Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 - SNN
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 - SNN
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 - SNN
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
Doelstelling 2 ‘Regionale concurrentiekracht’<br />
Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO)
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
Doelstelling 2 ‘Regionale concurrentiekracht’<br />
Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO)<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Inhoudsopgave<br />
Voorwoord 5<br />
Gebiedsanalyse <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> 7<br />
1.1 Leeswijzer 7<br />
1.2 <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op hoofdlijnen 7<br />
1.2.1 Demografie 7<br />
1.2.2 Arbeidsmarkt 8<br />
1.2.3 Economische structuur 10<br />
1.3 Regionaal-economische ontwikkeling 11<br />
1.3.1 Kenniseconomie 11<br />
1.3.2 Innovatievermogen en ondernemerschap 16<br />
1.3.3 Vestigingsklimaat 18<br />
1.4 Sterke steden 21<br />
1.5 Vitaal platteland 23<br />
1.6 SWOT analyse 24<br />
2. Visie en strategie 27<br />
2.1 Visie op <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>: ontwikkeling <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> 27<br />
2.2 Doelstelling 31<br />
2.3 Strategie: de prioriteiten 32<br />
2.4 Horizontale prioriteiten 45<br />
3. Uitvoering en organisatie 49<br />
3.1 Verantwoordelijkheden en taken 49<br />
3.2 Monitoring en evaluatie 51<br />
3.3 Uitvoeringsprocedures 53<br />
3.4 Promotie en publiciteit 54<br />
3.5 Partnerschap 55<br />
3.6 Overige bepalingen 55<br />
4. Financiële tabel 59<br />
4.1 Financiële tabel 59<br />
4.2 Jaartabellen 60<br />
Bijlagen 61<br />
A. Ervaringen programmaperiode 2000-2006 62<br />
B. Indicatoren en streefwaarden 65<br />
C. Relatie met beleidskaders 67<br />
D. Relatie met andere Europese programma’s 71<br />
E. Betrokken partnerorganisaties 74<br />
F Indicatieve verdeling Communautaire bijdrage 76<br />
G. Implementatie ex ante evaluatie 79<br />
K. Experimentele activiteiten 79<br />
I. Verklaring ministerie van VROM inzake Strategische Milieubeoordeling 80<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Voorwoord<br />
Afgelopen jaren heeft <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hard gewerkt<br />
aan de versterking van haar sociaal economische<br />
structuur. Met financiële steun van de Europese Unie,<br />
het Rijk en publieke en private partners uit de regio is<br />
invulling gegeven aan het Kompas programma dat door<br />
de betrokken partners als leidraad was vastgesteld.<br />
Projecten binnen dit programma moesten bijdragen aan<br />
het verkleinen van de achterstand van het <strong>Noord</strong>en op<br />
andere delen van <strong>Nederland</strong>, een doelstelling die ook<br />
daadwerkelijk is gerealiseerd.<br />
Het proces van versterking van de economische structuur<br />
in het <strong>Noord</strong>en is echter niet afgerond. Hoewel de achterstand<br />
van het <strong>Noord</strong>en is verkleind, bestaat deze op veel<br />
onderdelen nog steeds. Bovendien zijn er andere ontwikkelingen<br />
waar <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op moet inspelen om in<br />
de toekomst een aantrekkelijke regio met een eigentijdse<br />
sociaal economische structuur te zijn. Opererend op een<br />
speelveld dat zich uitstrekt tot nationaal, Europees en zelfs<br />
mondiaal niveau vormt kennis een steeds belangrijker<br />
ingrediënt voor de concurrentiepositie van de noordelijke<br />
economie. Op basis van de economische structuur die<br />
de afgelopen jaren is versterkt zal <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de<br />
komende jaren investeren in de zogenaamde transitie naar<br />
een kenniseconomie. Een economie waarin ontwikkeling<br />
en benutting van kennis centraal staat. Deze strategie<br />
kan alleen slagen wanneer ook het vestigingsklimaat in<br />
breed perspectief onder de loep wordt genomen. <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> investeert om die reden niet alleen investeren<br />
in haar kennispositie en innovatiekracht, maar ook in haar<br />
aantrekkingskracht als werk-, leef- en woongebied. Daarin<br />
spelen de steden een cruciale rol, onder meer met hun<br />
voorzieningen op het gebied van cultuur, recreatie en zorg.<br />
Maar ook de rust en ruimte die het noordelijke landschap<br />
kenmerken moet benut worden.<br />
Bovenstaande visie en doelstellingen heeft <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> eerder onderbouwd en vastgelegd in haar<br />
Strategische Agenda. Dit is de noordelijke ontwikkelingsvisie<br />
die tot stand is gekomen met steun van alle relevante<br />
partners in de regio. De Strategische Agenda geeft richting<br />
aan de investeringen die de komende jaren in het <strong>Noord</strong>en<br />
plaats zullen vinden.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is verheugd dat ook de Europese<br />
Commissie het belang van deze investeringen onderkent<br />
en dit onderschrijft met financiële steun. Voorliggend<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> vormt het kader voor de inzet<br />
van de Europese bijdrage uit het Europees Fonds voor<br />
Regionale Ontwikkeling (EFRO) in de uitvoeringsperiode<br />
die formeel op 1 januari <strong>2007</strong> is gestart en eindigt op<br />
31 december 2015. Het programma is een uitwerking van<br />
de Strategische Agenda, maar maakt daarbinnen duidelijke<br />
keuzes. Die keuzes worden met name zichtbaar in de<br />
uitwerking van de visie en strategie binnen dit programma.<br />
Keuzes zijn voortgekomen uit de wens om het beschikbare<br />
investeringsbudget binnen dit <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong><br />
effectief in te zetten in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en zijn gedurende<br />
het programmeringproces rechtstreeks getoetst bij<br />
de regionale partners. Daarnaast is ook nadrukkelijk<br />
aansluiting gezocht bij de Europese doelstellingen, zoals<br />
de Europese Commissie deze bijvoorbeeld heeft verwoord<br />
in haar Integrated Guidelines for Growth en Jobs.<br />
Voorts past het programma binnen het Nationaal<br />
Strategisch Referentiekader (NSR), het nationale kader<br />
waarbinnen de programma’s in <strong>Nederland</strong> moeten<br />
worden opgesteld. Over de afstemming met dit NSR heeft<br />
gedurende het programmeringproces met regelmaat<br />
overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het<br />
Rijk. Bovendien is het <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> onderworpen<br />
aan een objectieve blik in het kader van de ex ante<br />
evaluatie en de strategische milieubeoordeling. Een groot<br />
aantal suggesties van de ex ante evaluator konden reeds<br />
gedurende het programmeringproces in het programma<br />
verwerkt worden. De ex ante evaluatie bevat hiervan een<br />
overzicht.<br />
Het <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> vormt dan ook de basis<br />
voor de gezamenlijke inspanningen die moeten leiden tot<br />
een kenniseconomie, waarin aandacht voor innovatie en<br />
technologie samen gaan met versterking van de kwaliteiten<br />
van de steden en het landelijk gebied. De provincies<br />
en de grote steden nemen in dit proces het voortouw.<br />
Samenwerking met hun partners binnen en buiten de regio<br />
is echter onontbeerlijk om de noordelijke ontwikkelingsvisie<br />
tot realiteit te maken.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van<br />
het programma is in handen van het <strong>SNN</strong>, het<br />
Samenwerkingsverband <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Samen met het<br />
Rijk is een verdeling van taken en verantwoordelijkheden<br />
overeengekomen, waarmee zowel het Rijk als het <strong>SNN</strong> een<br />
adequate en verantwoorde uitvoering van het OP willen<br />
garanderen. De lessen die in de periode 2000-2006 en<br />
in eerdere programmaperiodes zijn getrokken worden ter<br />
harte genomen om te borgen dat wordt voldaan aan de<br />
Europese en nationale wet- en regelgeving. Dit betekent<br />
dat de zienswijze op de uitvoering van EFRO-programma’s<br />
in <strong>Nederland</strong>, zoals recent nog besproken en vastgelegd in<br />
het kader van het Nationaal Actieplan, wordt doorgezet in<br />
de programmaperiode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> maakt zich met dit <strong>Operationeel</strong><br />
<strong>Programma</strong> op voor een periode waarin de noordelijke<br />
partners wederom resultaten willen boeken als het gaat<br />
om een duurzame versterking van de sociaal-economische<br />
situatie. Resultaten die ook aansprekend en zichtbaar zijn<br />
en daarmee draagvlak genereren onder burgers, bedrijven<br />
en overheden binnen en buiten <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Mei <strong>2007</strong><br />
Ook de ervaringen die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de komende<br />
periode opdoet in het kader van de pilot om te komen<br />
tot vereenvoudiging van de controleprocedures worden<br />
tijdens de uitvoeringsperiode meegenomen om te komen<br />
tot een verantwoorde en efficiënte uitvoering van het<br />
OP. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft de uitgesproken ambitie om<br />
tijdens deze unieke pilot voor vermindering van de controledruk<br />
samen met de Europese Commissie en het Rijk tot<br />
een werkbare handelswijze te komen. Aanbevelingen die<br />
voortvloeien uit deze pilot zullen mede bepalend zijn voor<br />
het besluit van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> om eventueel gebruik te<br />
maken van de mogelijkheid die op grond van artikel 74 van<br />
de Kaderverordening 1083/2006 bestaat om te komen tot<br />
vermindering van de controledruk. Dit besluit zal tijdens<br />
de uitvoeringsperiode van het OP worden genomen en<br />
kan leiden tot het hieraan gerelateerde besluit om de<br />
investeringsopgave binnen het OP verder te verhogen en<br />
het beoogde aandeel van de financiering van de Europese<br />
Commissie terug te brengen tot maximaal 40%.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Gebiedsanalyse <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
1.1 Leeswijzer<br />
In dit hoofdstuk wordt de sociaal-economische situatie<br />
beschreven in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, het gebied dat als<br />
programmagebied is aangewezen voor het <strong>Operationeel</strong><br />
<strong>Programma</strong> en bestaat uit de provincies Drenthe,<br />
Groningen en Friesland. Hiertoe wordt allereerst <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> op hoofdlijnen bekeken. De ontwikkeling van<br />
het aantal inwoners, de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt<br />
en de economische structuur worden geanalyseerd<br />
(paragraaf 1.2). De analyse van deze kerncijfers geeft een<br />
algemeen beeld van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
zowel de noordelijke overheden als hun regionale partners.<br />
De gebiedsanalyse in dit programma beoogt een overzichtelijk<br />
beeld van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> te geven en vormt de<br />
basis voor de ontwikkelingsvisie en –strategie. Voor een<br />
meer gedetailleerde onderbouwing kan een beroep worden<br />
gedaan op de Strategische Agenda en het onderliggende<br />
studiemateriaal.<br />
Figuur 1.1 <strong>Programma</strong>gebied <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong>, inclusief steden en grove indicatie economische<br />
kernzones<br />
Vervolgens wordt op regionaal niveau de sociaal-economische<br />
situatie in kaart gebracht (paragraaf 1.3). In de<br />
Strategische Agenda voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
wordt aangegeven dat verhoging van de productiviteit en<br />
het innovatievermogen de komende jaren centraal staan<br />
in de ontwikkelingsvisie van het Samenwerkingsverband<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (<strong>SNN</strong>). Aangezien innovatie een speerpunt<br />
is in het Europees regionaal beleid, zijn de kerncijfers<br />
op regionaal niveau onder meer gericht op het in kaart<br />
brengen van het innovatievermogen van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Het investerings- en vestigingsklimaat in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
zal tevens in beeld worden gebracht, alsmede de ontwikkelingen<br />
in de landbouw en het toerisme.<br />
De Strategische Agenda van <strong>SNN</strong> bevat beleidskeuzes<br />
van de drie noordelijke provincies op het gebied van de<br />
ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en de<br />
ontwikkeling van het landelijk gebied. Deze keuzes worden<br />
samengevat onder het motto: ‘<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zet in op<br />
een dynamische kenniseconomie, sterke steden en een<br />
vitaal platteland’. Hierbij wordt dus onderscheid gemaakt<br />
tussen de steden en het platteland. Dit onderscheid wordt<br />
in deze gebiedsanalyse ook zoveel mogelijk gehanteerd.<br />
In paragraaf 1.4 en 1.5 wordt afzonderlijk ingegaan op de<br />
sociaal-economische ontwikkelingen in de steden en op<br />
het platteland.<br />
Zoals hierboven al is aangegeven grijpt de gebiedsanalyse<br />
in dit <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> sterk terug op de analyse<br />
en keuzes die eerder reeds zijn gemaakt in de Strategische<br />
Agenda. Deze Strategische Agenda is gebaseerd op<br />
uitgebreide regionale studies en wordt gedragen door<br />
1.2 <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op hoofdlijnen<br />
1.2.1 Demografie<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beslaat wat betreft oppervlakte<br />
ongeveer 25% van <strong>Nederland</strong>. Er woont echter 10% van<br />
de <strong>Nederland</strong>se bevolking. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is dan ook<br />
relatief dunbevolkt, het onderscheidt zich van de gemiddelde<br />
<strong>Nederland</strong>se regio als een relatief open gebied met<br />
ruim de helft minder inwoners per vierkante kilometer<br />
(circa 200). De regio telt vier grote steden – Assen,<br />
Emmen, Groningen en Leeuwarden – waar 26% van de<br />
totale noordelijke bevolking van 1,7 miljoen inwoners<br />
woonachtig is. De bevolkingsdichtheid is van invloed op<br />
het economisch presteren van een regio. Verstedelijkte<br />
regio’s, met veel inwoners per vierkante kilometer, laten<br />
vaak een sterkere economische dynamiek zien dan<br />
dunbevolkte regio’s. Daar staat tegenover dat dunbevolkte<br />
regio’s meer mogelijkheden bieden voor bijvoorbeeld ruim<br />
wonen en recreëren.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
De afgelopen jaren is de bevolking in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
langzamer gegroeid dan het nationale gemiddelde (zie<br />
figuur 1.2), hetgeen leidt tot een vergrijzing in de leeftijdsopbouw.<br />
Dit blijkt ook uit de grijze druk (zie figuur 1.3).<br />
De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het aantal<br />
personen van 65 jaar of ouder en het aantal personen in de<br />
potentiële beroepsbevolking van 20-64 jaar. De vergrijzing<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ligt hoger dan gemiddeld in<br />
<strong>Nederland</strong>. Binnen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is met name in<br />
Drenthe de grijze druk hoog. De participatiegraad is mede<br />
hierdoor laag (zie ook figuur 1.6). Dit betekent enerzijds<br />
minder aanbod op de arbeidsmarkt, anderzijds veel vraag<br />
naar voorzieningen.<br />
Figuur 1.3 Ontwikkeling grijze druk<br />
(verhouding personen v 65 jaar / personen 20-64 jaar)<br />
0,28<br />
0,27<br />
0,26<br />
0,25<br />
0,24<br />
0,23<br />
0,22<br />
0,21<br />
0,20<br />
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />
Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />
De groene druk geeft de verhouding aan tussen het<br />
aantal personen van 0-19 jaar en het aantal personen in<br />
de potentiële beroepsbevolking van 20-64 jaar. <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> als geheel zat tot voor kort iets boven het<br />
nationale gemiddelde (zie figuur 1.4). In Groningen zijn<br />
opvallend weinig jongeren onder de twintig. De groep<br />
direct boven de twintig is wel sterk vertegenwoordigd,<br />
vanwege de universiteit en de hogescholen. Dit is positief<br />
voor het arbeidsaanbod. Echter, uit diverse rapporten blijkt<br />
dat veel studenten na hun studie wegtrekken, hetgeen<br />
negatieve impact heeft op het arbeidsaanbod en met name<br />
de kwaliteit daarvan.<br />
Figuur 1.4 Ontwikkeling groene druk<br />
(verhouding personen 0-19 jaar / personen 20-64 jaar)<br />
0,44<br />
0,43<br />
0,42<br />
0,41<br />
0,40<br />
0,39<br />
0,38<br />
0,37<br />
Bron: CBS<br />
Figuur 1.2 Ontwikkeling aantal inwoners in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
(jaar 2000 = 100)<br />
0,36<br />
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />
Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />
Ontwikkeling inwonersaantal (jaar 2000 = 100)<br />
Bron: CBS<br />
104<br />
103<br />
102<br />
101<br />
100<br />
99<br />
98<br />
97<br />
96<br />
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />
Bron: Eurostat<br />
1.2.2 Arbeidsmarkt<br />
Een groeiende economie vraagt meer arbeidsinzet. In deze<br />
paragraaf wordt de ontwikkeling van de werkloosheid, de<br />
participatiegraad en de werkgelegenheid gepresenteerd.<br />
De werkloosheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ligt op een<br />
structureel hoger niveau dan het <strong>Nederland</strong>se gemiddelde.<br />
Figuur 1.5 laat zien dat in alle referentiejaren de werkloosheid<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hoger is dan het <strong>Nederland</strong>se<br />
gemiddelde. In 2004 was de werkloosheid in het <strong>Noord</strong>en<br />
7,9% ten opzichte van 6,3% landelijk. Tussen 1996 en 2001<br />
hebben de provincies in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hun werkloosheid<br />
evenwel sterk zien dalen, waarbij ook het relatieve<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
verschil met het <strong>Nederland</strong>se gemiddelde is afgenomen.<br />
Na de omslag van de conjunctuur in 2001 is de werkloosheid<br />
in het <strong>Noord</strong>en echter weer toegenomen. Het verschil<br />
met het landelijke werkloosheidspercentage is in de laatste<br />
jaren wel ongeveer gelijk gebleven, waaruit kan worden<br />
opgemaakt dat de stijgende werkloosheid dus niet heeft<br />
geresulteerd in een verslechtering van de noordelijke<br />
arbeidsmarkt ten opzichte van de rest van <strong>Nederland</strong>.<br />
achterstand van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op de rest van<br />
<strong>Nederland</strong>. Het <strong>Noord</strong>en heeft in de afgelopen jaren een<br />
inhaalslag gemaakt en heeft zelfs tijdens de periode van<br />
economische neergang in de jaren 2002-2004 het verschil<br />
met het landelijke gemiddelde verder ingelopen (zie figuur<br />
1.6). Toch blijft de in verhouding lage arbeidsparticipatie<br />
(61,6% in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> tegenover 64,1% landelijk)<br />
een zwak punt van het noordelijke arbeidsaanbod.<br />
Figuur 1.5 Ontwikkeling werkloosheid (%)<br />
14<br />
12<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004<br />
Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />
Bron: CBS<br />
In de afgelopen vijf jaar is de participatie in <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> dus sterker toegenomen dan landelijk.<br />
Dit geldt met name voor de vrouwen. Het negatieve effect<br />
van de vergrijzing op het noordelijke arbeidsaanbod<br />
wordt deels gecompenseerd door een toename van de<br />
participatiegraad van vrouwen. De netto participatiegraad<br />
van vrouwen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> loopt de laatste jaren<br />
langzaam in op het landelijke gemiddelde. De verschillen<br />
in de ontwikkeling van het aantal banen naar geslacht zijn<br />
opvallend. De werkgelegenheid onder mannen daalde<br />
in 2004 zowel in het <strong>Noord</strong>en als in heel <strong>Nederland</strong><br />
met ruim 1 procent, terwijl de werkgelegenheid onder<br />
vrouwen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met 1 procent toenam (tegen<br />
0,2 procent landelijk).<br />
De ontwikkeling van de werkgelegenheid volgt doorgaans<br />
met enige vertraging de conjunctuur. Het herstel van de<br />
economische groei in 2004 was wat betreft de werkgelegenheid<br />
nog niet zichtbaar, aangezien ook in 2004 het aantal<br />
arbeidsplaatsen nog is afgenomen. Wel was de daling<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> procentueel gezien lager dan in<br />
<strong>Nederland</strong> als geheel. Bovendien heeft het <strong>Noord</strong>en<br />
gedurende de periode van werkgelegenheidsgroei tot 2002<br />
een hoger groeicijfer laten zien dan het landelijke cijfer.<br />
Wanneer wordt gekeken naar de werkgelegenheidsontwikkeling<br />
binnen het <strong>Noord</strong>en kan worden geconstateerd<br />
dat de werkgelegenheid in de zogeheten economische<br />
kernzones in de periode 2000-2004 is toegenomen, terwijl<br />
die in het daarbuiten gelegen landelijke gebied gelijk is<br />
gebleven. In <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> overheerst bedrijvigheid die<br />
zich kenmerkt door een lage groeipotentie in termen van<br />
werkgelegenheid.<br />
De netto participatiegraad is het aandeel van de werkzame<br />
beroepsbevolking in de bevolking van 15 tot 64 jaar en<br />
geldt als een belangrijke maatstaf voor de economische<br />
Figuur 1.6 Ontwikkeling netto participatiegraad (%)<br />
66<br />
64<br />
62<br />
60<br />
58<br />
56<br />
54<br />
52<br />
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004<br />
Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />
Bron: CBS<br />
De werkloosheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is nog steeds<br />
hoger dan in de rest van <strong>Nederland</strong> en ook is er een<br />
achterstand in inkomen en gemiddeld opleidingsniveau.<br />
Het grote belang van langzaam groeiende sectoren in de<br />
economie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn hier mede debet aan.<br />
De belangrijkste takken van industrie zijn bijvoorbeeld de<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
winning en distributie van aardgas (provincie Groningen),<br />
maar ook de zetmeel-, suiker-, papier- en kartonindustrie,<br />
basischemie en basismetaal. Ook voor Friesland geldt dat<br />
relatief veel mensen werkzaam zijn in de sectoren met<br />
weinig groeipotentieel, zoals de landbouw, de visserij en<br />
de industrie. De industrie heeft hier te maken met achterblijvende<br />
modernisering. Van het totale aantal banen<br />
behoorde in 2000 slechts 47% tot de moderne industrie,<br />
tegenover landelijk 59%. De moderne industrie bestaat uit<br />
(delen van) de grafische, aardolie-, chemische, farmaceutische,<br />
metaal-, machine, chemische en transportindustrie.<br />
Ook de productiestructuur in Drenthe heeft nog steeds<br />
een sterk ‘traditioneel’ karakter. In de provincie zijn relatief<br />
weinig mensen werkzaam in de snelst groeiende sectoren<br />
van <strong>Nederland</strong>, zoals de zakelijke dienstverlening, de<br />
handel en de horeca.<br />
het BRP was in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in 2004 ongeveer gelijk<br />
aan die in <strong>Nederland</strong>. De noordelijke economie groeide<br />
dat jaar met 1,4% tegenover 1,5% landelijk. (De noordelijke<br />
gaswinning is hier buiten de cijfers gelaten, deze heeft<br />
weinig betekenis voor de werkgelegenheid.) Gelet op de<br />
gehele periode 2000-2004 deed <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> het met<br />
een gemiddeld groeicijfer van 0,9% zelfs beter dan het<br />
landelijk gemiddelde van 0,8%. Dit verschil komt overigens<br />
volledig voor rekening van de provincie Groningen.<br />
Figuur 1.7 Groei BRP<br />
(in %, reële groei exclusief delfstoffenwinning, 2005 betreft raming)<br />
3<br />
2,5<br />
2<br />
1,5<br />
1.2.3 Economische structuur<br />
Economische groei<br />
De ontwikkeling van de werkgelegenheid en werkloosheid<br />
laat zien dat de economische groei in <strong>Nederland</strong> zich in<br />
2004 weer heeft hersteld na een laagconjunctuur in de<br />
jaren 2002 en 2003. Een vergelijkbare ontwikkeling is waar<br />
te nemen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Het Bruto Regionaal Product (BRP) per inwoner ligt<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> al jaren bijna 20% lager dan in<br />
<strong>Nederland</strong> als geheel (zie figuur 1.7). Het BRP per inwoner<br />
is een belangrijke graadmeter voor de welvaart, want het<br />
geeft weer hoeveel in een regio wordt verdiend door het<br />
regionale bedrijfsleven. Het besteedbaar inkomen geeft aan<br />
wat de inwoners van de regio daaraan overhouden. Het<br />
besteedbaar inkomen per inwoner ligt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
bijna 10% lager dan het <strong>Nederland</strong>s gemiddelde.<br />
De noordelijke provincies leveren derhalve een relatief<br />
beperkte bijdrage aan het <strong>Nederland</strong>se BNP en behoren tot<br />
de minst productieve regio’s. Oorzaken zijn met name de<br />
relatief geringe omvang en activiteit van het bedrijfsleven<br />
alsmede de vergrijsde bevolking. De provincie Groningen<br />
is in 2002 met een BRP van 18 miljard euro goed voor<br />
4,1% van het BNP, in Friesland is dit 3,2% (14 miljard<br />
euro) en in Drenthe 2,3% (10 miljard euro). De groei van<br />
1<br />
0,5<br />
0<br />
2001 2002 2003 2004 2005<br />
-0,5<br />
-1<br />
Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong> <strong>Nederland</strong><br />
Bron: CBS<br />
Binnen de provincies zijn vooral de economische<br />
kernzones bepalend voor de economische ontwikkeling.<br />
Met name in de Westergo-zone (lijn Harlingen-Franeker-<br />
Leeuwarden), de A7-zone (Sneek-Heerenveen-Drachten)<br />
en de as Groningen-Assen groeide de werkgelegenheid<br />
in de periode 2000-2004 harder dan in geheel <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong>.<br />
Binnen de kernzones hebben de grote steden de<br />
functie van economische motor. Zo zijn de vier grote<br />
steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden<br />
(de zogenaamde NG4) samen goed voor 38% van de<br />
arbeidsplaatsen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (tegenover 27%<br />
van de beroepsbevolking). Deze vier steden bieden in<br />
toenemende mate werkgelegenheid aan mensen van<br />
buiten de steden. Met name de stad Groningen steekt<br />
er met haar 125.000 arbeidsplaatsen op een beroepsbevolking<br />
van ongeveer 85.000 inwoners ver boven uit.<br />
Evenals in Leeuwarden is het aantal arbeidsplaatsen hier<br />
dus groter dan de beroepsbevolking. Ook illustratief voor<br />
10 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
de belangrijke centrumfunctie van de vier grote steden<br />
voor de noordelijke werkgelegenheid zijn de hoge pendelpercentages<br />
als gevolg van de grote aantallen forensen<br />
richting de steden. Zo wordt in zowel Groningen als<br />
Leeuwarden ongeveer de helft van alle arbeidsplaatsen<br />
ingenomen door mensen die niet in deze steden<br />
woonachtig zijn.<br />
Sectorstructuur<br />
De sectorstructuur in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wijkt af van<br />
die van <strong>Nederland</strong> als geheel door een oververtegenwoordiging<br />
in de sectoren landbouw, industrie en nietcommerciële<br />
diensten en een ondervertegenwoordiging<br />
van de commerciële dienstensector (zie figuur 1.8). Wel is<br />
in de afgelopen 15 jaar het verschil tussen de noordelijke<br />
en de landelijke sectorstructuur geleidelijk afgenomen.<br />
Met name sinds 2000 neemt het aandeel van de landbouw<br />
en industrie in het <strong>Noord</strong>en in versneld tempo af.<br />
Het werkgelegenheidsaandeel van de sectoren openbaar<br />
bestuur en gezondheidszorg is echter sterk toegenomen<br />
en daarmee nog verder boven het landelijke niveau komen<br />
te liggen. Dit sluit aan bij de conclusie dat de grijze druk in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hoog is. Daarnaast is de werkgelegenheid<br />
in de horeca toegenomen, hetgeen duidt op een groei<br />
in de sector toerisme. Het midden- en kleinbedrijf is in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> sterk vertegenwoordigd. Ongeveer 75%<br />
van de werkgelegenheid concentreert zich bij bedrijven<br />
van minder dan 200 werknemers, tegenover 71% landelijk<br />
(LISA).<br />
Binnen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bestaan grote verschillen in de<br />
sectorstructuur tussen enerzijds het landelijk gebied en<br />
anderzijds de kernzones, waar de economische activiteiten<br />
zijn geconcentreerd. Van alle banen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
is ongeveer driekwart geconcentreerd in de gemeenten<br />
die tezamen de kernzones vormen. In deze gebieden is<br />
verhoudingsgewijs veel werkgelegenheid bij overheidsinstellingen,<br />
in de handel en horeca en de zakelijke dienstverlening.<br />
De economie van het landelijk gebied leunt<br />
relatief zwaar op de landbouw, de bouwnijverheid en de<br />
handel en horeca.<br />
Figuur 1.8 Werkgelegenheidsstructuur in 2004 in %<br />
18<br />
16<br />
14<br />
12<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
Landbouw & visserij<br />
Industrie<br />
Bouwnijverheid<br />
Handel<br />
Horeca<br />
Vervoer en communicatie<br />
Financiële instellingen<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
1.3 Regionaal-economische<br />
ontwikkeling<br />
1.3.1 Kenniseconomie<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschikt over een redelijk aanbod<br />
van universitair en hoger beroepsonderwijs. Naast de<br />
Bron: PWR<br />
Rijksuniversiteit Groningen bevinden zich in het <strong>Noord</strong>en<br />
verschillende grootschalige HBO-instellingen en enkele<br />
specialistische hogescholen. Aan de Rijksuniversiteit<br />
Groningen en de Hanzehogeschool Groningen studeren<br />
in totaal ongeveer 40.000 studenten. Vanuit deze instellingen,<br />
die bovendien tot de grootste werkgevers in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> behoren, zijn de afgelopen jaren<br />
tientallen bedrijven opgericht. In Leeuwarden studeren<br />
in totaal ongeveer 17.000 studenten aan de <strong>Noord</strong>elijke<br />
Hogeschool Leeuwarden, de Christelijke Hogeschool<br />
<strong>Nederland</strong> en het Van Hall Instituut. Samen met de onderwijsinstellingen<br />
in Emmen en Assen gaat het om bijna<br />
60.000 studenten die in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een opleiding<br />
op HBO- of WO-niveau volgen.<br />
Zakelijke dienstverlening<br />
<strong>Nederland</strong><br />
Openbaar bestuur<br />
Onderwijs<br />
Zorg<br />
Overige dienstverlening<br />
Een belangrijke voorwaarde voor de transitie naar een<br />
kenniseconomie is de aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd<br />
personeel. In vergelijking tot de <strong>Nederland</strong>se<br />
beroepsbevolking als geheel heeft de noordelijke beroepsbevolking<br />
gemiddeld een lager opleidingsniveau (zie<br />
figuur 1.9). In <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft 25% van de beroeps-<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
11
evolking een HBO- of universitaire opleiding afgerond<br />
tegen een landelijk cijfer van 29%. Dit heeft een negatieve<br />
invloed op de regionale arbeidsproductiviteit. Met name<br />
in aan de rand van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> gelegen regio’s als<br />
Oost-Groningen, Zuidoost-Drenthe en Zuidwest-Friesland<br />
is het verschil met het landelijk gemiddelde in negatief<br />
opzicht groot.<br />
Figuur 1.9 Opleidingsniveau (% hoger opgeleiden per regio)<br />
50<br />
45<br />
40<br />
Binnen deze technologieterreinen kan het <strong>Noord</strong>en in<br />
potentie meedraaien in de internationale top. Er zijn<br />
diverse grote kennisinstellingen aanwezig en er ligt<br />
een nauwe relatie met kennisgeoriënteerde bedrijven,<br />
die evenals de kennisinstellingen in toenemende mate<br />
opereren op mondiaal niveau. Daarnaast hebben ook<br />
andere kansrijke (speerpunt)sectoren in het <strong>Noord</strong>en<br />
een meerwaarde voor de nationale economie, zoals lifesciences,<br />
ICT, chemie, agribusiness, metaal/scheepsbouw,<br />
zorgeconomie en toerisme. De grote steden vormen het<br />
brandpunt van kennisinstellingen en kennisintensieve<br />
bedrijvigheid in veel van deze sectoren in het <strong>Noord</strong>en.<br />
35<br />
30<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003<br />
Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong><br />
<strong>Nederland</strong> Friesland SA Groningen SA<br />
De verschillende sleutelgebieden en speerpuntsectoren<br />
worden hieronder meer gedetailleerd toegelicht. Daarbij<br />
wordt met name aandacht besteed aan de aanwezigheid<br />
van kennisinstellingen en grote bedrijven, alsmede<br />
de publieke of private initiatieven waaraan is of wordt<br />
gewerkt om de sectoren in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> tot verdere<br />
ontplooiing te brengen.<br />
Bron: CBS<br />
Wel is het aandeel vrouwen in de groep hoger opgeleiden<br />
in het <strong>Noord</strong>en relatief hoog. Binnen het vrouwelijke deel<br />
van de noordelijke beroepsbevolking is sprake van een<br />
groter aandeel hoger opgeleiden dan bij de mannen (27%<br />
tegenover 24%). Van de beroepsbevolking is ongeveer<br />
40% vrouw en 60% man. Van de totale hoog opgeleide<br />
beroepsbevolking is ongeveer 57% man en 43% vrouw.<br />
De stad Groningen onderscheidt zich in positieve zin met<br />
een bovengemiddeld opleidingsniveau, meer dan 45% van<br />
de beroepsbevolking heeft een HBO- of WO-opleiding.<br />
De drie noordelijke provincies hebben alle drie last van<br />
‘braindrain’. Hoger opgeleiden trekken na hun studie weg<br />
naar bijvoorbeeld de Randstedelijke provincies, omdat<br />
daar de arbeidsvraag meer aansluit bij hun opleidingsniveau.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschikt over een aantal specifieke<br />
sectoren met aanzienlijke groeipotenties in termen van<br />
kennis en innovatie, die ook als zodanig door het Rijk<br />
zijn erkend. Hierbij gaat het in de eerste plaats om de<br />
drie sleutelgebieden energie (Energy Valley), water (Friese<br />
Water Alliantie) en sensortechnologie (ASTRON/LOFAR).<br />
12 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Groeisectoren <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
Energy Valley<br />
Het overgrote deel van de <strong>Nederland</strong>se activiteiten op het gebied van<br />
winning, transport, behandeling, handel en research van aardgas is<br />
geconcentreerd in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Daarnaast zijn er belangrijke<br />
activiteiten op het gebied van de elektriciteitsproductie en –distributie<br />
en duurzame energie en zijn het infrastructuurnet en de daaraan<br />
gekoppelde faciliteiten sterk ontwikkeld. De noordelijke energiesector<br />
bestaat uit meer dan 270 bedrijven, waar in totaal ruim 18.000<br />
werknemers werkzaam zijn. Stuwend zijn de <strong>Nederland</strong>se Aardolie<br />
Maatschappij BV, Gasunie, Essent, Nuon en Electrabel. Rondom<br />
deze bedrijven heeft zich een groot netwerk van toeleveranciers,<br />
uitbestedingsrelaties en spin-offs ontwikkeld.<br />
Energy Valley biedt een strategie om de bestaande activiteiten op<br />
energiegebied uit te bouwen tot een breed cluster van energiegerelateerde<br />
bedrijvigheid dat in <strong>Nederland</strong> en daarbuiten onderscheidend<br />
is. Energy Valley werkt langs drie actielijnen, te weten<br />
uitbouw bedrijfsactiviteiten, duurzame en schone energie en kennis<br />
en innovatie. Verduurzaming van de glastuinbouw, de productie van<br />
duurzame brandstoffen en de ondergrondse opslag van CO2 staan<br />
bijvoorbeeld centraal in de toekomstplannen. Andere initiatieven die<br />
de potentie van de sector onderstrepen zijn de uitbouw van het Energy<br />
Delta Research Center, Ecopark Harlingen met de import, productie<br />
en verwerking van alternatieve brandstoffen en de Eemsvlakte 1<br />
(energiehaven t.b.v. LNG terminals, energiecentrales, energie-intensieve<br />
industrie, restwarmteactiviteiten en strategische oliereserves).<br />
Watertechnologie<br />
In <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is de waterzuiveringssector en de toeleverende<br />
apparatenbouw (metaalsector) sterk ontwikkeld. Excellente kennis<br />
is aanwezig in topinstituut Wetsus, de noordelijke waterleidingbedrijven<br />
en waterschappen, kenniscentra en hogescholen. Door de<br />
mondiale problematiek op het gebied van drinkwater en sanitatie en<br />
de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water zal de toch al grote<br />
wereldmarkt (270 miljard euro) sterk groeien. Dit biedt uitstekende<br />
groeikansen voor de noordelijke watersector. Hiervoor zijn uitbouw<br />
en bundeling van kennis en ervaring noodzakelijk alsmede sterke<br />
referentieprojecten en uitbreiding van het internationale netwerk.<br />
De noodzakelijke organisatorische samenwerking kan worden bereikt<br />
door verdere uitbouw van de Friese Water Alliantie (samenwerkings<br />
verband van bedrijven, overheden en kennisinstellingen) naar noordelijke<br />
schaal.<br />
Drie sporen staan centraal om de groei van de watersector te<br />
faciliteren:<br />
• Marktontwikkeling in het buitenland, zowel gericht op de industriewatermarkt<br />
als de publieke drink- en afvalwatermarkt. Dit geschiedt<br />
door het creëren van marktentrees en het ontsluiten van publieke<br />
(water)kennis.<br />
• Technologieontwikkeling, door ruimte en faciliteiten te bieden voor<br />
aansprekende demonstratieprojecten. Met name de markt voor<br />
technologie van Wetsus (dat wil doorgroeien tot Europees Centre<br />
of Excellence op watergebied) kan daarvan profiteren, alsmede<br />
bedrijven en instellingen die zich in de nabijheid van Wetsus<br />
vestigen.<br />
• Productontwikkeling, als gevolg van samenwerking tussen<br />
bedrijven onderling en samenwerking met kennisinstellingen.<br />
Verdere versterking van productmarktcombinaties kan worden<br />
bereikt door het aantrekken van bedrijven en instellingen met<br />
aanvullende competenties.<br />
Diverse initiatieven worden voorzien, die invulling geven aan<br />
deze sporen. Naast de uitbouw van Wetsus tot Europees Centre<br />
of Excellence bestaan bijvoorbeeld plannen voor grootschalige<br />
energiewinning uit water op de afsluitdijk (Blue Energy), demonstratieprojecten<br />
in binnen- en buitenland en versterking van de onderwijsstructuur<br />
op het gebied van watertechnologie.<br />
(Multi)sensortechnologie<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschikt over een aantal internationaal leidende<br />
instituten en projecten op het gebied van (multi)sensortechnologie.<br />
Het belangrijkste initiatief is het SENSOR UNIVERSE programma,<br />
met als belangrijkste project het LOFAR project waar een groot<br />
aantal partijen aan deelneemt met onder andere het kennisinstituut<br />
ASTRON. LOFAR streeft naar de ontwikkeling van een grootschalig<br />
intelligent sensornetwerk. Het project is gericht op samenwerking<br />
en clustervorming, wat essentieel is in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> gelet op<br />
de schaalgrootte van kennis-, ontwikkel-, product-, en marktpartijen.<br />
Deze is dusdanig dat kritische massa alleen bereikt kan worden door<br />
samen te werken in clusters en allianties. De doelstelling van het<br />
SENSOR UNIVERSE programma is het positioneren van <strong>Nederland</strong><br />
als een internationaal innovatie- en bedrijvigheidscluster rondom de<br />
ontwikkeling en toepassing van multisensortechnologie. De toepassingen<br />
van deze sensornetwerken zijn gebaseerd op wetenschappelijk<br />
onderzoek en hebben de potentie om nieuwe bedrijvigheid tot stand<br />
te brengen met een wereldwijde markt.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
13
Bestaande initiatieven richten zich op innovatie en vernieuwing op<br />
het gebied van toepassingen van sensornetwerken. Op dit moment<br />
zijn veel van deze initiatieven op zichzelf staand of missen follow-up<br />
als het gaat om duurzame verankering in de regio en een link met<br />
de kern van het noordelijke bedrijfsleven, het MKB. Om de economische<br />
potentie van deze sector ten volle te benutten en het geheel<br />
een (inter)nationale uitstraling te geven moeten kennis, activiteiten<br />
en bedrijvigheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> worden gebundeld. Mogelijke<br />
overkoepelende projecten betreffen een Kennis- en bedrijvigheidsknooppunt<br />
Assen met onder meer een kenniscentrum sensortechnologie<br />
en daaraan gerelateerde bedrijvigheid, en de realisatie<br />
van een wetenschapsattractie in Drenthe waarbij gebruik wordt<br />
gemaakt van de nieuwste inzichten en technieken op het gebied van<br />
duurzaamheid en technologie. Door een uitgebalanceerde samenhang<br />
tussen innovatie en bedrijvigheid kunnen nieuwe toepassingen van<br />
multisensortechnologie vanuit <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> worden bedacht,<br />
ontwikkeld en internationaal vermarkt.<br />
Life sciences<br />
Life sciences zijn technologische kennisgebieden gericht op het<br />
bereiken van een hogere levensstandaard door onder andere het<br />
ontwikkelen van nieuwe medicijnen, nieuwe behandelingsmethoden<br />
van ziektes, schonere industriële processen en milieu, verbeterde<br />
enzymen en nieuwe voedingsmiddelen. In Groningen is binnen de life<br />
sciences ook de nanoscience van grote betekenis. Nanoscience wordt<br />
internationaal beschouwd als de meest innovatieve ontwikkeling in de<br />
wetenschap op dit moment. De kennisbasis wordt gevormd door de<br />
Rijksuniversiteit Groningen (RuG), het Universitair Medisch Centrum<br />
Groningen (UMCG) en het Van Hall Instituut in Leeuwarden.<br />
Het life sciences cluster in het <strong>Noord</strong>en kan verder uitgroeien tot een<br />
vooraanstaand cluster in <strong>Nederland</strong>. Hiertoe zal het organiserend<br />
vermogen en de kennistoepassing bijvoorbeeld bij technostarters<br />
moeten worden bevorderd. Zo kent de stad Groningen, na Leiden en<br />
samen met Amsterdam met 30 bedrijven reeds de grootste concentratie<br />
aan life sciences bedrijvigheid in <strong>Nederland</strong>. Relevante ontwikkelingen<br />
zijn onder andere zichtbaar in Lifelines (kennisopbouw via de<br />
Biomedische Databank <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> uitmondend in het ontstaan<br />
van nieuwe bedrijven), de samenwerking tussen bedrijfsleven en de<br />
universiteiten van Twente, Wageningen en Groningen in het kader van<br />
Nano 4 vitality, waarbij de universiteiten in opdracht van bedrijven<br />
onderzoek uitvoeren, en het Bioreactor Development Center, als brug<br />
tussen het fundamentele onderzoek op het gebied van life sciences en<br />
praktijktoepassingen in de agrofood sector.<br />
Chemie<br />
Het chemisch cluster in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> telt ruim 300 bedrijven<br />
en 9.000 werknemers. Alleen het chemiepark in Delfzijl en het<br />
Emmtec Industry & Businesspark in Emmen bieden in totaal reeds<br />
aan zo’n 3.400 personen werk. Het gaat om grote productieplants<br />
van grote internationals zoals Akzo-Nobel, DSM, Novéon en Teijin.<br />
De afzetmarkt is voornamelijk internationaal (ruim 65% wordt<br />
geëxporteerd). Naast chemische complexen zijn er energie en serviceunits.<br />
De aanwezigheid van grondstoffen (pekel en aardgas), ligging<br />
aan zee (Delfzijl), personeel, (milieu)ruimte en schaalvoordelen zijn<br />
belangrijke vestigingsvoorwaarden. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> streeft naar een<br />
verdere uitbouw van het chemiecluster in Delfzijl door onder meer<br />
de aanleg van een ethyleenleiding via Gelsenkirchen en Bremerhaven<br />
naar Delfzijl via PPS-constructie. Andere private initiatieven die deze<br />
groeisector een impuls kunnen geven zijn bijvoorbeeld de beoogde<br />
bouw van een ethyleenfabriek en een PVC-fabriek.<br />
Agribusiness<br />
De agribusiness zal in de traditionele keten inzetten op nieuwe<br />
producten met hoge toegevoegde waarde en op nieuwe duurzame<br />
processen die kosteneffectiever zijn. Ingezet zal worden op systeeminnovaties<br />
(agro-innovaties). Belangrijke industriële sectoren zijn<br />
de zuivelindustrie (Royal Friesland Foods), suikerproducerende<br />
industrie (CSM en COSUN) en aardappelzetmeelindustrie (AVEBE).<br />
Bij systeeminnovaties is overlap met de andere kansrijke sectoren<br />
zoals Energy Valley, (multi)sensortechnologie en Life Sciences. Zo kan<br />
de agribusiness een bijdrage leveren aan het verminderen van onze<br />
afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, bijvoorbeeld door middel<br />
van bio-vergassing en bioraffinage. In de Strategische Agenda van<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is aangegeven dat men de concurrentiekracht van<br />
de agribusiness wil versterken door het ondersteunen van innovaties,<br />
onder meer door het faciliteren van nieuwe samenwerkingsvormen<br />
tussen ketens onderling en kennisinstellingen en door het uitwerken<br />
van kansrijke clusters. Ook interdisciplinaire samenwerking (bijv.<br />
agroketens met chemie en farma) is mogelijk. Mogelijke initiatieven<br />
gericht op de stimulering van de agribusiness zijn de ontwikkeling van<br />
een energieleverende, lichtdichte kas alsmede de oprichting van een<br />
virtueel Koolhydraten Kenniscentrum en een Multipurpose biorefinery<br />
complex (energie efficiënte droogprocesssen van natte biomassastromen).<br />
14 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Toerisme<br />
Mede dankzij de grote landschappelijke en cultuurhistorische<br />
waarden is <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een aantrekkelijk gebied voor toeristen.<br />
De toeristische sector telt momenteel zo’n 70.000 banen, maar de<br />
potenties om uit te groeien naar een van de toptoeristische gebieden<br />
in <strong>Noord</strong>west-Europa zijn nog niet benut. Met nieuwe innovatieve<br />
toeristische producten kan de regio opgewaardeerd worden ten<br />
behoeve van de groeiende groep toeristen die een goede bestemming<br />
zoeken op korte afstand van <strong>Noord</strong>west-Europese metropolen. Voor<br />
de toeristische sector liggen er kansen in innovatieve (cross-sectorale)<br />
conceptontwikkeling en het benutten van moderne media, waarbij<br />
met name het aanbieden van nieuwe diensten een belangrijk verschil<br />
kan maken in de vakantiekeuze. Mogelijke ontwikkelingen die de<br />
toeristische sector in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een verdere impuls kunnen<br />
geven zijn de beoogde realisatie van een circuit gerelateerd attractiepark<br />
(TT-circuit), de ontwikkeling van gezondheids- en zorgtoerisme,<br />
en het Friese Meren project.<br />
Metaal/scheepsbouw<br />
In <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong> zijn 3.000 bedrijven gevestigd die zich bezig<br />
houden met metaal/scheepsbouw. Tezamen zijn ze goed voor<br />
ongeveer 35.000 arbeidsplaatsen. De innovatieve drive binnen deze<br />
sector uit zich onder meer in de kenniscentra gericht op jachtbouw en<br />
lichte constructies, hydrauliek en roestvaststaal. Daarnaast zijn er op<br />
korte termijn plannen voor onder andere het<br />
opzetten van een kenniscentrum scheepsbouw en een kenniscentrum<br />
mechatronica. Door het bedrijfsleven is de bereidheid tot investeren<br />
in deze innovatieve ontwikkelingen aangegeven. In de periode tot<br />
<strong>2013</strong> zullen nog meer plannen worden ontwikkeld om de bedrijfstak<br />
op een nog hoger niveau te brengen.<br />
Commerciële zorg<br />
Zorg wordt steeds vaker gezien als een factor van economische<br />
betekenis. In aanvulling op de reguliere verzorgingstaak bestaan<br />
in het <strong>Noord</strong>en aanknopingspunten om economisch stuwende<br />
activiteiten te ontwikkelen op het gebied van zorg. Met name de<br />
gevolgen van de vergrijzing zullen leiden tot een sterke toename van<br />
de vraag naar zorg en aanverwante diensten. De combinatie met de<br />
rust en ruimte die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kenmerken als ook de toeristische,<br />
recreatieve en culturele mogelijkheden bieden juist het <strong>Noord</strong>en<br />
grote kansen om op deze vraag in te spelen.<br />
De ontwikkeling van de commerciële zorg staat overigens nog in de<br />
beginfase. Als het gaat om marktontwikkeling wordt gedacht aan de<br />
hoofdgroepen gezondheid & preventie, medische behandeling en<br />
verzorging & verblijf.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
15
1.3.2 Innovatievermogen en<br />
ondernemerschap<br />
Starters en ondernemerschap<br />
Het aantal starters is een belangrijke indicator voor de<br />
economische ontwikkeling in een regio. Het geeft aan hoe<br />
het is gesteld met het vertrouwen in de economie en de<br />
aanwezige ondernemingszin en biedt een mogelijkheid<br />
om de regionale werkgelegenheid te vergroten. Naast<br />
startende ondernemingen kan de werkgelegenheid ook<br />
toenemen door banengroei bij bestaande bedrijven, als<br />
gevolg van nieuwe activiteiten zoals de oprichting van<br />
nevenvestigingen en dochterondernemingen. De groei van<br />
het aantal bedrijfsvestigingen lag in 2005 in het <strong>Noord</strong>en<br />
met een groeicijfer van 3% relatief gezien op hetzelfde<br />
niveau als de landelijke groei. Over een langere termijn<br />
lag het gemiddelde groeipercentage tussen 2002 en 2005<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ongeveer 1 procentpunt hoger dan<br />
landelijk.<br />
Starters hadden hier een belangrijk aandeel in, alhoewel<br />
in de jaren van economische teruggang wel een duidelijke<br />
daling kon worden waargenomen in het percentage<br />
starters (zie ook figuur 1.10). In <strong>Nederland</strong> zijn in 2004<br />
65.000 bedrijven opgericht, waarvan zo’n 6.000 bedrijven<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. De meeste bedrijven werden<br />
opgericht in de sectoren bouw, handel en dienstverlening.<br />
Vooral de vier grote noordelijke steden onderscheiden zich<br />
in positieve zin met een bovengemiddeld aandeel starters<br />
in de totale bedrijvenpopulatie. Verder zijn met name in<br />
Drenthe de afgelopen jaren veel bedrijven toegetreden,<br />
waardoor de productiestructuur in de toekomst wellicht<br />
positief zal veranderen.<br />
Figuur 1.10 Aandeel starters (in % van het aantal bedrijfsvestigingen)<br />
12,00<br />
10,00<br />
8,00<br />
6,00<br />
4,00<br />
2,00<br />
0,00<br />
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004<br />
Bron: Kamers van Koophandel/Handelsregister<br />
R&D<br />
Innovatie is een belangrijke voorwaarde voor economische<br />
groei. Aangezien <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de internationale<br />
concurrentiestrijd niet kan winnen op basis van kosten, is<br />
het van levensbelang om te investeren in technologische<br />
vernieuwing. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft op dit gebied echter<br />
nog een inhaalslag te maken ten opzichte van de rest van<br />
<strong>Nederland</strong>. De uitgaven aan Research & Development<br />
(R&D) zijn in het <strong>Noord</strong>en veel lager dan in <strong>Nederland</strong><br />
als geheel (met de vier grote steden en vooral de stad<br />
Groningen als positieve uitzondering). In 2003 bedroegen<br />
de uitgaven 536 miljoen euro in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, terwijl<br />
de R&D-uitgaven in <strong>Nederland</strong> 8 miljard bedroegen.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft daarmee een relatief klein aandeel<br />
(ruim 6%) in de totale R&D-uitgaven in <strong>Nederland</strong> (zie<br />
figuur 1.11). Wanneer deze uitgaven worden uitgedrukt als<br />
percentage van het Bruto Regionaal Product is de achterstand<br />
duidelijk: waar in <strong>Nederland</strong> gemiddeld 1,9% van<br />
Bruto Nationaal Product aan R&D wordt uitgegeven, is dit<br />
in het <strong>Noord</strong>en slechts 1,3%.<br />
Drenthe Friesland Groningen <strong>Nederland</strong><br />
16 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Figuur 1.11 R&D-uitgaven ten opzichte van totale uitgaven in<br />
<strong>Nederland</strong> in 2003<br />
7%<br />
6%<br />
5%<br />
4%<br />
3%<br />
2%<br />
1%<br />
0%<br />
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003<br />
Drenthe Friesland Groningen <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong><br />
Bron: CBS<br />
Met name op het eerste criterium blijft <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
relatief achter. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een indicator<br />
als het aantal patenten. Zo had <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in<br />
2003 slechts een aandeel van 3,7% in het aantal door<br />
<strong>Nederland</strong> aangevraagde patenten (Eurostat). Ook als<br />
het gaat om het aantal high tech banen binnen industrie<br />
en dienstverlening is sprake van een achterstand. Binnen<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bestaat 6,7% van de werkgelegenheid uit<br />
dit soort arbeidsplaatsen, tegenover ruim 7,3 % landelijk<br />
(Eurostat, 2006). Er zijn niet veel bedrijven die een<br />
belangrijke speler zijn op de wereldmarkt. Uitzonderingen<br />
kunnen de groeisectoren Energy Valley, watertechnologie<br />
en (multi)sensortechnologie zijn die in het <strong>Noord</strong>en sterk<br />
vertegenwoordigd zijn en in het kader van Pieken in de<br />
Delta zijn aangewezen als sleutelgebieden (zie 1.3.1).<br />
Met name het bedrijfsleven in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> blijft<br />
relatief achter. Waar het bedrijfsleven in <strong>Nederland</strong> goed is<br />
voor 57% van de totale R&D-uitgaven, ligt dit percentage in<br />
het <strong>Noord</strong>en op bijna 52%. De rest van de uitgaven komt<br />
voor rekening van de universiteit en kennisinstellingen.<br />
Een gedeeltelijke verklaring hiervoor ligt in het feit dat de<br />
R&D-afdelingen van de meeste grote multinationals, die in<br />
<strong>Nederland</strong> de meeste R&D voor hun rekening nemen, niet<br />
in het <strong>Noord</strong>en zijn gevestigd.<br />
Om te beoordelen of <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een innovatieve<br />
regio is moet overigens naar meer criteria worden gekeken<br />
dan alleen de uitgaven aan R&D. Zo worden in de rijksnota<br />
Pieken in de Delta van het ministerie van Economische<br />
Zaken de volgende kenmerken van innovatieregio’s<br />
genoemd:<br />
• Aanwezigheid van een bovengemiddeld aantal wereldwijd<br />
concurrerende, innovatieve bedrijven.<br />
• Hoge organisatiegraad van alle partijen rond het thema<br />
innovatie.<br />
• Aanwezigheid van kennisinfrastructuur van hoog<br />
niveau.<br />
Creatieve economie<br />
Belangrijk in de kenniseconomie zijn ondernemerschap<br />
en creativiteit. De creatieve industrie is in toenemende<br />
mate van belang voor de levendigheid en economische<br />
bloei van een regio. Creatieve industrie zorgt voor vernieuwing<br />
en onderscheidend vermogen van de economische<br />
producten. Hierbij gaat het om bedrijven op het gebied<br />
van onder meer architectuur, reclame, multimedia,<br />
vormgeving en kunst. De creatieve werkgelegenheid<br />
concentreert zich over het algemeen in de grotere steden<br />
van <strong>Nederland</strong>. Van de noordelijke steden scoort landelijk<br />
gezien vooral de stad Groningen goed als gekeken wordt<br />
naar het aantal vestigingen en de werkgelegenheid in de<br />
creatieve industrie (Etin, Creatieve pijler onder de <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong>se economie, 2005). Binnen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
neemt Groningen met 1.850 vestigingen bijna een vijfde<br />
van alle bedrijven in de creatieve industrie voor haar<br />
rekening en kent de stad met meer dan 12.000 banen<br />
de belangrijkste concentratie van creatieve werkgelegenheid<br />
(tegen 40.300 banen in heel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>).<br />
Overigens vestigen zich ook in Friesland, als ‘voortuin’ van<br />
Amsterdam, relatief veel creatieve bedrijven.<br />
Exportgerichtheid<br />
De bedrijven in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn verhoudingsgewijs<br />
weinig investeringsbereid en exportgericht. De lage<br />
mate van exportgerichtheid is een probleem van alle drie<br />
noordelijke provincies. Dit heeft mede te maken met<br />
de ongunstige sectorstructuur. Zo is de transport- en<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
17
distributiesector in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bijvoorbeeld ondervertegenwoordigd,<br />
terwijl juist deze sector profiteert van<br />
de toename van de wederuitvoer naar het buitenland.<br />
Erg opvallend is dat juist de drie grensregio’s in dit gebied,<br />
Oost-Groningen, Delfzijl en omgeving en Zuidoost-<br />
Drenthe, in de landelijke top vijf van slechtst scorende<br />
regio’s eindigen. Het gebrek aan grote steden in deze<br />
regio’s kan hiervoor de verklaring zijn. Zo vestigen<br />
distribuerende bedrijven zich bijvoorbeeld vaak in of nabij<br />
een grote stad.<br />
Een lichtpunt betreft overigens de ontwikkeling van de<br />
export binnen <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Deze lag in 2005 met<br />
een groei van 1,7% in Groningen en Friesland boven het<br />
<strong>Nederland</strong>s gemiddelde van 1,5%. De ontwikkeling in<br />
Drenthe was gelijk aan het <strong>Nederland</strong>s gemiddelde.<br />
1.3.3 Vestigingsklimaat<br />
Bedrijfslocaties<br />
De uitgifte van bedrijventerreinen (exclusief zeehavens)<br />
per werkzame persoon lag in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de<br />
afgelopen jaren op een hoger niveau dan in <strong>Nederland</strong><br />
als geheel. Hoewel de uitgifte zowel op noordelijk als<br />
nationaal niveau sinds halverwege de jaren negentig<br />
is gehalveerd, blijkt hieruit de relatief grote aantrekkingskracht<br />
van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> als vestigingsregio.<br />
De grootste bedrijventerreinen in het <strong>Noord</strong>en bevinden<br />
zich in de grote steden. Het <strong>Noord</strong>en heeft in het<br />
algemeen voor de komende jaren nog voldoende mogelijkheden<br />
als het gaat om bedrijventerreinen. De uitgifte<br />
blijft de komende jaren naar verwachting qua kwantiteit<br />
op voldoende niveau. Nieuwe mogelijkheden doen<br />
zich bijvoorbeeld voor in het landelijke gebied, waar<br />
vrijkomende agrarische bedrijven mogelijkheden kunnen<br />
bieden voor vestiging van dienstverlenende bedrijven.<br />
Figuur 1.12 geeft een indruk van de ontwikkeling van de<br />
voorraad uitgeefbaar bedrijventerrein in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
tegen te gaan en de terreinen geschikt te houden. Naast<br />
het normale proces van veroudering geldt bovendien<br />
dat de eisen die door bedrijven aan hun vestigingsplaats<br />
worden gesteld steeds hoger worden, terwijl ook de aard<br />
van de bedrijvigheid in de tijd verandert. Met het oog op<br />
die laatstgenoemde ontwikkelingen geldt ook voor nieuwe<br />
bedrijfslocaties dat deze aan zullen moeten sluiten op de<br />
eisen van specifieke bedrijvigheid.<br />
Het aanbod aan kantoorruimte is in 2002 sterk gestegen,<br />
met name in de provincies Groningen en Friesland.<br />
De jaren daarna is het aanbod op een hoog niveau<br />
gebleven, hoewel een lichte daling waarneembaar is (zie<br />
figuur 1.13). De kantorenmarkt in het <strong>Noord</strong>en is vrijwel<br />
volledig geconcentreerd binnen de steden. Circa driekwart<br />
van de kantoren is gevestigd binnen de gemeentegrenzen<br />
van de steden Leeuwarden, Emmen, Groningen en Assen.<br />
Het toenemende aandeel van de kantorenmarkt in het<br />
totale aanbod van werklocaties hangt samen met het<br />
stijgende aandeel van de dienstensector in de economie.<br />
Het overgrote deel van de zakelijke dienstverlening bevindt<br />
zich in het <strong>Noord</strong>en in de steden.<br />
Figuur 1.12 Direct uitgeefbaar bedrijventerrein in 2005 in hectare<br />
1400<br />
1200<br />
1000<br />
800<br />
600<br />
400<br />
200<br />
0<br />
2001 2002 2003 2004 2005<br />
Drenthe Friesland Groningen<br />
Bron: Arcadis<br />
Overigens moet een nuancering worden gemaakt ten<br />
aanzien van de kwaliteit van de bedrijventerreinen. Met<br />
name voor de bestaande bedrijventerreinen geldt dat<br />
aandacht voor de kwaliteit essentieel is om veroudering<br />
18 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Figuur 1.13 Aanbod kantoorruimte in m 2<br />
bijvoorbeeld via het meerjarenprogramma Kolibri OVnetwerk.<br />
100000<br />
80000<br />
60000<br />
40000<br />
20000<br />
0<br />
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004<br />
Drenthe Friesland Groningen<br />
Bron: Arcadis<br />
Ten aanzien van de digitale bereikbaarheid tot slot kan<br />
worden vastgesteld dat in het <strong>Noord</strong>en een goede ICTinfrastructuur<br />
aanwezig is. Dit geldt met name voor grote<br />
steden als Groningen en Leeuwarden, die de aggregatiepunten<br />
van het internetverkeer uit hun verzorgingsregio<br />
vormen en waar een groot deel van de noordelijke ICTbedrijven<br />
is gevestigd. Met de aanwezige ICT-voorzieningen<br />
wordt vooral aan bedrijven en instellingen uit de<br />
onderwijssector, de gezondheidszorg, de overheid en<br />
de zakelijke dienstensector een belangrijke voorwaarde<br />
geboden om in de kenniseconomie te functioneren.<br />
Bereikbaarheid<br />
De bereikbaarheid is voor bedrijven één van de belangrijkste<br />
reden om een bepaalde locatie als vestigingsplaats<br />
te kiezen. De bereikbaarheid van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
kan vanuit meerdere invalshoeken worden belicht. De<br />
congestieproblematiek in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is veel minder<br />
groot dan in de rest van <strong>Nederland</strong> en met name de<br />
Randstad. Dit heeft een positief effect op de aantrekkingskracht<br />
van het <strong>Noord</strong>en als vestigingsplaats. Er bestaan<br />
echter wel degelijk problemen met betrekking tot de<br />
mobiliteit in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Zo is in verband met de<br />
lage bevolkingsdichtheid het hoofdwegennet aanzienlijk<br />
minder uitgebreid dan in andere delen van <strong>Nederland</strong>,<br />
zijn er relatief veel 60- en 80-kilometerwegen en beschikt<br />
het <strong>Noord</strong>en over minder spoorverbindingen dan andere<br />
regio’s. De grote afstand tot veel andere delen van het land<br />
speelt de noordelijke economie parten.<br />
Vooral de bereikbaarheid in en rond de grote noordelijke<br />
steden verdient in het <strong>Noord</strong>en aandacht. Daar is sprake<br />
van urgente of dreigende problemen en zijn investeringen<br />
noodzakelijk. Voor de capaciteitsproblemen op het traject<br />
Zwolle-Meppel wordt door het rijk en de regio de komende<br />
jaren gewerkt aan een structurele oplossing. Resterende<br />
knelpunten in de hoofdverbindingsassen waar de komende<br />
periode nog een oplossing voor moet worden bereikt zijn<br />
de knooppunten van de Zuidelijke Ringweg Groningen en<br />
het knooppunt A6/A7 bij Joure/Heerenveen. Naast investeringen<br />
in het wegennetwerk voorziet <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
vooral investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer,<br />
Strategische ligging<br />
Met een rechtstreekse relatie met de bereikbaarheid<br />
van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> speelt ook de ligging van <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> een belangrijke rol voor het vestigingsklimaat.<br />
Het <strong>Noord</strong>en kan met name profiteren van haar<br />
gunstige ligging tussen economische kerngebieden als<br />
de Randstad en <strong>Noord</strong>-Duitsland alsmede de daarachter<br />
gelegen gebieden in Scandinavië. Zo zijn de economische<br />
kernzones, waar wonen en werken zich concentreren,<br />
goed verbonden met internationale transportassen in deze<br />
richting door de hoofdwegen A6/A7 (Randstad-Groningen-<br />
Duitsland) en A28/A37 (Randstad-Emmen-Duitsland), de<br />
hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl en de havens van Delfzijl<br />
en Harlingen.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> vormt dan ook een belangrijke<br />
verbindende schakel op de zich ontwikkelende Europese<br />
<strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas (NOA). Deze strekt zich<br />
uit van de Randstad via <strong>Noord</strong>west Duitsland tot aan<br />
Scandinavië, de Baltische staten en Rusland. De NOA<br />
wordt vanaf 2006 verder fysiek versterkt door het gereedkomen<br />
van de A37 (Hoogeveen-Emmen) in Duitsland tot<br />
aan de A31 (Emden-Ruhrgebied).<br />
De <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas is voor <strong>Nederland</strong> zeer<br />
interessant wat betreft de economische groei die er plaatsvindt<br />
en de markten waarin de groei zit. De oostwaartse<br />
uitbreiding van de EU biedt kansen en nieuwe perspectieven<br />
voor <strong>Nederland</strong> om onder meer de logistieke dienstverlening<br />
aan <strong>Noord</strong>- en Oost-Europa verder uit te bouwen.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
19
Er bestaan goede kansen om hier juist vanuit <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> met congestiearme, multimodale ontsluitingsmogelijkheden<br />
verder bij aan te haken. De Eemsdelta<br />
heeft hiervoor bijvoorbeeld een goede ligging en kan als<br />
(water)poort dienen naar het <strong>Noord</strong>- en Oost-Europa.<br />
De verdergaande internationalisering, onder meer door de<br />
toetreding van nieuwe EU-lidstaten, maakt dat de relatieve<br />
ligging van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> verbetert. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
heeft een grote potentie als schakelfunctie tussen de<br />
Randstad en <strong>Noord</strong>oost-Europa die moet worden benut.<br />
Meer in het algemeen geldt dat de internationale dimensie<br />
voor de <strong>Nederland</strong>se en de <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se ruimtelijk-economische<br />
ontwikkeling steeds belangrijker wordt.<br />
Door allianties aan te gaan met andere Europese regio´s<br />
die aansluiten op de specifieke competentiegebieden van<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kan het <strong>Noord</strong>en de eigen regionale<br />
ontwikkeling verder stimuleren.<br />
bevolking is met 10% in geen enkele <strong>Nederland</strong>se regio<br />
zo hoog als in de regio Overig Groningen, waartoe de<br />
stad Groningen behoort. Logischerwijs leidt dit tot een<br />
relatief hoog opleidingsniveau van de beroepsbevolking.<br />
In Friesland daarentegen zijn weinig opleidingsmogelijkheden.<br />
Alleen in Leeuwarden is er de mogelijkheid tot het<br />
volgen van hoger beroepsonderwijs. Dit geldt ook voor<br />
Drenthe. De enige Drentse Hogeschool (Emmen) is met<br />
2.150 studenten één van de kleinste in <strong>Nederland</strong>.<br />
Woonklimaat<br />
Het woonklimaat in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is overwegend<br />
aantrekkelijk. In het bijzonder de zogenaamde<br />
<strong>Noord</strong>erruimte is een belangrijke factor. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
kenmerkt zich door veel rust en ruimte, door een groot<br />
aandeel landelijk gebied. Natuurgebieden en recreatiewater<br />
zijn in ruime mate aanwezig, zoals ook wordt toegelicht in<br />
paragraaf 1.5.<br />
Door het versterken van de sleutelsectoren kan <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> een actieve rol spelen in <strong>Noord</strong>-Europese<br />
economische- en kennisnetwerken. Zo kan het nationaal<br />
stedelijk netwerk Groningen-Assen de springplank<br />
richting Scandinavië worden op het gebied van onder meer<br />
logistiek, handel en telematicadiensten. Samenwerking<br />
over de grens met <strong>Noord</strong>west-Duitsland biedt mogelijkheden<br />
voor dynamische ontwikkelingen in infrastructuur,<br />
bedrijfsleven en innovatie. Voor het noordelijke bedrijfsleven<br />
doen zich tal van investeringsmogelijkheden voor<br />
om te participeren in de economische groei en herstructurering<br />
in het noordwesten van Duitsland, gestimuleerd<br />
door grootschalige infrastructuurprojecten en innovatiebeleid<br />
aldaar.<br />
Arbeidsaanbod<br />
Een andere belangrijke reden voor bedrijven om zich<br />
in een bepaalde regio te vestigen is het opleidingsniveau<br />
van potentiële werknemers. Dit wordt voor een<br />
groot deel bepaald door de aanwezigheid van HBO<br />
en universitaire instellingen. Daarnaast bieden die<br />
instellingen mogelijkheden voor bedrijven om gebruik te<br />
maken van studenten voor stages en onderzoeken en het<br />
vergaren van kennis. Met de Rijksuniversiteit Groningen<br />
en de Hanzehogeschool heeft Groningen twee belangrijke<br />
troeven in handen. Het aandeel studenten in de totale<br />
Verder draagt de beschikbaarheid van voldoende woningen<br />
tegen een betaalbare prijs draagt positief bij aan het<br />
woonklimaat. Culturele en recreatieve voorzieningen<br />
concentreren zich verder vooral in de steden. Steden als<br />
Groningen, Emmen, Assen en Leeuwarden kennen een<br />
behoorlijk cultureel en recreatief aanbod en hebben een<br />
belangrijke winkel- en zorgfunctie. In de landelijke kernen<br />
vormt juist de verschraling van het voorzieningenniveau<br />
een bedreiging.<br />
Milieu<br />
De noordelijke provincies zijn relatief dunbevolkt en<br />
landelijk van karakter en kennen een milieusituatie die<br />
beter is dan gemiddeld in <strong>Nederland</strong>. Dit is recent nog<br />
vergeleken in het onderzoek van de Rabobank (Visie op<br />
provinciale dynamiek, 2005), die zich baseert op cijfers<br />
van diverse bronnen. Daaruit blijkt dat de provincies in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in het algemeen goed scoren op diverse<br />
milieu-indicatoren.<br />
Zo is de uitstoot van schadelijke stoffen door industrie en<br />
verkeer in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beperkt evenals de geluidsbelasting.<br />
Auto- en treinverkeer in de drie provincies komt<br />
relatief minder voor, evenals overlast als gevolg van grootschalig<br />
vliegverkeer en grote industriële complexen. Verder<br />
scoren de noordelijke provincies in het algemeen bijvoor-<br />
20 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
eeld goed als het gaat om afvalkosten en afvalscheiding.<br />
Ook de landbouwsector zorgt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voor<br />
relatief weinig milieuproblemen. De provincies kenmerken<br />
zich door veel landelijk gebied en weinig intensief grondgebruik<br />
van de landbouwbedrijven. Het gedeelte van<br />
het landbouwareaal dat in dienst staat van de veeteelt<br />
blijft in Drenthe en Groningen ver onder het <strong>Nederland</strong>s<br />
gemiddelde. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in een relatief<br />
lage mestproductie per vierkante kilometer. Uitzondering<br />
is Friesland dat boven het <strong>Nederland</strong>s gemiddelde zit.<br />
Daar tegenover staat dat de bodem in Friesland weinig<br />
tot matig gevoelig is voor opname van mest. Het lage<br />
grondwaterpeil vormt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de vorm van<br />
verdroging een bedreiging.<br />
1.4 Sterke steden<br />
Zoals ook in de voorgaande paragrafen met regelmaat is<br />
opgemerkt nemen de grote steden op veel onderwerpen<br />
een opvallende positie in. Het gaat in het bijzonder om<br />
de vier grootste steden Assen, Emmen, Groningen en<br />
Leeuwarden (de zogenaamde NG4). Zij nemen door de<br />
concentratie van bedrijvigheid, kennisinstellingen en<br />
arbeidskrachten een belangrijke positie in de noordelijke<br />
economie in en zijn de voornaamste bron voor<br />
economische groei en vernieuwing. De omliggende<br />
gemeenten profiteren van de ontwikkeling van de grote<br />
steden. Tegelijkertijd kunnen deze grote steden niet zonder<br />
de omliggende gemeenten. Veel onderwerpen beperken<br />
zich immers niet tot één gebied. Daarom wordt intensief<br />
samengewerkt op tal van terreinen, in het bijzonder binnen<br />
de economische kernzones zoals het Nationaal Stedelijk<br />
Netwerk Groningen-Assen.<br />
Met 26% van de inwoners in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn<br />
de vier grote steden bijvoorbeeld goed voor 38% van<br />
de arbeidsplaatsen. De vier grote steden tellen samen<br />
570 banen per 1.000 inwoners, terwijl voor heel <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> een gemiddeld aantal banen van slechts 385<br />
per 1.000 inwoners geldt. Ook het aanbod aan kantoorlocaties<br />
concentreert zich voor 75% in de vier steden.<br />
Daar staat tegenover dat ook het aantal werklozen meer<br />
dan evenredig in deze steden aanwezig is (ruim 34%) en<br />
ook de armoede relatief groter is. De volgende tabel vat de<br />
kerncijfers nog eens samen:<br />
Figuur 1.14 Kerncijfers grote steden (2004)<br />
Inwoneraantal<br />
(bron: CBS)<br />
Beroepsbevolking<br />
(bron: CBS)<br />
Arbeidsplaatsen<br />
(bron: PWR)<br />
Groei werkgelegenheid 2000-2004<br />
(bron: LISA)<br />
Aantal NWW-ers (absoluut)<br />
(bron: CWI)<br />
Aantal NWW-ers (procentueel)<br />
(bron: CWI)<br />
Groningen Leeuwarden Assen Emmen NG4 <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong><br />
179.200 91.350 61.900 108.350 440.800 1.698.850<br />
85.700 41.700 31.500 48.000 206.900 755.000<br />
124.850 54.700 30.550 41.100 251.200 653.700<br />
1,5% 2,2% 1,9% 0,1% 1,5% 1,3%<br />
12.432 6.827 3.740 7.600 30.599 88.907<br />
14,5% 16,4% 11,9% 15,8% 14,8% 11,8%<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
21
Wanneer wordt gekeken naar de economische betekenis<br />
van het vier steden in de sectorstructuur, valt met name<br />
de positie van de dienstverlening op. De dienstensectoren<br />
zijn in het <strong>Noord</strong>en hoofdzakelijk geconcentreerd in<br />
de vier grote steden Leeuwarden, Emmen, Groningen<br />
en Assen. Zo is 53% van de zakelijke dienstverlening in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de deze vier steden gevestigd. Juist<br />
dankzij de groei in de zakelijke dienstverlening in deze<br />
steden heeft de werkgelegenheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
in de afgelopen jaren toch een min of meer vergelijkbaar<br />
groeitempo laten zien als op het landelijke niveau.<br />
Wanneer breder wordt gekeken naar stuwende bedrijvigheid<br />
(industrie, handel, zakelijke dienstverlening, vervoer<br />
en communicatie) blijkt de vier steden ongeveer 37% voor<br />
hun rekening nemen.<br />
De in gang gezette modernisering van de sectorstructuur<br />
in het <strong>Noord</strong>en begint zijn vruchten af te werpen. De ten<br />
opzichte van andere <strong>Nederland</strong>se steden beperkte congestieproblematiek<br />
waarmee de noordelijke steden te maken<br />
hebben is in dat opzicht een belangrijk concurrentievoordeel<br />
(hoewel de bereikbaarheid steeds meer onder druk<br />
komt). Ook de aanwezigheid van kennisinfrastructuur<br />
speelt mee. De kennisinfrastructuur in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
is vooral geconcentreerd binnen de grote vier steden.<br />
Groningen is de vierde studentenstad van <strong>Nederland</strong>.<br />
De Rijksuniversiteit Groningen heeft met 20.930 studenten<br />
een belangrijke rol in de kennisinfrastructuur. Daarnaast<br />
zijn er in de <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se steden diverse HBOinstellingen<br />
gevestigd.<br />
Deze kennisinfrastructuur – inclusief de kennisinstellingen<br />
die in de nabijheid van de onderwijsinstellingen tot ontwikkeling<br />
zijn gekomen – zorgt niet alleen voor een groot<br />
aandeel hoger opgeleiden in de steden, tevens spelen de<br />
kennisinstellingen een belangrijke rol bij de kennistransfer<br />
richting de bedrijven, in het bijzonder het MKB. Daarnaast<br />
gaat van de aanwezigheid van de kennisinstellingen een<br />
grote aantrekkingskracht uit op kennisgeoriënteerde<br />
bedrijven, die in de buurt van de kennisinstellingen gevestigd<br />
willen zijn. Binnen de verschillende steden bestaan<br />
diverse plannen om hier op in te spelen. Zo bestaan in<br />
Groningen en Leeuwarden bijvoorbeeld plannen voor<br />
verdere clustering van bedrijvigheid op het gebied van<br />
life sciences rond het Universitair Medisch Centrum<br />
Groningen en het Van Hall Instituut, terwijl Emmen<br />
zich bijvoorbeeld richt op een kenniscampus rond de<br />
Hogeschool Drenthe.<br />
Overigens bestaan gelet op de sectorstructuur ook<br />
verschillen tussen de vier steden. Van de grote steden in<br />
het <strong>Noord</strong>en heeft de stad Groningen zich in de afgelopen<br />
jaren sterk ontwikkeld als het regionale centrum voor<br />
zakelijke diensten. Leeuwarden wordt gekenmerkt door<br />
onder meer een sterke financiële sector, maar ook het<br />
aandeel van het openbaar bestuur neemt toe. Assen<br />
kenmerkt zich door een sterke oververtegenwoordiging van<br />
werkgelegenheid in de gezondheidszorg, terwijl bij Emmen<br />
met name het grote aandeel van de industrie opvalt<br />
alsmede het relatief grote aandeel van de (glas)tuinbouw.<br />
Het bovenstaande vertaalt zich ook in de bedrijvendynamiek.<br />
De ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen<br />
is in de steden bovengemiddeld, zoals<br />
zichtbaar is in figuur 1.15.<br />
Figuur 1.15 Ontwikkeling bedrijfsvestigingen 2000-2004<br />
Bron: LISA<br />
Voorts zijn de steden de plaatsen waar de belangrijkste<br />
voorzieningen aanwezig zijn, bijvoorbeeld op het gebied<br />
van cultuur, zorg en winkelfuncties. Logischerwijs hebben<br />
de steden dan ook een belangrijke verzorgingsrol voor de<br />
regio. Ook toeristische en recreatieve voorzieningen zijn<br />
ruimschoots aanwezig. Voorbeelden zijn grote publiekstrekkers<br />
als de monumentale binnensteden van Groningen<br />
en Leeuwarden, het Dierenpark Emmen, het Groninger<br />
Museum en het TT-circuit van Assen. Er zijn voldoende<br />
voorwaarden aanwezig om in de toekomst deze functies<br />
uit te breiden. Verder beschikken de steden over enkele<br />
22 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
moderne evenementencomplexen, in het bijzonder het<br />
Expo Centrum FEC in Leeuwarden en het Martiniplaza<br />
in Groningen. Groningen staat landelijk gezien op de<br />
vijfde plaats wat betreft het aantal landelijke bezoekers.<br />
Begin <strong>2007</strong> zal bij het TT-circuit in Assen een nieuwe<br />
evenementenhal worden opgeleverd.<br />
De typisch grootstedelijke problematiek (Emmen,<br />
Groningen en Leeuwarden zijn aangewezen binnen het<br />
nationale Grotestedenbeleid) is in de noordelijke steden<br />
relatief beperkt. Alleen Groningen heeft meer te maken<br />
met de meer typische stadsproblematiek, zoals meer<br />
geweldsdelicten en vernielingen, sociale uitsluiting en<br />
armoede. Deze problematiek treedt veel minder op in de<br />
overige NG4-steden.<br />
1.5 Vitaal platteland<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wordt gekenmerkt door een relatief<br />
groot aandeel landelijk gebied. Deze ‘<strong>Noord</strong>erruimte’ is<br />
een economische factor die steeds belangrijker wordt.<br />
Het landschap in <strong>Noord</strong> <strong>Nederland</strong> – naast Zeeland het<br />
laatste echte platteland dat <strong>Nederland</strong> rijk is – is nog gaaf,<br />
schoon, rustig en donker.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kenmerkt zich als een regio met veel<br />
ruimte, een uniek landschap, een sterke sociaal-culturele<br />
identiteit en een specifieke economie. De regio is rijk<br />
aan landschapselementen, die vaak een grote cultuurhistorische<br />
waarde vertegenwoordigen en die bovendien<br />
nog grotendeels in hun oorspronkelijke context aanwezig<br />
zijn. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bezit natuur- en landschapswaarden<br />
van nationale en internationale betekenis.<br />
Voorbeelden zijn de wetlands, de Friese meren en – met<br />
een internationaal erkende status – de Waddenzee.<br />
De aanwezigheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> van relatief veel<br />
landschappen en nationale parken als Dwingelderveld, het<br />
Lauwersmeergebied en Drents Friese Wold onderstrepen<br />
eveneens de nationale betekenis van de <strong>Noord</strong>erruimte.<br />
Naast deze natuurgebieden bevindt zich in het <strong>Noord</strong>en<br />
ook een grote oppervlakte cultuurlandschappen.<br />
Wat betreft de economische positie van het landelijk<br />
gebied geldt dat door (onder meer) automatisering,<br />
een efficiëntere werkorganisatie en schaalvergroting<br />
arbeidsplaatsen verdwijnen en vaak opschuiven naar de<br />
economische kernzones. Het verlies aan arbeidsplaatsen<br />
geldt voor een sector als de landbouw, maar ook voor<br />
dienstverlenende organisaties zoals banken, postkantoren,<br />
scholen en artsen. Op het platteland zijn de effecten<br />
daarvan duidelijk merkbaar: zowel de werkgelegenheid als<br />
het voorzieningenniveau staan onder druk. Om het platteland<br />
vitaal en leefbaar te houden is goede werkgelegenheid<br />
nodig. In vergelijking met de steden in het <strong>Noord</strong>en<br />
is de modernisering van sectoren hier echter veel minder<br />
doorgevoerd.<br />
Maar het omgekeerde geldt evenzeer: werkgelegenheid<br />
vraagt om een vitale en leefbare omgeving. Anno 2000<br />
beschikte 15 procent van de kernen kleiner dan 3.000<br />
inwoners in het <strong>Noord</strong>en over ‘basisvoorzieningen’<br />
(huisarts, basisschool, buurtwinkel), landelijk is dat 30%.<br />
Dat wijst op een ongunstige positie van het <strong>Noord</strong>en.<br />
Als gevolg van het relatief lage voorzieningenniveau<br />
trekken jongeren weg uit het landelijk gebied naar de<br />
centrale steden. Deze uitholling van de samenleving leidt<br />
tot een versnelde vergrijzing van het landelijke gebied.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschikt over een relatief moderne<br />
landbouwsector met een goede relatie met de<br />
agribusiness. De sector landbouw is logischerwijs sterk<br />
vertegenwoordigd op het platteland in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
De (grondgebonden) landbouw heeft in het landelijk<br />
gebied met de bijbehorende agro-industrie relatief een<br />
groot aandeel, zowel in ruimtelijk opzicht als uit het<br />
oogpunt van werkgelegenheid. Zo’n 80% van de grond<br />
wordt agrarisch gebruikt. Waar in <strong>Nederland</strong> steeds meer<br />
landbouwgrond een andere bestemming krijgt, is het<br />
percentage in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> redelijk gelijk. Wel is een<br />
verschuiving waar te nemen: het ruimtegebruik van de<br />
tuinbouw en veehouderij groeit sterk, dat van de akkerbouwbedrijven<br />
neemt af.<br />
Zoals figuur 1.8 eerder al aangaf is de werkgelegenheid in<br />
de landbouwsector in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ten opzichte van<br />
het landelijk gemiddelde relatief hoog. De werkgelegenheid<br />
in de landbouw laat echter sinds het jaar 2000 een<br />
neergaande lijn zien. Deze afname van de werkgelegenheid<br />
is in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met 11% overigens geringer<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
23
dan de gemiddelde afname van 14% in geheel <strong>Nederland</strong>.<br />
Dit komt door de groei van de arbeidsintensieve glastuinbouw<br />
in met name de provincie Drenthe, maar ook in de<br />
provincie Friesland waar zich eveneens een concentratie<br />
van glastuinbouw bevindt. Ook de biologische landbouw<br />
maakt een positieve ontwikkeling door en is – hoewel het<br />
belang beperkt is – in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> relatief belangrijker<br />
dan gemiddeld in <strong>Nederland</strong>. De mechanisatie in<br />
de landbouw heeft naast een daling van de werkgelegenheid<br />
ook geleid tot een schaalvergroting in de sector en<br />
daarmee een daling van het aantal landbouwbedrijven.<br />
Evenals de daling van de werkgelegenheid in de landbouw<br />
is ook deze daling in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> minder sterk dan<br />
in de rest van <strong>Nederland</strong> (sinds 1995 ruim 15% in <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> tegenover 20 % landelijk).<br />
nuanceren. Zo zijn de achterblijvende uitgaven aan R&D<br />
en de beperkte exportgerichtheid van het bedrijfsleven<br />
belangrijke indicaties dat de noordelijke economie nog niet<br />
is wat ze in de toekomst wil zijn: een meer kennisgeoriënteerde<br />
economie die succesvol opereert in de Europese en<br />
mondiale markt. De aanwezigheid van meerdere kansrijke<br />
bedrijfssectoren en de sterke positie op de <strong>Noord</strong>elijke<br />
Ontwikkelingsas zijn voorbeelden van aanknopingspunten<br />
die het <strong>Noord</strong>en heeft om de gewenste ontwikkeling te<br />
realiseren. Met name de steden als ook de economische<br />
kernzones hebben hierin een sleutelrol met hun concentraties<br />
van bedrijven en kennisinstellingen en aantrekkingskracht<br />
als het bijvoorbeeld gaat om voorzieningen. Het<br />
omliggende landelijke gebied vult dit aan met haar grote<br />
natuurlijke en landschappelijke waarde.<br />
De toeristische sector speelt een belangrijke rol in de<br />
economische structuur van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se platteland.<br />
Afgelopen jaren is er veel gebeurd aan productontwikkeling.<br />
De toeristische en recreatieve sector is in <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> in 15 jaar, uitgedrukt in werkgelegenheid, met<br />
25 % toegenomen, een ontwikkeling die mede te danken is<br />
aan de aantrekkingskracht van het platteland. Het platteland<br />
van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is rijk aan unieke landschappen<br />
die een katalysator vormen voor de ontwikkeling van de<br />
toeristische sector, in het bijzonder de verblijfsrecreatie.<br />
Voorbeelden zijn het Waddengebied, de Friese Meren en<br />
de Veengebieden. Daarnaast is het gebied rijk aan unieke<br />
dorpsgezichten en cultuurhistorische monumenten.<br />
Onderstaande SWOT-analyse geeft een meer volledig<br />
overzicht van de situatie in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, gebaseerd<br />
op de voorgaande paragrafen. De SWOT-analyse is<br />
ingedeeld in een aantal onderdelen, zoals algemene<br />
kenmerken, de arbeidsmarkt, de economische structuur<br />
en het vestigingsklimaat. De belangrijkste kenmerken van<br />
de vier grote steden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn daarnaast<br />
nog eens afzonderlijk samengevat. Dit met het oog op<br />
hun bijzondere positie in het <strong>Noord</strong>en én het belang<br />
dat in zowel de Europese verordening als het Nationaal<br />
Strategisch Referentiekader wordt gehecht aan specifieke<br />
aandacht voor de situatie in de steden.<br />
1.6 SWOT analyse<br />
Hoewel de achterstand op de situatie in <strong>Nederland</strong> als<br />
geheel nog steeds bestaat, heeft <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de<br />
afgelopen jaren een relatief positieve ontwikkeling laten<br />
zien wanneer wordt gekeken naar kernindicatoren als<br />
het Bruto Regionaal Product, de werkloosheid en de<br />
werkgelegenheid. De steden en de economische kernzones<br />
waarvan de steden deel uit maken vormen – als plaatsen<br />
waar bedrijvigheid en werkgelegenheid zich concentreren<br />
– de stuwende kracht achter deze ontwikkeling.<br />
Desalniettemin heeft de <strong>Noord</strong>elijke economie ook<br />
een aantal kenmerken, die de positieve ontwikkeling<br />
24 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Figuur 1.16 Sterkte-zwakte analyse van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
Algemene kenmerken<br />
Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />
- Sterk gevarieerd landschap met grote - Kwaliteit ruimte belangrijke vestigings-<br />
- Sterke vergrijzing<br />
- Wegtrekken van hooggeschoolden<br />
natuur- en cultuurhistorische waarden plaatsfactor als woon- en werkplaats - Ontgroening<br />
- Beperkte verstedelijking nadeel voor<br />
economische dynamiek<br />
- Vergrijzing betekent toenemende druk op<br />
voorzieningen<br />
Arbeidsmarkt<br />
Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />
- Ontwikkeling werkgelegenheid beter dan<br />
<strong>Nederland</strong>s gemiddelde<br />
- Toename aantal bedrijfsvestigingen,<br />
waaronder startende ondernemers<br />
- Toename werkgelegenheid in economische<br />
kernzones<br />
- Sterkere stijging participatiegraad t.o.v.<br />
<strong>Nederland</strong>s gemiddelde, met name onder<br />
vrouwen<br />
- Ruimte voor verdere stijging participatiegraad<br />
- Potentieel grote groep hoog opgeleiden<br />
- Relatief lage participatiegraad<br />
- Relatief hoge werkloosheid<br />
- Relatief laag opleidingsniveau<br />
- Minder aanbod op arbeidsmarkt door<br />
vergrijzing en ontgroening<br />
- Niet tijdig kunnen inspelen op groeimarkten<br />
in het buitenland als gevolg<br />
van de sterke oriëntatie op binnenlandse<br />
markt<br />
Economische structuur<br />
Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />
- Relatief behoorlijke groei BRP<br />
- Sterke, moderne landbouwsector, ruimte<br />
voor grootschalige landbouw<br />
- Aanwezigheid van een aantal sleutelgebieden<br />
en speerpuntsectoren met internationale<br />
potentie en groeiperspectieven<br />
- Kwaliteit natuur en landschap als basis<br />
voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling<br />
evenals aanwezigheid aantal topattracties<br />
- Startende bedrijven als spin off van<br />
kennisinstellingen<br />
- Groei sector zakelijke dienstverlening<br />
- Verdere ontwikkeling sleutelgebieden<br />
en speerpuntsectoren als trekkers van<br />
<strong>Noord</strong>elijke economie<br />
- Overloop vanuit de Randstad vanwege<br />
beschikbare ruimte<br />
- Uitbouw toeristische sector<br />
- Verbreding agrarische bedrijfsvoering met<br />
nevenactiviteiten (inclusief biologische<br />
landbouw)<br />
- BRP onder nationaal gemiddelde evenals<br />
besteedbaar inkomen<br />
- Ongunstige sectorstructuur: handel en<br />
zakelijke dienstverlening ondervertegenwoordigd<br />
- Geringe bedrijvendichtheid<br />
- Relatief beperkt aantal starters<br />
- Weinig multinationals<br />
- Weinig export<br />
- Relatief weinig uitgaven aan R&D<br />
- Rijksbeleid gericht op versterking nationale<br />
kerngebieden<br />
- Hervorming Europees landbouwbeleid<br />
- Teruggang agrarische sector bedreiging<br />
voor landelijk gebied<br />
- Aantasting voorzieningenniveau landelijk<br />
gebied<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
25
Vestigingsklimaat<br />
Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />
- Relatief goede ontsluiting en bereikbaarheid<br />
binnen de regio<br />
- Relatief hoge uitgifte bedrijfslocaties<br />
- Aanwezigheid diverse kennisinstellingen<br />
- Lage woningprijzen<br />
- Relatief lage grondprijzen voor bedrijfslocaties<br />
- Goede ICT infrastructuur<br />
- Goede kwaliteit lucht en water, alsmede<br />
natuur en landschap<br />
- Ontwikkeling kennis en innovatie door<br />
aanwezigheid kennisinstellingen<br />
- Goede bereikbaarheid als gevolg van<br />
relatief beperkte congestie<br />
- Goede positie op de as Randstad-<strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong>- <strong>Noord</strong>-Europa<br />
- Groen en gezond leven, werken en<br />
recreëren<br />
- Beschikbaarheid werklocaties (kantoren<br />
en bedrijventerreinen)<br />
- Ontwikkeling hoogwaardige woon- en<br />
werkmilieus<br />
- Kwaliteit van de woningmarkt<br />
- Laag voorzieningenniveau landelijk gebied<br />
- Afwezigheid technische universiteit<br />
- Achterblijven innovatief vermogen<br />
- Afstand tot de economische kerngebieden<br />
van <strong>Nederland</strong><br />
Grote steden<br />
Sterk Kans Zwak Bedreiging<br />
- Belangrijke centrumfunctie van NG4 voor<br />
noordelijke werkgelegenheid<br />
- Concentratie onderwijs- en kennisinstellingen<br />
- Concentratie van bedrijfslocaties<br />
- Aanwezigheid creatieve sector, m.n. in<br />
Groningen en Leeuwarden<br />
- Sterke positie nationaal stedelijk netwerk<br />
Groningen-Assen<br />
- Beperkte grootstedelijke problemen<br />
- Sterke centrumfuncties op basis van<br />
voorzieningenniveau<br />
- Aanwezigheid meerdere grote publiekstrekkers<br />
- Clustering bedrijvigheid rond kennisinstellingen<br />
- Verdere ontwikkeling creatieve sector,<br />
m.n. in Groningen en Leeuwarden<br />
- Aanwezigheid ICT-interconnectiepunt in<br />
Groningen en Leeuwarden<br />
- Hoge groeicijfers als gevolg van gunstige<br />
sectorstructuur, onder meer sterke<br />
vertegenwoordiging ICT en dienstverlening.<br />
- Concentratie werkloosheid en daarmee<br />
samenhangend armoede<br />
- Verstedelijking bedreigt de ruimtelijke<br />
kwaliteit van het landelijk gebied<br />
- Bezuinigingen op het openbaar vervoer<br />
- Kwaliteit bestaande bedrijfslocaties<br />
behoeft voortdurend aandacht<br />
- Toenemende congestie bedreigt<br />
bereikbaarheid Groningen/Assen en<br />
Leeuwarden<br />
- Beperkte aantrekkingskracht woningmarkt<br />
steden<br />
26 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
2. Visie en strategie<br />
In het vorige hoofdstuk is de sociaal-economische situatie<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschreven, resulterend in een SWOT<br />
analyse. Deze gegevens vormen een belangrijke basis voor<br />
enerzijds de visie die de partners in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hebben<br />
vastgesteld voor de toekomstige regionaal-economische<br />
ontwikkeling en anderzijds de strategie die in het nieuwe<br />
Europese programma wordt gekozen.<br />
In dit hoofdstuk wordt deze visie beschreven (paragraaf 2.1),<br />
gestoeld op de uitgangspunten van de Strategische Agenda<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. In paragraaf 2.2 wordt in<br />
aansluiting op deze visie de doelstelling van het nieuwe OP<br />
geformuleerd. Opgemerkt wordt dat niet alle doelstellingen<br />
die de visie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> verwoordt, kunnen worden<br />
gerealiseerd via het OP. Naast financiële grenzen moet ook<br />
rekening worden gehouden met beperkingen die de Europese<br />
regelgeving oplegt. Dit is zichtbaar in de strategie van het OP,<br />
die is beschreven in paragraaf 2.3. Deze strategie geeft weer<br />
op welke onderwerpen het OP een bijdrage moet leveren aan<br />
de verwezenlijking van de visie en doelstelling. Deze strategie<br />
bestaat uit een set van prioriteiten. Paragraaf 2.4 tenslotte<br />
beschrijft een aantal horizontale doelstellingen die centraal<br />
staan in het beleid van de EC en dus ook bij de uitvoering van<br />
het OP een belangrijk accent hebben.<br />
De keuzes zijn samen te vatten in het volgende motto:<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zet in op een dynamische kenniseconomie,<br />
sterke steden en een vitaal platteland. Daarmee<br />
wordt voortgebouwd op de strategische keuzes die reeds<br />
in 1998 zijn gemaakt voor de periode 2000-2006. Hoewel<br />
de visie enerzijds ‘voortbouwen op’ is, erkennen de drie<br />
provincies tegelijkertijd dat zich de komende jaren nieuwe<br />
uitdagingen voordoen. Uitdagingen die ontstaan door<br />
veranderende omstandigheden en nieuwe verwachtingen.<br />
In de ambitie en visie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> neemt de ‘mal<br />
en contramal benadering’ een prominente plaats in. De<br />
kernzones (de mal), met daarin de steden centraal, spelen<br />
een belangrijke rol in de economie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
In de kernzones, en dan met name in de vier grote steden,<br />
zijn de stuwende economische activiteiten geconcentreerd<br />
en is sprake van een hoogwaardig voorzieningenniveau<br />
(onderwijs, zorg en welzijn, cultuur). Tegelijkertijd wordt<br />
de leefbaarheid mede bepaald door een vitaal platteland<br />
(de contramal) dat de steden omgeeft. Omgekeerd weet<br />
het vitale platteland zich ook afhankelijk van de voorzieningen<br />
en het werk die zich in de steden concentreren.<br />
Mal en contramal is een uitdrukking van wederzijdse<br />
afhankelijkheid.<br />
2.1 Visie op <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>:<br />
ontwikkeling <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
In hoofdstuk 1 is op basis van de beschrijving van de<br />
sociaal-economische situatie een SWOT-tabel opgesteld.<br />
De sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen in <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> zijn van belang om een ontwikkelingsvisie<br />
op middellange termijn te kunnen formuleren. De visie<br />
geeft de richting aan voor de komende jaren en vormt een<br />
belangrijke basis voor de doelstelling en strategie van het<br />
OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. In deze paragraaf wordt de ontwikkelingsvisie<br />
geschetst, die gebaseerd is op de visie zoals<br />
die is vastgelegd in de ‘Strategische Agenda voor <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>’.<br />
In dit beleidsdocument zijn de beleidskeuzes op het gebied<br />
van ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en<br />
de ontwikkeling van het landelijk gebied beschreven.<br />
Daarnaast ziet <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voor zichzelf perspectieven<br />
om een positie in te nemen in de as Randstad-<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>-<strong>Noord</strong>-Duitsland-Scandinavie.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ziet voldoende potentie aanwezig in<br />
deze zogenaamde <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas (NOA) voor<br />
een groeiend economisch verkeer. In dit kader wil <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> zich profileren met behulp van de sterke en<br />
kansrijke gebieden uit de Strategische Agenda en zoekt<br />
het partners binnen deze as om de kansen verder uit te<br />
bouwen.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> stelt in haar visie en aanpak niet alleen<br />
ruimtelijk economisch beleid centraal, maar ook duurzame<br />
ontwikkeling, woonklimaat, leefbaarheid en bereikbaarheid.<br />
Dit krijgt vorm in een driesporenbeleid:<br />
• Innovatie en transitie naar een kenniseconomie;<br />
• Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied;<br />
• Vitaal platteland.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
27
De mal en contramal benadering is duidelijk zichtbaar<br />
in dit beleid. Onderstaand zijn de drie sporen nader<br />
uitgewerkt.<br />
Innovatie en transitie naar een kenniseconomie<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> erkent het belang van kennis als dé<br />
productiefactor voor de toekomst. De transitie van een<br />
relatief traditionele industriële productie-economie naar<br />
een kenniseconomie is dan ook de rode draad in de<br />
noordelijke visie. Deze transitie moet via verschillende<br />
wegen bereikt worden. In de allereerste plaats gaat het<br />
daarbij om een totaalvisie, waarbij wordt gekeken naar de<br />
mogelijkheden om innovatie te stimuleren en het daarbij<br />
behorende instrumentarium aan te reiken. Vervolgens<br />
wordt ingezet op innovatie, met name in een aantal<br />
specifieke en kansrijke sectoren in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Het gaat om sectoren die in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> qua<br />
bedrijvigheid en kennisinstellingen sterk aanwezig zijn én<br />
met het oog op de toekomst groeipotentie hebben. Deze<br />
sectoren zijn door de overheden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in<br />
samenspraak met hun publieke en private partners eerder<br />
geselecteerd in hun gezamenlijke Strategische Agenda.<br />
Doelstelling is te komen tot een regionale strategie,<br />
waarmee <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zich sterk positioneert in<br />
nationaal en internationaal opzicht.<br />
In <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is een drietal ‘sleutelgebieden’ <br />
aangewezen die een rol kunnen spelen op<br />
mondiaal niveau: Energy Valley, het Watercluster en<br />
(multi)sensortechnologie (met als belangrijkste project<br />
ASTRON/LOFAR). In het Kompas programma is de<br />
ontwikkeling van deze sleutelgebieden gefaciliteerd.<br />
Doelstelling is om in de komende periode de in gang<br />
gezette ontwikkeling met kracht voort te zetten. Innovatie<br />
in product, proces en concept vormt hiervoor de sleutel.<br />
Daarnaast kennen de volgende sectoren een groot<br />
innovatiepotentieel en zijn daarom tot ‘speerpuntsectoren’<br />
benoemd: agribusiness, chemie, commerciële zorg, life<br />
sciences, scheepsbouw/metaal en toerisme. Voorwaarde<br />
om tot daadwerkelijke benutting van dit potentieel te<br />
komen, is een verdere versterking van het organiserend<br />
<br />
Een sleutelgebied is door het Nationaal Innovatieplatform gedefinieerd als<br />
‘een combinatie van bedrijvigheid en kennis, die de mondiale concurrentie<br />
aankan in een duurzame groeimarkt’.<br />
vermogen in deze sectoren. Per sector zal een gezamenlijke<br />
visie op de kansen voor innovatie en economische<br />
groei ontwikkeld moeten worden. Economische groei<br />
betekent in dit geval niet alleen groei van werkgelegenheid,<br />
maar ook een verbetering van het concurrentievermogen<br />
door een verhoging van de toegevoegde waarde.<br />
De inzet op de kansrijke sectoren impliceert tevens een<br />
versterking van het MKB, aangezien deze 75% van de<br />
werkgelegenheid in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voor haar rekening<br />
neemt. Daarmee is het MKB de motor van de regionale<br />
economie. Versterking en vernieuwing van het MKB draagt<br />
bij aan de verdere ontwikkeling van kansrijke sectoren en<br />
vice versa. Door deze samenhang is de regio in staat om<br />
innovaties versneld door te voeren en het noodzakelijke<br />
transitieproces te versnellen. Deze visie vertaalt zich in een<br />
aanpak die bestaat uit vijf hoofdlijnen:<br />
• Verbeteren en faciliteren van kennistransfer van kennisinstellingen<br />
naar MKB en vice versa;<br />
• Stimuleren van spin offs van kennisinstellingen;<br />
• Bevorderen van ICT gebruik MKB;<br />
• Vergroting exportgerichtheid MKB;<br />
• Stimuleren investeringsbereidheid MKB.<br />
Tot slot maakt een verbetering van de werking van<br />
de arbeidsmarkt een belangrijk onderdeel uit van de<br />
transitie naar een kenniseconomie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Versterking van het beroepsonderwijs en een betere<br />
afstemming tussen de beleidsdomeinen economie, arbeid,<br />
onderwijs en zorg zijn belangrijke doelstellingen voor de<br />
komende jaren. Dit moet leiden tot een toename van de<br />
werkgelegenheid, een afname van de werkloosheid, een<br />
stijging van de participatiegraad en een toename van het<br />
opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Bovendien<br />
betekenen de toenemende vergrijzing en ontgroening<br />
dat er minder aanbod op de arbeidsmarkt komt, ook hier<br />
moeten passende oplossingen voor worden gevonden.<br />
Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied<br />
Een aantrekkelijk woon- en werkklimaat in steden is een<br />
belangrijke voorwaarde voor verdere economische groei<br />
van geheel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. De kenniseconomie vindt<br />
haar basis vooral in de steden. Met name de vier grote<br />
steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden krijgen<br />
prioriteit. Zij hebben in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een belang-<br />
28 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
ijke centrumfunctie als het gaat om voorzieningen en<br />
bedrijvigheid, terwijl ook de werkgelegenheid en de meeste<br />
kennisinstellingen hier zijn geconcentreerd. Hetzelfde<br />
geldt – hoewel in mindere mate – ook voor de gehele<br />
economische kernzones waarvan de steden deel uitmaken.<br />
Investeren in de kenniseconomie betekent daarom<br />
vooral investeren in de steden en de stedelijke gebieden.<br />
Het ontwikkelen van aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden<br />
voor innovatieve bedrijven in deze steden heeft<br />
daarbij een hoge prioriteit. Daarnaast is het noodzakelijk<br />
om hoogwaardige woonmilieus aan te kunnen bieden<br />
om mensen aan de stad te binden. Een diversiteit aan<br />
woonomgevingen en de aanwezigheid van goede voorzieningen<br />
op het gebied van onderwijs, cultuur, recreatie en<br />
gezondheidszorg dragen bij aan de aantrekkelijkheid van<br />
het vestigingsklimaat.<br />
Om ervoor te zorgen dat <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een aantrekkelijk<br />
gebied is voor inwoners en bedrijven, concentreert de<br />
regio zich op de volgende doelstellingen:<br />
• Het verbeteren van het vestigingsklimaat voor met<br />
name kennisgeoriënteerde bedrijven: creëren van<br />
aantrekkelijke locaties, upgrading van bestaande<br />
bedrijfslocaties, (her)ontwikkeling stationslocaties;<br />
• Het optimaliseren van de bereikbaarheid: optimalisering<br />
internationale transportassen, verbetering spoor-<br />
en waterinfrastructuur, verbetering bereikbaarheid van<br />
steden, innovatief mobiliteitsmanagement, verbetering<br />
ICT bereikbaarheid ;<br />
• Het verder invulling geven van de idee van de ’creative<br />
city’: een aantrekkelijk (binnenstedelijk) vestigingsmilieu<br />
voor innovatie en creativiteit;<br />
• Het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu als onderdeel<br />
van het vestigingsmilieu: culturele voorzieningen,<br />
infrastructuur en aanpak woonomgeving.<br />
Vitaal platteland<br />
Eén van de onderscheidende kwaliteiten van <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> is de ruimte. Ruimte is een economische<br />
factor die steeds belangrijker wordt. Ruimte maakt<br />
een duurzame landbouw mogelijk, draagt bij aan een<br />
kwalitatief hoogwaardig leefmilieu en vormt het startkapitaal<br />
voor de toeristische sector. De ‘<strong>Noord</strong>erruimte’ is<br />
een economische factor die steeds belangrijker wordt.<br />
Bovendien bezit de regio unieke natuur- en landschapswaarden<br />
van nationale en internationale betekenis. Behoud<br />
en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten vereist een<br />
doelgerichte investering. In de ontwikkeling naar een<br />
kenniseconomie met een sterk accent op hoogwaardige<br />
woonmilieus levert ook een vitaal platteland een belangrijke<br />
bijdrage. Daartoe is het ook van belang om het<br />
voorzieningenniveau op het platteland in stand te houden.<br />
Mede als gevolg van het lage voorzieningenniveau trekken<br />
steeds meer jongeren weg, waardoor de ontgroening en<br />
vergrijzing versneld toetreden. Deze jongeren vormen<br />
een belangrijke basis voor de ontwikkeling van kennis en<br />
innovatie en verdere economische groei.<br />
Bovendien is in de drie noordelijke provincies nog echt<br />
sprake van platteland. De landbouw neemt er een grote<br />
plaats in; ongeveer 80% van de grond wordt agrarisch<br />
gebruikt. De primaire agrarische productie is daarnaast<br />
het begin van een omvangrijke productiekolom in <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong>, waarvan ook toelevering en dienstverlening,<br />
agro-industrie en handelsactiviteiten deel uitmaken<br />
(‘agribusiness’). De landbouw is onmisbaar voor de<br />
leefbaarheid van het platteland en de daar aanwezige<br />
dorpen en steden. De landbouw moet dan ook de<br />
mogelijkheid hebben om zich op een economisch verantwoorde<br />
en duurzame manier verder te ontwikkelen.<br />
De volgende actiepunten staan in het kader van een vitaal<br />
platteland centraal:<br />
• Versterking van de concurrentiekracht van de landbouw,<br />
onder andere door samenwerking, kennisontwikkeling<br />
en innovatie;<br />
• Verbreding en vernieuwing van de plattelandseconomie<br />
door het stimuleren van nieuwe en passende<br />
economische activiteiten als toerisme en het verbeteren<br />
van de voorzieningen in plattelandsgebieden;<br />
• Integraal waterbeheer, gericht op een verbetering van<br />
waterkwaliteit en een betere beheersing van waterkwantiteit<br />
(tekort en overlast);<br />
• Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap en<br />
cultuurhistorische waarden.<br />
Samenvattend: keuzes van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
De hierboven beschreven visie met als onderdelen<br />
kenniseconomie, concurrerend vestigingsklimaat en vitaal<br />
platteland vindt haar basis in de Strategische Agenda<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
29
en vormt het vertrekpunt voor de uitwerking van het<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de<br />
volgende paragrafen. Duidelijk is dat <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
keuzes maakt als het gaat om haar strategie in de periode<br />
<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Waar het <strong>Noord</strong>en in de periode 2000-2006<br />
nog een relatief brede strategie hanteerde, gericht op het<br />
versterken van zowel sterke als zwakke punten binnen haar<br />
sociaal-economische structuur, maakt zij voor de periode<br />
<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> de keuze om zich vooral te richten op het verder<br />
versterken en benutten van haar sterke punten. Dit heeft<br />
zijn weerslag in de aandacht die bijvoorbeeld uit gaat naar<br />
de sleutelgebieden en speerpuntsectoren, de benutting van<br />
de ruimtelijke kwaliteiten en de focus op het versterken<br />
van het voorzieningenniveau in de grote steden.<br />
Specifieke keuzes zijn verder zichtbaar in de uitwerking van<br />
de strategie en onderliggende prioriteiten in paragraaf 2.3.<br />
Naast inhoudelijke keuzes kiest <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> daar ook<br />
voor een gerichte geografische concentratie van middelen.<br />
Binnen de prioriteiten is steeds de keuze gemaakt of de<br />
middelen in geheel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> inzetbaar moeten<br />
zijn, de vier grote steden of bijvoorbeeld de economische<br />
kernzones. Op die wijze gaat <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> versnippering<br />
tegen en worden de middelen daar ingezet waar ze<br />
het meest effectief én noodzakelijk zijn. Ook de financiële<br />
tabel in hoofdstuk 4 is overigens een uitwerking van de<br />
noordelijke keuzes, waarbij meer dan in het verleden het<br />
accent wordt gelegd op de thema’s kennis, innovatie en<br />
ondernemerschap.<br />
Tot slot wordt erop gewezen dat niet alle elementen die<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in haar visie van belang acht, binnen<br />
de strategie van het OP worden ondersteund en voor<br />
Europese steun in aanmerking komen. Ten aanzien<br />
van de Strategische Agenda die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft<br />
opgesteld beperkt het OP zich tot een selectie van thema’s<br />
uit dit strategisch document. Er zijn immers randvoorwaarden<br />
waarmee rekening wordt gehouden. Op de eerste<br />
plaats maken de beschikbare financiële middelen keuzes<br />
noodzakelijk. Het OP is één van de financieringsbronnen<br />
die worden voorzien en kan niet effectief bijdragen aan alle<br />
doelstellingen van de Strategische Agenda. Dit legt ook<br />
grenzen op aan de omvang van projecten binnen het OP.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is niet voornemens een beroep te doen<br />
op de mogelijkheid om binnen het OP grote projecten<br />
te financieren, zoals door de Europese Commissie<br />
gedefinieerd in artikel 39 van de Kaderverordening<br />
(milieuprojecten groter dan 25 miljoen euro, andersoortige<br />
projecten groter dan 50 miljoen euro).<br />
Daarnaast wordt benadrukt dat ook de Europese regelgeving<br />
de inzet van de Europese middelen in dit OP<br />
beperkt als het gaat om specifieke ambities die deel<br />
uit maken van de visie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, zoals<br />
beschreven in deze paragraaf. Ook is rekening gehouden<br />
met de doelstellingen die de Europese Commissie heeft<br />
vastgesteld, bijvoorbeeld in de Integrated Guidelines<br />
for Growth and Jobs. Hetzelfde geldt voor het Nationaal<br />
Strategisch Referentiekader (NSR), waarin het Rijk richting<br />
geeft aan de strategieën van de OP’s in <strong>Nederland</strong>. Dit<br />
heeft geleid tot een afgewogen selectie van onderwerpen<br />
die via het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> worden ondersteund.<br />
De strategie van het OP volgt de drie sporen van de<br />
Strategische Agenda, maar legt het accent in het bijzonder<br />
op het eerste spoor ‘Innovatie en transitie naar een<br />
kenniseconomie’. De aansluiting is inhoudelijk sterk en<br />
vertaalt zich bovendien in de financiële nadruk die binnen<br />
het OP op dit spoor wordt gelegd. In vergelijking met de<br />
inhoud van de Strategische Agenda zijn de mogelijkheden<br />
binnen het OP meer beperkt als het gaat om de sporen<br />
‘Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied’ en<br />
‘Vitaal platteland. Zo wordt binnen het OP bijvoorbeeld<br />
niet of nauwelijks ruimte geboden voor investeringen<br />
in de woonomgeving of in het spoorwegennet of voor<br />
directe maatregelen ten behoeve van de landbouwsector.<br />
Maar ook binnen de pijler ‘Innovatie en transitie naar een<br />
kenniseconomie worden keuzes gemaakt. Financiering van<br />
opleidings- en scholingstrajecten is bijvoorbeeld van groot<br />
belang, maar wordt niet meegenomen in het OP maar<br />
overgelaten aan andere programma’s als het ESF. Hiermee<br />
is rekening gehouden binnen de strategie van dit OP, zoals<br />
toegelicht in de volgende paragrafen.<br />
30 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
2.2 Doelstelling<br />
Rekening houdend met de voorgaande visie en de<br />
uitgangspunten zoals vastgelegd in de EFRO-verordening<br />
en het Nationaal Strategisch Referentiekader is de centrale<br />
doelstelling voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> als<br />
volgt:<br />
Transitie van de <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se economie naar een<br />
kenniseconomie waarin ontwikkeling en implementatie van<br />
innovatie en technologie samengaan met een versterking van<br />
de ruimtelijke kwaliteiten in stad en platteland.<br />
De hoofddoelstelling en de operationalisatie daarvan<br />
in subdoelstellingen geven de gewenste ontwikkeling<br />
weer van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en de bijdrage die het EFRO<br />
programma daar aan bij kan dragen. Om tijdens en na<br />
afloop van de programmaperiode te kunnen vaststellen<br />
in hoeverre deze doelstellingen zijn gerealiseerd, zijn<br />
de doelstellingen vertaald in een aantal indicatoren met<br />
meetbare streefwaarden. Het betreft de zogenaamde<br />
contextindicatoren, die een beeld geven van de sociaaleconomische<br />
ontwikkeling van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. De<br />
indicatoren en doelstellingen zijn opgenomen in bijlage B<br />
van dit OP.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> streeft naar een sterke economische<br />
groei door de overgang te bewerkstelligen naar een<br />
economie die sterker op kennis gebaseerd is. Ontwikkeling<br />
en implementatie van nieuwe technologieën en overdracht<br />
van kennis tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven, met<br />
name in de sleutelgebieden en speerpuntsectoren, is een<br />
belangrijke uitdaging. Ook het verbeteren van de arbeidsmarktinfrastructuur,<br />
het verbeteren van de bereikbaarheid<br />
en het ontwikkelen van aantrekkelijke bedrijfslocaties zijn<br />
belangrijke componenten van deze economische groei.<br />
Tegelijkertijd mag economische groei niet ten koste gaan<br />
van de ruimtelijke kwaliteiten van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zowel<br />
in stedelijke als landelijke gebieden, is een belangrijke<br />
voorwaarde voor economische groei en is dan ook onlosmakelijk<br />
verbonden met de hoofddoelstelling.<br />
Overigens wordt ten aanzien van de indicatoren en streefwaarden<br />
nadrukkelijk opgemerkt dat de mate van realisatie<br />
niet alleen afhankelijk is van het succes van het OP<br />
voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Diverse andere factoren – buiten<br />
de invloedssfeer van het programma – bepalen immers<br />
voor een groot deel de voortgang en eindwaarde van deze<br />
indicatoren. De huidige programmaperiode heeft aangetoond<br />
dat in tijden van bijvoorbeeld economische recessie<br />
de waarden van een aantal indicatoren een neerwaartse<br />
beweging laat zien, terwijl de projecten en het programma<br />
wel aantoonbare positieve resultaten behalen.<br />
Deze centrale doelstelling kan geoperationaliseerd worden<br />
in een aantal subdoelstellingen:<br />
• Ontwikkelen en implementeren kennis en innovatie;<br />
• Stimuleren en faciliteren ondernemerschap, in het<br />
bijzonder kennisgeoriënteerd;<br />
• Stimuleren clustervorming en ketenvorming in diverse<br />
(sleutel)sectoren;<br />
• Ontwikkeling en uitbreiding kennisinfrastructuur;<br />
• Ontwikkeling en uitbreiding opleidingsinfrastructuur;<br />
• Verbeteren bereikbaarheid stedelijke centra;<br />
• Verbeteren aantrekkelijkheid stedelijke en landelijke<br />
gebieden;<br />
• Ontwikkeling aantrekkelijke bedrijfslocaties en bedrijfsruimtes.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
31
2.3 Strategie: de prioriteiten<br />
Op basis van de hiervoor beschreven SWOT-analyse,<br />
ontwikkelingsvisie en centrale doelstelling van het<br />
programma is een strategie ontwikkeld die een bijdrage<br />
moet leveren aan de gewenste ontwikkeling. Bij het<br />
formuleren van de strategie is tevens rekening gehouden<br />
met de leerervaringen uit de huidige programmaperiode.<br />
De strategie voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
bestaat uit de volgende prioriteiten en onderliggende<br />
actielijnen:<br />
Actielijn 1.B<br />
Actielijn 1.C<br />
Actielijn 1.D<br />
Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en<br />
kenniseconomie<br />
Actielijn 1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
Versterking kennisniveau MKB<br />
Stimulering van ondernemerschap<br />
Versterking arbeidsmarktinfrastructuur<br />
Prioriteit 2 Attractieve regio’s<br />
Actielijn 2.A Aantrekkelijk landelijk gebied<br />
Actielijn 2.B<br />
Actielijn 2.C<br />
Bereikbaarheid en mobiliteit<br />
Opwaardering van bedrijfslocaties<br />
Actielijn 3.B<br />
Prioriteit 3 Attractieve steden<br />
Actielijn 3.A Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau<br />
Locaties voor kennisgeoriënteerde<br />
bedrijvigheid<br />
Prioriteit 4 Technische Bijstand<br />
Onderstaand wordt de inhoud van de prioriteiten nader<br />
omschreven.<br />
Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en<br />
kenniseconomie<br />
In de afgelopen periode is – in het kader van het KOMPASprogramma<br />
– door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> sterk geïnvesteerd<br />
in de noordelijke economie. De strategie was erop gericht<br />
om de economische achterstand op de rest van <strong>Nederland</strong><br />
te verkleinen, bijvoorbeeld in termen van Bruto Regionaal<br />
Product, werkloosheid en participatie alsmede het aandeel<br />
van de commerciële diensten in de sectorstructuur. Deze<br />
strategie heeft gewerkt. Het verschil met de rest van<br />
<strong>Nederland</strong> is kleiner geworden, hetgeen de toegenomen<br />
vitaliteit van de noordelijke economie illustreert.<br />
Zoals <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> ook in haar Strategische Agenda<br />
heeft uitgesproken, ligt de nadruk in de periode <strong>2007</strong>-<br />
<strong>2013</strong> op het voortbouwen op deze versterkte economische<br />
basis. Om in de toekomst de ingezette inhaalslag door<br />
te kunnen zetten en de potentiële bijdrage van <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> aan de welvaart op regionaal, nationaal en<br />
Europees niveau ten volle te benutten, zijn gerichte<br />
investeringen noodzakelijk. Investeringen in het innovatievermogen,<br />
het opleidingsniveau en het stuwende karakter<br />
van de economie. Een sterkere internationale oriëntatie<br />
van bedrijven en kennisinstellingen is hiervoor een onderliggende<br />
doelstelling. Deze investeringen vormen de rechtstreekse<br />
voorwaarden voor de transitie van de noordelijke<br />
economie – van oudsher gericht op meer traditionele<br />
maakindustrie – naar een economie waarin kennis en<br />
kennisbenutting centraal staat.<br />
De prioriteiten hangen nauw met elkaar samen en<br />
geven gezamenlijk inhoud aan de doelstelling van<br />
dit programma. Om dit tijdens de uitvoering van het<br />
programma daadwerkelijk te volgen is per prioriteit een set<br />
van resultaat- en outputindicatoren opgenomen, inclusief<br />
concrete streefwaarden voor het einde van de programmaperiode.<br />
Rekening is gehouden met het working paper<br />
dat door de Europese Commissie over indicatoren is<br />
opgesteld. De indicatoren worden tijdens de uitvoering<br />
van het OP op projectniveau gemeten en zijn opgenomen<br />
in bijlage B.<br />
De prioriteit ‘Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie’<br />
is van kracht voor geheel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
en stimuleert juist deze investeringen. Vanzelfsprekend<br />
gaat het om investeringen waarvoor een publieke interventie<br />
vanuit het OP noodzakelijk is om deze van de<br />
grond te krijgen. Dit omdat de markt het bijvoorbeeld niet<br />
zelfstandig of niet snel genoeg kan realiseren. Ook directe<br />
steun van (MKB-)bedrijven is mogelijk, voor zover het<br />
gaat om investeringen die voor de doelgroep niet haalbaar<br />
zijn of vanuit een focus op de korte termijn onvoldoende<br />
prioriteit krijgen. Juist deze activiteiten verdienen vanuit<br />
het OP aanmoediging. Aansluiting wordt gezocht bij<br />
32 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
initiatieven die reeds eerder zijn ontplooid om het innovatief<br />
vermogen en ondernemerschap in het <strong>Noord</strong>en te<br />
versterken. Bijvoorbeeld binnen het EPD <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
2000-2006, maar zeker ook binnen de Innovative Actions<br />
Programmes (IAP’s) die binnen alle drie noordelijke<br />
provincies zijn of worden uitgevoerd. Met name deze IAP’s<br />
bieden specifiek ruimte voor vernieuwende projecten op<br />
het gebied van innovatie, kennisoverdracht en netwerkvorming,<br />
onderwerpen die volledig aansluiten bij de eerste<br />
prioriteit van dit OP.<br />
Innovatieve acties<br />
In lijn met de voorgaande opmerking worden innovatieve<br />
en experimentele methodieken en activiteiten door<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beschouwd als een instrument om<br />
nieuwe ideeën in de praktijk te kunnen testen. Binnen<br />
het OP zal dan ook nadrukkelijk aandacht bestaan voor<br />
het experimenteren met nieuwe activiteiten (qua project<br />
en qua handelswijze) binnen deze prioriteit. Doelstelling<br />
is om projecten en handelswijzen te kunnen testen en<br />
degenen die succesvol zijn te inventariseren om deze<br />
vervolgens in een meer uitgebreide vorm te kunnen implementeren<br />
binnen het OP. De outputs en resultaten van<br />
dergelijke projecten hoeven niet perse bij te dragen aan de<br />
(gekwantificeerde) doelstellingen van dit programma.<br />
Experimenteren is een werkwijze. Het begint met het<br />
verzamelen nieuwe ideeën in het kader van een regionale<br />
innovatiestrategie door middel van discussie met alle<br />
betrokken belanghebbenden. Vervolgens kunnen dergelijke<br />
nieuwe ideeën worden getest in de vorm van relatief kleine<br />
pilot projecten met een beperkte looptijd. De resultaten<br />
van de pilots kunnen daarna worden geanalyseerd. Zodra<br />
bekend kunnen de succesvolle activiteiten verder worden<br />
ontwikkeld binnen het prioriteiten van het OP. Minder<br />
succesvolle activiteiten krijgen geen vervolg. Een analyse<br />
van de knelpunten die zijn ervaren verzekert echter dat<br />
waardevolle leereffecten worden gegenereerd ten behoeve<br />
van de regio.<br />
Een beperkt team zal het proces van experimenten moeten<br />
aansturen, inclusief de ontwikkeling van een regionale<br />
innovatiestrategie in samenwerking met belanghebbenden<br />
in de regio, het inventariseren van de hoofdthema’s voor<br />
experimenteren, selectie van projecten en monitoring,<br />
analyse en verspreiding van resultaten. De voortgang die<br />
op dit gebied wordt geboekt worden evenals de uitkomsten<br />
van pilot projecten regelmatig besproken tijdens bijeenkomsten<br />
van het Comité van Toezicht en komen ook aan<br />
de orde in de jaarverslagen. Bijlage H bevat een nadere<br />
toelichting.<br />
De prioriteit wordt concreet vertaald in vier actielijnen:<br />
1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong><br />
1.B Versterking kennisniveau MKB<br />
1.C Stimulering van ondernemerschap<br />
1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur<br />
1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
Om de innovatiekracht en kennispositie van <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> te kunnen versterken en vernieuwen, wil het<br />
<strong>Noord</strong>en inspelen op de stuwende kracht die uitgaat<br />
van regionale concentraties van innovatieve en kennisintensieve<br />
bedrijvigheid. Meer dan het importeren van<br />
kennis van buitenaf wordt ingezet op het combineren en<br />
toepassen van eigen regionale kwaliteiten. Concreet gaat<br />
het dan om het stimuleren en ondersteunen van samenwerking<br />
en netwerk- en clustervorming, de doelstelling van<br />
actielijn 1.A.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kent een groot aantal sectoren die vaak<br />
hoogwaardige, kennisintensieve diensten leveren en grote<br />
kansen bieden in termen van groeiperspectief en innovatiepotentieel.<br />
• Dit zijn in de eerste plaats de zogenaamde sleutelgebieden,<br />
sectoren die in het <strong>Noord</strong>en voldoende<br />
massa en perspectief bieden om mee te kunnen draaien<br />
in de internationale top: het energiecluster, het watercluster<br />
en de sector multisensorsystemen.<br />
• Daarnaast gaat om de zogenaamde speerpuntsectoren,<br />
te weten de sectoren in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met een<br />
bovengemiddeld innovatiepotentieel: agribusiness,<br />
chemie, commerciële zorg, life sciences, scheepsbouw/<br />
metaal en toerisme.<br />
Vanwege hun kennis- en innovatiepotentieel krijgen de<br />
genoemde sectoren meer aandacht binnen het OP en<br />
deze actielijn. Voor deze sectoren worden grote kansen<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
33
voorzien. De sectoren reiken met hun activiteiten verder<br />
dan <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en zijn in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> reeds<br />
sterk vertegenwoordigd, zowel qua bedrijvigheid als<br />
kennisinstellingen. Dat wil niet zeggen dat de insteek<br />
van het OP zich op voorhand tot deze sectoren beperkt.<br />
Doelstelling van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is om zich te ontwikkelen<br />
tot een kenniseconomie. Daarbinnen spelen ook<br />
andere sectoren een belangrijke rol. Ontwikkeling en<br />
toepassing van kennis en innovaties is een behoefte die<br />
ook binnen deze sectoren aanwezig is en ook noodzakelijk<br />
is om de mogelijkheden van deze sectoren in de toekomst<br />
te vergroten. Bovendien moet ook gezien de looptijd van<br />
het programma ruimte bestaan om in te kunnen spelen op<br />
andere kansen.<br />
Het versterken van de positie van kansrijke bedrijfssectoren<br />
draagt bij aan duurzame groei van werkgelegenheid<br />
en de concurrentiekracht. Actielijn 1.A richt zich op<br />
uiteenlopende activiteiten om deze positie te versterken<br />
en in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> te verankeren. Stimulering van<br />
cluster-, keten- en netwerkvorming staat – als inspiratiebron<br />
voor innovatie en kennisontwikkeling – centraal<br />
en wordt gestimuleerd door middel van fysieke en nietfysieke<br />
investeringen. Enerzijds door bedrijven bij elkaar<br />
te brengen, samen te laten werken en complementariteit<br />
te ondersteunen en anderzijds door te investeren<br />
in voorwaarden en voorzieningen die de prestaties van<br />
groepen van bedrijven een impuls geven. Doelstelling<br />
is om ook kennisinstellingen hier zoveel mogelijk bij te<br />
betrekken. Voorbeelden zijn Energy Valley, de plannen<br />
voor clustering rond het Van Hall Instituut of rond het<br />
Universitair Medisch Centrum Groningen (UMGC) op<br />
het gebied van life sciences en de plannen voor clustering<br />
van bedrijven en kennisinstellingen op de Kenniscampus<br />
Emmen.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kent een groot aantal onderzoeks- en<br />
kennisinstellingen. Het versterken en uitbouwen van<br />
deze onderzoeks- en kennisinfrastructuur, bij voorkeur in<br />
samenwerking met het bedrijfsleven, is een noodzakelijke<br />
maatregel om tot duurzame transitie naar een kenniseconomie<br />
te komen en behoort derhalve eveneens tot<br />
de reikwijdte van de actielijn. Bijvoorbeeld door uitbreiding<br />
of oprichting van kenniscentra en het faciliteren en<br />
stimuleren van R&D-activiteiten in de regio. Tot het laatste<br />
behoort ook het ondersteunen van onderzoeksprojecten<br />
en experimentele projecten, die gericht zijn op ontwikkeling<br />
van nieuwe technologieën en methodes en de<br />
demonstratie, toepassing en commercialisering daarvan.<br />
Gedacht kan worden aan projecten als het Kenniscentrum<br />
Intelligente Sensor Systemen en de uitbouw van het<br />
kennisinstituut Wetsus (watertechnologie).<br />
De hiervoor genoemde activiteiten om de positie van<br />
kansrijke sectoren in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> te verstevigen<br />
gaan binnen deze actielijn samen met een sterkere<br />
internationale oriëntatie van kennis- en onderzoeksinstellingen<br />
en bedrijven. De ligging van het <strong>Noord</strong>en op<br />
de <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas biedt daar bijvoorbeeld<br />
goede mogelijkheden voor. In het bijzonder kan gedacht<br />
aan activiteiten op het gebied van promotie en imagovorming<br />
die zich niet alleen op <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>, maar<br />
vooral op andere regio’s moeten richten. Ook stimulering<br />
van samenwerking met bedrijven en kennisinstellingen<br />
in de rest van Europa of zelfs daarbuiten is van belang.<br />
Juist deze activiteiten moeten gericht bijdragen aan het<br />
vergroten van de betekenis van specifieke sectoren voor<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en andersom.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Oprichten en uitbreiden kenniscentra<br />
• Ontwikkeling onderzoeksfaciliteiten bij kennisinstellingen<br />
• Stimulering van clustervorming in sectoren en ketens<br />
• Ontwikkeling technologie en innovatie in sleutel- en<br />
speerpuntsectoren<br />
• Ontwikkeling R&D faciliteiten op kenniscampus grote<br />
steden<br />
• Ontwikkeling en stimulering van eco-innovaties, zoals<br />
alternatieve (duurzame) toepassingen energie<br />
• Promotie en marktontwikkeling kansrijke sectoren in<br />
buitenland<br />
1.B Versterking kennisniveau MKB<br />
Het MKB neemt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> 75% van de<br />
werkgelegenheid voor zijn rekening en is daarmee van<br />
bovengemiddeld belang voor de noordelijke economie.<br />
Dit MKB opereert evenals de grote bedrijven in<br />
toenemende mate in een dynamische, mondialiserende<br />
economie. Dit maakt vernieuwing en innovatie in het MKB<br />
34 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
niet alleen noodzakelijk, maar schept ook nieuwe kansen<br />
voor groei en ontwikkeling. De snellere besluitvorming,<br />
grotere flexibiliteit en betere mogelijkheden tot experimenteren<br />
zijn voordelen die juist het MKB in staat stellen snel<br />
op nieuwe ontwikkelingen in te spelen.<br />
Om als MKB te kunnen innoveren en vernieuwen, is kennis<br />
echter een belangrijk ingrediënt. Deze kennis wordt niet<br />
alleen ontwikkeld door het MKB, maar veelal door kennisen<br />
onderzoeksinstellingen of R&D-afdelingen van grotere<br />
bedrijven. Een deel van het MKB is – als toeleverancier<br />
of afsplitsing – gelieerd aan dergelijke instellingen en<br />
bedrijven en maakt reeds gebruik van daar aanwezige<br />
kennis. Voor het merendeel van het MKB is die relatie of<br />
samenwerking echter minder vanzelfsprekend.<br />
Doelstelling van deze actielijn is het vergroten van het<br />
kennisniveau bij het MKB om het aanwezige innovatiepotentieel<br />
bij het MKB ten volle te kunnen voeden en<br />
benutten en ontwikkelde kennis commercieel te benutten.<br />
De actielijn is erop gericht om kennis richting het MKB te<br />
ontsluiten en de toepassing van kennis binnen het MKB te<br />
stimuleren. Op die wijze ontwikkelt <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zich<br />
daadwerkelijk tot een kennisbenuttingseconomie.<br />
Investeringen worden voorzien die vraag en aanbod van<br />
kennis bij elkaar brengen en bijdragen aan kennistransfer<br />
richting het MKB. Dan gaat het bijvoorbeeld om het transparant<br />
en bekend maken van het aanbod aan kennis dat<br />
bij kenniscentra en onderwijs- en onderzoeksinstellingen<br />
aanwezig is en de totstandkoming van een ‘kennisketen’<br />
waarin kennisinstellingen en bedrijven actief samenwerken.<br />
Zo bestaan in Friesland plannen voor een systeem<br />
van kenniscirculatie waarin hogescholen, het MKB en het<br />
Technologie Centrum <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> samenwerken met<br />
overheden. Ook het vergroten van de aantrekkingskracht<br />
en toepassingsgerichtheid van het aanbod is van groot<br />
belang. Dit hoeft zich overigens niet te beperken tot het<br />
aanbod op het niveau van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Ook het<br />
aanbod van kennis in andere delen van de wereld dat<br />
relevant is voor het noordelijke bedrijfsleven kan worden<br />
betrokken.<br />
Verder staat het stimuleren van circulatie en overdracht<br />
van kennis in de regio centraal. Bijvoorbeeld door te<br />
investeren in samenwerkingsverbanden waarin kennis- en<br />
onderwijsinstellingen en het MKB participeren (onder<br />
meer gekoppeld aan een kenniscampus die op meerdere<br />
plaatsen wordt voorzien) of intermediaire functies zoals<br />
het Centrum voor Duurzame Innovaties. Dergelijke samenwerkingsverbanden<br />
of intermediaire functies kunnen<br />
tevens gericht zijn op het concreet toepassen van nieuwe<br />
kennis in het MKB en – als afgeleide daarvan – het ontwikkelen<br />
van de kennisvraag.<br />
Specifieke aandacht wordt besteed aan de toepassing<br />
van ICT door het noordelijke MKB. ICT is in <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> niet alleen een belangrijke sector, maar ook een<br />
kerntechnologie die binnen het MKB niet altijd optimaal<br />
wordt benut. Bijvoorbeeld als het gaat om inzet van ICT<br />
voor productontwikkeling, productie, klantbenadering,<br />
samenwerking etc. Binnen het programma wordt ontwikkeling<br />
van toepassingen van ICT ondersteund evenals de<br />
promotie van deze toepassingen. Het stimuleren van het<br />
daadwerkelijk gebruik van ICT-toepassingen door het MKB<br />
hoort hier logischerwijs ook bij.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Stimuleren en faciliteren spinoff kennisinstellingen<br />
• Uitbreiding kennistransfer via technologische<br />
werkplaatsen<br />
• Ontwikkeling nieuwe samenwerkingsverbanden tussen<br />
kennisinstellingen en MKB<br />
• Versterking en onderlinge coördinatie van intermediaire<br />
functies<br />
• Ontwikkelen en stimuleren ICT-toepassingen binnen<br />
het MKB<br />
1.C Stimulering van ondernemerschap<br />
De basis voor een innovatieve en vitale economie is<br />
ondernemerschap en de wil om te investeren in nieuwe<br />
bedrijfsactiviteiten. Die investeringen maken innovatie en<br />
ontwikkeling of toepassing van kennis concreet mogelijk.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wil via deze actielijn (startende)<br />
ondernemers de impuls geven om zich te ontwikkelen en<br />
hun innovatiekracht te benutten. Dit moet leiden tot een<br />
toename van het aantal startende ondernemers en succesvolle<br />
doorgroei van bestaande ondernemers.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
35
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft in de afgelopen periode goede<br />
ervaringen opgedaan met bedrijfsgerichte regelingen om<br />
het ondernemerschap te stimuleren, bijvoorbeeld de IPR<br />
en de NIOF. Dergelijke regelingen kunnen ook binnen deze<br />
actielijn worden gefinancierd, maar zullen dan selectiever<br />
zijn dan in het verleden. De regelingen zullen direct<br />
bijdragen aan de gewenste transitie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
naar een economie waarin kennis en kennisbenutting<br />
een vooraanstaande rol speelt. In bijzonder gaat het om<br />
investeringen in nieuwe product-marktcombinaties en<br />
innovatie alsmede om investeringen in marktverbreding<br />
en de exportgerichtheid van het MKB. Het laatste is een<br />
belangrijke maatstaf voor de internationale oriëntatie<br />
en het stuwende karakter van het bedrijfsleven. Voorts<br />
vormen investeringen in ontwikkeling en toepassing van<br />
milieuvriendelijke technologie binnen het bedrijfsleven een<br />
prioritair onderwerp. Overigens richt <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
zich niet alleen op subsidieregelingen om de gewenste<br />
ontwikkelingen aan te jagen, maar worden ook projecten<br />
voorzien die de kapitaalmarkt voor (startende) ondernemingen<br />
ontsluiten. Met name in de vorm van risicokapitaal,<br />
leningen of garanties. Verder wordt ingezet op<br />
voorwaardenscheppende projecten om ondernemerschap<br />
te ondersteunen, in het bijzonder door het organiseren van<br />
samenwerkingsverbanden.<br />
Voor directe financiële faciliteiten ten behoeve van het<br />
MKB bestaan mogelijkheden om binnen het OP naast de<br />
EFRO-middelen tevens gebruik te maken van de financiële<br />
faciliteiten die de Europese Investeringsbank (EIB) biedt.<br />
Met name het JEREMIE-programma van de EIB (Joint<br />
European Resources for Micro-to-Medium Enterprises)<br />
biedt ruimte om op regionaal niveau extra financieringsmogelijkheden<br />
te creëren voor het MKB. Daarnaast biedt<br />
eventueel ook het Community Innovation Programme<br />
(CIP) mogelijkheden. Aangezien <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> echter<br />
al over diverse vergelijkbare instrumenten beschikt, zullen<br />
echter eerst de noodzaak en de mogelijkheden nader<br />
worden onderzocht.<br />
Een specifieke doelgroep voor de actielijn vormen<br />
startende en doorstartende ondernemers. Deze<br />
doelgroep vormt een belangrijke voedingsbodem voor<br />
een dynamische en innovatieve economie en wordt op<br />
uiteenlopende wijzen gestimuleerd. Naast de eerder<br />
genoemde maatregelen worden projecten gefinancierd<br />
die bijvoorbeeld ondernemerskwaliteiten vergroten<br />
dan wel zorgdragen voor begeleiding van startende en<br />
doorstartende ondernemers. Dergelijke projecten zijn<br />
relevant voor alle bedrijfssectoren, hoewel de aandacht<br />
zeker uit gaat naar de sleutelgebieden en speerpuntsectoren.<br />
Ook de beschikbaarheid van faciliteiten zoals<br />
ondernemersloketten is een aandachtspunt. In dat kader<br />
wordt ook ingezet op modernisering en verbetering van<br />
de dienstverlening van de publieke sector richting ondernemers,<br />
waarbij inzet van nieuwe technologie wordt<br />
gestimuleerd. De steden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> vormen<br />
plaatsen waar startend ondernemerschap zich concentreert.<br />
De actielijn draagt bijvoorbeeld direct bij aan de<br />
ontwikkeling van een actieve wijk- en buurteconomie in<br />
deze steden, als zijnde plekken waar innovatieve ondernemers<br />
– zoals creatieve starters – zich goed kunnen<br />
ontwikkelen.<br />
Specifieke aandacht gaat binnen de actielijn uit naar<br />
hightech starters, vaak voortkomend als spin-off van<br />
bestaande kennisinstellingen en bedrijven. Bijvoorbeeld<br />
onderzoekers die hun kennis vermarkten of studenten aan<br />
de universiteit in Groningen of de diverse hogescholen<br />
die onderzoek in nieuwe producten of diensten omzetten<br />
in nieuwe bedrijfsactiviteiten. Deze groep heeft vaak de<br />
potentie om snel te groeien en is een bron van creatieve<br />
vernieuwing. Het opsporen en ondersteunen van deze high<br />
tech starters is om die reden een belangrijke doelstelling.<br />
De actielijn heeft overigens een nauwe relatie met actielijn<br />
2.C en 3.B. Binnen die actielijnen worden investeringen<br />
in aantrekkelijke locaties voor ondernemers mogelijk<br />
gemaakt.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Opzetten financieringsintrumentarium voor bedrijfsleven<br />
(leningen, garanties, risicokapitaal)<br />
• Ontwikkeling bedrijfsgerichte regelingen voor bedrijfsleven<br />
(advies, investering, exportgerichtheid, clustervorming)<br />
• Ontwikkeling nieuwe productmarktcombinaties<br />
• Verbeteren informatievoorziening en dienstverlening<br />
voor (door)startende ondernemers (bijv. ondernemersloket)<br />
36 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur<br />
Met arbeidsmarkt- en scholingsbeleid wil <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> investeren in de noodzakelijke randvoorwaarden<br />
die een beleid gericht op kenniseconomie en<br />
innovatiekracht succesvol maken. Mensen zijn immers de<br />
belangrijkste dragers van kennis en innovatieprocessen.<br />
Een samenhangende aanpak staat centraal, met aandacht<br />
voor onderwijsbeleid, arbeidsmarkt, ondernemerschap<br />
en human resource management. Centraal staan kennis,<br />
kunde en mobiliteit. Enerzijds bij de huidige beroepsbevolking<br />
– werkend of werkzoekend – en anderzijds bij<br />
de toekomstige beroepsbevolking oftewel de leerlingen<br />
van lager, middelbaar of hoger onderwijs. Een relatie met<br />
de sleutelgebieden en speerpuntsectoren van <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> wordt gestimuleerd, maar is geen uitsluitende<br />
voorwaarde.<br />
Actielijn 1.D concentreert zich onder meer op uitbreiding<br />
en modernisering van de opleidingsinfrastructuur.<br />
Enerzijds publieke en private opleidingsinfrastructuur<br />
die werkenden en werkzoekenden in staat moet stellen<br />
om hun competenties en vaardigheden te ontwikkelen.<br />
Anderzijds de opleidingsinfrastructuur waarvan beroepsopleidingen<br />
voor hun leerlingen gebruik maken. Hierbij<br />
gaat het niet om investeringen in de reguliere infrastructuur<br />
zelf, maar om aanvullende voorzieningen gericht<br />
op ontwikkeling van specifieke op het bedrijfsleven<br />
toegesneden competenties (bijvoorbeeld in de vorm van<br />
praktijklokalen). Ook projecten die gecombineerd gebruik<br />
en het optimaal benutten van opleidingsinfrastructuur<br />
mogelijk maken worden ondersteund.<br />
Voorts worden investeringen in het organiserend<br />
vermogen van de arbeidsmarkt binnen deze actielijn<br />
voorzien. Samenwerking tussen opleidingsinstellingen<br />
word actief gestimuleerd, met het oog op verbetering<br />
en ontsluiting van het opleidingsaanbod in de regio.<br />
Dit bijvoorbeeld in de vorm van een loketfunctie.<br />
Met dezelfde doelstelling worden ook samenwerkingsverbanden<br />
in de driehoek opleidingsinstellingen - arbeidsmarktorganisaties<br />
- bedrijfsleven ondersteund, waarbij<br />
ook de overheid kan participeren. Dit het met oog op de<br />
aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt<br />
(kwalitatief en kwantitatief) en de toenemende opleidingsbehoefte.<br />
Een voorbeeld is de verdere uitwerking<br />
van het O3-convenant dat door de gemeente Emmen,<br />
onderwijsinstellingen en MKB-ondernemers is getekend<br />
met het oog op de ontwikkeling van de lokale arbeidsmarkt.<br />
De deelnemende partijen zetten een infrastructuur<br />
op om kennis- en informatie-uitwisseling en innovatieve<br />
ontwikkelingen kracht bij te zetten.<br />
De eerder genoemde inspanningen zullen alleen resultaat<br />
hebben wanneer ook binnen het bedrijfsleven zelf de<br />
noodzaak van de integrale aanpak wordt erkend. Hier zal<br />
dit met name vorm moeten krijgen in een actief HRMbeleid<br />
gericht op sociale innovatie. Hiermee wordt bedoeld<br />
dat bedrijven intern een klimaat moeten creëren waarin<br />
medewerkers ook gemotiveerd zijn om via ondernemend<br />
gedrag bij te dragen aan innovatie en verandering. <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> wil bedrijven hier direct in ondersteunen,<br />
bijvoorbeeld via investeringen die de introductie van<br />
HRM-beleid stimuleren of door samenwerking met kennisinstellingen<br />
op het gebied van personeel en organisatie.<br />
Daarnaast zijn ook voorwaardenscheppende maatregelen<br />
mogelijk die de doelstelling ondersteunen, bijvoorbeeld<br />
in de vorm van voorzieningen die de combinatie van<br />
opleiding, werk en zorg vereenvoudigen (zoals fysieke<br />
faciliteiten voor kinderopvang).<br />
De aanpak van de arbeidsmarkt die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
nastreeft bestaat uit uiteenlopende maatregelen die<br />
kunnen worden gefinancierd door een goede afstemming<br />
van de inzet van de beschikbare EFRO-middelen en ESFmiddelen.<br />
Om de concurrentiekracht van het bedrijfsleven<br />
te versterken moeten de beleidsterreinen innovatie en<br />
arbeidsmarkt met elkaar worden vervlochten. Een integrale<br />
aanpak van beide beleidsterreinen ligt dan voor de hand,<br />
waarbij initiatieven gefinancierd vanuit EFRO en ESF goed<br />
op elkaar moeten zijn ingespeeld.<br />
Zoals hiervoor is beschreven richt dit OP zich met actielijn<br />
1.D met name op het verbeteren van de infrastructuur<br />
van de noordelijke arbeidsmarkt, oftewel de voorwaardenscheppende<br />
activiteiten. Binnen het OP betreft het<br />
derhalve geen scholings- of opleidingstrajecten zelf, maar<br />
gaat het om activiteiten die moeten voldoen aan de EFROcriteria.<br />
Dit krijgt vorm door te investeren in fysieke en<br />
niet-fysieke voorzieningen (die bijvoorbeeld scholings- en<br />
opleidingstrajecten ondersteunen en mogelijk maken)
en het organiserend vermogen van de arbeidsmarkt. Ook<br />
de overdracht van kennis en ervaring uit projecten en het<br />
stimuleren van een brede implementatie van best practices<br />
vallen hieronder.<br />
Binnen het OP wordt op voorhand geen inzet van EFROmiddelen<br />
voorzien voor maatregelen die binnen het<br />
toepassingsgebied van het ESF vallen, zoals mogelijk is op<br />
grond van artikel 34 in de Kaderverordening 1083/2006.<br />
Deze onderdelen van de aanpak van de arbeidsmarkt<br />
– met name scholings- en opleidingstrajecten – zijn wel<br />
degelijk van groot belang, maar moeten worden ingepast<br />
in het Doelstelling 2-ESF programma, dat op nationaal<br />
niveau wordt aangestuurd. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zou dit<br />
bij voorkeur vanuit een regionale invalshoek willen<br />
coördineren en stimuleren. Dit ESF programma is meer<br />
direct gericht op personen en deelnemergerichte projecten.<br />
Binnen dit ESF programma gaat het om directe bekostiging<br />
van reïntegratietrajecten en opleidingstrajecten van<br />
werkenden, verbetering van de kwaliteit van het onderwijsaanbod<br />
(methodiek, structuren) en verandering van het<br />
scholingsbeleid binnen individuele bedrijven. Wel wordt<br />
vanuit het OP uiteraard ondersteuning geboden aan goede<br />
initiatieven waarbinnen EFRO- en ESF-middelen worden<br />
gecombineerd. Binnen het OP wordt indicatief gedacht aan<br />
inzet van ongeveer 3% van de EFRO-middelen ten behoeve<br />
van projecten binnen actielijn 1.D, inclusief mogelijke<br />
bijdragen vanuit het OP aan initiatieven waarmee ook<br />
middelen vanuit het landelijke ESF-programma gemoeid<br />
zijn.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Ontwikkeling praktijkleercentra<br />
• Uitbreiding en modernisering opleidingsinfrastructuur<br />
(bovenreguliere infrastructuur)<br />
• Samenwerking onderwijsinstellingen – bedrijfsleven<br />
– overheid, bijvoorbeeld in de vorm van loketfuncties<br />
• Stimuleren sociale innovatie in bedrijfsleven (bijvoorbeeld<br />
professionalisering HRM beleid voor het MKB)<br />
Conclusies Strategische Milieubeoordeling:<br />
prioriteit 1<br />
Binnen de Strategische Milieubeoordeling van het OP<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is de verwachte milieu-impact van<br />
de verschillende prioriteiten onafhankelijk beoordeeld.<br />
Samenvattend wordt in dit rapport ten aanzien van<br />
prioriteit 1 de conclusie getrokken dat deze prioriteit<br />
naar verwachting positieve effecten op het milieu zal<br />
hebben. De impuls van vernieuwing en innovatie heeft<br />
verschillende kanten. Zo kan de groei aan werkgelegenheid<br />
leiden tot meer woon-werkverkeer, anderzijds zijn<br />
de maatregelen er ook op gericht om de werkgelegenheid<br />
dichter bij te brengen. Per saldo wordt een gunstig effect<br />
verwacht, ook in termen van luchtkwaliteit en uitstoot van<br />
broeikasgassen. Een substantieel deel van innovatie is<br />
bovendien gericht op verbeteren van productieprocessen<br />
en het verschuiven van activiteiten naar meer hoogwaardige<br />
bedrijvigheid. Ook daarvan wordt een gunstig effect<br />
op het milieu verwacht. Voorst is de verwachting dat door<br />
de beoogde welvaartsstijging meer middelen beschikbaar<br />
komen voor beheer en verbetering van natuur.<br />
Mogelijke negatieve milieugevolgen van maatregelen<br />
onder prioriteit 1 kunnen worden voorkomen of beperkt<br />
door een zorgvuldige en integrale aanpak van de plan- en<br />
besluitvorming. Daarbij speelt mee dat het zwaartepunt<br />
van de activiteiten binnen prioriteit 1 naar verwachting in<br />
reeds verstedelijkte gebieden zal liggen. Het gevolg is dat<br />
de prioriteit waarschijnlijk niet of nauwelijks zal leiden tot<br />
uitbreiding van voorzieningen en infrastructuur in fysieke<br />
zin. Milieueffecten die optreden bij het transformeren van<br />
(landelijk) gebied tot infrastructuur en die dus samenhangen<br />
met fysiek ruimtebeslag zullen zich nauwelijks<br />
voordoen.<br />
Prioriteit 2 Attractieve regio’s<br />
Een aantrekkelijk ondernemingsklimaat is een absolute<br />
voorwaarde om <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> concurrerend<br />
te houden. Naast de traditionele factoren als infrastructuur<br />
en bedrijfsruimte wordt ook een aantrekkelijke<br />
woonomgeving van steeds groter belang. Dit geldt niet<br />
alleen voor de steden (prioriteit 3), maar ook voor het<br />
omliggende landelijk gebied. Het landelijk gebied staat<br />
geografisch en functioneel in nauwe verbinding met het<br />
stedelijk gebied. Dat betekent dat het landelijk gebied een<br />
belangrijke functie heeft als het gaat om het concurrentievermogen<br />
van de regionale economie.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zet met prioriteit 2 vooral in op haar<br />
economische kernzones, oftewel de gebieden rond de<br />
38 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
grote en middelgrote steden. In hoofdstuk 1 is reeds een<br />
kaartbeeld opgenomen, waarin de kernzones globaal zijn<br />
aangegeven. De exacte begrenzing van de kernzones wordt<br />
op basis van gemeentegrenzen vastgelegd in het toetsingskader.<br />
Juist binnen deze kernzones is sprake van een sterke<br />
wederzijdse afhankelijkheid en samenhang tussen de<br />
steden en het omliggende landelijke gebied. Deze prioriteit<br />
richt zich op flankerende activiteiten die het economisch<br />
functioneren van deze gebieden – en daarmee geheel<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> – een impuls geven. Aandacht gaat<br />
uit naar de aantrekkingskracht van het landelijk gebied,<br />
de bereikbaarheid van de kernzones en de daarbinnen<br />
gelegen steden alsmede opwaardering van bestaande<br />
bedrijfslocaties.<br />
De volgende actielijnen staan centraal in de prioriteit<br />
‘attractieve regio’s’:<br />
2.A Aantrekkelijk landelijk gebied<br />
2.B Bereikbaarheid en mobiliteit<br />
2.C Opwaardering van bedrijfslocaties<br />
2.A Aantrekkelijk landelijk gebied<br />
Een van de onderscheidende kwaliteiten van <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> is de ruimte in combinatie met unieke<br />
landschaps- en natuurwaarden van nationale en internationale<br />
betekenis. Mensen die wonen en werken in de<br />
stad zoeken vaak het landelijk gebied op om de stedelijke<br />
drukte te ontvluchten en daar te recreëren. Tevens is de<br />
woonfunctie van het landelijk gebied van groot belang.<br />
Het landelijk gebied heeft daarmee een belangrijke functie<br />
voor de ontwikkeling van de steden en <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Vandaar dat ook de (landschappelijke) kwaliteiten van het<br />
landelijk gebied versterkt moeten worden. Het centrale<br />
doel van deze actielijn is het behoud en de versterking<br />
van de kwaliteit van het landelijk gebied, vooral in de<br />
kernzones in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Projecten buiten de<br />
kernzones zijn bij uitzondering mogelijk. Dit kan alleen<br />
wanneer de betekenis van deze projecten het lokale<br />
niveau overstijgt en de projecten direct van invloed zijn<br />
op de economische prestaties van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> en<br />
een relatie hebben met de sleutelgebieden en speerpuntsectoren<br />
die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in dit OP heeft aangewezen.<br />
Belangrijke uitgangspunten zijn dat acties een economische<br />
meerwaarde hebben en bijdragen aan het regionale<br />
concurrentievermogen. Daarbij wordt een ‘offensieve<br />
ontwikkelingsgerichte (landschaps)strategie’ voorgestaan,<br />
waarbij maatschappelijk en economisch gezien een<br />
optimaal rendement wordt bereikt door het integraal<br />
uitvoeren van projecten op het gebied van economie,<br />
natuur, duurzame energieopwekking, water(berging) en<br />
landelijk erfgoed. De prioriteit van deze aanpak ligt in de<br />
kernzones.<br />
De diversiteit van het landelijk gebied maakt vele vormen<br />
van recreatie mogelijk, zowel dagrecreatie als verblijfsrecreatie.<br />
Versterking van de toeristisch-recreatieve infrastructuur<br />
(o.a. routestructuren) en voorzieningen in het<br />
landelijk gebied is een belangrijk onderdeel van deze actielijn.<br />
Daarnaast wordt de samenwerking tussen bedrijven<br />
in de toeristische sector gestimuleerd, alsmede gezamenlijke<br />
markt- en productontwikkeling en de toepassing<br />
van nieuwe technologieën, bijvoorbeeld voor toervaart<br />
of lange-afstandswandelen en –fietsen. Samenwerking<br />
met kennisinstellingen voor bijvoorbeeld onderzoek<br />
naar en ontwikkeling van (internationale) toeristische<br />
programma’s en projecten behoort ook tot de mogelijkheden.<br />
Het landelijk gebied in de kernzones heeft kwaliteiten<br />
en een sterke identiteit, die per streek kan verschillen.<br />
De kwaliteiten liggen in de sfeer van landschap en<br />
landschapselementen, cultuur, authenticiteit, natuur en<br />
water. Ze vormen belangrijke motieven voor toeristisch<br />
verblijf of permanente vestiging. Blijvende investeringen in<br />
ontwikkeling en verbetering van natuurwaarden en waterkwaliteit,<br />
bij voorkeur door innovatieve methoden, zijn dan<br />
ook noodzakelijk om deze kwaliteiten te blijven versterken.<br />
Voorwaarde is dat sprake is van een economische<br />
relevantie, bijvoorbeeld als onderdeel van een toeristisch<br />
product of van een onderzoeksproject naar nieuwe<br />
(zuivering- of beheer-) technologieën. Het versterken van<br />
de kernkwaliteiten in het landelijk gebied met een economische<br />
meerwaarde krijgt ook vorm in te ontwikkelen<br />
landgoederen met niet-agrarische economische functies,<br />
bijvoorbeeld op het gebied van zorg en toerisme.<br />
Voor instandhouding of versterking van het landelijk<br />
gebied is het tot slot van belang om bestaande<br />
voorzieningen op peil te houden. Het bundelen van diverse<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
39
voorzieningen is hierbij vaak de enige mogelijkheid.<br />
Binnen deze actielijn wordt dan ook de ontwikkeling van<br />
multifunctionele accommodaties gestimuleerd. Naast het<br />
sociaal-maatschappelijke belang van deze voorzieningen<br />
versterken ze ook vaak de werkgelegenheid en daarmee de<br />
lokale economie van het landelijk gebied.<br />
De actielijn richt zich met nadruk op activiteiten die niet<br />
binnen het POP2 gefinancierd kunnen worden. Naast het<br />
feit dat deze actielijn zich – in tegenstelling tot het POP2<br />
– overwegend richt op de kernzones in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
is er ook sprake van een inhoudelijke afbakening. Deze is<br />
nader toegelicht in bijlage D.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Integrale projecten op het gebied van economie, natuur,<br />
duurzame energieopwekking, water(berging) en landelijk<br />
en cultuurhistorisch erfgoed<br />
• Ontwikkeling nieuwe publieksattracties rond sleutelgebieden<br />
en speerpuntsectoren<br />
• Stimuleren samenwerking tussen bedrijven in toeristische<br />
sector<br />
• Implementatie nieuwe technologieën in toerisme<br />
• Verbeteren ontsluiting vaarroutes en creëren nieuwe<br />
opstappunten<br />
• Ontwikkeling multifunctionele accommodaties in landelijke<br />
kernen<br />
2.B Bereikbaarheid en mobiliteit<br />
In de ontwikkeling naar een kenniseconomie is bereikbaarheid<br />
één van de kernkwaliteiten. Bereikbaarheid is voor<br />
het bedrijfsleven een belangrijke vestigingsfactor. Hoewel<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op regionaal niveau geen bereikbaarheidsproblematiek<br />
kent zoals andere delen van het land,<br />
vraagt met name de situatie in en rond de grote steden<br />
wel degelijk aandacht. In en rond de steden is sprake van<br />
congestie en vragen nieuwe economische ontwikkelingen<br />
om investeringen in het openbaar vervoer. Juist in de<br />
steden concentreert zich de kennisintensieve bedrijvigheid.<br />
Door met name de kernzones en de daarbinnen gelegen<br />
steden goed te ontsluiten, kunnen deze als knooppunt van<br />
verkeersstromen en plaatsen waar bedrijvigheid en kennis<br />
zich concentreren beter functioneren als trekker van de<br />
noordelijke economie.<br />
De EFRO middelen worden niet ingezet voor de realisatie<br />
van basisinfrastructuur, maar vooral voor de<br />
ontwikkeling en toepassing van nieuwe oplossingen die<br />
de fysieke bereikbaarheid van de stedelijke gebieden<br />
vergroten. De activiteiten concentreren zich in de<br />
kernzones en richten zich bijvoorbeeld op ontsluiting van<br />
economische kernlocaties, bovenregionale voorzieningen<br />
en topattracties. De toepassingen moeten leiden tot een<br />
betere bereikbaarheid en sturing van mobiliteit (betere<br />
benutting van aanwezige infrastructuur) of een verlaging<br />
van milieubelasting. Het ontwikkelen van innovatieve<br />
vormen van openbaar vervoer vormt ook een belangrijk<br />
onderdeel van deze actielijn, zoals voorzien in het kader<br />
van het Kolibri OV-netwerk.<br />
Daarnaast moet ICT meer toegepast worden in informatievoorziening<br />
en –systemen voor reizigers. Geavanceerde<br />
reizigersinformatiesystemen over bijvoorbeeld verwachte<br />
reistijden, afwijkingen in planning en alternatieve routes<br />
moeten via centrale systemen in voertuigen, op haltes, in<br />
stations en in bussen een plaats krijgen. Een voorbeeld is<br />
het zogenaamde ‘DRIS reizigersinformatiesysteem’ dat<br />
moet bijdragen aan een effectiever mobiliteitsmanagement<br />
in het stedelijk netwerk Groningen-Assen.<br />
Tevens worden acties voorzien die de toegankelijkheid<br />
en het efficiënt gebruik van ICT diensten bevorderen.<br />
ICT bereikbaarheid is een wezenlijk onderdeel van een<br />
concurrerend vestigingsklimaat. Om effectief gebruik te<br />
kunnen maken van de huidige en toekomstige diensten<br />
en applicaties zijn investeringen in ICT bereikbaarheid<br />
noodzakelijk. Het gaat dan niet om aanleg van de kabelinfrastructuur,<br />
maar bijvoorbeeld om de aansluiting van<br />
specifieke locaties op bestaande netwerken (vast en draadloos)<br />
of datacenterfaciliteiten. In niet-fysieke zin is ruimte<br />
voor initiatieven gericht op de ontwikkeling van platforms<br />
om dienstenaanbieders te faciliteren om snel nieuwe<br />
diensten te ontwikkelen. Zowel bedrijven, kennisinstellingen<br />
als overheden kunnen daar van profiteren.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Verbeteren ICT bereikbaarheid (geen aanleg kabelinfrastructuur)<br />
• Ontwikkeling innovatieve reizigersinformatiesystemen<br />
• Ontwikkeling innovatieve vormen van openbaar vervoer<br />
40 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
• Innovatief mobiliteitsmanagement<br />
• Ontwikkeling van duurzame mobiliteit<br />
• Directe ontsluiting van bovenregionale voorzieningen<br />
en topattracties<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Revitalisering openbare ruimte bedrijventerreinen<br />
• Vergroten veiligheid bedrijventerreinen<br />
• Parkmanagement<br />
2.C Opwaardering van bedrijfslocaties<br />
De economische kernzones huisvesten het merendeel<br />
van de bedrijven en arbeidsplaatsen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Aantrekkelijke bedrijfslocaties in en rond de steden<br />
vormen een absolute voorwaarde om de bedrijven vast<br />
te kunnen houden en nieuwe bedrijven aan te trekken.<br />
In de afgelopen periodes is in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> veel<br />
geïnvesteerd in nieuwe bedrijventerreinen in de kernzones.<br />
De komende periode wordt de aandacht gericht op het<br />
behoud en vergroten van de aantrekkingskracht door<br />
upgrading van de bestaande bedrijfslocaties, de doelstelling<br />
van deze actielijn. De actielijn richt zich specifiek op<br />
bedrijfslocaties in de grotere kernen die in de kernzones<br />
gelegen zijn. Deze worden in het toetsingskader nader<br />
gedefinieerd.<br />
Upgrading of opwaardering van bedrijfslocaties is<br />
noodzakelijk om verpaupering tegen te gaan, de ruimte<br />
efficiënt te benutten en de terreinen – en daar gevestigde<br />
bedrijven – goed te faciliteren. Op die wijze voldoen<br />
ook bestaande, verouderde bedrijventerreinen weer<br />
aan de eisen die bedrijven in deze tijd stellen aan een<br />
vestigingslocatie.<br />
Voorbeelden van activiteiten zijn verbetering van de<br />
veiligheid, het tegen gaan van milieuvervuiling, aanleg<br />
van parkeerplaatsen, verbeteren van de verkeersstructuur<br />
en de externe ontsluiting en het opwaarderen van de<br />
uitstraling en de openbare ruimte. Plannen voor dergelijke<br />
investeringen bestaan voor meerdere locaties, bijvoorbeeld<br />
het Stadsbedrijvenpark in Assen en het bedrijventerrein<br />
Leeuwarden West.<br />
Naast het creëren en inrichten van de ruimte bestaat binnen<br />
deze actielijn ook aandacht voor meer randvoorwaardelijke<br />
investeringen op bestaande bedrijfslocaties. Een voorbeeld<br />
hiervan is de introductie van parkmanagement dat zorgt<br />
voor schaal- en milieuvoordelen (duurzaam veilig, collectieve<br />
inkoop producten en diensten, gebruik hernieuwbare<br />
energiebronnen, milieubesparende maatregelen).<br />
Conclusies Strategische Milieubeoordeling:<br />
prioriteit 2<br />
De prioriteit kent versschillende typen maatregelen. In<br />
het kader van de SMB wordt geoordeeld dat de afgeleide<br />
maar beoogde effecten van de maatregelen (verhogen<br />
welvaar en welzijn) relevant zijn voor een aantal van de te<br />
beschouwen milieueffecten. Dit is eerder toegelicht onder<br />
prioriteit 1.<br />
Wat betreft de projecten in het landelijke gebied is<br />
een zorgvuldige plan- en besluitvorming noodzakelijk.<br />
Een balans moet worden gezocht tussen economisch<br />
functioneren en behoud van karakteristieke waarden van<br />
het landelijke gebied. Ingrepen die tot grote bezoekersstromen<br />
of nieuwbouw kunnen leiden kunnen duidelijk<br />
negatieve milieugevolgen hebben. De keerzijde is de<br />
positieve bijdrage die dergelijke projecten kunnen leveren<br />
aan behoud en versterking van natuurlijke en cultuurhistorische<br />
waarden.<br />
Wat betreft de investeringen in bereikbaarheid richt het<br />
de prioriteit 3 zich niet zozeer op nieuwe infrastructuur,<br />
maar op verbetering van het gebruik van bestaande infrastructuur<br />
(waaronder openbaar vervoer) en ontwikkeling<br />
van alternatieven voor (auto)mobiliteit. Van dergelijke<br />
projecten wordt een positief effect op milieuaspecten als<br />
klimaat, lucht en gezondheid verwacht. De maatregelen die<br />
gericht zijn op de aanpak van bestaande bedrijfslocaties<br />
bieden mogelijkheden om bestaande milieuproblemen<br />
op deze terreinen aan te pakken (zoals geluidhinder en<br />
bodemverontreiniging).<br />
Prioriteit 3 Attractieve steden<br />
De vier grootste steden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> – Assen,<br />
Emmen, Groningen en Leeuwarden – vormen een<br />
belangrijke pijler van de noordelijke economie. Samen<br />
beschikken zij over een enorm economisch potentieel.<br />
Werkgelegenheid, stuwende bedrijvigheid, kennisinfrastructuur,<br />
innovatief vermogen en arbeidspotentieel<br />
zijn geconcentreerd in de stedelijke gebieden. Zo vormen<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
41
de steden de plaatsen waar een relatief groot deel van de<br />
kennis en bedrijvigheid in de eerder genoemde sleutelgebieden<br />
en speerpuntsectoren gevestigd is. Om het<br />
regionale innovatievermogen in geheel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
te kunnen stimuleren en daarmee de concurrentiekracht<br />
te vergroten, zijn aantrekkelijke steden een noodzakelijke<br />
voorwaarde; zowel in hun functie als werklocatie als in hun<br />
functie van woonplaats.<br />
Onder de prioriteit ‘attractieve steden’ moeten de juiste<br />
randvoorwaarden worden gecreëerd, waarbinnen het<br />
innovatieve vermogen van steden tot bloei kan komen.<br />
Anders gezegd: de kenniseconomie gedijt alleen in een<br />
aantrekkelijk ondernemingsklimaat. De kwaliteit van de<br />
omgeving is daarbij een belangrijke factor. De inzet van<br />
de Europese structuurfondsen moet daarom ook gebruikt<br />
worden voor investeringen in een aantrekkelijk woon- en<br />
werkklimaat, om bij te dragen aan economische groei,<br />
innovatie en werkgelegenheid. Indien mogelijk en wenselijk<br />
streeft het <strong>Noord</strong>en daarbij naar de inzet van aanvullende<br />
Europese financiering, naast de EFRO-middelen.<br />
Met name wordt gedacht aan middelen uit het JESSICAprogramma<br />
van de EIB, dat mogelijk naast middelen uit<br />
het OP ingezet kan worden en specifiek bestemd is voor<br />
financiering van stedelijke ontwikkeling. Onzeker is echter<br />
of dit instrument meerwaarde heeft ten opzichte van de<br />
bestaande middelen die in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voorhanden<br />
zijn. Deze meerwaarde zal evenals de precieze mogelijkheden<br />
nader moeten worden onderzocht.<br />
De prioriteit ‘Attractieve steden’ bestaat uit twee actielijnen:<br />
3.A Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau<br />
3.B Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid<br />
Integrale benadering van stedelijke ontwikkeling<br />
Deze prioriteit is gericht op de vier grote steden en legt<br />
het accent op verbetering van het stedelijk voorzieningenniveau.<br />
Daarnaast wordt geïnvesteerd in locaties waar<br />
kennisgeoriënteerde bedrijven kunnen gedijen. Deze<br />
activiteiten staan binnen de vier grote steden echter niet<br />
op zichzelf. Het OP concentreert zich weliswaar op een<br />
aantal speerpunten van stedelijke ontwikkeling, maar is<br />
binnen de steden op haar beurt onderdeel van een bredere,<br />
integrale visie. Meer dan op andere plaatsen is binnen<br />
de steden sprake van een sterke samenhang van fysieke,<br />
economische, sociaal-maatschappelijke en milieugerichte<br />
kenmerken. Om kansen op verschillende onderdelen te<br />
kunnen benutten en problemen te bestrijden, moeten<br />
initiatieven in samenhang worden beschouwd en op elkaar<br />
worden afgestemd. Alleen op die wijze kan een duurzame<br />
ontwikkeling van de steden worden gerealiseerd. Dit<br />
sluit aan op de beleidsvisie zoals die bijvoorbeeld is<br />
gedefinieerd in het kader van het Grotestedenbeleid van<br />
het Rijk of in het kader van het nationaal stedelijk netwerk<br />
Groningen-Assen, Leeuwarden.<br />
Het is de gezamenlijke keuze van de partners in <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> om het OP in het bijzonder in te zetten ten<br />
behoeve van de gewenste transitie naar een kenniseconomie.<br />
Activiteiten die daarbinnen ontwikkeld worden,<br />
zullen zich in belangrijke mate afspelen op het stedelijke<br />
grondgebied. Overigens niet alleen binnen prioriteit 3<br />
die exclusief op de steden is gericht, maar ook binnen de<br />
andere prioriteiten. Vanuit die wetenschap is afstemming<br />
met andere initiatieven binnen de steden van groot belang.<br />
Deze initiatieven zullen zich soms buiten de kaders van<br />
het OP voltrekken onder verantwoordelijkheid van de<br />
steden zelf, maar vergroten binnen de genoemde integrale<br />
aanpak de effectiviteit van projecten binnen het OP.<br />
Afstemming van verschillende initiatieven die bijdragen<br />
aan duurzame stedelijke ontwikkeling is geborgd binnen<br />
de uitvoeringsstructuur van het OP. De vier grote<br />
steden zijn niet alleen vertegenwoordigd in het Comité<br />
van Toezicht (zie hoofdstuk 4), maar zijn ook direct en<br />
intensief betrokken bij het opstellen van het OP en het<br />
definiëren van de ontwikkelingsstrategie. Dit legt de basis<br />
voor een integrale aansturing van de ontwikkeling van<br />
het stedelijk grondgebied, zoals voorzien in artikel 8 van<br />
de EFRO-verordening (EG nr. 1080/2006) dat zich richt<br />
op duurzame stedelijke ontwikkeling. <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
is overigens niet voornemens om gebruik te maken van<br />
de extra ruimte die dit zelfde artikel biedt voor inzet van<br />
EFRO-financiering voor activiteiten die binnen de werkingssfeer<br />
van het ESF vallen.<br />
42 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
3.A Opwaardering stedelijk<br />
voorzieningenniveau<br />
De steden willen de komende jaren inzetten op een goed<br />
vestigingsklimaat waar het door aanwezigheid van cultuur<br />
en een diversiteit aan voorzieningen goed en inspirerend<br />
wonen en werken is. Dit vergroot de aantrekkelijkheid<br />
van de grote steden als vestigings- en woonplaats en is<br />
essentieel voor het aantrekken en behouden van dynamische,<br />
jonge mensen die belangrijk zijn voor het aanjagen<br />
van creativiteit en innovatie in de steden. Het doel van<br />
deze actielijn is het versterken en opwaarderen van het<br />
voorzieningenniveau in de steden ten einde aantrekkelijk te<br />
zijn als woon- en werklocatie voor mensen en bedrijven.<br />
Centraal in de actielijn staat verbetering van de toeristischrecreatieve<br />
en culturele voorzieningen en infrastructuur.<br />
Versterking van het stedelijk toerisme vindt plaats door<br />
een verdere uitbouw en kwaliteitsverbetering van de<br />
aanwezige topattracties en voorzieningen. Plannen<br />
bestaan bijvoorbeeld voor de Grote Markt in Groningen,<br />
de museumhaven en waterattracties in Leeuwarden, het<br />
Erfgoedkwartier in Assen en het centrum (inclusief het<br />
Dierenpark) van Emmen. Een professionele vermarkting<br />
van het toeristisch aanbod is noodzakelijk en wordt<br />
gestimuleerd. Toepassing van nieuwe technologieën en<br />
innovaties om het aanbod te versterken en te vermarkten<br />
heeft daarbij een belangrijke pré. Specifieke aandacht<br />
komt toe aan het zakelijk toerisme dat in de steden aan<br />
betekenis wint en een belangrijk rol vervult in de promotie<br />
van de stad. Hoogwaardige voorzieningen op het gebied<br />
van kunst, cultuur en ontspanning zijn noodzakelijk<br />
om het zakelijk toerisme te stimuleren. Tevens kan<br />
gedacht worden aan de relatie tussen economie en<br />
(top)sportvoorzieningen.<br />
Daarnaast beschikken de steden met diverse musea,<br />
kunstvakopleidingen en tal van podia voor muziek en<br />
theater over een interessante culturele infrastructuur en<br />
cultuurhistorische schatten. Voor de verdere ontwikkeling<br />
van creatieve milieus (‘creative cities’) – milieus waarin het<br />
draait om creativiteit, kennis, vaardigheden en talenten – is<br />
het van belang om de culturele infrastructuur te versterken.<br />
Zo voorziet Emmen investeringen in het kader van een<br />
nieuw Stadstheater annex Cultureel kwartier en denkt<br />
Groningen aan de ontwikkeling van een Creatieve Zone.<br />
Naast fysieke investeringen in het culturele aanbod<br />
worden ook acties voorzien die de belevingswaarde<br />
van cultuur(historie) versterken, bijvoorbeeld door<br />
de organisatie van tentoonstellingen, festivals en<br />
evenementen die (inter)nationaal tot de verbeelding<br />
spreken. Tevens is de verdere ontwikkeling van formele en<br />
informele netwerken van kunst, wetenschap en bedrijfsleven<br />
een belangrijke uitdaging binnen deze actielijn. Deze<br />
netwerken versterken de culturele infrastructuur en zorgen<br />
voor efficiency- en schaalvoordelen.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Opwaarderen cultureel erfgoed<br />
• Uitbreiding en modernisering cultureel aanbod/<br />
museumaanbod (incl. stimuleren belevingswaarde)<br />
• Ontwikkeling aantrekkingskracht stedelijke centrumgebieden<br />
• Uitbouw topattracties op toeristisch gebied<br />
• Verbetering samenwerking en netwerkvorming culturele<br />
organisaties<br />
3.B Locaties voor kennisgeoriënteerde<br />
bedrijvigheid<br />
De grote steden in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn de plaatsen<br />
waar bedrijvigheid zich concentreert. In het bijzonder de<br />
kennisgeoriënteerde bedrijven hebben een sterke voorkeur<br />
voor een stedelijke vestigingsplaats, onder meer vanwege<br />
de aanwezigheid van kennisinstellingen, de bereikbaarheid<br />
en het voorzieningenniveau. Beschikbaarheid van moderne<br />
en strategisch gelegen bedrijfslocaties is een belangrijke<br />
voorwaarde.<br />
Deze actielijn richt zich op ontwikkeling van bedrijfslocaties<br />
waar kennisgeoriënteerde bedrijvigheid zich<br />
graag vestigt. Specifiek wordt ingezet op het creëren en<br />
versterken van aantrekkelijke locaties voor bedrijven in<br />
de directe omgeving van kennisinstellingen, bijvoorbeeld<br />
rondom de universiteit, hogescholen, onderzoeksinstellingen<br />
en andere kennisintensieve organisaties (bv.<br />
ziekenhuizen). Juist deze locaties zijn broedplaatsen<br />
voor innovatieve ideeën en nieuw ondernemerschap en<br />
bieden mogelijkheden voor clustering van kennisintensieve<br />
en daaraan gerelateerde bedrijvigheid. Voorbeelden<br />
zijn de beoogde investeringen rondom het UMCG en<br />
het Zernike Science Park in Groningen, een kennisinten-<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
43
sief bedrijvenpark in Assen-Zuid en een bedrijvenpark<br />
op de Kenniscampus Leeuwarden. Gedacht kan worden<br />
aan ontwikkeling van bedrijventerreinen, maar ook aan<br />
realisatie van specifieke bedrijfsverzamelgebouwen en<br />
startersruimtes.<br />
Verder heeft de actielijn betrekking op de ontwikkeling<br />
en upgrading van de stationsgebieden die in de steden<br />
gelegen zijn. Stationsgebieden zijn de entree en het visitekaartje<br />
van de steden. Met name voor de dienstensector<br />
liggen hier veel mogelijkheden voor groei en innovatie.<br />
Intensivering van bestaande economische functies van de<br />
stationsgebieden in combinatie met aanpassing van de<br />
bestaande infrastructuur is mogelijk binnen deze actielijn.<br />
Het accent ligt met name op de realisatie van aantrekkelijke<br />
en goed gefaciliteerde bedrijfslocaties binnen de<br />
stationsgebieden en een hoog kwaliteitsniveau van de<br />
openbare ruimte.<br />
De actielijn kent een sterke relatie met actielijn 2.C<br />
waarbinnen opwaardering van bestaande bedrijfslocaties<br />
is voorzien. Actielijn 2.C omvat de economische kernzones<br />
en richt zich op andere bedrijfslocaties dan actielijn 3.B.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Ontwikkeling of modernisering van bedrijfsverzamelgebouwen<br />
• Ontwikkeling van bedrijvenparken rond kennisinstellingen<br />
• Ontwikkeling of modernisering van bedrijfslocaties<br />
binnen stationsgebieden<br />
• Kwaliteitsverhoging van de openbare ruimte rond<br />
bedrijfslocaties<br />
Conclusies Strategische Milieubeoordeling<br />
prioriteit 3<br />
Samenvattend wordt in de Strategische Milieubeoordeling<br />
geconcludeerd dat de maatregelen van prioriteit 3 (naast<br />
te verwachten indirecte, positieve effecten op welvaartsniveau)<br />
zowel positieve als negatieve gevolgen voor het<br />
milieu kunnen hebben. In vergelijking met prioriteit 1 is<br />
bij de maatregelen van prioriteit 3 meer aandacht nodig<br />
voor een zorgvuldige planvroming en kan meer expliciet<br />
aandacht worden besteed aan maatregelen om milieueffecten<br />
te voorkomen of te beperken.<br />
Een integrale en op duurzaamheid gerichte aanpak<br />
is noodzakelijk. Dit houdt onder andere in dat een<br />
zorgvuldige planvorming wenselijk is in het geval projecten<br />
(mede) betrekking hebben op cultureel erfgoed. Mogelijke<br />
negatieve effecten hangen in sterke mate samen met<br />
verkeer: aandacht voor bereikbaarheid met openbaar<br />
vervoer en fiets is dan ook een belangrijk aandachtspunt.<br />
Bij de ontwikkeling van bedrijfslocaties vormen wet- en<br />
regelgeving mede waarborgen voor het zoveel mogelijk<br />
voorkomen en matigen van milieugevolgen.<br />
Prioriteit 4 Technische Bijstand<br />
De uitvoering van Europese programma’s vraagt een<br />
bijzondere inzet op het gebied van beheer en begeleiding.<br />
Besluitvorming door bestuurders via een Stuurgroep of<br />
Comité van Toezicht moet worden ondersteund door<br />
een deskundig apparaat dat verantwoordelijk is voor<br />
alle uitvoerende programmabeheeractiviteiten. Binnen<br />
het programma wordt hierin voorzien door de prioriteit<br />
Technische Bijstand.<br />
Deze prioriteit richt zich hoofdzakelijk op de beheersmatige<br />
activiteiten die in het kader van het programmamanagement<br />
moeten worden uitgevoerd. Hieronder valt<br />
de inzet voor begeleiding van projecten in het proces van<br />
intake tot besluitvorming, voor financiële administratie<br />
en beheer, ondersteuning van de bestuurlijke structuur en<br />
overige secretariaatswerkzaamheden. Andere activiteiten<br />
hebben betrekking op informatievoorziening en publiciteit,<br />
evaluatie, onderzoek en de aanschaf van hard- en software<br />
voor management, monitoring en evaluatie.<br />
Voorbeelden van projectcategorieën:<br />
• Inhoudelijk, financieel en administratief beheer<br />
programma<br />
• Ontwikkeling/aanschaf monitoringsysteem<br />
• Evaluatie en onderzoek<br />
• Promotie en publiciteit<br />
44 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
2.4 Horizontale prioriteiten<br />
De set van prioriteiten zoals toegelicht in paragraaf 2.3<br />
geeft invulling aan de strategie die <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
hanteert om haar doelstellingen te bereiken. De prioriteiten<br />
omvatten vanuit die invalshoek een groot aantal<br />
verschillende onderwerpen.<br />
De strategie die binnen het OP door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
wordt gekozen houdt met nadruk rekening met<br />
zogenaamde horizontale doelstellingen. Het betreft<br />
doelstellingen die centraal staan in het beleid van de<br />
Europese Commissie en ook door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
worden onderschreven. De horizontale doelstellingen<br />
kennen aanknopingspunten binnen een groot aantal<br />
prioriteiten en actielijnen van het OP. De uitwerking<br />
hiervan wordt tijdens de uitvoeringsperiode bewaakt via<br />
de werving en selectie van projecten. Daarnaast komen de<br />
doelstellingen terug in communicatie-uitingen rond het<br />
OP, zoals bijeenkomsten en brochures.<br />
Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen<br />
Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen is<br />
een basisbeginsel dat in het beleid van de Europese<br />
Commissie reeds lange tijd wordt benadrukt. Ook in<br />
eerdere Europese medegefinancierde programma’s in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> komt dit als horizontale doelstelling<br />
terug en is een bijdrage geleverd via diverse projecten.<br />
De mogelijkheid om bij te dragen aan bevordering van<br />
gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen wordt<br />
binnen het OP binnen alle prioriteiten getoetst. De duidelijkste<br />
bijdrage wordt echter verwacht binnen projecten die<br />
direct bijdragen aan het vergroten van de arbeidsmarktparticipatie,<br />
een van de doelstellingen van het OP. De participatie<br />
van vrouwen op de arbeidsmarkt blijft immers nog steeds<br />
achter. Wel wordt opgemerkt dat de groei van de arbeidsmarktparticipatie<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de afgelopen jaren<br />
met name bij vrouwen heeft plaats gevonden.<br />
In het bijzonder actielijn 1.D ‘Versterking arbeidsmarktinfrastructuur’<br />
richt zich op het creëren van voorwaarden<br />
die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren, inclusief<br />
het verhogen van de participatiegraad. Bevordering van<br />
gelijke kansen voor vrouwen is een belangrijk aandachtspunt.<br />
De actielijn kent bovendien een sterke relatie<br />
met initiatieven die zullen worden gefinancierd vanuit<br />
Doelstelling 2 – ESF. Ook daar is veel aandacht voor de<br />
arbeidsmarktpositie van vrouwen, bijvoorbeeld via het<br />
verhogen van het opleidingsniveau. Voorts liggen ook<br />
binnen andere actielijnen projecten voor de hand die<br />
bijdragen aan de kansen voor vrouwen. Bevordering van<br />
ondernemerschap binnen deze doelgroep is een expliciete<br />
mogelijkheid binnen actielijn 1.C ‘Stimulering van ondernemerschap’.<br />
Actielijn 2.A maakt de realisatie van accommodaties<br />
en voorzieningen in het landelijk gebied mogelijk,<br />
waarmee onder meer de participatie van vrouwen in het<br />
arbeidsproces kan worden gefaciliteerd. Bijvoorbeeld via<br />
een functie als training.<br />
Duurzame ontwikkeling<br />
Bevordering van duurzame ontwikkeling is een doelstelling<br />
die maatschappelijk breed wordt gedragen en wordt<br />
ondersteund. Ook in de noordelijke beleidsvisie komt<br />
dit met nadruk terug. Duurzame ontwikkeling wordt<br />
daarbij beschouwd als een ontwikkeling die voorziet in de<br />
behoeften van de huidige generaties, zonder de mogelijkheden<br />
voor toekomstige generaties in gevaar te brengen<br />
om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat om een<br />
evenwichtige afweging van de drie P’s Planet, People en<br />
Profit alsmede van de effecten op korte en lange termijn.<br />
Het OP is erop ingericht om duurzame ontwikkeling ook<br />
daadwerkelijk te stimuleren en mogelijk te maken met<br />
behulp van financiële bijdragen. Gelet op de economische<br />
invalshoek van het programma zet het OP met name in<br />
op bevordering van duurzaamheid in combinatie met het<br />
versterken van de sociaal-economische structuur van het<br />
<strong>Noord</strong>en. Binnen het kader van het OP wordt onderzocht<br />
of er mogelijkheden zijn om projecten die specifiek gericht<br />
zijn op duurzaamheid, te stimuleren.<br />
Het programma draagt in volle breedte bij aan het streven<br />
naar duurzame ontwikkeling. Binnen prioriteit 1 gaat het<br />
bijvoorbeeld om stimulering van kennis en innovatie.<br />
Ontwikkeling en toepassing van milieuvriendelijke technologie<br />
is een van de speerpunten, die duurzame productie<br />
van alle sectoren ten goede kan komen. De concentratie<br />
van bedrijvigheid en kennis in het energiecluster en<br />
het watercluster biedt in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zelfs zoveel<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
45
potentie dat deze clusters – door de juiste voorwaarden<br />
te creëren – in staat worden geacht tot ontwikkeling van<br />
kennis en technologieën te komen die duurzame ontwikkeling<br />
tot ver buiten <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> mogelijk maken.<br />
Duurzaamheid komt binnen prioriteit 2 in meerdere<br />
vormen terug. Binnen actielijn 2.A ‘Aantrekkelijk landelijk<br />
gebied’ is het vooral gekoppeld aan de grote natuurlijke<br />
waarde van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Grote kansen worden<br />
voorzien voor ontwikkeling van natuur en landschap in<br />
combinatie met ontwikkeling van economische functies.<br />
Die combinatie leidt ertoe dat er daadwerkelijk een<br />
duurzame – want rendabele – basis wordt gecreëerd<br />
voor behoud en ontwikkeling van de natuurlijke waarden<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Actielijn 2.B ‘Bereikbaarheid en<br />
mobiliteit’ zet daarentegen in op bereikbaarheid. Hoewel<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> qua congestie en luchtvervuiling boven<br />
het <strong>Nederland</strong>s gemiddelde presteert, is aandacht nodig<br />
om de bereikbaarheid – als belangrijke vestigingsplaatsfactor<br />
– te vergroten. Het OP wil dit met name bereiken<br />
via innovatieve vervoersvormen, onder meer binnen het<br />
openbaar vervoer. Daarmee wordt mede een verbetering<br />
van de milieusituatie in en rond de steden nagestreefd.<br />
Actielijn 2.C ‘Opwaardering van bedrijfslocaties’ kan een<br />
bijdrage leveren via het tegengaan van milieuvervuiling op<br />
verouderde bedrijventerreinen in de kernzones.<br />
Binnen prioriteit 3 wordt met name via actielijn 3.A<br />
‘Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau’ een bijdrage<br />
aan duurzame ontwikkeling nagestreefd. Actielijn 3.A<br />
richt zich op stedelijke voorzieningen, waarbij behoud en<br />
duurzaam gebruik van cultuurhistorisch erfgoed zowel<br />
doel als middel is.<br />
Los van de specifieke ‘verschijningsvormen’ van<br />
duurzaamheid per prioriteit en actielijn, wordt opgemerkt<br />
dat duurzaamheid een doelstelling is waarop ieder project<br />
binnen het OP getoetst zal worden. Ieder project dient<br />
immers bij te dragen aan het bereiken van een duurzaam<br />
evenwicht tussen de drie P’s, People, Planet en Profit.<br />
Voorzover het gaat om de milieu-impact van het OP heeft<br />
een onafhankelijke toets plaatsgevonden in de vorm van<br />
de strategische milieubeoordeling, waarbinnen eveneens<br />
aanbevelingen zijn gedefinieerd ten behoeve van de uitvoering<br />
van het OP (zie paragraaf 3.2).<br />
Transnationale samenwerking<br />
De situatie in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> staat niet op zichzelf.<br />
Andere regio’s binnen en buiten de Europese Unie kennen<br />
vergelijkbare kansen, knelpunten en ideeën. Voor noordelijke<br />
organisaties als kennisinstellingen en bedrijven kan<br />
samenwerking buiten de landsgrenzen bovendien het<br />
middel zijn om nieuwe mogelijkheden te verkennen en<br />
te benutten. Het ligt dan ook voor de hand dat <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong>, evenals de Europese Commissie, veel belang<br />
hecht aan samenwerking tussen noordelijke en buitenlandse<br />
organisaties. Conform artikel 36, lid 4a van de<br />
algemene Verordening voor de Structuurfondsen en het<br />
Cohesiefonds wil <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met de uitvoering van<br />
haar OP dan ook actief invulling geven aan het stimuleren<br />
en ondersteunen van transnationale samenwerking. Veel<br />
perspectief is in dat opzicht aanwezig in de positie van<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> op de <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas<br />
(NOA), de as Randstad-<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>-<strong>Noord</strong>-<br />
Duitsland-Scandinavie. Dit moet leiden tot versterking<br />
van de netwerken met dit gebied en groeiend economisch<br />
verkeer.<br />
Via actieve sturing op mogelijkheden binnen een<br />
programma als Doelstelling 3 Coöperatie <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
willen de partners in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> transnationale<br />
samenwerking met buitenlandse partners stimuleren.<br />
Met name met Duitse buurregio’s als Niedersachsen<br />
en Bremen, regio’s waarmee van oudsher uitstekende<br />
contacten bestaan. Deze zijn onder meer met behulp<br />
van opeenvolgende INTERREG-programma’s tot stand<br />
gekomen en worden in de komende periode vervolgd.<br />
Niet alleen via Doelstelling 3 Coöperatie, maar ook door<br />
grensoverschrijdende afstemming van programma’s als<br />
Doelstelling 2 Concurrentie. In 2006 is daartoe reeds<br />
overleg gevoerd over gezamenlijke mogelijkheden en<br />
acties, gerelateerd aan het voorliggende OP en het OP aan<br />
de Duitse zijde van de grens. Uiteraard zet het OP ook in<br />
op samenwerking met andere buitenlandse regio’s.<br />
Transnationale samenwerking is een doelstelling binnen<br />
alle prioriteiten van het OP en wordt actief gestimuleerd<br />
via projecten of onderdelen van projecten. Prioriteit 1<br />
biedt bijvoorbeeld veel ruimte voor samenwerking met<br />
buitenlandse kennisinstellingen op die terreinen waar dit<br />
een wederzijds belang dient. Daarnaast heeft stimulering<br />
46 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
van buitenlandse activiteiten van het bedrijfsleven de<br />
aandacht als noodzakelijke voorwaarde voor een gezonde<br />
economische structuur. Clustervorming, exportstimulering<br />
en promotie zijn voorbeelden.<br />
De prioriteiten 2 en 3 lenen zich voor uitwisseling en<br />
toepassing van kennis en ervaring in samenwerking met<br />
partners over de grenzen heen. Het OP zoekt daarom<br />
nauwe samenwerking met initiatieven en mogelijkheden<br />
binnen Doelstelling 3 Coöperatie. Door de strategieën op<br />
elkaar af te stemmen wordt complementariteit nagestreefd<br />
en wordt vanuit zowel Doelstelling 2 Concurrentie als<br />
Doelstelling 3 Coöperatie een combinatie van mogelijkheden<br />
geboden die tezamen organisaties in <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> tot transnationale samenwerking aanzetten.<br />
Dit betekent dat reeds in de fase van werving en selectie<br />
gekeken zal worden naar de juiste positionering van<br />
projecten binnen de verschillende programma’s en<br />
initiatieven met elkaar in verband worden gebracht.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
47
48 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
3. Uitvoering en organisatie<br />
De organisatie- en uitvoeringsstructuur van het OP wordt<br />
in dit hoofdstuk op hoofdlijnen toegelicht. Uitgangspunt<br />
is een efficiënt ingerichte structuur, die voorziet in de<br />
bepalingen die de Europese Commissie stelt en effectieve<br />
sturing van het programma mogelijk maakt. De jarenlange<br />
ervaring van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> met de uitvoering<br />
van Europees gefinancierde programma’s vormt daarvoor<br />
een solide basis, aangevuld met de ervaringen die<br />
de afgelopen periode zijn opgedaan in het kader van<br />
het Nationaal Actieplan. De afspraken die daarin zijn<br />
vastgelegd naar aanleiding van de besprekingen tussen<br />
de Europese Commissie en het Rijk over het beheer van<br />
de EFRO-middelen, worden ook in de uitvoerings- en<br />
organisatiestructuur van het OP in de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
geïmplementeerd en nageleefd om te borgen dat de<br />
uitvoering van het OP voldoet aan de geldende wet- en<br />
regelgeving.<br />
De wijze waarop <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> de organisatie van haar<br />
OP inricht en het beheer vorm geeft wordt in een later<br />
stadium, voor de start van de uitvoeringsperiode, gedetailleerd<br />
vastgelegd, in het bijzonder in de Administratieve<br />
Organisatie. Verslaglegging over de implementatie van<br />
afspraken en procedures zal tijdens de uitvoering van<br />
het OP onder meer plaatsvinden via het Comité van<br />
Toezicht en de jaarverslagen. De volstrekt onafhankelijke<br />
positie van de Auditautoriteit, Certificeringsautoriteit en<br />
Managementautoriteit ten opzichte van elkaar bevordert<br />
bovendien de objectiviteit van controle.<br />
In het hoofdstuk wordt met grote regelmaat verwezen naar<br />
de Kaderverordening en de Uitvoeringsverordening die<br />
door de Europese Commissie zijn opgesteld ten behoeve<br />
van de uitvoering van programma’s medegefinancierd<br />
vanuit de Structuurfondsen. De uitvoering van het OP is<br />
gehouden aan de bepalingen in beide verordeningen.<br />
genoemd die afzonderlijk ingevuld moeten worden. In<br />
het navolgende wordt beschreven op welke wijze de<br />
verantwoordelijkheden voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zijn<br />
verdeeld. De toedeling van verantwoordelijkheden en taken<br />
waarborgt een adequate uitvoering van het OP, waarbij<br />
zowel de uitvoering van het OP als de uitvoering van<br />
activiteiten daarbinnen voldoen aan de wet- en regelgeving<br />
die van toepassing is.<br />
Managementautoriteit<br />
De managementautoriteit draagt de verantwoordelijkheid<br />
voor de uitvoering van het <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong>.<br />
Zij legt verantwoording af naar de Europese Commissie en<br />
het Rijk. Tot haar taken behoort onder meer:<br />
• de selectie van en besluitvorming over projecten op<br />
basis van de geldende criteria;<br />
• het verifiëren van cofinanciering bij projecten en nagaan<br />
of uitgaven door de eindbegunstigden voldoen aan de<br />
Europese en nationale regelgeving;<br />
• het verrichten van betalingen aan eindbegunstigden;<br />
• inrichting en beheer van een systeem voor digitale<br />
opslag van projectgegevens die nodig zijn voor<br />
monitoring, financieel management en audits en<br />
controle;<br />
• naleving van de bepalingen die gelden op het gebied<br />
van promotie en publiciteit;<br />
• informatieverstrekking ten behoeve van de certificeringsautoriteit;<br />
• begeleiding van het Comité van Toezicht en de stuurgroep;<br />
• opmaken van het jaarverslag en het eindverslag.<br />
Het Samenwerkingsverband <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (<strong>SNN</strong>) is<br />
de managementautoriteit van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Het <strong>SNN</strong> heeft juridisch de vorm van een gemeenschappelijke<br />
regeling naar <strong>Nederland</strong>s recht en wordt gevormd<br />
door de provincies Drenthe, Friesland en Groningen.<br />
3.1 Verantwoordelijkheden en taken<br />
De Europese Commissie stelt in haar Kaderverordening<br />
en de Uitvoeringsverordening voor de inzet van de<br />
Structuurfondsen eisen aan de beheers- en controlestructuur<br />
die voor de programma’s van toepassing<br />
is. Daarin worden meerdere verantwoordelijkheden<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
49
De gegevens van het <strong>SNN</strong> zijn als volgt:<br />
Samenwerkingsverband <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
(<strong>SNN</strong>)<br />
Postadres: Postbus 779<br />
9700 AT Groningen<br />
Bezoekadres: Laan Corpus den Hoorn 200<br />
9728 JS Groningen<br />
Rekeningnummer: 446045691<br />
(ABN AMRO te Groningen)<br />
Certificeringsautoriteit<br />
De certificeringsautoriteit is verantwoordelijk voor de<br />
certificering van betalingen, voordat betaalaanvragen<br />
bij de Europese Commissie worden ingediend. Zij ziet<br />
toe op de juistheid, rechtmatigheid en volledigheid van<br />
de betaalaanvragen. Voor de Doelstelling 2 programma’s<br />
in <strong>Nederland</strong> is één centrale certificeringsautoriteit<br />
aangewezen, te weten de Dienst Regelingen van het<br />
ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.<br />
Zij is derhalve ook de certificeringsautoriteit voor het OP<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
De adresgegevens van het de Dienst Regelingen zijn als<br />
volgt:<br />
Ministerie van Landbouw, Natuur en<br />
Voedselkwaliteit<br />
Dienst Regelingen<br />
Postadres: Postbus 20401<br />
2500 EK Den Haag<br />
Bezoekadres: Bezuidenhoutseweg 73<br />
2594 AC Den Haag<br />
De taken van de Certificeringsautoriteit worden uitgevoerd<br />
door en onder verantwoordelijkheid van de Dienst<br />
Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en<br />
Voedselkwaliteit. Er worden voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
geen andere, bemiddelende organisaties benoemd aan wie<br />
taken van de Certificeringsautoriteit worden overgedragen.<br />
Auditautoriteit<br />
De auditautoriteit heeft als verantwoordelijkheid de<br />
verificatie van het management- en controlesysteem van<br />
het OP. Dit doet zij volgens een audit strategie, die bij de<br />
Europese Commissie wordt ingediend. De auditautoriteit<br />
is onafhankelijk van de management- en de certificeringsautoriteit.<br />
Binnen <strong>Nederland</strong> is de keuze gemaakt om de functie van<br />
auditautoriteit centraal te beleggen bij de Auditdienst van<br />
het ministerie van Financiën. Dit is de auditautoriteit van<br />
alle <strong>Nederland</strong>se OP’s.<br />
De Ministerie adresgegevens van van Financiën de auditautoriteit zijn als volgt:<br />
Auditdienst Financiën<br />
Postadres: Postbus 20201<br />
2500 EE Den Haag<br />
Bezoekadres: Prinses Beatrixlaan 512<br />
2595 BL Den Haag<br />
De taken van de Auditautoriteit worden uitgevoerd door<br />
en onder verantwoordelijkheid van de Auditdienst van<br />
het Ministerie van Financiën. Er worden voor het OP<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> geen andere, bemiddelende organisaties<br />
benoemd aan wie taken van de Auditautoriteit worden<br />
overgedragen.<br />
Comité van Toezicht<br />
Het Comité van Toezicht houdt toezicht op de<br />
uitvoering van het OP en geeft sturing aan de algemene<br />
strategie. In de Kaderverordening voor de inzet van de<br />
Structuurfondsen zijn de taken van het Comité specifiek<br />
vastgelegd.<br />
Het Comité van Toezicht van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de<br />
managementautoriteit en wordt samengesteld uit vertegenwoordigers<br />
van de belangrijkste partnerorganisaties. Het<br />
Comité van Toezicht voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bestaat<br />
uit vertegenwoordigers van de volgende partners:<br />
• Dagelijks Bestuur <strong>SNN</strong> (voorzitter)<br />
• De vier grote steden (Assen, Emmen, Groningen,<br />
Leeuwarden; 1 lid)<br />
• De drie provincies (Drenthe, Friesland, Groningen; 1 lid)<br />
• Rijksoverheid, ministerie van Economische Zaken (1 lid)<br />
• Kennisinstellingen (3 leden)<br />
• Bedrijfsleven, vertegenwoordiging ondernemers<br />
(2 leden)<br />
50 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
• Bedrijfsleven, vertegenwoordiging werknemers (1 lid)<br />
• <strong>Noord</strong>elijke Milieufederatie (1 lid)<br />
• Europese Commissie (1 lid, adviserend)<br />
Stuurgroep<br />
Binnen het OP wordt voorts een Stuurgroep aangewezen,<br />
met als voornaamste taak de beoordeling van subsidieaanvragen<br />
die binnen het OP worden ingediend. Formeel<br />
adviseert de Stuurgroep over de toekenning van subsidies.<br />
Het <strong>SNN</strong> (Dagelijks Bestuur) besluit en geeft de beschikkingen<br />
af. De Stuurgroep opereert onder verantwoordelijkheid<br />
van de managementautoriteit en het Comité van<br />
Toezicht.<br />
De Stuurgroep in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> bestaat uit vertegenwoordigers<br />
van de volgende partners:<br />
• <strong>SNN</strong><br />
• Ministerie van Economische Zaken<br />
• De vier grote steden (Assen, Emmen, Groningen,<br />
Leeuwarden)<br />
• De drie provincies (Drenthe, Friesland, Groningen)<br />
• Op afroep: andere deskundigen<br />
3.2 Monitoring en evaluatie<br />
Monitoring<br />
Begin 2006 heeft de Europese Commissie het SFC <strong>2007</strong><br />
project gepresenteerd aan de lidstaten, waarin is ingegaan<br />
op de eisen die worden gesteld aan de systemen die<br />
worden ingezet voor de monitoring van de inzet van de<br />
Structuurfondsen. De Europese Commissie heeft haar<br />
eigen systeem gepresenteerd. Daarnaast is aangegeven<br />
aan welke eisen en wensen de systemen in de lidstaten<br />
moeten voldoen, inclusief de mogelijkheid tot uitwisseling<br />
van gegevens tussen de lidstaten en de Europese<br />
Commissie.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft voor het management van het<br />
programma in de periode 2000-2006 een eigen systeem<br />
BCA ontwikkeld. Deze applicatie voldoet in beginsel aan de<br />
eisen die worden gesteld aan de monitoring van programma’s<br />
in de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Het BCA programma<br />
verwerkt onder meer programma gerelateerde gegevens,<br />
projectgegevens, voortgang van projecten en betalingen.<br />
<strong>Programma</strong>secretariaat<br />
De dagelijkse aansturing van het OP ligt in handen van het<br />
<strong>SNN</strong>. Het <strong>SNN</strong> is verantwoordelijk voor het secretariaat<br />
van het OP. Het programmasecretariaat ondersteunt<br />
op de eerste plaats het <strong>SNN</strong> in haar functie van<br />
managementautoriteit, alsmede het Comité van Toezicht<br />
en de stuurgroep. De verschillende taken van zowel de<br />
managementautoriteit als beide organen zijn vastgelegd in<br />
de Kaderverordening.<br />
Het programmasecretariaat besteedt – in nauwe samenwerking<br />
met vertegenwoordigers van de drie provincies en<br />
de grote steden – specifiek aandacht aan het stimuleren<br />
van (potentiële) subsidieaanvragers om met subsidieaanvragen<br />
te komen die aansluiten bij de doelstellingen<br />
van het OP alsmede de selectiecriteria en voorwaarden die<br />
worden vastgelegd in het toetsingskader. Dit wordt ondersteund<br />
met diverse instrumenten zoals maatregelen op het<br />
gebied van promotie en publiciteit (paragraaf 3.4).<br />
Het huidige systeem wordt door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> aangepast<br />
tot een monitoringsysteem, waarmee aan de wensen<br />
van de Europese Commissie tegemoet gekomen kan<br />
worden. Belangrijk is dat zowel de verhouding tussen het<br />
OP en het NSR goed bewaakt kan worden (functioneel de<br />
relatie tussen de beheersautoriteit en het Rijk) als ook de<br />
verhouding tussen het OP en de Europese Commissie.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zal op basis van de afspraken met<br />
enerzijds het Rijk en anderzijds de Europese Commissie<br />
haar monitoringsysteem ontwikkelen voor de periode<br />
<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Daarbij worden de standaard-systeemvereisten<br />
die door de Europese Commissie zijn beschreven in<br />
acht genomen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan<br />
een goede aansluiting op het monitoringsysteem dat op<br />
nationaal niveau moet worden ontwikkeld en ingezet, in<br />
het bijzonder door de certificeringsautoriteit.<br />
Ten aanzien van de gegevensuitwisseling tussen het OP,<br />
het NSR en de Europese Commissie wordt op dit moment<br />
onderzocht wat de beste interface is. De Europese<br />
Commissie stelt twee soorten interfaces voor, namelijk<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
51
via een webapplicatie en/of via een real time interface.<br />
De functionaliteit van de interface zal in onderling overleg<br />
tot stand komen. Qua techniek wordt aangesloten bij de<br />
eisen die de Europese Commissie stelt.<br />
een lidstaat kan ervoor gekozen worden één evaluatie<br />
uit te voeren die betrekking heeft op alle operationele<br />
programma’s of een evaluatie voor ieder afzonderlijk<br />
operationeel programma.<br />
Evaluatie<br />
De Europese Commissie wil gedurende de programmeringperiode<br />
inzicht hebben in de kwaliteit, de doeltreffendheid<br />
en de samenhang van de bijstandsverlening vanuit het<br />
EFRO. Om dit inzicht te verkrijgen is in de Verordening<br />
vastgelegd dat alle operationele programma’s geëvalueerd<br />
moeten worden. Naast het verkrijgen van het noodzakelijke<br />
inzicht is het doel van deze evaluaties om de uitvoering<br />
van de operationele programma’s te verbeteren. In de<br />
Verordening is bepaald dat voor ieder programma voor,<br />
tijdens en na de programmeringperiode een evaluatie<br />
moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke beoordelaar.<br />
De evaluatie voorafgaand aan de programmeringperiode<br />
is gericht op het bereiken van een optimale toewijzing<br />
van de beschikbare middelen voor het programma en op<br />
het verbeteren van de kwaliteit van de programmering.<br />
In <strong>Nederland</strong> is ervoor gekozen deze ‘ex ante evaluatie’ in<br />
2006 voor alle operationele EFRO programma’s te laten<br />
verrichten door één externe, onafhankelijke organisatie. Dit<br />
betekent dat alle <strong>Nederland</strong>se OP’s geëvalueerd worden<br />
aan de hand van hetzelfde evaluatiekader. Aangezien de<br />
uitvoering van de ex ante evaluatie gelijk loopt met de<br />
ontwikkeling van het programma zijn een groot aantal<br />
aanbevelingen die de evaluator heeft gedaan ten behoeve<br />
van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> reeds verwerkt in het voorliggende<br />
programma. Het rapport van de ex ante evaluator<br />
bevat een overzicht van de totstandkoming van de ex<br />
ante evaluatie en de aanpassingen die mede op aangeven<br />
van de evaluator in het OP zijn verwerkt (zie ook bijlage<br />
G). Daarnaast is door een onafhankelijke organisatie een<br />
strategische milieubeoordeling van het OP opgesteld.<br />
Gedurende de uitvoering van het programma kan het<br />
verrichten van evaluaties een belangrijke functie hebben<br />
voor het toezicht op het programma. Bijvoorbeeld wanneer<br />
blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijke<br />
doelstellingen of wanneer voorstellen voor de<br />
herziening van het programma worden voorbereid. Binnen<br />
Bij een tussentijdse evaluatie zullen met name de<br />
vorderingen ten aanzien van de aangegane verbintenissen<br />
bij het begin van het programma centraal staan, maar kan<br />
ook aandacht worden besteed aan de integratie van de<br />
communautaire strategische richtsnoeren en het nationaal<br />
strategisch referentiekader. In de ex ante evaluatie<br />
zijn, in het kader van de strategische milieubeoordeling,<br />
de mogelijke gevolgen voor het milieu betrokken.<br />
Bij een tussentijdse evaluatie tijdens de uitvoering van het<br />
programma zullen de effecten op het milieu, vanuit de<br />
duurzaamheidsdoelstelling, eveneens een rol spelen.<br />
De evaluatie achteraf wordt opgesteld door de Europese<br />
Commissie samen met de lidstaat en de managementautoriteit.<br />
In deze evaluatie gaat de aandacht uit naar<br />
de mate waarin de EFRO middelen zijn besteed, de<br />
doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering<br />
van de inzet van de middelen, de sociaal-economische<br />
impact en de impact op de prioriteiten van de Europese<br />
Gemeenschap. Op basis van de verzamelde informatie<br />
worden vervolgens conclusies getrokken voor het beleid<br />
inzake economische, sociale en territoriale cohesie. Tevens<br />
zullen de factoren verantwoordelijk voor ‘best’ en ‘worst’<br />
practices worden geïdentificeerd. De resultaten van deze<br />
evaluatie moeten uiterlijk op 31 december 2015 gereed zijn.<br />
Strategische milieubeoordeling<br />
Op basis van de Europese richtlijn 2001/42/EG van het<br />
Europees Parlement en de Raad betreffende de beoordeling<br />
van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen<br />
en programma’s moet in het kader van de besluitvorming<br />
over strategische plannen en programma’s een Strategic<br />
Environmental Assessment (SEA), in <strong>Nederland</strong> aangeduid<br />
als strategische milieubeoordeling (SMB), worden uitgevoerd.<br />
Met het opstellen van een milieurapport ten behoeve<br />
van dit OP is aan deze richtlijn voldaan. Het milieurapport<br />
is opgesteld na overleg met de bevoegde autoriteiten over<br />
de gewenste reikwijdte en het benodigde detailniveau. Van<br />
het milieurapport is kennis gegeven (Staatscourant 188<br />
van 27 september 2006) waarna een ieder heeft kunnen<br />
52 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
eageren op de inhoud van het rapport. Er zijn hierop geen<br />
reacties ontvangen. Verder is door het ministerie van VROM<br />
– als centrale milieuautoriteit – een verklaring afgegeven die<br />
is opgenomen als bijlage I van het OP.<br />
In het milieurapport zijn de effecten van de drie prioriteiten<br />
(prioriteit 4 Technische bijstand is niet in beschouwing<br />
genomen) uit dit OP op een aantal milieuaspecten<br />
beschreven. De beschrijving van de milieugevolgen<br />
vindt plaats voor de milieuaspecten die zijn genoemd in<br />
de Europese richtlijn. Per milieuaspect zijn één of twee<br />
kwalitatieve criteria benoemd, aan de hand waarvan<br />
een beoordeling van de verwachte effecten is gemaakt.<br />
De maatregelen en activiteiten die voorgesteld worden als<br />
onderdeel van de prioriteiten zijn niet zozeer fysiek uitvoerbare<br />
projecten maar eerder gericht op het verbeteren van<br />
de economische en sociale situatie door efficiëntie en<br />
innovatie procesmatig te stimuleren en te ondersteunen.<br />
De aard van het OP maakt het niet mogelijk om de<br />
mogelijke milieueffecten gedetailleerd in beeld te brengen.<br />
Het milieurapport beschrijft in grote lijnen de positieve<br />
en negatieve aspecten van de drie prioriteiten. Over<br />
het algemeen wordt verwacht dat door het stimuleren<br />
van innovatie, efficiëntie en duurzaamheid de effecten<br />
bij vrijwel elk beschouwd milieuaspect positief zijn.<br />
Deze conclusie is mede gebaseerd op feitelijke ontwikkelingen<br />
van de milieusituatie in de afgelopen jaren<br />
en de prognoses voor de komende jaren. Daarbij blijkt<br />
dat innovatie in belangrijke mate kan bijdragen aan het<br />
reduceren van milieueffecten.<br />
In het geval van ‘fysieke’ projecten, zoals herstructurering<br />
of uitbreiding van bedrijventerreinen en wijken, kunnen<br />
mogelijk negatieve effecten optreden. Deze kunnen<br />
worden voorkomen of beperkt door een zorgvuldige<br />
plan- en besluitvorming. Ook een toename van verkeer, die<br />
het gevolg kan zijn van projecten, kan negatieve milieugevolgen<br />
hebben. Dit vraagt in de projecten waar dit aan<br />
de orde kan zijn om specifieke aandacht. Overigens zijn, in<br />
de vorm van wet- en regelgeving, borgingsmechanismen<br />
aanwezig. Ook de structuur van de beoordeling van<br />
concrete projecten, zoals opgenomen in dit OP, is van<br />
belang om mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu te<br />
voorkomen of te beperken. Projecten voor nieuwe wegeninfrastructuur<br />
zijn slechts beperkt mogelijk en alleen<br />
indien kan worden aangetoond dat de milieu-effecten van<br />
het betreffende project inclusief de daarmee verbonden<br />
mitigerende maatregelen niet negatief zijn.<br />
In het milieurapport is geconstateerd dat voor projecten<br />
met mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu een<br />
zorgvuldige plan- en besluitvorming noodzakelijk is. Hierin<br />
moet aandacht voor duurzaamheid bij de beoordeling van<br />
ieder project (paragraaf 2.4 van dit OP) een belangrijke<br />
rol spelen. Een duurzaamheidstoets zal om die reden<br />
een vast onderdeel zijn van de beoordelingsprocedure<br />
van projecten en wordt geïntegreerd in het toetsingskader<br />
dat door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wordt opgesteld.<br />
Vertegenwoordigers van de regionale milieuautoriteiten –<br />
de drie betrokken provincies – zijn om die reden betrokken<br />
bij de uitwerking van het toetsingskader, in het bijzonder<br />
bij de opzet van de duurzaamheidstoets. Zij nemen tijdens<br />
de uitvoering van het OP tevens de uitvoering van de<br />
duurzaamheidstoets voor hun rekening, als onderdeel van<br />
de beoordeling van projecten binnen het OP.<br />
3.3 Uitvoeringsprocedures<br />
Beheers- en controlesysteem<br />
Ten behoeve van een transparante en effectieve uitvoering<br />
van het OP worden meerdere procedures en afspraken<br />
vastgelegd die invulling geven aan het beheers- en controlesysteem.<br />
Daarin worden de taken en verantwoordelijkheden<br />
van de verschillende autoriteiten en organen zoals<br />
beschreven in paragraaf 3.1 uitgewerkt, alsmede die van<br />
de Lidstaat en de Europese Commissie. De procedures<br />
en afspraken worden gedetailleerd beschreven in de<br />
Administratieve Organisatie die voor de start van het OP<br />
wordt opgesteld. De Administratieve Organisatie wordt<br />
beoordeeld door de Auditautoriteit (Auditdienst van het<br />
Ministerie van Financiën) en door haar voorzien van een<br />
evaluatieverslag. De Administratieve Organisatie wordt<br />
vervolgens met het evaluatieverslag toegezonden aan de<br />
Europese Commissie. De procedures en afspraken zijn in<br />
overeenstemming met de Europese regelgeving als ook<br />
met de institutionele, juridische en financiële systemen<br />
binnen <strong>Nederland</strong>.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
53
De procedures geven invulling aan de bepalingen<br />
zoals opgenomen in de Kaderverordening en de<br />
Uitvoeringsverordening. Het gaat op hoofdlijnen om de<br />
volgende soorten procedures;<br />
• Procedures ten aanzien inkomsten;<br />
• Procedures ten aanzien van uitgaven;<br />
• Procedures ten aanzien van rapportage;<br />
• Procedures ten aanzien van controle.<br />
De tenuitvoerlegging van de procedures wordt ondersteund<br />
met behulp van diverse instrumenten ten behoeve<br />
van de transparantie en controleerbaarheid van de<br />
uitvoering van het OP. Op de eerste plaats het toetsingskader,<br />
waarin de selectiecriteria en voorwaarden worden<br />
vastgelegd die van kracht zijn op subsidieaanvragen. In<br />
dit toetsingskader worden de regels ten aanzien van de<br />
subsidiabiliteit van kosten geïntegreerd. Deze subsidiabiliteitsregels<br />
worden opgesteld door de Lidstaat <strong>Nederland</strong><br />
– met inachtneming van de Europese verordeningen – en<br />
zijn van toepassing op alle <strong>Nederland</strong>se OP’s.<br />
Zoals beschreven in paragraaf 3.2 wordt voorts een geautomatiseerd<br />
monitoringsysteem ingezet waarin de gegevens<br />
van het programma en de projecten worden bewaard.<br />
Daarnaast wordt gewerkt met een geautomatiseerd<br />
financieel systeem waarin de financiële stromen binnen het<br />
OP worden beheerd.<br />
3.4 Promotie en publiciteit<br />
Het <strong>SNN</strong> heeft als managementautoriteit de verantwoordelijkheid<br />
om invulling te geven aan de eisen die<br />
de Europese Commissie in haar Kaderverordening en<br />
Uitvoeringsverordening stelt op het gebied van promotie<br />
en publiciteit. Doelstelling is informatieverstrekking om<br />
doelgroepen bekend te maken met het OP en draagvlak<br />
te genereren alsmede een groter publiek bewustzijn te<br />
creëren van de activiteiten binnen het OP en de bijdrage<br />
van de Europese Unie.<br />
Met het oog op het laatste stelt het <strong>SNN</strong> zich als doel om<br />
de resultaten die voortvloeien uit de uitvoering van het OP<br />
en projecten daarbinnen breed te verspreiden. Daarmee<br />
worden niet alleen de resultaten zichtbaar voor een breder<br />
publiek, maar ook de bijdrage die de Europese Unie levert<br />
op het terrein van regionale ontwikkeling.<br />
De taken op het gebied van promotie en publiciteit<br />
worden uitgevoerd door het programmasecretariaat<br />
dat wordt ingevuld door het <strong>SNN</strong>. Zij draagt namens<br />
de managementautoriteit voor de start van het OP zorg<br />
voor het opstellen van een communicatieplan, waarin<br />
de doelstellingen en activiteiten worden vastgelegd. Dit<br />
communicatieplan wordt toegezonden aan de Europese<br />
Commissie.<br />
Betalingen<br />
Een specifiek aandachtspunt betreft de betaalstromen die<br />
uiteindelijk naar de eindbegunstigden lopen. Op basis van<br />
afspraken op het niveau van de lidstaat <strong>Nederland</strong> geldt als<br />
uitgangspunt dat de Certificeringsautoriteit betalingen van<br />
EFRO-middelen door de Europese Commissie in ontvangst<br />
neemt. Dit geschiedt op basis van betaalaanvragen, die<br />
door de Certificeringsautoriteit worden gecertificeerd.<br />
Betalingen door de Europese Commissie bestemd<br />
voor het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> worden door de<br />
Certificeringsautoriteit rechtstreeks doorgeleid naar<br />
het programmasecretariaat, het <strong>SNN</strong>. Zij verzorgt de<br />
betalingen aan eindbegunstigden binnen het OP.<br />
Het communicatieplan volgt de bepalingen zoals vastgelegd<br />
in de Kader- en Uitvoeringsverordening en zal de<br />
volgende onderdelen bevatten:<br />
• Beschrijving van de doelstellingen en de doelgroepen;<br />
• Beschrijving van de communicatiestrategie en de<br />
maatregelen die daaronder worden voorzien;<br />
• Het budget dat wordt voorzien voor promotie en<br />
publiciteit (te financieren vanuit Technische Bijstand);<br />
• Taken en verantwoordelijkheden;<br />
• Wijze van evaluatie van de maatregelen op het gebied<br />
van promotie en publiciteit.<br />
54 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
3.5 Partnerschap<br />
Zowel de voorbereiding als uitvoering van het OP <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> geschiedt nadrukkelijk in samenwerking met<br />
een groot aantal relevante partnerorganisaties. In het<br />
navolgende zijn de belangrijkste maatregelen genoemd,<br />
die invulling geven aan het partnerschap principe binnen<br />
het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
• Begeleidingscommissie: de totstandkoming van het<br />
OP is gestuurd en begeleid door een ambtelijke en<br />
bestuurlijke begeleidingscommissie, waarin meerdere<br />
organisaties zitting hadden. Naast vertegenwoordigers<br />
van de drie noordelijke provincies, waren ook de steden<br />
Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden vertegenwoordigd.<br />
• Strategische Agenda voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>:<br />
de visie en strategie zoals die in hoofdstuk 2 van het<br />
OP zijn vastgelegd vinden hun basis in de Strategische<br />
Agenda. De Strategische Agenda bevat de visie op<br />
de ontwikkeling van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in de periode<br />
<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> en is begin 2005 op initiatief van het <strong>SNN</strong><br />
opgesteld. Bij de uitwerking van de Strategische Agenda<br />
zijn echter vrijwel alle relevante partnerorganisaties in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> betrokken.<br />
• Consultatie: tijdens de programmeringfase heeft op<br />
initiatief van de begeleidingscommissie een uitgebreide<br />
consultatie plaats gehad. Tijdens de consultatie is een<br />
groot aantal partnerorganisaties expliciet gevraagd of<br />
het OP naar hun inzicht goed invulling geeft aan de visie<br />
zoals verwoord in de Strategische Agenda en of het OP<br />
door hen wordt gedragen. Betrokken waren onder meer<br />
onderwijsinstellingen, kennisinstellingen, bedrijven en<br />
arbeidsmarktorganisaties.<br />
De consultatie had meerdere vormen:<br />
o Op 6 april 2006 is een bijeenkomst georganiseerd,<br />
waar vertegenwoordigers van meer dan 20 organisaties<br />
aan deelnamen.<br />
o Daarnaast heeft een webconsultatie plaatsgevonden.<br />
Verschillende organisaties hebben gereageerd<br />
op een conceptversie van het OP dat op de<br />
website van het <strong>SNN</strong> was geplaatst.<br />
o De Sociaal Economische Adviesraad <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> (SEAN) is uitgenodigd om advies uit te<br />
brengen over het OP. Zij heeft het <strong>SNN</strong> per 20 april<br />
2006 een schriftelijk advies toegezonden.<br />
Als bijlage E van het OP is een lijst van organisaties<br />
opgenomen die via bovenstaande consultatie zijn<br />
betrokken bij de totstandkoming van het OP.<br />
• Comité van Toezicht en Stuurgroep: het Comité van<br />
Toezicht en de Stuurgroep worden door de managementautoriteit<br />
aangesteld voor essentiële taken binnen<br />
de uitvoering van het OP. De samenstelling van beide<br />
organen weerspiegelt het principe van partnerschap.<br />
Zowel het Comité van Toezicht als de Stuurgroep<br />
bestaat uit vertegenwoordigers van verscheidene<br />
partnerorganisaties in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. De samenstelling<br />
van beide organen is toegelicht in paragraaf 3.1.<br />
• Projectontwikkeling: als het gaat om het stimuleren en<br />
aanjagen van ontwikkeling van projecten binnen het OP<br />
trekken de noordelijke partners samen op. Het <strong>SNN</strong><br />
draagt deze taak niet alleen, maar werkt juist nauw<br />
samen de organisaties van de betrokken provincies<br />
en steden. Deze hebben op dit terrein een belangrijke<br />
verantwoordelijkheid.<br />
• Communicatie: binnen de communicatiestrategie<br />
die wordt opgesteld ten behoeve van de uitvoering<br />
van het OP wordt nader invulling gegeven aan de<br />
wijze waarop de verschillende partnerorganisaties in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> via de verschillende communicatiemaatregelen<br />
worden geïnformeerd en betrokken.<br />
Per doelgroep zullen passende maatregelen worden<br />
gedefinieerd.<br />
3.6 Overige bepalingen<br />
Horizontale doelstellingen<br />
In paragraaf 2.4 is toegelicht op welke wijze de strategie<br />
binnen het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> invulling geeft aan enkele<br />
horizontale doelstellingen die binnen de uitvoering van het<br />
OP worden nagestreefd. Het gaat in het bijzonder om:<br />
• Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen<br />
• Duurzame ontwikkeling<br />
• Transnationale samenwerking<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
55
De relatie tussen deze doelstellingen en de verschillende<br />
prioriteiten van het OP is beschreven in hoofdstuk 2.<br />
Op de realisatie van de horizontale doelstellingen wordt<br />
toegezien binnen de organisatie- en uitvoeringsstructuur<br />
van het OP.<br />
De genoemde doelstellingen worden met name bewaakt<br />
bij de beoordeling van projecten die binnen het OP worden<br />
ingediend. Beoordeeld wordt of projecten bijdragen aan<br />
de horizontale doelstellingen alsmede de wijze waarop<br />
de bijdrage van projecten mogelijk kan worden vergroot.<br />
Dit onderdeel van de beoordeling wordt vastgelegd in het<br />
toetsingskader. De beoordeling is op de eerste plaats de<br />
verantwoordelijkheid van het programmasecretariaat. Zij<br />
beoordeelt binnengekomen projecten, heeft contact met<br />
de aanvragers en adviseert de stuurgroep. Vervolgens<br />
beoordeelt de stuurgroep de projecten.<br />
Ook de communicatiestrategie die voor het OP wordt<br />
ontwikkeld besteedt aandacht aan de horizontale doelstellingen.<br />
Doelstelling is het stimuleren van projecten die<br />
bijdragen aan de genoemde doelstellingen alsmede het<br />
informeren van doelgroepen over de mate waarin waarop<br />
de horizontale doelstellingen binnen het OP <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> worden gerealiseerd. Op programmaniveau<br />
wordt het Comité van Toezicht geïnformeerd inzake de<br />
realisatie van de horizontale doelstellingen. Indien nodig<br />
kan dit leiden tot aanvullende activiteiten.<br />
In het kader van het initiatief Regions for Economic<br />
Change maakt de Managementautoriteit de volgende<br />
afspraken:<br />
a. Maatregelen zullen worden getroffen die het mogelijk<br />
maken dat binnen de programmering die in het kader<br />
van het OP plaatsvindt ruimte wordt geboden aan<br />
innovatieve activiteiten, gerelateerd aan de resultaten<br />
van de netwerken waarbij <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is<br />
betrokken;<br />
b. Aan een vertegenwoordiger van een netwerk (of<br />
netwerken) waarbij <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is betrokken,<br />
wordt de mogelijkheid geboden om het Comité van<br />
Toezicht bij te wonen om te rapporteren over de voortgang<br />
van de activiteiten van het netwerk;<br />
c. Minstens een maal per jaar wordt op de agenda van het<br />
Comité van Toezicht een agendapunt opgenomen om<br />
kennis te nemen van de activiteiten van een of meerdere<br />
netwerken en om relevante suggesties ten behoeve van<br />
het OP te bespreken.<br />
d. In het jaarverslag wordt informatie opgenomen over de<br />
implementatie van regionale activiteiten, die onderdeel<br />
zijn van het initiatief Regions for Economic Change.<br />
Staatssteun<br />
Alle overheidssteun die wordt verleend in het kader van dit<br />
programma moet in overeenstemming zijn met de procedurele<br />
en feitelijke staatssteunregels die van toepassing<br />
zijn op het moment dat de overheidssteun wordt verleend.<br />
Regions for Economic Change<br />
In <strong>2007</strong> is het initiatief Regions for Economic Change<br />
gestart, waarmee de Europese Commissie samenwerkingsverbanden<br />
tussen lidstaten, regio’s en steden wil<br />
ondersteunen bij de uitwisseling van kennis en ervaringen.<br />
Goed presterende regio’s kunnen hun leerervaringen delen<br />
met regio’s die hun economische of innovatieve beleid<br />
willen verbeteren. Deze ervaringen kunnen op deze wijze<br />
sneller verspreid of verwerkt worden in de Structuurfondsprogramma’s.<br />
Afstemming Europese programma’s<br />
De uitvoering van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> staat niet<br />
op zichzelf. Naast het OP zijn diverse andere Europese<br />
programma’s van kracht voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> die in<br />
meer of mindere mate vergelijkbare doelstellingen ondersteunen.<br />
Het gaat bijvoorbeeld om Doelstelling 3, het<br />
POP2 en Doelstelling 2-ESF. De relatie met deze programma’s<br />
is uitgebreid toegelicht in bijlage D.<br />
Doelstelling is dat de verschillende Europese programma’s<br />
elkaar versterken. Dit geschiedt door onnodige<br />
overlap van de programma’s te voorkomen, te streven<br />
naar synergie en projecten richting het juiste programma<br />
te leiden. Frequente afstemming op project- en programmaniveau<br />
is hiervoor het belangrijkste middel. Het<br />
programmasecretariaat bewaakt deze afstemming door<br />
56 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
contact te onderhouden met zowel de projectindieners als<br />
de uitvoeringsorganisaties van de andere programma’s.<br />
Overigens heeft ook tijdens de periode waarin dit OP tot<br />
stand is gekomen reeds regelmatige afstemming plaatsgevonden<br />
met de overheden die verantwoordelijk zijn voor<br />
de uitvoering van de andere programma’s.<br />
Afstemming nationale programma’s<br />
Naast andere Europese programma’s hebben overigens<br />
ook diverse nationale programma’s een sterke relatie met<br />
de inzet van de EFRO-middelen binnen dit OP. Hierbij<br />
moet onder meer gedacht worden aan de programmatische<br />
inzet van nationale middelen die wordt voorzien in het<br />
kader van bijvoorbeeld Pieken in de Delta en de Agenda<br />
Vitaal Platteland. De belangrijkste nationale programma’s<br />
en beleidskaders zijn beschreven in bijlage C.<br />
In tegenstelling tot de andere Europese programma’s<br />
worden de verschillende programma’s op nationaal niveau<br />
als belangrijke bronnen van cofinanciering beschouwd<br />
voor projecten die mede worden gefinancierd met EFROmiddelen.<br />
De inhoudelijke afstemming van de verschillende<br />
programma’s heeft aandacht gehad tijdens de<br />
totstandkoming van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Tijdens<br />
de uitvoering van het OP is met name van belang dat<br />
intensief afstemming plaatsvindt over de beoordeling<br />
van projecten en de besluitvorming over de inzet van<br />
middelen. Daartoe worden afspraken gemaakt over de<br />
wijze waarop de beoordeling en de besluitvorming binnen<br />
de verschillende programma worden ingericht en op elkaar<br />
kunnen worden afgestemd.<br />
De afstemming tussen de inzet van middelen binnen het<br />
OP en nationale programma’s wordt in de eerste plaats<br />
bewaakt door het programmasecretariaat van het OP.<br />
Dit secretariaat onderhoudt de relatie met de belangrijkste<br />
nationale programma’s en zoekt afstemming tot<br />
op projectniveau. Ook de bij het OP betrokken medewerkers<br />
van de provincies en andere overheden hebben een<br />
belangrijke functie. Ook zij zijn in veel gevallen betrokken<br />
bij dan wel op de hoogte van de implementatie van<br />
nationale programma’s en kunnen reeds in een vroegtijdig<br />
stadium – in de fase van projectontwikkeling – de inzet van<br />
de verschillende programma’s en financieringsstromen<br />
overzien.<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
57
58 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
4. Financiële tabel<br />
De sociaal-economische analyse, de inhoud van de<br />
prioriteiten en de wijze waarop de organisatie van het<br />
programma wordt ingericht zijn aan bod gekomen in de<br />
vorige hoofdstukken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan<br />
op de financiële tabellen behorende bij het OP <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong>. Allereerst wordt de algemene financiële tabel<br />
gepresenteerd met daarin de verdeling van het beschikbare<br />
EFRO budget per prioriteit en de verwachte bijdragen<br />
uit de verschillende co-financieringsbronnen. Vervolgens<br />
wordt de verdeling van het EFRO budget over de jaren<br />
weergegeven.<br />
4.1 Financiële tabel<br />
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is het grootste gedeelte<br />
van de cofinanciering afkomstig uit publieke nationale en<br />
regionale middelen. Het resterende deel van de cofinanciering<br />
wordt bijeengebracht door private partijen. Deze<br />
bijdrage concentreert zich met name in prioriteit 1. Op<br />
basis van het EFRO budget en de totale investeringsbijdrage<br />
bedraagt het gemiddelde interventiepercentage<br />
binnen het OP bijna 45,5 %.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kiest voor een afrekening van de financiële<br />
tabel op basis van totale subsidiabele kosten (TK) wat<br />
betreft de prioriteiten 1, 2 en 3. De afrekening van prioriteit<br />
4 geschiedt op basis van totale subsidiabele overheidskosten<br />
(TO).<br />
Voor de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> heeft de Europese Commissie<br />
een EFRO budget van 169.400.000 euro beschikbaar<br />
gesteld voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (lopende prijzen). Met de<br />
begrote cofinancieringsmiddelen komt de totale verwachte<br />
investering binnen het OP uit op 372.680.000 euro.<br />
De uitvoeringsperiode waarin de middelen binnen het<br />
OP kunnen worden ingezet is formeel gestart op 1 januari<br />
<strong>2007</strong> en eindigt op 31 december 2015.<br />
Uit de verdeling van het EFRO budget over de prioriteiten<br />
blijkt dat ruim de helft van het totale budget gereserveerd<br />
wordt voor prioriteit 1 ‘Innovatie, ondernemerschap en<br />
kenniseconomie’. De verwachting is dat de projecten<br />
binnen deze prioriteit voor 50 procent gefinancierd worden<br />
vanuit het EFRO budget. Ditzelfde geldt voor prioriteit 4<br />
‘Technische Bijstand’.<br />
Financiële tabel OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (bedragen in lopende prijzen)<br />
Community<br />
Funding<br />
National<br />
counterpart<br />
Indicative breakdown of<br />
the national counterpart<br />
National National<br />
Public<br />
private<br />
Total funding<br />
Co-financing<br />
funding funding<br />
(a) (b) (=(c) + (d)) (c) (d) (e) = (a) + (b) (f ) = (a)/(e)<br />
Priority Axis 1 94.864.000 94.864.000 80.635.000 14.229.000 189.728.000 50,00%<br />
Priority Axis 2 Attractieve 33.880.000 50.820.000 50.057.000 763.000 84.700.000 40,00%<br />
regio’s<br />
Priority Axis 3 Attractieve steden 33.880.000 50.820.000 50.057.000 763.000 84.700.000 40,00%<br />
Priority Axis 4 Technische<br />
6.776.000 6.776.000 6.776.000 0 13.552.000 50,00%<br />
Bijstand<br />
Total 169.400.000 203.280.000 187.525.000 15.755.000 372.680.000 45,45%<br />
rate<br />
For information<br />
EIB Other<br />
contribu-<br />
funding<br />
tion<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
59
De verwachte medefinanciering vanuit EFRO voor<br />
projecten in de prioriteiten 2 ‘Attractieve regio’s’ en 3<br />
‘Attractieve steden’ ligt lager en bedraagt 40 procent. De<br />
financiering van projecten binnen deze prioriteiten is naar<br />
verwachting voornamelijk afkomstig uit publieke middelen.<br />
Conform de Kaderverordening en de Implementatieverordening<br />
van de Europese Commissie moeten de<br />
Europese middelen in het OP vooraf indicatief verdeeld<br />
worden over een aantal vastgestelde categorieën en<br />
codes. Deze indicatieve verdeling is opgenomen in bijlage<br />
F. Zoals artikel 9, lid 3 van de Kaderverordening stelt<br />
moet een <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> zich in het bijzonder<br />
richten op de Europese prioriteiten inzake bevordering van<br />
concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid,<br />
inclusief de doelstellingen zoals vastgesteld in de<br />
Integrated Guidelines for Growth and Jobs. Zoals blijkt uit<br />
bijlage F zijn de uitgaven binnen het OP indicatief verdeeld<br />
en is 62,5 % van de uitgaven gerelateerd aan de categorieën<br />
die direct bijdragen aan de Europese doelstellingen.<br />
4.2 Jaartabellen<br />
Op basis van de verdeling van de beschikbare EFRO<br />
middelen over de vier prioriteiten zijn de middelen<br />
verdeeld naar de programmajaren <strong>2007</strong> t/m <strong>2013</strong>. Dit<br />
overzicht is weergegeven in onderstaande tabel en<br />
vormt de basis voor de afrekening in het kader van de<br />
zogenaamde N+2 regel. De eerste afrekening vindt plaats<br />
eind 2009, de laatste eind 2015.<br />
Financiële jaartabellen OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> (bedragen in lopende prijzen)<br />
Priority Axis 1<br />
EFRO<br />
in euro<br />
<strong>2007</strong> 2008 2009 2010 2011 2012 <strong>2013</strong><br />
Innovatie, ondernemerschap 94.864.000 17.192.000 17.528.000 17.864.000 18.256.000 7.840.000 8.008.000 8.176.000<br />
Priority Axis 2<br />
Attractieve regio’s 33.880.000 6.140.000 6.260.000 6.380.000 6.520.000 2.800.000 2.860.000 2.920.000<br />
Priority Axis 3<br />
Attractieve steden 33.880.000 6.140.000 6.260.000 6.380.000 6.520.000 2.800.000 2.860.000 2.920.000<br />
Priority Axis 4<br />
Technische Bijstand 6.776.000 1.228.000 1.252.000 1.276.000 1.304.000 560.000 572.000 584.000<br />
Total 169.400.000 30.700.000 31.300.000 31.900.000 32.600.000 14.000.000 14.300.000 14.600.000<br />
60 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Bijlagen<br />
A. Ervaringen programmaperiode 2000-2006<br />
B. Indicatoren en streefwaarden<br />
C. Relatie met beleidskaders<br />
D. Relatie met andere Europese programma’s<br />
E. Betrokken partnerorganisaties<br />
F. Indicatieve verdeling Communautaire<br />
bijdrage<br />
G. Implementatie ex ante evaluatie<br />
H. Experimentele activiteiten<br />
I. Verklaring ministerie van VROM inzake<br />
Strategische Milieubeoordeling<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
61
A. Ervaringen programmaperiode<br />
2000-2006<br />
Voor de ontwikkeling en uitvoering van een Europees<br />
programma in een nieuwe periode is het van belang om<br />
ervaringen uit de huidige periode in acht te nemen. Het<br />
betreft enerzijds inhoudelijke ervaringen (doelstellingen,<br />
resultaten en effectiviteit) en organisatorische ervaringen<br />
(operationalisering en organisatie). In deze bijlage zijn de<br />
belangrijkste ervaringen uit de huidige periode weergegeven.<br />
Het betreft geen algemene of uitputtende analyse,<br />
maar een kort overzicht met een gerichte analyse van de<br />
belangrijkste ervaringen.<br />
Voor deze bijlage is gebruik gemaakt van de tussentijdse<br />
evaluatie van een aantal programma’s of de recent<br />
verschenen updates, zoals voor het EPD <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
en het Doelstelling 3 ESF programma. Deze programma’s<br />
weerspiegelen een goede mix van economische, landelijke,<br />
stedelijke, sociale en innovatieve thema’s. Ze sluiten in<br />
dat opzicht aan op de beoogde opzet van het <strong>Operationeel</strong><br />
<strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>.<br />
EPD <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> 2000-2006<br />
Ten tijde van de peildatum voor de update van de tussentijdse<br />
evaluatie (oktober 2005) lag de uitputting van<br />
het financiële budget goed op koers. In totaal waren op<br />
die datum 190 projecten goedgekeurd voor een totale<br />
financiële omvang van ruim € 1,5 miljard, waarvan ruim<br />
€ 280 miljoen EFRO bijdrage. Knelpunten in termen van<br />
financiële voortgang doen zich alleen voor binnen prioriteit<br />
II ‘Ontwikkeling stedelijke kernen’ en met name ook<br />
maatregel III.a ‘Werking arbeidsmarkt’. Binnen deze (in<br />
totaal) drie maatregelen lag het committeringspercentage<br />
slechts op ongeveer 45%.<br />
De verwachte (netto) economische effecten van deze<br />
projecten in termen van werkgelegenheid worden geschat<br />
op 5.730 voltijdbanen. Het aandeel van de projecten in<br />
prioriteit I in deze score bedraagt 73%, hetgeen logisch<br />
is gezien de aard van de projecten en maatregelen.<br />
Voorwaarde voor het realiseren van deze effecten is dat de<br />
goedgekeurde projecten volgens plan worden uitgevoerd.<br />
Over het algemeen is de voortgang van het EPD op de<br />
outputindicatoren die voor het programma gesteld zijn<br />
goed. Voor een aantal programma-indicatoren zijn de<br />
doelstellingen ten tijde van de update al ruimschoots<br />
gehaald, zelfs nadat eerder al ambitieuzere streefwaarden<br />
voor tal van indicatoren waren geformuleerd.<br />
Voor de resterende programmaperiode worden alleen<br />
knelpunten voorzien bij de maatregelen binnen prioriteit<br />
II en maatregel III.a. Dit sluit aan bij de achterblijvende<br />
financiële voortgang van deze maatregelen.<br />
Naar aanleiding van de aanbevelingen uit de tussentijdse<br />
evaluatie in 2003 (Mid Term Review, Ecorys) is een nieuwe<br />
maatregel aan het EPD toegevoegd: ‘Stimulering van<br />
kennis, innovatie en duurzaamheid’. Het introduceren<br />
van deze maatregel die zich specifiek richt op stimulering<br />
en ondersteuning van het bedrijfsleven op het<br />
gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid sluit aan<br />
bij de verlegging van het regionaal economisch beleid<br />
richting innovatie en kennis. Ten tijde van de update van<br />
de evaluatie in 2005 waren binnen deze maatregel reeds<br />
34 projecten goedgekeurd voor een EFRO bedrag van in<br />
totaal ruim € 42 miljoen.<br />
Een aantal belangrijke lessen uit de uitvoering van het<br />
EPD en de Mid Term Review die van belang zijn voor het<br />
nieuwe programma zijn:<br />
• De kwantitatieve effectmeting van projecten en het<br />
programma is sterk verbeterd door de introductie van<br />
meetbare indicatoren (SMART). Bij het bepalen van de<br />
streefwaarde is het van belang om ambitieuze, doch<br />
realistische waarden vast te stellen. De beschikbare<br />
referentiegegevens hiervoor dienen als belangrijk<br />
uitgangspunt. Monitoring van de voortgang van deze<br />
effecten en ruimte voor sturing van het programma<br />
blijven belangrijke aandachtspunten.<br />
• Het partnerschap tussen overheden en regionaal<br />
bedrijfsleven heeft bijzondere aandacht en heeft in de<br />
huidige periode een positieve impuls gegeven. Voor<br />
betrokkenheid van het bedrijfsleven en ten behoeve van<br />
private investeringen is het ook in de nieuwe periode<br />
van belang om deze betrokkenheid te stimuleren en<br />
vorm te geven.<br />
62 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
• In de huidige periode zijn met succes diverse regelingen<br />
uitgevoerd voor het bedrijfsleven. Deze regelingen<br />
kunnen ook in de nieuwe programmaperiode voortgezet<br />
worden.<br />
• Door de extra maatregel is nu al ervaring opgebouwd<br />
met de verwerving en ontwikkeling van projecten gericht<br />
op kennis en innovatie. Belangrijke voorwaarde voor<br />
de totstandkoming is de toegang tot kennis. Omdat<br />
de kennis niet altijd in de eigen regio aanwezig is, is<br />
het van belang om – naast het versterken van de eigen<br />
infrastructuur – ook het gebruik van kennis van buiten<br />
de regio te stimuleren.<br />
• Ten aanzien van de toeristische infrastructuur is<br />
gebleken dat grootschaligere projecten zijn ingediend<br />
dan vooraf verwacht. Dit heeft effect op de verwachte<br />
en gerealiseerde output van het programma. Aangezien<br />
dit onderwerp ook in de nieuwe periode van belang is<br />
(in stedelijke en landelijke gebieden), kan het raadzaam<br />
zijn om het gewenste ‘soort’ projecten te definiëren.<br />
• Recente audits van de EC bij diverse regionale<br />
programma’s in <strong>Nederland</strong> hebben diverse onvolkomenheden<br />
en verbeterpunten in procedures en<br />
dossiers aan het licht gebracht. De kennis en ervaringen<br />
die daarmee zijn opgedaan, zijn zeer waardevol voor de<br />
nieuwe programmaperiode en kunnen leiden tot een<br />
verbetering van de organisatie en uitvoering.<br />
De diverse lessen die uit de programmaperiode 2000-<br />
2006 en de Mid Term Review kunnen worden getrokken<br />
zijn meegenomen in het opstellen van het voorliggende<br />
Operationele <strong>Programma</strong> waar dit mogelijk is. Daarnaast<br />
hebben veel lessen ook vooral betrekking op de uitvoeringsfase<br />
van het OP.<br />
Doelstelling 3 ESF 2000-2006<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> maakt in de huidige programmaperiode<br />
gebruik van het Doelstelling 3 programma, waarbinnen de<br />
inzet van middelen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF)<br />
is georganiseerd. Het betreft een nationaal programma,<br />
dat wordt beheerd door het ministerie van Sociale Zaken<br />
en Werkgelegenheid. Voor het programma is in totaal<br />
ongeveer 1,7 miljard aan Europees geld beschikbaar<br />
gesteld.<br />
De ontwikkeling van de noordelijke economie in de<br />
periode 2000-2006 volgt de richting die is beschreven in<br />
het programma ‘Kompas voor het <strong>Noord</strong>en’. Arbeidsmarkt<br />
is binnen dit programma één van de belangrijkste thema’s.<br />
Voor de financiering van dit thema is door het Rijk – in<br />
tegenstelling tot voor veel andere thema’s – geld op<br />
programmabasis beschikbaar gesteld. Middelen moesten<br />
met name op projectbasis worden gegenereerd uit het<br />
Doelstelling 3/ESF programma.<br />
Het thema arbeidsmarkt blijkt één van de minst renderende<br />
onderdelen van het Kompas-programma te zijn.<br />
Zo is in het jaarverslag van <strong>SNN</strong> 2004 geconstateerd<br />
dat er op het gebied van arbeidsmarktbeleid slechts een<br />
gering aantal projecten in het programma is opgenomen.<br />
De inzet van EFRO-middelen vanuit het Doelstelling 2<br />
programma bleek aan veel beperkingen onderhevig. Voorts<br />
kon de aansluiting tussen het Kompas programma en het<br />
nationale Doelstelling 3/ESF programma niet goed worden<br />
gemaakt. Daardoor is er door <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>se partijen<br />
niet optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden van<br />
ESF. Vooral de programmatische aanpak van arbeidsmarktvraagstukken<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> via het Kompas lijkt<br />
hierdoor deels ondermijnd. Wel hebben diverse partijen in<br />
de noordelijke provincies los van het Kompas programma<br />
ESF subsidies gegenereerd.<br />
Naar aanleiding van het bovenstaande inzicht heeft Ecorys<br />
in haar Mid Term Review van het Kompas programma<br />
als aanbeveling opgenomen om concrete afspraken te<br />
maken met het Ministerie van SZW over de wijze waarop<br />
de programmatische aanpak van het arbeidsmarktbeleid<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> kan worden vormgegeven. Op die<br />
wijze kan de juiste aansluiting worden gevonden tussen<br />
de (lange termijn) behoeften op regionaal niveau en de<br />
prioriteiten binnen ESF. Dit sluit aan op een aanbeveling<br />
die ook naar voren komt in de tussentijdse evaluatie van<br />
het Doelstelling 3/ESF programma (Bureau Regioplan<br />
2003). Daarin wordt bij een aantal maatregelen specifiek<br />
gepleit voor een meer regionale aanpak van arbeidsmarktvraagstukken.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> streeft ernaar om afspraken over een<br />
programmatische inzet te maken voor de inzet van ESFmiddelen<br />
in de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Daartoe is gelijktijdig<br />
met het opstellen van OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> voor de inzet<br />
van EFRO-middelen gewerkt aan een regionaal ESF-<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
63
programma. Beide programma’s vullen elkaar vanuit de<br />
regionale visie van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> aan.<br />
Innovative Action Programmes (IAP’s)<br />
Met Europese steun voor Innovative Action Programmes<br />
(IAP’s) geeft de Europese Commissie in de periode 2000-<br />
2006 ruimte voor experimentele, risicovolle projecten op<br />
het terrein van innovatie. Zowel Drenthe, Friesland als<br />
Groningen hebben een IAP opgesteld. In totaal is ongeveer<br />
acht miljoen euro aan EFRO-middelen aan de noordelijke<br />
IAP’s toegekend, een zelfde bedrag wordt aan publieke<br />
cofinanciering ingebracht.<br />
De doelstellingen van de IAP’s zijn in het bijzonder<br />
gericht op het versterken van de concurrentiepositie van<br />
het bedrijfsleven, met name het MKB. Subsidies worden<br />
verstrekt voor projecten op het gebied van innovatie,<br />
kennisoverdracht en netwerkvorming. De IAP’s in de drie<br />
provincies zijn nog in uitvoering. De programma’s in<br />
Groningen en Friesland zijn reeds gestart in 2004. Het IAP<br />
in Drenthe is in 2006 van start gegaan. Binnen de IAP’s<br />
staan verschillende actielijnen centraal:<br />
Hoewel de werkelijke realisatie van de doelstellingen<br />
van de IAP’s nog niet volledig in beeld kan worden<br />
gebracht, kan wel worden gesteld dat de IAP’s een<br />
waardevolle bijdrage leveren aan de ontwikkeling van<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Er wordt daadwerkelijk ruimte geboden<br />
voor vernieuwende projecten, waarbij goed wordt samengewerkt<br />
tussen private en publieke partijen. De IAP’s<br />
leggen het accent op innovatie en ontwikkeling en benutting<br />
van kennis en richten zich met hun actielijnen en<br />
thema’s op sleutelgebieden en speerpuntsectoren die<br />
ook centraal staan binnen het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> in<br />
de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>. Dit maakt dat de IAP’s zowel qua<br />
projecten als qua samenwerking een goede basis leggen<br />
voor de uitvoering van het OP. In het bijzonder projecten<br />
die tot stand komen binnen prioriteit 1 ‘Innovatie, ondernemerschap<br />
en kenniseconomie’ kunnen voortbouwen op<br />
de initiatieven die binnen de IAP’s reeds zijn ontplooid.<br />
Het IAP Friesland (Fryslân Fernijt) stelt de volgende<br />
thema’s centraal:<br />
• Recreatie en toerisme<br />
• ICT<br />
• Water<br />
Het IAP Groningen kiest voor de volgende actielijnen:<br />
• Duurzame energie<br />
• Life sciences<br />
• Leefbaarheid: toerisme, zorg en ICT<br />
• Internationalisering<br />
Het IAP Drenthe richt zich op vier deelprogramma’s die<br />
voornamelijk zijn gekoppeld aan kerncompetenties van<br />
Drentse kennisinstellingen. Het gaat om de volgende<br />
technologiegebieden:<br />
• Wireless ICT (RF)<br />
• RFID (Radio Frequency Identification)<br />
• Sensor Technology<br />
• EMBRACE (wetenschappelijk programma Stichting<br />
ASTRON)<br />
64 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
B. Indicatoren en streefwaarden<br />
Contextindicatoren<br />
Indicator Definitie Bron Nulwaarde Doelstelling eind 2015<br />
Bruto Regionaal Product % ontwikkeling BRP Eurostat NN: 46,3 miljard euro Procentuele groei boven<br />
(BRP)<br />
NL: 467,3 miljard euro <strong>Nederland</strong>s gemiddelde<br />
(2003)<br />
Werkgelegenheid % ontwikkeling werkgelegenheid Eurostat NN: 811.000 personen<br />
NL: 8.105.000 personen<br />
Procentuele groei boven<br />
<strong>Nederland</strong>s gemiddelde<br />
(2004)<br />
Werkloosheid<br />
% aandeel werklozen in potentiële<br />
Eurostat NN: 5,6%<br />
Afname verschil met <strong>Nederland</strong>s<br />
beroepsbevolking<br />
NL: 4,6%<br />
gemiddelde<br />
(15-65 jaar)<br />
(2004)<br />
R&D uitgaven publiek<br />
% ontwikkeling van de regionale<br />
Eurostat<br />
NN: 258 mln. euro<br />
Minimaal gelijke ontwikkeling<br />
publieke uitgaven<br />
NL: 3.572 mln. euro<br />
als de nationale publieke R&D<br />
uitgaven<br />
(2003)<br />
R&D uitgaven privaat<br />
% aandeel in totale regionale R&D<br />
Eurostat 51,9%<br />
Stijging van het aandeel regionale<br />
uitgaven<br />
private R&D uitgaven in totale<br />
(2003)<br />
regionale R&D uitgaven<br />
Participatiegraad (netto)<br />
% aandeel werkenden in potentiële<br />
Eurostat NN: 62,4%<br />
Afname verschil met <strong>Nederland</strong>s<br />
beroepsbevolking (15-65 jaar)<br />
NL: 64,8%<br />
gemiddelde<br />
(2004)<br />
Verklaringen: NN = <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
NL = <strong>Nederland</strong><br />
(2003) = jaartal nulwaarde<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
65
Output- en resultaatindicatoren<br />
De onderstaande tabel bevat output- en resultaatindicatoren<br />
die zijn gekoppeld aan de prioriteiten van het OP.<br />
Projectindieners worden gevraagd om hun doelstellingen<br />
vooraf te kwantificeren met behulp van deze indicatoren,<br />
tussentijds en achteraf wordt de mate van realisatie<br />
gemeten. In de tabel zijn voor alle indicatoren streefwaarden<br />
opgenomen die gelden op programmaniveau en<br />
die via de projecten zullen moeten worden gerealiseerd.<br />
Het bepalen van de streefwaarden geschiedt uiteraard op<br />
basis van schatting aan de hand van specifieke uitgangspunten.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> heeft met name gekeken naar<br />
de ervaringen in de programmaperiode 2000-2006 en de<br />
ervaringscijfers die op basis van die programmaperiode<br />
kunnen worden geïdentificeerd. Deze cijfers vormen een<br />
belangrijke basis voor de raming van streefwaarden voor<br />
het OP.<br />
Output- en resultaatindicatoren Streefwaarde eind 2015<br />
Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie<br />
Aantal R&D projecten 20<br />
R&D investeringen - privaat<br />
€ 20 mln.<br />
R&D investeringen - publiek<br />
€ 20 mln.<br />
Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven (< 5 jaar) 60<br />
Aantal ondersteunde MKB-bedrijven 1.000<br />
Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/research instellingen 6<br />
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE) 1.500<br />
Prioriteit 2 Attractieve regio’s<br />
Aantal projecten gericht op verbetering van natuur, landschap of cultureel erfgoed. 3<br />
Aantal toeristisch-recreatieve projecten 6<br />
Aantal projecten gericht op verbetering bereikbaarheid 6<br />
Aantal hectare bedrijfsterreinen gemoderniseerd 150<br />
Aantal projecten gericht op milieu (inclusief externe veiligheid en luchtkwaliteit) 3<br />
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE) 500<br />
Prioriteit 3 Attractieve steden<br />
Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen 5<br />
Aantal hectare bedrijfslocatie gemoderniseerd 150<br />
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE) 500<br />
66 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
C. Relatie met beleidskaders<br />
In deze bijlage staan diverse Europese, nationale en regionale<br />
beleidskaders centraal, waarmee afstemming wordt<br />
gezocht bij de uitvoering van het nieuwe Doelstelling 2<br />
programma in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Het overzicht is niet<br />
uitputtend, maar geeft de belangrijkste kaders. Per beleidskader<br />
wordt kort de inhoud geschetst, waardoor de relatie<br />
met het Doelstelling 2 programma snel duidelijk wordt.<br />
Nationaal Strategisch Referentiekader (NSR)<br />
Het nationaal beleid is mede gericht op een versterking<br />
van het concurrentievermogen van <strong>Nederland</strong>. In het<br />
Nationaal Hervormingsprogramma heeft het kabinet<br />
neergezet welke maatregelen de komende jaren genomen<br />
moeten worden om deze doelstelling te verwezenlijken.<br />
Het Europese structuurbeleid biedt de mogelijkheden om<br />
de komende jaren een extra impuls te geven aan deze<br />
doelstelling. In het NSR geeft het kabinet weer hoe het in<br />
aanvulling hierop in de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> de structuurfondsen<br />
wil benutten om dit beleid verder te versterken.<br />
Het NSR heeft betrekking op zowel Doelstelling 2<br />
‘Regionale Concurrentiekracht en Werkgelegenheid’ als<br />
Doelstelling 3 ‘Europese Territoriale Samenwerking’ en<br />
dient als leidraad voor de operationele programma’s.<br />
De EC wil het nieuwe structuurbeleid meer onder de<br />
paraplu van de Lissabon strategie brengen. <strong>Nederland</strong><br />
ondersteunt dit en maakt de thema’s innovatie, kenniseconomie<br />
en menselijk kapitaal tot de kern van de inzet<br />
van de structuurfondsen. Daarbij wordt aansluiting<br />
gezocht bij bestaand beleid, zoals de Nota Ruimte, Pieken<br />
in de Delta, het grotestedenbeleid en de Agenda Vitaal<br />
Platteland.<br />
Voor het structuurbeleid heeft de EC in de Communautaire<br />
Strategische Richtsnoeren de volgende drie prioriteiten<br />
benoemd:<br />
• Attractieve regio’s en steden;<br />
• Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie;<br />
• Meer en betere banen.<br />
Deze drie prioriteiten hangen nauw met elkaar samen en<br />
dienen elkaar zoveel mogelijk te versterken. Investeren in<br />
innovatie en ondernemerschap moet gepaard gaan met<br />
investeringen in scholing en met investeringen in een<br />
aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In de NSR worden<br />
deze thema’s verder beschreven en wordt aangegeven<br />
waar de kansen en prioriteiten liggen. Het tweede thema<br />
heeft de grootste prioriteit en een aanzienlijk deel van<br />
de beschikbare Europese middelen moet op dit thema<br />
worden ingezet. Aan de opstellers van de operationele<br />
programma’s wordt gevraagd deze focus verder te<br />
verscherpen door in te zetten op die thema’s die voor het<br />
betreffende gebied het meest relevant en urgent zijn.<br />
Agenda Vitaal Platteland<br />
Een leefbaar platteland en een vitale en duurzame agrarische<br />
sector staat centraal in de Agenda Vitaal Platteland<br />
(AVP). Deze agenda geeft voor het eerst een integrale<br />
rijksvisie op een vitaal platteland in al zijn facetten (economisch,<br />
ecologisch, gebiedsgericht en sociaal-cultureel).<br />
De Agenda maakt duidelijk dat het kabinet vooral andere<br />
overheden de ruimte wil bieden om op gebiedsniveau tot<br />
een integrale aanpak te komen. In het tegelijkertijd gepresenteerde<br />
Meerjarenprogramma Vitaal Platteland geeft het<br />
kabinet een overzicht van de rijksinzet van de ministeries<br />
van LNV, VROM en V&W voor het platteland rond de<br />
thema’s natuur, recreatie, landschap, landbouw, sociaaleconomische<br />
vitalisering, milieu, water en reconstructie<br />
zandgebieden.<br />
Het kabinet wil met het AVP kaders stellen, sturen op<br />
hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is.<br />
Provincies en gemeenten spelen een steeds grotere rol bij<br />
de uitvoering van het beleid. Met de individuele provincies<br />
zullen meerjarige prestatieafspraken worden gemaakt.<br />
De gebiedsgerichte rijksmiddelen zullen worden gebundeld<br />
in een Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG),<br />
en nadrukkelijk worden gekoppeld aan doelen. Sturing,<br />
planvorming, programmering en uitvoering van rijksbeleid<br />
zal worden gebundeld in één Wet Inrichting Landelijk<br />
Gebied (WILG).<br />
In de AVP staat een aantal thema’s centraal:<br />
Brede plattelandseconomie<br />
Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de<br />
<strong>Nederland</strong>se economie en een levensvoorwaarde voor de<br />
leefbaarheid van gebieden. De economische bijdrage van<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
67
onder andere landbouw en recreatie en toerisme zijn in de<br />
eerste plaats de verdienste van ondernemers. Boeren staan<br />
voor de opgave om in een periode van afnemende inkomsten<br />
en toenemende eisen een duurzame bedrijfsvoering<br />
te ontwikkelen. De overheid geeft ruimte aan ondernemerschap<br />
op het platteland, onder andere door vermindering<br />
van regelgeving, door kennis, door het starten van een<br />
ondernemersprogramma, de inzet van plattelandsmiddelen<br />
en door ruimtelijk beleid.<br />
Leefbaar platteland<br />
Een leefbaar platteland is een platteland waar het goed<br />
leven én werken is. Een vitale economie en een vitale<br />
gemeenschap hebben elkaar nodig. De dynamiek op het<br />
platteland kan de sociale en culturele infrastructuur onder<br />
druk zetten bijvoorbeeld door afkalvende voorzieningen.<br />
Waar de overheid verantwoordelijk is voor voorzieningen,<br />
houdt ze rekening met de eigenheid van het platteland.<br />
Provincies, gemeenten en burgers zelf zijn aan zet om<br />
(nieuwe) sociale verbanden te creëren.<br />
Natuur en landschap<br />
Natuur en landschap hebben niet alleen waarde in zichzelf<br />
(de ‘intrinsieke waarde’), maar zijn ook van betekenis<br />
voor het welzijn van de mens. Het platteland is immers<br />
voor veel dagjesmensen en vakantiegangers een aantrekkelijke<br />
bestemming. De taak van de overheid hierbij is het<br />
zorgdragen voor voorzieningen die niet door anderen of<br />
via de markt tot stand kunnen worden gebracht. Het Rijk<br />
versterkt de kwaliteit en diversiteit van het landschap door<br />
bescherming en ontwikkeling van Nationale Landschappen<br />
en vraagt van provincies en gemeenten dat zij wonen<br />
en bedrijvigheid laten ontwikkelen met landschappelijke<br />
kwaliteit. De toegankelijkheid van het platteland voor<br />
wandelen, varen en fietsen wordt vergroot. Rondom de<br />
steden wordt groen aangelegd, deels in relatie tot nieuwe<br />
verstedelijking.<br />
Aan de robuustheid en duurzaamheid van de Ecologische<br />
Hoofd Structuur (EHS) stelt het rijk hoge eisen. Met het<br />
oog daarop worden op een aantal plaatsen de grenzen van<br />
de EHS opnieuw vastgesteld. Zowel binnen als buiten de<br />
EHS zal versterking van de natuur in goede samenhang<br />
met andere functies en partijen moeten plaatsvinden.<br />
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)<br />
Het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) is een<br />
bundeling van de verschillende rijksbudgetten bedoeld<br />
voor aankoop, inrichting en beheer van landelijke<br />
gebieden. Het rijk maakt zevenjarige afspraken met iedere<br />
afzonderlijke provincie over de inzet van het geld voor<br />
het bereiken van rijksdoelen. Provincies voeren regie op<br />
de uitvoering door onder andere gemeenten en waterschappen.<br />
Het ILG is niet alleen een financieel instrument.<br />
Het is ook een nieuwe manier van werken en een verandering<br />
van bestuurlijke verhoudingen als het gaat om de<br />
inrichting van het landelijk gebied. Doel van het ILG is om<br />
de provincies samen met de gemeenten en waterschappen<br />
in staat te stellen om op een effectieve wijze de rijksdoelen<br />
voor de fysieke inrichting van het landelijk gebied<br />
te realiseren als onderdeel van een integrale regionale<br />
gebiedsontwikkeling. Het ILG treedt vanaf 1 januari <strong>2007</strong><br />
in werking.<br />
Het Rijk gaat bij de ontwikkeling van de doelen uit van acht<br />
thema’s:<br />
• Veelzijdige natuur;<br />
• Vitale landbouw;<br />
• Recreatief aantrekkelijk <strong>Nederland</strong>;<br />
• Landschap met kwaliteit;<br />
• Milieu;<br />
• Waterbeheer op orde;<br />
• Sociaal-economische vitaliteit;<br />
• Reconstructie.<br />
Het exacte bedrag dat met ingang van <strong>2007</strong> voor het ILG<br />
beschikbaar zal zijn, is nog niet vastgesteld. Naar verwachting<br />
bedraagt het totale ILG-budget straks ongeveer 600<br />
- 700 miljoen euro per jaar. De verdeling over <strong>Nederland</strong><br />
hangt af van diverse factoren, zoals de uiteindelijke<br />
rijksdoelen, de plannen van provincies, de planning van<br />
projecten binnen de periode van zeven jaar, etc. Het Rijk<br />
doet een eerste voorstel op basis van het rijksmeerjarenprogramma<br />
(MJP2). De provincies werken hun ambitie,<br />
doelstellingen en maatregelen uit in zogenaamde provinciale<br />
meerjarenprogramma’s (pMJP). Deze vormen de<br />
basis voor de uiteindelijke convenanten tussen rijk en<br />
provincie.<br />
68 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Naast het POP2 wordt ook het ILG een belangrijke<br />
financieringbron voor de ontwikkeling van een vitaal platteland.<br />
Beide programma’s moeten elkaar waar mogelijk<br />
versterken en cofinancieren.<br />
Nota Ruimte<br />
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de<br />
ruimtelijke ontwikkeling van <strong>Nederland</strong> en de belangrijkste<br />
bijbehorende doelstellingen. Ten opzichte van eerdere<br />
nota’s is vooral de manier van sturing, het ‘hoe’, die is<br />
veranderd en niet zozeer de beleidsinhoud, het ‘wat’.<br />
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een<br />
duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de<br />
verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van<br />
<strong>Nederland</strong> te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke<br />
kwaliteit van stad en platteland te verbeteren. Meer<br />
specifiek ligt de focus op vier algemene doelen:<br />
• Versterking van de internationale concurrentiepositie<br />
van <strong>Nederland</strong><br />
De internationale concurrentie noopt <strong>Nederland</strong> om de<br />
economische kracht en de internationale concurrentiepositie<br />
te versterken. Ruimtelijke knelpunten voor<br />
economische groei moeten worden weggenomen<br />
en het aanbod van aantrekkelijke vestigingsplaatsen<br />
moet vergroot worden. Daarnaast moeten innovatieve<br />
mogelijkheden en potenties van kennisclusters in<br />
diverse regio’s (o.a. Groningen) ten volle benut worden.<br />
• Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland<br />
Om de sociaal-economische en leefbaarheidsproblemen<br />
in de steden tegen te gaan, stimuleert het rijk de<br />
ontwikkeling van hoogstedelijke woonmilieus en meer<br />
variatie in het woningaanbod. Daarnaast blijft stedelijke<br />
vernieuwing en herstructurering dringend nodig om de<br />
leefbaarheid te vergroten. Ook de landelijke gebieden<br />
kennen specifieke problemen (achteruitgang leefbaarheid<br />
en vitaliteit) die een specifieke aanpak vragen.<br />
In de Nota Ruimte worden de ruimtelijke voorwaarden<br />
voor een vitaal platteland geboden.<br />
• Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale<br />
ruimtelijke waarden<br />
De Nota Ruimte biedt de ruimtelijke randvoorwaarden<br />
voor de waarborging en ontwikkeling van natuurlijke,<br />
landschappelijke en culturele waarden in gebieden/<br />
landschappen die in grote mate ‘versnipperen’.<br />
• Borging van de veiligheid<br />
Ingrijpende aanpassingen in het watersysteem en de<br />
waterhuishouding zijn noodzakelijk om ons land te<br />
beschermen tegen overstromingen a.g.v. zeespiegelrijzing,<br />
grotere extremen in neerslag en de bodemdaling.<br />
In de nota wordt water als structurerend principe<br />
aangemerkt, dat onderdeel vormt van de ruimtelijke<br />
planvorming. Ook de waarborging van de externe veiligheid<br />
heeft hoge prioriteit.<br />
Nota Mobiliteit<br />
De Nota Mobiliteit is een verdere uitwerking van de Nota<br />
Ruimte. De Nota bevat maatregelen op het gebied van<br />
mobiliteit en bereikbaarheid die bijdragen aan een sterke<br />
economie, een veilige samenwerking, een goed leefmilieu<br />
en een aantrekkelijk <strong>Nederland</strong>. De Nota omvat de<br />
volgende kernpunten:<br />
• Sterkere economie door betere bereikbaarheid<br />
Goede infrastructuurnetwerken versterken de<br />
economische structuur van <strong>Nederland</strong>. Het Rijk is<br />
verantwoordelijk voor de gehele hoofdinfrastructuur.<br />
De hoofdverbindingsassen tussen de nationale stedelijke<br />
netwerken en economische kerngebieden krijgen<br />
hierin voorrang. Provincies en WGR-plusregio’s zijn de<br />
aangewezen partijen om regionale afwegingen te maken<br />
en een samenhangend maatregelenpakket samen te<br />
stellen.<br />
• Groei van verkeer en vervoer mogelijk maken<br />
Het verkeer en vervoer blijft sterk groeien. Uit<br />
maatschappelijk en economisch belang wordt deze<br />
groei – binnen de wettelijke en beleidsmatige kaders<br />
– gefaciliteerd. Daarnaast dient er een inhaalslag<br />
gemaakt te worden op het gebied van onderhoud van<br />
de infrastructuur.<br />
• Betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid van deur<br />
tot deur<br />
Via een integrale netwerkbenadering dienen de<br />
netwerken van weg, water en openbaar vervoer op<br />
elkaar te worden afgestemd. Hierdoor verbetert de<br />
betrouwbaarheid en de voorspelbaarheid van de hele<br />
reis. Het doel is dat in 2010 95% van de reizigers op tijd<br />
op de plaats van bestemming aankomt.<br />
• Innovatie noodzakelijk<br />
In de mobiliteitssector liggen de innovatieprestaties<br />
lager dan het landelijk gemiddelde. Om deze prestaties<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
69
te verbeteren is meer contact noodzakelijk tussen<br />
bedrijven en kennisinstellingen.<br />
• Kwaliteit leefomgeving verbeteren<br />
Om alle nationale en internationale milieuafspraken<br />
na te komen is innovatie en transitie naar duurzame<br />
hulpbronnen vereist.<br />
• Veiligheid permanent verbeteren<br />
Ongevallen leiden tot persoonlijk leed en economische<br />
schade. <strong>Nederland</strong> behoort tot de meest verkeersveilige<br />
landen van Europa en heeft de ambitie die te blijven.<br />
Hiervoor zijn maatregelen voor alle typen vervoer<br />
opgesteld.<br />
Pieken in de Delta<br />
De nota Pieken in de Delta, gecoördineerd door het<br />
ministerie van Economische Zaken, is de economische<br />
agenda met nationale gebiedsgerichte prioriteiten. De nota<br />
is gericht op het scheppen van economische kansen en het<br />
vergroten van de ruimte voor ondernemen. Deze ‘pieken<br />
in de delta’ zijn van belang voor de regionale economie<br />
en de nationale economie en versterken de internationale<br />
concurrentiekracht van <strong>Nederland</strong>. In de nota zijn ze als<br />
volgt benoemd:<br />
• Internationaal concurrerende mainports;<br />
• Economische kerngebieden, die vanwege hun belangrijke<br />
functie en positie in de nationale economische<br />
structuur centraal staan. Groningen is aangewezen als<br />
economisch kerngebied;<br />
• Topprojecten bedrijventerreinen;<br />
• Prioritaire hoofdverbindingsassen;<br />
• Gebiedsgericht innovatiebeleid;<br />
• Stedelijke economie en toerisme.<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wordt in deze nota gezien als<br />
schakel tussen de Randstad en <strong>Noord</strong>oost-Europa. Het<br />
economisch perspectief in het <strong>Noord</strong>en ligt volgens<br />
deze nota in het verder versterken van bestaande<br />
sectoren (bijvoorbeeld het versterken van het innoverend<br />
vermogen) en het behoud van unieke landschappelijke<br />
kwaliteiten (toerisme). Een voorbeeld zijn de plannen<br />
om meer spin-offs te genereren uit de concentratie van<br />
energie-activiteiten (EnergyValley project). Ook LOFAR<br />
in Drenthe, Waterzuivering in Friesland en de Eemsdelta<br />
worden als gebieden/sectoren met kansrijke ontwikkelingen<br />
gezien. De economische ontwikkelingen langs de<br />
A6/A7 en de A28 zijn gunstig, onder andere dankzij de<br />
bundeling van economische activiteiten in de kernzones.<br />
Het versterken van de unieke natuurkwaliteit van de<br />
wadden staat hoog op de politieke agenda.<br />
Strategische Agenda <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
Sinds de oprichting van het <strong>SNN</strong>, in 1992, doen de<br />
provincies Drenthe, Friesland en Groningen een deel van<br />
hun strategiebepaling, beleidsuitvoering en belangenbehartiging<br />
samen. De gezamenlijke aanpak van het<br />
Kompas voor het <strong>Noord</strong>en heeft deze samenwerking na<br />
1998 meer inhoud gegeven en sterker gemaakt. Het metelkaar-meedenken<br />
over uiteenlopende vraagstukken heeft<br />
vele nieuwe inzichten opgeleverd en vormt nog steeds een<br />
sterke stimulans om samen te blijven werken. Vandaar dat<br />
ook voor de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> het gezamenlijke beleid en<br />
strategie is vastgelegd in de ‘Strategische Agenda <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>’.<br />
In dit beleidsdocument zijn de beleidskeuzes op het gebied<br />
van ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en<br />
de ontwikkeling van het landelijk gebied beschreven. De<br />
keuzes zijn samen te vatten in het volgende motto: <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> zet in op een dynamische kenniseconomie,<br />
sterke steden en een vitaal platteland. Daarmee wordt<br />
voortgebouwd op de strategische keuzes die reeds in 1998<br />
zijn gemaakt voor de periode 2000-2006, te weten:<br />
• Versterking van de economie door bundeling van wonen<br />
en werken in kernzones (de mal);<br />
• Ruimte voor (grootschalige) landbouw en behoud van<br />
natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden (de<br />
contramal);<br />
• Versterking van de ruimtelijk-economische structuur<br />
langs de <strong>Noord</strong>elijke Ontwikkelingsas.<br />
In hun visie en aanpak stelt <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> niet alleen<br />
ruimtelijk economisch beleid centraal, maar ook duurzame<br />
ontwikkeling, woonklimaat, leefbaarheid en bereikbaarheid.<br />
Dit krijgt vorm in een driesporenbeleid:<br />
• Innovatie en transitie naar een kenniseconomie;<br />
• Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijke gebied;<br />
• Vitaal platteland.<br />
Dit driesporenbeleid is nader uitgewerkt in de visie in<br />
hoofdstuk 2 van voorliggend operationeel programma.<br />
70 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
D. Relatie met andere Europese<br />
programma’s<br />
In deze bijlage staan een aantal andere Europese<br />
programma’s centraal die eveneens in de periode <strong>2007</strong>-<br />
<strong>2013</strong> tot uitvoering komen en mogelijkheden bieden<br />
voor <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Goede afstemming tussen<br />
deze programma’s en het Doelstelling 2 programma<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> is van groot belang. Niet alleen<br />
in de programmeringfase, maar vooral ook tijdens de<br />
uitvoeringsperiode.<br />
Doelstelling 2 ESF programma<br />
De nieuwe Doelstelling 2 wordt niet alleen gefinancierd<br />
vanuit het EFRO, maar ook vanuit het ESF (Europees<br />
Sociaal Fonds). <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> wil in de toekomstige<br />
Structuurfondsperiode nadrukkelijk ook ESF middelen<br />
aanwenden om, in samenhang met het EFRO programma,<br />
een impuls te geven aan de werkgelegenheidsdoelstelling.<br />
<strong>SNN</strong> heeft daarom het initiatief genomen om een regionaal<br />
arbeidsmarktprogramma <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> op te stellen.<br />
Het document moet dienen als overkoepelend en richtinggevend<br />
kader voor een regionaal arbeidsmarktbeleid<br />
in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Basis voor het programma zijn<br />
bestaande beleidsdocumenten en Europese en nationale<br />
kaders. Deze basis moet echter verder worden uitgewerkt<br />
om tot een resultaatgericht projectenprogramma te<br />
komen. Het programma richt zich op regionale arbeidsmarktprojecten.<br />
Dit zijn veelal projecten voor werkenden<br />
of stimuleren de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt..<br />
De voorgestelde actielijnen in het regionale arbeidsmarktbeleid<br />
zijn:<br />
• Vergroten arbeidsaanbod;<br />
• Vergroten aanpassingsvermogen en investeren in<br />
menselijk kapitaal.<br />
Beoogde aanvragers binnen het nationale ESF-programma<br />
zijn met name het CWI, de ministeries van Justitie en<br />
VWS, het praktijkonderwijs en O&O fondsen. Van belang<br />
is dat via deze aanvragers partnerschappen op regionale<br />
of sectorale schaal worden ontwikkeld om ESF-middelen<br />
vast te leggen parallel aan het regionale Doelstelling 2<br />
programma voor Concurrentiekracht (EFRO). Hierdoor<br />
zou meer maatwerk mogelijk zijn op regionale schaal<br />
alsmede ruimte ontstaan voor kleine, innovatieve<br />
projecten of projecten gericht op het MKB. Dit pleit op<br />
programmaniveau voor:<br />
• een sterke relatie tussen de inzet van EFRO en ESF,<br />
sterker dan voorheen het geval was;<br />
• de mogelijkheid om een win-win situatie te creëren<br />
door niet alleen EFRO te koppelen aan de regionale<br />
prioritaire doelstellingen, maar ook ESF;<br />
• het leggen van verbindingen tussen sectoren en<br />
(sub)regio’s.<br />
Uit deze beschrijving blijkt dat vanuit <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
gestreefd wordt naar een sterke samenhang tussen EFRO<br />
en ESF, waarbij ESF zich richt op scholing en opleiding<br />
van werkenden en werkzoekenden en EFRO meer<br />
geconcentreerd is op de realisatie van opleidingsinfrastructuur<br />
(fysieke investeringen). Deze nauwe samenhang<br />
pleit dan ook voor een goede afstemming (bij ontwikkeling<br />
en beoordeling van projecten) en een efficiënte inzet van<br />
middelen.<br />
Doelstelling 3 Coöperatie: Europese territoriale<br />
samenwerking<br />
De plannen van de Europese Commissie voor de<br />
programmaperiode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> hechten veel belang aan<br />
Europese regionale samenwerking. De belangrijkste<br />
doelstelling is gezamenlijke oplossingen te bieden voor<br />
gemeenschappelijke problemen waarmee overheden en<br />
bedrijven in de Europese Unie geconfronteerd worden.<br />
Er is zowel geld beschikbaar voor grensoverschrijdende<br />
samenwerking als transnationale samenwerking.<br />
Uitwisseling en verspreiding van kennis en ervaring nemen<br />
daarbij een belangrijke positie in. In Europa is veel kennis<br />
aanwezig, die veel beter benut kan worden. Het huidige<br />
INTERREG programma zal na 2006 dan ook een vervolg<br />
krijgen, hoewel de vorm, inhoud en budget nog niet definitief<br />
zijn vastgesteld. Voor <strong>Nederland</strong> wordt op dit moment<br />
gesproken over een budget van ruim 200 miljoen euro.<br />
Grensoverschrijdende samenwerking<br />
Bij het uitbouwen van de grensoverschrijdende samenwerking<br />
wordt voortgebouwd op een fundament dat in de<br />
afgelopen 15 jaar is gelegd met de grensoverschrijdende<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
71
INTERREG-programma’s die worden uitgevoerd door de<br />
Euregio’s. Door verschillende nationale structuren, wettelijke<br />
voorschriften, regelingen, taalproblemen en gebrek<br />
aan informatie-uitwisseling bestaan er nog steeds belemmeringen<br />
voor grensoverschrijdende activiteiten. Denk<br />
bijvoorbeeld aan fiscale en arbeidsrechtelijke verschillen en<br />
hogere kosten voor internationale financiële transacties.<br />
Het wegwerken van de grenzen op de genoemde terreinen<br />
kan ertoe leiden dat de economische potenties alsmede<br />
natuurlijke en culturele waarden in de grensregio beter<br />
benut en versterkt worden.<br />
Diverse partijen in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> hebben de<br />
laatste jaren kennis opgedaan met het INTERREG IIIA<br />
programma. De opgedane kennis en de opgebouwde<br />
netwerken kunnen in een volgende periode opnieuw benut<br />
worden. Inhoudelijke prioriteiten zullen aansluiten bij de<br />
thema’s van het nieuwe Doelstelling 2 programma: kennis<br />
en innovatie, attractieve steden en regio’s en werkgelegenheid.<br />
Transnationale samenwerking<br />
Ten tweede liggen er kansen op het vlak van samenwerking<br />
met andere Europese regio’s, de zogenaamde transnationale<br />
samenwerking. Centrale thema’s in de nieuwe<br />
programmaperiode zijn:<br />
• Waterbeheer;<br />
• Verbetering van de bereikbaarheid;<br />
• Risicobeheersing;<br />
• Research & Development.<br />
De samenwerking zal de invulling van de kernthema’s<br />
moeten ondersteunen. Belangrijke resultaten moeten zijn:<br />
het opbouwen van netwerken, het uitwisselen van kennis<br />
met andere regions of excellence en de efficiënte inzet van<br />
Europese middelen.<br />
voor de periode <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong> en een bijbehorend Plattelandsontwikkelingsfonds<br />
ter financiering van dat beleid. In<br />
tegenstelling tot de huidige periode, waarin diverse plattelandsontwikkelingsprogramma’s<br />
gefinancierd worden uit<br />
verschillende fondsen, komt er na 2006 één fonds voor<br />
één programma gericht op plattelandsontwikkeling. Dit<br />
geld komt beschikbaar uit het Europees Landbouwfonds<br />
voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).<br />
De vier prioriteiten/assen in het nieuwe beleid met de<br />
maatregelen die <strong>Nederland</strong> voorziet, zijn:<br />
Prioriteit 1: Versterking concurrentiekracht agrarische sector;<br />
• Gebruik maken van adviesdiensten en kennisverspreiding;<br />
• Bedrijfsmodernisering;<br />
• Verbeteren infrastructuur voor de landbouw en om<br />
schade ten gevolge van natuurrampen te herstellen of te<br />
voorkomen;<br />
• Ondersteunen boeren die meedoen aan voedselkwaliteitsprogramma’s;<br />
• Ondersteunen landbouwers bij het voldoen aan<br />
communautaire normen op het gebied van milieubescherming;<br />
• Ondersteunen van samenwerking in de keten bij<br />
innovatie;<br />
• Ondersteunen producentengroeperingen (informatieen<br />
promotie activiteiten).<br />
Prioriteit 2: Versterking milieu en landschap/platteland door<br />
ondersteuning van ‘land management’;<br />
• Betalingen aan boeren in andere gebieden met natuurlijke<br />
handicaps (probleemgebieden);<br />
• Agri-milieumaatregelen;<br />
• Betalingen in het kader van Natura 2000;<br />
• Ondersteuning van niet productieve investeringen:<br />
(agro)milieudoelen en verhogen natuurwaarde.<br />
In de nieuwe periode zijn voor <strong>Nederland</strong> het <strong>Noord</strong>zee en<br />
het <strong>Noord</strong>west-Europa programma van belang.<br />
Plattelandsontwikkelingsprogramma <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
(POP2)<br />
De EC komt met een nieuw plattelandsontwikkelingsbeleid<br />
Prioriteit 3: Versterking leefbaarheid in plattelandsgebieden en<br />
promotie van diversificatie;<br />
• Diversificatie naar niet-landbouw activiteiten;<br />
• Bevorderen toeristische activiteiten (agro-toerisme);<br />
• Instandhouding en opwaardering landelijk erfgoed.<br />
Prioriteit 4: LEADER<br />
• Implementatie LEADER aanpak (lokale ontwikkeling).<br />
72 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Afbakening EFRO – POP2<br />
Uitgangspunt bij de afbakening tussen EFRO en het<br />
PlattelandsOntwikkelings<strong>Programma</strong> (POP2) is dat<br />
EFRO-middelen in beginsel zijn gericht op investeringen<br />
op grotere, regionale schaal die bijdragen aan de regionale<br />
concurrentiekracht. In het bijzonder geldt daarbij dat EFRO<br />
uitgaat van meer grootschalige projecten en investeringen<br />
die veelal groepen van bedrijven betreffen. Met dit<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> investeert Landsdeel <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> in ondersteuning van innovatieve bedrijvigheid<br />
in de kansrijke clusters op het platteland en investeringen<br />
in bijvoorbeeld Nationale Landschappen, groen in en<br />
om de stad, recreatie om de stad en kustgebieden. Voor<br />
overige investeringen op het platteland dienen projectaanvragers<br />
zich in beginsel te richten op het POP2, dat zich<br />
primair richt op de agrarische sector en samenleving.<br />
Voor investeringen daarin is dan ook binnen dit OP geen<br />
ruimte. Landsdeel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zorgt ervoor dat bij<br />
de beoordeling van projectvoorstellen een toets plaatsvindt<br />
op een nauwkeurige afbakening ter voorkoming van<br />
dubbelfinanciering en zal daarbij de overeengekomen<br />
afbakening met POP, zoals hieronder aangegeven<br />
respecteren.<br />
Voor die gevallen die op basis van deze algemene oriëntatie<br />
niet eenduidig aan het POP of het EFRO kunnen<br />
worden toegewezen, zijn de betrokken partijen de<br />
volgende handelwijze overeengekomen.<br />
• De Beheersautoriteit van dit <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong><br />
gaat na ontvangst van een steunaanvraag na of het<br />
betreffende project onder het toepassingsbereik van<br />
POP2 valt, en - indien dat het geval is - onder welke<br />
maatregel.<br />
• De volgende categorieën projecten vallen primair<br />
op het werkgebied van POP2, en zouden zich voor<br />
steun in eerste instantie daartoe moeten wenden.<br />
De Beheersautoriteit van dit <strong>Programma</strong> stuurt een<br />
steunaanvraag voor een dergelijk project derhalve door<br />
naar POP2.<br />
a) projecten die vallen onder maatregel m311<br />
(Diversificatie op agrarische bedrijven), m321<br />
(Basisvoorzieningen) en m322 (Dorpsvernieuwing);<br />
b) projecten onder maatregel 312 (Micro-ondernemingen)<br />
waarin bedrijven deelnemen met de<br />
volgende Kamer van Koophandel-codes:<br />
Code 923 (Overig amusement en kunst)<br />
Code 925 (Culturele uitleencentra, openbare<br />
archieven, musea, dieren/plantentuinen)<br />
Code 92629 (Overig buitensport)<br />
Code 92642 (Roei- kano- zeil en surfsport)<br />
Code 92724 Recreatie n.e.g. (codes 927241 t/m<br />
927244)<br />
c) projecten onder maatregel m123 (Verhoging<br />
toegevoegde waarde land- en bosbouwproducten),<br />
m124 (Samenwerken bij innovatie), m313<br />
(Toerisme) en m323 (Landelijk erfgoed) waarvan<br />
de totale subsidiabele publieke kosten minder<br />
bedragen dan 500.000 euro.<br />
• Alle gevallen waarover geen overeenstemming kan<br />
worden bereikt in de stuurgroepen worden aan het<br />
Comité van Toezicht van dit OP voorgelegd.<br />
Zevende Kaderprogramma<br />
Het DG Onderzoek van de Europese Commissie beheert<br />
sinds 1984 de zogenaamde Kaderprogramma’s voor<br />
onderzoek en technologische ontwikkeling. Vanaf <strong>2007</strong><br />
start het Zevende Kaderprogramma. Nieuw binnen<br />
dit programma is dat de programmaperiode voor het<br />
eerst gelijk loopt met de programmaperiode van de<br />
Structuurfondsen (<strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>). Het totale budget voor<br />
het Zevende Kaderprogramma is met € 72.726 miljoen<br />
(exclusief het budget voor nucleaire projecten) aanzienlijk<br />
hoger dan voor de voorgaande Kaderprogramma’s.<br />
Het Zevende Kaderprogramma wordt ingedeeld in vier<br />
programmablokken:<br />
• Cooperation (Collaborative research);<br />
Doel is om het complete bereik van (met name<br />
industriële) transnationale onderzoeksactiviteiten te<br />
stimuleren, variërend van gezamenlijke projecten en<br />
netwerken tot de coördinatie van nationale onderzoeksprogramma’s.<br />
• Ideas (Frontier research);<br />
Binnen Ideas kunnen onderzoekers grensverleggende<br />
projecten aandragen. Deze worden vervolgens geselecteerd<br />
op excellentie door middel van een international<br />
peer review. Uitvoering van de projecten vindt plaats<br />
door een nieuw op te zetten European Research Council<br />
(ERC).<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
73
• People (Human potential);<br />
People is bedoeld om het Marie Curie programma te<br />
versterken en te stroomlijnen. Het wil dit doen door<br />
mensen te stimuleren om het onderzoek in te gaan,<br />
door Europese onderzoekers aan te moedigen in<br />
Europa te blijven en door Europa aantrekkelijker te<br />
maken voor de beste onderzoekers.<br />
• Capacities (Research capacity).<br />
Doel van Capacities is het stimuleren van zowel onderzoeksinfrastructuren,<br />
onderzoek voor het MKB en het<br />
onderzoekspotentieel van Europese regio’s (Regions of<br />
Knowledge) als de realisatie van het volle onderzoekspotentieel<br />
van de convergentieregio’s.<br />
Het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> zet evenals het 7e<br />
Kaderprogramma sterk in innovatie en kenniseconomie<br />
en kan derhalve raakvlakken hebben met dit programma.<br />
Projecten binnen het OP zijn met name gericht op de<br />
algemene randvoorwaarden voor onderzoek, innovatie<br />
en de kenniseconomie alsmede de toepassing van kennis<br />
binnen het bedrijfsleven. Het 7e Kaderprogramma kan<br />
bijvoorbeeld bijdragen leveren aan internationale onderzoeksprojecten<br />
of via het onderdeel Capacities aan het<br />
verbeteren van de R&D-infrastructuur, het ontwikkelen<br />
van regionale R&D-clusters (Regions of Knowledge) te<br />
ontwikkelen of het ontsluiten van onderzoekspotentieel te<br />
ontsluiten.<br />
E. Betrokken partnerorganisaties<br />
De totstandkoming van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<br />
<strong>2013</strong> was een gedeelde verantwoordelijkheid van de drie<br />
noordelijke provincies en de vier grote steden Assen,<br />
Emmen, Leeuwarden en Groningen. Zij hebben het OP<br />
echter niet alleen opgesteld. Een groot aantal regionale<br />
partnerorganisaties is bij de inhoud van het OP betrokken.<br />
Zo is een consultatiebijeenkomst georganiseerd, is de<br />
Sociaal Economische Adviesraad <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
(SEAN) gevraagd om schriftelijk advies uit te brengen en<br />
zijn via een webconsultatie ook een groot aantal andere<br />
organisaties in <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> uitgenodigd om op een<br />
conceptversie van het OP te reageren.<br />
Een groot aantal regionale partners heeft via één van de<br />
consultatievormen hun mening gegeven over de inhoud<br />
van het OP. De rode draad in deze reacties was de steun<br />
die werd uitgesproken voor de opzet van het OP en de<br />
bevinding dat met het OP op een adequate wijze invulling<br />
wordt gegeven aan de keuzes in de Strategische Agenda,<br />
de noordelijke beleidsvisie die in eerder stadium reeds met<br />
de regionale partners was opgesteld.<br />
Daarnaast zijn door de partners diverse concrete<br />
opmerkingen gemaakt die integraal verwerkt zijn in de<br />
voorliggende versie van het OP. Zo is met name het belang<br />
van het vergroten van de kennisintensiteit en -benutting<br />
binnen het noordelijke bedrijfsleven benadrukt en vertaald<br />
in mogelijke activiteiten die inmiddels onderdeel zijn<br />
van de strategie zoals beschreven in hoofdstuk 2 van dit<br />
OP. Ook het belang van regionale samenwerking en de<br />
potentie van de sleutelgebieden en speerpuntsectoren<br />
is bijvoorbeeld onderstreept. Voorts is onder meer de<br />
inhoudelijke afstemming tussen actielijn 1.D Versterking<br />
arbeidsmarktinfrastructuur en het programma Doelstelling<br />
2-ESF nadrukkelijk aan bod gekomen. Ook zijn door de<br />
regionale partners een groot aantal projectideeën naar<br />
voren gebracht, die gebruikt zijn om de projectcategorieën<br />
in hoofdstuk 2 van dit OP invulling te geven.<br />
De hieronder genoemde organisaties zijn actief betrokken<br />
bij de totstandkoming van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>.<br />
Deelnemers consultatiebijeenkomst<br />
• SEAN<br />
• ArA<br />
• Rijksuniversiteit Groningen<br />
• Hanzehogeschool<br />
• Van Hall Larenstein<br />
• UMC Groningen<br />
• Hanzeconnect<br />
• Stichting Astron<br />
• Wetsus<br />
• ICT Center Friesland<br />
• CHN Instituut Service Management<br />
• NOM<br />
• TCNN<br />
• Syntens Groningen<br />
74 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
• Philips DAP<br />
• CWI <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
• Steunpunt FNV <strong>Noord</strong>-Oost <strong>Nederland</strong><br />
• Radaradvies<br />
• Entree Arbeidsintegratie<br />
• Vereniging van Friese Gemeenten<br />
• Statenfractie CDA Groningen<br />
• Statenfractie VVD Groningen<br />
• Statenfractie GroenLinks Groningen<br />
• Statenfractie PvdA Drenthe<br />
Schriftelijke consultatie<br />
• SEAN<br />
• FNV<br />
• <strong>Noord</strong>erpoortcollege<br />
• Christelijke Hogeschool <strong>Nederland</strong><br />
• Kamers van Koophandel <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
• Gemeente Sneek<br />
• Gemeente Bedum<br />
Organisaties vertegenwoordigd in de<br />
Begeleidingscommissie<br />
• Provincie Drenthe<br />
• Provincie Friesland<br />
• Provincie Groningen<br />
• Samenwerkingsverband <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
• Gemeente Assen<br />
• Gemeente Emmen<br />
• Gemeente Groningen<br />
• Gemeente Leeuwarden<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
75
F<br />
Indicatieve verdeling<br />
Communautaire bijdrage<br />
Conform de Kaderverordening en de Implementatieverordening<br />
van de Europese Commissie dient in het<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> een indicatieve verdeling<br />
te worden opgenomen van de Europese middelen.<br />
Het betreft een verdeling over een drietal categorieën, te<br />
weten:<br />
• Priority theme<br />
• Form of finance<br />
• Territory<br />
Per categorie is door de Europese Commissie in haar<br />
verordening een lijst met codes opgesteld. Onderstaande<br />
tabellen bevatten een verdeling van de EFRO-middelen<br />
over de verschillende codes, die vooraf worden voorzien.<br />
Met nadruk wordt hier opgemerkt dat het een indicatieve<br />
verdeling betreft. De daadwerkelijke verdeling van de<br />
middelen kan hier van afwijken.<br />
Table 1:<br />
Codes for the Priority theme dimension<br />
Code Priority theme Amount in<br />
Research and technological development<br />
Euros<br />
(R&TD), innovation and entrepreneurship<br />
01 R&TD activities in research centres 6.776.000<br />
02 R&TD infrastructure (including physical 6.776.000<br />
plant, instrumentation and high-speed<br />
computer networks linking research centres)<br />
and centres of competence in a specific<br />
technology<br />
03 Technology transfer and improvement<br />
of cooperation networks between small<br />
businesses (SMEs), between these and<br />
other businesses and universities, postsecondary<br />
education establishments of<br />
all kinds, regional authorities, research<br />
centres and scientific and technological<br />
poles (scientific and technological parks,<br />
technopoles, etc.)<br />
04 Assistance to R&TD, particularly in SMEs<br />
(including access to R&TD services in<br />
research centres)<br />
05 Advanced support services for firms and<br />
groups of firms<br />
16.940.000<br />
6.776.000<br />
1.694.000<br />
Code Priority theme Amount in<br />
06 Assistance to SMEs for the promotion of<br />
environmentally-friendly products and<br />
production processes (introduction of<br />
effective environment managing system,<br />
adoption and use of pollution prevention<br />
technologies, integration of clean technologies<br />
into firm production)<br />
07 Investment in firms directly linked to<br />
research and innovation (innovative<br />
technologies, establishment of new firms<br />
by universities, existing R&TD centres and<br />
Euros<br />
3.388.000<br />
6.776.000<br />
firms, etc.)<br />
08 Other investment in firms 16.940.000<br />
09 Other measures to stimulate research and 16.940.000<br />
innovation and entrepreneurship in SMEs<br />
Information society<br />
10 Telephone infrastructures (including broadband<br />
networks)<br />
11 Information and communication technologies<br />
(access, security, interoperability, riskprevention,<br />
research, innovation, e-content,<br />
etc.)<br />
12 Information and communication technologies<br />
(TEN-ICT)<br />
13 Services and applications for the citizen<br />
(e-health, e-government, e-learning,<br />
e-inclusion, etc.)<br />
14 Services and applications for SMEs<br />
(e-commerce, education and training,<br />
networking, etc.)<br />
15 Other measures for improving access to<br />
0<br />
1.694.000<br />
0<br />
847.000<br />
1.694.000<br />
1.694.000<br />
and efficient use of ICT by SMEs<br />
Transport<br />
16 Railways 847.000<br />
17 Railways (TEN-T) 0<br />
18 Mobile rail assets 0<br />
19 Mobile rail assets (TEN-T) 0<br />
20 Motorways 0<br />
21 Motorways (TEN-T) 0<br />
22 National roads 0<br />
23 Regional/local roads 847.000<br />
24 Cycle tracks 1.694.000<br />
25 Urban transport 847.000<br />
26 Multimodal transport 847.000<br />
27 Multimodal transport (TEN-T) 0<br />
28 Intelligent transport systems 3.388.000<br />
29 Airports 0<br />
30 Ports 0<br />
31 Inland waterways (regional and local) 0<br />
32 Inland waterways (TEN-T) 0<br />
Energy<br />
33 Electricity 0<br />
34 Electricity (TEN-E) 0<br />
76 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
Code Priority theme Amount in<br />
Euros<br />
35 Natural gas 0<br />
36 Natural gas (TEN-E) 0<br />
37 Petroleum products 0<br />
38 Petroleum products (TEN-E) 0<br />
39 Renewable energy: wind 677.600<br />
40 Renewable energy: solar 677.600<br />
41 Renewable energy: biomass 677.600<br />
42 Renewable energy: hydroelectric,<br />
677.600<br />
geothermal and other<br />
43 Energy efficiency, co-generation, energy<br />
management<br />
Environmental protection and risk prevention<br />
44 Management of household and industrial<br />
waste<br />
45 Management and distribution of water<br />
677.600<br />
847.000<br />
(drinking water)<br />
46 Water treatment (waste water) 423.500<br />
47 Air quality 423.500<br />
48 Integrated prevention and pollution control 0<br />
49 Mitigation and adaptation to climate<br />
0<br />
change<br />
50 Rehabilitation of industrial sites and<br />
contaminated land<br />
51 Promotion of biodiversity and nature<br />
0<br />
4.235.000<br />
1.694.000<br />
protection (including Natura 2000)<br />
52 Promotion of clean urban transport 847.000<br />
53 Risk prevention (including the drafting and<br />
0<br />
implementation of plans and measures to<br />
prevent and manage natural and technological<br />
risks)<br />
54 Other measures to preserve the<br />
1.694.000<br />
environment and prevent risks<br />
Tourism<br />
55 Promotion of natural assets 1.694.000<br />
56 Protection and development of natural<br />
3.388.000<br />
heritage<br />
57 Other assistance to improve tourist services 5.082.000<br />
Culture<br />
58 Protection and preservation of the cultural 1.694.000<br />
heritage<br />
59 Development of cultural infrastructure 3.388.000<br />
60 Other assistance to improve cultural<br />
3.388.000<br />
services<br />
Urban and rural regeneration<br />
61 Integrated projects for urban and rural<br />
regeneration<br />
Increasing the adaptability of workers and<br />
firms, enterprises and entrepreneurs<br />
16.940.000<br />
Code Priority theme Amount in<br />
62 Development of life-long learning<br />
systems and strategies in firms; training<br />
and services for employees to step up<br />
their adaptability to change; promoting<br />
entrepreneurship and innovation<br />
63 Design and dissemination of innovative and<br />
more productive ways of organising work<br />
64 Development of specific services for<br />
employment, training and support in<br />
connection with restructuring of sectors<br />
and firms, and development of systems for<br />
anticipating economic changes and future<br />
requirements in terms of jobs and skills<br />
Improving access to employment and<br />
sustainability<br />
65 Modernisation and strengthening labour<br />
market institutions<br />
66 Implementing active and preventive<br />
measures on the labour market<br />
67 Measures encouraging active ageing and<br />
prolonging working lives<br />
68 Support for self-employment and business<br />
start-up<br />
69 Measures to improve access to employment<br />
and increase sustainable participation<br />
and progress of women in employment to<br />
reduce gender-based segregation in the<br />
labour market, and to reconcile work and<br />
private life, such as facilitating access to<br />
childcare and care for dependent persons<br />
70 Specific action to increase migrants’<br />
participation in employment and thereby<br />
strengthen their social integration<br />
Improving the social inclusion of lessfavoured<br />
persons<br />
71 Pathways to integration and re-entry into<br />
employment for disadvantaged people;<br />
combating discrimination in accessing<br />
and progressing in the labour market and<br />
promoting acceptance of diversity at the<br />
workplace<br />
Improving human capital<br />
72 Design, introduction and implementation of<br />
reforms in education and training systems<br />
in order to develop employability, improving<br />
the labour market relevance of initial and<br />
vocational education and training, updating<br />
skills of training personnel with a view<br />
to innovation and a knowledge based<br />
economy<br />
Euros<br />
847.000<br />
0<br />
847.000<br />
847.000<br />
847.000<br />
0<br />
1.694.000<br />
847.000<br />
0<br />
0<br />
847.000<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
77
Code Priority theme Amount in<br />
73 Measures to increase participation in<br />
education and training throughout the lifecycle,<br />
including through action to achieve a<br />
reduction in early school leaving, genderbased<br />
segregation of subjects and increased<br />
access to and quality of initial vocational<br />
and tertiary education and training<br />
74 Developing human potential in the field<br />
of research and innovation, in particular<br />
through post-graduate studies and training<br />
of researchers, and networking activities<br />
between universities, research centres and<br />
Euros<br />
847.000<br />
5.082.000<br />
businesses<br />
Investment in social infrastructure<br />
75 Education infrastructure 847.000<br />
76 Health infrastructure 0<br />
77 Childcare infrastructure 0<br />
78 Housing infrastructure 0<br />
79 Other social infrastructure 847.000<br />
Mobilisation for reforms in the fields of<br />
employment and inclusion<br />
80 Promoting partnerships, pacts and<br />
initiatives through the networking of<br />
relevant stakeholders<br />
Strengthening institutional capacity at<br />
national, regional and local level<br />
81 Mechanisms for improving good policy<br />
and programme design, monitoring and<br />
evaluation at national, regional and local<br />
level, capacity building in the delivery of<br />
policies and programmes.<br />
Reduction of additional costs hindering the<br />
outermost regions development<br />
82 Compensation of any additional costs<br />
due to accessibility deficit and territorial<br />
fragmentation<br />
83 Specific action addressed to compensate<br />
additional costs due to size market factors<br />
84 Support to compensate additional costs due<br />
to climate conditions and relief difficulties<br />
Technical assistance<br />
85 Preparation, implementation, monitoring<br />
and inspection<br />
86 Evaluation and studies; information and<br />
1.694.000<br />
0<br />
0<br />
0<br />
0<br />
5.929.000<br />
847.000<br />
communication<br />
Total 169.400.000<br />
Table 2:<br />
Codes for the Form of finance dimension<br />
Code Form of finance Amount in<br />
Euro’s<br />
01 Non-repayable aid 160.930.000<br />
02 Aid (loan, interest subsidy, guarantees) 1.694.000<br />
5.082.000<br />
03 Venture capital (participation, venturecapital<br />
fund)<br />
04 Other forms of finance 1.694.000<br />
Total 169.400.000<br />
Table 3:<br />
Codes for the Territorial dimension<br />
Code Territory type Amount in<br />
Euro’s<br />
01 Urban 84.700.000<br />
02 Mountains 0<br />
03 Islands 0<br />
04 Sparsely and very sparsely populated areas 0<br />
05 Rural areas (other than mountains, islands 84.700.000<br />
or sparsely and very sparsely populated<br />
areas)<br />
06 Former EU external borders<br />
(after 30.04.2004)<br />
07 Outermost region 0<br />
08 Cross-border cooperation area 0<br />
09 Transnational cooperation area 0<br />
10 Inter-regional cooperation area 0<br />
00 Not applicable 0<br />
Total 169.400.000<br />
0<br />
78 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
G. Implementatie ex ante evaluatie<br />
De ex ante evaluatie van het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
is uitgevoerd door een onafhankelijk, extern bureau.<br />
Dit bureau heeft alle OP’s in <strong>Nederland</strong> aan een evaluatie<br />
onderworpen, op basis van een eenduidig evaluatiekader.<br />
Per OP is een evaluatierapportage opgeleverd.<br />
Tijdens het opstellen van de ex ante evaluatie heeft de<br />
evaluator nauw samengewerkt met bij het OP betrokken<br />
vertegenwoordigers van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong>. Het was immers<br />
de bedoeling dat de ex ante evaluator niet alleen aan het<br />
einde zijn oordeel zou geven, maar dat gedurende het<br />
opstellen van het OP samen opgetrokken zou worden. De ex<br />
ante evaluator heeft in de vorm van notities en gesprekken<br />
op verschillende momenten de regio geadviseerd. Naar<br />
aanleiding van deze notities is het OP op diverse onderdelen<br />
verbeterd.<br />
De ex ante evaluatie bevat een samenvatting van de<br />
belangrijkste verbeteringen, die mede naar aanleiding van<br />
aanbevelingen van de ex ante evaluator in het OP <strong>Noord</strong>-<br />
<strong>Nederland</strong> zijn doorgevoerd. De volgende verbeteringen<br />
worden expliciet genoemd:<br />
In de beschrijving van het ruimtelijk-economische profiel<br />
zijn meer cijfers opgenomen.<br />
Bij de sleutelsectoren en speerpunten is meer informatie<br />
opgenomen over de bedrijvenkant.<br />
Op diverse onderdelen van het ruimtelijk-economisch<br />
profiel is de onderbouwing verstevigd.<br />
Er is een aparte analyse opgesteld van de economische<br />
ontwikkeling in de grote steden. Ook is er een aparte<br />
SWOT opgenomen van de grote steden.<br />
De SWOT is op verschillende onderdelen aangescherpt.<br />
Dubbelingen zijn eruit gehaald.<br />
Bij de strategie zijn de keuzes van <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong><br />
duidelijker geformuleerd.<br />
Een aantal onduidelijke project categorieën is of<br />
aangescherpt of geschrapt.<br />
Veel maatregelen zijn aangescherpt en er zijn veel meer<br />
voorbeelden genoemd, zodat er een duidelijker beeld is<br />
ontstaan waar de maatregelen over gaan en zodat er ook<br />
een betere verbinding is ontstaan tussen voorbeelden van<br />
projectcategorieën en maatregelen.<br />
In de bijlagen is beter aangegeven wat er is geleerd van de<br />
vorige programmaperiode.<br />
In de bijlagen is nu aangegeven op welke wijze het OP tot<br />
stand is gekomen.<br />
Voor een gedetailleerder inzicht in de bevindingen van de<br />
ex ante evaluator wordt verwezen naar het evaluatierapport.<br />
Van een deel van het commentaar dat in deze notitie<br />
is opgenomen, is <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> van mening dat de<br />
aanbevelingen zich minder lenen voor het OP, maar wel<br />
meegenomen zullen worden bij de verdere uitwerking van<br />
OP zoals bijvoorbeeld in het toetsingskader.<br />
K. Experimentele activiteiten<br />
Ruimte bieden aan innovatieve, experimentele activiteiten<br />
is binnen het OP <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> een belangrijke<br />
doelstelling. Zoals in het kader van prioriteit 1 reeds is<br />
beschreven is de intentie om hier specifieke aandacht aan<br />
te besteden en binnen het programma ook voldoende<br />
(financiële) ruimte te creëren.<br />
In de afgelopen periode zijn binnen alle drie noordelijke<br />
provincies al goede ervaringen opgedaan in het<br />
kader van de Innovative Actions Programmes (IAP’s),<br />
waarbinnen diverse innovatieve activiteiten zijn gerealiseerd.<br />
Doelstelling is om deze IAP’s binnen het OP op een<br />
passende wijze een vervolg te geven, waarmee wederom<br />
ruimte moet bestaan voor experimentele activiteiten.<br />
Thema’s waarop experimentele activiteiten zich binnen het<br />
OP zullen richten, zullen in samenspraak met regionale<br />
partners gedefinieerd moeten worden aan de hand de<br />
innovatiestrategie die wordt gekozen voor de regio. Er zal<br />
worden voortgebouwd op de samenwerkingsverbanden<br />
en verkenningen die in het kader van de IAP’s al zijn<br />
opgebouwd en waarbij ook belangrijke partijen als bedrijfsleven<br />
en kennisinstellingen zijn betrokken.<br />
Binnen het OP zullen de kaders gedefinieerd moeten<br />
worden waarbinnen de experimentele activiteiten kunnen<br />
worden gedefinieerd, worden ondersteund, worden<br />
gevolgd en worden geëvalueerd. Doelstelling is om succesvolle<br />
activiteiten na afronding een uitgebreider vervolg te<br />
geven binnen de regio, indien nodig met steun vanuit het<br />
<strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong><br />
79
OP. Ook negatieve leerervaringen zijn uiteraard waardevol.<br />
Dit proces van ‘experimentation and mainstreaming’ is<br />
door de Europese Commissie eerder beschreven in haar<br />
publicatie ‘Innovative strategies and actions: results from<br />
15 years of regional experimentation’ (oktober 2006).<br />
De publicatie bevat het volgende schema, dat ook het in<br />
<strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> beoogde proces goed weergeeft.<br />
I. Verklaring ministerie van<br />
VROM inzake Strategische<br />
Milieubeoordeling<br />
Strategische Milieu Beoordeling <strong>Programma</strong><br />
<strong>Noord</strong><br />
Het ministerie van VROM heeft als centrale milieuautoriteit,<br />
kennis genomen van het operationele programma<br />
voor het landsdeel <strong>Noord</strong> in het kader van de EFRO-<br />
Structuurfondsen <strong>2007</strong>-20013, alsmede van de door<br />
Bureau Oranjewoud opgestelde Strategische Milieu<br />
Beoordeling.<br />
Het ministerie is van mening dat, in ogenschouw nemend<br />
dat het programma tamelijk abstract van karakter is, de te<br />
verwachten milieueffecten in de SMB voor het programma<br />
<strong>Noord</strong> voldoende, volledig en juist zijn weergegeven.<br />
Bron: Innovative Strategies and actions, Europese Commissie (2006)<br />
Belangrijk is dat aan de experimentele activiteiten specifiek<br />
sturing wordt gegeven, naast de organisatiestructuur<br />
die het OP kent. Daarbij kan worden aangesloten op de<br />
organisatiestructuur van de eerder genoemde IAP’s.<br />
Voorts is van belang dat de ervaringen en resultaten in<br />
het kader van de experimentele activiteiten regelmatig<br />
worden besproken en worden geëvalueerd. Doelstelling<br />
is om hieraan regelmatig aandacht te besteden tijdens de<br />
bijeenkomsten van het Comité van Toezicht. Dit proces<br />
zal verder worden gevoed door het te integreren in het on<br />
going evaluatieproces dat tijdens de uitvoeringsperiode<br />
van het OP wordt voorzien. Dit evaluatietraject zal nog<br />
nader worden uitgewerkt.<br />
80 <strong>Operationeel</strong> <strong>Programma</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Nederland</strong> <strong>2007</strong>-<strong>2013</strong>
www.snn.eu