You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
COLOFON<br />
<strong>Thauma</strong><br />
Blad voor de Faculteit der Wijsbegeerte,<br />
Universiteit Leiden<br />
Postadres<br />
Faculteit der Wijsbegeerte<br />
Postbus 9515<br />
2300 RA Leiden<br />
o.v.v. ‘<strong>Thauma</strong>’<br />
Internet<br />
www.leidenuniv.nl/philosophy/thauma<br />
Redactie<br />
Jasper Doomen, Tilman Grünewald, Marieke<br />
van Haaren, Theo Jung, Eveline van Trigt,<br />
Gerard Visser, Suzanne de Werd<br />
Aan dit <strong>nummer</strong> werkten mee<br />
Sabine Bierens, Benedict Broere, Menno van<br />
Calcar, Tim Flesseman, Allard Hoekstra, Herman<br />
Philipse, Heine Scholtens, Symposion,<br />
Werner van de Vrede<br />
Opmaakredactie<br />
Nickie Theunissen<br />
Druk<br />
Labor Vincit, Leiden<br />
Oplage<br />
450<br />
Adreswijzigingen<br />
Gelieve oud en nieuw adres op te geven,<br />
met vermelding van postcodes.<br />
Omslag<br />
Amber van der Sar en Nickie Theunissen<br />
Het logo op de voorzijde van het omslag is<br />
een bewerking van een tetradrachme. Deze<br />
munt was in omloop in Athene, in de eerste<br />
bloeitijd van de filosofie (400-500 v.C).<br />
[2] THAUMA #2 2002/<strong>2003</strong><br />
INHOUD<br />
ARTIKELEN<br />
West en Oost, oftewel: peniskokers met lichtsnelheid,<br />
Menno van Calcar 8<br />
Schommelen,Tim Flesseman 15<br />
Reactie op ‘De oorsprong van de taal’, Jasper Doomen 18<br />
Opkomst en verval van de stage, Suzanne de Werd 19<br />
Over leven,Allard Hoekstra 21<br />
Goed en kwaad, Benedict Broere 23<br />
Reactie op ‘Ad als abstractie’, Herman Philipse 25<br />
RUBRIEKEN<br />
Afgestudeerd! 13<br />
BOEKBESPREKINGEN<br />
Het hele leven in dienst van één onderwerp, Heine Scholtens 11<br />
Het Westen is superieur: politiek correct, maar niet onwaar,<br />
Suzanne de Werd 4<br />
Reactie op de ‘tegenrecensie’,Werner van de Vrede 7<br />
COLUMN<br />
Klacht aan de redactie 26
VOORWOORD VAN DE REDACTIE<br />
Het academisch jaar is nog maar net gestart en voor<br />
u ligt alweer een nieuwe <strong>Thauma</strong>. Na de (overmatige)<br />
hitte van de laatste weken zal het u vast en zeker<br />
goed doen dat u zich nu weer aan wat serieuzere<br />
zaken kunt wijden.<br />
De redactie heet hier ook de nieuwe eerstejaars hartelijk<br />
welkom, bij de faculteit en als lezer van dit<br />
blad.We hopen dat jullie een goede studietijd zullen<br />
hebben en enthousiaste lezers – en mogelijk schrijvers<br />
– van <strong>Thauma</strong> worden.<br />
Het is een zeer gevarieerd <strong>nummer</strong> geworden, met veel<br />
(5!) reacties op eerder verschenen artikelen. Helaas komt<br />
er hiervan slechts één door gerichte actie van de redactie;<br />
zie ook pagina 26. Deze reactie kwam gelukkig niet van<br />
de minste, professor Herman Philipse, maar het lijkt toch<br />
een teken aan de wand.Waarom voelen noch de studenten,<br />
noch de docenten onder u zich geroepen hun stem<br />
te laten horen? Zoals al eerder opgemerkt, in deze<br />
rubriek: de redactie ziet graag dat lezers hun commentaar<br />
geven op wat in dit blad wordt verkondigd, beweerd en<br />
geschreven.<br />
Deze editie van de <strong>Thauma</strong> is verder gevuld met de<br />
tweede aflevering van de rubriek Afgestudeerd! Daarin<br />
[3] THAUMA #2 2002/<strong>2003</strong><br />
schrijft alumna Sabine Bierens over Don Quijote en Sancho<br />
Panza, maar vooral over haar afstudeeronderwerp<br />
Hegel en slaat zij een brug naar haar huidige werk. Heine<br />
Scholtens heeft weer een boek voor ons gelezen en<br />
besproken en we plaatsen de derde aflevering van het<br />
drieluik van Allard Hoekstra; na de structurele oorzaken<br />
van het menselijk tekort en de dood volgt nu het laatste<br />
deel: Over leven. Onze relatie met ‘het Oosten’ – die<br />
‘andere wereld’ – wordt kritisch beschouwd door Menno<br />
van Calcar en in ‘Schommelen’ van Tim Flesseman gaat<br />
het om ritme, en om het spel van mens en wereld, zoals<br />
beschreven door Nietzsche.<br />
Voor het volgende <strong>nummer</strong> zien wij graag uw teksten,<br />
artikelen, essays en andere hersenspinsels tegemoet. Deel<br />
met ons, maar vooral met de lezers, wat u van een onderwerp<br />
weet, waarover u nadenkt of welke (levens) vragen<br />
u heeft.<br />
De deadline voor het volgende <strong>nummer</strong> is:<br />
1 november<br />
Voor nu: veel leesplezier toegewenst!
TEGENRECENSIE HET WESTEN IS SUPERIEUR:<br />
POLITIEK CORRECT, MAAR NIET ONWAAR<br />
Suzanne de Werd<br />
In de vorige <strong>Thauma</strong> deed Werner van de Vrede zijn<br />
naam geen eer aan: hij verklaarde zowat de oorlog<br />
aan Paul Cliteurs boek Moderne Papoea’s. Zijn naam<br />
zal ik daarom in het vervolg weergeven als ‘Van de V.’<br />
Dat hij hierdoor geassocieerd kan worden met een<br />
rijtje beroemde misdadigers, is niet geheel onbedoeld.Van<br />
de V.’s boekbespreking is een dubbele misdaad:<br />
hij verkracht daarin niet alleen het genre recensie,<br />
maar pleegt ook een zwaar vergrijp tegen de<br />
filosofie.<br />
De basisregels van de journalistiek zijn simpel: de twee<br />
belangrijkste elementen van een boekrecensie zijn de<br />
inhoudbeschrijving en het geven van een gefundeerd<br />
oordeel. Maar op beide punten schiet Van de V. tekort. De<br />
samenvatting moet bijvoorbeeld niet alleen een goed<br />
lopende, boeiende weergave zijn van het boek, maar<br />
moet ook gescheiden zijn van het waardeoordeel van de<br />
recensent. Geef de lezer een neutrale beschrijving, geef<br />
daarna je eigen – beargumenteerde – oordeel, en laat de<br />
lezer vervolgens zelf beslissen of hij het met je eens is.Van<br />
de V. ontneemt de lezer de mogelijkheid tot het vormen<br />
van een eigen oordeel over het boek, aangezien zijn<br />
recensie van begin tot eind doortrokken is van zijn eigen,<br />
negatieve oordeel. Dat begint al in de eerste zin: ‘Met<br />
Moderne Papoea’s heeft de retorisch begaafde [mijn cursivering,<br />
SdW] Paul Cliteur een ‘praktisch boek’ willen<br />
schrijven...’Voortdurend zijn er van die gekleurde formuleringen,<br />
hekelende woordjes en suggestieve samenvattingen<br />
van de ideeën van Cliteur.<br />
Van de V. schrijft grammaticaal Nederlands, maar voor<br />
een goede samenvatting is meer nodig dan een aantal<br />
correcte zinnen achter elkaar.Van de V. noemt in verschillende<br />
zinnen een aantal thema’s en uitspraken van Cliteur.<br />
Maar in zijn samenvatting weet hij hoofd- en bijzaken<br />
niet van elkaar te scheiden, hij legt niet goed uit,<br />
springt van de hak op de tak en bovendien heeft hij de<br />
pointe van Cliteurs boek niet goed begrepen. Mijn lijst<br />
met bezwaren tegen Van de V.’s artikel gaat zelfs in puntsgewijze<br />
vorm de ruimte die <strong>Thauma</strong> biedt, te buiten. Ik<br />
zal daarom alleen mijn hoofdaantijging bespreken, namelijk<br />
dat Van de V. het boek niet goed gelezen en begrepen<br />
heeft, aangezien de meeste fouten in zijn recensie daaruit<br />
voortkomen.<br />
[4] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
Criticus<br />
Een kijkje in een journalistiek handboek is voor iedere<br />
student die een recensie wil schrijven raadzaam. Dan leer<br />
je dingen als: een lead (de vette tekst boven het artikel)<br />
mag maar hooguit 4 of 5 regels lang zijn: daarin moet dus<br />
pakkend en bondig alleen de kern van het artikel aangekondigd<br />
worden. Maar mijn artikel zal niet blijven steken<br />
bij de handige tip om ook eens een journalistiek handboek<br />
te raadplegen. Omdat ik behalve student filosofie<br />
ook neerlandicus ben, kan er misschien onduidelijkheid<br />
ontstaan over de aard van mijn op- en aanmerkingen bij<br />
het stuk van Van de V. Als iemand me vraagt of ik zijn<br />
tekst wil redigeren, gaat dat vaak gepaard met de toevoeging:‘Jij<br />
als neerlandicus (zijnde) ziet dat natuurlijk beter.’<br />
Vleiend bedoeld waarschijnlijk, maar niets irriteert me<br />
meer dan die uitspraak.<br />
Natuurlijk mag je verwachten dat een student Nederlands<br />
een tamelijk goed taalgevoel heeft (ik heb echter<br />
aardig wat werk van medestudenten gezien en ik kan je<br />
zeggen: dat valt vies tegen), hetzelfde mag je eisen van<br />
een student filosofie. Het is de kern van de filosofie: alles<br />
speelt zich af in taal. In mijn hoedanigheid als criticus van<br />
Van de V.’s stuk vallen de neerlandicus en de filosoof dan<br />
ook niet te scheiden. De term ‘criticus’ is misschien een<br />
betere term om de functie te beschrijven die ik hier wil<br />
uitoefenen. Neerlandicus zijn, criticus zijn is meer dan<br />
erop wijzen dat zinnen als ‘De inzet van Cliteur kan het<br />
best als volgt worden samengevat’ en ‘Het is niet dat dit<br />
boek niet enkele geslaagde analyses bevat, maar...’ geen<br />
stijlbloempjes zijn. Goed schrijven (in dit geval: een<br />
goede recensie schrijven) hangt samen met goed denken<br />
en goed lezen. Begrijpen wat er staat. Je een mening erover<br />
vormen door middel van argumentatie. Die mening<br />
helder kunnen verwoorden. Geen van deze dingen is<br />
correct uitgevoerd in Van de V.’s tekst. Daarom is zijn tekst<br />
niet alleen een misdaad tegen de Nederlandse taal, maar<br />
eveneens een affront tegen de filosofie, en een reden voor<br />
schaamte in onze Faculteit Wijsbegeerte. Paul Cliteur<br />
staat, hoewel aangesteld bij een andere faculteit, als Leidse<br />
filosoof waarschijnlijk op de verzendlijst van <strong>Thauma</strong>.<br />
Een pijnlijke zaak, vooral omdat het negatieve oordeel<br />
over zijn boek op een tamelijk ongefundeerde manier<br />
wordt gegeven. Het vereist enige zelfoverschatting om te<br />
denken dat je als student zomaar even uit de losse pols<br />
een filosofisch geschrift van een hoogleraar naar de prullenmand<br />
kan verwijzen.
Moderne Papoea’s<br />
Bewijzen dat Van de V.’s samenvatting, zijn argumentatie<br />
en zijn oordeel over Cliteurs boek onjuist zijn, is een lastige<br />
zaak. Niet omdat er weinig bewijsmateriaal is, integendeel!<br />
De lastigheid ontstaat doordat in mijn tegenrecensie<br />
de analyse van Van de V.’s recensie en mijn eigen<br />
bespreking van Moderne Papoea’s door elkaar lopen. Ik zal<br />
deze twee draden uit elkaar proberen te houden door Van<br />
de V.’s grootste fout, zijn al te letterlijke interpretatie van<br />
de titel, als uitgangspunt te nemen en van daaruit de<br />
inhoud van Moderne Papoea’s te bespreken. Daaruit zal<br />
blijken dat Van de V. het boek verkeerd heeft gelezen.<br />
‘Moderne Papoea’s.’ Als ik deze titel hoor, dan denk ik<br />
aan de Paul Cliteur van het tv-programma Buitenhof. Met<br />
een mild ironische toon verkondigt hij daar iedere twee<br />
weken een prikkelende stelling, meestal een standpunt<br />
dat op het eerste gehoor een beetje onsympathiek is,<br />
onjuist, karikaturaal of polemiserend, maar dat na enig<br />
doordenken toch in het geheel geen onzin is. Diezelfde<br />
ironie die hij in Buitenhof gebruikt, hoor ik in deze titel.<br />
Als je werkelijk achter het ideaal staat dat er een nieuwe<br />
cultuur, een nieuw soort samenleving zou moeten ontstaan,<br />
dan noem je je boek geen Moderne Papoea’s, maar<br />
Utopia. ‘Moderne Papoea’s’ is geen letterlijk taalgebruik.<br />
Het staat bij Cliteur in eerste instantie voor het idee van<br />
een afgesloten cultuur: een cultuur die niet gemengd is<br />
en beïnvloed wordt door allerlei andere culturen, een<br />
cultuur waarin het probleem van het multiculturalisme<br />
afwezig is. Dit heeft ook Van de V. goed gezien, en hij<br />
denkt dat dit het ideaal is van Cliteur: meer Papoea te<br />
worden, te streven naar een monocultuur. Dat is echter<br />
helemaal niet zo, zoals we zien als we Cliteurs argumentatie<br />
verder volgen. Zo’n monocultuur zou namelijk<br />
alleen te vinden kunnen zijn bij bijvoorbeeld: ‘een stam<br />
in de binnenlanden van Nieuw-Guinea die nooit contact<br />
heeft gehad met missionarissen of leden van een andere<br />
stam en die eigenlijk nog in het stenen tijdperk leeft.’ (p.<br />
17) Geen enkele moderne samenleving is monocultureel<br />
of kan dat ooit weer worden.‘De weg naar de Papoea’s is<br />
voorgoed afgesloten.’ (p. 18) Wie denkt dat deze zin een<br />
enorme droefenis bevat om de onmogelijkheid van dit<br />
ideaal, mist een gevoel voor ironie.<br />
Verlichting<br />
De wens om ‘meer Papoea te worden’ mogen we niet letterlijk<br />
opvatten. Cliteur gebruikt deze aandacht trekkende<br />
uitdrukking om er iets heel specifieks mee aan te duiden.<br />
De slotzin van het boek maakt dit duidelijk. Die<br />
luidt:‘Ten aanzien van een selecte kern van universele waarden<br />
mogen we ons best monoculturalistisch opstellen en<br />
inderdaad moderne Papoea’s worden.’ (p. 191. Mijn cursivering,<br />
SdW) De argumentatie die leidt tot deze conclusie,<br />
luidt als volgt: in onze Westerse beschaving treffen we<br />
een aantal belangrijke waarden aan, onder andere demo-<br />
[5] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
cratie, respect voor mensenrechten, vrijheid van<br />
meningsuiting, vrijheid van religie. In een aantal andere<br />
beschavingen op deze wereld ontbreken deze waarden.<br />
Sommigen zeggen dat we hierom nog niet mogen zeggen<br />
dat die andere culturen inferieur zijn aan de onze.<br />
Wie dit zegt, is een cultuurrelativist, die ervan uitgaat dat<br />
alle culturen gelijkwaardig zijn. Cliteur keert zich tegen<br />
deze cultuurrelativistische visie.We moeten volgens hem<br />
af van overtrokken politiek correcte reacties als die van<br />
de Europese landen op de uitspraak van de Italiaanse premier<br />
Berlusconi. Die durfde te stellen dat het westen<br />
superieur is ten opzichte van islamitische beschavingen.<br />
Maar door de verontwaardigde reacties van zijn mede-<br />
Europeanen wist hij niet hoe snel hij zijn woorden moest<br />
herroepen. Cliteur heeft als echte Verlichtingsdenker de<br />
rede hoog in het vaandel, en analyseert haarfijn de fouten<br />
in het huidige politiek correcte, relativistische standpunt,<br />
om zo de redelijkheid terug te brengen in deze politiek<br />
zeer gevoelige discussie. In onze Westerse democratie zijn<br />
de rechten van het individu (door politieke rechten,<br />
mensenrechten, scheiding van kerk en staat, vrijheidsrechten,<br />
tolerantie, diversiteit) beter gewaarborgd dan in<br />
andere culturen. Dat deel van de Westerse cultuur werd<br />
door Berlusconi superieur genoemd aan islamitische landen,<br />
waar de sharia dominant is en er dus geen scheiding<br />
is tussen kerk en staat. Cliteur geeft Berlusconi daarin<br />
volledig gelijk. Het is ook een open deur: ‘Culturen<br />
waarin mensen geknecht, vertrapt, vernederd en gediscrimineerd<br />
worden, zijn niet gelijkwaardig aan culturen<br />
waarin de mens zich een ruimte van individuele keuzevrijheid<br />
heeft veroverd.’ (p. 190) Die keuzevrijheid voor<br />
het individu is het beste gewaarborgd in een democratische<br />
rechtsstaat waarin kerk en staat gescheiden zijn. Cliteur<br />
laat zien dat een op de (christelijke of islamitische)<br />
religie gebaseerde moraal een samenleving tussen meerdere<br />
culturen onleefbaar zou maken, omdat er geen<br />
cohesie is tussen bijvoorbeeld islamieten en christenen,<br />
die ieder hun eigen morele normen en waarden aanhangen.<br />
De cohesie die noodzakelijk is voor een leefbare<br />
samenleving kan wel geschapen worden wanneer men de<br />
moraal losmaakt van de godsdienst. Cliteur doet dat en<br />
laat zien dat de waarden en normen die wij in het Westen<br />
hoog in het vaandel hebben staan, geen culturele, specifiek<br />
Westerse (geografische) of christelijke waarden zijn,<br />
maar universele, humanistische verworvenheden. Hij<br />
schrijft:‘De democratische rechtsstaat is even ‘westers’ als<br />
de zwaartekracht ‘westers’ is. De democratische rechtsstaat<br />
is – net als de zwaartekracht – in het Westen geformuleerd,<br />
maar het is in wezen een universeel principe. Het is<br />
westers naar zijn origine, maar niet naar zijn geldingskracht.’<br />
(p. 64) In de Westerse democratie wordt de<br />
mogelijkheid van multiculturaliteit het beste gewaarborgd.<br />
De Verlichtingswaarden en normen die de rechten<br />
van het individu beschermen, maken een samenleving
mogelijk waar verschillende culturen naast elkaar kunnen<br />
leven. Die waarden en normen zijn niet relatief. Cliteur<br />
stelt:‘We hebben een monocultuur die multiculturaliteit<br />
mogelijk maakt.’ (p. 20)<br />
Voor religie is, zoals Van de V. correct aangeeft, geen<br />
plaats meer in het publieke domein. Maar ook religieuze<br />
rechten (vrijheid van godsdienst) – zowel die van strenggereformeerde<br />
Nederlanders als die van Islamieten of van<br />
welke religieuze beweging ook – worden in een democratie<br />
gerespecteerd en beschermd. Islamiet, hindu,<br />
streng-gereformeerd, etc., je bent vrij om het te zijn,<br />
zolang je je daarnaast maar houdt aan de algemene uitgangspunten<br />
van de democratische samenleving.<br />
Argumentatie<br />
Aangezien Van de V. het boek verkeerd begrepen heeft,<br />
klopt ook zijn argumentatie niet. Ik zal enkele hoofdzaken<br />
bespreken.Wie is bijvoorbeeld Sjoerd de Jong? Ook<br />
filosoof, of recensent van een krant, of...? Dat is handige<br />
informatie om te bepalen hoeveel waarde we aan zijn<br />
argumenten moeten toekennen.Welke tekst van De Jong<br />
heeft Van de V. gebruikt? Een bronvermelding was handig<br />
geweest, net als paginaverwijzingen naar Cliteurs eigen<br />
boek. Het louter noemen van De Jong als tegenstander<br />
van Cliteur, het louter zeggen dat hij stelt dat het ‘cultuurrelativisme<br />
dat Cliteur bestrijdt vrijwel niet meer<br />
bestaat’ is niet overtuigend. Daar is meer uitleg voor<br />
nodig.<br />
En dat culturen geen monolithisch blok zijn, het argument<br />
van Van de V. (of van De Jong?) beseft Cliteur zelf<br />
heel goed; de grondfout van Van de V.’s lezing van Moderne<br />
Papoea’s is dat hij dit niet heeft gezien.Van de V. stelt dat<br />
Cliteur ‘het belang van historiciteit en pluriformiteit’<br />
ontkent en doet een goed woordje voor het cultuurrelativisme:‘De<br />
relativist tracht de ander vanuit zijn motieven<br />
te kennen, waarbij ook een universeel moment speelt: de<br />
mogelijkheid tot empathie.’ Cliteurs argumentatie leidt<br />
echter niet tot onbegrip ten opzichte van andere culturen.<br />
Hij laat zien hoe tolerantie (een woord dat we in dit<br />
verband verwant kunnen zien aan Van de V.’s ‘empathie’)<br />
van verschillende culturen mogelijk is binnen een<br />
samenleving waar uitgegaan wordt van een kleine, vaste<br />
kern van universele democratische waarden. (zie p. 137-<br />
148) Cliteur is niet tegen pluriformiteit, zoals uit mijn<br />
samenvatting al is gebleken.<br />
Het toppunt van redeneerkunst vinden we tenslotte in<br />
Van de V.’s laatste alinea:‘Bij het lezen van Moderne Papoea’s<br />
bekroop mij het onaangename gevoel dat ‘wij’ tegen ‘zij’<br />
worden uitgespeeld.’ (Cursivering van mij, SdW) Dat is<br />
misschien wel de enige manier om de rationele argumenten<br />
van Cliteur te weerleggen: afgaan op je gevoel in<br />
plaats van redelijke argumentatie.Van de V. weet echter<br />
noch zijn gevoelens, noch zijn bezwaren hard te maken.<br />
[6] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
Atheïst<br />
Ik ben erg blij dat ik in een democratisch land leef, waar<br />
ik ontzettend veel vrijheid heb om te geloven en te doen<br />
wat ik wil, mits ik me daarbij aan de bepalingen van de<br />
grondwet houd. Ik denk dat ook Van de V. het fijn vindt<br />
om in een democratische rechtsstaat te leven. Daarom<br />
begrijp ik niet waarom hij zo’n grote afkeer heeft van<br />
Moderne Papoea’s en waarom hij het boek zo slecht heeft<br />
willen lezen. Dat was de voornaamste vraag waar ik mee<br />
bleef zitten toen ik zijn artikel gelezen had: vanuit welke<br />
positie schrijft Van de V.? Zijn eigen levensovertuiging<br />
wordt me uit zijn recensie niet duidelijk. Dat vind ik ook<br />
filosofisch gezien jammer. Filosofie bedrijf je niet vanuit<br />
een onbetrokken, universalistische positie van waaruit je<br />
alles kunt overzien en over alles kunt oordelen. Altijd ga<br />
je uit van je eigen grondhouding, die door ontelbare factoren<br />
wordt bepaald: je stemt links of rechts, je bent theïst<br />
of atheïst, autochtoon of allochtoon, etcetera. Als je bijvoorbeeld<br />
religieus geaard bent, stuit Cliteurs pleidooi<br />
voor de scheiding tussen kerk en staat je waarschijnlijk<br />
tegen de borst.<br />
Ik vermoed dat Van de V.’s afwijzing van Cliteurs boek<br />
voortkomt uit zijn levensbeschouwing, maar omdat hij<br />
die niet expliciet in het spel brengt, blijft dit erg onduidelijk.<br />
Ik had graag willen weten vanuit welke overtuiging<br />
hij zijn stuk heeft geschreven. Dat vergoelijkt nog steeds<br />
niet zijn gebrekkige argumentatie, maar het kan zijn felle<br />
verzet tegen Cliteurs boek tenminste enigszins verklaren.<br />
Ik kan zelf in ieder geval zeggen waarom Moderne<br />
Papoea’s mij wel aanspreekt. Ik ben atheïst, ik schaar me<br />
radicaal achter de scheiding tussen kerk en staat en ben<br />
het – om maar eens wat te noemen – razend eens met<br />
Philipse’s betoog dat de frase ‘Zo waarlijk helpe ons God<br />
almachtig’ uit de Troonrede geschrapt moet worden.<br />
Zo’n standpunt klinkt tamelijk negatief. Cliteur laat de<br />
positieve kanten ervan zien. Zijn betoog over de scheiding<br />
tussen moraal en religie toont aan dat atheïstisch<br />
niet ‘zonder moraal’ hoeft te betekenen. Het betekent<br />
slechts dat je niet gelooft in door God genormeerde wetten<br />
en bepalingen. Maar een geloof in normen en waarden<br />
bestaat dan nog steeds, namelijk het geloof in de verworvenheden<br />
van de Verlichting. Als iemand me dus in het<br />
vervolg vraagt wat ik ben: katholiek, protestant of atheïst<br />
misschien, zal ik antwoorden:‘Nee, ik ben humanist.’<br />
Aangehaalde literatuur<br />
Paul Cliteur: Moderne Papoea’s, Dilemma’s van een multiculturele samenleving.Amsterdam:Arbeiderspers,<br />
2002.<br />
Werner van de Vrede:‘Een uiterst politiek correct boek’. In: <strong>Thauma</strong><br />
no. 2 (2002-<strong>2003</strong>), p. 6.
REACTIE OP DE ‘TEGENRECENSIE’<br />
Werner van de Vrede<br />
Ik dank Suzanne voor haar kritiek en zelfs nog meer<br />
voor haar giftige pen. Dat ik de gewraakte recensie<br />
inderdaad uit de losse pols vanuit een vooringenomen<br />
standpunt geschreven heb, lijdt geen twijfel. Het<br />
was een lovende recensie in de Mare die mijn afgrijzen<br />
wekte en mij ertoe zette om dit boek te bespreken.<br />
Het uiteindelijke resultaat is wellicht erbarmelijk,<br />
maar geenszins misdadiger dan S. haar tegenrecensie<br />
of Moderne Papoea’s zelf.<br />
Vrijwel alle regels die S. mij tracht voor te schrijven worden<br />
door haarzelf en door Cliteur overtreden. Zonder<br />
gekleurde formuleringen, hekelende woordjes en suggestieve<br />
samenvattingen zouden zowel S. als P.C. weinig<br />
lezenswaardig zijn. Het zijn dan ook niet onze misdaden<br />
tegen de nederlandse taal en de filosofie die mij de eer<br />
van S’s afschuw hebben geschonken.<br />
Ter inleiding van haar atheistisch-humanistische<br />
geloofsbelijdenis vraagt ze zich af wat mijn levensbeschouwing<br />
nu eigenlijk is. Een vraag veel te groot voor<br />
een A4-tje. Door het door S. en P.C. gepropageerde<br />
geloof te bespreken zal ik echter een tipje van de sluier<br />
trachten op te lichten.<br />
Gelijk elk geloof bestaat de ethiek van het atheistisch<br />
humanisme uit een universele kern. Gelijk elke religie<br />
vervreemdt zij van die kern zodra zij zich in instituties en<br />
leerstellingen veruitwendigt. Gelijk de Islam heeft zij<br />
sommige universele waarden wel, andere niet opgenomen<br />
in haar corpus.Wanneer S. – naar P.C’s voorbeeld –<br />
de verworvenheden van de verlichting opvoert als bron<br />
voor moraliteit, doet haar naïviteit mij gelijktijdig lachen<br />
en huilen.Welk een gelukzalig gemoed moet zij hebben.<br />
Welke blinde vlekken scheiden haar van de wereld die<br />
buiten haar gezegende leventje ligt? De ironie wil<br />
immers dat deze, inderdaad nastrevenswaardige, idealen<br />
zijn verworden tot slogans waarmee frauduleuze autoritaire<br />
politici als Berlusconi zich op de holle borst kloppen.<br />
Dat S. de betekenis van haar humanistische waarden<br />
niet tracht te redden wijt ik aan haar ongeïnformeerdheid,<br />
dat P.C. Berlusconi een ‘groot theoreticus van de<br />
multiculturele samenleving’ noemt wijt ik aan een teveel<br />
aan ironie en een twijfelachtige agenda.<br />
Niets tegen Paul Cliteur trouwens. Zijn pleidooi voor<br />
dierenrechten deel ik ten volle. Dat hij enerzijds deze<br />
rechten als nieuwe verlichtingswaarde verdedigt, en<br />
anderzijds deze nauwelijks een rol laat spelen wanneer hij<br />
een cultuur superieur verklaart, vind ik wel opvallend.<br />
[7] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
Leg het ritueel slachten van een geit naast onze gas en -<br />
electrocutiekamers als voltooiing van de industriële<br />
slachting in de bio-industrie, en stel dan de vraag welke<br />
cultuur superieur is.<br />
Juist omdat ik graag in een democratische rechtstaat wil<br />
leven, zie ik het als een plicht de samenleving waarin ik<br />
sta en die ik mede vorm moet geven, kritisch te beschouwen.<br />
En nee, daar word ik niet vrolijker van. Jazeker,<br />
Nederland is een oase waar veel van de idealen der verlichting<br />
verwezenlijkt schijnen. Maar schijn bedriegt.<br />
Opiniemaker Paul Cliteur bijvoorbeeld produceert de<br />
volgende zin over kritische collega`s in de VS die het<br />
wagen over slavernij of kolonisatie te reppen:‘het multiculturalisme<br />
is niet veel anders dan een oorlog tegen het<br />
Westen, zoals het nazisme en stalinisme dat waren.’ 1 Het<br />
spijt me S., ondanks jullie beider oorlogsretoriek kan ik<br />
de westerse beschaving niet schilderen zonder ook woorden<br />
als dehumanisering, vernietiging, eendimensionalisering,<br />
kolonialisme en racisme te gebruiken.<br />
In een hetzerige tijd als de onze, waar zelfs de barbies<br />
soldatenuniform dragen, waar de apartheid in dit land is<br />
ingevoerd via de scheiding tussen legale en illegale mensen<br />
en boeken als Moderne Papoeas worden genomineerd<br />
voor filosofieprijzen, is het uitermate politiek<br />
incorrect om vraagtekens te zetten bij een door de Rede<br />
geschonken superioriteit van onze beschaving. Meteen<br />
wordt de Sharia van stal gehaald alsof men met de perfiditeit<br />
van de ander de eigen zonden denkt weg te wassen.<br />
Moderne Papoea’s heb ik gelezen in haar hoedanigheid van<br />
een praktisch boek met invloed op ‘politiek’ en ‘beleid’. 2<br />
?Wellicht heb ik daardoor onrecht gedaan aan de filosofische<br />
aspiraties die Cliteur koesterde.Waarschijnlijk was ik<br />
te zeer afgeleid door de onheilspellende tekenen des tijds<br />
om achter Cliteurs flauwe provocaties en regelrechte<br />
propaganda te zoeken naar de eeuwige waarden die hij<br />
voor ons bloot schijnt te leggen.<br />
noten<br />
1 Het knevelen van de rechterlijke macht, flirtages met Mussolini’s<br />
erfgoed en groeiende geweldadige repressie tegen dissidente groeperingen<br />
zijn maar enkele wonderlijke kenmerken van zijn bewind.<br />
2 Deze weinig verheffende vergelijking leest men terug op blz 173<br />
van Moderne Papoea’s.<br />
3 MP; blz 10.
ESSAY WEST EN OOST, OFTEWEL:<br />
PENISKOKERS MET LICHTSNELHEID<br />
Menno van Calcar, alumnus wijsbegeerte<br />
Onze cultuur is aangelegd op efficiëntie, eenvormigheid<br />
en lijkt globaal te worden, ten koste van andere<br />
culturen. Dat zit ons vaak niet lekker. Maar kunnen<br />
we ons ertegen verzetten? Het is de fundamentele verhouding<br />
tussen het Westen en wat we hier ‘het Oosten’<br />
zullen noemen die hier in het geding is. Een discursie<br />
over kruisvaarders, concurrentie en ontginning.<br />
Waar ligt het Oosten?<br />
Met deze vraag vragen we naar de verhouding tussen het<br />
Westen, wijzelf, en het Oosten, een andere wereld.Tussen<br />
die twee werelden lijkt een fragwürdig verschil te<br />
bestaan; het Westen en het Oosten zijn niet hetzelfde.<br />
Sterker nog, de beide werelden lijken onverenigbaar en<br />
zelfs in strijd. Het Oosten belichaamt voor de westerling<br />
een wereld die niet geplaagd wordt door materialisme,<br />
handelsgeest, corporaties, geld vóór alles, haast, stress,<br />
sociale en spirituele armoede; alle zaken die onder onze<br />
zogenoemde vervreemding vallen en waar we zo moe<br />
van zijn.<br />
Intussen zien we overal ter wereld de maatschappijen<br />
en culturen verwesterlijken, terwijl de oostelijke invloed<br />
op het Westen beperkt blijft tot de afhaalchinees en<br />
djembé-muziek.Van dreigende culturele veroosterlijking<br />
heeft echter nog nooit iemand gehoord.We moeten veel<br />
eerder zeggen dat de verwesterlijking in het Oosten ten<br />
koste gaat van de niet-westerse cultuur. Deze invasieve<br />
aard van de verhouding lijkt in eerste instantie iets<br />
typisch westers te zijn.<br />
Het Westen lijkt zo op het eerste gezicht dader in een<br />
misdrijf, agressieve en expansieve dader in een geweldsdelict.<br />
De oorspronkelijke culturen in de wereld worden<br />
als bij een kruistocht onder de voet gelopen door ons<br />
ongeremde materialisme, opportunisme en nihilisme;<br />
kortom door een cultuur die zich voegt naar wat we<br />
kunnen herkennen als de regels van de vrije markteconomie.<br />
Hoe en waarom westerse bedrijven als McDonalds<br />
en Sony zich op de markt ophouden is ons duidelijk;<br />
de waarde van een bedrijf uitgedrukt in relatieve<br />
effectiviteit, dus efficiëntie, met betrekking tot het behalen<br />
van bepaalde meetbare doelen wordt op een markt<br />
vergeleken met de waarde van een ander bedrijf in iets<br />
wat we concurrentie noemen. Zo lijkt de westerse cultuur<br />
de oosterse te beconcurreren en van een markt te<br />
duwen. Maar cultuur is toch niet, of toch zeker niet<br />
[8] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
alleen, aan een marktmechanisme gebonden? Hoe en<br />
waarom een cultuur deze slag aangaat is nu onze vraag.<br />
Ontginnen en vereren<br />
Het etymologisch woordenboek zegt dat ‘cultuur’ van<br />
‘cultum’ komt, Latijn voor ‘bebouwd land’. ‘Cultum’<br />
komt op zijn beurt weer van het voltooid deelwoord<br />
‘colere’, wat naast ‘land bebouwen’ ‘verzorgen’, ‘koesteren’<br />
en ‘vereren’ betekent. Colere betekent dus naast het<br />
in gebruik nemen van dat wat niet bebouwd is, het vereren<br />
van dat land. Twee manieren van met land omgaan<br />
die ons tegenstrijdig lijken. Natuurlijk, een boer kan liefdevol<br />
over zijn akkers praten, maar zet tegelijkertijd dat<br />
land naar zijn hand. Betekent vereren daarentegen niet<br />
minstens iets als ‘in ere houden’, respecteren voor wat het<br />
is? We gaan een tempel toch niet als werkplaats gebruiken?<br />
Een excursie naar het woordenboek leert ons dat<br />
‘cultuur’ ten eerste ‘bebouwing van grond’ betekent, ten<br />
tweede ‘ontginning’, ten derde ‘de verbouwing van een<br />
nuttig gewas’, ten vierde ‘een gekweekte massa microorganismen’,<br />
en pas op de respectievelijk vijfde, zesde en<br />
zevende plaats ‘beschaving, ontwikkeling’, ‘beschavingstoestand<br />
met betrekking tot een volk of een bepaalde<br />
tijd’ en ‘het geheel van de manifestaties van kunst, ontspanning<br />
en vermaak’.<br />
Dat lijkt toch niet overeen te stemmen met hoe wij<br />
meestal het woord ‘cultuur’ gebruiken? In de spreektaal<br />
gebruiken we ‘cultuur’ eerst voor de samenhang van leefwijzen,<br />
denkwijzen en de uitingen daarvan, hoog of laag,<br />
kortom voor een omgangsvorm met de wereld. Met<br />
‘Nederlandse cultuur’ bedoelen we immers niet ‘Nederlandse<br />
ontginning’.<br />
Nu zegt de herkomst of de woordenboekdefinitie van<br />
een woord natuurlijk niet zoveel, maar dat er in de notie<br />
van ‘cultuur’ expansiedrift ligt valt wel op: als ‘cultiveren’<br />
het in gebruik nemen is van iets wat daarvoor niet in<br />
gebruik was, het ontginnen van de wereld, dan is cultivatie<br />
een middel tot iets. Cultivatie is het in gebruik nemen<br />
van de wereld. Daarmee vormen cultivatie en haar middelen<br />
een markt; er zijn immers meerdere wegen naar<br />
Rome en slechts één ervan kan de beste zijn. Het land<br />
moet ontgonnen en wel zo snel mogelijk.<br />
De vooruitgang die het Westen is<br />
Maar moet het land niet vereerd worden? De oorspron-
kelijkere, ‘oprechtere’ omgang met het land, wat nog<br />
voelbaar is in het ‘koesteren’ van het ‘colere’, is in het<br />
Westen wellicht weggevallen. Eén van de redenen van<br />
cultuurcritici om de westerse cultuur te verfoeien is de<br />
ongebreidelde exploitatie van al wat is.Deze mensen zien<br />
in het Oosten een harmonieuzere omgang met het nietmenselijke.<br />
De primitieven werden al in oude westerse<br />
legenden als vereerders van het land gezien; de mensen in<br />
Thailand respecteren hun aarde. Daar laten ze de dingen<br />
zijn wat ze zijn; als op een stuk land geen rijst wil groeien,<br />
so be it! Oosters fatalisme noemen we dat.Wij zouden<br />
dat land bemesten, cultiveren, bruikbaar maken voor<br />
wat wij ermee willen: rijstteelt. Het Westen is een beweging<br />
naar meer, naar beter.<br />
Bij Descartes werd deze beweging duidelijk: de dingen<br />
bestaan niet los van de mens, maar bestaan als voorwerp<br />
voor het ego cogito. De mens zag zich opeens als maker<br />
van de geschiedenis; de dingen gebeuren omdat wij erbij<br />
zijn. De blik van het individu werd allengs bepalender.<br />
Daarmee zou de Europeaan en daarmee de westerling<br />
zich steeds meer gaan zien als degene die de doelen en de<br />
middelen daartoe zelf stelt: het westers fatalisme liep ten<br />
einde.<br />
In het Westen werd met het ego als subject al het nietik<br />
al snel tot object, voorwerp, tot dat wat vóór je staat en<br />
wat je kan gebruiken voor je doelen. Zodra de mens de<br />
gedachte kreeg dat hij meester over zijn wereld is,<br />
bestond de wereld uit werkelijkheid en mogelijkheid.<br />
Dat wat is en dat wat niet is werd omgezet in dat wat is<br />
en dat wat nog niet is. Het afwezige, het niet reële, werd<br />
voor de Europese mens het nog niet gerealiseerde. De<br />
Europeaan ziet zichzelf uitdrukkelijk als degene die dat<br />
wat nog niet is, dus het mogelijke, kan realiseren.<br />
De gedachte dat alle bestaande en niet-bestaande dingen<br />
van de wereld van de blik van de mens afhangen, deed de<br />
voorheen als absoluut geoormerkte doelen al spoedig als<br />
relatief verschijnen. De diepe wond die dit inzicht heeft<br />
toegebracht lijkt grotendeels geheeld, hoewel pogingen<br />
om menselijke inzichten tot absolute waarheden te verheffen<br />
nog wel eens worden ondernomen. Het trauma<br />
van het nihilisme gaat ons hier overigens niet aan. Wel<br />
blijkt dat de westerse macht en agressie, gelegenheid en<br />
motief voor ons cultureel geweld, wel eens hand in hand<br />
met deze vroege secularisatie van onze doelen zou kunnen<br />
gaan.<br />
Historische voorsprong; evolutie van de middelen<br />
De middelen zijn ontworpen op het bereiken van de<br />
doelen. De ploeg wordt in de klei gestoken, het water in<br />
de stoommachine, de chip in de computer. Zoals het<br />
braakland verschijnt als bouwland voor het stillen van de<br />
honger, verschijnt de hele wereld als mogelijkheid tot het<br />
[9] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
bereiken van die doelen. Cultuur, een situatie waarin de<br />
doelen bereikt zijn, wordt bereikt door cultivatie, ontginning.<br />
Echter, de middelen die eerder nog goed genoeg<br />
waren verliezen door nieuwere middelen aan geldigheid.<br />
De middelen bevinden zich op een markt waar efficiëntie<br />
de norm is. Deze markt werd en wordt door de groei<br />
van de macht van de middelen in het Westen steeds<br />
scherper gesteld, als een wereldrecord dat steeds bijgesteld<br />
wordt. In 80 dagen de wereld rond is voor ons onacceptabel.<br />
Het levert misschien een aardige reis op, maar je<br />
wint er geen weddenschappen mee. De middelen zelf –<br />
aan de hand waarvan wij met de wereld omgaan – bepalen<br />
onze cultuur; onze cultuur is immers de wijze waarop<br />
we met de wereld omgaan. Onze omgang met de wereld,<br />
door middel van de middelen, bevindt zich zo op een<br />
marktplaats, is in concurrentie met andere omgangsvormen.<br />
En concurrentie verdraagt geen verliezers: alleen de<br />
beste overwinnen.<br />
De westerse cultuur en haar uitingen zijn dan ook geen<br />
doel op zich; het is niet zo dat de westerse cultuur agressief<br />
is omdat we zo graag willen dat die cultuur globaal<br />
wordt. Het is eerder zo dat onze cultuur vanzelfsprekend<br />
verschijnt als machtsmechanisme dat andere culturen wil<br />
weg-concurreren. Onze cultuur lijkt deze concurrentiestrijd<br />
zelf op te roepen door cultuur als een samenhang<br />
van concurrerende middelen te zien, en niets anders.<br />
Hiermee komen we wellicht tot het essentiële verschil<br />
tussen de Europese en de niet-Europese culturen: voor<br />
ons lijkt cultuur niets dan cultivatie, of we dat nu leuk<br />
vinden of niet.Voor de oosterlingen is dat wellicht nog<br />
niet helemaal het geval.<br />
De plaats van het Oosten<br />
Het Oosten is de plaats waar de zon opkomt, waar de<br />
romanticus heen wil gaan. Het contrast met vooruitgang<br />
is overduidelijk. Oost en West zijn niet door ruimte maar<br />
door tijd gescheiden; zoals de zon onze tijdsrekening<br />
bepaalt, bepaalt zij ook wat vooruitgang en teruggang is.<br />
In 24 uur de wereld rond, dat is pas een weddenschap!<br />
Voortdurend belicht, geen ochtend, geen avond. Een<br />
voortdurend nu. De vraag naar de plaats van het Oosten<br />
is dan ook niet goed gesteld. De vraag moet eerder naar<br />
de tijd van het Oosten zijn; naar de tijd die het Oosten als<br />
zodanig markeert. Vanuit het westen, van waaruit ik<br />
schrijf, is het Oosten iets dat nog is, maar waar de sluier<br />
van het verleden al omhangt. De buurtwinkel die dreigt<br />
te verdwijnen, de peniskokers van Irian Jaya; dat alles zal<br />
verdwijnen, opgenomen worden in het licht van de<br />
vooruitgang, in de hoge snelheid die we nodig hebben<br />
om in de dag te blijven. Het Oosten is dan ook atopos,<br />
niet te definiëren door plaats, maar door onze plaatsing<br />
ervan in de tijd.
De geschiedenis die we meenemen en die ons lijkt af te<br />
remmen in onze poging minstens even snel als het licht<br />
te gaan, bestaat uit het Oosten, en zal verdwijnen zodra<br />
onze cultuur de lichtsnelheid evenaart. De lichtsnelheid<br />
evenaren heeft als effect dat je geen geschiedenis maakt,<br />
geen sporen achterlaat. De gehele werkelijkheid is nu,<br />
simpelweg omdat iets pas gebeurt als je er bent. De boom<br />
die ik nu vanuit het raam zie is nu nog een ding, een<br />
object. Zodra mijn waarneming ervan samenvalt met de<br />
boom zelf, zodra er geen tijd meer nodig is om het licht<br />
van de boom naar mij te brengen, val ik samen met de<br />
boom.Of beter gezegd,dan valt de boom samen met mij,<br />
en laten we geen sporen meer na. Berkeley krijgt gelijk:<br />
er is geen medium tussen mij en de boom. Descartes<br />
krijgt ook gelijk: ik ben er al zodra het er is.<br />
Het Oosten is daarmee beter te beschrijven door dat wat<br />
het niet is, dan door wat het wel is. Het is namelijk per<br />
(westerse) definitie dat wat we geen plaats kunnen geven,<br />
dat wat voorbij is en vooral dat wat voortdurend verschuift<br />
aan de hand van de tijd, de vooruitgang. Het Oosten<br />
zal altijd dat zijn wat verschijnt in het licht van dat<br />
wat het niet is: het betere, de lichtsnelheid. Als datgene<br />
wat verschijnt als het maakbare, en daarmee als braakland.<br />
De ligging van het Oosten is in de dagbladen te volgen:<br />
sexualiteit, moraliteit, vruchtbaarheid, milieu, uiterlijk,<br />
communicatie, genen, ziekte en dood.<br />
Het Westen is nu<br />
Want dat is ónze cultuur; het als gebruiksvoorwerp en<br />
niets anders zien van alles wat maar voorhanden komt.<br />
Een gebruiksvoorwerp dat een waarde heeft die alleen<br />
afhangt van de gebruiksmogelijkheden die het biedt, en<br />
dus op zijn nut afgerekend wordt en daarmee ferm in een<br />
concurrentiepositie staat. Expansie van de cultuur is zo<br />
eigen aan de cultuur als samenhang van door middelen<br />
bepaalde omgangsvormen met de wereld. Door het als<br />
efficiënter uit de bus komen van een middel verliezen<br />
andere, misschien net zo effectieve middelen aan waarde,<br />
totdat ze weg-geconcurreerd zijn.<br />
[10] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
Door de voorsprong die de evolutie van onze middelen<br />
in het ontginnen van mogelijkheden heeft is de westerse<br />
manier van cultiveren, de westerse cultuur, de efficiëntste.<br />
Daartegen legt het niet-westerse, het Oosten, het<br />
af, per definitie.<br />
En er is genoeg Oosten vlak voor onze neus: het<br />
gebruik van wat voorhanden is kan altijd beter. Overal<br />
waar nog middelen te ontdekken zijn, overal waar de<br />
middelen ge-finetuned kunnen worden, daar is het Oosten.<br />
Zolang de mogelijkheden niet zijn uitgeput valt er<br />
nog wat te ontginnen, wordt de grens tussen wat nu is en<br />
wat was neergezet. De wereld is geen tempel en wij zijn<br />
dan ook volledig gerechtigd alles wat maar voorkomt de<br />
markt van de gebruiksmiddelen op te slepen. Heiligt het<br />
doel dan de middelen? Het doel is in het Westen toch<br />
allang zelf ontheiligd? Maar we zagen dat een middel een<br />
waarde heeft die efficiëntie heet. Deze efficiëntie is, als<br />
datgene waar de waarde van een middel in laatste instantie<br />
vanaf hangt, absoluut. Een middel als datgene waarmee<br />
een doel bereikt kan worden, ontleent zijn waarde<br />
aan zijn efficiëntie, een absolute waarde. Zo heiligt het<br />
doel het middel, zelfs wanneer het doel zelf niet heilig is.<br />
Met die agressie lijken wij echter soms een tempel te<br />
plunderen.Is er dan sprake van een restant vermoeden van<br />
heiligheid? Het is duidelijk dat hier dan hooguit sprake<br />
kan zijn van een restant, iets wat nog niet door onze culturele<br />
evolutie is weggewerkt. Geloof in tempels is het<br />
wormvormig aanhangsel van onze cultuur, een cultuur<br />
die hard op weg is globaal te worden, hard op weg is de<br />
lichtsnelheid te bereiken.Als dat zo is,moeten we dan niet<br />
ophouden ons te verzetten en gewoon volledig de kruisvaarders<br />
worden die we eigenlijk allang zijn? De bedwingers<br />
van wat al niet anders dan als bedwingbaar kan verschijnen?<br />
De veroveraars van wat allang veroverd is?<br />
De filosofen moeten waakzaam zijn; wetenschappers,<br />
theologen en leken zijn in dezen degenen die de tempel<br />
als tempel kunnen leeghalen. Hierosulos is voor velen een<br />
geuzennaam, voor ons echter niet.
BOEKBESPREKING HET HELE LEVEN<br />
IN DIENST VAN ÉÉN ONDERWERP<br />
Heine Scholtens<br />
‘De encyclopedie van de domheid is zelf het product van een reeks min of<br />
meer mislukte pogingen de domheid te begrijpen.’ (p. 23)<br />
Ach... wie kent niet dat verlangen? Was er maar één ding<br />
dat echt de moeite waard was, één ding dat zin en richting<br />
zou geven aan het leven! Sommige mensen zoeken<br />
hun leven lang naar ‘hun’ onderwerp, wat ook een soort<br />
van zin is, anderen vinden het bijtijds. Matthijs van Boxsel<br />
behoort tot de laatste categorie.Aanvankelijk zoekt hij<br />
nog:<br />
‘Op zoek naar een onderwerp waar ik al mijn krachten op zou kunnen<br />
concentreren, een zaak die bovendien het uiterste van mij zou<br />
vergen, nam ik kennis van alles wat op mijn weg kwam, als iemand die<br />
verliefd is zonder te weten op wie.’ (p. 13)<br />
De jonge Van Boxsel verdiept zich in allerlei verheven<br />
onderwerpen: de decadentie, de melancholie, het unheimliche.<br />
Dan komt hij in aanraking met het werk van<br />
Robert Musil, niet alleen met Der Mann ohne Eigenschaften,<br />
maar ook met de laatste tijdens diens leven gepubliceerde<br />
tekst: Über die Dummheit, een rede uitgesproken in<br />
1937. Het idee dat de domheid een serieus onderwerp<br />
van studie kan zijn komt als een verrassing. ‘Zo hadden<br />
mijn gefrustreerde speurtochten uiteindelijk hun eigen<br />
falen tot onderwerp gekregen.’ (p. 15) Dat is het vertrekpunt<br />
voor een plezierige reis; aan alle twijfel over de vervulling<br />
van het leven komt een eind.<br />
‘Bovendien brengt de monomane studie lijn in je leven. Door je met<br />
alle energie te concentreren op één aspect van het bestaan, hoe dom<br />
ook, kun je tegelijk de meest fantastische kennis verzamelen én plezier<br />
beleven.’ (p. 24)<br />
Al in de jaren tachtig (van de vorige eeuw, red.) verschijnen<br />
de eerste drie deeltjes van De encyclopedie van de domheid.Eerst<br />
een inleiding,vervolgens een Nederlandse vertaling<br />
van Musils rede, en als derde het essay Gustave<br />
Flaubert en de methodische domheid. Het ontbreekt Van<br />
Boxsel niet aan succes. De Encyclopedie wordt stormachtig<br />
onthaald in de pers en de deeltjes, die in een kleine oplage<br />
gedrukt waren en tegenwoordig nagenoeg onvindbaar<br />
zijn, raken al snel uitverkocht. Maar dan doet zich een<br />
probleem voor. Deel vier, dat zou moeten handelen over<br />
de topografie van de domheid, dat wil zeggen een<br />
beschrijving zou moeten geven van alle plaatsen die<br />
[11] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
spreekwoordelijk voor dom doorgaan, stelt Van Boxsel<br />
voor de eenvoudige vraag: waarom heten deze streken en<br />
steden eigenlijk dom? Wat is dom? De antwoorden van<br />
verschillende deskundigen bevredigen hem niet, en hij<br />
besluit zelf op onderzoek uit te gaan. Dit onderzoek<br />
neemt meer dan tien jaar in beslag; in de tussentijd test<br />
van Boxsel zijn nieuwe ideeën door lezingen te geven<br />
over zijn onderwerp. Dan, in 1999, begint de Encyclopedie<br />
opnieuw te verschijnen, ditmaal bij een reguliere uitgever<br />
en in een grotere oplage. Het werk vindt wederom<br />
een warm onthaal.<br />
Hoe benader je de domheid? ‘Van meet af aan werd<br />
het standpunt gehuldigd dat alleen het essay gewaagd is<br />
aan de onvoorspelbaarheid van de domheid.’ (p. 21) De<br />
Encyclopedie van de domheid geeft geen systematische<br />
benadering van het onderwerp, geen argument dat wordt<br />
ontvouwen volgens een vooropgezet plan. Hoe zou het<br />
dat ook kunnen hebben? De domheid laat zich niet vangen<br />
in een systeem.Van Boxsel omschrijft zijn onderwerp<br />
in een reeks essayistische opstellen die pogen elkaar te<br />
verhelderen.Aan het geheel ligt echter één centrale stelling<br />
ten grondslag, die steeds in een andere context<br />
terugkeert: cultuur is het product van een reeks min of<br />
meer mislukte pogingen met de domheid in het reine te<br />
komen. Zoals Van Boxsel zelf schrijft:<br />
‘Uitgangspunt is een boutade: geen mens is intelligent genoeg om zijn<br />
eigen domheid te begrijpen. [...] De enige vruchtbare oplossing is een<br />
omkering van het perspectief: intelligentie is niets dan een reeks min<br />
of meer geslaagde pogingen greep te krijgen op de domheid.’ (p. 22)<br />
Dit uitgangspunt is de aanleiding stil te staan bij de plaats<br />
van de domheid in verschillende aspecten van de cultuur.<br />
De domheid wordt ontleed aan de hand van sprookjes en<br />
smoesjes, tuinarchitectuur en triomfbogen, het koningshuis<br />
en de kikkerprins.We maken (opnieuw, en op een<br />
andere manier dan we gewend zijn) kennis met Kant en<br />
Dante, en met Rousseau en De Quevedo. Bovendien<br />
worden de essays op een prikkelende manier geïllustreerd,<br />
onder meer met afbeeldingen van de hand van<br />
Gustave Doré en Kamagurka. Alles om maar meer te<br />
weten te komen over de domheid.<br />
En we komen meer te weten. De domheid is geen<br />
gebrek, zoals veel mensen aanvankelijk geneigd zullen<br />
zijn te denken, maar een zelfstandige eigenschap. De<br />
domheid is het talent onbewust tegen je eigen belang in
Allegorie van de domheid. Uit: Jacob Cats Zinne- en minnebeelden,<br />
Amsterdam 1665.<br />
te handelen, met de dood als uiterste gevolg. Domheid is<br />
geen kwestie van verkeerd inzicht of een gebrek aan kennis,<br />
domheid is een kwestie van automatie. In de struikeling<br />
treedt het domme mechaniek aan het licht waar de<br />
wereld om draait.<br />
We kunnen twee soorten domheid onderscheiden. De<br />
eerste is de domheid ín het denken. Dit is op een bepaalde<br />
manier een nuttige domheid, die even gezond is als<br />
het verstand.We leren door vallen en opstaan; door schade<br />
en schande worden we wijs. Deze domheid is evolutionair;<br />
het draagt bij tot onze ontwikkeling. De tweede<br />
soort domheid valt buiten het denken: het is de domheid<br />
van het denkproces zelf. Het inzicht in de domheid van<br />
het denken is niet evolutionair maar revolutionair. Het<br />
heeft ofwel gekte tot gevolg, ofwel verlossing.<br />
[12] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
‘Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen.<br />
En dat is maar goed ook. Het besef is niet alleen rampzalig voor de<br />
domheid, maar ook voor de hierop gebaseerde intelligentie.<br />
Wie een domheid begaat, weet niet dat hij dom is en zal volharden in<br />
zijn dwaling. In zekere zin is hij nog intelligent, dat wil zeggen: hij<br />
denkt door op de ingeslagen weg.<br />
Het besef van zijn domheid betekent niet alleen het einde van de eerste<br />
domheid, maar ook het einde van zijn op domheid gestoelde kennis.<br />
Het inzicht valt samen met gekte.’ (p. 48-49)<br />
Dit inzicht in het wezen van de domheid heeft vanzelfsprekend<br />
ernstige complicaties voor het levensproject van<br />
Van Boxsel zelf. Het is een project dat niet mag lukken!<br />
De onthulling van de evidente domheid die wetenschap<br />
en samenleving draaiende houdt, zou fataal zijn.Aan het<br />
onvermijdelijke valt dan ook niet te ontkomen. Deel<br />
twee van de encyclopedie, dat een overzicht tracht te<br />
geven van alle dwaze wijzen en wijze dwazen in Nederland<br />
en Vlaanderen, de zogenaamde ‘morosofen’, bevat in<br />
de afdeling ‘cultuurfilosofie’ het lemma ‘Boxsel, M. van<br />
(1957)’.<br />
‘Aan domheid valt niet te ontsnappen. Maar wij kunnen van onze<br />
domheid een persoonlijke, unieke domheid maken.Als wij toch moeten<br />
falen, laten we dan op een zo hoog mogelijk niveau falen.Als wij<br />
toch vallen, dan zingend. Door zo kleurig en veelzijdig mogelijk dom<br />
te zijn, ontsnappen wij aan de banale grijsheid en de stijfheid, de twee<br />
gevaarlijke kanten van de domheid. Laten wij van domheid onze<br />
sterkste kant maken.’ (p. 56)<br />
En dat is precies wat Matthijs van Boxsel gedaan heeft.<br />
Zijn zoektocht naar een zaak die het uiterste van hem<br />
zou vergen heeft geleid tot heerlijke boeken, die ik iedereen<br />
van harte kan aanraden.<br />
Matthijs van Boxsel: De encyclopedie van de domheid. Amsterdam,<br />
Querido, 1999. 184 pp. Deel 1 en 2 zijn samen voor een gereduceerde<br />
prijs verkrijgbaar bij de reguliere boekhandel.
AFGESTUDEERD! EEN KEIZERLIJK DENKER,<br />
EEN TRAGEDIEDICHTER, DON QUIJOTE EN<br />
DE POLITIEK<br />
Drs. Sabine Bierens, afgestudeerd in wijsbegeerte en Spaanse letterkunde<br />
Mijn scriptie Spaans, die ik in mei 2001 afrondde,<br />
gaat over José Ortega y Gasset (1883-1955), Spaans<br />
denker, schrijver en maatschappijcriticus in het Spanje<br />
aan het begin van de vorige eeuw. Bij wijsbegeerte<br />
studeerde ik in december 2002 af op een scriptie<br />
over het eerste deel van de ‘Geist’ in de Phänomenologie<br />
des Geistes van Georg W.F. Hegel (1770-1831). In<br />
dit deel van de Phänomenologie speelt de tragedie<br />
Antigone een belangrijke rol.<br />
Een keizerlijk denker, Ortega en Don Quijote<br />
‘Keizerlijk, ja. Hegel was een keizer van het denkvermogen (…) Hij is<br />
een opmerkelijk geval van aartsintellectueel die desondanks de psychologie<br />
heeft van een staatsman. Autoritair, imposant, hard en constructief.<br />
Zijn ziel lijkt in niets op die van Plato, Descartes, Spinoza, of<br />
Kant. De kaste van zijn karakter plaatst hem eerder op het niveau van<br />
Ceasar, Dioclesianus, Djengis Khan en Barbarossa. Hij was niet één<br />
van die personages náást het zijn van denker. Hij was het áls denker.<br />
Zijn filosofie is keizerlijk, caesarlijk, djengiskhanig.’ 1<br />
Bovenstaande tekst is één van de weinige mogelijke links<br />
tussen de onderwerpen van mijn twee eindscripties. Het<br />
is een fragment uit het essay ‘Hegel y América’ dat José<br />
Ortega y Gasset schreef in maart 1928. Hij plaatst daarin<br />
de Amerikaanse cultuur in het beeld van de wereldgeschiedenis<br />
dat Hegel schetst in zijn Philosophie der Weltgeschichte<br />
en dat ook overeenkomsten vertoont met de<br />
gang van de geest in de Phänomenologie des Geistes. Ik vind<br />
Ortega’s kwalificatie van de filosofie van Hegel herkenbaar.<br />
Hegel pakt de filosofie en filosofiegeschiedenis bij<br />
kop en staart vast, schudt haar door elkaar en bindt de<br />
uiteinden vast. Zijn wetenschapsleer is, hoewel soms wellicht<br />
niet sluitend, briljant en imposant en kan je overkomen<br />
als een gebeurtenis.<br />
Mij ‘overkwam’ Hegel in mijn derde studiejaar filosofie.<br />
Ik volgde toen voor het eerst het vak Phänomenologie<br />
des Geistes bij Ad Verbrugge, een close reading van de<br />
Phänomenologie, naar mijn mening één van de beste<br />
manieren om je te zetten tot het lezen van deze keizerlijke,<br />
maar ingewikkelde tekst. Deze close reading is voortgezet<br />
tot het einde van het boek en heeft in totaal vier<br />
collegereeksen geduurd.<br />
Niet lang na de kennismaking met Hegel richtte mijn<br />
[13] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
studie Spaans zich op de letterkunde na 1700 en las ik<br />
voor het eerst de literaire en maatschappelijk geëngageerde<br />
essays van Ortega y Gasset. Het werk van zowel<br />
Hegel als Ortega y Gasset vond ik interessant en greep<br />
me bovengemiddeld.Toch was er niet onmiddellijk sprake<br />
van een roeping om mij verder in hun werk te verdiepen.<br />
Bij Hegel zeker niet, gezien het matige resultaat<br />
voor mijn eerste tentamen.Toen ik begon met mijn studie<br />
filosofie dacht ik al: nu wordt het menens met dat studeren.<br />
Met Hegel bereikte dit zijn hoogtepunt. Het was<br />
voor mij geen kwestie van het even doen. Het werd een<br />
heel proces van het volgen en kunnen reproduceren van<br />
het denkproces van een ander en me begeven door de<br />
annalen van ons weten, waarbij ook mijn eigen denkvermogen<br />
aardig op de proef werd gesteld. Omdat ik echter<br />
geboeid was door Hegels logica en steeds weer wilde<br />
weten waar zijn dialectische gang van waarheidsvinding<br />
toe zou leiden, heb ik me uiteindelijk met meer succes<br />
aan het werk gewijd.<br />
De keuze voor het scriptieonderwerp Spaans kwam het<br />
eerst. Ondanks het feit dat ik voor letterkunde had gekozen<br />
is mijn scriptieonderzoek – naast het feit dat de Don<br />
Quijote van Cervantes er een belangrijke rol in speelt –<br />
uiteindelijk de kant van de cultuurkunde en filosofie<br />
opgegaan:‘Ortega y Gasset en Spanje. De trieste echtgenoot<br />
naast het bed van de zieke geliefde dame’ is een uiteenzetting<br />
van Ortega’s ideeën over de inborst van de<br />
Spanjaard, de maatschappij waarin hij leefde en de eigenaardigheden<br />
van beide. Ik zal bij deze scriptie, aangezien<br />
het in dit artikel in de eerste plaats om wijsbegeerte gaat,<br />
voor de rest niet stilstaan.<br />
Een tragediedichter<br />
Mijn scriptie voor filosofie was de afronding van de eerdergenoemde<br />
collegereeks over de Phänomenologie des<br />
Geistes. Hoewel ik in die periode uiteraard ook veel<br />
andere vakken had gevolgd, restte mij tegen het einde<br />
van mijn studie niet veel anders dan de speurtocht binnen<br />
dit werk waarin ik mij had vastgebeten voort te zetten<br />
in een nader onderzoek van een bepaald fragment<br />
ervan.Vanwege mijn voorliefde voor klassieke teksten en<br />
mijn geboeidheid met het de onderwerpen rechtvaardigheid<br />
en schuld koos ik voor het gedeelte over de ware
geest, of de zedelijkheid, waarin het gaat over de substantiële<br />
betekenis van de archaïsch Griekse samenleving.<br />
Hegel beschrijft deze fase binnen de geest grotendeels<br />
naar analogie van Sophocles’ tragedie Antigone. Feitelijk is<br />
het niet zozeer Antigone als wel Sophocles, of de tragediedichter<br />
in het algemeen, die de boventoon voert in<br />
zijn duiding van de Griekse samenleving. Sophocles verbeeldt<br />
zijn werkelijkheid en voegt er iets aan toe. Hij<br />
speelt met essenties, tweedelingen, het lot en de onontkoombare<br />
conclusie: de archaïsch Griekse samenleving<br />
draagt een tragische scheuring in zich. Dit is nu precies<br />
wat Hegel als substantieel ziet aan deze vorm van zedelijke<br />
samenleving. De geest ervan is de tweedeling van de<br />
substantie die zich onmiddellijk en eenduidig aan het<br />
zedelijke bewustzijn voordoet. Hierdoor verhoudt het<br />
zedelijke zelfbewustzijn dat zichzelf ziet als volwaardige<br />
belichaming van de substantie, hieraan handelend bijdraagt<br />
en zich beschouwt als vrij en in staat de juiste keuzes<br />
te maken, zich in werkelijkheid tot zijn substantie als<br />
een statisch en plastisch karakter, vergelijkbaar met de<br />
karakters van een tragedie en zit het gevangen in de<br />
macht van het hem onbekende.<br />
De vrouwelijke kracht, die onder meer staat voor het<br />
begraven van de doden en het zorg dragen voor (nagedachtenis<br />
van) het familielid, moet zowel in de Antigone<br />
als in de zedelijkheid van de Phänomenologie zwichten<br />
voor de openbare mannelijke kracht die waakt over het<br />
belang van de gemeenschap.Antigone wordt overweldigd<br />
door het uiterlijke geweld van koning Kreon als zij haar<br />
broer Polyneikes – die een misdaad heeft gepleegd tegen<br />
de staat – het begrafenisritueel wil bezorgen. Het vrouwelijke<br />
principe slaat echter met zijn innerlijke krachten<br />
terug op het moment dat de wraakgodinnen het noodlot<br />
over Kreon afroepen en zowel zijn zoon als zijn vrouw<br />
sterven. Zoals het publieke in het geval van Antigone tussenbeide<br />
kwam in de normale gang van zaken binnen het<br />
familieleven, kaatst de bal van de publieke beslissing in<br />
het geval van Kreon terug in zijn privéleven.<br />
Langs bovenstaande lijn gaat Hegel, aan de hand van<br />
de geschiedenis van Antigone in de zedelijkheid, in dialoog<br />
met de tragediedichters en neemt hun waarheid<br />
mee in de gang van weten en waarheid door de geschiedenis,<br />
in de geschiedenis van de filosofie.<br />
Zowel de Antigone als de passage uit de Phänomenologie<br />
hierover zijn zeer boeiend. Ik heb er in mijn scriptie 130<br />
pagina’s aan gewijd maar zal er op deze plaats niet langer<br />
over uitwijden. Bij Ortega y Gasset zag ik hoe literatuur<br />
kan overgaan in filosofische analyse. Bij Hegel vond ik<br />
tussen het taaie metafysische proza soms poëtische passages:<br />
‘Gegen solche Einseitigkeit hat die Wirklichkeit eine eigene Kraft; sie<br />
steht mit der Wahrheit im Bunde gegen das Bewußtsein und stellt die-<br />
[14] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
sem erst dar, was die Wahrheit ist. Das sittliche Bewußtsein aber hat<br />
aus der Schale der absoluten Substanz die Vergessenheit aller Einseitigkeit<br />
des Für-sich-seins, seiner Zwecke und eigentümlichen Begriffe<br />
getrunken, und darum in diesem stygischen Wasser zugleich alle eigne<br />
Wesenheit und selbstständige Bedeutung der gegenständlichen Wirklichkeit<br />
ertränkt.’2<br />
Met deze passage leidt Hegel in bloemrijke taal de confrontatie<br />
in tussen het weten en het niet-weten van het<br />
zedelijke bewustzijn. Het bewustzijn heeft de zedelijke<br />
substantie de zelfstandigheid ontzegd van iets met betekenis<br />
‘buiten hem’ waarvan het in zijn handelen slechts<br />
één moment vertegenwoordigt. De werkelijkheid slaat<br />
tegen de eenzijdigheid van het karakter terug met haar<br />
eigen wapen: de confrontatie met de waarheid. Het<br />
karakter handelt echter niet slechts eenzijdig (gericht op<br />
zijn ene doel), maar is deze eenzijdigheid van zijn eigen<br />
doen en wezen – noodzakelijk – ook vergeten. Het heeft<br />
‘uit de schaal van absolute substantie’ de vergetelheid van<br />
zijn eigen eenzijdigheid ‘gedronken’. Zo ontstaat in de<br />
werkelijkheid een onderscheid tussen dat wat het karakter<br />
wel en niet weet, tussen wat het weet en uitvoert en<br />
het ware. Door het vergeten van zijn eigen eenzijdigheid<br />
heeft hij de zelfstandige betekenis en het wezenlijke van<br />
de werkelijkheid ‘verdronken’. De werkelijkheid zal zich<br />
echter in haar verbond met de waarheid tegenover het<br />
bewustzijn blijven wreken.<br />
Sancho Panza en de politiek<br />
Hegels zoektocht naar waarheid en weten vertoont op<br />
het eerste gezicht weinig samenhang met het werk dat ik<br />
nu doe. Ik verricht onderzoek bij het wetenschappelijk<br />
bureau voor het liberalisme en de VVD, waarbij ik me<br />
bezighoud met concrete maatschappelijke verschijnselen,<br />
problemen en dilemma’s. Mag roken op de werkvloer?<br />
Wat zijn liberale waarden en normen? Mag de open<br />
samenleving zijn poorten sluiten voor vreemdelingen en<br />
zo ja, waarom en in welke mate? Hoe hangen dergelijke<br />
politieke beslissingen die vaak gebaseerd zijn op belangen<br />
en idealen samen met het (hegeliaanse) streven naar<br />
waarheid? Geloven we Artistoteles,dan is er weinig hoop.<br />
Hij schrijft in de Ethica Nicomachea:<br />
‘Het is dan ook duidelijk dat men filosofisch inzicht niet kan gelijkstellen<br />
aan politieke wetenschap.Want als men de wetenschap omtrent<br />
wat nuttig is voor de bezitter van die wetenschap zelf filosofisch<br />
inzicht wil noemen, zullen er vele soorten van filosofisch inzicht<br />
zijn.’ 3<br />
Voor de kenners van het aristotelische gedachtegoed zal<br />
het duidelijk zijn: slechts de filosofie is gericht op het<br />
zijnde als zijnde en dit is een eenduidige wetenschap. Er<br />
Lees verder op pag. 27
ESSAY SCHOMMELEN<br />
Tim Flesseman<br />
Icarius is de eerste die de wijn onder de mensen brengt,<br />
op zijn tocht wordt hij vergezeld door zijn dochter Erigone,<br />
de eerste Dionysische vrouw. Herders die hij de wijn<br />
te proeven geeft, worden dronken en denken dat hij hen<br />
vergiftigd heeft, daarop vermoorden zij Icarius. Erigone<br />
hangt zich op aan de boom die staat op de plek waar haar<br />
vader begraven is; dan breekt in Athene een epidemie uit,<br />
een epidemie van jonge meisjes die zich ophangen. Pas<br />
als de bewoners van Athene van het orakel van Delphi<br />
vernemen dat de epidemie de wraak is voor het onbestraft<br />
laten van de moord op Icarius, pakken ze de moordenaars<br />
en bestraffen hen met de dood door ophanging.<br />
Vanaf dat moment stopt de epidemie en wordt het aan<br />
Dionysos gewijde feest Aiora geïnitieerd, een feest waarbij<br />
Atheense maagden schommelen.Voor de dood tussen<br />
hemel en aarde komt nu het spel tussen hemel en aarde.<br />
Voor de dood komt nu het spel.<br />
Een andere mythische lezing van het schommelfeest<br />
behelst dat het de afsluiting is van het ronddolen van<br />
Erigone, dat begon met het onbestraft blijven van de<br />
moord op haar vader. Het doelloze zwerven dat geboren<br />
is uit lijden, wordt afgesloten met een lustvol spel – het<br />
spel dat in haar wezen doelloos is.<br />
Erigone, de eerste Dionysische vrouw, de Ariadne van<br />
Icarion en Athene; zij moet een aspect van Artemis zijn<br />
geweest.<br />
In een latere tragedie wordt ze uitverkoren tot priesteres<br />
van Artemis in Attica. 1<br />
Schommelen, toegekeerd naar de hemel, toegekeerd naar de aarde,<br />
toegekeerd naar de hemel….<br />
Het eenvoudigste ritme dat is, heen en weer, heen en weer, heen en<br />
weer …<br />
Schommelen, iedere vlucht mondt uit in een rustpunt,<br />
waar, een ogenblik maar, de gewichtsloosheid voelbaar is,<br />
met name in de maagstreek. Dit rustpunt vat het ‘heen en<br />
weer’ samen, verzamelt de beweging in de rust. De rust is<br />
niet het tot stilstand komen van de beweging, de rust<br />
bergt het bewegen. Schommelen is een beweging van<br />
rust(punt) naar rust(punt) – heen en weer – van rust naar<br />
rust: in het schommelen verschijnt het wezen van het ritme,<br />
de rust die de beweging draagt en voegt. Schommelen<br />
is beweging als rust.<br />
Schommelen, een kinderspel en als Aiora een gewijd<br />
spel van Atheense maagden. Een sterveling die dan de<br />
[15] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
hemel, dan de aarde is toegekeerd, hemel en aarde die<br />
zich de sterveling toekeren, hemel en aarde die elkaar<br />
altijd zijn toegekeerd en in de Aiora is er nog een vierde<br />
in het spel, Dionysos.<br />
Spel (dat) speelt; het ritme in zijn Eenvoud.<br />
Het Aiora feest is gewijd aan Dionysos, het schommelen<br />
van de Atheense maagden bergt het spel van wereld.<br />
Dionysos is het zijn als spel van wereld.<br />
De mythe van de Aiora brengt de transgressie ter sprake,<br />
als moord, als zelfmoord, zelfs als een epidemie van zelfmoorden<br />
en als doodstraf. Het laatste bloedvergieten –<br />
het ophangen van de moordenaars – wordt gevolgd door<br />
een gewijd feest, een spel van schommelende maagden.<br />
Schommelen kan in trance brengen, kan opwinding<br />
teweeg brengen en kan zo het begin zijn van weer een<br />
transgressie, nu misschien gewijd aan Eros.<br />
De Dionysische roes brengt een rijdans van overschrijdingen,<br />
van transgressie op gang en als deze is afgesloten,<br />
volgt een spel dat mogelijk weer een roes opwekt, de<br />
opmaat voor mogelijk een nieuwe transgressie.<br />
In het geven en nemen van het leven, in de roes, in de<br />
lust en in het lijden verschijnt Dionysos, de schenker van<br />
het leven, hij die het vernietigt, de god die laat zijn en die<br />
neemt.Waar hij verschijnt, is alles in het licht van wereld,<br />
is alles als spel van wereld. Dat is wat de Aiora mythe in<br />
alle stilte zegt. 2<br />
In deze mythe leiden de verschillende overschrijdingen<br />
van het verbod om een (mede)mens te doden, tot het<br />
creëren van het schommelfeest en dit brengt het spel van<br />
wereld te voorschijn.Strikt genomen is de laatste stap een<br />
voorbarige uitspraak: het schommelen, of welk spel dan<br />
ook, opent niet vanzelf het zicht op het spel van wereld,<br />
pas als zichtbaar wordt dat in de Aiora de Vier zich elkaar<br />
toekeren, openbaart zich in het schommelen het spel van<br />
wereld en daarbij is het oor dat het spel van wereld in de<br />
mythe van Aiora verneemt, gestemd in het denken van<br />
Martin Heidegger.<br />
Op welke wijze zou het schommelfeest een antwoord<br />
kunnen zijn op de stoet van moord, zelfmoord en doodstraf?<br />
De mens sterft, de mens is sterveling, de mens is het<br />
zijnde dat weet van de dood. Dat hij afgaat op de dood,<br />
dat hij vermag te sterven, brengt het Da-sein voor zijn
‘Schommelen’, een schilderij van Susan Schildkamp<br />
“uiterste mogelijkheid” en dat is haar hoogste mogelijkheid.<br />
Onderweg naar de dood is de sterveling. Onderweg<br />
naar de dood is voor de sterveling de vraag naar het zijn.<br />
In de dood, in de gapende wond, speelt het niets, het<br />
niets dat het Andere is ten opzichte van het zijnde,van ieder<br />
zijnde en dat zelf geen zijnde is. Het niets schenkt het<br />
opene waar een zijnde kan zijn, waar ontbergen kan<br />
gebeuren. Het opene dat in de open wond is geborgen.<br />
De dood van een mens is sterven, het is niet het einde<br />
van een levend wezen dat ophoudt te leven, dat in het<br />
niets als een lege leegte verdwijnt en daarmee ophoudt te<br />
bestaan.Al bij het stuk slaan van een steen wordt duidelijk<br />
dat het vernietigen hetzelfde is als het te voorschijn<br />
brengen (van de nu ontstane kleinere stenen). Het vernietigen<br />
stamt uit het wezen van het niets dat nietigt<br />
temidden van het zijn van de zijnden. De dood bergt het<br />
ontbergen, draagt het geheimzinnige tegen-spel van zijn<br />
en niets in zich, het tegen-spel dat een samen-spel is. 3<br />
In het schommelspel wordt het zijn als spel van wereld<br />
gecelebreerd,als een waardig antwoord op de roep van de<br />
dood.<br />
Een rijdans van tonen<br />
Muziek is spel, muziekspel, de muziek zou ons op weg<br />
naar het spel kunnen brengen, of op zijn minst op weg<br />
naar het spel dat “de muziek uit de klanken te voorschijn<br />
laat komen”.<br />
“De muziek is mogelijk doordat het spel gevoegd en<br />
gedragen wordt door het ritme: het ritme begrenst de<br />
toon, begrenst de klank, het is het wederkerige spel van<br />
het begrenzen en het onbegrensde.” 4<br />
Het spel is ritme, welk ritme geen grond is voor het<br />
[16] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
spel; spel speelt, daarin speelt ritme, dat het spel draagt.<br />
Het ritme in het spel, draagt, voegt, reikt een maat aan en<br />
brengt te voorschijn.<br />
Muziek, een rijdans van tonen, gevoegd in een ritmiek<br />
die iedere toon zijn plaats toevertrouwt, opdat muziek<br />
kan zijn.<br />
Geen toon is zonder de anderen, muziek. Geen toon<br />
is, zonder de anderen, of het moet zijn voor musicologen<br />
en andersoortige technologen.<br />
De tonen, de begrensde klanken, zijn door de begrenzing<br />
– het spel van niet-zijn en er-zijn, spel van niets en<br />
zijn. De ritmen in de muziek zijn een spel van klank en<br />
geen klank, van niet-zijn en er-zijn, spel van niets en zijn.<br />
De toon is als het opvlammen – oplichten en uitdoven –<br />
en in het oplichten wordt tegelijk het duister onthuld. Is<br />
dit niet het spel dat Nietzsche vraagt de hemel te zijn?<br />
“dass du [der Himmel] mir ein Tanzbodem bist für göttliche Zufälle,<br />
dass du mir ein Göttertisch bist für göttliche Würfel und Würfelspieler!<br />
-” 5<br />
Is dit niet spel van hemel en aarde waarin de hemel de<br />
aarde de aarde laat zijn, opdat zij draagt en bergt en zo<br />
een dansvloer kan zijn “onder een azuren klok”? 6<br />
Maar waarom is het voor Zarathustra alleen de “zuivere<br />
en lichte hemel”, die hem zijn “eeuwige Ja! en Amen!”<br />
kan geven, of dit ‘Ja’ versterkt doet terugkomen? Zarathustra<br />
heeft een duidelijke voorkeur voor de heldere en<br />
blauwe hemel met een hoogstaande zon, de halfbewolkte<br />
hemel is voor hem de minste, die moet geschoond worden,<br />
dan nog eerder de donkere hemel, zwanger van<br />
donder en bliksem.<br />
Alleen de heldere blauwe hemel met de zon is het “Ja!<br />
en Amen!”, is de hemel die Zarathustra zijn “diepte en<br />
onschuld” kan geven.<br />
Dit alles wordt gezegd vlak voor zonsopgang, onder<br />
een broze hemel waarin de zon en de sterren niet direct<br />
zichtbaar zijn. Nietzsche denkt de hemel te hebben vrijgemaakt,<br />
vrij van de metafysica, maar dat ten koste van<br />
zon en sterren. Of weet Zarathustra zon en sterren nu<br />
geborgen?<br />
Of denkt Nietzsche hier vanuit een beeld van de<br />
hemel, vanuit een voorstelling en denkt hij een metafysische<br />
gedachtegang waarin hij weliswaar het opene denkt<br />
te vinden voor de ontplooiing van het spel van mens en<br />
wereld, maar dat ten koste van een grote prijs, ten koste<br />
van zon en sterren, dat verandert de hemel in een onhemel,<br />
waardoor het spel van wereld zich niet zal ontplooien.<br />
Of is Nietzsche ons ver vooruit, zodat we hem nu pas<br />
tegenkomen? Weet hij, dat nu zon en sterren geborgen
zijn, wachtend op het opene dat het spel van mens en<br />
wereld zal uitnodigen te zijn?<br />
Nietzsche denkt beide, de eerste gedachtegang hoorbaar,<br />
uitgesproken en met zijn volle gewicht er achter; de<br />
tweede geborgen in het denken, nog zonder hoorbare<br />
spraak.<br />
Dat Nietzsche het spel van wereld niet aan de metafysica<br />
kan ontnemen, blijkt uit de bevestiging die het spel<br />
van mens en wereld nodigt heeft, het “Ja! en Amen!”. Het<br />
“hoogste en diepste” spel kent grond, noch voorwaarde;<br />
de noodzaak van de bevestiging duidt op een gemankeerd<br />
spel – en dat wil zeggen, geen spel.<br />
Is het niet veeleer de zwarte, nachtelijke hemel die het<br />
diepzinnige spel laat schitteren en fonkelen:“Die Welt ist<br />
tief -: und tiefer als je der Tag gedacht hat.” 7<br />
De mens die opgeëist wordt door de technologie baadt<br />
in het technologische licht dat het spel van het nachtelijke<br />
uitspansel verduistert.Het zicht op de constellatie,de constellatie<br />
van het spel, wordt versperd door het licht van<br />
Prometheus,de Titaanse god die de technologie voorstaat.<br />
Prometheus is geen “masker van Dionysos”.<br />
“… tiefer als je der Tag gedacht hat.”.<br />
Het spel van wereld dat Nietzsche denkt, kent een midden<br />
waar Dionysos troont. Meestal spreekt hij van een<br />
naamloze god die de toewending van mens en wereld tot<br />
elkaar zal laten zijn, maar de verwijzingen wijzen slechts<br />
in één richting: Dionysos, en een enkele keer wordt de<br />
god met naam genoemd.Waarnaar verwijst dit pendelen<br />
tussen naamgeving en het naamloos laten zijn?<br />
Het spel van wereld zal goddelijk zijn, maar is het goddelijke<br />
niet alleen als de god afwezig is? Het goddelijke in<br />
het spel van wereld is er bij gratie van een god die verborgen<br />
is, die afwezig, aanwezig is.<br />
En welke naam zal deze god hebben, als hij er al een<br />
heeft?<br />
Het spel van mens en wereld zoals Nietzsche dat denkt,<br />
komt niet tot ontplooiing; de grond daarvoor is het uitblijven<br />
van het opene. Maar kan dit spel ooit spel van<br />
wereld zijn als Dionysos het midden uitmaakt? Wordt de<br />
wijngod zo niet het evenbeeld van de christelijke God,<br />
wordt hij zo niet het hoogste zijnde en kan hij dus nooit<br />
het “zijn als spel van wereld” zijn?<br />
Spel van wereld, de “azuren klok”, spel van zijn en tijd<br />
dat de dingen zal bevrijden van de heerschappij onder<br />
een doel, hun “de oudste adel van de wereld” zal teruggeven.<br />
De oudste adel is het toeval; wat valt de dingen toe<br />
als ze spelen ‘in’ het spel van wereld?<br />
[Het vervolg zal in het volgende <strong>nummer</strong> van <strong>Thauma</strong><br />
verschijnen.]<br />
[17] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
Noten<br />
1 Karl Kerényi,“Dionysos, Urbild des unzerstörbaren Lebens”, Klett-<br />
Cotta, Stuttgart 1994, blz. 104 e.v. en 188 e.v..<br />
2 In “Nietzsches Philosophie”, Kohlhammer, Suttgart 6e druk 1992,<br />
komt Eugen Fink na zijn lezing van de eeuwige terugkeer van het<br />
gelijke, tot dezelfde gedachte. Zie b.v. blz. 108 e.v., een aantal citaten:<br />
“Die Mitte des Seins wird im Gleichnis des güldenen Wunders angesprochen.<br />
Der Herr des Nachens aber ist Dionysos, der Gott des Rausches,<br />
der Liebe und des Todes – und der Gott des Spiels”.<br />
“… er [Dionysos]ist der gestaltlose Gestaltende, ist das Spiel des Seins<br />
selbst.”<br />
“Wo das Dionysische, das allen Wandel leitet und regiert, selbst<br />
erscheint, hat sich die Ankunft der Welt ereignet. Die in die Weltweite<br />
hinaussehende Seele Zarathustras hat heimgefunden. Dionysos ist<br />
Nietzsches letztes Wort.” (Blz. 108)<br />
In “Das andere Tanzlied” spreekt Zarathustra tot het leven dat zich in<br />
de gedaante van een vrouw aan hem toont. In het begin van het<br />
gesprek, waarin ook indirect Dionysos ter sprake wordt gebracht – de<br />
heer van het gouden bootje – noemt hij drie keer de schommel.<br />
Friedrich Nietzsche, “Sämtliche Werke Kritische Studienausgabe”,<br />
Deutscher Taschenbuch Verlag München, de Gruyter Berlin/New<br />
York, october 1980,“Also sprach Zarathustra”, deel 4 blz. 282.<br />
3 Zie Martin Heidegger, “Vortraege und Aufsaetze”,Verlag Günther<br />
Neske, Pfullingen 4e druk 1978, “Das Ding”, blz. 171 e.v., verder,<br />
“Moira”, blz. 248 en Martin Heidegger,“Was ist Metaphysik?”,Vittorio<br />
Klostermann, Frankfurt a/M 14e druk 1992, blz. 32 e.v..<br />
4 De twee citaten komen uit een niet gepubliceerd stuk over jazz en<br />
andersoortige “machinemuziek”.<br />
5 Nietzsche, deel 4 blz. 209, 210.<br />
6 Idem, blz. 209. Het Duitse ‘Glocke’ betekent evenals het Nederlandse<br />
‘klok’, zowel uurwerk als stolp, beide woorden verwijzen naar tijd<br />
en ruimte, en dat in één woord. Eind 1885, begin ’86, blikt Nietzsche<br />
terug op zijn “Die Geburt der Tragödie” en zegt dan onder meer:<br />
“Ein Verlangen nach dem tragischen Mythus (nach “Religion” und<br />
zwar pessimistischer Religion) (als einer abschließenden Glocke worin<br />
Wachsendes gedeiht)”. Nietzsche, deel 12 blz. 116. (mijn cursivering)<br />
7 Nietzsche, deel 4, blz. 286.
REACTIE OP ‘DE OORSPRONG VAN DE TAAL’<br />
Jasper Doomen<br />
Het in de vorige <strong>Thauma</strong> door David Renes besproken<br />
onderwerp, de oorsprong van taal, heeft in de (wetenschappelijke)<br />
geschiedenis al vele interessante gedachten<br />
opgeleverd en ook de bijdrage van deze auteur mag hier<br />
wat mij betreft toe gerekend worden. De belangrijkste<br />
reden voor deze reactie ligt in het feit dat deze kwestie<br />
ook vanuit andere perspectieven benaderd kan worden.<br />
Dit is op zich al voldoende rechtvaardiging voor een<br />
alternatieve benadering; bovendien blijkt de door de<br />
auteur voorgestelde gedachtegang, zoals aangegeven zal<br />
worden, niet de meest overtuigende.<br />
De door R. gepresenteerde opvatting is geen geïsoleerde.<br />
De zogenaamde Leidse school van de evolutionaire<br />
taalwetenschap, waartoe George van Driem, hoogleraar<br />
in de Beschrijvende Taalwetenschap, behoort, legt,<br />
evenals de auteur, de nadruk op een evolutionair proces.<br />
Taal is volgens Van Driem “een memetisch organisme dat<br />
zich in de loop van het Pleistoceen in de hominide neocortex<br />
genesteld heeft.” 1 Zonder hier echter te lang bij<br />
stil te willen staan, zal ik me op de inhoudelijke problemen<br />
richten.<br />
In “De oorsprong van de taal” wordt het symbolisch<br />
vermogen als het menselijke van de taal gezien; in aansluiting<br />
hierop wordt dan ook gesteld dat apen dit vermogen<br />
ontberen. Onderzoek toont aan welke problemen<br />
met deze veronderstelling gepaard gaan. In een experiment<br />
werd gepoogd een chimpansee, Sarah, middels<br />
symbolen logische begrippen te leren. 2 Hierbij bleek<br />
Sarah tot op zekere hoogte in staat kennis op te doen.<br />
Overtuigender zijn de resultaten die voortvloeien uit een<br />
poging om een andere chimpansee,Washoe,Amerikaanse<br />
gebarentaal te leren. Hiertoe was besloten omdat chimpansees<br />
niet even goed kunnen articuleren als mensen, en<br />
tussen deze tekortkoming en het onvermogen om symbolen<br />
te gebruiken geen noodzakelijk verband bestaat.<br />
Washoe leerde een aantal tekens. Opvallend is echter<br />
voornamelijk het feit dat ze nieuwe tekens bleek te produceren.<br />
Ze had de symbolen voor ‘water’ en ‘vogel’<br />
geleerd.Toen ze een zwaan zag, waarvoor ze het symbool<br />
niet had geleerd, vormde ze zelfstandig ‘watervogel’. 3<br />
Op een cruciaal punt bleken Washoe’s vermogens hun<br />
beperkingen te hebben. Het gaat daarbij niet om het feit<br />
dat het aantal tekens dat ze leerde beperkt was, maar om<br />
het kwalitatieve verschil tussen het taalvermogen van de<br />
mens en dat van de chimpansee, dat bestaat in het syntactisch<br />
hanteren van de symbolen. Een ieder die veronder-<br />
[18] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
steld wordt de Nederlandse taal te beheersen moet het<br />
verschil begrijpen tussen de zinnen ‘Washoe kietelt<br />
Roger’ en ‘Roger kietelt Washoe’. Welnu, een dergelijk<br />
verschil bleek Washoe niet te kennen. 4 Wat deze studies<br />
duidelijk maken is dat een specifiek menselijk taalvermogen<br />
niet gezocht moet worden in het manipuleren van<br />
symbolen, maar in het vormen van betekenisvolle zinnen.<br />
Wanneer Van Driem stelt dat syntaxis “in vergelijking<br />
met zoiets ingewikkelds als betekenis […] Spielerei<br />
[is]”, 5 geeft hij dan ook terecht aan dat de moeilijke betekenisvraag<br />
de taalkunde vooralsnog blijft plagen, maar<br />
onderschat hij het belang van de zinseenheid.<br />
Dit wordt wél erkend door de generatieve taalkunde.<br />
In deze benadering wordt het menselijk taalvermogen als<br />
bijzonder gezien vanwege het opvallend gedrag dat kinderen<br />
tentoonspreiden wanneer ze een taal leren. Zo blijken<br />
kinderen taal niet alleen te leren zonder expliciete<br />
instructies en geen hinder te ondervinden van het feit dat<br />
taalgebruikers zich verspreken, hun zinnen niet afmaken,<br />
en dergelijke (het ‘poverty of stimulus’– argument), maar<br />
ook zinnen te uiten die ze nog nooit hebben gehoord;<br />
van simpele imitatie kan dus geen sprake zijn. Verder<br />
wordt menselijke taal gekenmerkt door ‘discrete infinity’:<br />
discrete eenheden kunnen in theorie tot in het oneindige<br />
met elkaar verbonden worden. Zo kan men in beginsel<br />
een zin vormen als “Jan dacht dat Piet zei dat Anna<br />
geloofde dat…”. De conclusie dat niet het symbolisch<br />
vermogen maar het vermogen om – betekenisvolle –<br />
zinnen te vormen het kenmerkend onderscheid van<br />
menselijke taal is lijkt me dan ook gerechtvaardigd.<br />
Wat betekent dit alles voor de vraag waar de oorsprong<br />
van taal ligt? Het gaat er om wat men onder ‘taal’ verstaat.<br />
Hoe breder men dit begrip wil laten zijn, des te meer kan<br />
er onder vallen. Zo communiceren zelfs bijen via een<br />
middel dat men taal kan noemen. Deze dieren blijken<br />
slechts een zeer gering aantal boodschappen over te kunnen<br />
brengen, en over ‘bijentaal’ te spreken vinden velen<br />
niet gerechtvaardigd. Of apen taal gebruiken wanneer ze<br />
met symbolen omgaan is echter onderwerp van discussie<br />
onder taalkundigen. Om dit probleem te omzeilen kan<br />
men de vraag herformuleren als:‘waar ligt de oorsprong<br />
van menselijke taal?’ Een datering lijkt met de methoden<br />
die op dit moment aanwezig zijn in elk geval niet mogelijk.<br />
Of dit zo zal blijven zal de toekomst moeten uitwijzen.<br />
Of de benadering darwinistisch moet zijn ligt niet<br />
vast; zelfs de op zichzelf wellicht plausibele gedachte dat
de menselijke soort zich geleidelijk heeft ontwikkeld uit<br />
een andere diersoort brengt niet met zich mee dat men<br />
moet veronderstellen dat natuurlijke selectie bepalend is<br />
geweest in de ontwikkeling van taal.<br />
Hierbij moeten namelijk twee soorten van darwinisme<br />
onderscheiden worden, namelijk die welke een verklaring<br />
geeft voor bepaalde ontwikkelingen (bijvoorbeeld<br />
het ontstaan van de menselijke soort) en die welke<br />
als verklaringsmethode gebruikt wordt. Het verschil ligt<br />
erin dat men voor de eerste soort evidenties buiten de<br />
theorie zelf kan vinden (bepaalde botvondsten) en voor<br />
de tweede niet. Darwinisme lijkt tegenwoordig vaak als<br />
werkhypothese gebruikt te worden; hierin schuilt het<br />
gevaar dat men methode en werkelijkheid door elkaar<br />
haalt. Hoe succesvol men met behulp van darwinistische<br />
theorieën bepaalde verschijnselen ook kan verklaren,<br />
De Leidse filosofen wekken de indruk echte studeerkamertjesgeleerden<br />
te zijn, die liever met hun<br />
neus in de verzamelde werken van Hegel of Schopenhauer<br />
zitten dan zich te begeven in het ‘echte<br />
leven’. Dat lijkt een conclusie die je kunt trekken<br />
uit het niet meer voorkomen van het onderdeel<br />
‘stages/practica’ in de nieuwe Ba/Ma-structuur die<br />
vanaf komend september ingevoerd zal worden.<br />
Daarmee is een einde gekomen aan de toch al korte aanwezigheid<br />
van de stage als onderdeel van de studie wijsbegeerte.<br />
De stage werd in 2000 ingevoerd in de Onderwijs-<br />
en examenregeling, maar echt verplicht is de stage<br />
nooit geweest. Dat kwam door de ruime omschrijving<br />
‘practica’ – ik citeer uit de studiegids: ‘Het practicum<br />
betreft een concrete opdracht die door de student zelfstandig<br />
wordt uitgevoerd.’ De tweede vereiste was dat het<br />
practicum een oefening was ‘in één of meer vaardigheden<br />
die samenhangen met de beoefening van de filosofie’.<br />
Onder deze omschrijving vallen bijvoorbeeld ook de<br />
literatuurpakketten, die in de studiegids bloemrijk<br />
omschreven worden als ‘interne stages in de vorm van<br />
een literatuuronderzoek’.<br />
Het verdwijnen van de stage in de Ba-opleiding heeft<br />
twee met elkaar verbonden redenen. De eerste is heel<br />
[19] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
voorzichtigheid is geboden om deze niet tot een paradigma<br />
te promoveren.<br />
In elk geval lijkt me duidelijk waardoor men zich in<br />
het beantwoorden van de vraag naar de menselijke taal<br />
moet laten leiden; het criterium voor specifiek menselijke<br />
taal is het betekenisvol gebruiken van zinnen. Op dit<br />
punt verschil ik met de auteur van mening. Met zijn conclusie<br />
stem ik echter, zij het, zoals aangegeven, vanuit een<br />
andere motivatie, in.Taal en mens: het blijft een raadsel.<br />
1 G. van Driem, Taal en Taalwetenschap, blz. 8. Leiden, 2001.<br />
2 D. Premack, Language in chimpanzee? In Science 172: 808-822, 1971<br />
3 E. Linden, Apes, men, and language. New York, 1974<br />
4 R. Brown, The first sentences of child and chimpanzee. In R. Brown, Psycholinguistics:<br />
208-231. New York, 1970<br />
5 D. van Delft, Taal als parasiet. In NRC Handelsblad 11-08-2001<br />
OPKOMST EN VERVAL VAN DE STAGE<br />
Suzanne de Werd<br />
praktisch: het zou onmogelijk zijn om alle onderdelen<br />
van de vierjarige opleiding ‘oude stijl’ over te nemen in<br />
het driejarige Ba-programma. Ten tweede bleek het<br />
moeilijk te zijn voor de studenten om zinvolle en creatieve<br />
invullingen te vinden voor een filosofische stage. De<br />
meeste studenten schreven een extra werkstuk of namen<br />
nog een literatuurpakket.Als je hoort dat het percentage<br />
studenten dat stage liep 25% is, dan klinkt dat nog<br />
behoorlijk. Maar als je hoort dat dit in reële getallen<br />
betekent dat er in 2000-2001 van de circa 16 voltijdstudenten<br />
in de doctoraalfase, 4 personen stage liepen, dan<br />
klinkt dat toch wat minder denderend.<br />
Toch deden deze mensen best interessante onderzoeken.<br />
Er was iemand die stage liep in de Koninklijke Bibliotheek<br />
in Den Haag, bij de Kennisbank Nederlandse filosofie.<br />
Deze stagiaire hielp bij het realiseren van een technische<br />
infrastructuur voor het up-to-date maken van<br />
Poortmans bibliografie van de Nederlandse filosofie. Een<br />
ander liep stage bij de provincie en onderzocht de mogelijkheid<br />
van een samenwerkingsverband tussen de provincie<br />
en een regio in Midden-Europa.Weer een ander<br />
deed op het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie<br />
in Amsterdam onderzoek naar de manier waarop<br />
de Nederlandse schrijver Menno ter Braak de filosofie<br />
van Nietzsche verwerkte in zijn eigen denken. Maar voor
een interessant en creatief stage-project hoef je niet eens<br />
naar een andere stad: De zes studenten die op 28 maart<br />
het symposium Buiten Westen hebben georganiseerd, hebben<br />
hiervoor een gemeenschappelijk stageplan ingediend.<br />
Een oorzaak van het lage aantal studenten dat een echte<br />
stage loopt, is misschien het grote aantal dubbelstudenten.Als<br />
je naast filosofie al een andere studie doet, dan is<br />
de behoefte om ook nog eens een stage te lopen voor<br />
wijsbegeerte, misschien wel wat minder. Maar een andere<br />
oorzaak kan ook zijn dat studenten niet weten waar ze<br />
een leuke stage kunnen vinden. De studiegids biedt enige<br />
aanknopingspunten: ‘Je kunt hierbij denken aan externe<br />
stages bij uitgeverijen, adviesbureau’s, omroepen of bladen,<br />
[...] een bibliografische recherche, hulp bij de organisatie<br />
van een congres, ondersteuning van de ontwikkeling<br />
van de onderwijsonderdelen, hulp bij het opzetten<br />
van websites en wat dies meer zij’. Maar toch, dat klinkt<br />
nog allemaal een beetje vaag.Vaak is het gewoon makkelijker<br />
– en toegegeven: ook heel leuk – om een literatuurpakket<br />
samen te stellen en daarover tentamen af te<br />
leggen, dan uitgebreid te moeten zoeken naar een<br />
geschikte stageplek.<br />
Niet alleen koffiemiep<br />
Voor die studenten, die misschien wel stage zouden willen<br />
lopen, maar niet weten wat voor een, is dit misschien<br />
wel een goede tip: Filosofie Magazine, het populairwetenschappelijke<br />
tijdschrift dat bij de meesten van ons<br />
iedere maand op de mat valt, heeft drie keer per jaar<br />
ruimte voor stagiaires.In andere Faculteiten Wijsbegeerte<br />
is dit al lang en breed bekend, want iedere keer komen er<br />
meer studenten solliciteren naar een stageplaats dan ze<br />
nodig hebben, maar tot voor kort hadden ze nog nooit<br />
iemand uit Leiden gehad. Omdat ze structureel stagiaires<br />
op de redactie hebben, beschikken ze over een uitgebreide<br />
stagehandleiding. Ja, natuurlijk moet je als stagiair de<br />
post doornemen, en de maandelijkse agenda van filosofische<br />
activiteiten bijhouden, maar je dat betekent niet dat<br />
je slechts ‘koffiemiep’ bent. Het werk dat je moet doen is<br />
erg gevarieerd. Zo moet je in kranten en tijdschriften en<br />
op internet op zoek gaan naar filosofisch nieuws voor de<br />
rubriek Doxa, en zoek je filosofisch getinte uitspraken<br />
die geciteerd kunnen worden in de rubriek ‘Alzo<br />
sprak...’. En meteen al in de eerste maand houd je een<br />
interview met iemand die recent gepromoveerd is in de<br />
filosofie. In de volgende maanden worden je taken uitgebreid:<br />
dan mag je bijvoorbeeld een boekrecensie schrijven,<br />
en in de laatste maand zelfs een groot artikel. Het<br />
onderwerp mag je zelf uitzoeken (in overleg natuurlijk).<br />
Je krijgt op de redactie een grote mate van zelfstandig-<br />
[20] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
heid. Heb je een interessant onderwerp gevonden, dan is<br />
de houding:‘Ga er maar achteraan!’<br />
Natuurlijk kun je in een populair-wetenschappelijk blad<br />
nooit geen diepzinnige analyse geven, maar het is ook<br />
een niet te onderschatten kunst om te leren hoe je filosofie<br />
toegankelijk kunt maken voor een groot publiek. En<br />
je leert bondigheid, want je moet in nieuwsberichtjes van<br />
hooguit 250 woorden melden wat het filosofische<br />
nieuws van de dag is. Een paar maanden geleden overleed<br />
bijvoorbeeld de Franse filosoof Maurice Blanchot: probeer<br />
maar eens in 250 woorden zijn leven en zijn voornaamste<br />
ideeën uit te leggen. En het interview met een<br />
recent gepromoveerde over zijn dissertatie, mag maar<br />
hooguit vier woorden tellen. Simplificatie, zullen sommigen<br />
zeggen, maar dat is allerminst simpel! Je draait tijdens<br />
de stage volledig mee met de redactie, en krijgt zo ook<br />
goed inzicht in allerlei economische en andere aspecten<br />
die een rol spelen bij het maken van een tijdschrift. Het is<br />
schokkend misschien om te merken dat niet de filosofie<br />
centraal staat, maar het verkopen. Uitspraken die je niet<br />
van een stel filosofen verwacht, zoals: ‘We moeten wel<br />
een gezicht op de voorkant hebben staan, liefst een<br />
vrouw, want dat verkoopt meer! Kijk maar naar Psychologie<br />
Magazine.’ Of:‘Wie kunnen we nu eens interviewen?<br />
Meneer X? Nee, die heeft wel interessante filosofische<br />
ideeën, maar we moeten eigenlijk een aansprekende persoonlijkheid<br />
hebben.’ Filosofie en economie, het is balanceren.<br />
De practica zijn afgeschaft in de Ba/Ma-structuur, maar<br />
dit betekent niet dat voor studenten nu de mogelijkheid<br />
om stage te lopen verdwenen is. Die blijft, alleen moet<br />
een student nu zelf het initiatief nemen om een stage in<br />
plaats van een of meer reguliere vakken op zijn of haar<br />
studieprogramma op te nemen. Dus als het je leuk lijkt<br />
om een tijdje mee te draaien bij een groot, succesvol<br />
populair-filosofisch tijdschrift, zou ik zeggen: ga ervoor<br />
en zoek contact met de redactie. Bij andere universiteiten<br />
is de stage waarschijnlijk een veel meer geaccepteerd<br />
onderdeel van de studie: studenten uit Utrecht en zelfs<br />
het ver wegge Nijmegen komen af op Filosofie Magazine,<br />
en terecht. In die paar maanden leer je onder goede<br />
begeleiding journalistieke stukken te schrijven over filosofie.<br />
Het enige nadeel dat ik kan zien, is dat de redactie<br />
onlangs verhuisd is van een weliswaar oud en krakkemikkig<br />
pand in hartje Amsterdam op het Damrak, naar een<br />
kantoorpand in Diemen. Economische redenen, helaas.<br />
Filosofie Magazine is geen onafhankelijk blaadje, maar zit<br />
degelijk ingebed in het grote concern van Veen uitgevers.<br />
En voor Veen was het handiger alle onderdelen van het<br />
concern in één pand te verzamelen. Filosofie en economie,<br />
het blijft een hachelijke zaak.
ESSAYOVER LEVEN<br />
Allard Hoekstra, KNAW-onderzoeker Kamerlingh Onnes Laboratorium, Universiteit Leiden<br />
De mens slaagt er steeds beter in te beschrijven hoe<br />
het leven verloopt; waarom het zo verloopt ontgaat<br />
ons echter. Dit roept verwarring, angst en woede op<br />
en vormt een fundamentele bron van geweld. Het is<br />
van levensbelang die frustraties om te zetten in verwondering<br />
en bewondering en het leven met vertrouwen<br />
tegemoet te treden als een wonderbaarlijk<br />
gegeven.<br />
Door het ontdekken, beschrijven en gebruiken van de<br />
regelmatigheden in de natuur om ons heen lijken wij het<br />
dagelijkse leven steeds meer te ervaren als vanzelfsprekend<br />
en, hoewel fascinerend, als weinig mysterieus: het<br />
DNA bevat de erfelijke informatie, met een bewegende<br />
magneet kan stroom worden opgewekt in een geleidende<br />
lus, de aarde draait met een snelheid van zeventienduizend<br />
kilometer per uur rond de zon en tezamen met de<br />
schuine stand van de aardas leidt dat tot de seizoenen.<br />
Tegelijkertijd verdwijnt de notie naar de achtergrond<br />
dat het bestaan van die regelmatigheden een wonder is –<br />
in de betekenis dat wij geen idee hebben waar het vandaan<br />
komt. Bovendien ervaren wij de regelmatigheid die<br />
wij in het leven ontwaren als een vast gegeven: wat een<br />
gegeven is, lijkt een gegeven te blijven – eens gegeven,<br />
blijft gegeven. Maar in wezen is die wetmatigheid als een<br />
belofte, waarop je moet vertrouwen: het zal er zijn. Zal<br />
het er zijn?<br />
Het ontdekken en beschrijven van de natuurlijke regelmaat<br />
wordt in de wetenschappen tot in extremum bedreven.<br />
Hier probeert men de verschillende aspecten van het<br />
leven te modelleren, dat wil zeggen: een abstracte<br />
beschrijving te maken hoe natuurlijke fenomenen verlopen.<br />
Zo modelleert de natuurkunde de basale natuurlijke<br />
eigenschappen, de psychologie het menselijk denkproces<br />
en de rechtswetenschap de sociale omgang. Daarbij gaat<br />
men ervan uit dat een model slechts een beperkte afspiegeling<br />
is van hoe de werkelijkheid verloopt en bijgesteld<br />
of vervangen moet worden wanneer het geen beschrijving<br />
meer levert van het waargenomen verschijnsel.<br />
Soms leveren die modellen de mogelijkheid om een<br />
natuurlijk proces in grote mate te voorspellen. Die kennis<br />
kan voor toepassingen gebruikt worden. Dat leidt bijvoorbeeld<br />
tot technologie in het geval van natuurkunde,<br />
tot activiteitenbegeleiding bij de zorg voor ouderen of<br />
didactiek voor de scholing van jongeren in het geval van<br />
de psychologie en tot juridische wetten in het geval van<br />
de rechtswetenschap. Het succes van deze toepassingen<br />
[21] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
wekt de indruk dat de mens het onderliggende verschijnsel<br />
volledig doorgrondt.<br />
Maar de vraag waarom een verschijnsel zo verloopt,<br />
wordt met een model geenszins beantwoord – dat het zo<br />
verloopt en niet anders blijft een gegeven. Een model<br />
levert geen verklaring, maar uitsluitend een beschrijving.<br />
Zo geeft de natuurkunde wel een antwoord op de vraag<br />
hoe een steen naar de aarde valt (we modelleren het met<br />
een zwaartekracht) maar waarom die twee lichamen<br />
elkaar aantrekken blijft onbegrepen – we krijgen er geen<br />
grip op, het ontgaat ons. De definitie van weten (als in<br />
wetenschap) verschuift daarmee van “volledig doorgronden”naar<br />
“aannemen”en “rotsvast vertrouwen op”– vertrouwen<br />
op de continuïteit van de regelmatigheden in<br />
het leven, die regelmatigheden aannemen als blijvend<br />
gegeven. Als men geloven opvat als “rotsvast vertrouwen<br />
op”, zijn wetenschappers daarmee overtuigde gelovigen.<br />
Een model – en de eruit voortvloeiende toepassingen –<br />
kunnen gebruikt worden zolang het model als “waar” of<br />
“juist” ervaren wordt, zolang het model onze waarnemingen<br />
van het leven beschrijft. Daartoe moet ieder<br />
model voortdurend getoetst worden en men zal zich<br />
steeds moeten bedenken dat er alternatieve en wellicht<br />
betere modellen mogelijk zijn. Er zijn verscheidene stromingen<br />
binnen een wetenschap, er bestaan vele filosofieën<br />
en religies die het leven proberen te beschrijven.<br />
Alle doen dat vanuit eigen standpunt en beschrijven<br />
slechts één of enkele aspecten van wat gegeven is. Zij<br />
kunnen met elkaar overeenstemmen – wat leidt tot herkenning<br />
en bevestiging – of sterk van elkaar verschillen –<br />
wat leidt tot vernieuwing of vervreemding. Levensgevaarlijk<br />
wordt het, wanneer men slechts één model toelaat<br />
en het niet meer toetst (dogmatisering) of een onjuist<br />
model niet vervangt, noch aanpast. De toepassingen of de<br />
manier van leven die daaruit volgen,zullen botsen met de<br />
werkelijkheid – met wat gegeven is – en kunnen niet<br />
zelfstandig voortbestaan. In het beste geval zullen zij de<br />
gegeven gang van zaken niet blokkeren, de werkelijkheid<br />
geen geweld aandoen. Maar in het slechtste geval leiden<br />
zij tot destructie en uiteindelijk tot zelfvernietiging. Zo<br />
kan corruptie slechts blijven bestaan in een voornamelijk<br />
betrouwbare gemeenschap: wanneer corruptie de overhand<br />
krijgt, vernietigt zij die gemeenschap en daarmee<br />
zichzelf.<br />
Hiermee is in beperkte mate vast te stellen of een<br />
model juist is, of tenminste niet in strijd met de werkelijkheid:<br />
toepassing zal dan leiden tot stabiliteit en continuï-
In de afgelopen twee <strong>nummer</strong>s stonden artikelen van natuurkundige<br />
dr. Allard Hoekstra, onderzoeker bij het Kamerlingh<br />
Onnes Laboratorium. Nu we het laatste artikel van zijn drieluik<br />
plaatsen, hebben we hem enkele vragen gesteld over<br />
het waarom van zijn filosofische verhandelingen.<br />
Wat heb jij, als natuurkundige, met filosofie?<br />
‘In die vraag klinkt enige verbazing. Ik heb verschillende antwoorden.<br />
Als fysicus ben ik er sterk van doordrongen dat het leven<br />
beschrijfbaar is: met het beschrijven van de natuur verdien ik tenslotte<br />
mijn brood! De vraag wat het betekent dat het leven<br />
beschrijfbaar is, wat de implicaties zijn van die beschrijfbaarheid,<br />
komt dan automatisch mee. Vandaar mijn interesse in metafysica.<br />
Maar natuurkunde is nog veel directer verstrengeld met filosofie: in<br />
de ontwikkeling en interpretatie van begrippen als tijd, ruimte en<br />
causaliteit, maar ook als massa en golffunctie. Het is dus niet verbazingwekkend<br />
om je als natuurkundige met filosofie bezig te houden.<br />
Het is eerder verbazingwekkend dat die verstrengeling verloren is<br />
gegaan. Binnen het onderwijs, van middelbare school tot universiteit,<br />
zouden deze banden tussen filosofie en natuurkunde wat mij<br />
betreft aangehaald mogen worden. Niet voor niets heette natuurkunde<br />
oorspronkelijk “natuurfilosofie”.<br />
teit – in overeenstemming met de ervaring dat wat gegeven<br />
is, ook gegeven blijft. Deze beoordeling van de juistheid<br />
van een model is objectief en onafhankelijk van de<br />
heersende cultuur.Weliswaar heeft cultuur invloed op wat<br />
er waargenomen wordt en de beschrijving daarvan. Maar<br />
regelmaat impliceert uniciteit en natuurlijke processen<br />
verlopen op een unieke wijze, er is slechts één werkelijkheid.Wanneer<br />
de natuur zich willekeurig of op wisselende<br />
wijze zou gedragen, zou het onmogelijk zijn om betekenis<br />
toe te kennen en ideeën te vormen. Zo bezien is<br />
niet alleen wetmatigheid, maar ook uniciteit van die wetmatigheid<br />
voorwaarde voor bewustzijn en noodzakelijk<br />
voor de fysieke processen die tot bewustzijn leiden.<br />
Verwondering en bewondering<br />
Al zeer lang is men overtuigd van het belang te onderzoeken<br />
wat menselijk is, te doorgronden wat eigen is aan<br />
de mens en de universele principes te achterhalen van<br />
een blijvende, opbouwende gemeenschap. Die principes<br />
kunnen een leidraad vormen, wetten waarlangs te leven,<br />
mits zij voortdurend getoetst worden op juistheid en<br />
eventueel bijgesteld worden. Daarbij heeft het woord<br />
“wet” niet de betekenis van “gebod” of “verbod”, maar<br />
van “beschrijving hoe menselijk samenleven verloopt”.<br />
Als zodanig is een wet geen inperking of beperking van<br />
enige vrijheid. Men kan naar eigen inzicht kiezen om<br />
wel of niet naar een wet te handelen en de consequenties<br />
van die keuze aanvaarden.<br />
Tegelijkertijd blijft de vraag onbeantwoord waarom<br />
samenleven, en het leven in het algemeen, zo verloopt en<br />
niet anders. Het leven blijft wonderlijk – in de betekenis<br />
dat het een onuitputtelijke bron is van verwondering en<br />
bewondering. Maar die ongrijpbaarheid, onbegrijpelijk-<br />
[22] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
De keuze voor natuurkunde, en niet voor filosofie, als studie en<br />
beroep heb ik gemaakt met het idee dat natuurkunde moeilijk zelfstandig<br />
te bestuderen en uit te voeren is, vooral als het gaat om het<br />
experimenteel blootleggen van de extremen in de natuur. Die keuze<br />
heb ik gemaakt in de hoop dat filosofie op grote lijnen zelf te bestuderen<br />
is, en misschien in kleine mate zelf te bedrijven - bijvoorbeeld<br />
door het schrijven van opinie-artikelen als in het afgelopen drieluik.<br />
De onderwerpen van die artikelen hangen sterk samen met de persoonlijke<br />
omstandigheden waaronder ik ze schrijf. Bij mijn recente<br />
ouderschap hoort bijvoorbeeld de vraag hoe je aan je kinderen verantwoordt<br />
dat je ze in het leven hebt gezet. Maar een rode lijn door<br />
alle artikelen vormt de vraag wat er mis is in ons denken, in het bijzonder<br />
in de Westerse filosofie, dat er zich op zo’n enorme schaal<br />
menselijke problemen voordoen in het leven.<br />
<strong>Thauma</strong> is voor mij een mogelijkheid om ideeen hierover aan een<br />
klein, maar waarschijnlijk geïnteresseerd publiek voor te leggen,<br />
binnen de universiteit waarbij ik op dit moment het meest betrokken<br />
ben. Daarmee heb ik de tweede vraag beantwoord: “Vind jij<br />
<strong>Thauma</strong> een geschikt publicatiemedium?”, waaruit ook al enige<br />
verbazing klinkt. Misschien ligt een bundeling van essays meer voor<br />
de hand. Mits er voor schrijven voldoende tijd overblijft naast de<br />
natuurkunde...’<br />
heid, kan ook leiden tot verwarring en angst of zelfs tot<br />
woede. Immers: wij kunnen beschrijven, maar niet verklaren;<br />
wij kunnen gebruik maken van wat gegeven is,<br />
maar we kunnen het leven – dat waarvan wij deel uitmaken!<br />
– niet veranderen of naar onze hand zetten. Misschien<br />
is de functie van religie om die ervaring van angst<br />
en frustratie te kanaliseren tot verwondering, en kunnen<br />
wetenschap en kunst het omzetten in bewondering.<br />
Maar onverwerkt opent die “vivofobie” de weg naar het<br />
nihilisme, dat ieder mens reduceert tot niet meer dan een<br />
slacht-offer, en vormt het een fundamentele bron van<br />
geweld, van onbewust of bewust verzet tegen het leven.<br />
Dan wordt het leven een gevangenis in plaats van een<br />
wonderlijk gegeven dat je met vertrouwen tegemoet<br />
treedt. Dan wordt de leidende gedachte “van niets, naar<br />
niets” in plaats van “vanwaar? waarheen?”.<br />
Soms staan religie, wetenschap of kunst die verwondering<br />
en bewondering juist in de weg. Wanneer religie<br />
verzandt in dogmatisme of gebruikt wordt als machtsmiddel,<br />
zal het onwelvallige waarnemingen en daaruit<br />
volgende modellen onderdrukken. Het zal zelfs eigen<br />
modellen ondersteunen met valse waarnemingen, wat<br />
het noodzakelijke vertrouwen in de gegeven regelmaat<br />
kan ondermijnen.Wanneer wetenschap leidt tot de houding<br />
dat de mens het leven niet alleen kan beschrijven<br />
maar ook kan verklaren, ondergraaft dit de bewondering<br />
als primaire motivatie voor wetenschap. De technologie,<br />
die vaak wordt aangevoerd als rechtvaardiging voor deze<br />
houding, wordt dan de drijfveer in plaats van uitvloeisel<br />
van en hulpmiddel bij de wetenschap. Of wanneer kunst<br />
aanleiding geeft tot cultureel relativisme (het ontkennen<br />
Lees verder op pag. 27
ESSAY GOED EN KWAAD<br />
Benedict Broere<br />
Hoewel de rubriek Polemiek is beëindigd – wegens gebrek aan<br />
lezers die genegen waren in het openbaar te reageren op de aangedragen<br />
stellingen -, is dit feitelijk een laatste (?) aflevering: een<br />
reactie van een lezer naar aanleiding van de polemiek in <strong>Thauma</strong><br />
<strong>nummer</strong> I van het vorige jaar.<br />
Wat is de grondslag van ‘goed’ en ‘kwaad’? Zijn<br />
deze begrippen relatief of bestaat er een absolute<br />
versie van het Goede en/of het Kwade? En wanneer<br />
kan men überhaupt spreken van de ethische<br />
context waarin Goed en Kwaad kunnen bestaan,<br />
waarbij er een moreel oordeel geveld kan worden?<br />
Wanneer zijn ‘Goed’ en ‘Kwaad’ in de wereld gekomen?<br />
Of hebben ze er reeds altijd al deel van uitgemaakt? Was<br />
het de mens die als eerste deze ideeën begon te articuleren?<br />
Of spelen ze een rol in de algehele constructie van de<br />
werkelijkheid? ‘God’ en ‘Duivel’,‘hemel’ en ‘hel’,‘moeder<br />
Theresa’ en ‘de Holocaust’; zijn zij zuiver menselijk, of<br />
verwijzen zij naar essenties van dit universum? Kijkend<br />
naar de ontwikkeling van dit universum, dan valt er geen<br />
hoofdrol toe te kennen aan enkel vernietiging en destructie,<br />
wreedheid en boosaardigheid. Want zou dat wel het<br />
geval zijn geweest, dan had die ontwikkeling nooit plaats<br />
gevonden. Een absoluut kwaad is de totale annihilatie van<br />
dit universum, een absoluut goed mogelijk de volledige<br />
verwerkelijking ervan. De ethische context is er als men<br />
kan kiezen voor het leven, dat klaarblijkelijk in dit universum<br />
schuilt. Het leven en niet de dood.Terwijl toch leven<br />
en dood zo intens verbonden zijn met dit bestaan.<br />
Terugkijkend in de geschiedenis mag je verwachten dat<br />
een besef van goed en kwaad al heel vroeg in de menselijke<br />
ontwikkeling een rol speelt. Mensen in die vroege<br />
wereld moeten beseft hebben dat het geweld en de agressie<br />
waarmee zij prooidieren en concurrerende groepen<br />
jager-verzamelaars bejegenden, contraproductief is als het<br />
zich teveel richt op leden van de eigen groep. Er zal zeker<br />
strijd zijn geweest om buit, vrouwen, wapens en aanzien.<br />
Maar een groep die teveel van zijn leden verspeelt in<br />
onderlinge strijd, zal het afleggen tegen andere groepen<br />
die het voorzien hebben op rijke jachtvelden, veilige<br />
plekken en bronnen van drinkwater. Daarnaast zullen<br />
mensen in die nauw samenlevende groepen remmingen<br />
ervaren hebben om dodelijk geweld toe te passen op<br />
anderen die letterlijk of praktisch familie zijn. Vooral<br />
vrouwen zullen een bindende en matigende rol hebben<br />
gespeeld. Ook zal hun grotere behoefte aan veiligheid en<br />
[23] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
stabiliteit de energie van de groep een constructieve<br />
richting hebben gegeven, in de zin van het bouwen van<br />
veilige onderkomens en de ontwikkeling van betere<br />
wapens voor de jacht en de bescherming van de groep.<br />
Moraliteit betekent overleven, niet slechts voor de<br />
mens, maar ook voor dieren. Je ziet daar verscheurende<br />
agressie naast aandoenlijke liefde voor partner en aanwas.<br />
Recent onderzoek (Frans de Waal) suggereert dat zeker<br />
ook apen een ethisch besef hebben, of in elk geval remmingen<br />
die verhinderen dat bruut geweld zich tegen de<br />
groep keert. Daarnaast kan ik mij nog heel goed een<br />
filmpje herinneren, ingebracht door Anton van Hoof,<br />
directeur van een welbekend dierenpark, waarin een<br />
leeuw een groep hyena’s verjaagt die het gemunt heeft op<br />
het jong van een neushoorn.Was dit moraliteit of slechts<br />
een instinctief reageren op kreten van angst?<br />
Na het jager-verzamelaarbestaan volgt de fase dat de<br />
mens zich permanent vestigt op plaatsen met veel vruchtbare<br />
grond en een overvloed aan drinkwater. Hij gaat zich<br />
toeleggen op landbouw, visserij en domesticatie van wilde<br />
dieren. Je ziet dan dat moraliteit steeds meer een wettelijke<br />
status krijgt. De gunstige omstandigheden maken dat<br />
groepen al snel volkrijke samenlevingen worden, met een<br />
toenemende taakverdeling en sociale gelaagdheid. Er zullen<br />
mensen zijn die zich specialiseren in jacht en oorlog,<br />
terwijl anderen zich toeleggen op vreedzamer taken, bijvoorbeeld<br />
het boerenbedrijf, de productie van spijzen, het<br />
bouwen van onderkomens en tempels, de verering van<br />
goden, en ook boekhouding en schrijverij. Leidende elites<br />
zullen meer nog dan vroeger het nut hebben ingezien<br />
van het beheersen van het geweld intern, tussen al die zo<br />
verschillend op geweld ingestelde mensen. Regels ter<br />
bedwinging van het geweld zullen steeds explicieter<br />
gesteld zijn, met daaraan gekoppeld de instelling van<br />
rechtspraak en rechtshandhaving.<br />
Om het geweld te bedwingen en te sturen, om<br />
gewenst gedrag te bevorderen en ongewenst gedrag te<br />
onderdrukken, en om de regels daarvoor kracht bij te<br />
zetten, zullen religieuze virtuozen – sjamanen, wijzen,<br />
profeten – deze regels een metafysische dimensie geven.<br />
Het goede krijgt een link met het allerhoogste, de hoogste<br />
geest, de hoogste god. Moraliteit wordt gekoppeld aan<br />
het wereldgebeuren. Daar tegenin gaan wordt iets duivels<br />
en ontmoet zware sancties.<br />
Uitvinding van het individu<br />
Op basis van verschillende achtergronden van klimaat en<br />
geografie, en ook vanuit verschillende reeksen van prak-
tische vindingen en wereldbeschouwelijke ideeën, krijgt<br />
het panorama van de culturen een steeds diverser aanzien.Doorheen<br />
echter de wording van al die culturen,lijken<br />
de ‘zachte krachten’ aan invloed te winnen. Mededogen,<br />
barmhartigheid, rechtvaardigheid, respect voor de<br />
natuur, streven naar harmonie in het samenleven, het zijn<br />
stemmen die steeds meer van zich laten horen. En die in<br />
verschillende mate een steeds groter ordenende invloed<br />
krijgen op deze samenlevingen, hoezeer ook geweld en<br />
agressie er deel van uit blijven maken.<br />
Dit krijgt zo eeuwen de tijd om uit te kristalliseren.<br />
Totdat er zich in Europa iets merkwaardigs voordoet,<br />
namelijk de uitvinding van het individu en de rationaliteit.<br />
Het waren natuurlijk de Grieken die op dit gebied<br />
reeds een belangrijke stap voorwaarts maakten, later nog<br />
enige tijd hierin nagevolgd door de Romeinen. Maar<br />
ergens in de Middeleeuwen, onder invloed van oude<br />
manuscripten en vertalingen uit het Arabisch, krijgt deze<br />
mentaliteit een kans tot verdere ontplooiing te komen. In<br />
die zo verdeelde Europese wereld van rijken, steden en<br />
samenlevingen, bleek er voldoende vrijheid te zijn om<br />
meer de individuele eigenaardigheden, verlangens en<br />
ideeën onder woorden te brengen en uit te leven. Elders<br />
in de wereld was het samenleven daarvoor te inert want<br />
te autoritair en collectivistisch gestructureerd. Echter ook<br />
in Europa konden de kiemen van moderniteit niet<br />
zomaar ongehinderd uitgroeien. De geschiedenis laat<br />
zien dat de initiatieven tot meer vrijheid, individualiteit<br />
en rationaliteit met een enorme strijd bevochten zijn. Er<br />
heeft een constant trekken en duwen plaats gevonden:<br />
héén, naar meer moderniteit, terùg, naar oude waarden<br />
en structuren. Het hele proces omvat een tijdvak van<br />
ongeveer duizend jaar.<br />
In deze gewelddadige maar mentaal ook bijzonder<br />
vruchtbare periode, zie je dat er steeds weer opnieuw<br />
behoefte is om het thema van goed en kwaad te overdenken,<br />
elkaar opvolgend in steeds kortere tussenpozen. De<br />
reeks van denkers en moraliteiten die de revue passeert –<br />
Thomas, Machiavelli, Descartes, Hobbes, Spinoza, Leibniz,<br />
Rousseau, Kant, Hegel, Marx, Nietzsche, Sartre,<br />
Wittgenstein, enzovoort – is eenvoudig daarop na te<br />
slaan. Het resulteert erin dat we tegenwoordig te maken<br />
hebben met een breed assortiment aan moraliteiten, een<br />
aanbod dat door individualisering en immigratie nog<br />
elke dag een steeds diverser aanzien krijgt.<br />
Het geheel van al deze moraliteiten overziend lijken<br />
tegenwoordig enkele van de markantste posities te zijn<br />
(vrij verwoord):<br />
– Tracht te leven naar de idee van het Goede, die inzicht<br />
en geluk garandeert (Plato);<br />
– Goed is wat het doel bereikt, uiteindelijk het doel van<br />
het leven: geluk (Aristoteles);<br />
[24] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
– De deugd in het midden, redelijkheid, wijsheid, matiging<br />
(Aristoteles);<br />
– Deugdzaam leven en verlossing (Manoe, hindoeïsme);<br />
– Goedheid, ascese, wijsheid (Boeddhisme);<br />
– Leef in harmonie met de natuur (Laozi);<br />
– Liefde tot God, rechtvaardigheid, naastenliefde, barmhartigheid<br />
(jodendom, christendom, islam);<br />
– De Tien Geboden (Mozes);<br />
– Doe een ander als jezelf (Confucius, Mencius, Hillel,<br />
Jezus, Mohammed);<br />
– Handel als naar een algemene wet (Kant);<br />
– Goed is wat overleeft (Maugham, sociobiologie).<br />
Natuurlijk heeft veel oude moraliteit zich reeds lang vastgezet<br />
in onze wetgeving, morele code en omgangsvormen.<br />
Veel wetgeving van moderne staten verwijst naar<br />
het Romeins recht en judeo-christelijke en humanistische<br />
opvattingen. Ook zie je dat veel van de moderne<br />
levensvisie zich heeft uitgedrukt in de optimistische<br />
‘Universele rechten van de mens’.‘Optimistisch’, want in<br />
de meer collectivistische culturen (onder andere China)<br />
worden deze rechten beslist niet integraal onderschreven.<br />
Trouwens, ook de evidente slechtheid van de Holocaust<br />
wordt lang niet overal in gelijke mate als zodanig ervaren.<br />
Ondertussen zie je dat de mensheid is uitgegroeid van<br />
sporadisch voorkomende rondtrekkende groepen jagerverzamelaars,<br />
tot een praktisch wereldomvattend organisme<br />
van ruim zes miljard mensen, toegroeiend naar<br />
mogelijk tien miljard eenheden. De impact van het handelen<br />
van dit organisme, op de natuur, op het klimaat en<br />
op zichzelf, wordt almaar groter, met steeds dringender<br />
keuzen tussen goed en kwaad.Welke moraliteit kan het<br />
bestaan van dit wezen in goede banen leiden? Misschien<br />
die van de Verenigde Naties, deze vergadering van hele<br />
en halve democratieën en dictaturen? Misschien die van<br />
het Vaticaan en de Paus, of toch maar liever niet? Of misschien<br />
die van de Verenigde Staten, met hun ‘newborn<br />
christian’ president Bush en zijn kruistocht tegen de<br />
schurkenstaten? (Een gehuil van protest gaat op in grote<br />
delen van de wereld). Een algemeen na te volgen moraliteit<br />
is niet zo direct aanwijsbaar.<br />
Het zijn nog altijd ‘dominante mannetjes’ die in hoge<br />
mate de toestand in de wereld uitmaken. Hoe kun je hun<br />
gedrag sturen richting cultuur en beschaving en weg van<br />
moord en doodslag? Misschien kan cultuurvergelijkend<br />
onderzoek uitkomst bieden. Je kunt dan kijken naar wat<br />
werkt en wat niet, wat betreft het genereren van welzijn<br />
en algemene ontwikkeling (zie bijvoorbeeld Ruut Veenhoven<br />
en David Landes).<br />
Het is een ambivalente wereld, deze wereld, een wereld<br />
van ‘harde’ en ‘zachte’ krachten. Ergens in hun constructief<br />
samenwerken schuilt het geluk van de mensheid. En<br />
misschien komt dit wel dicht bij de essentie van de werkelijkheid.
REACTIE OP “AD ALS ABSTRACTIE”<br />
DOOR HERMAN PHILIPSE<br />
In de vorige <strong>Thauma</strong> was onder de titel ‘Ad als abstractie’ een interview te lezen met de onlangs vertrokken docent Ad<br />
Verbrugge. Naast een persoonlijk verhaal over zijn tijd in Leiden en zijn overstap naar Amsterdam deed hij hierin ook<br />
enkele kritische uitspraken over de situatie op onze faculteit.<br />
Hoewel zeker ook de positieve kanten van Leiden aan bod kwamen, wees hij in het interview onder meer op de<br />
weinig strijdbare houding van de Leidse studenten, op het toenemend eenzijdige profiel van de docenten (‘wel erg<br />
gericht op een bepaald soort Angelsaksische, quasi-bèta-achtige filosofie’), en op de ‘kliekjesvorming’.<br />
Als redactie konden wij deze prikkelende uitspraken natuurlijk niet geruisloos voorbij laten gaan.We besloten enkele<br />
van de door Verbrugge aangestipte punten om te werken tot stellingen en daarmee een aantal docenten en studenten te<br />
benaderen voor een reactie. Het resultaat van deze rondgang is hieronder te lezen. Is het een teken aan de wand dat<br />
geen enkele student zich verwaardigd heeft op onze oproep te reageren? Wij weten het niet.Aan de andere kant zijn we<br />
heel blij dat professor Philipse - die inmiddels zelf zijn vertrek uit Leiden heeft aangekondigd - heeft willen reageren.<br />
Hij was het immers die volgens Verbrugge ‘duidelijk zijn stempel op het profiel van de faculteit heeft gedrukt’.<br />
Stelling 1: In vergelijking met andere filosofiefaculteiten bestaat er binnen onze opleiding te weinig pluriformiteit.<br />
Stelling 2: Filosofiestudenten in Leiden zijn te weinig betrokken bij het beleid van de faculteit.<br />
Ofschoon ik per 1 september uit Leiden vertrek volgt<br />
hier toch nog een korte reactie op stelling 1.<br />
Stelling 2 zou ik willen beantwoorden door deze te<br />
vervangen door een andere: Leidse studenten in de<br />
wijsbegeerte zouden in het algemeen een hoger<br />
niveau van intellectuele ambitie moeten hebben en<br />
meer bereid moeten zijn een semester aan een buitenlandse<br />
universiteit door te brengen.<br />
Reactie op stelling 1:<br />
De mate van wijsgerige pluriformiteit aan een faculteit is<br />
vrijwel geheel een functie van het benoemingsbeleid<br />
voor wetenschappelijk personeel, want naar mijn ervaring<br />
komen drastische wijzigingen van het wijsgerig profiel<br />
bij de wetenschappelijke staf relatief weinig voor. In<br />
de zeer kleine Leidse faculteit is dit benoemingsbeleid<br />
primair gericht op het afdekken van een zo groot mogelijk<br />
aantal verschillende vakgebieden binnen de wijsbegeerte<br />
en op het selecteren van kwalitatief goede medewerkers.<br />
Wanneer men bijvoorbeeld een ethicus zoekt, zijn de<br />
primaire vragen wat mij betreft:<br />
1 Beheerst de kandidaat het vakgebied voldoende?<br />
[25] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
2 Kan de kandidaat overtuigend en aansprekend onderwijs<br />
geven?<br />
3 Is de kandidaat in staat te publiceren in vooraanstaande<br />
tijdschriften en bij goede academische uitgevers?<br />
4 Kan de kandidaat naar behoren bestuursfuncties vervullen?<br />
Wat de specialiteit binnen het vakgebied betreft zou ik<br />
tolerantie willen bepleiten, want het is onmogelijk in<br />
een kleine faculteit alle auteurs en specialismen te doceren.<br />
Als een student colleges wil lopen over een onderwerp<br />
of auteur die niet in Leiden gegeven worden, adviseer<br />
ik hem of haar die colleges elders in Nederland of in<br />
het buitenland te volgen. Pas in het geval dat verschillende<br />
kandidaten ongeveer even goed zijn wat betreft de<br />
punten 1-4 moet men mijns inziens gaan kijken naar<br />
diversiteit in wijsgerige richtingen (bijvoorbeeld: continentaal/<br />
analytisch). Een te grote diversiteit op dit punt<br />
kan bovendien schadelijk zijn: te veel onderling onverenigbare<br />
richtingen of auteurs bestuderen leidt eerder<br />
tot oppervlakkigheid dan tot wijsgerige verdieping.<br />
Mijn vraag aan mijn zeer gewaardeerde collega Verbrugge<br />
zou dus zijn: waarop is zijn waardeoordeel precies<br />
gebaseerd?’
COLUMN KLACHT AAN DE REDACTIE<br />
‘Ik ben een trouwe lezer van <strong>Thauma</strong>, en ik ben altijd blij<br />
verrast als hij weer eens bij mij op de mat valt.Verrast<br />
omdat je nooit weet wanneer er weer eens één zal opduiken,<br />
en blij omdat ik, wanneer ik het blad weer dicht sla,<br />
nooit het gevoel heb mijn tijd verspild te hebben.<br />
Althans, dat was wat ik altijd vond.<br />
Enige tijd geleden echter kreeg ik de laatste <strong>Thauma</strong> in<br />
handen, en ik kan het lezen daarvan niet anders kenschetsen<br />
dan als een alleszins teleurstellende ervaring.<br />
Waarom dan toch, hoor ik de bezorgde lezer mij vragen.<br />
Inderdaad stond het blad weer vol met leerzame en leesbare<br />
artikelen, en zelfs het onkarakteristiek warrige artikel<br />
over McErlington 1 leek een positieve waardering<br />
door mij van dit <strong>nummer</strong> niet in de weg te staan. Maar<br />
het kwaad geschiedde toen mijn oog viel op bladzijde<br />
vijftien, en om wat preciezer te zijn op de naam Heiko<br />
Herrlich.<br />
De uitwerking van die naam op mijn gemoed mag<br />
niet onderschat worden. Zelfs mijn meest jolige en ludieke<br />
buien kunnen zonder pardon omslaan in aanvallen van<br />
diepe melancholie en woede bij het horen van die naam.<br />
En om u te laten zien waarom dat zo is, zal ik u moeten<br />
meenemen naar het jaar 1972 en de stad Montevideo.<br />
Ik had destijds een vaste aanstelling als docent laatmiddeleeuwse<br />
semiotiek te Montevideo alwaar ik groot<br />
succes boekte met mijn colleges over het radicale neoleibnizianisme<br />
2 . Ik was volledig op mijn plek aan deze<br />
universiteit totdat, op een zwarte dag voor de Uruquayaanse<br />
filosofie, de jonge promovendus Heiko Herrlich<br />
op het toneel verscheen. Al meteen toen ik hem<br />
zag, werd het mij ongemakkelijk.Toen Herrlich het volgende<br />
semester een college verzorgde dat niet alleen over<br />
Wolff ging, maar ook nog op precies dezelfde tijden als<br />
mijn Leibniz-college werd gegeven, wist ik dat er iets<br />
fout zat. Hij had het op mij gemunt; hij had het op mijn<br />
positie voorzien.<br />
Al snel ontwikkelde zich een openlijke vete en de<br />
faculteit wijsbegeerte van de universiteit van Montevideo<br />
was spoedig gespleten in twee partijen: mijn factie, de<br />
orthodox Leibniz-Gödelianen en de knokploeg van Herrlich,<br />
de militante neoplatoonse Heideggerianen. Geen<br />
middel werd geschuwd in onze onderlinge strijd:urenlange<br />
wederzijdse citeerkämpfe, lange dagen die in de universiteitsbibliotheek<br />
werden doorgebracht met het nazoeken<br />
[26] THAUMA <strong>2003</strong>-<strong>2004</strong> NUMMER 1<br />
van de artikelen van de tegenpartij op fouten in de bibliografie,<br />
en het bekladden van elkaars post met hatelijke<br />
vakterminologie. Wij beschuldigden hen van een schrijnend<br />
gebrek aan systematiek, zij sloegen genadeloos terug<br />
met een destructie van elke mogelijkheid van absolute<br />
structuren. Zij beschuldigden ons van Manicheïsme, wij<br />
pareerden met een keiharde reductie van hun positie tot<br />
zweverig pantheïsme. Wij saboteerden hun ferme boswandelingen,<br />
zij stalen onze geodriehoeken.<br />
Het kon zo niet verder. Ik en mijn strijdmakkers trokken<br />
ons drie weken terug in de synagoge, en maakten<br />
plannen om de strijd met een magistraal gebaar voor eens<br />
en altijd te beslechten.<br />
De verwachte apotheose bleek echter op een anticlimax<br />
uit te lopen.<br />
Herrlich was in die tijd zijn katholieke erfgoed aan het<br />
herontdekken, middels zijn vriendschap met pater Pedro<br />
van de parochie van San Valentino. Via een infiltrant<br />
waren wij te weten gekomen dat Herrlich en Pedro van<br />
plan waren het parochiehuis te gaan schilderen. Diep in<br />
de nacht reisde ik af naar San Valentino om de schildertrap<br />
vakkundig te saboteren, denkend dat, gezien het<br />
gewicht van Pater Pedro, Herrlich deze trap de volgende<br />
dag zou gaan bestijgen. Echter, ik wist niet dat ik mijn lot<br />
bezegelde.<br />
Onze infiltrant had namelijk verzuimd te vermelden<br />
dat Herrlich hoogtevrees heeft. Zo kwam het dat niet hij<br />
maar Pedro het gammele trapje opklom, en wat er toen<br />
gebeurde heeft u kunnen lezen in de brief van Herrlich 3 .<br />
Ik verkeerde reeds in de vooronderstelling Herrlich<br />
voorgoed uitgeschakeld te hebben toen mij het nieuws<br />
ter ore kwam van zijn moment van inspiratie. Spoedig<br />
schreef Herrlich zijn boek 4 , dat, onterecht, internationaal<br />
werd ontvangen als een meesterwerk. Het was niet lang<br />
daarna dat ik mijn leerstoel verloor en Heiko Herrlich<br />
hem overnam.<br />
Weliswaar kon ik kiezen uit een breed scala aan academische<br />
posities over geheel de wereld, maar ik zag mij<br />
gedwongen een positie als lector Zen-Kabbala-interpretatie<br />
aan de universiteit van Antananarivo te aanvaarden,<br />
aangezien ik alleen daar de Uruguayaanse politie kon<br />
ontlopen.<br />
Ik verzoek hierbij de redactie met klem om de verach-
telijke naam Herrlich nooit meer een plaats te gunnen in<br />
dit wonderschone blad. Zo’n kwakzalver als hij is haar<br />
bladzijden onwaardig.’<br />
Chaim Y. Barlizsch is lector Zen-Kabbala-interpretatie<br />
aan de universiteit van Antananarivo, Madagascar. Hij<br />
doceert nog steeds radicaal neo-leibnizianisme. Zijn<br />
meest recente publicatie draagt de titel Heidegger and Neoplatonism:<br />
The Fatal Combination. (Auckland University<br />
Press, 2002.)<br />
vervolg van pagina 14<br />
bestaat maar één filosofische wijsheid en die is gericht op<br />
zuiver inzicht en niet op een of ander nut. Het politieke<br />
aan te duiden als filosofie is dus een kansloze onderneming.<br />
Ik lijk dus eerder gekozen te hebben voor ‘la razón vital’<br />
(de vitale rede) die Ortega y Gasset predikte. Wees een<br />
analytisch en rationeel wezen, was zijn devies, maar laat je<br />
kennis zich ook uiten in het dagelijks leven en laat hem<br />
‘leven’ in de samenleving. Toch was zijn eigen politieke<br />
carrière geen lang leven beschoren.<br />
Eerder dan de idealistische ridder Don Quijote ben ik<br />
dan ook voorlopig een Sancho Panza. Ik voorzie gebeurtenissen<br />
van commentaar en overdenkingen en geef soms<br />
advies. Hegel – door liberaal denker Karl Popper in The<br />
open society and its enemies omschreven als vijand van de<br />
vervolg van pagina 22<br />
van unieke wetmatigheden), reduceert het de ongrijpbaarheid<br />
van het leven tot bizariteit.<br />
Dan is het niet eenvoudig de verwondering over en<br />
bewondering voor het dagelijks leven te behouden: dat<br />
vereist concentratie en het vermogen om bestaande<br />
modellen onbevangen te beoordelen, om te reflecteren<br />
op het leven waarvan wijzelf deel zijn. Keer op keer<br />
moet de dagelijkse realiteit als wonder ontdekt worden,<br />
steeds weer moeten we tot ons laten doordringen hoe<br />
machtig en mysterieus datgene is waarvan wij deel uitmaken:<br />
wonderbaarlijke zwaartekracht (werking op<br />
afstand!), ingenieuze menselijke communicatie (evenzo<br />
werking op afstand), achtenswaardige samenleving (verlopend<br />
via vriendschap en liefde – gelukkig). Onoverzienbaar<br />
wat mogelijk is, onvoorstelbaar wat nog verborgen<br />
ligt.Wat dat betreft zouden wij meer de opwinding<br />
Noten<br />
1 Wat mij niet weinig verbaasde, aangezien ik de filosofie van McErlington<br />
altijd als verfrissend helder heb ervaren.<br />
2 Barlizsch, C.Y., The Great Monadic Revival,Auckland University Press,<br />
1969.<br />
3 <strong>Thauma</strong>, volume 11, 2002/<strong>2003</strong>, red. Doomen e.a., p. 15<br />
4 Herrlich, H., Over het bestaansfenomeen als eenheid van zelf en lichamelijke<br />
geestelijken naar aanleiding van dikke pater Pedro die tijdens het schilderen<br />
van de kerkmuur boven op mij viel, Montevideo, 1974.<br />
open samenleving – kijkt mij daarbij vanaf de overkant<br />
van mijn kamer streng aan en houdt me op het rechte<br />
pad. Niet recht in de zin van de directe gerichtheid op<br />
één enkel principe, maar in een poging het midden te<br />
zoeken tussen de extremen, bij iedere beslissing waar<br />
mogelijk met oog voor de macht van alle geldende principes<br />
die van belang zijn. Mijn gedachtewereld siddert<br />
nog steeds onder de blik van de keizer.<br />
Noten<br />
1 J. Ortega y Gasset,‘Hegel y América’, El Espectador, Madrid, 1928.<br />
2 Hegel, Ph.d.G., Geist, b. Die sittliche Handlung, alinea 4.<br />
3 Aristoteles, E.N.,VI, 1141a, 16-33.Vertaling Christine Pannier en<br />
Jean Verhaeghe in Aristoteles, Ethica, Historische Uitgeverij, Groningen,<br />
1999.<br />
moeten voelen van kinderen in een speelgoedwinkel: de<br />
monden vallen open en in alle opwinding willen ze van<br />
het een naar het ander rennen – van de een naar de<br />
ander.<br />
Het lijkt onmogelijk het leven in al haar aspecten te<br />
bevatten of de vraag te beantwoorden hoe dat alles verloopt,<br />
laat staan waarom het zo verloopt. Door het ontbreken<br />
van een antwoord op die laatste vraag onttrekt de<br />
essentie van het leven zich aan ons begrip. Daarmee<br />
behoort het leven tot de categorie van het andere – waartoe<br />
ook de dood en de ander gerekend kunnen worden.<br />
De ongrijpbaarheid van het andere kan gepaard gaan met<br />
verwarring, angst of woede. Die frustraties gericht omzetten<br />
in verwondering of bewondering is van groot belang<br />
en uiteindelijk een kwestie van overleven.