12.07.2015 Views

zigeuners. - Vijfeeuwenmigratie.nl

zigeuners. - Vijfeeuwenmigratie.nl

zigeuners. - Vijfeeuwenmigratie.nl

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

~ - - - -----~~ - ~--- --- -'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'De geschiedenis van Kaldarasch, Ursari, Lowara en Sinti in Nederland: 1750-1944tJ fi03


-- ----Leo Lucassen'EN MEN NOEMDE HENZIGEUNERS'De geschiedenis van Kaldarasch, U rsari,Lowara en Sinti in Nederland: 1750-1944Stichting beheer IISG/SDU uitgeverijAmsterdaml's-Gravenhage 1990


Dit onderzoek is mede tot stand gekomen dankzij financiële steun van de faculteitder letteren van de Rijksuniversiteit Leiden.De uitgave van de handelseditie werd mede mogelijk gemaakt door de volgendeinstellingen: het ministerie van Wv.c. en de J.E. Jurriaanse StichtingINT. INSTITUUTSOC. GESCHIEDENIS2 6 NOV. 199055&153AMSTERDAMCIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BffiLIarHEEK, DEN HAAGLucassen, Leo'En men noemde en <strong>zigeuners</strong>' : de geschiedenis van Kaldarasch, Ursari, Lowara en Sintiin Nederland: 1750 -1944/ Leo Lucassen ; [ill. Frits van Hartingsveldt]. - Amsterdam:Stichting beheer IISG ; 's-Gravenhage : SDU. - Ill. graf, krt., schema's., tab.Ook verschenen als proefschrift Leiden, 1990. - Met lito opg., reg.ISBN 90-6861-055-4SISO 954.3 UDC 397(492)"1750/1944" NUGI641Trefw.: <strong>zigeuners</strong>; Nederland; geschiedenis; 1750-1944.© 1990 Leo LucassenAll rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievalsystem, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying,recording or otherwise, without the prior permission of the publisher.Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd e<strong>nl</strong>of openbaar worden gemaakt doormiddel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaandeschriftelijke toestemming van de uitgever.Omslagontwerp: Frits van Hartingsveldt, Amsterdam.Produktie: Rombus, HilversumPrinted in the Netherlands


· -------- ~-~-------~~------~----------INHOUDVOORWOORD 9HOOFDSTUK I: I<strong>nl</strong>eiding 111 I<strong>nl</strong>eiding 112 De tsiganologie 123 Het model Van Arkel 154 Historiografie 175 De bronnen 186 Opzet van het boek 20HOOFDSTUK 11: De voorgeschiedenis (1420-1868) 211 I<strong>nl</strong>eiding 212 Het overheidsbeleid tegenover 'heidens' en 'egyptenaren' in West-Europa tussen1420 en ± 1750 21A Zigeuners in Nederland en West-Europa 21B De verklaring volgens Van Kappen 23C Een algemene verklaring 26D Einde van het eerste verblijf 273 Beeldvorming over heidens of <strong>zigeuners</strong> 274 De houding tegenover vreemdelingen in Nederland, 1815-1868 315 Conclusies 33HOOFDSTUK III: 'Het tweede verblijf' en de reactie (1868-1902) 351 I<strong>nl</strong>eiding 352 Het Beleid: 1868-1902 36I<strong>nl</strong>eiding 36A Het begin van de stigmatisering: 1868-1887 36De affaire Nieuwe-Schans: 1872-1873Ketellappers bij Breda in 1876De 'affaire' Kaldaras: 1878-1879Bereleiders in Beek en ElslooKetellappers uit Amerika en de circulaire van 1887B Problematisering van 'zwervende groepen' 54Wering van <strong>zigeuners</strong> aan de grenzenAndere 'zwervende groepen': Nederlandse en buite<strong>nl</strong>andse woonwagenbewonersInschakeling van de douane: een nieuwe circulaireC Gevolgen van de circulaire uit 1900 59Cara CaronattiDe 'affaire' Joseph Andreas in 1902Conclusies 62


6 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'3 Ketellappers, bereleiders en beeste<strong>nl</strong>eiders 63A Hongaarse ketellappers: de 'Kaldarasch' 63Herkomst en migratieUiterlijk en levenswijzeBeroepenGroepssamenstellingB Bosnische bereleiders: de 'Ursari' 82Herkomst en migratieUiterlijk en levenswijzeBeroepenGroepssamenstellingC Italiaanse beeste<strong>nl</strong>eiders: de Piemontese Sinti 924 Conclusies 92HOOFDSTUK IV: Voortzetting van het ad hoc beleid (1902-1928) 961 I<strong>nl</strong>eiding 962 Het beleid tussen 1902 en 1928 96A De 'affaires' 97Duitse en Franse paardenkopers en de circulaire van 23 oktober 1904De marechaussee versus paardenhandelaren in Noord-Brabant: septemberdecember1904Ketellappers bij Roosendaal en Den Haag in 1909Zigeuners bij Eijsden in 1910Paardenhandelaren bij Eijsden en Zundert: de circulaire van 8 juni 1912Stilte rond <strong>zigeuners</strong>: 1912-1924Italiaanse en Servische bereleiders en de circulaire van 18 augustus 1924Paardenkopers te Eijsden in 1924B De achtergronden 123De sociale wetgeving en het 'woonwagenprobleem'Het vreemdelingenbeleidDe beeldvormingConclusies3 De paardenhandelaren: de 'Lowara' 129Bronnen 130Herkomst en migratie 130Uiterlijk en levenswijze 133Beroepen 137De paardenhandel in West-Europa en de V.S.: 1870-1940De paardenhandel in NederlandDe plaats van Lowara op Nederlandse paardenmarktenGroepsvorming 1464 Conclusies 147HOOFDSTUK V: De specialisering van het beleid (1928-1940) 1511 I<strong>nl</strong>eiding 1512 Het beleid: 1928-1940 151A De 'affaires' 151De affaire Petalo en de circulaire van 30 januari 1929De uitbreiding van de etikettering: Duitse en Franse muzikantenfamilies


-- ---- -- -INHOUDSOPGAVE7De affaire BasiliSilezische ketellappers en vertinnersDe bereleiders Nedilk en Navickis en de circulaire van 25 september 1930Een uitzondering op de regel: Pierre StangusB De achtergronden 171Het 'woonwagenprobleem'Het 'vreemdelingenprobleem'Het internationale perspectiefGrenskwesties met België en DuitslandDe specialisering in Duitsland en de internationale politiecontactenConclusies3 Sinti in Nederland: 1846-1944 191I<strong>nl</strong>eiding 191Bronnen en werkwijze 193Herkomst en migratie 193Uiterlijk en levenswijze 199Beroepen 2024 Conclusies 206HOOFDSTUK VI: Deportatie en vernietiging (1940-1944) 2101 I<strong>nl</strong>eiding 2102 Het vreemdelingenbeleid 2103 Het woonwagenbeleid 211De positie van <strong>zigeuners</strong> tot mei 1944 2144 Het Duitse zigeunerbeleid en de gevolgen 215Razzia en deportatie in Nederland 216Vervolgingen in de rest van Europa 2215 Conclusies 224HOOFDSTUK VII: Conclusies 2261 I<strong>nl</strong>eiding 2262 Het stigma 226Het model Van Arkel 2293 Etikettering 231De etikettering van Kaldarasch, Ursari, Lowara, Sinti en Piemontese Sinti 231Noten 237Bijlagen 287Bijlage I Brievenbestand BRIE 287Bijlage u Landelijke circulaires met betrekking tot <strong>zigeuners</strong> 317Bijlage 111 Kaldarasch en Ursari 323Bijlage IV Lowara 340Bijlage v Sinti 353Bijlage VI De controlegroepen 367Bijlage vu Razzia en deportatie in mei 1944 370Noten bij de bijlagen 371SUMMARY 377


8'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Geraadpleegde archieven, gedrukte bronnen, literatuur, gedeponeerde databasebestandenen herkomst van de afbeeldingen 385Overzicht van schema's, kaarten, afbeeldingen, tabellen en grafieken 404Gebruikte afkortingen 408Register van aardrijkskundige namen 410Curriculum Vitae 415


------ --- ------------------- ---VOORWOORDHet onderzoek dat aan deze studie ten grondslag ligt, mag een eenzaam avontuurzijn geweest, het is een misverstand te denken dat het resultaat alleen op het contovan de auteur geschreven kan worden. Ik voel mij dan ook verplicht een aantalmensen te noemen, zonder wie deze studie nooit in de huidige vorm zou zijn verschenen.In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar de wetenschapscommissie van de faculteitder letteren van de Rijksuniversiteit te Leiden, die mij in staat stelde vanafapril 1986 gedurende drie jaar het overgrote deel van mijn tijd te wijden aan hetonderhavige promotie-onderzoek. Daarnaast ben ik veel dank verschuldigd aanmijn promotores. Van Arkelieerde ik reeds in mijn doctoraalfase kennen als eeninspirerend docent en begeleider, die mij wist te interesseren voor het boeiendeterrein van de historische racisme-studies. Groenendijk kruiste mijn pad pas lateren toonde zich van meet af aan een nauwgezet en vooral stimulerende promotor.Hij behoedde mij niet alleen voor misslagen op het gladde en mij onbekende juridischeijs, maar dwong mij eveneens de relatie tussen <strong>zigeuners</strong> en autoriteiten metmeer afstand te beschouwen. Behalve deze twee promotores bedank ik JanLucassen, wiens grote betrokkenheid bij het onderwerp en niet aflatende kritiekop eerdere versies een voortdurende stimulans vormden.Naast deze begeleiders wil ik hier mijn vrienden en collega's van het SamenwerkingsverbandOnderzoek Zwervende Groepen noemen, Annemarie Cottaar enWim Willems. Samen met hen exploreerde ik vanaf 1985 de terra incognita vande geschiedenis van <strong>zigeuners</strong> en woonwagenbewoners. Bovendien wist ik mijverzekerd van de stilistische steun van Wim Willems en zijn bereidheid het gehelemanuscript nauwgezet van commentaar te voorzien.Verder gaat mijn dank uit naar de leden van de promotiecommissie - ]. Bank,W. Blockmans, P. Klein en A. Köbben - en alle andere personen die mij van materiaalvoorzagen en delen van de tekst kritisch lazen: Willem de Blécourt,Annemarie Cottaar, Sir Angus Fraser,]. Gotovitch, H. Groosman, M. Hendrikse,Pieter Hovens, Charles Jeurgens, mijn vader Leo]. Lucassen, Stieneke Lucassen,H. Meijers, Rinus Penninx, Willie Portegijs, Sheila Salo, Dick Schlüter, R. Smit,Eva Strauss en Boudien de Vries.Tot slot spreek ik mijn waardering uit voor de gastvrije ontvangst en medewerkingdie mij ten deel viel in de bezochte archieven, in het bijzonder de volgende:het semi-statisch archief van het ministerie van Justitie (Jaap van Doorn en CeesRooijackers), het marechaussee museum te Buren en het Centraal Bureau voor deGenealogie (A.D. de Jonge).


HOOFDSTUK IINLEIDING1 I<strong>nl</strong>eiding"Toen we opgepakt werden, waren daar geen Duitsers bij. Mijn vader werd 's ochtendsvroeg wakker omdat er op de deur werd geklopt. Hij deed de deur open en erstonden allemaal Hollandse politieagenten. En in de straat aan de overkant, over hetwater bij de bierbrouwerij, hadden ze er al een hoop uitgehaald. [ .. ] Onze straat wasde laatste. Toen kwamen die Hollandse polities en die hebben ons uit die huizengesleurd [ .. .]. We moesten allemaal mee naar het politiebureau. [ .. ] Nou in Westerbork,toen we daar aankwamen zagen we pas Duitsers. Die Hollandse politie die bij ons wasgaf ons aan hen over en ze gaven ook zo'n boek aan een hoge Duitse militair. Daarstond alles over ons in, hoeveel mensen er waren en zo. Een voor een werden we kaalgeknipt en moesten we ons wassen. En de derde dag dachten we nog dat we naar huisgingen, maar toen werden we in veewagens geduwd en moesten we naar Auschwitz"!Aldus Theresia Wagner, een van de 245 personen (mannen, vrouwen en kinderen)die op 19 mei 1944 vanuit kamp Westerbork naar Auschwitz werd gedeporteerd.Aldaar aangekomen werden de meesten binnen een paar maanden vergast; slechtsdertig van hen overleefden de kampen. Wat deze personen verbond, was dat zijdoor de Duitse bezetter werden aangeduid met de term 'zigeuner'. Evenals ten aanzienvanjoden, hadden de nazi's bepaald dat <strong>zigeuners</strong>, in hun ogen 'volksvreemdeelementen', geen recht van bestaan hadden. De verklaring voor de moordpartijlijkt met deze constatering al gegeven: volgens de nationaal-socialistische rasse<strong>nl</strong>eerwaren <strong>zigeuners</strong> niet-arisch en dus moesten ze naar vernietigingskampenworden gebracht.Wanneer we de bij de razzia van 16 mei 1944 aangelegde selectiecriteria echteraan een nader onderzoek onderwerpen, blijken er maar liefst 578 'zigeunerachtige'personen te zijn opgepakt, meer dan het dubbele van de groep die uiteindelijk naarAuschwitz werd gestuurd. Toen de '<strong>zigeuners</strong>' in de loop van de 16e mei in Westerborkarriveerden, vonden de Duitsers dat de Nederlandse overheden hun bevelniet goed hadden begrepen. Behalve de 'echte' <strong>zigeuners</strong>, waren ook honderdenNederlandse woonwagenbewoners opgepakt. Volgens de Duitsers konden deze'asocialen', zoals zij hen aanduidden, niet als <strong>zigeuners</strong> worden aangemerkt endienden zij weer vrijgelaten te worden. Blijkbaar verschilden de Nederlandse enDuitse autoriteiten van mening over de vraag wie in aanmerking kwamen voorde categorie 'zigeuner'. Er bestond daarover veel minder duidelijkheid dan doorgaanswordt aangenomen.De aanvankelijk gegeven verklaring wordt verder gecompliceerd, wanneer wenaar de razzia van 16 mei 1944 kijken. Deze werd bevolen door de bezetter, maarloyaal uitgevoerd door de Nederlandse politie, marechaussee en landwachters.Weliswaar stelden deze zich ook ten aan zien van de joden zo op, maar het verschilis dat politioneel optreden tegen <strong>zigeuners</strong> in Nederland een zekere traditie kende.


12 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Bovendien leefden de genoemde ideeën over <strong>zigeuners</strong> zeker niet alleen bij deDuitsers. Sedert het einde van de 1ge eeuw was ook bij Nederlandse autoriteitende aversie tegen <strong>zigeuners</strong> gegroeid en met name ]ustitie2 beschouwde hen als ongewenstevreemdelingen 'par excellence'. In veel sterkere mate dan bij joden hetgeval was, troffen de Duitsers bij de Nederlandse overheden een voedingsbodemaan waarop hun anti-zigeunerideologie goed gedijde. Zowel ten aanzien van de'daders' als de 'slachtoffers' is de verklaring voor de vervolging dus minder eenvoudigdan zich op het eerste gezicht laat aanzien.De eerste vraag die we ons nu moeten stellen is: hoe heeft de houding van Nederlandseautoriteiten tegenover <strong>zigeuners</strong>, die onder de extreme omstandighedenvan de Duitse bezetting zulke verstrekkende gevolgen had, in de daaraan voorafgaandeperiode vorm gekregen? Gezien de verwarring die er in 1944 bestond overde vraag wie nu precies als zigeuner diende te worden bestempeld, is het voortsvan belang na te gaan waarom hierover onduidelijkheid bestond. Zo komen wevanzelf op de tweede vraag: vormden '<strong>zigeuners</strong>' wel zo'n duidelijk aparte en herkenbaregroep als in de regel wordt gedacht?2 De tsiganologieWanneer we ons wenden tot de 'tsiganologie', de wetenschappelijke richting diezich sinds het einde van de 18e eeuw met de bestudering van <strong>zigeuners</strong> bezighoudt,dan lijken de antwoorden op deze vragen vrij eenvoudig: <strong>zigeuners</strong> vormen eenduidelijk omschreven nomadische groep, uitgezwermd over West-Azië, Europa enNoord-Amerika. Zij zouden in de Middeleeuwen van India naar Europa zijn getrokkenen sindsdien, door zich steeds apart op te stellen, hun eigen karakter e<strong>nl</strong>evenswijze hebben behouden. De afwijzende houding van de sedentaire maatschappijis een rechtstreeks gevolg van deze afwijkende levenswijze en de daarbijhorende normen en waarden, waardoor <strong>zigeuners</strong> keer op keer in conflict komenmet de gevestigde same<strong>nl</strong>eving. Zigeuners zouden met name volstrekt anders aankijkentegen privé-bezit en alles wat ze op hun weg tegenkomen als 'buit' beschouwen.In dat licht bezien zijn de vervolgingen het verwerpelijke, maar in veel gevallentoch ook begrijpelijke gevolg van de principiële onverenigbaarheid van een nomadischeen een sedentaire levenswijze. Binnen deze tsiganologische visie zijn vervolgenstwee richtingen te onderscheiden, die het denken over <strong>zigeuners</strong> tussen± 1870 en 1970 hebben beheerst.De eerste is gematigd positief en staat in principe waarderend tegenover de verondersteldevrijbuitersnatuur van <strong>zigeuners</strong>. Door de aanhangers van deze stroming,die vooral onder de leden van de in Groot-Brittannië gevestigde 'Gypsy LoreSociety' zijn te vinden, worden <strong>zigeuners</strong> in romantische bewoordingen afgeschilderdals 'nobele wilden', die niet stelen, maar 'vinden' en nog niet zijn aangetastdoor de vervlakking, het materialisme en de slaafse werkdiscipline van de industriëlemaatschappij. Alleen passen deze 'spontane, kleurrijke en creatieve' overblijfselenuit de goede oude tijd niet meer in onze geïndustrialiseerde wereld en zijn<strong>zigeuners</strong> - mede door het vasthouden aan hun archaïsche beroepen - derhalvegedoemd te verdwijnen. 3


- - ---INLEIDING 13Deze romantische ideeën van voornamelijk Angelsaksische tsiganologen wordennauwelijks gedeeld door de meeste 4 Duitse collega's, die vanuit een criminologischezienswijze een geheel andere interpretatie geven. Hoewel zij niet ongevoeligzijn voor sommige kleurrijke aspecten van 'das lustige Zigeunerleben', overheerstbij hen een negatieve teneur: door hun aangeboren karaktertrekken zouden <strong>zigeuners</strong>als luizen in de pels van de maatschappij leven. Hun beroepen moeten volgensdeze auteurs slechts als een dekmantel voor bedelarij, oplichting en diefstal wordenbeschouwd. Zij karakteriseren hen als lui, lichtzinnig, sluw, wreed en onbetrouwbaar.5De waardering voor en interpretatie van de levenswijze van <strong>zigeuners</strong> mogenuitee<strong>nl</strong>open, over de tweede vraag, wie zijn <strong>zigeuners</strong>, zijn beide richtingen hetdoor de bank genomen eens. Hoewel tsiganologen zich ervan bewust zijn dat determ zigeuner afkomstig is van de dominante same<strong>nl</strong>eving en gebruikt wordt ombepaalde rondtrekkende groepen mee aan te duiden, stellen de meesten zich nietteminop het standpunt dat het uiteindelijk om één uit India afkomstig volk (of'ras')gaat. Deze opvatting wordt zelfs niet aan het wankelen gebracht door het algemeenaanvaarde inzicht dat achter de term zigeuner in werkelijkheid allerlei groepenschuilgaan, die zichzelf met eigen termen definiëren en zich vaak helemaal niet verbondenvoelen met andere <strong>zigeuners</strong>. Vandaar dat in de literatuur wel een onderscheidwordt gemaakt tussen 'echte' <strong>zigeuners</strong> en groepen die door hun levenswijzesterke gelijkenis met hen vertonen en doorlopend met hen worden verward, zoalsde Nederlandse woonwagenbewoners, de Duitse Jenischen, de Travellers inGroot-Brittannië en de Zweedse Taters.Door de eenzijdige gerichtheid op de zigeunergroepen zelf (het etnografische perspectief)houden de meeste studies zich bezig met zeden en gewoonten, taal, uiterlijke.d. De vermeende herkomst uit India fungeert daarbij als rode draad. Dit komtdoordat de architecten van het etnografische bouwwerk (met name fysischantropologen,sociologen, etnografen en taalkundigen) zich voornamelijk richtenop de recente (1ge- en 20e-eeuwse) situatie. De in het heden geconstateerde bevindingenprojecteren zij vervolgens op het verleden, met de - meestal onuitgesproken- redenering: als <strong>zigeuners</strong> zich momenteel een aparte groep voelen, dan zaldat eeuwen geleden ook wel het geval zijn geweest. 6 Of dat ook werkelijk zo is,heeft nog vrijwel niemand zich afgevraagd. Bovendien wordt het probleem wienu de 'echte' <strong>zigeuners</strong> zijn, met deze benadering niet opgelost. Geen van de aangelegdecriteria heeft namelijk tot onomstreden resultaten geleid. Daarvoor warende geconstateerde verschillen in taal, uiterlijk, zeden en gewoonten te groot.Tot zover een kort en noodgedwongen versimpeld beeld van de twee belangrijksterichtingen binnen de tsiganologie. De laatste twee decennia is echter zowel het romantischeals het criminologische perspectief zwaar onder vuur genomen? Deaanval werd geopend door Engelse antropologen en sociologen die zich afzettentegen het door de leden van de Gypsy Lore Society zo gekoesterde idee dat <strong>zigeuners</strong>een apart ras of volk vormen. 8 Op basis van hun onderzoek onder Engelse'travellers' verwerpen zij de stelling dat <strong>zigeuners</strong> zich als etnische minderheidsinds de Middeleeuwen afzijdig hielden van de rest van de same<strong>nl</strong>eving en zo hungroepskenmerken hebben behouden. De term zigeuner dient naar hun idee veeleer


14 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'te worden opgevat als een begrip dat door de dominante same<strong>nl</strong>eving wordt gebruiktom allerlei mensen mee aan te duiden die in gezinsverband min of meer permanentrondtrekken. Niet de afstamming, maar de levenswijze wordt dan doorslaggevendom voor de term 'gypsy' in aanmerking te komen. Dit nieuwe perspectiefheefttot op heden overigens nog maar weinig bressen in het traditionele etnografischebouwwerk kunnen slaan. 9Hebben de Angelsaksische critici zich recentelijk vooral gekeerd tegen het naarhun idee onhoudbare concept van 'echte' en 'onechte' <strong>zigeuners</strong>, in Duitsland komtvanafhet einde van de jaren zeventig een stroom publikaties op gang, waarin vooralde criminologische verklaring voor de negatieve houding van de same<strong>nl</strong>eving wordtgehekeld. 10 Het initiatiefhiertoe is gekomen van de organisatie van 'Sinti und Roma'(de huidige eigen benamingen van <strong>zigeuners</strong> in Duitsland),tt die zich verzettegen de tot in de jaren zeventig dominerende visie dat zij wegens hun criminaliteitdoor de nazi's zijn vervolgd en niet op grond van hun ras. Die redenering werddoor Duitse rechters na de Tweede Wereldoorlog aangegrepen om aanspraken van<strong>zigeuners</strong> op schadeloosstelling af te wijzen. De bewustwording van de Duitse'Sinti en Roma' leidde tot een aantal historische studies, waarin het idee wordtbestreden dat <strong>zigeuners</strong> per definitie crimineel zijn, en de repressie dus over zichhebben afgeroepen. Vertegenwoordigers van deze nieuwe richting stellen dat het'zigeunerprobleem' voor een groot deel door de autoriteiten is gecreëerd en dat<strong>zigeuners</strong> door een systematische criminalisering 12 in een uitzichtloze positie zijnen worden gedrukt. Aan deze benadering kleeft echter een belangrijk nadeel: doorde eenzijdige nadruk op de houding van de autoriteiten, blijft onduidelijk hoe dediep gewortelde vooroordelen moeten worden verklaard. Het louter constaterenvan negatieve ideeën, zonder systematisch te bekijken in hoeverre deze verbandhouden met de werkelijkheid, maakt het moeilijk om de kritiek op het gevoerdebeleid op zijnjuiste waarde te schatten. Dit komt doordat de vraag wie nu preciesachter de term zigeuner schuilgaan en welke plaats deze groep(en?) in de same<strong>nl</strong>evinghebben ingenomen, categorisch achterwege wordt gelaten. Met als gevaardat de auteurs voor de verklaring van de repressie en vervolging al snel hun toevluchtmoeten zoeken tot onbevredigende en onbewijsbare complottheorieën.Merkwaardig is dat beide nieuwe richtingen weinig raakvlakken vertonen en elkaarook nauwelijks beïnvloeden. De Engelse socioloog Acton en de antropologeOkely zetten weliswaar het begrip zigeuner op losse schroeven, maar door huneenzijdige gerichtheid op de hedendaagse situatie van de verschillende zigeunergroepen,blijft het bij een prikkelende visie die een historische onderbouwing ontbeert.13 De Duitse historische richting daarentegen licht weliswaar het beleid kritischdoor, maar blijft daarbij uitgaan van de oude etnografische visie dat <strong>zigeuners</strong>uit India stammen en altijd al een apart volk hebben gevormd. Dat het tot dusvernog niet tot een integratie van beide perspectieven is gekomen, valt op zijn minstte betreuren. Voor de beantwoording van de vragen die wij naar aa<strong>nl</strong>eiding vande zigeunervervolging in Nederland stelden, zou dat - zo vermoeden wij - eenvruchtbare benadering bieden. Deze zou dan moeten worden omgevormd tot ééntheorie, die bovendien in staat moet zijn de ontwikkeling op langere termijn te analyseren.


INLEIDING 153 Het model Van ArkelHet model dat de sociaal-historicus Van Arkel ontwikkelde ter verklaring van antisemitisme,een verschijnsel dat op een aantal punten sterke gelijkenis vertoontmet de anti-zigeuner houding, vormt naar ons idee een goede aanzet tot zo'n theorie.In zijn studie van het antisemitisme in Europa, die zich voornamelijk beperkttot de pre-emancipatorische situatie,14 gaat hij uit van de veronderstelling dat hetmogelijk moet zijn één overkoepelende verklaring te vinden voor allerlei uitingenvan jodenhaat die Europa sinds de oudheid heeft gekend. 1s In de theorie waartoehij vervolgens komt, en die volgens hem mogelijk als een algemeen racisme-modelkan dienen,16 worden drie voorwaarden genoemd, waaraan voldaan moet zijn alvorenspogroms - de meest extreme vorm van haat - uitbreken:1) Stigmatisering: het proces waarbij de ene groep een negatief stempel (een 'stigma')krijgt opgedrukt door een gezaghebbende instantie van een andere groep, zoals dechristelijke kerk heeft gedaan door de joden te verwijten dat zij hun messias niet hebbenherkend en te kwader trouw ongelovig zijn.2) Sociale afstand: een begrip dat duidt op de mate van interactie tussen leden van verschillendegroepen; Van Arkel gaat ervan uit dat, zolang er een situatie bestaat dat ledenvan verschillende groepen in de beroeps-, woon- of gezelligheidssfeer allerlei relatiesmet elkaar onderhouden, de mogelijkheid open blijft dat stigma's worden gecorrigeerd.Als de sociale afstand afneemt, wordt de discriminatie overigens niet automatischminder. Daarvoor moet eerst ook de stigmatisering verdwijnen.3) Terrorisering: het proces waarbij zij die niet discrimineren door anderen worden gedwongeneveneens tot discriminatie over te gaan.Dit model is in deze studie als inspiratiebron gebruikt, met name waar het gaat omde stigmatisering. Dat van een formele toetsing is afgezien, hangt onder meer samenmet de door ons gedeelde methodologische kritiek die op enkele van de doorVan Arkel geponeerde veronderstellingen is uitgeoefend. Deze komt er in het kortop neer dat de drie variabelen moeilijk onafhankelijk van elkaar kunnen wordengedefinieerd en dat de toepassing van de op hoog abstractie-niveau geformuleerdeideeën op de veelvormige historische werkelijkheid niet altijd even gemakkelijkis. 1 ? Een tweede meer praktisch argument is dat in ons geval de 'sociale afstand'met de leefwijze van <strong>zigeuners</strong> feitelijk al is gegeven. Het is dus niet mogelijk tebepalen of deze een factor van belang is geweest. Alleen de 'mate van' zou kunnenworden getoetst. Het model heeft in onze studie vooral een functie bij het herkennenvan een negatieve houding en discriminatoir gedrag. Kortom, de door Van Arkelgehanteerde en uitgewerkte begrippen bieden bruikbare aanknopingspuntenvoor een analyse van het 'anti-zigeunerisme'.In deze studie zal de 'stigmatisering' centraal staan, omdat dat begrip het beste aansluitbij de geformuleerde vragen. Om het te kunnen gebruiken voor de analysevan de anti-zigeunerhouding, hoeft 'de kerk' slechts te worden vervangen door 'deoverheid'. Negatieve ideeën over <strong>zigeuners</strong> werden weliswaar niet in éérste instantiedoor de autoriteiten geformuleerd (maar veeleer door de wetenschap, kranten,


16 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'tijdschriften e.d.), door het repressieve optreden tegen <strong>zigeuners</strong> heeft de overheidwel in sterke mate bijgedragen tot de legitimering van deze opvattingen. 1S Bovendienbeschikt de overheid, door haar monopolie over de wet- en regelgeving,over de mogelijkheden discriminatie afte dwingen. 19 In deze studie zal stigmatiseringdan ook in de eerste plaats worden opgevat als een proces dat betrekkingheeft op overheidshandelen en veel minder op het gedrag en de houding van degehele bevolking. Daarover zijn trouwens nauwelijks systematische bronnen tevinden.Bij de beantwoording van de vraag wie in de loop der tijd als 'zigeuner' zijnbestempeld, behoeft het begrip 'stigmatisering' evenwel enige uitbreiding. Dedoor Van Arkel gegeven definitie spreekt namelijk vooral over het verspreiden vannegatieve ideeën over een bepaalde groep (het stigma) door een gezaghebbende instantie.Aangezien er in zijn gevaPO weinig onduidelijkheid bestond wie er tot dejoden moest worden gerekend, is het hechten van dit stigma aan bepaalde groepen(de etikettering) in zijn studies onderbelicht gebleven. In situaties waarin de groepin kwestie niet altijd als zodanig herkenbaar is, zoals bij <strong>zigeuners</strong>, woonwagenbewoners,homoseksuelen, politieke tegenstanders etc., moeten echter beide kantenvan de stigmatisering worden bekeken. Relatieve 'onzichtbaarheid' kan er namelijktoe leiden dat de overheid, teneinde ervoor te zorgen dat een bepaald beleidwordt uitgevoerd, steeds weer duidelijk moet maken wie er tot de betrokken groepbehoren. 2l Dit kan variëren van het letterlijk opplakken van het stigma - zoals inde Middeleeuwen en tijdens het nazi-bewind bij de joden gebeurde met een merktekenop de kleding - tot het registreren wie er tot een bepaalde categorie gerekenddienen te worden.Deze beide kanten van het begrip stigmatisering, samen te vatten als het 'stigmatiseringsperspectiif',overlappen elkaar in de praktijk meestal, maar dienen in de analyseuit elkaar gehouden te worden. Het is namelijk heel goed mogelijk dat de inhoudvan het stigma (een verzameling negatieve ideeën) in een bepaalde periodehetzelfde blijft, terwijl de groepen die volgens de overheid in aanmerking komenvoor het etiket veranderen. Om een dergelijke verschuiving op het spoor te komen,moet het opplakken zelf (het etiketteren) steeds goed worden onderscheidenvan het stigma. Door uit te gaan van het stigmatiseringsperspectief en dit toe tepassen op een redelijk lange periode (circa een eeuw) kan naar ons idee meer inzichtworden verkregen in de oplossing van de vraag wie er 'zigeuner' werden genoemden of daarin veranderingen zijn opgetreden. Aldus kunnen de veronderstellingenbinnen het etnografische perspectief worden getoetst.Dat het stigmatiseringsperspectief een zinvolle methode vormt, laat de studievan de Zweedse onderzoeker Heymowski over de 'Taters' zien. 22 Na een grootscheepsgenealogisch onderzoek kwam hij tot de conclusie dat een aanzie<strong>nl</strong>ijk deelvan de groep die in de 20e eeuw door de Zweedse bevolking als een vreemd enbuite<strong>nl</strong>ands element werd beschouwd, afstamt van keuterboeren die in de loop vande 18e en 1ge eeuw uit economische noodzaak zijn gaan rondtrekken. Hoewel zijnaanpak en uitgangspunten een zekere tweeslachtigheid vertonen (zo is hij ondanksalles van mening dat er 'echte' <strong>zigeuners</strong> zijn),23 laat hij met de door hem gekozenbenaderingswijze goed zien hoe mensen met een bepaalde levenswijze van over-


INLEIDING 17heidswege een bepaald etiket opgeplakt kunnen krijgen, dat later uiterst moeilijkte verwijderen blijkt. 24We zijn nu op het punt aangeland waar de in de i<strong>nl</strong>eiding gestelde vragen opnieuwen beter kunnen worden geformuleerd. Bij de houding van de overheid moetentwee zaken worden onderscheiden:a) Welke ideeën leefden er bij de diverse autoriteiten over '<strong>zigeuners</strong>'? (stigma)b) Wie hebben zij in de loop van de tijd als 'zigeuner' bestempeld? (etikettering) En aanwelke voorwaarden moesten groepen voldoen om voor het stigma 'zigeuner' in aanmerkingte komen?Om er achter te komen in hoeverre deze ideeën vooroordelen waren, zal apart aandachtworden besteed aan de sociale, culturele en economische kenmerken van degestigmatiseerde groepen: herkomst, migratie, uiterlijk, levenswijze, beroepen,groepsvorming e.d. Op deze wijze kan een betere verklaring worden gevondenvoor de houding tegenover <strong>zigeuners</strong> dan in de hiervoor behandelde onderzoeksrichtingenbinnen de tsiganologie.4 HistoriografieNu de methode is uiteengezet, moet de onderzoeksperiode worden afgebakend.Welke kennis heeft het historisch onderzoek tot nu toe opgeleverd? Uit de historiografieover dit onderwerp blijkt dat de geschiedenis van <strong>zigeuners</strong> in Nederlandtot 1944 grofweg in drie perioden kan worden verdeeld: 1) 1420-1750 (het eersteverblijf); 2) 1750-1868 (een 'zigeunerloos' intermezzo), en 3) 1868-1944 (hettweede verblijf).De meeste aandacht van onderzoekers is uitgegaan naar de periode 1420-1750.Reeds in 1850 publiceerde het Friese Tweede-Kamerlid]. Dirks een boek over degeschiedenis van de 'Heidens ofEgyptiërs' - zoals <strong>zigeuners</strong> tot 1868 werden genoemd- in de Noordelijke Nederlanden. Deze studie vormde lange tijd hèt standaardwerkop dit terrein, totdat in 1965 de rechtshistoricus Van Kappen dezelfdeperiode aan een uitgebreid onderzoek onderwierp. Beide studies baseren zichhoofdzakelijk op rechtshistorische bronnen (plakkaten en processen tegen de 'heidens')en stellen zich vrijwel onverkort op het standpunt van de toenmalige autoriteiten.De vervolgingen van de heidens door de gewestelijke overheden in de 17een 18e eeuw worden - in navolging van de Duitse 'criminologen' - enkel en alleenverklaard uit het (vermeende) criminele gedrag van de 'groep' zelf. Een stigmatiseringsperspectiefontbreekt geheel.2 5Voor de periode 1868-1944 komen we eveneens niet verder dan een tweetal studies.Om te beginnen is er de historische scriptie van Jongerius en Mak, waarinde auteurs laten zien dat de stilte rond de heidens van meer dan een eeuw, sindsmaart 1868 wordt verstoord door het verschijnen van groepjes Hongaarse ketellappersen dat pas met deze tweede binnenkomst de term zigeuner in zwang komt.Met hun analyse van een steekproef in het archief van het ministerie van Justitie


18 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'van de over '<strong>zigeuners</strong>' gevoerde correspondentie, gaven zij een belangrijke aanzettot de bestudering van het proces van discriminatie in de periode 1868-1904. 26Daarnaast hebben Sijes e.a. onderzoek verricht naar de vervolging van <strong>zigeuners</strong>tijdens de Tweede Wereldoorlog. Net als het werk vanJongerius en Mak sluit dezestudie beter aan bij de in dit boek gekozen probleemstelling dan die van Dirks enVan Kappen. In tegenstelling tot de laatstgenoemden analyseren zij het door deoverheden gevoerde beleid tegenover <strong>zigeuners</strong> namelijk kritisch en lichten zij deargumenten door die de overheden heb ben gebruikt om hun beleid te rechtvaardigen.Aan de studie van Sijes e.a. kleven echter twee beperkingen. Ten eerste behandelende auteurs hoofdzakelijk de oorlogsperiode; het overzicht van de jaren twintigen dertig is kort en berust niet op uitgebreid bronnenonderzoek. Ten tweedewordt - net als bij de Duitse historische studies van het laatste decennium - doorde nadruk op het beleid, niet duidelijk welke groepen achter deze benamingschuilgingen, laat staan wat de doorslaggevende factoren waren om voor de termzigeuner in aanmerking te komenPDit korte historiografische overzicht maakt duidelijk dat voor deze studie de periode1868-1944 de meest voor de hand liggende is. Niet alleen betreft het een vrijwelbraak liggend terrein, het overheidsbeleid krijgt pas echt vorm naar aa<strong>nl</strong>eidingvan de binnenkomst van nieuwe groepen <strong>zigeuners</strong> in 1868. Daarvóór gaan de autoriteitenervan uit dat het 'probleem' met de vervolgingen in de 18e eeuw definitiefwas opgelost. Om na te gaan of ook na deze vervolgingen het 'heidensbeeld'is blijven hangen en welke invloed dat heeft gehad op het vanaf 1868 gevoerde beleid,wordt de tijdspanne 1750-1868 eveneens kort behandeld.5 De bronnenHoe kunnen de twee hoofdvragen nu het best worden beantwoord? Voor een analysevan het beleid jegens <strong>zigeuners</strong> ligt het voor de hand op zoek te gaan naarbronnen waarin overheden zich over deze categorie uitlaten. De studies vanJongerius/Maken Sijes e.a. hebben laten zien dat het departement vanjustitie een centralerol heeft gespeeld op dit beleidsterrein. Gedurende de gehele periode was dit ministerieverantwoordelijk voor het vreemdelingenbeleid en vanaf de jaren dertigook voor de registratie van <strong>zigeuners</strong>. Voor onze reconstructie van de periode1868-1944 is daarom alle correspondentie van de betrokken afdelingen 28 van datdepartement geanalyseerd. Tevens is gebruik gemaakt van de archieven van de Inspecteurvan de Koninklijke Marechaussee en de aan hem toegevoegde Administrateurvoor de Grensbewaking en de Vreemdelingendienst (AGVD), aan wie in1918 de uitvoering van het vreemdelingenbeleid werd gedelegeerd. Daaruit bleekhoe belangrijk de rol van de marechaussee bij het tegenover <strong>zigeuners</strong> gevoerdebeleid is geweest; vandaar dat ook de archieven van dit korps, voor zover ze nietbij Justitie waren ondergebracht, bij de analyse werden betrokken. 29 Naastjustitiehadden ook Binne<strong>nl</strong>andse Zaken (gemeentepolitie en binne<strong>nl</strong>ands bestuur), Buite<strong>nl</strong>andseZaken (grensconflicten met Duitsland en België) en Defensie bemoeienismet <strong>zigeuners</strong>, zodat ook in hun archieven naar informatie is gezocht.Onze analyse bracht aan het licht dat het departement van Justitie als een spin


INLEIDING 19in zijn web het beleid tegenover <strong>zigeuners</strong> coördineerde en dat door dit overwichtde meeste brieven van lagere overheidsniveau's (provinciaal en gemeentelijk) in deloop der tijd in Den Haag zijn terechtgekomen. De invloed van deze 'zuigkracht'vanjustitie op de archief vorming werd bevestigd door onderzoek in de provincialeen in een aantal gemeente-archieven. Hoewel deze soms belangrijke aanvullendegegevens opleverden, werden nergens omvangrijke 'zigeunerdossiers' aangetroffen.In totaal zijn zo'n 3200 documenten (brieven, circulaires, nota's, aan <strong>zigeuners</strong>afgegeven vergunningen en passen e.d.) aangetroffen. Aangevuld met geschriftenvan vertegenwoordigers van de overheid over <strong>zigeuners</strong>, dienen deze als basis voorde reconstructie van het gevoerde beleid tussen 1868 en 1944. Omdat voor eenanalyse 'de' overheid natuurlijk een veel te grofmazig begrip is, zal steeds onderscheidworden gemaakt tussen gemeentelijke (burgemeesters, gemeentepolitie) enrijksoverheden (ministeries, commissarissen van de Koningin, Justitie3° en de marechaussee).Daarnaast werden voor de reconstructie van de beeldvorming over <strong>zigeuners</strong>boeken, tijdschriften en kranten geraadpleegd.De genoemde bronnen mogen dan geschikt zijn voor een analyse van het beleid,om te achterhalen wie door de tijd heen als zigeuner werden aangemerkt, voldoenzij maar ten dele. Dit geldt vooral voor het ministerie-archief van Justitie. In dealdaar aangetroffen brieven wordt namelijk maar sporadisch informatie gegevenover de betrokken <strong>zigeuners</strong>. Dit ligt anders bij de door de marechaussee aangelegdedossiers, waarin sinds 1928 de namen, beroepen, herkomst e.d. van <strong>zigeuners</strong>regelmatig .worden genoemd. 31 Vanaf dat jaar begon de Administrateur voor deGrensbewaking en Vreemdelingendienst namelijk intensief persoonsgegevens teverzamelen, zodat de door hem gevoerde correspondentie3 2 zowel voor de analysevan het beleid als voor de kenmerken van de 'zigeunergroepen' kan worden gebruikt.Voor de vroege periode ten slotte werd naar een aanvullende bron gezocht. Eengouden greep bleken de uitleidingsregisters in het Algemeen Politieblad, waarin sedert1852 alle personen zijn vermeld die door de lokale autoriteiten als ongewenstevreemdeling over de grens werden gezet, omdat ze niet voldeden aan de criteriavan de Vreemdelingenwet van 1849. Naast namen bevat deze bron ook gegevensover herkomst, uiterlijk, gezinssamenstelling, beroep, leeftijd etc. Teneinde <strong>zigeuners</strong>uit de grote vreemdelingenstroom te selecteren, werden tussen 1852 en 1921alle uitgeleide personen (± 150.000) bekeken, waarna zo'n 5.000 <strong>zigeuners</strong> overbleven.33 Door de eenzijdigheid van deze bron kan weliswaar niet precies wordennagegaan hoeveel <strong>zigeuners</strong> er op een bepaald moment in Nederland waren (er kanslechts worden nagegaan wie wanneer over de grens werd gezet), het grote aantaluitleidingen laat wèl zien in welke jaren ze in Nederland geweest moeten zijn.Een derde belangrijke bron voor de beschrijving van de als <strong>zigeuners</strong> aangemerktegroepen is beeldmateriaal. Prenten, tekeningen en foto's kunnen ons immersveel leren over allerlei aspecten van het 'zigeunerleven': welstand, beroepen,uiterlijk etc. Bij deze bron hebben wij ons niet beperkt tot Nederland, maar is ookdankbaar gebruik gemaakt van iconografisch materiaal uit het buite<strong>nl</strong>and. Meestalwas het trekgebied van <strong>zigeuners</strong> namelijk ruimer dan Nederland, vandaar dat afbeeldingenuit andere landen veel informatie opleveren over soortgelijke (of zelfs


20 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'dezelfde) groepen in Nederland. Hetzelfde geldt voor de zeer omvangrijke internationaleliteratuur over <strong>zigeuners</strong>, die momenteel tienduizenden titels (artikelenen boeken) omvat. 346 Opzet van het boekOm de reactie van de Nederlandse autoriteiten in 1868 te kunnen begrijpen, zalin hoofdstuk twee worden nagegaan of er al een bepaalde 'zigeunertraditie' bestond,zowel wat het beleid als de beeldvorming betreft. De daarop volgende driehoofdstukken, die de periode 1868-1940 bestrijken, zijn min of meer identiek opgebouwden geven eerst een overzicht van het gevoerde beleid, om vervolgens inte gaan op de economische, sociale, culturele en demografische kenmerken van dein het betreffende tijdvak als <strong>zigeuners</strong> geëtiketteerde groep(en). Zo wordt niet alleeninzicht verkregen in het etiketteringsproces, maar is het tevens mogelijk te bepalenin hoeverre de denkbeelden over <strong>zigeuners</strong> overeenkwamen met de realiteit.In hoofdstuk zes staat de oorlogsperiode centraal en wordt het Nederlandse beleidvergeleken met de vervolging in de rest van Europa. In de conclusie ten slotte zaleen verklaring worden geboden voor de stigmatisering en worden aangegeven aanwelke voorwaarden moest worden voldaan om als 'zigeuner' te worden geëtiketteerd.


HOOFDSTUK 11DE VOORGESCHIEDENIS (1420-1868)1 I<strong>nl</strong>eidingDe groepen nieuwkomers die in maart 1868 in Nederland hun tenten opsloegen,konden bepaald niet rekenen op een neutraal onthaal van de autoriteiten. De uitDuitsland overgenomen term 'zigeuner', die op hen van toepassing werd geacht,riep onmiddellijk associaties op met de 'oud-vaderlandse heidens'. Ook werd vaakverwezen naar in binnen- en buite<strong>nl</strong>and verschenen beschouwingen over <strong>zigeuners</strong>,of equivalenten van die term. Hoewel het woord 'zigeuner' vóór 1868 vrijwelnooit werd gebruikt in Nederland, was het fenomeen zeker niet nieuw: vooral inde 17e en 18e eeuw namen de gewestelijke overheden reeds tal van maatregelenom de aanwezigheid van wat met een toenmalig synoniem 'heidens' of'egyptenaren'werd genoemd, tegen te gaan. Het repressieve overheidsbeleid tegenover dezegroepen kende dus al een lange traditie. Daarnaast breidde in de eerste helft vande 1ge eeuw de beeldvorming over heidens, maar ook over gypsies in Engeland,gitanos in Spanje, en Zigeuner in Duitsland, zich sterk uit. Alvorens in te gaan opde reacties die <strong>zigeuners</strong> sinds 1868 opriepen, zal Jaarom eerst kort het tot ± 1750gevoerde overheidsbeleid en de beeldvorming tussen ± 1800 en 1868 worden behandeld.Ten slotte wordt ingegaan op de Vreemdelingenwet van 1849, die despeelruimte bepaalde van het later gevoerde beleid.2 Het overheidsbeleid tegenover 'heidens' en 'egyptenaren'in West-Europa tussen 1420 en ± 1750A Zigeuners in Nederland en West-EuropaIn het begin van de 15e eeuw (1407 in Hildesheim)1 vertoonden zich nieuwkomersin West-Europa die beweerden pelgrims te zijn uit 'Klein-Egypte'. Vandaar dat zijin een aantal landen als Egyptenaren, Gipten, Gypsies, Gitanos, e.d. werden aangeduid.2 Over de ligging van dit land van herkomst zijn verschillende theorieën gelanceerd.De meeste auteurs houden het op een streek in Oost-Europa of Klein­Azië. 3 Andere auteurs menen dat het, gezien de donkere huidkleur van degroepsleden, om op drift geraakte Tataren ging en noemen hen Taters of Saracenen('Sarrazins'). In de loop van de 15e eeuw kwam, met name in de Duitse staten, eenderde term in zwang: Zigeuner. De herkomst van dat woord is nooit met zekerheidvastgesteld, maar het zou afgeleid zijn van het Griekse woord 'Athinganoi',4 denaam van een gnostische sekte in Phrygië en Anatolië (Klein-Azië), waarvan de ledenzich van toverkunsten zouden hebben bediend. 5 Naast deze drie benamingen


22 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'is er nog een vierde, die met name in de Nederlanden ingang heeft gevonden: Heiden.De oorsprong van deze term is eveneens onduidelijk. Het kan zowel nietchristenbetekenen, als iemand die zich vooral op de heide ( = platteland) ophoudt. 6Door de relatief grote omvang van de in gezinsverband rondreizende groepen(soms meer dan honderd personen), de opvallende exotische uitdossing en donkerehuidkleur, alsmede de titels van hertog en graaf die zij voerden, baarden zij veelopzien. Zoals gebruikelijk bij pelgrims, vroegen zij aan stadsbesturen om geld envoedsel, dat hun aanvankelijk zonder veel bezwaren werd verstrekt.Vanaf 1420, het jaar van de eerste binnenkomst in de Nederlanden, werden denieuwkomers aangeduid met de termen 'heiden' en 'egyptenaar'? Aanvankelijkwerden zij gastvrij ontvangen en er zijn weinig aanwijzingen dat zich een negatievebeeldvorming ontwikkelde, laat staan enige vorm van stigmatisering. Deze welwillendeontvangst werd in belangrijke mate bevorderd door een geleidebrief diede toenmalige keizer Sigismund (1410-1437) hun in 1423 8 op grond van hun pelgrimsstatusverschafte. Daarnaast zouden zij ook van Paus Martinus v (1417-1431)een dergelijke briefhebben gekregen? Verder gaven tal van plaatselijke machthebbersin West- en Oost-Europa tot in de 17e eeuw soortgelijke documenten a(IOAfgezien van de kennismaking met West-Europa, is over de eerste eeuw van hunverblijf weinig bekend. Dit veranderde omstreeks 1500, toen het overheidsbeleidin West-Europa tegenover deze groep langzaam maar zeker een repressiefkarakterkreeg. De aanzet daartoe werd gegeven door besluiten van de Duitse Rijksdagente Lindau (1497) en Freiburg (1498), die de geleidebrief van keizer Sigismund officieelongeldig verklaarden en de 'Zigeuner' o.a. beschuldigden van spionage voorde Turken. Hun werd daarom verboden zich nog langer in het Rijk op te houdenen burgers die zich bij verjaging van <strong>zigeuners</strong> verdienstelijk maakten, wordendaarvoor niet bestraft. ll Op de Rijksdag van het Heilige Roomse Rijk te Augsburgin 1500 werden deze besluiten door keizer Maximiliaan I uitdrukkelijk bekrachtigd.12 Aangezien de meeste vorstendommen in de Nederlanden destijds formeeldeel uitmaakten van het Heilige Roomse Rijk,! 3 hadden de in Duitsland afgekondigdebesluiten ook gevolgen voor het beleid tegen de heidens alhier. Dit kreegzijn beslag onder het keizerschap van Karel v, die tussen 1524 en 1544 door alleNederlandse gewesten als hoogste autoriteit werd erkend. Het duurde niet langvóór in de verschillende Nederlandse gewesten publieke bevelen ('plakkaten')werden afgekondigd, die gebaseerd waren op de Duitse edicten. 14Deze hielden in dat aan personen die als heidens werden aangemerkt, verbodenwerd zich nog langer in deze gewesten op te houden. Zij die zich hiervan niets aantrokken,konden worden verbannen, gegeseld of zelfs gevangen gezet. Let wel, hetbetrof hier geen straf voor begane overtredingen; hun aanwezigheid alleen al wasvoldoende voor een proces. Als motief werd meestal aangevoerd dat ze de plattelanderslastig vielen met bedelarij, afpersing en diefstal.In de 16e eeuw namen in geheel West-Europa de tegen hen gerichte plakkatenniet alleen in aantal toe, ook de bepalingen werden steeds strenger. Dit gold metname de lijfstraffen, zoals het brandmerken en het opensnijden van de neus. IS Aande uitvoering van de plakkaten werd evenwel niet altijd even streng de hand gehouden.Dit veranderde in de 17e eeuw, met als gevolg dat de als heidens aangeduiderondtrekkende groepen steeds verder in het nauw werden gedreven. In principe


-~.-DE VOORGESCHIEDENIS (1420-1868) 23konden ze nergens meer naar toe; in heel West-Europa werd hun het verblijf ontzegd.Door deze ontwikkelingen escaleerde het conflict tussen de gewestelijke overhedenen de heidens tussen 1670 en 1730 in snel tempo. De straffen werden steedshardvochtiger en een aantal van hen organiseerde zich in gewapende bendes, diesteeds zwaardere misdaden (tot en met roofmoorden) begingen. Het 'hoogtepunt'van de vervolgingen lag tussen 1700 en 1730, toen de jacht op heidens zelfs eenintergewestelijk èn internationaal karakter kreeg. Dat wil zeggen dat de meeste gewestener hun zo zorgvuldig gekoesterde autonomie tijdelijk voor opzij zetten enovereenkomsten ('conventies') sloten met andere gewesten en zelfs met aangrenzendevorstendommen. l6 Het verst ging Overijssel, waar in 1725 gewapende heidensstraffeloos gedood mochten worden en een jaar later alle heidens vogelvrijwerden verklaard.l7 In de rest van Europa voltrok zich in grote trekken eenzelfdeontwikkeling. lsB De verklaring volgens Van KappenHoe moet deze vervolging nu worden verklaard? Ter beantwoording van die vraagwenden we ons in eerste instantie tot de invloedrijke l9 rechtshistorische studie vanVan Kappen over de geschiedenis van <strong>zigeuners</strong> in Nederland in de periode1420 - ± 1750. Zijn werk - dat als het gaat om rijkdom van bronnen door geenenkele andere studie in West-Europa wordt geëvenaard - is in hoofdzaak gebaseerdop door de overheden uitgevaardigde maatregelen tegen heidens èn op detegen hen gevoerde processen. Van Kappens visie komt erop neer dat <strong>zigeuners</strong>de vervolgingen in wezen aan hun eigen parasitaire en criminele gedrag te wijtenhadden. Hij geeft overigens wel toe dat de plakkaten hun vanaf de 17e eeuw vrijwelgeen andere keus lieten dan zich gewelddadig op te stellen, en dat er bij de escalatiedus sprake was van een wisselwerking. De fundamentele oorzaak van het 'probleem'moet volgens hem echter vooral in het karakter en de levenswijze van het'zigeunerras' worden gezocht. Typerend voor zijn zienswijze is de fasering die hijheeft aangebracht in de ontwikkeling van de criminaliteit van <strong>zigeuners</strong>: 2o1) 1420-1530. Over deze periode is weinig bekend. De <strong>zigeuners</strong> zijn nog vrijwel geheel'raszuiver' en hun criminaliteit beperkt zich tot zeer geregelde, maar kleinediefstallen en oplichting.2) 1530- ± 1700. In dit tijdvak is op kleine schaal sprake van 'vermenging met inheemsezwervers', waardoor de criminaliteit licht stijgt: landloperij, bedelarij, diefstal (somsmet braak) en oplichting (waarzeggerij).3) ± 1700-1750. De in de vorige eeuwen begonnen 'vermenging' is in deze jaren halsover kop toegenomen, met 'degeneratie' als onvermijdelijk gevolg. Dit komt o.a. totuiting in zware criminaliteit (roofmoorden, georganiseerd bendewezen e.d.).2lZijn analyse is evenwel hoogst discutabel. Van Kappen stelt zich namelijk geheelop het standpunt van zijn gerechtelijke bronnen: het beeld van de heidens dat daaruitnaar voren komt, neemt hij voetstoots over. Als er plakkaten nodig waren, danzullen de heidens het er wel naar heb ben gemaakt, luidt zijn redenering. Bovendien


24 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'gaat hij a priori uit van de door Duitse criminologen, etnologen, genetici enmedici 22 ontwikkelde racistische opvattingen over <strong>zigeuners</strong>. Dit blijkt het duidelijkstuit het belang dat hij toekent aan de degeneratie-these, die door de nazi's isaangegrepen om de uitroeiing van <strong>zigeuners</strong> te rechtvaardigen. 23 Dit reeds in de1ge eeuw populair geworden idee komt er in het kort op neer dat bij biologischevermenging van verschillende 'rassen', zeker als deze het 'schuim der natie' betreft,vooral de slechte erfelijke eigenschappen worden doorgegeven. Hierdoor zoudenmet name criminele karaktertrekken worden versterkt. Hoewel deze theorie eenerkende wetenschappelijke basis ontbeert, en reeds voor de Tweede Wereldoorlogdoor tal van onderzoekers is weerlegd, leidt zij een taai leven, vooral waar het <strong>zigeuners</strong>betreft. 24Met het simpelweg constateren van bevooroordeelde en racistische uitgangspuntenis van Kappens visie echter nog niet weerlegd. Ook zonder rassentheorieis het immers voorstelbaar dat de autoriteiten slechts reageerden op het toenemendecriminele gedrag van de heidens en de vervolgingen een treurige, maar onvermijdelijkeapotheose van hun verblijfin de Nederlanden vormden. Bezien we hetwetenschappelijke 'bewijsmateriaal' van Van Kappen evenwel nauwgezet, danwordt onze indruk dat de wens bij hem de vader van de gedachte was alleen maarversterkt. Ter staving van zijn bewering dat de heidens zich in de eerste fase (1420-1530) "als het ware aan de lopende band" schuldig maakten aan kleine diefstallen,vermeldt hij 108 gevallen; slechts vier daarvan hebben evenwel tot een proces geleid.Bovendien blijkt de 'oplichting' voornamelijk te hebben bestaan uit waarzeggerijen zijn de beschuldigingen van oneerlijke praktijken bij de paardenhandel gewoonvan andere tsiganologen overgeschreven. De tegenstelling tussen de doorhem gesuggereerde werkelijkheid en de in zijn bronnen aangetroffen bewijzenwordt nog groter, wanneer we de lijn doortrekken tot 1620. Het aantal van vierprocessen blijkt binnen zeventig jaar nauwelijks toegenomen (tot zeven). Zettenwe dit af tegen het aantal uitgevaardigde plakkaten, dan blijkt de opvatting dat deautoriteiten slechts hebben gereageerd op de om zich heen grijpende 'zigeunerplaag'zeker niet steekhoudend:Schema 1 Plakkaten tegen 'vagebonden' en 'heidens' in de Noordelijke Nederlanden,alsmede de Duitse Staten en Oostenrijk, in relatie tot de vonnissen tegen 'heidens' wegensdiefstal, oplichting ofinbraak in de Noordelijke Nederlanden: 1420-1750VN PN PDO1420-1450 0 11451-1500 3 61501-1550 3 13 81551-1600 1 17 161601-1650 7 17 101651-1700 29 24 291701-1750 25 69Legende: VN = vonnissen in de Noordelijke Nederlanden; PN = plakkaten in de Noordelijke Nederlandenen PDO = Plakkaten in de Duitse Staten en Oostenrijk.Bron: Van Kappen, Geschiedenis, passim en R. A. Scott Macfie, 'Gypsy persecutions: a survey of a blackchapter in European history',jGLS 22 (1943) 65-78, hier 71-73.


- --~.DE VOORGESCHIEDENIS (1420-1868) 25In tegenstelling tot wat Van Kappen meent, lijkt de toename van de criminaliteitin de 17e eeuw eerder een gevolg dan een oorzaak van het tegen heidens gerichtebeleid. Zoals uit schema 1 kan worden opgemaakt, geldt dit niet alleen voor deNoordelijke Nederlanden, maar zeer waarschij<strong>nl</strong>ijk ook voor de Duitse Staten enOostenrijk Op het moment dat de plakkaten werden afgekondigd, was van crimineelgedrag nog nauwelijks sprake. Nu zou men kunnen tegenwerpen dat het sindsde 17e eeuw slechts geregistreerde criminaliteit betrof en dat de overlast van deheidens in werkelijkheid veel groter was. Dit is zeker niet uitgesloten, maar zo'ninterpretatie dient dan wel met feiten te worden gestaafd. Wat Van Kappen doet,is op basis van summiere gegevens concluderen dat de repressie werd veroorzaaktdoor hun criminele gedrag zonder die causaliteit aan te tonen.Dat Van Kappen niettemin vasthoudt aan zijn opvattingen, heeft niet alleen temaken met zijn aan de Duitse criminologische 'school' ontleende invalshoek, maarhangt ook nauw samen met zijn visie op 'vagebonden en bedelaars'. Deze is gebaseerdop de negatieve beeldvorming over rondtrekkende personen, die in de 15eeeuw ingang vond (en sindsdien niet meer is verdwenen) en vooral in de door hemgebruikte gerechtelijke bronnen is terug te vinden. Door deze ontwikkeling werdlandloperij (d.i. het niet hebben van een vaste woonplaats en vast werk) als zodanigal als een vergrijp beschouwd. Alle daarmee verbonden activiteiten, zoals waarzeggerij,verkopen van kruiden e.d., werden zo automatisch gecriminaliseerd. Dezezouden slechts worden uitgeoefend om de eenvoudige plattelanders op te lichtenen te beroven. 25 Ook als het om dit onderwerp gaat, bieden zijn eigen bronnenop verschillende plaatsen gelegenheid tot een tegengestelde interpretatie. Op diverseplaatsen in zijn boek blijkt namelijk dat door de verkoop van zalven, oliënen kruiden aan de plattelandsbevolking veel heidens een niet geringe faam genotenop het terrein van de geneeskunst. 26 Het voorspellen van de toekomst door handlezing- door Van Kappen consequent oplichting genoemd - speelde eveneens opeen behoefte in. Dit laatste was voor autochtonen zelfs een reden zich als heidensuit te geven, door hun huid te bruinen (de 'swartmakers') en zich het door opvallendekleuren gekenmerkte 'egyptische kostuum' aan te metenP In Van Kappensboek zijn tot aan zijn behandeling van de 18e eeuw, toen de 'heidensplaag' op haarabsolute hoogtepunt gekomen zou zijn, voorbeelden van een open of neutralehouding bij de bevolking te vinden. Zo sloeg een groep heidens in 1700 nog ongestoordnabij Katwijk haar tenten op en werd in het Groningse Oldamt in 1734nog een aantal heidens als arbeiders bij de bouw van een pastorie aangenomen. 28Kunnen deze voorbeelden wellicht nog worden afgedaan als uitzonderingen op deregel, zijn mededeling dat de heidens nog omstreeks 1700 in Staats-Brabant bijeen niet onaanzie<strong>nl</strong>ijk deel van de bevolking 'goodwill' genoten, is in het licht vanzijn eigen visie toch echt onverklaarbaar. 29Niet alleen het door Van Kappen veronderstelde oorzakelijke verband tussen hetgedrag van heidens en het jegens hen gevoerde beleid is aan herziening toe, ookde grote verschillen in intensiteit van de repressie tussen de gewesten in de NoordelijkeNederlanden verdienen een nadere beschouwing. Zo valt op dat lang nietin alle gewesten de vervolgingen even streng waren. Tegenover de veelvuldige enbloedige jachten in Overijssel, Gelderland en Utrecht stond het veel gematigderbeleid in de drie Noordelijke gewesten, Zeeland en Holland. Of dit alleen kan wor-


26 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'den verklaard uit de veel geringere aantallen heidens aldaar, is de vraag. Het lijkter meer op dat het groeiende bendewezen sedert ± 1650, als reactie op de toenemenderepressie, maar één kant van de medaille vormde. Daarnaast bestaan genoegvoorbeelden van heidens die hun levenswijze (verkopen van geneesmiddelen,waarzeggen en bedelen) onopvallend probeerden voort te zetten. 30Een laatste zwakke schakel in het betoog van Van Kappen is de definitie van heidens:nergens wordt duidelijk wie nu precies met de termen heiden en egyptenaarworden bedoeld. Hoewel hij zelf op verschillende plaatsen toegeeft dat het vaakonmogelijk is te bepalen in hoeverre de in de bronnen aangeduide personen nogiets te maken hebben met de oorspronkelijke 15e-eeuwse nieuwkomers, houdt hijniettemin vast aan het onderscheid 'raszuivere' en 'vermengde' <strong>zigeuners</strong>. Met demogelijkheid dat de stigmatiserende term heidens zich sinds de 16e eeuw wel eensover een veel grotere groep 'vagebonden' kan hebben uitgebreid, wordt vrijwelgeen rekening gehouden.C Een algemene verklaringMet bovenstaande bespreking denken wij aannemelijk te hebben gemaakt dat hetcriminele gedrag van de heidens hoogstens een aa<strong>nl</strong>eiding, maar zeker niet de volledigeverklaring kan hebben gevormd voor de vervolgingen. De enorme toenamevan de repressie blijft tot op zekere hoogte een raadsel. Waarom zouden (met namecentrale) overheden in West-Europa zich vanaf de 16e eeuwen masse tegen <strong>zigeuners</strong>en andere rondtrekkende personen hebben gekeerd, wanneer die groepen erniet eerst zelf aa<strong>nl</strong>eiding toe gaven? Dat is de vraag en om die te beantwoorden moetenwe het onderwerp <strong>zigeuners</strong> in een bredere sociaal-politieke context plaatsen.Recent onderzoek 31 laat zien hoe tussen 1450 en 1550 het denken over bedelarijen onmaatschappelijkheid bij de elites langzaam maar zeker veranderde. Terwijlbedelarij in de Middeleeuwen nog een functie had (het geven van aalmoezen vergroottehet zieleheil van de rijken) en zelfs werd verheerlijkt, werd dit sinds het eindevan de 15e eeuw door de autoriteiten in toenemende mate als ongewenst beschouwd,zeker als bedelarij voorkwam in combinatie met een nomadische levenswijze.Zwerven ging men op zichzelf als een misdaad beschouwen en als een bedreigingvoor de maatschappij. Rondtrekken werd alleen geaccepteerd voor zoverde personen in kwestie een alibi hadden, zoals bij trekarbeiders, pelgrims en landverhuizers.Bij nomadisme 'pur sang' verviel het alibi en werd het rondtrekkenbestempeld als doelloos en dus gevaarlijk. 32 Een van de factoren die aan deze omslagbijdroeg, was de vanaf de 15e eeuw voortschrijdende 'proletarisering'33, waardoorsteeds meer mensen ontworteld raakten. Met name degenen die zich niet alsloonarbeider verhuurden, maar al rondtrekkend zelfstandig aan de kost probeerdente komen (met venten en bedelen), werden door de autoriteiten steeds harderaangepakt. Overigens waren deze zwervers dieper in de sedentaire maatschappijgeworteld dan de beeldvorming doet voorkomen. Onderzoek naar het 16eeeuwseEngeland toonde aan dat het bij deze 'zwervers' vooral ging om landloosgeworden boeren, die zich overwegend in een beperkt gebied ophielden.34 Hoewelze geen vast werk hadden, oefenden ze wel een beroep uit en was er van criminaliteitnauwelijks sprake.35


DE VOORGESCHIEDENIS (1420-1868) 27Door het gebrekkige politiesysteem, met name op het platteland, werd dc groeiendegroep zwervers (al dan niet in gezinsverband) aanvankelijk nog mct rust gelaten.Sedert het einde van de 16e eeuw nam de onderdrukking echter toc. Dit hing samenmet een aantal factoren. Om te beginnen kwam er omstrecks 1630 cen eindeaan de lange periode van economische groei die West-Europa vanafhct cinde vande 15e eeuw had gekend. Daarnaast nam de proletarisering steeds grotere vormenaan. Ten slotte werd de beeldvorming over 'vagebonden' aanmerkelijk versterktdoor de groeiende groep van afgedankte huursoldaten die in de 80-jarige en 30-jarige oorlog op drift waren geraakt. De repressie kwam niet alleen tot uiting inhet aantal plakkaten tegen vagebonden, maar ook in een toename van de rasp-,spin- en tuchthuizen. Van Kappen heeft dus niet alleen zijn bronnen eenzijdiggeïnterpreteerd en achterhaalde racistische ideeën overgenomen, ook zijn rechtshistorischeinvalshoek heeft een te smalle basis.D Einde van het eerste verblijfNa 1730 horen we nog maar sporadisch over heidens of egyptenaren; voor zoverze bij de jachten niet werden gedood, zullen de meesten zijn gevlucht of'ondergedoken'.36De laatste verordening stamt uit de Franse tijd, maar er zijn geen aanwijzingendat deze uit Frankrijk overgenomen bepaling ooit is toegepast.J7 Sinds ±1750 gingen de autoriteiten ervan uit dat de heidens definitief uit Nederland warenverdreven en tot 1868, zo vermoeden wij, is de term heiden of egyptenaar waarschij<strong>nl</strong>ijknauwelijks meer gebruikt door de centrale overheid.3 8 In de eerste helftvan de 1ge eeuw maakten de gouverneurs van de provinciën weliswaar meldingvan groepen zwervende vreemdelingen en landlopers (met name uit Duitsland),39maar de term zigeuner werd daarbij niet gehanteerd.In de wetenschappelijke literatuur wordt er derhalve van uitgegaan dat zich nade vervolgingen in de eerste decennia van de 18e eeuw tot in de tweede helft vande 1ge eeuw geen <strong>zigeuners</strong> meer in Nederland hebben vertoond.40 Wel zoudenzich op sommige plaatsen in Nederland nog afstammelingen van 18e-eeuwse heidenshebben bevonden, die zich met bepaalde bevolkingsgroepen hadden 'vermengd'.41 De bewijzen daarvoor zijn evenwel discutabe1.42 Tot een apart overheidsbeleidvoor deze mensen heeft het in ieder geval nooit geleid.3 Beeldvorming over heidens of <strong>zigeuners</strong>Het verdwijnen van de heidens betekende niet dat zij in de vergetelheid raakten.Het aantal publikaties waarin zij een rol speelden, kende in de tweede helft van de18e eeuw wcliswaar een kleine inzinking, vanaf ± 1830 keerde het thema sterkerdan ooit terug cn tot 1868 zouden tientallen artikelen en boeken verschijnen diegeheel of gcdceltclijk aan heidens of <strong>zigeuners</strong> waren gewijd. 43Wanneer we ons bepcrken tot de 1ge eeuw, dan valt in deze literatuur grofwegeen viertal stromingen tc onderscheiden. De eerste, tevens grootste, bestaat uit historischebcschouwingen over de 'oud-vaderlandse heidenen'. De gcwelddadigeverdrijving en uitroeiing van deze groep inspireerden een aantal (amatcur)historici


28 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'om hun geschiedenis vast te leggen. De spits werd afgebeten door Van Hasselt,die in 1805 zijn "Stof voor eene Geldersche historie der heidenen" deed verschijnen.Na dit bescheiden boekwerkje volgden soortgelijke studies over Overijssel,Drente en nogmaals Gelderland. 44 Verreweg het invloedrijkste werk was het boekvan het Tweede-Kamerlid J. Dirks, wiens inzending voor een in 1843 door hetProvinciaal Utrechtsch Genootschap uitgeschreven prijsvraag met betrekking toteen geschiedenis van de Heidenen ofEgyptiërs,45 zeven jaar later met een tweedeprijs werd bekroond. 46 Hoewel het genootschap van oordeel was dat het boek teopsommend en slecht geschreven was, zou het tot 1965 (Van Kappen) hèt standaardwerkblijven op het terrein van <strong>zigeuners</strong>. Bovendien zorgde het in de jarenná 1850 voor een stroom van reacties en aanvullingen, zodat we mogen aannemendat het beeld over heidens in dejaren voorafgaande aan 1868 in Nederland een zekerebekendheid genoot.Aangezien de visie van Dirks representatief kan worden geacht voor het beeldover de 'oud-vaderlandse' heidens, wordt voor de historische beschouwingen metname zijn boek uit 1850 als uitgangspunt genomen. Over zijn aanpak en interpretatiekunnen we hier kort zijn: net als Van Kappen beschouwde hij de plakkatenen vervolgingen als een onvermijdelijk gevolg van de criminele natuur van heidens.Interessanter zijn zijn meer algemene uiteenzettingen over de aard en het karaktervan 'de' heidens. Daarbij baseerde hij zich op de sinds het einde van de 18eeeuw aangezwollen stroom van Duitse, Engelse en Franse publikaties over <strong>zigeuners</strong>.47 Het meest kenmerkende aan de heidens achtte Dirks het 'halsstarrige' nomadischeelement, dat per definitie op gespannen voet zou staan met de geordendesedentaire maatschappij. Als gevolg van die houding stonden zij volgens hem nogsteeds op de laagste trap van de beschaving en door hun parasitaire gedrag bezorgdenzij de gevestigde bevolking steeds opnieuw grote overlast:"In één woord, de Heiden levert ons het merkwaardig verschijnsel op, hoe een vreemde,onbeschaafde volksstam, in meer beschaafde landen indringende, eeuwen lang desteeds toenemende beschaving dier landen van zich afkan weren en zijnen ouden toestandbehouden. Hetzij men toch de Heiden in Spanje, Engeland of Hongarije aantreft,overal is hij [ ... ] dezelfde gebleven. Hij is niet zamengesmolten met de hem omringendevolken; neen, dáár waar men hem niet meer vindt, is hij door krachtige ensteeds herhaalde maatregelen uitgeroeid of voor immer verdreven. Hij heeft moetenwijken voor het overwigt, dat eene geregelde maatschappij boven eene ongeregeldehorde heeft, en zijne halsstarrigheid, hoe lang ook volgehouden, heeft hem niet gebaat."48Het is overigens interessant dat hij de eventuele afstammelingen van het handjevolheidens dat de dans in de 18e eeuw ontsprongen zou zijn, zoekt onder volgens hemmin of meer nomadisch levende groepen, zoals rondtrekkende handelaars en ambachtsliedenuit Zuidoost Brabant (de 'Teuten'), Groesbeek, Kaatsheuvel en Loonop Zand;49 een idee dat door latere auteurs gedeeltelijk is overgenomen en ter verklaringis gebruikt voor de afstamming van Nederlandse woonwagenbewoners.Bleef de invloed van deze vaak nogal saai geschreven historische bijdragen waarschij<strong>nl</strong>ijkbeperkt tot een kleine groep geïnteresseerden, een tweede bron voor debeeldvorming over <strong>zigeuners</strong>, de populair-wetenschappelijke beschouwingen,


-.------DE VOORGESCHIEDENIS (1420-1868) 29kenden waarschij<strong>nl</strong>ijk een grotere verspreiding. Voor de Nederlandse situatiegeldt dat de titels ervan vooral in encyclopedieën kunnen worden gevonden. so Delemma's (tot 1868 dient vooral onder de noemers 'Heiden' of'Egyptenaar' te wordengezocht) zijn vooral een samenvatting van het stereotiepe 1ge-eeuwse Duitseen Engels-Spaanse zigeunerbeeld. s1 Hoewel romantische (muziek, dans e.d.) elementenzeker niet ontbreken, overheersen de pejoratieve karakteriseringen: ruw,onbeschaafd, leugenachtig, trouweloos, wreed, lichtzinnig, arbeidsschuw, diefachtigenzovoort. Ter illustratie een citaat uit het Aanhangsel op het AlgemeenWoordenboek van Kunsten en Wetenschappen uit 1844, dat een lemma van weldertien pagina's aan 'Zigeuners (Heidenen ofCiganen)' wijdde, een van de weinigekeren trouwens dat deze term vóór 1868 werd gebruikt:"Hoe geschikt hij (de zigeuner, LL) ook, zoo als wij gezegd hebben, tot alles schijnt,zoo verkiest hij toch het dolcefar niente, en de daarmede noodzakelijk verbondene ellende,boven den vermoeijende arbeid, welke hem toch zijn bestaan waarlijk behagelijkkon maken. Nooit legt hij zich op iets groots toe, want hoewel hij het stelen bovenallen arbeid verkiest, en voor hetzelve eene natuurlijke neiging heeft, oefent hij dezeondeugd echter niet in het groot uit, maar vergenoegt zich altoos met kleinigheden,als kleederen en levensmiddelen, te kapen. 52Een derde bron voor de beeldvorming over <strong>zigeuners</strong> zijn reisverhalen, een genredat sinds het einde van de 18e eeuw sterk aan populariteit won. Voor Nederlandhebben tot nu toe alleen die over Spanje aandacht gekregen. s3 In tegenstelling totde hiervoor 'behandelde stromingen, overheersen vanaf ± 1830 vooral de romantischeen idealiserende beschrijvingen van <strong>zigeuners</strong>. De meeste auteurs overstelpende lezer met lyrische beschrijvingen over het fraaie uiterlijk (met name van devrouwen), de dans en de muziek. Afgezien van de reisverhalen die aan het eindevan de 18e eeuw in de Nederlandse taal verschenen, werden de Gitanos maar zeldengeassocieerd met vagebondage en bedelarij. Dit vinden we heel aardig geillustreerdbij de Arnhemse auteur Keller (1863-1864), die na afloop van een dans- enmuziekvoorstelling door de 'heidenen' in Granada getroffen werd door hun nobelekarakter:"Wij hadden ons geld al in de hand, maar de houding, zoowel van den capitano alsvan de vrouwen, bewees genoeg dat zij het niet verwachtten. Zij handhaafden hun"heidensch" fatsoen en die onbaatzuchtigheid zoowel als het gemis van al wat naarhumbug zweemde, de eenvoudigheid van kleeding en danszaal, van verlichting en decoratiegaf ons de overtuiging, dat wij niet de dupe waren geweest van de speculatieder gidsen, maar inderdaad kennis hadden gemaakt met de Gitano's, naast het Alhambrade grootste merkwaardigheid van Granada"54Ten slotte vormden heidens een dankbaar onderwerp in literaire werken. ss De belangrijkstebron op dit terrein was Cats, die met zijn 'Spaansch Heijdinnetje' in1636 het startsein gaf voor de Nederlandse literaire verbeelding van het heidensthema.Hij baseerde zich op 'La gitanilla' van de Spaanse auteur Cervantes (1614),die het zogenaamde Preciosa-motiefin de Westeuropese letterkunde introduceerde.s6 Met name de pittoreske arcadische taferelen en het schilderachtige zigeuner-


30 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'leven konden goed worden ingepast in de destijds populaire schelmenromans. Uitdeze avontuurlijke achtergrond treedt de jonge en mooie heidin 'Preciosa' tevoorschijn,een door de heidens gestolen kind van adellijke afkomst, dat opvalt doorhaar deugdzaamheid en die de ruwe en wrede heidenhorde tot op zekere hoogtetot inkeer brengt ṣ7 Na Cats namen diverse populaire auteurs (waaronder Tengnagel)het thema als uitgangspunt voor één van hun werken. Veel oorspronkelijksleverde dit overigens niet op. Het bleef bij een vrij slaafse navolging van buite<strong>nl</strong>andsevoorbeelden en de verhalen waren maar ten dele gebaseerd op Nederlandseervaringen met heidens.De toch al bescheiden Nederlandse inbreng verdween in de 1ge eeuw geheel enhet heidens-thema is dan vrijwel alleen nog in vertaalde buite<strong>nl</strong>andse toneelstukkenterug te vinden. SS Zonder uitzondering gaat het dan om de kinderroof door<strong>zigeuners</strong>, een motief dat zoals we zagen door Cervantes was geïntroduceerd. s9 Indeze stukken is de hoofdpersoon vrijwel steeds een 'heidin' die maar niet kan wennenaan het verderfelijke milieu waarin zij opgroeit. De adellijke personages waarmeezij in contact komt, staan steeds versteld over de innerlijke beschaving en denobele karaktertrekken van de hoofdpersoon. De schijnbare tegenstelling wordtopgelost door de ontdekking dat zij als kind van adellijke ouders door de heidenswerd geroofd, waarna een roerend weerzien volgt. In deze stukken wordt de onoverbrugbaargeachte tegenstelling tussen de ruwe, wrede en onbetrouwbare heidensen de beschaafde maatschappij sterk aangezet. Opvallend is dat het vrijwelsteeds om vertalingen van beroemde toneelschrijvers gaat en het geen zelfstandigeNederlandse bijdragen betreft. 6oNaast de toneelstukken zijn er nog diverse andere literaire bronnen,61 zoals kinder-enjeugdboeken,62 waarvan vóór 1868 overigens maar twee titels werden gevonden.63 Net als bij de toneelstukken betreft het hier bijna uitsluitend vertalingenuit het Duits en Engels. Aangezien de verhalen vooral bedoeld zijn om jeugdigelezersvoor te lichten over goed en kwaad en zo enige beschaving bij te brengen, fungeren<strong>zigeuners</strong> heel stereotiep als afschrikwekkend voorbeeld. In het kinderboekuit 1837 is weliswaar enige plaats voor positieve aspecten van het 'heidendom' ingeruimd,maar deze bezwijken als het ware onder de last van de zeer negatieve typeringenvan de groep. Vrijwel alle stereotypen over <strong>zigeuners</strong> zijn erin terug tevinden: ze stelen kinderen en leiden deze vervolgens op tot dieven en bedelaars;ze hebben geen echte gevoelens en hun karakter wordt gekenmerkt door wreedheiden wraakzucht.Het thema van de kinderroof, dat trouwens tot na de Tweede Wereldoorlog inkinderboeken over <strong>zigeuners</strong> prominent aanwezig zou blijven,64 kwam in 1867heel pregnant naar voren in een kort artikel in het tijdschrift 'Kennis en Kunst':"Een troepje van die Heidens heeft een kind gestolen. Het opperhoofd van de bende,bruin van huid, met een schurkegezicht, grijnst tegen het kind dat op zijn knieën ligten huilt. Een bruin wijf beziet het kind: zij zal het dansen en liedjeszingen, of slaanop den tamboerijn leeren, of zij zal het leeren waarzeggen uit de lijnen in de hand, ofuit de kaarten. Het zal een danseres of een liedjeszangster of een dievegge worden. Enterwijl men zich verheugt in het kamp der Heidens, loopt de moeder van het kind rondals een krankzinnige [ ... ]. Maar te vergeefs; reeds zijn de Heidens verdwenen, als een


DE VOORGESCHIEDENIS (1420-1868) 31zwerm sprinkhanen die een oogenblik in een tuin nedergestreken, en verdwenen is,verwoesting en dood achterlatende."65Hoewel we slechts kort op de beeldvorming in de periode voorafgaand aan 1868konden ingaan, constateren we dat het beeld over de heidens weliswaar positieveen romantische elementen bevatte, maar dat de negatieve stereotypering toch overheerste.Ze mochten dan leuk kunnen dansen en zingen, in wezen bleven het onbeschaafdeen parasiterende wilden, die er niet voor terugdeinsden diefstallen te plegenen zelfs kinderen te stelen. We mogen aannemen dat dit beeld, ook al geziende diversiteit van de bronnen waarin het is aangetroffen, een redelijke bekendheidgenoot in Nederland en derhalve een niet te verwaarlozen rol heeft gespeeld bijde ontvangst van <strong>zigeuners</strong> in 1868.4 De houding tegenover vreemdelingen In Nederland,1815-1868Bij de reconstructie van het klimaat tegenover <strong>zigeuners</strong> vóór 1868, kan uiteraardniet worden volstaan met een analyse van de beeldvorming in de genoemde bronnen.Het is ook van belang te bekijken welke wettelijke mogelijkheden de overhedenter beschikking stonden om ongewenste vreemdelingen te weren, en welkeSOort vreemdelingen als ongewenst werd beschouwd. Om dat te achterhalen ismet name de Vreemdelingenwet van 1849 66 essentieel, en de daaraan voorafgaandediscussie in de Tweede Kamer. Deze wet heeft (aangevuld met talloze circulaires)tot 1967 67 richting gegeven aan het beleid jegens vreemdelingen in Nederland.68De jurist Swart typeerde de Vreemdelingenwet van 1849 in zijn proefschrift uit1978 als een liberale wet: iedere vreemdeling was welkom in Nederland, tenzijhij/zij anderen overlast bezorgde. 69 Die 'overlast' was tweeërlei. Om te beginnenwilde de centrale overheid - met de revolutiepogingen van 1848 in Frankrijk,DUitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië nog vers in het geheugen - personenkunnen weren die de openbare rust verstoorden en als staatsgevaarlijk werden beschouwd,zoals politieke activisten of deserteurs. Daarnaast was zij niet gesteld opbedelaars, landlopers en zwervers. Dat de tweede categorie voor de regering de belangrijkstewas, kan worden opgemaakt uit de discussie in de Tweede Kamer?ODaar werd de wet door diverse vertegenwoordigers getypeerd als een "bedelaarsenvagebondenwet"?l Afgevaardigde Engelen verweet de regering zelfs dat de wetbijna uitsluitend behoeftige vreemdelingen betrof en de gevaarlijke vergat.12Het debat nam een voor ons onderwerp interessante wending toen diverse kamerledeneen vergelijking begonnen te trekken met de 18e-eeuwse heidens. Zoverwees baron Slo et tot Oldhuis in zijn (waarderend) betoog over het wetsvoorstelnaar dejacht op de "zogenaamde Zigeuners of Heidens" in het 18e-eeuwse Overijsselen hij pleitte daarom voor een strengere aanpak van de "vagebonden envreemde indringers" die zich op dat moment aan de oostgrens vertoondenP Dezeanalogie werd voortgezet door de heidens als volgt te kwalificeren:


32 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'"Welnu, dit waren geen gewone vreemdelingen, maar (maakten) een op zich zelfstaande volksstam (uit), die zich in benden en attroupementen over verschillende landenverspreidden, en zich over het geheel van eene zeer ongunstige zijde door dieverijenen misdaden van allerlei soorten kennen deed. De gedenkschriften van de lijfstraffelijkerechtspleging hier te lande kunnen ons leren dat op het aantal misdaden te diertijde bedreven, altijd een zeker, vrij aanzie<strong>nl</strong>ijk, gedeelte door de Heidens was gepleegd,die geheele landstreeken onveilig maakten, zoo zelfs dat zij somtijds met gewapendebenden rondzwierven, en daartegen werden soms zogenaamde Heidenjachtengehouden."74Meer dan een eeuw na de laatste heidenjachten was de herinnering eraan, gevoeddoor de genoemde historische beschouwingen, dus nog springlevend. Deze zorgdenvoor een continuering van het heidensbeeld op centraaloverheidsniveau,waardoor de lange periode van afwezigheid tussen ± 1730 en 1868 werd overbrugd.Tot zover de discussie rond het wetsvoorstel. In de wet zelf (van 13 augustus 1849)zien we de eenzijdige gerichtheid op armlastige vreemdelingen tot uiting komenin de criteria voor toelating. Het belangrijkste criterium was het beschikken overof kunnen verkrijgen van voldoende middelen van bestaan (artikel 1). Daarnaastmoest iedere vreemdeling zich kunnen legitimeren en over een regelmatige pas beschikken,dat wil zeggen een paspoort, voorzien van een visum door Nederlandsevertegenwoordigers in het land van herkomst (artikel 2). Bonafide vreemdelingenkonden worden toegelaten en kregen een drie maanden geldige reis- en verblijfpasuitgereikt, die na afloop kon worden verlengd. Eenmaal in het bezit van zo'n pas,was het voor de autoriteiten erg moeilijk vóór het verlopen van de vastgestelde datumtot uitzetting over te gaan7 5 Alleen vreemdelingen die niet uitdrukkelijk warentoegelaten, konden zonder vorm van proces worden uitgeleid (artikel 9)7 6Een grote verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Vreemdelingenwetwerd toebedeeld aan de hoofden van politie in de gemeenten, doorgaans de burgemeester.Zij bepaalden welke vreemdelingen voor een reis- en verblijfpas in aanmerkingkwamen en wie moest worden uitgeleid. Hoewel zij daarbij in principedienden uit te gaan van de in de eerste twee artikelen genoemde criteria, liet de wetook de mogelijkheid open vreemdelingen zonder geregelde pas toe te laten (artikelen3 en 4). De bepaling van artikel 2 werd verder ondermijnd door een circulaireuit 1862, waarin de minister van]ustitie het verplichte vertoon van buite<strong>nl</strong>andsepaspoorten afschafte. 77 Op alle essentiële punten werd de toelating van vreemdelingendaarmee geheel en al afhankelijk gesteld van de interpretatie van de gemeentelijkeoverheden. Deze kon weliswaar door de rijksoverheid (procureurs-generaal,marechaussee, ministers) op de ongewenstheid van bepaalde toelatingen wordengewezen, de uiteindelijke beslissing bleefin haar handen. Zoals we in de volgendehoofdstukken zullen zien, zou deze constructie het tegenover <strong>zigeuners</strong> gevoerdebeleid in hoge mate beïnvloeden.Volgens Swart heeft de wet nauwelijks gefunctioneerd en werd het afgeven vanreis- en verblijfpassen al snel achterwege gelaten. In de praktijk zouden alle in Nederlandverblijvende vreemdelingen in de zin van de wet zijn beschouwd als niet-


DE VOORGESCHIEDENIS (1420-1868) 33toegelaten?8 Het voordeel voor de autoriteiten was dat een vreemdeling op iedergewenst moment weer over de grens kon worden gezet. Deze veronderstelling baseertSwart op een circulaire van 26 mei 1851, waarin de minister van Justitie, naaraa<strong>nl</strong>eiding van een brief van de commissaris van politie te Breda,79 de hoofden vanpolitie adviseerde voortaan geen reis- en verblijfpassen meer af te geven aan doorreizendemuzikanten, aangezien deze toch maar korte tijd in Nederland verbleven.Deze circulaire werd eenjaar later (op 28 augustus 1852)80 uitgebreid tot alle kermisreizigers.Uit het onderhavige onderzoek is evenwel gebleken dat er tot na deEerste Wereldoorlog wel degelijk reis- en verblijfpassen werden afgegeven,81 en deVreemdelingenwet dus beter functioneerde dan Swart aanneemt. Toch is zijn constateringover de muzikanten en kermis reizigers voor ons van belang. Blijkbaarbestond bij Justitie een sterk wantrouwen tegenover rondtrekkende vreemdelingendie op kermissen e.d. hun brood verdienden. Dit maken we althans op uit demotivering van de laatstgenoemde circulaire. De minister van Justitie verweesdaarin naar eerdere bepalingen (uit 1827 en 1846), die waarschuwden tegen hettoenemend gevaar dat straatmuzikanten voor de openbare orde zouden opleveren," ... als plegende zij onder voorwendsel van een wettig bedrijf uit te oefenen, op onbeschaamdewijze bedelarij ... "82Kon dit soort vreemdelingen volgens de circulaire uit 1852 nog worden gedoogdzolang zij voldoende middelen van bestaan hadden, dit lag anders ten aanzien vande zogenaamde Hongaarse oliekop ers, die in 1853 83 zonder meer als ongewenstevreemdelingen werden bestempeld. 84 Het betrof hier rondtrekkende Hongaarseen Duitse mannen die met geneeskrachtige wonderoliën en kruiden ventten. 8S Datberoep werd vanaf 1853 als 'onwettig' beschouwd, niet alleen omdat de middelenschade aan het lichaam konden veroorzaken, maar ook omdat de oliekopers ongevraagdbij mensen zouden binnendringen met de bedoeling hen af te zetten. 86Op basis van deze drie circulaires en het debat vanjuli 1849, kan een nauwkeurigprofiel worden gemaakt van het omstreeks 1850 geldende beeld van 'de' onge­Wenste vreemdeling - afgezien dan van de als 'politiek' riskant beschouwde individuen.Het ging steeds om rondtrekkende lieden, die als zelfstandigen voor hunverdiensten afhankelijk waren van de bevolking. Hun activiteiten (muziek en kunstenmaken, verkoop van allerlei huishoudelijke zaken) werden met een wantrou­Wend oog door de justitiële autoriteiten gadegeslagen en veelal als verkapte bedelarijbeschouwd. Zij die aan dit profiel voldeden, liepen vanaf 1853 een grote kansals ongewenste vreemdeling te worden uitgeleid, terwijl degenen die als heidensof <strong>zigeuners</strong> werden beschouwd, per definitie op een restrictief toelatingsbeleidkonden rekenen.5 ConclusiesDe periode 1420-1750 kan worden aangeduid als het 'eerste verblijf' van <strong>zigeuners</strong>in Nederland. De in gezinsverband rondtrekkende groepen, die heidens of egyptenarenwerden genoemd, konden aanvankelijk op een welwillende ontvangst rekenen.Vanaf ± 1500 veranderde de houding van de autoriteiten echter langzaammaar zeker en kwam, onder invloed van de door de Duitse Rijksdagen (van 1497,


34 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'1498 en 1500) genomen besluiten, een repressief beleid op gang. In tegenstellingtot wat doorgaans in de literatuur over <strong>zigeuners</strong> wordt aangenomen, is zeker nietbewezen dat de wijziging in het beleid werd veroorzaakt door de (vermeende) criminaliteitvan heidens (en andere 'vagebonden'). Die eenzijdige visie achteraf zalzeker beïnvloed zijn door de ontstane negatieve beeldvorming over deze soortgroepen. Aannemelijker is dat de omslag moet worden beschouwd als een bijnavanzelfsprekend uitvloeisel van de algemene verharding van het overheidsbeleidtegenover rondtrekkende groepen die zich in de ogen van de autoriteiten onttrokkenaan geregelde arbeid en op de (plattelands)bevolking zouden parasiteren. Pastoen de tegen deze groepen gerichte plakkaten, die zelfs hun aanwezigheid al strafbaarstelden, hen steeds meer in het nauw dreven (sinds ± 1600), ontstond een spiraalvan repressie en crimineel gedrag. Dit gedrag dient dus eerder als een gevolgdan als een oorzaak van het repressieve beleid te worden beschouwd. Het hoogtepuntvan de escalatie in de Republiek lag in het begin van de 18e eeuw, toen in diversegewesten (met name Overijssel en Gelderland) op grote schaal jachten opheidens werden georganiseerd, waarbij velen van hen de dood vonden of op devlucht sloegen. Sinds ± 1750 gingen de overheden ervan uit dat hiermee het 'probleem'definitief was opgelost en de Republiek vrij van heidens was gemaakt. Dezesituatie zou tot 1868 duren en in die periode ontbrak het dan ook aan een apartbeleid voor heidens of <strong>zigeuners</strong>.Het verdwijnen van de heidens betekende evenwel niet dat de herinnering aanhen verdween. Het bestaande beeld werd - al dan niet gevoed door buite<strong>nl</strong>andsebronnen - in de 1ge eeuw opmerkelijk levend gehouden. Historische beschouwingenover de 'oud-vaderlandse' heidenen, lemma's in encyclopedieën, reisverhalen,romans en toneelstukken, wetenschappelijke verhandelingen en zo meerover <strong>zigeuners</strong> hielden de beeldvorming stevig in stand. Deze was overwegend negatief;weliswaar ontbraken ook romantische aspecten niet, de nadruk lag evenwelop het parasitaire en diefachtige karakter van de heidens.Het beeld leidde, bij gebrek aan een reëel 'object', lange tijd een sluimerend bestaanen voorzover we weten werd tot 1868 geen enkele vreemdeling door de Nederlandseoverheid tot die categorie gerekend. Er bestOlId echter wel een beleid jegensongewenste vreemdelingen, waarbij het oude 'heidensbeeld' op de achtergrondmeespeelde, zoals onder meer bleek uit de discussies in de Tweede Kamerrond de totstandkoming van de Vreemdelingenwet van 1849. Deze wet, en de aanvullendecirculaires uit 1851, 1852 en 1853, hadden vooral tot doel armlastigevreemdelingen te weren. In de praktijk betekende dit dat vooral rondtrekkendemuzikanten, kunstenmakers en 'oliekopers' als verdachte vreemdelingen werdenaangemerkt. Zij zouden slechts incidenteel voldoende middelen van bestaan hebbenen zich bovendien veelvuldig aan (verkapte) bedelarij schuldig maken. Voorde uitvoering van deze door Justitie en de procureurs-generaal geformuleerderichtlijnen, was de rijksoverheid echter afhankelijk van gemeentelijke overheden.Deze beslisten uiteindelijk over wel of niet toelating van vreemdelingen en wanneerzij reis- en verblijfpassen (die drie maanden geldig waren) afgaven, was hetvoor de rijksoverheid vrijwel onmogelijk deze beslissing ongedaan te maken. Zoalswe in het volgende hoofdstuk zullen zien, heeft deze constructie verstrekkendegevolgen gehad voor het vanaf ~868 op <strong>zigeuners</strong> gerichte beleid.


-- ~-~----------------------Hoofdstuk 111'HET TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE(1868-1902)1 I<strong>nl</strong>eidingIn het vorige hoofdstuk zagen we dat het beeld over heidens en <strong>zigeuners</strong> tot 1868niet alleen in Nederland, maar ook in de omringende landen, overwegend negatiefwas. Afgezien van een aantal romantische aspecten overheerste het idee dat het omeen parasitair en diefachtig volk ging, dat in de Nederlandse maatschappij nietthuishoorde. Deze opvatting maakte deel uit van een veel algemenere opvattingOver 'vagebonden' en 'bedelaars'. Voor zover deze van Nederlandse afkomst waren,konden ze worden opgesloten in de zogenaamde bedelaarskolonies, met namegelegen in Drente en Overijssel. Ging het om vreemdelingen die als zodanig werdenbeschouwd, dan stond de overheid vanaf 1849 de Vreemdelingenwet ter beschikking,die er in de eerste plaats op was gericht armlastige vreemdelingen te weren.Dit mentale en wettelijke kader bood rondtrekkende vreemdelingen met gewantrouwdeberoepen, als ze al werden toegelaten, niet bepaald een gunstige uitgangspositie.In dit hoofdstuk beperken we ons tot degenen die door de rijksoverheid als zigeunerwerden aangeduid. Allereerst zal worden bekeken welke invloed het bestaande'heidensbeeld' had op het beleid sinds 1868, toen de eerste als <strong>zigeuners</strong>bestempelde groepen in Nederland arriveerden. Vervolgens zal worden nagegaanhoe het beeld zich vanaf1868 ontwikkelde en welk beleid in die periode werd ge­Voerd. Daarbij zal vooral worden gelet op de toepassing van de Vreemdelingenwet.De reacties van de rijks- en gemeentelijke overheden dienen als richtsnoer bijde reconstructie van die ontwikkeling.Om te bepalen in hoeverre het beeld dat de overheden van <strong>zigeuners</strong> haddenstrookte met de werkelijkheid, wordt vervolgens apart aandacht besteed aan dedrie groepen die tot 1902 door de overheid als <strong>zigeuners</strong> werden aangemerkt. Omdatin het beeld tot dat moment de idee overheerste dat zij parasieten waren, dieniet werkten, maar bedelden en stalen, wordt in de analyse vooral stilgestaan bijde beroepen die zij uitoefenden en de levenswijze die zij erop nahielden.De keuze voor het jaar 1902 als tijdsafbakening heeft niet zozeer te maken meteen wijziging in het beleid, alswel met de 'aard' van de gestigmatiseerde groepen.Tot 1902 werd de term zigeuner gereserveerd voor twee groepen: ketellappers enbereleiders uit Centraal- en Zuidoost-Europa. Daar voegde zich aan het einde vande 1ge eeuw een derde bij: beeste<strong>nl</strong>eiders uit Italië. In de 20e eeuw kwamen dezegroepen nog maar sporadisch naar Nederland en verscheen een vierde groep, bestaandeuit paardenhandelaren uit Duitsland, Frankrijk en Scandinavië. In de jarendaarna werden deze langzaam maar zeker eveneens als <strong>zigeuners</strong> aangeduid. Vandaardat zij in een apart hoofdstuk, waarin de periode 1902-1928 wordt behandeld,aan bod komen.


36 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'2 Het beleid: 1868-1902I<strong>nl</strong>eidingVanaf maart 1868, na een stilte rond de heidens van meer dan een eeuw, trokkengroepjes Hongaarse ketellappers Nederland binnen. Vanaf de eerste dag dat zij degrens overschreden, werden zij aangeduid met de hier niet eerder gebruikte term<strong>zigeuners</strong>. Daarnaast reisden, eveneens sinds 1868, Bosnische bereleiders doorNederland, die bij de overheid minder in het oog liepen dan de Hongaarse ketellappers,maar toch ook onmiddellijk als <strong>zigeuners</strong> werden beschouwd.Deze nieuwkomers trokken bijzonder veel aandacht, niet alleen van de gemeentelijkeoverheden en de bevolking, maar vooral ook van de rijksoverheden. Dat kanworden opgemaakt uit de inhoud van het dossier '<strong>zigeuners</strong>' dat tussen 1868 en1873 werd aangelegd op het departement vanJustitie. 1 Het bevat 43 documentenvan allerlei autoriteiten, waarin deze zich omstandig uitlaten over de nieuwkomers.Na 1873 blijft het onderwerp overigens regelmatig opduiken in de registers vanin- en uitgaande post van het ministerie van Justitie. Tot de eeuwwisseling betreftdeze correspondentie steeds de twee genoemde groepen. Welke reacties de ketellappersen bereleiders tussen 1868 en 1902 opriepen bij de overheden, zal hieronderworden uiteengezet.A Het begin van de stigmatisering: 1868-1887"Almelo 17 maart. Gisteren avond arriveerden alhier 4 wagens met zeer vreemdegasten, welke na in korte oogenblikken hunne tenten op de veemarkt alhier te hebbenopgeslagen, zich aldaar legerden. Het was namelijk een troep Heidenen of Zigeuners,afkomstig uit de Oostenrijksche Staten en voornemens zijnde zich naar België te begeven.De politie is den geheelen nacht op de been geweest, ten einde een waakzaamoog op hen te houden, terwijl de geheele stad als het ware daar naar toeging om dezenhavelozen troep te zien. Naar men verneemt, heeft een ander gedeelte de route overDelden genomen."Aldus de Enschedesche Courant van 18 maart 1868, die als eerste Nederlandsekrant melding maakte van de binnenkomst van de Hongaarse ketellappers. In demaanden maart tot en met mei van dat jaar zouden ook andere, zowel regionaleals landelijke, kranten de omzwervingen van deze groepen op de voet volgen. 2Het betrof twee groepen van ieder ongeveer twintig personen,3 die in hun levensonderhoudvoorzagen met het repareren van ketels en pannen. Voordat zij inNederland kwamen, werd deze groep, die onder leiding stond van Peter Gomannen George Olah, reeds in de Duitse staat Hannover opgemerkt, waar zij beginmaart hun passen voor Nederland viseerden. Vanaf de eerste dag dat zij de Nederlandsegrens passeerden, baarden zij, zoals gezegd, bijzonder veel opzien, zowel bijde bevolking die in groten getale uitliep om deze 'vreemde gasten' te aanschouwen,als bij de autoriteiten die de onbekende vreemdelingen over het geheel genomenmet een wantrouwend oog gadesloegen.


- - ---~------ - ------ - --------------HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 37Kaart 1 Trekroutes van de groepen Hongaarse ketellappers in de maanden maart-mei1868Legende: 1 = Hankesbüttel (29-2); 2 = Bremen (13-3); 3 = Hengelo (15-3); 4 = Almelo (16-3);5= Delden (16-3); 6= Zwolle (19-3); 7= Raalte (20-3); 8= Deventer (21-3); 9= Zutphen (23-3);10 = Brummen (26-3); 11 = Amersfoort (30-3); 12 = Utrecht (31-3 en 3-4); 13 = Arnhem (1-4);14 = Wageningen (2-4); 15 = Woerden (2-4); 16 = Rhenen; 17 = Rotterdam (6-4); 18 = Zaltbommel(5-4); 19 = Dordrecht (7-4); 20 = Gorinchem (9-4); 21 = Breda (13-4); 22 = Antwerpen (21-4);23 = Brussel (6-5); 24 = Tilburg (10-5).= route 1 (9 gezinnen met in totaal ± 52 personen)-.-.-.-.-.-.-. = route 2 (4 gezinnen met in totaal ± 30 personen)- = route 3 (5 gezinnen, vanaf Arnhem 3 gezinnen)- = route 4 (2 gezinnen)Bron: de in noot 2 genoemde kranteberichten. Alsmede de meldingen in het Hannoversches Polizei-Blatt(XXII (1868) 1e halfjaar, p. 190-191 en 220-221) en de brief van de commissaris van politie te Bredaaan de PG te Noord-Brabant van 14 april (B:1849).


38 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Het meest opmerkelijke feit van de binnenkomst was voor ons dat de groepenvrijwel direct als heidens of <strong>zigeuners</strong> werden aangeduid. De kranten namen daarbijhet voortouw, al snel gevolgd door de rijksoverheden. Met name de verbindingdie in de eerste kranteberichten werd gelegd met de 18e-eeuwse heidens is veelzeggend.Dat deze Hongaarse ketellappers tot hetzelfde 'volk' zouden behoren als dein de 18e eeuw zo streng vervolgde heidens stond voor veel j ournalisten van meetaf aan vast. 4 Om het geheugen van de lezers wat op te frissen werden de berichtenderhalve aangevuld met uiteenzettingen over de geschiedenis, zeden en gewoonten,en aard van heidens of <strong>zigeuners</strong>. Hoewel daarin een romantische toonzettingniet ontbreekt, en soms zelfs opvallend positieve opmerkingen worden aangetroffen,skrijgen de negatieve kenmerken van dit 'nomadenvolk' toch de meeste aandacht.Illustratief voor de overheersende aanpak is een artikel uit de ArnhemscheCourant van 1 april 1868, waarin de redacteur zijn lezers meedeelt:"Daar zij zich nooit door bijzondere eerlijkheid hebben onderscheiden en in het algemeenhunne eigenschappen niet zeer aanbevelenswaardig zijn, heeft men dit zwervendevolk, waar men kon, geweerd. Maar hoe men hen ook verdreef, waarbij menig Heidenhet leven liet, hun aantal is blijven voorttieren, vooral in Oostenrijk en in die landenwaar de mindere klasse weinig beschaafd is."6Dat de bestaande beeldvorming over <strong>zigeuners</strong> en heidens met de binnenkomst in1868 onmiddellijk op de Hongaarse ketellappers werd toegepast, blijkt niet alleenuit de verwijzingen naar de 'oud-vaderlandse heidenen', maar ook uit de associatiesdie deze Hongaren met het in Nederland bestaande beeld over Spaanse <strong>zigeuners</strong>opriepen? Zo reserveerde de Arnhemsche Courant van 3 april 1868 twee lange kolommenvan maar liefst 270 regels voor een uitgebreide beschrijving van de Gitanosin Granada, gebaseerd op een vijf jaar daarvoor verschenen Nederlands verslagvan een reis door Spanje. 8 Anderen daarentegen waren meer gefascineerd doorde herkomst van dit 'zonderlinge volk', zoals de redacteur van de Deventer Courantdie een recent verschenen Frans artikel over 'Bohémiens' in de Kaukasus inzijn bericht verwerkte. Hoewel hij zijn lezers hierover geen uitsluitsel geeft, is voorhem wel duidelijk dat het uiterlijk van de in Deventer waargenomen Bohemers 'geheelbuitengemeen' is en veel gelijkenis vertoont met volkeren in Zuid-Europa?De snelle acceptatie van de nieuwe term <strong>zigeuners</strong> is mogelijk bevorderd doorhet woordgebruik in Duitse politiebladen, die ook door Nederlandse justitiële autoriteitenwerden gelezen, en doordat in Duitse kranten al vanaf 1865 regelmatigover 'Zigeuner' werd bericht. lo Dat het oude heidensbeeld al meer dan een eeuween sluimerend bestaan leidde, zal zeker ook van invloed zijn geweest. In ieder gevalliet de categorisering 'zigeuner' voor deze nomadische Hongaren niet lang opzich wachten. Blijkbaar pasten zij goed in het bestaande heidensbeeld en lagen deassociaties tussen dit beeld en de kenmerken van de nieuwkomers voor het grijpen.Dit wordt niet alleen duidelijk uit de genoemde kranteberichten, ook in verschillendebijdragen tussen 1868 en 1900 in (populair-wetenschappelijke) bladen als DeNavorscher, Eigen Haard, Vragen van den Dag en De Katholieke Illustratie lieten deauteurs niet na op de overeenkomsten tussen de vroegere heidens en de tegenwoordige<strong>zigeuners</strong> te wijzen. ll De beeldvorming werd voorts verspreid door zo-


- - ----- - - - ---- -- --- ---- ------- - -HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902)394/beelding 1 Centsprent van Hongaarse ketellappers, ± 1880ZIGEUNERS.No. 34.J:""I,I,Ol;'U , Ik l'crlTunw u 11;\·''1.'1 \1\\ uir'.lrht :l1 ~ h",ulicl~I< '\' 1',·11>1,1111.'11, uw """,III;:'~II,\'..... r ~,." \·"I.: t! I,,,I ~,, \I :I"ellEu",h, '''CII "'" .li, _Ir,""·i.: 'I'~II\'cel tn ,'C I ,I~" ,,,eu ~""I"'lI 1..11 11~' ''';1''! tol~1! 11 lere" I'1 ecu I,~"lc'"\" 11 ,,11,1 1.1\1 11'" 10,1 11I'''!i,I~1l~.~~~_.-:.-- -.... ~~~II e.:u ,."hl Ift" 11'1,- ,J".;~",W,,"II j,~1 kMII' lid "I' .... ·.: ~::;~".Wie 11~1o~ I<strong>nl</strong>ll kIllI')' ~kl, \\.~'\!n,1\'"lne,, ', d,'h "I 111"" 1.:\l.IRSI'II, I)ur hun roorlftd,!. li81 en ~lr~kcl1\ INcdt geblekcu;~leni:[Q1I1l1 ~UDI'", '~1 IU~I ."" " crke lHlldli.Wor,kll nu h~1 I~IIII Kehr~thl.Bron: Originele afdruk in het bezit van Jean Kommers, Malden. Het betreft hier zeer waarschij<strong>nl</strong>ijkeen Nederlandse uitgave van een Duitse centsprent.


40 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'genaamde centsprenten (veelal op kermissen verkocht), zoals de volgende, waaropde belangrijkste elementen van de onderhavige studie - het beleid, de groep(en)zelf, en de beeldvorming - zijn terug te vinden.Toch sprak de nieuwe term zigeuner aanvankelijk niet voor iedereen vanzelf Zekerin de eerste maanden na hun aankomst zien we dat met name de gemeentelijkeautoriteiten nog vaak andere, meer neutrale termen gebruikten om de nieuwkomersaan te duiden. De uniformering van de gebruikte benamingen valt goed afte lezen aan de reacties die de binnenkomst van de groep in 1868 opriep bij krantenen autoriteiten. Wij achterhaalden voor dat jaar dertig brieven die over <strong>zigeuners</strong>gingen,12 te beginnen met een brief van de procureur-generaal Machielsen vanOverijssel. Waarschij<strong>nl</strong>ijk gealarmeerd door de kranteberichten en door de aanwezigheidvan Hongaren in zijn eigen stad (Zwolle), vroeg hij op 18 maart 1868 deburgemeesters van Delden en Almelo, die verantwoordelijk waren voor hun toelating,met spoed om i<strong>nl</strong>ichtingen. Hij wilde weten of deze <strong>zigeuners</strong> inderdaad aande wettelijke bepalingen voldeden en of de burgemeesters artikel 9 van de Vreemdelingenwetwel hadden toegepast. 13 Zonder hun antwoord af te wachten steldehij de volgende dag de minister van Justitie op de hoogte:"Deze vreemdelingen zeggen het beroep van ketellappers uit te oefenen, hoewel daarvanniet veel is te bespeuren en moeten, naar ik bij geruchte verneem, van reispassenen voldoend geld zijn voorzien. [ .. ] De gezegde Bohemers hebben, omdat zij half naakten blootvoets lopen, en zeer lange haren dragen een zeer afzigtelijk aanzien en trekken mitsdienzeer de aandacht van het publiek. Hoewel ik mij voorstel, morgen omtrent dit onderwerpmeer zekere informatien te kunnen geven en de vraag of de bedoelde vreemdelingenhier te lande zijn toegelaten, bij mij alsnog in het duister ligt, heb ik gemeend, voorshandshet bovenstaande ter kennis van Uwe Excellentie te moeten brengen, te eerderomdat de verwijdering dezer vreemdelingen mij oppervlakkig wenschelijk zoudevoorkomen, indien zij althans nog niet mogten zijn toegelaten en in hunne toelatinghier te lande op wettige wijze was te difficulteren."14Hoewel de burgemeester van Delden schreef dat de vreemdelingen zich goed haddengedragen en voor hun levensonderhoud hadden betaald,! 5 bleef Machielsenin zijn tweede brief aan Justitie, een dag later, bij zijn oordeel. Hij gaf weliswaartoe dat de 'Bohemers' op grond van de Vreemdelingenwet niet konden worden geweigerd,omdat ze over geviseerde reispassen en voldoende middelen van bestaanbeschikten,16 desalniettemin maakte hij bezwaar tegen hun verblijf en wel om devolgende reden:"Terwijl de vier mannen (hoofden der huisgezinnen) goed gekleed zijn, is dit niet hetgeval met de kinderen die, groot en klein half naakt en blootvoets loopen, welk laatsteook het geval is met de vier vrouwen, welke overigens, hoewel zeer slecht, echter gekleedzijn" 1 7Machielsen beëindigde zijn brief met het uitspreken van de hoop dat de ministervoorschriften zou uitvaardigen om het verblijf van deze vreemdelingen in de toekomsttegen te gaan. In zijn derde, en voorlopig laatste brief (van 21 maart), trachttehij zijn afwijzende houding te onderbouwen door te stellen dat inmiddels was


------ -HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 41gebleken dat een streng toezicht op de vreemdelingen noodzakelijk was. Dit leiddehij af uit de omstandigheid dat vele nieuwsgierigen de ketellappers kwamen 'bezichtigen',en de kinderen van de laatsten daar gebruik van maakten door te bedelen.Hij voerde wel als verzachtende omstandigheid aan dat het publiek hier zelfaa<strong>nl</strong>eiding toe had gegeven. Daarnaast uitte hij het vermoeden dat ook zakkenrollerijwas voorgekomen:"Er is daarenboven op hetzelfde terrein een zilveren beursje met eenig geld vermisten vermoedelijk ontvreemd, hetwelk teregt of ten onregte aan zakkenrollerij door dekinderen dezer vreemdelingen zullende zijn gepleegd, wordt toegeschreven, alhoewelde gedane nasporingen tot niets hebben geleid."18De tweede overheidsdienaar die zich zorgen maakte over het verschijnen van deHongaren en dit aan zijn superieur rapporteerde, was de burgemeester van Deventer.Naar aa<strong>nl</strong>eiding van de aankomst van een groep van 21, die zijn tenten even buitende stad had opgeslagen, schreefhij aan de commissaris des Konings te Overijsseldat hij zeer sceptisch stond tegenover hun middelen van bestaan, voortkomenduit ketellappen, en dat volgens hem bedelen en stelen de belangrijkste activiteitenvan de groep vormden. Hij achtte het een gevaarlijke bende, vooral voor het platteland,waar zij door hun grote aantal de bevolking zouden intimideren. 19 De commissarisdes Konings bracht onmiddellijk de minister van Binne<strong>nl</strong>andse Zaken opde hoogte, met de vraag of naar diens oordeel geen andere maatregelen moestenworden genomen om verder 'indringen' van deze vreemdelingen te voorkomen. 2oNaast deze brieven belandde er tussen 6 en 30 april nog een zestal brieven over<strong>zigeuners</strong> met een overwegend negatieve toonzetting op het bureau van de ministervan Justitie. Zo berichtte de procureur- generaal te Amsterdam, dat in het HannoverschesPolizei-Blatt één van de ketellappers werd gezocht wegens bedrog,21 terwijlzijn collega in Den Bosch,]. C. F. baron d 'Aulnis de Bourouill, ernstige twijfelsuitte over hun middelen van bestaan. De marechaussee mocht dan wel verklarendat zij meer dan voldoende geld bezaten, de verdiensten die het ketellappen opleverdekonden dit volgens D'Aulnis nooit verklaren. Naar zijn idee vormde bedelenhun VOornaamste bron van inkomsten. Met name door hun 'afzigtelijk uiterlijk'zouden zij inspelen op de 'milddadigheid' van de bevolking. 22 Deze interpretatievan de economische activiteiten van de ketellappers werd op 14 april tegengesprokendoor het aan D'Aulnis toegezonden rapport van de commissaris van politie teBreda. Op grond van een verklaring van de arrondissementscommandant der marechausseete Breda stelde de commissaris:"dat de uitoefening van hun handwerk hen wel in staat stelt om genoegzaam in hunnereiskosten en onderhoud te voorzien, vermits zij zich voor de door hen verrigte werkzaamhedenzeer goed laten betalen, dat volgens verklaring van den heer Kapitein derMaréchaussée welke het door die <strong>zigeuners</strong> gedane werk heeft gezien, geen koperslagerin dit Rijk in staat is zoodanige herstellingen op gelijke wijze te verrigten, als kunnendedit, als het ware, kunstwerk worden genoemd. Dat door hen geen bedelarij isgepleegd, dat zij ruimschoots van geld waren voorzien, waaronder zelfs vreemdegoudstukken, dat hun hoofdman den Kapitein der Maréchaussée had verzocht, omwanneer een hunner bedelde, deze als dan op te vatten en in arrest te stellen."23


42 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Getuige het commentaar van de procureur-generaal te Den Bosch op het bij zijnbrief van 15 april 1868 aan Justitie toegezonden rapport, had de veel genuanceerdereen ook positievere berichtgeving van zijn ondergeschikte geen enkele invloedop het door hem reeds gevormde oordeel over de groep:"Moge het overlegd rapport aannemelijk maken, dat deze zwervers te Breda geeneongeoorloofde daden hebben verrigt om in hun onderhoud te voorzien, toch met hetoog op hunne groote uitgaven, die door hun handwerk niet gedekt worden, is het duidelijkdat zij personen zijn, wier omzwerven in dit Rijk zooveel mogelijk dient te wordengeweerd."24Hoe reageerde de centrale overheid, in dit geval het ministerie van Justitie, nu opdeze brieven? Uit 1868 zijn slechts twee brieven voorhanden waaruit een reactiekan worden opgemaakt. De eerste behelst een schrijven vanJustitie naar aa<strong>nl</strong>eidingvan een telegram, op 30 april door de procureur-generaal te Zwolle verzonden,waarin deze vroeg of de van bedelen levende groepen dienden te worden uitgeleid.25Het antwoord luidde kort en zakelijk: alleen als zij niet voldoen aan deVreemdelingenwet. 26 Na deze briefluwde de storm rond de Hongaarse ketellappersenigszins. De meesten lijken Nederland weer te hebben verlaten, waarschij<strong>nl</strong>ijkom zich te Antwerpen in te schepen naar Amerika.Pas twee maanden later, in de laatste week van juni, ontving Justitie opnieuwberichten over de groep, ditmaal van de procureur-generaal van Noord-Holland.Deze had uiting gegeven aan zijn verontrusting over de <strong>zigeuners</strong>, opnieuw naaraa<strong>nl</strong>eiding van een bericht in het Hannoversches Polizei-Blatt 27 , waarin melding wasgemaakt van een groep Hongaarse ketellappers. Deze zouden de inwoners van dePruisische provincie Holstein zózeer lastig hebben gevallen met "unverschämtesBetteln, Aufdringen ihrer Wahrsagerkünste, gewaltsames Eindringen in die Häuserund zudringliches Anerbieten der Arbeit", dat de Duitse justitie meende vaneen ware plaag te mogen spreken. De hun verstrekte patenten waren weer afgenomenen de gehele groep was naar de Oostenrijkse grens gebracht. In het betreffendeDuitse bericht werd geadviseerd deze <strong>zigeuners</strong> tot aan de grens te escorteren,omdat ze anders heimelijk via een andere route terug zouden keren. De procureurgeneraalkon zich in deze Hannoveraanse handelwijze heel goed vinden: "Na alhetgeen ten opzigte van de <strong>zigeuners</strong>, welke ons vaderland bezocht hebben, geblekenis, schijnt het wenschelijk, deze vreemdelingen zoo veel mogelijk te weren."28De minister vanjustitie hechtte zijn goedkeuring aan de voorgestelde maatregelenen adviseerde hem, dat als zich <strong>zigeuners</strong> in zijn ressort mochten vertonen, zijstreng moesten worden aangepakt, met name als zij zich schuldig maakten aan bedelarij.29Nog voordat deze raadgeving de procureur-generaal bereikte, deed zicheen nieuw 'zigeunergeval' voor. Volgens de NRC van 25 en 27 juni 1868 waren inGroningen en Friesland nieuwe groepen gesignaleerd, die van plan waren naarAmsterdam door te reizen. De hoofdstedelijke hoofdcommissaris, die hierop instructiesvroeg aan de procureur-generaal, kreeg te horen dat in geen geval verblijfbinnen de stad mocht worden toegestaan. 30 Dit waarschij<strong>nl</strong>ijk op grond van eenmogelijk gevaar voor de openbare orde en veiligheid. Het laatste bericht over <strong>zigeuners</strong>dateert van 3 november 1868 en was van dezelfde procureur-generaal; ook


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACIIE (1868-1902) 43uit deze briefblijkt zijn afwijzende houding. 31 Hierna werd het enige tijd stil rond<strong>zigeuners</strong> en verstreken er zo'n vier jaar voordat de rijksoverheden zich weer methet onderwerp zouden bezighouden.De 'affaire' Nieuwe-Schans: 1872-18733 2Toen in het najaar van 1872 opnieuw groepen Hongaarse ketellappers in Nederlandverschenen? 3 werd het ministerie vanjustitie al snel ingeschakeld. De 'affaire'kwam op gang ná toelating door de burgemeester van de Groningse grensgemeenteNieuwe-Schans van een door de Duitse autoriteiten over de grens gezettegroep 'Hongaren'. Deze groep34 was voorzien van passen alsmede van veel gelden zilveren sieraden, op grond waarvan de burgemeester van Nieuwe-Schans hunpassen had geviseerd en hun patenten als ketellapper verstrekte, waardoor zij voldedenaan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet.35 Deze handelwijze stuitteop grote afkeuring bij de justitiële autoriteiten in de provincie Groningen en deburgemeester werd al snel door de officier van justitie te Winschoten 36 om uitleggevraagd. Na de ietwat korzelige reactie van de burgemeester op deze ongebruikelijkeinmenging,37 reisde de procureur-generaal te Groningen, hoewel het reedstien uur in de avond was, naar Nieuwe-Schans om de burgemeester te onderhoudenover de toepassing van de Vreemdelingenwet en tevens om de toestand inogenschouw te nemen. Zijn verslag over dat bezoek staat te lezen in een lange briefaan de minister van Justitie (17 november 1872):"In den avond van 11 dezer vervoegde zich bij mij een expresse van de officier van justitiete Winschoten, met het berigt, dat den vorigen dag door de Pruissische politie overde grenzen was geb ragt een troep Hongaren, veel hebbende van sigeuners (sic LL),het bedrijf uitoefenende van ketellapper en het vervaardigen van muizevallen, zichkenmerkende door bijzonder morsigheid en vuilheid, met kinderen die barrevoets enook overigens bijna naakt waren. 38Verder beklaagde hij zich over het optreden van de burgemeester en trok hij dienscompetentie in twijfel. De procureur verzocht de minister daarom dringend deman te ontslaan of over te plaatsen. Als extra argument voerde hij aan dat diezelfdeburgemeester zich ook in 1871 al zou hebben bezondigd aan een verkeerde interpretatievan de Vreemdelingenwet, door ontvluchte Franse krijgsgevangenen toete laten. Zijn denkbeelden over de 'sigeuners' zette hij verder uiteen in een vervolgbrief:"Ten vervolge op mijn rapport van 17 dezer [ ... ] heb ik de eer Uwe Excellentie te berigten,dat de daarbij bedoelde, in geene geordende maatschappij te huis behoorendetroep, - gelijk te voorzien was - veel onrust en moeite in deze provincie heeft veroorzaakt,die de burgemeester van Nieuwe Schans had kunnen en moeten voorkomen,daar ze gebleken is te bestaan uit lieden, die zoowel door voorkomen en levenswijzeals door handelingen, overal waar zij zich vertoonden, afkeer en vrees veroorzaaktenen wier eenig doel blijkbaar was te bedelen en ten koste van de ingezetenen te leven;zoodat het noodzakelijk was hen aanhoudend door eene behoorlijke politiemagt tedoen bewaken."39


44 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Intussen had de minister vanjustitie de directe superieur van de betreffende burgemeester(zijn collega van Binne<strong>nl</strong>andse Zaken) op de hoogte gebracht en hem omadvies gevraagd. Uit diens overleg met de commissaris des Konings in Groningenbleek dat beiden het besluit om de groep toe te laten afkeurden en dat de burgemeestereen "verregaande onkunde van 's lands wetten"40 kon worden verweten.Met name op het punt van de openbare orde en veiligheid vond men hem ernstigtekort geschoten. De <strong>zigeuners</strong> waren dan wel in het bezit van passen en f 1200,­aan goud 4 1, het had de burgemeester toch duidelijk moeten zijn dat een dergelijke"horde van afzigtelijk en vuil haveloos voorkomen" nooit had mogen worden toegelaten.Bovendien waren de passen niet voor Nederland geviseerd, en alleen aldaarom had de groep volgens de procureur-gen,eraal dus geweigerd kunnen worden.42 Het enige excuus dat kon worden aangevoerd, was dat de groep over eenpatent beschikte dat enige jaren geleden 43 in Amersfoort was verstrekt. Ondanksdeze eenstemmige afkeuring over de handelwijze van de burgemeester vanNieuwe-Schans, volstond de commissaris met een berisping. Het bleek namelijkerg moeilijk een andere kandidaat voor deze post te vinden. 44Voor Justitie leek de zaak hiermee gesloten, tot dezelfde groep ketellappers op17 januari 1873 vanuit Duitsland bij Groesbeek opnieuw de Nederlandse grenspasseerde. 45 De procureur-generaal in de provincie Limburg (Strens), geraadpleegddoor de kapitein der marechaussee in Mook, schreefin zijn brief aanjustitiedat hij de mening van de marechaussee deelde, dat dergelijke mensen in ons landniet konden worden geduld. Hij had de marechaussee dan ook direct opdracht gegevende groep te doen uitleiden. De redenen voor die beslissing waren overduidelijk,zoals uit zijn brief moge blijken."Meermalen zijn dergelijke Zigeuner (sic LL) 46 van hier uit aan de grenzen geb ragt enhet is ook onmogelijk zulke vreemdelingen toe te laten; zij zeggen het beroep van ketellappersuit te oefenen, doch dit is slechts een voorwendsel en zij hebben geene middelenvan bestaan; zij zien er haveloos uit en zijn soms bijna naakt; zij stroop en en zijbedelen. Men zegt dat aan de hierbedoelde bende, in ons land een patent zou zijn afgegeven,zoo het schijnt in Winschoten; U we Excellentie zal wel gelieven, door tusschenkomstvan Uw Hoogedelgestrenge ambtgenoot van het Departement Financiën tebewerken dat zulks, in het vervolg niet meer plaats hebbe."47Intussen evenwel waren twee ketellappers per trein naar Den Haag vertrokken omdaar de tussenkomst van het Oostenrijks-Hongaars consulaat in te roepen; tenslottewaren ze door de burgemeester van Nieuwe-Schans toegelaten, hadden zeruim dertig gulden betaald voor patenten en beschikten ze over geviseerde passen.Waarschij<strong>nl</strong>ijk kregen ze nul op het rekest, want in zijn vervolgbrief aan Justitieschreef Strens dat de groep48 op 1 februari naar België was uitgeleid. Toch dokenze kort daarna weer op in Limburg, waarna Strens beval hen bij Groesbeek naarDuitsland uit te leiden. 49 Toen ook dat mislukte, raakte men in een impasse enkwam de groep tussen Maastricht en Tongeren aan de grens vast te zitten. Aangezieneen dergelijke situatie zich nog nooit had voorgedaan, vroeg Strens de ministervanjustitie om advies. 50 Diens antwoord was kort, maar krachtig: de <strong>zigeuners</strong>moeten naar Groesbeek worden getransporteerd, aangezien ze daar Nederland


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 45zijn binnengekomen. sl De minister verwachtte dat de Duitse autoriteiten geen be­Zwaar zouden maken, aangezien de groep was genoodzaakt door Duitsland te reizenom Hongarije te kunnen bereiken ṣ2 Het transport naar Groesbeek liet doorde plotseling ingetreden sneeuwval echter op zich wachten en in de tussentijd lietStrens zowaar enig mededogen met de 'zigueners' (sic, LL) blijken:"Het kwam mij onbillijk voor patent te geven, waarvoor f 31,52 betaald zijn, en dandie gepatenteerden uit te zetten; daarom heb ik hun die som teruggegeven, tegen intrekkingder vermelde stukken, waaromtrent zij hunnen dank betuigden."53De inspanningen van de woordvoerders van de ketellappers, die tijdens hun noodgedwongenverblijfbij Maastricht naar Brussel afreisden om alsnog toestemmingte krijgen door België te mogen reizen, wierpen tenslotte toch vruchten af, zodatop 12 februari 1873 een einde kwam aan hun verblijf in Nederland. s4De zaak kreeg nog een klein, maar interessant staartje door een brief van de burgemeestervan Groesbeek aan Justitie. Hierin sprak deze zich opmerkelijk positiefuit over de groep. Omdat hij door de officier vanjustitie te Nijmegen op de hoogtewas gesteld van het plan de <strong>zigeuners</strong> weer over Groesbeek uit te leiden en zijn toelatingsbeleidin diezelfde brief werd gelaakt, zond hij op 10 februari 1873 ter verdedigingvan zijn optreden een brief aan Justitie met daarin een verslag van het verblijfvande ketellappers in zijn gemeente tussen 18 en 22 januari 1873. Behalve geviseerdepassen, patenten en goudgeld lieten de Hongaren hem bewijzen van goedgedrag zien, die door verschillende burgemeestersss in de provincie Groningenwaren afgegeven:"Daarom meende ik naar de Vreemdelingenwet die menschen niet te mogen beschouwen"als landloopers en bedelaars", want zij hadden goede papieren en klinkendemunt, hadden het verschuldigde aan de Nederlandsche schatkist voldaan en warenknap in hun werk. Doch in alle geval zou het mij onmogelijk geweest zijn deze menschenterug te jagen (d.i. niet toelaten) want dan had ik een gevecht met de Pruissischepolitie moeten leveren, behalve dat zulk een handelwijze onmenschelijk en onwettigzou zijn geweest. Ook waren hun paarden te afgemat door de geforceerde marsch derlaatste dagen.Ik heb die lieden toen verlof gegeven vier dagen in Groesbeek uit te rusten en ketelste lappen. Zij hebben zich zeer goed gedragen en ook in Mook, waar zij later vertoefden,heb ik geen klachten over hen vernomen."56In het vervolg van de briefbeklaagde hij zich over het inhumane en onbeleefde gedragvan de Duitse autoriteiten en over de onterechte beschuldiging van de officiervan justitie aan zijn adres. Zijn brief werd voor kennisgeving aangenomen, waarmeeer definitief een einde kwam aan de 'affaire Nieuwe-Schans'. Het zou daarnadrie jaar duren alvorens Justitie opnieuw met het 'zigeunerprobleem' werd geconfronteerd.s7Ketellappers bij Breda in 1876De problemen die zich in 1873 voor het eerst voordeden aan de grens, herhaalden


46 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'zich in 1876 en ook nu betrof het Hongaarse ketellappers, ditmaal onder leidingvan Joan Kaldaras en Michiel J aroca. Deze waren op 26 augustus door de Belgischegendarmen naar Nederland uitgeleid, waarschij<strong>nl</strong>ijk omdat zij in Rotterdam patentenhadden gekocht en hun pas op 24 augustus door de Oostenrijkse gezantschapte Den Haag was geviseerd voor Nederland. Omdat ze ruim van geld warenvoorzien en het Oostenrijkse gezantschap hen had toegelaten, vroeg de commissarisvan politie te Breda aan zijn superieur, de procureur-generaal te Den Bosch(D'Aulnis), of de door de burgemeester van Roosendaal gelaste uitleiding inderdaadmoest plaatsvinden. D'Aulnis liet de minister van Justitie hierover het volgendeweten:"Ik heb hem geantwoord, dat daartegen mijnerzijds geenerlei bezwaar bestond, hemwijzend op hetgene reeds sedert jaren met omzwervers van die soort wordt gedaan,in het dringend belang der openbare orde en veiligheid."58Om soortgelijke moeilijkheden in de toekomst te voorkomen, vroeg deprocureur-generaal daarom aan de minister van Justitie er bij Buite<strong>nl</strong>andse Zakenop aan te dringen iedere vorm van medewerking, zoals in dit geval van de Oostenrijkseambassade, in het vervolg waar mogelijk tegen te gaan. Justitie zag het belangvan dit verzoek in en verzocht aan de minister van Buite<strong>nl</strong>andse Zaken deOostenrijks-Hongaarse regering in overweging te geven passen van vreemdelingenniet meer van een visum voor verblijf in Nederland te voorzien. 59De 'affaire' Kaldaras: 1878-1879 60De houding van de rijksoverheden tegenover <strong>zigeuners</strong> was tussen 1868 en 1876enigszins ambivalent. Enerzijds werden zij afgeschilderd als een gevaar voor deopenbare orde en veiligheid, en werd gemeentelijke overheden aangeraden hunpassen niet te viseren of patenten af te geven. Anderzijds werd de Vreemdelingenwetgewoon toegepast en kon dienaangaande nog niet worden gesproken van eenduidelijk discriminerende behandeling. De overwegend negatieve houding was inde eerste jaren dan ook nog niet zó diep geworteld, dat er in het geheel niet vanwerd afgeweken. Dat bewijst bijvoorbeeld de voorwaardelijke toestemming vanJustitie aan een groep Hongaarse en Italiaanse ketellappers in 1878-1879 omin Nederlandrond te trekken. Een belangrijke rol bij deze beslissing speelde deOostenrijks-Hongaarse gezant in Den Haag, die op 13 september 1878 met eenin het Frans gestelde brief de minister vanjustitie verzocht de gebroeders Kaldaras,ambulante ketellappers die zich op dat moment nog in België bevonden, toestemmingte verlenen hun beroep in Nederland uit te oefenen. Het gezantschap verzochthem verder de families Kaldaras geen moeilijkheden in de weg te leggen,omdat de i<strong>nl</strong>ichtingen die via officiële weg waren verkregen over hun verblijf inBelgië, zeer gunstig waren. 61 Justitie antwoordde dat de beslissing over toelatingvan vreemdelingen in handen was van de gemeentelijke autoriteiten, maar zag ergeen been in de procureur-generaal te Den Bosch, Jhr. J.J. F. de Jong van Beek enDonk,62 te vragen de grens autoriteiten op de hoogte te stellen van de goede reputatievan de Kaldaras-groep.


HET 'lWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 47Het inschakelen van het Oostenrijks-Hongaars gezantschap in Den Haag door deleiders van het gezelschap ketellappers, moet waarschij<strong>nl</strong>ijk worden gezien als onderdeelvan de door hen gevoerde reclamecampagne. Zoals we in de volgende paragraafzullen zien, opereerden deze Hongaren veelal in compagnieën, met eenhoofdman die verantwoordelijk was voor het verkrijgen van toestemming om tekamperen, werken en reizen. Hierbij werden wel vaker diplomatieke vertegenwoordigersvan Oostenrijk-Hongarije benaderd,63 niet in het minst om de beeldvormingover <strong>zigeuners</strong> bij de betrokken autoriteiten ten positieve te beïnvloeden.In dit geval werd de poging om als rondtrekkende groep toegang tot Nederlandte krijgen, nog ondersteund door een brief aan de minister van Justitie van dehoofdman Jean Kaldaras. In deze in het Frans gestelde brief schreefhij dat het zijngezelschap niet aan middelen van bestaan, noch aan regelmatige passen ontbrak.Bovendien zouden andere landen, zoals Frankrijk, Duitsland, België en Italië henwelwillend hebben ontvangen en hebben ervaren dat het hier een respectabel gezelschapbetrof Dat hij zich heel goed bewust was van de anti-zigeuner gezindheidin Nederland, blijkt uit zijn opmerking dat zijn groep niets gemeen had met de'Bohémiens' die zich o<strong>nl</strong>edig hielden met bedelarij en vagabondage en die daardoorzo'n slechte indruk in Nederland hadden achtergelaten. 64 Welk effect ditepistel had op het ministerie vanjustitie, valt niet meer te achterhalen, want tussenseptember 1878 en februari 1879 bleefhet een tijdlang stil rond de groep Kaldaras.Mogelijk bleek er in België toch nog meer werk te zijn en werd het verblijf aldaarmet een halfjaar verlengd.65Pas op 27 februari 1879 reageerde de procureur-generaal te Den Bosch op debrief van Justitie van 18 september 1878 met een opmerkelijk positief verslag overhet doen en laten van deze "voor hunnen stand vrij beschaafde lieden". Kaldarasen zijn familie bleken in de buurt van Maastricht te verblijven en van plan doorte reizen naar de residentie. Zij waren in het bezit van goede passen, voldoende gelden talrijke bewijzen van goed gedrag, afgegeven door de Belgische gendarmerie.Bovendien hadden zij zich gedurende hun verblijf bij Maastricht zeer fatsoe<strong>nl</strong>ijkgedragen, aldus de procureur-generaa1.66 Deze indruk valt ook op te maken uit deberichten die over hen verschenen in diverse Limburgse kranten. Zo schreef de~imburger Koerier op 8 maart 1879 naar aa<strong>nl</strong>eiding van het verblijf van deze groepZ1geuners in Sittard:"Opmerkelijk is, dat zij veel geld bij zich hebben en dan ook geene giften aannemen.De mannen houden zich bezig met het herstellen van oude ketels tegen een matigebelooning."Hoewel de gunstige berichtgeving in deze krant al snel omsloeg, vooral door dete hoge prijs die voor het lappen van ketels berekend zou zijn,67 vormden deze klein.estrubbelingen voor de procureur-generaal te Den Bosch geen reden zijn voorz1chtigpositieve houding te wijzigen. De gebroeders Kaldaras en aanhang (32 personen,waarvan 20 kinderen) bezochten vervolgens nog enkele plaatsen in Limburgen Noord-Brabant, om tenslotte eind april 1879 in Den Bosch te arriveren,vanwaar zij wilden doorreizen naar Utrecht. De procureur-generaal te Den Boschhad daartegen geen bezwaar, te meer omdat ze zich ook volgens andere Neder-


48 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Kaart 2 Route van het gezelschap Kaldaras door Nederland (februari-september 1879)013 (24"juli- 5auglr :::.::::lil\014 (12-27augl /010 (8julil--~09 (4julilrLL_-1 ° (febr)Legende: 1 = Luik; 2 = Sittard; 3 = Ve<strong>nl</strong>o; 4 = Den Bosch; 5 = Utrecht; 6 = Amsterdam; 7 = Haarlem;8 = Rotterdam; 9 = Arnhem; 10 = Zutphen; 11 = Zwolle; 12 = Meppel; 13 = Leeuwarden;14= Amersfoort; 15= Culemborg; 16= Tilburg; 17= Breda.Bron: Diverse kranteberichten uit 1879: LK, 8-3; 18-3; 20-3; 8-4; 17-5; 24-5; POZC, 1-7;PDAC, 7-7;PDAC, 9-7; POZC, 9-7; LK, 10-7; PDAC, 10-7; POZC, 10-7; NBwl, 12-7; POZC, 11-7; 12-7; 14-7;15-7; 19-7; AmC, 22-7; PDAC, 24-7; LeC, 29-7; POZC, 7-8; PDAC, 8-8; 13-8; AmC, 15-8; PDAC,16-8; LeC, 19-8; AmC: 5-9; PDAC, 29-11 en Anspach, 'Hedendaagsche <strong>zigeuners</strong>' (1881).


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 49landse autoriteiten - waaronder de commissaris van politie te Den Bosch - zeergoed hadden gedragen en erg knap waren in hun vak. De enige negatieve aspectenaan het gezelschap, althans in de ogen van De Jong, waren de grote omvang vande groep (met name de twintig kinderen) en het kampement dat "uit het oogpuntvan zindelijkheid veel te wensen overliet."68Tot het uitreiken van reis- en verblijf passen mocht evenwel niet worden overgegaan,want de door het ministerie gegeven instructie dat zij konden worden toegelatenzolang zij zich goed gedroegen,69 was volgens de De Jong terecht. Te allentijde moest het de autoriteiten vrij staan de groep alsnog uit te wijzen. Een beleidoverigens, dat in de toekomst op alle vreemdelingen werd toegepast.Inmiddels had de procureur-generaal te Den Bosch ook zijn collega's te Arnhemen Amsterdam op de hoogte gesteld van de aanwezigheid en de reisplannen vande groep, die op 3 mei 1879 aankwam in Utrecht. Van daaruit werden eerst hetwesten en daarna het noorden en oosten van Nederland aangedaan (zie kaart 2).In het algemeen zagen de justitiële autoriteiten geen reden tot uitleiding over tegaan. Ook suggesties in die richting bereikten het ministerie van Justitie niet. Deprocureur-generaal te Amsterdam, H.]. Kist, vormde hierop een uitzondering. Integenstelling tot zijn ambtgenoot te Den Bosch verzette hij zich fel tegen een eventueelnieuwe toelating van de groep in zijn ressort (Noord-Holland en Utrecht).De ervaringen die hij eerder met de ketellappers had opgedaan in Amsterdam enHaarlem hadden zijn houding blijkbaar negatiefbeïnvloed. Hij beriep zich op eenbriepo van de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie, waarin werd gestelddat zij met ketellappen nooit genoeg geld konden verdienen om de hele groep teonderhouden. Toen een andere groep ketellappers 71 in juli 1879 vanuit Sittardeveneens naar Amsterdam wilde komen, was de maat voor hem vol. Zijn brief aanJustitie 72 staat althans in schril contrast tot die van zijn Bossche collega (zie schema2~. Volgens hem had de groep geen uitzicht op voldoende inkomsten en sprak hunUIterlijk voorkomen ("onzindelijk") duidelijkinhunnadeel. Zijn grootste bezwaarg?ld het feit dat het gezelschap Kaldaras, naast het repareren van ketels, geld verdiendedoor zijn kampement - dat daartoe met een houten omheining werd afgezet- tegen betaling voor het zeer geïnteresseerde publiek 73 open te stellen. Naasthet exploiteren van dit reizende ope<strong>nl</strong>uchtmuseum voerden de Hongaren en italianenfolkloristische dansen op. Dit alles werd door de procureur-generaal te Amsterdamals een ongewenste vorm van bedelarij beschouwd.Ondanks de afwijzende houding van de procureur-generaal te Amsterdam, lietJustitie de groep(en) verder ongemoeid en zagen ook de procureurs-generaal inSchema 2 De meningen van twee procureurs-generaal over de groep Kaldaras in 1879BeroepMiddelen van bestaanGedragAdvies aan JustitieAanduidingPG Den Bosch (B:1910)erg goed in hun werkhebben veel geldgoedvoorlopig toelatendeze soort vreemdelingPG Amsterdam (B:1911)geen uitzicht op genoeg verdienstenzie bove<strong>nl</strong>aten zich voor veel geld bekijken(bedelarij)grote bezwaren tegen toelatingzogenaamde <strong>zigeuners</strong>


50 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Arnhem en Leeuwarden, ondanks de grote aandacht die de 'Hongaarse en Italiaansereizigers' in de provincies Friesland, Overijssel en Gelderland trokken, geenaa<strong>nl</strong>eiding hun verontrusting of afwijzing uit te spreken.Pas in september 1879, toen de ketellappers ook Tilburg en Breda hadden aangedaanen uit eigener beweging naar België waren vertrokken, bereikte de ministervan Justitie nog een brief over deze zaak, ditmaal van de procureur-generaal te DenBosch. In diens schrijven van de 23e is welhaast een zucht van verlichting hoorbaar?4Er waren weliswaar geen klachten tegen de groep binnengekomen,75 tochwilde hij Justitie laten weten dat een herhaling van dit experiment hem niet wenselijkleek. Hij beschouwde het goede gedrag van de groep als een uitzondering opde regel en was erg bang voor een precedentwerking. Een zogenaamd gedoogbeleidzou namelijk andere vreemdelingen, maar dan van een "mindere soort" dande gebroeders Kaldaras kunnen aantrekken, zo redeneerde hij, waarna het hek vande dam was?6 De 'goeden' moesten dus maar lijden onder het (vermeende) gedragvan de 'slechten'. Dit betekende dat, als het aan De Jong lag, van nu af aan alle <strong>zigeuners</strong>,onverschillig of ze wel of niet voldeden aan de bepalingen van de Vreemdelingenwet,als ongewenste vreemdelingen dienden te worden beschouwd.Met dit schrijven stelde de procureur-generaal te Den Bosch zich uiteindelijkop hetzelfde standpunt als zijn Amsterdamse collega. Het (weliswaar tijdelijke)voordeel van de twijfel dat de Bossche procureur het gezelschap Kaldaras gaf, blijftevenwel opmerkelijk. Zijn (tijdelijk) positieve houding kan worden verklaard doorhet feit dat hij, in tegenstelling tot de Amsterdamse procureur-generaal, door deminister vanjustitie in gunstige zin over de groep was ingelicht. Werd de beeldvormingover <strong>zigeuners</strong> bij hem tijdelijk onderdrukt, de procureur-generaal van Amsterdamkon - in dat opzicht niet gehinderd - zijn ideeën de vrije loop laten.Na de 'affaire Kaldaras' verhardde het beleid van de procureurs-generaal zichtbaar,met name in het belangrijkste ressort, dat van de procureur-generaal te DenBosch. Voor zover bekend werden <strong>zigeuners</strong> door de rijksoverheid in geen enkelgeval meer expliciet toegelaten en het belangrijkste instrument dat voor de uitvoeringvan het vreemdelingenbeleid ter beschikking stond, de marechaussee, werkteloyaal mee. In dejaren tachtig van de 1ge eeuw werden de mededelingen van deprocureurs-generaal over <strong>zigeuners</strong> aan de grenzen steeds summierder. Redenenvoor uitleiding of niet-toelating werden nog maar sporadisch genoemd; dat eengroep als <strong>zigeuners</strong> bestempeld kon worden, was blijkbaar al voldoende en behoefdegeen verdere uitleg. Werd er wel een motivatie voor de uitleiding gegeven,dan was deze doorgaans rijkelijk vaag: van de zeventien door procureurs of marechausseegemelde uitleidingen tussen 1879 en 1887 werd slechts in één geval eenwettelijke grond vermeld. 77Bereleiders in Beek en ElslooAfgezien van de korte mededelingen van de procureurs-generaal, bleefhet tussen1879 en 1886 betrekkelijk rustig rond <strong>zigeuners</strong>. Slechts over één geval bereikteeen aantal brieven het ministerie van Justitie. Deze betroffen overigens geen ketellappers;het was een van de weinige keren dat een groep Bosnische bereleiders (zeventienpersonen, waaronder vier kinderen) in de schijnwerpers kwam te staan. De


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 51aa<strong>nl</strong>eiding was een vechtpartij tussen bereleiders en de marechaussee in de middagvan 24 maart 1880, waarbij een van de Bosniërs, Leo Stefanovic, door de wachtmeestervan de marechaussee-brigade te Beek met een karabijn - mogelijk dodelijk- werd gewond?8 Het incident was een uitvloeisel van de beslissing van deburgemeester van Elsloo om de groep wegens bedelarij door de marechaussee overde grens te laten zetten?9 De groep bereleiders, bestaande uit twee gezinnen metzes beren, was hier niet bijzonder mee ingenomen en weigerde bij de Limburgsegrensplaats Berg met de veerpont de Maas over te steken naar België, vanwaar zijgekomen zou zijn. Volgens de getuigeverklaring van de veerman gingen zij op degrond liggen en namen sommige mannen stenen in de hand. Daarop greep de marechausseeéén van de beren bij de ketting, waarop de mannen overeind kwamenen één van hen de marechaussee met de vuist op de borst sloeg en met zijn bereleidersstokzwaaide. De marechaussee deed een stap terug en vuurde een schot af. 80Het resultaat was dat de hele groep, inclusief de gewonde, die later zou zijn overleden,81de pont op vluchtte die hen naar België overzette.Dit voorval, dat zonder het incident nooit in het archief van Justitie zou zijn terechtgekomen,maakt duidelijk dat het ministerie in deze jaren slechts incidenteelbij het beleid werd betrokken en dat de dagelijkse praktijk aan de gemeentelijkeautoriteiten en de marechaussee werd overgelaten. Pas wanneer de moeilijkhedenmet <strong>zigeuners</strong> internationale verwikkelingen tot gevolg hadden, kwam Justitie inactie. Dit blijkt met name uit de slepende 'affaire' rond een groep ketellappers in1886-1887.Ketel/appers uit Amerika en de circulaire van 1887':anaf1886 begonnen zowel rijks- als gemeentelijke autoriteiten er bij het minister~evan Justitie op aan te dringen strengere maatregelen tegen de binnenkomst vanZIgeuners te nemen. De directe aa<strong>nl</strong>eiding hiertoe was waarschij<strong>nl</strong>ijk het verscherpteimmigratiebeleid in de Verenigde Staten, waardoor daar sinds 1882 steedsminder groepen vreemdelingen werden toegelaten. 82 Deze verscherping wasvooral ingegeven door de vrees dat Europa zijn armlastige inwoners in de NieuweWereld zou 'dumpen'. Met name Zuid- en Oosteuropese immigranten werden aaneen strengere controle onderworpen. Hoewel in de Amerikaanse immigratie­:-retgeving <strong>zigeuners</strong> niet als aparte categorie waren opgenomen, bestond er bij deI~migratie-autoriteiten wel degelijk een (negatief) beeld over <strong>zigeuners</strong>. KondenZIJ op objectieve gronden als ideale immigranten worden aangemerkt,83 het percentageafwijzingen onder <strong>zigeuners</strong> lag niettemin veel hoger dan bij de gemiddeldegroepen immigranten. Daar kwam nog bij dat juist vanaf 1880 de grote migratieva? Hongaarse ketellappers en Bosnische bereleiders naar de V. S. op gang kwam.HIervan werden sedert 1882 met name Hongaarse en Russische ketellappers doorde Amerikaanse autoriteiten teruggestuurd.84Aangezien zij zich - zoals de meeste vreemde landverhuizers - ook in Rotterdamhadden ingescheept, keerden vanaf mei 1886 diverse groepen ketellappers uit~merika weer in deze havenstad terug. Door de hoge kosten die de overtocht metZIch mee had gebracht, verkeerden zij in een duidelijk minder welvarende toestanddan bij hun vertrek. Bijna direct na hun aankomst werden zij door de Rotterdamse


52 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'politie over de gemeente grenzen richting België of Duitsland gezet, waardoor degemeenten in de buurt van Rotterdam werden geconfronteerd met berooidevreemdelingen, die niet schroomden de inwoners om voedsel te vragen.De eerste burgemeester die hierover zijn beklag deed, was die van Heerjansdam.Op 26 mei 1886 liet hij de officier vanjustitie te Dordrecht weten genoeg te hebbenvan de overlast die zijn gemeente ondervond van groepen armlastige buite<strong>nl</strong>anders('zigeniters'), die met vrouwen kinderen door de politie van Rotterdam in de richtingvan zijn gemeente waren gestuurd. Niet alleen vielen zij volgens hem de inwonerslastig, ook de gemeentekas moest worden aangesproken om de 'Ziegeniurs'te voeden en voor hun transport te zorgen. Hij pleitte er daarom voor geen behoeftigeen verdachte vreemdelingen in Nederland meer toe te laten. s5 De genoemdeofficier van justitie relativeerde deze klacht in zijn brief aan de procureur-generaalte Den Haag: Heerjansdam zou hoogstens één à tweemaal per jaar worden bezochtdoor 'zogenaamde <strong>zigeuners</strong>',s6 en bovendien konden de kosten (f5,- per keer) bijhet ministerie van Justitie worden gedeclareerd. Niettemin kon hij zich vinden inde wens van de burgemeester om een strenger toezicht op vreemdelingen.s7De 'affaire' raakte in een stroomversnelling toen op 6 november 1886 een tweedegroep ketellappers uit de Verenigde Staten in Rotterdam arriveerde. ss Het ging om42 personen, die op 17 september uit Antwerpen s9 naar Rotterdam waren gekomen.Aldaar zouden ze met de Nederlands-Amerikaanse Stoomvaart-Maatschappij(NASM) naar New York worden vervoerd. Toen employés van de NASM 90 degroep zagen, schrokken zij ervoor terug de volgens hen slordig en armoedig uitziendepersonen, die door de overige passagiers als hinderlijk zouden worden ervaren,aan boord te nemen. De directie bood hun zelfs (tevergeefs) aan het geld terugte geven, als ze van de reis afzagen. Na een verblijf van twee weken in een logementte Rotterdam (op kosten van de NASM), vertrok de groep - die voor een grootdeel uit dezelfde personen bestond als de groep ketellappers die in 1879 in Nederlandrondtrok 91 - begin oktober met het stoomschip de W. A. Scholten naar NewYork. De directie van de NA SM voorzag al moeilijkheden met de immigratieautoriteiten,omdat zij de strenge toelatingseis in Amerika kende; daarom had zijde gezagvoerder op het hart gedrukt de groep er op te wijzen zich netjes te kleden.Ondanks deze voorzorgsmaatregelen en het pleidooi van de kapitein bij de Amerikaanseimmigratiedienst, waarin deze erop wees dat de groep van vrij veel geld wasvoorzien en de mannen er krachtig en gezond uitzagen, werd zij bij aankomst inNew York op 18 oktober door de immigratie-autoriteiten afgewezen, met als argument:'wij willen geen nomaden'.92 Blijkbaar werden nomaden gelijkgesteld aanpaupers, die op grond van de Immigration Act uit 1882 de toegang kon wordengeweigerd. 93 Een protestbrief van de leider van de groep, Giovanni Kalderas, waarindeze uitdrukkelijk verklaarde niet armlastig te zijn, maar juist door koper- entinsmederij genoeg geld te kunnen verdienen, en waarin hij bovendien wees op eenverklaring van de gouverneur van Turijn die de groep een vrijgeleide voor Italiëhad verstrekt, mocht niet baten. De ketellappers werden gedwongen op 23 oktobermet de WA. Scholten weer terug te keren naar Rotterdam. De hele reis, diewaarschij<strong>nl</strong>ijk al in Palermo, maar in ieder geval in Marseille was begonnen,94 hadde groep zo'n 4000 Franse francs 95 gekost en bij aankomst in Nederland was hunkapitaal, ook al omdat men vanaf begin september op reis was geweest en meer


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 53dan twee maanden niet had kunnen werken, sterk geslonken.96 De ontvangst stondin schril contrast met hun 'tournee' in 1879. De politie in de havenstad besloot devreemdelingen, die toen niet meer over wagens beschikten, via Heerjansdam enGorinchem naar België terug te sturen.Voor vier burgemeesters97 van gemeenten aan de Boven-Merwede, vormde ditaa<strong>nl</strong>eiding de minister van Justitie brieven te sturen, waarin zij zich beklaagdenover de herhaalde transporten van <strong>zigeuners</strong> door hun gemeenten en om een strengeretoepassing van de Vreemdelingenwet vroegen. Dat het hier om een gecoördineerdeactie ging, waarmee men waarschij<strong>nl</strong>ijk hoopte meer indruk op Justitie temaken, blijkt onder meer uit de vrijwel identieke opzet en inhoud van de brieven.98~et grootste bezwaar dat de burgemeesters naar voren brachten, betrof de kostendIe moesten worden gemaakt voor het vervoeren van de bagage van de <strong>zigeuners</strong>en (soms) het bieden van logies en voeding. Zij stelden alles in het werk het probleemzo ernstig mogelijk voor te stellen. De termen die werden gebruikt om devreemdelingen aan te duiden zijn in dit verband veelzeggend ("brutale en roofzieke<strong>zigeuners</strong>, wilde horden");99 verder werd ook overdreven over de omvang enfrequentie van de transporten. De gemeenten zouden worden bestormd, men hadzeer veel last en er was sprake van dat zij verschillende malen met deze groepenwaren geconfronteerd.Aangezien de groep uit België naar Nederland was gekomen, meenden de Nederlandseautoriteiten het recht te hebben hen weer naar dat land uit te leiden; op8 of9 november zette de marechaussee-brigade te Zundert hen over de grens.IOOB~l~ië stuurde de ketellappers echter op 16 november alweer terug. Toen ook uitleIdingnaar Duitsland (± 8 december) mislukte, ontstond een diplomatiekepatstelling en kwam de groep, na nog enige vruchteloze uitleidingspogingen naar~elgië, vast te zitten bij de Limburgse gemeente Eijsden.lol Aanvankelijk beweerdeu~ woordvoerder, Jean Kaldaras, dat alle (inmiddels) 43 personen de Hongaarse~atl~naliteit bezaten. Zijn pasl02 vermeldde echter alleen zijn eigen gezin. Pas naliat tentzoeking' door de marechaussee ook Servische en Griekse passen aan hetcht had gebracht,l03 konden onderhandelingen met de diverse diplomatieke ver­~ge~woordigers worden geopend. Intussen werd de groep op de Nederlandseigischegrens bij Eijsden onder strenge bewaking geplaatst, volgens de justitieter voorkoming van misdrijven.lo4 Uiteindelijk werd na weke<strong>nl</strong>ang diplomatiekgetoUwtrekloS besloten om de Hongaren en Serviërs via Ve<strong>nl</strong>o naar Boedapest testuren, en de Grieken via Amsterdam per schip naar Piraeus.I06 De NederlandseOverheid ging ervan uit dat de verschillende families zo snel mogelijk in de richtingvan hun respectieve vaderlanden (Hongarije, Servië en Grieke<strong>nl</strong>and) moesten~orden teruggestuurd. Daarmee kwam een einde aan de 'reis' van de groep ketelappersdie al met al meer dan een halfjaar in beslag had genomen en de Nederland­~~ overheid, mede als gevolg van het door haar gevoerde beleid, alleen al aan voelUgf295,29 had gekost.lo7M:t het einde van het verblijf van de ketellappers, werd ook het einde van een~atief 'open' periode in de relatie tussen rijksoverheden en <strong>zigeuners</strong> ingeluid.aar de groep ketellappers in 1879 nog voorwaardelijk werd toegelaten en het~~orde.~l van de twijfel was gegund, zorgde de 'affaire' in 1886-1887 ervoor datIJ de rijksoverheden het idee post vatte dat <strong>zigeuners</strong> per definitie als ongewenste


54 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'vreemdelingen moesten worden beschouwd. De neerslag van deze visie is te vindenin de circulaire van 27 februari 1887 aan alle procureurs-generaal,l°8 waarin deminister van Justitie stelde dat het binnenkomen van <strong>zigeuners</strong> in de toekomst zoveelmogelijk diende te worden tegengegaan. Om dat te bereiken, moest op deze'zwervelingen' de Vreemdelingenwet uit 1849 zeer strikt worden toegepast. De redeneringwas dat <strong>zigeuners</strong> altijd konden worden geweigerd, omdat de leden vaneen groep nooit allemaal een geldig paspoort bezaten en mocht dat al het geval zijn,hun middelen van bestaan nooit toereikend waren.Het verschil in houding van de Nederlandse rijksoverheden tegenover de groepuit 1879 en die in 1886-1887 is opmerkelijk, te meer daar het voor een deel omdezelfde personen ging en in ieder geval om eenzelfde soort groep. Terwijl de 'Italiaanseen Hongaarse' reizigers in 1879 nog werden geprezen om hun vakkundigheiden hun goede gedrag, werd een overeenkomstige groep zevenjaar later afgeschilderdals 'parasiterende <strong>zigeuners</strong>'. Hoewel deze omslag niet los kan wordengezien van de omstandigheid dat de Nederlandse rijksoverheid ineens werd geconfronteerdmet een sterke anti-zigeuner gezindheid in het buite<strong>nl</strong>and (in de V. S.,België en Duitsland)109, waren de fundamenten voor dit beleid in feite al in 1868gelegd. Zoals we zagen, reageerden de rijksoverheden van het begin af aan zeerwantrouwend, en zelfs uitgesproken afwijzend, op de groepen die zij als <strong>zigeuners</strong>bestempelden. Tussen 1868 en 1887 kwam er langzaam maar zeker lijn in de stigmatisering,zowel wat de naamgeving 110 betreft; als in de daarmee verbonden associaties.De circulaire uit 1887 kan worden beschouwd als de afsluiting van eenperiode waarin de centrale overheid (Justitie), ondanks het al eerder op maatregelenaandringen van de procureurs-generaal, alleen maar een afwachtende houdingaannam. Toen duidelijk werd dat de in het algemeen veel opener houding op gemeentelijkniveau de rijksoverheden regelmatig in verlegenheid bracht, werd detijd rijp geacht voor een algemene circulaire.B Problematisering van 'zwervende groepen'Welke invloed ging er nu uit van de circulaire? Kunnen we inderdaad spreken vaneen nieuwe stap in het proces van stigmatisering en discriminatie van <strong>zigeuners</strong>,of ging het louter om een bekrachtiging van de reeds bestaande praktijk. Verdweende circulaire misschien in een bureaulade, zoals zovele van de circulaires waarmeede ministeries ambtelijk Nederland bestookten? Om op deze vragen een antwoordte kunnen geven, moet het beleid jegens 'zwervende groepen' in het algemeen en<strong>zigeuners</strong> in het bijzonder in de periode 1887-1900 nader worden bekeken en vergelekenmet de jaren daarvoor.Wering van <strong>zigeuners</strong> aan de grenzenEen groot verschil met de periode 1868-1887 was dat ná 1887 steeds regelmatigerdoor de procureurs - op hun beurt ingelicht door de hoofden van politie, maarvooral door de marechaussee - aan Justitie werd gemeld dat <strong>zigeuners</strong> bij of aande grenzen waren gesignaleerd en vervolgens een strenge bewaking was ingesteld.Ging het vóór 1887 nog voornamelijk om groepen <strong>zigeuners</strong> in Nederland, en om


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACIIE (1868-1902) 55de vraag hoe deze zo snel mogelijk weer over de grens te krijgen, vanaf ± 1891valt er een verschuiving waar te nemen naar de grenzen zelf.Deze grotere waakzaamheid zou natuurlijk te maken kunnen hebben met eentoename van het aantal 'zigeunergroepen' in Europa. Dit is alleen niet erg waarschij<strong>nl</strong>ijk.Het aantal groepen Hongaarse ketellappers en Bosnische bereleiders inNederland nam in deze periode namelijk eerder af dan toe. lll Een betere verklaringkan worden gevonden in het verscherpte beleid tegenover <strong>zigeuners</strong> en de uitbrei -ding van het korps marechaussee in 1889 met een derde divisie, die overigenslosstond van de 'zigeunerkwestie'.112 Tot dat jaar waren alleen in Brabant en Limburgmarechaussee-divisies gevestigd. Er was weliswaar al vanaf1881 in de TweedeKamer over een uitbreiding van het korps gesproken, maar pas naar aa<strong>nl</strong>eidingvan de grote werkstakingen van dagloners in de Friese, Groningse en Drentse venenwerd een derde divisie ingesteld, waardoor het aantal manschappen fors toenamen het werkgebied werd uitgebreid. 113 Zo kwamen er brigades marechausseein het noorden en het oosten van het land, waardoor de controle aan de grenzenaanmerkelijk werd verscherpt. De oostgrens kwam onder directe bewaking van demarechaussee te staan en ook]ustitie breidde zijn invloed op het korps uit. Doorde aanhoudende arbeidsonrust en de daarmee gepaard gaande ordeverstoringenwerd in 1894 besloten de marechaussee met een vierde divisie uit te breiden. 1H Desterkte van het korps was hiermee tussen 1880 en 1895 meer dan verdubbeld.lIsTot 1940 zou het bij deze indeling blijven. 1I6Zoals gezegd werd de uitbreiding vooral veroorzaakt door de toenemende(angst voor) arbeidsonrust: 117 een van de bijkomende gevolgen was evenwel datde grensbewaking en het vreemdelingentoezicht aan de grenzen steeds meer inhanden kwam van de marechaussee. De hoofdverantwoordelijke bleef weliswaarhet hoofd van politie in de gemeente, maar in de praktijk werd veel aan de marechausseeovergelaten, waardoor een zekere professionalisering van het toezicht opvreemdelingen aan de grenzen ontstond. Waren het tot 1887 nog overwegendplaatselijke politie-autoriteiten (burgemeesters en commissarissen van politie) diede procureurs-generaal- al dan niet gevraagd - op de hoogte stelden van de aanwezigheidvan <strong>zigeuners</strong>, ná 1887 kregen de procureurs-generaal dit soort berichtenbijna uitsluitend van de divisiecommandanten der marechaussee. lIsEen van de gevolgen van deze ontwikkeling was een toenemende signaleringvan het 'zigeunerprobleem'. Niet alleen de marechaussee, ook de gemeentelijkeautoriteiten, die door de verscherping van het beleid werden geconfronteerd methet heen en weer sturen van groepen <strong>zigeuners</strong>, begonnen negatief op hen te reageren.1I9Andere 'zwervende groepen': Nederlandse en buite<strong>nl</strong>andse woonwagenbewonersDe groeiende waakzaamheid tegen <strong>zigeuners</strong> aan de grenzen was niet de enigestructurele ontwikkeling na 1887. Het bestaan van nomadische groepen in zijn algemeenheidwerd door de autoriteiten steeds meer als een probleem ervaren. Dithing samen met het nieuwe fenomeen l2o 'woonwagens', ook wel kermiswagens,huiswagens of wagenwoningen genoemd, waarvan het aantal vanaf de jaren tachtigvan de vorige eeuw begon te groeien. 121 Uit de spaarzame gegevens die ons ter


56 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'beschikking staan, kan worden opgemaakt dat het verschijnsel de overheden weliswaarnog niet erg bezighield, maar de verplaatsbare woningen lieten hen ook nietkoud. De eerste aanzet tot een negatieve benadering kwam van gemeentebesturen,die door middel van een politieverordening probeerden om woonwagens te weren.Zo stelde de Noordbrabantse gemeente Beek en Donk in 1887 het verblijf vanwoonwagens strafbaar. Na een proces-verbaal tegen twee woonwagenbewonerswerden deze door de rechtbank te Roermond inderdaad veroordeeld. Dit vonniswerd echter door het hof te Den Bosch nietig verklaard. De procureur-generaalwas het daarmee niet eens en legde de zaak voor aan de Hoge Raad. Dit rechtscollegestelde hem echter in het ongelijk en sprak de woonwagenbewoners vrij.122 Ondanksdeze uitspraak nam in 1892 ook de gemeente Groningen - 'in het belangvan de gezondheid' - een verbod op woonwagens, ook op privé-terreinen, in depolitieverordening Op.123Naast gemeentebesturen raakten ook de (justitiële) rijksoverheden geïnteresseerdin het 'woonwagenprobleem'. Het vroegste bericht hierover is te vinden ineen brief van de procureur-generaal te Den Bosch die, aangespoord door de officiervan justitie te Breda,124 in zijn eerste kwartaaloverzicht uit 1889 over de werkingvan de Vreemdelingenwet aanjustitie liet weten bezig te zijn met een enquête12S over de woonwagens, die voornamelijk aan Nederlanders zouden toebehoren.Voorzover het buite<strong>nl</strong>anders betrof, stelde hij dat de gemeenten hen moestenweren, door een strenge toepassing van de Vreemdelingenwet. 126 De tweede keerdat woonwagenbewoners in het Justitie-archief opduiken, betreft het een incidentdat zich in 1898 afspeelde, toen de loco-burgemeester en de secretaris van de Limburgsegemeente Maasbree bij de minister van Oorlog klaagden over de aanwezigheidvan woonwagenbewoners bij een dynamietbewaarplaats. 127 Ze werden afgeschilderdals personen van het allerlaagste allooi, die door hun onverantwoordelijkegedrag en de neiging open vuren aan te leggen, een groot gevaar opleverden.Dat de klacht geheel uit de lucht was gegrepen, werd kort daarna duidelijk. Nietteminstelde de officier vanjustitie te Roermond in zijn brief van 22 juni 1898 aande procureur-generaal te Den Bosch, dat de gemeenten wel degelijk last haddenvan woonwagenbewoners. 128 Twee dagen later verwoordde de procureur-generaalhet in een schrijven aan Justitie aldus:"Natuurlijk worden die woonwagens bewoond door woest en onbeschaafd volk diede ingezetenen vaak last bezorgen, maar als Maasbree er last van heeft moeten ze derijksveldwacht er maar op afsturen."129Een tweede klacht over woonwagenbewoners bereikte Justitie in mei 1901.1 30 Ditmaalging het om een petitie van 19 landbouwers te Duivendrecht, die zij rechtstreeksaan de minister van Justitie hadden gericht. De ondertekenaars beklaagdenzich over de overlast die zij ondervonden van de kermisreizigers, die hun wagenszonder toestemming op andermans erf plaatsten. De politie ondernam geen actie,met als gevolg: "dat zij meermalen wéérloos stonden tegen schanddaden en zelfsonzedelijke vertooningen terwijl zelfverdediging of krachtig optreden daartegen,hen al spoedig met den strafrechter in aanraking zouden kunnen brengen". Zijeisten van de minister dat hij hun bescherming zou bieden en een einde maakte aan


HET 'JWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 57deze volgens hen onhoudbare toestand. Uit de gedeeltelijk bewaard gebleven verhorenvan de 19 bleek kort daarop dat alléén de hoofdondertekenaar, de landbouwerG. van Deudekom, zich werkelijk aan de woonwagenbewoners had gestoord.De overigen hadden alleen ondertekend om hem een genoegen te doen. 13l Na hetverhoor bleef van de beschuldiging van Van Deudekom alleen overeind dat dewoonwagenbewoners onder elkaar vloekten en daardoor een schadelijke invloedop de jeugd zouden uitoefenen. Bovendien ontdekte de rijksveldwachter die methet onderzoek was belast, dat Van Deudekom de woonwagenbewoners nota benezelf op zijn erf had uitgenodigd en hun paarden had gestald. 132 De conclusie vande officier van justitie te Amsterdam luidde derhalve dat de klachten zwaar overdrevenwaren en zelfs met de waarheid in strijd.t 33De relatief open houding van de autoriteiten in die tijd jegens woonwagenbewonerszien we weerspiegeld in de beeldvorming over deze nieuwe groep. Ter illustratieeen citaat uit het populaire tijdschrift 'Eigen haard' uit 1889, waarin een typeringwordt gegeven van een verzameling woonwagens aan de rand van een stad."Het is een stad in 't klein, met betere en mindere huizen, met kermiswagens, wierinwendige u 't hart doet omdraaien van wee; maar ook met andere beter ingerichterijtuigen, die - mogen zij al geen weelderige sleeping-cars zijn - toch goed in de verfstaan, zooals een fatsoe<strong>nl</strong>ijk huis wezen moet, en die nette gordijntjes, goede meubelenen hunne kleine ornamenten hebben, ja over 't geheel er zelfs eenigszins pretentieusuitzien."I34De zwervende groepen van buite<strong>nl</strong>andse origine baarden Justitie op dat momentmeer zorgen. De uitwijzing van een groep Zwitserse 135 kunstenmakers in maart1887 is daarvan een goed voorbeeld. Het begon met het bevel tot uitleiding doorde burgemeester van Meerlo (Limburg) van drie gezinnen afkomstig uit Bern, reizendmet twee wagens 136 en vier paarden en met als beroep kunstenmaker. De arrondissementscommandantmarechaussee te Ve<strong>nl</strong>o, die met de uitleiding werd belast,noemde hen een "bende landloopers, een soort <strong>zigeuners</strong>". Hij voegde er aantoe dat zij een soort Duits spraken, en zich onderling van een taal bedienden diehij niet kende. 137 Omdat de Duitse gendarmen de groep niet wensten toe te laten,mislukte de uitleiding in eerste instantie en werd de procureur-generaal te DenBosch ingeschakeld. Deze liet Justitie weten de circulaire van 27 februari te zullentoepassen en niet lang daarna werden de drie gezinnen door bemiddeling van Buite<strong>nl</strong>andseZaken in de richting van Keulen uitgeleid. 13sIn de daarop volgende jaren beperkte de bemoeienis met <strong>zigeuners</strong> zich hoofdzakelijktot het bewaken van de grenzen en pas in 1896 kwam het ministerie vanJustitie opnieuw in actie, en wel wegens de doorreis in Zuid-Limburg van eengroep van 30 Duitse <strong>zigeuners</strong> uit het Regierungsbezirk Magdeburg. De verontrustingwas veroorzaakt door de Nederlandse consul in Keulen, die hun passen hadgeviseerd. In de brieven wordt geen nadere informatie over de groep gegeven, zodatniet bekend is welke beroepen deze Duitsers uitoefenden. Feit is dat voor heteerst personen met de Duitse nationaliteit zonder meer als zigeuner werdenbestempeld. Waarom de procureur-generaal te Den Bosch hen als zodanig kwalificeerde,wordt niet duidelijk. Hij volstond met de mededeling dat het hem gevaar-


58 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'lijk en in ieder geval verkeerd voorkwam aan dergelijke benden <strong>zigeuners</strong> verlofte verlenen Nederland binnen te trekken. 139Voor het overige bleef het predikaat zigeuner overwegend voorbehouden aanrondtrekkende vreemdelingen uit de Balkan. De in vijf woonwagens verblijvendekunstenmakers die in 1897 over de grens werden gezet, werden door de burgemeestervan Reusel dan ook gewoon 'Franse vreemdelingen' genoemd 140 en ookhet gezelschap onder aanvoering van de Italiaan Marko Zamoni, dat met drie pony's,twee ezels, twee kamelen en zestien apen Limburg aandeed, werd niet als zigeuneraangeduid. Voor het toelatingsbeleid maakte dat in hun geval overigensweinig uit. De districtscommandant marechaussee te Maastricht vond namelijkdat dergelijke zwervende groepen, ondanks de vergunningen die waren afgegevendoor diverse hoofden van politie in de provincie Limburg,141 per definitie uitgeleiddienden te worden. Dat de gemeentelijke overheden hun hadden toegestaan in Nederlandrond te trekken en de plaatselijke brigadecommandanten niet hadden ingelicht,vond hij onbegrijpelijk. Naar aa<strong>nl</strong>eiding van dit geval opperde de districtscommandantin zijn brief aan de procureur-generaal te Den Bosch de mogelijkheidom, net als in België al vanaf 1897 het geval was,142 de douanebeambten inte schakelen bij het tijdig signaleren van zwervende groepen, om zo van een steedsterugkerende 'plaag' verlost te worden.Inschakeling van de douane: een nieuwe circulaire1 43Het voorstel van de districtscommandant viel in goede aarde bij de procureurgeneraalen op 31 oktober 1898 verzocht hij Justitie om de minister van Financiën,die verantwoordelijk was voor de douane, hierover te raadplegen. 144 Omdat zowelJustitie als Financiën zich nog geen duidelijke voorstelling hadden gevormd overde taak van de douane in deze, werd de initiatiefnemer om meer details gevraagd.Deze had niet stilgezeten en zowel zijn Duitse als Belgische collega's om i<strong>nl</strong>ichtingengevraagd. Het resultaat daarvan valt te lezen in zijn brief van 21 december1898: in België zijn de (belasting)ontvangers aan de grens verplicht alle vreemdelingendie in grote groepen reizen, aan het grenskantoor aan te houden tot de gendarmenter plaatse zijn gearriveerd. Daarnaast mochten zij ook zelf vreemdelingenuitleiden, wanneer vaststond dat deze daarvoor in aanmerking kwamen ("zooalsdat bij <strong>zigeuners</strong> immer het geval is"). Deze instructie was op verzoek vanjustitiedoor de minister van Financiën aan de ontvangers verstrekt. In de Belgische circulairevan 23 november 1897 werden verschillende ongewenste zwervende groepengenoemd: ketellappers, bereleiders, vertinners, stoelenmatters, mandenmakers,met als toevoeging "en in het algemeen dienen alle Bohemers en <strong>zigeuners</strong> directuitgeleid te worden".14s De districtscommandant stelde voor een dergelijke verordeningook in Nederland uit te vaardigen, waarin hij gesteund werd door deprocureur-generaal te Den Bosch. Dit vooral omdat de marechaussee zich naarzijn zeggen steeds meer moest inspannen om te voorkómen dat grote groepenzwervende vreemdelingen met hun gezinnen en woonwagens naar Nederlandkwamen. Dat het in de regel ging om allerlei "gespuis", dat tot alles in staat was,behoefde volgens de procureur-generaal geen nader betoog.146 Inmiddels liet ookzijn collega in Leeuwarden zich niet onbetuigd. Hij vond dat door het herhaalde-


- -- . - ----- -HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 59lijk verschijnen van <strong>zigeuners</strong> aan de grens er een veel te groot beslag werd gelegdop de inzet van de marechaussee, waardoor die haar taken verwaarloosde en bovendieneen onevenredige aanslag deed op het justitiële budget. 147Door deze alarmerende berichten vond Justitie dat maatregelen onvermijdelijkwaren. Na overleg met Financiën bleek op dat departement geen bezwaar te bestaantegen het inschakelen van belastingambtenaren aan de grens. Die medewerkingkon echter zeker niet zover gaan als de procureur-generaal te Den Bosch ende districtscommandant te Maastricht zich hadden voorgesteld, aldus de ministervan Financiën. Met name de bevoegdheid van de Belgische douane om vreemdelingente beletten de grens over te trekken, werd in Nederland afgewezen. Menwilde hier niet verder gaan dan het enige tijd aan de grens ophouden van bepaaldegroepen, door hen en hun bagage te controleren. In de tussentijd kon de marechausseeof de politie dan worden gewaarschuwd. De minister voegde hieraan toedat een dergelijke circulaire niet alleen voor Limburg, maar voor het gehele landmoest gelden. 148 Het resultaat was de circulaire van de minister van Financiën van 15februari 1900 aan de directeuren der Belastingen in de grensstreken.149C Gevolgen van de circulaire uit 1900Cara CaronattiDe eerste groep die met de nieuwe richtlijn werd geconfronteerd, was het gezelschaponder aanvoering van de Italiaan Cara Caronatti, dat op 22 april 1901 meteen klein circus ('menagerie') aan de grens bij Enschede verscheen. Deze Italianendie, net als Marko Zamoni in 1898, met het vertonen van kunsten met dieren aande kost kwamen,15o werden door de marechaussee teruggewezen naar Duitsland,omdat deze in hen een groep als bedoeld in de circulaire van 2 maart 1900 herkende.Caronatti protesteerde bij het Italiaans gezantschap, met als argument dat hijslechts op doorreis was en in een Nederlandse haven de oversteek naar Engelandwilde maken. Dit werd hem uiteindelijk door het ministerie van Justitie toegestaan,mits er voor voldoende bewaking tijdens het transport door Nederland konWorden gezorgd. Tegen de tijd dat het zover was, bleek de groep haar heil elderste hebben gezocht.151De 'affaire'joseph Andreas in 1902 152Alle circulaires ten spijt, bleven <strong>zigeuners</strong> de marechaussee en het ministerie werkbezorgen. De moeilijkheid voor beide instanties was dat de uiteindelijke bevoegdheidinzake het toelaten van vreemdelingen bij de (plaatselijke) hoofden van politie~ag. En deze waren meer geneigd <strong>zigeuners</strong> toe te laten dan de marechaussee en deJustitie liefwas. Zoals in 1902 nog eens bleek bij een familie uit Noorwegen afK.oms~igeketellappers, met aan het hoofdJoseph Andreas. Dit gezelschap bestond uitVIer volwassenen (twee mannen en twee vrouwen) en zes kinderen. Andreas hadeen visum voor doorreis door Nederland ontvangen van het vice-consulaat vanZweden en Noorwegen te Oostende.1s 3 Op basis hiervan liet de burgemeester vanSluis hen op 22 augustus - met instemming van de marechaussee in zijn gemeen-


60 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Afbeelding 2 Foto van ]oseph Andreas en familie, bewaakt door gendarmen in debuurtschap 'Veldzicht' aan de Nederlands-Belgische grens tussen Watervliet en I]zendijkein augustus-september 1902De kleine man met de pet is waarschij<strong>nl</strong>ijk de ontvanger van invoerrechten en accijnzen.Achter de vrouw van Andreas staat de uitbater van het café annex douanepost]os van denBroucke. De foto is in scène gezet, waarbij de <strong>zigeuners</strong> de Belgische gendarmen (links) zogenaamdmet riek en stok te lijf gaan. De Belgische gendarmen staan links (herkenbaar aande enkele rij knopen) en de Nederlandse marechaussee rechts (dubbele rij knopen). Let ookop de typische spitse tent van de ketellappers (mededeling van M.G. P. A. Hendrikse uit I]zendijkein zijn brief aan het Museum van de marechaussee te Buren van 20 april 1988).Bron: Foto in bezit van H . Groosman te I]zendijke. Tevens als ansichtkaart uitgegeven.


-------- --~~~-~------~ ~- -HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 61te - toe. Hij voorzag de pas van Andreas bij die gelegenheid van de volgende mededeling:"gezien voor doortogt naar Duitschland ten behoeve vanJoseph Andreasen familie, zijnde in het bezit van voldoend reisgeld".154Ondanks deze formele toelating werd de groep een dag later door de marechaussee-brigadevan het enkele kilometers verderop gelegen Oostburg in eendrachtigesamenwerking met die van IJzendijke, weer naar België uitgeleid. DeBelgische gendarmen weigerden op hun beurt toegang te verlenen, zodat het gezinmeer dan een maand lang aan de grens bij Watervliet (België)155 vast kwam te zitten;een toen eige<strong>nl</strong>ijk al bijna rituele gang van zaken.De eerste die deze patstelling trachtte te doorbreken, was Joseph Andreas zelf Ineen brief aan de Nederlandse minister van Justitie verzocht hij door Nederlandnaar Duitsland te mogen reizen, met als uiteindelijke bestemming zijn geboortelandNoorwegen. 156 Het ministerie, dat met deze brief voor het eerst in kenniswerd gesteld van deze 'affaire' - het woord zigeuner is dan nog niet gevallen - ,verwerkte het verzoek routinematig en vroeg de procureur-generaal te Den Haagom Andreas in te lichten over de werking van de Vreemdelingenwet. 157Op welke gronden de uitleiding door de marechaussee van Oostburg heeftplaatsgevonden, is niet erg duidelijk. Een brief van 14 september van de divisiecommandantin Den Bosch aan de procureur-generaal te Den Haag werpt eniglicht op de zaak. Hij schrijft dat de 'zigeunerbende' - de eerste keer dat deze termwerd gebruikt ~ werd uitgeleid omdat deze niet de kortste weg naar Duitsland hadgenomen (over de Schelde, via Vlissingen) en omdat Andreas weigerde zich te onderwerpenaan politiebegeleiding. Die was volgens hem nodig, omdat de groepgevaarlijk was voor de algemene veiligheid: zo zouden ze hebben gebedeld enbrood hebben gekocht zonder te betalen. Pas wanneer van hogerhand toestemmingwerd gegeven de reis naar Duitsland voort te zetten, kon van een opheffingvan de impasse sprake zijn.158 In zijn brief droeg de commandant overigens al eenmogelijke reden aan voor het gedrag van de Noorse ketellapper; Andreas protesteerdetegen de voortdurende politiebewaking omdat zij niemand kwaad deden,en omdat het zeker geen reclame was voor het uitoefenen van zijn beroep. Bovendienverklaarde hij nog wat langer door Nederland 159 te willen rondtrekken omzo het nodige geld te verdienen.Opmerkelijk is dat de burgemeester van IJzendijke, in wiens gemeente Andreasdoor de marechaussee weer over de grens was gezet, géén melding maakte van dedoor de divisiecommandant geuite klacht over diefstal, te meer daar de laatste zichdaarbij beriep op een brief van de eerste burger van IJzendijke. 160 In zijn schrijvenaan Justitie van 26 september liet deze burgemeester merken meer oog te hebbenVoor de menselijke omstandigheden van de aan de grens ingesloten vreemdelingen.Over 'gevaar' werd door hem niet gerept:1("Ik kan niet aan de grens komen of die menschen vragen mij; wanneer zij toch wegkunnen, want met het oog op de vele regendagen, die zij gehad hebben sedert zij aldaarvertoeven, is het treurig om te zien; hoe zij daar lijden".161Uit de briefwisseling komt de zelfstandige positie van de marechaussee duidelijk


62 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'naar voren. Haar interpretatie van de criteria die de Vreemdelingenwet stelde, wasveel negatiever dan die van veel burgemeesters. Liet die van Sluis Andreas en zijngezin toe op basis van voldoende middelen van bestaan, een dag later werd dezelfdegroep door de marechaussee te I]zendijke en Oostburg op grond van onvoldoendemiddelen van bestaan weer uitgeleid.Hoewel geen brieven of verslagen bewaard zijn gebleven van de twee marechaussee-brigadesdie door hun optreden de feitelijke toelating door de burgemeestervan Sluis doorkruisten, veronderstellen wij dat hun interpretatie mogelijksamenhangt met het feit dat zij de Noorse vreemdelingen eerder als <strong>zigeuners</strong> beschouwden.Daaruit ontstond wat wij 'etikettering' noemen. Deze speelde in iedergeval een rol bij de beoordeling door hun divisiecommandant, die de groep beschreefals een "bende uitziende als <strong>zigeuners</strong>".162 Deze kwalificatie baseerde hij opeigen waarneming, want hij had Andreas op 8 september - in opdracht van de procureur-generaalte Den Haag - persoo<strong>nl</strong>ijk ingelicht over de Nederlandse Vreemdelingenwet.De kwestie werd, na enig diplomatiek geharrewar tussen de ministeries van Buite<strong>nl</strong>andseZaken van Nederland en België, opgelost door de Belgische autoriteiten,die Andreas en aanhang, inmiddels door de rijksoverheden van beide landensteevast als <strong>zigeuners</strong> aangeduid, toestemming verleenden door België naar Duitslandte reizen.! 63 Hiermee werd voor Justitie nog eens bevestigd dat <strong>zigeuners</strong> ongewenstevreemdelingen waren, die bovendien vaak slepende grensconflicten veroorzaakten.ConclusiesDe overtuiging die in 1868 met name bij de rijksoverheden post vatte dat devreemdelingen die bij Enschede de Nederlandse grens passeerden dienden te wordenbeschouwd als <strong>zigeuners</strong>, had verstrekkende gevolgen voor de betrokkenen.Het betrof namelijk niet zo maar een aanduiding; het begrip <strong>zigeuners</strong> was beladenen borg veel vooroordelen in zich. De kern daarvan was dat <strong>zigeuners</strong> mensen warendie parasiteerden op de door hen bezochte same<strong>nl</strong>evingen en zich door bedelenen stelen in leven hielden. Deze ideeën leken te worden bevestigd door de berichtgevingin regionale en landelijke kranten. Deze schreven dat het ging om haveloosgeklede gezinnen, waarvan de vrouwen en kinderen bovendien veelvuldig bedelden.Het stond voor de hogere justitiële autoriteiten (met name voor deprocureurs-generaal) vast dat zij <strong>zigeuners</strong> en ongewenste vreemdelingen warenen geheel naar de geest van de Vreemdelingenwet uit Nederland moesten wordengeweerd.Toch kan niet van een algehele afwijzende houding door 'de' overheid wordengesproken. Met name op gemeentelijk niveau troffen we vaak een meer neutralehouding aan, die tot uiting kwam in het afgeven van passen, patenten e.d. aan denieuwkomers. De diverse berichten van burgemeesters en politie-functionarissen,waarin de vakkundigheid van de groepen ketellappers hogelijk werd geprezen enhun vermeende lastige en brutale gedrag werd gerelativeerd of zelfs ontkend, staanin schrille tegenstelling tot het door de rijksoverheden gekoesterde beeld van de'armlastige zigeuner'.


-------- --- - -- -~ - --'secr1HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 63De verschillen in opvatting tussen rijks- en gemeentelijke overheden over de tevolgen gedragslijn, en de daarmee verbonden vraag welk beeld over de nieuwkomersde werkelijkheid het dichtst benaderde, laten zich op basis van de in deze paragraafgeraadpleegde bronnen niet op bevredigende wijze verklaren. De meningenover het wel of niet voldoen van '<strong>zigeuners</strong> aan de criteria van de Vreemdelingenwetlopen te zeer uiteen om daar een antwoord op te geven. Vandaar dat naasthet beleid ook uitgebreid aandacht zal worden besteed aan de drie geëtiketteerdegroepen, met als leidraad de vraag in hoeverre de ideeën over <strong>zigeuners</strong> van derijksoverheden gefundeerd waren.3 Ketellappers, bereleiders en beeste<strong>nl</strong>eidersWij weten nu op welke wijze Nederlandse overheden in de periode 1868-1902 op<strong>zigeuners</strong> reageerden en met welke argumenten zij hun overwegend afwijzendehouding rechtvaardigden. Aangezien de nadruk daarbij vooral lag op het door derijksoverheden ontwikkelde beleid, bleven de betrokkenen zelf enigszins buitenbeeld. Daardoor kon geen antwoord worden gegeven op de vraag waarom vooralketellappers en bereleiders als <strong>zigeuners</strong> werden geëtiketteerd. Ook kon niet voldoendeworden aangegeven in hoeverre bij het beleid sprake was van vooroordelen.Meer algemeen gezien kunnen we ons bovendien afvragen wier visie op <strong>zigeuners</strong>de werkelijkheid meer benaderde, die van de rijksoverheden of die van degemeentelijke, die de tot deze categorie behorende groepen veel neutraler tegemoettraden? Om dat te achterhalen is een nadere bestudering van de als <strong>zigeuners</strong>geëtiketteerde groepen onontbeerlijk. Vandaar dat in deze paragraaf de drie groependie tot 1902 vrijwel exclusief als <strong>zigeuners</strong> werden beschouwd, onder de loepworden genomen. Wat we constateren is dat de ketellappers het meeste opzienbaarden. Vanaf de eerste dag dat zij zich in Nederland vertoonden, werden zij als<strong>zigeuners</strong> bestempeld. Verreweg de meeste brieven gaan over hen en ook in krantenen tijdschriften krijgen zij van meet af aan veel aandacht. In het hierna volgendezal worden nagegaan of zij inderdaad niet voldeden aan de Vreemdelingenwet (onvoldoendemiddelen van bestaan) en of zij, zoals met name door de rijksoverhedenwerd beweerd, een gevaar voor de openbare orde en veiligheid opleverden. Daartoezal eerst een uitgebreide beschrijving worden gegeven van de diverse groepen,Waarin de volgende aspecten aan de orde komen: herkomst en migratie, uiterlijken levenswijze, beroepen en ten slotte de groepsvorming.A Hongaarse ketellappers: de 'Kaldarasch'111De ketellappers die op 16 maart 1868 in Overijssel (nabij Almelo) de Nederlandsegrens overschreden en Nederland in de daaropvolgende decennia regelmatig aandeden,staan in de literatuur bekend als 'Kaldarasch(i)' 164 en maken deel uit van deRorna-<strong>zigeuners</strong>.165 Net als de bereleiders trokken zij vanaf186111865166 van Centraalnaar West-Europa en Amerika.167 Naast Nederland werden ook Duitsland (in~861 en sedert 1865), Frankrijk (vanaf 1866)168, België,169 Engelandl70, Italië171 enolen l72 door groepen ketellappers en (iets later) bereleiders bezocht.173 Het waren


64 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'echter vooral de eerstgenoemden waarnaar de aandacht van de bevolking en deoverheden uitging.Herkomst en migratie1 74De eerste groepen ketellappers die in 1868 Nederland bezochten, waren afkomstiguit het koninkrijk Hongarije, dat sinds 1867 deel uitmaakte van de Oostenrijks­Hongaarse dubbelmonarchie. 175 De toenmalige autoriteiten stelden vast, na raadplegingvan hun passen, dat het hier om Hongaren 176 ging, merendeels woonachtigin het zuidoosten van Hongarije rond de stad Szeged (zie kaart 3).177 Ook deketellappers die tussen 1872 en 1879 naar Nederland kwamen, noemden Hongarijeals geboorteland. Vanaf 1879 duiken echter steeds vaker andere dan Hongaarsenamen in de bronnen op. Ook Duitse, Franse, Spaanse en Italiaanse,ja zelfs Scandinavische,Russische, Belgische en Nederlandse geboorteplaatsen werden opgegeven.De juistheid hiervan valt moeilijk te controleren. Zo is het voorstelbaar dateen aantal van hen door de grote moeilijkheden die zij ondervonden bij het reizenen werken, heeft geprobeerd zich minder 'herkenbaar' te maken. Het verwisselenvan geboorteland, in plaats van Hongarije bijvoorbeeld Duitsland opgeven, kaneen onderdeel van deze strategie zijn geweest. Aan de andere kant is het niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijkdat een aantal inderdaad buiten Hongarije is geboren. Zeker vanaf1865 zullen veel kinderen in andere landen ter wereld zijn gebracht en twintigjaarlater derhalve niet meer als 'Hongaren' te boek hebben gestaan. Volgens sommigeauteurs zouden de Kaldarasch al sinds ± 1850 sporadisch West-Europa hebbenbezocht. Zo beweerde Miskow in 1911 dat leden van deze voornamelijk ketellappendegroepen (Demeters, Todor e.a.) vanaf ± 1855 in Frankrijk waren geboren.Een gegeven dat overeenkomt met de beweringen van Winstedt dat de Kaldaraschvanaf 1849-50 regelmatig in Frankrijk rondtrokken. Deze ketellapperszouden dan de voorlopers zijn geweest van de 'grote golf' die sedert 1865 richtingWest-Europa trok.17 B De bronnen ter staving van deze beweringen zijn evenwelmondelinge mededelingen van de betrokkenen zelf, en die zijn niet meer te controleren.179 De enige schriftelijke bron levert Groome, die de Weserzeitung van 25 april1851 citeert, waarin sprake was van een groep Hongaarse <strong>zigeuners</strong> op doortochtnaar Algerije. IBOHoe het ook zij, in de loop van de 1ge eeuw moet Hongarije als land van herkomststeeds meer plaatsmaken voor andere landen. Naast Duitsland zijn er in deNederlandse bronnen vooral in de jaren 1885-1887 opvallend veel opgaven uit(Zuid) Frankrijk, Spanje en Italië, met een verschuiving aan het begin van de twintigsteeeuw naar Scandinavië en Rusland. In deze laatste gevallen ging het waarschij<strong>nl</strong>ijkom ketellappers die in de 1ge eeuw in eerste instantie niet in westelijke,maar in oostelijke richting (naar Rusland) trokken, en van daaruit naar Scandinavië.IBI Pas later zouden zij zich dan weer zuidwaarts hebben begeven en onder meerin Nederland en vooral ook in België en Frankrijk zijn terechtgekomen. 1B2 De inde vorige paragraaf ten tonele gevoerde ]oseph Andreas, afkomstig uit Noorwegen,behoorde mogelijk tot deze groep. Het grote aantal geboortelanden kan wordenverklaard door het nogal ruime trek gebied van de Kaldarasch, dat zoals hieronderzal blijken geheel Europa en ook wel landen daarbuiten besloeg. Desalniet-


- . ---~----- --- ---'eHET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 65Kaart 3 Belangrijkste plaatsen van herkomst van ketellappers in Nederland 1868-1930Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie 1867-1910 (na de Russisch-Turkse oorlog in 1877-1878 werd bij de vrede van Berlijn onder meer bepaald dat Roemenië - waaronder Walachije- ,Montenegro en Servië zelfstandig werden en Bosnië-Hercegovina door Oostenrijkbestuurd zou worden. In 1908 werd dit gebied door Oostenrijk geannexeerd).t111f,.I.-- ~-,oH.7 .5 ,-. " 0'l ".• 10 ,.Z" .11.9 .1Legende: b = Bohemen; b-h = Bosnië-Hercegovina; d = Dalmatië; g = Galicië; H = Hongarije; k =Kroatië; m = Moravië; 0 = Oostenrijk; s = Slavonië; w = Walachije; z = Zevenburgen. 1 = Arad;2 = Batta; 3 = Botseh; 4 = Brezan; 5 = Nagy-Kata; 6"= Osijek; 7 = (Boeda)Pest; 8 = Poritsch;9 = Szeged; 10 = Vaszar; 11 = Vöröstmar.Bron: Bijlage III:2


66 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'temin bleven zij zich in het algemeen 'Hongaarse ketellappers' noemen, een benamingdie zij als een soort handelsnaam voerden. 183De vraag waarom de ketellappers zo plotseling in de jaren zestig van de vorigeeeuw naar West-Europa trokken, is nooit bevredigend beantwoord. De gangbareverklaring is dat door de opheffing van de horigheid in Moldavië en Walachije 184 in1855/1856 de <strong>zigeuners</strong> na eeuwe<strong>nl</strong>ange slavernij eindelijk hun nomadische levensstijlkonden voortzetten en vrij kort daarna de Balkan verlieten. Met name de 'Tiganiidornnesti' (bezit van de staat of de adel) die relatief veel vrijheid genoten en zichonder andere met ketellappen bezighielden, zouden hiervan hebben geprofiteerd.18S Betrouwbare aantallen zijn echter niet voorhanden. 186 Bovendien kan metde Roemeense-slavernij-hypothese niet worden verklaard waarom vrijwel allewoonplaatsen van de in Nederland aangetroffen ketellappers tussen 1868 en 1879niet in Roemenië, maar in Hongarije lagen. Houden we de gangbare hypothese nogeven als richtlijn aan, dan zou Hongarije een tussenstation kunnen zijn geweest enbeperkten de groepen in kwestie hun werkterrein tot 1855-1856 tot Roemenië.Daarna is een deel langzaam westwaarts getrokken en heeft het zich tijdelijk inHongarije gevestigd, om in 1861 schoorvoetend en vanaf 1868 in iets groteren getalePolen, Duitsland, Frankrijk, Italië, België, Nederland en Engeland te bezoeken.Een verdere ondersteuning voor het bestaan van een 'Roemeense connectie' biedtde literatuur waarin Hongarije, maar vooral Walachije, als kerngebied van de Kaldaraschwordt genoemd. 187 Verder vertonen de schilderijen van Roemeense <strong>zigeuners</strong>door de Franse schilder Raffet, die in 1837 Moldavië (in Zuidoost Roemenië)bezocht, veel overeenkomst met de afbeeldingen van ketellappers in West-Europana 1861. Hierop zien we gezinnen, reizend in vierwielige wagens, en beladen mettenten. 188 Er bestaan echter ook aanwijzingen dat de Kaldarasch reeds in de tweedehelft van de 18è eeuw naar Hongarije emigreerden. 189 Bij gebrek aan onderzoek inCentraal-Europa en de Balkan kan het herkomstprobleem in deze studie echter nietworden opgelost. 190 Wel kan op basis van de Westeuropese en Nederlandse bronnende heersende mening worden ontzenuwd dat het destijds om een 'grote golf' vantienduizenden, ja zelfs honderdduizenden personen ging. In werkelijkheid warenhet relatief kleine groepjes zeer vakbekwame ambachtslieden, die door emigratiewellicht hoopten op verbetering van hun sociaal-economische positie.Het opvallendst aan het verblijf van groepen ketellappers in Nederland is de grilligheidervan. Het komt af en toe voor dat bepaalde groepen meerdere malen inNederland verschijnen, zoals in 1868 (1873) en 1879 (1886), een vast patroon valtevenwel niet te herkennen en van eenjaarlijkse trek naar Nederland is geen sprake.191 In andere landen is wel een soort patroon geconstateerd, overigens op basisvan fragmentarische gegevens. Zo zouden Hongaarse ketellappers ieder jaar in demaand mei de Poolse stad Raciaz hebben bezocht, in groepen van 40 à 50 personenen onder leiding van een 'biro', ofwelleider. 192 In het zuiden van Frankrijk en Spanjereisden Hongaarse ketellappers naar wordt beweerd iedere twee à drie jaar vanParijs, via Bordeaux en Bayonne, langs St. Jean de Luz naar Zuid-Spanje, om vervolgenslangs de Oostelijke Pyreneeën (Barcelona en Perpignan) weer terug te keren.193 In hoeverre het hier om dezelfde personen ging, kon uit de literatuur nietworden opgemaakt.


-~-~-- ------ - - --- - -HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 67Dat van een (seizoens)trek náár en in Nederland geen sprake was, kan samenhangenmet het restrictieve beleid jegens groepen die tot de categorie <strong>zigeuners</strong>werden gerekend, maar heeft waarschij<strong>nl</strong>ijk meer te maken met het feit dat Nederland(met zijn Rotterdamse haven), net als België (met Antwerpen), veeleer werdgebruikt als opstap naar Amerika. Kranteberichten uit 1868, waarin wordt gesprokenover de ernigratieplannen naar dit continent van de toen binnengekomenketellappers,194 geven aa<strong>nl</strong>eiding tot die veronderstelling. Tevens zagen we in devorige paragraaf al dat ook de grote groep bij Eijsden in 1886-1887 vanuit Nederlandnaar Amerika was vertrokken. In dit perspectiefbezien waren de ketellappersin Nederland dus voornamelijk passanten - en geen immigranten of trekarbeiders.Ook in de literatuur over <strong>zigeuners</strong> zijn aanknopingspunten te vinden voor dezeveronderstelling. De Kaldarasch komen hieruit als zeer reislustig tevoorschijn,mensen voor wie geen zee te hoog ging en die niet alleen in Noord-Amerika, maarook in Zuid-Amerika (Brazilië, Mexico), Australië en Nieuw-Zeeland terechtkwamen.Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is een groep'Griekse'195 <strong>zigeuners</strong>, die in 1895 samen met een aantal bereleiders op een Fransestoomboot naar Melbourne voer, en later in Nieuw-Zeeland een rondreizendrevue-gezelschap formeerde met de fantasierijke naam 'York's Tahiti Maori FarnilyShow'.196 Een beter inzicht in deze kwestie geeft het onderzoek van Amerikaanseimrnigratiestatistieken, waaruit blijkt dat in de periode 1880-1920 zeer regelmatiggroepen ketellappers (en bereleiders) de oversteek waagden. De meeste ketellappersvertrokken naar de V. S. uit havens aan de Noordzee. Sommigen via een omweg(Engeland of Zuid-Amerika), anderen rechtstreeks vanuit het continent.Hoogtepunt van deze trek vormden de jaren 1895-1914. 197Hun aanwezigheid in Nederland bleef voornamelijk beperkt tot de periode1868-1909, met een nadruk op dejaren 1876-1896. Daarna kwamen zij nog maarsporadisch deze richting uit, onder meer in 1924 en in de jaren 1927-1930.198Uiterlijk en levenswijzeDat de Hongaarse ketellappers in West-Europa sterk de aandacht trokken en al snelals <strong>zigeuners</strong> werden 'herkend', had zeker te maken met hun uiterlijk (in de ruimstezin des woords) en levenswijze. Naar de reacties van autoriteiten en bevolking teOordelen vormden de grote, rondtrekkende en volledig nomadische groepen,199 diebovendien uit verre landen kwamen en exotisch waren gekleed, een waar fenomeen.Kranten, maar ook brieven van diverse autoriteiten, vermelden dat de nieuwkomersin 1868 veel bekijks trokken. Zo werden de ketellappers, wier tocht in de maandenmaart en april door de kranten op de voet werd gevolgd, op 8 april in Dordrecht aanhet veer bij de Blaauwpoort door een grote menigte opgewacht, die reeds lange tijdaan de rivier op de <strong>zigeuners</strong> had staan wachten. 20o Een record bezoekersaantal werdgevestigd door de groep 'Kaldaras' in Leeuwarden (begin augustus 1879), over wiede kranten beweerden dat zij met het heffen van entree (20 cent) bij hun kampementeen recette van f2000,- ( = 10.000 bezoekers) haalden. 20 1 Volgens tijdgenoten warende vrouwen en kinderen 'halfnaakt', 'ongewassen' en 'smerig'. Bovendien werd benadruktdat de vreemdelingen er allerlei vreemde gewoonten op nahielden, zoalshet roken van tabak door mannen, vrouwen èn kinderen.


68 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Ajbeelding 3 Potloodtekening door Jan Striening (1827-1903) van 'Zigeuners gekampeerdte Deventer, buiten de Brijpoort', 22 maart 1868Bron: Atlas van Stolk, Rotterdam, Ao 1868.


-~-- - ---HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 69In dit verband dient ook de voor die tijd ongewone woonvorm ter sprake te komen:hoge spitse tenten,2°2 waarin werd overnacht, maar die tevens fungeerden alswerkplaats voor het repareren van ketels. Eveneens kenmerkend waren de vierwieligeopen wagens, ieder bespannen met twee paarden. De tenten werden daaropmeegevoerd en ze dienden tevens als ondersteuning. In Nederland zijn nauwelijksafbeeldingen uit die tijd te achterhalen. Een van de weinige is te vinden in eenaflevering van Voor het Jonge Volkje. 203 Verder spreekt de Dordrechtsche Courantvan 26 maart 1868 over 'karren die dienen als tenten', terwijl een Drentse krant op2 april 1868 het heeft over de vreemdelingen in Brummen die van hun wagens ineen ogenblik tenten maakten. 204 De enige afbeelding uit 1868 waarop hun tentente zien zijn, is een op 22 maart te Deventer gemaakte tekening (afb. 3).Naast deze afbeelding uit 1868 zijn voor Nederland in de 1ge eeuw vooralsnogalleen een drietal tekeningen en één foto bekend, betreffende de gedoogde groepketellappers die injuni 1879 te Amsterdam verbleef en die zich zevenjaar later nabijReusel ophield. Ook hierop zijn de karakteristieke tenten te zien. 20s Bij gebrek aanNederlands beeldmateriaal, vergelijke men de prenten van dezelfde 'Hongaren' inFrankrijk en Engeland. Een gedetailleerde beschrijving van deze wagens gaf deFranse antropoloog M. Bataillard, specialist op het gebied van de zigeunerketellappers:"Danubische karren, afgezet met teenwilg, bijna helemaal onbedekt gelaten, bespannenmet kleine snelle paarden; zij verblijven nergens zonder hun tenten, waarin de wagenschuilgaat, op te bouwen''.206Een zeer fraaie afbeeling is te vinden bij Vaux de Foletier, die in zijn boek een lithovan Raffet uit 1837 heeft afgedrukt, waarop een dergelijke wagen - getrokkendoor twee ossen - is afgebeeld in Moldavië. Hierop zijn de stokken en het tentdoekgoed zichtbaar.207Het fysieke uiterlijk van de groep, afgezien van de lange haren, het half naaktzijn en een toegeschreven gebrek aan hygiëne, komt in de bronnen maar sporadischaan de orde. In 1868 werd slechts een enkele maal gesproken over het 'Oosters karakter'van hun voorkomen, vooral met betrekking tot jonge mannen. 20S De groepuit 1879, die - zoals we hebben gezien - oogluikend werd toegestaan in Nederlandrond te trekken, heeft wat dat aangaat meer pennen in beweging gezet. Zo melddeeen Drentse krant dat zij "flink zijn gebouwd en fraai van gelaat" waren, hetgeendan meer voor mannen dan voor vrouwen zou gelden. 209 Een Zwolse krant wasWat langer van stof:"Het is een knap slag van menschen; vooral de mannen, met hun zwart krullend fijnhaar, hun bruine gelaatskleur en hun flinken oogopslag, doen zich goed voor. Hunplunje verraadt echter een wel al te lang gebruik. Onder de vrouwen zijn enkele knappetypen; de kinderen daarentegen met hun bloote voetjes, hun zilveren verziersels aande haartressen (mijn cursivering), hun donkere oogen en schamele kleertjes zien er armelijken vies uit."210~e Nederlandse bronnen waren niet erg scheutig met informatie over hun kledIng;slechts nu en dan werd daar terloops iets over geschreven. In Polen, Engeland


70 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'en Frankrijk daarentegen besteedden tijdgenoten juist uitvoerig aandacht aan hetexotische uiterlijk. 211 Het meest gedetailleerd was een Engelse onderzoeker die in1911 contact had met een Kaldarasch- groep bij Birkenhead. In zijn verslag staathet volgende te lezen. De kleding lijkt sterk op een uniform: net als hun vest zijnde zwarte of donkerblauwe jassen versierd met een geometrisch patroon. Op dejas bevinden zich twee rijen (ieder zes tot acht) grote zilveren knopen, aan iederekant één. Deze variëren in grootte en vorm, sommige groter dan een ei, met devorm van een eikel dop, meestal zwaar, glad en massief. Andere kleiner, zo grootals een walnoot. Een van de hoofdmannen, Milos, had prachtig bewerkte gouden(Italiaanse) knopen. De op zichzelf onopvallende broeken waren aan de zijkant afgezetmet groene en rode strepen, wijzend op hun Hongaarse nationaliteit. Daaronderdroegen ze laarzen. Hun hemden waren van dezelfde slechte kwaliteit als derokken van de vrouwen. Meestal rood van kleur, hoewel sommige ook hel blauwedroegen. Een oude vilten hoed completeerde de uitmonstering. Als ondergoeddroegen de mannen lange, witte petti-coats tot op hun enkels. Bij het werk werdeen overall of vrouwenjurk over de broek aangetrokken.De meeste mannen droegen veel gouden ringen. De kleding van de vrouwenbestond uit verscheidene jurken met felle kleuren, vooral rood en geel, waarvande mouwen de ellebogen maar net bereikten. Meestal werden kousen gedragen,maar zeker niet altijd. Getrouwde vrouwen en weduwen hadden altijd een zakdoekom het hoofd en droegen gewone schoenen oflaarzen. Behalve wanneer zereisden, droegen de vrouwen zes grote gouden munten in iedere vlecht. Anderemunten hingen in een ketting om hun nek, ruim voorzien van ringen en armbanden(goud en zilver). Over de kinderen was hij aanzie<strong>nl</strong>ijk korter van stof; het opvallendsteaspect aan hen was dat ze voor een deel blootsvoets liepen. 212Hoewel deze beschrijving uit 1911 dateert, zal het uiterlijk van de vanaf 1868in Nederland werkzame ketellappers daarvan niet veel hebben afgeweken. Een inapril 1868 te Dordrecht genomen foto van een Kaldarasch-hoofdman met zijnvrouw, die als twee druppels water lijkt op een foto in 1911 te Liverpool genomen,213laat althans zien hoe weinig het uiterlijk van de groep tussen 1868 en 1911veranderde.Over de door de groep meegevoerde kostbaarheden zijn we met uitsluitend opbuite<strong>nl</strong>andse waarnemers aangewezen. In Nederlandse kranten en tijdschriftartikelenis daarover ook wel het een en ander te vinden, in het bijzonder bij Anspach(1881 en 1887) over 'Hedendaagsche <strong>zigeuners</strong>'. Hij schrijft met bewondering overde bezittingen van de groep uit 1879 en vermeldt dat de mannen zilveren en zelfsgouden sporen droegen. 214 Deze aandacht voor details is nauwelijks vreemd tenoemen, aangezien met name de Kaldarasch voor die tijd zeer opvallend gekleedgingen en hun hoofdmannen bovendien zeer specifieke kentekenen hadden: eenstaf met zilveren knop,215 een halsketting met daaraan grote zilveren en goudenmunten, grote zilveren bolvormige knopen aan hun wambuis; zaken die ook in anderelanden de belangstelling van menig tijdgenoot wekten. Opmerkelijk is weldat de uitgebreide Nederlandse beschrijvingen vrijwel uitsluitend op de groep uit1879 betrekking hebben. Weliswaar maakte al in 1868 een krant melding van destaf met zilveren knop,216 maar pas in de Provinciale Overijsselsche en ZwolscheCourant van 12 juli 1879 treffen we een meer uitvoerige beschrijving aan. Over


-- -- --------- - ----HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 71Afbeelding 4 Foto van een zigeunerhoofdman met zijn vrouw te Dordrecht, april 1868Let op de tamboer-majoorstok die de man als teken van zijn waardigheid in de hand heeft.Mogelijk betreft het hier Peter Gomann, die samen met Georg Olah reeds in februari 1868in Duitse bronnen werd genoemd. De beschrijving die van hem werd gemaakt ("Weste mitdicken silbernen Knöpfen") komt met de foto overeen (Hannoversches Polizeiblatt XXII (1868)p. 191, no. 529).Bron: fotograaf, J. H. van der Heyden. Gemeente-archief Dordrecht. Dordracum Illustratum, no. 2506-2507. Hier gedateerd als "1864?"; zonder vraagteken overgenomen doorJ. Coppens en A. Alberts, Eencamera vol stilte. Nederland in het begin van defotografie 1839-1875 (Amsterdam 1976) no. 48. De dateringIS waarschij<strong>nl</strong>ijk 8 april 1868 (zie het verslag van hun verblijf in de Dordrechtsche Courant van 9 april1868).


- -~ ~- -~-~ - - -- -- -- -=-72 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'de hoofdman werd toen het volgende geschreven:"In den tent van den hoofdman ziet men een groote zilveren schenkkan met deStephans-Kirche te Weenen erop afgebeeld, een dito beker met de geschiedenis vanReintje de Vos er op gedreven, een zilververgulden beker en den hoofdmansstaf metzilveren knop, waarin het cijfer 1872 is gegraveerd."Anspach wijdde zelfs een serie artikelen aan het verblijfin Nederland van de groepuit 1879 en in andere bladen - nog afgezien van de kranten - verschenen zowelafbeeldingen als commentaren. In 1868 was dat vrijwel niet gebeurd.Ná 1879 werden beschrijvingen van het uiterlijk van de ketellappers vrij zeldzaam.Kranten beperken zich tot korte berichten 21 7 en ook uit de correspondentievan de diverse overheden verdween de kleurrijke evocatie. Daardoor weten webijvoorbeeld weinig over de grote groep (overwegend ketellappers) die in1886/1887 bij Eijsden vast kwam te zitten. Wat we dus moeten concluderen is datná 1879 de <strong>zigeuners</strong> als bezienswaardigheid nauwelijks meer een functie vervullenen ze vanaf dat moment voornamelijk als lastige en ongewenste vreemdelingenworden afgeschilderd. De schaarse informatie die op dit punt nog aan debronnen kon worden ontleend, betrofhun woonvorm. Slechts éénmaal (in 1902)werd over een woonwagen gesproken; aannemelijk is dat voor het onderdak verderuitsluitend tenten werden gebruikt. Als illustratie kan het gezin van de Noorseketellapperjosef Andreas dienen, die in 1902 de toegang tot Zeeland werd geweigerd,en over wie de burgemeester van Ijzendijke schreef dat hij gehuisvest wasin een tentje dat bestond uit drie palen waarover een soort zeil was gespannen,en dat 's nachts in de open wagen werd geslapen, waarover eveneens zeil was aangebracht.21 8Het bezoek van een drietal groepen ketellappers in 1909 leverde meer informatieOp.219 Net als bij de Kaldarasch in 1879 ging het hier om een vrij omvangrijk engoed georganiseerd gezelschap. De hoofdmannen van de eerste groep, afkomstiguit Montenegro, waren gekleed in een blauw uniform, versierd met zilveren envergulde knopen en tressen. 220 Ze kwamen op 13 april 1909 bij Baarle-Nassau pertrein Nederland binnen. Aangezien hun uiteindelijk de toegang tot Nederlandwerd geweigerd en zij hun kamp te Luik 221 niet naar het noorden konden verplaatsen,is over hun uiterlijk en levenswijze verder weinig bekend. 222 Dit laatste geldtniet voor de kosmopolitisch 223 samengestelde "Compagnie Chilbalko Chaudronnier"224,die enige maanden later een meer clemente burgemeester (die van Sluis)trof en in Den Haag (later in Teteringen) haar zes tenten opsloeg. 225 Aan dit gezelschapwijdde het Haagse weekblad 'Pak me mee' op 30 oktober 1909 namelijk eenpaginagroot artikel, waaraan de volgende beschrijving is ontleend:"Mooie typen de mannen met gitzwarte haren en oogen, maken in hun nationaalcostuum een goeden indruk - terwijl de vrouwen met hare vlechten, waaraan tal vanmunten, (één zag ik er met 30 goudstukken van Maria-Theresia), even behoorlijk alsgoedig er uitzien."Voorzover bekend, was deze compagnie de laatste grote Kaldarasch-groep die Ne-


-~--. ------- -- ---HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 73derland met tenten bezocht. Het laaste bericht over het grootschalig gebruik vantenten komt uit België en is gedateerd 1929. Ter illustratie een fragment uit eenbrief die de brigadecommandant van de marechaussee te Zundert aan zijn divisiecommandantstuurde, met daarin een beschrijving van <strong>zigeuners</strong> (waarschij<strong>nl</strong>ijkketellappers) in Antwerpen. De groep bestond uit zo'n 30 personen en had een:ijftal tenten bij zich; voor het eerst sinds lange tijd wordt weer op hun uiterlijkIngegaan:"Ik hoorde van meerdere toeschouwers beweren, dat het afstammelingen waren vanArabieren. Zelf merkte ik op dat het een vuil vies volkje is en dat ik nog nimmer eendergelijk soort Nomadenvolk gezien heb. Volgens de beweringen van de toeschouwerswaren zij niet arm, hetgeen ze afleidden aan de koffers met sieraden, die ze bijzich hadden. Ik zag zelf, dat de meeste dier kinderen aan armen en beenen zilverenbanden droegen en blootsvoets liepen. Het geheele uiterlijk lijkt op dat van Negers.Men vertelde mij dat ze niet lastig waren en ook niet schooiden. [ ... ] Door de hoofdmannenaan te spreken heb ik getracht te weten te komen, waar ze naar toe wilden,hetgeen mij echter niet is gelukt, doordat ik geen hunner kon verstaan. Niemand hunnersprak Vlaamsch noch Duitsch".226Overigens waren tenten toen al zeldzaam geworden. 227 In de jaren dertig reisdende meeste ketellappers en vertinners met woonwagens. 228 Maar ook zij bleven zichvan de doorsnee-woonwagenbewoners onderscheiden door hun "uiterst schilderachtigekleedij".229Dat de hierboven beschreven aspecten maar weinig aandacht kregen in de correspondentievan de overheden wekt weinig bevreemding. De hogere justitiële autoriteitenwaren immers sterk gericht op het armoedig voorkomen van de groepen;die houding zal door veel kranten zijn overgenomen. 230 Zo wezen de procureursgeneraal,in tegenstelling tot de burgemeesters, in hun eerste brieven (met nameuit 1868) steevast op het armoedige uiterlijk van vooral de kinderen: halfnaakt,blootsvoets, lange haren, een 'afzigtelijk aanzien'.231 Zij waren er zozeer van overtuigddat het hier om (onbetrouwbare) armoedzaaiers ging, dat alles wat niet indit beeld paste, buiten beschouwing werd gelaten. Te denken valt aan de meegevoerdekostbaarheden, de grote bedragen die zij verdienden met hun ketellapperijen met het laten bezichtigen van hun kampementen, maar ook aan het betalen vangrote sommen voor het huren van land (en soms huizen). Het kan daarom niet toevalligzijn dat de procureur-generaal te Den Boschjuist ten aanzien van de groep~e in 1879 een zeker krediet kreeg van de hogere overheden, zijn gepantserde houdIngaflegde en op romantische toon hun kleding en uitmonstering ter sprakebracht:"Dat ik voor 't overige hier nog bijvoeg dat het gezelschap Kaldarasch hier is gelegerdgeweest in een met eene houten heining (ter waarde, zegt men, van f200,-) omrasterdkamp op een oud bastion dezer vesting en dat dit kamp met de zes in een halven circelopgeslagen tenten, waarin de met vele gouden én zilveren sieraden en in eigenaardigenkleeding uitgedoste mannen en vrouwen, allen van een sterk sprekend zuidelijktype, en waaromheen een twintigtal goed gevoede paarden graasden, een inderdaad


- -----------~-74'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'pittoresk gezicht opleverde, ook al liet alles, uit het oogpunt van zindelijkheid, zéérveel te wenschen over."232Dit citaat is een van de weinige 1ge-eeuwse Nederlandse bronnen waarin de autoriteitenenige informatie verstrekken over de kleding en levenswijze van <strong>zigeuners</strong>.De overwegend negatieve beschrijving van hun uiterlijk treffen we niet aan bij deburgemeesters. In hun brieven beperken zij zich tot vrij korte en zakelijke mededelingen(aantal personen, wagens, paarden, tenten, passen, geld) en gaan zij maarzelden in op verschijningsvormen.BeroepenGegevens over de beroepen van <strong>zigeuners</strong> in Nederland, liggen niet voor het oprapen.De Nederlandse bronnen maken een armetierige indruk, zeker als we ze vergelijkenmet bijvoorbeeld Groot-Brittannië, waar diverse leden van de 'Gypsy LoreSociety' het doen en laten van <strong>zigeuners</strong> op de voet hebben gevolgd. Dit geldt vooralvoor de ketellappers, die door hen als de meest 'raszuivere' <strong>zigeuners</strong> werden beschouwd.In het begin van deze eeuw ontpopte de Amerikaan Eric Otto Winstedtzich als dè autoriteit op dit terrein; uit zijn standaardartikel uit 1913 over deKaldarasch-ketellappers werd bij de behandeling van het uiterlijk van deze specifiekegroep al dankbaar geput. Zijn beschrijving van een grote Kaldarasch-groepdie in de periode 1911-1913 in Engeland verbleef, is zo minutieus, dat ook waarhet gaat om de beroepsuitoefening zijn artikel als uitgangspunt kan worden genomen.Binnen dit raamwerk vinden de fragmentarische Nederlandse gegevens vervolgenseen plaats.De door Winstedt beschreven groep reisde per trein van Marseille door Frankrijk,stak het Kanaal over en arriveerde op 27 mei 1911 in Liverpool. Het ging aanvankelijkom veertig personen, maar de groep groeide injuni uit tot zo'n honderdpersonen. In de maanden juli en augustus bereisden de mannen Engeland, om tezien of er genoeg werk was. Intussen probeerden zij bij het Oostenrijks-Hongaarseconsulaat toestemming te krijgen voor de doorreis van een vijftigtal van hennaar Amerika. In Londen werden voor een half jaar huizen betrokken (85 pondvoor zes maanden); anderen huurden een terrein voor de tenten (12 pond permaand). Een gedeelte van de groep was naar Ierland gereisd, en keerde via Folkestoneterug naar het continent, en wel naar Spanje. Vanaf november zwermdede Londense groep weer uit; de meesten keerden in de loop van december eveneensterug naar het Europese vasteland. De rest bleef in Engeland (afgezien van korteuitstapjes naar Frankrijk) en begin juni 1913 besloten de overgeblevenen naarMontreal te vertrekken, waarmee een einde kwam aan dit verblijf van de Kaldaraschin Engeland.Wat we verder weten is dat ze alles op alles zetten in het land waar ze verbleventoestemming te krijgen hun beroep uit te oefenen. Zij dienden zich in eerste instantieaan met de handels- en beroepsnaam 'Hongaarse ketellappers', hoewel lang nietieder groepslid de Hongaarse nationaliteit bezat. Vóórdat de groep in haar geheeloverkwam, werd het te bezoeken land meestal eerst 'verkend' door de mannelijkegezinshoofden, waarvan er één als 'chef' optrad. Het doel daarvan was om te bekij-


--- - - --- - ---HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 75ken of er genoeg werk was en (zo ja) om onderdak (ofkampeerplaatsen) te regelenen toestemming te verkrijgen het land te bezoeken. Zo kwam in het onderhavigegeval de chef (ook wel 'kako' of 'phuro' genoemd) al maanden tevoren naar Engeland.Hij leidde de inspectie, onderhandelde met particulieren en autoriteiten engaf niet zelden grote bedragen in deposito. 233Veel tijd en inspanning werden besteed aan het zoeken naar werk, wat niet altijdeven georganiseerd verliep. Zowel hotels en fabrieken (brouwerijen, destilleerinrichtingen,chemische-, verf-, confectie-, jam- en biscuitfabrieken) als particulierenbehoorden tot hun klantenkring. Fabrikanten toonden zich aanvankelijk ergterughoudend, desalniettemin wisten de ketellappers voldoende opdrachten teverwerven. Niet zelden boden zij aan een grote ketel (soms meters in doorsnee)gratis te repareren en wanneer dit de opdrachtgever tevreden stemde, was het ijsgebroken en werd een (geschreven) contract opgesteld. Hieraan hielden zij zich inveel gevallen overigens niet en meestal moest er een derde aan te pas komen omeen compromisprijs overeen te komen. Ondanks de strubbelingen die dit met zichmeebracht, werd de zaak vrijwel altijd in der minne geschikt en weerhield het opdrachtgeversniet later opnieuw van hun diensten gebruik te maken. De kwaliteitvan het geleverde werk - waarover zelden of nooit klachten werden gehoord -was blijkbaar zodanig dat conflicten over de prijs op de koop toe werden genomen.In tegenstelling tot de inheemse ketellappers of koperslagers beheersten deze'Hongaren' namelijk een techniek die vooral door industriële opdrachtgevers hogelijkwerd gewaardeerd. Een verslaggever van de Times 234 (die door Winstedtwerd aangehaald) schreef er het volgende over:"Rondom het gat of de zwakke plek wordt een stervorm gesneden. Vervolgens wordteen stuk koper vervaardigd met dezelfde vorm, zodat het er precies in past. Daarnaworden door zorgvuldig hameren de twee vormen aan elkaar vastgemaakt en zink inde tussenruimtes gesmolten. De laatste handeling is het glad vijlen en (in het geval vanfruitketels) vertinnen 235 van de plek, die na deze behandeling nog maar moeilijk is terugte vinden. Het grote voordeel van deze werkwijze is dat oneffenheden kunnenworden vermeden. Met name bij ketels en vaten die worden gebruikt voor de fabriekmatigeproduktie van jams, chemicaliën, zeep e.d. is dit essentieel, omdat alleen eenglad oppervlak goed schoon gemaakt kan worden."Winstedt voegde hier aan toe dat deze methode nauw samenhing met de ambachtelijkeen ouderwetse werkwijze van de Kaldarasch: hun gereedschapsuitrustingWas opvallend bescheiden en bestond voornamelijk uit een groot vertikaal geplaatstaambeeld (de 'dopo'), dat veel weg had van een groot uitgevallen nagel; deketel balanceerde daarop.236 Door geduldig en vakkundig het gehele oppervlakVan het vat te behameren, een tijdrovend en monotone bezigheid, werd de sterkteen duurzaamheid van de ketel in belangrijke mate verhoogd. Bovendien maaktenzij nog gebruik van 'archaïsche blaasbalgen', waarmee (in tegenstelling tot mechanische)de sterkte zodanig kon worden gereguleerd dat de temperatuur altijd onderControle werd gehouden. 237Bovengenoemde uitrusting was eige<strong>nl</strong>ijk alleen geschikt voor het lappen van relatiefkleineketels, maar dit weerhield de groep er niet van ook grote projecten aan


---- ---------~----76 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'te pakken. Zo maakten zij tijdens hun verblijfin Engeland een bodem voor een ketelmet een diameter van twee meter. De Kaldarasch gebruikten daar wel mechanischeblaasbalgen bij, zoals in het geval van een tweehonderd kilo wegend vat datslechts met behulp van takels kon worden vervoerd. Winstedt concludeerde opgrond daarvan dat de groep blijkbaar geen vooroordelen koesterde tegen de toepassingvan moderne technieken op zichzelf, maar dat deze vasthield aan traditionelemethoden omdat deze beter pasten bij hun nomadische levenswijze. 238 Ditwordt nog bevestigd door het gegeven dat zij de meeste materialen (scharen, nijptangen,vijlen, hamers, soldeersel, tin, borax etc.) in winkels kochten en daarmeeniet veel verschilden van de met modernere methoden werkende Engelse ambachtslieden.De Nederlandse gegevens sluiten (ondanks het tijdverschil van enkele decennia)nauw aan bij bovenstaande beschrijving. Zoals opgemerkt vormden de groepenin eerste instantie één economische eenheid en werden ze geleid als een soort onderneming.Dit blijkt niet alleen uit de namen die zij zichzelf soms gaven (zoals de"Compagnie Chilbalko"), maar ook uit het gezame<strong>nl</strong>ijk huren van terreinen voorhun tenten,239 het zetten van advertenties in kranten (zie afbeelding 5) en het optredenvan de 'leider', die - indien nodig - met behulp van brieven zowel diplomatiekevertegenwoordigers als Nederlandse autoriteiten trachtte te beïnvloeden. In datopzicht vertoonden zij veel gelijkenis met de compagnieën waarin inheemse Nederlandseketellappers, de zogenaamde Teuten, zich in de 18e en 1ge eeuw verenigdenom hun activiteiten zo efficiënt mogelijk te organiseren. 240Te bezoeken steden werden van te voren door een kleine delegatie verkend omde noodzakelijke voorbereidingen te treffen. Zo arriveerden op donderdag 10 juli1879 vier mannen (van het gezelschap ketellappers dat op dat moment nog te Zutphenverbleef) in Zwolle om timmerman De Groot opdracht te geven op de Turfmarkteen planken schutting te maken van 38 x 34 meter, met een hoogte van 2meter. Op dit afgeschutte terrein werden een dag later tenten geplaatst, ketels gelapten tegen entree muziek gemaakt. 241 Om ervoor te zorgen dat aan hun komstzoveel mogelijk bekendheid werd gegeven, werden zelfs advertenties in de plaatselijkekranten geplaatst, zoals de onderstaande in de Zwolsche Courant van 14 juli1879: 242De meeste brieven van <strong>zigeuners</strong> aan de autoriteiten waren eveneens van dezepersonen afkomstig. 243 Het actiefst was het gezelschap Ciorum in 1909. Na demislukte poging om in april met de hele groep Nederland binnen te komen, waagdende vier mannelijke gezinshoofden injuli van dat jaar een nieuwe poging, ditmaalhun gezinnen in België achterlatend. Hun voorbereidende taak komt in ditoptreden goed uit de verf Zo werd een advocaat ingeschakeld, alsmede het Oostenrijks-Hongaarseconsulaat,244 en zelfs het ministerie van Justitie werd rechtstreeksbenaderd. 24s Nicolas Ciorum verklaarde net als in België bereid te zijn eenborgsom te betalen en in een iets later gedateerd telegram aan de Oostenrijks­Hongaarse gezant sprak hij over 'zijn arbeiders' die op dat moment in België zonderwerk zaten:" .. . veuillez avoir bonté faire demarcher obtenir autorisation plus vite possible ce retard


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 77Afbeelding 5 Advertentie in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 14juli 1879DE HONGAARSCHE EN ITALIAAN SC HE REIZIGERSmet hunne vrouwen cn kinderen en 19 paarden, die a.lsniet onbemiddelde KETELLAPPERS het terrein op deTurfmarkt hebben ingenomen, zijn van af heden dagelijksin hun kamp te bezichtigen. Zondag van 4 tot 7 uurdes avonds. De overige da.gen van 9 uur 's morgens tot8 uur 's avonds zal er in het kamp telkens MUZIEKzijn en zullen daar nu en da.n Hongaarsche en ItaliaanschcVOLKSDANSEN door de mannen en vrouwen wordenuitgevoerd, de mannen met zilveren en gouden sporen,terwijl tevens zullen te zien zijn de zilveren bekers vanuitnemende bewerking en de zilveren stok, die 2 Kg.weegt, beide van den chef, met de zijden en goudentapijten. Des Zondags wordt een varken in zijn geheelop het vuur geroosterd.Van elk bezoeker wordt een entrée van niet meer dan20 ct. gevraagd. Het gezelschap zal zich morgen (Zondag)te lOt urc in groot tenue naar de Roomsch KatholiekeKerk op de Ossenmarkt begeven.


78 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'nous eau se beaucoup frais nos ouvriers ont plus travaiI en Belgique somrnes prêts àverser même cautionnement comme à Bruxelles ... "246Eenzelfde wijze van optreden zien we in juni 1924 bij een in België gelegerde compagnie.247 Het betreft hier vrijwel zeker een deel van dezelfde groep als die doorWinstedt zo uitvoerig werd beschreven. 248 In 1924 omvatte zij 35 personen, dieal zo'n negen maanden in Mechelen verbleven 249 en daar veel werk hadden. Blijkbaarhadden zij het plan opgevat hun werkterrein naar Nederland te verleggen,want op 17 juni 1924 gingen de (twee) hoofdmannen op inspectiereis, op zoek naar'grote koperen ketels'. Op vertoon van hun Russische passen passeerden aldus JeanFilipoff en Malikon Kodakoff bij Roosendaal de grens, om vervolgens per treinnaar Den Haag te reizen. Daar bezochten zij eerst het ministerie van Justitie omeen visum voor verblijf in Nederland aan te vragen, waarna ze werden doorgestuurdnaar het Rijkspaspoortenkantoor, eveneens te Den Haag. Omdat ze deRussische nationaliteit 250 bezaten en bovendien geen visum hadden, besloot devreemdelingenpolitie hen echter direct uit te leiden, hetgeen een dag later plaatsvond.Niet alleen verdienden de ketellappers veel geld, hun vakbekwaamheid werd,vooral in 1868, in een aantal gevallen ook expliciet genoemd. 251 Naast het lappenvan ketels hielden de groepen zich ook wel bezig met het vervaardigen van ratteenmuizevallen. 252 Verdere informatie over de door hen in Nederland verrichte ambachtelijkewerkzaamheden is schaars. Ook op dit punt zijn we aangewezen op decompilatie van kranteberichten van Anspach. Vooral interessant is zijn mededelingdat de groep die begin mei 1879 in Utrecht arriveerde een aantal 'werkhuisjes' bijzich had om koper te vertinnen en ketels te lappen. 253Naast de inkomsten uit hun ambacht verdienden de Kaldarasch in de 1ge eeuwaanzie<strong>nl</strong>ijke sommen geld met het ten toon stellen van hun kampement, het makenvan muziek en het op voeren van (volks)dansen. Met name de groepen die in dezomer van 1879 door Nederland trokken, lokten in vrijwel alle grote plaatsen diezij aandeden veel publiek. In hoeverre dit samenhing met de afnemende vraag naarambachtelijk ketellapperswerk, door het opkomen van fabriekmatig geproduceerdeketels en pannen, valt moeilijk te zeggen. 254 De beroepsuitoefening kreegnamelijk nauwelijks aandacht van autoriteiten en kranten. Een uitzonderingvormde het reeds genoemde artikel uit het Haagse blad Pak me mee:"Hun arbeid bestaat uit vertinnen en koperslaan. Daartoe maken zij een blaasbalg inden grond, dien zij uithollen voor 'n vuurtje. Zoo ongeveer moeten ook de oudePhoeniciers en Egyptenaren hun metaal hebben bewerkt. Maar 't is er niet minder omwat uit hunne handen komt, want de talrijke orders, die per gewicht worden opgenomen,toonen aan dat zij uitstekende vaklieden zijn."255Alleen over de jaren dertig in de 20e eeuw zijn we - door de uitgebreide correspondentievan de marechaussee - beter ingelicht. In het geval van de Silezische ketellappersen vertinners gedurende de periode 1927-1930 ging het vooral omsoldeer- en vertinwerk voor bakkers, (melk)fabrieken en wasserijen. 256 Zo boden


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 79zij bakkers aan hun troggen (voor het mengen van deeg) te vertinnen en repareerdenzij melkbussen bij zuivelslijters. Ook (deeg)machines en wasketels werden welonder handen genomen. Wat de relatie tussen de ketellappers en hun cliëntèle betreft,kan een mooie parallel met de Engelse beschrijving door Winstedt wordengetrokken. Want hoewel ook de Nederlandse afnemers over de kwaliteit van hetgeleverde werk geen klachten hadden, integendeel, ontstond wèl vaak onenigheidover de prijs. In het algemeen namen de ketellappers het werk voor een zeer lageprijs aan, maar bij aflevering eisten ze twee tot vier maal zo veel als eerder was overeengekomen.In een aantal gevallen werd door tussenkomst van de politie en inschakelingvan een onpartijdig deskundige de zaak in der minne geschikt, zoalskan worden opgemaakt uit een brief van de commissaris van politie te Rotterdamin mei 1929 aan de AGVD:"Veelal bieden zij hun diensten aan bakkerijen aan, voor het repareeren van troggen.Om zich de reparatie's gegund te zien, bedingen zij gemee<strong>nl</strong>ijk een veel te lagen prijs.Schriftelijk contract maken zij niet, voorgevende niet te kunnen schrijven. Bij afleveringeischen zij een veel hooger bedrag, naar zij voorgeven, omdat het werk tegengevallenis.Een dezer dagen is het alhier voorgekomen, dat zij bij aflevering van een voorf.100.- aangenomen reparatie, betaling van f.400.- eischten. Politie-inmenging washet gevolg. Tenslotte namen zij genoegen met betaling van f.300.-, hetgeen naar hetoordeel van een vakman een redelijke betaling voor het geleverde werk was. Mogendergelijke praktijken niet goed te keuren zijn, eenige schuld valt toch ook wel bij dewerkgevers te zoeken, die toch veelal zullen kunnen begrijpen, dat de reparatie's nietvoor den aangeboden prijs kunnen worden verricht. Hun azen op een koopje bezorgthen dan veelal een tegenvaller en onaangenaamheden. Een tweede als bovenaangehaaldgeval werd mij nog bekend. Een voor f.30.- aangenomen reparatie moest tenslottemet f.50.- betaald worden."257Voor dagbladen 2s8 èn de Bakkersbondscourant 2S9 vormde dit gedrag van de ketellappersvoldoende aa<strong>nl</strong>eiding om tegen de handelspraktijken van deze <strong>zigeuners</strong> tewaarschuwen en (zoals we in hoofdstuk vijf zullen zien) voor de AdministrateurVOor de grensbewaking en vreemdelingendienst (AGVD) om op uitleiding van dezeSilezische ketellappers aan te dringen. Toch kan deze vorm van onderhandelen nietZonder meer als oplichterij worden afgedaan - zoals de marechaussee deed voorkomen- , maar moet zij worden gezien in het licht van het aanwezige wantrouwentegen onbekende rondtrekkende ambachtslui, zeker als ze te boek stonden als <strong>zigeuners</strong>.Om de bestaande vooringenomenheid te overwinnen, vormde het aannemenvan werk tegen een lage prijs één van de middelen. De hiervóór genoemdecommissaris zag dat ook wel in, want hij vervolgde zijn brief met de mededeling:"Ook in het einde van het voorgaandejaar verbleven zij korten tijd hier ter stede (1-11November 1928) en volgden zij weder hun bovenomschreven taktiek. Het door hengeleverde werk schijnt niet slecht te zijn, althans bleek mij dat een werkgever, die bereidshet voorgaande jaar onaangenaamheden bij de betaling van door hen verrichtwerk had gehad, hen thans toch weder het werk bedoeld in het boven 't eerst omschrevengeval opdroeg."


80 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'De AGVD realiseerde zich dus dat de moeilijkheden die er af en toe rezen bij de betalingniet alleen op het conto van de ketellappers konden worden geschreven, " daarde bakkers voor wie zij de bakkerstroggen herstelden, evenveel of meer schuldhadden, daar zij geen behoorlijke overeenkomsten sloten".26o Een andere methodeom opdrachten te verwerven, was het ter hand stellen van een waarborgsom, watook in de 1ge eeuw al gebeurde. 26l Zo werd in april 1929 aan een bakker in Velsenf 120, - gegeven als garantie voor het vertinnen van zijn deegmachine, terwijl eenbakker in Rotterdam twee gouden 20-dollar stukken in bewaring kreeg. 262Behalve deze min of meer traditionele ketellappers groepen waren er in de jarendertig van de 20e eeuw ook 'mecaniciens' werkzaam, wier namen eveneens eenKaldarasch-achtergrond doen vermoeden. Het gaat hier met name om de groepDemestre ofDemeter 263 en om de uit Rusland afkomstige, maar vanaf 1914 in Nederlandgevestigde Pierre Stangus,264 die voor landbouwers en kleine bedrijvenwerkten, van wie zij schriftelijke dankbetuigingen kregen. 265 Hun werk bestonduit het repareren van boren, vijlen en andere (landbouw)werktuigen. Een enkelekeer werden ook wel stoelen gemat of paarden verhandeld. De door rijksoverhedengekoesterde overtuiging dat zij het platteland grote overlast bezorgden, lijktbij deze groepen niet van toepassing. Het rapport van de brigadecommandant teZevenbergen van 16 november 1931 aan de AGVD over het gezin Demestre maaktdat duidelijk:"De man bleek in het bezit van een bedrag van f 10.20 aan Nederlandsch geld en zeidedat hij van beroep mecanicien was en bij landbouwers zagen, vijlen e.d. werktuigenrepareerde en daarmede den kost verdiende. Hij toonde terzake ook meerdere schriftelijkedankbetuigingen van in Nederland wonende landbouwers. Voorts bleek uitstempels en handteekeningen van meerdere burgemeesters en gemeentesecretaries[ ... ] voorkomende in het paspoort der vrouw dat ze reeds geruimen tijd hier te landevertoefden. [ ... ] Ofschoon van eenigen overlast aan de bevolking door deze personenniets is gebleken te Zevenbergen, zijn ze toch mede in verband met het feit dat de manuitliet kennis te zijn van Petalo (woonwagenbewoner-zigeuner) voorloopig aangehouden... "266De inkomsten van deze ketellappers waren doorgaans dus niet slecht. Bij hun verblijfin1868, 1872-1873 en 1879 werd in de correspondentie van diverse overhedensteevast gesproken over voldoende of zelfs overvloedige geldmiddelen.267 In de20e eeuw bleven hun verdiensten op peil. Zij werden althans in de jaren dertig doorandere <strong>zigeuners</strong> tot de meest welvarende gerekend en in een aantal gevallen werdzelfs van grote rijkdom gesproken. 268 Bij sommige groepen kon dit kapitaal oplopentot tienduizenden guldens. 269 Hun vakbekwaamheid was blijkbaar zo groot,dat opdrachtgevers er veel geld voor over hadden hun ketels, vaten, troggen of watdies zij meer door hen te laten repareren. Niet bij alle groepen kwam het voor,27°maar geregeld werd· door de vrouwen en kinderen gebedeld en beoefenden deeersten de waarzeggerij, daarmee het gezinsinkomen aanvullend. Daarnaast leverdenattracties als muziek, volksdansen en het tegen betaling ter bezichtigingopenstellen van hun kampementen extra inkomsten op. Terwijl sommigen (in dejaren dertig vooral uit Silezië afkomstig) het ambacht in ere hielden,27l stapten nade Eerste Wereldoorlog door de afnemende vraag naar het ambachtelijke werk,


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 81steeds meer ketellappers over op de handel in paarden, auto's en tapijten.De grootste bedreiging voor hun positie was niet een afnemende vraag naar hunprodukten - zij waren flexibel genoeg om hun economische activiteiten aan te passen- maar de houding van de overheden. Hoe restrictiever het beleid, des te meermoeite de Kaldarasch hadden voldoende inkomsten te verwerven. De belemmeringendie door politie en marechaussee werden opgeworpen, maakten het somsmaande<strong>nl</strong>ang onmogelijk hun beroepen uit te oefenen (zoals in Eijsden in 1886).Bovendien zal van het regelmatig begeleiden en surveilleren van de ketellappersdoor de marechaussee en politie bepaald geen vertrouwenwekkende invloed zijnuitgegaan op potentiële opdrachtgevers. Dit optreden werd door de Kaldaraschdan ook als zeer storend ervaren. Dit is treffend onder woorden gebracht door éénvan de ketellappers die in een bericht uit het Utrechtsch Provinciaal en StedelijkDagblad van 8 april 1868 als volgt werd geciteerd:"Zeer naauwlettend door de policie in 't oog gehouden zijn zij echter spoedig vertrokken"in Erwägung dass es zu wenig Arbeit und zu viel Polizei in Bommel gab", zeidenzij."272In de jaren dertig van deze eeuw ging deze criminalisering nog verder. De marechausseeen politie zetten toen advertenties in kranten, waarin werd gewaarschuwdtegen de 'oplichtingspraktijken' van de in die tijd in Nederland werkzame Silezischevertinners.273 De tekst luidde:"De commissaris van politie te Bergen op Zoom waarschuwt ieder, vooral de bakkers,inzake het laten doen van herstellingen door de op het woonwagenkamp alhier vertoevendeketellappers, zulks in verband met eventuele moeilijkheden bij betaling".274De groepen zelf waren zich ook heel goed bewust van de stigmatiserende werkingdie er van de term zigeuner uitging. De term werd door de Kaldarasch zelfs bewustvermeden en in de advertentie uit 1879 werd de voorkeur gegeven aan neutralereaanduidingen zoals 'Hongaarse en Italiaanse reizigers'.275GroepssamenstellingBet nomadische gedrag van de groepen om wie het hier gaat, bleek niet alleen uithet meevoeren van have en goed, maar ook uit de aanwezigheid van meerdere(meestal drie) generaties: de zogenaamde 'extended family', ofwel grootfamilie.Dit kan worden afgeleid uit de samenstelling van de in Nederland aangetroffengroepen: een (groot)familieverband bestaande uit ouders, kinderen en grootouders.276 Daarnaast valt de grootte van de groep op. In tegenstelling tot bijvoorbeeldde bereleiders trokken de ketellappers rond in vrij grote groepen van 4 à 7 gezinnen,tussen de 30 en 50 personen. Ook voerden ze frequenter wagens 277 mee, hetgeenhet nomadische karakter van de groep onderstreepte:


82 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Tabel 1 Groepssamenstelling van in Nederland aangetroffen ketellappers en bereleiders,1868-1921groep aantal groepen personen kinderen gemiddelde per groepTAPketellappers 86 1465 579 16,8 7,5bereleiders 79 725 273 9 3,6TAP = Totaal aantal personen en TAK = Totaal aantal kinderenTAKBij de samenstelling zijn alleen die groepen betrokken waarvan in de bronnen het totaal aantal personenen kinderen is vermeld. Groepen waarvan alleen de gezinshoofden bekend zijn, werden niet meegerekend.Vandaar dat het aantal groepen lager ligt dan het in Bijlage III, schema 11 genoemde aantal. Insommige gevallen is wel het totale aantal bekend, maar worden de kinderen niet apart uitgesplitst. Indeze gevallen zijn ze wel meegerekend bij het totale aantal (respectievelijk 77 en 75 groepen), maar nietbij de kinderen: de delingscoëfficiënt ligt hier derhalve iets lager (respectievelijk 85 en 73).Bron: zie de met een * gemarkeerde groepen in bijlage III:l, schema's 11 en 12.De verhouding 1 op 2 bij de groepsomvang van bereleiders en ketellappers komtovereen met gegevens uit een analyse van de Amerikaanse immigratiestatistiekentussen 1880 en 1914. Hieruit bleek dat de gemiddelde groepsgrootte van de Kaldarasch31 was, tegenover 15 bij de bereleiders. Dat deze cijfers twee keer zo hoogzijn als de Nederlandse, kan wellicht worden verklaard door het zich aaneensluitenvan verschillende groepen vóór of tijdens de reis.27 8B Bosnische bereleiders: de 'Ursari'Het opzien dat de ketellappers in West-Europa baarden, werd - zoals we zagen- weerspiegeld door de (wetenschappelijke) belangstelling voor deze groep. Bijde bereleiders lag dit precies omgekeerd. Zij werden slechts bij hoge uitzonderingin de (overheids)correspondentie over <strong>zigeuners</strong> aangetroffen en ook artikelenover deze groep, laat staan boeken, lijken nauwelijks te zijn verschenen. Ondanksde toch vrij opvallende verschijning van beren en apen, blijkt het 'zigeuner-appeal'van de Ursari veel minder groot te zijn geweest. In tegenstelling tot de ketellapperswerden zij in de overheidsarchieven aanvankelijk maar af en toe met de term zigeuneraangeduid. 279Over hun levenswijze, migratiepatronen en dergelijke in Nederland, maar ookdaarbuiten, is weinig bekend. Hetzelfde geldt voor het beeldmateriaal dat in de literatuurwerd gevonden. Zijn er vanaf het midden van de 1ge eeuw talrijke foto'sen prenten te vinden over de Kaldarasch, afbeeldingen van bereleiders zijn tot aande Eerste Wereldoorlog op de vingers van een hand te tellen. Pas vanaf de jaren dertigvan deze eeuw verschijnen er meer foto's, maar die zijn dan wel voor het overgrotedeel op de Balkan genomen en niet in West-Europa of Amerika. 280 De migratiebewegingvan bereleidersgroepen naar het Westen (zie diagram 3) is dantrouwens allang achter de rug. Al deze constateringen brengen ons vanzelf op devraag waarom bereleiders minder sterk zijn gestigmatiseerd dan de hiervoor beschrevengroep.


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 83Herkomst en migratieIn de literatuur over zigeuner-bereleiders 281 worden zij doorgaans aangeduid metde term' (0) U rsari', afgeleid van het Roemeense 'urs', wat beer betekent. 282 Zij zoudengeen zigeunerdialect ('Romani') spreken en worden derhalve door sommigeauteurs niet tot de Roma gerekend,283 wat hun vrij geïsoleerde positie onder de talrijkezigeunergroepen in Europa zou kunnen verklaren. 284 Volgens de meesteauteurs zijn deze Bosnische of Servische bereleiders oorsponkelijk afkomstig uitRoemenië en Bulgarije,285 waar zij al vanaf de middeleeuwen bekend zijn en als hetgaat om het amusement nog altijd een belangrijke rol spelen. 286 Een deel van henis later - onduidelijk is wanneer precies - in Bosnië 287 en Servië terechtgekomen.Vooral deze Bosnische bereleiders trokken in de tweede helft van de 1ge eeuw inkleine groepjes naar het Westen. Pas aan het einde van de 1ge eeuw trad hierin eenverandering op toen sporadisch ook bereleiders uit Italië naar Nederland kwamen.Uit het Amerikaanse immigratie-onderzoek, alsmede uit het 'Zigeunerbuch'van Dillmann, kan worden opgemaakt dat veel van deze Bosnische bereleiders afkomstigwaren uit een beperkt geografisch gebied in Noordwest Bosnië, rondBanjaluka. Deze bevindingen komen overeen met de (overigens schaarse) gegevensdie de Nederlandse bronnen opleveren (zie kaart 4).Het tijdstip van de trek van deze Bosnische bereleiders naar het Westen komt vrijwelovereen met dat van de ketellappers. Het vroegste bericht stamt uit Duitsland,Waar de Bosnische bereleider G. Jovanovic met zijn gezin al in 1867 288 verscheen,terwijl Ursari in Frankrijk pas in 1872 voor het eerst werden gesignaleerd. 289 InNederland verschenen de Bosnische (of Turkse) bereleiders in hetzelfde jaar als deketellappers: 1868. De aandacht van de Nederlandse overheid voor deze Bosniërsviel volledig in het niet bij de ophef over de ketellappers. Brieven van de autoriteitenover deze groep zijn er nauwelijks. Slechts in een kwartaaloverzicht over dewerking van de Vreemdelingenwet van de procureur-generaal van Noord­Brabant aan Justitie werden zij terloops genoemd:"Gedurig komen thans uit België dusdanige lieden, echter nu niet als ketellapper,doch als beere<strong>nl</strong>eiders. Door de genomen maatregelen is het veeltijds gelukt hun degelegenheid te benemen om onder den schijn van met die beeren op de straat vertooningente maken de publieke liefdadigheid in aanspraak te nemen".290Waarschij<strong>nl</strong>ijk ging het hier om een incidentele groep. In de uitleidingsregistersvan het Algemeen Politieblad kwamen ze althans in 1868 niet voor en ook kranteberichtenover hen in 1868 zijn zeldzaam. 291 Vanaf 1869 waren wel diverse groepenaantoonbaar actief in Nederland.In de trekbewegingen van de bereleiders valt al net zo min als bij de ketellapperseen regelmatig migratiepatroon te ontdekken. Slechts één op de tien groepen keerdein latere jaren terug. Meer dan twee bezoeken kwam zelden voor. Een van deuitzonderingen op die regel was 'Ottoman' (= Turk) Kosta Georgjevic, geborenOmstreeks 1823 in Bosnië. Hij bezocht Nederland voor de eerste keer op 4 juli1869 en tienjaar later werd hij hier opnieuw aangetroffen. De laatste sporen date-


84 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Kaart 4 Herkomst van Bosnische bereleiders die sinds 1867 in Europa en AmerikarondtrokkenBosnië-Hercegovina (bestuurd door Oostenrijk èn Hongarije) Dalmatië en Italië, 1878-1908 (zie voorde staatkundige indeling kaart 3).,.... ,'", '- - ..... ')r,, 1Legende: b = Bosnië; d = Dalmatië (Oostenrijks); h = Hercegovina; s = Slavonië; 1 = Banjaluka;2 = Dervent*; 3 = Orahovo; 4 = Posina; 5 = Sitnica; 6 = Slatina*; 7 = (Dolnja) Tuzla*; 8 = Vocin;9= Zara.Plaatsen met een * komen niet in de Nederlandse bronnen voor maar wel in de internationale literatuurover de Ursari (Salo en Salo, 'Gypsy imrnigration' en Dillmann, Zigeunerbuch). Bij de laatste is gebruikgemaakt van E.O. Winstedt ('Rudari in Germany',JGLS 34 (1955) 76-78), die de geboorteplaatsen vanBosnische bereleiders uit dit werk destilleerde. Zie voor de overige plaatsen ook bijlage III,2, schema20.


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 85ren van 31 maart 1880, toen hij in gezelschap van 17 anderen bij Bergen op Zoomover de grens werd gezet. Maar nogmaals, over het geheel genomen betrofhet eenmaligebezoeken. 292Na een hausse tussen 1869 en 1882, met als uitschieters dejaren 1870,1871,1879en 1880, vertoonden de Bosnische bereleiders zich nog maar zelden in Nederland.Dit hangt mogelijk samen met de emigratie van veel van deze groepen naar Amerika,een oversteek die vooral in de jaren tachtig plaatsvond.2 93 Pas in de jaren dertigvan deze eeuw worden de berichten over bereleiders talrijker, maar dan betreft hetsteeds aan de Nederlands-Duitse grens gesignaleerde groepen en niet in Nederlandaangetroffen bereleiders.Uiterlijk en levenswijzeHoewel we dankzij het Algemeen Politieblad goed zijn geïnformeerd over namen,aantallen, geboorteplaatsen en dergelijke, treffen we in die bron maar zelden eenbeschrijving van de groepen aan. Daarvoor zijn we op fragmentarische en sterkverspreide gegevens aangewezen. Wat we uit een bespreking van hun beroep kunnenopmaken, is dat hun uiterlijk een armoediger indruk maakte dan dat van deketellappers. Alle gezinsleden - dus ook de mannen - liepen in de 1ge eeuw opblote voeten, en van het dragen van gouden, zilveren of andere waardevolle voorwerpenwordt niet gerept. Over hun kleding weten we weinig, waaruit wellichtkan worden afgeleid dat zij minder opvallend waren gekleed dan de 'ketellappers'.De volgende (zeer zeldzame) uit 1872 stammende beschrijving van een groep bereleiders(met dezelfde namen als van degenen die destijds ook in Nederland rondtrokken)is van de hand van een commandant van de Franse gendarmerie:"Ze waren allen blootvoets; de mannen droegen grote broeken, zoals de Zouaven, eneen witte blouse en een rode muts [ ... ] de vrouwen waren nauwelijks gekleed. Hunborst was onbedekt en andere plaatsen van het lichaam waren bedekt met lompen. Allenhadden ze stokken van twee meter lang en met een omtrek van 10 à 12 centimeter."294Afbeelding 6 kan helpen om dit beeld aanschouwelijk te maken.Een bijkomstig detail is dat veel bereleiders een (leren) tas droegen, die aan een riemOm hun lichaam hing. Een ander onafscheidelijk attribuut was de tamboerijn. Vooreen uitgebreide beschrijving van bereleiders in Nederland zijn we aangewezen opde eerder genoemde Anspach, die verslag deed van de doorkomst van een groepjevan vier mannen, met vrouwen en zeven jonge kinderen, dat zich in juli 1879 inde buurt van Rhenen bevond:"In drie overdekte karren, elk bespannen met twee hitten - één liep er los bij, - trokkenzij voort naar Ek-en-Wiel. Uit de achterste kar kwamen twee bruine beren tevoorschijn, die op het kommando hunner geleiders dansten op de maat van een tamboerijn.De vrouwen bedelden. Een kind, dat om eene jurk vroeg, zocht deernis tewekken door op den grond neêr te knielen en dien te kussen, eene ingezetene over dehand te strijken met hare hand en deze laatste vervolgens aan den mond te brengen


86 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Afbeelding 6 Houtsnede naar een schilderij van Paul Meyerheim van een bereleider metgezin in Duitsland, ± 1890Bron: Afgedrukt in het Duitse tijdschrift Moderne Kunst, Illustrirte Zeitschrift (uitgegeven door R.Bong) VIII (1894-1895) 25. Paul Meyerheim leefde van 1841 tot 1913 en was gespecialiseerd in hetschilderen van dieren. Wanneer hij deze afbeelding precies maakte is niet bekend.


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 87en te kussen. Zij hadden raaf zwart kroes hoofdhaar en eene sterk gebruinde huid [ ... ].Hunne aalmoezen vingen zij op in eene monsterachtig groote schelp."295Het meevoeren van wagens lijkt in de beginperiode eerder uitzondering dan regelgeweest te zijn. Uit kranteberichten blijkt weliswaar dat sommige van de eerstegroepen over wagens beschikten,296 verreweg de meeste bereleiders reisden aanvankelijkevenwel te voet. Hun paarden (vaak ook ezels of pony's) bepakten zij.Deze dienden tevens voor het vervoer van kleine kinderen, zoals valt te lezen ineen bericht uit de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 15 oktober 1875:"Hedenmorgen is hier een gezelschap Zigeuners doorgetrokken, bestaande uit 5mannen, 4 vrouwen en 7 kinderen, waarvan het jongste, slechts eenige weken oud,door de moeder op den rug werd gedragen. Met zich voerden zij 3 paarden, waarop6 kinderen waren gebonden of zaten en 5 beeren. Zij gingen naar Harlingen om vandaar naar London te vertrekken."297Van (open) wagens wordt in de uitleidingsregisters van het Algemeen Politieblad pasvanaf 1879 melding gemaakt. Ook tenten behoorden in de beginfase niet tot destandaard-kampeeruitrusting. In 1ge-eeuwse kranteberichten werd herhaaldelijkgeschreven dat zij "onder den blooten hemel" sliepen. Alleen voor de beren werdsoms een stal gehuurd. 298 Sinds het einde van de 1ge eeuw, maar vooral na deeeuwwisseling, kwamen woonwagens in zwang. 299Niet alleen de woonvorm onderging in de 20e eeuw een verandering, ook in hunuiterlijk pasten de Ursari zich steeds meer bij hun omgeving aan. Zo waren de bereleidersdie in dejaren twintig en dertig door Nederland (en Duitsland)300 trokken,doorgaans vrij conventioneel gekleed; zij droegen een driedelig pak en warenVoorzien van normale schoenen, zoals op de volgende foto (afbeelding 7) te zienvalt.Dat dit niet voor alle bereleiders gold, laat een foto zien die in 1923 werd genornenvan enige familieleden van Nedilk, die al in september 1923 over de grensWerden gezet. De man en vrouw die hier met aap en beer staan afgebeeld, zijn duidelijkmeer traditioneel gekleed.30l In de jaren dertig van deze eeuw vestigden zijzich in Engeland, Amerika en Duitsland regelmatig in huizen, die ze vooral alswinterkwartier gebruikten.302BeroepenHet vertonen van dieren (beren, maar ook apen, honden en soms geiten) was welis­Waar de specialiteit van de Ursari, maar zij hielden zich daarnaast ook bezig metpaardenhandel en kopersmederij. Buiten de Balkan verwierven zij echter alleen inhun eerste hoedanigheid bekendheid, soms gecombineerd met circusachtige activiteitenzoals acrobatiek en koorddansen.303 Het beroep van bereleider vereisteveel ervaring en een langdurige training. Om te beginnen moesten de beren wordengevangen in het hooggebergte van de Balkan (en in de Slowaakse Karpaten)3°4.De rnoederbeer werd dan van haar hol weggelokt (bijvoorbeeld door middel vanhOning of alcohol), waarna de jonge beren gemakkelijk konden worden meegeno-


88 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Afbeelding 7 Bereleider Giovanni Nedilk met beer en publiek in de Hoogstraat te Zwolle,waarschij<strong>nl</strong>ijk genomen op 27 mei 1924Dat deze Nedilk tot de U rsari gerekend moet worden, is o.a. af te leiden uit de naam van zijnouders: Gulobovich, een naam die voorkomt bij de bereleiders uit Bosnië die in de 1ge eeuwNederland bezochten (zie groep 731 in bijlage 111, schema 12).Bron: Gemeente-archiefZwolle,Joto-archiif, no. A. 85-052-20. Genomen door de fotograaf A. Meulenbelt(1904-1967). De datum is hier, abusievelijk, geschat op ± 1935. De datering moet waarschij<strong>nl</strong>ijkzijn: 27 mei 1924. Op deze datum trad Giovanni Nedilk met zijn beer op in Zwolle (zie de uitgetyptelijst bij B:2305). Dit komt overeen met een mondelinge mededeling van de dochter van A. Meulenbelt,mw. G.A. Kamphuis-Meulenbelt, die verklaarde dat haar vader in 1919 met fotograferen begon en datdeze foto uit zijn beginperiode stamt.


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 89men. Ook werden wel volwassen beren gevangen, maar de kans dat deze de vereistekunsten onder de knie kregen, was niet erg groot. De dieren werden ongevaarlijkgemaakt door hun hoektanden (en soms ook de klauwen) uit te trekkenof af te vijlen, een ring door de neus te slaan en een dubbele ketting om de nek tebevestigen. In sommige gevallen ging men er zelfs toe over een ofbeide ogen (gedeeltelijk)blind te maken. Over de methoden om het dier diverse kunsten te leren,doen verschillende verhalen de ronde. Eén daarvan is dat de bereleider hun achterwerkmet gloeiende poken bewerkte, zodat ze 'spontaan' begonnen te dansen.Door tegelijkertijd met de (onafscheidelijke) tamboerijn te rinkelen, leerde het dierdit geluid direct te associëren met pijn, met als gevolg dat de beer bij het horen er­Van onmiddellijk opsprong.305 Een andere, veel vriendelijker methode bestond uithet belonen van gelukte kunstjes met zoetigheden en suiker. 306 Niet alleen de bekendebere dans ('oursareasca' of 'tanana' genoemd),307 ook allerlei imitaties vanmenselijk gedrag behoorden tot het standaardrepertoire. Het optreden begonWanneer de bereleider met zang en tamboerijngeklingel genoeg mensen had wetente lokken. De beer werd vervolgens aangespoord zijn kunsten te vertonen en teraanmoediging zong de bereleider 'Ajde malo, Martine, da poigras, de, de, de' (gaeen beetje dansen Martin, kom, kom, kom).308 Bij een Servische auteur lezen weWaaruit het repertoire omstreeks de eeuwwisseling bestond. De beer gedraagt zichals een pas getrouwde vrouwen houdt zijn poot tegen zijn kop;309 de beer rijdtop een paard en krijgt daarvoor de stok van de bereleider; de beer zeeft meel enWaggelt vervolgens met zijn zitvlak; de beer kneedt deeg en slaat daarbij met zijnvoorpoot op de grond; de beer schiet met een geweer, pakt de stok en legt aan; debeer gaat ruggelings met gespreide benen liggen zoals een bruid voor de brui degom.310 Tenslotte haalt de beer geld op. Apen - meestal Djoka genoemd - beperktenzich voornamelijk tot het 'luizen' van het haar van de bereleider, het zichzelf'opmaken' voor een spiegel en het klimmen in (telefoon)palen. Ten slotte wordtIn een Amerikaanse bron vermeld dat Ursari geldprijzen uitloofden aan hen diehun beer met worstelen (catch-as-catch-can of Grieks-Romeins, naar keuze) kondenverslaan.311Naast het pure amusementskarakter van dit optreden, werd op de Balkan aan~eren ook een geneeskrachtige invloed toegeschreven, vooral met betrekking totJIcht (maar ook wel in verband met koorts en hartaandoeningen) en geloofde mendat de bereleider de ziekten uit een dorp meenam. Vandaar dat de meeste boerengraag zagen dat hij voor hun hofsteden optrad. 312 In hoeverre beren deze functieOok buiten de Balkan vervulden is niet duidelijk, maar helemaal onbekend wasmen in het Westen niet met dit verschijnseP13In West-Europa domineerde de amusementsfunctie, waarbij de beer - zeker inde 1ge eeuw - vanzelfsprekend in het middelpunt stond. Pas in de 20e eeuw trader een kentering op: niet alleen beren, ook gedresseerde apen, paarden, kamel~nen marmotten gingen toen deel uitmaken van de menagerie. Sinds de jaren dertIgevenwel - vooral na het verbod op vertoningen met beren in Duitsland in1933 - 314 begon de beer in West-Europa vrijwel geheel uit het straatbeeld te ver­~Wijnen. Van de Ursari die na 1934 aan de Nederlands-Duitse grens werden ge­SIgnaleerd, was er nog maar één (in 1934) die met beren rondtrok. De rest wasOvergestapt op een meer circusachtige bedrijfsvoering,315 met niet alleen paarden,


90 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'marmotten en apen - , maar ook met muziek, met name draaiorgels. In Engelandtrokken ze in de jaren dertig gedurende de zomer rond met op wagens geplaatstestraatpiano's en met apen, terwijl ze zich in de winter met houtsnijwerk bezighielden.316 Voor alle duidelijkheid, het betrof hier nog steeds dezelfde (Bosnische)groepen die zich vanaf 1867 in West-Europa vertoonden.Over het inkomen van de bereleiders valt weinig met zekerheid te zeggen. Zoalsgezegd maakten ze een minder rijke indruk dan de ketellappers: kettingen metgouden en zilveren munten, laat staan rijk bewerkte bekers en stokken, werden bijhen niet aangetroffen. Toch moeten ook hun verdiensten over het algemeen heelbehoorlijk zijn geweest, althans wanneer we mogen afgaan op de informatie overnaar de V. S. geëmigreerde bereleiders. 317 In de jaren dertig bezaten zij zelfs genoeggeld om in Engeland en Amerika huizen te kunnen kopen. 3lS De Nederlandsebronnen spreken deze indruk niet tegen. Zo schreef de procureur-generaal inNoord-Brabant injuli 1868 aanjustitie dat de bereleiders "ongeloofelijk veel geldop [ .. ] zamelen",319 en een krantebericht uit 1869 heeft dezelfde strekking. 320 Eenvan de zeldzame berichten die meer gedetailleerde informatie over hun bezit bevat,is te vinden in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 8 juli 1869: zes <strong>zigeuners</strong>met vier beren en een ezel voeren per stoomboot van Harlingen naar Amsterdamen betaalden voor de vracht f24,-, een aanzie<strong>nl</strong>ijk bedrag voor die tijd. Een tweedeaanwijzing treffen we aan in een telegram van de procureur-generaal te Den Boschvan 17 augustus 1887 over de Bosniër Pero Geergovitch, die bij Roosendaal metzijn uit zes personen bestaande gezin in het bezit van maar liefst 2000 francs werdaangetroffen (een bedrag dat in die tijd gelijk was te stellen aan driejaarlonen vaneen geschoolde arbeider).321 Voor het overige zwijgen de Nederlandse bronnen opdit punt.De winstgevendheid van hun beroep was uiteraard sterk afhankelijk van de toestemmingvan de autoriteiten zich in het desbetreffende land op te houden en uitvoeringente geven. In Nederland werd vanaf het eerstejaar van hun binnenkomstaan beide voorwaarden maar zeer ten dele voldaan. Binnen twee jaar werden bereleiderszelfs al op grote schaal over de grens gezet en werden met name in de groteresteden speelverboden afgekondigd. 322 Zo werd het de hierboven genoemde groep,die onder leiding van Giovanni Vassilcovici van Harlingen naar Amsterdam voer,niet vergund in de hoofdstad voorstellingen te geven:"Deze 10 personen, afkomstig uit Bosnie (Turkije) kwamen den 4 julij jl. met destoomboot van Harlingen te Amsterdam aan, met vier beeren en een ezel, waarmedezij, onder het geluid van doedelzakken, langs de straten in hun onderhoud wildenvoorzien. Het werd hun echter, als zonder genoegzaam geld en middel van bestaan,niet vergund zich te Amsterdam aan wal te begeven."323In de dorpen en kleine steden leek men hun daarentegen gunstiger gezind. 324 Dater een markt bestond voor voorstellingen met beren en apen, bewijst een lijst met229 optredens (tussen 8 april 1923 en 20 augustus 1924)325, waarvoor door 175verschillende gemeentebesturen een vergunning 326 was afgegeven aan de Italiaansebereleider Giovanni Nedilk. 327 Met zijn bruine beer en twee apen zorgde hij metname in het Oosten en Noorden van het land voor vertier. Aan de hand van deze


HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACIIE (1868-1902) 91tunieke bron kunnen de werkzaamheden van Nedilk uitstekend worden gereconstrueerd.Zo blijkt dat, als er niet teveel concurrentie was, een bereleider meerdan eenjaar door een betrekkelijk klein gebied kon rondtrekken, waarbij sommigegemeenten meer dan één keer werden bezocht. De frequentie van de opvoeringenverschilde nogal; zo werd op een dag soms wel vier keer opgetreden - zoals op8 augustus 1923 in Abcoude, Nichtevecht, Weesp en Muiden - , maar het kwamook wel voor dat er enkele dagen tussen twee voorstellingen in zaten. Gemiddeldtrad Nedilk bijna iedere dag op. Op het moment dat hij en zijn gezin door de marechausseewerden 'on.tdekt', was het echter snel afgelopen met de optredens en begoneen moeizame procedure van uitleiding, met als argument een vermeend gebrekaan voldoende middelen van bestaan.De bedrijfsvoering van bereleiders kenmerkte zich door kleinschaligheid. In tegenstellingtot de ketellappers staken ze weinig energie in promotie-activiteiten:advertenties kwamen bij hen niet voor. Zij konden volstaan met de aandacht trekkenvan (dorps)bewoners door het rinkelen met de tamboerijn of door andere muziek(doedelzakken) .328 De enige vorm van reclame, vanaf ± 1900, bestond uit hetVOorzien van hun wagens met de (artiesten)naam van de groep, zoals bij circussen.329 Wanneer voldoende mensen waren toegestroomd, kon de voorstelling beginnen.Helaas werden in de Nederlandse bronnen vrijwel geen beschrijvingenVan dit aspect van het bereleidersvak gevonden. Een uitzondering vormt een kinderboekuit de jaren dertig van de Groningse schrijver Holle, waarin een Duitsebereleider met zijn vrouwen zoontje centraal staan. Hij wint de aandacht van dedorpsbewoners door een toespraak te houden en vervolgens op zijn doedelzak tespelen.330Overigens was het beroep van bereleider beslist geen mannelijk monopolie.Ook vrouwen traden regelmatig met beren op; in de bronnen werden zij ookmeerdere keren als 'bere<strong>nl</strong>eidster' aangeduid. 331 Voor het overige hielden de vrou­Wen en kinderen zich bezig met bedelen, en de vrouwen ook nog met waarzeggen.Groepssamenstellingen.l,.t:t:;:teOp de Balkan trokken de meeste bereleiders rond in een beperkt gebied en bleefhun gezin in de meeste gevallen thuis. Werd eenmaal het besluit genomen de actieradiuste vergroten, dan reisden ook vrouwen kinderen mee. 332 Anders dan deI


92 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'C Italiaanse beeste<strong>nl</strong>eiders: de Piemontese SintiNaast de ketellappers en bereleiders trok in de tweede helft van de 1ge eeuw nogeen derde groep vreemdelingen rond die op grond van haar zwervend bestaan alsongewenst werd beschouwd: beeste<strong>nl</strong>eiders uit Italië, die in de literatuur over <strong>zigeuners</strong>bekend staan als 'Piemontese Sinti'. Het betreft hier uit Noord-Italië afkomstigegezinnen, die met kleine circussen rondreisden en zich specialiseerdenin het africhten van dieren (dromedarissen, beren, apen, geiten e.d.). Noch in deNederlandse bronnen, noch in de literatuur is veel over deze groep te vinden. Eenvan de weinigen die een tipje van de sluier oplicht, is de Franse auteur Vaux de Foletier.Volgens hem kwamen zij reeds in het midden van de 1ge eeuw naar Frankrijken stammen bekende 20e-eeuwse circus geslachten, zoals de families Bouglione enAmar, rechtstreeks van deze <strong>zigeuners</strong> af. 335In de Nederlandse bronnen zijn deze groepen nauwelijks aangetroffen. De 'menagerieën'van Zamoni Marko (1898) en Cara Caronatti (1901) waren de enige gezelschappendie van zich deden spreken. Opvallend is dat zij niet als <strong>zigeuners</strong> werdenbestempeld, maar omdat ze in gezinsverband rondtrokken wèl vrijwel per definitieals een ongewenste categorie vreemdelingen werden beschouwd. De uitleidingvan Zamoni Marko vormde zelfs de aa<strong>nl</strong>eiding tot de totstandkoming van decirculaire van maart 1900, terwijl Cara Caronatti's gezelschap op grond van diecirculaire de toegang tot Nederland werd ontzegd.4 ConclusiesIn het beleid tegenover <strong>zigeuners</strong> werd in de jaren 1868-1902 de belangrijksteplaats opgeëist door de (justitiële) rijksoverheden: het departement van Justitie ende procureurs-generaal. Vanaf het begin stelden zij zich afwijzend op tegenoverdeze als <strong>zigeuners</strong> geëtiketteerde nieuwkomers uit Midden- en Zuidoost Europa.Volgens hen waren het armlastige vreemdelingen, die bovendien de (plattelands)bevolking lastigvielen. Hoewel de groepen in kwestie vaak aantoonbaar aande criteria van de Vreemdelingenwet voldeden - die in hun geval streng werdengeïnterpreteerd -, ontwikkelden de procureurs en Justitie vanaf 1868 niettemineen restrictief toelatingsbeleid.Een opmerkelijk aspect aan de reactie van de rijksoverheden en ook de krantenin 1868 was dat de nieuwkomers werden geassocieerd met de sinds 1750 uit Nederlandverdreven heidens èn dat zij met de uit Duitsland overgenomen term zigeunerwerden aangeduid. Vanaf de eerste dag dat de Hongaarse ketellappers zichmet hun gezinnen in Nederland vertoonden - en hetzelfde geldt in iets minderemate voor de Bosnische bereleiders - werden zij <strong>zigeuners</strong> genoemd. Dat met dezevoor Nederland geheel nieuwe groepsaanduiding het 18e-eeuwse etiket heidensdoor een nieuw werd vervangen, maken de brieven van de bestudeerde autoriteitenduidelijk. De verwijzingen naar en parallellen met deze oud-vaderlandse 'vagebonden'zijn talrijk en expliciet. Dit heidensbeeld - gekenmerkt door bedelarij,diefachtigheid en parasitisme -lag door de vele publikaties vanaf 1800 ook na eeneeuw 'afwezigheid' nog vers in het geheugen. En waar dit niet het geval was, werd


-~ ~ ---------------'s-e-kn----etenra.::-m~nIn~ne­:1-:hrezens:1-a-·ij,enrdlIET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 93het door artikelen in kranten, populaire tijdschriften en encyclopedieën geactiveerd.Zo kon de term zigeuner al snel de vorm aannemen van een stigma, dat wilzeggen een groepsaanduiding die zeer negatieve associaties opriep.De afwijzende houding werd overigens zeker niet door alle autoriteiten ingenomen.Met name de gemeentelijke overheden, burgemeesters en politie, steldenzich neutraler op. Zij bejegenden de <strong>zigeuners</strong> in sommige gevallen zelfs ronduitpositief Een verklaring voor de meer open houding op lokaal niveau hangt samenmet het optreden van de drie als <strong>zigeuners</strong> gestigmatiseerde groepen: Hongaarseketellappers, Bosnische bereleiders en Italiaanse beeste<strong>nl</strong>eiders. In tegenstellingtot wat veel rijksoverheden dachten, bleken zij meestal zeer wel in staat op legitiemewijze in hun onderhoud te voorzien en werd hun gedrag door de gemeentelijkeoverheden niet als hinderlijk ervaren. Veel burgemeesters hadden er dan ookgeen moeite mee hen als vreemdelingen toe te laten, patenten te verstrekken envergunningen tot kamperen afte geven en zo hun verblijfin Nederland mogelijkte maken. De rijksoverheden daarentegen kwamen nauwelijks in direct contactmet de <strong>zigeuners</strong>, zodat het bij hen levende stigma niet gecorrigeerd kon wordendoor de werkelijkheid. Op dat niveau, met name bij de procureurs-generaal,stond het beleid al snel vast. Sterk beïnvloed door het met negatieve beelden omgevenbegrip zigeuner, waarbij de toon in eerste instantie door de schrijvende persWerd gezet, vielen de rapporten van commissarissen van politie en burgemeesterseen zeer selectieve lezing te beurt. Vooral de armoedige aspecten (haveloos uiterlijken bedelarij) trokken de aandacht, waardoor de vooroordelen alleen maarWerden versterkt.Een tweede reden voor de uitee<strong>nl</strong>opende reacties van overheden lag in het verschilin verantwoordelijkheid en functie van de verschillende overheidsniveau's.Waar burgemeesters en commissarissen van politie in hoofdzaak een uitvoerendebestuurstaak hadden, werden de procureurs-generaal veel meer in beslag geno­~en door beleidsvorming. Vooral de handhaving van de openbare orde en zedelijkheidwaren van belang. Een belangrijk instrument dat hen bij de handhavingvan die orde ter beschikking stond, was het korps van de Koninklijke Marechaussee,waarop veelvuldig - zowel bij het neerslaan van stakingen als bij de weringVan ongewenste vreemdelingen - een beroep werd gedaan. In tegenstelling tot degemeentelijke overheden, had dit hiërarchisch opgebouwde korps een sterk repressievetaak, waardoor het zich bij uitstek leende voor de uitvoering van het doorde procureurs-generaal enJustitie voorgestane beleid. Waar de burgemeesters eengrote mate van (gemeentelijke) autonomie bezaten en bovendien maar sporadischmet Justitie te maken hadden, was de marechaussee een puur uitvoerend orgaandat uitsluitend als taak had de bevelen van Justitie en de procureurs-generaal uitte voeren.. De overtuiging dat <strong>zigeuners</strong> ongewenste vreemdelingen waren, werd vanaf de~aren 1880 nog versterkt door het anti-zigeunerbeleid in het buite<strong>nl</strong>and, met nameIn de Verenigde Staten, Duitsland en België. Hierdoor werden de Nederlandse aut.Otlteiten steeds vaker geconfronteerd met door deze landen naar Nederland teruggestuurdegroepen <strong>zigeuners</strong>, waardoor soms maande<strong>nl</strong>ang een patstelling aande grenzen ontstond. Het gevolg hiervan was dat de overwegend neutrale houdingVan de lokale overheden soms omsloeg in een afwijzende. Zij werden namelijk als


94 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'eersten geconfronteerd met de door de omstandigheden berooide <strong>zigeuners</strong>. Eenontwikkeling die een 'self-fulfilling prophecy' in werking stelde en de rijksoverhedensterkte in hun idee dat <strong>zigeuners</strong> inderdaad zoveel mogelijk uit Nederlandmoesten worden geweerd.De opstelling van het ministerie van Justitie, de hoogste instantie in de justitiëleketen, moet vooral op deze manier worden begrepen. De betrokken ambtenarenin Den Haag waren aangewezen op de berichten van procureurs-generaal en kranteartikelen.De negatieve beeldvorming daarin leidde bijna als vanzelf tot restrictievemaatregelen. Van een structureel beleid was echter geen sprake. Het ministeriereageerde slechts op incidenten en leunde sterk op voorstellen van de procureurs-generaalen de marechaussee, zoals de totstandkoming van de tegen <strong>zigeuners</strong>gerichte circulaires in 1887 en 1900 laat zien. Justitie beperkte zich uitsluitendtot overleg met andere ministeries, het bestuderen van de juridische voetangels enklemmen, het opstellen van de definitieve tekst en het verspreiden ervan. Door dezecirculaires probeerden het ministerie en de procureurs-generaal meer greep tekrijgen op het in hun ogen groeiende 'zigeunerprobleem'. De moeilijkheid voordeze rijksoverheden was evenwel dat de uitvoering van het tegen <strong>zigeuners</strong> gerichtebeleid werd gefrusteerd door de omstandigheid dat de bevoegdheid tot uitleidingbij het hoofd van politie lag (meestal de burgemeester); en deze stelde zichdoorgaans veel soepeler op tegenover <strong>zigeuners</strong> dan het ministerie en de procureurs-generaalwenselijk achtten. De circulaires moeten dan ook vooral wordengezien als pogingen deze plaatselijke gezagsdragers in het gareel te krijgen, teneindeeen meer uniform en restrictief vreemdelingenbeleid jegens <strong>zigeuners</strong> te kunnenvoeren. Dat de rijksoverheid zich tot circulaires beperkte, maakt echter eveneensduidelijk dat zij <strong>zigeuners</strong> nu ook weer niet als zó'n urgent probleem ervoer,dat zij er de Vreemdelingenwet van 1849 voor wilde wijzigen.De houding en het gevoerde beleid van de rijksoverheden hing dus samen metde beeldvorming over <strong>zigeuners</strong>. Dat de rijksoverheid zich daarbij deels op vooroordelenverliet, wordt aannemelijk door de veel neutralere opstelling van de gemeentelijkeoverheden. Door de nadruk op het beleid is de nuancering van het zigeunerbeeldechter onvoldoende uit de verf gekomen. Vandaar dat apart aandachtis besteed aan de sociale, economische en culturele kenmerken van de drie groepen.Dit heeft tot de conclusie geleid dat het beeld van de 'armoedige en parasiterende<strong>zigeuners</strong>', dat zo'n belangrijke plaats innam in de houding van de rijksoverheden,op een aantal essentiële punten op vooroordelen berustte. In tegenstelling tot degangbare voorstelling waren zowel de ketellappers (Kaldarasch), de bereleiders(Ursari) als de Italiaanse beeste<strong>nl</strong>eiders (piemontese Sinti), redelijk welvarend ennamen zij een geheel eigen en door de bevolking gewaardeerde positie in op de arbeidsmarkt.Pas door het op gang komen van een discriminerend overheidsbeleid,dat onder meer tot uitdrukking kwam in het soms constant bewaken en begeleidenvan <strong>zigeuners</strong> door marechaussee en politie, werd die economische positie langzaamuitgehold. Dus niet het afnemen van de vraag naar hun specialistische activiteite<strong>nl</strong>eidde tot het verslechteren van hun positie, zoals vaak wordt beweerd,336maar veeleer de repressieve reactie van rijksoverheden.Hoewel het uiterlijk van met name de ketellappers romantische trekken vertoonde(de kleurrijke kleding van mannen en vrouwen, versierselen, zonderlinge


-ltn.ien,iers:nr­d,)'-""1-36r­ge'--er­­h­---r,:t-HET 'TWEEDE VERBLIJF' EN DE REACTIE (1868-1902) 95tenten), blijkt uit de beschrijvingen dat hun voorkomen vooral weerzin wekte enals armoedig werd geïnterpreteerd. Het waren met name de als afstotend ervarenfysieke aspecten (ongewassen, blootsvoets, lange haren, vrouwen en kinderenslecht gekleed) die in de correspondentie van de rijksoverheden steeds werden benadrukt.Dit gold het sterkst voor de Kaldarasch. Zij waren het dan ook die alseersten met de term zigeuner werden aangeduid. Bovendien hadden zij een voorde buitenwereld duidelijk zichtbare leider met de hem toebehorende attributen .Het beeld van de rijksoverheden (en de kranten) kan worden weerlegd als hetom de vermeende armlastigheid en economische dysfunctionaliteit gaat. Hunovertuiging dat <strong>zigeuners</strong> onverbeterlijke parasieten zijn, kon evenwel niet geheeluit de reeds bestaande beeldvorming worden verklaard. Deze ideeën werden namelijkniet alleen gevoed door het 'haveloze' uiterlijk, maar ook door het bedelenvan de vrouwen en kinderen. Hoewel dit niet altijd gebeurde, vormde het in deregel een dagelijkse activiteit voor veel gezinnen, die het als een normale en doorhenzelf geaccepteerde aanvulling van het gezinsinkomen beschouwden. De rijksoverhedendachten daar evenwel anders over. Zij beschouwden het als een tekenvan armoede èn als een "gevaar voor de openbare veiligheid".De Kaldarsch, de Ursari noch de Piemontese Sinti hadden het plan zich in Nederlandte vestigen. West-Europa vormde tussen ± 1860 en ± 1890 een tussenstation,waarna voor de meeste groepen definitieve emigratie naar de Verenigde Statenen andere overzeese gebieden volgde. Na de eeuwwisseling kwamen nog maarsporadisch groepen ketellappers en bereleiders naar Nederland. Toch was het 'zigeunerprobleem'daarmee niet van de baan. Integendeel, vanaf 1902 werden derijksoverheden regelmatig opgeschrikt door alarmerende berichten over <strong>zigeuners</strong>,alleen betrof het nu een 'nieuwe' groep; namelijk paardenhandelaren uitDuitsland, Frankrijk en Scandinavië. Hoe het beleid zichjegens deze groepen ont­Wikkelde, zullen we in het volgende hoofdstuk zien.~n


- ---- - ~HOOFDSTUK IVVOORTZETTING VAN HET AD HOC BELEID(1902-1928)1 I<strong>nl</strong>eidingNa 1900 vertoonden de uit Hongarije en Bosnië afkomstige Kaldarasch en U rsarizich nog maar sporadisch in Nederland; het 'zigeunerprobleem' was daarmee echtergeenszins van de baan. Vanaf 1901 verscheen er namelijk een nieuwe groep ophet toneel: buite<strong>nl</strong>andse paardenhandelaren, die al gauw als '(zogenaamde) <strong>zigeuners</strong>'werden bestempeld.Om na te gaan hoe het beleid zich sinds dat tijdstip ontwikkelde, zal de aandachtin de eerste plaats moeten uitgaan naar de reacties die deze nieuwe groep bij overheiden bevolking opriep. Met name dient te worden bekeken in hoeverre de relatief'open'houding op lokaal niveau zich kon handhaven tegenover de sedert 1887steeds sterker wordende druk van de rijksoverheden. Hiermee nauw verbondenis de vraag naar de effectiviteit van het anti-zigeunerbeleid. Zoals we al zagen wasdit immers afhankelijk van de medewerking van de gemeentelijke overheden.Daarnaast is het van belang te bepalen in welke mate de geconstateerde aanzet toteen meer structurele benadering van het 'zigeunerprobleem', terug te vinden in hetdenken over woonwagenbewoners en in de ontwikkelingen binnen de marechaussee,in de 20e eeuw het tegenover <strong>zigeuners</strong> gevoerde beleid ging bepalen.Omdat de aandacht steeds meer uitging naar de nieuwe groep van paardenhandelaren,zal ten slotte ook het zigeunerbeeld aan de orde komen. De centrale vraagluidt: hoe sterk was het in de 1ge eeuw opgebouwde 'Hongaarse' beeld, onderwelke voorwaarden kon het ook op nieuwe, niet uit Hongarije of de Balkan afkomstigegroepen worden toegepast en welke gevolgen had dit voor de betrokkengroep(en)?2 Het beleid tussen 1902 en 1928Evenals bij onze behandeling van de periode 1868-1902 zullen ook in dit hoofdstukde tegen <strong>zigeuners</strong> uitgevaardigde circulaires waarmee de rijksoverhedentrachtten een uniform beleid af te dwingen als leidraad dienen voor de analyse.Vooral de gevolgen daarvan voor de tot 1902 relatief neutrale houding van de gemeentelijkeoverheden verdienen onze aandacht. Het meest intrigerende probleemdat zich in dit verband opdringt, is waarom de nieuwe groep paardenhandelarenmet de term <strong>zigeuners</strong> werd aangeduid, terwijl ze maar ten dele voldeed aan hetzigeunerbeeld dat tot op dat moment bestond. We beginnen met de opschuddingdie de nieuwe groep <strong>zigeuners</strong>, vanaf 1901 veroorzaakte.


~~ ---- - ~ - . - -- - -VOORTZETIING VAN HET AD HOC BELEID (1902-1928) 97A De 'affaires'Duitse en Franse paardenkopers en de circulaire van 23 oktober 1904i-p-t­-7ns.tt-}­grf--enie.e­menLetlg"De vrouwen hebben een eigenaardig donker type, waarom de bevolking spreekt van<strong>zigeuners</strong>, wat echter niet het geval is. Pappaert is een Belg, de overigen zijn Duitschers.Zij worden verdacht verschillende handelingen te plegen, waardoor de bevolking,vooral ten platte lande vrees wordt aangejaagd, treden daarbij zeer brutaal op,laten hunne paarden loop en in weilanden en met rogge begroeide akkers, dwingende bewoners iets te geven, soms dreigende met geweld, betalen niet wat zij in de winkelskoopen en maken zich aan bedelarij schuldig." (p. 545-546)Aldus een bericht in het Algemeen Politieblad van 5 december 1901. Het is ondertekenddoor de districtscommandant der marechaussee te Eindhoven,! die voorts lietWeten dat de betreffende personen in het bezit waren van reis- en verblijfpassen. 2Dit bericht vormt de aa<strong>nl</strong>eiding tot een langdurig conflict tussen een aantal metname justitiële autoriteiten en zo'n 14 in evenzovele woonwagens rondtrekkende?ezinnen, waarvan de mannen zich bezighielden met de handel in paarden. 3 EenJaar later was het de wachtmeester van de marechaussee in de Zuidlimburgse gemeenteSimpelveld die een soortgelijke klacht uitte. Hij meldde zijn directe superieur,de districtscommandant te Maastricht, dat hij een tweetal gezinnen had aangetroffendie "leven als <strong>zigeuners</strong>". Hoewel ze genoeg geld hadden om in hun le­~~nsonderhoud te voorzien, zouden met name de vrouwen en kinderen de plaatselijkebevolking zeer veel overlast bezorgen:"De vrouwen en kinderen hebben een echte zigeunertijpe en als zoodanig schamel gekleed,bijzonder de kinderen, zij doen niets anders als bedelen, dringen de huizen enwinkels binnen, en wanneer de bewoners dan niet vlug genoeg op hun hoede zijn nemenzij, wat zij krijgen kunnen. Kunnen zij echter hun slag niet slaan, dan vragen zijom het een of ander te koopen, komt het echter op betalen aan, dan beginnen zij methet zoogenaamde 'waarzeggen', of vragen zij naar bijzondere geldstukken van bepaaldejaartallen, waarbij ze het zoo bont maken, dat zij in den regel worden weg gejaagd,hetgeen hun dan de gelegenheid geeft om zonder betalen weg te komen. De heggenbraken zij uit, teneinde van de houtstammen onder hun opgeslagen tent vuur te stoken,om zich daarbij te warmen; ook kippen trachten zij onder hun bereik te krijgen,om zich die te kunnen bemachtigen. Zelfs langs de openbare wegen, maakten zij hetde menschen op allerlei manieren lastig, hielden ze zelfs vast, om maar wat te krijgen,namen hun de sigaren uit de mond. In een woord, zij maken het de bewoners van gehuchtenen vooral afgelegen huizen en alles wat zij maar aantroffen zoo lastig enangstig, dat mij daarover van alle zijden klachten zijn gedaan, met dringend verzoekdaar zoo spoedig mogelijk een einde aan te maken. Bovenvermelde lieden leven geheel opdezelfde wijze als een troep <strong>zigeuners</strong> (mijn cursivering LL), bedelen, stelen en zoover watonder hun bereik komt."4~egens de in deze brief opgesomde klachten werd de groep onder strenge bewa­~ng Van de marechaussee gesteld en werd Simpelveld al vrij snel verlaten. Voor1 e Wachtmeester was de kous daarmee niet af. Hij achtte het van het grootste beangdat de paardenhandelaren zodra hun reis- en verblijfpassen - afgegeven in de


98 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Zuidlimburgse gemeenten Stein, Simpelveld en Wittem - waren verlopen, onmiddellijkhet land uit werden gezet en dat de burgemeesters zouden worden aangemaandaan "dergelijke lieden" geen documenten meer af te geven of die te verlengen.Deze brief werd doorgestuurd naar de procureur-generaal te Den Bosch,die op zijn beurt, nog geen week later, de commissaris van de Koningin in Limburgop de hoogte stelde. De procureur-generaal was het geheel met de wachtmeestereens en verzocht de commissaris van de Koningin, nog steeds zonder het woordzigeuner te gebruiken, de betrokken burgemeesters erop te wijzen dat zij weliswaarniet voor iedere reis- en verblijfpas overleg hoefden te plegen met de rijksoverheid,maar dat in dit geval - gezien het "belang der openbaren veiligheid"- het inwinnen van i<strong>nl</strong>ichtingen over deze "vreemdelingen zonder een vastewoon- of verblijfplaats" op zijn plaats zou zijn geweest. s Dit verzoek werd per omgaandeingewilligd. De reacties van de betrokken burgemeesters waren kort enonderdanig: ze waren misleid en het zou in de toekomst niet meer voorkomen. 6Hoewel geen processen-verbaal waren opgemaakt en het bij vage klachten bleef,waren het gedrag en de levenswijze van deze paardenkopers voor de marechausseeenJustitie dus aa<strong>nl</strong>eiding hen in het oog te houden en de burgemeesters aan te sporengeen passen meer af te geven. De commissaris van de Koningin in Limburg,die inmiddels op de hoogte was gesteld door een schrijven van de burgemeestervan Roermond waarin deze zich beklaagde over het te snel afgeven van passen doorsommige collega's, achtte de tijd rijp om de burgemeesters in zijn provincie doormiddel van een algemene aanschrijving te waarschuwen. Op 9 januari 1903 werdde circulaire uitgevaardigd waarin de burgemeesters werden opgeroepen in het belangvan de openbare veiligheid pas dan over te gaan tot het afgeven van passenaan vreemdelingen zonder vaste woon- of verblijfplaats, als voorafgaand overleghad plaatsgevonden met andere autoriteiten?Toen een gedeelte van bovengenoemde groep, aangevuld met vier andere gezinnen,8zich in december 1903 in de buurt van Roermond ophield, rapporteerde decommissaris van politie over deze inmiddels als 'zogenaamde <strong>zigeuners</strong>' aangeduidegroep in soortgelijke bewoordingen als de marechaussee van Simpelveld een jaareerder. Opnieuw draaide het vooral om het als hinderlijk ervaren gedrag. Na eerst'met geweld' enige wagens van de provinciale weg verwijderd te hebben, steldede marechaussee het kamp onder permanente bewaking, terwijl de politie zich methet toezicht in de stad belastte, teneinde te voorkomen dat de mannen en vrouwendie in de stad winkels bezochten de winkeliers zouden "bestelen" of"oplichten".9Overigens belette deze 'indringerigheid' de burgerij van Roermond niet zichmet honderden tegelijk te verlustigen aan het 'eigenaardige schouwspel' van de omgrote vuren gezeten leden van dit 'nomadenvolkje'.lO Ook in Weert, waar de groepvan 60 personen in zeven woonwagens enige dagen later arriveerde, lokten de <strong>zigeuners</strong>vele nieuwsgierigen, want "vooral des avonds geeft het nomade<strong>nl</strong>even eenfantastisch gezicht."ll Opnieuw werden, ditmaal door de burgemeesters van Geleen,Valkenburg en Hulsberg, passen aan dezelfde paardenkopers afgegeven ofverlengd en wederom was het de procureur-generaal te DenBosch die de commissarisvan de Koningin hierop moest wijzen. 12 In dit geval bevonden de drie burgemeesterszich in een iets lastiger parket dan hun collega's in 1902; ze behoordenimmers de circulaire van 9 januari te kennen. De excuses waren dan ook niet van


--- --- - - ----~--- ---'VOORTZETTING VAN HET AD HOC BELEID (1902-1928) 99de lucht. De burgervader van Geleen wilde de groep zo snel mogelijk kwijt zijnen dacht pas later aan de circulaire en die van Hulsberg had wel geaarzeld, maarberiep zich op een hersenziekte waaraan hij destijds zou hebben geleden. 13 De voorons interessantste reactie werd op schrift gesteld in Valkenburg:ierrr-g-eerte~tnhnPi-:n-;-<strong>nl</strong>n"In antwoord op nevens aangehaalde missive l4 heb ik de eer UE mede te deelen datik den verlofpas voor de familie Otten geteekend heb in de meening te doen te hebbenmet een paardenhandelaar en niet met een sigeunersfamilie."lsNa de brigadecommandant te Simpelveld eenjaar eerder was hij nu dus de tweededie de term zigeuner gebruikte. De verklaring daarvoor moet niet worden gezochtin de aanschrijving door de commissaris van de Koningin, aangezien daarin alleenOver 'rondreizende vreemdelingen' werd gesproken, maar in de diverse kranteberichtendie vanaf december 1902 in Limburg over deze paardenhandelaren verschenenen waarin zonder uitzondering over <strong>zigeuners</strong> werd gesproken. 16 De briefVan de burgemeester van Valkenburg vormde geen uitzondering: langzaam maarzeker werd de term zigeuner overgenomen door de autoriteiten, de gemeentelijkevoorop. Intussen waren de paardenkopers in Noord-Brabant beland en ook daar(in Heeseh) wisten zij hun passen verlengd te krijgen. Ditmaal was het de beurtaan de commissaris van de Koningin in Brabant om 'zijn' burgemeesters in soortgelijkebewoordingen aan te schrijven als zijn ambtgenoot in Limburg had gedaan.17In januari 1904 achtte de procureur-generaal de tijd gekomen om de ministervan Justitie op de hoogte te brengen van de moeilijkheden die in Limburg werdenondervonden met de 'in woonwagens rondreizende vreemdelingen'. Ondanks hetfeit dat geen van de aantijgingen met concrete klachten werd onderbouwd, sprakde procureur-generaal over "gevaarlijk gespuis", wiens uitleiding zeer gewenstWas. ls Toch verlieten de paardenkopers (in totaal ongeveer acht gezinnen) Nederlandniet; hun passen werden opnieuw door andere burgemeesters verlengd. 19 Welbleefhet in de eerste helft van 1904 stil rond deze Duitse en Franse vreemdelingen,een rust die vanaf29 augustus abrupt werd verstoord. De aa<strong>nl</strong>eiding hiertoe vormdeeen brief van de burgemeester van Vianen aan de minister van Justitie, waarinhij Zijn beklag deed over de overlast die <strong>zigeuners</strong> zijn gemeente de afgelopenjarenZouden hebben aangedaan. Hij schreef dat:" ... gedurende de laatste drie jaren herhaaldelijk door mijne gemeente trekken troepen<strong>zigeuners</strong>, die de ingezetenen op allerlei wijzen lastig vallen en aan hen dikwijls belangrijkeschade toebrengen, door de vruchten die in de boomgaarden en op de landerijengroeien afte plukken en uit de grond te trekken en zich vervolgens toe te eigenen,en door diefstal van kippen en ander vee. Zij maken de wegen onveilig voor de wandelaars,fietsrijders enz. door die lieden aan te houden en geld of andere zaken af te persen.De <strong>zigeuners</strong> laten hun paarden aan den kant van den weg grazen of jagen ze inde weilanden der particulieren".2oHij eindigde met het "beleefdelijk doch dringend" verzoek deze troepen onderpermanente bewaking van marechaussee of rijkspolitie te stellen om zo een eindete maken aan het "rooven" en onveilig maken van de wegen door "<strong>zigeuners</strong>troe-


100 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'pen". Deze brief maakte deel uit van een georganiseerde campagne van een achttalburgemeesters in het midden van het land, die binnen enkele dagen hun in vrijwelidentieke bewoordingen gestelde adhesiebetuigingen aan de minister stuurden. 21Hoewel naar aa<strong>nl</strong>eiding van deze klachten door Justitie geen nader onderzoekwerd ingesteld, geeft het karakter van deze brieven wel aa<strong>nl</strong>eiding tot enige bedenkingen.Om te beginnen is het frappant dat alleen de burgemeester van Vianenzelfstandig een briefheeft geschreven; de andere acht beperkten zich tot adhesiebetuigingen.In hoeverre de inwoners van deze gemeenten last hebben ondervondenvan de rondreizende paardenkopers blijft onduidelijk. In ieder geval zou het voorbarigzijn er zonder meer vanuit te gaan dat de aan het adres van de <strong>zigeuners</strong> geuitebeschuldigingen volledig op waarheid berustten. Soortgelijke klachten over bewonersvan woonwagens drie jaar eerder in Duivendrecht hebben ons op dit puntvoorzichtig gemaakt. 22 Er zijn echter nog meer aanwijzingen dat aan het waarheidsgehaltevan de klachten tot op zekere hoogte getwijfeld kan worden. Eengroot aantal burgemeesters gaf terzelfder tijd namelijk wel reis- en verblijfpassenaf aan deze paardenhandelaren, waardoor het verblijf van deze vreemdelingen metdrie maanden werd verlengd. Wanneer de burgemeesters van Vianen e.a. niet overdreven,wordt het moeilijk om deze afgiftes te verklaren. Anders dan bij de 'affaireDuivendrecht' over bewoners van 'reiswagens' in 1901, achtte Justitie het in september1904 zoals gezegd onnodig een onderzoek in te stellen. Dat burgemeestersover <strong>zigeuners</strong> berichtten, was blijkbaar voldoende om Justitie te overtuigen van deernst van de situatie. Nadat ook nog een brief van de burgemeester van Hengeloover overlast in zijn gemeente door een groep van ± 80 <strong>zigeuners</strong> uit Duitslandhet departement bereikte, richtte de minister zich op 8 september 1904 tot deprocureurs-generaal (uitgezonderd die in Amsterdam)23, met het verzoek "zoospoedig mogelijk strenge maatregelen te treffen tot bewaking der grenzen, ten eindete voorkomen dat meerdere benden in ons land vallen."24 Bovendien werd deminister van Binne<strong>nl</strong>andse Zaken door Justitie gevraagd alle burgemeesters vangrensgemeenten in soortgelijke zin in te lichten en hun op het hart te drukken ondergeen voorwaarden reis- en verblijfpassen aan <strong>zigeuners</strong> af te geven,25 een oproepwaaraan Binne<strong>nl</strong>andse Zaken met een geheime circulaire direct gehoor ga(26 Ditbetekende dat voor iedereen die als zigeuner werd aangemerkt, de Vreemdelingenwetin feite buiten werking kon worden gesteld.De eerste groep die door deze geheime maatregel werd getroffen, waren de <strong>zigeuners</strong>in Oldenzaal. Hoewel zij volgens een verklaring van de burgemeester inhet bezit waren van door de Nederlandse consul in Hamburg afgegeven passen enover veel geld beschikten,2? weigerde de burgemeester hen de toegang, op grondvan de instructies die hem zowel van de procureur-generaal te Arnhem (13 september)als van de commissaris der Koningin in Overijssel (16 september) waren toegezonden.Het gevolg was dat de groep, na eerst te zijn gedwongen op eigen kostenal hun paarden door een Duitse veearts te laten onderzoeken, onverrichterzakenaar Duitsland terugkeerde.Inmiddels was een gedeelte van de in 1903 in Limburg aangetroffen paardenkopers28 via het rivierengebied naar Friesland gereisd, waar ze na eerst Buitenposten Drachten bezocht te hebben, op 21 september 1904 in Heerenveen arriveerden.


VOORTZETIING VAN HET AD HOC BELEID (1902-1928) 101Mede door uitgebreide kranteberichten 29 in de Friese pers stroomde de bevolkingtoe om deze <strong>zigeuners</strong> te aanschouwen. De eerste gezagsdrager die hierover berichttewas de brigadecommandant der marechaussee te Heerenveen, die het volgendeaan zijn superieur, de divisiecommandant te Leeuwarden, rapporteerde:" ... dat de troep <strong>zigeuners</strong> 38.personen in getal in 't bezit van reis- en verblijfpassenniet verjaard op dato heden van hier vertrokken zijn naarJoure, teneinde om aldaarmorgen, zoo ze voorgeven de paardenmarkt te bezoeken in het belang der veiligheidvan personen en goederen, daar deze lieden beslist anders niet doen dan schooien enstelen en alzoo een streng politietoezicht noodig hebben, zijn ze door ons begeleid totJoure, waar zij steeds worden besurveilleerd."JODe divisiecommandant die om preciezere i<strong>nl</strong>ichtingen vroeg, zoals door wie depassen waren afgegeven, wilde weten of de vreemdelingen als een gevaar voor deopenbare rust konden worden beschouwd. 31 Op deze vraag werd door de brigade­Commandant bevestigend geantwoord. Want hoewel de mannen geen overtredingenbegingen en zich vrij goed gedroegen, schenen de kinderen en vrouwen nietsanders te doen dan bedelen en waar mogelijk stelen.Ondanks deze mededeling konden de vier gezinnen, weliswaar steeds begeleiddoor marechaussee, hun tocht langs de Friese en Groningse paardenmarktenVoortzetten. De door diverse brigadecommandanten opgestelde negatieve berichtenover de groep Franse en Duitse paardenkopers werden door de divisiecommandantter beoordeling doorgezonden aan de procureur-generaal te Leeuwarden.In zijn begeleidende brief doet hij de opmerkelijke uitspraak dat het hier gaatom "vreemdelingen, want het zijn feitelijk geen <strong>zigeuners</strong>". De procureur-generaalmoest nu beslissen of artikel 12 van de Vreemdelingenwet in werking gesteld diendete worden. In zijn brief aan Justitie van 24 september 1904, waarin hij als bijlagenalle rapporten van de diverse marechaussee-functionarissen toevoegde, kwamhij tot de volgende conclusie:"Aangezien deze personen in het bezit zijn van geldige verblijfpassen en voldoendemiddelen van bestaan, terwijl bovendien zeer twijfelachtig is, of zij wel als Zigeunerskunnen worden beschouwd, ben ik van meening, geen last te mogen verstrekken henover de grenzen des lands te doen brengen. Zij dan ook, dat zij den ingezetenen [ ... ]tot overlast zijn, al bepalen zich de door hen gepleegde strafbare feiten tot dusverretot bedelen en het plegen van een enkelen diefstal."J2Ondanks dit vrij genuanceerde oordeel werd de groep twee dagen later door demarechaussee bij Bellingwolde over de Duitse grens gezet. Omdat de paardenkopershadden gezegd terug te keren om ook de paardenmarkten te Roden en Winschotente bezoeken, werden aan de grenzen enige detachementen marechausseeen rijksveldwacht uitgezet, teneinde een nieuwe binnenkomst te verijdelen. 33 Doordeze ontwikkeling kwam het (klad)antwoord vanjustitie (van 5 oktober) te vervallen.34 Hierin werd het voorgestelde beleid van de procureur-generaal goedgekeurd,maar drong de minister er tevens op aan de <strong>zigeuners</strong> niet opnieuw toe telaten. Deze nooit verstuurde richtlijn was inmiddels dus door de praktijk achterhaald.


--- -- - ----~- - --- . ----- - - - ~102 'EN MEN NOEMDE HEN ZIGEUNERS'Daarmee leek de zaak afgedaan, ware het niet dat de procureur-generaal te DenBosch op 5 oktober justitie voorstelde de circulaire van 8 september, die alleen aande burgemeesters van de grensgemeenten was gericht, aan alle hoofden van politiete sturen. De meeste passen van de "zigeunerbende" waren immers door burgemeestersvan in het binne<strong>nl</strong>and gelegen gemeente afgegeven. 35 Bovendien blekenin Brabant nog steeds "<strong>zigeuners</strong>" rond te trekken die door hun verblijf passen nietuitgeleid konden worden. justitie stemde hiermee onmiddellijk in en op 23 oktoberverscheen een aan alle commissarissen van de Koningin gerichte, geheime circulairewaarin deze werden opgeroepen:" ... teneinde te voorkomen dat, zooals in den laatsten tijd herhaaldelijk geschiedde,benden Zigeuners in ons land vallen [ ... ] de burgemeesters in uw gewest op te dragenaan Zigeuners onder geen voorwaarde passen af te geven [ ... ] ".36Na de circulaires uit 1887 en 1900 was hiermee de verstrekkendste, en meest duidelijktegen <strong>zigeuners</strong> gerichte circulaire een feit.De marechaussee versus paardenhandelaren in Noord-Brabant: september-december 1904Met de genoemde circulaire was de 'zigeunerzaak' wat de rijksoverheden betrofafgedaan. Dit gold echter niet voor de diverse marechausseebrigades in het districtBreda. Van de in augustus in het rivierengebied rondtrekkende groep paardenkopershad namelijk een deel- dat tien woonwagens bevolkte - besloten de paardenmarktenin Noord-Brabant te bezoeken. 37 Dank zij het deels bewaard gebleven archiefvan de toenmalige districtscommandant te Breda,38 de kort tevoren tot kapiteingepromoveerde F. C. A. van der Minne, krijgen we een goed beeld van de vrijwelautonome rol die de marechaussee vanafhet begin van de 20e eeuw kon spelenbij de uitvoering van het anti-zigeunerbeleid. In tegenstelling tot de situatie in bijvoorbeeldde provincie Friesland, waren het niet de procureur-generaal en uiteindelijkjustitiedie de richting van het beleid aangaven, maar de lagere echelons vande marechaussee zelf Het intensief volgen van de tien gezinnen tussen septemberen december 1904 in het district Breda - en tenslotte hun uitzetting uit Nederland- , kwam zelfs zonder overleg met de rijksoverheden tot stand.De zaak werd in gang gezet door een tweetal telegrammen van de brigadecommandantte Breda aan de districtscommandant. Hij meldde daarin de aanwezigheidvan een troep "zogenaamde <strong>zigeuners</strong>", die zich met zes woonwagens in debuurt van het dorp Etten ophield. 39 Vanaf dat moment verloor de marechausseedeze paardenhandelaren, die zich in drie kleinere groepjes hadden opgesplitst, nietmeer uit het oog. Net als de groep in Friesland beschikten deze gezinnen over geldige,door Nederlandse burgemeesters geviseerde reispassen en konden zij dusniet zomaar uit Nederland worden verwijderd. Het beeld dat de marechaussee hadvan deze 'zogenaamde <strong>zigeuners</strong>', en dat in hun ogen het gevoerde beleid rechtvaardigde,was het geijkte, zoals het dagrapport van de brigadecommandant teRoosendaal illustreert:"Het is onbegrijpelijk voor mij hoe dat volk toch wordt toegelaten, al zijn ze dan


~... --~ --------- ---- ---------------VOORTZEITING VAN HET AD HOC BELEID (1902-1928) 103ruimschoots van geld voorzien. Ze doen niets anders dan kinderen laten bedelen.Paarden joegen ze zomaar eene weide in. Ze zijn zeer brutaal, maar het volk hier iser niet bang van en dringen ze naar de wagens terug. Ze trekken zelfs veel bekijks."40Over het doel van deze vrijwel constante 'bewaking' werd niet geheimzinnig gedaan.Waar mogelijk moesten processen-verbaal worden opgemaakt, zodat de districtscommandantargumenten in handen kreeg om de groep door de kantonrechterte laten uitwijzen. 41 De brigadecommandanten werden dan ook door Van derMinne aangespoord zoveel mogelijk strafbare feiten te signaleren. Indien dat nietop grond van het strafrecht kon, dan maar met de provinciale verordening in dehand (zonder vergunning plaatsen van de woonwagens e.d.). Ondanks deze instructieswerd het beoogde doel niet bereikt. Het bedelen van vrouwen en kinderenwerd weliswaar herhaaldelijk genoemd in de rapporten, maar het leveren vanbewijsmateriaal bleek niet eenvoudig. Niet in de laatste plaats omdat de bevolking,die werd geacht de grootste last van de 'zogenaamde <strong>zigeuners</strong>' te ondervinden,niet erg meewerkte. Zo klaagde de brigadecommandant te Strijbeek dat de vrou­Wen en kinderen zich over het dorp verspreidden om te "bedelen c.q. koopen vanallerlei waren", maar,ft" ... komt men bij die menschen, daar bedoelde lui geweest zijn, willen zij niet verklarendat zij gebedeld hebben en het constateeren van dergelijke feiten is door ons nog nietmogelijk geweest."42.ree:tsclenDe districtscommandant moest dan ook aan de commandant van de 1e divisie teDen Bosch melden dat de vreemdelingen volgens gerucht "bedelen en stroopen",maar dat het door het ontbreken van feitelijke klachten niet mogelijk was hunstrafbare feiten ten laste te leggen. 43 De enige concrete klacht werd geregistreerdin Dinteloord, waar vijf à zes 'zigeunervrouwen' 25 meter stof uit een manufacturenwinkelzouden hebben gestolen. Bewijs hiervoor werd echter nooit geleverd. 44Door het mislukken van de 'proces-verbaal-tactiek', koos Van der Minne voor hetalternatief dat ervoor moest worden gezorgd dat de reispassen, die eind novemberafliepen, door burgemeesters niet meer werden verlengd. 45 Na zo'n twee maandenvrijwel continue surveillance van de <strong>zigeuners</strong>, was de aanvankelijke welvaart vande paardenkopers, die tot september 1904 tamelijk ongestoord hun handel haddenkunnen drijven, intussen zienderogen geslonken. Zo merkte de brigadecommandantte Zevenbergen in zijn dagrapport aan de districtscommandant te Breda op,dat de <strong>zigeuners</strong> er armoedig uitzagen en dat ze gebrek aan geld begonnen te krijgen,redenen waarom het gemeentebestuur van Klundert hun voedsel had verstrekt.46 Mogelijk mede als gevolg daarvan was de houding van de gemeentelijkeautoriteiten en de bevolking intussen ook niet bepaald positief meer te noemen. 47De paardenkopers waren inmiddels uitgekeken op de provincie Noord-Brabanten deden herhaalde, door de marechaussee toegejuichte, pogingen hun werkterr~innaar België te verleggen, wat echter door de Belgische gendarmen werd verhinderd.Mogelijk vatte daarom een van de woordvoerders van de groep, AlbertI-Iellberg, het plan op om via Vlissingen naar Engeland over te steken. 48 Op 15 novemberinformeerde hij bij de stationschef van Woensdrecht naar de mogelijkhe-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!