03.05.2013 Views

2008-2009 nummer 1 - Thauma

2008-2009 nummer 1 - Thauma

2008-2009 nummer 1 - Thauma

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

COLOFON<br />

<strong>Thauma</strong><br />

Blad voor de Faculteit der Wijsbegeerte,<br />

Universiteit Leiden<br />

Postadres<br />

Faculteit der Wijsbegeerte<br />

Postbus 9515<br />

2300 RA Leiden<br />

o.v.v ‘<strong>Thauma</strong>’<br />

Internet<br />

www.filosofie.leidenuniv.nl<br />

E-mail<br />

thaumaadres@yahoo.com<br />

Hoofdredacteur<br />

Martine Berenpas<br />

Redactie<br />

Thomas Brouwer, Hans-Peter van Burg,<br />

Anne van der Horst, Leela Koenig<br />

Aan dit <strong>nummer</strong> werkten mee<br />

Arnon Grunberg, Sharon Hagenbeek,<br />

Deborah Klaassen, Eric Schliesser<br />

Opmaakredactie<br />

Martine Berenpas<br />

Druk<br />

Labor Vincit, Leiden<br />

Oplage<br />

450<br />

Adreswijzigingen<br />

Gelieve oud en nieuw adres door te geven<br />

aan het secretariaat, met vermelding van<br />

postcodes.<br />

Omslag<br />

Amber van der Sar, Nickie Theunissen,<br />

Hans-Peter van Burg.<br />

Het logo op de voorzijde van het omslag is<br />

een bewerking van een tetradrachme. Deze<br />

munt was in omloop in Athene, in de eerste<br />

bloeitijd van de filosofie (400-500 v.C).<br />

[2] THAUMA 2006-2007 NUMMER 1<br />

INHOUD<br />

ACTUEEL<br />

Wedstrijd <strong>Thauma</strong>-artikel 15<br />

Debatvervuiling – Hagenbeek 20<br />

Sporen van Spinoza – Berenpas 25<br />

Advocaatjes van de duivel – Koenig 28<br />

BESCHOUWINGEN<br />

Arcimboldo – Brouwer 4<br />

Bezeten van de liefde - Berenpas 11<br />

Socratisch Modeldialoog: Een voorbeeldige<br />

Miskraam – Klaassen 16<br />

Analytische ontologie tegenwoordig - Brouwer 22<br />

BOEKBESPREKING<br />

Nog steeds kan er gevraagd worden:<br />

Wie is Arnon Grunberg – Hagenbeek 27<br />

VASTE RUBRIEKEN<br />

Interview: Grunberg & Schliesser over<br />

vriendschap: “We zijn geen heiligen!”-<br />

Hagenbeek 7<br />

Gedicht: Rilke – van Burg 29


VOORWOORD VAN DE REDACTIE<br />

Beste lezers,<br />

Deze rijkgevulde winter-<strong>Thauma</strong> geeft een blik<br />

op kunst, liefde en vriendschap. Thomas<br />

Brouwer buigt zich over het schilderij Vertumnus<br />

van Arcimboldo en probeert de kunstzinnige<br />

representatie bloot te leggen. Sharon Hagenbeek<br />

interviewt Eric Schliesser en Arnon Grunberg –<br />

die samen afgelopen semester een college<br />

hebben gegeven over Plato – over vriendschap.<br />

Martine Berenpas bezint zich verder op dit<br />

thema door Prousts opvatting van liefde te<br />

analyseren.<br />

Verder op het spoor van de levenswijsheid<br />

gaat Deborah Klaassen met haar socratische<br />

modeldialoog, die eindigt in een voorbeeldige<br />

miskraam. Sharon Hagenbeek bespreekt het<br />

debat over overheidsbemoeienis met kunst.<br />

Ter afsluiting van het thema, buigt Thomas<br />

Brouwer zich over de analytische ontologie van<br />

tegenwoordig.<br />

<strong>Thauma</strong> zou <strong>Thauma</strong> niet zijn zonder de<br />

gebruikelijke rubrieken: Sharon Hagenbeek<br />

bespreekt Omdat ik u begeer van Arnon Grunberg.<br />

Ook hebben we een gedicht. Op de achterkant<br />

van deze <strong>Thauma</strong>, is een gedicht van Rilke<br />

afgedrukt. Hans-Peter van Burg bespreekt dit<br />

vrijwel onbekende gedicht op zijn poëtische<br />

waarde.<br />

Speciale aandacht vragen wij u voor de<br />

<strong>Thauma</strong>wedstrijd waarin wij studenten oproepen<br />

om een artikel in te zenden.<br />

Wij wensen u veel leesplezier!<br />

De redactie<br />

De deadline voor het volgende <strong>nummer</strong> is:<br />

31 maart <strong>2009</strong><br />

Kopij sturen naar: thaumaadres@yahoo.com<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [3]


ARCIMBOLDO<br />

Thomas Brouwer<br />

[4] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1


Zie hiernaast het schilderij Vertumnus 1 van<br />

Arcimboldo. Giuseppe Arcimboldo (1527 -1593)<br />

is beroemd geworden om zijn indirecte<br />

portretten: stillevens die tegelijkertijd personen<br />

uitbeelden. Vertumnus is een portret in fruit en<br />

bloemen van de heilige roomse keizer Rudolf de<br />

Tweede. Aan de hand van dit schilderij zal ik het<br />

hebben over kunstzinnige representatie en de<br />

verhouding van delen en gehelen.<br />

Een basaal gegeven over delen en gehelen is<br />

dat gehelen niet kunnen bestaan zonder delen<br />

maar delen wel zonder gehelen 2. Haal ik mijn<br />

horloge uit elkaar, dan is het er niet meer – maar<br />

alle veertjes en tandwieltjes zijn er nog. Voor<br />

schilderijen geldt hetzelfde: je kunt een doek<br />

hebben en verf, en geen schilderij, maar niet<br />

omgekeerd. Maar ondanks dat gebrek aan<br />

ontologische zelfstandigheid kan een schilderij<br />

echter wel iets dat verf en doek los niet kunnen:<br />

het kan iets voorstellen of representeren 3. We<br />

kunnen in het schilderij iets anders zien dan “een<br />

brokkie linnen met verf” 4.<br />

Maar hoewel de materialen van een schilderij<br />

op zich genomen niets voorstellen, lijken we<br />

toch bij een schilderij delen aan te kunnen wijzen<br />

die dat wel doen. We kunnen immers zeggen dat<br />

dit stukje een peer voorstelt, en dat stukje een<br />

kers. De ‘stukjes’ die we dan aanwijzen zijn niet<br />

samenstellende delen van het schilderij, maar<br />

uitsneden van het geverfde vlak. Hoewel we niet<br />

kunnen ontkennen dat de kers op een bepaald<br />

stuk doek geschilderd is, en daarom voor haar<br />

representatie directer van dat stuk doek afhangt<br />

dan van de rest, is toch de rest van het schilderij<br />

nodig is om de kers tot haar recht te laten<br />

komen: alleen het grotere plaatje beeldt namelijk<br />

de ruimte uit waarbinnen ze zich bevindt. 5<br />

1 Afbeelding rechtenvrij – wikimedia commons.<br />

2 Hoewel niet qua delen.<br />

3 Het hoeft natuurlijk niet iets voor te stellen.<br />

4 Nescio, Titaantjes. In: De Uitvreter, Titaantjes, Dichtertje,<br />

Mene Tekel, Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam, 1999<br />

(34 e druk), p. 58.<br />

5 Een andere overweging is ook dat het geen<br />

willekeurige uitsneden van het geverfde vlak zijn die<br />

iets voorstellen. We kunnen het stukje doek met de<br />

kers erop uitzonderen, juist omdat we de kers binnen<br />

de compositie kunnen uitzonderen. Dus bij de<br />

identificatie van voorstellende delen –<br />

representerende uitsneden van het geverfde vlak –<br />

gaat het voorgestelde vooraf aan het voorstellende.<br />

Maar er zijn lastige gevallen: wat bijvoorbeeld te<br />

denken van een egaal geel geverfd doek getiteld<br />

Bananen op een gele achtergrond?<br />

We laten nu even doek en verf voor wat ze zijn,<br />

en kijken naar wat het schilderij uitbeeldt. Door<br />

dat te doen, verplaatsen we ons – op een vrij<br />

alledaagse manier – naar een andere<br />

werkelijkheid: we hebben niet langer de<br />

afbeelding tegenover ons, maar het afgebeelde.<br />

Binnen de afgebeelde werkelijkheid, anders dan<br />

de onze als die mag zijn, zijn sommige zaken<br />

hetzelfde. Ook hier kunnen gehelen niet bestaan<br />

zonder hun delen. Dat betekent in het geval van<br />

Vertumnus dat het afgebeelde tableau niet zou<br />

kunnen bestaan zonder de bloemen en vruchten<br />

waar het uit samengesteld is.<br />

Echter, het afgebeelde tableau van vegetatie –<br />

als geheel – stelt zelf ook weer iets voor: Keizer<br />

Rudolf de Tweede. In dit geval gebeurt dat<br />

voorstellen wel op een iets andere manier, want<br />

terwijl het schilderij een ruimte projecteert en<br />

daarbinnen een compositie van vruchten en<br />

bloemen neerzet, stelt het tableau van vruchten<br />

en bloemen binnen diezelfde ruimte een persoon<br />

voor.<br />

Deze laatste vorm van representatie is<br />

kenmerkend voor beeldhouwwerken, en<br />

daarmee hebben we een belangrijk onderscheid<br />

tussen schilderkunst en beeldhouwwerk te<br />

pakken 6. Bij beeldhouwwerken valt de<br />

afgebeelde ruimte samen met de ruimte waarin<br />

het beeld zich bevindt, terwijl bij schilderijen de<br />

twee ruimtes los van elkaar staan. Aangezien de<br />

ruimte waarin Rudolf de Tweede zich bevindt<br />

niet anders is dan de ruimte waarin het tableau<br />

zich bevindt, zouden we kunnen zeggen dat<br />

Vertumnus een beeldhouwwerk binnen in een<br />

schilderij is.<br />

Het zojuist genoemde verschil tussen schilder-<br />

en beeldhouwkunst zien we ook terug in de<br />

afbeeldende vermogens van de delen van<br />

kunstwerken van beide soorten. Terwijl het stuk<br />

doek met de kers erop in afzondering niet in<br />

staat is om de ruimte uit te beelden waar de kers<br />

zich in bevindt, en daarvoor de rest van het<br />

schilderij nodig heeft 7, geldt dat voor een deel<br />

van een beeldhouwwerk niet. Een deel van een<br />

6 Wederom: voorzover het figuratieve schilderkunst en<br />

beeldhouwwerk betreft.<br />

7 Of kan men zeggen dat het stuk doek met de kers<br />

zelf al een ruimte genereert? Jawel, maar niet de<br />

ruimte waar het om gaat. Het punt is niet dat<br />

schilderijen een bepaald oppervlak moeten hebben<br />

voordat er een ruimtelijk effect kan optreden, maar<br />

dat de ruimte die in Vertumnus uitgebeeld is niet een<br />

conglomeraat is van de ruimte uitgebeeld door de<br />

stukjes ervan – daarentegen is het schilderij als fysiek<br />

object wel een conglomeraat van verf, doek en lijst.<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [5]


eeldhouwwerk kan ook op zich al iets<br />

voorstellen. Het heeft al de ruimte.<br />

Ga maar na: de armen van de Venus van Milo,<br />

waar die ook gelaten mogen zijn, stellen eenzaam<br />

en alleen nog steeds armen voor. Maar vreemd<br />

genoeg – Arcimboldo is ons nog een stap voor –<br />

gaat dit juist voor Vertumnus weer niet op. Want<br />

wat gebeurt er als we Rudolfs neus eraf trekken?<br />

We hebben dan alleen een peer in onze hand, en<br />

geen neus.<br />

[6] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

RECTIFICATIE<br />

Bij het artikel “Gelatenheid, gemoed en hart in het<br />

licht van het affectieve” van Map de Voogd in<br />

<strong>Thauma</strong> 2 van vorig jaar, zijn per ongeluk de<br />

voetnoten weggevallen:<br />

1 'De ziel is overbodig.' Artikel in FILOSOFIE-<br />

MAGAZINE van april j.l. Ook treft men in dit<br />

<strong>nummer</strong> een bespreking aan van Vissers nieuwe boek.<br />

2 Bijvoorbeeld Het vroege Daoïsme van Laozien Zhuangzi<br />

als filosofie van de gelatenheid, van Woei Lien van<br />

Woerkom-Chong. Doctoraalscriptie Faculteit der<br />

Wijsbegeerte, Universiteit Leiden 2005.


GRUNBERG & SCHLIESSER OVER<br />

VRIENDSCHAP: ‘WE ZIJN GEEN<br />

HEILIGEN!’<br />

Sharon Hagenbeek<br />

Een amicale en ongedwongen omgang maakt<br />

nog geen vriendschap. Dat hier meer voor nodig<br />

is blijkt wel als je de heren Schliesser en<br />

Grunberg over vriendschap hoort discussiëren.<br />

Naast de vraag of er sprake is van een<br />

vriendschap tussen hen beiden is het eveneens<br />

twijfelachtig wat men überhaupt onder<br />

vriendschap kan verstaan. Kun je bijvoorbeeld<br />

stellen dat een heel waardevolle uitwisseling van<br />

ideeën, een toevoeging aan je leven, of een<br />

vervulling van behoeften, dingen zijn die de<br />

omgang met een ander tot een vriendschap<br />

maken?<br />

Uiteraard is vriendschap een dankbaar<br />

onderwerp voor de literatuur, maar ook voor<br />

filosofen. Zo schreef Eric Schliesser een paar<br />

jaar terug een filosofisch artikel over de<br />

vriendschap tussen Hume en Smith. En<br />

momenteel geeft hij samen met de schrijver<br />

Arnon Grunberg aan de Universiteit Leiden een<br />

college over het Symposion van Plato, waarin<br />

heftig gediscussieerd wordt over wat eros (liefde)<br />

is en hoe schoonheid, waarheid, verlangen en<br />

macht zich daartoe verhouden. Zo stelt<br />

Pausanias, één van Socrates’ gesprekspartners,<br />

dat liefde tussen twee mannen een hogere vorm<br />

van liefde is dan de liefde tussen man en vrouw:<br />

in de liefde tussen twee mannen kan er sprake<br />

zijn van een uitwisseling van ideeën, en daarmee<br />

gaat die liefde voorbij het louter lichamelijke van<br />

de liefde tussen man en vrouw.<br />

Het uitwisselen van ideeën is Schliesser en<br />

Grunberg niet vreemd, al gaat dat bij hen<br />

misschien niet op een zachte manier. Dat blijkt al<br />

als Grunberg spreekt over het advies dat hij aan<br />

vrienden zou geven: ‘Ik zou vooral zeggen: doe<br />

dat, trouw met de alcoholist; dat vind ik<br />

interessant voor mijn werk, mijn literatuur, dan<br />

kan ik namelijk observeren. Daar ben ik heel<br />

eerlijk over, dus dat vind ik geen slecht iets.<br />

Natuurlijk zijn vriendschappen geen vrijblijvende<br />

regelingen, maar het moet niet christelijk gezien<br />

worden.’<br />

Ongetwijfeld zal de uitspraak van Pausanias<br />

niet de voornaamste reden zijn geweest voor hun<br />

keuze voor de tekst van Plato, maar toch is die<br />

niet geheel ongerelateerd aan hun gezamenlijke<br />

geschiedenis. ‘Toen ik aan deze tekst dacht, ging<br />

het om een tekst waarin mensen discussiëren<br />

waarvan bekend is dat zij ook hatelijke dingen<br />

over elkaar hebben gezegd’, aldus Schliesser. ‘Wij<br />

zijn geen sterkere vrienden geworden door de<br />

geschiedenis van ons contact, doordat we acht<br />

jaar vrijwel geen contact hebben gehad. Maar ik<br />

denk wel dat Arnon geen ja tegen het college had<br />

gezegd als we niet gehad hadden wat we hebben.<br />

Het Symposion vertoont interessante<br />

vergelijkingen met ons gezamenlijke verleden<br />

waar wij dan persoonlijk plezier van kunnen<br />

beleven, maar ook totaal ongerelateerde dingen.<br />

Het ging bovenal om een tekst waarmee de<br />

connectie tussen de literatuur en de filosofie<br />

onderzocht kon worden. Waarbij ze beiden tot<br />

hun recht komen.’<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [7]


Dat zij nu samen college geven is opmerkelijk,<br />

aangezien zij publiekelijk ruzie gemaakt hebben<br />

in onder andere het NRC. In die krant wees<br />

Schliesser met de vinger naar Grunberg, toen het<br />

nog niet bekend was dat Grunberg schuil ging<br />

onder het pseudoniem Marek van der Jagt. De<br />

ruzie werd voortgezet in de brieven die<br />

Grunberg aan Schliesser schreef in het tijdschrift<br />

Humo en Het Parool.<br />

Over die geschiedenis vertelt Schliesser: ‘Ik<br />

heb me zeker, tot de Marek van der Jagt affaire,<br />

een vriend van en voor Arnon gevoeld. Het<br />

element van de machtsstrijd was daarin niet<br />

overweldigend aanwezig, maar zeker niet<br />

afwezig. Bovendien was er van mijn kant grote<br />

liefde voor zijn schoonheid. Daarin ben ik ver<br />

gegaan. Misschien te ver. Achteraf vraag je je<br />

altijd af of er vriendschap geweest is. We hadden<br />

elkaar nodig en waren zeer nuttig voor elkaar.<br />

Inderdaad was er daardoor ook een wederzijdse<br />

uitdaging: Arnon heeft me geleerd scherper en<br />

meedogenlozer over mezelf en de wereld te<br />

denken; ik heb tot mijn voldoening in de essays<br />

en lezingen van hem gelezen dat veel van mijn<br />

ideeën van toen bij Arnon zijn blijven hangen en<br />

door hem zijn getransformeerd. Ik lees graag<br />

elke zin van Arnon als een poging van hem om<br />

mij terug in zijn web te verleiden.’<br />

Of het werkelijk zo gegaan is tussen hen<br />

beiden blijft in het midden, want Grunberg geeft<br />

aan dat het allemaal niet zo duidelijk is wat zich<br />

heeft afgespeeld: ‘Dat Dhr. Schliesser te ver is<br />

gegaan kan ik me niet herinneren, wellicht doelt<br />

hij op een actie die hij met terugwerkende kracht<br />

als een misstap ziet. Dat Dhr. Schliesser elke zin<br />

van mij leest als een poging hem in mijn web te<br />

vangen waardeer ik, maar elke zin is<br />

overdreven. Dhr. Schliesser heeft jarenlang een<br />

hond gehad. Nooit heb ik het gevoel gehad dat<br />

ik met die hond heb kunnen concurreren. Wat<br />

zegt dat over een vriendschap: als je grootste<br />

concurrent een hond is? Wat zegt dat over liefde:<br />

als je verlaten dreigt te worden voor een hond?’<br />

De twee lijken inmiddels hun ruzie als<br />

vrienden te hebben bijgelegd, althans die schijn<br />

wordt gewekt doordat zij samen college geven.<br />

Maar het wordt pijnlijk duidelijk dat hun besluit<br />

om dat te doen niet op vriendschap gebaseerd<br />

was. Zo laat Schliesser weten dat hij wel moest<br />

reageren toen hij hoorde dat Grunberg<br />

gastschrijver werd aan de Universiteit Leiden. ‘Ik<br />

had een irritatie die niet weg zou gaan zonder dat<br />

ik er iets aan deed, en het had dus niets met<br />

vriendschap te maken. Ik besloot hem te mailen<br />

met het voorstel om samen een college te doen.’<br />

Ook Grunberg spreekt over heftige gevoelens,<br />

[8] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

alvorens zij samen college gingen geven. ‘Wij<br />

hebben elkaar jaren niet gesproken. We hebben<br />

elkaar intens gehaat; ik wil niet voor dhr.<br />

Schliesser spreken, en zeggen dat deze haat nu<br />

voorbij is.’ En ook voor de samenwerking voor<br />

dit interview is vriendschap niet het eerste<br />

motief. ‘Het is niet meer dan billijk als we samen<br />

college geven, dat ik dan niet achter je rug om<br />

vuil ga spuiten over je, dat wil ik doen waar je bij<br />

bent’, aldus Grunberg die deze woorden direct<br />

tot Schliesser richt.<br />

Aristoteles zou niet weten wat hij ervan zou<br />

moeten maken: is dit nu verheven vriendschap?<br />

En als één filosoof vriendschappen zou moeten<br />

kunnen benoemen dan is het wel Aristoteles.<br />

Met kernbegrippen als welgezindheid,<br />

wederkerigheid en duurzaamheid definieert<br />

Aristoteles voor ons de hoogste vriendschap<br />

omwille van het goede. Een zeldzaam en<br />

kostbaar goed dat zich maar zelden echt laat<br />

kennen.<br />

Dat de geïnterviewden niet eens door<br />

Aristoteles als vrienden benoemd willen worden<br />

blijkt al snel wanneer Grunberg zegt: ‘Ik geloof<br />

niet dat het mijn hoogste streven is om een meer<br />

deugdelijk persoon te worden. Ik doe het college<br />

niet om een deugdzaam persoon te zijn. Sterker<br />

nog, we hadden al tijdens een college een<br />

discussie over wat de hoogste deugd is en we<br />

liepen beide geërgerd weg uit dat college. Eric<br />

om andere redenen dan ik, maar in ieder geval<br />

omdat die hoogste deugd heel abstract blijft, dat<br />

begrip blijft heel onduidelijk. Ik voel eigenlijk<br />

een bepaalde aversie tegen het begrip deugd.<br />

Zolang het begrip niet concreet wordt en ook<br />

geen consequenties heeft in het leven van de<br />

vraagsteller, vind ik dat we over hete lucht<br />

praten.’<br />

Van oudsher wordt er al teruggegrepen op<br />

Aristoteles besprekingen van vriendschap, maar<br />

het is een thema in de filosofie dat sindsdien niet<br />

onbesproken is gebleven. Gelukkig zijn de<br />

modernere denkers in staat om meer dan louter<br />

mooi licht op de betekenis van vriendschap te<br />

schijnen. Schliesser heeft in zijn tekst over de<br />

vriendschap van Hume en Smith gepoogd<br />

duidelijk weer te geven hoe zij beiden over het<br />

fenomeen vriendschap dachten. ‘Hoe dan ook<br />

beschouw ik Hume en Smith in deze als<br />

varianten op Aristoteles, en Plato. De<br />

rechtgeschapenen kunnen bij Hume de hoogste<br />

soorten vriendschappen hebben. Ik wil me wel<br />

aansluiten bij Smith dat bepaalde<br />

vriendschappen het hoogste genot zijn. Ik geloof<br />

dus wel in die hoogste vriendschap, maar ook<br />

dat die vriendschap juist iets amoreels heeft. Ik


geloof dus niet in de deugdzaamheid ervan, het<br />

is superior prudence en niet superior morality.<br />

Sommige vriendschappen bevorderen mijn<br />

deugdelijkheid, maar niet alle vriendschappen. Ik<br />

ben niet iemand die gelooft dat de deugd bestaat<br />

om dingen te doen die niet goed voor je zijn.<br />

Verstandig zijn voor jezelf en voor jezelf<br />

opkomen hoort bij een goede moraal. Sommige<br />

vriendschappen streef je na om het genot, maar<br />

om daar een etiket deugdzaam op te plakken<br />

vind ik dan een misverstand. Dus ik denk dat het<br />

bij vriendschap om een soort genot gaat. Het<br />

gaat om een soort plezier, een belangrijk soort<br />

plezier.’<br />

Grunberg is minder stellig over zijn ideeën bij<br />

vriendschap. ‘Ik ben wat voorzichtiger om me<br />

uit te laten over de hoogste soort<br />

vriendschappen. Sommige woorden kunnen tot<br />

de ondergang leiden. Dhr. Schliesser spreekt<br />

voor zich en ik spreek voor mij. Ik wil u er alleen<br />

aan herinneren dat liefde niet per se een deugd<br />

is. Als het huwelijk een overeenkomst is die<br />

berust op het wederzijds gebruik van elkaars<br />

geslachtsdelen, dan is vriendschap een<br />

ongeschreven overeenkomst die berust op het<br />

wederzijds gebruik van elkaars hersenen.’<br />

Net als bij Plato’s Symposion is dat gebruik van<br />

elkaars hersenen wat hen brengt tot een discussie<br />

over de vergelijking tussen vriendschap ofwel de<br />

liefde en de filosofie, ofwel de literatuur.<br />

Schliesser: ‘Filosofie vind ik leuk en bedrijf ik<br />

ook graag op manieren waarbij veel discussie<br />

plaats kan vinden met andere mensen. Ik vind<br />

het een leuke gedachte dat ik die mensen wat<br />

bijdraag, maar ook in de filosofie geldt dat wat ik<br />

bijdraag niet per se iets goeds hoeft te zijn. Soms<br />

kan het ook slecht zijn. Het kan als een soort<br />

verslaving zijn.’<br />

Grunberg: ‘Een verslaving kan heel echt zijn,<br />

net zozeer als een vriendschap. Een vriendschap<br />

of een liefdesrelatie kan ook een verslaving zijn.<br />

Maar dat betekent nog niet dat die verslaving<br />

slecht is.’<br />

Schliesser: ‘Ik geloof dat de verdedigers van de<br />

filosofie en de literatuur een fout maken door de<br />

schaduwkant ervan niet te willen zien. Een<br />

verslaving heeft een slechte connotatie en<br />

suggereert dat dit per definitie fout is, maar jouw<br />

verslaving is een andermans nut. Het mooie aan<br />

literatuur is dat het je kan laten nadenken over<br />

situaties en over de complexiteit en concreetheid<br />

van die situaties en daarbij is wat verslaving is<br />

heel diffuus.’<br />

Grunberg: ‘Het is ook interessant als het iets<br />

slechts zou zijn. Het zijn gevaarlijke en onzinnige<br />

gedachten dat de filosofie of de literatuur altijd<br />

iets goeds zouden zijn, daarmee maak je het<br />

ongevaarlijk en onbelangrijk. Eric is in het<br />

college constant de filosofie aan het afvallen. Het<br />

is een rol die hij niet wil of op hem kan nemen.<br />

Als ik de gelegenheid had gehad om de literatuur<br />

af te vallen dan had ik daar zeker wel dingen<br />

over kunnen zeggen, maar daar heb ik niet zo<br />

vaak een kans toe gezien.’<br />

Sinds Aristoteles en Plato is dus staand<br />

gebleven dat een vriend je bovenal een schat aan<br />

wijsheid over het goede leven kan verschaffen,<br />

en ook bij Grunberg en Schliesser is het<br />

stimuleren tot de ontwikkeling van ideeën<br />

belangrijk. Maar er zijn wel veranderingen te<br />

bemerken in de filosofische visie van toen en nu.<br />

In de moderne visie kan het subject net als bij<br />

de klassieke denkers ontdekken wat het goede<br />

leven is in zijn vriendschappen. Zonder vrienden<br />

rest ons geen goed leven. Zo laat Henk<br />

Manschot met zijn autonomiebeginsel in de<br />

moderne tijd zien dat “de belevingen en<br />

behoeften van de ‘ik-persoon’ centraal staan in<br />

het benoemen van waarden… Deze ik-<br />

gecentreerdheid hoeft niet te betekenen dat de<br />

ander geen rol speelt. Maar in de optiek van de<br />

levenskunst komt de ander in het vizier voor<br />

zover het ik, bij de richting van zijn leven<br />

daaraan betekenis en waarde toekent.” 8<br />

Als kritisch humanist heeft Tzvetan Todorov<br />

daarentegen zo zijn bedenkingen tegenover een<br />

zelfgecentreerde levenskunst. “We koesteren<br />

onze vrijheid maar zijn tegelijkertijd beducht<br />

voor een samenleving van identieke individuen,<br />

zonder idealen in het hart.” 9 Juist uit angst voor<br />

het uiteenvallen van onze identiteit streeft het<br />

individu uitmuntendheid na. Onze christelijke<br />

maatschappij stelt ons het middel daartoe: de<br />

vriendschap. Hij of zij die echt uitmuntend is, is<br />

een goede vriend. Juist onze relatie met de ander<br />

staat centraal, omwille van onze eigen<br />

deugdelijkheid.<br />

Schliesser kan het over Todorovs ideeën niet<br />

nalaten te stellen dat wat Todorov over vrienden<br />

zegt, ook waar kan zijn voor honden en Dr. Phil.<br />

Een fijne omschrijving daarvan vinden we ook al<br />

verwoord door Jean-Paul Sartre in zijn bekende<br />

roman La Nausée. Waar Todorov nog de<br />

christelijke traditie als oorsprong ziet van het<br />

8 Henk Manschot: het autonomiebeginsel in de<br />

moderne tijd. [Sociale levenskunst: de postmoderne<br />

uitdaging, Tijdschrift voor Humanistiek, nr. 2.<br />

jaargang 1, juli 2000, 34-39]<br />

9 Tzvetan Todorov: vertaling De Onvoltooide Tuin,<br />

in: Joep Dohmen: Over levenskunst. De grote filosofen over<br />

het goede leven. Red. Joep Dohmen. Amsterdam, Ambo,<br />

2002<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [9]


vriendschappelijk denken omwille van zichzelf,<br />

omschrijft Sartre het probleem van de humanist<br />

als het probleem van de gewone allemansvriend:<br />

“Het humanisme staat open voor alle<br />

levensopvattingen en brengt ze samen onder één<br />

noemer. Als je je openlijk verzet, speel je de<br />

humanisten in de kaart; het humanisme ontleent<br />

zijn kracht aan zijn tegenstanders. Een bepaald<br />

slag mensen, koppige en geborneerde bandieten,<br />

delft telkens het onderspit: al hun gewelddaden,<br />

hun kwalijkste excessen vermaalt het humanisme<br />

tot er een witte, schuimige massa overblijft…”<br />

Er is natuurlijk een verschil tussen een<br />

oppervlakkig ‘correcte’ vriend en een kwaaie<br />

pier. Maar zowel Grunberg en Schliesser zijn het<br />

erover eens: een goede vriend is niet<br />

noodzakelijk de meest vriendelijke persoon voor<br />

zijn vrienden. Je hoeft niet alles maar goed te<br />

vinden, Grunberg vult dat aan door te zeggen:<br />

‘Je moet zelfs eisen stellen. Als iedereen je vriend<br />

is, is niemand je vriend.’ En dat is wel weer een<br />

wederkerig iets, een goede vriend eist niet alleen<br />

dingen van je, die eist van je dat je dingen eist.<br />

Een dergelijke vriendschap is schaars, merkt<br />

Schliesser op. ‘Er zijn verschillende soorten<br />

vriendschappen, die hiërarchisch te<br />

onderscheiden zijn in meer of minder<br />

genegenheid en daarmee minder of meer<br />

praktisch. Zo kan een samenwerking wel leiden<br />

tot genegenheid, maar het kan ook zakelijk zijn.<br />

Er zijn veel soorten vriendschap, maar ik zou nu<br />

Arnon en mijzelf geen vrienden noemen. Ik<br />

bewonder hem niet minder.’ Ook de behoeftes<br />

kunnen een praktische benadering van warme<br />

vriendschap geven. Grunberg wijst op een<br />

voorbeeld. ‘Het kan ook heel praktisch zijn om<br />

genegenheid en warmte te veinzen.’<br />

Men kan dus praktisch niet zonder vrienden,<br />

iets wat Aristoteles ook wel zou beamen. Maar<br />

de hedendaagse opvattingen hoeven geenszins te<br />

betekenen dat een vriendschap bestaat uit<br />

deugdelijk gedrag jegens de vriend. Sterker nog,<br />

de zoektocht naar het deugdelijk goede van<br />

Aristoteles hoeft bepaald niet over rozen te gaan.<br />

Ook Grunberg en Schliesser hebben de<br />

moeilijkheden van vriendschap met elkaar<br />

ondervonden, ondanks het feit dat zij bewust<br />

niet met hun vriendschap het deugdelijke goede<br />

probeerden na te streven. Maar dat is nu in het<br />

verleden. ‘We hebben het niet meer over dat<br />

verleden gehad. Vergeten of verdringen kan<br />

vruchtbaar zijn hebben we allebei besloten. We<br />

zijn niet christelijk in de zin dat wij vergeven. Ik<br />

ben niet in de vergevingsbusiness, ik ben geen<br />

pastoor of God’, aldus Schliesser. Grunberg sluit<br />

zicht hierbij aan: ‘we zijn geen heiligen.’ En hij<br />

[10] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

voegt daar veelzeggend aan toe dat ‘vergeving is<br />

als het uitdraaien van een fornuis waar je nog<br />

warmte van kunt beleven, waar je nog een<br />

stoofpotje op kunt zetten. Ik houd het vuur<br />

liever brandend.’<br />

Een citaat van Grunberg uit een eerder<br />

interview toont hoezeer hij het vuur graag<br />

smeulend ziet: “Iedereen met enige zelfreflectie<br />

stuit op zijn duistere kanten en iedereen die een<br />

ander aan een onderzoek onderwerpt, stuit op<br />

duistere kanten. Als we perfect waren, nooit<br />

zouden ontsporen, hadden we geen reden om<br />

boeken te schrijven, toneel te maken, films op te<br />

nemen. Je kunt je afvragen of er dan überhaupt<br />

zoiets zou zijn geweest als kunst.” 10<br />

Het lijkt erop dat zij de mogelijkheid zien dat<br />

een slechte behandeling van de ander juist<br />

positief kan zijn voor die ander. En als ze deze<br />

mogelijkheid wordt voorgelegd, grijpen zij gelijk<br />

de kans aan om te spreken over de impact die zij<br />

hebben of hopen te hebben op anderen.<br />

Grunberg: ‘De literatuur is waardevoller voor mij<br />

dan de vriendschap. Als de literatuur de lezer<br />

niet aan het denken zet dan kun je beter<br />

inpakken. Ik denk dat een schrijver wel wat<br />

teweeg wil brengen bij de lezer. We hebben het<br />

wel gehad over het verschil tussen schrijven en<br />

spreken. Het voordeel van het geschreven woord<br />

is dat je langer kunt nadenken over wat je zegt en<br />

je bent zelf niet zichtbaar. Ik wil de nadelen hier<br />

niet onder de tafel schuiven, zo is er sprake van<br />

afstand en kan de ander niet direct reageren.<br />

Met het oog op mijn gepubliceerde brieven heb<br />

ik mezelf wel eens vergeleken met een<br />

mensendokter. Ik richt me tot de mensen, de<br />

lezer en de student. Tijdens de colleges verleid je<br />

mensen om misschien meer te zeggen dan dat ze<br />

zouden willen, maar wat zij zeggen kan heel<br />

interessant zijn, dus dat is een spanningsveld dat<br />

je betreedt. De lezer is belangrijk voor de tekst,<br />

wat hij meemaakt staat er niet los van.’<br />

Ook Schliesser wil wel iets losweken: ‘Ik<br />

verlies geen slapeloze nachten met ‘oh wat doe ik<br />

mijn studenten aan’. Soms komen je woorden<br />

harder of vervreemdend aan. De eerste colleges<br />

die ik gaf waren een grote mislukking, ik verloor<br />

mijn zelfvertrouwen en ik kreeg vernietigende<br />

evaluaties. Ik heb me een half jaar lopen<br />

schamen, maar stom genoeg waren er studenten<br />

bij die mij nog steeds volgen en er echt wat uit<br />

hebben gehaald. Nu denk ik: dan heb ik toch wat<br />

goed gedaan dat zij er zoveel uit hebben kunnen<br />

halen en mij daar dankbaar voor zijn.<br />

10 interview: Geluk is vaak een pose, Daphne van<br />

Paassen, 11 januari 2007


Tegelijkertijd beangstigt het me ook. Ik heb bij<br />

zoveel colleges zo onverschillig gedaan, dat ik er<br />

misschien meer mee bereikt zou hebben als ik<br />

het op die manier had aangepakt. De meeste<br />

colleges voor kennisoverdracht hebben<br />

eindtermen, maar in een filosofische discussie<br />

kunnen de deelnemende leerlingen mij ook wat<br />

leren door mijn interactie met hen en nu ook<br />

met Arnon. Onze gezamenlijke studenten<br />

zeggen hele verstandige dingen maar gaan niet<br />

dwingend om met de tekst. Daardoor laten ze<br />

veel onbenoemd en daardoor is het gesprek<br />

minder spannend dan dat het zou kunnen zijn.’<br />

Grunberg: ‘In zekere zin is het zo dat de<br />

interactie in je gedachten over de tekst je geheel<br />

moet doordenken en dan wordt het onthullend<br />

en persoonlijk.’<br />

Misschien is de kwaaie pier al met al nog niet<br />

zo slecht, misschien heeft deze zelfs het goede<br />

met je voor. Zelf beschouwt Schliesser Grunberg<br />

‘meer promiscue met zijn destructies’, en<br />

zoekend naar bevestiging zegt hij tegen<br />

Grunberg: ‘Jij kunt meer mensen tegelijk haten<br />

dan ik’. Grunberg: ‘Ik heb een groot hart…’<br />

BEZETEN VAN DE LIEFDE – LIEFDE<br />

VOLGENS PROUST<br />

Martine Berenpas<br />

Het zoeken naar een zielsverwant<br />

Over geen enkel thema wordt zoveel geschreven<br />

als over de liefde. De zoektocht naar een<br />

zielsverwant waar je lief en leed mee kan delen,<br />

vormt één van de grootste preoccupaties van de<br />

mens. De liefde is magisch, betoverend en<br />

onbegrijpelijk: in de wereld waar de meeste<br />

mensen je onverschillig laten, is er één die je<br />

wereld op de kop zet en je laat baden in een<br />

stroom vol gevoeligheid. Iemand die verliefd is,<br />

raakt in alle staten en is zoals we vaak zeggen<br />

‘niet voor rede vatbaar’. Verliefdheid is per<br />

definitie iets wat de rede niet aangaat; het gaat<br />

om het verliefde gevoel. Je kunt nog zoveel<br />

redenenen bedenken waarom je verliefd zou<br />

moeten zijn op een persoon, of je wel of niet<br />

verliefd op die persoon wordt, is niet afhankelijk<br />

van die redenen. De liefde overkomt ons,<br />

overmant ons en laat ons dronken van de liefde<br />

zijn. De verliefde is een dronkenman die in de<br />

overtuiging leeft dat er niets mooiers en beters<br />

bestaat dan zijn geliefde. De verliefde leeft in<br />

deze dwaze overtuiging, hij wordt meegesleept in<br />

zijn eigen gezwijmel over zijn geliefde; hij ziet de<br />

wereld door een roze bril. De verliefde<br />

dramatiseert de geliefde en omdat vaak extreme<br />

gevallen meer zeggen over ons normale leven, is<br />

de verliefde zo’n interessant onderwerp voor<br />

romans.<br />

Proust is naar mijn mening de schrijver bij<br />

uitstek die een overgedramatiseerd beeld<br />

verdedigt van de liefde. Het mooie van Prousts<br />

opvatting van liefde is dat de ervaringen van de<br />

personen in A la recherche du temps perdu zo<br />

herkenbaar zijn. In het hele boek 11 spat de<br />

dramatiek eraf. Wanneer je je losweekt van de<br />

wereld van Combray, dan toont de vraag zich of<br />

Prousts opvatting van echte liefde de liefde wel<br />

volledig recht doet. Mijn indruk is dat Prousts<br />

opvatting van liefde meeslepend en<br />

gepassioneerd is, maar dat deze liefde op geen<br />

enkele manier kan bestendigen. Wat Proust<br />

beschrijft, zijn korte avontuurtjes, die geen<br />

toegang bieden tot een langdurige relatie. Juist<br />

een langdurige relatie, waarin twee geliefden<br />

elkaar liefhebben en de intentie hebben om hun<br />

verdere leven met elkaar te delen, weerspiegelt<br />

echte liefde.<br />

11 A la recherché du temps perdu is een serie van 8<br />

verschillende romans : Du côté de chez Swann, A<br />

l’ombre des jeunes filles en fleurs, le côté de<br />

Guermantes I en II, Sodome et Gomorrhe, La<br />

prisonnière, Albertine dispurue en le temps retrouvé.<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [11]


Aanwezige afwezigheid als motor<br />

van de liefde<br />

In de romans van Proust kan liefde op twee<br />

manieren ontstaan. De eerste manier waarop<br />

liefde tot stand kan komen, is wanneer je<br />

geconfronteerd wordt met de afwezigheid van<br />

iemand die je aardig vindt. Het principe dat<br />

Proust uitwerkt is herkenbaar: je gaat meer naar<br />

iets verlangens wanneer je je realiseert dat<br />

hetgene wat je verlangt niet aanwezig is.<br />

Wanneer je iemand wil bezoeken en je treft hem<br />

of haar niet thuis aan, zal je verlangen naar hem<br />

of haar onbevredigd blijven. Verlangens die niet<br />

bevredigd worden, blijven volgens Proust aan<br />

ons knagen. Afwezigheid van de geliefde zorgt<br />

ervoor dat het verlangen naar hem of haar<br />

intenser wordt. Niet voor niets raden de Bee<br />

Gees ons aan om een ‘holiday’ te nemen ‘far<br />

away from the one that we love’. Door je terug<br />

te trekken van de ander, creëer je een<br />

afwezigheid die het verlangen naar de ander<br />

aanwakkert.<br />

Echte liefde ontstaat volgens Proust in het<br />

gemis. In een Amour de Swann wordt Swann door<br />

echte liefde getroffen wanneer hij Odette<br />

onverwachts niet thuis treft:<br />

“Toen hij zag dat ze niet meer in de salon was,<br />

voelde Swann een zacht lijden in zijn hart; hij<br />

trilde van het onthouden worden van het plezier<br />

dat hij nu pas voor de eerste keer opmerkte,<br />

omdat hij tot nu toe altijd de garantie heeft<br />

gehad om haar te vinden wanneer hij dat wilde,<br />

die voor alle onze pleziertjes ons minder duidt of<br />

ons verhindert om de grootsheid van het gevoel<br />

te waarderen.” 12<br />

De afwezigheid van de ander is de motor die<br />

de liefde tot volle bloei laat komen. De motor<br />

wordt echter gestart door het verlangen om de<br />

geliefde in bezit te nemen. Voor Proust is het<br />

gemis niet de primaire reden voor de passionele<br />

liefde die ontstaat door de afwezigheid van de<br />

ander. Het gaat om het willen bezitten van het<br />

geliefde; het zich willen toe-eigenen van de<br />

vrouw of man. Het gaat om het jagen naar het<br />

hart van de geliefde die de liefde aanwakkert. De<br />

liefde wordt aangewakkerd door de<br />

veroveringsdrang:<br />

12 Un amour de Swann, p. 271<br />

[12] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

“Men zou een keus moeten maken tussen het<br />

ophouden van het lijden of het ophouden van<br />

het beminnen. Want, zoals de liefde aanvankelijk<br />

door de begeerte tot stand komt, wordt de<br />

begeerte later slechts onderhouden door een<br />

wanhopige angst. Ik voelde dat een deel van het<br />

leven van Albertine mij ontsnapte. De liefde eist<br />

alles, zowel in angstig lijden als in gelukkige<br />

begeerte. De liefde wordt slechts geboren, zij<br />

blijft slechts bestaan, als er iets te veroveren<br />

blijft.” 13<br />

Voor Proust is het wezenlijke van de echte<br />

liefde dat deze liefde een obsessief karakter<br />

heeft. Liefde is de persoon willen bezitten en de<br />

liefde zal intens blijven zolang het geliefde nog<br />

niet volledig in het bezit is. Echte liefde is voor<br />

Proust het intense verlangen om iemand volledig<br />

te bezitten. Liefde is obsessief gepassioneerd<br />

lijden, die hunkert naar het bezit van iets. Het is<br />

de spanning van het wel of niet verkrijgen die de<br />

liefde warm houdt. Slecht nieuws dus voor<br />

echtparen die al geruime tijd bij elkaar zijn<br />

zonder van elkaar weg te zijn geweest; volgens<br />

Proust is er bij hen niet langer sprake van liefde<br />

omdat er voor hen niets meer te veroveren valt.<br />

Maar er is nog hoop, want Proust laat nog een<br />

tweede manier zien waarop de echte liefde<br />

aangewakkerd kan worden.<br />

Marcel Proust<br />

Mimetische begeerte en liefde<br />

De tweede vorm van de liefde is volgens Proust<br />

de liefde die oplaait wanneer er een derde in het<br />

spel is. Je wordt verliefd op een persoon, omdat<br />

13 Albertine disparue, p. 112


er een ander is die ook verliefd is op hem of<br />

haar. Dit wekt afgunst en jaloezie op; de twee<br />

minnaars worden rivalen van elkaar. Jaloezie is<br />

voor Proust niet enkel en alleen het<br />

onoverkomelijke gevolg van een afgewezen<br />

liefde, maar vormt de kern van de ware liefde.<br />

Zonder rivaal is er voor Proust geen sprake van<br />

hartstochtelijke gevoelens en zonder jaloezie kan<br />

er geen sprake zijn van echte liefde.<br />

Volgens René Girard is Proust hier een<br />

belangrijke waarheid op het spoor omtrent<br />

menselijke verlangens. In Mensonge Romantique et<br />

vérité romanesque beweert Girard dat alle<br />

menselijke verlangens het product zijn van<br />

mimese. Mimese is het nabootsen van een<br />

verlangen van een ander. Een object is niet<br />

begeerlijk omdat het object bepaalde intrinsieke<br />

eigenschappen heeft, maar het is begeerlijk<br />

omdat de ander de suggestie wekt dat het<br />

begeerlijk is. De oorsprong van het verlangen ligt<br />

niet in het object, maar in de ander die als model<br />

dient.<br />

De mimetische begeerte zal wanneer zij haar<br />

gang kan gaan, leiden tot afgunst en jaloezie.<br />

Wanneer zowel het begerend subject als het<br />

model verlangen naar hetzelfde object, dan<br />

worden zij rivalen. Dit is het geval bij de liefde:<br />

als twee vrienden verliefd worden op hetzelfde<br />

meisje, leidt dit onderherroepelijk tot<br />

spanningen. De vriend wordt naast vriend ook<br />

rivaal; een obstakel.<br />

De rivaal laait de liefde op en drijft de<br />

minnaars tot wanhoop. In Un Amour de Swann,<br />

wordt Swann overmeesterd door gevoelens van<br />

jaloezie wanneer hij merkt dat Forcheville ook<br />

interesse heeft in Odette. Swann merkt aan<br />

zichzelf dat Forcheville gevoelens van afgunst en<br />

jaloezie bij hem teweeg brengt, waardoor Swann<br />

Odette nog meer probeert te bezitten:<br />

“Daarop ontsloot zijn jaloezie zich alsof het een<br />

onafhankelijke, egoïstische levenskracht bezat,<br />

die alles waaruit ze hernieuwde kracht zou<br />

kunnen putten verplettert, al moest het ten koste<br />

gaan van hem zelf. Nu had zijn jaloezie nieuw<br />

voedsel gevonden en van nu af aan kon Swann<br />

zich elke dag ongerust maken over de bezoekjes<br />

die Odette om vijf uur zou ontvangen, kon hij<br />

proberen te achterhalen waar Forcheville zich op<br />

dat zelfde uur bevond” 14<br />

De liefde wordt pas echte liefde als Swann<br />

merkt dat hij niet de enige is die Odette begeert.<br />

Zonder rivaal is er voor Proust wel sprake van<br />

14 Un Amour de Swann, p. 311<br />

verlangen, maar kan echte liefde niet gedijen. De<br />

rivaal zorgt ervoor dat de minaar de liefde na<br />

gaat jagen en werkelijk probeert om het geliefde<br />

lief te hebben.<br />

Girard merkt in zijn theorie van de mimetische<br />

begeerte op, dat de mimetische begeerte eigenlijk<br />

hol is, omdat het begeerde object nooit de<br />

bevrediging kan geven waar het begerend<br />

individu op zoek naar is. Dit komt omdat het<br />

object niet wordt begeerd om de intrinsieke<br />

eigenschappen, maar enkel en alleen omdat het<br />

begerenswaardig wordt gevonden door een<br />

ander. Wanneer het object eindelijk in bezit is<br />

van het individu, zal het individu zich spoedig<br />

realiseren dat het object minder begerenswaardig<br />

is dan dat hij had gedacht. De gemedieerde liefde<br />

is een holle liefde; het gaat om het najagen van<br />

iets dat begeerd wordt door een ander. Als het<br />

begeerde echter in bezit is gekomen van het<br />

individu, dan zal het individu zich realiseren dat<br />

het toch niet zo bijzonder is als dat hij had<br />

gedacht en zal hij zich weer concentreren op een<br />

ander verlangen dat nog niet bevredigd is.<br />

De zoektocht naar de bestendige<br />

liefde<br />

Proust visie op echte liefde is passioneel,<br />

meesleepend en hartstochtelijk tot op de laatste<br />

bladzijde. De verliefde in de romans van Proust<br />

schittert in een wereld waarin zijn of haar<br />

geliefde het middelpunt van het universum<br />

vormt. Het verlangen naar liefde is een<br />

zoektocht die nooit eindigt, omdat enkel het<br />

verlangen de ijdelheid kan strelen:<br />

“Want het verlangen naar liefde maakt een soort<br />

van ijdelheid mogelijk die in het normale leven<br />

niet aanwezig is {...} en die het verlangen laat<br />

schitteren, in de ogen van een onbekende<br />

waardoor het zich oplicht, blijkt geen van een<br />

elegantie die niet geïmpliceerd ligt in de simpele<br />

naam ‘Swann’.” 15<br />

De roman van Proust spreekt dusdanig tot de<br />

verbeelding dat je denkt dat liefde inderdaad zo<br />

zou moeten zijn. Maar als je de roman uit hebt<br />

en terugkeert naar je eigen wereld, moet je<br />

bekennen dat er nog een andere vorm van liefde<br />

is. Een liefde die minder obsessief is en gepaard<br />

gaat met minder lijden, maar een bestendige<br />

relatie tussen twee individuen mogelijk maakt.<br />

Een liefdesrelatie die niet primair wordt<br />

aangegaan omdat er derden in het spel zijn, of<br />

15 Ibid, pagina 231<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [13]


omdat de geliefde afwezig is, maar omdat twee<br />

mensen van elkaar zijn gaan houden en hun<br />

leven met elkaar willen delen. Deze liefde kan<br />

door zijn rust en op het oog<br />

ongecompliceerbaarheid jaloezie bij anderen<br />

opwekken, maar dit vormt niet de drijvende<br />

kracht achter de gevoelens die de geliefden voor<br />

elkaar koesteren. Deze liefde is geen liefde waar<br />

extreme gevoelens zoals wanhoop en afgrijzen<br />

de boventoon voeren, maar voelt als een warm<br />

bad waarin harmonie en tederheid de boventoon<br />

voeren.<br />

De vraag is of de personages in Proust deze<br />

bestendige liefde ooit zullen krijgen. Zij worden<br />

immers constant op de hielen gezeten door de<br />

mimetische begeerte en juist het kenmerk van<br />

deze begeerte is dat het om het gevoel van het<br />

bijna-bezitten gaat, om het nagebootste<br />

verlangen waardoor het bezitten van het object<br />

zelf geen tevredenheid zal geven.En dat maakt<br />

de personages van Proust zo ongelukkig;<br />

gepassioneerd maar fundamenteel ongelukkig.<br />

De Proustiaanse minnaar verlangt naar iets wat<br />

buiten de werkelijkheid valt; zijn verlangen komt<br />

voort uit wat hem verteld is door anderen:<br />

“Maar datgene waarvan wij geen directe intuïtie<br />

van hebben gehad, datgene wat we hebben<br />

geleerd enkel en alleen door anderen, hebben wij<br />

geen enkel middel, het uur is voorbij gegaan om<br />

het te kunnen bestendigen in ons hart; zijn<br />

spreken met de werkelijkheid zijn afgesloten;<br />

ook kunnen wij haar ontdekking niet naspelen,<br />

het is te laat.” 16<br />

De redenen om liefde te voelen zijn extern aan<br />

de geliefde zelf; het gaat bij Proust om het feit<br />

dat de ander afwezig is of omdat een ander de<br />

geliefde begeert. Het gaat bij Proust echter nooit<br />

om de eigenschappen van de geliefde zelf. De<br />

Proustiaanse minnaar heeft daardoor nooit<br />

genoeg aan het geliefde zelf, maar heeft altijd iets<br />

van buitenaf nodig om zijn liefde te kunnen<br />

behouden.<br />

Eigenlijk leeft de Proustiaanse minnaar<br />

daarmee in een leugen; hij wil geloven dat hij het<br />

geliefde wil bezitten, maar hij heeft eigenlijk<br />

helemaal geen werkelijke redenen om het<br />

geliefde om haar of hemzelf lief te hebben. De<br />

Proustiaanse minnaar is daarmee slaaf van iets<br />

dat van buitenaf komt; de derde die de liefde pas<br />

mogelijk maakt; een zeepbel die op elk moment<br />

kan barsten wanneer de derde afwezig is, of het<br />

geliefde in bezit is gekomen van de minnaar. De<br />

16 Albertine Disparue, p. 448<br />

[14] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

minnaar is daarmee niet in de ban van het<br />

geliefde, maar in de ban van de suggestie; hem<br />

wordt gesuggereerd dat het geliefde geweldig is<br />

omdat een derde het geliefde begeert of omdat<br />

het geliefde niet voorhanden is.<br />

Echte liefde is naar mijn mening noch op een<br />

derde, noch op de afwezigheid van een persoon<br />

gericht, maar op het raadsel van de ander; de<br />

onherleidbare band die je hebt met iemand, en<br />

die ervoor zorgt dat je niet meer zonder hem of<br />

haar wil. De liefde hoeft daarin niet langer te<br />

gaan om het bezitten van het geliefde, omdat de<br />

minnaar weet dat het volledige bezitten van de<br />

ander een illusie is. De liefde is hier je weerloos<br />

blootstellen aan de geliefde omdat het in de<br />

echte liefde primair om de ander gaat.<br />

Bibliografie<br />

Finkielkraut, A. (2004). De wijsheid van de liefde.<br />

Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact.<br />

Proust, M. A la recherche du temps perdu. Parijs :<br />

Gallimard. 1954.<br />

Girard, R. (1961). Mensonge Romantique et Vérité<br />

Romanesque. Parijs : Hachette.


SCHRIJF EEN ARTIKEL VOOR DE<br />

THAUMA EN WIN EEN BOEKENBON VAN<br />

25 EURO!<br />

Wil jij een artikel voor de <strong>Thauma</strong> schrijven over het filosofisch thema dat jou<br />

bezighoudt? Of heb je onlangs een paper geschreven waar je erg tevreden mee was?<br />

Grijp dan nu je kans! <strong>Thauma</strong> beloont namelijk de twee beste artikelen met een<br />

boekenbon van 25 euro! Het onderwerp van je artikel is geheel vrij en bestaat uit<br />

maximaal 1500 woorden. Studenten wijsbegeerte van alle jaren worden verzocht<br />

om deel te nemen. De inzendingen worden beoordeeld door de redactie van<br />

<strong>Thauma</strong>. De twee winnende artikelen worden gepubliceerd in de <strong>Thauma</strong> van juni.<br />

Inzendingen kunnen worden gestuurd naar: thaumaadres@yahoo.com. De deadline<br />

voor de wedstrijd is 15 mei <strong>2009</strong>.<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [15]


SOCRATISCH MODELDIALOOG: EEN<br />

VOORBEELDIGE MISKRAAM<br />

Deborah Klaassen<br />

Verslag: Deborah Klaassen<br />

Locatie: Buurtcentrum het Leidsch Forum<br />

Facilitator: Frans Strohmann<br />

Aanwezigen: Kor Staes, Bette de Waal, Ray<br />

Tilger, Aidan Springer, Simone Bolten, Marieke<br />

Taalkamp<br />

Frans: Wij zijn hier vandaag om een socratisch<br />

gesprek te voeren. Ik zal als begeleider van het<br />

gesprek optreden. Dat betekent dat ik me<br />

uitsluitend met het proces zal bemoeien en geen<br />

inhoudelijke beweringen zal doen. Om het<br />

gesprek socratisch te houden heb ik, voor we<br />

van wal steken, een aantal spelregels, de<br />

zogenaamde voorwaarden. Als jullie bereid zijn<br />

je hieraan te houden, zal ik ze op de flip-over<br />

schrijven en het vel op de deur plakken.<br />

Ten eerste: Zeg alleen wat je zelf meent.<br />

Ten tweede: Wees concreet.<br />

Ten derde: Probeer te begrijpen wat anderen<br />

zeggen.<br />

Kor: Voordat je het opschrijft, Frans, kun je me<br />

misschien uitleggen wat je van me vraagt met de<br />

eerste spelregel. Mogen we vandaag alleen<br />

meningen uiten?<br />

Frans: Nee, natuurlijk bedoel ik niet dat je geen<br />

feiten mag presenteren. Maar we zullen er weldra<br />

achter komen, dat het nogal lastig is om iets te<br />

zeggen dat een feit is en niet jouw mening bevat.<br />

Want zelfs in deze kleine groep zul je met bijna<br />

alles wat je zegt op onbegrip en verzet stuiten.<br />

En hoe bepaal je dan dat jij gelijk hebt, en de<br />

ander niet?<br />

Kor: Je maakt grote stappen, Frans, en ik kan je<br />

helaas niet bij houden. Misschien kun je nog<br />

even terugkeren naar de eerste eis die je aan ons<br />

stelt.<br />

Frans: Zeg alleen wat je zelf meent. Daarmee<br />

bedoel ik, dat het niet de bedoeling is, dat je de<br />

mening van ánderen hier gaat verdedigen.<br />

Bette: Je vraagt ook van ons te begrijpen wat<br />

anderen zeggen. Op mijn werk is het altijd zo,<br />

dat als ik mijn best doe om mijn baas te<br />

begrijpen, ik het ook met hem eens word. Mag ik<br />

zijn mening dan niet verdedigen? Mag ik er niets<br />

[16] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

over zeggen, wanneer ik het standpunt van een<br />

ander begrepen heb en het met hem eens ben?<br />

Frans: Jawel, want zodra je het met je baas eens<br />

bent, is zijn standpunt ook het jouwe.<br />

Bette: Kun je een voorbeeld geven van wat ik<br />

dan niet mag zeggen?<br />

Frans: Ja. Wanneer Kor een standpunt inneemt,<br />

bijvoorbeeld “Frans is een goed filosoof”, dan<br />

kan je daar alleen eerlijk op in gaan, dus door<br />

dingen te zeggen waarvan je echt overtuigd bent.<br />

Ik wil dus niet dat je hypotheses doet waar je niet<br />

achter staat, zoals “als Frans een goed filosoof is,<br />

dan denkt hij veel na”. Dan wil ik onmiddellijk<br />

van je weten: Is Frans een goed filosoof? Denkt<br />

hij veel na? Waar blijkt dat uit? Dat is om te<br />

voorkomen dat we de hele middag theoretisch<br />

gaan zwammen over dingen die helemaal niet het<br />

geval zijn. We hebben hier zes mensen, laten we<br />

het onderzoek houden bij wat zij menen, in<br />

plaats van oncontroleerbaar te speculeren over<br />

wat mensen die er niet bij zijn zouden kunnen<br />

vinden.<br />

Ray: Dat standpunt heeft Kor niet ingenomen,<br />

dus jouw antwoord op Bettes vraag is<br />

onsocratisch.<br />

Frans: Je hebt gelijk, maar dit was ook een<br />

vooropmerking. Zullen we dan nu met het<br />

gesprek beginnen?<br />

Kor: Laat je niet door mij tegenhouden! Maar je<br />

hebt mijn vraag nog niet beantwoord, je hebt<br />

alleen een voorbeeld gegeven van wat ik niet<br />

mag doen. Maar wat moet ik dan wel zeggen?<br />

Frans: Je hoeft helemaal niets te zeggen! Je zit<br />

hier op vrijwillige basis, tenminste, daar ga ik van<br />

uit.<br />

Kor: Inderdaad. Maar aan wat ik in dit gesprek<br />

inbreng, stel je de eis dat ik het zelf meen. Wat is<br />

dat, iets dat ik zelf meen? Je zegt dat dit<br />

betekent, dat ik niet in hypotheses mag spreken.<br />

Is het zo, dat ik een hypothese niet kan menen?<br />

Frans: Ik betwijfel of jij meent, dat je niet weet<br />

wat ik met deze spelregel bedoel!<br />

Bette: Kor heeft gelijk. Hoewel ik ‘Frans is een<br />

goed filosoof’ niet meen – ik bedoel, ik weet niet<br />

of je een goed filosoof bent – meen ik het wel<br />

dat áls je een goed filosoof bent, je veel nadenkt.


Mij is ook niet duidelijk wat je met die spelregel<br />

nu beoogt.<br />

Frans: Akkoord, dan laten we deze spelregel<br />

vervallen. Kunnen we dan nu beginnen?<br />

Kor: Waarmee beginnen we dan precies, Frans?<br />

Het socratisch gesprek dat je met ons wilt<br />

voeren, is dat een serieus onderzoek of een<br />

rollenspel?<br />

Frans: Nee, geen rollenspel! Dat is nu precies<br />

wat ik met de eerste spelregel bedoelde! Dat het<br />

niet om een spelletje gaat, waarin je zomaar van<br />

alles kunt beweren, maar dat je moet menen wat je<br />

zegt, dat je er achter staat, dat je echt boos kunt<br />

worden als iemand het niet met je eens is! Dat je<br />

het in je lijf voelt, omdat een aanval op wat je<br />

zegt een aanval op jezelf is!<br />

Bette: Een aanval? Is filosoferen geen<br />

vreedzame bezigheid?<br />

Frans: Nee, filosoferen is het uitsluiten van alle<br />

onwaarheden en alle flauwekul. Filosofie is<br />

afscheid van allerlei aannames waar we aan<br />

gewend zijn. Filosoferen doet pijn!<br />

Bette: Oh…<br />

Frans: Bovendien is het is geen bezigheid. Je<br />

doet het niet om bezig te zijn. Het is een<br />

onderzoek naar de grondwaarden vóór iedere<br />

vorm van bezig zijn. En zulk onderzoek kun je<br />

dus alleen doen wanneer je niet bezig bent.<br />

Anders zou je op dat moment die grondwaarden<br />

al gebruiken, en dan kun je ze niet meer<br />

onderzoeken.<br />

Ray: Het gesprek is geen spelletje, zeg jij.<br />

Waarom geef je ons dan spelregels?<br />

Frans: Ach, dat is natuurlijk bij wijze van<br />

spreken. Het zijn niet echt spelregels, het zijn<br />

adviezen voor bij het voeren van het onderzoek,<br />

handreikingen voor de methode.<br />

Aidan: We proberen al vanaf het begin van de<br />

bijeenkomst helder te krijgen wat een socratisch<br />

gesprek is. Zullen we deze vraag opschrijven, of<br />

heeft iemand daar bezwaar tegen?<br />

Ray: Dat lijkt me zinvol.<br />

Simone: Ja, ik vraag me af wat we hier komen<br />

doen.<br />

Frans: Ho, wacht even, als we met deze vraag<br />

aan de slag willen, moeten we eerst kijken of een<br />

van jullie recentelijk een ervaring heeft gehad<br />

met een socratisch gesprek, die we als casus<br />

kunnen gebruiken. Is dat zo?<br />

Marieke: Ik mag toch hopen dat u dat heeft,<br />

meneer Strohmann, anders vraag ik me ten<br />

zeerste af waarom we u betalen, en niet<br />

willekeurig welke andere aanwezige.<br />

Frans: Jawel, maar als gespreksbegeleider mag ik<br />

geen inhoudelijke inbreng in het gesprek leveren.<br />

Ik ben er alleen om het proces te bewaken.<br />

Kor: Dat zei je in het begin ook al, maar wat is<br />

eigenlijk het onderscheid tussen de inhoud en<br />

het proces van een gesprek?<br />

Aidan: Misschien kunnen we die vraag even<br />

onbeantwoord laten, tot we het erover eens zijn<br />

dat we het daar over willen hebben.<br />

Bette: Ik wil het wel hebben over de vraag wat<br />

een socratisch gesprek is, en we zouden<br />

bijvoorbeeld een dialoog van Plato als<br />

uitgangspunt kunnen nemen. Ik neem aan dat we<br />

het er allemaal over eens zijn, dat als er iets een<br />

socratisch gesprek is, het toch wel een gesprek is<br />

waar Socrates zelf aan deelnam.<br />

Kor: Ik weet het niet, Bette, of Socrates´<br />

persoon garant staat voor het socratische<br />

element van het gesprek. Maar ik denk wel dat<br />

zo’n dialoog verheldering kan brengen in de<br />

vraag.<br />

Aidan: Goed, dan schrijf ik nu op: ´Wat is een<br />

socratisch gesprek?´ Wie wil daar iets over<br />

zeggen?<br />

Frans: Ik denk dat ik als ervaringsdeskundige<br />

hier wel een opmerking mag maken. Hoewel ik<br />

er eerst mijn bedenkingen bij had, vind ik de<br />

vraag, nu ik haar op flip-over zie staan, erg goed.<br />

Daarmee zal ik meteen mijn eerste antwoord op<br />

de vraag formuleren. Ik denk namelijk dat een<br />

socratisch gesprek een gesprek is, waarbij de<br />

verschillende deelnemers gezamenlijk een<br />

onderzoek doen naar een filosofische vraag waar<br />

ze allemaal mee zitten, die bovendien<br />

actualiseerbaar is.<br />

Natuurlijk is het belangrijk dat de vraag<br />

eenduidig is, dus niet dubbelzinnig of complex.<br />

En natuurlijk moet het een vraag zijn die alle<br />

deelnemers interessant vinden. Dat zijn denk ik<br />

voorwaarden voor ieder goed gesprek. En<br />

natuurlijk moet het een filosofische vraag zijn,<br />

dus niet een feitenvraag, maar een vraag naar de<br />

betekenis en reikwijdte van begrippen, onze<br />

opvatting van de werkelijkheid, ons mensbeeld<br />

of onze morele overtuiging. Dat geldt voor ieder<br />

filosofisch onderzoek. En natuurlijk moet de<br />

vraag concretiseerbaar zijn, moet een van de<br />

deelnemers er een voorbeeldervaring, een casus,<br />

bij kunnen vertellen aan de hand waarvan we de<br />

onderzoeksvraag kunnen onderzoeken. Dat<br />

noemde ik net al en is typerend voor de<br />

socratische methode. Maar het belangrijkste, zie<br />

ik nu, waardoor het gesprek ook echt van de<br />

grond kan komen, is dat de uitgangsvraag<br />

actualiseerbaar is. Kan de vraag in het gesprek<br />

zelf ter sprake komen? Kunnen we, terwijl we de<br />

vraag proberen te beantwoorden, ermee<br />

geconfronteerd worden? En ik denk dat we de<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [17]


vraag: “wat is een socratisch gesprek?”<br />

voortdurend zullen tegen komen.<br />

Simone: Zoals nu. Want wat jij nu zegt, is dat<br />

socratisch? Is dit nu een socratisch gesprek?<br />

Bette: Het lijkt mij alsof je nu niet vanuit een<br />

concreet voorbeeld antwoord geeft, maar juist<br />

een algemene opvatting verkondigt, die je al wist.<br />

Aidan: Is dat zo, Bette? Wat is volgens jou<br />

precies het punt dat Frans probeert te maken?<br />

Bette: Hij zegt dat de definitie van een<br />

socratisch gesprek is, dat het om een vraag gaat<br />

die eenvoudig is, iedereen aangaat en filosofisch,<br />

concretiseerbaar en actualiseerbaar is.<br />

Aidan: Klopt dat, Frans?<br />

Frans: Nou ja, zo ongeveer wel ja.<br />

Simone: Volgens mij is wat Bette zegt toch iets<br />

anders dan wat Frans eerst zei. Frans zag<br />

namelijk in het concrete voorbeeld van onze<br />

vraag iets oplichten wat volgens hem typerend is<br />

voor een socratisch gesprek, namelijk dat je de<br />

vraag in het gesprek zelf tegen komt, dat de<br />

vraag gaat leven, actueel wordt. Hij gaf geen<br />

lijstje van eigenschappen, zoals Bette deed. Hij<br />

relativeerde alle andere eigenschappen, naast die<br />

ene die hij in het concrete voorbeeld van ons<br />

eigen gesprek, namelijk de uitgangsvraag, zag<br />

oplichten. Dus tegelijkertijd met dat hij deze<br />

eigenschap zag releveren, gebeurde het ook. De<br />

vraag naar het socratisch gesprek werd ook<br />

actueel, ons eigen gesprek werd casus voor de<br />

vraag!<br />

Bette: Ah, nu zie ik het! Dus eigenlijk is reflectie<br />

essentieel voor een socratisch gesprek.<br />

Simone: Nee, dat is niet het punt. Want reflecteren<br />

is terug-blikken, dat doe je achteraf, als<br />

het voorbij is. Het socratische element dat Frans<br />

zag, als ik hem goed begrepen heb, is juist dat<br />

het op het moment zelf tot leven komt, dus dat<br />

het gebeurt terwijl je het probeert te bespreken.<br />

Frans: Ja, en gek genoeg is dat dus precies wat<br />

er in mijn opmerking ook gebeurde!<br />

Bette: Dat heb je goed gespeeld, Frans! De<br />

cirkel is rond. De cirkelredenering, om precies te<br />

zijn. Eigenlijk maak je jezelf nu op logische<br />

gronden onweerlegbaar. Immunisering noem ik<br />

dat. Maar is dat een eigenschap van een<br />

socratisch gesprek?<br />

Aidan: Waaraan twijfel je precies, Bette? Kun je<br />

in het voorbeeld aangeven waarom je twijfelt aan<br />

wat Frans en Simone zeggen?<br />

Ray: Wat voegt jouw opmerking eigenlijk toe<br />

aan dit gesprek, Bette?<br />

Bette: Gewoon, inhoud, net als jullie<br />

opmerkingen.<br />

Kor: Dat is nogal een assumptie, dat wat wij<br />

zeggen inhoud toevoegt aan het gesprek! Kun je<br />

[18] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

even specificeren wat die inhoud precies is die je<br />

toevoegde, waar je dat aan toevoegde en hoe dat<br />

precies is gegaan, dat er inhoud werd<br />

toegevoegd?<br />

Bette: Ehm... ik weet niet zo goed wat je nu van<br />

me vraagt, Kor...<br />

Ray: Geef eerst even antwoord op mijn vraag,<br />

voor we nog verder wegraken van de vraag wat<br />

een socratisch gesprek is. Ik bedoelde namelijk te<br />

vragen op welke manier jij dacht bij te dragen<br />

aan die vraag met dat antwoord. Wat is de<br />

relevantie van wat jij zei?<br />

Bette: Dat weet ik niet, ik antwoord gewoon op<br />

wat er gezegd wordt door anderen.<br />

Marieke: Wat is eigenlijk de bedoeling? Hoe<br />

willen we de vraag naar het socratische gesprek<br />

eigenlijk gaan beantwoorden?<br />

Frans: We moeten een voorbeeld kiezen van<br />

wat een socratisch gesprek is, en dan in dat<br />

voorbeeld onderzoeken waar het precies in zit,<br />

zo concreet mogelijk, waar het hem in zit dat dat<br />

een socratisch gesprek is.<br />

Aidan: En zojuist gingen er stemmen op om het<br />

begin van deze bijeenkomst als casus te kiezen.<br />

Heeft iemand daar bezwaar tegen?<br />

Simone: Volgens mij is daar inderdaad iets<br />

socratisch gebeurd. Dat begon toen Frans zei dat<br />

we alleen mochten zeggen wat we meenden, en<br />

Kor en Bette hem ondervroegen over wat dat<br />

eigenlijk is, 'iets menen'. Frans kwam met een<br />

voorbeeld waar dat volgens hem in schuilde,<br />

maar zelfs in dat voorbeeld kon hij niet<br />

aanwijzen waar dat 'menen' nou in zat, en<br />

daarom deed hij afstand van de spelregel waar hij<br />

eerst zo ferm achter stond. Dat hij aan het<br />

twijfelen is gebracht, doordat hij samen met Kor<br />

en Bette het onderzoek in ging naar wat nu<br />

eigenlijk 'menen' is, dat is volgens mij een<br />

socratische gebeurtenis die we als<br />

onderzoeksmateriaal kunnen nemen.<br />

Frans: Dat vind ik prima.<br />

Bette: Dus jij vindt, Frans, dat het typisch was<br />

voor een socratisch gesprek, dat je eerst zei dat<br />

het een spelregel is van een socratisch gesprek<br />

dat iedereen alleen zegt wat hij meent, en dat je<br />

even later niet meer weet wat je daarmee<br />

bedoelde?<br />

Frans: Nee, ik wist nog wel wat ik bedoelde,<br />

maar ik besloot om die spelregel te laten vallen<br />

omdat jullie die niet wilden begrijpen.<br />

Kor: Zeg je nu dat je nog wel achter de eis<br />

stond, maar hem niet meer expliciet stelde<br />

omdat je hem niet aan ons kon uitleggen?<br />

Frans: Sterker nog, ik kon hem wel uitleggen,<br />

maar jullie wilden het niet accepteren, jullie<br />

deden alsof jullie het niet begrepen, en daarom


zag ik in dat het geen zin had om deze stelling in<br />

het gesprek te houden.<br />

Kor: Je zegt dat wij het niet wilden accepteren.<br />

Waar maakte je dat uit op?<br />

Frans: Dat merkte ik door de agressieve toon<br />

waarop jullie tegen mij ingingen, en doordat<br />

jullie ineens met zijn allen tegen mij waren. Daar<br />

komt wat psychologisch inzicht en kennis van<br />

groepsdynamica bij kijken – als ervaren<br />

begeleider zag ik dat jullie een<br />

autoriteitsprobleem hadden en dat het er alleen<br />

om ging mij klem te zetten, mij te ontkrachten,<br />

en niet om serieus inhoudelijk onderzoek.<br />

Bette: Ik voel me nogal aangesproken, terwijl ik<br />

juist wel mijn best deed je precies te begrijpen.<br />

Als je het zo zegt, dat je met je theorie over<br />

groepsdynamica zat te luisteren en zo, heb ik het<br />

idee dat jij nogal bevooroordeeld was, en<br />

daardoor helemaal niet luisterde naar wat ik zei.<br />

Terwijl de derde spelregel juist was: probeer te<br />

begrijpen wat anderen zeggen. Dat deed je dus<br />

zelf niet, als je mijn uitspraken op zo'n manier<br />

beluisterde.<br />

Aidan: Bette, zeg je nu dat je echt niet begreep<br />

wat Frans bedoelde met 'alleen zeggen wat je zelf<br />

meent'?<br />

Bette: Inderdaad.<br />

Frans: Dan heb ik dat verkeerd opgepikt. Maar<br />

dan nog denk ik dat het geen zin had om die<br />

spelregel vast te willen houden. Ik denk niet dat<br />

er op dat moment begrip kon ontstaan.<br />

Marieke: Waarom niet?<br />

Frans: Die inschatting heb ik nu eenmaal<br />

gemaakt.<br />

Marieke: Maar waarom maakte je de inschatting<br />

dat het geen zin had om die spelregel vast te<br />

willen houden? Wat maakte dat je op dat<br />

moment besloot dat je niet meer van ons wilde<br />

vragen alleen te zeggen wat we meenden? Was er<br />

bijvoorbeeld ineens iets anders dat wel zin had?<br />

Wat had je voor ogen, waar wilde je heen, toen je<br />

besloot om dat te laten vallen?<br />

Frans: Ik wilde het onderzoek starten en ik had<br />

het idee dat we te veel bij de uitleg van de<br />

randvoorwaarden bleven plakken.<br />

Simone: Je wilde het onderzoek starten, dus op<br />

dat moment liep het onderzoek volgens jou nog<br />

niet?<br />

Frans: Inderdaad.<br />

Ray: Nu zeg je dat wat daar gebeurde nog geen<br />

onderdeel van het socratisch gesprek was!<br />

Frans: Ja, ik gaf uitleg over de procedure.<br />

Ray: Maar als dat nog geen socratisch gesprek<br />

was, hoe kon je er dan mee instemmen dit als<br />

casus te nemen voor de vraag wat een socratisch<br />

gesprek is?<br />

Frans: Omdat ik achteraf bezien denk dat het in<br />

zekere zin wel iets socratisch was.<br />

Kor: Waar zit dat dan in?<br />

Frans: Waarom vraag je dat aan mij? Ik ben niet<br />

de enige die dat vond! Het lijkt wel een inquisitie,<br />

jullie kunnen ook wel eens wat inbrengen!<br />

Aidan: Even voor de duidelijkheid, Frans, toen<br />

jij de spelregel niet aan de groep kon uitleggen en<br />

hem daarom liet vallen, was dat nou socratisch<br />

of niet?<br />

Frans: Ik eh... ja en nee... ik denk dat het in<br />

zekere zin wel bij het socratische gesprek hoort,<br />

maar zoals het nu ter sprake komt niet zo<br />

socratisch is.<br />

Kor: Ik denk dat het inderdaad niet socratisch<br />

was. Allereerst zette je je er al niet toe in de<br />

anderen te begrijpen, zoals Bette net duidelijk<br />

maakte. Maar erger nog dan dat: je zei niet wat je<br />

zelf meende! Je meende nog wel dat we moesten<br />

zeggen wat we meenden, maar je zei dat het niet<br />

meer hoefde!<br />

Frans: Zo kun je alles wat ik zeg onzeker<br />

maken, Kor, en onbegrijpelijk. Maar waartoe?<br />

Marieke: Het is nogal oneerlijk om die vraag<br />

door te spelen naar Kor, want die stelde ik jou<br />

net. Je hebt zelf ook nog geen antwoord<br />

gegeven!<br />

Ray: Volgens mij is dit voorbeeld totaal<br />

ongeschikt voor onze vraag. Ik voel er niets voor<br />

om hier mee door te gaan.<br />

Aidan: Ray, stel jij nu voor om het onderzoek te<br />

staken?<br />

Ray: Ja.<br />

Aidan: Wat vinden jullie van dit voorstel van<br />

Ray? Is er iemand die vindt dat het wel een<br />

geschikt voorbeeld is?<br />

Simone: Toen ik net voorstelde om hiermee aan<br />

de gang te gaan dacht ik toch dat er iets heel<br />

anders aan de hand was. Nu Frans heeft<br />

uitgelegd dat hij nog wel achter zijn spelregel<br />

stond, maar hem om strategische redenen liet<br />

vallen, om het proces niet te belemmeren, denk<br />

ik dat hij toch een spelletje aan het spelen was in<br />

plaats van een socratisch onderzoek te voeren.<br />

Kor: Dat het voorbeeld ongeschikt is betekent<br />

niet dat we het hele onderzoek moeten staken.<br />

We zouden best een nieuw voorbeeld kunnen<br />

onderzoeken.<br />

Bette: Maar waarom zouden we? Zo gezellig<br />

vind ik dit niet!<br />

Frans: Ik heb de zaal gereserveerd tot het einde<br />

van de dag, dus we kunnen nog best een tijd<br />

vooruit...<br />

Marieke: Vooruit, Frans, maar waarheen?<br />

Waarheen leidt de weg die we moeten gaan?<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [19]


DEBATVERVUILING<br />

Sharon Hagenbeek<br />

Een klein half jaar geleden was er sprake van de<br />

nodige oproer over de kunst en de bemoeienis<br />

van de politiek ermee. Er werden destijds (en nu<br />

nog steeds) werken geweigerd en kunstenaars<br />

werden bedreigd. Zodoende werd er naar de<br />

politiek gekeken om hier een oplossing voor te<br />

vinden. Dat bracht de PvdA destijds ertoe een<br />

debat hierover te organiseren. Aanwezigen bij<br />

het debat waren onder anderen Jonas Staal<br />

(kunstenaar), Ines Weski (strafrechtadvocate),<br />

Pieter Pekelharing (ethicus en politiek filosoof),<br />

Ellen Vroegh (kunstenaar), Tania Barkhuis<br />

(directeur COC Amsterdam) en ikzelf<br />

(student/journalist kunst).<br />

Tijdens het debat sprak men allereerst over de<br />

beledigende werking van kunst. De vraag of<br />

kunst beledigend zou mogen zijn, toonde al snel<br />

het onderliggende vraagstuk, de vrijheid van<br />

meningsuiting. Terwijl het debat verder ging na<br />

een verwijzing naar het liedje Die Gedanken<br />

Sind Frei, dacht ik aan een andere Duitser en<br />

diens woorden. Ik dacht namelijk aan de filosoof<br />

Kant en zijn tekst Was ist Aufklärung? Toen ik<br />

ooit de tekst in kwestie las, herhaalde ik de<br />

terugkerende woorden “…,, aber Gehört”. Mijn<br />

uitspraak van deze woorden was met hetzelfde<br />

accent als dat van een personage uit de film<br />

Snatch (Ze zermans are coming), “Lernt aber<br />

gehört”, “Fragt aber gehört”, enzovoorts. De<br />

klank was niet de enige reden dat ik aan Kant<br />

moest denken, ook tijdens deze avond werd de<br />

nadruk gelegd op de openbare orde. En<br />

voortbordurend op de lijn van Kant vond men<br />

ook tijdens dit debat het erg belangrijk dat er<br />

verlichting nagestreefd werd en men dient<br />

daarbij tevens gehoorzaam te blijven en een<br />

nuttige bijdrage te leveren aan de samenleving.<br />

Orde zou alles zijn wat we hebben. Alleen de<br />

geest is onze vrije ruimte. Met de fysieke uiting<br />

van onze gedachten, begeven wij ons al op het<br />

intermenselijke vlak en is een discussie mogelijk<br />

als de samenkomst van alle spanningen. Over<br />

smaak valt niet te twisten, maar te discussiëren<br />

des te meer.<br />

De kunstenaar kiest zijn onderwerpen en<br />

daarmee zijn strijden net als een willekeurig<br />

mens.<br />

[20] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

Zijn standpunten dient z/hij ook te kiezen, of<br />

men besluit dat voor hem te doen in het debat<br />

waar z/hij zich niet uitspreekt. Het vrije debat<br />

als intermenselijke situatie is net zo beperkt als<br />

ons privédenken. Immers geldt dat niet altijd<br />

gezegd wordt wat gezegd dient te worden en wij<br />

ons ook net zozeer beperkt kunnen voelen door<br />

wat bespreekbaar is of wat de kunstenaar<br />

bespreekbaar probeert te maken.<br />

En dat was ook de hele reden voor dit<br />

specifieke debat. In onze beperktheid hopen we<br />

elkaar te vinden in het debat. De kunstenaar, de<br />

creatieveling, de activist, kraait brand en het<br />

debat is daar als de Nederlandse redder in nood.<br />

Welkom in ons midden, toont het lastige<br />

onderwerp zijn scherpe kanten enkel als onze<br />

eigen zwakheden. Een ideologie die verdedigd<br />

wordt; een duidelijk geval van wansmaak; een<br />

helaas nog duidelijker geval van meepraterij; uit<br />

alles blijkt de daadwerkelijke vraag te zijn: wie<br />

mag en moet oordelen? En hoe voorkomen we<br />

dat het debat vervuild wordt?<br />

De politicus heeft het maar moeilijk met het<br />

debat te leiden naar een goede uitkomst, dat<br />

bleek ook tijdens deze avond. De PvdA toonde<br />

zich in weloverwogen twijfels. Zelfs de mensen<br />

van een apparaat zijn daar waar het mes het<br />

scherpste snijdt, ook maar een individu. De<br />

prententekenaar Jonas Staal (bekend geworden<br />

met zijn prent van het graf van Wilders), gaf aan<br />

zich in het verlaten midden van het recht en de<br />

politiek te bevinden (ja, hij was inhoudelijker dan<br />

ik gehoopt en verwacht had). Hij gaf een scherpe<br />

analyse van één kant van de situatie. De politicus<br />

stelt zich neutraal op over de keuze van smaak<br />

(en z/hij beschouwt individueel het werk<br />

natuurlijk wel als smakeloos voor de kijkers<br />

thuis) en verwijst vervolgens naar het recht. De<br />

rechter dient erover te beslissen; terwijl - zo geeft<br />

Staal aan - de rechter oordeelt of iets een<br />

belediging is en niet of iets kunst is. De politicus<br />

met zijn kunstsubsidie zou juist moeten<br />

oordelen.


Deze analyse werd alom bejubeld, maar daarmee<br />

was de zaak nog niet afgedaan. Ondanks dat de<br />

kunstenaar ons nu een goede oplossing biedt, is<br />

het natuurlijk niet zijn taak zonder meer. Wat is<br />

anders nog de functie van het debat? En<br />

aangezien de politicus zijn taak maar niet of<br />

moeilijk op zich neemt, zijn er dan geen anderen<br />

die wat voor het publieke debat kunnen<br />

betekenen? Misschien dat de filosoof kan zorgen<br />

voor minder debatvervuiling?<br />

Voor een literatuurstudie was ik net de filosoof<br />

Habermas aan het lezen. Hij stelt in zijn tekst De<br />

filosofie als stadhouder en interpreet dat in het<br />

publieke debat de filosoof uitkomst zou moeten<br />

kunnen bieden. De filosofie heeft het moeten<br />

afleggen tegenover de wetenschap en om haar<br />

van afsterven te behoeden krijgt zij van<br />

Habermas de rol van plaatswijzer in het debat.<br />

Zo zou de filosoof wel nuttige uitspraken<br />

kunnen doen - alsof z/hij geen mens zou zijn -<br />

en ons kunnen wijzen op de nieuwe ideologie: de<br />

rationaliteit. Daardoor zou debatvervuiling dus<br />

voorkomen kunnen worden door de filosoof.<br />

Maar wat valt er nog voor een filosoof te zeggen<br />

over een kwestie? Het aanstippen van de eerdere<br />

kanten of het onderscheiden van hoofdlijnen en<br />

bijzaken, dat is het wel zo’n beetje. Habermas<br />

stelt het alsof men zonder een filosoof niet zou<br />

kunnen discussiëren, terwijl het niet zo is dat de<br />

filosoof nog iets nieuws inbrengt, z/hij biedt<br />

enkel het perspectief van de kantlijn.<br />

Zoals gezegd, komt men nadat de hevigheid is<br />

overgewaaid in het debat weer tot elkander en<br />

ziet men dat het goed is om te debatteren. De<br />

kunst spreekt al dan niet onze zwakheden aan.<br />

Het is zaak ze te zien, te slikken bij de realisatie<br />

dat dit is wat verschillen en overeenkomsten<br />

maakt, en door te gaan. Meer woorden zijn er<br />

niet voor nodig en een toevoeging van een<br />

filosofische visie levert niets extra’s op. Ook<br />

tijdens dit debat was er een filosoof aanwezig,<br />

maar ik was teleurgesteld over diens bijdrage. De<br />

aanwezige filosoof Pekelharing toonde het<br />

geheel als gecompliceerd, spuide losse<br />

commentaren die begonnen met een ‘maar’; hij<br />

schepte geen duidelijkheid: ook hij vervuilde het<br />

debat.<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [21]


ANALYTISCHE ONTOLOGIE<br />

TEGENWOORDIG<br />

Thomas Brouwer<br />

In de analytische metafysicaliteratuur herhalen<br />

auteurs bijna tot vervelens toe de uitspraak van<br />

Quine dat de hoofdvraag van de ontologie zich<br />

in drie woorden laat uitdrukken: wat is er? 17<br />

Quine schetst aan de hand van deze formulering<br />

een vrij sober beeld van wat de ontologie<br />

vermag. Volgens hem heeft ze tot taak de<br />

formuleringen van natuurwetenschappers zo op<br />

te schonen dat duidelijk kan worden afgelezen<br />

wat er precies allemaal door de<br />

natuurwetenschap voorondersteld wordt te<br />

bestaan. In het bijzonder dient men een<br />

natuurwetenschappelijke theorie zo weer te<br />

geven dat duidelijk wordt over welke soorten<br />

dingen de theorie kwantificeert, m.a.w. voor<br />

welk soort dingen de variabelen staan die in de<br />

theorie achter “∀” en “∃” gezet worden.<br />

Deze opvatting laat de ontologie oplossen in<br />

een combinatie van semantiek en<br />

natuurwetenschap. Natuurwetenschappers<br />

dienen met adequate theorieën over het<br />

universum te komen en filosofen dienen met<br />

semantische middelen vast te stellen wat die ons<br />

te melden hebben. De filosofische bezigheden in<br />

kwestie bestaan voor een belangrijk deel in het<br />

verkennen van de mogelijkheid van parafrase: kan<br />

een formulering die ons schijnbaar ertoe<br />

17 Quine, W.V., 1948: ‘On what there is’, Review of<br />

Metaphysics. Verrassend vaak wordt deze formulering<br />

herhaald zonder dat genoemd wordt dat er een grote<br />

dubbelzinnigheid in schuilt. Er zijn namelijk minstens<br />

twee soorten uitspraken van de vorm “er zijn …”.<br />

We kunnen zeggen “er zijn vogelbekdieren” en dan<br />

zeggen we van een categorie die we al hebben<br />

(organismen) dat er nog meer voorbeelden van zijn.<br />

We kunnen ook zeggen: er zijn verzamelingen. Dan<br />

voegen we een categorie toe, en die is meteen gevuld:<br />

welke verzamelingen er zijn wordt bepaald door<br />

welke andersoortige dingen er zijn. De twee<br />

uitspraken werken totaal anders. Quine maakt er geen<br />

gewag van, en we kunnen vermoeden dat het bij hem<br />

opzet is: we treffen het onderscheid namelijk wel aan<br />

bij Carnap (op een voor hem specifieke manier) en<br />

Quine was zéér goed op de hoogte van Carnaps werk.<br />

Zie o.a. Carnap, R., 1956: Meaning and Necessity: a study<br />

in semantics and modal logic. Chicago, University of<br />

Chicago Press. (2e editie).<br />

[22] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

verplicht een zijnde aan te nemen ook zo<br />

geformuleerd worden dat die schijnbare<br />

verplichting verdwijnt? Zo ja, dan is dat – in het<br />

licht van Ockhams scheermes – mooi. Zo nee,<br />

dan is de entiteit in kwestie een daadwerkelijke<br />

‘ontological commitment’ van de theorie.<br />

Quines benadering van ontologie wordt<br />

tegenwoordig om meerdere redenen als<br />

achterhaald beschouwd. Sommige van die<br />

redenen hebben direct te maken met de details<br />

van zijn aanpak, anderen maken deel uit van een<br />

bredere heroriëntatie binnen de analytische<br />

wijsbegeerte, richting een meer inhoudelijke<br />

metafysica. Om met het eerste te beginnen: er<br />

werd al vroeg gewezen op het problematische<br />

gegeven dat ‘een parafrase zijn van’ een<br />

symmetrische relatie is en dus elke<br />

geparafraseerde uitlating ook als een parafrase<br />

van haar eigen parafrase kan worden gezien. Dit<br />

betekent dat een reductief ontoloog uit de stal<br />

van Quine het er niet bij mag laten om een<br />

parafrase te geven: ook moet hij of zij laten zien<br />

dat deze parafrase helderder uitdrukt wat er aan<br />

de hand is dan het geparafraseerde doet. En we<br />

kunnen niet zonder meer aannemen dat de<br />

parafrase met de minste ontologische commitments<br />

het beste is: het kan immers zo zijn dat die<br />

parafrase juist de rijkdom van de werkelijkheid<br />

tekort doet.<br />

Zo rijzen er twijfels over het puur semantische<br />

karakter van de activiteiten van de ontoloog. Als<br />

men aan de formuleringen zelf niet af kan lezen<br />

welke de werkelijkheid het meeste recht doen,<br />

dan moet men andere gegevens erbij betrekken.<br />

Maar waar haalt men die? Aan<br />

natuurwetenschappers moet men het blijkbaar<br />

niet vragen – het vermeende nut van de<br />

activiteiten van de semanticus-ontoloog wortelt<br />

immers in hun onvermogen om te zeggen waar<br />

het op staat. De andere optie is dat de ontoloog<br />

meer moet doen dan semantiek bedrijven – hij<br />

of zij moet metafysisch zijn of haar handen vuil<br />

maken.<br />

Iemand met Quineaanse sympathieën zal<br />

eerder de ontologie als geheel opgeven dan<br />

kiezen om inhoudelijke metafysica te bedrijven.<br />

Maar voor veel filosofen die in de afgelopen


decennia op de voorgrond zijn getreden zijn de<br />

moeilijkheden van het reductief-semantische<br />

programma binnen de ontologie niet onwelkom.<br />

Deze filosofen voelen juist behoefte aan een<br />

metafysica die niet oplost in logica, taalfilosofie,<br />

kennisleer of wetenschapsfilosofie, maar<br />

onafhankelijk is van – of liever nog, voorafgaat<br />

aan – de genoemde disciplines.<br />

De algemene verschuiving richting<br />

inhoudelijke (en ook veelal realistisch<br />

georiënteerde) metafysica is, hoewel duidelijk<br />

zichtbaar, arm aan theoretische onderbouwing.<br />

Veel moderne metafysici beperken zich in hun<br />

boeken ertoe om op te merken dat zij het een<br />

welkome ontwikkeling vinden, en dat hun werk<br />

voor andersdenkenden wellicht niet interessant<br />

is. De onwil om erop in te gaan komt denk ik<br />

voort uit een zekere “methodemoeheid”: deze<br />

filosofen hebben beperkte belangstelling voor de<br />

mogelijkheidsvoorwaarden en historische<br />

gesitueerdheid van de metafysica 18, omdat het<br />

vragen daarnaar in hun ervaring ten koste gaat<br />

van het behandelen van problemen en het<br />

ontwikkelen van theorieën 19, kort gezegd: ten<br />

koste van de metafysica zelf.<br />

Begrijpelijk als de onwil om te blijven hangen<br />

bij methodische vraagstukken misschien is, is het<br />

toch van belang om te kijken wat nu precies de<br />

aard van de verschuiving is. Dit ook omdat we,<br />

als we het daadwerkelijk een gunstige<br />

ontwikkeling vinden, toch willen weten in<br />

hoeverre de verschuiving voltooid is. In welke<br />

mate moet en mag de metafysica zich<br />

emanciperen van andere filosofische disciplines?<br />

Ik opper deze vraag in het bijzonder omdat ik<br />

zelf vermoed dat er nog wel wat terrein te<br />

winnen is voor de ‘nieuwe metafysica’. Want<br />

hoewel weinigen nog Quines streven huldigen<br />

om met louter formele semantische middelen<br />

ontologie te bedrijven, zijn veel ontologen nog<br />

gevangen in een beeld van hun eigen bezigheden<br />

dat heel dicht bij dat van Quine en meer in het<br />

algemeen bij dat van de Logisch Positivisten ligt.<br />

Volgens dit beeld is er een fundamenteel<br />

onderscheid tussen de gegevens en de resultaten van<br />

de ontologie: de eerste zouden wezenlijk anders<br />

van aard zijn dan het laatste. De resultaten van<br />

18 Men krijgt hiervoor sympathie als men<br />

metafysicahandboekjes uit pak-hem-beet de jaren<br />

zestig en daarvoor doorbladert: driekwart van deze<br />

boekjes is doorgaans gevuld met uiteenzettingen over<br />

de metafysicakritiek van en na Kant.<br />

19 Er is recentelijk wel weer iets van een kentering<br />

hierin aan te wijzen: de laatste jaren duikt steeds vaker<br />

het kopje ‘metametafysica’ op in<br />

congresprogramma’s.<br />

de ontologie zijn oordelen over wat voor soort<br />

dingen de wereld bevat: oordelen over of er<br />

getallen zijn, of universalia. De gegevens van de<br />

ontologie worden voorondersteld op de één of<br />

andere manier niet-ontologisch of<br />

preontologisch te zijn. Wat als zodanig telt hangt<br />

af van de theorie: in de meest zuivere vorm van<br />

deze denktrant zijn het wellicht sense-data.<br />

Anderen maken vooral aanspraak op taalkundige<br />

intuïties: onze neigingen om uitdrukkingen wel<br />

of niet als wartaal te beschouwen. Weer anderen<br />

baseren zich simpelweg op wat zij common sense<br />

achten.<br />

De ontoloog wordt dan voorondersteld min of<br />

meer als een natuurwetenschapper te werk te<br />

gaan: hij of zij werpt hypothesen op die zo veel<br />

mogelijk van de gegevens – hoe men zich deze<br />

ook voorstelt – op een elegante manier<br />

verantwoorden, en vergelijkt die hypothesen met<br />

andere. De uiteindelijke keuzes worden<br />

onderbouwd in termen van kostenbatenanalyses:<br />

verklarende kracht versus<br />

ontologische ballast. De ontoloog begint bij de<br />

(vermeend ontologisch neutrale) gegevens, en<br />

eindigt ook daar: elke ontologische claim dient<br />

gerechtvaardigd te worden in termen van een<br />

niet-ontologisch gegeven dat er mee verklaard<br />

wordt. 20<br />

Maar mijn vermoeden is dat men veel<br />

metafysici geen recht doet als men hun<br />

ontologische oordelen – oordelen dat dit of dat<br />

bestaat – probeert te horen slechts als oordelen<br />

dat de aanname van zus of zo gerechtvaardigd in<br />

termen van verklarende kracht. Volgens mij<br />

draait het in de meeste gevallen om<br />

daadwerkelijke, robuuste overtuigingen dat zus<br />

of zo echt bestaat. 21 Men gelooft eerst in het ding<br />

en pas daarna in de theoretische toepassingen<br />

ervan – zelfs al zegt men iets anders te doen.<br />

Metafysici hoeven zich hiervoor niet te schamen.<br />

Ze dienen juist af te stappen van het idee dat<br />

men in de metafysica “buut vrij” kan of moet<br />

roepen; af van het idee dat men begint in een<br />

20 Nu is het, ik geef toe, de vraag hoe veel ontologen<br />

daadwerkelijk zo te werk gaan. Velen zullen simpelweg<br />

hun theorieën willen presenteren op een<br />

professioneel en natuurwetenschappelijk aandoende<br />

manier. Maar ook als deze ontologen werkelijk iets<br />

anders doen, zullen ze erbij gebaat zijn om dat te<br />

weten. Het beste voorbeeld van iemand die<br />

daadwerkelijk zo te werk gaat is wellicht David Lewis<br />

– een leerling van Quine. Zie Lewis, D., 1986, On the<br />

Plurality of Worlds. London and New York, Blackwell.<br />

21 For a given value of “echt”. Maar dat is altijd zo in de<br />

ontologie.<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [23]


ontologische staat van onschuld en aan het eind<br />

van de rit zijn zonden dient te verantwoorden.<br />

Ik wil een ander beeld schetsen, dat mijns<br />

inziens beter recht doet aan de daadwerkelijke<br />

bezigheden van metafysici. Ontologische<br />

oordelen zijn niet naar hun aard theoretische<br />

oordelen, en de dingen die er zijn, zijn niet in de<br />

eerste plaats entiteiten binnen een theorie.<br />

Sommige van onze ontologische oordelen zijn<br />

zo direct als maar kan, en ik bedoel niet alleen te<br />

wijzen op singuliere oordelen zoals “hier is een<br />

koffiekopje” maar ook meer algemene<br />

ontologische oordelen zoals “er zijn materiële<br />

substanties” of “er zijn eigenschappen”.<br />

Daarmee wil ik niet beweren dat de ontologie<br />

überhaupt geen theoretische bezigheid is, maar<br />

wel dat veel van de ‘gegevens’ die de ontoloog te<br />

verklaren heeft al metafysisch van aard zijn, en<br />

blijven. Anders gezegd: er is geen preontologisch<br />

domein af te bakenen – geen paradijs van louter<br />

sense data/taalkundige intuïties/onbezoedelde<br />

common sense overtuigingen. We zitten al vanaf het<br />

begin midden tussen de dingen en blijven daar<br />

ook altijd.<br />

Een dergelijke manier van denken is, denk ik,<br />

al werkzaam in de huidige analytische filosofie,<br />

maar op een vrij ongearticuleerde manier – ik<br />

zou ook niet willen beweren dat ik alle<br />

noodzakelijke articulatie aangebracht heb. Maar<br />

hoewel ongearticuleerd heeft dit beeld wel een<br />

zekere kracht, en ik denk dat het met verloop<br />

van tijd wat duidelijkere contouren zal aannemen<br />

– waarmee ik bedoel dat er op termijn solide<br />

argumenten zullen verschijnen die deze<br />

benadering rechtvaardigen.<br />

[24] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1


SPOREN VAN SPINOZA- WAT WISTEN<br />

FRANSE VERLICHTINGSDENKERS VAN<br />

SPINOZA?<br />

Martine Berenpas<br />

Meewerken aan onderzoek<br />

Naast het reguliere aanbod aan vakken, biedt het<br />

instituut Wijsbegeerte diverse mogelijkheden om<br />

in aanraking te komen met wetenschappelijk<br />

onderzoek. Zo kun je elk jaar een Honours Class<br />

volgen, waarin een bepaald onderwerp centraal<br />

staat en gastdocenten over dit onderwerp<br />

reflecteren. Wanneer je tijdens je studie zelf<br />

ervaring wilt opdoen met wetenschappelijk<br />

onderzoek, kun je daarnaast een Honours Research<br />

Traject volgen. Je voert dan een klein onderzoekje<br />

uit bij een docent van ons instituut. Het traject is<br />

niet alleen bedoeld om je wijsgerige kennis te<br />

vergroten, maar geeft je ook de kans om<br />

academische vaardigheden, zoals het zoeken van<br />

literatuur en het schrijven van een artikel, aan te<br />

leren.<br />

Sinds januari ben ik begonnen met het<br />

Honours Research Traject. Omdat mijn interesse<br />

ligt in de tijd van de verlichting en met name bij<br />

de Franse filosofen, heb ik gevraagd of ik<br />

onderzoek mocht doen bij Eric Schliesser, die<br />

zich voornamelijk bezighoudt met de tijd van de<br />

wetenschappelijke revolutie. Omdat het doel van<br />

het traject is dat je een onderzoekje gaat doen<br />

voor de docent, kreeg ik de opdracht om te uit te<br />

zoeken in welke mate denkers in de tijd tussen<br />

1700 en 1750 op de hoogte waren van Spinoza’s<br />

metafysica en kenleer.<br />

Aan het begin van mijn onderzoek merkte ik<br />

al snel dat ik het aantal denkers moest inperken.<br />

Ik concentreer mij daarom enkel op de Franse<br />

verlichtingsdenkers zoals Fontenelle, Diderot en<br />

Voltaire. Het traject heeft namelijk een omvang<br />

van ongeveer 5 ects, wat betekent dat het de<br />

bedoeling is dat je ongeveer 140 uur aan het<br />

onderzoek besteedt.<br />

Wachten tot je iets vindt<br />

Hoe vind je sporen van Spinoza in het werk van<br />

Fontenelle, Diderot, D’Alembert, Du Marsais en<br />

Voltaire? Door gewoon te beginnen met lezen!<br />

Ik ben begonnen met het lezen van het oeuvre<br />

van Bernard Le Bovier de Fontenelle (1657-<br />

1757). Fontenelle is het meest bekend geworden<br />

door de werken Entretien sur la pluralité des mondes<br />

en Histoire des Oracles. Fontenelle was één van de<br />

eerste denkers in zijn tijd die openlijk een<br />

atheïstisch standpunt verdedigde in zijn<br />

filosofische geschriften. Naast filosofische<br />

verhandelingen, schreef Fontenelle ook<br />

gedichten en korte toneelstukken. Daarnaast<br />

schreef hij als secretaris van de Académie des<br />

Sciences korte biografieën over wetenschappers,<br />

geleerden en kunstenaars van zijn tijd.<br />

Fontenelle’s filosofie is een mengeling van<br />

Cartesiaanse en Newtoniaanse ideeën gemixt<br />

met een poëtisch-polemische schrijfstijl, wat<br />

Fontenelle een bijzonder vermakelijke filosoof<br />

maakt. Bij Fontenelle vond ik in de korte<br />

biografieën die hij heeft geschreven mijn eerste<br />

directe verwijzing naar Spinoza. In de biografie<br />

over Pierre-Sylvain Regis (1632-1707) schrijft<br />

Fontenelle dat deze Regis een weerlegging van<br />

het systeem van Spinoza heeft geschreven. Regis<br />

was een overtuigd Cartesiaan die zijn<br />

theologische studies zelfs had opgegeven om<br />

zich te wijden aan de Cartesiaanse filosofie 22. Als<br />

bijlage van zijn hoofdwerk L’Usage de la raison et<br />

de la foy publiceerde Regis de ‘Refutation de l’opinion<br />

de Spinosa’, waarin hij beweert dat Spinoza’s<br />

conclusie dat God de oorzaak is van alle<br />

creaturen en dat de creaturen verder niets<br />

gemeenschappelijks hebben, niet strookt met<br />

Spinoza’s eis dat alle oorzaken iets<br />

gemeenschappelijks moeten hebben in hun<br />

effecten.<br />

Fontenelle schrijft over Regis’ poging om<br />

Spinoza te weerleggen, dat Regis de obscuriteiten<br />

heeft weten te verminderen, die noodzakelijk<br />

waren om de fout van Spinoza te bedekken,<br />

maar dat Regis er gelukkig niet in is geslaagd om<br />

22 Schmalz, p. 7<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [25]


Spinoza te weerleggen 23. Dat Fontenelle het<br />

woordje ‘hereusement’ gebruikt, lijkt te<br />

suggereren dat Fontenelle zelf Spinoza’s systeem<br />

wel kon waarderen. Via Regis kwam ik ook op<br />

het spoor van een andere merkwaardige<br />

referentie naar Spinoza. Op het web is het<br />

pamflet Traité des trois imposteurs 24 te vinden, dat<br />

rond 1700 aanvankelijk werd gepubliceerd onder<br />

de naam ‘L’Esprit de Spinosa’. Tot op heden is het<br />

onbekend wie de schrijver van dit<br />

gepassioneerde traktaat was, al is wel duidelijk<br />

dat het manuscript in de Franse editie door een<br />

ander is geannoteerd 25. Hoewel het traktaat in<br />

het Frans geschreven is, is het hoogst<br />

waarschijnlijk dat de auteur uit het radicale<br />

Nederlandse milieu kwam 26. Er is door de tijd<br />

heen veel gespeculeerd over wie de schrijver van<br />

het traktaat was. Fischer (1889) wijst Jean-<br />

Maximilien Lucas aan, terwijl latere<br />

wetenschappers, zoals Oettinger (1954) en Berti<br />

(1992), wijzen op Jan Vroese als schrijver 27.<br />

Het traktaat is een gepassioneerde<br />

samenvatting van Spinoza’s Ethica en van zijn<br />

belangrijkste standpunten van het Politiek-<br />

Theologisch Traktaat. Wanneer je geen zin hebt om<br />

de geometrische stijl van de Ethica te<br />

doorbreken is dit traktaat wellicht een<br />

alternatieve optie om toch wat te weten te<br />

komen over de filosofie van Spinoza.<br />

In het oeuvre van de volgende filosoof die ik<br />

las, Denis Diderot, vond ik ook enkele directe<br />

verwijzingen naar Spinoza of naar het<br />

Spinozisme. Er wordt ook gespeculeerd dat<br />

Diderot in een kort sprookje over sceptici,<br />

atheïsten en spinozisten de spinozisten laat<br />

winnen. Wat moeilijk is aan sommige<br />

verwijzingen, is dat het niet altijd duidelijk is of<br />

Spinoza wordt bedoeld en op welke manier aan<br />

Spinoza wordt gerefereerd.<br />

Bij D’Alembert vond ik in het Essai sur les<br />

éléments de philosophie enkele opmerkingen over<br />

een filosoof die werkte met de geometische<br />

waarheden en filosofie bedreef door het<br />

opstellen van axioma’s. Bij mij gingen toen direct<br />

alle alarmbellen rinkelen en ik dacht natuurlijk<br />

gelijk dat dit een verwijzing naar Spinoza was.<br />

Maar het is moeilijk om te beargumenteren dat<br />

hij het ook daadwerkelijk over Spinoza heeft; hij<br />

noemt Spinoza namelijk nergens bij naam. Het is<br />

23 Fontenelle, Tome 1, p. 314<br />

24 .<br />

25 Ibid.<br />

26 Israel, J. (2002). Radical Enlightenment, p. 694.<br />

27 Fischer, K. (1889). Descartes und seine Schule, p. 101;<br />

Berti, S. (1992), The first edition of the traite, p. 189<br />

[26] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

daarom ten eerste een kunst om überhaupt een<br />

verwijzing te vinden in het werk van de<br />

filosofen, maar vervolgens moet je ook nog<br />

aannemelijk maken dat de verwijzing echt<br />

verwijst naar Spinoza.<br />

Grappige details<br />

Ik ben nu ongeveer 5000 pagina’s op weg en heb<br />

ongeveer 5 directe en 9 indirecte of ambigue<br />

verwijzingen naar Spinoza gevonden. De arbeid<br />

van het zoeken naar een verwijzing wordt<br />

gecompenseerd door de schitterende schrijfstijl<br />

van de filosofen. De meeste denkers die ik<br />

bestudeer voor mijn onderzoek schreven naast<br />

filosofische verhandelingen ook gedichten en<br />

toneelstukken. De bekendste voorbeelden zijn<br />

Voltaires Micromegas en Candide en Diderots Rêve<br />

d’Alembert.<br />

In mijn leestocht ben ik ook andere grappige<br />

details tegengekomen. Zo kwam ik in de<br />

biografie die Fontenelle over Newton heeft<br />

geschreven een opmerkelijk feit tegen.<br />

Fontenelle hemelt Newton helemaal op ten<br />

aanzien van zijn wetenschappelijke prestaties.<br />

Opeens begint Fontenelle dan over Newton’s<br />

gezondheid: “Newton heeft altijd een goede<br />

gezondheid gehad, totdat hij evenwel incontinent<br />

werd.” 28 Niet iets waarom je als beroemd<br />

wetenschapper bekend om wilt staat!<br />

Deze maand begin ik met het lezen van de<br />

laatste filosoof die ik voor dit onderzoek lees:<br />

Voltaire. Voltaire heeft maar liefst 142 boeken<br />

nagelaten, waardoor je je afvraagt of deze man<br />

nog iets anders heeft gedaan dan schrijven. In<br />

januari hoop ik met het lezen klaar te zijn en<br />

mijn scriptie af te kunnen ronden. Ik heb een<br />

aantal duidelijke verwijzingen naar Spinoza<br />

gevonden en sommige verwijzingen waarvan ik<br />

nog moet bewijzen dat ze aan Spinoza refereren.<br />

Het is een enorme kick om een verwijzing te<br />

vinden, maar zelfs als je gewoon aan het lezen<br />

bent en niets vindt zijn de Franse filosofen zeker<br />

de moeite waard om te lezen.<br />

28 Fontenelle, Tome III, p. 258


RECENSIE: NOG STEEDS KAN<br />

GEVRAAGD WORDEN: WIE IS ARNON<br />

GRUNBERG?<br />

Sharon Hagenbeek<br />

Het boek ‘Omdat ik u begeer’ is een verzameling<br />

door Arnon Grunberg geschreven brieven die<br />

gepubliceerd zijn in Het Parool en het tijdschrift<br />

Humo. De brieven, gericht aan vriend en vijand,<br />

zijn chronologisch geordend en voorzien van<br />

een redelijk uitgebreide uitleg over de relatie van<br />

de ontvanger met de schrijver. Zo lezen we aan<br />

het begin de brieven gericht aan zijn familie en<br />

geliefden, en verderop komen de nieuwere<br />

contacten, zijn collega-schrijvers of Grunbergs<br />

reacties op een ontstane situatie. Door die lijn<br />

van intimiteit lijken de brieven geschikt om meer<br />

inzicht te geven in de persoon Grunberg. Maar<br />

zijn deze brieven wel geschikt om dat inzicht te<br />

verschaffen?<br />

Grunberg schrijft zijn moeder dat hij zeer<br />

dankbaar is voor de opvoeding die hij van haar<br />

kreeg. Daarbij profileert hij zichzelf als een<br />

karakter, rechtstreeks uit het boek van<br />

Bordewijk, dat niet alleen getekend is voor het<br />

leven, maar de opvoedingsstijl zelfs uitdraagt in<br />

alle relaties die hij aangaat.<br />

Met dit in het achterhoofd lees je de andere<br />

pikante brieven – waarin Grunberg openlijk<br />

vijanden en voormalige vrienden belaagt – niet<br />

meer alleen als twijfelwekkend of Grunberg zijn<br />

woorden wel echt meent, maar ook wordt voor<br />

de lezer de vraag naar wie Grunberg dan is<br />

steeds pregnanter met passages als:<br />

“… Dan zijn er maar een paar, die ik anders<br />

wil achterlaten dan ik ze heb aangetroffen.<br />

Dat kan betekenen – het heeft niet mijn<br />

voorkeur, maar soms heb ik geen keus – dat<br />

ik ze kapot moet maken. Ze willen niet<br />

genezen, ze willen niet veranderen. Het gekke<br />

is, maar dat zal jou niet verbazen, dat<br />

destructie, meer nog dan liefde en seks, passie<br />

in mij losmaakt.”<br />

Wie is Arnon Grunberg dat hij daadwerkelijk<br />

bereid is zo destructief te zijn? En dat naar eigen<br />

zeggen omwille van degene die hij een<br />

verandering gunt, bijvoorbeeld een vriend.<br />

Hierbij moet de lezer zijn of haar eigen ideeën<br />

over de mens, zijn vriendschap en destructie<br />

nagaan, om dit überhaupt te kunnen begrijpen.<br />

Bij een begrip van Grunbergs destructieve<br />

ideeën kom je gelijk weer bij de oorspronkelijke<br />

en verder kristalliserende vraag: wie is Grunberg?<br />

En belangrijker nog: waarom vindt hij dat hij<br />

zo’n invloedrijke rol in het leven van de ander<br />

mag hebben?<br />

Ook zijn veelbesproken relatie met de 70jarige<br />

Elayne Kleeman komt aan bod. In een van<br />

zijn brieven aan haar noemt Grunberg zichzelf<br />

haar gigolo. Hij wist dat zij zozeer wilde dat ze<br />

er wel voor wilde betalen, en hij was bereid die<br />

rol te vervullen. Daarmee werd hij ‘de<br />

chroniqueur van haar verval’. Is dit de<br />

goedbedoelde destructie die Grunberg haar<br />

gunt?<br />

De lezer wordt in zijn poging een beeld te<br />

krijgen van de persoon Grunberg dus niet<br />

bepaald geholpen. Zou hij nu daadwerkelijk geen<br />

zelfrespect hebben dat hij zich zelf zo verlaagd,<br />

en daarom mensen die hem lief proberen te<br />

hebben zo behandelen - of is het een facade?<br />

Het moge duidelijk zijn dat de lezer beter af is<br />

dit boek niet te lezen als een mogelijk antwoord<br />

op de vraag: wie is Arnon Grunberg nu echt?<br />

Maar hoe deze brieven dan wel te lezen? Ze<br />

laten zich het beste los van elkaar en van de<br />

persoon Arnon Grunberg lezen, ondanks het<br />

goede werk van de samensteller die ons tevens<br />

voorziet van zeer nuttige noten. Los gelezen zijn<br />

het prachtige brieven die je aan het denken<br />

zetten. Elk van deze brieven heeft scherpe<br />

kanten en bewoordingen. Zo is er een brief aan<br />

een van de vrouwen waarmee Grunberg<br />

getrouwd is geweest, waarin hij spreekt over de<br />

onvermijdelijkheid van het contactverlies.<br />

“…De werkelijkheid die je eerst met elkaar<br />

deelde blijkt geleidelijk, eigenlijk onopgemerkt,<br />

om te zijn geslagen in een werkelijkheid die je<br />

van elkaar scheidt. Een illusie heet zoiets…”<br />

De brief kan de lezer tot de conclusie doen<br />

komen dat Grunberg enkel een verbitterd mens<br />

is. Het is ook mogelijk, als de lezer hier<br />

ontvankelijk voor is, een indrukwekkende<br />

analyse te vinden van het waarlijk contact met<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [27]


een ander. Grunberg spreekt hierbij over<br />

vervreemding als de ‘achterkant van de<br />

intimiteit’.<br />

Enerzijds bestempelt hij zich als iemand waar<br />

geen ander lang mee zou kunnen leven, en<br />

anderzijds beschrijft hij het resultaat van de<br />

wisselwerking van een echte relatie: de<br />

teloorgang van waarlijk contact. Een eerlijke<br />

lezer zal zichzelf de vraag moeten stellen: ligt het<br />

aan Grunberg of is het gewoon onvermijdelijk<br />

ADVOCAATJES VAN DE DUIVEL<br />

Leela Koenig<br />

Op de wereldkampioenschappen debatteren in<br />

Cork, Ierland werd in tachtig kamers simultaan<br />

gedebatteerd over negen verschillende stellingen<br />

in negen voorrondes met vier steeds<br />

verschillende teams per kamer. Per ronde<br />

worden er gemiddeld zes voor en zes tegen<br />

argumenten gemaakt. Twaalf argumenten per<br />

ronde maal 80 kamers resulteert in 960<br />

argumenten die, hoewel ze in de kern vaak op<br />

elkaar lijken, allemaal op een andere wijze<br />

gebracht worden. Eén van die verschillende<br />

wijzen tekent zich uit op de dimensie van<br />

kwaliteit, de ander op hoe een argument wordt<br />

gekoppeld aan de realiteit. En om de rekensom<br />

nog even af te maken, 960 argumenten in negen<br />

voorrondes resulteert in 8640 argumenten. En<br />

dan hebben we alle finales er niet bijgeteld.<br />

De nauwgezette filosoof denkt nu<br />

terecht iets in de trant van “#*?@%!”. Want,<br />

nee inderdaad, veel argumenten gaan niet erg<br />

diep, niet erg ver, en vooral niet erg lang mee.<br />

Argumenten worden afgebrand, beschimpt,<br />

verdraaid, uitgelachen, of sterven een stille death<br />

by irrelevance. Maar het gaat in het debat zelf ook<br />

niet om het zoeken naar de waarheid. Het is,<br />

sans gêne, je reinste sofisterij. Allemaal zijn we<br />

advocaten van de duivel, of van God. Het gaat<br />

puur om het leren kennen van de argumenten<br />

voor en tegen, om ze tegen te komen op het<br />

strijdtoneel en ze als goede tegenstander te<br />

respecteren. Een goed debat is als een etalage vol<br />

goodies voor een filosoof. Kant-en-klare<br />

argumenten netjes in het Engels geanalyseerd,<br />

ondersteund met een relevant precedent, een<br />

adequate analoog, of, doe-eens-gek, een echt,<br />

onomstotelijk empirisch feit.<br />

In een debat over de stelling “that the West<br />

should recognize the independence of<br />

[28] THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1<br />

dat men in de liefdesrelatie uiteindelijk de<br />

vervreemding tegenkomt?<br />

Elk van deze brieven is een verhaal op zich.<br />

Een geprikkelde lezer herkent gecompliceerde en<br />

belangrijke vraagstukken uit het eigen leven en<br />

kan daardoor relateren aan de problemen die<br />

ook Arnon Grunberg te lijf probeert te gaan;<br />

Arnon Grunberg is ook een mens.<br />

Abkhazia” gaat het natuurlijk over het Kosovoprecedent,<br />

de buitenlandse politiek van Rusland<br />

en de naweeën van de Sovjet Unie, maar vooral<br />

ook over de zelfdeterminatie van naties (en wat<br />

die eigenlijk zijn) en waarom ze dat wel of niet<br />

nodig hebben. Deze stelling wordt gevolgd door<br />

de motie “that we should apply a lower income<br />

tax for women” waarin je plots in een hele<br />

andere wereld van problemen en oplossingen<br />

wordt gegooid. Heerlijk.<br />

En daarna, in een debat over “that the<br />

publication of political opinion polls should be<br />

banned”, botsen de argumenten over hoe<br />

meningen het beste worden gevormd; hoe de<br />

politiek het beste opereert en waarom de waan<br />

van de dag een niet onbelangrijke bron van<br />

informatie is. Negen verschillende stellingen en<br />

dan nog eens vijf andere in de finale rondes<br />

waarin stellingen als of abortus “in all states of<br />

pregnancy” toegestaan zou moeten worden, of<br />

de lokale militie in Afghanistan gewapend moet<br />

worden om de Taliban te bestrijden en of een<br />

misdaad tegen het democratische proces ook<br />

door de ICC vervolgd zou moeten worden, de<br />

revue passeren.<br />

Helaas zijn wij, op uiteraard uiterst<br />

flatteuze doch fatale wijze, op onze bekken<br />

gegaan in de ESL-finale (English as a Second<br />

Language) over “that we would implement quotas<br />

for domestic players in national football leagues”<br />

waar ik als tegenstander absoluut geen flauw idee<br />

had welk probleem we hier aan het oplossen<br />

waren, en dat de voorstanders dat ook niet<br />

wisten was geen goed teken. (Mijn broertje<br />

verdedigde me later nog, “maar die stelling is<br />

gender-biased!”, maar het hielp allemaal niks.)<br />

Een Roemeens team dat wel meteen weet hoe je<br />

FIFA spelt mocht met de beker naar huis, maar


niet nadat wij ook een paar mee naar huis<br />

mochten nemen voor beste individuele sprekers.<br />

Alle argumenten die ik heb gehoord en gebracht<br />

onthoud ik, niet om ze weer te gebruiken, maar<br />

om er zelf nog dieper over na te denken, om wel<br />

naar iets van waarheid, of een goede balans<br />

tussen alle voors en tegens te komen. En dat<br />

doen we eigenlijk allemaal, al die sofisten die in<br />

GEDICHT: RILKE<br />

Hans-Peter van Burg<br />

Op de achterkant van deze <strong>Thauma</strong> is een<br />

gedicht van Rainer Maria Rilke afgedrukt. Het is<br />

een gedicht zonder titel, dat Rilke opgetekend<br />

heeft bij het bestuderen van Nietzsche’s Die<br />

Geburt der Tragödie.<br />

Het gedicht is vrijwel onbekend. En dat is<br />

begrijpelijk, want het is slechte poëzie. Het hele<br />

gedicht is trocheïsch, wat zeer monotoon en<br />

gemakzuchtig werkt. De eerste strofe is, wanneer<br />

men deze metrisch leest, niet om aan te horen.<br />

In de tweede strofe wordt nog enige<br />

zangerigheid bereikt, maar alleen doordat het<br />

opvallend kinderlijke rijm (met vier verseinden<br />

op -ügen) het metrum enigszins weet te<br />

overstemmen.<br />

Toch is dit gedicht voor deze <strong>Thauma</strong> gekozen.<br />

Niet uit de antiquarische interesse om maar een<br />

zo obscuur mogelijk werkje te presenteren en<br />

ook niet omdat Nietzsche als inspiratie voor het<br />

gedicht diende. Het onderwerp van dit gedicht is<br />

het dichten ervan en daarmee vormt dit gedicht<br />

een goede toegang tot het werk Rilke. In het<br />

gedicht wordt duidelijk hoe Rilke dicht.<br />

Hier zal niet geprobeerd worden een uitgebreide<br />

interpretatie van het gedicht te geven. Enkele<br />

kleine opmerkingen moeten genoeg zijn de<br />

structuur van het gedicht aan de lezer duidelijk te<br />

maken en deze aan te sporen zich meer in het<br />

gedicht te verdiepen.<br />

In de eerste strofe is er tot tweemaal toe sprake<br />

van iets dat achter de dichter, c.q. achter het<br />

natuurgebeuren (bossen en zeeën die zich<br />

roeren) plaatsgrijpt. Het betreft een adem die<br />

niet de zijne is, die zowel hem als de natuur<br />

doortrekt en in welk verband over donkere<br />

koren gesproken wordt. Dat hier van koren - en<br />

dus van gezang - gesproken wordt, is heel<br />

begrijpelijk. Het gedicht gaat tenslotte over<br />

dichten en dichten is zangerig spreken in<br />

tegenstelling tot de droge zakelijkheid van proza.<br />

kleine kamers het debat proberen te winnen. Het<br />

gaat ook bij ons eigenlijk maar om één ding. (De<br />

waarheid, toch?)<br />

Zo. Zomaar een paar argumenten van<br />

mij over waarom ik alweer vier jaar zoveel bezig<br />

ben met debatteren. Als het goed is, zijn er nog<br />

8636.<br />

Maar opvallend genoeg wordt het zingen niet<br />

door de dichter gedaan. De dichter luistert<br />

slechts. Hij is receptief.<br />

In de tweede strofe wordt eindelijk de activiteit<br />

van het dichten gethematiseerd. Maar dit wordt<br />

niet in termen van zingen gedaan, zoals je zou<br />

verwachten. In plaats daarvan worden allerlei<br />

woorden gebruikt die met boetseren te maken<br />

hebben. De dichter gebruikt zijn handen, hij voegt<br />

vormen (schrijft met zijn hand letters op papier,<br />

zo zie je het voor je) en bouwt zo een diepe borst.<br />

Met dat laatste wordt duidelijk wat deze strofe<br />

met de eerste te maken heeft. De borst wordt<br />

namelijk gebouwd voor deze ademhalingen, d.w.z.<br />

voor de adem waar de eerste strofe over ging.<br />

Voor die adem schept de dichter een klankkast,<br />

waardoor deze adem pas hoorbaar wordt.<br />

Rilkes dichten is geen zingen. Zijn gedichten<br />

brengen slechts tot klank wat al onhoorbaar<br />

achter het wereldgebeuren plaatsgrijpt. (Daarom<br />

zijn de koren ook donker, ze zijn onhoorbaar en<br />

onmerkbaar: in het donker gehuld.) Zijn gezang<br />

is slechts de klankkast van het echte gezang dat<br />

achter hem is en ook zijn eigen zingen omvat.<br />

THAUMA <strong>2008</strong>-<strong>2009</strong> NUMMER 1 [29]

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!