samenleving(en) in het Zuiden waar zij werkzaam is;<br />

− de vereniging maakt in partnerlanden deel uit van de civiele maatschappij of het<br />

sociaal middenveld en wordt als zodanig beschouwd door andere verenigingen.<br />

het is een vereniging waarvan de activiteiten gericht zijn op de verbetering van de<br />

socio-economische levensomstandigheden van de achtergestelde bevolkingsgroepen<br />

in een perspectief van duurzame ontwikkeling;<br />

de partner vormt een verschillende eenheid ten opzichte van de Belgische NNGO. Dat<br />

is vervat in de notie partnerovereenkomst. Het gaat om twee voldoende verschillende<br />

entiteiten die de modaliteiten van hun samenwerking bepalen;<br />

Het gaat om een vereniging die contractbekwaam is: waarmee effectief een partnerovereenkomst<br />

kan afgesloten worden, en die dus in staat is om samen te werken en<br />

zich te houden aan de overeenkomst tot samenwerking, zo bijvoorbeeld inzake<br />

bestedingstermijnen en financiële verantwoording. 23<br />

23 Bron: nota van het Paritair Overlegcomité, Het concept partner, juni 2009.<br />

32


In dezelfde periode komt er ook een akkoord tussen de overheid en de NNGO’s over hoe<br />

het concept ‘partnerschap’ dient gezien te worden. Dit gebeurde naar aanleiding van het<br />

vernieuwde debat rond de doeltreffendheid van de NGO-samenwerking dat de minister<br />

van ontwikkelingssamenwerking opstartte in het voorjaar 2008, net na goedkeuring van<br />

de driejarige programma’s 2008-2010. Er werd een dialoog opgezet tussen de beleidscel<br />

van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking, DGOS en de vertegenwoordigers van<br />

de NGO-overlegstructuren om concrete wederzijdse verbintenissen vast te leggen om de<br />

Belgische niet-gouvernementele samenwerking te verbeteren. Dit resulteerde in een<br />

akkoord tussen de Belgische NGO’s en de Minister van Ontwikkelingssamenwerking 24 . En<br />

kan gezien worden als een aanzet om een consensus te bereiken over de definitie van de<br />

doeltreffendheid van de hulp, over de verschillende rollen die de NNGO’s spelen en over<br />

de noodzaak voor specialisatie van NNGO’s op basis van de eigen specificiteit en<br />

comparatieve voordelen. De consultaties tussen de NNGO’s en de overheid vertaalden<br />

zich ook naar een drietal consensusnota’s die verder ingaan op verschillende elementen<br />

van dit akkoord, onder meer ook over het begrip partnerschap. De centrale elementen<br />

die naar voor worden geschoven als bouwstenen voor gebalanceerde partnerschappen<br />

zijn eigenaarschap, wederzijdse verantwoordelijkheid, transparantie en resultaatgericht<br />

beheer.<br />

2.4.2 Regionale coördinatie<br />

Verschillende NNGO’s werken met regionale kantoren. De invulling van de taken van<br />

deze regionale kantoren is geëvolueerd de laatste jaren, onder meer vertaald in een<br />

grotere rol m.b.t. CV. De evoluerende rol werd beschreven in het MB van 1998, en<br />

aangepast in 2001 namelijk in de artikels 3 en 9. De wetgever zag een dubbele mogelijke<br />

rol van een regionaal kantoor: enerzijds de coördinatie van activiteiten binnen uitzenden<br />

en partnerfinanciering; anderzijds het opvolgen van partnerrelaties in een land of een<br />

grotere regio. 25<br />

Artikel 3, §7 stelt: “Een erkende NGO kan, alleen of samen met andere NGO’s, een<br />

subsidie verkrijgen voor de regionale coördinatie van activiteiten van ‘uitzenden van<br />

personen’ en ‘partnerfinanciering’ en het opvolgen van de partnerrelaties in eenzelfde<br />

land of in een grotere regio. De verhouding tussen de kosten van de regionale<br />

coördinatie en de financiering van de te coördineren activiteiten moet worden<br />

verantwoord in het actieplan.<br />

De subsidie voor de werkingskosten verbonden aan de regionale coördinatie van NGOcoöperanten<br />

wordt geregeld volgens artikel 9, 2°. Om te genieten van de subsidie<br />

moeten activiteiten van regionale coördinatie enkel voldoen aan de voorwaarde vermeld<br />

in § 1, 2° van dit artikel.”<br />

In de huidige regelgeving (KB 2006 en MB 2007) wordt geen melding meer gemaakt van<br />

regionale coördinatie. Een vertegenwoordiger/vertegenwoordiging van de NGO in het<br />

Zuiden kan evenwel ter financiering worden aangeboden.<br />

In het akkoord tussen de Minister van Ontwikkelingssamenwerking en de Belgische nietgouvernementele<br />

organisaties wordt hierover het volgende geschreven. Artikel 2.2.6.<br />

bepaalt: “De NGO’s coördineren hun plaatselijke kantoren onderling en/of met hun<br />

24 Akkoord tussen de Minister van Ontwikkelingssamenwerking en de Belgische nietgouvernementele<br />

ontwikkelingsorganisaties, 4 mei 2009<br />

25 DGOS wilde dat de DGOS zendingen in 2009 meer aandacht zouden besteden aan de rol van de<br />

lokale kantoren van de Belgische NGO’s. Het leek de administratie een interessante thema om<br />

transversaal te bekijken doorheen diverse missies. De administratie wenste aanbevelingen te<br />

formuleren over de mogelijkheden die het bijeenbrengen van menselijke, materiële en<br />

financiële middelen door verschillende NGO’s en partners biedt. Er moet op dit moment nog<br />

bekeken worden hoe die conclusies getrokken zullen worden. Hierover is overleg met de sector<br />

aan de gang.<br />

33


internationale netwerken. Hiertoe bevorderen de NGO-overlegstructuren de coördinatie<br />

van de Belgische NGO’s ter zake.”<br />

2.4.3 Capaciteitsversterking<br />

Zoals eerder gesteld, krijgt CV op internationaal vlak de laatste jaren een verhoogde<br />

aandacht als beleidsthema. Dat is onder meer zichtbaar in consensusverklaringen van de<br />

OECD/DAC donoren. De Verklaring van Parijs (2005) maakt melding van het belang van<br />

CV in het licht van het bereiken van ownership en duurzame ontwikkeling. En in de Accra<br />

Agenda for Action (2008) wordt CV nog explicieter opgenomen als een belangrijk<br />

aandachtspunt voor de internationale donoren. Deze ontwikkelingen sijpelden de laatste<br />

jaren ook door in het Belgische beleidskader. Toch is dat kader tot eind 2009 beperkter<br />

dan dat voor partnerschappen. Op legaal vlak, maakt de Wet Internationale<br />

Samenwerking van 1999 voor de eerste maal expliciet melding van het belang van CV.<br />

Het KB van 2006 legt eveneens de nadruk op het belang van CV. In Art. 2 wordt gesteld:<br />

“In het Zuidluik is een specifieke doelstelling direct of indirect gericht op de CV van de<br />

partners en/of de ondersteuning van hun activiteiten gericht op de verbetering van de<br />

socio-economische levensomstandigheden van de achtergestelde bevolkingsgroepen in<br />

een perspectief van duurzame ontwikkeling”. Volgens Art. 5.1 wordt een coöperant<br />

ingezet “om ter plaatse een programma of een project op te volgen of om een partner te<br />

versterken”. Er wordt daarbij verondersteld dat de coöperant wordt ingezet bij een<br />

partner, Art. 5.3: “Vooraleer de indienstneming van personeel bij een partner, tekent de<br />

NGO met de betrokken partner een partnerovereenkomst”.<br />

In de context van de onderhandelingen over het nieuwe NGO akkoord tussen de overheid<br />

en de NNGO’s van 2009 komt CV tenslotte ook aan bod. De nota “De verschillende rollen<br />

van de NGO’s uit het Noorden” beschrijft de specifieke rol van de NNGO’s m.b.t. de<br />

versterking van de lokale ontwikkelingsactoren. Belgische NGO’s kunnen meewerken aan<br />

de capaciteitsopbouw van de organisaties uit de civiele samenleving in het Zuiden opdat<br />

zij hun eigen rol beter kunnen invullen. 26 Steun aan capaciteitsopbouw wordt hierbij<br />

gekoppeld aan duurzaamheid. Onder de hoofding “eigenaarschap en afstemming”<br />

beloven de Belgische NGO’s in het nieuwe Akkoord tussen de NGO’s en de Minister voor<br />

Ontwikkelingssamenwerking om de landenanalyses die ze maken, beter af te stemmen<br />

op het partnerland en onder elkaar als ze in een zelfde land actief zijn. Ze verbinden zich<br />

ertoe hun rol als dienstverleners te verminderen ten voordele van hun rol als<br />

capaciteitsversterkers, met bijzondere aandacht voor de versterking van de kwaliteit van<br />

de beleidsbeïnvloeding. 27<br />

26 Uit: De verschillende rollen van de NGO’s uit het Noorden: consensusnota, april 2009. p. 3.<br />

27 Art.2.1.2.: “De NGO’s leggen zich meer toe op de ontwikkeling van de capaciteiten van hun<br />

partners. De interventies waarbij rechtstreeks goederen en diensten worden geleverd, zijn<br />

beperkt tot (i) situaties waarin de doelgroepen zwak staan en er geen andere ondersteunende<br />

(niet-)gouvernementele organisaties zijn, (ii) proefexperimenten die expliciet een<br />

vernieuwende functie hebben, (iii) landen in conflict of kwetsbare landen, of (iv) noodsituaties.<br />

De NGO’s passen in die gevallen de gezamenlijke charters van goede praktijken ter zake toe.”<br />

Art. 2.1.3.: “De versterking van de capaciteiten van de civiele samenleving in haar functie van<br />

‘waakhond’ en democratische controle krijgt bijzondere aandacht.”<br />

Art. 2.1.4.: “Het uitzenden van coöperanten en de bijhorende modaliteiten worden<br />

gerechtvaardigd en bepaald door een diepgaande denkoefening over de versterking van de<br />

capaciteiten van de partners en het evenwicht in de partnerrelaties. Vanaf het volgende<br />

strategisch kader en ten vroegste in 2014 zullen de NGO’s de coöperanten in dezelfde mate<br />

mee financieren als de andere programma- en projectactiviteiten (20/80). Vanaf hun volgende<br />

programma of project voorzien de NGO’s strategieën die hen de mogelijkheid bieden om die<br />

doelstelling te halen.”<br />

34


3 Bevindingen<br />

3.1 Inleiding<br />

Vervolgens beschrijven we de bevindingen volgens de vier clusters uit het<br />

evaluatiekader:<br />

− cluster 1: beleid en strategische keuzes;<br />

− cluster 2: aanpak en beheer van capaciteitsversterking in partnerschappen;<br />

− cluster 3: effectiviteit van capaciteitsversterking in partnerschappen;<br />

− cluster 4: adaptieve capaciteit van de NNGO’s en DGOS.<br />

De eerste cluster behandelt het beleid en de strategische keuzes van de NNGO’s op het<br />

vlak van partnerschappen en CV, en omvat evaluatievragen 1 en 2 van het<br />

evaluatiekader.<br />

3.2 Cluster 1: beleid en strategische keuzes<br />

Voordat we de resultaten van de case studies in de zes landen van deze evaluatie<br />

beschrijven, hernemen we kort de resultaten van de analyse van het beleid en<br />

strategische keuzes van de Belgische NGO’s m.b.t. partnerschappen en CV (zie rapport<br />

documentaire fase).<br />

Evaluatievraag 1 analyseert welk beleid er door de Belgische NGO’s werd ontwikkeld<br />

m.b.t. partnerschappen en CV en welke grote lijnen we terugvinden in deze<br />

beleidsdocumenten. Evaluatievraag 2 analyseert welke strategische keuzes de Belgische<br />

NGO’s gemaakt hebben met betrekking tot de aanpak en methoden voor het<br />

ondersteunen van CV. Deze analyse heeft betrekking op de 21 Belgische NGO’s die deel<br />

uitmaakten van de documentaire fase van deze evaluatie.<br />

3.2.1 Evaluatievraag 1 - Welk beleid werd/wordt er door de NNGO’s ontwikkeld m.b.t.<br />

partnerschappen en capaciteitsversterking?<br />

Hier beschrijven we de resultaten van de analyse van de beleidsdocumenten m.b.t.<br />

partnerschappen en daarna die m.b.t. CV.<br />

BC 1.1 Beleidsnotities bevatten een visie op capaciteitsversterking en<br />

partnerschappen<br />

Types van partnerschappen<br />

Om de partnerschappen tussen de Belgische NGO’s en hun partners te beschrijven (op<br />

basis van de verkregen informatie en de beleidsdocumenten van de NNGO’s) maken we<br />

35


gebruik van twee typologieën van partnerrelaties die elkaar aanvullen, respectievelijk<br />

ontwikkeld door Alan Fowler (2000) en Mark Leach (1997).<br />

Een eerste typologie, zoals voorgesteld door Fowler, legt het accent voornamelijk op het<br />

voorwerp van de partnerrelatie terwijl de tweede typologie vooral aandacht besteedt aan<br />

de voorwaarden en modaliteiten van de relatie tussen beide partijen.<br />

Tabel 6<br />

Typologie volgens Fowler en Leach<br />

Voorwerp van de partnerrelatie<br />

(Fowler)<br />

Partner: een engagement voor een lange<br />

termijnrelatie, gedeelde verantwoordelijkheid<br />

voor het realiseren van de<br />

doelstellingen, wederkerige verplichtingen,<br />

gelijkheid, gelijke verdeling van macht<br />

Institutional supporter: focus ligt op de<br />

partner als organisatie en haar capaciteit<br />

om programma’s op een effectieve en<br />

efficiënte manier uit te voeren<br />

Programme supporter: focus op de<br />

uitvoering van een specifiek ontwikkelingsprogramma<br />

(sectoraal of thematisch<br />

programma)<br />

Project funder: focus op de uitvoering van<br />

een specifiek project, beperkt in de tijd<br />

Development ally: focus op een specifieke<br />

ontwikkelingsagenda of een specifieke<br />

doelstelling die beide partijen wensen te<br />

realiseren en hiervoor samenwerken binnen<br />

een afgelijnd tijdsbestek.<br />

Modaliteiten van de partnerrelatie (Leach)<br />

Mutual governance: De NNGO en de partner in het<br />

Zuiden hebben significante beslissingsmacht over<br />

of minstens een invloed op het beleid en strategie<br />

zowel op het niveau van het programma als op het<br />

niveau van de organisaties zelf.<br />

Collaborative operations (gemeenschappelijk<br />

programma en gedeelde besluitvorming): de<br />

NNGO en de partner in het Zuiden delen de<br />

beslissingsbevoegdheid over de planning en de<br />

uitvoering van een gemeenschappelijk<br />

programma, uitgevoerd door de partner in het<br />

Zuiden en financieel en technisch ondersteund<br />

door de NGO in het Noorden.<br />

Visionary Patronage (gedeelde visie en<br />

doelstellingen): de NGO in het Noorden en de<br />

partner in het Zuiden delen een<br />

gemeenschappelijke visie met betrekking tot<br />

ontwikkeling en onderschrijven dezelfde<br />

doelstellingen, resultaten en methoden voor<br />

rapportering met betrekking tot een interventie<br />

die de partner in het Zuiden uitvoert met<br />

financiële of andere ondersteuning van de NGO in<br />

het Noorden.<br />

Spin-off NGO’s: een partner in het Zuiden die<br />

officieel afhankelijk is van de steun van de NGO in<br />

het Noorden (een afhankelijke franchise); of een<br />

partnerorganisatie in het Zuiden, opgericht door<br />

de NNGO, waarvan verwacht wordt dat ze op<br />

termijn onafhankelijk wordt (operationeel en<br />

financieel).<br />

Dependant franchising: de partner in het Zuiden<br />

die, officieel onafhankelijk van de NNGO, zich<br />

opstelt als een veldkantoor voor een NNGO die<br />

haar technische en financiële ondersteuning biedt.<br />

Contracting: een partner in het Zuiden voert een<br />

duidelijk afgebakende opdracht uit die betaald<br />

wordt door de NNGO, en waarvan de<br />

referentietermen zijn vastgelegd door de NNGO.<br />

We kunnen de Belgische NGO’s uit de documentaire fase onderbrengen in deze twee<br />

typologieën. De meerderheid van de NNGO’s heeft partnerrelaties waarin ze de rol<br />

opnemen van “ programme supporter ’ of ‘institutional supporter’ (Fowler), gebaseerd op<br />

een ‘visionary patronage’ of ‘collaborative operations’ (Leach). Dit wordt bevestigd door<br />

de selectiecriteria van de NNGO’s waarbij gemeenschappelijke missie, visie, waarden,<br />

doelstellingen, thema’s en soort partner centraal staan, en deze NNGO’s ondersteunen<br />

vooral bestaande programma’s bij hun partners in het Zuiden.<br />

36


Tabel 7<br />

Situering van de 21 Belgische NGO’s uit de steekproef volgens de typologieën<br />

van Fowler (2000) en Leach (1997)<br />

Typologie Fowler<br />

Development<br />

ally<br />

Project<br />

funder<br />

Programme<br />

supporter<br />

Institutional<br />

supporter<br />

Partner<br />

Contracting<br />

AADC<br />

SOS<br />

Layettes<br />

Dependent<br />

franchising<br />

Spin-off NGO’s<br />

Typologie Leach<br />

Collaborative<br />

operations<br />

(Joint<br />

programmes and<br />

theoretical joint<br />

decision making)<br />

Visionary<br />

patronage<br />

(shared vision<br />

and goals)<br />

- VIC<br />

- DBA<br />

- ADG<br />

- DISOP<br />

- ADG<br />

- DMOS<br />

- Oxfam Sol<br />

(1)<br />

- Volens<br />

- TRIAS<br />

- Damiaanactie<br />

- SLCD<br />

- Oxfam Sol<br />

(2)<br />

- BD (1)<br />

- EF (1)<br />

- FOS (2)<br />

- Volens<br />

- VE (1)<br />

- DMOS<br />

(2)<br />

- CEMUBAC<br />

- DISOP<br />

- PROTOS<br />

- FOS (1)<br />

- VE (2)<br />

- 11.11.11<br />

- BD (2)<br />

- EF (2)<br />

- DMOS<br />

(1)<br />

- WSM (1)<br />

- Autre<br />

Terre<br />

TRIAS (1)<br />

WSM (2)<br />

Mutual<br />

governance<br />

- FOS (3) TRIAS (2)<br />

We vinden weinig NNGO’s terug waarbij er sprake is van “partner” volgens de definitie<br />

van Alan Fowler, een authentiek partnerschap gekenmerkt door wederkerigheid of door<br />

“mutual governance” (mutual governance wil zeggen dat de partner in het Zuiden niet<br />

alleen inspraak heeft in het gemeenschappelijke programma dat uitgevoerd wordt maar<br />

ook inspraak heeft in het beleid van de NNGO). Enkele NNGO’s (Trias, WSM) evolueren<br />

naar dit type partnerrelatie maar de bevraagde NNGO’s geven aan dat een echte<br />

wederkerige partnerrelatie belemmerd wordt door de financiële relatie die de<br />

partnerrelatie kenmerkt.<br />

37


De helft van de bestudeerde NNGO’s geeft aan dat ze « core funding 28 » van hun<br />

partners voorzien. We vinden echter alleen in de beleidsdocumenten van FOS en DMOS<br />

indicaties van reële core funding. Dit verschilt erg van de situatie in Nederland waar de<br />

grotere NGO’s veel van hun partners met core funding ondersteunen.<br />

Visie op vlak van capaciteitsversterking<br />

Uit de beleidsdocumenten van de NNGO’s blijkt dat ze in het algemeen aandacht<br />

besteden aan CV in hun partnerrelaties maar dat slechts in beperkte mate vertalen naar<br />

concrete beleidslijnen en strategieën. Van de 21 bestudeerde NNGO’s waren er over het<br />

algemeen meer beleidsdocumenten beschikbaar met betrekking tot hun partnerwerking<br />

dan over CV. Ongeveer de helft van de NNGO’s, meer specifiek de grotere NNGO’s en<br />

sommige technisch gespecialiseerde NNGO’s (zoals Protos) kunnen verwijzen naar<br />

beleidsnotities m.b.t. partnerrelaties en hebben deze aan de evaluatoren bezorgd. De<br />

andere NNGO’s beschikken niet over aparte beleidsdocumenten maar verwijzen naar<br />

stukken in de dossiers die opgemaakt werden voor DGOS (logische kaders, programma<br />

aanvragen, e.d.). Met betrekking tot CV blijken 8 NNGO’s uit de documentaire fase (FOS,<br />

Broederlijk Delen, Volens, DMOS, Vredeseilanden, Trias, Protos, DISOP) te beschikken<br />

over aparte beleidsdocumenten die de visie, concepten en strategieën beschrijven m.b.t.<br />

de rol van CV in partnerschapsrelaties.<br />

De documentaire studie identificeerde verschillende tendensen in de strategische keuzes<br />

van de NNGO’s. We zien bij een aantal NNGO’s bijvoorbeeld een tendens om minder te<br />

investeren in strikt bilaterale relaties (1 op 1) en te evolueren naar meer complexe<br />

vormen van samenwerking met meerdere stakeholders. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de<br />

vorm van een multi-actorenbenadering 29 . Deze evolutie werd ook gestimuleerd vanuit<br />

het beleid van DGOS naar de NNGO’s vanaf 1998, vooral via de beoordelingscriteria<br />

waarbij er ook werd gekeken naar de sterkte van het programma op het vlak van het<br />

multi-actoren beleid. Een aantal NNGO’s hebben dit opgepikt en proberen, in een eerste<br />

fase, de interactie tussen hun bestaande partners te verhogen door ze samen te brengen<br />

rond bepaalde globale thema’s (decent work, gender,..) zoals bijvoorbeeld Volens,<br />

Broederlijk Delen, WSM, FOS en 11.11.11. Hierin herkennen we eerder een programmaaanpak<br />

vanuit het perspectief van de NNGO. Enkele NNGO’s (PROTOS, TRIAS, en<br />

Vredeseilanden) hebben meer resoluut voor een multi-actoren aanpak gekozen, en<br />

werken daarbij met erg diverse stakeholders, gaande van lokale NGO’s,<br />

overheidsactoren, en private actoren rond een lokaal thema dat deze organisaties<br />

verbindt (koffie, water, ...). Dit is een programma-aanpak vanuit het perspectief van de<br />

zuidelijke partnerorganisaties. Bepaalde contexten blijken zich meer te lenen voor deze<br />

aanpak dan andere. Zo past TRIAS haar “Local Economic Development” (LED) aanpak en<br />

PROTOS haar multi-actoren benadering niet volledig toe in DR Congo omdat de lokale<br />

overheid als te zwak wordt ervaren.<br />

28 “Core-funding” verwijst naar basisfinanciering die de administratieve en organisationele kosten<br />

dekt, naast de klassieke kosten gelinkt aan de uitvoering van programma’s. “Core funding” is<br />

een financiering die de organisatie toelaat om de eigen programma’s uit te voeren met een<br />

behoorlijke vrijheidsgraad. Deze vorm van financiering is het tegenovergestelde van de<br />

financiering die zich beperkt tot de financiering van project- of programmakosten. In dit laatste<br />

geval krijgen organisaties de toestemming om een deel van hun administratieve kosten<br />

gekoppeld aan een programma vrij te gebruiken, maar volgens strikte regels van wat kan en<br />

niet kan. Men kan dus een duidelijk onderscheid maken tussen financiering van projecten of<br />

programma’s enerzijds en core funding anderzijds in termen van autonomie van de organisatie<br />

over de besteding van hun middelen.<br />

29 Een multi-stakeholder of multi-actor benadering “omvat het idee om verschillende stakeholders<br />

(actors) samen te brengen die een belang/interesse hebben in een bepaalde probleemsituatie<br />

en hen te betrekken in processen van dialoog en collectief leren die innovatie, besluitvorming<br />

en actie verbeteren.” (Facilitating Complex Multi-Stakeholder Processes: A Societal Learning<br />

Perspective, Jim Woodhill, 2007 (Working document))<br />

38


De NNGO’s zijn ook meer en meer aandacht gaan geven aan advocacy en lobby. En<br />

enkele NNGO’s kiezen expliciet niet meer voor dienstverlenende organisatie als partner<br />

en verkiezen een samenwerking met ledenorganisaties.<br />

Uit de lezing van de beleidsdocumenten blijkt duidelijk een evolutie van een<br />

projectbenadering naar een programmabenadering. Dit vertaalt zich in een grotere<br />

coherentie in het partnerbeleid (vb. vermindering van het aantal partners bij Broederlijk<br />

Delen of een betere afbakening van het partnerprofiel bij DMOS/COMIDE). De invloed<br />

van de richtlijnen van DGOS laten zich duidelijk voelen. Maar ook hier zien we verschillen<br />

tussen de NNGO’s. Enkele NNGO’s zoeken eerder naar thematische coherentie in hun<br />

programma’s en partners worden in functie hiervan geselecteerd. Andere NNGO’s<br />

vertrekken eerder van de lokale noden en streven naar een thematische of geografische<br />

coherentie op lokaal vlak. Er wordt ook groeiend belang gehecht aan het zoeken van<br />

partners die dichtbij de begunstigden staan (vb. via basisorganisaties) en aan de<br />

politieke agenda in de partnerrelatie in functie van het advocacy en lobby werk.<br />

Beleid m.b.t. capaciteitsversterking<br />

De meeste NNGO’s benadrukken dat CV tot de kern van hun werking behoort en bijna<br />

alle NNGO’s stellen dat ze een bijdrage leveren aan de organisatieversterking van hun<br />

partners. Deze aanpak is eerder een impliciete aanpak van CV. Slechts 9 NNGO’s hebben<br />

een expliciet beleid ontwikkeld met betrekking tot CV (DMOS, DamiaanActie, CEMUBAC,<br />

DISOP, TRIAS, Vredeseilanden, PROTOS, Autre Terre, FOS).<br />

De ontvangers van CV zijn erg divers, lopende van basisorganisaties en ledenorganisaties<br />

(boerenorganisaties, koepelorganisaties, vakbonden en andere sociale bewegingen) tot<br />

dienstverlenende organisaties (training providers, microfinancieringsorganisaties, …),<br />

lokale overheden en verschillende types van NGO’s.<br />

De NNGO’s hebben een aantal evoluties gesignaleerd inzake hun beleid ten aanzien van<br />

CV (of eerder van de praktijk gezien er weinig sprake is van expliciet beleid). We kunnen<br />

deze niet veralgemenen voor het geheel van de NNGO’s uit de documentaire fase. In de<br />

volgende tabel geven we een overzicht.<br />

Tabel 8 : Domeinen van evolutie m.b.t. het beleid van CV van de Belgische NGO’s<br />

Domeinen van evolutie<br />

m.b.t. CV<br />

Aanpassing in de gehanteerde<br />

werkvormen<br />

Instrumenten en methoden<br />

Voorbeelden van de praktijk van de bevraagde<br />

NNGO’s<br />

− Groeiend belang van organisatieontwikkeling: vb. FOS;<br />

− Van organisatieontwikkeling naar business<br />

development en institutionele ontwikkeling: vb.<br />

Vredeseilanden;<br />

− Focus op gedragsverandering bij partners: vb.<br />

Vredeseilanden;<br />

− Meer aandacht voor netwerking en linken met België:<br />

vb. WSM, Trias;<br />

− Introductie van de thematische benadering: vb. WSM;<br />

− Meer aandacht voor complementariteit en afstemming:<br />

vb. Damiaanactie;<br />

− Meer aandacht voor advocacy en lobby:vb. Trias.<br />

− Gebruik van « participatorische strategische planning:<br />

DMOS;<br />

− Opvolging van de 5 core capabilities (ECDPM) bij<br />

partners: vb. Oxfam Solidariteit;<br />

− Betere partnerselectie en partnerwerking: ADG;<br />

− Introductie PCM: vb. DISOP;<br />

− Meer systematiek:vb. SLCD.<br />

39


Wijzigingen in het<br />

organisatieopzet<br />

− Regionale kantoren: vb. Broederlijk Delen ;<br />

− Samenwerken in acties: vb. Volens ;<br />

− Gebruik maken van ontwikkelingsbureaus: vb. DMOS ;<br />

− Integratie van de zuiddienst in de beleidsdienst vb.<br />

11.11.11.<br />

Soorten partners − Meer basisorganisaties, minder dienstverlenende<br />

organisaties: vb. Vredeseilanden, Trias ;<br />

− Werken op drie verschillende niveaus (incl. lokale<br />

overheden): vb. Protos.<br />

Principes en waarden<br />

− Streven naar evenwaardige partnerschappen : vb.<br />

Trias, Oxfam Solidariteit.<br />

Meer nadruk op monitoring en<br />

supervisie<br />

− Vb. Entraide et Fraternité.<br />

Evolutie met betrekking tot het regelgevend kader van DGOS m.b.t. CV en<br />

partnerschappen<br />

In de inleiding beschreven we al dat CV reeds gedurende langere tijd een transversaal<br />

aandachtspunt is van de Belgische ontwikkelingssamenwerking maar de nodige concrete<br />

strategieën en opvolgingsmechanismen lijken te ontbreken bij de implementatie van dat<br />

beleid. Hoewel men op beleidsniveau het belang van CV voortdurend benadrukt, lijkt de<br />

administratie voorlopig problemen te hebben om dit beleid te vertalen naar concrete<br />

strategieën en acties. Er bestaan bijvoorbeeld tot op heden geen beleidsdocumenten die<br />

een invulling proberen te geven aan hoe DGOS de NNGO’s kan aansturen, opvolgen of<br />

ondersteunen m.b.t. CV. Uit de groepsgesprekken met de NGO dossierbeheerders van<br />

DGOS bleek ook dat de capaciteit en expertise op DGOS beperkt is m.b.t. dit thema. De<br />

dossierbeheerders vinden het moeilijk om op basis van de M&E rapporten of evaluaties<br />

een beeld te krijgen van de evolutie van de capaciteit van de partners van de Belgische<br />

NGO’s. De evaluatierapporten en monitoringverslagen geven volgens de<br />

dossierbeheerders onvoldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen over de<br />

resultaten: het gaat vaak om outputgerichte indicatoren (aantal mensen getraind,<br />

deelnemers aan een workshop) en er worden geen goede kwalitatieve indicatoren<br />

geformuleerd. Volgens de dossierbeheerders zouden de NNGO’s meer moeite moeten<br />

doen om goede indicatoren te vinden die ook de link met de doelgroep verduidelijken<br />

(focusgroep, mei 2009). Er worden bij de dossierbeheerders ook vragen gesteld over de<br />

finaliteit van al de acties van de NGO’s m.b.t. CV. Ook de evaluatiedienst van DGOS geeft<br />

aan dat het moeilijk is om uit de huidige evaluaties conclusies te trekken over<br />

partnerschappen en CV en/of de meerwaarde van de indirecte samenwerking.<br />

BC 1.2 Doelstellingen i.v.m. capaciteitsversterking in partnerschappen zijn<br />

relevant in het licht van de algemene doelstellingen van de betrokken partners<br />

In de literatuur m.b.t. CV maakt men meestal een onderscheid tussen NNGO’s met een<br />

functionele aanpak voor CV en zij die de intrinsieke waarde van CV benadrukken (Intrac,<br />

2007). De functionele benadering is gefocust op het programma of de acties die<br />

gezamenlijk worden uitgevoerd door de NGO en haar partner in het Zuiden. CV wordt<br />

dan gezien als een middel om de doelstellingen te realiseren en vertaalt zich dikwijls in<br />

een versterking van louter administratieve aspecten (opstellen van narratieve en<br />

financiële rapporten, versterking van de boekhouding, werken met logische kaders,<br />

enz.). De intrinsieke benadering gaat verder dan het versterken van capaciteiten om<br />

gezamenlijke activiteiten goed uit te voeren. Het gaat om de versterking op zich van de<br />

40


partners, waarbij men argumenteert dat sterke civiele maatschappij actoren nodig zijn<br />

voor de ontwikkeling van het land.<br />

Een grote groep van de NNGO’s (17 op 21) uit onze steekproef stelt erg duidelijk dat CV<br />

hoofdzakelijk een middel is om de uiteindelijke doelstellingen te realiseren: verhoging<br />

van het inkomen van de boeren, een beter waterbeheer, betere bestrijding van lepra,<br />

kwaliteit en toegang tot onderwijs. Dat de partners vooral een schakel zijn om de<br />

doelgroep te bereiken wordt soms zelf benadrukt in het gehanteerde taalgebruik, zoals<br />

bij Broederlijk Delen, die het heeft over een doelgroepgerichte partnerwerking. Een<br />

functionele benadering van CV vertaalt zich dikwijls in activiteiten die de<br />

absorptiecapaciteit van de partners proberen te verhogen (training in PCM, financieel<br />

beheer, project management, enz.) vooral met het oog op een succesvol beheer van de<br />

middelen die de Belgische NGO aanbrengt.<br />

De NNGO’s die we kunnen kwalificeren als NNGO’s met « normatieve » partnerschappen<br />

(WSM, Oxfam Solidariteit, FOS, 11.11.11) benadrukken in hun antwoorden meer de<br />

intrinsieke waarde van sterke partnerorganisaties in het Zuiden. Deze NNGO’s verwezen<br />

naar het belang van CV voor de verhoging van de autonomie van de organisaties in het<br />

Zuiden. De verschillen in aanpak vertalen zich ook naar het profiel van de partners,<br />

waarbij dienstverlenende organisaties over het algemeen eerder functioneel benaderd<br />

worden en ledenorganisaties eerder omwille van hun intrinsieke waarde versterkt<br />

worden.<br />

BC 1.3 Beleid m.b.t. capaciteitsversterking in partnerschappen is<br />

resultaatsgericht<br />

Via de webbevraging gaf de meerderheid van de NNGO’s (14 op 19) 30 aan dat ze aparte<br />

resultaatsgebieden hebben voor CV. De resultaten van de interviews tonen echter aan<br />

dat de steun aan CV door de meerderheid van de NNGO’s eerder beschouwd wordt als<br />

een impliciete strategie. De interviews bevestigen dat minder dan de helft van de NGO’s<br />

expliciete doelstellingen m.b.t. CV hebben geformuleerd. Van die groep zijn er slecht 8<br />

NNGO’s die stellen dat ze afzonderlijke budgetlijnen hebben voor CV die gekoppeld zijn<br />

aan specifieke doelstellingen en resultaten.<br />

3.2.2 Evaluatievraag 2 - Welke strategische keuzes hebben de NGO’s gemaakt i.v.m. de<br />

aanpak en methodes voor steun aan capaciteitsversterking?<br />

BC 2.1 De interventiestrategieën m.b.t. steun aan capaciteitsversterking zijn<br />

onderbouwd dor duidelijke methodologische keuzes<br />

Vervolgens beschrijven we de verschillende strategische keuzes die we hebben kunnen<br />

terugvinden in de documenten van de NNGO’s.<br />

Verschillende actoren betrokken in CV<br />

We identificeerden zes routes die de verschillende strategieën van de NNGO’s op het vlak<br />

van CV beschrijven (zie hoofdstuk 1).<br />

Tabel 9<br />

Route<br />

Beschrijving van 6 routes van CV ondersteuning<br />

Voorbeelden<br />

Route 1<br />

CV uitgevoerd door NNGO<br />

Route 2<br />

CV uitgevoerd door lokale CV<br />

Alle NGO’s<br />

Alle NGO’s<br />

30 Twee NNGO’s hebben deze vragen niet ingevuld in de webbevraging.<br />

41


provider<br />

Route 3<br />

CV door deelname aan thematische<br />

of sectoriële netwerken, allianties,<br />

platformen, conferenties<br />

Route 4<br />

CV door peer-to-peer interactie met<br />

partnerorganisaties van de NNGO of<br />

andere organisaties in Zuiden<br />

Route 5<br />

CV door interactie met gelijkaardige<br />

organisaties in Noorden of vormingen<br />

in het Noorden.<br />

Route 6<br />

Partner organiseert eigen CV<br />

processen (zonder externe expertise)<br />

Broederlijk Delen, FOS, WSM, Vredeseilanden, 11.11.11,<br />

Entraide et Fraternité, Oxfam Solidariteit, Trias, Protos<br />

Broederlijk Delen, FOS, WSM, Vredeseilanden, 11.11.11,<br />

Entraide et Fraternité, Oxfam Solidariteit, Trias,<br />

Damiaanactie, Protos, Volens<br />

FOS, WSM, Vredeseilanden, 11.11.11, Oxfam<br />

Solidariteit, Trias<br />

Verschillende voorbeelden in de terreinbezoeken (zie<br />

verder)<br />

Op basis van de interviews met de NNGO’s en de documentstudie kunnen we het<br />

volgende vaststellen (zie ook BC 3.2).<br />

Route 1 wordt door alle NNGO’s gebruikt voor CV. Enkele NNGO’s zoals Vredeseilanden,<br />

TRIAS, 11.11.11, DISOP et Oxfam Solidariteit, gebruiken deze route echter in mindere<br />

mate dan andere NNGO’s, waarbij we een evolutie zien t.o.v. de praktijk uit het verleden.<br />

De route 2 waarbij men vooral beroep doet op nationale of regionale experts uit het<br />

Zuiden voor steun aan CV wordt eveneens veelvuldig gebruikt door alle NNGO’s en toont<br />

zonder twijfel de stijgende beschikbaarheid van experts in het Zuiden.<br />

Het verbinden van partners met (sectorale) netwerken, allianties of coalities (route 3) ter<br />

ondersteuning van CV is een route die voornamelijk gebruikt wordt door NNGO’s met een<br />

sterke politieke oriëntatie (FOS, WSM, Vredeseilanden, 11.11.11, Entraide et Fraternité,<br />

Oxfam Solidariteit, Broederlijk Delen) of specifiek technische NNGO’s (Trias voor micro<br />

financiering, Protos voor water).<br />

CV door “peer-to-peer” interactie of het verbinden van gelijkaardige organisaties in het<br />

Zuiden – en dan voornamelijk het verbinden van partners van eenzelfde NNGO – wordt<br />

vooral gebruikt door normatieve NNGO’s (FOS, Broederlijk Delen, Vredeseilanden, Oxfam<br />

Solidariteit, 11.11.11, Entraide et Fraternité) en technisch gespecialiseerde NNGO’s<br />

(Damiaanactie, Trias, Protos). Voor één NNGO (Volens) is deze route, in het bijzonder<br />

het verbinden van haar partners in eenzelfde land, de belangrijkste strategie voor CV.<br />

Tenslotte zien we voor route 5 dat voornamelijk normatieve NNGO’s (FOS, WSM,<br />

Vredeseilanden, Trias, 11.11.11, Oxfam Solidariteit) de interactie tussen organisaties in<br />

het Noorden en organisaties in het Zuiden stimuleren.<br />

Uit deze analyses blijkt een sterke tendens om capaciteit te versterken van partners in<br />

het Zuiden via directe interventies van de Belgische NGO’s. Maar we zien eveneens een<br />

tendens om de routes voor CV te diversifiëren en meer actoren (uit het Noorden en het<br />

Zuiden) bij CV te betrekken, meer bepaald rond bepaalde nationale, regionale of<br />

internationale problemen of thema’s. We vinden deze aanpak echter niet altijd expliciet<br />

beschreven in het beleid van de Belgische NGO’s. De diversiteit in aanpak hebben we<br />

kunnen vaststellen tijdens onze terreinbezoeken (zie BC 3.2).<br />

Aanbod- versus vraaggestuurde CV<br />

Bij het ontwerpen van interventies op het vlak van CV opteerden veel NNGO’s in het<br />

verleden voor een aanbodgestuurde aanpak. Daarbij bood de NNGO aan haar partners<br />

42


epaalde modules of vormingen aan die dan werden gegeven door de eigen coöperanten<br />

van de NNGO of door lokale dienstverlenende NGO’s in de landen in het Zuiden. Die<br />

aanpak wordt nog steeds gevolgd door verschillende NNGO’s, vooral voor transversale<br />

aandachtspunten bv. gender (WSM, Entraide et Fraternité, FOS, 11.11.11) of voor<br />

project management (Entraide et Fraternité, DMOS, Volens en DISOP).<br />

Langs de andere kant stellen we bij verschillende NNGO’s vast dat er beleidsintenties zijn<br />

om de vraagzijde voor CV te stimuleren. Een aantal NNGO’s (Vredeseilanden, Entraide et<br />

Fraternité, Broederlijk Delen en in bepaalde mate ook Trias) zijn bijvoorbeeld met de<br />

jaren afgestapt van het structureel ondersteunen van Zuidelijke NGO’s zonder achterban<br />

(dienstverlenende NGO’s) en zetten deze dienstverlenende NGO’s meer en meer<br />

functioneel of instrumenteel in ter ondersteuning van basisorganisaties (bv.<br />

boerenorganisaties). Deze verschuiving houdt ook in dat de geldstromen nu rechtstreeks<br />

naar de basisorganisaties gaan, die dan op vraaggestuurde manier expertise of<br />

begeleiding kunnen aantrekken van dienstverlenende NGO’s.<br />

Sterke focus op vorming en training<br />

Uit de analyse van de 40 partnerschappen en de interviews met de Belgische NGO’s blijkt<br />

dat training en workshops nog steeds de belangrijkste component zijn van hun<br />

activiteiten op het vlak van CV. Het lijkt erop dat andere instrumenten zoals<br />

organisatieversterking (OD) en institutionele versterking (ID) via bijvoorbeeld de<br />

doorlichting van organisatieprocedures, uitwisselingen, coaching of mentoring, en<br />

actieonderzoek veel minder gebruikt worden.<br />

BC 2.2 De interventiestrategieën zijn mee geëvolueerd met de veranderende<br />

inzichten m.b.t. steun aan capaciteitsversterking van partners (zie ook<br />

evaluatievraag 7).<br />

We hebben bij de bestudeerde NNGO’s geen grote veranderingen kunnen vaststellen in<br />

de interventiestrategieën voor CV van de partners (op enkele uitzonderingen na). Dit<br />

beoordelingscriterium wordt verder in detail uitgewerkt onder evaluatievraag 7.<br />

Conclusies cluster 1<br />

Wat betreft de cluster rond beleid en strategieën inzake partnerschappen en CV kunnen<br />

we vaststellen dat de NNGO’s beschikken over beleidsdocumenten die een visie op<br />

partnerschap en CV bevatten maar deze beleidsuitgangspunten worden niet altijd<br />

omgezet naar specifieke strategieën. De zoektocht naar meer coherentie in de<br />

partnerwerking (zowel op lokaal niveau als thematisch) lijkt het meest concrete resultaat<br />

te zijn van de evolutie van projectbenadering naar een programmatische aanpak. In de<br />

partnerschappen nemen de NNGO’s vooral de rol op van een “programme supporter”,<br />

gebaseerd op een “visionary patronage” of het gezamenlijk uitvoeren van activiteiten.<br />

Wat betreft type partnerrelaties vinden we geen vormen terug van een partnerrelatie<br />

waarbij de partner “in onderaanneming” op basis van een contract activiteiten uitvoert of<br />

van “mutual governance” waarbij de partners op gelijkwaardige basis wederzijdse invloed<br />

kunnen uitoefen op elkaars beleid en praktijk.<br />

Voor DGOS vinden we een gelijkaardige situatie als voor de NNGO’s: een sterke<br />

beleidsmatige nadruk op CV maar het ontbreken van instrumenten voor de administratie<br />

om de inspanningen van de Belgische NGO’s op het vlak van CV te kunnen beoordelen.<br />

De NNGO’s hanteren een aanpak voor CV die eerder instrumenteel is (met nadruk op het<br />

uitvoeren van activiteiten) dan intrinsiek in die zin dat CV van partners een doel op zich<br />

is. Vaak worden deze beide aanpakken echter gecombineerd. Vervolgens hebben we<br />

kunnen vaststellen dat de steun aan CV meestal een directe steun betreft van de<br />

Belgische NGO aan de partner in het Zuiden. Maar we zien ook een tendens naar een<br />

grotere verscheidenheid aan actoren die betrokken worden in CV. In de volgende<br />

evaluatievragen gaan we na hoe deze vaststellingen uit de documentaire fase vertaald<br />

worden naar de praktijk.<br />

43


3.3 Cluster 2: aanpak en beheer van capaciteitsversterking in<br />

partnerschappen<br />

Bij de vorige cluster kwamen we tot het besluit dat er een brede consensus is bij de<br />

NNGO’s en bij DGOS dat CV van de partners belangrijk is. Langs de andere kant bleek<br />

dat het beleid m.b.t. CV weinig gearticuleerd is bij een ruime meerderheid van diezelfde<br />

actoren. De analyse baseerde zich hoofdzakelijk op materiaal dat werd verzameld op het<br />

hoofdkantoor van de NNGO’s (interviews, focusgroepen, webbevraging, documentstudie).<br />

Bij cluster 2 kijken we naar de praktijk op het terrein aan de hand van de evaluatie van<br />

31 partnerschappen van dezelfde 21 NNGO’s bij 19 partners in het Zuiden. Dat leverde<br />

een caleidoscoop van praktijken van CV op. Toch kunnen we een aantal belangrijke<br />

patronen identificeren. Evaluatievraag 3 zoomt in op hoe de acties voor CV werden<br />

opgezet en uitgevoerd binnen de 31 partnerschappen en analyseert de sterke en zwakke<br />

aspecten ervan. Evaluatievraag 4 kijkt vooral naar beheersmatige aspecten van hetzelfde<br />

verhaal.<br />

Op basis van de bezochte partnerschappen kunnen we in de CV-aanpak van de NNGO’s<br />

op het terrein ruwweg een onderscheid maken tussen een vijftal benaderingen. De<br />

indeling volgens deze vijf groepen vormt de rode draad doorheen de analyse van<br />

evaluatievragen 3 tot en met 6. Na de bespreking van evaluatievraag 6 wordt alles<br />

samengebracht in een globale analyse van de aanpak van CV binnen de vijf groepen, en<br />

gebeurt er een beoordeling van de sterktes en zwaktes van de verschillende<br />

benaderingen. Tabel 10 omschrijft de vijf groepen en geeft aan welke NNGO’s onder deze<br />

groep zitten. Om de lezing van de volgende evaluatievragen te vereenvoudigen, vatten<br />

we hieronder de grote lijnen van de vastgestelde CV aanpak per groep al een eerste keer<br />

samen. Daarna volgt een gedetailleerde analyse met concrete voorbeelden.<br />

De indeling in 5 groepen is gebaseerd op de evaluatie van 31 partnerschappen van<br />

21 NNGO’s en studie van het beleidskader van de betrokken NNGO’s. Omwille van het<br />

lage aantal cases per NNGO kunnen er geen uitspraken gedaan worden over de gehele<br />

werking m.b.t. CV van een NNGO. Wanneer we in de volgende secties spreken over de<br />

aanpak van een bepaalde groep van NNGO’s, verwijzen we dus enkel naar de<br />

partnerschappen van de NNGO’s in de steekproef.<br />

Tabel 10 Overzicht van de vijf groepen van bestudeerde partnerschappen<br />

CV benaderingen<br />

Partnerschappen van technische<br />

(dienstverlening) NNGO’s 31 met expliciete<br />

aandacht voor CV bij het ontwerp en de<br />

uitvoering van de programma’s<br />

Partnerschappen van NNGO’s met een<br />

overheersend politieke agenda, 32 en met een<br />

meer impliciete benadering voor CV<br />

Opgetekend in partnerschappen van<br />

volgende Belgische NGO’s<br />

DamiaanActie, DMOS, CEMUBAC, DISOP<br />

FOS, WSM, 11.11.11, Oxfam Solidariteit<br />

31 Technische (dienstverlenings) NNGO’s: Met deze omschrijving verwijst de evaluatie naar een<br />

groep van NNGO’s die zich binnen een bepaalde sector/niche (onderwijs, gezondheidszorg, ...)<br />

heeft gespecialiseerd en vooral bezig zijn met het ondersteunen van structuren en processen<br />

gericht op een betere dienstverlening. Deze NNGO’s ondersteunen ook wel in beperkte mate<br />

lobby en advocacy activiteiten, en sommigen zetten politieke campagnes op maar het<br />

leeuwendeel van hun werk is gericht op een verbetering van de dienstverlening.<br />

32 NNGO’s met een overheersend politieke agenda: hiermee verwijst de evaluatie naar NNGO’s die<br />

zich hoofdzakelijk richten op het ondersteunen van de waakhondfunctie en de lobby en<br />

advocacy functie van CSO’s in het Zuiden met als doel structurele verandering na te streven.<br />

44


Partnerschappen van NNGO’s die hoofdzakelijk<br />

ageren op technische noden in de<br />

maatschappij, maar dit kaderen, via een multiactor<br />

benadering, in een breder economisch en<br />

politiek verhaal; ze werken daarbij met een<br />

expliciete CV strategie<br />

Partnerschappen van NNGO’s met een weinig<br />

expliciet overkoepelend CV beleid, waarbij de<br />

verschillen in de CV aanpak groot zijn binnen<br />

één NNGO (Broederlijk Delen), of waarvan de<br />

CV aanpak beperkt is tot bepaalde elementen<br />

van de 3 groepen hierboven<br />

Partnerschappen van NNGO’s waarbij er weinig<br />

of geen CV aan bod komt<br />

Vredeseilanden, Trias, PROTOS, Autre Terre<br />

Broederlijk Delen, Volens, Entraide et<br />

Fraternité<br />

SOS Layettes, SLCD, DBA, AADC, ADG, VIC<br />

Samenvatting van de vastgestelde CV aanpak van vijf groepen van partnerschappen:<br />

(1) Partnerschappen van technische (dienstverlening) NNGO’s met expliciete aandacht<br />

voor CV bij het ontwerp en de uitvoering van de programma’s (6 partnerschappen<br />

van 4 NNGO’s).<br />

Deze NNGO’s maken gebruik van specifieke tools en methodieken voor het plannen<br />

en opvolgen van de CV ondersteuning en richten zich vooral op de technische- en<br />

beheersmatige capaciteiten van hun partners (ook wel downstream ondersteuning<br />

genoemd), via vooral training en vorming (HRD) en/of organisatieversterking (OD).<br />

Hun sterke technische focus maakt dat ze, althans binnen de partnerschappen in de<br />

steekproef, het voordeel van specialisatie hebben en hun resultaten op vlak van CV<br />

kunnen expliciteren. Ze blijken soms minder oog te hebben voor meer structurele<br />

factoren die de capaciteitsontwikkeling van de partner beperken, voor de politieke<br />

dimensies van de ontwikkelingsproblematiek waar ze rond werken, en/of voor een<br />

bredere multi-stakeholder aanpak. Bijvoorbeeld, bij de partnerschappen van DMOS,<br />

DISOP, DamiaanActie, en CEMUBAC was er minder aandacht voor lobby en advocacy<br />

werk, en werd er slechts met 1 type van stakeholders gewerkt. Bij DamiaanActie en<br />

CEMUBAC werd er ook weinig ingezet op de versterking van de strategische<br />

capaciteit van de partner, en de verankering van de partner op institutioneel vlak.<br />

(2) Partnerschappen van NNGO’s met een overheersend politieke agenda, en met een<br />

meer impliciete benadering voor CV (7 partnerschappen van 4 NNGO’s).<br />

Deze impliciete CV strategie baseert zich op een sterk engagement en een gedeelde<br />

agenda tussen beide partners. De strategie volgt niet de klassieke analysekaders<br />

voor CV, maar is vooral gekenmerkt door een sterk geloof in een kritische en<br />

strategische dialoog en het samenwerken aan bepaalde strijdpunten, via<br />

pragmatische vormen van institutionele versterking (ID) en HRD. De focus ligt op het<br />

versterken van het beleidsniveau van de partner door bijvoorbeeld een verbetering<br />

van de strategieën, het beleid, en de netwerking (ook wel upstream ondersteuning<br />

genoemd), die de partners grotendeels zelf mogen invullen wat het ownership<br />

versterkt. Deze NNGO’s kunnen hun achterban en bijhorende netwerken inzetten<br />

voor CV van de partners, en hebben ook het voordeel van specialisatie. De aandacht<br />

voor CV groeit bij deze groep, maar is over het algemeen nog weinig<br />

gedocumenteerd en gesystematiseerd en kan daardoor soms moeilijk afgetoetst<br />

worden. De CV expertise blijkt daardoor sterk afhankelijk zijn van de kwaliteiten van<br />

individuen, en minder gedeeld binnen de NNGO. In deze groep zitten FOS, WSM,<br />

11.11.11, en Oxfam Solidariteit.<br />

(3) Partnerschappen van NNGO’s die hoofdzakelijk ageren op technische noden in de<br />

maatschappij, maar dit kaderen, via een multi-actor benadering, in een breder<br />

economisch en politiek verhaal; ze werken daarbij met een expliciete CV strategie<br />

(6 partnerschappen van 4 NNGO’s).<br />

45


In deze partnerschappen wordt gebruik gemaakt van expliciete CV activiteiten, en is<br />

er meestal een instrumentarium voor het plannen en opvolgen van CV<br />

ondersteuning. Er is aandacht voor HRD, OD en ID, en wordt er zowel ingezet op de<br />

technische- en beheersmatige capaciteit (downstream) van de partners als op de<br />

meer strategische capaciteiten op beleidsniveau (upstream). Er wordt getracht de CV<br />

activiteiten uit te werken in functie van bepaalde economische objectieven (bv.<br />

markttoegang of certificatie) of politieke objectieven (bv. meer lobbycapaciteit voor<br />

fair trade). Deze benadering is pas relatief recent uitgekristalliseerd en de drastische<br />

koerswijzigingen die ermee gepaard gaan m.b.t. het type van partners en de manier<br />

van werken zorgen in een aantal gevallen voor implementatieproblemen op het<br />

terrein. In deze groep zitten Vredeseilanden, Trias, PROTOS en Autre Terre (bij deze<br />

laatste hebben we elementen hiervan kunnen terugvinden in het bestudeerde<br />

partnerschap, maar vinden we hiertoe weinig onderbouwing in de beleidsteksten).<br />

(4) Partnerschappen van NNGO’s met een weinig expliciet overkoepelend CV beleid,<br />

waarbij de verschillen in de CV aanpak groot zijn binnen één NNGO (Broederlijk<br />

Delen), of waarvan de CV aanpak beperkt is tot bepaalde elementen van de<br />

3 groepen hierboven (5 partnerschappen van 3 NNGO’s).<br />

De 3 partnerschappen van Broederlijk Delen in de steekproef kenden sterke<br />

verschillen in CV aanpak, zich situerend tussen groep 1 en groep 2. 33 Het<br />

partnerschap van Entraide et Fraternité met ADECOM in India omvatte de<br />

ondersteuning van de beheerscapaciteit (groep 1) en het linken in netwerken en<br />

andere partners (groep 2), maar de CV was eerder impliciet opgezet en leek weinig<br />

centraal te staan. De partner ANAG van Volens in Burkina Faso werd in het verleden<br />

op technisch vlak versterkt, en sinds kort ook in beperkte mate op vlak van OD<br />

(groep 1), maar de ondersteuning was weinig onderbouwd en uitgewerkt, en er werd<br />

weinig rekening gehouden met kritische randvoorwaarden (identiteit en<br />

basiscapaciteit van ANAG).<br />

(5) Partnerschappen van NNGO’s waarbij er weinig of geen CV aan bod komt<br />

(6 partnerschappen van 3 project NNGO’s en 3 programma NNGO’s)<br />

Bij deze partnerschappen werd er, buiten het versterken van de beheersmatige<br />

capaciteit (PCM, boekhouding, financiële duurzaamheid), weinig ingezet op CV van<br />

de partners, noch expliciet noch impliciet. Bij 3 van de 6 partnerschappen had de<br />

Belgische NGO minder implementatiecapaciteit dan de partnerorganisatie (SOS<br />

layettes en DBA in Burkina Faso, AADC in Cambodia). De partnerorganisaties van<br />

ADG in DR Congo (JEEP) en SLCD in Burkina Faso (MMB) hadden structurele<br />

problemen en zaten in een overlevingsstrijd. De partner van VIC in DR Congo (BDD)<br />

ontving grote budgetten, maar werd weinig omkaderd door CV acties.<br />

De volgende secties onderbouwen de bovenstaande indeling op basis van de<br />

verschillende beoordelingscriteria van het evaluatiekader. Er wordt per criterium telkens<br />

aangegeven over hoeveel cases we de informatie konden verzamelen.<br />

33 DPA in Cambodia werd tot eind 2005 binnen het CIDSE consortium op een expliciete manier<br />

begeleid bij een belangrijk organisationeel veranderingsproces. De CV aanpak leek zich daarbij<br />

te situeren tussen die van groep 1 en 2. CV ondersteuning bij ACAT in Zuid-Afrika was eerder<br />

impliciet (zoals voor groep 2), maar richtte zich vooral op downstream capaciteiten (zoals bij<br />

groep 1). CV ondersteuning van CA in Peru was erg beperkt en vooral gericht op de<br />

beheerscapaciteit van de partner.<br />

46


3.3.1 Evaluatievraag 3 - In welke mate worden beleidsprincipes en strategische keuzes<br />

i.v.m. capaciteitsversterking in partnerschappen vertaald naar de interventies<br />

en de samenwerking met de partners?<br />

BC 3.1 Professionaliteit van het identificatie- en selectieproces van de partners<br />

Partnerschappen<br />

Voor een ruime meerderheid (28) van de 31 partnerschappen in de steekproef is er geen<br />

systematisch en gedocumenteerd proces voor de initiële selectie van de partner (op basis<br />

van duidelijke criteria die op voorhand vastliggen en die op een transparante, objectief<br />

verifieerbare wijze beoordeeld worden). 34 Voor sommige partnerschappen die meer<br />

recent werden opgestart (APIL/Autre Terre en C-CAWDU/WSM) was het selectieproces<br />

wel duidelijker gedocumenteerd. Voor recente financieringsperiodes is er bij een<br />

meerderheid van de partnerschappen wel meer strategisch nagedacht over de<br />

(stopzetting of verderzetting van de) partnerschappen, met bepaalde uitschieters die<br />

diepgaande structurele wijzigingen hebben aangebracht in de partnerkeuze<br />

(Vredeseilanden, PROTOS, Trias). Andere NNGO’s hebben de modaliteiten van hun<br />

interactie met de bestaande partners gewijzigd (WSM, DMOS), of proberen een meer<br />

coherente partnerkeuze per land of regio na te streven (Volens, 11.11.11, Broederlijk<br />

delen, Entraide et Fraternité, Oxfam Solidariteit). Damiaanactie kiest haar partners niet<br />

echt in een regio want de organisatie werkt steeds nauw samen met de bestaande<br />

overheidsstructuren op het domein van gezondheid.<br />

De looptijd was bij alle partnerschappen in de steekproef niet gepreciseerd bij het begin<br />

van het partnerschap, en bleek dikwijls een open einde te hebben. De meeste partners<br />

beseffen dat het engagement formeel contractueel is vastgelegd en slechts loopt tot het<br />

einde van een financieringscyclus, maar impliciet verwacht men dat het langer loopt dan<br />

een enkel contract. Aangezien dit niet expliciet wordt uitgesproken door de NNGO’s zijn<br />

de meeste partners in de praktijk geconfronteerd met onzekerheid over wat komt na de<br />

duurtijd van de lopende financiering en een moeilijk voorspelbaar engagement van de<br />

NNGO.<br />

De gemiddelde partnerschapslooptijd in de steekproef bedroeg ongeveer 12 jaar. Het<br />

gemiddelde wordt significant omhoog gehaald door een aantal zeer lange<br />

partnerschappen in de gezondheidszorg, vakbondswerking, en het gemeenschapswerk<br />

(zonder de 5 langste partnerschappen valt het gemiddelde terug tot 9,8 jaar):<br />

− Damiaanactie in DR Congo: 35 jaar; 35<br />

− DPS-CEMUBAC in DR Congo: meer dan 25 jaar;<br />

− MOCC – WSM in DR Congo: 21 jaar;<br />

− Trias-Mbongwana in DR Congo: meer dan 22 jaar;<br />

− Damiaanactie in India: 20 jaar.<br />

De meeste partnerschappen waren nog lopende, waardoor de evaluatie geen zicht had op<br />

de totale looptijd. Looptijden van meer dan 10-15 jaar kunnen als lang beschouwd<br />

worden t.o.v. bijvoorbeeld de bilaterale samenwerking. Toch is er een tendens<br />

waarneembaar in het beleid bij een aantal grote NNGO’s (zoals Broederlijk Delen, WSM,<br />

Entraide et Fraternité) om weg te evolueren van een ‘historisch, never-ending<br />

partnership’ naar partnerschappen die duidelijker kaderen in het behalen van bepaalde<br />

doelstellingen. Andere NNGO’s (Vredeseilanden, TRIAS, PROTOS) evolueren naar een<br />

multi-stakeholder benadering of werken meer via netwerken en stappen op die manier<br />

34 Een belangrijke aanvulling bij dit beoordelingscriterium is dat ‘een professioneel en transparant<br />

selectieproces’ als concept en werkinstrument eigenlijk redelijk recent is in de NGO<br />

samenwerking. Vanuit een historisch perspectief hebben NGO’s vaak partners gekozen op basis<br />

van persoonlijke banden, of ontstonden partnerships omwille van toevalligheden, connecties,<br />

en veel minder op basis van een objectieve screening.<br />

35 De intensiteit van de samenwerking evolueerde over die periode en in sommige periodes was<br />

er geen partnerschap tussen Damiaanactie en het Ministerie van Gezondheid. Hetzelfde geldt<br />

voor het partnerschap tussen Trias (vroegere ACT) en Mbongwana (vroegere Soyapro).<br />

47


ook af van langdurige exclusieve 1 op 1 partnerschappen. Slechts bij één van de zes<br />

partnerschappen die ondertussen beëindigd zijn, zijn er nog actieve contacten tussen de<br />

NNGO en hun voormalige partner in het Zuiden.<br />

We werden op het terrein geconfronteerd met de soms dramatische gevolgen van<br />

partnerwisselingen. Hoewel er pogingen worden ondernomen om de exit tijdig aan te<br />

kondigen, zijn er structurele lacunes m.b.t. de exit-strategie in veel partnerschappen (zie<br />

Evaluatievraag 5.2).<br />

Capaciteitsversterking<br />

Bij 2/3 van de 31 partnerschappen van de terreinfase vinden we geen systematische<br />

analyse van de capaciteit van de partner bij de start van het partnerschap. In veel<br />

partnerschappen is er wel een ruwe analyse van sommige ‘harde’ technische- of<br />

implementatiecapaciteit van de partner (boekhouding, M&E, planningcapaciteit). Dit geldt<br />

zowel voor de oudere partnerschappen, maar ook voor de partnerschappen minder dan<br />

7 jaar oud. Bij DMOS (Peru en India), TRIAS (Congo en Zuid-Afrika), DamiaanActie<br />

(India en Congo), Vredeseilanden (DR Congo), Autre Terre (Burkina Faso), en PROTOS<br />

(Congo) werden er grondigere capaciteitsanalyses gedaan. De upstream capaciteiten<br />

(strategisch denken, visieontwikkeling, politiek werk, ...) en softe capaciteiten<br />

(leiderschap, teamwerk, ...) komen over het algemeen veel minder of helemaal niet aan<br />

bod, behalve in impliciete vorm bij de NNGO’s van groep 2 met een politieke oriëntatie<br />

(normatieve partnerschappen).<br />

Voor meer recente financieringsperiodes (2003-2007, 2008-2010) is er een schuchtere<br />

toename van NNGO’s die, op basis van beperkte analyses, CV activiteiten van hun<br />

partners opnemen in de logische kaders (FOS, Oxfam Solidariteit, Entraide et Fraternité,<br />

Broederlijk Delen, 11.11.11 vanaf 2009).<br />

Een zevental partnerorganisaties werden mee opgericht door de Belgische NGO’s, en dit<br />

leidde tot gemengde resultaten op het vlak van CV. In bepaalde gevallen liep het fout af<br />

(GARC/TRIAS, MMB/SLCD, Mbongwana/TRIAS). De evaluatie besluit dat het opzetten van<br />

nieuwe organisaties nog te weinig doordacht gebeurt. Hieronder wordt de situatie van<br />

deze partners kort besproken.<br />

− GARC door TRIAS (IVA) in Zuid-Afrika: ondanks uitgebreide CV versterking in de<br />

periode 1998-2003, is GARC failliet gegaan in 2009 omwille van institutionele<br />

problemen (onduidelijke governance structuur en koerswijzigingen in het beleid van<br />

TRIAS);<br />

− MMB door SLCD in Burkina Faso: SLCD probeert sinds een aantal jaren om MMB op<br />

een commerciële basis te laten functioneren, maar de organisatie zit ondertussen<br />

zonder opdrachten en de 11 werknemers zijn quasi technisch werkloos;<br />

− Mbongwana door TRIAS in DR Congo: TRIAS heeft Mbongwana (gegroeid uit de<br />

vroegere partner Soyapro, gecreëerd met steun van ACT) over een lange tijd<br />

gesteund, zowel op technisch als strategisch vlak. TRIAS had een duidelijk invloed op<br />

de strategische ontwikkelingen in de programma’s van Mbongwana (meer<br />

economische aanpak in de landbouwprogramma’s en oriëntering naar lokale<br />

economische ontwikkeling). Mbongwana wordt door de ondervraagde stakeholders<br />

als een zeer sterke partner gezien. Sinds het stopzetten van de financiering van<br />

TRIAS in 2008 (met 1 jaar uitfasering, namelijk 2009) heeft Mbongwana echter geen<br />

grote donor meer en is het personeel technisch werkloos;<br />

− PEHA netwerk door PROTOS in DR Congo: Het PEHA netwerk werd opgericht met de<br />

hulp van PROTOS. Het bouwde met de tijd de nodige erkenning en credibiliteit op,<br />

maar is kwetsbaar door de beperkte ontwikkeling van de centrale structuren van<br />

PEHA;<br />

− DPA door Broederlijk Delen (CIDSE) in Cambodia: DPA is de lokale NGO die ontstaan<br />

is uit de CIDSE afdeling van Cambodia. De transformatie van een CIDSE afdeling<br />

naar een autonome lokale NGO gebeurde op basis van een succesvolle CV strategie,<br />

mee opgevolgd door Broederlijk Delen;<br />

− Surabi DO door DMOS in India: DMOS begeleidde op een succesvolle manier de<br />

omvorming van de hoofdzakelijke administratieve structuren naar een volwaardige<br />

programma-implementerende en -begeleidende instantie;<br />

48


−<br />

OFPROP door DMOS in Peru: zelfde proces als Surabi DO met DMOS in India.<br />

BC 3.2 Bijdrage van de NNGO aan CV processen van de partner<br />

Dit tweede beoordelingscriterium analyseert de CV aanpak van de NNGO’s op basis van<br />

een zestal belangrijke breuklijnen die geïdentificeerd werden binnen de<br />

31 partnerschappen:<br />

a) rol van context bij CV;<br />

b) expliciete versus impliciete CV strategieën en activiteiten;<br />

c) hands-on aanpak versus hands-off aanpak;<br />

d) downstream versus upstream oriëntatie van de CV ondersteuning;<br />

e) frequentie van gebruik van de 6 routes voor CV;<br />

f) gebruik van HRD – OD – ID.<br />

Deze breuklijnen helpen om de verschillen in de aanpak van de 5 groepen van<br />

partnerschappen door te lichten (zie inleiding van cluster 2). Waar relevant, zullen ook<br />

eventuele verschillen tussen normatieve en instrumentele partnerschappen, tussen de<br />

landen en tussen de verschillende types van partners toegelicht worden.<br />

Ter inleiding dient hier aangestipt te worden dat CV van de partners in de grote<br />

meerderheid van de partnerschappen slechts een klein onderdeel vormt van de<br />

samenwerking, zowel in financiële termen (5% à 20%) 36 als in frequentie van de<br />

activiteiten. Bij ongeveer 22 van de 31 partnerschappen vonden we doelstellingen m.b.t.<br />

CV ondersteuning van de partners, maar een belangrijk deel daarvan was erg beperkt in<br />

ambities en aanpak. De grote verschillen tussen de partnerschappen (zie documentaire<br />

fase) zijn bovendien grotendeels te verklaren door de ruime definitie die wordt<br />

gehanteerd voor CV bij een deel van de NNGO’s. Bij de partnerschappen waar CV een<br />

belangrijk financieel aandeel uitmaakte in het budget, gaat het bijna altijd om activiteiten<br />

die de Zuidelijke partners doen met hun partners of doelgroepen. Alhoewel dit in ruime<br />

zin ook kan beschouwd worden als CV, werd dit niet meegenomen in deze evaluatie, die<br />

focust op de relatie tussen de NNGO en haar directe partners.<br />

a. Rol van context bij CV<br />

De context waarbinnen CV processen zich afspelen bepaalt voor een belangrijk deel wat<br />

mogelijk is en wat niet. We stellen vast dat elke partnerorganisatie in de steekproef<br />

bepaalde capaciteitsnoden heeft. Voor sommige kleinere organisaties waren die erg<br />

dringend en kritisch, maar zelfs de grotere en stabielere organisaties met een veelheid<br />

aan financieringskanalen stonden op middellange termijn voor belangrijke uitdagingen.<br />

Een grote meerderheid van de Civil Society Organisations (CSO’s) functioneert namelijk<br />

in moeilijke omgevingen en op basis van korte termijn financiering. Uit de evaluatie<br />

blijken de volgende factoren bepalend voor de stabiliteit van de CSO’s:<br />

− Openheid van het politiek regime;<br />

− aanwezigheid van internationale donoren;<br />

− maturiteit van de civiele maatschappij;<br />

− aanwezigheid van lokale CV providers.<br />

Deze elementen bepalen ook de moeilijkheidsgraad om bepaalde CV strategieën op te<br />

zetten in een partnerschap. De Belgische NGO die partners wil ondersteunen op vlak van<br />

CV, dient dan ook over meer in-house expertise te beschikken al naargelang de context.<br />

Uit de evaluatie blijkt dat vooral de openheid van het politiek regime, sterkte van de<br />

partner, 37 en downstream of upstream oriëntatie de moeilijkheidsgraad bepalen. Zo is<br />

het voor sterke partners over het algemeen moeilijker om CV ondersteuning te<br />

36 De evaluatie is er niet in geslaagd om een gedetailleerde berekening te doen van de<br />

investeringen in CV. Het in kaart brengen van de kostenstructuur wordt bemoeilijkt door het<br />

ontbreken van budgetcategorieën bij de betrokken NNGO’s en het impliciete karakter van een<br />

aantal belangrijke CV processen.<br />

37 Sterkte van de partners: hiermee verwijzen we naar partners die voor de verschillende corecapaciteiten<br />

van het ECDPM kader grotendeels in balans zijn.<br />

49


organiseren/faciliteren dan voor zwakkere partners. Bij zwakkere partners kan er via<br />

relatief eenvoudige ingrepen (verbetering van planning en management, boekhouding op<br />

punt stellen, ...) snel resultaten geboekt worden, en er is geen gespecialiseerde<br />

capaciteit voor nodig om die noden te analyseren en vervolgens de juiste expertise<br />

ervoor aan te trekken. Bij sterkere organisaties met meer complexe capaciteitsnoden ligt<br />

dat anders. Daarnaast blijkt het eenvoudiger om downstream CV ondersteuning te<br />

organiseren, aangezien die enkel raakt aan technische en operationele dimensies die<br />

meestal politiek minder gevoelig liggen. CV ondersteuning die upstream gericht is ligt<br />

over het algemeen gevoeliger en is bovendien moeilijker te organiseren in autoritaire<br />

systemen, zeker indien het gericht is op de lobby- en advocacy capaciteit. In dat geval is<br />

de kans reëel dat de CV ondersteuning gezien wordt als een confrontatie met het<br />

overheidsbeleid. In zeer gevoelige situaties zien we daarom een aantal NNGO’s<br />

terugplooien op zuivere dienstverleningsactiviteiten als een soort van<br />

overlevingsmechanisme (bv. in Oost Kivu, DR Congo).<br />

Een andere belangrijke contextfactor die uit de evaluatie naar boven kwam heeft te<br />

maken met de timing van CV acties. Organisaties die zich geconfronteerd zien met grote<br />

uitdagingen (bijvoorbeeld een crisis in de externe of interne omgeving) zullen over het<br />

algemeen meer openstaan en vragende partij zijn voor CV, tenminste indien de<br />

partnerschapsrelaties dit toelaten 38 .<br />

b. Expliciete versus impliciete CV activiteiten<br />

De CV aanpak van de NNGO’s onderscheidt zich in de mate waarin ze hun CV activiteiten<br />

expliciet 39 of eerder impliciet 40 organiseren. Het al dan niet impliciet of expliciet zijn van<br />

de CV activiteiten zegt niet automatisch iets over de effectiviteit of relevantie van de<br />

acties. Zo bleken bepaalde impliciete CV activiteiten erg effectief en belangrijk binnen de<br />

partnerschappen (zie evaluatievraag 5). Tabel 11 geeft een overzicht van de indeling van<br />

de partnerschappen al naargelang ze gebruik maken van impliciete of expliciete CV<br />

activiteiten.<br />

Tabel 11 Indeling van partnerschappen volgens impliciet of expliciet karakter van de<br />

activiteiten<br />

Expliciete CV activiteiten<br />

Impliciete CV activiteiten<br />

Zeer<br />

weinig<br />

Zeer<br />

weinig<br />

AMB/SOS<br />

LAYETTES<br />

AHEAD/AADC<br />

weinig regelmatig veel Zeer<br />

veel<br />

AMB/DBA<br />

MMB/SLCD<br />

ANAG/Volens<br />

Weinig CA/BD JEEP/ADG<br />

BDD/VIC<br />

Adecom/EF<br />

GARC/Trias (na<br />

2003)<br />

DPA/BD (na 2006)<br />

Mbongwana/TRIAS<br />

PNEL-PNET/DA<br />

DPS/CEMUBAC<br />

PEHA/PROTOS<br />

Min Gez India/DA<br />

Prorural/<br />

Disop<br />

38 Dit was bijvoorbeeld niet de situatie bij de partner van TRIAS in Zuid Afrika (GARC). Het GARC<br />

management vond dat TRIAS haar beleid had gewijzigd binnen het partnerschap, en meer<br />

interesse had in het opstarten van een nieuwe ledenorganisatie dan het versterken van GARC.<br />

39 Onder expliciete CV activiteiten verstaan we activiteiten waarbij CV van de partner het<br />

hoofddoel is. Voorbeelden hiervan zijn vormingen, partner meetings, OD activiteiten, coaching<br />

en mentoring, conferenties, enz.<br />

40 Impliciete CV activiteiten zijn activiteiten die plaatsgrijpen in het kader van de samenwerking<br />

tussen de NNGO en de partner, maar waarbij CV als een nevenproduct kan gezien worden.<br />

Voorbeelden zijn, onder andere, de interactie tijdens bezoeken van NNGO staff, een NNGO en<br />

haar partner die in team samenwerken aan een project/actie, een activiteit waarbij de partner<br />

wordt gebruikt om andere partners te begeleiden, of acties waarbij partners in een<br />

netwerk/coalitie worden opgenomen.<br />

50


Expliciete CV activiteiten<br />

Regelmatig<br />

RECIC/11*<br />

MOCC*/WSM<br />

ACAT/BD<br />

TCOE/Oxfam*<br />

ILRIG/FOS*<br />

APIL/Autre Terre<br />

WIMA/VE<br />

SYDIP/VE (voor<br />

2007)<br />

DPA/BD (voor 2006)<br />

Surabi DO/DMOS<br />

OFPROP/DMOS<br />

GARC/Trias (voor<br />

2003)<br />

Veel<br />

Aprodeh/11*<br />

CGTP/FOS*<br />

C-CAWDU/<br />

WSM*<br />

C-CAWDU/<br />

Oxfam*<br />

Zeer<br />

veel<br />

* = Normatieve partnerschappen.<br />

Tabel 11 levert de volgende belangrijke inzichten op:<br />

− bij ongeveer een derde van de partnerschappen is CV een marginaal gebeuren. Er<br />

gebeuren weinig of zeer weinig expliciete- en/of impliciete CV activiteiten binnen het<br />

partnerschap;<br />

− bij slechts een derde van de 31 partnerschappen stelt de evaluatie veel activiteiten<br />

vast op het vlak van CV (expliciet en/of impliciet). Bij nog eens een derde is CV geen<br />

core-business, maar eerder een zijactiviteit;<br />

− bij de partnerschappen waar er wel aan CV gedaan wordt, is dat meestal ofwel<br />

hoofdzakelijk via expliciete CV activiteiten (groep 1: de technische/dienstverlening<br />

NNGO’s), ofwel hoofdzakelijk via impliciete CV activiteiten (groep 2: de politieke<br />

NNGO’s /normatieve partnerschappen);<br />

− een minderheid (7) van de partnerschappen doet op regelmatige basis zowel aan<br />

expliciete als aan impliciete CV (APIL-Autre Terre in Burkina Faso, C-CAWDU met<br />

WSM en Oxfam Sol in Cambodia, WIMA en SYDIP-Vredeseilanden in Congo,<br />

OFPROP/DMOS in Peru en Surabi/DMOS in India).<br />

c. Hands-on versus hands-off aanpak<br />

De betrokkenheid van de Belgische NGO’s in de CV processen verschilt sterk. Ze kiezen<br />

ervoor, al dan niet bewust, om zich ver te houden van het actief aansturen van het<br />

plannen en uitvoeren van CV processen bij hun partners (hands-off), ofwel nemen ze<br />

daarbij toch een meer actieve rol op (hands-on). Bij een hands-on aanpak is de NNGO<br />

veel sterker aanwezig in het CV proces. Dat kan in de planningsfase, bijvoorbeeld door<br />

de partner te vragen om een capaciteitsdoorlichting te ondergaan, of in de<br />

uitvoeringsfase door bepaalde vormingsmodules aan te bieden, TA ondersteuning te<br />

voorzien, enz. In de praktijk kunnen we de NNGO’s situeren op een continuüm tussen die<br />

extremen. NNGO’s nemen ook verschillende rollen op voor verschillende types van CV<br />

activiteiten, maar toch zijn er bepaalde patronen te herkennen. De motivatie om handson<br />

te werken lijkt bij de gespecialiseerde technische NGO’s (groep 1) gekoppeld te zijn<br />

aan de identificatie van bepaalde technische noden bij de partners waarvoor zij de juiste<br />

expertise in huis hebben. De motivatie om eerder voor een hands-off aanpak te kiezen<br />

varieert (en is niet noodzakelijk erg bewust). Een deel van de NNGO’s (FOS/ILRIG,<br />

11.11.11/APRODEH, Broederlijk Delen/ACAT) vindt het niet gepast om hun neus teveel te<br />

steken in de interne keuken van de partners, en doen vooral aan impliciete vormen van<br />

CV (gericht op ID en partneruitwisselingen). Anderen vinden hun partners zo sterk dat er<br />

weinig kan gebeuren op het vlak van CV (Oxfam Solidariteit/TCOE). Een derde groep<br />

vindt dat ze met hun eigen beperkte capaciteit weinig kunnen aanbieden (SOS Layettes,<br />

AADC, DBA).<br />

51


Tabel 12 geeft een overzicht van de rollen die de NNGO’s opnemen m.b.t. CV<br />

ondersteuning gaande van volledig hands-off tot volledig hands-on (aangepast van<br />

Intrac 41 , 2007), en een inschatting van de partnerschappen van de terreinfase.<br />

Tabel 12 Indeling van partnerschappen volgens hands-on en hands-off aanpak<br />

Hands-off<br />

-> Hands-on<br />

Funding van<br />

CV<br />

activiteiten<br />

zonder<br />

voorwaarde<br />

n te stellen<br />

Aanbrengen<br />

contacten en<br />

informatie<br />

Financieren<br />

inzet van<br />

lokale CV<br />

providers<br />

Faciliteert partner<br />

uitwisselingen,<br />

netwerken, partner<br />

meetings, bezoeken<br />

België, kritische<br />

dialoog met reg coörd<br />

NNGO doet<br />

training, TA,<br />

OCA’s<br />

NNGO begeleidt<br />

het volledige CV<br />

proces<br />

TCOE/Oxfam*<br />

(1)<br />

ACAT/BD(1)<br />

APRODEH/ 11*(1)<br />

CGTP/FOS*(1)<br />

RECIC/11*(2)<br />

ADECOM/EF<br />

GARC/TRIAS(1)<br />

APIL/Autre Terre*<br />

SYDIP/VE<br />

WIMA/VE<br />

ILRIG/FOS*<br />

C-CAWDU/WSM*<br />

C-CAWDU/Oxf am*<br />

APRODEH/11*(2)<br />

CGTP/FOS* (2)<br />

MOCC/WSM*<br />

RECIC/11*(2)<br />

TCOE/Oxfam-Sol*<br />

(2)<br />

ACAT/BD (2)<br />

DPA/BD<br />

ANAG/Volens (1)<br />

PRORURAL/ Disop<br />

ANAG/Volens(2)<br />

GARC/TRIAS(2)<br />

DPS/CEMUBAC<br />

MBONGWANA/TRIAS<br />

PNL-PNT/DA<br />

Min Gez India/DA<br />

OFPROP/DMOS<br />

Surabi DO/DMOS<br />

PEHA/PROTOS<br />

* = normatieve partnerschappen.<br />

Opmerking: sommige partnerschappen hebben zowel hands-on als hands-off aspecten. Die werden aangeduid<br />

met (1) en (2).<br />

De volgende vaststellingen komen voort uit deze indeling:<br />

− de NNGO’s in de steekproef nemen sterk verschillende rollen op, van louter hands-off<br />

−<br />

−<br />

tot hands-on, en alles daar tussenin 42 . Bij de partnerschappen van de meer<br />

technische of gespecialiseerde NNGO’s (groep 1 en groep 3) is er een duidelijke<br />

voorkeur voor een sterke hands-on aanpak, bijvoorbeeld bij de partnerschappen van<br />

Damiaanactie, DMOS, Trias, PROTOS en CEMUBAC. De normatieve<br />

partnerschappen 43 (groep 2) in de steekproef bevinden zich tussen een hands-on en<br />

hands-off aanpak met een sterke voorkeur voor partneruitwisselingen,<br />

netwerk/platformversterking, bezoeken m.b.t. de Noordwerking, …;<br />

voor de versterking van de beheerscapaciteit van de partners (projectmatig werken,<br />

boekhouding, resultaatsgericht werken, ...) volgde de meerderheid van de NNGO’s<br />

een hands-on aanpak.<br />

de evaluatie identificeerde voorbeelden van zowel geslaagde hands-on als van<br />

partnerschappen die ergens tussenin hands-on en hands-off lagen.<br />

o Het grote gevaar bij een sterke hands-on aanpak is een zwakker ownership van<br />

CV processen door een sterke sturing van de NNGO. De interventies van<br />

DamiaanActie lopen dit risico omwille van de sterke sturing en coördinatie van de<br />

lokale kantoren. Toch zijn er voorbeelden waarbij een sterke hands-on niet ten<br />

koste ging van het ownership. De CV interventies van DMOS in Peru en India<br />

waren bijvoorbeeld sterk hands-on, vooral in de eerste jaren, maar bleken<br />

effectief en duurzaam. Dat is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat zowel<br />

41 Lipson B., Hunt M. (2007), Capacity Building Framework: A Values-based Programming Guide,<br />

Intrac, Praxis Series No.3.<br />

42 De partnerschappen waar er weinig tot geen CV activiteiten hebben plaatsgevonden werden<br />

niet opgenomen in de tabel (AHEAD/AADC, AMB/SOS Layettes, CA/BD, AMB/DBA, JEEP/ADG,<br />

BDD/VIC, MMB/SLCD).<br />

43 Waarbij CV eerder in functie staat van de organisatie in haar geheel, eerder dan als een<br />

52<br />

instrument om de doelgroepen effectiever te bereiken.


DMOS als de ontwikkelingsbureaus deel uitmaken van dezelfde structuren en<br />

familie en dat de CV interventies daardoor niet als extern werden beschouwd.<br />

o De kwaliteit en effectiviteit van de partnerschappen die voor een belangrijk deel<br />

hands-off zijn, zoals bijvoorbeeld 11.11.11, EF, BD, FOS, en Oxfam Sol (groep 2),<br />

blijkt sterk af te hangen van de strategische inzichten van de regionale<br />

coördinatoren van de NNGO’s om opportuniteiten voor CV ondersteuning te<br />

identificeren en faciliteren, en van de sterkte van de lokale partner om eigen CV<br />

processen te coördineren. Een hands-off aanpak betekent dus niet noodzakelijk<br />

dat er geen CV ondersteuning plaatsgrijpt.<br />

o De interventies van WSM en Oxfam Solidariteit met C-CAWDU in Cambodia zijn<br />

globaal genomen eerder hands-off, maar bevatten hands-on elementen via<br />

adviesverstrekking, het linken met internationale netwerken, enz. Deze<br />

gebalanceerde combinatie van acties versterkte en speelde goed in op endogene<br />

veranderingsprocessen.<br />

Coöperanten en regionale coördinatoren worden door de NNGO’s naar voor geschoven als<br />

belangrijke instrumenten om CV processen te ondersteunen of faciliteren. In de evaluatie<br />

werd er specifiek gekeken naar hun aanwezigheid en werd er getracht hun bijdrage in CV<br />

in kaart te brengen. Onder coöperanten worden expat medewerkers verstaan. Voor de<br />

regionale coördinatoren kan het gaan over internationale of nationale medewerkers van<br />

de NNGO’s. Tabel 13 vormt een illustratie van het feit dat NNGO’s veel minder<br />

coöperanten inzetten dan in het verleden. Slechts 5 van de 31 partnerschappen maakten<br />

gebruik van coöperanten. Aan de andere kant, wordt er in 25 van de 31 partnerschappen<br />

wel gebruik gemaakt van regionale coördinatoren 44 .<br />

Tabel 13 Aanwezigheid van coöperanten en regionale coördinatoren in de<br />

31 partnerschappen<br />

Land Partnerschap Coöp Reg<br />

Coord<br />

Land Partnerschap Coöp Reg<br />

Coord<br />

BF AMB/SOS Layettes India Surabi DO/DMOS X<br />

BF ANAG/Volens X X India Adecom/EF X<br />

BF APIL/Autre Terre X India Min DA India/DA X<br />

BF AMB/DBA Peru Cedep Ayllu/BD X<br />

BF MMB/SLCD Peru Prorural/DISOP X<br />

Cam C.CAWDU/WSM X Peru CGTP/IESI/FOS X<br />

Cam C.CAWDU/Oxfam Sol X Peru OFPROP/DMOS X<br />

Cam AHEAD/AADC Peru Aprodeh/11 X<br />

Cam DPA/BD X ZA TCOE/Oxfam Sol X<br />

DRC JEEP/ADG ZA GARC/TRIAS X<br />

(tot 2003)<br />

DRC BDD/VIC X ZA ILRIG/FOS X<br />

DRC PEHA/PROTOS X ZA ACAT/BD X<br />

DRC WIMA/VE X X<br />

DRC SYDIP/VE X X<br />

DRC MOCC/WSM X<br />

DRC RECIC/11 X<br />

DRC Mbongwana/TRIAS X X<br />

DRC DPS Kirot./CEMUBAC ?<br />

DRC PNEL-PNET/DA X<br />

44 in een minderheid van de cases deden de programmaverantwoordelijken van het hoofdkantoor<br />

van de NNGO in België meerdere bezoeken per jaar bij de partner waardoor de rol van de<br />

regionale coördinatoren werd aangevuld, of soms zelfs vervangen;<br />

53


Op basis van de terreinmissies komt de evaluatie tot de volgende besluiten m.b.t. de rol<br />

van coöperanten en regionale coördinatoren in CV processen:<br />

− de partnerschappen (5) die niet ondersteund worden door regionale coördinatoren<br />

en/of coöperanten blijken in de praktijk ook veel minder in te zetten op CV, of slagen<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

er in de praktijk niet in om CV acties te begeleiden. 45 ;<br />

de partnerschappen (5) in de steekproef met coöperanten konden niet direct betere<br />

CV resultaten voorleggen dan de partnerschappen met enkel regionale<br />

coördinatoren. 46 ;<br />

de regionale coördinatoren (25) namen sterk verschillende rollen op m.b.t. CV in de<br />

partnerschappen:<br />

− eerder hands-on (van faciliterend tot sturend): 21x;<br />

− eerder hands-off (van louter administratieve opvolging tot morele ondersteuning):<br />

4x (BDD/VIC, ADECOM/EF, CA/BD, TCOE/Oxfam Sol).<br />

ongeveer de helft van de regionale coördinatoren (12-tal) speelde een significante rol<br />

bij de ondersteuning van CV processen van de partners.<br />

alhoewel de regionale coördinatoren door verschillenden NNGO’s worden aangeduid<br />

als belangrijke aanspreekpunten voor CV ondersteuning, hadden de coördinatoren in<br />

de steekproef geen professionele achtergrond in begeleiding van CV processen en<br />

weinig of geen expliciete professionele vorming/begeleiding gekregen van de NNGO<br />

voor die rol;<br />

het ontbreken in een aantal landen van sterke lokale CV providers, die niet enkel<br />

technische inputs kunnen geven maar hele CV processen kunnen ontwerpen en<br />

begeleiden, maakt dat regionale coördinatoren belangrijk blijven voor NNGO’s die<br />

een centrale rol willen geven aan CV.<br />

De evaluatie besluit dat de regionale coördinatoren een belangrijke rol kunnen spelen in<br />

CV ondersteuning, maar ze worden amper voor die rol voorbereid of begeleid. In hun<br />

globale takkenpakket is CV ondersteuning (in brede zin) over het algemeen echter<br />

slechts een opdracht met beperkt volume. In de praktijk spelen ze wel regelmatig een rol<br />

die als een soort van ‘soft-interface’ kan omschreven worden. Ze overbruggen letterlijk<br />

en figuurlijk de communicatie tussen de partners in het Zuiden en de hoofdkantoren. In<br />

de beste gevallen (12-tal partnerschappen) gaan ze in een kritische dialoog met de<br />

partner, en nemen ze afhankelijk van de situatie een ondersteunende-, kritische-,<br />

innoverende-, netwerkende- of opportuniteiten zoekende rol in.<br />

d. Downstream versus upstream<br />

Een vierde nuttige manier om CV in de partnerschappen in te delen, is volgens de<br />

oriëntatie van de CV aanpak. Enerzijds zijn er CV interventies die downstream gericht<br />

zijn op de partnerorganisatie, en die vooral de technische, operationele<br />

implementatiecapaciteit versterken (meestal via HRD, technische OD en in bepaalde<br />

gevallen ook met investeringen in infrastructuur). Anderzijds zijn er de CV interventies<br />

die zich richten op upstream processen bij de partnerorganisatie, m.a.w. het beleid, de<br />

strategie, visie en missie, het institutioneel kader, enz. (meestal via OD en ID). Tabel 14<br />

geeft een ruwe inschatting van de 31 partnerschappen m.b.t. tot de gehanteerde<br />

strategieën.<br />

45 Het beperkt aantal van dit soort partnerschappen in de steekproef maakt het moeilijk om hier<br />

bredere besluiten uit te trekken<br />

46 Ook hier geldt dezelfde opmerkingen over het trekken van bredere besluiten.<br />

54


Tabel 14 Opdeling van de 31 partnerschappen volgens de oriëntatie van de CV<br />

strategie: upstream of downstream<br />

Downstream<br />

Upstream<br />

Normatief<br />

partnerschap<br />

m.b.t. CV<br />

C-CAWDU/WSM<br />

C-CAWDU/Oxfam<br />

MOCC/WSM<br />

ILRIG/FOS<br />

TCOE/Oxfam<br />

APRODEH/11<br />

CGTP/FOS<br />

RECIC/11<br />

Instrumenteel<br />

partnerschap<br />

m.b.t. CV *<br />

OFPROP/DMOS<br />

PRORURAL/Disop<br />

PEHA/PROTOS<br />

ANAG/Volens<br />

PNL-PNT/DA<br />

Min Gez India/<br />

DA<br />

DPS/CEMUBAC<br />

ACAT/BD<br />

DPA/BD<br />

GARC/Trias<br />

SYDIP/VE<br />

WIMA/VE<br />

Surabi DO/DMOS<br />

APIL/Autre Terre<br />

MBONGWANA/<br />

Trias<br />

ADECOM<br />

/EF<br />

* Een aantal instrumentele partnerschappen werden niet opgenomen omdat er weinig of geen<br />

CV activiteiten hebben plaatsgevonden: AHEAD/AADC, AMB/SOS Layettes, Cedep<br />

Ayllu/Broederlijk Delen, AMB/DBA, JEEP/ADG, BDD/VIC, MMB/SLCD.<br />

De analyse levert het volgende plaatje op:<br />

− de normatieve partnerschappen (groep 2) richten zich over het algemeen meer<br />

upstream dan de instrumentele partnerschappen (van groep 1, 3 en 4). De CV<br />

ondersteuning gebeurt bij groep 2 minder via klassieke kennisoverdracht maar eerder<br />

door gezamenlijke kennisopbouw en kennisuitwisseling. 47 Deze aanpak kan ook wel<br />

als ‘joint practice development’ 48 omschreven worden. Het omgekeerde geldt voor<br />

downstream ondersteuning, die meer centraal staat bij de instrumentele<br />

partnerschappen. Kennisoverdracht staat daarbij erg centraal en die neemt regelmatig<br />

de vorm aan van HRD of OD, minder van ID.<br />

− De partnerschappen van groep 3 (NNGO’s met multi-stakeholder aanpak) streven het<br />

meest naar een gebalanceerde mix van downstream en upstream acties.;<br />

− in de praktijk hebben een aantal partnerschappen een duidelijke evolutie<br />

doorgemaakt. Bijvoorbeeld:<br />

− de ondersteuning van GARC (TRIAS) in Zuid-Afrika evolueerde in 2003 van een<br />

sterke hands-on aanpak met zowel downstream als upstream activiteiten naar een<br />

hoofdzakelijke hands-off aanpak, met af en toe upstream ondersteuning;<br />

− SYDIP en WIMA (Vredeseilanden) werden tot 2006-2007 vooral versterkt op<br />

technisch en operationeel vlak (downstream), maar worden nu veel minder intens<br />

en hoofdzakelijk upstream ondersteund.<br />

47 Zo ondersteunde 11.11.11 bijvoorbeeld Aprodeh in Peru m.b.t. het vormgeven van de socioeconomische<br />

en culturele dimensie binnen de brede mensenrechtenwerking. Daarbij werd er<br />

samen gekeken of er vanuit het perspectief van gender bijvoorbeeld best kon gewerkt worden<br />

op het statuut van dienstmeisjes. Een ander thema dat zo werd aangepakt ging over de<br />

problematiek van de mijnen. Uit die strategische discussies vloeien dan meer operationele<br />

keuzes uit voort: werkt men via doelgroepwerking, of politieke werking, of beiden? De<br />

ondersteuning van 11.11.11 m.b.t. die thema’s nam regelmatig de vorm aan van ID. Een<br />

gelijkaardige ondersteuning konden we ook vaststellen in het partnerschap van 11.11.11 met<br />

RECIC in DR Congo waar de regionale coördinator deelneemt aan strategische discussies van<br />

RECIC.<br />

48 Joint practice development: De NNGO of andere partnerorganisaties werken samen met de<br />

partner rond een bepaald actie/thema, en in dat intensief proces wordt de capaciteit versterkt<br />

van de verschillende betrokkenen. Dit blijkt in de praktijk dikwijls een meer realistisch scenario<br />

dan bijvoorbeeld het overdragen van best-practices (in bijvoorbeeld partnermeetings) waarbij<br />

er te weinig wordt stilgestaan bij de lokale context en capaciteit om die best-practice te<br />

implementeren.<br />

55


− onder druk om hun partners meer resultaatsgericht te laten werken, stellen we binnen<br />

een aantal partnerschappen een evolutie vast van een focus van upstream naar meer<br />

aandacht voor wat er downstream gebeurt, maar dan vooral gericht op de outputs en<br />

outcomes van de partners. Daarbij springt men soms te makkelijk over de ‘zwarte<br />

doos’, namelijk de organisatie zelf en de structurele veranderingen die er nodig zijn.<br />

Daardoor heeft men weinig aandacht voor organisatieopbouw die de organisatie<br />

moeten toelaten om outputs en outcomes ook op langere termijn te realiseren.<br />

e. Frequentie van gebruik van routes 1 – 6<br />

In de documentaire fase van deze evaluatie werd steun aan CV ook beschreven op basis<br />

van zes routes 49 , onder andere door te kijken naar welke actoren op welke manier bij het<br />

proces van CV betrokken zijn (zie hoofdstuk 1). De aanwezigheid van de 6 routes werd<br />

systematisch gescoord voor de 31 partnerschappen (criteria: sporadisch, regelmatig,<br />

uitvoerig). Dit is een inschatting die gemaakt werd door de evaluatoren op basis van de<br />

lijsten van CV activiteiten die werden opgesteld tijdens de terreinmissies. Het gaat enkel<br />

over CV acties die zijn opgezet met Belgische NGO financiering. De moeilijke<br />

meetbaarheid van veel CV activiteiten zorgt ervoor dat dit enkel kan gezien worden als<br />

een indicatie van de huidige realiteit op het terrein. De figuur 3 geeft het relatieve<br />

gewicht van de verschillende routes, maar doet geen uitspraak over de kwaliteit van de<br />

acties binnen de routes (dit komt aan bod bij evaluatievraag 5).<br />

Route 6<br />

Route 5<br />

Route 4<br />

Route 3<br />

Route 2<br />

Route 1<br />

Figuur 2<br />

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30%<br />

Frequentie van 6 routes in 31 partnerschappen.<br />

De Belgische NGO’s maken gebruik van al de 6 routes, maar sommige routes komen<br />

duidelijk meer aan bod dan de andere. Route 1 wordt in de meeste partnerschappen<br />

gebruikt en vormt het grootste aandeel van de CV acties. Deze route is vrij ruim<br />

gedefinieerd en omvat zowel de bezoeken van de regionale NNGO coördinatoren, de<br />

input van coöperanten, vormingen gegeven door NNGO personeel, enz. Interessant is de<br />

vaststelling dat ook route 6 veel voorkomt, de route waarbij de partner haar eigen CV<br />

processen 50 opzet zonder significante externe begeleiding of externe expertise (reflectie-<br />

49 Route 1: CV uitgevoerd door NNGO; Route 2: CV uitgevoerd door lokale CV provider; Route 3:<br />

CV door deelname aan thematische of sectoriële netwerken, allianties, platformen,<br />

conferenties; Route 4: CV door peer-to-peer interactie met partnerorganisaties van de NNGO of<br />

andere organisaties in Zuiden; Route 5: CV door interactie met gelijkaardige organisaties in<br />

Noorden of vormingen in het Noorden; Route 6: Partner organiseert eigen CV processen<br />

(zonder externe expertise)<br />

50 In de praktijk is het niet altijd eenvoudig om interne processen te scheiden van acties die al<br />

dan niet indirect worden aangestuurd door andere donoren of stakeholders.<br />

56


oefeningen, interne evaluaties, enz.). Het feit dat de NNGO financiering ruimte kan<br />

creëren voor dit soort interne processen blijkt belangrijk. CV door interactie met<br />

gelijkaardige organisaties in het Noorden of vormingen in het Noorden, maakt slechts<br />

ongeveer 10% uit van het geheel van de CV acties. Dit komt het meest voor bij NNGO’s<br />

met een stevige noordwerking, en/of die deel uitmaken van een sociale beweging, of bij<br />

NNGO’s die hun partners regelmatig inschrijven voor cursussen in Europa.<br />

De frequentie van gebruik van de 6 routes scores werd in tabel 15 ook uitgezet t.o.v. de<br />

5 groepen van partnerschappen die werden gedefinieerd in het begin van deze cluster.<br />

De scores variëren tussen ‘0’ (gebeurt niet) en ‘3’ (gebeurt uitvoerig).<br />

Tabel 15 Overzicht van het gebruik van de routes voor de 5 groepen van<br />

partnerschappen (zie begin cluster 2): scores tussen ‘0’ (gebeurt niet) en ‘3’<br />

(uitvoerig)<br />

Groep 1-5 Route 1 Route 2 Route 3 Route 4 Route 5 Route 6<br />

Groep 1: technische- en<br />

dienstverlening NNGO’s<br />

Groep 2: NNGO’s met<br />

politieke oriëntatie<br />

Groep 3: NNGO’s met multistakeholderbenadering<br />

Groep 4: NNGO’s met<br />

minder coherente CV aanpak<br />

Groep 5: NNGO’s met<br />

minimale CV acties<br />

2,3 1,1 0,3 0,7 0,7 1,1<br />

1,9 1,0 1,6 1,4 1,1 2,1<br />

2,2 2,0 1,7 2,0 0,9 1,2<br />

1,7 1,4 1,1 1,2 0,5 2,0<br />

1,3 0,8 0,2 0,3 0,3 0,3<br />

Hieruit blijkt dat groep 2 en groep 3 beduidend meer gebruik maken van<br />

partneruitwisselingen en allianties en netwerking dan de NNGO’s van groep 1. De NNGO’s<br />

van groep 3 hebben de meeste diversiteit in hun CV-aanbod. De NNGO’s van groep 5<br />

(groep die weinig CV doet) gebruiken enkel route 1 en een beetje route 2, maar bieden<br />

voor de rest weinig of geen diversiteit in hun beperkt CV aanbod.<br />

Het relatieve gewicht van de zes routes verschilt weinig tussen de normatieve en<br />

instrumentele partnerschappen. Enkel het werken met lokale CD providers (route 2)<br />

wordt significant meer gebruikt bij instrumentele partnerschappen, en het gebruik van<br />

netwerken en allianties (route 3) ligt dan weer hoger bij de normatieve partnerschappen.<br />

Er zijn nagenoeg geen verschillen vast te stellen bij het gebruik van de 6 routes tussen<br />

zwakkere en sterkere partners, met uitzondering van een licht hoger gebruik van route<br />

1, en een lager gebruik van route 6 bij de zwakkere partners.<br />

f. Gebruik van HRD – OD - ID<br />

Een zesde parameter om de CV aanpak in kaart te brengen is via het onderscheid tussen<br />

CV acties die gericht zijn op de versterking (1) van individuele competenties van<br />

werknemers (HRD), (2) van de organisatie in haar geheel of delen ervan (OD), en (3)<br />

van de positie van de organisatie t.o.v. haar omgeving (andere organisaties, structuren,<br />

juridisch en institutioneel kader) (ID).<br />

Er werd in de 6 landen kwantitatieve en kwalitatieve informatie verzameld om een idee<br />

te krijgen van de onderwerpen en werkvormen van HRD, OD en ID.<br />

HRD-activiteiten<br />

De onderstaande tabel 16 beschrijft het gebruik van verschillende vormen van vorming<br />

en training (HRD) en de bijhorende werkvormen.<br />

57


Tabel 16 Overzicht van het gebruik van verschillende onderwerpen en werkvormen van<br />

HRD activiteiten (31 partnerschappen): van ‘ ‘ tot ‘xxxxx’<br />

HRD-activiteiten<br />

(31 partnerschappen)<br />

Werkvorm<br />

Onderwerp<br />

Formeel leren:<br />

vormingen,<br />

workshops,<br />

conferenties<br />

Informeel leren:<br />

on-the-job leren,<br />

coaching,<br />

mentoring, peerto<br />

peer<br />

Tijdens gewone<br />

werkactiviteiten<br />

met leren als<br />

bijproduct<br />

Management vaardigheden xxxx xx xx<br />

Technische vaardigheden xxxxx xx xx<br />

Houding, motivatie, waarden,<br />

verwachtingen<br />

x<br />

x<br />

Daaruit komen de volgende bevindingen naar voor:<br />

− een grote meerderheid van de HRD activiteiten handelde over technische en<br />

management thema’s. Slechts ongeveer een zesde betrof meer softe capaciteiten<br />

(attitudes, motivatie, waarden, enz.);<br />

− ongeveer de helft werd opgezet in de vorm van trainingen, workshops, en/of<br />

conferenties (formele leeractiviteiten). Een kwart werd opgezet via meer informele<br />

leeractiviteiten (mentoring, coaching, peer-to-peer, enz.), en nog eens een kwart<br />

werd opgezet via specifieke werkactiviteiten (werken aan een gezamenlijk project,<br />

interactie met collega’s of begunstigden, enz.).<br />

OD-activiteiten<br />

De analyse van de OD activiteiten resulteert in de volgende tabel 17.<br />

Tabel 17 Overzicht van het gebruik van verschillende onderwerpen en werkvormen van<br />

OD activiteiten (31 partnerschappen)<br />

OD-activiteiten<br />

(31 partnerschappen)<br />

Werkvorm<br />

Onderwerp<br />

Training/<br />

vorming<br />

Aanpassen<br />

procedures/<br />

processen<br />

Investeringen in<br />

infrastructuur<br />

Organisational learning/kennisbeheer xx xx<br />

Structuur van de organisatie<br />

x<br />

Interne processen van de organisatie<br />

xxx<br />

Personeelsbeleid<br />

x<br />

Managementstijl<br />

x<br />

Organisatiecapaciteit<br />

xxx<br />

Organisatiecultuur<br />

Hieruit leren we dat:<br />

− een meerderheid van de OD acties handelde over de versterking van de<br />

organisatiecapaciteit door infrastructuurverbetering, en over de verbetering van<br />

interne processen en procedures. In mindere mate was er ook aandacht voor<br />

58


−<br />

organisational learning. De andere 4 onderwerpen kwamen beduidend minder aan<br />

bod;<br />

telkens een derde van de OD acties werd opgezet via HRD, door procedures en<br />

processen aan te passen, en door investeringen in infrastructuur.<br />

ID-activiteiten<br />

Tabel 18 Overzicht van het gebruik van verschillende onderwerpen en werkvormen van<br />

ID activiteiten (31 partnerschappen)<br />

ID-activiteiten<br />

(31 partnerschappen)<br />

Werkvorm<br />

Onderwerp<br />

Training/<br />

vorming<br />

Aanpassen<br />

van<br />

processen/<br />

procedures<br />

Uitwisseling<br />

van kennis en<br />

ervaringen<br />

Samen<br />

activiteiten<br />

opzetten<br />

Strategische harmonisatie<br />

(harmonisatie tussen organisaties die<br />

werkzaam zijn in zelfde regio of sector/<br />

netwerking)<br />

Operationele harmonisatie<br />

(harmonisatie van programma’s en<br />

collectieve programmaontwikkeling)<br />

Versterken externe invloed<br />

(advocacy/lobby)<br />

xx<br />

xx<br />

x<br />

xx<br />

xx x Xxx<br />

Van de ID-activiteiten:<br />

− ging een meerderheid over de versterking van lobby- en advocacy activiteiten door<br />

HRD, het uitwisselen van kennis en ervaringen (partneruitwisselingen) en het samen<br />

opzetten van activiteiten;<br />

− daarnaast was er in tweede instantie aandacht voor strategische en operationele<br />

harmonisatie.<br />

Indien we de resultaten voor HRD, OD en ID naast elkaar leggen komen we tot een<br />

aantal bijkomende inzichten.<br />

(1) ondanks de groeiende kritiek in studies en evaluaties op de effectiviteit van klassieke<br />

vorming en training voor de ondersteuning van CV, blijven de NNGO’s hier beduidend<br />

meer in investeren tov andere vormen van HRD, OD of ID. Steun aan CV blijft sterk<br />

geassocieerd met de organisatie van trainingsworkshops of het aanbieden van<br />

cursussen. De NNGO’s van groep 3 hebben wel bewuste strategieën om af te stappen<br />

van klassieke vorming en training (dat was deels ook het geval voor DISOP en DMOS<br />

van groep 1). De NNGO’s van groep 2 maken ook minder gebruik van klassieke<br />

vormingen en zetten meer in op partneruitwisselingen, coalities en netwerken, en<br />

impliciete vormen van CV (bvb door ondersteuning van de regionale coördinatoren of<br />

het gezamenlijke opzetten van acties)<br />

(2) er wordt globaal genomen meer aan organisatieversterking (OD) gedaan dan in het<br />

verleden, maar het gaat dikwijls niet verder dan infrastructuurverbetering of de<br />

versterking van de implementatiecapaciteit (planning, M&E, enz.). Bij een 11-tal<br />

partnerschappen gaat het wel verder: DMOS (Peru en India) en DISOP (Peru) van<br />

groep 1; WSM en Oxfam Sol (Cambodia) van groep 2, Autre Terre (Burkina Faso),<br />

TRIAS (DR Congo en Zuid Afrika tot 2003), en VE (DR Congo) van groep 3, en BD<br />

(Cambodia) van groep 4. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de landenrapporten;<br />

(3) er zijn enkele voorbeelden van partnerschappen waar er een dynamische balans is<br />

tussen de 3 componenten, die zich aanpast aan de veranderende context.<br />

Bijvoorbeeld in de normatieve partnerschappen met een reguliere strategische<br />

59


dialoog (WSM, Oxfam Solidariteit) in Cambodia werd aandacht geschonken aan de<br />

diverse dimensies van CV (HRD, OD, ID), mede aangepast aan de evoluerende<br />

behoeften van de partner. De ruimere visie van CV was grotendeels aanwezig bij de<br />

opstart van de samenwerking, maar de specifieke steun wordt gemoduleerd in<br />

functie van de institutionele cyclus van de partner. Dit verklaart waarom de<br />

component ID geleidelijk sterker wordt;<br />

(4) In lijn met een verschuiving naar de ondersteuning van multi-stakeholderprocessen,<br />

bewegen de NNGO’s van groep 3 weg van de HRD- en OD ondersteuning van<br />

individuele partners, en experimenteren 51 ze met vormen van CV ondersteuning van<br />

groepen van actoren en netwerken (bv. ketenversterking in de landbouw, werken via<br />

netwerken en tijdelijke coalities voor campagnes, …). Omwille van de verwevenheid<br />

en structurele dimensies van veel ontwikkelingsproblematieken zijn er sterke<br />

argumenten om te evolueren naar een multi-actoren benadering, maar die vergt<br />

echter grondige aanpassingen m.b.t. de partnerkeuze en het beheer van de<br />

programma’s. We stellen de volgende zaken vast op basis van de terreinbezoeken:<br />

− in de steekproef vonden we enkele voorbeelden van multi-actoren benaderingen<br />

bij Vredeseilanden in DR Congo, TRIAS in DR Congo, PROTOS in DR Congo, en<br />

WSM en Oxfam Solidariteit in Cambodia. Vanuit een perspectief van CV bekeken<br />

komen we tot de vaststelling dat het erg belangrijk is dat een multiactorenbenadering<br />

vertrekt van de logica van het terrein (zoals in de hierboven<br />

opgesomde partnerschappen);<br />

− in sommige gevallen streeft de partnerorganisatie zelf een multi-actoren<br />

benadering na, maar vertaalt zich dat niet in het specifieke partnerschap met de<br />

Belgische NGO (bv. Aprodeh/11.11.11 in Peru);<br />

− snel wijzigende strategieën van de NNGO’s hebben in diverse gevallen geleid tot<br />

gebrek aan voorspelbaarheid en bruuske aanpassingen in het partnerbeleid<br />

(Vredeseilanden in Oost Congo, TRIAS in Zuid Afrika);<br />

− een multi-actorenbenadering zorgt niet automatisch zorgt voor meer coördinatie<br />

tussen donoren van eenzelfde zuidpartner. Dergelijke coördinatie was<br />

onbestaande tot zwak in de bezochte partnerschappen.<br />

Een kwalitatieve inschatting van welk type van CV activiteiten goed werkten en welke<br />

niet wordt besproken bij evaluatievraag 5 (BC 5.1).<br />

BC 3.3 Middelen en capaciteit om CV te ondersteunen<br />

Bij een meerderheid van de partnerschappen bedragen de uitgaven voor de<br />

ondersteuning van CV processen bij de partner maar 5 à 10% van het geheel van de<br />

financiering van de partner. Dit kon niet exact berekend worden omdat de nodige<br />

gegevens voor sommige partnerschappen ontbraken en omdat sommige - meer<br />

impliciete - vormen van CV moeilijk te kwantificeren zijn.<br />

Over het algemeen wordt er rekening gehouden met efficiëntie-elementen bij de planning<br />

van CV processen. Er wordt relatief veel beroep gedaan op lokale CV providers wanneer<br />

die beschikbaar zijn. De inzet van Belgische coöperanten neemt verder af bij de meeste<br />

NNGO’s. In DR-Congo wordt er wel nog veel met coöperanten gewerkt, alhoewel er voor<br />

een aantal expertisedomeinen duidelijk lokale expertise aanwezig was.<br />

Het aantal NNGO’s met gespecialiseerde medewerkers in België of op het terrein op het<br />

vlak van CV is zeer beperkt. De kennisopbouw rond dit thema gebeurt vooral via<br />

praktijkervaringen op het terrein of op basis van korte vormingen die worden opgezet<br />

door de federaties of gespecialiseerde centra. Met de uitzondering van TRIAS,<br />

Vredeseilanden, PROTOS, DMOS (en in mindere mate CEMUBAC, FOS, WSM, Autre Terre,<br />

en Broederlijk Delen) vonden we weinig voorbeelden van expliciete kennisopbouw bij de<br />

51 Vredeseilanden neemt bijvoorbeeld deel aan een onderzoek en leertraject ivm de CV<br />

ondersteuning van multistakeholderprocessen ism de Universiteit van Wageningen.<br />

60


NNGO’s. Daarmee wordt deze centrale component van de werking van de NNGO’s eerder<br />

stiefmoederlijk behandeld.<br />

De evaluatie identificeerde slechts twee partnerschappen (C-CAWDU/WSM-Oxfam<br />

Solidariteit in Cambodia, en DPA/Broederlijk Delen via het CIDSE consortium in<br />

Cambodia) waarbij er pogingen zijn tot harmonisatie tussen de verschillende financiers<br />

bij de uitwerking en begeleiding van CV processen van de partner.<br />

Bevindingen analyse 9 partnerschappen documentenstudie – evaluatievraag 3<br />

In zeven van de negen partnerschappen werden er door de NNGO’s geen vooraf<br />

vastgelegde selectiecriteria gehanteerd om de partner te kiezen. De keuze in deze<br />

partnerschappen was vooral gebaseerd op de vorige samenwerking of<br />

historische/normatieve banden. Interessant om te vermelden dat 11.11.11 haar partner<br />

Platforma DhESC koos o.a. omwille van het redelijke hoge niveau van haar capaciteiten<br />

(nodig voor het lobbyingwerk dat de kern van het partnerschap vormde). Aandacht voor<br />

CV in identificatie/selectie fases werd in 6 van de 9 partnerschappen vermeld. Alle<br />

NNGO’s vermelden dat de selectie van de partners samen gaat met een analyse van de<br />

context in het algemeen (niet altijd specifiek van de context van de civiele maatschappij<br />

en van de plaats van de partnerorganisatie in deze civiele maatschappij). Twee NNGO’s<br />

(WSM met CFTUI in India en TRIAS met Cresol Baser in Brazilië) duiden aan dat ze<br />

regelmatig deze analyse hernieuwen om hun programma aan de context te kunnen<br />

aanpassen. De duurtijd van het partnerschap ligt voor de helft van de case studies niet<br />

vast.<br />

De betrokken NNGO’s dringen er op aan dat hun ondersteuning vraaggestuurd is en dat<br />

alle beslissingen omtrent CV in overleg genomen worden. ADG legt vooral het accent op<br />

de complementariteit van hun CV-ondersteuning (in functie wat hun partner CWPD zelf<br />

doet op dat vlak).<br />

In zeven van de negen partnerschappen zeggen de NNGO’s dat ze hun interventies op<br />

vlak van CV niet met andere financierders van de partner afstemmen. Soms omdat de<br />

NNGO de enige financierder is, soms gewoon door gebrek aan tijd. Daar tegenover stelt<br />

TRIAS dat het juiste nieuwe donoren (Rabobank, BRS) heeft aangetrokken voor haar<br />

Braziliaanse partners zodat die een complementaire rol konden spelen.<br />

In zes van de negen casestudies bedraagt het aandeel van het budget (in het kader van<br />

de partnerschap) voor CV tussen 0 en 25%. In de twee andere gevallen (Chaka<br />

ADG/CWPD in Cambodia en TRIAS/Cresol Baser in Brazilië) neemt dit aandeel tot 51-<br />

75% toe. Sommige NGO’s (bv DMOS) geven aan dat het aandeel in het verleden (vooral<br />

in het begin van hun partnerschap) hoger had moeten zijn.<br />

De meeste gebruikte route om aan CV te werken is duidelijk route 1 (directe CV door<br />

NNGO). De tweede meest frequent gebruikte route is route 4 (CV door peer-to-peer<br />

interactie) en daarna komen in volgorde route 2 (CV door zuidelijke CV providers), route<br />

3 (CV door deelname aan thematische of sectoriële netwerken, platvormen, …) en route<br />

5 (interacties met gelijkaardige organisaties in het Noorden). De aanwezigheid van route<br />

6 kon niet uit de bestaande documentatie afgeleid worden.<br />

Vergelijking met 31 partnerschappen<br />

De bevindingen voor evaluatievraag 3 liggen in de lijn van de analyse voor de<br />

31 partnerschappen. De betrokken organisaties hebben ook allemaal één of meerdere<br />

partnerschappen in de 31 van de terreinfase. Het initiële identificatie- en selectieproces<br />

van de partners is opnieuw voor een ruime meerderheid op weinig systematische basis<br />

gebeurd. Hernieuwingen bij een nieuwe financieringscyclus gebeuren meer en meer met<br />

onderbouwde criteria. De frequentie van 5 van de 6 routes van CV was ook vergelijkbaar<br />

met de rest van de steekproef. Er was onvoldoende informatie om uitspraken te doen<br />

over het hands-on/hands-off karakter, upstream/downstream, expliciete-/impliciet CV.<br />

De bijdrage van de NNGO in de CV processen was ook moeilijk vast te stellen op basis<br />

van secundaire data, buiten hier en daar meer anekdotisch bewijsmateriaal.<br />

61


3.3.2 Evaluatievraag 4 - Hoe wordt het beheer van de partnerrelatie ingevuld en hoe<br />

worden de processen van capaciteitsversterking opgevolgd?<br />

BC 4.1 Goed beheer van de partnerschapsrelatie<br />

Partnerovereenkomsten<br />

In evaluatievraag 2 keken we onder meer naar de onderliggende waarden en principes<br />

van de partnerschappen en stelden vast dat er bij een groot deel verwezen wordt naar<br />

een relatie die het louter financiële overstijgt, met begrippen als gelijkwaardigheid,<br />

openheid, gedeelde agenda en visie, enz. Bij andere partnerschappen was er sprake van<br />

een meer instrumentele relatie met vooral een nadruk op de verwachtingen en<br />

verplichtingen t.o.v. de partnerorganisatie.<br />

Deze relatie is in alle 31 partnerschappen ook geformaliseerd. De verplichting van DGOS<br />

dat er in alle partnerschappen een overeenkomst moet getekend worden, werd<br />

opgevolgd door de NNGO’s, zij het in zeer verschillende vormen en met verschillende<br />

inhoud. De overeenkomsten overspannen meestal een looptijd van een jaar en bevatten<br />

minimaal het financiële kader van het partnerschap en afspraken m.b.t. rapportering. Bij<br />

ongeveer 2/3 (21) zijn er ook indicaties m.b.t. de inhoud van het partnerschap, de<br />

objectieven en eventueel mijlpalen. Er wordt dikwijls verwezen naar het logische kader<br />

en bijhorende doelstellingen als een soort van technische referentietermen voor de<br />

samenwerking. Dit legt een druk op de partners. Meerdere partners hadden de indruk dat<br />

de resultaten moeten bereikt worden, anders plegen ze ‘contractbreuk’.<br />

Slechts bij een minderheid (8 op 31) worden er in de overeenkomsten verwijzingen<br />

opgenomen m.b.t. CV (Surabi/DMOS, ILRIG/FOS, PEHA/Protos, GARC/TRIAS,<br />

Surabi/DMOS, OFPROP/DMOS, PLET-PLEN/DA, C-CAWDU/Oxfam Sol en WSM, voor<br />

Mbongwana/Trias en JEEP/ADG summier).<br />

Kritische dialoog en besluitvorming in het partnerschap<br />

NNGO’s halen een stuk van hun legitimiteit uit het beeld dat ze meer dan andere<br />

ontwikkelingsactoren een meerwaarde kunnen realiseren in hun partnerschapsrelaties.<br />

Een belangrijke uitdaging die zich daarbij stelt, zijn de machtsonevenwichten die<br />

ontstaan als gevolg van de donor-ontvanger relatie. Sterk instrumentele<br />

partnerschappen zijn hier minder gevoelig aan dan de meer normatieve<br />

partnerschappen, maar toch streven de meeste NNGO’s een vorm van gelijkwaardigheid<br />

en wederkerigheid na in hun relaties. Ze proberen daaraan te werken door een kritische<br />

dialoog op te zetten, inspraak van de partner toe te laten en een transparante<br />

besluitvorming te organiseren. Elbers en Schulpen 52 komen tot het besluit dat de regels<br />

voor de inspraak in besluitvorming bepalend zijn om meer gelijkwaardige<br />

partnerschappen na te streven. Deze auteurs claimen ook dat de kwaliteit van het<br />

partnerschap een belangrijke factor is voor succesvolle CV ondersteuning.<br />

De formele en informele communicatie tussen de partners lijkt over het algemeen goed<br />

te verlopen. Er zijn op regelmatige basis veldbezoeken en emailcommunicatie, en er is<br />

over het algemeen een correcte rapportering van de partners naar de NNGO. De<br />

frequentie van interactie verschilde sterk op het terrein. Zo kunnen organisaties die geen<br />

regionale coördinator ter plaatse hebben of organisaties die veel partnerschappen<br />

beheren, over het algemeen minder aanwezig zijn bij hun partner. De kwaliteit van de<br />

dialoog is moeilijk te beoordelen. We vroegen naar een algemene appreciatie van de<br />

partnerdialoog en in het bijzonder 53 overliepen we 19 factoren m.b.t. inspraak in het<br />

partnerschap, zoals ontwikkeld door Elbers en Schulpen (zie bijlage 2).<br />

52 Elbers W., Schulpen L. (2009), Partnerships between Private Aid Agencies and Partners: Sitting<br />

at the Decision-making Table or Standing at the Side Line? CIDIN, niet gepubliceerd.<br />

53 Dit werd systematisch besproken in 28 van de 31 partnerschappen. In drie partnerschappen<br />

62<br />

heeft de consultant deze lijst niet systematisch overlopen.


Een ruime meerderheid van de partners is positief over de dialoog met de NNGO’s, en<br />

men spreekt men over een gelijkwaardige en open relatie, en goede en regelmatige<br />

communicatie. De belangrijkste klachten van de partners over de dialoog handelden<br />

over:<br />

− een gebrek van feedback op M&E rapportering (GARC/Trias, JEEP/ADG);<br />

− een gebrek aan inzichten en inspraak in de besluitvorming binnen de NNGO<br />

(TCOE/Oxfam Solidariteit, ACAT/Broederlijk Delen, Mbongwana/Trias);<br />

− misverstanden m.b.t. problemen met interculturele communicatie (APIL/ Autre Terre,<br />

AMB/DBA);<br />

− onvoldoende begrip van waar de organisatie mee bezig is en waarom bepaalde<br />

keuzes gemaakt worden (JEEP-ADG, ANAG/Volens, WIMA en SYDIP/VE,<br />

PEHA/PROTOS);<br />

−<br />

ongelukkige communicatie op cruciale momenten (stopzetten financiering via email<br />

bij AHEAD/AADC);<br />

− geen structurele dialoog op beleidsniveau (Min van gezondheid DRC en<br />

India/Damiaanactie).<br />

Er werd gekeken naar de inspraak in agendasetting 54 voor 19 factoren en naar de<br />

inspraak in de finale besluitvorming (zie ook bijlage 3).<br />

Voor een aantal factoren zitten de Belgische NGO’s bijna allemaal op dezelfde golflengte<br />

wat betreft hun (soms impliciete) regels voor inspraak.<br />

Geen inspraak voor lokale partner in de finale besluitvorming:<br />

− rapportering: vorm van narratieve en financiële rapportage, en frequentie van de<br />

rapportage;<br />

− financiering: grootte en looptijd van de financiering (bij ¼de van de<br />

partnerschappen is er inspraak via agendasetting);<br />

− beleid van de NNGO: selectie van partners op landenniveau, allocatie van<br />

fondsen op landenniveau, landenstrategie van de NNGO, thematische prioriteiten<br />

van de NNGO (bij 1/4 de tot 1/3 de van de partnerschappen wel voor<br />

agendasetting).<br />

Volledige inspraak voor lokale partner in finale besluitvorming:<br />

− inhoud van het programma: doelgroep, thema en strategie;<br />

− stakeholders: selectie van de stakeholders voor het programma.<br />

Voor andere factoren zijn de verschillen erg groot tussen de partnerschappen in de<br />

steekproef. Afhankelijk van de context en de NNGO zal een partner al dan niet inspraak<br />

krijgen voor deze factoren:<br />

− capaciteitsversterking: activiteiten om de organisatiecapaciteit van de partner te<br />

versterken;<br />

− planning, implementatie en monitoring: de implementatie en de keuze van de<br />

methodologie voor monitoring;<br />

−<br />

financiering van core-costs 55 : het gebruik van NNGO financiering om huur- en<br />

onderhoudskosten en salariskosten van de medewerkers mee te betalen.<br />

Voor deze drie factoren krijgt de partner slechts bij de helft van partnerschappen<br />

volledige inspraak in de finale besluitvorming. In ongeveer een derde van de gevallen<br />

krijgt hij geen inspraak en voor het overblijvend deel is er af en toe inspraak.<br />

Uit deze analyse kunnen we het volgende besluiten:<br />

(1) bijna alle NNGO’s geven het initiatief en beslissingsrecht aan de partners m.b.t. de<br />

inhoud van de programma’s en met wie er wordt samengewerkt;<br />

54 Agenda setting: hiermee wordt verwezen naar de mate waarin de partnerorganisaties de<br />

agenda rond een bepaald thema kan bepalen of beïnvloeden.<br />

55 De Belgische NNGO’s werken hoofdzakelijk op basis van project en programma financiering.<br />

Toch stellen we vast dat de partnerorganisaties dit in een aantal gevallen percipieerden als<br />

core-funding. Dat was in de gevallen waar de modaliteiten relatief flexibel waren, het<br />

partnerschap langdurig, en er weinig inhoudelijke sturing was.<br />

63


(2) in een derde van de partnerschappen krijgen de partners geen finaal beslissingsrecht<br />

over de inhoud van de CV aanpak (4x in Oost Congo, 1x Peru, 2x Burkina Faso);<br />

(3) slechts een klein deel van de NNGO’s (FOS) staat open voor structurele inspraak van<br />

hun partners in het beleid van de eigen NNGO. In de meeste partnerschappen is<br />

daardoor de wederkerigheid als centrale bouwsteen in het partnerschap erg beperkt.<br />

BC 4.2 Goed beheer van steun aan processen van capaciteitsversterking in de<br />

partnerrelatie<br />

In ongeveer de helft van de partnerschappen (15 op 31) was er een dialoog over CV in<br />

het partnerschap. 56 In sommige gevallen verloopt die vrij gestructureerd en is die<br />

onderbouwd met instrumenten, bijvoorbeeld bij een aantal gespecialiseerde/technische<br />

NNGO’s zoals DMOS, Trias, PROTOS, CEMUBAC en in mindere mate ook bij<br />

Vredeseilanden. Dit zijn ook de NNGO’s waarvan we eerder vaststelden dat ze een beleid<br />

op het vlak van CV hebben uitgebouwd (evaluatievraag 1). Bij een aantal normatieve<br />

partnerschappen (DISOP, FOS, WSM, Oxfam Solidariteit, Autre Terre) komt CV ook op de<br />

agenda, maar volgt het een minder gestructureerde communicatie en interactie, of<br />

verloopt het via netwerk- of vormingsmomenten gelinkt aan de beweging waar de<br />

NNGO’s en de partner deel van uitmaken.<br />

Bij diezelfde actoren was er ook meestal een vorm van M&E van CV, soms vrij<br />

gedetailleerd uitgewerkt (Trias, DMOS, Vredeseilanden), maar meestal eerder beperkt.<br />

De NNGO’s met een uitgewerkt en gedetailleerd M&E systeem investeren zelf in het<br />

opzetten van goede M&E systemen, hierbij ondersteund door externe consultants die<br />

voor punctuele opdrachten ingehuurd worden. In de box hieronder wordt het PLAS 57<br />

systeem van Vredeseilanden kort toegelicht waaruit blijkt hoe monitoring en evaluatie<br />

van CV gerealiseerd kan worden.<br />

Het aantal zuidelijke partners met een stevig M&E systeem lijkt toe te nemen, vooral dan<br />

bij de sterkere partners (Aprodeh/11.11.11, Prorural/DISOP, ACAT/Broederlijk Delen, Min<br />

van gezondheid India/Damiaanactie).<br />

Outcome Mapping als methode voor M&E van CV bij Vredeseilanden (PLAS)<br />

Voor al haar landenprogramma’s (periode 2008-2013) introduceerde Vredeseilanden<br />

(VE) een nieuwe plannings, en M&E systeem dat meer op leren gericht is. Er werd<br />

beslist om Outcome Mapping toe te passen, en dit werd geïntegreerd in een breder<br />

Planning, Learning & Accountability system (PLAS). VE kon hiervoor verder bouwen op<br />

bestaande expertise mbt Outcome Mapping in een van haar landenkantoren en mbt<br />

organisational learning in het hoofdkantoor. Daarnaast werd er externe expertise<br />

aangetrokken vanuit de Outcome Mapping Learning Community<br />

(www.outcomemapping.ca).<br />

Outcome Mapping focust zich helemaal op het plannen en opvolgen van veranderingen<br />

bij de key-partners in een programma (meso- of outcome niveau), eerder dan op het<br />

impact niveau. Zowel de objectieven als de indicatoren (progress markers in OM), als<br />

de strategieën staan in functie van het bewerkstelligen van CV bij deze partners.<br />

Daarmee dwingt de methodologie om vanaf het begin bij het ontwerpen van een nieuw<br />

programma oog te hebben voor CV processen. Outcome Mapping biedt de gebruikers<br />

enkele hulpkaders om CV op een realistische wijze in te passen. Progress markers<br />

worden zo ontworpen dat ze een graduele verandering (van eenvoudig tot ambitieus<br />

en moeilijk) bij de partners beschrijven. Voor de planning van de CV strategieën heeft<br />

Outcome Mapping een matrix die kan gebruikt worden met daarin 6 verschillende<br />

strategieën om aan CV te doen. M&E bij Outcome Mapping is er op gericht om samen<br />

met de key-partners op een participatieve manier via self-assessments de progressie<br />

van de CV processen bij de partner te bespreken. De meeste NNGO’s die Outcome<br />

56 Bij evaluatievraag 3.2 gaven we aan dat er bij een 18-tal partnerschappen expliciete CV<br />

objectieven konden gevonden worden. Er is een grote overlap tussen beide groepen van<br />

NNGO’s.<br />

57 PLAS = Planning, Learning and Accountability System.<br />

64


Mapping implementeren, integreren de methodologie met het logisch kader. Dat is ook<br />

het geval voor VE, want voor de DGOS rapportering verzamelt VE apart informatie op<br />

indicatoren op het niveau van de finale begunstigden.<br />

Een derde van de partners van NNGO’s (DMOS, DBA, FOS, Broederlijk Delen, WSM en<br />

Oxfam Solidariteit) kloeg over een verhoogde druk van M&E rapportering, met een<br />

toename van de frequentie en niveau van detaillering. Vooral voor partners met snel<br />

wijzigende werkomgevingen vormt dit een aanslag op hun flexibiliteit. DGOS legt een<br />

aantal voorwaarden op voor de narratieve en financiële rapportage, maar we stellen vast<br />

dat de NNGO’s dit op verschillende wijze gebruiken in hun communicatie naar hun<br />

partners. Sommige sturen die formats gewoon door, andere vragen informatie aan te<br />

leveren die perfect in de formats kan ingevoerd worden. Er waren ook enkele<br />

voorbeelden (ILRIG/FOS, CGTP/FOS, Recic/11.11.11) waarbij de NNGO de<br />

rapportagelogica van de partner respecteert en de gegevens zelf vertaalt naar de<br />

opgelegde formats van DGOS.<br />

Een tweede belangrijk element dat de werklast van de partnerorganisaties in het Zuiden<br />

kan verzwaren is het gebrek aan onderlinge harmonisatie tussen de verschillende<br />

financierende donoren. Het probleem stelt zich m.b.t. de vorm en frequentie van<br />

planningsformats en M&E rapportering. Met deze problematiek werd een grote groep van<br />

partnerorganisaties geconfronteerd aangezien een meerderheid meer dan 2 donoren had<br />

(de helft van de partnerorganisaties had zelfs meer dan 5 donoren). De NNGO’s klagen<br />

over een gebrek aan tijd voor harmonisatie en over de rapporteringsvoorwaarden van de<br />

backdonors die moeilijk op elkaar af te stemmen zijn 58 . De evaluatoren konden echter<br />

verbazingwekkend weinig pogingen tot onderlinge harmonisatie 59 identificeren. Een<br />

interessante good practice m.b.t. donorharmonisatie is het partnerschap met de<br />

vakbondsorganisatie C-CAWDU in Cambodia, waarbij WSM en Oxfam Solidariteit erg<br />

complementair en effectief optreden m.b.t. de uitwerking van het programma en de<br />

strategieën voor CV (zie box).<br />

Harmonisatie tussen Belgische NGO’s bij C-CAWDU<br />

(Uit evaluatierapport Cambodia)<br />

De taakverdeling en verdeling van verantwoordelijkheden tussen de externe partners<br />

van C-Cawdu kunnen we beschouwen als een “good practice”. Deze taakverdeling was<br />

niet op voorhand uitgewerkt maar is op een natuurlijke manier ontstaan op basis van<br />

de respectievelijke specificiteit en complementaire meerwaarde van WSM en Oxfam<br />

binnen het partnerschap. Dit is nu nog meer relevant aangezien C-Cawdu aan het<br />

begin staat van een nieuwe fase in haar institutionele levenscyclus. Dit<br />

herstructureringsproces zal verschillende vormen van externe steun vereisen (zowel<br />

financieel als niet financieel). Een nieuwe taakverdeling tussen WSM (incl. ACV), Oxfam<br />

Solidariteit en CNV wordt uitgewerkt om aan deze veranderingen tegemoet te komen.<br />

De steun aan CV van beide Belgische NGO’s, wordt goed beheerd aan de hand van<br />

relatief informele maar werkbare afspraken. Besluiten over de steun aan CV worden<br />

genomen in een wederkerige en open dialoog met een aangepaste en transparante<br />

informatiedoorstroming. Er bestaan systemen om op regelmatige basis de voortgang<br />

en de hinderpalen op te volgen. De M&E systemen van beide Belgische NGO’s en hun<br />

partners leveren voldoende informatie op voor de opvolging van de uitvoering van<br />

activiteiten maar zouden nog meer specifiek de behaalde resultaten van CV in kaart<br />

58 Een zuidelijke partner (met name in Zuid-Afrika) is eerder terughoudend voor een vergaande<br />

harmonisatie tussen de Noordelijke NGO’s en andere donoren uit vrees dat er vormen van<br />

bureaucratie zullen optreden, met een hoge concentratie van de macht langs donorzijde. Dat<br />

laatste zou dan weer kunnen leiden tot vormen van ‘gatekeeping’, waarbij tussenpersonen een<br />

grote macht krijgen over het al dan niet financieren van CV activiteiten.<br />

59 Harmoniseren kent verschillende gradaties, van licht naar zwaar: (1) informatie uitwisselen, (2)<br />

gezamenlijk analyses en diagnoses maken, (3) division of labour, (4) stroomlijnen procedures<br />

(rapportage, per diems, …), (5) gezamenlijke missies, evaluaties, (6) gezamenlijk financieren.<br />

(1), (2), en (3) lijken in de meeste gevallen haalbaar.<br />

65


kunnen brengen. De dialoog wordt op dit moment vooral op bilaterale basis<br />

georganiseerd. Er leven ideeën om vormen van gezamenlijke dialoog te verkennen om<br />

de coördinatie en coherentie beter te faciliteren.<br />

Een laatste belangrijke vaststelling m.b.t. M&E is het erg lage aantal externe evaluaties 60<br />

binnen de 31 bezochte partnerschappen. Over de periode 1998-2008 werden slechts een<br />

tiental partnerschappen 1 (of meerdere keren) extern geëvalueerd. Dit bemoeilijkte niet<br />

alleen deze evaluatie door het ontbreken van secundaire data voor de verificatie van<br />

bevindingen, maar vormt ook een indicatie van het nog steeds beperkte gebruik van<br />

evaluaties als instrument voor de bijsturing van de programma’s. In de evaluaties die<br />

beschikbaar waren was er bij de grote meerderheid weinig aandacht voor CV processen.<br />

BC 4.3 Beide partners besteden aandacht aan “leren in de organisatie”<br />

In minder dan de helft van de partnerschappen (12 op 31) vonden de evaluatieteams<br />

vormen van leerprocessen over CV. Het waren opnieuw de partnerschappen van NNGO’s<br />

waar CV een actief deel uitmaakt van de relatie, die van verschillende vormen van<br />

kennisopbouw gebruik maakten voor de begeleiding en documentatie van CV processen<br />

bij de partners. Bij een minderheid was dit erg systematisch en methodologisch sterk<br />

onderbouwd. Interessante vormen van systematisering van lessen m.b.t. CV zijn:<br />

− Broederlijk Delen met DPA (i.s.m. CIDSE) in Cambodia (zie box hieronder);<br />

− Vredeseilanden met PLAS. Vredeseilanden heeft een vierde strategische<br />

leerdoelstelling toegevoegd aan al haar programma’s, die er op gericht is<br />

leerprocessen te ondersteunen en beter te documenteren. Een voorbeeld daarvan<br />

zijn de activiteiten om beter in kaart te brengen hoe CV processen in een multi-actor<br />

benadering kunnen begeleid worden;<br />

− TRIAS met toolbox m.b.t. CV ondersteuning. TRIAS investeerde enkele jaren geleden<br />

in een R&D unit in het hoofdkantoor. Deze unit heeft voor heel wat methodologischen<br />

beleidsvoorbereidende ondersteuning gezorgd op het vlak van het beheer van<br />

partnerschappen, CV, en meer inhoudelijke thema’s (landbouwgerelateerd en mbt<br />

ledenorganisaties). Er werden ook een aantal methodieken geïdentificeerd en een<br />

bijhorende toolbox uitgebouwd voor de begeleiding van CV processen bij hun<br />

partners. Ze ontwikkelden bijvoorbeeld samen met de internationale partner<br />

Agriterra een specifieke module uit voor de opvolging van CV processen bij<br />

landbouworganisaties (coöperatieven en andere ledenorganisaties);<br />

− DISOP met Prorural in Peru. DISOP brengt haar partners in een regio op regelmatige<br />

basis samen en ontwikkelde een specifieke methodiek om lessen te trekken m.b.t. de<br />

werking van de landbouwscholen die ze ondersteunen. Er wordt daarbij zowel<br />

gekeken naar thematische onderwerpen als onderwerpen die met CV te maken<br />

hebben.<br />

60 Externe evaluaties – hiermee bedoelen we een evaluatie die uitgevoerd word door iemand van<br />

buiten de betrokken organisatie (zie ook: Cracknell (2000) Evaluating Development Aid. Issues,<br />

Problems and Solutions. London, SAGE publications).<br />

66


Actieonderzoek bij belangrijke organisatieverandering DPA-CIDSE Cambodia<br />

(Uit evaluatierapport Cambodia).<br />

CIDSE besloot om het verzelfstandigingsproces (lokalisering) te documenteren van een<br />

Cambodiaanse NGO uit de CIDSE groep. Een intern onderzoeksproject werd opgestart<br />

met als doel de visies van de betrokken acoren (begunstigden, stakeholders en<br />

partners, ledenorganisaties, ex CIDSE staf, vertegenwoordigers van de overheid) over<br />

het veranderingsproces naar een zelfstandig beheer van de organisatie te beschrijven.<br />

Het onderzoeksrapport: ‘Towards Empowerment. A Case Study of CIDSE Cambodia’s<br />

Transition to Local NGO’ 61 levert interessante informatie over de stappen die in het<br />

proces werden gevolgd, de interne debatten en spanningen, de outcome en de<br />

geleerde lessen, zowel op organisatieniveau als op programmaniveau (aangezien<br />

CIDSE ook haar interventiestrategieën blijft aanpassen aan veranderende visies m.b.t.<br />

ontwikkeling en de noden op het terrein 62 ). De steun aan CV in functie van het<br />

succesvol verzelfstandigings/lokaliseringsproces werd goed beheerd door de CIDSE<br />

groep, met daarbinnen een centrale rol voor Broederlijk Delen. De hierboven vermelde<br />

studie “Towards Empowerment” levert ook informative over de verschillende<br />

uitdagingen bij de uitvoering van het veranderingsproces en m.b.t de steun aan<br />

verschillende vormen van CV van de lokale staf. Zo werd er ook stilgestaan bij de<br />

angsten van personeel over een eventueel verlies van hun job, salaries, voordelen,<br />

veiligheid, funding, leiderschap, reputatie,… Aan de basis van dit lokaliseringsproces<br />

lag een kritische dialoog in de verschillende fasen, met aandacht voor de voortgang op<br />

het vlak van capaciteitsontwikkeling.<br />

De aanpak op het vlak van CV van CIDSE/Broederlijk Delen was goed gepland en<br />

uitgevoerd op een participatieve manier. In dit lokaliserinsgproces zien we een “handsoff”aanpak<br />

van CV, met focus op zowel downstream onderwerpen (bv. capaciteit voor<br />

financieel beheer) als upstream onderwerpen (bv. strategische planning).<br />

Al bij al stellen we weinig strategische reflectie vast op het niveau van de NNGO’s m.b.t.<br />

CV. Hierdoor passen een aantal Belgische NGO’s hun beleid te vaak aan onder externe<br />

druk (reactief en onaangepast aan de noden van het terrein/de strategie) of voeren ze<br />

soms wijzigingen door die niet gegrond zijn in een bepaalde visie of strategie.<br />

Langs de kant van de partnerorganisaties werd er ook gekeken naar het<br />

personeelsverloop aangezien dit in nationale en internationale evaluaties en studies als<br />

een pijnpunt werd aangehaald. Personeelsverloop zou er ook voor zorgen dat zorgvuldig<br />

opgebouwde personeelscapaciteit bij de partners telkens weer verdwijnt, en dat er weinig<br />

kennisopbouw kan gebeuren door de snelle wissels. Voor deze indicator konden we voor<br />

21 van de 31 partnerschappen de nodige informatie vastkrijgen. Met een gemiddelde van<br />

ongeveer 8% was het personeelsverloop globaal genomen erg redelijk voor de betrokken<br />

organisaties. Ter vergelijking, studies van de non-profit sector in Vlaanderen komen uit<br />

op ongeveer 11%, voor de private sector is dat zelfs 15% (Peeters et al, 2004). Een<br />

beperkt aantal partners kende wel significant personeelsverloop. Onze analyse maakt<br />

geen onderscheid tussen personeelsverloop op management niveau of op het niveau van<br />

het middenmanagement t.o.v. meer operationele functies, waardoor we slechts een<br />

61 Na een initiële periode van nietsdoen en onzekerheid (1997-1999), werd vanaf 2000 een meer<br />

gestructureerde aanpak gevolgd ten opzichte van de situatie. In een eerste fase (2000-2002)<br />

werd een strategische benadering gevolgd om de capaciteit van de medewerkers te versterken<br />

en om de posities van het personeel in kaart te brengen. Gedurende de tweede fase (2003-<br />

2005) focuste het werk zich op de ontwikkeling van een visie en missie voor de nieuwe NGO,<br />

onder meer door de waarden van de organisatie te verduidelijken, het aanbrengen van de<br />

nodige structuren op beleidsniveau en een herdefinitie van de groep van donoren die DPA<br />

ondersteunden.<br />

62 Een van de belangrijke kenteringen in de aanpak van CIDSE met betrekking tot Integrated<br />

Community Development was de verschuiving van een directe uitvoerende rol naar een rol die<br />

meer het accent legde op het ontwikkelen van partnerschappen en het versterken van de<br />

capaciteit van de partner op het vlak van zelfbestuur. De toekomstige medewerkers van DPA<br />

dienden daartoe gevormd en versterkt te worden om zich deze nieuwe aanpak eigen te maken.<br />

67


eperkt zicht hebben op de problematiek. De cijfers verschilden sterk per land, maar het<br />

aantal cases per land is erg klein om daar sterke besluiten aan te koppelen. Het<br />

personeelsverloop was zeer hoog in Zuid-Afrika, ook hoog in Peru, lager in de DR Congo<br />

en zeer laag in Burkina Faso. De aanwezigheid van (qua arbeidsvoorwaarden attractieve)<br />

andere interessante opdrachtgevers zoals grote internationale NGO’s, internationale<br />

instellingen (FAO e.d.), relevante Ministeries van het land in de regio waar de<br />

partnerorganisaties zitten kan een bepalende factor zijn. In Zuid-Afrika zaten de<br />

betrokken NNGO’s in Kaapstad of in de buurt van Durban. Men mag er vanuit gaan dat<br />

daar een relevant groter jobaanbod is dan in bijvoorbeeld een rurale setting in Burkina<br />

Faso. 63<br />

Ook bij de programmadiensten van de Belgische NGO’s was het verloop met een<br />

gemiddelde van ongeveer 9% aanvaardbaar (sommige individuele NNGO’s kampten wel<br />

met relatief groot personeelsverloop de voorbije jaren).<br />

Uit deze cijfers kunnen we besluiten dat CV processen in bepaalde regio’s en voor<br />

specifieke contexten nadelig beïnvloed werden door personeelsverloop, maar dat het<br />

voor het geheel van de 21 partnerschappen geen centraal probleem was.<br />

Bevindingen analyse 9 partnerschappen documentenstudie – evaluatievraag 4<br />

De betrokken NNGO’s schatten de kwaliteit van hun partnerschapsrelaties in de negen<br />

partnerschappen hoog in. Ze verwijzen vooral naar de overeenkomsten, duidelijke<br />

procedures, en de specifieke doelstellingen gebonden aan de partnerschapsrelatie.<br />

Communicatie wordt eveneens beoordeeld als goed, soms heel goed. Contacten via<br />

emails, regelmatige bezoeken van de NNGO’s, en de aanwezigheid van coöperanten<br />

vergemakkelijken de relatie tussen de partners.<br />

Er worden geen grote problemen vermeld in termen van taakverdeling tussen de<br />

partners. De verdeling ziet er op papier duidelijk uit. Sommige partners zijn vragende<br />

partij om deze verdeling regelmatig te evalueren en aan te passen. Al bij al lijkt er veel<br />

aandacht bij de NNGO’s om geen substituerende rol te spelen t.o.v. hun partners.<br />

Alle NNGO’s geven de indruk dat een kritische dialoog op vlak van CV tussen de partners<br />

altijd mogelijk is dankzij participatieve mechanismen en workshops. De dominante logica<br />

m.b.t. het aandeel van CV in deze negen partnerschappen lijkt gekoppeld te zijn aan de<br />

sterkte van de partner. De grootte van de ondersteuning voor CV wordt aangepast aan<br />

de vooruitgang van de partners: hoe meer capaciteit bij de partners, hoe minder/andere<br />

ondersteuning door de NNGO’s.<br />

Op basis van de verzamelde informatie was het niet altijd evident om de kwaliteit van de<br />

M&E systemen te bepalen op vlak van de opvolging van de resultaten omtrent CV.<br />

Sommige NGO’S (TRIAS, DMOS, WSM, VIC) hebben specifieke indicatoren voor CV<br />

ontwikkeld, zoals de evolutie van de methodologische benadering, administratieve<br />

capaciteiten, interne democratie, financiële autonomie, expansie, ... Op basis van de<br />

telefonische interviews (5) stellen we vast dat M&E bij een deel van partners niet als een<br />

instrument voor leren wordt gepercipieerd, maar eerder als een verplichte<br />

administratieve taak. DMOS heeft een complex en kwantificeerbaar M&E systeem<br />

opgesteld met duidelijke indicatoren op vlak van CV.<br />

In vier (VIC, TRIAS, WSM, DMOS) van de negen partnerschappen konden de NNGO’s<br />

aantonen dat ze aandacht besteden aan het leren in de organisatie. Dit gebeurt via best<br />

practices (bv. als een vast onderwerp in de rapporten), en via discussie/uitwisseling in<br />

formele discussiekaders tussen de partner en de NNGO’s of onder de partners van<br />

eenzelfde NNGO. Soms zijn deze “lessons learned” teveel gefocust op het outputniveau<br />

en niet voldoende op complexen processen (allianties, netwerking, ...). In toenemende<br />

63 Bij een 2-tal organisaties gaf het personeelsverloop een vertekend beeld van de realiteit. Zo<br />

waren de 11 werknemers van MMB in Burkina Faso nog wel onder contract maar al sinds enige<br />

tijd vrijwel technisch werkloos bij gebrek aan nieuwe opdrachten.<br />

68


mate wordt zuid/zuid uitwisseling aangemoedigd maar niet altijd in de praktijk gezet.<br />

Vaste regelmatige vergaderingen tussen de partners van eenzelfde NNGO werd een paar<br />

keer vermeld. Enkele NNGO’s stellen ook een duidelijke evolutie vast in termen van<br />

focus. Vroeger lag de focus sterk op de organisationele capaciteiten, maar met sterker<br />

wordende partners en complexere noden mbt CV stellen ze een verschuiving vast in de<br />

richting van de institutionele capaciteiten van de partners.<br />

Vergelijking met 31 partnerschappen<br />

De beoordeling van de partnerschapsrelatie is niet compleet zonder de perceptie van de<br />

partners te horen. Uit de bestaande documentatie en de interviews met de NNGO’s<br />

konden geen problemen in de partnerschapsrelaties geïdentificeerd worden. De<br />

inschatting van de kwaliteit van M&E en het leren van de organisaties komt opnieuw<br />

overeen met eerdere analyses. De inschatting voor de twee partnerschappen van VIC in<br />

deze analyse verschilt wel met die voor het partnerschap van VIC in DR Congo. In deze<br />

twee partnerschappen blijkt VIC een meer actieve en faciliterende rol te spelen m.b.t.<br />

CV.<br />

Conclusie cluster twee<br />

De kwaliteit van de relatie tussen Noordelijke NGO’s en hun partners in het Zuiden wordt<br />

algemeen gezien als een belangrijke component van succesvolle NGO samenwerking.<br />

Deze evaluatie bevestigt het beeld dat er voor een belangrijk aantal partnerschappen<br />

wordt getracht de relatie niet te beperken tot financiële transfers binnen een donorontvanger<br />

relatie, alhoewel de mate waarin dit gebeurt sterk verschilt. Slechts een vierde<br />

van de partnerschappen werd als ‘normatief’ omschreven, waarbij het werken aan sterke<br />

partnerorganisaties een belangrijk doel op zich is (zoals bij de vakbonden, en sommige<br />

andere ledenorganisaties). 3/4 werd als eerder ‘instrumenteel’ omschreven. Dit houdt in<br />

dat de versterking van de partner hoofdzakelijk in functie stond van de finale<br />

doelgroepen of het bereiken van bepaalde doelstellingen. We kwamen tot de vaststelling<br />

dat deze breuklijn ook gevolgen heeft voor de gehanteerde CV aanpak.<br />

Alhoewel er zowel bij de partners in het Zuiden als bij de Belgische NGO’s over het<br />

algemeen gesproken wordt in termen van gelijkwaardige en open relaties met een<br />

effectieve communicatie, zijn de Belgische NGO’s in de steekproef eerder conservatief<br />

(t.o.v. een aantal andere Noordelijke NGO’s) met het organiseren van systematische<br />

inspraak van de zuidelijke partners in hun beleid en acties. De situatie ligt anders m.b.t.<br />

de inhoud van de programma’s die worden gefinancierd, en de stakeholders waar mee<br />

kan worden samengewerkt. Daarvoor laat een ruime meerderheid dan wel weer het<br />

initiatief en beslissingsrecht bij de Zuidelijke partners.<br />

Erg opvallend in de evaluatie is het systematisch ontbreken van harmonisatie tussen de<br />

externe financierders (NNGO’s en andere donoren) die met een zelfde partnerorganisatie<br />

samenwerken, op een tweetal uitzonderingen na. Een tweede pijnpunt omvat het gebrek<br />

aan onderbouwde exit-strategieën. In een aantal gevallen werd vastgesteld dat eerder<br />

opgebouwde capaciteiten verloren werden nadat partnerorganisaties moesten terugvallen<br />

op overlevingstrategieën door het niet kunnen opvangen van het vertrek van Belgische<br />

financieringskanalen.<br />

In de steekproef van bestudeerde partnerschappen nemen het aantal activiteiten m.b.t.<br />

CV maar een klein aandeel in, zowel financieel als wat betreft volume. We hebben een<br />

diversiteit aan strategieën voor CV beschreven, gaande van hands-off tot hands-on<br />

activiteiten, impliciet of expliciet, downstream of upstream waarbij verschillende routes<br />

gevolgd kunnen worden. Er is een tendens dat technische georiënteerde NNGO’s (groep<br />

1) voornamelijk hands-on activiteiten aanbieden, meestal gericht op het versterken van<br />

de technische en operationele implementatiecapaciteit van de partner. Normatieve<br />

NNGO’s (groep 2) ondersteunen voornamelijk upstream processen, of het versterken van<br />

beleid, strategie, visie, positionering, netwerking, advocacy en lobby van de<br />

partnerorganisatie. De meeste CV activiteiten worden uitgevoerd door de NNGO zelf,<br />

gevolgd door het inschakelen van lokale CV providers. Er is echter ook aandacht voor<br />

peer-to-peer uitwisselingen en het faciliteren van toegang van de partner tot netwerken.<br />

Die NNGO’s met een uitgebouwde Noordwerking zetten ook organisaties uit de eigen<br />

69


achterban in voor de versterking van hun partners. De focus ligt vooral op het opleiden<br />

van personeel (HRD), gevolgd door steun aan organisatieontwikkeling (OD).<br />

Institutionele versterking (ID) komt minder aan bod.<br />

3.4 Cluster 3: effectiviteit van de steun aan<br />

capaciteitsversterking in partnerschappen<br />

Na het analyseren van de inputzijde van de CV activiteiten van de partnerschappen van<br />

Belgische NGO’s in cluster 2, kijkt cluster 3 naar de resultaten van de CV op de werking<br />

van de partnerorganisaties. De evaluatie doet indicatieve uitspraken over het behalen<br />

van de CV doelstellingen, indien die expliciet werden gedefinieerd. Waar mogelijk wordt<br />

er geëvalueerd of de CV activiteiten van de NNGO’s hebben bijgedragen tot belangrijke<br />

capaciteitsverbetering van de Zuidelijke partners. Daarnaast wordt geanalyseerd welke<br />

CV activiteiten meer effectief bleken dan andere activiteiten. Tenslotte worden er<br />

uitspraken gedaan over de duurzaamheid van de CV activiteiten bij de partners in het<br />

Zuiden.<br />

3.4.1 Evaluatievraag 5 - Welke veranderingen m.b.t. de capaciteit van de<br />

partnerorganisaties kunnen worden vastgesteld?<br />

BC 5.1 Er zijn indicaties voor versterking van de capaciteiten van de partners<br />

Behalen van CV doelstellingen<br />

In 22 van de 31 partnerschappen werden er doelstellingen m.b.t. CV gevonden in de<br />

logische kaders. Het is belangrijk om hier te signaleren dat de CV doelstellingen binnen<br />

die groep van 22 partnerschappen sterk variëren. De helft omvat niet meer dan<br />

verwijzingen naar de beheerscapaciteit van de partner, hoofdzakelijk gericht op het<br />

kunnen voldoen aan de rapporteringseisen van de backdonor. Op basis van die<br />

vaststelling kunnen we stellen dat ongeveer een derde van de 31 partnerschappen in de<br />

steekproef substantiële doelstellingen heeft m.b.t. CV.<br />

Bij 10 van deze 22 partnerschappen met CV doelstellingen werden de doelstellingen<br />

grotendeels bereikt. Bij 8 partnerschappen werden ze deels bereikt en voor<br />

4 partnerschappen werden ze niet bereikt.<br />

Veranderingen in de capaciteit van de partners<br />

In de methodologische sectie werd toegelicht hoe de ontwikkeling van de capaciteit van<br />

de partners vanuit een historisch perspectief werd geanalyseerd. Hierbij werd de evolutie<br />

van belangrijke capaciteiten (geïdentificeerd door de partnerorganisatie zelf 64 ) uitgezet<br />

op een tijdsas, en werd het geheel geanalyseerd in het licht van ingrijpende<br />

ontwikkelingen in de interne en externe omgeving van de partnerorganisatie.<br />

De 29 partnerorganisaties in de steekproef legden dan ook verschillende klemtonen bij<br />

de oplijsting van belangrijke capaciteiten van hun organisatie:<br />

− partnerorganisaties met een sterke politieke missie, schenken beduidend meer<br />

aandacht aan capaciteiten die gericht zijn op hun emanciperende opdracht (een stem<br />

kunnen geven aan zwakkeren in de samenleving, politiek kunnen lobbyen, het beleid<br />

kritisch kunnen analyseren, enz.);<br />

64 Er werd bewust niet vertrokken vanuit een specifiek vooraf bepaald kader voor de analyse van<br />

de capaciteit vanuit het besef dat deze basisbouwstenen raken aan de identiteit/eigenheid van<br />

organisaties.<br />

Het gehanteerde taalgebruik werd ook aangepast aan de context. In een aantal gevallen werd<br />

er ipv over capaciteiten gesproken over belangrijke eigenschappen/kenmerken/indicatoren voor<br />

de organisatie om de verstaanbaarheid te verhogen.<br />

70


−<br />

−<br />

−<br />

partnerorganisaties met een meer technische missie, benadrukten dikwijls deze<br />

technische capaciteiten en de kwaliteit van de afgeleverde diensten of het bereiken<br />

van de doelgroepen;<br />

ledenorganisaties hechten veel belang aan hun capaciteiten om de leden te<br />

vertegenwoordigen, het democratische karakter van de organisatie;<br />

sommige faith-based organisaties stellen hun spirituele waarden en de capaciteit van<br />

hun organisatie om die uit te dragen erg centraal.<br />

Die specificiteit heeft consequenties voor het gebruik van tools voor de analyse en<br />

opvolging van CV, en illustreert de beperkingen bij het nastreven van een uniforme<br />

aanpak. Uit de analyse kwam ook naar voor dat niet alle partnerorganisaties aan de<br />

basisvoorwaarden voldoen om echt als organisatie te kunnen functioneren, soms omdat<br />

er geen financiering meer is (MMB in Burkina Faso), of omdat de identiteit nog<br />

onduidelijk is (ANAG-Burkina Faso), of omdat er weinig geïnvesteerd wordt in de centrale<br />

structuren (bv. netwerken: PEHA in DR Congo 65 ).<br />

Het analysekader van ECDPM werd gebruikt om te analyseren (a) op welke domeinen de<br />

partnerorganisaties de evolutie van hun capaciteit situeren en (b) op welke “corecapabilities”<br />

de CV strategieën van de NNGO’s zich vooral oriënteren (zie tabel 19). We<br />

keken daarbij naar de capaciteit van de organisatie in zijn totaliteit en niet enkel naar de<br />

door de NNGO’s gefinancierde of ondersteunde processen van CV. De meeste<br />

partnerorganisaties waren in staat om concrete voorbeelden te geven van<br />

evolutie/verandering in capaciteit en dit m.b.t. de vijf core capabilities. Enkele<br />

voorbeelden van veranderingen m.b.t. capaciteit (meer voorbeelden per partnerschap<br />

kunnen gevonden worden in de landenrapporten).<br />

Tabel 19 Overzicht van voorbeelden van capaciteitsverandering<br />

5 core capabilities Voorbeelden<br />

1. De capaciteit om zich in<br />

te zetten en te<br />

engageren<br />

2. De capaciteit om<br />

technische-,<br />

dienstverlenings- en<br />

logistieke opdrachten<br />

uit te voeren<br />

3. De capaciteit om<br />

relaties aan te gaan, en<br />

middelen en<br />

ondersteuning aan te<br />

trekken<br />

4. De capaciteit om zich<br />

aan te passen en te<br />

vernieuwen<br />

Mbongwana (Trias) in DR Congo – door de introductie van<br />

participatieve planningsmethodes wordt de doelgroep meer<br />

betrokken bij de programma’s en is de organisatie in staat om<br />

meer relevante programma’s uit te voeren<br />

Mbongwana (Trias) in DR Congo – door de introductie van een<br />

meer economische invalshoek in de aanpak verbeterde de<br />

resultaten bij de begunstigden<br />

Procural (Disop) in Peru – de organisatie verbeterde en<br />

ontwikkelde haar administratieve systemen, interne structuren,<br />

beheersinstrumenten, en ontwikkelde een PME systeem waardoor<br />

de aanpak planmatiger werd<br />

TCOE (Oxfam Sol) in Zuid Afrika - TCOE is met de jaren gegroeid<br />

in haar capaciteit om te netwerken met een brede waaier van<br />

stakeholders binnen en buiten Zuid Afrika. Netwerking en coalities<br />

bouwen met organisaties die zelfde waarden en agenda delen zijn<br />

een core-activiteit voor de organisatie. TCOE heeft ook een<br />

groeiende portfolio opgebouwd van financierders en had eind 2009<br />

meer dan 20 donoren<br />

Surabi (DMOS) in India - door het invoeren van een<br />

gedecentraliseerde managementstijl, verhoogde de participatie<br />

van de stakeholders en begunstigden, waardoor programma’s<br />

beter aangepast konden worden aan de noden van de<br />

65 De specifieke situatie en noden van netwerken verschillen van die van organisaties maar<br />

werden niet in detail bestudeerd in deze evaluatie. De huidige evaluatie voor het Ministerie van<br />

<strong>Buitenlandse</strong> <strong>Zaken</strong> in Nederland (2009-2010) gaat hier wel specifieke op in (zie rapporten<br />

‘Evaluation of Dutch Support to Capacity Development: Evidence Based Case Studies’). Een<br />

nuttige toepassing van het ECDPM kader voor CV bij netwerken kan gevonden worden in de<br />

masterthesis van R. Wuite (2008) ‘What makes the Net Work? -A conceptual network capacity<br />

analysis’, PDOO, Supervisor: dr. A. van Eerdewijk.<br />

71


egunstigden, en aan de veranderende context<br />

5. De capaciteit om<br />

coherentie en<br />

diversiteit in balans te<br />

houden<br />

Surbai (DMOS) in India en OFROP (DMOS) in Peru – in beide cases<br />

blijkt het belang dat DMOS de laatste jaren gegeven heeft aan het<br />

verder institutionaliseren van haar partners. Daarbij wordt veel<br />

belang gehecht aan een coherente visie en missie binnen de<br />

Salesiaanse gemeenschap wat de operationele coherentie<br />

verhoogt in de programma’s van beide partnerorganisaties.<br />

We vroegen tijdens een zelfevaluatie oefening naar voorbeelden van veranderde<br />

capaciteit. Daarbij viel op dat zwakkere of jonge organisaties vooral operationele en<br />

basiscapaciteiten (boekhouding, personeelsmanagement, ...) benoemden, terwijl<br />

sterkere of meer mature organisaties zich meer naar buiten richten (netwerken, …) en<br />

meer complexe capaciteiten belangrijk vinden (aansturen van netwerken, lobbyen, …).<br />

Alle partnerorganisaties evolueren over de vijf core capabilities. Het lag buiten de<br />

mogelijkheden van deze evaluatie om een gedetailleerd en gedocumenteerd beeld te<br />

krijgen van de evolutie over alle 5 core capabilities. De oefening met de<br />

partnerorganisaties toonde wel duidelijk aan hoe interne en externe factoren een invloed<br />

hebben uitgeoefend op de evolutie van de organisatie. Tabel 20 geeft een overzicht van<br />

externe en interne factoren, die benoemd werden door de bezochte partner organisaties<br />

en die een invloed hebben gehad op de capaciteitsontwikkeling van de organisatie.<br />

Daarbij valt op dat de financiering van de partner door de NNGO’s een zeer belangrijke<br />

externe factor is m.b.t. capaciteitsontwikkeling. De financiering stelt organisaties vooral<br />

in staat om programma’s uit te voeren (core capability 2) en om relaties aan te gaan<br />

(core capability 3). Naarmate de afhankelijkheid van een donor stijgt, stijgt ook het<br />

belang van deze financiering. We zien dan ook dat bij organisaties die sterk afhankelijk<br />

zijn van één of twee donoren, de verschillende fasen van evolutie van de organisatie<br />

samenvallen met de financieringsperiodes (en beleid en strategische keuzes) van de<br />

NNGO’s.<br />

Tabel 20 Overzicht van interne en externe factoren die CV beïnvloeden (op basis van<br />

terreinmissies van 31 partnerschappen)<br />

Externe factoren<br />

Burkina Faso − diverse maar weinig<br />

gestructureerde civiele<br />

maatschappij<br />

− weinig kanalen voor structurele<br />

interactie met overheid<br />

− competitie tussen CSO organisaties<br />

− gebrek aan coördinatie tussen<br />

donoren<br />

− het door de NNGO niet respecteren<br />

van de weddeschalen van de<br />

partner<br />

Cambodia − herstellen van burgeroorlog die<br />

sociaal/institutioneel kapitaal zwaar<br />

heeft aangetast<br />

− autoritaire overheid<br />

− beperkte ruimte voor advocacy<br />

werk<br />

− competitie tussen CSO’s in context<br />

van afname aantal donoren<br />

− corruptie<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

Interne factoren<br />

sterke financiële<br />

afhankelijkheid van donoren<br />

te zwakke betrokkenheid van<br />

leden en/of personeel van de<br />

organisatie<br />

onduidelijke missie<br />

groot personeelsverloop<br />

problemen met leiderschap<br />

zeer sterke financiële<br />

afhankelijkheid donoren<br />

hiërarchische structuren<br />

binnen NGO<br />

beperkte capaciteit tot<br />

vernieuwing met risico<br />

overname donoragenda’s<br />

72


DR Congo − recent verleden van geweld en<br />

oorlog<br />

− financieringsmechanismen switchen<br />

tussen humanitaire en structurele<br />

hulp<br />

Indië − levendige civiele maatschappij<br />

− relatief open en democratische<br />

overheid<br />

− professionalisering van de CSO<br />

sector<br />

− beperkte middelen van de lokale<br />

overheden<br />

− groot aanbod van CV providers<br />

Peru − schakelen van minder (dictatuur<br />

Fujimori) naar meer democratie<br />

− economische crisis<br />

− afname van aantal internationale<br />

donoren<br />

− restrictief financieringsbeleid<br />

donoren (geen core funding)<br />

− weinig bereidheid om programmaoverstijgende<br />

evaluaties te<br />

financieren<br />

Zuid-Afrika − afname van aantal internationale<br />

donoren<br />

− complexe verhouding tussen<br />

overheid en politieke NGO’s<br />

(vroegere partners)<br />

− harmonisatie tussen donoren<br />

ontbreekt<br />

− weinig donoren voorzien corefunding<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

hoge afhankelijkheid van<br />

individuele donoren<br />

overlijden of weggaan van<br />

staf<br />

herstructurering<br />

sterk leiderschap<br />

engagement van staf<br />

sterke competitie voor<br />

financiering van donoren<br />

strategieveranderingen<br />

openheid om aan<br />

internationale fora deel te<br />

nemen<br />

documenteren van good<br />

practices<br />

gedeelde waarden en<br />

normen<br />

engagement dat verder reikt<br />

dan 9-5 jobs<br />

verandering/continuïteit<br />

leiderschap<br />

transparant en efficiënt<br />

beheer middelen<br />

personeelsbeleid dat<br />

arbeidszekerheid garandeert<br />

en doorgroeimogelijkheden<br />

(CV)<br />

tekort aan zwart middenkader<br />

personeelsverloop<br />

coherentie bewaren agv<br />

spanningsveld tussen<br />

specialisatie en verbreding<br />

transformatie van NGO naar<br />

sociale beweging<br />

van programmafinanciering<br />

naar projectfinanciering<br />

De CV strategieën van de NNGO’s richten zich opvallend veel op het versterken van corecapability<br />

2 (to carry out technical, service-delivery & logistical tasks) en core-capability<br />

3 (to relate and attract resources & support). Slechts een minderheid (DMOS, Trias,<br />

Vredeseilanden, WSM, ...) zetten ook expliciet in op de andere capaciteiten, maar dikwijls<br />

relatief schuchter.<br />

Bijdrage van de Belgische NGO’s<br />

Bij 13 van de 31 partnerschappen oordeelden de evaluatoren dat er duidelijke indicaties<br />

waren dat de Belgische NGO’s hadden bijgedragen tot de CV van de partners. Voor nog<br />

eens 12 was er slechts een kleine bijdrage te linken aan de financiering van de NNGO.<br />

Voor de rest (6) werd er geen invloed gevonden.<br />

De evaluatie maakte een ruwe beoordeling van de effectiviteit van individuele CV<br />

activiteiten. Dat gebeurde op basis van de bevindingen van de participatieve workshop<br />

tijdens de terreinmissie, aangevuld met relevante informatie uit projectdocumentatie,<br />

interviews en observaties door het evaluatieteam. Een systematisering van deze<br />

informatie voor de 6 terreinmissies resulteerde in tabel 21. De tabel beschrijft voor de 6<br />

routes (zie hoofdstuk 1) de meest succesvolle CV activiteiten en de kritische<br />

voorwaarden hiervoor. In dezelfde tabel lijsten we ook minder geslaagde CV activiteiten<br />

op. Daarnaast worden belangrijke transversale factoren aangeven die het welslagen van<br />

CV activiteiten beïnvloeden.<br />

73


Tabel 21 Overzicht van de vormen van CV die goed werken en CV activiteiten met minder succes in de partnerschappen<br />

Route 1 Route 2 Route 3 Route 4 Route 5 Route 6<br />

Welke<br />

vormen van<br />

CV<br />

werkten?<br />

TA voor technische<br />

vormingen/advies/OD/ID: indien<br />

√ vraaggestuurd, in duidelijk traject,<br />

binnen expertisedomein NNGO,<br />

geen route 2 expertise beschikbaar<br />

Partnerbezoeken door regionale<br />

coördinator/Prog officer van NNGO:<br />

indien<br />

√ sterke reg coord met strategisch<br />

inzicht,<br />

√ ondersteund door netwerk van<br />

NNGO,<br />

√ eventueel in samenwerking tss<br />

NNGO’s<br />

Expliciete erkenning en gebruik van<br />

expertise van Zuidelijke partner,<br />

bv.:<br />

√ Inzetten voor CV van zwakkere<br />

organisaties<br />

√ Opdrachten laten uitvoeren met<br />

internationale erkenning en<br />

visibiliteit<br />

√ Samen projecten/acties uitvoeren<br />

Innovatie aanpak en/of tools<br />

introduceren: bv. M&E<br />

Technische en<br />

methodologische<br />

vormingen/OD: indien<br />

√ vraaggestuurd,<br />

√ in duidelijk traject,<br />

√ ondersteuning voor<br />

M&E<br />

Deelname aan audits<br />

√ lerende audit<br />

√ sterke interactie met<br />

partnerorganisatie<br />

Deelname aan<br />

netwerken, coalities:<br />

indien<br />

√ thema leeft bij partner<br />

√ vergelijkbare werkomgeving<br />

(positieve<br />

identificatie )<br />

√ partner kan zelf<br />

bijdragen aan netwerk<br />

√ mogelijkheid tot<br />

versterking van<br />

identiteit van partner<br />

√ gewerkt wordt naar<br />

tastbare outputs: (bv.:<br />

code foncier, code de<br />

l’eau, campagnes, ...)<br />

√ grotere doelmatigheid<br />

door gezamenlijke<br />

actie (in onderzoek,<br />

advocacy, campagnes)<br />

Partnerbezoeken &<br />

uitwisselingen: indien<br />

√ veldbezoeken met<br />

opvolging<br />

√ thema leeft bij<br />

partner<br />

√ vergelijkbare werkomgeving<br />

(positieve<br />

identificatie)<br />

√ partner zelf kan<br />

bijdragen aan<br />

interactie<br />

Partnermeetings<br />

√ thema leeft bij<br />

partners en heeft<br />

duidelijke focus<br />

√ partner hebben<br />

mekaar iets te<br />

bieden<br />

√ partner kunnen<br />

bijdragen aan<br />

meeting<br />

Vormingen in<br />

Noorden: indien<br />

√ in traject met<br />

concrete<br />

toepassing in<br />

werksituatie<br />

√ met clausule dat<br />

persoon x aantal<br />

jaren blijft na<br />

vorming<br />

Deelname aan<br />

Noord-acties<br />

NNGO: indien<br />

√ introductie in<br />

relevante<br />

netwerken<br />

√ partner kan<br />

bijdragen aan<br />

acties<br />

Organisatie van interne<br />

reflectie/evaluatie<br />

workshops: indien<br />

√ voldoende<br />

aanwezigheid van<br />

evaluatiecultuur<br />

√ leiderschap dat good<br />

governance steunt<br />

√ expertise om dit soort<br />

processen te doen<br />

Organisatie van acties<br />

met CV als<br />

nevenproduct, indien<br />

√ uitdagende<br />

evenementen die<br />

partner pushen om te<br />

innoveren/ vernieuwen<br />

√ acties met<br />

methodologie die CV<br />

processen ondersteunt<br />

(bv. actie-onderzoek)<br />

Transversale elementen die CV versterken: (1) gebalanceerde partnerschappen; (2) NNGO heeft duidelijke identiteit en meerwaarde; (3) NNGO capaciteit op het terrein, (4)<br />

visie op CV en vertaling naar methodieken/ tools, (5) capaciteit om te leren uit CV processen, (6) creativiteit en flexibiliteit bij CV ondersteuning, (7) ownership van CV respecteren<br />

Welke<br />

vormen van<br />

CV hadden<br />

minder<br />

succes?<br />

TA voor technische<br />

vormingen/advies: indien<br />

⊗ donor-driven, teveel sturend,<br />

onduidelijk institutionele set-up,<br />

teveel TA wissels<br />

Partnerbezoeken door regionale<br />

coördinator/Prog officer van HQ:<br />

indien<br />

⊗ thema’s en beleidswijzigingen<br />

worden opgelegd<br />

Technische en<br />

methodologische<br />

vormingen / OD:<br />

indien<br />

⊗ one-off vormingen<br />

zonder voor- en<br />

natraject<br />

⊗ donor-driven<br />

⊗ slechte timing<br />

Deelname aan<br />

netwerken, coalities:<br />

indien<br />

⊗ geen engagement<br />

vereist (vrijblijvend)<br />

⊗ geen bijdrage van<br />

partner mogelijk<br />

Partnermeetings:<br />

indien<br />

⊗ partners met vage<br />

overlap in thema’s<br />

vooral<br />

samengebracht voor<br />

uitvoering NNGO<br />

programma<br />

⊗ te weinig focus in<br />

meetings<br />

⊗ te weinig inspraak<br />

van partners in<br />

beleid NNGO<br />

Vormingen in<br />

Noorden: indien<br />

⊗ opleiding is lokaal<br />

beschikbaar<br />

⊗ personen die<br />

gevormd zijn<br />

hebben geen<br />

contract meer<br />

⊗ langdurige<br />

vormingen bij<br />

hoog<br />

personeelsverloop<br />

Organisatie van interne<br />

reflectie/evaluatie<br />

⊗ ontbreken van<br />

financiering voor<br />

strategische reflectieoefeningen<br />

Transversale elementen die CV bemoeilijken: (1) Ontbreken van exit-strategieën; (2) Snelle koerswijzigingen in beleid NNGO; (3) Ontbreken van OD en ID strategieën; (4)<br />

creatie van nieuwe partnerorganisaties zonder duurzame institutionele verankering, (5) NNGO heeft geen kritische massa om CV te ondersteunen<br />

74


Uit de tabel kunnen de volgende elementen naar voor gehaald worden:<br />

− verspreid over de hele groep van partnerschappen werden er geslaagde CV<br />

activiteiten geïdentificeerd voor de 6 routes. Dit levert een breed palet aan mogelijke<br />

CV strategieën op die, mits het bewaken van de nodige succesfactoren en afhankelijk<br />

van de context en de noden, kunnen ingezet worden voor de CV van de partner;<br />

− de succesvolle CV praktijken werden slechts in een beperkt aantal partnerschappen<br />

teruggevonden en zelden in verschillende combinaties. Er is dus een brede marge<br />

voor een verrijking van de huidige CV praktijk van de NNGO’s;<br />

− binnen route 1, 4, en 5 vinden we zowel voorbeelden van effectieve CV praktijken als<br />

van minder geslaagde praktijken:<br />

o route 1: Het werk van de regionale coördinatoren droeg in een aantal gevallen<br />

duidelijk bij tot CV, maar er waren ook voorbeelden van minder geslaagde<br />

interventies. De tabel beschrijft een aantal voorwaarden die vervuld dienen te zijn<br />

om zinvolle CV ondersteuning aan te bieden via deze route;<br />

o route 4: Veel Belgische NGO’s brengen hun partners regelmatig in een bepaalde<br />

regio samen d.m.v. partnermeetings met het oog op kennisuitwisseling, training,<br />

en overleg. Dit type van CV activiteit werd meermaals aangehaald als weinig<br />

vruchtbaar en de meerwaarde werd in vraag gesteld. Indien er bij de organisatie<br />

van de partnermeetings met specifieke voorwaarden werd rekening gehouden (zie<br />

tabel) waren de ervaringen wel positief. Hetzelfde gold voor vormingen in het<br />

Noorden (route 5). Partneruitwisselingen (route 4) werden dan weer meer positief<br />

beoordeeld, vooral als er strategisch werd nagedacht over de aanpak en de<br />

partnerkeuze (zie tabel).<br />

− de evaluatie vond slechts enkele voorbeelden van strategieën die expliciet gericht<br />

waren op gender aspecten bij CV processen (TCOE/Oxfam Sol in ZA, en APIL/Autre<br />

Terre in BF) terwijl dit bij uitstek een domein is waar gender relaties spelen. Meer<br />

algemeen stellen we vast dat er in de steekproef zo goed als geen CSO’s zaten die<br />

zich specifiek voor vrouwenthema’s inzetten. 66<br />

De evaluatie leverde ook een aantal minder conventionele maar erg effectieve<br />

voorbeelden van CV activiteiten op. 67 In veel gevallen gaat het over meer impliciete<br />

vormen van CV versterking.<br />

– route 1: gebruik van partner voor CV van andere partners (ILRIG/FOS en ACAT/BD in<br />

Zuid Afrika). Dit zorgde voor erkenning van de expertise, een systematisatie van de<br />

ervaringen bij de partners, en een groeiend zelfvertrouwen om nieuwe uitdagingen<br />

aan te gaan en zich internationaal verder te profileren;<br />

– route 1: strategische beleidsbeïnvloeding bij FOS partner in Peru (CGTP/FOS). In een<br />

kritische dialoog werd er gedurende een aantal jaren strategische ondersteuning<br />

gegeven aan het vrouwendepartement van de vakbond via informeel overleg,<br />

gerichte inputs en strategisch advies door de regionale FOS coördinator. Dit<br />

versterkte de profilering, positie en het inhoudelijk verhaal van het departement<br />

t.o.v. de grote overkoepelende vakbondsstructuur;<br />

– route 1: samenwerking tussen donoren bij C-CAWDU (WSM en Oxfam Sol in<br />

Cambodia). Beide Belgische NGO’s versterkten in onderling overleg en op een<br />

flexibele, creatieve en vraaggestuurde manier de Cambodiaanse vakbondspartner, en<br />

deden dit vanuit hun eigen specifieke identiteit en meerwaarde. Dit werkte ook<br />

bevorderlijk voor het ondersteunen van de lokale partner in zijn zoektocht naar een<br />

eigen CV strategie (Route 6) (zie ook box bij evaluatievraag 4.2);<br />

– route 1: internationale erkenning van expertise van partner (ILRIG/FOS en<br />

TCOE/Oxfam Solidariteit in Zuid Afrika). Door de partner in te zetten voor<br />

opdrachten met een hoog profiel (onderzoek bij ILRIG en bijdrage in internationale<br />

66 Bij de analyse van de steekproef stelden we vast dat er geen partners in de steekproef zaten<br />

die een expliciete genderwerking hadden of expliciet een vrouwenorganisatie zijn. De ToR van<br />

deze evaluatie had geen specifiek criterium mbt gender. In de oorspronkelijke steekproef zat<br />

een project van een NNGO die expliciet rond gender werkt (le Monde Selon Les Femmes), maar<br />

dit werd eruit gehaald aangezien er nog maar net met acties in het Zuiden was gestart. De<br />

database van DGOS zou verder geanalyseerd kunnen worden op deze variabele.<br />

67 In de landenrapporten zijn nog meer voorbeelden te vinden.<br />

75


netwerking bij Oxfam) werd er nieuwe expertise aangeboord binnen de partners en<br />

groeide het zelfvertrouwen en de legitimiteit van de partner;<br />

– route 4: partnermeetings door DISOP in Peru (Prorural/DISOP). DISOP organiseert<br />

levendige partnermeetings waarbij de uitwisseling tussen organisaties met<br />

vergelijkbare waarden en doelstellingen centraal staat. De partner vergaderingen<br />

gaan ook in op bepaalde thema’s, zoals het alternerend onderwijssysteem toegepast<br />

door Procural. Deze meetings werden meermaals aangehaald als cruciaal voor de<br />

partner vanuit een CV oogpunt;<br />

– route 6: Actieonderzoek van TCOE/Oxfam Solidariteit – Zuid Afrika. TCOE versterkte<br />

de interne capaciteit om boerengroepen en –bewegingen te mobiliseren, organiseren<br />

en ondersteunen door samen met de boeren actieonderzoek op te zetten. Het<br />

onderzoek leverde daarnaast belangrijke inzichten op over de structurele oorzaken<br />

van de situatie, en de opportuniteiten om dit aan te klagen;<br />

– route 6: Binnenbrengen van boeddhistische elementen om kastesysteem te bestrijden<br />

(ADECOM-Entraide et Fraternité). De positie van zwakkere subgroepen binnen de<br />

Indische doelgroepen van ADECOM werd versterkt door te verwijzen naar bepaalde<br />

boeddhistische gebruiken en waarden. Dit inzicht versterkte ADECOM in haar aanpak<br />

om de structurele socio-culturele dimensies van haar werk te verfijnen;<br />

– route 6: Actieonderzoek bij belangrijke organisatieverandering (DPA-Broederlijk<br />

Delen/CIDSE in Cambodia). Een ingewikkeld en gevoelig proces van het omvormen<br />

van een Cambodiaanse afdeling van CIDSE naar een volwaardige onafhankelijke<br />

Cambodiaanse NGO werd nauwkeurig gedocumenteerd via actieonderzoek. Dit liet<br />

ook toe om het proces te begeleiden, op te volgen en lessen te trekken;<br />

– route 6: Retraites waarbij er aandacht wordt gegeven aan de waarden die de<br />

organisatie drijven, waardoor consistentie in de werking gegarandeerd wordt<br />

(Mbongwana-Trias, RD Congo). Mbongwana organiseert op geregelde tijdstippen van<br />

het jaar retraites waarbij de staf stilstaat bij de spirituele waarden die de organisatie<br />

drijven en waar aandacht wordt gegeven aan principes als eerlijkheid en<br />

transparantie. Deze retraites werken enorm motiverend voor de staf.<br />

BC 5.2 De resultaten van capaciteitsversterking bij de partner zijn duurzaam<br />

In de ruime meerderheid van de partnerschappen in de steekproef is<br />

capaciteitsontwikkeling een endogeen proces, waarbij de partner het voortouw neemt. In<br />

ongeveer een kwart van de gevallen was de NNGO sterk sturend aanwezig of was de<br />

bijdrage van de NNGO eerder negatief of destabiliserend waardoor de partner niet langer<br />

het initiatief had. In eerdere secties gaven we ook aan dat NNGO’s hun CV aanpak sterk<br />

focussen op core capability 2 (de capaciteit om programma’s uit te voeren) en core<br />

capability 3 (capaciteit om fondsen aan te trekken en relaties aan te gaan), en veel<br />

minder op de andere core-capabilities. Vanuit een duurzaamheidsperspectief riskeert<br />

deze weinig gebalanceerde benadering te leiden tot een instrumentalisering van de<br />

partners en een uitholing van andere strategische capaciteiten. Daarnaast werd er ook<br />

verwezen naar een gebrek aan harmonisatie tussen de verschillende financierders van de<br />

partners in het Zuiden. Hieronder worden een aantal bijkomende elementen aangebracht<br />

met betrekking tot de duurzaamheid.<br />

Andere fondsen voor CV<br />

De meeste partnerorganisaties (ongeveer 2/3de) hebben toegang tot andere budgetten<br />

voor CV van hun eigen organisatie, maar slechts in de helft van de gevallen zijn die<br />

groot. Vooral in landen waar er kleinere of zwakkere partnerorganisaties in de steekproef<br />

zaten, die bovendien sterk afhankelijk waren van de Belgische financiering (zoals in<br />

Burkina Faso en DR Congo), hadden de partners weinig toegang tot andere CV<br />

budgetten. Dat geldt ook voor de overheidspartners van Damiaanactie.<br />

In de interviews maakten verschillende partnerorganisaties melding van het gebrek aan<br />

meer flexibele financieringsmodaliteiten (bv. in de vorm van core-funding) van hun<br />

externe financierders (het geheel van de financierders van de partners). De<br />

partnerorganisaties argumenteerden dat veel financierders enkel activiteitgerelateerde<br />

kosten willen dragen, en weinig willen bijdragen tot centrale overheadkosten. Dit was tot<br />

76


op het heden minder een probleem bij de financiering via de Belgische NGO’s. Die werd<br />

door een meerderheid van de partners gezien als relatief flexibel en niet te strak<br />

gebonden aan de uitvoering van vooraf afgesproken activiteiten (ergens in de<br />

middenmoot). Verschillende partnerorganisaties verwezen wel naar een geleidelijke<br />

verstrakking van de financieringsmodaliteit van de Belgische NGO’s (waarbij budgetten<br />

strak zijn verbonden aan de gedetailleerde logische kaders), en toonden zich ongerust<br />

over die evolutie.<br />

Afhankelijkheid NNGO<br />

Bij een belangrijk deel van de partnerschappen is er sprake van serieuze financiële<br />

afhankelijkheid van de Belgische NGO’s. We bedoelen daarmee dat in dat geval is de<br />

partnerorganisatie voor meer dan een derde van haar financiering afhankelijk van de<br />

fondsen die ze van hun Belgische partner ontvangen. De afhankelijkheid verhoogt als het<br />

gaat over funding die ook administratie- en personeelskosten dekt, aangezien die veel<br />

moeilijker te vervangen is. Tabel 22 biedt een overzicht van het financieel aandeel van<br />

de NNGO-financiering. De gegevens konden, afhankelijk van het jaar, verzameld worden<br />

voor de helft van de partnerschappen in de steekproef. 68 Voor de andere<br />

partnerschappen hadden we enkel kwalitatieve of partiële gegevens, maar die liggen in<br />

de lijn van de gegevens hieronder. Erg hoge percentages (vanaf 65%) werden in het<br />

oranje gemarkeerd.<br />

Tabel 22 Overzicht van financiële afhankelijkheid bij 17 partnerschappen (in %)<br />

Partnerschap<br />

Aandeel<br />

van<br />

NNGO<br />

2003<br />

Aandeel<br />

van<br />

NNGO<br />

2004<br />

Aandeel<br />

van<br />

NNGO<br />

2005<br />

Aandeel<br />

van<br />

NNGO<br />

2006<br />

Aandeel<br />

van<br />

NNGO<br />

2007<br />

Aandeel<br />

van<br />

NNGO<br />

2008<br />

Autre Terre-APIL (BF) 55% 80% 65% 24% 54%<br />

DBA-AMB (BF) 31%<br />

SOS Layettes –AMB (BF) 36%<br />

11.11.11-RECIC (DRC) 54% 32% 36% 39% 30% 24%<br />

Damiaanactie-PNEL/PNET (DRC) 18% 18% 18% 18% 18% 24%<br />

Trias-Mbongwana (DRC) 96% 93% 92% 85% 70% 67%<br />

WSM-MOCC (DRC) 100% 100% 100% 100% 100 100%<br />

ADG-JEEP (DRC) 85% 85% 54% 33% 30%<br />

PROTOS-PEHA (DRC) 100% 100% 100% 100% 100% 100%<br />

Vredeseilanden- WIMA (DRC) 95% 100% 100% 100% 100%<br />

11.11.11-Aprodeh (Peru) 11% 12% 13% 11% 6% 5%<br />

Broederlijk Delen -Cedep Ayllu<br />

(Peru)<br />

8% 10% 15% 18% 20% 27%<br />

Disop-Prorural (Peru) 45% 57% 64% 82% 47% 35%<br />

FOS-CGTP-IESI (Peru) 14% 18% 24% 32% 18% 20%<br />

Broederlijk Delen –ACAT (ZA) 11% 9% 6% 8% 11%<br />

FOS-ILRIG (ZA) 30% 23% 24% 28% 19%<br />

Oxfam Solidariteit-TCOE (ZA) 5% 5% 5% 5% 5% 5%<br />

Trias-GARC (ZA) 43% 45% 48% 69% 67%<br />

Aantal entries 14 15 16 17 17 16<br />

Gemiddelde 52 46 48 50 47 44<br />

68 De detailgegevens van Cambodia, India en Burkina Faso werden om verschillende redenen<br />

(tijdsgebrek, moeilijk te bekomen, enz.) niet verzameld op het terrein. Daarnaast ontbreken er<br />

hier en daar gegevens van partnerschappen in de andere landen.<br />

77


Hieruit kunnen de volgende besluiten getrokken worden:<br />

− met een algemeen gemiddeld aandeel van bijna 50% bij de 17 partnerschappen, is<br />

de financiële afhankelijkheid van de Belgische financiering over het algemeen groot;<br />

− er zijn grote verschillen tussen de regio’s. In Zuid-Afrika en Peru is de<br />

afhankelijkheid eerder klein. Voor DR Congo is de afhankelijkheid erg groot;<br />

− de sterkere partners in de evaluatie (RECIC, Aprodeh, Prorural, ACAT, TCOE) zijn er<br />

over het algemeen in geslaagd om de afhankelijkheid te verlagen of laag te houden<br />

met de tijd. Bij partners in moeilijkheden, zoals GARC (in ZA), nam de<br />

afhankelijkheid de laatste jaren toe en moest de organisatie finaal de boeken<br />

neerleggen bij het vertrek van TRIAS eind 2007.<br />

De financiële afhankelijkheid van CSO’s in het Zuiden is een moeilijk thema. Het opent<br />

een aantal cruciale vragen waarvoor geen eenvoudige antwoorden bestaan. C-CAWDU in<br />

Cambodia en MOCC in DR Congo zijn hier een voorbeeld van. C-CAWDU probeerde<br />

membership fees te innen, maar in de huidige politieke context en de zeer jeugdige<br />

vakbondscultuur van Cambodia is het quasi onmogelijk om op korte termijn financiële<br />

autonomie te bereiken. MOCC werkt ook met membership fees maar slaagt er niet in<br />

deze te innen gezien de zwakke economische situatie van haar leden. De evaluatie stelt<br />

vast dat er nood is aan een debat tussen de NNGO’s, DGOS en de partners in het Zuiden<br />

over wat er kan verwacht worden m.b.t. duurzaamheid in verschillende contexten, en<br />

welke rol CV processen en exit-scenario’s hierin dienen te spelen (zie ook volgende<br />

sectie).<br />

Exit strategieën<br />

Voor de meerderheid van de cases bestaat geen echte exit-strategie. In het beste geval<br />

wordt een vertrek vroegtijdig aangekondigd, of probeert de NNGO de lokale partner aan<br />

te moedigen om alternatieve financieringspartners te zoeken, maar veel verder gaat het<br />

meestal niet. De evaluatoren hoorden soms schrijnende voorbeelden van NNGO’s die hun<br />

partners aanmoedigen om de projectwagens te verhuren of de kopieermachines te<br />

gebruiken als inkomstgenererende activiteit om te compenseren voor de verminderende<br />

budgetten van de NNGO. Lokale partners werden ook continu aangespoord om naar<br />

bijkomende financiering op zoek te gaan, maar NNGO’s lijken soms te onderschatten hoe<br />

moeilijk het is om als Zuidelijke CSO de nodige netwerken en credibiliteit uit te bouwen<br />

om financiering aan te trekken. Er worden over het algemeen weinig concrete<br />

handvatten aangereikt aan de partners via bijvoorbeeld gerichte CV processen, of via het<br />

openstellen van de eigen netwerken van de NNGO. Dit gegeven in combinatie met de<br />

hoge financiële afhankelijkheid bij veel partnerschappen en de onduidelijkheid over de<br />

looptijd van het partnerschap, creëert op het terrein regelrechte drama’s. In de volgende<br />

gevallen heeft het ontbreken van een duidelijke exit-strategie bijgedragen tot de<br />

problemen van een partnerorganisatie en in sommige gevallen zelfs de totale ontbinding:<br />

− GARC/Trias in Zuid-Afrika;<br />

− MMB/SLCD in Burkina Faso;<br />

− ANAG/Volens in Burkina Faso;<br />

− JEEP/ADG in DR Congo;<br />

− Mbongwana/TRIAS in DR Congo;<br />

− PEHA/TRIAS in DR Congo;<br />

− WIMA en SYDIP/VE in DR Congo.<br />

Bevindingen analyse partnerschappen documentenstudie – evaluatievraag 5<br />

In bijna alle gevallen (met uitzondering van 11.11.11 en platforma DhESC wegens het<br />

dynamisch en snelwijzigend politiek karakter van dit partnerschap) vermelden de NNGO’s<br />

dat de doelstellingen met betrekking tot de steun aan CV grotendeels bereikt zijn. Er was<br />

relatief weinig evaluatiemateriaal beschikbaar voor de evaluatie om dit te bevestigen met<br />

duidelijk bewijsmateriaal. Voor Favos Del Mel en DACA/VIC, Platforma DHESC/11, Cresol<br />

Baser/TRIAS, CFTUI/WSM was er relatief veel secundair materiaal beschikbaar. De tabel<br />

hieronder geeft een paar voorbeelden van de geïdentificeerde veranderingen op vlak van<br />

CV.<br />

78


Tabel 23 Voorbeelden van veranderingen in de capaciteit binnen de 9 partnerschappen<br />

Core capability<br />

1. De capaciteit om<br />

zich in te zetten<br />

en te engageren<br />

2. De capaciteit om<br />

technische-,<br />

dienstverleningsen<br />

logistieke<br />

opdrachten uit te<br />

voeren<br />

3. De capaciteit om<br />

relaties aan te<br />

gaan, en middelen<br />

en ondersteuning<br />

aan te trekken<br />

4. De capaciteit om<br />

zich aan te passen<br />

en te vernieuwen<br />

5. De capaciteit om<br />

coherentie en<br />

diversiteit in<br />

balans te houden<br />

Veranderingen bij de partnerorganisaties<br />

- Platforma DHESC verbeterde haar capaciteit om mensen te mobiliseren<br />

in de samenleving<br />

- CFTUI: sterker en meer inspirerend leiderschap voor de staf<br />

- CWPD: nieuw gebouw en uitrusting<br />

- CWPD: verhoogde planningscapaciteit<br />

- FdM: personeel heeft toegang tot veelheid aan cursussen en training om<br />

hun praktische vaardigheden te versterken<br />

- CFTUI: onderneemt meer activiteiten om haar leden te ondersteunen<br />

- CWPD: heeft een verhoogde capaciteit voor zelfstandigheid<br />

- Cresol Baser: heeft als organisatie meer boeren kunnen bereiken<br />

- CWPD: wordt regelmatig geraadpleegd door andere organisaties en voor<br />

samenwerking met de staat (credibiliteit)<br />

- DACA: is effectiever in het faciliteren van de dialoog tussen advocaten,<br />

dalit leaders en DACA (platform voor networking)<br />

- DACA is een symbool voor de Dalits geworden<br />

- FdM is nu erkend als een organisatie die subsidies van de overheid kan<br />

krijgen (Evaluatie 2005)<br />

- in 2005 waren er door FdM allianties afgesloten met jeugdrechtbanken<br />

en met de comités voor de bescherming van de jongeren<br />

- sinds 2003 FdM neemt meer deel aan de civiele maatschappij en zoekt<br />

allianties om de rechten van de kinderen te beschermen rights.<br />

(Evaluatie 2005)<br />

- ACOPAMEC: effectief in het oprichten van een netwerk<br />

- Crésol Baser: meer in staat om aan lobbying/advocacy werk te doen dan<br />

in het verleden. Meer erkenning van externe actoren.<br />

- BSP in RDC slaagt erin om buitenlandse vrijwilligers aan te trekken om<br />

de leerkrachten te ondersteunen<br />

- Cresol Baser. Veranderingen in de organisatie op basis van externe<br />

ratings<br />

- Cresol Baser: creatie van INFOCOS (opleiding voor de coördinatoren<br />

voor coöperatieven, management, …)<br />

- DACA: van een projectaanpak naar een programma-aanpak en een<br />

meer resultaatsgerichte aanpak<br />

- geen voorbeelden<br />

De bijdrage van de NNGO’s is moeilijk te bepalen. De NNGO’s argumenteren dat vooral<br />

hun faciliterende rol (facilitatie, allianties en netwerking ondersteunen, workshop,<br />

financieel, ...) positief op de resultaten heeft gespeeld. Het laten samenwerken met<br />

lokale CV providers wordt ook vermeld als een positieve bijdrage van de NNGO’s.<br />

De helft van de partners is nog altijd vrij afhankelijk van hun samenwerking met de<br />

Belgische NGO’s. In acht gevallen op negen is er geen exitstrategie voorzien. Twee<br />

NNGO’s (ADG en VIC) vermelden dat hun partners deze situaties verwarrend vinden<br />

(geen zicht op de duurtijd). TRIAS is de enige NNGO die wel een “outphasing agreement”<br />

uitwerkt, waarbij er kan besloten worden om de samenwerking niet verder te zetten.<br />

79


Vergelijking met 31 partnerschappen<br />

Vijf van de negen partnerschappen documenteerden een hele reeks wijzigingen bij hun<br />

partners, die volgens de rapportering een gevolg zijn van CV. Bij de 31 partnerschappen<br />

was het ook ongeveer de helft die vrij systematisch CV processen opvolgden. Ook hier<br />

wordt er bij ongeveer een derde van de partnerschappen een evolutie van OD naar ID<br />

aangegeven, en zijn er problemen met exit strategieën.<br />

3.4.2 Evaluatievraag 6 - In welke mate is de partnerorganisatie beter in staat om haar<br />

ontwikkelingsdoelstellingen te realiseren (output en outcome niveau)?<br />

Met deze evaluatievraag hebben we niet de ambitie om een volledige analyse te doen<br />

van de evolutie van de capaciteit van de partnerorganisaties om hun ontwikkelingsdoelen<br />

te bereiken. Niettemin leek het ons belangrijk om de partners, de begunstigden en<br />

andere stakeholders te bevragen over ontwikkelingen in de kwaliteit van de werking van<br />

de partners en over eventuele belangrijke wijzigingen in de leefwereld van de<br />

doelgroepen. De uitdaging bestond erin om verbanden te leggen tussen deze<br />

veranderingen en de processen van CV waarbij de Belgische NGO’s betrokken zijn.<br />

De NNGO’s die deel uitmaakten van de steekproef organiseerden geen impactevaluaties<br />

en we vonden ook geen baseline studies die de evaluatie toelieten om op basis van<br />

kwalitatieve of kwantitatieve data onderbouwde uitspraken te doen over de effecten van<br />

de acties.<br />

BC 6.1 veranderingen m.b.t. de outputs van de partner n.a.v. processen van CV<br />

De grote meerderheid van de bestudeerde partners geeft aan dat ze kwalitatieve of<br />

kwantitatieve verbeteringen zien in hun eigen werking. De evaluatieteams hebben een<br />

aantal van die verbeteringen kunnen waarnemen op het terrein, met de belangrijke<br />

bedenking dat meestal niet alle wijzigingen exclusief kunnen toegeschreven worden aan<br />

de ondersteuning van de bestudeerde NNGO’s.<br />

De verbeteringen zijn zichtbaar op verschillende manieren.<br />

Verschillende organisaties relateren de relatieve verbeteringen in hun werking aan de<br />

uitvoering van hun werk zelf. Dat betekent bijvoorbeeld voor een platform dat het meer<br />

effectief is geworden in het uitvoeren van de functies die verwacht worden van een<br />

platform (bewerkstelligen van de relaties en het uitwisselen tussen de deelnemers van<br />

het platform) door het verwerven van specifieke vaardigheden/technieken door de<br />

werking zelf (facilitatie van meetings, …). Voor andere organisaties vertaalden de<br />

capaciteitsverbeteringen zich op het vlak van hun performantie en innovatie. Dit soort<br />

verbeteringen deed zich vooral voor bij organisaties die goederen produceren of diensten<br />

leveren. De verbeteringen waren het gevolg van het verwerven van nieuwe kennis en<br />

technieken (als gevolg van vormingen of uitwisselingen) of van investeringen in<br />

infrastructuur (die het bedrijven van economische activiteiten mogelijk maakten). Als een<br />

gevolg daarvan stelden we bij een aantal organisaties duidelijk een intensifiëring en<br />

kwantitatieve verhoging van de outputs vast. Bij anderen leidde dit, ondanks de nieuwe<br />

kennis en verworven vaardigheden, niet tot een verhoging van de capaciteit. Dit lag<br />

soms aan de specifieke context of soms aan organisationele tekortkomingen.<br />

Verscheidene organisaties verwezen naar de vooruitgang in hun capaciteit op het vlak<br />

van monitoring en evaluatie van hun activiteiten, en dan vooral door meer systematisch<br />

beroep te doen op instrumenten voor monitoring en evaluatie. De bijdrage van<br />

vormingen op het vlak van resultaatsgericht beheer werden hiervoor meermaals<br />

vermeld. Deze vooruitgang wordt ook gekoppeld aan meer functionele<br />

capaciteitsontwikkeling (in functie van het partnerschap) bij de partners vooral gericht op<br />

het opstellen van de financiële en narratieve rapportering.<br />

Verschillende organisaties gaven aan dat de verbeteringen in de outputs zorgden voor<br />

credibiliteit en naamsbekendheid, ofwel op thematisch vlak (ten opzichte van andere<br />

actoren die op hetzelfde thema werken), ofwel op geografisch vlak (gaande van het<br />

80


lokale niveau tot internationaal). In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld voor C-CAWDU in<br />

Cambodia) heeft de CV ondersteuning van de lokale partner geleid tot een verhoogde<br />

legitimiteit en ontwikkelingscapaciteit en zo de mogelijkheid geboden om een actieve rol<br />

op te nemen in de samenleving.<br />

De intensifiëring en de verhoging van het aantal activiteiten deed zich soms voor aan<br />

ritme dat hoger lager dan het ontwikkelingsritme van de organisaties zelf. Verschillende<br />

partners (APIL/Burkina Faso; C-CWADU/Cambodia; RECIC/RDC) ervoeren dat de grote<br />

operationele druk er voor zorgde dat de limieten bereikt werden van de organisatie<br />

(middelen en structuren). Deze bevindingen werden ook aangehaald door andere NGO’s<br />

en internationale programma’s. Deze organisaties realiseren zich dat men zomaar niet<br />

kan voorbijgaan aan de nodige professionaliseringsprocessen en erkennen de noden op<br />

het vlak van de consolidatie van hun structuren.<br />

Bijdrage van de Belgische NGO’s<br />

We zijn er niet in geslaagd om systematische verbanden te leggen tussen de<br />

ondersteuning van de Belgische NGO’s aan processen van CV enerzijds en de realisaties<br />

van hun partners anderzijds. Dat is een gevolg van het impliciet karakter van veel CV<br />

acties, interne en externe factoren die hier op inwerken, en het niet-lineaire karakter van<br />

CV processen. Volgens onze informatie hebben de NNGO’s ook geen evaluaties opgezet<br />

om de effecten in kaart te brengen van de CV processen die ze ondersteunen. 69<br />

In enkele gevallen (AMB/Burkina Faso; WIMA/RD Congo; DA/India en RDC), is er een<br />

duidelijk verband tussen de realisaties van de partner en de CV processen binnen het<br />

partnerschap met de Belgische NGO. Dat is specifiek het geval voor een aantal<br />

dienstverleningsorganisaties: de Belgische NGO’s voorzagen hen van de middelen om<br />

hun vak uit te oefenen; en de geleverde diensten van de partners konden niet (volledig)<br />

betaald worden door de begunstigden.<br />

De partners verwezen regelmatig naar vormen van ondersteuning van de Belgische<br />

NGO’s als verklaring voor de verbeteringen en geobserveerde vooruitgang in hun<br />

realisaties. Nieuw verworven kennis en de introductie van instrumenten liggen aan de<br />

basis van een belangrijk deel van de geobserveerde verwezelijkingen. De verwerving van<br />

kennis, vaardigheden en instrumenten gebeurt soms op formele manier (vormingen,<br />

instrumenten, …), soms via kennisoverdracht (van de Belgische NGO naar de partner in<br />

het Zuiden) maar in veel gevallen lijkt de Belgische NGO eerder een faciliterende rol te<br />

spelen. Naast de meer formele aspecten van die bemiddelende rol, speelt de Belgische<br />

NGO ook een rol in de continue dialoog tussen de partners en het in contact brengen met<br />

andere actoren. Verscheidene partners stellen zo dat capaciteiten van de medewerkers<br />

van de organisatie verbeterden, vooral voor de competenties op het vlak van de<br />

opvolging van de acties (monitoring en evaluatie).<br />

Voor enkele erg zwakke partnerschappen (bijvoorbeeld voor ANAG/Volens in Burkina<br />

Faso, JEEP/ADG in RDC) beperkt het partnerschap zich tot de financiering van activiteiten<br />

en komt er weinig tot geen CV aan te pas. In die gevallen stellen we geen reëele<br />

verbeteringen vast in de realisaties van de partner: hoogstens het behoud van een<br />

minimaal activiteitsniveau, soms het behoud van het bestaan van de organisatie zelf.<br />

Naast de bijdrage die de Belgische NGO’s kunnen hebben op het vlak van CV,<br />

onderstrepen verschillende partners (en meer specifiek de partners die zich in een<br />

geïsoleerde situatie bevinden) het belang van de morele ondersteuning van een<br />

internationale partner te hebben. Ondanks het eerder symbolisch karakter van die<br />

ondersteuning, is het voor bepaalde partners een bron van motivatie om te blijven<br />

bestaan en om te blijven werken aan de objectieven van de organisatie.<br />

69 Een zelfde vaststelling werd gemaakt in het kader van de meta-evaluatie in opdracht van<br />

11.11.11, waarbij 20 evaluatierapporten van Belgische NGO’s en een aantal Europese evaluaties<br />

werden geanalyseerd. (Pollet, 2009).<br />

81


BC 6.2 − Invloed van de steun aan processen van CV op de outcome van de<br />

partnerorganisatie – veranderingen op het niveau van de uiteindelijke<br />

begunstigden<br />

De veranderingen die men kan vaststellen op het niveau van de begunstigden, zowel op<br />

individueel niveau als binnen een gemeenschap, kunnen nooit exclusief teruggebracht<br />

worden tot één interventie, één externe organisatie, of een specifiek partnerschap.<br />

Meestal speelt een veelheid van factoren positief of negatief in op de economische,<br />

politieke en sociale levensomstandigheden van de bevolking.<br />

Om toch een zicht te krijgen op de resultaten (outcomes) van de partnerorganisaties bij<br />

de finale begunstigden, heeft de evaluatie gebruik gemaakt van de methode Most<br />

Significant Change (zie hoofdstuk 1). Deze methode maakt geen gebruik van<br />

kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren maar is gericht op de bevraging van de<br />

begunstigden over de meest significante wijzigingen die ze ervoeren in hun<br />

levensomstandigheden sinds ze in contact zijn met de betrokken partnerorganisatie. De<br />

methode laat dus niet toe om analyses op te bouwen op basis van gedeelde indicatoren,<br />

maar heeft wel het voordeel dat ze aan de bevraagde personen en groepen toelaat om<br />

zich vrij uit te drukken over het soort van veranderingen die zie ervoeren (die soms niet<br />

gepland waren door de partnerorganisaties) en over hoe die veranderingen zich vertalen<br />

in het dagelijkse leven.<br />

Deze aanpak werd individueel aangepast op basis van het soort van partnerschap (zie<br />

landenrapporten voor meer details) dat bezocht werd. In sommige gevallen kon ze niet<br />

toegepast worden en werden er interviews met begunstigden ingepland en/of konden we<br />

ons baseren op de informatie uit monitoring- en evaluatierapporten. In de volgende<br />

paragrafen geven we een synthese van de belangrijkste domeinen van veranderingen die<br />

door de bevraagde personen en groepen van begunstigden werden geïndentificeerd.<br />

Veranderingen in de levenssituatie (geïdentificeerd door personen en groepen van<br />

begunstigden)<br />

Tabel 24 Domeinen van verandering in de levenssituatie van de bevraagde<br />

begunstigden<br />

Indicatoren op vlak van<br />

gezondheid<br />

82<br />

- verbetering van het percentage van de genezing van TB<br />

(DA in RDC)<br />

Toegang tot basisbehoeften - geld hebben om zich te kleden (ANAG in Burkina Faso;<br />

Mbongwana in RDC)<br />

- betere toegang tot water (AMB in Burkina Faso)<br />

- verbeterde hygiëne dankzij boorputten (AMB in Burkina<br />

Faso)<br />

- afname van ziektes als gevolg van toegang tot<br />

drinkbaar water uit boorputten (AMB in Burkina Faso)<br />

- scholing of herscholing van kinderen (ADECOM in India)<br />

Toegang tot diensten van een<br />

hogere kwaliteit<br />

(Kwalitatieve) verbetering van<br />

de productie/economische<br />

activiteiten/of de werksituatie<br />

- dichterbij brengen van gezondheidsdiensten voor<br />

patiënten (DA in RDC en India)<br />

- verbetering van technische kennis (MMB in Burkina<br />

Faso; JEEP en Mbongwana in RDC)<br />

- verbetering van de herkenning en identificatie van TB<br />

patiënten (DA in India en RDC)<br />

- verhoogde motivatie van gezondheidspersoneel als<br />

gevolg van premies en vormingen (DPS in RDC)<br />

- verhoogde veiligheid bij transfusies (DPS in RDC)<br />

- verbetering van de kwaliteit van de professionele<br />

vormingen (OFPROP/SOLIMAZ en Prorural in Peru)<br />

- vernieuwing van het materiaal voor vormingen<br />

(OFPROP/SOLIMAZ in Peru)<br />

- diversificatie/aanpassing van de activiteiten dankzij<br />

irrigatiesystemen (AMB in Burkina Faso; CA in Peru)<br />

- verwerving van nieuwe kennis (ANAG in Burkina Faso;


Kwantitatieve<br />

verbetering/verhoging van de<br />

inkomsten<br />

JEEP en Mbongwana in RDC)<br />

- beter beheer van de economische activiteiten (ANAG in<br />

Burkina Faso; Mbongwana in RCD)<br />

- verbeterde professionele integratie (OFPROP/SOLIMAZ<br />

in Peru)<br />

- verbetering van de produktieve systemen (Prorural in<br />

Peru; Mbongwana in RDC)<br />

- mogelijkheid om transportmiddelen aan te kopen (fiets,<br />

duwkar) (AMB in Burkina Faso)<br />

- verhoging van de productie van de honing en melk<br />

(APIL in Burkina Faso)<br />

- minder migratie van jongeren (AMB in Burkina Faso)<br />

- kunnen trouwen, een tweede echtgenote hebben (AMB<br />

in Burkina Faso; Mbongwana in RDC)<br />

- de capaciteit om zelf de familieleden te kunnen<br />

verzorgen zelfs in noodgevallen (AMB in Burkina Faso;<br />

Mbongwana en Jeep in RDC)<br />

- verhoging van het aantal commerciële contracten<br />

(Surabi DO in India)<br />

- betere toegang tot de markten en betere capaciteit om<br />

te onderhandelen (Mongbwana in RDC)<br />

Gender - hogere participatie van vrouwen aan het sociaal<br />

level/syndicale wezen (ANAG in Burkina Faso; CGTP in<br />

Peru)<br />

- bijdrage van de vrouwen aan de uitgaven van het<br />

huishouden (facturen, betaling schoolgelden) (ANAG in<br />

Burkina Faso)<br />

- minder intra-familiale conflicten dankzij een betere<br />

toegang tot water (vrouwen zijn minder ’afwezig’) (AMB<br />

in Burkina Faso)<br />

- ondernemer worden en een rolmodel zijn voor andere<br />

leden van de Dalit gemeenschap (Surabi DO in India)<br />

- verhoogde deelname van de vrouwen bij de vakbond en<br />

een hogere samenwerking in het huishouden (beheer en<br />

planning) (CGTP in Peru)<br />

Kennis - verbetering van technische kennis MMB, ANAG en APIL<br />

in Burkina Faso; Surabi DO in India; OFROP in Peru;<br />

Mongbwana in RDC)<br />

- hogere kennis van pathologieën van het<br />

gezondheidspersoneel (DA in RDC en India)<br />

Organisationele en<br />

institutionele ontwikkeling<br />

- verbetering van de dialoog over lokale duurzame<br />

ontwikkeling en toegang tot basis dienstverlening<br />

tussen de basisgroepen en de lokale authoriteiten<br />

(AHEAD en DPA in Cambodia)<br />

- versterkte structuren van de vakbonden in de<br />

textielsector en interprofessioneel (C-CAWDU in<br />

Cambodia)<br />

- verbeterde interne structuren, revalorisatie van de<br />

basisorganisaties (RECIC in RDC; CA in Peru)<br />

- leren van werken in groep (Mongbwana in RDC)<br />

- opkomst van een sociaal leiderschap (RECIC in RDC; CA<br />

in Peru; Mbongwana in RDC)<br />

- professionalisering van de organisatie<br />

(OFPROP/SOLIMAZ in Peru)<br />

- versterking van de organisatie en van de relatie met de<br />

staat (Prorural in Peru)<br />

- versterking van basisorganisaties op het vlak van hun<br />

capaciteit om een beter dienstverlening te eisen en<br />

bekomen (AHEAD en DPA in Cambodia)<br />

- versterking van civiele maatschappij actoren op het vlak<br />

van lobby en advocacy (DPA in Cambodia)<br />

83


Een eerste vaststelling die men kan maken op basis van tabel 26 is de diversiteit van de<br />

geïndentifceerde domeinen van verandering door de groepen/begunstigden. Zelfs in<br />

extreem kansarme en fragiele omgevingen, zoals RDC en Burkina Faso, werden er niet<br />

enkel veranderingen vastgesteld m.b.t de basisbehoeften. Ook in die omstandigheden<br />

bleken de begunstigden gevoelig aan de verbetering van de kwaliteit van bepaalde<br />

diensten.<br />

Er loopt een duidelijke scheidingslijn tussen de veranderingen die te maken hebben met<br />

een verhoging van de productie (en een bijhorende verhoging van de inkomsten) en<br />

veranderingen die leiden tot meer kwalitatieve verbeteringen. De verhoging van de<br />

inkomsten vertaalt zich bijvoorbeeld concreet in een verhoogde capaciteit van mensen<br />

om simpelweg hun leven te leiden: kunnen trouwen (of een tweede vrouw nemen), niet<br />

moeten migreren, zorg kunnen dragen voor de familie, en dringende uitgaven kunnen<br />

dragen.<br />

Het belang dat gehecht wordt door de finale begunstigden aan het verwerven van nieuwe<br />

kennis komt overeen met wat de partnerorganisaties zelf naar voorschuiven als een<br />

belangrijke meerwaarde van de partnerschappen met de Belgische NGO’s.<br />

Het is ook belangrijk om na te gaan in welke mate de geobserveerde veranderingen zich<br />

uiten op het vlak van gender. Het gaat niet enkel over de vaststelling dat vrouwen deel<br />

uitmaken van de doelgroepen van een actie maar ook of dat zich vertaalt naar<br />

veranderingen in de rol die vrouwen opnemen op sociaal vlak (toegang tot nieuwe<br />

beroepen, vervullen van een sociaal rolmodel, meer mobiliteit verwerven, meer aanwezig<br />

zijn in het verenigingsleven, …). Het is opmerkelijk vast te stellen dat acties die hebben<br />

bijgedragen op dat vlak, niet altijd worden aangeduid en erkend omwille van hun gender<br />

bijdrage.<br />

Dat organisatie- en institutionele ontwikkeling worden geïdentificeerd als verandering<br />

door de begunstigden kan uitgelegd worden door het feit dat de partnerorganisaties<br />

soms organisaties of groepen van begunstigden als doelgroep hebben.<br />

Veranderingen m.b.t de verdediging van de rechten (geïndentificeerd door personen of<br />

groepen van begunstigden)<br />

Naast de bevraging over de meer materiële uitkomsten van de programma’s (op<br />

outcome niveau), hebben we de begunstigden (personen of groepen) ook gevraagd of er<br />

veranderingen zijn op het vlak van hun capaciteit om bepaalde doelen te behalen of dat<br />

er bijvoorbeeld meer rekening gehouden wordt met hun rechten (tabel 25).<br />

Tabel 25 Overzicht van voorbeelden van outcomes en impact<br />

Zelfvertrouwen/niet<br />

discriminatie<br />

- betere integratie van zieken in de maatschappij (DA in<br />

RDC)<br />

- fierheid om vergaderingen te kunnen organiseren (APIL<br />

in Burkina Faso)<br />

- toegang hebben tot het leiderschap (Mbongwana in<br />

RDC; APIL in Burkina Faso)<br />

- meer vertrouwen om te spreken in publiek (Mbongwana<br />

in RDC; RECIC in RDC)<br />

- erkenning door de lokale autoriteiten (ANAG in Burkina<br />

Faso; AHEAD en DPA in Cambodia; RECIC in RDC)<br />

- kennis hebben van de eigen rechten (APIL in Burkina<br />

Faso, RECIC in RDC)<br />

- komst van openbaar transport in achtergestelde<br />

gemeenschappen (Surabi DO in India)<br />

84


Bewustmaking - responsabilisering van de civiele maatschappij m.b.t.<br />

toegang tot water (PEHA in RDC)<br />

- aantal inschrijvingen voor de nationale verkiezingen<br />

(RECIC in RDC)<br />

- meer respect voor het milieu bij de lokale visvangst<br />

(SYDIP/VE in RDC)<br />

- sensibilisering van de burgers over hun rechten op vlak<br />

van basisvoorzieningen (DPA en AHEAD in Cambodia)<br />

Verdediging van de rechten - verdediging van de boeren ten opzichte van de<br />

landheren (SYDIP in RDC)<br />

- afname van aantal conflicten over grondrechten (SYDIP<br />

in RDC)<br />

- rekening houden met traditionele praktijken (SYDIP in<br />

RDC)<br />

- verdediging van de rechten van dalits voor de<br />

rechtbank (Surabi in India)<br />

- uitbreiding van de verdediging van de rechten naar<br />

andere delen van de bevolking (Aprodeh in Peru)<br />

- verdediging van de rechten van vakbondsmensen<br />

(Aprodeh in Peru)<br />

- adoptie van wetten over de gelijkheid van man en<br />

vrouw (CGTP in Peru)<br />

- verbeterde verdediging van de rechten van vrouwen<br />

(CGTP in Peru )<br />

- bescherming van de sociale rechten van werk(st)ers<br />

(MOCC in RDC; CGTP in Peru)<br />

- onderhandeling van conventies die de<br />

levensvoorwaarden van werknemers verbeteren (MOCC<br />

in RDC; CGTP in Peru)<br />

- nieuwe juridische kaders voor de sociale zekerheid (C-<br />

CAWDU in Cambodia)<br />

Mobilisatiecapaciteit - Overtuiging en dynamiek van Noyaux D’action Populaire<br />

(RECIC in RDC)<br />

- Erkenning van het recht op samenscholing (ADECOM in<br />

India)<br />

- Betere structuur van de deelnemende organisaties aan<br />

een netwerk (PEHA in RDC)<br />

- Betere vertegenwoordigin van bepaalde groepen in<br />

lokale en internationale democratische fora (CA in Peru;<br />

DPA in Cambodia)<br />

Er zijn grote verschillen in de mate waarin partners opkomen voor de rechten van hun<br />

organisatie (en die van de begunstigden). Er zijn organisaties die hier een expliciet<br />

objectief voor hun acties van hebben gemaakt, terwijl het voor anderen eerder impliciet<br />

wordt aangekaart.<br />

Ondanks die verschillen is het opmerkelijk om vast te stellen dat veel geobserveerde<br />

veranderingen te maken hebben met een verhoogd vertrouwen van de doelgroepen of<br />

met non-discriminatie. In verscheidene gevallen kan men zelfs stellen dat dit (het zich<br />

laten erkennen als actor) voorwaarden zijn voor individuen en groepen om hun rechten<br />

meer te laten gelden. Aan die voorwaarden kan men ook een verhoogde capaciteit<br />

koppelen om te mobiliseren. Het verhoogde zelfbewustzijn over de eigen rechten brengt<br />

echter ook bepaalde verplichtingen met zich mee in diverse andere domeinen (milieu,<br />

verkiezingen).<br />

Kortom, het opkomen voor de rechten van individuen en groepen die geschonden zijn of<br />

niet erkend worden, maakt duidelijk deel uit van de domeinen van verandering die de<br />

begunstigden identificeerden. De diversiteit aan middelen en niveaus die werden<br />

aangewend om de rechten te verdedigen (traditionele praktijken, advocaten,<br />

aanpassingen van de wet) dient ook onderstreept te worden. De bijdragen van NNGO’s<br />

die werken binnen normatieve partnerschappen overstijgen op dat vlak duidelijk die van<br />

85


de NNGO’s die zich meer op noden oriënteren (‘needs-based approaches’), in het<br />

voordeel van een meer politieke benadering en van samenwerking die zich baseert op<br />

rechten (‘rights-based approaches’). Vanuit dat perspectief zijn er belangrijke<br />

veranderingen verwezenlijkt binnen de partnerschappen die zich bijvoorbeeld vertalen<br />

naar een versterking van de organisatiecapaciteit van gemeenschappen en een<br />

verhoogde capaciteit van burgers om hun stem te laten horen.<br />

Bevindingen analyse 9 partnerschappen documentenstudie – evaluatievraag 6<br />

Volgens de geraadpleegde documentatie over deze partnerschappen en de bevraagde<br />

stakeholders zijn er een aantal positieve kwalitatieve en kwantitatieve veranderingen<br />

vast te stellen. Deze outputs vertalen zich naar verschillende vormen: meer<br />

zichtbaarheid van de partners, meer credibiliteit, meer leden of bereikte begunstigden,<br />

toename van eigen financiële bronnen (lidgeld), verbetering van de kwaliteit van de<br />

educatieve activiteiten, methodologische verbeteringen, het opbouwen van nieuwe<br />

opvangcentra voor straatkinderen, ... De band tussen de versterking van de capaciteiten<br />

en deze outputs zijn in het algemeen moeilijk te bepalen, maar in sommige gevallen is<br />

dat wel mogelijk. Bijvoorbeeld het oprichten van een tweede centrum voor<br />

straatkinderen (en dichtbij de meest kwetsbare groepen) door Favos Del Mel/VIC in<br />

Brazilië is volgens de partner een consequentie van de gezamenlijke reflectie met VIC<br />

over hun sterktes en zwaktes. In het geval van Cresol Baser (met TRIAS in Brazilië) of de<br />

Bureau Salésien de Projet (met DMOS in RD Congo) zijn ook een aantal resultaten te<br />

verklaren door een professioneler en effectiever management.<br />

Vergelijking met 31 partnerschappen<br />

Voor deze evaluatievraag is er onvoldoende materiaal om een vergelijkende analyse te<br />

maken.<br />

Conclusie cluster 3<br />

De meederheid van de partners stelt dat ze er beter in slagen om hun<br />

ontwikkelingsobjectieven te behalen. Er kunnen bij de partners verbeteringen<br />

geobserveerd worden in de 5 « core capabilities ». We stellen vast dat CV processen nietlinear<br />

zijn en dat ze beïnvloed worden door veel interne en externe factoren. We hebben<br />

bijdragen kunnen vaststellen van de Belgische NGO’s bij de CV ondersteuning op<br />

individueel niveau en op het vlak van organisatie- en institutionele ontwikkeling.<br />

Er zijn indicaties dat betere prestaties van de partnerorganisaties invloed hebben gehad<br />

op de resultaten op het niveau van de begunstigden (outcome). Er werd een veelheid en<br />

diversiteit aan domeinen van verandering van de levenssituatie bij de begunstigden<br />

geïdentificeerd, gaande van het dekken van basisbehoeften, de versterking van<br />

organisationele capaciteiten, enz. Op het vlak van de verdediging van hun rechten zien<br />

de begunstigden –individuen en groepen- veranderingen die te maken hebben met<br />

zelfvertrouwen, niet-discriminatie en een verhoogde mobilisatiecapaciteit.<br />

86


3.4.3 Synthese clusters één, twee en drie<br />

Aangezien de visies en strategieën m.b.t. CV in partnerschappen slechts bij een<br />

minderheid van de actoren geëxpliciteerd en gedocumenteerd zijn, werden ze<br />

gereconstrueerd op basis van verschillende parameters. Het resultaat was een opdeling<br />

van de partnerschappen in een vijftal groepen, al naargelang het soort partnerschap, de<br />

onderliggende agenda voor CV, in hoeverre hun beleid en instrumentarium voor CV<br />

expliciet of impliciet is, en of ze zich vooral richten upstream of downstream werking van<br />

de partners, en de praktische vertaling naar de projecten/programma’s.<br />

Een interessante metafoor om de verschillende onderdelen van een CV aanpak te<br />

omschrijven is die van het ‘menselijk lichaam’ (Intrac, 2007), zoals in figuur 4. Het hoofd<br />

van de mens staat voor de agenda van de CV aanpak, m.a.w. waarom doen de NNGO’s<br />

aan CV? De ruggengraat omvat de onderliggende waarden en principes van de CV<br />

aanpak (beiden kwamen aan bod in cluster 1 en deels in cluster 2). De armen staan voor<br />

het instrumentarium, gaande van de gehanteerde concepten, de methodes en de tools<br />

van de CV aanpak. De benen, tenslotte, beschrijven de praktische organisatie en<br />

implementatie van de CV programma’s (in cluster 1, cluster 2, maar deels ook in<br />

cluster 3 en 4).<br />

hoofd: agenda van CV ondersteuning<br />

armen: concepten, methodes, tools voor CV<br />

ruggengraat: waarden, principes voor CV<br />

benen: implementatie van CV programma<br />

Figuur 3 Vier componenten van een CV aanpak (Intrac, 2007)<br />

De metafoor laat toe de centrale componenten van de huidige CV aanpak van de<br />

5 groepen te visualiseren en aan te geven wat hierbij de sterke en zwakkere punten zijn<br />

(tabel 26).<br />

87


Tabel 26<br />

Inschatting van CV aanpak van 31 partnerschappen, opgesplitst volgens 4 componenten, en sterke en risico’s/zwakke punten<br />

Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 Groep 5<br />

Partnersch’n van<br />

technische/dienstverlening<br />

NNGO’s met expliciete CV<br />

benadering<br />

Partnersch’n van NNGO’s met<br />

overheersend politieke agenda<br />

en met impliciete CV<br />

benadering<br />

Partnersch’n van NNGO’s met<br />

multi-actoren benadering en<br />

techn/ pol/econ oriëntatie<br />

Partnersch’n van NNGO’s<br />

met wisselende CV aanpak<br />

met elementen uit groep 1-3<br />

Partnersch’n met weinig of<br />

geen CV activiteiten<br />

Hoofd<br />

CV agenda als<br />

antwoord op..<br />

Ruggengraat<br />

Belangrijkste waarden<br />

& principes m.b.t. CV..<br />

Armen<br />

Gehanteerde<br />

concepten, methodes,<br />

tools..<br />

Benen<br />

Bouwstenen van CV<br />

programma..<br />

Sterke punten m.b.t.<br />

CV aanpak<br />

Risico’s/zwakke<br />

punten m.b.t. CV<br />

aanpak<br />

DamiaanActie, DMOS,<br />

CEMUBAC, DISOP<br />

- technische noden bij<br />

partners of doelgroepen<br />

- instrumentele relatie<br />

- resultaatsgericht<br />

- expliciete CV<br />

doelstellingen<br />

- hands-on<br />

- kennisoverdracht<br />

- expliciet<br />

instrumentarium<br />

- focus op downstream<br />

(DMOS en DISOP deels<br />

ook upstream)<br />

- input van technische<br />

experten<br />

- tastbare resultaten<br />

- transparante agenda<br />

- specialisatie<br />

- ontbreken van socio/<br />

politieke dimensies<br />

(upstream), en multistakeholder<br />

perspectief<br />

- ownership van CV<br />

processen<br />

FOS, WSM, 11.11.11, Oxfam<br />

Solidariteit<br />

- sociaal-politieke noden in<br />

civiele maatschappij<br />

- intrinsieke waarde van<br />

sterke partners<br />

- structurele veranderingen<br />

- impliciete CV doelstellingen<br />

- hands-off/-on<br />

- kennisuitwisseling<br />

- weinig tools & methodieken<br />

- focus op upstream<br />

- uitwisseling tussen ‘gelijke’<br />

partners<br />

- inbedding in internationale<br />

netwerken<br />

- identiteit en specialisatie<br />

- CV door gezamenlijke<br />

acties<br />

- gebrekkige kennisopbouw<br />

en aftoetsen CV omwille<br />

van impliciet karakter<br />

- weinig oog voor<br />

downstream processen en<br />

OD<br />

Vredeseilanden, Trias,<br />

PROTOS, Autre Terre<br />

- technische/economische/<br />

politieke noden op systeem<br />

niveau<br />

- instrumentele relatie<br />

- systemische veranderingen<br />

- expliciete CV doelstellingen<br />

- hands-on/-off<br />

- kennisoverdracht enuitwisseling<br />

(multi-actoren)<br />

- expliciet instrumentarium<br />

- focus op down- en upstream<br />

- input van technische<br />

experten (incl private sector)<br />

- systeemperspectief (actoren,<br />

aanpak)<br />

- tastbare resultaten<br />

- kennisopbouw m.b.t. CV<br />

- overambitieuze CV<br />

strategieën<br />

- risico op donorgestuurde<br />

agenda<br />

- snelle strategie wijzigingen<br />

verstoren partnerrelaties<br />

Broederlijk Delen, Volens,<br />

Entraide et Fraternité<br />

- noden van finale<br />

doelgroepen<br />

- instrumentele relatie<br />

- doelgroepen bereiken<br />

- impliciete CV<br />

- afhankelijk van<br />

partnerschap tot<br />

partnerschap<br />

- afhankelijk van<br />

partnerschap tot<br />

partnerschap<br />

- soms effectieve CV in<br />

partnerschappen<br />

(bijvoorbeeld DPA/BD)<br />

- geen duidelijke lijn<br />

- afhankelijk van individuen<br />

SOS Layettes, SLCD,<br />

DBA, AADC, ADG, VIC<br />

- rapporteringsnoden van<br />

back-donor (DGOS)<br />

- zeer instrumentele<br />

relatie<br />

- uitvoeren van projecten<br />

- versterking beheerscapaciteit<br />

(log kad, ...)<br />

- enkel downstream<br />

- (weinig meerwaarde<br />

voor CV)<br />

- te weinig visie en<br />

kritische massa voor CV<br />

88


Hieronder worden de belangrijkste elementen uit deze tabel toegelicht (het ontbreken<br />

van een meer eenduidige aanpak bij groep 4 en het ontbreken van CV bij groep 5 maakt<br />

dat ze minder aan bod komen in de onderstaande analyse):<br />

− de centrale motivatie waarom de NNGO’s aan CV doen (‘hoofd’: CV agenda)<br />

bepaalt voor een belangrijk stuk hoe CV wordt georganiseerd binnen de<br />

partnerschappen. NNGO’s die van oordeel zijn dat het vooral technische capaciteiten<br />

zijn die ontbreken in het Zuiden, trekken die logica ook door in hun CV aanpak.<br />

Hetzelfde geldt voor de meer politiek georiënteerde NNGO’s van groep 2. De NNGO’s<br />

in groep 3 vertrekken vanuit een multidimensionele logica met aandacht voor<br />

technische, politieke en economische capaciteiten. Aangezien op het terrein deze<br />

thema’s sectoroverschrijdend zijn, probeert men in groep 3 een multi-actor<br />

benadering na te streven;<br />

− de onderliggende waarden en principes van de CV aanpak (‘de ruggengraat’)<br />

binnen de 5 groepen verschillen sterk. De technische NNGO’s van groep 1 gaan voor<br />

expliciete CV doelstellingen met tastbare resultaten, en zien de versterking van de<br />

partners vooral functioneel, met het oog op een betere dienstverlening van de<br />

partner naar de doelgroepen toe. Bij groep 2 zien de organisaties in het Zuiden zich<br />

als partners in eenzelfde strijd gericht op structurele veranderingen in de<br />

maatschappij. Het klassieke CV verhaal wordt door deze groep als te technocratisch<br />

ervaren. De NNGO’s in groep 3 trekken hun brede agenda door naar de ‘ruggengraat’<br />

en streven systemische verandering na, maar toch wel op basis van een rationele en<br />

pragmatische analyse die zich vertaalt naar een instrumentele relatie met de<br />

partners;<br />

− voor de gehanteerde concepten, methodieken en tools (de ‘armen’) wordt deze<br />

logica verder gezet. Belangrijke verschillen tussen de partnerschappen van groep 2<br />

en groep 3 hebben te maken met het niveau van hands-on en hands-off. Interessant<br />

is ook de vaststelling dat bij groep 1 de nadruk sterk ligt op kennisoverdracht, terwijl<br />

bij groep 2 er vooral gewerkt wordt op basis van kennisuitwisseling en bij groep 3<br />

met een mix van beiden. De actoren van groep 2 hanteren minder methodieken en<br />

tools voor de aansturing en opvolging van CV;<br />

− tenslotte, de ‘benen’ van de CV mens, of de bouwstenen van het CV programma,<br />

kennen ook verschillende klemtonen. Bij groep 1 ligt de focus vooral op het<br />

downstream versterken van de partnerorganisaties. Bij de politieke NNGO’s is dat<br />

eerder upstream en de NNGO’s van groep 3 lijken beide facetten aan bod te laten<br />

komen.<br />

Vanuit het perspectief van CV van de partners hebben de verschillende benaderingen van<br />

de 5 groepen elk hun eigen voordelen en nadelen (zie tabel 25):<br />

− de technische benadering van groep 1 heeft het voordeel van expliciet en<br />

meetbaar te zijn, en specialisatie en kennisopbouw mogelijk te maken. Langs de<br />

andere kant zijn weinig ontwikkelingsproblematieken louter technisch van oorzaak.<br />

De ervaring leert dat ook de upstream werking van organisaties belangrijk is<br />

(governance aspecten, legitimiteit, resilience, institutionele ontwikkeling, enz.). Ook<br />

de meer politieke kant van veranderingsprocessen en bijvoorbeeld het omgaan met<br />

verschillende waarden en rationaliteiten binnen organisaties en hun omgeving is<br />

minder te vatten in strakke plannings- en opvolgingsprocessen;<br />

− de politieke aanpak van groep 2 speelt goed in op het complexe karakter van<br />

beleidsbeïnvloeding en politieke actie door een flexibele en lokaal opgevolgde relatie<br />

aan te gaan. Door samen te werken rond concrete campagnes en acties wordt er op<br />

een impliciete manier aan CV gedaan voor processen die moeilijk vooraf te plannen<br />

zijn. Het feit dat deze CV strategieën weinig worden gedocumenteerd maakt dat ze<br />

echter moeilijk af te toetsen zijn en dat er weinig kennisopbouw rond mogelijk is. Het<br />

risico bestaat ook dat de impliciete assumpties van hoe CV dient opgezet worden niet<br />

op organisatieniveau gedeeld worden, maar enkel bij bepaalde individuele<br />

medewerkers zit. Het gebrek aan explicitering maakt ook dat de CV strategieën niet<br />

kritisch bevraagd kunnen worden;<br />

− de multi-actoren benadering van groep 3 is de meest holistische aanpak, en<br />

probeert de hele keten van actoren rond een bepaald thema te versterken. Er wordt<br />

over het algemeen een diverse strategie met elementen van HRD, OD en ID<br />

89


−<br />

toegepast, en men probeert de CV op te volgen met verschillende M&E kaders. De<br />

meeste NNGO’s zijn nog maar enkele jaren met deze vernieuwde strategie aan het<br />

werk. Dat is voelbaar op het terrein bij de partnerschappen in de steekproef. De<br />

drastische wijzigingen in partnerkeuze of het type van relatie dat wordt aangegaan,<br />

bracht een aantal partners in de problemen, of zorgde voor fricties met andere<br />

actoren. Het risico bestaat ook dat de drastische koerswijzigingen niet voldoende op<br />

het terrein begrepen en gedragen worden en dat ze daardoor teveel donorgestuurd<br />

blijven;<br />

de praktijken van de partnerschappen van de NNGO’s in groep 4 waren relatief<br />

verschillend in CV aanpak, soms eerder in de richting van groep 1 en 2 (ACAT/BD in<br />

ZA) en groep 2 en 3 (DPA/BD in Cambodia). Dit leek samen te gaan met de<br />

specifieke ervaring van en keuzes van individuen op het terrein, eerder dan met een<br />

systematisch beleid van de betrokken Belgische NGO’s.<br />

De resultaten van de evaluatie bevestigen de metafoor dat een gebalanceerde CV aanpak<br />

aandacht dient te hebben voor de vier bovenstaande componenten om op een relevante<br />

en duurzame manier de partnerorganisatie(s) te versterken. Maar dit biedt nog geen<br />

garantie op succes, als niet aan een aantal andere voorwaarden wordt voldaan. Uit de<br />

evaluatie blijkt dat de volgende factoren belemmerend werken bij de versterking van<br />

partnerorganisaties:<br />

− onduidelijke visie en identiteit van de NNGO;<br />

− zwakke institutionele set-up van nieuwe partnerorganisaties;<br />

− ontbreken van kritische massa van de NNGO om aan CV te doen;<br />

− gebrek aan expertise opbouw en kennisdeling i.v.m. CV (cluster 4, zie verder).<br />

Tot slot, wordt in cluster 3 een overzicht gegeven van succesvolle en minder succesvolle<br />

CV activiteiten. Daaruit blijkt dat een groot aantal van wat werd omschreven als<br />

succesvolle CV praktijken op dit moment weinig worden toegepast bij de NNGO’s.<br />

90


3.5 Cluster 4: adaptieve capaciteit van NNGO’s en DGOS<br />

3.5.1 Evaluatievraag 7: In welke mate kunnen de betrokken actoren hun beleid en<br />

aanpak m.b.t. steun aan capaciteitsversterking aanpassen aan de uitdagingen die<br />

zich stellen en rekening houdend met een veranderende context in Noord en<br />

Zuid?<br />

BC 7.1 Adaptieve capaciteit van de NNGO’s<br />

Er is een evolutie merkbaar in de explicitering van het beleid en de strategieën van de<br />

NNGO’s m.b.t. partnerschappen en CV voor de periode 1998-2008. Voor CV is de<br />

verhoogde aandacht eerder recent en heeft slechts een kleine minderheid van de NNGO’s<br />

de laatste jaren significant geïnvesteerd in kennisopbouw of nieuwe methodieken. Er<br />

wordt vastgesteld dat de NNGO’s open staan voor verandering, maar de<br />

operationalisering van nieuwe ideeën, bijvoorbeeld rond CV, komt eerder traag op gang<br />

bij een meerderheid van de NNGO’s (zie: inzetten van routes en instrumenten). De<br />

indruk wordt daarmee gewekt dat er gereageerd wordt op druk van de subsidiegever<br />

(DGOS), eerder dan op basis van lessen die worden getrokken uit de eigen acties. Zo<br />

geven evaluaties al enige tijd aan wat de problemen zijn met CV acties die te eenzijdig<br />

gebruik maken van vorming en workshops, of ze verwijzen naar partnermeetings die<br />

weinig momentum opleveren, of beschrijven ze het falen van andere CV activiteiten met<br />

de partners. 70<br />

Beleidsontwikkelingen (rond partnerschap en capaciteitsopbouw) bij NNGO’s lijken sterk<br />

gevoed te worden door het regelgevend kader enerzijds en het intern overleg (binnen de<br />

eigen NGO) anderzijds. Er wordt nog steeds weinig geëvalueerd (intern en extern), en als<br />

er geëvalueerd wordt, blijkt het niet altijd te lukken om de resultaten terug te koppelen<br />

naar het beleid binnen de organisatie. 71 Dit kan verklaard worden door het feit dat er<br />

weinig externe evaluaties werden uitgevoerd 72 over de thema’s CV en partnerschap, dat<br />

methodologische vernieuwingen niet systematisch werden opgevolgd en geëvalueerd, en<br />

dat NNGO’s onvoldoende investeren in eigen kennisbeheer (zie ook evaluatievraag 4).<br />

Ook de sturing van leerprocessen door de Zuidelijke partners is beperkt.<br />

Adaptatie onder invloed van regelgeving: programmatorische aanpak en partnerwerking<br />

Uit interviews met NNGO’s leiden we af dat het regelgevend kader van DGOS een<br />

belangrijke stimulans is geweest voor de NNGO’s om hun beleid verder uit te werken<br />

en/of aan te passen. Vooral de regelgeving voor NGO financiering die sinds 1992, en<br />

vooral sinds het KB van 1997, een programmabenadering naar voor schuift, heeft de<br />

meeste NGO’s ertoe aangezet om meer programmatorisch te gaan werken en dit had een<br />

onmiskenbaar effect op de partnerrelaties.<br />

70 Enkele voorbeelden: (1) Blok, L. (2007) Reviewing the reviews: effectiveness of PSO financed<br />

capacity building programmes and quality of the monitoring and evaluation process. Period<br />

201-2006. Royal Tropical Institute, Amsterdam. (2) Blok, L. (2009) Lessons on Monitoring and<br />

Evaluation in capacity Development. Second meta evaluation of PSO financed capacity<br />

development programmes 2006-2008. Royal Tropical Institute, Amsterdam. (3) Pollet, I<br />

(2009), Lessen trekken uit NGO-evaluaties – Analyse gebaseerd op recente evaluaties bij<br />

Belgische en Europese NGO’s, HIVA, Leuven, (4) 3 nota’s ter voorbereiding van het akkoord<br />

tussen de Belgische NGO’s en de overheid, maart 2009.<br />

71 Er zijn wel enkele voorbeelden: Volens, evaluatie actiebenadering, 2005; WSM, externe<br />

evaluatie van programma 2003-2007; PROTOS, studies over capaciteitsversterking rond<br />

bouwheerschap 2005, TRIAS, externe programma-evaluatie 2003-2007.<br />

72 Op basis van een willekeurige selectie van 15 externe evaluaties uit de periode 2000-2002<br />

(database van ATOL), stellen we vast dat de begrippen “partnerschappen” en<br />

“capaciteitsversterking” in de meeste rapporten wel aan bod komen. Met uitzondering van één<br />

evaluatie, wordt er echter geen aparte rubriek aan de begrippen gewijd, maar worden ze<br />

eerder “transversaal” en algemeen behandeld.<br />

91


De data die we verzamelden via de enquête en de interviews met de NNGO’s tonen aan<br />

dat de meeste NNGO’s daadwerkelijk geïnvesteerd hebben in het ontwikkelen van een<br />

meer programmatorische aanpak. De visie op partnerschappen is daarbij mee<br />

geëvolueerd. Deze evoluties weerspiegelen zich in de beleidsteksten van de NGO’s: zij<br />

pasten hun beleidsteksten aan, o.a. ook over selectiecriteria, keuzeproces, participatie<br />

van partners, of – zoals bij sommige NGO’s het geval was - ontwikkelden voor het eerst<br />

een dergelijke tekst. 73<br />

In de interviews geven verschillende NGO’s aan dat de overstap van projectmatige<br />

werking naar een meer programmatorische werking wel tijd heeft gekost: een<br />

aanpassing van het beleid veronderstelde vaak een ander soort partner. Diverse<br />

partnerschappen werden afgebouwd en nieuwe partnerschappen werden aangegaan om<br />

betere invulling te geven aan de programmatorische aanpak en het nieuwe beleid van de<br />

NNGO. 74 Bij de herziening van het KB in 2005 bleek overigens dat de eis voor<br />

programmatorisch werken niet haalbaar was voor alle NNGO’s. 75<br />

Het nieuwe beleid werd niet bij alle NNGO’s goed ontvangen, maar algemeen lijkt er een<br />

positieve appreciatie over de verhoogde coherentie, erkenning van het belang om op<br />

langere termijn te werken en grotere voorspelbaarheid van de financiering. De vereiste<br />

om zich te beperken tot enkele landen en thema’s zorgde ook voor meer focus en een<br />

verhoging van de kwaliteit van de interventies. De geïnterviewde NNGO’s die positief<br />

waren over de hervorming verwijzen vooral naar het KB van 15 december 2005, dat de<br />

programmabenadering invoerde ter verbetering van de doeltreffendheid van de<br />

financieringsprocessen en de toekenning van subsidies aan de NGO’s door DGOS. 76<br />

Wat betreft het beleid en visie op steun aan CV zien we een ander plaatje. Het<br />

beleidskader is veel minder expliciet over dit thema (zie verder) en NNGO’s worden er<br />

niet op aangesproken. Er waren tot eind 2008 dan ook geen vergelijkbare impulsen zoals<br />

bij de programmawerking. 77 Naar aanleiding van de voorbereidingen van de tweede fase<br />

van het meerjarenprogramma (2011-2013) heeft DGOS wel nieuwe elementen binnen<br />

gebracht in de beoordelingskaders m.b.t. steun aan CV. Zoals eerder gesteld hebben<br />

weinig NNGO’s een expliciet beleid uitgewerkt rond CV en was de invulling van het<br />

concept erg verschillend alsook de inschatting door de NGO van de evoluties die zij op<br />

dat vlak doormaakte. 78 Er is wel wat input geweest vanuit de federaties, met name langs<br />

Nederlandstalige kant door Coprogram. De federatie organiseerde een aantal<br />

vormingsmomenten over CV en gaf daarmee een aanzet om het debat m.b.t. CV aan te<br />

wakkeren. In 2004 en 2005 organiseerde de organisatie twee studiedagen rond het<br />

thema “capaciteitsversterking”. Dit gebeurde op basis van een evaluatie door de<br />

werkgroep NGO-coöperanten over de rol van NNGO’s op het vlak van CV. Die evaluatie<br />

toonde aan dat er activiteiten m.b.t. CV zijn, maar dat het beleid van de NNGO’s inzake<br />

CV niet duidelijk is. Vertegenwoordigers van 23 NNGO’s, de BTC en DGOS namen deel<br />

73 Zie rapport documentaire fase, pag. 15: 19 NGO’s verwijzen naar beleidsteksten rond<br />

partnerschap.<br />

74 Uitvoeren van programma’s is immers complexer dan het uitvoeren van projecten en stelt<br />

andere vereisten aan de capaciteiten van de partner.<br />

75 Om die reden werd in de huidige regelgeving naast de programmafinanciering ook een<br />

projectfinanciering voorzien. In de staal van 21 NGO’s die voor deze evaluatie werden<br />

onderzocht zitten 18 programma NGO’s en 3 project NGO’s, namelijk ADG, DBA en SOS<br />

Layettes. Deze drie NGO’s behoren tot de groep van NNGO’s die weinig tot geen CV<br />

ondersteunen.<br />

76 NNGO’s met een programma-erkenning kunnen nu financiering krijgen voor 3 jaar, terwijl de<br />

financiering voorheen – ook al ging het om programma’s van vijf jaar – elk jaar opnieuw<br />

bekeken werd. Bovendien moeten zowel project- als programma NGO’s een strategisch kader<br />

voor een periode van 6 jaar indienen om de duurzaamheid van het project/programma te<br />

waarborgen.<br />

77 Het verschil daarbij is dat het beleid m.b.t. een programmatorische aanpak relatief eenvoudig<br />

kon vertaald worden naar financieringsmodaliteiten (gebaseerd op een nood aan coherentie).<br />

Dat ligt gevoeliger voor een beleid rond CV en dus het uitwerken van meer inhoudelijke,<br />

waardegebonden, normatieve richtlijnen, omwille van het initiatiefrecht van de NNGO’s.<br />

78 Zie rapport documentaire fase, pag. 16.<br />

92


aan een eerste studiedag. Coprogram besloot om in het verlengde van deze studiedag<br />

twee terreinbezoeken te doen in RDC en Centraal- Amerika, waarbij de CV door<br />

verschillende partnerorganisaties geanalyseerd werd. Het resultaat van deze twee<br />

zendingen werd op een tweede studiedag in 2005 voorgesteld aan vertegenwoordigers<br />

van 14 NNGO’s. In dit kader ontwikkelde ATOL verschillende checklists voor de analyse<br />

van Human Resources, Organizational Development en Institutional/System<br />

Development. 79 De conclusie van de studiedag was echter dat uitwisselen en leren van<br />

elkaar moeilijk is omdat NNGO’s vaak andere soorten partners (met andere soorten<br />

partnerrelaties) hebben. En andere relaties veronderstellen een andere aanpak van de<br />

CV. Men wilde bijgevolg eerst een typologie van de partnerrelaties uitwerken, maar daar<br />

is verder geen gevolg aan gegeven. 80 Het thema is later meer op de achtergrond<br />

geraakt. Pas in 2008 komt CV opnieuw aan bod in een studiedag van Coprogram. 81 Uit<br />

een recente screening van 20 evaluatierapporten door HIVA 82 blijkt dat er in de<br />

evaluaties nog steeds weinig aandacht is voor CV, waardoor het onderwerp continu<br />

onderbelicht blijft.<br />

In het akkoord tussen de Belgische NGO en de Minister (mei 2009) maakt CV expliciet<br />

deel uit van het akkoord en dit zal wellicht de interne reflectie verder stimuleren, ook bij<br />

die NNGO’s die nog een inhaalbeweging moeten maken. NNGO’s verbinden zich er<br />

namelijk toe om hun rol als dienstverleners te verminderen ten voordele van hun rol als<br />

capaciteitsversterkers, met bijzondere aandacht voor de versterking van de kwaliteit van<br />

de beleidsbeïnvloeding.<br />

We stellen desondanks vast dat de operationalisering van de beleidsaandacht voor CV<br />

beperkt was en daarmee ook de uitwisseling en kennisopbouw in de loop van de 10 jaar,<br />

zeker in het licht van het discours dat NNGO’s voeren over het centrale belang van CV.<br />

Adaptatie als een intern proces<br />

Een aantal NNGO’s steunde voor het aanpassen van hun beleid sterk op interne<br />

kennisopbouw, al dan niet in samenwerking met hun regionale kantoren en hun partners,<br />

en soms ondersteund door externe kenniscentra. We zien voorbeelden van een beperkt<br />

aantal NNGO’s die - al vrij snel in de nieuwe financieringsperiode - intensiever inzetten<br />

op hervorming van hun beleid (Trias, PROTOS, WSM, Vredeseilanden, Autre Terre, FOS).<br />

Deze NNGO’s speelden daarmee in op veranderingen op het terrein (zoals de opkomst<br />

van een sterkere civiele maatschappij in bepaalde landen), het belang van eigenaarschap<br />

en wederzijdse verantwoordelijkheid en hebben in hun beleid over het algemeen een<br />

sterkere focus op capaciteitsopbouw van partners.<br />

Verschillende NNGO’s geven zelf aan dat ze een evolutie doormaakten van technische<br />

ondersteuning, naar organisationele en institutionele ondersteuning als gevolg van<br />

interne reflectieprocessen.<br />

Uit de interviews blijkt dat de meeste NNGO’s nog aan het begin staan van een<br />

ontwikkeling naar lerende organisaties. Er lijkt een consensus over het belang van<br />

“organisational learning” en interne kennisopbouw, maar in de praktijk lijken de meeste<br />

NNGO’s teveel onder tijdsdruk te staan en wordt er vooral ingezet op de implementatie<br />

van de actieplannen, waardoor er slechts beperkte tijd, middelen, en interne<br />

expertiseopbouw overblijven voor het leren van de organisaties.<br />

Het meest voorkomende instrument voor kennisuitwisseling tussen de partners zijn de<br />

partnermeetings, Zuid-Zuid uitwisselingen en regionale seminaries. Die staan meestal in<br />

79 http://www.coprogram.be/index.php?option=com_content&view=article&id=39&Itemid=50.<br />

80 Inzake partnerschap maakte 11.11.11 een nota over enkele pistes om tot een ander<br />

partnerschap te komen. De nota werd nooit officieel. Wel werden 10 NGO's bevraagd over de<br />

stappen die ze gezet hadden naar nieuwe vormen van partnerschap. Dit resulteerde in een<br />

beschrijvende brochure ten behoeve van de 11.11.11-vrijwilligers.<br />

81 Bracke, C. (2008) Capacity building, niet gepubliceerde thesis.<br />

82 Pollet, I (2009), Lessen trekken uit NGO-evaluaties – Analyse gebaseerd op recente evaluaties<br />

bij Belgische en Europese NGO’s, HIVA, Leuven.<br />

93


teken van inhoudelijke- of beheersmatige aspecten (RBM, M&E, PCM). Er is tot op heden<br />

weinig aandacht gegaan naar het systematiseren van ervaringen met CV.<br />

De meerderheid van de NNGO’s geeft aan dat evaluaties op dit moment de belangrijkste<br />

instrumenten zijn om lessen te trekken m.b.t. CV. In de praktijk bleken er erg weinig<br />

evaluaties uitgevoerd binnen de 40 partnerschappen in de steekproef (zie eerder).<br />

Binnen die evaluatierapporten was er meestal weinig aandacht voor CV processen. We<br />

kunnen enkel besluiten dat externe evaluaties in theorie belangrijke ijkingsmomenten<br />

kunnen vormen, maar ze zijn op dit moment slechts om de zoveel jaar gepland waardoor<br />

het procesmatig karakter ontbreekt, en ze behandelen meestal een hele waaier van<br />

criteria waardoor er weinig structureel kan gefocust worden op CV. Daarmee lijken ze<br />

eerder beperkt als instrument voor de opvolging van CV processen.<br />

Enkele NNGO’s zetten wel sterker in op interne kennisopbouw en stellen hier ook<br />

personeel voor vrij:<br />

– TRIAS investeert sinds enige tijd in de uitbouw van een R&D dienst die kennis moet<br />

kapitaliseren, en ondersteunend werkt voor de programmamedewerkers. Vanuit deze<br />

dienst werd een nieuwe M&E systeem ontwikkeld (PLATS 83 );<br />

– Vredeseilanden heeft al haar activiteiten rond kennisdeling en leren gegroepeerd in<br />

een vierde objectief dat op alle niveaus (terrein en hoofdzetel) werd geïntegreerd, en<br />

wordt vertaald naar jaarlijkse activiteiten via een aantal specifieke te bereiken<br />

subdoelstellingen. De ervaringen met deze extra doelstelling werden nog niet<br />

gedocumenteerd;<br />

– WSM probeert via thematische workshops en regionale seminaries de interne<br />

kennisopbouw te systematiseren en documenteren. Personeel en middelen werden<br />

hiervoor beschikbaar gemaakt;<br />

– DMOS investeert ook in kennisbeheer en expertiseontwikkeling en heeft hiertoe extra<br />

medewerkers gerekruteerd, en laat zich begeleiden door een extern bureau voor<br />

bepaalde deelaspecten.<br />

BC 7.2. De adaptieve capaciteit van DGOS<br />

De volgende sectie analyseert of het beleidskader van DGOS heeft ingespeeld op<br />

belangrijke ontwikkelingen in het denken over partnerschappen en CV.<br />

In de periode 1998-2008 onderscheiden we drie financieringsperiodes – drie legale<br />

raamwerken voor de financiering van NNGO’s – waarin de begrippen “partnerschap” en<br />

“capaciteitsversterking” een verschillende invulling krijgen. Het beleidskader is duidelijk<br />

het meest expliciet op het vlak van partnerschappen (vooral vanaf 2006) maar bevat<br />

weinig richting inzake CV (tenzij een uitspraak over het belang ervan en verwijzingen<br />

naar coöperanten en regionale kantoren). Meer algemeen zijn er ook geen<br />

discussieteksten terug te vinden over het thema capaciteitsopbouw. De recente<br />

consensusnota’s geven slechts in beperkte mate informatie over hoe DGOS de NNGO’s<br />

kan/wil aansturen, opvolgen of ondersteunen m.b.t. CV. De vraag rijst of DGOS<br />

voldoende is uitgerust op dit moment om een eigen beleid op dat vlak uit te werken<br />

en/of uit te voeren of om ter zake een stimulerende rol te spelen. De administratie trekt<br />

gerichte externe expertise aan om de NNGO-dossiers door te lichten, maar de vraag blijft<br />

of dit voldoende is. Er is geen DGOS personeel vrijgesteld en er is geen plan om de<br />

specifieke capaciteit van de administratie ter zake te versterken.<br />

Bovendien is het weinig zinvol om een visietekst uit te werken rond CV en<br />

partnerwerking zonder dat deze kadert in een bredere visie over wat de rol is van<br />

indirecte actoren is of kan zijn in ontwikkelingssamenwerking. Het nieuwe akkoord met<br />

de NNGO’s en de begeleidende nota’s (maart 2009) vormen hier een eerste aanzet toe,<br />

maar de echte weerslag daarvan zal pas zichtbaar zijn in de toekomst. Het blijft voorlopig<br />

moeilijk voor de dossierbeheerders en de externe experten om ingediende<br />

83 PLATS van TRIAS en PLAS van Vredeseilanden werden onafhankelijk van elkaar ontwikkeld en<br />

94<br />

verschillen significant in aanpak en basisprincipes.


financieringsdossiers te beoordelen als er geen duidelijk normatief kader bestaat over<br />

wat goede NGO samenwerking is en wat de rol daarbinnen is van CV.<br />

Hieronder beschrijven we het beleidskader en de operationalisering ervan door de<br />

administratie.<br />

De operationele vertaling van het beleidskader<br />

Uit het voorgaande blijkt dat het beleidskader gedurende de periode 1998-2008 een<br />

zekere evolutie onderging m.b.t. het belang dat (en de invulling die) gegeven wordt aan<br />

de begrippen partnerschap en CV. Onder dit punt willen we nagaan of een soortgelijke<br />

evolutie terug te vinden is op het operationeel niveau (de richtlijnen en formats van<br />

DGOS voor de indiening, beoordeling en verslaggeving van een project/programma).<br />

Het toenemende belang dat gehecht wordt aan CV heeft zich niet vertaald op<br />

operationeel vlak tot eind 2008: de instrumenten voor beoordeling van programma’s<br />

(zoals beoordelingsfiches) tot en met de huidige financieringsperiode 2008-2010 waren<br />

relatief expliciet op het gebied van partnerschappen, maar bevatten nauwelijks<br />

aandachtspunten rond CV. Zowel dossierbeheerders als experts vinden dat er in het<br />

algemeen genomen te weinig richtlijnen zijn voor een eenduidige interpretatie van<br />

beoordelingscriteria. Bij de beoordeling van dossiers worden wel meestal andere DGOSbeleidsmedewerkers<br />

betrokken (bijvoorbeeld thema- en sector deskundigen).<br />

Richtlijnen voor narratieve rapportage bevatten geen elementen die NNGO’s zouden<br />

kunnen aanzetten tot reflectie over partnerschap en steun aan CV. Ook vanuit de<br />

evaluatiedienst gingen er geen impulsen uit om een reflectie over dit thema te<br />

stimuleren.<br />

In het voorstellingenschema voor het strategisch kader is de aandacht voor het<br />

partnerschap beperkt tot de vraag naar een beschrijving van de partnerprofielen: er<br />

wordt enkel vermeld dat het partnerschap een criterium vormt voor de indiening van een<br />

programma. Waaraan dit partnerschap moet beantwoorden of wat dit concreet betekent,<br />

wordt niet gepreciseerd. 84<br />

In de beoordelingscriteria voor de aanvraagdossiers waren er voor de hervorming<br />

2 criteria 85 i.v.m. CV waarvan één specifiek gericht is op de CV van de lokale partner.<br />

Voor de aanvragen van 2008-2010 zijn er beduidend meer criteria die naar<br />

partnerschappen verwijzen. Onder de rubriek “partnerschap” worden 14 criteria (in<br />

vergelijking met 3 in de beoordelingsfiche van voor de hervorming) vermeld waaraan de<br />

NNGO’s moeten beantwoorden. Zo wordt er o.a. gepeild naar de strategie van de NNGO<br />

bij de keuze van zijn partner; de gezamenlijke analyse - door de NNGO en de partner -<br />

van de situatie en de lokale context die de gemeenschappelijke formulering insluit en de<br />

betrokkenheid van de partners in de verschillende fases van het programma. Onder de<br />

rubriek “duurzaamheid” wordt gepeild naar de institutionele en beheerscapaciteiten van<br />

de partners en de mate waarin deze duurzaamheid kunnen verzekeren.<br />

Voor de nieuwe financieringsperiode (2011-2013) werden een aantal beoordelingscriteria<br />

m.b.t. CV ondersteuning toegevoegd.<br />

In de richtlijnen voor de narratieve verslagen van de programma’s wordt niets vermeld<br />

dat de partnerwerking zou kunnen bevorderen of bemoeilijken. In de richtlijnen voor de<br />

boekhoudkundige en financiële aspecten van programma’s vraagt DGOS naar een detail<br />

van de uitgaven van de partner per specifieke doelstelling. De activiteiten m.b.t. CV<br />

84 We stellen vast dat de keuze van de partner verantwoord moet worden, maar er worden<br />

vanwege DGOS geen vragen gesteld over de rol die de partner binnen de civiele maatschappij<br />

in het partnerland inneemt. Is dit een belangrijke rol? Zijn ze bijvoorbeeld betrokken in<br />

overlegstructuren?<br />

85 1. « Bevat het programma een strategie op het vlak van de empowerment/versterking van de<br />

capaciteit van de doelgroepen via vorming of andere activiteiten ? », 2. « Bevat het programma<br />

een strategie op het vlak van de versterking van de lokale partners (versterking van de<br />

capaciteit) via vorming of andere activiteiten ? »<br />

95


worden nochtans zelden als een specifieke doelstelling opgenomen. De gehanteerde<br />

terminologie van de budgetcategorieën voor CV (geformuleerd als ‘vorming’) in de<br />

financiële rapporten voor de periode 2008-2010 gaf de ongelukkige boodschap dat CV<br />

gelijk staat aan training.<br />

Tot slot stelden de evaluatoren op het terrein vast dat er grote verschillen zaten in de<br />

verplichtingen die de NNGO’s opleggen aan hun partners m.b.t. vorm en frequentie van<br />

inhoudelijke en financiële rapportage. Een aantal NNGO’s gingen een pak verder dan wat<br />

formeel door DGOS geëist werd. Bij een verhoging van deze administratieve druk m.b.t.<br />

M&E kregen de partners daarbij dikwijls te horen dat het om nieuwe verplichtingen van<br />

de back-donor ging (wat niet door DGOS werd opgelegd of gevraagd).<br />

In het interview met de dossierbeheerders gaf een meerderheid onder hen aan dat de<br />

operationalisering van de beleidskaders wat hen betreft niet ver genoeg gaat en dat zij<br />

daardoor moeite hebben om goed zicht te krijgen op de invulling van partnerschap en<br />

capaciteitsopbouw op het terrein:<br />

• zo geven ze aan dat de definitie voor “partnerschap” uit het KB van 2006 wat hen<br />

betreft te algemeen geformuleerd werd. De beoordeling van het “partnerschap”<br />

gebeurt daardoor door elke dossierbeheerder op een verschillende manier;<br />

• verschillende dossierbeheerders geven aan dat ze sinds de programmabenadering<br />

minder “zicht” hebben op de partners. Enkel als ze de partner reeds lang kennen<br />

(en al ontmoet hebben), hebben ze voldoende zicht op de positie van de partner<br />

in de civiele maatschappij. Voor het overige verlaten ze zich op het internet en de<br />

Ambassade/Attaché voor ontwikkelingssamenwerking 86 omdat de informatie van<br />

de NNGO voor hen niet voldoende helder is;<br />

• hoewel de dossierbeheerders stellen dat ze zich op de door de partner behaalde<br />

resultaten baseren om een betere kennis te verkrijgen i.v.m. de partner, geven ze<br />

tegelijk aan dat de (weinige) evaluatierapporten en monitoringverslagen hen<br />

meestal onvoldoende informatie bieden om een uitspraak te kunnen doen over de<br />

resultaten;<br />

• de CV acties die de NNGO’s financieren blijven eveneens vaag voor de<br />

dossierbeheerders. De meerwaarde van bepaalde instrumenten zoals platforms en<br />

regionale workshops voor uitwisseling is niet altijd duidelijk. Het wordt als erg<br />

moeilijk ervaren om partnerschappen te beoordelen in het kader van campagnes<br />

of advocacy. Er worden in de narratieve verslagen vaak kwantitatieve indicatoren<br />

vermeld (aantal mensen gevormd, aantal deelnemers aan een workshop) goede<br />

kwalitatieve indicatoren zijn eerder schaars. De dossierbeheerders stellen dat ze<br />

op basis van een duidelijke invulling van het begrip CV meer handvatten zouden<br />

hebben om de partnerovereenkomsten en de programma’s in dat licht te bekijken.<br />

Ze vullen aan dat er op dit vlak geen vormingsbeleid is: dossierbeheerders nemen<br />

soms zelf initiatief (bv. deelname aan de vorming georganiseerd door<br />

Coprogram).<br />

Een goede operationalisering van concepten als partnerschap en vooral<br />

capaciteitsopbouw, wordt mogelijk verhinderd door de actuele structuur van de<br />

administratie: 87 om te kunnen nagaan of een NNGO vertrekt van de behoefte van het<br />

Zuiden en relevante CV levert, is het belangrijk de context van het land waarin de NNGO<br />

werkt, te kennen. Ook om te kunnen nagaan of een NNGO in het partnerland voldoende<br />

inspanningen levert om te streven naar harmonisering, synergie en complementariteit,<br />

zowel met bestaande lokale initiatieven als met initiatieven van andere donoren, is het<br />

86 De bureaus voor ontwikkelingssamenwerking in de partnerlanden volgden tussen 2004 en 2007<br />

een 10-tal NGO’s op per jaar m.b.t. afstemming, partnerschap (een leidraad met vragen<br />

bestaat) en doeltreffendheid. Daarnaast worden ze om advies gevraagd door de<br />

dossierbeheerders bij de beoordeling van projecten en programma’s.<br />

87 Degrauwe Katrien, De Verklaring van Parijs voor NGO’s, juli 2008, p. 49-50.<br />

96


elangrijk dat de dossierbeheerder een zicht heeft op de verschillende actoren die actief<br />

zijn in het ontwikkelingslandschap van het partnerland.<br />

Momenteel gebeurt de taakverdeling binnen de Dienst Betrekkingen met NNGO’s van<br />

DGOS niet geografisch, maar per NNGO. Elke dossierbeheerder is verantwoordelijk voor<br />

een aantal NNGO’s, en behandelt dus de programma’s en projecten van die NNGO’s,<br />

ongeacht in welke landen de NNGO actief is. 88<br />

De evaluatoren stellen tot slot vast dat de operationalisering van andere beleidslijnen 89<br />

van DGOS een spanningsveld kan opleveren t.o.v. een beleid dat meer aandacht wil<br />

krijgen voor CV:<br />

− om te kunnen antwoorden op verhoogde druk om tastbare en meetbare resultaten<br />

aan te tonen bij de finale doelgroepen (in kader van Roll Back Malaria/RBM, MDG’s,<br />

armoedebestrijding), ervaren NNGO’s druk om meer op dat niveau te focussen (en<br />

dus de dienstverlening bij de doelgroepen te verbeteren), met het risico dat ten<br />

koste gaat van de ondersteuning van CV processen bij de tussenstructuren (inclusief<br />

de partners);<br />

− een verhoogde druk op accountability doet NNGO’s ook kiezen voor sterkere partners<br />

en mogelijk ook voor minder innovatieve programma’s (omdat die minder risico’s<br />

opleveren). Dit werd afgeleid uit de interviews met de NNGO’s ter voorbereiding van<br />

de terreinmissies, en ook bij de regionale coördinatoren werd hier naar verwezen;<br />

− in de beleidsdialoog worden veel NNGO’s aangesproken op de lange looptijd van hun<br />

partnerschappen. Hier werd naar verwezen door verschillende NNGO’s in de<br />

steekproef. Deze opmerkingen van DGOS, samen met een professionalisering van<br />

het identificatie- en selectieproces van partners, zorgt ervoor dat NNGO’s ook zelf<br />

kritischer gaan kijken naar de looptijd van partnerschappen. Langs de andere kant<br />

blijkt uit de evaluatie dat CV ondersteuning dikwijls een langetemijnsperspectief<br />

nodig heeft en daardoor beter kan aarden in continue en langere partnerschappen;<br />

− tenslotte bestaat het risico dat de druk om meer coherentie te hebben in de globale<br />

portefeuille van een NNGO via een programmatorische benadering (met samenhang<br />

over de landen heen), ervoor zorgt dat thema’s of benaderingen worden<br />

opgedrongen aan de partners en daardoor ten koste gaan van de coherentie in het<br />

programma van de Zuidelijke partner. Dit spanningsveld werd vastgesteld tijdens de<br />

terreinmissies bij verschillende partners.<br />

88 Een uitzondering hierop is het systeem van focal points. Elke dossierbeheerder is in principe,<br />

naast verantwoordelijke voor “zijn” NNGO’s, ook contactpersoon voor een bepaald partnerland,<br />

bijvoorbeeld indien de Belgische ambassade in dat land informatie vraagt aan de NGO-dienst.<br />

In de praktijk staan de dossierbeheerders onder tijdsdruk en dienen ze hun tijd vooral te<br />

besteden aan hun hoofdtaak, met name aan de hun toegewezen NNGO’s, en amper aan hun<br />

verantwoordelijkheid als focal point (er zijn uitzonderingen op deze situatie zoals bijvoorbeeld<br />

voor het focal point DRC).<br />

89 Het is daarbij belangrijk om te benadrukken dat die andere beleidslijnen niet noodzakelijk<br />

problematisch zijn, maar dat er dient gezorgd te worden naar een implementatie die niet ten<br />

koste gaat van ownership en aandacht voor CV processen.<br />

97


4 Conclusies en aanbevelingen<br />

Bij de bespreking van de 4 clusters in het evaluatiekader werden verschillende dimensies<br />

van CV in de betrokken NGO partnerschappen doorgelicht: (1) het beleid, de strategie en<br />

het instrumentarium van de NNGO’s, (2) de vertaling van de NNGO aanpak naar het<br />

terrein, (3) de evolutie van de capaciteit van de partners en het verband met de CV<br />

activiteiten opgezet binnen het partnerschap, en tenslotte (4) de capaciteit van de<br />

NNGO’s en DGOS om hun beleid m.b.t. CV en partnerschappen aan te passen aan snel<br />

wijzigende contexten. In dit hoofdstuk presenteren we de belangrijkste conclusies en<br />

aanbevelingen.<br />

4.1 Kwaliteit van het partnerschap als bepalende factor voor<br />

effectieve steun aan capaciteitsversterking<br />

De kwaliteit van de relatie tussen NNGO’s en hun partners in het Zuiden wordt algemeen<br />

gezien als een belangrijke component van succesvolle NGO samenwerking. Deze<br />

evaluatie bevestigt het beeld dat er voor een belangrijk aantal partnerschappen wordt<br />

getracht de relatie niet te beperken tot financiële transfers binnen een donor-ontvanger<br />

relatie, hoewel de mate waarin dit gebeurt sterk verschilt. Bij de partnerschappen in de<br />

steekproef varieert de interactie van licht (morele steun voor het werk van de partner)<br />

tot diepgaand (met sterke betrokkenheid van de NNGO in de implementatie van het<br />

partnerschap)<br />

Zowel bij de partners in het Zuiden als bij de Belgische NGO’s wordt over het algemeen<br />

gesproken in termen van gelijkwaardige en open relaties met een effectieve<br />

communicatie. We stellen echter vast dat, t.o.v. NNGO’s in bijvoorbeeld Nederland of het<br />

VK, de Belgische NGO’s in de steekproef eerder conservatief zijn met het organiseren van<br />

systematische inspraak van de zuidelijke partners in hun beleid en acties in het Noorden.<br />

De situatie ligt anders m.b.t. de inhoud van de programma’s die worden gefinancierd, en<br />

de stakeholders waar mee kan worden samengewerkt. Daarvoor laat een ruime<br />

meerderheid dan wel weer het initiatief en beslissingsrecht bij de Zuidelijke partners. Dit<br />

laatste geldt over het algemeen ook voor de besprekingen over de steun aan CV (in de<br />

mate dat deze steun expliciet was).<br />

Op basis van de analyse van de 31 partnerschappen in de terreinfase besluit de evaluatie<br />

dat de kwaliteit van de partnerschappen wordt bepaald door de volgende factoren:<br />

• een duidelijke visie, missie en niche voor de organisatie in het Zuiden/Noorden, of<br />

de wil om deze te formuleren/te zoeken (en de matching van beide partners in<br />

termen van bijvoorbeeld een gedeelde ontwikkelingsagenda, organisatiecultuur,<br />

en schaalgrootte is belangrijk);<br />

• inbedding van de organisatie in het Zuiden in bredere socio-politieke dynamieken<br />

en bereidheid om die dynamieken te verstaan om ze te kunnen beïnvloeden;<br />

• respect voor ownership en interne dynamieken van de partner, en het<br />

harmoniseren met andere financierders van de partner;<br />

• een open en continue en wederkerige dialoog nastreven met aandacht voor<br />

conflicthanteringsmechanismen;<br />

99


• aandacht voor gezamenlijke reflectie en leren;<br />

• een flexibele procesbenadering voor planning en budgettering hanteren;<br />

• focus op het afleggen van rekenschap voor resultaten, zowel naar de doelgroepen<br />

als de financierende instanties;<br />

• duidelijke meerwaarde in de samenwerking die verder reikt dan een eenmalige<br />

financieringsrelatie;<br />

• uitgewerkte strategie en traject m.b.t. de looptijd van het partnerschap en een<br />

onderbouwde exit-strategie.<br />

Erg opvallend in de evaluatie is het systematisch ontbreken van harmonisatie tussen de<br />

externe financierders (NNGO’s en andere donoren) die met een zelfde partnerorganisatie<br />

samenwerken, op een tweetal uitzonderingen na. Een tweede pijnpunt omvat het gebrek<br />

aan onderbouwde exit-strategieën bij een grote meerderheid van de partnerschappen. In<br />

een aantal gevallen werd vastgesteld dat eerder opgebouwde capaciteiten verloren<br />

gingen nadat partnerorganisaties moesten terugvallen op overlevingstrategieën door het<br />

niet kunnen opvangen van het vertrek van Belgische financieringskanalen.<br />

Aanbevelingen<br />

Aanbeveling 1 – NNGO’s zouden partnerovereenkomsten kunnen afsluiten die verder<br />

gaan dan het contract m.b.t. een specifiek programma/project. De nieuwe richtlijnen<br />

van DGOS mbt de partnerovereenkomsten voor het 2011-2013 programma geven hier<br />

een aanzet toe. Indien de NGO’s dit niet wensen op te nemen in de overeenkomst, kan<br />

overwogen worden om het bijvoorbeeld via een Memorandum of Understanding te<br />

regelen. In dergelijke overeenkomsten kunnen de gedeelde principes en waarden<br />

geëxpliciteerd en een gedeeld begrip van ‘steun aan capaciteitsversterking’ opgenomen<br />

worden. Dergelijke overeenkomsten kunnen een perspectief of een traject inbouwen<br />

m.b.t. de (maximale) duurtijd van de partnerrelatie.<br />

Aanbeveling 2 – NNGO’s staan voor de belangrijke uitdaging om meer onderbouwde<br />

exit strategieën uit te werken binnen hun partnerschappen, die verder gaan dan het<br />

vroegtijdig aankondigen van het vertrek of zoeken naar alternatieve donoren voor een<br />

partner. Dit veronderstelt een doordachte strategie bij de start van een partnerschap,<br />

het uittekenen van een flexibel traject voor de samenwerking, de verkenning van<br />

alternatieve vormen van CV voor het verhogen van de financiële en institutionele<br />

duurzaamheid van partners.<br />

Aanbeveling 3 – De NNGO’s kunnen de administratieve overlast bij hun partners<br />

verlagen en de relevantie van hun CV acties verhogen door deze meer te harmoniseren<br />

met andere financierders van de partnerorganisaties. Daarbij zouden de Belgische<br />

NGO’s hun partners meer via hun eigen lokale rapporteringsystemen kunnen laten<br />

werken waarbij de Belgische NGO de vertaalslag maakt van de ontvangen informatie<br />

naar de door DGOS opgelegde kaders. Dat moet toelaten om op een meer flexibele<br />

manier bestaande M&E systemen van de partner te gebruiken.<br />

De NNGO’s, met steun van de federatie, kunnen in dialoog treden met DGOS en<br />

andere backdonors om rapporteringvereisten minder vormelijk vast te leggen maar<br />

eerder op basis van de noodzakelijke informatienoden die gedekt dienen te worden.<br />

4.2 Capaciteitsversterking als motor voor armoedebestrijding<br />

en de promotie van democratisch bestuur<br />

De 7 individuele landenrapporten illustreren op een gevarieerde wijze waarom CV van<br />

civiele maatschappij actoren in het Zuiden meer aandacht verdient in de<br />

ontwikkelingspraktijk dan het nu krijgt. We identificeerden twee belangrijke rationales<br />

100


voor een verhoogde aandacht voor CV. Een eerste groep van partnerorganisaties biedt<br />

sociale of andere diensten aan voor groepen in de samenleving die door de lokale<br />

overheden over het hoofd worden gezien, of ze speelden in op nieuwe noden die nog niet<br />

door de staat werden opgepikt. De partnerorganisaties in die situatie hadden dikwijls<br />

nood aan CV ondersteuning, bijvoorbeeld om relevant te blijven en het hoofd te kunnen<br />

bieden aan nieuwe uitdagingen. Een tweede groep werkt aan processen van<br />

beleidsbeïnvloeding met het oog op democratische verdieping of het vervullen van een<br />

waakhondfunctie. Hier proberen de partnerorganisaties een stem te geven aan groepen<br />

in de samenleving die niet gehoord worden, zorgen ze voor een kritische lezing van het<br />

overheidsbeleid, en proberen ze dat beleid te beïnvloeden. Ook in deze context hadden<br />

de meeste partnerorganisaties nood aan CV, die bijvoorbeeld hun capaciteit versterkt om<br />

in contact te treden met organisaties die vergelijkbaar werk doen, of die vanuit<br />

internationale netwerken legitimiteit en ondersteuning kunnen aanbieden.<br />

Zowel de verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening van CSO’s, als het<br />

ondersteunen van CV bij lobby en advocacy NGO’s, vakbonden en sociale bewegingen<br />

zijn daarom essentiële componenten van het werk van de Belgische NGO’s. Als de CV<br />

steun op strategische en efficiënte manier verleend wordt, kunnen zij bestempeld worden<br />

als zeer nuttige (zoniet noodzakelijke) investeringen ten gunste van armoedebestrijding<br />

en goed bestuur.<br />

De evaluatie stelt echter vast dat een meerderheid van de NNGO’s in de steekproef geen<br />

duidelijke of coherente visie heeft van wat juist onder CV ondersteuning verstaan wordt,<br />

alhoewel het door alle actoren als een belangrijk onderdeel van de werking wordt<br />

aangeduid. Sommige NNGO actoren reduceren CV tot het versterken van de partners op<br />

dergelijke manier dat ze de afgesproken activiteiten kunnen uitvoeren en kunnen voldoen<br />

aan de rapporteringvereisten van DGOS. Andere NNGO’s gebruiken het concept van CV<br />

schoorvoetend omdat het nu eenmaal deel uitmaakt van het huidige<br />

ontwikkelingsdiscours, maar vinden de onderliggende principes in tegenspraak met het<br />

streven naar gelijkwaardige partnerschapsrelaties. En nog andere actoren proberen hun<br />

partners zo te kneden dat ze een evenbeeld van hun eigen organisatie worden.<br />

Veel aspecten van de manier waarop de NNGO’s aan CV ondersteuning doen zijn niet<br />

expliciet en gedocumenteerd (slechts bij een derde van de partnerschappen troffen we<br />

een onderbouwde aanpak aan). De evaluatie bouwde daarom zelf een kader op om de CV<br />

aanpak in kaart te brengen, en een maakte daarbij een onderscheid tussen 5 groepen.<br />

Daarbij was er niet enkel oog voor expliciete CV activiteiten (vorming, investeringen in<br />

infrastructuur, verbeteren van organisatieprocessen) maar werd er ook gekeken naar<br />

acties die CV niet als een hoofddoel hebben, maar eventueel wel een belangrijke bijdrage<br />

leverden aan CV processen. Er werd vastgesteld dat de reden waarom NNGO’s aan CV<br />

doen bij hun partners (de agenda voor CV) bepalend is voor de manier waarop ze CV<br />

processen organiseren en implementeren. Voor elke groep werd er verwezen naar<br />

sterktes en zwaktes/risico’s in de aanpak.<br />

Aanbevelingen<br />

Aanbeveling 4 – De NNGO’s in de steekproef tonen een verschillende graad van<br />

explicitering en expertise voor de verschillende dimensies van een CV aanpak. Wij<br />

menen dat het aangewezen is dat de NNGO’s zich duidelijker uitspreken over hun<br />

steun aan processen van CV. Daarbij moet er aandacht gaan naar het versterken van<br />

het hoofd (doelstellingen), ruggengraat (waarden en principes), armen (tools en<br />

methoden) en benen (bouwstenen) van de huidige CV aanpak, en het bewaken van de<br />

coherentie tussen die dimensies. De CV aanpak dient daarbij sterker vertaald te<br />

worden naar het type van actoren waarmee de NNGO’s samenwerken en de context<br />

waarbinnen die functioneren. Goede praktijken bij NNGO’s van groep 1, 2 en 3 kunnen<br />

versterkt en gedeeld worden.<br />

101


4.3 CV als een endogeen niet-lineair proces, kwetsbaar voor<br />

onderbrekingen in externe ondersteuning<br />

De evaluatie vertrok van de assumptie dat CV een endogeen, niet lineair<br />

ontwikkelingsproces is, dat sterk wordt beïnvloed door de interne en externe factoren. De<br />

bevindingen van deze evaluatie bevestigen dit opnieuw. De partnerorganisaties die zich<br />

significant versterkten over de jaren deden dat op basis van endogene processen en door<br />

expliciete en volgehouden keuzes van het management of andere teams in de<br />

organisaties. Bij sommige organisaties was dat zonder veel inbreng van externe<br />

financierders, bij andere speelden die wel een belangrijke rol, maar steeds aangestuurd<br />

en met het ownership vanuit de organisatie zelf. Ownership op zichzelf is geen voldoende<br />

voorwaarde voor een gezond CV proces. Cruciaal daarbij was de kritische houding van de<br />

organisaties en in hoeverre zij zichzelf onder de loep willen nemen.<br />

De voorbeelden van niet-lineaire CV ontwikkelingen bij de partnerorganisaties zijn legio,<br />

en de oorzaken zeer divers. Soms veranderde de beleidsomgeving, zoals in Zuid-Afrika<br />

waardoor de politieke NGO’s na Apartheid op zoek moesten naar nieuwe vormen van<br />

interactie met de politieke klasse aangezien deze nu bevolkt werd met voormalige<br />

strijdmakkers. Soms veranderde de institutionele set-up van een partner waardoor er<br />

interne oppositie ontstond tegen hervormingsplannen en soms was het wijzigende beleid<br />

van de Belgische NGO dat vergaande consequenties had voor de zuidelijke partner.<br />

Aangezien verschillende interne en externe factoren een invloed hebben op de capaciteit<br />

van organisaties, factoren waar men vaak geen invloed op heeft, is het moeilijk om een<br />

rechtlijnig (lineair) en oorzakelijk verband te leggen tussen CV activiteiten en hun<br />

resultaten. Dit heeft gevolgen voor de monitoring en evaluatie van CV-processen waarbij<br />

deze (interne en externe) factoren voldoende opgevolgd en bestudeerd moeten worden.<br />

De tijdsfactor komt sterk naar voor als een derde aandachtspunt in de evaluatie. De<br />

meeste partnerorganisaties kampten met de nodige institutionele uitdagingen op korteof<br />

middenlange termijn, en dat gold zelfs voor de sterksten onder hen. De precaire<br />

situatie van veel civiele maatschappij actoren lijkt alles te maken te hebben met de<br />

complexe en soms vijandige omgeving waarin de meeste opereren, waardoor ze<br />

regelmatig onder druk komen te staan, bijvoorbeeld door wijzigend overheidsbeleid of<br />

nieuwe internationale beleidslijnen. Daarnaast zijn de meeste CSO’s relatief kleine<br />

organisaties en daardoor erg gevoelig aan wijzigingen in de personeelssituatie,<br />

financiering, enz. We argumenteren daarom in de evaluatie dat het bij de ondersteuning<br />

van dit soort actoren nog belangrijker is dan bij andere types van actoren om continuïteit<br />

te voorzien en daarbij, indien mogelijk en relevant, een lange termijn traject uit te<br />

zetten.<br />

Uit de evaluatie blijkt ook dat de partnerorganisaties in veel gevallen nood hebben aan<br />

ondersteuning die verder reikt dan het louter versterken van hun capaciteit om projecten<br />

en programma’s te implementeren. De CV ondersteuning moet kunnen inspelen op de<br />

vele en dikwijls onvoorziene ontwikkelingen in de levenscyclus van de<br />

partnerorganisaties. Organisaties dienen benaderd te worden als open systemen en de<br />

steun aan CV moet in dit perspectief geplaatst worden. Een model dat hierbij<br />

ondersteuning kan bieden is het ECDPM-model met de vijf core capabilities. Met dit<br />

model worden de NGO’s uitgenodigd om naar de organisatie als een systeem te kijken en<br />

verder te kijken dan de directe operationele noden van een partnerorganisatie.<br />

Aanbevelingen<br />

Aanbeveling 5 – steun aan CV vereist vaak een lange termijn traject, dat waarschijnlijk<br />

de looptijd van een specifiek programma kan overschrijden. Hiermee dient rekening<br />

gehouden te worden in de formulering van programma’s en de opmaak van<br />

partnerovereenkomsten. Daarbij is het van belang dat de partnerorganisatie blijvend<br />

steun ontvangt voor opgestarte CV-trajecten, zij het door de Belgische NGO, zij het<br />

door een andere donor.<br />

102


Aanbeveling 6 – de NNGO’s die sterk willen inzetten op CV dienen aangepaste M&Esystemen<br />

te ontwikkelen voor de opvolging van CV-trajecten, die zoveel mogelijk<br />

geharmoniseerd zijn met bestaande M&E procedures van de partner en met die van<br />

andere externe financierders. Omwille van de complexiteit en snel wijzigende realiteit<br />

van CV processen is er nood aan flexibele, participatieve en procesgerichte kaders, die<br />

bovendien afgestemd zijn op de core-capaciteiten en de werkomgeving van de partners<br />

waarmee wordt samengewerkt. Die monitoringprocessen kunnen best op regelmatige<br />

basis aangevuld worden met evaluatie-oefeningen die meer een externe audit en<br />

ijkingsfunctie vervullen, opnieuw uitgewerkt in overleg met andere financierders. De<br />

ervaringen met monitoring van CV bij NNGO’s in groep 1 en 3 kunnen als inspiratie<br />

dienen, samen met recent opgestarte initiatieven in andere landen, bijvoorbeeld in<br />

Nederland (PSO leerwerktrajecten, 2010) en de VK (Intrac, 2009, ‘M&E of capacity<br />

building’). De federaties zouden hun leden hierin kunnen ondersteunen.<br />

Aanbeveling 7 – We dagen de NNGO’s uit om niet alleen in te zetten op het<br />

downstream (technische, operationele implementatiecapaciteit) versterken van hun<br />

partners maar ook aandacht te geven aan upstream processen (beleid, strategie, visie<br />

en missie, institutioneel kader, enz.). Het ECDPM model met de vijf core capabilities is<br />

een handig instrument om naar de huidige praktijk van CV te kijken. We nodigen de<br />

NNGO’s uit om bij CV niet alleen te focussen op core capability 2 (operationele<br />

capaciteit om ontwikkelingsdoelen te realiseren) en 3 (capaciteit om relaties aan te<br />

gaan en fondsen te verwerven) maar naar het geheel van de vijf core capabilities te<br />

kijken.<br />

4.4 Voorwaarden voor effectieve en efficiënte externe<br />

ondersteuning van CV<br />

We vinden in alle landen voorbeelden van partnerschappen die succesvol zijn en ook op<br />

het vlak van CV een bijdrage hebben kunnen leveren. De volgende kernfactoren blijken<br />

cruciaal te zijn voor Noordelijke NGO’s om aan effectieve CV te doen:<br />

Noodzakelijke capaciteiten van de NNGO:<br />

• sterke identiteit, visie en missie van de NNGO: Dit resulteert in een duidelijke<br />

expertise en maakt het mogelijk om vanuit de eigen meerwaarde gerichte en<br />

relevante CV activiteiten te ondersteunen bij de partners;<br />

• voldoende capaciteit op het terrein om contextuele en institutionele analyses te<br />

maken over de situatie van hun partner, die vervolgens kunnen ingezet worden<br />

voor het begeleiden van CV processen van de partner;<br />

• duidelijke visie op CV en de vertaling naar instrumenten/benaderingen;<br />

• capaciteit om leerprocessen te systematiseren.<br />

Ontwerp en implementatie van CV processen:<br />

• creativiteit en flexibiliteit in het verlenen van CV ondersteuning, aangepast aan de<br />

wijzigende noden van de partners: mix van expliciete en impliciete CV<br />

activiteiten;<br />

• ownership van CV processen bij lokale partner houden;<br />

• multi-actoren benadering: indien men in een volwaardige analyse rekening houdt<br />

met het multidimensioneel karakter van veel armoedeproblemen, komt men bijna<br />

automatisch tot CV ontwerpen die verder gaan dan een exclusieve 1 op 1 relatie<br />

met 1 partner;<br />

• experimenteren met kleinschalige CV acties, en op basis van sterke M&E<br />

processen lessen trekken uit wat werkt in een bepaalde context om op een<br />

grotere schaal toe te passen.<br />

103


De indeling van de partnerschappen in een vijftal verschillende benaderingen, en de<br />

duiding van sterke en zwakkere punten van elke benadering, biedt opportuniteiten voor<br />

de identificatie van verbeteringspunten. Daarbij dringen verschillende keuzes zich op,<br />

zoals:<br />

• hands-on of hands-off aanpak - In de meeste gevallen is een globale hands-off<br />

aanpak te verkiezen om het ownership en de duurzaamheid van het CV proces<br />

niet in gevaar te brengen. Een globale hands-off benadering betekent echter niet<br />

dat er eventueel voor specifieke aspecten van de CV strategie een meer hands-on<br />

aanpak gevolgd wordt. Zo kan een gezamenlijke diagnose van de CV noden nuttig<br />

zijn, eventueel in overleg met andere financierders. In bepaalde gevallen kan het<br />

ook verdedigbaar zijn om meer hands-on te interveniëren bijvoorbeeld m.b.t. tot<br />

bepaalde centrale waarden van het partnerschap (bv. op het vlak van het gender<br />

beleid van de partner, ...). De hands-on activiteiten op dit upstream niveau<br />

(waarden, beleid, strategie, visie) mogen echter niet raken aan de identiteit van<br />

de organisatie. In een echt partnerschap houdt een hands-on aanpak bovendien<br />

een bepaalde wederkerigheid in. De partner moet dan de kans gegeven worden<br />

om ‘hands-on’ tussen te komen voor de verdediging van bepaalde waarden van<br />

het partnerschap of voor het duiden op CV noden van de NNGO, bijvoorbeeld door<br />

inspraak van de partner in het beleid van de Belgische NGO;<br />

• kennisoverdracht, learning by doing, adviseren, joint practice development, enz. –<br />

de instrumenten voor CV zijn legio, toch stellen we nog steeds een sterke focus<br />

op klassieke kennisoverdracht vast. Met name in de instrumentele<br />

partnerschappen is CV meer gericht op kennisoverdracht, terwijl er in de<br />

normatieve partnerschappen meer gewerkt wordt volgens de principes<br />

kennisuitwisseling en gezamenlijke kennisopbouw. De vraag stelt zich welke<br />

aanpak het meest geschikt is. Uit de evaluatie blijkt dat meer klassieke vormen<br />

van kennisoverdracht goed werken voor bepaalde technische noden, vooral<br />

wanneer de nieuwe vaardigheden direct kunnen toegepast worden in de nieuwe<br />

werkomgeving. Langs de andere kant, voor meer softe capaciteiten (leiderschap,<br />

good governance, ...) en voor meer complexe capaciteitsnoden waarvoor er geen<br />

pasklaar antwoord is (bv., hoe kan ik een autoritaire overheid sensibiliseren voor<br />

een bepaalde thematiek) zijn andere instrumenten zoals bijvoorbeeld advisering<br />

of coaching eerder aangewezen. We vonden ook enkele goede voorbeelden van<br />

meer collaboratieve vormen van CV, waarbij de verschillende actoren hun<br />

expertise samen leggen en die toepassen op een praktisch probleem (joint<br />

practice development 90 );<br />

• inzet van externe technische assistenten of lokale service providers – er is een<br />

trend merkbaar van het verminderen van de inzet van externe technische<br />

assistenten en coöperanten. De meeste Belgische NGO’s maken wel gebruik van<br />

regionale coördinatoren. Deze regionale coördinatoren nemen sterk verschillende<br />

rollen op m.b.t. CV in de partnerschappen. Uit de evaluatie blijkt dat ze een<br />

belangrijke rol kunnen spelen in CV-ondersteuning. Daarbij zijn we van mening<br />

dat de meerwaarde van deze regionale coördinatoren duidelijk moet zijn t.o.v. de<br />

inzet van lokale service providers. We stellen vast dat er nog te weinig beroep<br />

gedaan wordt op lokale service providers, die - zelfs in de landen met een<br />

zwakkere civiele maatschappij - vaak aanwezig zijn. Uit de interviews bleek dat de<br />

meerwaarde van ongeveer de helft van de regionale coördinatoren vooral ligt in<br />

het leveren van legitimiteit van een lokale NGO of het faciliteren, het bemiddelen<br />

in politiek gevoelige dossiers en voorzien van een ‘soft interface’ tussen de<br />

partner en het hoofdkantoor van de NNGO. Slechts de helft speelde ook een<br />

ondersteunende of faciliterende rol bij CV processen.<br />

90 Zie evaluatievraag 3 (bij sectie over downstream en upstream aanpak)<br />

104


Aanbevelingen<br />

Aanbeveling 8 – Goede context- en institutionele analyses zijn belangrijke<br />

voorwaarden om een geslaagd CV-traject neer te zetten. Wij nodigen de NNGO’s<br />

uit om hier meer in te investeren. Voor de keuze van CV-strategieën bevelen we<br />

de NNGO’s aan om meer te experimenteren met niet klassieke of voor de<br />

handliggende vormen van CV ondersteuning. Het model van de verschillende<br />

routes en het overzicht van welke CV-strategieën succesvol kunnen zijn, kan<br />

hierbij een hulpmiddel zijn (zie tabel 26). Er is nood om in te zetten op andere<br />

werkvormen dan vormingen en partnermeetings. Het is daarbij van belang de<br />

efficiëntie van bepaalde werkvormen van CV ondersteuning stelselmatig te<br />

bevragen.<br />

Aanbeveling 9 – De evaluatoren zijn van mening dat de NNGO’s meer moeten<br />

investeren in de ontwikkeling van lokale CV expertise (door hier meer beroep op te<br />

doen of door deze partnerorganisaties als partner op te nemen in de<br />

partnerportefeuille). Een duurzaam CV beleid bouwt voldoende lokale CV expertise<br />

op die op termijn de rol van de Belgische NGO’s en andere actoren kan<br />

overnemen. Dit is niet enkel nodig voor CV expertise m.b.t. technische noden,<br />

maar voor het gehele CV begeleidingstraject, inclusief het ontwerpen en<br />

implementeren van complexe CV trajecten (multi-stakeholder processen, enz.).<br />

Aanbeveling 10 – Op sectorniveau zou men kunnen overwegen om de TA<br />

ondersteuning meer te poolen. Niet elke NGO kan expertise leveren op alle<br />

thema’s waar CSO’s in Zuiden nood aan hebben. Als TA’s gekoppeld worden<br />

kunnen alle partners sneller beroep doen op bepaalde technische expertise (vb.<br />

water bij Protos, lokale economische ontwikkeling bij TRIAS, ontwikkeling van<br />

productieketens bij Vredeseilanden, coöperatieven bij WSM enz.). Dit is een rol die<br />

door de koepel of de federaties opgenomen kan worden. Deze rol ligt bijvoorbeeld<br />

al in de lijn van de besluiten van het toekomstcongres van 11.11.11 (2009) dat de<br />

koepel voor Vlaamse NGO’s een rol toedicht m.b.t. meer coördinatie van de<br />

regionale kantoren).<br />

4.5 Groeiende beleidsaandacht m.b.t. CV maar financiering en<br />

beheersinstrumenten nog in kinderschoenen<br />

De evaluatie stelt vast dat er een consensus heerst over het belang van CV op alle<br />

niveaus in de hulpketting, zowel bij de partners in het Zuiden, de NNGO’s als bij DGOS.<br />

In lijn met de internationale ontwikkelingsagenda stellen we bij de Belgische<br />

administratie en de minister een verhoogde aandacht vast voor CV. Dat vertaalt zich<br />

naar referenties in een nieuw akkoord tussen de overheid en de NNGO’s, maar ook in het<br />

voornemen om CV te integreren in bestaande beleidsinstrumenten. Er bestaan echter<br />

een aantal spanningsvelden die dit voornemen kunnen belemmeren:<br />

• het huidige overheidsbeleid met een verhoogde nadruk op resultaatsgericht<br />

beheer, het behalen van de MDG’s en andere doelstellingen van<br />

armoedebestrijding zorgden ervoor dat de nadruk kwam te liggen op de<br />

veranderingen die behaald worden bij de uiteindelijke doelgroep, bij voorkeur<br />

tastbare en kwantificeerbare veranderingen. Die tendens dreigt de NNGO’s te<br />

doen kiezen voor het ondersteunen van downstream processen (bv.<br />

dienstverlening verbeteren op het niveau van de begunstigden), ten koste van de<br />

ondersteuning van upstream CV bij de partnerorganisaties (visie,<br />

beleidsbeïnvloeding, …);<br />

• een beleid dat sterk aanstuurt op rekenschap afleggen (accountability) op<br />

financieel- en inhoudelijk vlak, heeft er ongewild toe geleid dat NNGO de risico’s<br />

willen minimaliseren, waardoor partners met veel CV noden uit de boot dreigen te<br />

105


vallen, en experimenteren met alternatieve CV strategieën niet aangemoedigd<br />

wordt;<br />

• de financieringskaders en beoordelingscriteria lijken vooral gericht op<br />

partnerschappen met traditionele ontwikkelingsNGO’s in het Zuiden, en houden<br />

weinig rekening met de specifieke realiteit, beperkingen en noden van andere<br />

types van CSO’s (vakbonden, sociale bewegingen, mensenrechtenorganisaties,<br />

...), die soms een meer indirecte relatie hebben met de finale begunstigden en<br />

daardoor moeilijker de gevolgen van CV bij de finale begunstigden kunnen<br />

aantonen;<br />

• de NNGO’s ervaren druk vanuit de overheid om de looptijd van partnerschappen<br />

in te korten, terwijl de evaluatie aangeeft dat een lange termijn perspectief<br />

essentieel is voor meer complexe vormen van CV;<br />

• de verhoogde druk om coherentie na te streven binnen de programma’s van een<br />

NNGO’s, heeft er in bepaalde gevallen toe geleid dat NNGO’s thema’s en<br />

benaderingen bij de partners in het Zuiden zijn gaan “opdringen” wat leidt tot<br />

coherentie van het programma van de NNGO’s maar daarom niet de meest<br />

relevante (en coherente) aanpak is voor het programma van de Zuidelijke<br />

partner. De kans is reëel dat steun aan CV m.b.t. die aanbodgestuurde thema’s<br />

tot weinig reële CV zal leiden.<br />

DGOS is begonnen aan een inhaalbeweging op het vlak van CV. De NGO-dienst<br />

onderneemt bijvoorbeeld acties om CV binnen te brengen in de beoordelingskaders van<br />

de NNGO’s. Deze grote evaluatie is ook een belangrijke opportuniteit om lessen te<br />

trekken op het vlak van CV. Toch ziet het evaluatieteam een nood aan een verdere<br />

operationalisering van het CV beleid naar concrete beleidslijnen, strategiedocumenten,<br />

beoordelingscriteria, interne expertiseopbouw, enz.. Een valkuil die dient vermeden te<br />

worden is om die te beperken tot een aantal formalistische criteria (bv., het uitvoeren<br />

van een organisational capacity assessment). De evaluatie leert dat er in verschillende<br />

contexten en bij verschillende soorten van actoren, andere CV strategieën nodig zijn. Die<br />

nood aan diversiteit dient ook gereflecteerd te worden in het beleidskader dat wordt<br />

uitgewerkt. 91 Tenslotte dienen ook de budgettaire instrumenten van de NNGO’s<br />

gescreend te worden op coherentie, en het vermijden van budgetcategorieën zoals<br />

91 Omdat organisaties die vooral aan politieke beleidsbeïnvloeding doen grotere problemen<br />

hebben om vooruit te plannen, hebben heel wat donoren hiervoor aangepaste<br />

financieringssystemen uitgewerkt: enkel die organisaties die al flink wat resultaten hebben<br />

neergezet en die organisatorisch (duidelijke missie, visie, niche, interne en externe audit, eigen<br />

M&E systeem, transparant en efficiënt beheerssysteem, duidelijk organigram, …), institutioneel<br />

(deel uitmakende van de relevante netwerken, actieve en meerwaarde rol binnen civiele<br />

maatschappij) tegemoetkomen aan een aantal redelijk hoog opgelegde standaarden krijgen<br />

een ‘kaderovereenkomst’ die core-funding garandeert voor een aantal jaren, met zeer lichte<br />

administratieve last, maar wel een degelijke evaluatie op het einde van de rit. M.a.w. die<br />

organisaties die al ‘good performers’ zijn krijgen de ruimte om hun politiek werk verder te<br />

zetten. De organisaties die zich meer richten op strikte service delivery, zonder zich te mengen<br />

in de complexe uitdagingen van de politiekinstitutionele dimensies van ontwikkeling hebben<br />

vaak betere controle over de factoren die hun producten kunnen beïnvloeden. Strikte planning<br />

en vooropgestelde resultaten halen is minder problematisch dan voor de eerste categorie<br />

organisaties. Deze service delivery organisaties krijgen financiering maar ook zware<br />

administratie opgelegd. De cofinancieringssystemen van zowel DFID, Ierland, Denemarken,<br />

Finland, Nederland en Zweden evolueren in deze richting.<br />

106


‘vorming’ 92 , die impliciet het signaal geven dat steun aan CV gelijk staat aan klassieke<br />

vorming.<br />

Aanbevelingen<br />

Aanbeveling 11 – DGOS zou kunnen overwegen om een onderscheid maken tussen de<br />

beoordelingscriteria en rapporteringvereisten van NNGO’s die bezig zijn met<br />

klassieke, outputgerichte NGO-programma’s inzake armoedebestrijding en<br />

dienstverlening in sociale sectoren (bv. medische programma’s en sommige<br />

landbouwprogramma’s) en zij die bezig zijn met ontwikkelingsprocessen die<br />

complexer zijn omdat ze naast ontwikkelingsoutputs ook inzetten op ‘state building’,<br />

goed bestuur, maatschappijopbouw en structurele CV van CSO’s (bv. CV in een multiactoren<br />

benadering, CV van politieke NGO’s, vakbonden, enz.). Vanuit het<br />

complexiteitsdenken groeit internationaal het inzicht dat die tweede groep een meer<br />

lerende aanpak dient te volgen, en met M&E afgestemd op wat realistisch kan gemeten<br />

worden in deze context. 93 De DGOS regelgeving van 2006 mbt het onderscheid tussen<br />

project- en programmaNGO’s had in die richting kunnen evolueren, maar heeft in de<br />

praktijk geleid tot een ruime groep van programmaNGO’s waardoor de mogelijkheid tot<br />

versoepeling van kaders beperkt was.<br />

Aanbeveling 12 – DGOS kan duidelijker communiceren dat resultaatsgericht beheer<br />

ook kan betekenen dat: (1) er resultaten worden voorgelegd van CV processen met de<br />

directe partners (en er dus aparte resultaten kunnen geformuleerd worden die<br />

betrekking hebben op CV van partners), (2) dat er gewerkt kan/moet worden met<br />

zwakkere partners die legitimiteit en maatschappelijke relevantie hebben, en (3) dat<br />

lange looptijden aanvaardbaar zijn in geval van een duidelijk en duurzaam traject.<br />

92 Voor de indeling van hun budgetcategoriëen voor de rapportering aan DGOS gebruiken heel<br />

wat NNGO’s onder de categorie ‘werkingskosten’ of ‘functionering’ nog steeds de term ‘vorming’<br />

om al hun acties op het vlak van CV in onder te brengen. Dat taalgebruik zorgt voor<br />

ongewenste neveneffecten aangezien men op bepaalde niveaus direct aan klassieke vorming<br />

denkt wanneer er CV processen worden uitgewerkt. (Voor bepaalde indirecte actoren, zoals<br />

VVOB en APEFE, legt DGOS zelf tot op heden de categorie ‘vorming’ op voor de financiële<br />

verslaggeving).<br />

93 Er wordt meer en meer een onderscheid gemaakt op basis van bepaalde parameters tussen<br />

ontwikkelingsprocessen die ‘complicated’ zijn (ingewikkeld) en processen die ‘complex’ zijn.<br />

(Snowden, 2007; Crawford, 2004).<br />

107


Aanbeveling 13 – DGOS zou een proactief beleid kunnen uitbouwen om de NNGO’s te<br />

stimuleren hun CV aanpak verder te professionaliseren (naar het voorbeeld van,<br />

bijvoorbeeld, de introductie van de programma-aanpak). Wij denken daarbij aan<br />

volgende mogelijkheden:<br />

a) DGOS kan een aantal minimumstandaarden zetten waaraan NNGO’s moeten<br />

voldoen om medefinanciering te krijgen voor CV-programma’s, bijvoorbeeld (1)<br />

een duidelijke visie op CV, (2) de capaciteit hebben om omgevingsanalyses te<br />

doen en relevante partners te selecteren, (3) over een solide set van<br />

partnerschapsprincipes beschikken, interventiestrategieën en CV tools, (4)<br />

aangeven hoe CV opgevolgd en geëvalueerd zal worden; (5) duidelijke exitstrategieën.<br />

Deze elementen worden dan ook opgenomen in de<br />

beoordelingscriteria en de beleidsdialoog;<br />

b) er zouden ook afspraken gemaakt kunnen worden dat NNGO’s binnen hun<br />

programma portefeuille een deel van het budget kunnen besteden voor het<br />

uitproberen van experimenten, indien ze kunnen aantonen dat ze de nodige<br />

leersystemen opzetten om te leren wat werkt en wat niet, en dat er strategieën<br />

zijn voor een schaalvergroting van de pilootprojecten die werken;<br />

c) DGOS kan een sensibiliseringsrol en voorbeeldrol opnemen door bijvoorbeeld het<br />

belang van CV aan te kaarten in de beleidsdialoog, specifieke evaluaties op te<br />

zetten over CV, zelf deel te nemen aan professionele netwerken over CV of<br />

dergelijke netwerken te ondersteunen, een studiedag of conferentie<br />

ondersteunen m.b.t. CV.<br />

Aanbeveling 14 – Bewaken van voldoende flexibiliteit van de financieringskaders zodat<br />

een brede waaier van CV processen kunnen gefinancierd worden. Aangezien CV<br />

processen in organisaties geen lineair traject volgen, en slechts in beperkte mate op<br />

voorhand kunnen uitgetekend worden, dienen de budgetlijnen voor CV voldoende<br />

flexibel te zijn. Daarbij is er ook nood aan budgetten die de partner toelaten om<br />

endogene processen van CV te versterken, zodat die kan inspelen op moeilijk planbare<br />

en opkomende opportuniteiten voor CV (bijvoorbeeld als gevolg van het aanboren van<br />

een nieuw thema, een wissel in de personeelsbezetting, een wijzigend beleidskader,<br />

enz);<br />

4.6 Structuren en processen voor inhoudelijke<br />

kwaliteitscontrole en kennisdeling m.b.t. CV zijn beperkt<br />

De evaluatie stelt vast dat de NNGO’s op verschillende snelheden zitten m.b.t. hun<br />

beleid, strategieën en activiteiten t.o.v. CV. Een aantal NNGO’s hebben hier een<br />

speerpunt van gemaakt, maar het is voorlopig een kleine minderheid die investeert ofwel<br />

via de medewerkers methodologie/kwaliteitscontrole, of via functies gelinkt aan M&E of<br />

organisational learning. We stellen vast dat er in de partnerschappen weinig ruimte is<br />

voor gezamenlijk leren en het documenteren van good practices. Toch is ook voor de<br />

voortrekkers de aandacht voor CV relatief recent en dient de expertise continu aangepast<br />

te worden aan nieuwe inzichten, bijvoorbeeld op het vlak van CV van multi-actoren<br />

benaderingen, nieuwe sociale bewegingen, enz.<br />

Aanbevelingen<br />

Aanbeveling 15 - De Belgische NGO’s dienen te investeren in de ontwikkeling van de<br />

eigen expertise i.v.m. beheer van partnerrelaties en strategieën voor CV. Hiertoe<br />

dienen de eigen leervragen geëxpliciteerd en een aangepast leertraject uitgewerkt te<br />

worden. Daarbij wordt dit leren best gekoppeld aan de praktijk waarbij pilootprojecten<br />

of experimenten opgezet kunnen worden, de ervaringen gedocumenteerd en lessen<br />

geformuleerd worden.<br />

108


Aanbeveling 16 - De meeste NNGO’s hebben beperkte budgetten voor het financieren<br />

van eigen leerprocessen en opzetten van eigen leertrajecten. De evaluatie kon niet in<br />

detail analyseren in hoeverre dit een gevolg is van interne beleidskeuzes van de<br />

NNGO’s of een gevolg is van beperking in de financieringsmodaliteiten van DGOS. In<br />

de praktijk blijkt dat leertrajecten dikwijls een lage prioriteit krijgen wanneer het<br />

(beperkte) budget verdeeld moet worden over programma’s en de eigen interne<br />

werking. Gezien het belang van professionele steun aan CV en de effecten daarvan op<br />

de ontwikkeling van de civiele maatschappij in het Zuiden, kan overwogen worden om<br />

de rol van de federaties in die richting te verfijnen/expliciteren, en te zorgen dat er de<br />

nodige modaliteiten zijn om die rol op te nemen. De federaties kunnen dus een grotere<br />

rol opnemen inzake de interne capaciteitsopbouw van de leden m.b.t. steun aan<br />

processen van CV. Aangezien CV een dergelijke belangrijke rol zal opnemen in de<br />

sector van ontwikkelingssamenwerking de komende jaren, valt het te overwegen om<br />

hiervoor binnen de federaties iemand vrij te stellen die leertrajecten m.b.t. CV kan<br />

ontwikkelen en begeleiden.<br />

Aanbeveling 17 - Interne kennisopbouw binnen DGOS- Ook de NGO-dossierbeheerders<br />

van de NGO dienst van DGOS en andere medewerkers van thematische diensten<br />

dienen zich verder te verdiepen en specialiseren m.b.t. de specifieke rol van civiele<br />

maatschappij actoren in ontwikkelingslanden en hoe die kan versterkt worden via CV.<br />

109


Bijlagen<br />

Overzicht<br />

1. Management Response DGD<br />

2. Management Response Acodev<br />

3. Management Response Coprogram<br />

Beschikbaar op de hierbij ingesloten CD-ROM of bij de Dienst Bijzondere Evaluatie:<br />

4. Referentietermen van de evaluatie<br />

5. Samenvatting van de methodologische nota en voorstelling van evaluatiekader<br />

6. Basisinformatie over de steekproef: indeling volgens selectiecriteria<br />

7. Fiches van de 40 partnerschappen<br />

8. Oplijsting landenrapporten<br />

9. Overzicht van organisaties en consultants in het consortium<br />

10. Lijst van geconsulteerde documenten<br />

111


112


Management Response van de Directie Generaal<br />

Ontwikkelingssamenwerking<br />

1. Algemeen<br />

De evaluatie van “NGO-partnerschappen op het vlak van capaciteitsversterking” richt zich<br />

in de eerste plaats naar NGO’s. Een belangrijke bijdrage van deze evaluatie is dat zij kan<br />

dienen als inspiratiebron voor NGO’s om hun beleid rond capaciteitsversterking verder uit<br />

te bouwen en te diversifiëren: verschillende routes, verschillende niveaus (zogenaamd<br />

hoofd, rug, armen, benen), verschillende aanpakken (hands off/hands on,<br />

upstream/downstream, andere vormen van capaciteitsversterking dan klassieke<br />

vorming…) en verschillende soorten capaciteiten waaraan aandacht moet besteed<br />

worden.<br />

De evaluatie behelst de periode 1998-2008. Er kan vastgesteld worden dat vele<br />

aanbevelingen al voor een stuk beantwoord worden in de afspraken die werden gemaakt<br />

in het Akkoord van 4 mei 2009 tussen de Minister en de NGO-sector. Deze afspraken van<br />

het Akkoord werden ook reeds geïntegreerd in de instrumenten die DGOS zal hanteren<br />

voor de nieuwe NGO-programma’s van 2011-2013. Deze instrumenten, met name het<br />

voorstellingsschema en de beoordelingsfiche, werden reeds eind 2009 aan de NGO-sector<br />

overgemaakt. Hoewel het eindrapport van deze evaluatie pas beschikbaar is op het<br />

moment dat de meeste NGO’s al op het einde zijn van de voorbereiding van hun nieuwe<br />

driejarenprogramma’s, zullen vele aanbevelingen dus toch al in aanmerking kunnen<br />

genomen worden bij de beoordeling ervan. Op sommige vlakken kunnen de instrumenten<br />

van DGOS meer geëxpliciteerd worden, of zouden er nieuwe elementen moeten<br />

toegevoegd worden. Dit zal gebeuren bij de eerstvolgende herziening van de<br />

beoordelingsfiche en het voorstellingsschema voor NGO-programma’s.<br />

De evaluatie stelt in het algemeen vast dat DGOS capaciteitsversterking wel belangrijk<br />

vindt voor de niet-gouvernementele samenwerking, maar dat de operationele vertaling<br />

hiervan ontbreekt. Eenzelfde vaststelling werd gedaan bij de Peer Review op het vlak van<br />

gouvernementele samenwerking, waar aan DGOS werd aanbevolen om een strategisch<br />

kader voor capaciteitsversterking te ontwikkelen. Het lijkt ons dan ook een goede optie<br />

om beide aanbevelingen gezamenlijk aan te pakken, en bij het uitwerken van zulk<br />

strategisch kader ook een luik niet-gouvernementele samenwerking te voorzien.<br />

Vooraleer een reactie te geven op de aan DGOS gerichte aanbevelingen, wensen we ook<br />

een aantal kritische bedenkingen over voorliggende evaluatie te maken.<br />

Ten eerste betreurt DGOS de vertraging van 6 maanden die de evaluatie heeft<br />

opgelopen. Oorspronkelijk was het eindrapport voorzien voor eind 2009, waardoor NGO’s<br />

ruimschoots de tijd zouden gehad hebben de aanbevelingen en conclusies te integreren<br />

in hun nieuwe driejarenprogramma 2011-2013. NGO’s zaten nu reeds in de eindfase van<br />

de voorbereiding van deze nieuwe programma’s op het moment dat het eindrapport van<br />

de evaluatie gepubliceerd werd. Wil een evaluatie van indirecte actoren zijn nut bewijzen,<br />

113


dan zal er voor volgende evaluaties strenger moeten toegezien worden op een goede<br />

timing.<br />

Ten tweede is DGOS van oordeel dat de rol van coöperanten (technische assistentie) als<br />

middel voor capaciteitsversterking te weinig onderzocht werd in deze evaluatie. De inzet<br />

van coöperanten is nochtans een vrij vaak ingezet middel met bovendien een relatief<br />

hoge kostprijs.<br />

Ten slotte is DGOS van mening dat de evaluatie niet voldoende gefocust en kernachtig is,<br />

met als resultaat een te uitgebreid eindrapport. Het probleem stelt zich eigenlijk al in het<br />

onderwerp en de titel van de evaluatie. Men tracht zowel partnerschappen als<br />

capaciteitsversterking te evalueren en spreekt over capaciteitsversterking in<br />

partnerschappen, in plaats van capaciteitsversterking van partners.<br />

Maar het probleem is ook dat de evaluatoren zich niet beperkt hebben tot het evalueren<br />

van het gedrag van NGO’s, maar ook conclusies en aanbevelingen hebben geformuleerd<br />

over de rol van DGOS en de NGO-federaties, terwijl de methodologie van de evaluatie<br />

hier niet specifiek toe gericht was. DGOS stelt zich ook vragen bij de keuze van het<br />

bestek, aangezien de gekozen groep evaluatoren niet de goedkoopste offerte inleverde,<br />

en zich bovendien zeer verbonden toont met het milieu van NGO’s. Dit blijkt ook uit het<br />

eindverslag: De evaluatoren bleken heel ontvankelijk voor de globale visie van de NGOsector,<br />

die vaak de reflex heeft om, wanneer zaken niet goed lopen, hiervoor te wijzen<br />

naar de overheid en verplichtingen die de overheid hen oplegt, in plaats van hun eigen<br />

verantwoordelijkheid hierin op te nemen.<br />

Hieronder wordt per aanbeveling de opvolging door DGOS voorgesteld. Daarbij mag men<br />

echter de specifieke rol van zowel de NGO’s als DGOS niet uit het oog verliezen. Er zal<br />

steeds rekening moeten gehouden worden met een evenwicht tussen de beleidsopdracht<br />

van DGOS en het initiatiefrecht van NGO’s.<br />

2. Bespreking per aanbeveling<br />

Aanbeveling 11 – Andere beoordelingscriteria en rapporteringsvereisten voor<br />

niet-klassieke NGO’s<br />

DGOS zou kunnen overwegen om een onderscheid te maken tussen de<br />

beoordelingscriteria en rapporteringvereisten van NNGO’s die bezig zijn met klassieke,<br />

outputgerichte NGO-programma’s inzake armoedebestrijding en dienstverlening in<br />

sociale sectoren (bv. medische programma’s en sommige landbouwprogramma’s) en zij<br />

die bezig zijn met ontwikkelingsprocessen die complexer zijn omdat ze naast<br />

ontwikkelingsoutputs ook inzetten op ‘state building’, goed bestuur, maatschappijopbouw<br />

en structurele CV van CSO’s (bv. CV in een multi-actoren benadering, CV van politieke<br />

NGO’s, vakbonden, enz.). Vanuit het complexiteitsdenken groeit internationaal het inzicht<br />

dat die tweede groep een meer lerende aanpak dient te volgen, en met M&E afgestemd<br />

op wat realistisch kan gemeten worden in deze context. De DGOS regelgeving van 2006<br />

mbt het onderscheid tussen project- en programmaNGO’s had in die richting kunnen<br />

evolueren, maar heeft in de praktijk geleid tot een ruime groep van programmaNGO’s<br />

waardoor de mogelijkheid tot versoepeling van kaders beperkt was.<br />

Opvolging door DGOS:<br />

Hoewel verbetering van de instrumenten van DGOS (voorstellingsschema,<br />

beoordelingsfiche, financiële en narratieve richtlijnen) een continu proces is, is DGOS van<br />

mening dat de huidige instrumenten voldoende openheid laten voor zowel de klassieke<br />

dienstverlenende NGO’s als voor NGO’s die meer inzetten op beleidsbeïnvloeding en<br />

maatschappijopbouw. Zo ligt de nadruk zeker niet enkel op wat bereikt wordt bij de<br />

finale doelgroepen, maar wordt er ook veel belang gehecht aan het partnerschap en<br />

capaciteitsversterking.<br />

114


In het Akkoord van 4 mei 2009 tussen de Minister en de NGO-sector is bovendien<br />

overeengekomen dat NGO’s zich in de toekomst meer gaan toeleggen op<br />

capaciteitsversterking en beleidsbeïnvloeding, en minder op rechtstreekse<br />

dienstverlening. NGO’s zouden enkel dienstverlening mogen doen in de vier<br />

uitzonderingen die door het Akkoord zijn voorzien, met name 1) zwakke doelgroepen en<br />

geen andere ondersteunende organisatie aanwezig, 2) proefexperimenten, 3) fragile<br />

states en 4) noodsituaties. DGOS zal hier dan ook op toezien vanaf de nieuwe<br />

strategische kaders van NGO’s.<br />

Aanbeveling 12 – DGOS-communicatie over resultaatsgericht beheer<br />

DGOS kan duidelijker communiceren dat resultaatsgericht beheer ook kan betekenen<br />

dat: (1) er resultaten worden voorgelegd van CV processen met de directe partners (en<br />

er dus aparte resultaten kunnen geformuleerd worden die betrekking hebben op CV van<br />

partners), (2) dat er gewerkt kan/moet worden met zwakkere partners die legitimiteit en<br />

maatschappelijke relevantie hebben, en (3) dat lange looptijden aanvaardbaar zijn in<br />

geval van een duidelijk en duurzaam traject.<br />

Opvolging door DGOS<br />

DGOS is inderdaad van mening dat<br />

(1) er resultaten kunnen geformuleerd worden op het niveau van<br />

capaciteitsversterking van partners, zonder hierbij echter de impact op de<br />

uiteindelijke doelgroep uit het oog te verliezen. De beoordelingsfiches voor<br />

NGO-programma’s zijn in dit opzicht ook evenwichtig opgebouwd: er wordt<br />

gepeild naar het effect op de socio-economische situatie van de begunstigden<br />

(vraag 21 beoordelingsfiche), maar er gaat ook veel aandacht naar<br />

capaciteitsversterking (vragen 26-31) en partnerschap (vragen 55 tot 65).<br />

(2) er kan gewerkt worden met zwakkere partners. Dit zal afhangen van de<br />

doelen die de NGO in haar project of programma vooropstelt. Op het gebied<br />

van capaciteitsversterking kan zelfs sneller resultaat geboekt worden bij<br />

zwakkere partners dan bij sterkere partners (dit wordt bevestigd door de<br />

evaluatie, zie onder punt 2.3.1, BC 3.2 a).<br />

(3) lange looptijden van partnerschappen kunnen in bepaalde gevallen, indien<br />

duurzaamheid en niet afhankelijkheid wordt nagestreefd. DGOS nodigt de<br />

NGO’s in elk geval uit om kritisch te kijken naar de looptijd van hun<br />

partnerschappen, en aandacht te hebben voor doordachte exitstrategieën bij<br />

het beëindigen van partnerschappen.<br />

Dit alles zal geval per geval, op basis van het concrete door de NGO ingediende<br />

programma- of projectvoorstel beoordeeld worden, aan de hand van de criteria van de<br />

beoordelingsfiche. DGOS beveelt aan de NGO aan om de concrete keuze voor<br />

bijvoorbeeld resultaten op partnerniveau, zwakke partners of lange looptijden van<br />

partnerschappen voldoende te beargumenteren in hun dossier.<br />

Daarnaast zal DGOS deelnemen aan de door de NGO-federaties opgerichte federale<br />

werkgroep rond resultaatsgericht beheer, wat de uitwisseling tussen de NGO’s, de<br />

overheid en andere actoren rond de verschillende mogelijke interpretaties van<br />

resultaatsgericht beheer zal stimuleren. Tot slot maakt de NGO-dienst ook deel uit van<br />

het intern DGOS netwerk rond resultaatsgericht beheer, wat een verbeterd begrip van<br />

resultaatsgericht beheer door de dossierbeheerders van de NGO-dienst met zich<br />

meebrengt.<br />

115


Aanbeveling 13 – Pro-actief beleid van DGOS<br />

DGOS zou een proactief beleid kunnen uitbouwen om de NNGO’s te stimuleren hun CV<br />

aanpak verder te professionaliseren (naar het voorbeeld van, bijvoorbeeld, de introductie<br />

van de programma-aanpak). Wij denken daarbij aan volgende mogelijkheden:<br />

d) DGOS kan een aantal minimumstandaarden zetten waaraan NNGO’s moeten voldoen<br />

om medefinanciering te krijgen voor CV-programma’s, bijvoorbeeld (1) een duidelijke<br />

visie op CV, (2) de capaciteit hebben om omgevingsanalyses te doen en relevante<br />

partners te selecteren, (3) over een solide set van partnerschapsprincipes<br />

beschikken, interventiestrategieën en CV tools, (4) aangeven hoe CV opgevolgd en<br />

geëvalueerd zal worden; (5) duidelijke exit-strategieën. Deze elementen worden dan<br />

ook opgenomen in de beoordelingscriteria en de beleidsdialoog;<br />

e) er zouden ook afspraken gemaakt kunnen worden dat NNGO’s binnen hun<br />

programma portefeuille een deel van het budget kunnen besteden voor het<br />

uitproberen van experimenten, indien ze kunnen aantonen dat ze de nodige<br />

leersystemen opzetten om te leren wat werkt en wat niet, en dat er strategieën zijn<br />

voor een schaalvergroting van de pilootprojecten die werken;<br />

f) DGOS kan een sensibiliseringsrol en voorbeeldrol opnemen door bijvoorbeeld het<br />

belang van CV aan te kaarten in de beleidsdialoog, specifieke evaluaties op te zetten<br />

over CV, zelf deel te nemen aan professionele netwerken over CV of dergelijke<br />

netwerken te ondersteunen, een studiedag of conferentie ondersteunen m.b.t. CV.<br />

Opvolging door DGOS<br />

Dankzij deze evaluatie heeft ook DGOS een duidelijker zicht op de capaciteiten die een<br />

Belgische NGO moet hebben om effectief aan capaciteitsversterking van haar partners te<br />

kunnen doen, en wat een gebalanceerde CV aanpak inhoudt. In de beoordelingsfiche<br />

voor de nieuwe NGO-programma’s gaat al meer aandacht naar CV, maar dit zal bij een<br />

volgende herziening nog meer verfijnd worden, op basis van de aanbevelingen van deze<br />

evaluatie.<br />

DGOS staat ervoor open dat NGO’s binnen hun programma vernieuwende experimenten<br />

opstarten, maar hanteert deze mogelijkheid met de nodige voorzichtigheid. Zo moet de<br />

NGO aantonen dat hij de nodige bekwaamheid heeft om zulk pilootproject te beheren en<br />

lijkt het aangewezen dat het pilootproject gelimiteerd is tot een deel van het programma.<br />

Dit was ook het standpunt van DGOS bij de vergadering van april 2010 binnen<br />

werkgroep 2 van het Paritair Overlegcomité over resultaatsgericht beheer.<br />

Naast de suggesties die zijn weerhouden in de concluderende aanbeveling, onthoudt<br />

DGOS dat het ook belangrijk is volgende elementen na te gaan bij de beoordeling van<br />

programma’s:<br />

- Keuze van partnerorganisatie: Een vaststelling van de evaluatie was dat een<br />

aantal Belgische NGO’s zelf partnerorganisaties hadden mee opgericht in het<br />

Zuiden, en dat dit vaak te weinig doordacht gebeurde. DGOS moet er daarom op<br />

toezien dat Belgische NGO’s in de toekomst geen eigen organisaties in het Zuiden<br />

opstarten, maar dat zij bestaande partnorganisaties zoeken die ingebed zitten in<br />

de lokale civiele maatschappij.<br />

- Analyse van de capaciteit van de partner bij het begin van het partnerschap: 2 op<br />

3 van de NGO’s doet geen systematische analyse van de capaciteit van de partner<br />

bij de start van het partnerschap, nochtans een belangrijk startpunt om aan<br />

capaciteitsversterking te doen.<br />

- Diversifiëring van capaciteiten die versterkt worden: NGO’s geven veel meer<br />

aandacht aan de harde technische- of implementatiecapaciteit van de partner<br />

(boekhouding, M&E, planningcapaciteit), en te weinig aan de upstream<br />

capaciteiten (strategisch denken, visieontwikkeling, politiek werk,…) en softe<br />

capaciteiten (leiderschap, teamwork,…)<br />

116


- Inzet van coöperanten en regionale coördinatoren voor capaciteitsversterking:<br />

enkel indien in het takenpakket duidelijke aandacht gaat naar<br />

capaciteitsversterking en de persoon hiervoor de nodige achtergrond heeft en/of<br />

begeleiding krijgt.<br />

Aanbeveling 14 – Flexibele financieringskaders<br />

Bewaken van voldoende flexibiliteit van de financieringskaders zodat een brede waaier<br />

van CV processen kunnen gefinancierd worden. Aangezien CV processen in organisaties<br />

geen lineair traject volgen, en slechts in beperkte mate op voorhand kunnen uitgetekend<br />

worden, dienen de budgetlijnen voor CV voldoende flexibel te zijn. Daarbij is er ook nood<br />

aan budgetten die de partner toelaten om endogene processen van CV te versterken,<br />

zodat die kan inspelen op moeilijk planbare en opkomende opportuniteiten voor CV<br />

(bijvoorbeeld als gevolg van het aanboren van een nieuw thema, een wissel in de<br />

personeelsbezetting, een wijzigend beleidskader, enz);<br />

Opvolging door DGOS<br />

De financieringskaders die momenteel door DGOS gehanteerd worden, vertonen al een<br />

zekere graad van flexibiliteit:<br />

- De afrekening van de budgetten gebeurt slechts na afloop van de drie jaren van<br />

het programma. Hierdoor staat het de NGO vrij om binnen de drie jaar zelf het<br />

budget te spreiden, en hoeven zij zich niet rigoureus te houden aan het jaarlijks<br />

voorziene budget.<br />

- Bij de eindafrekening na drie jaar, is een verschuiving tussen verschillende<br />

budgetposten mogelijk binnen bepaalde grenzen (20% tussen budgetrubrieken,<br />

en 10% tussen specifieke doelstellingen). Verschuivingen die hoger liggen,<br />

kunnen ook maar moeten voorafgaandelijk schriftelijk aangevraagd worden en<br />

goedgekeurd worden door DGOS.<br />

- Er staan geen beperkingen op het soort capaciteitsversterking dat DGOS<br />

financiert. In de huidige voorstellingschema’s en rapporteringsrichtlijnen staat het<br />

de NGO vrij om binnen de rubrieken investeringskosten, werkingskosten en<br />

personeelskosten zelf de details te bepalen. Er wordt door DGOS dus geen<br />

budgetcategorie vorming opgelegd, die impliciet het signaal zou geven dat steun<br />

aan CV gelijk staat aan klassieke vorming.<br />

- DGOS vraagt voor programmafinanciering slechts details tot op niveau van types<br />

van activiteiten, dus niet elke afzonderlijke activiteit op zich.<br />

Deze flexibiliteit blijkt ook uit de evaluatie, waar de helft van de NGO’s zegt corefunding<br />

te voorzien voor hun partners (hoewel slechts twee NGO’s hiervoor indicaties hadden in<br />

hun beleidsdocumenten). Ook de zuidpartners zien de financiering via Belgische NGO’s<br />

relatief flexibel en niet te strak gebonden aan de uitvoering van vooraf afgesproken<br />

activiteiten, in tegenstelling tot veel andere financierder die enkel activiteitgerelateerde<br />

kosten willen dragen en weinig willen bijdragen tot centrale overheadkosten.<br />

Verscheidene partnerorganisaties zeiden wel dat er een geleidelijke verstrakking van de<br />

financieringsmodaliteit was doordat budgetten strak zijn verbonden aan de gedetailleerde<br />

logische kaders, een evolutie die volgens de evaluatie zorgwekkend is. De logische<br />

kaders die DGOS oplegt gaan echter niet tot op het niveau van de activiteiten.<br />

Aanbeveling 17 – interne kennisopbouw DGOS<br />

Interne kennisopbouw binnen DGOS- Ook de NGO-dossierbeheerders van de NGO dienst<br />

van DGOS en andere medewerkers van thematische diensten dienen zich verder te<br />

verdiepen en specialiseren m.b.t. de specifieke rol van civiele maatschappij actoren in<br />

ontwikkelingslanden en hoe die kan versterkt worden via CV.<br />

117


Opvolging door DGOS:<br />

DGOS kan haar kennisopbouw rond de rol van de civiele maatschappij en CV versterken,<br />

onder meer door:<br />

- actief deel te nemen aan internationale uitwisselingen met andere donoren (onder<br />

meer in Donor Group on Civil Society en in de Structured Dialogue van de<br />

Europese Commissie)<br />

- deel te nemen aan vormingen die rond deze thema’s georganiseerd worden,<br />

waarbij men echter rekening moet houden met de specifieke rol die DGOS heeft<br />

ten aanzien van indirecte actoren: DGOS doet geen identificatie en formulering<br />

van projecten en programma’s van indirecte actoren, maar moet projecten en<br />

programma’s die autonoom door NGO’s zijn uitgewerkt, beoordelen en hier een<br />

kader voor scheppen.<br />

- de bevindingen en aanbevelingen van deze evaluatie verder te integreren in haar<br />

werkinstrumenten.<br />

118


Management Response Acodev<br />

Voor ACODEV is de evaluatie van nngo 94 –partnerschappen gericht op capaciteitsversterking in opdracht<br />

van de Dienst Bijzondere Evaluatie van de Ontwikkelingssamenwerking een belangrijke stap voorwaarts met<br />

het oog op een betere, kwaliteitsvolle nngo-samenwerking. Het thema capaciteitsversterking wordt zo immers<br />

nadrukkelijker boven aan de agenda van de sector ingeschreven. ACODEV sluit zich aan bij nagenoeg alle<br />

aanbevelingen van het evaluatieteam.<br />

Capaciteitsversterking is voor de nngo’s niets nieuws. Dit thema is de afgelopen 15 jaar spontaan gegroeid in<br />

het kader van de betrekkingen met hun partners in het Zuiden. De systematische analyse van soms intuïtieve of<br />

impliciete praktijken is voor de sector een rijke bron van inspiratie, die de komende jaren een belangrijke insteek<br />

kan zijn voor het denkproces van de nngo’s en zo kan bijdragen tot een betere, doeltreffende werking.<br />

Dit document beschrijft de waardering van ACODEV als federatie m.b.t. de aanbevelingen die in het kader van<br />

die evaluatie werden aangereikt. Dit houdt geenszins een individuele of collectieve verbintenis van de nngo’s in<br />

om de aanbevelingen die op hen betrekking hebben al dan niet effectief naar de praktijk te vertalen. Het betreft<br />

een overweging van de middelen die ACODEV, ter ondersteuning van het professionalisme van haar leden, wil<br />

inzetten om de praktijken op het gebied van CV naar een hoger niveau te tillen en dus de kwaliteit van het werk<br />

van haar leden verder op te krikken.<br />

We spitsen onze aandacht hier in het bijzonder toe op de aanbevelingen die betrekking hebben op de nngo’s en<br />

hun federaties en laten de aanbevelingen die relevant zijn voor de DGD buiten beschouwing. Tal van thema's<br />

die door de evaluatoren worden behandeld, behoren evenwel niet tot het exclusieve bevoegdheidsdomein van een<br />

van deze actoren. Alle stakeholders (nngo’s, federaties en koepels, partners, overheden) moeten zich in een<br />

constructieve dialoog inschakelen om de maatregelen door te lichten die moeten worden genomen om de<br />

doelmatigheid van de capaciteitsversterking te verbeteren. ACODEV zal daartoe in het kader van het overleg<br />

met de overheden concrete themagebonden voorstellen lanceren.<br />

Wanneer we dat zinvol en nuttig achten, zullen we in deze management response ook nuances aanbrengen of<br />

aanvullingen formuleren ten aanzien van de aanbevelingen. Deze nuances stellen de aanbevelingen niet<br />

fundamenteel in vraag, maar willen hier en daar bepaalde aspecten toelichten en verrijken.<br />

94 nngo=noordelijke ngo; in deze tekst voornamelijk Belgische ngo's die lid zijn van ACODEV.<br />

184 D, Boulevard Léopold II Tél : 32/2/219.88.55<br />

1080 Bruxelles Fax : 32/2/217.99.63<br />

www.acodev.be<br />

Email : info@acodev.be


1. Kwaliteit van het partnerschap als bepalende factor voor effectieve<br />

steun aan capaciteitsversterking<br />

A1. Partnerovereenkomsten<br />

“Nngo’s zouden partnerovereenkomsten kunnen sluiten die verder gaan dan het contract m.b.t. een<br />

specifiek programma/project. De nieuwe richtlijnen van de DGD m.b.t. de partnerovereenkomsten voor het<br />

programma 2011-2013 geven hier een aanzet toe. Indien de ngo’s dit niet wensen op te nemen in de<br />

overeenkomst, kan overwogen worden om het bijvoorbeeld via een Memorandum of Understanding te<br />

regelen. In dergelijke overeenkomsten kunnen de gedeelde principes en waarden geëxpliciteerd en een<br />

gedeeld begrip van ‘steun aan capaciteitsversterking’ opgenomen worden. Dergelijke overeenkomsten<br />

kunnen een perspectief of een traject inbouwen m.b.t. de (maximale) duurtijd van de partnerrelatie.”<br />

Zonder de partnerrelatie te willen herleiden tot enkel en alleen de contractuele dimensie, lijkt het ons interessant<br />

dat alle partners de grote lijnen van hun partnerschap duidelijker uiteenzetten, waarbij het kader van een<br />

specifieke interventie die door een bepaalde donor wordt gefinancierd, wordt overstegen.<br />

De algemene invoering van partnerovereenkomsten, meer bepaald onder impuls van financieringen van de DGD,<br />

liet toe de juridische aspecten van de relatie te verduidelijken in het kader van de uitvoering van een project of<br />

programma. Vermits het gaat om complexe juridische documenten kunnen deze overeenkomsten al gauw de<br />

vorm gaan aannemen van ‘algemene partnerschapsvoorwaarden’ waarover niet kan worden onderhandeld,<br />

althans niet voor de partner uit het Zuiden.<br />

Het opzetten van een gezamenlijk, doorzichtig ‘partnerschapskader’, dat ruimer is dan een partnerovereenkomst,<br />

zou de kwaliteit van het partnerschap dus ten goede komen. Een dergelijk kader dient de volgende elementen<br />

vast te leggen:<br />

- De gemeenschappelijke waarden die aan de basis liggen van het partnerschap<br />

- De gemeenschappelijke doelstellingen<br />

- De rolverdeling onder de partners<br />

- De voorwaarden en mechanismen voor wederzijdse verantwoording<br />

- De evolutiestrategie van het partnerschap en uitstapstrategieën<br />

De partnerovereenkomsten zoals die momenteel worden toegepast, zouden enkel nog de administratieve<br />

bepalingen bevatten van toepassing op het medefinancieringsmechanisme waarop ze betrekking hebben.<br />

Dit voorstel werd reeds opgenomen in het ontwerp van ACODEV voor een referentiekader inzake<br />

kwaliteitszorg.<br />

ACODEV zal het denkproces m.b.t. de opzet van partnerschapskaders en de inhoud van de<br />

partnerovereenkomsten bij haar leden blijven stimuleren dankzij een doorgedreven uitwisseling van<br />

praktische ervaringen tussen nngo’s.<br />

Het is niettemin belangrijk te erkennen dat een partnerschap zich niet helemaal in regels laat vatten en<br />

geleidelijk aan vorm krijgt. Het is dus niet de bedoeling één bepaald model op te leggen voor de formalisering<br />

van het partnerschap en voor de volledige looptijd, vermits in dat geval het risico bestaat dat enkel nog een<br />

partnerschap kan worden aangegaan met organisaties die hun sporen al hebben verdiend, of dat een overdreven<br />

beregeling het partnerschap fnuikt. De partners dienen dus over een zekere speelruimte te beschikken om het<br />

partnerschap te laten groeien opdat het inhoudelijk zou aansluiten bij de ambities en verwachtingen van beide<br />

partijen. Deze ontwikkelruimte maakt al integraal deel uit van het partnerschap (zelfs indien dat nog niet<br />

formeel werd vastgelegd) in die zin dat dit mogelijk een intense periode van organisatorische en strategische<br />

versterking kan zijn voor de partnerorganisatie. Kortetermijnovereenkomsten kunnen dus zinvol zijn met het oog<br />

op een soepele ontwikkeling van het partnerschap op lange termijn.<br />

120


A2. Uitstapstrategieën<br />

“Nngo’s staan voor de belangrijke uitdaging om meer onderbouwde exitstrategieën uit te werken binnen<br />

hun partnerschappen, die verder gaan dan het vroegtijdig aankondigen van het vertrek of zoeken naar<br />

alternatieve donoren voor een partner. Dit veronderstelt een doordachte strategie bij de start van een<br />

partnerschap, het uittekenen van een flexibel traject voor de samenwerking, de verkenning van alternatieve<br />

vormen van CV voor het verhogen van de financiële en institutionele duurzaamheid van partners.”<br />

ACODEV kan zich in deze aanbeveling vinden.<br />

Het feit dat de verschillende fasen van het partnerschap en de omstandigheden voor de eventuele stopzetting<br />

daarvan in onderling overleg werden bepaald, draagt bij tot de kwaliteit van het partnerschap in die zin dat dit de<br />

partijen aanzet om hun relatie te laten groeien in een klimaat dat empowerment en capaciteitsversterking<br />

stimuleert: hoe kan de autonomie van de partner worden bevorderd, hoe kan hij worden aangemoedigd om<br />

vooruitgang te boeken op het vlak van capaciteiten en dienstverlening aan begunstigden,… ? Bovendien zal het<br />

vastleggen van doordachte uitstapstrategieën nngo’s dwingen om na te denken over de precieze omvang van hun<br />

engagement (duur, inhoud), hun verantwoordelijkheid en hun vermogen om de steun t.a.v. de partner op langere<br />

termijn te verzekeren. De plotse en onvoorbereide stopzetting van het partnerschap is - behalve in uitzonderlijke<br />

omstandigheden - in strijd met de waarden die door de nngo’s worden uitgedragen en heeft een nadelige impact<br />

op de doelmatigheid van de ontwikkelingshulp.<br />

De term ‘uitstapstrategie’ legt echter te veel de nadruk op de effectieve beëindiging van het partnerschap en op<br />

de financiële stromen en te weinig op de geleidelijke evolutie (zowel inhoudelijk als vormelijk) en strategische<br />

dimensie: deze evolutie van het partnerschap kan op zichzelf een centrale CV-as zijn van het partnerschap,<br />

waarvan de verantwoordelijkheid wordt gedragen door de twee (of meer) partners. We verkiezen daarom de<br />

term ‘evolutiestrategie’, die integraal deel uitmaakt van het partnerschapskader, boven de term ‘uitstapstrategie’.<br />

Dit voorstel m.b.t. een evolutiestrategie voor het partnerschap werd reeds opgenomen in het ontwerp van<br />

ACODEV voor een referentiekader inzake kwaliteitszorg.<br />

ACODEV zal de opzet van doordachte evolutiestrategieën blijven ondersteunen dankzij een doorgedreven<br />

uitwisseling van praktische ervaringen tussen nngo’s.<br />

A3. Administratieve vereenvoudiging voor de partners uit het Zuiden<br />

“De nngo’s kunnen de administratieve overlast bij hun partners verlagen en de relevantie van hun<br />

capaciteitsversterkende acties verhogen door deze meer te harmoniseren met andere financierders van de<br />

partnerorganisaties. Daarbij zouden de Belgische ngo’s hun partners meer via hun eigen lokale<br />

rapporteringsystemen kunnen laten werken waarbij de Belgische ngo de vertaalslag maakt van de<br />

ontvangen informatie naar de door DGD opgelegde kaders. Dat moet toelaten om op een meer flexibele<br />

manier bestaande M&E-systemen van de partner te gebruiken.<br />

De nngo’s, met steun van de federatie, kunnen in dialoog treden met DGD en andere backdonors om<br />

rapporteringvereisten minder vormelijk vast te leggen, maar eerder op basis van de noodzakelijke<br />

informatienoden die gedekt dienen te worden”<br />

ACODEV sluit zich bij deze aanbeveling aan.<br />

De administratieve druk die de nngo’s aan hun partners opleggen, is in belangrijke mate afhankelijk van hun<br />

eigen interne organisatie (in welke mate sluiten ze aan bij de lokale rapportagesystemen? Hoe uitvoerig,<br />

gedetailleerd dient de rapportage te gebeuren?) en van de eisen van hun donoren.<br />

De principes van resultaatsgericht beheer in de ontwikkelingssamenwerking, die het accent leggen op<br />

resultatenrapportage ipv op activiteitenrapportage, zouden een aanzienlijke verlichting van de rapportagelast met<br />

zich mee moeten brengen.<br />

ACODEV zal haar opleidingsinspanningen voortzetten met het oog op een betere integratie van deze<br />

principes door de nngo's en hun vertaling naar de partners.<br />

Bovendien zal ACODEV haar leden ertoe aanzetten om samen met de andere partners van de organisatie<br />

uit het Zuiden te overleggen om hun rapportagevereisten onderling af te stemmen. Deze voorwaarde<br />

wordt eveneens opgenomen in het referentiekader inzake kwaliteitszorg.<br />

121


ACODEV zal voorts de dialoog met de DGD blijven ondersteunen om rapportageprincipes uit te werken<br />

die tegemoetkomen aan de noden van alle stakeholders.<br />

2. Capaciteitsversterking als motor voor armoedebestrijding en de<br />

promotie van democratisch bestuur<br />

A4. Explicitering van de aanpak m.b.t. capaciteitsversterking<br />

“De nngo’s in de steekproef tonen een verschillende graad van explicitering en expertise voor de<br />

verschillende dimensies van een CV-aanpak. Wij menen dat het aangewezen is dat de nngo’s zich<br />

duidelijker uitspreken over hun steun aan processen van CV. Daarbij moet er aandacht gaan naar het<br />

versterken van het hoofd (doelstellingen), de ruggengraat (waarden en principes), armen (tools en<br />

methoden) en benen (bouwstenen) van de huidige CV-aanpak, en het bewaken van de coherentie tussen die<br />

dimensies. De CV-aanpak dient daarbij sterker vertaald te worden naar het type van actoren waarmee de<br />

nngo’s samenwerken en de context waarbinnen die functioneren. Goede praktijken bij de nngo’s van groep<br />

1, 2 en 3 kunnen versterkt en gedeeld worden.”<br />

Uit de evaluatie blijkt dat de beoogde capaciteitsversterking bij de partners voor veel nngo’s een impliciet<br />

streven is, waaraan dus niet noodzakelijk altijd de nodige aandacht wordt besteed. ACODEV sluit zich zonder<br />

voorbehoud bij de aanbeveling van de evaluatoren aan.<br />

De evaluatoren schuiven een theoretisch en systematisch referentiekader naar voren dat als basis kan dienen voor<br />

vorming en strategische reflectie binnen de sector, met steun van de federaties.<br />

ACODEV wil dit referentiekader snel bij haar leden implementeren. Deze noodzakelijke versterking bij<br />

haar leden zou ook centraal moeten staan in de actieplannen van ACODEV voor de komende jaren (zie<br />

aanbeveling 16).<br />

3. CV als een endogeen niet-lineair proces, kwetsbaar voor<br />

onderbrekingen in externe ondersteuning<br />

A5. Langetermijntrajecten<br />

“Steun aan CV vereist vaak een langetermijntraject, dat waarschijnlijk de looptijd van een specifiek<br />

programma kan overschrijden. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de formulering van<br />

programma’s en de opmaak van partnerovereenkomsten. Daarbij is het van belang dat de<br />

partnerorganisatie blijvend steun ontvangt voor opgestarte CV-trajecten, zij het van de Belgische ngo, zij<br />

het van een andere donor”.<br />

ACODEV sluit zich bij deze aanbeveling aan. Hoewel het mogelijk is om op korte termijn resultaten op het<br />

gebied van CV te boeken, meer bepaald voor meer technische capaciteiten en capaciteiten m.b.t. strategie en<br />

beleid, dienen de partners hun engagement over een langere termijn in stand te houden. De partnerrelatie dient<br />

bijgevolg te kaderen binnen een termijn die aansluit bij de beoogde CV-doelstellingen. De nngo’s moeten<br />

daarom de instandhouding van de partnerrelatie over de volledige looptijd kunnen garanderen (zie aanbeveling<br />

2).<br />

Daarnaast is het van belang dat deze partnerschappen op lange termijn voor de organisaties uit het Zuiden niet de<br />

facto resulteren in een bijkomende afhankelijkheid van de partner uit het Noorden en dat hier dus een<br />

evolutiestrategie aan wordt gekoppeld.<br />

122


A6. Aangepaste systemen voor opvolging en evaluatie<br />

“De nngo’s die sterk willen inzetten op CV dienen aangepaste M&E-systemen te ontwikkelen voor de<br />

opvolging van CV-trajecten, die zoveel mogelijk geharmoniseerd zijn met bestaande M&E-procedures van<br />

de partner en met die van andere externe financierders. Omwille van de complexiteit en snel wijzigende<br />

realiteit van CV-processen is er nood aan flexibele, participatieve en procesgerichte kaders, die bovendien<br />

afgestemd zijn op de core-capaciteiten en de werkomgeving van de partners waarmee wordt samengewerkt.<br />

Die monitoringprocessen kunnen best op regelmatige basis aangevuld worden met evaluatie-oefeningen die<br />

meer een externe audit en ijkingsfunctie vervullen, opnieuw uitgewerkt in overleg met andere financierders.<br />

De ervaringen met monitoring van CV bij nngo’s in groep 1 en 3 kunnen als inspiratie dienen, samen met<br />

recent opgestarte initiatieven in andere landen, bijvoorbeeld in Nederland (PSO leerwerktrajecten, 2010)<br />

en het VK (Intrac, 2009, ‘M&E of capacity building’).<br />

De federaties zouden hun leden hierin kunnen ondersteunen.”<br />

ACODEV sluit zich bij deze aanbeveling aan. Doorgaans is een externe kritische opvolging van de resultaten<br />

van de nngo's noodzakelijk om er nuttige lessen uit te trekken, verbeteringen door te voeren en het strikte kader<br />

van de interventie te overstijgen. Opvolging en evaluatie staan dus centraal in iedere lerende organisatie.<br />

Het belang van opvolging, evaluatie en voortdurend leren werd ook ingebouwd in het ontwerp van<br />

ACODEV voor een referentiekader inzake kwaliteitszorg.<br />

ACODEV wil de evaluatiecultuur bij haar leden aanscherpen. De nakende lancering van een dynamische<br />

database van evaluatiedeskundigen is daartoe een eerste aanzet. Andere instrumenten worden momenteel<br />

onderzocht.<br />

ACODEV zal bovendien haar leden blijven steunen bij de verwerving van resultaatgerichte<br />

beheermethoden op maat van CV. Sinds 2009 komen in de opleidingen van ACODEV omtrent<br />

methodologie ook methoden aan bod die een aanvulling zijn op de benadering op basis van het logische<br />

kader, waaronder outcome mapping.<br />

A7. Diversifiëring van CV-benaderingen<br />

“We dagen de nngo’s uit om niet alleen in te zetten op het downstream (technische, operationele<br />

implementatiecapaciteit) versterken van hun partners, maar ook aandacht te geven aan upstream<br />

processen (beleid, strategie, visie en missie, institutioneel kader enz.). Het ECDPM-model met de vijf core<br />

capabilities is een handig instrument om naar de huidige praktijk van CV te kijken. We nodigen de nngo’s<br />

uit om bij CV niet alleen te focussen op core capability 2 (operationele capaciteit om ontwikkelingsdoelen<br />

te realiseren) en 3 (capaciteit om relaties aan te gaan en fondsen te verwerven), maar naar het geheel van<br />

de vijf core capabilities te kijken.”<br />

ACODEV sluit zich volledig aan bij deze aanbeveling om evenwichtige CV-trajecten uit te stippelen die<br />

betrekking hebben op zowel downstream als upstream capaciteiten, zelfs wanneer de partners zelf in de eerste<br />

plaats vragen om een versterking van hun downstream capaciteiten.<br />

ACODEV zal in haar actieplan voor 2011 (zie aanbeveling 16) tegemoet komen aan de opleidingsbehoefte<br />

van haar leden dankzij een opleidingsprogramma op maat van de verschillende CV-benaderingen.<br />

Wat de versterking van upstream capaciteiten betreft, moeten de verschillende actoren zich ervan bewust zijn dat<br />

dit versterkingsproces een flinke investering in tijd en mensen vergt en maar moeilijk extern kan worden<br />

uitbesteed. Een doeltreffende versterking van upstream capaciteiten vereist bovendien een grondige kennis van<br />

de partner en zijn interne dynamiek. Dit proces kan bovendien nadelig zijn voor de partner en het partnerschap<br />

gezien het inwerkt op het strategische en beleidsniveau van de partner – die de kern van zijn identiteit uitmaken<br />

– en dus diep gewortelde verschillen kan blootleggen, zowel intern als tussen de partners onderling.<br />

123


4. Voorwaarden voor effectieve en efficiënte externe ondersteuning<br />

van CV<br />

A8. Contextanalyses<br />

“Goede context- en institutionele analyses zijn belangrijke voorwaarden om een geslaagd CV-traject neer<br />

te zetten. Wij nodigen de nngo’s uit om hier meer in te investeren. Voor de keuze van CV-strategieën<br />

bevelen we de nngo’s aan om meer te experimenteren met niet klassieke of voor de hand liggende vormen<br />

van CV-ondersteuning. Het model van de verschillende routes en het overzicht van welke CV-strategieën<br />

succesvol kunnen zijn, kan hierbij een hulpmiddel zijn (zie tabel 26). Er is nood om in te zetten op andere<br />

werkvormen dan vormingen en partnermeetings. Het is daarbij van belang de efficiëntie van bepaalde<br />

werkvormen van CV-ondersteuning stelselmatig te bevragen”.<br />

De kwaliteit van de contextanalyses (in ruime zin) is een basisvoorwaarde voor het succes van een<br />

ontwikkelingsactie. Dit element werd opgenomen in het ontwerp van ACODEV voor een referentiekader<br />

inzake kwaliteitszorg. ACODEV kan zich dus helemaal vinden in dat deel van de aanbeveling: de ngo’s<br />

moeten adequate middelen inzetten om de kwaliteit van hun context- en institutionele analyses te waarborgen.<br />

Dit gezegd zijnde, vereist een institutionele analyse wel de hantering van specifieke werkmethoden om rekening<br />

te houden met de vaak complexe realiteit van organisaties en hun omgeving. De effectieve toepassing van deze<br />

methoden zou dan het voorwerp kunnen zijn van een CV-traject (zelfevaluatie van organisatie,<br />

actieonderzoek,…), eerder dan een oefening waarbij de organisatie het voorwerp van onderzoek is.<br />

ACODEV is net als de evaluatoren van mening dat CV-processen bijzonder complex zijn en dus een dynamische<br />

of creatieve methodologische benadering vereisen.<br />

In dat opzicht kan de toepassing van deze niet klassieke methoden een intensere ondersteuning van de partners<br />

door de nngo’s vereisen (regelmatige missies, coöperanten, regionale CV-bureaus,…), vooral bij partners met<br />

een beperkte slagkracht, of wanneer de lokale expertise ontoereikend is om een flexibele of niet klassieke CVaanpak<br />

te ondersteunen. De nngo’s moeten zich zodanig organiseren dat ze zelf een deel van de inspanningen<br />

voor capaciteitsversterking bij hun partners op zich kunnen nemen, meer bepaald wat upstream capaciteiten<br />

aangaat. Dit zou een ombuiging betekenen van de trend die zich de voorbije jaren heeft doorgezet en waarbij de<br />

aanwezigheid van de nngo's op het terrein flink werd teruggeschroefd. Het feit dat de nngo’s opnieuw meer<br />

gaan investeren in mensen in het kader van de ontwikkelingssamenwerking mag in geen geval een stap naar<br />

achteren betekenen waarbij lokale mensen door medewerkers van de nngo’s zouden worden vervangen. In dat<br />

opzicht dient de ervaring van nngo’s die een sterke lokale aanwezigheid in het kader van CV-interventies zijn<br />

blijven aanhouden, beter gedocumenteerd en geanalyseerd te worden.<br />

A9. Lokale expertise<br />

“De evaluatoren zijn van mening dat de nngo’s meer moeten investeren in de ontwikkeling van lokale CVexpertise<br />

(door hier meer beroep op te doen of door deze partnerorganisaties als partner op te nemen in de<br />

partnerportefeuille). Een duurzaam CV-beleid bouwt voldoende lokale CV-expertise op die op termijn de<br />

rol van de Belgische ngo’s en andere actoren kan overnemen. Dit is niet enkel nodig voor CV-expertise<br />

m.b.t. technische noden, maar voor het gehele CV-begeleidingstraject, inclusief het ontwerpen en<br />

implementeren van complexe CV-trajecten (multi-stakeholder processen enz.).”<br />

Wanneer er lokaal expertise aanwezig is, dan zouden de nngo’s, vanuit een streven naar duurzaamheid, uiteraard<br />

hierop een beroep moeten doen.<br />

Dit element werd reeds opgenomen in het ontwerp van ACODEV voor een referentiekader inzake<br />

kwaliteitszorg.<br />

Zoals ook uit de evaluatie is gebleken, zijn CV-processen – en dan vooral voor de versterking van upstream<br />

capaciteiten – vaak complex en niet lineair. Het mobiliseren van interne partnerschapsmiddelen kan dan een<br />

gunstige invloed hebben op de doeltreffendheid: meer vertrouwen, betere kennis van de context, soepelere<br />

processen, begeleiding op lange termijn eerder dan gericht en tijdelijk,…<br />

124


A10. Poolen van technische bijstand<br />

“Op sectorniveau zou men kunnen overwegen om de TA-ondersteuning meer te poolen. Niet elke ngo kan<br />

expertise leveren op alle thema’s waar CSO’s in het Zuiden nood aan hebben. Als TA’s gekoppeld worden,<br />

kunnen alle partners sneller beroep doen op bepaalde technische expertise (bijv. water bij Protos, lokale<br />

economische ontwikkeling bij TRIAS, ontwikkeling van productieketens bij Vredeseilanden, coöperatieven<br />

bij WSM enz.). Dit is een rol die door de koepel of de federaties opgenomen kan worden. Deze rol ligt<br />

bijvoorbeeld al in de lijn van de besluiten van het toekomstcongres van 11.11.11 (2009) dat de koepel voor<br />

Vlaamse ngo’s een rol toedicht m.b.t. meer coördinatie van de regionale kantoren.”<br />

De poolingtraditie is nog niet echt ontwikkeld onder Belgische NGO’s. De Belgische nngo’s en federaties<br />

streven momenteel naar meer synergie, met de hulp van de overheid. Wanneer de nngo’s elkaars knowhow en<br />

expertise inroepen, zal dit de kwaliteit van hun interventies ten goede komen.<br />

Hoewel het algemeen wenselijk is om de synergie en complementariteit te versterken tussen<br />

ontwikkelingsactoren (niet noodzakelijk tussen nngo’s of tussen de actoren in eenzelfde land), lijkt het voorstel in<br />

deze aanbeveling ons weinig relevant en mogelijk zelfs strijdig met eerdere aanbevelingen.<br />

De technische, eerder downstream competenties waarvan sprake in deze aanbeveling zijn a priori competenties<br />

waarvoor lokale expertise beschikbaar is en de inschakeling van een externe TA is dus niet altijd nodig. Het is<br />

uiteraard niet wenselijk dat de technische expertise vanuit de nngo's, zelfs in pool, in de plaats komt van lokale<br />

expertise (zie aanbeveling 9).<br />

De toegevoegde waarde van de nngo’s m.b.t. capaciteitsversterking bij hun partners schuilt overigens in hun<br />

grondige kennis van de organisatie, waarden en interne en externe dynamiek. De pooling van deze expertise<br />

draagt niet noodzakelijk bij tot een verhoogde doeltreffendheid; behalve in gevallen waar verschillende<br />

NJNGO’s dezelfde partner hebben en waarbij een sterke coördinatie van de NNGO’s rond hun partner (of zelfs<br />

het opzetten van synergieën) een voorwaarde is voor doeltreffendheid.<br />

5. Groeiende beleidsaandacht m.b.t. CV, maar financiering en<br />

beheersinstrumenten nog in kinderschoenen<br />

A11. Andere beoordelingscriteria en rapporteringsvereisten bij niet<br />

klassieke nngo’s<br />

“De DGD zou kunnen overwegen om een onderscheid te maken tussen de beoordelingscriteria en<br />

rapporteringsvereisten van nngo’s die bezig zijn met klassieke, outputgerichte ngo-programma’s inzake<br />

armoedebestrijding en dienstverlening in sociale sectoren (bijv. medische programma’s en sommige<br />

landbouwprogramma’s) en zij die bezig zijn met ontwikkelingsprocessen die complexer zijn omdat ze naast<br />

ontwikkelingsoutputs ook inzetten op ‘state building’, goed bestuur, maatschappijopbouw en structurele CV<br />

van CSO’s (bijv. CV in een multiactorenbenadering, CV van politieke ngo's, vakbonden enz.). Vanuit het<br />

complexiteitsdenken groeit internationaal het inzicht dat die tweede groep een meer lerende aanpak dient<br />

te volgen, en met M&E afgestemd op wat realistisch kan gemeten worden in deze context. De DGDregelgeving<br />

van 2006 m.b.t. het onderscheid tussen project- en programma- ngo’s had in die richting<br />

kunnen evolueren, maar heeft in de praktijk geleid tot een ruime groep van programma-ngo’s waardoor de<br />

mogelijkheid tot versoepeling van kaders beperkt was”.<br />

Voor ACODEV zijn de kwaliteitsvereisten identiek voor alle ngo’s, ongeacht hun omvang (klein of groot), hun<br />

medefinancieringsmechanisme (project of programma) of hun focus (klassieke outputgerichte programma’s of<br />

CV). Een van die kwaliteitsvereisten is dat de interventie moet kaderen binnen een streven naar lokale<br />

empowerment, wat een flinke investering vergt op het gebied van capaciteitsversterking. ‘Klassieke’<br />

outputgerichte programma’s dienen dus evenzeer op CV in te zetten als de zogenaamde ‘complexere’<br />

programma’s.<br />

Door verschillende beoordelingscriteria voor te stellen, mag niet de indruk worden gewekt dat CV in sommige<br />

gevallen wel belangrijk zou zijn en in andere gevallen niet zo belangrijk. De 'klassieke' programma's van de<br />

nngo's zijn integendeel enkel gerechtvaardigd wanneer ze kaderen binnen een CV-dimensie. De nngo’s die niet<br />

125


aan deze kwaliteitsvereisten kunnen of willen voldoen, zullen onvermijdelijk op korte of middellange termijn<br />

hun toegevoegde waarde in termen van ontwikkelingshulp in vraag moeten stellen.<br />

De omschakeling van de nngo’s, waarbij ze 'lerende organisaties' worden dankzij de implementering van<br />

efficiëntere M&E-tools en een aangepaste organisatiecultuur, is een belangrijke uitdaging voor alle organisaties,<br />

ongeacht hun werking (project of programma).<br />

ACODEV kan zich dus niet in deze aanbeveling vinden.<br />

6. Structuren en processen voor inhoudelijke kwaliteitscontrole en<br />

kennisdeling m.b.t. CV zijn beperkt<br />

A15. Versterking van de expertise van nngo’s m.b.t. CV-strategieën<br />

“De Belgische nngo’s dienen te investeren in de ontwikkeling van de eigen expertise i.v.m. beheer van<br />

partnerrelaties en strategieën voor CV. Hiertoe dienen de eigen leervragen geëxpliciteerd en een<br />

aangepast leertraject uitgewerkt te worden. Daarbij wordt dit leren best gekoppeld aan de praktijk, waarbij<br />

pilootprojecten of experimenten opgezet kunnen worden, de ervaringen gedocumenteerd en lessen<br />

geformuleerd worden.”<br />

ACODEV sluit zich bij deze aanbeveling aan.<br />

Sinds 2009 heeft ACODEV een specifiek instrument op poten gezet om de kwaliteitsinitiatieven van haar<br />

leden te ondersteunen. In 2011 zal een onderdeel van dit instrument worden toegespitst op<br />

capaciteitsversterking ter ondersteuning van de interne opleiding van ngo's in dit domein.<br />

A16. Steun vanwege de federaties<br />

“De meeste nngo’s hebben beperkte budgetten voor het financieren van eigen leerprocessen en opzetten<br />

van eigen leertrajecten. De evaluatie kon niet in detail analyseren in hoeverre dit een gevolg is van interne<br />

beleidskeuzes van de nngo’s of een gevolg is van beperking in de financieringsmodaliteiten van DGD. In de<br />

praktijk blijkt dat leertrajecten dikwijls een lage prioriteit krijgen wanneer het (beperkte) budget verdeeld<br />

moet worden over programma’s en de eigen interne werking. Gezien het belang van professionele steun<br />

aan CV en de effecten daarvan op de ontwikkeling van de civiele maatschappij in het Zuiden, kan<br />

overwogen worden om de rol van de federaties in die richting te verfijnen/expliciteren, en te zorgen dat er<br />

de nodige modaliteiten zijn om die rol op te nemen. De federaties kunnen dus een grotere rol opnemen<br />

inzake de interne capaciteitsopbouw van de leden m.b.t. de steun aan processen van CV. Aangezien CV een<br />

dergelijke belangrijke rol zal opnemen in de sector van ontwikkelingssamenwerking de komende jaren, valt<br />

het te overwegen om hiervoor binnen de federaties iemand aan te stellen die leertrajecten m.b.t. CV kan<br />

ontwikkelen en begeleiden.”<br />

De professionele kwaliteit van de ngo’s ondersteunen, is een van de opdrachten van de federaties en zij<br />

organiseren daarom collectieve leertrajecten voor hun leden.<br />

ACODEV zal haar leden in de actieplannen voor (ten minste) 2011 en 2012 een leertraject voorstellen dat<br />

specifiek gericht is op CV, zodat CV vanaf 2014 een meer centrale rol toebedeeld kan krijgen binnen de<br />

strategische kaders van de ngo's. Daartoe werd reeds contact opgenomen met PSO. De thema’s die aan<br />

bod komen in aanbevelingen 2, 4, 5, 6, 7 en 8 kunnen in dat kader worden behandeld.<br />

126


2100903-233-jr<br />

Management response Coprogram<br />

1. In het algemeen zijn de leden die werden geëvalueerd tevreden over de kwaliteit van de<br />

evaluatie en kunnen zich terugvinden in de aanbevelingen. De evaluatie reikt interessante<br />

conceptuele kaders aan voor capaciteitsversterking. Dit helpt de sector verder bij het<br />

verbeteren van zijn praktijk en is nuttig voor de verfijning van de beoordeling van de<br />

programma’s en projecten door de overheid.<br />

2. De geëvalueerde leden zullen elk op hun manier en al naargelang de aanbeveling van<br />

toepassing is op hen of niet, gevolg geven aan de aanbevelingen van de evaluatie. Dit zal al<br />

merkbaar zijn in hun nieuw programma. Voor de niet geëvalueerde leden is dat onmogelijk.<br />

Ze moeten nog kennis nemen van de evaluatie en zich de toepasselijke aanbevelingen eigen<br />

maken.<br />

3. Van de 17 aanbevelingen richten er zich 10 tot de ngo’s, 1 tot de federatie en 6 tot DGD.<br />

In aanbeveling 16 pleiten de evaluatoren voor een sterkere rol van de federaties in de<br />

opbouw van de expertise van de ngo’s rond CV. Ze wijzen op het belang van de financiering<br />

van leertrajecten over dit onderwerp. Ze suggereren om iemand vrij te stellen binnen de<br />

federaties die leertrajecten voor CV kan ontwikkelen en begeleiden.<br />

4. Coprogram wenst op deze aanbeveling in te gaan door in haar werkplan een<br />

deelresultaat rond capaciteitsversterking op te nemen. Dit deelresultaat omvat:<br />

4.1 De socialisering van de evaluatie<br />

In het najaar 2010 plannen we een studiedag waarop we de evaluatie en haar<br />

aanbevelingen bekend maken bij de niet geëvalueerde leden. We willen ze aansporen om<br />

met de aanbevelingen rekening te houden, aan zelfevaluatie te doen en met<br />

verbeterprojecten te starten.<br />

4.2 Het aanbod van een vormingsmodule.<br />

De federatie biedt nu al een vormingsdag voor nieuwe medewerkers van ngo’s aan. Ze<br />

krijgen een introductie over de ngosector in het algemeen. Er is een behoefte om al<br />

naargelang de functie van de nieuwe medewerkers meer specifieke modules aan te bieden.<br />

Voor de medewerkers Zuid (in hoofdzetels en op het veld) overwegen we een module<br />

capaciteitsversterking, waarbij de basisbegrippen en concepten worden toegelicht en enkele<br />

cases worden voorgesteld. We bouwen de module op met externe expertise.<br />

Coprogram VZW, Vlasfabriekstraat 11, B-1060 Brussel ePost info@coprogram.be .<br />

tel +32-(0)2-5361920 fax +32-(0)2-5341438 web www.coprogram.be .<br />

127


4.3 Een leertraject rond capaciteitsversterking<br />

We willen in de periode 2011-2013 een leertraject opzetten toegankelijk voor alle leden<br />

actief in het Zuiden. We willen specifiek focussen rond 3 deelaspecten van de<br />

capaciteitsversterking waarvan de evaluatie de zwakten blootlegt: de exit strategie, de<br />

diagnose van partners en de instrumenten voor de meting van CV activiteiten. Onder dit<br />

laatste verstaan we instrumenten voor de monitoring van de capaciteitsversterking of voor<br />

de meting van de impact ervan.<br />

In dit leertraject werken we met een gediversifieerde en gefaseerde aanpak. De leden<br />

participeren aan het traject in kleine groepen die het leervermogen maximaliseren: enkele<br />

leden kunnen rond een specifiek onderwerp veel leren van elkaar. We pakken de 4<br />

onderwerpen niet allen op het zelfde ogenblik aan, maar spreiden ze in de tijd. We doen<br />

hiervoor telkens een beroep op externe expertise.<br />

4.4 Inzet en vorming van personeel van de federatie<br />

Binnen het secretariaatsteam heeft één medewerker de eindverantwoordelijkheid voor de<br />

uitvoering van dit deelresultaat van het werkplan. Hij wordt hierin bijgestaan door een<br />

tweede medewerker. Het secretariaat zal zich bijscholen om op termijn in staat te zijn zelf<br />

de vormingsmodule te begeleiden.<br />

5. Coprogram wenst buiten het voorgaande nog op verscheidene andere manieren rekening<br />

te houden met de aanbevelingen van de evaluatie.<br />

5.1. Alle aanbevelingen, maar die over de partnerovereenkomsten in het bijzonder,<br />

zullen hun weg vinden in het dagelijkse advieswerk aan de leden.<br />

5.2. De aanbeveling over de administratieve vereenvoudiging zal zijn plaats vinden in<br />

de werkzaamheden van de werkgroep financies.<br />

5.3. De aanbeveling over de pooling van Technische Assistentie (= ngo-coöperanten)<br />

zal de stuurgroep synergie ter harte nemen.<br />

De raad van bestuur van de federatie heeft beslist om het deelresultaat beschreven onder<br />

punt 4 op te nemen als één van de 6 strategische projecten voor het werkplan 2011 dat<br />

eind september bij DGD wordt ingediend.<br />

6 september 2010<br />

128


Gedrukt op 100% gerecycleerd papier, gebleekt zonder chloor.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!