Handleiding Wetenschappelijke Verslaglegging - Universiteit van ...
Handleiding Wetenschappelijke Verslaglegging - Universiteit van ...
Handleiding Wetenschappelijke Verslaglegging - Universiteit van ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Handleiding</strong><br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> <strong>Verslaglegging</strong><br />
2012-2013<br />
BACHELOR:<br />
KUNSTMATIGE INTELLIGENTIE
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag op welke wijze dan ook worden<br />
vermenigvuldigd, openbaar gemaakt en/of doorgegeven, zonder voorafgaande schriftelijke<br />
toestemming <strong>van</strong> de coördinator <strong>van</strong> het vak Academische Basisvaardigheden (bachelors<br />
Biologie, Bio-medische wetenschappen en Psychobiologie, UvA).<br />
Deze versie is gebaseerd op de ‘<strong>Handleiding</strong> <strong>Wetenschappelijke</strong> <strong>Verslaglegging</strong>’ voor de<br />
bachelors Biologie, Biomedische wetenschappen en Psychobiologie. Veel dank aan de<br />
docenten en coördinator Academische Basisvaardigheden <strong>van</strong> de levenswetenschappen<br />
voor het mogen gebruiken <strong>van</strong> hun handleiding!<br />
2
INHOUDSOPGAVE<br />
HOOFDSTUK 1. INLEIDING ........................................................................................................ 5<br />
1.1 Over deze handleiding ............................................................................................................ 5<br />
HOOFDSTUK 2. DE ACADEMISCHE HOUDING .................................................................. 7<br />
2.1 Algemeen ................................................................................................................................... 7<br />
2.2 Academische houding ............................................................................................................. 7<br />
2.3 Studeren als een academicus .................................................................................................. 8<br />
2.4 Feedback .................................................................................................................................. 12<br />
HOOFDSTUK 3. DE EMPIRISCHE CYCLUS ........................................................................... 17<br />
3.1 Methoden <strong>van</strong> onderzoek ..................................................................................................... 17<br />
3.2 Waarneming en onderzoeksvraag ....................................................................................... 17<br />
3.3 Inductiefase en onderzoekshypothese ................................................................................ 18<br />
3.4 Deductiefase en voorspellingen ........................................................................................... 18<br />
3.5 Toetsingsfase en resultaten ................................................................................................... 19<br />
3.6 Evaluatiefase en nieuwe waarneming................................................................................. 19<br />
3.7 <strong>Verslaglegging</strong> en de empirische cyclus ............................................................................. 20<br />
HOOFDSTUK 4. WETENSCHAPPELIJKE SCHRIJFSTIJL ................................................... 21<br />
4.1 Opzet, alinea’s en paragrafen ............................................................................................... 21<br />
4.2 Informatiedichtheid ............................................................................................................... 22<br />
4.3 Schrijfstijl en taalgebruik ....................................................................................................... 22<br />
4.4 Spelling .................................................................................................................................... 25<br />
4.5 Afkortingen ............................................................................................................................. 26<br />
4.6 Getallen .................................................................................................................................... 26<br />
HOOFDSTUK 5. REFEREREN EN LITERATUURLIJST ........................................................ 27<br />
5.1 Algemeen ................................................................................................................................. 27<br />
5.2 Parafraseren ............................................................................................................................ 27<br />
5.3 Citeren ...................................................................................................................................... 27<br />
5.4 Op welke plek verwijzen naar publicaties .......................................................................... 27<br />
5.5 In-tekst verwijzingen naar publicaties ................................................................................ 28<br />
5.6 Literatuurlijst .......................................................................................................................... 30<br />
HOOFDSTUK 6. STRUCTUUR WETENSCHAPPELIJK VERSLAG ................................... 32<br />
6.1 Algemene opbouw ................................................................................................................. 32<br />
6.2 Zandloperstructuur ................................................................................................................ 33<br />
6.3 Efficiënt lezen <strong>van</strong> wetenschappelijke publicaties ............................................................ 36<br />
HOOFDSTUK 7. LABBOEK ......................................................................................................... 38<br />
7.1 Algemeen ................................................................................................................................. 38<br />
7.2 Structuur <strong>van</strong> het labboek ..................................................................................................... 38<br />
HOOFDSTUK 8. PRESENTEREN ............................................................................................... 40<br />
3
8.1 Algemeen ................................................................................................................................. 40<br />
8.2 De vormgeving <strong>van</strong> een wetenschappelijke presentatie .................................................. 40<br />
8.3 De opbouw <strong>van</strong> een presentatie ........................................................................................... 41<br />
8.4 Presentatietechnieken en kernwoorden .............................................................................. 43<br />
8.5 Vragen stellen en beantwoorden ......................................................................................... 46<br />
HOOFDSTUK 9. POSTERPRESENTATIE ................................................................................ 47<br />
9.1 Inleiding ................................................................................................................................... 47<br />
9.2 De vormgeving <strong>van</strong> een wetenschappelijke poster ........................................................... 47<br />
9.3 De opbouw <strong>van</strong> een wetenschappelijke poster .................................................................. 48<br />
9.4 Het presenteren <strong>van</strong> je poster ............................................................................................... 51<br />
LITERATUURLIJST .......................................................................................................................... 52<br />
4
HOOFDSTUK 1. INLEIDING<br />
1.1 Over deze handleiding<br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> communicatie moet voldoen aan allerlei regels en afspraken, zodat<br />
wetenschappers elkaar begrijpen en ‘dezelfde taal’ spreken. Deze handleiding beschrijft die<br />
conventies en leert je de basisprincipes <strong>van</strong> wetenschappelijke communicatie. Verschillende<br />
vormen <strong>van</strong> communicatie komen daarbij aan bod: schriftelijke verslaglegging, mondelinge<br />
presentaties en posterpresentaties. Daarnaast gaat deze handleiding kort in op de<br />
academische (leer)houding en onderzoeksvaardigheden; twee essentiële vaardigheden voor<br />
het doen <strong>van</strong> wetenschappelijk onderzoek.<br />
Deze handleiding is onderdeel <strong>van</strong> het tutoraat BSc KI1. In de tutoraatbijeenkomsten zullen<br />
hoofdstukken uit deze handleiding worden behandeld en maak je opdrachten om jezelf te<br />
trainen op het gebied <strong>van</strong> wetenschappelijke verslaglegging. De kennis en vaardigheden die<br />
je hiermee opdoet pas je direct toe binnen de vakken die je volgt in het eerste jaar. Binnen<br />
deze vakken word je op je wetenschappelijke verslaglegging beoordeeld naast de<br />
vakinhoudelijke beoordeling die je krijgt.<br />
In het tweede en derde jaar <strong>van</strong> de BSc KI wordt <strong>van</strong> je verwacht dat je je verder ontwikkelt<br />
op het gebied <strong>van</strong> wetenschappelijke verslaglegging en andere academische vaardigheden<br />
(AV) zoals onderzoeksvaardigheden, kritische houding, en projectvaardigheden. Binnen de<br />
vakken die je volgt zitten dergelijke AV-opdrachten en word je hier eveneens op beoordeeld.<br />
Het AV-onderwijs wordt dan binnen het vak gedoceerd..<br />
1.1.1 Academische vaardigheden<br />
Academische vaardigheden zijn essentiële vaardigheden die rele<strong>van</strong>t zijn voor iedereen die<br />
een academische opleiding volgt en die <strong>van</strong> groot belang zijn voor de verdere academische<br />
ontwikkeling. Deze handleiding gaat in het bijzonder over academische verslaglegging; een<br />
subset <strong>van</strong> de volledige lijst <strong>van</strong> academische vaardigheden.<br />
De academische vaardigheden worden vaak beschreven aan de hand <strong>van</strong> vijf<br />
competentiegebieden:<br />
1. Kennis en inzicht<br />
2. Toepassen <strong>van</strong> kennis en inzicht<br />
3. Kritische oordeelsvorming: het vermogen om een kritisch en weloverwogen oordeel te<br />
geven over wetenschappelijke ontwikkelingen, inclusief maatschappelijke en ethische<br />
aspecten<br />
4. Communicatie: het vermogen om wetenschappelijke kennis en inzicht op een heldere<br />
manier over te brengen, zowel schriftelijk als mondeling<br />
5. Leervaardigheden: het vermogen om jezelf als academicus verder te ontwikkelen<br />
Uitgaande <strong>van</strong> deze competenties wordt er binnen het tutoraat BSc KI1 aandacht besteed<br />
worden aan de volgende vaardigheden, die zich met name richten op competentiegebied 4<br />
en 5:<br />
- Effectief lezen en studeren
- Lezen <strong>van</strong> wetenschappelijke artikelen<br />
- Wetenschappelijk schrijven<br />
- Mondeling presenteren <strong>van</strong> wetenschappelijke informatie<br />
- Kritisch luisteren en vragen stellen<br />
- Geven, ont<strong>van</strong>gen en verwerken <strong>van</strong> feedback<br />
Inleiding<br />
Deze handleiding bevat belangrijke instructies op bovengenoemde vaardigheden. Ondanks<br />
dat de titel <strong>van</strong> deze handleiding ‘wetenschappelijke verslaglegging’ luidt, is in deze<br />
handleiding ook een hoofdstuk ‘de academische houding’ opgenomen, dat ingaat op het<br />
geven en ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> feedback en het effectief studeren.<br />
6
HOOFDSTUK 2. DE ACADEMISCHE HOUDING<br />
2.1 Algemeen<br />
De academische houding<br />
Als kersverse student aan een universiteit ben je een academicus in de dop. Ook ben je <strong>van</strong>af<br />
nu onderdeel <strong>van</strong> de academische gemeenschap, een wereldwijde ‘fabriek’ met een<br />
bijzonder eindproduct: kennis.<br />
Veel studenten denken dat ze op de universiteit vooral veel kennis gaan opdoen. Kennis<br />
<strong>van</strong>, in jouw geval, de kunstmatige intelligentie. Dat is op zich correct: in de bachelor- en<br />
masterfase worden studenten opgeleid tot vakwetenschappers met een grote kennis <strong>van</strong><br />
zaken, die op de hoogte zijn <strong>van</strong> de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied. Dat is echter<br />
niet het enige. Zeker zo noodzakelijk is het ontwikkelen <strong>van</strong> een academische houding. Dit<br />
is een fundamenteel onderdeel <strong>van</strong> het onderwijs aan een universiteit en gedurende je hele<br />
opleiding wordt hier aandacht aan besteed. Als je in de krant de vacaturepagina’s bekijkt,<br />
zie je zelfs regelmatig dat hier specifiek om gevraagd wordt.<br />
‘Gezocht: academicus m/v’, of ‘gevraagd: academisch werk-/denkniveau.’<br />
Een academische houding stelt je in staat om de kennis die je in andere vakken opdoet,<br />
kritisch te beschouwen, te analyseren en evalueren. Je zult ontdekken dat kritische vragen<br />
stellen en hierop antwoorden formuleren de basis is <strong>van</strong> iedere wetenschappelijke<br />
onderneming. Door kritisch te kijken naar kennis, de productie <strong>van</strong> die kennis en onze eigen<br />
bijdrage eraan wordt het eindproduct <strong>van</strong> onze gezamenlijke inspanningen als<br />
wetenschappers immers <strong>van</strong> betere kwaliteit.<br />
2.2 Academische houding<br />
De academische houding is een verzameling gedragskenmerken <strong>van</strong> een goede academicus<br />
of wetenschapper. Een goede wetenschapper is in de eerste plaats nieuwsgierig en<br />
opmerkzaam: hij of zij wil graag weten hoe de dingen in elkaar zitten, is onderzoekend <strong>van</strong><br />
aard en niet tevreden met oppervlakkige verklaringen. Een goede wetenschapper is daarom<br />
ook kritisch. Dit betekent niet dat het iemand is die steeds kritiek heeft op anderen, maar dat<br />
hij of zij voortdurend reflecteert op het wetenschappelijk product en zijn of haar eigen<br />
bijdrage hieraan. Hiervoor heeft een goede wetenschapper zelfreflectie nodig en moet hij of<br />
zij feedback kunnen geven en ont<strong>van</strong>gen. Een goede wetenschapper kan samenwerken met<br />
anderen en is zorgvuldig, gedisciplineerd en georganiseerd. Ten slotte kun je hem of haar<br />
herkennen aan iets opvallends: hij of zij stelt voortdurend vragen!<br />
2.2.1 Hoofddoelen onderwijs<br />
De drie hoofddoelen <strong>van</strong> academisch onderwijs (Figuur 1) zijn het opdoen <strong>van</strong><br />
vakinhoudelijke kennis, het leren delen <strong>van</strong> kennis op een wetenschappelijke manier -<br />
wetenschap is een ‘joint venture’, niet iets wat je alleen doet - en het ontwikkelen <strong>van</strong><br />
zelfkennis. De vakinhoudelijke kennis krijg je in de opleiding aangeboden in de andere<br />
vakken. Als wetenschapper denk je voortdurend na over de kwaliteit <strong>van</strong> je<br />
instrumentarium, of dat nu je laboratorium betreft of een nog uit te werken<br />
7
De academische houding<br />
onderzoeksvoorstel op papier. Wat voor experiment je ook uitvoert of aan welke taak je ook<br />
werkt, één instrument zet je daarbij altijd in: jezelf. Het is belangrijk dat je ook jezelf als<br />
instrument kunt evalueren, daarom is zelfreflectie heel belangrijk voor een goede<br />
academicus.<br />
In Figuur 1 is zien dat de academische houding als een rode draad door alle onderdelen <strong>van</strong><br />
de opleiding loopt. Al <strong>van</strong>af dag één op de universiteit wordt er <strong>van</strong> je verwacht dat je een<br />
academische houding aanneemt. Je wordt hierbij geholpen door de tutoren en docenten <strong>van</strong><br />
je opleiding. Zo krijg je de gelegenheid te groeien in het wetenschappelijk denken en jezelf<br />
zo te ontwikkelen dat een academische houding je tweede natuur wordt.<br />
Figuur 1 De plaats <strong>van</strong> de academische houding in academisch onderwijs<br />
2.3 Studeren als een academicus<br />
In je opleiding BSc KI krijg je bij verschillende vakken inhoudelijke lesstof aangeboden.<br />
Omdat je grote hoeveelheden kennis moet vergaren, met name in het eerste studiejaar, is het<br />
belangrijk dat je effectief omgaat met je tijd en met het onderwijs dat wordt geboden op de<br />
universiteit: hoorcolleges, werkcolleges en practica. Hieronder vind je tips over het omgaan<br />
met deze vormen <strong>van</strong> onderwijs.<br />
Een groot verschil met studeren in het voorgezet onderwijs is dat de aangeboden lesstof op<br />
de universiteit niet per definitie zodanig is uitontwikkeld dat je de stof direct kunt opslaan<br />
als kennis. De lesstof vraagt er dan om dat je actief aan de slag gaat met het aangeboden<br />
materiaal, waarbij je als kritische lezer zelf de informatie op waarde probeert te schatten en<br />
de kern uit de stof haalt. Sommige lesstof die je wordt aangeboden zal zelfs nog onvolledig<br />
zijn, omdat op de universiteit gewerkt wordt op het grensgebied <strong>van</strong> wat we al weten en<br />
wat nog niet. Door actief om te gaan met de lesstof zorg je ervoor dat je kritisch leert denken<br />
over de aangeboden stof. De hieronder beschreven tips voor het omgaan met<br />
onderwijsvormen, dragen bij aan het kritisch leren denken over de lesstof.<br />
2.3.1 Actief omgaan met hoorcolleges<br />
Hoorcolleges zijn erg belangrijk, de belangrijkste zaken uit de lesstof worden hier meestal<br />
behandeld. Je kunt het meeste uit hoorcolleges halen door actief met deze contacturen om te<br />
gaan.<br />
8
De academische houding<br />
Lees voor het hoorcollege de stof een keer zoekend door. Probeer te begrijpen waar de stof<br />
over gaat en wat de moeilijkheden zijn. Ga na wat voor vragen de stof bij jou oproept. Schrijf<br />
deze op. Misschien worden deze vragen wel duidelijk tijdens het hoorcollege. Zo niet, aarzel<br />
dan nooit om zelf een vraag te stellen aan de docent!<br />
Lees op een later tijdstip je hoorcollegeaantekeningen nog eens (met het boek erbij) door om<br />
te kijken of je de behandelde stof echt heb begrepen. Als je nog steeds vragen hebt, dan kun<br />
je deze stellen aan de (werkcollege)docent of aan medestudenten. Op deze manier voorkom<br />
je dat je er vlak voor het tentamen achter komt dat er nog dingen zijn die je niet hebt<br />
begrepen!<br />
Wanneer je een samenvatting wilt maken <strong>van</strong> de collegestof, kun je gebruik maken <strong>van</strong> de<br />
concept map techniek 1 . Hiermee kun je de behandelde stof structureren en verbanden tussen<br />
verschillende behandelde begrippen ontdekken. Waar een schriftelijke samenvatting<br />
tekstueel weergeeft wat onderlinge relaties zijn tussen concepten, doet een concept map dit<br />
visueel. Het visueel weergeven <strong>van</strong> (tentamen)stof kan het begrip er<strong>van</strong> verder vergroten en<br />
bijdragen aan het onthouden <strong>van</strong> de stof.<br />
Een concept map is een structurele weergave <strong>van</strong> een kennisdomein (ook wel onderwerp<br />
genoemd). Een concept map bestaat uit twee atomaire elementen: concepten en relaties.<br />
Verschillende concepten zijn onderling verbonden door relaties. Beide hebben een naam die,<br />
liefst in één woord, aangeeft wat het concept of de relatie representeert. Een relatie heeft<br />
bovendien een richting, bijvoorbeeld: “Een kat is een zoogdier.”<br />
Zoals je in dit voorbeeld ziet, wijzen de relaties in een concept map doorgaans omlaag. Het<br />
centrale concept <strong>van</strong> het ‘kennisdomein’ wat behandeld wordt, staat bovenaan in de concept<br />
map <strong>van</strong> waaruit verschillende relaties naar andere concepten leiden.<br />
Voor het vak Inleiding KI ga je oefenen met het maken <strong>van</strong> concept maps. Hiervoor maak je<br />
je gebruik <strong>van</strong> het programma Cmap Tools <strong>van</strong> IHMC. Op de site http://cmap.ihmc.us/ kun<br />
je dit programma downloaden.<br />
De interface <strong>van</strong> het programma is redelijk zelfverklarend. De belangrijkste handelingen zijn<br />
het dubbelklikken op het werkveld om een nieuw concept aan te maken en het slepen <strong>van</strong>af<br />
het ‘connection’-blokje (boven een concept) naar een lege plek of een ander concept om een<br />
relatie te creëren. Hieronder wordt in 5 stappen besproken hoe je een concept map kunt<br />
maken met Cmap Tools.<br />
1 Een eerdere versie <strong>van</strong> deze tekst over concept maps is opgesteld door Wouter Beek voor het vak Inleiding<br />
Kunstmatige Intelligentie.<br />
9
De academische houding<br />
1. Formuleer de centrale vraagstelling <strong>van</strong> wat je wil gaan weergeven. Met andere<br />
woorden, wat is het doel <strong>van</strong> je concept map? Houd tijdens het maken <strong>van</strong> je concept<br />
map deze kernvraag altijd in de gaten.<br />
2. Stel een lijst op <strong>van</strong> concepten die je denkt nodig te hebben voor het beantwoorden<br />
<strong>van</strong> de kernvraag. Een concept zal vaak als naam een zelfstandig naamwoord of een<br />
eigennaam hebben.<br />
3. Orden de concepten die je hebt opgesomd op een 2D vlak. Hiervoor gebruik je dus<br />
de Cmap tool. Houd in de gaten welke concepten specifiek en welke generiek zijn, in<br />
het licht <strong>van</strong> de kernvraag. Zorg dat de generieke concepten meer naar boven in de<br />
Cmap terecht komen. Het eerder gegeven voorbeeld ‘Een kat is een zoogdier’ is geen<br />
goed voorbeeld wanneer de Cmap over dieren gaat, maar het is wel een goed<br />
voorbeeld wanneer de Cmap over katten gaat.<br />
4. Wanneer de concepten op een bepaalde manier zijn gerangschikt maak je de relaties<br />
tussen die concepten aan. Relaties hebben vaak als naam een werkwoord.<br />
Voorbeelden <strong>van</strong> relaties die je bij collegestof kunt verwachten zijn: ‘is een vorm<br />
<strong>van</strong>’, ‘geeft aanleiding tot’, ‘bevat‘, ‘maakt gebruik <strong>van</strong>’, ‘is een toepassing <strong>van</strong>’, etc.<br />
5. Wanneer je oorspronkelijke lijst <strong>van</strong> concepten getekend en verbonden is, ga je na of<br />
je niet nog concepten vergeten bent, of dat sommige concepten en/of relaties<br />
misschien overbodig zijn of anders moeten worden weergegeven. Let er op dat een<br />
concept map eigenlijk nooit helemaal af is. Je kan je concept map altijd uitbreiden<br />
met nieuwe concepten. Begrens je concept map daarom (gebaseerd op de kernvraag)<br />
en bedenk wanneer het voor jou volledig is.<br />
2.3.2 Actief omgaan met werkcolleges<br />
Werkcolleges zijn naast hoorcolleges veel gebruikte werkvormen en erg belangrijk om je de<br />
stof eigen te maken. Meestal gebeurt dit door middel <strong>van</strong> het bestuderen en maken <strong>van</strong><br />
opgaven. Vrijwel altijd is er tijd om zaken die tijdens het hoorcollege niet aan bod kwamen<br />
of onduidelijk bleven nog te vragen. Bovendien worden werkcolleges gegeven in kleinere<br />
groepen, dus profiteer <strong>van</strong> deze mogelijkheid om begeleidt te worden! Ook werkcolleges<br />
bereidt je actief voor! Zorg <strong>van</strong> te voren dat je de eventuele huiswerkopgaven hebt gemaakt<br />
of dat je voorbereid bent op een eventuele pre-test, mochten die aan het begin <strong>van</strong> een<br />
werkcollege worden afgenomen. Daarnaast haal je het meeste uit een werkcollege als je de<br />
opgaven die je gaat behandelen al thuis hebt doorgenomen, omdat je dan gericht vragen<br />
kunt stellen over de opgaven waar je problemen verwacht.<br />
2.3.3 Actief omgaan met practica<br />
Ook bij practica kan een actieve houding helpen bij het effectiever werken! Een aantal tips:<br />
Voorbereiding. Practica vereisen vaak een wat uitgebreidere voorbereiding dan colleges,<br />
omdat je nu eenmaal echt met de stof aan de slag zult moeten. Het is noodzakelijk om thuis<br />
de opdracht(en) al vast te bekijken. Wat zijn moeilijke punten? Wat moet je allemaal weten /<br />
doen om bij het practicum direct aan de slag te kunnen?<br />
10
De academische houding<br />
Assistenten. Maak op een slimme manier gebruik <strong>van</strong> de practicumassistenten! Het is handig<br />
om niet te lang te wachten voordat je een vraag stelt aan de assistent. Staar je niet blind op<br />
problemen waar je niet uit komt: je kunt de assistent immers ook om een hint vragen, zodat<br />
je zelf verder kunt! Heb je thuis de practicumopdracht al voorbereid, dan kun je tijdens het<br />
practicum natuurlijk zo snel mogelijk de assistent inschakelen, zodat je voortvarend aan de<br />
slag kunt.<br />
2.3.1 Actief omgaan met je tijd<br />
De semesters zijn ingedeeld in de 8-8-4 structuur, waarbij er steeds twee vakken worden<br />
gegeven. Door deze structuur ligt het tempo erg hoog. Drie hoorcolleges per week voor een<br />
vak zullen geen uitzondering zijn. Met zo’n vliegende vaart is het handig om je tijd goed in<br />
te delen. Hierbij is het handig een studieplanning te hanteren. In 8 weken krijg je een<br />
studielast <strong>van</strong> 12 EC’s, dat is dus 1.5 EC’s per week. 1 EC staat voor 28 studie-uren. Dat<br />
houdt in dat je per week 42 uren studietijd nodig hebt om succesvol door het programma te<br />
gaan. In periode 1 heb je doorgaans 20 contacturen per week (hoorcolleges, werkcolleges en<br />
tutoraat), dus wordt er <strong>van</strong> je verwacht dat je minimaal 22 uren studietijd inplant in je<br />
agenda.<br />
2.3.1 Effectief lezen<br />
Om effectief te studeren is het belangrijk om informatie zo goed mogelijk op te nemen.<br />
Vooral wanneer je veel tekst moet lezen voor een vak, is het belangrijk dat je effectief leest.<br />
Er zijn een aantal manieren om een tekst zo goed mogelijk in je op te nemen:<br />
Bekijk de tekst eerst oriënterend<br />
Eerst probeer je een beeld te krijgen <strong>van</strong> waar de tekst over gaat en hoe moeilijk de tekst is.<br />
Dit helpt je actief betrokken te raken bij de tekst, waardoor je deze later beter zult kunnen<br />
onthouden. Om een tekst oriënterend te bekijken kun je het volgende doen:<br />
- Lees eerst de titel en bedenk waar de tekst over zal gaan. Controleer of dit klopt door<br />
naar de inhoudsopgave te kijken.<br />
- Blader de tekst door. Bekijk hierbij de titels <strong>van</strong> de verschillende paragrafen,<br />
eventuele afbeeldingen en bijlagen.<br />
- Probeer je een beeld te vormen <strong>van</strong> de moeilijkheidsgraad <strong>van</strong> de tekst, zodat je kunt<br />
inschatten hoe lang je nodig zult hebben om de tekst te bestuderen.<br />
- Vraag je af hoe de docent tegen de stof aankijkt. Is hij geïnteresseerd in de grote<br />
lijnen, of juist in de details <strong>van</strong> de tekst?<br />
Lees de tekst zoekend<br />
Nu probeer je een beeld te krijgen <strong>van</strong> wat de hoofdzaken en bijzaken zijn die in de tekst<br />
worden behandeld, wat de belangrijke stukken zijn en welke stukken minder <strong>van</strong> belang<br />
zijn. Dit helpt je om de tekst later gericht en effectief te leren begrijpen. Een aantal tips:<br />
- Let op schuingedrukte, onderstreepte of dikgedrukte woorden. Dit zijn waarschijnlijk<br />
belangrijke begrippen.<br />
- Probeer de belangrijke zinnen (zogenaamde ‘kernzinnen’) uit de tekst te halen. Deze<br />
herken je door het gebruik <strong>van</strong> bepaalde zinsconstructie als ‘Samenvattend’ of ‘Het is<br />
dus <strong>van</strong> belang’.<br />
11
De academische houding<br />
- Besteed extra aandacht aan de eerste en de laatste alinea <strong>van</strong> een paragraaf. In de<br />
eerste alinea wordt vaak uitgelegd waar de paragraaf over gaat, in de laatste wordt<br />
vaak samengevat wat is besproken.<br />
Lees de tekst begrijpend.<br />
Nu ga je de tekst echt aandachtig lezen om deze te begrijpen. Hierbij is het vaak handig om:<br />
- Te letten op wat de schrijver probeert duidelijk te maken.<br />
- Korte aantekeningen te maken<br />
Analyse<br />
Belangrijke stukken tekst kun je het beste analytisch lezen. Hierbij probeer je na te gaan wat<br />
er precies in de tekst staat, of dat inderdaad waar is en wat je eigen mening erover is.<br />
Probeer de tekst in verband te brengen met dingen die je al weet. Als er iets niet duidelijk is,<br />
maak hier<strong>van</strong> dan aantekeningen zodat je er later vragen over kunt stellen.<br />
Herhalen<br />
Neem de tekst nog eens een keer voor jezelf door. Ga voor jezelf globaal door of je alles<br />
begrepen hebt en of je geen belangrijke dingen hebt overgeslagen. Door de stof op deze<br />
manier nog een keertje te herhalen consolideert de opgenomen stof zich beter in je geheugen<br />
en kun je je deze later makkelijker herinneren.<br />
2.4 Feedback<br />
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 is zelfreflectie heel belangrijk voor een academicus. Hierin<br />
speelt het kunnen omgaan met feedback een belangrijke rol. Feedback kan namelijk een<br />
grote bijdrage leveren aan de zelfreflectie <strong>van</strong> een academicus. Daarom is het <strong>van</strong> belang dat<br />
je leert om feedback te ont<strong>van</strong>gen, maar ook om feedback te geven aan andere academici of<br />
studiegenoten.<br />
Feedback of terugkoppeling komt onder andere in mechanische en biologische processen<br />
voor. Het is een proces waarbij de uitvoer weer invloed heeft op de invoer <strong>van</strong> hetzelfde<br />
proces (Figuur 2).<br />
proces<br />
invoer uitvoer<br />
+ / -<br />
feedback<br />
Figuur 2 Schematische weergave <strong>van</strong> een terugkoppelings- of feedback proces, waarbij de<br />
uitvoer weer teruggeleid wordt naar de invoer.<br />
Feedback wordt ook ingezet bij leerprocessen. In het tutoraat wordt bijvoorbeeld feedback<br />
gegeven op een geleverde prestatie, zoals een verslag of presentatie. Het ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> een<br />
cijfer voor geleverd werk is in feite feedback op het werk. Een cijfer is echter minimale<br />
informatie en de maker <strong>van</strong> het werk heeft dan nog geen concrete handvatten om het te<br />
verbeteren. Daarom is specifieke feedback waarbij positieve punten en verbeterpunten<br />
12
De academische houding<br />
worden gegeven, een betere manier om iemand informatie te geven over het verslag of de<br />
presentatie. In Figuur 3 is het proces <strong>van</strong> feedback op een verslag of presentatie<br />
weergegeven. De input <strong>van</strong> feedback kan de schrijver of presentator gebruiken bij het<br />
verbeteren <strong>van</strong> dezelfde opdracht of bij een soortgelijke volgende opdracht.<br />
schrijver<br />
presentator<br />
voorbereiding verslag<br />
presentatie<br />
+ / -<br />
feedback door lezer of publiek<br />
verslag<br />
presentatie<br />
Figuur 3 Schematische weergave <strong>van</strong> het feedbackproces bij een verslag of presentatie.<br />
Waarnemingen over een geleverde prestatie zijn subjectief en selectief. Dit geldt zowel voor<br />
de gever als voor de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de feedback. Niet alles kan immers waargenomen<br />
worden. Er zijn verschillende manieren waarop er waargenomen kan worden door zowel de<br />
ont<strong>van</strong>ger als gever (Figuur 4).<br />
Figuur 4 Het Johari-venster laat zien op welke manieren gedrag en/of acties worden<br />
waargenomen<br />
Bij feedback draait het om de zogenaamde blinde vlek. Dit is het gedrag dat onbekend is bij<br />
de ont<strong>van</strong>ger maar wordt waargenomen door de gever <strong>van</strong> feedback (Wiertzema, 1996).<br />
Voorbeelden <strong>van</strong> een blinde vlek:<br />
Een presentator kan tijdens zijn presentatie veel ‘uhm’ zeggen. Dit kan storend zijn<br />
voor het publiek zonder dat de presentator dat in de gaten heeft.<br />
Bij het schrijven <strong>van</strong> een verslag refereert de student onbewust op een verkeerde<br />
manier. De docent merkt echter op dat de referenties niet op de correcte wijze zijn<br />
weergegeven.<br />
Door de ont<strong>van</strong>ger te wijzen op de blinde vlek, kan de ont<strong>van</strong>ger hier een volgende keer op<br />
letten. Het gedrag uit de blinde vlek wordt op deze manier naar de open ruimte getrokken.<br />
Het gedrag is nu ook voor de ont<strong>van</strong>ger bekend en de feedback die ont<strong>van</strong>gen is, kan<br />
13
De academische houding<br />
verwerkt worden zodat de volgende keer een betere prestatie wordt neergezet.<br />
Feedback is zowel voor de gever als voor de ont<strong>van</strong>ger subjectief en hoort ook op die manier<br />
verwoord en ont<strong>van</strong>gen te worden. Slecht geformuleerde feedback kan als aanvallend<br />
worden geïnterpreteerd, waardoor de ont<strong>van</strong>ger in de verdediging schiet en de geboden<br />
informatie niet accepteert. Het is dus niet eenvoudig om met feedback om te gaan, zowel<br />
voor de gever als de ont<strong>van</strong>ger. In dit deel <strong>van</strong> de handleiding worden de verschillende<br />
manieren <strong>van</strong> feedback beschreven die in het tutoraat aan bod komen.<br />
2.4.1 Mondelinge feedback<br />
Mondelinge feedback wordt voornamelijk gegeven op een mondelinge presentatie. De<br />
feedback wordt meestal direct na de presentatie gegeven. Het voordeel daar<strong>van</strong> is dat zowel<br />
de gever als de ont<strong>van</strong>ger de presentatie nog vers in het geheugen hebben. Ook kunnen<br />
eventuele onduidelijkheden direct worden besproken. Een nadeel <strong>van</strong> de directheid <strong>van</strong> de<br />
feedback is dat de ont<strong>van</strong>ger er misschien nog niet helemaal klaar voor is, waardoor de<br />
feedback als aanvallend kan worden geïnterpreteerd.<br />
Observatie, interpretatie, evaluatie<br />
Goede feedback op een mondelinge presentatie is gebaseerd op observaties. Een observatie<br />
betreft al het direct waarneembare gedrag, zoals handen die bewegen, uitspraak,<br />
stopwoordjes etc. Interpretaties zijn ideeën over wat het geobserveerde betekent. Een<br />
interpretatie is het verhaal dat er over een observatie te vertellen valt. Dit is niet direct waar<br />
te nemen: iemand die het woord zenuwachtig niet zou kennen, kan dat niet waarnemen,<br />
maar kan alleen bewegingen zien – er is dus een ‘verhaal’ nodig om het te begrijpen. Bij de<br />
evaluatie wordt een waardeoordeel gegeven (heeft het geobserveerde een positieve of<br />
negatieve invloed op de prestatie?). Dat hoeft bij een interpretatie niet zo te zijn. Er kan<br />
geïnterpreteerd worden dat iemand zenuwachtig is zonder dat dit een waardeoordeel is, zie<br />
Tabel 1. Feedback geven begint met een observatie, omdat dit het aspect is dat de<br />
presentator kan veranderen.<br />
Observatie Interpretatie Evaluatie<br />
met handen door haar<br />
strijken<br />
Zenuwachtig leidt af: niet doen<br />
rechtop<br />
rechtop<br />
staan/hoofd Zelfverzekerd prettig<br />
eentonig/vlak praten Ongeïnteresseerd verhaal is niet de moeite<br />
waard<br />
luisteren<br />
om naar te<br />
“geloof ik; denk ik; ofzo” Eigen beweringen afzwakken; maakt slechte indruk;<br />
onzeker<br />
heeft niet het gewenste<br />
effect<br />
duidelijke dia’s goed voorbereid verhaal is goed te volgen<br />
Tabel 1 Observatie interpretatie en evaluatie bij een presentatie<br />
Goede feedback:<br />
“Het viel me op dat je steeds met je handen door je haar streek (observatie). Daardoor<br />
kwam je zenuwachtig (interpretatie) op mij over en dat leidde mij af <strong>van</strong> het verhaal.<br />
(evaluatie)”<br />
14
Slechte feedback:<br />
“Je was zenuwachtig (interpretatie) en dat vond ik irritant (evaluatie)”.<br />
De academische houding<br />
Alleen met het eerste voorbeeld kan de presentator iets doen. Immers, het kan nooit<br />
helemaal voorkomen worden dat je zenuwachtig bent, maar er kan wel op gelet worden dat<br />
er minder vaak met de handen door het haar gestreken wordt.<br />
Hieronder staan een aantal regels om feedback op een prettige manier te laten verlopen.<br />
Feedbackregels voor het ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> mondelinge feedback:<br />
- De presentator kan voorafgaand aan het geven <strong>van</strong> de presentatie zeggen of hij/zij op<br />
bepaalde punten speciaal feedback wil.<br />
- De presentator krijgt na de presentatie of na het ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> de feedback gelegenheid<br />
om stoom af te blazen: “Hoe vond je het zelf gaan?”.<br />
- De presentator luistert naar de feedback zonder zich te verantwoorden of verdedigen.<br />
Hij of zij kan wel vragen om verduidelijking <strong>van</strong> het commentaar.<br />
- De presentator bedankt de gever <strong>van</strong> de feedback.<br />
Feedbackregels voor het geven <strong>van</strong> mondelinge feedback:<br />
- Feedback is subjectief. Formuleer het ook zo: “ik zag …”, “het kwam op mij over als…”.<br />
- Geef commentaar op concreet gedrag <strong>van</strong> de presentator (niet op de persoon). Probeer<br />
het gedrag zo goed mogelijk te omschrijven.<br />
- Geef aan hoe het gedrag <strong>van</strong> de ander op je overkomt.<br />
- Geef commentaar op veranderbaar gedrag. Geef tips - ook in de ik-vorm - waardoor de<br />
ont<strong>van</strong>ger weet hoe hij/zij zijn gedrag kan veranderen.<br />
- Geef zowel positief als negatief commentaar. Als je negatief commentaar geeft, geef dan<br />
altijd een suggestie hoe het gedrag veranderd zou kunnen worden.<br />
- Formuleer het commentaar zorgvuldig. Voorkom verwijten en beschuldigingen. Zo<br />
vergroot je de kans dat de feedback wordt verwerkt.<br />
- Controleer: vraag of de ander begrepen heeft wat je met je feedback bedoelt.<br />
Goed geformuleerde feedback:<br />
“Ik heb gemerkt dat je spreektempo heel hoog was (observatie). Daardoor had ik<br />
moeite met het volgen <strong>van</strong> je verhaal (interpretatie/evaluatie). Probeer rustiger te<br />
spreken en af en toe een pauze in te lassen (tip).”<br />
2.4.2 Schriftelijke feedback<br />
Schriftelijke feedback wordt vaak gegeven op geschreven verslagen. Het voordeel <strong>van</strong><br />
schriftelijke feedback is dat de gever er<strong>van</strong> de tijd heeft om over de formulering en<br />
nuancering <strong>van</strong> de feedback na te denken. Een ander voordeel is dat de ont<strong>van</strong>ger zelf het<br />
moment kan kiezen waarop hij de feedback wil ont<strong>van</strong>gen en dat de feedback te allen tijde<br />
rustig na te lezen is. Het nadeel <strong>van</strong> schriftelijke feedback is dat de gever niet kan nagaan of<br />
zijn boodschap goed bij de ont<strong>van</strong>ger is aangekomen. Geschreven feedback kan harder<br />
aankomen dan het is bedoeld, daarom is het goed om altijd even na te gaan hoe de feedback<br />
door de ont<strong>van</strong>ger is geïnterpreteerd.<br />
15
De academische houding<br />
Schriftelijke feedback geven<br />
Bij helder leren schrijven hoort ook het kritisch kunnen lezen <strong>van</strong> eigen en andermans<br />
teksten. Door feedback te geven op andermans werk wordt meer inzicht verkregen in de<br />
beoordelingscriteria die voor de opdrachten gelden. Ook is het leerzaam om te zien hoe<br />
anderen dezelfde opdracht hebben aangepakt. Feedback geven is een aanknopingspunt om<br />
ideeën uit te wisselen over de aanpak <strong>van</strong> moeilijke onderdelen. De inzichten die door het<br />
geven en ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> feedback worden verkregen, kunnen vervolgens gebruikt worden<br />
om het eigen werk nogmaals kritisch te evalueren.<br />
Feedbackregels voor het geven schriftelijke feedback:<br />
- Identificeer eerst het probleem.<br />
- Licht commentaar toe en geef suggesties voor verbetering (niet alleen: ‘Dit is<br />
fout’).<br />
- Wees concreet en precies bij het formuleren <strong>van</strong> je feedback: geen abstracte<br />
termen.<br />
- Link de feedback aan de beoordelingscriteria <strong>van</strong> de opdracht.<br />
- Wees niet te lief voor elkaar. Daar heeft niemand iets aan.<br />
- Neem de moeite om voldoende feedback te geven.<br />
- Geef feedback over zowel de inhoud en structuur als over de vorm.<br />
Schriftelijke feedback ont<strong>van</strong>gen<br />
De gever <strong>van</strong> de feedback heeft energie en moeite in de feedback gestopt. Lees de feedback<br />
daarom aandachtig door. Als er onduidelijkheden in de feedback zijn, is het raadzaam<br />
vragen te stellen aan de gever. De ont<strong>van</strong>ger moet altijd kritisch zijn op de feedback voordat<br />
deze verwerkt wordt. Feedback is subjectief: bij twijfel kan altijd de handleiding of de<br />
docent worden geraadpleegd. Feedback kun je gebruiken om je eigen werk te verbeteren,<br />
maar je kunt het ook gebruiken bij zelfreflectie.<br />
16
HOOFDSTUK 3. DE EMPIRISCHE CYCLUS<br />
3.1 Methoden <strong>van</strong> onderzoek<br />
Het doel <strong>van</strong> wetenschap is nieuwe kennis te verwerven door het doen <strong>van</strong> onderzoek.<br />
Binnen de kunstmatige intelligentie zijn er verschillende methoden voor het doen <strong>van</strong><br />
onderzoek. Dit hangt samen met de verscheidenheid aan onderzoeksrichtingen die er<br />
bestaan binnen de kunstmatige intelligentie. Om enkele voorbeelden te noemen: binnen de<br />
filosofie vindt het onderzoek plaats op een beschouwende manier waarbij men gebruik<br />
maakt <strong>van</strong> argumentatiestructuren. Binnen de computerwetenschap is het onderzoek gericht<br />
op het (door)ontwikkelen <strong>van</strong> algoritmen; hierbij worden bestaande algoritmen uitgebreid<br />
of toegepast op nieuwe vraagstukken. Binnen de cognitiewetenschap vindt het onderzoek<br />
met name experimenteel plaats; men observeert menselijk gedrag en trekt conclusies over de<br />
werking <strong>van</strong> cognitieve functies bij de mens.<br />
Experimenteel onderzoek wordt ook wel empirisch onderzoek genoemd. Het woord<br />
‘empirie’ is afkomstig <strong>van</strong> het Griekse woord ‘empeiria’ dat ervaring betekent. Bij dit type<br />
onderzoek doet een onderzoeker ervaringen op, door het doen <strong>van</strong> waarnemingen. De<br />
waarnemingen bestaan uit empirische gegevens: de data afkomstig <strong>van</strong> observatie of<br />
zorgvuldig opgezette experimenten. Omdat empirisch onderzoek binnen de wetenschap een<br />
veel gebruikte methode <strong>van</strong> onderzoek is, wordt deze methode hieronder behandeld.<br />
Het onderzoeksproces bij empirisch onderzoek heet de empirische cyclus (zie Figuur 5). Het<br />
is een cyclus omdat de onderzoeker aan het einde <strong>van</strong> de rit weer terugkomt op het punt<br />
waar begonnen was. In de paragraaf 3.2 tot 3.6 wordt elke fase <strong>van</strong> de empirische cyclus<br />
beschreven. Daarbij wordt als voorbeeld het onderzoek naar klassieke conditionering<br />
genoemd <strong>van</strong> Pavlov (1928).<br />
3.2 Waarneming en onderzoeksvraag<br />
De empirische cyclus begint met een waarneming. Zo’n waarneming kan zowel direct (eigen<br />
ervaring) of indirect (ergens iets over gelezen of gehoord) zijn. Uit deze waarneming volgt<br />
dan een onderzoeksvraag, die door middel <strong>van</strong> onderzoek beantwoord moet worden.<br />
Wanneer honden voedsel eten neemt hun speekselproductie toe. Dit heet een<br />
ongeconditioneerde reflex. Een onderzoeker verwondert zich erover dat zijn honden<br />
al een verhoogde speekselproductie hebben vlak voordat hij ze eten geeft. Hij vraagt<br />
zich af of het mogelijk is om een aangeleerde speekselreflex bij honden te realiseren.<br />
Hieruit volgt de onderzoeksvraag: ’Is het mogelijk om met een neutrale stimulus een<br />
reflex te realiseren bij honden?
3.3 Inductiefase en onderzoekshypothese<br />
Figuur 5 Schematische weergave <strong>van</strong> de empirische cyclus.<br />
De empirische cyclus<br />
Na de waarneming en de onderzoeksvraag is de volgende stap in de empirische cyclus het<br />
formuleren <strong>van</strong> een onderzoekshypothese. De onderzoekshypothese is een voorlopig<br />
antwoord op de onderzoeksvraag en geeft weer wat logischerwijs verwacht wordt op basis<br />
<strong>van</strong> eerdere bevindingen en waarnemingen beschreven in de literatuur. De<br />
onderzoekshypothese moet falsificeerbaar zijn. Dit betekent dat er een dataset<br />
(waarnemingen, gegevens en uitkomsten <strong>van</strong> een experiment) mogelijk moet kunnen zijn<br />
die de theorie weerlegt. Een goed geformuleerde onderzoekshypothese is in principe met<br />
een enkele waarneming te falsificeren. De fase waarin de onderzoekshypothese opgesteld<br />
wordt, heet de inductiefase waarbij <strong>van</strong> het bijzondere/specifieke (een beperkt aantal<br />
waarnemingen) naar een algemeen geldende theorie (onderzoekshypothese) gegaan wordt.<br />
Vanuit de waarneming dat honden reflexmatig reageren op de aanwezigheid <strong>van</strong> de<br />
onderzoeker nog voordat hij ze voert, is het vermoeden (oftewel de<br />
onderzoekshypothese) dat honden geconditioneerd kunnen worden zodat ze bij een<br />
nieuwe neutrale stimulus reageren met een verhoogde speekselproductie.<br />
Falsificeerbaar: Wanneer honden geen verhoogde speekselproductie laten zien na het<br />
herhaaldelijk aanbieden <strong>van</strong> de neutrale stimulus is de theorie weerlegd.<br />
3.4 Deductiefase en voorspellingen<br />
Op basis <strong>van</strong> de onderzoekshypothese wordt een onderzoek opgezet dat de hypothese kan<br />
testen. Gegeven de hypothese, worden dan bepaalde resultaten uit het onderzoek verwacht.<br />
18
De empirische cyclus<br />
De resultaten die verwacht worden, worden samengevat tot de voorspelling, en hiermee kan<br />
de onderzoekshypothese bevestigd of verworpen worden. De fase waarin <strong>van</strong> een algemene<br />
onderzoekshypothese naar een specifiekere voorspelling gegaan wordt, is de deductiefase.<br />
Er wordt dan een concrete definitie gegeven <strong>van</strong> wat onderzocht gaat worden, waarbij exact<br />
aangeven wordt wat gemanipuleerd en/of gemeten wordt. Dit heet operationalisering. In de<br />
praktijk moet goed nagedacht worden over welke uitkomsten <strong>van</strong> het onderzoek voorspeld<br />
worden en wanneer deze wel of niet uitgekomen zijn. De voorspelling moet dus heel<br />
concreet zijn. Het is mogelijk om bij één onderzoekshypothese meerdere voorspellingen te<br />
formuleren. Alle voorspellingen moeten toetsbaar zijn.<br />
Vanuit de onderzoekshypothese dat honden geconditioneerd kunnen worden om op<br />
een neutrale stimulus te reageren, wordt een experiment opgezet. Hierbij krijgen<br />
honden herhaaldelijk voedsel aangeboden waar een neutrale stimulus aan vooraf<br />
gaat. Deze neutrale stimulus is een rinkelende bel. Tijdens dit proces wordt continu<br />
de speekselproductie <strong>van</strong> de honden gemeten.<br />
De voorspelling is dat honden na verloop <strong>van</strong> tijd een verhoogde speekselproductie<br />
laten zien al na het horen <strong>van</strong> een bel, ook wanneer hierna geen eten wordt<br />
aangeboden aan de honden. De bel zorgt dan voor een geconditioneerde reflex bij de<br />
honden.<br />
3.5 Toetsingsfase en resultaten<br />
In de toetsingsfase wordt nagegaan of de resultaten <strong>van</strong> het experiment overeenkomen met<br />
de voorspellingen. Deze fase bestaat in de wetenschap uit het uitvoeren <strong>van</strong> het onderzoek<br />
door middel <strong>van</strong> een experiment of door middel <strong>van</strong> analyse <strong>van</strong> bestaande data uit<br />
wetenschappelijke literatuur. Bij het ontwerpen <strong>van</strong> een experiment is het belangrijk dat er<br />
controlemaatregelen worden genomen. Deze maatregelen zijn er om te voorkomen dat<br />
andere factoren dan de uitgekozen variabele, invloed hebben op het toetsen <strong>van</strong> de<br />
voorspellingen. In de toetsingsfase wordt naast het doen <strong>van</strong> de experimenten vaak ook<br />
statistiek toegepast.<br />
Het experiment houdt in dat de speekselproductie <strong>van</strong> honden continu wordt<br />
bijgehouden tijdens het aanbieden <strong>van</strong> het voedsel met daaraan voorafgaand de<br />
rinkelende bel. Uit de resultaten <strong>van</strong> het onderzoek blijkt dat de speekselproductie na<br />
verloop <strong>van</strong> tijd toeneemt bij honden al na het horen <strong>van</strong> de bel. Wanneer dit lang<br />
genoeg wordt volgehouden, is de speekselproductie bij het horen <strong>van</strong> de bel even<br />
hoog als de oorspronkelijke speekselproductie tijdens het eten <strong>van</strong> het voedsel.<br />
3.6 Evaluatiefase en nieuwe waarneming<br />
In de laatste fase worden de resultaten <strong>van</strong> het onderzoek bekeken en worden er conclusies<br />
getrokken. Aan de hand <strong>van</strong> de voorspellingen en of deze wel of niet zijn uitgekomen,<br />
wordt duidelijk of de onderzoekshypothese voor dit experiment juist was of weerlegd kan<br />
worden. In de evaluatiefase wordt bekeken hoe reëel verklaringen zijn en hoe reëel<br />
alternatieve hypothesen zijn.<br />
Vaak komen er tijdens het evalueren nieuwe vragen op die getest moeten worden. Zo<br />
worden er dus voortdurend denkstappen gezet in de cirkel <strong>van</strong> de empirische cyclus, steeds<br />
gebaseerd op concrete (nieuwe/aanvullende) waarnemingen. Elke conclusie en nieuwe<br />
19
De empirische cyclus<br />
onderzoeksvraag brengt de wetenschap weer een stapje verder, als in een opwaartse spiraal.<br />
In het voorbeeld komt de onderzoeker tot de conclusie dat het mogelijk is om honden<br />
te conditioneren tot het geven <strong>van</strong> een reflex op een neutrale stimulus. Deze reflex<br />
wordt de geconditioneerde reflex genoemd en het proces <strong>van</strong> aanleren heet klassieke<br />
conditionering. Dit is een antwoord op de onderzoeksvraag. Hierna is de onderzoeker<br />
echter nog niet klaar. Er ontstaan nieuwe vragen uit dit onderzoek zoals of klassieke<br />
conditionering ook mogelijk is bij mensen, en of het bijvoorbeeld toegepast kan<br />
worden op het voelen <strong>van</strong> pijn. Dit levert nieuwe hypotheses op. Met de<br />
waarnemingen uit dit experiment zijn dus nieuwe vragen ontstaan waarnaar<br />
onderzoek gedaan kan worden.<br />
3.7 <strong>Verslaglegging</strong> en de empirische cyclus<br />
Een wetenschappelijk verslag heeft een communicatieve functie waarbij onderzoekers aan<br />
vakgenoten laten zien welk onderzoek ze gedaan hebben en welke resultaten uit dit<br />
onderzoek zijn gekomen. Het verslag moet voldoende informatie geven om het onderzoek te<br />
kunnen beoordelen en eventueel te repliceren. Hiertoe worden alle fasen <strong>van</strong> de empirische<br />
cyclus weergegeven en wel op zodanig wijze dat de lezer alle denkstappen, observaties en<br />
gegevens kan volgen, nagaan en voor zichzelf kan verifiëren om tot een conclusie te komen<br />
(Figuur 6).<br />
Waarneming<br />
Inleiding: probleemgebied/<br />
onderzoeksvraagk<br />
Evaluatiefase<br />
Discussie: evaluatie resultaten,<br />
conclusie en terugkoppeling<br />
naar onderzoeksvraag en<br />
onderzoekshypothese<br />
Resultaten<br />
Resultaten: feitelijke<br />
beschrijving <strong>van</strong> resultaten,<br />
figuren en tabellen en<br />
statistische toetsing<br />
Inductiefase<br />
Inleiding: logische en samenhangende gedachtegang/redenering<br />
<strong>van</strong> waarnemingen, eerder theorievorming en onderzoek naar<br />
een onderzoekshypothese<br />
Onderzoekshypothese<br />
Inleiding: voorlopige uitleg/<br />
verklaring, antwoord op<br />
onderzoeksvraag<br />
Deductiefase<br />
Inleiding: gedachtegang/ redenering<br />
<strong>van</strong> onderzoekshypothese naar<br />
onderzoeksopzet en voorspellingen<br />
Voorspellingen<br />
Inleiding: welke resultaten<br />
worden verwacht <strong>van</strong> het<br />
experiment?<br />
Toetsingsfase<br />
Materiaal en Methode: uitgebreide onderzoeksopzet,<br />
techniek en repliceerbaar weergegeven<br />
Figuur 6 Relatie tussen empirische cyclus en wetenschappelijke verslaglegging.<br />
20
HOOFDSTUK 4. WETENSCHAPPELIJKE SCHRIJFSTIJL<br />
In dit hoofdstuk staat beschreven welke algemene kenmerken een wetenschappelijke tekst<br />
heeft en waar de wetenschappelijke schrijfstijl aan moet voldoen. Kijk ook eens op de<br />
website www.taalwinkel.nl voor meer uitleg, voorbeelden en tests.<br />
4.1 Opzet, alinea’s en paragrafen<br />
4.1.1 Schematische opzet<br />
Maak voor het schrijven altijd eerst een schematische opzet <strong>van</strong> het verslag, met daarin per<br />
hoofdstuk/paragraaf puntsgewijs welke informatie besproken gaat worden en in welke<br />
volgorde dat gaat gebeuren. Het is veel eenvoudiger om dit schema aan te passen als blijkt<br />
dat de volgorde toch niet zo logisch is, dan om stukken geschreven tekst te moeten<br />
verplaatsen. Het maken <strong>van</strong> een puntsgewijze opzet helpt ook om tot een goede alineaindeling<br />
te komen.<br />
4.1.2 Opbouw <strong>van</strong> een alinea en een paragraaf<br />
Een goede alinea bevat een aantal zinnen over één onderwerp. Wanneer er wordt<br />
overgestapt naar een nieuw onderwerp, begint een nieuwe alinea. Het begin <strong>van</strong> de alinea<br />
moet de boodschap bevatten en de rest <strong>van</strong> de tekst dient als argumentatie, toelichting of<br />
verdere uitwerking <strong>van</strong> die boodschap. De eerste zin is meestal een verbindende en/of<br />
inleidende zin en de tweede zin is vaak de kernzin. De alinea eindigt meestal met een<br />
concluderende zin.<br />
Een aantal opeenvolgende alinea’s die over ongeveer hetzelfde onderwerp gaan, vormen<br />
samen een paragraaf. Het kan echter ook voorkomen dat een paragraaf slechts uit één alinea<br />
bestaat. Een paragraaf begint met een inleidende zin en eindigt met een afsluitende zin.<br />
4.1.3 Lengte alinea’s<br />
De vuistregel is dat een alinea <strong>van</strong> twee zinnen te kort is omdat de tekst er erg onrustig door<br />
wordt. Daarnaast moet een alinea ook niet te lang (meer dan halve pagina) zijn, omdat de<br />
tekst dan erg moeilijk te lezen is. Een nieuwe alinea begint door óf een regel wit te laten óf in<br />
te springen. Het is ook een mogelijkheid om tussen alinea’s in te springen en tussen de<br />
paragrafen een witregel te plaatsen.<br />
4.1.4 Inhoudelijke en tekstuele samenhang<br />
Het is <strong>van</strong> belang dat de samenhang tussen de verschillende onderdelen <strong>van</strong> een tekst<br />
duidelijk is voor de lezer. De samenhang kan op allerlei manieren zichtbaar gemaakt<br />
worden en kan worden opgesplitst in inhoudelijke en tekstuele samenhang. Op het hoogste<br />
niveau wordt dit gedaan door ervoor te zorgen dat de inleiding, het middendeel en de<br />
afsluiting inhoudelijk op elkaar aansluiten. Daarnaast wordt de onderlinge aansluiting<br />
tussen de verschillende onderdelen (bijvoorbeeld alinea’s en paragrafen) duidelijk gemaakt<br />
door gebruik te maken <strong>van</strong> overgangszinnen en verbindingswoorden (zie sectie 4.3). Op<br />
deze manier wordt de tekstuele samenhang vergroot.
4.2 Informatiedichtheid<br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> Schrijfstijl<br />
4.2.1 Volledig doch bondig<br />
Een goed verslag is volledig. De lezer moet alle informatie krijgen die nodig is om te<br />
controleren of de conclusies <strong>van</strong> het verslag gerechtvaardigd zijn. Bij een weergave <strong>van</strong> een<br />
experiment moet de lezer in staat zijn het experiment te repliceren. Er wordt niets aan de<br />
verbeelding <strong>van</strong> de lezer overgelaten. Een goed verslag is echter ook bondig: er staat geen<br />
overbodige informatie in en er worden niet meer woorden gebruikt dan noodzakelijk is.<br />
Bondigheid vergroot de functionaliteit <strong>van</strong> het verslag, omdat de tekst direct op het doel<br />
afgaat.<br />
4.2.2 Doelgroep<br />
Hoeveel moet er uitgelegd worden? Dat wordt bepaald door de doelgroep. Bij verslagen die<br />
je schrijft bij Kunstmatige Intelligentie is het uitgangspunt dat een verslag leesbaar moet zijn<br />
voor jaargenoten, dat wil zeggen dat fundamentele kennis <strong>van</strong> de kunstmatige intelligentie<br />
mag worden verondersteld. Specifieke termen of termen die niet in de algemeen gangbare<br />
betekenis worden gebruikt, moeten dus worden toegelicht.<br />
Algemeen gangbare termen: neuraal netwerk, breadth-first search, turing test,<br />
geconditioneerde reflex<br />
Specifieke termen: Kohonen-netwerk, lexicale decisietaak, Epistemische logica<br />
4.3 Schrijfstijl en taalgebruik<br />
4.3.1 Formulering<br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> verslaglegging lijkt niet op het schrijven <strong>van</strong> een opstel of betoog. Het<br />
doel is uitsluitend het overbrengen <strong>van</strong> informatie en niet het vermaken <strong>van</strong> de lezer.<br />
Daarom is de stijl zakelijk, helder en beknopt. Het is echter wel zo dat je altijd voor anderen<br />
schrijft, dus heb je als schrijver de plicht om het de lezer zo prettig mogelijk te maken. Dit<br />
geldt ook voor wetenschappelijke presentaties.<br />
Zakelijk<br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> teksten bevatten geen metaforen of spreektaal.<br />
Spreektaal: Doordat de robot ook nog was geprogrammeerd met het A* algoritme zou<br />
hij misschien sneller het doel kunnen vinden.<br />
Beter zakelijk: Een mogelijke oorzaak <strong>van</strong> het sneller vinden <strong>van</strong> het doel is dat de<br />
robot gebruikt maakt <strong>van</strong> het A* algoritme<br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> teksten worden geschreven in een neutrale vorm. Het gebruik <strong>van</strong><br />
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in de eerste of tweede persoon (ik, mijn, wij,<br />
ons, je, jouw, jullie) is niet gebruikelijk.<br />
Wij verwachten dat […]. De verwachtingen <strong>van</strong> dit onderzoek zijn […].<br />
Hieruit concluderen wij dat […]. Hieruit kan geconcludeerd worden dat […].<br />
22
<strong>Wetenschappelijke</strong> Schrijfstijl<br />
Door het gebruik <strong>van</strong> de lijdende (passieve) werkwoordsvorm krijgt de tekst een zakelijke<br />
en neutrale uitstraling. Maar het gebruik <strong>van</strong> actieve werkwoordsvormen is niet per<br />
definitie fout.<br />
Passief: Door verschillende onderzoekers werd er onderzoek gedaan naar […].<br />
Actief: Verschillende onderzoeken toonden aan dat[…].<br />
In de wetenschappelijke verslaglegging wordt alleen gebruik gemaakt <strong>van</strong> objectief<br />
taalgebruik. Er wordt geen (impliciet) waardeoordeel verbonden aan de resultaten en<br />
conclusies. Woorden als helaas en gelukkig worden niet gebruikt.<br />
Niet:<br />
Helaas waren de sensoren verkeerd ingesteld en waren de resultaten <strong>van</strong> het eerste<br />
experiment daardoor niet goed. Gelukkig was het tweede experiment wel gelukt.<br />
Wel:<br />
Een deel <strong>van</strong> de data is onbruikbaar door verkeerd ingestelde sensoren<br />
In een wetenschappelijk tekst moet populair taalgebruik vermeden worden. Een veel<br />
voorkomende fout is een te algemeen, te persoonlijk en/of wetenschappelijk irrele<strong>van</strong>t begin<br />
<strong>van</strong> de inleiding.<br />
Fout: We weten allemaal wel dat computers steeds intelligenter worden. Ooit<br />
verbaasden mensen zich er nog over hoe knap het was dat een computer beter kon<br />
schaken dan een menselijke grootmeester.<br />
Bij het vak Inleiding Kunstmatige Intelligentie ga je een tekst schrijven voor een<br />
onderzoeksvoorstel. Daarin mag je wat afwijken <strong>van</strong> de wetenschappelijke schrijfstijl.<br />
In opdrachten later in de opleiding wordt over het algemeen geëist dat je wetenschappelijke<br />
taal gebruikt bij je verslaglegging. Stel eventueel vragen hierover aan de docent, als het voor<br />
jou niet duidelijk is wat voor type tekst je moet schrijven.<br />
Helder<br />
Om te zorgen dat de informatie goed begrepen wordt en de lezer niet hoeft te raden wat er<br />
bedoeld wordt, is het <strong>van</strong> belang om specifiek en precies te formuleren.<br />
In de wetenschap is er altijd sprake <strong>van</strong> een bepaalde mate <strong>van</strong> onzekerheid. Bevindingen<br />
worden goed afgewogen en geëvalueerd en pas na een goede onderbouwing worden<br />
conclusies getrokken. Wees hier duidelijk over.<br />
Varieer in woordgebruik maar let op het gebruik <strong>van</strong> synoniemen. Gebruik voor begrippen<br />
steeds dezelfde term.<br />
Niet: de woorden modelleren en simuleren door elkaar gebruiken<br />
Wel: kies voor één <strong>van</strong> beide<br />
23
<strong>Wetenschappelijke</strong> Schrijfstijl<br />
Daarnaast is het belangrijk dat <strong>van</strong> ieder woord in een verslag duidelijk is waar het op<br />
terugslaat.<br />
Niet helder:<br />
Om een neuraal netwerk te trainen muziekstijlen te herkennen worden er<br />
trainingsvoorbeelden gebruikt afkomstig uit een database met muziekbestanden.<br />
Deze worden gerepresenteerd als een lijst met kenmerken.<br />
In bovenstaande zin is het niet duidelijk waarop het verwijswoord ‘deze’ slaat, op<br />
‘muziekstijlen’, op ‘trainingsvoorbeelden’, of op ‘muziekbestanden’.<br />
Beter is:<br />
Om een neuraal netwerk te trainen muziekstijlen te herkennen worden er<br />
trainingsvoorbeelden gebruikt afkomstig uit een database met muziekbestanden. De<br />
trainingsvoorbeelden die zijn geselecteerd worden gerepresenteerd als een lijst met<br />
kenmerken.<br />
Beknopt<br />
In wetenschappelijke verslagen of artikelen wordt beknopt geformuleerd waarbij alle<br />
woorden en zinnen die niet nodig zijn om informatie over te brengen, achterwege gelaten<br />
worden. Let wel: beknoptheid mag nooit tot vaagheid of onduidelijkheid leiden. De<br />
boodschap <strong>van</strong> de zinnen moet helder blijven.<br />
Te uitgebreid:<br />
Het doel <strong>van</strong> dit project is om een nieuwe benadering <strong>van</strong> evolutionaire algoritmen te<br />
onderzoeken. Met deze nieuwe benadering kan een lokaal optimum worden<br />
voorkomen.<br />
Beknopte formulering:<br />
Het doel <strong>van</strong> dit project is om een nieuwe benadering <strong>van</strong> evolutionaire algoritmen te<br />
onderzoeken waarmee lokale optima kunnen worden voorkomen.<br />
Daarnaast is het niet gebruikelijk om omslachtig taalgebruik zoals voorzetseluitdrukkingen<br />
te gebruiken. Deze bestaan meestal uit drie woorden en kunnen in de regel door één woord<br />
worden ver<strong>van</strong>gen.<br />
met betrekking tot.. over, voor<br />
door middel <strong>van</strong>…. door<br />
als gevolg <strong>van</strong>…. … door<br />
in verband met……. door, doordat, omdat<br />
4.3.2 Werkwoordstijden<br />
Het grootste deel <strong>van</strong> een wetenschappelijk verslag wordt in de verleden tijd geschreven. De<br />
voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) wordt ook beschouwd als verleden tijd. De vuistregel is<br />
dat algemeen geldende feiten (brede context en rele<strong>van</strong>tie), conclusies en het verwijzen naar<br />
figuren en tabellen in de tegenwoordige tijd beschreven worden. Ook de onderzoeksvraag<br />
en hypothese worden in de tegenwoordige tijd geschreven. De resultaten en eerdere<br />
bevindingen zijn echter in het verleden vastgesteld en moeten dan ook in de verleden tijd<br />
geschreven worden. Ook meetmethoden en opstellingen worden in de verleden tijd<br />
geschreven. Het experiment is immers al uitgevoerd.<br />
24
<strong>Wetenschappelijke</strong> Schrijfstijl<br />
Een voorbeeld <strong>van</strong> een goed onderzoeksresultaat:<br />
- In tabel 1 is (o.t.t.) te zien dat algoritme x sneller werkte (o.v.t.) dan algoritme y.<br />
Een voorbeeld <strong>van</strong> een kloppende conclusie:<br />
Met algoritme x kunnen robots sneller hun doel vinden dan met algoritme y.<br />
4.3.3 Verbindingswoorden<br />
Verbindingswoorden kunnen gebruikt worden om bijvoorbeeld tegenstellingen weer te<br />
geven, overeenkomsten aan te geven, resultaten toe te lichten, voorbeelden te geven of<br />
resultaten samen te vatten. Op deze manier wordt de tekstuele samenhang vergroot. In<br />
Tabel 2 staan een aantal voorbeelden <strong>van</strong> verbindingswoorden en waarvoor deze gebruikt<br />
kunnen worden.<br />
Het aangeven <strong>van</strong>: Verbindingswoorden<br />
overeenkomsten en, ook, eveneens, alsmede, tevens, mede, evenals,<br />
bovendien<br />
verschillen daarentegen, echter, maar, hoewel, anderzijds,<br />
terwijl, in tegenstelling tot, toch<br />
resultaat of effect dus, daarom, <strong>van</strong>daar<br />
samenvatting, afsluiting samengevat, dus, kortom, tot slot<br />
Tabel 2 Overzicht <strong>van</strong> verbindingswoorden<br />
4.3.4 Opsommingen<br />
Een wetenschappelijke tekst bestaat uit grammaticaal correcte volzinnen. Gebruik geen lijst<br />
<strong>van</strong> opsommingen. Bullets zijn niet gebruikelijk in een wetenschappelijke tekst.<br />
Fout:<br />
Tijdens de competitie waren de volgende vormen <strong>van</strong> gedrag voor de robots<br />
beschikbaar:<br />
- Verdedigen<br />
- Aanvallen<br />
- Stilstaan<br />
Goed:<br />
Tijdens de competitie konden de robots kiezen uit drie vormen <strong>van</strong> gedrag. Ze<br />
konden aanvallen, verdedigen en ze konden ervoor kiezen om stil te staan.<br />
4.3.5 Haakjes<br />
Haakjes worden over het algemeen alleen gebruikt voor afkortingen, referenties en<br />
verwijzingen naar figuren en tabellen.<br />
4.4 Spelling<br />
Een algemene eis aan alle wetenschappelijke teksten is een correcte spelling. De correcte<br />
spelling <strong>van</strong> het Nederlands is die <strong>van</strong> het Groene Boekje. Gebruik eventueel de<br />
spellingchecker <strong>van</strong> een tekstverwerkingsprogramma. Deze haalt echter niet alle fouten<br />
25
eruit, dus lees het verslag ook altijd nog eens zorgvuldig door.<br />
4.5 Afkortingen<br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> Schrijfstijl<br />
4.5.1 Algemene afkortingen<br />
In wetenschappelijke teksten worden geen algemene afkortingen gebruikt. Termen als ‘in<br />
tegenstelling tot’ (i.t.t.) worden voluit geschreven.<br />
4.5.2 Technische afkortingen<br />
Technische en inhoudelijke afkortingen mogen wel. Het is gebruikelijk om de eerste keer dat<br />
de term gebruikt wordt deze voluit te schrijven, met tussen haakjes de afkorting erachter. In<br />
de verdere tekst kan dan de afkorting gebruikt worden.<br />
Door middel <strong>van</strong> genetische algoritmen (GA’s) kunnen nieuwe oplossingen voor<br />
bestaande problemen gevonden worden.<br />
4.6 Getallen<br />
4.6.1 Cijfers of woorden<br />
Gebruik als vuistregel cijfers voor getallen hoger dan 20 en woorden voor getallen lager dan<br />
20. Als er in één zin zowel een getal onder de 20 als boven de 20 voorkomt kies dan voor<br />
woorden.<br />
Er zijn enkele uitzonderingen op deze regel:<br />
- Het eerste woord <strong>van</strong> een zin mag geen cijfer zijn<br />
- Bij maten gebruik je cijfers (gedurende 6 seconden)<br />
- Bij rekengetallen gebruik je cijfers (minder dan 8% <strong>van</strong> de onderzoeken, een verhouding<br />
<strong>van</strong> 1:3)<br />
- Bij getallen die tijd, datum, leeftijd, geldbedragen of scores weergeven gebruik je<br />
cijfers (een score <strong>van</strong> 5 op een 7-puntsschaal)<br />
26
Refereren en literatuurlijst<br />
HOOFDSTUK 5. REFEREREN EN LITERATUURLIJST<br />
5.1 Algemeen<br />
Wanneer in een verslag inzichten, ideeën of gegevens gebruikt worden uit het werk <strong>van</strong><br />
anderen dan moet in de tekst aangeven worden waar de informatie <strong>van</strong>daan komt. Het<br />
moet voor de lezer te allen tijde duidelijk zijn waar de auteur aan het woord is en waar<br />
ander werk aangehaald wordt. Op deze manier geeft de auteur de lezer de mogelijkheid het<br />
werk dat aangehaald wordt na te zoeken en te verifiëren en wordt plagiaat (het overnemen<br />
of verwoorden <strong>van</strong> passages en ideeën uit andermans werk en deze presenteren als eigen<br />
werk) voorkomen. Plagiaat wordt beschouwd als intellectuele diefstal en wetenschappelijk<br />
wangedrag. Plagiaat is te voorkomen door nauwkeurig bronnen bij te houden en bij het<br />
opnemen <strong>van</strong> informatie <strong>van</strong> andere auteurs in de verslaglegging te parafraseren.<br />
5.2 Parafraseren<br />
5.2.1 Gebruik <strong>van</strong> andermans werk<br />
Wanneer in een verslag het argument, de opinie of de conclusie uit het werk <strong>van</strong> een andere<br />
auteur gebruikt wordt, moet dit geheel in eigen woorden omschreven of samengevat<br />
worden, gevolgd door een correcte bronvermelding. Dit wordt parafraseren genoemd. Let er<br />
bij parafraseren op dat de strekking <strong>van</strong> de originele tekst behouden blijft.<br />
5.2.1 Letterlijk vertalen<br />
Parafraseren geldt ook voor vertaling <strong>van</strong>uit het Engels naar het Nederlands, letterlijk<br />
vertalen is dus niet toegestaan.<br />
5.3 Citeren<br />
Citeren mag, maar is (altijd) enkel gebruikelijk bij definities <strong>van</strong> belangrijke termen.<br />
Letterlijk vertaalde delen of delen tekst die <strong>van</strong> anderen overgenomen zijn, worden gezien<br />
als plagiaat en dit kan ernstige gevolgen hebben. Daarnaast zorgt het kopiëren <strong>van</strong> stukken<br />
tekst of letterlijk vertalen bijna altijd voor een slecht samenhangende en dus slecht leesbare<br />
tekst.<br />
5.4 Op welke plek verwijzen naar publicaties<br />
In het algemeen geldt dat zodra er geparafraseerd wordt er een correcte bronvermelding<br />
gegeven wordt. Dit gebeurt altijd na het gebruik <strong>van</strong> leestekens (punt of komma) en bij<br />
voorkeur aan het einde <strong>van</strong> de zin. Het kan ook als onderdeel fungeren <strong>van</strong> de<br />
desbetreffende zin. Bij algemeen bekende kennis hoeft er geen bronvermelding gegeven te<br />
worden. Algemene kennis is informatie die bij vele mensen bekend is en waarnaar verwezen<br />
wordt in vele bronnen. Toch is het soms lastig om te bepalen wat algemene kennis is.<br />
Hieronder staan een aantal richtlijnen om te bepalen of iets algemene kennis is of niet.<br />
Mocht het nog niet duidelijk zijn of het algemene kennis betreft of niet, neem dan het zekere<br />
voor het onzekere en geef een bronvermelding.<br />
Algemene kennis:<br />
27
informatie die in meerdere boeken, artikelen of websites voorkomt<br />
informatie die medestudenten ook moeten kennen<br />
- algemene historische feiten, geografische en wetenschappelijke feiten<br />
- iets dat iedereen weet<br />
Refereren en literatuurlijst<br />
In een wetenschappelijke tekst kunnen meerdere zinnen voorkomen die oorspronkelijk uit<br />
één bepaalde bron komen. In dit stuk tekst wordt aan het einde <strong>van</strong> de hoofdzin de<br />
bronvermelding te geven. De bijzinnen die ter verduidelijking <strong>van</strong> de hoofdzin gebruikt<br />
worden (en dus ook op dezelfde bron slaan) hoeven dan geen bronvermelding te bevatten.<br />
Zodra weer gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong> een andere bron, moet deze vermeld worden.<br />
Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat er een effect <strong>van</strong> middel X en Y<br />
op het herstel <strong>van</strong> het ruggenmerg zijn. In een studie waarbij middel X werd<br />
toegediend aan ratten met een dwarslaesie, werd een verhoogde uitgroei <strong>van</strong><br />
beschadigde axonen gevonden. 1 Daarnaast werd aangetoond dat de motorische<br />
functie <strong>van</strong> de ratten na drie weken beter was dan die <strong>van</strong> onbehandelde ratten. niet<br />
nogmaals 1 Met name de functie <strong>van</strong> de achterpoten was significant verbeterd. Echter, in<br />
een studie waarbij middel Y werd gebruikt ter bevordering <strong>van</strong> motorisch herstel na<br />
een dwarslaesie werd pas na vijf weken een verbetering gevonden in de motorische<br />
functie <strong>van</strong> de behandelde ratten ten opzichte <strong>van</strong> de onbehandelde ratten. 2 Etc.<br />
5.5 In-tekst verwijzingen naar publicaties<br />
5.5.1 Stijlen<br />
Er zijn verschillende manieren om in de tekst naar literatuur te verwijzen/refereren.<br />
Grofweg zijn de verschillende methoden onder te verdelen in de Harvard (auteur, datum)<br />
en Vancouver (numeriek) stijl. Beide zijn veel gebruikte stijlen en in de literatuur zal je,<br />
afhankelijk <strong>van</strong> het tijdschrift, beide tegenkomen. Harvard is de meest gebruikelijke stijl. In<br />
het tutoraat leer je LaTeX Bibtex te gebruiken om volgens de meest gebruikte stijl, Harvard,<br />
te refereren.<br />
Vancouver stijl: In eerder onderzoek werd gevonden dat […]. 2,3,4<br />
Harvard stijl: In andere onderzoeken werd gevonden dat […] (Janssen et al., 2006;<br />
Rachlin & Green, 2008).<br />
5.5.2 Harvard stijl<br />
Bij deze stijl bestaat de verwijzing naar publicaties (artikelen, boeken, websites, etc.) in de<br />
tekst uit twee onderdelen: de naam of namen <strong>van</strong> de auteur(s) en een jaartal. Er worden<br />
geen voorletters of voornamen <strong>van</strong> auteurs vermeld bij deze verwijzingen. Het jaartal is het<br />
jaar <strong>van</strong> publicatie. Bij internetbronnen wordt wanneer de datum <strong>van</strong> publicatie niet bekend<br />
is soms de datum <strong>van</strong> de laatste update gebruikt. Voor het gebruik <strong>van</strong> de Harvard stijl<br />
worden hieronder enkele algemene regels behandeld.<br />
Plaats<br />
Bij voorkeur staat de referentie aan het einde <strong>van</strong> de zin. Hierbij komt de naam <strong>van</strong> de eerste<br />
auteur en het jaartal <strong>van</strong> publicatie tussen haakjes te staan (naam, jaartal). De naam <strong>van</strong> de<br />
auteur en het jaartal worden gescheiden door een komma. De naam <strong>van</strong> de auteur kan ook<br />
als onderdeel <strong>van</strong> de zin gebruikt worden, dan met het jaartal tussen haakjes achter de<br />
28
naam. Deze manier <strong>van</strong> refereren heeft echter niet de voorkeur.<br />
Refereren en literatuurlijst<br />
Referentie aan het einde <strong>van</strong> de zin:<br />
In eerder onderzoek werd het gedrag <strong>van</strong> dieren onderzocht [...] (<strong>van</strong> Gelderen, 2008).<br />
Referentie als onderdeel <strong>van</strong> de zin:<br />
Van Gelderen (2008) onderzocht het gedrag <strong>van</strong> dieren […].<br />
Meerdere auteurs<br />
Bij een publicatie met twee auteurs wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> het &-teken gevolgd door<br />
het jaartal <strong>van</strong> publicatie als de referentie aan het einde <strong>van</strong> de zin staat. Als de referentie<br />
een onderdeel <strong>van</strong> de zin is, dan worden de twee auteurs namen gescheiden door ‘en’ en<br />
volgt tussen haakjes het jaartal.<br />
Referentie aan het einde <strong>van</strong> de zin:<br />
Uit een eerder experiment bleek [...] (Rachlin & Green, 2008).<br />
Referentie als onderdeel <strong>van</strong> de zin:<br />
Rachlin en Green (2008) hebben onderzocht of […]<br />
Bij drie of meer auteurs wordt een korte vorm <strong>van</strong> de verwijzing gebruikt. De korte vorm<br />
bestaat uit de naam <strong>van</strong> de eerste auteur, gevolgd door de schuin gedrukte toevoeging et al.<br />
(afkorting voor: 'et alii', Latijn voor ‘en anderen') en het jaartal.<br />
Referentie aan het einde <strong>van</strong> de zin:<br />
In een ander onderzoek werd gevonden dat [...] (Janssen et al., 2006)<br />
Referentie als onderdeel <strong>van</strong> een zin:<br />
Janssen et al. (2006) hebben gevonden dat [...]<br />
Twee publicaties<br />
Wanneer er in één zin naar twee publicaties verwezen wordt, dan worden deze gescheiden<br />
met een puntkomma. De referenties worden op chronologische volgorde gerangschikt.<br />
Twee onderzoeken vonden […] (Rachlin & Green, 2008; Petersen et al., 2009).<br />
Hetzelfde jaar, dezelfde auteurs<br />
Wanneer twee publicaties uit hetzelfde jaar met dezelfde auteur(s) gebruikt worden dan<br />
wordt dit aangegeven met letters achter het jaartal. De alfabetische volgorde <strong>van</strong> woorden<br />
uit de titel bepaalt de volgorde <strong>van</strong> de verwijzingen, waarbij niet op lidwoorden gelet<br />
wordt.<br />
In twee onderzoeken <strong>van</strong> Janssen et al. (2001a, 2001b) […].<br />
Dezelfde achternaam en publicatiejaar<br />
Bij publicaties <strong>van</strong> verschillende auteurs met dezelfde achternaam en publicatiejaar wordt<br />
de eerste letter <strong>van</strong> de voornaam toegevoegd na de achternaam.<br />
29
Uit onderzoek <strong>van</strong> Janssen P. (2001) en Janssen K. (2001) is gebleken dat […].<br />
Refereren en literatuurlijst<br />
Geen auteur of internetbron<br />
Wanneer <strong>van</strong> een bron geen auteur bekend is, bijvoorbeeld een internetbron of<br />
krantenartikel, verwijs dan naar de naam <strong>van</strong> de organisatie of het tijdschrift en het jaar <strong>van</strong><br />
publicatie of <strong>van</strong> de laatste update.<br />
Het broeikaseffect neemt ernstige vormen aan […] (Volkskrant, 2001).<br />
De Mexicaanse griep heeft de status <strong>van</strong> pandemie bereikt en […] (World Health<br />
Organization, 2009).<br />
Een referentie naar een internetbron moet in ieder geval een titel of omschrijving bevatten,<br />
een datum (als het kan een publicatiedatum, in ieder geval de datum <strong>van</strong> raadpleging) en<br />
een adres (bij voorkeur een Digital Object Identifier (DOI) of een URL). Vermeld ook auteurs<br />
als dat mogelijk is. In de tekst verwijs je met auteur(s) en jaartal of met enkele woorden uit<br />
de titel en jaartal. Als er geen jaartal is, kun je in plaats daar<strong>van</strong> (n.d.) gebruiken (no date).<br />
Wanneer geen auteursnaam of organisatie bekend is, dan betreft het waarschijnlijk een<br />
twijfelachtige bron. Het is dan beter om deze bron niet te gebruiken.<br />
Verwijzen naar persoonlijke communicatie<br />
Persoonlijke communicatie is het uitwisselen <strong>van</strong> informatie via een andere weg dan<br />
wetenschappelijke publicaties, zoals e-mail, brieven, telefonische gesprekken en mondelinge<br />
presentaties. Deze informatie is vaak niet te achterhalen en wordt daarom niet vermeld in de<br />
literatuurlijst. In de tekst wordt hier wel naar verwezen. Hierbij wordt de auteursnaam en<br />
de datum vermeld.<br />
Ook blijkt uit recent onderzoek dat chocolade een positieve invloed heeft op de<br />
fysieke conditie bij vrouwen (Jansen, persoonlijke communicatie, 18 maart 2011)<br />
Referenties<br />
Jansen, A. persoonlijke communicatie, 18 maart 2011.<br />
5.5.3 Vancouver stijl<br />
Bij deze stijl <strong>van</strong> refereren zie je vaak een tweetal manieren terug. De ene gebruikt<br />
superscript nummering, bij voorkeur aan het eind <strong>van</strong> de zin. Bij de andere staat de<br />
referentie tussen haakjes, het liefst ook aan het einde <strong>van</strong> de zin.<br />
In het werk <strong>van</strong> Jansen werd een lineair verband gevonden tussen de reactiesnelheid<br />
en de gebruikte hoeveelheid surfactant. 6<br />
In het werk <strong>van</strong> Jansen werd een lineair verband gevonden tussen de reactiesnelheid<br />
en de gebruikte hoeveelheid surfactant (6).<br />
5.6 Literatuurlijst<br />
Aan het einde <strong>van</strong> een verslag komt altijd een overzicht <strong>van</strong> de gebruikte literatuur, zodat<br />
de lezer de literatuur waar naar verwezen wordt kan terugvinden. Dit overzicht wordt de<br />
literatuurlijst of referentielijst genoemd. Een belangrijke regel is dat alle<br />
literatuurverwijzingen uit de tekst terug te vinden moeten zijn in de literatuurlijst en vice<br />
30
Refereren en literatuurlijst<br />
versa. Er zijn verschillende manieren waarop literatuurlijsten kunnen worden vormgegeven.<br />
De informatie die in literatuurlijsten wordt vermeld komt meestal wel overeen, maar de<br />
vormgeving en volgorde verschilt per tijdschrift. Er is niet zoiets als een ‘juiste’ weergave.<br />
Als echter voor een bepaalde vormgeving is gekozen, is consequentheid een vereiste. Met<br />
het gebruik <strong>van</strong> LaTeX Bibtex realiseer je een consistente literatuurlijst. Elementen die in<br />
elke referentie terugkomen zijn de namen <strong>van</strong> de auteurs, het jaartal <strong>van</strong> publicatie en de<br />
titel <strong>van</strong> de publicatie en de bron.<br />
31
Structuur Wetenschappelijk Verslag<br />
HOOFDSTUK 6. STRUCTUUR WETENSCHAPPELIJK<br />
VERSLAG<br />
6.1 Algemene opbouw<br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> verslaglegging volgt altijd een vaste structuur en bevat altijd dezelfde<br />
onderdelen in een vaste volgorde (Tabel 3). Iedere wetenschapper gebruikt deze vaste<br />
structuur, daardoor is het eenvoudig andermans experimenten te begrijpen en te herhalen,<br />
maar ook om eigen conclusies te trekken uit de resultaten. Het is dan ook niet de bedoeling<br />
een betoog te schrijven over de conclusies die getrokken zijn uit de resultaten maar om een<br />
objectieve weergave te geven <strong>van</strong> het experiment, de resultaten en de interpretaties die er<br />
mogelijk zijn. Daarbij wordt er kritisch gekeken naar het experiment en ook de<br />
verbeterpunten of onregelmatigheden worden weergegeven. De wetenschappelijke<br />
literatuur blijft op deze manier helder, overzichtelijk en becommentarieerbaar.<br />
Onderdeel Inhoud<br />
titel (in één<br />
Wat is er gedaan? / Wat is de conclusie?<br />
zin)<br />
Geeft een beknopte samenvatting <strong>van</strong> het verslag<br />
abstract<br />
met alle belangrijkste resultaten en conclusies.<br />
Wat is de toegevoegde waarde <strong>van</strong> de resultaten?<br />
Wat is het onderwerp? (brede context)<br />
Waarom is dit een belangrijk onderwerp?<br />
(maatschappelijke rele<strong>van</strong>tie)<br />
Wat is er al bekend over het onderwerp? (eerdere<br />
bevindingen)<br />
Wat voor inzicht in een bepaald verschijnsel<br />
zullen de resultaten opleveren? (wetenschappelijke<br />
Inleiding<br />
rele<strong>van</strong>tie)<br />
Wat is de vraagstelling? (onderzoeksvraag)<br />
Wat is het antwoord op de vraagstelling?<br />
(onderzoekshypothese)<br />
Waarom is dit de onderzoekshypothese (met<br />
onderbouwing uit de literatuur)?<br />
Wat is de proefopzet?<br />
Wat is de voorspelling?<br />
materiaal<br />
Welke materialen en methoden zijn gebruikt om de<br />
en<br />
voorspellingen te toetsen (repliceerbaar)?<br />
methode<br />
resultaten Wat zijn de resultaten (objectieve beschrijving)?<br />
Welke conclusie kan uit deze resultaten getrokken<br />
worden?<br />
Wat is de evaluatie <strong>van</strong> het onderzoek?<br />
discussie<br />
Hoe kunnen deze resultaten geïnterpreteerd<br />
worden? (terugkoppeling naar inleiding)<br />
Wat zijn suggesties voor vervolgonderzoek?<br />
32
literatuur Welke bronnen zijn er gebruikt?<br />
Tabel 3 Overzicht standaardonderdelen wetenschappelijke verslaglegging.<br />
Structuur Wetenschappelijk Verslag<br />
<strong>Wetenschappelijke</strong> verslagen kunnen grofweg in twee categorieën worden onderverdeeld:<br />
reviews (ook wel literatuurverslagen genoemd) en onderzoeksartikelen (ook wel<br />
onderzoeksverslagen genoemd).<br />
6.1.1 IMRD-structuur<br />
De meeste wetenschappelijke artikelen zijn opgebouwd volgens een vaste volgorde namelijk<br />
de inleiding, materiaal en methode, resultaten en discussie. Deze volgorde wordt ook wel de<br />
IMRD-structuur genoemd. De onderdelen <strong>van</strong> deze structuur bevatten een vast omlijnde<br />
inhoud, die in dit hoofdstuk wordt besproken. Soms wijken wetenschappelijke artikelen af<br />
<strong>van</strong> deze structuur, de materiaal en methode sectie wordt soms aan het einde <strong>van</strong> het artikel<br />
geplaatst en bij heel korte artikelen worden de resultaten en discussie met elkaar<br />
gecombineerd.<br />
6.2 Zandloperstructuur<br />
Naast de opbouw <strong>van</strong> de in paragraaf 3.7 genoemde vaste onderdelen volgt een<br />
wetenschappelijke tekst altijd de vorm <strong>van</strong> een zandloper. Het zandlopermodel<br />
representeert het niveau waarop de informatie wordt besproken: <strong>van</strong> algemeen naar<br />
specifiek naar algemeen. De informatie wordt daarmee door het gehele verslag<br />
gestructureerd <strong>van</strong> breed naar smal en vervolgens weer naar breed Figuur 7. Tegelijkertijd<br />
wordt in het verslag ook de empirische cyclus doorlopen. De zandloperstructuur is eigenlijk<br />
een beeld voor de manier waarop de inhoud <strong>van</strong> een tekst gestructureerd is en slaat dus niet<br />
op het aantal woorden dat aan de verschillende onderdelen wordt besteed. Je zou de<br />
zandlopermetafoor ook kunnen zien als de mate <strong>van</strong> focus <strong>van</strong> een filmcamera, waarbij eerst<br />
uitgezoomd het decor wordt getoond (breed), vervolgens steeds meer wordt ingezoomd op<br />
het onderzoek (smal), en ten slotte weer wordt uitgezoomd naar het bredere geheel (breed).<br />
Figuur 7 Zandloperstructuur in een wetenschappelijk verslag.<br />
6.2.1 Inleiding<br />
De inleiding wordt geschreven in de vorm <strong>van</strong> de bovenkant <strong>van</strong> de zandloper (ook voor te<br />
stellen als een trechter). De inleiding begint met de omschrijving <strong>van</strong> het probleemgebied,<br />
waarin de waarneming (de start <strong>van</strong> de empirische cyclus) is opgenomen. De waarneming<br />
kan er expliciet in staan, maar staat vaak impliciet opgenomen in de theorie. Het<br />
33
Structuur Wetenschappelijk Verslag<br />
probleemgebied begint breed met het beschrijven <strong>van</strong> de brede context (eventueel) gevolgd<br />
door de maatschappelijke rele<strong>van</strong>tie. Of het formuleren <strong>van</strong> een maatschappelijke rele<strong>van</strong>tie<br />
<strong>van</strong> toepassing is hangt af <strong>van</strong> het vakgebied en het onderwerp waarnaar onderzoek is<br />
verricht. Daarna worden de specifieke waarnemingen (eerdere bevindingen) en de<br />
wetenschappelijke rele<strong>van</strong>tie binnen het probleemgebied besproken die leiden tot de<br />
onderzoeksvraag. Het kan zijn dat het geven <strong>van</strong> de wetenschappelijke rele<strong>van</strong>tie en de<br />
onderzoeksvraag gedeeltelijk overlappen. Vervolgens komt de onderbouwing <strong>van</strong> de<br />
onderzoekshypothese door middel <strong>van</strong> literatuur en de onderzoekshypothese zelf. Er wordt<br />
geëindigd met de onderzoeksopzet en de voorspellingen. Deze gaan alleen over het<br />
uitgevoerde experiment en zijn dus heel specifiek en toegespitst (Figuur 8A). In de inleiding<br />
wordt dus de empirische cyclus <strong>van</strong> de waarneming tot en met de deductiefase besproken<br />
(Figuur 8B).<br />
Bij een review, waarin geen experiment wordt gedaan maar alleen literatuur wordt<br />
besproken, bevat dit laatste deel de deelvragen die in het artikel worden behandeld.<br />
Figuur 8 Opbouw <strong>van</strong> een inleiding. A) Bovenkant zandloper (oftewel trechtermodel) voor de<br />
inleiding. B) Het deel <strong>van</strong> de empirische cyclus dat in de inleiding (zwart) wordt besproken, het grijze<br />
gedeelte wordt in andere delen <strong>van</strong> de tekst besproken.<br />
6.2.2 Middendeel<br />
Het middendeel is heel specifiek en smal (Figuur 9A), het gaat over het experiment en het is<br />
een beschrijving <strong>van</strong> de gebruikte materialen en methoden en de resultaten. In een<br />
onderzoeksartikel is dit gedeelte zo geschreven dat een vakgenoot precies het experiment<br />
kan herhalen (repliceren) en verifiëren. Bij een review worden de deelvragen uitgewerkt. In<br />
het middendeel worden er geen interpretaties gedaan, er wordt heel objectief beschreven<br />
wat het experiment en de resultaten zijn of wat de resultaten zijn uit andere literatuur. Het<br />
middendeel is de toetsingsfase uit de empirische cyclus (Figuur 9B).<br />
34
Structuur Wetenschappelijk Verslag<br />
Figuur 9 Opbouw <strong>van</strong> het middendeel. A) Het middendeel is het smalle deel <strong>van</strong> de zandloper. B) Het deel <strong>van</strong><br />
de empirische cyclus dat in het middendeel (zwart) wordt besproken. Het grijze gedeelte wordt in andere delen<br />
<strong>van</strong> de tekst besproken.<br />
6.2.3 Discussie<br />
De discussie begint met een bespreking <strong>van</strong> de resultaten op het niveau <strong>van</strong> de hypothese.<br />
Vervolgens wordt er geëvalueerd: er wordt kritisch gekeken naar het experiment en wordt<br />
er nagedacht over verklaringen voor de gevonden uitkomsten. Er kan op twee niveaus<br />
worden geëvalueerd: inhoudelijk en methodologisch. Als er meerdere aannemelijke<br />
verklaringen zijn voor de gevonden resultaten zal er in de conclusie rekening gehouden<br />
moeten worden met deze onzekerheid. Ook wordt er in de discussie gekeken of deze<br />
resultaten overeenkomen met eerdere bevindingen (uit de inleiding) of andere onderzoeken<br />
en naar de betekenis hier<strong>van</strong>. De volgende stap is nog een stukje breder, er wordt<br />
teruggekoppeld naar de brede context <strong>van</strong> het probleemgebied uit de inleiding. Wat<br />
betekenen deze conclusies nu voor het probleemgebied dat in de inleiding is besproken?<br />
Welke vragen volgen uit deze conclusies? Welk vervolgonderzoek zou logisch zijn? Daarna<br />
wordt afgesloten met een bondige formulering <strong>van</strong> de hoofdconclusie als ‘take home<br />
message’.<br />
De vorm <strong>van</strong> de discussie is dus de onderkant <strong>van</strong> een zandloper oftewel een omgekeerde<br />
trechter (Figuur 10A). In de discussie wordt de empirische cyclus voltooid met de<br />
evaluatiefase. Als <strong>van</strong>zelfsprekend komt hier weer een nieuwe waarneming uit voort<br />
(Figuur 10B) op basis waar<strong>van</strong> weer nieuw onderzoek gedaan kan worden. De hele<br />
empirische cyclus is nu doorlopen.<br />
Wanneer je onderzoeksartikelen leest zul je artikelen tegenkomen waarin de discussie niet<br />
geheel onderstaande structuur bevat. Dit geldt voornamelijk voor de inhoudelijke evaluatie,<br />
deze wordt soms geïntegreerd met de terugkoppeling naar eerdere bevindingen. Een aantal<br />
redenen om af te wijken <strong>van</strong> de zandloperstructuur zijn: de uitgebreidheid <strong>van</strong> de<br />
beschreven experimenten, het tijdschrift waarin het artikel wordt gepubliceerd en het<br />
vakgebied. Probeer vast te houden aan het hierboven beschreven structuurmodel. Als het de<br />
samenhang <strong>van</strong> de tekst ten goede komt kan er wat betreft de evaluatie licht <strong>van</strong> het model<br />
worden afgeweken.<br />
35
Structuur Wetenschappelijk Verslag<br />
Figuur 10 Opbouw <strong>van</strong> de discussie. A) Onderkant zandloper (oftewel omgekeerde trechter) voor de discussie.<br />
B) De empirische cyclus in de discussie (zwart), het grijze gedeelte wordt in andere delen <strong>van</strong> de tekst<br />
besproken. C) Er kan op twee niveaus worden geëvalueerd: inhoudelijk en methodologisch.<br />
6.3 Efficiënt lezen <strong>van</strong> wetenschappelijke publicaties<br />
De eerste stap in het leesproces <strong>van</strong> een wetenschappelijk artikel is te bepalen of het artikel<br />
binnen het interessegebied valt en of het artikel betrouwbaar is. Betrouwbare artikelen<br />
worden voordat deze gepubliceerd worden in wetenschappelijke tijdschriften eerst<br />
beoordeeld en becommentarieerd door in principe onafhankelijke collega-wetenschappers.<br />
Deze collega’s kijken of het manuscript voldoet aan alle eisen <strong>van</strong> de wetenschap en alleen<br />
publicaties die de toets doorstaan worden gepubliceerd. Dit proces <strong>van</strong> toetsing wordt peer<br />
review genoemd. De eerste stap in het bepalen of het artikel interessant is, is het lezen <strong>van</strong> de<br />
titel. De titel moet het artikel goed (in één zin) samenvatten. De tweede stap is om het<br />
abstract te lezen. Het abstract vat het gehele artikel kort samen en focust op het belang <strong>van</strong><br />
het onderzoek en op de toegevoegde waarde <strong>van</strong> de resultaten.<br />
Leesstrategie<br />
De volgende stap in het proces is het artikel te gaan lezen. Een artikel <strong>van</strong> begin tot eind<br />
doorlezen is niet altijd de meest efficiënte manier om de nodige informatie te krijgen.<br />
Strategie voor het efficiënt lezen <strong>van</strong> een artikel:<br />
- Bepaal het leesdoel en stem de strategie hier op af.<br />
- Zoek naar de onderzoeksvraag en de conclusie.<br />
- Bekijk de resultaten en de methode.<br />
- Lees het artikel helemaal door om het plaatje compleet te krijgen.<br />
36
Structuur Wetenschappelijk Verslag<br />
6.3.1 Wat is het leesdoel?<br />
Bepaal vooraf welke informatie uit het artikel <strong>van</strong> belang is, bijvoorbeeld specifieke<br />
informatie over een techniek die is gebruikt of de statistische toets of het gehele artikel?<br />
Vervolgens kan hier de leesstijl op aangepast worden. In het geval <strong>van</strong> interesse in het<br />
gehele artikel is het handig te beginnen met het zoeken naar de onderzoeksvragen.<br />
6.3.2 Wat zijn de onderzoeksvragen <strong>van</strong> het artikel?<br />
In een goed artikel wordt de inleiding <strong>van</strong> een specifieke waarneming naar een algemene<br />
onderzoeksvraag geschreven. In de inleiding moet duidelijk worden wat de doelen <strong>van</strong> het<br />
onderzoek zijn en wat het artikel de lezer gaat vertellen.<br />
Inleiding:<br />
Wanneer is eerder onderzoek gedaan en door wie?<br />
Waarom was dat belangrijk?<br />
Wat willen de auteurs in dit artikel onderzoeken en waarom is dit belangrijk?<br />
6.3.3 Wat zijn de belangrijkste conclusies uit de publicatie?<br />
De conclusies <strong>van</strong> het experiment zijn te vinden in de discussie, vaak staan in de eerste<br />
paragraaf de resultaten <strong>van</strong> het experiment kort samengevat en eindigt de discussie met een<br />
samenvatting <strong>van</strong> de conclusies.<br />
Discussie:<br />
Waarom zijn de resultaten wat ze zijn?<br />
Hoe koppelen de huidige bevindingen terug naar eerdere bevindingen en brede<br />
context <strong>van</strong> het probleemgebied in de inleiding?<br />
6.3.4 Welke resultaten onderbouwen de conclusie?<br />
Deze resultaten moeten terug te vinden zijn in de resultatensectie <strong>van</strong> het artikel. In het<br />
meest ideale geval verwijst één enkel experiment naar één conclusie, maar meestal worden<br />
conclusies gebaseerd op een combinatie <strong>van</strong> meerdere experimenten. Daarnaast staan de<br />
resultaten vaak nog eens samengevat in de eerste alinea <strong>van</strong> de discussie. Helaas is dit niet<br />
altijd het geval en is het soms aan de lezer om actief het overzicht over de geboden<br />
informatie te houden. Focus bij het lezen <strong>van</strong> de resultatensectie in eerste instantie op de<br />
figuren en tabellen en probeer de resultaten te begrijpen.<br />
Materiaal en Methode:<br />
Hoe en waar hebben de auteurs de experimenten uitgevoerd?<br />
Resultaten:<br />
Wat zijn de resultaten?<br />
Als laatste stap in het leesproces kan het gehele artikel gelezen worden om het plaatje<br />
compleet te krijgen.<br />
37
HOOFDSTUK 7. LABBOEK<br />
7.1 Algemeen<br />
Een labboek is een verslag <strong>van</strong> alle belangrijke gebeurtenissen die plaatsvinden tijdens het<br />
doen <strong>van</strong> wetenschappelijk onderzoek. In een labboek houdt een wetenschapper nauwgezet<br />
de aantekeningen bij <strong>van</strong> zijn of haar verrichtingen in het laboratorium. In de kunstmatige<br />
intelligentie wordt onder dit laboratorium vaak het robotlab of computerlab verstaan. Maar<br />
het kan ook verwijzen naar een andere ruimte waar je experimenteel onderzoek verricht,<br />
bijvoorbeeld een kamer waarin je proefpersonen een cognitieve taak geeft. In dit hoofdstuk<br />
wordt beschreven hoe je een labboek gebruikt als verslag <strong>van</strong> de gebeurtenissen tijdens een<br />
programmeeropdracht.<br />
7.1.1 Documentatie<br />
Het labboek heeft een aantal functies. Ten eerste heeft het een documentatiefunctie, een<br />
soort extern geheugen. Je legt vast wat je gedaan hebt, hoe je het deed en waar je op moet<br />
letten, zodat je later direct begrijpt wat je gedaan hebt en je het zonodig kunt herhalen. De<br />
gegevens in het labboek vormen de basis voor het wetenschappelijke artikel: als het labboek<br />
goed is bijgehouden zijn hier alle gegevens die je nodig hebt terug te vinden. Het is<br />
belangrijk om nauwkeurig te werken en alles op te schrijven omdat op het moment <strong>van</strong><br />
schrijven nog niet bekend is wat je later terug wil lezen. Werk daarom ook zeker niet met<br />
kladjes, want die raken weg of leiden tot overschrijffouten.<br />
7.1.2 Communicatie<br />
Als meerdere personen betrokken zijn bij het onderzoek heeft het labboek een<br />
communicatieve functie. Zo kunnen onderzoekers <strong>van</strong> elkaar lezen wat er precies gebeurd is<br />
en onder welke condities bepaalde resultaten behaald zijn. Een wiki is daarom op<br />
communicatief vlak een geschikte tool voor een labboek. De communicatieve functie <strong>van</strong><br />
labboeken speelt ook een grote rol wanneer onderzoek wordt overgedragen aan een<br />
opvolger.<br />
7.1.3 Intellectueel eigendom<br />
Als laatste heeft het labboek een rol in het beschermen <strong>van</strong> intellectueel eigendom. Mits het<br />
labboek goed is bijgehouden, kan worden opgezocht wanneer een bepaalde ontdekking<br />
gedaan is. Als twee onderzoekers claimen dezelfde ontdekking gedaan te hebben kan uit de<br />
labboeken worden achterhaald wie de ontdekking het eerst heeft gedaan.<br />
7.2 Structuur <strong>van</strong> het labboek 2<br />
Belangrijk is dat het labboek overzichtelijk, volledig en begrijpelijk is. Er moet dus<br />
nauwkeurig gewerkt worden en alles wat met het onderzoek te maken heeft, moet worden<br />
genoteerd. Bouw je labboek als volgt thematisch op:<br />
2 Deze paragraaf is gebaseerd op een beschrijving <strong>van</strong> het labjournaal <strong>van</strong> Arnoud Visser, waarin verwezen<br />
wordt naar de oorspronkelijke tekst <strong>van</strong> Ben Bruidegom.
Labboek<br />
0. Naam onderzoeker(s).<br />
1. Wat ga je onderzoeken: de opdracht in eigen woorden en vul dit aan met een stukje<br />
theorie.<br />
2. Hoe ga je onderzoeken: wat is je hypothese, en hoe ga je die bewijzen.<br />
Als het experiment wat ingewikkelder is, maak je een plan. Dat vermeld je natuurlijk. In<br />
dat plan deel je het onderzoek op in delen, die ieder 'an sich' beter te bewijzen zijn. Bij<br />
programmeeropdrachten heb je per deel vaak de keuze uit meerdere<br />
methoden/algoritmen. In het labboek documenteer je jouw ontwerpbeslissingen en<br />
welke argumentatie daaraan ten grondslag ligt. De resulterende implementatie licht je<br />
toe met één à twee regels pseudo-code.<br />
3. Wat zijn de gegevens <strong>van</strong> de software en de apparatuur: geef in één à twee regels een<br />
samenvatting <strong>van</strong> je gebruikte spullen. Zet in de appendix details als de soort en<br />
identiteit <strong>van</strong> gebruikte apparatuur (denk aan uname -a bij computers) en de versies en<br />
soort <strong>van</strong> programmeeromgevingen, liefst met links naar de downloadpagina.<br />
4. Je doet verslag <strong>van</strong> de werkzaamheden die je <strong>van</strong> dag tot dag verricht. Beschrijf<br />
gedetailleerd de voortgang die je boekt en rele<strong>van</strong>te waarnemingen en tussenresultaten<br />
die je daarbij hebt verkregen. Verdere gegevens die belangrijk (kunnen) zijn, zijn<br />
eventuele storingen. Om de leesbaarheid te verhogen is het raadzaam om zoveel<br />
mogelijk uit te leggen over wat je aan het doen bent en waarom. Vermeld dus ook de<br />
waarschuwingen en zijpaden die je bewandeld hebt. En vermeld ook aannamen die je,<br />
soms zonder nadenken, gebruikt.<br />
5. Wat is het eindresultaat: geef dit zo mogelijk in grafische vorm weer en met<br />
commentaar. Zonodig vermeld je bij de uitwerking de formules <strong>van</strong> de bewerkingen.<br />
Eventuele onbewerkte resultaten, dat wil zeggen de waarden gemeten voordat deze<br />
meetwaarden bewerkt/gefilterd zijn, voeg je toe als appendix.<br />
6. Conclusie en open issues. Wat concludeer je uit je eindresultaten? Daarbij kun je ook<br />
aangeven wat je zelf geleerd hebt <strong>van</strong> het doen <strong>van</strong> het onderzoek. Zijn er vervolgvragen<br />
en open issues die jullie onderzoek teweeg heeft gebracht? Beschrijf eventuele<br />
vervolgstappen die gezet kunnen worden om tot betere of andere resultaten te kunnen<br />
komen.<br />
7. De broncode, voeg deze toe als appendix. Schrijf je code zodanig dat deze zichzelf zoveel<br />
mogelijk uitlegt.<br />
7.2.1 Labboek bijhouden tijdens een practicum<br />
Belangrijk is dat je je labboek tijdens het doen <strong>van</strong> onderzoek goed bijhoudt. Het is dus niet<br />
de bedoeling om je labboek enkele dagen later thuis nog ‘even in te vullen’.<br />
39
HOOFDSTUK 8. PRESENTEREN<br />
8.1 Algemeen<br />
Voor de overdracht <strong>van</strong> wetenschappelijke kennis is zowel schriftelijke als mondelinge<br />
uitdrukkingsvaardigheid belangrijk. Kennis die niet (goed) overgebracht wordt is immers<br />
niet nuttig voor anderen. Vaak worden mondelinge wetenschappelijke presentaties binnen<br />
een vakgroep of instituut gegeven waarbij de onderzoeker zijn/haar collega’s op de hoogte<br />
houdt <strong>van</strong> de laatste ontwikkelingen. Daarnaast geven wetenschappers regelmatig op<br />
nationale en internationale congressen voordrachten over de voortgang <strong>van</strong> het onderzoek.<br />
Bij wetenschappelijke presentaties is niet alleen de inhoud <strong>van</strong> belang, maar ook de<br />
presentatietechniek. Spreken voor een publiek is een vaardigheid en dus te leren. Het is niet<br />
zo dat makkelijke praters automatisch in het voordeel zijn. Het is immers niet de bedoeling<br />
om de tijd vol te praten, maar om een boodschap over te brengen. Voor zowel beginnende<br />
als meer ervaren sprekers is oefenen en feedback krijgen (zie paragraaf 2.4) de manier om de<br />
presentatievaardigheden te verbeteren.<br />
8.2 De vormgeving <strong>van</strong> een wetenschappelijke presentatie<br />
Voor het maken <strong>van</strong> een goede presentatie geldt een aantal basisprincipes (Figuur 11). De<br />
presentatie moet de aandacht <strong>van</strong> het publiek <strong>van</strong>gen. Dit kan bereikt worden door<br />
bijvoorbeeld gebruik te maken <strong>van</strong> presentatieslides met ondersteunende<br />
grafieken/illustraties. De basis voor ieder goed verhaal is een heldere opbouw; een goede<br />
indeling biedt houvast aan de presentator maar ook aan het publiek. Breng de opbouw<br />
zowel mondeling als visueel over.<br />
Focus<br />
heldere boodschap<br />
Visueel<br />
grafieken en figuren moeten het verhaal vertellen<br />
Overzichtelijk<br />
houdt indeling overzichtelijk en logisch<br />
Figuur 11 Voorwaarden waaraan een effectieve<br />
wetenschappelijke presentatie moet voldoen.<br />
8.2.1 Visuele informatie<br />
Een wetenschappelijke presentatie wordt vaak met visuele informatie ondersteund. Visuele<br />
informatie vergroot de mogelijkheid <strong>van</strong> het publiek om een overzicht te krijgen <strong>van</strong> het<br />
verhaal. Het meest gebruikte programma is PowerPoint, maar andere programma’s zoals<br />
prezi.com (downloaden <strong>van</strong> internet) zijn ook te gebruiken. Daarnaast biedt LaTeX een<br />
goede presentatietool aan, genaamd LaTeX Beamer. In het tutoraat volgt hier<strong>van</strong> een<br />
introductie en computerpracticum. Let er bij het maken <strong>van</strong> je slides op dat je slides jouw<br />
verhaal moeten ondersteunen en niet de aandacht moeten afleiden <strong>van</strong> het verhaal.
Presenteren<br />
8.2.2 Titels en kopjes<br />
Maak voor het overzicht gebruik <strong>van</strong> informatieve titels en/of kopjes. Elke slide heeft een<br />
titel. Dit kunnen sectietitels zijn (bijvoorbeeld inleiding, methode en discussie), maar veel<br />
beter en informatiever zijn inhoudelijke titels <strong>van</strong> de onderdelen <strong>van</strong> de secties. Bij slides<br />
met grafieken of tabellen moet een korte informatieve titel het belangrijkste resultaat of de<br />
belangrijkste informatie weergeven.<br />
Niet-informatieve titel:<br />
Resultaten<br />
Informatieve titel:<br />
Algoritme x geeft verhoging <strong>van</strong> reactiesnelheid<br />
8.2.3 Leesbaarheid – hoeveelheid tekst<br />
Om de leesbaarheid <strong>van</strong> de slides te vergroten is het gebruikelijk niet teveel tekst op een<br />
slide weer te geven (Figuur 12). Hiermee wordt voorkomen dat het publiek alleen bezig is<br />
met het lezen <strong>van</strong> de tekst en vergeet naar de presentator te luisteren. Gebruik daarom geen<br />
volzinnen maar maak gebruik <strong>van</strong> sleutelwoorden en niet meer dan acht woorden per regel.<br />
Laat de slides ook niet te vol zijn, maar schrijf hoogstens een stuk of acht zinnen op één slide<br />
en laat ruime marges tussen de regels. Daarnaast kan je gebruik maken <strong>van</strong> illustraties en<br />
schema’s om de tekst te breken of zelfs te ver<strong>van</strong>gen waardoor de slide visueel<br />
aantrekkelijker wordt.<br />
•De presentatie is verbaal en paralinguaal goed te volgen<br />
(stemgebruik en tempo)<br />
•Er wordt gepresenteerd met een actieve/open houding en er<br />
wordt (oog)contact gemaakt met het publiek (non-verbaal)<br />
•De presentatie is begrijpelijk voor het publiek:<br />
•De presentatie is afgestemd op het niveau <strong>van</strong> het publiek<br />
•vragen uit het publiek worden beantwoord<br />
•Alle onderdelen worden in een logische volgorde gepresenteerd<br />
en vormen een samenhangend verhaal<br />
•Er wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> de beschikbare tijd en binnen de<br />
tijd gepresenteerd (oefenen)<br />
•Er wordt gepresenteerd op wetenschappelijk niveau, met<br />
bondig, helder en neutraal taalgebruik<br />
•De inhoud <strong>van</strong> het artikel is correct weergegeven.<br />
A B<br />
Voorwaarden<br />
• Inhoud <strong>van</strong> het artikel is correct<br />
• De complete empirische cyclus is verwerkt:<br />
probleemgebied, vraag/hypothese, opzet, resultaten, conclusie<br />
• Figuren en tabellen gebruikt om belangrijkste<br />
bevindingen weer te geven<br />
• De presentatie bevat overzichtelijke en duidelijke<br />
slides<br />
Figuur 12 Voorbeeld <strong>van</strong> leesbaarheid en hoeveelheid tekst op een dia. A) Onoverzichtelijk en<br />
moeilijk leesbare dia, B) Overzichtelijke dia met titel en korte kernachtige zinnen<br />
8.3 De opbouw <strong>van</strong> een presentatie<br />
8.3.1 Samenhang <strong>van</strong> de presentatie<br />
Zorg ervoor dat de geselecteerde informatie een samenhangend verhaal vormt. Elk<br />
onderdeel moet een duidelijke relatie hebben met het onderdeel ervoor en het onderdeel<br />
erna. Deze relatie moet mondeling aangestipt worden. Bijvoorbeeld: ‘Na uitgelegd te hebben<br />
wat we willen bereiken, zal ik nu vertellen hoe we dat willen gaan doen’.<br />
8.3.2 Tijdsindeling<br />
Voor een wetenschappelijke presentatie is er vaak een beperkte spreektijd. Daardoor is het<br />
41
Presenteren<br />
vaak niet mogelijk om alle informatie die ter beschikking staat ook daadwerkelijk te<br />
presenteren. Luisteraars kunnen een minder grote informatiedichtheid verwerken dan<br />
lezers. Hierdoor moet het onderwerp goed afgebakend worden.<br />
Mocht het onverhoopt gebeuren dat er tijdnood ontstaat, sla dan een aantal minder<br />
belangrijke slides over en bespreek rustig de laatste slide met conclusies en discussie.<br />
Tips:<br />
Reken gemiddeld 1 minuut presenteren per dia.<br />
(een tekstslide neemt vaak minder tijd in beslag, een figuur vaak meer)<br />
Bedenk <strong>van</strong> te voren welke stukken bij tijdnood gemakkelijk weggelaten kunnen<br />
worden. Het is vervelend luisteren voor het publiek als de spreker gaat ‘jagen’ om<br />
binnen de tijd te blijven.<br />
8.3.3 Titel en naam presentator<br />
De titel <strong>van</strong> een presentatie is belangrijk, hiermee wordt de aandacht <strong>van</strong> het publiek<br />
getrokken. De titel moet kort en bondig zijn en aansluiten bij de inhoud <strong>van</strong> de presentatie.<br />
Onder de titel komt de naam <strong>van</strong> de presentator. Als werk <strong>van</strong> anderen gepresenteerd<br />
wordt (bijvoorbeeld een artikel) dan komt op de titelslide ook de originele titel <strong>van</strong> het<br />
artikel te staan met daaronder de namen <strong>van</strong> de auteurs en het tijdschrift waarin het<br />
gepubliceerd is en publicatiedatum.<br />
8.3.4 Inleiding<br />
De inleiding gebruik je om het publiek welkom te heten. Je vertelt wie je bent en meldt wat<br />
de kernboodschap <strong>van</strong> je verhaal is. De inleiding heeft naast het inleiden <strong>van</strong> het onderwerp<br />
als belangrijke functie de nieuwsgierigheid <strong>van</strong> het publiek te prikkelen en de interesse <strong>van</strong><br />
de luisteraars te wekken. Vaak kan het helpen om de presentatie te beginnen met een<br />
inswinger. Een inswinger mag grappig zijn om het ijs te breken en het creëren <strong>van</strong> een<br />
ontspannen sfeer, maar mag geen doel op zichzelf worden.<br />
Voorbeelden <strong>van</strong> inswingers:<br />
- Stel het publiek een vraag<br />
- Poneer een prikkelende stelling<br />
- Gebruik actualiteit<br />
- Koppel het verhaal aan een persoonlijke ervaring of anekdote<br />
- Geef een praktisch voorbeeld<br />
Schat het niveau <strong>van</strong> het publiek goed in. Ga er<strong>van</strong> uit dat algemene begrippen bekend zijn,<br />
maar dat het specifieke jargon dat jij je eigen hebt gemaakt door het onderzoek of het lezen<br />
<strong>van</strong> artikelen niet bekend is bij het publiek.<br />
8.3.5 Kern<br />
In de kern werk je de centrale vraag of de kernboodschap <strong>van</strong> je presentatie uit. Houd bij het<br />
vaststellen <strong>van</strong> de hoofdpunten je doelstelling in de gaten. Presenteer alleen die informatie<br />
die nodig is voor het bereiken <strong>van</strong> je doel.<br />
Breng de onderbouwing <strong>van</strong> je kernboodschap vervolgens onder in een logische structuur<br />
42
Presenteren<br />
(argumentatief, chronologisch, thematisch). Zorg dat ieder deelthema dezelfde structuur<br />
heeft als het geheel. Om te voorkomen dat het publiek de draad <strong>van</strong> je verhaal kwijtraakt<br />
kun je het best het aantal te behandelen deelthema’s tot maximaal vier beperken. Zorg dat je<br />
je hoofdpunten illustreert met duidelijke en aantrekkelijke voorbeelden. Op deze manier<br />
blijft de informatie beter hangen.<br />
8.3.6 Slot<br />
Sluit de presentatie af door het doel, de kernboodschap of de vraagstelling en de kernpunten<br />
nog eens te herhalen. Maak een goed slot aan het verhaal. Dit is belangrijk in verband met<br />
het recentheidseffect: een goed einde stemt het publiek gunstig over de gehele presentatie en<br />
het verhaal wordt beter onthouden en. Bereid een laatste zin voor, voorkom een afknapper<br />
als “nou eh, ik geloof dat dit het wel was”. Eindig met een slotconclusie, een suggestie voor<br />
vervolgonderzoek, grijp terug op je inswinger of geef een take home message.<br />
Op de laatste dia <strong>van</strong> de presentatie kan je alle gebruikte bronnen vermelden. Wanneer er<br />
vervolgens een vragenrondje komt, ga je terug naar een informatieve dia met daarop de<br />
conclusies en/of discussie. Eindig dus niet met een dia “vragen?” maar laat bijvoorbeeld de<br />
discussie of de conclusie als laatste dia staan.<br />
8.4 Presentatietechnieken en kernwoorden<br />
8.4.1 Voorbereiding presentatie<br />
Als je de slides gemaakt hebt, maak dan een schema met trefwoorden dat kan dienen als<br />
‘spiekbrief’ tijdens de presentatie. Werk het schema verder uit met trefwoorden als je je daar<br />
prettig bij voelt, maar schrijf niet het hele verhaal uit want je kunt tijdens de presentatie<br />
alleen steekwoorden lezen. Je zult merken dat als je al vaak gepresenteerd hebt en de inhoud<br />
<strong>van</strong> je presentatie goed kent, je de spiekbrief niet nodig zult hebben. Daarnaast is het<br />
oefenen <strong>van</strong> de presentatie een belangrijke voorbereiding.<br />
8.4.2 Kernvariabelen<br />
Bij een presentatie zijn er twee doelen die nagestreefd worden, i) de inhoud <strong>van</strong> de<br />
boodschap zo helder mogelijk overbrengen en ii) het publiek geboeid houden. Er zijn nogal<br />
wat variabelen waarmee invloed uitgeoefend kan worden op deze doelstellingen, onder<br />
andere met de verschillende kanalen waarlangs informatieoverdracht verloopt.<br />
Variabelen Kanalen<br />
verbale variabelen inhoud <strong>van</strong> wat er gezegd wordt<br />
paralinguale variabelen wat je hoort<br />
non-verbale variabelen wat je ziet<br />
materiaal/overige variabelen gebruik hulpmiddelen<br />
Deze vier variabelen worden de kernvariabelen genoemd. Hierna volgt een overzicht <strong>van</strong><br />
welke variabelen onder deze vier kernvariabelen vallen.<br />
verbale variabelen paralinguale<br />
variabelen<br />
non-verbale<br />
variabelen<br />
begrijpelijkheid articulatie oogcontact Slides:<br />
materiaal/overig<br />
43
woordkeuze<br />
rele<strong>van</strong>tie<br />
inhoud + structuur:<br />
inleiding<br />
middendeel<br />
discussie<br />
volume<br />
tempo<br />
intonatie<br />
rust/dynamiek<br />
vertellen:<br />
niet voorlezen<br />
ondersteunende<br />
gebaren<br />
houding/staan<br />
gezichtsuitdrukking<br />
Presenteren<br />
leesbaarheid<br />
tijdgebruik<br />
figuurgebruik<br />
aansluiting bij verhaal<br />
aansluiting sprekers<br />
op elkaar<br />
inspelen op reacties/<br />
vragen <strong>van</strong> publiek<br />
Bedenk tijdens de voorbereiding <strong>van</strong> de presentatie hoe deze vier verschillende<br />
informatiekanalen gebruikt kunnen worden. Tijdens de presentatie worden deze kanalen<br />
dan ook daadwerkelijk gebruikt. In de volgende paragrafen wordt uitgelegd hoe dit gedaan<br />
kan worden.<br />
8.4.3 Verbale variabelen<br />
Het belangrijkste <strong>van</strong> een goede presentatie is de indeling <strong>van</strong> de presentatie. De indeling<br />
heeft namelijk grote invloed op de overzichtelijkheid en begrijpelijkheid <strong>van</strong> de presentatie.<br />
Ook de overgangen tussen de verschillende delen moeten soepel en logisch verlopen anders<br />
haken er mensen af.<br />
Verbale tips:<br />
- Als je de draad <strong>van</strong> het verhaal kwijt bent, ga dan toch door met de presentatie.<br />
Neem even een pauze om na te denken, herhaal de laatste zin of ga door naar de<br />
volgende dia en probeer daar verder te gaan met het verhaal. Als je een glas water bij<br />
de hand houdt, kan je even een slok nemen als je het verhaal kwijt bent. Dit is voor<br />
het publiek een natuurlijke pauze en geeft jou tijd om na te denken.<br />
- Betrek het publiek bij het verhaal. Dit kan onder andere door te verwijzen naar<br />
colleges, retorische of echte vragen te stellen. Bijvoorbeeld ‘wat is hier nu de oorzaak<br />
<strong>van</strong>?’ of ‘wat heeft dit voor consequenties?’ Het publiek krijgt hiermee even de kans<br />
om de stof te laten bezinken en actief mee te denken.<br />
8.4.4 Paralinguale variabelen<br />
Paralinguale variabelen zijn variabelen die samenhangen met het stemgebruik. Om de<br />
boodschap helder over te brengen, is het noodzakelijk dat je goed verstaanbaar bent en<br />
prettig om naar te luisteren. Oefen <strong>van</strong> tevoren niet alleen de inhoud <strong>van</strong> het verhaal, maar<br />
ook je stem. Meestal moet voor publiek luider, duidelijker en langzamer gesproken worden<br />
dan in een gesprek (of dan thuis voor de spiegel).<br />
Paralinguale tips:<br />
- Niet voorlezen! Bij voorlezen wordt de stem vlakker en monotoner, waardoor het<br />
publiek de aandacht kan verliezen.<br />
- Let op de houding <strong>van</strong> het publiek tijdens de presentatie. Kijk of het publiek het<br />
verhaal nog steeds begrijpt, eventueel kan iets herhaald of samengevat worden.<br />
- Ga staan tijdens de presentatie, dit voorkomt voorlezen, hangen of mompelen<br />
- Spreek luid, de achterste rij moet het ook kunnen verstaan. Vraag eventueel aan het<br />
publiek of ze het kunnen horen.<br />
- Articuleer zorgvuldig.<br />
- Spreek in een adequaat tempo. Beginnende sprekers hebben vaak de neiging te snel<br />
te spreken. Het tempo moet lager zijn dan bij voorlezen of praten.<br />
44
- Breng variatie aan in melodie door de stem te verheffen en moduleren (hoger of<br />
lager), dit houdt de aandacht <strong>van</strong> het publiek vast. Laat de stem niet afzwakken aan<br />
het einde <strong>van</strong> een zin.<br />
- Wees enthousiast over het onderwerp. Klink niet als ‘ik wordt ook maar gestuurd’.<br />
Dat maakt de presentatie minder geloofwaardig en minder prettig om naar te<br />
luisteren.<br />
- Maak gebruik <strong>van</strong> korte pauzen om een overgang te markeren of om de laatste<br />
woorden wat meer gewicht te geven. Dit helpt ook weer om de stof bij het publiek te<br />
laten bezinken en het verhaal te kunnen blijven volgen.<br />
- Probeer stopwoorden te vermijden. Teveel ‘euhs’ en ‘ehms’ zijn niet prettig. Een zin<br />
als ‘weet je wel’ is geschikt op straat, maar is geen wetenschappelijk taalgebruik.<br />
- Zorg dat je mond leeg is.<br />
Presenteren<br />
8.4.5 Non-verbale variabelen<br />
Non-verbale variabelen zijn variabelen die samenhangen met houding en uitstraling. Het is<br />
gunstig om zekerheid en vertrouwen uit te stralen. Uiteindelijk is het de kunst om voor het<br />
publiek over te komen alsof je het losjes uit je hoofd vertelt, terwijl je het verhaal zorgvuldig<br />
hebt geoefend.<br />
Non-verbale tips:<br />
- Sta rechtop en laat de armen ontspannen lang het lichaam hangen.<br />
- Houd het hoofd rechtop, dit zorgt voor een alerte en zelfverzekerde houding.<br />
- Ga niet op één been staan, dit zorgt meestal voor een instabiele houding.<br />
- Maak gebruik <strong>van</strong> functionele en ondersteunende gebaren (wijzen, armgebaren).<br />
- Maak oogcontact met het publiek. Probeer elke luisteraar één keer aan te kijken<br />
zodat ze zich betrokken voelen bij de presentatie.<br />
- Zorg ervoor dat je goed zichtbaar bent, houd geen hand voor wang of mond en<br />
draag geen petjes of iets dergelijks.<br />
- Probeer vriendelijk te kijken ondanks de zenuwachtigheid.<br />
- Maak gebruik <strong>van</strong> een aanwijsstok of pointer bij het aanwijzen in de slides. Het<br />
publiek kan dan precies volgen waar je in het verhaal bent. Aanwijzen met een hand<br />
richting een grote illustratie is te weinig gericht.<br />
- Oefen het verhaal voor de spiegel of neem het desnoods op video op. Op deze<br />
manier kan je wennen aan je eigen motoriek en houding. Wat er vreemd of<br />
overdreven uitziet voor jou, ziet er voor het publiek vaak volkomen normaal uit.<br />
- Trek kleren aan waarin je je prettig voelt.<br />
Wat niet prettig is voor het publiek:<br />
- Te bewegelijk zijn: friemelen, ijsberen, wiebelen, veel niet-functionele gebaren. Dit<br />
leidt af <strong>van</strong> het verhaal.<br />
- Te statisch zijn: leunen, hangen, handen in de broekzakken of armen stijf over<br />
elkaar. Hierdoor kom je gesloten of ongeïnteresseerd over.<br />
- Herhalende gewoontes: steeds door het haar strijken, trommelen, snuiven, kuchen et<br />
cetera.<br />
- Voor je scherm gaan staan.<br />
- Met de rug naar het publiek praten of teveel naar het scherm kijken. Het contact met<br />
je publiek gaat dan verloren.<br />
45
8.5 Vragen stellen en beantwoorden<br />
Presenteren<br />
8.5.1 Het stellen <strong>van</strong> vragen<br />
Na een presentatie is er altijd gelegenheid tot het stellen <strong>van</strong> vragen. In de<br />
wetenschappelijke wereld is het niet stellen <strong>van</strong> vragen na een presentatie ongebruikelijk.<br />
Met het stellen <strong>van</strong> vragen wordt aangegeven dat aandachtig naar het verhaal geluisterd is<br />
en dat de interesse gewekt is.<br />
Vaak hebben studenten het idee dat ze hun presenterende studiegenoot in het nauw<br />
brengen als ze een vraag stellen waarop de presentator mogelijk geen antwoord weet. Het<br />
tegendeel is waar; je geeft de presentator juist de gelegenheid om te laten zien dat hij zich<br />
goed in de stof heeft verdiept. Dingen die eerder niet duidelijk waren kunnen op die manier<br />
alsnog worden toegelicht.<br />
Het lijkt vaak erg lastig om vragen te verzinnen. Toch is het vrij eenvoudig om op goede<br />
vragen te komen, zelfs wanneer je nog absoluut niets wist over het onderwerp dat<br />
besproken werd. De truc is om de presentatie kritisch te volgen. Maak tijdens de presentatie<br />
korte aantekeningen, hierdoor wordt het veel makkelijker om vragen te bedenken. Denk aan<br />
de twee niveaus waarop vragen kunnen worden gesteld: i) inhoudelijk (hebben betrekking<br />
op de theorie, de vakinhoud, de concepten en constructen die erin betrokken zijn) ii)<br />
methodologisch (hebben vooral betrekking op de productie <strong>van</strong> de kennis). Nogmaals: wees<br />
niet bang een vraag te stellen als iets niet duidelijk is, ook als de vraag niet direct met het<br />
verhaal te maken heeft. Vaak zijn er anderen die het verhaal ook niet konden bijhouden en<br />
daarom blij zijn met de vraag.<br />
8.5.2 Het beantwoorden <strong>van</strong> vragen<br />
Geef na de presentatie het publiek de gelegenheid tot het stellen <strong>van</strong> vragen. Als je niet<br />
zeker weet of je de gestelde vraag goed begrepen hebt, kan je deze het beste nogmaals kort<br />
in eigen woorden herhalen. Op deze manier ziet de vragensteller snel wat je er eventueel<br />
niet aan begreep. Als je het antwoord op een vraag niet weet, is het beter dit gewoon te<br />
zeggen in plaats <strong>van</strong> krampachtig een antwoord te verzinnen. Als er een vraag gesteld<br />
wordt over één <strong>van</strong> de gepresenteerde figuren, ga dan terug naar de slide en toon de figuur<br />
aan het publiek. Zo weet iedereen weer waar het over gaat.<br />
46
HOOFDSTUK 9. POSTERPRESENTATIE<br />
9.1 Inleiding<br />
Een posterpresentatie is een manier <strong>van</strong> presenteren <strong>van</strong> wetenschappelijk onderzoek. Naast<br />
een beknopte schriftelijke beschrijving <strong>van</strong> het onderzoek wordt een poster ook mondeling<br />
toegelicht. Het is dus een combinatie <strong>van</strong> een mondelinge en een schriftelijke presentatie.<br />
Vaak worden posterpresentaties gegeven tijdens wetenschappelijke congressen. Dit omdat<br />
er op congressen te veel onderzoekers zijn om allemaal een mondelinge presentatie te<br />
kunnen geven binnen de tijdsduur <strong>van</strong> het congres. Het voordeel <strong>van</strong> posters is namelijk dat<br />
er een groot aantal tegelijk tentoongesteld en gepresenteerd kan worden. Met behulp <strong>van</strong><br />
een (digitaal) abstractboek, waarin een korte beschrijving <strong>van</strong> alle posters staat, kan men <strong>van</strong><br />
te voren bepalen welke posters men wil bezichtigen. Tijdens de posterpresentatie leidt de<br />
onderzoeker dan een kleine groep geïnteresseerden mondeling door de inhoud <strong>van</strong> de<br />
poster. Het leuke aan posterpresentaties is dat het de gelegenheid biedt tot persoonlijke en<br />
informele interactie over het onderzoek. Omdat je niet de enige bent met een poster is het<br />
dus <strong>van</strong> belang dat je de aandacht <strong>van</strong> het publiek trekt. Dit zal alleen lukken als de poster<br />
inhoudelijk interessant en visueel aantrekkelijk is. Het moet eigenlijk een visitekaartje of<br />
reclame voor je onderzoek zijn.<br />
9.2 De vormgeving <strong>van</strong> een wetenschappelijke poster<br />
Voor het maken <strong>van</strong> een effectieve poster geldt een aantal. De poster moet de aandacht <strong>van</strong><br />
het publiek <strong>van</strong>gen. Daarnaast moet het onderwerp en het doel snel duidelijk zijn voor het<br />
publiek. Dit kan bereikt worden door een duidelijke titel en ondersteunende<br />
grafieken/illustraties. De specifieke secties zoals de resultaten moeten makkelijk op de<br />
poster te vinden zijn. Meestal zal het publiek in eerste instantie het doel <strong>van</strong> het onderzoek<br />
en de resultaten lezen en daarna eventueel de rest <strong>van</strong> de poster. Anderen zullen de poster<br />
<strong>van</strong> het begin tot het einde lezen. Vanwege de verschillende manieren waarop de poster<br />
gelezen kan worden, heeft een effectieve poster duidelijke secties. Tenslotte moeten de<br />
verschillende onderdelen <strong>van</strong> de poster zo georganiseerd zijn dat ze snel gelezen kunnen<br />
worden. De poster moet dus geen lange blokken tekst en lange zinnen bevatten; de tekst<br />
wordt idealiter puntsgewijs weergegeven of ver<strong>van</strong>gen door figuren zoals grafieken, foto’s<br />
en schematische weergaven. Om een poster overzichtelijk te krijgen zijn er een aantal<br />
basisprincipes wat betreft de lay-out.<br />
9.2.1 Lettertype en grootte<br />
Om een poster goed te kunnen lezen is het belangrijk dat de tekst voldoende groot is en een<br />
strak lettertype zonder schreef gebruikt wordt, zoals Arial. Je kunt de lettergrootte ook<br />
variëren om de lezer naar de belangrijke delen <strong>van</strong> je poster te leiden (Figuur 13A). Gebruik<br />
een lettergrootte <strong>van</strong> tenminste 28 punts in de tekst, 40 punts voor de kopjes en 72 punts<br />
voor de titel bij een A1-posterformaat; de poster is dan <strong>van</strong> ongeveer twee meter afstand te<br />
lezen. Gebruik in de gehele poster (dus zowel in de tekst als in de figuren) hetzelfde<br />
lettertype.
Posterpresentatie<br />
9.2.2 Kolommen<br />
Verdeel je poster in kolommen waardoor de poster makkelijk leesbaar wordt (Figuur 13A).<br />
In het algemeen geldt dat het publiek een voorkeur heeft om een tekst <strong>van</strong> boven naar<br />
beneden en <strong>van</strong> links naar rechts te lezen. Verdeel de poster niet in rijen (waarbij de lezer<br />
<strong>van</strong> links naar rechts en dan <strong>van</strong> boven naar onder leest), hierdoor heb je grotere kans dat de<br />
lezer eenmaal rechtsboven bij je poster aangekomen, doorloopt naar de poster naast je<br />
zonder je gehele poster gelezen te hebben (Figuur 13). Probeer zwaartepunten in de<br />
kolommen aan te brengen zodat de lezer als het ware geleid wordt naar de belangrijke delen<br />
<strong>van</strong> de poster. Dit kan je doen door de belangrijke onderdelen (bijvoorbeeld resultaten)<br />
groter te maken ten opzichte <strong>van</strong> de minder belangrijke onderdelen (bijvoorbeeld<br />
referenties) <strong>van</strong> de poster (Figuur 13A).<br />
9.2.1 Kopjes<br />
Maak voor het overzicht gebruik <strong>van</strong> kopjes (Figuur 13A) . Onder deze kopjes vallen de titel<br />
en sectietitels (bijvoorbeeld inleiding, materiaal en methode, resultaten en conclusie),<br />
9.2.2 Kleuren<br />
Gebruik een lichte achtergrondkleur en een donkere kleur voor de tekst en zorg voor<br />
voldoende contrast (lichte letters met donkere achtergrond zijn vermoeiend om te lezen).<br />
Gebruik niet teveel kleuren, dit leidt af; twee tot drie kleuren zijn voldoende. Als je<br />
meerdere kleuren gebruikt, gebruik ze dan consistent; anders zijn de lezers drukker bezig<br />
met het patroon te herkennen dan met het lezen <strong>van</strong> je poster.<br />
9.3 De opbouw <strong>van</strong> een wetenschappelijke poster<br />
Een wetenschappelijke poster volgt net als andere wetenschappelijke verslagen een vaste<br />
structuur. Wanneer de poster wetenschappelijk onderzoek dat verricht is presenteert ligt de<br />
IMRD-structuur voor de hand (paragraaf 6.1.1). Op een poster wordt inhoud beknopter<br />
weergegeven dan in wetenschappelijke verslagen. De tekst op de poster hoeft daarom niet<br />
per definitie een vloeiend verhaal te zijn, maar je kunt gebruik maken <strong>van</strong> korte, kernachtige<br />
zinnen, eventueel puntsgewijs.<br />
9.3.1 Titel en namen <strong>van</strong> de auteurs<br />
De titel <strong>van</strong> een poster is belangrijk, hiermee trek je de aandacht <strong>van</strong> je publiek. De titel moet<br />
kort en bondig zijn (
Posterpresentatie<br />
Figuur 13 Voorbeelden <strong>van</strong> de opmaak <strong>van</strong> een poster. a) Een voorbeeld <strong>van</strong> een kolom-format (<strong>van</strong><br />
boven naar beneden en <strong>van</strong> links naar rechts) waarbij gebruik is gemaakt <strong>van</strong> verschillende<br />
lettergroottes en kopjes; de tekst is makkelijk leesbaar en de opmaak leidt naar de belangrijke<br />
onderdelen <strong>van</strong> de poster. b) Een saaie opmaak in rij-format (<strong>van</strong> links naar rechts en <strong>van</strong> boven naar<br />
beneden) zonder optimaal gebruik <strong>van</strong> kopjes (verschillende onderdelen <strong>van</strong> de sectie hadden<br />
aangegeven kunnen worden); de zwaartepunten <strong>van</strong> de poster worden niet duidelijk.<br />
49
Posterpresentatie<br />
9.3.1 Resultaten<br />
Maak zoveel mogelijk gebruik <strong>van</strong> figuren en eventueel <strong>van</strong> tabellen om je data te<br />
presenteren. De resultaten worden objectief gepresenteerd, in een logische volgorde en in de<br />
verleden tijd. Er worden geen conclusies getrokken (dit gebeurt in de discussie).<br />
De tekst bestaat uit de belangrijkste resultaten <strong>van</strong> het onderzoek. In de tekst worden de<br />
getallen die in de figuren of tabellen staan niet gedupliceerd maar wordt in globale termen<br />
gesproken over de data. Hierbij is het belangrijk dat de tekst onafhankelijk <strong>van</strong> de figuren en<br />
tabellen te volgen moet zijn. Verwijs in de tekst naar de figuur of tabel voor de exacte data.<br />
Naar alle figuren en/of tabellen moet minstens één keer in de tekst verwezen worden. De<br />
belangrijkste resultaten kunnen puntsgewijs weergegeven worden.<br />
Figuren<br />
Figuren zijn het belangrijkste onderdeel <strong>van</strong> de resultatensectie in de poster. Figuren zijn<br />
visuele representaties <strong>van</strong> de resultaten die de lezer <strong>van</strong> de poster snel moet kunnen<br />
begrijpen, zonder de gehele poster gelezen te hebben. Voorbeelden <strong>van</strong> figuren zijn<br />
grafieken, diagrammen, foto’s, tekeningen, schema’s en modellen. Omdat figuren<br />
zelfstandig leesbaar moeten zijn, hebben ze een onderschrift met het figuurnummer, een<br />
figuurtitel en een beschrijving <strong>van</strong> het figuur.<br />
Wanneer je een grafiek gebruikt, let dan op de volgende punten:<br />
- De afhankelijke variabele staat op de Y-as, de onafhankelijke variabele op de X-as.<br />
- De assen hebben titels, waarin de variabele met een eenheid staat bijv. tijd (s). Een<br />
uitzondering is een staafdiagram waarbij de X-as (meestal) geen titel heeft maar<br />
waar onder de staven aangegeven wordt wat deze staven representeren.<br />
- De gebruikte symbolen en/of kleuren worden beschreven in een legenda. Deze<br />
legenda staat bij voorkeur in het figuur zelf (bijv. onder de staven of bij de lijnen)<br />
of in het onderschrift.<br />
- Op de assen worden schaaleenheden weergegeven.<br />
- Gebruik simpele tweedimensionale grafieken.<br />
Tabellen<br />
Bij posters maak je bij voorkeur gebruik <strong>van</strong> figuren om de data te presenteren (omdat dit<br />
nu eenmaal overzichtelijker en makkelijker te ontcijferen is), maar een simpele<br />
overzichtelijke tabel kan ook gebruikt worden om de data te presenteren. In tabellen staan<br />
getallen of tekst in kolommen. Iedere kolom heeft een titel met eventueel een eenheid<br />
bijvoorbeeld snelheid (m/s). Boven de tabel staat het bovenschrift met het tabelnummer, de<br />
titel en overige details <strong>van</strong> de tabel. Door middel <strong>van</strong> voetnoten (sterretjes, letters of<br />
symbolen) kun je details over de data in de tabel aangeven. In het bovenschrift moet<br />
voldoende informatie gegeven worden om de tabel onafhankelijk <strong>van</strong> de tekst te kunnen<br />
begrijpen. Als in een tabel afkortingen worden gebruikt, moet de betekenis <strong>van</strong> de<br />
afkortingen ook in een voetnoot of in het bovenschrift vermeld worden.<br />
9.3.2 Conclusie<br />
Bij de wetenschappelijke verslaglegging bestaat de discussie uit verschillende onderdelen<br />
(zie paragraaf 6.2.3). Echter, bij een poster is de discussie beperkt tot een aantal conclusies<br />
waardoor in dit geval niet het kopje ‘discussie’ wordt gebruikt maar het kopje ‘conclusie’.<br />
Dit is het onderdeel waar het publiek meestal begint met het lezen <strong>van</strong> je poster. Dit moet<br />
50
Posterpresentatie<br />
het sterkste deel <strong>van</strong> je poster zijn waarin de belangrijkste resultaten zijn samengevat in<br />
conclusies. Eindig met de belangrijkste conclusie/boodschap die aansluit op de<br />
onderzoeksvraag. Houd ook hier de tekst bondig (
LITERATUURLIJST<br />
Anderson, G. (2004). How to write a paper in scientific journal style and format. Op internet:<br />
http://abacus.bates.edu/~ganderso/biology/resources/writing/HTWtoc.html, geraadpleegd<br />
op 13 juli 2011.<br />
Bem, D.J. (2003). Writing the empirical journal article. Op internet:<br />
http://dbem.ws/WritingArticle.pdf, geraadpleegd op 13 juli 2011.<br />
Benammer, K. et al. (2006) Reflectietools. (Lemma/Boom, Den Haag).<br />
Brink, W.P. <strong>van</strong> den, & Koele, P. (1985, 1986, 1987). Statistiek, Deel 1, 2 en 3. (Boom, Meppel).<br />
Habraken, A. (2010). Bronvermelding volgens de richtlijnen <strong>van</strong> de APA. Gebaseerd op de 6 e<br />
editie <strong>van</strong> de Publication Manual. (<strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Tilburg, Tilburg).<br />
Hamaker, C. & Grijzen, P. (2005). <strong>Handleiding</strong> bij de VRT-onderdelen. (<strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong><br />
Amsterdam, Amsterdam).<br />
Leiden <strong>Universiteit</strong>. Studieondersteuning studentenpsychologen: scriptie schrijven. Op<br />
internet: http://studietips.leidenuniv.nl/scriptie.html, geraadpleegd op 13 juli 2011.<br />
Little, J.W., & Parker, R. (2007). How to read a scientific paper. Op internet:<br />
http://www.biochem.arizona.edu/classes/bioc568/papers.htm, geraadpleegd op 13 juli 2011.<br />
Pavlov, I.P. (1928). Lectures on conditioned reflexes : twenty-five years of objective study of<br />
the higher nervous activity (behaviour) of animals.<br />
Piqué, C.G.M., Esmeijer, N., Keus, M.Z., & Driel, H. <strong>van</strong> (2006). Handout bronvermelding.<br />
Op internet: http://sin.fbk.eur.nl/Documents/Handout%20bronvermelding%202010-<br />
2011.pdf, geraadpleegd op 13 juli 2011.<br />
Soudijn, K.S. (1991). Scripties schrijven in de sociale wetenschappen. (Bohn Stafleu <strong>van</strong><br />
Loghum, Houten).<br />
Twente <strong>Universiteit</strong>. Het opstarten <strong>van</strong> je onderzoek.<br />
http://www.psy.utwente.nl/afstudeerweb/Algemeen/Onderzoek/1.2.1%20opstarten%20onde<br />
rzoek.doc, geraadpleegd op 13 juli 2011.<br />
Wiertzema, K. (1996) Doelmatig communiceren: Basisprincipes. (Dick Couthino, Bussum).<br />
52