14.09.2013 Views

IN 2, mei 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek

IN 2, mei 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek

IN 2, mei 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

ingen die daarin werden aangebracht, worden door Simon met enige emotie<br />

beschreven, waarschijnlijk omdat ze zelf onder deze omstandigheden heeft<br />

moeten werken.<br />

In een nieuwe paragraaf vermeldt Simon de belangrijkste publicaties van de<br />

studenten die gepromoveerd zijn of van wie het werk bekroond werd (bij<strong>voor</strong>beeld<br />

van C. Digneffe, M. Rutten, H. Boucq en mevr. Delforge-Charlier, allemaal<br />

onder leiding van René Verdeyen, en verder ook van A. Boileau, J.<br />

Delattre, J. Moors, P. Halleux en E. Léonard). Ten slotte vernemen we nog<br />

welke studenten een beurs kregen om in het buitenland te gaan studeren (wat<br />

in een tijd dat het Erasmusprogramma nog niet bestond een groot <strong>voor</strong>recht<br />

was) en welke docenten ook aan buitenlandse universiteiten lesgaven.<br />

Simon besteedt dus de grootste aandacht aan de opeenvolgende docenten<br />

en aan hun wetenschappelijk werk. Ze geeft echter vrijwel geen informatie<br />

over de colleges en de examens, evenmin over de gebruikte methodologie.<br />

Vreemd is ook dat Simon zo weinig schrijft over de studie van het Nederlands<br />

aan de Université de Liège vóór 1890. Er waren immers al van in 1817 colleges<br />

in de Nederlandse taal- en letterkunde. Misschien heeft het feit dat Simon zelf<br />

aan de universiteit geen Nederlands doceerde maar Engels hierbij een rol<br />

gespeeld.<br />

De neerlandicus die het meest over de geschiedenis van de neerlandistiek in<br />

Luik heeft geschreven, is Mathieu Rutten met vier artikelen die aan de periode<br />

1817–1890 gewijd zijn. Waarschijnlijk vond hij – terecht – dat Simon deze<br />

periode verwaarloosd had. Het centrale thema van Ruttens bijdragen is telkens<br />

een bepaalde docent. Rutten baseert zich op primaire bronnen zoals de publicaties<br />

van deze docenten of van hun collega’s, hun correspondentie met<br />

vrienden of met de administratie, officiële verslagen van de universiteit,<br />

toespraken gehouden bij bepaalde plechtige gelegenheden, aankooplijsten van<br />

bibliotheken, enzo<strong>voor</strong>t. Hij gebruikt ook biografieën. Dit stelt hem in staat<br />

een vrij gedetailleerde beschrijving te geven van de betroffen personen, hun<br />

werk en het milieu waarin ze evolueerden.<br />

De eerste hoogleraar Nederlands te Luik was Johannes Kinker. Van de twee<br />

artikelen van Rutten (1962 en 1967) over hem en het begin van de neerlandistiek<br />

in Luik, lijkt het tweede, dat in het Frans geschreven is, een vertaling te<br />

zijn (met enkele aanvullingen) van het eerste. De figuur van Kinker kan niet<br />

los worden gezien van koning Willem I en zijn taalpolitiek. Rutten (1962, 100–<br />

102) begint dus met de oprichting van de universiteit te Luik door de koning:<br />

de decreten die daar<strong>voor</strong> nodig waren, de verschillende faculteiten, de benoeming<br />

van een aantal hoogleraren (onder wie Kinker, op 24 juni 1817), hun<br />

rechtspositie en de colleges waar<strong>voor</strong> ze verantwoordelijk waren. Rutten (1962,<br />

101–102) legt de nadruk op het feit dat Kinker als hoogleraar Nederlands op<br />

gelijke voet stond met zijn collega <strong>voor</strong> Franse taal- en letterkunde (waaruit de<br />

opwaardering blijkt die het Nederlands in het Zuiden onder Willem I had<br />

gekregen). Vervolgens gaat hij nader in op de persoon van Kinker. Na een korte<br />

27

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!