30.01.2015 Views

Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 - SNN

Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 - SNN

Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 - SNN

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

Doelstelling 2 ‘Regionale concurrentiekracht’<br />

Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO)


<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

Doelstelling 2 ‘Regionale concurrentiekracht’<br />

Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO)<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Inhoudsopgave<br />

Voorwoord 5<br />

Gebiedsanalyse <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> 7<br />

1.1 Leeswijzer 7<br />

1.2 <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op hoofdlijnen 7<br />

1.2.1 Demografie 7<br />

1.2.2 Arbeidsmarkt 8<br />

1.2.3 Economische structuur 10<br />

1.3 Regionaal-economische ontwikkeling 11<br />

1.3.1 Kenniseconomie 11<br />

1.3.2 Innovatievermogen en ondernemerschap 16<br />

1.3.3 Vestigingsklimaat 18<br />

1.4 Sterke steden 21<br />

1.5 Vitaal platteland 23<br />

1.6 SWOT analyse 24<br />

2. Visie en strategie 27<br />

2.1 Visie op <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>: ontwikkeling <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> 27<br />

2.2 Doelstelling 31<br />

2.3 Strategie: de prioriteiten 32<br />

2.4 Horizontale prioriteiten 45<br />

3. Uitvoering en organisatie 49<br />

3.1 Verantwoordelijkheden en taken 49<br />

3.2 Monitoring en evaluatie 51<br />

3.3 Uitvoeringsprocedures 53<br />

3.4 Promotie en publiciteit 54<br />

3.5 Partnerschap 55<br />

3.6 Overige bepalingen 55<br />

4. Financiële tabel 59<br />

4.1 Financiële tabel 59<br />

4.2 Jaartabellen 60<br />

Bijlagen 61<br />

A. Ervaringen programmaperiode 2000-2006 62<br />

B. Indicatoren en streefwaarden 65<br />

C. Relatie met beleidskaders 67<br />

D. Relatie met andere Europese programma’s 71<br />

E. Betrokken partnerorganisaties 74<br />

F Indicatieve verdeling Communautaire bijdrage 76<br />

G. Implementatie ex ante evaluatie 79<br />

K. Experimentele activiteiten 79<br />

I. Verklaring ministerie van VROM inzake Strategische Milieubeoordeling 80<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Voorwoord<br />

Afgelopen jaren heeft <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hard gewerkt<br />

aan de versterking van haar sociaal economische<br />

structuur. Met financiële steun van de Europese Unie,<br />

het Rijk en publieke en private partners uit de regio is<br />

invulling gegeven aan het Kompas programma dat door<br />

de betrokken partners als leidraad was vastgesteld.<br />

Projecten binnen dit programma moesten bijdragen aan<br />

het verkleinen van de achterstand van het <strong>Noord</strong>en op<br />

andere delen van <strong>Nederland</strong>, een doelstelling die ook<br />

daadwerkelijk is gerealiseerd.<br />

Het proces van versterking van de economische structuur<br />

in het <strong>Noord</strong>en is echter niet afgerond. Hoewel de achterstand<br />

van het <strong>Noord</strong>en is verkleind, bestaat deze op veel<br />

onderdelen nog steeds. Bovendien zijn er andere ontwikkelingen<br />

waar <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op moet inspelen om in<br />

de toekomst een aantrekkelijke regio met een eigentijdse<br />

sociaal economische structuur te zijn. Opererend op een<br />

speelveld dat zich uitstrekt tot nationaal, Europees en zelfs<br />

mondiaal niveau vormt kennis een steeds belangrijker<br />

ingrediënt voor de concurrentiepositie van de noordelijke<br />

economie. Op basis van de economische structuur die<br />

de afgelopen jaren is versterkt zal <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de<br />

komende jaren investeren in de zogenaamde transitie naar<br />

een kenniseconomie. Een economie waarin ontwikkeling<br />

en benutting van kennis centraal staat. Deze strategie<br />

kan alleen slagen wanneer ook het vestigingsklimaat in<br />

breed perspectief onder de loep wordt genomen. <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> investeert om die reden niet alleen investeren<br />

in haar kennispositie en innovatiekracht, maar ook in haar<br />

aantrekkingskracht als werk-, leef- en woongebied. Daarin<br />

spelen de steden een cruciale rol, onder meer met hun<br />

voorzieningen op het gebied van cultuur, recreatie en zorg.<br />

Maar ook de rust en ruimte die het noordelijke landschap<br />

kenmerken moet benut worden.<br />

Bovenstaande visie en doelstellingen heeft <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> eerder onderbouwd en vastgelegd in haar<br />

Strategische Agenda. Dit is de noordelijke ontwikkelingsvisie<br />

die tot stand is gekomen met steun van alle relevante<br />

partners in de regio. De Strategische Agenda geeft richting<br />

aan de investeringen die de komende jaren in het <strong>Noord</strong>en<br />

plaats zullen vinden.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is verheugd dat ook de Europese<br />

Commissie het belang van deze investeringen onderkent<br />

en dit onderschrijft met financiële steun. Voorliggend<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> vormt het kader voor de inzet<br />

van de Europese bijdrage uit het Europees Fonds voor<br />

Regionale Ontwikkeling (EFRO) in de uitvoeringsperiode<br />

die formeel op 1 januari <strong>2007</strong> is gestart en eindigt op<br />

31 december 2015. Het programma is een uitwerking van<br />

de Strategische Agenda, maar maakt daarbinnen duidelijke<br />

keuzes. Die keuzes worden met name zichtbaar in de<br />

uitwerking van de visie en strategie binnen dit programma.<br />

Keuzes zijn voortgekomen uit de wens om het beschikbare<br />

investeringsbudget binnen dit <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong><br />

effectief in te zetten in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en zijn gedurende<br />

het programmeringproces rechtstreeks getoetst bij<br />

de regionale partners. Daarnaast is ook nadrukkelijk<br />

aansluiting gezocht bij de Europese doelstellingen, zoals<br />

de Europese Commissie deze bijvoorbeeld heeft verwoord<br />

in haar Integrated Guidelines for Growth en Jobs.<br />

Voorts past het programma binnen het Nationaal<br />

Strategisch Referentiekader (NSR), het nationale kader<br />

waarbinnen de programma’s in <strong>Nederland</strong> moeten<br />

worden opgesteld. Over de afstemming met dit NSR heeft<br />

gedurende het programmeringproces met regelmaat<br />

overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het<br />

Rijk. Bovendien is het <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> onderworpen<br />

aan een objectieve blik in het kader van de ex ante<br />

evaluatie en de strategische milieubeoordeling. Een groot<br />

aantal suggesties van de ex ante evaluator konden reeds<br />

gedurende het programmeringproces in het programma<br />

verwerkt worden. De ex ante evaluatie bevat hiervan een<br />

overzicht.<br />

Het <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> vormt dan ook de basis<br />

voor de gezamenlijke inspanningen die moeten leiden tot<br />

een kenniseconomie, waarin aandacht voor innovatie en<br />

technologie samen gaan met versterking van de kwaliteiten<br />

van de steden en het landelijk gebied. De provincies<br />

en de grote steden nemen in dit proces het voortouw.<br />

Samenwerking met hun partners binnen en buiten de regio<br />

is echter onontbeerlijk om de noordelijke ontwikkelingsvisie<br />

tot realiteit te maken.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van<br />

het programma is in handen van het <strong>SNN</strong>, het<br />

Samenwerkingsverband <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Samen met het<br />

Rijk is een verdeling van taken en verantwoordelijkheden<br />

overeengekomen, waarmee zowel het Rijk als het <strong>SNN</strong> een<br />

adequate en verantwoorde uitvoering van het OP willen<br />

garanderen. De lessen die in de periode 2000-2006 en<br />

in eerdere programmaperiodes zijn getrokken worden ter<br />

harte genomen om te borgen dat wordt voldaan aan de<br />

Europese en nationale wet- en regelgeving. Dit betekent<br />

dat de zienswijze op de uitvoering van EFRO-programma’s<br />

in <strong>Nederland</strong>, zoals recent nog besproken en vastgelegd in<br />

het kader van het Nationaal Actieplan, wordt doorgezet in<br />

de programmaperiode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> maakt zich met dit <strong>Operationeel</strong><br />

<strong>Programma</strong> op voor een periode waarin de noordelijke<br />

partners wederom resultaten willen boeken als het gaat<br />

om een duurzame versterking van de sociaal-economische<br />

situatie. Resultaten die ook aansprekend en zichtbaar zijn<br />

en daarmee draagvlak genereren onder burgers, bedrijven<br />

en overheden binnen en buiten <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Mei <strong>2007</strong><br />

Ook de ervaringen die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de komende<br />

periode opdoet in het kader van de pilot om te komen<br />

tot vereenvoudiging van de controleprocedures worden<br />

tijdens de uitvoeringsperiode meegenomen om te komen<br />

tot een verantwoorde en efficiënte uitvoering van het<br />

OP. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft de uitgesproken ambitie om<br />

tijdens deze unieke pilot voor vermindering van de controledruk<br />

samen met de Europese Commissie en het Rijk tot<br />

een werkbare handelswijze te komen. Aanbevelingen die<br />

voortvloeien uit deze pilot zullen mede bepalend zijn voor<br />

het besluit van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> om eventueel gebruik te<br />

maken van de mogelijkheid die op grond van artikel 74 van<br />

de Kaderverordening 1083/2006 bestaat om te komen tot<br />

vermindering van de controledruk. Dit besluit zal tijdens<br />

de uitvoeringsperiode van het OP worden genomen en<br />

kan leiden tot het hieraan gerelateerde besluit om de<br />

investeringsopgave binnen het OP verder te verhogen en<br />

het beoogde aandeel van de financiering van de Europese<br />

Commissie terug te brengen tot maximaal 40%.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Gebiedsanalyse <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

1.1 Leeswijzer<br />

In dit hoofdstuk wordt de sociaal-economische situatie<br />

beschreven in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, het gebied dat als<br />

programmagebied is aangewezen voor het <strong>Operationeel</strong><br />

<strong>Programma</strong> en bestaat uit de provincies Drenthe,<br />

Groningen en Friesland. Hiertoe wordt allereerst <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> op hoofdlijnen bekeken. De ontwikkeling van<br />

het aantal inwoners, de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt<br />

en de economische structuur worden geanalyseerd<br />

(paragraaf 1.2). De analyse van deze kerncijfers geeft een<br />

algemeen beeld van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

zowel de noordelijke overheden als hun regionale partners.<br />

De gebiedsanalyse in dit programma beoogt een overzichtelijk<br />

beeld van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> te geven en vormt de<br />

basis voor de ontwikkelingsvisie en –strategie. Voor een<br />

meer gedetailleerde onderbouwing kan een beroep worden<br />

gedaan op de Strategische Agenda en het onderliggende<br />

studiemateriaal.<br />

Figuur 1.1 <strong>Programma</strong>gebied <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong>, inclusief steden en grove indicatie economische<br />

kernzones<br />

Vervolgens wordt op regionaal niveau de sociaal-economische<br />

situatie in kaart gebracht (paragraaf 1.3). In de<br />

Strategische Agenda voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

wordt aangegeven dat verhoging van de productiviteit en<br />

het innovatievermogen de komende jaren centraal staan<br />

in de ontwikkelingsvisie van het Samenwerkingsverband<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (<strong>SNN</strong>). Aangezien innovatie een speerpunt<br />

is in het Europees regionaal beleid, zijn de kerncijfers<br />

op regionaal niveau onder meer gericht op het in kaart<br />

brengen van het innovatievermogen van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Het investerings- en vestigingsklimaat in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

zal tevens in beeld worden gebracht, alsmede de ontwikkelingen<br />

in de landbouw en het toerisme.<br />

De Strategische Agenda van <strong>SNN</strong> bevat beleidskeuzes<br />

van de drie noordelijke provincies op het gebied van de<br />

ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en de<br />

ontwikkeling van het landelijk gebied. Deze keuzes worden<br />

samengevat onder het motto: ‘<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zet in op<br />

een dynamische kenniseconomie, sterke steden en een<br />

vitaal platteland’. Hierbij wordt dus onderscheid gemaakt<br />

tussen de steden en het platteland. Dit onderscheid wordt<br />

in deze gebiedsanalyse ook zoveel mogelijk gehanteerd.<br />

In paragraaf 1.4 en 1.5 wordt afzonderlijk ingegaan op de<br />

sociaal-economische ontwikkelingen in de steden en op<br />

het platteland.<br />

Zoals hierboven al is aangegeven grijpt de gebiedsanalyse<br />

in dit <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> sterk terug op de analyse<br />

en keuzes die eerder reeds zijn gemaakt in de Strategische<br />

Agenda. Deze Strategische Agenda is gebaseerd op<br />

uitgebreide regionale studies en wordt gedragen door<br />

1.2 <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op hoofdlijnen<br />

1.2.1 Demografie<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beslaat wat betreft oppervlakte<br />

ongeveer 25% van <strong>Nederland</strong>. Er woont echter 10% van<br />

de <strong>Nederland</strong>se bevolking. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is dan ook<br />

relatief dunbevolkt, het onderscheidt zich van de gemiddelde<br />

<strong>Nederland</strong>se regio als een relatief open gebied met<br />

ruim de helft minder inwoners per vierkante kilometer<br />

(circa 200). De regio telt vier grote steden – Assen,<br />

Emmen, Groningen en Leeuwarden – waar 26% van de<br />

totale noordelijke bevolking van 1,7 miljoen inwoners<br />

woonachtig is. De bevolkingsdichtheid is van invloed op<br />

het economisch presteren van een regio. Verstedelijkte<br />

regio’s, met veel inwoners per vierkante kilometer, laten<br />

vaak een sterkere economische dynamiek zien dan<br />

dunbevolkte regio’s. Daar staat tegenover dat dunbevolkte<br />

regio’s meer mogelijkheden bieden voor bijvoorbeeld ruim<br />

wonen en recreëren.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


De afgelopen jaren is de bevolking in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

langzamer gegroeid dan het nationale gemiddelde (zie<br />

figuur 1.2), hetgeen leidt tot een vergrijzing in de leeftijdsopbouw.<br />

Dit blijkt ook uit de grijze druk (zie figuur 1.3).<br />

De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het aantal<br />

personen van 65 jaar of ouder en het aantal personen in de<br />

potentiële beroepsbevolking van 20-64 jaar. De vergrijzing<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ligt hoger dan gemiddeld in<br />

<strong>Nederland</strong>. Binnen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is met name in<br />

Drenthe de grijze druk hoog. De participatiegraad is mede<br />

hierdoor laag (zie ook figuur 1.6). Dit betekent enerzijds<br />

minder aanbod op de arbeidsmarkt, anderzijds veel vraag<br />

naar voorzieningen.<br />

Figuur 1.3 Ontwikkeling grijze druk<br />

(verhouding personen v 65 jaar / personen 20-64 jaar)<br />

0,28<br />

0,27<br />

0,26<br />

0,25<br />

0,24<br />

0,23<br />

0,22<br />

0,21<br />

0,20<br />

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />

Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />

De groene druk geeft de verhouding aan tussen het<br />

aantal personen van 0-19 jaar en het aantal personen in<br />

de potentiële beroepsbevolking van 20-64 jaar. <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> als geheel zat tot voor kort iets boven het<br />

nationale gemiddelde (zie figuur 1.4). In Groningen zijn<br />

opvallend weinig jongeren onder de twintig. De groep<br />

direct boven de twintig is wel sterk vertegenwoordigd,<br />

vanwege de universiteit en de hogescholen. Dit is positief<br />

voor het arbeidsaanbod. Echter, uit diverse rapporten blijkt<br />

dat veel studenten na hun studie wegtrekken, hetgeen<br />

negatieve impact heeft op het arbeidsaanbod en met name<br />

de kwaliteit daarvan.<br />

Figuur 1.4 Ontwikkeling groene druk<br />

(verhouding personen 0-19 jaar / personen 20-64 jaar)<br />

0,44<br />

0,43<br />

0,42<br />

0,41<br />

0,40<br />

0,39<br />

0,38<br />

0,37<br />

Bron: CBS<br />

Figuur 1.2 Ontwikkeling aantal inwoners in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

(jaar 2000 = 100)<br />

0,36<br />

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />

Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />

Ontwikkeling inwonersaantal (jaar 2000 = 100)<br />

Bron: CBS<br />

104<br />

103<br />

102<br />

101<br />

100<br />

99<br />

98<br />

97<br />

96<br />

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />

Bron: Eurostat<br />

1.2.2 Arbeidsmarkt<br />

Een groeiende economie vraagt meer arbeidsinzet. In deze<br />

paragraaf wordt de ontwikkeling van de werkloosheid, de<br />

participatiegraad en de werkgelegenheid gepresenteerd.<br />

De werkloosheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ligt op een<br />

structureel hoger niveau dan het <strong>Nederland</strong>se gemiddelde.<br />

Figuur 1.5 laat zien dat in alle referentiejaren de werkloosheid<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hoger is dan het <strong>Nederland</strong>se<br />

gemiddelde. In 2004 was de werkloosheid in het <strong>Noord</strong>en<br />

7,9% ten opzichte van 6,3% landelijk. Tussen 1996 en 2001<br />

hebben de provincies in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hun werkloosheid<br />

evenwel sterk zien dalen, waarbij ook het relatieve<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


verschil met het <strong>Nederland</strong>se gemiddelde is afgenomen.<br />

Na de omslag van de conjunctuur in 2001 is de werkloosheid<br />

in het <strong>Noord</strong>en echter weer toegenomen. Het verschil<br />

met het landelijke werkloosheidspercentage is in de laatste<br />

jaren wel ongeveer gelijk gebleven, waaruit kan worden<br />

opgemaakt dat de stijgende werkloosheid dus niet heeft<br />

geresulteerd in een verslechtering van de noordelijke<br />

arbeidsmarkt ten opzichte van de rest van <strong>Nederland</strong>.<br />

achterstand van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op de rest van<br />

<strong>Nederland</strong>. Het <strong>Noord</strong>en heeft in de afgelopen jaren een<br />

inhaalslag gemaakt en heeft zelfs tijdens de periode van<br />

economische neergang in de jaren 2002-2004 het verschil<br />

met het landelijke gemiddelde verder ingelopen (zie figuur<br />

1.6). Toch blijft de in verhouding lage arbeidsparticipatie<br />

(61,6% in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> tegenover 64,1% landelijk)<br />

een zwak punt van het noordelijke arbeidsaanbod.<br />

Figuur 1.5 Ontwikkeling werkloosheid (%)<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004<br />

Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />

Bron: CBS<br />

In de afgelopen vijf jaar is de participatie in <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> dus sterker toegenomen dan landelijk.<br />

Dit geldt met name voor de vrouwen. Het negatieve effect<br />

van de vergrijzing op het noordelijke arbeidsaanbod<br />

wordt deels gecompenseerd door een toename van de<br />

participatiegraad van vrouwen. De netto participatiegraad<br />

van vrouwen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> loopt de laatste jaren<br />

langzaam in op het landelijke gemiddelde. De verschillen<br />

in de ontwikkeling van het aantal banen naar geslacht zijn<br />

opvallend. De werkgelegenheid onder mannen daalde<br />

in 2004 zowel in het <strong>Noord</strong>en als in heel <strong>Nederland</strong><br />

met ruim 1 procent, terwijl de werkgelegenheid onder<br />

vrouwen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met 1 procent toenam (tegen<br />

0,2 procent landelijk).<br />

De ontwikkeling van de werkgelegenheid volgt doorgaans<br />

met enige vertraging de conjunctuur. Het herstel van de<br />

economische groei in 2004 was wat betreft de werkgelegenheid<br />

nog niet zichtbaar, aangezien ook in 2004 het aantal<br />

arbeidsplaatsen nog is afgenomen. Wel was de daling<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> procentueel gezien lager dan in<br />

<strong>Nederland</strong> als geheel. Bovendien heeft het <strong>Noord</strong>en<br />

gedurende de periode van werkgelegenheidsgroei tot 2002<br />

een hoger groeicijfer laten zien dan het landelijke cijfer.<br />

Wanneer wordt gekeken naar de werkgelegenheidsontwikkeling<br />

binnen het <strong>Noord</strong>en kan worden geconstateerd<br />

dat de werkgelegenheid in de zogeheten economische<br />

kernzones in de periode 2000-2004 is toegenomen, terwijl<br />

die in het daarbuiten gelegen landelijke gebied gelijk is<br />

gebleven. In <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> overheerst bedrijvigheid die<br />

zich kenmerkt door een lage groeipotentie in termen van<br />

werkgelegenheid.<br />

De netto participatiegraad is het aandeel van de werkzame<br />

beroepsbevolking in de bevolking van 15 tot 64 jaar en<br />

geldt als een belangrijke maatstaf voor de economische<br />

Figuur 1.6 Ontwikkeling netto participatiegraad (%)<br />

66<br />

64<br />

62<br />

60<br />

58<br />

56<br />

54<br />

52<br />

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004<br />

Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />

Bron: CBS<br />

De werkloosheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is nog steeds<br />

hoger dan in de rest van <strong>Nederland</strong> en ook is er een<br />

achterstand in inkomen en gemiddeld opleidingsniveau.<br />

Het grote belang van langzaam groeiende sectoren in de<br />

economie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn hier mede debet aan.<br />

De belangrijkste takken van industrie zijn bijvoorbeeld de<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


winning en distributie van aardgas (provincie Groningen),<br />

maar ook de zetmeel-, suiker-, papier- en kartonindustrie,<br />

basischemie en basismetaal. Ook voor Friesland geldt dat<br />

relatief veel mensen werkzaam zijn in de sectoren met<br />

weinig groeipotentieel, zoals de landbouw, de visserij en<br />

de industrie. De industrie heeft hier te maken met achterblijvende<br />

modernisering. Van het totale aantal banen<br />

behoorde in 2000 slechts 47% tot de moderne industrie,<br />

tegenover landelijk 59%. De moderne industrie bestaat uit<br />

(delen van) de grafische, aardolie-, chemische, farmaceutische,<br />

metaal-, machine, chemische en transportindustrie.<br />

Ook de productiestructuur in Drenthe heeft nog steeds<br />

een sterk ‘traditioneel’ karakter. In de provincie zijn relatief<br />

weinig mensen werkzaam in de snelst groeiende sectoren<br />

van <strong>Nederland</strong>, zoals de zakelijke dienstverlening, de<br />

handel en de horeca.<br />

het BRP was in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in 2004 ongeveer gelijk<br />

aan die in <strong>Nederland</strong>. De noordelijke economie groeide<br />

dat jaar met 1,4% tegenover 1,5% landelijk. (De noordelijke<br />

gaswinning is hier buiten de cijfers gelaten, deze heeft<br />

weinig betekenis voor de werkgelegenheid.) Gelet op de<br />

gehele periode 2000-2004 deed <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> het met<br />

een gemiddeld groeicijfer van 0,9% zelfs beter dan het<br />

landelijk gemiddelde van 0,8%. Dit verschil komt overigens<br />

volledig voor rekening van de provincie Groningen.<br />

Figuur 1.7 Groei BRP<br />

(in %, reële groei exclusief delfstoffenwinning, 2005 betreft raming)<br />

3<br />

2,5<br />

2<br />

1,5<br />

1.2.3 Economische structuur<br />

Economische groei<br />

De ontwikkeling van de werkgelegenheid en werkloosheid<br />

laat zien dat de economische groei in <strong>Nederland</strong> zich in<br />

2004 weer heeft hersteld na een laagconjunctuur in de<br />

jaren 2002 en 2003. Een vergelijkbare ontwikkeling is waar<br />

te nemen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Het Bruto Regionaal Product (BRP) per inwoner ligt<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> al jaren bijna 20% lager dan in<br />

<strong>Nederland</strong> als geheel (zie figuur 1.7). Het BRP per inwoner<br />

is een belangrijke graadmeter voor de welvaart, want het<br />

geeft weer hoeveel in een regio wordt verdiend door het<br />

regionale bedrijfsleven. Het besteedbaar inkomen geeft aan<br />

wat de inwoners van de regio daaraan overhouden. Het<br />

besteedbaar inkomen per inwoner ligt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

bijna 10% lager dan het <strong>Nederland</strong>s gemiddelde.<br />

De noordelijke provincies leveren derhalve een relatief<br />

beperkte bijdrage aan het <strong>Nederland</strong>se BNP en behoren tot<br />

de minst productieve regio’s. Oorzaken zijn met name de<br />

relatief geringe omvang en activiteit van het bedrijfsleven<br />

alsmede de vergrijsde bevolking. De provincie Groningen<br />

is in 2002 met een BRP van 18 miljard euro goed voor<br />

4,1% van het BNP, in Friesland is dit 3,2% (14 miljard<br />

euro) en in Drenthe 2,3% (10 miljard euro). De groei van<br />

1<br />

0,5<br />

0<br />

2001 2002 2003 2004 2005<br />

-0,5<br />

-1<br />

Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />

Bron: CBS<br />

Binnen de provincies zijn vooral de economische<br />

kernzones bepalend voor de economische ontwikkeling.<br />

Met name in de Westergo-zone (lijn Harlingen-Franeker-<br />

Leeuwarden), de A7-zone (Sneek-Heerenveen-Drachten)<br />

en de as Groningen-Assen groeide de werkgelegenheid<br />

in de periode 2000-2004 harder dan in geheel <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong>.<br />

Binnen de kernzones hebben de grote steden de<br />

functie van economische motor. Zo zijn de vier grote<br />

steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden<br />

(de zogenaamde NG4) samen goed voor 38% van de<br />

arbeidsplaatsen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (tegenover 27%<br />

van de beroepsbevolking). Deze vier steden bieden in<br />

toenemende mate werkgelegenheid aan mensen van<br />

buiten de steden. Met name de stad Groningen steekt<br />

er met haar 125.000 arbeidsplaatsen op een beroepsbevolking<br />

van ongeveer 85.000 inwoners ver boven uit.<br />

Evenals in Leeuwarden is het aantal arbeidsplaatsen hier<br />

dus groter dan de beroepsbevolking. Ook illustratief voor<br />

10 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


de belangrijke centrumfunctie van de vier grote steden<br />

voor de noordelijke werkgelegenheid zijn de hoge pendelpercentages<br />

als gevolg van de grote aantallen forensen<br />

richting de steden. Zo wordt in zowel Groningen als<br />

Leeuwarden ongeveer de helft van alle arbeidsplaatsen<br />

ingenomen door mensen die niet in deze steden<br />

woonachtig zijn.<br />

Sectorstructuur<br />

De sectorstructuur in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wijkt af van<br />

die van <strong>Nederland</strong> als geheel door een oververtegenwoordiging<br />

in de sectoren landbouw, industrie en nietcommerciële<br />

diensten en een ondervertegenwoordiging<br />

van de commerciële dienstensector (zie figuur 1.8). Wel is<br />

in de afgelopen 15 jaar het verschil tussen de noordelijke<br />

en de landelijke sectorstructuur geleidelijk afgenomen.<br />

Met name sinds 2000 neemt het aandeel van de landbouw<br />

en industrie in het <strong>Noord</strong>en in versneld tempo af.<br />

Het werkgelegenheidsaandeel van de sectoren openbaar<br />

bestuur en gezondheidszorg is echter sterk toegenomen<br />

en daarmee nog verder boven het landelijke niveau komen<br />

te liggen. Dit sluit aan bij de conclusie dat de grijze druk in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hoog is. Daarnaast is de werkgelegenheid<br />

in de horeca toegenomen, hetgeen duidt op een groei<br />

in de sector toerisme. Het midden- en kleinbedrijf is in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> sterk vertegenwoordigd. Ongeveer 75%<br />

van de werkgelegenheid concentreert zich bij bedrijven<br />

van minder dan 200 werknemers, tegenover 71% landelijk<br />

(LISA).<br />

Binnen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bestaan grote verschillen in de<br />

sectorstructuur tussen enerzijds het landelijk gebied en<br />

anderzijds de kernzones, waar de economische activiteiten<br />

zijn geconcentreerd. Van alle banen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

is ongeveer driekwart geconcentreerd in de gemeenten<br />

die tezamen de kernzones vormen. In deze gebieden is<br />

verhoudingsgewijs veel werkgelegenheid bij overheidsinstellingen,<br />

in de handel en horeca en de zakelijke dienstverlening.<br />

De economie van het landelijk gebied leunt<br />

relatief zwaar op de landbouw, de bouwnijverheid en de<br />

handel en horeca.<br />

Figuur 1.8 Werkgelegenheidsstructuur in 2004 in %<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

Landbouw & visserij<br />

Industrie<br />

Bouwnijverheid<br />

Handel<br />

Horeca<br />

Vervoer en communicatie<br />

Financiële instellingen<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

1.3 Regionaal-economische<br />

ontwikkeling<br />

1.3.1 Kenniseconomie<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschikt over een redelijk aanbod<br />

van universitair en hoger beroepsonderwijs. Naast de<br />

Bron: PWR<br />

Rijksuniversiteit Groningen bevinden zich in het <strong>Noord</strong>en<br />

verschillende grootschalige HBO-instellingen en enkele<br />

specialistische hogescholen. Aan de Rijksuniversiteit<br />

Groningen en de Hanzehogeschool Groningen studeren<br />

in totaal ongeveer 40.000 studenten. Vanuit deze instellingen,<br />

die bovendien tot de grootste werkgevers in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> behoren, zijn de afgelopen jaren<br />

tientallen bedrijven opgericht. In Leeuwarden studeren<br />

in totaal ongeveer 17.000 studenten aan de <strong>Noord</strong>elijke<br />

Hogeschool Leeuwarden, de Christelijke Hogeschool<br />

<strong>Nederland</strong> en het Van Hall Instituut. Samen met de onderwijsinstellingen<br />

in Emmen en Assen gaat het om bijna<br />

60.000 studenten die in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een opleiding<br />

op HBO- of WO-niveau volgen.<br />

Zakelijke dienstverlening<br />

<strong>Nederland</strong><br />

Openbaar bestuur<br />

Onderwijs<br />

Zorg<br />

Overige dienstverlening<br />

Een belangrijke voorwaarde voor de transitie naar een<br />

kenniseconomie is de aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd<br />

personeel. In vergelijking tot de <strong>Nederland</strong>se<br />

beroepsbevolking als geheel heeft de noordelijke beroepsbevolking<br />

gemiddeld een lager opleidingsniveau (zie<br />

figuur 1.9). In <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft 25% van de beroeps-<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

11


evolking een HBO- of universitaire opleiding afgerond<br />

tegen een landelijk cijfer van 29%. Dit heeft een negatieve<br />

invloed op de regionale arbeidsproductiviteit. Met name<br />

in aan de rand van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> gelegen regio’s als<br />

Oost-Groningen, Zuidoost-Drenthe en Zuidwest-Friesland<br />

is het verschil met het landelijk gemiddelde in negatief<br />

opzicht groot.<br />

Figuur 1.9 Opleidingsniveau (% hoger opgeleiden per regio)<br />

50<br />

45<br />

40<br />

Binnen deze technologieterreinen kan het <strong>Noord</strong>en in<br />

potentie meedraaien in de internationale top. Er zijn<br />

diverse grote kennisinstellingen aanwezig en er ligt<br />

een nauwe relatie met kennisgeoriënteerde bedrijven,<br />

die evenals de kennisinstellingen in toenemende mate<br />

opereren op mondiaal niveau. Daarnaast hebben ook<br />

andere kansrijke (speerpunt)sectoren in het <strong>Noord</strong>en<br />

een meerwaarde voor de nationale economie, zoals lifesciences,<br />

ICT, chemie, agribusiness, metaal/scheepsbouw,<br />

zorgeconomie en toerisme. De grote steden vormen het<br />

brandpunt van kennisinstellingen en kennisintensieve<br />

bedrijvigheid in veel van deze sectoren in het <strong>Noord</strong>en.<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003<br />

Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong><br />

<strong>Nederland</strong> Friesland SA Groningen SA<br />

De verschillende sleutelgebieden en speerpuntsectoren<br />

worden hieronder meer gedetailleerd toegelicht. Daarbij<br />

wordt met name aandacht besteed aan de aanwezigheid<br />

van kennisinstellingen en grote bedrijven, alsmede<br />

de publieke of private initiatieven waaraan is of wordt<br />

gewerkt om de sectoren in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> tot verdere<br />

ontplooiing te brengen.<br />

Bron: CBS<br />

Wel is het aandeel vrouwen in de groep hoger opgeleiden<br />

in het <strong>Noord</strong>en relatief hoog. Binnen het vrouwelijke deel<br />

van de noordelijke beroepsbevolking is sprake van een<br />

groter aandeel hoger opgeleiden dan bij de mannen (27%<br />

tegenover 24%). Van de beroepsbevolking is ongeveer<br />

40% vrouw en 60% man. Van de totale hoog opgeleide<br />

beroepsbevolking is ongeveer 57% man en 43% vrouw.<br />

De stad Groningen onderscheidt zich in positieve zin met<br />

een bovengemiddeld opleidingsniveau, meer dan 45% van<br />

de beroepsbevolking heeft een HBO- of WO-opleiding.<br />

De drie noordelijke provincies hebben alle drie last van<br />

‘braindrain’. Hoger opgeleiden trekken na hun studie weg<br />

naar bijvoorbeeld de Randstedelijke provincies, omdat<br />

daar de arbeidsvraag meer aansluit bij hun opleidingsniveau.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschikt over een aantal specifieke<br />

sectoren met aanzienlijke groeipotenties in termen van<br />

kennis en innovatie, die ook als zodanig door het Rijk<br />

zijn erkend. Hierbij gaat het in de eerste plaats om de<br />

drie sleutelgebieden energie (Energy Valley), water (Friese<br />

Water Alliantie) en sensortechnologie (ASTRON/LOFAR).<br />

12 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Groeisectoren <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

Energy Valley<br />

Het overgrote deel van de <strong>Nederland</strong>se activiteiten op het gebied van<br />

winning, transport, behandeling, handel en research van aardgas is<br />

geconcentreerd in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Daarnaast zijn er belangrijke<br />

activiteiten op het gebied van de elektriciteitsproductie en –distributie<br />

en duurzame energie en zijn het infrastructuurnet en de daaraan<br />

gekoppelde faciliteiten sterk ontwikkeld. De noordelijke energiesector<br />

bestaat uit meer dan 270 bedrijven, waar in totaal ruim 18.000<br />

werknemers werkzaam zijn. Stuwend zijn de <strong>Nederland</strong>se Aardolie<br />

Maatschappij BV, Gasunie, Essent, Nuon en Electrabel. Rondom<br />

deze bedrijven heeft zich een groot netwerk van toeleveranciers,<br />

uitbestedingsrelaties en spin-offs ontwikkeld.<br />

Energy Valley biedt een strategie om de bestaande activiteiten op<br />

energiegebied uit te bouwen tot een breed cluster van energiegerelateerde<br />

bedrijvigheid dat in <strong>Nederland</strong> en daarbuiten onderscheidend<br />

is. Energy Valley werkt langs drie actielijnen, te weten<br />

uitbouw bedrijfsactiviteiten, duurzame en schone energie en kennis<br />

en innovatie. Verduurzaming van de glastuinbouw, de productie van<br />

duurzame brandstoffen en de ondergrondse opslag van CO2 staan<br />

bijvoorbeeld centraal in de toekomstplannen. Andere initiatieven die<br />

de potentie van de sector onderstrepen zijn de uitbouw van het Energy<br />

Delta Research Center, Ecopark Harlingen met de import, productie<br />

en verwerking van alternatieve brandstoffen en de Eemsvlakte 1<br />

(energiehaven t.b.v. LNG terminals, energiecentrales, energie-intensieve<br />

industrie, restwarmteactiviteiten en strategische oliereserves).<br />

Watertechnologie<br />

In <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is de waterzuiveringssector en de toeleverende<br />

apparatenbouw (metaalsector) sterk ontwikkeld. Excellente kennis<br />

is aanwezig in topinstituut Wetsus, de noordelijke waterleidingbedrijven<br />

en waterschappen, kenniscentra en hogescholen. Door de<br />

mondiale problematiek op het gebied van drinkwater en sanitatie en<br />

de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water zal de toch al grote<br />

wereldmarkt (270 miljard euro) sterk groeien. Dit biedt uitstekende<br />

groeikansen voor de noordelijke watersector. Hiervoor zijn uitbouw<br />

en bundeling van kennis en ervaring noodzakelijk alsmede sterke<br />

referentieprojecten en uitbreiding van het internationale netwerk.<br />

De noodzakelijke organisatorische samenwerking kan worden bereikt<br />

door verdere uitbouw van de Friese Water Alliantie (samenwerkings<br />

verband van bedrijven, overheden en kennisinstellingen) naar noordelijke<br />

schaal.<br />

Drie sporen staan centraal om de groei van de watersector te<br />

faciliteren:<br />

• Marktontwikkeling in het buitenland, zowel gericht op de industriewatermarkt<br />

als de publieke drink- en afvalwatermarkt. Dit geschiedt<br />

door het creëren van marktentrees en het ontsluiten van publieke<br />

(water)kennis.<br />

• Technologieontwikkeling, door ruimte en faciliteiten te bieden voor<br />

aansprekende demonstratieprojecten. Met name de markt voor<br />

technologie van Wetsus (dat wil doorgroeien tot Europees Centre<br />

of Excellence op watergebied) kan daarvan profiteren, alsmede<br />

bedrijven en instellingen die zich in de nabijheid van Wetsus<br />

vestigen.<br />

• Productontwikkeling, als gevolg van samenwerking tussen<br />

bedrijven onderling en samenwerking met kennisinstellingen.<br />

Verdere versterking van productmarktcombinaties kan worden<br />

bereikt door het aantrekken van bedrijven en instellingen met<br />

aanvullende competenties.<br />

Diverse initiatieven worden voorzien, die invulling geven aan<br />

deze sporen. Naast de uitbouw van Wetsus tot Europees Centre<br />

of Excellence bestaan bijvoorbeeld plannen voor grootschalige<br />

energiewinning uit water op de afsluitdijk (Blue Energy), demonstratieprojecten<br />

in binnen- en buitenland en versterking van de onderwijsstructuur<br />

op het gebied van watertechnologie.<br />

(Multi)sensortechnologie<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschikt over een aantal internationaal leidende<br />

instituten en projecten op het gebied van (multi)sensortechnologie.<br />

Het belangrijkste initiatief is het SENSOR UNIVERSE programma,<br />

met als belangrijkste project het LOFAR project waar een groot<br />

aantal partijen aan deelneemt met onder andere het kennisinstituut<br />

ASTRON. LOFAR streeft naar de ontwikkeling van een grootschalig<br />

intelligent sensornetwerk. Het project is gericht op samenwerking<br />

en clustervorming, wat essentieel is in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> gelet op<br />

de schaalgrootte van kennis-, ontwikkel-, product-, en marktpartijen.<br />

Deze is dusdanig dat kritische massa alleen bereikt kan worden door<br />

samen te werken in clusters en allianties. De doelstelling van het<br />

SENSOR UNIVERSE programma is het positioneren van <strong>Nederland</strong><br />

als een internationaal innovatie- en bedrijvigheidscluster rondom de<br />

ontwikkeling en toepassing van multisensortechnologie. De toepassingen<br />

van deze sensornetwerken zijn gebaseerd op wetenschappelijk<br />

onderzoek en hebben de potentie om nieuwe bedrijvigheid tot stand<br />

te brengen met een wereldwijde markt.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

13


Bestaande initiatieven richten zich op innovatie en vernieuwing op<br />

het gebied van toepassingen van sensornetwerken. Op dit moment<br />

zijn veel van deze initiatieven op zichzelf staand of missen follow-up<br />

als het gaat om duurzame verankering in de regio en een link met<br />

de kern van het noordelijke bedrijfsleven, het MKB. Om de economische<br />

potentie van deze sector ten volle te benutten en het geheel<br />

een (inter)nationale uitstraling te geven moeten kennis, activiteiten<br />

en bedrijvigheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> worden gebundeld. Mogelijke<br />

overkoepelende projecten betreffen een Kennis- en bedrijvigheidsknooppunt<br />

Assen met onder meer een kenniscentrum sensortechnologie<br />

en daaraan gerelateerde bedrijvigheid, en de realisatie<br />

van een wetenschapsattractie in Drenthe waarbij gebruik wordt<br />

gemaakt van de nieuwste inzichten en technieken op het gebied van<br />

duurzaamheid en technologie. Door een uitgebalanceerde samenhang<br />

tussen innovatie en bedrijvigheid kunnen nieuwe toepassingen van<br />

multisensortechnologie vanuit <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> worden bedacht,<br />

ontwikkeld en internationaal vermarkt.<br />

Life sciences<br />

Life sciences zijn technologische kennisgebieden gericht op het<br />

bereiken van een hogere levensstandaard door onder andere het<br />

ontwikkelen van nieuwe medicijnen, nieuwe behandelingsmethoden<br />

van ziektes, schonere industriële processen en milieu, verbeterde<br />

enzymen en nieuwe voedingsmiddelen. In Groningen is binnen de life<br />

sciences ook de nanoscience van grote betekenis. Nanoscience wordt<br />

internationaal beschouwd als de meest innovatieve ontwikkeling in de<br />

wetenschap op dit moment. De kennisbasis wordt gevormd door de<br />

Rijksuniversiteit Groningen (RuG), het Universitair Medisch Centrum<br />

Groningen (UMCG) en het Van Hall Instituut in Leeuwarden.<br />

Het life sciences cluster in het <strong>Noord</strong>en kan verder uitgroeien tot een<br />

vooraanstaand cluster in <strong>Nederland</strong>. Hiertoe zal het organiserend<br />

vermogen en de kennistoepassing bijvoorbeeld bij technostarters<br />

moeten worden bevorderd. Zo kent de stad Groningen, na Leiden en<br />

samen met Amsterdam met 30 bedrijven reeds de grootste concentratie<br />

aan life sciences bedrijvigheid in <strong>Nederland</strong>. Relevante ontwikkelingen<br />

zijn onder andere zichtbaar in Lifelines (kennisopbouw via de<br />

Biomedische Databank <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> uitmondend in het ontstaan<br />

van nieuwe bedrijven), de samenwerking tussen bedrijfsleven en de<br />

universiteiten van Twente, Wageningen en Groningen in het kader van<br />

Nano 4 vitality, waarbij de universiteiten in opdracht van bedrijven<br />

onderzoek uitvoeren, en het Bioreactor Development Center, als brug<br />

tussen het fundamentele onderzoek op het gebied van life sciences en<br />

praktijktoepassingen in de agrofood sector.<br />

Chemie<br />

Het chemisch cluster in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> telt ruim 300 bedrijven<br />

en 9.000 werknemers. Alleen het chemiepark in Delfzijl en het<br />

Emmtec Industry & Businesspark in Emmen bieden in totaal reeds<br />

aan zo’n 3.400 personen werk. Het gaat om grote productieplants<br />

van grote internationals zoals Akzo-Nobel, DSM, Novéon en Teijin.<br />

De afzetmarkt is voornamelijk internationaal (ruim 65% wordt<br />

geëxporteerd). Naast chemische complexen zijn er energie en serviceunits.<br />

De aanwezigheid van grondstoffen (pekel en aardgas), ligging<br />

aan zee (Delfzijl), personeel, (milieu)ruimte en schaalvoordelen zijn<br />

belangrijke vestigingsvoorwaarden. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> streeft naar een<br />

verdere uitbouw van het chemiecluster in Delfzijl door onder meer<br />

de aanleg van een ethyleenleiding via Gelsenkirchen en Bremerhaven<br />

naar Delfzijl via PPS-constructie. Andere private initiatieven die deze<br />

groeisector een impuls kunnen geven zijn bijvoorbeeld de beoogde<br />

bouw van een ethyleenfabriek en een PVC-fabriek.<br />

Agribusiness<br />

De agribusiness zal in de traditionele keten inzetten op nieuwe<br />

producten met hoge toegevoegde waarde en op nieuwe duurzame<br />

processen die kosteneffectiever zijn. Ingezet zal worden op systeeminnovaties<br />

(agro-innovaties). Belangrijke industriële sectoren zijn<br />

de zuivelindustrie (Royal Friesland Foods), suikerproducerende<br />

industrie (CSM en COSUN) en aardappelzetmeelindustrie (AVEBE).<br />

Bij systeeminnovaties is overlap met de andere kansrijke sectoren<br />

zoals Energy Valley, (multi)sensortechnologie en Life Sciences. Zo kan<br />

de agribusiness een bijdrage leveren aan het verminderen van onze<br />

afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, bijvoorbeeld door middel<br />

van bio-vergassing en bioraffinage. In de Strategische Agenda van<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is aangegeven dat men de concurrentiekracht van<br />

de agribusiness wil versterken door het ondersteunen van innovaties,<br />

onder meer door het faciliteren van nieuwe samenwerkingsvormen<br />

tussen ketens onderling en kennisinstellingen en door het uitwerken<br />

van kansrijke clusters. Ook interdisciplinaire samenwerking (bijv.<br />

agroketens met chemie en farma) is mogelijk. Mogelijke initiatieven<br />

gericht op de stimulering van de agribusiness zijn de ontwikkeling van<br />

een energieleverende, lichtdichte kas alsmede de oprichting van een<br />

virtueel Koolhydraten Kenniscentrum en een Multipurpose biorefinery<br />

complex (energie efficiënte droogprocesssen van natte biomassastromen).<br />

14 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Toerisme<br />

Mede dankzij de grote landschappelijke en cultuurhistorische<br />

waarden is <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een aantrekkelijk gebied voor toeristen.<br />

De toeristische sector telt momenteel zo’n 70.000 banen, maar de<br />

potenties om uit te groeien naar een van de toptoeristische gebieden<br />

in <strong>Noord</strong>west-Europa zijn nog niet benut. Met nieuwe innovatieve<br />

toeristische producten kan de regio opgewaardeerd worden ten<br />

behoeve van de groeiende groep toeristen die een goede bestemming<br />

zoeken op korte afstand van <strong>Noord</strong>west-Europese metropolen. Voor<br />

de toeristische sector liggen er kansen in innovatieve (cross-sectorale)<br />

conceptontwikkeling en het benutten van moderne media, waarbij<br />

met name het aanbieden van nieuwe diensten een belangrijk verschil<br />

kan maken in de vakantiekeuze. Mogelijke ontwikkelingen die de<br />

toeristische sector in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een verdere impuls kunnen<br />

geven zijn de beoogde realisatie van een circuit gerelateerd attractiepark<br />

(TT-circuit), de ontwikkeling van gezondheids- en zorgtoerisme,<br />

en het Friese Meren project.<br />

Metaal/scheepsbouw<br />

In <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong> zijn 3.000 bedrijven gevestigd die zich bezig<br />

houden met metaal/scheepsbouw. Tezamen zijn ze goed voor<br />

ongeveer 35.000 arbeidsplaatsen. De innovatieve drive binnen deze<br />

sector uit zich onder meer in de kenniscentra gericht op jachtbouw en<br />

lichte constructies, hydrauliek en roestvaststaal. Daarnaast zijn er op<br />

korte termijn plannen voor onder andere het<br />

opzetten van een kenniscentrum scheepsbouw en een kenniscentrum<br />

mechatronica. Door het bedrijfsleven is de bereidheid tot investeren<br />

in deze innovatieve ontwikkelingen aangegeven. In de periode tot<br />

<strong>2013</strong> zullen nog meer plannen worden ontwikkeld om de bedrijfstak<br />

op een nog hoger niveau te brengen.<br />

Commerciële zorg<br />

Zorg wordt steeds vaker gezien als een factor van economische<br />

betekenis. In aanvulling op de reguliere verzorgingstaak bestaan<br />

in het <strong>Noord</strong>en aanknopingspunten om economisch stuwende<br />

activiteiten te ontwikkelen op het gebied van zorg. Met name de<br />

gevolgen van de vergrijzing zullen leiden tot een sterke toename van<br />

de vraag naar zorg en aanverwante diensten. De combinatie met de<br />

rust en ruimte die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kenmerken als ook de toeristische,<br />

recreatieve en culturele mogelijkheden bieden juist het <strong>Noord</strong>en<br />

grote kansen om op deze vraag in te spelen.<br />

De ontwikkeling van de commerciële zorg staat overigens nog in de<br />

beginfase. Als het gaat om marktontwikkeling wordt gedacht aan de<br />

hoofdgroepen gezondheid & preventie, medische behandeling en<br />

verzorging & verblijf.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

15


1.3.2 Innovatievermogen en<br />

ondernemerschap<br />

Starters en ondernemerschap<br />

Het aantal starters is een belangrijke indicator voor de<br />

economische ontwikkeling in een regio. Het geeft aan hoe<br />

het is gesteld met het vertrouwen in de economie en de<br />

aanwezige ondernemingszin en biedt een mogelijkheid<br />

om de regionale werkgelegenheid te vergroten. Naast<br />

startende ondernemingen kan de werkgelegenheid ook<br />

toenemen door banengroei bij bestaande bedrijven, als<br />

gevolg van nieuwe activiteiten zoals de oprichting van<br />

nevenvestigingen en dochterondernemingen. De groei van<br />

het aantal bedrijfsvestigingen lag in 2005 in het <strong>Noord</strong>en<br />

met een groeicijfer van 3% relatief gezien op hetzelfde<br />

niveau als de landelijke groei. Over een langere termijn<br />

lag het gemiddelde groeipercentage tussen 2002 en 2005<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ongeveer 1 procentpunt hoger dan<br />

landelijk.<br />

Starters hadden hier een belangrijk aandeel in, alhoewel<br />

in de jaren van economische teruggang wel een duidelijke<br />

daling kon worden waargenomen in het percentage<br />

starters (zie ook figuur 1.10). In <strong>Nederland</strong> zijn in 2004<br />

65.000 bedrijven opgericht, waarvan zo’n 6.000 bedrijven<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. De meeste bedrijven werden<br />

opgericht in de sectoren bouw, handel en dienstverlening.<br />

Vooral de vier grote noordelijke steden onderscheiden zich<br />

in positieve zin met een bovengemiddeld aandeel starters<br />

in de totale bedrijvenpopulatie. Verder zijn met name in<br />

Drenthe de afgelopen jaren veel bedrijven toegetreden,<br />

waardoor de productiestructuur in de toekomst wellicht<br />

positief zal veranderen.<br />

Figuur 1.10 Aandeel starters (in % van het aantal bedrijfsvestigingen)<br />

12,00<br />

10,00<br />

8,00<br />

6,00<br />

4,00<br />

2,00<br />

0,00<br />

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004<br />

Bron: Kamers van Koophandel/Handelsregister<br />

R&D<br />

Innovatie is een belangrijke voorwaarde voor economische<br />

groei. Aangezien <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de internationale<br />

concurrentiestrijd niet kan winnen op basis van kosten, is<br />

het van levensbelang om te investeren in technologische<br />

vernieuwing. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft op dit gebied echter<br />

nog een inhaalslag te maken ten opzichte van de rest van<br />

<strong>Nederland</strong>. De uitgaven aan Research & Development<br />

(R&D) zijn in het <strong>Noord</strong>en veel lager dan in <strong>Nederland</strong><br />

als geheel (met de vier grote steden en vooral de stad<br />

Groningen als positieve uitzondering). In 2003 bedroegen<br />

de uitgaven 536 miljoen euro in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, terwijl<br />

de R&D-uitgaven in <strong>Nederland</strong> 8 miljard bedroegen.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft daarmee een relatief klein aandeel<br />

(ruim 6%) in de totale R&D-uitgaven in <strong>Nederland</strong> (zie<br />

figuur 1.11). Wanneer deze uitgaven worden uitgedrukt als<br />

percentage van het Bruto Regionaal Product is de achterstand<br />

duidelijk: waar in <strong>Nederland</strong> gemiddeld 1,9% van<br />

Bruto Nationaal Product aan R&D wordt uitgegeven, is dit<br />

in het <strong>Noord</strong>en slechts 1,3%.<br />

Drenthe Friesland Groningen <strong>Nederland</strong><br />

16 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Figuur 1.11 R&D-uitgaven ten opzichte van totale uitgaven in<br />

<strong>Nederland</strong> in 2003<br />

7%<br />

6%<br />

5%<br />

4%<br />

3%<br />

2%<br />

1%<br />

0%<br />

1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003<br />

Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong><br />

Bron: CBS<br />

Met name op het eerste criterium blijft <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

relatief achter. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een indicator<br />

als het aantal patenten. Zo had <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in<br />

2003 slechts een aandeel van 3,7% in het aantal door<br />

<strong>Nederland</strong> aangevraagde patenten (Eurostat). Ook als<br />

het gaat om het aantal high tech banen binnen industrie<br />

en dienstverlening is sprake van een achterstand. Binnen<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bestaat 6,7% van de werkgelegenheid uit<br />

dit soort arbeidsplaatsen, tegenover ruim 7,3 % landelijk<br />

(Eurostat, 2006). Er zijn niet veel bedrijven die een<br />

belangrijke speler zijn op de wereldmarkt. Uitzonderingen<br />

kunnen de groeisectoren Energy Valley, watertechnologie<br />

en (multi)sensortechnologie zijn die in het <strong>Noord</strong>en sterk<br />

vertegenwoordigd zijn en in het kader van Pieken in de<br />

Delta zijn aangewezen als sleutelgebieden (zie 1.3.1).<br />

Met name het bedrijfsleven in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> blijft<br />

relatief achter. Waar het bedrijfsleven in <strong>Nederland</strong> goed is<br />

voor 57% van de totale R&D-uitgaven, ligt dit percentage in<br />

het <strong>Noord</strong>en op bijna 52%. De rest van de uitgaven komt<br />

voor rekening van de universiteit en kennisinstellingen.<br />

Een gedeeltelijke verklaring hiervoor ligt in het feit dat de<br />

R&D-afdelingen van de meeste grote multinationals, die in<br />

<strong>Nederland</strong> de meeste R&D voor hun rekening nemen, niet<br />

in het <strong>Noord</strong>en zijn gevestigd.<br />

Om te beoordelen of <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een innovatieve<br />

regio is moet overigens naar meer criteria worden gekeken<br />

dan alleen de uitgaven aan R&D. Zo worden in de rijksnota<br />

Pieken in de Delta van het ministerie van Economische<br />

Zaken de volgende kenmerken van innovatieregio’s<br />

genoemd:<br />

• Aanwezigheid van een bovengemiddeld aantal wereldwijd<br />

concurrerende, innovatieve bedrijven.<br />

• Hoge organisatiegraad van alle partijen rond het thema<br />

innovatie.<br />

• Aanwezigheid van kennisinfrastructuur van hoog<br />

niveau.<br />

Creatieve economie<br />

Belangrijk in de kenniseconomie zijn ondernemerschap<br />

en creativiteit. De creatieve industrie is in toenemende<br />

mate van belang voor de levendigheid en economische<br />

bloei van een regio. Creatieve industrie zorgt voor vernieuwing<br />

en onderscheidend vermogen van de economische<br />

producten. Hierbij gaat het om bedrijven op het gebied<br />

van onder meer architectuur, reclame, multimedia,<br />

vormgeving en kunst. De creatieve werkgelegenheid<br />

concentreert zich over het algemeen in de grotere steden<br />

van <strong>Nederland</strong>. Van de noordelijke steden scoort landelijk<br />

gezien vooral de stad Groningen goed als gekeken wordt<br />

naar het aantal vestigingen en de werkgelegenheid in de<br />

creatieve industrie (Etin, Creatieve pijler onder de <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong>se economie, 2005). Binnen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

neemt Groningen met 1.850 vestigingen bijna een vijfde<br />

van alle bedrijven in de creatieve industrie voor haar<br />

rekening en kent de stad met meer dan 12.000 banen<br />

de belangrijkste concentratie van creatieve werkgelegenheid<br />

(tegen 40.300 banen in heel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>).<br />

Overigens vestigen zich ook in Friesland, als ‘voortuin’ van<br />

Amsterdam, relatief veel creatieve bedrijven.<br />

Exportgerichtheid<br />

De bedrijven in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn verhoudingsgewijs<br />

weinig investeringsbereid en exportgericht. De lage<br />

mate van exportgerichtheid is een probleem van alle drie<br />

noordelijke provincies. Dit heeft mede te maken met<br />

de ongunstige sectorstructuur. Zo is de transport- en<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

17


distributiesector in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bijvoorbeeld ondervertegenwoordigd,<br />

terwijl juist deze sector profiteert van<br />

de toename van de wederuitvoer naar het buitenland.<br />

Erg opvallend is dat juist de drie grensregio’s in dit gebied,<br />

Oost-Groningen, Delfzijl en omgeving en Zuidoost-<br />

Drenthe, in de landelijke top vijf van slechtst scorende<br />

regio’s eindigen. Het gebrek aan grote steden in deze<br />

regio’s kan hiervoor de verklaring zijn. Zo vestigen<br />

distribuerende bedrijven zich bijvoorbeeld vaak in of nabij<br />

een grote stad.<br />

Een lichtpunt betreft overigens de ontwikkeling van de<br />

export binnen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Deze lag in 2005 met<br />

een groei van 1,7% in Groningen en Friesland boven het<br />

<strong>Nederland</strong>s gemiddelde van 1,5%. De ontwikkeling in<br />

Drenthe was gelijk aan het <strong>Nederland</strong>s gemiddelde.<br />

1.3.3 Vestigingsklimaat<br />

Bedrijfslocaties<br />

De uitgifte van bedrijventerreinen (exclusief zeehavens)<br />

per werkzame persoon lag in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de<br />

afgelopen jaren op een hoger niveau dan in <strong>Nederland</strong><br />

als geheel. Hoewel de uitgifte zowel op noordelijk als<br />

nationaal niveau sinds halverwege de jaren negentig<br />

is gehalveerd, blijkt hieruit de relatief grote aantrekkingskracht<br />

van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> als vestigingsregio.<br />

De grootste bedrijventerreinen in het <strong>Noord</strong>en bevinden<br />

zich in de grote steden. Het <strong>Noord</strong>en heeft in het<br />

algemeen voor de komende jaren nog voldoende mogelijkheden<br />

als het gaat om bedrijventerreinen. De uitgifte<br />

blijft de komende jaren naar verwachting qua kwantiteit<br />

op voldoende niveau. Nieuwe mogelijkheden doen<br />

zich bijvoorbeeld voor in het landelijke gebied, waar<br />

vrijkomende agrarische bedrijven mogelijkheden kunnen<br />

bieden voor vestiging van dienstverlenende bedrijven.<br />

Figuur 1.12 geeft een indruk van de ontwikkeling van de<br />

voorraad uitgeefbaar bedrijventerrein in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

tegen te gaan en de terreinen geschikt te houden. Naast<br />

het normale proces van veroudering geldt bovendien<br />

dat de eisen die door bedrijven aan hun vestigingsplaats<br />

worden gesteld steeds hoger worden, terwijl ook de aard<br />

van de bedrijvigheid in de tijd verandert. Met het oog op<br />

die laatstgenoemde ontwikkelingen geldt ook voor nieuwe<br />

bedrijfslocaties dat deze aan zullen moeten sluiten op de<br />

eisen van specifieke bedrijvigheid.<br />

Het aanbod aan kantoorruimte is in 2002 sterk gestegen,<br />

met name in de provincies Groningen en Friesland.<br />

De jaren daarna is het aanbod op een hoog niveau<br />

gebleven, hoewel een lichte daling waarneembaar is (zie<br />

figuur 1.13). De kantorenmarkt in het <strong>Noord</strong>en is vrijwel<br />

volledig geconcentreerd binnen de steden. Circa driekwart<br />

van de kantoren is gevestigd binnen de gemeentegrenzen<br />

van de steden Leeuwarden, Emmen, Groningen en Assen.<br />

Het toenemende aandeel van de kantorenmarkt in het<br />

totale aanbod van werklocaties hangt samen met het<br />

stijgende aandeel van de dienstensector in de economie.<br />

Het overgrote deel van de zakelijke dienstverlening bevindt<br />

zich in het <strong>Noord</strong>en in de steden.<br />

Figuur 1.12 Direct uitgeefbaar bedrijventerrein in 2005 in hectare<br />

1400<br />

1200<br />

1000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

0<br />

2001 2002 2003 2004 2005<br />

Drenthe Friesland Groningen<br />

Bron: Arcadis<br />

Overigens moet een nuancering worden gemaakt ten<br />

aanzien van de kwaliteit van de bedrijventerreinen. Met<br />

name voor de bestaande bedrijventerreinen geldt dat<br />

aandacht voor de kwaliteit essentieel is om veroudering<br />

18 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Figuur 1.13 Aanbod kantoorruimte in m 2<br />

bijvoorbeeld via het meerjarenprogramma Kolibri OVnetwerk.<br />

100000<br />

80000<br />

60000<br />

40000<br />

20000<br />

0<br />

1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004<br />

Drenthe Friesland Groningen<br />

Bron: Arcadis<br />

Ten aanzien van de digitale bereikbaarheid tot slot kan<br />

worden vastgesteld dat in het <strong>Noord</strong>en een goede ICTinfrastructuur<br />

aanwezig is. Dit geldt met name voor grote<br />

steden als Groningen en Leeuwarden, die de aggregatiepunten<br />

van het internetverkeer uit hun verzorgingsregio<br />

vormen en waar een groot deel van de noordelijke ICTbedrijven<br />

is gevestigd. Met de aanwezige ICT-voorzieningen<br />

wordt vooral aan bedrijven en instellingen uit de<br />

onderwijssector, de gezondheidszorg, de overheid en<br />

de zakelijke dienstensector een belangrijke voorwaarde<br />

geboden om in de kenniseconomie te functioneren.<br />

Bereikbaarheid<br />

De bereikbaarheid is voor bedrijven één van de belangrijkste<br />

reden om een bepaalde locatie als vestigingsplaats<br />

te kiezen. De bereikbaarheid van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

kan vanuit meerdere invalshoeken worden belicht. De<br />

congestieproblematiek in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is veel minder<br />

groot dan in de rest van <strong>Nederland</strong> en met name de<br />

Randstad. Dit heeft een positief effect op de aantrekkingskracht<br />

van het <strong>Noord</strong>en als vestigingsplaats. Er bestaan<br />

echter wel degelijk problemen met betrekking tot de<br />

mobiliteit in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Zo is in verband met de<br />

lage bevolkingsdichtheid het hoofdwegennet aanzienlijk<br />

minder uitgebreid dan in andere delen van <strong>Nederland</strong>,<br />

zijn er relatief veel 60- en 80-kilometerwegen en beschikt<br />

het <strong>Noord</strong>en over minder spoorverbindingen dan andere<br />

regio’s. De grote afstand tot veel andere delen van het land<br />

speelt de noordelijke economie parten.<br />

Vooral de bereikbaarheid in en rond de grote noordelijke<br />

steden verdient in het <strong>Noord</strong>en aandacht. Daar is sprake<br />

van urgente of dreigende problemen en zijn investeringen<br />

noodzakelijk. Voor de capaciteitsproblemen op het traject<br />

Zwolle-Meppel wordt door het rijk en de regio de komende<br />

jaren gewerkt aan een structurele oplossing. Resterende<br />

knelpunten in de hoofdverbindingsassen waar de komende<br />

periode nog een oplossing voor moet worden bereikt zijn<br />

de knooppunten van de Zuidelijke Ringweg Groningen en<br />

het knooppunt A6/A7 bij Joure/Heerenveen. Naast investeringen<br />

in het wegennetwerk voorziet <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

vooral investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer,<br />

Strategische ligging<br />

Met een rechtstreekse relatie met de bereikbaarheid<br />

van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> speelt ook de ligging van <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> een belangrijke rol voor het vestigingsklimaat.<br />

Het <strong>Noord</strong>en kan met name profiteren van haar<br />

gunstige ligging tussen economische kerngebieden als<br />

de Randstad en <strong>Noord</strong>-Duitsland alsmede de daarachter<br />

gelegen gebieden in Scandinavië. Zo zijn de economische<br />

kernzones, waar wonen en werken zich concentreren,<br />

goed verbonden met internationale transportassen in deze<br />

richting door de hoofdwegen A6/A7 (Randstad-Groningen-<br />

Duitsland) en A28/A37 (Randstad-Emmen-Duitsland), de<br />

hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl en de havens van Delfzijl<br />

en Harlingen.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> vormt dan ook een belangrijke<br />

verbindende schakel op de zich ontwikkelende Europese<br />

<strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas (NOA). Deze strekt zich<br />

uit van de Randstad via <strong>Noord</strong>west Duitsland tot aan<br />

Scandinavië, de Baltische staten en Rusland. De NOA<br />

wordt vanaf 2006 verder fysiek versterkt door het gereedkomen<br />

van de A37 (Hoogeveen-Emmen) in Duitsland tot<br />

aan de A31 (Emden-Ruhrgebied).<br />

De <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas is voor <strong>Nederland</strong> zeer<br />

interessant wat betreft de economische groei die er plaatsvindt<br />

en de markten waarin de groei zit. De oostwaartse<br />

uitbreiding van de EU biedt kansen en nieuwe perspectieven<br />

voor <strong>Nederland</strong> om onder meer de logistieke dienstverlening<br />

aan <strong>Noord</strong>- en Oost-Europa verder uit te bouwen.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

19


Er bestaan goede kansen om hier juist vanuit <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> met congestiearme, multimodale ontsluitingsmogelijkheden<br />

verder bij aan te haken. De Eemsdelta<br />

heeft hiervoor bijvoorbeeld een goede ligging en kan als<br />

(water)poort dienen naar het <strong>Noord</strong>- en Oost-Europa.<br />

De verdergaande internationalisering, onder meer door de<br />

toetreding van nieuwe EU-lidstaten, maakt dat de relatieve<br />

ligging van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> verbetert. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

heeft een grote potentie als schakelfunctie tussen de<br />

Randstad en <strong>Noord</strong>oost-Europa die moet worden benut.<br />

Meer in het algemeen geldt dat de internationale dimensie<br />

voor de <strong>Nederland</strong>se en de <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se ruimtelijk-economische<br />

ontwikkeling steeds belangrijker wordt.<br />

Door allianties aan te gaan met andere Europese regio´s<br />

die aansluiten op de specifieke competentiegebieden van<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kan het <strong>Noord</strong>en de eigen regionale<br />

ontwikkeling verder stimuleren.<br />

bevolking is met 10% in geen enkele <strong>Nederland</strong>se regio<br />

zo hoog als in de regio Overig Groningen, waartoe de<br />

stad Groningen behoort. Logischerwijs leidt dit tot een<br />

relatief hoog opleidingsniveau van de beroepsbevolking.<br />

In Friesland daarentegen zijn weinig opleidingsmogelijkheden.<br />

Alleen in Leeuwarden is er de mogelijkheid tot het<br />

volgen van hoger beroepsonderwijs. Dit geldt ook voor<br />

Drenthe. De enige Drentse Hogeschool (Emmen) is met<br />

2.150 studenten één van de kleinste in <strong>Nederland</strong>.<br />

Woonklimaat<br />

Het woonklimaat in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is overwegend<br />

aantrekkelijk. In het bijzonder de zogenaamde<br />

<strong>Noord</strong>erruimte is een belangrijke factor. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

kenmerkt zich door veel rust en ruimte, door een groot<br />

aandeel landelijk gebied. Natuurgebieden en recreatiewater<br />

zijn in ruime mate aanwezig, zoals ook wordt toegelicht in<br />

paragraaf 1.5.<br />

Door het versterken van de sleutelsectoren kan <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> een actieve rol spelen in <strong>Noord</strong>-Europese<br />

economische- en kennisnetwerken. Zo kan het nationaal<br />

stedelijk netwerk Groningen-Assen de springplank<br />

richting Scandinavië worden op het gebied van onder meer<br />

logistiek, handel en telematicadiensten. Samenwerking<br />

over de grens met <strong>Noord</strong>west-Duitsland biedt mogelijkheden<br />

voor dynamische ontwikkelingen in infrastructuur,<br />

bedrijfsleven en innovatie. Voor het noordelijke bedrijfsleven<br />

doen zich tal van investeringsmogelijkheden voor<br />

om te participeren in de economische groei en herstructurering<br />

in het noordwesten van Duitsland, gestimuleerd<br />

door grootschalige infrastructuurprojecten en innovatiebeleid<br />

aldaar.<br />

Arbeidsaanbod<br />

Een andere belangrijke reden voor bedrijven om zich<br />

in een bepaalde regio te vestigen is het opleidingsniveau<br />

van potentiële werknemers. Dit wordt voor een<br />

groot deel bepaald door de aanwezigheid van HBO<br />

en universitaire instellingen. Daarnaast bieden die<br />

instellingen mogelijkheden voor bedrijven om gebruik te<br />

maken van studenten voor stages en onderzoeken en het<br />

vergaren van kennis. Met de Rijksuniversiteit Groningen<br />

en de Hanzehogeschool heeft Groningen twee belangrijke<br />

troeven in handen. Het aandeel studenten in de totale<br />

Verder draagt de beschikbaarheid van voldoende woningen<br />

tegen een betaalbare prijs draagt positief bij aan het<br />

woonklimaat. Culturele en recreatieve voorzieningen<br />

concentreren zich verder vooral in de steden. Steden als<br />

Groningen, Emmen, Assen en Leeuwarden kennen een<br />

behoorlijk cultureel en recreatief aanbod en hebben een<br />

belangrijke winkel- en zorgfunctie. In de landelijke kernen<br />

vormt juist de verschraling van het voorzieningenniveau<br />

een bedreiging.<br />

Milieu<br />

De noordelijke provincies zijn relatief dunbevolkt en<br />

landelijk van karakter en kennen een milieusituatie die<br />

beter is dan gemiddeld in <strong>Nederland</strong>. Dit is recent nog<br />

vergeleken in het onderzoek van de Rabobank (Visie op<br />

provinciale dynamiek, 2005), die zich baseert op cijfers<br />

van diverse bronnen. Daaruit blijkt dat de provincies in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in het algemeen goed scoren op diverse<br />

milieu-indicatoren.<br />

Zo is de uitstoot van schadelijke stoffen door industrie en<br />

verkeer in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beperkt evenals de geluidsbelasting.<br />

Auto- en treinverkeer in de drie provincies komt<br />

relatief minder voor, evenals overlast als gevolg van grootschalig<br />

vliegverkeer en grote industriële complexen. Verder<br />

scoren de noordelijke provincies in het algemeen bijvoor-<br />

20 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


eeld goed als het gaat om afvalkosten en afvalscheiding.<br />

Ook de landbouwsector zorgt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voor<br />

relatief weinig milieuproblemen. De provincies kenmerken<br />

zich door veel landelijk gebied en weinig intensief grondgebruik<br />

van de landbouwbedrijven. Het gedeelte van<br />

het landbouwareaal dat in dienst staat van de veeteelt<br />

blijft in Drenthe en Groningen ver onder het <strong>Nederland</strong>s<br />

gemiddelde. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in een relatief<br />

lage mestproductie per vierkante kilometer. Uitzondering<br />

is Friesland dat boven het <strong>Nederland</strong>s gemiddelde zit.<br />

Daar tegenover staat dat de bodem in Friesland weinig<br />

tot matig gevoelig is voor opname van mest. Het lage<br />

grondwaterpeil vormt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de vorm van<br />

verdroging een bedreiging.<br />

1.4 Sterke steden<br />

Zoals ook in de voorgaande paragrafen met regelmaat is<br />

opgemerkt nemen de grote steden op veel onderwerpen<br />

een opvallende positie in. Het gaat in het bijzonder om<br />

de vier grootste steden Assen, Emmen, Groningen en<br />

Leeuwarden (de zogenaamde NG4). Zij nemen door de<br />

concentratie van bedrijvigheid, kennisinstellingen en<br />

arbeidskrachten een belangrijke positie in de noordelijke<br />

economie in en zijn de voornaamste bron voor<br />

economische groei en vernieuwing. De omliggende<br />

gemeenten profiteren van de ontwikkeling van de grote<br />

steden. Tegelijkertijd kunnen deze grote steden niet zonder<br />

de omliggende gemeenten. Veel onderwerpen beperken<br />

zich immers niet tot één gebied. Daarom wordt intensief<br />

samengewerkt op tal van terreinen, in het bijzonder binnen<br />

de economische kernzones zoals het Nationaal Stedelijk<br />

Netwerk Groningen-Assen.<br />

Met 26% van de inwoners in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn<br />

de vier grote steden bijvoorbeeld goed voor 38% van<br />

de arbeidsplaatsen. De vier grote steden tellen samen<br />

570 banen per 1.000 inwoners, terwijl voor heel <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> een gemiddeld aantal banen van slechts 385<br />

per 1.000 inwoners geldt. Ook het aanbod aan kantoorlocaties<br />

concentreert zich voor 75% in de vier steden.<br />

Daar staat tegenover dat ook het aantal werklozen meer<br />

dan evenredig in deze steden aanwezig is (ruim 34%) en<br />

ook de armoede relatief groter is. De volgende tabel vat de<br />

kerncijfers nog eens samen:<br />

Figuur 1.14 Kerncijfers grote steden (2004)<br />

Inwoneraantal<br />

(bron: CBS)<br />

Beroepsbevolking<br />

(bron: CBS)<br />

Arbeidsplaatsen<br />

(bron: PWR)<br />

Groei werkgelegenheid 2000-2004<br />

(bron: LISA)<br />

Aantal NWW-ers (absoluut)<br />

(bron: CWI)<br />

Aantal NWW-ers (procentueel)<br />

(bron: CWI)<br />

Groningen Leeuwarden Assen Emmen NG4 <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong><br />

179.200 91.350 61.900 108.350 440.800 1.698.850<br />

85.700 41.700 31.500 48.000 206.900 755.000<br />

124.850 54.700 30.550 41.100 251.200 653.700<br />

1,5% 2,2% 1,9% 0,1% 1,5% 1,3%<br />

12.432 6.827 3.740 7.600 30.599 88.907<br />

14,5% 16,4% 11,9% 15,8% 14,8% 11,8%<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

21


Wanneer wordt gekeken naar de economische betekenis<br />

van het vier steden in de sectorstructuur, valt met name<br />

de positie van de dienstverlening op. De dienstensectoren<br />

zijn in het <strong>Noord</strong>en hoofdzakelijk geconcentreerd in<br />

de vier grote steden Leeuwarden, Emmen, Groningen<br />

en Assen. Zo is 53% van de zakelijke dienstverlening in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de deze vier steden gevestigd. Juist<br />

dankzij de groei in de zakelijke dienstverlening in deze<br />

steden heeft de werkgelegenheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

in de afgelopen jaren toch een min of meer vergelijkbaar<br />

groeitempo laten zien als op het landelijke niveau.<br />

Wanneer breder wordt gekeken naar stuwende bedrijvigheid<br />

(industrie, handel, zakelijke dienstverlening, vervoer<br />

en communicatie) blijkt de vier steden ongeveer 37% voor<br />

hun rekening nemen.<br />

De in gang gezette modernisering van de sectorstructuur<br />

in het <strong>Noord</strong>en begint zijn vruchten af te werpen. De ten<br />

opzichte van andere <strong>Nederland</strong>se steden beperkte congestieproblematiek<br />

waarmee de noordelijke steden te maken<br />

hebben is in dat opzicht een belangrijk concurrentievoordeel<br />

(hoewel de bereikbaarheid steeds meer onder druk<br />

komt). Ook de aanwezigheid van kennisinfrastructuur<br />

speelt mee. De kennisinfrastructuur in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

is vooral geconcentreerd binnen de grote vier steden.<br />

Groningen is de vierde studentenstad van <strong>Nederland</strong>.<br />

De Rijksuniversiteit Groningen heeft met 20.930 studenten<br />

een belangrijke rol in de kennisinfrastructuur. Daarnaast<br />

zijn er in de <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se steden diverse HBOinstellingen<br />

gevestigd.<br />

Deze kennisinfrastructuur – inclusief de kennisinstellingen<br />

die in de nabijheid van de onderwijsinstellingen tot ontwikkeling<br />

zijn gekomen – zorgt niet alleen voor een groot<br />

aandeel hoger opgeleiden in de steden, tevens spelen de<br />

kennisinstellingen een belangrijke rol bij de kennistransfer<br />

richting de bedrijven, in het bijzonder het MKB. Daarnaast<br />

gaat van de aanwezigheid van de kennisinstellingen een<br />

grote aantrekkingskracht uit op kennisgeoriënteerde<br />

bedrijven, die in de buurt van de kennisinstellingen gevestigd<br />

willen zijn. Binnen de verschillende steden bestaan<br />

diverse plannen om hier op in te spelen. Zo bestaan in<br />

Groningen en Leeuwarden bijvoorbeeld plannen voor<br />

verdere clustering van bedrijvigheid op het gebied van<br />

life sciences rond het Universitair Medisch Centrum<br />

Groningen en het Van Hall Instituut, terwijl Emmen<br />

zich bijvoorbeeld richt op een kenniscampus rond de<br />

Hogeschool Drenthe.<br />

Overigens bestaan gelet op de sectorstructuur ook<br />

verschillen tussen de vier steden. Van de grote steden in<br />

het <strong>Noord</strong>en heeft de stad Groningen zich in de afgelopen<br />

jaren sterk ontwikkeld als het regionale centrum voor<br />

zakelijke diensten. Leeuwarden wordt gekenmerkt door<br />

onder meer een sterke financiële sector, maar ook het<br />

aandeel van het openbaar bestuur neemt toe. Assen<br />

kenmerkt zich door een sterke oververtegenwoordiging van<br />

werkgelegenheid in de gezondheidszorg, terwijl bij Emmen<br />

met name het grote aandeel van de industrie opvalt<br />

alsmede het relatief grote aandeel van de (glas)tuinbouw.<br />

Het bovenstaande vertaalt zich ook in de bedrijvendynamiek.<br />

De ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen<br />

is in de steden bovengemiddeld, zoals<br />

zichtbaar is in figuur 1.15.<br />

Figuur 1.15 Ontwikkeling bedrijfsvestigingen 2000-2004<br />

Bron: LISA<br />

Voorts zijn de steden de plaatsen waar de belangrijkste<br />

voorzieningen aanwezig zijn, bijvoorbeeld op het gebied<br />

van cultuur, zorg en winkelfuncties. Logischerwijs hebben<br />

de steden dan ook een belangrijke verzorgingsrol voor de<br />

regio. Ook toeristische en recreatieve voorzieningen zijn<br />

ruimschoots aanwezig. Voorbeelden zijn grote publiekstrekkers<br />

als de monumentale binnensteden van Groningen<br />

en Leeuwarden, het Dierenpark Emmen, het Groninger<br />

Museum en het TT-circuit van Assen. Er zijn voldoende<br />

voorwaarden aanwezig om in de toekomst deze functies<br />

uit te breiden. Verder beschikken de steden over enkele<br />

22 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


moderne evenementencomplexen, in het bijzonder het<br />

Expo Centrum FEC in Leeuwarden en het Martiniplaza<br />

in Groningen. Groningen staat landelijk gezien op de<br />

vijfde plaats wat betreft het aantal landelijke bezoekers.<br />

Begin <strong>2007</strong> zal bij het TT-circuit in Assen een nieuwe<br />

evenementenhal worden opgeleverd.<br />

De typisch grootstedelijke problematiek (Emmen,<br />

Groningen en Leeuwarden zijn aangewezen binnen het<br />

nationale Grotestedenbeleid) is in de noordelijke steden<br />

relatief beperkt. Alleen Groningen heeft meer te maken<br />

met de meer typische stadsproblematiek, zoals meer<br />

geweldsdelicten en vernielingen, sociale uitsluiting en<br />

armoede. Deze problematiek treedt veel minder op in de<br />

overige NG4-steden.<br />

1.5 Vitaal platteland<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wordt gekenmerkt door een relatief<br />

groot aandeel landelijk gebied. Deze ‘<strong>Noord</strong>erruimte’ is<br />

een economische factor die steeds belangrijker wordt.<br />

Het landschap in <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong> – naast Zeeland het<br />

laatste echte platteland dat <strong>Nederland</strong> rijk is – is nog gaaf,<br />

schoon, rustig en donker.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kenmerkt zich als een regio met veel<br />

ruimte, een uniek landschap, een sterke sociaal-culturele<br />

identiteit en een specifieke economie. De regio is rijk<br />

aan landschapselementen, die vaak een grote cultuurhistorische<br />

waarde vertegenwoordigen en die bovendien<br />

nog grotendeels in hun oorspronkelijke context aanwezig<br />

zijn. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bezit natuur- en landschapswaarden<br />

van nationale en internationale betekenis.<br />

Voorbeelden zijn de wetlands, de Friese meren en – met<br />

een internationaal erkende status – de Waddenzee.<br />

De aanwezigheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> van relatief veel<br />

landschappen en nationale parken als Dwingelderveld, het<br />

Lauwersmeergebied en Drents Friese Wold onderstrepen<br />

eveneens de nationale betekenis van de <strong>Noord</strong>erruimte.<br />

Naast deze natuurgebieden bevindt zich in het <strong>Noord</strong>en<br />

ook een grote oppervlakte cultuurlandschappen.<br />

Wat betreft de economische positie van het landelijk<br />

gebied geldt dat door (onder meer) automatisering,<br />

een efficiëntere werkorganisatie en schaalvergroting<br />

arbeidsplaatsen verdwijnen en vaak opschuiven naar de<br />

economische kernzones. Het verlies aan arbeidsplaatsen<br />

geldt voor een sector als de landbouw, maar ook voor<br />

dienstverlenende organisaties zoals banken, postkantoren,<br />

scholen en artsen. Op het platteland zijn de effecten<br />

daarvan duidelijk merkbaar: zowel de werkgelegenheid als<br />

het voorzieningenniveau staan onder druk. Om het platteland<br />

vitaal en leefbaar te houden is goede werkgelegenheid<br />

nodig. In vergelijking met de steden in het <strong>Noord</strong>en<br />

is de modernisering van sectoren hier echter veel minder<br />

doorgevoerd.<br />

Maar het omgekeerde geldt evenzeer: werkgelegenheid<br />

vraagt om een vitale en leefbare omgeving. Anno 2000<br />

beschikte 15 procent van de kernen kleiner dan 3.000<br />

inwoners in het <strong>Noord</strong>en over ‘basisvoorzieningen’<br />

(huisarts, basisschool, buurtwinkel), landelijk is dat 30%.<br />

Dat wijst op een ongunstige positie van het <strong>Noord</strong>en.<br />

Als gevolg van het relatief lage voorzieningenniveau<br />

trekken jongeren weg uit het landelijk gebied naar de<br />

centrale steden. Deze uitholling van de samenleving leidt<br />

tot een versnelde vergrijzing van het landelijke gebied.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschikt over een relatief moderne<br />

landbouwsector met een goede relatie met de<br />

agribusiness. De sector landbouw is logischerwijs sterk<br />

vertegenwoordigd op het platteland in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

De (grondgebonden) landbouw heeft in het landelijk<br />

gebied met de bijbehorende agro-industrie relatief een<br />

groot aandeel, zowel in ruimtelijk opzicht als uit het<br />

oogpunt van werkgelegenheid. Zo’n 80% van de grond<br />

wordt agrarisch gebruikt. Waar in <strong>Nederland</strong> steeds meer<br />

landbouwgrond een andere bestemming krijgt, is het<br />

percentage in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> redelijk gelijk. Wel is een<br />

verschuiving waar te nemen: het ruimtegebruik van de<br />

tuinbouw en veehouderij groeit sterk, dat van de akkerbouwbedrijven<br />

neemt af.<br />

Zoals figuur 1.8 eerder al aangaf is de werkgelegenheid in<br />

de landbouwsector in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ten opzichte van<br />

het landelijk gemiddelde relatief hoog. De werkgelegenheid<br />

in de landbouw laat echter sinds het jaar 2000 een<br />

neergaande lijn zien. Deze afname van de werkgelegenheid<br />

is in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met 11% overigens geringer<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

23


dan de gemiddelde afname van 14% in geheel <strong>Nederland</strong>.<br />

Dit komt door de groei van de arbeidsintensieve glastuinbouw<br />

in met name de provincie Drenthe, maar ook in de<br />

provincie Friesland waar zich eveneens een concentratie<br />

van glastuinbouw bevindt. Ook de biologische landbouw<br />

maakt een positieve ontwikkeling door en is – hoewel het<br />

belang beperkt is – in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> relatief belangrijker<br />

dan gemiddeld in <strong>Nederland</strong>. De mechanisatie in<br />

de landbouw heeft naast een daling van de werkgelegenheid<br />

ook geleid tot een schaalvergroting in de sector en<br />

daarmee een daling van het aantal landbouwbedrijven.<br />

Evenals de daling van de werkgelegenheid in de landbouw<br />

is ook deze daling in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> minder sterk dan<br />

in de rest van <strong>Nederland</strong> (sinds 1995 ruim 15% in <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> tegenover 20 % landelijk).<br />

nuanceren. Zo zijn de achterblijvende uitgaven aan R&D<br />

en de beperkte exportgerichtheid van het bedrijfsleven<br />

belangrijke indicaties dat de noordelijke economie nog niet<br />

is wat ze in de toekomst wil zijn: een meer kennisgeoriënteerde<br />

economie die succesvol opereert in de Europese en<br />

mondiale markt. De aanwezigheid van meerdere kansrijke<br />

bedrijfssectoren en de sterke positie op de <strong>Noord</strong>elijke<br />

Ontwikkelingsas zijn voorbeelden van aanknopingspunten<br />

die het <strong>Noord</strong>en heeft om de gewenste ontwikkeling te<br />

realiseren. Met name de steden als ook de economische<br />

kernzones hebben hierin een sleutelrol met hun concentraties<br />

van bedrijven en kennisinstellingen en aantrekkingskracht<br />

als het bijvoorbeeld gaat om voorzieningen. Het<br />

omliggende landelijke gebied vult dit aan met haar grote<br />

natuurlijke en landschappelijke waarde.<br />

De toeristische sector speelt een belangrijke rol in de<br />

economische structuur van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se platteland.<br />

Afgelopen jaren is er veel gebeurd aan productontwikkeling.<br />

De toeristische en recreatieve sector is in <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> in 15 jaar, uitgedrukt in werkgelegenheid, met<br />

25 % toegenomen, een ontwikkeling die mede te danken is<br />

aan de aantrekkingskracht van het platteland. Het platteland<br />

van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is rijk aan unieke landschappen<br />

die een katalysator vormen voor de ontwikkeling van de<br />

toeristische sector, in het bijzonder de verblijfsrecreatie.<br />

Voorbeelden zijn het Waddengebied, de Friese Meren en<br />

de Veengebieden. Daarnaast is het gebied rijk aan unieke<br />

dorpsgezichten en cultuurhistorische monumenten.<br />

Onderstaande SWOT-analyse geeft een meer volledig<br />

overzicht van de situatie in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, gebaseerd<br />

op de voorgaande paragrafen. De SWOT-analyse is<br />

ingedeeld in een aantal onderdelen, zoals algemene<br />

kenmerken, de arbeidsmarkt, de economische structuur<br />

en het vestigingsklimaat. De belangrijkste kenmerken van<br />

de vier grote steden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn daarnaast<br />

nog eens afzonderlijk samengevat. Dit met het oog op<br />

hun bijzondere positie in het <strong>Noord</strong>en én het belang<br />

dat in zowel de Europese verordening als het Nationaal<br />

Strategisch Referentiekader wordt gehecht aan specifieke<br />

aandacht voor de situatie in de steden.<br />

1.6 SWOT analyse<br />

Hoewel de achterstand op de situatie in <strong>Nederland</strong> als<br />

geheel nog steeds bestaat, heeft <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de<br />

afgelopen jaren een relatief positieve ontwikkeling laten<br />

zien wanneer wordt gekeken naar kernindicatoren als<br />

het Bruto Regionaal Product, de werkloosheid en de<br />

werkgelegenheid. De steden en de economische kernzones<br />

waarvan de steden deel uit maken vormen – als plaatsen<br />

waar bedrijvigheid en werkgelegenheid zich concentreren<br />

– de stuwende kracht achter deze ontwikkeling.<br />

Desalniettemin heeft de <strong>Noord</strong>elijke economie ook<br />

een aantal kenmerken, die de positieve ontwikkeling<br />

24 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Figuur 1.16 Sterkte-zwakte analyse van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

Algemene kenmerken<br />

Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />

- Sterk gevarieerd landschap met grote - Kwaliteit ruimte belangrijke vestigings-<br />

- Sterke vergrijzing<br />

- Wegtrekken van hooggeschoolden<br />

natuur- en cultuurhistorische waarden plaatsfactor als woon- en werkplaats - Ontgroening<br />

- Beperkte verstedelijking nadeel voor<br />

economische dynamiek<br />

- Vergrijzing betekent toenemende druk op<br />

voorzieningen<br />

Arbeidsmarkt<br />

Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />

- Ontwikkeling werkgelegenheid beter dan<br />

<strong>Nederland</strong>s gemiddelde<br />

- Toename aantal bedrijfsvestigingen,<br />

waaronder startende ondernemers<br />

- Toename werkgelegenheid in economische<br />

kernzones<br />

- Sterkere stijging participatiegraad t.o.v.<br />

<strong>Nederland</strong>s gemiddelde, met name onder<br />

vrouwen<br />

- Ruimte voor verdere stijging participatiegraad<br />

- Potentieel grote groep hoog opgeleiden<br />

- Relatief lage participatiegraad<br />

- Relatief hoge werkloosheid<br />

- Relatief laag opleidingsniveau<br />

- Minder aanbod op arbeidsmarkt door<br />

vergrijzing en ontgroening<br />

- Niet tijdig kunnen inspelen op groeimarkten<br />

in het buitenland als gevolg<br />

van de sterke oriëntatie op binnenlandse<br />

markt<br />

Economische structuur<br />

Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />

- Relatief behoorlijke groei BRP<br />

- Sterke, moderne landbouwsector, ruimte<br />

voor grootschalige landbouw<br />

- Aanwezigheid van een aantal sleutelgebieden<br />

en speerpuntsectoren met internationale<br />

potentie en groeiperspectieven<br />

- Kwaliteit natuur en landschap als basis<br />

voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling<br />

evenals aanwezigheid aantal topattracties<br />

- Startende bedrijven als spin off van<br />

kennisinstellingen<br />

- Groei sector zakelijke dienstverlening<br />

- Verdere ontwikkeling sleutelgebieden<br />

en speerpuntsectoren als trekkers van<br />

<strong>Noord</strong>elijke economie<br />

- Overloop vanuit de Randstad vanwege<br />

beschikbare ruimte<br />

- Uitbouw toeristische sector<br />

- Verbreding agrarische bedrijfsvoering met<br />

nevenactiviteiten (inclusief biologische<br />

landbouw)<br />

- BRP onder nationaal gemiddelde evenals<br />

besteedbaar inkomen<br />

- Ongunstige sectorstructuur: handel en<br />

zakelijke dienstverlening ondervertegenwoordigd<br />

- Geringe bedrijvendichtheid<br />

- Relatief beperkt aantal starters<br />

- Weinig multinationals<br />

- Weinig export<br />

- Relatief weinig uitgaven aan R&D<br />

- Rijksbeleid gericht op versterking nationale<br />

kerngebieden<br />

- Hervorming Europees landbouwbeleid<br />

- Teruggang agrarische sector bedreiging<br />

voor landelijk gebied<br />

- Aantasting voorzieningenniveau landelijk<br />

gebied<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

25


Vestigingsklimaat<br />

Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />

- Relatief goede ontsluiting en bereikbaarheid<br />

binnen de regio<br />

- Relatief hoge uitgifte bedrijfslocaties<br />

- Aanwezigheid diverse kennisinstellingen<br />

- Lage woningprijzen<br />

- Relatief lage grondprijzen voor bedrijfslocaties<br />

- Goede ICT infrastructuur<br />

- Goede kwaliteit lucht en water, alsmede<br />

natuur en landschap<br />

- Ontwikkeling kennis en innovatie door<br />

aanwezigheid kennisinstellingen<br />

- Goede bereikbaarheid als gevolg van<br />

relatief beperkte congestie<br />

- Goede positie op de as Randstad-<strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong>- <strong>Noord</strong>-Europa<br />

- Groen en gezond leven, werken en<br />

recreëren<br />

- Beschikbaarheid werklocaties (kantoren<br />

en bedrijventerreinen)<br />

- Ontwikkeling hoogwaardige woon- en<br />

werkmilieus<br />

- Kwaliteit van de woningmarkt<br />

- Laag voorzieningenniveau landelijk gebied<br />

- Afwezigheid technische universiteit<br />

- Achterblijven innovatief vermogen<br />

- Afstand tot de economische kerngebieden<br />

van <strong>Nederland</strong><br />

Grote steden<br />

Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />

- Belangrijke centrumfunctie van NG4 voor<br />

noordelijke werkgelegenheid<br />

- Concentratie onderwijs- en kennisinstellingen<br />

- Concentratie van bedrijfslocaties<br />

- Aanwezigheid creatieve sector, m.n. in<br />

Groningen en Leeuwarden<br />

- Sterke positie nationaal stedelijk netwerk<br />

Groningen-Assen<br />

- Beperkte grootstedelijke problemen<br />

- Sterke centrumfuncties op basis van<br />

voorzieningenniveau<br />

- Aanwezigheid meerdere grote publiekstrekkers<br />

- Clustering bedrijvigheid rond kennisinstellingen<br />

- Verdere ontwikkeling creatieve sector,<br />

m.n. in Groningen en Leeuwarden<br />

- Aanwezigheid ICT-interconnectiepunt in<br />

Groningen en Leeuwarden<br />

- Hoge groeicijfers als gevolg van gunstige<br />

sectorstructuur, onder meer sterke<br />

vertegenwoordiging ICT en dienstverlening.<br />

- Concentratie werkloosheid en daarmee<br />

samenhangend armoede<br />

- Verstedelijking bedreigt de ruimtelijke<br />

kwaliteit van het landelijk gebied<br />

- Bezuinigingen op het openbaar vervoer<br />

- Kwaliteit bestaande bedrijfslocaties<br />

behoeft voortdurend aandacht<br />

- Toenemende congestie bedreigt<br />

bereikbaarheid Groningen/Assen en<br />

Leeuwarden<br />

- Beperkte aantrekkingskracht woningmarkt<br />

steden<br />

26 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


2. Visie en strategie<br />

In het vorige hoofdstuk is de sociaal-economische situatie<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschreven, resulterend in een SWOT<br />

analyse. Deze gegevens vormen een belangrijke basis voor<br />

enerzijds de visie die de partners in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hebben<br />

vastgesteld voor de toekomstige regionaal-economische<br />

ontwikkeling en anderzijds de strategie die in het nieuwe<br />

Europese programma wordt gekozen.<br />

In dit hoofdstuk wordt deze visie beschreven (paragraaf 2.1),<br />

gestoeld op de uitgangspunten van de Strategische Agenda<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. In paragraaf 2.2 wordt in<br />

aansluiting op deze visie de doelstelling van het nieuwe OP<br />

geformuleerd. Opgemerkt wordt dat niet alle doelstellingen<br />

die de visie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> verwoordt, kunnen worden<br />

gerealiseerd via het OP. Naast financiële grenzen moet ook<br />

rekening worden gehouden met beperkingen die de Europese<br />

regelgeving oplegt. Dit is zichtbaar in de strategie van het OP,<br />

die is beschreven in paragraaf 2.3. Deze strategie geeft weer<br />

op welke onderwerpen het OP een bijdrage moet leveren aan<br />

de verwezenlijking van de visie en doelstelling. Deze strategie<br />

bestaat uit een set van prioriteiten. Paragraaf 2.4 tenslotte<br />

beschrijft een aantal horizontale doelstellingen die centraal<br />

staan in het beleid van de EC en dus ook bij de uitvoering van<br />

het OP een belangrijk accent hebben.<br />

De keuzes zijn samen te vatten in het volgende motto:<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zet in op een dynamische kenniseconomie,<br />

sterke steden en een vitaal platteland. Daarmee<br />

wordt voortgebouwd op de strategische keuzes die reeds<br />

in 1998 zijn gemaakt voor de periode 2000-2006. Hoewel<br />

de visie enerzijds ‘voortbouwen op’ is, erkennen de drie<br />

provincies tegelijkertijd dat zich de komende jaren nieuwe<br />

uitdagingen voordoen. Uitdagingen die ontstaan door<br />

veranderende omstandigheden en nieuwe verwachtingen.<br />

In de ambitie en visie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> neemt de ‘mal<br />

en contramal benadering’ een prominente plaats in. De<br />

kernzones (de mal), met daarin de steden centraal, spelen<br />

een belangrijke rol in de economie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

In de kernzones, en dan met name in de vier grote steden,<br />

zijn de stuwende economische activiteiten geconcentreerd<br />

en is sprake van een hoogwaardig voorzieningenniveau<br />

(onderwijs, zorg en welzijn, cultuur). Tegelijkertijd wordt<br />

de leefbaarheid mede bepaald door een vitaal platteland<br />

(de contramal) dat de steden omgeeft. Omgekeerd weet<br />

het vitale platteland zich ook afhankelijk van de voorzieningen<br />

en het werk die zich in de steden concentreren.<br />

Mal en contramal is een uitdrukking van wederzijdse<br />

afhankelijkheid.<br />

2.1 Visie op <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>:<br />

ontwikkeling <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

In hoofdstuk 1 is op basis van de beschrijving van de<br />

sociaal-economische situatie een SWOT-tabel opgesteld.<br />

De sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen in <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> zijn van belang om een ontwikkelingsvisie<br />

op middellange termijn te kunnen formuleren. De visie<br />

geeft de richting aan voor de komende jaren en vormt een<br />

belangrijke basis voor de doelstelling en strategie van het<br />

OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. In deze paragraaf wordt de ontwikkelingsvisie<br />

geschetst, die gebaseerd is op de visie zoals<br />

die is vastgelegd in de ‘Strategische Agenda voor <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>’.<br />

In dit beleidsdocument zijn de beleidskeuzes op het gebied<br />

van ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en<br />

de ontwikkeling van het landelijk gebied beschreven.<br />

Daarnaast ziet <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voor zichzelf perspectieven<br />

om een positie in te nemen in de as Randstad-<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>-<strong>Noord</strong>-Duitsland-Scandinavie.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ziet voldoende potentie aanwezig in<br />

deze zogenaamde <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas (NOA) voor<br />

een groeiend economisch verkeer. In dit kader wil <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> zich profileren met behulp van de sterke en<br />

kansrijke gebieden uit de Strategische Agenda en zoekt<br />

het partners binnen deze as om de kansen verder uit te<br />

bouwen.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> stelt in haar visie en aanpak niet alleen<br />

ruimtelijk economisch beleid centraal, maar ook duurzame<br />

ontwikkeling, woonklimaat, leefbaarheid en bereikbaarheid.<br />

Dit krijgt vorm in een driesporenbeleid:<br />

• Innovatie en transitie naar een kenniseconomie;<br />

• Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied;<br />

• Vitaal platteland.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

27


De mal en contramal benadering is duidelijk zichtbaar<br />

in dit beleid. Onderstaand zijn de drie sporen nader<br />

uitgewerkt.<br />

Innovatie en transitie naar een kenniseconomie<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> erkent het belang van kennis als dé<br />

productiefactor voor de toekomst. De transitie van een<br />

relatief traditionele industriële productie-economie naar<br />

een kenniseconomie is dan ook de rode draad in de<br />

noordelijke visie. Deze transitie moet via verschillende<br />

wegen bereikt worden. In de allereerste plaats gaat het<br />

daarbij om een totaalvisie, waarbij wordt gekeken naar de<br />

mogelijkheden om innovatie te stimuleren en het daarbij<br />

behorende instrumentarium aan te reiken. Vervolgens<br />

wordt ingezet op innovatie, met name in een aantal<br />

specifieke en kansrijke sectoren in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Het gaat om sectoren die in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> qua<br />

bedrijvigheid en kennisinstellingen sterk aanwezig zijn én<br />

met het oog op de toekomst groeipotentie hebben. Deze<br />

sectoren zijn door de overheden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in<br />

samenspraak met hun publieke en private partners eerder<br />

geselecteerd in hun gezamenlijke Strategische Agenda.<br />

Doelstelling is te komen tot een regionale strategie,<br />

waarmee <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zich sterk positioneert in<br />

nationaal en internationaal opzicht.<br />

In <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is een drietal ‘sleutelgebieden’ <br />

aangewezen die een rol kunnen spelen op<br />

mondiaal niveau: Energy Valley, het Watercluster en<br />

(multi)sensortechnologie (met als belangrijkste project<br />

ASTRON/LOFAR). In het Kompas programma is de<br />

ontwikkeling van deze sleutelgebieden gefaciliteerd.<br />

Doelstelling is om in de komende periode de in gang<br />

gezette ontwikkeling met kracht voort te zetten. Innovatie<br />

in product, proces en concept vormt hiervoor de sleutel.<br />

Daarnaast kennen de volgende sectoren een groot<br />

innovatiepotentieel en zijn daarom tot ‘speerpuntsectoren’<br />

benoemd: agribusiness, chemie, commerciële zorg, life<br />

sciences, scheepsbouw/metaal en toerisme. Voorwaarde<br />

om tot daadwerkelijke benutting van dit potentieel te<br />

komen, is een verdere versterking van het organiserend<br />

<br />

Een sleutelgebied is door het Nationaal Innovatieplatform gedefinieerd als<br />

‘een combinatie van bedrijvigheid en kennis, die de mondiale concurrentie<br />

aankan in een duurzame groeimarkt’.<br />

vermogen in deze sectoren. Per sector zal een gezamenlijke<br />

visie op de kansen voor innovatie en economische<br />

groei ontwikkeld moeten worden. Economische groei<br />

betekent in dit geval niet alleen groei van werkgelegenheid,<br />

maar ook een verbetering van het concurrentievermogen<br />

door een verhoging van de toegevoegde waarde.<br />

De inzet op de kansrijke sectoren impliceert tevens een<br />

versterking van het MKB, aangezien deze 75% van de<br />

werkgelegenheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voor haar rekening<br />

neemt. Daarmee is het MKB de motor van de regionale<br />

economie. Versterking en vernieuwing van het MKB draagt<br />

bij aan de verdere ontwikkeling van kansrijke sectoren en<br />

vice versa. Door deze samenhang is de regio in staat om<br />

innovaties versneld door te voeren en het noodzakelijke<br />

transitieproces te versnellen. Deze visie vertaalt zich in een<br />

aanpak die bestaat uit vijf hoofdlijnen:<br />

• Verbeteren en faciliteren van kennistransfer van kennisinstellingen<br />

naar MKB en vice versa;<br />

• Stimuleren van spin offs van kennisinstellingen;<br />

• Bevorderen van ICT gebruik MKB;<br />

• Vergroting exportgerichtheid MKB;<br />

• Stimuleren investeringsbereidheid MKB.<br />

Tot slot maakt een verbetering van de werking van<br />

de arbeidsmarkt een belangrijk onderdeel uit van de<br />

transitie naar een kenniseconomie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Versterking van het beroepsonderwijs en een betere<br />

afstemming tussen de beleidsdomeinen economie, arbeid,<br />

onderwijs en zorg zijn belangrijke doelstellingen voor de<br />

komende jaren. Dit moet leiden tot een toename van de<br />

werkgelegenheid, een afname van de werkloosheid, een<br />

stijging van de participatiegraad en een toename van het<br />

opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Bovendien<br />

betekenen de toenemende vergrijzing en ontgroening<br />

dat er minder aanbod op de arbeidsmarkt komt, ook hier<br />

moeten passende oplossingen voor worden gevonden.<br />

Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied<br />

Een aantrekkelijk woon- en werkklimaat in steden is een<br />

belangrijke voorwaarde voor verdere economische groei<br />

van geheel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. De kenniseconomie vindt<br />

haar basis vooral in de steden. Met name de vier grote<br />

steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden krijgen<br />

prioriteit. Zij hebben in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een belang-<br />

28 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


ijke centrumfunctie als het gaat om voorzieningen en<br />

bedrijvigheid, terwijl ook de werkgelegenheid en de meeste<br />

kennisinstellingen hier zijn geconcentreerd. Hetzelfde<br />

geldt – hoewel in mindere mate – ook voor de gehele<br />

economische kernzones waarvan de steden deel uitmaken.<br />

Investeren in de kenniseconomie betekent daarom<br />

vooral investeren in de steden en de stedelijke gebieden.<br />

Het ontwikkelen van aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden<br />

voor innovatieve bedrijven in deze steden heeft<br />

daarbij een hoge prioriteit. Daarnaast is het noodzakelijk<br />

om hoogwaardige woonmilieus aan te kunnen bieden<br />

om mensen aan de stad te binden. Een diversiteit aan<br />

woonomgevingen en de aanwezigheid van goede voorzieningen<br />

op het gebied van onderwijs, cultuur, recreatie en<br />

gezondheidszorg dragen bij aan de aantrekkelijkheid van<br />

het vestigingsklimaat.<br />

Om ervoor te zorgen dat <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een aantrekkelijk<br />

gebied is voor inwoners en bedrijven, concentreert de<br />

regio zich op de volgende doelstellingen:<br />

• Het verbeteren van het vestigingsklimaat voor met<br />

name kennisgeoriënteerde bedrijven: creëren van<br />

aantrekkelijke locaties, upgrading van bestaande<br />

bedrijfslocaties, (her)ontwikkeling stationslocaties;<br />

• Het optimaliseren van de bereikbaarheid: optimalisering<br />

internationale transportassen, verbetering spoor-<br />

en waterinfrastructuur, verbetering bereikbaarheid van<br />

steden, innovatief mobiliteitsmanagement, verbetering<br />

ICT bereikbaarheid ;<br />

• Het verder invulling geven van de idee van de ’creative<br />

city’: een aantrekkelijk (binnenstedelijk) vestigingsmilieu<br />

voor innovatie en creativiteit;<br />

• Het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu als onderdeel<br />

van het vestigingsmilieu: culturele voorzieningen,<br />

infrastructuur en aanpak woonomgeving.<br />

Vitaal platteland<br />

Eén van de onderscheidende kwaliteiten van <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> is de ruimte. Ruimte is een economische<br />

factor die steeds belangrijker wordt. Ruimte maakt<br />

een duurzame landbouw mogelijk, draagt bij aan een<br />

kwalitatief hoogwaardig leefmilieu en vormt het startkapitaal<br />

voor de toeristische sector. De ‘<strong>Noord</strong>erruimte’ is<br />

een economische factor die steeds belangrijker wordt.<br />

Bovendien bezit de regio unieke natuur- en landschapswaarden<br />

van nationale en internationale betekenis. Behoud<br />

en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten vereist een<br />

doelgerichte investering. In de ontwikkeling naar een<br />

kenniseconomie met een sterk accent op hoogwaardige<br />

woonmilieus levert ook een vitaal platteland een belangrijke<br />

bijdrage. Daartoe is het ook van belang om het<br />

voorzieningenniveau op het platteland in stand te houden.<br />

Mede als gevolg van het lage voorzieningenniveau trekken<br />

steeds meer jongeren weg, waardoor de ontgroening en<br />

vergrijzing versneld toetreden. Deze jongeren vormen<br />

een belangrijke basis voor de ontwikkeling van kennis en<br />

innovatie en verdere economische groei.<br />

Bovendien is in de drie noordelijke provincies nog echt<br />

sprake van platteland. De landbouw neemt er een grote<br />

plaats in; ongeveer 80% van de grond wordt agrarisch<br />

gebruikt. De primaire agrarische productie is daarnaast<br />

het begin van een omvangrijke productiekolom in <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong>, waarvan ook toelevering en dienstverlening,<br />

agro-industrie en handelsactiviteiten deel uitmaken<br />

(‘agribusiness’). De landbouw is onmisbaar voor de<br />

leefbaarheid van het platteland en de daar aanwezige<br />

dorpen en steden. De landbouw moet dan ook de<br />

mogelijkheid hebben om zich op een economisch verantwoorde<br />

en duurzame manier verder te ontwikkelen.<br />

De volgende actiepunten staan in het kader van een vitaal<br />

platteland centraal:<br />

• Versterking van de concurrentiekracht van de landbouw,<br />

onder andere door samenwerking, kennisontwikkeling<br />

en innovatie;<br />

• Verbreding en vernieuwing van de plattelandseconomie<br />

door het stimuleren van nieuwe en passende<br />

economische activiteiten als toerisme en het verbeteren<br />

van de voorzieningen in plattelandsgebieden;<br />

• Integraal waterbeheer, gericht op een verbetering van<br />

waterkwaliteit en een betere beheersing van waterkwantiteit<br />

(tekort en overlast);<br />

• Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap en<br />

cultuurhistorische waarden.<br />

Samenvattend: keuzes van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

De hierboven beschreven visie met als onderdelen<br />

kenniseconomie, concurrerend vestigingsklimaat en vitaal<br />

platteland vindt haar basis in de Strategische Agenda<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

29


en vormt het vertrekpunt voor de uitwerking van het<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de<br />

volgende paragrafen. Duidelijk is dat <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

keuzes maakt als het gaat om haar strategie in de periode<br />

<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Waar het <strong>Noord</strong>en in de periode 2000-2006<br />

nog een relatief brede strategie hanteerde, gericht op het<br />

versterken van zowel sterke als zwakke punten binnen haar<br />

sociaal-economische structuur, maakt zij voor de periode<br />

<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> de keuze om zich vooral te richten op het verder<br />

versterken en benutten van haar sterke punten. Dit heeft<br />

zijn weerslag in de aandacht die bijvoorbeeld uit gaat naar<br />

de sleutelgebieden en speerpuntsectoren, de benutting van<br />

de ruimtelijke kwaliteiten en de focus op het versterken<br />

van het voorzieningenniveau in de grote steden.<br />

Specifieke keuzes zijn verder zichtbaar in de uitwerking van<br />

de strategie en onderliggende prioriteiten in paragraaf 2.3.<br />

Naast inhoudelijke keuzes kiest <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> daar ook<br />

voor een gerichte geografische concentratie van middelen.<br />

Binnen de prioriteiten is steeds de keuze gemaakt of de<br />

middelen in geheel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> inzetbaar moeten<br />

zijn, de vier grote steden of bijvoorbeeld de economische<br />

kernzones. Op die wijze gaat <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> versnippering<br />

tegen en worden de middelen daar ingezet waar ze<br />

het meest effectief én noodzakelijk zijn. Ook de financiële<br />

tabel in hoofdstuk 4 is overigens een uitwerking van de<br />

noordelijke keuzes, waarbij meer dan in het verleden het<br />

accent wordt gelegd op de thema’s kennis, innovatie en<br />

ondernemerschap.<br />

Tot slot wordt erop gewezen dat niet alle elementen die<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in haar visie van belang acht, binnen<br />

de strategie van het OP worden ondersteund en voor<br />

Europese steun in aanmerking komen. Ten aanzien<br />

van de Strategische Agenda die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft<br />

opgesteld beperkt het OP zich tot een selectie van thema’s<br />

uit dit strategisch document. Er zijn immers randvoorwaarden<br />

waarmee rekening wordt gehouden. Op de eerste<br />

plaats maken de beschikbare financiële middelen keuzes<br />

noodzakelijk. Het OP is één van de financieringsbronnen<br />

die worden voorzien en kan niet effectief bijdragen aan alle<br />

doelstellingen van de Strategische Agenda. Dit legt ook<br />

grenzen op aan de omvang van projecten binnen het OP.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is niet voornemens een beroep te doen<br />

op de mogelijkheid om binnen het OP grote projecten<br />

te financieren, zoals door de Europese Commissie<br />

gedefinieerd in artikel 39 van de Kaderverordening<br />

(milieuprojecten groter dan 25 miljoen euro, andersoortige<br />

projecten groter dan 50 miljoen euro).<br />

Daarnaast wordt benadrukt dat ook de Europese regelgeving<br />

de inzet van de Europese middelen in dit OP<br />

beperkt als het gaat om specifieke ambities die deel<br />

uit maken van de visie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, zoals<br />

beschreven in deze paragraaf. Ook is rekening gehouden<br />

met de doelstellingen die de Europese Commissie heeft<br />

vastgesteld, bijvoorbeeld in de Integrated Guidelines<br />

for Growth and Jobs. Hetzelfde geldt voor het Nationaal<br />

Strategisch Referentiekader (NSR), waarin het Rijk richting<br />

geeft aan de strategieën van de OP’s in <strong>Nederland</strong>. Dit<br />

heeft geleid tot een afgewogen selectie van onderwerpen<br />

die via het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> worden ondersteund.<br />

De strategie van het OP volgt de drie sporen van de<br />

Strategische Agenda, maar legt het accent in het bijzonder<br />

op het eerste spoor ‘Innovatie en transitie naar een<br />

kenniseconomie’. De aansluiting is inhoudelijk sterk en<br />

vertaalt zich bovendien in de financiële nadruk die binnen<br />

het OP op dit spoor wordt gelegd. In vergelijking met de<br />

inhoud van de Strategische Agenda zijn de mogelijkheden<br />

binnen het OP meer beperkt als het gaat om de sporen<br />

‘Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied’ en<br />

‘Vitaal platteland. Zo wordt binnen het OP bijvoorbeeld<br />

niet of nauwelijks ruimte geboden voor investeringen<br />

in de woonomgeving of in het spoorwegennet of voor<br />

directe maatregelen ten behoeve van de landbouwsector.<br />

Maar ook binnen de pijler ‘Innovatie en transitie naar een<br />

kenniseconomie worden keuzes gemaakt. Financiering van<br />

opleidings- en scholingstrajecten is bijvoorbeeld van groot<br />

belang, maar wordt niet meegenomen in het OP maar<br />

overgelaten aan andere programma’s als het ESF. Hiermee<br />

is rekening gehouden binnen de strategie van dit OP, zoals<br />

toegelicht in de volgende paragrafen.<br />

30 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


2.2 Doelstelling<br />

Rekening houdend met de voorgaande visie en de<br />

uitgangspunten zoals vastgelegd in de EFRO-verordening<br />

en het Nationaal Strategisch Referentiekader is de centrale<br />

doelstelling voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> als<br />

volgt:<br />

Transitie van de <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se economie naar een<br />

kenniseconomie waarin ontwikkeling en implementatie van<br />

innovatie en technologie samengaan met een versterking van<br />

de ruimtelijke kwaliteiten in stad en platteland.<br />

De hoofddoelstelling en de operationalisatie daarvan<br />

in subdoelstellingen geven de gewenste ontwikkeling<br />

weer van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en de bijdrage die het EFRO<br />

programma daar aan bij kan dragen. Om tijdens en na<br />

afloop van de programmaperiode te kunnen vaststellen<br />

in hoeverre deze doelstellingen zijn gerealiseerd, zijn<br />

de doelstellingen vertaald in een aantal indicatoren met<br />

meetbare streefwaarden. Het betreft de zogenaamde<br />

contextindicatoren, die een beeld geven van de sociaaleconomische<br />

ontwikkeling van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. De<br />

indicatoren en doelstellingen zijn opgenomen in bijlage B<br />

van dit OP.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> streeft naar een sterke economische<br />

groei door de overgang te bewerkstelligen naar een<br />

economie die sterker op kennis gebaseerd is. Ontwikkeling<br />

en implementatie van nieuwe technologieën en overdracht<br />

van kennis tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven, met<br />

name in de sleutelgebieden en speerpuntsectoren, is een<br />

belangrijke uitdaging. Ook het verbeteren van de arbeidsmarktinfrastructuur,<br />

het verbeteren van de bereikbaarheid<br />

en het ontwikkelen van aantrekkelijke bedrijfslocaties zijn<br />

belangrijke componenten van deze economische groei.<br />

Tegelijkertijd mag economische groei niet ten koste gaan<br />

van de ruimtelijke kwaliteiten van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zowel<br />

in stedelijke als landelijke gebieden, is een belangrijke<br />

voorwaarde voor economische groei en is dan ook onlosmakelijk<br />

verbonden met de hoofddoelstelling.<br />

Overigens wordt ten aanzien van de indicatoren en streefwaarden<br />

nadrukkelijk opgemerkt dat de mate van realisatie<br />

niet alleen afhankelijk is van het succes van het OP<br />

voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Diverse andere factoren – buiten<br />

de invloedssfeer van het programma – bepalen immers<br />

voor een groot deel de voortgang en eindwaarde van deze<br />

indicatoren. De huidige programmaperiode heeft aangetoond<br />

dat in tijden van bijvoorbeeld economische recessie<br />

de waarden van een aantal indicatoren een neerwaartse<br />

beweging laat zien, terwijl de projecten en het programma<br />

wel aantoonbare positieve resultaten behalen.<br />

Deze centrale doelstelling kan geoperationaliseerd worden<br />

in een aantal subdoelstellingen:<br />

• Ontwikkelen en implementeren kennis en innovatie;<br />

• Stimuleren en faciliteren ondernemerschap, in het<br />

bijzonder kennisgeoriënteerd;<br />

• Stimuleren clustervorming en ketenvorming in diverse<br />

(sleutel)sectoren;<br />

• Ontwikkeling en uitbreiding kennisinfrastructuur;<br />

• Ontwikkeling en uitbreiding opleidingsinfrastructuur;<br />

• Verbeteren bereikbaarheid stedelijke centra;<br />

• Verbeteren aantrekkelijkheid stedelijke en landelijke<br />

gebieden;<br />

• Ontwikkeling aantrekkelijke bedrijfslocaties en bedrijfsruimtes.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

31


2.3 Strategie: de prioriteiten<br />

Op basis van de hiervoor beschreven SWOT-analyse,<br />

ontwikkelingsvisie en centrale doelstelling van het<br />

programma is een strategie ontwikkeld die een bijdrage<br />

moet leveren aan de gewenste ontwikkeling. Bij het<br />

formuleren van de strategie is tevens rekening gehouden<br />

met de leerervaringen uit de huidige programmaperiode.<br />

De strategie voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

bestaat uit de volgende prioriteiten en onderliggende<br />

actielijnen:<br />

Actielijn 1.B<br />

Actielijn 1.C<br />

Actielijn 1.D<br />

Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en<br />

kenniseconomie<br />

Actielijn 1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

Versterking kennisniveau MKB<br />

Stimulering van ondernemerschap<br />

Versterking arbeidsmarktinfrastructuur<br />

Prioriteit 2 Attractieve regio’s<br />

Actielijn 2.A Aantrekkelijk landelijk gebied<br />

Actielijn 2.B<br />

Actielijn 2.C<br />

Bereikbaarheid en mobiliteit<br />

Opwaardering van bedrijfslocaties<br />

Actielijn 3.B<br />

Prioriteit 3 Attractieve steden<br />

Actielijn 3.A Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau<br />

Locaties voor kennisgeoriënteerde<br />

bedrijvigheid<br />

Prioriteit 4 Technische Bijstand<br />

Onderstaand wordt de inhoud van de prioriteiten nader<br />

omschreven.<br />

Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en<br />

kenniseconomie<br />

In de afgelopen periode is – in het kader van het KOMPASprogramma<br />

– door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> sterk geïnvesteerd<br />

in de noordelijke economie. De strategie was erop gericht<br />

om de economische achterstand op de rest van <strong>Nederland</strong><br />

te verkleinen, bijvoorbeeld in termen van Bruto Regionaal<br />

Product, werkloosheid en participatie alsmede het aandeel<br />

van de commerciële diensten in de sectorstructuur. Deze<br />

strategie heeft gewerkt. Het verschil met de rest van<br />

<strong>Nederland</strong> is kleiner geworden, hetgeen de toegenomen<br />

vitaliteit van de noordelijke economie illustreert.<br />

Zoals <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ook in haar Strategische Agenda<br />

heeft uitgesproken, ligt de nadruk in de periode <strong>2007</strong>-<br />

<strong>2013</strong> op het voortbouwen op deze versterkte economische<br />

basis. Om in de toekomst de ingezette inhaalslag door<br />

te kunnen zetten en de potentiële bijdrage van <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> aan de welvaart op regionaal, nationaal en<br />

Europees niveau ten volle te benutten, zijn gerichte<br />

investeringen noodzakelijk. Investeringen in het innovatievermogen,<br />

het opleidingsniveau en het stuwende karakter<br />

van de economie. Een sterkere internationale oriëntatie<br />

van bedrijven en kennisinstellingen is hiervoor een onderliggende<br />

doelstelling. Deze investeringen vormen de rechtstreekse<br />

voorwaarden voor de transitie van de noordelijke<br />

economie – van oudsher gericht op meer traditionele<br />

maakindustrie – naar een economie waarin kennis en<br />

kennisbenutting centraal staat.<br />

De prioriteiten hangen nauw met elkaar samen en<br />

geven gezamenlijk inhoud aan de doelstelling van<br />

dit programma. Om dit tijdens de uitvoering van het<br />

programma daadwerkelijk te volgen is per prioriteit een set<br />

van resultaat- en outputindicatoren opgenomen, inclusief<br />

concrete streefwaarden voor het einde van de programmaperiode.<br />

Rekening is gehouden met het working paper<br />

dat door de Europese Commissie over indicatoren is<br />

opgesteld. De indicatoren worden tijdens de uitvoering<br />

van het OP op projectniveau gemeten en zijn opgenomen<br />

in bijlage B.<br />

De prioriteit ‘Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie’<br />

is van kracht voor geheel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

en stimuleert juist deze investeringen. Vanzelfsprekend<br />

gaat het om investeringen waarvoor een publieke interventie<br />

vanuit het OP noodzakelijk is om deze van de<br />

grond te krijgen. Dit omdat de markt het bijvoorbeeld niet<br />

zelfstandig of niet snel genoeg kan realiseren. Ook directe<br />

steun van (MKB-)bedrijven is mogelijk, voor zover het<br />

gaat om investeringen die voor de doelgroep niet haalbaar<br />

zijn of vanuit een focus op de korte termijn onvoldoende<br />

prioriteit krijgen. Juist deze activiteiten verdienen vanuit<br />

het OP aanmoediging. Aansluiting wordt gezocht bij<br />

32 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


initiatieven die reeds eerder zijn ontplooid om het innovatief<br />

vermogen en ondernemerschap in het <strong>Noord</strong>en te<br />

versterken. Bijvoorbeeld binnen het EPD <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

2000-2006, maar zeker ook binnen de Innovative Actions<br />

Programmes (IAP’s) die binnen alle drie noordelijke<br />

provincies zijn of worden uitgevoerd. Met name deze IAP’s<br />

bieden specifiek ruimte voor vernieuwende projecten op<br />

het gebied van innovatie, kennisoverdracht en netwerkvorming,<br />

onderwerpen die volledig aansluiten bij de eerste<br />

prioriteit van dit OP.<br />

Innovatieve acties<br />

In lijn met de voorgaande opmerking worden innovatieve<br />

en experimentele methodieken en activiteiten door<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschouwd als een instrument om<br />

nieuwe ideeën in de praktijk te kunnen testen. Binnen<br />

het OP zal dan ook nadrukkelijk aandacht bestaan voor<br />

het experimenteren met nieuwe activiteiten (qua project<br />

en qua handelswijze) binnen deze prioriteit. Doelstelling<br />

is om projecten en handelswijzen te kunnen testen en<br />

degenen die succesvol zijn te inventariseren om deze<br />

vervolgens in een meer uitgebreide vorm te kunnen implementeren<br />

binnen het OP. De outputs en resultaten van<br />

dergelijke projecten hoeven niet perse bij te dragen aan de<br />

(gekwantificeerde) doelstellingen van dit programma.<br />

Experimenteren is een werkwijze. Het begint met het<br />

verzamelen nieuwe ideeën in het kader van een regionale<br />

innovatiestrategie door middel van discussie met alle<br />

betrokken belanghebbenden. Vervolgens kunnen dergelijke<br />

nieuwe ideeën worden getest in de vorm van relatief kleine<br />

pilot projecten met een beperkte looptijd. De resultaten<br />

van de pilots kunnen daarna worden geanalyseerd. Zodra<br />

bekend kunnen de succesvolle activiteiten verder worden<br />

ontwikkeld binnen het prioriteiten van het OP. Minder<br />

succesvolle activiteiten krijgen geen vervolg. Een analyse<br />

van de knelpunten die zijn ervaren verzekert echter dat<br />

waardevolle leereffecten worden gegenereerd ten behoeve<br />

van de regio.<br />

Een beperkt team zal het proces van experimenten moeten<br />

aansturen, inclusief de ontwikkeling van een regionale<br />

innovatiestrategie in samenwerking met belanghebbenden<br />

in de regio, het inventariseren van de hoofdthema’s voor<br />

experimenteren, selectie van projecten en monitoring,<br />

analyse en verspreiding van resultaten. De voortgang die<br />

op dit gebied wordt geboekt worden evenals de uitkomsten<br />

van pilot projecten regelmatig besproken tijdens bijeenkomsten<br />

van het Comité van Toezicht en komen ook aan<br />

de orde in de jaarverslagen. Bijlage H bevat een nadere<br />

toelichting.<br />

De prioriteit wordt concreet vertaald in vier actielijnen:<br />

1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong><br />

1.B Versterking kennisniveau MKB<br />

1.C Stimulering van ondernemerschap<br />

1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur<br />

1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

Om de innovatiekracht en kennispositie van <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> te kunnen versterken en vernieuwen, wil het<br />

<strong>Noord</strong>en inspelen op de stuwende kracht die uitgaat<br />

van regionale concentraties van innovatieve en kennisintensieve<br />

bedrijvigheid. Meer dan het importeren van<br />

kennis van buitenaf wordt ingezet op het combineren en<br />

toepassen van eigen regionale kwaliteiten. Concreet gaat<br />

het dan om het stimuleren en ondersteunen van samenwerking<br />

en netwerk- en clustervorming, de doelstelling van<br />

actielijn 1.A.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kent een groot aantal sectoren die vaak<br />

hoogwaardige, kennisintensieve diensten leveren en grote<br />

kansen bieden in termen van groeiperspectief en innovatiepotentieel.<br />

• Dit zijn in de eerste plaats de zogenaamde sleutelgebieden,<br />

sectoren die in het <strong>Noord</strong>en voldoende<br />

massa en perspectief bieden om mee te kunnen draaien<br />

in de internationale top: het energiecluster, het watercluster<br />

en de sector multisensorsystemen.<br />

• Daarnaast gaat om de zogenaamde speerpuntsectoren,<br />

te weten de sectoren in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met een<br />

bovengemiddeld innovatiepotentieel: agribusiness,<br />

chemie, commerciële zorg, life sciences, scheepsbouw/<br />

metaal en toerisme.<br />

Vanwege hun kennis- en innovatiepotentieel krijgen de<br />

genoemde sectoren meer aandacht binnen het OP en<br />

deze actielijn. Voor deze sectoren worden grote kansen<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

33


voorzien. De sectoren reiken met hun activiteiten verder<br />

dan <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en zijn in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> reeds<br />

sterk vertegenwoordigd, zowel qua bedrijvigheid als<br />

kennisinstellingen. Dat wil niet zeggen dat de insteek<br />

van het OP zich op voorhand tot deze sectoren beperkt.<br />

Doelstelling van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is om zich te ontwikkelen<br />

tot een kenniseconomie. Daarbinnen spelen ook<br />

andere sectoren een belangrijke rol. Ontwikkeling en<br />

toepassing van kennis en innovaties is een behoefte die<br />

ook binnen deze sectoren aanwezig is en ook noodzakelijk<br />

is om de mogelijkheden van deze sectoren in de toekomst<br />

te vergroten. Bovendien moet ook gezien de looptijd van<br />

het programma ruimte bestaan om in te kunnen spelen op<br />

andere kansen.<br />

Het versterken van de positie van kansrijke bedrijfssectoren<br />

draagt bij aan duurzame groei van werkgelegenheid<br />

en de concurrentiekracht. Actielijn 1.A richt zich op<br />

uiteenlopende activiteiten om deze positie te versterken<br />

en in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> te verankeren. Stimulering van<br />

cluster-, keten- en netwerkvorming staat – als inspiratiebron<br />

voor innovatie en kennisontwikkeling – centraal<br />

en wordt gestimuleerd door middel van fysieke en nietfysieke<br />

investeringen. Enerzijds door bedrijven bij elkaar<br />

te brengen, samen te laten werken en complementariteit<br />

te ondersteunen en anderzijds door te investeren<br />

in voorwaarden en voorzieningen die de prestaties van<br />

groepen van bedrijven een impuls geven. Doelstelling<br />

is om ook kennisinstellingen hier zoveel mogelijk bij te<br />

betrekken. Voorbeelden zijn Energy Valley, de plannen<br />

voor clustering rond het Van Hall Instituut of rond het<br />

Universitair Medisch Centrum Groningen (UMGC) op<br />

het gebied van life sciences en de plannen voor clustering<br />

van bedrijven en kennisinstellingen op de Kenniscampus<br />

Emmen.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kent een groot aantal onderzoeks- en<br />

kennisinstellingen. Het versterken en uitbouwen van<br />

deze onderzoeks- en kennisinfrastructuur, bij voorkeur in<br />

samenwerking met het bedrijfsleven, is een noodzakelijke<br />

maatregel om tot duurzame transitie naar een kenniseconomie<br />

te komen en behoort derhalve eveneens tot<br />

de reikwijdte van de actielijn. Bijvoorbeeld door uitbreiding<br />

of oprichting van kenniscentra en het faciliteren en<br />

stimuleren van R&D-activiteiten in de regio. Tot het laatste<br />

behoort ook het ondersteunen van onderzoeksprojecten<br />

en experimentele projecten, die gericht zijn op ontwikkeling<br />

van nieuwe technologieën en methodes en de<br />

demonstratie, toepassing en commercialisering daarvan.<br />

Gedacht kan worden aan projecten als het Kenniscentrum<br />

Intelligente Sensor Systemen en de uitbouw van het<br />

kennisinstituut Wetsus (watertechnologie).<br />

De hiervoor genoemde activiteiten om de positie van<br />

kansrijke sectoren in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> te verstevigen<br />

gaan binnen deze actielijn samen met een sterkere<br />

internationale oriëntatie van kennis- en onderzoeksinstellingen<br />

en bedrijven. De ligging van het <strong>Noord</strong>en op<br />

de <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas biedt daar bijvoorbeeld<br />

goede mogelijkheden voor. In het bijzonder kan gedacht<br />

aan activiteiten op het gebied van promotie en imagovorming<br />

die zich niet alleen op <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, maar<br />

vooral op andere regio’s moeten richten. Ook stimulering<br />

van samenwerking met bedrijven en kennisinstellingen<br />

in de rest van Europa of zelfs daarbuiten is van belang.<br />

Juist deze activiteiten moeten gericht bijdragen aan het<br />

vergroten van de betekenis van specifieke sectoren voor<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en andersom.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Oprichten en uitbreiden kenniscentra<br />

• Ontwikkeling onderzoeksfaciliteiten bij kennisinstellingen<br />

• Stimulering van clustervorming in sectoren en ketens<br />

• Ontwikkeling technologie en innovatie in sleutel- en<br />

speerpuntsectoren<br />

• Ontwikkeling R&D faciliteiten op kenniscampus grote<br />

steden<br />

• Ontwikkeling en stimulering van eco-innovaties, zoals<br />

alternatieve (duurzame) toepassingen energie<br />

• Promotie en marktontwikkeling kansrijke sectoren in<br />

buitenland<br />

1.B Versterking kennisniveau MKB<br />

Het MKB neemt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> 75% van de<br />

werkgelegenheid voor zijn rekening en is daarmee van<br />

bovengemiddeld belang voor de noordelijke economie.<br />

Dit MKB opereert evenals de grote bedrijven in<br />

toenemende mate in een dynamische, mondialiserende<br />

economie. Dit maakt vernieuwing en innovatie in het MKB<br />

34 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


niet alleen noodzakelijk, maar schept ook nieuwe kansen<br />

voor groei en ontwikkeling. De snellere besluitvorming,<br />

grotere flexibiliteit en betere mogelijkheden tot experimenteren<br />

zijn voordelen die juist het MKB in staat stellen snel<br />

op nieuwe ontwikkelingen in te spelen.<br />

Om als MKB te kunnen innoveren en vernieuwen, is kennis<br />

echter een belangrijk ingrediënt. Deze kennis wordt niet<br />

alleen ontwikkeld door het MKB, maar veelal door kennisen<br />

onderzoeksinstellingen of R&D-afdelingen van grotere<br />

bedrijven. Een deel van het MKB is – als toeleverancier<br />

of afsplitsing – gelieerd aan dergelijke instellingen en<br />

bedrijven en maakt reeds gebruik van daar aanwezige<br />

kennis. Voor het merendeel van het MKB is die relatie of<br />

samenwerking echter minder vanzelfsprekend.<br />

Doelstelling van deze actielijn is het vergroten van het<br />

kennisniveau bij het MKB om het aanwezige innovatiepotentieel<br />

bij het MKB ten volle te kunnen voeden en<br />

benutten en ontwikkelde kennis commercieel te benutten.<br />

De actielijn is erop gericht om kennis richting het MKB te<br />

ontsluiten en de toepassing van kennis binnen het MKB te<br />

stimuleren. Op die wijze ontwikkelt <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zich<br />

daadwerkelijk tot een kennisbenuttingseconomie.<br />

Investeringen worden voorzien die vraag en aanbod van<br />

kennis bij elkaar brengen en bijdragen aan kennistransfer<br />

richting het MKB. Dan gaat het bijvoorbeeld om het transparant<br />

en bekend maken van het aanbod aan kennis dat<br />

bij kenniscentra en onderwijs- en onderzoeksinstellingen<br />

aanwezig is en de totstandkoming van een ‘kennisketen’<br />

waarin kennisinstellingen en bedrijven actief samenwerken.<br />

Zo bestaan in Friesland plannen voor een systeem<br />

van kenniscirculatie waarin hogescholen, het MKB en het<br />

Technologie Centrum <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> samenwerken met<br />

overheden. Ook het vergroten van de aantrekkingskracht<br />

en toepassingsgerichtheid van het aanbod is van groot<br />

belang. Dit hoeft zich overigens niet te beperken tot het<br />

aanbod op het niveau van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Ook het<br />

aanbod van kennis in andere delen van de wereld dat<br />

relevant is voor het noordelijke bedrijfsleven kan worden<br />

betrokken.<br />

Verder staat het stimuleren van circulatie en overdracht<br />

van kennis in de regio centraal. Bijvoorbeeld door te<br />

investeren in samenwerkingsverbanden waarin kennis- en<br />

onderwijsinstellingen en het MKB participeren (onder<br />

meer gekoppeld aan een kenniscampus die op meerdere<br />

plaatsen wordt voorzien) of intermediaire functies zoals<br />

het Centrum voor Duurzame Innovaties. Dergelijke samenwerkingsverbanden<br />

of intermediaire functies kunnen<br />

tevens gericht zijn op het concreet toepassen van nieuwe<br />

kennis in het MKB en – als afgeleide daarvan – het ontwikkelen<br />

van de kennisvraag.<br />

Specifieke aandacht wordt besteed aan de toepassing<br />

van ICT door het noordelijke MKB. ICT is in <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> niet alleen een belangrijke sector, maar ook een<br />

kerntechnologie die binnen het MKB niet altijd optimaal<br />

wordt benut. Bijvoorbeeld als het gaat om inzet van ICT<br />

voor productontwikkeling, productie, klantbenadering,<br />

samenwerking etc. Binnen het programma wordt ontwikkeling<br />

van toepassingen van ICT ondersteund evenals de<br />

promotie van deze toepassingen. Het stimuleren van het<br />

daadwerkelijk gebruik van ICT-toepassingen door het MKB<br />

hoort hier logischerwijs ook bij.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Stimuleren en faciliteren spinoff kennisinstellingen<br />

• Uitbreiding kennistransfer via technologische<br />

werkplaatsen<br />

• Ontwikkeling nieuwe samenwerkingsverbanden tussen<br />

kennisinstellingen en MKB<br />

• Versterking en onderlinge coördinatie van intermediaire<br />

functies<br />

• Ontwikkelen en stimuleren ICT-toepassingen binnen<br />

het MKB<br />

1.C Stimulering van ondernemerschap<br />

De basis voor een innovatieve en vitale economie is<br />

ondernemerschap en de wil om te investeren in nieuwe<br />

bedrijfsactiviteiten. Die investeringen maken innovatie en<br />

ontwikkeling of toepassing van kennis concreet mogelijk.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wil via deze actielijn (startende)<br />

ondernemers de impuls geven om zich te ontwikkelen en<br />

hun innovatiekracht te benutten. Dit moet leiden tot een<br />

toename van het aantal startende ondernemers en succesvolle<br />

doorgroei van bestaande ondernemers.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

35


<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft in de afgelopen periode goede<br />

ervaringen opgedaan met bedrijfsgerichte regelingen om<br />

het ondernemerschap te stimuleren, bijvoorbeeld de IPR<br />

en de NIOF. Dergelijke regelingen kunnen ook binnen deze<br />

actielijn worden gefinancierd, maar zullen dan selectiever<br />

zijn dan in het verleden. De regelingen zullen direct<br />

bijdragen aan de gewenste transitie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

naar een economie waarin kennis en kennisbenutting<br />

een vooraanstaande rol speelt. In bijzonder gaat het om<br />

investeringen in nieuwe product-marktcombinaties en<br />

innovatie alsmede om investeringen in marktverbreding<br />

en de exportgerichtheid van het MKB. Het laatste is een<br />

belangrijke maatstaf voor de internationale oriëntatie<br />

en het stuwende karakter van het bedrijfsleven. Voorts<br />

vormen investeringen in ontwikkeling en toepassing van<br />

milieuvriendelijke technologie binnen het bedrijfsleven een<br />

prioritair onderwerp. Overigens richt <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

zich niet alleen op subsidieregelingen om de gewenste<br />

ontwikkelingen aan te jagen, maar worden ook projecten<br />

voorzien die de kapitaalmarkt voor (startende) ondernemingen<br />

ontsluiten. Met name in de vorm van risicokapitaal,<br />

leningen of garanties. Verder wordt ingezet op<br />

voorwaardenscheppende projecten om ondernemerschap<br />

te ondersteunen, in het bijzonder door het organiseren van<br />

samenwerkingsverbanden.<br />

Voor directe financiële faciliteiten ten behoeve van het<br />

MKB bestaan mogelijkheden om binnen het OP naast de<br />

EFRO-middelen tevens gebruik te maken van de financiële<br />

faciliteiten die de Europese Investeringsbank (EIB) biedt.<br />

Met name het JEREMIE-programma van de EIB (Joint<br />

European Resources for Micro-to-Medium Enterprises)<br />

biedt ruimte om op regionaal niveau extra financieringsmogelijkheden<br />

te creëren voor het MKB. Daarnaast biedt<br />

eventueel ook het Community Innovation Programme<br />

(CIP) mogelijkheden. Aangezien <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> echter<br />

al over diverse vergelijkbare instrumenten beschikt, zullen<br />

echter eerst de noodzaak en de mogelijkheden nader<br />

worden onderzocht.<br />

Een specifieke doelgroep voor de actielijn vormen<br />

startende en doorstartende ondernemers. Deze<br />

doelgroep vormt een belangrijke voedingsbodem voor<br />

een dynamische en innovatieve economie en wordt op<br />

uiteenlopende wijzen gestimuleerd. Naast de eerder<br />

genoemde maatregelen worden projecten gefinancierd<br />

die bijvoorbeeld ondernemerskwaliteiten vergroten<br />

dan wel zorgdragen voor begeleiding van startende en<br />

doorstartende ondernemers. Dergelijke projecten zijn<br />

relevant voor alle bedrijfssectoren, hoewel de aandacht<br />

zeker uit gaat naar de sleutelgebieden en speerpuntsectoren.<br />

Ook de beschikbaarheid van faciliteiten zoals<br />

ondernemersloketten is een aandachtspunt. In dat kader<br />

wordt ook ingezet op modernisering en verbetering van<br />

de dienstverlening van de publieke sector richting ondernemers,<br />

waarbij inzet van nieuwe technologie wordt<br />

gestimuleerd. De steden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> vormen<br />

plaatsen waar startend ondernemerschap zich concentreert.<br />

De actielijn draagt bijvoorbeeld direct bij aan de<br />

ontwikkeling van een actieve wijk- en buurteconomie in<br />

deze steden, als zijnde plekken waar innovatieve ondernemers<br />

– zoals creatieve starters – zich goed kunnen<br />

ontwikkelen.<br />

Specifieke aandacht gaat binnen de actielijn uit naar<br />

hightech starters, vaak voortkomend als spin-off van<br />

bestaande kennisinstellingen en bedrijven. Bijvoorbeeld<br />

onderzoekers die hun kennis vermarkten of studenten aan<br />

de universiteit in Groningen of de diverse hogescholen<br />

die onderzoek in nieuwe producten of diensten omzetten<br />

in nieuwe bedrijfsactiviteiten. Deze groep heeft vaak de<br />

potentie om snel te groeien en is een bron van creatieve<br />

vernieuwing. Het opsporen en ondersteunen van deze high<br />

tech starters is om die reden een belangrijke doelstelling.<br />

De actielijn heeft overigens een nauwe relatie met actielijn<br />

2.C en 3.B. Binnen die actielijnen worden investeringen<br />

in aantrekkelijke locaties voor ondernemers mogelijk<br />

gemaakt.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Opzetten financieringsintrumentarium voor bedrijfsleven<br />

(leningen, garanties, risicokapitaal)<br />

• Ontwikkeling bedrijfsgerichte regelingen voor bedrijfsleven<br />

(advies, investering, exportgerichtheid, clustervorming)<br />

• Ontwikkeling nieuwe productmarktcombinaties<br />

• Verbeteren informatievoorziening en dienstverlening<br />

voor (door)startende ondernemers (bijv. ondernemersloket)<br />

36 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur<br />

Met arbeidsmarkt- en scholingsbeleid wil <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> investeren in de noodzakelijke randvoorwaarden<br />

die een beleid gericht op kenniseconomie en<br />

innovatiekracht succesvol maken. Mensen zijn immers de<br />

belangrijkste dragers van kennis en innovatieprocessen.<br />

Een samenhangende aanpak staat centraal, met aandacht<br />

voor onderwijsbeleid, arbeidsmarkt, ondernemerschap<br />

en human resource management. Centraal staan kennis,<br />

kunde en mobiliteit. Enerzijds bij de huidige beroepsbevolking<br />

– werkend of werkzoekend – en anderzijds bij<br />

de toekomstige beroepsbevolking oftewel de leerlingen<br />

van lager, middelbaar of hoger onderwijs. Een relatie met<br />

de sleutelgebieden en speerpuntsectoren van <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> wordt gestimuleerd, maar is geen uitsluitende<br />

voorwaarde.<br />

Actielijn 1.D concentreert zich onder meer op uitbreiding<br />

en modernisering van de opleidingsinfrastructuur.<br />

Enerzijds publieke en private opleidingsinfrastructuur<br />

die werkenden en werkzoekenden in staat moet stellen<br />

om hun competenties en vaardigheden te ontwikkelen.<br />

Anderzijds de opleidingsinfrastructuur waarvan beroepsopleidingen<br />

voor hun leerlingen gebruik maken. Hierbij<br />

gaat het niet om investeringen in de reguliere infrastructuur<br />

zelf, maar om aanvullende voorzieningen gericht<br />

op ontwikkeling van specifieke op het bedrijfsleven<br />

toegesneden competenties (bijvoorbeeld in de vorm van<br />

praktijklokalen). Ook projecten die gecombineerd gebruik<br />

en het optimaal benutten van opleidingsinfrastructuur<br />

mogelijk maken worden ondersteund.<br />

Voorts worden investeringen in het organiserend<br />

vermogen van de arbeidsmarkt binnen deze actielijn<br />

voorzien. Samenwerking tussen opleidingsinstellingen<br />

word actief gestimuleerd, met het oog op verbetering<br />

en ontsluiting van het opleidingsaanbod in de regio.<br />

Dit bijvoorbeeld in de vorm van een loketfunctie.<br />

Met dezelfde doelstelling worden ook samenwerkingsverbanden<br />

in de driehoek opleidingsinstellingen - arbeidsmarktorganisaties<br />

- bedrijfsleven ondersteund, waarbij<br />

ook de overheid kan participeren. Dit het met oog op de<br />

aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt<br />

(kwalitatief en kwantitatief) en de toenemende opleidingsbehoefte.<br />

Een voorbeeld is de verdere uitwerking<br />

van het O3-convenant dat door de gemeente Emmen,<br />

onderwijsinstellingen en MKB-ondernemers is getekend<br />

met het oog op de ontwikkeling van de lokale arbeidsmarkt.<br />

De deelnemende partijen zetten een infrastructuur<br />

op om kennis- en informatie-uitwisseling en innovatieve<br />

ontwikkelingen kracht bij te zetten.<br />

De eerder genoemde inspanningen zullen alleen resultaat<br />

hebben wanneer ook binnen het bedrijfsleven zelf de<br />

noodzaak van de integrale aanpak wordt erkend. Hier zal<br />

dit met name vorm moeten krijgen in een actief HRMbeleid<br />

gericht op sociale innovatie. Hiermee wordt bedoeld<br />

dat bedrijven intern een klimaat moeten creëren waarin<br />

medewerkers ook gemotiveerd zijn om via ondernemend<br />

gedrag bij te dragen aan innovatie en verandering. <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> wil bedrijven hier direct in ondersteunen,<br />

bijvoorbeeld via investeringen die de introductie van<br />

HRM-beleid stimuleren of door samenwerking met kennisinstellingen<br />

op het gebied van personeel en organisatie.<br />

Daarnaast zijn ook voorwaardenscheppende maatregelen<br />

mogelijk die de doelstelling ondersteunen, bijvoorbeeld<br />

in de vorm van voorzieningen die de combinatie van<br />

opleiding, werk en zorg vereenvoudigen (zoals fysieke<br />

faciliteiten voor kinderopvang).<br />

De aanpak van de arbeidsmarkt die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

nastreeft bestaat uit uiteenlopende maatregelen die<br />

kunnen worden gefinancierd door een goede afstemming<br />

van de inzet van de beschikbare EFRO-middelen en ESFmiddelen.<br />

Om de concurrentiekracht van het bedrijfsleven<br />

te versterken moeten de beleidsterreinen innovatie en<br />

arbeidsmarkt met elkaar worden vervlochten. Een integrale<br />

aanpak van beide beleidsterreinen ligt dan voor de hand,<br />

waarbij initiatieven gefinancierd vanuit EFRO en ESF goed<br />

op elkaar moeten zijn ingespeeld.<br />

Zoals hiervoor is beschreven richt dit OP zich met actielijn<br />

1.D met name op het verbeteren van de infrastructuur<br />

van de noordelijke arbeidsmarkt, oftewel de voorwaardenscheppende<br />

activiteiten. Binnen het OP betreft het<br />

derhalve geen scholings- of opleidingstrajecten zelf, maar<br />

gaat het om activiteiten die moeten voldoen aan de EFROcriteria.<br />

Dit krijgt vorm door te investeren in fysieke en<br />

niet-fysieke voorzieningen (die bijvoorbeeld scholings- en<br />

opleidingstrajecten ondersteunen en mogelijk maken)


en het organiserend vermogen van de arbeidsmarkt. Ook<br />

de overdracht van kennis en ervaring uit projecten en het<br />

stimuleren van een brede implementatie van best practices<br />

vallen hieronder.<br />

Binnen het OP wordt op voorhand geen inzet van EFROmiddelen<br />

voorzien voor maatregelen die binnen het<br />

toepassingsgebied van het ESF vallen, zoals mogelijk is op<br />

grond van artikel 34 in de Kaderverordening 1083/2006.<br />

Deze onderdelen van de aanpak van de arbeidsmarkt<br />

– met name scholings- en opleidingstrajecten – zijn wel<br />

degelijk van groot belang, maar moeten worden ingepast<br />

in het Doelstelling 2-ESF programma, dat op nationaal<br />

niveau wordt aangestuurd. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zou dit<br />

bij voorkeur vanuit een regionale invalshoek willen<br />

coördineren en stimuleren. Dit ESF programma is meer<br />

direct gericht op personen en deelnemergerichte projecten.<br />

Binnen dit ESF programma gaat het om directe bekostiging<br />

van reïntegratietrajecten en opleidingstrajecten van<br />

werkenden, verbetering van de kwaliteit van het onderwijsaanbod<br />

(methodiek, structuren) en verandering van het<br />

scholingsbeleid binnen individuele bedrijven. Wel wordt<br />

vanuit het OP uiteraard ondersteuning geboden aan goede<br />

initiatieven waarbinnen EFRO- en ESF-middelen worden<br />

gecombineerd. Binnen het OP wordt indicatief gedacht aan<br />

inzet van ongeveer 3% van de EFRO-middelen ten behoeve<br />

van projecten binnen actielijn 1.D, inclusief mogelijke<br />

bijdragen vanuit het OP aan initiatieven waarmee ook<br />

middelen vanuit het landelijke ESF-programma gemoeid<br />

zijn.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Ontwikkeling praktijkleercentra<br />

• Uitbreiding en modernisering opleidingsinfrastructuur<br />

(bovenreguliere infrastructuur)<br />

• Samenwerking onderwijsinstellingen – bedrijfsleven<br />

– overheid, bijvoorbeeld in de vorm van loketfuncties<br />

• Stimuleren sociale innovatie in bedrijfsleven (bijvoorbeeld<br />

professionalisering HRM beleid voor het MKB)<br />

Conclusies Strategische Milieubeoordeling:<br />

prioriteit 1<br />

Binnen de Strategische Milieubeoordeling van het OP<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is de verwachte milieu-impact van<br />

de verschillende prioriteiten onafhankelijk beoordeeld.<br />

Samenvattend wordt in dit rapport ten aanzien van<br />

prioriteit 1 de conclusie getrokken dat deze prioriteit<br />

naar verwachting positieve effecten op het milieu zal<br />

hebben. De impuls van vernieuwing en innovatie heeft<br />

verschillende kanten. Zo kan de groei aan werkgelegenheid<br />

leiden tot meer woon-werkverkeer, anderzijds zijn<br />

de maatregelen er ook op gericht om de werkgelegenheid<br />

dichter bij te brengen. Per saldo wordt een gunstig effect<br />

verwacht, ook in termen van luchtkwaliteit en uitstoot van<br />

broeikasgassen. Een substantieel deel van innovatie is<br />

bovendien gericht op verbeteren van productieprocessen<br />

en het verschuiven van activiteiten naar meer hoogwaardige<br />

bedrijvigheid. Ook daarvan wordt een gunstig effect<br />

op het milieu verwacht. Voorst is de verwachting dat door<br />

de beoogde welvaartsstijging meer middelen beschikbaar<br />

komen voor beheer en verbetering van natuur.<br />

Mogelijke negatieve milieugevolgen van maatregelen<br />

onder prioriteit 1 kunnen worden voorkomen of beperkt<br />

door een zorgvuldige en integrale aanpak van de plan- en<br />

besluitvorming. Daarbij speelt mee dat het zwaartepunt<br />

van de activiteiten binnen prioriteit 1 naar verwachting in<br />

reeds verstedelijkte gebieden zal liggen. Het gevolg is dat<br />

de prioriteit waarschijnlijk niet of nauwelijks zal leiden tot<br />

uitbreiding van voorzieningen en infrastructuur in fysieke<br />

zin. Milieueffecten die optreden bij het transformeren van<br />

(landelijk) gebied tot infrastructuur en die dus samenhangen<br />

met fysiek ruimtebeslag zullen zich nauwelijks<br />

voordoen.<br />

Prioriteit 2 Attractieve regio’s<br />

Een aantrekkelijk ondernemingsklimaat is een absolute<br />

voorwaarde om <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> concurrerend<br />

te houden. Naast de traditionele factoren als infrastructuur<br />

en bedrijfsruimte wordt ook een aantrekkelijke<br />

woonomgeving van steeds groter belang. Dit geldt niet<br />

alleen voor de steden (prioriteit 3), maar ook voor het<br />

omliggende landelijk gebied. Het landelijk gebied staat<br />

geografisch en functioneel in nauwe verbinding met het<br />

stedelijk gebied. Dat betekent dat het landelijk gebied een<br />

belangrijke functie heeft als het gaat om het concurrentievermogen<br />

van de regionale economie.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zet met prioriteit 2 vooral in op haar<br />

economische kernzones, oftewel de gebieden rond de<br />

38 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


grote en middelgrote steden. In hoofdstuk 1 is reeds een<br />

kaartbeeld opgenomen, waarin de kernzones globaal zijn<br />

aangegeven. De exacte begrenzing van de kernzones wordt<br />

op basis van gemeentegrenzen vastgelegd in het toetsingskader.<br />

Juist binnen deze kernzones is sprake van een sterke<br />

wederzijdse afhankelijkheid en samenhang tussen de<br />

steden en het omliggende landelijke gebied. Deze prioriteit<br />

richt zich op flankerende activiteiten die het economisch<br />

functioneren van deze gebieden – en daarmee geheel<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> – een impuls geven. Aandacht gaat<br />

uit naar de aantrekkingskracht van het landelijk gebied,<br />

de bereikbaarheid van de kernzones en de daarbinnen<br />

gelegen steden alsmede opwaardering van bestaande<br />

bedrijfslocaties.<br />

De volgende actielijnen staan centraal in de prioriteit<br />

‘attractieve regio’s’:<br />

2.A Aantrekkelijk landelijk gebied<br />

2.B Bereikbaarheid en mobiliteit<br />

2.C Opwaardering van bedrijfslocaties<br />

2.A Aantrekkelijk landelijk gebied<br />

Een van de onderscheidende kwaliteiten van <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> is de ruimte in combinatie met unieke<br />

landschaps- en natuurwaarden van nationale en internationale<br />

betekenis. Mensen die wonen en werken in de<br />

stad zoeken vaak het landelijk gebied op om de stedelijke<br />

drukte te ontvluchten en daar te recreëren. Tevens is de<br />

woonfunctie van het landelijk gebied van groot belang.<br />

Het landelijk gebied heeft daarmee een belangrijke functie<br />

voor de ontwikkeling van de steden en <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Vandaar dat ook de (landschappelijke) kwaliteiten van het<br />

landelijk gebied versterkt moeten worden. Het centrale<br />

doel van deze actielijn is het behoud en de versterking<br />

van de kwaliteit van het landelijk gebied, vooral in de<br />

kernzones in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Projecten buiten de<br />

kernzones zijn bij uitzondering mogelijk. Dit kan alleen<br />

wanneer de betekenis van deze projecten het lokale<br />

niveau overstijgt en de projecten direct van invloed zijn<br />

op de economische prestaties van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en<br />

een relatie hebben met de sleutelgebieden en speerpuntsectoren<br />

die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in dit OP heeft aangewezen.<br />

Belangrijke uitgangspunten zijn dat acties een economische<br />

meerwaarde hebben en bijdragen aan het regionale<br />

concurrentievermogen. Daarbij wordt een ‘offensieve<br />

ontwikkelingsgerichte (landschaps)strategie’ voorgestaan,<br />

waarbij maatschappelijk en economisch gezien een<br />

optimaal rendement wordt bereikt door het integraal<br />

uitvoeren van projecten op het gebied van economie,<br />

natuur, duurzame energieopwekking, water(berging) en<br />

landelijk erfgoed. De prioriteit van deze aanpak ligt in de<br />

kernzones.<br />

De diversiteit van het landelijk gebied maakt vele vormen<br />

van recreatie mogelijk, zowel dagrecreatie als verblijfsrecreatie.<br />

Versterking van de toeristisch-recreatieve infrastructuur<br />

(o.a. routestructuren) en voorzieningen in het<br />

landelijk gebied is een belangrijk onderdeel van deze actielijn.<br />

Daarnaast wordt de samenwerking tussen bedrijven<br />

in de toeristische sector gestimuleerd, alsmede gezamenlijke<br />

markt- en productontwikkeling en de toepassing<br />

van nieuwe technologieën, bijvoorbeeld voor toervaart<br />

of lange-afstandswandelen en –fietsen. Samenwerking<br />

met kennisinstellingen voor bijvoorbeeld onderzoek<br />

naar en ontwikkeling van (internationale) toeristische<br />

programma’s en projecten behoort ook tot de mogelijkheden.<br />

Het landelijk gebied in de kernzones heeft kwaliteiten<br />

en een sterke identiteit, die per streek kan verschillen.<br />

De kwaliteiten liggen in de sfeer van landschap en<br />

landschapselementen, cultuur, authenticiteit, natuur en<br />

water. Ze vormen belangrijke motieven voor toeristisch<br />

verblijf of permanente vestiging. Blijvende investeringen in<br />

ontwikkeling en verbetering van natuurwaarden en waterkwaliteit,<br />

bij voorkeur door innovatieve methoden, zijn dan<br />

ook noodzakelijk om deze kwaliteiten te blijven versterken.<br />

Voorwaarde is dat sprake is van een economische<br />

relevantie, bijvoorbeeld als onderdeel van een toeristisch<br />

product of van een onderzoeksproject naar nieuwe<br />

(zuivering- of beheer-) technologieën. Het versterken van<br />

de kernkwaliteiten in het landelijk gebied met een economische<br />

meerwaarde krijgt ook vorm in te ontwikkelen<br />

landgoederen met niet-agrarische economische functies,<br />

bijvoorbeeld op het gebied van zorg en toerisme.<br />

Voor instandhouding of versterking van het landelijk<br />

gebied is het tot slot van belang om bestaande<br />

voorzieningen op peil te houden. Het bundelen van diverse<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

39


voorzieningen is hierbij vaak de enige mogelijkheid.<br />

Binnen deze actielijn wordt dan ook de ontwikkeling van<br />

multifunctionele accommodaties gestimuleerd. Naast het<br />

sociaal-maatschappelijke belang van deze voorzieningen<br />

versterken ze ook vaak de werkgelegenheid en daarmee de<br />

lokale economie van het landelijk gebied.<br />

De actielijn richt zich met nadruk op activiteiten die niet<br />

binnen het POP2 gefinancierd kunnen worden. Naast het<br />

feit dat deze actielijn zich – in tegenstelling tot het POP2<br />

– overwegend richt op de kernzones in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

is er ook sprake van een inhoudelijke afbakening. Deze is<br />

nader toegelicht in bijlage D.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Integrale projecten op het gebied van economie, natuur,<br />

duurzame energieopwekking, water(berging) en landelijk<br />

en cultuurhistorisch erfgoed<br />

• Ontwikkeling nieuwe publieksattracties rond sleutelgebieden<br />

en speerpuntsectoren<br />

• Stimuleren samenwerking tussen bedrijven in toeristische<br />

sector<br />

• Implementatie nieuwe technologieën in toerisme<br />

• Verbeteren ontsluiting vaarroutes en creëren nieuwe<br />

opstappunten<br />

• Ontwikkeling multifunctionele accommodaties in landelijke<br />

kernen<br />

2.B Bereikbaarheid en mobiliteit<br />

In de ontwikkeling naar een kenniseconomie is bereikbaarheid<br />

één van de kernkwaliteiten. Bereikbaarheid is voor<br />

het bedrijfsleven een belangrijke vestigingsfactor. Hoewel<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op regionaal niveau geen bereikbaarheidsproblematiek<br />

kent zoals andere delen van het land,<br />

vraagt met name de situatie in en rond de grote steden<br />

wel degelijk aandacht. In en rond de steden is sprake van<br />

congestie en vragen nieuwe economische ontwikkelingen<br />

om investeringen in het openbaar vervoer. Juist in de<br />

steden concentreert zich de kennisintensieve bedrijvigheid.<br />

Door met name de kernzones en de daarbinnen gelegen<br />

steden goed te ontsluiten, kunnen deze als knooppunt van<br />

verkeersstromen en plaatsen waar bedrijvigheid en kennis<br />

zich concentreren beter functioneren als trekker van de<br />

noordelijke economie.<br />

De EFRO middelen worden niet ingezet voor de realisatie<br />

van basisinfrastructuur, maar vooral voor de<br />

ontwikkeling en toepassing van nieuwe oplossingen die<br />

de fysieke bereikbaarheid van de stedelijke gebieden<br />

vergroten. De activiteiten concentreren zich in de<br />

kernzones en richten zich bijvoorbeeld op ontsluiting van<br />

economische kernlocaties, bovenregionale voorzieningen<br />

en topattracties. De toepassingen moeten leiden tot een<br />

betere bereikbaarheid en sturing van mobiliteit (betere<br />

benutting van aanwezige infrastructuur) of een verlaging<br />

van milieubelasting. Het ontwikkelen van innovatieve<br />

vormen van openbaar vervoer vormt ook een belangrijk<br />

onderdeel van deze actielijn, zoals voorzien in het kader<br />

van het Kolibri OV-netwerk.<br />

Daarnaast moet ICT meer toegepast worden in informatievoorziening<br />

en –systemen voor reizigers. Geavanceerde<br />

reizigersinformatiesystemen over bijvoorbeeld verwachte<br />

reistijden, afwijkingen in planning en alternatieve routes<br />

moeten via centrale systemen in voertuigen, op haltes, in<br />

stations en in bussen een plaats krijgen. Een voorbeeld is<br />

het zogenaamde ‘DRIS reizigersinformatiesysteem’ dat<br />

moet bijdragen aan een effectiever mobiliteitsmanagement<br />

in het stedelijk netwerk Groningen-Assen.<br />

Tevens worden acties voorzien die de toegankelijkheid<br />

en het efficiënt gebruik van ICT diensten bevorderen.<br />

ICT bereikbaarheid is een wezenlijk onderdeel van een<br />

concurrerend vestigingsklimaat. Om effectief gebruik te<br />

kunnen maken van de huidige en toekomstige diensten<br />

en applicaties zijn investeringen in ICT bereikbaarheid<br />

noodzakelijk. Het gaat dan niet om aanleg van de kabelinfrastructuur,<br />

maar bijvoorbeeld om de aansluiting van<br />

specifieke locaties op bestaande netwerken (vast en draadloos)<br />

of datacenterfaciliteiten. In niet-fysieke zin is ruimte<br />

voor initiatieven gericht op de ontwikkeling van platforms<br />

om dienstenaanbieders te faciliteren om snel nieuwe<br />

diensten te ontwikkelen. Zowel bedrijven, kennisinstellingen<br />

als overheden kunnen daar van profiteren.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Verbeteren ICT bereikbaarheid (geen aanleg kabelinfrastructuur)<br />

• Ontwikkeling innovatieve reizigersinformatiesystemen<br />

• Ontwikkeling innovatieve vormen van openbaar vervoer<br />

40 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


• Innovatief mobiliteitsmanagement<br />

• Ontwikkeling van duurzame mobiliteit<br />

• Directe ontsluiting van bovenregionale voorzieningen<br />

en topattracties<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Revitalisering openbare ruimte bedrijventerreinen<br />

• Vergroten veiligheid bedrijventerreinen<br />

• Parkmanagement<br />

2.C Opwaardering van bedrijfslocaties<br />

De economische kernzones huisvesten het merendeel<br />

van de bedrijven en arbeidsplaatsen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Aantrekkelijke bedrijfslocaties in en rond de steden<br />

vormen een absolute voorwaarde om de bedrijven vast<br />

te kunnen houden en nieuwe bedrijven aan te trekken.<br />

In de afgelopen periodes is in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> veel<br />

geïnvesteerd in nieuwe bedrijventerreinen in de kernzones.<br />

De komende periode wordt de aandacht gericht op het<br />

behoud en vergroten van de aantrekkingskracht door<br />

upgrading van de bestaande bedrijfslocaties, de doelstelling<br />

van deze actielijn. De actielijn richt zich specifiek op<br />

bedrijfslocaties in de grotere kernen die in de kernzones<br />

gelegen zijn. Deze worden in het toetsingskader nader<br />

gedefinieerd.<br />

Upgrading of opwaardering van bedrijfslocaties is<br />

noodzakelijk om verpaupering tegen te gaan, de ruimte<br />

efficiënt te benutten en de terreinen – en daar gevestigde<br />

bedrijven – goed te faciliteren. Op die wijze voldoen<br />

ook bestaande, verouderde bedrijventerreinen weer<br />

aan de eisen die bedrijven in deze tijd stellen aan een<br />

vestigingslocatie.<br />

Voorbeelden van activiteiten zijn verbetering van de<br />

veiligheid, het tegen gaan van milieuvervuiling, aanleg<br />

van parkeerplaatsen, verbeteren van de verkeersstructuur<br />

en de externe ontsluiting en het opwaarderen van de<br />

uitstraling en de openbare ruimte. Plannen voor dergelijke<br />

investeringen bestaan voor meerdere locaties, bijvoorbeeld<br />

het Stadsbedrijvenpark in Assen en het bedrijventerrein<br />

Leeuwarden West.<br />

Naast het creëren en inrichten van de ruimte bestaat binnen<br />

deze actielijn ook aandacht voor meer randvoorwaardelijke<br />

investeringen op bestaande bedrijfslocaties. Een voorbeeld<br />

hiervan is de introductie van parkmanagement dat zorgt<br />

voor schaal- en milieuvoordelen (duurzaam veilig, collectieve<br />

inkoop producten en diensten, gebruik hernieuwbare<br />

energiebronnen, milieubesparende maatregelen).<br />

Conclusies Strategische Milieubeoordeling:<br />

prioriteit 2<br />

De prioriteit kent versschillende typen maatregelen. In<br />

het kader van de SMB wordt geoordeeld dat de afgeleide<br />

maar beoogde effecten van de maatregelen (verhogen<br />

welvaar en welzijn) relevant zijn voor een aantal van de te<br />

beschouwen milieueffecten. Dit is eerder toegelicht onder<br />

prioriteit 1.<br />

Wat betreft de projecten in het landelijke gebied is<br />

een zorgvuldige plan- en besluitvorming noodzakelijk.<br />

Een balans moet worden gezocht tussen economisch<br />

functioneren en behoud van karakteristieke waarden van<br />

het landelijke gebied. Ingrepen die tot grote bezoekersstromen<br />

of nieuwbouw kunnen leiden kunnen duidelijk<br />

negatieve milieugevolgen hebben. De keerzijde is de<br />

positieve bijdrage die dergelijke projecten kunnen leveren<br />

aan behoud en versterking van natuurlijke en cultuurhistorische<br />

waarden.<br />

Wat betreft de investeringen in bereikbaarheid richt het<br />

de prioriteit 3 zich niet zozeer op nieuwe infrastructuur,<br />

maar op verbetering van het gebruik van bestaande infrastructuur<br />

(waaronder openbaar vervoer) en ontwikkeling<br />

van alternatieven voor (auto)mobiliteit. Van dergelijke<br />

projecten wordt een positief effect op milieuaspecten als<br />

klimaat, lucht en gezondheid verwacht. De maatregelen die<br />

gericht zijn op de aanpak van bestaande bedrijfslocaties<br />

bieden mogelijkheden om bestaande milieuproblemen<br />

op deze terreinen aan te pakken (zoals geluidhinder en<br />

bodemverontreiniging).<br />

Prioriteit 3 Attractieve steden<br />

De vier grootste steden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> – Assen,<br />

Emmen, Groningen en Leeuwarden – vormen een<br />

belangrijke pijler van de noordelijke economie. Samen<br />

beschikken zij over een enorm economisch potentieel.<br />

Werkgelegenheid, stuwende bedrijvigheid, kennisinfrastructuur,<br />

innovatief vermogen en arbeidspotentieel<br />

zijn geconcentreerd in de stedelijke gebieden. Zo vormen<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

41


de steden de plaatsen waar een relatief groot deel van de<br />

kennis en bedrijvigheid in de eerder genoemde sleutelgebieden<br />

en speerpuntsectoren gevestigd is. Om het<br />

regionale innovatievermogen in geheel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

te kunnen stimuleren en daarmee de concurrentiekracht<br />

te vergroten, zijn aantrekkelijke steden een noodzakelijke<br />

voorwaarde; zowel in hun functie als werklocatie als in hun<br />

functie van woonplaats.<br />

Onder de prioriteit ‘attractieve steden’ moeten de juiste<br />

randvoorwaarden worden gecreëerd, waarbinnen het<br />

innovatieve vermogen van steden tot bloei kan komen.<br />

Anders gezegd: de kenniseconomie gedijt alleen in een<br />

aantrekkelijk ondernemingsklimaat. De kwaliteit van de<br />

omgeving is daarbij een belangrijke factor. De inzet van<br />

de Europese structuurfondsen moet daarom ook gebruikt<br />

worden voor investeringen in een aantrekkelijk woon- en<br />

werkklimaat, om bij te dragen aan economische groei,<br />

innovatie en werkgelegenheid. Indien mogelijk en wenselijk<br />

streeft het <strong>Noord</strong>en daarbij naar de inzet van aanvullende<br />

Europese financiering, naast de EFRO-middelen.<br />

Met name wordt gedacht aan middelen uit het JESSICAprogramma<br />

van de EIB, dat mogelijk naast middelen uit<br />

het OP ingezet kan worden en specifiek bestemd is voor<br />

financiering van stedelijke ontwikkeling. Onzeker is echter<br />

of dit instrument meerwaarde heeft ten opzichte van de<br />

bestaande middelen die in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voorhanden<br />

zijn. Deze meerwaarde zal evenals de precieze mogelijkheden<br />

nader moeten worden onderzocht.<br />

De prioriteit ‘Attractieve steden’ bestaat uit twee actielijnen:<br />

3.A Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau<br />

3.B Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid<br />

Integrale benadering van stedelijke ontwikkeling<br />

Deze prioriteit is gericht op de vier grote steden en legt<br />

het accent op verbetering van het stedelijk voorzieningenniveau.<br />

Daarnaast wordt geïnvesteerd in locaties waar<br />

kennisgeoriënteerde bedrijven kunnen gedijen. Deze<br />

activiteiten staan binnen de vier grote steden echter niet<br />

op zichzelf. Het OP concentreert zich weliswaar op een<br />

aantal speerpunten van stedelijke ontwikkeling, maar is<br />

binnen de steden op haar beurt onderdeel van een bredere,<br />

integrale visie. Meer dan op andere plaatsen is binnen<br />

de steden sprake van een sterke samenhang van fysieke,<br />

economische, sociaal-maatschappelijke en milieugerichte<br />

kenmerken. Om kansen op verschillende onderdelen te<br />

kunnen benutten en problemen te bestrijden, moeten<br />

initiatieven in samenhang worden beschouwd en op elkaar<br />

worden afgestemd. Alleen op die wijze kan een duurzame<br />

ontwikkeling van de steden worden gerealiseerd. Dit<br />

sluit aan op de beleidsvisie zoals die bijvoorbeeld is<br />

gedefinieerd in het kader van het Grotestedenbeleid van<br />

het Rijk of in het kader van het nationaal stedelijk netwerk<br />

Groningen-Assen, Leeuwarden.<br />

Het is de gezamenlijke keuze van de partners in <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> om het OP in het bijzonder in te zetten ten<br />

behoeve van de gewenste transitie naar een kenniseconomie.<br />

Activiteiten die daarbinnen ontwikkeld worden,<br />

zullen zich in belangrijke mate afspelen op het stedelijke<br />

grondgebied. Overigens niet alleen binnen prioriteit 3<br />

die exclusief op de steden is gericht, maar ook binnen de<br />

andere prioriteiten. Vanuit die wetenschap is afstemming<br />

met andere initiatieven binnen de steden van groot belang.<br />

Deze initiatieven zullen zich soms buiten de kaders van<br />

het OP voltrekken onder verantwoordelijkheid van de<br />

steden zelf, maar vergroten binnen de genoemde integrale<br />

aanpak de effectiviteit van projecten binnen het OP.<br />

Afstemming van verschillende initiatieven die bijdragen<br />

aan duurzame stedelijke ontwikkeling is geborgd binnen<br />

de uitvoeringsstructuur van het OP. De vier grote<br />

steden zijn niet alleen vertegenwoordigd in het Comité<br />

van Toezicht (zie hoofdstuk 4), maar zijn ook direct en<br />

intensief betrokken bij het opstellen van het OP en het<br />

definiëren van de ontwikkelingsstrategie. Dit legt de basis<br />

voor een integrale aansturing van de ontwikkeling van<br />

het stedelijk grondgebied, zoals voorzien in artikel 8 van<br />

de EFRO-verordening (EG nr. 1080/2006) dat zich richt<br />

op duurzame stedelijke ontwikkeling. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

is overigens niet voornemens om gebruik te maken van<br />

de extra ruimte die dit zelfde artikel biedt voor inzet van<br />

EFRO-financiering voor activiteiten die binnen de werkingssfeer<br />

van het ESF vallen.<br />

42 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


3.A Opwaardering stedelijk<br />

voorzieningenniveau<br />

De steden willen de komende jaren inzetten op een goed<br />

vestigingsklimaat waar het door aanwezigheid van cultuur<br />

en een diversiteit aan voorzieningen goed en inspirerend<br />

wonen en werken is. Dit vergroot de aantrekkelijkheid<br />

van de grote steden als vestigings- en woonplaats en is<br />

essentieel voor het aantrekken en behouden van dynamische,<br />

jonge mensen die belangrijk zijn voor het aanjagen<br />

van creativiteit en innovatie in de steden. Het doel van<br />

deze actielijn is het versterken en opwaarderen van het<br />

voorzieningenniveau in de steden ten einde aantrekkelijk te<br />

zijn als woon- en werklocatie voor mensen en bedrijven.<br />

Centraal in de actielijn staat verbetering van de toeristischrecreatieve<br />

en culturele voorzieningen en infrastructuur.<br />

Versterking van het stedelijk toerisme vindt plaats door<br />

een verdere uitbouw en kwaliteitsverbetering van de<br />

aanwezige topattracties en voorzieningen. Plannen<br />

bestaan bijvoorbeeld voor de Grote Markt in Groningen,<br />

de museumhaven en waterattracties in Leeuwarden, het<br />

Erfgoedkwartier in Assen en het centrum (inclusief het<br />

Dierenpark) van Emmen. Een professionele vermarkting<br />

van het toeristisch aanbod is noodzakelijk en wordt<br />

gestimuleerd. Toepassing van nieuwe technologieën en<br />

innovaties om het aanbod te versterken en te vermarkten<br />

heeft daarbij een belangrijke pré. Specifieke aandacht<br />

komt toe aan het zakelijk toerisme dat in de steden aan<br />

betekenis wint en een belangrijk rol vervult in de promotie<br />

van de stad. Hoogwaardige voorzieningen op het gebied<br />

van kunst, cultuur en ontspanning zijn noodzakelijk<br />

om het zakelijk toerisme te stimuleren. Tevens kan<br />

gedacht worden aan de relatie tussen economie en<br />

(top)sportvoorzieningen.<br />

Daarnaast beschikken de steden met diverse musea,<br />

kunstvakopleidingen en tal van podia voor muziek en<br />

theater over een interessante culturele infrastructuur en<br />

cultuurhistorische schatten. Voor de verdere ontwikkeling<br />

van creatieve milieus (‘creative cities’) – milieus waarin het<br />

draait om creativiteit, kennis, vaardigheden en talenten – is<br />

het van belang om de culturele infrastructuur te versterken.<br />

Zo voorziet Emmen investeringen in het kader van een<br />

nieuw Stadstheater annex Cultureel kwartier en denkt<br />

Groningen aan de ontwikkeling van een Creatieve Zone.<br />

Naast fysieke investeringen in het culturele aanbod<br />

worden ook acties voorzien die de belevingswaarde<br />

van cultuur(historie) versterken, bijvoorbeeld door<br />

de organisatie van tentoonstellingen, festivals en<br />

evenementen die (inter)nationaal tot de verbeelding<br />

spreken. Tevens is de verdere ontwikkeling van formele en<br />

informele netwerken van kunst, wetenschap en bedrijfsleven<br />

een belangrijke uitdaging binnen deze actielijn. Deze<br />

netwerken versterken de culturele infrastructuur en zorgen<br />

voor efficiency- en schaalvoordelen.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Opwaarderen cultureel erfgoed<br />

• Uitbreiding en modernisering cultureel aanbod/<br />

museumaanbod (incl. stimuleren belevingswaarde)<br />

• Ontwikkeling aantrekkingskracht stedelijke centrumgebieden<br />

• Uitbouw topattracties op toeristisch gebied<br />

• Verbetering samenwerking en netwerkvorming culturele<br />

organisaties<br />

3.B Locaties voor kennisgeoriënteerde<br />

bedrijvigheid<br />

De grote steden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn de plaatsen<br />

waar bedrijvigheid zich concentreert. In het bijzonder de<br />

kennisgeoriënteerde bedrijven hebben een sterke voorkeur<br />

voor een stedelijke vestigingsplaats, onder meer vanwege<br />

de aanwezigheid van kennisinstellingen, de bereikbaarheid<br />

en het voorzieningenniveau. Beschikbaarheid van moderne<br />

en strategisch gelegen bedrijfslocaties is een belangrijke<br />

voorwaarde.<br />

Deze actielijn richt zich op ontwikkeling van bedrijfslocaties<br />

waar kennisgeoriënteerde bedrijvigheid zich<br />

graag vestigt. Specifiek wordt ingezet op het creëren en<br />

versterken van aantrekkelijke locaties voor bedrijven in<br />

de directe omgeving van kennisinstellingen, bijvoorbeeld<br />

rondom de universiteit, hogescholen, onderzoeksinstellingen<br />

en andere kennisintensieve organisaties (bv.<br />

ziekenhuizen). Juist deze locaties zijn broedplaatsen<br />

voor innovatieve ideeën en nieuw ondernemerschap en<br />

bieden mogelijkheden voor clustering van kennisintensieve<br />

en daaraan gerelateerde bedrijvigheid. Voorbeelden<br />

zijn de beoogde investeringen rondom het UMCG en<br />

het Zernike Science Park in Groningen, een kennisinten-<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

43


sief bedrijvenpark in Assen-Zuid en een bedrijvenpark<br />

op de Kenniscampus Leeuwarden. Gedacht kan worden<br />

aan ontwikkeling van bedrijventerreinen, maar ook aan<br />

realisatie van specifieke bedrijfsverzamelgebouwen en<br />

startersruimtes.<br />

Verder heeft de actielijn betrekking op de ontwikkeling<br />

en upgrading van de stationsgebieden die in de steden<br />

gelegen zijn. Stationsgebieden zijn de entree en het visitekaartje<br />

van de steden. Met name voor de dienstensector<br />

liggen hier veel mogelijkheden voor groei en innovatie.<br />

Intensivering van bestaande economische functies van de<br />

stationsgebieden in combinatie met aanpassing van de<br />

bestaande infrastructuur is mogelijk binnen deze actielijn.<br />

Het accent ligt met name op de realisatie van aantrekkelijke<br />

en goed gefaciliteerde bedrijfslocaties binnen de<br />

stationsgebieden en een hoog kwaliteitsniveau van de<br />

openbare ruimte.<br />

De actielijn kent een sterke relatie met actielijn 2.C<br />

waarbinnen opwaardering van bestaande bedrijfslocaties<br />

is voorzien. Actielijn 2.C omvat de economische kernzones<br />

en richt zich op andere bedrijfslocaties dan actielijn 3.B.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Ontwikkeling of modernisering van bedrijfsverzamelgebouwen<br />

• Ontwikkeling van bedrijvenparken rond kennisinstellingen<br />

• Ontwikkeling of modernisering van bedrijfslocaties<br />

binnen stationsgebieden<br />

• Kwaliteitsverhoging van de openbare ruimte rond<br />

bedrijfslocaties<br />

Conclusies Strategische Milieubeoordeling<br />

prioriteit 3<br />

Samenvattend wordt in de Strategische Milieubeoordeling<br />

geconcludeerd dat de maatregelen van prioriteit 3 (naast<br />

te verwachten indirecte, positieve effecten op welvaartsniveau)<br />

zowel positieve als negatieve gevolgen voor het<br />

milieu kunnen hebben. In vergelijking met prioriteit 1 is<br />

bij de maatregelen van prioriteit 3 meer aandacht nodig<br />

voor een zorgvuldige planvroming en kan meer expliciet<br />

aandacht worden besteed aan maatregelen om milieueffecten<br />

te voorkomen of te beperken.<br />

Een integrale en op duurzaamheid gerichte aanpak<br />

is noodzakelijk. Dit houdt onder andere in dat een<br />

zorgvuldige planvorming wenselijk is in het geval projecten<br />

(mede) betrekking hebben op cultureel erfgoed. Mogelijke<br />

negatieve effecten hangen in sterke mate samen met<br />

verkeer: aandacht voor bereikbaarheid met openbaar<br />

vervoer en fiets is dan ook een belangrijk aandachtspunt.<br />

Bij de ontwikkeling van bedrijfslocaties vormen wet- en<br />

regelgeving mede waarborgen voor het zoveel mogelijk<br />

voorkomen en matigen van milieugevolgen.<br />

Prioriteit 4 Technische Bijstand<br />

De uitvoering van Europese programma’s vraagt een<br />

bijzondere inzet op het gebied van beheer en begeleiding.<br />

Besluitvorming door bestuurders via een Stuurgroep of<br />

Comité van Toezicht moet worden ondersteund door<br />

een deskundig apparaat dat verantwoordelijk is voor<br />

alle uitvoerende programmabeheeractiviteiten. Binnen<br />

het programma wordt hierin voorzien door de prioriteit<br />

Technische Bijstand.<br />

Deze prioriteit richt zich hoofdzakelijk op de beheersmatige<br />

activiteiten die in het kader van het programmamanagement<br />

moeten worden uitgevoerd. Hieronder valt<br />

de inzet voor begeleiding van projecten in het proces van<br />

intake tot besluitvorming, voor financiële administratie<br />

en beheer, ondersteuning van de bestuurlijke structuur en<br />

overige secretariaatswerkzaamheden. Andere activiteiten<br />

hebben betrekking op informatievoorziening en publiciteit,<br />

evaluatie, onderzoek en de aanschaf van hard- en software<br />

voor management, monitoring en evaluatie.<br />

Voorbeelden van projectcategorieën:<br />

• Inhoudelijk, financieel en administratief beheer<br />

programma<br />

• Ontwikkeling/aanschaf monitoringsysteem<br />

• Evaluatie en onderzoek<br />

• Promotie en publiciteit<br />

44 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


2.4 Horizontale prioriteiten<br />

De set van prioriteiten zoals toegelicht in paragraaf 2.3<br />

geeft invulling aan de strategie die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

hanteert om haar doelstellingen te bereiken. De prioriteiten<br />

omvatten vanuit die invalshoek een groot aantal<br />

verschillende onderwerpen.<br />

De strategie die binnen het OP door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

wordt gekozen houdt met nadruk rekening met<br />

zogenaamde horizontale doelstellingen. Het betreft<br />

doelstellingen die centraal staan in het beleid van de<br />

Europese Commissie en ook door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

worden onderschreven. De horizontale doelstellingen<br />

kennen aanknopingspunten binnen een groot aantal<br />

prioriteiten en actielijnen van het OP. De uitwerking<br />

hiervan wordt tijdens de uitvoeringsperiode bewaakt via<br />

de werving en selectie van projecten. Daarnaast komen de<br />

doelstellingen terug in communicatie-uitingen rond het<br />

OP, zoals bijeenkomsten en brochures.<br />

Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen<br />

Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen is<br />

een basisbeginsel dat in het beleid van de Europese<br />

Commissie reeds lange tijd wordt benadrukt. Ook in<br />

eerdere Europese medegefinancierde programma’s in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> komt dit als horizontale doelstelling<br />

terug en is een bijdrage geleverd via diverse projecten.<br />

De mogelijkheid om bij te dragen aan bevordering van<br />

gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen wordt<br />

binnen het OP binnen alle prioriteiten getoetst. De duidelijkste<br />

bijdrage wordt echter verwacht binnen projecten die<br />

direct bijdragen aan het vergroten van de arbeidsmarktparticipatie,<br />

een van de doelstellingen van het OP. De participatie<br />

van vrouwen op de arbeidsmarkt blijft immers nog steeds<br />

achter. Wel wordt opgemerkt dat de groei van de arbeidsmarktparticipatie<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de afgelopen jaren<br />

met name bij vrouwen heeft plaats gevonden.<br />

In het bijzonder actielijn 1.D ‘Versterking arbeidsmarktinfrastructuur’<br />

richt zich op het creëren van voorwaarden<br />

die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren, inclusief<br />

het verhogen van de participatiegraad. Bevordering van<br />

gelijke kansen voor vrouwen is een belangrijk aandachtspunt.<br />

De actielijn kent bovendien een sterke relatie<br />

met initiatieven die zullen worden gefinancierd vanuit<br />

Doelstelling 2 – ESF. Ook daar is veel aandacht voor de<br />

arbeidsmarktpositie van vrouwen, bijvoorbeeld via het<br />

verhogen van het opleidingsniveau. Voorts liggen ook<br />

binnen andere actielijnen projecten voor de hand die<br />

bijdragen aan de kansen voor vrouwen. Bevordering van<br />

ondernemerschap binnen deze doelgroep is een expliciete<br />

mogelijkheid binnen actielijn 1.C ‘Stimulering van ondernemerschap’.<br />

Actielijn 2.A maakt de realisatie van accommodaties<br />

en voorzieningen in het landelijk gebied mogelijk,<br />

waarmee onder meer de participatie van vrouwen in het<br />

arbeidsproces kan worden gefaciliteerd. Bijvoorbeeld via<br />

een functie als training.<br />

Duurzame ontwikkeling<br />

Bevordering van duurzame ontwikkeling is een doelstelling<br />

die maatschappelijk breed wordt gedragen en wordt<br />

ondersteund. Ook in de noordelijke beleidsvisie komt<br />

dit met nadruk terug. Duurzame ontwikkeling wordt<br />

daarbij beschouwd als een ontwikkeling die voorziet in de<br />

behoeften van de huidige generaties, zonder de mogelijkheden<br />

voor toekomstige generaties in gevaar te brengen<br />

om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat om een<br />

evenwichtige afweging van de drie P’s Planet, People en<br />

Profit alsmede van de effecten op korte en lange termijn.<br />

Het OP is erop ingericht om duurzame ontwikkeling ook<br />

daadwerkelijk te stimuleren en mogelijk te maken met<br />

behulp van financiële bijdragen. Gelet op de economische<br />

invalshoek van het programma zet het OP met name in<br />

op bevordering van duurzaamheid in combinatie met het<br />

versterken van de sociaal-economische structuur van het<br />

<strong>Noord</strong>en. Binnen het kader van het OP wordt onderzocht<br />

of er mogelijkheden zijn om projecten die specifiek gericht<br />

zijn op duurzaamheid, te stimuleren.<br />

Het programma draagt in volle breedte bij aan het streven<br />

naar duurzame ontwikkeling. Binnen prioriteit 1 gaat het<br />

bijvoorbeeld om stimulering van kennis en innovatie.<br />

Ontwikkeling en toepassing van milieuvriendelijke technologie<br />

is een van de speerpunten, die duurzame productie<br />

van alle sectoren ten goede kan komen. De concentratie<br />

van bedrijvigheid en kennis in het energiecluster en<br />

het watercluster biedt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zelfs zoveel<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

45


potentie dat deze clusters – door de juiste voorwaarden<br />

te creëren – in staat worden geacht tot ontwikkeling van<br />

kennis en technologieën te komen die duurzame ontwikkeling<br />

tot ver buiten <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> mogelijk maken.<br />

Duurzaamheid komt binnen prioriteit 2 in meerdere<br />

vormen terug. Binnen actielijn 2.A ‘Aantrekkelijk landelijk<br />

gebied’ is het vooral gekoppeld aan de grote natuurlijke<br />

waarde van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Grote kansen worden<br />

voorzien voor ontwikkeling van natuur en landschap in<br />

combinatie met ontwikkeling van economische functies.<br />

Die combinatie leidt ertoe dat er daadwerkelijk een<br />

duurzame – want rendabele – basis wordt gecreëerd<br />

voor behoud en ontwikkeling van de natuurlijke waarden<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Actielijn 2.B ‘Bereikbaarheid en<br />

mobiliteit’ zet daarentegen in op bereikbaarheid. Hoewel<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> qua congestie en luchtvervuiling boven<br />

het <strong>Nederland</strong>s gemiddelde presteert, is aandacht nodig<br />

om de bereikbaarheid – als belangrijke vestigingsplaatsfactor<br />

– te vergroten. Het OP wil dit met name bereiken<br />

via innovatieve vervoersvormen, onder meer binnen het<br />

openbaar vervoer. Daarmee wordt mede een verbetering<br />

van de milieusituatie in en rond de steden nagestreefd.<br />

Actielijn 2.C ‘Opwaardering van bedrijfslocaties’ kan een<br />

bijdrage leveren via het tegengaan van milieuvervuiling op<br />

verouderde bedrijventerreinen in de kernzones.<br />

Binnen prioriteit 3 wordt met name via actielijn 3.A<br />

‘Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau’ een bijdrage<br />

aan duurzame ontwikkeling nagestreefd. Actielijn 3.A<br />

richt zich op stedelijke voorzieningen, waarbij behoud en<br />

duurzaam gebruik van cultuurhistorisch erfgoed zowel<br />

doel als middel is.<br />

Los van de specifieke ‘verschijningsvormen’ van<br />

duurzaamheid per prioriteit en actielijn, wordt opgemerkt<br />

dat duurzaamheid een doelstelling is waarop ieder project<br />

binnen het OP getoetst zal worden. Ieder project dient<br />

immers bij te dragen aan het bereiken van een duurzaam<br />

evenwicht tussen de drie P’s, People, Planet en Profit.<br />

Voorzover het gaat om de milieu-impact van het OP heeft<br />

een onafhankelijke toets plaatsgevonden in de vorm van<br />

de strategische milieubeoordeling, waarbinnen eveneens<br />

aanbevelingen zijn gedefinieerd ten behoeve van de uitvoering<br />

van het OP (zie paragraaf 3.2).<br />

Transnationale samenwerking<br />

De situatie in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> staat niet op zichzelf.<br />

Andere regio’s binnen en buiten de Europese Unie kennen<br />

vergelijkbare kansen, knelpunten en ideeën. Voor noordelijke<br />

organisaties als kennisinstellingen en bedrijven kan<br />

samenwerking buiten de landsgrenzen bovendien het<br />

middel zijn om nieuwe mogelijkheden te verkennen en<br />

te benutten. Het ligt dan ook voor de hand dat <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong>, evenals de Europese Commissie, veel belang<br />

hecht aan samenwerking tussen noordelijke en buitenlandse<br />

organisaties. Conform artikel 36, lid 4a van de<br />

algemene Verordening voor de Structuurfondsen en het<br />

Cohesiefonds wil <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met de uitvoering van<br />

haar OP dan ook actief invulling geven aan het stimuleren<br />

en ondersteunen van transnationale samenwerking. Veel<br />

perspectief is in dat opzicht aanwezig in de positie van<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op de <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas<br />

(NOA), de as Randstad-<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>-<strong>Noord</strong>-<br />

Duitsland-Scandinavie. Dit moet leiden tot versterking<br />

van de netwerken met dit gebied en groeiend economisch<br />

verkeer.<br />

Via actieve sturing op mogelijkheden binnen een<br />

programma als Doelstelling 3 Coöperatie <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

willen de partners in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> transnationale<br />

samenwerking met buitenlandse partners stimuleren.<br />

Met name met Duitse buurregio’s als Niedersachsen<br />

en Bremen, regio’s waarmee van oudsher uitstekende<br />

contacten bestaan. Deze zijn onder meer met behulp<br />

van opeenvolgende INTERREG-programma’s tot stand<br />

gekomen en worden in de komende periode vervolgd.<br />

Niet alleen via Doelstelling 3 Coöperatie, maar ook door<br />

grensoverschrijdende afstemming van programma’s als<br />

Doelstelling 2 Concurrentie. In 2006 is daartoe reeds<br />

overleg gevoerd over gezamenlijke mogelijkheden en<br />

acties, gerelateerd aan het voorliggende OP en het OP aan<br />

de Duitse zijde van de grens. Uiteraard zet het OP ook in<br />

op samenwerking met andere buitenlandse regio’s.<br />

Transnationale samenwerking is een doelstelling binnen<br />

alle prioriteiten van het OP en wordt actief gestimuleerd<br />

via projecten of onderdelen van projecten. Prioriteit 1<br />

biedt bijvoorbeeld veel ruimte voor samenwerking met<br />

buitenlandse kennisinstellingen op die terreinen waar dit<br />

een wederzijds belang dient. Daarnaast heeft stimulering<br />

46 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


van buitenlandse activiteiten van het bedrijfsleven de<br />

aandacht als noodzakelijke voorwaarde voor een gezonde<br />

economische structuur. Clustervorming, exportstimulering<br />

en promotie zijn voorbeelden.<br />

De prioriteiten 2 en 3 lenen zich voor uitwisseling en<br />

toepassing van kennis en ervaring in samenwerking met<br />

partners over de grenzen heen. Het OP zoekt daarom<br />

nauwe samenwerking met initiatieven en mogelijkheden<br />

binnen Doelstelling 3 Coöperatie. Door de strategieën op<br />

elkaar af te stemmen wordt complementariteit nagestreefd<br />

en wordt vanuit zowel Doelstelling 2 Concurrentie als<br />

Doelstelling 3 Coöperatie een combinatie van mogelijkheden<br />

geboden die tezamen organisaties in <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> tot transnationale samenwerking aanzetten.<br />

Dit betekent dat reeds in de fase van werving en selectie<br />

gekeken zal worden naar de juiste positionering van<br />

projecten binnen de verschillende programma’s en<br />

initiatieven met elkaar in verband worden gebracht.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

47


48 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


3. Uitvoering en organisatie<br />

De organisatie- en uitvoeringsstructuur van het OP wordt<br />

in dit hoofdstuk op hoofdlijnen toegelicht. Uitgangspunt<br />

is een efficiënt ingerichte structuur, die voorziet in de<br />

bepalingen die de Europese Commissie stelt en effectieve<br />

sturing van het programma mogelijk maakt. De jarenlange<br />

ervaring van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met de uitvoering<br />

van Europees gefinancierde programma’s vormt daarvoor<br />

een solide basis, aangevuld met de ervaringen die<br />

de afgelopen periode zijn opgedaan in het kader van<br />

het Nationaal Actieplan. De afspraken die daarin zijn<br />

vastgelegd naar aanleiding van de besprekingen tussen<br />

de Europese Commissie en het Rijk over het beheer van<br />

de EFRO-middelen, worden ook in de uitvoerings- en<br />

organisatiestructuur van het OP in de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

geïmplementeerd en nageleefd om te borgen dat de<br />

uitvoering van het OP voldoet aan de geldende wet- en<br />

regelgeving.<br />

De wijze waarop <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de organisatie van haar<br />

OP inricht en het beheer vorm geeft wordt in een later<br />

stadium, voor de start van de uitvoeringsperiode, gedetailleerd<br />

vastgelegd, in het bijzonder in de Administratieve<br />

Organisatie. Verslaglegging over de implementatie van<br />

afspraken en procedures zal tijdens de uitvoering van<br />

het OP onder meer plaatsvinden via het Comité van<br />

Toezicht en de jaarverslagen. De volstrekt onafhankelijke<br />

positie van de Auditautoriteit, Certificeringsautoriteit en<br />

Managementautoriteit ten opzichte van elkaar bevordert<br />

bovendien de objectiviteit van controle.<br />

In het hoofdstuk wordt met grote regelmaat verwezen naar<br />

de Kaderverordening en de Uitvoeringsverordening die<br />

door de Europese Commissie zijn opgesteld ten behoeve<br />

van de uitvoering van programma’s medegefinancierd<br />

vanuit de Structuurfondsen. De uitvoering van het OP is<br />

gehouden aan de bepalingen in beide verordeningen.<br />

genoemd die afzonderlijk ingevuld moeten worden. In<br />

het navolgende wordt beschreven op welke wijze de<br />

verantwoordelijkheden voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn<br />

verdeeld. De toedeling van verantwoordelijkheden en taken<br />

waarborgt een adequate uitvoering van het OP, waarbij<br />

zowel de uitvoering van het OP als de uitvoering van<br />

activiteiten daarbinnen voldoen aan de wet- en regelgeving<br />

die van toepassing is.<br />

Managementautoriteit<br />

De managementautoriteit draagt de verantwoordelijkheid<br />

voor de uitvoering van het <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong>.<br />

Zij legt verantwoording af naar de Europese Commissie en<br />

het Rijk. Tot haar taken behoort onder meer:<br />

• de selectie van en besluitvorming over projecten op<br />

basis van de geldende criteria;<br />

• het verifiëren van cofinanciering bij projecten en nagaan<br />

of uitgaven door de eindbegunstigden voldoen aan de<br />

Europese en nationale regelgeving;<br />

• het verrichten van betalingen aan eindbegunstigden;<br />

• inrichting en beheer van een systeem voor digitale<br />

opslag van projectgegevens die nodig zijn voor<br />

monitoring, financieel management en audits en<br />

controle;<br />

• naleving van de bepalingen die gelden op het gebied<br />

van promotie en publiciteit;<br />

• informatieverstrekking ten behoeve van de certificeringsautoriteit;<br />

• begeleiding van het Comité van Toezicht en de stuurgroep;<br />

• opmaken van het jaarverslag en het eindverslag.<br />

Het Samenwerkingsverband <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (<strong>SNN</strong>) is<br />

de managementautoriteit van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Het <strong>SNN</strong> heeft juridisch de vorm van een gemeenschappelijke<br />

regeling naar <strong>Nederland</strong>s recht en wordt gevormd<br />

door de provincies Drenthe, Friesland en Groningen.<br />

3.1 Verantwoordelijkheden en taken<br />

De Europese Commissie stelt in haar Kaderverordening<br />

en de Uitvoeringsverordening voor de inzet van de<br />

Structuurfondsen eisen aan de beheers- en controlestructuur<br />

die voor de programma’s van toepassing<br />

is. Daarin worden meerdere verantwoordelijkheden<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

49


De gegevens van het <strong>SNN</strong> zijn als volgt:<br />

Samenwerkingsverband <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

(<strong>SNN</strong>)<br />

Postadres: Postbus 779<br />

9700 AT Groningen<br />

Bezoekadres: Laan Corpus den Hoorn 200<br />

9728 JS Groningen<br />

Rekeningnummer: 446045691<br />

(ABN AMRO te Groningen)<br />

Certificeringsautoriteit<br />

De certificeringsautoriteit is verantwoordelijk voor de<br />

certificering van betalingen, voordat betaalaanvragen<br />

bij de Europese Commissie worden ingediend. Zij ziet<br />

toe op de juistheid, rechtmatigheid en volledigheid van<br />

de betaalaanvragen. Voor de Doelstelling 2 programma’s<br />

in <strong>Nederland</strong> is één centrale certificeringsautoriteit<br />

aangewezen, te weten de Dienst Regelingen van het<br />

ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.<br />

Zij is derhalve ook de certificeringsautoriteit voor het OP<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

De adresgegevens van het de Dienst Regelingen zijn als<br />

volgt:<br />

Ministerie van Landbouw, Natuur en<br />

Voedselkwaliteit<br />

Dienst Regelingen<br />

Postadres: Postbus 20401<br />

2500 EK Den Haag<br />

Bezoekadres: Bezuidenhoutseweg 73<br />

2594 AC Den Haag<br />

De taken van de Certificeringsautoriteit worden uitgevoerd<br />

door en onder verantwoordelijkheid van de Dienst<br />

Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en<br />

Voedselkwaliteit. Er worden voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

geen andere, bemiddelende organisaties benoemd aan wie<br />

taken van de Certificeringsautoriteit worden overgedragen.<br />

Auditautoriteit<br />

De auditautoriteit heeft als verantwoordelijkheid de<br />

verificatie van het management- en controlesysteem van<br />

het OP. Dit doet zij volgens een audit strategie, die bij de<br />

Europese Commissie wordt ingediend. De auditautoriteit<br />

is onafhankelijk van de management- en de certificeringsautoriteit.<br />

Binnen <strong>Nederland</strong> is de keuze gemaakt om de functie van<br />

auditautoriteit centraal te beleggen bij de Auditdienst van<br />

het ministerie van Financiën. Dit is de auditautoriteit van<br />

alle <strong>Nederland</strong>se OP’s.<br />

De Ministerie adresgegevens van van Financiën de auditautoriteit zijn als volgt:<br />

Auditdienst Financiën<br />

Postadres: Postbus 20201<br />

2500 EE Den Haag<br />

Bezoekadres: Prinses Beatrixlaan 512<br />

2595 BL Den Haag<br />

De taken van de Auditautoriteit worden uitgevoerd door<br />

en onder verantwoordelijkheid van de Auditdienst van<br />

het Ministerie van Financiën. Er worden voor het OP<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> geen andere, bemiddelende organisaties<br />

benoemd aan wie taken van de Auditautoriteit worden<br />

overgedragen.<br />

Comité van Toezicht<br />

Het Comité van Toezicht houdt toezicht op de<br />

uitvoering van het OP en geeft sturing aan de algemene<br />

strategie. In de Kaderverordening voor de inzet van de<br />

Structuurfondsen zijn de taken van het Comité specifiek<br />

vastgelegd.<br />

Het Comité van Toezicht van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de<br />

managementautoriteit en wordt samengesteld uit vertegenwoordigers<br />

van de belangrijkste partnerorganisaties. Het<br />

Comité van Toezicht voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bestaat<br />

uit vertegenwoordigers van de volgende partners:<br />

• Dagelijks Bestuur <strong>SNN</strong> (voorzitter)<br />

• De vier grote steden (Assen, Emmen, Groningen,<br />

Leeuwarden; 1 lid)<br />

• De drie provincies (Drenthe, Friesland, Groningen; 1 lid)<br />

• Rijksoverheid, ministerie van Economische Zaken (1 lid)<br />

• Kennisinstellingen (3 leden)<br />

• Bedrijfsleven, vertegenwoordiging ondernemers<br />

(2 leden)<br />

50 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


• Bedrijfsleven, vertegenwoordiging werknemers (1 lid)<br />

• <strong>Noord</strong>elijke Milieufederatie (1 lid)<br />

• Europese Commissie (1 lid, adviserend)<br />

Stuurgroep<br />

Binnen het OP wordt voorts een Stuurgroep aangewezen,<br />

met als voornaamste taak de beoordeling van subsidieaanvragen<br />

die binnen het OP worden ingediend. Formeel<br />

adviseert de Stuurgroep over de toekenning van subsidies.<br />

Het <strong>SNN</strong> (Dagelijks Bestuur) besluit en geeft de beschikkingen<br />

af. De Stuurgroep opereert onder verantwoordelijkheid<br />

van de managementautoriteit en het Comité van<br />

Toezicht.<br />

De Stuurgroep in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bestaat uit vertegenwoordigers<br />

van de volgende partners:<br />

• <strong>SNN</strong><br />

• Ministerie van Economische Zaken<br />

• De vier grote steden (Assen, Emmen, Groningen,<br />

Leeuwarden)<br />

• De drie provincies (Drenthe, Friesland, Groningen)<br />

• Op afroep: andere deskundigen<br />

3.2 Monitoring en evaluatie<br />

Monitoring<br />

Begin 2006 heeft de Europese Commissie het SFC <strong>2007</strong><br />

project gepresenteerd aan de lidstaten, waarin is ingegaan<br />

op de eisen die worden gesteld aan de systemen die<br />

worden ingezet voor de monitoring van de inzet van de<br />

Structuurfondsen. De Europese Commissie heeft haar<br />

eigen systeem gepresenteerd. Daarnaast is aangegeven<br />

aan welke eisen en wensen de systemen in de lidstaten<br />

moeten voldoen, inclusief de mogelijkheid tot uitwisseling<br />

van gegevens tussen de lidstaten en de Europese<br />

Commissie.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft voor het management van het<br />

programma in de periode 2000-2006 een eigen systeem<br />

BCA ontwikkeld. Deze applicatie voldoet in beginsel aan de<br />

eisen die worden gesteld aan de monitoring van programma’s<br />

in de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Het BCA programma<br />

verwerkt onder meer programma gerelateerde gegevens,<br />

projectgegevens, voortgang van projecten en betalingen.<br />

<strong>Programma</strong>secretariaat<br />

De dagelijkse aansturing van het OP ligt in handen van het<br />

<strong>SNN</strong>. Het <strong>SNN</strong> is verantwoordelijk voor het secretariaat<br />

van het OP. Het programmasecretariaat ondersteunt<br />

op de eerste plaats het <strong>SNN</strong> in haar functie van<br />

managementautoriteit, alsmede het Comité van Toezicht<br />

en de stuurgroep. De verschillende taken van zowel de<br />

managementautoriteit als beide organen zijn vastgelegd in<br />

de Kaderverordening.<br />

Het programmasecretariaat besteedt – in nauwe samenwerking<br />

met vertegenwoordigers van de drie provincies en<br />

de grote steden – specifiek aandacht aan het stimuleren<br />

van (potentiële) subsidieaanvragers om met subsidieaanvragen<br />

te komen die aansluiten bij de doelstellingen<br />

van het OP alsmede de selectiecriteria en voorwaarden die<br />

worden vastgelegd in het toetsingskader. Dit wordt ondersteund<br />

met diverse instrumenten zoals maatregelen op het<br />

gebied van promotie en publiciteit (paragraaf 3.4).<br />

Het huidige systeem wordt door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> aangepast<br />

tot een monitoringsysteem, waarmee aan de wensen<br />

van de Europese Commissie tegemoet gekomen kan<br />

worden. Belangrijk is dat zowel de verhouding tussen het<br />

OP en het NSR goed bewaakt kan worden (functioneel de<br />

relatie tussen de beheersautoriteit en het Rijk) als ook de<br />

verhouding tussen het OP en de Europese Commissie.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zal op basis van de afspraken met<br />

enerzijds het Rijk en anderzijds de Europese Commissie<br />

haar monitoringsysteem ontwikkelen voor de periode<br />

<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Daarbij worden de standaard-systeemvereisten<br />

die door de Europese Commissie zijn beschreven in<br />

acht genomen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan<br />

een goede aansluiting op het monitoringsysteem dat op<br />

nationaal niveau moet worden ontwikkeld en ingezet, in<br />

het bijzonder door de certificeringsautoriteit.<br />

Ten aanzien van de gegevensuitwisseling tussen het OP,<br />

het NSR en de Europese Commissie wordt op dit moment<br />

onderzocht wat de beste interface is. De Europese<br />

Commissie stelt twee soorten interfaces voor, namelijk<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

51


via een webapplicatie en/of via een real time interface.<br />

De functionaliteit van de interface zal in onderling overleg<br />

tot stand komen. Qua techniek wordt aangesloten bij de<br />

eisen die de Europese Commissie stelt.<br />

een lidstaat kan ervoor gekozen worden één evaluatie<br />

uit te voeren die betrekking heeft op alle operationele<br />

programma’s of een evaluatie voor ieder afzonderlijk<br />

operationeel programma.<br />

Evaluatie<br />

De Europese Commissie wil gedurende de programmeringperiode<br />

inzicht hebben in de kwaliteit, de doeltreffendheid<br />

en de samenhang van de bijstandsverlening vanuit het<br />

EFRO. Om dit inzicht te verkrijgen is in de Verordening<br />

vastgelegd dat alle operationele programma’s geëvalueerd<br />

moeten worden. Naast het verkrijgen van het noodzakelijke<br />

inzicht is het doel van deze evaluaties om de uitvoering<br />

van de operationele programma’s te verbeteren. In de<br />

Verordening is bepaald dat voor ieder programma voor,<br />

tijdens en na de programmeringperiode een evaluatie<br />

moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke beoordelaar.<br />

De evaluatie voorafgaand aan de programmeringperiode<br />

is gericht op het bereiken van een optimale toewijzing<br />

van de beschikbare middelen voor het programma en op<br />

het verbeteren van de kwaliteit van de programmering.<br />

In <strong>Nederland</strong> is ervoor gekozen deze ‘ex ante evaluatie’ in<br />

2006 voor alle operationele EFRO programma’s te laten<br />

verrichten door één externe, onafhankelijke organisatie. Dit<br />

betekent dat alle <strong>Nederland</strong>se OP’s geëvalueerd worden<br />

aan de hand van hetzelfde evaluatiekader. Aangezien de<br />

uitvoering van de ex ante evaluatie gelijk loopt met de<br />

ontwikkeling van het programma zijn een groot aantal<br />

aanbevelingen die de evaluator heeft gedaan ten behoeve<br />

van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> reeds verwerkt in het voorliggende<br />

programma. Het rapport van de ex ante evaluator<br />

bevat een overzicht van de totstandkoming van de ex<br />

ante evaluatie en de aanpassingen die mede op aangeven<br />

van de evaluator in het OP zijn verwerkt (zie ook bijlage<br />

G). Daarnaast is door een onafhankelijke organisatie een<br />

strategische milieubeoordeling van het OP opgesteld.<br />

Gedurende de uitvoering van het programma kan het<br />

verrichten van evaluaties een belangrijke functie hebben<br />

voor het toezicht op het programma. Bijvoorbeeld wanneer<br />

blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijke<br />

doelstellingen of wanneer voorstellen voor de<br />

herziening van het programma worden voorbereid. Binnen<br />

Bij een tussentijdse evaluatie zullen met name de<br />

vorderingen ten aanzien van de aangegane verbintenissen<br />

bij het begin van het programma centraal staan, maar kan<br />

ook aandacht worden besteed aan de integratie van de<br />

communautaire strategische richtsnoeren en het nationaal<br />

strategisch referentiekader. In de ex ante evaluatie<br />

zijn, in het kader van de strategische milieubeoordeling,<br />

de mogelijke gevolgen voor het milieu betrokken.<br />

Bij een tussentijdse evaluatie tijdens de uitvoering van het<br />

programma zullen de effecten op het milieu, vanuit de<br />

duurzaamheidsdoelstelling, eveneens een rol spelen.<br />

De evaluatie achteraf wordt opgesteld door de Europese<br />

Commissie samen met de lidstaat en de managementautoriteit.<br />

In deze evaluatie gaat de aandacht uit naar<br />

de mate waarin de EFRO middelen zijn besteed, de<br />

doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering<br />

van de inzet van de middelen, de sociaal-economische<br />

impact en de impact op de prioriteiten van de Europese<br />

Gemeenschap. Op basis van de verzamelde informatie<br />

worden vervolgens conclusies getrokken voor het beleid<br />

inzake economische, sociale en territoriale cohesie. Tevens<br />

zullen de factoren verantwoordelijk voor ‘best’ en ‘worst’<br />

practices worden geïdentificeerd. De resultaten van deze<br />

evaluatie moeten uiterlijk op 31 december 2015 gereed zijn.<br />

Strategische milieubeoordeling<br />

Op basis van de Europese richtlijn 2001/42/EG van het<br />

Europees Parlement en de Raad betreffende de beoordeling<br />

van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen<br />

en programma’s moet in het kader van de besluitvorming<br />

over strategische plannen en programma’s een Strategic<br />

Environmental Assessment (SEA), in <strong>Nederland</strong> aangeduid<br />

als strategische milieubeoordeling (SMB), worden uitgevoerd.<br />

Met het opstellen van een milieurapport ten behoeve<br />

van dit OP is aan deze richtlijn voldaan. Het milieurapport<br />

is opgesteld na overleg met de bevoegde autoriteiten over<br />

de gewenste reikwijdte en het benodigde detailniveau. Van<br />

het milieurapport is kennis gegeven (Staatscourant 188<br />

van 27 september 2006) waarna een ieder heeft kunnen<br />

52 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


eageren op de inhoud van het rapport. Er zijn hierop geen<br />

reacties ontvangen. Verder is door het ministerie van VROM<br />

– als centrale milieuautoriteit – een verklaring afgegeven die<br />

is opgenomen als bijlage I van het OP.<br />

In het milieurapport zijn de effecten van de drie prioriteiten<br />

(prioriteit 4 Technische bijstand is niet in beschouwing<br />

genomen) uit dit OP op een aantal milieuaspecten<br />

beschreven. De beschrijving van de milieugevolgen<br />

vindt plaats voor de milieuaspecten die zijn genoemd in<br />

de Europese richtlijn. Per milieuaspect zijn één of twee<br />

kwalitatieve criteria benoemd, aan de hand waarvan<br />

een beoordeling van de verwachte effecten is gemaakt.<br />

De maatregelen en activiteiten die voorgesteld worden als<br />

onderdeel van de prioriteiten zijn niet zozeer fysiek uitvoerbare<br />

projecten maar eerder gericht op het verbeteren van<br />

de economische en sociale situatie door efficiëntie en<br />

innovatie procesmatig te stimuleren en te ondersteunen.<br />

De aard van het OP maakt het niet mogelijk om de<br />

mogelijke milieueffecten gedetailleerd in beeld te brengen.<br />

Het milieurapport beschrijft in grote lijnen de positieve<br />

en negatieve aspecten van de drie prioriteiten. Over<br />

het algemeen wordt verwacht dat door het stimuleren<br />

van innovatie, efficiëntie en duurzaamheid de effecten<br />

bij vrijwel elk beschouwd milieuaspect positief zijn.<br />

Deze conclusie is mede gebaseerd op feitelijke ontwikkelingen<br />

van de milieusituatie in de afgelopen jaren<br />

en de prognoses voor de komende jaren. Daarbij blijkt<br />

dat innovatie in belangrijke mate kan bijdragen aan het<br />

reduceren van milieueffecten.<br />

In het geval van ‘fysieke’ projecten, zoals herstructurering<br />

of uitbreiding van bedrijventerreinen en wijken, kunnen<br />

mogelijk negatieve effecten optreden. Deze kunnen<br />

worden voorkomen of beperkt door een zorgvuldige<br />

plan- en besluitvorming. Ook een toename van verkeer, die<br />

het gevolg kan zijn van projecten, kan negatieve milieugevolgen<br />

hebben. Dit vraagt in de projecten waar dit aan<br />

de orde kan zijn om specifieke aandacht. Overigens zijn, in<br />

de vorm van wet- en regelgeving, borgingsmechanismen<br />

aanwezig. Ook de structuur van de beoordeling van<br />

concrete projecten, zoals opgenomen in dit OP, is van<br />

belang om mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu te<br />

voorkomen of te beperken. Projecten voor nieuwe wegeninfrastructuur<br />

zijn slechts beperkt mogelijk en alleen<br />

indien kan worden aangetoond dat de milieu-effecten van<br />

het betreffende project inclusief de daarmee verbonden<br />

mitigerende maatregelen niet negatief zijn.<br />

In het milieurapport is geconstateerd dat voor projecten<br />

met mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu een<br />

zorgvuldige plan- en besluitvorming noodzakelijk is. Hierin<br />

moet aandacht voor duurzaamheid bij de beoordeling van<br />

ieder project (paragraaf 2.4 van dit OP) een belangrijke<br />

rol spelen. Een duurzaamheidstoets zal om die reden<br />

een vast onderdeel zijn van de beoordelingsprocedure<br />

van projecten en wordt geïntegreerd in het toetsingskader<br />

dat door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wordt opgesteld.<br />

Vertegenwoordigers van de regionale milieuautoriteiten –<br />

de drie betrokken provincies – zijn om die reden betrokken<br />

bij de uitwerking van het toetsingskader, in het bijzonder<br />

bij de opzet van de duurzaamheidstoets. Zij nemen tijdens<br />

de uitvoering van het OP tevens de uitvoering van de<br />

duurzaamheidstoets voor hun rekening, als onderdeel van<br />

de beoordeling van projecten binnen het OP.<br />

3.3 Uitvoeringsprocedures<br />

Beheers- en controlesysteem<br />

Ten behoeve van een transparante en effectieve uitvoering<br />

van het OP worden meerdere procedures en afspraken<br />

vastgelegd die invulling geven aan het beheers- en controlesysteem.<br />

Daarin worden de taken en verantwoordelijkheden<br />

van de verschillende autoriteiten en organen zoals<br />

beschreven in paragraaf 3.1 uitgewerkt, alsmede die van<br />

de Lidstaat en de Europese Commissie. De procedures<br />

en afspraken worden gedetailleerd beschreven in de<br />

Administratieve Organisatie die voor de start van het OP<br />

wordt opgesteld. De Administratieve Organisatie wordt<br />

beoordeeld door de Auditautoriteit (Auditdienst van het<br />

Ministerie van Financiën) en door haar voorzien van een<br />

evaluatieverslag. De Administratieve Organisatie wordt<br />

vervolgens met het evaluatieverslag toegezonden aan de<br />

Europese Commissie. De procedures en afspraken zijn in<br />

overeenstemming met de Europese regelgeving als ook<br />

met de institutionele, juridische en financiële systemen<br />

binnen <strong>Nederland</strong>.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

53


De procedures geven invulling aan de bepalingen<br />

zoals opgenomen in de Kaderverordening en de<br />

Uitvoeringsverordening. Het gaat op hoofdlijnen om de<br />

volgende soorten procedures;<br />

• Procedures ten aanzien inkomsten;<br />

• Procedures ten aanzien van uitgaven;<br />

• Procedures ten aanzien van rapportage;<br />

• Procedures ten aanzien van controle.<br />

De tenuitvoerlegging van de procedures wordt ondersteund<br />

met behulp van diverse instrumenten ten behoeve<br />

van de transparantie en controleerbaarheid van de<br />

uitvoering van het OP. Op de eerste plaats het toetsingskader,<br />

waarin de selectiecriteria en voorwaarden worden<br />

vastgelegd die van kracht zijn op subsidieaanvragen. In<br />

dit toetsingskader worden de regels ten aanzien van de<br />

subsidiabiliteit van kosten geïntegreerd. Deze subsidiabiliteitsregels<br />

worden opgesteld door de Lidstaat <strong>Nederland</strong><br />

– met inachtneming van de Europese verordeningen – en<br />

zijn van toepassing op alle <strong>Nederland</strong>se OP’s.<br />

Zoals beschreven in paragraaf 3.2 wordt voorts een geautomatiseerd<br />

monitoringsysteem ingezet waarin de gegevens<br />

van het programma en de projecten worden bewaard.<br />

Daarnaast wordt gewerkt met een geautomatiseerd<br />

financieel systeem waarin de financiële stromen binnen het<br />

OP worden beheerd.<br />

3.4 Promotie en publiciteit<br />

Het <strong>SNN</strong> heeft als managementautoriteit de verantwoordelijkheid<br />

om invulling te geven aan de eisen die<br />

de Europese Commissie in haar Kaderverordening en<br />

Uitvoeringsverordening stelt op het gebied van promotie<br />

en publiciteit. Doelstelling is informatieverstrekking om<br />

doelgroepen bekend te maken met het OP en draagvlak<br />

te genereren alsmede een groter publiek bewustzijn te<br />

creëren van de activiteiten binnen het OP en de bijdrage<br />

van de Europese Unie.<br />

Met het oog op het laatste stelt het <strong>SNN</strong> zich als doel om<br />

de resultaten die voortvloeien uit de uitvoering van het OP<br />

en projecten daarbinnen breed te verspreiden. Daarmee<br />

worden niet alleen de resultaten zichtbaar voor een breder<br />

publiek, maar ook de bijdrage die de Europese Unie levert<br />

op het terrein van regionale ontwikkeling.<br />

De taken op het gebied van promotie en publiciteit<br />

worden uitgevoerd door het programmasecretariaat<br />

dat wordt ingevuld door het <strong>SNN</strong>. Zij draagt namens<br />

de managementautoriteit voor de start van het OP zorg<br />

voor het opstellen van een communicatieplan, waarin<br />

de doelstellingen en activiteiten worden vastgelegd. Dit<br />

communicatieplan wordt toegezonden aan de Europese<br />

Commissie.<br />

Betalingen<br />

Een specifiek aandachtspunt betreft de betaalstromen die<br />

uiteindelijk naar de eindbegunstigden lopen. Op basis van<br />

afspraken op het niveau van de lidstaat <strong>Nederland</strong> geldt als<br />

uitgangspunt dat de Certificeringsautoriteit betalingen van<br />

EFRO-middelen door de Europese Commissie in ontvangst<br />

neemt. Dit geschiedt op basis van betaalaanvragen, die<br />

door de Certificeringsautoriteit worden gecertificeerd.<br />

Betalingen door de Europese Commissie bestemd<br />

voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> worden door de<br />

Certificeringsautoriteit rechtstreeks doorgeleid naar<br />

het programmasecretariaat, het <strong>SNN</strong>. Zij verzorgt de<br />

betalingen aan eindbegunstigden binnen het OP.<br />

Het communicatieplan volgt de bepalingen zoals vastgelegd<br />

in de Kader- en Uitvoeringsverordening en zal de<br />

volgende onderdelen bevatten:<br />

• Beschrijving van de doelstellingen en de doelgroepen;<br />

• Beschrijving van de communicatiestrategie en de<br />

maatregelen die daaronder worden voorzien;<br />

• Het budget dat wordt voorzien voor promotie en<br />

publiciteit (te financieren vanuit Technische Bijstand);<br />

• Taken en verantwoordelijkheden;<br />

• Wijze van evaluatie van de maatregelen op het gebied<br />

van promotie en publiciteit.<br />

54 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


3.5 Partnerschap<br />

Zowel de voorbereiding als uitvoering van het OP <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> geschiedt nadrukkelijk in samenwerking met<br />

een groot aantal relevante partnerorganisaties. In het<br />

navolgende zijn de belangrijkste maatregelen genoemd,<br />

die invulling geven aan het partnerschap principe binnen<br />

het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

• Begeleidingscommissie: de totstandkoming van het<br />

OP is gestuurd en begeleid door een ambtelijke en<br />

bestuurlijke begeleidingscommissie, waarin meerdere<br />

organisaties zitting hadden. Naast vertegenwoordigers<br />

van de drie noordelijke provincies, waren ook de steden<br />

Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden vertegenwoordigd.<br />

• Strategische Agenda voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>:<br />

de visie en strategie zoals die in hoofdstuk 2 van het<br />

OP zijn vastgelegd vinden hun basis in de Strategische<br />

Agenda. De Strategische Agenda bevat de visie op<br />

de ontwikkeling van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de periode<br />

<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> en is begin 2005 op initiatief van het <strong>SNN</strong><br />

opgesteld. Bij de uitwerking van de Strategische Agenda<br />

zijn echter vrijwel alle relevante partnerorganisaties in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> betrokken.<br />

• Consultatie: tijdens de programmeringfase heeft op<br />

initiatief van de begeleidingscommissie een uitgebreide<br />

consultatie plaats gehad. Tijdens de consultatie is een<br />

groot aantal partnerorganisaties expliciet gevraagd of<br />

het OP naar hun inzicht goed invulling geeft aan de visie<br />

zoals verwoord in de Strategische Agenda en of het OP<br />

door hen wordt gedragen. Betrokken waren onder meer<br />

onderwijsinstellingen, kennisinstellingen, bedrijven en<br />

arbeidsmarktorganisaties.<br />

De consultatie had meerdere vormen:<br />

o Op 6 april 2006 is een bijeenkomst georganiseerd,<br />

waar vertegenwoordigers van meer dan 20 organisaties<br />

aan deelnamen.<br />

o Daarnaast heeft een webconsultatie plaatsgevonden.<br />

Verschillende organisaties hebben gereageerd<br />

op een conceptversie van het OP dat op de<br />

website van het <strong>SNN</strong> was geplaatst.<br />

o De Sociaal Economische Adviesraad <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> (SEAN) is uitgenodigd om advies uit te<br />

brengen over het OP. Zij heeft het <strong>SNN</strong> per 20 april<br />

2006 een schriftelijk advies toegezonden.<br />

Als bijlage E van het OP is een lijst van organisaties<br />

opgenomen die via bovenstaande consultatie zijn<br />

betrokken bij de totstandkoming van het OP.<br />

• Comité van Toezicht en Stuurgroep: het Comité van<br />

Toezicht en de Stuurgroep worden door de managementautoriteit<br />

aangesteld voor essentiële taken binnen<br />

de uitvoering van het OP. De samenstelling van beide<br />

organen weerspiegelt het principe van partnerschap.<br />

Zowel het Comité van Toezicht als de Stuurgroep<br />

bestaat uit vertegenwoordigers van verscheidene<br />

partnerorganisaties in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. De samenstelling<br />

van beide organen is toegelicht in paragraaf 3.1.<br />

• Projectontwikkeling: als het gaat om het stimuleren en<br />

aanjagen van ontwikkeling van projecten binnen het OP<br />

trekken de noordelijke partners samen op. Het <strong>SNN</strong><br />

draagt deze taak niet alleen, maar werkt juist nauw<br />

samen de organisaties van de betrokken provincies<br />

en steden. Deze hebben op dit terrein een belangrijke<br />

verantwoordelijkheid.<br />

• Communicatie: binnen de communicatiestrategie<br />

die wordt opgesteld ten behoeve van de uitvoering<br />

van het OP wordt nader invulling gegeven aan de<br />

wijze waarop de verschillende partnerorganisaties in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> via de verschillende communicatiemaatregelen<br />

worden geïnformeerd en betrokken.<br />

Per doelgroep zullen passende maatregelen worden<br />

gedefinieerd.<br />

3.6 Overige bepalingen<br />

Horizontale doelstellingen<br />

In paragraaf 2.4 is toegelicht op welke wijze de strategie<br />

binnen het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> invulling geeft aan enkele<br />

horizontale doelstellingen die binnen de uitvoering van het<br />

OP worden nagestreefd. Het gaat in het bijzonder om:<br />

• Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen<br />

• Duurzame ontwikkeling<br />

• Transnationale samenwerking<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

55


De relatie tussen deze doelstellingen en de verschillende<br />

prioriteiten van het OP is beschreven in hoofdstuk 2.<br />

Op de realisatie van de horizontale doelstellingen wordt<br />

toegezien binnen de organisatie- en uitvoeringsstructuur<br />

van het OP.<br />

De genoemde doelstellingen worden met name bewaakt<br />

bij de beoordeling van projecten die binnen het OP worden<br />

ingediend. Beoordeeld wordt of projecten bijdragen aan<br />

de horizontale doelstellingen alsmede de wijze waarop<br />

de bijdrage van projecten mogelijk kan worden vergroot.<br />

Dit onderdeel van de beoordeling wordt vastgelegd in het<br />

toetsingskader. De beoordeling is op de eerste plaats de<br />

verantwoordelijkheid van het programmasecretariaat. Zij<br />

beoordeelt binnengekomen projecten, heeft contact met<br />

de aanvragers en adviseert de stuurgroep. Vervolgens<br />

beoordeelt de stuurgroep de projecten.<br />

Ook de communicatiestrategie die voor het OP wordt<br />

ontwikkeld besteedt aandacht aan de horizontale doelstellingen.<br />

Doelstelling is het stimuleren van projecten die<br />

bijdragen aan de genoemde doelstellingen alsmede het<br />

informeren van doelgroepen over de mate waarin waarop<br />

de horizontale doelstellingen binnen het OP <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> worden gerealiseerd. Op programmaniveau<br />

wordt het Comité van Toezicht geïnformeerd inzake de<br />

realisatie van de horizontale doelstellingen. Indien nodig<br />

kan dit leiden tot aanvullende activiteiten.<br />

In het kader van het initiatief Regions for Economic<br />

Change maakt de Managementautoriteit de volgende<br />

afspraken:<br />

a. Maatregelen zullen worden getroffen die het mogelijk<br />

maken dat binnen de programmering die in het kader<br />

van het OP plaatsvindt ruimte wordt geboden aan<br />

innovatieve activiteiten, gerelateerd aan de resultaten<br />

van de netwerken waarbij <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is<br />

betrokken;<br />

b. Aan een vertegenwoordiger van een netwerk (of<br />

netwerken) waarbij <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is betrokken,<br />

wordt de mogelijkheid geboden om het Comité van<br />

Toezicht bij te wonen om te rapporteren over de voortgang<br />

van de activiteiten van het netwerk;<br />

c. Minstens een maal per jaar wordt op de agenda van het<br />

Comité van Toezicht een agendapunt opgenomen om<br />

kennis te nemen van de activiteiten van een of meerdere<br />

netwerken en om relevante suggesties ten behoeve van<br />

het OP te bespreken.<br />

d. In het jaarverslag wordt informatie opgenomen over de<br />

implementatie van regionale activiteiten, die onderdeel<br />

zijn van het initiatief Regions for Economic Change.<br />

Staatssteun<br />

Alle overheidssteun die wordt verleend in het kader van dit<br />

programma moet in overeenstemming zijn met de procedurele<br />

en feitelijke staatssteunregels die van toepassing<br />

zijn op het moment dat de overheidssteun wordt verleend.<br />

Regions for Economic Change<br />

In <strong>2007</strong> is het initiatief Regions for Economic Change<br />

gestart, waarmee de Europese Commissie samenwerkingsverbanden<br />

tussen lidstaten, regio’s en steden wil<br />

ondersteunen bij de uitwisseling van kennis en ervaringen.<br />

Goed presterende regio’s kunnen hun leerervaringen delen<br />

met regio’s die hun economische of innovatieve beleid<br />

willen verbeteren. Deze ervaringen kunnen op deze wijze<br />

sneller verspreid of verwerkt worden in de Structuurfondsprogramma’s.<br />

Afstemming Europese programma’s<br />

De uitvoering van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> staat niet<br />

op zichzelf. Naast het OP zijn diverse andere Europese<br />

programma’s van kracht voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> die in<br />

meer of mindere mate vergelijkbare doelstellingen ondersteunen.<br />

Het gaat bijvoorbeeld om Doelstelling 3, het<br />

POP2 en Doelstelling 2-ESF. De relatie met deze programma’s<br />

is uitgebreid toegelicht in bijlage D.<br />

Doelstelling is dat de verschillende Europese programma’s<br />

elkaar versterken. Dit geschiedt door onnodige<br />

overlap van de programma’s te voorkomen, te streven<br />

naar synergie en projecten richting het juiste programma<br />

te leiden. Frequente afstemming op project- en programmaniveau<br />

is hiervoor het belangrijkste middel. Het<br />

programmasecretariaat bewaakt deze afstemming door<br />

56 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


contact te onderhouden met zowel de projectindieners als<br />

de uitvoeringsorganisaties van de andere programma’s.<br />

Overigens heeft ook tijdens de periode waarin dit OP tot<br />

stand is gekomen reeds regelmatige afstemming plaatsgevonden<br />

met de overheden die verantwoordelijk zijn voor<br />

de uitvoering van de andere programma’s.<br />

Afstemming nationale programma’s<br />

Naast andere Europese programma’s hebben overigens<br />

ook diverse nationale programma’s een sterke relatie met<br />

de inzet van de EFRO-middelen binnen dit OP. Hierbij<br />

moet onder meer gedacht worden aan de programmatische<br />

inzet van nationale middelen die wordt voorzien in het<br />

kader van bijvoorbeeld Pieken in de Delta en de Agenda<br />

Vitaal Platteland. De belangrijkste nationale programma’s<br />

en beleidskaders zijn beschreven in bijlage C.<br />

In tegenstelling tot de andere Europese programma’s<br />

worden de verschillende programma’s op nationaal niveau<br />

als belangrijke bronnen van cofinanciering beschouwd<br />

voor projecten die mede worden gefinancierd met EFROmiddelen.<br />

De inhoudelijke afstemming van de verschillende<br />

programma’s heeft aandacht gehad tijdens de<br />

totstandkoming van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Tijdens<br />

de uitvoering van het OP is met name van belang dat<br />

intensief afstemming plaatsvindt over de beoordeling<br />

van projecten en de besluitvorming over de inzet van<br />

middelen. Daartoe worden afspraken gemaakt over de<br />

wijze waarop de beoordeling en de besluitvorming binnen<br />

de verschillende programma worden ingericht en op elkaar<br />

kunnen worden afgestemd.<br />

De afstemming tussen de inzet van middelen binnen het<br />

OP en nationale programma’s wordt in de eerste plaats<br />

bewaakt door het programmasecretariaat van het OP.<br />

Dit secretariaat onderhoudt de relatie met de belangrijkste<br />

nationale programma’s en zoekt afstemming tot<br />

op projectniveau. Ook de bij het OP betrokken medewerkers<br />

van de provincies en andere overheden hebben een<br />

belangrijke functie. Ook zij zijn in veel gevallen betrokken<br />

bij dan wel op de hoogte van de implementatie van<br />

nationale programma’s en kunnen reeds in een vroegtijdig<br />

stadium – in de fase van projectontwikkeling – de inzet van<br />

de verschillende programma’s en financieringsstromen<br />

overzien.<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

57


58 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


4. Financiële tabel<br />

De sociaal-economische analyse, de inhoud van de<br />

prioriteiten en de wijze waarop de organisatie van het<br />

programma wordt ingericht zijn aan bod gekomen in de<br />

vorige hoofdstukken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan<br />

op de financiële tabellen behorende bij het OP <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong>. Allereerst wordt de algemene financiële tabel<br />

gepresenteerd met daarin de verdeling van het beschikbare<br />

EFRO budget per prioriteit en de verwachte bijdragen<br />

uit de verschillende co-financieringsbronnen. Vervolgens<br />

wordt de verdeling van het EFRO budget over de jaren<br />

weergegeven.<br />

4.1 Financiële tabel<br />

Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is het grootste gedeelte<br />

van de cofinanciering afkomstig uit publieke nationale en<br />

regionale middelen. Het resterende deel van de cofinanciering<br />

wordt bijeengebracht door private partijen. Deze<br />

bijdrage concentreert zich met name in prioriteit 1. Op<br />

basis van het EFRO budget en de totale investeringsbijdrage<br />

bedraagt het gemiddelde interventiepercentage<br />

binnen het OP bijna 45,5 %.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kiest voor een afrekening van de financiële<br />

tabel op basis van totale subsidiabele kosten (TK) wat<br />

betreft de prioriteiten 1, 2 en 3. De afrekening van prioriteit<br />

4 geschiedt op basis van totale subsidiabele overheidskosten<br />

(TO).<br />

Voor de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> heeft de Europese Commissie<br />

een EFRO budget van 169.400.000 euro beschikbaar<br />

gesteld voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (lopende prijzen). Met de<br />

begrote cofinancieringsmiddelen komt de totale verwachte<br />

investering binnen het OP uit op 372.680.000 euro.<br />

De uitvoeringsperiode waarin de middelen binnen het<br />

OP kunnen worden ingezet is formeel gestart op 1 januari<br />

<strong>2007</strong> en eindigt op 31 december 2015.<br />

Uit de verdeling van het EFRO budget over de prioriteiten<br />

blijkt dat ruim de helft van het totale budget gereserveerd<br />

wordt voor prioriteit 1 ‘Innovatie, ondernemerschap en<br />

kenniseconomie’. De verwachting is dat de projecten<br />

binnen deze prioriteit voor 50 procent gefinancierd worden<br />

vanuit het EFRO budget. Ditzelfde geldt voor prioriteit 4<br />

‘Technische Bijstand’.<br />

Financiële tabel OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (bedragen in lopende prijzen)<br />

Community<br />

Funding<br />

National<br />

counterpart<br />

Indicative breakdown of<br />

the national counterpart<br />

National National<br />

Public<br />

private<br />

Total funding<br />

Co-financing<br />

funding funding<br />

(a) (b) (=(c) + (d)) (c) (d) (e) = (a) + (b) (f ) = (a)/(e)<br />

Priority Axis 1 94.864.000 94.864.000 80.635.000 14.229.000 189.728.000 50,00%<br />

Priority Axis 2 Attractieve 33.880.000 50.820.000 50.057.000 763.000 84.700.000 40,00%<br />

regio’s<br />

Priority Axis 3 Attractieve steden 33.880.000 50.820.000 50.057.000 763.000 84.700.000 40,00%<br />

Priority Axis 4 Technische<br />

6.776.000 6.776.000 6.776.000 0 13.552.000 50,00%<br />

Bijstand<br />

Total 169.400.000 203.280.000 187.525.000 15.755.000 372.680.000 45,45%<br />

rate<br />

For information<br />

EIB Other<br />

contribu-<br />

funding<br />

tion<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

59


De verwachte medefinanciering vanuit EFRO voor<br />

projecten in de prioriteiten 2 ‘Attractieve regio’s’ en 3<br />

‘Attractieve steden’ ligt lager en bedraagt 40 procent. De<br />

financiering van projecten binnen deze prioriteiten is naar<br />

verwachting voornamelijk afkomstig uit publieke middelen.<br />

Conform de Kaderverordening en de Implementatieverordening<br />

van de Europese Commissie moeten de<br />

Europese middelen in het OP vooraf indicatief verdeeld<br />

worden over een aantal vastgestelde categorieën en<br />

codes. Deze indicatieve verdeling is opgenomen in bijlage<br />

F. Zoals artikel 9, lid 3 van de Kaderverordening stelt<br />

moet een <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> zich in het bijzonder<br />

richten op de Europese prioriteiten inzake bevordering van<br />

concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid,<br />

inclusief de doelstellingen zoals vastgesteld in de<br />

Integrated Guidelines for Growth and Jobs. Zoals blijkt uit<br />

bijlage F zijn de uitgaven binnen het OP indicatief verdeeld<br />

en is 62,5 % van de uitgaven gerelateerd aan de categorieën<br />

die direct bijdragen aan de Europese doelstellingen.<br />

4.2 Jaartabellen<br />

Op basis van de verdeling van de beschikbare EFRO<br />

middelen over de vier prioriteiten zijn de middelen<br />

verdeeld naar de programmajaren <strong>2007</strong> t/m <strong>2013</strong>. Dit<br />

overzicht is weergegeven in onderstaande tabel en<br />

vormt de basis voor de afrekening in het kader van de<br />

zogenaamde N+2 regel. De eerste afrekening vindt plaats<br />

eind 2009, de laatste eind 2015.<br />

Financiële jaartabellen OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (bedragen in lopende prijzen)<br />

Priority Axis 1<br />

EFRO<br />

in euro<br />

<strong>2007</strong> 2008 2009 2010 2011 2012 <strong>2013</strong><br />

Innovatie, ondernemerschap 94.864.000 17.192.000 17.528.000 17.864.000 18.256.000 7.840.000 8.008.000 8.176.000<br />

Priority Axis 2<br />

Attractieve regio’s 33.880.000 6.140.000 6.260.000 6.380.000 6.520.000 2.800.000 2.860.000 2.920.000<br />

Priority Axis 3<br />

Attractieve steden 33.880.000 6.140.000 6.260.000 6.380.000 6.520.000 2.800.000 2.860.000 2.920.000<br />

Priority Axis 4<br />

Technische Bijstand 6.776.000 1.228.000 1.252.000 1.276.000 1.304.000 560.000 572.000 584.000<br />

Total 169.400.000 30.700.000 31.300.000 31.900.000 32.600.000 14.000.000 14.300.000 14.600.000<br />

60 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Bijlagen<br />

A. Ervaringen programmaperiode 2000-2006<br />

B. Indicatoren en streefwaarden<br />

C. Relatie met beleidskaders<br />

D. Relatie met andere Europese programma’s<br />

E. Betrokken partnerorganisaties<br />

F. Indicatieve verdeling Communautaire<br />

bijdrage<br />

G. Implementatie ex ante evaluatie<br />

H. Experimentele activiteiten<br />

I. Verklaring ministerie van VROM inzake<br />

Strategische Milieubeoordeling<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

61


A. Ervaringen programmaperiode<br />

2000-2006<br />

Voor de ontwikkeling en uitvoering van een Europees<br />

programma in een nieuwe periode is het van belang om<br />

ervaringen uit de huidige periode in acht te nemen. Het<br />

betreft enerzijds inhoudelijke ervaringen (doelstellingen,<br />

resultaten en effectiviteit) en organisatorische ervaringen<br />

(operationalisering en organisatie). In deze bijlage zijn de<br />

belangrijkste ervaringen uit de huidige periode weergegeven.<br />

Het betreft geen algemene of uitputtende analyse,<br />

maar een kort overzicht met een gerichte analyse van de<br />

belangrijkste ervaringen.<br />

Voor deze bijlage is gebruik gemaakt van de tussentijdse<br />

evaluatie van een aantal programma’s of de recent<br />

verschenen updates, zoals voor het EPD <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

en het Doelstelling 3 ESF programma. Deze programma’s<br />

weerspiegelen een goede mix van economische, landelijke,<br />

stedelijke, sociale en innovatieve thema’s. Ze sluiten in<br />

dat opzicht aan op de beoogde opzet van het <strong>Operationeel</strong><br />

<strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>.<br />

EPD <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> 2000-2006<br />

Ten tijde van de peildatum voor de update van de tussentijdse<br />

evaluatie (oktober 2005) lag de uitputting van<br />

het financiële budget goed op koers. In totaal waren op<br />

die datum 190 projecten goedgekeurd voor een totale<br />

financiële omvang van ruim € 1,5 miljard, waarvan ruim<br />

€ 280 miljoen EFRO bijdrage. Knelpunten in termen van<br />

financiële voortgang doen zich alleen voor binnen prioriteit<br />

II ‘Ontwikkeling stedelijke kernen’ en met name ook<br />

maatregel III.a ‘Werking arbeidsmarkt’. Binnen deze (in<br />

totaal) drie maatregelen lag het committeringspercentage<br />

slechts op ongeveer 45%.<br />

De verwachte (netto) economische effecten van deze<br />

projecten in termen van werkgelegenheid worden geschat<br />

op 5.730 voltijdbanen. Het aandeel van de projecten in<br />

prioriteit I in deze score bedraagt 73%, hetgeen logisch<br />

is gezien de aard van de projecten en maatregelen.<br />

Voorwaarde voor het realiseren van deze effecten is dat de<br />

goedgekeurde projecten volgens plan worden uitgevoerd.<br />

Over het algemeen is de voortgang van het EPD op de<br />

outputindicatoren die voor het programma gesteld zijn<br />

goed. Voor een aantal programma-indicatoren zijn de<br />

doelstellingen ten tijde van de update al ruimschoots<br />

gehaald, zelfs nadat eerder al ambitieuzere streefwaarden<br />

voor tal van indicatoren waren geformuleerd.<br />

Voor de resterende programmaperiode worden alleen<br />

knelpunten voorzien bij de maatregelen binnen prioriteit<br />

II en maatregel III.a. Dit sluit aan bij de achterblijvende<br />

financiële voortgang van deze maatregelen.<br />

Naar aanleiding van de aanbevelingen uit de tussentijdse<br />

evaluatie in 2003 (Mid Term Review, Ecorys) is een nieuwe<br />

maatregel aan het EPD toegevoegd: ‘Stimulering van<br />

kennis, innovatie en duurzaamheid’. Het introduceren<br />

van deze maatregel die zich specifiek richt op stimulering<br />

en ondersteuning van het bedrijfsleven op het<br />

gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid sluit aan<br />

bij de verlegging van het regionaal economisch beleid<br />

richting innovatie en kennis. Ten tijde van de update van<br />

de evaluatie in 2005 waren binnen deze maatregel reeds<br />

34 projecten goedgekeurd voor een EFRO bedrag van in<br />

totaal ruim € 42 miljoen.<br />

Een aantal belangrijke lessen uit de uitvoering van het<br />

EPD en de Mid Term Review die van belang zijn voor het<br />

nieuwe programma zijn:<br />

• De kwantitatieve effectmeting van projecten en het<br />

programma is sterk verbeterd door de introductie van<br />

meetbare indicatoren (SMART). Bij het bepalen van de<br />

streefwaarde is het van belang om ambitieuze, doch<br />

realistische waarden vast te stellen. De beschikbare<br />

referentiegegevens hiervoor dienen als belangrijk<br />

uitgangspunt. Monitoring van de voortgang van deze<br />

effecten en ruimte voor sturing van het programma<br />

blijven belangrijke aandachtspunten.<br />

• Het partnerschap tussen overheden en regionaal<br />

bedrijfsleven heeft bijzondere aandacht en heeft in de<br />

huidige periode een positieve impuls gegeven. Voor<br />

betrokkenheid van het bedrijfsleven en ten behoeve van<br />

private investeringen is het ook in de nieuwe periode<br />

van belang om deze betrokkenheid te stimuleren en<br />

vorm te geven.<br />

62 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


• In de huidige periode zijn met succes diverse regelingen<br />

uitgevoerd voor het bedrijfsleven. Deze regelingen<br />

kunnen ook in de nieuwe programmaperiode voortgezet<br />

worden.<br />

• Door de extra maatregel is nu al ervaring opgebouwd<br />

met de verwerving en ontwikkeling van projecten gericht<br />

op kennis en innovatie. Belangrijke voorwaarde voor<br />

de totstandkoming is de toegang tot kennis. Omdat<br />

de kennis niet altijd in de eigen regio aanwezig is, is<br />

het van belang om – naast het versterken van de eigen<br />

infrastructuur – ook het gebruik van kennis van buiten<br />

de regio te stimuleren.<br />

• Ten aanzien van de toeristische infrastructuur is<br />

gebleken dat grootschaligere projecten zijn ingediend<br />

dan vooraf verwacht. Dit heeft effect op de verwachte<br />

en gerealiseerde output van het programma. Aangezien<br />

dit onderwerp ook in de nieuwe periode van belang is<br />

(in stedelijke en landelijke gebieden), kan het raadzaam<br />

zijn om het gewenste ‘soort’ projecten te definiëren.<br />

• Recente audits van de EC bij diverse regionale<br />

programma’s in <strong>Nederland</strong> hebben diverse onvolkomenheden<br />

en verbeterpunten in procedures en<br />

dossiers aan het licht gebracht. De kennis en ervaringen<br />

die daarmee zijn opgedaan, zijn zeer waardevol voor de<br />

nieuwe programmaperiode en kunnen leiden tot een<br />

verbetering van de organisatie en uitvoering.<br />

De diverse lessen die uit de programmaperiode 2000-<br />

2006 en de Mid Term Review kunnen worden getrokken<br />

zijn meegenomen in het opstellen van het voorliggende<br />

Operationele <strong>Programma</strong> waar dit mogelijk is. Daarnaast<br />

hebben veel lessen ook vooral betrekking op de uitvoeringsfase<br />

van het OP.<br />

Doelstelling 3 ESF 2000-2006<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> maakt in de huidige programmaperiode<br />

gebruik van het Doelstelling 3 programma, waarbinnen de<br />

inzet van middelen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF)<br />

is georganiseerd. Het betreft een nationaal programma,<br />

dat wordt beheerd door het ministerie van Sociale Zaken<br />

en Werkgelegenheid. Voor het programma is in totaal<br />

ongeveer 1,7 miljard aan Europees geld beschikbaar<br />

gesteld.<br />

De ontwikkeling van de noordelijke economie in de<br />

periode 2000-2006 volgt de richting die is beschreven in<br />

het programma ‘Kompas voor het <strong>Noord</strong>en’. Arbeidsmarkt<br />

is binnen dit programma één van de belangrijkste thema’s.<br />

Voor de financiering van dit thema is door het Rijk – in<br />

tegenstelling tot voor veel andere thema’s – geld op<br />

programmabasis beschikbaar gesteld. Middelen moesten<br />

met name op projectbasis worden gegenereerd uit het<br />

Doelstelling 3/ESF programma.<br />

Het thema arbeidsmarkt blijkt één van de minst renderende<br />

onderdelen van het Kompas-programma te zijn.<br />

Zo is in het jaarverslag van <strong>SNN</strong> 2004 geconstateerd<br />

dat er op het gebied van arbeidsmarktbeleid slechts een<br />

gering aantal projecten in het programma is opgenomen.<br />

De inzet van EFRO-middelen vanuit het Doelstelling 2<br />

programma bleek aan veel beperkingen onderhevig. Voorts<br />

kon de aansluiting tussen het Kompas programma en het<br />

nationale Doelstelling 3/ESF programma niet goed worden<br />

gemaakt. Daardoor is er door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se partijen<br />

niet optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden van<br />

ESF. Vooral de programmatische aanpak van arbeidsmarktvraagstukken<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> via het Kompas lijkt<br />

hierdoor deels ondermijnd. Wel hebben diverse partijen in<br />

de noordelijke provincies los van het Kompas programma<br />

ESF subsidies gegenereerd.<br />

Naar aanleiding van het bovenstaande inzicht heeft Ecorys<br />

in haar Mid Term Review van het Kompas programma<br />

als aanbeveling opgenomen om concrete afspraken te<br />

maken met het Ministerie van SZW over de wijze waarop<br />

de programmatische aanpak van het arbeidsmarktbeleid<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kan worden vormgegeven. Op die<br />

wijze kan de juiste aansluiting worden gevonden tussen<br />

de (lange termijn) behoeften op regionaal niveau en de<br />

prioriteiten binnen ESF. Dit sluit aan op een aanbeveling<br />

die ook naar voren komt in de tussentijdse evaluatie van<br />

het Doelstelling 3/ESF programma (Bureau Regioplan<br />

2003). Daarin wordt bij een aantal maatregelen specifiek<br />

gepleit voor een meer regionale aanpak van arbeidsmarktvraagstukken.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> streeft ernaar om afspraken over een<br />

programmatische inzet te maken voor de inzet van ESFmiddelen<br />

in de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Daartoe is gelijktijdig<br />

met het opstellen van OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voor de inzet<br />

van EFRO-middelen gewerkt aan een regionaal ESF-<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

63


programma. Beide programma’s vullen elkaar vanuit de<br />

regionale visie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> aan.<br />

Innovative Action Programmes (IAP’s)<br />

Met Europese steun voor Innovative Action Programmes<br />

(IAP’s) geeft de Europese Commissie in de periode 2000-<br />

2006 ruimte voor experimentele, risicovolle projecten op<br />

het terrein van innovatie. Zowel Drenthe, Friesland als<br />

Groningen hebben een IAP opgesteld. In totaal is ongeveer<br />

acht miljoen euro aan EFRO-middelen aan de noordelijke<br />

IAP’s toegekend, een zelfde bedrag wordt aan publieke<br />

cofinanciering ingebracht.<br />

De doelstellingen van de IAP’s zijn in het bijzonder<br />

gericht op het versterken van de concurrentiepositie van<br />

het bedrijfsleven, met name het MKB. Subsidies worden<br />

verstrekt voor projecten op het gebied van innovatie,<br />

kennisoverdracht en netwerkvorming. De IAP’s in de drie<br />

provincies zijn nog in uitvoering. De programma’s in<br />

Groningen en Friesland zijn reeds gestart in 2004. Het IAP<br />

in Drenthe is in 2006 van start gegaan. Binnen de IAP’s<br />

staan verschillende actielijnen centraal:<br />

Hoewel de werkelijke realisatie van de doelstellingen<br />

van de IAP’s nog niet volledig in beeld kan worden<br />

gebracht, kan wel worden gesteld dat de IAP’s een<br />

waardevolle bijdrage leveren aan de ontwikkeling van<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Er wordt daadwerkelijk ruimte geboden<br />

voor vernieuwende projecten, waarbij goed wordt samengewerkt<br />

tussen private en publieke partijen. De IAP’s<br />

leggen het accent op innovatie en ontwikkeling en benutting<br />

van kennis en richten zich met hun actielijnen en<br />

thema’s op sleutelgebieden en speerpuntsectoren die<br />

ook centraal staan binnen het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in<br />

de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Dit maakt dat de IAP’s zowel qua<br />

projecten als qua samenwerking een goede basis leggen<br />

voor de uitvoering van het OP. In het bijzonder projecten<br />

die tot stand komen binnen prioriteit 1 ‘Innovatie, ondernemerschap<br />

en kenniseconomie’ kunnen voortbouwen op<br />

de initiatieven die binnen de IAP’s reeds zijn ontplooid.<br />

Het IAP Friesland (Fryslân Fernijt) stelt de volgende<br />

thema’s centraal:<br />

• Recreatie en toerisme<br />

• ICT<br />

• Water<br />

Het IAP Groningen kiest voor de volgende actielijnen:<br />

• Duurzame energie<br />

• Life sciences<br />

• Leefbaarheid: toerisme, zorg en ICT<br />

• Internationalisering<br />

Het IAP Drenthe richt zich op vier deelprogramma’s die<br />

voornamelijk zijn gekoppeld aan kerncompetenties van<br />

Drentse kennisinstellingen. Het gaat om de volgende<br />

technologiegebieden:<br />

• Wireless ICT (RF)<br />

• RFID (Radio Frequency Identification)<br />

• Sensor Technology<br />

• EMBRACE (wetenschappelijk programma Stichting<br />

ASTRON)<br />

64 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


B. Indicatoren en streefwaarden<br />

Contextindicatoren<br />

Indicator Definitie Bron Nulwaarde Doelstelling eind 2015<br />

Bruto Regionaal Product % ontwikkeling BRP Eurostat NN: 46,3 miljard euro Procentuele groei boven<br />

(BRP)<br />

NL: 467,3 miljard euro <strong>Nederland</strong>s gemiddelde<br />

(2003)<br />

Werkgelegenheid % ontwikkeling werkgelegenheid Eurostat NN: 811.000 personen<br />

NL: 8.105.000 personen<br />

Procentuele groei boven<br />

<strong>Nederland</strong>s gemiddelde<br />

(2004)<br />

Werkloosheid<br />

% aandeel werklozen in potentiële<br />

Eurostat NN: 5,6%<br />

Afname verschil met <strong>Nederland</strong>s<br />

beroepsbevolking<br />

NL: 4,6%<br />

gemiddelde<br />

(15-65 jaar)<br />

(2004)<br />

R&D uitgaven publiek<br />

% ontwikkeling van de regionale<br />

Eurostat<br />

NN: 258 mln. euro<br />

Minimaal gelijke ontwikkeling<br />

publieke uitgaven<br />

NL: 3.572 mln. euro<br />

als de nationale publieke R&D<br />

uitgaven<br />

(2003)<br />

R&D uitgaven privaat<br />

% aandeel in totale regionale R&D<br />

Eurostat 51,9%<br />

Stijging van het aandeel regionale<br />

uitgaven<br />

private R&D uitgaven in totale<br />

(2003)<br />

regionale R&D uitgaven<br />

Participatiegraad (netto)<br />

% aandeel werkenden in potentiële<br />

Eurostat NN: 62,4%<br />

Afname verschil met <strong>Nederland</strong>s<br />

beroepsbevolking (15-65 jaar)<br />

NL: 64,8%<br />

gemiddelde<br />

(2004)<br />

Verklaringen: NN = <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

NL = <strong>Nederland</strong><br />

(2003) = jaartal nulwaarde<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

65


Output- en resultaatindicatoren<br />

De onderstaande tabel bevat output- en resultaatindicatoren<br />

die zijn gekoppeld aan de prioriteiten van het OP.<br />

Projectindieners worden gevraagd om hun doelstellingen<br />

vooraf te kwantificeren met behulp van deze indicatoren,<br />

tussentijds en achteraf wordt de mate van realisatie<br />

gemeten. In de tabel zijn voor alle indicatoren streefwaarden<br />

opgenomen die gelden op programmaniveau en<br />

die via de projecten zullen moeten worden gerealiseerd.<br />

Het bepalen van de streefwaarden geschiedt uiteraard op<br />

basis van schatting aan de hand van specifieke uitgangspunten.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft met name gekeken naar<br />

de ervaringen in de programmaperiode 2000-2006 en de<br />

ervaringscijfers die op basis van die programmaperiode<br />

kunnen worden geïdentificeerd. Deze cijfers vormen een<br />

belangrijke basis voor de raming van streefwaarden voor<br />

het OP.<br />

Output- en resultaatindicatoren Streefwaarde eind 2015<br />

Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie<br />

Aantal R&D projecten 20<br />

R&D investeringen - privaat<br />

€ 20 mln.<br />

R&D investeringen - publiek<br />

€ 20 mln.<br />

Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven (< 5 jaar) 60<br />

Aantal ondersteunde MKB-bedrijven 1.000<br />

Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/research instellingen 6<br />

Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE) 1.500<br />

Prioriteit 2 Attractieve regio’s<br />

Aantal projecten gericht op verbetering van natuur, landschap of cultureel erfgoed. 3<br />

Aantal toeristisch-recreatieve projecten 6<br />

Aantal projecten gericht op verbetering bereikbaarheid 6<br />

Aantal hectare bedrijfsterreinen gemoderniseerd 150<br />

Aantal projecten gericht op milieu (inclusief externe veiligheid en luchtkwaliteit) 3<br />

Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE) 500<br />

Prioriteit 3 Attractieve steden<br />

Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen 5<br />

Aantal hectare bedrijfslocatie gemoderniseerd 150<br />

Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE) 500<br />

66 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


C. Relatie met beleidskaders<br />

In deze bijlage staan diverse Europese, nationale en regionale<br />

beleidskaders centraal, waarmee afstemming wordt<br />

gezocht bij de uitvoering van het nieuwe Doelstelling 2<br />

programma in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Het overzicht is niet<br />

uitputtend, maar geeft de belangrijkste kaders. Per beleidskader<br />

wordt kort de inhoud geschetst, waardoor de relatie<br />

met het Doelstelling 2 programma snel duidelijk wordt.<br />

Nationaal Strategisch Referentiekader (NSR)<br />

Het nationaal beleid is mede gericht op een versterking<br />

van het concurrentievermogen van <strong>Nederland</strong>. In het<br />

Nationaal Hervormingsprogramma heeft het kabinet<br />

neergezet welke maatregelen de komende jaren genomen<br />

moeten worden om deze doelstelling te verwezenlijken.<br />

Het Europese structuurbeleid biedt de mogelijkheden om<br />

de komende jaren een extra impuls te geven aan deze<br />

doelstelling. In het NSR geeft het kabinet weer hoe het in<br />

aanvulling hierop in de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> de structuurfondsen<br />

wil benutten om dit beleid verder te versterken.<br />

Het NSR heeft betrekking op zowel Doelstelling 2<br />

‘Regionale Concurrentiekracht en Werkgelegenheid’ als<br />

Doelstelling 3 ‘Europese Territoriale Samenwerking’ en<br />

dient als leidraad voor de operationele programma’s.<br />

De EC wil het nieuwe structuurbeleid meer onder de<br />

paraplu van de Lissabon strategie brengen. <strong>Nederland</strong><br />

ondersteunt dit en maakt de thema’s innovatie, kenniseconomie<br />

en menselijk kapitaal tot de kern van de inzet<br />

van de structuurfondsen. Daarbij wordt aansluiting<br />

gezocht bij bestaand beleid, zoals de Nota Ruimte, Pieken<br />

in de Delta, het grotestedenbeleid en de Agenda Vitaal<br />

Platteland.<br />

Voor het structuurbeleid heeft de EC in de Communautaire<br />

Strategische Richtsnoeren de volgende drie prioriteiten<br />

benoemd:<br />

• Attractieve regio’s en steden;<br />

• Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie;<br />

• Meer en betere banen.<br />

Deze drie prioriteiten hangen nauw met elkaar samen en<br />

dienen elkaar zoveel mogelijk te versterken. Investeren in<br />

innovatie en ondernemerschap moet gepaard gaan met<br />

investeringen in scholing en met investeringen in een<br />

aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In de NSR worden<br />

deze thema’s verder beschreven en wordt aangegeven<br />

waar de kansen en prioriteiten liggen. Het tweede thema<br />

heeft de grootste prioriteit en een aanzienlijk deel van<br />

de beschikbare Europese middelen moet op dit thema<br />

worden ingezet. Aan de opstellers van de operationele<br />

programma’s wordt gevraagd deze focus verder te<br />

verscherpen door in te zetten op die thema’s die voor het<br />

betreffende gebied het meest relevant en urgent zijn.<br />

Agenda Vitaal Platteland<br />

Een leefbaar platteland en een vitale en duurzame agrarische<br />

sector staat centraal in de Agenda Vitaal Platteland<br />

(AVP). Deze agenda geeft voor het eerst een integrale<br />

rijksvisie op een vitaal platteland in al zijn facetten (economisch,<br />

ecologisch, gebiedsgericht en sociaal-cultureel).<br />

De Agenda maakt duidelijk dat het kabinet vooral andere<br />

overheden de ruimte wil bieden om op gebiedsniveau tot<br />

een integrale aanpak te komen. In het tegelijkertijd gepresenteerde<br />

Meerjarenprogramma Vitaal Platteland geeft het<br />

kabinet een overzicht van de rijksinzet van de ministeries<br />

van LNV, VROM en V&W voor het platteland rond de<br />

thema’s natuur, recreatie, landschap, landbouw, sociaaleconomische<br />

vitalisering, milieu, water en reconstructie<br />

zandgebieden.<br />

Het kabinet wil met het AVP kaders stellen, sturen op<br />

hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is.<br />

Provincies en gemeenten spelen een steeds grotere rol bij<br />

de uitvoering van het beleid. Met de individuele provincies<br />

zullen meerjarige prestatieafspraken worden gemaakt.<br />

De gebiedsgerichte rijksmiddelen zullen worden gebundeld<br />

in een Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG),<br />

en nadrukkelijk worden gekoppeld aan doelen. Sturing,<br />

planvorming, programmering en uitvoering van rijksbeleid<br />

zal worden gebundeld in één Wet Inrichting Landelijk<br />

Gebied (WILG).<br />

In de AVP staat een aantal thema’s centraal:<br />

Brede plattelandseconomie<br />

Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de<br />

<strong>Nederland</strong>se economie en een levensvoorwaarde voor de<br />

leefbaarheid van gebieden. De economische bijdrage van<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

67


onder andere landbouw en recreatie en toerisme zijn in de<br />

eerste plaats de verdienste van ondernemers. Boeren staan<br />

voor de opgave om in een periode van afnemende inkomsten<br />

en toenemende eisen een duurzame bedrijfsvoering<br />

te ontwikkelen. De overheid geeft ruimte aan ondernemerschap<br />

op het platteland, onder andere door vermindering<br />

van regelgeving, door kennis, door het starten van een<br />

ondernemersprogramma, de inzet van plattelandsmiddelen<br />

en door ruimtelijk beleid.<br />

Leefbaar platteland<br />

Een leefbaar platteland is een platteland waar het goed<br />

leven én werken is. Een vitale economie en een vitale<br />

gemeenschap hebben elkaar nodig. De dynamiek op het<br />

platteland kan de sociale en culturele infrastructuur onder<br />

druk zetten bijvoorbeeld door afkalvende voorzieningen.<br />

Waar de overheid verantwoordelijk is voor voorzieningen,<br />

houdt ze rekening met de eigenheid van het platteland.<br />

Provincies, gemeenten en burgers zelf zijn aan zet om<br />

(nieuwe) sociale verbanden te creëren.<br />

Natuur en landschap<br />

Natuur en landschap hebben niet alleen waarde in zichzelf<br />

(de ‘intrinsieke waarde’), maar zijn ook van betekenis<br />

voor het welzijn van de mens. Het platteland is immers<br />

voor veel dagjesmensen en vakantiegangers een aantrekkelijke<br />

bestemming. De taak van de overheid hierbij is het<br />

zorgdragen voor voorzieningen die niet door anderen of<br />

via de markt tot stand kunnen worden gebracht. Het Rijk<br />

versterkt de kwaliteit en diversiteit van het landschap door<br />

bescherming en ontwikkeling van Nationale Landschappen<br />

en vraagt van provincies en gemeenten dat zij wonen<br />

en bedrijvigheid laten ontwikkelen met landschappelijke<br />

kwaliteit. De toegankelijkheid van het platteland voor<br />

wandelen, varen en fietsen wordt vergroot. Rondom de<br />

steden wordt groen aangelegd, deels in relatie tot nieuwe<br />

verstedelijking.<br />

Aan de robuustheid en duurzaamheid van de Ecologische<br />

Hoofd Structuur (EHS) stelt het rijk hoge eisen. Met het<br />

oog daarop worden op een aantal plaatsen de grenzen van<br />

de EHS opnieuw vastgesteld. Zowel binnen als buiten de<br />

EHS zal versterking van de natuur in goede samenhang<br />

met andere functies en partijen moeten plaatsvinden.<br />

Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)<br />

Het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) is een<br />

bundeling van de verschillende rijksbudgetten bedoeld<br />

voor aankoop, inrichting en beheer van landelijke<br />

gebieden. Het rijk maakt zevenjarige afspraken met iedere<br />

afzonderlijke provincie over de inzet van het geld voor<br />

het bereiken van rijksdoelen. Provincies voeren regie op<br />

de uitvoering door onder andere gemeenten en waterschappen.<br />

Het ILG is niet alleen een financieel instrument.<br />

Het is ook een nieuwe manier van werken en een verandering<br />

van bestuurlijke verhoudingen als het gaat om de<br />

inrichting van het landelijk gebied. Doel van het ILG is om<br />

de provincies samen met de gemeenten en waterschappen<br />

in staat te stellen om op een effectieve wijze de rijksdoelen<br />

voor de fysieke inrichting van het landelijk gebied<br />

te realiseren als onderdeel van een integrale regionale<br />

gebiedsontwikkeling. Het ILG treedt vanaf 1 januari <strong>2007</strong><br />

in werking.<br />

Het Rijk gaat bij de ontwikkeling van de doelen uit van acht<br />

thema’s:<br />

• Veelzijdige natuur;<br />

• Vitale landbouw;<br />

• Recreatief aantrekkelijk <strong>Nederland</strong>;<br />

• Landschap met kwaliteit;<br />

• Milieu;<br />

• Waterbeheer op orde;<br />

• Sociaal-economische vitaliteit;<br />

• Reconstructie.<br />

Het exacte bedrag dat met ingang van <strong>2007</strong> voor het ILG<br />

beschikbaar zal zijn, is nog niet vastgesteld. Naar verwachting<br />

bedraagt het totale ILG-budget straks ongeveer 600<br />

- 700 miljoen euro per jaar. De verdeling over <strong>Nederland</strong><br />

hangt af van diverse factoren, zoals de uiteindelijke<br />

rijksdoelen, de plannen van provincies, de planning van<br />

projecten binnen de periode van zeven jaar, etc. Het Rijk<br />

doet een eerste voorstel op basis van het rijksmeerjarenprogramma<br />

(MJP2). De provincies werken hun ambitie,<br />

doelstellingen en maatregelen uit in zogenaamde provinciale<br />

meerjarenprogramma’s (pMJP). Deze vormen de<br />

basis voor de uiteindelijke convenanten tussen rijk en<br />

provincie.<br />

68 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Naast het POP2 wordt ook het ILG een belangrijke<br />

financieringbron voor de ontwikkeling van een vitaal platteland.<br />

Beide programma’s moeten elkaar waar mogelijk<br />

versterken en cofinancieren.<br />

Nota Ruimte<br />

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de<br />

ruimtelijke ontwikkeling van <strong>Nederland</strong> en de belangrijkste<br />

bijbehorende doelstellingen. Ten opzichte van eerdere<br />

nota’s is vooral de manier van sturing, het ‘hoe’, die is<br />

veranderd en niet zozeer de beleidsinhoud, het ‘wat’.<br />

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een<br />

duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de<br />

verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van<br />

<strong>Nederland</strong> te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke<br />

kwaliteit van stad en platteland te verbeteren. Meer<br />

specifiek ligt de focus op vier algemene doelen:<br />

• Versterking van de internationale concurrentiepositie<br />

van <strong>Nederland</strong><br />

De internationale concurrentie noopt <strong>Nederland</strong> om de<br />

economische kracht en de internationale concurrentiepositie<br />

te versterken. Ruimtelijke knelpunten voor<br />

economische groei moeten worden weggenomen<br />

en het aanbod van aantrekkelijke vestigingsplaatsen<br />

moet vergroot worden. Daarnaast moeten innovatieve<br />

mogelijkheden en potenties van kennisclusters in<br />

diverse regio’s (o.a. Groningen) ten volle benut worden.<br />

• Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland<br />

Om de sociaal-economische en leefbaarheidsproblemen<br />

in de steden tegen te gaan, stimuleert het rijk de<br />

ontwikkeling van hoogstedelijke woonmilieus en meer<br />

variatie in het woningaanbod. Daarnaast blijft stedelijke<br />

vernieuwing en herstructurering dringend nodig om de<br />

leefbaarheid te vergroten. Ook de landelijke gebieden<br />

kennen specifieke problemen (achteruitgang leefbaarheid<br />

en vitaliteit) die een specifieke aanpak vragen.<br />

In de Nota Ruimte worden de ruimtelijke voorwaarden<br />

voor een vitaal platteland geboden.<br />

• Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale<br />

ruimtelijke waarden<br />

De Nota Ruimte biedt de ruimtelijke randvoorwaarden<br />

voor de waarborging en ontwikkeling van natuurlijke,<br />

landschappelijke en culturele waarden in gebieden/<br />

landschappen die in grote mate ‘versnipperen’.<br />

• Borging van de veiligheid<br />

Ingrijpende aanpassingen in het watersysteem en de<br />

waterhuishouding zijn noodzakelijk om ons land te<br />

beschermen tegen overstromingen a.g.v. zeespiegelrijzing,<br />

grotere extremen in neerslag en de bodemdaling.<br />

In de nota wordt water als structurerend principe<br />

aangemerkt, dat onderdeel vormt van de ruimtelijke<br />

planvorming. Ook de waarborging van de externe veiligheid<br />

heeft hoge prioriteit.<br />

Nota Mobiliteit<br />

De Nota Mobiliteit is een verdere uitwerking van de Nota<br />

Ruimte. De Nota bevat maatregelen op het gebied van<br />

mobiliteit en bereikbaarheid die bijdragen aan een sterke<br />

economie, een veilige samenwerking, een goed leefmilieu<br />

en een aantrekkelijk <strong>Nederland</strong>. De Nota omvat de<br />

volgende kernpunten:<br />

• Sterkere economie door betere bereikbaarheid<br />

Goede infrastructuurnetwerken versterken de<br />

economische structuur van <strong>Nederland</strong>. Het Rijk is<br />

verantwoordelijk voor de gehele hoofdinfrastructuur.<br />

De hoofdverbindingsassen tussen de nationale stedelijke<br />

netwerken en economische kerngebieden krijgen<br />

hierin voorrang. Provincies en WGR-plusregio’s zijn de<br />

aangewezen partijen om regionale afwegingen te maken<br />

en een samenhangend maatregelenpakket samen te<br />

stellen.<br />

• Groei van verkeer en vervoer mogelijk maken<br />

Het verkeer en vervoer blijft sterk groeien. Uit<br />

maatschappelijk en economisch belang wordt deze<br />

groei – binnen de wettelijke en beleidsmatige kaders<br />

– gefaciliteerd. Daarnaast dient er een inhaalslag<br />

gemaakt te worden op het gebied van onderhoud van<br />

de infrastructuur.<br />

• Betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid van deur<br />

tot deur<br />

Via een integrale netwerkbenadering dienen de<br />

netwerken van weg, water en openbaar vervoer op<br />

elkaar te worden afgestemd. Hierdoor verbetert de<br />

betrouwbaarheid en de voorspelbaarheid van de hele<br />

reis. Het doel is dat in 2010 95% van de reizigers op tijd<br />

op de plaats van bestemming aankomt.<br />

• Innovatie noodzakelijk<br />

In de mobiliteitssector liggen de innovatieprestaties<br />

lager dan het landelijk gemiddelde. Om deze prestaties<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

69


te verbeteren is meer contact noodzakelijk tussen<br />

bedrijven en kennisinstellingen.<br />

• Kwaliteit leefomgeving verbeteren<br />

Om alle nationale en internationale milieuafspraken<br />

na te komen is innovatie en transitie naar duurzame<br />

hulpbronnen vereist.<br />

• Veiligheid permanent verbeteren<br />

Ongevallen leiden tot persoonlijk leed en economische<br />

schade. <strong>Nederland</strong> behoort tot de meest verkeersveilige<br />

landen van Europa en heeft de ambitie die te blijven.<br />

Hiervoor zijn maatregelen voor alle typen vervoer<br />

opgesteld.<br />

Pieken in de Delta<br />

De nota Pieken in de Delta, gecoördineerd door het<br />

ministerie van Economische Zaken, is de economische<br />

agenda met nationale gebiedsgerichte prioriteiten. De nota<br />

is gericht op het scheppen van economische kansen en het<br />

vergroten van de ruimte voor ondernemen. Deze ‘pieken<br />

in de delta’ zijn van belang voor de regionale economie<br />

en de nationale economie en versterken de internationale<br />

concurrentiekracht van <strong>Nederland</strong>. In de nota zijn ze als<br />

volgt benoemd:<br />

• Internationaal concurrerende mainports;<br />

• Economische kerngebieden, die vanwege hun belangrijke<br />

functie en positie in de nationale economische<br />

structuur centraal staan. Groningen is aangewezen als<br />

economisch kerngebied;<br />

• Topprojecten bedrijventerreinen;<br />

• Prioritaire hoofdverbindingsassen;<br />

• Gebiedsgericht innovatiebeleid;<br />

• Stedelijke economie en toerisme.<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wordt in deze nota gezien als<br />

schakel tussen de Randstad en <strong>Noord</strong>oost-Europa. Het<br />

economisch perspectief in het <strong>Noord</strong>en ligt volgens<br />

deze nota in het verder versterken van bestaande<br />

sectoren (bijvoorbeeld het versterken van het innoverend<br />

vermogen) en het behoud van unieke landschappelijke<br />

kwaliteiten (toerisme). Een voorbeeld zijn de plannen<br />

om meer spin-offs te genereren uit de concentratie van<br />

energie-activiteiten (EnergyValley project). Ook LOFAR<br />

in Drenthe, Waterzuivering in Friesland en de Eemsdelta<br />

worden als gebieden/sectoren met kansrijke ontwikkelingen<br />

gezien. De economische ontwikkelingen langs de<br />

A6/A7 en de A28 zijn gunstig, onder andere dankzij de<br />

bundeling van economische activiteiten in de kernzones.<br />

Het versterken van de unieke natuurkwaliteit van de<br />

wadden staat hoog op de politieke agenda.<br />

Strategische Agenda <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

Sinds de oprichting van het <strong>SNN</strong>, in 1992, doen de<br />

provincies Drenthe, Friesland en Groningen een deel van<br />

hun strategiebepaling, beleidsuitvoering en belangenbehartiging<br />

samen. De gezamenlijke aanpak van het<br />

Kompas voor het <strong>Noord</strong>en heeft deze samenwerking na<br />

1998 meer inhoud gegeven en sterker gemaakt. Het metelkaar-meedenken<br />

over uiteenlopende vraagstukken heeft<br />

vele nieuwe inzichten opgeleverd en vormt nog steeds een<br />

sterke stimulans om samen te blijven werken. Vandaar dat<br />

ook voor de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> het gezamenlijke beleid en<br />

strategie is vastgelegd in de ‘Strategische Agenda <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>’.<br />

In dit beleidsdocument zijn de beleidskeuzes op het gebied<br />

van ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en<br />

de ontwikkeling van het landelijk gebied beschreven. De<br />

keuzes zijn samen te vatten in het volgende motto: <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> zet in op een dynamische kenniseconomie,<br />

sterke steden en een vitaal platteland. Daarmee wordt<br />

voortgebouwd op de strategische keuzes die reeds in 1998<br />

zijn gemaakt voor de periode 2000-2006, te weten:<br />

• Versterking van de economie door bundeling van wonen<br />

en werken in kernzones (de mal);<br />

• Ruimte voor (grootschalige) landbouw en behoud van<br />

natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden (de<br />

contramal);<br />

• Versterking van de ruimtelijk-economische structuur<br />

langs de <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas.<br />

In hun visie en aanpak stelt <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> niet alleen<br />

ruimtelijk economisch beleid centraal, maar ook duurzame<br />

ontwikkeling, woonklimaat, leefbaarheid en bereikbaarheid.<br />

Dit krijgt vorm in een driesporenbeleid:<br />

• Innovatie en transitie naar een kenniseconomie;<br />

• Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijke gebied;<br />

• Vitaal platteland.<br />

Dit driesporenbeleid is nader uitgewerkt in de visie in<br />

hoofdstuk 2 van voorliggend operationeel programma.<br />

70 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


D. Relatie met andere Europese<br />

programma’s<br />

In deze bijlage staan een aantal andere Europese<br />

programma’s centraal die eveneens in de periode <strong>2007</strong>-<br />

<strong>2013</strong> tot uitvoering komen en mogelijkheden bieden<br />

voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Goede afstemming tussen<br />

deze programma’s en het Doelstelling 2 programma<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is van groot belang. Niet alleen<br />

in de programmeringfase, maar vooral ook tijdens de<br />

uitvoeringsperiode.<br />

Doelstelling 2 ESF programma<br />

De nieuwe Doelstelling 2 wordt niet alleen gefinancierd<br />

vanuit het EFRO, maar ook vanuit het ESF (Europees<br />

Sociaal Fonds). <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wil in de toekomstige<br />

Structuurfondsperiode nadrukkelijk ook ESF middelen<br />

aanwenden om, in samenhang met het EFRO programma,<br />

een impuls te geven aan de werkgelegenheidsdoelstelling.<br />

<strong>SNN</strong> heeft daarom het initiatief genomen om een regionaal<br />

arbeidsmarktprogramma <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> op te stellen.<br />

Het document moet dienen als overkoepelend en richtinggevend<br />

kader voor een regionaal arbeidsmarktbeleid<br />

in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Basis voor het programma zijn<br />

bestaande beleidsdocumenten en Europese en nationale<br />

kaders. Deze basis moet echter verder worden uitgewerkt<br />

om tot een resultaatgericht projectenprogramma te<br />

komen. Het programma richt zich op regionale arbeidsmarktprojecten.<br />

Dit zijn veelal projecten voor werkenden<br />

of stimuleren de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt..<br />

De voorgestelde actielijnen in het regionale arbeidsmarktbeleid<br />

zijn:<br />

• Vergroten arbeidsaanbod;<br />

• Vergroten aanpassingsvermogen en investeren in<br />

menselijk kapitaal.<br />

Beoogde aanvragers binnen het nationale ESF-programma<br />

zijn met name het CWI, de ministeries van Justitie en<br />

VWS, het praktijkonderwijs en O&O fondsen. Van belang<br />

is dat via deze aanvragers partnerschappen op regionale<br />

of sectorale schaal worden ontwikkeld om ESF-middelen<br />

vast te leggen parallel aan het regionale Doelstelling 2<br />

programma voor Concurrentiekracht (EFRO). Hierdoor<br />

zou meer maatwerk mogelijk zijn op regionale schaal<br />

alsmede ruimte ontstaan voor kleine, innovatieve<br />

projecten of projecten gericht op het MKB. Dit pleit op<br />

programmaniveau voor:<br />

• een sterke relatie tussen de inzet van EFRO en ESF,<br />

sterker dan voorheen het geval was;<br />

• de mogelijkheid om een win-win situatie te creëren<br />

door niet alleen EFRO te koppelen aan de regionale<br />

prioritaire doelstellingen, maar ook ESF;<br />

• het leggen van verbindingen tussen sectoren en<br />

(sub)regio’s.<br />

Uit deze beschrijving blijkt dat vanuit <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

gestreefd wordt naar een sterke samenhang tussen EFRO<br />

en ESF, waarbij ESF zich richt op scholing en opleiding<br />

van werkenden en werkzoekenden en EFRO meer<br />

geconcentreerd is op de realisatie van opleidingsinfrastructuur<br />

(fysieke investeringen). Deze nauwe samenhang<br />

pleit dan ook voor een goede afstemming (bij ontwikkeling<br />

en beoordeling van projecten) en een efficiënte inzet van<br />

middelen.<br />

Doelstelling 3 Coöperatie: Europese territoriale<br />

samenwerking<br />

De plannen van de Europese Commissie voor de<br />

programmaperiode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> hechten veel belang aan<br />

Europese regionale samenwerking. De belangrijkste<br />

doelstelling is gezamenlijke oplossingen te bieden voor<br />

gemeenschappelijke problemen waarmee overheden en<br />

bedrijven in de Europese Unie geconfronteerd worden.<br />

Er is zowel geld beschikbaar voor grensoverschrijdende<br />

samenwerking als transnationale samenwerking.<br />

Uitwisseling en verspreiding van kennis en ervaring nemen<br />

daarbij een belangrijke positie in. In Europa is veel kennis<br />

aanwezig, die veel beter benut kan worden. Het huidige<br />

INTERREG programma zal na 2006 dan ook een vervolg<br />

krijgen, hoewel de vorm, inhoud en budget nog niet definitief<br />

zijn vastgesteld. Voor <strong>Nederland</strong> wordt op dit moment<br />

gesproken over een budget van ruim 200 miljoen euro.<br />

Grensoverschrijdende samenwerking<br />

Bij het uitbouwen van de grensoverschrijdende samenwerking<br />

wordt voortgebouwd op een fundament dat in de<br />

afgelopen 15 jaar is gelegd met de grensoverschrijdende<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

71


INTERREG-programma’s die worden uitgevoerd door de<br />

Euregio’s. Door verschillende nationale structuren, wettelijke<br />

voorschriften, regelingen, taalproblemen en gebrek<br />

aan informatie-uitwisseling bestaan er nog steeds belemmeringen<br />

voor grensoverschrijdende activiteiten. Denk<br />

bijvoorbeeld aan fiscale en arbeidsrechtelijke verschillen en<br />

hogere kosten voor internationale financiële transacties.<br />

Het wegwerken van de grenzen op de genoemde terreinen<br />

kan ertoe leiden dat de economische potenties alsmede<br />

natuurlijke en culturele waarden in de grensregio beter<br />

benut en versterkt worden.<br />

Diverse partijen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hebben de<br />

laatste jaren kennis opgedaan met het INTERREG IIIA<br />

programma. De opgedane kennis en de opgebouwde<br />

netwerken kunnen in een volgende periode opnieuw benut<br />

worden. Inhoudelijke prioriteiten zullen aansluiten bij de<br />

thema’s van het nieuwe Doelstelling 2 programma: kennis<br />

en innovatie, attractieve steden en regio’s en werkgelegenheid.<br />

Transnationale samenwerking<br />

Ten tweede liggen er kansen op het vlak van samenwerking<br />

met andere Europese regio’s, de zogenaamde transnationale<br />

samenwerking. Centrale thema’s in de nieuwe<br />

programmaperiode zijn:<br />

• Waterbeheer;<br />

• Verbetering van de bereikbaarheid;<br />

• Risicobeheersing;<br />

• Research & Development.<br />

De samenwerking zal de invulling van de kernthema’s<br />

moeten ondersteunen. Belangrijke resultaten moeten zijn:<br />

het opbouwen van netwerken, het uitwisselen van kennis<br />

met andere regions of excellence en de efficiënte inzet van<br />

Europese middelen.<br />

voor de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> en een bijbehorend Plattelandsontwikkelingsfonds<br />

ter financiering van dat beleid. In<br />

tegenstelling tot de huidige periode, waarin diverse plattelandsontwikkelingsprogramma’s<br />

gefinancierd worden uit<br />

verschillende fondsen, komt er na 2006 één fonds voor<br />

één programma gericht op plattelandsontwikkeling. Dit<br />

geld komt beschikbaar uit het Europees Landbouwfonds<br />

voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).<br />

De vier prioriteiten/assen in het nieuwe beleid met de<br />

maatregelen die <strong>Nederland</strong> voorziet, zijn:<br />

Prioriteit 1: Versterking concurrentiekracht agrarische sector;<br />

• Gebruik maken van adviesdiensten en kennisverspreiding;<br />

• Bedrijfsmodernisering;<br />

• Verbeteren infrastructuur voor de landbouw en om<br />

schade ten gevolge van natuurrampen te herstellen of te<br />

voorkomen;<br />

• Ondersteunen boeren die meedoen aan voedselkwaliteitsprogramma’s;<br />

• Ondersteunen landbouwers bij het voldoen aan<br />

communautaire normen op het gebied van milieubescherming;<br />

• Ondersteunen van samenwerking in de keten bij<br />

innovatie;<br />

• Ondersteunen producentengroeperingen (informatieen<br />

promotie activiteiten).<br />

Prioriteit 2: Versterking milieu en landschap/platteland door<br />

ondersteuning van ‘land management’;<br />

• Betalingen aan boeren in andere gebieden met natuurlijke<br />

handicaps (probleemgebieden);<br />

• Agri-milieumaatregelen;<br />

• Betalingen in het kader van Natura 2000;<br />

• Ondersteuning van niet productieve investeringen:<br />

(agro)milieudoelen en verhogen natuurwaarde.<br />

In de nieuwe periode zijn voor <strong>Nederland</strong> het <strong>Noord</strong>zee en<br />

het <strong>Noord</strong>west-Europa programma van belang.<br />

Plattelandsontwikkelingsprogramma <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

(POP2)<br />

De EC komt met een nieuw plattelandsontwikkelingsbeleid<br />

Prioriteit 3: Versterking leefbaarheid in plattelandsgebieden en<br />

promotie van diversificatie;<br />

• Diversificatie naar niet-landbouw activiteiten;<br />

• Bevorderen toeristische activiteiten (agro-toerisme);<br />

• Instandhouding en opwaardering landelijk erfgoed.<br />

Prioriteit 4: LEADER<br />

• Implementatie LEADER aanpak (lokale ontwikkeling).<br />

72 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Afbakening EFRO – POP2<br />

Uitgangspunt bij de afbakening tussen EFRO en het<br />

PlattelandsOntwikkelings<strong>Programma</strong> (POP2) is dat<br />

EFRO-middelen in beginsel zijn gericht op investeringen<br />

op grotere, regionale schaal die bijdragen aan de regionale<br />

concurrentiekracht. In het bijzonder geldt daarbij dat EFRO<br />

uitgaat van meer grootschalige projecten en investeringen<br />

die veelal groepen van bedrijven betreffen. Met dit<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> investeert Landsdeel <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> in ondersteuning van innovatieve bedrijvigheid<br />

in de kansrijke clusters op het platteland en investeringen<br />

in bijvoorbeeld Nationale Landschappen, groen in en<br />

om de stad, recreatie om de stad en kustgebieden. Voor<br />

overige investeringen op het platteland dienen projectaanvragers<br />

zich in beginsel te richten op het POP2, dat zich<br />

primair richt op de agrarische sector en samenleving.<br />

Voor investeringen daarin is dan ook binnen dit OP geen<br />

ruimte. Landsdeel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zorgt ervoor dat bij<br />

de beoordeling van projectvoorstellen een toets plaatsvindt<br />

op een nauwkeurige afbakening ter voorkoming van<br />

dubbelfinanciering en zal daarbij de overeengekomen<br />

afbakening met POP, zoals hieronder aangegeven<br />

respecteren.<br />

Voor die gevallen die op basis van deze algemene oriëntatie<br />

niet eenduidig aan het POP of het EFRO kunnen<br />

worden toegewezen, zijn de betrokken partijen de<br />

volgende handelwijze overeengekomen.<br />

• De Beheersautoriteit van dit <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong><br />

gaat na ontvangst van een steunaanvraag na of het<br />

betreffende project onder het toepassingsbereik van<br />

POP2 valt, en - indien dat het geval is - onder welke<br />

maatregel.<br />

• De volgende categorieën projecten vallen primair<br />

op het werkgebied van POP2, en zouden zich voor<br />

steun in eerste instantie daartoe moeten wenden.<br />

De Beheersautoriteit van dit <strong>Programma</strong> stuurt een<br />

steunaanvraag voor een dergelijk project derhalve door<br />

naar POP2.<br />

a) projecten die vallen onder maatregel m311<br />

(Diversificatie op agrarische bedrijven), m321<br />

(Basisvoorzieningen) en m322 (Dorpsvernieuwing);<br />

b) projecten onder maatregel 312 (Micro-ondernemingen)<br />

waarin bedrijven deelnemen met de<br />

volgende Kamer van Koophandel-codes:<br />

Code 923 (Overig amusement en kunst)<br />

Code 925 (Culturele uitleencentra, openbare<br />

archieven, musea, dieren/plantentuinen)<br />

Code 92629 (Overig buitensport)<br />

Code 92642 (Roei- kano- zeil en surfsport)<br />

Code 92724 Recreatie n.e.g. (codes 927241 t/m<br />

927244)<br />

c) projecten onder maatregel m123 (Verhoging<br />

toegevoegde waarde land- en bosbouwproducten),<br />

m124 (Samenwerken bij innovatie), m313<br />

(Toerisme) en m323 (Landelijk erfgoed) waarvan<br />

de totale subsidiabele publieke kosten minder<br />

bedragen dan 500.000 euro.<br />

• Alle gevallen waarover geen overeenstemming kan<br />

worden bereikt in de stuurgroepen worden aan het<br />

Comité van Toezicht van dit OP voorgelegd.<br />

Zevende Kaderprogramma<br />

Het DG Onderzoek van de Europese Commissie beheert<br />

sinds 1984 de zogenaamde Kaderprogramma’s voor<br />

onderzoek en technologische ontwikkeling. Vanaf <strong>2007</strong><br />

start het Zevende Kaderprogramma. Nieuw binnen<br />

dit programma is dat de programmaperiode voor het<br />

eerst gelijk loopt met de programmaperiode van de<br />

Structuurfondsen (<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>). Het totale budget voor<br />

het Zevende Kaderprogramma is met € 72.726 miljoen<br />

(exclusief het budget voor nucleaire projecten) aanzienlijk<br />

hoger dan voor de voorgaande Kaderprogramma’s.<br />

Het Zevende Kaderprogramma wordt ingedeeld in vier<br />

programmablokken:<br />

• Cooperation (Collaborative research);<br />

Doel is om het complete bereik van (met name<br />

industriële) transnationale onderzoeksactiviteiten te<br />

stimuleren, variërend van gezamenlijke projecten en<br />

netwerken tot de coördinatie van nationale onderzoeksprogramma’s.<br />

• Ideas (Frontier research);<br />

Binnen Ideas kunnen onderzoekers grensverleggende<br />

projecten aandragen. Deze worden vervolgens geselecteerd<br />

op excellentie door middel van een international<br />

peer review. Uitvoering van de projecten vindt plaats<br />

door een nieuw op te zetten European Research Council<br />

(ERC).<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

73


• People (Human potential);<br />

People is bedoeld om het Marie Curie programma te<br />

versterken en te stroomlijnen. Het wil dit doen door<br />

mensen te stimuleren om het onderzoek in te gaan,<br />

door Europese onderzoekers aan te moedigen in<br />

Europa te blijven en door Europa aantrekkelijker te<br />

maken voor de beste onderzoekers.<br />

• Capacities (Research capacity).<br />

Doel van Capacities is het stimuleren van zowel onderzoeksinfrastructuren,<br />

onderzoek voor het MKB en het<br />

onderzoekspotentieel van Europese regio’s (Regions of<br />

Knowledge) als de realisatie van het volle onderzoekspotentieel<br />

van de convergentieregio’s.<br />

Het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zet evenals het 7e<br />

Kaderprogramma sterk in innovatie en kenniseconomie<br />

en kan derhalve raakvlakken hebben met dit programma.<br />

Projecten binnen het OP zijn met name gericht op de<br />

algemene randvoorwaarden voor onderzoek, innovatie<br />

en de kenniseconomie alsmede de toepassing van kennis<br />

binnen het bedrijfsleven. Het 7e Kaderprogramma kan<br />

bijvoorbeeld bijdragen leveren aan internationale onderzoeksprojecten<br />

of via het onderdeel Capacities aan het<br />

verbeteren van de R&D-infrastructuur, het ontwikkelen<br />

van regionale R&D-clusters (Regions of Knowledge) te<br />

ontwikkelen of het ontsluiten van onderzoekspotentieel te<br />

ontsluiten.<br />

E. Betrokken partnerorganisaties<br />

De totstandkoming van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<br />

<strong>2013</strong> was een gedeelde verantwoordelijkheid van de drie<br />

noordelijke provincies en de vier grote steden Assen,<br />

Emmen, Leeuwarden en Groningen. Zij hebben het OP<br />

echter niet alleen opgesteld. Een groot aantal regionale<br />

partnerorganisaties is bij de inhoud van het OP betrokken.<br />

Zo is een consultatiebijeenkomst georganiseerd, is de<br />

Sociaal Economische Adviesraad <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

(SEAN) gevraagd om schriftelijk advies uit te brengen en<br />

zijn via een webconsultatie ook een groot aantal andere<br />

organisaties in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> uitgenodigd om op een<br />

conceptversie van het OP te reageren.<br />

Een groot aantal regionale partners heeft via één van de<br />

consultatievormen hun mening gegeven over de inhoud<br />

van het OP. De rode draad in deze reacties was de steun<br />

die werd uitgesproken voor de opzet van het OP en de<br />

bevinding dat met het OP op een adequate wijze invulling<br />

wordt gegeven aan de keuzes in de Strategische Agenda,<br />

de noordelijke beleidsvisie die in eerder stadium reeds met<br />

de regionale partners was opgesteld.<br />

Daarnaast zijn door de partners diverse concrete<br />

opmerkingen gemaakt die integraal verwerkt zijn in de<br />

voorliggende versie van het OP. Zo is met name het belang<br />

van het vergroten van de kennisintensiteit en -benutting<br />

binnen het noordelijke bedrijfsleven benadrukt en vertaald<br />

in mogelijke activiteiten die inmiddels onderdeel zijn<br />

van de strategie zoals beschreven in hoofdstuk 2 van dit<br />

OP. Ook het belang van regionale samenwerking en de<br />

potentie van de sleutelgebieden en speerpuntsectoren<br />

is bijvoorbeeld onderstreept. Voorts is onder meer de<br />

inhoudelijke afstemming tussen actielijn 1.D Versterking<br />

arbeidsmarktinfrastructuur en het programma Doelstelling<br />

2-ESF nadrukkelijk aan bod gekomen. Ook zijn door de<br />

regionale partners een groot aantal projectideeën naar<br />

voren gebracht, die gebruikt zijn om de projectcategorieën<br />

in hoofdstuk 2 van dit OP invulling te geven.<br />

De hieronder genoemde organisaties zijn actief betrokken<br />

bij de totstandkoming van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />

Deelnemers consultatiebijeenkomst<br />

• SEAN<br />

• ArA<br />

• Rijksuniversiteit Groningen<br />

• Hanzehogeschool<br />

• Van Hall Larenstein<br />

• UMC Groningen<br />

• Hanzeconnect<br />

• Stichting Astron<br />

• Wetsus<br />

• ICT Center Friesland<br />

• CHN Instituut Service Management<br />

• NOM<br />

• TCNN<br />

• Syntens Groningen<br />

74 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


• Philips DAP<br />

• CWI <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

• Steunpunt FNV <strong>Noord</strong>-Oost <strong>Nederland</strong><br />

• Radaradvies<br />

• Entree Arbeidsintegratie<br />

• Vereniging van Friese Gemeenten<br />

• Statenfractie CDA Groningen<br />

• Statenfractie VVD Groningen<br />

• Statenfractie GroenLinks Groningen<br />

• Statenfractie PvdA Drenthe<br />

Schriftelijke consultatie<br />

• SEAN<br />

• FNV<br />

• <strong>Noord</strong>erpoortcollege<br />

• Christelijke Hogeschool <strong>Nederland</strong><br />

• Kamers van Koophandel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

• Gemeente Sneek<br />

• Gemeente Bedum<br />

Organisaties vertegenwoordigd in de<br />

Begeleidingscommissie<br />

• Provincie Drenthe<br />

• Provincie Friesland<br />

• Provincie Groningen<br />

• Samenwerkingsverband <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

• Gemeente Assen<br />

• Gemeente Emmen<br />

• Gemeente Groningen<br />

• Gemeente Leeuwarden<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

75


F<br />

Indicatieve verdeling<br />

Communautaire bijdrage<br />

Conform de Kaderverordening en de Implementatieverordening<br />

van de Europese Commissie dient in het<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> een indicatieve verdeling<br />

te worden opgenomen van de Europese middelen.<br />

Het betreft een verdeling over een drietal categorieën, te<br />

weten:<br />

• Priority theme<br />

• Form of finance<br />

• Territory<br />

Per categorie is door de Europese Commissie in haar<br />

verordening een lijst met codes opgesteld. Onderstaande<br />

tabellen bevatten een verdeling van de EFRO-middelen<br />

over de verschillende codes, die vooraf worden voorzien.<br />

Met nadruk wordt hier opgemerkt dat het een indicatieve<br />

verdeling betreft. De daadwerkelijke verdeling van de<br />

middelen kan hier van afwijken.<br />

Table 1:<br />

Codes for the Priority theme dimension<br />

Code Priority theme Amount in<br />

Research and technological development<br />

Euros<br />

(R&TD), innovation and entrepreneurship<br />

01 R&TD activities in research centres 6.776.000<br />

02 R&TD infrastructure (including physical 6.776.000<br />

plant, instrumentation and high-speed<br />

computer networks linking research centres)<br />

and centres of competence in a specific<br />

technology<br />

03 Technology transfer and improvement<br />

of cooperation networks between small<br />

businesses (SMEs), between these and<br />

other businesses and universities, postsecondary<br />

education establishments of<br />

all kinds, regional authorities, research<br />

centres and scientific and technological<br />

poles (scientific and technological parks,<br />

technopoles, etc.)<br />

04 Assistance to R&TD, particularly in SMEs<br />

(including access to R&TD services in<br />

research centres)<br />

05 Advanced support services for firms and<br />

groups of firms<br />

16.940.000<br />

6.776.000<br />

1.694.000<br />

Code Priority theme Amount in<br />

06 Assistance to SMEs for the promotion of<br />

environmentally-friendly products and<br />

production processes (introduction of<br />

effective environment managing system,<br />

adoption and use of pollution prevention<br />

technologies, integration of clean technologies<br />

into firm production)<br />

07 Investment in firms directly linked to<br />

research and innovation (innovative<br />

technologies, establishment of new firms<br />

by universities, existing R&TD centres and<br />

Euros<br />

3.388.000<br />

6.776.000<br />

firms, etc.)<br />

08 Other investment in firms 16.940.000<br />

09 Other measures to stimulate research and 16.940.000<br />

innovation and entrepreneurship in SMEs<br />

Information society<br />

10 Telephone infrastructures (including broadband<br />

networks)<br />

11 Information and communication technologies<br />

(access, security, interoperability, riskprevention,<br />

research, innovation, e-content,<br />

etc.)<br />

12 Information and communication technologies<br />

(TEN-ICT)<br />

13 Services and applications for the citizen<br />

(e-health, e-government, e-learning,<br />

e-inclusion, etc.)<br />

14 Services and applications for SMEs<br />

(e-commerce, education and training,<br />

networking, etc.)<br />

15 Other measures for improving access to<br />

0<br />

1.694.000<br />

0<br />

847.000<br />

1.694.000<br />

1.694.000<br />

and efficient use of ICT by SMEs<br />

Transport<br />

16 Railways 847.000<br />

17 Railways (TEN-T) 0<br />

18 Mobile rail assets 0<br />

19 Mobile rail assets (TEN-T) 0<br />

20 Motorways 0<br />

21 Motorways (TEN-T) 0<br />

22 National roads 0<br />

23 Regional/local roads 847.000<br />

24 Cycle tracks 1.694.000<br />

25 Urban transport 847.000<br />

26 Multimodal transport 847.000<br />

27 Multimodal transport (TEN-T) 0<br />

28 Intelligent transport systems 3.388.000<br />

29 Airports 0<br />

30 Ports 0<br />

31 Inland waterways (regional and local) 0<br />

32 Inland waterways (TEN-T) 0<br />

Energy<br />

33 Electricity 0<br />

34 Electricity (TEN-E) 0<br />

76 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


Code Priority theme Amount in<br />

Euros<br />

35 Natural gas 0<br />

36 Natural gas (TEN-E) 0<br />

37 Petroleum products 0<br />

38 Petroleum products (TEN-E) 0<br />

39 Renewable energy: wind 677.600<br />

40 Renewable energy: solar 677.600<br />

41 Renewable energy: biomass 677.600<br />

42 Renewable energy: hydroelectric,<br />

677.600<br />

geothermal and other<br />

43 Energy efficiency, co-generation, energy<br />

management<br />

Environmental protection and risk prevention<br />

44 Management of household and industrial<br />

waste<br />

45 Management and distribution of water<br />

677.600<br />

847.000<br />

(drinking water)<br />

46 Water treatment (waste water) 423.500<br />

47 Air quality 423.500<br />

48 Integrated prevention and pollution control 0<br />

49 Mitigation and adaptation to climate<br />

0<br />

change<br />

50 Rehabilitation of industrial sites and<br />

contaminated land<br />

51 Promotion of biodiversity and nature<br />

0<br />

4.235.000<br />

1.694.000<br />

protection (including Natura 2000)<br />

52 Promotion of clean urban transport 847.000<br />

53 Risk prevention (including the drafting and<br />

0<br />

implementation of plans and measures to<br />

prevent and manage natural and technological<br />

risks)<br />

54 Other measures to preserve the<br />

1.694.000<br />

environment and prevent risks<br />

Tourism<br />

55 Promotion of natural assets 1.694.000<br />

56 Protection and development of natural<br />

3.388.000<br />

heritage<br />

57 Other assistance to improve tourist services 5.082.000<br />

Culture<br />

58 Protection and preservation of the cultural 1.694.000<br />

heritage<br />

59 Development of cultural infrastructure 3.388.000<br />

60 Other assistance to improve cultural<br />

3.388.000<br />

services<br />

Urban and rural regeneration<br />

61 Integrated projects for urban and rural<br />

regeneration<br />

Increasing the adaptability of workers and<br />

firms, enterprises and entrepreneurs<br />

16.940.000<br />

Code Priority theme Amount in<br />

62 Development of life-long learning<br />

systems and strategies in firms; training<br />

and services for employees to step up<br />

their adaptability to change; promoting<br />

entrepreneurship and innovation<br />

63 Design and dissemination of innovative and<br />

more productive ways of organising work<br />

64 Development of specific services for<br />

employment, training and support in<br />

connection with restructuring of sectors<br />

and firms, and development of systems for<br />

anticipating economic changes and future<br />

requirements in terms of jobs and skills<br />

Improving access to employment and<br />

sustainability<br />

65 Modernisation and strengthening labour<br />

market institutions<br />

66 Implementing active and preventive<br />

measures on the labour market<br />

67 Measures encouraging active ageing and<br />

prolonging working lives<br />

68 Support for self-employment and business<br />

start-up<br />

69 Measures to improve access to employment<br />

and increase sustainable participation<br />

and progress of women in employment to<br />

reduce gender-based segregation in the<br />

labour market, and to reconcile work and<br />

private life, such as facilitating access to<br />

childcare and care for dependent persons<br />

70 Specific action to increase migrants’<br />

participation in employment and thereby<br />

strengthen their social integration<br />

Improving the social inclusion of lessfavoured<br />

persons<br />

71 Pathways to integration and re-entry into<br />

employment for disadvantaged people;<br />

combating discrimination in accessing<br />

and progressing in the labour market and<br />

promoting acceptance of diversity at the<br />

workplace<br />

Improving human capital<br />

72 Design, introduction and implementation of<br />

reforms in education and training systems<br />

in order to develop employability, improving<br />

the labour market relevance of initial and<br />

vocational education and training, updating<br />

skills of training personnel with a view<br />

to innovation and a knowledge based<br />

economy<br />

Euros<br />

847.000<br />

0<br />

847.000<br />

847.000<br />

847.000<br />

0<br />

1.694.000<br />

847.000<br />

0<br />

0<br />

847.000<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

77


Code Priority theme Amount in<br />

73 Measures to increase participation in<br />

education and training throughout the lifecycle,<br />

including through action to achieve a<br />

reduction in early school leaving, genderbased<br />

segregation of subjects and increased<br />

access to and quality of initial vocational<br />

and tertiary education and training<br />

74 Developing human potential in the field<br />

of research and innovation, in particular<br />

through post-graduate studies and training<br />

of researchers, and networking activities<br />

between universities, research centres and<br />

Euros<br />

847.000<br />

5.082.000<br />

businesses<br />

Investment in social infrastructure<br />

75 Education infrastructure 847.000<br />

76 Health infrastructure 0<br />

77 Childcare infrastructure 0<br />

78 Housing infrastructure 0<br />

79 Other social infrastructure 847.000<br />

Mobilisation for reforms in the fields of<br />

employment and inclusion<br />

80 Promoting partnerships, pacts and<br />

initiatives through the networking of<br />

relevant stakeholders<br />

Strengthening institutional capacity at<br />

national, regional and local level<br />

81 Mechanisms for improving good policy<br />

and programme design, monitoring and<br />

evaluation at national, regional and local<br />

level, capacity building in the delivery of<br />

policies and programmes.<br />

Reduction of additional costs hindering the<br />

outermost regions development<br />

82 Compensation of any additional costs<br />

due to accessibility deficit and territorial<br />

fragmentation<br />

83 Specific action addressed to compensate<br />

additional costs due to size market factors<br />

84 Support to compensate additional costs due<br />

to climate conditions and relief difficulties<br />

Technical assistance<br />

85 Preparation, implementation, monitoring<br />

and inspection<br />

86 Evaluation and studies; information and<br />

1.694.000<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0<br />

5.929.000<br />

847.000<br />

communication<br />

Total 169.400.000<br />

Table 2:<br />

Codes for the Form of finance dimension<br />

Code Form of finance Amount in<br />

Euro’s<br />

01 Non-repayable aid 160.930.000<br />

02 Aid (loan, interest subsidy, guarantees) 1.694.000<br />

5.082.000<br />

03 Venture capital (participation, venturecapital<br />

fund)<br />

04 Other forms of finance 1.694.000<br />

Total 169.400.000<br />

Table 3:<br />

Codes for the Territorial dimension<br />

Code Territory type Amount in<br />

Euro’s<br />

01 Urban 84.700.000<br />

02 Mountains 0<br />

03 Islands 0<br />

04 Sparsely and very sparsely populated areas 0<br />

05 Rural areas (other than mountains, islands 84.700.000<br />

or sparsely and very sparsely populated<br />

areas)<br />

06 Former EU external borders<br />

(after 30.04.2004)<br />

07 Outermost region 0<br />

08 Cross-border cooperation area 0<br />

09 Transnational cooperation area 0<br />

10 Inter-regional cooperation area 0<br />

00 Not applicable 0<br />

Total 169.400.000<br />

0<br />

78 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


G. Implementatie ex ante evaluatie<br />

De ex ante evaluatie van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

is uitgevoerd door een onafhankelijk, extern bureau.<br />

Dit bureau heeft alle OP’s in <strong>Nederland</strong> aan een evaluatie<br />

onderworpen, op basis van een eenduidig evaluatiekader.<br />

Per OP is een evaluatierapportage opgeleverd.<br />

Tijdens het opstellen van de ex ante evaluatie heeft de<br />

evaluator nauw samengewerkt met bij het OP betrokken<br />

vertegenwoordigers van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Het was immers<br />

de bedoeling dat de ex ante evaluator niet alleen aan het<br />

einde zijn oordeel zou geven, maar dat gedurende het<br />

opstellen van het OP samen opgetrokken zou worden. De ex<br />

ante evaluator heeft in de vorm van notities en gesprekken<br />

op verschillende momenten de regio geadviseerd. Naar<br />

aanleiding van deze notities is het OP op diverse onderdelen<br />

verbeterd.<br />

De ex ante evaluatie bevat een samenvatting van de<br />

belangrijkste verbeteringen, die mede naar aanleiding van<br />

aanbevelingen van de ex ante evaluator in het OP <strong>Noord</strong>-<br />

<strong>Nederland</strong> zijn doorgevoerd. De volgende verbeteringen<br />

worden expliciet genoemd:<br />

In de beschrijving van het ruimtelijk-economische profiel<br />

zijn meer cijfers opgenomen.<br />

Bij de sleutelsectoren en speerpunten is meer informatie<br />

opgenomen over de bedrijvenkant.<br />

Op diverse onderdelen van het ruimtelijk-economisch<br />

profiel is de onderbouwing verstevigd.<br />

Er is een aparte analyse opgesteld van de economische<br />

ontwikkeling in de grote steden. Ook is er een aparte<br />

SWOT opgenomen van de grote steden.<br />

De SWOT is op verschillende onderdelen aangescherpt.<br />

Dubbelingen zijn eruit gehaald.<br />

Bij de strategie zijn de keuzes van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />

duidelijker geformuleerd.<br />

Een aantal onduidelijke project categorieën is of<br />

aangescherpt of geschrapt.<br />

Veel maatregelen zijn aangescherpt en er zijn veel meer<br />

voorbeelden genoemd, zodat er een duidelijker beeld is<br />

ontstaan waar de maatregelen over gaan en zodat er ook<br />

een betere verbinding is ontstaan tussen voorbeelden van<br />

projectcategorieën en maatregelen.<br />

In de bijlagen is beter aangegeven wat er is geleerd van de<br />

vorige programmaperiode.<br />

In de bijlagen is nu aangegeven op welke wijze het OP tot<br />

stand is gekomen.<br />

Voor een gedetailleerder inzicht in de bevindingen van de<br />

ex ante evaluator wordt verwezen naar het evaluatierapport.<br />

Van een deel van het commentaar dat in deze notitie<br />

is opgenomen, is <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> van mening dat de<br />

aanbevelingen zich minder lenen voor het OP, maar wel<br />

meegenomen zullen worden bij de verdere uitwerking van<br />

OP zoals bijvoorbeeld in het toetsingskader.<br />

K. Experimentele activiteiten<br />

Ruimte bieden aan innovatieve, experimentele activiteiten<br />

is binnen het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een belangrijke<br />

doelstelling. Zoals in het kader van prioriteit 1 reeds is<br />

beschreven is de intentie om hier specifieke aandacht aan<br />

te besteden en binnen het programma ook voldoende<br />

(financiële) ruimte te creëren.<br />

In de afgelopen periode zijn binnen alle drie noordelijke<br />

provincies al goede ervaringen opgedaan in het<br />

kader van de Innovative Actions Programmes (IAP’s),<br />

waarbinnen diverse innovatieve activiteiten zijn gerealiseerd.<br />

Doelstelling is om deze IAP’s binnen het OP op een<br />

passende wijze een vervolg te geven, waarmee wederom<br />

ruimte moet bestaan voor experimentele activiteiten.<br />

Thema’s waarop experimentele activiteiten zich binnen het<br />

OP zullen richten, zullen in samenspraak met regionale<br />

partners gedefinieerd moeten worden aan de hand de<br />

innovatiestrategie die wordt gekozen voor de regio. Er zal<br />

worden voortgebouwd op de samenwerkingsverbanden<br />

en verkenningen die in het kader van de IAP’s al zijn<br />

opgebouwd en waarbij ook belangrijke partijen als bedrijfsleven<br />

en kennisinstellingen zijn betrokken.<br />

Binnen het OP zullen de kaders gedefinieerd moeten<br />

worden waarbinnen de experimentele activiteiten kunnen<br />

worden gedefinieerd, worden ondersteund, worden<br />

gevolgd en worden geëvalueerd. Doelstelling is om succesvolle<br />

activiteiten na afronding een uitgebreider vervolg te<br />

geven binnen de regio, indien nodig met steun vanuit het<br />

<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />

79


OP. Ook negatieve leerervaringen zijn uiteraard waardevol.<br />

Dit proces van ‘experimentation and mainstreaming’ is<br />

door de Europese Commissie eerder beschreven in haar<br />

publicatie ‘Innovative strategies and actions: results from<br />

15 years of regional experimentation’ (oktober 2006).<br />

De publicatie bevat het volgende schema, dat ook het in<br />

<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beoogde proces goed weergeeft.<br />

I. Verklaring ministerie van<br />

VROM inzake Strategische<br />

Milieubeoordeling<br />

Strategische Milieu Beoordeling <strong>Programma</strong><br />

<strong>Noord</strong><br />

Het ministerie van VROM heeft als centrale milieuautoriteit,<br />

kennis genomen van het operationele programma<br />

voor het landsdeel <strong>Noord</strong> in het kader van de EFRO-<br />

Structuurfondsen <strong>2007</strong>-20013, alsmede van de door<br />

Bureau Oranjewoud opgestelde Strategische Milieu<br />

Beoordeling.<br />

Het ministerie is van mening dat, in ogenschouw nemend<br />

dat het programma tamelijk abstract van karakter is, de te<br />

verwachten milieueffecten in de SMB voor het programma<br />

<strong>Noord</strong> voldoende, volledig en juist zijn weergegeven.<br />

Bron: Innovative Strategies and actions, Europese Commissie (2006)<br />

Belangrijk is dat aan de experimentele activiteiten specifiek<br />

sturing wordt gegeven, naast de organisatiestructuur<br />

die het OP kent. Daarbij kan worden aangesloten op de<br />

organisatiestructuur van de eerder genoemde IAP’s.<br />

Voorts is van belang dat de ervaringen en resultaten in<br />

het kader van de experimentele activiteiten regelmatig<br />

worden besproken en worden geëvalueerd. Doelstelling<br />

is om hieraan regelmatig aandacht te besteden tijdens de<br />

bijeenkomsten van het Comité van Toezicht. Dit proces<br />

zal verder worden gevoed door het te integreren in het on<br />

going evaluatieproces dat tijdens de uitvoeringsperiode<br />

van het OP wordt voorzien. Dit evaluatietraject zal nog<br />

nader worden uitgewerkt.<br />

80 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>


www.snn.eu

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!