29.10.2013 Views

2005 – 2006, nummer 1 - Thauma

2005 – 2006, nummer 1 - Thauma

2005 – 2006, nummer 1 - Thauma

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

COLOFON<br />

<strong>Thauma</strong><br />

Blad voor de Faculteit der Wijsbegeerte,<br />

Universiteit Leiden<br />

Postadres<br />

Faculteit der Wijsbegeerte<br />

Postbus 9515<br />

2300 RA Leiden<br />

o.v.v ‘<strong>Thauma</strong>’<br />

Internet<br />

www.filosofie.leidenuniv.nl<br />

E-mail<br />

thaumaadres@yahoo.com<br />

Hoofdredacteur<br />

Deborah Klaassen<br />

Redactie<br />

Thomas Brouwer, Hans-Peter van Burg,<br />

Gerard Visser, Rob Zandvliet<br />

Aan dit <strong>nummer</strong> werkten mee<br />

Sanne van der Hout, Sam Krelage,<br />

Jeroen van Rijen, Alexandra Sattler,<br />

Herman Siemens, Chantal Zuurmond.<br />

Opmaakredactie<br />

Hans-Peter van Burg, Deborah Klaassen<br />

Druk<br />

Labor Vincit, Leiden<br />

Oplage<br />

450<br />

Adreswijzigingen<br />

Gelieve oud en nieuw adres op te geven,<br />

met vermelding van postcodes.<br />

Omslag<br />

Amber van der Sar, Nickie Theunissen,<br />

Deborah Klaassen, Hans-Peter van Burg<br />

Het logo op de voorzijde van het omslag<br />

is een bewerking van een tetradachme.<br />

Deze munt was in omloop in Athene, in<br />

[2]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

de eerste bloeitijd van de filosofie (400-500 v.C).<br />

Inhoud<br />

ARTIKELEN<br />

Collateral Damage<br />

Alexandra Sattler 7<br />

Vertaling: Plato’s Rorytes<br />

Sam Krelage 17<br />

Gödels Godsbewijs<br />

Thomas Brouwer 23<br />

Where in the world is Bas Haring?<br />

Sam Krelage 25<br />

Erläuterung van ,Hälfte des Lebens’<br />

Deborah Klaassen 30<br />

RUBRIEKEN<br />

Post uit het buitenland: KUL<br />

Sanne van der Hout 4<br />

De grootste filosoof? 6<br />

Wist je dat…?<br />

Thomas Brouwer 12<br />

Het beslissende boek: Nietzsche’s ,Birth of Tragedy’<br />

Herman Siemens 14<br />

Recensie: Kleine goden met grote wensen<br />

Chantal Zuurmond 22<br />

Interview met Jeroen van Rijen: Filosofie is de kraters<br />

dichten, die de wetenschap slaat<br />

Hans-Peter van Burg en Deborah Klaassen 27


VOORWOORD VAN DE REDACTIE<br />

Wilhelm Schmid laat in zijn Handboek voor<br />

de Levenskunst zien, dat het schrijven van<br />

een filosofisch essay, een persoonlijk<br />

dagboek en zelfs een e-mail om iemand te<br />

nomineren voor ‘de grootste filosoof’, een<br />

oefening van de geest is. Bij iedere<br />

woordkeuze en formulering levert de<br />

schrijver een strijd met de vertwijfeling of<br />

‘het’ zo wel gezegd kan worden.<br />

Jasper Doomen en Eveline van Trigt hebben een<br />

paar jaar voor <strong>Thauma</strong> geworsteld met woorden.<br />

Inmiddels zijn ze allebei afgestudeerd, waarvoor<br />

we ze van harte feliciteren. Maar deze<br />

vreugdevolle gebeurtenis bracht met zich mee,<br />

dat ze de redactie hebben verlaten. De<br />

vrijgekomen redactiezetels zijn onmiddellijk<br />

toegeëigend door Thomas Brouwer, die al vaker<br />

voor <strong>Thauma</strong> schreef, en Rob Zandvliet. Rob is<br />

derdejaars filosofie, maar ‘snoept er af en toe een<br />

vakje klassieke talen bij, om zijn liefde voor Plato<br />

te faciliteren’. Verder gaat zijn interesse uit naar<br />

memenleer en ethiek.<br />

Ook anderen hebben voor deze editie de<br />

vingers op het keyboard neer laten regenen. Wie<br />

een thuiswedstrijd speelt heeft een voordeel,<br />

[3]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

daarom hebben allen ervoor gekozen in hun<br />

moedertaal te schrijven. Vandaar dat Herman<br />

Siemens’ Het beslissende boek in het Engels is<br />

geschreven en Alexandra Sattlers artikel over<br />

Theodor Lessing in het Duits.<br />

“Legere betekent oprapen, plukken oogsten: sinds<br />

het ontstaan van het lezen is het een oprapen van<br />

tekens, die door een ander op een andere plaats<br />

en in een andere tijd zijn neergelegd; het komt<br />

neer op het vinden van een spoor en bedenken<br />

waar het heen leidt.” Volgens Schmid komt de<br />

hele werkelijkheid die je omgeeft tussen haakjes<br />

te staan, wanneer je leest. Je herkent niet alleen<br />

wat je zelf al lang had willen zeggen, er wordt ook<br />

iets anders gezegd. Dan opent zich een ‘ruimte<br />

aan reflecties’, je krijgt afstand tot jezelf en de<br />

wereld om je heen, waardoor nadenken mogelijk<br />

wordt.<br />

Deze afstand wensen we je toe, na het rapen<br />

van de door ons achtergelaten tekens.<br />

De deadline voor het volgende <strong>nummer</strong> is:<br />

1 februari <strong>2006</strong><br />

Kopij sturen aan: thaumaadres@yahoo.com


POST UIT HET BUITENLAND<br />

KUL<br />

Sanne van der Hout<br />

1. Typisch Belgisch?<br />

Typisch Leuvens straatbeeld op vrijdagmiddag:<br />

horden studenten die, een seniorenkoffertje<br />

achter zich aan slepend, een sprintje trekken naar<br />

het station, op weg naar huis. Naar huis? Ja, naar<br />

huis. De meeste Leuvense studenten, ook de<br />

ouderejaars, logeren vier à vijf nachten per week<br />

‘op kot’ - de officiële Belgische uitdrukking voor<br />

‘op kamers’ - en brengen de rest van de week in<br />

het ouderlijk huis door. Tijdens het weekend en<br />

de tentamenperiodes verandert Leuven in een<br />

spookstad, omdat bijna alle studenten naar huis<br />

trekken. Wanneer de studenten op zondagavond<br />

of maandagochtend weer naar hun kot zijn<br />

teruggekeerd, puilt de koelkast uit van tupperware<br />

bakjes met maaltijden, gekookt door papa of<br />

mama. De inhoud van de tupperware bakjes is<br />

meestal voldoende voor twee à drie<br />

avondmaaltijden. De overgebleven avonden<br />

wordt er doorgaans fastfood genuttigd. Een<br />

pizza, opgewarmd in de ‘microgolfoven’ <strong>–</strong> dat wil<br />

zeggen, de magnetron - is ook niet uitzonderlijk.<br />

Toegegeven, er wordt ook wel eens een<br />

kookpoging ondernomen. Ziehier het resultaat:<br />

Hoe kookt mijn Belgische (vierdejaars) kotgenoot<br />

pasta?<br />

1. Hij giet de gehele inhoud van de pastazak in<br />

een pannetje kokend water.<br />

2. Vervolgens houdt hij nauwlettend zijn horloge<br />

in de gaten om na stipt 8 minuten de pasta af<br />

te gieten.<br />

3. Na de pasta te hebben afgegoten, giet mijn<br />

kotgenoot de pasta terug in de pan.<br />

4. Vervolgens opent hij een pot rode pastasaus<br />

en voegt de inhoud, zonder deze eerst op te<br />

warmen, toe aan de pasta.<br />

5. Het geheel van de warme pasta en de koude<br />

saus roert hij gedurende een halve minuut<br />

krachtig door.<br />

6. Vervolgens plaats hij de pan (notabene<br />

míjn pan!) met pasta en saus in de<br />

‘microgolfoven’ om het geheel op de juiste<br />

temperatuur te laten komen.<br />

7. Omdat de pan wonder boven wonder niet uit<br />

elkaar geknald is, verorbert mijn huisgenoot<br />

vervolgens deze heerlijke maaltijd. In<br />

uitzonderlijke gevallen strooit hij nog wat kaas<br />

over de pasta.<br />

[4]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Hoewel niet alles van het tot nu toe besprokene<br />

louter karakteristiek is voor Leuvense studenten,<br />

maar veeleer voor studenten in het algemeen, heb<br />

ik ervaren dat er wel degelijk grote verschillen<br />

bestaan tussen het Nederlandse en het Belgische,<br />

of specifieker, het Leidse en het Leuvense<br />

studentenleven. Deze verschillen hangen mijns<br />

inziens met drie kenmerken samen. Ten eerste<br />

komen in België alleen dié studenten in<br />

aanmerking voor studiefinanciering, waarvan de<br />

ouders een laag inkomen hebben. Omdat de<br />

meeste Belgische studenten geen bijbaantje<br />

hebben, betekent dit in de praktijk, dat de ouders<br />

volledig verantwoordelijk zijn voor de<br />

onderhoudskosten van hun volwassen kind. Ze<br />

betalen niet alleen de huur van het kot, ze geven<br />

hun kinderen ook elke week een euro of veertig<br />

aan zakgeld mee. Doordeweeks kleding kopen zit<br />

er voor de meeste studenten dus niet in: wanneer<br />

je als 23-jarige student een nieuwe broek nodig<br />

hebt, dan koop je die in het weekend, onder het<br />

toeziend oog van één van de ouders.<br />

Omdat de Leuvense studenten een groot deel<br />

van de week onder ouderlijke bewaking verkeren,<br />

gaan ze doordeweeks, wanneer paps en mams<br />

niet in de buurt zijn, compleet uit hun dak. Eén<br />

van mijn kotgenoten zakte er zelfs letterlijk<br />

doorheen! Tijdens een drankfestijn bij ons op<br />

kot, werd één van mijn huisgenoten zó<br />

enthousiast, dat hij op het glazen afdakje van ons<br />

terras begon te dansen, waar hij vervolgens -<br />

uiteraard - doorheen zakte. Gelukkig wist hij<br />

zonder al te veel kleerscheuren weg te komen.<br />

Alleen zijn wenkbrauw moest gehecht worden.<br />

Een tweede kenmerk dat het Leuvense<br />

studentenleven tekent, is de eeuwigdurende strijd<br />

tussen de Vlamingen en de Walen. De verwoede<br />

pogingen van sommige Belgen om meer<br />

eensgezindheid tot stand te brengen tussen de<br />

Nederlandstalige en de Franstalige inwoners,<br />

hebben tot nu toe maar weinig effect gesorteerd.<br />

Sterker nog: het Vlaamse nationalisme lijkt<br />

hoogtij te vieren. Hoewel België dit jaar zijn 175 e<br />

onafhankelijkheidsjaar viert, is dit maar voor<br />

weinig Belgen reden tot een feest. Voor sommige<br />

Vlamingen vormt dit jubileumjaar zelfs aanleiding<br />

tot de organisatie van een ‘strijdmeeting’ voor een<br />

onafhankelijk Vlaanderen: “Voor Belgiekske:<br />

Niekske! Voor Vlaanderen: Alles!”<br />

Dat er onder Belgen een grote identiteitscrisis<br />

heerst, blijkt ook uit het feit dat België maar liefst<br />

vier verschillende regeringen heeft: een Vlaamse,


een Waalse, een Brusselse én een overkoepelende<br />

regering. Dat is nogal een prestatie voor een<br />

landje met een inwonersaantal van maar 10,4<br />

miljoen! In het studentencircuit komt de<br />

verscheurdheid die leeft onder de Belgen als volgt<br />

tot uitdrukking: als Vlaamse student heb je de<br />

mogelijkheid om op Erasmus te gaan in Wallonië<br />

en vice versa! In de praktijk betekent dit dat een<br />

student aan de Katholieke Universiteit Leuven<br />

(KUL) een Erasmusbeurs aan kan vragen voor<br />

een studieverblijf aan de in 1970 afgesplitste<br />

Waalse tak van deze universiteit, de Université<br />

Catholique de Louvain. De onophoudelijke<br />

taalstrijd - spreken we nu Frans of Nederlands op<br />

de universiteit? - werd 35 jaar geleden beslecht<br />

door de universiteit op te delen in een<br />

Nederlandstalig en een Franstalig gedeelte. Voor<br />

de Waalse tak werd op dertig kilometer afstand<br />

van Leuven een nieuwe stad gebouwd: Louvain-<br />

La-Neuve. De boeken uit de<br />

universiteitsbibliotheek werden bij deze<br />

opsplitsing eerlijk over beide universiteiten<br />

verdeeld: de even <strong>nummer</strong>s bleven in Leuven, de<br />

oneven <strong>nummer</strong>s verhuisden mee naar het<br />

nieuwe Leuven.<br />

Een derde karaktertrek van het Leuvense<br />

studentenleven is het katholicisme. De meeste<br />

colleges die ik in Leuven volgde, werden<br />

gedoceerd aan het Hoger Instituut voor<br />

Wijsbegeerte. Een opvallend en tevens onmisbaar<br />

element in de collegezalen van de filosofische<br />

faculteit is een grote, houten crucifix. Niet alleen<br />

de collegezalen, maar ook de colleges zélf zijn in<br />

Leuven veel religieuzer getint dan in Leiden.<br />

Theologie en filosofie sluiten in Leuven veel meer<br />

op elkaar aan.<br />

2. Ontmoetingen<br />

Omdat het niet zo eenvoudig was om met mijn<br />

Belgische medestudenten in contact te komen,<br />

ben ik, vooral in het eerste semester, veel<br />

opgetrokken met andere Erasmusstudenten.<br />

Alleen al op de filosofiefaculteit kom je studenten<br />

van diverse origine tegen: Canadezen,<br />

Amerikanen, Ieren, Schotten, Spanjaarden,<br />

Afrikanen, Mexicanen. Deze gemêleerdheid hangt<br />

samen met het feit, dat alle colleges aan het<br />

Hoger Instituut voor Wijsbegeerte zowel in het<br />

Nederlands als in het Engels worden aangeboden.<br />

Het Engelstalige programma trekt, net als het<br />

Nederlandstalige programma overigens, ieder jaar<br />

een groot aantal studenten. Gezien de<br />

veelkleurigheid, kreeg ik de indruk dat er evenveel<br />

Vlaamse als internationale studenten aan het<br />

Hoger Instituut voor Wijsbegeerte studeren! Ik<br />

heb zowel colleges van het Nederlandstalige als<br />

het Engelstalige programma gevolgd. Het niveau<br />

van het Engelstalige programma ligt een stuk<br />

lager dan dat van het Nederlandstalige<br />

programma, omdat niet alle buitenlandse<br />

[5]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

studenten het Engels goed beheersen. Het<br />

programma voor ‘foreign students’ zit zó in<br />

elkaar, dat ook degenen die het Engels niet al te<br />

goed onder de duim hebben, toch in staat zijn<br />

hun tentamens te halen. Een ander groot<br />

voordeel van de Leuvense boven de Leidse<br />

faculteit wijsbegeerte, is dat indien een bepaald<br />

college bij nader inzien niet blijkt te bevallen, er<br />

nog een ruim aanbod aan andere vakken<br />

overblijft.<br />

Als niet-Belg is het in Leuven een stuk<br />

gemakkelijker om contacten te leggen met<br />

buitenlandse, dan met Belgische studenten. De<br />

Leuvense universiteit heeft een uitgebreid<br />

introductieprogramma opgezet om buitenlandse<br />

studenten wegwijs te maken in Leuven. Al in de<br />

eerste week van mijn verblijf in Leuven heb ik<br />

een groepje Erasmusstudenten ontmoet waarmee<br />

ik de rest van het jaar ben blijven optrekken. Dit<br />

groepje bestond uit een Finse, een Zweedse, een<br />

Ier, twee Canadezen, een Japanse, een Spaanse,<br />

een Italiaanse, een Ugandese en een Antwerpse.<br />

Samen met hen heb ik genoten van het Leuvense<br />

uitgaansleven. Opvallend is, dat de meeste<br />

discotheken en cafés in Leuven geen vaste<br />

sluitingstijd hebben. De meeste<br />

uitgaansgelegenheden blijven open zolang het<br />

druk is. Op zomerse - doordeweekse - dagen<br />

worden de terrasjes op de Grote Markt dan ook<br />

tot diep in de nacht bezet door duizenden<br />

studenten.<br />

De contacten met de Belgische studenten<br />

verliepen in het algemeen wat moeizamer,<br />

ondanks het feit dat de taal geen barrière vormde.<br />

De vriendenkring van veel Leuvense studenten<br />

bestaat uit jongens en meisjes die elkaar nog<br />

kennen van de middelbare school. In het tweede<br />

semester heb ik echter ook een aantal Vlaamse<br />

studenten beter leren kennen. Het duurde even<br />

voor het ijs gebroken was, maar toen dat eenmaal<br />

voor elkaar was, heb ik met een aantal van hen<br />

een erg leuk contact opgebouwd.<br />

De Katholieke Universiteit Leuven


3. Belgenland: buitenland?<br />

Mijn keuze om een jaar in België te gaan studeren<br />

is misschien niet zo voor de hand liggend. België<br />

ligt immers op steenworp afstand van Nederland<br />

en bovendien spreken Vlamingen dezelfde taal als<br />

Nederlanders. Tijdens mijn verblijf in Leuven is<br />

mij echter duidelijk geworden dat de verschillen<br />

tussen Nederlanders en Belgen zeer worden<br />

onderschat.<br />

Sterker nog: de verschillen tussen Nederlanders<br />

en Belgen zijn levensgroot! Misschien hangt dit<br />

Onlangs kozen BBC radioluisteraars Karl Marx<br />

met grote meerderheid tot hun favoriete<br />

filosoof. Grootheden als Wittgenstein, Nietzsche<br />

en Plato liet Marx ver achter zich... onterecht<br />

natuurlijk. Zo'n uitslag geeft blijk van de grootste<br />

onwetendheid. Blijkbaar had Nietzsche gelijk<br />

over die Engelsen met hun oppervlakkigheid.<br />

Jullie Leidse filosofen hebben natuurlijk meer<br />

verstand. En dat mogen jullie nu laten zien. Jullie<br />

[6]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

samen met het feit dat België pas sinds 1830<br />

onafhankelijk is. Juist door de<br />

gemeenschappelijke achtergrond van<br />

Nederlanders en Belgen, hebben beide<br />

nationaliteiten zich sinds de onafhankelijkheid<br />

van België op heel eigen wijze ontwikkeld. Dit<br />

heeft er mijns inziens toe bijgedragen, dat het<br />

buitenland wel degelijk aan de Belgische grens<br />

begint, en niet pas aan de Duitse of Franse grens!<br />

mogen geheel democratisch de écht grootste<br />

filosoof kiezen. Nomineer nu je favoriete<br />

filosoof (want dat het een man wordt staat wel<br />

vast, al mag er ook best op vrouwen gestemd<br />

worden natuurlijk). De (pakweg) tien meest<br />

populaire kandidaten zullen in de volgende<br />

<strong>Thauma</strong> voorgesteld worden, waarna het echte<br />

stemmen begint. Nominaties kunnen gemaild<br />

worden naar thaumaadres@yahoo.com


COLLATERAL DAMAGE<br />

Alexandra Sattler<br />

Aus Anlass des Erscheinens<br />

eines ersten Bandes Nachtkritiken<br />

der Schriften von Theodor Lessing,<br />

herausgegeben von Dr. Rainer<br />

Marwedel.<br />

Relling: Eh’ ich’s vergesse, Herr Werle<br />

Junior, - gebrauchen Sie doch nicht das<br />

Fremdwort: Ideale. Wir haben ja das gute<br />

nationale Wort: Lügen.<br />

Gregers: Meinen Sie, die beiden Dinge<br />

sind mit einander verwandt?<br />

Relling: Ja, ungefähr wie Typhus und<br />

Faulfieber.<br />

- Ibsen, Die Wildente, Akt V<br />

Theodor Lessing war Arzt. So wie Relling<br />

aus der Wildente Arzt war. Beide wussten um die<br />

Zusammenhänge von Lügen und Idealen. Die<br />

Wildente ist ein Theaterstück von Henrik Ibsen.<br />

Der Band Nachtkritiken besteht zu Dreivierteln<br />

aus Theaterkritiken und anderen Texten, die<br />

Lessing in den Jahren 1906-1907 geschrieben hat.<br />

Dazu später mehr.<br />

Theodor Lessing ist ein deutscher<br />

Philosoph, der nicht mit Ephraim Gotthold<br />

Lessing zu verwechseln ist. Zwar hat auch<br />

Ephraim Gotthold Lessing sich mit dem Theater<br />

beschäftigt, Theodor Lessing aber hat viel später<br />

gelebt, und zwar von 1872-1933. Wegen der<br />

relativen Unbekanntheit Theodor Lessings folgt<br />

hier in stark verkürzter Form eine informative<br />

Darstellung seines äußerst vielfältigen Lebens<br />

und seiner wichtigsten Schriften, die nicht minder<br />

vielfältig sind und gerade in dieser Vielfältigkeit<br />

das ‚Einordnen’ Lessings erschwert haben.<br />

Abschließend wird etwas über Lessings Nachlass<br />

gesagt werden.<br />

Lessing wurde 1872 geboren in Hannover<br />

als ältester Sohn eines jüdischen großbürgerlichen<br />

Frauenarztes und seiner Frau, einer<br />

Bankierstochter. Seine Kindheit & Jugend lassen<br />

sich am einfachsten charakterisieren mit dem<br />

einen positiven Pol der lebensprägenden<br />

Freundschaft zu Ludwig Klages, die 1899<br />

zerbricht, und dem negativen Pol des<br />

Schulversagens und der Kindesmisshandlung.<br />

Eine Episode aus seiner Autobiographie Einmal<br />

und nie wieder, schildert das treffend; nachdem<br />

Lessing zufällig einem Lehrer, der ihn beim<br />

[7]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Übersetzen derart triezt, das Lateinbuch an den<br />

Kopf wirft, wird er der Schule verwiesen:<br />

„Ich stand neben dem verhungerten<br />

Schiller und wagte nicht nach Hause zu<br />

gehen.“ 1<br />

Die Schillersäule steht heute immer noch in<br />

Hannovers Fußgängerzone und man kann<br />

erkennen, dass Lessings lebenslanges und<br />

posthumes Außenseitertum und der Kern seiner<br />

Philosophie schon hier ihren Anfang 2 genommen<br />

haben, denn wenig später heißt es in Einmal und<br />

nie wieder <strong>–</strong> und das könnte man den Lessingschen<br />

Imperativ nennen <strong>–</strong>,<br />

„(...) der letzte Bescheid meiner Weisheit<br />

lautet: ‚Mindere die Not!’(...) Denn in meiner<br />

Jugend erkannte ich, daß die Not die Triebfeder<br />

des Lebens ist. In meinem Alter, daß es unsere<br />

Aufgabe ist, die Not aufzuheben.“ 3<br />

Später entwickelt Lessing daraus seine<br />

Konzeptionen von Philosophie als Tat und der<br />

Philosophie der Not, doch zunächst holt Lessing<br />

das Abitur nach auf einer speziellen Drillschule<br />

und beginnt nach dem Abitur auf Wunsch des<br />

Vaters Medizin zu studieren. Lessing beendet<br />

dieses Medizinstudium fast; er will über die<br />

Schilddrüse promovieren, aber aus<br />

wahrscheinlich gesundheitlichen Gründen<br />

kommt es nicht dazu. Das Medizinstudium ist<br />

jedoch soweit vollzogen, dass Lessing später im<br />

ersten Weltkrieg als Lazarettarzt arbeiten kann<br />

und auch während seiner Studienzeit schon<br />

ärztlich tätig ist. In seinen Studienjahren fallen<br />

auch Lessings erste Veröffentlichungen, die<br />

schon damals auffallen durch ihre Vielfältigkeit,<br />

welche es später so schwer macht, Lessing<br />

irgendwie ‚einzuordnen’. Geschrieben hatte er<br />

schon seit etwa 1881. 1895 befindet sich Lessing<br />

im München des Stefan George. Dort lernt er<br />

Franziska zu Reventlow kennen und macht<br />

Bekanntschaft mit der Münchener Boheme. 1895<br />

beginnt Lessing auch Psychologie bei Theodor<br />

Lipps zu studieren. Noch später studiert er<br />

Philosophie und er promoviert 1899 in Erlangen<br />

über den Logiker Afrikan Spir. Lessings<br />

Dissertation beginnt mit dem Satz: „Die russischen<br />

Steppen gleichen Einöden…“ Im Jahre 1899 fällt<br />

auch eine kleine Veröffentlichung über Marie<br />

Bashkirtseff, in der sich Beobachtungen über


Kunst und feministische Analysen 4 finden lassen,<br />

die auch heute noch nicht an Aktualität verloren<br />

haben. Wie einen roten Faden durch Lessings<br />

Werke, finden wir auch hier wieder das Moment<br />

der Not:<br />

“Kunst und<br />

Wissenschaft sind reich an<br />

Menschen, welche im<br />

Grunde Menschen der<br />

Praxis sind, aber durch die<br />

Macht der Verhältnisse,<br />

meist schon in früher<br />

Kindheit, sich auf das<br />

abstrakte, geistige Gebiet<br />

verirrten als auf ihren<br />

Notausgang und das Land<br />

ihres Trostes.” 5<br />

© Stadtarchiv Hannover, Theodor Lessing-Nachlaß.<br />

Theodor Lessing als Student 1894<br />

Es wird schließlich eine interessante Frage<br />

bleiben, ob <strong>–</strong> und wenn ja, wie <strong>–</strong> sich der Geist<br />

mit der Not versöhnen wird.<br />

1900 heiratet Lessing Maria Stach von<br />

Goltzheim. Sie ist eine reiche Adlige, doch sie<br />

wird verstoßen, weil sie einen Juden geheiratet<br />

hat. So beginnen die finanziellen Unsicherheiten<br />

und ihre Auswirkungen ihren Lauf zu nehmen;<br />

1901 bekommt Lessings Frau eine Tochter<br />

(Judith), 1902 eine weitere (Miriam, die 1912<br />

stirbt) und ist Lessing Lehrer am<br />

Landherziehungsheim Haubinda, dasselbe, das<br />

auch Walter Benjamin von 1905 bis 1907<br />

besuchen wird, doch dann ist Lessing dort nicht<br />

mehr Lehrer, er verlässt Haubinda nämlich 1904<br />

aufgrund zunehmender antisemitischer<br />

Tendenzen. Haubinda ist eine Lehranstalt, die<br />

meistens mit Gustav Wyneken in Verbindung<br />

gebracht wird. Diese Schule hatte sich einem<br />

relativ fortschrittlichen, sozusagen ganzheitlichem<br />

Konzept verschrieben, das auf strenge Paukerei<br />

verzichtet, sondern Wert legt auf körperliche<br />

Betätigung, Naturerfahrung und die Erlernung<br />

kleiner handwerklicher Fertigkeiten. Jedoch trübt<br />

sich die erwünschte Lehr- und Lernidylle schnell,<br />

denn obwohl viele jüdische Schüler sich auf<br />

Haubinda befanden, zeigte die Schulzeitung nach<br />

und nach antisemitische Züge, gegen die Lessing<br />

protestierte. Wenige Zeit später wurde im neuen<br />

Schulprospekt gedruckt, dass Juden nur noch in<br />

Ausnahmefällen aufgenommen werden konnten.<br />

Lessing protestierte mit einigen Kollegen und der<br />

Passus wurde getilgt, jedoch erklärte Lessing<br />

daraufhin, dass er nicht länger an dieser Schule<br />

Lehrer bleiben könne. Doch das ist nicht das<br />

Ende der der bildungsreformerischen Aktivitäten<br />

Theodor Lessings, er wird sich sein ganzes Leben<br />

mit bildungspolitischen Fragen beschäftigen.<br />

[8]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Seine pädagogischen Konzepte unterscheiden<br />

sich von der ‚normalen’ Pädagogik dadurch, dass<br />

er, anstatt auf ein Gegeneinander von Lehrer und<br />

Schüler, auf ein Miteinander setzt und von einer<br />

Pädagogik der Freude spricht. 1904 führt er seine<br />

Lehrerkarriere fort in Dresden, wo Lessing in der<br />

Bahnhofshalle seine ersten philosophischen<br />

Vorträgen hält, die thematisch in der Nähe zu<br />

dem Buch Schopenhauer, Wagner, Nietzsche<br />

gestanden haben müssen, und diese Vorträge<br />

werden gut besucht. Das Schicksal des<br />

Protagonisten aus Hardys Jude the Obscure ist für<br />

Lessing ein Schreckbild und so ist es keine<br />

Überraschung, dass Lessing an den<br />

sozialpolitischen Errungenschaften festhält, die<br />

zu seiner Zeit gerade kassiert worden sind, so wie<br />

es ja auch heute wieder der Fall ist. Aufgrund<br />

seiner sozialistischen und feministischen<br />

Neigungen und nicht zuletzt, weil er Jude ist,<br />

kann Lessing sich nicht habilitieren in Dresden.<br />

Was tat Lessing in den Jahren 1906 <strong>–</strong> 07?<br />

Das sind die Jahre, in denen die Texte entstehen,<br />

die in dem Band Nachtkritiken erscheinen werden.<br />

Lessing trifft des öfteren Lou Andreas-Salomé,<br />

schreibt seine Theaterkritiken und seine Ehe wird<br />

beendet. Er schrieb das Buch Schopenhauer,<br />

Wagner, Nietzsche, er studierte in Göttingen bei<br />

Husserl 6, die Studie Theater-Seele erscheint und<br />

schließlich kann sich Lessing 1907 in Hannover<br />

habilitieren und wird auch dort Privatdozent.<br />

Während des ersten Weltkrieges arbeitet Lessing<br />

als Lazarettarzt und Lehrer. Nach dem Krieg<br />

führt er seine Lehrtätigkeit fort.<br />

Als Hauptwerk Theodor Lessings kann<br />

Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen gesehen<br />

werden, was er während des ersten Weltkrieges<br />

schrieb. Eine erste Veröffentlichung wurde von<br />

der Militärzensur verboten, da Lessing sich in<br />

diesem Buch entschieden gegen den Krieg<br />

äußerte. Es vier Auflagen des Buches. In all<br />

Auflagen basiert er sich auf der Geschichtskritik<br />

Nietzsches. Die erste Auflage von Geschichte als<br />

Sinngebung des Sinnlosen erschien 1919 bei Beck in<br />

München, und wurde übersetzt ins Tschechische<br />

und ins Russische. Diese Auflage wurde ein<br />

zweites und drittes Mal aufgelegt, ohne<br />

Veränderungen. Sie umfasst drei Bücher: 1.<br />

Erkenntniskritik der Geschichte, 2. Psychologie der<br />

Geschichte und 3. Geschichte als Ideal. 1927 erscheint<br />

eine vollständig überarbeitete 4. Auflage mit dem<br />

Untertitel Die Geburt der Geschichte aus dem Mythos.<br />

In dieser Auflage ist das erkenntnistheoretische<br />

Teil stärker ausgearbeitet. Es geht Lessing in<br />

diesem Buch vor allem darum, aufzudecken, dass<br />

die Geschichte keinen Sinn hat und keinen<br />

kausalen Zusammenhängen folgt, sondern dass<br />

Sinn im Nachhinein in die Geschichte gelegt<br />

wird. Schärfer gesagt analysiert Lessing<br />

Herrschaftszusammenhänge und ergreift Partei<br />

für die Benachteiligten, die Opfer, die auf der


Jagd nach dem zu erstrebenden Ideal fallen; selbst<br />

ein Außenseiter, ist er besonders sensibilisiert für<br />

die Ungerechtigkeiten seiner Zeit.<br />

Europa und Asien kann als das andere<br />

Hauptwerk Lessings gelten. Lessing schrieb es<br />

während des Beginns des Ersten Weltkrieges, und<br />

es wird denn auch natürlich, weil es ein<br />

Antikriegspamphlet ist, 1915 von der<br />

Militärzensur verboten. Es erschien dann 1918 als<br />

Broschüre und 1930 in einer völlig<br />

umgearbeiteten Form bei Meiner. Die Ausgabe<br />

von 1918 muss den jungen Gadamer in<br />

Verzückung versetzt haben:<br />

„Die Emanzipation vom Elternhaus kam<br />

durch das Buch eines mäßigen Literaten:<br />

Theodor Lessings „Europa und Asien“ <strong>–</strong> eine<br />

ganz schwungvolle, sarkastische Kulturkritik,<br />

die mich umwarf. Es gab also noch etwas<br />

anderes in der Welt, als preußische Tüchtigkeit,<br />

Leistung, Disziplin.“ 7<br />

Gadamers Urteil über Europa und Asien war<br />

sofern berechtigt, als das Buch, als Gadamer es<br />

las, noch eine eher broschürenhaften Charakter<br />

hatte, im Gegensatz zu der 1930 erscheinen völlig<br />

umgearbeiteten Version, die zu einem richtigen<br />

Buch ausgewuchsen war. Mit Europa und Asien<br />

versucht Lessing eine Gegenüberstellung dieser<br />

beiden zu bewirken, die nicht nur geographisch,<br />

sondern kulturell motiviert ist. Lessing versucht,<br />

die kulturellen Mentalitätsunterschiede zu<br />

erklären und sieht in den Juden und in der<br />

jüdischen Kultur eine Art Mittlerrolle zwischen<br />

den beiden verschiedenen Lebensformen. Europa<br />

und Asien und Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen<br />

ergänzen sich.<br />

Bekannt ist Lessing wegen seiner<br />

Philosophie der Not. Das ist ein philosophisches<br />

Konzept, das er noch ausarbeiten wollte, aber das<br />

bereits in seinen Büchern Geschichte als Sinngebung<br />

des Sinnlosen und Europa und Asien angelegt war.<br />

Bedauerlicherweise kann das hier aus<br />

Platzgründen nicht erörtert werden, nur so viel,<br />

auch wenn Lessing die Not und das Leiden als<br />

menschliche Urerfahrung sieht und er somit in<br />

der Tradition des Pessimismus steht, aber aus<br />

diesem Pessimismus keine Resignation folgt,<br />

sondern viel eher ganz praktisch <strong>–</strong> eine Praxis, die<br />

Lessing gelebt hat <strong>–</strong> eine Anstiftung zur<br />

Minderung der Not. Man kann das vielen seiner<br />

Texte entnehmen. Lessing schreibt über die<br />

Wildente:<br />

„Das Werk einer nicht mehr zu<br />

überbietenden Lebenskeptik; keiner das Leben<br />

verulkenden, sondern einer heimlich<br />

verzweifelten Skeptik, eines Humors auf<br />

tausend Gräbern. Die Moral Ibsens ist diese:<br />

tue nichts Gutes, dann kommt nichts Böses.<br />

[9]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Worauf kommt alles an? Aufs Glücklichsein<br />

kommt alles an. Ihr habt die großen<br />

Heroenworte und radotiert: ‚Lewer dot als<br />

Slaw’, aber im Grunde fühlt ihr doch<br />

schließlich alle umgekehrt ‚Lewer Slaw als dot’.<br />

Ihr redet von Fortschritt, Menschheit und<br />

Entwicklung! Ja, gibt es denn dergleichen?<br />

Diese Dinge sind alle sehr ungewiß. Gewiß ist<br />

nur dies, daß das Leben der Menschheit wie<br />

jedes Einzelnen unter einer Devise steht, welche<br />

lautet: ‚Es kommt alles immer <strong>–</strong> ganz<br />

anders.’ Wir sollten einander helfen und gütig<br />

sein <strong>–</strong> das ist das Einzige, was man sicher<br />

weiß.....“ 8<br />

Die ‚Freie Volkshochschule’ wird zusammen<br />

mit seiner Frau gegründet in Hannover-Linden,<br />

und Lessings zweite Frau Ada wird bis 1933 die<br />

erste Volkshochschulleiterin Deutschlands sein.<br />

In den zwanziger Jahren finden zwei<br />

Ereignisse statt, die Lessings Leben von Grund<br />

auf verändern. Das eine ist Lessings<br />

Berichterstattung über den Massenmörder<br />

Haarmann, das andere ist eine Charakterstudie<br />

über den Herrn Generallfeldmarschall<br />

Hindenburg. Beiden würden seiner universitären<br />

Karriere endgültig das Genick brechen.<br />

Fritz Haarmann war ein Massenmörder,<br />

dem 1924 der Prozess gemacht wurde. Lessing<br />

schreibt als Prozessbeobachter einen Bericht über<br />

Haarmann (Haarmann: Die Geschichte eines Werwolfs<br />

(1925)). Lessing zieht den Unmut auf sich<br />

dadurch, dass er deutlich macht, dass Haarmann<br />

auch ein Polizeispitzel war und somit ein<br />

kritisches Licht auf die Methoden der Polizei<br />

wirft.<br />

Spätestens mit der Charakterstudie über den<br />

Herrn von Hindenburg ist das Maß voll und die<br />

völkischen und deutschnationalen Kräfte<br />

machen Lessing auf jede erdenkliche Art das<br />

Leben schwer. Es kommt zu Übergriffen auf<br />

seine Person in der Öffentlichkeit und es wird<br />

dazu aufgerufen, seine Vorlesungen zu<br />

boykottieren. In diesem Hindenburgtext steht<br />

eines der bekanntesten Zitate von Lessing, das<br />

auch erklären mag, warum Lessings<br />

Charakterstudie als so anstößig empfunden<br />

wurde.<br />

„Nach Plato sollen die Philosophen<br />

Führer der Völker sein. Ein Philosoph würde<br />

mit Hindenburg nun eben nicht den Thronstuhl<br />

besteigen. Nur ein repräsentatives Symbol, ein<br />

Fragezeichen, ein Zero. Man kann sagen:<br />

'Besser ein Zero als ein Nero'. Leider zeigt die<br />

Geschichte, dass hinter einem Zero immer ein<br />

künftiger Nero verborgen steht.“ 9<br />

Lessings Situation an der Universität wird so<br />

unerträglich, dass sein Lehrauftrag in einen


Forschungsauftrag umgewandelt wird und er auf<br />

unbefristete Zeit beurlaubt wird.<br />

1928 beginnt Theodor Lessing seine<br />

Lebenserinnerungen Einmal und nie wieder nieder<br />

zu schreiben. Diese werden erst posthum (1935)<br />

erscheinen. Ein Kennmerk der Autobiographie<br />

ist, dass man sich die Frage stellt: was mache ich<br />

hier, was hab ich mit meinem Leben gemacht etc.<br />

Dieser Prozess begann im 18. Jahrhundert,<br />

Rousseau wäre als Beispiel zu nennen. Man legt<br />

sich über das eigene Leben Rechenschaft ab und<br />

meistens redet man es sich schön. Es gilt, die<br />

Balance zwischen Selbstmitleid und<br />

Selbstbeweihräucherung zu finden. Wie genau<br />

kann eine Biographie sein? Vielleicht ist das eine<br />

falsche Frage. Es geht nicht so sehr um die<br />

Genauigkeit des äußeren Lebensweges <strong>–</strong> obwohl,<br />

darum geht es auch <strong>–</strong>, sondern vielmehr um den<br />

inneren Weg eines Menschen. Lessings Antrieb,<br />

diese seine Autobiographie zu schreiben, war um<br />

einen Gerichtstag über sich selbst abzuhalten. Er<br />

wollte der Frage nachgehen, inwieweit er ‚wahr’<br />

sei. 10 Dazu gehört immer auch das Wagnis in das<br />

dunkle Auge des eigenen Lebens zu gucken und<br />

es auszuhalten, dass es zurückguckt. In der<br />

Wildente von Ibsen sagt Relling über die<br />

Lebenslüge:<br />

„Nehmen Sie einem<br />

Durchschnittsmenschen die Lebenslüge, und Sie<br />

nehmen ihm zu gleicher Zeit das Glück“ 11<br />

Dennoch kann man eine gewisse Kenntnis<br />

über sich nur erreichen, wenn man all diese<br />

Lebenslügen ausräumt oder sich ihnen bewusst<br />

ist. „The only reality we can know is the reality of selfawareness,<br />

of which sincerity is the foundation,” 12 so<br />

Charlotte Wolff. Bei Lessing wird es so ähnlich<br />

gewesen sein.<br />

Man kann ein solches Erinnerungsbuch<br />

nicht beurteilen, als ein außenstehender Mensch.<br />

Das kann nur derjenige, der sich in einem solchen<br />

Prozess befindet und der kann es ausschließlich<br />

nur vor seinem eigenen Gewissen. Wohl aber<br />

kann man einem solchen Versuch mit<br />

Bescheidenheit und Hochachtung<br />

gegenüberstehen.<br />

Das Problem bei Lessing ist natürlich auch,<br />

dass, wenn man von diesem Leben weiß, das<br />

voller Schwierigkeiten und Rückschläge war, man<br />

ihn dann automatisch in Schutz nehmen und<br />

verteidigen möchte und geneigt ist, Schwächen in<br />

seinen Schriften und Theorien zu übersehen,<br />

besonders auch deswegen, weil er immer noch<br />

nicht als ein ernst zunehmender Denker<br />

behandelt wird, sondern eben in die Ecke der<br />

„mäßigen Literaten“ 13 gestellt wird.<br />

Nach der Machtergreifung Hitlers im Januar<br />

1933 werden die Zustände schnell unerträglich<br />

und flieht Lessing 1933 nach Marienbad in die<br />

[10]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Tschechoslowakei. Es wird ein Kopfgeld auf ihn<br />

ausgesetzt, das zuletzt 80.000 Reichsmark beträgt.<br />

Lessing wird am 30.8.1933 durch zwei<br />

sudetendeutsche Nationalsozialisten ermordet,<br />

durchs Fenster erschossen, während er sich in<br />

seinem Arbeitszimmer befindet.<br />

Anfang 1933 gab es einen Briefwechsel 14 mit<br />

Einstein, in dem Lessing Einstein bat, ihm ein<br />

Professur in Spanien zu verhelfen. Einstein<br />

antwortete, dass er für Lessing bürgen wolle, aber<br />

ihm nicht helfen könne, eine Stelle zu finden, das<br />

müsse er selber tun, da Einstein nicht über<br />

genügende Kontakte in Spanien verfüge.<br />

Außerdem habe er gehört, dass Lessing ein guter<br />

Lehrer sei und schlug vor, im Ausland eine<br />

Flüchtlingsuniversität zu gründen. Im folgenden<br />

Brief antwortet Lessing, dass er sich für Einsteins<br />

Unternehmung zur Verfügung stellen werde.<br />

Weitere Briefe sind nicht erhalten. Ob aus dem<br />

Briefwechsel beider eine wissenschaftliche<br />

Auseinandersetzung hätte werden können, ist<br />

schwer zu sagen. Ansätze dazu waren aber<br />

erkennbar. Einstein saß auch später zusammen<br />

mit Max Brod und Romain Rolland in einem<br />

Komitee, das versuchen wollte, Gelder für die<br />

Veröffentlichung einer wissenschaftlichen<br />

Edition gesamten Schriften von Theodor Lessing<br />

zusammen zu bekommen. Dieser Plan scheiterte<br />

1938 durch Einmarsch der Nationalsozialisten in<br />

die Tschechoslowakei. Lessing selbst war der<br />

Gedanke einer Gesamtausgabe seiner Schriften<br />

nicht abhold, bereits 1914 wollte er seine<br />

Schriften neu herausgeben, doch wurde dies<br />

durch den Ersten Weltkrieg verhindert, und 1933<br />

hatte er ebenfalls Pläne für eine Gesamtausgabe.<br />

Diese sollte aus 10 Bänden bestehen, aber es<br />

erschien 1935 posthum nur ein Band in Prag, und<br />

das war die Autobiographie Einmal und nie wieder. 15<br />

So kann man leicht sehen, der Nachlass Theodor<br />

Lessings bleibt ein schwieriges Erbe, das noch<br />

dadurch erschwert wird, dass Lessing noch lange<br />

Jahre nach dem zweiten Weltkrieg als<br />

meistgehasster Mann Hannovers gilt. 16<br />

Es gab zwei Teile des Nachlasses, der<br />

größere Teil landete irgendwann in Paris in der<br />

Sorbonne, aber es lässt sich nicht mehr<br />

rekonstruieren, wer Lessings Papiere auf welchen<br />

Wegen dorthin brachte. Diese restlichen<br />

Schriften wurden 1962/3 von dem Pastor<br />

Ekkehard Hieronimus aus Hannover abgeholt<br />

und 20 Jahre lang von ihm in seiner Wohnung<br />

zwischen Perry Rhodan Heften und völkischem<br />

Schriftgut aufbewahrt und als Privatbesitz nicht<br />

der Öffentlichkeit zugänglich gemacht. Zum 50.<br />

Todestag Lessings, 1983, konnte er vom<br />

damaligen Leiter des Stadtarchives überredet<br />

werden, den Nachlass dem Stadtarchiv Hannover<br />

zur Verfügung zu stellen, woraufhin er von<br />

Rainer Marwedel sortiert worden ist. Hieronimus<br />

hat das Material zum Teil verwertet in seinem


Buch Theodor Lessing, Otto Meyerhof, Leonard Nelson<br />

<strong>–</strong> Bedeutende Juden in Niedersachsen, Hannover 1964.<br />

Er weist jedoch nicht darauf hin, dass seine<br />

Informationen aus dem unbearbeiteten Nachlass<br />

stammen, er gibt keine Quellen an.<br />

Der zweite Teil des Nachlasses befand sich<br />

in den Händen eines Freundes Lessings, dessen<br />

Identität man nicht rekonstruieren konnte und<br />

der 1938 von Prag aus nach New York<br />

auswanderte, wo er sich im selben Jahr das Leben<br />

genommen hat. Dadurch sind alle Papiere, die<br />

sich in diesem Teil der Nachlass befanden,<br />

verloren gegangen. Es wird auch vermutet, dass<br />

in dem Teil des Nachlasses, der in New York<br />

war, sich eine Fortsetzung von Lessings<br />

Autobiographie Einmal und nie wieder befunden<br />

haben könnte, die aber natürlich nicht mehr<br />

gefunden ist.<br />

Dieses Zitat von Lessing aus seinem Buch<br />

Nietzsche passt sehr schön auf die gegenwärtige<br />

Editionspolitik im Allgemeinen:<br />

„Nachwelt ist immer wiederholte Mitwelt.<br />

Die Zeit der Einsamen ist vorüber. In<br />

Amerika, Australien, bald auch in Europa,<br />

sind Erscheinungen wie Goethe, Schopenhauer,<br />

Nietzsche schon unmöglich. Denn der Betrieb<br />

des Geistes ist so durchorganisert, daß auch<br />

Wirkung, Ruhm, Erfolg Faktoren großer<br />

Rechenexempel geworden sind und zuletzt ihre<br />

Technologie haben werden. Die Frage lautet<br />

nicht mehr: Was ist er? Die Frage lautet: Zu<br />

welcher Richtung gehört er? Welche Gruppe<br />

trägt ihn? Welche Machtzwecke nehmen an ihm<br />

Anteil? Welches Vorurteil hat ihn nötig?“ 17<br />

Es wird denn auch das Beste sein, es mit<br />

diesem Zitat gesagt zu sein lassen und sich jetzt<br />

der Gestalt der neuen Theodor Lessing Ausgabe<br />

zuzuwenden. Es ist anzumerken, dass es eine<br />

andere Lessingausgabe begonnen wurde, die von<br />

Jörg Wollenberg herausgegeben wird, doch diese<br />

Ausgabe verzichtet weitgehend auf einen<br />

wissenschaftlichen Apparat und editorischen<br />

Bericht.<br />

Die jetzt entstehende Theodor Lessing<br />

Edition ist auf circa 10 bis 12 Bände angelegt.<br />

Der Band Nachtkritiken, der jetzt erscheint,<br />

beinhaltet die Schriften von 1906/7. Es ist eine<br />

Überlegung, den Band Schopenhauer, Nietzsche,<br />

Wagner gesondert erscheinen zu lassen. Weiterhin<br />

sind die Bände für die Jahre 1895-1905 <strong>–</strong> Lessings<br />

Jugendschriften, wenn man so will <strong>–</strong> und der<br />

Band für die Jahre 1908-1912 in Vorbereitung. Es<br />

wurde bei der Veröffentlichung der Edition nicht<br />

mit dem chronologisch ersten Band mit den<br />

frühsten Schriften Lessings angefangen, weil man<br />

zuerst Schriften veröffentlicht sehen wollte, die<br />

noch nicht gedruckt waren. Die Texte in dem<br />

[11]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Band Nachtkritiken sind nicht thematisch, wohl<br />

aber chronologisch geordnet. Vor allem befinden<br />

sich Lessings Theaterkritiken in dem Band, seine<br />

pädagogischen Schriften (Die Landerziehungsheime<br />

1907) und das kleine Buch Theater-Seele. Theater-<br />

Seele war schon einmal gedruckt, die<br />

Theaterkritiken jedoch nicht. Wohl aber wurden<br />

diese Theaterkritiken schon für die Biographie<br />

benutzt.<br />

Theater-Seele. Studie über Bühnenästhetik und<br />

Schauspielkunst Berlin 1907 <strong>–</strong> In dieser kleinen<br />

Studie geht Lessing den hypnotischen und<br />

suggestiven Effekten, die das Theater auf die<br />

Schauspieler und Zuschauer hat, nach.<br />

Was gibt es sonst noch in den Nachtkritiken?<br />

Die Broschüre Über Hypnose und Autosuggestion von<br />

1907. Die Broschüre Hypnose und Suggestion<br />

passt gut zu den Theatertexten, weil Lessing über<br />

Hypnose und Suggestion und Manipulation und<br />

deren Vorraussetzungen schreibt und das ist<br />

wichtig für Theaterpsychologie. Wenn man dann<br />

in der Folge Lessings Schriften anschaut, kann<br />

man erkennen, dass seine Schriften über die<br />

Psychologie des Theaters im gewissen Sinne<br />

vorbereitend sind für Lessings Schriften, die die<br />

teleologische Geschichtsschreibung kritisieren.<br />

Das bedeutet, dass Lessings Geschichtskritik<br />

nicht journalistisch, sondern psychologisch<br />

motiviert ist.<br />

Im Band Nachtkritiken gibt es<br />

Theaterkritiken zu Ibsens Stücken Rosmersholm,<br />

Stützen der Gesellschaft und auch eine über die<br />

Wildente. Lessing sagt über Gregers und Relling,<br />

welche beide verschiedene Typen der Lebenslüge<br />

darstellen, folgendes:<br />

„Relling und Gregers (die äußersten<br />

Extreme) scheitern beide .Dieser, weil er von<br />

den Menschen zu wenig fordert und das laisser<br />

faire predigt, jener,weil er mit der ‚idealen<br />

Forderung’ das Leben vergewaltigt.“ 18<br />

Ich bin mir nicht sicher, ob Lessing recht<br />

hat mit seiner Einschätzung von Relling, denn er<br />

fordert durchaus den Menschen einiges ab, indem<br />

er sie darauf hinweist, dass sie sich zu weit von<br />

sich selbst entfernt haben um einem Ideal näher<br />

zu kommen, das nicht erreichen und deshalb eine<br />

Lebenslüge leben. Hier waren sich Relling und<br />

Lessing ähnlich. So denke ich denn zu enden mit<br />

Rellings Schlussbefund aus Ibsens Wildente:<br />

“Ach, das Leben könnte doch noch ganz<br />

schön sein, wenn wir nur Frieden hätten vor<br />

diesen famosen Gläubigern, die uns armen<br />

Leuten das Haus einlaufen mit der idealen<br />

Forderung.” 19<br />

Noten: zie pagina 30


WIST JE DAT ... ?<br />

Thomas Brouwer<br />

1. Leibniz en de Poolse opvolging<br />

In 1668 besluit de Duitse Graaf von Neuburg een<br />

gooi te doen naar de Poolse troon, die op dat<br />

moment onbezet is. Hij stelt zijn vriend Baron<br />

von Boineburg aan als spindoctor en deze geeft op<br />

zijn beurt zijn jonge protégé G.W. Leibniz de<br />

opdracht om een pamflet te schrijven om Von<br />

Neuburgs claim te ondersteunen. Met veel<br />

enthousiasme gaat Leibniz aan de slag: hij werkt<br />

naar eigen zeggen een winter lang dag en nacht<br />

aan het project. Uiteindelijk produceert hij een<br />

boekje met de titel ‘Specimen demonstrationum<br />

politicarum pro rege Polonorum eligendo’ onder<br />

het pseudoniem Georgius Ulicovius Lithuanus.<br />

Dit werkje, een goede 360 pagina’s lang, probeert<br />

op mathematisch-deductieve wijze aan te tonen<br />

dat Von Neuburg de enige rationele keuze is voor<br />

de Poolse troon. Helaas kostte het zoveel tijd om<br />

het werkje te drukken dat het pas na de<br />

verkiezingen (Neuburg was het niet geworden) in<br />

Polen arriveerde.<br />

2. Parmenides en de uitvinding van<br />

de logica<br />

In de loop van de middeleeuwen ontstaat er een<br />

hardnekkige mythe dat de uitvinding van de<br />

logica te wijten is aan Parmenides die, naar het<br />

verhaal luidt, zich lange tijd terugtrok op een rots<br />

in de woestijn en daar nadacht over de logica.<br />

Johannes van Salisbury (1115 - 1180) maakt er<br />

zelfs van dat Parmenides zijn leven lang op de<br />

rots zat, waar hij opgeklommen was om de logica<br />

uit te vinden. Voor ons gevoel niet echt een voor<br />

de hand liggende manier van doen, maar ja, wat<br />

wil je zonder logica.<br />

3. Buridanus en het ezelsbruggetje<br />

Onze term ‘ezelsbruggetje’ is een vertaling van<br />

het latijnse ‘pons asinorum’. De brug der ezels heeft<br />

een curieuze herkomst. ‘Asinus’ was een<br />

standaardvoorbeeld in de middeleeuwen, een<br />

term om in te vullen in syllogistische vormen, als<br />

de inhoud er niet toe deed, evenals als de termen<br />

‘homo’ en ‘equus’. Maar het was ook een<br />

scheldwoord: deze dubbelzinnigheid verklaart<br />

wellicht de populariteit van de term. De<br />

[12]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

middeleeuwers waren niet wars van een beetje<br />

makkelijke humor* op z’n tijd. De naam ‘pons<br />

asinorum’ slaat op de methode die Buridanus<br />

geeft in zijn logicahandboek om geschikte<br />

middentermen te vinden voor syllogismen. Deze<br />

methode zou zelfs de meest domme student (de<br />

asinus) in staat stellen om ‘aan de overkant’ van<br />

het syllogisme te komen.<br />

Noot<br />

* Er is zelfs een werkje geheten ‘sophismata asinina’<br />

(ezelachtige sofismen) dat wordt toegeschreven aan<br />

Willem van Heytesbury. Het bespreekt allerlei<br />

sophismen waar ezels in voorkomen, waarvan de<br />

eerste is ‘Jij bent een ezel’.<br />

4. Buridanus en Clemens VI<br />

Betreffende<br />

Buridanus: hoewel<br />

hij tegenwoordig<br />

relatief onbekend<br />

is, was hij één van<br />

de grote namen<br />

van de late<br />

middeleeuwen.<br />

Niet alleen werden<br />

zijn werken veel<br />

gelezen, maar er<br />

deden ook allerlei<br />

wilde verhalen over<br />

hem de ronde. Een<br />

van de meer<br />

sappige mythen verhaalt hoe Buridanus, in de<br />

strijd om de gunsten van de vrouw van een<br />

Duitse schoenmaker, de destijds toekomstige<br />

paus Clemens IV om het hoofd mepte met een<br />

schoen: dit zou de oorzaak zijn van het geweldige<br />

geheugen waar Clemens later beroemd om werd.<br />

5. De bereden Aristoteles<br />

In de late middeleeuwen vinden we zo nu en dan<br />

afbeeldingen van Aristoteles op handen en<br />

voeten, met een jonge vrouw op zijn rug. Soms<br />

heeft hij zelfs een bit in zijn mond. Hoe dat zo?<br />

De boosdoener was Henri d'Andeli, een<br />

dertiende-eeuwse Franse dichter, die in zijn ‘Lai<br />

d’Aristote’ beschrijft hoe Aristoteles, die met het<br />

oog op studieresultaten zijn pupil Alexander weg


probeert te houden van zijn minnares Phyllis,<br />

verleidt wordt door het wraakzuchtige meisje.<br />

Phyllis danst in de tuin buiten de studeerkamer<br />

van Aristoteles en de filosoof ontbrandt in lust.<br />

Ze belooft hem ‘zijn wensen te vervullen’ als hij<br />

bereid is ter plekke op handen en voeten te gaan<br />

en door haar bereden te worden. Alexander<br />

betrapt de twee, Aristoteles wordt te kijk gezet en<br />

de twee geliefden worden herenigd. Wat is nu de<br />

moraal van dit verhaal? Volgens sommigen<br />

moeten wij hieruit leren dat de filosofie<br />

machteloos staat tegenover de liefde, volgens<br />

anderen dat we nooit en te nimmer een vrouw<br />

moeten vertrouwen.<br />

[13]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

6. Kurt Gödel’s eigenaardige dood<br />

Kurt Gödel, die leed aan ernstige paranoia, was<br />

altijd bang om vergiftigd te worden en at daarom<br />

alleen eten dat door zijn vrouw gekookt was. Uit<br />

vrees voor gif vertrouwde hij zelfs zijn eigen<br />

kookkunst niet. Toen zijn vrouw ernstig ziek<br />

werd en zodoende niet meer voor hem kon<br />

koken, verhongerde hij dan ook.<br />

7. Het kortste Godsbewijs<br />

Eén van de meest elegante en simpele<br />

godsbewijzen wordt aangehaald door Thomas<br />

van Aquino in de Summa Theologica, I, q. 2. Het<br />

gaat als volgt. Er bestaat minstens één waarheid.<br />

Als er immers geen waarheid bestond, was er<br />

toch één waarheid, namelijk ‘er is geen waarheid’.<br />

Welnu, “ik ben de weg, de waarheid en het leven”<br />

(Jn. 14:6). Dus God bestaat, quod erat<br />

demonstrandum. Thomas van Aquino was echter<br />

niet onder de indruk.<br />

8. Wonderkindjes<br />

Mocht je je afvragen of je kind een filosofisch<br />

genie in de dop is, dan zijn hier een aantal<br />

beruchte signalen.<br />

a. Het kind begint op zijn derde Grieks en<br />

Latijn te leren en schrijft zijn eerste boek<br />

op zijn twaalfde, zoals John Stuart Mill<br />

b. Het kind vertaalt Euripides’ Medea in het<br />

Latijn (metrisch) voor het veertien jaar oud<br />

is, zoals Thomas Hobbes<br />

c. Het kind vindt nagenoeg de gehele<br />

Euclidische meetkunde opnieuw uit nog<br />

voor zijn zestiende jaar, stiekem, omdat<br />

zijn vader vindt dat hij te jong is om aan<br />

wiskunde te doen, zoals Blaise Pascal<br />

d. Het kind ontwikkeld rond zijn derde een<br />

geweldige hartstocht voor paraplu’s, net als<br />

L.E.J. Brouwer.


HET BESLISSENDE BOEK NIETZSCHE’S<br />

‚THE BIRTH OF TRAGEDY’ (1872)<br />

Herman Siemens<br />

Is there such a thing as a first or formative<br />

encounter with philosophy? When I cast my<br />

mind back, I can find no single origin, no<br />

‘daemonic’ encounter with a sombre genius,<br />

but am drawn, like the Nietzschean<br />

genealogist, along diverse and fragmented<br />

memory traces towards a multiplicity of<br />

origins.<br />

One such moment was my encounter with<br />

Nietzsche’s ‘The Birth of Tragedy’ (BT). I knew<br />

when I closed the book that I had to write about<br />

it, to work out my response to its central thought:<br />

the forgotten origins of European culture in<br />

alterity and difference, in the encounter with<br />

Dionysos ‘strewn with flowers and garlands,<br />

being drawn by panthers and tigers under his<br />

yoke’. Nietzsche’s project <strong>–</strong> as I understood it <strong>–</strong>:<br />

to recuperate these forgotten origins, as a<br />

response to the crisis of the present, became<br />

mine and with it, the realisation of a shared<br />

problem, a common lot with him, as inheritors of<br />

European culture and values in crisis and<br />

transition.<br />

Several years later, while writing my dissertation, I<br />

realised that the account of tragedy in BT can<br />

only be understood in relation to his critique of<br />

‘Socratic’ modernity. This book, famous for the<br />

‘Apollinian’ and ‘Dionysian’ and their relation of<br />

‘duplicity’ is not simply about Greek tragedy. The<br />

birth of tragedy occupies only 8 or 9 of 24<br />

chapters and is embedded in a grand narrative<br />

that is itself ‘duplicitous’. It is about the relation<br />

between two radically opposed epochs of<br />

European civilisation: the Tragic or pre-Socratic<br />

Age, in which art was the defining measure for all<br />

areas of life, including science; and the Socratic or<br />

Theoretical Age in which theory is the defining<br />

measure for everything, including art. It is to the<br />

narratology of the book that we must look if we are<br />

to understand the relation between art and<br />

theory. And at the centre of the narrative stands<br />

the figure of Socrates, the ‘one turning point and<br />

vortex of so-called world history’. But even this<br />

figure is duplicitous. The transition from the<br />

Tragic to the Theoretical Age is placed under the<br />

sign of ‘the dying Socrates’, the new ‘ideal of<br />

noble Greek youth’ (including Plato), as the ‘first<br />

who could not only live, guided by the instinct of<br />

[14]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

science, but also - and this is far more - die that<br />

way’. As ‘the human being whom knowledge and<br />

reasons have liberated from the fear of death’ he<br />

becomes the ‘emblem’ of science (BT 13). But<br />

then there is also ‘the music-practising Socrates’,<br />

a figure whose influence extends into the future<br />

and stands as the symbol for a rebirth of tragedy.<br />

Why does Nietzsche place the transition from the<br />

Tragic to the Theoretical Age under the sign of<br />

‘the dying Socrates’? And why the transition to a<br />

future Tragic Age under the ‘the music-practising<br />

Socrates’?<br />

The clue to these figures, and to the relation<br />

between theory and art which they encode, is of<br />

course Plato’s Phaedo and a contest of narratives<br />

played out by Nietzsche in Chapter 14 of BT.<br />

The Phaedo recounts Socrates’ final hours, when a<br />

daemonic hesitation concerning his life-long<br />

philosophical contempt for art compels him to<br />

‘practise music’ for the first time. At issue in the<br />

Phaedo, as always for Plato, is the question of the<br />

best human life. As in the Republic, he will<br />

advocate philosophy as the life devoted to<br />

wisdom, eschewing, as far as possible, the claims<br />

of the body and the passions. One passion in<br />

particular is central to the dialogue: our fear of<br />

death. In the figure of Socrates, Plato presents<br />

philosophical activity as ‘charming away’ the fear<br />

of death (Ph. 77e-78). Socrates argues, and at the<br />

same time demonstrates, that ‘those who really<br />

apply themselves in the right way to philosophy<br />

are directly and of their own accord preparing<br />

themselves for dying and death.’ (Ph. 64a). Here,<br />

then, is Nietzsche’s figure of ‘the dying Socrates’.<br />

With his usual cheerfulness, Plato’s Socrates<br />

devotes his full attention to the arguments, after<br />

which he drinks the cup of poison, meeting his<br />

death with perfect composure. He thereby<br />

demonstrates the philosophical detachment of<br />

the intellect from the body for which he argues as<br />

the best life.<br />

Yet, in the opening exchanges this is far from<br />

clear. Socrates appears to hesitate, hanging a<br />

question-mark over his life-long dedication to<br />

philosophy. The threat comes from poetry,<br />

condemned in the Republic for nourishing the<br />

passions (Rep. 606). While awaiting execution,


,Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik’<br />

Socrates explains, he was visited by dreams<br />

urging him ‘to practise and cultivate the arts’.<br />

While he had always considered philosophy to be<br />

the greatest of the arts, he hesitated this time and,<br />

in order to clear his conscience, wrote a hymn to<br />

Apollo and some Aesopean verse (Ph. 60e). What<br />

are we to make of Socrates’ music? Is there a<br />

genuine question concerning philosophy as the<br />

best life <strong>–</strong> a hesitation provoked by his fear of<br />

death? His sharpest answer comes when he<br />

describes his hymn to Apollo as a swan’s lament:<br />

‘I believe that the swans, belonging<br />

as they do to Apollo, have prophetic<br />

powers and sing because they know<br />

the good things that await them in<br />

the unseen world, and that they are<br />

happier on that day than they have<br />

ever been before. Now I consider<br />

that I am in the same service as the<br />

swans, and dedicated to the same<br />

god, and that I am no worse<br />

endowed with prophetic powers by<br />

my master than they are, and no<br />

more disconsolate at leaving this<br />

life.’ (Ph. 85b)<br />

Socrates’ artistic swan-song is subsumed under<br />

philosophy as the preparation for death. In no<br />

way does it challenge the claims of philosophy,<br />

but joins the philosophical initiation in death, as<br />

its joyful celebration. Art, Plato suggest, is a<br />

useful ancilla to the best human life, the life of<br />

philosophy.<br />

In BT, this position appears as ‘the new place of<br />

poetry, into which Plato forced her under the<br />

pressure of the daemonic Socrates’, namely ‘as an<br />

ancilla’ (BT 14). But it could not be further from<br />

the position of the ‘music-practising Socrates’ or<br />

his daemon in Nietzsche’s version of his final<br />

hours. It begins with a seemingly accurate report<br />

of Socrates’ explanation of his poetry in the<br />

Phaedo: how a recurrent dream urging him to<br />

practice music provoked, for the first time, a<br />

hesitation concerning his contempt for art and<br />

his life-long conviction that philosophy is the<br />

highest art of the muses. Only, Socrates’ sense of<br />

‘duty’ and ‘conscience’ (Ph. 60e) regarding the<br />

dream becomes in Nietzsche ‘the feeling of a gap,<br />

a void, a half-reproach’(BT 14); the dream itself<br />

becomes a ‘dream-apparition’ and, likened to<br />

Socrates’ renowned ‘daemonic warning voice’, is<br />

cast as a daemonic voice of conscience throwing<br />

[15]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

his philosophical practice and identity into<br />

question. Socrates is made to see that<br />

‘like a barbarian king he did not<br />

understand (nicht verstehe) a noble<br />

divine image and was in danger of<br />

sinning against a deity - through his<br />

lack of understanding (lit.<br />

understanding-nothing:<br />

Nichtsverstehen)’<br />

Socrates’ philosophical vocation of not-knowing<br />

or understanding nothing (Nichtsverstehen) is<br />

portrayed as a sin. The account concludes with<br />

Nietzsche’s interpolation of Socrates’ thoughts:<br />

‘These words of the Socratic dream<br />

apparition are the only sign of a<br />

misgiving concerning the limits of<br />

logical nature: perhaps <strong>–</strong> so he must<br />

have asked himself <strong>–</strong> what is<br />

incomprehensible to me (mir<br />

Nichtverständliche) is not as such<br />

without comprehension<br />

(Unverständige) after all? Perhaps<br />

there is a realm of wisdom from<br />

which the logician is banned?<br />

Perhaps art is even a necessary<br />

correlative and supplement to<br />

theory?’<br />

There is no question here of art confirming<br />

Socrates’ philosophical practice. Predicated on a<br />

unique, daemonic hesitation concerning the limits<br />

of his ‘logical nature’ and understanding, it<br />

signifies a dramatic switch of practice, a reversal<br />

or peripeteia. In BT the switch from dialectical to<br />

musical practice takes on a meaning radically at<br />

odds with the Phaedo. In the first instance,<br />

Socrates’ hesitation signifies an intervention in<br />

philosophical practice. Nietzsche ascribes to<br />

Socrates’ art a unique critical function based on a<br />

transformation of his hearing: for the’ first time,<br />

he allows a ‘gap’, a ‘void’ to disrupt his life-long<br />

dialectical practice, a moment of receptivity to<br />

override his intellectual activity. And in listening<br />

beyond the capsule of his intellect, he hears the<br />

‘limits of logic’, the limitations of pure intellectual<br />

activity, suspending his conviction that<br />

philosophy is the highest art of the muses. In<br />

putting the limitations of Socrates’ theoretical<br />

practice to his own ears, Nietzsche is subjecting<br />

him to doubts about the very meaning of the<br />

philosophical life. Socrates’ musical practice


ecomes the moment when the true significance<br />

of his philosophical practice recoils upon him and<br />

he discovers his real philosophical identity <strong>–</strong> as<br />

the music-practising Socrates.<br />

Nietzsche clearly twists the relation between art<br />

and theory/philosophy in the Phaedo. Art is<br />

transformed from a useful ancilla of the<br />

philosophical life into a threat that challenges its<br />

form and value as the best life, confounding<br />

Socrates’ philosophical identity. The musicpractising<br />

Socrates, far from celebrating the<br />

practice of dying, is turned against his<br />

philosophical counterpart, confronting him with<br />

new questions concerning the limits and meaning<br />

of his enterprise. In short, BT revises the Phaedo,<br />

casting Nietzsche into confrontation with<br />

theoretical Socratism. For the precise contours of<br />

Nietzsche’s confrontation we can turn to the<br />

words he puts into Socrates’ mouth:<br />

‘Is art perhaps is even a necessary correlative and<br />

supplement to theory?’ (BT 14)<br />

Taking each in turn:<br />

* Is art perhaps ‘a necessary correlative’: that is,<br />

the necessary consequence or conclusion of<br />

philosophical practice?<br />

Here, Socrates’ words elevate art from the<br />

handmaiden (ancilla) of philosophy into its true<br />

goal or ultimate meaning; philosophical practice,<br />

conversely, is humbled from the telos of art into<br />

its handmaiden <strong>–</strong> a preparation for artistic<br />

practice. As Socrates’ philosophical life recoils<br />

upon him in its true significance, it appears as<br />

something that points beyond itself, guiding his<br />

soul towards art. What, then, becomes of the<br />

telos of philosophical practice - wisdom-in-death?<br />

* Is art perhaps ‘a necessary… supplement’ to the<br />

philosophical life?<br />

Philosophy is grounded, not in the lack of<br />

wisdom-in-death, but in the lack of art, in a<br />

‘neediness of art’ (Kunstbedürftigkeit:BT 15). Art<br />

forms the conclusion of Socrates’ life as the<br />

fulfilment of his desire for wisdom, the hidden<br />

telos of his lack of wisdom finally exposed<br />

through the ‘feeling of a gap’ by the daemon of<br />

music. Wisdom-in-death is displaced by wisdomin-art<br />

as the end of philosophical desire.<br />

We are now closer to understanding why<br />

Nietzsche describes ‘The Birth of Tragedy’ as his<br />

‘first transvaluation of all values’. The contest of<br />

[16]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

narratives enacts a confrontation between two<br />

positions:<br />

For Plato (Plato’s Socrates), art (as ancilla) serves<br />

philosophy (theory) as a preparation for wisdom-in-death.<br />

For Nietzsche (Nietzsche’s Socrates), philosophy or<br />

theory (as ancilla) serves art-as-life or life-as-art.<br />

Thus, philosophy or theory prepares, not for<br />

death, but for life. At stake in Nietzsche’s ‘first<br />

transvaluation’ is ultimately life: the great<br />

skandalon that philosophy begins with the<br />

practical negation of life <strong>–</strong> ‘the dying Socrates’ <strong>–</strong>,<br />

and Nietzsche’s question of life-affirmation. In<br />

his late Preface to the book, he describes this<br />

question as the task of ‘placing theory under the<br />

optic of the artist, and art under that of life’.<br />

Against Plato’s subordination of art to theoretical<br />

truth as the highest value, and its subordination<br />

to theoretical practice as the best human life,<br />

Nietzsche subordinates theory to art as the<br />

privileged medium of life-affirmation.<br />

If put in these abstract terms, Nietzsche’s<br />

confrontation with Platonic Socratism arouses<br />

two radically divergent suspicions. On the one<br />

hand, it looks very much like a mere inversion of the<br />

relation between art and theory in Plato, one that<br />

maintains the theoretical logic of opposition and<br />

subordination controlling them. The suspicion is<br />

that BT offers no more than a theoretical<br />

inversion of Platonic values, a mere theoretical<br />

opposition to theory. On the other hand,<br />

Nietzsche’s confrontation with Plato can also be<br />

suspected of irrationalism, a longing to leap<br />

outside the ‘dialectic of Enlightenment’ and<br />

return to tragic-Dionysian art as the Other of<br />

reason (Habermas). I believe it can be shown that<br />

both suspicions are unfounded. In both cases, we<br />

do well to remember that Nietzsche’s ‘position’ is<br />

articulated in narrative, and to attend to the<br />

narratology. Does the figure of the musicpractising<br />

Socrates not indicate that the coming<br />

Tragic Age is conceived by Nietzsche as a<br />

conjugation of reason and art? The transition to the<br />

Tragic Age is not proposed from a standpoint<br />

outside reason in life or Dionysian art. Rather, it<br />

takes the form of a turning of theory against<br />

itself, an immanent critique of reason, narrated as<br />

a turning of Socrates against himself, or rather:<br />

the music-practising Socrates against the dying<br />

Socrates.


VERTALING<br />

PLATO’S RORYTES<br />

Sam Krelage<br />

Oresos: O Sokrates, Zeus zij geprezen dat ik je<br />

hier toevallig tref.<br />

Sokrates: Goedendag Oresos. Hoe zo?<br />

Oresos: Welnu, ik heb vernomen dat de<br />

beroemde sofist Rorytes op het moment<br />

in de stad is om leerlingen te trekken. Ik<br />

zou graag willen dat je me vergezelt naar<br />

een van zijn openbare redevoeringen.<br />

Misschien kun jij hem eens flink de oren<br />

wassen, Sokrates. Ik voor mij heb in<br />

ieder geval voor om hem het vuur aan de<br />

schenen te leggen, opdat duidelijk worde<br />

of hij nu echt zo ’n man van vele listen is<br />

als men zegt.<br />

Sokrates: Rustig, Oresos, mijn oude oren kunnen<br />

je nauwelijks meer volgen. Wat zei je<br />

precies?<br />

Oresos: Ik vroeg of je samen met mij de sofist<br />

Rorytes zou willen bezoeken, je zult je<br />

over hem verwonderen o Sokrates. Hij<br />

verdedigt de democratie met het<br />

relativisme, maar dat is niet het enige<br />

zonderlinge. Men zegt dat hij als het ware<br />

voor alle argumenten die op hem worden<br />

afgeworpen opzij duikt, om ze dan<br />

middenin de lucht vast te grijpen en<br />

achter zijn rug om terug te slingeren naar<br />

de vragensteller, die dan niet meer weet<br />

wat hij moet zeggen.<br />

Sokrates: Wat een goede methode. Heeft die man<br />

dat soms van mij afgekeken? Hoe het<br />

ook zij, ik ga graag met je mee.<br />

Oresos: Loop even met me op, Sokrates, daar zie<br />

ik hem al staan in de palaistra.<br />

Rorytes: Wie zie ik daar? Als dat de beroemde<br />

Sokrates niet is! En hij heeft ook nog een<br />

van zijn vriendjes meegenomen, dunkt<br />

me?<br />

Sokrates: Was dat maar zo! Nee, Oresos heeft mij<br />

meegenomen en voert mij mee aan de<br />

leiband zijner schoonheid. Hij is het ook<br />

die in de eerste plaats een onderhoud<br />

met u wenst.<br />

Rorytes: En waar wens je dan met mij over te<br />

spreken, jongeman?<br />

Oresos: Hoe denkt u de democratie te kunnen<br />

verdedigen met het relativisme? Het<br />

relativisme zegt immers dat er geen<br />

waarheid is, en toch houdt u vol dat de<br />

democratie de beste staatsvorm is en dat<br />

u waarheid spreekt als u dat zegt.<br />

[17]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Rorytes: Beste jongeman! Je stort nu wel een zak<br />

vol argumenten over mijn voeten leeg,<br />

argumenten die zijn als een kluwen<br />

ketenen, waarvan ik van geen van allen<br />

het begin kan vinden. Je zegt dus dat er<br />

een tegenspraak is tussen democratie en<br />

relativisme?<br />

Oresos: Jazeker.<br />

Rorytes: En hoe zit dat precies?<br />

Oresos: Welnu, het relativisme zegt dat er geen<br />

waarheid is...<br />

Rorytes: ...wacht even, kalf dat voor het eerst<br />

onder het bontbeschilderd juk wordt<br />

gebracht! Het relativisme zegt helemaal<br />

niet dat er geen waarheid is, integendeel,<br />

het vertelt ons dat er vele waarheden<br />

zijn, waarvan er geen enkele op zich<br />

beter is dan enig andere. Voor ons is de<br />

ene waarheid misschien handiger dan de<br />

ander, afhankelijk van de situatie en van<br />

je persoonlijke voorkeuren, maar het<br />

heeft geen zin om los daarvan van<br />

‘waarheid’ te spreken.<br />

Oresos: Is het dan niet waar dat de democratie de<br />

beste staatsvorm is?<br />

Rorytes: Nee, dat zeg ik net: het is juist wel waar.<br />

Maar mag ik jou nu eens iets vragen?<br />

Hoe weet je welke staatsvorm de beste<br />

is?<br />

Oresos: De beste staatsvorm is de staatsvorm<br />

waarin de mens het meest mens kan zijn.<br />

Rorytes: Wat een onzin! Zou je mijn vraag nu<br />

nog een keer willen beantwoorden, maar<br />

dan zonder al die prietpraat die ome<br />

Sokrates hier je geleerd heeft?<br />

Oresos: De beste staat is een staat waarin het het<br />

prettigst is om te leven, die als het ware<br />

op maat gemaakt is voor de mensen. En<br />

terwijl het goed gaat met hun<br />

persoonlijke aangelegenheden, moet ook<br />

de staat het goed doen, anders kan een<br />

mens niet gelukkig leven. Het moet een<br />

staatsvorm zijn die vanzelf voorspoed<br />

voortbrengt en die vanzelf misdaad<br />

uitdrijft. Maar ook om te zorgen dat<br />

mensen rechtschapen worden, moet de<br />

staat op maat gemaakt zijn voor hen. Ik<br />

durf het bijna niet te zeggen, maar voor<br />

de ideale staat geldt dat de mens de maat<br />

is.<br />

Rorytes: Kijk eens aan, dat is nu een zeer dapper<br />

antwoord! Maar ga door.


Oresos: Om een goede staat te stichten, moeten<br />

we dus eerst weten wat de mens is.<br />

Rorytes: Je hebt je leerlingen weer eens<br />

zorgvuldig uitgekozen, Sokrates, want<br />

deze jongen heeft zeker talent voor de<br />

filosofie. Ik praat nog maar korte tijd met<br />

hem en hij stelt nu al de vraag naar het<br />

wezen van de mens - want zo heet dat<br />

onder filosofen, jongetje.<br />

Oresos: En wat is het wezen van de mens dan<br />

volgens u?<br />

Rorytes: Niet zo vlug, knul. Blijkbaar verkeer jij<br />

dus in de veronderstelling dat een theorie<br />

over de beste staatsvorm een opvatting<br />

over het wezen van de mens nodig heeft,<br />

of niet soms?<br />

Oresos: Jazeker.<br />

Rorytes: En aangezien ik volgens jou de<br />

democratie verdedig, heb ik ook op de<br />

vraag “wat is de mens?” een antwoord<br />

nodig dat de democratie ondersteunt,<br />

correct?<br />

Oresos: Helemaal juist.<br />

Rorytes: En hoe zou dat antwoord volgens jou<br />

dan moeten luiden?<br />

Oresos: Zij die de democratie voorstaan hoor ik<br />

steeds zeggen dat de mens een levend<br />

wezen is dat verstand bezit. Aangezien<br />

alle mensen gelijkwaardig zijn voorzover<br />

ze verstandig zijn, moeten ze allen<br />

gelijkelijk in de gelegenheid worden<br />

gesteld om redelijke argumenten te laten<br />

horen aan hun medeburgers en zo het<br />

bestuur van de stadstaat mede te bepalen.<br />

Als we dit doen, dat komen de beste<br />

argumenten vanzelf bovendrijven. Dat is<br />

precies wat democratie is.<br />

Rorytes: En daar ben je het niet mee eens?<br />

Oresos: Nee.<br />

Rorytes: En waarom wel niet?<br />

Oresos: Omdat het hebben van verstand<br />

helemaal niet het wezen van de mens<br />

uitmaakt. Want op de vraag wat de mens<br />

zij, zei Sokrates eens: de mens is slechts<br />

een ongevleugelde tweevoeter, een kip<br />

zonder veren. Volgens mij is er geen<br />

reden waarom die wezens gelijkwaardig<br />

moeten zijn of elk hun zegje moeten<br />

hebben in het stadsbestuur. Dus daar<br />

gaat uw mooie democratie!<br />

Rorytes: Och, Sokrates, als u me even toestaat<br />

wederom de loftrompet te steken voor<br />

uw leerling, dan mag ik wel zeggen dat<br />

hij toch een zeer fundamentele kritiek<br />

weet te leveren op de democratie! Nu wil<br />

je natuurlijk weten wat ik het wezen van<br />

de mens acht te zijn, Oresos, zodat wij<br />

vervolgens een principiële discussie<br />

kunnen aanvangen waarin we onze<br />

respectievelijke bepalingen van het<br />

[18]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

wezen van de mens tegen elkaar<br />

uitspelen en jij mij met velerlei<br />

scherpzinnige argumenten in het nauw<br />

kunt drijven, totdat ik uiteindelijk niet<br />

meer weet wat ik moet zeggen, zoals je<br />

vriend altijd met zijn slachtoffers doet,<br />

om me daarbij nog vastgebonden op de<br />

grond de genadestoot toe te dienen, is<br />

het niet?<br />

Dan moet ik je teleurstellen,<br />

knul, want er is niet zo iets als het wezen<br />

van de mens, dus kunnen we er ook niet<br />

over discussiëren. Er zijn wel vele<br />

opvattingen over het wezen van de mens<br />

en de een is weer handig voor een<br />

dokter, de ander weer voor een politicus,<br />

nog een ander weer voor de bioloog,<br />

maar er is er geen die voor alle mensen in<br />

alle tijden geldt.<br />

Oresos: Maar Rorytes, als de democratie niet<br />

gebaseerd is op een theorie over het<br />

wezen van de mens, kan zij toch op geen<br />

enkele manier meer gerechtvaardigd<br />

worden?<br />

Rorytes: Nee, maar dat is nu juist de grap: de<br />

democratie heeft helemaal geen<br />

filosofische rechtvaardiging nodig. Welk<br />

onzichtbaar fundament zou zij nog<br />

behoeven als een meerderheid van de<br />

Atheense burgers haar goedkeurt? En als<br />

ik nu in deze democratie daarbovenop<br />

nog een theorie wil over wat waarheid is,<br />

dan is dat precies dit: dat wat de<br />

meerderheid van de burgers meent, waar<br />

is. En als de meerderheid van de burgers<br />

meent dat de mens een levend wezen is<br />

dat verstand bezit, wie ben ik dan om<br />

daar niet mee in te stemmen?<br />

Natuurlijk wil ik graag met je<br />

spreken over of het wezen van de mens<br />

al dan niet een kaalgeplukte kip is, wij<br />

zijn immers in de democratische stad<br />

Athene waar het vrije woord heerst.<br />

Maar dan gaat die discussie over de vraag<br />

“wat is binnen een democratie de meest<br />

bruikbare opvatting over het wezen van<br />

de mens?”, en niet over de grond van de<br />

democratie zelf. De grond van de<br />

democratie is de algemene steun aan haar<br />

principes, die daardoor ook binnen de<br />

democratie tot waarheden worden. Is dat<br />

een antwoord op je vraag?<br />

Oresos: Ja, maar een onbevredigend antwoord,<br />

zeg dat wel! Ik kan nog tientallen<br />

principiële bezwaren aandragen tegen<br />

alles wat u gezegd heeft, maar hoe<br />

kunnen die iemand raken die het bestaan<br />

van principes zelf ontkent?<br />

Ik heb eens een pankrationwedstrijd<br />

mogen bijwonen, die werd


gehouden volgens de regels waarmee het<br />

ten oosten van Ionië gespeeld wordt.<br />

Daar smeren de worstelaars hun hele<br />

lichaam in met gladde olijfolie, zodat zij<br />

in de ring geen enkele houvast meer<br />

hebben op elkaar. Zoals die worstelaars<br />

elkaar met al hun kracht vastgrijpen, om<br />

dan bij gebrek aan weerstand hun<br />

tegenstander uit hun armen te voelen<br />

glippen, zo voel ik ook nu dat de<br />

woorden van Rorytes me ontgaan,<br />

Sokrates. Jij bent ouder, bovendien is hij<br />

door het gevecht met mij inmiddels<br />

misschien iets minder glibberig<br />

geworden. Kun jij niet bij hem in de ring<br />

stappen?<br />

Sokrates: O nee, Oresos, ik vind dat je je flink<br />

geweerd hebt, maar steeds wanneer je op<br />

je tegenstander af stormde, heeft hij je<br />

het worstelperk uitgeslingerd. Ik ben<br />

ouder, inderdaad, maar mijn botten<br />

kraken, en Rorytes glimt nog altijd even<br />

zeer van het vet als aan het begin van het<br />

gevecht.<br />

Nee, ik zal het niet weer tegen<br />

hem op nemen, maar ik wil hem wel iets<br />

vragen. Het beeld dat Oresos zojuist<br />

gebruikte vond ik zeer toepasselijk, het<br />

was mij in uw gesprek al opgevallen dat<br />

Oresos nergens greep op u kreeg,<br />

Rorytes. Dit deed me denken aan een<br />

mythe die ik een hoorde vertellen over<br />

een wijsgeer uit datzelfde verre Oosten.<br />

Zijn jullie er voor in deze te horen?<br />

Rorytes: Alleszins, Sokrates, ik hoor dat u een<br />

goed verteller bent, die zijn publiek de<br />

ene fantastische mythe na de andere kan<br />

voorschotelen, de een nog zonderlinger<br />

dan de ander.<br />

Oresos: Ik weet niet of dat een compliment was,<br />

dat Rorytes net uitte, maar ik voor mij<br />

geniet altijd zeer van je verhalen,<br />

Sokrates, dus ga je gang!<br />

Sokrates: Vandaag hebben wij een eerwaarde<br />

gastvriend onder ons aanwezig, maar nog<br />

veel meer zonderlinge figuren doen onze<br />

trotse stad Athene aan. Zo sprak ik eens<br />

met een priester, Zamolxis geheten, die<br />

diende bij de mysteriën van een oosterse<br />

godheid, Sebesias geheten. Deze man nu<br />

vertelde mij dat hij op zijn verre reizen<br />

op zoek naar wijsheid ook het land van<br />

de Indus had bezocht. In dit land leven<br />

ook filosofen met hun leerlingen, zoals<br />

bij ons Pythagoras met zijn sekte, maar<br />

een dergelijke leraar heet daar ‘goeroe’.<br />

Als mensen vragen hebben waar ze niet<br />

uit kunnen komen, dan treden ze met die<br />

goeroes in gesprek. Elke goeroe heeft zo<br />

zijn eigen leer om die grote vragen op de<br />

[19]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

lossen. Net zoals bij ons zijn sommige<br />

mensen het met een bepaalde wijsgeer<br />

eens, maar hebben ze kritiek op een<br />

andere.<br />

Eén van die goeroes is<br />

Palaiandros, wonend in het binnenste<br />

van een gigantische tempel, diep<br />

verborgen in het woud. Deze tempel<br />

heeft heel veel ingangen, maar de meeste<br />

zijn vals: ze leiden niet naar Palaiandros<br />

woonstee binnenin de tempel, maar<br />

voeren via een paar kronkelweggetjes<br />

direct weer naar buiten. Ja, in de tempel<br />

is een heus labyrint aangelegd. Iemand,<br />

die kritiek op Palaiandros wil leveren,<br />

kan nooit de weg naar het midden toe<br />

vinden en met hem in gesprek treden.<br />

Steevast neemt zo iemand de verkeerde<br />

ingang en staat hij na drie bochten weer<br />

buiten. Iemand, die Palaiandros iets wil<br />

vragen en bij hem in de leer wil gaan, kan<br />

wel de weg naar de cella vinden. Echter<br />

zo iemand kan ook geen kritiek meer<br />

leveren, omdat hij het al met Palaiandros<br />

eens is.<br />

Zo heeft deze slimme goeroe<br />

voor het leven immuniteit van kritiek.<br />

Òfwel je komt binnen, maar dan kun je<br />

het niet meer met hem oneens zijn, òfwel<br />

je bent het met hem oneens, maar dan<br />

blijf je buiten. Want het is onmogelijk<br />

om bij hem binnen te geraken, zonder<br />

het met hem eens te zijn. Ook u,<br />

Rorytes, lijkt mij Oresos er steeds van af<br />

te houden om kritiek te uiten op uw leer<br />

en op de democratie. U wendt hem van u<br />

af als de gangen in de tempel critici van<br />

Palaiandros afwenden. Hoe doet u dat?<br />

Rorytes: U vraagt naar het geheim van mijn<br />

worstelkunst? Normaal gesproken zou ik<br />

die mijn leerlingen pas na diepe inwijding<br />

uit de doeken doen, maar voor een man<br />

zo getalenteerd en bedreven in deze<br />

kunst als u kan ik ze toch moeilijk<br />

verborgen houden.<br />

Kijk, Sokrates, hier heb ik een<br />

wilde kastanje. Die draag ik altijd mee in<br />

de plooien van mijn mantel, omdat ze<br />

mij herinnert aan de kern van mijn leer.<br />

Aan de buitenkant, zie je, is de ruwe<br />

bolster overdekt met scherpe punten. Ja,<br />

ik heb zelfs gehoord dat er mensen zijn<br />

overleden omdat ze, onder een boom<br />

staande, zo ’n noot op hun hoofd kregen.<br />

Binnenin, echter, zit een slanke pit zo<br />

glad dat hij je soms uit de handen glipt,<br />

en de binnenkant van de schil is al even<br />

glad.<br />

De democratie is evenzo. Zij<br />

stelt de burgers in staat om over alle


zaken in vrijheid met elkaar meningen uit<br />

te wisselen, maar dat kan alleen onder<br />

bepaalde spelregels. Dat zijn de<br />

democratische principes waarbinnen het<br />

debat plaatsvindt. In een democratisch<br />

debat kan er echter niet aan de principes<br />

van de democratie worden getwijfeld: die<br />

heb je al geaccepteerd toen je aan het<br />

gesprek begon. Derhalve kun je met een<br />

goed democraat nooit over de<br />

grondslagen van zijn leer in discussie<br />

gaan. Dat betekent het ook als ik zeg dat<br />

‘de principes van de democratie door<br />

algemene instemming tot waarheden zijn<br />

geworden.’<br />

Zodra je aanschuift in een<br />

democratisch debat, gelden daar de<br />

spelregels van de democratie. Die zeggen<br />

dat elke mening gelijk gewicht moet<br />

hebben: ze impliceren dus in feite<br />

relativisme. Daarom ben ik ook relativist,<br />

Sokrates. Er zijn nog wel meer filosofen<br />

die de democratie verdedigen, zonder dat<br />

ze dat weten, maar ik kom er tenminste<br />

voor uit dat, hoe en waarom ik het doe.<br />

Misschien is dat ook waarom zo veel<br />

mensen een hekel aan me hebben.<br />

Sokrates: Ik heb blijkbaar binnen weten te<br />

dringen in het sanctum sanctorum van uw<br />

overtuigingen, Rorytes.<br />

Rorytes: Denk maar niet dat mijn hart nu voor u<br />

open ligt, en dat u maar hoeft toe te<br />

steken om me uit te schakelen. We zijn<br />

immers in een democratisch gesprek, dus<br />

hoe zou u kritiek op me willen<br />

uitoefenen? Maar natuurlijk zou ik graag<br />

met u in discussie treden over de vraag<br />

welke theorie van waarheid de beste is<br />

voor in een democratie, Ik hoop echter<br />

dat u ziet dat dat nutteloos is, omdat die<br />

vraag het relativisme reeds<br />

vooronderstelt.<br />

Sokrates: Maar hoe moet ik dit nu verbinden met<br />

die kastanje?<br />

Rorytes: Welnu, je bent nu als een kleine galwesp<br />

die binnenin de kastanje gevangen zit.<br />

Nergens kun je de wanden doorboren,<br />

want de binnenkant van de schil is overal<br />

even glad. Nergens krijg je grip, nergens<br />

kun je de noot openbreken, want je glijdt<br />

altijd weg.<br />

Sokrates: U zegt dat iemand die aanschuift bij een<br />

democratisch gesprek van meet af aan de<br />

democratische principes al heeft<br />

geaccepteerd en ze dus niet meer kan<br />

bekritiseren, correct?<br />

Rorytes: Helemaal.<br />

Sokrates: Maar in dat gesprek kan ik de<br />

democratische waarden toch verwerpen?<br />

[20]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Wat nu als blijkt dat ik me helemaal niet<br />

aan de spelregels houd?<br />

Rorytes: Kunt u dat echt niet zelf bedenken,<br />

Sokrates? Het onderschrijven van de<br />

principes is voorwaarde voor het<br />

gesprek, dus als je de principes niet meer<br />

onderschrijft, dan wordt je gewoon uit<br />

het gesprek gebannen. Hebben jullie<br />

Atheners niet een hele goede methode<br />

om leiders met tyrannieke neigingen uit<br />

jullie stad te verwijderen, namelijk het<br />

ostracisme? Elke burger mag dan een<br />

potscherf inleveren, met daarop<br />

geschreven de naam van de persoon die<br />

hij een tyran meent te zijn. Diegene,<br />

wiens naam het meest voorkomt op de<br />

stembiljetten, wordt vervolgens voor tien<br />

jaar uit de stad verbannen. Wie de<br />

democratische principes veracht, is<br />

uitgesloten van deelname: jullie doen<br />

precies wat ik zeg!<br />

Daarom zeg ik ook dat ‘een goed<br />

democraat nooit over de grondslagen<br />

van zijn leer in discussie kan gaan’: als hij<br />

namelijk toevallig iemand treft die deze<br />

principes niet onderschrijft, weigert hij<br />

verder nog met diegene te spreken.<br />

Sokrates: En hoe moet ik dat dan op die kastanje<br />

overbrengen?<br />

Rorytes: Welnu, je bent dan als een aasvlieg die<br />

de kastanje van buitenaf wil doorboren<br />

om het verderf erin toe te laten treden.<br />

Overal omsluit de harde schil echter de<br />

noot, zodat hij geen zwakke plek kan<br />

vinden om in te breken. Overal priemen<br />

scherpe stekels naar buiten, zodat hij zich<br />

zou verwonden als hij toch een beurse<br />

plek wil benaderen.<br />

Sokrates: Zo kan niemand dus ergens filosofische<br />

kritiek geven op de democratie: niet van<br />

binnenin haar gladde noot, want daar<br />

heerst het relativisme al, niet van<br />

buitenaf op haar stekelige bolster, want<br />

daar verplettert ze je mee als je het niet<br />

met haar eens bent.<br />

Rorytes: Dat heb je goed gezien Sokrates. Is het<br />

relativisme niks voor jou?<br />

Sokrates: Dat weet ik niet, Rorytes, zoals ik niets<br />

weet. Nee, het relativisme is nog een veel<br />

te inhoudelijke leer voor mij. Maar mag<br />

ik u wijzen op de overeenkomsten tussen<br />

jouw gelijkenis van de kastanje en mijn<br />

mythe van Palaiandros?<br />

Zoals iemand die in een<br />

democratisch gesprek verwikkeld is al<br />

met haar principes akkoord is gegaan en<br />

er dientengevolge geen kritiek meer op<br />

kan uiten; zo kan iemand die zich in het<br />

midden van Palaiandros’ tempel bevindt,<br />

omdat hij bij Palaiandros in de leer gaat,


ook geen kritiek meer uiten op de<br />

meester die hij daarbinnen bezoekt; en<br />

zo ook kan de wesp in de kastanje geen<br />

grip krijgen op de wanden die hem<br />

insluiten.<br />

Zoals iemand die verbannen<br />

wordt uit de democratie, omdat hij haar<br />

principes verwerpt, zijn kritiek niet meer<br />

tot de democraten kan richten; zo kan<br />

ook iemand die nooit de weg naar het<br />

binnenste van Palaiandros tempel vindt,<br />

omdat hij niet met diens leer akkoord<br />

gaat, nooit zijn kritiek ten overstaan van<br />

de goeroe zelf uiten; en zo ook wordt de<br />

vlieg op de kastanje vermorzeld door de<br />

puntige schil die hem van zijn voedsel<br />

afhoudt.<br />

Rorytes: Een zeer goede observatie, Sokrates,<br />

deze drie verhalen lijken inderdaad zeer<br />

nauw met elkaar overeen te komen. Maar<br />

hoe denkt u dat het u gaat helpen? Uw<br />

voorbeelden maken alleen maar<br />

duidelijker dat al deze pogingen om de<br />

schil van de kastanje te breken gedoemd<br />

zijn te mislukken. Het is onmogelijk om<br />

een onderhoud te hebben met<br />

Palaiandros zonder het met hem eens te<br />

zijn en het is onmogelijk om kritiek te<br />

leveren op de democratie zonder haar<br />

principes te accepteren.<br />

Sokrates: Laten wij de mythe van Palaiandros<br />

nogmaals als uitgangspunt nemen, want<br />

het lijkt me dat we een mogelijkheid over<br />

het hoofd zien.<br />

Rorytes: Welke dan, o Sokrates?<br />

Sokrates: Als je het met Palaiandros eens bent en<br />

binnenin de tempel komt, kun je geen<br />

kritiek meer op hem leveren. Je kunt het<br />

binnenste van de tempel niet bereiken als<br />

je het met hem oneens bent, dus ook in<br />

dat geval kun je geen kritiek op hem<br />

uiten. Je blijft altijd buiten de tempel<br />

staan als je het met hem oneens bent en<br />

het spreekt voor zich dat hij je kritiek<br />

dan niet hoort.<br />

Kun je misschien buiten de<br />

tempel blijven, zodat je nog vrij staat<br />

tegenover zijn leerstellingen, maar het<br />

toch met Palaiandros eens zijn? Je kunt<br />

dan wel niet direct met hem spreken,<br />

maar je bevindt je toch op voet van<br />

gelijkheid met hem, want je hangt<br />

dezelfde leer aan - onafhankelijk van<br />

hem. Je houdt afstand, maar bent het<br />

toch met hem eens. Is dit geen manier<br />

om toch op een bepaalde manier een<br />

verstandhouding met hem te kunnen<br />

hebben? Ga niet naar binnen, misschien<br />

treedt hij dan wel naar buiten.<br />

[21]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

We kunnen het eens zijn met een<br />

filosoof, zonder gelijk vast te zitten aan<br />

de letter van wat hij zegt, door zelf te<br />

gaan denken als die filosoof. Dan<br />

moeten we niet naar hem toe komen om<br />

van hem te leren hoe zijn gedachtegoed<br />

in elkaar zit, maar dan moeten we zelf in<br />

de ontwikkeling van ons denken op een<br />

punt komen, waar wij die filosoof<br />

ontmoeten, waar we voor onszelf<br />

gedachten vinden, die zijn als de zijne.<br />

Ik denk wel eens, dat we ons op<br />

deze wijze moeten verhouden tot de<br />

filosofen van vroeger. Ook zij zitten in<br />

hun tempels, waar ze echter voor ons<br />

totaal onbereikbaar zijn. De wegen in het<br />

labyrint, dat ons tot hen voert, zijn<br />

ingestort, en al zouden we de<br />

binnenkamer van het heiligdom kunnen<br />

bereiken, dan treffen wij daar niets aan<br />

dan een eeuwenoud godenbeeld en een<br />

eeuwigbrandend vuur, er is daar geen<br />

wijsgeer meer om ons te onderwijzen.<br />

Binnengaan, of we het nu met ze eens of<br />

oneens zijn, is geen optie meer. Blijft ook<br />

dan niet de mogelijkheid over die ik net<br />

schetste?<br />

Rorytes: Dat is allemaal mooi en aardig, toegepast<br />

op die mythe van u, maar kunnen we het<br />

ook voor de echte wereld nemen? Hoe<br />

zou men, volgens u, kritiek moeten<br />

hebben op de democratie?<br />

Sokrates: Ik schroom het te zeggen, Rorytes,<br />

maar als we de vergelijking doortrekken<br />

dan moet mijn antwoord als volgt luiden:<br />

misschien kun je zelf wel democraat<br />

worden zonder dat je dat doet door het<br />

nu per se met iemand eens te zijn. Als je<br />

dat doet en zelf de democratie<br />

herontdekt, zonder je dus bij bestaande<br />

democraten aan te sluiten door<br />

‘instemming te verlenen aan hun<br />

principes’, zoals men dat dan zegt,<br />

misschien kun je dan in je eigen<br />

ontwikkeling nagaan of er iets mis is met<br />

de democratie.<br />

Rorytes: Dat klinkt akelig, Sokrates, en volgens<br />

mij bent u nu de methode die u net<br />

uiteenzette aan het toepassen op mij!<br />

Dan is hier het punt gekomen waarop<br />

onze wegen scheiden, Sokrates. U heeft<br />

zich zelfs in gesprek met mij uit de schil<br />

gewurmd en nu moet ik u mijn stekels<br />

laten zien. Als u buiten wilt blijven en het<br />

met mij eens wilt zijn, houd dan zelf een<br />

relativistische dialoog met dat vriendje<br />

van u en kijk hoe ver u die kunt voeren.<br />

Dan doe ik niet meer met u mee,<br />

gegroet!


RECENSIE KLEINE GODEN MET GROTE<br />

WENSEN<br />

Chantal Zuurmond<br />

"Oh, a very useful philosophical animal, your<br />

average tortoise. Outrunning metaphorical<br />

arrows, beating hares in races... very handy."<br />

<strong>–</strong>Terry Pratchett, Small Gods<br />

De Grote God Om heeft nog maar één<br />

gelovige over. Deze gelovige gelooft niet omdat<br />

het een gewoonte is maar omdat hij weet dat Om<br />

bestaat en voor hem zal zorgen. Goden hebben<br />

dit soort vertrouwen nodig en mensen hebben<br />

goden nodig. Zolang er mensen zijn die<br />

vertrouwen op Om zal hij bestaan, als schildpad.<br />

Toen hele volken nog wisten dat Om bestaat kon<br />

hij zich veranderen in een stier, mensen<br />

vervloeken en mikken op atheïsten met<br />

bliksemschichten. Nu kan alleen Brutha, zijn<br />

laatste volgeling, hem helpen door hem mee te<br />

nemen op een missie om het geloof te<br />

verspreiden. Om wil zoeken naar filosofen, want<br />

die zullen wel weten waarom hij geen stier is.<br />

Nadenken is niet Om’s sterkste kant en Brutha<br />

denkt ook niet regelmatig zoals filosofen dat wel<br />

doen. Filosofen denken de hele dag door, die<br />

zullen er toch wel goed in zijn?<br />

Dit boek maakt deel uit van de serie<br />

Discworld, een wereld die lijkt op onze wereld<br />

maar met subtiele en grappige verschillen. Door<br />

de beschrijving herken je er alledaagse dingen in<br />

maar het wijkt op bepaalde punten wel af van<br />

deze wereld. Juist doordat alles net even anders is<br />

ontstaat er ruimte om commentaar te leveren of<br />

iets van een totaal ander perspectief te<br />

beschouwen.<br />

Small Gods is een satire gericht op religie en<br />

filosofen. Religie is er enkel wanneer mensen<br />

weten dat er een god bestaat, en de goden dienen<br />

de mensen doordat de mensen iets hebben om<br />

op te vertrouwen en de schuld te geven van al dat<br />

mis gaat. Filosofen worden afgebeeld als rare,<br />

maar zeer hilarische types. Een filosoof gaat vaak<br />

in bad en roept ‘Eureka’ (Archimedes), dat is<br />

filosofie. Ruziemaken met andere filosofen in de<br />

bar is ook zeer filosofisch verantwoord. Door het<br />

hele boek heen wordt subtiel gewezen naar<br />

allerlei filosofen en het is<br />

een sport om ze er allemaal uit te halen. Je<br />

kunt Hegel, Descartes en Archimedes er<br />

gemakkelijk in herkennen, al zijn het niet precies<br />

de theorieën die wij geleerd hebben.<br />

[22]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Wanneer je het niet erg vindt om hard in de<br />

trein te lachen en wanneer je filosofie eens anders<br />

wilt bekijken (op een zeer luchtige manier), dan is<br />

het boek een aanrader. Het verhaal op zich is al<br />

vermakelijk, maar het scherpe commentaar er<br />

omheen is superbe. De bizarre karakters zijn<br />

origineel, goed weergegeven. Je vergeeft het<br />

Pratchett als het historisch gezien niet juist is en<br />

misschien een vertekend beeld geeft van<br />

filosofen. Als mensen vragen waar je spons is<br />

moet je alleen uitleggen dat de filosofen van<br />

Discworld sponsen hebben, maar op aarde niet.<br />

Author: Terry Pratchett<br />

Title: Small Gods<br />

Publisher: Corgi<br />

ISBN: 0-552-13890-8 (Paperback)


GÖDELS GODSBEWIJS<br />

Thomas Brouwer<br />

Inleiding<br />

De beroemde wiskundige Kurt Gödel (1906<strong>–</strong><br />

1972) (bekend van het onvolledigheidsbewijs)<br />

raakte in de loop van zijn carrière steeds meer<br />

geïnteresseerd in filosofie en in het bijzonder in<br />

de filosofie van G.W. Leibniz. Zijn eigen<br />

metafysische opvattingen waren ook op<br />

Leibnitiaanse leest geschoeid en hij heeft ook een<br />

godsbewijs gegeven, dat gebaseerd is op Leibniz’<br />

versie van het ontologische godsbewijs. Hij heeft<br />

het nooit gepubliceerd en hij beschouwde het zelf<br />

ook meer als een logische vingeroefening dan als<br />

een serieuze poging om het bestaan van God<br />

zeker te stellen.<br />

Leibniz’ versie van het ontologische godsbewijs is<br />

typisch omdat hij het als noodzakelijk<br />

beschouwde voor het slagen van een ontologisch<br />

godsbewijs dat allereerst bewezen werd dat God<br />

überhaupt mogelijk was: anders zou men, volgens<br />

Leibniz, hooguit kunnen bewijzen dat het bestaan<br />

van God ófwel onmogelijk ófwel noodzakelijk is¹.<br />

Leibniz’ eigen bijzondere godsbegrip stelde hem<br />

in staat een ‘consistentiebewijs’ te leveren voor<br />

God. Volgens hem was het begrip van God<br />

opgebouwd uit de ‘simpele perfecties’: alle<br />

volledig primitieve, eenvoudige, positieve<br />

begrippen (waar alle andere begrippen uit<br />

opgebouwd zouden moeten worden in een<br />

perfecte logische taal) zijn eigenschappen van<br />

God. Omdat al deze begrippen volledig<br />

eenvoudig zijn, zijn ze ook volledig onafhankelijk<br />

van elkaar: ze kunnen elkaar niet tegenspreken.<br />

Er is dus geen mogelijkheid tot contradicties in<br />

de aard van God.<br />

Gödels godsbewijs heeft dezelfde structuur. Hij<br />

probeert te bewijzen dat ‘goddelijkheid’ een<br />

consistente eigenschap is en vervolgens dat deze<br />

eigenschap noodzakelijkerwijs geëxemplificeerd<br />

is. Het bewijs bestaat uit 5 axioma’s, drie<br />

definities en vier theorema’s.<br />

Lexicon:<br />

NE (x): x bestaat noodzakelijk<br />

G (x): x is goddelijk<br />

P (φ): φ is een positieve eigenschap<br />

φ ess x: φ is een essentie van x<br />

Axioma 1: { [ϕ → ψ] & P(ϕ)} → P(ψ)<br />

Als een eigenschap ϕ positief is en het hebben<br />

van eigenschap ψ noodzakelijk volgt uit het<br />

hebben van ϕ, dan is ψ een positieve eigenschap.<br />

Positiviteit is een eigenschap van eigenschappen<br />

[23]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

en wordt door Gödel niet duidelijk gedefiniëerd.<br />

Volgens Koons (<strong>2005</strong>) moeten we een puur<br />

logische en een ‘axiologische’ betekenis<br />

onderscheiden. Puur logisch betekent het dat als<br />

we zo’n positieve eigenschap in een perfecte<br />

logische taal zouden analyseren (een taal waarin<br />

de logische negaties perfect corresponderen met<br />

ontologische privaties), die eigenschap geen<br />

enkele negatie zou bevatten of impliceren.<br />

Axiologisch betekent het min of meer ‘hoe<br />

positiever, hoe beter’, oftewel dat het goede en<br />

het zijnde inwisselbaar zijn.<br />

Axioma 2: P (¬ϕ) ↔ ¬P (ϕ)<br />

Een eigenschap ϕ is positief als en alleen als de<br />

negatie van ϕ niet positief is.<br />

Theorema 1: P (ϕ) → ◊ (∃x) [ϕ (x)]<br />

Als een eigenschap ϕ positief is, dan is het<br />

mogelijk dat er een x is die ϕ als eigenschap heeft.<br />

Elke positieve eigenschap is mogelijk. Dit volgt<br />

uit het feit dat er bij positieve predikaten geen<br />

negaties in het spel zijn: positieve predikaten<br />

bevatten nooit contradicties en twee positieve<br />

predikaten zijn altijd compossibel.<br />

Definitie 1: G (x) ↔ (∀ϕ) [P (ϕ) → ϕ (x)]<br />

Een object x is goddelijk als en alleen als x alle<br />

positieve eigenschappen heeft. De eigenschap<br />

van goddelijkheid is dus een eigenschap die<br />

bestaat uit het hebben van eigenschappen,<br />

waaronder, zoals we nu zullen zien, de eigenschap<br />

van goddelijkheid zelf.<br />

Axioma 3: P (G)<br />

Goddelijkheid is zelf een positieve eigenschap.<br />

Dit is niet verwonderlijk: goddelijkheid is eigenlijk<br />

niets anders dan de conjunctie van alle positieve<br />

eigenschappen. Wederom zijn er geen negaties in<br />

het spel, dus ook geen contradicties.<br />

Theorema 2: ◊ (∃x) G(x)<br />

Het is mogelijk dat er iets bestaat dat goddelijk is.<br />

Dit volgt direct uit het voorgaande.<br />

Definitie 2:<br />

ϕ ess x ↔ [ϕ (x) & (∀ψ) {ψ (x) → [ϕ → ψ]}]<br />

Een bepaalde eigenschap van een ding is ‘een<br />

essentie’ ervan als alle andere eigenschappen van<br />

een ding er noodzakelijkerwijs uit volgen.


Toevallige eigenschappen worden dus<br />

uitgesloten, in ieder geval voor dingen die een<br />

essentie hebben². Maar elk ding heeft een<br />

essentie, namelijk de conjunctie van al zijn<br />

predikaten. Bovendien houdt de definitie ook in<br />

dat elke twee essenties van een ding logisch<br />

equivalent zijn (i.e. ze impliceren elkaar. De facto<br />

heeft elk ding dus maar één essentie.<br />

Axioma 4: P (ϕ) → [P (ϕ)]<br />

Elke eigenschap die positief is, is<br />

noodzakelijkerwijs positief. Dit is niet vreemd,<br />

omdat positiviteit in wezen een logische<br />

eigenschap van predikaten is (gegeven een<br />

perfecte logische taal).<br />

Theorema 3: G (x) → G ess x<br />

Als iets goddelijk is, dan is goddelijkheid een<br />

essentie ervan. Immers, als iets goddelijk is, dan<br />

heeft het al die en alleen die eigenschappen die<br />

positief zijn. Als iets goddelijk is, volgen dus alle<br />

eigenschappen ervan uit dat gegeven. Op grond<br />

van definities 1 en 2 volgt dus dat goddelijkheid<br />

een essentie is van elk ding dat goddelijk is.<br />

Definitie 3:<br />

NE (x) ↔ (∀ϕ) [ϕ ess x → (∃x) ϕ (x)]<br />

Een object x bestaat noodzakelijkerwijs als en<br />

alleen als elke essentie van x noodzakelijkerwijs<br />

geëxemplificeerd is.<br />

Axioma 5: P (NE)<br />

Noodzakelijke existentie is een positieve<br />

eigenschap en behoort dus ook tot de essentie<br />

van God. Op grond van definitie 3 zien we de bui<br />

al hangen.<br />

Theorema 4: (∃x) G(x)<br />

Er bestaat noodzakelijkerwijs iets goddelijks.<br />

Want omdat NE een positieve eigenschap is,<br />

bezit elk goddelijk ding die eigenschap. Van elk<br />

ding dat de eigenschap NE bezit, is de essentie<br />

noodzakelijkerwijs geëxemplificeerd. Dus er<br />

bestaat noodzakelijkerwijs iets dat goddelijk is.<br />

Aanmerkingen<br />

Het moet opgemerkt worden dat Gödel’s bewijs<br />

prima facie de mogelijkheid open lijkt te laten dat<br />

er meerdere goden zijn: meerdere exemplificaties<br />

van de goddelijke essentie. Maar als we de<br />

identiteit van het ononderscheidbare aannemen<br />

(zoals Gödel ook deed), vallen al deze goden<br />

samen.<br />

[24]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Er zijn verschillende punten waarop het<br />

godsbewijs aangevallen kan worden. Het valt te<br />

betwijfelen of we noodzakelijke existentie wel een<br />

positieve eigenschap kunnen noemen (of<br />

überhaupt een eigenschap). Ook leidt het bewijs<br />

volgens Sobel (1987, 2004) tot ‘modal collapse’:<br />

elke waarheid wordt een noodzakelijke waarheid.<br />

Dat is wellicht een onaantrekkelijke uitkomst.<br />

Anderson (1990) heeft een verbeterde versie van<br />

het argument gegeven, waarbij deze modal collapse<br />

voorkomen wordt. Volgens Koons (<strong>2005</strong>) is er<br />

echter een interpretatie mogelijk van het<br />

oorspronkelijke bewijs waarbij het niet leidt tot<br />

modal collapse; deze interpretatie voorkomt echter<br />

volgens Koons weer niet de mogelijkheid dat er<br />

meerdere goden zijn. Oppy (<strong>2005</strong>) gaat nog<br />

verder, en geeft een manier aan waarop we,<br />

uitgaande van Gödel’s onvolledige definitie van<br />

‘positief’, het bestaan van minstens 720<br />

verschillende goddelijke wezens kunnen bewijzen.<br />

Enfin, er zitten wat haken en ogen aan.<br />

Noten<br />

¹ Dit modale godsbewijs vertoont overeenkomsten<br />

met het godsbewijs van Duns Scotus. Ook het<br />

godsbegrip van Duns Scotus lijkt op dat van Leibniz:<br />

volgens Duns Scotus werd de essentie van God<br />

gevormd door de zogenaamde ‘pure perfecties’, die in<br />

sommige opzichten doen denken aan de simpele<br />

perfecties of simpele concepten van Leibniz.<br />

² Gödel accepteerde dan ook de conclusie dat er geen<br />

toevallige eigenschappen bestonden. Leibniz zelf zou<br />

dit nooit zeggen, maar dat is omdat hij een ander (en<br />

enigszins curieus) begrip van noodzakelijkheid<br />

hanteerde dan wij tegenwoordig plegen te doen. Naar<br />

de moderne betekenis van de term noodzakelijk zijn<br />

alle eigenschappen van een ding inderdaad<br />

noodzakelijk in Leibniz’ systeem.<br />

Bibliografie<br />

Anderson, C.A. (1990) Some Emendations of Gödel’s<br />

Ontological Proof. Faith and philosophy 7, 291 - 303<br />

Gödel, K. (1995) Kurt Gödel, collected Works, vol. 3.<br />

Oxford University Press, Oxford<br />

Koons, R.C. (<strong>2005</strong>) Sobel on Gödel’s Ontological Proof.<br />

Niet gepubliceerd, te vinden op:<br />

[www.scar.utoronto.ca/~sobel/<br />

OnL_T/Koons_SobelonGoedel.pdf]<br />

Oppy, G. (<strong>2005</strong>) Ontological Arguments. Stanford<br />

Encyclopaedia of Philosophy [plato.stanford.edu]<br />

Sobel, J.H. (1987) Gödel’s ontological proof. In On<br />

Being and Saying: Essays for Richard Cartwright, ed. J.J.<br />

Thompson. MIT Press, Cambridge, Mass.<br />

Sobel, J.H. (2004) Logic and Theism. Cambridge<br />

University Press, New York


WHERE IN THE WORLD IS BAS HARING?<br />

Sam Krelage<br />

Ik denk nog vaak terug aan deze zaak. Achteraf<br />

gezien, had ik me er nooit in moeten mengen.<br />

Achteraf is echter makkelijk spreken. Het begon<br />

in de universiteitskrant ‘Mare’. Ik schaam me om<br />

te bekennen, dat ik dat alom verachte hondsvod<br />

lees. Maar al geeft iedereen op het blaadje af, toch<br />

blijft men het lezen. Ik denk dus, dat we die<br />

kritiek niet al te serieus moeten nemen. Om de<br />

vier weken of zo had Bas Haring een column in<br />

de Mare. Het viel mij op, dat deze vlugschriften<br />

buitengewoon vaak over een ‘filosofisch’<br />

onderwerp gingen. Ik weet niet meer, of Haring<br />

in deze feuilletons ook met toenaam genoemd<br />

werd. Maar als hij een toenaam had, was dat<br />

‘filosoof’. Op dat moment scheen het me niet<br />

belangrijk, maar het bleek mijn eerste<br />

confrontatie met de zaak Haring.<br />

Maanden later liep ik op een avond door de<br />

achterbuurt, waar ik op vier hoog mijn slecht<br />

onderhouden appartement heb. In de etalage van<br />

een winkel voor tweedehands spullen stond een<br />

kleine zwart-wit TV te kraken. Mijn oog viel op<br />

het korrelige beeld, en ik stond stil in een schok<br />

van verbazing. Daar liep Haring over het scherm.<br />

Later kwam ik er achter, dat het programma dat<br />

opstond ‘Stof’ heette, en dat het inderdaad<br />

gepresenteerd werd door ‘Bas Haring, filosoof’.<br />

Deze man wil de filosofie populariseren.<br />

Natuurlijk zal het hem nooit lukken, maar dat zag<br />

ik toen nog niet. Ik bevond me in de waan, dat hij<br />

zou bepalen hoe men in Nederland de filosoof en<br />

de filosofie zou zien. Maar wat voor een filosoof<br />

is hij zelf? Thuis pakte ik meteen een archiefmap,<br />

en legde een nieuw dossier aan. Terwijl de regen<br />

tegen de ramen trommelde schreef ik op de kaft<br />

met trillende hand:<br />

Where in the world is Bas Haring?<br />

De volgende dag ging ik op onderzoek.<br />

Gezien zijn columns in de Mare had Haring<br />

blijkbaar iets met Leiden. Heeft hij in Leiden<br />

gestudeerd? Aan onze filosofiefaculteit, wellicht?<br />

En zo niet, waar heeft hij dat zijn filosofische<br />

opleiding genoten? Is hij eigenlijk wel een<br />

filosoof? En zo niet, welke discipline beoefent hij<br />

dan?<br />

[25]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

Bas Haring<br />

Ik stelde deze vragen aan iedereen van wie ik<br />

vermoedde dat hij ook maar iets over Harings<br />

afkomst zou kunnen weten. Helaas kreeg ik<br />

tegenstrijdige antwoorden. Sommigen zeiden dat<br />

hij niet in Leiden studeerde, maar doceerde.<br />

Anderen waren van mening dat hij aan onze<br />

faculteit onderwijs had genoten, of er zelfs de<br />

doctorsgraad had behaald. Weer anderen<br />

noemden hem geen filosoof, maar wetenschapper<br />

in de artificiële intelligentie (AI). Sommigen<br />

plaatsten zijn opleiding op dit gebied in Leiden,<br />

maar ook de stad Utrecht dook regelmatig op in<br />

de besprekingen van Harings verleden. Zo bleef<br />

dit mij, zoals alles, onduidelijk.<br />

Ik besloot hem te schaduwen. Toen hij de<br />

deur achter zich sloot en het trapje voor zijn huis<br />

afdaalde, volgde ik hem. Hij liep door de<br />

regenplassen over straat. Hij bleek op weg te zijn<br />

naar het Kijkhuis, waar hij een lezing moest<br />

geven in aansluiting op een film. Ik deed me<br />

daarom voor als gewone filosofiestudent, en na<br />

afsluiting van de lezing benaderde ik hem<br />

onopvallend.


Bas Haring heeft Kunstmatige Intelligentie<br />

gestudeerd in Utrecht. Deze opleiding<br />

ressorteerde destijds onder de faculteit der<br />

wijsbegeerte aldaar. Een deel van het curriculum<br />

bestond dat ook uit vakken als logica,<br />

epistemologie en cognitiefilosofie. “Eigenlijk,”<br />

gaf Haring toe, “ben ik een nepfilosoof.” Het<br />

epitheton ‘filosoof’ is hem ten deel gevallen bij de<br />

verschijning van zijn eerste boek. Recensies in<br />

kranten en tijdschriften moesten Haring namelijk<br />

in een hokje stoppen, en daarna zat hij aan deze<br />

titel vast. Haring is wel verder gegaan met het<br />

ontwikkelen van zijn filosofische kennis, zo is hij<br />

een tijdje bij Dennett in de leer geweest. Die is<br />

dan ook meteen zijn favoriete filosoof.<br />

De filosofische houding van Dennett en<br />

Haring kent inderdaad grote overeenkomsten. Zij<br />

hebben een gedegen achtergrond in de<br />

analytische filosofie, maar proberen van daaruit<br />

ook aansluiting te vinden bij de grote Europese<br />

filosofen van het continent. Zo kunt je van<br />

Dennett bijvoorbeeld een interpretatie lezen van<br />

Nietzsches gedachte aan de eeuwige wederkeer.<br />

In overeenstemming met hun achtergrond zijn ze<br />

zeer geïnteresseerd in de laatste ontwikkelingen in<br />

de wetenschap. Vooral evolutiebiologie en<br />

cognitiewetenschap hebben hun voorkeur.<br />

Al met al kun je dus zeggen dat Dennett en<br />

Haring bruggen proberen te slaan tussen<br />

Angelsaksische filosofie en continentale<br />

wijsbegeerte aan de ene kant, tussen analytische<br />

wijsbegeerde en wetenschap aan de andere kant.<br />

Zij proberen de scheidingen tussen verschillende<br />

[26]<br />

THAUMA <strong>2005</strong>-<strong>2006</strong> NUMMER 1<br />

tradities over te steken, en zijn dus crossoverfilosofen.<br />

Deze aanpak is natuurlijk<br />

lovenswaardig, al dreigt steeds het gevaar dat een<br />

denker die zo veel moet overzien, van het geheel<br />

slechts oppervlakkige kennis kan hebben.<br />

Diepgaande kennis is echter niet hun hoofddoel:<br />

filosofie moet volgens hen allereerst uitnodigen<br />

tot discussie, en dit spreekt uit hun evocatieve<br />

stijl. Aan onze faculteit kan misschien Jan Sleutels<br />

als representant van deze stroming worden<br />

gezien.<br />

Toen wist ik genoeg. Verdere details had ik<br />

immers al in mijn dossiermap verzameld. Dat<br />

Haring in 1968 is geboren en in 1997 in Utrecht<br />

is afgestudeerd in de AI wist ik al. Zijn connectie<br />

met Leiden had ik inmiddels ook blootgelegd.<br />

Haring is namelijk hoofddocent<br />

Mediatechnologie aan onze Universiteit.<br />

In zijn vrije tijd ‘schrijft hij boekjes’, zoals in<br />

mijn beduimelde notitieblokje te lezen staat. In<br />

2002 kwam ‘Kaas en de evolutietheorie’ uit, dat<br />

het darwinisme uitlegt aan kinderen. Het boek<br />

won twee prijzen. Een jaar later volgde ‘De<br />

IJzeren Wil’, dat problemen uit de philosophy of<br />

mind behandelt. Nu is Haring bezig aan een<br />

boekje dat de memenleer als onderwerp heeft en<br />

misschien ‘Voor echt succesvol leven’ gaat heten.<br />

Ik sluit het dossier en hang het diep, diep weg in<br />

de kast. Eén ding over Bas Haring zal ik nooit<br />

vergeten: hij is een kop kleiner dan ik.


INTERVIEW FILOSOFIE IS DE KRATERS<br />

DICHTEN, DIE DE WETENSCHAP SLAAT<br />

Hans-Peter van Burg en Deborah Klaassen<br />

Interview met Jeroen van Rijen<br />

Hoe bent u, onze nieuwe opleidingsdirecteur,<br />

in Leiden terecht gekomen?<br />

Ik studeerde filosofie en algemene taalwetenschap<br />

in Utrecht. Daarna ben ik als docent logica aan de<br />

Erasmus Universiteit gaan werken. In 1986 ben ik<br />

in Leiden gepromoveerd bij De Rijk en<br />

Nuchelmans. Een bewerking van mijn<br />

proefschrift, Aspects of Aristotle’s Logic of Modalities,<br />

is gepubliceerd bij Kluwer. Een referee deelde<br />

toen de uitgever mee: “Wanneer u per se een<br />

boek wilt uitgeven dat te filologisch is voor<br />

wiskundigen en te wiskundig voor filosofen,<br />

kortom een boek dat door niemand gelezen gaat<br />

worden, dan ligt hier uw kans.”<br />

Mijn vakgebied is de geschiedenis van de<br />

logica, met name de modale logica. Binnen dat<br />

gebied ben ik vooral geïnteresseerd in de<br />

ontologisch-metafysische context waarbinnen die<br />

logica’s ontstaan. Je vraagt dan waarom mensen de<br />

logische theorieën over noodzakelijkheid,<br />

contingentie en dergelijke ontwikkelen, die ze de<br />

facto produceren. Later realiseerde ik me dat mijn<br />

zeer gespecialiseerde onderzoek door misschien<br />

twintig mensen op de wereld gelezen werd.<br />

Vanuit mijn achtergrond als<br />

taalwetenschapper ben ik toen een tijd gaan<br />

reizen door West Afrika. Ik heb daar talen<br />

bestudeerd die in logisch opzicht interessant zijn.<br />

Talen van de Mande-groep zijn bijvoorbeeld niet<br />

functioneel compleet. In deze omgeving zag ik<br />

enerzijds de enorme kennisbehoefte die in<br />

sommige delen van de wereld bestaat, anderzijds<br />

mijn eigen gepriegel over wat Aristoteles nu<br />

precies met “noodzakelijk” in De Caelo bedoelde.<br />

Ik werd met mijn neus op hele basale<br />

problemen gedrukt. Niet lang daarna ben ik naar<br />

Aruba gegaan. Ook in Aruba is er sprake van een<br />

enorme kennisbehoefte. Als rector van het<br />

Arubaanse universiteitje heb ik drie jaar in die<br />

behoefte proberen te voorzien, ik was een soort<br />

makelaar in kennis, voor journalisten,<br />

hotelmanagers, beroepsvissers, parlementariërs,<br />

advocaten, noem maar op. Professioneel gezien<br />

was dat een van de interessantste periodes uit<br />

mijn leven. Maar in Aruba is alles gericht op<br />

toerisme. Daarom vond ik het geen ideale<br />

omgeving voor mijn kinderen om in op te<br />

groeien. Ik ben teruggekeerd naar Nederland,<br />

[27]<br />

THAUMA 2004-<strong>2005</strong> NUMMER 1<br />

waar ik bestuurlijk-organisatorische klussen heb<br />

gedaan aan de Erasmus Universiteit.<br />

Toen kwam de vacature van<br />

opleidingsdirecteur in Leiden. Drie dagen in de<br />

week kan ik nu mijn bestuurlijk-organisatorische<br />

vaardigheden binnen een filosofische context<br />

nuttig maken. De overige twee dagen ben ik<br />

aangesteld als docent logica. Ik heb geen<br />

onderzoekstaken. Toch vind ik mijn onderwijs<br />

erg leuk en belangrijk. Studenten probeer ik in<br />

mijn cursussen gedisciplineerd en kritisch te leren<br />

denken.<br />

Wat was het belang van uw onderzoek, dat<br />

slechts door twintig mensen gelezen werd?<br />

Voor wat mijzelf betrof, was het historische<br />

nieuwsgierigheid. Er wordt bijvoorbeeld al<br />

eeuwenlang beweerd dat Aristoteles’ modale<br />

logica vol inconsistenties zit. Maar Aristoteles was<br />

volgens mij zo gek nog niet. Dus misschien ligt<br />

het idee dat zijn modale logica vol inconsistenties<br />

zit wel aan ons, omdat wij Aristoteles door de bril<br />

van onze geformaliseerde modale logica lezen.<br />

Dat kan makkelijk misvormend werken op de<br />

interpretatie van de aristotelische data.<br />

Het onderzoek daarna is een leuke exercitie.<br />

Het bevredigt een intellectuele behoefte en het<br />

heeft ook esthetische kanten. Maar als je op een<br />

gegeven moment distantie neemt van dat<br />

onderzoek, bestaat de kans dat je denkt: “Wat die<br />

esthetische kanten betreft lees ik liever een goed<br />

boek!”<br />

Welk boek zou dat zijn?<br />

Diepe wildernis: de wegen van João Guimarães Rosa<br />

is een van de meest fascinerende boeken die ik<br />

ooit gelezen heb. De Judakus van António Lobo<br />

Antunes is ook een boek dat me naar mijn strot<br />

grijpt. Vanuit filosofisch oogpunt is de Portugees<br />

Fernando Pessoa mijn favoriete dichter. Zijn<br />

dichtwerk Ode van de zee, zo’n 30 pagina’s lang en<br />

prachtig vertaald door August Willemsen, is een<br />

schoolvoorbeeld van katharsis in de aristotelische<br />

zin. Pessoa (1888-1935), een schuchter en timide<br />

mannetje, gaat zich hier via zijn heteroniem<br />

Alvaro de Campos langzaam maar zeker verbaal<br />

te buiten aan steeds gruwelijkere fantasieën. Dat<br />

zwelt langzaam aan… je weet niet wat je leest!<br />

Die drie werken geven mij meer inzicht in


mensen en de plaats die ze voor zichzelf zien in<br />

de wereld dan een of ander traktaat in de<br />

wijsgerige antropologie.<br />

Ik heb een zekere distantie ten opzichte van<br />

de filosofie. Die je ook nodig hebt om als<br />

opleidingsdirecteur te functioneren. Ik ben<br />

neutraal ten opzichte van alles wat hier in Leiden<br />

aan filosofie gegeven wordt. Wanneer er een<br />

intellectuele behoefte aan een bepaald soort<br />

filosofie bestaat, heeft deze bestaansrecht. Wie<br />

ben ik, om daar als keurmeester op te willen<br />

treden?<br />

Waarin ziet u eigenlijk het belang van de<br />

filosofie?<br />

Niet alle intellectuele activiteit hoeft bij te dragen<br />

aan het oplossen van grote problemen en in die<br />

zin belang te hebben. Er bestaan veel activiteiten<br />

die geen enkele oplossing aandragen voor urgente<br />

problemen, maar die bijvoorbeeld esthetische<br />

genoegens produceren of ongenoegens opheffen.<br />

In die zin leveren ze een bijdrage aan het<br />

welbevinden van mensen en zijn ze nuttig zolang<br />

ze geen schade toebrengen aan anderen. Duidelijk<br />

is dat veel mensen een zekere bevrediging blijken<br />

te vinden in filosofie.<br />

Elke samenleving stelt zich bepaalde doelen<br />

die men dan probeert te realiseren. Dat leidt tot<br />

nieuwe wetenschappelijke inzichten en<br />

technologische en economische ontwikkelingen.<br />

Mensen blijken de behoefte te hebben hun plaats<br />

te bepalen in relatie tot elkaar, tot de samenleving<br />

en de tot de werkelijkheid zoals die ontsloten<br />

wordt door de wetenschappen van dat moment.<br />

Die plaatsbepaling vraagt om voortdurende<br />

aanpassing aan de externe omstandigheden. In<br />

die behoefte tot plaatsbepaling probeert de<br />

filosofie te voorzien. Nieuwe economische<br />

ontwikkelingen maken een tot dan toe gangbare<br />

kijk op de relaties tussen groepen van mensen<br />

achterhaald. Nieuwe wetenschappelijke visies<br />

blijken niet meer te passen binnen de<br />

metafysische en ontologische opvattingen die tot<br />

op dat moment hun taken naar behoren<br />

vervulden. Er ontstaat de behoefte om de nieuwe<br />

economische realiteit of het nieuwe<br />

wetenschappelijke wereldbeeld in te bedden in<br />

een bredere kijk op hoe de wereld in elkaar zit.<br />

Dan komen de filosofen op de proppen om hun<br />

diensten aan te bieden. Dat filosofische werk is<br />

niet noodzakelijk wetenschappelijk in de geijkte<br />

zin van het woord. Dat wordt op zijn minst<br />

gesuggereerd door het feit dat sommige zeer<br />

populaire filosofische stromingen van dit<br />

moment, bijvoorbeeld de postmodernistische,<br />

zich expliciet keren tegen het zelfbeeld dat de<br />

meest succesvolle wetenschappen er op<br />

nahouden.<br />

[28]<br />

THAUMA 2004-<strong>2005</strong> NUMMER 1<br />

In de filosofie wordt, in tegenstelling tot<br />

zoveel echte wetenschappen, veel belang gehecht<br />

aan haar eigen geschiedenis. Enerzijds betreft dat<br />

puur geschiedwetenschap, het soort werk dat ik<br />

vroeger deed. Anderzijds wordt een filosoof door<br />

de bestudering van de geschiedenis van de<br />

filosofie voorzien van een repertoire van<br />

filosofische problemen en succesvolle<br />

oplossingen die hij of zij kan gebruiken bij het<br />

oplossen van nieuwe problemen, of juist kan<br />

vermijden omdat ze voorheen in gelijksoortige<br />

situaties ook niet bleken te werken. Aristoteles,<br />

een buitengewoon down to earth filosoof, blijkt nog<br />

steeds een inspiratiebron voor moderne filosofen,<br />

juist in die alledaagsheid van zijn oplossingen.<br />

Dat zie je bijvoorbeeld in de context van de<br />

ethiek. Men blijkt tot de conclusie gekomen dat<br />

inhoud en richtingeving van ons feitelijke morele<br />

gedrag niet adequaat beschreven kan worden in<br />

termen van regels en regelopvolging. Uit het<br />

filosofisch repertoire heeft men vervolgens de<br />

aristotelische deugdenethiek opgediept als een<br />

alternatief paradigma. Dat leek, in elk geval<br />

voorlopig, in de filosofische behoefte te voorzien.<br />

Is dit vooruitgang in de filosofie? Niet in de zin<br />

dat we een nieuw inzicht dat voorheen onbekend<br />

was hebben verworven. De oplossing bleek 2500<br />

jaar oud! Maar wel vooruitgang in de zin dat<br />

nieuwe filosofische behoeften, in elk geval<br />

tijdelijk, bevredigd zijn.<br />

Men stelt het zich vaak andersom voor. De<br />

filosofen creëren nieuwe kaders, waarbinnen de<br />

wetenschappers kunnen opereren, politici aan de<br />

slag kunnen, etc. Het zijn echter de<br />

wetenschappers en diegenen die de economische<br />

en technologische vooruitgang realiseren, die<br />

oude kaders doorbreken. Vervolgens ontstaat er<br />

wrijving tussen die nieuwe realiteit en het beeld<br />

dat mensen hebben van zichzelf en hun plaats in<br />

de wereld. Dan komen de filosofen in actie om<br />

de daaruit voortkomende onlustgevoelens te lijf<br />

te gaan.<br />

Moet filosofie wel als een academische<br />

bezigheid gehandhaafd worden, als het de<br />

wetenschappers zijn die de grote doorbraken<br />

verzorgen? Wordt de filosofie niet een soort<br />

perifeer achteraf verschijnsel?<br />

Psychologen hebben een verschijnsel beschreven<br />

dat ze cognitieve dissonantie noemen, de clash tussen<br />

“cognities” die men er op na houdt. Via<br />

herschikkingen en wijzigingen in cognities<br />

probeert elk mens het ongemak te beëindigen dat<br />

men bij cognitieve clashes ervaart.<br />

Bij wetenschappelijke, economische,<br />

technologische en maatschappelijke verandering<br />

kunnen er dergelijke dissonanties optreden tussen<br />

enerzijds de nieuwe perceptie van de realiteit in


ede zin en anderzijds de oude kaders<br />

waarbinnen men zichzelf een plaats gaf in de<br />

wereld. Dan ontstaat er een behoefte om die<br />

cognitieve dissonantie op te lossen. Veel mensen<br />

krijgen filosofische interessen <strong>–</strong> je ziet dat nu<br />

bijvoorbeeld aan het succes van Filosofie Magazine,<br />

van filosofische thema’s in Studium Generale,<br />

etc. De taak van de filosofen is om een nieuwe<br />

samenhang te creëren tussen nieuwe concrete<br />

inzichten in de realiteit en ons algemeen beeld<br />

daarvan en onze plaats daarbinnen. Filosofie<br />

vervult in die zin een belangrijke taak, ook al is<br />

die niet vergelijkbaar met die van een van de<br />

wetenschappen.<br />

Hoe ziet u de toekomst van de Leidse<br />

filosofiefaculteit?<br />

In Leiden is gekozen voor een klassieke,<br />

academische filosofieopleiding. Ik voer<br />

exitgesprekken met iedereen die de opleiding<br />

voltooid heeft. De aandacht voor het lezen van<br />

klassieke teksten blijkt men dan erg te waarderen.<br />

In het strategisch plan voor de faculteit is<br />

opgenomen dat we dit aspect van de opleiding<br />

zelfs willen versterken. Maar daarnaast wil ik, en<br />

met mij het bestuur, laten zien, dat filosofie ook<br />

nuttig is buiten de muren van onze faculteit. Ik<br />

zie daarvoor mogelijkheden in Campus Den<br />

Haag, waar wellicht in de context van politieke<br />

wetenschappen, economie en filosofie een mooie<br />

[29]<br />

THAUMA 2004-<strong>2005</strong> NUMMER 1<br />

opleiding te creëren valt. Daar zijn we op dit<br />

moment mee bezig. Het is nuttig om naast een<br />

klassieke opleiding, die we zeker moeten<br />

handhaven, ook een poot te hebben, die nog<br />

rechtstreekser de werkelijkheid van alledag als<br />

oriëntatiepunt heeft.<br />

Tot slot nog een laatste vraag: Voor welke<br />

collega aan deze faculteit heeft u de meeste<br />

bewondering?<br />

Het prettige aan deze faculteit is dat eigenlijk al<br />

mijn collega’s elk op hun eigen manier<br />

inspirerend en onderhoudend zijn. Leuke mensen<br />

dus. In de eerste exitgesprekken die ik voerde,<br />

hoorde ik van studenten wat voor goede<br />

docenten Oudemans en Visser zijn. Evaluaties<br />

onderstreepten dat beeld.<br />

Intussen heb ik meer exitgesprekken<br />

gevoerd en meer evaluaties onder ogen gehad.<br />

Men vertelde mij nagenoeg iedere keer dat<br />

docenten véél te lang doen over het nakijken van<br />

tentamens en vaak wordt gemeld dat docenten<br />

scripties niet adequaat begeleiden. Ik zou willen<br />

dat docenten het discipline opbrengen om zich te<br />

houden aan de OER. Maar ook blijkt uit die<br />

gesprekken dat deze faculteit heel erg boft met<br />

haar docenten. Allen blijken ze buitengewoon<br />

betrokken bij de studenten en vol enthousiasme<br />

voor hun eigen vak. Dat heb ik elders wel anders<br />

gezien!


ERLÄUTERUNG VAN ‚HÄLFTE DES<br />

LEBENS’<br />

Deborah Klaassen<br />

Onverenigbaar<br />

Op ieder moment bevinden wij ons tussen twee<br />

helften van ons leven. De ene helft is vol leven,<br />

de tweede is nog niet vervuld en als zodanig een<br />

mogelijkheid. Het is ook een doodsweg. De ene<br />

helft van je leven is die van het leven, de tweede<br />

helft is die van de dood die op je toekomt. Een<br />

zelfmoordenaar kan de tweede helft van zijn<br />

leven niet aan. Als je geconfronteerd wordt met<br />

de zelfmoord van een ander, kun je ineens zien<br />

hoe afgrijselijk, hoe ondraaglijk, hoe moeilijk het<br />

is om die twee helften van het leven bij elkaar te<br />

brengen. Liever zien we alleen de helft vol leven.<br />

De helften van het leven zijn onoverbrugbaar en<br />

zijn haast niet samen te denken. Toch is dat hoe<br />

het is, het zijn de twee helften van je leven.<br />

Methode<br />

We gaan het gedicht Hälfte des Lebens, dat op de<br />

achterpagina van deze <strong>Thauma</strong> staat, lezen en<br />

erläuteren. Dat betekent dat we het geen meningen<br />

en interpretaties gaan opleggen, maar het gedicht<br />

zelf laten spreken en laten zeggen wat het te<br />

zeggen heeft. Om niet in interpreteren te<br />

vervallen gaan we niet meteen in op wat de<br />

metafysica 'de inhoud' zou noemen, maar letten<br />

we op aspecten die hier juist niet meteen mee te<br />

maken hebben, zoals woordvolgorde, ritme, waar<br />

zinnen beginnen en ophouden, en de manier van<br />

schrijven.<br />

Opbouw<br />

Het eerste dat opvalt is dat de eerste strofe van<br />

Hälfte des Lebens uit één zin bestaat en de tweede<br />

strofe uit twee zinnen. De tweede strofe heeft dus<br />

een cesuur. In de eerste strofe wordt tot de<br />

zwanen gesproken. In het eerste deel van de<br />

tweede strofe beklaagt Hölderlin zich. In de<br />

tweede zin van de tweede strofe wordt een<br />

bewering gedaan in de derde persoon enkelvoud<br />

en meervoud. Verder valt op dat het eerste deel<br />

van het gedicht gaat over de natuur en over leven,<br />

terwijl het laatste deel gaat over levenloze<br />

artefacten.<br />

Indirectheid<br />

In de eerste strofe valt ten eerste op dat de<br />

persoonsvorm 'hänget' raar in de zin geplaatst is.<br />

Normaler zou het zijn om de persoonsvorm ná<br />

'Rosen' te plaatsen. Hierdoor komt de nadruk op<br />

'in den See'. In gaat hier met een accusativus<br />

samen, het is dus een richting, een beweging het<br />

[30]<br />

THAUMA 2004-<strong>2005</strong> NUMMER 1<br />

meer in. In het Nederlands vertaald is dit dus: 'het<br />

land hangt het meer in', zo blijft de accusativus<br />

van richting bewaard. Wat voor een land hangt<br />

het water in? Een eiland. Dat weerspiegelt (bij<br />

goed weer) in het water, en lijkt van boven naar<br />

beneden het water in te hangen.<br />

De trouwe zwanen zijn 'trunken von<br />

Küssen'. Waardoor zijn die zwanen dan gekust, zo<br />

dat ze dronken zijn? Het gaat hier om een<br />

dronkenschap door overvloed van zonneschijn,<br />

ook wel zonnesteek genoemd. Dat er werkelijk<br />

zonneschijn in deze strofe is, blijkt uit de peren<br />

die geel, dus rijp zijn. Maar als zwanen door de<br />

zon gekust worden, verbranden ze toch? Jazeker.<br />

Om te blussen dopen ze dan ook hun hoofden<br />

(wat overigens een merkwaardige woordkeuze is,<br />

zwanen hebben immers een Kopf) in het water.<br />

In wat voor water dopen de zwanen hun<br />

hoofden? In heilignücher water! De enige andere<br />

keer dat dit woord bij Hölderlin voorkomt is in<br />

'Deutscher Gesang'. Daar zit in de schaduw een<br />

Duitse dichter aan een koel ademende beek, die<br />

begint te zingen wanneer hij genoeg van het<br />

'heiligen nüchternen Wassers' heeft gedronken. Het<br />

heeft dus iets te maken met zingen. Daarover kan<br />

nu echter niet meer gezegd worden dan dat er een<br />

parallel loopt, anders worden er spoedig allerlei<br />

interpretatieve schema's aan het gedicht opgelegd<br />

en zijn we het gedicht zelf en wat het te zeggen<br />

heeft kwijt.<br />

De mogelijkheid van taal<br />

De zwanen dopen in de eerste strofe dus hun<br />

hoofd in het water als bescherming tegen de zon.<br />

Dat Heilignücherne is afwezig in de tweede strofe.<br />

In de tweede strofe wordt de kosmologie uit de<br />

eerste strofe nog kort herhaald: bloemen, zon,<br />

schaduw van de aarde. Maar het meer ontbreekt!<br />

Er is geen koeling, geen bescherming tegen de al<br />

te grote directheid van datgene dat over je komt,<br />

in de eerste strofe de zon. Door die<br />

onbeschermdheid is het onmogelijk om te<br />

spreken, 'Sprachlos und kalt'. Hier loopt de parallel<br />

door die begon bij het heilignüchterne, waar de<br />

zwaan zijn hoofd in doopte tegen de zon en<br />

waardoor een dichter kon zingen. De<br />

mogelijkheid van taal, staat hier eigenlijk, ligt in<br />

de indirectheid, de beschermdheid tegen het té<br />

felle. Waar dit gedicht over gaat kon dus ook niet<br />

direct uitgesproken worden, Hölderlin zelf<br />

spreekt ook indirect.


Harde voeging<br />

In strofe 1 is een universum, waarin alle delen<br />

met elkaar verbonden zijn. Door 'hänget' worden<br />

het land en het meer verbonden, door 'voll' het<br />

land met de rozen, door 'tunkt' de zwanen met<br />

het water, door 'Küssen' de zon met de zwanen en<br />

dat gaat zo door. In strofe 2 schijnt alles alleen<br />

maar uit elkaar te liggen, zonder verbindingen.<br />

Let wel, dat schijnt. Hölderlin schrijft beide<br />

strofen echter op hetzelfde moment. Er is geen<br />

chronologie waarbij eerst alles verbonden is en<br />

vervolgens alles onverbonden. Deze verdeeldheid<br />

Noten bij Collateral Damage, p. 5 t/m 9 :<br />

1 Lessing, Einmal und nie wieder, Gütersloh 1969, 220<br />

2 vgl. hierzu Ekkehard Hieronimus “Lessings Philosophie<br />

der Not hat ihre tiefsten Wurzeln in seiner Kindheit und<br />

Jugend und bekommt von diesen Erlebnissen ihre ganze<br />

Schärfe.” S.11, vgl. auch die ersten Seiten des noch<br />

unveröffentlichte Nachwortes In der Tiefenwelt der Spiegel <strong>–</strong><br />

Theodor Lessings Theaterbilder von Rainer Marwedelzu den<br />

Nachtkritiken, in denen besonders der Zusammenhang<br />

dargestellt wird zwischen Schauspiel, Not und die<br />

Wirklichkeitsverzerrungen, die das ergibt.<br />

3 Lessing, Einmal und nie wieder, Gütersloh 1969, 252<br />

4 ausführlichere Analysen zur Situation der Frauen lassen<br />

sich finden in Lessings Buch Weib <strong>–</strong> Frau <strong>–</strong> Dame <strong>–</strong> Ein Essay<br />

im Geiste radikaler Frauenbefreiung, München 1909<br />

5 Th. Lessing, Maria Bashkirtseff, Oppeln-Leipzig 1899, S.6<br />

6 Lessings ‚reine’ philosophischen Schriften sind die<br />

Dissertation über Afrikan Spir, Schopenhauer, Wagner, Nietzsche<br />

1906, Der Bruch in der Ethik Kants 1909, Philosophie als Tat<br />

1914, Studien zur Wertaxiomatik: Untersuchungen über reine Ethik<br />

und reines Recht 1914, Nietzsche 1925, und alle Auflagen von<br />

Geschichte als Sinngebung des Sinnlosen und Europa und Asien.<br />

7 Gadamer, Hans-Georg, Philosophische Lehrjahre, Ffm. 1977,<br />

11<br />

8 Aus der Theaterkritik Lessings über eine<br />

Wildentenaufführung, Göttinger Zeitung 19.11.1906, Text<br />

Nr.37 im noch unveröffentlichten Band Nachtkritiken, ohne<br />

Seitenzahl, Zeilen 112-125<br />

9 Th. Lessing, Hindenburg, erschienen im Prager Tageblatt<br />

25.4.1925, vgl. auch Th. Lessing, Ich warf eine Flaschenpost ins<br />

Eismeer der Geschichte, hg. R.Marwedel, Darmstadt/Neuwied<br />

1986, 69<br />

10 vgl. hierzu: „Ich will wahr sein! Ich glaube wahr zu sein. Aber bin<br />

ich wahr? Kann man überhaupt wahr sein? Was heißt das: ‚Wahr<br />

sein?’“ aus: Ein Mensch schreibt Erinnerungen in: Th. Lessing, Ich<br />

warf eine Flaschenpost ins Eismeer der Geschichte, hg. R.Marwedel,<br />

Darmstadt/Neuwied 1986, 411<br />

11 Ibsen, Die Wildente, Akt V<br />

12 Das vollständige Zitat lautet: „Selbstbetrug! Die ganze<br />

Gesellschaft ist Betrug! Es ist die Ausnahme daß Menschen sich nicht<br />

gegenseitig dauernd betrügen <strong>–</strong> Und sich selbst!??! Ohne Selbstbetrug <strong>–</strong><br />

irgendwo und irgendwann kann niemand in der Gesellschaft existieren.<br />

[..]<br />

The only reality we can know is the reality of self-awareness, of which<br />

sincerity is the foundation. You may ask what has that to do with<br />

Selbstbetrug <strong>–</strong> Answer: We only can get glimpses of reality <strong>–</strong>and<br />

absolute sincerity, even towards ourselves is like the (?) <strong>–</strong> Soweit wir<br />

vom Milieu brain washed sind, soweit (und das sind wir irgendwie <strong>–</strong><br />

abgesehen von wenigen Ausnahmen) können wir nie von ‘traces’ von<br />

[31]<br />

THAUMA 2004-<strong>2005</strong> NUMMER 1<br />

en eenheid zijn tegelijkertijd. Het is<br />

onverenigbaar voor ons en toch is het zo, net<br />

zoals de helften van ons leven ondraaglijk<br />

onverenigbaar zijn en toch de beide helften van<br />

ons leven zijn. Er is een harde voeging waarin de<br />

eenheid en de verdeeldheid zitten, maar dit is<br />

onuitsprekelijk. Hetzelfde geld voor de helften<br />

van het leven. Hölderlin zegt het wel, maar<br />

verborgen. Hij spreekt er niet direct over, maar<br />

indirect. Anders dan verborgen kan het ook niet<br />

gezegd worden. We verlangen ernaar om dit<br />

uitspreekbaar te krijgen, maar dat kan niet. En dat<br />

staat hier ook, verborgen.<br />

Selbstbetrug wegkommen. Aber ich bin überzeugt, daß Du (wie ich<br />

auch) das nicht nur wissen, sondern den Weg zur absoluten<br />

Selbstehrlichkeit gefunden haben. Das ist die wahre Erlösung des<br />

Menschen. Und falls man von Emanzipation spricht (ein Wort, das<br />

mir zum Hals raus wächst) die einzige Emanzipation ist <strong>–</strong> worth<br />

having <strong>–</strong>[...]“<br />

Charlotte Wolff an Christa Wolf 12.2.85; The only reality <strong>–</strong><br />

on the way to myself S. 230, dt.: die einzige Wirklichkeit, die<br />

wir erkennen können, ist die Wirklichkeit der<br />

Selbsterkenntnis. Charlotte Wolff, Innenwelt, a.a.O. S. 252 <strong>–</strong><br />

Christa Wolf, Charlotte Wolff; Ja, unsere Kreise berühren sich -<br />

Briefe, Luchterhand, München 2004, S. 70<br />

13 vgl. den Absatz über Gadamer<br />

14 Diese Briefe waren/sind einzusehen auf der<br />

Einstein/Lessing Ausstellung in Hannover, Rathaus 22.10.<br />

9.11 & 21.11- 7.12 Universität Hannover, Lichthof. Diese<br />

Ausstellung ist ein Ableger der großen Einsteinausstellung in<br />

Berlin.<br />

15 vgl. für diesen Abschnitt: Th. Lessing Ich warf eine<br />

Flaschenpost ins Eismeer der Geschichte, hg.R.Marwedel,<br />

Darmstadt/Neuwied 1986, 429 <strong>–</strong>Soweit nicht anders<br />

vermerkt, verdanke ich alle Informationen zu Werk und<br />

Person Lessings Rainer Marwedel.<br />

16 Vgl. hierzu, R.Marwedel; Theodor Lessing 1872-1933 Eine<br />

Biographie, Darmstadt/Neuwied 1987, S. 438. Dort geht es<br />

um die Diskussion, ob die Universität Hannover nach<br />

Theodor Lessing benannt werden soll, die CDU lehnt das<br />

ab, weil eine Benennung der Universität nach Lessing den<br />

Ruf der Stadt nachhaltig schädigen könne, da Lessing der<br />

meistgehasste Mann Hannovers gewesen sei. Vgl. auch<br />

Hanoversche Allgemeine Zeitung vom 12.11. & 19.11.1982.<br />

Schließlich wurde dann der Platz vor der Volkshochschule<br />

nach Theodor Lessing benannt.<br />

Es wäre einmal interessant, sich weitere bizarre Blüten<br />

anzusehen, die die Umbennenungsgeschichte der Straßen-<br />

Viertelnamen Hannovers getrieben hat, ein anderer Fall ist<br />

derjenige von Hannah Arendt, die in Hannover Linden<br />

geboren wurde. Es ist nun ein Fahrradweg nach Hannah<br />

Arendt benannt worden, der hinter dem Polizeihauptquartier<br />

entlangführt und kaum gebraucht wird. Fahrradwege haben<br />

im Allgemeinen in Deutschland keine Namen.<br />

17 Th. Lessing Nietzsche, Berlin 1925, S. 104<br />

18 Aus der Theaterkritik Lessings über eine<br />

Wildentenaufführung, Göttinger Zeitung 19.11.1906, Text<br />

Nr.37 im noch unveröffentlichten Band Nachtkritiken, ohne<br />

Seitenzahl, Zeilen 69-72<br />

19 Ibsen, Die Wildente, Akt V

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!