Leerplan
Leerplan
Leerplan
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Secundair Onderwijs<br />
Onderwijssecretariaat van de<br />
Steden en Gemeenten van de<br />
Vlaamse Gemeenschap v.z.w.<br />
<strong>Leerplan</strong><br />
Vak<br />
Graad<br />
Leerjaar<br />
Onderwijsvorm<br />
Studierichting<br />
AV Nederlands<br />
Tweede graad<br />
Eerste leerjaar<br />
Tweede leerjaar<br />
Algemeen secundair<br />
onderwijs<br />
Alle<br />
Bestelnummer: O/2/2002/106
Inhoudstafel<br />
Woord vooraf 3<br />
Lessentabel 4<br />
<strong>Leerplan</strong> bestemd voor 5<br />
1 Het leerplan 6<br />
1.1 Ontwikkeling 6<br />
1.2 Goedkeuring 6<br />
1.3 Verplichting 7<br />
1.4 Pedagogische vrijheid 7<br />
2 De leerlingen 8<br />
2.1 Toelatingsvoorwaarden 8<br />
2.2 Beginsituatie voor het vak 8<br />
2.3 Psychologisch profiel van de leerlingen 9<br />
3 Het onderwijs 14<br />
3.1 Pedagogisch project 14<br />
3.2 Opdrachten van het gewoon voltijds secundair onderwijs 15<br />
3.3 Visie op de tweede graad 18<br />
3.4 Specifieke klemtonen in het ASO 18<br />
3.5 Visie op het vak 18<br />
4 Algemene doelstellingen 20<br />
5 Algemene didactische wenken 21<br />
5.1 Uitgangspunten 21<br />
5.2 Werkvormen 22<br />
5.3 Samenwerking tussen leerkrachten 23<br />
5.4 Vakdidactiek 24<br />
6 <strong>Leerplan</strong>doelstellingen, leerinhouden, didactische wenken en hulpmiddelen 29<br />
6.1 Opbouw van de luistervaardigheid 31<br />
6.2 Opbouw van de spreekvaardigheid 50<br />
6.3 Opbouw van de leesvaardigheid 61<br />
6.4 Opbouw van de schrijfvaardigheid 69<br />
6.5 Kijkvaardigheid 79<br />
6.6 Literatuur 84<br />
6.7 Taalbeschouwing 92<br />
7 Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie 100<br />
7.1 Instructie, differentiatie en remediëring met behulp van ICT 100<br />
7.2 Informatie verwerven en verwerken met ICT 100<br />
7.3 Communiceren met ICT 100<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
1
8 Intercultureel onderwijs en principes van non-discriminatie 102<br />
8.1 Uitgangspunten 102<br />
8.2 Doelstellingen 102<br />
8.3 Intercultureel onderwijs: geen vak apart 103<br />
9 Taalbeleid 104<br />
9.1 Lessen en lesmateriaal taalgericht maken 104<br />
9.2 Enkele tips 104<br />
10 Evaluatie 106<br />
10.1 Het goed functioneren van evaluatie 106<br />
10.2 De invloed van procesevaluatie 107<br />
10.3 Een doordachte evaluatie 107<br />
10.4 Permanent evalueren betekent 108<br />
10.5 Permanent evalueren in een document 109<br />
10.6 Evaluatie in het vak Nederlands 109<br />
10.7 Beschrijving van verschillende soorten toetsen 116<br />
10.8 Voorbeeld van gemengde evaluatie bij groepswerk 120<br />
10.9 Evaluatiecriteria voor groepswerk 121<br />
11 Leermiddelen 122<br />
11.1 Minimale materiële vereisten 122<br />
11.2 Lokaal 122<br />
12 Bibliografie 123<br />
12.1 Algemeen 123<br />
12.2 Psychologisch profiel 123<br />
12.3 Algemene didactische wenken 123<br />
12.4 Nederlands 124<br />
12.5 Evaluatie 130<br />
13 Bijkomende informatie 132<br />
13.1 Algemeen 132<br />
13.2 Nederlands 133<br />
14 Bijlagen 135<br />
14.1 Vakgebonden eindtermen tweede graad ASO 135<br />
14.2 Vakoverschrijdende eindtermen tweede graad 141<br />
14.3 Instructiekaarten 151<br />
14.3.1 Instructiekaarten Nederlands 151<br />
14.3.2 Instructiekaarten taalbeleid 161<br />
14.4 Didactische werkvormen 166<br />
Colofon 184<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
2
Woord vooraf<br />
Dit leerplan wordt ingevoerd bij de aanvang van het schooljaar 2002/2003.<br />
Het werd ontwikkeld door de leerplancommissie van het OVSG naar aanleiding van<br />
de invoering van de eindtermen voor de vakken van de basisvorming in de tweede<br />
graad van het secundair onderwijs.<br />
De leerplancommissie maakte bovendien van de gelegenheid gebruik om het<br />
bestaande leerplan te evalueren en te herwerken volgens nieuwe inzichten. Zo<br />
bevat dit leerplan de neerslag van een jarenlange onderwijservaring. Het houdt niet<br />
alleen een verplichting tot realisatie in, maar is tevens een inspiratiebron voor de<br />
leerkracht, voor de vakwerkgroep en voor de pedagogische organisatie van de<br />
tweede graad.<br />
OVSG<br />
Onderwijssecretariaat van de<br />
Steden en Gemeenten van de<br />
Vlaamse Gemeenschap v.z.w.<br />
Ravensteingalerij 3 bus 7<br />
1000 Brussel<br />
tel.: 02 506 41 50<br />
fax: 02 502 12 64<br />
e-mail: info@ovsg.be<br />
website: www.ovsg.be<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
3
Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de<br />
Vlaamse Gemeenschap<br />
OVSG<br />
vzw<br />
Ravensteingalerij 3 bus 7 - 1000 Brussel<br />
Lessentabel<br />
Tweede graad ASO<br />
1 BASISVORMING 24<br />
AV Godsdienst/Niet-Confessionele Zedenleer 2<br />
AV Aardrijkskunde 1<br />
AV Biologie 1<br />
AV Chemie 1<br />
AV Engels 3<br />
AV Frans 3<br />
AV Fysica 1<br />
AV Geschiedenis 2<br />
AV Lichamelijke opvoeding 2<br />
AV Nederlands 4<br />
AV Wiskunde 4<br />
2 OPTIONEEL GEDEELTE<br />
2.1 Fundamenteel gedeelte 5<br />
2.2 Complementair gedeelte 3<br />
AV Nederlands 0/1<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
4
<strong>Leerplan</strong> bestemd voor de tweede graad<br />
eerste en tweede leerjaar van de tweede graad van het<br />
Algemeen secundair onderwijs<br />
Vak: AV Nederlands<br />
Basisvorming: 4u<br />
Complementair gedeelte: 1u<br />
Het leerplan is opgebouwd als graadleerplan. De volgorde is niet bindend, de leerkracht kan<br />
zelf oordelen wat in het eerste of in het tweede leerjaar van de tweede graad behandeld<br />
wordt.<br />
Indien het vak in beide leerjaren niet door dezelfde leerkracht gegeven wordt, is<br />
samenwerking en grondig overleg noodzakelijk, om zo te komen tot longitudinale planning.<br />
Indien een vijfde wekelijkse lestijd wordt ingericht, gaat er aandacht uit naar:<br />
- het uitdiepen van de basisdoelstellingen;<br />
- het extra oefenen van de spreekvaardigheid;<br />
- projectmatig werken (bv.: muzisch-creatief).<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
5
1 Het leerplan<br />
Een leerplan is een document dat de essentiële gegevens bevat voor de concrete onderwijspraktijk.<br />
Het is afgestemd op een welomschreven leerlingengroep en het somt de algemene<br />
en specifieke doelstellingen en aansluitende leerinhouden op voor één of meer vakken of<br />
vakgebieden. Bovendien geeft het wenken voor de didactische aanpak en verschaft het<br />
gegevens die nuttig zijn voor de realisatie van het leerplan.<br />
1.1 Ontwikkeling<br />
Het leerplan wordt ontwikkeld door de inrichtende macht of door de overkoepelende<br />
onderwijsorganisatie, i.c. het OVSG, in samenwerking met representatieve leden van de<br />
inrichtende machten.<br />
Onderwijs vertrekt vanuit expliciete doelstellingen. Het leerplan bevat algemene en<br />
specifieke doelstellingen voor het vak. Het is de taak van de leerkracht om de doelstellingen<br />
om te zetten in concrete lesdoelstellingen. De specifieke doelstellingen bestaan uit twee<br />
categorieën:<br />
Vakgebonden eindtermen<br />
Deze bevatten het kwaliteitsminimum dat de Vlaamse Gemeenschap decretaal bepaalt. De<br />
eindtermen zijn niet altijd letterlijk opgenomen in het leerplan, maar zijn er herkenbaar in<br />
aanwezig, voorzien van het decretale nummer.<br />
Eigen doelstellingen<br />
Een aantal concretiseren het eigen pedagogisch project en bepalen aldus de identiteit van<br />
de inrichtende macht en de overkoepelende onderwijsorganisatie OVSG.<br />
Het betreft basisdoelstellingen die voortkomen uit de vakoverschrijdende eindtermen “leren<br />
leren”, “sociale vaardigheden” en “opvoeden tot burgerzin”.<br />
Een aantal doelstellingen (basis of uitbreiding) komt voort uit de visie op het vak/vakgebied.<br />
De eigen doelstellingen vormen samen met de vakgebonden eindtermen een coherent<br />
geheel.<br />
1.2 Goedkeuring<br />
De gemeenschapsinspectie beoordeelt het leerplan op basis van vastgelegde criteria en<br />
adviseert de minister van onderwijs met betrekking tot de goedkeuring. De beoordeling slaat<br />
in hoofdzaak op de algemene en specifieke doelstellingen, de leerinhouden en op de aanwezigheid<br />
van een aantal elementen zoals de didactische wenken en de aanbevelingen voor de<br />
vakevaluatie. Deze elementen behoren tot de pedagogische vrijheid en zijn niet het voorwerp<br />
van de goedkeuring. De gemeenschapsinspectie neemt er kennis van maar beoordeelt ze<br />
niet.<br />
Na de goedkeuring door de minister van onderwijs verwerft een leerplan een officieel statuut.<br />
Men kan stellen dat een goedgekeurd leerplan een contract is tussen de inrichtende macht<br />
en/of de onderwijsorganisatie en de Vlaamse Gemeenschap.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
6
1.3 Verplichting<br />
Alle scholen zijn verplicht een goedgekeurd leerplan te gebruiken voor elk onderwezen vak.<br />
De gemeenschapsinspectie controleert het gebruik van het leerplan en de realisatie van de<br />
basisdoelstellingen (o.m. de eindtermen).<br />
Voor de attitudinale eindtermen (aangeduid met *) geldt een inspanningsverplichting. De<br />
uitbreidingsdoelstellingen (U) zijn niet verplicht.<br />
1.4 Pedagogische vrijheid<br />
De didactische aanpak (waaronder evaluatie) behoort tot de vrijheid van de inrichtende<br />
macht. Dit impliceert dat de school en haar leraren deze vrijheid zinvol invullen en er<br />
verantwoordelijkheid voor opnemen. De gemeenschapsinspectie gaat eventueel na hoe de<br />
school met deze vrijheid omgaat.<br />
Graadleerplan<br />
De eindtermen zijn geformuleerd voor de tweede graad. Daarom is het leerplan voor de<br />
graad uitgeschreven. De doelstellingen zijn consecutief, thematisch of volgens de vaardigheden<br />
opgebouwd. De volgorde in de opbouw is niet bindend voor de leerkracht of de school.<br />
Voor de concrete invulling van het eerste en het tweede leerjaar van de graad ligt de<br />
bevoegdheid bij de school. De vakgroepen moeten overleggen en bepalen wat tot de<br />
invulling van het eerste en het tweede leerjaar behoort.<br />
Ruimte voor eigen inbreng<br />
Het volume aan leerinhouden is beperkt gehouden. De leerkracht moet niet onder tijdsdruk<br />
werken, maar heeft ruimte voor variatie in leerlingactiverende didactische werkvormen en<br />
voor vakoverschrijdend werken. Er is ruimte voor de eigen inbreng en creativiteit van de<br />
leerkracht en de school om o.a. thema’s en projecten te ontwikkelen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
7
2 De leerlingen<br />
2.1 Toelatingsvoorwaarden<br />
De toelatingsvoorwaarden voor het gewoon voltijds secundair onderwijs worden opgesomd<br />
in de omzendbrief SO 64 van 25-06-1999 betreffende de organisatie van het voltijds<br />
secundair onderwijs.<br />
2.1.1 Eerste leerjaar van de tweede graad ASO, TSO, KSO<br />
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:<br />
- de regelmatige leerlingen die het tweede leerjaar van de eerste graad met vrucht hebben<br />
beëindigd of zij die houder zijn van een getuigschrift van de eerste graad van het<br />
secundair onderwijs, behaald via de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap<br />
over een programma tweede leerjaar van de eerste graad;<br />
- de regelmatige leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad van het<br />
beroepssecundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd, onder de volgende<br />
voorwaarde: gunstig advies van de toelatingsklassenraad;<br />
- de regelmatige leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs, onder de volgende<br />
voorwaarden:<br />
. gunstig én gemotiveerd advies van de toelatingsklassenraad;<br />
. de minister van onderwijs of zijn gemachtigde als dusdanig beslist op aanvraag van de<br />
directeur van de betrokken instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs.<br />
2.1.2 Tweede leerjaar van de tweede graad ASO, TSO, KSO<br />
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:<br />
- de regelmatige leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad van het algemeen,<br />
het technisch of het kunstonderwijs met vrucht hebben beëindigd;<br />
- de regelmatige leerlingen die het tweede leerjaar van de tweede graad van het<br />
beroepssecundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd of zij die houder zijn van een<br />
getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, behaald via de<br />
examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap over een programma<br />
beroepssecundair onderwijs;<br />
- de regelmatige leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs, onder de volgende<br />
voorwaarden:<br />
. gunstig én gemotiveerd advies van de toelatingsklassenraad;<br />
. de minister van onderwijs of zijn gemachtigde als dusdanig beslist op aanvraag van de<br />
directie van de betrokken instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs.<br />
2.2 Beginsituatie voor het vak<br />
Zoals in het basisonderwijs werd in de eerste graad van het secundair onderwijs verder<br />
gewerkt aan het uitbouwen van de receptieve en productieve vaardigheden.<br />
De opbouw van de verschillende vaardigheden, vanaf het basisonderwijs tot en met de<br />
derde graad van het secundair onderwijs, vindt u terug in hoofdstuk 5.4 (vakdidactiek).<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
8
Toch is het voor het vak Nederlands moeilijk om een concrete beginsituatie te schetsen. Die<br />
hangt af van een aantal factoren zoals o.a. de studierichting, het aantal anderstalige<br />
leerlingen, de motivatie, leerstijl, sociale vaardigheden, culturele bagage, leeftijd van de<br />
leerlingen, de grootte van de groep, de infrastructuur van de school, enzovoort.<br />
Waar mogelijk kan met de leerkracht van de eerste graad een duidelijk leerlingenprofiel<br />
worden opgesteld. Ook kan bij het begin van het schooljaar door middel van diagnostische<br />
toetsen en enquêtes de beginsituatie worden vastgesteld. Op basis van de resultaten<br />
daarvan kunnen de leerinhouden naargelang van de behoeften nauwkeuriger bepaald<br />
worden. Om het didactisch proces nog beter te laten verlopen kan men de leerlingen ook<br />
betrekken bij het bepalen van lesdoelstellingen.<br />
2.3 Psychologisch profiel van de leerlingen 1<br />
De adolescentie omvat de periode tussen de kindertijd en de volwassenheid, dat wil zeggen<br />
van gemiddeld 12 tot gemiddeld 22 jaar. Veelal onderscheidt men in deze levensfase drie<br />
subfasen:<br />
1) de vroege adolescentie<br />
2) de midden-adolescentie<br />
3) de late adolescentie<br />
Leerlingen van de tweede graad bevinden zich meestal in de midden-adolescentie (14 tot 17<br />
jaar). De midden-adolescentie wordt voornamelijk gekenmerkt door het experimenteren met<br />
diverse keuzemogelijkheden met betrekking tot allerlei ‘volwassen’ activiteiten, zoals het<br />
aangaan van en het investeren in geseksualiseerde relaties, het al dan niet gebruiken van<br />
psychoactieve drugs, het zelf beheren van geld en vrije tijd.<br />
2.3.1 De cognitieve ontwikkeling<br />
Gedurende de adolescentieperiode treden er belangrijke ontwikkelingen op in de<br />
denkmogelijkheden. Cognitieve vraagstukken worden niet alleen gemakkelijker en efficiënter<br />
opgelost, er is ook sprake van een meer kwalitatieve verandering in het denkproces. Dit<br />
laatste blijkt onder meer uit de wijze waarop jongeren problemen analyseren en oplossen.<br />
De adolescent is in staat een opeenvolging van hypothesen of veronderstellingen te<br />
formuleren en deducties of gevolgtrekkingen te maken. Hierbij is het denken niet meer<br />
uitsluitend gebonden aan of afhankelijk van concrete situaties. De denkhandelingen kunnen<br />
vanaf nu ook betrekking hebben op niet waarneembare zaken en gebeurtenissen. Zo zijn<br />
adolescenten nu in staat om datgene wat ze waarnemen te plaatsen naast alle andere<br />
mogelijkheden van de werkelijkheid die op dat moment niet waarneembaar zijn. Het zoeken<br />
naar alternatieven is daarom een cognitieve vaardigheid die eigen is aan de adolescentie.<br />
Tegen de midden-adolescentie wordt het denken ook een experimenteel denken. Hierbij kan<br />
de jongere vanuit veronderstellingen gevolgtrekkingen maken, deze gevolgen toetsen aan de<br />
concrete werkelijkheid om vervolgens zijn of haar hypothesen of veronderstellingen te<br />
verwerpen, te behouden of bij te sturen. Ook kan het denken van de adolescent getypeerd<br />
worden als combinatorisch denken. De jongere is in staat alle mogelijke combinaties van<br />
afzonderlijke eigenschappen na te gaan, kwantitatieve relaties tussen eigenschappen uit te<br />
drukken in proporties en vervolgens op basis van het wel of niet voorkomen van bepaalde<br />
combinaties causale verbanden af te leiden. Het denken wordt dus logisch, abstract,<br />
hypothetisch en wetenschappelijk van aard.<br />
De vakoverschrijdende eindtermen “leren leren” (zie bijlage 14) spelen in op deze<br />
ontwikkeling.<br />
1 Met dank aan Prof. Dr. I. Ponjaert-Kristoffersen en Dra. Telidja Klai voor deze tekst.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
9
Door deze veranderingen in het denkvermogen zullen adolescenten ook in staat zijn te<br />
mijmeren en te dagdromen over thema’s die betrekking hebben op de toekomst, bijvoorbeeld<br />
het latere beroep, de levenspartner, de wereld, het leven. Het is dan ook niet zo toevallig dat<br />
dagdromen, naast het gevoel zich eenzaam en onbegrepen te voelen, vrij typisch zijn voor<br />
de midden-adolescentie.<br />
Hoewel jongeren van 14 tot 17 jaar in staat zijn te abstraheren, kunnen we ook opmerken dat<br />
hun benadering van de feiten, van de werkelijkheid, soms nog autoritair en egocentrisch<br />
blijft. Toch wordt het stilaan mogelijk om vanuit een ander gezichtspunt dan dat van de<br />
adolescent zelf, bijvoorbeeld vanuit een andere cultuur, de feiten of gebeurtenissen te<br />
benaderen. Dit laatste duidt erop dat het cognitieve egocentrisme in het denken geleidelijk<br />
aan begint te verdwijnen. Het naïeve idealisme, dat zich vertaalt in een overschatting van het<br />
eigen denken, het radicale denken, dat zich manifesteert onder de vorm van wit-zwart<br />
redeneringen, en het enkel kunnen uitgaan van de eigen gedachten zonder rekening te<br />
houden met de gedachten van anderen, die op hun beurt gekoppeld zijn aan de persoonlijke<br />
levensgeschiedenis van deze andere, zal meestal verminderen samen met het cognitieve<br />
egocentrisme tegen het einde van de midden-adolescentie. Daardoor worden jongeren<br />
stilaan in staat om op een flexibele wijze na te denken over morele kwesties, zoals<br />
bijvoorbeeld de abortusproblematiek.<br />
Ook fouten in het denkvermogen verdwijnen langzamerhand. Zo maken de ‘persoonlijke<br />
fabel’ waarbij de adolescent een overschatting maakt van de eigen gevoelens en<br />
opvattingen, kortom van de eigen uniciteit, samen met het ‘imaginaire publiek’, waarbij de<br />
adolescent het gevoel heeft nauwlettend geobserveerd te worden, bij de afsluiting van de<br />
adolescentieperiode plaats voor een logische redenering.<br />
Al deze veranderingen in het denkproces hebben vanzelfsprekend ook gevolgen voor het<br />
zelfbeeld van de adolescent. Onder invloed van deze cognitieve veranderingen verfijnt<br />
immers het vermogen tot zelfreflectie. Zelfreflectie geeft aanleiding tot zelfbeoordeling en<br />
zelfkritiek. Dit betekent dat de adolescent in staat is het eigen denken, de eigen emoties en<br />
het eigen gedrag, kortom het zelfbeeld, te evalueren en door de eigen wil zichzelf bij te<br />
sturen. Op deze wijze komt de jongere tegen het einde van de adolescentieperiode,<br />
weliswaar met vallen en opstaan, tot een groter besef van zijn eigenheid, zijn individuele<br />
persoonlijkheid.<br />
2.3.2 De psychosociale ontwikkeling<br />
Enerzijds verwacht de sociale omgeving van de adolescent meer zelfstandigheid, anderzijds<br />
voelt de adolescent de behoefte zich los te maken van de ouders. Het referentiekader dat de<br />
ouders meegaven, wordt tijdelijk op de achtergrond geschoven en maakt plaats voor nieuwe<br />
referentiekaders van andere sociale milieus, zoals dat van de leeftijdsgenoten. Adolescenten<br />
zoeken zich zelf een nieuwe positie in hun gezin, in hun sociale omgeving, in de<br />
maatschappij. Dit groeien naar de volwassenheid gebeurt stap voor stap. Adolescenten<br />
hebben het dan ook niet altijd even gemakkelijk met hun ‘herschikking’ naar hun nieuwe<br />
positie. Concreet kan men dit opmerken door het feit dat adolescenten soms verwachten als<br />
volwassenen behandeld te worden en zich tegelijkertijd gedragen als kleine kinderen.<br />
Deze herdefiniëring van sociale rol en positie heeft belangrijke gevolgen voor de<br />
psychosociale ontwikkeling van de adolescent.<br />
Adolescenten en hun leeftijdsgenoten<br />
Leeftijdsgenoten vormen voor adolescenten een belangrijke referentiegroep. Ze zijn dus heel<br />
belangrijk in het leven van de adolescent. De relatie met de leeftijdsgenoten krijgt ook een<br />
andere plaats. Zo neemt het onderlinge contact met leeftijdsgenoten sterk toe. Meestal<br />
verlopen deze contacten in informele groepen zonder de tussenkomst van een volwassene.<br />
Bovendien vormen adolescenten voor het eerst een eigen vrijetijdskader buitenshuis, met<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
10
andere woorden contacten met leeftijdsgenoten vinden minder en minder plaats in het<br />
ouderlijke huis en dus minder onder ouderlijke ‘controle’.<br />
Naast het gezin is de school een belangrijk instituut, waar adolescenten ook de mogelijkheid<br />
hebben zich tussen leeftijdsgenoten te begeven. Met de vakoverschrijdende eindtermen<br />
“sociale vaardigheden” heeft de school hierbij een belangrijke vormingstaak.<br />
Daarnaast is er sprake van het ontstaan van eigen jongerenculturen. Hier sluit de kleine<br />
vriendenkring zich aan bij een grotere jeugdgroepering waarmee hij gemeenschappelijke<br />
kenmerken vertoont. Stereotype gedragingen, kenmerkend voor een bepaalde ‘stijl’, kunnen<br />
opgemerkt worden. Adolescenten hebben dus behoefte (soms een uitgesproken drang) zich<br />
te conformeren met de waarden, normen en gewoonten van hun leeftijdsgenoten, van hun<br />
vriendenkring en van hun jeugdgroepering.<br />
Het voorkomen van jeugdculturen is eigen aan de adolescentie. Binnen de kleinere<br />
vriendenkring en dus ook binnen de jeugdcultuur kunnen jongeren experimenteren met<br />
sociale rollen. Dit nieuwe sociale milieu reikt de jongeren, net zoals de ouders voordien,<br />
identificatiemodellen aan. Zo krijgen jongeren de kans zich te onderscheiden van de<br />
voorgaande generatie. Hierbij creëren ze een eigen ruimte, een eigen levensvisie, een eigen<br />
stijl. Dit eigen patrimonium van stijlkenmerken wordt weerspiegeld in de wijze waarop<br />
adolescenten hun uiterlijk verzorgen (bijvoorbeeld kledij en haarsnit), de manier waarop ze<br />
zich gedragen en de voorkeur die ze tonen voor bepaalde opvattingen, voor bepaalde<br />
vrijetijdsactiviteiten, voor uitgaansgelegenheden, voor soorten muziek.<br />
Ook het ontstaan van intieme persoonlijke vriendschappen tussen jongeren is kenmerkend<br />
voor de midden-adolescentie. Naar het einde van de adolescentie zijn jongeren dan ook in<br />
staat duurzame vriendschapsrelaties aan te gaan en te onderhouden. Naast het feit dat<br />
vriendschap gezelschap met zich brengt, bieden vrienden en adolescenten ook emotionele<br />
steun bij het behouden en versterken van zijn/haar zelfwaardering. Jongeren gaan tijdens de<br />
midden-adolescentie een balans zoeken tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid.<br />
Jongere adolescenten zijn erg gericht op het samen doorbrengen van tijd. Oudere<br />
adolescenten daarentegen zoeken een weg tussen hun onvoorwaardelijke loyale<br />
vriendschappen enerzijds en het scheppen van ruimte waarbinnen zij zelf andere relaties<br />
kunnen aangaan anderzijds.<br />
Adolescenten en hun vrije tijd<br />
Hoewel adolescenten dikwijls klagen over een gebrek aan vrije tijd, hebben ze meestal, en in<br />
het bijzonder in vergelijking met volwassenen, veel vrije tijd. Deze vrije tijd brengen zij<br />
overwegend door met leeftijdsgenoten.<br />
Activiteiten als het gezamenlijk beluisteren van muziek, op bezoek gaan bij vrienden,<br />
tijdschriften lezen, op café gaan en sporten behoren tot de top vijf van de begeerde en<br />
veelvuldig voorkomende vrijetijdsbestedingen. De belangrijkste redenen waarom<br />
adolescenten deze activiteiten prefereren zijn het opdoen van sociale contacten, de<br />
mogelijkheid om vorm te geven aan hun fantasieën, expressie, ontspanning en<br />
leermogelijkheden.<br />
2.3.3 De psychoseksuele ontwikkeling<br />
De psychoseksuele ontwikkeling vormt net zoals de psychosociale ontwikkeling en de<br />
cognitieve ontwikkeling, een belangrijke ontwikkelingstaak voor de adolescent. Omwille van<br />
de vrij abrupte en snelle veranderingen op lichamelijk vlak zijn jongeren tijdens de vroege<br />
adolescentie vooral gepreoccupeerd met hun lichaam en de wijze waarop anderen hun<br />
lichaam percipiëren. Tijdens de midden-adolescentie ligt de nadruk eerder op de meer<br />
relationele aspecten van de psychoseksuele ontwikkeling. De vakoverschrijdende<br />
eindtermen “gezondheidseducatie” (relaties en seksualiteit) maken dit onderwerp op school<br />
bespreekbaar.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
11
Jongeren en seksualiteit<br />
De seksuele ontwikkeling tijdens de jeugdjaren verloopt onder de vorm van een stapsgewijs<br />
proces. Deze ‘initiatiecarrière’, die gekenmerkt wordt door een graduele en systematische<br />
toename van seksuele ervaringen, vindt men terug bij vrijwel alle jongeren. Vanzelfsprekend<br />
is de timing niet bij alle jongeren identiek. Bij lager opgeleide jongeren bijvoorbeeld begint<br />
het psychoseksuele ontwikkelingsproces vroeger en wordt het ook sneller doorlopen. Anders<br />
gezegd hebben deze jongeren in vergelijking met hoger opgeleide jongeren en meisjes<br />
sneller een waaier van seksuele activiteiten doorlopen. Ook is er een belangrijk verschil<br />
tussen jongens en meisjes op te merken. Niet alleen het tijdstip waarop het seksuele<br />
rijpingsproces plaats vindt (meisjes zijn vroeger seksueel rijp in vergelijking met jongens)<br />
maar vooral het bestaan van een seksueelspecifiek waarden- en normenpatroon ligt aan de<br />
basis van de belangrijke verschillen tussen jongens en meisjes binnen de psychoseksuele<br />
ontwikkeling. Concreet: meisjes dienen binnen de ‘stapsgewijze interactiecarrière’ een<br />
afwachtende, eerder teruggetrokken houding aan te nemen, jongens daarentegen zouden<br />
prestatiegericht, initiatief nemend en assertief moeten zijn. Natuurlijk kan men ook stellen dat<br />
de psychoseksuele ontwikkeling cultureel bepaald is. Binnen onze multiculturele<br />
samenleving is dit een belangrijk gegeven. Islamitische jongeren bijvoorbeeld denken anders<br />
over seksualiteit. Het genderverschil is hierbij zeer uitgesproken. Bijkomend kan het leven<br />
tussen twee culturen de nodige problemen geven.<br />
Het is belangrijk dat jongeren zelf een vrij centrale en actieve rol in het verloop van deze<br />
ontwikkeling spelen. Jongeren dienen zelf inschattingen te maken van hetgeen zij wensen en<br />
niet wensen op seksueel vlak. Ook op dit vlak evolueerde onze maatschappij naar een<br />
onderhandelingscultuur. Jongeren dienen ook op seksueel vlak te leren onderhandelen over<br />
hetgeen zij wel en niet wensen. Jongeren leren stapsgewijs nieuwe vaardigheden,<br />
betekenissen, emoties, … te integreren binnen het geheel van hun ontwikkeling, binnen hun<br />
eigen identiteit.<br />
Gevolgen van een ‘te vroeg’ en ‘te laat’ seksueel rijpingsproces<br />
De psychoseksuele ontwikkeling gaat van start met diverse biologische rijpingsprocessen.<br />
Deze hebben overwegend plaats tijdens de vroege adolescentie. Wanneer de timing van de<br />
biologische rijpingsprocessen anders verloopt dan verwacht, kan dit problemen meebrengen<br />
tijdens de midden-adolescentie.<br />
Laatrijpe jongens worden over het algemeen anders beoordeeld door hun leeftijdsgenoten<br />
en door volwassenen. Leeftijdsgenoten vinden deze jongens minder aantrekkelijk,<br />
ongedurig, praatziek, bazig en kinderlijk. Ze zijn dus niet echt populair bij hun peers.<br />
Volwassenen hebben van laatrijpe jongens een gelijksoortig beeld. Ze worden als minder<br />
aantrekkelijk, minder mannelijk, minder verzorgd en minder realistisch beoordeeld door<br />
volwassenen. Men vindt sneller dat ze zich aanstellen. Laatrijpe jongens worden dus<br />
geconfronteerd met een relatief lage waardering door hun omgeving. Dit laatste leidt op zijn<br />
beurt vaak tot een lage zelfwaardering.<br />
Bij meisjes vinden we het tegenovergestelde. Vroegrijpe meisjes worden door hun<br />
klasgenoten minder positief beoordeeld. Vooral de gewichtstoename zou tot deze<br />
vermindering van populariteit in de klas leiden. Vroegrijpe meisjes worden wel aantrekkelijker<br />
bevonden bij de oudere leerlingen. Zo zullen vooral oudere jongens aan meisjes die er snel<br />
seksueel aantrekkelijk uitzien, aandacht schenken. Dit kan leiden tot isolement van het<br />
klasgebeuren, waarbij vroegrijpe meisjes meer contact hebben met oudere leerlingen dan<br />
met hun leeftijds- en dus klasgenoten. Bijkomend wees onderzoek ook uit dat vroegrijpe<br />
meisjes meestal veel minder succesvol zijn op school, de school vroegtijdig verlaten, sneller<br />
huwen en sneller een gezin stichten.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
12
2.3.4 Tot slot<br />
De adolescentieperiode, in het bijzonder de midden-adolescentie, omvat twee grote<br />
ontwikkelingstaken.<br />
- Het verwerven van een persoonlijke levensstijl, meer bepaald het op adequate wijze<br />
kunnen omgaan met zichzelf en met anderen. Men selecteert hetgeen men wil<br />
meenemen uit het verleden en men verwerft nieuwe vaardigheden, normen, waarden,<br />
gedrag, … De jongere evalueert wat al dan niet bij hem of haar past en maakt hieruit een<br />
selectie.<br />
- Een plaats verwerven in het sociaal netwerk, een sociale omgeving, een sociaal milieu, …<br />
Hiervoor dient de jongere keuzen te maken met betrekking tot de sociale rollen die hij of<br />
zij wenst te vertolken. Dit alles heeft tot doel zich erkend en herkend te voelen binnen een<br />
welbepaald sociaal netwerk.<br />
Ervaring opdoen door het experimenteren op alle terreinen is noodzakelijk om deze twee<br />
ontwikkelingstaken tot een bevredigend einde te brengen. De midden-adolescentie is dan<br />
ook de periode bij uitstek waarin de jongere experimenteert met zichzelf in relatie tot<br />
anderen. Dit uitproberen zal hem of haar een antwoord geven op de belangrijke vragen die<br />
hij of zij zich stelt, met name ‘Wie ben ik?’, ‘Wat wil ik?’ en ‘Wie wil ik zijn?’.<br />
Vanzelfsprekend mag men de diversiteit die er tussen jongeren bestaat bij dit alles niet uit<br />
het oog verliezen. Gender, opleidingsniveau, cultuur, socio-economische klasse, origine, …<br />
zijn alle factoren die een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de psychologische<br />
ontwikkeling van de adolescent, of met andere woorden, op de identiteitsontwikkeling tijdens<br />
de adolescentie.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
13
3 Het onderwijs<br />
3.1 Pedagogisch project<br />
Een pedagogisch project is een document dat de algemene doelen opsomt die een<br />
inrichtende macht in haar onderwijs wenst te realiseren. Deze doelen hebben betrekking op<br />
opvoeding en onderwijs en op de mens en de maatschappij in het algemeen. Het<br />
pedagogisch project kan aldus worden gezien als een beginselverklaring van een inrichtende<br />
macht die de essentiële kenmerken van haar identiteit bevat.<br />
Elke inrichtende macht is bevoegd voor het uitschrijven van haar eigen project. Daardoor<br />
bestaat er in het officieel gesubsidieerd onderwijs een interne verscheidenheid. Er is echter<br />
ook een gemeenschappelijkheid terug te vinden. Daarop is het gemeenschappelijk pedagogisch<br />
project gebaseerd. Dat is de synthese van de bestaande projecten die elementen<br />
bevat die alle inrichtende machten als gemeenschappelijke noemer aanvaarden. Die<br />
synthese is uitgeschreven als een tienpuntenplan.<br />
3.1.1 Tienpuntenplan<br />
De Raad van Bestuur van het OVSG keurde op 25.09.96 de volgende tekst goed als<br />
“Gemeenschappelijk pedagogisch project van het officieel gesubsidieerd onderwijs -<br />
stedelijke, gemeentelijke inrichtende machten en Vlaamse Gemeenschapscommissie<br />
Brussel”.<br />
1. Openheid De school staat ten dienste van de gemeenschap en staat open<br />
voor alle leerplichtige jongeren, ongeacht hun filosofische of<br />
ideologische overtuiging, sociale of etnische afkomst, sekse of<br />
nationaliteit.<br />
2. Verscheidenheid De school vertrekt vanuit een positieve erkenning van de<br />
verscheidenheid en wil waarden en overtuigingen, die in de<br />
gemeenschap leven, onbevooroordeeld met elkaar confronteren.<br />
Zij ziet dit als een verrijking voor de gehele schoolbevoking.<br />
3. Democratisch De school is het product van de fundamenteel democratische<br />
overtuiging dat verschillende opvattingen over mens en<br />
maatschappij in de gemeenschap naast elkaar kunnen bestaan.<br />
4. Socialisatie De school leert jongeren leven met anderen en voedt hen op met<br />
het doel hen als volwaardige leden te laten deel hebben aan een<br />
democratische en pluralistische samenleving.<br />
5. Emancipatie De school kiest voor emancipatorisch onderwijs door alle<br />
leerlingen gelijke ontwikkelingskansen te bieden, overeenkomstig<br />
hun mogelijkheden. Zij wakkert zelfredzaamheid aan door<br />
leerlingen mondig en weerbaar te maken.<br />
6. Totale persoon De school erkent het belang van onderwijs en opvoeding. Zij<br />
streeft een harmonische persoonlijkheidsvorming na en hecht<br />
evenveel waarde aan kennisverwerving als aan attitudevorming.<br />
7. Gelijke kansen De school treedt compenserend op voor kansarme leerlingen door<br />
bewust te proberen de gevolgen van een ongelijke sociale positie<br />
om te buigen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
14
8. Medemens De school voedt op tot respect voor de eigenheid van elk mens. Zij<br />
stelt dat de eigen vrijheid niet kan leiden tot de aantasting van de<br />
vrijheid van de medemens. Zij stelt dat een gezonde leefomgeving<br />
het onvervreemdbaar goed is van elkeen.<br />
9. Europees De school brengt de leerlingen de gedachte bij van het Europees<br />
burgerschap en vraagt aandacht voor het mondiale gebeuren en<br />
het multiculturele gemeenschapsleven.<br />
10. Mensenrechten De school draagt de beginselen uit die vervat zijn in de Universele<br />
Verklaring van de Rechten van de Mens en van het Kind, neemt er<br />
de verdediging van op. Zij wijst vooroordelen, discriminatie en<br />
indoctrinatie van de hand.<br />
3.1.2 <strong>Leerplan</strong><br />
Vanuit het tienpuntenplan worden eigen doelstellingen geformuleerd met als bedoeling het<br />
pedagogisch project te concretiseren.<br />
Op dezelfde basis worden aangepaste didactische wenken uitgewerkt.<br />
3.2 Opdrachten van het gewoon voltijds secundair onderwijs 2<br />
3.2.1 Een volwaardige vorming aanbieden<br />
De kerntaak van het onderwijs is aan elke leerling kansen bieden op een volwaardige<br />
vorming.<br />
Daaronder verstaat men de persoonlijke, sociale, culturele en arbeidsgerichte ontwikkeling<br />
van de leerlingen. Deze vorming impliceert een brede en harmonische persoonsvorming,<br />
een vorming gericht op een actieve, kritische deelname aan het maatschappelijk leven en<br />
een voorbereiding op een verdere studieloopbaan of op een vlotte intrede in het<br />
beroepsleven.<br />
Dit sluit nauw aan bij de visie zoals het rapport Delors 3 ze verwoordt aan de hand van<br />
volgende vier aspecten van leren:<br />
- leren om te kennen,<br />
- leren om te doen,<br />
- leren om samen te leven<br />
- leren om zichzelf te kunnen zijn .<br />
Meer recent heeft ook het Vlaams Parlement zich uitgesproken over de noodzaak van een<br />
volwaardige vorming. In een resolutie van 28 januari 1998 stelt het parlement dat blijvende<br />
aandacht moet gaan naar algemene vorming en het ontwikkelen van attitudes gericht op<br />
“leren leren” . 4<br />
Volwaardige vorming krijgt in de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs in<br />
principe op drie manieren vorm. Iedere leerling heeft recht op een relevante basisvorming.<br />
Basisvorming bereidt een lerende voor op kritisch-creatief functioneren in de samenleving en de<br />
uitbouw van een persoonlijk leven. Daarnaast bereidt het secundair onderwijs jongeren voor op<br />
vervolgopleidingen. Doorstroomgerichte vorming bereidt de lerende voor op de vereisten van<br />
2<br />
In de hierna volgende teksten gebruiken we de termen ‘secundair onderwijs’ in de betekenis van het gewoon<br />
voltijds secundair onderwijs.<br />
3<br />
J. Delors, Learning, the treasures within. Report to UNESCO of the international Commission on Education<br />
for the Twenty-first Century, Highlights, s.l. Unesco, 1996<br />
4<br />
Vlaams Parlement, Resolutie betreffende de werkgelegenheid in Vlaanderen, - Handelingen, 651 (1996 –<br />
1997), 30 april 1997; 850 ( 1997 – 1998), 28 januari 1998.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
15<br />
Nederlands 2 de graad ASO
vervolgopleidingen binnen het onderwijs, buiten het onderwijs en van levenslang leren. Ten derde<br />
bereidt het secundair onderwijs jongeren ook voor op een vlotte intrede in het beroepsleven. De<br />
beroepsgerichte vorming bereidt een lerende voor op de vereisten gesteld aan de beginnende<br />
beroepsbeoefenaar. Naargelang van de onderwijsvormen zullen twee of meer van deze<br />
vormingscomponenten in de opleiding worden gerealiseerd.<br />
De studierichtingen in het secundair onderwijs zijn inhoudelijk niet alleen kennisgericht maar<br />
ontwikkelen ook vaardigheden en attitudes bij de leerlingen. Ze streven een harmonische<br />
ontwikkeling van cognitieve, dynamisch-affectieve, sociale en motorische componenten van<br />
de persoonlijkheid na.<br />
De studierichtingen streven ook een brede vorming na, rekening houdende met een<br />
evenwicht tussen de verschillende cultuurcomponenten/kennisdomeinen 5 . Elementen van<br />
diverse cultuurcomponenten kunnen als aanvulling op verschillende manieren functioneel in<br />
vakken worden opgenomen o.a. door te verwijzen naar contexten.<br />
3.2.2 Recht doen aan verschillen: zorgbreedte<br />
Het secundair onderwijs heeft als opdracht om jongeren een volwaardige vorming aan te<br />
bieden, rekening houdend met de verschillen tussen die jongeren. Ondanks de verschillen<br />
hebben al deze jongeren recht op gelijkwaardige toekomstperspectieven en een volwaardige<br />
integratie in de samenleving en het beroepsleven.<br />
De verschillen tussen leerlingen kunnen zowel persoonsgebonden zijn (verschillende<br />
fysieke, psychische en intellectuele mogelijkheden, andere vaardigheden en belangstelling,<br />
jongens en meisjes), als sociologisch bepaald (culturele en etnische achtergrond, sociaaleconomische<br />
herkomst, uit stedelijke en landelijke gebieden).<br />
De Vlaamse gemeenschap heeft gekozen voor een emancipatorisch onderwijs. Hiermee wil<br />
ze hefbomen aanreiken voor de zelfontplooiing van alle leerlingen, met respect voor ieders<br />
eigenheid. Dit betekent dat emancipatorisch onderwijs leerlingen stimuleert tot een zo groot<br />
mogelijke autonomie en verantwoordelijkheidszin.<br />
Recht doen aan verschillen gebeurt op macroniveau via een aangepast onderwijsaanbod,<br />
structureel en inhoudelijk. Het concept van de onderwijsvormen, met hun verschillende<br />
studierichtingen en hun verschillende leertrajecten moet een gelijkwaardige vorming<br />
aanbieden waarin de ontwikkelingsmogelijkheden van alle leerlingen optimaal worden benut<br />
en er voldoende brede opvangmogelijkheden gegarandeerd zijn. Mede in het licht van deze<br />
vaststelling is het pakket aan eindtermen voor de basisvorming gedifferentieerd voor de vier<br />
onderwijsvormen.<br />
Op school- en klasniveau beschouwt de onderwijswereld zorgbreedte als een opdracht voor<br />
elke school. Dit gebeurt door leerlinggerichte begeleiding, gedifferentieerde leerwegen en<br />
gedifferentieerde doelstellingen.<br />
5<br />
Voor de eerste graad was hierbij sprake van de muzisch-creatieve, de exact-wetenschappelijke, de verbaalliteraire,<br />
de technisch-technologische, de menswetenschappelijke en de ethisch-religieuze component.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
16
3.2.3 Ontwikkelen van het zelfconcept van leerlingen<br />
Om zichzelf optimaal te ontwikkelen, moeten leerlingen beschikken over een realistisch<br />
zelfconcept. Dit wil zeggen dat ze inzicht krijgen in de eigen mogelijkheden en<br />
beperktheden, een eigen waardenkader opbouwen en de kans krijgen om hun eigen<br />
levensdoelen vorm te geven. Stimulering van een realistisch zelfconcept laat leerlingen toe<br />
om geleidelijk een toekomstperspectief te verwerven en voor zichzelf keuzes te maken<br />
waaronder een gepaste studie- en beroepskeuze. Zeker in de tweede en de derde graad<br />
van het secundair onderwijs is dit een belangrijk gegeven. Een goed realistisch zelfconcept<br />
is ook onontbeerlijk voor een optimale cognitieve, dynamisch-affectieve, sociale en<br />
harmonische ontwikkeling.<br />
Een gepaste ontwikkeling van het zelfconcept veronderstelt dat leerlingen voldoende succes<br />
ervaren, geconfronteerd worden met een breed gamma van leerervaringen en de kans<br />
krijgen om hun eigen ideeën te toetsen aan die van medeleerlingen en volwassenen.<br />
3.2.4 Leerlingen leren kiezen<br />
Het secundair onderwijs stelt leerlingen in staat om verantwoordelijkheid op te nemen voor<br />
beslissingen. Keuzebekwaamheid is niet enkel een vereiste voor het maken van een studieen<br />
beroepskeuze maar ook voor de vele keuzes die dagelijks worden gemaakt.<br />
Voorwaarden om tot keuzebekwaamheid te komen, zijn: een helder zelfconcept, een ruim en<br />
objectief zicht op de keuzemogelijkheden, inzicht in keuzeprocessen, inzicht in externe<br />
factoren die het keuzeproces kunnen beïnvloeden.<br />
Leerlingen hebben bij hun studiekeuze recht op een gestructureerde studiekeuzebegeleiding.<br />
Dit omvat o.m. correcte en volledige informatie over de mogelijkheden, de<br />
beperktheden en de kenmerken van vervolgopleidingen. Inzake beroepskeuze hebben ze<br />
evenzeer recht op informatie over de waaier van mogelijke beroepen en mogelijkheden en<br />
beperktheden op de arbeidsmarkt.<br />
De structuur van het onderwijs en de onderwijsinhouden zoals o.m. omschreven in de<br />
vakoverschrijdende eindtermen bieden mogelijkheden om de ontwikkeling en de verfijning<br />
van het keuzeproces te bevorderen.<br />
3.2.5 Leerlingen leren samenleven<br />
Het secundair onderwijs in de tweede en de derde graad heeft niet alleen de taak leerlingen<br />
voor te bereiden op verdere studies of op een intrede in het beroepsleven. Het heeft ook de<br />
fundamentele taak leerlingen te leren samenleven met anderen. In de school wordt een<br />
basis gelegd om interpersoonlijke, familiale en maatschappelijke relaties op te bouwen en te<br />
onderhouden. Daarvoor volstaat het niet de anderen te leren kennen. De ontwikkeling van<br />
sociale vaardigheden is daartoe noodzakelijk.<br />
Jongeren worden in de eigen omgeving meer en meer geconfronteerd met gevarieerde<br />
culturen. Om op een aangepaste manier in deze multiculturele samenleving te functioneren<br />
worden attitudes als een correcte omgang met anderen, respect voor elkaars cultuur, met<br />
eigen symbolen, waarden en cultuurintuïties, als essentieel gezien. Daarnaast zijn<br />
communicatieve vaardigheden zoals omgaan met conflicten en kennis van de eigen cultuur<br />
en andere culturen belangrijk. Die kennis en vaardigheden richten zich niet louter op het<br />
herkennen van en omgaan met verschillen, maar vooral op het besef van talrijke<br />
overeenkomsten.<br />
De schoolcultuur speelt een belangrijke ondersteunende rol bij de ontwikkeling van de<br />
sociale en interculturele vaardigheden van de leerlingen door onder meer in de school- en<br />
onderwijsorganisatie te voorzien in inspraak- en participatiemogelijkheden voor leerlingen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
17
3.3 Visie op de tweede graad<br />
Een polyvalente tweede graad<br />
De fundamentele en maatschappelijk onderschreven doelstelling om alle leerlingen kansen<br />
te geven om zich optimaal te ontwikkelen en het gegeven dat verschillen in sociale herkomst,<br />
geslacht en individuele persoonskenmerken in principe geen belemmering mogen zijn bij die<br />
ontwikkeling, heeft consequenties voor de structurele en inhoudelijke vormgeving van het<br />
secundair onderwijs. Na een open eerste graad moet in de tweede graad, met zijn<br />
onderwijsvormen, de leerweg van elke leerling relatief breed blijven. In de tweede graad<br />
worden bijgevolg geen al te determinerende keuzes gemaakt die een zware hypotheek<br />
leggen op de verdere studieloopbaan. De polyvalentie gaat echter niet zo ver dat elke<br />
studierichting in de tweede graad op elke studierichting in de derde graad voorbereidt. De<br />
studierichtingen in de tweede graad zijn wel voldoende breed georiënteerd om de overgang<br />
naar verschillende studierichtingen binnen eenzelfde onderwijsvorm zoveel mogelijk open te<br />
houden, en dit zeker binnen hetzelfde studiegebied. Overgangen tussen onderwijsvormen<br />
mogen niet uitgesloten worden.<br />
3.4 Specifieke klemtonen in het ASO<br />
Het algemeen secundair onderwijs (ASO) heeft een dubbel doel: doorstroming en algemene<br />
vorming. Dat laatste betekent dat de vorming verschillende cultuur- of vormingscomponenten<br />
bevat.<br />
3.5 Visie op het vak<br />
Taal is het communicatiemiddel bij uitstek van elke mens om in de maatschappij adequaat te<br />
kunnen functioneren.<br />
Taal is daarom hoofdzakelijk een sociaal fenomeen. Via taal vertolkt men immers zijn<br />
gedachten, gevoelens, wensen, verlangens, … en deelt men zijn gewaarwordingen en<br />
ideeën aan zijn omgeving mee. Een taaluiting is dus meer dan klanken en schrifttekens.<br />
Mondelinge taalgebruik wordt meestal ondersteund door lichaamstaal.<br />
Taalleerkrachten begeleiden hun leerlingen in het leerproces naar receptieve en productieve<br />
taalbeheersing, samen streven zij naar een levend, adequaat taalgebruik. De leerlingen<br />
moeten dus de vaardigheden tot communiceren zo optimaal mogelijk ontwikkelen, zowel<br />
mondeling als schriftelijk, en zij zijn ervan bewust dat het taalgebruik van beide<br />
uitdrukkingswijzen kan verschillen.<br />
Belangrijk is ook dat de leerlingen gemotiveerd worden om taal te verwerven. Daarom moet<br />
het talenonderwijs realistisch, interessant en functioneel zijn en moeten de leerlingen er zich<br />
persoonlijk bij betrokken voelen; bovendien moeten zij er ook plezier aan beleven en zich<br />
creatief kunnen ontplooien in de lessen.<br />
Bij het verwerven van taal staan de vijf vaardigheden centraal: luisteren, spreken, lezen,<br />
schrijven en kijken. Zij komen zo veel mogelijk geïntegreerd aan bod, die integratie heb je<br />
immers ook in de meeste communicatieve situaties.<br />
Niet alleen wat men zegt, is belangrijk, maar ook hoe men iets zegt. Reflecteren over taal is<br />
daarom onmisbaar voor een correct taalgebruik. Het is de opdracht van de lesgever de<br />
leerlingen zowel in gesproken als in geschreven taal attent te maken op:<br />
- de verschillen in taalregister;<br />
- de taalregels;<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
18
- de woordkeuze, de zinsbouw, de leestekens;<br />
- de strategieën die de communicatie bevorderen.<br />
Natuurlijk wordt ervan uitgegaan dat concreet taalgebruik aan de basis ligt. Taalbeschouwing<br />
is alleen functioneel, zij dient om de taalvaardigheid van de leerlingen te vergroten.<br />
Wanneer de leerlingen uit het lager onderwijs komen, hebben ze heel wat taal verworven. De<br />
taak van het secundair onderwijs bestaat erin op die basis verder te werken en de actieve<br />
taal van de jongeren te verruimen en te verdiepen en tevens hun inzicht in de mechanismen<br />
die de taal beheersen, te verhogen.<br />
Het taalonderwijs moet ook streven naar de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de<br />
jongeren. Taalonderwijs moet van de jongeren mondige burgers maken, die er plezier aan<br />
beleven met taal om te gaan.<br />
De taal behoort ook tot de cultuur en taalonderwijs moet bijgevolg de aanleiding vormen tot<br />
een kennismakingsproces met het culturele erfgoed waartoe ook de literatuur behoort.<br />
Dit leerplan wil bijdragen tot de vorming van kritische jongeren die op een volwaardige<br />
manier als mondige burgers in de maatschappij kunnen functioneren.<br />
In de literatuur in de tweede graad gaat het om tekstervarend en tekstbestuderend lezen:<br />
leerlingen maken na en op basis van hun eerste leeservaringen kennis met een<br />
begrippenapparaat dat deel uitmaakt van de conventies van een gemeenschap, die vaak<br />
vorm krijgen in een stroming. Op die manier verstevigen en expliciteren zij hun leeservaring.<br />
In de tweede graad leren de leerlingen hun leeservaringen verdiepen en verwoorden. Een<br />
geleidelijke inwijding in het literaire begrippenapparaat vormt de brug tussen tekstervaring en<br />
tekstbestudering. Hierbij kunnen we rekening houden met de heterogeniteit van de<br />
studierichting in de tweede graad.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
19
4 Algemene doelstellingen<br />
De visie op het vak in de tweede graad kadert in de overkoepelende doelstelling<br />
geformuleerd voor het onderwijs Nederlands op het einde van het secundair onderwijs: ‘ de<br />
leerlingen kunnen het Nederlands zowel productief als receptief in mondelinge en<br />
schriftelijke vorm op een efficiënte en effectieve manier gebruiken’. Deze doelstelling staat<br />
ten dienste van het algemeen maatschappelijk functioneren in een multiculturele<br />
samenleving, de persoonlijke ontwikkeling, de voorbereiding op de verdere studieloopbaan<br />
en de latere beroepsuitoefening van de leerlingen. Hieruit volgen dan de algemene<br />
doelstellingen:<br />
- mondeling en schriftelijk informatie overdragen en verschillende mondelinge en<br />
schriftelijke boodschappen van anderen verwerken in relevante situaties in en buiten de<br />
school;<br />
- inzicht en strategieën toepassen die bij communicatie van belang zijn;<br />
- reflecteren op en inzicht hebben in eigen en andermans taalgebruik:<br />
- de communicatiesituatie waarbinnen tekstsoorten gebruikt worden: tekstdoel, publiek,<br />
tekstkenmerken;<br />
- taalvariatie en register;<br />
- modaliteit;<br />
- taalverandering;<br />
- taalnormering;<br />
- in taalgebruiksituaties die conventies hanteren met betrekking tot kenmerken van<br />
tekstsoorten, tekstopbouw, zinsbouw, idioom, spelling, interpunctie, uiterlijke verzorging,<br />
die aangepast zijn aan het doel;<br />
- literaire teksten tekstervarend en tekstbestuderend lezen, gebruik makend van het<br />
bijhorende begrippenapparaat en met kennis van de cultuur-historische context van de<br />
tekst;<br />
- bereid zijn en in staat zijn om:<br />
- taal te gebruiken in diverse situaties om informatie te geven en te krijgen, om<br />
gedachten en gevoelens te verwoorden, om meningen te argumenteren;<br />
- over eigen en andermans taal en taalgebruik na te denken;<br />
- Algemeen Nederlands te gebruiken als de situatie het vereist.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
20
5 Algemene didactische wenken<br />
5.1 Uitgangspunten<br />
Men kan de methodische en didactische wenken niet los zien van de vakgebonden en<br />
vakoverschrijdende eindtermen. Deze eindtermen zijn niet altijd aan een bepaalde vakinhoud<br />
gerelateerd: er gaat vooral aandacht uit naar vaardigheden en attitudes. Het zijn de gebruikte<br />
werkvormen die het succes en het bereiken van deze doelstellingen zullen bepalen. Dit<br />
betekent niet dat kennis onbelangrijk is. Integendeel, kennis moet op toepassingsniveau<br />
(vaardigheidsniveau) kunnen ingezet worden. Leerlingen bereiken dit vaardigheidsniveau<br />
alleen dan wanneer ze ook de kans krijgen om te oefenen in wisselende en nieuwe,<br />
realistische contexten.<br />
De vakoverschrijdende eindtermen ‘leren leren’ en ‘sociale vaardigheden’ maken integraal<br />
deel uit van het vak. Ook deze optie heeft een belangrijke invloed op de didactische<br />
werkvormen en de organisatievormen in de klas.<br />
‘Leren leren’ wordt niet automatisch verworven: leerlingen moeten de kans krijgen het eigen<br />
leren actief en in een groeiende mate van zelfstandigheid ter hand te nemen. Didactisch kan<br />
de leerkracht deze groei naar zelfstandigheid inbouwen in de leeractiviteiten en werkvormen:<br />
van zelf werken, via zelfstandig werken naar zelfstandig leren van de leerling.<br />
Zelf werken<br />
1 ste graad<br />
Zelfstandig werken<br />
2 de graad<br />
Zelfstandig leren<br />
3 de graad<br />
Doelen staan vast. Doelen staan vast. Leerlingen bepalen leerdoel<br />
binnen algemene doelen.<br />
Korte gesloten opdrachten.<br />
De leraar bepaalt inhoud,<br />
waar, wanneer, volgorde en<br />
aanpak.<br />
De leraar stuurt in kleine<br />
stappen.<br />
De leerling doet wat gevraagd<br />
is.<br />
Geen feedback of alleen op<br />
leerinhouden.<br />
Geen reflectie of alleen<br />
reflectie op het leerresultaat.<br />
Langere gesloten opdrachten. Langere open opdrachten in<br />
samenspraak met leerlingen.<br />
De leraar bepaalt inhoud en<br />
aanpak.<br />
De leraar stuurt in kleine<br />
stappen.<br />
De leerling doet wat<br />
gevraagd is, waarbij plaats,<br />
tijdstip en volgorde door de<br />
leerling worden bepaald.<br />
Feedback op leerinhouden.<br />
Reflectie op het leerresultaat<br />
en soms op het leerproces.<br />
De leraar bepaalt middels de<br />
opleiding de algemene<br />
leerdoelen.<br />
De leraar is begeleider en<br />
‘helpt’ op aanvraag.<br />
De leerling bepaalt zelf wat<br />
nodig is om zijn doel te<br />
realiseren en voert dit uit.<br />
Feedback op het leerproces,<br />
de aanpak en op de inhoud;<br />
zelfevaluatie door de leerling.<br />
Reflectie op het leerresultaat<br />
én op het leerproces.<br />
Daar waar in de eerste graad het ‘zelf werken’ nog volledig onder begeleiding van de<br />
leerkracht gebeurt, kan er in de tweede graad meer tijd worden besteed aan<br />
‘zelfstandig werken’.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
21
Tips om van 'zelf werken' te evolueren naar 'zelfstandig werken':<br />
- maak de opdrachten /taken opener en uitgebreider;<br />
- laat de leerlingen zich oriënteren op het materiaal als geheel (bv. het volledige hoofdstuk,<br />
de volledige proef, …);<br />
- laat de leerlingen kiezen uit opdrachten/taken en laat hen hun keuze verantwoorden;<br />
- laat de leerlingen bij open en uitgebreider opdrachten/taken zelf een aanpak bedenken,<br />
ook al blijkt die fout te zijn. Nadien samen de aanpak en de redenering bespreken;<br />
- kies regelmatig voor groepswerk; laat de leerlingen reflecteren op groepsproces en<br />
groepsproduct;<br />
- laat de leerlingen in duo's of groepjes reflecteren op elkaars producten, ook na individueel<br />
werk;<br />
- laat de leerlingen zelf criteria opstellen ten behoeve van de reflectie op elkaars producten<br />
of op een groepsproduct;<br />
- laat de leerlingen hun eigen of elkaars producten mee beoordelen 'voor een cijfer', via<br />
zelfevaluatie of 'peer evaluation';<br />
- laat de leerlingen nadenken over de relevantie en toepassingsmogelijkheden van het<br />
geleerde, ook voor zaken buiten de school.<br />
Meer dan in de eerste graad kunnen nu interactieve werkvormen met een variatie aan<br />
groeperingsvormen ingevoerd worden. Ook de taken kunnen nu complexer worden alhoewel<br />
ze nog beperkt in de tijd kunnen zijn. Onder begeleiding leren de leerlingen in de tweede<br />
graad fundamentele leerstrategieën inzetten en oefenen:<br />
- vóór het uitvoeren van de opdracht leren ze plannen (zich oriënteren op het onderwerp,<br />
hun voorkennis inzetten, terugblikken op een vorige gelijkaardige opdracht, leerdoelen<br />
verduidelijken);<br />
- tijdens het uitvoeren van de opdracht leren ze informatie verwerven en kritisch verwerken<br />
(verbanden leggen, problemen oplossen, onderzoeken);<br />
- na het uitvoeren van de opdracht leren ze terugblikken op hun leerproces (hun aanpak<br />
evalueren, nagaan waarom iets fout ging, formuleren hoe ze hun aanpak zullen bijsturen).<br />
De bijgevoegde instructiekaarten expliciteren deze leerstrategieën en geven de gelegenheid<br />
ze bij elke opdracht in te zetten en te oefenen.<br />
Leren is bovendien ook een sociaal proces: opgedane kennis en ervaringen worden getoetst<br />
aan anderen. Leerlingen zullen trouwens meer en meer moeten kunnen samenwerken.<br />
Didactisch betekent dit het geregeld organiseren van groepswerk (in duo’s of in grotere<br />
groepjes).<br />
Om te participeren aan deze ‘actieve’ werkvormen hebben leerlingen complexe sociale<br />
vaardigheden nodig: luisteren naar elkaar, dialogeren, leiding kunnen nemen, leiding kunnen<br />
aanvaarden, … De ontwikkeling van deze vaardigheden kan enkel de resultante zijn van een<br />
opgebouwd leerproces.<br />
5.2 Werkvormen<br />
In bijlage vindt de leerkracht een repertorium van didactische werkvormen. Naast een korte<br />
beschrijving van het verloop van de werkvorm, wordt ook het verband aangegeven met 'leren<br />
leren' en 'sociale vaardigheden'. Eén werkvorm kan voor verschillende doelstellingen<br />
aangewend worden, maar door te werken met één bepaalde werkvorm kan men tegelijkertijd<br />
ook verschillende doelen nastreven. Het belangrijkste is doelbewust te variëren met het oog<br />
op wat leerlingen aan (basis)vaardigheden moeten verwerven.<br />
Van sommige handelingen leert men meer dan van andere. De leerpiramide geeft weer met<br />
welke activiteiten men veel leert (basis van de piramide) en met welke veel minder (top). De<br />
leerpiramide kan voor de leerkracht een instrument zijn om de eigen klaspraktijk te evalueren<br />
en evt. bij te sturen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
22
luisteren<br />
lezen<br />
kijken / luisteren<br />
(audiovisuele middelen)<br />
kijken / luisteren/ nadoen<br />
erover praten<br />
toepassen / doen<br />
uitleggen aan anderen<br />
Meer lectuur over werkvormen vindt men in de bibliografie.<br />
5.3 Samenwerking tussen leerkrachten<br />
Samenwerking tussen leerkrachten geeft een krachtige basis voor betere leerprocessen bij<br />
de leerlingen.<br />
Elke leerkracht heeft de taak de verbanden tussen zijn vak en de andere vakken te<br />
beklemtonen. Hoofdstuk 6 van het leerplan bevat hiervoor geregeld verwijzingen naar<br />
andere vakken (zie kolom LINK). Dit stelt de leerkracht in staat om met collega’s afspraken<br />
te maken om de samenhang van vakonderdelen voor de leerlingen te verduidelijken.<br />
Belangrijk is dat leerlingen kunnen ervaren dat de leerstrategieën van één vak ook<br />
toepasbaar zijn in andere vakken. Leerkrachten kunnen samenwerken over het gebruik van<br />
de instructiekaarten (zie hoofdstuk 14 Bijlagen) en over het omgaan met tekstmateriaal<br />
(leesstrategieën, zie hoofdstuk 9 Taalbeleid).<br />
Verder kunnen er afspraken gemaakt worden i.v.m. de opbouw van zelfstandigheid van<br />
leerlingen, de opbouw van groepswerk, het toepassen van activerende werkvormen.<br />
Ook vakinhoudelijke samenwerking (parallel of complementair werken, thematisch, projectmatig)<br />
met leerkrachten van andere algemene vakken kan leerlingen motiveren en hen<br />
wijzen op de relevantie van het algemene vak voor de opleiding.<br />
Als leerlingen weten dat alle leerkrachten samenwerken aan hun vorming, ervaren zij dat als<br />
verrijkend.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
23
5.4 Vakdidactiek<br />
Opbouw van de vaardigheden<br />
Er worden twee criteria gebruikt om te beschrijven wat leerlingen met taal moeten kunnen<br />
doen. Het eerste is het verwerkingsniveau: het niveau waarop talige inhoud verwerkt moet<br />
worden om de gestelde taaltaak goed uit te voeren. Het tweede criterium om te beschrijven<br />
wat leerlingen met taal precies moeten kunnen doen, is het publiek.<br />
Het verwerkingsniveau:<br />
Het betreft de eisen die de verwerking van de tekst zelf stelt, m.a.w. wat de taalgebruiker in<br />
zijn rol van zender of ontvanger moet doen met de hem geleverde informatie.Elk niveau sluit<br />
het voorafgaande in.<br />
1) kopiëren:<br />
Op dit niveau worden de minste eisen gesteld aan het actief verwerken van informatie:<br />
niet alleen de informatie zelf, maar ook de wijze waarop ze is geformuleerd mag je<br />
letterlijk weergeven: overschrijven of nazeggen van een tekst.<br />
2) beschrijven:<br />
Je moet aangeleverde informatie in je opnemen zoals ze wordt aangeboden of informatie<br />
weergeven zoals ze zich aan jou heeft voorgedaan: in de informatie als zodanig breng je<br />
geen transformatie aan.<br />
3) structureren:<br />
Je hebt een actieve inbreng in de wijze waarop je de aangeboden informatie in je<br />
opneemt of zelf informatie presenteert: naargelang van het luister- of leesdoel dat je je<br />
zelf stelt of dat je werd opgelegd, selecteer je bepaalde elementen uit het geheel, breng je<br />
een nieuwe ordening aan, geef je het geheel in één verkorte versie weer, naargelang van<br />
je spreek- of schrijfdoel en je publiek geef je aan je tekst een welbepaalde structuur mee.<br />
4) beoordelen:<br />
Impliceert steeds het inbrengen van een tweede ‘perspectief’: je confronteert<br />
aangeboden informatie met een andere bron die hetzelfde onderwerp behandelt of met<br />
de eigen voorkennis die je rond het onderwerp al had opgedaan, of je stemt je eigen<br />
tekst af op informatie die door anderen in de communicatie werd ingebracht.<br />
Het publiek<br />
In de selectie van teksten houdt de betreffende schrijver/spreker rekening met het publiek,<br />
wat tot uiting komt in de formulering, structurering, de omvang en de visuele ondersteuning<br />
van de tekst.<br />
De aanduiding publiek verwijst naar de bedoelde gebruiker van een tekst en niet<br />
noodzakelijk naar de werkelijke gebruiker. Het antwoord van een leerling op een vraag van<br />
een leraar heeft diezelfde leraar als publiek, een bekende volwassene dus.<br />
Teksten van eenzelfde soort zijn voor leerlingen in de regel afstandelijker en formeler<br />
naarmate het publiek waarvoor zij bedoeld zijn, verder van hen af staat. De mate van<br />
bekendheid en het leeftijdsverschil bepalen de afstand. Dat geeft met een stijgende graad<br />
van formalisering (in het schema aangeduid door het cijfer tussen haakjes) en met de<br />
bijbehorende conventies de volgende ordening:<br />
(1) teksten voor henzelf;<br />
(2) teksten voor bekende leeftijdgenoten ( klasgenoten, sportclubgenoten, medeleden van<br />
de jeugdbeweging, ... );<br />
(3) teksten voor onbekende leeftijdgenoten;<br />
(4) teksten voor bekende volwassenen ( een leraar, een monitor in een vrijetijdscontext, een<br />
leider in een jeugdbeweging, ... );<br />
(5) teksten voor een onbekend publiek ( om het even wie ).<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
24
Luisteren<br />
basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />
- opdrachten met concrete situaties begrijpen<br />
- nieuws: boodschappen m.b.t. een concrete<br />
situatie begrijpen<br />
- voor hen bestemde vragen in concrete<br />
situaties begrijpen<br />
- school- en studieteksten: boodschappen<br />
i.v.m. concrete situaties (een waarnemingsobject)<br />
- school- en studieteksten: voor hen bestemde<br />
vragen in concrete situaties begrijpen<br />
- fictie: voor hen bestemde boodschappen<br />
(incl. beeld en/of geluid) begrijpen: verhaal,<br />
TV- of radioprogramma, poppenkast,<br />
toneel,...)<br />
structurerend:<br />
- uiteenzetting van de leerkracht (2)*<br />
- dialoog, polyloog (2)<br />
- jeugdprogramma, jeugdnieuws<br />
via radio en TV (3)<br />
- instructies (3)<br />
- telefoongesprekken (5)<br />
beoordelend:<br />
- discussie (3)<br />
- oproep tot activiteit (3)<br />
- ontspannende teksten (3)<br />
- reclameboodschappen (3)<br />
structurerend:<br />
- uiteenzetting, probleemstelling (2)<br />
- feiten, evenementen (4)<br />
- presentatie van informatie (4)<br />
- persoonlijke ervaringen en interesses (4)<br />
- instructies (5)<br />
- informatieve programma’s, journaals (5)<br />
beoordelend:<br />
- activerende boodschappen (3)<br />
- standpunten, meningen (3)<br />
structurerend:<br />
- uiteenzettingen (4)<br />
- probleemstellingen (4)<br />
- leerstofonderdelen (4)<br />
beoordelend:<br />
- divergerende teksten (5)<br />
- verslagen van feiten en ervaringen (5)<br />
- informatieve uiteenzettingen (5)<br />
- activerende boodschappen (5)<br />
- probleemoplossende discussies (5)<br />
* dit cijfer geeft het bedoelde publiek aan<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
25
Spreken<br />
basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />
- een instructie geven<br />
- vragen stellen i.v.m. informatie<br />
- nieuws:<br />
. informatie over zichzelf geven<br />
. ontbrekende informatie vragen<br />
. verslag van de leraar<br />
. een interpretatie brengen van een beleefd<br />
voorval<br />
- school- en studieteksten:<br />
. een interpretatie brengen van een<br />
behandeld onderwerp<br />
. vragen van de leraar beantwoorden<br />
. vragen stellen bij een behandeld<br />
onderwerp<br />
- fictie:<br />
. vertellen<br />
. dramatiseren<br />
structurerend:<br />
- vragen, antwoorden (2)<br />
- instructies (2)<br />
- uitnodigingen (4)<br />
- informatie: mededeling (4)<br />
- gevoelens, gewaarwordingen, verwachtingen:<br />
mededeling (4)<br />
- telefoongesprek ( 5)<br />
beoordelend:<br />
- een gedachtewisseling (4)<br />
structurerend:<br />
- instructies (3)<br />
- vragen, antwoorden (4)<br />
- presenteren info (4)<br />
- gevoelens, ervaring, interesse (4)<br />
- gebeurtenissen (5)<br />
- routes, situaties, personen (5)<br />
beoordelend:<br />
- standpunten, meningen (2)<br />
- inlichtingen, aanvragen, klachten,<br />
bezwaren (5)<br />
- activerende boodschappen (5)<br />
structurerend:<br />
- vragen, antwoorden (4)<br />
- leerstofonderdelen (4)<br />
- instructies (5)<br />
- gedocumenteerde informatie (5)<br />
- sollicitatiegesprek (5)<br />
beoordelend:<br />
- inlichtingen (5)<br />
- aanvragen (5)<br />
- gedachtewisseling (5)<br />
- discussie (5)<br />
- (werk)vergadering (5)<br />
- ervaring (5)<br />
- activerende boodschappen (5)<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
26
Lezen<br />
basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />
- instructies:<br />
. voor handelingen van gevarieerde aard<br />
. bij schoolopdrachten (in schoolboeken)<br />
. brieven (met instructies)<br />
- oproepen en aanzetten tot actie:<br />
. brieven (met een verzoek)<br />
. oproepen tot actie, uitnodiging tot actie<br />
. reclameteksten rechtstreeks in verband<br />
met de leefwereld van kinderen<br />
- nieuws:<br />
. teksten in tijdschriften en kindertijdschriften<br />
. informatie achterhalen in tijdschriften -<br />
school- en studieteksten<br />
. instructies bij schoolopdrachten<br />
- informatiedragers:<br />
. gegevens in schema’s en tabellen,<br />
kinderkranten, tijdschriften,<br />
encyclopedieën,<br />
themaboeken voor kinderen<br />
- gegevensbestanden in naslagwerken - fictie:<br />
. verhalen en stripverhalen<br />
. kinderromans, dialogen, gedichten<br />
. informatie in brieven beoordelen<br />
structurerend:<br />
- schema’s en tabellen (3)<br />
- ondertiteling bij Tv-programma’s (3)<br />
- studieteksten (3)<br />
- functionele teksten (3)<br />
beoordelend:<br />
- brieven (3)<br />
- oproep tot actie (3)<br />
- instructies (3)<br />
- reclameteksten, advertenties (3)<br />
- informele teksten, inclusief<br />
informatiebronnen (3)<br />
structurerend:<br />
- tijdschriftartikelen (3)<br />
- recensies (3)<br />
- gebruiksaanwijzingen (3)<br />
- instructie- en studieteksten (3)<br />
- schema’s en tabellen (5)<br />
- onderschriften (5)<br />
- verslagen (5)<br />
- hyperteksten (5)<br />
beoordelend:<br />
- brieven (zakelijke) (3)<br />
- notities (3)<br />
- informatieve teksten (3)<br />
- reclameteksten, advertenties (3)<br />
- functionele teksten (3)<br />
- informatieve teksten (5)<br />
- informatiebronnen (5)<br />
structurerend:<br />
- formulieren (5)<br />
- administratieve teksten (5)<br />
beoordelend:<br />
- teksten met studiedoeleinden (3)<br />
- informatieve teksten (5)<br />
- instructies (5)<br />
- schema’s en tabellen (5)<br />
- verslagen (5)<br />
- reclameteksten en advertenties (5)<br />
- informatiebronnen (5)<br />
- hyperteksten (5)<br />
- fictionele teksten (5)<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
27
Schrijven<br />
basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />
beschrijvend:<br />
- notities (1)<br />
- een formulier (5)<br />
-instructies:<br />
. opdrachten, opgaven<br />
. instructies aan leeftijdgenoten<br />
- uitnodigingen tot actie, oproep:<br />
. brief met oproep, verzoek, vraag<br />
- nieuws:<br />
. brief n.a.v. belevenis, gebeurtenis,<br />
het beluisteren van een verhaal<br />
- school- en studieteksten:<br />
. verslag n.a.v. het lezen van een<br />
informatieve tekst<br />
. antwoorden op vragen<br />
- informatiedragers: schema, overzicht,<br />
notitie<br />
- formulier met persoonlijke gegevens<br />
- fictionele teksten:<br />
. fictieve verhalen schrijven<br />
. verslag n.a.v. het beluisteren van een<br />
geschreven fictie<br />
structurerend:<br />
- oproep tot deelname aan<br />
een activiteit (2)<br />
- instructies (2)<br />
- een brief (2)<br />
- een informatief stuk (3)<br />
- een antwoord (4)<br />
- een verslag (4)<br />
structurerend:<br />
- instructies (3)<br />
- affiches (3)<br />
- uitnodigingen (3)<br />
- agenda, planning (4)<br />
- verslag (4)<br />
- notitie (4)<br />
- samenvattingen en schema’s van<br />
studieteksten (4)<br />
- sollicitatiebrieven (5)<br />
- vragen om inlichtingen (5)<br />
- relevante formulieren (5)<br />
- zakelijke brieven (5)<br />
beoordelend:<br />
- lezersbrieven (3)<br />
- recensies (3)<br />
structurerend:<br />
- schema’s en samenvattingen (5)<br />
- instructies (5)<br />
- uitnodigingen (5)<br />
beoordelend:<br />
- verslagen (5)<br />
- sollicitatiebrieven en CV’s (5)<br />
- zakelijke brieven (5)<br />
- gedocumenteerde en beargumenteerde<br />
teksten (5)<br />
* dit cijfer geeft het bedoeld publiek aan<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
28
6 <strong>Leerplan</strong>doelstellingen, leerinhouden, didactische wenken en<br />
hulpmiddelen<br />
Leeswijzer<br />
Het leerplan wordt schematisch voorgesteld in 6 kolommen. Deze zijn van links naar rechts<br />
te lezen.<br />
Kolom 1:<br />
Numerieke volgorde (Nr.)<br />
De doelstellingen zijn numeriek geordend van begin tot einde leerplan. Deze nummering<br />
heeft geen implicaties voor de chronologie in de realisatie van de doelstellingen. Er wordt<br />
geen volgorde vooropgesteld, het betreft een graadleerplan waarbij de vakwerkgroep dient<br />
uit te maken welke doelstellingen tot de invulling van het eerste en het tweede leerjaar<br />
behoren.<br />
Kolom 2:<br />
<strong>Leerplan</strong>doelstellingen en leerinhouden<br />
<strong>Leerplan</strong>doelstellingen (in grijs vak)<br />
Deze kunnen zijn:<br />
- eindtermen voor het vak uit de basisvorming;<br />
- eigen doelstellingen voor het vak, nodig om de eindtermen te onderbouwen;<br />
- extra eigen doelstellingen voor het vak.<br />
Al deze leerplandoelstellingen kunnen ook vakoverschrijdende eindtermen zijn of inhouden.<br />
Leerinhouden (in wit vak)<br />
Dit is leerstof die bedoeld is om de bijhorende leerplandoelstellingen te realiseren.<br />
Kolom 3:<br />
Code<br />
Codering van de leerplandoelstellingen:<br />
- ET eindterm met decretaal nummer;<br />
voor de eindtermen die attitudes beogen, geldt geen realisatieverplichting, maar<br />
een inspanningsverplichting. Ze zijn gemerkt met een asterisk (ET* )<br />
- EDV eigen doelstelling voor het vak;<br />
- LER leren leren<br />
SOC sociale vaardigheden<br />
BUR opvoeden tot burgerzin<br />
GEZ gezondheidseducatie<br />
MIL milieueducatie<br />
MCV muzisch-creatieve vorming<br />
TTV technisch-technologische vorming - ASO<br />
Telkens met decretaal nummer: leerplandoelstelling die een vakoverschrijdende<br />
eindterm inhoudt.<br />
Het gaat hier om verwijzingen naar de vakoverschrijdende eindtermen van de<br />
tweede graad, de tekst is integraal in bijlage 14 opgenomen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
29
Kolom 4:<br />
Basis of uitbreiding (B/U)<br />
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen basis- en uitbreidingsdoelstellingen.<br />
Basisdoelstellingen (B) vormen de criteria voor het slagen, moeten door nagenoeg alle<br />
leerlingen bereikt worden.<br />
Uitbreidingsdoelstellingen (U) zijn bedoeld voor uitbreiding en differentiatie. Het realiseren<br />
ervan is afhankelijk van de beschikbare tijd en van de mogelijkheden binnen de<br />
leerlingengroep, ze kunnen niet verplicht worden voor alle leerlingen.<br />
Kolom 5:<br />
Didactische wenken en hulpmiddelen<br />
Didactische wenken zijn bedoeld als ondersteuning van de leerkracht, de vakwerkgroep en<br />
het schoolteam.<br />
Zij kunnen:<br />
- een leerplandoelstelling of leerinhoud verduidelijken;<br />
- didactische werkvormen of hulpmiddelen aangeven die leerplandoelstellingen helpen<br />
realiseren;<br />
- richtlijnen geven voor evaluatie;<br />
- verwijzen naar bibliografie, nuttige adressen;<br />
- verbanden leggen met andere vakken, met vakoverschrijdende eindtermen, met<br />
informatie- en communicatietechnologie, met intercultureel onderwijs, met taalbeleid.<br />
Zie ook overeenstemmende hoofdstukken elders in dit leerplan.<br />
Kolom 6:<br />
Link<br />
Deze kolom is bedoeld om het schoolteam te ondersteunen. De in kolom 5 omschreven<br />
verwijzingen worden hier gecodeerd weergegeven en vestigen de aandacht van de lezer op<br />
mogelijke vakoverstijgende afspraken en op vakoverschrijdende eindtermen.<br />
Codering:<br />
- ander vak, bijvoorbeeld AAR (aardrijkskunde), BIO (biologie), FRA (Frans), NED<br />
(Nederlands), …<br />
- vakoverschrijdende eindtermen:<br />
LER leren leren<br />
SOC sociale vaardigheden<br />
BUR opvoeden tot burgerzin<br />
GEZ gezondheidseducatie<br />
MIL milieueducatie<br />
MCV muzisch-creatieve vorming<br />
TTV technisch-technologische vorming - ASO<br />
- informatie- en communicatietechnologie: ICT<br />
- intercultureel onderwijs: ICO<br />
- taalbeleid: TA.BE<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
30
6.1 Opbouw van de luistervaardigheid<br />
Het ‘luistervaardigheidsonderwijs’ bereidt de leerlingen voor op belangrijke luistersituaties in<br />
verschillende gebieden van de samenleving. De luistervaardigheid van de leerlingen kan<br />
immers verbeterd worden door ze expliciet te oefenen in de klas.<br />
In de klas kunnen leerlingen nieuwe situaties verkennen én oefenen. Voor een goed<br />
leerproces is het aan te raden leerlingen een actieve rol te laten spelen. Ze zullen daarom<br />
een aantal luistertaken moeten uitvoeren: het luisteren plannen, de luistertaak kunnen<br />
uitvoeren en het reflecteren over de eigen planning en uitvoering (hoe werd de taak<br />
uitgevoerd, hoe kan ze verbeterd worden ?). Deze indeling in drie fasen (vóór, tijdens en<br />
na het luisteren) lijkt kunstmatig, maar maakt het mogelijk de verschillende leerstrategieën<br />
die bij het luisteren een rol kunnen spelen, te oefenen.<br />
Deze leerstrategieën zijn analoog voor Nederlands, Frans en Engels. Taalleerkrachten<br />
kunnen best samenwerken en naar elkaars lessen verwijzen: het luistervaardigheidsonderwijs<br />
zal zo voor de leerlingen herkenbaar worden. Bovendien gaat het om algemene<br />
leerstrategieën waarmee de leerlingen ook in de andere vakken aan de slag kunnen. Het zijn<br />
deze leerstategieën die de leerlingen expliciet als leerstof aangeboden moeten krijgen.<br />
Vaardigheidsonderwijs houdt in dat de leerlingen geconfronteerd worden met een gevarieerd<br />
taalaanbod én met uitdagende taaltaken. Het kan zeer waardevol zijn een moeilijker<br />
verwerkingsniveau te verbinden met een tekst die eenvoudiger is qua tekstsoort en<br />
tekstkenmerken (of omgekeerd).<br />
Om de opbouw van het luistervaardigheidsonderwijs te garanderen, dient men zeker<br />
rekening te houden met de volgende criteria:<br />
Taalaanbod<br />
- Binnen de receptieve vaardigheden komen vijf tekstsoorten aan bod:<br />
. informatieve teksten;<br />
. prescriptieve teksten;<br />
. argumentatieve teksten;<br />
. narratieve teksten;<br />
. artistiek - literaire teksten.<br />
- De moeilijkheidsgraad van een tekst wordt niet alleen bepaald door de tekstsoort maar<br />
meer nog door een aantal intrinsieke kenmerken:<br />
. de formulering: van eenvoudig tot complex;<br />
. de structurering: van eenvoudig tot complex;<br />
. de lengte: van kort tot uitgebreid;<br />
. het beeldmateriaal: van veel tot geen visuele ondersteuning;<br />
. de inhoud: van veel vertrouwdheid tot geen vertrouwdheid met de inhoud,<br />
van concreet tot abstract;<br />
. de taal: van weinig tot veel afwijkingen van de standaardtaal;<br />
. voor luisteren bepalen spreektempo en articulatie mee de moeilijkheidsgraad.<br />
Taaltaak<br />
- Het verwerkingsniveau geeft aan wat de leerlingen met de taal moeten kunnen doen.<br />
Voor de receptieve vaardigheden gaat het om:<br />
. het beschrijvend niveau: informatie achterhalen zoals die in de tekst gegeven en<br />
opgebouwd is;<br />
. het structurerend niveau: het vorig niveau wordt beheerst, maar de leerlingen zijn<br />
bovendien in staat de informatie op een overzichtelijke en persoonlijke wijze te<br />
ordenen;<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
31
- het beoordelend niveau: de vorige niveaus worden beheerst, maar de leerling kan zich<br />
tevens een gefundeerde mening vormen onder meer op basis van de informatie uit<br />
andere bronnen.<br />
Het verwerkingsniveau is in de tweede graad vooral beschrijvend en structurerend.<br />
Taalaanbod en taaltaken zijn de factoren die de leerkracht in staat stellen het luistervaardigheidsonderwijs<br />
progressief op te bouwen.<br />
Om functioneel en communicatief te werken wordt luistervaardigheid aangeleerd in reële<br />
situaties en contexten met voldoende interactie en reflectie. Uit dit laatste leren de leerlingen<br />
dat de aangeleerde strategieën en vaardigheden kunnen worden toegepast in andere<br />
situaties.<br />
Voor de opbouw van alle taalvaardigheden is de transfer van strategieën zoals plannen,<br />
uitvoeren, bijsturen en evalueren van belang. De instructiekaarten in bijlage moeten de<br />
leerlingen in staat stellen de verschillende luister-, lees-, spreek- en schrijftaken te verbinden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
32
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
LUISTEREN<br />
1 Zich kunnen concentreren. EDV B<br />
Korte oefeningen op concentratie.<br />
Het is heel belangrijk om motiverende luisteroefeningen te verzamelen die aansluiten<br />
bij de leefwereld en interessesfeer van de leerlingen. Dit zal ook in het eerste leerjaar<br />
van de tweede graad nog erg belangrijk zijn.<br />
Bij het luisteren moet er voldoende aandacht zijn voor de omgevingsfactoren: er<br />
moet een rustige en aandachtige sfeer zijn.<br />
Voorbeelden van oefeningen:<br />
- Luisteren naar geluiden: buiten de klas, in de klas, vertellen van wat je gehoord<br />
hebt.<br />
- Informatie doorfluisteren in elkaars oor (spel).<br />
- Doe-opdrachten: de leerkracht geeft bevelen die de leerlingen moeten uitvoeren.<br />
Indien hij een bevel begint met ‘ik beveel ...’, moeten de leerlingen het bevel<br />
uitvoeren. Bevelen die niet voorafgegaan worden door ‘Ik beveel ...’, mogen niet<br />
uitgevoerd worden. Indien de leerlingen dit toch doen, worden ze uitgeschakeld,<br />
tot slechts één leerling overblijft.<br />
- Herkennen van stemmen op een cassette: van medeleerlingen, leerkrachten,<br />
bekende personen, ...<br />
- Elke leerling krijgt een kaartje met een trefwoord of een zin. Iedereen loopt in het<br />
lokaal rond en zegt luidop wat op zijn kaartje staat. Het is de bedoeling dat elke<br />
leerling zijn partner vindt (bv. de dokter / pijn aan de knie ).<br />
- De leerlingen gaan in groepjes van twee zitten. Eén van de twee heeft als<br />
opdracht een bepaald verhaal expressief aan zijn partner te vertellen.<br />
Elke groep heeft een ander verhaal zodat de leerlingen die luisteren zich<br />
moeten concentreren op wat de partner vertelt, zonder gestoord te worden door<br />
de verhalen van de andere groepjes.<br />
- De praatstok: oefening op geconcentreerd (blijven) luisteren:<br />
De leerlingen mogen vrij een plaats innemen in het lokaal. De leerkracht toont de<br />
‘praatstok’ en legt de regels uit:<br />
. alleen diegene die de stok vasthoudt, mag praten en hij mag over elk<br />
onderwerp spreken;<br />
. niemand mag de spreker in de rede vallen;<br />
. als de spreker dat wil, geeft hij/zij de stok midden in een zin door aan iemand<br />
anders in de groep;<br />
LER 7<br />
SOC 8<br />
TA.BE<br />
ICO<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
33
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
. de volgende spreker wordt willekeurig gekozen (niet steeds de ‘buren’);<br />
. deelnemers mogen de stok meer dan eens krijgen;<br />
. de ontvanger van de stok moet:<br />
. de laatste zes woorden die de vorige spreker heeft gezegd, exact herhalen en<br />
dan ten minste drie zinnen over dat onderwerp doorgaan;<br />
. daarna doorgaan op een onderwerp naar keuze en daar ten minste 15 sec.<br />
over praten.<br />
Na vijf minuten mag de oefening afgebroken worden, of als iedereen ten minste<br />
één keer heeft gesproken.<br />
De leerpunten worden met de klas besproken:<br />
. het is hard werken om geconcentreerd te blijven, zelfs al is het maar voor vijf<br />
minuten;<br />
. de spanning die zich voordoet als men weet dat zijn/haar luistervaardigheid<br />
elk moment op de proef kan gesteld worden;<br />
. concentreren en luisteren: wat zijn de verschillen en de overeenkomsten;<br />
. de luistercapaciteit verandert nadat men aan de beurt is geweest.<br />
Bron: 50 trainingsactiviteiten: communicatie<br />
TFC Audiovisuele media (zie adressenlijst)<br />
2 Bereid zijn te luisteren.<br />
ET* 7<br />
SOC 6<br />
B<br />
Deze attitude moet beschouwd worden als een te bereiken doel van het luistervaardigheidsprogramma.<br />
Ze zal immers niet altijd van bij de aanvang aanwezig zijn.<br />
Men kan eraan werken door de oefeningen uit de didactische suggesties aandachtig<br />
op te bouwen.<br />
3 Het luisteren kunnen plannen. ET 5 B<br />
De planning van het luisteren houdt de volgende stappen in:<br />
- het luisterdoel bepalen;<br />
- het tekstdoel bepalen;<br />
- de voorkennis in verband met onderwerp en tekstsoort inzetten;<br />
- een luisterstrategie kiezen in functie van luisterdoel en tekstsoort.<br />
Het luisteren zal gebeuren op structurerend en beoordelend niveau,<br />
zie bij de uitvoering van de luistertaak.<br />
Het is de bedoeling dat de leerlingen op het einde van de tweede graad de volgende<br />
stappen spontaan toepassen:<br />
1) plannen;<br />
2) uitvoeren;<br />
3) reflecteren.<br />
De concrete invulling van deze drie stappen vindt u op de instructiekaarten ‘luisteren’.<br />
Zie ook de tekst 6.1 ‘de opbouw van de luistervaardigheid’.<br />
ENG<br />
FRA<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
TA.BE<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
34
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
4 Het luisterdoel kunnen bepalen.<br />
ET 5<br />
LER 2<br />
B<br />
5 Het tekstdoel kunnen vaststellen.<br />
ET 5<br />
LER 2<br />
B<br />
Wat wil de spreker bereiken?<br />
- informatie doorgeven (informatief);<br />
- overtuigen (persuasief);<br />
- gevoelens overdragen (evocatief);<br />
- opdrachten geven (directief);<br />
- aanzetten tot het doen van iets (activerend);<br />
- amusement verschaffen (diverterend).<br />
6 De voorkennis kunnen inzetten i.v.m. onderwerp en tekstsoort.<br />
ET 5<br />
LER 2<br />
B<br />
Leerlingen concreet aantonen hoe belangrijk voorkennis is voor het begrip van een<br />
tekst. Ze moeten tekstkenmerken inventariseren en kunnen op basis daarvan<br />
verwachtingen formuleren. Dat is alleen zinvol wanneer we leerlingen daarna de<br />
volgende vragen stellen: Weet je al veel van het onderwerp of nog niets? Wat zullen<br />
daarvan de gevolgen zijn tijdens het lezen? Hoe ga je te werk als je informatie<br />
tegenkomt die je al wist? Hoe ga je te werk als je nieuwe informatie tegenkomt?<br />
7<br />
Een luisterstrategie kunnen inzetten rekening houdend met luisterdoel<br />
en tekstsoort.<br />
ET 6<br />
LER 2<br />
B<br />
Soorten luisterstrategieën die de leerlingen moeten kennen:<br />
- oriënterend luisteren;<br />
- zoekend luisteren;<br />
- globaal luisteren;<br />
- intensief luisteren.<br />
De leerkracht geeft de opdracht steeds vooraf.<br />
De opdrachten moeten duidelijk en functioneel zijn.<br />
Uitleg bij de soorten strategieën:<br />
- oriënterend: voorspellend luisteren aan de hand van een titel of een inleiding,<br />
voorkennis activeren:<br />
bijvoorbeeld: de leerlingen luisteren naar een interview, voor elke vraag (of elk<br />
antwoord) wordt de cassette stopgezet en naar het mogelijk vervolg van het<br />
gesprek gevraagd. Zo worden luister- en interviewvaardigheden ingeoefend op<br />
een ‘voorspellende wijze’;<br />
- zoekend: gericht of selectief luisteren:<br />
je wenst specifieke informatie uit een tekst te halen;<br />
LER 7<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
35
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
- globaal: extensief en diagonaal luisteren:<br />
je wil de hoofdzaken, de sleutelwoorden, de grote lijnen van de tekst kennen;<br />
- intensief: je wil alles uit de tekst halen.<br />
Laat de leerlingen ook analyseren hoe ze de verschillende luisterstrategieën<br />
- onbewust en intuïtief - in het dagelijks leven toepassen.<br />
8 Luistertaken kunnen uitvoeren.<br />
ET 1<br />
ET 2<br />
ET 3<br />
ET 4<br />
B<br />
De tekstsoorten die voor deze taken op structurerend niveau gebruikt worden, zijn:<br />
- een uiteenzetting of probleemstelling door de leerkracht m.b.t. een leerstofonderdeel;<br />
- spreekmomenten van leerlingen in de klas;<br />
- informatieve teksten voor een onbekend publiek.<br />
Op beoordelend niveau wordt slechts één tekstsoort gebruikt, nl. teksten bedoeld<br />
voor jongeren.<br />
Receptieve oefenvormen: deze oefenvormen hebben het voordeel enkel de<br />
receptieve vaardigheden (luisteren/lezen) in te zetten. Bij de evaluatie van de<br />
resultaten van een luisteroefening zal dan bijvoorbeeld geen rekening gehouden<br />
worden met het geheugen van de leerlingen, of met eventuele schrijffouten.<br />
Hoofdprincipes:<br />
1) een actieve verwerking van de aangeboden taal door een vorm van handelen;<br />
2) weinig of geen beroep doen op taalproductie.<br />
Oefenvormen:<br />
- meerkeuzevragen;<br />
- uitspraken met ‘waar of niet waar’, ‘goed of fout’;<br />
- zet plaatjes in de goede volgorde (na het lezen van of het luisteren naar een<br />
tekst);<br />
- bingo (concentratie op gehoorde cijfers);<br />
- corrigeer de verteller (leerlingen reageren als de verteller een fout maakt of onzin<br />
vertelt);<br />
- maak een tekening (plattegrond of iets dergelijks) op grond van mondelinge<br />
instructies.<br />
Al deze oefeningen houden een onmiddellijke evaluatie in. Op die manier wordt<br />
vooral de luistervaardigheid getoetst: de leerlingen moeten inzien dat het<br />
voorbereidende oefeningen zijn op het echte ‘communicatieve luisteren’.<br />
Tekstsoorten bedoeld voor jongeren zijn bijvoorbeeld: jeugdjournaal, recensie van<br />
boeken en cd’s, discussies, reclameboodschappen.<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
ICO<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
36
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Op structurerend niveau:<br />
- de leerlingen luisteren naar een uiteenzetting of probleemstelling door de<br />
leerkracht en selecteren hieruit informatie-elementen;<br />
- bij het luisteren naar spreekmomenten van leerlingen in de klas: een<br />
samenvatting geven of de afwezige denkstappen erbij denken;<br />
- uit teksten informatie-elementen selecteren, in deze teksten het verband tussen<br />
de alinea’s horen of de signaalwoorden aanduiden.<br />
Op beoordelend niveau:<br />
- de leerlingen luisteren naar deze teksten op dit niveau als zij de inhoud van deze<br />
teksten toetsen aan hun voorkennis over het onderwerp;<br />
- zij toetsen de eigen kennis over het onderwerp aan de informatie uit de tekst;<br />
- de leerlingen toetsen de eigen mening over het onderwerp aan de informatie uit<br />
de tekst.<br />
Er moet tijd ‘gemaakt’ worden voor het ‘zo maar’ luisteren naar allerlei genres,<br />
genieten van het mooie is heel belangrijk.<br />
Stimuleer een brede belangstelling voor diverse kunstvormen.<br />
Bv.: theater, voordrachten van poëzie of literatuur, film, een auteur uitnodigen in de<br />
klas, … .<br />
Gebruik het prikbord in de klas om hier allerlei informatie over te geven.<br />
MCV 1<br />
9 De informatie kunnen selecteren.<br />
ET 5<br />
LER 3<br />
B<br />
Voor spreekmomenten in de klas bijvoorbeeld: leerlingen brengen verslag uit van<br />
feiten en gebeurtenissen, ze presenteren informatie en spreken over hun<br />
persoonlijke ervaringen en interesse.<br />
Bij informatieve teksten voor een onbekend publiek zoals bijvoorbeeld instructies,<br />
informatieve programma’s, interviews, praatprogramma’s, journaals:<br />
- ‘waar of niet-waar’-oefeningen bij beweringen in verband met de tekst;<br />
- vragen na een dialoog: ‘wie zei ... ?’;<br />
- werken met afbeeldingen: de leerlingen krijgen drie gelijkaardige afbeeldingen en<br />
luisteren naar een verhaal. Na afloop van het verhaal moeten ze kunnen vertellen<br />
welke afbeelding bij het verhaal past.<br />
Bij teksten bedoeld voor jongeren kan men twee keer dezelfde tekst laten horen,<br />
waarbij in de tweede versie enkele woorden veranderd werden. De leerlingen moeten<br />
kunnen zeggen welke woorden vervangen werden. Overleg met leerkrachten van<br />
andere vakken over de aanpak en de tekstkeuze. Het gaat hier over één van de<br />
fundamenten van ‘leren leren’.<br />
TA.BE<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
37
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
10 Onderwerp en hoofdgedachte kunnen identificeren.<br />
ET 5<br />
LER 3<br />
B<br />
Voorbeelden van activiteiten:<br />
- schrapvragen: de leerlingen krijgen een lijst met allerlei vragen bij de tekst en<br />
mogen alle vragen die over details handelen, schrappen;<br />
- een vertraagd gesprek voeren:<br />
Verdeel de groep in drietallen. A en B spreken met elkaar, C bewaakt de<br />
procedure.<br />
A verzint een onderwerp waarover enige discussie mogelijk is. Bijvoorbeeld<br />
waarom die ene cd beter is dan die andere of wat zijn mening is over de<br />
inrichting van de eetzaal. A begint, B mag pas reageren nadat hij kort heeft<br />
samengevat wat A gezegd heeft. Als de samenvatting niet klopt, dan mag A<br />
corrigeren.<br />
Wanneer A wil ingaan op wat B heeft gezegd, dan kan dat pas nadat A eerst een<br />
korte samenvatting heeft gegeven van wat B zojuist zei. Na ongeveer vijf minuten<br />
worden de rollen omgedraaid: B en C praten, A is scheidsrechter. Het is handig<br />
voor de klassikale bespreking dat beide gesprekspartners, onder leiding van de<br />
scheidsrechter, eerst kort met elkaar bespreken hoe het ging, voordat de<br />
volgende ronde ingaat. Als ze hun luisterbevindingen even noteren, is de kans dat<br />
die straks in de bespreking verloren gaan, geringer.<br />
Nadat iedereen in alle rollen aan bod is geweest, volgt een klassikaal gesprek.<br />
Uitgangspunt is de vraag: “Wat maakte het samenvatten moeilijk (of juist<br />
gemakkelijk)?”<br />
Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90-01-71073-5.<br />
SOC 8<br />
SOC 12<br />
SOC 13<br />
11<br />
Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen kunnen<br />
vaststellen.<br />
ET 5<br />
LER 3<br />
B<br />
De verteller corrigeren: de leerlingen reageren wanneer de verteller fouten maakt of<br />
onwaarheden vertelt.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
38
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
12 Bijkomende informatie kunnen vragen.<br />
ET 5<br />
LER 3<br />
B<br />
Een groot deel van hun schooltijd bestaat uit deze actieve vorm van luisteren; als dit<br />
op een efficiënte manier gebeurt, hebben de leerlingen meer kans op succes.<br />
Voorbeelden van oefeningen: verhalen met een clou.<br />
De leerkracht vertelt een aantal basisgegevens van een verhaal. De leerlingen<br />
moeten raden wat de clou van het verhaal is. Hiervoor mogen ze vragen stellen aan<br />
de leerkracht die enkel met ‘ja’, ‘neen’ of ‘niet ter zake’ antwoordt. Natuurlijk is elke<br />
vraag of suggestie die een juiste combinatie van gegevens bevat, goed.<br />
Mogelijke clou-verhalen:<br />
1) Een man komt een café binnen. Hij vraagt de barkeeper een glas water. De<br />
barkeeper pakt een pistool en richt die op de man. De man bedankt de<br />
barkeeper en gaat tevreden weg. Wat is er gebeurd?<br />
clou: de man had de hik.<br />
2) Er ligt een dode man op de grond, naast hem ligt een pakje. Wat is er gebeurd?<br />
clou: de man is een parachutist, wiens parachute niet is geopend.<br />
3) Een man woont op de 20 ste verdieping van een flat.<br />
‘s Ochtends gaat hij met de lift naar beneden. ‘s Avonds gaat hij met de lift tot de<br />
15 de verdieping en loopt de rest via het trappenhuis (behalve als het regent, dan<br />
gaat hij tot de 20 ste ). Waarom?<br />
clou: de man is klein en kan niet bij de knop van de 20 ste verdieping. Als het<br />
regent, gebruikt hij zijn paraplu om het knopje te bereiken.<br />
4) In een woonwagen ligt een dode man. Onder het vloerkleed ligt zaagsel. Had de<br />
man dat geweten, dan was hij niet dood geweest. Waarom?<br />
clou: de man is dwergclown in het circus. Een concurrent zaagt telkens een<br />
stukje van het meubilair af, zodat de dwerg de indruk krijgt dat hij langzaam<br />
groeit. Dit is funest voor zijn functie in het circus en hij pleegt zelfmoord.<br />
5) Romeo en Julia worden dood gevonden in een hotelkamer. Er is niemand in de<br />
kamer, alleen de kat van de hotelhouder, die binnengeslopen is. De deur van de<br />
kamer is op slot en alle ramen zijn dicht. Er ligt gebroken glas op de grond,<br />
Romeo en Julia hebben geen kleren aan en het hoofd van Romeo is<br />
verdwenen. Het vloerkleed is nat. Wat is er gebeurd?<br />
clou: Romeo en Julia zijn goudvissen, de kat heeft de viskom omgegooid en de<br />
kop van Romeo opgegeten.<br />
Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90-01-71073-5<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
39
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Voorbeelden van activiteiten waarin de leerlingen informatie moeten vragen:<br />
- je hebt een cd gekocht met gratis hoofdtelefoon, en die zit er niet bij …;<br />
- je wil een voordrachtavond op school organiseren, dus moet je een aantal<br />
personen aanspreken: de directeur, de schoonmaakster, …<br />
Je moet ook je medeleerlingen aanspreken en uitnodigen;<br />
- een leerling legt de weg uit aan de hand van een kaart.<br />
Eerste ronde: er worden geen vragen gesteld. Wie bevindt zich op het einde op<br />
het juiste adres?<br />
Tweede ronde: de weg wordt opnieuw uitgelegd, de (groepjes) leerlingen die de<br />
juiste plaats niet hebben bereikt, stellen bijkomende vragen.<br />
13 De functie van bijgeleverde visuele informatie kunnen vaststellen.<br />
ET 5<br />
LER 3<br />
B<br />
Bijvoorbeeld:<br />
- de leerlingen krijgen drie afbeeldingen, de leerkracht vertelt een verhaal, de<br />
leerlingen moeten vinden welke afbeelding bij het verhaal past;<br />
- de leerlingen krijgen een afbeelding en moeten naar een verhaal luisteren.<br />
Nadien moeten ze een gatentekst invullen;<br />
- de leerlingen krijgen een serie afbeeldingen bij een luistertekst. Ze moeten de<br />
afbeeldingen in de juiste volgorde leggen.<br />
14 Het taalgebruik van de spreker kunnen inschatten.<br />
ET 5<br />
LER 3<br />
B<br />
Zoals de sociale achtergrond van de spreker inschatten, bijvoorbeeld bij een<br />
interview of gesprek het beroep van de mensen laten raden.<br />
TA.BE<br />
Men kan de leerlingen bij reclametaal naar typische woorden laten zoeken.<br />
15<br />
Aandacht tonen voor het non-verbaal gedrag van de gesprekspartner<br />
/ spreker.<br />
ET 5<br />
LER 3<br />
B<br />
Zoals bijvoorbeeld:<br />
- aan leerlingen de opdracht geven non-verbale signalen van verveling te geven<br />
terwijl een andere leerling iets vertelt (die niets afweet van deze opdracht);<br />
- een klasgesprek observeren: de leerlingen nemen plaats in twee concentrische<br />
cirkels, de leerlingen van de binnenste cirkel houden een gesprek, de buitenste<br />
observeert non-verbaal gedrag bij de binnenste cirkel.<br />
SOC 4<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
40
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
16 Informatie kunnen ordenen.<br />
ET 5<br />
LER 3<br />
B<br />
Denk bijvoorbeeld aan:<br />
- een gesprek met een rechter laten horen, waarbij de leerlingen de oorzaak, het<br />
probleem en de conclusie van een rechtzaak moeten kunnen geven;<br />
- sprekers en schrijvers brengen structuur in hun tekst aan. Eén van de middelen<br />
die zij daarbij kunnen hanteren, is het gebruik van bepaalde signaalwoorden en<br />
-zinnen. Voor de luisteraar en lezer is het belangrijk deze signalen te<br />
onderkennen.<br />
Het is dan gemakkelijker om de grote lijnen van het betoog te volgen.<br />
De leerkracht leest eerst een tekst voor en geeft de leerlingen de opdracht de<br />
signaalwoorden te noteren. De leerkracht kan ook een gatentekst geven met de<br />
opdracht de signaalwoorden in te vullen;<br />
- ordenen: ordening van een tekst aangeven of een tekst opnieuw ordenen.<br />
Bijvoorbeeld: iets verkorten, een structuur aanbrengen rekening houdend met het<br />
luisterdoel, voor- en nadelen weergeven, schema aanvullen, op data of eeuw<br />
rangschikken, klasseren. Zie ook bij schrijfvaardigheid: nota nemen en<br />
schematisch voorstellen van informatie.<br />
TA.BE<br />
17<br />
Een luisterstrategie kunnen toepassen naargelang het luisterdoel en<br />
de tekstsoort.<br />
ET 6<br />
LER 4<br />
B<br />
Het luisterlogboek kan hierbij een handig werkinstrument zijn:<br />
geef de leerlingen de opdracht gedurende één week een luisterlogboek bij te houden<br />
waarin ze noteren in welke situaties zij geluisterd hebben en welke strategie ze<br />
hierbij gebruikt hebben. Eén situatie per dag is voldoende. In het logboek moeten<br />
antwoorden komen op de volgende vragen:<br />
- wat is de situatie en wie zijn de deelnemers?<br />
- kon je kiezen tussen luisteren of niet?<br />
- wat maakte het luisteren gemakkelijk of moeilijk?<br />
Na een week kunnen de leerlingen hun bevindingen in groep aan elkaar vertellen.<br />
Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90-01-71073-5<br />
TA.BE<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
41
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Ter informatie: belemmeringen voor effectief luisteren.<br />
Wat weerhoudt ons ervan om goed te luisteren? Deze ‘luisterbelemmeringen’ nemen<br />
allerlei vormen aan. In elke interactie doen zich barrières voor, dat is onvermijdelijk.<br />
Als we werkelijk met succes willen communiceren moeten we leren onder ogen zien<br />
waardoor we ons laten afleiden en waardoor onze gedachten afdwalen.<br />
Hierna volgt een opsomming.<br />
SOC 4<br />
Omgevingsfactoren.<br />
Dit zijn factoren die ertoe kunnen leiden dat we ‘afschakelen’, niet meer luisteren<br />
naar wat er wordt gezegd en ons in plaats daarvan concentreren op de omgeving:<br />
- ruimte te warm/te koud;<br />
- stoel te hard/te zacht;<br />
- licht te fel/te zwak;<br />
- slechte ventilatie, stoffige of rokerige omgeving;<br />
- lawaai (de telefoon, ...);<br />
- visuele afleiding (de glazenwasser, ...);<br />
- geurtjes (parfum, sigarettenrook, ...);<br />
- onderbrekingen.<br />
Taalbarrières.<br />
Zij vormen een afleiding en maken dat de spreker moeilijk te volgen is:<br />
- jargon of specialistisch taalgebruik;<br />
- complexe zinnen;<br />
- moeilijke woorden;<br />
- neerbuigende spreekstijl;<br />
- te snel praten;<br />
- te hard praten;<br />
- te zacht praten;<br />
- te langzaam praten;<br />
- monotoon spreken;<br />
- aarzelend spreken (veel stopwoorden);<br />
- verkeerde intonatie;<br />
- slecht gestructureerde boodschap.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
42
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Psychologische barrières.<br />
De emotionele toestand waarin iemand verkeert kan al vóór de interactie bestaan of<br />
kan het gevolg zijn van de communicatie. In beide gevallen kan die emotionele<br />
toestand een belemmering gaan vormen voor effectief luisteren en dus ook voor een<br />
goed begrip:<br />
- angst;<br />
- woede;<br />
- frustratie (niet in staat zijn de eigen mening over te brengen);<br />
- verschil in status;<br />
- vooroordelen;<br />
- verondersteld verschil in bekwaamheid/ervaring/positie.<br />
Fysiologische barrières.<br />
De fysische toestand van de luisteraar kan ook zijn concentratie beïnvloeden, en dus<br />
onrechtstreeks bepalen in hoeverre hij/zij informatie opneemt:<br />
- hoofdpijn;<br />
- vermoeidheid;<br />
- ongemak, pijn, ziekte;<br />
- slecht zien;<br />
- slecht horen.<br />
Perceptuele barrières.<br />
De spreker en de luisteraar kunnen eenzelfde situatie op een heel verschillende<br />
manier zien. Dit kan effect hebben op hoe zij elkaar begrijpen:<br />
- andere sociale/culturele achtergrond;<br />
- onverwachte attitude;<br />
- verschillende verwachtingen;<br />
- uiterlijk van de spreker (slordig, ouder/jonger dan verwacht, groen haar, …);<br />
- gebaartjes;<br />
- accenten.<br />
Inhoudelijke barrières.<br />
Datgene wat de spreker zegt, kan ook nog een belemmering voor goed luisteren<br />
vormen:<br />
- het onderwerp interesseert de luisteraar niet;<br />
- de spreker gaat er te lang op door;<br />
- de spreker zegt iets wat we niet willen horen (kritiek, gewenste verandering, …);<br />
- de luisteraar heeft het allemaal al eerder gehoord;<br />
- inhoudelijk te moeilijk/gemakkelijk;<br />
- de spreker vervalt in herhaling.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
43
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Persoonlijke barrières.<br />
De luisteraar kan persoonlijke barrières opwerpen:<br />
- te zeer bezig met eigen problemen;<br />
- nadenken over de eigen reactie zonder de spreker te laten uitpraten;<br />
- zoeken naar een kans om de ander in de rede te vallen;<br />
- het gesprek trachten te domineren door aan het woord te blijven, dus geen zin<br />
hebben in de rol van luisteraar.<br />
Bron: 50 Trainingsactiviteiten: communicatie<br />
TFC Audiovisuele media (zie adressenlijst)<br />
18 Het beluisterde kunnen toetsen aan andere informatie.<br />
ET 4<br />
LER 4<br />
B<br />
Manipulatieve technieken herkennen in beluisterde gesprekken en in<br />
reclameboodschappen:<br />
- halve waarheden;<br />
- foutieve oorzaak-gevolg;<br />
- generaliseren;<br />
- zwart-wit denken;<br />
- inconsistenties;<br />
- vooroordelen;<br />
- meelopersmotief ‘iedereen zegt’.<br />
TA.BE<br />
19 Bereid zijn het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten.<br />
ET* 7<br />
LER 4<br />
B<br />
Dit kan geïntegreerd worden in een oefening voor leesvaardigheid, bijvoorbeeld een<br />
tv- of radiojournaal en een krantenartikel vergelijken.<br />
20 Bereid zijn te reflecteren over de eigen luisterhouding.<br />
ET* 7<br />
LER 5<br />
B<br />
Reflectie over het proces en de gevolgen ervan op het product, is een belangrijk<br />
aspect van leren leren.<br />
Het geruchtenspel: les over de beperkingen van het geheugen en het gevaar van<br />
interpretaties.<br />
Didactisch materiaal: tekst, bandopnemer of cassetterecorder.<br />
Beginsituatie: de leerlingen hebben zich nog niet expliciet bezonnen over het<br />
luisterproces en de beperkingen van het geheugen.<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
44
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Werkwijze:<br />
- algemene inleiding: de leerkracht vertelt wat de bedoeling van de les is;<br />
- vier vrijwillige leerlingen moeten de klas verlaten, de leerkracht leest de tekst voor,<br />
de leerlingen zullen de tekst correct moeten navertellen;<br />
- één leerling vertelt de tekst in eigen woorden na, de leerkracht neemt dit op band<br />
op;<br />
- één van de vrijwilligers mag terug binnenkomen, dezelfde leerling vertelt het<br />
verhaal nog eens na;<br />
- de volgende vrijwilliger mag binnenkomen, de eerste vrijwilliger vertelt op zijn<br />
beurt de tekst na, enz. De klas krijgt de opdracht te observeren wat er precies<br />
gebeurt;<br />
- klassikale bespreking: wat zijn de conclusies na de observatie?<br />
- Slot: de leerlingen verdelen zich in kleine groepjes, en beelden situaties uit waarin<br />
de voor- en nadelen van deze inventaris duidelijk blijken. De andere leerlingen<br />
kijken toe en achterhalen om welke factor(en) uit de inventaris het in betreffende<br />
scène gaat. Na elk rollenspel volgt een korte bespreking.<br />
Bij het luisteren naar elkaar worden bepaalde zaken:<br />
. weggelaten;<br />
. verwisseld;<br />
. toegevoegd;<br />
. samengevoegd;<br />
. vervormd;<br />
. vervangen door andere.<br />
Groepswerk: in kleine groepjes kunnen de leerlingen de volgende punten<br />
bespreken (vrijwilligers verspreid over de groepjes):<br />
. wat zijn de voor- en nadelen van de verkorting? (tijdsbesparing en duidelijkheid);<br />
. wat zijn de oorzaken en de gevolgen van de vervorming? (belangrijke zaken<br />
worden weggelaten);<br />
. oorzaken van de vervorming zijn: onze kennis van de werkelijkheid / onze kennis<br />
van de taal;<br />
. gevolgen: misverstanden.<br />
SOC 12<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
45
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Hoofddoelstelling:<br />
Zich bewust worden van de beperkingen van het geheugen en van wat er gebeurt<br />
tijdens het luisterproces.<br />
Concrete doelstellingen:<br />
- bereid zijn geconcentreerd te luisteren;<br />
- essentiële kenmerken van wat er gebeurt tijdens het luisteren kunnen noemen en<br />
deze situeren aan de hand van voorbeelden;<br />
- voor- en nadelen, oorzaken en gevolgen van deze kenmerken kunnen noemen en<br />
illustreren;<br />
- in situaties uit het alledaagse leven de kenmerken van het luisterproces, de vooren<br />
nadelen, de oorzaken en gevolgen, kunnen onderkennen en aanduiden.<br />
Bron: Instrumentaal, fundamenten en modellen voor moedertaalonderwijs<br />
ISBN 90-334-09-00-3<br />
21 Planning en uitvoering van de luistertaak kunnen evalueren.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
Het luisterproces wordt geanalyseerd: waar ging het goed/fout?<br />
Dit wordt in groepjes besproken.<br />
Voorbeelden van vragen voor een luisterrapport:<br />
1) Wil je luisteren? Waarom wel/niet?<br />
Omwille van het onderwerp;<br />
omwille van de spreker zelf: zijn uiterlijk, leeftijd, sympathie, politieke<br />
opvattingen;<br />
luister je in opdracht van ... ?<br />
2) Laat je dat merken? Hoe?<br />
- verbaal<br />
- non-verbaal<br />
3) Kan je luisteren? Verstaanbaarheid, storingen, afleidingen, taalgebruik.<br />
4) Stel je actief vragen als je iets niet begrijpt?<br />
5) Let je op wat de spreker zegt? Volg je zijn gedachtegang?<br />
Kan je dat met eigen woorden navertellen?<br />
6) Wat wil de spreker volgens jou bereiken:<br />
- informatie doorgeven;<br />
- overtuigen (persuasie);<br />
- gevoelens overdragen (evocatie);<br />
- opdrachten geven;<br />
- amusement.<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
46
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
7) Bereikt de spreker zijn doel bij jou? (respectievelijk bij voorgaande vragen:)<br />
- Klopt het volgens jou? Is het na te gaan?<br />
- Ben je het met de spreker eens? Waarom wel/niet?<br />
- Ervaar je het, voel je het inderdaad?<br />
Hoe komt het dat je die gevoelens wel/niet hebt?<br />
- Zul je doen wat gevraagd wordt? Waarom wel/niet?<br />
- Moet je lachen?<br />
8) Luister je ontspannen of moet je je forceren?<br />
Bron: Gedifferentieerd Nederlands, Taal en Teken, Vaardigheden<br />
Uitgeverij Plantyn<br />
22<br />
Kunnen nagaan of men een onbevooroordeelde luisterhouding heeft<br />
aangenomen.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
De leerlingen moeten letten op factoren die onbevooroordeeld/bevooroordeeld<br />
luisteren beïnvloeden: indicatieve factoren zoals het non-verbaal gedrag van de<br />
spreker en bijkomende visuele informatie. De leerkracht wijst op clichés.<br />
ICO<br />
Er kan een eenvoudige oefening gemaakt worden, die de leerlingen doet inzien hoe<br />
gemakkelijk we dingen aannemen op basis van onvoldoende feitelijke informatie, en<br />
de gevolgen ervan op ons handelen.<br />
Doelstellingen:<br />
- de leerlingen laten inzien dat het maar al te gemakkelijk is om tussen de regels<br />
door te lezen en vooronderstellingen te koesteren over mensen en situaties. Er<br />
wordt aandacht besteed aan de gevolgen ervan op ons handelen;<br />
- inzicht laten krijgen in de risico’s van vooroordelen;<br />
- leren waakzaam zijn geen voorbarige conclusies te trekken.<br />
Zo voorkomt men een verstoring of wegvallen van de communicatie.<br />
De leerkracht zoekt hiervoor een tekst met veel impliciete informatie, hij stelt een<br />
vragenlijst op met uitspraken waar de leerlingen met ‘waar’, ‘niet waar’ of ‘weet niet’<br />
naast zetten.<br />
Voorbeeldtekst:<br />
Henny Stevens is de chef van een telefonisch helpdeskteam bij een computersoftwarebedrijf.<br />
Henny is gevraagd zich bij de manager te melden.<br />
Henny krijgt te horen dat een lid van het team niet optimaal functioneert en dat daar<br />
niets aan gedaan wordt. Collega’s en klanten klagen over het feit dat de medewerker<br />
een slecht inzicht heeft in de vragen van de klanten en vaak oplossingen biedt op<br />
basis van onvoldoende kennis van het softwaresysteem. Gebrekkig luisteren lijkt<br />
daar de oorzaak van.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
47
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Een uur later, in de kantine, gedraagt Henny zich ongewoon boos en onbeschoft, en<br />
klaagt over de slechte hygiëne en het eten (terwijl het management dat altijd als<br />
uitstekend beschouwde). Een blad met eten wordt één van de caissières letterlijk in<br />
de schoot geworpen als er een geüniformeerde veiligheidsbeambte in de kantine<br />
verschijnt. Henny barst in tranen uit.<br />
Uitspraken:<br />
1 Henny heeft met de manager gesproken.<br />
2 Het gesprek vond plaats in het kantoor van de manager.<br />
3 Henny is een vrouw.<br />
4 Het niet-functionerende team lijkt onvoldoende kennis van het softwaresysteem<br />
te willen verbergen.<br />
5 Minstens één persoon is niet tevreden over de service van ten minste één<br />
persoon van het helpdeskteam.<br />
6 De beschuldigingen zijn dermate onterecht dat Henny zich een uur later<br />
afreageert op een onschuldige kantinemedewerker.<br />
7 De klachten van Henny over het eten in de kantine zijn onterecht.<br />
8 Henny heeft uit woede een blad met eten naar een caissière gegooid.<br />
9 De komst van de veiligheidsbeambte duidt op een onplezierige escalatie van de<br />
situatie.<br />
10 Als de veiligheidsbeambte binnenkomt, realiseert Henny zich dat de situatie uit<br />
de hand gelopen is en barst in tranen uit.<br />
Verbetering: Alleen bewering 5 is ontegenzeggelijk waar.<br />
Bron: 50 trainingsactiviteien: communicatie<br />
TFC Audiovisuele media (zie adressenlijst)<br />
23 Bereid zijn een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen.<br />
ET* 7<br />
SOC 6<br />
SOC 7<br />
B<br />
Dit is een communicatieve vaardigheid. Men staat open voor ideeën, gedachten en<br />
suggesties van anderen.<br />
ICO<br />
24 Bereid zijn iemand anders te laten uitspreken.<br />
ET* 7<br />
SOC 6<br />
B<br />
25 Het belang van goed luisteren kunnen aangeven.<br />
EDV<br />
SOC 5<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
48
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
26 Zich bewust zijn van de eigen voorkeur voor een luisterstrategie.<br />
EDV<br />
LER 7<br />
B<br />
27 Bereid zijn de eigen leerstijl bij te sturen.<br />
EDV<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
B<br />
Conclusies laten trekken voor een nieuwe luistertaak.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />
49
6.2 Opbouw van de spreekvaardigheid<br />
Het spreekvaardigheidsonderwijs heeft als doel de leerlingen voor te bereiden op allerlei<br />
maatschappelijk relevante gesprekssituaties waarbij ze zich mondig en actief kunnen<br />
opstellen en hun zegje durven doen.<br />
Door de taal in een bepaalde situatie te gebruiken en door over taalgebruik en taalsysteem<br />
na te denken, ontwikkelen leerlingen attitudes tegenover het eigen en andermans<br />
taalgebruik. Voor spreken zijn dit voornamelijk de bereidheid algemeen Nederlands te<br />
spreken, zijn beurt afwachten bij het spreken, zelfvertrouwen en zelfredzaamheid.<br />
Bij spreekvaardigheidsonderwijs hebben leerlingen niet alleen inzicht nodig in verschillende<br />
spreeksituaties, in publiek, taalregister, taalvariatie en in het formuleren en structureren van<br />
het gesprek, ze moeten bovendien de kans krijgen om actief te oefenen.<br />
Het proces van spreken/gesprekken voeren kan in onderdelen opgedeeld worden die apart<br />
aandacht kunnen krijgen, maar die vooral in samenhang geoefend worden. Dit proces komt<br />
neer op een aantal (denk)activiteiten vóór, tijdens en na het spreken (plannen, uitvoeren,<br />
reflecteren).<br />
Oefeningen op spreeksituaties zullen dikwijls de vorm van een rollenspel aannemen. De<br />
nabespreking ervan geeft de kans om het eindproduct te bespreken en ook de aanpak van<br />
de leerlingen. De leerling-observatoren beschikken dan over een checklist met vragen of<br />
aandachtspunten. Ook voorbeelden van radio of televisie vormen een goede aanleiding om<br />
een aantal situaties te bespreken of voor te bereiden.<br />
Spreektaken worden omschreven aan de hand van tekstsoorten, doelpubliek en<br />
verwerkingsniveau.<br />
Bij spreken/gesprekken voeren worden de volgende tekstsoorten geproduceerd:<br />
standpunten, meningen, instructies, vragen, antwoorden, informatie presenteren, gevoelens/<br />
ervaringen/interesses weergeven, beschrijven van routes, situaties, personen en<br />
gebeurtenissen, activerende boodschappen, inlichtingen geven, aanvragen doen, berichten<br />
en bezwaren formuleren.<br />
Doelpubliek: bekende en onbekende leeftijdgenoten, bekende volwassenen, onbekend<br />
publiek.<br />
Het verwerkingsniveau voor ‘gesprekken voeren’ is:<br />
- structurerend: de leerling heeft een actieve inbreng in de wijze waarop hij informatie<br />
presenteert, hij geeft zijn tekst een bepaalde structuur mee;<br />
- beoordelend: de tekst wordt ook afgestemd op informatie die door anderen ingebracht<br />
werd.<br />
Aan de hand van tekstsoorten, doelpubliek, verwerkingsniveau en de gebruikte<br />
evaluatiecriteria kan de leerkracht het spreekvaardigheidsonderwijs opbouwen.<br />
Om functioneel en communicatief te werken wordt spreekvaardigheid aangeleerd in reële<br />
situaties en contexten met voldoende interactie en reflectie. Uit dit laatste leren de leerlingen<br />
dat de aangeleerde strategieën en vaardigheden kunnen worden toegepast in andere<br />
situaties.<br />
Voor de opbouw van alle taalvaardigheden is de transfer van strategieën zoals plannen,<br />
uitvoeren, bijsturen en evalueren van belang. De instructiekaarten in bijlage moeten de<br />
leerlingen in staat stellen de verschillende luister-, lees-, spreek- en schrijftaken te verbinden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
50
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
SPREKEN<br />
28 Tot spreken bereid zijn, graag spreken en zich willen en durven uiten.<br />
ET* 14<br />
SOC 6<br />
B<br />
De korte vrije spreekmomenten kunnen ook in groepjes of in een kringgesprek<br />
gebeuren.<br />
Bijvoorbeeld: de leerlingen zichzelf of elkaar laten voorstellen, spontaan spreken over<br />
een eigen ervaring, iets laten meedelen, iets laten vertellen over hun cultuur. Vooraf<br />
op enkele veel voorkomende fouten wijzen, tijdens het spreken laten uitspreken.<br />
Eventueel nog voorkomende fouten achteraf corrigeren.<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
ICO<br />
Bij nieuwe leerlingengroepen zal de leerkracht ervoor zorgen een veilige<br />
spreeksituatie te creëren:<br />
- vermijd een competitieve sfeer. Het is geen wedstrijd;<br />
- leg - zeker in het begin - geen nadruk op het resultaat. De spreekdrempel overwinnen<br />
is belangrijker dan het perfect spreken;<br />
- niet elke opdracht of techniek is voor iedereen weggelegd. Maar door een juiste<br />
lesopbouw help je de leerlingen wel uit hun vaste denkpatroon te stappen en/of<br />
met clichés te breken;<br />
- geef voorbeelden bij je opdrachten. Doe ook zelf mee;<br />
- als leerkracht moet je zelf vertrouwd zijn met de oefening. Probeer daarom voor<br />
jezelf zoveel mogelijk uit en bedenk wat er zoal fout kan gaan. Dat wil niet<br />
zeggen, dat je geen risico moet nemen. Het is misschien eng om sommige<br />
oefeningen voor het eerst te doen. Als je leerlingen niet gewend zijn van hun<br />
plaats te komen, moeten zij iets overwinnen. Bouw vrij bewegen dan langzaam<br />
op. Begin met een twee aan twee oefening. Werk langzaam toe naar een<br />
oefening waarbij de hele ruimte het werkterrein wordt.<br />
Sommige leerlingen zijn zo gewend aan klassikaal onderwijs, dat ze het zelfs<br />
vreemd vinden, dat er in één lokaal meer dan één persoon tegelijk aan het woord<br />
kan zijn.<br />
In de praktijk blijkt, dat de meeste leerlingen snel de smaak te pakken hebben en<br />
dat ze het leuk vinden met verschillende klasgenoten te kunnen praten. Het<br />
vergroot het contact op een prettige manier;<br />
- vergeet nooit: het doel van de oefening is communicatie. Wees selectief in het<br />
verbeteren van vormfouten. Pas als een foute vorm de goede communicatie in de<br />
weg staat, is er reden om een constructie te verbeteren. Noteer wat er fout gaat<br />
en laat dit later bij een ander onderdeel aan de orde komen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
51
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
29 Bereid zijn Algemeen Nederlands te spreken.<br />
ET* 14<br />
SOC 6<br />
B<br />
De leerkrachten zullen ernaar streven dat de leerlingen in elke communicatieve<br />
situatie Algemeen Nederlands gebruiken. Naar taalbeleid streven met leerkrachten<br />
van andere vakken, geeft meer kansen om de taalontwikkeling te bevorderen. Dit kan<br />
in een schoolwerkplan opgenomen worden.<br />
TA.BE<br />
30 Afspraken in verband met communicatie in de klas kunnen naleven.<br />
ET13<br />
ET14<br />
SOC 8<br />
B<br />
Afspraken in overleg met de leerlingen opstellen.<br />
Bijvoorbeeld om de beurt spreken; naar elkaar luisteren; het woord vragen; beleefd<br />
reageren; conventies van monoloog, dialoog, polyloog; lichaamstaal, oogcontact,<br />
non-verbale communicatie, ...<br />
cf. luisterconventies.<br />
31 Het spreken kunnen plannen. ET 13 B<br />
De planning van het spreken houdt de volgende stappen in:<br />
- het spreek- en gespreksdoel bepalen;<br />
- het publiek kunnen beschrijven;<br />
- de voorkennis i.v.m. onderwerp en tekstsoort inzetten;<br />
- gericht informatie selecteren (ook met behulp van ICT);<br />
- bijkomende informatie vragen;<br />
- inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen;<br />
- een tekst structureren naargelang van het spreekdoel en het publiek.<br />
Het spreken gebeurt op structurerend en beoordelend niveau.<br />
Zie bij ‘uitvoering van de spreektaak’.<br />
Het is de bedoeling dat de leerlingen op het einde van de tweede graad de volgende<br />
stappen spontaan toepassen:<br />
1) plannen;<br />
2) uitvoeren;<br />
3) reflecteren.<br />
De concrete invulling van deze drie stappen vindt men op de instructiekaarten<br />
‘spreken’.<br />
Zie ook de tekst 6.2 ‘de opbouw van de spreekvaardigheid’.<br />
Leg eerst de oefening uit of doe haar klassikaal voor. Je kunt ook een voorbeeldpaar<br />
of een voorbeeldgroepje nemen. Deel daarna pas het materiaal uit en verplaats het<br />
meubilair. Doe je het andersom, dan dreigt er chaos. Niemand luistert meer en<br />
niemand weet wat hij moet doen. Vergeet niet: het uitleggen van een oefening en het<br />
opvolgen van instructies is een oefening op zich.<br />
ENG<br />
FRA<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
TA.BE<br />
ICT<br />
32 Het spreek- en gespreksdoel kunnen bepalen.<br />
ET 13<br />
LER 2<br />
B<br />
Hulp bij spreekbeurten: als de keuze van de onderwerpen bepaald is, mogen de<br />
andere leerlingen vragen stellen waarop ze graag een antwoord willen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
52
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
33 Het publiek kunnen beschrijven.<br />
ET 13<br />
LER 2<br />
B<br />
De leerlingen moeten ontdekken dat de woordkeuze kan verschillen naargelang van<br />
het publiek.<br />
SOC 4<br />
34<br />
De voorkennis in verband met onderwerp en tekstsoort kunnen<br />
inzetten.<br />
ET 13<br />
LER 2<br />
B<br />
Leerlingen concreet aantonen hoe belangrijk voorkennis is voor het begrip van een<br />
tekst.<br />
Ze moeten tekstkenmerken inventariseren en kunnen op basis daarvan<br />
verwachtingen formuleren. Dat is alleen zinvol wanneer we leerlingen daarna de<br />
volgende vragen stellen: Weet je al veel van het onderwerp of nog niets? Wat zullen<br />
daarvan de gevolgen zijn tijdens het lezen? Hoe ga je tewerk als je informatie<br />
tegenkomt die je al wist? Hoe ga je tewerk als je nieuwe informatie tegenkomt?<br />
35 Gericht informatie kunnen vragen.<br />
ET 13<br />
LER 2<br />
B<br />
Bijvoorbeeld:<br />
- informatie vragen aan een loket;<br />
- efficiënt telefonisch communiceren met bv. een leerkracht, arts, reservatiekantoor;<br />
- een interview afnemen;<br />
- een persoonlijk vraaggesprek voeren.<br />
TA.BE<br />
36 Bijkomende informatie kunnen vragen.<br />
ET 13<br />
LER 2<br />
B<br />
37<br />
Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen kunnen<br />
vaststellen.<br />
ET 13<br />
LER 3<br />
B<br />
38<br />
Een tekst kunnen opbouwen naargelang het spreekdoel en het<br />
publiek.<br />
ET 13<br />
LER 3<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
53
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
39 Spreektaken kunnen uitvoeren.<br />
ET 8<br />
ET 9<br />
ET 10<br />
ET 11<br />
B<br />
De tekstsoorten die voor deze taken op structurerend niveau gebruikt zullen worden, zijn:<br />
- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten:<br />
instructies geven voor een spel en het hanteren van apparatuur<br />
- aan bekende volwassenen:<br />
. vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t. leerstofonderdelen in schoolvakken<br />
. informatie presenteren<br />
. gevoelens, persoonlijke ervaringen en interesses uitdrukken<br />
- voor een onbekend publiek:<br />
. routes, situaties en personen beschrijven<br />
. gebeurtenissen verslaan<br />
De tekstsoorten die voor deze taken op beoordelend niveau gebruikt worden, zijn:<br />
- bestemd voor bekende leeftijdgenoten: standpunten, meningen of oplossingswijzen<br />
voor problemen in een gedachtewisseling uiteenzetten en motiveren<br />
- bestemd voor een onbekend publiek:<br />
. activerende boodschappen formuleren<br />
. inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten of bezwaren formuleren in het kader<br />
van het schools functioneren en van de vrije tijd (rechtstreeks of telefonisch)<br />
Deze spreekoefeningen kunnen in groep gebeuren.Het is niet de bedoeling dat de<br />
leerkracht elke oefening evalueert. De leerlingen kunnen aan zelfevaluatie doen.<br />
Voor je een spreekoefening doet, moet je je altijd afvragen: heb ik genoeg in mijn<br />
leerlingen gestopt om er ook iets uit te laten komen? Het kan niet vaak genoeg<br />
gezegd worden: geen output zonder input. Er moet altijd voorbereidend werk<br />
gebeurd zijn. Voor de meeste oefeningen moet je uit je eigen ervaring putten om het<br />
spreken in te leiden. Daarnaast hebben je leerlingen tijdens de oefeningen nog hulp<br />
nodig. Geef die in de vorm van voorbeeldzinnen op het bord of op papier.<br />
Taalspel: Tien willekeurige woorden.<br />
Dit taalspel duurt tien minuten en je hebt er een krant voor nodig.<br />
Het is heel geschikt om een les mee te beginnen (opwarmer) of mee af te ronden. Uit<br />
een krant worden tien woorden gehaald die dienen als uitgangspunt voor het verhaal,<br />
bijvoorbeeld: avond-gehaktbal-kietelen-1995-edelstenen-desondanks-boekensteuncomputer-breien<br />
en huilen. Iedereen probeert het woord dat hij ‘trekt’ in het verhaal te<br />
gebruiken. Hij wacht het moment af waarop hij zijn woord in het verhaal kwijt kan.<br />
Iemand begint met het verhaal. Zijn woord moet erin voorkomen. Na een paar zinnen<br />
mag er al gewisseld en ingesprongen worden. Zo ontstaat een kort, mal verhaal met<br />
een begin, een middenstuk en een einde. De leerkracht kan suggesties doen om te<br />
wisselen of andere wendingen aan het verhaal te geven.<br />
Bron: Honderd taalspelen, voor onderwijs en jeugdwerk<br />
ISBN 90-73207-44-4<br />
Op structurerend niveau:<br />
- de leerlingen structureren wanneer zij bijvoorbeeld instructies in de juiste<br />
volgorde geven zodat ze kunnen worden uitgevoerd;<br />
- door vragen te stellen en antwoorden te formuleren over de leerstof brengen zij<br />
structuur in de tekst;<br />
- als zij informatie presenteren moeten zij die eventueel hertalen voor hun publiek<br />
waardoor bijvoorbeeld een beknoptere structuur noodzakelijk wordt;<br />
- als zij mondeling verslag uitbrengen van gebeurtenissen gaan zij de informatie op<br />
persoonlijke wijze ordenen;<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
ICO<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
54
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
- leerlingen brengen foto’s van mensen mee. De foto’s worden gemengd. Elke<br />
leerling kiest een foto, leeft zich in in de persoon van de foto en vertelt zijn<br />
verhaal;<br />
- wanneer een aantal leerlingen uit de klas een uitgesproken hobby hebben,<br />
zoeken zij minder bekende termen i.v.m. die hobby en geven ze uitleg. Na de<br />
uitleg, herhalen de luisteraars wat zij hebben gehoord.<br />
Op beoordelend niveau:<br />
- een activerende boodschap: door een korte monoloog proberen de leerlingen<br />
mensen te overtuigen om deel te nemen aan een actie;<br />
- een reclameboodschap zo overtuigend mogelijk overbrengen;<br />
- de standpunten, meningen en oplossingswijzen voor problemen worden<br />
geformuleerd op basis van eigen, actuele kennis van de wereld;<br />
- zij vragen inlichtingen, doen aanvragen, … en maken hierbij gebruik van hun<br />
eigen kennis van de wereld;<br />
- de openstoeldiscussie: een buiten- en een binnencirkel. De leerlingen van de<br />
binnencirkel krijgen een gespreksopdracht, één stoel van de kring blijft open.<br />
Wanneer iemand buiten de kring wil mee discussiëren, gaat hij op de stoel zitten.<br />
De persoon rechts van hem gaat naar de buitencirkel. De leerkracht geeft een<br />
teken wanneer er gewisseld mag worden.<br />
40<br />
Naargelang het spreek- of gespreksdoel en het publiek, gericht<br />
informatie kunnen verwoorden, in een duidelijke vorm.<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
B<br />
Voorbeelden:<br />
- de leerkracht geeft lange zinnen. De leerlingen geven de boodschap kernachtiger<br />
weer;<br />
- de leerlingen moeten informatie vragen aan een loket;<br />
- een mop vertellen en de spanning erin houden;<br />
- efficiënt telefonisch communiceren met bv. een leerkracht, arts of reservatiekantoor;<br />
- antwoorden op een antwoordapparaat;<br />
- een interview afnemen;<br />
- een persoonlijk vraaggesprek voeren;<br />
- uitleg geven over de werking van een toestel.<br />
TA.BE<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
55
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Mogelijke activiteit voor kleine groepen:<br />
De leerlingen zitten in een kring. De leerkracht vertelt hoe hij zijn vrijdagavond, na de<br />
school heeft doorgebracht. Hij vermeldt de leuke en de minder leuke kanten daaraan<br />
en wisselt spanning met rust af. Na enkele minuten geeft hij de beurt aan de eerste<br />
leerling, die zijn vrijdagavond vertelt.<br />
De leerkracht heeft vooraf gezegd dat er verteld gaat worden, maar niet om welk<br />
onderwerp het gaat. Dat merken de leerlingen pas bij het eerste verhaal. Er worden<br />
nog geen beperkingen opgelegd, iedereen vertelt kort zijn belevenissen.<br />
SOC 6<br />
Variaties:<br />
- elke deelnemer doet kort zijn verhaal, maar mag niet herhalen wat door een<br />
ander is gezegd. Er mag wel over hetzelfde onderwerp gepraat worden, maar dat<br />
moet wel in een totaal andere verwoording gebeuren. De deelnemers moeten dus<br />
echt over hun verhaal nadenken;<br />
- alle deelnemers vertellen over hun vrijdagavond, maar herhalen sommige zinnen<br />
om ze kracht bij te zetten. Zo krijgen bepaalde momenten in het verhaal een<br />
accent;<br />
- in plaats van te vertellen wat je de vrijdagavond gedaan hebt, kan je ook<br />
beschrijven hoe je ‘s avonds naar bed gaat en hoe je kamer eruit ziet als het<br />
steeds donkerder wordt.<br />
Bron: Honderd taalspelen, voor onderwijs en jeugdwerk<br />
ISBN 90-73207-44-4<br />
Rapporteren: mondeling doorgeven van informatie over een bepaald onderwerp:<br />
De leerlingen krijgen onmiddellijk een blad met de volgende opdrachten:<br />
1. zoek in het woordenboek een woord waarvan je denkt dat de anderen in de klas<br />
het niet kennen en dat interessant is om uitgelegd te worden;<br />
2. je gaat in minstens drie verschillende naslagwerken op zoek naar verdere<br />
informatie, tracht het onderwerp zo volledig mogelijk te behandelen;<br />
3. deze informatie verwerk je tot een informatieve tekst;<br />
4. die geef je mondeling door aan de rest van de klas en wordt als leerstof<br />
beschouwd.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
56
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
In de opgave wordt er vanuit gegaan dat de leerlingen al een aantal basis- en<br />
deelvaardigheden ingeoefend hebben:<br />
- publiek- en doelgericht nadenken over een onderwerp: Is het interessant? Is het<br />
concreet? Kan ik het begrijpelijk uitleggen? Kan ik voldoende informatie vinden?;<br />
- naslagwerken zoeken en hanteren (bibliotheekinitiatie): Welke naslagwerken zijn<br />
er? Welke moet ik gebruiken? Het terugvinden van een naslagwerk, bijvoorbeeld<br />
registers gebruiken, … ;<br />
- informatieve teksten lezen en begrijpen (=naslagwerk);<br />
- belangrijke informatie uit een tekst halen, hoofdzaken en bijzaken onderscheiden,<br />
schematiseren, … .<br />
De leerlingen krijgen een drietal weken de tijd om dit werk te verrichten. Dan krijgen<br />
ze de opdracht in hun dagboek de volgende vragen te beantwoorden.<br />
1. Wat was de opgave?<br />
2. Wat was het doel van de opgave?<br />
3. Wat heb ik eerst gedaan?<br />
4. Wat heb ik vervolgens gedaan?<br />
5. In hoeverre is het gestelde doel bereikt?<br />
6. Wat moet er nog gebeuren?<br />
De bedoeling van dit schrijven is niet communicatief maar eerder conceptueel: de<br />
leerlingen denken na over het eigen handelen. Het zijn deze inzichten in het eigen<br />
handelen die bijsturing mogelijk maken en in een latere fase transfer mogelijk maken.<br />
Bron: Maar hoe doe je dat nu? artikel van Luc Wyns in Vonk sept-okt van 1997<br />
LER 5<br />
LER 6<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
Het verkeerde recept:<br />
Materiaal: enkele kookboeken of recepten uit de krant.<br />
Je leest een recept voor dat iedereen kent, bijvoorbeeld dat van pannenkoeken. De<br />
leerlingen luisteren naar het korte, bloemrijke verhaal, dat je echt lekker moet maken!<br />
De leerlingen bedenken in groepjes twee nieuwe recepten, waarvan er één klopt en<br />
één niet. Die recepten worden met veel overtuiging verteld. Horen de anderen welk<br />
recept fout is en welk goed? De leerkracht let erop dat de recepten zo smakelijk<br />
mogelijk worden ‘opgedist’. Het water moet de deelnemers in de mond lopen!<br />
Bron: Honderd taalspelen, voor onderwijs en jeugdwerk<br />
ISBN 90-73207-44-4<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
57
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
41<br />
Naargelang het spreek- of gespreksdoel en het publiek het<br />
taalgebruik kunnen aanpassen.<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
SOC 4<br />
B<br />
Gevarieerde reacties bedenken:<br />
Doel: inzicht krijgen in doel- en publiekgericht taalgebruik.<br />
Voorbereiding:<br />
Maak voor elk groepje een brief met een korte situatiebeschrijving.<br />
We geven een aantal voorbeelden:<br />
- De trainer van je sportclub die van mening is dat je beter kunt als je maar meer<br />
naar de training komt.<br />
- Toelating van de directeur vragen om iets voor de leerlingenraad te doen.<br />
- Door iemand op het matje geroepen worden omdat je te laat was.<br />
Uitvoering:<br />
Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf leerlingen. Geef iedere groep een situatie.<br />
Ieder groepslid noteert voor zichzelf drie reacties op die situatie. Vervolgens<br />
vergelijken de leerlingen die reacties en kiezen ze er twee als de beste uit. Per groep<br />
brengt één leerling verslag uit aan de hele klas: om welke situaties gaat het, welke<br />
reacties vindt de groep het best, waarom juist die reacties?<br />
Aan de hand van de nabespreking van het groepswerk met de leerlingen nagaan<br />
welke voorwaarden bepalend zijn voor de gegeven reacties. Vervolgens overstappen<br />
naar echt gebeurde situaties: wat er is gebeurd, wat zei men en hoe liep het af?<br />
Suggestie:<br />
Enkele leerlingen spelen zo’n echt gebeurde situatie na en proberen in het spel een<br />
aantal mogelijke reacties uit.<br />
Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90-01-71073-5<br />
Het rollenspel (zie bijlage 14.4)<br />
SOC 12<br />
SOC 13<br />
SOC 12<br />
SOC 13<br />
42<br />
Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen kunnen<br />
verwoorden.<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
58
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
43<br />
Naargelang het spreek- en gespreksdoel en het publiek, visuele<br />
informatie kunnen gebruiken.<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
B<br />
De leerlingen krijgen een opdracht waarbij ze visuele informatie functioneel moeten<br />
inschakelen, in functie van de presentatie. Dit kan zijn: video, overhead, foto’s,<br />
powerpointpresentatie, … (samenwerken met de leerkracht informatica).<br />
INF<br />
ICT<br />
44<br />
Gespreksconventies kunnen hanteren om gesprekken te beginnen, te<br />
onderbreken, gaande te houden en af te sluiten.<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
SOC 4<br />
SOC 5<br />
B<br />
Bijvoorbeeld aan de hand van rollenspelen:<br />
- je bent uitgenodigd op een feestje waar je niemand kent, hoe knoop je een<br />
gesprek aan met een andere genodigde.<br />
- je bent voorzit(s)ter van een vereniging en je moet de gastspreker of vedette<br />
inleiden (bijvoorbeeld een schrijver die zijn nieuw boek komt voorstellen).<br />
45 Argumenten kunnen herkennen en aanbrengen.<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
B<br />
46 Adequaat kunnen reageren op de inbreng van de gesprekspartner(s).<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
SOC 7<br />
B<br />
47<br />
Eigen inbreng in het gesprek kunnen afstemmen op de inbreng van<br />
de gesprekspartner(s).<br />
EDV<br />
LER 4<br />
SOC 7<br />
B<br />
Bijvoorbeeld:<br />
Opdracht: Je bent trainer van een club en je moet een persconferentie geven over de<br />
voorbije verloren of gewonnen match. Je verdedigt de nederlaag …<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
59
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
48<br />
Een kritische houding kunnen aannemen t.o.v. het eigen spreek- en<br />
gespreksgedrag.<br />
ET* 14<br />
LER 5<br />
B<br />
49<br />
Het belang van eigen non-verbaal gedrag kunnen inschatten en<br />
inbrengen.<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
SOC 5<br />
B<br />
Met non-verbaal gedrag bedoelen we mimiek, houding en gebaren.<br />
50 Non-verbaal gedrag kunnen aanwenden.<br />
ET 13<br />
LER 4<br />
SOC 6<br />
B<br />
De leerkracht wijst de leerlingen op het feit dat hun non-verbaal gedrag in<br />
overeenkomst moet zijn met de boodschap die ze willen overbrengen.<br />
51<br />
Planning en uitvoering van spreek- en gespreksmomenten kunnen<br />
evalueren.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
Evaluatie van de planning en van de uitvoering.<br />
Elke oefening moet altijd netjes afgesloten worden. Bespreek de resultaten of<br />
oplossingen. Ook al is dit voor de leerkracht niet altijd zo gemakkelijk.<br />
De leerkracht had een doelgerichte opdracht gegeven en bekijk dan ook of het doel<br />
bereikt is.<br />
TA.BE<br />
52 Bereid zijn over het eigen taalgebruik na te denken.<br />
EDV<br />
LER 7<br />
B<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
53 Bereid zijn de eigen leerstijl bij te sturen.<br />
EDV<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
B<br />
Conclusies laten trekken voor een nieuwe spreektaak.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />
60
6.3 Opbouw van de leesvaardigheid<br />
Het leesvaardigheidsonderwijs heeft als doel de leerlingen instrumenten en strategieën in<br />
handen te geven om onafhankelijke sprekers te worden, zowel in de taalvakken als<br />
daarbuiten (niet-taalvakken, leven buiten de school).<br />
Veel leeservaring kunnen opdoen is bovendien de belangrijkste basis voor de ontwikkeling<br />
van schrijfvaardigheid en voor het verwerven van kennis en inzicht in de cultuur.<br />
De leesvaardigheid van leerlingen kan verbeterd worden door de aanpak van de teksten<br />
meer te laten lijken op het werken met teksten in het dagelijks leven. Om (ook moeilijke)<br />
teksten zelfstandig te kunnen lezen en begrijpen, hebben leerlingen een aantal<br />
leesstrategieën nodig die ze in de klas actief kunnen oefenen. De bedoeling is leerlingen<br />
vóór, tijdens en na het lezen een aantal denkactiviteiten te laten verrichten waardoor ze<br />
vaardigheden verwerven waar ze ook buiten de taalles iets aan hebben (bijvoorbeeld in een<br />
ander vak). Via de leestaak leren ze dan iets voor de aanpak van een volgende leestaak. Ze<br />
zullen daarom een aantal leestaken moeten uitvoeren: het lezen plannen, de leestaak<br />
kunnen uitvoeren en het reflecteren over de eigen planning en uitvoering ( Hoe werd<br />
de taak uitgevoerd, hoe kan ze verbeterd worden? ). Deze indeling in drie fasen (vóór,<br />
tijdens en na het lezen) lijkt kunstmatig, maar maakt het mogelijk de verschillende<br />
leerstrategieën, die bij het lezen een rol kunnen spelen, te oefenen.<br />
Deze leerstrategieën zijn bovendien analoog voor Nederlands, Frans en Engels.<br />
Taalleerkrachten kunnen best samenwerken en naar elkaars lessen verwijzen, ook al is het<br />
taalaanbod verschillend: het leesvaardigheidsonderwijs zal zo voor de leerlingen herkenbaar<br />
worden. Bovendien gaat het om algemene leerstrategieën waarmee de leerlingen ook in de<br />
andere vakken aan de slag kunnen. Het zijn deze leerstrategieën die de leerlingen expliciet<br />
als leerstof aangeboden moeten krijgen. Het betreft kennis over tekstdoelen, doelpubliek,<br />
tekstsoorten, tekstopbuw, over conventies en over leesstrategieën zelf.<br />
Taken in verband met leesstrategieën kunnen bijvoorbeeld zijn:<br />
- vóór het lezen: de tekst in zijn context laten plaatsen (voorkennis leren gebruiken, een<br />
leesverwachting leren opbouwen);<br />
- tijdens het lezen: de leesstrategie leren afstemmen op het leesdoel. Dus niet laten<br />
voorlezen, want dit bevordert het woord-voor-woord lezen. Beter is begrijpend laten<br />
stillezen en de passages dan achteraf laten bespreken;<br />
- na het lezen: actief aan de slag gaan met de verkregen informatie, bijvoorbeeld vragen<br />
leren stellen bij de tekst, een schema leren aanvullen of zelf leren maken. Maar ook: leren<br />
reflecteren over de eigen aanpak van de taak.<br />
Vaardigheidsonderwijs houdt in dat de leerlingen geconfronteerd worden met een gevarieerd<br />
taalaanbod én met uitdagende taaltaken. Het kan zeer waardevol zijn een moeilijker<br />
verwerkingsniveau te verbinden met een tekst die eenvoudiger is qua tekstsoort en<br />
tekstkenmerken (of omgekeerd).<br />
Om de opbouw van het leesvaardigheidsonderwijs te garanderen, dient men zeker rekening<br />
te houden met de volgende criteria:<br />
Taalaanbod<br />
- Binnen de receptieve vaardigheden komen vijf tekstsoorten aan bod:<br />
. informatieve teksten;<br />
. prescriptieve teksten;<br />
. argumentatieve teksten;<br />
. narratieve teksten;<br />
. artistiek - literaire teksten.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />
61
- De moeilijkheidsgraad van een tekst wordt niet alleen bepaald door de tekstsoort maar<br />
meer nog door een aantal intrinsieke kenmerken:<br />
. de formulering: van eenvoudig tot complex;<br />
. de structurering: van eenvoudig tot complex;<br />
. de lengte: van kort tot uitgebreid;<br />
. het beeldmateriaal: van veel tot geen visuele ondersteuning;<br />
. de inhoud: van veel vertrouwdheid tot geen vertrouwdheid met de inhoud,<br />
van concreet tot abstract;<br />
. de taal: van weinig tot veel afwijkingen van de standaardtaal;<br />
. voor luisteren bepalen spreektempo en articulatie mee de moeilijkheidsgraad.<br />
Taaltaak<br />
- Het verwerkingsniveau geeft aan wat de leerlingen met de taal moeten kunnen doen.<br />
Voor de receptieve vaardigheden gaat het om:<br />
. het beschrijvend niveau: informatie achterhalen zoals die in de tekst gegeven en<br />
opgebouwd is;<br />
. het structurerend niveau: het vorige niveau wordt beheerst, maar de leerlingen zijn<br />
bovendien in staat de informatie op een overzichtelijke en persoonlijke wijze te<br />
ordenen;<br />
. het beoordelend niveau: de vorige niveaus worden beheerst, maar de leerling kan zich<br />
tevens een gefundeerde mening vormen onder meer op basis van de informatie uit<br />
andere bronnen.<br />
Het verwerkingsniveau is in de tweede graad vooral beschrijvend en structurerend.<br />
Taalaanbod en taaltaken zijn de factoren die de leerkracht in staat stellen het leesvaardigheidsonderwijs<br />
progressief op te bouwen.<br />
Om functioneel en communicatief te werken wordt leesvaardigheid aangeleerd in reële<br />
situaties en contexten met voldoende interactie en reflectie. Uit dit laatste leren de leerlingen<br />
dat de aangeleerde strategieën en vaardigheden kunnen worden toegepast in andere<br />
situaties.<br />
Voor de opbouw van alle taalvaardigheden is de transfer van strategieën zoals plannen,<br />
uitvoeren, bijsturen en evalueren van belang. De instructiekaarten in bijlage moeten de<br />
leerlingen in staat stellen de verschillende luister-, lees-, spreek- en schrijftaken te verbinden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />
62
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
LEZEN<br />
54 Bereid zijn te lezen. ET* 22 B<br />
55 Het lezen kunnen plannen. ET 19 B<br />
Bereidheid tot lezen veronderstelt dat de leerlingen boeiende, nuttige en - in hun<br />
leefwereld - passende teksten krijgen.<br />
Bij het lezen moet er voldoende aandacht zijn voor de omgevingsfactoren: er moet<br />
een rustige en aandachtige sfeer zijn.<br />
De planning van het lezen houdt de volgende stappen in:<br />
- het leesdoel bepalen;<br />
- het tekstdoel vaststellen;<br />
- de voorkennis inzetten;<br />
- de functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen;<br />
- een leesstrategie kiezen in functie van luisterdoel en tekstsoort.<br />
Het lezen zal gebeuren op structurerend niveau en op beoordelend niveau.<br />
Zie bij ‘de uitvoering van de leestaak’.<br />
56 Het leesdoel kunnen bepalen.<br />
ET 19<br />
LER 2<br />
B<br />
Het is de bedoeling dat de leerlingen op het einde van de tweede graad de volgende<br />
stappen spontaan toepassen:<br />
1) plannen;<br />
2) uitvoeren;<br />
3) reflecteren.<br />
De concrete invulling van deze drie stappen vindt men op de instructiekaarten ‘lezen’.<br />
Zie ook de tekst 6.3 ‘de opbouw van de leesvaardigheid’.<br />
Deze planningsmomenten worden systematisch ingeoefend, zodat de leerlingen<br />
inzien dat ze inherent zijn aan het lezen. Ook voor literaire teksten zijn<br />
leesstrategieën nodig.<br />
Het is ook belangrijk dat de leerlingen inzien dat het gebruik van strategieën een<br />
algemeen dagelijks verschijnsel is om problemen op te lossen.<br />
Voorbeelden:<br />
- Je fiets is stuk en je hebt hem vanavond nodig, wat ga je doen?<br />
- Je vriend(in) staat je op te wachten na de school en je wilde eigenlijk alleen naar<br />
de film, hoe los je dat op?<br />
- Je had voor vanavond een heel leuke afspraak en nu is er plots die toets Frans.<br />
ENG<br />
FRA<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
TA.BE<br />
57 Het tekstdoel kunnen vaststellen.<br />
ET 19<br />
LER 2<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />
63
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
58<br />
De voorkennis kunnen inzetten in verband met onderwerp en<br />
tekstsoort.<br />
ET 19<br />
LER 2<br />
B<br />
Leerlingen concreet aantonen hoe belangrijk voorkennis is voor het begrip van een<br />
tekst.<br />
Ze moeten tekstkenmerken inventariseren en kunnen op basis daarvan<br />
verwachtingen formuleren. Dat is alleen zinvol wanneer we leerlingen daarna de<br />
volgende vragen stellen: weet je al veel van het onderwerp of nog niets? Wat zullen<br />
daarvan de gevolgen zijn tijdens het lezen? Hoe ga je te werk als je informatie<br />
tegenkomt die je al wist? Hoe ga je te werk als je nieuwe informatie tegenkomt?<br />
59 Een leesstrategie kunnen kiezen in functie van leesdoel en tekstsoort.<br />
ET 20<br />
LER 2<br />
B<br />
Soorten leesstrategieën die de leerlingen moeten kennen:<br />
- oriënterend lezen;<br />
- zoekend lezen;<br />
- globaal lezen;<br />
- intensief lezen.<br />
Ook de voorkennis (zie doelstelling 58) is hier van cruciaal belang.<br />
De leerkracht geeft de opdracht steeds vooraf.<br />
De opdrachten moeten duidelijk en functioneel zijn.<br />
Uitleg bij de soorten strategieën:<br />
- oriënterend: voorspellend lezen aan de hand van een titel of een inleiding,<br />
voorkennis activeren:<br />
- zoekend: gericht of selectief lezen:<br />
je wenst specifieke informatie uit een tekst te halen;<br />
- globaal: extensief en diagonaal lezen:<br />
je wil de hoofdzaken, de sleutelwoorden, de grote lijnen van de tekst kennen;<br />
- intensief: je wil alles uit de tekst halen.<br />
Laat de leerlingen ook analyseren hoe ze de verschillende leesstrategieën<br />
- onbewust en intuïtief - in het dagelijks leven toepassen.<br />
LER 7<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />
64
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
60 Leestaken kunnen uitvoeren.<br />
ET 15<br />
ET 16<br />
ET 17<br />
ET 18<br />
B<br />
De tekstsoorten die voor deze taken op structurerend niveau zullen worden gebruikt, zijn:<br />
- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten<br />
bijvoorbeeld een tijdschriftartikel, een recensie, een gebruiksaanwijzing, een instructieen<br />
studietekst;<br />
- bestemd voor een onbekend publiek<br />
bijvoorbeeld een schema of tabel, onderschriften bij programma’s, een verslag, een<br />
hypertekst.<br />
De tekstsoorten die voor deze taken op beoordelend niveau zullen worden gebruikt, zijn:<br />
- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten: bijvoorbeeld een zakelijke brief, een<br />
informatieve tekst, notities, een reclametekst of advertentie, een fictionele tekst;<br />
- bestemd voor een onbekend publiek: bijvoorbeeld een informatieve tekst of<br />
informatiebron in gedrukte of elektronische vorm: van praktische aard (zoals een<br />
spoorboekje, een vakantieregeling) of van encyclopedische aard (zoals een<br />
woordenboek, een catalogus).<br />
Het is niet de bedoeling dat alle tekstsoorten aan bod komen.<br />
Wel zo veel mogelijk verschillende tekstsoorten - ook de minder gebruikelijke zoals<br />
schema’s en tabellen - gebruiken.<br />
De moeilijkheidsgraad van de teksten moet aangepast zijn aan het niveau van de<br />
leerlingen.<br />
Voorbeeld van een zakelijke brief bestemd voor leeftijdgenoten: een brief van de<br />
bank om aan te zetten om een jongerenrekening te openen. Dit kan vergeleken<br />
worden met bijvoorbeeld een folder in verband met diezelfde rekening.<br />
Receptieve oefenvormen:<br />
Deze oefenvormen hebben het voordeel enkel de receptieve vaardigheden<br />
(luisteren/lezen) in te zetten. Bij de evaluatie van de resultaten van een<br />
luisteroefening zal dan bijvoorbeeld geen rekening gehouden worden met het<br />
geheugen van de leerlingen, of met eventuele schrijffouten.<br />
Hoofdprincipes:<br />
1) een actieve verwerking van de aangeboden taal door een vorm van handelen;<br />
2) weinig of geen beroep doen op taalproductie.<br />
Oefenvormen:<br />
- meerkeuzevragen;<br />
- uitspraken met ‘waar of niet waar’, ‘goed of fout’;<br />
- zinnen of stukjes tekst in de goede volgorde zetten;<br />
- plaatjes in de goede volgorde zetten (na het lezen van een tekst);<br />
- diverse puzzels;<br />
- het belangrijkste woord in de tekst onderstrepen.<br />
Op structurerend niveau:<br />
- hier structureren de leerlingen als zij bijvoorbeeld informatie-elementen<br />
selecteren uit één of meerdere grotere gehelen d.i. scannend lezen en<br />
‘onderstrepen’<br />
- in de tekst afwezige denkstappen infereren d.i. ‘erbij denken’<br />
- de kernzinnen uit de alinea’s halen<br />
- het verband tussen de alinea’s zien<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
ICO<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />
65
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Op beoordelend niveau:<br />
- de eigen mening over een bepaald onderwerp toetsen aan de informatie uit de<br />
tekst, d.i. moet ik mijn mening over dit onderwerp, na het lezen van deze tekst,<br />
herzien of niet?<br />
- de eigen kennis over een bepaald onderwerp toetsen aan de informatie uit de<br />
tekst, d.i. klopte mijn voorkennis over dat onderwerp met wat ik uit de tekst<br />
verneem?<br />
- de eigen vooraf geformuleerde hypothese over inhoud, vorm, e.d. van een tekst<br />
met de geleverde tekst vergelijken d.i. klopt wat ik dacht over de tekst met wat ik<br />
uit de tekst verneem?<br />
61 Functie van beeld en opmaak in de tekst kunnen herkennen.<br />
ET 19<br />
LER 3<br />
B<br />
Je kan het belang van beeld en opmaak in de tekst aantonen door twee identieke<br />
teksten met een verschillende lay-out te gebruiken.<br />
62 Onderwerp en hoofdgedachte kunnen aanduiden.<br />
ET 19<br />
LER 3<br />
B<br />
63 De structuur van de tekst in grote lijnen kunnen aanduiden.<br />
ET 19<br />
LER 3<br />
B<br />
Hier kan men al verwijzen naar de belangrijkste tekststructuren (evaluatie-,<br />
probleem-, maatregel- en onderzoeksstructuur) die in de derde graad aan bod zullen<br />
komen.<br />
64<br />
Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen kunnen<br />
vaststellen.<br />
ET 19<br />
LER 3<br />
B<br />
Signaal- en verwijswoorden kunnen hier worden behandeld.<br />
Zie hoofdstuk taalbeschouwing. (doelstelling 123 en 124).<br />
Bij de inhoudelijke opbouw gaat er o.a. aandacht uit naar het onderscheid tussen<br />
feiten en meningen. Dit komt ook aan bod in geschiedenis (werken met<br />
bronnenmateriaal) en in de wetenschappen.<br />
TA.BE<br />
GES<br />
BIO<br />
CHE<br />
FYS<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />
66
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
65<br />
Een leesstrategie kunnen toepassen naargelang van het leesdoel en<br />
de tekstsoort.<br />
ET 20<br />
LER 4<br />
B<br />
TA.BE<br />
66<br />
Bereid zijn om al lezend informatie te verzamelen over een bepaald<br />
onderwerp.<br />
ET* 22<br />
LER 3<br />
B<br />
Bij het gebruiken van ICT:<br />
ICT<br />
Het is vrij duidelijk dat on-line lezen andere vaardigheden vraagt dan klassiek lezen.<br />
In plaats van een zuiver tekstuele presentatie wordt de lezer geconfronteerd met een<br />
meer visuele presentatie (van woord naar beeld). Het loont de moeite dezelfde tekst<br />
op twee manieren aan te bieden: één groep krijgt de tekst op een klassieke manier,<br />
de andere via het Web. Achteraf volgen dan vragen zonder dat de tekst nog<br />
voorhanden is.<br />
Het feit dat een Webtekst makkelijk te volgen verwijzingen kan bevatten, brengt de<br />
lezer in een nieuwe situatie: meteen volgen of doorgaan met de tekst. Daarnaast kan<br />
de lezer de machine meteen op zoek laten gaan naar bepaalde woorden of<br />
woordgroepen in de tekst. Ook nu kunnen oefeningen voor twee of meer groepen<br />
één en ander duidelijk maken.<br />
Het valt ook op dat bij het aflezen van een scherm, spelfouten minder opvallen.<br />
67<br />
Bereid zijn om de verkregen informatie aan eigen kennis en<br />
vaardigheden te toetsen en te vergelijken met informatie uit andere<br />
bronnen.<br />
ET* 22<br />
LER 4<br />
B<br />
Steeds rekening houden met de mogelijkheden van de leerlingen.<br />
Dit kan je combineren met een beluisterde tekst over een identiek onderwerp.<br />
TA.BE<br />
68<br />
Bereid zijn om een persoonlijk oordeel over een bepaalde tekst te<br />
formuleren.<br />
ET* 22<br />
LER 4<br />
SOC 6<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />
67
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
69<br />
Een leesstrategie kunnen toepassen om aan onbekende woorden<br />
betekenis toe te kennen.<br />
ET 21<br />
LER 5<br />
B<br />
Deze strategieën zijn:<br />
- de context gebruiken;<br />
- voorkennis van taal en wereld gebruiken;<br />
- de principes van woordvorming;<br />
- gebruik van het woordenboek.<br />
Principe van woordvorming: afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen.<br />
Zie ook het hoofdstuk taalbeschouwing.<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
70 Planning en uitvoering van de leestaak kunnen evalueren.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
Evaluatie van planning en uitvoering. Nagaan wat goed en wat verkeerd ging. ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
71 Zich bewust zijn van de eigen voorkeur voor een leesstrategie.<br />
EDV<br />
LER 7<br />
B<br />
72 Bereid zijn de eigen leerstijl bij te sturen.<br />
EDV<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
B<br />
Conclusies trekken voor een nieuwe leestaak.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />
68
6.4 Opbouw van de schrijfvaardigheid<br />
Het schrijfvaardigheidsonderwijs bereidt de leerlingen voor op een aantal schrijfsituaties<br />
waar ze voldoende kennis en schrijfdurf aan de dag moeten leggen.<br />
Bij schrijfvaardigheidsonderwijs moeten de leerlingen de kans krijgen om actief te oefenen.<br />
Belangrijke leerstrategieën zoals planning, uitvoering en beoordeling van de schrijftaak<br />
worden expliciet aangebracht.<br />
Het oefenen gebeurt individueel of in kleine groepjes. Daar kunnen de leerlingen ook een<br />
aantal communicatiestrategieën aanwenden. Deze strategieën hebben betrekking op het<br />
sturen van de schrijftaak. Ze stellen de leerlingen in staat om de communicatie tot stand te<br />
brengen (bv. het consulteren van woordenboek, grammatica, internet, het gebruik maken<br />
van een model of een in de klas behandelde tekst).<br />
De eisen gesteld aan het hanteren van conventies bij schrijfvaardigheid worden hoger<br />
gesteld dan in de eerste graad. Het gaat dan over kenmerken van tekstsoorten,<br />
tekstopbouw, zinsbouw, idioom, spelling, interpunctie en uiterlijke verzorging.<br />
Schrijftaken worden hier omschreven aan de hand van tekstsoorten, doelpubliek en<br />
verwerkingsniveau.<br />
Tekstsoorten<br />
Bij schrijfvaardigheid gaat het voornamelijk om:<br />
- instructies, affiches, uitnodigingen;<br />
- agenda, planning, verslagen, notities, samenvattingen en schema’s van studieteksten;<br />
- sollicitatiebrieven voor vakantiejobs, vragen om inlichtingen, relevante formulieren en<br />
zakelijke brieven;<br />
- zakelijke brieven en recensies.<br />
Doelpubliek<br />
onbekende leeftijdgenoten, bekende volwassenen of onbekend publiek.<br />
Het verwerkingsniveau<br />
geeft aan wat de leerlingen met de taal moeten kunnen doen:<br />
- het structurerend niveau: de leerling heeft een actieve inbreng in de wijze waarop hij<br />
informatie presenteert, hij geeft zijn tekst een bepaalde structuur mee;<br />
- het beoordelend niveau: de tekst wordt ook afgestemd op informatie die door anderen<br />
ingebracht werd.<br />
Aan de hand van tekstsoorten, doelpubliek, verwerkingsniveau en de gebruikte<br />
evaluatiecriteria kan de leerkracht het schrijfvaardigheidsonderwijs opbouwen.<br />
Om functioneel en communicatief te werken wordt schrijfvaardigheid aangeleerd in reële<br />
situaties en contexten met voldoende interactie en reflectie. Uit dit laatste leren de leerlingen<br />
dat de aangeleerde strategieën en vaardigheden kunnen worden toegepast in andere<br />
situaties.<br />
Voor de opbouw van alle taalvaardigheden is de transfer van strategieën zoals plannen,<br />
uitvoeren, bijsturen en evalueren van belang. De instructiekaarten in bijlage moeten de<br />
leerlingen in staat stellen de verschillende luister-, lees-, spreek- en schrijftaken te verbinden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
69
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
SCHRIJVEN<br />
73 Bereid zijn binnen de gepaste situatie te schrijven.<br />
ET* 29<br />
SOC 6<br />
B<br />
Over het algemeen is de schrijfdurf aanwezig, hoewel sommige leerlingen nog tot<br />
schrijven moeten worden aangezet door hen bijvoorbeeld een goed afgebakende en<br />
duidelijke schrijfopdracht te geven. De leerkracht begeleidt de leerlingen bij het<br />
uitvoeren van de taak, geeft voorbeelden en toont hoe het kan of hoe het moet.<br />
Uiteindelijk moet worden bereikt dat de leerlingen in eerste instantie graag schrijven<br />
in opdracht, om nadien spontaan naar de pen te grijpen wanneer ze dat nodig of<br />
zinvol achten.<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
ICO<br />
Het is belangrijk de leerlingen te laten schrijven in situaties waarin ze normaal gezien<br />
ook zouden moeten schrijven. De schrijftaken moeten dus functioneel en realistisch<br />
zijn.<br />
74 Het schrijven kunnen plannen. ET 27 B<br />
De planning van het schrijven houdt volgende stappen in:<br />
- het schrijfdoel bepalen;<br />
- het publiek beschrijven;<br />
- voorkennis inzetten in verband met onderwerp en tekstsoort;<br />
- informatie opzoeken (ook met behulp van ICT);<br />
- een werkwijze kiezen rekening houdend met schrijfdoel en tekstsoort.<br />
Het schrijven zal gebeuren op structurerend en beoordelend niveau.<br />
Zie bij ‘de uitvoering van de schrijftaak’<br />
Het is de bedoeling dat de leerlingen op het einde van de tweede graad de volgende<br />
stappen spontaan toepassen:<br />
1) plannen;<br />
2) uitvoeren;<br />
3) reflecteren.<br />
De concrete invulling van deze drie stappen vindt men op de instructiekaarten<br />
‘schrijven’. Zie ook de tekst 6.4 ‘opbouw van de schrijfvaardigheid’.<br />
ENG<br />
FRA<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
TA.BE<br />
ICT<br />
75 Het schrijfdoel kunnen bepalen.<br />
ET 27<br />
LER 2<br />
B<br />
Het schrijven van een brief naar een zieke leerkracht zal anders zijn dan een<br />
uitnodiging voor een fuif.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
70
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
76 Het publiek kunnen omschrijven.<br />
ET 27<br />
LER 2<br />
B<br />
De leerlingen moeten ontdekken dat de woordkeuze kan verschillen naargelang van<br />
het publiek.<br />
SOC 4<br />
Geef de leerlingen een aantal voorbeelden van teksten uit verschillende domeinen<br />
(sport, reclame, …) en voorbeelden van documenten die zich richten tot een aantal<br />
soorten doelpubliek (bekenden en onbekenden). Laat de leerlingen ontdekken voor<br />
wie iets is geschreven.<br />
77 Voorkennis inzetten in verband met het schrijfdoel en de tekstsoort.<br />
ET 27<br />
LER 2<br />
B<br />
Leerlingen concreet aantonen hoe belangrijk voorkennis is voor het begrip van een<br />
tekst.<br />
Ze moeten tekstkenmerken inventariseren en kunnen op basis daarvan<br />
verwachtingen formuleren. Dat is alleen zinvol wanneer we leerlingen daarna de<br />
volgende vragen stellen: Weet je al veel van het onderwerp of nog niets? Wat zullen<br />
daarvan de gevolgen zijn tijdens het lezen? Hoe ga je tewerk als je informatie<br />
tegenkomt die je al wist? Hoe ga je tewerk als je nieuwe informatie tegenkomt?<br />
78<br />
Een werkwijze kunnen kiezen in functie van het schrijfdoel en de<br />
tekstsoort.<br />
ET 28<br />
LER 2<br />
B<br />
79 Een schrijftaak kunnen uitvoeren.<br />
ET 23<br />
ET 24<br />
ET 25<br />
ET 26<br />
B<br />
De tekstsoorten die voor de taken op structurerend niveau zullen worden geschreven zijn:<br />
- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten, bijvoorbeeld een instructie, een affiche, een<br />
uitnodiging;<br />
- bestemd voor een bekende volwassene, bijvoorbeeld agenda en planning, een verslag,<br />
notities, een samenvatting of een schema van een studietekst;<br />
- bestemd voor een onbekend publiek: bijvoorbeeld een sollicitatiebrief voor een<br />
vakantiejob, een vraag om inlichtingen, een formulier, een zakelijke brief.<br />
Teksten bestemd voor onbekende leeftijdgenoten: denk ook aan teksten uit andere<br />
schoolvakken.<br />
Het is de bedoeling dat er tekstsoorten gekozen worden waarbij de leerlingen ook<br />
hun persoonlijke mening moeten verwoorden.<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
ICO<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
71
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
De tekstsoorten die voor deze taken op beoordelend niveau worden geschreven zijn:<br />
- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten, bijvoorbeeld een lezersbrief, een recensie<br />
Maak schrijfopdrachten zo realistisch mogelijk, bijvoorbeeld:<br />
Op structurerend niveau:<br />
- de leerlingen herschrijven informatie met een ander doel waardoor een andere<br />
structuur noodzakelijk wordt (samenvatting – schema);<br />
- als zij informatie herschrijven voor een doelpubliek met een andere voorkennis<br />
waardoor een beknoptere structuur noodzakelijk wordt (formulier – uitnodiging).<br />
Op beoordelend niveau:<br />
- de leerlingen formuleren een eigen mening over een bepaald onderwerp op basis<br />
van eigen actuele kennis van de wereld (lezersbrief);<br />
- de leerlingen formuleren een eigen mening over aangeleverde informatie op basis<br />
van aanwezige kennis van de wereld (recensie);<br />
- de leerlingen zitten per vijf, de leerkracht geeft een stelling. De eerste leerling van<br />
de groep geeft op papier zijn mening met zijn argumenten. De tweede leerling<br />
reageert of vult aan …<br />
Daarna worden de schriftelijke gesprekjes voorgelezen en besproken.<br />
80<br />
Gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken. ET 27<br />
LER 3<br />
B<br />
Als het doel van de schrijftaak en het beoogde publiek bekend zijn, kunnen alle<br />
ideeën door elkaar op papier worden gezet (brainstorming). Deze activiteit kan ook<br />
eerst mondeling gebeuren. Er is in dit stadium geen sprake van structuur. Zodra deze<br />
fase van de voorbereiding is afgesloten, wordt nagegaan welke relevante informatie<br />
nog ontbreekt, opdat het geheel duidelijk zou zijn voor de lezer en alle nuttige of<br />
gevraagde informatie zou bevatten. Desnoods moeten bijkomende inlichtingen<br />
worden gevraagd of opgezocht.<br />
De vragen: wie, wat, waar, wanneer en waarom kunnen eveneens hulp bieden bij het<br />
verzamelen van informatie over het onderwerp.<br />
De nodige informatiebronnen moeten voor de leerlingen beschikbaar zijn in de klas of<br />
in het documentatiecentrum van de school (ook met ICT).<br />
LER 2<br />
ICT<br />
Het schrijven heeft een conceptualiserende functie, het is een middel tot het<br />
verbeteren van de denkvaardigheid. Door erover te schrijven leren de leerlingen een<br />
onderwerp beter kennen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
72
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Zodra alle ideeën verzameld zijn, wordt een selectie gemaakt van de meest relevante<br />
en/of bruikbare. De gedachten worden vervolgens geordend, d.w.z. dat het<br />
gevonden materiaal wordt verwerkt tot een logisch geheel. Daarbij kan als volgt<br />
worden te werk gegaan: men vraagt zich af:<br />
- wat is het belangrijkste dat ik wil schrijven;<br />
- welke informatie is minder belangrijk;<br />
- in welke volgorde ga ik de informatie verwerken?<br />
Bij de brainstorming kan de informatie ook op losse kaartjes worden geschreven,<br />
zodat de ordeningsoefening vlotter verloopt.<br />
Anderzijds moet men zich afvragen welke gedachten zich moeten bevinden in de<br />
inleiding, in het midden en in het slot.<br />
81<br />
Een logische tekstopbouw kunnen creëren met aandacht voor<br />
inhoudelijke en functionele relaties.<br />
ET 27<br />
LER 3<br />
B<br />
Verbanden tussen informatiedelen en tekstopbouw.<br />
Zie ook het onderdeel ‘tekstopbouw’ bij de taalbeschouwing: doelstelling 123 en 124.<br />
TA.BE<br />
Een informatieve tekst schrijven<br />
Het uitschrijven van gevonden informatie tot één tekst, gebeurt grotendeels in de klas<br />
omdat we zo het schrijfproces beter kunnen begeleiden. Vóór de leerlingen<br />
beginnen, is het best een aantal tekstvoorwaarden te stellen die zullen gebruikt<br />
worden bij de beoordeling van het uiteindelijk schrijfproduct. Ook nu bouwen we<br />
verder op inzichten en basis- en deelvaardigheden die reeds verworven en<br />
ingeoefend zijn: schrijfdoel en publiek bepalen, informatie ordenen, schrijfschema<br />
maken, opbouw van een alinea respecteren, enz.<br />
Het schrijven gebeurt volgens een stramien dat de leerlingen kennen van het tweede<br />
jaar. Ze maken hun tekst in het klad. Die teksten worden in groepjes door<br />
medeleerlingen herlezen: fouten worden aangeduid en er wordt commentaar<br />
gegeven. Aan de hand van die gegevens herschrijven ze de tekst en de definitieve<br />
versie komt in het dagboek. De evaluatie gebeurt op basis van de tekstvoorwaarden<br />
die regels in verband met de spelling, zinsbouw, teksteigenschappen,<br />
inhoudselementen, schrijfdoel, enz. kunnen bevatten.<br />
Behalve de tekst moeten ze ook de naslagwerken vermelden en dezelfde vragen als<br />
na de eerste fase beantwoorden in het dagboek.<br />
Deze antwoorden zullen in een leergesprek gebruikt worden om het schrijfproces te<br />
evalueren.<br />
Deze werkwijze geeft wat administratief werk voor de leerkracht en kan beter voor<br />
kleine groepjes leerlingen gebruikt worden. Men kan ook in groep een tekst laten<br />
schrijven.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
73
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
82 Inhouds- en vormconventies van de taal kunnen verzorgen.<br />
ET 27<br />
LER 4<br />
SOC 4<br />
SOC 5<br />
B<br />
De leerlingen moeten de gewoonte verwerven iets op te zoeken wat ze niet weten.<br />
Dat kan spelling zijn (het ‘groene boekje’ leren gebruiken), de verklaring van een<br />
woord, het gebruik van synoniemen (woordenboekgebruik), het gepaste werkwoord,<br />
…<br />
Ook bijkomende inhoudelijke informatie moet vergaard kunnen worden. Daarvoor<br />
gebruiken de leerlingen allerlei naslagwerken, kranten, tijdschriften, …<br />
In verband met de vormconventies moeten de leerlingen leren werken met de BINnormen.<br />
83 Gebruik kunnen maken van informatie- en communicatietechnologie. ET 27 B<br />
Als we de internet-services enkel gebruiken om wat rond te surfen en vrijblijvend te<br />
chatten, dan hoeven we de leerlingen daarmee niet bezig te houden in de klas.<br />
Thuis, in de bibliotheek of in het cybercafé kan dit ook.<br />
Echte meerwaarde ontstaat pas als we de leerlingen actief aan het werk zetten,<br />
bijvoorbeeld door zelf on-line te laten schrijven. Het grote voordeel hiervan is dat we<br />
geen of minder tijd hoeven te spenderen aan het laten voorlezen van de<br />
onderscheiden bijdragen. Ook het diversifiëren van opdrachten kan makkelijker<br />
gerealiseerd worden.<br />
ICT<br />
Voorbeelden van schrijftaken:<br />
- Het on-line schrijven van een vervolgverhaal.<br />
De leerkracht geeft het begin of het einde van een verhaal aan de leerlingen. Het<br />
kan voorgelezen worden of op papier verspreid. De leerlingen schrijven hun<br />
bijdrage en versturen ze. Onmiddellijk is alles leesbaar op het intranet (ook de<br />
naam van de auteur). Het is interessant om op die manier vervolgverhalen te<br />
schrijven: elke leerling schrijft op zijn beurt een tiental lijntjes als vervolg op de<br />
bijdragen van medeleerlingen. Om de wachttijd niet te lang te maken, kan je met<br />
verschillende verhalen tegelijk werken en een volgorde aanduiden per leerling of<br />
groep. In plaats van met verhalen te werken kan je ook vertrekken van een<br />
nieuwsbericht en de leerlingen als ooggetuige of commentator laten fungeren. Op<br />
die manier ontstaat een mini-krant. In dit laatste geval hoef je geen volgorde aan<br />
te duiden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
74
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
- Werken met e-mail.<br />
Ideaal is de situatie waarin elke leerling over een eigen schooladres beschikt. Dit<br />
kan op verschillende manieren gerealiseerd worden.<br />
De leerlingen kunnen leren eenvoudige e-mailtjes op te stellen. Bondigheid en<br />
helderheid is een na te streven ideaal. Er moet wel op gelet worden dat het<br />
informeel taalgebruik correct blijft.<br />
Het mag duidelijk zijn dat tal van activiteiten via het Web mogelijk worden. De<br />
grootste opgave is de leerlingen én kritisch én gericht én efficiënt te leren omgaan<br />
met dit nieuwe medium.<br />
Daarnaast moet wel gezegd worden dat lessen in de cyberklas heel goed voorbereid<br />
moeten worden. Laat je door je collega informatica of de ICT-coördinator degelijk<br />
voorlichten. Een interne cursus ICT-vaardigheden voor leerkrachten kan hierbij nuttig<br />
zijn.<br />
INF<br />
84<br />
De gekozen werkwijze kunnen toepassen rekening houdend met<br />
schrijfdoel en tekstsoort.<br />
ET 28<br />
LER 4<br />
B<br />
Vier karakters:<br />
Tijdens de eerste les:<br />
Er zijn uiteraard allerlei gevoelens te bedenken, maar bij dit taalspel gaan we uit van<br />
de volgende vier typen:<br />
- iemand die lusteloos is, een zwartgallige kijk op de wereld heeft, altijd het<br />
onderspit delft en de wereld maar waardeloos vindt;<br />
- iemand die vol is van zichzelf, die opgaat in zijn gevoel, die zwelgt in eten en<br />
drinken en alles vertaalt naar genot;<br />
- iemand die altijd haast heeft, die amper stil kan zitten en die eigenlijk alleen maar<br />
geïnteresseerd is in hoe zijn omgeving op hem reageert;<br />
- iemand die gauw op zijn teentjes getrapt is, die boos wordt om niets en die je<br />
vooral niet voor de voeten moet lopen als hij een slechte bui heeft.<br />
De leerkracht vraagt de leerlingen deze typen op papier verder uit te werken.<br />
Tijdens de tweede les:<br />
De leerkracht verdeelt de groep in viertallen. Elk viertal herschrijft een bestaand<br />
verhaal (eventueel met dialogen) vanuit één van bovengenoemde typen. Natuurlijk<br />
wordt het verhaal daardoor sterk gekleurd. Wijs tijdens het voorlezen op de<br />
verschillen. Mensen met een verschillend karakter beleven dezelfde situatie<br />
volkomen anders. De een kan volkomen voorbijgaan aan datgene wat de ander<br />
verschrikkelijk belangrijk vindt.<br />
SOC 12<br />
SOC 13<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
75
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Voorbeeld:<br />
Als we het sprookje van Roodkapje als uitgangspunt nemen, blijft de persoon die<br />
leeft voor het genot natuurlijk steken in de lekkernijen die Roodkapjes moeder aan<br />
haar dochtertje meegaf. Later in het verhaal zal zij het feit dat zij door de wolf wordt<br />
opgegeten vanzelfsprekend zeer kleurrijk beschrijven.<br />
Bron: Honderd taalspelen voor onderwijs en jeugdwerk<br />
ISBN 90-73207-44-4<br />
Zie voor dergelijke uitwerkingen het boek ‘Stijloefeningen’ van R. Queneau.<br />
ISBN 90-234-2402-6<br />
Zo kan je elk verhaal herschrijven. Door wiens ogen kijk je? De leerlingen<br />
herschrijven in groepjes van vier een verhaal en lezen het na afloop aan elkaar voor.<br />
Zijn de verschillende typen goed gekarakteriseerd?<br />
ICO<br />
85 Bereid zijn schriftelijk informatie te verstrekken.<br />
ET* 29<br />
SOC 6<br />
B<br />
86 Bereid zijn taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen.<br />
ET* 29<br />
LER 4<br />
SOC 4<br />
SOC 5<br />
B<br />
De leerlingen leren inzien dat een goed leesbaar handschrift een essentiële voorwaarde<br />
is om (graag) gelezen te worden. Eerst moeten ze hun eigen handschrift<br />
kunnen ontcijferen en dat van personen rondom zich. Laat ze kennis maken met een<br />
aantal zowel slordige, onleesbare als verzorgde en leesbare handschriften. De<br />
leerlingen zullen vlug het verschil ontdekken.<br />
De leerlingen moeten ook vaststellen dat correct spellen geen vaardigheid op zich is,<br />
maar dat bij het schrijven van om het even welk teksten een verkeerde spelling een<br />
storend effect heeft en kan leiden tot negatieve gevolgen:<br />
- bij een sollicitatie wordt geen rekening gehouden met de kandidatuur;<br />
- bij een examenopstel;<br />
- fouten op een affiche, op een uitnodiging.<br />
Ook de interpunctie is van belang. De leerlingen leren inzien dat leestekens er zijn<br />
om een tekst duidelijk te maken voor de lezer. Oefen het gebruik van komma, punt,<br />
vraagteken, uitroepteken in de eerste plaats, zowel in enkelvoudige als in<br />
samengestelde zinnen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
76
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Het spreekt vanzelf dat interpunctie en zinsbouw samen behandeld worden. Laat de<br />
leerlingen later ook oefenen met andere leestekens. Om hen te doen ontdekken waar<br />
leestekens moeten worden geplaatst, wordt steeds uitgegaan van teksten, ook hun<br />
eigen steloefeningen.<br />
In een later stadium moeten ze de interpunctie correct kunnen plaatsen in hun eigen<br />
schrijfproducten.<br />
Om duidelijke informatie te verstrekken is de juiste woordkeuze van essentieel<br />
belang.<br />
Laat de leerlingen eerst hun gedachten mondeling onder woorden brengen,<br />
bijvoorbeeld ten opzichte van hun klasgenoten. Is de boodschap niet meteen<br />
duidelijk, dan reageren de medeleerlingen beslist. Zo leren ze inzien dat er voor een<br />
bepaald begrip synoniemen zijn of dat er een aantal woorden voor bestaan,<br />
weliswaar met een nieuwe nuance in de betekenis.<br />
87 De eigen tekst kunnen reviseren.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
Er wordt nagegaan of alles wel duidelijk leesbaar is. Is deze taak volbracht, dan<br />
wordt nagegaan of:<br />
- de schrijfopdracht correct werd uitgevoerd;<br />
- de inhoud degelijk is voorbereid;<br />
- de voorbereiding maximaal werd gebruikt;<br />
- het geheel duidelijk en begrijpelijk is;<br />
- een logische opbouw werd gevonden.<br />
Het is moeilijker om over een eigen tekst te oordelen. Laat daarom de tekst van de<br />
leerlingen om beurt door de hele klas lezen. De medeleerlingen en de leraar leveren<br />
commentaar. Is dit commentaar relevant, dan moet de betrokken leerling daar<br />
rekening mee houden en de tekst herwerken. Ook andere leerlingen kunnen de tekst<br />
van een klasgenoot corrigeren of herschrijven.<br />
ICO<br />
88 Bereid zijn over het eigen taalgebruik na te denken.<br />
EDV<br />
LER 7<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
77
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
89 Kunnen reflecteren over de schrijftaak.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
Planning en uitvoering van de schrijftaak evalueren.<br />
De leerkracht geeft de leerlingen een leidraad (lijst met vragen) die ze gebruiken bij<br />
het reflecteren over het plannen en uitvoeren van een schrijftaak (zie instructiekaart<br />
schrijfvaardigheid).<br />
Vergeet niet dat een schrijftaak steeds positieve kanten heeft, laat die ook ontdekken<br />
en verwoorden.<br />
Het schrijfdagboek<br />
In sommige wenken wordt een aantal keren naar het ‘dagboek’ verwezen. Dat<br />
dagboek wordt van in het begin van het schooljaar gebruikt. Eerst is het alleen maar<br />
een dagboek dat wekelijks ingeschreven, afgegeven en verbeterd wordt. Later<br />
komen er ook andere schrijfopdrachten in die vooral bedoeld zijn als<br />
deelvaardigheidsoefeningen, bijvoorbeeld verslagen en/of beoordelingen van studieuitstappen<br />
of theaterbezoeken, uitnodigingen voor kerstacties, brieven aan …:<br />
- de leerlingen moeten wekelijks schrijven;<br />
- langs het dagboek krijgen de leerlingen feedback over hun producten en kunnen<br />
ze steeds terugbladeren naar vorige oefeningen;<br />
- het dagboek wordt een permanente procesevaluatie zodat de leerlingen (en de<br />
leerkracht) zicht krijgen van de inzichten en de vaardigheden.<br />
ENG<br />
FRA<br />
TA.BE<br />
90<br />
Bereid zijn te reflecteren over het eigen schrijfproces en op inhoud en<br />
vorm van het schrijfproduct.<br />
ET* 29<br />
LER 5<br />
LER 7<br />
B<br />
91 Bereid zijn de eigen leerstijl bij te sturen.<br />
EDV<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
B<br />
Conclusies laten trekken voor een nieuwe schrijftaak.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />
78
6.5 Kijkvaardigheid<br />
Kijkvaardigheid wordt steeds belangrijker. We leven in een multimediale wereld die rijker is<br />
dan louter beluisterde of geschreven of gedrukte tekst.<br />
Onder kijkvaardigheid verstaan we de vaardigheid in het omgaan met de visuele tekens<br />
(vaak, maar niet altijd gekoppeld aan de akoestische) van allerlei vormen van beeldtaal:<br />
schilderkunst, fotografie, televisie, (muzikale) video(clip), beeldreclame, strip, film, soap,<br />
theater, multimediale podiumkunst, …<br />
Vandaar dat we de kijkvaardigheid als doelstellingen uitwerken in dit leerplan.<br />
Kijken wordt geïntegreerd met allerlei taalactiviteiten bij taalvaardigheden en literair lezen.<br />
Informatieverwerking vraagt steeds meer om een samenspel van lezen én kijken, c.q.<br />
luisteren én kijken. Denken we aan het volgen van het journaal of een tv-documentaire, het<br />
interpreteren van het non-verbale gedrag van een spreker.<br />
Kijkvaardigheid is een middel om leerlingen te vormen tot kritische consumenten van de<br />
actuele beeldcultuur en hen hiermee weerbaar te maken tegen de soms vervlakkende<br />
invloed van die beeldcultuur.<br />
Doel wordt het als leerlingen kennis hebben van en inzicht hebben in de tekentaal van bv. de<br />
verfilming van een literair werk, een toneelopvoering, een tv-drama.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />
79
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
KIJKEN<br />
92 Zich kunnen concentreren. EDV B<br />
93 Bereid zijn bewust te kijken. EDV B<br />
94 Het kijken kunnen plannen. EDV B<br />
Het verschil tussen kijken en zien.<br />
De planning van het kijken houdt de volgende stappen in:<br />
- het kijkdoel bepalen;<br />
- het communicatiedoel bepalen;<br />
- de voorkennis in verband met het onderwerp inzetten;<br />
- een kijkstrategie kiezen in functie van kijkdoel en context.<br />
Dergelijke kijklessen vragen een grondige voorbereiding van de leerkracht, want het<br />
is geenszins de bedoeling om de leerlingen zo maar wat video, film of strips te laten<br />
kijken.<br />
Gebruik hiervoor bijvoorbeeld een video waarvan je de klank laat horen, maar het<br />
beeld verduisterd hebt.<br />
Een kijkoefening moet altijd in verband gebracht worden met een taalactiviteit, zoals<br />
bijvoorbeeld:<br />
- een grondplan van de school bekijken en bespreken in verband met de<br />
veiligheidsvoorschriften (deuren die naar binnen opengaan, ...);<br />
- bespreken en opstellen van het plan voor het ontwerpen van eigen reclame<br />
(compositie, lay-out);<br />
- vergelijken van een gelezen fragment en verfilmde versie;<br />
- een objectief nieuwsbericht schrijven na het bekijken van een tendentieus bericht<br />
- herkennen van non-verbaal gedrag (film zonder klank);<br />
- aan de hand van een tekening de leerlingen vragen laten beantwoorden en<br />
hierdoor een verhaal laten reconstrueren.<br />
Alle soorten beeldmateriaal kunnen gebruikt worden: film, videofilm, reclame, tekst,<br />
prent, foto, reproductie, dia, cd-rom, internet.<br />
LER 7<br />
LER 8<br />
95 Het kijkdoel kunnen bepalen.<br />
EDV<br />
LER 2<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />
80
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
96 Het communicatiedoel kunnen vaststellen.<br />
EDV<br />
LER 2<br />
B<br />
97<br />
De voorkennis kunnen inzetten i.v.m. het visueel aangeboden<br />
onderwerp.<br />
EDV<br />
LER 2<br />
B<br />
98<br />
Een kijkstrategie kunnen inzetten, rekening houdend met het kijkdoel<br />
en de communicatiecontext.<br />
EDV<br />
LER 2<br />
B<br />
Soorten kijkstrategieën die de leerlingen moeten kennen:<br />
- oriënterend kijken;<br />
- zoekend kijken;<br />
- globaal kijken;<br />
- intensief kijken.<br />
De leerkracht geeft de opdracht steeds vooraf.<br />
De opdrachten moeten duidelijk en functioneel zijn.<br />
Uitleg bij de soorten strategieën:<br />
- oriënterend: voorspellend kijken aan de hand van een titel of een inleiding,<br />
voorkennis activeren terwijl je met de taak bezig bent;<br />
- zoekend: gericht of selectief kijken<br />
Je wenst specifieke informatie uit een visueel beeld te halen, bijvoorbeeld een<br />
plan of een kaart. In een film zoeken naar beelden die naar iets verwijzen<br />
(elementen van het decor);<br />
- globaal kijken<br />
bijvoorbeeld naar de lay-out van een tekst;<br />
- intensief: je wil zoveel mogelijk elementen uit een visueel beeld halen,<br />
bijvoorbeeld bij een toneelvoorstelling: het decor, de grime, de kostuums, de<br />
mimiek, de gebaren, … .<br />
Bij het gericht kijken beschikken de leerlingen over aandachtspunten, zaken waarop<br />
ze moeten letten. Evenals bij luisteren en lezen moeten de leerlingen een aantal<br />
strategieën toepassen.<br />
Laat de leerlingen ook analyseren hoe ze de verschillende kijkstrategieën<br />
- onbewust en intuïtief - in het dagelijks leven toepassen.<br />
99 Een kijktaak kunnen uitvoeren. EDV B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />
81
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
100 De informatie kunnen selecteren en ordenen.<br />
EDV<br />
LER 3<br />
B<br />
Onderwerp en hoofdgedachte identificeren.<br />
Inhoudelijke en functionele relaties tussen beeldonderdelen kunnen identificeren.<br />
101<br />
Een kijkstrategie kunnen toepassen naargelang van het kijkdoel en<br />
het communicatiedoel.<br />
EDV<br />
LER 4<br />
B<br />
102 De visuele informatie kunnen toetsen aan andere informatie.<br />
EDV<br />
LER 4<br />
B<br />
Non-verbaal gedrag toetsen aan verbale informatie.<br />
Filmbeelden vergelijken met informatie over die beelden in een recensie.<br />
Een tabel vergelijken met de tekst bij de tabel.<br />
103<br />
Bereid zijn de visuele informatie te toetsen aan eigen kennis en<br />
inzichten.<br />
EDV<br />
LER 4<br />
B<br />
104 Planning en uitvoering van de kijktaak kunnen evalueren.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
105 Bereid zijn te reflecteren over de eigen kijkhouding.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
Gebruik als basis hiervoor een evaluatieformulier.<br />
Het reflecteren over de eigen houding gaat echter wel verder dan het invullen van<br />
een evaluatieformulier.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />
82
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
106<br />
Kunnen nagaan of men een onbevooroordeelde kijkhouding heeft<br />
aangenomen.<br />
EDV<br />
LER 5<br />
B<br />
Het gaat dus om het oefenen van observatie zonder interpretatie (onbevooroordeeld<br />
en systematisch).<br />
Mogelijke oefeningen:<br />
- in strips op zoek gaan naar rolpatronen of racisme;<br />
- in reclamespots op zoek gaan naar elementen die bedoeld zijn om de kijker te<br />
beïnvloeden (de er net iets beter uitziende dame die het iets betere product<br />
koopt, ...).<br />
ICO<br />
107 Bereid zijn een onbevooroordeelde kijkhouding aan te nemen. EDV B<br />
ICO<br />
108 Het belang van goed kijken kunnen aangeven.<br />
EDV<br />
SOC 5<br />
B<br />
109 Leren ervaren wat kijkplezier is. EDV B<br />
Mogelijke oefeningen:<br />
- de leerkracht legt uit wat voor hem/haar kijkplezier is en laat ook de leerlingen<br />
vertellen waarom zij graag naar iets kijken,<br />
. gezichtsbedrog: de figuren van Escher, kip-figuren, bezoek aan het Illuseum in<br />
Gent;<br />
. 3D-figuren ontdekken;<br />
. in de films van Hitchcock op zoek gaan naar zijn aanwezigheid als Mc Guffin;<br />
- integratie van elementen uit het hoofdstuk literatuur;<br />
- integratie in andere vakken: kijken naar landschappen in de aardrijkskundelessen,<br />
kunstvormen in geschiedenislessen.<br />
AAR<br />
GES<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />
83
6.6 Literatuur<br />
Literatuur krijgt een aparte plaats in de tweede graad omwille van de aparte tekstsoorten en<br />
haar vormende en culturele waarde. Literatuur is een aparte vorm van lezen waarin de lezer<br />
betekenis toekent aan de tekst en langzaamaan ingewijd wordt in de tekstconventies die<br />
binnen een bepaalde cultuur leven. Het onderscheid tussen lezen en literatuur wordt vaak<br />
een valse dichotomie genoemd. Lezen blijft immers lezen. Maar het onderscheid tussen<br />
beide heeft een lange traditie in het onderwijs, net zoals het op een totaal andere manier in<br />
onze beleving van geletterdheid tot uiting komt.<br />
Literatuuronderwijs impliceert dan ook niet alleen een kennismaking met een wat aparte nietreferentiële<br />
tekstsoort, maar ook met het specifieke literaire kennisgebied: inzicht in de<br />
manier waarop de literaire productie op gang komt (schrijvers, uitgeverijen, …) en de<br />
bemiddelingskanalen (bibliotheken, boekhandels, …) en in de manier waarop op literatuur<br />
gereageerd wordt (in gesprekken, kritieken, …).<br />
In literatuur in de tweede graad gaat het om tekstervarend en tekstbestuderend lezen: de<br />
leerlingen maken op basis van hun eerste leeservaringen kennis met en begrippenapparaat<br />
dat deel uitmaakt van de conventies van een gemeenschap, die vaak vorm krijgen in een<br />
stroming. Op die manier verstevigen en expliciteren ze hun leeservaring.<br />
In de tweede graad leren de leerlingen hun leeservaringen verdiepen en verwoorden. Een<br />
geleidelijke inwijding in het literaire begrippenapparaat vormt de brug tussen tekstervaring en<br />
tekstbestudering.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />
84
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
LITERATUUR<br />
110<br />
Verschillen kunnen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid<br />
in een aantal tekstsoorten.<br />
ET 30<br />
LER 4<br />
B<br />
Het gaat steeds om geïntegreerd tekstervarend en tekstbestuderend lezen: de<br />
leerkracht bepaalt zelf wanneer één van beide gepresenteerd wordt.<br />
Tekstervarend:<br />
- emotionele beleving van de tekst door de leerlingen;<br />
- wat zijn de affectieve en cognitieve waarden die de tekst voor de leerlingen bezit<br />
of mist?<br />
a. evocatie:<br />
- wat roept de tekst bij jou op?<br />
- wat betekent hij voor jou?<br />
b. respons: bijvoorbeeld in een opstel, commentaar, brief tekening<br />
- wat breng je ervan naar buiten? Hoe doe je dat?<br />
- eventueel formulieren laten invullen<br />
. individueel<br />
. in groep (uitwisseling).<br />
Voorbeeld van een uitgewerkte opgave:<br />
1. Lees de tekst en geef een parafrase.<br />
2. Noteer het belangrijkste gevoel dat de tekst bij jou teweegbrengt.<br />
Waarom vernoem je precies deze emotie?<br />
3. Welke associaties roept de tekst op? Verklaar.<br />
4. Aanstrepen in de tekst welk woord, zin of personage voor jou het belangrijkste<br />
is en toelichten.<br />
De bespreking gebeurt in groep of klassikaal en wordt dan schriftelijk vastgelegd.<br />
Hierbij kan de identificatiemethode gebruikt worden: de leerling verplaatst zich in<br />
een personage:<br />
- de leerlingen schrijven een dagboekfragment;<br />
- de leerlingen schrijven een brief over de belevenissen aan een ander<br />
personage;<br />
- de leerlingen bereiden zich voor op een interview.<br />
ICO<br />
Tekstbestuderend:<br />
- analyse: vragen naar de formele aspecten van de diverse teksten;<br />
- interpretatie van de analyse: inzicht in de thematiek;<br />
- beoordeling: waardeoordeel aan de hand van gevonden gegevens.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />
85
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Tekstsoorten:<br />
a. fictionele versus zakelijke teksten<br />
b. verhaal, gedicht, toneeltekst<br />
Uitleg bij de soorten teksten<br />
a. fictionele versus zakelijke teksten:<br />
De leerlingen verzamelen zelf teksten en krijgen de volgende opdrachten:<br />
- aantonen van verschillen in werkteksten;<br />
- verschillen herkennen in soortgelijke teksten;<br />
- toepassen: zakelijke teksten omvormen tot fictie.<br />
b. soorten verhalen:<br />
- verhaal;<br />
- gedicht:<br />
. 14/16-jarigen zijn meestal zelf bezig met poëzie, het biedt hen de<br />
mogelijkheid om een stuk opgekropte gevoelens te uiten<br />
. sfeer scheppen om de ontvankelijkheid te verhogen<br />
. posters met poëzie in de klas uithangen<br />
. prikbord in de klas: ruimte voor (eigen) gedichten<br />
. gedichten voorlezen in de klas<br />
. songteksten (eventueel vertalingen) gebruiken<br />
. poëzie en reclame<br />
. close reading;<br />
- toneel:<br />
. dramatiseren van bepaalde teksten door de leerlingen: verdiepen van de<br />
leeservaring en ontdekken van de wetmatigheden van toneel<br />
. vergelijken van boek en verfilmde versie<br />
. theaterverslag maken: opdrachten – recensie.<br />
MCV 1<br />
MCV 2<br />
111<br />
Verschillen kunnen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid<br />
in twee literaire stromingen.<br />
ET 30<br />
LER 4<br />
B<br />
Twee literaire stromingen naar keuze, bijvoorbeeld:<br />
- inspelend op de literaire en/of kunsthistorische actualiteit;<br />
- romantiek versus realisme, naturalisme.<br />
MCV 1<br />
112 De kenmerken van een aantal tekstsoorten kunnen herkennen.<br />
ET 30<br />
LER 3<br />
B<br />
Bij de volgende tekstsoorten:<br />
- column, kortverhaal, (jeugd)roman, (jeugd)poëzie;<br />
- strip, (jeugd)theater, tv-drama, soap.<br />
Kenmerken van tv-drama en soap:<br />
(geef de welomschreven luister- en kijkopdrachten steeds op voorhand)<br />
- vanuit welk mensbeeld/wereldbeeld wordt het verhaal verteld?<br />
- welke dramatische elementen spelen daarbij een bepaalde rol?<br />
- beschrijf decor – kledij: waarom deze keuze?<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />
86
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
- personages:<br />
. hoe leer je ze kennen?<br />
. vertonen ze ontwikkeling?<br />
. hoe wordt dat duidelijk?<br />
- hoe worden de rollen ingevuld: stereotiep, roldoorbrekend, vooroordeelbevestigend?<br />
- met welke figuur kan je je identificeren? Waarom?<br />
- rol van muziek en belichting?<br />
- wat is de bedoeling / betekenis van de productie?<br />
- welke middelen worden hiervoor aangewend door de regisseur?<br />
ICO<br />
113 Verhaalelementen kunnen herkennen en benoemen.<br />
ET 30<br />
LER 3<br />
B<br />
Verhaalelementen:<br />
personages, spanning, thema, tijd, ruimte, verhaalperspectief (autoriaal en personaal<br />
vertelstandpunt)<br />
114 De keuze van sommige verhaalelementen kunnen toelichten.<br />
Personages, ruimte, tijd.<br />
115 De eigen tekstkeuze kunnen toelichten.<br />
ET 30<br />
LER 4<br />
ET 31<br />
LER 4<br />
B<br />
B<br />
Huislectuur: ten minste vier werken per leerjaar, op basis van een suggestieve lijst.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />
De leerkracht zorgt ervoor dat de leerlingen titels kunnen kiezen uit een suggestieve<br />
lijst, het is evident dat hij/zij op de hoogte blijft van recente ontwikkelingen op de<br />
literaire markt.<br />
Suggestieve lijst: jeugdliteratuur, novelle, roman, poëzie, toneeltekst, non-fictie, ...<br />
van Nederlandstalige werken en vertalingen.<br />
Tekstkeuze en eigen leeservaring toelichten:<br />
- de leerlingen maken een keuze uit verschillende fragmenten van een jeugdboek,<br />
kiezen boeken voor thuislectuur, kiezen een personage uit gelezen / behandelde<br />
teksten;<br />
- de leerlingen komen regelmatig voor de groep het boek dat ze aan het lezen zijn,<br />
toelichten: (zie ook bij spreken en schrijven)<br />
. waarom wel of niet goed? (globaal);<br />
. toelichten van een fragment;<br />
. voor welk publiek geschikt;<br />
. wat zijn de moeilijkheden.<br />
TA.BE<br />
MCV 1<br />
87
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Hier kan ook aan de leerlingen gevraagd worden een groepspresentatie te doen:<br />
de leerlingen stellen, bijvoorbeeld in groepjes van drie, samen een boek voor. De<br />
andere leerlingen mogen achteraf enkel positieve feedback geven.<br />
SOC 12<br />
SOC 13<br />
Ook het driestappeninterview kan hier toegepast worden: vier leerlingen die hetzelfde<br />
boek gelezen hebben, nemen een interview van elkaar af.<br />
stap 1:<br />
Leerling A vraagt aan leerling B argumenten waarom je het boek moet lezen, leerling<br />
C vraagt dit aan leerling D.<br />
stap 2:<br />
Leerling B vraagt aan leerling A argumenten waarom je het boek niet moet lezen,<br />
leerling D stelt dezelfde vraag aan leerling C.<br />
stap 3:<br />
Alle argumenten van de vier leerlingen worden in een lijst gepresenteerd. Discussie<br />
over goede of slechte gelezen jeugdboeken, over de manier waarop ze boeken<br />
kiezen (leesautobiografie: zie ook bij doelstelling 122).<br />
116 De eigen leeservaring kunnen verwoorden.<br />
ET 31<br />
LER 4<br />
B<br />
- Inhoud van het werk weergeven;<br />
- eigen mening weergeven.<br />
Mogelijke opdrachten bij een persoonlijk boekverslag:<br />
Boekbesprekingen liggen in alle bibliotheken voor het oprapen. Een leerling die een<br />
beetje handig is, hoeft alleen een samenvatting te lezen om een leerkracht bij een<br />
examen te overtuigen dat hij/zij het boek kent. In de tweede graad gaat het niet<br />
zozeer om de reproduceerbare kennis over verhalen, maar om de eigen leessmaak<br />
en de leeservaring. De traditionele boekbespreking schiet daarbij tekort.<br />
Hier volgen een aantal suggesties bij het maken van een boekbespreking.<br />
1) Selecteer een fragment uit de tekst dat jou bijzonder aanspreekt. Schrijf dit over<br />
in je portfolio of leesdagboek. Licht je keuze toe.<br />
2) Maak twee lijsten: één voor dingen in de tekst die jou aanspreken in de tekst en<br />
één voor aspecten die je tegenstaan.<br />
3) Welke incidenten, scènes of andere voorvallen in de tekst blijven je goed bij?<br />
Probeer er in elk geval twee te noemen en toe te lichten.<br />
4) Is er iemand in het verhaal die jou doet denken aan jezelf of aan iemand die jij<br />
persoonlijk kent? Probeer ten minste één voorbeeld te geven.<br />
FRA<br />
ENG<br />
TA.BE<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />
88
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
5) Gebeurt er iets in het verhaal dat jou doet denken aan iets in je eigen leven, nu of<br />
voeger? Probeer ten minste één voorbeeld te geven.<br />
6) Leg in je eigen woorden uit waarover het verhaal gaat. Probeer ten minste drie<br />
dingen te noemen.<br />
7) Wat is het ‘probleem’ in dit verhaal?<br />
8) Wordt dit probleem opgelost? Hoe, of waarom niet?<br />
9) Hoe zou jij zelf omgaan met dit probleem? Zou jij hetzelfde doen, of zou je het<br />
anders aanpakken?<br />
117 De eigen tekstkeuze en leeservaring kunnen documenteren.<br />
ET 31<br />
LER 2<br />
B<br />
Opdrachten voor verzamelen van achtergrondinformatie, bijvoorbeeld in een<br />
leesdossier Dit kan bevatten:<br />
- leesverslagen;<br />
- uitgewerkte opdrachten;<br />
- recensies en samenvattingen;<br />
- eigen creatief werk;<br />
- literaire teksten;<br />
- achtergrondinformatie over de schrijver (interview);<br />
- verslag / documentatie: . filmvoorstelling<br />
. tentoonstelling<br />
. theater;<br />
- n.a.v. gelezen teksten: andere teksten (andere periode, andere taal, andere<br />
genre, andere kunsttak);<br />
- verslagen groepsdiscussies;<br />
- twee à drie keer per jaar een balansverslag:<br />
. wat heb ik in deze periode geleerd?<br />
. wat heb ik in deze periode ervaren ?;<br />
- vergelijken van boekbesprekingen die op internet te vinden zijn (ook i.f.v. de<br />
schrijfvaardigheid: duidelijke indeling, aangepast aan het publiek, …);<br />
- tijdschriftartikelen.<br />
ICT<br />
Het is belangrijk dat de leerlingen correcte bronvermelding leren.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />
89
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
118<br />
Informatiekanalen kunnen gebruiken bij het verzamelen van<br />
informatie over literatuur.<br />
ET 32<br />
LER 2<br />
B<br />
Achtergrondsinformatie is soms moeilijk te vinden voor de leerlingen:<br />
- organiseer een bezoek aan de bibliotheek met toelichtingen van de bibliothecaris,<br />
geef achteraf opdrachten, eventueel voor andere vakken;<br />
- op internet zoeken in de bibliotheek;<br />
- in de tijdschriften zoeken in de bibliotheek;<br />
- in de knipselmappen zoeken in de bibliotheek;<br />
- op cd-rom zoeken.<br />
TA.BE<br />
ICT<br />
119 De verzamelde informatie kunnen gebruiken.<br />
ET 32<br />
LER 3<br />
B<br />
Bijvoorbeeld in een leesdossier, bij een (mondelinge) presentatie, bij een<br />
groepswerk. Indien er met een leesdossier gewerkt wordt, moet een duidelijke<br />
taakomschrijving gegeven worden.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
- zelf structuur aanbrengen;<br />
- moeilijke woorden aanduiden en opzoeken;<br />
- een folder of een achterflap voor een boek ontwerpen.<br />
Een leesdossier kan als basis dienen voor mondelinge evaluatie.<br />
120<br />
Gebruik kunnen maken van de gepaste leesstrategieën. ET 33<br />
LER 4<br />
B<br />
Zie hoofdstuk ‘leesvaardigheid’.<br />
FRA<br />
ENG<br />
121 Gebruik kunnen maken van een literair begrippenapparaat.<br />
ET 34<br />
LER 4<br />
B<br />
Het gaat om essentiële begrippen, nodig om de activiteiten van de eindtermen 30 tot 32 te<br />
kunnen uitvoeren:<br />
- literatuur versus lectuur;<br />
- verhaalelementen (zie ook doelstelling 113);<br />
- fictie versus non-fictie;<br />
- literaire genres en subgenres;<br />
- termen i.v.m. de gekozen literaire stromingen;<br />
- termen om tekstkenmerken te kunnen bespreken<br />
(zoals: vers, strofe, rijm, bedrijf, scène, …).<br />
Begrippen dienen slechts om:<br />
- de leeservaring te verdiepen;<br />
- het tekstbegrip te verhelderen.<br />
Daarom zal de leerkracht:<br />
- werkteksten met voldoende elementen aanbieden;<br />
- de begrippen laten ontdekken en benoemen;<br />
- korte fragmenten geven waar de leerlingen begrippen herkennen en benoemen;<br />
- vragen dat de leerlingen de begrippen gebruiken in de schrijfopdrachten.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />
90
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
122<br />
Bereid zijn literaire teksten te lezen en over de eigen literaire<br />
leeservaringen te spreken en te schrijven.<br />
ET* 35 B<br />
Leesautobiografie:<br />
1) Introductie: de leerkracht vertelt over de eigen leeservaringen.<br />
2) Opdrachten:<br />
- een interview afnemen van de eigen ouders in verbad met het voorlezen<br />
tijdens de kindertijd;<br />
- boeken of eventueel gekopieerde fragmenten van vroeger gelezen boeken<br />
meebrengen.<br />
3) Verwerking:<br />
- bespreken in groep;<br />
- afzonderlijk beraden: inleiding - inhoud - vorm;<br />
hulpvragen:<br />
wat – hoe – waar las je?<br />
wat vond je er toen van?<br />
hoe kijk je erop terug?<br />
waarom las je (niet)?<br />
voorleesfase?<br />
titels, namen, passages die je te binnen schieten<br />
voorkeur realistische / fantastische genre<br />
mooiste / stomste boek<br />
boeken uit de bibliotheek, boeken van jezelf of van vrienden?<br />
eerste eigen boek?<br />
wanneer begon je zelf te lezen?<br />
- eerste notities worden vergeleken;<br />
- klassikale inventaris op het bord (meestal indeling in fasen);<br />
- de leerlingen vullen hun notities aan, enkele worden klassikaal voorgelezen<br />
- thuis verder afwerken.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />
91
6.7 Taalbeschouwing<br />
Taalbeschouwing heeft in de eerste plaats een ondersteunende functie bij de ontwikkeling<br />
van taalvaardigheid: ze bevorderen taalvaardigheid via inzicht in allerlei taalverschijnselen en<br />
reflectie op eigen en andermans taalgebruik. Bijvoorbeeld inzicht in taalvariatie, dit is inzicht<br />
met betrekking tot de wisselende vormen die het taalgebruik aanneemt volgens de situatie,<br />
het doel, het kanaal (mondeling, schriftelijk), de regionale of sociale groep waartoe de<br />
taalgebruikers behoren. Daarbij sluit kennis aan van begrippen als modaliteit, register,<br />
taalvariatie om de gebruiksregels inzichtelijker en meer toegesneden op de situationele<br />
normen en maatschappelijke conventies te hanteren. Maar ook kennis van de<br />
tekstkenmerken van de gebruikte tekstsoorten is nodig en inzicht in hun interne samenhang<br />
(o.a. door het gebruik van verbindings- en verwijswoorden).<br />
Daarnaast dient taalbeschouwing ook een intellectueel-cognitief doel om de wereld, de taal<br />
en het taalgebruik, van de mens als individu en als lid van allerlei groepen te benaderen. In<br />
die zin draagt taalbeschouwing bij tot algemeen-culturele kennis.<br />
Het onderscheid tussen de conceptualiserende en de communicatieve functie van de<br />
taalverschijnselen zou vanzelf aan de orde moeten komen in de beschouwingsactiviteiten. In<br />
de derde graad zullen de leerlingen dit onderscheid zelf moeten kunnen maken.<br />
Taalbesef (language awareness) kan gelijkgeschakeld worden met taalgevoel en behandelt<br />
opvattingen en ideeën over taal die niet onder taalsysteem en taalgebruik vallen. Men vraagt<br />
zich dan bijvoorbeeld af waarom bepaalde volkeren geen alfabet hebben. Voor de tweede<br />
graad is de benoeming van dit gebied impliciet gehouden; in de derde graad zullen de<br />
leerlingen hierover explicieter moeten kunnen zijn.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />
92
Woordleer en zinsontleding: begrippen in de eindtermen<br />
basisonderwijs<br />
1ste graad<br />
Woordleer<br />
De leerlingen kunnen metatalige begrippen gebruiken in hun discussies over<br />
taalsystematiek:<br />
- zelfstandig naamwoord;<br />
- genus, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig;<br />
- getallen, enkelvoud, meervoud;<br />
- verkleinwoord;<br />
- lidwoord;<br />
- samenstelling, afleiding, grondwoord;<br />
- voorvoegsel, achtervoegsel;<br />
- werkwoord;<br />
- infinitief, stam, uitgang;<br />
- met / zonder klankverandering.<br />
geen<br />
Zinsontleding<br />
De leerlingen kunnen tijdens hun discussies over taalsystematiek de volgende<br />
metatalige begrippen gepast gebruiken:<br />
- vraag, antwoord;<br />
- mededeling, bevel, uitroep;<br />
- zin, zinsdeel;<br />
- punt, vraagteken, uitroepteken;<br />
- hoofdletter, rustpauze, leesteken;<br />
- onderwerp, persoonsvorm;<br />
- komma, dubbelpunt;<br />
- aanhalingsteken;<br />
- puntkomma.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />
93
Woordleer en zinsontleding: begrippen in de leerplannen<br />
basisonderwijs<br />
Woordleer<br />
De begrippen die in de doelstellingen worden gebruikt, zijn geëigende termen die<br />
door de leerlingen kunnen gebruikt worden. Een aantal ervan worden ook in de<br />
eindtermen vermeld en dienen door de leerlingen aan het eind van het<br />
basisonderwijs gekend te zijn.<br />
Het ‘verwijswoord’ is ondergebracht in de doelstellingen van de zinsontleding (relatie<br />
tussen verschillende componenten binnen de zin of de tekst).<br />
Leerkrachten kunnen daarnaast nog meer grammaticale termen aanleren. Het doel<br />
daarvan kan op de basisschool echter nooit zijn ‘woordbenoemen om het<br />
woordbenoemen’.<br />
1ste graad<br />
Woordleer<br />
De begrippen i.v.m. woordleer die reeds moeten gekend zijn bij het beëindigen van<br />
het lager onderwijs kunnen herhaald worden. Dit betekent geenszins dat alle<br />
woordsoorten opnieuw systematisch aan bod komen. Wel moeten de leerlingen de<br />
woordsoorten kunnen herkennen en benoemen.<br />
Schrijf vooral geen zin op het bord met de vraag elk woord ervan te benoemen.<br />
In een zin moeten de leerlingen ook de kern kunnen vinden van:<br />
- een woordgroep;<br />
- een volledige enkelvoudige zin.<br />
In taalboeken voor de lagere school worden veel verschillende benamingen<br />
aangetroffen. Werkwoorden worden doewoorden, actiewoorden, toestand-woorden,<br />
... genoemd. Zelfstandige naamwoorden worden nog onderverdeeld in eigennamen,<br />
soortnamen en stofnamen. Er zijn bijvoeglijke naamwoorden en stoffelijke<br />
bijvoeglijke naamwoorden. Werkwoorden worden gerubriceerd en benoemd als<br />
zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord en hulpwerkwoord. Naast een vervoegd<br />
werkwoord zijn er nog voltooide deelwoorden, onvoltooide deelwoorden, scheidbare<br />
en niet-scheidbare werkwoorden. Bijwoorden worden nog onderverdeeld in<br />
bijwoorden van plaats, tijd, middel en wijze. En dan zijn er ook nog de verschillende<br />
soorten voornaamwoorden ...<br />
Meer dan waarschijnlijk zijn er nog een heleboel andere benamingen en<br />
woordsoorten die in schoolboeken de revue passeren.<br />
Soms worden ook nog vrij ingewikkelde definities van woordsoorten geleerd ...<br />
Deze metataal is niet nodig op de basisschool om de leerlingen tot taalvaardigheid<br />
te brengen. Doorgaans is het voor basisschoolkinderen zelfs een loodzware last. Uit<br />
de didactische suggesties kan afgeleid worden dat het niet zozeer op benoemen<br />
aankomt, maar in de eerste plaats op begrepen worden, op betekenis geven.<br />
Schoolteams die meer aandacht willen geven aan metataal dan in de eindtermen en<br />
in het OVSG-leerplan is vermeld, dienen de bijkomende grammaticale begrippen<br />
expliciet te vermelden in het schoolwerkplan.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />
94
asisonderwijs<br />
Zinsontleding<br />
De begrippen die in de doelstellingen staan, zijn grammaticale termen die de<br />
leerlingen kunnen gebruiken in discussies over taalsystematiek. Een aantal ervan<br />
worden ook in de eindtermen vermeld en dienen door de leerlingen aan het eind van<br />
het basisonderwijs gekend te zijn.<br />
Schoolteams kunnen van oordeel zijn dat, net als bij het reflecteren op woorden en<br />
hun structuur, de leerlingen meer aankunnen.<br />
Gedacht wordt aan:<br />
- voorwerpen zoals: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp,<br />
... ;<br />
- bijwoordelijke bepalingen van tijd, plaats, middel, wijze, ... ;<br />
- bijvoeglijke bepalingen.<br />
Scholen die toch meer metatalige begrippen aanleren dan deze die in de eindtermen<br />
en in dit leerplan zijn opgesomd, vermelden dit in het schoolwerkplan.<br />
1ste graad<br />
Zinsontleding<br />
De zinsdelen worden enkel benoemd n.a.v. een probleem in het functioneel<br />
taalgebruik:<br />
b.v. persoonsvorm, naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde, lijdend en<br />
meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling van plaats, tijd en wijze.<br />
Het bestuderen van de woordvolgorde is belangrijk, vooral in een communicatieve<br />
tekst: laat de leerlingen oefeningen maken met verplaatsing van zinsdelen in een zin<br />
en laat hen de betekenisnuance/-wijziging ontdekken.<br />
bijvoorbeeld:<br />
Hij alleen mag de plechtigheid bijwonen.<br />
Hij mag de plechtigheid alleen bijwonen.<br />
Alleen hij mag de plechtigheid bijwonen.<br />
Hij mag alleen de plechtigheid bijwonen.<br />
Geef bijvoorbeeld een reeks woorden of zinsdelen op waarmee de leerlingen een<br />
correcte zin moeten bouwen.<br />
B.v.: thuis we slecht blijven om het weer<br />
Beperk u daarbij tot maximum 3 elementen.<br />
Men kan met kaartjes werken die moeten geordend worden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />
95
Spelling in de eindtermen<br />
basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />
De leerlingen kunnen voor het<br />
realiseren van de eindtermen i.v.m.<br />
schrijven, spellingsafspraken en -regels<br />
toepassen in verband met het schrijven<br />
van:<br />
- woorden met vast woordbeeld:<br />
. klankzuivere woorden<br />
. hoogfrequente niet-klankzuivere<br />
woorden<br />
- woorden met veranderlijk woordbeeld<br />
( regelwoorden )<br />
. werkwoorden<br />
. klinker in open / gesloten lettergreep<br />
. verdubbeling medeklinker<br />
. niet klankzuivere eindletter<br />
- hoofdletters<br />
- interpuncties , ? !:<br />
ET 16:<br />
Bij het schrijven houden de leerlingen<br />
rekening met de verzorging van de<br />
geschreven tekst op het gebied van<br />
handschrift, spelling, indeling en lay-out<br />
ET 17:<br />
De leerlingen ontwikkelen binnen de<br />
gepaste situaties een bereidheid om:<br />
- te schrijven;<br />
- te reflecteren over hun eigen<br />
schrijven;<br />
- taal, indeling, spelling, handschrift en<br />
lay-out te verzorgen;<br />
ET 29:<br />
De leerlingen zijn binnen de gepaste<br />
situatie bereid om:<br />
- te schrijven;<br />
- schriftelijke informatie te verstrekken;<br />
- te reflecteren over hun eigen schrijfproces<br />
en op inhoud en vorm van hun<br />
schrijfproduct;<br />
- taal, indeling, spelling, handschrift en<br />
lay-out te verzorgen.<br />
ET 22:<br />
De leerlingen zijn bereid om:<br />
- te schrijven;<br />
- schriftelijke informatie te verstrekken;<br />
- te reflecteren over inhoud en vorm van<br />
hun eigen schrijfproces en -product;<br />
- taal, indeling, spelling, leesbaar handschrift<br />
en lay-out te verzorgen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />
96
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
TAALBESCHOUWING<br />
123<br />
Verbanden tussen informatiedelen (tekstopbouw) kunnen herkennen,<br />
benoemen en het gebruik ervan kunnen bespreken.<br />
ET 36<br />
LER 3<br />
B<br />
- alinea en zin / uiting<br />
- inleiding - midden slot<br />
- middel - doel<br />
- oorzaak - gevolg<br />
- voorwaarde - realisatie<br />
- opsomming en classificatie<br />
De leerlingen moeten letten op signaalwoorden en -zinnen.<br />
Zie ook hoofdstuk ‘leesvaardigheid’.<br />
Het herkennen, benoemen en bespreken van deze taalverschijnselen moeten<br />
gebeuren naar aanleiding van reëel taalgebruik (zo ook voor doelstellingen 124-125-<br />
126-127).<br />
TA.BE<br />
124<br />
Betekenis van informatie (tekstopbouw) kunnen herkennen,<br />
benoemen en het gebruik ervan kunnen bespreken.<br />
ET 36<br />
LER 3<br />
B<br />
inhoudelijke opbouw:<br />
- feiten en meningen<br />
- voor- en nadelen<br />
- pro’s en contra’s<br />
- overeenkomsten en verschillen<br />
Dit heeft te maken met de ‘tekstdoelen’.<br />
Bijvoorbeeld: informatief, persuasief, activerend, directief, diverterend.<br />
Als de leerlingen de verschillende tekstdoelen kunnen onderscheiden, kunnen ze<br />
bewuster luisteren, spreken, lezen en schrijven.<br />
125<br />
Interactionele aspecten van de communicatie kunnen herkennen,<br />
benoemen en het gebruik ervan kunnen bespreken.<br />
ET 36<br />
LER 3<br />
SOC 5<br />
B<br />
- taalregister<br />
- taalvariatie: conventie en afwijking<br />
- modaliteit<br />
- gevoelswaarde<br />
- figuurlijk taalgebruik<br />
Taalregister: formeel/informeel, stijlbreuk, banaliteiten.<br />
Taalvariatie: standaardtaal en dialect.<br />
Gevoelswaarde: ironie, sarcasme, cynisme, zwarte humor, eufemisme, dysfemisme.<br />
Figuurlijk gebruik: metafoor, metonymia, symbool, connotatie en denotatie:<br />
melioratief, pejoratief, vergelijking.<br />
126<br />
Elementen van woordleer kunnen herkennen, benoemen en het<br />
gebruik ervan kunnen bespreken.<br />
ET 36<br />
LER 3<br />
B<br />
- afleiding<br />
- samenkoppeling<br />
- samenstelling<br />
- leenwoord<br />
- bastaardwoord<br />
- barbarisme<br />
Deze materie behoort tot het domein van de grammatica, waarvoor echter geen<br />
afzonderlijke lessen worden gegeven. Deze stof wordt steeds geïntegreerd in andere<br />
lessen n.a.v. de behandeling van teksten met fouten komend van de leerlingen zelf of<br />
van anderen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />
97
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
Woordvorming: samenstelling, afleiding.<br />
De leerlingen moeten ook een spraakkunst en/of een woordenboek kunnen<br />
gebruiken om deze elementen in op te zoeken. De leerkracht geeft dan oefeningen<br />
met zoektaken.<br />
127<br />
Elementen van zinsleer kunnen herkennen, benoemen en het gebruik<br />
ervan kunnen bespreken.<br />
ET 36<br />
LER 3<br />
B<br />
- directe en indirecte rede<br />
- actieve en passieve zinnen<br />
- enkelvoudige en samengestelde zinnen<br />
Herhaling van de begrippen van de eerste graad:<br />
- nominale vormen: infinitief, onvoltooid deelwoord, voltooid deelwoord +<br />
constructies;<br />
- betrekkelijk voornaamwoord;<br />
- bijwoord: voornaamwoordelijk bijwoord, voegwoordelijk bijwoord;<br />
- voegwoord: nevenschikkend, onderschikkend;<br />
- voorzetsel.<br />
128 Van een aantal elementen het taalsysteem kunnen beschrijven.<br />
ET 37<br />
LER 3<br />
B<br />
- woordleer: afleiding, samenkoppeling, leenwoord, bastaardwoord, barbarisme<br />
- zinsleer: directe en indirecte rede, actieve en passieve zinnen, enkelvoudige en<br />
samengestelde zinnen<br />
Het gaat hier om de theoretische basiskennis.<br />
129<br />
Verschillende strategieën kennen om aan onbekende woorden<br />
betekenis te geven.<br />
ET 38<br />
LER 5<br />
B<br />
- het gebruik van de context<br />
- het gebruik van de voorkennis van taal en wereld<br />
- het gebruik van de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van<br />
vreemde talen)<br />
- het gebruik van het woordenboek<br />
Het gaat hier om het kennen van de strategieën, bij de vaardigheden worden ze<br />
toegepast.<br />
130<br />
De aangebrachte terminologie i.v.m. taalbeschouwing kunnen<br />
gebruiken.<br />
ET 39<br />
LER 4<br />
B<br />
131<br />
De eigen taaltaken door middel van herkenning, benoeming en<br />
bespreking van taalverschijnselen bijsturen.<br />
ET 40<br />
LER 5<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />
98
Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />
132 Bereid zijn over eigen taalgebruik en taalsysteem na te denken.<br />
ET* 41<br />
LER 7<br />
B<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />
99
7 Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT)<br />
7.1 Instructie, differentiatie en remediëring met behulp van ICT<br />
ICT kan het lesgeven ondersteunen. ICT biedt immers de mogelijkheid om bepaalde<br />
leerinhouden op verschillende manieren voor te stellen en aan te brengen via tekst, geluid,<br />
stilstaand en bewegend beeld.<br />
Bepaalde programma’s verhogen het inzicht d.m.v. visualisatie, simulatie, door schema’s op<br />
te bouwen, iets wat zonder computer maar in beperkte mate mogelijk is.<br />
Sommige softwareprogramma’s zijn interactief zodat een meer geïndividualiseerd leerproces<br />
kan worden doorlopen. De leerling kan dan op eigen tempo werken en eventueel een eigen<br />
parcours kiezen. Een aantal programma’s oefenen vaardigheden en oplossingsstrategieën of<br />
zijn geschikt om individueel of in groep te differentiëren en te remediëren.<br />
Via tests kan worden nagegaan in hoeverre kennis en vaardigheden verworven zijn. Dit heeft<br />
zeker voordelen als het programma een goede feedback aan de leerling geeft en toelaat op<br />
verschillende niveaus te werken.<br />
7.2 Informatie verwerven en verwerken met ICT<br />
Bij dit belangrijke deelaspect van ‘leren leren’ kan ICT een uitgelezen rol spelen. Er bestaan<br />
heel wat cd-roms die allerlei informatie interactief aanbieden. De informatie wordt hier op een<br />
andere manier aangeboden dan met een ‘lineaire’ informatiebron. Via de talrijke ‘links’ bouwt<br />
de leerling een individueel parcours op en komt zo tot zijn eigen ‘hypertekst’. Er zijn dus<br />
andere ‘leesstrategieën’ nodig dan bij een lineaire tekst. Om leerlingen hierbij te<br />
ondersteunen zijn gerichte zoekopdrachten en verwerkingstaken noodzakelijk (informatie<br />
ordenen, schema’s aanvullen, informatie vergelijken, verbanden leggen, woordbetekenissen<br />
afleiden, ...).<br />
Ook het internet is een onuitputtelijke bron van informatie. Om zich een weg te banen door<br />
het grote aanbod is een kritische ingesteldheid noodzakelijk. Deze houding moet aangeleerd<br />
worden. Als leerlingen binnen of buiten de klas informatie op het web zoeken, moeten ze<br />
over een aantal beoordelingscriteria voor ‘tekstmateriaal’ beschikken. Hiervoor kunnen ze<br />
met de instructiefiche in bijlage werken.<br />
Sommige opdrachten kunnen de leerlingen van ‘huiswerksites’ plukken. Opgaven zullen met<br />
deze nieuwe realiteit moeten rekening houden, willen ze zinvol blijven: bronvermelding eisen,<br />
meer vergelijkende opdrachten, meer persoonlijke en kritische verwerking.<br />
Aan groepsopdrachten en -eindproducten kunnen kwalitatief hogere eisen worden gesteld<br />
qua vormgeving en presentatie. Aan bepaalde opdrachten kan een mondelinge presentatie<br />
gekoppeld worden: ‘powerpoint’ kan hier ondersteunend werken. Samenwerken met de<br />
leerkracht (toegepaste) informatica behoort tot de mogelijkheden.<br />
7.3 Communiceren met ICT<br />
Een belangrijke meerwaarde voor ‘leren leren’ is dat ICT de mogelijkheid geeft aan jongeren<br />
om met elkaar te communiceren over de leerstof via e-mail of elektronische briefwisseling.<br />
E-mail laat samenwerken van leerlingen toe. Deze samenwerking kan gebeuren binnen een<br />
klas of school, maar ook met leerlingen van andere scholen in binnen- en buitenland. Een<br />
gezamenlijk interscolair project opzetten behoort tot de mogelijkheden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
100
Communicatie tussen leerkracht en leerling(en) is ook mogelijk: de leerkracht kan<br />
cursusmateriaal elektronisch beschikbaar stellen, voorbeelden van toets- en examenvragen,<br />
jaarplanning, … Leerlingen kunnen verslagen, huistaken e.d. elektronisch naar de leerkracht<br />
sturen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
101
8 Intercultureel onderwijs en principes van non-discriminatie<br />
Conform met de uitgangspunten van de non-discriminatieverklaring en intercultureel<br />
onderwijs wordt in het leerplan rekening gehouden met het feit dat de huidige maatschappij<br />
een multiculturele samenleving is.<br />
Intercultureel Onderwijs stelt zich tot doel bij de leerlingen de nodige inzichten, vaardigheden<br />
en houdingen te ontwikkelen die nodig zijn om, op basis van gelijkwaardigheid, harmonieus<br />
te kunnen omgaan met mensen die een andere cultuur hebben, andere talen spreken en<br />
andere waarden bezitten.<br />
8.1 Uitgangspunten<br />
8.1.1 ICO is een onderwijsprincipe.<br />
ICO is meer dan ‘aandacht besteden aan andere culturen’. ICO wil jongeren voorbereiden op<br />
deelname aan de samenleving, een samenleving waar diversiteit volop aanwezig is. Het is<br />
dus noodzakelijk hen te leren omgaan met die diversiteit, hen te leren samenleven op basis<br />
van gelijkwaardigheid en respect.<br />
8.1.2 Etnisch bewustzijn<br />
ICO wil een bijdrage leveren tot een beter samenleven van verschillende etnische groepen<br />
die elk een culturele eigenheid hebben. In die zin confronteert dit onderwijsprincipe<br />
leerkrachten en leerlingen met hun eigen etnisch bewustzijn. Je kan immers als leerkracht<br />
maar op een eerlijke en degelijke manier hierover praten wanneer je zelf de nodige openheid<br />
aan de dag kunt leggen t.o.v. andere culturen. Aangewezen is een kritische ingesteldheid<br />
t.o.v. de eigen cultuurelementen en die van anderen.<br />
8.1.3 Interactie<br />
De aard en de frequentie van de interacties die zich tussen individuen en groepen<br />
ontwikkelen kunnen leiden tot een harmonieus samenleven van de verschillende<br />
participanten.<br />
8.2 Doelstellingen<br />
8.2.1 Affectieve doelstellingen<br />
- een positief zelfbeeld bij de leerlingen ontwikkelen;<br />
- zich bewust worden van zelfperceptie en de wijze waarop we anderen percipiëren;<br />
- de eigen identiteit en cultuur en de daarbij horende waarden en normen relativeren;<br />
- openstaan voor andere culturen om elkaars identiteit te leren aanvaarden en<br />
respecteren;<br />
- de multiculturele samenleving beleven als positief en verrijkend;<br />
- zich bewust worden van etnocentrisme, vooroordelen, stereotypen en maatschappelijke<br />
achterstelling.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
102
8.2.2 Cognitieve doelstellingen<br />
- inzicht verwerven in andere culturen;<br />
- inzicht verwerven in verschillen tussen de eigen cultuur en die van anderen;<br />
- inzicht verwerven in het dynamische van culturen en in de regionale en individuele<br />
verschillen;<br />
- inzicht verwerven in de oorzaken en de uitingen van racisme.<br />
8.2.3 Vaardigheidsgerichte doelstellingen<br />
- relationele vaardigheden verwerven: de taal beheersen, zich inleven in de andere,<br />
respect tonen voor meningsverschillen, geweldloos oplossen van conflicten, trouw zijn<br />
aan een engagement;<br />
- leren observeren (zichzelf, de anderen, andere culturen, de eigen maatschappij);<br />
- verschillende informatie kritisch beoordelen;<br />
- probleemoplossend werken;<br />
- meningsverschillen uiten;<br />
- argumenteren, aanvoelen en samenvatten;<br />
- actief meewerken aan keuze- en beslissingsprocessen.<br />
8.3 Intercultureel onderwijs: geen vak apart<br />
ICO is een manier van handelen en denken. Het hoort doorheen de verschillende<br />
vakgebieden verweven te zitten in het gehele curriculum. Niet alleen in leerinhouden,<br />
werkvormen, pedagogische activiteiten, leermiddelen,... maar ook binnen het beleid en de<br />
organisatie van de school (in de omgang met leerlingen en ouders, bij het hanteren van<br />
conflictsituaties, in de samenwerking met de buurt) zou interculturaliteit een<br />
vanzelfsprekende leidraad moeten zijn.<br />
De omschreven doelstellingen worden in het leerplan systematisch opgenomen naast de<br />
leerinhouden en de didactische wenken. Bij didactische wenken en hulpmiddelen zijn in de<br />
mate van het mogelijke suggesties gedaan i.f.v. het intercultureel referentiekader. Er wordt<br />
aandacht besteed aan aangepast lesmateriaal. Eventueel kan bestaand lesmateriaal<br />
getoetst worden op al dan niet verborgen discriminatie en racistische vooroordelen.<br />
De ICO-doelstellingen zijn soms overlappend met de leerplandoelstellingen, de vakoverschrijdende<br />
eindtermen en de eindtermen. In dit geval wordt in de kolom LINK de<br />
afkorting ICO vermeld.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
103
9 Taalbeleid<br />
Het vak Nederlands is het ‘aanleverend’ vak voor het taalbeleid dat de school voert.<br />
Tijdens alle andere lessen is er, naast de aandacht voor de vakinhoud, immers ook aandacht<br />
voor de taal waarmee de vakinhoud wordt overgebracht en verwerkt: van taalgericht<br />
vakonderwijs worden alle leerlingen beter.<br />
Bij taalgericht vakonderwijs luisteren leerlingen niet alleen, ze krijgen ook uiteenlopende<br />
tekstsoorten aangeboden: opdrachten, gebruiksaanwijzingen, teksten uit boeken, maar ook<br />
uit tijdschriften , van internetsites, mondeling of schriftelijk, geïllustreerd, audiovisueel, …<br />
Bovendien voeren de leerlingen taken uit die hen helpen om verbanden te leggen tussen<br />
woorden en begrippen. Ze lezen en luisteren niet alleen, maar ze doen ook zoveel mogelijk.<br />
Ze komen zelf uitgebreid aan het woord.<br />
Punten 9.1 en 9.2 werden in alle recente leerplannen opgenomen om de leerkrachten van<br />
alle vakken te wijzen op het belang van hun bijdrage aan het taalbeleid van de school. Zo<br />
zijn ook de instructiekaarten ‘lezen’ en ‘luisteren’ opgenomen in deze leerplannen.<br />
9.1 Lessen en lesmateriaal taalgericht maken<br />
In het algemeen kan men stellen dat een didactiek die de leerlingen activeert, aanzet tot<br />
taalproductie: gebruik werkvormen die de leerlingen aanzetten tot onderlinge interactie.<br />
Allerlei vormen van groepswerk kan je terugvinden in de kolom didactische wenken bij het<br />
leerplan. Werk samen met de leerkracht Nederlands i.v.m. de aangeleerde lees- en<br />
luisterstrategieën: als leerlingen herkennen dat de aanpak in Nederlands ook vereist wordt<br />
bij opdrachten in de andere vakken, zullen deze leerstrategieën voor hen beter renderen (zie<br />
instructiekaarten ‘lezen’ en ‘luisteren’ in bijlage).<br />
9.2 Enkele tips<br />
- Leg moeilijke woorden en vaktermen uit: geef heldere definities, gebruik non-verbale<br />
middelen, geef synoniemen of tegengestelden (of laat ze) geven, laat de betekenis van<br />
woorden raden (uit de context afleiden), laat informatie in een schema zetten, herhaal<br />
samen schooltaal (woorden zoals ‘veronderstel’, …).<br />
- Naast vaktaal moet je er ook op letten welke schooltaal de leerlingen moeten verwerven<br />
en oefenen: beschrijven, identificeren, classificeren, ordenen, definiëren, oorzaak en<br />
gevolg bepalen, een proces volgen en uitvoeren.<br />
Bijvoorbeeld om een rangorde te bepalen moeten de leerlingen in begrippen ‘groter,<br />
meer omvattend …’ kunnen denken en spreken. Voor het bepalen van oorzaak en<br />
gevolg moet een leerling ‘als …dan’-redeneringen kunnen uitvoeren.<br />
- Bedenk een activiteit die uit een schema is af te leiden (tekstdelen bij het schema<br />
brengen, sleutelwoorden aanbrengen, schema verwoorden).<br />
- Bedenk een activiteit waardoor leerlingen schema’s leren onthouden en reproduceren.<br />
Laat leerlingen hierbij samenwerken en maak de opdracht toepasbaar in andere reële<br />
contexten.<br />
- Laat leerlingen elkaar beoordelen, laat ze na de toets bespreken wat ze geleerd hebben,<br />
hoe ze dit aanpakten en hoe ze hun aanpak kunnen bijsturen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
104
- Bij groepswerk moeten de leerlingen elk afzonderlijk een bijdrage leveren. Bij zo’n<br />
opdracht moeten ze gestimuleerd worden om de taal actief te gebruiken. Dit kan door elk<br />
groepslid een rol te geven met een eigen opdracht: gespreksleider, tijdbewaker,<br />
verslaggever, procesbewaker, materiaalmeester, … tijdens het groepswerk, bij de<br />
besluitvorming en bij de presentatie van de opdracht.<br />
- Leer de leerlingen de leerstof in eigen woorden om te zetten.<br />
- Geef bij aanvang van de les de structuur van de les op het bord weer, laat dit<br />
lesoverzicht de hele les laten staan.<br />
- Bekijk de structuur van het handboek (of de cursus) met de leerlingen bij aanvang van<br />
het schooljaar; duid aan hoe deze structuur hen kan helpen bij het leren.<br />
- Bekijk de ‘buitenkant’ van teksten (lay-out, illustraties, …), laat de betekenis ervan<br />
verwoorden.<br />
- Laat de leerlingen actief met de schriftelijke leerstof bezig zijn: laat samenvatten, in een<br />
schema zetten.<br />
- Maak leerlingen duidelijk wat er bij een vraag (bv. op een toets) van hen verwacht wordt:<br />
beschrijven, ordenen, verbanden leggen, oordeel weergeven, …<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
105
10 Evaluatie<br />
Een belangrijk maar moeilijk element in het onderwijsproces is het evalueren. Wat evalueren<br />
we? Hoe evalueren we? Weten de leerlingen dat?<br />
Evalueren heeft zowel een productgericht als een procesmatig karakter. Niet alleen het<br />
resultaat dat door de leerling wordt bereikt, maar ook de weg daarheen is belangrijk.<br />
Procesevaluatie wil bijdragen tot de evaluatie van het zelfstandig denken en handelen van<br />
leerlingen. Ze geeft aan leerkrachten de mogelijkheid om het leerproces van de leerlingen<br />
van dichtbij te volgen en indien nodig bij te sturen of te differentiëren.<br />
Ze geeft aan ouders de kans om een reëel beeld te verkrijgen van de schoolse vorderingen<br />
van hun kinderen en hen eventueel te ondersteunen in hun leerproces.<br />
Evaluatie bepaalt in grote mate hoe de leerlingen naar het vak zullen kijken: toetsing stuurt<br />
a.h.w. het ‘leren leren’. Het is dus uitermate belangrijk dat leerlingen steeds de bedoeling van<br />
de les weten, er zelf een duidelijke structuur in zien en dat ze vooral weten wat en hoe er<br />
getoetst zal worden.<br />
10.1 Het goed functioneren van evaluatie wordt gekenmerkt door volgende<br />
eigenschappen<br />
Planmatigheid:<br />
de leerlingen en hun ouders weten op welk moment er wordt geëvalueerd;<br />
dit betekent niet dat elk evaluatiemoment moet worden aangekondigd: men kan onverwachts<br />
bepaalde zaken toetsen, mits iedereen weet dat zoiets tot de mogelijkheden behoort.<br />
Voorspelbaarheid:<br />
(het zgn. “Test as you teach”-principe): de leerlingen hebben een zicht op de manier waarop<br />
wordt geëvalueerd en dit zowel voor dagelijks werk als voor de proefwerken. De opdrachten<br />
komen overeen met de doelstellingen en de onderwijsmethodiek. Verrassingen zijn slechts<br />
zinvol, indien ze als stimulans overkomen.<br />
Efficiëntie:<br />
evalueren is een noodzakelijk deel van het didactisch proces, maar geen doel op zich.<br />
Evaluatie moet gezien worden als een middel om de leerlingen beter te begeleiden bij hun<br />
studies en geeft de mogelijkheid tot een meer geïndividualiseerde begeleiding. Het<br />
evaluatiebeleid van de school richt zich op de responsabilisering van de leerlingen.<br />
Snelle verwerking:<br />
om te kunnen remediëren hebben leraar en leerlingen binnen de kortste tijd de resultaten in<br />
handen.<br />
Validiteit:<br />
evaluatie levert zo objectief en volledig mogelijke gegevens over de vorderingen van elke<br />
leerling. De diversiteit van het aangeleerde komt aan bod: de verschillende onderdelen van<br />
elk vak worden geëvalueerd.<br />
Relevantie:<br />
enkel persoonlijk werk wordt beoordeeld;<br />
het belang van de quotering van taken dient afgewogen te worden t.a.v. de totale evaluatie;<br />
groepswerk dient regelmatig te worden opgevolgd door de leraar om te controleren of ieder<br />
lid van de groep een bijdrage levert.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
106
Diversificatie:<br />
niet enkel het cognitieve wordt geëvalueerd, ook vaardigheden en vakattitudes komen in<br />
aanmerking. Dit moet niet noodzakelijk via een cijfer, het kan ook in woorden vermeld<br />
worden; belangrijk is het feit dat er degelijke afspraken gelden.<br />
Voor het rapportcijfer wordt gesteund op verscheidene resultaten van evaluatie. Een<br />
rapportcijfer is niet uitsluitend het rekenkundig gemiddelde van prestatiecijfers.<br />
Evaluatie moet procesmatig<br />
opgevat worden: er is een systematische progressie in de opbouw van kennis, inzicht,<br />
vaardigheden en vakattitudes.<br />
Objectiviteit:<br />
als evaluatie planmatig, voorspelbaar, efficiënt, valide, relevant en gediversifieerd is, kan<br />
men stellen dat de leerkrachten en de school de objectiviteit bij het evalueren maximaal<br />
benaderen en dat ze streven naar een optimale professionaliteit.<br />
10.2 De invloed van permanente evaluatie (of procesevaluatie) op het leren van de<br />
leerlingen<br />
Een rendabel leerproces hangt af van de gerichtheid op het einddoel en de concrete<br />
evaluatieopdrachten die daaraan verbonden zijn, m.a.w. het einddoel gebruiken om het<br />
didactisch proces tot een goed einde te brengen.<br />
Een doordachte evaluatie van het proces:<br />
- is een weergave van de mate waarin doelstellingen bereikt zijn;<br />
- toont aan iedere betrokken leerkracht hoe elke leerling evolueert;<br />
- schept ruimte voor bijsturing, remediëring en differentiatie;<br />
- betrekt de leerlingen bij de evaluatie van het eigen leerproces;<br />
- motiveert leerlingen voor de bijsturing van het eigen leerproces;<br />
- evalueert niet enkel de opgedane kennis maar ook het proces dat nodig was om<br />
inzichten, vaardigheden en attitudes te bereiken;<br />
10.3 Een doordachte evaluatie is gebaseerd op het samenspel van verschillende<br />
factoren<br />
Beoordelen vanuit doelstellingen<br />
Wanneer men beoordeelt vanuit doelstellingen, is de beoordelingsvraag niet: ‘Welk cijfer of<br />
welk percentage behaalt de leerling op de toets?’ maar wel: ‘Wat kent of kan de leerling?<br />
Beheerst de leerling op voldoende wijze de leerdoelen?’<br />
Hierbij wordt nagegaan in welke mate de leerling de vooropgestelde leerdoelen heeft bereikt.<br />
Dit is maar mogelijk als de leerdoelen vooraf duidelijk, concreet en specifiek omschreven<br />
zijn.<br />
Het geeft de leerkracht ook de mogelijkheid om voor zichzelf na te gaan in welke mate hij/zij<br />
de leerdoelen heeft helpen bereiken. Hij/zij kan zo informatie bekomen over de kwaliteit van<br />
het didactisch proces in de klas.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
107
Vorderingsgerichte evaluatie<br />
Een vorderingsgerichte evaluatie onderzoekt in welke mate de leerling vorderingen heeft<br />
gemaakt t.o.v. zijn prestaties op een vroeger tijdstip.<br />
De leerling krijgt een beeld van de eigen progressie.<br />
De leerkracht krijgt informatie over de vorderingen van de leerlingen en aanwijzingen waar er<br />
eventueel moet bijgestuurd of geremedieerd worden.<br />
Een goed uitgebalanceerd vorderingsplan is een bruikbaar instrument op de begeleidende<br />
klassenraad en is een duidelijke weergave van het kennen en kunnen van leerlingen.<br />
10.4 Permanent evalueren betekent:<br />
Evalueren van vaardigheden en attitudes<br />
Vaardigheden kan men beschouwen als welbepaalde methodes, strategieën, werkwijzen,<br />
procédés die men gebruikt om probleemstellingen (taken of opdrachten) op te lossen.<br />
- Algemene vaardigheden zoals experimenteren, observeren, beoordelen, controleren,<br />
plannen,… zijn vaardigheden die ook in andere vakken voorkomen en dus<br />
vakoverschrijdend zijn.<br />
- Vakvaardigheden zoals basisprincipes uitvoeren, planning uitvoeren, technieken<br />
toepassen,…zijn vaardigheden die meer specifiek zijn voor het vak en dus meer vakgebonden.<br />
Attitudes zijn algemene sociale houdingen, het kunnen ook beroepshoudingen of houdingen<br />
eigen aan een vak zijn. Het evalueren van attitudes is gevoelige materie. Nochtans moet het<br />
voor de leerlingen duidelijk zijn dat zij op vakgebonden attitudes kunnen/zullen geëvalueerd<br />
worden. Deze attitudes staan in leerplan vermeld en kunnen te maken hebben met bv.<br />
stiptheid, zorg, luisterbereidheid, inzet, kunnen samenwerken, tegen een deadline kunnen<br />
werken.<br />
Ook hier geldt het principe van de voorspelbaarheid voor de leerlingen. Zij moeten vooraf<br />
weten welke vaardigheden en attitudes voor evaluatie in aanmerking zullen komen.<br />
Permanent evalueren betekent ook:<br />
- observeren;<br />
- feedback geven;<br />
- een goede relatie tussen de leerkracht en de leerling bewerken;<br />
- differentiëren;<br />
- remediëren;<br />
- doelgerichte vragen stellen;<br />
- meten, beoordelen, beslissen;<br />
- rapporteren;<br />
- teamoverleg;<br />
- efficiënt klassenraad houden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
108
10.5 Permanent evalueren kan verwerkt worden in een document dat tegelijkertijd<br />
bruikbaar is:<br />
- voor de begeleidende klassenraad;<br />
- voor de delibererende klassenraad;<br />
- als bewijs van permanente evaluatie wanneer geen proefwerken worden ingericht;<br />
- om de beginsituatie van de leerling te bepalen;<br />
- om de leerlingen te betrekken in hun eigen evaluatie (zelfevaluatie);<br />
- om preventief te werken met leerlingen;<br />
- om remediërend te werken met leerlingen;<br />
- voor de rapportering naar de ouders;<br />
- om de evolutie en resultaten weer te geven van de leerlingbegeleiding;<br />
- als puntenboek.<br />
10.6 Evaluatie in het vak Nederlands<br />
Niet enkel het cognitieve (taalbeschouwing, literatuur, spelling) maar ook de vaardigheden<br />
worden geëvalueerd.<br />
10.6.1 Toetsen van receptieve vaardigheden.<br />
Bij evaluatie van en feedback geven op receptieve vaardigheden wordt best gebruik gemaakt<br />
van de fasen die in de instructiefiche voorzien zijn. Belangrijk bij deze zelfevaluatie is dat er<br />
aandacht besteed wordt aan de 3 de fase: het reflecteren. Er zijn dus geen afzonderlijke<br />
beoordelingsformulieren voorzien voor luisteren en lezen. Wel kunnen de beoordelingsformulieren<br />
‘spreken’ en ‘schrijven’ hiervoor door de leerlingen gebruikt worden.<br />
Zowel bij het toetsen van luistervaardigheid als van leesvaardigheid is het raadzaam een<br />
tijdslimiet op te leggen, om te vermijden dat leerlingen stil blijven staan bij onbekende<br />
elementen.<br />
Leesvaardigheid (begrijpend lezen)<br />
De evaluatie van de leesvaardigheid is het eindpunt van het leesvaardigheidsonderwijs. Het<br />
is belangrijk de leerlingen ‘te leren’ lezen, d.w.z. de leerlingen te leren hoe ze het leesdoel<br />
kunnen bereiken d.m.v. allerlei leerstrategieën en communicatiestrategieën.<br />
In: Nederlands in de basisvorming, een praktische didactiek,<br />
H. Bonset; M. de Boer, T. Ekens,<br />
Dick Coutinho Muiderberg, 1992, 275 blz.<br />
ISBN 90-6283-876-6<br />
vinden we volgende tekst over de evaluatie van leesvaardigheid:<br />
Onder toetsing verstaan we hier: beoordeling ten behoeve van een cijfer dat meetelt voor het<br />
rapportcijfer Nederlands.<br />
Lezen kan in principe worden getoetst in het verlengde van het reflecteren op het lezen. De<br />
leerlingen krijgen een leesopdracht; op het product daarvan wordt ditmaal niet alleen<br />
gereflecteerd, maar er wordt vervolgens door de leraar ook een cijfer voor toegekend.<br />
Toch ligt de zaak niet zo simpel. Van een toets die een voor het rapport meetellend cijfer<br />
oplevert, hangt voor leerlingen meer af dan van reflecteren. Zo’n toets heeft invloed, hoe<br />
beperkt misschien ook, op de schoolcarrière en toekomstmogelijkheden van de leerlingen en<br />
daarom moet hij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. De belangrijkste daarvan heten in de<br />
toetsliteratuur validiteit en betrouwbaarheid. Validiteit wil zeggen dat de toetsing moet<br />
aansluiten bij het vooraf gegeven onderwijs; betrouwbaarheid dat de toetsing op méér moet<br />
berusten dan het puur persoonlijke en van het moment afhankelijke oordeel van één<br />
persoon. Dat betekent voor een leestoets het volgende.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
109
Niet iedere leesopdracht is even geschikt als toets. Opdrachten die een zwaar beroep doen<br />
op ook andere vaardigheden dan lezen (een zakelijke brief beantwoorden, op een<br />
reclamefolder reageren, een instructie uitvoeren) zijn minder geschikt dan opdrachten die<br />
daar minder beroep op doen (een studietekst in schema zetten, vragen beantwoorden over<br />
de geschatte betrouwbaarheid van een krantenartikel). Vragen beantwoorden over een<br />
gelezen tekst lijkt ons, hoe weinig realistisch het ook is als leesopdracht, toch altijd nog de<br />
veiligste toetsvorm voor lezen. In dit oordeel speelt mee de grote hoeveelheid onderzoeksen<br />
andere ervaring die in de loop der jaren met deze toetsvorm is opgedaan.<br />
Wil een tekst met vragen valide zijn als leestoets, dan moeten de vragen een evenwichtig<br />
beroep doen op alle deelvaardigheden va het leesproces die in het gegeven onderwijs aan<br />
de orde zijn geweest. Dit kan zijn:<br />
- de tekstsoort en de bron;<br />
- de bedoeling van de schrijver met de tekst;<br />
- het doel waarmee het lezerspubliek de tekst leest;<br />
- de voorkennis en ervaring van de leerling als lezer van de tekst;<br />
- inleiding, kern en slot van de tekst;<br />
- hoofdonderwerp en hoofdgedachte van de tekst;<br />
- subjectief taalgebruik;<br />
- geschatte betrouwbaarheid, deskundigheid en ernst van de schrijver;<br />
- de informatiewaarde van de tekst.<br />
Daarnaast zullen er vragen zijn naar de betekenis van woorden, leestekens, en verbanden<br />
binnen en tussen zinnen en alinea’s.<br />
Het eerste soort vragen dat hierboven is genoemd kan zowel in tekstonafhankelijke als in<br />
tekstafhankelijke vormen worden gesteld. Tekstonafhankelijk wil zeggen dat de vraag bij elke<br />
tekst (of elke tekst van een bewuste tekstsoort) kan worden gesteld. Bijvoorbeeld: “Wijs in de<br />
tekst inleiding, kern en slot aan”. Of: “Wat is de bedoeling van de schrijver met de tekst?” Op<br />
deze wijze kan leerlingen worden geleerd om een vaste reeks vragen los te laten op iedere<br />
tekst of tekstsoort. Tekstafhankelijk wil zeggen dat de vraag in deze vorm alleen bij deze ene<br />
tekst kan worden gesteld. Bijvoorbeeld: “In deze tekst zijn drie grote delen te onderscheiden:<br />
de inleiding over …, een kerngedeelte over …, en een slot waarin … . Met welke alinea<br />
begint het kerngedeelte? Met welke alinea begint het slot?” Of: “Public relations was in 1959<br />
een vak dat zich nog enigszins waar moest maken. Welk doel zal de schrijver met zijn<br />
voorwoord nagestreefd hebben? Waaruit blijkt dat?”<br />
Een voordeel van tekstonafhankelijke vragen is dat ze de leerlingen minder bij de hand<br />
nemen dan tekstafhankelijke, meer beroep doen op hun zelfstandig lezen van een tekst. Een<br />
ander voordeel is dat ze de leerlingen meer ruimte laten voor uiteenlopende antwoorden, en<br />
zodoende niet suggereren dat teksten altijd maar eenduidig interpretabel zouden zijn.<br />
De voordelen van tekstafhankelijke vragen zijn het spiegelbeeld van het bovenstaande.<br />
Tekstonafhankelijke vragen geven de leerlingen door hun vraagstelling meer steun dan<br />
tekstafhankelijke. Ze laten ook minder ruimte voor uiteenlopende antwoorden, wat leraar en<br />
leerlingen een groter gevoel van zekerheid kan geven, en voor de leraar het nakijken<br />
vergemakkelijkt.<br />
Tekstonafhankelijke dan wel tekstafhankelijke vragen stellen bij teksten zal afhankelijk zijn<br />
van het gewicht dat de leraar hecht aan bovenstaande voordelen. Vragen naar de betekenis<br />
van woorden, leesteksten en tekstverbanden op micro- en mesoniveau zal hij overigens<br />
vrijwel altijd tekstafhankelijk moeten stellen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
110
Wil een tekst met vragen betrouwbaar zijn als leestoets, dan is een absolute voorwaarde dat<br />
de leraar van tevoren een antwoordmodel opstelt bij de vragen. Zo’n antwoordmodel geeft<br />
tenminste uitsluitsel over:<br />
a. Per vraag het antwoord of de antwoorden die de leraar van plan is goed te rekenen; het<br />
liefst ook een aantal antwoorden die hij van plan is fout of slechts half goed te rekenen.<br />
Dit moet worden vertaald in te behalen punten per vraag (van nul tot maximaal).<br />
b. Een weging van de diverse vragen ten opzichte van elkaar. Dit moet worden vertaald in<br />
een berekeningsmethode om van de behaalde puntentallen per vraag tot het toetscijfer te<br />
komen.<br />
Het van tevoren opstellen en goed doordenken van een antwoordmodel helpt twee pijnlijke<br />
tekortkomingen vermijden die de tekst met vragen als toets vaak vertoont:<br />
1) Er worden antwoorden fout gerekend waarvoor de vraag evenveel ruimte laat als voor<br />
het goed gerekende antwoord.<br />
2) Er worden vragen gesteld waarop eigenlijk geen enkel antwoord fout kan worden<br />
gerekend.<br />
Tenslotte nog een opmerking over de tekstkeuze bij de tekst met vragen als toetsvorm. Als<br />
de toets beoogt om vast te stellen of de leerlingen in staat zijn om een specifieke tekstsoort<br />
(instructie, reclametekst, enzovoort) te lezen, dan spreekt het vanzelf dat de toetstekst er<br />
een van die tekstsoort moet zijn. Gaat het meer om het toetsen van de leesvaardigheid van<br />
de leerlingen, dan kan de toets het best bestaan uit een aantal (kortere) teksten van<br />
verschillende tekstsoorten (dus een instructietekst, een reclametekst, een krantenartikel,<br />
enzovoort). Om een betrouwbaar beeld te krijgen van de leesvaardigheid van de leerlingen<br />
zal het overigens in beide gevallen nodig zijn om meer dan één leestoets per jaar af te<br />
nemen.<br />
Het bovenstaande vatten we samen in een aantal vuistregels voor de toetsing van lezen:<br />
1) Gebruik als toetsvorm de tekst met vragen.<br />
2) Zorg dat de vragen betrekking hebben op het hele schema van leesvaardigheid dat in het<br />
onderwijs aan de orde is geweest.<br />
3) Stel de vragen naar keuze tekstafhankelijk dan wel tekstonafhankelijk (voorzover<br />
mogelijk); maar stel in beide gevallen van tevoren een goed doordacht antwoordmodel<br />
op.<br />
4) Gebruik in de toets tekstsoort x als je wil weten of de leerlingen tekstsoort x kunnen lezen;<br />
gebruik meerdere tekstsoorten als je de leesvaardigheid van de leerlingen wil toetsen.<br />
5) Toets, binnen de grenzen van het haalbare, leesvaardigheid meerdere malen per jaar.”<br />
Het materiaal voor een leestaak is:<br />
- liefst authentiek (originele lay-out);<br />
- niet te lang.<br />
Zorg voor een gevarieerde evaluatie: niet uitsluitend inhoudsvragen, maar ook:<br />
- de leerlingen zelf inhoudsvragen laten maken;<br />
- vragen over de tekstsoort, de bedoeling van de auteur, de opbouw van de tekst (Waar<br />
staat de conclusie ?);<br />
- de leerlingen laten aangeven hoe ze de betekenis van bepaalde woorden hebben afgeleid<br />
(context, spraakkundig, transparante woorden, illustratie);<br />
- bij het lezen van een onvolledige tekst het vervolg laten voorspellen;<br />
- tussentitels laten schrijven.<br />
Op deze manier worden ook leer- en leesstrategieën geëvalueerd.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
111
Luistervaardigheid<br />
De evaluatie van de luistervaardigheid is het eindpunt van het luistervaardigheidsonderwijs.<br />
Het is belangrijk de leerlingen ‘te leren’ luisteren, d.w.z. de leerlingen te leren hoe ze het<br />
luisterdoel kunnen bereiken d.m.v. allerlei leerstrategieën en communicatiestrategieën.<br />
In: Nederlands in de basisvorming, een praktische didactiek,<br />
H. Bonset; M. de Boer, T. Ekens,<br />
Dick Coutinho Muiderberg, 1992, 275 blz.<br />
ISBN 90-6283-876-6<br />
vinden we volgende tekst over de evaluatie van luistervaardigheid:<br />
Het luisteren naar informatie kan in principe net zo worden getoetst als het lezen. Dat<br />
betekent dat bij een ten gehore gebrachte tekst vragen worden gesteld die betrekking<br />
hebben op het hele scala aan luistervaardigheden dat in het onderwijs aan de orde is<br />
geweest. De vragen kunnen naar keuze tekstafhankelijk dan wel tekstonafhankelijk worden<br />
gesteld, maar in beide gevallen moet de leraar van tevoren een goed doordacht<br />
antwoordmodel hebben opgesteld. Als de leraar wil weten of de leerlingen naar een<br />
specifieke tekstsoort (leerstof, reclame, nieuws, enzovoort) kunnen luisteren, moet de<br />
toetstekst er een van die tekstsoort zijn. Wil de leraar meer de luistervaardigheid van de<br />
leerlingen toetsen, dan kan de toets het best bestaan uit een aantal kortere teksten van<br />
verschillende tekstsoorten.<br />
Moeten de leerlingen eerst de vragen krijgen en dan pas luisteren en aantekeningen maken,<br />
of andersom? In het geval van tekstonafhankelijke vragen ligt het voor de hand dat de<br />
leerlingen met een vaste rij vragen in het hoofd of op papier naar de tekst luisteren n<br />
aantekeningen maken. Ook in het geval van tekstafhankelijke vragen zouden wij ervoor<br />
kiezen de leerlingen de vragen vooraf te geven, zodat ze in ieder geval gericht kunnen<br />
luisteren. Het alternatief lijkt ons een nog onnatuurlijker luistersituatie.<br />
Het materiaal voor een luistertaak is:<br />
- van beperkte duur;<br />
- mogelijk ondersteund door beeldmateriaal;<br />
- liefst i.v.m. een behandeld thema.<br />
Het luisterdoel wordt vooraf aan de leerlingen meegedeeld.<br />
De opdracht moet zo weinig mogelijk een beroep doen op de schrijfvaardigheid.<br />
Mogelijkheden voor inhoudsvragen:<br />
- foutieve informatie verbeteren;<br />
- meerkeuzevragen;<br />
- een schema, plan, tabel aanvullen;<br />
- vragen en antwoorden koppelen;<br />
- een ‘gatentekst’ aanvullen.<br />
Een luistertaak hoeft geen geïsoleerde opdracht te zijn. Soms kan ze een vervolg vinden in<br />
een andere activiteit die een andere vaardigheid inoefent. De leerkracht kan dan naar keuze<br />
één of meer vaardigheden evalueren.<br />
Voorbeelden:<br />
- een informatieve tekst beluisteren.<br />
Aansluitend schrijfvaardigheid: een schema van de tekst opstellen of een samenvatting<br />
schrijven, aan de hand van zelf genoteerde kernwoorden;<br />
- een boodschap op een antwoordapparaat beluisteren.<br />
Aansluitend spreekvaardigheid: een boodschap als antwoord inspreken;<br />
- een reclamespot voor een concert van groep X beluisteren.<br />
Aansluitend spreekvaardigheid: opbellen om kaarten voor het concert te bestellen;<br />
- een liedje beluisteren.<br />
Aansluitend schrijfvaardigheid: een spontane mening opschrijven.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
112
10.6.2 Toetsen van productieve vaardigheden.<br />
De beoordeling gebeurt door de leerkracht (en door de leerlingen).<br />
Wie beoordeelt, moet van te voren voldoende en betrouwbare criteria in de hand hebben en<br />
wie beoordeeld wordt, moet goed weten waar speciale aandacht aan besteed wordt. Het is<br />
immers onmogelijk om ‘alles’ te beoordelen en het is dus beter dat de spreker/schrijver weet<br />
dat hij op een beperkt aantal duidelijke criteria beoordeeld wordt.<br />
De verhouding tussen de gebruikte criteria wordt vooraf vastgelegd i.f.v. de opdracht. De<br />
criteria kunnen verzameld worden op een beoordelingsformulier met de naam van de<br />
spreker/schrijver.<br />
De beoordelingsformulieren op volgende bladzijden kunnen zowel door de leerlingen als<br />
door de leerkracht gebruikt worden. Deze formulieren kunnen ook de progressie van de<br />
leerlingen weergeven. De beoordeling kan slaan op een onderdeel of op een combinatie van<br />
onderdelen.<br />
Een cijfer geven hoeft niet steeds: om de leerlingen feedback te geven over hun progressie<br />
volstaat de aanduiding ‘goed’, ‘voldoende’ of ‘te verbeteren’.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
113
Beoordelingsformulier spreken<br />
Taalgebruik<br />
criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />
1. taalzuiverheid<br />
- algemeen Nederlands<br />
- correcte syntaxis<br />
- correcte woordkeuze<br />
2. articulatie<br />
3. intonatie<br />
4. volume (verstaanbaarheid)<br />
5. tempo<br />
6. keuze van taalregister: aangepast aan<br />
situatie en aan doelpubliek<br />
Lichaamstaal<br />
criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />
1. houding (loskomen van het blad,…)<br />
2. oogcontact (leerkracht in het vizier, …)<br />
3. spreekdurf, zekerheid<br />
4. vlotheid<br />
Onderwerp<br />
criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />
1. inhoud en originaliteit<br />
2. documentatie<br />
3. voldoet aan de opgave (doel, publiek,<br />
timing, …)<br />
4. mondige weerbaarheid (vragen<br />
publiek, reageren op tussenkomsten)<br />
5. structuur, opbouw<br />
Opmerking: afhankelijk van de tekstsoort zullen ook andere vaardigheden moeten geëvalueerd worden (bv. modereren, participeren, …).<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
114
Beoordelingsformulier schrijven<br />
Taalgebruik<br />
criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />
1. taalzuiverheid<br />
- algemeen Nederlands<br />
- spelling<br />
- correcte syntaxis<br />
- correcte woordkeuze<br />
- interpunctie<br />
2. stijl ( afwisseling in woordkeuze en<br />
zinsbouw, heldere formulering, … )<br />
3. structuur ( verbindings- en<br />
verwijswoorden, logische lijn, opbouw<br />
van de tekst, … )<br />
4. keuze van taalregister: aangepast aan<br />
situatie en aan doelpubliek<br />
Vormgeving<br />
criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />
1. lay-out (alinea’s, titels, tussentitels,<br />
marges, regelafstand, … )<br />
2. briefschikking (BIN-normen)<br />
3. illustraties, tabellen, grafieken, …<br />
4. presentatie ( netheid, handschrift, … )<br />
Onderwerp<br />
criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />
1. voldoet aan de opgave<br />
2. beantwoordt aan tekstdoel<br />
(informatief, persuasief, activerend,<br />
evocatief, diverterend, … ) en<br />
doelpubliek<br />
3. inhoud en originaliteit<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
115
10.7 Beschrijving van verschillende soorten toetsen<br />
Formatieve toetsen<br />
Als tussentijdse informatie over het verloop van het leerproces. Ook diagnostische toetsen<br />
genoemd.<br />
Summatieve toetsen<br />
Toetsen aan het eind van een studieonderdeel of eindtoetsen. Hieronder vallen o.a.<br />
criteriumtoetsen of normtoetsen. Kenmerkend voor criteriumtoetsen zijn de vooraf duidelijk<br />
geformuleerde prestatiecriteria. Een normtoets is een ‘relatieve’ toets: de criteria waaraan<br />
de leerlingen moeten voldoen, worden achteraf bepaald, nadat de toetsresultaten van alle<br />
leerlingen bekend zijn.<br />
Gesloten schriftelijke toetsen<br />
Onder een gesloten schriftelijke toets verstaan we een opgave waarbij de leerling uit een<br />
beperkt aantal mogelijke antwoorden het goede of relatief beste antwoord kan kiezen. De<br />
betrouwbaarheid van gesloten toetsen stijgt wanneer het aantal vragen toeneemt.<br />
Leerlingen moeten goed kunnen lezen.<br />
Open schriftelijke toetsen<br />
Open schriftelijke toetsen vragen van de leerling zelf het antwoord te formuleren.<br />
Leerlingen moeten goed kunnen schrijven.<br />
Meerkeuzetoetsen<br />
Een meerkeuzevraag bestaat uit een ‘stam’ en twee of meer ‘alternatieven’, waarbij er één of<br />
meer goede antwoorden mogelijk zijn.<br />
Fout-juist-toetsen<br />
Bij fout-juist- vragen geeft de leerling antwoord op een gestelde vraag door te kiezen uit de<br />
antwoordmogelijkheden ‘ja’ of ‘nee’.<br />
Deze vraagvorm kan alleen in zeer grote aantallen worden gebruikt.<br />
Bij de beoordeling is het over het algemeen zo, dat goede antwoorden punten opleveren,<br />
vraagtekens niets en foute antwoorden negatieve punten.<br />
Matching-toetsen<br />
Dit type keuzetoets is bruikbaar in die gevallen waarbij zaken in ‘paren’ komen, en waarbij<br />
van de leerling het nodige onderscheidingsvermogen met betrekking tot juiste en onjuiste<br />
combinaties mag worden verwacht.<br />
Invul- en aanvultoetsen<br />
Bij invul- en aanvultoetsen valt meestal niet veel meer te raden. Bijvoorbeeld: “In ...<br />
(jaartal) vond de Vrede van Münster plaats”.<br />
Vraag je naar argumentaties, dan worden de vragen algauw meerduidig of onbegrijpelijk.<br />
De open plaatsen bij deze vragen worden door puntjes aangegeven. Gebruik bij iedere vorm<br />
evenveel punten om geen onbedoelde aanwijzingen te geven.<br />
Rangschikkingstoetsen<br />
De leerlingen moeten een rangschikking op grond van een bepaald criterium,<br />
bijvoorbeeld de chronologische volgorde. Bijvoorbeeld: “De volgende gebeurtenissen uit de<br />
Nieuwste tijd staan in een verkeerde tijdsvolgorde. Geef de juiste volgorde met een cijfer<br />
(1-5) aan”.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
116
Eéndimensionale sorteertoetsen<br />
De leerlingen moeten de juiste combinaties uit twee rijen bij elkaar plaatsen.<br />
Tweedimensionale sorteertoetsen<br />
De leerlingen krijgen een matrix aangeboden waarbij ze op een derde kenmerk moeten<br />
sorteren. Bijvoorbeeld een matrix met een tijdsas en een as waarop de verschillende<br />
maatschappelijke verhoudingen voorkomen. De leerling moet bijvoorbeeld gegeven<br />
voorbeelden uit verschillende samenlevingen in de juiste cel op de matrix kunnen plaatsen.<br />
Hier kan nadien een antwoordsleutel worden gebruikt.<br />
Toetsen met verklarende vragen<br />
Waarom?<br />
Herken je ...?<br />
Leg ... uit?<br />
Hoe gaat ...?<br />
Toetsen met vergelijkingsvragen<br />
Welke relatie kun je ontdekken met de visie van X?<br />
Hoe zie je ... (nieuw voorbeeld) in het licht van de theorie van Y?<br />
Standpuntuitlokkende toetsen<br />
Ben je het daarmee eens?<br />
Kan je de interpretatie van de andere nuanceren en hoe dan wel?<br />
Kan je je inleven in het gedrag van de ander? Hoe zie je dat?<br />
Kort-antwoordtoetsen<br />
De antwoorden bij deze toetsvragen zijn kort. Men kan deze vragen in formuliervorm<br />
presenteren. Kort-antwoordvragen hebben het voordeel boven essayvragen dat een lang<br />
antwoord waarin vast en zeker wel iets goeds schuilt onmogelijk is. Bijvoorbeeld: “Geef drie<br />
redenen waarom Spanjaarden in de 16 de eeuw naar Amerika trokken (maximaal tien<br />
woorden per reden)”.<br />
Toetsen door middel van een pijlendiagram<br />
Leerlingen kunnen begrippen invullen in een vooraf getekend pijlendiagram of kunnen<br />
gevraagd worden om pijlen te trekken tussen bepaalde begrippen. Hier wordt getoetst of de<br />
leerlingen bepaalde relaties correct kunnen leggen.<br />
Toetsen door middel van schema’s<br />
De leerlingen moeten een opgelegde tekst schematiseren. Met deze toetsopdracht kan<br />
gekeken worden of de leerlingen een schema of een boomstructuur van een tekst kunnen<br />
maken. Hierbij kan worden nagegaan of ze hoofd- en bijzaken kunnen onderkennen, of ze<br />
relaties kunnen leggen, en of ze doorzicht hebben in bijvoorbeeld processen en structuren.<br />
Toetsen met niet-begrenzende essay- of opstelvragen<br />
Het aantal essayvragen dat in één toets kan worden gesteld is heel beperkt. Essayvragen<br />
nodigen meestal uit tot uitvoerige antwoorden. Ook als men vraagt naar een beknopt<br />
antwoord blijft dit vaag: wat is beknopt?<br />
Essayvragen belonen leerlingen die stilistische vaardigheden beheersen.<br />
Voor irrelevante toevoegingen kan men punten aftrekken.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
117
Toetsen met begrenzende essay- of opstelvragen<br />
In de essayvraag wordt duidelijk gemaakt wat van de leerling wordt verwacht.<br />
Niet ‘bespreek ...’, maar geef een puntsgewijze argumentatie (vijf argumenten), geef vier<br />
voor- en vier nadelen, geef drie praktische toepassingen.<br />
Geef als het kan ook aan uit hoeveel regels, woorden of zinnen elk antwoord maximaal mag<br />
bestaan.<br />
Toetsen door middel van voorbeelden<br />
Leerlingen krijgen bepaalde begrippen waarbij ze telkens een toepasbaar voorbeeld moeten<br />
formuleren. Het gaat hier om het toetsen van inzicht en het kunnen toepassen van bepaalde<br />
begrippen.<br />
Toetsen door middel van probleemverkenning<br />
Leerlingen bevragen een tekst of een beeld. Bedoeling is dat ze vragen formuleren m.b.t. de<br />
tekst. Vooraf formuleert de beoordelaar in een modelantwoord het soort vragen dat aan de<br />
tekst moet worden gesteld. Op die manier kan men bijvoorbeeld zien of de leerlingen een<br />
tekst kunnen analyseren.<br />
Toetsen door middel van (probleem)stellingen<br />
Leerlingen zoeken een titel voor een tekst onder de vorm van een stelling (spanning) of een<br />
probleemstelling.<br />
Toetsen door middel van een verslag<br />
Bijvoorbeeld een verslag maken van een bekeken programma, of van een video, of film, of<br />
van een afgenomen interview.<br />
Hier kan men richting geven door duidelijke instructies te formuleren.<br />
Schriftelijke werkstukken<br />
De bedoeling van een werkstuk is dat de leerling met de productie ervan een zekere mate<br />
van zelfstandigheid aan de dag legt. Werkstukken zijn toetsen waar bij het maken nog veel<br />
geleerd wordt. In dat opzicht onverscheiden ze zich van veel andere toetsvormen.<br />
Beoordeling van deze toetsvorm is niet eenvoudig, best werkt men met een meerhoofdige<br />
beoordeling.<br />
Niet-schriftelijke werkstukken<br />
Gezien het zware accent dat schrijven en spreken op school al krijgen valt er ook bij toetsing<br />
heel wat te zeggen voor ‘doe-werkstukken’. Het kan bijvoorbeeld gaan om een collage van<br />
krantenknipsels of een uitbeelding van een samenleving of een fotosessie.<br />
Portfolio<br />
Een portfolio is een verzamelmap die zichtbare informatie geeft over de persoonlijke<br />
prestaties en ervaringen van de leerlingen. Er zijn exemplarische portfolio’s die alleen<br />
voorbeelden van representatief werk inhouden er zijn productportfolio’s die alleen producten<br />
van het leerproces inhouden, en er zijn procesportfolio die zowel voorbeelden van<br />
representatief werk als een procesverslag (reflectieverslag geschreven door de leerling)<br />
inhouden.<br />
Deze vorm van toetsing vraagt dat ook veel individuele begeleiding door de leraar kan<br />
worden gegeven, bijvoorbeeld bij het opstellen van de rubrieken in de portfolio. Die<br />
rubrieken moeten aangepast zijn aan het individuele leerlingenprofiel.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
118
Mondelinge toetsen<br />
Mondelinge overhoringen bestaan vaak uit allerlei soorten vragen die door de leraar door<br />
elkaar worden gesteld (inzicht, evaluatie, verbanden, ...). Alleen als een mondelinge<br />
overhoring heel secuur is voorbereid, kan een goede representativiteit worden verkregen.<br />
Men moet zich als beoordelaar wel aan te vragen houden en zich niet laten verleiden om op<br />
afleidingsstrategieën van leerlingen in te gaan. De mondelinge toets is onmisbaar daar waar<br />
men de spreekvaardigheid wil toetsen.<br />
Presentatie of spreekbeurt<br />
Een mondelinge voorstelling van een werkstuk. Belangrijk is aan te geven wat in de<br />
presentatie wordt verwacht, hoeveel tijd ter beschikking staat, en op welke criteria wordt<br />
beoordeeld (zowel inhoudelijk als communicatief).<br />
Handelingstoetsen<br />
Men gaat een bepaalde handeling beschrijven. Bijvoorbeeld: “Op welke manier kan ik de<br />
informatiebronnen voor mijn werkstuk vinden? Hoe kan ik tewerk gaan? Er kan ook worden<br />
geëvalueerd hoe de leerling bijvoorbeeld in de bibliotheek is tewerk gegaan.<br />
Checklist of vragenlijst<br />
Aan de hand van een vragenlijst kan men nagaan welke houding een leerling aanneemt<br />
t.o.v. bijvoorbeeld vreemdelingen. Het opstellen van deze vragen moet echter zeer<br />
zorgvuldig gebeuren. Men kan hiervoor best bestaande gevalideerde exemplaren gebruiken.<br />
Groepstoetsen<br />
Groepstoetsen moeten zo worden georganiseerd dat iedere groepsdeelnemer er een<br />
controleerbaar werkzaam aandeel in levert. Vaak zijn dat vaardigheden waarin attitudes een<br />
belangrijke rol spelen en die bij groepswerk worden getoetst. Neem bijvoorbeeld de<br />
vaardigheid ‘samenwerken’.<br />
Toetsen door middel van discussie<br />
Leerlingen discussiëren in een kleine groep, bijvoorbeeld door middel van een luciferspel,<br />
over een bepaalde stelling. De leraar observeert de leerlingen m.b.t. vooraf vastgelegde<br />
criteria (plotten van gedrag), en geeft daarop punten.<br />
Toetsen door observaties<br />
Observeren van gedragingen op een systematische manier met vooraf bepaalde<br />
observatietopics kan leiden tot het evalueren van bepaalde attitudes. Het gaat in dit geval<br />
dan wel om het bepalen van ‘de mate van’ of het ‘beheersingsniveau’ van die bepaalde<br />
vaardigheid door die bepaalde leerling. Deze observaties kunnen eveneens in cijfers worden<br />
uitgedrukt. Het is belangrijk dat de leerlingen weten welke gedragingen geobserveerd<br />
worden als men nadien de observaties in een cijfer wil omzetten.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
119
10.8 Voorbeeld van gemengde evaluatie bij groepswerk<br />
Productevaluatie<br />
Een groep van 3 leerlingen krijgt van de leraar voor hun taak die ze in groep hebben<br />
uitgevoerd 60%.<br />
Procesevaluatie (voor het groepswerk)<br />
Leerlingen kunnen dan bepalen wie meer of minder heeft meegewerkt aan het resultaat van<br />
het groepswerk.<br />
Leerlingen verdelen 180 eenheden (60% x 3 leerlingen) na discussie over de criteria.<br />
Leerling 1 Leerling 2 Leerling 3<br />
Leerling 1 geeft 80 40 60<br />
Leerling 2 geeft 60 60 60<br />
Leerling 3 geeft 70 50 60<br />
Product- en procesevaluatie<br />
Leerling 1 krijgt {(80 + 60 + 70) / 3 =} 70%<br />
Leerling 2 krijgt {(40 + 60 + 50) / 3 =} 50%<br />
Leerling 3 krijgt {(60 + 60 + 60) / 3 =} 60%<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
120
10.9 Evaluatiecriteria voor groepswerk<br />
Naam ........................................................................................................................................<br />
Klas ........................................................................................................................................<br />
Vak ........................................................................................................................................<br />
Taken<br />
Attitudes<br />
Inzet<br />
1 Doet meer dan gevraagd wordt<br />
(werkt geconcentreerd, probeert elke taak<br />
tot een goed einde te brengen, heeft een<br />
zeer goed werktempo).<br />
2 Doet wat gevraagd wordt<br />
(werkt aan een rustig tempo, neemt bij<br />
problemen een afwachtende houding aan,<br />
als de leraar niet in de buurt is, vermindert<br />
zijn initiatief)<br />
3 Moet regelmatig aangepord worden<br />
(is eerder passief, werkt traag, is vlug<br />
afgeleid)<br />
4 Doet zijn deel van de opdracht niet<br />
(is totaal niet geïnteresseerd, heeft een<br />
afkeer van werken, wijst hulp van de hand)<br />
Samenwerking<br />
1 Is zeer behulpzaam en betrouwbaar<br />
(is vriendelijk en beleefd, heeft een zeer<br />
verzorgd taalgebruik, houdt steeds rekening<br />
met anderen)<br />
2 Luistert naar anderen<br />
(aanvaardt kritiek, blijft beleefd bij<br />
opmerkingen, kan ongelijk toegeven)<br />
3 Luistert niet naar anderen<br />
(aanvaardt geen kritiek, verliest gemakkelijk<br />
zijn zelfbeheersing, is niet altijd eerlijk)<br />
4 Is vaak agressief en onhandelbaar<br />
(heeft gebrek aan zelfbeheersing en<br />
gedraagt zich onbeschoft, vernielt materiaal<br />
en stoort andere leerlingen)<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
121
11 Leermiddelen<br />
11.1 Minimale materiële vereisten<br />
- in de klas:<br />
. woordenboeken, woordenlijst der Nederlandse taal, kaart van Vlaanderen en<br />
Nederland;<br />
. audiovisuele infrastructuur zoals cassettespeler, cd-speler, tv en video.<br />
- in de school:<br />
. pc en educatieve software, tekstverwerkingsprogramma, spellingcontrole;<br />
. cd-rom;<br />
. internetaansluiting;<br />
. overheadprojector;<br />
. videocamera.<br />
11.2 Lokaal<br />
- vaklokaal of groep van taallokalen die dicht bij elkaar liggen<br />
- eventueel rollend materieel: (computer, video, …) dat van de ene naar de andere<br />
klas verplaatst kan worden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
122
12 Bibliografie<br />
12.1 Algemeen<br />
STANDAERT, R., TROCH, F.,<br />
Leren en onderwijzen, Inleiding tot de algemene didactiek<br />
Acco, Leuven, 1999<br />
ISBN 90 334 4122 5<br />
STANDAERT, R., TROCH, F.,<br />
Leren en onderwijzen, Beheersingsboek<br />
Acco, Leuven, 1998<br />
ISBN 90 334 4121 7<br />
12.2 Psychologisch profiel<br />
BALK, D.,<br />
Adolescent Development<br />
Brooks/Cole Publishing Company, Pacific Grove<br />
BRAL, L.,<br />
Hoe besteden jonge Vlamingen hun vrije tijd?<br />
In M. Elchardus (red.), Jongeren en cultuur in beweging (p.69-87)<br />
Davidsfonds, Leuven, 1997<br />
CROCKETT, L., CROUTER, A.,<br />
Pathways through Adolescence<br />
Lawrence Erlbaum Associates, New Jersey, 1995<br />
DE WIT, J., VAN DER VEER, G., SLOT, N.W.<br />
Psychologie van de adolescentie<br />
Intro, Baarn, 1995<br />
DIELEMAN, A.J., VAN DER LINDEN, F.J., PERREIJN, A.C.<br />
Jeugd in Meervoud<br />
De Tijdstroom, Heerlen, 1993<br />
PONJAERT-KRISTOFFERSEN, I.<br />
Jongeren en relaties<br />
OVSG, Brussel, 1990<br />
12.3 Algemene didactische wenken<br />
GEERLIGS, T., VAN DER VEEN, T.,<br />
Lesgeven en zelfstandig leren<br />
Van Gorcum, Assen, 1996<br />
ISBN 90 232 3129 5<br />
Zelfstandig leren (dat zowel individueel als samenwerkend leren omsluit) biedt vele mogelijkheden om tegemoet<br />
te komen aan verschillen tussen leerlingen in leertempo en belangstelling. Dit handboek combineert tekst en<br />
opdrachten.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
123
HOOGEVEEN, P., WINKELS, J.,<br />
Het didactisch werkvormenboek<br />
Dekker & van de Vegt, Assen, 1992<br />
90-232-3125-2<br />
Het didactische werkvormenboek bespreekt werkvormen gericht op zelfwerkzaamheid. Er wordt een aantal<br />
werkvormen beschreven, gericht op waarden en waardehantering. De literatuurlijst werd geactualiseerd. Dit boek<br />
is in ons taalgebied zeker hét referentiewerk op dit gebied van de didactiek. Na een eerste deel met<br />
achtergrondinformatie geeft het een encyclopedisch overzicht van ruim 150 werkvormen. Telkens wordt een<br />
bepaalde werkvorm omschreven, wordt het onderwijsleerproces geanalyseerd, worden richtlijnen gegeven wat de<br />
gebruiksvoorwaarden zoals tijdsduur en benodigde hulpmiddelen betreft, en worden sterke en zwakke kanten<br />
vermeld. De relatie tussen didactische werkvormen en de verhoopte leerprocessen zou in het licht van recente<br />
stromingen in de onderwijskunde grondiger kunnen uitgewerkt worden.<br />
Rik Belmans<br />
bron: www.bib.vlaanderen.be<br />
VAN DEN BROECK, H.,<br />
Opvoeden in de klas: wegwijzer voor leerkrachten<br />
Lannoo, Tielt, 1997<br />
ISBN 90 209 2986 0<br />
12.4 Nederlands<br />
12.4.1 Algemene didactiek<br />
BONSET, H., DE BOER, M., EKENS, T.,<br />
Nederlands in de basisvorming, een praktische didactiek<br />
Coutinho, Muiderberg, 1995<br />
ISBN 90 6283 876 6<br />
CORDA, A.,<br />
Internet in het talenondrwijs<br />
Coutinho, Muiderberg, 1999<br />
DAEMS, F.J., e.a.,<br />
Leren leven in taal, een moedertaaldidactiek<br />
De Sikkel, Malle, 1982<br />
DOUGHTY, P., e.a.,<br />
Taal gebruiken<br />
(een Nederlandse bewerking van Language in use)<br />
DCN-cahier 6<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1978<br />
GRIFFIOEN, J., e.a.,<br />
Tegenspraak. Handelingsoriëntaties voor de leraar nederlands in het voortgezet (basis)-<br />
onderwijs<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982<br />
GRIFFIOEN, J., DAMSMA, H.,<br />
Zeggenschap<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1978<br />
KROON, J.,<br />
Grammatica en communicatie in het Onderwijs Nederlands<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1985<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
124
LEIDSE WERKGROEP MOEDERTAALDIDACTIEK,<br />
Moedertaaldidactiek: een handleiding voor het voortgezet onderwijs<br />
Coutinho, Muiderberg, 1986<br />
PISTOOR , E., e.a.,<br />
Lesideeën voor moedertaaldocenten<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984<br />
SANDERS, E.,<br />
‘Hoest? Suc6!’<br />
Onze Taal, juni 2001, p. 132-134<br />
TEN BRINKE, J.S.,<br />
Bij Nederlands leer je iets!<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1983<br />
VAN PARREREN, C.F.,<br />
Leren op school<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982<br />
VAN PARREREN, C.F.,<br />
Ontwikkelend onderwijs<br />
Acco, Leuven/Amersfoort, 1988<br />
VAN PEER, W. EN TIELEMANS, J.,<br />
Instrumentaal. Fundamenten en modellen voor het moedertaalonderwijs<br />
Deel 1 en 2<br />
Acco, Leuven/Amersfoort, 1988<br />
ISBN 90 334 09 00 3<br />
VOS, J.J., WIERDSMA, T.,<br />
Wegwijzer voor het moedertaalonderwijs in het tweede- en derdegraadsgebied<br />
Educaboek, Culemborg, 1983<br />
12.4.2 Luistervaardigheid<br />
BOLAND, J., BONSET, H., VERBEEK, J.<br />
Spreken en luisteren in de basisvorming; een leerplan<br />
SLO, Nijmegen, 1993<br />
DE GEUS, A. e.a..<br />
Luisteren.<br />
DCN-Cahier 5<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1977.<br />
DEVROYE, L., D’HELDT, F.<br />
Nieuw Witboek Nederlands 2<br />
Novum, Deurne, 1997<br />
KOLLEKTIEF DER VRIJE SCHRIJVERS<br />
... en zwijgen is goud<br />
handleiding bij de audio-lexicale methode<br />
VLVU, Diemen, 1985<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
125
MORRIS, D.<br />
De naakte mens<br />
Uitleg over bewegingen, gebaren, signalen en gedrag<br />
Elsevier, Amsterdam/Brussel,<br />
ISBN 90 10 02260 9<br />
VAN BEZOOIJEN, R.<br />
Luistervaardigheid in de praktijk.<br />
Nijmegem, (interne publikatie), 1979<br />
VAN BEZOOIJEN, R.<br />
Het onderwijzen van luistervaardigheid<br />
In: Moer 1980, nr.1 p 15-24<br />
12.4.3 Spreekvaardigheid<br />
ANKONE, R., e.a.<br />
Taal gebruiken.<br />
DCN-Cahier 6<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1978.<br />
BOLAND, J., BONSET, H., VERBEEK, J.<br />
Spreken en luisteren in de basisvorming; een leerplan<br />
SLO, 1993<br />
BONNE, J.,<br />
Verbale expressie. Horen, zien en niet zwijgen<br />
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1984<br />
FONCK, A.,<br />
Spreekvaardigheid in de dop, deel 1: informatie vragen<br />
Amsterdamse school voor volwassenen, Amsterdam, 1989 -1991<br />
OOMKES, F.R.,<br />
Handboek voor gesprekstraining.<br />
Meppel, Boom, 1976.<br />
SIMON, S.B.,<br />
Naar eigen waarden.<br />
Lemniscaat, Rotterdam, 1978<br />
SMUIN, S.K.,<br />
In gesprek met je klas<br />
Intro, Nijkerk, 1985.<br />
VAN MAELE, G.,<br />
Vaardig spreken: theorie en praktijk van de gesprektechniek<br />
Uitgeverij Van In, Lier, 1973<br />
ISBN 90-306-0166-3<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
126
12.4.4 Leesvaardigheid<br />
HENDRIX, T., HULSHOF, H.,<br />
Leesvaardigheid Nederlands ; omgaan met zakelijke teksten<br />
Coutinho, Muiderberg, 1994<br />
STEENHOUDER, P.,<br />
Leesplezier<br />
SVE, Amersfoort, 1987<br />
STURM, J.,<br />
Omgaan met teksten n de klas<br />
DCN-Cahier 8<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1979<br />
VERBEEK, M., e.a.<br />
Lezen na de brugklas, plezier of plicht?<br />
Malmberg, Den Bosch, 1984<br />
WESTHOFF, G.J.,<br />
Voorspellend lezen, een didactische benadering van de leesvaardigheid in het moderne<br />
vreemdetalenonderwijs<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1981<br />
12.4.5 Schrijfvaardigheid<br />
CREYGHTON, J.,<br />
Effectief en creatief schrijven<br />
BoekWerk, Groningen, 1990,<br />
ISBN 90-71677-81-8<br />
HUIZENGA, H.,<br />
Stellen en didactiek<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1998<br />
MOOIJMAN, W.,<br />
Als het gras groen was, opdrachten tot creatief schrijven<br />
Uitgeverij Pendoor, Amsterdam, 1987,<br />
ISBN 90-70707-16-0<br />
VAN COILLIE, J., MERTENS, V.,<br />
Gewoon goed schrijven<br />
Garant, Leuven - Kessel-Lo, 1994, 123 blz.<br />
ISBN 90-5350-327-7<br />
RENKEMA, J.,<br />
Schrijfwijzer<br />
Standaard, Antwerpen, 1995, 246 blz.<br />
ISBN 90-75-56604-2<br />
RIJLAARSDAM, G. e.a.<br />
Schrijven: theorie en praktijk van het schrijfonderwijs<br />
Malmberg, Den Bosch, 1984<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
127
SNOECK HENKEMANS, A.F.,<br />
Schrijven. Handleiding voor het opstellen van zakelijke teksten<br />
Martinus Nijhof, Leiden, 1989<br />
STEENHOUDER, M. e.a.<br />
Leren communiceren. Procedures voor mondelinge en schriftelijke communcatie<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984<br />
STURM, J.,<br />
Schrijven op school<br />
DCN-Cahier 3<br />
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1976<br />
VAN COILLIE, J., MERTENS, V.,<br />
Gewoon goed schrijven<br />
Garant, Leuven - Kessel-Lo, 1994,<br />
ISBN 90-5350-327-7<br />
VAN HOEY, J.,<br />
Creatief schrijven – nog valabel naar 2000 toe?<br />
In: Vonk 19 (1990), nr.4, p. 12-21<br />
VERLAECKT, W.,<br />
Over creativiteit in schrijven<br />
Acco, Leuven, 1984<br />
WERKGROEP NEDERLANDS LICO<br />
Zinvol schrijven. Suggesties voor publiek- en doelgericht schrijven<br />
LICO, Hasselt, 1986<br />
12.4.6 Kijkvaardigheid<br />
CENTAVOX<br />
In het begin was er Dallas… Televisie als onderwerp van vorming<br />
Infodok, Leuven, 1988<br />
DIETZE, A., KLINKENBERG, S.,<br />
Schermen met de realiteit. Televisie en onderwijs<br />
Pendoor, Amsterdam, 1987<br />
Dossier Beeldtaal<br />
Vonk 19 (1990) nr. 6<br />
EDWARDS, B.,<br />
Leren creatief te zijn<br />
Hoofdstuk 16: Zien houdt meer in dan het oog treft<br />
Bigot & Van Rossum BV Baarn / verspreider voor België:<br />
Standaard Uitgeverij Antwerpen, 1987<br />
ISBN 90 6134 295 3<br />
HEINSMAN, L., SERVAES, J.,<br />
Hoe nieuw zijn de nieuwe media? Een mediabeleid met een perspectief<br />
Acco, Leuven, 1988<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
128
POSTMAN, N.,<br />
Wij amuseren ons kapot<br />
Het Wereldvenster, Weesp, 1986<br />
VAN GESSEL, H.,<br />
Een beeld van een dagblad<br />
De Volkskrant, Amsterdam, 1990<br />
VAN HOEY, J., CALLENS, H.,<br />
Communicatiemedia<br />
Den Gulden Engel, Antwerpen, 1990<br />
12.4.7 Literatuur<br />
ANBEK, T., FONTIJN, J.,<br />
Ik heb al een boek<br />
Wolters – Noordhoff, Groningen, 1987, 184 blz.<br />
ISBN 90-01-03229-X<br />
DE BOER, M., PRAK, D., WAGEMANS, E.,<br />
Fictie in de basisvorming, een leerplan<br />
Tsjip, 1993 nr. 3-4<br />
EDUROMTaal, Begrijpend lezen in de basisvorming<br />
cd-rom<br />
15 jaar Vlaamse Jeugdliteratuur<br />
VSV@chef.net<br />
GELLJON, C.,<br />
Literatuur en leerling; een praktische didactiek voor het literatuuronderwijs<br />
Couthino, Muiderberg, 1994<br />
VOS, J.,<br />
Jeugdliteratuur, didactiek en methodiek<br />
Martinus Nijhoff, Leiden, 1988<br />
12.4.8 Vaktijdschriften<br />
LEVENDE TALEN MAGAZINE<br />
Magazine van de Vereniging van Leraren in Levende Talen.<br />
Verschijnt acht keer per jaar.<br />
Adres bestuur, redactie en leden- en abonnementenadministratie:<br />
Bureau Levende Talen<br />
Van Ostadestraat 374 hs,<br />
1074 XA Amsterdam<br />
tel.: 0031 20 / 673 94 24<br />
fax: 0031 20 / 673 94 24<br />
e-mail: vllt@wxs.nl<br />
postadres VLLT: Postbus 75148, 1070 AC Amsterdam<br />
adres website: www.levendetalen.nl<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
129
TSJIP / LETTEREN<br />
Abonnementen Vlaanderen:<br />
distributie door Swets Belgium NV<br />
Eigenlostraat 21<br />
9100 Sint-Niklaas<br />
tel.: 037 80 62 62<br />
fax: 037 80 62 99<br />
Tijdschrift voor literaire, culturele en kunstzinnige vorming.<br />
Tsjip/Letteren is het tijdschrift bij uitstek voor docenten literatuur en docenten CKV. Het houdt de lezer op de<br />
hoogte van alle ontwikkelingen in praktijk en theorie in Nederland en België en kijkt verder dan onze taalgrens.<br />
VONK<br />
Tijdschrift van de Vereniging voor het Onderwijs in het Nederlands vzw<br />
Verschijnt vijf keer per schooljaar.<br />
VON-secretariaat: Eekloostraat 149<br />
9030 Mariakerke<br />
tel.: 09 / 226 00 58<br />
e-mail: geert.vanhoogenbemt@hogent.be<br />
12.5 Evaluatie<br />
DE BLOCK, A., HEENE J.,<br />
Attitudes en eindtermen<br />
Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1997<br />
DE BLOCK, A.,<br />
Evaluatie van attitudes via observatie en gedragingen<br />
De Sikkel, Malle 1973<br />
DECLERCQ, E.,<br />
De rol van ouders in de studiebegeleiding van hun kind,<br />
HLBG – Ouders Methode, Afl. 23, juni 1998 – 183<br />
GOLS, P., AUSUM, P.,<br />
Leerlingen bespreken op de klassenraad. Hoe wordt de leerling er wijzer van?<br />
Handboek voor Leerlingenbegeleiding – Begeleiding en schoolorganisatie,<br />
Afl. 13, november 1994 – 45<br />
MEURISSE, E.,<br />
Toetsvormen, vraagsoorten en beoordelingsschema’s,<br />
Handboek voor Leerlingenbegeleiding,<br />
Afl.25, februari 1999 – 183<br />
STANDAERT, R., TROCH, F.,<br />
Leren en onderwijzen,<br />
Acco, Leuven/Amersfoort 1998<br />
TROCH, F.,<br />
Impuls, Themanummer; Evaluatie: geen model, geen punten,<br />
Acco, Leuven 1997<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
130
13 Bijkomende informatie<br />
13.1 Algemeen<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Ravensteingalerij 3 bus 7<br />
1000 Brussel<br />
tel.: 02 506 41 50<br />
fax: 02 502 12 64<br />
www.ovsg.be<br />
e-mail: info@ovsg.be<br />
Regionaal Centrum Antwerpen OVSG<br />
Montrealstraat 6<br />
2030 Antwerpen<br />
tel: 03 540 01 00<br />
fax: 03 540 01 01<br />
e-mail: vera@tijd.com<br />
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap<br />
Departement Onderwijs<br />
www.ond.vlaanderen.be<br />
VLOR<br />
Vlaamse Onderwijsraad<br />
Leuvenseplein 4<br />
1000 Brussel<br />
tel.: 02 219 42 99<br />
fax: 02 219 81 18<br />
e-mail: vlaamse.onderwijsraad@vlor.be<br />
www.vlor.be<br />
Vlaamse Openbare bibliotheken<br />
www.bib.vlaanderen.be<br />
De Vlaamse Centrale Catalogus (VLACC) is een project van de Vlaamse Gemeenschap, met als voornaamste<br />
doelstelling de uitbouw van een geautomatiseerde centrale catalogus.<br />
Het is een bestand waarin dagelijks door de Centrale Openbare Bibliotheken van Antwerpen, Brugge, Brussel,<br />
Gent, Hasselt en Leuven evenals door het Vlaams Bibliografisch Centrum (VLABIN) de titels van nieuwe boeken,<br />
tijdschriften, en artikels worden ingevoerd. Ook informatieve video’s, speelfilms, cd-i’s en cd-rom’s worden<br />
opgenomen. De titelbeschrijvingen worden op uniforme wijze, volgens duidelijk omschreven regels ingebracht,<br />
voorzien van trefwoorden en classificatienummers. Dit maakt het mogelijk via de VLACC zeer snel boeken of<br />
tijdschriften, in gedrukte vorm, in braille of op cassette, terug te vinden, ook als bijvoorbeeld de auteur niet gekend<br />
is, of enkel een stuk van de titel of het onderwerp.<br />
Bovendien kan worden opgezocht in welke Centrale Openbare Bibliotheek een werk zich bevindt, hoeveel blz. het<br />
telt, of het illustraties bevat en hoeveel het bij benadering kost.<br />
CIS<br />
Centrum Informatieve Spelen<br />
Naamsesteenweg 164<br />
3001 Leuven<br />
tel.: 016 22 25 17<br />
fax: 016 29 50 99<br />
e-mail: cis@spelinfo.be<br />
www.spelinfo.be<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
131
Het CIS maakt, begeleidt en verkoopt informatieve spelen over een brede waaier van maatschappelijke thema’s:<br />
cultuur, democratie, economie, milieu, Europa, gezin, gezondheid, multicultureel, noord-zuid, relaties,<br />
spelenboeken, andere, …<br />
Het Centrum Informatieve Spelen is een erkend jeugd- en vormingsdienst met meer dan 25 jaar ervaring in het<br />
onderwerp: de verspreiding en de begeleiding van spelen die specifieke informatie bevatten.<br />
Het doel dat steeds wordt nagestreefd bij het werken met informatieve spelen is sensibilisering over een brede<br />
waaier van thema’s. De keuze voor spel ligt voor de hand. Uit onderzoek en ervaring is gebleken dat informatie,<br />
opgedaan via spel goed bijblijft en bovendien goed wordt verwerkt en begrepen. Daarnaast motiveert een spel,<br />
trekt het de aandacht van de deelnemers. Het is bovendien aangenaam en onderhoudend. De mogelijkheden van<br />
het behandelde thema worden door de spelers ontdekt en ervaren.<br />
13.2 Nederlands<br />
Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur vzw<br />
Minderbroedersstraat 22<br />
2000 Antwerpen<br />
tel.: 03 234 16 67<br />
fax: 03 266 64 55<br />
B.A.R.S.T. Boekenkrant voor leerlingen van 14 tot 18 jaar, naar aanleiding van de<br />
boekenbeurs<br />
Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen<br />
Sub-sectie Jeugdbibliotheek<br />
Statiestraat 179<br />
2600 Berchem<br />
tel.: 03 281 44 57<br />
fax: 03 218 80 77<br />
Pedagogische Dienst voor Filmcultuur<br />
Cellebroersstraat 16, bus 2<br />
1000 Brussel<br />
tel.:02 546 08 21<br />
Filmpedagogische dossiers van Kine/Scola:<br />
Lesmateriaal met uitgebreide achtergrondinformatie, discussieteksten, bijdragen over filmtaal en creatieve<br />
verwerkingsopdrachten, telkens gericht op één, op zijn pedagogische kwaliteiten geselecteerde, film.<br />
Onderwijs Service vzw<br />
Spoorwegstraat 19<br />
9250 Waasmunster<br />
tel.: 052 46 19 62<br />
Leidraad bij literatuur<br />
Werkboekjes voor begeleide lectuur bij jeugdboeken.<br />
Onderwijs Service vzw selecteerde zeven recente jeugdboeken die moderne thema’s behandelen.<br />
De werkboekjes kosten 85 fr. / stuk, de handleidingen 250 fr. en de romans zelf 495 tot 595 frank<br />
( leerkrachten krijgen 20 % korting bij een bestelling van minimum 10 ex. )<br />
Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekenwezen vzw<br />
Hof ter Schrieklaan 17<br />
2600 Berchem<br />
tel.: 03 230 89 23<br />
Schoolprojecten tijdens de boekenbeurs<br />
Katholieke Centrale voor Lectuurinformatie en Bibliotheekwerk (KCLB)<br />
Van Helmontstraat 29<br />
2060 Antwerpen<br />
tel.:03 272 21 46<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
132
Lectuurlijst “ Je bent jong en je leest wat “<br />
295 fr.+ 50 fr. verzendingskosten<br />
Overzicht, met nuttige informatie, van publicaties voor 14-plussers, van de jongste 5 jaar.<br />
Illuseum<br />
Victor Braeckmanlaan 123<br />
9040 Gent ( St-Amandsberg )<br />
tel.: 09 228 28 56<br />
educatief museum over gezichtsbedrog<br />
educatief programma: 2 uur ¼<br />
maximum 60 mensen - minimum 24 inschrijvingen<br />
- demonstratie met toelichtingen<br />
- uitleg rond de problemen bij het ‘zien’<br />
- strategieën rond het beter ‘zien’<br />
Kalos vzw<br />
Paul Van Ostayenlaan 85<br />
3001 Heverlee<br />
tel.:016 22 53 19<br />
Een originele aanpak van pesten, team building, participatie op school, ...<br />
Een betere ondersteuning van theatervoorstellingen, themaprojecten, sporten, schrijven, spreken, internationale<br />
uitwisselingen, ...<br />
Kalos vzw benadert de zaken globaal, verrassend en diepgaand, met het accent op sociale vaardigheden, leren<br />
leren en ervaringen uit de Griekse tragedies. Daarin gaat het immers ook al over: wie is de held en wie zou ik zelf<br />
willen zijn? Creativiteit van leerlingen en leerkrachten is de hefboom voor meer expressie en zelfontplooiing op<br />
school. Elke doelgroep kan een programma op maat krijgen.<br />
TFC AUDIOVISUELE MEDIA<br />
TFC Audiovisuele programma’s NV<br />
Adres: Arnhemsestraatweg 17, postbus 320, 6880 AH Velp, Nederland<br />
tel.: 0031 26 3693 119<br />
fax: 0031 26 3693 119<br />
Genootschap Onze Taal<br />
Raamweg 1a<br />
2596 HL Den Haag<br />
tel.: 070 356 12 20<br />
fax: 070 392 49 08<br />
e-mail: administratie@onzetaal.nl;<br />
Websites Nederlands<br />
http://www.bipt.be/langue.htm<br />
http://www.cbegent.be<br />
http://www.taalunieversum.org<br />
http://www.taalunie.org<br />
http://www.onzetaal.nl<br />
http://www.letteren.nl<br />
http://taaltelefoon.vlaanderen.be<br />
http://www.taaldatabanken.com<br />
http://web.inter.nl.net/users/fred/vlaams<br />
http://www.standaard.be/algemeen/taalmaand<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
133
http://www.brakkehond.be<br />
http://gallery.uunet.be/petrus.ospa/oefdt1.html<br />
http://www.smc.nl/literatuurgeschiedenis<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
134
14 Bijlagen<br />
14.1 Vakgebonden eindtermen tweede graad ASO<br />
Luisteren (koppeling Spreken/gesprekken voeren)<br />
1 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar uiteenzettingen,<br />
probleemstellingen door een bekende volwassene m.b.t. een leerstofonderdeel<br />
bestemd voor bekende leeftijdgenoten.<br />
2 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor<br />
bekende volwassenen. Het betreft tekstsoorten zoals verslagen van feiten en<br />
evenementen; presentaties van informatie die m.b.t. een bepaalde opdracht werd<br />
verzameld; presentaties van persoonlijke ervaringen en interesses.<br />
3 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor<br />
een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals instructies; informatieve<br />
programma’s, interviews, praatprogramma’s, journaals, aangeboden via diverse media<br />
en multimediale informatiedragers.<br />
4 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor<br />
onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals activerende boodschappen;<br />
standpunten, meningen in probleemoplossende discussies.<br />
5 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de<br />
luistertaken:<br />
- hun luisterdoel(en) bepalen;<br />
- het (de) tekstdoel(en) vaststellen;<br />
- hun voorkennis inzetten;<br />
- bijkomende informatie vragen;<br />
- onderwerp en hoofdgedachte(n) identificeren;<br />
- gericht informatie selecteren en ordenen;<br />
- inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen;<br />
- de functie van bijgeleverde visuele informatie vaststellen;<br />
- het taalgebruik van de spreker inschatten;<br />
- aandacht tonen voor het non-verbale gedrag van de gesprekspartner/spreker.<br />
6 De leerlingen kunnen een luisterstrategie kiezen naar gelang van luisterdoel(en) en<br />
tekstsoorten ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief).<br />
*7 De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om:<br />
- te luisteren;<br />
- een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen;<br />
- een ander te laten uitspreken;<br />
- te reflecteren op hun eigen luisterhouding;<br />
- het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
135
Spreken/gesprekken voeren (koppeling Luisteren)<br />
8 De leerlingen kunnen op structurerend niveau aan onbekende leeftijdgenoten<br />
instructies geven voor een spel en het hanteren van apparatuur.<br />
9 De leerlingen kunnen op structurerend niveau:<br />
- aan een bekende volwassene vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t.<br />
leerstofonderdelen in schoolvakken;<br />
- ten aanzien van een bekende volwassene:<br />
. de informatie presenteren die ze in het kader van een bepaalde opdracht<br />
hebben verzameld;<br />
. gevoelens uitdrukken, persoonlijke ervaringen en interesses presenteren.<br />
10 De leerlingen kunnen op structurerend niveau voor een onbekend publiek:<br />
- routes, situaties, personen beschrijven;<br />
- gebeurtenissen verslaan.<br />
11 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau voor bekende leeftijdgenoten hun<br />
standpunten/meningen of hun oplossingswijzen voor problemen in een<br />
gedachtewisseling uiteenzetten en motiveren.<br />
12 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau aan een onbekend publiek:<br />
- inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten/bezwaren formuleren in het kader<br />
van het schools functioneren en van de vrije tijd (rechtstreeks of telefonisch);<br />
- activerende boodschappen formuleren.<br />
13 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de<br />
spreektaken:<br />
- hun spreek-en gespreksdoel(en) bepalen;<br />
- hun publiek beschrijven;<br />
- hun voorkennis inzetten;<br />
- naar gelang van hun spreek-, gespreksdoel(en) en publiek:<br />
. gericht informatie selecteren en in een duidelijke vorm verwoorden;<br />
. bijkomende info vragen;<br />
. hun taalgebruik aanpassen;<br />
. inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen en<br />
verwoorden;<br />
. visuele informatie gebruiken;<br />
. non-verbaal gedrag observeren en verwoorden.<br />
- gespreksconventies hanteren om gesprekken te beginnen, te onderbreken,<br />
gaande te houden en af te sluiten;<br />
- argumenten herkennen en aanbrengen;<br />
- adequaat reageren op de inbreng van gesprekspartner(s).<br />
*14 De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om:<br />
- te spreken;<br />
- Algemeen Nederlands te spreken;<br />
- een kritische houding aan te nemen tegenover hun eigen spreek- en<br />
gespreksgedrag.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
136
Lezen<br />
15 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor<br />
onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals tijdschriftartikelen; recensies;<br />
gebruiksaanwijzingen; instructie- en studieteksten.<br />
16 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een<br />
onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals schema’s en tabellen; onderschriften<br />
bij informerende en diverterende programma’s; verslagen; hyperteksten.<br />
17 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor<br />
onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals notities; informatieve teksten,<br />
inclusief informatiebronnen; zakelijke brieven; reclameteksten en advertenties;<br />
fictionele teksten (cf. literatuur).<br />
18 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een<br />
onbekend publiek: informatieve teksten en informatiebronnen, zowel in gedrukte als<br />
elektronische vorm:<br />
- van praktische aard (zoals spoorboekje, vakantieregeling);<br />
- van encyclopedische aard (zoals woordenboek, catalogus).<br />
19 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de<br />
leestaken:<br />
- hun leesdoel(en) bepalen;<br />
- het (de) tekstdoel(en) vaststellen;<br />
- hun voorkennis inzetten;<br />
- functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen;<br />
- onderwerp en hoofdgedachte(n) aanduiden;<br />
- de structuur van een tekst in grote lijnen aanduiden;<br />
- inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen.<br />
20 De leerlingen kunnen een leesstrategie kiezen naar gelang van leesdoel en<br />
tekstsoorten ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief).<br />
21 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende<br />
woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van:<br />
- de context;<br />
- de voorkennis van taal en wereld;<br />
- de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde<br />
talen);<br />
- het woordenboek.<br />
*22 De leerlingen zijn bereid om:<br />
- te lezen;<br />
- lezend informatie te verzamelen over een bepaald onderwerp;<br />
- de verkregen informatie aan eigen kennis en inzicht te toetsen en te vergelijken<br />
met informatie uit andere bronnen;<br />
- hun persoonlijk oordeel over bepaalde teksten te formuleren.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
137
Schrijven<br />
23 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor<br />
onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals instructies; affiches;<br />
uitnodigingen.<br />
24 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een<br />
bekende volwassene. Het betreft tekstsoorten zoals agenda en planning; verslagen;<br />
notities tijdens een les; samenvattingen en schema’s van studieteksten.<br />
25 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een<br />
onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals sollicitatiebrieven voor vakantiejobs;<br />
vragen om inlichtingen; relevante formulieren; zakelijke brieven.<br />
26 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor<br />
onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals lezersbrieven; recensies.<br />
27 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de<br />
schrijftaken:<br />
- hun schrijfdoel(en) bepalen;<br />
- het publiek beschrijven;<br />
- hun voorkennis inzetten;<br />
- gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken;<br />
- een logische tekstopbouw creëren met aandacht voor inhoudelijke en functionele<br />
relaties;<br />
- eigen tekst reviseren;<br />
- inhouds- en vormconventies van de taal verzorgen;<br />
- gebruik maken van informatie- en communicatietechnologie.<br />
28 De leerlingen kunnen een schrijfstrategie kiezen naar gelang van schrijfdoel en<br />
tekstsoorten ze toepassen.<br />
*29 De leerlingen zijn binnen de gepaste situaties bereid om:<br />
- te schrijven;<br />
- schriftelijk informatie te verstrekken;<br />
- te reflecteren op hun eigen schrijfproces en op inhoud en vorm van hun<br />
schrijfproduct;<br />
- taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
138
Literatuur<br />
30 De leerlingen kunnen vanuit een tekstervarende en tekstbestuderende manier van<br />
lezen:<br />
- verschillen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid in:<br />
. fictionele en zakelijke teksten;<br />
. verhaal, gedicht, toneeltekst;<br />
. twee stromingen.<br />
- de kenmerken herkennen van:<br />
. column, kortverhaal, (jeugd)roman, jeugdpoëzie;<br />
. strip, jeugdtheater, tv-drama, soap.<br />
- verhaalelementen herkennen en benoemen: personages, spanning, thema, tijd,<br />
ruimte, ik- en hijverteller;<br />
- de keuze van sommige verhaalelementen toelichten: personages, tijd, ruimte.<br />
31 De leerlingen kunnen:<br />
- hun tekstkeuze toelichten;<br />
- hun leeservaring verwoorden (inhoud van het werk weergeven, eigen mening<br />
weergeven);<br />
- hun tekstkeuze en leeservaring documenteren.<br />
32 De leerlingen kunnen informatie over literatuur verzamelen en gebruiken. Zij maken<br />
hierbij kennis met het aanbod van informatiekanalen zoals: bibliotheek, krant, tijdschrift,<br />
radio- en tv-programma’s, multimedia.<br />
33 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van de gepaste<br />
leesstrategieën (cf. eindterm 20).<br />
34 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van het bijbehorende<br />
begrippenapparaat.<br />
*35 De leerlingen zijn bereid om:<br />
- literaire teksten te lezen;<br />
- over hun eigen literaire leeservaring te spreken en te schrijven.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
139
Taalbeschouwing<br />
36 De leerlingen kunnen volgende verschijnselen in het taalgebruik herkennen, benoemen<br />
en het voorkomen ervan bespreken:<br />
- verbanden tussen informatiedelen (tekstopbouw):<br />
. alinea en zin/uiting;<br />
. inleiding-midden-slot;<br />
. middel-doel;<br />
. oorzaak-gevolg;<br />
. voorwaarde-realisatie;<br />
. opsomming en classificatie.<br />
- betekenis van informatie (tekstopbouw):<br />
. feiten en meningen;<br />
. voor- en nadelen;<br />
. pro’s en contra’s;<br />
. overeenkomsten en verschillen.<br />
- interactionele aspecten van de communicatie:<br />
. taalregister;<br />
. taalvariatie: conventie en afwijking;<br />
. modaliteit;<br />
. gevoelswaarde;<br />
. figuurlijk taalgebruik.<br />
- woordleer:<br />
. afleiding;<br />
. samenstelling;<br />
. leenwoord;<br />
- zinsleer:<br />
. directe en indirecte rede;<br />
. actieve en passieve zinnen;<br />
. enkelvoudige en samengestelde zinnen.<br />
37 De leerlingen kunnen van de volgende verschijnselen het (taal)systeem beschrijven:<br />
- woordleer: afleiding, samenstelling, leenwoord, bastaardwoord;<br />
- zinsleer: directe en indirecte rede, actieve en passieve zinnen, samengestelde<br />
zinnen.<br />
38 De leerlingen kennen de verschillende strategieën om aan onbekende woorden<br />
betekenis te geven. Het gaat om het gebruiken van:<br />
- de context;<br />
- de voorkennis van taal en wereld;<br />
- de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde<br />
talen);<br />
- het woordenboek.<br />
39 De leerlingen kunnen tijdens hun taalbeschouwingsactiviteiten de concepten<br />
identificeren en de bijbehorende termen gebruiken.<br />
40 De leerlingen kunnen hun eigen taaltaken bijsturen door middel van herkenning,<br />
benoeming en bespreking van taalverschijnselen.<br />
*41 De leerlingen zijn bereid om over hun eigen taalgebruik en het taalsysteem na te<br />
denken.<br />
Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
140
14.2 Vakoverschrijdende eindtermen tweede graad<br />
LEREN LEREN<br />
De genummerde zinnen zijn de decretale eindtermen. De kleiner gedrukte tekst werd ter<br />
verklaring toegevoegd.<br />
Opvattingen over leren<br />
1 De leerlingen kunnen hun leeropvattingen, leermotieven en leerstijl in vraag stellen en<br />
zonodig veranderen.<br />
Dit houdt in:<br />
- zich bewust zijn van de eigen opvattingen over intelligentie, leren en leersituaties<br />
- zich bewust zijn van de eigen voorkeur van leerstrategieën<br />
- andere leerstrategieën kennen<br />
- inzien dat men de eigen leerstijl kan veranderen<br />
- zich bewust zijn van de eigen leermotieven<br />
- bereid zijn om na te denken over de samenhang tussen eigen leeropvattingen, leermotieven en<br />
leerstrategieën<br />
- bereid zijn de eigen leeropvattingen en leermotieven bij te sturen<br />
- de leerstrategie kunnen aanpassen aan een leerdoel en een context<br />
Informatie verwerven en verwerken<br />
Informatieverwerving<br />
2 De leerlingen kunnen diverse informatiebronnen en -kanalen kritisch kiezen<br />
en raadplegen met het oog op te bereiken doelen.<br />
Dit houdt in:<br />
- voorkennis kunnen activeren<br />
- strategieën kunnen aanwenden om info te zoeken, te selecteren en te ordenen<br />
- diverse informatiebronnen en informatiekanalen kunnen kiezen/raadplegen i.f.v. het te bereiken doel<br />
- de zoekstrategie kunnen aanpassen aan de informatiebron of het informatiekanaal<br />
Informatieverwerking<br />
3 De leerlingen kunnen informatie kritisch analyseren en samenvatten.<br />
Dit houdt in:<br />
- informatie kunnen analyseren<br />
- hoofd- en bijzaken kunnen selecteren<br />
- structuur kunnen aanbrengen<br />
4 De leerlingen kunnen zinvol inoefenen, memoriseren, herhalen en toepassen.<br />
Dit houdt in:<br />
- voorbeelden en toepassingen kunnen zoeken<br />
- kritische vragen stellen bij verkregen informatie<br />
- verbanden leggen<br />
- informatie kunnen toepassen in identieke en andere contexten<br />
- kunnen inoefenen, memoriseren en herhalen<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
141
Problemen oplossen<br />
5 De leerlingen kunnen probleemoplossingsstrategieën toepassen en de resultaten<br />
evalueren.<br />
Dit houdt in:<br />
- een probleem kunnen analyseren, herformuleren, opsplitsen in deelproblemen<br />
- hypothesen kunnen maken en inschatten<br />
- oplossingswijzen kunnen bedenken<br />
- zelf regels kunnen vinden<br />
- de eigen oplossingswijze kunnen evalueren<br />
- de oplossing kunnen evalueren<br />
Regulering van het leerproces<br />
Cognitieve reguleringsvaardigheden<br />
6 De leerlingen kunnen een realistische werk- en tijdsplanning op korter termijn maken.<br />
7 De leerlingen kunnen hun leerproces beoordelen op doelgerichtheid en zonodig<br />
aanpassen.<br />
Dit houdt in:<br />
- een aantal reguleringsstrategieën kennen: plannen, bewaken, sturen, evalueren en bijsturen<br />
- kunnen reflecteren over de eigen manier van redeneren, problemen aanpakken, onthouden, de<br />
aandacht richten<br />
- het leerproces zelf kunnen sturen<br />
- leerdoelen kunnen verwoorden<br />
- zichzelf kunnen toetsen tijdens het leerproces<br />
8 De leerlingen kunnen uit leerervaringen conclusies trekken voor een nieuwe leertaak.<br />
Dit houdt in:<br />
- voorkennis kunnen oproepen<br />
- kunnen nagaan waarom iets fout ging<br />
- bereid zijn het eigen leren te reguleren<br />
Affectieve reguleringsvaardigheden<br />
9 De leerlingen beseffen dat ze de oorzaak van slagen en mislukken vaak subjectief<br />
toeschrijven.<br />
10 De leerlingen beseffen dat het affectieve het leerproces beïnvloedt.<br />
Dit houdt in:<br />
- zichzelf kunnen motiveren, concentreren, stress en faalangst onder controle kunnen<br />
houden<br />
- positieve verwachtingen kunnen opbouwen over het leerproces<br />
Keuzebekwaamheid<br />
Zelfconceptverheldering<br />
11 De leerlingen kunnen hun eigen interesses, capaciteiten en waarden verwoorden.<br />
12 De leerlingen kunnen een positief zelfbeeld ontwikkelen op basis van betrouwbare<br />
gegevens.<br />
Dit houdt in:<br />
- de correlatie tussen zelfbeeld en leerresultaten inzien<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
142
Horizonverruiming<br />
13 De leerlingen kunnen, rekening houdend met de eigen interesses, capaciteiten en<br />
waarden, een zinvol overzicht verwerven over studie- en beroepsmogelijkheden.<br />
14 De leerlingen zijn bereid een onbevooroordeelde houding aan te nemen ten aanzien<br />
van studieloopbanen en beroepen.<br />
Keuzestrategieën<br />
15 De leerlingen kennen de verschillende fasen van een keuzeproces en kunnen ze<br />
doorlopen.<br />
Dit houdt in:<br />
- keuzestrategieën kunnen hanteren<br />
- de gevolgen van een keuze kunnen inschatten en verwerken<br />
- externe invloeden op het keuzegedrag kunnen onderkennen en zich hierover kunnen positioneren<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
143
SOCIALE VAARDIGHEDEN<br />
Interactief competenter worden<br />
1 De leerlingen zoeken uit welke relatievormen ze vaak gebruiken en in welke contexten.<br />
2 De leerlingen oefenen zich in relatievormen die ze minder goed beheersen,<br />
bijvoorbeeld:<br />
- zich als persoon present stellen en respect en waardering uitdrukken voor anderen;<br />
- zich dienstvaardig opstellen, om hulp vragen en dankbaarheid tonen;<br />
- leiding geven, verantwoordelijkheid nemen en meewerken;<br />
- kritiek uiten en zich verdedigen, neen zeggen;<br />
- discreet en terughoudend zijn;<br />
- ongelijk of onmacht toegeven.<br />
3 De leerlingen uiten hun zelfwaardegevoel en opvattingen.<br />
4 De leerlingen worden zich bewust van en houden rekening met (on)gewenste effecten<br />
in een interactie.<br />
Communicatieve vlotheid verwerven<br />
5 De leerlingen herkennen functie en belang van een aantal elementen van goede<br />
communicatie en geven aan welke van deze elementen zij al beheersen.<br />
6 De leerlingen oefenen zich in elementen van het communicatieve proces die ze minder<br />
goed beheersen, bijvoorbeeld:<br />
- actief luisteren;<br />
- beslissen over een mogelijke eigen reactie;<br />
- zich helder uitdrukken in ik-termen.<br />
7 De leerlingen zijn bereid om de inbreng van de gesprekspartner ernstig te nemen.<br />
Zorg dragen voor relaties<br />
8 De leerlingen kunnen het belang aangeven van volgende kenmerken van relaties:<br />
afspraken, regels, rolpatronen, machtsverhoudingen en gelijkwaardigheid.<br />
9 De leerlingen kunnen aangeven dat men binnen een relatie keuzes maakt en dat men<br />
een relatie vorm geeft op basis van inzicht in haar kenmerken.<br />
10 De leerlingen oefenen zich in het opbouwen en onderhouden van een relatie door:<br />
- in overleg afspraken te maken en taken te verdelen;<br />
- bewust / bedachtzaam om te gaan met gevoelens;<br />
- verschillen en conflicten binnen een relatie te herkennen en er mee om te gaan;<br />
- zich weerbaar op te stellen en persoonlijke autonomie te behouden;<br />
- het afwegen van het belang van een relatie t.o.v. hun andere relaties;<br />
- om te gaan met vormen van afscheid nemen.<br />
11 De leerlingen accepteren verschillen en hechten belang aan respect en zorgzaamheid<br />
binnen een relatie.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
144
In groep probleemoplossend samenwerken<br />
12 De leerlingen passen belangrijke elementen van overleg en gezamenlijke<br />
probleemoplossing toe<br />
bijvoorbeeld:<br />
- zoeken en aanbrengen van argumenten voor en tegen;<br />
- voortbouwen op andermans inbreng;<br />
- gezamenlijk zoeken naar een probleemoplossingwijze en ze toepassen;<br />
- meewerken aan het proces van besluitvorming;<br />
- de wijze van samenwerking evalueren.<br />
13 De leerlingen zijn bereid om samen te denken, te argumenteren en te discussiëren om<br />
met anderen een situatie te verbeteren of een probleem op te lossen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
145
OPVOEDEN TOT BURGERZIN<br />
Mensenrechten<br />
1 De leerlingen kunnen de inhoud van de mensenrechten toelichten aan de hand van<br />
voorbeelden uit de mensenrechtencharters, inzonderheid aan de hand van het Verdrag<br />
inzake de Rechten van het Kind.<br />
2 De leerlingen kunnen in eigen woorden uitleggen dat mensenrechten onderling<br />
afhankelijk zijn.<br />
3 De leerlingen kunnen het universele karakter van mensenrechten aantonen.<br />
4 De leerlingen kunnen voorbeelden geven dat mensenrechten van iedereen<br />
voortdurend aandacht en inspanningen vergen en een dynamisch geven zijn.<br />
5 De leerlingen herkennen schendingen van mensenrechten.<br />
6 De leerlingen herkennen vooroordelen en discriminerend optreden bij zichzelf, bij<br />
anderen en in de media.<br />
7 De leerlingen hebben belangstelling en respect voor mensenrechten en zijn bereid zich<br />
actief en opbouwend in te zetten voor hun eigen rechten en die van anderen.<br />
8 De leerlingen hebben kritische belangstelling voor de behandeling van de<br />
mensenrechtenthematiek in de media.<br />
Actief burgerschap en besluitvorming<br />
9 De leerlingen kunnen besluitvorming op reële schoolse situaties toepassen.<br />
10 De leerlingen oefenen inspraak en participatie in de school en beargumenteren het<br />
belang ervan ook in andere organisatievormen.<br />
11 De leerlingen kunnen meerderheids- en minderheidsstandpunten onderscheiden en<br />
benoemen.<br />
12 De leerlingen kunnen rechten en plichten binnen een concrete situatie uitleggen.<br />
13 De leerlingen kunnen verschillende belangen op korte en langere termijn afwegen.<br />
14 De leerlingen spannen zich in om de belangstelling, de standpunten en de argumenten<br />
van anderen te respecteren.<br />
15 De leerlingen spannen zich in om voorstellen of argumenten genuanceerd te<br />
benaderen.<br />
16 De leerlingen voelen zich aangesproken om binnen en buiten de school<br />
verantwoordelijkheid op te nemen en deel te nemen aan allerlei initiatieven.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
146
GEZONDHEIDSEDUCATIE<br />
Gezonde en actieve leefstijl<br />
1 De leerlingen verzorgen en gedragen zich hygiënisch.<br />
2 De leerlingen hanteren de richtlijnen voor een gezonde voeding, voor de aankoop en<br />
bewaring van voedingsmiddelen en de hygiënische bereiding van maaltijden.<br />
3 De leerlingen passen veiligheidsvoorschriften toe en nemen veiligheidsvoorzorgen in<br />
werkplaatsen, labo’s en in andere situaties.<br />
4 De leerlingen herkennen een noodsituatie en treden daarbij efficiënt op.<br />
5 De leerlingen schatten de risico’s bij gebruik van genotsmiddelen en medicijnen in en<br />
reageren assertief in verschillende aanbodsituaties.<br />
6 De leerlingen kunnen omgaan met taakbelasting, examenstress en teleurstellingen.<br />
7 De leerlingen tonen het belang aan van ergonomie en nemen een gevarieerde<br />
zithouding aan in leef- en werkomgeving.<br />
Relaties en seksualiteit<br />
8 De leerlingen kunnen omgaan met vriendschap, verliefdheid, seksuele identiteit,<br />
seksuele gevoelens.<br />
9 De leerlingen vormen een opinie over relaties en seksualiteit, en reflecteren over eigen<br />
gedrag.<br />
10 De leerlingen bespreken de regelgeving over seksuele meerderjarigheid en ongewenst<br />
intiem gedrag.<br />
11 De leerlingen bespreken vormen van machtsmisbruik binnen relaties en oefenen zich<br />
in fysieke en mentale weerbaarheid.<br />
12 De leerlingen uiten hun wensen en gevoelens binnen een intieme relatie op een<br />
constructieve en onbevangen manier, stellen en aanvaarden grenzen.<br />
13 De leerlingen staan kritisch tegenover seks en erotiek in de media.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
147
MILIEUEDUCATIE<br />
Milieuzorg<br />
1 De leerlingen kunnen milieuaspecten op school identificeren en gericht zoeken naar<br />
informatie m.b.t. omgaan met middelen, grondstoffen en verbruiksgoederen.<br />
2 De leerlingen zijn bereid tot een duurzaam gebruik van grondstoffen, goederen,<br />
energie en vervoermiddelen.<br />
3 De leerlingen kunnen aan een milieuzorgsysteem op school meewerken en zoeken<br />
hierbij naar acties die bijdragen tot een duurzame oplossing voor een bepaald<br />
milieuprobleem.<br />
4 De leerlingen kunnen contacten leggen met buitenschoolse milieu-instanties bij het<br />
werken aan het milieuzorgsysteem en sensibiliseren de school voor milieubesparend<br />
gedrag.<br />
5 De leerlingen kunnen omgaan met het gegeven dat een duurzame oplossing voor een<br />
milieuprobleem afhangt van rationele en niet-rationele factoren en niet altijd<br />
beantwoorden aan hun verwachtingen.<br />
Natuurzorg<br />
6 De leerlingen kunnen de specificiteit van en de verscheidenheid binnen een<br />
landschappelijk waardevol gebied met een hoge natuurwaarde beschrijven en<br />
bespreken.<br />
7 De leerlingen kunnen elementen verzamelen die de kwetsbaarheid van een<br />
landschappelijk waardevol gebied met een hoge natuurwaarde aantonen en anderen<br />
sensibiliseren voor natuurbehoud of natuurwaardering.<br />
8 De leerlingen voelen de waarde aan van persoonlijke natuurbeleving en het genieten<br />
van de natuur en de landschappen.<br />
9 De leerlingen beseffen dat mensen met andere historische, socio-economische of<br />
culturele achtergrond de natuur en een landschap anders kunnen ervaren.<br />
10 De leerlingen zijn bereid zich in te zetten om de biodiversiteit en de waarde van een<br />
natuurgebied en van een landschap te behouden.<br />
Verkeer en mobiliteit<br />
11 De leerlingen maken veilig gebruik van eigen en openbaar vervoer.<br />
12 De leerlingen kunnen de voor- en nadelen van verschillende vervoerswijzen afwegen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
148
MUZISCH-CREATIEVE VORMING<br />
1 De leerlingen exploreren muzisch-creatieve uitingen zoals muziek, toneel, literatuur,<br />
dans, schilder- en bouwkunst, design, interieurs, mode en kleding, gebruiksvoorwerpen<br />
enz., als elementen die het cultuurbeeld van een gemeenschap mee bepalen: als<br />
statussymbool, als uiting van een persoonlijke esthetische smaak of als functioneel<br />
element.<br />
2 De leerlingen ervaren dat muzisch-creatieve uitingen een mondiaal verschijnsel zijn en<br />
voorkomen op veel verschillende plaatsen, zoals musea, galerijen, publieke plaatsen<br />
(metro, stations, …), openbare gebouwen, fabrieken, kantoren, religieuze plaatsen,<br />
private huizen, tuinen en parken, …<br />
3 De leerlingen erkennen de mogelijkheden van het gebruik van nieuwe technologieën<br />
(zoals ICT) en nieuwe media in en de impact van nieuwe materialen op verschillende<br />
muzisch-creatieve uitingen.<br />
4 De leerlingen maken kennis met muzisch-creatieve productieprocessen en de<br />
activiteiten die deze processen ondersteunen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
149
TECHNISCH-TECHNOLOGISCHE VORMING<br />
Techniek begrijpen<br />
1 De leerlingen kunnen effecten van techniek op mens en samenleving illustreren en in<br />
historisch perspectief plaatsen (zoals comfort, design, milieu, consumentisme, …).<br />
‘Technisch’ begrijpen<br />
2 De leerlingen kunnen kennis en vaardigheden uit verschillende vakgebieden<br />
herkennen in technische realisaties.<br />
3 De leerlingen kunnen de eigenheid van het technisch proces (bijvoorbeeld<br />
doelbepaling, ontwerpen, uitvoeren, evalueren) herkennen en omschrijven.<br />
Attitude<br />
4 De leerlingen ontwikkelen een constructief kritische houding ten aanzien van techniek,<br />
technische beroepen en ondernemingen / organisaties.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
150
14.3 Instructiekaarten<br />
14.3.1 Instructiekaarten Nederlands<br />
Instructiekaart Luisteren<br />
deel 1: vóór het luisteren<br />
Oriënteren<br />
op de communicatieve context<br />
- Wat is het doel van de spreker (informeren, overtuigen, gevoelens beïnvloeden, aansporen,<br />
ontspannen, beoordelen)?<br />
- Op welk publiek is de boodschap gericht?<br />
- Wie is de spreker? (welk taalgebruik kun je verwachten: formeel, informeel,...)<br />
op de taak: terugkijken<br />
- Heb ik eerder zo’n luistersituatie meegemaakt?<br />
- Wat waren toen mijn ervaringen?<br />
- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />
- Wat vind ik terug bij de evaluatie van vorige taken?<br />
op de taak: vooruitzien<br />
- Waarom moet ik naar deze tekst luisteren, wat moet ik met de informatie doen?<br />
- Wat is een goede luisterhouding?<br />
Voorbereiden<br />
- Wat verwacht ik in verband met het onderwerp en de spreker?<br />
- Heb ik voorkennis van het onderwerp?<br />
- Ken ik de spreker? Is hij deskundige?<br />
- Welke luisterstrategie zal ik hanteren?<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
151
deel 2: tijdens het luisteren<br />
Uitvoeren<br />
genietend luisteren<br />
Je luistert naar een verhaal, een gedicht,... Achteraf wordt je alleen gevraagd of je het luisteren boeiend<br />
of leuk vond, of je meegeleefd hebt met de gebeurtenissen.<br />
structurerend luisteren<br />
Je volgt een uiteenzetting. De kennis van tekstsoorten en vaste structuren (cf. leesvaardigheid) kunnen<br />
je hierbij helpen.<br />
Stappenplan:<br />
- Je zoekt het thema van de uiteenzetting (eventueel bedenk je zelf een titel).<br />
- Je maakt een onderscheid tussen hoofdpunten en details.<br />
- Je noteert de hoofdpunten en de verbanden daartussen tijdens de uiteenzetting.<br />
- Na de uiteenzetting maak je een schema.<br />
- Op basis van dat schema schrijf je eventueel een synthese.<br />
selecterend luisteren<br />
Je noteert alle informatie, waarnaar je op zoek bent (bv. antwoorden op vooraf gestelde vragen).<br />
kritisch luisteren<br />
Je vormt je een persoonlijk oordeel.<br />
Enkele mogelijkheden:<br />
- Je onderscheidt feiten en meningen.<br />
- Je interpreteert de motieven van de spreker (alleen informeren, het publiek beïnvloeden...).<br />
deel 3: na het luisteren<br />
Reflecteren<br />
terugkijken<br />
- Heb ik de boodschap begrepen?<br />
- Zijn de vragen die ik had, beantwoord? Wat weet ik nu dat ik vóór het luisteren niet wist?<br />
- Heb ik nog vragen, zijn er nog dingen die ik niet begrijp?<br />
- Begrijp ik het doel van de uiteenzetting?<br />
- Begrijp ik de bedoeling van de spreker?<br />
- Lijkt deze spreker me deskundig, betrouwbaar, serieus met betrekking tot het onderwerp?<br />
- Heb ik de juiste strategie gebruikt om het luisterdoel te bereiken?<br />
- Heb ik problemen ervaren om mijn aandacht bij de informatie te houden?<br />
vooruitzien<br />
- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken.<br />
- Op welk punt moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />
naar: Signaal 4, Bronnenboek - blz 157-158-159<br />
Uitgeverij Pelckmans<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
152
Instructiekaart Spreken<br />
deel 1: vóór het spreken<br />
Oriënteren<br />
op de communicatieve context<br />
- Welk doel heb ik als spreker (informeren, overtuigen, gevoelens beïnvloeden, aansporen, ontspannen,<br />
beoordelen)?<br />
- Op welk publiek is de boodschap gericht?<br />
- Welke taal zal ik gebruiken: informeel (dichtbij), formeel (veraf)?<br />
- Wie zijn de eventuele gesprekspartners?<br />
op de taak: terugkijken<br />
- Had ik eerder zo’n spreekgelegenheid?<br />
- Wat waren toen mijn ervaringen?<br />
- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />
- Wat kan er zoal fout lopen?<br />
- Wat vind ik terug bij de evaluatie van vorige taken?<br />
op de taak: vooruitzien<br />
- Hoe ga ik tewerk?<br />
- Wanneer vindt het publiek een spreker interessant?<br />
- Hoe start ik een spreekoefening? Hoe sluit ik ze af?<br />
- Ken ik een stappenplan, een bepaalde structuur?<br />
- Hoe moet mijn taalgebruik zijn?<br />
- Wat weet ik over mijn houding?<br />
Voorbereiden<br />
- Waarover zal ik spreken?<br />
- Wat is de kern van mijn boodschap?<br />
- Wat weet mijn publiek al over het onderwerp?<br />
- Wat is belangrijke informatie, wat minder belangrijke?<br />
- Welke structuur hanteer ik? chronologisch (van vroeger naar nu), vergelijkend (voor- en nadelen),<br />
logisch (oorzaken en gevolgen),...<br />
- Welk standpunt zal ik verdedigen? Welke argumenten heb ik verzameld?<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
153
deel 2: tijdens het spreken<br />
Uitvoeren<br />
Volgens de communicatieve situatie en de spreekopdracht worden verschillende criteria gebruikt.<br />
Zie beoordelingsformulier ‘spreken’ p. 114.<br />
deel 3: na het spreken<br />
Reflecteren<br />
terugkijken<br />
Aan de hand van de geselecteerde criteria uit het beoordelingsformulier.<br />
- Heb ik de belangrijkste informatie overgebracht?<br />
- Heb ik mijn doel bereikt (informeren, vertellen)?<br />
- Heb ik rekening gehouden met het publiek, met mijn gesprekspartners?<br />
- Heb ik passende en begrijpelijke woorden gebruikt?<br />
- Heb ik voor een duidelijke opbouw gezorgd?<br />
- Heb ik voldoende luid en duidelijk gesproken?<br />
- Heb ik niet te vlug gesproken?<br />
- Heb ik voldoende contact gelegd met mijn publiek, met mijn gesprekspartners?<br />
vooruitzien<br />
- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />
- Op welk punt moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />
naar: Signaal 4, Bronnenboek - blz 159-160<br />
Uitgeverij Pelckmans<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
154
Instructiekaart Lezen<br />
deel 1: vóór het lezen<br />
Oriënteren<br />
op de communicatieve context<br />
- Wat is het doel van de auteur van de tekst? (informeren, overtuigen, gevoelens beïnvloeden,<br />
aansporen, ontspannen, beoordelen)?<br />
• Wil hij informatie doorspelen: informatieve tekst<br />
a. door iets mee te delen, te vertellen? (b.v. een verslag)<br />
b. door iets uit te leggen of te verklaren<br />
c. door iets voor te schrijven (b.v. een gebruiksaanwijzing, een reglement)<br />
• Wil hij je gedachten beïnvloeden, je van idee laten veranderen? (b.v. pamflet): overtuigende tekst<br />
• Wil hij je beïnvloeden in je gevoelens? (b.v. afscheidsbrief): emotieve tekst<br />
• Wil hij je beïnvloeden in je handelingen, je aansporen tot iets? (b.v. uitnodiging): activerende tekst<br />
• Wil hij je leuke of spannende momenten bezorgen? (b.v. reisverslag): ontspannende tekst<br />
• Wil hij zijn mening meedelen? (b.v. recensie): kritische tekst<br />
- Tot welk publiek richt deze tekst zich?<br />
- Wie is de auteur?<br />
op de taak: terugkijken<br />
- Heb ik eerder zo’n tekst gelezen?<br />
- Wat waren toen mijn ervaringen?<br />
- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />
- Wat vind ik terug bij de evaluatie van vorige taken?<br />
op de taak: vooruitzien<br />
- Waarom moet ik deze tekst lezen, wat moet ik met de informatie doen?<br />
- Wat is een goede leesstrategie?<br />
Voorbereiden: verkennend lezen (skimmen)<br />
om de inhoud van de tekst te verkennen<br />
- Lees je titels en tussenkopjes.<br />
- Bekijk je illustraties en onderschriften.<br />
- (Bij langere teksten) lees je de flaptekst en bekijk je de inhoudstafel.<br />
daarna beantwoord je de volgende vragen<br />
- Waar gaat deze tekst over?<br />
- Wat weet en vind ik zelf al over dit onderwerp? Wat zou ik er meer over willen weten?<br />
- Wat verwacht ik van de tekst?<br />
- Welke leesstrategie moet ik hanteren?<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
155
deel 2: tijdens de taak<br />
Uitvoeren<br />
genietend lezen<br />
Je leest een tekst op eigen tempo en voor je plezier. Achteraf wordt je alleen gevraagd of je het<br />
beluisterde boeiend of leuk vond, of je meegeleefd hebt met de gebeurtenissen.<br />
zoekend lezen of selecterend lezen (scannen)<br />
Je dwaalt met je ogen over de tekst en je leest nauwkeurig dat tekstgedeelte dat een antwoord op de<br />
vraag lijkt te bevatten.<br />
voorspellend lezen<br />
Wat kan ik in het vervolg van de tekst verwachten?<br />
De tekststructuren zijn hierbij een hulpmiddel:<br />
- probleemstructuur<br />
• beschrijving van het probleem<br />
• oorzaken van het probleem<br />
• mogelijke oplossingen voor het probleem<br />
- maatregelstructuur<br />
• beschrijving van de maatregel<br />
• redenen waarom de maatregel genomen werd<br />
• informatie over de uitvoering (en de effecten ervan)<br />
- beoordelingsstructuur<br />
• beschrijving van de eigenschappen<br />
• positieve en negatieve aspecten<br />
• eindoordeel<br />
intensief lezen<br />
- Op het niveau van de hele tekst:<br />
Je zoekt de inleiding, het midden en het slot.<br />
• De inleiding dient om het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte aan te kondigen, en soms ook om de<br />
opbouw van het middengedeelte aan te geven.<br />
• Het midden werkt het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte uit.<br />
• In het slot geeft de schrijver een samenvatting of een conclusie, en eventueel spoort hij zijn lezers aan<br />
tot een gevoel of een handeling.<br />
- Op het niveau van de alinea:<br />
In de alinea herken je de kernzin (die bevat de belangrijkste mededeling of bewering uit de alinea).<br />
Je zoekt verbanden binnen en tussen de alinea’s (tegenstellend, opsommend, verklarend,<br />
samenvattend, vergelijkend... verband).<br />
- Op het niveau van de zin, en van verbanden binnen en tussen zinnen:<br />
Je zoekt verbanden binnen en tussen zinnen. Verbanden binnen en tussen zinnen, en binnen en tussen<br />
alinea’s zijn herkenbaar aan ‘verbindingswoorden’ (signaalwoorden) en ‘verwijswoorden’.<br />
kritisch lezen<br />
Je vormt je een persoonlijk oordeel.<br />
Enkele mogelijkheden:<br />
- Je onderscheidt feiten en meningen.<br />
- Je interpreteert de motieven van de schrijver (alleen informeren, het publiek beïnvloeden,...)<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
156
deel 3: na het lezen<br />
Reflecteren<br />
terugkijken<br />
- Heb ik de boodschap begrepen?<br />
- Zijn de vragen die ik had, beantwoord? Wat weet ik nu dat ik vóór het lezen niet wist?<br />
- Heb ik nog vragen over de tekst, zijn er nog dingen die ik niet begrijp?<br />
- Begrijp ik het doel van dit soort teksten?<br />
- Begrijp ik de bedoeling van de schrijver?<br />
- Lijkt deze schrijver me deskundig, betrouwbaar, serieus met betrekking tot het onderwerp?<br />
- Heb ik de juiste strategie gebruikt om het luisterdoel te bereiken?<br />
vooruitzien<br />
- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />
- Op welk punt moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />
naar: Signaal 4, Bronnenboek - blz 155-156-157<br />
Uitgeverij Pelckmans<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
157
Instructiekaart Schrijven<br />
deel 1: vóór het schrijven<br />
Oriënteren<br />
op de communicatieve context<br />
- Wat wil ik bereiken met de tekst? Wat is het doel van de tekst? (informeren, overtuigen, gevoelens<br />
beïnvloeden, aansporen, ontspannen, beoordelen)?<br />
- Voor wie ga ik schrijven?<br />
- Wat voor soort tekst moet ik schrijven?<br />
op de taak: terugkijken<br />
- Heb ik eerder zo’n soort tekst geschreven?<br />
- Wat waren toen mijn ervaringen?<br />
- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />
- Wat kan er zoal fout lopen?<br />
- Wat vind ik terug bij de evaluatie van vorige taken?<br />
op de taak: vooruitzien<br />
- Hoe ziet zo’n tekst eruit? Waar moet ik speciaal op letten?<br />
- Ken ik een stappenplan, een bepaalde structuur?<br />
- Hoe ga ik tewerk? Welke schrijfstrategie moet ik gebruiken?<br />
Voorbereiden<br />
- Waarover zal ik schrijven?<br />
- Wat is de kern van mijn boodschap?<br />
- Wat weet mijn publiek al over het onderwerp?<br />
- Wat is belangrijke informatie, wat minder belangrijke?<br />
- Welke structuur hanteer ik: chronologisch (van vroeger naar nu), vergelijkend (voor- en nadelen), logisch<br />
(oorzaken en gevolgen)... Je kunt je indeling ook baseren op vaste tekststructuren (cf. Leesvaardigheid,<br />
voorspellend lezen).<br />
- Welk standpunt zal ik verdedigen? Welke argumenten heb ik verzameld?<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
158
deel 2: tijdens het schrijven<br />
Uitvoeren<br />
het maken van een schema<br />
- Bepaal de volgorde van de verschillende onderdelen in de tekst. Bij het ordenen van het materiaal kun<br />
je uitgaan van vraagjes zoals: wie, wat, waarom, waar, sinds wanneer, waartoe, waardoor, hoe, ... .<br />
- Maak een indeling in:<br />
inleiding (schets van het probleem, persoonlijke stellingname), midden (argumentatie pro en contra,<br />
bewijzen, analyse van het probleem, oorzaken en gevolgen), slot (samenvatting, besluit).<br />
het uitschrijven van de tekst<br />
- De structuur van het schema wordt zichtbaar gemaakt<br />
• door indeling van de tekst in alinea’s<br />
• door titel en tussenkopjes<br />
• door een inleiding en een slot.<br />
- Op basis van de inleiding beslist de lezer of de tekst hem interesseert. Bedenk hoe je zijn belangstelling<br />
kunt wekken.<br />
- Maak de tekst overzichtelijk door een verdeling in alinea’s. Breng niet meer dan één brokje informatie of<br />
één gedachtegang in een alinea onder. De kern van die informatie staat meestal in de eerste zin van<br />
een alinea, maar kan ook aan het einde staan.<br />
- Zorg voor een duidelijke samenhang tussen de alinea’s door het gebruik van verbindings- en<br />
verwijswoorden.<br />
- Bouw een degelijke en logische argumentatie op.<br />
- Formuleer zorgvuldig, kies met zorg het juiste woord. Vermijd clichés, loperwoorden, herhalingen, vage<br />
formuleringen en omhaal van woorden. Gebruik je woordenboek.<br />
- Breng afwisseling in de zinslengte. Verzorg de zinsbouw: vermijd te lange zinnen, onnodige passieve<br />
constructies, naamwoordstijl.<br />
- Spel correct en gebruik leestekens.<br />
- Vermijd het door elkaar gebruiken van ‘u’, ‘men’, ‘je’, en ‘we’.<br />
- Wees consequent in het gebruik van de tijden.<br />
- Verzorg de uiterlijke afwerking: lay-out, lettertype, ... .<br />
- Herlees en verbeter de tekst.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
159
deel 3: na het schrijven<br />
Reflecteren<br />
terugkijken<br />
- Heb ik de inhoud van mijn tekst goed voorbereid?<br />
- Heb ik tijdens het schrijven goed gebruik gemaakt van mijn oriëntatie en mijn voorbereiding?<br />
- Heb ik problemen ervaren op het vlak van spelling, woordkeuze, zinsbouw, alineaopbouw,<br />
tekstopbouw?<br />
vooruitzien<br />
- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />
- Op welk punt moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />
naar: Signaal 4, Bronnenboek - blz 162-163-164<br />
Uitgeverij Pelckmans<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
160
14.3.2 Instructiekaarten taalbeleid<br />
INSTRUCTIEKAART<br />
Criteria om een tekst kritisch te beoordelen<br />
Wie is de auteur?<br />
- een persoon<br />
- een organisatie<br />
- een commercieel bedrijf<br />
- onbekend<br />
In welke mate is de auteur geloofwaardig t.a.v. het onderwerp?<br />
- waarom wel?<br />
- waarom niet?<br />
Wat is het doel van de auteur?<br />
- informatie geven<br />
- overtuigen<br />
- verkopen<br />
- ontspannen<br />
- niet duidelijk<br />
Vind ik een andere bron waarin de gevonden informatie bevestigd wordt?<br />
- indien ja: ook bij deze bronnen de eerste drie vragen beantwoorden<br />
- indien neen: verder zoeken ! (denk ook aan andere bronnen: encyclopedieën,<br />
boeken, schoolhandboeken, internet, kranten, …)<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
161
INSTRUCTIEKAART LEZEN<br />
deel 1: vóór het lezen<br />
INSTRUCTIEKAART LEZEN<br />
deel 2: tijdens het lezen<br />
Oriënteren<br />
Algemeen<br />
- Wat is het doel van de auteur van de tekst: informeren, overtuigen, gevoelens<br />
beïnvloeden, aansporen, ontspannen, beoordelen?<br />
- Op welk publiek is de tekst gericht?<br />
- Wie is de auteur?<br />
Terugkijken<br />
- Heb ik eerder zo’n tekst gelezen?<br />
- Welke moeilijkheden heb ik ondervonden?<br />
- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />
Vooruitzien<br />
- Waarom moet ik deze tekst lezen?<br />
Voorbereiden: verkennend lezen (skimmen)<br />
Om de inhoud van de tekst te verkennen<br />
- Lees de titels en tussenkopjes<br />
- Bekijk de illustraties en onderschriften<br />
- Bij langere teksten: lees de flaptekst en bekijk de inhoudstafel<br />
Beantwoord daarna de volgende vragen<br />
- Waarover gaat deze tekst?<br />
- Wat weet en vind ik zelf al over dit onderwerp?<br />
Wat zou ik er meer over willen weten?<br />
- Wat verwacht ik van de tekst?<br />
Uitvoeren<br />
Genietend lezen<br />
Je leest een tekst op eigen tempo en voor je eigen plezier.<br />
Achteraf wordt alleen gevraagd of je het boeiend of leuk vond, …<br />
Zoekend lezen of selecterend lezen (scannen)<br />
Je leest nauwkeurig dat tekstgedeelte dat een antwoord op de vraag bevat.<br />
Intensief lezen<br />
- Op het niveau van de hele tekst: je zoekt de inleiding, het slot.<br />
- Op het niveau van de alinea: in de alinea duid je de kernzin aan.<br />
- Op het niveau van de zin: je zoekt ‘verbindingswoorden’ en ‘verwijswoorden’ om<br />
het geheel beter te begrijpen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
162
INSTRUCTIEKAART LEZEN<br />
deel 3: na het lezen<br />
Reflecteren<br />
Terugkijken<br />
- Heb ik de boodschap begrepen?<br />
- Zijn de vragen die ik had, beantwoord?<br />
- Heb ik nog vragen over de tekst, zijn er nog dingen die ik niet begrijp?<br />
- Begrijp ik het doel van dit soort teksten?<br />
- Begrijp ik de bedoeling van de schrijver?<br />
Vooruitzien<br />
- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />
- Op welke punten moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
163
INSTRUCTIEKAART LUISTEREN<br />
deel 1: vóór het luisteren<br />
INSTRUCTIEKAART LUISTEREN<br />
deel 2: tijdens het luisteren<br />
Oriënteren<br />
Algemeen<br />
- Wat is het doel van de spreker: informeren, overtuigen, gevoelens<br />
beïnvloeden, aansporen, ontspannen, beoordelen?<br />
- Op welk publiek is de tekst gericht?<br />
- Wie is de spreker? (Welk taalgebruik kun je verwachten: formeel,<br />
informeel, …)<br />
Terugkijken<br />
- Heb ik eerder zo’n luisteroefening gehad?<br />
- Welke moeilijkheden heb ik ondervonden?<br />
- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />
Voorzien<br />
- Wat moet ik met deze luistertekst doen?<br />
Uitvoeren<br />
Genietend luisteren<br />
Je luistert naar een verhaal, een liedje, een gedicht, …<br />
Achteraf wordt alleen gevraagd of je het boeiend of leuk vond, of je het mooi of<br />
lelijk vond, …<br />
Selecterend luisteren<br />
Je noteert alle informatie waarnaar je op zoek bent<br />
bv.: antwoorden op vooraf gestelde vragen<br />
Op basis van die informatie noteer je de hoofdgedachte, onderscheid je<br />
hoofdpunten en details.<br />
Voorbereiden<br />
- Wat weet ik al over het onderwerp?<br />
- Wat zou ik willen weten over het onderwerp?<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
164
INSTRUCTIEKAART LUISTEREN<br />
deel 3: na het luisteren<br />
Reflecteren<br />
Terugkijken<br />
- Heb ik de boodschap begrepen?<br />
- Zijn de vragen die ik had, beantwoord?<br />
- Heb ik nog vragen over de tekst, zijn er nog dingen die ik niet begrijp?<br />
- Begrijp ik het doel van de uiteenzetting?<br />
- Begrijp ik de bedoeling van de spreker?<br />
- Heb ik problemen ervaren?<br />
Vooruitzien<br />
- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />
- Op welke punten moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
165
14.4 Didactische werkvormen<br />
1 Fotospel<br />
Uit een pakket foto’s (door de leerkracht meegebracht), kiest elke leerling één foto die voor<br />
hem weergeeft hoe hij zich voelt t.a.v. een gegeven onderwerp.<br />
Nadien gaan de leerlingen in een kring staan en elke leerling motiveert zijn keuze.<br />
Wie geen foto wil nemen of geen motivatie wil geven, mag passen.<br />
Doel: Bespreekbaar maken van meningen en emoties t.a.v. een gegeven onderwerp.<br />
Opmerking: Een pakket foto’s kan bij OVSG aangevraagd worden.<br />
2 Groepsvorming<br />
Elke leerling krijgt een kaartje uit een pakket dat door de leerkracht samengesteld werd. Het<br />
pakket is zo gemaakt dat een aantal kaartjes bij elkaar horen (bijvoorbeeld kaartjes van<br />
dezelfde kleur, woorden in verband met éénzelfde thema, in fragmenten geknipte tekst,<br />
vraag en oplossing, puzzelstukjes, …)<br />
De leerlingen lopen door de klas en zoeken hun partner(s).<br />
Doel: Groepsvorming zonder dat de leerlingen kunnen kiezen in welke groep ze zitten.<br />
3 Individuele reflectie<br />
De leerlingen krijgen een opdracht, denken enkele minuten na over het onderwerp en<br />
noteren het resultaat. Nadien volgt er een bespreking in duo’s, in groepjes of klassikaal.<br />
Doel: Voorkennis activeren of terugkijken op een uitgevoerde taak en vooruitzien naar de<br />
aanpak van een volgende taak.<br />
4 Stellingenspel<br />
De leerkracht formuleert een stelling die hij zelf bedenkt of die ontstaat na een discussie in<br />
de klas. Hij trekt een denkbeeldige lijn in de klas. Aan het ene uiteinde van de lijn gaan de<br />
leerlingen staan die volledig pro zijn, aan het andere uiteinde zij die volledig contra zijn.<br />
Tussen de 2 uiteinden zit het gamma van tussenstandpunten. De leraar verdeelt de<br />
leerlingen op de lijn in twee groepen. Elke groep komt in overleg tot het formuleren van een<br />
standpunt met één argument.<br />
Doel: In overleg tot een standpunt komen, leren argumenteren en inzien dat verschillende<br />
meningen kunnen bestaan.<br />
5 Carrousels<br />
Bij een carrousel worden twee cirkels gevormd: een binnen- en een buitencirkel met de<br />
stoelen per twee naar elkaar gericht. Bij oneven aantal leerlingen neemt de leerkracht deel.<br />
Na een vastgestelde tijd schuift de buitencirkel één plaats op in wijzerzin, waardoor er<br />
nieuwe paren gevormd worden. Men herneemt de opgelegde activiteit.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
166
5.1 Interviewcarrousel<br />
Uitvoering:<br />
- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />
- de groep wordt in twee verdeeld;<br />
- de ene helft interviewt de andere over een vooraf bepaald onderwerp<br />
. de duur van het interview wordt vooraf afgesproken;<br />
. de vraagstelling kan vrij zijn (open interview) of vooraf bepaald (gesloten interview);<br />
. de interviewer neemt nota of gebruikt een cassetterecorder<br />
(variant: de groep in drie verdelen en de derde persoon laten noteren);<br />
- de rollen worden vervolgens omgekeerd waarbij er van plaats gewisseld wordt, waardoor<br />
andere mensen tegenover elkaar zitten. De bedoeling is in elke geval dat elk groepslid 1x<br />
geïnterviewd wordt en 1x een interview afneemt;<br />
- elkeen maakt een kort verslag van het afgenomen interview, dit kan zowel schriftelijk als<br />
mondeling (plenair).<br />
Mogelijkheden:<br />
- als kennismakingswerkvorm met een nieuwe groep leerlingen;<br />
- als mondelinge taalvaardigheid (en ook schriftelijk indien er een verslag moet geschreven<br />
worden) met bijvoorbeeld als onderwerpen: huisdier, hobby’s, lievelingsmuziek … ;<br />
- als oefening voor waardebepaling waarbij de leerlingen naar elkaars mening peilen over<br />
een bepaald onderwerp. Bijvoorbeeld: roken, spijbelen, pesten, … .<br />
Aandachtspunten:<br />
de leerlingen kunnen:<br />
- een verdeling maken in hoofd- en bijvragen;<br />
- éénduidig vragen stellen, zodat een duidelijk antwoord verkregen kan worden;<br />
- doorvragen bij dingen die niet duidelijk zijn;<br />
- goed luisteren;<br />
- ook via zijwegen bepaalde informatie krijgen;<br />
- hun eigen mening achterhouden, er mag niet gediscussieerd worden;<br />
- zelf tussentijds en aan het eind van het interview de verkregen informatie kort<br />
samenvatten.<br />
5.2 Prentencarrousel<br />
Hierbij bezit elke deelnemer een andere foto / prent / cartoon met op de achterkant enkele<br />
vragen over wat afgebeeld is. Het is raadzaam om tevens de antwoorden op de vragen te<br />
geven.<br />
De deelnemers ondervragen elkaar om beurt over de prent die zij in hun bezit hebben. Na<br />
een seintje van de leerkracht wordt doorgeschoven. Dit wordt een aantal keren herhaald.<br />
Dit wordt afgesloten met een samenvattende plenaire discussie o.l.v. de leerkracht.<br />
Dit kan gebruikt worden om leerstof op te frissen, als instap voor een nieuw onderwerp of als<br />
synthesemoment.<br />
5.3 Carrouseldiscussie<br />
Hierbij vertelt de leerkracht een verhaal eindigend met een stelling. De binnencirkel moet de<br />
stelling aanvallen en de buitencirkel moet de stelling verdedigen. Na een seintje van de<br />
leerkracht wordt doorgeschoven. Nu worden de rollen omgekeerd: de binnencirkel verdedigt<br />
en de buitencirkel valt aan. Dit wordt een aantal keren herhaald.<br />
Nadien is er een nabespreking o.l.v. de leerkracht.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
167
TRADITIONELE KLASOPSTELLING<br />
6 Cirkeldiagram<br />
Een cirkeldiagram bestaat uit een aantal segmenten waarin een leerling t.a.v. een bepaald<br />
onderwerp de volgend elementen weergeeft:<br />
- waarnaar zijn belangstelling uitgaat (bv. op school, in vrije tijd, …);<br />
- hoe hij zijn tijd besteedt (bv. bij huiswerk);<br />
- welke problemen hem bezig houden;<br />
- welke oplossingen hij zou kiezen voor een bepaald probleem;<br />
- wat hij leuk / niet leuk vindt.<br />
De grootte van elk segment wordt bepaald door de mate van belang t.a.v. het onderwerp<br />
(procentuele voorstelling).<br />
Uitvoering:<br />
- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />
- elke leerling maakt een cirkeldiagram over het gegeven onderwerp;<br />
- de klas wordt vervolgens verdeeld in groepjes van 3 à 5 leerlingen. Binnen elk groepje<br />
vindt een uitwisseling plaats over de gemaakte cirkels, waarbij elkeen zijn keuzes<br />
motiveert;<br />
- samen proberen ze tot overeenstemming te komen over een nieuwe cirkel die de<br />
mening van de groep weergeeft;<br />
- tenslotte worden de groepscirkels in de klas besproken en komt men eventueel tot een<br />
klascirkel.<br />
Mogelijkheden:<br />
- als kennismakingswerkvorm of als basis om afspraken te maken over te bestuderen<br />
onderwerpen (op basis van belangstelling leerlingen);<br />
- om bij taallessen, bij geschiedenis of bij zedenleer / godsdienst een discussie op gang<br />
te brengen;<br />
- als waardebepalingsoefening waarbij de leerlingen hun mening op elkaar moeten<br />
afstemmen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
168
Aandachtspunten:<br />
- om nog meer overzicht te krijgen kan ook met verschillende kleuren viltstiften gewerkt<br />
worden;<br />
- deze werkvorm bevordert:<br />
. het luisteren naar elkaar en het overleggen met elkaar;<br />
. de openheid om opvattingen naar voren te brengen en te motiveren;<br />
. de samenwerking en het komen tot een groepsproduct.<br />
Belangstellingscirkel – vrije tijd<br />
1 op café gaan<br />
2 tv kijken<br />
3 telefoneren<br />
4 jeugdhuis<br />
5 sport beoefenen<br />
6 sportwedstrijden bijwonen<br />
7 met vrienden in de stad rondhangen<br />
7 Conceptmap<br />
Een conceptmap geeft de relaties weer tussen verschillende begrippen. De associaties die<br />
een leerling maakt t.a.v. een bepaald onderwerp worden gevisualiseerd.<br />
Uitvoering:<br />
- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />
- elke leerling schrijft in het midden van een blanco blad het gegeven onderwerp in het<br />
veld (cirkel). Rondom dit veld schrijft hij in nieuwe velden de directe associaties die dat<br />
onderwerp bij hem oproept. Bij deze nieuwe begrippen of gegevens kunnen opnieuw<br />
nieuwe associaties volgen enz.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
169
De relaties tussen de velden kunnen aangeduid worden naast de lijnen die de velden<br />
verbinden (bv. heeft als gevolg, maakt dat, …);<br />
- de klas wordt vervolgens verdeeld in groepjes van 3 à 5 leerlingen. Binnen elk groepje<br />
vindt een uitwisseling plaats over de gemaakte conceptmappen, waarbij elkeen zijn<br />
associaties verklaart;<br />
- uit hun groepsdiscussie proberen zij tot een nieuwe conceptmap te komen die een<br />
vollediger overzicht geeft van de bestudeerde problematiek;<br />
- tenslotte worden deze groepsconcepten in de klas besproken;<br />
Mogelijkheden:<br />
- individueel of in groepjes laten werken;<br />
- om naar de voorkennis van de leerlingen over een bepaald onderwerp te peilen of als<br />
herhaling na het afsluiten van een lessenreeks;<br />
- om bij taallessen, bij geschiedenis of bij zedenleer / godsdienst een discussie op gang te<br />
brengen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
170
VOORBEELD VAN EEN CONCEPTMAP OVER GEZONDE VOEDING<br />
opgesteld door leerlingen van het 1 ste leerjaar van de 2 de graad<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
171
8 Pijlenschema<br />
Dit is een variant op de conceptmap. Daar waar het bij de conceptmap echter vooral de<br />
bedoeling is begrippen te verduidelijken, zal het pijlenschema de structuur van een tekst<br />
naar voor brengen.<br />
Onderstaande tekst, bestemd voor leerlingen vanaf de tweede graad, geeft uitleg bij het<br />
maken van een pijlenschema.<br />
Lees eerst de tekst door.<br />
In deze tekst is er een samenhang, een verband tussen de onderdelen, er zijn hoofd- en<br />
bijzaken. Door de samenhang in de info te ontdekken, wordt de tekst veel begrijpelijker.<br />
Je kan deze samenhang in een structuur weergeven.<br />
Let op signaalwoorden om de structuur te vinden<br />
- ten eerste, bovendien, ook, verder, daarnaast, tot slot, … helpen bij het bepalen van<br />
een tijdsvolgorde of de verhouding van feiten tot elkaar in een opsomming;<br />
- om, doordat, daardoor, daarom, veroorzaakt door, vermits, … helpen bij het bepalen<br />
van oorzaak en gevolg;<br />
- daarentegen, maar, echter, tenzij, … wijzen op een tegenstelling;<br />
- bijvoorbeeld, geïllustreerd door, kenmerkend, … wijzen op een illustratie van feiten of<br />
begrippen.<br />
De structuur (tegenstellingen, verbanden, oorzaken en gevolgen) wordt door middel van<br />
pijlen en andere symbolen weergegeven.<br />
In de structuur kan je gebruik maken van volgende hulpmiddelen:<br />
- pijlen: één pijl kan meer zeggen dan 20 woorden; deze vervangen de signaalwoorden<br />
oorzaak – gevolg, of het opsommen van een aantal factoren<br />
tegenstelling<br />
elkaar beïnvloeden<br />
- symbolen:<br />
= gelijk aan<br />
≠<br />
verschillend van<br />
de doorhaling (schuine streep) van een pijl of symbool houdt altijd een<br />
ontkenning in<br />
- gedachtestreepjes, cijfers, letters:<br />
gebruikt men bij een opsomming van factoren, kenmerken, eigenschappen,<br />
oorzaken, …<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
172
PIJLENSCHEMA: OBJECTIEVE INFORMATIE OVER DE ZIEKTE AIDS<br />
opgesteld door leerlingen van de 3 de graad<br />
Bron:<br />
Serie ‘Uitkijk’ van de uitgeverij Wolters, Informatieboek PAV ‘Aids’ voor de leerlingen,<br />
ISBN 9030968249<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
173
9 Discussie<br />
In tegenstelling tot het leergesprek lopen bij de discussie de gesprekslijnen niet alleen van<br />
leerkracht naar leerling, maar ook van leerling naar leerling. Dus de leerlingen stellen elkaar<br />
vragen, vullen elkaar aan, geven antwoord enz. De kern is dat de leerlingen samen<br />
nadenken en van gedachten wisselen over onderwerpen, meningen, standpunten,<br />
ervaringen, …<br />
De leerling leert argumenten op te sporen en te formuleren, oplossingen voor problemen te<br />
zoeken en te waarderen.<br />
De verschillende fasen van een discussie:<br />
1 planning:<br />
- gespreksonderwerp;<br />
- open / gesloten discussie (eventueel vragen voorbereiden);<br />
- duur;<br />
- afspraken van spelregels;<br />
- keuze van: - gespreksleider (indien niet leerkracht);<br />
- notulist (eventueel);<br />
- procesbewaker (eventueel);<br />
2 duidelijke omschrijving van het probleem:<br />
- waar gaat het eigenlijk om;<br />
- hoe kijken de verschillende groepsleden tegen het probleem aan;<br />
3 hoofd- en zijwegen worden in kaart gebracht.;<br />
4 de verschillende groepsleden brengen de informatie waarover zij beschikken naar voor;<br />
5 de probleemstelling wordt nog eens bekeken en er wordt nagegaan of de ingebrachte<br />
informatie voldoende is om tot een conclusie te komen;<br />
6 een besluit wordt genomen (eventueel na stemming indien meerdere mogelijkheden).<br />
Aandachtspunten:<br />
1 alle fasen van de discussie in de goede volgorde aan bod komen;<br />
2 ieder lid van de groep voelt zich op zijn gemak en kan deelnemen;<br />
hiervoor dient men:<br />
- een ontspannen sfeer te bevorderen;<br />
- verbale agressie tegen te gaan;<br />
- sommigen om nadere uitleg vragen;<br />
- sommige meningen te herhalen;<br />
- de langpraters op vriendelijke wijze te onderbreken;<br />
- de zwijgers proberen te betrekken door aandacht te besteden aan hun non-verbale<br />
signalen;<br />
3 op het einde de discussie afsluiten: door een leerling of door de leerkracht.<br />
Voorbeelden van mogelijke spelregels bij een discussie:<br />
- goed luisteren: echt proberen te weten wat de andere zeggen wil;<br />
- elkaars mening aanvaarden;<br />
- elkaars bijdrage aan de discussie naar waarde schatten;<br />
- geen slogans gebruiken maar argumenten;<br />
- niemand mag iemand anders in de rede vallen; alleen de voorzitter mag vragen een<br />
tussenkomst af te ronden;<br />
- alleen de hoofdgedachte van de probleemstelling behandelen: geen zijwegen betreden<br />
- het geven van voorbeelden moet vermeden worden;<br />
- verwijzingen naar personen in de groep (of zelfs in de meeste gevallen daarbuiten) zijn<br />
totaal uit den boze.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
174
9.1 De discussieviskom<br />
Uitvoering:<br />
- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />
- de klas wordt gesplitst in kleinere groepjes (maximum 6 à 7);<br />
- in elk werkgroepje wordt een notulant / woordvoerder aangeduid (of beide);<br />
- alle groepen krijgen dezelfde discussieopdracht, waarbij liefst naar oplossingen van een<br />
probleem moet worden gezocht;<br />
- gedurende een vastgestelde tijd (bv. 15 minuten) wordt binnen de groep over het<br />
gegeven onderwerp gediscussieerd en zoekt men naar oplossingen voor het gestelde<br />
probleem;<br />
- de groepen krijgen nog kort (bv. 5 minuten) de tijd om de gemaakte notulen na te kijken<br />
en tot een besluit te komen;<br />
- nadien zullen de verschillende notulanten (of woordvoerders) plenair vergaderen en<br />
pogen om tot één lijst oplossingen of maatregelen te komen. Ook hier wordt een<br />
tijdslimiet vastgesteld. Een definitieve menings- of besluitvorming vindt plaats voor de<br />
hele klas via de vertegenwoordigers van de verschillende groepjes:<br />
. de andere deelnemers mogen zich niet met het gesprek bemoeien;<br />
. zij kunnen wel hun verslaggever / woordvoerder tot de orde roepen indien deze van<br />
het ingenomen standpunt afwijkt;<br />
. de verslaggever / woordvoerder kan zijn groepje tijdens de plenaire discussie<br />
éénmaal raadplegen (maximum 2 minuten).<br />
Variante:<br />
Elk groepje behandelt een ander deel van de probleemstelling en pas plenair komt men tot<br />
een globale oplossing.<br />
Doel:<br />
- snel tot een effectieve mening en besluitvorming komen;<br />
- leren een vertegenwoordiger kiezen;<br />
- leren delegeren;<br />
- leren onderhandelen.<br />
9.2 De luciferdiscussie<br />
Uitvoering:<br />
- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />
- elke leerling krijgt evenveel (meestal 2 of 3) lucifers (of kaartjes);<br />
- elke keer als men tussenkomt in de discussie moet men een lucifer afgeven<br />
- wanneer men geen lucifers meer heeft, mag men niet meer tussenkomen; men kan<br />
wel iemand anders ideeën toefluisteren.<br />
Doel:<br />
Bereiken dat alle leerlingen even vaak het woord nemen tijdens een discussie.<br />
9.3 De stille wanddiscussie<br />
Deze werkvorm is een schriftelijke discussie. De bedoeling is om elkaar inzichten, gevoelens<br />
of standpunten mee te delen, of daarvoor aandacht te vragen, waarbij iedereen mag<br />
opschrijven wat in hem/haar opkomt.<br />
Uitvoering<br />
Men moet eerst, als voorbereiding, het doel bepalen: een gesprek op gang brengen, een<br />
onderwerp uitdiepen of een onderwerp afronden.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
175
De startvraag van de discussie wordt schriftelijk op het bord (of op flappen) gesteld.<br />
Deze vraag moet zo uitnodigend mogelijk zijn en kan bijvoorbeeld naar gevoelens,<br />
voorkennis en de bronnen van deze voorkennis toetsen.<br />
De discussie vindt plaats in groepjes van maximum 6 leerlingen, waarbij niemand mag<br />
spreken.<br />
Elke leerling die wat wil doorgeven, moet dat via het bord doen. Daarbij kan rechtstreeks op<br />
de startvraag worden gereageerd, ook kan ingegaan worden op hetgeen anderen al op het<br />
bord hebben gezet. Het is bijvoorbeeld mogelijk een vraag ter verduidelijking te stellen, het is<br />
mogelijk een tegenbewering te doen, verbanden te leggen, enz. Het is de bedoeling dat<br />
iedereen zoveel mogelijk meedoet.<br />
Tijdens de nabespreking komen volgende elementen aan de orde:<br />
. Is er nog een toelichting nodig over onduidelijkheden?<br />
. Welke verbindingslijnen zijn te trekken naar het doel?<br />
. Het schetsen van een samenvattend beeld van de ‘discussie’: zijn er nieuwe<br />
gedachten naar voren gebracht, welke conclusies kunnen getrokken worden?<br />
Sterke kanten:<br />
- verminderen van schroom, angst of sociale controle bij de discussie;<br />
- kan voor alle fasen van het onderwijsleerproces dienen;<br />
- goed bruikbaar om de beginsituatie van de leerlingen vast te stellen.<br />
10 Puzzelstuk<br />
De klas wordt door de leerkracht verdeeld in groepen van ongeveer dezelfde grootte.<br />
Bijvoorbeeld: groep A, groep B, groep C en groep D tellen elk 5 leerlingen.<br />
Elk van de groepjes maakt een andere opdracht (complementair groepswerk), die door de<br />
leerkracht vooraf op papier werd gezet. Het gaat om deelopdrachten bij een groter geheel,<br />
bepaalde aspecten van een onderwerp worden bestudeerd. Er worden, na voltooiing van<br />
deze opdrachten, nieuwe groepen gevormd met telkens een lid van de vorige groepen.<br />
Elk van de leden legt aan de anderen de bevindingen uit die in zijn/haar eerste groep<br />
gemaakt werden (parallel groepswerk).<br />
De nieuwe groepen maken vervolgens een gemeenschappelijke samenvatting of maken een<br />
samenvattende taak aan de hand van een vragenlijst.<br />
Elke groep kiest een woordvoerder die de resultaten voorstelt. Deze worden dan plenair<br />
besproken. De resultaten kunnen ook schriftelijk afgegeven worden.<br />
Voordeel:<br />
Niemand kan parasiteren: in de eerste groep wordt iets ontwikkeld waarover je in de tweede<br />
groep de enige specialist bent.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
176
11 Rollenspel<br />
Een rollenspel is een spel waarin het zelfstandig denken gestimuleerd wordt. Het vrij<br />
improviseren wordt in deze spelvorm in banen geleid om een probleem dat in de<br />
spelgegevens verwerkt is, helder te krijgen en zo mogelijk op te lossen. De spelsituatie komt<br />
altijd uit de interesse- of belevingswereld van de leerlingen voort en is zo concreet mogelijk.<br />
Bij een rollenspel zijn er spelers en waarnemers. Beide groepen kennen vooraf de globale<br />
inhoud van het spel. De spelers krijgen ieder een rolomschrijving, de waarnemers krijgen<br />
aandachtspunten. De rollen zijn helder omschreven, maar geven ook ruimte voor een eigen<br />
invulling of een uitbreiding van de gegevens. Het spel moet immers leiden tot een oplossing<br />
van een probleem en daarvoor is bekendheid met de rolgegevens noodzakelijk. Nadat het<br />
spel gespeeld is en de spelers een eerste reactie hebben mogen geven, wordt het spel in<br />
een kringgesprek samen met de observatoren geëvalueerd. Hierna kan het spel opnieuw<br />
gespeeld worden door andere of dezelfde spelers. Meestal wordt er dan doeltreffend<br />
gereageerd of komen er nieuwe oplossingen in zicht.<br />
Tijdens de herhaling van het spel kan er dit keer door toeschouwers ingegrepen worden als<br />
zij menen een goede aanvulling, beter tegengas of een nieuwe opening te kunnen geven. De<br />
mogelijkheid om in te springen moet duidelijk gemaakt worden vóór het spel herhaald wordt,<br />
zodat iedereen weet wat kan en wat niet kan.<br />
Enkele tips bij rollenspel:<br />
- laat de waarnemers in een halve cirkel zitten, zodat ze betrokken zijn bij het spel;<br />
- bespreek met de spelers hoe ze de situatie zien. Waar is de deur, het raam, … ;<br />
- spreek van tevoren af of en wanneer er ingegrepen wordt: als de leerlingen niet trouw<br />
aan het gegeven spelen en als het spel te lang duurt.<br />
Voorbeeld: een situatie beschrijven voor verschillende luisteraars:<br />
- Voorbereiding:<br />
De leerlingen krijgen een werkblad met bijvoorbeeld de beschrijving van een ongeluk<br />
met een gestolen bromfiets. Maak voor ieder groepje een kaartje met daarop een<br />
luisteraar (hun beste vriendin, de eigenaar van de bromfiets, de ouders, …). De<br />
leerlingen vertellen de situatie die op het werkblad staat aan die bepaalde luisteraar.<br />
- Uitvoering:<br />
Leg met een voorbeeld uit dat mensen zich in hun taalgebruik meestal aanpassen aan<br />
de luisteraar. Verdeel de leerlingen in groepjes van vier. Ieder groepje krijgt een kaartje.<br />
Het is de bedoeling dat ze met elkaar bespreken op welke manier ze de situatie uit de<br />
tekst zouden vertellen aan degene die op het kaartje vermeld staat. De feiten mogen<br />
daarbij niet wezenlijk veranderen.<br />
Voor de voorbereiding hebben de leerlingen 15 minuten tijd. Dan presenteert één<br />
leerling de situatie voor de klas. Een andere leerling uit de groep is de zwijgende, maar<br />
wel expressieve luisteraar.<br />
Bespreek na iedere presentatie de verschillen in inhoud en taalgebruik.<br />
- Voorbeeldtekst:<br />
Jan, 15 jaar, heeft in de pauze de brommer van Anton geleend. Nu ja, geleend …<br />
Omdat hij Anton zo snel niet kon vinden, is hij er maar van uitgegaan dat die er geen<br />
bezwaar tegen zou hebben dat hij een klein ommetje ging maken met Annemie<br />
achterop. Antons helm kon hij niet vinden, maar voor zo’n klein ritje leek dat geen<br />
bezwaar. Jan en Annemie hadden gezellig een stukje gereden en het laatste eindje<br />
terug naar school had Jan even goed gas gegeven.<br />
Voor de school stond Karel een pakje frieten te eten. Toen hij de bel hoorde, gooide hij<br />
het laatste restje weg. Op dat ogenblik kwam Jan aanrijden. Hij slipte over de frieten,<br />
Annemie viel op de grond en de brommer vloog op de auto van de directeur.<br />
De verbazing was groot. Jan zelf kwam er met een paar schrammen en beschadigde<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
177
kleren van af, maar Annemie bleek met een zware hersenschudding in het ziekenhuis te<br />
moeten worden opgenomen. De auto en de brommer waren zwaar beschadigd.<br />
Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90 01 710735<br />
Lectuur van de leerlingen kan ook een inspiratiebron zijn.<br />
12 Projectwerk<br />
12.1 Algemene kenmerken<br />
Projectwerk is een didactische werkvorm die op de realiteit steunt en vakoverschrijdend<br />
wordt uitgevoerd. Het project wordt dan ook voorbereid en begeleid door een groep<br />
leerkrachten. Via het project poogt men een bepaald probleem in zijn totaliteit te bestuderen.<br />
De klassieke vakindeling valt gewoon weg.<br />
Het project moet betrekking hebben op de dagelijkse realiteit; het is dus bij voorkeur<br />
maatschappijrelevant en sluit aan bij de ervaringswereld van de leerlingen. Het nodigt uit tot<br />
allerlei acties; het mag niet beperkt blijven tot literatuur, maar het moet zich ook lenen tot<br />
praktisch onderzoek.<br />
Het project vereist van de leerlingen een grote vorm van zelfactiviteit en vindingrijkheid.<br />
Daarom zullen de leerlingen in soepele groepjes werken. Alle betrokkenen dienen elkaar<br />
permanent in te lichten over de vorderingen die gemaakt worden.<br />
12.2 Verloop<br />
1) Het vastleggen van een onderwerp<br />
Dit wordt meestal gedaan via brainstorming. De resultaten hiervan worden allemaal<br />
genoteerd (op het bord en in een map).<br />
Er kan bijvoorbeeld als volgt te werk gegaan worden: iedereen schrijft bijvoorbeeld 5<br />
onderwerpen op en hangt ze om zijn hals, alle leerlingen wandelen een tijdje rond in de<br />
klas. Er wordt links en rechts wat gekletst over elkaars onderwerpen. Er worden dingen<br />
ontdekt waaraan men zelf niet had gedacht.<br />
Daarna wordt onderwerp per onderwerp doorgenomen en getoetst aan schiftingscriteria:<br />
- eenvoudigheid;<br />
- toegankelijkheid;<br />
- het onderwerp moet aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen;<br />
- je moet er informatie over kunnen vinden;<br />
- je moet er een actie rond kunnen doen.<br />
2) Het samenstellen van de projectgroepjes<br />
Dit kan spontaan of geleid gebeuren. Een goed aantal is 4 of 5 personen per groepje.<br />
3) De voorbereiding<br />
Gedurende de directe voorbereiding moet er gedacht worden aan:<br />
- de doelstellingen die we willen bereiken;<br />
- de deelaspecten van het project;<br />
- het opstellen van een tijdschema;<br />
- het bij elkaar brengen en ordenen van het werkmateriaal;<br />
- de praktische organisatie binnen en buiten de school: lokalen, contacten, excursies,<br />
communicatie tussen de deelnemers aan het project en naar derden toe (school,<br />
ouders, buurt,…).<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
178
4) De informatiefase<br />
Schriftelijke informatie verzamelen: encyclopedieën, wetenschappelijke boeken, kranten,<br />
tijdschriften,...<br />
Mondelinge informatie verzamelen: tv- en radioprogramma’s, telefoongesprekken met<br />
organisaties gespecialiseerd in het onderwerp, interviews van personen die meer weten<br />
over het onderwerp.<br />
5) De projectmap<br />
Ieder lid van de groep heeft zijn eigen projectmap. Hierin wordt de informatie verzameld,<br />
afspraken genoteerd, verslagen geschreven,…<br />
6) De uitvoering<br />
Dit kan zijn: een discussiespel, een culturele week, een forumgesprek, een debat, een<br />
rollenspel, een tentoonstelling maken,…<br />
Er zijn veel mogelijkheden en de actie moet vooral toegespitst worden op de leeftijd van<br />
de leerlingen.<br />
7) De evaluatie<br />
Zowel leerlingen als leerkrachten moeten meewerken aan de evaluatie.<br />
De leerlingen schrijven een evaluatie waarbij ze de volgende punten kunnen bespreken:<br />
- zelfstandig werken;<br />
- vrij je mening uiten;<br />
- samenwerken;<br />
- werken met teksten;<br />
- naar elkaar luisteren.<br />
De leerkrachten kunnen een woordrapport maken waarbij bovenstaande punten als<br />
richtlijn kunnen dienen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
179
Werkvormen en hun relatie met de vakoverschrijdende eindtermen<br />
WERKVORM<br />
LEREN LEREN<br />
VERBAND MET<br />
SOCIALE VAARDIGHEDEN<br />
fotospel<br />
- activeren van voorkennis<br />
- gevoelens onder controle houden<br />
- ontwikkelen van een realistisch<br />
zelfbeeld<br />
- erkenning als persoon<br />
- naar elkaar luisteren<br />
- ervoor zorgen dat de anderen<br />
luisteren<br />
- participatie<br />
groepsvorming - informatie verwerven en verwerken - leren samenwerken<br />
individuele reflectie<br />
stellingenspel<br />
interviewcarrousel<br />
prentencarrousel<br />
carrouseldiscussie<br />
- voorkennis activeren<br />
- informatie kritisch analyseren en<br />
samenvatten<br />
- hun eigen interesses,<br />
mogelijkheden en waarden<br />
verwoorden<br />
- informatie kritisch analyseren en<br />
samenvatten<br />
- duidelijke en eenduidige vragen<br />
kunnen stellen<br />
- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />
herhalen en toepassen<br />
- leren structureren<br />
- hoofd- en bijzaak onderscheiden<br />
- leren samenvatten<br />
- informatie kritisch analyseren en<br />
samenvatten<br />
- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />
herhalen en toepassen<br />
- hun eigen interesses,<br />
mogelijkheden en waarden<br />
verwoorden<br />
- uiten van zelfwaardegevoel en<br />
opvattingen<br />
- bewust worden van en rekening<br />
houden met (on)gewenste effecten<br />
in een interactie<br />
- actief luisteren, beslissen over een<br />
mogelijke eigen reactie, zich<br />
helder uitdrukken in ik-termen<br />
- belangrijke elementen van overleg<br />
en gezamenlijke probleemoplossing<br />
toepassen<br />
- bereid zijn om de inbreng van de<br />
gesprekspartner ernstig te nemen<br />
- actief luisteren, beslissen over een<br />
mogelijke eigen reactie, zich<br />
helder uitdrukken in ik-termen<br />
- bereid zijn om de inbreng van de<br />
gesprekspartner ernstig te nemen<br />
- zich oefenen in het opbouwen en<br />
onderhouden van een relatie<br />
- actief luisteren, beslissen over een<br />
mogelijke eigen reactie, zich<br />
helder uitdrukken in ik-termen<br />
- uiten hun zelfwaardegevoel en<br />
opvattingen<br />
- bewust worden van en rekening<br />
houden met (on)gewenste effecten<br />
in een interactie<br />
- actief luisteren, beslissen over een<br />
mogelijke eigen reactie, zich<br />
helder uitdrukken in ik-termen<br />
- belangrijke elementen van overleg<br />
en gezamenlijke probleemoplossing<br />
toepassen<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
180
cirkeldiagram<br />
conceptmap<br />
- informatie kritisch analyseren en<br />
samenvatten<br />
- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />
herhalen en toepassen<br />
- diverse informatiebronnen en<br />
-kanalen kritisch kiezen en<br />
raadplegen<br />
- probleemoplossingsstrategieën<br />
toepassen en de resultaten<br />
evalueren<br />
- informatie kritisch analyseren en<br />
samenvatten<br />
- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />
herhalen en toepassen<br />
- diverse informatiebronnen en<br />
-kanalen kritisch kiezen en<br />
raadplegen<br />
- probleemoplossingsstrategieën<br />
toepassen en de resultaten<br />
evalueren<br />
- bereid zijn om de inbreng van de<br />
gesprekspartner ernstig te nemen<br />
- zich oefenen in het opbouwen en<br />
onderhouden van een relatie<br />
- bereid zijn om samen te denken, te<br />
argumenteren en te discussiëren<br />
om met anderen een situatie te<br />
verbeteren of problemen op te<br />
lossen.<br />
- actief luisteren, beslissen over een<br />
mogelijke eigen reactie, zich<br />
helder uitdrukken in ik-termen<br />
- belangrijke elementen van overleg<br />
en gezamenlijke probleemoplossing<br />
toepassen<br />
- bereid zijn om de inbreng van de<br />
gesprekspartner ernstig te nemen<br />
- zich oefenen in het opbouwen en<br />
onderhouden van een relatie<br />
- bereid zijn om samen te denken, te<br />
argumenteren en te discussiëren<br />
om met anderen een situatie te<br />
verbeteren of problemen op te<br />
lossen.<br />
- streven naar een evenwicht tussen<br />
eigen wensen, verlangens en<br />
belevingen, en het groepsbelang<br />
- kunnen omgaan met hiërarchie,<br />
macht en regelgevingen<br />
- inzicht hebben in de potentieel<br />
constructieve en destructieve rol<br />
van conflicten<br />
- bewust worden van en rekening<br />
houden met (on)gewenste effecten<br />
in een interactie<br />
- belangrijke elementen van overleg<br />
en gezamenlijke probleemoplossing<br />
toepassen<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
181
pijlenschema<br />
discussieviskom<br />
luciferdiscussie<br />
stille wanddiscussie<br />
- informatie kritisch analyseren en<br />
samenvatten<br />
- probleemoplossingsstrategieën<br />
toepassen en de resultaten<br />
evalueren<br />
- hun eigen interesses,<br />
mogelijkheden en waarden<br />
verwoorden<br />
- probleemoplossingsstrategieën<br />
toepassen en de resultaten<br />
evalueren<br />
- proces bijsturen<br />
- informatie kritisch analyseren en<br />
samenvatten<br />
- hun eigen interesses,<br />
mogelijkheden en waarden<br />
verwoorden<br />
- informatie kritisch analyseren en<br />
samenvatten<br />
- uit leerervaringen conclusies<br />
trekken voor een nieuwe leertaak<br />
- hun eigen interesses,<br />
mogelijkheden en waarden<br />
verwoorden<br />
- belangrijke elementen van overleg<br />
en gezamenlijke probleemoplossing<br />
toepassen<br />
- bereid zijn om samen te denken, te<br />
argumenteren en te discussiëren<br />
om met anderen een situatie te<br />
verbeteren of problemen op te<br />
lossen.<br />
- actief luisteren, beslissen over een<br />
mogelijke eigen reactie, zich<br />
helder uitdrukken in ik-termen<br />
- belangrijke elementen van overleg<br />
en gezamenlijke probleemoplossing<br />
toepassen<br />
- bereid zijn om de inbreng van de<br />
gesprekspartner ernstig te nemen<br />
- bereid zijn om samen te denken, te<br />
argumenteren en te discussiëren<br />
om met anderen een situatie te<br />
verbeteren of problemen op te<br />
lossen.<br />
- benoemen en duiden van hun<br />
emoties, deze gepast uiten<br />
- andermans emoties herkennen en<br />
duiden<br />
- deelnemen aan groepsactiviteiten<br />
- democratisch participeren<br />
- consensus nastreven<br />
- actief luisteren, beslissen over een<br />
mogelijke eigen reactie, zich<br />
helder uitdrukken in ik-termen<br />
- inzicht hebben in de potentieel<br />
constructieve en destructieve rol<br />
van conflicten<br />
- deelnemen aan groepsactiviteiten<br />
- beslissen over een mogelijke<br />
eigen reactie<br />
- bereid zijn om de inbreng van de<br />
gesprekspartner ernstig te nemen<br />
- bereid zijn om samen te denken, te<br />
argumenteren en te discussiëren<br />
om met anderen een situatie te<br />
verbeteren of problemen op te<br />
lossen.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
182
puzzelstuk<br />
rollenspel<br />
- informatie verwerven en verwerken<br />
- reguleren<br />
- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />
herhalen en toepassen<br />
- uit leerervaringen conclusies<br />
trekken voor een nieuwe leertaak<br />
- een positief zelfbeeld ontwikkelen<br />
op basis van betrouwbare<br />
gegevens<br />
- reguleren<br />
- informatie verwerven en verwerken<br />
- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />
herhalen en toepassen<br />
- uit leerervaringen conclusies<br />
trekken voor een nieuwe leertaak<br />
- deelnemen aan groepsactiviteiten<br />
- democratisch participeren<br />
- consensus nastreven<br />
- uiten hun zelfwaardegevoel en<br />
opvattingen<br />
- actief luisteren, beslissen over een<br />
mogelijke eigen reactie, zich<br />
helder uitdrukken in ik-termen<br />
- bereid zijn om de inbreng van de<br />
gesprekspartner ernstig te nemen<br />
- streven naar een evenwicht tussen<br />
eigen wensen, verlangens en<br />
belevingen, en het groepsbelang<br />
- interactief competenter worden<br />
- zich oefenen in relatievormen die<br />
ze minder goed beheersen<br />
- bereid zijn om de inbreng van de<br />
gesprekspartner ernstig te nemen<br />
- bereid zijn om samen te denken, te<br />
argumenteren en te discussiëren<br />
om met anderen een situatie te<br />
verbeteren of problemen op te<br />
lossen.<br />
- inzicht hebben in de potentieel<br />
constructieve en destructieve rol<br />
van conflicten<br />
- communicatieve vlotheid<br />
verwerven<br />
- het belang van kenmerken van<br />
relaties kunnen aangeven:<br />
afspraken regels, rolpatronen,<br />
machtsverhoudingen en<br />
gelijkwaardigheid<br />
- zorg dragen voor relaties<br />
- verschillen accepteren<br />
Enkele conclusies<br />
- Met één werkvorm kan tegelijkertijd aan verschillende vakoverschrijdende eindtermen<br />
gewerkt worden.<br />
- Bij variatie in de werkvormen:<br />
- krijgen de leerlingen meer kansen om zelfstandig te leren (leren is een actieve<br />
bezigheid);<br />
- blijken de tekorten duidelijker;<br />
- kunnen de leerkracht of de leerlingen zelf beter bijsturen;<br />
- is het observeren van attitudes gemakkelijker.<br />
- Met leerlingactieve werkvormen werkt men aan:<br />
. taalvaardigheid: leerlingen komen meer aan het woord, in groepen worden meer<br />
documenten gelezen;<br />
. ICO: leerlingen leren van elkaar, komen meer in contact met andere meningen,<br />
achtergronden en omgangsvormen;<br />
. differentiatie: leerlingen hebben meer impact op de leerstof, het tempo, de werkwijze.<br />
- Individuele verschillen kunnen tot uiting komen (o.a. de leerstijl).<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
183
Colofon<br />
Dit leerplan werd ontwikkeld door de leerplancommissie Nederlands 2 de graad ASO van<br />
OVSG met medewerking van vertegenwoordigers van de inrichtende machten Anderlecht,<br />
Antwerpen en Gent.<br />
Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />
Nederlands 2 de graad ASO<br />
184