Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>HET</strong> <strong>HAAGSCHE</strong> <strong>VEER</strong><br />
DOOR<br />
<strong>Dr</strong> F. J. <strong>KROP</strong><br />
NIEUWE BROCHURENREEKS ..GELOOF EN VRIJHEID" No. 4
<strong>HET</strong> <strong>HAAGSCHE</strong> <strong>VEER</strong><br />
DOOR<br />
<strong>Dr</strong> F. J. <strong>KROP</strong>
..Haagsche Veer", Duitsche gevangenis, Rotterdam.<br />
Hoe ik daar terecht kwam?<br />
Wel, doodeenvoudig, door. trouw te blijven aan de houding die<br />
m.i. den Nederlander in het bezette gebied paste.<br />
Ik verklaar mij nader.<br />
Naar mijn overtuiging, nader uiteengezet in een vorige brochure,<br />
(2), hadden wij slechts één Overheid te erkennen, ni. die welke naar<br />
Londen tijdelijk was uitgeweken- Wat zich hier als zoodanig aanmeldde<br />
was de „Bezettende Macht", de wreede Overweldiger, waarmede<br />
wij op voet van oorlog leefden, en zooveel mogelijk moesten<br />
tegenstaan.<br />
De strekking van de door ons Landelijk Werk Comité verspreide<br />
staatsrechtelijke uiteenzetting was geen andere.<br />
Consequent vloeide daaruit voort:<br />
a. dat wij slechts aan de eerste gehoorzaamheid verschuldigd<br />
waren;<br />
b. dat wij de bevelen en verordeningen van de andere, wanneer<br />
die tegea ons landsbelang en onze geestelijke overtuiging indruischten,<br />
zooveel mogelijk hadden te saboteeren;<br />
c. dat wij slechts voor de eerste hadden te bidden, naar de Schrift,<br />
zoowel in het openbaar als in de huiskamer.<br />
Vooral dat laatste punt eischt eenige nadere toelichting.<br />
Wat is de bedoeling van het gebed voor de over ons gestelde<br />
machten, zoo niet het afsmeeken van Gods zegen over haar werkzaamheden?<br />
(Vgl. Hand. 4 : 19, 20; 5 : 29; Romeinen 13 ; 1-7;<br />
Titus 2 : 13. 17; 1 Petrus 2 : 13, 17).<br />
Vragen, zooals John Knox voor Maria Stuart: „Bekeer haar, o<br />
God, of neem haar weg", dat is niet het in de Schrift bedoelde gebed.<br />
Evenmin wat die Rotterdamsche predikant eens bad in het begin<br />
der vorige eeuw: „Wij bidden U voor Napoleon: verlos ons van<br />
den Booze".<br />
Ook niet, wat men vooral in de laatste maanden vóór de bevrijding<br />
uit „voorzichtigen" mond kon hooren: „Wij bidden voor de<br />
Bezettende Macht, dat zij moge komen tot inkeer en zich bekeere<br />
van de dwalingen haars weegs".<br />
Onzekerheid op dit gebied was in hoofdzaak ontstaan door de<br />
onderscheiding in de kerkelijke practijk gemaakt tusschen een<br />
over ons gestelde en een over ons toegelaten Overheid-<br />
Ik heb te veel respect voor het prachtige verzet der Kerken in<br />
oorlogstijd om haar deze fout al te zwaar aan te rekenen, maar het<br />
tvas een fout, die ik onmiddellijk als zoodanig heb gesignaleerd en<br />
3
zelf zooveel mogelijk vermeden, wanneer het mij vergund was voor<br />
de gemeente op te treden.<br />
Daar is in de Schrift geen spoor te vinden van tweeërlei Overheid<br />
waarvoor wij smeekingen zouden hebben te doen voor Gods Aangezicht,<br />
vooral niet wanneer daar sprake is van een onverzoenlijke<br />
tegenstelling en van een besliste keuze waarvoor wij ons geplaatst<br />
zien én als Christenen én als Vaderlanders.<br />
Bijvoorbeeld: Londen beval: saboteeren.<br />
Seyss Inquart: gehoorzamen en con amore medewerken.<br />
Londen: zich verzetten.<br />
Seyss Inquart: zich onderwerpen en de ..nieuwe orde" aanvaarden.<br />
Was het nu mogelijk over beide ..Overheden" Gods zegen af te<br />
smeeken. voor beide in één adem te „bidden"?<br />
Over het begrip „Overheid", later. Doch ieder die nadenkt gevoelt<br />
onmiddellijk, dat wij slechts voor onze eenige en eigen Regeering<br />
kracht en wijsheid van Boven konden en mochten afsmeeken.<br />
en voor den Indringer vragen, dat hij zoo spoedig mogelijk mocht<br />
verdwijnen of als dat te gevaarlijk was (wat ik aanneem), dan<br />
zwijgen.<br />
Voor een collega die met dat probleem worstelde, maakte ik eens<br />
de volgende vergelijking. Stel, dat gij in de handen van een rooversbende<br />
valt (en daarmede hebben wij hier te doen), wordt dan in<br />
de Schrift van U gevraagd dat gij die bende als Overheid, als Regeering<br />
erkent? De vraag stellen is haar beantwoorden. Ge moogt<br />
voor die vijanden individueel bidden, dat zij zich bekeeren eer het<br />
te laat is, maar dat is iets anders dan hetgeen ge thans meent te<br />
moeten doen.<br />
Eén Overheid dus. En in gehoorzaamheid aan haar, de rooversbende<br />
wederstaan.<br />
Met tact en voorzichtigheid, zonder noodelooze provocatie, zonder<br />
zich moedwillig in gevaar te begeven, maar toch: wederstaan.<br />
Vandaar dan ook dat de actie van „Vrij Nederland" (Trouw) die<br />
zich later splitste om redenen waarop ik hier niet inga. onmiddellijk<br />
mijn volle sympathie en medewerking had.<br />
De drift mijner jongens moest ik vaak beteugelen; meer dan eens<br />
moest ik hen waarschuwen tegen mogelijk verraad en hun onbezonnen<br />
stappen afraden, maar in beginsel was ik het er volkomen<br />
mee eens.<br />
Met bedoelde vaderlandslievende actie was ik in nauw contact<br />
gekomen, van af begin '41, .door de met ons bevriende familie F„ die<br />
slechts een paar huizen van ons af woonde.<br />
Een echt Hollandsen, geloovig milieu, waar Schriftlezing, gemeen-<br />
4
schappelijk gezang met orgelbegeleiding en gebed de leden van het<br />
gezin dagelijks bijeenbrachten.<br />
Op het huisorgeltje wordt nog al gescholden den laatsten tijd.<br />
Het moet het ,,kleinburgerlijk" karakter onzer vroomheid doen uitkomen.<br />
In een boekje over de „burgerlijkheid"<br />
der Kerk vond ik o. a. de volgende ontboezeming:<br />
„Wie zal dit mensch-type n.1. de<br />
Christen-burger karakteriseeren? Wat<br />
is zijn symbool? Is zijn symbool de verveling<br />
van den Zondag, de Zondagen,<br />
over de geheele wereld dezelfde verfoeilijke,<br />
burgerlijke, saaie dagen? Of zijn<br />
het de fluweelen wandteksten? (Men<br />
prefereert zeker de smakelooze wandversieringen<br />
van elders! K).<br />
Of misschien — het harmonium?<br />
„Het harmonium is het symbool van<br />
den eeredienst. die onmonumentaal is<br />
gemaakt, door hem van den tempel naar<br />
de burgermanswoonkamer over te bren<br />
gen. Het harmonium, de parodie van<br />
het machtige orgel, heeft den begeleidenden<br />
zanq onuitstaanbaar bur<br />
A. Fortgens prom. van V.N.<br />
(Trouw), op Scheveningen.<br />
gerlijk gemaakt Het harmonium is het speeltuig der kleinburgers,<br />
van dat, o zoo rechtzinnige, deemoedige tegelijk hoovaardige,<br />
zelfgenoegzame, onvrije, onmuzikale nimmer cosmisch voelende<br />
menschentype".<br />
Deze laatste typeering, van Roland Holst afkomstig, vindt de<br />
schrijver van bovengenoemde brochure misschien „onjuist en onbillijk".<br />
Ik vind haar schandelijk en onwaardig.<br />
Heeft men dan liever het irriteerend, onaesthetisch, vaak ergerlijk,<br />
gemartel van een valsche piano, met z'n afgezaagde walsjes, waardoor<br />
andere kringen zich onderscheiden? Of het accordeon?<br />
Geef mij maar het huisorgel, dat den desnoods ongeschoolden<br />
zang van onze schoone psalmen, gezangen en geestelijke liederen<br />
ondersteunt en waaruit zelfs ongeoefende vingeren God verheerlijkende<br />
tonen weten te tooveren.<br />
Doch dat slechts terloops.<br />
In bovengeschetste omgeving dan voelde ik mij volkomen thuis,<br />
zoowel wat vaderlandsliefde en Oranjegezindheid, als drang tot<br />
daadwerkelijk verzet betreft. Daar, niet de minste berekening. Daar,<br />
geen speculeeren op latere „belooningen" in den vorm van vette<br />
5
aantjes of eerbewijzen, waardoor het oorspronkelijk enthousiasme<br />
in de na-oorlogsche periode wel eenigszins zijn luister zou verliezen.<br />
Daar evenmin een z.g. begrijpend-vergoelijken van het anti-religieuse<br />
bolsjewisme, zoo hinderlijk, wijl nationaal-opportunistisch en natio-<br />
naal-zelfzuchtig, dat weldra zoo gevaarlijk voor het geestelijk onder<br />
scheidingsvermogen zou blijken. Maar een krachtig, principieel,<br />
beginselvast afwijzen van elk totalitair stelsel dat het Christen<br />
dom bedreigt, hetzij door officieele Godloosheid, hetzij door<br />
een verjongd, nauwelijks vernieuwd hei<br />
dendom. Echt „gereformeerd" in ruim-<br />
dogmatischen zin, los van alle enghar<br />
tig kerkisme. Wie de werken van Bun-<br />
gener, Doumergue, de Félice, Puaux, de<br />
Saussure, Dürrlemann e. a. (om bij de<br />
„Hugenoten" te blijven) over de vor<br />
ming van het calvinistisch karakter kent,<br />
begrijpt mij.<br />
Daar leerde ik o. a. ook Adriaan<br />
Breukelaar (Brandsma, Zuidema) een<br />
predikantszoon kennen, die sinds lang<br />
zich in allerlei „ondergrondsch" werk<br />
verdienstelijk maakte en mijn jongsten<br />
zoon al spoedig tot actief medewerker<br />
annexeerde.<br />
Mimi, landelijke koerierster<br />
van V.N.<br />
Ons huis werd een centrum van actie.<br />
De „illeaale" blaadies sfrnnmHon van<br />
alle kanten ons toe, om naar de verschillende adressen te worden ge<br />
bracht. Telefonische boodschappen en afspraken waren niet van de<br />
lucht. Geheimzinnige bezoeken vermenigvuldigden zich. Besloten<br />
samenkomsten werden gehouden op'alle mogelijke en onmogelijke<br />
uren. En het duurde niet lang, of de dwangmaatregelen tegen de<br />
Joden, waardoor 1942 zich kenmerkte, noodzaakte tot nog uitgebrei<br />
der verzet. Persoonsbewijzen moesten worden „georganiseerd", ver-<br />
valscht, op deskundige wijze worden uitgedeeld en aldus aan alle<br />
bedreigden een behoorlijke gelegenheid tot „onderduiken" verschaft.<br />
Ik deed alsof ik niets bemerkte, vroeg zoo weinig mogelijk, maar<br />
bleef intussohen aanmanen tot voorzichtigheid, wel wetende dat<br />
spiedende Argusoogen overal te vreezen waren.<br />
Op één punt behoefde men niet zoo voorzichtig te zijn, nl. op het<br />
punt der bekeeringen tot het Christendom. Uitzonderingsbepalingen<br />
waren nl. afgekomen met betrekking tot dié Joden, die belijdenis<br />
des geloofs in een Christelijke gemeente hadden afgelegd, of vóór<br />
1940 zich tot dien stap voorbereidden. Die hulpverleening lag onge<br />
twijfeld het meest op mijn weg en gaarne wil ik hier mededeelen<br />
welke gedragslijn ik in deze meende te moeten volgen.<br />
6
Vooreerst mijn principiëele standpunt. Opgevoed in een orthodox<br />
milieu, onderricht door een vader die steeds sprak van „Gods volk",<br />
dat de profeten en den<br />
Christus naar het vleesch<br />
voortbracht, had ik van mijn<br />
prille jeugd af een grondigen<br />
afkeer van alles wat naar<br />
anti-semietisme riekte. Met<br />
hartelijke instemming nam ik<br />
dan ook t. z. t. kennis van<br />
Prof. Kraemers boekje over<br />
het „raadsel der geschiedenis",<br />
met zijn zeer juiste conclusie:<br />
„God, de Heer der<br />
geschiedenis, ook van onze<br />
hedendaagsche geschiedenis<br />
heeft Zijn bedoeling met het<br />
volk der Joden, dat trots<br />
verharding en verwerping<br />
zijn uitverkoren volk blijft<br />
en onmisbaar is in de ontknooping<br />
van Zijn heilseconomie<br />
der toekomst. Als<br />
een teeken Gods verkeert<br />
dat volk onder ons in al zijn<br />
raadselachtigheid. Als een<br />
teeken Gods hebben wij<br />
Christenen het te eerbiedigen Adriaa,, Breukelaar (Zuidema. Brandsma)<br />
en er mee om te gaan .<br />
In hun vreeselijken strijd op leven en dood hadden de Joden allereerst<br />
te rekenen op den steun der geloovige Protestanten.<br />
Van andere zijde bood men hulp aan om redenen van menschelijkheid<br />
en die hulp zullen wij allerminst onderschatten.<br />
Maar ieder gevoelt dat waar dit laatste motief werd gesteund en<br />
gedragen door een diep gewortelde godsdienstige overtuiging, de<br />
aangeboden steun de diepste gronden had.<br />
Meer dan eens sprak ik daarover met Opperrabbijn A. B. N.<br />
Davids, van Rotterdam.<br />
Ik had toch in onze actie tegen het bolsjewisme óók de Joden betrokken<br />
sinds 1930. Werden de geloovige Joden niet evengoed als<br />
de andere geloovigen in de U.S.S.R. vervolgd, al ging het daar niet<br />
om ras en bloed maar om het geloof? Niemand zal er zich dus over<br />
verwonderen dat ik in ons positief verzet tegen onderdrukking en<br />
geloofsvervolging, óók samenwerking met de voormannen van het<br />
7
Joodsche geloof zocht en verkreeg. Davids begreep mij volkomen,<br />
steunde onze actie met heel zijn hart en was overtuigd zijn volk<br />
daarmede een grooten dienst te bewijzen, daar aldus de legende<br />
bolsjewisme = jodendom met de daad werd ontzenuwd en weersproken.<br />
Ook over andere problemen spraken wij<br />
meer dan eens in dit verband.<br />
Voelt de Jood nationaal? Is hij zich zijn<br />
staatsburgerschap volkomen bewust?<br />
Hier dient men te onderscheiden.<br />
Voor den een dienen deze vragen volkomen<br />
bevestigend, zonder eenige reserve,<br />
te worden beantwoord.<br />
Voor den ander, meer „orthodox aangelegd",<br />
met eenig voorbehoud. „Wij 'zijn.<br />
zoo sprak Davids meer dan eens tot mij.<br />
Hitier in zooverre dankbaar, dat hij ons<br />
aan ons vreemdelingschap heeft herinnerd.<br />
Wij leven toch altijd in de „diasoora" en<br />
Opperrabijn in afwachting van het herstel onzer ware<br />
A. B N. Davids f nationale onafhankelijkheid".<br />
Het spreekt vanzelf dat van staatswege met deze onderscheiding<br />
rekening moet worden gehouden.<br />
Voor de eerste groep, geen afzonderlijke wetgeving.<br />
Voor de tweede, wel. Naar hun eigen wensch en verlangen.<br />
Laten zij overal volkomen gastvrijheid genieten, maar laat het<br />
tevens duidelijk uitkomen, dat zij waar dan ook buiten Palestina<br />
slechts „vreemdelingen en bijwoners" zijn.<br />
Helaas, zal ik hierover met mijn goeden vriend Davids niet meer<br />
van gedachten kunnen wisselen. Terwijl ik gevangen zat, werd hij<br />
weggevoerd naar Bergen-Belsen. waar hij van honger en ellende<br />
omkwam<br />
Zijn wed uwe en kinderen, voorzoover nog in leven, mogen overtuigd<br />
blijven van mijn hartelijk mede-leven en mede-lijden.<br />
Doch ik keer tot mijn Joden-actie op religieus gebied terug.<br />
Hiér eischte men voor de opname in de Christelijke Kerk het volledig<br />
onderschrijven eener uitgewerkte geloofsbelijdenis. Was daartoe<br />
tijd en gelegenheid? Immers neen!<br />
Daar gaf men briefjes van „Angehörigkeit" zonder eenig onderzoek.<br />
Aldus zoowel den Jood als de Christelijke gemeente geweld<br />
aandoende.<br />
De juiste houding lag. naar mijn overtuiging, in het midden.<br />
De Jood die openlijk verklaarde Jood te willen blijven, maar toch<br />
voor den vorm een verklaring in tegenovergestelden zin verlangde.<br />
8
moest worden teleurgesteld. Men speelt niet met geloofsovertuigingen.<br />
En meer dan eens moest ik dan ook zeggen: ,,Het spijt mij,<br />
maar U kan ik niet helpen. God sterke U in het lijden dat U ongetwijfeld<br />
wacht. Het voorbeeld der Makkabeeërs steune U in de ure<br />
des gevaars ".<br />
Maar het is overbekend, dat het aantal Joden, die slechts door<br />
hun geboorte met hun volk verbonden zijn, legio is. Van de volslagen<br />
atheïsten spreek ik niet. doch slechts van hen die zich niet<br />
met de voorschriften der Synagoge kunnen vereenigen. „Ongeloovig"<br />
zijn zij in geen geval; zij staan menigmaal zelfs dicht bij het<br />
Christelijk geloof; ook van hen zou de Heiland wellicht getuigen<br />
dat zij „niet verre zijn van het Koninkrijk Gods". „Gesetzgetreu<br />
kunnen zij niet zijn; „Gottglaubigen" worden zij meestal genoemd,<br />
en als zoodanig dienen zij zich zelf aan. 1<br />
)<br />
Konden en moesten dezulken niet in de eerste plaats worden geholpen;<br />
was er geen aanleiding om hen te steunen en te leiden bij<br />
het geestelijk proces dat bezig was — misschien latent en reeds<br />
sinds jaren — zich te voltrekken;<br />
Ik verklaarde mij in elk geval bereid<br />
hen als candidaten voor den doop op te<br />
geven, mits zij zich bereid verklaarden<br />
later een cursus te volgen en zich op<br />
het afleggen van openbare belijdenis<br />
des geloofs voor te bereiden.<br />
Konden zij dan, na behoorlijk onderricht,<br />
den beslissenden stap nier doen,<br />
dan zou niemand hen daartoe dwingen.<br />
Dat lag niet in de lijn onzer Protestantsche<br />
eerbiediging van ieders geweten.<br />
Maar werden zij wel overtuigd van de<br />
waarheid der Christelijke religie, werd<br />
de belijdenis van Petrus (Matth. 16 : 16)<br />
inderdaad hun belijdenis; konden zij nu<br />
reeds zeggen met dien Joodschen hoogleeraar<br />
die, hoewel Jood gebleven, eens<br />
tot een aroeD studenten zeide: „Naar<br />
mijn overtuiging is het N. Testament de<br />
W a r , e<br />
- verbindingsagente van<br />
1<br />
) Eigenaardig is deze uitlating van Klausner (zelf een Jood): ..Eigenlijk is<br />
het Jodendom niet zoozeer een godsdienst als wel een nationale kijk op de wereld,<br />
op godsdenst gebaseerd — not so much a religion as a national world -outlook<br />
based on religion. ' Is dat niet de schepping van het farizecïsnie? Ik meen den<br />
Jood te moeten eeren door te blijven spreken van zijn ..geloof", dat de kracht<br />
der groote Profeten was, al brengt dat geloof voor velen ook nationale verwachtingen<br />
mee.<br />
9
vervulling van het Oude", dan mochten geen menschelijke overwegingen<br />
hen weerhouden van een stap, die hun geweten hun voorschreef.<br />
Zoo werd op niemand ongeoorloofde dwang uitgeoefend, terwijl<br />
toch tevens het heilig karakter van den doop werd geëerbiedigd.<br />
Het bleek mij trouwens later, toen ik mijn licht ging opsteken bij<br />
een onzer Hoogleeraren in de Kerkgeschiedenis, dat de Christengemeenten<br />
in de dagen der eerste geloofsvervolgingen vaak eenzelfde<br />
gedragslijn volgden in soortgelijke gevallen als waarvoor wij<br />
thans waren komen te staan.<br />
Al spoedig verzamelden zich aldus om mij een vijftigtal ernstige<br />
Joden, die gedoopt werden onder bovengenoemde voorwaarde<br />
(waarbij ik dankbaar de medewerking van <strong>Dr</strong>. J. M. van Veen te<br />
Rijswijk memoreer)/en waarmede ik zoo spoedig mogelijk het contact<br />
hoop te vernieuwen, voor zoover dat nog niet is geschied, ten<br />
einde den cursus, door mijn gevangenneming en de daarop volgende<br />
ellende onderbroken, te kunnen vervolgen.Ik stelde hen in de gelegenheid<br />
om, bij huiszoeking en nader onderzoek, te kunnen getuigen<br />
dat zij inderdaad reeds vóór 1940 bezig waren met de voorbereiding<br />
tot het afleggen hunner geloofsbelijdenis, en constateer<br />
met dankbaarheid dat het afgegeven doopbriefje velen van groot<br />
nut was, ja zelfs in bepaalde gevallen hun leven spaarde.<br />
Over dezen arbeid door de S.S. ondervraagd kon ik met alles<br />
eerlijk voor den dag komen, en ondervond daardoor dan ook niet<br />
de geringste moeilijkheid, al stond ik meer dan eens versteld over de<br />
waarde aan den Christelijken doop erkend door lieden die principieel<br />
tegen elk geloof bleken te zijn.<br />
Meer ernst maakten de Duitschers met de materiëele hulp aan<br />
Joden verstrekt: de poging om iets van hun bezittingen te redden,<br />
hen te laten onderduiken, hun valsche P.B.'s te verschaffen, enz.<br />
Ook daarin bleek men tamelijk juist onderricht te zijn ten kantore<br />
van de S.S., in het bewuste pand aan den Heemraadssingel te Rotterdam,<br />
waarvan ik niet kan gewagen zonder een rilling van afschuw.<br />
Hoe kwam men toch van alles zoo goed op de hoogte?<br />
Helaas, al weer door verraad. En hier moet ik vooruitloopen op<br />
de gebeurtenissen en mededeelen hetgeen ik eerst veel later te<br />
weten zou komen-<br />
Mijn zoon Eric was steeds zeer actief geweest in zijn hulp aan het<br />
verdrukte volk van God. Vandaar dat aan hem bijzondere aandacht<br />
werd gewijd. Vooral na zijn eerste gevangenschap te Scheveningen.<br />
die drie maanden had geduurd, vond de S.S. het dienstig om hem<br />
in al zijn gangen nauwkeurig te laten volgen door één harer agenten<br />
en vond, helaas, Mevr. W. daartoe bereid. Dat ik deze „dame"<br />
niet nader aanduid, terwille van haar familieleden voor zoover deze<br />
10
ij haar treurig werk niet betrokken waren, zal de lezer begrijpen.<br />
Zelden zal een spion met zooveel takt te werk zijn gegaan, noch 1<br />
zóó geschikt voor zijn verraderlijke rol zijn gebleken.<br />
Overal wist zij zich in te dringen en het vertrouwen te winnen.<br />
In het ondergrondsche verzet maakte zij zich buitengewoon verdienstelijk.<br />
Met verontwaardiging wraakte zij al de Duitsche maatrege- 1<br />
len tegen de Joden. Met schijnbaar gulle hartelijkheid stelde zij haar<br />
buitenverblijf te B. voor ondergedokenen beschikbaar. Tot op den<br />
dag der bevrijding liep zij met ,,illegale" blaadjes en begroette de<br />
Canadeezen met luidruchtig hoerageroep, getooid met Oranjekleuren.<br />
Op dat moment vertoefde ik dicht in haar nabijheid. En een<br />
schok ging mij door de leden toen mij kort daarop werd gerapporteerd<br />
dat zij zelfmoord had gepleegd, op het oogenblik dat men haar<br />
kwam arresteeren. Veel geheimen heeft zij medegenomen in het graf<br />
o. a. de namen van al haar slachtoffers, die niet te tellen zijn. Zij<br />
ging heen ..naar haar plaats", en wij laten haar aan het oordeel<br />
Gods over.<br />
Doch voor ik van haar afstap, nog even het volgende, waaruit<br />
moge blijken hoe roekeloos-onverstandig sommige menschen kunnen<br />
zijn.<br />
Ik vertoefde dan, zooals boven opgemerkt, in hetzelfde plaatsje<br />
als de verraadster van mijn jongens, en indirect ook de mijne, gedurende<br />
den bangen winter 1944- 45.<br />
Natuurlijk vertelde ik een en ander van mijn bevindingen aan<br />
de menschen met wie de evacuatie mij in contact had gebracht.<br />
Vooral waarschuwde ik tegen Mevr. W.Zulk een waarschuwing<br />
was natuurlijk niet bedoeld, om aan de familie zelf te worden doorgegeven.<br />
Toch geschiedde dat. De man werd zelf op mij afgestuurd,<br />
en ik was niet weinig verbaasd hem op een ..goeden" dag te zien<br />
om mij min of meer ter verantwoording te roepen.<br />
— U beschuldigt mijn vrouw van verraad?<br />
— Ja.<br />
•— Heeft U de bewijzen?<br />
— Die heb ik.<br />
— Welke zijn die dan?<br />
— Die zal ik geven, als zij ter verantwoording wordt geroepen.<br />
— Ik wensch ze nu reeds te hebben.<br />
— U gelieve te wachten tot mijn zoon E. uit Dachau terug is. Die,<br />
weet alles haarfijn.<br />
— Moge hij spoedig hier zijn, dan zal hij zelf over dezen laster<br />
beschaamd staan-<br />
-— Laster? Weet U dan niet in welk contact Uw vrouw met de<br />
S.S. stond?<br />
— U moet U laten ..nazien".
Na zulk een beleediging kon het gesprek natuurlijk geen voortgang<br />
hebben. Ik keerde mijn ongewenschte bezoeker den rug toe,<br />
zonder groet, en verliet de kamer. Mijn gastheer was, op mijn verzoek,<br />
bij het gesprek aanwezig.<br />
Maar het meest stond ik verbaasd over het feit dat de menschen<br />
die verantwoordelijk stonden voor dat bezoek, o. a. genoemde gastheer<br />
en zijn buurman, niet eens hun fout konden inzien noch mij<br />
eenig excuus daarvoor wenschten te maken. Ik ben overtuigd dat<br />
er bij hen geen opzet in het spel was; is echter het aantal van hen<br />
die door domheid of onnadenkendheid den dood werden ingejaagd<br />
niet even groot als dat van hen die door bewust verraad in de klauwen<br />
der Gestapo terecht kwamen?<br />
Het is slechts door een<br />
wonder, dat mij niet hetzelfde<br />
lot als M2vr. G. Smits-<br />
Serverus overkwam.<br />
Over deze symphatieke,<br />
moedige vrouw hier een<br />
enkel woord.<br />
Zij behoorde tot de beste<br />
medewerkers van mijn jongens.<br />
Haar activiteit in de<br />
Jodenhulp was onbegrensd.<br />
Velen heeft zij bij hun<br />
vlucht over de grenzen bijgestaan.<br />
Met geheel haar<br />
vurige ziel gaf zij zich aan<br />
dit schoone reddingswerk<br />
waartoe haar Christelijke<br />
overtuiging haar drong. Doch<br />
ook zij werd verraden en gegrepen.<br />
Om anderen te sparen<br />
nam zij alle schuld op<br />
zich. Werd op transport gesteld<br />
naar Kleef, waar zij in<br />
een koekfabriek te werk<br />
Meur. Greta Smits-Seruerusf e<br />
, TC<br />
e s t e l d e n h e<br />
, 9 ' aanvankelijk<br />
niet slecht had. doch<br />
later werd zij overgebracht naar een vrouwen-concentratiekamp,<br />
(Ravensbrück-Mecklenburg), waar zij van gebrek en jammer omkwam.<br />
Eere zij haar nagedachtenis. Zij behoort tot de stille', geduldige<br />
martelaren uit die dagen, die rustig en eenvoudig hun plicht deden.<br />
Wij zullen haar niet licht vergeten.<br />
12
Ik ben echter op de gebeurtenissen vooruitgeloopen.<br />
Wel was ik mij instinctmatig bewust van het verraad dat ons<br />
allerwegen beloerde, maar het fijne was mij onbekend, toen de<br />
bom den 18den October 1942 losbarstte.<br />
Op dien datum was er een vergadering belegd in ,,Geloof en<br />
Vrijheid", mijn vroeger wijkgebouw te Rotterdam, waartoe een<br />
zeker aantal verzetsorganisaties waren uitgenoodigd, en waarvan de<br />
bedoeling was, gelijk mij later zou worden medegedeeld:<br />
a. meerdere eenheid tot stand te brengen in de hulpactie ten gunste<br />
van de Joden;<br />
b. maatregelen bespreken om Nederlanders, die weigerden in<br />
Duitschland te gaan werken, het bestaan hier mogelijk te<br />
maken;<br />
c. het vormen van een eendrachtig samenwerkende knokploeg.<br />
Als bij intuïtie werd door de overlevenden bij het verhoor slechts<br />
het sub a genoemde toegegeven, hetgeen hun lot aanmerkelijk verlichtte,<br />
terwijl het bezwarend materiaal inzake het sub b en c vermelde<br />
door een handigheid van de conciërge den vijand niet in<br />
handen viel en, Gode zij dank, tijdig kon worden vernietigd.<br />
Die vergadering was echter door een telefoontje (vrouwenstem:<br />
Mevr. W?) aan de S.S. verraden.<br />
Omsinqeling van het gebouw. Inval van de ..hollandsche" recherche.<br />
Wilde schietpartij, waarbij 3 moedige mannen onmiddellijk<br />
werden gedood (men liet ze een uur lang sterven, zonder dat medische<br />
hulp mocht worden ingeroepen) Cox en mijn zoon E. ernstig<br />
gewond, terwijl enkele anderen er in slaagden te vluchten en de<br />
rest gevangen werd genomen.<br />
De beide gewonden kwamen in het Bergweg-ziekenhuis terecht,<br />
vanwaar ik werd opgebeld om mijn zoon „die een ongeluk had<br />
gehad en mij wenschte te spreken", wellicht een laatste bezoek te<br />
brengen-<br />
Ik was juist uit de kerk terug en zat aan den maaltijd. Onmiddellijk<br />
ging ik naar Rotterdam en begreep al spoedig wat er aan de<br />
hand was. Allen die naar mijn zoon en Cox mochten vragen moesten<br />
worden vastgehouden, tot de „Heemraadssingel" een besluit had<br />
genomen.<br />
Over het bezoek aan mijn zoon zwijg ik hier. Ieder vader zal begrijpen<br />
wat er in mij omging, toen <strong>Dr</strong>. Zaayer mij mededeelde dat<br />
het een „stuivertje op z'n kant" was, maar dat hij al z'n best zou<br />
doen om mijn jongen, als hij het eerste gevaar te boven kwam, uit<br />
de handen van de S.S. te houden. Tweeërlei rapport zou hij dagelijks<br />
geven:één in den mineurtoon met het oog op de Duitschers, één,<br />
naar waarheid, voor de familie.<br />
De beslissing van de „Heeren" liet nogal lang op zich wachten.<br />
13
van 2 tot ± 7 uur bleven wij in het onzekere. Toen mochten allen<br />
naar huis. behalve Mr. F. de Steenwinkel, zwager van Cox. en<br />
ondergeteekende.<br />
Uver de ..hollandsche<br />
recherche die ons vasthield<br />
nog één woord. Op één na<br />
werden zij later door de<br />
Ondergrondsche „geëxecuteerd",<br />
de man die het eerst<br />
geschoten had in „Geloof en<br />
Vrijheid" en ons een tijdlang<br />
in het ziekenhuis<br />
bewaakte (een vreeselijk<br />
mensch!) het allereerst.<br />
En zoo kwam ik op het<br />
„Haagsche Veer", na vooraf<br />
een poosje in de wachtkamer<br />
van de Heemraadssingel<br />
te hebben doorgebracht.<br />
O, die ongure bewaker!<br />
Waar zit hij nu? En Simon,<br />
die mij toesnauwde: „Nu<br />
hebben wij je dan eindelijk!<br />
Je zult er van lusten" En<br />
zijn compagnon, die mijn<br />
dasspeld, een Hugenootsch<br />
kruisje, voor een „Juden-<br />
Gebouw „Geloof en Vrijheid" waar zeichen" aanzag, het mij<br />
de overval plaats vond wilde afrukken, doch zich<br />
: deerlijk aan de speld bezeerde?<br />
Zouden zij den omkeer hier hebben meegemaakt en overleefd?<br />
Ik weet het niet. want andere dingen hadden thans al mijn aandacht:<br />
mijn jongens; hun lotgenooten. waarvan ik er reeds enkelen in de<br />
wachtkamer ontmoette; mijn eigen lot. Wat zou de toekomst brengen?<br />
Gelukkig wist ik die in Gods hand en dat gaf mij groote rust,<br />
tot de zware deur van de eenzame cel waarin ik werd opgesloten<br />
achter mij dicht viel.<br />
Cel 4- „Einzelhaft".<br />
Onaangenaam is mij dat niet, want nu ben ik gaarne alleen met<br />
mijn gedachten, of liever: met mijn God.<br />
Het lot van mijn jongens drukt mij zwaar. Zal Eric het halen?<br />
14
Zal Jan luisteren naar mijn waarschuwing, die ik hem op het<br />
laatste oogenblik deed toekomen, om onmiddellijk uit Den Haag<br />
te verdwijnen? Nu kan ik slechts voor hen bidden, en daarvoor is<br />
de eenzaamheid wel gewenscht.<br />
Van verschillende zijden is mij gevraagd om wat bijzonderheden<br />
over het leven in de cel. Is dat van zoo groot gewicht?<br />
Om die nieuwsgierigheid te bevredigen, volge hier het reglement<br />
van Scheveningen, door Melis Stoke nog voor mij gecalligrapheerd:<br />
Cel 4<br />
VOORSCHRIFT<br />
Bed. Dadelijk na morgenbei model opmaken: dekens<br />
15
Alle verzoeken<br />
Luchten<br />
Verduistering<br />
Schade<br />
Opstaan<br />
Privaat<br />
Deurklep<br />
Bellen<br />
Avondbei<br />
4-dubbel gevouwen in lengte en breedte en met<br />
kussen stapelen in het midden van het bed.<br />
uitsluitend bij de eerste ronde indienen. Waterkruik<br />
vlug in en uit de cel zetten,<br />
op waarschuwing en klop op de celdeur gereed<br />
staan om met privaatemmer naar buiten te treden,<br />
sluiten van avondbei tot het ochtendlicht. Gloeilamp<br />
niet losdraaien.<br />
aan cellen en/of inventaris wordt op den gevangene<br />
verhaald. Hij is aansprakelijk voor de reinheid<br />
en orde in zijn cel.<br />
wanneer iemand de cel betreedt, en zich opstellen<br />
voor het bed.<br />
de rand van de privaat-emmer moet steeds met<br />
water gevuld zijn. Closetpapier op aanvrage,<br />
moet geregeld gereinigd worden van etensresten,<br />
is slechts bij uitzondering noodig. als alle aanvragen<br />
des morgens bij eerste ronde geschieden,<br />
verduisteren en te bed gaan.<br />
H. van KetwichVerschuur, dien ik in de wachtkamer<br />
van de SS voor het eerst ontmoette.<br />
16<br />
De cel was daar naar<br />
schatting ± twee meter diep.<br />
Iets minder breed dan lang.<br />
Overigens behoorlijk hoog,<br />
met daglicht door een raam<br />
boven de deur. Verwarmingsbuizen<br />
boven de krib.<br />
Een kijkgaatje in de deur<br />
met een opening waardoor<br />
het voedsel werd uitgereikt.<br />
Een krukje, een klaptafeltje,<br />
electrisch licht, waarover<br />
van buiten werd beschikt.<br />
Voorts, het beruchte kiebeltonnetje!<br />
Dat laatste ontbrak, gelukkig,<br />
op het Haagsche<br />
Veer. Een aanmerkelijke<br />
verbetering was ook het opklapbed,<br />
in plaats van een<br />
krib; op advies van den dokter<br />
mocht het neergelaten<br />
blijven, zoodat er meer gelegenheid<br />
was tot rusten in<br />
den loop van den dag.
Maar hinderlijk was het gebrek aan daglicht. Om méér dan één<br />
reden. Vooreerst is het lezen bij kunstlicht op den duur vermoeiend<br />
en voorts kon men in Scheveningen door het spelen van het zonlicht<br />
op den steenen muur eenigszins nagaan hoe laat het was. Dat<br />
kon op het Haagsche Veer, in de eenzaamheid, natuurlijk niet. Men<br />
was op de geluiden van buiten aangewezen.<br />
Heerlijk echter, dat het lezen was toegestaan. Vooral ook, dat<br />
men z'n Bijbel mocht behouden of laten komen. Te Scheveningen<br />
kreeg ik te hooren, toen ik eens informeerde waarom, bij het leesverbod,<br />
voor het Boek der boeken geen uitzondering werd gemaakt:<br />
„Daraus kann man nicht fressen".<br />
Alsof „fressen" het eenige en voornaamste was in het leven van<br />
den mensch!<br />
Op het Haagsche Veer had ik, behalve een boek uit de bibliotheek<br />
(niet veel bijzonders overigens) mijn Bijbel, het mooie werk<br />
van Westphal: „Bidt aldus" (de gebeden uit den Bijbel en ons gebed)<br />
en de nieuwe gezangbundel van onze Kerk, dien ik goed bestudeerde.<br />
En als ik nu nog heb gezegd dat men dagelijks (behalve Zondags)<br />
een minuut of 20 werd „gelucht", en dat mijn cel, hoewel iets<br />
kleiner dan te Scheveningen, toch niet ongerieflijk was, is men dan<br />
tevreden?<br />
Wat komen echter zulke uiterlijkheden er op aan, als men zit met<br />
vragen en moeilijkheden waarmede het intiemste van den mensch<br />
is gemoeid?<br />
Ik kan het Titus Brandsma zoo navoelen, als hij ons vertelt hoe<br />
hij in zijn cel voortdurend dacht aan deze regelen van Longfellow:<br />
In his chamber all alone<br />
Kneeling on a floor of stone<br />
Praid a monk in deep contrition<br />
For his sins of indecision;<br />
Praid for greater selfdenial<br />
In temptation and in trial.<br />
(Geheel alleen in zijn kamer en geknield op een steenen vloer, bad<br />
een monnik vol diep berouw over zijn zonden van besluiteloosheid.<br />
Hij bad om grootere zelfverloochening door verzoeking en beproeving).<br />
Dat is mijns inziens bij den geloovige de eerste impuls, als de<br />
zware deur zich achter hem sluit: de knieën voor zijn God te buigen.<br />
En Gods Woord te laten spreken.Ik herinner mij altijd de<br />
opmerking van mijn leermeester Prof. E. Vaucher, hoogleeraar in<br />
de praktische theologie: ,,de predikant moet zijn Bijbel op drieërlei<br />
wijze lezen: vooreerst als theoloog; vervolgens als voorganger der<br />
17
gemeente (en als huisvader); ten slotte (maar dat is niet het minst<br />
belangrijke) als geloovige, die persoonlijk troost, kracht en Goddelijke<br />
onderrichting noodig heeft".<br />
Kon er in de cel van iets anders dan van dat laatste sprake zijn?<br />
Ik nam mijn Bijbel ter hand en greep onmiddellijk in hoofdzaak<br />
naar het boek der Psalmen, met de bede alles te mogen lezen als<br />
tot mij persoonlijk gericht en met toepassing op de omstandigheden<br />
waarin ik mij bevond.<br />
Een wonderlijk Bijbelboek toch, die Psalmen, een Joodsch boek,<br />
ongetwijfeld, maar hoe zuiver algemeen-menschelijk! Met een historisch<br />
kader, zeer zeker, al weten wij daar bitter weinig van, maar<br />
actueel al de eeuwen door, en aldus zijn Goddelijken oorsprong<br />
voor ieders oog openbarende.<br />
Kunt gij, vriendelijke lezer, U eenigszins verplaatsen in mijn gemoedsstemming<br />
gedurende die laatste dagen van de maand October<br />
1942?<br />
Neem dan Uw Bijbel ter hand en lees met mij. zooals ik ze destijds<br />
las. de woorden Gods, bijvoorbeeld van den 79sten Psalm.<br />
..O God! de heidenen zijn gekomen in Uwe erfenis, zij hebben<br />
den Tempel Uwer heiligheid verontreinigd, zij hebben Jeruzalem tot<br />
steenhoopen gesteld".<br />
(Is het te verwonderen, dat mijn gedachten daarbij uitgingen<br />
naar hetzelfde Rotterdam waar ik zoovele jaren als Evangeliedienaar<br />
werkzaam mocht zijn, doch waar ik mij thans als gevangene<br />
bevond?)<br />
„Zij hebben het bloed (Uwer knechten) als water vergoten, en<br />
daar was niemand die ze begroef.<br />
Hoe lang, Heere? Zult Gij eeuwiglijk toornen? Zal Uw ijver als<br />
vuur branden?<br />
Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen,<br />
en over de koninkrijken die Uwen naam niet aanroepen.<br />
Help ons. o God onzes heils! ter oorzaak van de eer Uws naams;<br />
en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws naams<br />
wil".<br />
(Ja, Vader, ook ons volk heeft zijn groote nationale zonden; en<br />
al gaat het in dezen oorlog naar den mensch vrij uit, al heft onze<br />
schuldbelijdenis de verantwoordelijkheid van den Overweldiger ook<br />
in het minst niet op, wij hebben ons te vernederen voor Uw aangezicht<br />
om onze ontrouw aan de heilige traditiën der Vaderen te<br />
belijden!)<br />
„Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen<br />
En geef onze naburen zevenv^pdig weder in hunnen schoot hunnen<br />
smaad, waarmede zij U, o Heere, gesmaad hebben.<br />
Zoo zullen wij. Uw volk en de schapen Uwer weide. U loven in<br />
18
eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uwen roem vertellen".<br />
— Maar is die bede om vergelding wel Christelijk? Mogen wij zóó<br />
bidden?<br />
Terwijl ik dit zit te schrijven valt mijn oog op een flauw, zoetsappig<br />
stukje dat mij werd toegezonden; een stukje dat gespeend is<br />
aan alle rechtsbesef en waarvan de schrijver schijnt te vergeten dat<br />
barmhartigheid zonder gerechtigheid volkomen zinneloos wordt, een<br />
gemoedelijk praatje zonder vaste basis.<br />
Meer dan eens nog zal ik de gelegenheid hebben de Schrift in<br />
deze te laten spreken. Nu zij het mij voldoende er op te wijzen dat<br />
ik dien gcheelen psalm aanvaardde als door God zelf mij in het<br />
hart gegeven en op de lippen gelegd.<br />
Van God kwamen ook (en met welk een kracht!) deze woorden:<br />
„In de benauwdheid riept gij, en Ik hielp U uit" (Ps. 81 : 8).<br />
Hoe en wanneer? Dat weet Vader alleen.<br />
„Hij zal de wereld richten in gerechtigheid en de volken in alle<br />
rechtmatigheid". (Ps. 98 : 9).<br />
(Zouden Hitier c.s. niet beven, als zij dat geloofden?)<br />
Maar al zijn „gerechtigheid en gericht de vastigheid Zijns<br />
troons" voor het oogenblik „zijn wolken en donkerheid rondom<br />
Hem" (Psalm 97 : 2).<br />
(Zou mijn jongen nog leven? Lijdt hij veel? Hij zag er zoo hulpeloos<br />
uit, toen ik biddend afscheid van hem nam )<br />
„Zijne dagen zijn als een afgaande schaduw en hij verdort als<br />
gras<br />
Neem hem niet weg in het midden zijner dagen.<br />
Verberg Uw aangezicht niet voor mij. neig Uw oor tot mij ten<br />
dage mijner benauwdheid ten dage als ik roep, verhoor mij haastelijk"<br />
(Ps. 102 : 12, 25, 3).<br />
En dan vloeien de vertroostingen mij toe.<br />
„Ik ben vroolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen<br />
rijkdom".<br />
„De Heere is mijn genoegzaam deel, mijn goed' .<br />
(Met die woorden op de lippen zou later een mijner vrienden te<br />
Vught de eeuwigheid ingaan).<br />
„Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uwe inzettingen<br />
leerde".<br />
„Op Uw Woord heb ik gehoopt".<br />
„Maar, Heere, het is tijd dat Gij werkt. Twist daarom zelf mijne<br />
twistzaak en verlos mij" (Ps. 119 : 14, 57, 71, 81. 126, 154).<br />
Het wordt wonderlijk kalm en rustig in de cel.<br />
Hoe rijk en blij kan de ziel wezen, ook te midden van de grootste<br />
ellende.<br />
19
Was het niet Guido Gezelle die waarschuwde:<br />
Past op Uw ziele, o mensch, en doet<br />
hetgeen God wil. hetgeen gij moet.<br />
Laat lachen al die lachen konnen:<br />
de ziel gered is 't al gewonnen;<br />
en die dit één verliezen zal,<br />
verliest, eilaas, verliest het al.<br />
Waar blijft gij nu, o Scheveningsche bruut, met Uw dwaas en<br />
oppervlakkig „Daraus kann man nicht fressen"?<br />
Wordt niet de ziel inderdaad gevoed door het Woord, en is niet<br />
het „schade-lijden aan de ziel" het eerste waarvoor een mensch zich<br />
heeft te wachten?<br />
Zij die in het geloof werden opgevoed weten hoe vooral de 6erijmde<br />
psalmen voor hen gaan leven, als zij met een David werkelijk<br />
in benauwdheid verkeeren. Het zong voortdurend in mij:<br />
Ik werd benauwd van alle zijden,<br />
Doch riep den Heer ootmoedig aan<br />
De Heer verhoorde mij in 't lijden<br />
En deed mij in de ruimte gaan.<br />
De Heer is bij mij, 'k zal niet vreezen.<br />
De Heer zal mij getrouw behoên.<br />
Daar God mijn schild en hulp wil wezen<br />
Wat zal een nietig mensch mij doen?<br />
In bepaalde kringen wordt er veel gediscussieerd over de vraag<br />
of het „paedagogisch" wel juist is om kleine kinderen lastig te<br />
vallen met al die „zware" en „gewichtige" psalmen, die toch maar<br />
„over hun hoofden heengaan". Met alle kracht en volle overtuiging<br />
zeg ik: laat de kinderen gerust met die aloude, getrouwe klanken<br />
vertrouwd raken; later zullen zij de diepe beteekenis er van gaan<br />
beseffen, en als alles hun ontvalt, als zij het misschien o zoo moeilijk<br />
krijgen in hun later leven, niet het minst in de ure des doods, zullen<br />
de van buiten geleerde verzen hun tot troost en steun zijn. De<br />
oude wijn is ook in deze beter dan de nieuwe.<br />
Zoo was er nog een ander vers dat voor mij in de eenzaamheid<br />
een bijzondere beteekenis kreeg. Een vers, waaraan een geschiedkundige<br />
bijzonderheid is verbonden.<br />
Wie vertrouwd is met de geschiedenis der Hugenoten, weet hoe<br />
deze geloofshelden leefden en stierven met de psalmen in de<br />
berijming van Marot op de lippen. In den geest woonde ik den slag<br />
bij Coutras weer bij. Eenerzijds het rijkelijk uitqedoschte leger van<br />
den Hertog van Joyeuse. Anderzijds het armoedige troepje strijders<br />
voor geloof en vrijheid, onder leiding van Agrippa d'Aubigné. Vlak<br />
20
vóór den slag buigen allen de knieën „Zij beven, de lafaards!"<br />
wordt er smalend geroepen in de gelederen der tegenpartij. Maar<br />
één, die uit ervaring sprak, waarschuwde den oppervlakkigen legeraanvoerder<br />
met deze woorden: „Wees voorzichtig. Monseigneur,<br />
de Hugenoten zijn nooit zoo te vreezen als wanneer zij die beweging<br />
maken". Is de zesde colonne, de colonne der bidders, niet sterker<br />
dan de vijfde? Zie, daar staan zij weer op van het gebed, en zij<br />
chargeeren, de overwinning tegemoet, met dit gezang uit volle borst<br />
aangeheven:<br />
Dit is de dag, de roem der dagen<br />
Dien Israëls God geheiligd heeft,<br />
Laat ons verheugd, van zorg ontslagen.<br />
Hem roemen, die ons blijdschap geeft<br />
Blijdschap, Psalmen in den nacht. Is er iets heerlijkers te denken?<br />
„Krop, op verhoor".<br />
Weet de politieagent, die dat roept terwijl de celdeur opengaat,<br />
wat er omgaat in de ziel van hen die aldus worden gesommeerd om<br />
voor hun beulen te verschijnen?<br />
Want het beulswerk dat gaat beginnen, "'t Is Israëls God die<br />
krachten geeft" fluistert collega Meynen mij toe, als hij bij een der<br />
verhooren met mij in de „dievenauto" stapt.<br />
En inderdaad: ,,'t Is Israëls God die krachten geeft". Die ook de<br />
woorden 'in het hart legt, als men op geraffineerd-kunstige wijze<br />
over allerlei wordt ondervraagd, met de bedoeling om in de verschillende<br />
verklaringen eenige tegenspraak te ontdekken en afwezigen<br />
te compromitteeren. Door mijn aanhoudende studie van de processen<br />
in de U.S.S.R. was ik wel eenigszins bedacht op hetgeen zou<br />
komen, maar toch verrassingen zijn nooit uitgesloten.<br />
Laat ik hier direct aan toevoegen, dat ik niet ben geslagen. De<br />
„beulen" hadden ook daartoe het recht. Een hunner, die thans zelf<br />
gevangen zit en ondervraagd werd door het M. G., heeft daarbij<br />
verklaard, dat zij orders hadden tot „verscharfte Vernehmung", d. i.<br />
Dunkelzelle, Dauervernehmung, verminderde kost, stokslagen, kortom<br />
alles wat iemand tot een bekentenis kan dwingen De toepassing<br />
wordt aan den ondervrager overgelaten.<br />
Op mij werd alleen „Dauervernehmung" toegepast. Een der verhooren<br />
duurde 24 uur aan één stuk, en ik moest het als een gunst<br />
beschouwen, dat er geen 36 uur van gemaakt werden, gaf men mij<br />
te kennen.<br />
Alsof 24 uur al niet voldoende was!<br />
21
Het zij mij vergund te zeggen, met ootmoed en dank aan God,<br />
dat ik steeds opgeruimd en volkomen helder van geest mocht blijven,<br />
al moest ik tegen den ochtend wel een paar keer knikkebollen. Maar<br />
ik mocht ervaren dat mij inderdaad werd ingegeven wat en hoe ik<br />
moest spreken.<br />
Een belangrijke vraag dient hier te worden gesteld. Is men. in<br />
zulk een geval als waarin ik verkeerde, tot volkomen openhartigheid<br />
verplicht?<br />
Ik las eens bij Tholuck dat, als de wereld aan één draad hing.<br />
en men met een ja of neen dien draad kon doorsnijden, men toch,<br />
als Christen, tot volmaakte eerlijkheid is verplicht.<br />
Dat geloof ik niet. ..Wees niet al te rechtvaardig" waarschuwt<br />
de Prediker (7 : 16) en dat woord der Schrift is hier zeker van toepassing.<br />
Een voorbeeld uit den vorigen oorlog stond mij steeds voor den<br />
geest.<br />
Tijdens het proces van Edith Cavel werd deze nobele vrouw geprest<br />
om haar medewerkers („medeplichtigen") te noemen. Er werd<br />
daarbij een beroep gedaan op haar geweten.<br />
De arme martelares meende toen aan haar waarheidszin verplicht<br />
te zijn over de 100 namen door te geven, niet vermoedende, welk gebruik<br />
daarvan zou worden gemaakt, en aldus sleepte zij een belangrijk<br />
aantal kostbare levens met haar den dood in<br />
„Wees niet al te rechtvaardig".<br />
Blijf zoo dicht mogelijk bij de waarheid, maar bedenk dat gij wel<br />
moogt beschikken over Uw eigen vrijheid en leven, doch niet over<br />
die van anderen.<br />
Vier keer ben ik verhoord. Mijn ondervragers waren H. K. en R.<br />
De naam van de vierde ontsnapt mij. Die speelde trouwens geen belangrijke<br />
rol bij de „Vernehmung". daar hem alleen de redactie der<br />
personalia was opgedragen. Zeker een beginneling, die het „vak"<br />
nog moest leeren.<br />
Alweer: waarom ik de namen niet voluit geef? Omdat ik in geen<br />
enkel opzicht persoonlijke wraakneming beoog. Mijn geoorloofde<br />
haat (Ps. 139) gaat uit naar een gevloekt stelsel, niet naar de vertegenwoordigers,<br />
men kan wel zeggen tot op zekere hoogte: de<br />
slachtoffers daarvan.<br />
Het is mij onmogelijk mij alle vragen te herinneren. Zij waren<br />
trouwens voor alle drie kunstig door H„ den chef. opgesteld en kwamen,<br />
hoewel op verschillende wijzen gesteld, alle op hetzelfde neer.<br />
Zoo wilde men vooral weten (het was steeds de eerste vraag)<br />
welke vrouwen die met mijn jongens samen werkten ik persoonlijk<br />
kende. Later begreep ik, dat men vooral trachtte te weten te komen<br />
of ik Mevr. W. verdacht. Natuurlijk hield ik mij zoo dom mogelijk.<br />
22
— Met welke vrouwen van „Vrij Nederland" ik contact had?<br />
— Ja, dat willen wij weten.<br />
— Daar kwamen er heel wat bij ons. Ik herinner mij een lange<br />
blonde dame. een nogal gezette donkere, een korte bruin-getinte,<br />
een vriendelijke, een andere met een stuursch uiterlijk<br />
— Dat interesseert ons niet. Wij wenschen namen en adressen.<br />
— Die werden zorgvuldig voor mij verzwegen en ik werd aan<br />
niemand voorgesteld.<br />
— En de namen van mannelijke „medeplichtigen" van Uw jongens?<br />
•—- Die zijn mij eveneens onbekend.<br />
— Dan zullen wij U helpen. Hebt ge wel eens X en Z ontmoet?<br />
(genoemd werden een leermeester en een studiegenoot van Eric).<br />
— Die namen heb ik wel zoo nu en dan gehoord. Heb die heeren<br />
ook wel eens ontmoet, maar van hun werkzaamheden ben ik zeer<br />
slecht op de hoogte.<br />
— U weet bitter weinig en Uw geheugen is bijzonder slecht.<br />
— Och. op mijn leeftijd<br />
— En de Joden die bij U kwamen? Daar is een lijstje bij U gevonden;<br />
wie waren dat?<br />
(Inderdaad had ik het lijstje van mijn catechisanten bij mij toen<br />
ik gevangen werd genomen. Ik had het in de wachtkamer verscheurd,<br />
maar de ongure bewaker — een „Nederlander"! — had de<br />
stukken opgeraapt en weer tot een geheel gemaakt).<br />
Hier voelde ik mij op veilig terrein en sprak ongedwongen over<br />
mijn cursus, die geheel binnen de grenzen door Seyss Inquart zelf<br />
gesteld kon worden geplaatst. Daarover dus geen verdere moeilijkheden.<br />
— Maar weet U niets van de pakken Joodsche eigendommen die<br />
bij U aan huis worden bezorgd, om ze voor de Duitsche Overheid<br />
veilig te stellen?<br />
— Absoluut niets.<br />
— Wel zonderling, daar de gang van Uw huis er soms vol van<br />
staat.<br />
— Er worden bij mij zooveel pakken bezorgd, meest voor den<br />
„Geestelijken Wederopbouw", dat ik er geen aandacht meer<br />
aan schenk, en alles door mijn medewerkers liet behandelen.<br />
— Weet ge niets van het pand Statenlaan 10? (het pand waar de<br />
goederen onder de hoede van een medewerker werden gesteld<br />
en waar Mevr. W. wel eens overnachtte).<br />
— Niets.<br />
— Dan zullen wij U helpen, en ge zult zien, dat wij veel meer<br />
weten dan gij vermoedt, en dat Uw ontwijkende antwoorden<br />
ons niet op een dwaalspoor brengen".<br />
Daarop kreeg ik zooveel te hooren over de „Jodenhulp ', dat ik<br />
23
mij met verbazing afvroeg wie dat alles toch wel kon hebben verraden.<br />
Doch de cirkel werd nog nauwer getrokken.<br />
— U beweert al heel weinig te weten. Maar kent U dit blaadje<br />
(mij werd een exemplaar van „Vrij Nederland" getoond).<br />
Absoluut ontkennen gaf hier niets en ik antwoordde: Inderdaad.<br />
— Weieens gelezen?<br />
— Iedereen leest het.<br />
— Hoe kwam U daaraan?<br />
— Over de post toegestuurd.<br />
— Wat deedt ge er mee?<br />
— Ik gaf het aan mijn jongens, om het te vernietigen.<br />
— Ha, ha, die is goed. Uw jongens kregen heele pakken om te verspreiden.<br />
U vliegt er in.<br />
Ik begreep, dat ik bij de andere verhooren niet met hetzelfde<br />
praatje behoefde aan te komen.<br />
Het was H. die mij aldus had „ingelicht".<br />
Maar K. bracht mij het meest in het<br />
nauw, toen hij bij een volgend verhoor<br />
aldus begon:<br />
— Wij nebben niet stil gezeten. Heer<br />
Krop, en zijn bij U thuis geweest.<br />
— Hoe was het daar?<br />
— Doet niets ter zake. Wij hebben met<br />
Uw vrouw gesproken en een jong,<br />
blond meisje, dat vlak bij U woont,<br />
was bij het gesprek aanwezig.<br />
Ik begreep dat het Thea F. moest<br />
zijn en zette mij schrap.<br />
(Later hoorde ik, dat alleen Mevr.<br />
W. mijn vrouw had bezocht en in tegenwoordigheid<br />
van T. gesproken. Dié<br />
kwam dus namens de S.S. Had ik nog Thea, plaatselijke koerierster<br />
meer bewijzen voor haar verraderswerk van V.N.<br />
noodig? Doch foenwist ikdaar niets van).<br />
— En Mevrouw beweert dat U mederedacteur van „Vrij Nederland"<br />
bent. Zij weet van minstens twee artikelen door U geschreven.<br />
— Zoo?!<br />
— Nog erger voor U. Wij zijn ook bij Uw zoon Eric geweest.<br />
— En die is zoo ziek?<br />
— Toch hebben wij hem ondervraagd. Omdat hij op sterven ligt<br />
(ik schrok) en wij hem binnenkort wel niet meer ondervragen<br />
kunnen.<br />
24
Hij beweert echter ook, dat U minstens twee artikelen voor V. N.<br />
hebt geschreven.<br />
Dat getal liet niet na eenigen indruk op mij te maken.<br />
Om de volgende reden.<br />
Ik had inderdaad twee artikeltjes doorgegeven, en wel met een<br />
bepaalde bedoeling.<br />
Met verbazing en verontwaardiging toch had ik kort te voren<br />
naar de Londensche radio geluisterd. Ik herinner mij nog, dat het<br />
was op een Vrijdagavond, uitzending van 7 uur. De spreker, zeker<br />
erg links georiënteerd, had het goed recht van het bolsjewisme als<br />
levens- en wereldbeschouwing betoogd. In afwijking van Churchill<br />
en H.M. de Koningin, die duidelijk te kennen hadden gegeven<br />
dat zij Rusland als bondgenoot begroetten, doch steeds even afwijzend<br />
tegenover het bolsjewisme stonden, had de onbekende spreker<br />
het systeem der God-loozen, zoo niet verheerlijkt, dan toch voor de<br />
U.S.S.R. als zeer geschikt verklaard en aan Hitier het recht ontzegd,<br />
om daaraan te tornen.<br />
Dat vond ik vreeselijk kortzichtig, verwarring-stichtend en een<br />
onbegrijpelijk in-de-hand-werken van Göbbels' leugenachtige propaganda.<br />
Ik greep naar de pen en verzocht de redactie van V. N. om voor<br />
haar lezers duidelijk uiteen te zetten, dat wij, als geloovigen, om dezelfde<br />
redenen, en krachtens dezelfde beginselen, zoowel tegen het<br />
eene als tegen het andere totalitaire stelsel verzet bleven aanteekenen.<br />
Als model, stelde ik een concept-artikeltje op, in tweeërlei<br />
redactie.<br />
Men begrijpt dus mijn verwarring toen K. met dat getal 2 kwam<br />
aandragen.<br />
Doch ook hier werd mij ingegeven hoe ik spreken moest.<br />
— U zegt dat mijn jongen gaat sterven?<br />
— Daartoe is alle kans. De dokter geeft weinig hoop.<br />
— Dan wensch ik met hem te worden geconfronteerd.<br />
— Niet noodig. U heeft reeds afscheid van hem genomen.<br />
— Toch verlang is een onderhoud.<br />
— Een stervende zal toch niet liegen?<br />
— Daar gaat het niet over: ik wil mijn zoon spreken.<br />
Toen K. daar niet op inging, doch telkens mijn aandacht op een<br />
ander punt wilde vestigen, begreep ik dat hier een „truc" was gebruikt,<br />
en kon ik rustig doorspreken.<br />
Overigens kreeg ik spoedig daarop de bevestiging van mijn vermoeden.<br />
Toen mijn vrouw verlof kreeg, eenige weken later, mij even te<br />
zien op den Heemraadssingel, en K. „toevalligerwijze" als bewaker<br />
bij het gesprek was aangewezen, stelde ik haar zoo luid mogelijk<br />
de vraag:<br />
25
— Hoe kwam je er toe, te beweren dat ik twee artikelen voor V. N.<br />
had geschreven?<br />
— Wie is de leugenaar<br />
— Daar zit hij.<br />
— Och. viel K. toen in, dat was een misverstand.<br />
Fraai misverstand, en nog fraaier methode van „werken".<br />
„Verscharfte Vernehmung".<br />
Ik dankte God echter, dat het aantal verhooren tot een viertal beperkt<br />
bleef. Het is en blijft een groote beproeving om aldus op de<br />
geestelijke pijnbank te worden gelegd.<br />
Nog één bijzonderheid, voor ik van die verhooren afstap.<br />
Bij een dezer gelegenheden trof ik in de wachtkamer verschillende<br />
bekenden aan. Allen verraden door denzelfden Jood, dien zij hadden<br />
geholpen.<br />
Een twintigtal.<br />
Daar wordt de man zelf binnengebracht. „Judas" wordt hem toegesnauwd.<br />
Hij zocht steun bij mij, doch dien kon ik hem. in dit geval, niet<br />
geven. Ik keerde hem den rug toe.<br />
Hij trachtte mij langs een omweg weer te bereiken.<br />
Dezelfde manoeuvre.<br />
Eindelijk was een gesprek niet meer te vermijden.<br />
— Wat wil U toch?<br />
— Men heeft mij gedwongen.<br />
— Zoo?!<br />
— Men heeft mij het vuur na aan de schenen gelegd.<br />
— Zijt ge mishandeld? Laat eens zien.<br />
— Men was van plan het te doen.<br />
— En uit vrees voor hetgeen men „misschien" zou gaan doen hebt<br />
gij al deze vriendelijke menschen. die U wilden bijstaan, aangegeven?<br />
Schaam U!<br />
— Ik beloof U te boeten, desnoods in Mathausen.<br />
— Daarmede maakt ge het gestichte onheil niet ongedaan. Doe<br />
boete voor God.<br />
Aan de verwenschingen die allerwege werden geuit maakte ik<br />
een einde met de opmerking, dat men dezen man nu verder aan zijn<br />
geweten moest overlaten. Hij zou het zwaar genoeg krijgen.<br />
Keeren wij naar het „Haagsche Veer" terug.<br />
Na eenigen tijd werd mijn „Einzelhaft" opgeheven en mocht<br />
ik „in de gemeenschap" komen.<br />
Eerst naar cel 12, waar ik onmiddellijk onder bekenden kwam.<br />
Doch vóór ik ga spreken over mijn verblijf „in de gemeenschap"<br />
26
wil ik de balans opmaken van mijn overleggingen in de eenzaamheid<br />
voor zoover die op ons ,,geval" betrekking hadden en kortelings<br />
resumeeren tot welke conclusiën ik was-gekomen.<br />
Mijn bezorgdheid omtrent den toestand van Eric verminderde bij<br />
den dag. <strong>Dr</strong>. Zaayer had mij gewaarschuwd: als hij de eerste twee,<br />
drie dagen zonder ongelukken doorkomt, dan is er alle hoop op herstel.<br />
Overigens kreeg ik schier dagelijks goede berichten door middel<br />
van de bewakers, die nu eens in het ziekenhuis, dan weer op het<br />
Haagsche Veer dienst deden.<br />
Mijn ongerustheid omtrent Jan, daarentegen, nam naar dezelfde<br />
verhouding toe. Reeds bij het 2de verhoor deelde K. mij mede, dat<br />
mijn jongen in Den Haag was „ondergedoken" (ik begreep onmid-<br />
Mijn drie gevangen jongens<br />
dellijk aan welk adres), maar dat men hem wel zou krijgen aangezien<br />
zijn gangen zorgvuldig werden nagegaan. En inderdaad vernam<br />
ik weldra uit dezelfde bron dat hij den 30sten October was<br />
gepakt, en dat het een haar had gescheeld, of hij had op staanden<br />
voet den kogel gekregen.<br />
Aangezien Paul al sinds een jaar gevangen zat (eerst Weteringschans,<br />
daarna Dachau, waaruit hij Juli '44 met vergevorderde t.b.c.<br />
zou terugkeeren) waren nu drie van mijn jongens in de klauwen<br />
der S. S.<br />
En toch: in Gods handen.<br />
Wat mijzelf betreft, ik gaf er mij duidelijk rekenschap van, dat de<br />
stemming te mijnen opzichte nu niet bepaald gunstig genoemd kon<br />
worden. De verscherpte maatregelen waren daarvan het bewijs.<br />
27
Zoo mocht ik niet, gelijk de anderen, officieel met de mijnen correspondeeren!<br />
Simon, dien ik denl8den October 's avonds op den Heemraadssingel<br />
had ontmoet, had mij, gelijk ik reeds terloops opmerkte, niet<br />
veel goeds voorspeld; „Nu is het wel uitgekomen, wat ik altijd heb<br />
vermoed, dat je even vinnig de „boches" bestrijdt als de „bolsjewieken".<br />
Je huis is sinds lang gesignaleerd. Frankenslag 181 is een<br />
broeinest van verzet tegen ons en dat nest moet en zal worden uitgeroeid.<br />
Jij staat voor alles aansprakelijk en we zullen je wel krijgen".<br />
Tusschen twee haakjes: Simon wist zeker niet, evenmin als ik.<br />
dat men in Frankrijk gedurende dezen oorlog niet meer sprak van<br />
„boches" (afkomstig van caboche = tête carrée maar van „schleux",<br />
naam dien men gedurende den wereldoorlog in Marokko, bekend<br />
als „guerre du Riff", aan de franc-tireurs, partisanen der inboorlingen<br />
gaf, en langzamerhand een algemeene benaming voor den<br />
„vijand" was geworden).<br />
Voorts was het mij duidelijk geworden, gedurende de verhooren,<br />
dat men veel meer wist dan ik vermoedde. Verraad gluurde bij alles<br />
om den hoek. Van Mevr. W. wist ik toen. zooals gezegd, nog niets.<br />
Maar zeker moest er één verrader of loslippige medewerker, die<br />
alles aan Mevr. W. overbriefde geregeld bij mij aan huis zijn geweest.<br />
Toen ik den argelooze speelde werden mij door H. twee<br />
geheime samenkomsten ten mijnent zoo duidelijk beschreven, met<br />
letterlijke weergave van door mij gesproken woorden, dat ik wel<br />
moest aannemen: dat kan alleen komen van iemand die daarbij tegenwoordig<br />
was. Maar wie ?<br />
Met een glimlach moest ik, trots alle ellende, terugdenken aan de<br />
wijze waarop H. zoowel als K. hun algemeenen haat t.o.v. de Nederlanders<br />
tegenover mij hadden gelucht.<br />
— Jullie bent een lastig volk.<br />
I<br />
— En ondankbaar.<br />
— ? ?<br />
— Ja, we hebben jullie alles qelaten: geld en goed, vrijheid en eigen<br />
bestuur, (hier hield H. plotseling op. zeker omdat de ironische<br />
uitdrukking van mijn gelaat hem hinderde).<br />
— ? ? ?<br />
— We hadden heel anders moeten optreden en de zweep wat<br />
krachtiger hanteeren.<br />
— Maar wat had U dan van ons verwacht ?<br />
— Gehoorzaamheid.<br />
— Ook als wij het niet met U eens waren ?<br />
— Ongetwijfeld. Men behoort zijn bezwaren voor zich te houden.<br />
28
,,Maul halten" is het eenige dat van jullie gevraagd wordt.<br />
— Een soort cadaver-gehoorzaamheid dus ?<br />
— Inderdaad.<br />
— Daartoe krijgt U den Hollander nooit.<br />
— Dat zullen wij wel zien.<br />
Klaarblijkelijk ging het echter in mijn geval hoofdzakelijk om<br />
„Vrij Nederland". Zelfs de Jodenhulp trad daarbij op den achtergrond.<br />
En men was heusch niet zoo ingenomen met den overval<br />
in de Pijnackerstraat, als een buitenstaander wel kon denken. De<br />
bom was te vroeg gebarsten naar het oordeel der S.S. En dat het<br />
de Hollandsche (?) recherche niet was gelukt allen levend in handen<br />
van den vijand te spelen, werd haar niet in dank afgenomen.<br />
Men had gehoopt dat het verraderswerk nog rustig eenigen tijd had<br />
kunnen doorgaan, dat men nog achter meer geheimen had kunnen<br />
komen, en vooral: nog meer verantwoordelijke personen naar voren<br />
had kunnen brengen. „Die Schieszpartei war ein Strich durch unsere<br />
Rechnung" verklaarde H. mij openhartig.<br />
Hoe zwaar werd mij nu mijn aandeel in het verzet aangerekend?<br />
Met geen mogelijkheid kon ik daarop antwoorden.<br />
Toen ik, bij het vertrek, aan R. vroeg: „Wat wordt er nu over<br />
mij besloten", kreeg ik ten antwoord: „Dat zal in Den Haag worden<br />
uitgemaakt".<br />
— Maar zeg mij tenminste wat mij ten laste wordt gelegd.<br />
— Afgezien van Uw welbekende „algemeine Deutschfeindlichkeit"<br />
en Uw Jodenhulp. is Uw rol bij de ondergrondsche actie van<br />
Uw kinderen van dien aard geweest, dat U straf heeft verdiend.<br />
— Wat had ik dan, volgens U, moeten doen ?<br />
— Als U beslist buiten het verzet stond, waarvan nu we! het tegendeel<br />
is gebleken, had U Uw kinderen moeten aangeven en ons<br />
moeten waarschuwen.<br />
— Dat doet bij ons geen vader.<br />
— Dan zult U ook de gevolgen moeten dragen.<br />
— De straf die mij zal worden opgelegd, zal ik dragen met en voor<br />
mijn jongens.<br />
Overigens had ik het bewustzijn niet onvoorzichtig te zijn geweest.<br />
Aan mijn zoon Paul was bijv. de vraag gesteld: „Sind Sie grundsatzlich<br />
deutschfeindlich", waarop hij grif bevestigend had geantwoord.<br />
Die fout had ik gelukkig vermeden. Ik had, voortdurend denkende<br />
aan de vermaning van den Prediker, een duidelijk onderscheid<br />
gemaakt tusschen Nazi-Duitschland en het Duitschland dat ik<br />
steeds had vereerd, volkomen overeenkomstig de waarheid, trou-<br />
29
wens. het Duitschland van Luther, het Duitschland van eminente<br />
theologen, dichters, wijsgeeren en musici, om het betere Duitschland<br />
,,dat waarlijk een dam tegen het bolsjewisme wilde opwerpen" niet<br />
te vergeten. Na den lOden Mei echter, zoo was mijn besluit, mocht<br />
men aan geen Nederlander, dien naam waard, de vraag naar zijn<br />
gezindheid t.o.v. Duitschland stellen. Hetgeen dan ook werd begrepen,<br />
ook al zei men het niet.<br />
Maar al die overigens juiste onderscheidingen konden mij in de<br />
huidige situatie niet redden. Ik was ..ongehoorzaam" geweest, had<br />
het verzet gesteund, en daarom zware straffen verdiend.<br />
Wat nood echter. Ik wist mij. met mijn jongens, onder Hoogere<br />
Bescherming en had daarbij volkomen rust.<br />
In opgewekte stemming kwam ik dus in cel 12. waar ik — zooals<br />
gezegd — onmiddellijk door bekenden werd begroet.<br />
De een wist mij te vertellen, dat ik nog zijn huwelijk had ingezegend.<br />
De ander, dat ik zijn kind had gedoopt. Een derde, dat hij<br />
„wel eens" bij mij had gekerkt.<br />
Na te hebben geïnformeerd, waarvoor mijn medegevangenen<br />
„zaten", bleek mij al spoedig dat ik waarlijk niet alleen met „politieke<br />
misdadigers" had te doen. Daar lag systeem in. Net als in de<br />
U.S.S.R. sloot de S.S. zijn slachtoffers „absichtlich" op met doodgewone<br />
dieven, inbrekers en moordenaars.<br />
Twee mijner lotgenooten in cel 12 bijv. zaten om een „kraakje".<br />
waarbij zij verrast waren. Beste kerels, overigens, die alleen maar<br />
wat „Joodsche goederen" in een leegstaand pand hadden willen<br />
„annexeeren", omdat zij, naar hun meening. daarvan een beter gebruik<br />
zouden kunnen maken dan de „Mof . die er toch ook geen<br />
recht op had. Een van hen, een binnenschipper, dien ik mij alleen<br />
nog maar als „Kees" herinner en mij later in Amersfoort veel<br />
vriendelijkheid bewees, was slechts door den nood gedrongen tot<br />
het inbrekersgilde toegetreden. Vaak had ik met hem en anderen<br />
zeer „leerzame" gesprekken over hun „werkzaamheden". Zoo<br />
hoorde ik hoe men geruischloos een ruit kon indrukken; hoe men<br />
met groote waakhonden te werk moest gaan; hoe kleine keffertjes<br />
veel lastiger zijn en moeilijker onschadelijk te maken dan hun<br />
oudere, zelfs gedresseerde, rasgenooten, enz., enz. Buitengewoon<br />
„leerzaam", al is men dan ook zelf niet van plan ooit van die aldus<br />
verkregen kennis gebruik te maken.<br />
Ik besefte echter: God heeft voor mij hier iets te doen. En ik begon<br />
dan ook met de vraag, of iemand er bezwaar tegen had, dat<br />
wij den dag openden en sloten met een korte godsdienstoefening.<br />
Niemand. En zoo zag ik mij opeens tot „gevangenispredikant" ge^<br />
promoveerd. En mijn blijdschap was groot, toen mij, 's Zondags,<br />
namens allen werd gevraagd, om. „bij wijze van tïjdpasseering' .<br />
'30
een korte causerie te houden. ..Goed, was mijn antwoord, als ik<br />
maar vrij blijf in de keuze van mijn onderwerp". Dat werd afgesproken.<br />
Ik begon over het geweldige leven, strijden en lijden van Paulus<br />
te spreken. Hoe hij zich ten allen tijde en overal als voor „Gods<br />
Aangezicht" wist te staan. Oók in de gevangenis. Ook als men hem<br />
stokslagen toediende. Ook als hij werd gesteenigd. Ook in de<br />
ure des doods.<br />
Mijn stemverheffing was zeker van dien aard. dat de wacht er<br />
door opmerkzaam werd gemaakt. Ten minste, zij kwam luisteren,<br />
zonder eenige opmerking te maken (er was geen verbod afgekomen),<br />
en zoo had ik binnen en buiten de cel een aandachtig<br />
gehoor.<br />
's Maandags echter werd de serie toespraken afgebroken, daar<br />
ik naar een andere cel werd overgebracht, gelijk met pastoor Jaanus<br />
van Bodegraven.<br />
Achter mijn rug gnuifden een paar agenten. „Dominee en pastoor"<br />
zoo gemoedelijk naast elkaar: hoe zou dat afloopen?<br />
Met liep goed af. want<br />
spoedig had ik vriendschap<br />
met Jaanus gesloten, en ik<br />
blijf mijn celgenoot steeds<br />
met groote hartelijkheid<br />
gedenken. Hij kende mij bij<br />
naam. vooral door de campagne<br />
van pater Ermann S.<br />
J. van de Maasbode tegen<br />
mij. Wellicht viel ik mijn gemoedelijken<br />
lotgenoot als<br />
erkend „bon-protestant" ook<br />
mee. Ten minste, mijn reputatie<br />
als principieel tegenstander<br />
van het Roomsche<br />
politieke systeem, deed aan<br />
onze goede verstandhouding<br />
geen oogenblik afbreuk.<br />
Pasfoor W. J. Jaanus van Bodegraven<br />
Alsof men in de gevangenis<br />
of in het concentratiekamp<br />
nog aan onderlinge<br />
polemieken kon denken!<br />
Daar treedt op den voorgrond<br />
het geen vereeniqt.<br />
i t t<br />
n e n e e e n<br />
3 scheidt. Ons -<br />
gemeenschappelijk geloof,<br />
31
daar kwam het op aan. En mijn voorstel om in onze nieuwe cel om<br />
beurten de godsdienstoefening te leiden had dan ook, zij het na een<br />
korte aarzeling, de volledige toestemming van mijn geestelijken lotgenoot.<br />
Helaas, kwam hierbij verzet van ongedachte zijde. Jonker Roelents,<br />
helaas later in Duitschland overleden, naar mij werd bericht,<br />
had geen bezwaar. Twee anderen, hoewel zelf van het geloof afgeweken<br />
voelden er niets voor, maar zouden zich niet verzetten.<br />
Wel echter de ,,ernstige bijbelonderzoeker" M. Als wij spraken,<br />
wilde hij het ook doen. Daarvoor waren de anderen echter niet te<br />
vinden, en zoo viel dit plan in duigen. Ieder zou voor zichzelf Gods<br />
Woord lezen en Gods Aangezicht zoeken. Of niet. naar ieders believen.<br />
Een zonderling type, die M. Als ganglooper heel geschikt, als „geloovige"<br />
onuitstaanbaar. Van huis uit bootwerker, had hij een cursus<br />
van enkele maanden gevolgd en was toen als „zendeling" begonnen.<br />
Hier moet ik iets zeggen van die Russellisten met wie ik te Scheveningen<br />
reeds kennis had gemaakt en met wie ik nog meer te<br />
doen zou krijgen in de kampen.<br />
Aangezien de lezer van bedoelde sekte wellicht weinig of slecht<br />
op de hoogte is, mogen hier enkele bijzonderheden volgen over<br />
Jehova's Getuigen = Internationale Vereeniging van ernstige Bijbelonderzoekers<br />
(I.V.E.B.).<br />
Deze beweging, waartegen Ds. H. Bakker herhaaldelijk waarschuwde,<br />
heeft gedurende dezen laatsten oorlog druk van zich doen<br />
spreken. Zij heeft geleden in gevangenis en concentratiekamp om<br />
haar dwaalleer, en dat zou ons sympathiek aandoen; maar het ontheft<br />
ons niet van de plicht om tegen haar verwoestende wereldactie<br />
ernstig verzet aan te teekenen.<br />
Haar stichter was Russel, vandaar dat zijn volgelingen ook wel<br />
Russellisten worden genoemd.<br />
Reeds op 17-jarigen leeftijd kwam deze Amerikaan (natuurlijk!)<br />
voor den dag met zijn protest tegen de leer der Kerk. Hij had den<br />
Bijbel ernstig onderzocht (de anderen niet) en nu kwam hij met<br />
zijn openbaringen, neergelegd in zijn werk, op 23-jarigen leeftijd<br />
gepubliceerd: „Het plan Gods met de menschheid".<br />
Zijn uitgangspunt was 2 Petrus 3 : 6, 7, 13. Aan de hand van die<br />
Bijbelwoorden verdeelde hij de geschiedenis in 3 tijdvakken. Wij<br />
leven nu, zoo verklaarde hij, in het tweede: het derde is op komst.<br />
Dat wordt het „duizendjarige rijk". Een zijtak dus van de Zevendedags-adventisten.<br />
De centrale boodschap van het Evangelie, n.1. de rechtvaardigmaking<br />
van den zondaar door het volbrachte werk des Kruises, werd<br />
32
verdonkeremaand, om alle licht te laten vallen op het komende Rijk,<br />
dat zoowel materiëel als geestelijk werd uitgebeeld.<br />
Een zonderlinge exegese kwam die geestdrijvers daarbij te hulp.<br />
Neem bijv. de gelijkenis van den Rijken man en Lazarus. Russel<br />
ziet duidelijk daarin, na ernstig onderzoek, dat de rijke man de<br />
Joodsche natie is, terwijl Lazarus de heidenwereld moet verbeelden.<br />
Nu bestond die Joodsche natie uit 2 stammen; de rijke man had<br />
echter nog 5 broeders. Vermenigvuldig 5 met 2, en ge krijgt 10.<br />
Samen de 12 stammen Israëls. Niets eenvoudiger dan dat!<br />
Door dergelijke goocheltoeren kwam de stichter van die sekte er<br />
toe. het einde van de wereld voor 19H aan te kondigen. Hij stierf<br />
in 1916 doch rechter Rutherford sloeg zich, als een andere Elisa.<br />
den profetenmantel om de schouders.<br />
Het duizendjarig rijk was niet gekomen? Geen nood! De datum<br />
werd eenvoudig verzet. In 1925 zouden Abraham, Izaak en Jacob<br />
wederkomen. En mocht het in 1925 niet zijn. dan ,,spoedig daarop".<br />
Ze zijn er echter in 1945 nog niet. Wanneer dan? „Spoedig daarop".<br />
Afwachten dus.<br />
Dat gegoochel met jaartallen en cijfers, gesteund door een Bijbelverklaring<br />
die voor ernstig wil doorgaan doch in feite kant noch<br />
wal raakt, zou ons betrekkelijk koud kunnen laten, ware het niet<br />
dat deze sekte huis aan huis, kerk aan kerk (men deelt misleidende<br />
tractaatjes bij voorkeur aan de kerkdeuren uit) met een ijver een<br />
betere zaak waardig de eenvoudig geloovigen op een dwaalspoor<br />
tracht te brengen.<br />
De lezer lette er echter voortdurend op, dat de hoofdwaarheden<br />
van het Christendom eenvoudig worden qeloochend, verduisterd of<br />
verdraaid, om alle aandacht te vragen voor het toekomstig geluk<br />
der „ernstige" bijbelonderzoekers", alias „Jehova's getuigen". Vandaar<br />
de stormloop tegen de Kerk. waarmede de actie meestal aanvangt.<br />
Die Kerk (Prot. zoowel als R. K.) is een „synagoge des Satans".<br />
Haar voorgangers zijn precies als de „priesters en ouderlingen"<br />
uit Jezus' dagen.<br />
Satan toch verschijnt bij voorkeur als een „engel des lichts".<br />
Het zijn „blinde leidslieden", en het is de plicht van alle ernstige<br />
bijbelonderzoekers om uit dit Babel te vluchten: de eenige weg om<br />
de zaligheid der kinderen Gods deelachtig te worden<br />
Men zal zich afvragen waarom de woede van Hitier zich zoo<br />
hardnekkig tegen deze sekte keerde.<br />
Het antwoord schijnt hierin gelegen, dat leden van deze beweging<br />
zich tot den „Führer" zouden hebben gewend met een uitvoerig<br />
schrijven, doorspekt met Bijbelteksten, waarin hem den ondergang<br />
van Duitschland en zijn eigen dood op de puinhoopen van het lilde<br />
33
Rijk werden voorspeld. Daniël 2 : 44 speelde daarbij een belangrijke<br />
rol: ,.In de dagen van die Koningen zal de God des hemels een koninkrijk<br />
verwekken dat in eeuwigheid niet zal verstoord worden, en<br />
dat koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden: het zal<br />
alle die koninkrijken vermalen en te ni:t doen. maar zelf zal het in<br />
alle eeuwigheid bestaan' .<br />
hebben geleden voor de Vrijheid van Nederland. 15 Mei 1910 - 6 Mei 1945<br />
(Een gedenksteen met dezen tekst wordt binnenkort op de luchtplaats aangebracht)<br />
Was er iets van bijgeloovige vrees bij Hitier? Misschien. In elk<br />
geval werden .Jehova's getuigen" vocfr de keuze gesteld: herroepen,<br />
of de gevangenis in.<br />
Simon, die er aanvankelijk toe behoorde, herriep en trad in dienst<br />
van de S.S. De meesten echter weigerden en kozen het laatste alternatief.<br />
Daardoor kunnen zij onze waardeering verwerven; maar<br />
34
die waardeering strekt zich niet uit tot hun kerkverwoestende actie,<br />
die zij, helaas, zelfs nog onder hun medegevangenen hier en daar<br />
voortzetten.<br />
Terwijl men al het mogelijke in het werk stelde om de zwaar<br />
beproefden te troosten en op te beuren aan de hand van het Evangelie,<br />
met vermijding van alle geschillen, kwamen zij vaak met hun<br />
allereerste stelling naar voren: ,,om te beginnen, moet je elk vertrouwen<br />
in de leiding van pastoor of predikant opgeven, want<br />
zij brengen hun schapen op een dwaalspoor' .<br />
Zoo moest ik te Vught een jeugdigen ijveraar waarschuwen op<br />
die wijze niet voort te gaan, daar ik anders genoodzaakt zou zijn<br />
mijn medegevangenen tegen zijn dwaalleer te waarschuwen, wat ik<br />
liever niet deed in de gemeenschappelijke ellende waarin wij. onder<br />
Gods leiding, waren gekomen.<br />
Hij beloofde mij beterschap en hield zijn woord.<br />
Onze celgenoot op het Haagsche Veer kon echter niets van dien<br />
aard beloven en dreigde met zijn actie, als wij hardop elkander met<br />
Gods Woord wilden sterken en troosten.<br />
Zoo moest ons oorspronkelijk plan wel worden opgegeven en<br />
leefden wij geestelijk, volkomen naast elkander voort.<br />
Materieel'hadden wij het echter goed. Onze cel was de cel der<br />
gangloopers (Flurwarters). En dezen hadden recht op de kliekjes<br />
van de keuken en een extra bordje pap.<br />
Jaanus noch ik had daar feitelijk recht op. doch men was wel zoo<br />
humaan om ons eenigszins in de gemeenschappelijke voordeelen te<br />
laten deelen. Hetgeen zeker niet te versmaden was, aangezien de<br />
voeding in deze gevangenis wel iets te wenschen overliet, zoowel<br />
qualita'tief als quantitatief. En dankbaar werd door ons de ons toebedeelde<br />
bijvoeding aanvaard.<br />
Het leven in de cel was niet onaangenaam. We hadden, met<br />
eenige moeite, het uitzicht op de stadhuisklok. en wisten dus steeds<br />
hoe'laat het was. Voorts hadden wij boeken en een damspel.<br />
Daarmede hebben wij menig genoegelijk uurtje doorgebracht. Wij<br />
waren zoowat van gelijke kracht. Jaanus en ik. maar ik zou niet<br />
weten wie van ons beiden nog steeds „revanche" moet nemen.<br />
Jaanus zal al heel onschuldig. Hij had in zijn pastorie inkwartiering<br />
gekregen, en behandelde zijn „ongewenschte gasten" zoo goed mogelijk;<br />
maar den sleutel van het huis had hij niet willen afgeven,<br />
om geen ongeregeldheden in de hand te werken. Dat was hem door<br />
één 'van hen zeer kwalijk genomen, en toen hij eens als zijn meening<br />
te kennen had gegeven dat de Duitschers nooit Stalingrad zouden<br />
innemen, was zijn lot daarmede bezegeld. Hij werd gevangen genomen,<br />
en kwam eerst in 1944 uit Dachau terug. Door Gods goedheid,<br />
gezond en wel.<br />
35
Wie ik in deze cel ook nog enkele dagen bij mij mocht hebben?<br />
Mijn goede vriend Melchior, die den l&den October gelijk met mijn<br />
zoon in „Geloof en Vrijheid" was verrast, en met wien ik al spoedig<br />
meer diepgaand geestelijk contact verkreeg. Van hem vernam<br />
ik het eerst enkele bijzonderheden omtrent de bewuste vergadering,<br />
en met groote voldoening mocht ik in hem een geestverwant in den<br />
engeren zin des woords begroeten. Als leeraar aan de H.B.S. te<br />
Amersfoort had hij het steeds zijn plicht en roeping geacht, de<br />
jongelui niet alleen kennis bij te brengen, doch tevens aan de vorming<br />
van hun karakter en persoonlijkheid te werken, hun geestelijk<br />
ook iets mee te geven voor hun verder leven. Zoo was hij zich met<br />
heel de liefde van zijn warme hart gaan toeleggen op het Christelijk<br />
jeugdwerk en onze gedachtenwisseling uit die dagen van gemeenschappelijke<br />
beproeving behoort tot mijn aangenaamsteherinneringen.<br />
Helaas kwam er aan dit samengaan al spoedig een eind. De<br />
..commandant" vond het noodig Melchior weer ..Einzelhaft" te<br />
J. Melchior joh. van Pareren (Bob)<br />
geven, en zoo verliet hij mij noodgedwongen om een verdieping<br />
hooqer zijn tijd in vruchtbare eenzaamheid door te brengen.<br />
Na Melchiors „verhuizing" moesten wij, niet-gangloopers, spoedig<br />
weer de zoo gewaardeerde cel verlaten. Jaanus ging naar de kampen<br />
en ikzelf kwam in cel 20 terecht, waar ik het materieel niet<br />
zoo goed, doch geestelijk beter had. Godsdienstoefeningen konden<br />
weer gemeenschappelijk worden gehouden en zelfs zij, die er geen<br />
„behoefte" aan gevoelden bleven hun eerbiedige toestemming ver-<br />
Ieenen.<br />
Het was ook de cel van Bob van Paveren, met wien ik eveneens<br />
onmiddellijk goede vrienden werd en die onze gymnastische oefe-<br />
36
ningen in de cel ('s morgens en tijdens het luchten leidde.<br />
O, dat luchten! Hoe verlangde men er naar. Nog klinkt mij de<br />
stem van den agent met het zure gezicht (bang om den gevangenen<br />
eenige vriendschap te betoonen) in de ooren: luchten, luchten<br />
luchten<br />
Dc gcmccnschapsccl<br />
Wij treden uit de stilte dezer muren<br />
Thans één voor één het nuchter daglicht in.<br />
Eén spanne tijds. in 't traag verloop der uren.<br />
Zijn wij tezamen, als één huisgezin.<br />
En elk verhaalt de eigen avonturen<br />
Van zijne reizen in het geestesrijk.<br />
En broeders zijn de lang gescheiden buren.<br />
Want al die reizen zijn elkaar gelijk!<br />
37
Wanneer re ons weer in de cellen sturen.<br />
Lijkt het daar minder eenzaam om ons heen.<br />
De tijd hervat den tragen stroom der uren.<br />
Maar. voor een etmaal, zijn wc niet alleen.<br />
Hoe lang en zwaar ook dc beproeving dure,<br />
Het is een troost, die eenzaamheid verzoet:<br />
Wij reizen samen in de stille uren<br />
Het licht van Gods genade tegemoet!<br />
Ja, dat was goed op het Haagsche Veer: men mocht, als men<br />
„in de gemeenschap" zat, tijdens het luchten met elkander praten.<br />
De. W. W. Meynen van Dordrecht !"> n<br />
Daar was weer collega<br />
Meynen, uit Dordrecht,<br />
die ook al spoedig de<br />
geestelijke leiding in zijn<br />
cel nam, en den verderfelijken<br />
invloed van een<br />
zeer terneergeslagen ingenieur<br />
uit de stad zijner<br />
inwoning mocht tegengaan.<br />
„Wij worden hier behandeld<br />
als vee", fluisterde<br />
hij mij eens in het oor,<br />
terwijl wij uit de cellen<br />
naar de luchtplaats werden<br />
gedreven. — Wat<br />
zou dat, was mijn antwoord,<br />
laat ons waardeeren,<br />
dat wij met elkander<br />
mogen praten".<br />
Mijn broeder werd spoedig<br />
vrijgelaten, hij maakte<br />
dus de kampen niet mee.<br />
Gelukkig, want dan zou<br />
w a t a<br />
°9,<br />
, n d e r s h e b<br />
"<br />
ben ondervonden.<br />
Dan was daar voorts notaris Schoenmaeckers uit Rotterdam, in<br />
den goeden tijd regent van de gevangenis.<br />
38
— Laat die de cel ook eens van binnen leeren kennen, meende<br />
Kees, die hem in zijn functie op den Noordsingel had meegemaakt.<br />
— Kom Kees, repliceerde ik, niet zoo onvriendelijk. Waarom moet<br />
je een ander het leed gunnen dat hém zeker nog zwaarder treft<br />
dan jou, omdat jij er al aan „gewend" bent?"<br />
Met genoemden Heer had ik spoedig zeer aangenaam contact,<br />
evenals met een drietal Engeland-vaarders. die ik in Vught weer<br />
zou ontmoeten; doch waar zou ik blijven als ik al mijn kennissen van<br />
het luchtuur moest memoreeren?<br />
Sommigen zijn nog in leven, maar weer anderen zijn een wreeden<br />
dood gestorven.<br />
Waar zijn ze gebleven?<br />
Ik gedenk hen in groote liefde, vooral die onbekenden die in den<br />
nacht der vergetelheid verdwenen Ook zij gaven immers hun<br />
leven voor de goede zaak, de zaak der vrijheid?<br />
Een buitenstaander weet niet welk een voorrecht dat gemeenschappelijk<br />
luchten is.<br />
„Einzelhaft" is buitengewoon zwaar te dragen, vooral als men<br />
niet mag lezen en geen innerlijk verkeer met God kent.<br />
Doch velen hebben juist dat in de eenzaamheid leeren kennen.<br />
Zooals de dichter van deze regelen over: Het oog van de deur.<br />
Ik ben niet bevreesd voor dit starende oog,<br />
Dat de wacht van de achterdocht houdt;<br />
Want ik ben mij bewust van dat liefderijk oog,<br />
Dat mijn innerlijk kent en mij stil van omhoog<br />
In dit eenzame leven beschouwt.<br />
Mijn leven ligt open, o Heer, voor Uw blik;<br />
Gij kent mijn zwakheden wel.<br />
Gij weet wat ik denk en in stilte verricht,<br />
Maar Uw oog draagt het eigen en eeuwige licht,<br />
Dat weerkaatst in die eenzame cel.<br />
Wie dat ervaart kan spreken van winst uit groot verlies!<br />
Over één ding waren alle gevangenen het eens, en zij verheelden<br />
het elkander niet in hun gesprekken, n.1. dat de „Commandant<br />
der gevangenis" niet „deugde". Wie was dan toch die „Commandant"?<br />
Voor ik daar iets van zeg, een woord over de politie in het algemeen.<br />
39
Onmiddellijk na de bezetting had Seyss-Inquart afgekondigd dat<br />
de politie kon blijven zooals zij „reilde en zeilde", doch geheel<br />
onderworpen aan de Duitsche bevelen.<br />
Feitelijk hadden toen allen hun ontslag moeten nemen, nu zij gewoonweg<br />
werden gedwongen rechtstreeksche hand- en spandiensten<br />
aan den vijand te verleenen.<br />
Maar bevonden zich niet alle ambtenaren in hetzelfde geval, zij<br />
het ook minder in het oog vallend? Moesten niet allen, middellijk of<br />
onmiddellijk, voor den overweldiger werken?<br />
En wie zou de gezinnen onderhouden, bij eventueele ontslagname?<br />
Bovenal rekende men op een korten oorlog; een spoedige bevrijding<br />
was zelfs officieel van uit Londen in uitzicht gesteld. Was<br />
het daarom maar niet het beste om te blijven waar men was?<br />
Die redeneering is algemeen bekend. Zou de houding van velen<br />
niet geheel anders zijn geweest, meer principieel, als men had kunnen<br />
vermoeden wat ons te wachten stond en als de financieele hulp<br />
voor „dienstweigeraars" van meet af behoorlijk geregeld was geweest?<br />
Hoe dan ook, de politie bleef schier geheel „op haar post".<br />
Men dient echter te onderscheiden. Een deel openbaarde zich<br />
weldra als „van den goeden kant". D.w.z. dat zij op alle mogelijke<br />
wijzen het leed der slachtoffers van de Duitsche tyrannen trachtten<br />
te verzachten, van hun medeleven zooveel mogelijk blijk gaven,<br />
en de bevelen „von Oben" zooveel hun misplaatst plichtsbesef het<br />
toeliet, saboteerden. Van dezulken heb ik er heel wat ontmoet op<br />
het Haagsche Veer, waar ik, als oud-Rotterdammer, temidden van<br />
goede bekenden zat.<br />
Een ander deel werd meer geleid door angst en vrees voor het<br />
baantje. Ook al kwam hun rechtvaardigheidsgevoel daartegen in<br />
opstand, toch behandelden zij de goede Vaderlanders, gelijk van<br />
hen werd verlangd, als gemeene misdadigers. Blijken van sympathie<br />
konden er niet op overschieten. Teekenen van vriendschappelijke<br />
herkenning werden zorgvuldig vermeden. Ze dorsten je nauwelijks<br />
in de oogen te zien. Van diensten bewijzen, zooals clandestien briefjes<br />
doorgeven, kon heelemaal geen sprake zijn. Kon hun dat niet<br />
schaden, hun geen moeilijkheden bezorgen in hun betrekking? Naar<br />
ik zoo ongeveer kon schatten, vormden dezen wel de meerderheid.<br />
Een derde groep echter was bepaald weerzinwekkend. De machtswellust<br />
van den Overweldiger was in hun ziel gevaren. Maakte<br />
hun jaloerschheid gaande. Andere menschen voor hen te zien buigen,<br />
te zien krimpen vaak, was dat niet heerlijk? Over de vrijheid,<br />
ja zelfs het leven van medeschepselen te kunnen beschikken, hoe<br />
streelend voor het ijdel gemoed! En trouw copiëerden zij den Duitscher<br />
in „Schneidigkeit", barschheid van toon en hooghartig gebaar.<br />
40
Tot dezulken behoorde ongetwijfeld onze ,,Commandant" P. C. V.<br />
Ik kende hem reeds van vroeger. Wist iets van zijn „geestelijke<br />
buiteling" in vroeger dagen, die mij zeker niet sympathiek kon zijn,<br />
maar had hem eenigen tijd meegemaakt in de actie van „Godsdienst,<br />
Gezin, Gezag", waarbij wij goede relaties hadden, en hoopte dus<br />
op eenige welwillendheid zijnerzijds.<br />
Daarvan heb ik echter, tot mijn leedwezen, niet veel kunnen bemerken<br />
tijdens mijn gevangenschap.<br />
Ik herinner mij slechts één goed woord van hem aan mijn adres,<br />
n.1. zijn begroeting bij onze eerste ontmoeting in zijn kamer waar<br />
ik, als een groote gunst, hem even mocht spreken: ,,U hier? Dat<br />
dacht ik wel. Bon sang ne peut mentir".<br />
Jammer dat bij hem van zulk een ,,bon sang" niets was te bespeuren.<br />
Want toen ik hem een overigens vrij onschuldig verzoek deed,<br />
gaf hij te kennen dat hij er niet aan dacht mij, of wie ook, ter wille<br />
te zijn, aangezien hij geen lust had de gevangenis te Scheveningen<br />
of elders, „van binnen" te leeren kennen.<br />
Wie zich door zulk een overweging laat leiden, maakt het den<br />
gevangenen zeker niet gemakkelijk.<br />
Bovendien merkte ik al spoedig, dat hij er een bepaald genot in<br />
vond, zijn macht te toonen en zijn gezag, te pas en te onpas, te laten<br />
gelden.<br />
Om bij hem te worden toegelaten moest men een schriftelijk verzoek<br />
daartoe indienen door bemiddeling van majoor W. of zijn<br />
collega v. O.<br />
Kort na ons eerste onderhoud diende ik weder zulk een verzoek<br />
in. Geen antwoord. Herhaald verzoek. Tot 5, 6 keer toe. Geen taal<br />
noch teeken. Toen ik hem dan ook tijdens het luchten in zijn „schitterend<br />
uniform" voor ons zag paradeeren, liep ik gewoon op hem<br />
toe en zeide: „Heer V., U is nog moeilijker te benaderen dan een<br />
minister in gewone tijden".<br />
— Best mogelijk. Ieder is een „godje" op zijn manier en op zijn<br />
terrein.<br />
— De uitdrukking is eenigszins vreemd.<br />
.— Best mogelijk. Wat wenscht U.<br />
— Mag ik met de Kerstdagen de Schrift lezen voor de Einzelhafters<br />
op de bovenverdieping en met hen bidden?<br />
— Neen, dat willen de Duitschers niet.<br />
— Is U daar zeker van? Mag ik het hun vragen?<br />
— Onnoodig. Ik ben er tegen.<br />
— Maar waarom dan toch?<br />
— Niet allen zijn er van gediend.<br />
41
— Mag ik dan een korten dienst houden als niemand zich er tegen<br />
verklaart?<br />
— Doe geen moeite. Ik wil het niet. Daar is zooveel verschil van<br />
meening op godsdienstig gebied<br />
Doch ik was al weg. Ik begreep opperbest, dat het hier eenvoudig<br />
machtsvertoon gold. V. wilde mij laten voelen hoeveel hij wel te<br />
zeggen had en welk een macht hij over ons bezat!<br />
Dit moest op een botsing uitloopen.<br />
En de uitbarsting kwam.<br />
Op mijn huwelijksdag 13 December mocht mijn vrouw, ditmaal<br />
vergezeld van mijn zoon Marcel, mij weder bezoeken ten kantore<br />
van de S.S. en weer was K. belast met bewaking en toezicht.<br />
Natuurlijk waren allerlei versnaperingen meegebracht, en ik verheugde<br />
mij intens bij het vooruitzicht een en ander met mijn celgenooten<br />
te kunnen deelen. Een extratje zou zeker allen hartelijk<br />
welkom zijn.<br />
Beleefd werd „verlof" gevraagd en K. maakte geen bezwaar. Uitdrukkelijk<br />
werd dat den mij begeleidenden agent medegedeeld en.<br />
heel dienstvaardig, bood deze zich aan het „feestpakket" voor mij<br />
te dragen.<br />
Wij hadden echter buiten den waard gerekend. V. hield juist inspectie<br />
over de uitdeeling van het middageten en het was ondoenlijk<br />
hem te vermijden.<br />
— Wat dragen jullie daar?<br />
— Versnaperingen voor Ds. Krop. verklaarde mijn begeleider.<br />
— Mag niet.<br />
— De S.S. gaf toestemming.<br />
— Kan mij niet schelen.<br />
— Maar<br />
Het werd mij te machtig, en ik stelde de voor-de-hand-liggende<br />
vraag:<br />
— Wie heeft hier te beslissen, U of de S.S.?<br />
— Ik.<br />
— Maar de Ned. politie is toch immers ondergeschikt aan de Bezettende<br />
Macht?<br />
— Gaat je niets aan.<br />
.—' Toch wel. het gaat om een vriendelijkheid mij bewezen op een<br />
„feestdag".<br />
— Je weet je plaats niet.<br />
— Inderdaad: iedereen moet z'n plaats weten. Ik geef er mij volkomen<br />
en maar al te goed rekenschap van, dat ik hier gevangen<br />
zit, en U hier de baas is, zoodat ik in Uw macht ben. Maar nu<br />
wil ik U ook even in herinnering brengen dat in de maatschappij<br />
iedereen zijn plaats moet weten. U evengoed als een ander, dat<br />
42
niemand van zijn positie misbruik mag maken, en dat ik tegen<br />
Uw houding in het algemeen en nu in het bijzonder wel eenige<br />
bedenking heb. Waarom, bijv<br />
Doch ik kon niet verder gaan.<br />
Woedend beval V. een agent: Zet dien Haftling met z'n gezicht<br />
tegen den muur, ik zal hem leeren wie hier wat te vertellen heeft.<br />
En daar stond ik weer als een „stoute jongen", precies als het<br />
vorige jaar in Scheveningen. De Duitsche methoden vonden wel<br />
navolging bij dezen dankbaren leerling.<br />
Schrik, ontsteltenis en ook wel eenig medegevoel stonden op het<br />
gelaat der toehoorders te lezen. Doch niemand dorst een woord te<br />
zeggen.<br />
K. werd opgebeld.<br />
Weer naar den Heemraadssingel.<br />
— Is het. zoo vroeg ik, naar Uw bevel, dat V. zoo optrad?<br />
— Hij moet worden gehoorzaamd.<br />
— Maar U had toch goedgevonden<br />
— Doet niets terzake. Hij is directeur van de gevangenis.<br />
Ik dacht aan het Fransche spreekwoord: Les loups ne se mangent<br />
pas entre eux. Als het er op aankomt de slachtoffers te kwellen<br />
vallen de beulen elkaar niet af.<br />
— Terwijl ik hier ben, zoo ging ik verder, nog een vraag: Is het<br />
Uw bedoeling dat de politieke gevangenen met allerlei andere<br />
„overtreders van de wet" worden opgesloten?<br />
— Inderdaad; wij maken geen onderscheid.<br />
— O zoo<br />
Ik wist genoeg, en vertrok. V. kon tevreden zijn. Hij was nog<br />
strenger dan zijn Duitsche meerderen geweest. Plus royaliste que<br />
le roi. Wat men daar al niet voor doet!<br />
Intusschen zou hij nog wraak nemen voor het lesje dat ik gemeend<br />
had hem in tegenwoordigheid van zijn ondergeschikten, die<br />
hij óók tyranniseerde, te moeten geven.<br />
Weg uit de „gemeenschap", zoo luidde het bevel, en weer „Einzelhalft".<br />
Dat trof mij zwaar, want ik had het goed met mijn celgenooten.<br />
Maar ook hierin zag ik weer Gods hand: ik moest nogmaals in de<br />
eenzaamheid en de stilte<br />
Mijn verzoek om de Kerstdagen tenminste met anderen te mogen<br />
doorbrengen om elkander te kunnen bemoedigen met de Blijde<br />
Boodschap van dien dag, werd den 23sten December van de hand<br />
gewezen met een kort en krachtig: „Onnoodig, morgen ga je weg".<br />
(V. tutoyeerde. Niet vriendschappelijk, maar als meerdere tegenover<br />
zijn mindere!)<br />
— Waarheen?<br />
43
Dat mocht de boodschapper, Majoor W. nog niet zeggen. Maar<br />
ik vernam het toch al spoedig: naar Amersfoort!<br />
Vaarwel. <strong>Dr</strong>. H. en Uw medewerker N.. steeds bereid om te<br />
helpen.<br />
Vaarwel. Haagsche Veer.<br />
Vaarwel, vriendelijke agenten en bewakers, die mij vaak ter<br />
wille waart, mij op de hoogte hield van de berichten uit Londen,<br />
en op alle mogelijke wijzen mij hebt laten voelen, óok door het naar<br />
buiten smokkelen van mijn briefjes, dat ge toch niet thuis waart n.<br />
de rol die men U liet spelen.<br />
Vaarwel, voorzichtige, al te voorzichtige, politiemannen, die<br />
verlegen waart met Uw houding tegenover mij, als anderen er bij<br />
waren, vooral als het spiedend oog van V. op U rustte.<br />
Vaarwel ook ,,Herr Kommandant", directeur van de gevangenis,<br />
die zoo weinig begrip had van hetgeen U als Nederlander (dat<br />
waart gij immers nog?) betaamde.<br />
Trof het U niet, dat niemand van de gevangenen U groette ten<br />
afscheid toen de autobus met het „transport" zich in de ochtenduren<br />
van den 24sten in beweging zette?<br />
Dat „toevallig" allen den verkeerden kant uitkeken, terwijl zij<br />
wel den arts c.s. toeknikten?<br />
Vaarwel ook, ongezellige, kleinzielige barbier, die U zelfs op het<br />
laatste oogenblik, nog koesterde in den glans van Uw „baas".<br />
Zeer vreemde geruchten bereikten mij later over de verdere<br />
lotgevallen van onzen kwelgeest. Ik laat die hier voor hetgeen ze<br />
zijn en heb die — gelukkig — niet te beoordeelen.<br />
Maar achter het prikkeldraad of in de gevangenis, waar gij thans<br />
vertoeft moogt gij gerust weten dat geen haat mij bezielde toen ik<br />
U voor het laatst zag, maar dat ik diep medelijden met U had en<br />
dat ik mijn God vaak voor U heb gebeden, gelijk ik ook thans nog<br />
doe. dat Hij U aan Uzelf ontdekken mag en Ü Uw houding en<br />
gedrag in oorlogstijd in het juiste licht moge doen zien. Dan is er<br />
voor U vergiffenis en beterschap.<br />
N.B. toen ik 18 Oct. 1945, na de herdenkingssamenkomst in „Geloof<br />
en Vrijheid" het Haagsche Veer nog eens bezocht, waar nu<br />
andere gevangenen zaten, vernam ik dat V. inderdaad nog voor<br />
andere misdrijven dan alleen politieke gevangen zat. En dat de<br />
barbier, tevens verrader, door de „Ondergrondsche" was geëxecuteerd.<br />
Mr. F. J. Krop en Ir. R. Cox aan het woord<br />
Gegeven het groote belang van die samenkomst in „Geloof en<br />
Vrijheid" 18 October '42, waarop in dit stuk wordt gewezen, zal<br />
44
het den lezer niet onaangenaam zijn de twee zwaar gewonde, doch<br />
door Gods goedheid herstelde aanwezigen over de ware toedracht<br />
van den overval te hooren. Hun relaas volgt hier.<br />
,,Begin 1942, aldus mijn zoon, kreeg ik contact met Adriaan<br />
Breukelaar, die optrad voor „Vrij Nederland" te Amsterdam, en<br />
speciaal belast met de verbreiding van het gelijknamige blad in de<br />
steden Den Haag en Rotterdam.<br />
Dit contact vond plaats ten huize van mijn vader en ik herinner<br />
mij nog de langdurige besprekingen die beslissend waren voor mijn<br />
houding in bezettingsjaren. Het draaide daarbij voornamelijk om<br />
de volgende vragen:<br />
le: Welke houding past mij als Nederlandsch burger tegenover<br />
den Bezetter nu deze Bezetter niet alleen een ruwe overweldiger<br />
blijkt met verkrachting van eiken regel van het Volkenrecht, maar<br />
tevens den Nederlander een leer tracht op te dringen die indruischt<br />
tegen elke norm van Christelijke beschaving, en tevens vreemd is<br />
aan onze met bloed bevochten tradities.<br />
2e: Welke richtlijnen worden mij hiervoor van de Regeering te<br />
Londen gegeven:<br />
3e: Welk nut heeft de Illegale Pers en welk karakter dient een<br />
illegaal orgaan te dragen;<br />
Reeds toen kwamen de deelnemers aan die gesprekken in beginsel<br />
tot de volgende conclusies:<br />
le: Door de houding der Duitschers werd iedere Nederlandsche<br />
burger dien naam waardig, gedwongen, actief en passief, geestelijk<br />
zoowel als met wapens in de hand, den Duitscher op elk terrein<br />
weerstand te bieden. Iedere burger, man, vrouw of kind, werd noodgedwongen<br />
partisaan. (Tot voorbeeld strekte hier het verzet van<br />
het Russische volk, met name de fabrieksarbeiders van Leningrad,<br />
die den opdringenden vijand weer van hun stad terugdrongen en<br />
de burgers van Moskou die, na een wekenlange worsteling, de<br />
vijanden van de poorten wisten te verdrijven);<br />
2e: De voorlichting van de Regeering via Radio Oranje was in<br />
die dagen ten eenen male onvoldoende en hoogst aarzelend;<br />
3e: Derhalve was dringend behoefte aan een illegaal blad dat die<br />
taak overnam en met kennis van zaken en levensgevaar de opgave<br />
vervulde die Radio Oranje grootendeels verzuimde.<br />
Reeds toen waren wij van meening dat de inhoud van „Vrij<br />
Nederland", hoewel principieel onovertrefbaar, toch te academisch<br />
was en niet geschikt voor een activeerend strijdorgaan.<br />
Inmiddels verliepen weer eenige maanden. De vijand wierp zijn<br />
masker volledig af. De grijnzende tronie van den bruten slavenhouder<br />
staarde ons in zijn volle afzichtelijkheid aan. Een periode<br />
van ongebreidelde machtswellust begon. Het voorjaar van 1942<br />
45
werd door drie gebeurtenissen gekenmerkt, nl.: le. de massale<br />
samendrijving van een aantal notabelen, waarvan enkelen voor<br />
vermeende misdaden van anderen in Augustus zijn geëxecuteerd;<br />
2e: de georganiseerde deportatie van onze Joodsche Iandgenooten;<br />
3e: de invasie-verwachting, culmineerend in de geruchten na de<br />
landing bij Dieppe ontstaan.<br />
Nog levendig herinner ik mij hoe glunderend de verspreiders van<br />
het Augustus-nummer van ..Vrij Nederland" rond gingen en fluisterend<br />
mededeelden dat dit wel het laatste bezettingsnummer zou zijn.<br />
Eind Augustus kwamen wij tot de overtuiging dat het zoo niet<br />
langer ging. Uit de incidenteele persoonsbewijzenvervalsching,<br />
hulp aan onderduikers, en verspreiding van krantjes, diende een<br />
machtig actief verzet te groeien.<br />
Toen hierover verschil van meening in den boezem van de ..Vrij<br />
Nederland '-redactie bleek te bestaan, werd contact met andere<br />
kringen gezocht.<br />
September 1942 mocht ik voor het eerst kennis maken met<br />
Hamelink uit Haarlem (Nom de guerre: Harmsen) een der pioniers<br />
van het spoorgwegverzet, die den stoot gaf tot de vergadering<br />
van 14 October 1942 ten huize van H. van Ketwich Verschuur<br />
te Amsterdam. Op deze vergadering werd in principe besloten het<br />
actieve verzet bedrijfsgewijze te organiseeren. de Nederlandsche<br />
collaborateurs die sleutelposities innamen te liquideeren en langzamerhand<br />
groote landelijke stakingen voor te bereiden. In de eerste<br />
plaats werd hierbij gedacht aan de algemeene Spoorwegstaking<br />
(het ideaal van Hamelink dat twee jaar later verwezenlijkt zou<br />
worden), om zoodoende de Duitsche oorlogsvoering rechtstreeks<br />
te benadeelen. In principe ging de vergadering met deze voorstellen<br />
accoord, en werd besloten Zondagmorgen 18 October 1942 des<br />
morgens te 10 uur in het gebouw „Geloof .en Vrijheid" bijeen te<br />
komen voor het vormen van werkgroepen.<br />
Op deze vergadering waren aanwezig:<br />
1 Hamelink uit Haarlem, namens de illeg. S.D.A.P. en het Spoorwegverzet.<br />
2 H. van Ketwich Verschuur uit Amsterdam.<br />
3 Zwitser uit Den Haag illeg. S.D.A.P.<br />
4 Ab. Jansen uit Den Haag Illeg. S.D.A.P.<br />
5 A. Breukelaar „Vrij Nederland".<br />
6 v. Est Rotterdam Illeg. S.D.A.P.<br />
7 F. J. Krop Rotterdam „Vrij Nederland".<br />
8 R. Cox uit Beverwijk.<br />
9 Melchior uit Amersfoort.<br />
46
10 Emmen Riedl uit Den Haag.<br />
11 Duister, illeg. S.D.A.P. (vertrok reeds spoedig na den aanvang<br />
der vergadering).<br />
12 Harry de Leeuw uit Alkmaar, die verstek gaf.<br />
Hamelink opende de verga'dering met een kernachtige samenvatting<br />
van het te Amsterdam besprokene en een duidelijke opgave<br />
van onze taak. Hierbij vielen vooral op zijn gloedvolle redenaarskunst<br />
en het talent, korte, kernachtige zinnen te formuleeren<br />
die rechtstreeks tot het hart spraken.<br />
Om 11.30 drongen twee rechercheurs de zaal binnen, fouilleerden<br />
allen en namen eenige honderdtallen illegale blaadjes en valsche<br />
persoonsbewijzen in beslag. De uitgang was door rechercheurs met<br />
getrokken revolvers afgezet. Hamelink heeft toen. het gevaar voor<br />
ons allen beseffend indien het werkelijke doel der bijeenkomst bekend<br />
werd, zijn leven geofferd door, onder het roepen van „Jongens<br />
—valt aan", op den dichtstbijzijnden rechercheur af te stormen.<br />
Een kogel trof hem onmiddellijk in het hart.. In de algemeene<br />
vechtpartij die ontstond gelukte het aan Emmen Riedl en Breukelaar<br />
te ontkomen. Behalve Hamelink lieten ook Zwitser en van Est<br />
het levert.<br />
Het levensdoel van H. werd bereikt. De werkelijke reden der<br />
vergadering is nooit bekend geworden. De dooden droegen bij het<br />
verhoor alle schuld. Behalve Melchior en Ab. Jansen, die als lichtere<br />
gevallen werden beschouwd, hebben de verdere deelnemers het<br />
eind van den oorlog in Tuchthuizen en Concentratiekampen<br />
verbeid.<br />
Over de karaktergrootheid van Hamelink wil ik niet spreken, dit<br />
zou tegen zijn wensch zijn; de herinnering die zijn vrienden met zich<br />
mededragen, en de vereering die zij die hem gekend hebben voor<br />
hem koesteren zijn te teer om aan de groote gevoellooze massa prijs<br />
te geven.<br />
Nooit zal ik dien middag vergeten in Amsterdam, toen hij kennis<br />
kreeg dat zijn vrouw was gearresteerd. Lijkbleek maar vastberaden<br />
ging hij verder; de oogopslag en handdruk waarmede wij toen afscheid<br />
van elkaar genomen hebben waren onvergetelijk. De S.D.<br />
heeft zijn graf ergens verstopt in een hoekje van het Haarlemsche<br />
"Cerkhof, waarbij zijn spionnen verraderlijk op de loer lagen om ook<br />
ijn kinderen te vangen.<br />
Na den moord op H. hebben de dienstdoende agenten zich als<br />
uolle beesten tegenover onze gedooden en gewonden gedragen.<br />
Zoo werd ik zelf in het straatvuil gelegd, waarbij de wensch werd<br />
uitgesproken dat een flinke infectie de ernstige wonden doodelijk<br />
zou maken. Ik beschouw het dan ook niet als toevallig dat 4 van<br />
de 5 dienstdoende agenten reeds vóór den vrede voor hun Hemel-<br />
47
schen Rechter verantwoording van deze koelbloedige moorden<br />
hebben moeten afleggen en dat de opdracht gevende inspecteur<br />
(die door een anoniemen brief (of een telefoontje?) op deze bijeenkomst<br />
geattendeerd zegt te zijn) in de gevangenis zijn straf afwacht.<br />
Ongeveer twee weken later werden mijn broer Jan en Breukelaar.<br />
plus nog eenige andere illegale werkers, ten huize van Emile Cohen<br />
in Den Haag gearresteerd, dank zij het verraad van mevr. W. uit<br />
Rotterdam, die zich door zelfmoord aan de gevolgen van haar daad<br />
heeft onttrokken.<br />
Ikzelf ben met Rob Cox naar het Bergwegziekenhuis te Rotterdam<br />
gebracht, waar wij, wonder boven wonder, zeer redelijk hersteld<br />
zijn. Den eersten nacht probeerde men direct reeds een verhoor af<br />
te nemen en arresteerde de politie mijn vader en den zwager van<br />
Cox die ons kwamen bezoeken. Een klein jaar later werden dezen<br />
eerst vrijgelaten.<br />
Acht maanden later deden wij een ontvluchtingspoging uit het<br />
Ziekenhuis, die jammerlijk mislukte. Dientengevolge werden wij<br />
overgebracht naar het Concentratiekamp Vught en moesten vrouw<br />
en kind onderduiken.<br />
Januari 1944 werd onze zaak in een ..Vrij Nederland"-proces<br />
voor het Obergericht te Den Haag behandeld. Hier bleek hoe vooruitziend<br />
de blik van H. was en hoe groot zijn offer was geweest.<br />
Aan de vergadering van 18 October 1942 werd practisch geen<br />
waarde gehecht en niemand van de vergadering werd ter dood<br />
veroordeeld.<br />
Eenigen van ons gingen naar het Tuchthuis, anderen naar<br />
Duitsche Concentratiekampen. Cox en ik kwamen in L)achau<br />
terecht waar wij April 1945 door de Amerikanen werden bevrijd.<br />
Toen wij op transport gingen waren wij met 750 man. van dezen<br />
waren er geen 300 meer in leven bij de bevrijding".<br />
48<br />
h. R. Cox<br />
Ir. Robert Cox (schuilnaam Hans v. d.<br />
Laar) beschrijft zijn ervaringen aldus:<br />
18 October 1942! Een zwarte dag, die<br />
voor de meesten van ons beteekende het<br />
abrupte einde van een strijd, dien we op<br />
ons genomen hadden te strijden met alle<br />
kracht, die in ons was; een dag die voor<br />
drie van ons beteekende het geven van<br />
het grootste offer, dat van hun leven, en<br />
het ontvangen van de rust, welke zij nog<br />
niet begeerden te ontvangen. De woorden<br />
die onze vriend Hamelink een uur<br />
vóór zijn dood sprak en waarin hij ons
zijn plannen voorlegde volgens welke wij den strijd moesten verscherpen<br />
en op veel grootere basis moesten gaan voeren, gaven wel<br />
duidelijk blijk van een groote strijdvaardigheid, en allerminst van<br />
een verlangen naar rust.<br />
Wat waren de wegen langs welke wij in dat vergaderzaaltje<br />
bijeen gekomen waren? Mijn aanwezigheid was het logische gevolg<br />
van de nauwe samenwerking, die ik sedert eenige maanden<br />
met Hamelink had. Na in Juni 1942 aan een arrestatie die mij was<br />
toegedacht, door een gelukkig toeval te zijn ontkomen, beschikte<br />
ik als ondergedokene over zooveel vrijen tijd, dat ik naast het<br />
werk dat ik voor „Vrij Nederland" deed, voor meer werk nog<br />
ruimschoots gelegenheid had. De kennismaking met Hamelink<br />
bood een gelukkige gelegenheid hiertoe en was het begin van een<br />
tijd van prettige samenwerking, waarin de hechtste vriendschap<br />
werd gesmeed.<br />
Veel reizen hebben we samen ondernomen en zoo voerde één<br />
van deze reizen ons op 18 October naar de bijeenkomst in de Pijnackerstraat<br />
in Rotterdam. Deze bijeenkomst zelf behoef ik niet te<br />
beschrijven; we weten allen te goed wat er gebeurd is. De wegen<br />
die ons van zoo vele zijden komend daar hadden samengebracht,<br />
liepen plotseling weer uit elkaar. De weg, dien ik ging afleggen,<br />
begon op de operatietafel in het ziekenhuis aan den Bergweg, waar<br />
ik met gretige teugen den aether inademde, die me zou verlossen<br />
van de helsche pijnen, die door de bij het gevecht en de arrestatie<br />
opgelcopen buikschoten veroorzaakt werden.<br />
Een bijzondere sensatie was het bij het ontwaken uit de narcose<br />
een luguber hoofd van een S.D.-man aan mijn bed te ontwaren,<br />
die voorgevend een „goede vriend" te zijn, me trachtte uit te hooren.<br />
Gelukkig bleef het een vergeefsch pogen. Wat later deed ik<br />
een tweede ontdekking, nl. ik ontwaarde in het bed naast mij Eric<br />
Krop, die ook een operatie achter den rug bleek te hebben. Dit<br />
was de eerste dag van een verblijf van 8 maanden in een klein<br />
ziekenhuiskamertje. Het was niet de slechtste tijd van mijn gevangenschap.<br />
Maar na 8 maanden lokte de vrijheid ons toch wel<br />
bovenmatig, zoodat we besloten te ontvluchten. Helaas mislukte<br />
het zoo fraai opgezette ontvluchtingsplan door een kleine gemaakte<br />
fout en werd aan het ziekenhuisbestaan een eind en met het concentratiekampleven<br />
een begin gemaakt.<br />
Vught bracht een gelukkig weerzien met Hans v. Ketwich Verschuur,<br />
Jur. Melchior en Jan Jansen en later met Adri Breukelaar.<br />
Mijn eerste verblijf in Vught duurde van 22 Mei 1943 tot 10<br />
Januari 1944. Het was een betrekkelijk rustige tijd, steeds doorgebracht<br />
in het revier, daar mijn verwondingen van dien aard waren,<br />
49
dat ik nog niet veel mocht loopen. Eenige malen werden we gealarmeerd<br />
door het bericht, dat een proces tegen ons zou beginnen,<br />
maar steeds werd dit weer uitgesteld. Adri Breukelaar, Jan Jansen,<br />
Jan Krop en nog eenige anderen werden naar Scheveningen gebracht<br />
in afwachting van het komende proces. Henk Hos, Eric<br />
Krop en ik bleven achter, als zijnde niet transportabel. Maar op<br />
10 Januari kwam ineens het bericht, dat ook wij drieën, transportabel<br />
of niet, aan het proces moesten deelnemen en denzelfden dag<br />
werden wij naar Scheveningen getransporteerd. Het Vrij Nederland-proces,<br />
dat op 13. H en 15 Januari in Den Haag in het<br />
gebouw van den Hoogen Raad plaats vond, was wel de meest<br />
groteske vertooning die ik ooit heb meegemaakt. Den tweeden dag<br />
hoorden we den eisch: zes doodvonnissen. De volgende dag bracht<br />
de verrassing bij de uitspraak: slechts 2 doodvonnissen en de rest<br />
tuchthuisstraffen. Onvergetelijk zal blijven de houding van Henk<br />
Hos en Thijs Jansen, die, zelf ter dood veroordeeld, van ganscher<br />
harte deelden in de vreugde van de vier wier leven gespaard was.<br />
Terug in de cel in Scheveningen begon een tijd van afwachtende<br />
spanning wat met ons zou gaan gebeuren.<br />
Mijn lichamelijke toestand was door de verwondingen zoodanig<br />
geworden, dat een oogenblikkelijke operatie noodzakelijk was. Bij<br />
het proces had mijn advocaat in zijn pleidooi hierop zeer den<br />
nadruk gelegd, hetgeen blijkbaar indruk had gemaakt, want op 10<br />
Februari werd ik ineens uit de cel gehaald, met de mededeeling,<br />
dat ik naar het ziekenhuis zou gaan voor een operatie. En zoo lag<br />
ik denzelfden dag in een echt bed met lakens. Na eenige weken<br />
vond de operatie plaats. Veel hoop dat mijn been hierbij behouden<br />
zou blijven, kon de chirurg niet geven. Maar het lot was mij goed<br />
gezind. Het been bleef eraan, zij het dan met verlies van den slagader.Ik<br />
begreep, dat ik zoo snel mogelijk uit het ziekenhuis moest<br />
zien te verdwijnen. Maar de S.D. was me helaas voor, en lichtte<br />
me een week na de operatie van mijn bed. Zoo deed ik ten tweede<br />
male mijn entree in Vught en kwam weer in het revier te liggen.<br />
Lang heeft mijn verblijf in het revier echter niet geduurd. De<br />
geslaagde ontvluchting van een Marechaussee die met een gebroken<br />
been op dezelfde kamer als ik lag, drie uren nadat het Kriegsgericht<br />
het doodvonnis tegen hem had uitgesproken, had tot begrijpelijk<br />
gevolg, dat de kamergenoten in den bunker terecht kwamen.<br />
Prettig was het uiteraard niet, maar de reden van ons verblijf daar<br />
deed ons er geheel mee verzoenen.<br />
Twee maanden ben ik er gebleven, tot ik op den morgen van<br />
den 22en Mei er plotseling werd uitgehaald. De bedoeling werd<br />
spoedig duidelijk toen ik op de appèlplaats kwam. Ik was tiitverko-<br />
50
en om met ca. 800 lotgenooten naar Duitschland te worden getransporteerd.<br />
Denzelfden avond verlieten we in beestenwagens<br />
ons land, een onbekende bestemming tegemoet. Steeds verder naar<br />
het zuiden Duitschland in. Gelukkig gingen we het vernietigingskamp<br />
Natzweiler in den Elzas voorbij. Richting München gaande,<br />
begrepen we tenslotte onze bestemming: Dachau. De ontvangst<br />
hier den volgenden nacht op een met schijnwerpers verlichte<br />
appèlplaats was in stijl. Een rapportführer begroette ons met<br />
zweepslagen met een lange rijzweep en voorspelde, dat Dachau<br />
anders zou zijn dan Vught. Die voorspelling bleek maar al te waar.<br />
Ik zal niet probeeren Dachau hier te beschrijven. Door anderen is<br />
dit reeds voldoende gedaan. Ik persoonlijk heb het geluk gehad er<br />
te kunnen werken als chemicus op het laboratorium van het revier,<br />
zoodat het leven in — en een lipuidatie via een invalidenbarak mij<br />
bespaard bleef. Dachau was het kamp waar je wist dat je leven<br />
niets waard was. waar je moest strijden, vooral tegen verslapping<br />
van je eigen moreel. Je moest standhouden, ook als je den eenen<br />
vriend na den anderen zag ten onder gaan aan vlektyphus, dysenterie<br />
of uitputting: als je het doodencijfer zag stijgen tot 350 per<br />
dag, als je de openbare ophanging van een kameraad moest aanschouwen,<br />
als je zag dat de meest barbaarsche medische proeven<br />
op gevangenen werden genomen, als je transporten binnen zagkomen,<br />
die 3 weken in beestenwagens onderweg waren geweest<br />
en zoodoende uit meer lijken dan levenden bestonden. Maar we<br />
wisten, dat er voor ons gevochten werd. Steeds talrijker waren de<br />
vliegende forten die over ons kwamen. We zagen München in<br />
puin vallen. We hoorden door de clandestiene radio hoe de Amerikanen<br />
naderbij kwamen. En toen de climax: evacuatie van het<br />
Lager. We vreesden dat dit voor de meesten van ons het einde zou<br />
beteekenen. Hoe terecht deze vrees was, zou later blijken, toen we na<br />
de bevrijding het bevel van Himmler aan den kampcommandant<br />
in handen kregen, dat luidde, dat geen gevangene levend in handen<br />
van den „vijand'' mocht vallen. Maar de evacuatie is verhinderd,<br />
vooral door het moedig optreden van eenige gevangenen,<br />
die uit het kamp wisten te ontsnappen en tot de Amerikanen wisten<br />
door te dringen. Zij wezen hen op het gevaar, waarin het kamp<br />
zich bevond. Zoodoende kwamen de bevrijders een dag eerder<br />
dan oorspronkelijk het plan was en redden daardoor het leven van<br />
tienduizenden.<br />
Op Zondag 29 April 's middags half zes was het groote oogenblik<br />
daar. De Amerikanen kwamen het kamp binnen, we hadden<br />
de eindstreep bereikt! Schreiend van vreugde namen we het groote<br />
geschenk in ontvangst: de Vrijheid!<br />
51
Ten slotte: op verzoek van schrijver dezer brochure gaf Mr.<br />
H. C. G. van Proosdij, wiens uitnemende en belanglooze houding<br />
tijdens de processen hier zeker wel gememoreerd mag worden, de<br />
volgende uiteenzetting voor de lezers, die vermoedelijk geen weg<br />
weten in de kronkelgangen der verschillende Duitsche half- of<br />
heel- gecamoufleerde instanties S.S.. S.D., Gr. P., enz.<br />
Weleerwaarde Zeergeleerde Heer,<br />
Naar aanleiding van Uw schrijven van 28 September 1.1. diene<br />
het volgende:<br />
S.S zijn oorspronkelijk de Schutz-Staffel, die als lijfwacht van<br />
Hitier bij de opkomst van zijn partij en als „knokploeg" bij zijn<br />
vergaderingen en optochten dienden; toen deze groepen te groot<br />
werden en een eigen macht in de partij dreigden te worden, heeft<br />
men ze laten afvloeien naar de Wehrmacht (Waffen S.S.).<br />
Daarnaast had men de drieledig georganiseerde polizei.<br />
De Ordnungspolizei („grüne") was de in Rijksverband georganiseerde<br />
politie zooals wij die in uniform op straat hebben.<br />
De Sicherheitspolizei was de in Rijksverband georganiseerde<br />
dienst, die wij als recherche plegen aan te duiden en voor het<br />
onderzoek naar „gewone" misdrijven bestemd was.<br />
De Sicherheitsdienst was de geheime staatspolitie („gestapo").<br />
In Nederland werkte de Duitsche politie vrijwel uitsluitend als<br />
politiek orgaan.<br />
Vandaar dat onder de Führung van Rauter de S.P. en de S.D. in<br />
één verband waren ondergebracht.<br />
Oorspronkelijk heb ik geen S.D.-uniformen als zoodanig onderkend;<br />
maar ik meen, dat later ter onderscheiding van de S.S. deze<br />
lieden liepen (wanneer zij geüniformeerd waren) in uniform van<br />
de Waffen-S.S. waarop ergens de gewone Romeinsche letters S.D.<br />
stonden.<br />
Uit de organisatie en de lectuur heb ik begrepen, dat de eigenlijke<br />
controle geschiedde door de partij-leden, maar dat a-priori<br />
alle S.D.-lieden ook partijleden waren; echter, dat ook daarbij<br />
weer controle-instanties waren ingeschakeld: b.v. Rauter als controle<br />
voor Seyss; de chef van het S.S.-gericht, op grond van persoonlijke<br />
verdiensten jegens Hitier uit zijn periode van advocaat te<br />
München, als geheime controle over Rauter, enz.<br />
Uiteraard moest men voor deze dingen afgaan op wat men hier<br />
of daar hoorde verluiden en op indrukken, die men van de personen<br />
zelf kreeg zonder ooit dergelijke officiëele geheime benoemingen<br />
ook officieel of formeel te kunnen vaststellen.<br />
52
In de nieuwe brochurenreeks „Geloof en Vrijheid" zijn reeds verschenen:<br />
1. <strong>Dr</strong>. F. J. Krop: Mijn antwoord aan den Heer A. Jongen, Secr.-<br />
Generaal van het Int. Prot. Bureau te Berlijn, met een voorstel<br />
aan de Duitsche geloovigen ter bevordering van een toenaad'rend<br />
elkander-begrijpen, van het hoogste belang voor Kerk en<br />
volk, beide.<br />
2. <strong>Dr</strong>. F. J. Krop: Het Landelijk Werkcomité in den bezettingstijd.<br />
3-7 <strong>Dr</strong>. F. J. Krop: Gevangenis en Concentratiekamp.<br />
a. Scheveningen;<br />
8. Het Neo-Communisme in Europa.<br />
13. Is geestelijk verzet tegen het communisme ook thans nog plicht<br />
voor den Christen?<br />
Binnenkort verschijnen van de hand van wijlen <strong>Dr</strong>. F. J. Krop<br />
nog de beide brochures, die reeds persklaar waren:<br />
c. Amersfoort;<br />
d. Vught.<br />
Deze nieuwe brochurenreeks wordt uitgegeven ten bate van den<br />
arbeid van het Comité van den Geestelijken Wederopbouw (herstel<br />
van door den oorlog verwoeste bibliotheken).<br />
Het Comité voor den Geestelijken Wederopbouw:<br />
Centraal adres: Frankenslag 181. Den Haag. Giro 70603, Tel. 551682.<br />
G. M. A. Laernoes, rustend Hoofd eener School Indië, H. Tollensstr. 4, Utrecht.<br />
Giro 289929, Tel. 20255.<br />
Ds. J. J. Dijk, Geref. Pred., Leiderdorp, Giro 95106.<br />
Ds. A. Dubois. Chr. Gercf. Pred., Gouda, Van Swietenstraat 18, Giro 354495,<br />
Tel. 3723.<br />
Ds. J. de Jong, Herv. Pred., Scheveningen, Van Boetzelaerlaan 165, Giro 11834,<br />
Tel. 556351.<br />
Ds. F. Kijftcnbelt, Herv. Pred., Rotterdam-Zuid. Hillevliet 54a, Giro 232479.<br />
Ds. H. Muys, Geref. Pred. te Hijum, Giro 174018.<br />
Hef Landelijk W.:rk-Comité <strong>Dr</strong> O. Scliabert is thans samengesteld als volgt:<br />
Ds. J. J. Dijk, Geref. Pred. te Leiderdorp, 2e voorz.; G. M. A. Laernoes te Utrecht,<br />
le secr.; C. A. Hodde, leider van „Cursus Hodde" te Rotterdam, 2e secr.; F.<br />
n<br />
oudzwaard, Hillegersberg, le penningm.; C. Kastelijn te Socste berg, 2e penningm.;<br />
W. Kubes te Zuidbroek; Ds. N. Buffinga, Geref. Pred. te Rotterdam; Ds. A. Dubois,<br />
Chr. Geref. Pred. te Gouda; Ds. E. A. van Es, Geref. Pred. te Den Haag; M. J.<br />
Kunst. HB. Chr. FabKeks- en Transportarb.. te Voorburg; H. J. Bulten, oud-<br />
Burgemeester van B'okzij'; Ds. C. A. Hagen, Geref. Pred. te Zwijndrecht; Ds. C.<br />
W. Keur, Geref. Pred. te Scheveningen.<br />
Centraal adres: Frankenslag 181, Den Haag, Tel. 551682, Giro 70603.<br />
Voor het Convté van Geeste'ijken Wederopbouw (herstel van vernietigde of<br />
beschadigde bibliotheken), onderafdecling van het L.W.C., hetzelfde adres.