Urotheelcelcarcinoom - Med-Info
Urotheelcelcarcinoom - Med-Info
Urotheelcelcarcinoom - Med-Info
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Richtlijn: Urotheelcarcinoom van de blaas (1.0)<br />
voor hun lokale recidief. Systemische chemotherapie bood wel uitstekende palliatie bij de symptomatische<br />
patiënten.<br />
Recidivering op afstand wordt bij ongeveer 50% van de patiënten, behandeld met cystectomie, gezien. Ook<br />
hiervan vindt het grootste deel (80-90%) plaats binnen de eerste 24 maanden na chirurgie, hoewel<br />
progressie ook na meer dan 10 jaar nog gezien kan worden. Lymfeklierstatus en pathologisch stadium zijn<br />
ook hier risicofactoren. De voorkeursplaatsen voor recidieven op afstand voor het urotheelcarcinoom van<br />
de blaas zijn: de longen, de lever en het skelet. Systemische chemotherapie is de aangewezen<br />
behandeling. Combinatie chemotherapie met op cisplatin gebaseerde schema's hebben de mediane<br />
overleving doen stijgen van 4 maanden naar 18-20 maanden (Bajorin 1998, Sternberg 1989 311 ).<br />
Recidivering in de hoge urinewegen wordt sporadisch gezien (2-7%) en ontstaat meestal 22-40 maanden<br />
na cystectomie (Malkowitz 2007 200 , Bochner 2003 22 , Sanderson 2007 266 ). Echter, het risico blijft levenslang<br />
bestaan en lijkt het grootst bij patiënten met tevens tumor in de urethra (Sanderson 2007 266 ) of de<br />
aanwezigheid van CIS in de distale en intramurale ureter (Kenworthy 1996 147 ). Een recidief in de hoge<br />
urinewegen verslechtert de prognose van deze patiënten (Furukawa 2007 86 ). Een recidief in de hoge<br />
urinewegen wordt meestal pas ontdekt na ontstaan van symptomen en actief zoeken tijdens nacontrole lijkt<br />
de overleving niet te verbeteren (Sanderson 2007 266 ). Verlengde ziektevrije overleving kan worden bereikt<br />
met radicale nephroureterectomie (Sanderson 2007 266 ).<br />
De belangrijkste eventuele screeningsmethoden zijn urinecytologie en beeldvorming van de hoge<br />
urinewegen d.m.v. IVP, CT of MRI. Urinecytologie is het meest specifiek en sensitief in het opsporen van<br />
hooggradige tumoren; wat de meeste recidieven ook zijn. Bij afwijkingen in genoemde diagnostische testen<br />
worden retrograde pyelografie met uretersampling en biopteren van afwijkende gebieden geadviseerd om<br />
een recidief te bevestigen. De standaard behandeling is, in het geval van beperkte ziekte,<br />
nephroureterectomie (Bochner 2003 22 ).<br />
Het urethrarecidief ontstaat bij 5-17% van de patiënten met spierinvasief urotheelcarcinoom en treedt met<br />
name op tussen de 1-3 jaar na chirurgie. Profylactische urethrectomie ten tijde van cystectomie is, gezien<br />
het risico op urethrarecidief, niet meer aanbevolen bij de meeste patiënten.<br />
Bij mannen is de belangrijkste risicofactor voor het ontstaan van een urethrarecidief de aanwezigheid van<br />
stromale invasie (prostaat) van het urotheelcarcinoom. Mannen met stromale invasie hebben een risico<br />
van 21-64% op een urethrarecidief en patiënten met ductale prostaatuitbreiding 10-25% i.t.t. mannen<br />
zonder enige prostaatbetrokkenheid welke een risico hebben van 1.5-6% (Freeman 1996 81 ). Bij vrouwen is<br />
de primaire risicofactor aanwezigheid van tumor in de blaashals (Stein 1995 302 ). In een studie van Stenzl et<br />
al (Stenzl 1995 308 ) waarin 356 vrouwen werden gevolgd werd dit bevestigd. Huguet et al (Huguet 2007)<br />
concluderen in een recente studie dat de risicofactoren voor het ontstaan van een urethrarecidief zijn:<br />
voorgeschiedenis met niet-spierinvasief blaascarcinoom en tumoruitbreiding in de prostaat, Chang et al<br />
(Chang 2005 36 ) concluderen dat de beste manier om te voorspellen welke patiënten zullen recidiveren niet<br />
bekend is, evenals het meest optimale nacontrole schema en de behandeling voor het urethrarecidief.. In<br />
vele studies is aangetoond dat de kans op een urethrarecidief bij orthotope blaasvervanging significant<br />
kleiner is dan bij non-orthotope blaasvervanging. Dit risico ligt in de groep van de neoblaas tussen de 0,9%<br />
en 4% (Freeman 1996 81 , Huguet 2003, Varol 2004 332 ) en in de groep met non-orthotope derivatie varieert<br />
het risico op een urethrarecidief tussen 6,4% en 11,1% (Freeman 1996 81 , Nieder 2004 222 ). De oorzaak<br />
voor dit verschil is niet bekend. Het risico op een urethrarecidief is na (radicale) radiotherapie gelijk aan het<br />
risico na radicale cystectomie met aanleggen van een orthotope blaasvervanging.<br />
Er zijn weinig data noch overeenstemming over de nacontrole van de urethra. Het meest verrichte<br />
onderzoek is: letten op symptomen, urethrocystoscopie en cytologie.<br />
Nieder et al (Nieder 2004 222 ) concluderen dat routine urethracytologie en cystoscopie makkelijk, veilig en<br />
weinig belastend zijn, en dat het tot een vroege diagnose van urethrarecidief leidt.. Andere onderzoekers<br />
zetten vraagtekens bij het screenen van alle asymptomatische patiënten na cystectomie. (Lin 2003 184 ,<br />
Huguet 2003 127 , Sherwood 2006 284 ).Lin et al (Lin 2003 184 ) rapporteren geen verschil in overleving bij<br />
patiënten waarbij het recidief is ontdekt door symptomen en bij patiënten waarbij het recidief is ontdekt<br />
door routine urethrawash. In de serie van Huguet (Huguet 2003 127 ) werden alle urethrarecidieven<br />
gedetecteerd door cystoscopie na symptomen. Sherwood et al (Sherwood 2006 284 ) vinden<br />
routineonderzoek niet gerechtvaardigd, maar ze adviseren bij risicopatiënten, cytologie en cystoscopie<br />
iedere 3 tot 6 maanden. Bij symptomen (hematurie, bloederige afscheiding of urethrapijn) moet in ieder<br />
geval onderzoek plaatsvinden.<br />
Slaton et al (Slaton 1999 291 ) vermelden ook dat de incidentie van asymptomatische urethrarecidieven zo<br />
laag is, dat routinematige cytologische evaluatie alleen aanbevolen is bij hoogrisicopatiënten. Het<br />
aanbevolen nacontrole schema bestaat, volgens Bochner (Bochner 2003 22 ), bij matig- en hoogrisico<br />
09/17/12 Urotheelcarcinoom van de blaas (1.0) 51