01.10.2014 Views

Leerplan

Leerplan

Leerplan

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Secundair Onderwijs<br />

Onderwijssecretariaat van de<br />

Steden en Gemeenten van de<br />

Vlaamse Gemeenschap v.z.w.<br />

<strong>Leerplan</strong><br />

Vak<br />

Graad<br />

Leerjaar<br />

Onderwijsvorm<br />

Studierichting<br />

AV Nederlands<br />

Tweede graad<br />

Eerste leerjaar<br />

Tweede leerjaar<br />

Algemeen secundair<br />

onderwijs<br />

Alle<br />

Bestelnummer: O/2/2002/106


Inhoudstafel<br />

Woord vooraf 3<br />

Lessentabel 4<br />

<strong>Leerplan</strong> bestemd voor 5<br />

1 Het leerplan 6<br />

1.1 Ontwikkeling 6<br />

1.2 Goedkeuring 6<br />

1.3 Verplichting 7<br />

1.4 Pedagogische vrijheid 7<br />

2 De leerlingen 8<br />

2.1 Toelatingsvoorwaarden 8<br />

2.2 Beginsituatie voor het vak 8<br />

2.3 Psychologisch profiel van de leerlingen 9<br />

3 Het onderwijs 14<br />

3.1 Pedagogisch project 14<br />

3.2 Opdrachten van het gewoon voltijds secundair onderwijs 15<br />

3.3 Visie op de tweede graad 18<br />

3.4 Specifieke klemtonen in het ASO 18<br />

3.5 Visie op het vak 18<br />

4 Algemene doelstellingen 20<br />

5 Algemene didactische wenken 21<br />

5.1 Uitgangspunten 21<br />

5.2 Werkvormen 22<br />

5.3 Samenwerking tussen leerkrachten 23<br />

5.4 Vakdidactiek 24<br />

6 <strong>Leerplan</strong>doelstellingen, leerinhouden, didactische wenken en hulpmiddelen 29<br />

6.1 Opbouw van de luistervaardigheid 31<br />

6.2 Opbouw van de spreekvaardigheid 50<br />

6.3 Opbouw van de leesvaardigheid 61<br />

6.4 Opbouw van de schrijfvaardigheid 69<br />

6.5 Kijkvaardigheid 79<br />

6.6 Literatuur 84<br />

6.7 Taalbeschouwing 92<br />

7 Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie 100<br />

7.1 Instructie, differentiatie en remediëring met behulp van ICT 100<br />

7.2 Informatie verwerven en verwerken met ICT 100<br />

7.3 Communiceren met ICT 100<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

1


8 Intercultureel onderwijs en principes van non-discriminatie 102<br />

8.1 Uitgangspunten 102<br />

8.2 Doelstellingen 102<br />

8.3 Intercultureel onderwijs: geen vak apart 103<br />

9 Taalbeleid 104<br />

9.1 Lessen en lesmateriaal taalgericht maken 104<br />

9.2 Enkele tips 104<br />

10 Evaluatie 106<br />

10.1 Het goed functioneren van evaluatie 106<br />

10.2 De invloed van procesevaluatie 107<br />

10.3 Een doordachte evaluatie 107<br />

10.4 Permanent evalueren betekent 108<br />

10.5 Permanent evalueren in een document 109<br />

10.6 Evaluatie in het vak Nederlands 109<br />

10.7 Beschrijving van verschillende soorten toetsen 116<br />

10.8 Voorbeeld van gemengde evaluatie bij groepswerk 120<br />

10.9 Evaluatiecriteria voor groepswerk 121<br />

11 Leermiddelen 122<br />

11.1 Minimale materiële vereisten 122<br />

11.2 Lokaal 122<br />

12 Bibliografie 123<br />

12.1 Algemeen 123<br />

12.2 Psychologisch profiel 123<br />

12.3 Algemene didactische wenken 123<br />

12.4 Nederlands 124<br />

12.5 Evaluatie 130<br />

13 Bijkomende informatie 132<br />

13.1 Algemeen 132<br />

13.2 Nederlands 133<br />

14 Bijlagen 135<br />

14.1 Vakgebonden eindtermen tweede graad ASO 135<br />

14.2 Vakoverschrijdende eindtermen tweede graad 141<br />

14.3 Instructiekaarten 151<br />

14.3.1 Instructiekaarten Nederlands 151<br />

14.3.2 Instructiekaarten taalbeleid 161<br />

14.4 Didactische werkvormen 166<br />

Colofon 184<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

2


Woord vooraf<br />

Dit leerplan wordt ingevoerd bij de aanvang van het schooljaar 2002/2003.<br />

Het werd ontwikkeld door de leerplancommissie van het OVSG naar aanleiding van<br />

de invoering van de eindtermen voor de vakken van de basisvorming in de tweede<br />

graad van het secundair onderwijs.<br />

De leerplancommissie maakte bovendien van de gelegenheid gebruik om het<br />

bestaande leerplan te evalueren en te herwerken volgens nieuwe inzichten. Zo<br />

bevat dit leerplan de neerslag van een jarenlange onderwijservaring. Het houdt niet<br />

alleen een verplichting tot realisatie in, maar is tevens een inspiratiebron voor de<br />

leerkracht, voor de vakwerkgroep en voor de pedagogische organisatie van de<br />

tweede graad.<br />

OVSG<br />

Onderwijssecretariaat van de<br />

Steden en Gemeenten van de<br />

Vlaamse Gemeenschap v.z.w.<br />

Ravensteingalerij 3 bus 7<br />

1000 Brussel<br />

tel.: 02 506 41 50<br />

fax: 02 502 12 64<br />

e-mail: info@ovsg.be<br />

website: www.ovsg.be<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

3


Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de<br />

Vlaamse Gemeenschap<br />

OVSG<br />

vzw<br />

Ravensteingalerij 3 bus 7 - 1000 Brussel<br />

Lessentabel<br />

Tweede graad ASO<br />

1 BASISVORMING 24<br />

AV Godsdienst/Niet-Confessionele Zedenleer 2<br />

AV Aardrijkskunde 1<br />

AV Biologie 1<br />

AV Chemie 1<br />

AV Engels 3<br />

AV Frans 3<br />

AV Fysica 1<br />

AV Geschiedenis 2<br />

AV Lichamelijke opvoeding 2<br />

AV Nederlands 4<br />

AV Wiskunde 4<br />

2 OPTIONEEL GEDEELTE<br />

2.1 Fundamenteel gedeelte 5<br />

2.2 Complementair gedeelte 3<br />

AV Nederlands 0/1<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

4


<strong>Leerplan</strong> bestemd voor de tweede graad<br />

eerste en tweede leerjaar van de tweede graad van het<br />

Algemeen secundair onderwijs<br />

Vak: AV Nederlands<br />

Basisvorming: 4u<br />

Complementair gedeelte: 1u<br />

Het leerplan is opgebouwd als graadleerplan. De volgorde is niet bindend, de leerkracht kan<br />

zelf oordelen wat in het eerste of in het tweede leerjaar van de tweede graad behandeld<br />

wordt.<br />

Indien het vak in beide leerjaren niet door dezelfde leerkracht gegeven wordt, is<br />

samenwerking en grondig overleg noodzakelijk, om zo te komen tot longitudinale planning.<br />

Indien een vijfde wekelijkse lestijd wordt ingericht, gaat er aandacht uit naar:<br />

- het uitdiepen van de basisdoelstellingen;<br />

- het extra oefenen van de spreekvaardigheid;<br />

- projectmatig werken (bv.: muzisch-creatief).<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

5


1 Het leerplan<br />

Een leerplan is een document dat de essentiële gegevens bevat voor de concrete onderwijspraktijk.<br />

Het is afgestemd op een welomschreven leerlingengroep en het somt de algemene<br />

en specifieke doelstellingen en aansluitende leerinhouden op voor één of meer vakken of<br />

vakgebieden. Bovendien geeft het wenken voor de didactische aanpak en verschaft het<br />

gegevens die nuttig zijn voor de realisatie van het leerplan.<br />

1.1 Ontwikkeling<br />

Het leerplan wordt ontwikkeld door de inrichtende macht of door de overkoepelende<br />

onderwijsorganisatie, i.c. het OVSG, in samenwerking met representatieve leden van de<br />

inrichtende machten.<br />

Onderwijs vertrekt vanuit expliciete doelstellingen. Het leerplan bevat algemene en<br />

specifieke doelstellingen voor het vak. Het is de taak van de leerkracht om de doelstellingen<br />

om te zetten in concrete lesdoelstellingen. De specifieke doelstellingen bestaan uit twee<br />

categorieën:<br />

Vakgebonden eindtermen<br />

Deze bevatten het kwaliteitsminimum dat de Vlaamse Gemeenschap decretaal bepaalt. De<br />

eindtermen zijn niet altijd letterlijk opgenomen in het leerplan, maar zijn er herkenbaar in<br />

aanwezig, voorzien van het decretale nummer.<br />

Eigen doelstellingen<br />

Een aantal concretiseren het eigen pedagogisch project en bepalen aldus de identiteit van<br />

de inrichtende macht en de overkoepelende onderwijsorganisatie OVSG.<br />

Het betreft basisdoelstellingen die voortkomen uit de vakoverschrijdende eindtermen “leren<br />

leren”, “sociale vaardigheden” en “opvoeden tot burgerzin”.<br />

Een aantal doelstellingen (basis of uitbreiding) komt voort uit de visie op het vak/vakgebied.<br />

De eigen doelstellingen vormen samen met de vakgebonden eindtermen een coherent<br />

geheel.<br />

1.2 Goedkeuring<br />

De gemeenschapsinspectie beoordeelt het leerplan op basis van vastgelegde criteria en<br />

adviseert de minister van onderwijs met betrekking tot de goedkeuring. De beoordeling slaat<br />

in hoofdzaak op de algemene en specifieke doelstellingen, de leerinhouden en op de aanwezigheid<br />

van een aantal elementen zoals de didactische wenken en de aanbevelingen voor de<br />

vakevaluatie. Deze elementen behoren tot de pedagogische vrijheid en zijn niet het voorwerp<br />

van de goedkeuring. De gemeenschapsinspectie neemt er kennis van maar beoordeelt ze<br />

niet.<br />

Na de goedkeuring door de minister van onderwijs verwerft een leerplan een officieel statuut.<br />

Men kan stellen dat een goedgekeurd leerplan een contract is tussen de inrichtende macht<br />

en/of de onderwijsorganisatie en de Vlaamse Gemeenschap.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

6


1.3 Verplichting<br />

Alle scholen zijn verplicht een goedgekeurd leerplan te gebruiken voor elk onderwezen vak.<br />

De gemeenschapsinspectie controleert het gebruik van het leerplan en de realisatie van de<br />

basisdoelstellingen (o.m. de eindtermen).<br />

Voor de attitudinale eindtermen (aangeduid met *) geldt een inspanningsverplichting. De<br />

uitbreidingsdoelstellingen (U) zijn niet verplicht.<br />

1.4 Pedagogische vrijheid<br />

De didactische aanpak (waaronder evaluatie) behoort tot de vrijheid van de inrichtende<br />

macht. Dit impliceert dat de school en haar leraren deze vrijheid zinvol invullen en er<br />

verantwoordelijkheid voor opnemen. De gemeenschapsinspectie gaat eventueel na hoe de<br />

school met deze vrijheid omgaat.<br />

Graadleerplan<br />

De eindtermen zijn geformuleerd voor de tweede graad. Daarom is het leerplan voor de<br />

graad uitgeschreven. De doelstellingen zijn consecutief, thematisch of volgens de vaardigheden<br />

opgebouwd. De volgorde in de opbouw is niet bindend voor de leerkracht of de school.<br />

Voor de concrete invulling van het eerste en het tweede leerjaar van de graad ligt de<br />

bevoegdheid bij de school. De vakgroepen moeten overleggen en bepalen wat tot de<br />

invulling van het eerste en het tweede leerjaar behoort.<br />

Ruimte voor eigen inbreng<br />

Het volume aan leerinhouden is beperkt gehouden. De leerkracht moet niet onder tijdsdruk<br />

werken, maar heeft ruimte voor variatie in leerlingactiverende didactische werkvormen en<br />

voor vakoverschrijdend werken. Er is ruimte voor de eigen inbreng en creativiteit van de<br />

leerkracht en de school om o.a. thema’s en projecten te ontwikkelen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

7


2 De leerlingen<br />

2.1 Toelatingsvoorwaarden<br />

De toelatingsvoorwaarden voor het gewoon voltijds secundair onderwijs worden opgesomd<br />

in de omzendbrief SO 64 van 25-06-1999 betreffende de organisatie van het voltijds<br />

secundair onderwijs.<br />

2.1.1 Eerste leerjaar van de tweede graad ASO, TSO, KSO<br />

Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:<br />

- de regelmatige leerlingen die het tweede leerjaar van de eerste graad met vrucht hebben<br />

beëindigd of zij die houder zijn van een getuigschrift van de eerste graad van het<br />

secundair onderwijs, behaald via de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap<br />

over een programma tweede leerjaar van de eerste graad;<br />

- de regelmatige leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad van het<br />

beroepssecundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd, onder de volgende<br />

voorwaarde: gunstig advies van de toelatingsklassenraad;<br />

- de regelmatige leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs, onder de volgende<br />

voorwaarden:<br />

. gunstig én gemotiveerd advies van de toelatingsklassenraad;<br />

. de minister van onderwijs of zijn gemachtigde als dusdanig beslist op aanvraag van de<br />

directeur van de betrokken instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs.<br />

2.1.2 Tweede leerjaar van de tweede graad ASO, TSO, KSO<br />

Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:<br />

- de regelmatige leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad van het algemeen,<br />

het technisch of het kunstonderwijs met vrucht hebben beëindigd;<br />

- de regelmatige leerlingen die het tweede leerjaar van de tweede graad van het<br />

beroepssecundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd of zij die houder zijn van een<br />

getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, behaald via de<br />

examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap over een programma<br />

beroepssecundair onderwijs;<br />

- de regelmatige leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs, onder de volgende<br />

voorwaarden:<br />

. gunstig én gemotiveerd advies van de toelatingsklassenraad;<br />

. de minister van onderwijs of zijn gemachtigde als dusdanig beslist op aanvraag van de<br />

directie van de betrokken instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs.<br />

2.2 Beginsituatie voor het vak<br />

Zoals in het basisonderwijs werd in de eerste graad van het secundair onderwijs verder<br />

gewerkt aan het uitbouwen van de receptieve en productieve vaardigheden.<br />

De opbouw van de verschillende vaardigheden, vanaf het basisonderwijs tot en met de<br />

derde graad van het secundair onderwijs, vindt u terug in hoofdstuk 5.4 (vakdidactiek).<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

8


Toch is het voor het vak Nederlands moeilijk om een concrete beginsituatie te schetsen. Die<br />

hangt af van een aantal factoren zoals o.a. de studierichting, het aantal anderstalige<br />

leerlingen, de motivatie, leerstijl, sociale vaardigheden, culturele bagage, leeftijd van de<br />

leerlingen, de grootte van de groep, de infrastructuur van de school, enzovoort.<br />

Waar mogelijk kan met de leerkracht van de eerste graad een duidelijk leerlingenprofiel<br />

worden opgesteld. Ook kan bij het begin van het schooljaar door middel van diagnostische<br />

toetsen en enquêtes de beginsituatie worden vastgesteld. Op basis van de resultaten<br />

daarvan kunnen de leerinhouden naargelang van de behoeften nauwkeuriger bepaald<br />

worden. Om het didactisch proces nog beter te laten verlopen kan men de leerlingen ook<br />

betrekken bij het bepalen van lesdoelstellingen.<br />

2.3 Psychologisch profiel van de leerlingen 1<br />

De adolescentie omvat de periode tussen de kindertijd en de volwassenheid, dat wil zeggen<br />

van gemiddeld 12 tot gemiddeld 22 jaar. Veelal onderscheidt men in deze levensfase drie<br />

subfasen:<br />

1) de vroege adolescentie<br />

2) de midden-adolescentie<br />

3) de late adolescentie<br />

Leerlingen van de tweede graad bevinden zich meestal in de midden-adolescentie (14 tot 17<br />

jaar). De midden-adolescentie wordt voornamelijk gekenmerkt door het experimenteren met<br />

diverse keuzemogelijkheden met betrekking tot allerlei ‘volwassen’ activiteiten, zoals het<br />

aangaan van en het investeren in geseksualiseerde relaties, het al dan niet gebruiken van<br />

psychoactieve drugs, het zelf beheren van geld en vrije tijd.<br />

2.3.1 De cognitieve ontwikkeling<br />

Gedurende de adolescentieperiode treden er belangrijke ontwikkelingen op in de<br />

denkmogelijkheden. Cognitieve vraagstukken worden niet alleen gemakkelijker en efficiënter<br />

opgelost, er is ook sprake van een meer kwalitatieve verandering in het denkproces. Dit<br />

laatste blijkt onder meer uit de wijze waarop jongeren problemen analyseren en oplossen.<br />

De adolescent is in staat een opeenvolging van hypothesen of veronderstellingen te<br />

formuleren en deducties of gevolgtrekkingen te maken. Hierbij is het denken niet meer<br />

uitsluitend gebonden aan of afhankelijk van concrete situaties. De denkhandelingen kunnen<br />

vanaf nu ook betrekking hebben op niet waarneembare zaken en gebeurtenissen. Zo zijn<br />

adolescenten nu in staat om datgene wat ze waarnemen te plaatsen naast alle andere<br />

mogelijkheden van de werkelijkheid die op dat moment niet waarneembaar zijn. Het zoeken<br />

naar alternatieven is daarom een cognitieve vaardigheid die eigen is aan de adolescentie.<br />

Tegen de midden-adolescentie wordt het denken ook een experimenteel denken. Hierbij kan<br />

de jongere vanuit veronderstellingen gevolgtrekkingen maken, deze gevolgen toetsen aan de<br />

concrete werkelijkheid om vervolgens zijn of haar hypothesen of veronderstellingen te<br />

verwerpen, te behouden of bij te sturen. Ook kan het denken van de adolescent getypeerd<br />

worden als combinatorisch denken. De jongere is in staat alle mogelijke combinaties van<br />

afzonderlijke eigenschappen na te gaan, kwantitatieve relaties tussen eigenschappen uit te<br />

drukken in proporties en vervolgens op basis van het wel of niet voorkomen van bepaalde<br />

combinaties causale verbanden af te leiden. Het denken wordt dus logisch, abstract,<br />

hypothetisch en wetenschappelijk van aard.<br />

De vakoverschrijdende eindtermen “leren leren” (zie bijlage 14) spelen in op deze<br />

ontwikkeling.<br />

1 Met dank aan Prof. Dr. I. Ponjaert-Kristoffersen en Dra. Telidja Klai voor deze tekst.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

9


Door deze veranderingen in het denkvermogen zullen adolescenten ook in staat zijn te<br />

mijmeren en te dagdromen over thema’s die betrekking hebben op de toekomst, bijvoorbeeld<br />

het latere beroep, de levenspartner, de wereld, het leven. Het is dan ook niet zo toevallig dat<br />

dagdromen, naast het gevoel zich eenzaam en onbegrepen te voelen, vrij typisch zijn voor<br />

de midden-adolescentie.<br />

Hoewel jongeren van 14 tot 17 jaar in staat zijn te abstraheren, kunnen we ook opmerken dat<br />

hun benadering van de feiten, van de werkelijkheid, soms nog autoritair en egocentrisch<br />

blijft. Toch wordt het stilaan mogelijk om vanuit een ander gezichtspunt dan dat van de<br />

adolescent zelf, bijvoorbeeld vanuit een andere cultuur, de feiten of gebeurtenissen te<br />

benaderen. Dit laatste duidt erop dat het cognitieve egocentrisme in het denken geleidelijk<br />

aan begint te verdwijnen. Het naïeve idealisme, dat zich vertaalt in een overschatting van het<br />

eigen denken, het radicale denken, dat zich manifesteert onder de vorm van wit-zwart<br />

redeneringen, en het enkel kunnen uitgaan van de eigen gedachten zonder rekening te<br />

houden met de gedachten van anderen, die op hun beurt gekoppeld zijn aan de persoonlijke<br />

levensgeschiedenis van deze andere, zal meestal verminderen samen met het cognitieve<br />

egocentrisme tegen het einde van de midden-adolescentie. Daardoor worden jongeren<br />

stilaan in staat om op een flexibele wijze na te denken over morele kwesties, zoals<br />

bijvoorbeeld de abortusproblematiek.<br />

Ook fouten in het denkvermogen verdwijnen langzamerhand. Zo maken de ‘persoonlijke<br />

fabel’ waarbij de adolescent een overschatting maakt van de eigen gevoelens en<br />

opvattingen, kortom van de eigen uniciteit, samen met het ‘imaginaire publiek’, waarbij de<br />

adolescent het gevoel heeft nauwlettend geobserveerd te worden, bij de afsluiting van de<br />

adolescentieperiode plaats voor een logische redenering.<br />

Al deze veranderingen in het denkproces hebben vanzelfsprekend ook gevolgen voor het<br />

zelfbeeld van de adolescent. Onder invloed van deze cognitieve veranderingen verfijnt<br />

immers het vermogen tot zelfreflectie. Zelfreflectie geeft aanleiding tot zelfbeoordeling en<br />

zelfkritiek. Dit betekent dat de adolescent in staat is het eigen denken, de eigen emoties en<br />

het eigen gedrag, kortom het zelfbeeld, te evalueren en door de eigen wil zichzelf bij te<br />

sturen. Op deze wijze komt de jongere tegen het einde van de adolescentieperiode,<br />

weliswaar met vallen en opstaan, tot een groter besef van zijn eigenheid, zijn individuele<br />

persoonlijkheid.<br />

2.3.2 De psychosociale ontwikkeling<br />

Enerzijds verwacht de sociale omgeving van de adolescent meer zelfstandigheid, anderzijds<br />

voelt de adolescent de behoefte zich los te maken van de ouders. Het referentiekader dat de<br />

ouders meegaven, wordt tijdelijk op de achtergrond geschoven en maakt plaats voor nieuwe<br />

referentiekaders van andere sociale milieus, zoals dat van de leeftijdsgenoten. Adolescenten<br />

zoeken zich zelf een nieuwe positie in hun gezin, in hun sociale omgeving, in de<br />

maatschappij. Dit groeien naar de volwassenheid gebeurt stap voor stap. Adolescenten<br />

hebben het dan ook niet altijd even gemakkelijk met hun ‘herschikking’ naar hun nieuwe<br />

positie. Concreet kan men dit opmerken door het feit dat adolescenten soms verwachten als<br />

volwassenen behandeld te worden en zich tegelijkertijd gedragen als kleine kinderen.<br />

Deze herdefiniëring van sociale rol en positie heeft belangrijke gevolgen voor de<br />

psychosociale ontwikkeling van de adolescent.<br />

Adolescenten en hun leeftijdsgenoten<br />

Leeftijdsgenoten vormen voor adolescenten een belangrijke referentiegroep. Ze zijn dus heel<br />

belangrijk in het leven van de adolescent. De relatie met de leeftijdsgenoten krijgt ook een<br />

andere plaats. Zo neemt het onderlinge contact met leeftijdsgenoten sterk toe. Meestal<br />

verlopen deze contacten in informele groepen zonder de tussenkomst van een volwassene.<br />

Bovendien vormen adolescenten voor het eerst een eigen vrijetijdskader buitenshuis, met<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

10


andere woorden contacten met leeftijdsgenoten vinden minder en minder plaats in het<br />

ouderlijke huis en dus minder onder ouderlijke ‘controle’.<br />

Naast het gezin is de school een belangrijk instituut, waar adolescenten ook de mogelijkheid<br />

hebben zich tussen leeftijdsgenoten te begeven. Met de vakoverschrijdende eindtermen<br />

“sociale vaardigheden” heeft de school hierbij een belangrijke vormingstaak.<br />

Daarnaast is er sprake van het ontstaan van eigen jongerenculturen. Hier sluit de kleine<br />

vriendenkring zich aan bij een grotere jeugdgroepering waarmee hij gemeenschappelijke<br />

kenmerken vertoont. Stereotype gedragingen, kenmerkend voor een bepaalde ‘stijl’, kunnen<br />

opgemerkt worden. Adolescenten hebben dus behoefte (soms een uitgesproken drang) zich<br />

te conformeren met de waarden, normen en gewoonten van hun leeftijdsgenoten, van hun<br />

vriendenkring en van hun jeugdgroepering.<br />

Het voorkomen van jeugdculturen is eigen aan de adolescentie. Binnen de kleinere<br />

vriendenkring en dus ook binnen de jeugdcultuur kunnen jongeren experimenteren met<br />

sociale rollen. Dit nieuwe sociale milieu reikt de jongeren, net zoals de ouders voordien,<br />

identificatiemodellen aan. Zo krijgen jongeren de kans zich te onderscheiden van de<br />

voorgaande generatie. Hierbij creëren ze een eigen ruimte, een eigen levensvisie, een eigen<br />

stijl. Dit eigen patrimonium van stijlkenmerken wordt weerspiegeld in de wijze waarop<br />

adolescenten hun uiterlijk verzorgen (bijvoorbeeld kledij en haarsnit), de manier waarop ze<br />

zich gedragen en de voorkeur die ze tonen voor bepaalde opvattingen, voor bepaalde<br />

vrijetijdsactiviteiten, voor uitgaansgelegenheden, voor soorten muziek.<br />

Ook het ontstaan van intieme persoonlijke vriendschappen tussen jongeren is kenmerkend<br />

voor de midden-adolescentie. Naar het einde van de adolescentie zijn jongeren dan ook in<br />

staat duurzame vriendschapsrelaties aan te gaan en te onderhouden. Naast het feit dat<br />

vriendschap gezelschap met zich brengt, bieden vrienden en adolescenten ook emotionele<br />

steun bij het behouden en versterken van zijn/haar zelfwaardering. Jongeren gaan tijdens de<br />

midden-adolescentie een balans zoeken tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid.<br />

Jongere adolescenten zijn erg gericht op het samen doorbrengen van tijd. Oudere<br />

adolescenten daarentegen zoeken een weg tussen hun onvoorwaardelijke loyale<br />

vriendschappen enerzijds en het scheppen van ruimte waarbinnen zij zelf andere relaties<br />

kunnen aangaan anderzijds.<br />

Adolescenten en hun vrije tijd<br />

Hoewel adolescenten dikwijls klagen over een gebrek aan vrije tijd, hebben ze meestal, en in<br />

het bijzonder in vergelijking met volwassenen, veel vrije tijd. Deze vrije tijd brengen zij<br />

overwegend door met leeftijdsgenoten.<br />

Activiteiten als het gezamenlijk beluisteren van muziek, op bezoek gaan bij vrienden,<br />

tijdschriften lezen, op café gaan en sporten behoren tot de top vijf van de begeerde en<br />

veelvuldig voorkomende vrijetijdsbestedingen. De belangrijkste redenen waarom<br />

adolescenten deze activiteiten prefereren zijn het opdoen van sociale contacten, de<br />

mogelijkheid om vorm te geven aan hun fantasieën, expressie, ontspanning en<br />

leermogelijkheden.<br />

2.3.3 De psychoseksuele ontwikkeling<br />

De psychoseksuele ontwikkeling vormt net zoals de psychosociale ontwikkeling en de<br />

cognitieve ontwikkeling, een belangrijke ontwikkelingstaak voor de adolescent. Omwille van<br />

de vrij abrupte en snelle veranderingen op lichamelijk vlak zijn jongeren tijdens de vroege<br />

adolescentie vooral gepreoccupeerd met hun lichaam en de wijze waarop anderen hun<br />

lichaam percipiëren. Tijdens de midden-adolescentie ligt de nadruk eerder op de meer<br />

relationele aspecten van de psychoseksuele ontwikkeling. De vakoverschrijdende<br />

eindtermen “gezondheidseducatie” (relaties en seksualiteit) maken dit onderwerp op school<br />

bespreekbaar.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

11


Jongeren en seksualiteit<br />

De seksuele ontwikkeling tijdens de jeugdjaren verloopt onder de vorm van een stapsgewijs<br />

proces. Deze ‘initiatiecarrière’, die gekenmerkt wordt door een graduele en systematische<br />

toename van seksuele ervaringen, vindt men terug bij vrijwel alle jongeren. Vanzelfsprekend<br />

is de timing niet bij alle jongeren identiek. Bij lager opgeleide jongeren bijvoorbeeld begint<br />

het psychoseksuele ontwikkelingsproces vroeger en wordt het ook sneller doorlopen. Anders<br />

gezegd hebben deze jongeren in vergelijking met hoger opgeleide jongeren en meisjes<br />

sneller een waaier van seksuele activiteiten doorlopen. Ook is er een belangrijk verschil<br />

tussen jongens en meisjes op te merken. Niet alleen het tijdstip waarop het seksuele<br />

rijpingsproces plaats vindt (meisjes zijn vroeger seksueel rijp in vergelijking met jongens)<br />

maar vooral het bestaan van een seksueelspecifiek waarden- en normenpatroon ligt aan de<br />

basis van de belangrijke verschillen tussen jongens en meisjes binnen de psychoseksuele<br />

ontwikkeling. Concreet: meisjes dienen binnen de ‘stapsgewijze interactiecarrière’ een<br />

afwachtende, eerder teruggetrokken houding aan te nemen, jongens daarentegen zouden<br />

prestatiegericht, initiatief nemend en assertief moeten zijn. Natuurlijk kan men ook stellen dat<br />

de psychoseksuele ontwikkeling cultureel bepaald is. Binnen onze multiculturele<br />

samenleving is dit een belangrijk gegeven. Islamitische jongeren bijvoorbeeld denken anders<br />

over seksualiteit. Het genderverschil is hierbij zeer uitgesproken. Bijkomend kan het leven<br />

tussen twee culturen de nodige problemen geven.<br />

Het is belangrijk dat jongeren zelf een vrij centrale en actieve rol in het verloop van deze<br />

ontwikkeling spelen. Jongeren dienen zelf inschattingen te maken van hetgeen zij wensen en<br />

niet wensen op seksueel vlak. Ook op dit vlak evolueerde onze maatschappij naar een<br />

onderhandelingscultuur. Jongeren dienen ook op seksueel vlak te leren onderhandelen over<br />

hetgeen zij wel en niet wensen. Jongeren leren stapsgewijs nieuwe vaardigheden,<br />

betekenissen, emoties, … te integreren binnen het geheel van hun ontwikkeling, binnen hun<br />

eigen identiteit.<br />

Gevolgen van een ‘te vroeg’ en ‘te laat’ seksueel rijpingsproces<br />

De psychoseksuele ontwikkeling gaat van start met diverse biologische rijpingsprocessen.<br />

Deze hebben overwegend plaats tijdens de vroege adolescentie. Wanneer de timing van de<br />

biologische rijpingsprocessen anders verloopt dan verwacht, kan dit problemen meebrengen<br />

tijdens de midden-adolescentie.<br />

Laatrijpe jongens worden over het algemeen anders beoordeeld door hun leeftijdsgenoten<br />

en door volwassenen. Leeftijdsgenoten vinden deze jongens minder aantrekkelijk,<br />

ongedurig, praatziek, bazig en kinderlijk. Ze zijn dus niet echt populair bij hun peers.<br />

Volwassenen hebben van laatrijpe jongens een gelijksoortig beeld. Ze worden als minder<br />

aantrekkelijk, minder mannelijk, minder verzorgd en minder realistisch beoordeeld door<br />

volwassenen. Men vindt sneller dat ze zich aanstellen. Laatrijpe jongens worden dus<br />

geconfronteerd met een relatief lage waardering door hun omgeving. Dit laatste leidt op zijn<br />

beurt vaak tot een lage zelfwaardering.<br />

Bij meisjes vinden we het tegenovergestelde. Vroegrijpe meisjes worden door hun<br />

klasgenoten minder positief beoordeeld. Vooral de gewichtstoename zou tot deze<br />

vermindering van populariteit in de klas leiden. Vroegrijpe meisjes worden wel aantrekkelijker<br />

bevonden bij de oudere leerlingen. Zo zullen vooral oudere jongens aan meisjes die er snel<br />

seksueel aantrekkelijk uitzien, aandacht schenken. Dit kan leiden tot isolement van het<br />

klasgebeuren, waarbij vroegrijpe meisjes meer contact hebben met oudere leerlingen dan<br />

met hun leeftijds- en dus klasgenoten. Bijkomend wees onderzoek ook uit dat vroegrijpe<br />

meisjes meestal veel minder succesvol zijn op school, de school vroegtijdig verlaten, sneller<br />

huwen en sneller een gezin stichten.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

12


2.3.4 Tot slot<br />

De adolescentieperiode, in het bijzonder de midden-adolescentie, omvat twee grote<br />

ontwikkelingstaken.<br />

- Het verwerven van een persoonlijke levensstijl, meer bepaald het op adequate wijze<br />

kunnen omgaan met zichzelf en met anderen. Men selecteert hetgeen men wil<br />

meenemen uit het verleden en men verwerft nieuwe vaardigheden, normen, waarden,<br />

gedrag, … De jongere evalueert wat al dan niet bij hem of haar past en maakt hieruit een<br />

selectie.<br />

- Een plaats verwerven in het sociaal netwerk, een sociale omgeving, een sociaal milieu, …<br />

Hiervoor dient de jongere keuzen te maken met betrekking tot de sociale rollen die hij of<br />

zij wenst te vertolken. Dit alles heeft tot doel zich erkend en herkend te voelen binnen een<br />

welbepaald sociaal netwerk.<br />

Ervaring opdoen door het experimenteren op alle terreinen is noodzakelijk om deze twee<br />

ontwikkelingstaken tot een bevredigend einde te brengen. De midden-adolescentie is dan<br />

ook de periode bij uitstek waarin de jongere experimenteert met zichzelf in relatie tot<br />

anderen. Dit uitproberen zal hem of haar een antwoord geven op de belangrijke vragen die<br />

hij of zij zich stelt, met name ‘Wie ben ik?’, ‘Wat wil ik?’ en ‘Wie wil ik zijn?’.<br />

Vanzelfsprekend mag men de diversiteit die er tussen jongeren bestaat bij dit alles niet uit<br />

het oog verliezen. Gender, opleidingsniveau, cultuur, socio-economische klasse, origine, …<br />

zijn alle factoren die een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de psychologische<br />

ontwikkeling van de adolescent, of met andere woorden, op de identiteitsontwikkeling tijdens<br />

de adolescentie.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

13


3 Het onderwijs<br />

3.1 Pedagogisch project<br />

Een pedagogisch project is een document dat de algemene doelen opsomt die een<br />

inrichtende macht in haar onderwijs wenst te realiseren. Deze doelen hebben betrekking op<br />

opvoeding en onderwijs en op de mens en de maatschappij in het algemeen. Het<br />

pedagogisch project kan aldus worden gezien als een beginselverklaring van een inrichtende<br />

macht die de essentiële kenmerken van haar identiteit bevat.<br />

Elke inrichtende macht is bevoegd voor het uitschrijven van haar eigen project. Daardoor<br />

bestaat er in het officieel gesubsidieerd onderwijs een interne verscheidenheid. Er is echter<br />

ook een gemeenschappelijkheid terug te vinden. Daarop is het gemeenschappelijk pedagogisch<br />

project gebaseerd. Dat is de synthese van de bestaande projecten die elementen<br />

bevat die alle inrichtende machten als gemeenschappelijke noemer aanvaarden. Die<br />

synthese is uitgeschreven als een tienpuntenplan.<br />

3.1.1 Tienpuntenplan<br />

De Raad van Bestuur van het OVSG keurde op 25.09.96 de volgende tekst goed als<br />

“Gemeenschappelijk pedagogisch project van het officieel gesubsidieerd onderwijs -<br />

stedelijke, gemeentelijke inrichtende machten en Vlaamse Gemeenschapscommissie<br />

Brussel”.<br />

1. Openheid De school staat ten dienste van de gemeenschap en staat open<br />

voor alle leerplichtige jongeren, ongeacht hun filosofische of<br />

ideologische overtuiging, sociale of etnische afkomst, sekse of<br />

nationaliteit.<br />

2. Verscheidenheid De school vertrekt vanuit een positieve erkenning van de<br />

verscheidenheid en wil waarden en overtuigingen, die in de<br />

gemeenschap leven, onbevooroordeeld met elkaar confronteren.<br />

Zij ziet dit als een verrijking voor de gehele schoolbevoking.<br />

3. Democratisch De school is het product van de fundamenteel democratische<br />

overtuiging dat verschillende opvattingen over mens en<br />

maatschappij in de gemeenschap naast elkaar kunnen bestaan.<br />

4. Socialisatie De school leert jongeren leven met anderen en voedt hen op met<br />

het doel hen als volwaardige leden te laten deel hebben aan een<br />

democratische en pluralistische samenleving.<br />

5. Emancipatie De school kiest voor emancipatorisch onderwijs door alle<br />

leerlingen gelijke ontwikkelingskansen te bieden, overeenkomstig<br />

hun mogelijkheden. Zij wakkert zelfredzaamheid aan door<br />

leerlingen mondig en weerbaar te maken.<br />

6. Totale persoon De school erkent het belang van onderwijs en opvoeding. Zij<br />

streeft een harmonische persoonlijkheidsvorming na en hecht<br />

evenveel waarde aan kennisverwerving als aan attitudevorming.<br />

7. Gelijke kansen De school treedt compenserend op voor kansarme leerlingen door<br />

bewust te proberen de gevolgen van een ongelijke sociale positie<br />

om te buigen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

14


8. Medemens De school voedt op tot respect voor de eigenheid van elk mens. Zij<br />

stelt dat de eigen vrijheid niet kan leiden tot de aantasting van de<br />

vrijheid van de medemens. Zij stelt dat een gezonde leefomgeving<br />

het onvervreemdbaar goed is van elkeen.<br />

9. Europees De school brengt de leerlingen de gedachte bij van het Europees<br />

burgerschap en vraagt aandacht voor het mondiale gebeuren en<br />

het multiculturele gemeenschapsleven.<br />

10. Mensenrechten De school draagt de beginselen uit die vervat zijn in de Universele<br />

Verklaring van de Rechten van de Mens en van het Kind, neemt er<br />

de verdediging van op. Zij wijst vooroordelen, discriminatie en<br />

indoctrinatie van de hand.<br />

3.1.2 <strong>Leerplan</strong><br />

Vanuit het tienpuntenplan worden eigen doelstellingen geformuleerd met als bedoeling het<br />

pedagogisch project te concretiseren.<br />

Op dezelfde basis worden aangepaste didactische wenken uitgewerkt.<br />

3.2 Opdrachten van het gewoon voltijds secundair onderwijs 2<br />

3.2.1 Een volwaardige vorming aanbieden<br />

De kerntaak van het onderwijs is aan elke leerling kansen bieden op een volwaardige<br />

vorming.<br />

Daaronder verstaat men de persoonlijke, sociale, culturele en arbeidsgerichte ontwikkeling<br />

van de leerlingen. Deze vorming impliceert een brede en harmonische persoonsvorming,<br />

een vorming gericht op een actieve, kritische deelname aan het maatschappelijk leven en<br />

een voorbereiding op een verdere studieloopbaan of op een vlotte intrede in het<br />

beroepsleven.<br />

Dit sluit nauw aan bij de visie zoals het rapport Delors 3 ze verwoordt aan de hand van<br />

volgende vier aspecten van leren:<br />

- leren om te kennen,<br />

- leren om te doen,<br />

- leren om samen te leven<br />

- leren om zichzelf te kunnen zijn .<br />

Meer recent heeft ook het Vlaams Parlement zich uitgesproken over de noodzaak van een<br />

volwaardige vorming. In een resolutie van 28 januari 1998 stelt het parlement dat blijvende<br />

aandacht moet gaan naar algemene vorming en het ontwikkelen van attitudes gericht op<br />

“leren leren” . 4<br />

Volwaardige vorming krijgt in de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs in<br />

principe op drie manieren vorm. Iedere leerling heeft recht op een relevante basisvorming.<br />

Basisvorming bereidt een lerende voor op kritisch-creatief functioneren in de samenleving en de<br />

uitbouw van een persoonlijk leven. Daarnaast bereidt het secundair onderwijs jongeren voor op<br />

vervolgopleidingen. Doorstroomgerichte vorming bereidt de lerende voor op de vereisten van<br />

2<br />

In de hierna volgende teksten gebruiken we de termen ‘secundair onderwijs’ in de betekenis van het gewoon<br />

voltijds secundair onderwijs.<br />

3<br />

J. Delors, Learning, the treasures within. Report to UNESCO of the international Commission on Education<br />

for the Twenty-first Century, Highlights, s.l. Unesco, 1996<br />

4<br />

Vlaams Parlement, Resolutie betreffende de werkgelegenheid in Vlaanderen, - Handelingen, 651 (1996 –<br />

1997), 30 april 1997; 850 ( 1997 – 1998), 28 januari 1998.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

15<br />

Nederlands 2 de graad ASO


vervolgopleidingen binnen het onderwijs, buiten het onderwijs en van levenslang leren. Ten derde<br />

bereidt het secundair onderwijs jongeren ook voor op een vlotte intrede in het beroepsleven. De<br />

beroepsgerichte vorming bereidt een lerende voor op de vereisten gesteld aan de beginnende<br />

beroepsbeoefenaar. Naargelang van de onderwijsvormen zullen twee of meer van deze<br />

vormingscomponenten in de opleiding worden gerealiseerd.<br />

De studierichtingen in het secundair onderwijs zijn inhoudelijk niet alleen kennisgericht maar<br />

ontwikkelen ook vaardigheden en attitudes bij de leerlingen. Ze streven een harmonische<br />

ontwikkeling van cognitieve, dynamisch-affectieve, sociale en motorische componenten van<br />

de persoonlijkheid na.<br />

De studierichtingen streven ook een brede vorming na, rekening houdende met een<br />

evenwicht tussen de verschillende cultuurcomponenten/kennisdomeinen 5 . Elementen van<br />

diverse cultuurcomponenten kunnen als aanvulling op verschillende manieren functioneel in<br />

vakken worden opgenomen o.a. door te verwijzen naar contexten.<br />

3.2.2 Recht doen aan verschillen: zorgbreedte<br />

Het secundair onderwijs heeft als opdracht om jongeren een volwaardige vorming aan te<br />

bieden, rekening houdend met de verschillen tussen die jongeren. Ondanks de verschillen<br />

hebben al deze jongeren recht op gelijkwaardige toekomstperspectieven en een volwaardige<br />

integratie in de samenleving en het beroepsleven.<br />

De verschillen tussen leerlingen kunnen zowel persoonsgebonden zijn (verschillende<br />

fysieke, psychische en intellectuele mogelijkheden, andere vaardigheden en belangstelling,<br />

jongens en meisjes), als sociologisch bepaald (culturele en etnische achtergrond, sociaaleconomische<br />

herkomst, uit stedelijke en landelijke gebieden).<br />

De Vlaamse gemeenschap heeft gekozen voor een emancipatorisch onderwijs. Hiermee wil<br />

ze hefbomen aanreiken voor de zelfontplooiing van alle leerlingen, met respect voor ieders<br />

eigenheid. Dit betekent dat emancipatorisch onderwijs leerlingen stimuleert tot een zo groot<br />

mogelijke autonomie en verantwoordelijkheidszin.<br />

Recht doen aan verschillen gebeurt op macroniveau via een aangepast onderwijsaanbod,<br />

structureel en inhoudelijk. Het concept van de onderwijsvormen, met hun verschillende<br />

studierichtingen en hun verschillende leertrajecten moet een gelijkwaardige vorming<br />

aanbieden waarin de ontwikkelingsmogelijkheden van alle leerlingen optimaal worden benut<br />

en er voldoende brede opvangmogelijkheden gegarandeerd zijn. Mede in het licht van deze<br />

vaststelling is het pakket aan eindtermen voor de basisvorming gedifferentieerd voor de vier<br />

onderwijsvormen.<br />

Op school- en klasniveau beschouwt de onderwijswereld zorgbreedte als een opdracht voor<br />

elke school. Dit gebeurt door leerlinggerichte begeleiding, gedifferentieerde leerwegen en<br />

gedifferentieerde doelstellingen.<br />

5<br />

Voor de eerste graad was hierbij sprake van de muzisch-creatieve, de exact-wetenschappelijke, de verbaalliteraire,<br />

de technisch-technologische, de menswetenschappelijke en de ethisch-religieuze component.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

16


3.2.3 Ontwikkelen van het zelfconcept van leerlingen<br />

Om zichzelf optimaal te ontwikkelen, moeten leerlingen beschikken over een realistisch<br />

zelfconcept. Dit wil zeggen dat ze inzicht krijgen in de eigen mogelijkheden en<br />

beperktheden, een eigen waardenkader opbouwen en de kans krijgen om hun eigen<br />

levensdoelen vorm te geven. Stimulering van een realistisch zelfconcept laat leerlingen toe<br />

om geleidelijk een toekomstperspectief te verwerven en voor zichzelf keuzes te maken<br />

waaronder een gepaste studie- en beroepskeuze. Zeker in de tweede en de derde graad<br />

van het secundair onderwijs is dit een belangrijk gegeven. Een goed realistisch zelfconcept<br />

is ook onontbeerlijk voor een optimale cognitieve, dynamisch-affectieve, sociale en<br />

harmonische ontwikkeling.<br />

Een gepaste ontwikkeling van het zelfconcept veronderstelt dat leerlingen voldoende succes<br />

ervaren, geconfronteerd worden met een breed gamma van leerervaringen en de kans<br />

krijgen om hun eigen ideeën te toetsen aan die van medeleerlingen en volwassenen.<br />

3.2.4 Leerlingen leren kiezen<br />

Het secundair onderwijs stelt leerlingen in staat om verantwoordelijkheid op te nemen voor<br />

beslissingen. Keuzebekwaamheid is niet enkel een vereiste voor het maken van een studieen<br />

beroepskeuze maar ook voor de vele keuzes die dagelijks worden gemaakt.<br />

Voorwaarden om tot keuzebekwaamheid te komen, zijn: een helder zelfconcept, een ruim en<br />

objectief zicht op de keuzemogelijkheden, inzicht in keuzeprocessen, inzicht in externe<br />

factoren die het keuzeproces kunnen beïnvloeden.<br />

Leerlingen hebben bij hun studiekeuze recht op een gestructureerde studiekeuzebegeleiding.<br />

Dit omvat o.m. correcte en volledige informatie over de mogelijkheden, de<br />

beperktheden en de kenmerken van vervolgopleidingen. Inzake beroepskeuze hebben ze<br />

evenzeer recht op informatie over de waaier van mogelijke beroepen en mogelijkheden en<br />

beperktheden op de arbeidsmarkt.<br />

De structuur van het onderwijs en de onderwijsinhouden zoals o.m. omschreven in de<br />

vakoverschrijdende eindtermen bieden mogelijkheden om de ontwikkeling en de verfijning<br />

van het keuzeproces te bevorderen.<br />

3.2.5 Leerlingen leren samenleven<br />

Het secundair onderwijs in de tweede en de derde graad heeft niet alleen de taak leerlingen<br />

voor te bereiden op verdere studies of op een intrede in het beroepsleven. Het heeft ook de<br />

fundamentele taak leerlingen te leren samenleven met anderen. In de school wordt een<br />

basis gelegd om interpersoonlijke, familiale en maatschappelijke relaties op te bouwen en te<br />

onderhouden. Daarvoor volstaat het niet de anderen te leren kennen. De ontwikkeling van<br />

sociale vaardigheden is daartoe noodzakelijk.<br />

Jongeren worden in de eigen omgeving meer en meer geconfronteerd met gevarieerde<br />

culturen. Om op een aangepaste manier in deze multiculturele samenleving te functioneren<br />

worden attitudes als een correcte omgang met anderen, respect voor elkaars cultuur, met<br />

eigen symbolen, waarden en cultuurintuïties, als essentieel gezien. Daarnaast zijn<br />

communicatieve vaardigheden zoals omgaan met conflicten en kennis van de eigen cultuur<br />

en andere culturen belangrijk. Die kennis en vaardigheden richten zich niet louter op het<br />

herkennen van en omgaan met verschillen, maar vooral op het besef van talrijke<br />

overeenkomsten.<br />

De schoolcultuur speelt een belangrijke ondersteunende rol bij de ontwikkeling van de<br />

sociale en interculturele vaardigheden van de leerlingen door onder meer in de school- en<br />

onderwijsorganisatie te voorzien in inspraak- en participatiemogelijkheden voor leerlingen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

17


3.3 Visie op de tweede graad<br />

Een polyvalente tweede graad<br />

De fundamentele en maatschappelijk onderschreven doelstelling om alle leerlingen kansen<br />

te geven om zich optimaal te ontwikkelen en het gegeven dat verschillen in sociale herkomst,<br />

geslacht en individuele persoonskenmerken in principe geen belemmering mogen zijn bij die<br />

ontwikkeling, heeft consequenties voor de structurele en inhoudelijke vormgeving van het<br />

secundair onderwijs. Na een open eerste graad moet in de tweede graad, met zijn<br />

onderwijsvormen, de leerweg van elke leerling relatief breed blijven. In de tweede graad<br />

worden bijgevolg geen al te determinerende keuzes gemaakt die een zware hypotheek<br />

leggen op de verdere studieloopbaan. De polyvalentie gaat echter niet zo ver dat elke<br />

studierichting in de tweede graad op elke studierichting in de derde graad voorbereidt. De<br />

studierichtingen in de tweede graad zijn wel voldoende breed georiënteerd om de overgang<br />

naar verschillende studierichtingen binnen eenzelfde onderwijsvorm zoveel mogelijk open te<br />

houden, en dit zeker binnen hetzelfde studiegebied. Overgangen tussen onderwijsvormen<br />

mogen niet uitgesloten worden.<br />

3.4 Specifieke klemtonen in het ASO<br />

Het algemeen secundair onderwijs (ASO) heeft een dubbel doel: doorstroming en algemene<br />

vorming. Dat laatste betekent dat de vorming verschillende cultuur- of vormingscomponenten<br />

bevat.<br />

3.5 Visie op het vak<br />

Taal is het communicatiemiddel bij uitstek van elke mens om in de maatschappij adequaat te<br />

kunnen functioneren.<br />

Taal is daarom hoofdzakelijk een sociaal fenomeen. Via taal vertolkt men immers zijn<br />

gedachten, gevoelens, wensen, verlangens, … en deelt men zijn gewaarwordingen en<br />

ideeën aan zijn omgeving mee. Een taaluiting is dus meer dan klanken en schrifttekens.<br />

Mondelinge taalgebruik wordt meestal ondersteund door lichaamstaal.<br />

Taalleerkrachten begeleiden hun leerlingen in het leerproces naar receptieve en productieve<br />

taalbeheersing, samen streven zij naar een levend, adequaat taalgebruik. De leerlingen<br />

moeten dus de vaardigheden tot communiceren zo optimaal mogelijk ontwikkelen, zowel<br />

mondeling als schriftelijk, en zij zijn ervan bewust dat het taalgebruik van beide<br />

uitdrukkingswijzen kan verschillen.<br />

Belangrijk is ook dat de leerlingen gemotiveerd worden om taal te verwerven. Daarom moet<br />

het talenonderwijs realistisch, interessant en functioneel zijn en moeten de leerlingen er zich<br />

persoonlijk bij betrokken voelen; bovendien moeten zij er ook plezier aan beleven en zich<br />

creatief kunnen ontplooien in de lessen.<br />

Bij het verwerven van taal staan de vijf vaardigheden centraal: luisteren, spreken, lezen,<br />

schrijven en kijken. Zij komen zo veel mogelijk geïntegreerd aan bod, die integratie heb je<br />

immers ook in de meeste communicatieve situaties.<br />

Niet alleen wat men zegt, is belangrijk, maar ook hoe men iets zegt. Reflecteren over taal is<br />

daarom onmisbaar voor een correct taalgebruik. Het is de opdracht van de lesgever de<br />

leerlingen zowel in gesproken als in geschreven taal attent te maken op:<br />

- de verschillen in taalregister;<br />

- de taalregels;<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

18


- de woordkeuze, de zinsbouw, de leestekens;<br />

- de strategieën die de communicatie bevorderen.<br />

Natuurlijk wordt ervan uitgegaan dat concreet taalgebruik aan de basis ligt. Taalbeschouwing<br />

is alleen functioneel, zij dient om de taalvaardigheid van de leerlingen te vergroten.<br />

Wanneer de leerlingen uit het lager onderwijs komen, hebben ze heel wat taal verworven. De<br />

taak van het secundair onderwijs bestaat erin op die basis verder te werken en de actieve<br />

taal van de jongeren te verruimen en te verdiepen en tevens hun inzicht in de mechanismen<br />

die de taal beheersen, te verhogen.<br />

Het taalonderwijs moet ook streven naar de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de<br />

jongeren. Taalonderwijs moet van de jongeren mondige burgers maken, die er plezier aan<br />

beleven met taal om te gaan.<br />

De taal behoort ook tot de cultuur en taalonderwijs moet bijgevolg de aanleiding vormen tot<br />

een kennismakingsproces met het culturele erfgoed waartoe ook de literatuur behoort.<br />

Dit leerplan wil bijdragen tot de vorming van kritische jongeren die op een volwaardige<br />

manier als mondige burgers in de maatschappij kunnen functioneren.<br />

In de literatuur in de tweede graad gaat het om tekstervarend en tekstbestuderend lezen:<br />

leerlingen maken na en op basis van hun eerste leeservaringen kennis met een<br />

begrippenapparaat dat deel uitmaakt van de conventies van een gemeenschap, die vaak<br />

vorm krijgen in een stroming. Op die manier verstevigen en expliciteren zij hun leeservaring.<br />

In de tweede graad leren de leerlingen hun leeservaringen verdiepen en verwoorden. Een<br />

geleidelijke inwijding in het literaire begrippenapparaat vormt de brug tussen tekstervaring en<br />

tekstbestudering. Hierbij kunnen we rekening houden met de heterogeniteit van de<br />

studierichting in de tweede graad.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

19


4 Algemene doelstellingen<br />

De visie op het vak in de tweede graad kadert in de overkoepelende doelstelling<br />

geformuleerd voor het onderwijs Nederlands op het einde van het secundair onderwijs: ‘ de<br />

leerlingen kunnen het Nederlands zowel productief als receptief in mondelinge en<br />

schriftelijke vorm op een efficiënte en effectieve manier gebruiken’. Deze doelstelling staat<br />

ten dienste van het algemeen maatschappelijk functioneren in een multiculturele<br />

samenleving, de persoonlijke ontwikkeling, de voorbereiding op de verdere studieloopbaan<br />

en de latere beroepsuitoefening van de leerlingen. Hieruit volgen dan de algemene<br />

doelstellingen:<br />

- mondeling en schriftelijk informatie overdragen en verschillende mondelinge en<br />

schriftelijke boodschappen van anderen verwerken in relevante situaties in en buiten de<br />

school;<br />

- inzicht en strategieën toepassen die bij communicatie van belang zijn;<br />

- reflecteren op en inzicht hebben in eigen en andermans taalgebruik:<br />

- de communicatiesituatie waarbinnen tekstsoorten gebruikt worden: tekstdoel, publiek,<br />

tekstkenmerken;<br />

- taalvariatie en register;<br />

- modaliteit;<br />

- taalverandering;<br />

- taalnormering;<br />

- in taalgebruiksituaties die conventies hanteren met betrekking tot kenmerken van<br />

tekstsoorten, tekstopbouw, zinsbouw, idioom, spelling, interpunctie, uiterlijke verzorging,<br />

die aangepast zijn aan het doel;<br />

- literaire teksten tekstervarend en tekstbestuderend lezen, gebruik makend van het<br />

bijhorende begrippenapparaat en met kennis van de cultuur-historische context van de<br />

tekst;<br />

- bereid zijn en in staat zijn om:<br />

- taal te gebruiken in diverse situaties om informatie te geven en te krijgen, om<br />

gedachten en gevoelens te verwoorden, om meningen te argumenteren;<br />

- over eigen en andermans taal en taalgebruik na te denken;<br />

- Algemeen Nederlands te gebruiken als de situatie het vereist.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

20


5 Algemene didactische wenken<br />

5.1 Uitgangspunten<br />

Men kan de methodische en didactische wenken niet los zien van de vakgebonden en<br />

vakoverschrijdende eindtermen. Deze eindtermen zijn niet altijd aan een bepaalde vakinhoud<br />

gerelateerd: er gaat vooral aandacht uit naar vaardigheden en attitudes. Het zijn de gebruikte<br />

werkvormen die het succes en het bereiken van deze doelstellingen zullen bepalen. Dit<br />

betekent niet dat kennis onbelangrijk is. Integendeel, kennis moet op toepassingsniveau<br />

(vaardigheidsniveau) kunnen ingezet worden. Leerlingen bereiken dit vaardigheidsniveau<br />

alleen dan wanneer ze ook de kans krijgen om te oefenen in wisselende en nieuwe,<br />

realistische contexten.<br />

De vakoverschrijdende eindtermen ‘leren leren’ en ‘sociale vaardigheden’ maken integraal<br />

deel uit van het vak. Ook deze optie heeft een belangrijke invloed op de didactische<br />

werkvormen en de organisatievormen in de klas.<br />

‘Leren leren’ wordt niet automatisch verworven: leerlingen moeten de kans krijgen het eigen<br />

leren actief en in een groeiende mate van zelfstandigheid ter hand te nemen. Didactisch kan<br />

de leerkracht deze groei naar zelfstandigheid inbouwen in de leeractiviteiten en werkvormen:<br />

van zelf werken, via zelfstandig werken naar zelfstandig leren van de leerling.<br />

Zelf werken<br />

1 ste graad<br />

Zelfstandig werken<br />

2 de graad<br />

Zelfstandig leren<br />

3 de graad<br />

Doelen staan vast. Doelen staan vast. Leerlingen bepalen leerdoel<br />

binnen algemene doelen.<br />

Korte gesloten opdrachten.<br />

De leraar bepaalt inhoud,<br />

waar, wanneer, volgorde en<br />

aanpak.<br />

De leraar stuurt in kleine<br />

stappen.<br />

De leerling doet wat gevraagd<br />

is.<br />

Geen feedback of alleen op<br />

leerinhouden.<br />

Geen reflectie of alleen<br />

reflectie op het leerresultaat.<br />

Langere gesloten opdrachten. Langere open opdrachten in<br />

samenspraak met leerlingen.<br />

De leraar bepaalt inhoud en<br />

aanpak.<br />

De leraar stuurt in kleine<br />

stappen.<br />

De leerling doet wat<br />

gevraagd is, waarbij plaats,<br />

tijdstip en volgorde door de<br />

leerling worden bepaald.<br />

Feedback op leerinhouden.<br />

Reflectie op het leerresultaat<br />

en soms op het leerproces.<br />

De leraar bepaalt middels de<br />

opleiding de algemene<br />

leerdoelen.<br />

De leraar is begeleider en<br />

‘helpt’ op aanvraag.<br />

De leerling bepaalt zelf wat<br />

nodig is om zijn doel te<br />

realiseren en voert dit uit.<br />

Feedback op het leerproces,<br />

de aanpak en op de inhoud;<br />

zelfevaluatie door de leerling.<br />

Reflectie op het leerresultaat<br />

én op het leerproces.<br />

Daar waar in de eerste graad het ‘zelf werken’ nog volledig onder begeleiding van de<br />

leerkracht gebeurt, kan er in de tweede graad meer tijd worden besteed aan<br />

‘zelfstandig werken’.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

21


Tips om van 'zelf werken' te evolueren naar 'zelfstandig werken':<br />

- maak de opdrachten /taken opener en uitgebreider;<br />

- laat de leerlingen zich oriënteren op het materiaal als geheel (bv. het volledige hoofdstuk,<br />

de volledige proef, …);<br />

- laat de leerlingen kiezen uit opdrachten/taken en laat hen hun keuze verantwoorden;<br />

- laat de leerlingen bij open en uitgebreider opdrachten/taken zelf een aanpak bedenken,<br />

ook al blijkt die fout te zijn. Nadien samen de aanpak en de redenering bespreken;<br />

- kies regelmatig voor groepswerk; laat de leerlingen reflecteren op groepsproces en<br />

groepsproduct;<br />

- laat de leerlingen in duo's of groepjes reflecteren op elkaars producten, ook na individueel<br />

werk;<br />

- laat de leerlingen zelf criteria opstellen ten behoeve van de reflectie op elkaars producten<br />

of op een groepsproduct;<br />

- laat de leerlingen hun eigen of elkaars producten mee beoordelen 'voor een cijfer', via<br />

zelfevaluatie of 'peer evaluation';<br />

- laat de leerlingen nadenken over de relevantie en toepassingsmogelijkheden van het<br />

geleerde, ook voor zaken buiten de school.<br />

Meer dan in de eerste graad kunnen nu interactieve werkvormen met een variatie aan<br />

groeperingsvormen ingevoerd worden. Ook de taken kunnen nu complexer worden alhoewel<br />

ze nog beperkt in de tijd kunnen zijn. Onder begeleiding leren de leerlingen in de tweede<br />

graad fundamentele leerstrategieën inzetten en oefenen:<br />

- vóór het uitvoeren van de opdracht leren ze plannen (zich oriënteren op het onderwerp,<br />

hun voorkennis inzetten, terugblikken op een vorige gelijkaardige opdracht, leerdoelen<br />

verduidelijken);<br />

- tijdens het uitvoeren van de opdracht leren ze informatie verwerven en kritisch verwerken<br />

(verbanden leggen, problemen oplossen, onderzoeken);<br />

- na het uitvoeren van de opdracht leren ze terugblikken op hun leerproces (hun aanpak<br />

evalueren, nagaan waarom iets fout ging, formuleren hoe ze hun aanpak zullen bijsturen).<br />

De bijgevoegde instructiekaarten expliciteren deze leerstrategieën en geven de gelegenheid<br />

ze bij elke opdracht in te zetten en te oefenen.<br />

Leren is bovendien ook een sociaal proces: opgedane kennis en ervaringen worden getoetst<br />

aan anderen. Leerlingen zullen trouwens meer en meer moeten kunnen samenwerken.<br />

Didactisch betekent dit het geregeld organiseren van groepswerk (in duo’s of in grotere<br />

groepjes).<br />

Om te participeren aan deze ‘actieve’ werkvormen hebben leerlingen complexe sociale<br />

vaardigheden nodig: luisteren naar elkaar, dialogeren, leiding kunnen nemen, leiding kunnen<br />

aanvaarden, … De ontwikkeling van deze vaardigheden kan enkel de resultante zijn van een<br />

opgebouwd leerproces.<br />

5.2 Werkvormen<br />

In bijlage vindt de leerkracht een repertorium van didactische werkvormen. Naast een korte<br />

beschrijving van het verloop van de werkvorm, wordt ook het verband aangegeven met 'leren<br />

leren' en 'sociale vaardigheden'. Eén werkvorm kan voor verschillende doelstellingen<br />

aangewend worden, maar door te werken met één bepaalde werkvorm kan men tegelijkertijd<br />

ook verschillende doelen nastreven. Het belangrijkste is doelbewust te variëren met het oog<br />

op wat leerlingen aan (basis)vaardigheden moeten verwerven.<br />

Van sommige handelingen leert men meer dan van andere. De leerpiramide geeft weer met<br />

welke activiteiten men veel leert (basis van de piramide) en met welke veel minder (top). De<br />

leerpiramide kan voor de leerkracht een instrument zijn om de eigen klaspraktijk te evalueren<br />

en evt. bij te sturen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

22


luisteren<br />

lezen<br />

kijken / luisteren<br />

(audiovisuele middelen)<br />

kijken / luisteren/ nadoen<br />

erover praten<br />

toepassen / doen<br />

uitleggen aan anderen<br />

Meer lectuur over werkvormen vindt men in de bibliografie.<br />

5.3 Samenwerking tussen leerkrachten<br />

Samenwerking tussen leerkrachten geeft een krachtige basis voor betere leerprocessen bij<br />

de leerlingen.<br />

Elke leerkracht heeft de taak de verbanden tussen zijn vak en de andere vakken te<br />

beklemtonen. Hoofdstuk 6 van het leerplan bevat hiervoor geregeld verwijzingen naar<br />

andere vakken (zie kolom LINK). Dit stelt de leerkracht in staat om met collega’s afspraken<br />

te maken om de samenhang van vakonderdelen voor de leerlingen te verduidelijken.<br />

Belangrijk is dat leerlingen kunnen ervaren dat de leerstrategieën van één vak ook<br />

toepasbaar zijn in andere vakken. Leerkrachten kunnen samenwerken over het gebruik van<br />

de instructiekaarten (zie hoofdstuk 14 Bijlagen) en over het omgaan met tekstmateriaal<br />

(leesstrategieën, zie hoofdstuk 9 Taalbeleid).<br />

Verder kunnen er afspraken gemaakt worden i.v.m. de opbouw van zelfstandigheid van<br />

leerlingen, de opbouw van groepswerk, het toepassen van activerende werkvormen.<br />

Ook vakinhoudelijke samenwerking (parallel of complementair werken, thematisch, projectmatig)<br />

met leerkrachten van andere algemene vakken kan leerlingen motiveren en hen<br />

wijzen op de relevantie van het algemene vak voor de opleiding.<br />

Als leerlingen weten dat alle leerkrachten samenwerken aan hun vorming, ervaren zij dat als<br />

verrijkend.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

23


5.4 Vakdidactiek<br />

Opbouw van de vaardigheden<br />

Er worden twee criteria gebruikt om te beschrijven wat leerlingen met taal moeten kunnen<br />

doen. Het eerste is het verwerkingsniveau: het niveau waarop talige inhoud verwerkt moet<br />

worden om de gestelde taaltaak goed uit te voeren. Het tweede criterium om te beschrijven<br />

wat leerlingen met taal precies moeten kunnen doen, is het publiek.<br />

Het verwerkingsniveau:<br />

Het betreft de eisen die de verwerking van de tekst zelf stelt, m.a.w. wat de taalgebruiker in<br />

zijn rol van zender of ontvanger moet doen met de hem geleverde informatie.Elk niveau sluit<br />

het voorafgaande in.<br />

1) kopiëren:<br />

Op dit niveau worden de minste eisen gesteld aan het actief verwerken van informatie:<br />

niet alleen de informatie zelf, maar ook de wijze waarop ze is geformuleerd mag je<br />

letterlijk weergeven: overschrijven of nazeggen van een tekst.<br />

2) beschrijven:<br />

Je moet aangeleverde informatie in je opnemen zoals ze wordt aangeboden of informatie<br />

weergeven zoals ze zich aan jou heeft voorgedaan: in de informatie als zodanig breng je<br />

geen transformatie aan.<br />

3) structureren:<br />

Je hebt een actieve inbreng in de wijze waarop je de aangeboden informatie in je<br />

opneemt of zelf informatie presenteert: naargelang van het luister- of leesdoel dat je je<br />

zelf stelt of dat je werd opgelegd, selecteer je bepaalde elementen uit het geheel, breng je<br />

een nieuwe ordening aan, geef je het geheel in één verkorte versie weer, naargelang van<br />

je spreek- of schrijfdoel en je publiek geef je aan je tekst een welbepaalde structuur mee.<br />

4) beoordelen:<br />

Impliceert steeds het inbrengen van een tweede ‘perspectief’: je confronteert<br />

aangeboden informatie met een andere bron die hetzelfde onderwerp behandelt of met<br />

de eigen voorkennis die je rond het onderwerp al had opgedaan, of je stemt je eigen<br />

tekst af op informatie die door anderen in de communicatie werd ingebracht.<br />

Het publiek<br />

In de selectie van teksten houdt de betreffende schrijver/spreker rekening met het publiek,<br />

wat tot uiting komt in de formulering, structurering, de omvang en de visuele ondersteuning<br />

van de tekst.<br />

De aanduiding publiek verwijst naar de bedoelde gebruiker van een tekst en niet<br />

noodzakelijk naar de werkelijke gebruiker. Het antwoord van een leerling op een vraag van<br />

een leraar heeft diezelfde leraar als publiek, een bekende volwassene dus.<br />

Teksten van eenzelfde soort zijn voor leerlingen in de regel afstandelijker en formeler<br />

naarmate het publiek waarvoor zij bedoeld zijn, verder van hen af staat. De mate van<br />

bekendheid en het leeftijdsverschil bepalen de afstand. Dat geeft met een stijgende graad<br />

van formalisering (in het schema aangeduid door het cijfer tussen haakjes) en met de<br />

bijbehorende conventies de volgende ordening:<br />

(1) teksten voor henzelf;<br />

(2) teksten voor bekende leeftijdgenoten ( klasgenoten, sportclubgenoten, medeleden van<br />

de jeugdbeweging, ... );<br />

(3) teksten voor onbekende leeftijdgenoten;<br />

(4) teksten voor bekende volwassenen ( een leraar, een monitor in een vrijetijdscontext, een<br />

leider in een jeugdbeweging, ... );<br />

(5) teksten voor een onbekend publiek ( om het even wie ).<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

24


Luisteren<br />

basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />

- opdrachten met concrete situaties begrijpen<br />

- nieuws: boodschappen m.b.t. een concrete<br />

situatie begrijpen<br />

- voor hen bestemde vragen in concrete<br />

situaties begrijpen<br />

- school- en studieteksten: boodschappen<br />

i.v.m. concrete situaties (een waarnemingsobject)<br />

- school- en studieteksten: voor hen bestemde<br />

vragen in concrete situaties begrijpen<br />

- fictie: voor hen bestemde boodschappen<br />

(incl. beeld en/of geluid) begrijpen: verhaal,<br />

TV- of radioprogramma, poppenkast,<br />

toneel,...)<br />

structurerend:<br />

- uiteenzetting van de leerkracht (2)*<br />

- dialoog, polyloog (2)<br />

- jeugdprogramma, jeugdnieuws<br />

via radio en TV (3)<br />

- instructies (3)<br />

- telefoongesprekken (5)<br />

beoordelend:<br />

- discussie (3)<br />

- oproep tot activiteit (3)<br />

- ontspannende teksten (3)<br />

- reclameboodschappen (3)<br />

structurerend:<br />

- uiteenzetting, probleemstelling (2)<br />

- feiten, evenementen (4)<br />

- presentatie van informatie (4)<br />

- persoonlijke ervaringen en interesses (4)<br />

- instructies (5)<br />

- informatieve programma’s, journaals (5)<br />

beoordelend:<br />

- activerende boodschappen (3)<br />

- standpunten, meningen (3)<br />

structurerend:<br />

- uiteenzettingen (4)<br />

- probleemstellingen (4)<br />

- leerstofonderdelen (4)<br />

beoordelend:<br />

- divergerende teksten (5)<br />

- verslagen van feiten en ervaringen (5)<br />

- informatieve uiteenzettingen (5)<br />

- activerende boodschappen (5)<br />

- probleemoplossende discussies (5)<br />

* dit cijfer geeft het bedoelde publiek aan<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

25


Spreken<br />

basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />

- een instructie geven<br />

- vragen stellen i.v.m. informatie<br />

- nieuws:<br />

. informatie over zichzelf geven<br />

. ontbrekende informatie vragen<br />

. verslag van de leraar<br />

. een interpretatie brengen van een beleefd<br />

voorval<br />

- school- en studieteksten:<br />

. een interpretatie brengen van een<br />

behandeld onderwerp<br />

. vragen van de leraar beantwoorden<br />

. vragen stellen bij een behandeld<br />

onderwerp<br />

- fictie:<br />

. vertellen<br />

. dramatiseren<br />

structurerend:<br />

- vragen, antwoorden (2)<br />

- instructies (2)<br />

- uitnodigingen (4)<br />

- informatie: mededeling (4)<br />

- gevoelens, gewaarwordingen, verwachtingen:<br />

mededeling (4)<br />

- telefoongesprek ( 5)<br />

beoordelend:<br />

- een gedachtewisseling (4)<br />

structurerend:<br />

- instructies (3)<br />

- vragen, antwoorden (4)<br />

- presenteren info (4)<br />

- gevoelens, ervaring, interesse (4)<br />

- gebeurtenissen (5)<br />

- routes, situaties, personen (5)<br />

beoordelend:<br />

- standpunten, meningen (2)<br />

- inlichtingen, aanvragen, klachten,<br />

bezwaren (5)<br />

- activerende boodschappen (5)<br />

structurerend:<br />

- vragen, antwoorden (4)<br />

- leerstofonderdelen (4)<br />

- instructies (5)<br />

- gedocumenteerde informatie (5)<br />

- sollicitatiegesprek (5)<br />

beoordelend:<br />

- inlichtingen (5)<br />

- aanvragen (5)<br />

- gedachtewisseling (5)<br />

- discussie (5)<br />

- (werk)vergadering (5)<br />

- ervaring (5)<br />

- activerende boodschappen (5)<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

26


Lezen<br />

basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />

- instructies:<br />

. voor handelingen van gevarieerde aard<br />

. bij schoolopdrachten (in schoolboeken)<br />

. brieven (met instructies)<br />

- oproepen en aanzetten tot actie:<br />

. brieven (met een verzoek)<br />

. oproepen tot actie, uitnodiging tot actie<br />

. reclameteksten rechtstreeks in verband<br />

met de leefwereld van kinderen<br />

- nieuws:<br />

. teksten in tijdschriften en kindertijdschriften<br />

. informatie achterhalen in tijdschriften -<br />

school- en studieteksten<br />

. instructies bij schoolopdrachten<br />

- informatiedragers:<br />

. gegevens in schema’s en tabellen,<br />

kinderkranten, tijdschriften,<br />

encyclopedieën,<br />

themaboeken voor kinderen<br />

- gegevensbestanden in naslagwerken - fictie:<br />

. verhalen en stripverhalen<br />

. kinderromans, dialogen, gedichten<br />

. informatie in brieven beoordelen<br />

structurerend:<br />

- schema’s en tabellen (3)<br />

- ondertiteling bij Tv-programma’s (3)<br />

- studieteksten (3)<br />

- functionele teksten (3)<br />

beoordelend:<br />

- brieven (3)<br />

- oproep tot actie (3)<br />

- instructies (3)<br />

- reclameteksten, advertenties (3)<br />

- informele teksten, inclusief<br />

informatiebronnen (3)<br />

structurerend:<br />

- tijdschriftartikelen (3)<br />

- recensies (3)<br />

- gebruiksaanwijzingen (3)<br />

- instructie- en studieteksten (3)<br />

- schema’s en tabellen (5)<br />

- onderschriften (5)<br />

- verslagen (5)<br />

- hyperteksten (5)<br />

beoordelend:<br />

- brieven (zakelijke) (3)<br />

- notities (3)<br />

- informatieve teksten (3)<br />

- reclameteksten, advertenties (3)<br />

- functionele teksten (3)<br />

- informatieve teksten (5)<br />

- informatiebronnen (5)<br />

structurerend:<br />

- formulieren (5)<br />

- administratieve teksten (5)<br />

beoordelend:<br />

- teksten met studiedoeleinden (3)<br />

- informatieve teksten (5)<br />

- instructies (5)<br />

- schema’s en tabellen (5)<br />

- verslagen (5)<br />

- reclameteksten en advertenties (5)<br />

- informatiebronnen (5)<br />

- hyperteksten (5)<br />

- fictionele teksten (5)<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

27


Schrijven<br />

basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />

beschrijvend:<br />

- notities (1)<br />

- een formulier (5)<br />

-instructies:<br />

. opdrachten, opgaven<br />

. instructies aan leeftijdgenoten<br />

- uitnodigingen tot actie, oproep:<br />

. brief met oproep, verzoek, vraag<br />

- nieuws:<br />

. brief n.a.v. belevenis, gebeurtenis,<br />

het beluisteren van een verhaal<br />

- school- en studieteksten:<br />

. verslag n.a.v. het lezen van een<br />

informatieve tekst<br />

. antwoorden op vragen<br />

- informatiedragers: schema, overzicht,<br />

notitie<br />

- formulier met persoonlijke gegevens<br />

- fictionele teksten:<br />

. fictieve verhalen schrijven<br />

. verslag n.a.v. het beluisteren van een<br />

geschreven fictie<br />

structurerend:<br />

- oproep tot deelname aan<br />

een activiteit (2)<br />

- instructies (2)<br />

- een brief (2)<br />

- een informatief stuk (3)<br />

- een antwoord (4)<br />

- een verslag (4)<br />

structurerend:<br />

- instructies (3)<br />

- affiches (3)<br />

- uitnodigingen (3)<br />

- agenda, planning (4)<br />

- verslag (4)<br />

- notitie (4)<br />

- samenvattingen en schema’s van<br />

studieteksten (4)<br />

- sollicitatiebrieven (5)<br />

- vragen om inlichtingen (5)<br />

- relevante formulieren (5)<br />

- zakelijke brieven (5)<br />

beoordelend:<br />

- lezersbrieven (3)<br />

- recensies (3)<br />

structurerend:<br />

- schema’s en samenvattingen (5)<br />

- instructies (5)<br />

- uitnodigingen (5)<br />

beoordelend:<br />

- verslagen (5)<br />

- sollicitatiebrieven en CV’s (5)<br />

- zakelijke brieven (5)<br />

- gedocumenteerde en beargumenteerde<br />

teksten (5)<br />

* dit cijfer geeft het bedoeld publiek aan<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

28


6 <strong>Leerplan</strong>doelstellingen, leerinhouden, didactische wenken en<br />

hulpmiddelen<br />

Leeswijzer<br />

Het leerplan wordt schematisch voorgesteld in 6 kolommen. Deze zijn van links naar rechts<br />

te lezen.<br />

Kolom 1:<br />

Numerieke volgorde (Nr.)<br />

De doelstellingen zijn numeriek geordend van begin tot einde leerplan. Deze nummering<br />

heeft geen implicaties voor de chronologie in de realisatie van de doelstellingen. Er wordt<br />

geen volgorde vooropgesteld, het betreft een graadleerplan waarbij de vakwerkgroep dient<br />

uit te maken welke doelstellingen tot de invulling van het eerste en het tweede leerjaar<br />

behoren.<br />

Kolom 2:<br />

<strong>Leerplan</strong>doelstellingen en leerinhouden<br />

<strong>Leerplan</strong>doelstellingen (in grijs vak)<br />

Deze kunnen zijn:<br />

- eindtermen voor het vak uit de basisvorming;<br />

- eigen doelstellingen voor het vak, nodig om de eindtermen te onderbouwen;<br />

- extra eigen doelstellingen voor het vak.<br />

Al deze leerplandoelstellingen kunnen ook vakoverschrijdende eindtermen zijn of inhouden.<br />

Leerinhouden (in wit vak)<br />

Dit is leerstof die bedoeld is om de bijhorende leerplandoelstellingen te realiseren.<br />

Kolom 3:<br />

Code<br />

Codering van de leerplandoelstellingen:<br />

- ET eindterm met decretaal nummer;<br />

voor de eindtermen die attitudes beogen, geldt geen realisatieverplichting, maar<br />

een inspanningsverplichting. Ze zijn gemerkt met een asterisk (ET* )<br />

- EDV eigen doelstelling voor het vak;<br />

- LER leren leren<br />

SOC sociale vaardigheden<br />

BUR opvoeden tot burgerzin<br />

GEZ gezondheidseducatie<br />

MIL milieueducatie<br />

MCV muzisch-creatieve vorming<br />

TTV technisch-technologische vorming - ASO<br />

Telkens met decretaal nummer: leerplandoelstelling die een vakoverschrijdende<br />

eindterm inhoudt.<br />

Het gaat hier om verwijzingen naar de vakoverschrijdende eindtermen van de<br />

tweede graad, de tekst is integraal in bijlage 14 opgenomen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

29


Kolom 4:<br />

Basis of uitbreiding (B/U)<br />

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen basis- en uitbreidingsdoelstellingen.<br />

Basisdoelstellingen (B) vormen de criteria voor het slagen, moeten door nagenoeg alle<br />

leerlingen bereikt worden.<br />

Uitbreidingsdoelstellingen (U) zijn bedoeld voor uitbreiding en differentiatie. Het realiseren<br />

ervan is afhankelijk van de beschikbare tijd en van de mogelijkheden binnen de<br />

leerlingengroep, ze kunnen niet verplicht worden voor alle leerlingen.<br />

Kolom 5:<br />

Didactische wenken en hulpmiddelen<br />

Didactische wenken zijn bedoeld als ondersteuning van de leerkracht, de vakwerkgroep en<br />

het schoolteam.<br />

Zij kunnen:<br />

- een leerplandoelstelling of leerinhoud verduidelijken;<br />

- didactische werkvormen of hulpmiddelen aangeven die leerplandoelstellingen helpen<br />

realiseren;<br />

- richtlijnen geven voor evaluatie;<br />

- verwijzen naar bibliografie, nuttige adressen;<br />

- verbanden leggen met andere vakken, met vakoverschrijdende eindtermen, met<br />

informatie- en communicatietechnologie, met intercultureel onderwijs, met taalbeleid.<br />

Zie ook overeenstemmende hoofdstukken elders in dit leerplan.<br />

Kolom 6:<br />

Link<br />

Deze kolom is bedoeld om het schoolteam te ondersteunen. De in kolom 5 omschreven<br />

verwijzingen worden hier gecodeerd weergegeven en vestigen de aandacht van de lezer op<br />

mogelijke vakoverstijgende afspraken en op vakoverschrijdende eindtermen.<br />

Codering:<br />

- ander vak, bijvoorbeeld AAR (aardrijkskunde), BIO (biologie), FRA (Frans), NED<br />

(Nederlands), …<br />

- vakoverschrijdende eindtermen:<br />

LER leren leren<br />

SOC sociale vaardigheden<br />

BUR opvoeden tot burgerzin<br />

GEZ gezondheidseducatie<br />

MIL milieueducatie<br />

MCV muzisch-creatieve vorming<br />

TTV technisch-technologische vorming - ASO<br />

- informatie- en communicatietechnologie: ICT<br />

- intercultureel onderwijs: ICO<br />

- taalbeleid: TA.BE<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

30


6.1 Opbouw van de luistervaardigheid<br />

Het ‘luistervaardigheidsonderwijs’ bereidt de leerlingen voor op belangrijke luistersituaties in<br />

verschillende gebieden van de samenleving. De luistervaardigheid van de leerlingen kan<br />

immers verbeterd worden door ze expliciet te oefenen in de klas.<br />

In de klas kunnen leerlingen nieuwe situaties verkennen én oefenen. Voor een goed<br />

leerproces is het aan te raden leerlingen een actieve rol te laten spelen. Ze zullen daarom<br />

een aantal luistertaken moeten uitvoeren: het luisteren plannen, de luistertaak kunnen<br />

uitvoeren en het reflecteren over de eigen planning en uitvoering (hoe werd de taak<br />

uitgevoerd, hoe kan ze verbeterd worden ?). Deze indeling in drie fasen (vóór, tijdens en<br />

na het luisteren) lijkt kunstmatig, maar maakt het mogelijk de verschillende leerstrategieën<br />

die bij het luisteren een rol kunnen spelen, te oefenen.<br />

Deze leerstrategieën zijn analoog voor Nederlands, Frans en Engels. Taalleerkrachten<br />

kunnen best samenwerken en naar elkaars lessen verwijzen: het luistervaardigheidsonderwijs<br />

zal zo voor de leerlingen herkenbaar worden. Bovendien gaat het om algemene<br />

leerstrategieën waarmee de leerlingen ook in de andere vakken aan de slag kunnen. Het zijn<br />

deze leerstategieën die de leerlingen expliciet als leerstof aangeboden moeten krijgen.<br />

Vaardigheidsonderwijs houdt in dat de leerlingen geconfronteerd worden met een gevarieerd<br />

taalaanbod én met uitdagende taaltaken. Het kan zeer waardevol zijn een moeilijker<br />

verwerkingsniveau te verbinden met een tekst die eenvoudiger is qua tekstsoort en<br />

tekstkenmerken (of omgekeerd).<br />

Om de opbouw van het luistervaardigheidsonderwijs te garanderen, dient men zeker<br />

rekening te houden met de volgende criteria:<br />

Taalaanbod<br />

- Binnen de receptieve vaardigheden komen vijf tekstsoorten aan bod:<br />

. informatieve teksten;<br />

. prescriptieve teksten;<br />

. argumentatieve teksten;<br />

. narratieve teksten;<br />

. artistiek - literaire teksten.<br />

- De moeilijkheidsgraad van een tekst wordt niet alleen bepaald door de tekstsoort maar<br />

meer nog door een aantal intrinsieke kenmerken:<br />

. de formulering: van eenvoudig tot complex;<br />

. de structurering: van eenvoudig tot complex;<br />

. de lengte: van kort tot uitgebreid;<br />

. het beeldmateriaal: van veel tot geen visuele ondersteuning;<br />

. de inhoud: van veel vertrouwdheid tot geen vertrouwdheid met de inhoud,<br />

van concreet tot abstract;<br />

. de taal: van weinig tot veel afwijkingen van de standaardtaal;<br />

. voor luisteren bepalen spreektempo en articulatie mee de moeilijkheidsgraad.<br />

Taaltaak<br />

- Het verwerkingsniveau geeft aan wat de leerlingen met de taal moeten kunnen doen.<br />

Voor de receptieve vaardigheden gaat het om:<br />

. het beschrijvend niveau: informatie achterhalen zoals die in de tekst gegeven en<br />

opgebouwd is;<br />

. het structurerend niveau: het vorig niveau wordt beheerst, maar de leerlingen zijn<br />

bovendien in staat de informatie op een overzichtelijke en persoonlijke wijze te<br />

ordenen;<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

31


- het beoordelend niveau: de vorige niveaus worden beheerst, maar de leerling kan zich<br />

tevens een gefundeerde mening vormen onder meer op basis van de informatie uit<br />

andere bronnen.<br />

Het verwerkingsniveau is in de tweede graad vooral beschrijvend en structurerend.<br />

Taalaanbod en taaltaken zijn de factoren die de leerkracht in staat stellen het luistervaardigheidsonderwijs<br />

progressief op te bouwen.<br />

Om functioneel en communicatief te werken wordt luistervaardigheid aangeleerd in reële<br />

situaties en contexten met voldoende interactie en reflectie. Uit dit laatste leren de leerlingen<br />

dat de aangeleerde strategieën en vaardigheden kunnen worden toegepast in andere<br />

situaties.<br />

Voor de opbouw van alle taalvaardigheden is de transfer van strategieën zoals plannen,<br />

uitvoeren, bijsturen en evalueren van belang. De instructiekaarten in bijlage moeten de<br />

leerlingen in staat stellen de verschillende luister-, lees-, spreek- en schrijftaken te verbinden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

32


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

LUISTEREN<br />

1 Zich kunnen concentreren. EDV B<br />

Korte oefeningen op concentratie.<br />

Het is heel belangrijk om motiverende luisteroefeningen te verzamelen die aansluiten<br />

bij de leefwereld en interessesfeer van de leerlingen. Dit zal ook in het eerste leerjaar<br />

van de tweede graad nog erg belangrijk zijn.<br />

Bij het luisteren moet er voldoende aandacht zijn voor de omgevingsfactoren: er<br />

moet een rustige en aandachtige sfeer zijn.<br />

Voorbeelden van oefeningen:<br />

- Luisteren naar geluiden: buiten de klas, in de klas, vertellen van wat je gehoord<br />

hebt.<br />

- Informatie doorfluisteren in elkaars oor (spel).<br />

- Doe-opdrachten: de leerkracht geeft bevelen die de leerlingen moeten uitvoeren.<br />

Indien hij een bevel begint met ‘ik beveel ...’, moeten de leerlingen het bevel<br />

uitvoeren. Bevelen die niet voorafgegaan worden door ‘Ik beveel ...’, mogen niet<br />

uitgevoerd worden. Indien de leerlingen dit toch doen, worden ze uitgeschakeld,<br />

tot slechts één leerling overblijft.<br />

- Herkennen van stemmen op een cassette: van medeleerlingen, leerkrachten,<br />

bekende personen, ...<br />

- Elke leerling krijgt een kaartje met een trefwoord of een zin. Iedereen loopt in het<br />

lokaal rond en zegt luidop wat op zijn kaartje staat. Het is de bedoeling dat elke<br />

leerling zijn partner vindt (bv. de dokter / pijn aan de knie ).<br />

- De leerlingen gaan in groepjes van twee zitten. Eén van de twee heeft als<br />

opdracht een bepaald verhaal expressief aan zijn partner te vertellen.<br />

Elke groep heeft een ander verhaal zodat de leerlingen die luisteren zich<br />

moeten concentreren op wat de partner vertelt, zonder gestoord te worden door<br />

de verhalen van de andere groepjes.<br />

- De praatstok: oefening op geconcentreerd (blijven) luisteren:<br />

De leerlingen mogen vrij een plaats innemen in het lokaal. De leerkracht toont de<br />

‘praatstok’ en legt de regels uit:<br />

. alleen diegene die de stok vasthoudt, mag praten en hij mag over elk<br />

onderwerp spreken;<br />

. niemand mag de spreker in de rede vallen;<br />

. als de spreker dat wil, geeft hij/zij de stok midden in een zin door aan iemand<br />

anders in de groep;<br />

LER 7<br />

SOC 8<br />

TA.BE<br />

ICO<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

33


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

. de volgende spreker wordt willekeurig gekozen (niet steeds de ‘buren’);<br />

. deelnemers mogen de stok meer dan eens krijgen;<br />

. de ontvanger van de stok moet:<br />

. de laatste zes woorden die de vorige spreker heeft gezegd, exact herhalen en<br />

dan ten minste drie zinnen over dat onderwerp doorgaan;<br />

. daarna doorgaan op een onderwerp naar keuze en daar ten minste 15 sec.<br />

over praten.<br />

Na vijf minuten mag de oefening afgebroken worden, of als iedereen ten minste<br />

één keer heeft gesproken.<br />

De leerpunten worden met de klas besproken:<br />

. het is hard werken om geconcentreerd te blijven, zelfs al is het maar voor vijf<br />

minuten;<br />

. de spanning die zich voordoet als men weet dat zijn/haar luistervaardigheid<br />

elk moment op de proef kan gesteld worden;<br />

. concentreren en luisteren: wat zijn de verschillen en de overeenkomsten;<br />

. de luistercapaciteit verandert nadat men aan de beurt is geweest.<br />

Bron: 50 trainingsactiviteiten: communicatie<br />

TFC Audiovisuele media (zie adressenlijst)<br />

2 Bereid zijn te luisteren.<br />

ET* 7<br />

SOC 6<br />

B<br />

Deze attitude moet beschouwd worden als een te bereiken doel van het luistervaardigheidsprogramma.<br />

Ze zal immers niet altijd van bij de aanvang aanwezig zijn.<br />

Men kan eraan werken door de oefeningen uit de didactische suggesties aandachtig<br />

op te bouwen.<br />

3 Het luisteren kunnen plannen. ET 5 B<br />

De planning van het luisteren houdt de volgende stappen in:<br />

- het luisterdoel bepalen;<br />

- het tekstdoel bepalen;<br />

- de voorkennis in verband met onderwerp en tekstsoort inzetten;<br />

- een luisterstrategie kiezen in functie van luisterdoel en tekstsoort.<br />

Het luisteren zal gebeuren op structurerend en beoordelend niveau,<br />

zie bij de uitvoering van de luistertaak.<br />

Het is de bedoeling dat de leerlingen op het einde van de tweede graad de volgende<br />

stappen spontaan toepassen:<br />

1) plannen;<br />

2) uitvoeren;<br />

3) reflecteren.<br />

De concrete invulling van deze drie stappen vindt u op de instructiekaarten ‘luisteren’.<br />

Zie ook de tekst 6.1 ‘de opbouw van de luistervaardigheid’.<br />

ENG<br />

FRA<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

TA.BE<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

34


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

4 Het luisterdoel kunnen bepalen.<br />

ET 5<br />

LER 2<br />

B<br />

5 Het tekstdoel kunnen vaststellen.<br />

ET 5<br />

LER 2<br />

B<br />

Wat wil de spreker bereiken?<br />

- informatie doorgeven (informatief);<br />

- overtuigen (persuasief);<br />

- gevoelens overdragen (evocatief);<br />

- opdrachten geven (directief);<br />

- aanzetten tot het doen van iets (activerend);<br />

- amusement verschaffen (diverterend).<br />

6 De voorkennis kunnen inzetten i.v.m. onderwerp en tekstsoort.<br />

ET 5<br />

LER 2<br />

B<br />

Leerlingen concreet aantonen hoe belangrijk voorkennis is voor het begrip van een<br />

tekst. Ze moeten tekstkenmerken inventariseren en kunnen op basis daarvan<br />

verwachtingen formuleren. Dat is alleen zinvol wanneer we leerlingen daarna de<br />

volgende vragen stellen: Weet je al veel van het onderwerp of nog niets? Wat zullen<br />

daarvan de gevolgen zijn tijdens het lezen? Hoe ga je te werk als je informatie<br />

tegenkomt die je al wist? Hoe ga je te werk als je nieuwe informatie tegenkomt?<br />

7<br />

Een luisterstrategie kunnen inzetten rekening houdend met luisterdoel<br />

en tekstsoort.<br />

ET 6<br />

LER 2<br />

B<br />

Soorten luisterstrategieën die de leerlingen moeten kennen:<br />

- oriënterend luisteren;<br />

- zoekend luisteren;<br />

- globaal luisteren;<br />

- intensief luisteren.<br />

De leerkracht geeft de opdracht steeds vooraf.<br />

De opdrachten moeten duidelijk en functioneel zijn.<br />

Uitleg bij de soorten strategieën:<br />

- oriënterend: voorspellend luisteren aan de hand van een titel of een inleiding,<br />

voorkennis activeren:<br />

bijvoorbeeld: de leerlingen luisteren naar een interview, voor elke vraag (of elk<br />

antwoord) wordt de cassette stopgezet en naar het mogelijk vervolg van het<br />

gesprek gevraagd. Zo worden luister- en interviewvaardigheden ingeoefend op<br />

een ‘voorspellende wijze’;<br />

- zoekend: gericht of selectief luisteren:<br />

je wenst specifieke informatie uit een tekst te halen;<br />

LER 7<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

35


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

- globaal: extensief en diagonaal luisteren:<br />

je wil de hoofdzaken, de sleutelwoorden, de grote lijnen van de tekst kennen;<br />

- intensief: je wil alles uit de tekst halen.<br />

Laat de leerlingen ook analyseren hoe ze de verschillende luisterstrategieën<br />

- onbewust en intuïtief - in het dagelijks leven toepassen.<br />

8 Luistertaken kunnen uitvoeren.<br />

ET 1<br />

ET 2<br />

ET 3<br />

ET 4<br />

B<br />

De tekstsoorten die voor deze taken op structurerend niveau gebruikt worden, zijn:<br />

- een uiteenzetting of probleemstelling door de leerkracht m.b.t. een leerstofonderdeel;<br />

- spreekmomenten van leerlingen in de klas;<br />

- informatieve teksten voor een onbekend publiek.<br />

Op beoordelend niveau wordt slechts één tekstsoort gebruikt, nl. teksten bedoeld<br />

voor jongeren.<br />

Receptieve oefenvormen: deze oefenvormen hebben het voordeel enkel de<br />

receptieve vaardigheden (luisteren/lezen) in te zetten. Bij de evaluatie van de<br />

resultaten van een luisteroefening zal dan bijvoorbeeld geen rekening gehouden<br />

worden met het geheugen van de leerlingen, of met eventuele schrijffouten.<br />

Hoofdprincipes:<br />

1) een actieve verwerking van de aangeboden taal door een vorm van handelen;<br />

2) weinig of geen beroep doen op taalproductie.<br />

Oefenvormen:<br />

- meerkeuzevragen;<br />

- uitspraken met ‘waar of niet waar’, ‘goed of fout’;<br />

- zet plaatjes in de goede volgorde (na het lezen van of het luisteren naar een<br />

tekst);<br />

- bingo (concentratie op gehoorde cijfers);<br />

- corrigeer de verteller (leerlingen reageren als de verteller een fout maakt of onzin<br />

vertelt);<br />

- maak een tekening (plattegrond of iets dergelijks) op grond van mondelinge<br />

instructies.<br />

Al deze oefeningen houden een onmiddellijke evaluatie in. Op die manier wordt<br />

vooral de luistervaardigheid getoetst: de leerlingen moeten inzien dat het<br />

voorbereidende oefeningen zijn op het echte ‘communicatieve luisteren’.<br />

Tekstsoorten bedoeld voor jongeren zijn bijvoorbeeld: jeugdjournaal, recensie van<br />

boeken en cd’s, discussies, reclameboodschappen.<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

ICO<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

36


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Op structurerend niveau:<br />

- de leerlingen luisteren naar een uiteenzetting of probleemstelling door de<br />

leerkracht en selecteren hieruit informatie-elementen;<br />

- bij het luisteren naar spreekmomenten van leerlingen in de klas: een<br />

samenvatting geven of de afwezige denkstappen erbij denken;<br />

- uit teksten informatie-elementen selecteren, in deze teksten het verband tussen<br />

de alinea’s horen of de signaalwoorden aanduiden.<br />

Op beoordelend niveau:<br />

- de leerlingen luisteren naar deze teksten op dit niveau als zij de inhoud van deze<br />

teksten toetsen aan hun voorkennis over het onderwerp;<br />

- zij toetsen de eigen kennis over het onderwerp aan de informatie uit de tekst;<br />

- de leerlingen toetsen de eigen mening over het onderwerp aan de informatie uit<br />

de tekst.<br />

Er moet tijd ‘gemaakt’ worden voor het ‘zo maar’ luisteren naar allerlei genres,<br />

genieten van het mooie is heel belangrijk.<br />

Stimuleer een brede belangstelling voor diverse kunstvormen.<br />

Bv.: theater, voordrachten van poëzie of literatuur, film, een auteur uitnodigen in de<br />

klas, … .<br />

Gebruik het prikbord in de klas om hier allerlei informatie over te geven.<br />

MCV 1<br />

9 De informatie kunnen selecteren.<br />

ET 5<br />

LER 3<br />

B<br />

Voor spreekmomenten in de klas bijvoorbeeld: leerlingen brengen verslag uit van<br />

feiten en gebeurtenissen, ze presenteren informatie en spreken over hun<br />

persoonlijke ervaringen en interesse.<br />

Bij informatieve teksten voor een onbekend publiek zoals bijvoorbeeld instructies,<br />

informatieve programma’s, interviews, praatprogramma’s, journaals:<br />

- ‘waar of niet-waar’-oefeningen bij beweringen in verband met de tekst;<br />

- vragen na een dialoog: ‘wie zei ... ?’;<br />

- werken met afbeeldingen: de leerlingen krijgen drie gelijkaardige afbeeldingen en<br />

luisteren naar een verhaal. Na afloop van het verhaal moeten ze kunnen vertellen<br />

welke afbeelding bij het verhaal past.<br />

Bij teksten bedoeld voor jongeren kan men twee keer dezelfde tekst laten horen,<br />

waarbij in de tweede versie enkele woorden veranderd werden. De leerlingen moeten<br />

kunnen zeggen welke woorden vervangen werden. Overleg met leerkrachten van<br />

andere vakken over de aanpak en de tekstkeuze. Het gaat hier over één van de<br />

fundamenten van ‘leren leren’.<br />

TA.BE<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

37


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

10 Onderwerp en hoofdgedachte kunnen identificeren.<br />

ET 5<br />

LER 3<br />

B<br />

Voorbeelden van activiteiten:<br />

- schrapvragen: de leerlingen krijgen een lijst met allerlei vragen bij de tekst en<br />

mogen alle vragen die over details handelen, schrappen;<br />

- een vertraagd gesprek voeren:<br />

Verdeel de groep in drietallen. A en B spreken met elkaar, C bewaakt de<br />

procedure.<br />

A verzint een onderwerp waarover enige discussie mogelijk is. Bijvoorbeeld<br />

waarom die ene cd beter is dan die andere of wat zijn mening is over de<br />

inrichting van de eetzaal. A begint, B mag pas reageren nadat hij kort heeft<br />

samengevat wat A gezegd heeft. Als de samenvatting niet klopt, dan mag A<br />

corrigeren.<br />

Wanneer A wil ingaan op wat B heeft gezegd, dan kan dat pas nadat A eerst een<br />

korte samenvatting heeft gegeven van wat B zojuist zei. Na ongeveer vijf minuten<br />

worden de rollen omgedraaid: B en C praten, A is scheidsrechter. Het is handig<br />

voor de klassikale bespreking dat beide gesprekspartners, onder leiding van de<br />

scheidsrechter, eerst kort met elkaar bespreken hoe het ging, voordat de<br />

volgende ronde ingaat. Als ze hun luisterbevindingen even noteren, is de kans dat<br />

die straks in de bespreking verloren gaan, geringer.<br />

Nadat iedereen in alle rollen aan bod is geweest, volgt een klassikaal gesprek.<br />

Uitgangspunt is de vraag: “Wat maakte het samenvatten moeilijk (of juist<br />

gemakkelijk)?”<br />

Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90-01-71073-5.<br />

SOC 8<br />

SOC 12<br />

SOC 13<br />

11<br />

Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen kunnen<br />

vaststellen.<br />

ET 5<br />

LER 3<br />

B<br />

De verteller corrigeren: de leerlingen reageren wanneer de verteller fouten maakt of<br />

onwaarheden vertelt.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

38


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

12 Bijkomende informatie kunnen vragen.<br />

ET 5<br />

LER 3<br />

B<br />

Een groot deel van hun schooltijd bestaat uit deze actieve vorm van luisteren; als dit<br />

op een efficiënte manier gebeurt, hebben de leerlingen meer kans op succes.<br />

Voorbeelden van oefeningen: verhalen met een clou.<br />

De leerkracht vertelt een aantal basisgegevens van een verhaal. De leerlingen<br />

moeten raden wat de clou van het verhaal is. Hiervoor mogen ze vragen stellen aan<br />

de leerkracht die enkel met ‘ja’, ‘neen’ of ‘niet ter zake’ antwoordt. Natuurlijk is elke<br />

vraag of suggestie die een juiste combinatie van gegevens bevat, goed.<br />

Mogelijke clou-verhalen:<br />

1) Een man komt een café binnen. Hij vraagt de barkeeper een glas water. De<br />

barkeeper pakt een pistool en richt die op de man. De man bedankt de<br />

barkeeper en gaat tevreden weg. Wat is er gebeurd?<br />

clou: de man had de hik.<br />

2) Er ligt een dode man op de grond, naast hem ligt een pakje. Wat is er gebeurd?<br />

clou: de man is een parachutist, wiens parachute niet is geopend.<br />

3) Een man woont op de 20 ste verdieping van een flat.<br />

‘s Ochtends gaat hij met de lift naar beneden. ‘s Avonds gaat hij met de lift tot de<br />

15 de verdieping en loopt de rest via het trappenhuis (behalve als het regent, dan<br />

gaat hij tot de 20 ste ). Waarom?<br />

clou: de man is klein en kan niet bij de knop van de 20 ste verdieping. Als het<br />

regent, gebruikt hij zijn paraplu om het knopje te bereiken.<br />

4) In een woonwagen ligt een dode man. Onder het vloerkleed ligt zaagsel. Had de<br />

man dat geweten, dan was hij niet dood geweest. Waarom?<br />

clou: de man is dwergclown in het circus. Een concurrent zaagt telkens een<br />

stukje van het meubilair af, zodat de dwerg de indruk krijgt dat hij langzaam<br />

groeit. Dit is funest voor zijn functie in het circus en hij pleegt zelfmoord.<br />

5) Romeo en Julia worden dood gevonden in een hotelkamer. Er is niemand in de<br />

kamer, alleen de kat van de hotelhouder, die binnengeslopen is. De deur van de<br />

kamer is op slot en alle ramen zijn dicht. Er ligt gebroken glas op de grond,<br />

Romeo en Julia hebben geen kleren aan en het hoofd van Romeo is<br />

verdwenen. Het vloerkleed is nat. Wat is er gebeurd?<br />

clou: Romeo en Julia zijn goudvissen, de kat heeft de viskom omgegooid en de<br />

kop van Romeo opgegeten.<br />

Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90-01-71073-5<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

39


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Voorbeelden van activiteiten waarin de leerlingen informatie moeten vragen:<br />

- je hebt een cd gekocht met gratis hoofdtelefoon, en die zit er niet bij …;<br />

- je wil een voordrachtavond op school organiseren, dus moet je een aantal<br />

personen aanspreken: de directeur, de schoonmaakster, …<br />

Je moet ook je medeleerlingen aanspreken en uitnodigen;<br />

- een leerling legt de weg uit aan de hand van een kaart.<br />

Eerste ronde: er worden geen vragen gesteld. Wie bevindt zich op het einde op<br />

het juiste adres?<br />

Tweede ronde: de weg wordt opnieuw uitgelegd, de (groepjes) leerlingen die de<br />

juiste plaats niet hebben bereikt, stellen bijkomende vragen.<br />

13 De functie van bijgeleverde visuele informatie kunnen vaststellen.<br />

ET 5<br />

LER 3<br />

B<br />

Bijvoorbeeld:<br />

- de leerlingen krijgen drie afbeeldingen, de leerkracht vertelt een verhaal, de<br />

leerlingen moeten vinden welke afbeelding bij het verhaal past;<br />

- de leerlingen krijgen een afbeelding en moeten naar een verhaal luisteren.<br />

Nadien moeten ze een gatentekst invullen;<br />

- de leerlingen krijgen een serie afbeeldingen bij een luistertekst. Ze moeten de<br />

afbeeldingen in de juiste volgorde leggen.<br />

14 Het taalgebruik van de spreker kunnen inschatten.<br />

ET 5<br />

LER 3<br />

B<br />

Zoals de sociale achtergrond van de spreker inschatten, bijvoorbeeld bij een<br />

interview of gesprek het beroep van de mensen laten raden.<br />

TA.BE<br />

Men kan de leerlingen bij reclametaal naar typische woorden laten zoeken.<br />

15<br />

Aandacht tonen voor het non-verbaal gedrag van de gesprekspartner<br />

/ spreker.<br />

ET 5<br />

LER 3<br />

B<br />

Zoals bijvoorbeeld:<br />

- aan leerlingen de opdracht geven non-verbale signalen van verveling te geven<br />

terwijl een andere leerling iets vertelt (die niets afweet van deze opdracht);<br />

- een klasgesprek observeren: de leerlingen nemen plaats in twee concentrische<br />

cirkels, de leerlingen van de binnenste cirkel houden een gesprek, de buitenste<br />

observeert non-verbaal gedrag bij de binnenste cirkel.<br />

SOC 4<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

40


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

16 Informatie kunnen ordenen.<br />

ET 5<br />

LER 3<br />

B<br />

Denk bijvoorbeeld aan:<br />

- een gesprek met een rechter laten horen, waarbij de leerlingen de oorzaak, het<br />

probleem en de conclusie van een rechtzaak moeten kunnen geven;<br />

- sprekers en schrijvers brengen structuur in hun tekst aan. Eén van de middelen<br />

die zij daarbij kunnen hanteren, is het gebruik van bepaalde signaalwoorden en<br />

-zinnen. Voor de luisteraar en lezer is het belangrijk deze signalen te<br />

onderkennen.<br />

Het is dan gemakkelijker om de grote lijnen van het betoog te volgen.<br />

De leerkracht leest eerst een tekst voor en geeft de leerlingen de opdracht de<br />

signaalwoorden te noteren. De leerkracht kan ook een gatentekst geven met de<br />

opdracht de signaalwoorden in te vullen;<br />

- ordenen: ordening van een tekst aangeven of een tekst opnieuw ordenen.<br />

Bijvoorbeeld: iets verkorten, een structuur aanbrengen rekening houdend met het<br />

luisterdoel, voor- en nadelen weergeven, schema aanvullen, op data of eeuw<br />

rangschikken, klasseren. Zie ook bij schrijfvaardigheid: nota nemen en<br />

schematisch voorstellen van informatie.<br />

TA.BE<br />

17<br />

Een luisterstrategie kunnen toepassen naargelang het luisterdoel en<br />

de tekstsoort.<br />

ET 6<br />

LER 4<br />

B<br />

Het luisterlogboek kan hierbij een handig werkinstrument zijn:<br />

geef de leerlingen de opdracht gedurende één week een luisterlogboek bij te houden<br />

waarin ze noteren in welke situaties zij geluisterd hebben en welke strategie ze<br />

hierbij gebruikt hebben. Eén situatie per dag is voldoende. In het logboek moeten<br />

antwoorden komen op de volgende vragen:<br />

- wat is de situatie en wie zijn de deelnemers?<br />

- kon je kiezen tussen luisteren of niet?<br />

- wat maakte het luisteren gemakkelijk of moeilijk?<br />

Na een week kunnen de leerlingen hun bevindingen in groep aan elkaar vertellen.<br />

Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90-01-71073-5<br />

TA.BE<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

41


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Ter informatie: belemmeringen voor effectief luisteren.<br />

Wat weerhoudt ons ervan om goed te luisteren? Deze ‘luisterbelemmeringen’ nemen<br />

allerlei vormen aan. In elke interactie doen zich barrières voor, dat is onvermijdelijk.<br />

Als we werkelijk met succes willen communiceren moeten we leren onder ogen zien<br />

waardoor we ons laten afleiden en waardoor onze gedachten afdwalen.<br />

Hierna volgt een opsomming.<br />

SOC 4<br />

Omgevingsfactoren.<br />

Dit zijn factoren die ertoe kunnen leiden dat we ‘afschakelen’, niet meer luisteren<br />

naar wat er wordt gezegd en ons in plaats daarvan concentreren op de omgeving:<br />

- ruimte te warm/te koud;<br />

- stoel te hard/te zacht;<br />

- licht te fel/te zwak;<br />

- slechte ventilatie, stoffige of rokerige omgeving;<br />

- lawaai (de telefoon, ...);<br />

- visuele afleiding (de glazenwasser, ...);<br />

- geurtjes (parfum, sigarettenrook, ...);<br />

- onderbrekingen.<br />

Taalbarrières.<br />

Zij vormen een afleiding en maken dat de spreker moeilijk te volgen is:<br />

- jargon of specialistisch taalgebruik;<br />

- complexe zinnen;<br />

- moeilijke woorden;<br />

- neerbuigende spreekstijl;<br />

- te snel praten;<br />

- te hard praten;<br />

- te zacht praten;<br />

- te langzaam praten;<br />

- monotoon spreken;<br />

- aarzelend spreken (veel stopwoorden);<br />

- verkeerde intonatie;<br />

- slecht gestructureerde boodschap.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

42


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Psychologische barrières.<br />

De emotionele toestand waarin iemand verkeert kan al vóór de interactie bestaan of<br />

kan het gevolg zijn van de communicatie. In beide gevallen kan die emotionele<br />

toestand een belemmering gaan vormen voor effectief luisteren en dus ook voor een<br />

goed begrip:<br />

- angst;<br />

- woede;<br />

- frustratie (niet in staat zijn de eigen mening over te brengen);<br />

- verschil in status;<br />

- vooroordelen;<br />

- verondersteld verschil in bekwaamheid/ervaring/positie.<br />

Fysiologische barrières.<br />

De fysische toestand van de luisteraar kan ook zijn concentratie beïnvloeden, en dus<br />

onrechtstreeks bepalen in hoeverre hij/zij informatie opneemt:<br />

- hoofdpijn;<br />

- vermoeidheid;<br />

- ongemak, pijn, ziekte;<br />

- slecht zien;<br />

- slecht horen.<br />

Perceptuele barrières.<br />

De spreker en de luisteraar kunnen eenzelfde situatie op een heel verschillende<br />

manier zien. Dit kan effect hebben op hoe zij elkaar begrijpen:<br />

- andere sociale/culturele achtergrond;<br />

- onverwachte attitude;<br />

- verschillende verwachtingen;<br />

- uiterlijk van de spreker (slordig, ouder/jonger dan verwacht, groen haar, …);<br />

- gebaartjes;<br />

- accenten.<br />

Inhoudelijke barrières.<br />

Datgene wat de spreker zegt, kan ook nog een belemmering voor goed luisteren<br />

vormen:<br />

- het onderwerp interesseert de luisteraar niet;<br />

- de spreker gaat er te lang op door;<br />

- de spreker zegt iets wat we niet willen horen (kritiek, gewenste verandering, …);<br />

- de luisteraar heeft het allemaal al eerder gehoord;<br />

- inhoudelijk te moeilijk/gemakkelijk;<br />

- de spreker vervalt in herhaling.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

43


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Persoonlijke barrières.<br />

De luisteraar kan persoonlijke barrières opwerpen:<br />

- te zeer bezig met eigen problemen;<br />

- nadenken over de eigen reactie zonder de spreker te laten uitpraten;<br />

- zoeken naar een kans om de ander in de rede te vallen;<br />

- het gesprek trachten te domineren door aan het woord te blijven, dus geen zin<br />

hebben in de rol van luisteraar.<br />

Bron: 50 Trainingsactiviteiten: communicatie<br />

TFC Audiovisuele media (zie adressenlijst)<br />

18 Het beluisterde kunnen toetsen aan andere informatie.<br />

ET 4<br />

LER 4<br />

B<br />

Manipulatieve technieken herkennen in beluisterde gesprekken en in<br />

reclameboodschappen:<br />

- halve waarheden;<br />

- foutieve oorzaak-gevolg;<br />

- generaliseren;<br />

- zwart-wit denken;<br />

- inconsistenties;<br />

- vooroordelen;<br />

- meelopersmotief ‘iedereen zegt’.<br />

TA.BE<br />

19 Bereid zijn het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten.<br />

ET* 7<br />

LER 4<br />

B<br />

Dit kan geïntegreerd worden in een oefening voor leesvaardigheid, bijvoorbeeld een<br />

tv- of radiojournaal en een krantenartikel vergelijken.<br />

20 Bereid zijn te reflecteren over de eigen luisterhouding.<br />

ET* 7<br />

LER 5<br />

B<br />

Reflectie over het proces en de gevolgen ervan op het product, is een belangrijk<br />

aspect van leren leren.<br />

Het geruchtenspel: les over de beperkingen van het geheugen en het gevaar van<br />

interpretaties.<br />

Didactisch materiaal: tekst, bandopnemer of cassetterecorder.<br />

Beginsituatie: de leerlingen hebben zich nog niet expliciet bezonnen over het<br />

luisterproces en de beperkingen van het geheugen.<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

44


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Werkwijze:<br />

- algemene inleiding: de leerkracht vertelt wat de bedoeling van de les is;<br />

- vier vrijwillige leerlingen moeten de klas verlaten, de leerkracht leest de tekst voor,<br />

de leerlingen zullen de tekst correct moeten navertellen;<br />

- één leerling vertelt de tekst in eigen woorden na, de leerkracht neemt dit op band<br />

op;<br />

- één van de vrijwilligers mag terug binnenkomen, dezelfde leerling vertelt het<br />

verhaal nog eens na;<br />

- de volgende vrijwilliger mag binnenkomen, de eerste vrijwilliger vertelt op zijn<br />

beurt de tekst na, enz. De klas krijgt de opdracht te observeren wat er precies<br />

gebeurt;<br />

- klassikale bespreking: wat zijn de conclusies na de observatie?<br />

- Slot: de leerlingen verdelen zich in kleine groepjes, en beelden situaties uit waarin<br />

de voor- en nadelen van deze inventaris duidelijk blijken. De andere leerlingen<br />

kijken toe en achterhalen om welke factor(en) uit de inventaris het in betreffende<br />

scène gaat. Na elk rollenspel volgt een korte bespreking.<br />

Bij het luisteren naar elkaar worden bepaalde zaken:<br />

. weggelaten;<br />

. verwisseld;<br />

. toegevoegd;<br />

. samengevoegd;<br />

. vervormd;<br />

. vervangen door andere.<br />

Groepswerk: in kleine groepjes kunnen de leerlingen de volgende punten<br />

bespreken (vrijwilligers verspreid over de groepjes):<br />

. wat zijn de voor- en nadelen van de verkorting? (tijdsbesparing en duidelijkheid);<br />

. wat zijn de oorzaken en de gevolgen van de vervorming? (belangrijke zaken<br />

worden weggelaten);<br />

. oorzaken van de vervorming zijn: onze kennis van de werkelijkheid / onze kennis<br />

van de taal;<br />

. gevolgen: misverstanden.<br />

SOC 12<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

45


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Hoofddoelstelling:<br />

Zich bewust worden van de beperkingen van het geheugen en van wat er gebeurt<br />

tijdens het luisterproces.<br />

Concrete doelstellingen:<br />

- bereid zijn geconcentreerd te luisteren;<br />

- essentiële kenmerken van wat er gebeurt tijdens het luisteren kunnen noemen en<br />

deze situeren aan de hand van voorbeelden;<br />

- voor- en nadelen, oorzaken en gevolgen van deze kenmerken kunnen noemen en<br />

illustreren;<br />

- in situaties uit het alledaagse leven de kenmerken van het luisterproces, de vooren<br />

nadelen, de oorzaken en gevolgen, kunnen onderkennen en aanduiden.<br />

Bron: Instrumentaal, fundamenten en modellen voor moedertaalonderwijs<br />

ISBN 90-334-09-00-3<br />

21 Planning en uitvoering van de luistertaak kunnen evalueren.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

Het luisterproces wordt geanalyseerd: waar ging het goed/fout?<br />

Dit wordt in groepjes besproken.<br />

Voorbeelden van vragen voor een luisterrapport:<br />

1) Wil je luisteren? Waarom wel/niet?<br />

Omwille van het onderwerp;<br />

omwille van de spreker zelf: zijn uiterlijk, leeftijd, sympathie, politieke<br />

opvattingen;<br />

luister je in opdracht van ... ?<br />

2) Laat je dat merken? Hoe?<br />

- verbaal<br />

- non-verbaal<br />

3) Kan je luisteren? Verstaanbaarheid, storingen, afleidingen, taalgebruik.<br />

4) Stel je actief vragen als je iets niet begrijpt?<br />

5) Let je op wat de spreker zegt? Volg je zijn gedachtegang?<br />

Kan je dat met eigen woorden navertellen?<br />

6) Wat wil de spreker volgens jou bereiken:<br />

- informatie doorgeven;<br />

- overtuigen (persuasie);<br />

- gevoelens overdragen (evocatie);<br />

- opdrachten geven;<br />

- amusement.<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

46


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

7) Bereikt de spreker zijn doel bij jou? (respectievelijk bij voorgaande vragen:)<br />

- Klopt het volgens jou? Is het na te gaan?<br />

- Ben je het met de spreker eens? Waarom wel/niet?<br />

- Ervaar je het, voel je het inderdaad?<br />

Hoe komt het dat je die gevoelens wel/niet hebt?<br />

- Zul je doen wat gevraagd wordt? Waarom wel/niet?<br />

- Moet je lachen?<br />

8) Luister je ontspannen of moet je je forceren?<br />

Bron: Gedifferentieerd Nederlands, Taal en Teken, Vaardigheden<br />

Uitgeverij Plantyn<br />

22<br />

Kunnen nagaan of men een onbevooroordeelde luisterhouding heeft<br />

aangenomen.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

De leerlingen moeten letten op factoren die onbevooroordeeld/bevooroordeeld<br />

luisteren beïnvloeden: indicatieve factoren zoals het non-verbaal gedrag van de<br />

spreker en bijkomende visuele informatie. De leerkracht wijst op clichés.<br />

ICO<br />

Er kan een eenvoudige oefening gemaakt worden, die de leerlingen doet inzien hoe<br />

gemakkelijk we dingen aannemen op basis van onvoldoende feitelijke informatie, en<br />

de gevolgen ervan op ons handelen.<br />

Doelstellingen:<br />

- de leerlingen laten inzien dat het maar al te gemakkelijk is om tussen de regels<br />

door te lezen en vooronderstellingen te koesteren over mensen en situaties. Er<br />

wordt aandacht besteed aan de gevolgen ervan op ons handelen;<br />

- inzicht laten krijgen in de risico’s van vooroordelen;<br />

- leren waakzaam zijn geen voorbarige conclusies te trekken.<br />

Zo voorkomt men een verstoring of wegvallen van de communicatie.<br />

De leerkracht zoekt hiervoor een tekst met veel impliciete informatie, hij stelt een<br />

vragenlijst op met uitspraken waar de leerlingen met ‘waar’, ‘niet waar’ of ‘weet niet’<br />

naast zetten.<br />

Voorbeeldtekst:<br />

Henny Stevens is de chef van een telefonisch helpdeskteam bij een computersoftwarebedrijf.<br />

Henny is gevraagd zich bij de manager te melden.<br />

Henny krijgt te horen dat een lid van het team niet optimaal functioneert en dat daar<br />

niets aan gedaan wordt. Collega’s en klanten klagen over het feit dat de medewerker<br />

een slecht inzicht heeft in de vragen van de klanten en vaak oplossingen biedt op<br />

basis van onvoldoende kennis van het softwaresysteem. Gebrekkig luisteren lijkt<br />

daar de oorzaak van.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

47


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Een uur later, in de kantine, gedraagt Henny zich ongewoon boos en onbeschoft, en<br />

klaagt over de slechte hygiëne en het eten (terwijl het management dat altijd als<br />

uitstekend beschouwde). Een blad met eten wordt één van de caissières letterlijk in<br />

de schoot geworpen als er een geüniformeerde veiligheidsbeambte in de kantine<br />

verschijnt. Henny barst in tranen uit.<br />

Uitspraken:<br />

1 Henny heeft met de manager gesproken.<br />

2 Het gesprek vond plaats in het kantoor van de manager.<br />

3 Henny is een vrouw.<br />

4 Het niet-functionerende team lijkt onvoldoende kennis van het softwaresysteem<br />

te willen verbergen.<br />

5 Minstens één persoon is niet tevreden over de service van ten minste één<br />

persoon van het helpdeskteam.<br />

6 De beschuldigingen zijn dermate onterecht dat Henny zich een uur later<br />

afreageert op een onschuldige kantinemedewerker.<br />

7 De klachten van Henny over het eten in de kantine zijn onterecht.<br />

8 Henny heeft uit woede een blad met eten naar een caissière gegooid.<br />

9 De komst van de veiligheidsbeambte duidt op een onplezierige escalatie van de<br />

situatie.<br />

10 Als de veiligheidsbeambte binnenkomt, realiseert Henny zich dat de situatie uit<br />

de hand gelopen is en barst in tranen uit.<br />

Verbetering: Alleen bewering 5 is ontegenzeggelijk waar.<br />

Bron: 50 trainingsactiviteien: communicatie<br />

TFC Audiovisuele media (zie adressenlijst)<br />

23 Bereid zijn een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen.<br />

ET* 7<br />

SOC 6<br />

SOC 7<br />

B<br />

Dit is een communicatieve vaardigheid. Men staat open voor ideeën, gedachten en<br />

suggesties van anderen.<br />

ICO<br />

24 Bereid zijn iemand anders te laten uitspreken.<br />

ET* 7<br />

SOC 6<br />

B<br />

25 Het belang van goed luisteren kunnen aangeven.<br />

EDV<br />

SOC 5<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

48


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

26 Zich bewust zijn van de eigen voorkeur voor een luisterstrategie.<br />

EDV<br />

LER 7<br />

B<br />

27 Bereid zijn de eigen leerstijl bij te sturen.<br />

EDV<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

B<br />

Conclusies laten trekken voor een nieuwe luistertaak.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Luistervaardigheid<br />

49


6.2 Opbouw van de spreekvaardigheid<br />

Het spreekvaardigheidsonderwijs heeft als doel de leerlingen voor te bereiden op allerlei<br />

maatschappelijk relevante gesprekssituaties waarbij ze zich mondig en actief kunnen<br />

opstellen en hun zegje durven doen.<br />

Door de taal in een bepaalde situatie te gebruiken en door over taalgebruik en taalsysteem<br />

na te denken, ontwikkelen leerlingen attitudes tegenover het eigen en andermans<br />

taalgebruik. Voor spreken zijn dit voornamelijk de bereidheid algemeen Nederlands te<br />

spreken, zijn beurt afwachten bij het spreken, zelfvertrouwen en zelfredzaamheid.<br />

Bij spreekvaardigheidsonderwijs hebben leerlingen niet alleen inzicht nodig in verschillende<br />

spreeksituaties, in publiek, taalregister, taalvariatie en in het formuleren en structureren van<br />

het gesprek, ze moeten bovendien de kans krijgen om actief te oefenen.<br />

Het proces van spreken/gesprekken voeren kan in onderdelen opgedeeld worden die apart<br />

aandacht kunnen krijgen, maar die vooral in samenhang geoefend worden. Dit proces komt<br />

neer op een aantal (denk)activiteiten vóór, tijdens en na het spreken (plannen, uitvoeren,<br />

reflecteren).<br />

Oefeningen op spreeksituaties zullen dikwijls de vorm van een rollenspel aannemen. De<br />

nabespreking ervan geeft de kans om het eindproduct te bespreken en ook de aanpak van<br />

de leerlingen. De leerling-observatoren beschikken dan over een checklist met vragen of<br />

aandachtspunten. Ook voorbeelden van radio of televisie vormen een goede aanleiding om<br />

een aantal situaties te bespreken of voor te bereiden.<br />

Spreektaken worden omschreven aan de hand van tekstsoorten, doelpubliek en<br />

verwerkingsniveau.<br />

Bij spreken/gesprekken voeren worden de volgende tekstsoorten geproduceerd:<br />

standpunten, meningen, instructies, vragen, antwoorden, informatie presenteren, gevoelens/<br />

ervaringen/interesses weergeven, beschrijven van routes, situaties, personen en<br />

gebeurtenissen, activerende boodschappen, inlichtingen geven, aanvragen doen, berichten<br />

en bezwaren formuleren.<br />

Doelpubliek: bekende en onbekende leeftijdgenoten, bekende volwassenen, onbekend<br />

publiek.<br />

Het verwerkingsniveau voor ‘gesprekken voeren’ is:<br />

- structurerend: de leerling heeft een actieve inbreng in de wijze waarop hij informatie<br />

presenteert, hij geeft zijn tekst een bepaalde structuur mee;<br />

- beoordelend: de tekst wordt ook afgestemd op informatie die door anderen ingebracht<br />

werd.<br />

Aan de hand van tekstsoorten, doelpubliek, verwerkingsniveau en de gebruikte<br />

evaluatiecriteria kan de leerkracht het spreekvaardigheidsonderwijs opbouwen.<br />

Om functioneel en communicatief te werken wordt spreekvaardigheid aangeleerd in reële<br />

situaties en contexten met voldoende interactie en reflectie. Uit dit laatste leren de leerlingen<br />

dat de aangeleerde strategieën en vaardigheden kunnen worden toegepast in andere<br />

situaties.<br />

Voor de opbouw van alle taalvaardigheden is de transfer van strategieën zoals plannen,<br />

uitvoeren, bijsturen en evalueren van belang. De instructiekaarten in bijlage moeten de<br />

leerlingen in staat stellen de verschillende luister-, lees-, spreek- en schrijftaken te verbinden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

50


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

SPREKEN<br />

28 Tot spreken bereid zijn, graag spreken en zich willen en durven uiten.<br />

ET* 14<br />

SOC 6<br />

B<br />

De korte vrije spreekmomenten kunnen ook in groepjes of in een kringgesprek<br />

gebeuren.<br />

Bijvoorbeeld: de leerlingen zichzelf of elkaar laten voorstellen, spontaan spreken over<br />

een eigen ervaring, iets laten meedelen, iets laten vertellen over hun cultuur. Vooraf<br />

op enkele veel voorkomende fouten wijzen, tijdens het spreken laten uitspreken.<br />

Eventueel nog voorkomende fouten achteraf corrigeren.<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

ICO<br />

Bij nieuwe leerlingengroepen zal de leerkracht ervoor zorgen een veilige<br />

spreeksituatie te creëren:<br />

- vermijd een competitieve sfeer. Het is geen wedstrijd;<br />

- leg - zeker in het begin - geen nadruk op het resultaat. De spreekdrempel overwinnen<br />

is belangrijker dan het perfect spreken;<br />

- niet elke opdracht of techniek is voor iedereen weggelegd. Maar door een juiste<br />

lesopbouw help je de leerlingen wel uit hun vaste denkpatroon te stappen en/of<br />

met clichés te breken;<br />

- geef voorbeelden bij je opdrachten. Doe ook zelf mee;<br />

- als leerkracht moet je zelf vertrouwd zijn met de oefening. Probeer daarom voor<br />

jezelf zoveel mogelijk uit en bedenk wat er zoal fout kan gaan. Dat wil niet<br />

zeggen, dat je geen risico moet nemen. Het is misschien eng om sommige<br />

oefeningen voor het eerst te doen. Als je leerlingen niet gewend zijn van hun<br />

plaats te komen, moeten zij iets overwinnen. Bouw vrij bewegen dan langzaam<br />

op. Begin met een twee aan twee oefening. Werk langzaam toe naar een<br />

oefening waarbij de hele ruimte het werkterrein wordt.<br />

Sommige leerlingen zijn zo gewend aan klassikaal onderwijs, dat ze het zelfs<br />

vreemd vinden, dat er in één lokaal meer dan één persoon tegelijk aan het woord<br />

kan zijn.<br />

In de praktijk blijkt, dat de meeste leerlingen snel de smaak te pakken hebben en<br />

dat ze het leuk vinden met verschillende klasgenoten te kunnen praten. Het<br />

vergroot het contact op een prettige manier;<br />

- vergeet nooit: het doel van de oefening is communicatie. Wees selectief in het<br />

verbeteren van vormfouten. Pas als een foute vorm de goede communicatie in de<br />

weg staat, is er reden om een constructie te verbeteren. Noteer wat er fout gaat<br />

en laat dit later bij een ander onderdeel aan de orde komen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

51


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

29 Bereid zijn Algemeen Nederlands te spreken.<br />

ET* 14<br />

SOC 6<br />

B<br />

De leerkrachten zullen ernaar streven dat de leerlingen in elke communicatieve<br />

situatie Algemeen Nederlands gebruiken. Naar taalbeleid streven met leerkrachten<br />

van andere vakken, geeft meer kansen om de taalontwikkeling te bevorderen. Dit kan<br />

in een schoolwerkplan opgenomen worden.<br />

TA.BE<br />

30 Afspraken in verband met communicatie in de klas kunnen naleven.<br />

ET13<br />

ET14<br />

SOC 8<br />

B<br />

Afspraken in overleg met de leerlingen opstellen.<br />

Bijvoorbeeld om de beurt spreken; naar elkaar luisteren; het woord vragen; beleefd<br />

reageren; conventies van monoloog, dialoog, polyloog; lichaamstaal, oogcontact,<br />

non-verbale communicatie, ...<br />

cf. luisterconventies.<br />

31 Het spreken kunnen plannen. ET 13 B<br />

De planning van het spreken houdt de volgende stappen in:<br />

- het spreek- en gespreksdoel bepalen;<br />

- het publiek kunnen beschrijven;<br />

- de voorkennis i.v.m. onderwerp en tekstsoort inzetten;<br />

- gericht informatie selecteren (ook met behulp van ICT);<br />

- bijkomende informatie vragen;<br />

- inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen;<br />

- een tekst structureren naargelang van het spreekdoel en het publiek.<br />

Het spreken gebeurt op structurerend en beoordelend niveau.<br />

Zie bij ‘uitvoering van de spreektaak’.<br />

Het is de bedoeling dat de leerlingen op het einde van de tweede graad de volgende<br />

stappen spontaan toepassen:<br />

1) plannen;<br />

2) uitvoeren;<br />

3) reflecteren.<br />

De concrete invulling van deze drie stappen vindt men op de instructiekaarten<br />

‘spreken’.<br />

Zie ook de tekst 6.2 ‘de opbouw van de spreekvaardigheid’.<br />

Leg eerst de oefening uit of doe haar klassikaal voor. Je kunt ook een voorbeeldpaar<br />

of een voorbeeldgroepje nemen. Deel daarna pas het materiaal uit en verplaats het<br />

meubilair. Doe je het andersom, dan dreigt er chaos. Niemand luistert meer en<br />

niemand weet wat hij moet doen. Vergeet niet: het uitleggen van een oefening en het<br />

opvolgen van instructies is een oefening op zich.<br />

ENG<br />

FRA<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

TA.BE<br />

ICT<br />

32 Het spreek- en gespreksdoel kunnen bepalen.<br />

ET 13<br />

LER 2<br />

B<br />

Hulp bij spreekbeurten: als de keuze van de onderwerpen bepaald is, mogen de<br />

andere leerlingen vragen stellen waarop ze graag een antwoord willen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

52


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

33 Het publiek kunnen beschrijven.<br />

ET 13<br />

LER 2<br />

B<br />

De leerlingen moeten ontdekken dat de woordkeuze kan verschillen naargelang van<br />

het publiek.<br />

SOC 4<br />

34<br />

De voorkennis in verband met onderwerp en tekstsoort kunnen<br />

inzetten.<br />

ET 13<br />

LER 2<br />

B<br />

Leerlingen concreet aantonen hoe belangrijk voorkennis is voor het begrip van een<br />

tekst.<br />

Ze moeten tekstkenmerken inventariseren en kunnen op basis daarvan<br />

verwachtingen formuleren. Dat is alleen zinvol wanneer we leerlingen daarna de<br />

volgende vragen stellen: Weet je al veel van het onderwerp of nog niets? Wat zullen<br />

daarvan de gevolgen zijn tijdens het lezen? Hoe ga je tewerk als je informatie<br />

tegenkomt die je al wist? Hoe ga je tewerk als je nieuwe informatie tegenkomt?<br />

35 Gericht informatie kunnen vragen.<br />

ET 13<br />

LER 2<br />

B<br />

Bijvoorbeeld:<br />

- informatie vragen aan een loket;<br />

- efficiënt telefonisch communiceren met bv. een leerkracht, arts, reservatiekantoor;<br />

- een interview afnemen;<br />

- een persoonlijk vraaggesprek voeren.<br />

TA.BE<br />

36 Bijkomende informatie kunnen vragen.<br />

ET 13<br />

LER 2<br />

B<br />

37<br />

Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen kunnen<br />

vaststellen.<br />

ET 13<br />

LER 3<br />

B<br />

38<br />

Een tekst kunnen opbouwen naargelang het spreekdoel en het<br />

publiek.<br />

ET 13<br />

LER 3<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

53


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

39 Spreektaken kunnen uitvoeren.<br />

ET 8<br />

ET 9<br />

ET 10<br />

ET 11<br />

B<br />

De tekstsoorten die voor deze taken op structurerend niveau gebruikt zullen worden, zijn:<br />

- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten:<br />

instructies geven voor een spel en het hanteren van apparatuur<br />

- aan bekende volwassenen:<br />

. vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t. leerstofonderdelen in schoolvakken<br />

. informatie presenteren<br />

. gevoelens, persoonlijke ervaringen en interesses uitdrukken<br />

- voor een onbekend publiek:<br />

. routes, situaties en personen beschrijven<br />

. gebeurtenissen verslaan<br />

De tekstsoorten die voor deze taken op beoordelend niveau gebruikt worden, zijn:<br />

- bestemd voor bekende leeftijdgenoten: standpunten, meningen of oplossingswijzen<br />

voor problemen in een gedachtewisseling uiteenzetten en motiveren<br />

- bestemd voor een onbekend publiek:<br />

. activerende boodschappen formuleren<br />

. inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten of bezwaren formuleren in het kader<br />

van het schools functioneren en van de vrije tijd (rechtstreeks of telefonisch)<br />

Deze spreekoefeningen kunnen in groep gebeuren.Het is niet de bedoeling dat de<br />

leerkracht elke oefening evalueert. De leerlingen kunnen aan zelfevaluatie doen.<br />

Voor je een spreekoefening doet, moet je je altijd afvragen: heb ik genoeg in mijn<br />

leerlingen gestopt om er ook iets uit te laten komen? Het kan niet vaak genoeg<br />

gezegd worden: geen output zonder input. Er moet altijd voorbereidend werk<br />

gebeurd zijn. Voor de meeste oefeningen moet je uit je eigen ervaring putten om het<br />

spreken in te leiden. Daarnaast hebben je leerlingen tijdens de oefeningen nog hulp<br />

nodig. Geef die in de vorm van voorbeeldzinnen op het bord of op papier.<br />

Taalspel: Tien willekeurige woorden.<br />

Dit taalspel duurt tien minuten en je hebt er een krant voor nodig.<br />

Het is heel geschikt om een les mee te beginnen (opwarmer) of mee af te ronden. Uit<br />

een krant worden tien woorden gehaald die dienen als uitgangspunt voor het verhaal,<br />

bijvoorbeeld: avond-gehaktbal-kietelen-1995-edelstenen-desondanks-boekensteuncomputer-breien<br />

en huilen. Iedereen probeert het woord dat hij ‘trekt’ in het verhaal te<br />

gebruiken. Hij wacht het moment af waarop hij zijn woord in het verhaal kwijt kan.<br />

Iemand begint met het verhaal. Zijn woord moet erin voorkomen. Na een paar zinnen<br />

mag er al gewisseld en ingesprongen worden. Zo ontstaat een kort, mal verhaal met<br />

een begin, een middenstuk en een einde. De leerkracht kan suggesties doen om te<br />

wisselen of andere wendingen aan het verhaal te geven.<br />

Bron: Honderd taalspelen, voor onderwijs en jeugdwerk<br />

ISBN 90-73207-44-4<br />

Op structurerend niveau:<br />

- de leerlingen structureren wanneer zij bijvoorbeeld instructies in de juiste<br />

volgorde geven zodat ze kunnen worden uitgevoerd;<br />

- door vragen te stellen en antwoorden te formuleren over de leerstof brengen zij<br />

structuur in de tekst;<br />

- als zij informatie presenteren moeten zij die eventueel hertalen voor hun publiek<br />

waardoor bijvoorbeeld een beknoptere structuur noodzakelijk wordt;<br />

- als zij mondeling verslag uitbrengen van gebeurtenissen gaan zij de informatie op<br />

persoonlijke wijze ordenen;<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

ICO<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

54


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

- leerlingen brengen foto’s van mensen mee. De foto’s worden gemengd. Elke<br />

leerling kiest een foto, leeft zich in in de persoon van de foto en vertelt zijn<br />

verhaal;<br />

- wanneer een aantal leerlingen uit de klas een uitgesproken hobby hebben,<br />

zoeken zij minder bekende termen i.v.m. die hobby en geven ze uitleg. Na de<br />

uitleg, herhalen de luisteraars wat zij hebben gehoord.<br />

Op beoordelend niveau:<br />

- een activerende boodschap: door een korte monoloog proberen de leerlingen<br />

mensen te overtuigen om deel te nemen aan een actie;<br />

- een reclameboodschap zo overtuigend mogelijk overbrengen;<br />

- de standpunten, meningen en oplossingswijzen voor problemen worden<br />

geformuleerd op basis van eigen, actuele kennis van de wereld;<br />

- zij vragen inlichtingen, doen aanvragen, … en maken hierbij gebruik van hun<br />

eigen kennis van de wereld;<br />

- de openstoeldiscussie: een buiten- en een binnencirkel. De leerlingen van de<br />

binnencirkel krijgen een gespreksopdracht, één stoel van de kring blijft open.<br />

Wanneer iemand buiten de kring wil mee discussiëren, gaat hij op de stoel zitten.<br />

De persoon rechts van hem gaat naar de buitencirkel. De leerkracht geeft een<br />

teken wanneer er gewisseld mag worden.<br />

40<br />

Naargelang het spreek- of gespreksdoel en het publiek, gericht<br />

informatie kunnen verwoorden, in een duidelijke vorm.<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

B<br />

Voorbeelden:<br />

- de leerkracht geeft lange zinnen. De leerlingen geven de boodschap kernachtiger<br />

weer;<br />

- de leerlingen moeten informatie vragen aan een loket;<br />

- een mop vertellen en de spanning erin houden;<br />

- efficiënt telefonisch communiceren met bv. een leerkracht, arts of reservatiekantoor;<br />

- antwoorden op een antwoordapparaat;<br />

- een interview afnemen;<br />

- een persoonlijk vraaggesprek voeren;<br />

- uitleg geven over de werking van een toestel.<br />

TA.BE<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

55


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Mogelijke activiteit voor kleine groepen:<br />

De leerlingen zitten in een kring. De leerkracht vertelt hoe hij zijn vrijdagavond, na de<br />

school heeft doorgebracht. Hij vermeldt de leuke en de minder leuke kanten daaraan<br />

en wisselt spanning met rust af. Na enkele minuten geeft hij de beurt aan de eerste<br />

leerling, die zijn vrijdagavond vertelt.<br />

De leerkracht heeft vooraf gezegd dat er verteld gaat worden, maar niet om welk<br />

onderwerp het gaat. Dat merken de leerlingen pas bij het eerste verhaal. Er worden<br />

nog geen beperkingen opgelegd, iedereen vertelt kort zijn belevenissen.<br />

SOC 6<br />

Variaties:<br />

- elke deelnemer doet kort zijn verhaal, maar mag niet herhalen wat door een<br />

ander is gezegd. Er mag wel over hetzelfde onderwerp gepraat worden, maar dat<br />

moet wel in een totaal andere verwoording gebeuren. De deelnemers moeten dus<br />

echt over hun verhaal nadenken;<br />

- alle deelnemers vertellen over hun vrijdagavond, maar herhalen sommige zinnen<br />

om ze kracht bij te zetten. Zo krijgen bepaalde momenten in het verhaal een<br />

accent;<br />

- in plaats van te vertellen wat je de vrijdagavond gedaan hebt, kan je ook<br />

beschrijven hoe je ‘s avonds naar bed gaat en hoe je kamer eruit ziet als het<br />

steeds donkerder wordt.<br />

Bron: Honderd taalspelen, voor onderwijs en jeugdwerk<br />

ISBN 90-73207-44-4<br />

Rapporteren: mondeling doorgeven van informatie over een bepaald onderwerp:<br />

De leerlingen krijgen onmiddellijk een blad met de volgende opdrachten:<br />

1. zoek in het woordenboek een woord waarvan je denkt dat de anderen in de klas<br />

het niet kennen en dat interessant is om uitgelegd te worden;<br />

2. je gaat in minstens drie verschillende naslagwerken op zoek naar verdere<br />

informatie, tracht het onderwerp zo volledig mogelijk te behandelen;<br />

3. deze informatie verwerk je tot een informatieve tekst;<br />

4. die geef je mondeling door aan de rest van de klas en wordt als leerstof<br />

beschouwd.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

56


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

In de opgave wordt er vanuit gegaan dat de leerlingen al een aantal basis- en<br />

deelvaardigheden ingeoefend hebben:<br />

- publiek- en doelgericht nadenken over een onderwerp: Is het interessant? Is het<br />

concreet? Kan ik het begrijpelijk uitleggen? Kan ik voldoende informatie vinden?;<br />

- naslagwerken zoeken en hanteren (bibliotheekinitiatie): Welke naslagwerken zijn<br />

er? Welke moet ik gebruiken? Het terugvinden van een naslagwerk, bijvoorbeeld<br />

registers gebruiken, … ;<br />

- informatieve teksten lezen en begrijpen (=naslagwerk);<br />

- belangrijke informatie uit een tekst halen, hoofdzaken en bijzaken onderscheiden,<br />

schematiseren, … .<br />

De leerlingen krijgen een drietal weken de tijd om dit werk te verrichten. Dan krijgen<br />

ze de opdracht in hun dagboek de volgende vragen te beantwoorden.<br />

1. Wat was de opgave?<br />

2. Wat was het doel van de opgave?<br />

3. Wat heb ik eerst gedaan?<br />

4. Wat heb ik vervolgens gedaan?<br />

5. In hoeverre is het gestelde doel bereikt?<br />

6. Wat moet er nog gebeuren?<br />

De bedoeling van dit schrijven is niet communicatief maar eerder conceptueel: de<br />

leerlingen denken na over het eigen handelen. Het zijn deze inzichten in het eigen<br />

handelen die bijsturing mogelijk maken en in een latere fase transfer mogelijk maken.<br />

Bron: Maar hoe doe je dat nu? artikel van Luc Wyns in Vonk sept-okt van 1997<br />

LER 5<br />

LER 6<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

Het verkeerde recept:<br />

Materiaal: enkele kookboeken of recepten uit de krant.<br />

Je leest een recept voor dat iedereen kent, bijvoorbeeld dat van pannenkoeken. De<br />

leerlingen luisteren naar het korte, bloemrijke verhaal, dat je echt lekker moet maken!<br />

De leerlingen bedenken in groepjes twee nieuwe recepten, waarvan er één klopt en<br />

één niet. Die recepten worden met veel overtuiging verteld. Horen de anderen welk<br />

recept fout is en welk goed? De leerkracht let erop dat de recepten zo smakelijk<br />

mogelijk worden ‘opgedist’. Het water moet de deelnemers in de mond lopen!<br />

Bron: Honderd taalspelen, voor onderwijs en jeugdwerk<br />

ISBN 90-73207-44-4<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

57


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

41<br />

Naargelang het spreek- of gespreksdoel en het publiek het<br />

taalgebruik kunnen aanpassen.<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

SOC 4<br />

B<br />

Gevarieerde reacties bedenken:<br />

Doel: inzicht krijgen in doel- en publiekgericht taalgebruik.<br />

Voorbereiding:<br />

Maak voor elk groepje een brief met een korte situatiebeschrijving.<br />

We geven een aantal voorbeelden:<br />

- De trainer van je sportclub die van mening is dat je beter kunt als je maar meer<br />

naar de training komt.<br />

- Toelating van de directeur vragen om iets voor de leerlingenraad te doen.<br />

- Door iemand op het matje geroepen worden omdat je te laat was.<br />

Uitvoering:<br />

Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf leerlingen. Geef iedere groep een situatie.<br />

Ieder groepslid noteert voor zichzelf drie reacties op die situatie. Vervolgens<br />

vergelijken de leerlingen die reacties en kiezen ze er twee als de beste uit. Per groep<br />

brengt één leerling verslag uit aan de hele klas: om welke situaties gaat het, welke<br />

reacties vindt de groep het best, waarom juist die reacties?<br />

Aan de hand van de nabespreking van het groepswerk met de leerlingen nagaan<br />

welke voorwaarden bepalend zijn voor de gegeven reacties. Vervolgens overstappen<br />

naar echt gebeurde situaties: wat er is gebeurd, wat zei men en hoe liep het af?<br />

Suggestie:<br />

Enkele leerlingen spelen zo’n echt gebeurde situatie na en proberen in het spel een<br />

aantal mogelijke reacties uit.<br />

Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90-01-71073-5<br />

Het rollenspel (zie bijlage 14.4)<br />

SOC 12<br />

SOC 13<br />

SOC 12<br />

SOC 13<br />

42<br />

Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen kunnen<br />

verwoorden.<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

58


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

43<br />

Naargelang het spreek- en gespreksdoel en het publiek, visuele<br />

informatie kunnen gebruiken.<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

B<br />

De leerlingen krijgen een opdracht waarbij ze visuele informatie functioneel moeten<br />

inschakelen, in functie van de presentatie. Dit kan zijn: video, overhead, foto’s,<br />

powerpointpresentatie, … (samenwerken met de leerkracht informatica).<br />

INF<br />

ICT<br />

44<br />

Gespreksconventies kunnen hanteren om gesprekken te beginnen, te<br />

onderbreken, gaande te houden en af te sluiten.<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

SOC 4<br />

SOC 5<br />

B<br />

Bijvoorbeeld aan de hand van rollenspelen:<br />

- je bent uitgenodigd op een feestje waar je niemand kent, hoe knoop je een<br />

gesprek aan met een andere genodigde.<br />

- je bent voorzit(s)ter van een vereniging en je moet de gastspreker of vedette<br />

inleiden (bijvoorbeeld een schrijver die zijn nieuw boek komt voorstellen).<br />

45 Argumenten kunnen herkennen en aanbrengen.<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

B<br />

46 Adequaat kunnen reageren op de inbreng van de gesprekspartner(s).<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

SOC 7<br />

B<br />

47<br />

Eigen inbreng in het gesprek kunnen afstemmen op de inbreng van<br />

de gesprekspartner(s).<br />

EDV<br />

LER 4<br />

SOC 7<br />

B<br />

Bijvoorbeeld:<br />

Opdracht: Je bent trainer van een club en je moet een persconferentie geven over de<br />

voorbije verloren of gewonnen match. Je verdedigt de nederlaag …<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

59


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

48<br />

Een kritische houding kunnen aannemen t.o.v. het eigen spreek- en<br />

gespreksgedrag.<br />

ET* 14<br />

LER 5<br />

B<br />

49<br />

Het belang van eigen non-verbaal gedrag kunnen inschatten en<br />

inbrengen.<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

SOC 5<br />

B<br />

Met non-verbaal gedrag bedoelen we mimiek, houding en gebaren.<br />

50 Non-verbaal gedrag kunnen aanwenden.<br />

ET 13<br />

LER 4<br />

SOC 6<br />

B<br />

De leerkracht wijst de leerlingen op het feit dat hun non-verbaal gedrag in<br />

overeenkomst moet zijn met de boodschap die ze willen overbrengen.<br />

51<br />

Planning en uitvoering van spreek- en gespreksmomenten kunnen<br />

evalueren.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

Evaluatie van de planning en van de uitvoering.<br />

Elke oefening moet altijd netjes afgesloten worden. Bespreek de resultaten of<br />

oplossingen. Ook al is dit voor de leerkracht niet altijd zo gemakkelijk.<br />

De leerkracht had een doelgerichte opdracht gegeven en bekijk dan ook of het doel<br />

bereikt is.<br />

TA.BE<br />

52 Bereid zijn over het eigen taalgebruik na te denken.<br />

EDV<br />

LER 7<br />

B<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

53 Bereid zijn de eigen leerstijl bij te sturen.<br />

EDV<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

B<br />

Conclusies laten trekken voor een nieuwe spreektaak.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Spreekvaardigheid<br />

60


6.3 Opbouw van de leesvaardigheid<br />

Het leesvaardigheidsonderwijs heeft als doel de leerlingen instrumenten en strategieën in<br />

handen te geven om onafhankelijke sprekers te worden, zowel in de taalvakken als<br />

daarbuiten (niet-taalvakken, leven buiten de school).<br />

Veel leeservaring kunnen opdoen is bovendien de belangrijkste basis voor de ontwikkeling<br />

van schrijfvaardigheid en voor het verwerven van kennis en inzicht in de cultuur.<br />

De leesvaardigheid van leerlingen kan verbeterd worden door de aanpak van de teksten<br />

meer te laten lijken op het werken met teksten in het dagelijks leven. Om (ook moeilijke)<br />

teksten zelfstandig te kunnen lezen en begrijpen, hebben leerlingen een aantal<br />

leesstrategieën nodig die ze in de klas actief kunnen oefenen. De bedoeling is leerlingen<br />

vóór, tijdens en na het lezen een aantal denkactiviteiten te laten verrichten waardoor ze<br />

vaardigheden verwerven waar ze ook buiten de taalles iets aan hebben (bijvoorbeeld in een<br />

ander vak). Via de leestaak leren ze dan iets voor de aanpak van een volgende leestaak. Ze<br />

zullen daarom een aantal leestaken moeten uitvoeren: het lezen plannen, de leestaak<br />

kunnen uitvoeren en het reflecteren over de eigen planning en uitvoering ( Hoe werd<br />

de taak uitgevoerd, hoe kan ze verbeterd worden? ). Deze indeling in drie fasen (vóór,<br />

tijdens en na het lezen) lijkt kunstmatig, maar maakt het mogelijk de verschillende<br />

leerstrategieën, die bij het lezen een rol kunnen spelen, te oefenen.<br />

Deze leerstrategieën zijn bovendien analoog voor Nederlands, Frans en Engels.<br />

Taalleerkrachten kunnen best samenwerken en naar elkaars lessen verwijzen, ook al is het<br />

taalaanbod verschillend: het leesvaardigheidsonderwijs zal zo voor de leerlingen herkenbaar<br />

worden. Bovendien gaat het om algemene leerstrategieën waarmee de leerlingen ook in de<br />

andere vakken aan de slag kunnen. Het zijn deze leerstrategieën die de leerlingen expliciet<br />

als leerstof aangeboden moeten krijgen. Het betreft kennis over tekstdoelen, doelpubliek,<br />

tekstsoorten, tekstopbuw, over conventies en over leesstrategieën zelf.<br />

Taken in verband met leesstrategieën kunnen bijvoorbeeld zijn:<br />

- vóór het lezen: de tekst in zijn context laten plaatsen (voorkennis leren gebruiken, een<br />

leesverwachting leren opbouwen);<br />

- tijdens het lezen: de leesstrategie leren afstemmen op het leesdoel. Dus niet laten<br />

voorlezen, want dit bevordert het woord-voor-woord lezen. Beter is begrijpend laten<br />

stillezen en de passages dan achteraf laten bespreken;<br />

- na het lezen: actief aan de slag gaan met de verkregen informatie, bijvoorbeeld vragen<br />

leren stellen bij de tekst, een schema leren aanvullen of zelf leren maken. Maar ook: leren<br />

reflecteren over de eigen aanpak van de taak.<br />

Vaardigheidsonderwijs houdt in dat de leerlingen geconfronteerd worden met een gevarieerd<br />

taalaanbod én met uitdagende taaltaken. Het kan zeer waardevol zijn een moeilijker<br />

verwerkingsniveau te verbinden met een tekst die eenvoudiger is qua tekstsoort en<br />

tekstkenmerken (of omgekeerd).<br />

Om de opbouw van het leesvaardigheidsonderwijs te garanderen, dient men zeker rekening<br />

te houden met de volgende criteria:<br />

Taalaanbod<br />

- Binnen de receptieve vaardigheden komen vijf tekstsoorten aan bod:<br />

. informatieve teksten;<br />

. prescriptieve teksten;<br />

. argumentatieve teksten;<br />

. narratieve teksten;<br />

. artistiek - literaire teksten.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />

61


- De moeilijkheidsgraad van een tekst wordt niet alleen bepaald door de tekstsoort maar<br />

meer nog door een aantal intrinsieke kenmerken:<br />

. de formulering: van eenvoudig tot complex;<br />

. de structurering: van eenvoudig tot complex;<br />

. de lengte: van kort tot uitgebreid;<br />

. het beeldmateriaal: van veel tot geen visuele ondersteuning;<br />

. de inhoud: van veel vertrouwdheid tot geen vertrouwdheid met de inhoud,<br />

van concreet tot abstract;<br />

. de taal: van weinig tot veel afwijkingen van de standaardtaal;<br />

. voor luisteren bepalen spreektempo en articulatie mee de moeilijkheidsgraad.<br />

Taaltaak<br />

- Het verwerkingsniveau geeft aan wat de leerlingen met de taal moeten kunnen doen.<br />

Voor de receptieve vaardigheden gaat het om:<br />

. het beschrijvend niveau: informatie achterhalen zoals die in de tekst gegeven en<br />

opgebouwd is;<br />

. het structurerend niveau: het vorige niveau wordt beheerst, maar de leerlingen zijn<br />

bovendien in staat de informatie op een overzichtelijke en persoonlijke wijze te<br />

ordenen;<br />

. het beoordelend niveau: de vorige niveaus worden beheerst, maar de leerling kan zich<br />

tevens een gefundeerde mening vormen onder meer op basis van de informatie uit<br />

andere bronnen.<br />

Het verwerkingsniveau is in de tweede graad vooral beschrijvend en structurerend.<br />

Taalaanbod en taaltaken zijn de factoren die de leerkracht in staat stellen het leesvaardigheidsonderwijs<br />

progressief op te bouwen.<br />

Om functioneel en communicatief te werken wordt leesvaardigheid aangeleerd in reële<br />

situaties en contexten met voldoende interactie en reflectie. Uit dit laatste leren de leerlingen<br />

dat de aangeleerde strategieën en vaardigheden kunnen worden toegepast in andere<br />

situaties.<br />

Voor de opbouw van alle taalvaardigheden is de transfer van strategieën zoals plannen,<br />

uitvoeren, bijsturen en evalueren van belang. De instructiekaarten in bijlage moeten de<br />

leerlingen in staat stellen de verschillende luister-, lees-, spreek- en schrijftaken te verbinden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />

62


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

LEZEN<br />

54 Bereid zijn te lezen. ET* 22 B<br />

55 Het lezen kunnen plannen. ET 19 B<br />

Bereidheid tot lezen veronderstelt dat de leerlingen boeiende, nuttige en - in hun<br />

leefwereld - passende teksten krijgen.<br />

Bij het lezen moet er voldoende aandacht zijn voor de omgevingsfactoren: er moet<br />

een rustige en aandachtige sfeer zijn.<br />

De planning van het lezen houdt de volgende stappen in:<br />

- het leesdoel bepalen;<br />

- het tekstdoel vaststellen;<br />

- de voorkennis inzetten;<br />

- de functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen;<br />

- een leesstrategie kiezen in functie van luisterdoel en tekstsoort.<br />

Het lezen zal gebeuren op structurerend niveau en op beoordelend niveau.<br />

Zie bij ‘de uitvoering van de leestaak’.<br />

56 Het leesdoel kunnen bepalen.<br />

ET 19<br />

LER 2<br />

B<br />

Het is de bedoeling dat de leerlingen op het einde van de tweede graad de volgende<br />

stappen spontaan toepassen:<br />

1) plannen;<br />

2) uitvoeren;<br />

3) reflecteren.<br />

De concrete invulling van deze drie stappen vindt men op de instructiekaarten ‘lezen’.<br />

Zie ook de tekst 6.3 ‘de opbouw van de leesvaardigheid’.<br />

Deze planningsmomenten worden systematisch ingeoefend, zodat de leerlingen<br />

inzien dat ze inherent zijn aan het lezen. Ook voor literaire teksten zijn<br />

leesstrategieën nodig.<br />

Het is ook belangrijk dat de leerlingen inzien dat het gebruik van strategieën een<br />

algemeen dagelijks verschijnsel is om problemen op te lossen.<br />

Voorbeelden:<br />

- Je fiets is stuk en je hebt hem vanavond nodig, wat ga je doen?<br />

- Je vriend(in) staat je op te wachten na de school en je wilde eigenlijk alleen naar<br />

de film, hoe los je dat op?<br />

- Je had voor vanavond een heel leuke afspraak en nu is er plots die toets Frans.<br />

ENG<br />

FRA<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

TA.BE<br />

57 Het tekstdoel kunnen vaststellen.<br />

ET 19<br />

LER 2<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />

63


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

58<br />

De voorkennis kunnen inzetten in verband met onderwerp en<br />

tekstsoort.<br />

ET 19<br />

LER 2<br />

B<br />

Leerlingen concreet aantonen hoe belangrijk voorkennis is voor het begrip van een<br />

tekst.<br />

Ze moeten tekstkenmerken inventariseren en kunnen op basis daarvan<br />

verwachtingen formuleren. Dat is alleen zinvol wanneer we leerlingen daarna de<br />

volgende vragen stellen: weet je al veel van het onderwerp of nog niets? Wat zullen<br />

daarvan de gevolgen zijn tijdens het lezen? Hoe ga je te werk als je informatie<br />

tegenkomt die je al wist? Hoe ga je te werk als je nieuwe informatie tegenkomt?<br />

59 Een leesstrategie kunnen kiezen in functie van leesdoel en tekstsoort.<br />

ET 20<br />

LER 2<br />

B<br />

Soorten leesstrategieën die de leerlingen moeten kennen:<br />

- oriënterend lezen;<br />

- zoekend lezen;<br />

- globaal lezen;<br />

- intensief lezen.<br />

Ook de voorkennis (zie doelstelling 58) is hier van cruciaal belang.<br />

De leerkracht geeft de opdracht steeds vooraf.<br />

De opdrachten moeten duidelijk en functioneel zijn.<br />

Uitleg bij de soorten strategieën:<br />

- oriënterend: voorspellend lezen aan de hand van een titel of een inleiding,<br />

voorkennis activeren:<br />

- zoekend: gericht of selectief lezen:<br />

je wenst specifieke informatie uit een tekst te halen;<br />

- globaal: extensief en diagonaal lezen:<br />

je wil de hoofdzaken, de sleutelwoorden, de grote lijnen van de tekst kennen;<br />

- intensief: je wil alles uit de tekst halen.<br />

Laat de leerlingen ook analyseren hoe ze de verschillende leesstrategieën<br />

- onbewust en intuïtief - in het dagelijks leven toepassen.<br />

LER 7<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />

64


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

60 Leestaken kunnen uitvoeren.<br />

ET 15<br />

ET 16<br />

ET 17<br />

ET 18<br />

B<br />

De tekstsoorten die voor deze taken op structurerend niveau zullen worden gebruikt, zijn:<br />

- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten<br />

bijvoorbeeld een tijdschriftartikel, een recensie, een gebruiksaanwijzing, een instructieen<br />

studietekst;<br />

- bestemd voor een onbekend publiek<br />

bijvoorbeeld een schema of tabel, onderschriften bij programma’s, een verslag, een<br />

hypertekst.<br />

De tekstsoorten die voor deze taken op beoordelend niveau zullen worden gebruikt, zijn:<br />

- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten: bijvoorbeeld een zakelijke brief, een<br />

informatieve tekst, notities, een reclametekst of advertentie, een fictionele tekst;<br />

- bestemd voor een onbekend publiek: bijvoorbeeld een informatieve tekst of<br />

informatiebron in gedrukte of elektronische vorm: van praktische aard (zoals een<br />

spoorboekje, een vakantieregeling) of van encyclopedische aard (zoals een<br />

woordenboek, een catalogus).<br />

Het is niet de bedoeling dat alle tekstsoorten aan bod komen.<br />

Wel zo veel mogelijk verschillende tekstsoorten - ook de minder gebruikelijke zoals<br />

schema’s en tabellen - gebruiken.<br />

De moeilijkheidsgraad van de teksten moet aangepast zijn aan het niveau van de<br />

leerlingen.<br />

Voorbeeld van een zakelijke brief bestemd voor leeftijdgenoten: een brief van de<br />

bank om aan te zetten om een jongerenrekening te openen. Dit kan vergeleken<br />

worden met bijvoorbeeld een folder in verband met diezelfde rekening.<br />

Receptieve oefenvormen:<br />

Deze oefenvormen hebben het voordeel enkel de receptieve vaardigheden<br />

(luisteren/lezen) in te zetten. Bij de evaluatie van de resultaten van een<br />

luisteroefening zal dan bijvoorbeeld geen rekening gehouden worden met het<br />

geheugen van de leerlingen, of met eventuele schrijffouten.<br />

Hoofdprincipes:<br />

1) een actieve verwerking van de aangeboden taal door een vorm van handelen;<br />

2) weinig of geen beroep doen op taalproductie.<br />

Oefenvormen:<br />

- meerkeuzevragen;<br />

- uitspraken met ‘waar of niet waar’, ‘goed of fout’;<br />

- zinnen of stukjes tekst in de goede volgorde zetten;<br />

- plaatjes in de goede volgorde zetten (na het lezen van een tekst);<br />

- diverse puzzels;<br />

- het belangrijkste woord in de tekst onderstrepen.<br />

Op structurerend niveau:<br />

- hier structureren de leerlingen als zij bijvoorbeeld informatie-elementen<br />

selecteren uit één of meerdere grotere gehelen d.i. scannend lezen en<br />

‘onderstrepen’<br />

- in de tekst afwezige denkstappen infereren d.i. ‘erbij denken’<br />

- de kernzinnen uit de alinea’s halen<br />

- het verband tussen de alinea’s zien<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

ICO<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />

65


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Op beoordelend niveau:<br />

- de eigen mening over een bepaald onderwerp toetsen aan de informatie uit de<br />

tekst, d.i. moet ik mijn mening over dit onderwerp, na het lezen van deze tekst,<br />

herzien of niet?<br />

- de eigen kennis over een bepaald onderwerp toetsen aan de informatie uit de<br />

tekst, d.i. klopte mijn voorkennis over dat onderwerp met wat ik uit de tekst<br />

verneem?<br />

- de eigen vooraf geformuleerde hypothese over inhoud, vorm, e.d. van een tekst<br />

met de geleverde tekst vergelijken d.i. klopt wat ik dacht over de tekst met wat ik<br />

uit de tekst verneem?<br />

61 Functie van beeld en opmaak in de tekst kunnen herkennen.<br />

ET 19<br />

LER 3<br />

B<br />

Je kan het belang van beeld en opmaak in de tekst aantonen door twee identieke<br />

teksten met een verschillende lay-out te gebruiken.<br />

62 Onderwerp en hoofdgedachte kunnen aanduiden.<br />

ET 19<br />

LER 3<br />

B<br />

63 De structuur van de tekst in grote lijnen kunnen aanduiden.<br />

ET 19<br />

LER 3<br />

B<br />

Hier kan men al verwijzen naar de belangrijkste tekststructuren (evaluatie-,<br />

probleem-, maatregel- en onderzoeksstructuur) die in de derde graad aan bod zullen<br />

komen.<br />

64<br />

Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen kunnen<br />

vaststellen.<br />

ET 19<br />

LER 3<br />

B<br />

Signaal- en verwijswoorden kunnen hier worden behandeld.<br />

Zie hoofdstuk taalbeschouwing. (doelstelling 123 en 124).<br />

Bij de inhoudelijke opbouw gaat er o.a. aandacht uit naar het onderscheid tussen<br />

feiten en meningen. Dit komt ook aan bod in geschiedenis (werken met<br />

bronnenmateriaal) en in de wetenschappen.<br />

TA.BE<br />

GES<br />

BIO<br />

CHE<br />

FYS<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />

66


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

65<br />

Een leesstrategie kunnen toepassen naargelang van het leesdoel en<br />

de tekstsoort.<br />

ET 20<br />

LER 4<br />

B<br />

TA.BE<br />

66<br />

Bereid zijn om al lezend informatie te verzamelen over een bepaald<br />

onderwerp.<br />

ET* 22<br />

LER 3<br />

B<br />

Bij het gebruiken van ICT:<br />

ICT<br />

Het is vrij duidelijk dat on-line lezen andere vaardigheden vraagt dan klassiek lezen.<br />

In plaats van een zuiver tekstuele presentatie wordt de lezer geconfronteerd met een<br />

meer visuele presentatie (van woord naar beeld). Het loont de moeite dezelfde tekst<br />

op twee manieren aan te bieden: één groep krijgt de tekst op een klassieke manier,<br />

de andere via het Web. Achteraf volgen dan vragen zonder dat de tekst nog<br />

voorhanden is.<br />

Het feit dat een Webtekst makkelijk te volgen verwijzingen kan bevatten, brengt de<br />

lezer in een nieuwe situatie: meteen volgen of doorgaan met de tekst. Daarnaast kan<br />

de lezer de machine meteen op zoek laten gaan naar bepaalde woorden of<br />

woordgroepen in de tekst. Ook nu kunnen oefeningen voor twee of meer groepen<br />

één en ander duidelijk maken.<br />

Het valt ook op dat bij het aflezen van een scherm, spelfouten minder opvallen.<br />

67<br />

Bereid zijn om de verkregen informatie aan eigen kennis en<br />

vaardigheden te toetsen en te vergelijken met informatie uit andere<br />

bronnen.<br />

ET* 22<br />

LER 4<br />

B<br />

Steeds rekening houden met de mogelijkheden van de leerlingen.<br />

Dit kan je combineren met een beluisterde tekst over een identiek onderwerp.<br />

TA.BE<br />

68<br />

Bereid zijn om een persoonlijk oordeel over een bepaalde tekst te<br />

formuleren.<br />

ET* 22<br />

LER 4<br />

SOC 6<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />

67


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

69<br />

Een leesstrategie kunnen toepassen om aan onbekende woorden<br />

betekenis toe te kennen.<br />

ET 21<br />

LER 5<br />

B<br />

Deze strategieën zijn:<br />

- de context gebruiken;<br />

- voorkennis van taal en wereld gebruiken;<br />

- de principes van woordvorming;<br />

- gebruik van het woordenboek.<br />

Principe van woordvorming: afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen.<br />

Zie ook het hoofdstuk taalbeschouwing.<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

70 Planning en uitvoering van de leestaak kunnen evalueren.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

Evaluatie van planning en uitvoering. Nagaan wat goed en wat verkeerd ging. ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

71 Zich bewust zijn van de eigen voorkeur voor een leesstrategie.<br />

EDV<br />

LER 7<br />

B<br />

72 Bereid zijn de eigen leerstijl bij te sturen.<br />

EDV<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

B<br />

Conclusies trekken voor een nieuwe leestaak.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Leesvaardigheid<br />

68


6.4 Opbouw van de schrijfvaardigheid<br />

Het schrijfvaardigheidsonderwijs bereidt de leerlingen voor op een aantal schrijfsituaties<br />

waar ze voldoende kennis en schrijfdurf aan de dag moeten leggen.<br />

Bij schrijfvaardigheidsonderwijs moeten de leerlingen de kans krijgen om actief te oefenen.<br />

Belangrijke leerstrategieën zoals planning, uitvoering en beoordeling van de schrijftaak<br />

worden expliciet aangebracht.<br />

Het oefenen gebeurt individueel of in kleine groepjes. Daar kunnen de leerlingen ook een<br />

aantal communicatiestrategieën aanwenden. Deze strategieën hebben betrekking op het<br />

sturen van de schrijftaak. Ze stellen de leerlingen in staat om de communicatie tot stand te<br />

brengen (bv. het consulteren van woordenboek, grammatica, internet, het gebruik maken<br />

van een model of een in de klas behandelde tekst).<br />

De eisen gesteld aan het hanteren van conventies bij schrijfvaardigheid worden hoger<br />

gesteld dan in de eerste graad. Het gaat dan over kenmerken van tekstsoorten,<br />

tekstopbouw, zinsbouw, idioom, spelling, interpunctie en uiterlijke verzorging.<br />

Schrijftaken worden hier omschreven aan de hand van tekstsoorten, doelpubliek en<br />

verwerkingsniveau.<br />

Tekstsoorten<br />

Bij schrijfvaardigheid gaat het voornamelijk om:<br />

- instructies, affiches, uitnodigingen;<br />

- agenda, planning, verslagen, notities, samenvattingen en schema’s van studieteksten;<br />

- sollicitatiebrieven voor vakantiejobs, vragen om inlichtingen, relevante formulieren en<br />

zakelijke brieven;<br />

- zakelijke brieven en recensies.<br />

Doelpubliek<br />

onbekende leeftijdgenoten, bekende volwassenen of onbekend publiek.<br />

Het verwerkingsniveau<br />

geeft aan wat de leerlingen met de taal moeten kunnen doen:<br />

- het structurerend niveau: de leerling heeft een actieve inbreng in de wijze waarop hij<br />

informatie presenteert, hij geeft zijn tekst een bepaalde structuur mee;<br />

- het beoordelend niveau: de tekst wordt ook afgestemd op informatie die door anderen<br />

ingebracht werd.<br />

Aan de hand van tekstsoorten, doelpubliek, verwerkingsniveau en de gebruikte<br />

evaluatiecriteria kan de leerkracht het schrijfvaardigheidsonderwijs opbouwen.<br />

Om functioneel en communicatief te werken wordt schrijfvaardigheid aangeleerd in reële<br />

situaties en contexten met voldoende interactie en reflectie. Uit dit laatste leren de leerlingen<br />

dat de aangeleerde strategieën en vaardigheden kunnen worden toegepast in andere<br />

situaties.<br />

Voor de opbouw van alle taalvaardigheden is de transfer van strategieën zoals plannen,<br />

uitvoeren, bijsturen en evalueren van belang. De instructiekaarten in bijlage moeten de<br />

leerlingen in staat stellen de verschillende luister-, lees-, spreek- en schrijftaken te verbinden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

69


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

SCHRIJVEN<br />

73 Bereid zijn binnen de gepaste situatie te schrijven.<br />

ET* 29<br />

SOC 6<br />

B<br />

Over het algemeen is de schrijfdurf aanwezig, hoewel sommige leerlingen nog tot<br />

schrijven moeten worden aangezet door hen bijvoorbeeld een goed afgebakende en<br />

duidelijke schrijfopdracht te geven. De leerkracht begeleidt de leerlingen bij het<br />

uitvoeren van de taak, geeft voorbeelden en toont hoe het kan of hoe het moet.<br />

Uiteindelijk moet worden bereikt dat de leerlingen in eerste instantie graag schrijven<br />

in opdracht, om nadien spontaan naar de pen te grijpen wanneer ze dat nodig of<br />

zinvol achten.<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

ICO<br />

Het is belangrijk de leerlingen te laten schrijven in situaties waarin ze normaal gezien<br />

ook zouden moeten schrijven. De schrijftaken moeten dus functioneel en realistisch<br />

zijn.<br />

74 Het schrijven kunnen plannen. ET 27 B<br />

De planning van het schrijven houdt volgende stappen in:<br />

- het schrijfdoel bepalen;<br />

- het publiek beschrijven;<br />

- voorkennis inzetten in verband met onderwerp en tekstsoort;<br />

- informatie opzoeken (ook met behulp van ICT);<br />

- een werkwijze kiezen rekening houdend met schrijfdoel en tekstsoort.<br />

Het schrijven zal gebeuren op structurerend en beoordelend niveau.<br />

Zie bij ‘de uitvoering van de schrijftaak’<br />

Het is de bedoeling dat de leerlingen op het einde van de tweede graad de volgende<br />

stappen spontaan toepassen:<br />

1) plannen;<br />

2) uitvoeren;<br />

3) reflecteren.<br />

De concrete invulling van deze drie stappen vindt men op de instructiekaarten<br />

‘schrijven’. Zie ook de tekst 6.4 ‘opbouw van de schrijfvaardigheid’.<br />

ENG<br />

FRA<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

TA.BE<br />

ICT<br />

75 Het schrijfdoel kunnen bepalen.<br />

ET 27<br />

LER 2<br />

B<br />

Het schrijven van een brief naar een zieke leerkracht zal anders zijn dan een<br />

uitnodiging voor een fuif.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

70


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

76 Het publiek kunnen omschrijven.<br />

ET 27<br />

LER 2<br />

B<br />

De leerlingen moeten ontdekken dat de woordkeuze kan verschillen naargelang van<br />

het publiek.<br />

SOC 4<br />

Geef de leerlingen een aantal voorbeelden van teksten uit verschillende domeinen<br />

(sport, reclame, …) en voorbeelden van documenten die zich richten tot een aantal<br />

soorten doelpubliek (bekenden en onbekenden). Laat de leerlingen ontdekken voor<br />

wie iets is geschreven.<br />

77 Voorkennis inzetten in verband met het schrijfdoel en de tekstsoort.<br />

ET 27<br />

LER 2<br />

B<br />

Leerlingen concreet aantonen hoe belangrijk voorkennis is voor het begrip van een<br />

tekst.<br />

Ze moeten tekstkenmerken inventariseren en kunnen op basis daarvan<br />

verwachtingen formuleren. Dat is alleen zinvol wanneer we leerlingen daarna de<br />

volgende vragen stellen: Weet je al veel van het onderwerp of nog niets? Wat zullen<br />

daarvan de gevolgen zijn tijdens het lezen? Hoe ga je tewerk als je informatie<br />

tegenkomt die je al wist? Hoe ga je tewerk als je nieuwe informatie tegenkomt?<br />

78<br />

Een werkwijze kunnen kiezen in functie van het schrijfdoel en de<br />

tekstsoort.<br />

ET 28<br />

LER 2<br />

B<br />

79 Een schrijftaak kunnen uitvoeren.<br />

ET 23<br />

ET 24<br />

ET 25<br />

ET 26<br />

B<br />

De tekstsoorten die voor de taken op structurerend niveau zullen worden geschreven zijn:<br />

- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten, bijvoorbeeld een instructie, een affiche, een<br />

uitnodiging;<br />

- bestemd voor een bekende volwassene, bijvoorbeeld agenda en planning, een verslag,<br />

notities, een samenvatting of een schema van een studietekst;<br />

- bestemd voor een onbekend publiek: bijvoorbeeld een sollicitatiebrief voor een<br />

vakantiejob, een vraag om inlichtingen, een formulier, een zakelijke brief.<br />

Teksten bestemd voor onbekende leeftijdgenoten: denk ook aan teksten uit andere<br />

schoolvakken.<br />

Het is de bedoeling dat er tekstsoorten gekozen worden waarbij de leerlingen ook<br />

hun persoonlijke mening moeten verwoorden.<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

ICO<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

71


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

De tekstsoorten die voor deze taken op beoordelend niveau worden geschreven zijn:<br />

- bestemd voor onbekende leeftijdgenoten, bijvoorbeeld een lezersbrief, een recensie<br />

Maak schrijfopdrachten zo realistisch mogelijk, bijvoorbeeld:<br />

Op structurerend niveau:<br />

- de leerlingen herschrijven informatie met een ander doel waardoor een andere<br />

structuur noodzakelijk wordt (samenvatting – schema);<br />

- als zij informatie herschrijven voor een doelpubliek met een andere voorkennis<br />

waardoor een beknoptere structuur noodzakelijk wordt (formulier – uitnodiging).<br />

Op beoordelend niveau:<br />

- de leerlingen formuleren een eigen mening over een bepaald onderwerp op basis<br />

van eigen actuele kennis van de wereld (lezersbrief);<br />

- de leerlingen formuleren een eigen mening over aangeleverde informatie op basis<br />

van aanwezige kennis van de wereld (recensie);<br />

- de leerlingen zitten per vijf, de leerkracht geeft een stelling. De eerste leerling van<br />

de groep geeft op papier zijn mening met zijn argumenten. De tweede leerling<br />

reageert of vult aan …<br />

Daarna worden de schriftelijke gesprekjes voorgelezen en besproken.<br />

80<br />

Gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken. ET 27<br />

LER 3<br />

B<br />

Als het doel van de schrijftaak en het beoogde publiek bekend zijn, kunnen alle<br />

ideeën door elkaar op papier worden gezet (brainstorming). Deze activiteit kan ook<br />

eerst mondeling gebeuren. Er is in dit stadium geen sprake van structuur. Zodra deze<br />

fase van de voorbereiding is afgesloten, wordt nagegaan welke relevante informatie<br />

nog ontbreekt, opdat het geheel duidelijk zou zijn voor de lezer en alle nuttige of<br />

gevraagde informatie zou bevatten. Desnoods moeten bijkomende inlichtingen<br />

worden gevraagd of opgezocht.<br />

De vragen: wie, wat, waar, wanneer en waarom kunnen eveneens hulp bieden bij het<br />

verzamelen van informatie over het onderwerp.<br />

De nodige informatiebronnen moeten voor de leerlingen beschikbaar zijn in de klas of<br />

in het documentatiecentrum van de school (ook met ICT).<br />

LER 2<br />

ICT<br />

Het schrijven heeft een conceptualiserende functie, het is een middel tot het<br />

verbeteren van de denkvaardigheid. Door erover te schrijven leren de leerlingen een<br />

onderwerp beter kennen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

72


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Zodra alle ideeën verzameld zijn, wordt een selectie gemaakt van de meest relevante<br />

en/of bruikbare. De gedachten worden vervolgens geordend, d.w.z. dat het<br />

gevonden materiaal wordt verwerkt tot een logisch geheel. Daarbij kan als volgt<br />

worden te werk gegaan: men vraagt zich af:<br />

- wat is het belangrijkste dat ik wil schrijven;<br />

- welke informatie is minder belangrijk;<br />

- in welke volgorde ga ik de informatie verwerken?<br />

Bij de brainstorming kan de informatie ook op losse kaartjes worden geschreven,<br />

zodat de ordeningsoefening vlotter verloopt.<br />

Anderzijds moet men zich afvragen welke gedachten zich moeten bevinden in de<br />

inleiding, in het midden en in het slot.<br />

81<br />

Een logische tekstopbouw kunnen creëren met aandacht voor<br />

inhoudelijke en functionele relaties.<br />

ET 27<br />

LER 3<br />

B<br />

Verbanden tussen informatiedelen en tekstopbouw.<br />

Zie ook het onderdeel ‘tekstopbouw’ bij de taalbeschouwing: doelstelling 123 en 124.<br />

TA.BE<br />

Een informatieve tekst schrijven<br />

Het uitschrijven van gevonden informatie tot één tekst, gebeurt grotendeels in de klas<br />

omdat we zo het schrijfproces beter kunnen begeleiden. Vóór de leerlingen<br />

beginnen, is het best een aantal tekstvoorwaarden te stellen die zullen gebruikt<br />

worden bij de beoordeling van het uiteindelijk schrijfproduct. Ook nu bouwen we<br />

verder op inzichten en basis- en deelvaardigheden die reeds verworven en<br />

ingeoefend zijn: schrijfdoel en publiek bepalen, informatie ordenen, schrijfschema<br />

maken, opbouw van een alinea respecteren, enz.<br />

Het schrijven gebeurt volgens een stramien dat de leerlingen kennen van het tweede<br />

jaar. Ze maken hun tekst in het klad. Die teksten worden in groepjes door<br />

medeleerlingen herlezen: fouten worden aangeduid en er wordt commentaar<br />

gegeven. Aan de hand van die gegevens herschrijven ze de tekst en de definitieve<br />

versie komt in het dagboek. De evaluatie gebeurt op basis van de tekstvoorwaarden<br />

die regels in verband met de spelling, zinsbouw, teksteigenschappen,<br />

inhoudselementen, schrijfdoel, enz. kunnen bevatten.<br />

Behalve de tekst moeten ze ook de naslagwerken vermelden en dezelfde vragen als<br />

na de eerste fase beantwoorden in het dagboek.<br />

Deze antwoorden zullen in een leergesprek gebruikt worden om het schrijfproces te<br />

evalueren.<br />

Deze werkwijze geeft wat administratief werk voor de leerkracht en kan beter voor<br />

kleine groepjes leerlingen gebruikt worden. Men kan ook in groep een tekst laten<br />

schrijven.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

73


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

82 Inhouds- en vormconventies van de taal kunnen verzorgen.<br />

ET 27<br />

LER 4<br />

SOC 4<br />

SOC 5<br />

B<br />

De leerlingen moeten de gewoonte verwerven iets op te zoeken wat ze niet weten.<br />

Dat kan spelling zijn (het ‘groene boekje’ leren gebruiken), de verklaring van een<br />

woord, het gebruik van synoniemen (woordenboekgebruik), het gepaste werkwoord,<br />

…<br />

Ook bijkomende inhoudelijke informatie moet vergaard kunnen worden. Daarvoor<br />

gebruiken de leerlingen allerlei naslagwerken, kranten, tijdschriften, …<br />

In verband met de vormconventies moeten de leerlingen leren werken met de BINnormen.<br />

83 Gebruik kunnen maken van informatie- en communicatietechnologie. ET 27 B<br />

Als we de internet-services enkel gebruiken om wat rond te surfen en vrijblijvend te<br />

chatten, dan hoeven we de leerlingen daarmee niet bezig te houden in de klas.<br />

Thuis, in de bibliotheek of in het cybercafé kan dit ook.<br />

Echte meerwaarde ontstaat pas als we de leerlingen actief aan het werk zetten,<br />

bijvoorbeeld door zelf on-line te laten schrijven. Het grote voordeel hiervan is dat we<br />

geen of minder tijd hoeven te spenderen aan het laten voorlezen van de<br />

onderscheiden bijdragen. Ook het diversifiëren van opdrachten kan makkelijker<br />

gerealiseerd worden.<br />

ICT<br />

Voorbeelden van schrijftaken:<br />

- Het on-line schrijven van een vervolgverhaal.<br />

De leerkracht geeft het begin of het einde van een verhaal aan de leerlingen. Het<br />

kan voorgelezen worden of op papier verspreid. De leerlingen schrijven hun<br />

bijdrage en versturen ze. Onmiddellijk is alles leesbaar op het intranet (ook de<br />

naam van de auteur). Het is interessant om op die manier vervolgverhalen te<br />

schrijven: elke leerling schrijft op zijn beurt een tiental lijntjes als vervolg op de<br />

bijdragen van medeleerlingen. Om de wachttijd niet te lang te maken, kan je met<br />

verschillende verhalen tegelijk werken en een volgorde aanduiden per leerling of<br />

groep. In plaats van met verhalen te werken kan je ook vertrekken van een<br />

nieuwsbericht en de leerlingen als ooggetuige of commentator laten fungeren. Op<br />

die manier ontstaat een mini-krant. In dit laatste geval hoef je geen volgorde aan<br />

te duiden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

74


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

- Werken met e-mail.<br />

Ideaal is de situatie waarin elke leerling over een eigen schooladres beschikt. Dit<br />

kan op verschillende manieren gerealiseerd worden.<br />

De leerlingen kunnen leren eenvoudige e-mailtjes op te stellen. Bondigheid en<br />

helderheid is een na te streven ideaal. Er moet wel op gelet worden dat het<br />

informeel taalgebruik correct blijft.<br />

Het mag duidelijk zijn dat tal van activiteiten via het Web mogelijk worden. De<br />

grootste opgave is de leerlingen én kritisch én gericht én efficiënt te leren omgaan<br />

met dit nieuwe medium.<br />

Daarnaast moet wel gezegd worden dat lessen in de cyberklas heel goed voorbereid<br />

moeten worden. Laat je door je collega informatica of de ICT-coördinator degelijk<br />

voorlichten. Een interne cursus ICT-vaardigheden voor leerkrachten kan hierbij nuttig<br />

zijn.<br />

INF<br />

84<br />

De gekozen werkwijze kunnen toepassen rekening houdend met<br />

schrijfdoel en tekstsoort.<br />

ET 28<br />

LER 4<br />

B<br />

Vier karakters:<br />

Tijdens de eerste les:<br />

Er zijn uiteraard allerlei gevoelens te bedenken, maar bij dit taalspel gaan we uit van<br />

de volgende vier typen:<br />

- iemand die lusteloos is, een zwartgallige kijk op de wereld heeft, altijd het<br />

onderspit delft en de wereld maar waardeloos vindt;<br />

- iemand die vol is van zichzelf, die opgaat in zijn gevoel, die zwelgt in eten en<br />

drinken en alles vertaalt naar genot;<br />

- iemand die altijd haast heeft, die amper stil kan zitten en die eigenlijk alleen maar<br />

geïnteresseerd is in hoe zijn omgeving op hem reageert;<br />

- iemand die gauw op zijn teentjes getrapt is, die boos wordt om niets en die je<br />

vooral niet voor de voeten moet lopen als hij een slechte bui heeft.<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen deze typen op papier verder uit te werken.<br />

Tijdens de tweede les:<br />

De leerkracht verdeelt de groep in viertallen. Elk viertal herschrijft een bestaand<br />

verhaal (eventueel met dialogen) vanuit één van bovengenoemde typen. Natuurlijk<br />

wordt het verhaal daardoor sterk gekleurd. Wijs tijdens het voorlezen op de<br />

verschillen. Mensen met een verschillend karakter beleven dezelfde situatie<br />

volkomen anders. De een kan volkomen voorbijgaan aan datgene wat de ander<br />

verschrikkelijk belangrijk vindt.<br />

SOC 12<br />

SOC 13<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

75


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Voorbeeld:<br />

Als we het sprookje van Roodkapje als uitgangspunt nemen, blijft de persoon die<br />

leeft voor het genot natuurlijk steken in de lekkernijen die Roodkapjes moeder aan<br />

haar dochtertje meegaf. Later in het verhaal zal zij het feit dat zij door de wolf wordt<br />

opgegeten vanzelfsprekend zeer kleurrijk beschrijven.<br />

Bron: Honderd taalspelen voor onderwijs en jeugdwerk<br />

ISBN 90-73207-44-4<br />

Zie voor dergelijke uitwerkingen het boek ‘Stijloefeningen’ van R. Queneau.<br />

ISBN 90-234-2402-6<br />

Zo kan je elk verhaal herschrijven. Door wiens ogen kijk je? De leerlingen<br />

herschrijven in groepjes van vier een verhaal en lezen het na afloop aan elkaar voor.<br />

Zijn de verschillende typen goed gekarakteriseerd?<br />

ICO<br />

85 Bereid zijn schriftelijk informatie te verstrekken.<br />

ET* 29<br />

SOC 6<br />

B<br />

86 Bereid zijn taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen.<br />

ET* 29<br />

LER 4<br />

SOC 4<br />

SOC 5<br />

B<br />

De leerlingen leren inzien dat een goed leesbaar handschrift een essentiële voorwaarde<br />

is om (graag) gelezen te worden. Eerst moeten ze hun eigen handschrift<br />

kunnen ontcijferen en dat van personen rondom zich. Laat ze kennis maken met een<br />

aantal zowel slordige, onleesbare als verzorgde en leesbare handschriften. De<br />

leerlingen zullen vlug het verschil ontdekken.<br />

De leerlingen moeten ook vaststellen dat correct spellen geen vaardigheid op zich is,<br />

maar dat bij het schrijven van om het even welk teksten een verkeerde spelling een<br />

storend effect heeft en kan leiden tot negatieve gevolgen:<br />

- bij een sollicitatie wordt geen rekening gehouden met de kandidatuur;<br />

- bij een examenopstel;<br />

- fouten op een affiche, op een uitnodiging.<br />

Ook de interpunctie is van belang. De leerlingen leren inzien dat leestekens er zijn<br />

om een tekst duidelijk te maken voor de lezer. Oefen het gebruik van komma, punt,<br />

vraagteken, uitroepteken in de eerste plaats, zowel in enkelvoudige als in<br />

samengestelde zinnen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

76


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Het spreekt vanzelf dat interpunctie en zinsbouw samen behandeld worden. Laat de<br />

leerlingen later ook oefenen met andere leestekens. Om hen te doen ontdekken waar<br />

leestekens moeten worden geplaatst, wordt steeds uitgegaan van teksten, ook hun<br />

eigen steloefeningen.<br />

In een later stadium moeten ze de interpunctie correct kunnen plaatsen in hun eigen<br />

schrijfproducten.<br />

Om duidelijke informatie te verstrekken is de juiste woordkeuze van essentieel<br />

belang.<br />

Laat de leerlingen eerst hun gedachten mondeling onder woorden brengen,<br />

bijvoorbeeld ten opzichte van hun klasgenoten. Is de boodschap niet meteen<br />

duidelijk, dan reageren de medeleerlingen beslist. Zo leren ze inzien dat er voor een<br />

bepaald begrip synoniemen zijn of dat er een aantal woorden voor bestaan,<br />

weliswaar met een nieuwe nuance in de betekenis.<br />

87 De eigen tekst kunnen reviseren.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

Er wordt nagegaan of alles wel duidelijk leesbaar is. Is deze taak volbracht, dan<br />

wordt nagegaan of:<br />

- de schrijfopdracht correct werd uitgevoerd;<br />

- de inhoud degelijk is voorbereid;<br />

- de voorbereiding maximaal werd gebruikt;<br />

- het geheel duidelijk en begrijpelijk is;<br />

- een logische opbouw werd gevonden.<br />

Het is moeilijker om over een eigen tekst te oordelen. Laat daarom de tekst van de<br />

leerlingen om beurt door de hele klas lezen. De medeleerlingen en de leraar leveren<br />

commentaar. Is dit commentaar relevant, dan moet de betrokken leerling daar<br />

rekening mee houden en de tekst herwerken. Ook andere leerlingen kunnen de tekst<br />

van een klasgenoot corrigeren of herschrijven.<br />

ICO<br />

88 Bereid zijn over het eigen taalgebruik na te denken.<br />

EDV<br />

LER 7<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

77


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

89 Kunnen reflecteren over de schrijftaak.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

Planning en uitvoering van de schrijftaak evalueren.<br />

De leerkracht geeft de leerlingen een leidraad (lijst met vragen) die ze gebruiken bij<br />

het reflecteren over het plannen en uitvoeren van een schrijftaak (zie instructiekaart<br />

schrijfvaardigheid).<br />

Vergeet niet dat een schrijftaak steeds positieve kanten heeft, laat die ook ontdekken<br />

en verwoorden.<br />

Het schrijfdagboek<br />

In sommige wenken wordt een aantal keren naar het ‘dagboek’ verwezen. Dat<br />

dagboek wordt van in het begin van het schooljaar gebruikt. Eerst is het alleen maar<br />

een dagboek dat wekelijks ingeschreven, afgegeven en verbeterd wordt. Later<br />

komen er ook andere schrijfopdrachten in die vooral bedoeld zijn als<br />

deelvaardigheidsoefeningen, bijvoorbeeld verslagen en/of beoordelingen van studieuitstappen<br />

of theaterbezoeken, uitnodigingen voor kerstacties, brieven aan …:<br />

- de leerlingen moeten wekelijks schrijven;<br />

- langs het dagboek krijgen de leerlingen feedback over hun producten en kunnen<br />

ze steeds terugbladeren naar vorige oefeningen;<br />

- het dagboek wordt een permanente procesevaluatie zodat de leerlingen (en de<br />

leerkracht) zicht krijgen van de inzichten en de vaardigheden.<br />

ENG<br />

FRA<br />

TA.BE<br />

90<br />

Bereid zijn te reflecteren over het eigen schrijfproces en op inhoud en<br />

vorm van het schrijfproduct.<br />

ET* 29<br />

LER 5<br />

LER 7<br />

B<br />

91 Bereid zijn de eigen leerstijl bij te sturen.<br />

EDV<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

B<br />

Conclusies laten trekken voor een nieuwe schrijftaak.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Schrijfvaardigheid<br />

78


6.5 Kijkvaardigheid<br />

Kijkvaardigheid wordt steeds belangrijker. We leven in een multimediale wereld die rijker is<br />

dan louter beluisterde of geschreven of gedrukte tekst.<br />

Onder kijkvaardigheid verstaan we de vaardigheid in het omgaan met de visuele tekens<br />

(vaak, maar niet altijd gekoppeld aan de akoestische) van allerlei vormen van beeldtaal:<br />

schilderkunst, fotografie, televisie, (muzikale) video(clip), beeldreclame, strip, film, soap,<br />

theater, multimediale podiumkunst, …<br />

Vandaar dat we de kijkvaardigheid als doelstellingen uitwerken in dit leerplan.<br />

Kijken wordt geïntegreerd met allerlei taalactiviteiten bij taalvaardigheden en literair lezen.<br />

Informatieverwerking vraagt steeds meer om een samenspel van lezen én kijken, c.q.<br />

luisteren én kijken. Denken we aan het volgen van het journaal of een tv-documentaire, het<br />

interpreteren van het non-verbale gedrag van een spreker.<br />

Kijkvaardigheid is een middel om leerlingen te vormen tot kritische consumenten van de<br />

actuele beeldcultuur en hen hiermee weerbaar te maken tegen de soms vervlakkende<br />

invloed van die beeldcultuur.<br />

Doel wordt het als leerlingen kennis hebben van en inzicht hebben in de tekentaal van bv. de<br />

verfilming van een literair werk, een toneelopvoering, een tv-drama.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />

79


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

KIJKEN<br />

92 Zich kunnen concentreren. EDV B<br />

93 Bereid zijn bewust te kijken. EDV B<br />

94 Het kijken kunnen plannen. EDV B<br />

Het verschil tussen kijken en zien.<br />

De planning van het kijken houdt de volgende stappen in:<br />

- het kijkdoel bepalen;<br />

- het communicatiedoel bepalen;<br />

- de voorkennis in verband met het onderwerp inzetten;<br />

- een kijkstrategie kiezen in functie van kijkdoel en context.<br />

Dergelijke kijklessen vragen een grondige voorbereiding van de leerkracht, want het<br />

is geenszins de bedoeling om de leerlingen zo maar wat video, film of strips te laten<br />

kijken.<br />

Gebruik hiervoor bijvoorbeeld een video waarvan je de klank laat horen, maar het<br />

beeld verduisterd hebt.<br />

Een kijkoefening moet altijd in verband gebracht worden met een taalactiviteit, zoals<br />

bijvoorbeeld:<br />

- een grondplan van de school bekijken en bespreken in verband met de<br />

veiligheidsvoorschriften (deuren die naar binnen opengaan, ...);<br />

- bespreken en opstellen van het plan voor het ontwerpen van eigen reclame<br />

(compositie, lay-out);<br />

- vergelijken van een gelezen fragment en verfilmde versie;<br />

- een objectief nieuwsbericht schrijven na het bekijken van een tendentieus bericht<br />

- herkennen van non-verbaal gedrag (film zonder klank);<br />

- aan de hand van een tekening de leerlingen vragen laten beantwoorden en<br />

hierdoor een verhaal laten reconstrueren.<br />

Alle soorten beeldmateriaal kunnen gebruikt worden: film, videofilm, reclame, tekst,<br />

prent, foto, reproductie, dia, cd-rom, internet.<br />

LER 7<br />

LER 8<br />

95 Het kijkdoel kunnen bepalen.<br />

EDV<br />

LER 2<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />

80


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

96 Het communicatiedoel kunnen vaststellen.<br />

EDV<br />

LER 2<br />

B<br />

97<br />

De voorkennis kunnen inzetten i.v.m. het visueel aangeboden<br />

onderwerp.<br />

EDV<br />

LER 2<br />

B<br />

98<br />

Een kijkstrategie kunnen inzetten, rekening houdend met het kijkdoel<br />

en de communicatiecontext.<br />

EDV<br />

LER 2<br />

B<br />

Soorten kijkstrategieën die de leerlingen moeten kennen:<br />

- oriënterend kijken;<br />

- zoekend kijken;<br />

- globaal kijken;<br />

- intensief kijken.<br />

De leerkracht geeft de opdracht steeds vooraf.<br />

De opdrachten moeten duidelijk en functioneel zijn.<br />

Uitleg bij de soorten strategieën:<br />

- oriënterend: voorspellend kijken aan de hand van een titel of een inleiding,<br />

voorkennis activeren terwijl je met de taak bezig bent;<br />

- zoekend: gericht of selectief kijken<br />

Je wenst specifieke informatie uit een visueel beeld te halen, bijvoorbeeld een<br />

plan of een kaart. In een film zoeken naar beelden die naar iets verwijzen<br />

(elementen van het decor);<br />

- globaal kijken<br />

bijvoorbeeld naar de lay-out van een tekst;<br />

- intensief: je wil zoveel mogelijk elementen uit een visueel beeld halen,<br />

bijvoorbeeld bij een toneelvoorstelling: het decor, de grime, de kostuums, de<br />

mimiek, de gebaren, … .<br />

Bij het gericht kijken beschikken de leerlingen over aandachtspunten, zaken waarop<br />

ze moeten letten. Evenals bij luisteren en lezen moeten de leerlingen een aantal<br />

strategieën toepassen.<br />

Laat de leerlingen ook analyseren hoe ze de verschillende kijkstrategieën<br />

- onbewust en intuïtief - in het dagelijks leven toepassen.<br />

99 Een kijktaak kunnen uitvoeren. EDV B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />

81


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

100 De informatie kunnen selecteren en ordenen.<br />

EDV<br />

LER 3<br />

B<br />

Onderwerp en hoofdgedachte identificeren.<br />

Inhoudelijke en functionele relaties tussen beeldonderdelen kunnen identificeren.<br />

101<br />

Een kijkstrategie kunnen toepassen naargelang van het kijkdoel en<br />

het communicatiedoel.<br />

EDV<br />

LER 4<br />

B<br />

102 De visuele informatie kunnen toetsen aan andere informatie.<br />

EDV<br />

LER 4<br />

B<br />

Non-verbaal gedrag toetsen aan verbale informatie.<br />

Filmbeelden vergelijken met informatie over die beelden in een recensie.<br />

Een tabel vergelijken met de tekst bij de tabel.<br />

103<br />

Bereid zijn de visuele informatie te toetsen aan eigen kennis en<br />

inzichten.<br />

EDV<br />

LER 4<br />

B<br />

104 Planning en uitvoering van de kijktaak kunnen evalueren.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

105 Bereid zijn te reflecteren over de eigen kijkhouding.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

Gebruik als basis hiervoor een evaluatieformulier.<br />

Het reflecteren over de eigen houding gaat echter wel verder dan het invullen van<br />

een evaluatieformulier.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />

82


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

106<br />

Kunnen nagaan of men een onbevooroordeelde kijkhouding heeft<br />

aangenomen.<br />

EDV<br />

LER 5<br />

B<br />

Het gaat dus om het oefenen van observatie zonder interpretatie (onbevooroordeeld<br />

en systematisch).<br />

Mogelijke oefeningen:<br />

- in strips op zoek gaan naar rolpatronen of racisme;<br />

- in reclamespots op zoek gaan naar elementen die bedoeld zijn om de kijker te<br />

beïnvloeden (de er net iets beter uitziende dame die het iets betere product<br />

koopt, ...).<br />

ICO<br />

107 Bereid zijn een onbevooroordeelde kijkhouding aan te nemen. EDV B<br />

ICO<br />

108 Het belang van goed kijken kunnen aangeven.<br />

EDV<br />

SOC 5<br />

B<br />

109 Leren ervaren wat kijkplezier is. EDV B<br />

Mogelijke oefeningen:<br />

- de leerkracht legt uit wat voor hem/haar kijkplezier is en laat ook de leerlingen<br />

vertellen waarom zij graag naar iets kijken,<br />

. gezichtsbedrog: de figuren van Escher, kip-figuren, bezoek aan het Illuseum in<br />

Gent;<br />

. 3D-figuren ontdekken;<br />

. in de films van Hitchcock op zoek gaan naar zijn aanwezigheid als Mc Guffin;<br />

- integratie van elementen uit het hoofdstuk literatuur;<br />

- integratie in andere vakken: kijken naar landschappen in de aardrijkskundelessen,<br />

kunstvormen in geschiedenislessen.<br />

AAR<br />

GES<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Kijkvaardigheid<br />

83


6.6 Literatuur<br />

Literatuur krijgt een aparte plaats in de tweede graad omwille van de aparte tekstsoorten en<br />

haar vormende en culturele waarde. Literatuur is een aparte vorm van lezen waarin de lezer<br />

betekenis toekent aan de tekst en langzaamaan ingewijd wordt in de tekstconventies die<br />

binnen een bepaalde cultuur leven. Het onderscheid tussen lezen en literatuur wordt vaak<br />

een valse dichotomie genoemd. Lezen blijft immers lezen. Maar het onderscheid tussen<br />

beide heeft een lange traditie in het onderwijs, net zoals het op een totaal andere manier in<br />

onze beleving van geletterdheid tot uiting komt.<br />

Literatuuronderwijs impliceert dan ook niet alleen een kennismaking met een wat aparte nietreferentiële<br />

tekstsoort, maar ook met het specifieke literaire kennisgebied: inzicht in de<br />

manier waarop de literaire productie op gang komt (schrijvers, uitgeverijen, …) en de<br />

bemiddelingskanalen (bibliotheken, boekhandels, …) en in de manier waarop op literatuur<br />

gereageerd wordt (in gesprekken, kritieken, …).<br />

In literatuur in de tweede graad gaat het om tekstervarend en tekstbestuderend lezen: de<br />

leerlingen maken op basis van hun eerste leeservaringen kennis met en begrippenapparaat<br />

dat deel uitmaakt van de conventies van een gemeenschap, die vaak vorm krijgen in een<br />

stroming. Op die manier verstevigen en expliciteren ze hun leeservaring.<br />

In de tweede graad leren de leerlingen hun leeservaringen verdiepen en verwoorden. Een<br />

geleidelijke inwijding in het literaire begrippenapparaat vormt de brug tussen tekstervaring en<br />

tekstbestudering.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />

84


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

LITERATUUR<br />

110<br />

Verschillen kunnen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid<br />

in een aantal tekstsoorten.<br />

ET 30<br />

LER 4<br />

B<br />

Het gaat steeds om geïntegreerd tekstervarend en tekstbestuderend lezen: de<br />

leerkracht bepaalt zelf wanneer één van beide gepresenteerd wordt.<br />

Tekstervarend:<br />

- emotionele beleving van de tekst door de leerlingen;<br />

- wat zijn de affectieve en cognitieve waarden die de tekst voor de leerlingen bezit<br />

of mist?<br />

a. evocatie:<br />

- wat roept de tekst bij jou op?<br />

- wat betekent hij voor jou?<br />

b. respons: bijvoorbeeld in een opstel, commentaar, brief tekening<br />

- wat breng je ervan naar buiten? Hoe doe je dat?<br />

- eventueel formulieren laten invullen<br />

. individueel<br />

. in groep (uitwisseling).<br />

Voorbeeld van een uitgewerkte opgave:<br />

1. Lees de tekst en geef een parafrase.<br />

2. Noteer het belangrijkste gevoel dat de tekst bij jou teweegbrengt.<br />

Waarom vernoem je precies deze emotie?<br />

3. Welke associaties roept de tekst op? Verklaar.<br />

4. Aanstrepen in de tekst welk woord, zin of personage voor jou het belangrijkste<br />

is en toelichten.<br />

De bespreking gebeurt in groep of klassikaal en wordt dan schriftelijk vastgelegd.<br />

Hierbij kan de identificatiemethode gebruikt worden: de leerling verplaatst zich in<br />

een personage:<br />

- de leerlingen schrijven een dagboekfragment;<br />

- de leerlingen schrijven een brief over de belevenissen aan een ander<br />

personage;<br />

- de leerlingen bereiden zich voor op een interview.<br />

ICO<br />

Tekstbestuderend:<br />

- analyse: vragen naar de formele aspecten van de diverse teksten;<br />

- interpretatie van de analyse: inzicht in de thematiek;<br />

- beoordeling: waardeoordeel aan de hand van gevonden gegevens.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />

85


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Tekstsoorten:<br />

a. fictionele versus zakelijke teksten<br />

b. verhaal, gedicht, toneeltekst<br />

Uitleg bij de soorten teksten<br />

a. fictionele versus zakelijke teksten:<br />

De leerlingen verzamelen zelf teksten en krijgen de volgende opdrachten:<br />

- aantonen van verschillen in werkteksten;<br />

- verschillen herkennen in soortgelijke teksten;<br />

- toepassen: zakelijke teksten omvormen tot fictie.<br />

b. soorten verhalen:<br />

- verhaal;<br />

- gedicht:<br />

. 14/16-jarigen zijn meestal zelf bezig met poëzie, het biedt hen de<br />

mogelijkheid om een stuk opgekropte gevoelens te uiten<br />

. sfeer scheppen om de ontvankelijkheid te verhogen<br />

. posters met poëzie in de klas uithangen<br />

. prikbord in de klas: ruimte voor (eigen) gedichten<br />

. gedichten voorlezen in de klas<br />

. songteksten (eventueel vertalingen) gebruiken<br />

. poëzie en reclame<br />

. close reading;<br />

- toneel:<br />

. dramatiseren van bepaalde teksten door de leerlingen: verdiepen van de<br />

leeservaring en ontdekken van de wetmatigheden van toneel<br />

. vergelijken van boek en verfilmde versie<br />

. theaterverslag maken: opdrachten – recensie.<br />

MCV 1<br />

MCV 2<br />

111<br />

Verschillen kunnen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid<br />

in twee literaire stromingen.<br />

ET 30<br />

LER 4<br />

B<br />

Twee literaire stromingen naar keuze, bijvoorbeeld:<br />

- inspelend op de literaire en/of kunsthistorische actualiteit;<br />

- romantiek versus realisme, naturalisme.<br />

MCV 1<br />

112 De kenmerken van een aantal tekstsoorten kunnen herkennen.<br />

ET 30<br />

LER 3<br />

B<br />

Bij de volgende tekstsoorten:<br />

- column, kortverhaal, (jeugd)roman, (jeugd)poëzie;<br />

- strip, (jeugd)theater, tv-drama, soap.<br />

Kenmerken van tv-drama en soap:<br />

(geef de welomschreven luister- en kijkopdrachten steeds op voorhand)<br />

- vanuit welk mensbeeld/wereldbeeld wordt het verhaal verteld?<br />

- welke dramatische elementen spelen daarbij een bepaalde rol?<br />

- beschrijf decor – kledij: waarom deze keuze?<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />

86


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

- personages:<br />

. hoe leer je ze kennen?<br />

. vertonen ze ontwikkeling?<br />

. hoe wordt dat duidelijk?<br />

- hoe worden de rollen ingevuld: stereotiep, roldoorbrekend, vooroordeelbevestigend?<br />

- met welke figuur kan je je identificeren? Waarom?<br />

- rol van muziek en belichting?<br />

- wat is de bedoeling / betekenis van de productie?<br />

- welke middelen worden hiervoor aangewend door de regisseur?<br />

ICO<br />

113 Verhaalelementen kunnen herkennen en benoemen.<br />

ET 30<br />

LER 3<br />

B<br />

Verhaalelementen:<br />

personages, spanning, thema, tijd, ruimte, verhaalperspectief (autoriaal en personaal<br />

vertelstandpunt)<br />

114 De keuze van sommige verhaalelementen kunnen toelichten.<br />

Personages, ruimte, tijd.<br />

115 De eigen tekstkeuze kunnen toelichten.<br />

ET 30<br />

LER 4<br />

ET 31<br />

LER 4<br />

B<br />

B<br />

Huislectuur: ten minste vier werken per leerjaar, op basis van een suggestieve lijst.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />

De leerkracht zorgt ervoor dat de leerlingen titels kunnen kiezen uit een suggestieve<br />

lijst, het is evident dat hij/zij op de hoogte blijft van recente ontwikkelingen op de<br />

literaire markt.<br />

Suggestieve lijst: jeugdliteratuur, novelle, roman, poëzie, toneeltekst, non-fictie, ...<br />

van Nederlandstalige werken en vertalingen.<br />

Tekstkeuze en eigen leeservaring toelichten:<br />

- de leerlingen maken een keuze uit verschillende fragmenten van een jeugdboek,<br />

kiezen boeken voor thuislectuur, kiezen een personage uit gelezen / behandelde<br />

teksten;<br />

- de leerlingen komen regelmatig voor de groep het boek dat ze aan het lezen zijn,<br />

toelichten: (zie ook bij spreken en schrijven)<br />

. waarom wel of niet goed? (globaal);<br />

. toelichten van een fragment;<br />

. voor welk publiek geschikt;<br />

. wat zijn de moeilijkheden.<br />

TA.BE<br />

MCV 1<br />

87


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Hier kan ook aan de leerlingen gevraagd worden een groepspresentatie te doen:<br />

de leerlingen stellen, bijvoorbeeld in groepjes van drie, samen een boek voor. De<br />

andere leerlingen mogen achteraf enkel positieve feedback geven.<br />

SOC 12<br />

SOC 13<br />

Ook het driestappeninterview kan hier toegepast worden: vier leerlingen die hetzelfde<br />

boek gelezen hebben, nemen een interview van elkaar af.<br />

stap 1:<br />

Leerling A vraagt aan leerling B argumenten waarom je het boek moet lezen, leerling<br />

C vraagt dit aan leerling D.<br />

stap 2:<br />

Leerling B vraagt aan leerling A argumenten waarom je het boek niet moet lezen,<br />

leerling D stelt dezelfde vraag aan leerling C.<br />

stap 3:<br />

Alle argumenten van de vier leerlingen worden in een lijst gepresenteerd. Discussie<br />

over goede of slechte gelezen jeugdboeken, over de manier waarop ze boeken<br />

kiezen (leesautobiografie: zie ook bij doelstelling 122).<br />

116 De eigen leeservaring kunnen verwoorden.<br />

ET 31<br />

LER 4<br />

B<br />

- Inhoud van het werk weergeven;<br />

- eigen mening weergeven.<br />

Mogelijke opdrachten bij een persoonlijk boekverslag:<br />

Boekbesprekingen liggen in alle bibliotheken voor het oprapen. Een leerling die een<br />

beetje handig is, hoeft alleen een samenvatting te lezen om een leerkracht bij een<br />

examen te overtuigen dat hij/zij het boek kent. In de tweede graad gaat het niet<br />

zozeer om de reproduceerbare kennis over verhalen, maar om de eigen leessmaak<br />

en de leeservaring. De traditionele boekbespreking schiet daarbij tekort.<br />

Hier volgen een aantal suggesties bij het maken van een boekbespreking.<br />

1) Selecteer een fragment uit de tekst dat jou bijzonder aanspreekt. Schrijf dit over<br />

in je portfolio of leesdagboek. Licht je keuze toe.<br />

2) Maak twee lijsten: één voor dingen in de tekst die jou aanspreken in de tekst en<br />

één voor aspecten die je tegenstaan.<br />

3) Welke incidenten, scènes of andere voorvallen in de tekst blijven je goed bij?<br />

Probeer er in elk geval twee te noemen en toe te lichten.<br />

4) Is er iemand in het verhaal die jou doet denken aan jezelf of aan iemand die jij<br />

persoonlijk kent? Probeer ten minste één voorbeeld te geven.<br />

FRA<br />

ENG<br />

TA.BE<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />

88


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

5) Gebeurt er iets in het verhaal dat jou doet denken aan iets in je eigen leven, nu of<br />

voeger? Probeer ten minste één voorbeeld te geven.<br />

6) Leg in je eigen woorden uit waarover het verhaal gaat. Probeer ten minste drie<br />

dingen te noemen.<br />

7) Wat is het ‘probleem’ in dit verhaal?<br />

8) Wordt dit probleem opgelost? Hoe, of waarom niet?<br />

9) Hoe zou jij zelf omgaan met dit probleem? Zou jij hetzelfde doen, of zou je het<br />

anders aanpakken?<br />

117 De eigen tekstkeuze en leeservaring kunnen documenteren.<br />

ET 31<br />

LER 2<br />

B<br />

Opdrachten voor verzamelen van achtergrondinformatie, bijvoorbeeld in een<br />

leesdossier Dit kan bevatten:<br />

- leesverslagen;<br />

- uitgewerkte opdrachten;<br />

- recensies en samenvattingen;<br />

- eigen creatief werk;<br />

- literaire teksten;<br />

- achtergrondinformatie over de schrijver (interview);<br />

- verslag / documentatie: . filmvoorstelling<br />

. tentoonstelling<br />

. theater;<br />

- n.a.v. gelezen teksten: andere teksten (andere periode, andere taal, andere<br />

genre, andere kunsttak);<br />

- verslagen groepsdiscussies;<br />

- twee à drie keer per jaar een balansverslag:<br />

. wat heb ik in deze periode geleerd?<br />

. wat heb ik in deze periode ervaren ?;<br />

- vergelijken van boekbesprekingen die op internet te vinden zijn (ook i.f.v. de<br />

schrijfvaardigheid: duidelijke indeling, aangepast aan het publiek, …);<br />

- tijdschriftartikelen.<br />

ICT<br />

Het is belangrijk dat de leerlingen correcte bronvermelding leren.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />

89


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

118<br />

Informatiekanalen kunnen gebruiken bij het verzamelen van<br />

informatie over literatuur.<br />

ET 32<br />

LER 2<br />

B<br />

Achtergrondsinformatie is soms moeilijk te vinden voor de leerlingen:<br />

- organiseer een bezoek aan de bibliotheek met toelichtingen van de bibliothecaris,<br />

geef achteraf opdrachten, eventueel voor andere vakken;<br />

- op internet zoeken in de bibliotheek;<br />

- in de tijdschriften zoeken in de bibliotheek;<br />

- in de knipselmappen zoeken in de bibliotheek;<br />

- op cd-rom zoeken.<br />

TA.BE<br />

ICT<br />

119 De verzamelde informatie kunnen gebruiken.<br />

ET 32<br />

LER 3<br />

B<br />

Bijvoorbeeld in een leesdossier, bij een (mondelinge) presentatie, bij een<br />

groepswerk. Indien er met een leesdossier gewerkt wordt, moet een duidelijke<br />

taakomschrijving gegeven worden.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

- zelf structuur aanbrengen;<br />

- moeilijke woorden aanduiden en opzoeken;<br />

- een folder of een achterflap voor een boek ontwerpen.<br />

Een leesdossier kan als basis dienen voor mondelinge evaluatie.<br />

120<br />

Gebruik kunnen maken van de gepaste leesstrategieën. ET 33<br />

LER 4<br />

B<br />

Zie hoofdstuk ‘leesvaardigheid’.<br />

FRA<br />

ENG<br />

121 Gebruik kunnen maken van een literair begrippenapparaat.<br />

ET 34<br />

LER 4<br />

B<br />

Het gaat om essentiële begrippen, nodig om de activiteiten van de eindtermen 30 tot 32 te<br />

kunnen uitvoeren:<br />

- literatuur versus lectuur;<br />

- verhaalelementen (zie ook doelstelling 113);<br />

- fictie versus non-fictie;<br />

- literaire genres en subgenres;<br />

- termen i.v.m. de gekozen literaire stromingen;<br />

- termen om tekstkenmerken te kunnen bespreken<br />

(zoals: vers, strofe, rijm, bedrijf, scène, …).<br />

Begrippen dienen slechts om:<br />

- de leeservaring te verdiepen;<br />

- het tekstbegrip te verhelderen.<br />

Daarom zal de leerkracht:<br />

- werkteksten met voldoende elementen aanbieden;<br />

- de begrippen laten ontdekken en benoemen;<br />

- korte fragmenten geven waar de leerlingen begrippen herkennen en benoemen;<br />

- vragen dat de leerlingen de begrippen gebruiken in de schrijfopdrachten.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />

90


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

122<br />

Bereid zijn literaire teksten te lezen en over de eigen literaire<br />

leeservaringen te spreken en te schrijven.<br />

ET* 35 B<br />

Leesautobiografie:<br />

1) Introductie: de leerkracht vertelt over de eigen leeservaringen.<br />

2) Opdrachten:<br />

- een interview afnemen van de eigen ouders in verbad met het voorlezen<br />

tijdens de kindertijd;<br />

- boeken of eventueel gekopieerde fragmenten van vroeger gelezen boeken<br />

meebrengen.<br />

3) Verwerking:<br />

- bespreken in groep;<br />

- afzonderlijk beraden: inleiding - inhoud - vorm;<br />

hulpvragen:<br />

wat – hoe – waar las je?<br />

wat vond je er toen van?<br />

hoe kijk je erop terug?<br />

waarom las je (niet)?<br />

voorleesfase?<br />

titels, namen, passages die je te binnen schieten<br />

voorkeur realistische / fantastische genre<br />

mooiste / stomste boek<br />

boeken uit de bibliotheek, boeken van jezelf of van vrienden?<br />

eerste eigen boek?<br />

wanneer begon je zelf te lezen?<br />

- eerste notities worden vergeleken;<br />

- klassikale inventaris op het bord (meestal indeling in fasen);<br />

- de leerlingen vullen hun notities aan, enkele worden klassikaal voorgelezen<br />

- thuis verder afwerken.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO - Literatuur<br />

91


6.7 Taalbeschouwing<br />

Taalbeschouwing heeft in de eerste plaats een ondersteunende functie bij de ontwikkeling<br />

van taalvaardigheid: ze bevorderen taalvaardigheid via inzicht in allerlei taalverschijnselen en<br />

reflectie op eigen en andermans taalgebruik. Bijvoorbeeld inzicht in taalvariatie, dit is inzicht<br />

met betrekking tot de wisselende vormen die het taalgebruik aanneemt volgens de situatie,<br />

het doel, het kanaal (mondeling, schriftelijk), de regionale of sociale groep waartoe de<br />

taalgebruikers behoren. Daarbij sluit kennis aan van begrippen als modaliteit, register,<br />

taalvariatie om de gebruiksregels inzichtelijker en meer toegesneden op de situationele<br />

normen en maatschappelijke conventies te hanteren. Maar ook kennis van de<br />

tekstkenmerken van de gebruikte tekstsoorten is nodig en inzicht in hun interne samenhang<br />

(o.a. door het gebruik van verbindings- en verwijswoorden).<br />

Daarnaast dient taalbeschouwing ook een intellectueel-cognitief doel om de wereld, de taal<br />

en het taalgebruik, van de mens als individu en als lid van allerlei groepen te benaderen. In<br />

die zin draagt taalbeschouwing bij tot algemeen-culturele kennis.<br />

Het onderscheid tussen de conceptualiserende en de communicatieve functie van de<br />

taalverschijnselen zou vanzelf aan de orde moeten komen in de beschouwingsactiviteiten. In<br />

de derde graad zullen de leerlingen dit onderscheid zelf moeten kunnen maken.<br />

Taalbesef (language awareness) kan gelijkgeschakeld worden met taalgevoel en behandelt<br />

opvattingen en ideeën over taal die niet onder taalsysteem en taalgebruik vallen. Men vraagt<br />

zich dan bijvoorbeeld af waarom bepaalde volkeren geen alfabet hebben. Voor de tweede<br />

graad is de benoeming van dit gebied impliciet gehouden; in de derde graad zullen de<br />

leerlingen hierover explicieter moeten kunnen zijn.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />

92


Woordleer en zinsontleding: begrippen in de eindtermen<br />

basisonderwijs<br />

1ste graad<br />

Woordleer<br />

De leerlingen kunnen metatalige begrippen gebruiken in hun discussies over<br />

taalsystematiek:<br />

- zelfstandig naamwoord;<br />

- genus, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig;<br />

- getallen, enkelvoud, meervoud;<br />

- verkleinwoord;<br />

- lidwoord;<br />

- samenstelling, afleiding, grondwoord;<br />

- voorvoegsel, achtervoegsel;<br />

- werkwoord;<br />

- infinitief, stam, uitgang;<br />

- met / zonder klankverandering.<br />

geen<br />

Zinsontleding<br />

De leerlingen kunnen tijdens hun discussies over taalsystematiek de volgende<br />

metatalige begrippen gepast gebruiken:<br />

- vraag, antwoord;<br />

- mededeling, bevel, uitroep;<br />

- zin, zinsdeel;<br />

- punt, vraagteken, uitroepteken;<br />

- hoofdletter, rustpauze, leesteken;<br />

- onderwerp, persoonsvorm;<br />

- komma, dubbelpunt;<br />

- aanhalingsteken;<br />

- puntkomma.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />

93


Woordleer en zinsontleding: begrippen in de leerplannen<br />

basisonderwijs<br />

Woordleer<br />

De begrippen die in de doelstellingen worden gebruikt, zijn geëigende termen die<br />

door de leerlingen kunnen gebruikt worden. Een aantal ervan worden ook in de<br />

eindtermen vermeld en dienen door de leerlingen aan het eind van het<br />

basisonderwijs gekend te zijn.<br />

Het ‘verwijswoord’ is ondergebracht in de doelstellingen van de zinsontleding (relatie<br />

tussen verschillende componenten binnen de zin of de tekst).<br />

Leerkrachten kunnen daarnaast nog meer grammaticale termen aanleren. Het doel<br />

daarvan kan op de basisschool echter nooit zijn ‘woordbenoemen om het<br />

woordbenoemen’.<br />

1ste graad<br />

Woordleer<br />

De begrippen i.v.m. woordleer die reeds moeten gekend zijn bij het beëindigen van<br />

het lager onderwijs kunnen herhaald worden. Dit betekent geenszins dat alle<br />

woordsoorten opnieuw systematisch aan bod komen. Wel moeten de leerlingen de<br />

woordsoorten kunnen herkennen en benoemen.<br />

Schrijf vooral geen zin op het bord met de vraag elk woord ervan te benoemen.<br />

In een zin moeten de leerlingen ook de kern kunnen vinden van:<br />

- een woordgroep;<br />

- een volledige enkelvoudige zin.<br />

In taalboeken voor de lagere school worden veel verschillende benamingen<br />

aangetroffen. Werkwoorden worden doewoorden, actiewoorden, toestand-woorden,<br />

... genoemd. Zelfstandige naamwoorden worden nog onderverdeeld in eigennamen,<br />

soortnamen en stofnamen. Er zijn bijvoeglijke naamwoorden en stoffelijke<br />

bijvoeglijke naamwoorden. Werkwoorden worden gerubriceerd en benoemd als<br />

zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord en hulpwerkwoord. Naast een vervoegd<br />

werkwoord zijn er nog voltooide deelwoorden, onvoltooide deelwoorden, scheidbare<br />

en niet-scheidbare werkwoorden. Bijwoorden worden nog onderverdeeld in<br />

bijwoorden van plaats, tijd, middel en wijze. En dan zijn er ook nog de verschillende<br />

soorten voornaamwoorden ...<br />

Meer dan waarschijnlijk zijn er nog een heleboel andere benamingen en<br />

woordsoorten die in schoolboeken de revue passeren.<br />

Soms worden ook nog vrij ingewikkelde definities van woordsoorten geleerd ...<br />

Deze metataal is niet nodig op de basisschool om de leerlingen tot taalvaardigheid<br />

te brengen. Doorgaans is het voor basisschoolkinderen zelfs een loodzware last. Uit<br />

de didactische suggesties kan afgeleid worden dat het niet zozeer op benoemen<br />

aankomt, maar in de eerste plaats op begrepen worden, op betekenis geven.<br />

Schoolteams die meer aandacht willen geven aan metataal dan in de eindtermen en<br />

in het OVSG-leerplan is vermeld, dienen de bijkomende grammaticale begrippen<br />

expliciet te vermelden in het schoolwerkplan.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />

94


asisonderwijs<br />

Zinsontleding<br />

De begrippen die in de doelstellingen staan, zijn grammaticale termen die de<br />

leerlingen kunnen gebruiken in discussies over taalsystematiek. Een aantal ervan<br />

worden ook in de eindtermen vermeld en dienen door de leerlingen aan het eind van<br />

het basisonderwijs gekend te zijn.<br />

Schoolteams kunnen van oordeel zijn dat, net als bij het reflecteren op woorden en<br />

hun structuur, de leerlingen meer aankunnen.<br />

Gedacht wordt aan:<br />

- voorwerpen zoals: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp,<br />

... ;<br />

- bijwoordelijke bepalingen van tijd, plaats, middel, wijze, ... ;<br />

- bijvoeglijke bepalingen.<br />

Scholen die toch meer metatalige begrippen aanleren dan deze die in de eindtermen<br />

en in dit leerplan zijn opgesomd, vermelden dit in het schoolwerkplan.<br />

1ste graad<br />

Zinsontleding<br />

De zinsdelen worden enkel benoemd n.a.v. een probleem in het functioneel<br />

taalgebruik:<br />

b.v. persoonsvorm, naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde, lijdend en<br />

meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling van plaats, tijd en wijze.<br />

Het bestuderen van de woordvolgorde is belangrijk, vooral in een communicatieve<br />

tekst: laat de leerlingen oefeningen maken met verplaatsing van zinsdelen in een zin<br />

en laat hen de betekenisnuance/-wijziging ontdekken.<br />

bijvoorbeeld:<br />

Hij alleen mag de plechtigheid bijwonen.<br />

Hij mag de plechtigheid alleen bijwonen.<br />

Alleen hij mag de plechtigheid bijwonen.<br />

Hij mag alleen de plechtigheid bijwonen.<br />

Geef bijvoorbeeld een reeks woorden of zinsdelen op waarmee de leerlingen een<br />

correcte zin moeten bouwen.<br />

B.v.: thuis we slecht blijven om het weer<br />

Beperk u daarbij tot maximum 3 elementen.<br />

Men kan met kaartjes werken die moeten geordend worden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />

95


Spelling in de eindtermen<br />

basisonderwijs 1ste graad 2de graad 3de graad<br />

De leerlingen kunnen voor het<br />

realiseren van de eindtermen i.v.m.<br />

schrijven, spellingsafspraken en -regels<br />

toepassen in verband met het schrijven<br />

van:<br />

- woorden met vast woordbeeld:<br />

. klankzuivere woorden<br />

. hoogfrequente niet-klankzuivere<br />

woorden<br />

- woorden met veranderlijk woordbeeld<br />

( regelwoorden )<br />

. werkwoorden<br />

. klinker in open / gesloten lettergreep<br />

. verdubbeling medeklinker<br />

. niet klankzuivere eindletter<br />

- hoofdletters<br />

- interpuncties , ? !:<br />

ET 16:<br />

Bij het schrijven houden de leerlingen<br />

rekening met de verzorging van de<br />

geschreven tekst op het gebied van<br />

handschrift, spelling, indeling en lay-out<br />

ET 17:<br />

De leerlingen ontwikkelen binnen de<br />

gepaste situaties een bereidheid om:<br />

- te schrijven;<br />

- te reflecteren over hun eigen<br />

schrijven;<br />

- taal, indeling, spelling, handschrift en<br />

lay-out te verzorgen;<br />

ET 29:<br />

De leerlingen zijn binnen de gepaste<br />

situatie bereid om:<br />

- te schrijven;<br />

- schriftelijke informatie te verstrekken;<br />

- te reflecteren over hun eigen schrijfproces<br />

en op inhoud en vorm van hun<br />

schrijfproduct;<br />

- taal, indeling, spelling, handschrift en<br />

lay-out te verzorgen.<br />

ET 22:<br />

De leerlingen zijn bereid om:<br />

- te schrijven;<br />

- schriftelijke informatie te verstrekken;<br />

- te reflecteren over inhoud en vorm van<br />

hun eigen schrijfproces en -product;<br />

- taal, indeling, spelling, leesbaar handschrift<br />

en lay-out te verzorgen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />

96


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

TAALBESCHOUWING<br />

123<br />

Verbanden tussen informatiedelen (tekstopbouw) kunnen herkennen,<br />

benoemen en het gebruik ervan kunnen bespreken.<br />

ET 36<br />

LER 3<br />

B<br />

- alinea en zin / uiting<br />

- inleiding - midden slot<br />

- middel - doel<br />

- oorzaak - gevolg<br />

- voorwaarde - realisatie<br />

- opsomming en classificatie<br />

De leerlingen moeten letten op signaalwoorden en -zinnen.<br />

Zie ook hoofdstuk ‘leesvaardigheid’.<br />

Het herkennen, benoemen en bespreken van deze taalverschijnselen moeten<br />

gebeuren naar aanleiding van reëel taalgebruik (zo ook voor doelstellingen 124-125-<br />

126-127).<br />

TA.BE<br />

124<br />

Betekenis van informatie (tekstopbouw) kunnen herkennen,<br />

benoemen en het gebruik ervan kunnen bespreken.<br />

ET 36<br />

LER 3<br />

B<br />

inhoudelijke opbouw:<br />

- feiten en meningen<br />

- voor- en nadelen<br />

- pro’s en contra’s<br />

- overeenkomsten en verschillen<br />

Dit heeft te maken met de ‘tekstdoelen’.<br />

Bijvoorbeeld: informatief, persuasief, activerend, directief, diverterend.<br />

Als de leerlingen de verschillende tekstdoelen kunnen onderscheiden, kunnen ze<br />

bewuster luisteren, spreken, lezen en schrijven.<br />

125<br />

Interactionele aspecten van de communicatie kunnen herkennen,<br />

benoemen en het gebruik ervan kunnen bespreken.<br />

ET 36<br />

LER 3<br />

SOC 5<br />

B<br />

- taalregister<br />

- taalvariatie: conventie en afwijking<br />

- modaliteit<br />

- gevoelswaarde<br />

- figuurlijk taalgebruik<br />

Taalregister: formeel/informeel, stijlbreuk, banaliteiten.<br />

Taalvariatie: standaardtaal en dialect.<br />

Gevoelswaarde: ironie, sarcasme, cynisme, zwarte humor, eufemisme, dysfemisme.<br />

Figuurlijk gebruik: metafoor, metonymia, symbool, connotatie en denotatie:<br />

melioratief, pejoratief, vergelijking.<br />

126<br />

Elementen van woordleer kunnen herkennen, benoemen en het<br />

gebruik ervan kunnen bespreken.<br />

ET 36<br />

LER 3<br />

B<br />

- afleiding<br />

- samenkoppeling<br />

- samenstelling<br />

- leenwoord<br />

- bastaardwoord<br />

- barbarisme<br />

Deze materie behoort tot het domein van de grammatica, waarvoor echter geen<br />

afzonderlijke lessen worden gegeven. Deze stof wordt steeds geïntegreerd in andere<br />

lessen n.a.v. de behandeling van teksten met fouten komend van de leerlingen zelf of<br />

van anderen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />

97


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

Woordvorming: samenstelling, afleiding.<br />

De leerlingen moeten ook een spraakkunst en/of een woordenboek kunnen<br />

gebruiken om deze elementen in op te zoeken. De leerkracht geeft dan oefeningen<br />

met zoektaken.<br />

127<br />

Elementen van zinsleer kunnen herkennen, benoemen en het gebruik<br />

ervan kunnen bespreken.<br />

ET 36<br />

LER 3<br />

B<br />

- directe en indirecte rede<br />

- actieve en passieve zinnen<br />

- enkelvoudige en samengestelde zinnen<br />

Herhaling van de begrippen van de eerste graad:<br />

- nominale vormen: infinitief, onvoltooid deelwoord, voltooid deelwoord +<br />

constructies;<br />

- betrekkelijk voornaamwoord;<br />

- bijwoord: voornaamwoordelijk bijwoord, voegwoordelijk bijwoord;<br />

- voegwoord: nevenschikkend, onderschikkend;<br />

- voorzetsel.<br />

128 Van een aantal elementen het taalsysteem kunnen beschrijven.<br />

ET 37<br />

LER 3<br />

B<br />

- woordleer: afleiding, samenkoppeling, leenwoord, bastaardwoord, barbarisme<br />

- zinsleer: directe en indirecte rede, actieve en passieve zinnen, enkelvoudige en<br />

samengestelde zinnen<br />

Het gaat hier om de theoretische basiskennis.<br />

129<br />

Verschillende strategieën kennen om aan onbekende woorden<br />

betekenis te geven.<br />

ET 38<br />

LER 5<br />

B<br />

- het gebruik van de context<br />

- het gebruik van de voorkennis van taal en wereld<br />

- het gebruik van de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van<br />

vreemde talen)<br />

- het gebruik van het woordenboek<br />

Het gaat hier om het kennen van de strategieën, bij de vaardigheden worden ze<br />

toegepast.<br />

130<br />

De aangebrachte terminologie i.v.m. taalbeschouwing kunnen<br />

gebruiken.<br />

ET 39<br />

LER 4<br />

B<br />

131<br />

De eigen taaltaken door middel van herkenning, benoeming en<br />

bespreking van taalverschijnselen bijsturen.<br />

ET 40<br />

LER 5<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />

98


Nr. <strong>Leerplan</strong>doelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link<br />

132 Bereid zijn over eigen taalgebruik en taalsysteem na te denken.<br />

ET* 41<br />

LER 7<br />

B<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO -Taalbeschouwing<br />

99


7 Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT)<br />

7.1 Instructie, differentiatie en remediëring met behulp van ICT<br />

ICT kan het lesgeven ondersteunen. ICT biedt immers de mogelijkheid om bepaalde<br />

leerinhouden op verschillende manieren voor te stellen en aan te brengen via tekst, geluid,<br />

stilstaand en bewegend beeld.<br />

Bepaalde programma’s verhogen het inzicht d.m.v. visualisatie, simulatie, door schema’s op<br />

te bouwen, iets wat zonder computer maar in beperkte mate mogelijk is.<br />

Sommige softwareprogramma’s zijn interactief zodat een meer geïndividualiseerd leerproces<br />

kan worden doorlopen. De leerling kan dan op eigen tempo werken en eventueel een eigen<br />

parcours kiezen. Een aantal programma’s oefenen vaardigheden en oplossingsstrategieën of<br />

zijn geschikt om individueel of in groep te differentiëren en te remediëren.<br />

Via tests kan worden nagegaan in hoeverre kennis en vaardigheden verworven zijn. Dit heeft<br />

zeker voordelen als het programma een goede feedback aan de leerling geeft en toelaat op<br />

verschillende niveaus te werken.<br />

7.2 Informatie verwerven en verwerken met ICT<br />

Bij dit belangrijke deelaspect van ‘leren leren’ kan ICT een uitgelezen rol spelen. Er bestaan<br />

heel wat cd-roms die allerlei informatie interactief aanbieden. De informatie wordt hier op een<br />

andere manier aangeboden dan met een ‘lineaire’ informatiebron. Via de talrijke ‘links’ bouwt<br />

de leerling een individueel parcours op en komt zo tot zijn eigen ‘hypertekst’. Er zijn dus<br />

andere ‘leesstrategieën’ nodig dan bij een lineaire tekst. Om leerlingen hierbij te<br />

ondersteunen zijn gerichte zoekopdrachten en verwerkingstaken noodzakelijk (informatie<br />

ordenen, schema’s aanvullen, informatie vergelijken, verbanden leggen, woordbetekenissen<br />

afleiden, ...).<br />

Ook het internet is een onuitputtelijke bron van informatie. Om zich een weg te banen door<br />

het grote aanbod is een kritische ingesteldheid noodzakelijk. Deze houding moet aangeleerd<br />

worden. Als leerlingen binnen of buiten de klas informatie op het web zoeken, moeten ze<br />

over een aantal beoordelingscriteria voor ‘tekstmateriaal’ beschikken. Hiervoor kunnen ze<br />

met de instructiefiche in bijlage werken.<br />

Sommige opdrachten kunnen de leerlingen van ‘huiswerksites’ plukken. Opgaven zullen met<br />

deze nieuwe realiteit moeten rekening houden, willen ze zinvol blijven: bronvermelding eisen,<br />

meer vergelijkende opdrachten, meer persoonlijke en kritische verwerking.<br />

Aan groepsopdrachten en -eindproducten kunnen kwalitatief hogere eisen worden gesteld<br />

qua vormgeving en presentatie. Aan bepaalde opdrachten kan een mondelinge presentatie<br />

gekoppeld worden: ‘powerpoint’ kan hier ondersteunend werken. Samenwerken met de<br />

leerkracht (toegepaste) informatica behoort tot de mogelijkheden.<br />

7.3 Communiceren met ICT<br />

Een belangrijke meerwaarde voor ‘leren leren’ is dat ICT de mogelijkheid geeft aan jongeren<br />

om met elkaar te communiceren over de leerstof via e-mail of elektronische briefwisseling.<br />

E-mail laat samenwerken van leerlingen toe. Deze samenwerking kan gebeuren binnen een<br />

klas of school, maar ook met leerlingen van andere scholen in binnen- en buitenland. Een<br />

gezamenlijk interscolair project opzetten behoort tot de mogelijkheden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

100


Communicatie tussen leerkracht en leerling(en) is ook mogelijk: de leerkracht kan<br />

cursusmateriaal elektronisch beschikbaar stellen, voorbeelden van toets- en examenvragen,<br />

jaarplanning, … Leerlingen kunnen verslagen, huistaken e.d. elektronisch naar de leerkracht<br />

sturen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

101


8 Intercultureel onderwijs en principes van non-discriminatie<br />

Conform met de uitgangspunten van de non-discriminatieverklaring en intercultureel<br />

onderwijs wordt in het leerplan rekening gehouden met het feit dat de huidige maatschappij<br />

een multiculturele samenleving is.<br />

Intercultureel Onderwijs stelt zich tot doel bij de leerlingen de nodige inzichten, vaardigheden<br />

en houdingen te ontwikkelen die nodig zijn om, op basis van gelijkwaardigheid, harmonieus<br />

te kunnen omgaan met mensen die een andere cultuur hebben, andere talen spreken en<br />

andere waarden bezitten.<br />

8.1 Uitgangspunten<br />

8.1.1 ICO is een onderwijsprincipe.<br />

ICO is meer dan ‘aandacht besteden aan andere culturen’. ICO wil jongeren voorbereiden op<br />

deelname aan de samenleving, een samenleving waar diversiteit volop aanwezig is. Het is<br />

dus noodzakelijk hen te leren omgaan met die diversiteit, hen te leren samenleven op basis<br />

van gelijkwaardigheid en respect.<br />

8.1.2 Etnisch bewustzijn<br />

ICO wil een bijdrage leveren tot een beter samenleven van verschillende etnische groepen<br />

die elk een culturele eigenheid hebben. In die zin confronteert dit onderwijsprincipe<br />

leerkrachten en leerlingen met hun eigen etnisch bewustzijn. Je kan immers als leerkracht<br />

maar op een eerlijke en degelijke manier hierover praten wanneer je zelf de nodige openheid<br />

aan de dag kunt leggen t.o.v. andere culturen. Aangewezen is een kritische ingesteldheid<br />

t.o.v. de eigen cultuurelementen en die van anderen.<br />

8.1.3 Interactie<br />

De aard en de frequentie van de interacties die zich tussen individuen en groepen<br />

ontwikkelen kunnen leiden tot een harmonieus samenleven van de verschillende<br />

participanten.<br />

8.2 Doelstellingen<br />

8.2.1 Affectieve doelstellingen<br />

- een positief zelfbeeld bij de leerlingen ontwikkelen;<br />

- zich bewust worden van zelfperceptie en de wijze waarop we anderen percipiëren;<br />

- de eigen identiteit en cultuur en de daarbij horende waarden en normen relativeren;<br />

- openstaan voor andere culturen om elkaars identiteit te leren aanvaarden en<br />

respecteren;<br />

- de multiculturele samenleving beleven als positief en verrijkend;<br />

- zich bewust worden van etnocentrisme, vooroordelen, stereotypen en maatschappelijke<br />

achterstelling.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

102


8.2.2 Cognitieve doelstellingen<br />

- inzicht verwerven in andere culturen;<br />

- inzicht verwerven in verschillen tussen de eigen cultuur en die van anderen;<br />

- inzicht verwerven in het dynamische van culturen en in de regionale en individuele<br />

verschillen;<br />

- inzicht verwerven in de oorzaken en de uitingen van racisme.<br />

8.2.3 Vaardigheidsgerichte doelstellingen<br />

- relationele vaardigheden verwerven: de taal beheersen, zich inleven in de andere,<br />

respect tonen voor meningsverschillen, geweldloos oplossen van conflicten, trouw zijn<br />

aan een engagement;<br />

- leren observeren (zichzelf, de anderen, andere culturen, de eigen maatschappij);<br />

- verschillende informatie kritisch beoordelen;<br />

- probleemoplossend werken;<br />

- meningsverschillen uiten;<br />

- argumenteren, aanvoelen en samenvatten;<br />

- actief meewerken aan keuze- en beslissingsprocessen.<br />

8.3 Intercultureel onderwijs: geen vak apart<br />

ICO is een manier van handelen en denken. Het hoort doorheen de verschillende<br />

vakgebieden verweven te zitten in het gehele curriculum. Niet alleen in leerinhouden,<br />

werkvormen, pedagogische activiteiten, leermiddelen,... maar ook binnen het beleid en de<br />

organisatie van de school (in de omgang met leerlingen en ouders, bij het hanteren van<br />

conflictsituaties, in de samenwerking met de buurt) zou interculturaliteit een<br />

vanzelfsprekende leidraad moeten zijn.<br />

De omschreven doelstellingen worden in het leerplan systematisch opgenomen naast de<br />

leerinhouden en de didactische wenken. Bij didactische wenken en hulpmiddelen zijn in de<br />

mate van het mogelijke suggesties gedaan i.f.v. het intercultureel referentiekader. Er wordt<br />

aandacht besteed aan aangepast lesmateriaal. Eventueel kan bestaand lesmateriaal<br />

getoetst worden op al dan niet verborgen discriminatie en racistische vooroordelen.<br />

De ICO-doelstellingen zijn soms overlappend met de leerplandoelstellingen, de vakoverschrijdende<br />

eindtermen en de eindtermen. In dit geval wordt in de kolom LINK de<br />

afkorting ICO vermeld.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

103


9 Taalbeleid<br />

Het vak Nederlands is het ‘aanleverend’ vak voor het taalbeleid dat de school voert.<br />

Tijdens alle andere lessen is er, naast de aandacht voor de vakinhoud, immers ook aandacht<br />

voor de taal waarmee de vakinhoud wordt overgebracht en verwerkt: van taalgericht<br />

vakonderwijs worden alle leerlingen beter.<br />

Bij taalgericht vakonderwijs luisteren leerlingen niet alleen, ze krijgen ook uiteenlopende<br />

tekstsoorten aangeboden: opdrachten, gebruiksaanwijzingen, teksten uit boeken, maar ook<br />

uit tijdschriften , van internetsites, mondeling of schriftelijk, geïllustreerd, audiovisueel, …<br />

Bovendien voeren de leerlingen taken uit die hen helpen om verbanden te leggen tussen<br />

woorden en begrippen. Ze lezen en luisteren niet alleen, maar ze doen ook zoveel mogelijk.<br />

Ze komen zelf uitgebreid aan het woord.<br />

Punten 9.1 en 9.2 werden in alle recente leerplannen opgenomen om de leerkrachten van<br />

alle vakken te wijzen op het belang van hun bijdrage aan het taalbeleid van de school. Zo<br />

zijn ook de instructiekaarten ‘lezen’ en ‘luisteren’ opgenomen in deze leerplannen.<br />

9.1 Lessen en lesmateriaal taalgericht maken<br />

In het algemeen kan men stellen dat een didactiek die de leerlingen activeert, aanzet tot<br />

taalproductie: gebruik werkvormen die de leerlingen aanzetten tot onderlinge interactie.<br />

Allerlei vormen van groepswerk kan je terugvinden in de kolom didactische wenken bij het<br />

leerplan. Werk samen met de leerkracht Nederlands i.v.m. de aangeleerde lees- en<br />

luisterstrategieën: als leerlingen herkennen dat de aanpak in Nederlands ook vereist wordt<br />

bij opdrachten in de andere vakken, zullen deze leerstrategieën voor hen beter renderen (zie<br />

instructiekaarten ‘lezen’ en ‘luisteren’ in bijlage).<br />

9.2 Enkele tips<br />

- Leg moeilijke woorden en vaktermen uit: geef heldere definities, gebruik non-verbale<br />

middelen, geef synoniemen of tegengestelden (of laat ze) geven, laat de betekenis van<br />

woorden raden (uit de context afleiden), laat informatie in een schema zetten, herhaal<br />

samen schooltaal (woorden zoals ‘veronderstel’, …).<br />

- Naast vaktaal moet je er ook op letten welke schooltaal de leerlingen moeten verwerven<br />

en oefenen: beschrijven, identificeren, classificeren, ordenen, definiëren, oorzaak en<br />

gevolg bepalen, een proces volgen en uitvoeren.<br />

Bijvoorbeeld om een rangorde te bepalen moeten de leerlingen in begrippen ‘groter,<br />

meer omvattend …’ kunnen denken en spreken. Voor het bepalen van oorzaak en<br />

gevolg moet een leerling ‘als …dan’-redeneringen kunnen uitvoeren.<br />

- Bedenk een activiteit die uit een schema is af te leiden (tekstdelen bij het schema<br />

brengen, sleutelwoorden aanbrengen, schema verwoorden).<br />

- Bedenk een activiteit waardoor leerlingen schema’s leren onthouden en reproduceren.<br />

Laat leerlingen hierbij samenwerken en maak de opdracht toepasbaar in andere reële<br />

contexten.<br />

- Laat leerlingen elkaar beoordelen, laat ze na de toets bespreken wat ze geleerd hebben,<br />

hoe ze dit aanpakten en hoe ze hun aanpak kunnen bijsturen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

104


- Bij groepswerk moeten de leerlingen elk afzonderlijk een bijdrage leveren. Bij zo’n<br />

opdracht moeten ze gestimuleerd worden om de taal actief te gebruiken. Dit kan door elk<br />

groepslid een rol te geven met een eigen opdracht: gespreksleider, tijdbewaker,<br />

verslaggever, procesbewaker, materiaalmeester, … tijdens het groepswerk, bij de<br />

besluitvorming en bij de presentatie van de opdracht.<br />

- Leer de leerlingen de leerstof in eigen woorden om te zetten.<br />

- Geef bij aanvang van de les de structuur van de les op het bord weer, laat dit<br />

lesoverzicht de hele les laten staan.<br />

- Bekijk de structuur van het handboek (of de cursus) met de leerlingen bij aanvang van<br />

het schooljaar; duid aan hoe deze structuur hen kan helpen bij het leren.<br />

- Bekijk de ‘buitenkant’ van teksten (lay-out, illustraties, …), laat de betekenis ervan<br />

verwoorden.<br />

- Laat de leerlingen actief met de schriftelijke leerstof bezig zijn: laat samenvatten, in een<br />

schema zetten.<br />

- Maak leerlingen duidelijk wat er bij een vraag (bv. op een toets) van hen verwacht wordt:<br />

beschrijven, ordenen, verbanden leggen, oordeel weergeven, …<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

105


10 Evaluatie<br />

Een belangrijk maar moeilijk element in het onderwijsproces is het evalueren. Wat evalueren<br />

we? Hoe evalueren we? Weten de leerlingen dat?<br />

Evalueren heeft zowel een productgericht als een procesmatig karakter. Niet alleen het<br />

resultaat dat door de leerling wordt bereikt, maar ook de weg daarheen is belangrijk.<br />

Procesevaluatie wil bijdragen tot de evaluatie van het zelfstandig denken en handelen van<br />

leerlingen. Ze geeft aan leerkrachten de mogelijkheid om het leerproces van de leerlingen<br />

van dichtbij te volgen en indien nodig bij te sturen of te differentiëren.<br />

Ze geeft aan ouders de kans om een reëel beeld te verkrijgen van de schoolse vorderingen<br />

van hun kinderen en hen eventueel te ondersteunen in hun leerproces.<br />

Evaluatie bepaalt in grote mate hoe de leerlingen naar het vak zullen kijken: toetsing stuurt<br />

a.h.w. het ‘leren leren’. Het is dus uitermate belangrijk dat leerlingen steeds de bedoeling van<br />

de les weten, er zelf een duidelijke structuur in zien en dat ze vooral weten wat en hoe er<br />

getoetst zal worden.<br />

10.1 Het goed functioneren van evaluatie wordt gekenmerkt door volgende<br />

eigenschappen<br />

Planmatigheid:<br />

de leerlingen en hun ouders weten op welk moment er wordt geëvalueerd;<br />

dit betekent niet dat elk evaluatiemoment moet worden aangekondigd: men kan onverwachts<br />

bepaalde zaken toetsen, mits iedereen weet dat zoiets tot de mogelijkheden behoort.<br />

Voorspelbaarheid:<br />

(het zgn. “Test as you teach”-principe): de leerlingen hebben een zicht op de manier waarop<br />

wordt geëvalueerd en dit zowel voor dagelijks werk als voor de proefwerken. De opdrachten<br />

komen overeen met de doelstellingen en de onderwijsmethodiek. Verrassingen zijn slechts<br />

zinvol, indien ze als stimulans overkomen.<br />

Efficiëntie:<br />

evalueren is een noodzakelijk deel van het didactisch proces, maar geen doel op zich.<br />

Evaluatie moet gezien worden als een middel om de leerlingen beter te begeleiden bij hun<br />

studies en geeft de mogelijkheid tot een meer geïndividualiseerde begeleiding. Het<br />

evaluatiebeleid van de school richt zich op de responsabilisering van de leerlingen.<br />

Snelle verwerking:<br />

om te kunnen remediëren hebben leraar en leerlingen binnen de kortste tijd de resultaten in<br />

handen.<br />

Validiteit:<br />

evaluatie levert zo objectief en volledig mogelijke gegevens over de vorderingen van elke<br />

leerling. De diversiteit van het aangeleerde komt aan bod: de verschillende onderdelen van<br />

elk vak worden geëvalueerd.<br />

Relevantie:<br />

enkel persoonlijk werk wordt beoordeeld;<br />

het belang van de quotering van taken dient afgewogen te worden t.a.v. de totale evaluatie;<br />

groepswerk dient regelmatig te worden opgevolgd door de leraar om te controleren of ieder<br />

lid van de groep een bijdrage levert.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

106


Diversificatie:<br />

niet enkel het cognitieve wordt geëvalueerd, ook vaardigheden en vakattitudes komen in<br />

aanmerking. Dit moet niet noodzakelijk via een cijfer, het kan ook in woorden vermeld<br />

worden; belangrijk is het feit dat er degelijke afspraken gelden.<br />

Voor het rapportcijfer wordt gesteund op verscheidene resultaten van evaluatie. Een<br />

rapportcijfer is niet uitsluitend het rekenkundig gemiddelde van prestatiecijfers.<br />

Evaluatie moet procesmatig<br />

opgevat worden: er is een systematische progressie in de opbouw van kennis, inzicht,<br />

vaardigheden en vakattitudes.<br />

Objectiviteit:<br />

als evaluatie planmatig, voorspelbaar, efficiënt, valide, relevant en gediversifieerd is, kan<br />

men stellen dat de leerkrachten en de school de objectiviteit bij het evalueren maximaal<br />

benaderen en dat ze streven naar een optimale professionaliteit.<br />

10.2 De invloed van permanente evaluatie (of procesevaluatie) op het leren van de<br />

leerlingen<br />

Een rendabel leerproces hangt af van de gerichtheid op het einddoel en de concrete<br />

evaluatieopdrachten die daaraan verbonden zijn, m.a.w. het einddoel gebruiken om het<br />

didactisch proces tot een goed einde te brengen.<br />

Een doordachte evaluatie van het proces:<br />

- is een weergave van de mate waarin doelstellingen bereikt zijn;<br />

- toont aan iedere betrokken leerkracht hoe elke leerling evolueert;<br />

- schept ruimte voor bijsturing, remediëring en differentiatie;<br />

- betrekt de leerlingen bij de evaluatie van het eigen leerproces;<br />

- motiveert leerlingen voor de bijsturing van het eigen leerproces;<br />

- evalueert niet enkel de opgedane kennis maar ook het proces dat nodig was om<br />

inzichten, vaardigheden en attitudes te bereiken;<br />

10.3 Een doordachte evaluatie is gebaseerd op het samenspel van verschillende<br />

factoren<br />

Beoordelen vanuit doelstellingen<br />

Wanneer men beoordeelt vanuit doelstellingen, is de beoordelingsvraag niet: ‘Welk cijfer of<br />

welk percentage behaalt de leerling op de toets?’ maar wel: ‘Wat kent of kan de leerling?<br />

Beheerst de leerling op voldoende wijze de leerdoelen?’<br />

Hierbij wordt nagegaan in welke mate de leerling de vooropgestelde leerdoelen heeft bereikt.<br />

Dit is maar mogelijk als de leerdoelen vooraf duidelijk, concreet en specifiek omschreven<br />

zijn.<br />

Het geeft de leerkracht ook de mogelijkheid om voor zichzelf na te gaan in welke mate hij/zij<br />

de leerdoelen heeft helpen bereiken. Hij/zij kan zo informatie bekomen over de kwaliteit van<br />

het didactisch proces in de klas.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

107


Vorderingsgerichte evaluatie<br />

Een vorderingsgerichte evaluatie onderzoekt in welke mate de leerling vorderingen heeft<br />

gemaakt t.o.v. zijn prestaties op een vroeger tijdstip.<br />

De leerling krijgt een beeld van de eigen progressie.<br />

De leerkracht krijgt informatie over de vorderingen van de leerlingen en aanwijzingen waar er<br />

eventueel moet bijgestuurd of geremedieerd worden.<br />

Een goed uitgebalanceerd vorderingsplan is een bruikbaar instrument op de begeleidende<br />

klassenraad en is een duidelijke weergave van het kennen en kunnen van leerlingen.<br />

10.4 Permanent evalueren betekent:<br />

Evalueren van vaardigheden en attitudes<br />

Vaardigheden kan men beschouwen als welbepaalde methodes, strategieën, werkwijzen,<br />

procédés die men gebruikt om probleemstellingen (taken of opdrachten) op te lossen.<br />

- Algemene vaardigheden zoals experimenteren, observeren, beoordelen, controleren,<br />

plannen,… zijn vaardigheden die ook in andere vakken voorkomen en dus<br />

vakoverschrijdend zijn.<br />

- Vakvaardigheden zoals basisprincipes uitvoeren, planning uitvoeren, technieken<br />

toepassen,…zijn vaardigheden die meer specifiek zijn voor het vak en dus meer vakgebonden.<br />

Attitudes zijn algemene sociale houdingen, het kunnen ook beroepshoudingen of houdingen<br />

eigen aan een vak zijn. Het evalueren van attitudes is gevoelige materie. Nochtans moet het<br />

voor de leerlingen duidelijk zijn dat zij op vakgebonden attitudes kunnen/zullen geëvalueerd<br />

worden. Deze attitudes staan in leerplan vermeld en kunnen te maken hebben met bv.<br />

stiptheid, zorg, luisterbereidheid, inzet, kunnen samenwerken, tegen een deadline kunnen<br />

werken.<br />

Ook hier geldt het principe van de voorspelbaarheid voor de leerlingen. Zij moeten vooraf<br />

weten welke vaardigheden en attitudes voor evaluatie in aanmerking zullen komen.<br />

Permanent evalueren betekent ook:<br />

- observeren;<br />

- feedback geven;<br />

- een goede relatie tussen de leerkracht en de leerling bewerken;<br />

- differentiëren;<br />

- remediëren;<br />

- doelgerichte vragen stellen;<br />

- meten, beoordelen, beslissen;<br />

- rapporteren;<br />

- teamoverleg;<br />

- efficiënt klassenraad houden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

108


10.5 Permanent evalueren kan verwerkt worden in een document dat tegelijkertijd<br />

bruikbaar is:<br />

- voor de begeleidende klassenraad;<br />

- voor de delibererende klassenraad;<br />

- als bewijs van permanente evaluatie wanneer geen proefwerken worden ingericht;<br />

- om de beginsituatie van de leerling te bepalen;<br />

- om de leerlingen te betrekken in hun eigen evaluatie (zelfevaluatie);<br />

- om preventief te werken met leerlingen;<br />

- om remediërend te werken met leerlingen;<br />

- voor de rapportering naar de ouders;<br />

- om de evolutie en resultaten weer te geven van de leerlingbegeleiding;<br />

- als puntenboek.<br />

10.6 Evaluatie in het vak Nederlands<br />

Niet enkel het cognitieve (taalbeschouwing, literatuur, spelling) maar ook de vaardigheden<br />

worden geëvalueerd.<br />

10.6.1 Toetsen van receptieve vaardigheden.<br />

Bij evaluatie van en feedback geven op receptieve vaardigheden wordt best gebruik gemaakt<br />

van de fasen die in de instructiefiche voorzien zijn. Belangrijk bij deze zelfevaluatie is dat er<br />

aandacht besteed wordt aan de 3 de fase: het reflecteren. Er zijn dus geen afzonderlijke<br />

beoordelingsformulieren voorzien voor luisteren en lezen. Wel kunnen de beoordelingsformulieren<br />

‘spreken’ en ‘schrijven’ hiervoor door de leerlingen gebruikt worden.<br />

Zowel bij het toetsen van luistervaardigheid als van leesvaardigheid is het raadzaam een<br />

tijdslimiet op te leggen, om te vermijden dat leerlingen stil blijven staan bij onbekende<br />

elementen.<br />

Leesvaardigheid (begrijpend lezen)<br />

De evaluatie van de leesvaardigheid is het eindpunt van het leesvaardigheidsonderwijs. Het<br />

is belangrijk de leerlingen ‘te leren’ lezen, d.w.z. de leerlingen te leren hoe ze het leesdoel<br />

kunnen bereiken d.m.v. allerlei leerstrategieën en communicatiestrategieën.<br />

In: Nederlands in de basisvorming, een praktische didactiek,<br />

H. Bonset; M. de Boer, T. Ekens,<br />

Dick Coutinho Muiderberg, 1992, 275 blz.<br />

ISBN 90-6283-876-6<br />

vinden we volgende tekst over de evaluatie van leesvaardigheid:<br />

Onder toetsing verstaan we hier: beoordeling ten behoeve van een cijfer dat meetelt voor het<br />

rapportcijfer Nederlands.<br />

Lezen kan in principe worden getoetst in het verlengde van het reflecteren op het lezen. De<br />

leerlingen krijgen een leesopdracht; op het product daarvan wordt ditmaal niet alleen<br />

gereflecteerd, maar er wordt vervolgens door de leraar ook een cijfer voor toegekend.<br />

Toch ligt de zaak niet zo simpel. Van een toets die een voor het rapport meetellend cijfer<br />

oplevert, hangt voor leerlingen meer af dan van reflecteren. Zo’n toets heeft invloed, hoe<br />

beperkt misschien ook, op de schoolcarrière en toekomstmogelijkheden van de leerlingen en<br />

daarom moet hij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. De belangrijkste daarvan heten in de<br />

toetsliteratuur validiteit en betrouwbaarheid. Validiteit wil zeggen dat de toetsing moet<br />

aansluiten bij het vooraf gegeven onderwijs; betrouwbaarheid dat de toetsing op méér moet<br />

berusten dan het puur persoonlijke en van het moment afhankelijke oordeel van één<br />

persoon. Dat betekent voor een leestoets het volgende.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

109


Niet iedere leesopdracht is even geschikt als toets. Opdrachten die een zwaar beroep doen<br />

op ook andere vaardigheden dan lezen (een zakelijke brief beantwoorden, op een<br />

reclamefolder reageren, een instructie uitvoeren) zijn minder geschikt dan opdrachten die<br />

daar minder beroep op doen (een studietekst in schema zetten, vragen beantwoorden over<br />

de geschatte betrouwbaarheid van een krantenartikel). Vragen beantwoorden over een<br />

gelezen tekst lijkt ons, hoe weinig realistisch het ook is als leesopdracht, toch altijd nog de<br />

veiligste toetsvorm voor lezen. In dit oordeel speelt mee de grote hoeveelheid onderzoeksen<br />

andere ervaring die in de loop der jaren met deze toetsvorm is opgedaan.<br />

Wil een tekst met vragen valide zijn als leestoets, dan moeten de vragen een evenwichtig<br />

beroep doen op alle deelvaardigheden va het leesproces die in het gegeven onderwijs aan<br />

de orde zijn geweest. Dit kan zijn:<br />

- de tekstsoort en de bron;<br />

- de bedoeling van de schrijver met de tekst;<br />

- het doel waarmee het lezerspubliek de tekst leest;<br />

- de voorkennis en ervaring van de leerling als lezer van de tekst;<br />

- inleiding, kern en slot van de tekst;<br />

- hoofdonderwerp en hoofdgedachte van de tekst;<br />

- subjectief taalgebruik;<br />

- geschatte betrouwbaarheid, deskundigheid en ernst van de schrijver;<br />

- de informatiewaarde van de tekst.<br />

Daarnaast zullen er vragen zijn naar de betekenis van woorden, leestekens, en verbanden<br />

binnen en tussen zinnen en alinea’s.<br />

Het eerste soort vragen dat hierboven is genoemd kan zowel in tekstonafhankelijke als in<br />

tekstafhankelijke vormen worden gesteld. Tekstonafhankelijk wil zeggen dat de vraag bij elke<br />

tekst (of elke tekst van een bewuste tekstsoort) kan worden gesteld. Bijvoorbeeld: “Wijs in de<br />

tekst inleiding, kern en slot aan”. Of: “Wat is de bedoeling van de schrijver met de tekst?” Op<br />

deze wijze kan leerlingen worden geleerd om een vaste reeks vragen los te laten op iedere<br />

tekst of tekstsoort. Tekstafhankelijk wil zeggen dat de vraag in deze vorm alleen bij deze ene<br />

tekst kan worden gesteld. Bijvoorbeeld: “In deze tekst zijn drie grote delen te onderscheiden:<br />

de inleiding over …, een kerngedeelte over …, en een slot waarin … . Met welke alinea<br />

begint het kerngedeelte? Met welke alinea begint het slot?” Of: “Public relations was in 1959<br />

een vak dat zich nog enigszins waar moest maken. Welk doel zal de schrijver met zijn<br />

voorwoord nagestreefd hebben? Waaruit blijkt dat?”<br />

Een voordeel van tekstonafhankelijke vragen is dat ze de leerlingen minder bij de hand<br />

nemen dan tekstafhankelijke, meer beroep doen op hun zelfstandig lezen van een tekst. Een<br />

ander voordeel is dat ze de leerlingen meer ruimte laten voor uiteenlopende antwoorden, en<br />

zodoende niet suggereren dat teksten altijd maar eenduidig interpretabel zouden zijn.<br />

De voordelen van tekstafhankelijke vragen zijn het spiegelbeeld van het bovenstaande.<br />

Tekstonafhankelijke vragen geven de leerlingen door hun vraagstelling meer steun dan<br />

tekstafhankelijke. Ze laten ook minder ruimte voor uiteenlopende antwoorden, wat leraar en<br />

leerlingen een groter gevoel van zekerheid kan geven, en voor de leraar het nakijken<br />

vergemakkelijkt.<br />

Tekstonafhankelijke dan wel tekstafhankelijke vragen stellen bij teksten zal afhankelijk zijn<br />

van het gewicht dat de leraar hecht aan bovenstaande voordelen. Vragen naar de betekenis<br />

van woorden, leesteksten en tekstverbanden op micro- en mesoniveau zal hij overigens<br />

vrijwel altijd tekstafhankelijk moeten stellen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

110


Wil een tekst met vragen betrouwbaar zijn als leestoets, dan is een absolute voorwaarde dat<br />

de leraar van tevoren een antwoordmodel opstelt bij de vragen. Zo’n antwoordmodel geeft<br />

tenminste uitsluitsel over:<br />

a. Per vraag het antwoord of de antwoorden die de leraar van plan is goed te rekenen; het<br />

liefst ook een aantal antwoorden die hij van plan is fout of slechts half goed te rekenen.<br />

Dit moet worden vertaald in te behalen punten per vraag (van nul tot maximaal).<br />

b. Een weging van de diverse vragen ten opzichte van elkaar. Dit moet worden vertaald in<br />

een berekeningsmethode om van de behaalde puntentallen per vraag tot het toetscijfer te<br />

komen.<br />

Het van tevoren opstellen en goed doordenken van een antwoordmodel helpt twee pijnlijke<br />

tekortkomingen vermijden die de tekst met vragen als toets vaak vertoont:<br />

1) Er worden antwoorden fout gerekend waarvoor de vraag evenveel ruimte laat als voor<br />

het goed gerekende antwoord.<br />

2) Er worden vragen gesteld waarop eigenlijk geen enkel antwoord fout kan worden<br />

gerekend.<br />

Tenslotte nog een opmerking over de tekstkeuze bij de tekst met vragen als toetsvorm. Als<br />

de toets beoogt om vast te stellen of de leerlingen in staat zijn om een specifieke tekstsoort<br />

(instructie, reclametekst, enzovoort) te lezen, dan spreekt het vanzelf dat de toetstekst er<br />

een van die tekstsoort moet zijn. Gaat het meer om het toetsen van de leesvaardigheid van<br />

de leerlingen, dan kan de toets het best bestaan uit een aantal (kortere) teksten van<br />

verschillende tekstsoorten (dus een instructietekst, een reclametekst, een krantenartikel,<br />

enzovoort). Om een betrouwbaar beeld te krijgen van de leesvaardigheid van de leerlingen<br />

zal het overigens in beide gevallen nodig zijn om meer dan één leestoets per jaar af te<br />

nemen.<br />

Het bovenstaande vatten we samen in een aantal vuistregels voor de toetsing van lezen:<br />

1) Gebruik als toetsvorm de tekst met vragen.<br />

2) Zorg dat de vragen betrekking hebben op het hele schema van leesvaardigheid dat in het<br />

onderwijs aan de orde is geweest.<br />

3) Stel de vragen naar keuze tekstafhankelijk dan wel tekstonafhankelijk (voorzover<br />

mogelijk); maar stel in beide gevallen van tevoren een goed doordacht antwoordmodel<br />

op.<br />

4) Gebruik in de toets tekstsoort x als je wil weten of de leerlingen tekstsoort x kunnen lezen;<br />

gebruik meerdere tekstsoorten als je de leesvaardigheid van de leerlingen wil toetsen.<br />

5) Toets, binnen de grenzen van het haalbare, leesvaardigheid meerdere malen per jaar.”<br />

Het materiaal voor een leestaak is:<br />

- liefst authentiek (originele lay-out);<br />

- niet te lang.<br />

Zorg voor een gevarieerde evaluatie: niet uitsluitend inhoudsvragen, maar ook:<br />

- de leerlingen zelf inhoudsvragen laten maken;<br />

- vragen over de tekstsoort, de bedoeling van de auteur, de opbouw van de tekst (Waar<br />

staat de conclusie ?);<br />

- de leerlingen laten aangeven hoe ze de betekenis van bepaalde woorden hebben afgeleid<br />

(context, spraakkundig, transparante woorden, illustratie);<br />

- bij het lezen van een onvolledige tekst het vervolg laten voorspellen;<br />

- tussentitels laten schrijven.<br />

Op deze manier worden ook leer- en leesstrategieën geëvalueerd.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

111


Luistervaardigheid<br />

De evaluatie van de luistervaardigheid is het eindpunt van het luistervaardigheidsonderwijs.<br />

Het is belangrijk de leerlingen ‘te leren’ luisteren, d.w.z. de leerlingen te leren hoe ze het<br />

luisterdoel kunnen bereiken d.m.v. allerlei leerstrategieën en communicatiestrategieën.<br />

In: Nederlands in de basisvorming, een praktische didactiek,<br />

H. Bonset; M. de Boer, T. Ekens,<br />

Dick Coutinho Muiderberg, 1992, 275 blz.<br />

ISBN 90-6283-876-6<br />

vinden we volgende tekst over de evaluatie van luistervaardigheid:<br />

Het luisteren naar informatie kan in principe net zo worden getoetst als het lezen. Dat<br />

betekent dat bij een ten gehore gebrachte tekst vragen worden gesteld die betrekking<br />

hebben op het hele scala aan luistervaardigheden dat in het onderwijs aan de orde is<br />

geweest. De vragen kunnen naar keuze tekstafhankelijk dan wel tekstonafhankelijk worden<br />

gesteld, maar in beide gevallen moet de leraar van tevoren een goed doordacht<br />

antwoordmodel hebben opgesteld. Als de leraar wil weten of de leerlingen naar een<br />

specifieke tekstsoort (leerstof, reclame, nieuws, enzovoort) kunnen luisteren, moet de<br />

toetstekst er een van die tekstsoort zijn. Wil de leraar meer de luistervaardigheid van de<br />

leerlingen toetsen, dan kan de toets het best bestaan uit een aantal kortere teksten van<br />

verschillende tekstsoorten.<br />

Moeten de leerlingen eerst de vragen krijgen en dan pas luisteren en aantekeningen maken,<br />

of andersom? In het geval van tekstonafhankelijke vragen ligt het voor de hand dat de<br />

leerlingen met een vaste rij vragen in het hoofd of op papier naar de tekst luisteren n<br />

aantekeningen maken. Ook in het geval van tekstafhankelijke vragen zouden wij ervoor<br />

kiezen de leerlingen de vragen vooraf te geven, zodat ze in ieder geval gericht kunnen<br />

luisteren. Het alternatief lijkt ons een nog onnatuurlijker luistersituatie.<br />

Het materiaal voor een luistertaak is:<br />

- van beperkte duur;<br />

- mogelijk ondersteund door beeldmateriaal;<br />

- liefst i.v.m. een behandeld thema.<br />

Het luisterdoel wordt vooraf aan de leerlingen meegedeeld.<br />

De opdracht moet zo weinig mogelijk een beroep doen op de schrijfvaardigheid.<br />

Mogelijkheden voor inhoudsvragen:<br />

- foutieve informatie verbeteren;<br />

- meerkeuzevragen;<br />

- een schema, plan, tabel aanvullen;<br />

- vragen en antwoorden koppelen;<br />

- een ‘gatentekst’ aanvullen.<br />

Een luistertaak hoeft geen geïsoleerde opdracht te zijn. Soms kan ze een vervolg vinden in<br />

een andere activiteit die een andere vaardigheid inoefent. De leerkracht kan dan naar keuze<br />

één of meer vaardigheden evalueren.<br />

Voorbeelden:<br />

- een informatieve tekst beluisteren.<br />

Aansluitend schrijfvaardigheid: een schema van de tekst opstellen of een samenvatting<br />

schrijven, aan de hand van zelf genoteerde kernwoorden;<br />

- een boodschap op een antwoordapparaat beluisteren.<br />

Aansluitend spreekvaardigheid: een boodschap als antwoord inspreken;<br />

- een reclamespot voor een concert van groep X beluisteren.<br />

Aansluitend spreekvaardigheid: opbellen om kaarten voor het concert te bestellen;<br />

- een liedje beluisteren.<br />

Aansluitend schrijfvaardigheid: een spontane mening opschrijven.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

112


10.6.2 Toetsen van productieve vaardigheden.<br />

De beoordeling gebeurt door de leerkracht (en door de leerlingen).<br />

Wie beoordeelt, moet van te voren voldoende en betrouwbare criteria in de hand hebben en<br />

wie beoordeeld wordt, moet goed weten waar speciale aandacht aan besteed wordt. Het is<br />

immers onmogelijk om ‘alles’ te beoordelen en het is dus beter dat de spreker/schrijver weet<br />

dat hij op een beperkt aantal duidelijke criteria beoordeeld wordt.<br />

De verhouding tussen de gebruikte criteria wordt vooraf vastgelegd i.f.v. de opdracht. De<br />

criteria kunnen verzameld worden op een beoordelingsformulier met de naam van de<br />

spreker/schrijver.<br />

De beoordelingsformulieren op volgende bladzijden kunnen zowel door de leerlingen als<br />

door de leerkracht gebruikt worden. Deze formulieren kunnen ook de progressie van de<br />

leerlingen weergeven. De beoordeling kan slaan op een onderdeel of op een combinatie van<br />

onderdelen.<br />

Een cijfer geven hoeft niet steeds: om de leerlingen feedback te geven over hun progressie<br />

volstaat de aanduiding ‘goed’, ‘voldoende’ of ‘te verbeteren’.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

113


Beoordelingsformulier spreken<br />

Taalgebruik<br />

criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />

1. taalzuiverheid<br />

- algemeen Nederlands<br />

- correcte syntaxis<br />

- correcte woordkeuze<br />

2. articulatie<br />

3. intonatie<br />

4. volume (verstaanbaarheid)<br />

5. tempo<br />

6. keuze van taalregister: aangepast aan<br />

situatie en aan doelpubliek<br />

Lichaamstaal<br />

criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />

1. houding (loskomen van het blad,…)<br />

2. oogcontact (leerkracht in het vizier, …)<br />

3. spreekdurf, zekerheid<br />

4. vlotheid<br />

Onderwerp<br />

criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />

1. inhoud en originaliteit<br />

2. documentatie<br />

3. voldoet aan de opgave (doel, publiek,<br />

timing, …)<br />

4. mondige weerbaarheid (vragen<br />

publiek, reageren op tussenkomsten)<br />

5. structuur, opbouw<br />

Opmerking: afhankelijk van de tekstsoort zullen ook andere vaardigheden moeten geëvalueerd worden (bv. modereren, participeren, …).<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

114


Beoordelingsformulier schrijven<br />

Taalgebruik<br />

criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />

1. taalzuiverheid<br />

- algemeen Nederlands<br />

- spelling<br />

- correcte syntaxis<br />

- correcte woordkeuze<br />

- interpunctie<br />

2. stijl ( afwisseling in woordkeuze en<br />

zinsbouw, heldere formulering, … )<br />

3. structuur ( verbindings- en<br />

verwijswoorden, logische lijn, opbouw<br />

van de tekst, … )<br />

4. keuze van taalregister: aangepast aan<br />

situatie en aan doelpubliek<br />

Vormgeving<br />

criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />

1. lay-out (alinea’s, titels, tussentitels,<br />

marges, regelafstand, … )<br />

2. briefschikking (BIN-normen)<br />

3. illustraties, tabellen, grafieken, …<br />

4. presentatie ( netheid, handschrift, … )<br />

Onderwerp<br />

criteria goed voldoende te verbeteren opmerking<br />

1. voldoet aan de opgave<br />

2. beantwoordt aan tekstdoel<br />

(informatief, persuasief, activerend,<br />

evocatief, diverterend, … ) en<br />

doelpubliek<br />

3. inhoud en originaliteit<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

115


10.7 Beschrijving van verschillende soorten toetsen<br />

Formatieve toetsen<br />

Als tussentijdse informatie over het verloop van het leerproces. Ook diagnostische toetsen<br />

genoemd.<br />

Summatieve toetsen<br />

Toetsen aan het eind van een studieonderdeel of eindtoetsen. Hieronder vallen o.a.<br />

criteriumtoetsen of normtoetsen. Kenmerkend voor criteriumtoetsen zijn de vooraf duidelijk<br />

geformuleerde prestatiecriteria. Een normtoets is een ‘relatieve’ toets: de criteria waaraan<br />

de leerlingen moeten voldoen, worden achteraf bepaald, nadat de toetsresultaten van alle<br />

leerlingen bekend zijn.<br />

Gesloten schriftelijke toetsen<br />

Onder een gesloten schriftelijke toets verstaan we een opgave waarbij de leerling uit een<br />

beperkt aantal mogelijke antwoorden het goede of relatief beste antwoord kan kiezen. De<br />

betrouwbaarheid van gesloten toetsen stijgt wanneer het aantal vragen toeneemt.<br />

Leerlingen moeten goed kunnen lezen.<br />

Open schriftelijke toetsen<br />

Open schriftelijke toetsen vragen van de leerling zelf het antwoord te formuleren.<br />

Leerlingen moeten goed kunnen schrijven.<br />

Meerkeuzetoetsen<br />

Een meerkeuzevraag bestaat uit een ‘stam’ en twee of meer ‘alternatieven’, waarbij er één of<br />

meer goede antwoorden mogelijk zijn.<br />

Fout-juist-toetsen<br />

Bij fout-juist- vragen geeft de leerling antwoord op een gestelde vraag door te kiezen uit de<br />

antwoordmogelijkheden ‘ja’ of ‘nee’.<br />

Deze vraagvorm kan alleen in zeer grote aantallen worden gebruikt.<br />

Bij de beoordeling is het over het algemeen zo, dat goede antwoorden punten opleveren,<br />

vraagtekens niets en foute antwoorden negatieve punten.<br />

Matching-toetsen<br />

Dit type keuzetoets is bruikbaar in die gevallen waarbij zaken in ‘paren’ komen, en waarbij<br />

van de leerling het nodige onderscheidingsvermogen met betrekking tot juiste en onjuiste<br />

combinaties mag worden verwacht.<br />

Invul- en aanvultoetsen<br />

Bij invul- en aanvultoetsen valt meestal niet veel meer te raden. Bijvoorbeeld: “In ...<br />

(jaartal) vond de Vrede van Münster plaats”.<br />

Vraag je naar argumentaties, dan worden de vragen algauw meerduidig of onbegrijpelijk.<br />

De open plaatsen bij deze vragen worden door puntjes aangegeven. Gebruik bij iedere vorm<br />

evenveel punten om geen onbedoelde aanwijzingen te geven.<br />

Rangschikkingstoetsen<br />

De leerlingen moeten een rangschikking op grond van een bepaald criterium,<br />

bijvoorbeeld de chronologische volgorde. Bijvoorbeeld: “De volgende gebeurtenissen uit de<br />

Nieuwste tijd staan in een verkeerde tijdsvolgorde. Geef de juiste volgorde met een cijfer<br />

(1-5) aan”.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

116


Eéndimensionale sorteertoetsen<br />

De leerlingen moeten de juiste combinaties uit twee rijen bij elkaar plaatsen.<br />

Tweedimensionale sorteertoetsen<br />

De leerlingen krijgen een matrix aangeboden waarbij ze op een derde kenmerk moeten<br />

sorteren. Bijvoorbeeld een matrix met een tijdsas en een as waarop de verschillende<br />

maatschappelijke verhoudingen voorkomen. De leerling moet bijvoorbeeld gegeven<br />

voorbeelden uit verschillende samenlevingen in de juiste cel op de matrix kunnen plaatsen.<br />

Hier kan nadien een antwoordsleutel worden gebruikt.<br />

Toetsen met verklarende vragen<br />

Waarom?<br />

Herken je ...?<br />

Leg ... uit?<br />

Hoe gaat ...?<br />

Toetsen met vergelijkingsvragen<br />

Welke relatie kun je ontdekken met de visie van X?<br />

Hoe zie je ... (nieuw voorbeeld) in het licht van de theorie van Y?<br />

Standpuntuitlokkende toetsen<br />

Ben je het daarmee eens?<br />

Kan je de interpretatie van de andere nuanceren en hoe dan wel?<br />

Kan je je inleven in het gedrag van de ander? Hoe zie je dat?<br />

Kort-antwoordtoetsen<br />

De antwoorden bij deze toetsvragen zijn kort. Men kan deze vragen in formuliervorm<br />

presenteren. Kort-antwoordvragen hebben het voordeel boven essayvragen dat een lang<br />

antwoord waarin vast en zeker wel iets goeds schuilt onmogelijk is. Bijvoorbeeld: “Geef drie<br />

redenen waarom Spanjaarden in de 16 de eeuw naar Amerika trokken (maximaal tien<br />

woorden per reden)”.<br />

Toetsen door middel van een pijlendiagram<br />

Leerlingen kunnen begrippen invullen in een vooraf getekend pijlendiagram of kunnen<br />

gevraagd worden om pijlen te trekken tussen bepaalde begrippen. Hier wordt getoetst of de<br />

leerlingen bepaalde relaties correct kunnen leggen.<br />

Toetsen door middel van schema’s<br />

De leerlingen moeten een opgelegde tekst schematiseren. Met deze toetsopdracht kan<br />

gekeken worden of de leerlingen een schema of een boomstructuur van een tekst kunnen<br />

maken. Hierbij kan worden nagegaan of ze hoofd- en bijzaken kunnen onderkennen, of ze<br />

relaties kunnen leggen, en of ze doorzicht hebben in bijvoorbeeld processen en structuren.<br />

Toetsen met niet-begrenzende essay- of opstelvragen<br />

Het aantal essayvragen dat in één toets kan worden gesteld is heel beperkt. Essayvragen<br />

nodigen meestal uit tot uitvoerige antwoorden. Ook als men vraagt naar een beknopt<br />

antwoord blijft dit vaag: wat is beknopt?<br />

Essayvragen belonen leerlingen die stilistische vaardigheden beheersen.<br />

Voor irrelevante toevoegingen kan men punten aftrekken.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

117


Toetsen met begrenzende essay- of opstelvragen<br />

In de essayvraag wordt duidelijk gemaakt wat van de leerling wordt verwacht.<br />

Niet ‘bespreek ...’, maar geef een puntsgewijze argumentatie (vijf argumenten), geef vier<br />

voor- en vier nadelen, geef drie praktische toepassingen.<br />

Geef als het kan ook aan uit hoeveel regels, woorden of zinnen elk antwoord maximaal mag<br />

bestaan.<br />

Toetsen door middel van voorbeelden<br />

Leerlingen krijgen bepaalde begrippen waarbij ze telkens een toepasbaar voorbeeld moeten<br />

formuleren. Het gaat hier om het toetsen van inzicht en het kunnen toepassen van bepaalde<br />

begrippen.<br />

Toetsen door middel van probleemverkenning<br />

Leerlingen bevragen een tekst of een beeld. Bedoeling is dat ze vragen formuleren m.b.t. de<br />

tekst. Vooraf formuleert de beoordelaar in een modelantwoord het soort vragen dat aan de<br />

tekst moet worden gesteld. Op die manier kan men bijvoorbeeld zien of de leerlingen een<br />

tekst kunnen analyseren.<br />

Toetsen door middel van (probleem)stellingen<br />

Leerlingen zoeken een titel voor een tekst onder de vorm van een stelling (spanning) of een<br />

probleemstelling.<br />

Toetsen door middel van een verslag<br />

Bijvoorbeeld een verslag maken van een bekeken programma, of van een video, of film, of<br />

van een afgenomen interview.<br />

Hier kan men richting geven door duidelijke instructies te formuleren.<br />

Schriftelijke werkstukken<br />

De bedoeling van een werkstuk is dat de leerling met de productie ervan een zekere mate<br />

van zelfstandigheid aan de dag legt. Werkstukken zijn toetsen waar bij het maken nog veel<br />

geleerd wordt. In dat opzicht onverscheiden ze zich van veel andere toetsvormen.<br />

Beoordeling van deze toetsvorm is niet eenvoudig, best werkt men met een meerhoofdige<br />

beoordeling.<br />

Niet-schriftelijke werkstukken<br />

Gezien het zware accent dat schrijven en spreken op school al krijgen valt er ook bij toetsing<br />

heel wat te zeggen voor ‘doe-werkstukken’. Het kan bijvoorbeeld gaan om een collage van<br />

krantenknipsels of een uitbeelding van een samenleving of een fotosessie.<br />

Portfolio<br />

Een portfolio is een verzamelmap die zichtbare informatie geeft over de persoonlijke<br />

prestaties en ervaringen van de leerlingen. Er zijn exemplarische portfolio’s die alleen<br />

voorbeelden van representatief werk inhouden er zijn productportfolio’s die alleen producten<br />

van het leerproces inhouden, en er zijn procesportfolio die zowel voorbeelden van<br />

representatief werk als een procesverslag (reflectieverslag geschreven door de leerling)<br />

inhouden.<br />

Deze vorm van toetsing vraagt dat ook veel individuele begeleiding door de leraar kan<br />

worden gegeven, bijvoorbeeld bij het opstellen van de rubrieken in de portfolio. Die<br />

rubrieken moeten aangepast zijn aan het individuele leerlingenprofiel.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

118


Mondelinge toetsen<br />

Mondelinge overhoringen bestaan vaak uit allerlei soorten vragen die door de leraar door<br />

elkaar worden gesteld (inzicht, evaluatie, verbanden, ...). Alleen als een mondelinge<br />

overhoring heel secuur is voorbereid, kan een goede representativiteit worden verkregen.<br />

Men moet zich als beoordelaar wel aan te vragen houden en zich niet laten verleiden om op<br />

afleidingsstrategieën van leerlingen in te gaan. De mondelinge toets is onmisbaar daar waar<br />

men de spreekvaardigheid wil toetsen.<br />

Presentatie of spreekbeurt<br />

Een mondelinge voorstelling van een werkstuk. Belangrijk is aan te geven wat in de<br />

presentatie wordt verwacht, hoeveel tijd ter beschikking staat, en op welke criteria wordt<br />

beoordeeld (zowel inhoudelijk als communicatief).<br />

Handelingstoetsen<br />

Men gaat een bepaalde handeling beschrijven. Bijvoorbeeld: “Op welke manier kan ik de<br />

informatiebronnen voor mijn werkstuk vinden? Hoe kan ik tewerk gaan? Er kan ook worden<br />

geëvalueerd hoe de leerling bijvoorbeeld in de bibliotheek is tewerk gegaan.<br />

Checklist of vragenlijst<br />

Aan de hand van een vragenlijst kan men nagaan welke houding een leerling aanneemt<br />

t.o.v. bijvoorbeeld vreemdelingen. Het opstellen van deze vragen moet echter zeer<br />

zorgvuldig gebeuren. Men kan hiervoor best bestaande gevalideerde exemplaren gebruiken.<br />

Groepstoetsen<br />

Groepstoetsen moeten zo worden georganiseerd dat iedere groepsdeelnemer er een<br />

controleerbaar werkzaam aandeel in levert. Vaak zijn dat vaardigheden waarin attitudes een<br />

belangrijke rol spelen en die bij groepswerk worden getoetst. Neem bijvoorbeeld de<br />

vaardigheid ‘samenwerken’.<br />

Toetsen door middel van discussie<br />

Leerlingen discussiëren in een kleine groep, bijvoorbeeld door middel van een luciferspel,<br />

over een bepaalde stelling. De leraar observeert de leerlingen m.b.t. vooraf vastgelegde<br />

criteria (plotten van gedrag), en geeft daarop punten.<br />

Toetsen door observaties<br />

Observeren van gedragingen op een systematische manier met vooraf bepaalde<br />

observatietopics kan leiden tot het evalueren van bepaalde attitudes. Het gaat in dit geval<br />

dan wel om het bepalen van ‘de mate van’ of het ‘beheersingsniveau’ van die bepaalde<br />

vaardigheid door die bepaalde leerling. Deze observaties kunnen eveneens in cijfers worden<br />

uitgedrukt. Het is belangrijk dat de leerlingen weten welke gedragingen geobserveerd<br />

worden als men nadien de observaties in een cijfer wil omzetten.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

119


10.8 Voorbeeld van gemengde evaluatie bij groepswerk<br />

Productevaluatie<br />

Een groep van 3 leerlingen krijgt van de leraar voor hun taak die ze in groep hebben<br />

uitgevoerd 60%.<br />

Procesevaluatie (voor het groepswerk)<br />

Leerlingen kunnen dan bepalen wie meer of minder heeft meegewerkt aan het resultaat van<br />

het groepswerk.<br />

Leerlingen verdelen 180 eenheden (60% x 3 leerlingen) na discussie over de criteria.<br />

Leerling 1 Leerling 2 Leerling 3<br />

Leerling 1 geeft 80 40 60<br />

Leerling 2 geeft 60 60 60<br />

Leerling 3 geeft 70 50 60<br />

Product- en procesevaluatie<br />

Leerling 1 krijgt {(80 + 60 + 70) / 3 =} 70%<br />

Leerling 2 krijgt {(40 + 60 + 50) / 3 =} 50%<br />

Leerling 3 krijgt {(60 + 60 + 60) / 3 =} 60%<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

120


10.9 Evaluatiecriteria voor groepswerk<br />

Naam ........................................................................................................................................<br />

Klas ........................................................................................................................................<br />

Vak ........................................................................................................................................<br />

Taken<br />

Attitudes<br />

Inzet<br />

1 Doet meer dan gevraagd wordt<br />

(werkt geconcentreerd, probeert elke taak<br />

tot een goed einde te brengen, heeft een<br />

zeer goed werktempo).<br />

2 Doet wat gevraagd wordt<br />

(werkt aan een rustig tempo, neemt bij<br />

problemen een afwachtende houding aan,<br />

als de leraar niet in de buurt is, vermindert<br />

zijn initiatief)<br />

3 Moet regelmatig aangepord worden<br />

(is eerder passief, werkt traag, is vlug<br />

afgeleid)<br />

4 Doet zijn deel van de opdracht niet<br />

(is totaal niet geïnteresseerd, heeft een<br />

afkeer van werken, wijst hulp van de hand)<br />

Samenwerking<br />

1 Is zeer behulpzaam en betrouwbaar<br />

(is vriendelijk en beleefd, heeft een zeer<br />

verzorgd taalgebruik, houdt steeds rekening<br />

met anderen)<br />

2 Luistert naar anderen<br />

(aanvaardt kritiek, blijft beleefd bij<br />

opmerkingen, kan ongelijk toegeven)<br />

3 Luistert niet naar anderen<br />

(aanvaardt geen kritiek, verliest gemakkelijk<br />

zijn zelfbeheersing, is niet altijd eerlijk)<br />

4 Is vaak agressief en onhandelbaar<br />

(heeft gebrek aan zelfbeheersing en<br />

gedraagt zich onbeschoft, vernielt materiaal<br />

en stoort andere leerlingen)<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

121


11 Leermiddelen<br />

11.1 Minimale materiële vereisten<br />

- in de klas:<br />

. woordenboeken, woordenlijst der Nederlandse taal, kaart van Vlaanderen en<br />

Nederland;<br />

. audiovisuele infrastructuur zoals cassettespeler, cd-speler, tv en video.<br />

- in de school:<br />

. pc en educatieve software, tekstverwerkingsprogramma, spellingcontrole;<br />

. cd-rom;<br />

. internetaansluiting;<br />

. overheadprojector;<br />

. videocamera.<br />

11.2 Lokaal<br />

- vaklokaal of groep van taallokalen die dicht bij elkaar liggen<br />

- eventueel rollend materieel: (computer, video, …) dat van de ene naar de andere<br />

klas verplaatst kan worden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

122


12 Bibliografie<br />

12.1 Algemeen<br />

STANDAERT, R., TROCH, F.,<br />

Leren en onderwijzen, Inleiding tot de algemene didactiek<br />

Acco, Leuven, 1999<br />

ISBN 90 334 4122 5<br />

STANDAERT, R., TROCH, F.,<br />

Leren en onderwijzen, Beheersingsboek<br />

Acco, Leuven, 1998<br />

ISBN 90 334 4121 7<br />

12.2 Psychologisch profiel<br />

BALK, D.,<br />

Adolescent Development<br />

Brooks/Cole Publishing Company, Pacific Grove<br />

BRAL, L.,<br />

Hoe besteden jonge Vlamingen hun vrije tijd?<br />

In M. Elchardus (red.), Jongeren en cultuur in beweging (p.69-87)<br />

Davidsfonds, Leuven, 1997<br />

CROCKETT, L., CROUTER, A.,<br />

Pathways through Adolescence<br />

Lawrence Erlbaum Associates, New Jersey, 1995<br />

DE WIT, J., VAN DER VEER, G., SLOT, N.W.<br />

Psychologie van de adolescentie<br />

Intro, Baarn, 1995<br />

DIELEMAN, A.J., VAN DER LINDEN, F.J., PERREIJN, A.C.<br />

Jeugd in Meervoud<br />

De Tijdstroom, Heerlen, 1993<br />

PONJAERT-KRISTOFFERSEN, I.<br />

Jongeren en relaties<br />

OVSG, Brussel, 1990<br />

12.3 Algemene didactische wenken<br />

GEERLIGS, T., VAN DER VEEN, T.,<br />

Lesgeven en zelfstandig leren<br />

Van Gorcum, Assen, 1996<br />

ISBN 90 232 3129 5<br />

Zelfstandig leren (dat zowel individueel als samenwerkend leren omsluit) biedt vele mogelijkheden om tegemoet<br />

te komen aan verschillen tussen leerlingen in leertempo en belangstelling. Dit handboek combineert tekst en<br />

opdrachten.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

123


HOOGEVEEN, P., WINKELS, J.,<br />

Het didactisch werkvormenboek<br />

Dekker & van de Vegt, Assen, 1992<br />

90-232-3125-2<br />

Het didactische werkvormenboek bespreekt werkvormen gericht op zelfwerkzaamheid. Er wordt een aantal<br />

werkvormen beschreven, gericht op waarden en waardehantering. De literatuurlijst werd geactualiseerd. Dit boek<br />

is in ons taalgebied zeker hét referentiewerk op dit gebied van de didactiek. Na een eerste deel met<br />

achtergrondinformatie geeft het een encyclopedisch overzicht van ruim 150 werkvormen. Telkens wordt een<br />

bepaalde werkvorm omschreven, wordt het onderwijsleerproces geanalyseerd, worden richtlijnen gegeven wat de<br />

gebruiksvoorwaarden zoals tijdsduur en benodigde hulpmiddelen betreft, en worden sterke en zwakke kanten<br />

vermeld. De relatie tussen didactische werkvormen en de verhoopte leerprocessen zou in het licht van recente<br />

stromingen in de onderwijskunde grondiger kunnen uitgewerkt worden.<br />

Rik Belmans<br />

bron: www.bib.vlaanderen.be<br />

VAN DEN BROECK, H.,<br />

Opvoeden in de klas: wegwijzer voor leerkrachten<br />

Lannoo, Tielt, 1997<br />

ISBN 90 209 2986 0<br />

12.4 Nederlands<br />

12.4.1 Algemene didactiek<br />

BONSET, H., DE BOER, M., EKENS, T.,<br />

Nederlands in de basisvorming, een praktische didactiek<br />

Coutinho, Muiderberg, 1995<br />

ISBN 90 6283 876 6<br />

CORDA, A.,<br />

Internet in het talenondrwijs<br />

Coutinho, Muiderberg, 1999<br />

DAEMS, F.J., e.a.,<br />

Leren leven in taal, een moedertaaldidactiek<br />

De Sikkel, Malle, 1982<br />

DOUGHTY, P., e.a.,<br />

Taal gebruiken<br />

(een Nederlandse bewerking van Language in use)<br />

DCN-cahier 6<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1978<br />

GRIFFIOEN, J., e.a.,<br />

Tegenspraak. Handelingsoriëntaties voor de leraar nederlands in het voortgezet (basis)-<br />

onderwijs<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982<br />

GRIFFIOEN, J., DAMSMA, H.,<br />

Zeggenschap<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1978<br />

KROON, J.,<br />

Grammatica en communicatie in het Onderwijs Nederlands<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1985<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

124


LEIDSE WERKGROEP MOEDERTAALDIDACTIEK,<br />

Moedertaaldidactiek: een handleiding voor het voortgezet onderwijs<br />

Coutinho, Muiderberg, 1986<br />

PISTOOR , E., e.a.,<br />

Lesideeën voor moedertaaldocenten<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984<br />

SANDERS, E.,<br />

‘Hoest? Suc6!’<br />

Onze Taal, juni 2001, p. 132-134<br />

TEN BRINKE, J.S.,<br />

Bij Nederlands leer je iets!<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1983<br />

VAN PARREREN, C.F.,<br />

Leren op school<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982<br />

VAN PARREREN, C.F.,<br />

Ontwikkelend onderwijs<br />

Acco, Leuven/Amersfoort, 1988<br />

VAN PEER, W. EN TIELEMANS, J.,<br />

Instrumentaal. Fundamenten en modellen voor het moedertaalonderwijs<br />

Deel 1 en 2<br />

Acco, Leuven/Amersfoort, 1988<br />

ISBN 90 334 09 00 3<br />

VOS, J.J., WIERDSMA, T.,<br />

Wegwijzer voor het moedertaalonderwijs in het tweede- en derdegraadsgebied<br />

Educaboek, Culemborg, 1983<br />

12.4.2 Luistervaardigheid<br />

BOLAND, J., BONSET, H., VERBEEK, J.<br />

Spreken en luisteren in de basisvorming; een leerplan<br />

SLO, Nijmegen, 1993<br />

DE GEUS, A. e.a..<br />

Luisteren.<br />

DCN-Cahier 5<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1977.<br />

DEVROYE, L., D’HELDT, F.<br />

Nieuw Witboek Nederlands 2<br />

Novum, Deurne, 1997<br />

KOLLEKTIEF DER VRIJE SCHRIJVERS<br />

... en zwijgen is goud<br />

handleiding bij de audio-lexicale methode<br />

VLVU, Diemen, 1985<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

125


MORRIS, D.<br />

De naakte mens<br />

Uitleg over bewegingen, gebaren, signalen en gedrag<br />

Elsevier, Amsterdam/Brussel,<br />

ISBN 90 10 02260 9<br />

VAN BEZOOIJEN, R.<br />

Luistervaardigheid in de praktijk.<br />

Nijmegem, (interne publikatie), 1979<br />

VAN BEZOOIJEN, R.<br />

Het onderwijzen van luistervaardigheid<br />

In: Moer 1980, nr.1 p 15-24<br />

12.4.3 Spreekvaardigheid<br />

ANKONE, R., e.a.<br />

Taal gebruiken.<br />

DCN-Cahier 6<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1978.<br />

BOLAND, J., BONSET, H., VERBEEK, J.<br />

Spreken en luisteren in de basisvorming; een leerplan<br />

SLO, 1993<br />

BONNE, J.,<br />

Verbale expressie. Horen, zien en niet zwijgen<br />

De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1984<br />

FONCK, A.,<br />

Spreekvaardigheid in de dop, deel 1: informatie vragen<br />

Amsterdamse school voor volwassenen, Amsterdam, 1989 -1991<br />

OOMKES, F.R.,<br />

Handboek voor gesprekstraining.<br />

Meppel, Boom, 1976.<br />

SIMON, S.B.,<br />

Naar eigen waarden.<br />

Lemniscaat, Rotterdam, 1978<br />

SMUIN, S.K.,<br />

In gesprek met je klas<br />

Intro, Nijkerk, 1985.<br />

VAN MAELE, G.,<br />

Vaardig spreken: theorie en praktijk van de gesprektechniek<br />

Uitgeverij Van In, Lier, 1973<br />

ISBN 90-306-0166-3<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

126


12.4.4 Leesvaardigheid<br />

HENDRIX, T., HULSHOF, H.,<br />

Leesvaardigheid Nederlands ; omgaan met zakelijke teksten<br />

Coutinho, Muiderberg, 1994<br />

STEENHOUDER, P.,<br />

Leesplezier<br />

SVE, Amersfoort, 1987<br />

STURM, J.,<br />

Omgaan met teksten n de klas<br />

DCN-Cahier 8<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1979<br />

VERBEEK, M., e.a.<br />

Lezen na de brugklas, plezier of plicht?<br />

Malmberg, Den Bosch, 1984<br />

WESTHOFF, G.J.,<br />

Voorspellend lezen, een didactische benadering van de leesvaardigheid in het moderne<br />

vreemdetalenonderwijs<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1981<br />

12.4.5 Schrijfvaardigheid<br />

CREYGHTON, J.,<br />

Effectief en creatief schrijven<br />

BoekWerk, Groningen, 1990,<br />

ISBN 90-71677-81-8<br />

HUIZENGA, H.,<br />

Stellen en didactiek<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1998<br />

MOOIJMAN, W.,<br />

Als het gras groen was, opdrachten tot creatief schrijven<br />

Uitgeverij Pendoor, Amsterdam, 1987,<br />

ISBN 90-70707-16-0<br />

VAN COILLIE, J., MERTENS, V.,<br />

Gewoon goed schrijven<br />

Garant, Leuven - Kessel-Lo, 1994, 123 blz.<br />

ISBN 90-5350-327-7<br />

RENKEMA, J.,<br />

Schrijfwijzer<br />

Standaard, Antwerpen, 1995, 246 blz.<br />

ISBN 90-75-56604-2<br />

RIJLAARSDAM, G. e.a.<br />

Schrijven: theorie en praktijk van het schrijfonderwijs<br />

Malmberg, Den Bosch, 1984<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

127


SNOECK HENKEMANS, A.F.,<br />

Schrijven. Handleiding voor het opstellen van zakelijke teksten<br />

Martinus Nijhof, Leiden, 1989<br />

STEENHOUDER, M. e.a.<br />

Leren communiceren. Procedures voor mondelinge en schriftelijke communcatie<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984<br />

STURM, J.,<br />

Schrijven op school<br />

DCN-Cahier 3<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen, 1976<br />

VAN COILLIE, J., MERTENS, V.,<br />

Gewoon goed schrijven<br />

Garant, Leuven - Kessel-Lo, 1994,<br />

ISBN 90-5350-327-7<br />

VAN HOEY, J.,<br />

Creatief schrijven – nog valabel naar 2000 toe?<br />

In: Vonk 19 (1990), nr.4, p. 12-21<br />

VERLAECKT, W.,<br />

Over creativiteit in schrijven<br />

Acco, Leuven, 1984<br />

WERKGROEP NEDERLANDS LICO<br />

Zinvol schrijven. Suggesties voor publiek- en doelgericht schrijven<br />

LICO, Hasselt, 1986<br />

12.4.6 Kijkvaardigheid<br />

CENTAVOX<br />

In het begin was er Dallas… Televisie als onderwerp van vorming<br />

Infodok, Leuven, 1988<br />

DIETZE, A., KLINKENBERG, S.,<br />

Schermen met de realiteit. Televisie en onderwijs<br />

Pendoor, Amsterdam, 1987<br />

Dossier Beeldtaal<br />

Vonk 19 (1990) nr. 6<br />

EDWARDS, B.,<br />

Leren creatief te zijn<br />

Hoofdstuk 16: Zien houdt meer in dan het oog treft<br />

Bigot & Van Rossum BV Baarn / verspreider voor België:<br />

Standaard Uitgeverij Antwerpen, 1987<br />

ISBN 90 6134 295 3<br />

HEINSMAN, L., SERVAES, J.,<br />

Hoe nieuw zijn de nieuwe media? Een mediabeleid met een perspectief<br />

Acco, Leuven, 1988<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

128


POSTMAN, N.,<br />

Wij amuseren ons kapot<br />

Het Wereldvenster, Weesp, 1986<br />

VAN GESSEL, H.,<br />

Een beeld van een dagblad<br />

De Volkskrant, Amsterdam, 1990<br />

VAN HOEY, J., CALLENS, H.,<br />

Communicatiemedia<br />

Den Gulden Engel, Antwerpen, 1990<br />

12.4.7 Literatuur<br />

ANBEK, T., FONTIJN, J.,<br />

Ik heb al een boek<br />

Wolters – Noordhoff, Groningen, 1987, 184 blz.<br />

ISBN 90-01-03229-X<br />

DE BOER, M., PRAK, D., WAGEMANS, E.,<br />

Fictie in de basisvorming, een leerplan<br />

Tsjip, 1993 nr. 3-4<br />

EDUROMTaal, Begrijpend lezen in de basisvorming<br />

cd-rom<br />

15 jaar Vlaamse Jeugdliteratuur<br />

VSV@chef.net<br />

GELLJON, C.,<br />

Literatuur en leerling; een praktische didactiek voor het literatuuronderwijs<br />

Couthino, Muiderberg, 1994<br />

VOS, J.,<br />

Jeugdliteratuur, didactiek en methodiek<br />

Martinus Nijhoff, Leiden, 1988<br />

12.4.8 Vaktijdschriften<br />

LEVENDE TALEN MAGAZINE<br />

Magazine van de Vereniging van Leraren in Levende Talen.<br />

Verschijnt acht keer per jaar.<br />

Adres bestuur, redactie en leden- en abonnementenadministratie:<br />

Bureau Levende Talen<br />

Van Ostadestraat 374 hs,<br />

1074 XA Amsterdam<br />

tel.: 0031 20 / 673 94 24<br />

fax: 0031 20 / 673 94 24<br />

e-mail: vllt@wxs.nl<br />

postadres VLLT: Postbus 75148, 1070 AC Amsterdam<br />

adres website: www.levendetalen.nl<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

129


TSJIP / LETTEREN<br />

Abonnementen Vlaanderen:<br />

distributie door Swets Belgium NV<br />

Eigenlostraat 21<br />

9100 Sint-Niklaas<br />

tel.: 037 80 62 62<br />

fax: 037 80 62 99<br />

Tijdschrift voor literaire, culturele en kunstzinnige vorming.<br />

Tsjip/Letteren is het tijdschrift bij uitstek voor docenten literatuur en docenten CKV. Het houdt de lezer op de<br />

hoogte van alle ontwikkelingen in praktijk en theorie in Nederland en België en kijkt verder dan onze taalgrens.<br />

VONK<br />

Tijdschrift van de Vereniging voor het Onderwijs in het Nederlands vzw<br />

Verschijnt vijf keer per schooljaar.<br />

VON-secretariaat: Eekloostraat 149<br />

9030 Mariakerke<br />

tel.: 09 / 226 00 58<br />

e-mail: geert.vanhoogenbemt@hogent.be<br />

12.5 Evaluatie<br />

DE BLOCK, A., HEENE J.,<br />

Attitudes en eindtermen<br />

Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1997<br />

DE BLOCK, A.,<br />

Evaluatie van attitudes via observatie en gedragingen<br />

De Sikkel, Malle 1973<br />

DECLERCQ, E.,<br />

De rol van ouders in de studiebegeleiding van hun kind,<br />

HLBG – Ouders Methode, Afl. 23, juni 1998 – 183<br />

GOLS, P., AUSUM, P.,<br />

Leerlingen bespreken op de klassenraad. Hoe wordt de leerling er wijzer van?<br />

Handboek voor Leerlingenbegeleiding – Begeleiding en schoolorganisatie,<br />

Afl. 13, november 1994 – 45<br />

MEURISSE, E.,<br />

Toetsvormen, vraagsoorten en beoordelingsschema’s,<br />

Handboek voor Leerlingenbegeleiding,<br />

Afl.25, februari 1999 – 183<br />

STANDAERT, R., TROCH, F.,<br />

Leren en onderwijzen,<br />

Acco, Leuven/Amersfoort 1998<br />

TROCH, F.,<br />

Impuls, Themanummer; Evaluatie: geen model, geen punten,<br />

Acco, Leuven 1997<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

130


13 Bijkomende informatie<br />

13.1 Algemeen<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Ravensteingalerij 3 bus 7<br />

1000 Brussel<br />

tel.: 02 506 41 50<br />

fax: 02 502 12 64<br />

www.ovsg.be<br />

e-mail: info@ovsg.be<br />

Regionaal Centrum Antwerpen OVSG<br />

Montrealstraat 6<br />

2030 Antwerpen<br />

tel: 03 540 01 00<br />

fax: 03 540 01 01<br />

e-mail: vera@tijd.com<br />

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap<br />

Departement Onderwijs<br />

www.ond.vlaanderen.be<br />

VLOR<br />

Vlaamse Onderwijsraad<br />

Leuvenseplein 4<br />

1000 Brussel<br />

tel.: 02 219 42 99<br />

fax: 02 219 81 18<br />

e-mail: vlaamse.onderwijsraad@vlor.be<br />

www.vlor.be<br />

Vlaamse Openbare bibliotheken<br />

www.bib.vlaanderen.be<br />

De Vlaamse Centrale Catalogus (VLACC) is een project van de Vlaamse Gemeenschap, met als voornaamste<br />

doelstelling de uitbouw van een geautomatiseerde centrale catalogus.<br />

Het is een bestand waarin dagelijks door de Centrale Openbare Bibliotheken van Antwerpen, Brugge, Brussel,<br />

Gent, Hasselt en Leuven evenals door het Vlaams Bibliografisch Centrum (VLABIN) de titels van nieuwe boeken,<br />

tijdschriften, en artikels worden ingevoerd. Ook informatieve video’s, speelfilms, cd-i’s en cd-rom’s worden<br />

opgenomen. De titelbeschrijvingen worden op uniforme wijze, volgens duidelijk omschreven regels ingebracht,<br />

voorzien van trefwoorden en classificatienummers. Dit maakt het mogelijk via de VLACC zeer snel boeken of<br />

tijdschriften, in gedrukte vorm, in braille of op cassette, terug te vinden, ook als bijvoorbeeld de auteur niet gekend<br />

is, of enkel een stuk van de titel of het onderwerp.<br />

Bovendien kan worden opgezocht in welke Centrale Openbare Bibliotheek een werk zich bevindt, hoeveel blz. het<br />

telt, of het illustraties bevat en hoeveel het bij benadering kost.<br />

CIS<br />

Centrum Informatieve Spelen<br />

Naamsesteenweg 164<br />

3001 Leuven<br />

tel.: 016 22 25 17<br />

fax: 016 29 50 99<br />

e-mail: cis@spelinfo.be<br />

www.spelinfo.be<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

131


Het CIS maakt, begeleidt en verkoopt informatieve spelen over een brede waaier van maatschappelijke thema’s:<br />

cultuur, democratie, economie, milieu, Europa, gezin, gezondheid, multicultureel, noord-zuid, relaties,<br />

spelenboeken, andere, …<br />

Het Centrum Informatieve Spelen is een erkend jeugd- en vormingsdienst met meer dan 25 jaar ervaring in het<br />

onderwerp: de verspreiding en de begeleiding van spelen die specifieke informatie bevatten.<br />

Het doel dat steeds wordt nagestreefd bij het werken met informatieve spelen is sensibilisering over een brede<br />

waaier van thema’s. De keuze voor spel ligt voor de hand. Uit onderzoek en ervaring is gebleken dat informatie,<br />

opgedaan via spel goed bijblijft en bovendien goed wordt verwerkt en begrepen. Daarnaast motiveert een spel,<br />

trekt het de aandacht van de deelnemers. Het is bovendien aangenaam en onderhoudend. De mogelijkheden van<br />

het behandelde thema worden door de spelers ontdekt en ervaren.<br />

13.2 Nederlands<br />

Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur vzw<br />

Minderbroedersstraat 22<br />

2000 Antwerpen<br />

tel.: 03 234 16 67<br />

fax: 03 266 64 55<br />

B.A.R.S.T. Boekenkrant voor leerlingen van 14 tot 18 jaar, naar aanleiding van de<br />

boekenbeurs<br />

Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen<br />

Sub-sectie Jeugdbibliotheek<br />

Statiestraat 179<br />

2600 Berchem<br />

tel.: 03 281 44 57<br />

fax: 03 218 80 77<br />

Pedagogische Dienst voor Filmcultuur<br />

Cellebroersstraat 16, bus 2<br />

1000 Brussel<br />

tel.:02 546 08 21<br />

Filmpedagogische dossiers van Kine/Scola:<br />

Lesmateriaal met uitgebreide achtergrondinformatie, discussieteksten, bijdragen over filmtaal en creatieve<br />

verwerkingsopdrachten, telkens gericht op één, op zijn pedagogische kwaliteiten geselecteerde, film.<br />

Onderwijs Service vzw<br />

Spoorwegstraat 19<br />

9250 Waasmunster<br />

tel.: 052 46 19 62<br />

Leidraad bij literatuur<br />

Werkboekjes voor begeleide lectuur bij jeugdboeken.<br />

Onderwijs Service vzw selecteerde zeven recente jeugdboeken die moderne thema’s behandelen.<br />

De werkboekjes kosten 85 fr. / stuk, de handleidingen 250 fr. en de romans zelf 495 tot 595 frank<br />

( leerkrachten krijgen 20 % korting bij een bestelling van minimum 10 ex. )<br />

Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekenwezen vzw<br />

Hof ter Schrieklaan 17<br />

2600 Berchem<br />

tel.: 03 230 89 23<br />

Schoolprojecten tijdens de boekenbeurs<br />

Katholieke Centrale voor Lectuurinformatie en Bibliotheekwerk (KCLB)<br />

Van Helmontstraat 29<br />

2060 Antwerpen<br />

tel.:03 272 21 46<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

132


Lectuurlijst “ Je bent jong en je leest wat “<br />

295 fr.+ 50 fr. verzendingskosten<br />

Overzicht, met nuttige informatie, van publicaties voor 14-plussers, van de jongste 5 jaar.<br />

Illuseum<br />

Victor Braeckmanlaan 123<br />

9040 Gent ( St-Amandsberg )<br />

tel.: 09 228 28 56<br />

educatief museum over gezichtsbedrog<br />

educatief programma: 2 uur ¼<br />

maximum 60 mensen - minimum 24 inschrijvingen<br />

- demonstratie met toelichtingen<br />

- uitleg rond de problemen bij het ‘zien’<br />

- strategieën rond het beter ‘zien’<br />

Kalos vzw<br />

Paul Van Ostayenlaan 85<br />

3001 Heverlee<br />

tel.:016 22 53 19<br />

Een originele aanpak van pesten, team building, participatie op school, ...<br />

Een betere ondersteuning van theatervoorstellingen, themaprojecten, sporten, schrijven, spreken, internationale<br />

uitwisselingen, ...<br />

Kalos vzw benadert de zaken globaal, verrassend en diepgaand, met het accent op sociale vaardigheden, leren<br />

leren en ervaringen uit de Griekse tragedies. Daarin gaat het immers ook al over: wie is de held en wie zou ik zelf<br />

willen zijn? Creativiteit van leerlingen en leerkrachten is de hefboom voor meer expressie en zelfontplooiing op<br />

school. Elke doelgroep kan een programma op maat krijgen.<br />

TFC AUDIOVISUELE MEDIA<br />

TFC Audiovisuele programma’s NV<br />

Adres: Arnhemsestraatweg 17, postbus 320, 6880 AH Velp, Nederland<br />

tel.: 0031 26 3693 119<br />

fax: 0031 26 3693 119<br />

Genootschap Onze Taal<br />

Raamweg 1a<br />

2596 HL Den Haag<br />

tel.: 070 356 12 20<br />

fax: 070 392 49 08<br />

e-mail: administratie@onzetaal.nl;<br />

Websites Nederlands<br />

http://www.bipt.be/langue.htm<br />

http://www.cbegent.be<br />

http://www.taalunieversum.org<br />

http://www.taalunie.org<br />

http://www.onzetaal.nl<br />

http://www.letteren.nl<br />

http://taaltelefoon.vlaanderen.be<br />

http://www.taaldatabanken.com<br />

http://web.inter.nl.net/users/fred/vlaams<br />

http://www.standaard.be/algemeen/taalmaand<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

133


http://www.brakkehond.be<br />

http://gallery.uunet.be/petrus.ospa/oefdt1.html<br />

http://www.smc.nl/literatuurgeschiedenis<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

134


14 Bijlagen<br />

14.1 Vakgebonden eindtermen tweede graad ASO<br />

Luisteren (koppeling Spreken/gesprekken voeren)<br />

1 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar uiteenzettingen,<br />

probleemstellingen door een bekende volwassene m.b.t. een leerstofonderdeel<br />

bestemd voor bekende leeftijdgenoten.<br />

2 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor<br />

bekende volwassenen. Het betreft tekstsoorten zoals verslagen van feiten en<br />

evenementen; presentaties van informatie die m.b.t. een bepaalde opdracht werd<br />

verzameld; presentaties van persoonlijke ervaringen en interesses.<br />

3 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor<br />

een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals instructies; informatieve<br />

programma’s, interviews, praatprogramma’s, journaals, aangeboden via diverse media<br />

en multimediale informatiedragers.<br />

4 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor<br />

onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals activerende boodschappen;<br />

standpunten, meningen in probleemoplossende discussies.<br />

5 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de<br />

luistertaken:<br />

- hun luisterdoel(en) bepalen;<br />

- het (de) tekstdoel(en) vaststellen;<br />

- hun voorkennis inzetten;<br />

- bijkomende informatie vragen;<br />

- onderwerp en hoofdgedachte(n) identificeren;<br />

- gericht informatie selecteren en ordenen;<br />

- inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen;<br />

- de functie van bijgeleverde visuele informatie vaststellen;<br />

- het taalgebruik van de spreker inschatten;<br />

- aandacht tonen voor het non-verbale gedrag van de gesprekspartner/spreker.<br />

6 De leerlingen kunnen een luisterstrategie kiezen naar gelang van luisterdoel(en) en<br />

tekstsoorten ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief).<br />

*7 De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om:<br />

- te luisteren;<br />

- een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen;<br />

- een ander te laten uitspreken;<br />

- te reflecteren op hun eigen luisterhouding;<br />

- het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

135


Spreken/gesprekken voeren (koppeling Luisteren)<br />

8 De leerlingen kunnen op structurerend niveau aan onbekende leeftijdgenoten<br />

instructies geven voor een spel en het hanteren van apparatuur.<br />

9 De leerlingen kunnen op structurerend niveau:<br />

- aan een bekende volwassene vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t.<br />

leerstofonderdelen in schoolvakken;<br />

- ten aanzien van een bekende volwassene:<br />

. de informatie presenteren die ze in het kader van een bepaalde opdracht<br />

hebben verzameld;<br />

. gevoelens uitdrukken, persoonlijke ervaringen en interesses presenteren.<br />

10 De leerlingen kunnen op structurerend niveau voor een onbekend publiek:<br />

- routes, situaties, personen beschrijven;<br />

- gebeurtenissen verslaan.<br />

11 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau voor bekende leeftijdgenoten hun<br />

standpunten/meningen of hun oplossingswijzen voor problemen in een<br />

gedachtewisseling uiteenzetten en motiveren.<br />

12 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau aan een onbekend publiek:<br />

- inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten/bezwaren formuleren in het kader<br />

van het schools functioneren en van de vrije tijd (rechtstreeks of telefonisch);<br />

- activerende boodschappen formuleren.<br />

13 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de<br />

spreektaken:<br />

- hun spreek-en gespreksdoel(en) bepalen;<br />

- hun publiek beschrijven;<br />

- hun voorkennis inzetten;<br />

- naar gelang van hun spreek-, gespreksdoel(en) en publiek:<br />

. gericht informatie selecteren en in een duidelijke vorm verwoorden;<br />

. bijkomende info vragen;<br />

. hun taalgebruik aanpassen;<br />

. inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen en<br />

verwoorden;<br />

. visuele informatie gebruiken;<br />

. non-verbaal gedrag observeren en verwoorden.<br />

- gespreksconventies hanteren om gesprekken te beginnen, te onderbreken,<br />

gaande te houden en af te sluiten;<br />

- argumenten herkennen en aanbrengen;<br />

- adequaat reageren op de inbreng van gesprekspartner(s).<br />

*14 De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om:<br />

- te spreken;<br />

- Algemeen Nederlands te spreken;<br />

- een kritische houding aan te nemen tegenover hun eigen spreek- en<br />

gespreksgedrag.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

136


Lezen<br />

15 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor<br />

onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals tijdschriftartikelen; recensies;<br />

gebruiksaanwijzingen; instructie- en studieteksten.<br />

16 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een<br />

onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals schema’s en tabellen; onderschriften<br />

bij informerende en diverterende programma’s; verslagen; hyperteksten.<br />

17 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor<br />

onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals notities; informatieve teksten,<br />

inclusief informatiebronnen; zakelijke brieven; reclameteksten en advertenties;<br />

fictionele teksten (cf. literatuur).<br />

18 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een<br />

onbekend publiek: informatieve teksten en informatiebronnen, zowel in gedrukte als<br />

elektronische vorm:<br />

- van praktische aard (zoals spoorboekje, vakantieregeling);<br />

- van encyclopedische aard (zoals woordenboek, catalogus).<br />

19 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de<br />

leestaken:<br />

- hun leesdoel(en) bepalen;<br />

- het (de) tekstdoel(en) vaststellen;<br />

- hun voorkennis inzetten;<br />

- functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen;<br />

- onderwerp en hoofdgedachte(n) aanduiden;<br />

- de structuur van een tekst in grote lijnen aanduiden;<br />

- inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen.<br />

20 De leerlingen kunnen een leesstrategie kiezen naar gelang van leesdoel en<br />

tekstsoorten ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief).<br />

21 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende<br />

woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van:<br />

- de context;<br />

- de voorkennis van taal en wereld;<br />

- de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde<br />

talen);<br />

- het woordenboek.<br />

*22 De leerlingen zijn bereid om:<br />

- te lezen;<br />

- lezend informatie te verzamelen over een bepaald onderwerp;<br />

- de verkregen informatie aan eigen kennis en inzicht te toetsen en te vergelijken<br />

met informatie uit andere bronnen;<br />

- hun persoonlijk oordeel over bepaalde teksten te formuleren.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

137


Schrijven<br />

23 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor<br />

onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals instructies; affiches;<br />

uitnodigingen.<br />

24 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een<br />

bekende volwassene. Het betreft tekstsoorten zoals agenda en planning; verslagen;<br />

notities tijdens een les; samenvattingen en schema’s van studieteksten.<br />

25 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een<br />

onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals sollicitatiebrieven voor vakantiejobs;<br />

vragen om inlichtingen; relevante formulieren; zakelijke brieven.<br />

26 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor<br />

onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals lezersbrieven; recensies.<br />

27 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de<br />

schrijftaken:<br />

- hun schrijfdoel(en) bepalen;<br />

- het publiek beschrijven;<br />

- hun voorkennis inzetten;<br />

- gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken;<br />

- een logische tekstopbouw creëren met aandacht voor inhoudelijke en functionele<br />

relaties;<br />

- eigen tekst reviseren;<br />

- inhouds- en vormconventies van de taal verzorgen;<br />

- gebruik maken van informatie- en communicatietechnologie.<br />

28 De leerlingen kunnen een schrijfstrategie kiezen naar gelang van schrijfdoel en<br />

tekstsoorten ze toepassen.<br />

*29 De leerlingen zijn binnen de gepaste situaties bereid om:<br />

- te schrijven;<br />

- schriftelijk informatie te verstrekken;<br />

- te reflecteren op hun eigen schrijfproces en op inhoud en vorm van hun<br />

schrijfproduct;<br />

- taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

138


Literatuur<br />

30 De leerlingen kunnen vanuit een tekstervarende en tekstbestuderende manier van<br />

lezen:<br />

- verschillen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid in:<br />

. fictionele en zakelijke teksten;<br />

. verhaal, gedicht, toneeltekst;<br />

. twee stromingen.<br />

- de kenmerken herkennen van:<br />

. column, kortverhaal, (jeugd)roman, jeugdpoëzie;<br />

. strip, jeugdtheater, tv-drama, soap.<br />

- verhaalelementen herkennen en benoemen: personages, spanning, thema, tijd,<br />

ruimte, ik- en hijverteller;<br />

- de keuze van sommige verhaalelementen toelichten: personages, tijd, ruimte.<br />

31 De leerlingen kunnen:<br />

- hun tekstkeuze toelichten;<br />

- hun leeservaring verwoorden (inhoud van het werk weergeven, eigen mening<br />

weergeven);<br />

- hun tekstkeuze en leeservaring documenteren.<br />

32 De leerlingen kunnen informatie over literatuur verzamelen en gebruiken. Zij maken<br />

hierbij kennis met het aanbod van informatiekanalen zoals: bibliotheek, krant, tijdschrift,<br />

radio- en tv-programma’s, multimedia.<br />

33 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van de gepaste<br />

leesstrategieën (cf. eindterm 20).<br />

34 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van het bijbehorende<br />

begrippenapparaat.<br />

*35 De leerlingen zijn bereid om:<br />

- literaire teksten te lezen;<br />

- over hun eigen literaire leeservaring te spreken en te schrijven.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

139


Taalbeschouwing<br />

36 De leerlingen kunnen volgende verschijnselen in het taalgebruik herkennen, benoemen<br />

en het voorkomen ervan bespreken:<br />

- verbanden tussen informatiedelen (tekstopbouw):<br />

. alinea en zin/uiting;<br />

. inleiding-midden-slot;<br />

. middel-doel;<br />

. oorzaak-gevolg;<br />

. voorwaarde-realisatie;<br />

. opsomming en classificatie.<br />

- betekenis van informatie (tekstopbouw):<br />

. feiten en meningen;<br />

. voor- en nadelen;<br />

. pro’s en contra’s;<br />

. overeenkomsten en verschillen.<br />

- interactionele aspecten van de communicatie:<br />

. taalregister;<br />

. taalvariatie: conventie en afwijking;<br />

. modaliteit;<br />

. gevoelswaarde;<br />

. figuurlijk taalgebruik.<br />

- woordleer:<br />

. afleiding;<br />

. samenstelling;<br />

. leenwoord;<br />

- zinsleer:<br />

. directe en indirecte rede;<br />

. actieve en passieve zinnen;<br />

. enkelvoudige en samengestelde zinnen.<br />

37 De leerlingen kunnen van de volgende verschijnselen het (taal)systeem beschrijven:<br />

- woordleer: afleiding, samenstelling, leenwoord, bastaardwoord;<br />

- zinsleer: directe en indirecte rede, actieve en passieve zinnen, samengestelde<br />

zinnen.<br />

38 De leerlingen kennen de verschillende strategieën om aan onbekende woorden<br />

betekenis te geven. Het gaat om het gebruiken van:<br />

- de context;<br />

- de voorkennis van taal en wereld;<br />

- de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde<br />

talen);<br />

- het woordenboek.<br />

39 De leerlingen kunnen tijdens hun taalbeschouwingsactiviteiten de concepten<br />

identificeren en de bijbehorende termen gebruiken.<br />

40 De leerlingen kunnen hun eigen taaltaken bijsturen door middel van herkenning,<br />

benoeming en bespreking van taalverschijnselen.<br />

*41 De leerlingen zijn bereid om over hun eigen taalgebruik en het taalsysteem na te<br />

denken.<br />

Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

140


14.2 Vakoverschrijdende eindtermen tweede graad<br />

LEREN LEREN<br />

De genummerde zinnen zijn de decretale eindtermen. De kleiner gedrukte tekst werd ter<br />

verklaring toegevoegd.<br />

Opvattingen over leren<br />

1 De leerlingen kunnen hun leeropvattingen, leermotieven en leerstijl in vraag stellen en<br />

zonodig veranderen.<br />

Dit houdt in:<br />

- zich bewust zijn van de eigen opvattingen over intelligentie, leren en leersituaties<br />

- zich bewust zijn van de eigen voorkeur van leerstrategieën<br />

- andere leerstrategieën kennen<br />

- inzien dat men de eigen leerstijl kan veranderen<br />

- zich bewust zijn van de eigen leermotieven<br />

- bereid zijn om na te denken over de samenhang tussen eigen leeropvattingen, leermotieven en<br />

leerstrategieën<br />

- bereid zijn de eigen leeropvattingen en leermotieven bij te sturen<br />

- de leerstrategie kunnen aanpassen aan een leerdoel en een context<br />

Informatie verwerven en verwerken<br />

Informatieverwerving<br />

2 De leerlingen kunnen diverse informatiebronnen en -kanalen kritisch kiezen<br />

en raadplegen met het oog op te bereiken doelen.<br />

Dit houdt in:<br />

- voorkennis kunnen activeren<br />

- strategieën kunnen aanwenden om info te zoeken, te selecteren en te ordenen<br />

- diverse informatiebronnen en informatiekanalen kunnen kiezen/raadplegen i.f.v. het te bereiken doel<br />

- de zoekstrategie kunnen aanpassen aan de informatiebron of het informatiekanaal<br />

Informatieverwerking<br />

3 De leerlingen kunnen informatie kritisch analyseren en samenvatten.<br />

Dit houdt in:<br />

- informatie kunnen analyseren<br />

- hoofd- en bijzaken kunnen selecteren<br />

- structuur kunnen aanbrengen<br />

4 De leerlingen kunnen zinvol inoefenen, memoriseren, herhalen en toepassen.<br />

Dit houdt in:<br />

- voorbeelden en toepassingen kunnen zoeken<br />

- kritische vragen stellen bij verkregen informatie<br />

- verbanden leggen<br />

- informatie kunnen toepassen in identieke en andere contexten<br />

- kunnen inoefenen, memoriseren en herhalen<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

141


Problemen oplossen<br />

5 De leerlingen kunnen probleemoplossingsstrategieën toepassen en de resultaten<br />

evalueren.<br />

Dit houdt in:<br />

- een probleem kunnen analyseren, herformuleren, opsplitsen in deelproblemen<br />

- hypothesen kunnen maken en inschatten<br />

- oplossingswijzen kunnen bedenken<br />

- zelf regels kunnen vinden<br />

- de eigen oplossingswijze kunnen evalueren<br />

- de oplossing kunnen evalueren<br />

Regulering van het leerproces<br />

Cognitieve reguleringsvaardigheden<br />

6 De leerlingen kunnen een realistische werk- en tijdsplanning op korter termijn maken.<br />

7 De leerlingen kunnen hun leerproces beoordelen op doelgerichtheid en zonodig<br />

aanpassen.<br />

Dit houdt in:<br />

- een aantal reguleringsstrategieën kennen: plannen, bewaken, sturen, evalueren en bijsturen<br />

- kunnen reflecteren over de eigen manier van redeneren, problemen aanpakken, onthouden, de<br />

aandacht richten<br />

- het leerproces zelf kunnen sturen<br />

- leerdoelen kunnen verwoorden<br />

- zichzelf kunnen toetsen tijdens het leerproces<br />

8 De leerlingen kunnen uit leerervaringen conclusies trekken voor een nieuwe leertaak.<br />

Dit houdt in:<br />

- voorkennis kunnen oproepen<br />

- kunnen nagaan waarom iets fout ging<br />

- bereid zijn het eigen leren te reguleren<br />

Affectieve reguleringsvaardigheden<br />

9 De leerlingen beseffen dat ze de oorzaak van slagen en mislukken vaak subjectief<br />

toeschrijven.<br />

10 De leerlingen beseffen dat het affectieve het leerproces beïnvloedt.<br />

Dit houdt in:<br />

- zichzelf kunnen motiveren, concentreren, stress en faalangst onder controle kunnen<br />

houden<br />

- positieve verwachtingen kunnen opbouwen over het leerproces<br />

Keuzebekwaamheid<br />

Zelfconceptverheldering<br />

11 De leerlingen kunnen hun eigen interesses, capaciteiten en waarden verwoorden.<br />

12 De leerlingen kunnen een positief zelfbeeld ontwikkelen op basis van betrouwbare<br />

gegevens.<br />

Dit houdt in:<br />

- de correlatie tussen zelfbeeld en leerresultaten inzien<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

142


Horizonverruiming<br />

13 De leerlingen kunnen, rekening houdend met de eigen interesses, capaciteiten en<br />

waarden, een zinvol overzicht verwerven over studie- en beroepsmogelijkheden.<br />

14 De leerlingen zijn bereid een onbevooroordeelde houding aan te nemen ten aanzien<br />

van studieloopbanen en beroepen.<br />

Keuzestrategieën<br />

15 De leerlingen kennen de verschillende fasen van een keuzeproces en kunnen ze<br />

doorlopen.<br />

Dit houdt in:<br />

- keuzestrategieën kunnen hanteren<br />

- de gevolgen van een keuze kunnen inschatten en verwerken<br />

- externe invloeden op het keuzegedrag kunnen onderkennen en zich hierover kunnen positioneren<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

143


SOCIALE VAARDIGHEDEN<br />

Interactief competenter worden<br />

1 De leerlingen zoeken uit welke relatievormen ze vaak gebruiken en in welke contexten.<br />

2 De leerlingen oefenen zich in relatievormen die ze minder goed beheersen,<br />

bijvoorbeeld:<br />

- zich als persoon present stellen en respect en waardering uitdrukken voor anderen;<br />

- zich dienstvaardig opstellen, om hulp vragen en dankbaarheid tonen;<br />

- leiding geven, verantwoordelijkheid nemen en meewerken;<br />

- kritiek uiten en zich verdedigen, neen zeggen;<br />

- discreet en terughoudend zijn;<br />

- ongelijk of onmacht toegeven.<br />

3 De leerlingen uiten hun zelfwaardegevoel en opvattingen.<br />

4 De leerlingen worden zich bewust van en houden rekening met (on)gewenste effecten<br />

in een interactie.<br />

Communicatieve vlotheid verwerven<br />

5 De leerlingen herkennen functie en belang van een aantal elementen van goede<br />

communicatie en geven aan welke van deze elementen zij al beheersen.<br />

6 De leerlingen oefenen zich in elementen van het communicatieve proces die ze minder<br />

goed beheersen, bijvoorbeeld:<br />

- actief luisteren;<br />

- beslissen over een mogelijke eigen reactie;<br />

- zich helder uitdrukken in ik-termen.<br />

7 De leerlingen zijn bereid om de inbreng van de gesprekspartner ernstig te nemen.<br />

Zorg dragen voor relaties<br />

8 De leerlingen kunnen het belang aangeven van volgende kenmerken van relaties:<br />

afspraken, regels, rolpatronen, machtsverhoudingen en gelijkwaardigheid.<br />

9 De leerlingen kunnen aangeven dat men binnen een relatie keuzes maakt en dat men<br />

een relatie vorm geeft op basis van inzicht in haar kenmerken.<br />

10 De leerlingen oefenen zich in het opbouwen en onderhouden van een relatie door:<br />

- in overleg afspraken te maken en taken te verdelen;<br />

- bewust / bedachtzaam om te gaan met gevoelens;<br />

- verschillen en conflicten binnen een relatie te herkennen en er mee om te gaan;<br />

- zich weerbaar op te stellen en persoonlijke autonomie te behouden;<br />

- het afwegen van het belang van een relatie t.o.v. hun andere relaties;<br />

- om te gaan met vormen van afscheid nemen.<br />

11 De leerlingen accepteren verschillen en hechten belang aan respect en zorgzaamheid<br />

binnen een relatie.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

144


In groep probleemoplossend samenwerken<br />

12 De leerlingen passen belangrijke elementen van overleg en gezamenlijke<br />

probleemoplossing toe<br />

bijvoorbeeld:<br />

- zoeken en aanbrengen van argumenten voor en tegen;<br />

- voortbouwen op andermans inbreng;<br />

- gezamenlijk zoeken naar een probleemoplossingwijze en ze toepassen;<br />

- meewerken aan het proces van besluitvorming;<br />

- de wijze van samenwerking evalueren.<br />

13 De leerlingen zijn bereid om samen te denken, te argumenteren en te discussiëren om<br />

met anderen een situatie te verbeteren of een probleem op te lossen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

145


OPVOEDEN TOT BURGERZIN<br />

Mensenrechten<br />

1 De leerlingen kunnen de inhoud van de mensenrechten toelichten aan de hand van<br />

voorbeelden uit de mensenrechtencharters, inzonderheid aan de hand van het Verdrag<br />

inzake de Rechten van het Kind.<br />

2 De leerlingen kunnen in eigen woorden uitleggen dat mensenrechten onderling<br />

afhankelijk zijn.<br />

3 De leerlingen kunnen het universele karakter van mensenrechten aantonen.<br />

4 De leerlingen kunnen voorbeelden geven dat mensenrechten van iedereen<br />

voortdurend aandacht en inspanningen vergen en een dynamisch geven zijn.<br />

5 De leerlingen herkennen schendingen van mensenrechten.<br />

6 De leerlingen herkennen vooroordelen en discriminerend optreden bij zichzelf, bij<br />

anderen en in de media.<br />

7 De leerlingen hebben belangstelling en respect voor mensenrechten en zijn bereid zich<br />

actief en opbouwend in te zetten voor hun eigen rechten en die van anderen.<br />

8 De leerlingen hebben kritische belangstelling voor de behandeling van de<br />

mensenrechtenthematiek in de media.<br />

Actief burgerschap en besluitvorming<br />

9 De leerlingen kunnen besluitvorming op reële schoolse situaties toepassen.<br />

10 De leerlingen oefenen inspraak en participatie in de school en beargumenteren het<br />

belang ervan ook in andere organisatievormen.<br />

11 De leerlingen kunnen meerderheids- en minderheidsstandpunten onderscheiden en<br />

benoemen.<br />

12 De leerlingen kunnen rechten en plichten binnen een concrete situatie uitleggen.<br />

13 De leerlingen kunnen verschillende belangen op korte en langere termijn afwegen.<br />

14 De leerlingen spannen zich in om de belangstelling, de standpunten en de argumenten<br />

van anderen te respecteren.<br />

15 De leerlingen spannen zich in om voorstellen of argumenten genuanceerd te<br />

benaderen.<br />

16 De leerlingen voelen zich aangesproken om binnen en buiten de school<br />

verantwoordelijkheid op te nemen en deel te nemen aan allerlei initiatieven.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

146


GEZONDHEIDSEDUCATIE<br />

Gezonde en actieve leefstijl<br />

1 De leerlingen verzorgen en gedragen zich hygiënisch.<br />

2 De leerlingen hanteren de richtlijnen voor een gezonde voeding, voor de aankoop en<br />

bewaring van voedingsmiddelen en de hygiënische bereiding van maaltijden.<br />

3 De leerlingen passen veiligheidsvoorschriften toe en nemen veiligheidsvoorzorgen in<br />

werkplaatsen, labo’s en in andere situaties.<br />

4 De leerlingen herkennen een noodsituatie en treden daarbij efficiënt op.<br />

5 De leerlingen schatten de risico’s bij gebruik van genotsmiddelen en medicijnen in en<br />

reageren assertief in verschillende aanbodsituaties.<br />

6 De leerlingen kunnen omgaan met taakbelasting, examenstress en teleurstellingen.<br />

7 De leerlingen tonen het belang aan van ergonomie en nemen een gevarieerde<br />

zithouding aan in leef- en werkomgeving.<br />

Relaties en seksualiteit<br />

8 De leerlingen kunnen omgaan met vriendschap, verliefdheid, seksuele identiteit,<br />

seksuele gevoelens.<br />

9 De leerlingen vormen een opinie over relaties en seksualiteit, en reflecteren over eigen<br />

gedrag.<br />

10 De leerlingen bespreken de regelgeving over seksuele meerderjarigheid en ongewenst<br />

intiem gedrag.<br />

11 De leerlingen bespreken vormen van machtsmisbruik binnen relaties en oefenen zich<br />

in fysieke en mentale weerbaarheid.<br />

12 De leerlingen uiten hun wensen en gevoelens binnen een intieme relatie op een<br />

constructieve en onbevangen manier, stellen en aanvaarden grenzen.<br />

13 De leerlingen staan kritisch tegenover seks en erotiek in de media.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

147


MILIEUEDUCATIE<br />

Milieuzorg<br />

1 De leerlingen kunnen milieuaspecten op school identificeren en gericht zoeken naar<br />

informatie m.b.t. omgaan met middelen, grondstoffen en verbruiksgoederen.<br />

2 De leerlingen zijn bereid tot een duurzaam gebruik van grondstoffen, goederen,<br />

energie en vervoermiddelen.<br />

3 De leerlingen kunnen aan een milieuzorgsysteem op school meewerken en zoeken<br />

hierbij naar acties die bijdragen tot een duurzame oplossing voor een bepaald<br />

milieuprobleem.<br />

4 De leerlingen kunnen contacten leggen met buitenschoolse milieu-instanties bij het<br />

werken aan het milieuzorgsysteem en sensibiliseren de school voor milieubesparend<br />

gedrag.<br />

5 De leerlingen kunnen omgaan met het gegeven dat een duurzame oplossing voor een<br />

milieuprobleem afhangt van rationele en niet-rationele factoren en niet altijd<br />

beantwoorden aan hun verwachtingen.<br />

Natuurzorg<br />

6 De leerlingen kunnen de specificiteit van en de verscheidenheid binnen een<br />

landschappelijk waardevol gebied met een hoge natuurwaarde beschrijven en<br />

bespreken.<br />

7 De leerlingen kunnen elementen verzamelen die de kwetsbaarheid van een<br />

landschappelijk waardevol gebied met een hoge natuurwaarde aantonen en anderen<br />

sensibiliseren voor natuurbehoud of natuurwaardering.<br />

8 De leerlingen voelen de waarde aan van persoonlijke natuurbeleving en het genieten<br />

van de natuur en de landschappen.<br />

9 De leerlingen beseffen dat mensen met andere historische, socio-economische of<br />

culturele achtergrond de natuur en een landschap anders kunnen ervaren.<br />

10 De leerlingen zijn bereid zich in te zetten om de biodiversiteit en de waarde van een<br />

natuurgebied en van een landschap te behouden.<br />

Verkeer en mobiliteit<br />

11 De leerlingen maken veilig gebruik van eigen en openbaar vervoer.<br />

12 De leerlingen kunnen de voor- en nadelen van verschillende vervoerswijzen afwegen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

148


MUZISCH-CREATIEVE VORMING<br />

1 De leerlingen exploreren muzisch-creatieve uitingen zoals muziek, toneel, literatuur,<br />

dans, schilder- en bouwkunst, design, interieurs, mode en kleding, gebruiksvoorwerpen<br />

enz., als elementen die het cultuurbeeld van een gemeenschap mee bepalen: als<br />

statussymbool, als uiting van een persoonlijke esthetische smaak of als functioneel<br />

element.<br />

2 De leerlingen ervaren dat muzisch-creatieve uitingen een mondiaal verschijnsel zijn en<br />

voorkomen op veel verschillende plaatsen, zoals musea, galerijen, publieke plaatsen<br />

(metro, stations, …), openbare gebouwen, fabrieken, kantoren, religieuze plaatsen,<br />

private huizen, tuinen en parken, …<br />

3 De leerlingen erkennen de mogelijkheden van het gebruik van nieuwe technologieën<br />

(zoals ICT) en nieuwe media in en de impact van nieuwe materialen op verschillende<br />

muzisch-creatieve uitingen.<br />

4 De leerlingen maken kennis met muzisch-creatieve productieprocessen en de<br />

activiteiten die deze processen ondersteunen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

149


TECHNISCH-TECHNOLOGISCHE VORMING<br />

Techniek begrijpen<br />

1 De leerlingen kunnen effecten van techniek op mens en samenleving illustreren en in<br />

historisch perspectief plaatsen (zoals comfort, design, milieu, consumentisme, …).<br />

‘Technisch’ begrijpen<br />

2 De leerlingen kunnen kennis en vaardigheden uit verschillende vakgebieden<br />

herkennen in technische realisaties.<br />

3 De leerlingen kunnen de eigenheid van het technisch proces (bijvoorbeeld<br />

doelbepaling, ontwerpen, uitvoeren, evalueren) herkennen en omschrijven.<br />

Attitude<br />

4 De leerlingen ontwikkelen een constructief kritische houding ten aanzien van techniek,<br />

technische beroepen en ondernemingen / organisaties.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

150


14.3 Instructiekaarten<br />

14.3.1 Instructiekaarten Nederlands<br />

Instructiekaart Luisteren<br />

deel 1: vóór het luisteren<br />

Oriënteren<br />

op de communicatieve context<br />

- Wat is het doel van de spreker (informeren, overtuigen, gevoelens beïnvloeden, aansporen,<br />

ontspannen, beoordelen)?<br />

- Op welk publiek is de boodschap gericht?<br />

- Wie is de spreker? (welk taalgebruik kun je verwachten: formeel, informeel,...)<br />

op de taak: terugkijken<br />

- Heb ik eerder zo’n luistersituatie meegemaakt?<br />

- Wat waren toen mijn ervaringen?<br />

- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />

- Wat vind ik terug bij de evaluatie van vorige taken?<br />

op de taak: vooruitzien<br />

- Waarom moet ik naar deze tekst luisteren, wat moet ik met de informatie doen?<br />

- Wat is een goede luisterhouding?<br />

Voorbereiden<br />

- Wat verwacht ik in verband met het onderwerp en de spreker?<br />

- Heb ik voorkennis van het onderwerp?<br />

- Ken ik de spreker? Is hij deskundige?<br />

- Welke luisterstrategie zal ik hanteren?<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

151


deel 2: tijdens het luisteren<br />

Uitvoeren<br />

genietend luisteren<br />

Je luistert naar een verhaal, een gedicht,... Achteraf wordt je alleen gevraagd of je het luisteren boeiend<br />

of leuk vond, of je meegeleefd hebt met de gebeurtenissen.<br />

structurerend luisteren<br />

Je volgt een uiteenzetting. De kennis van tekstsoorten en vaste structuren (cf. leesvaardigheid) kunnen<br />

je hierbij helpen.<br />

Stappenplan:<br />

- Je zoekt het thema van de uiteenzetting (eventueel bedenk je zelf een titel).<br />

- Je maakt een onderscheid tussen hoofdpunten en details.<br />

- Je noteert de hoofdpunten en de verbanden daartussen tijdens de uiteenzetting.<br />

- Na de uiteenzetting maak je een schema.<br />

- Op basis van dat schema schrijf je eventueel een synthese.<br />

selecterend luisteren<br />

Je noteert alle informatie, waarnaar je op zoek bent (bv. antwoorden op vooraf gestelde vragen).<br />

kritisch luisteren<br />

Je vormt je een persoonlijk oordeel.<br />

Enkele mogelijkheden:<br />

- Je onderscheidt feiten en meningen.<br />

- Je interpreteert de motieven van de spreker (alleen informeren, het publiek beïnvloeden...).<br />

deel 3: na het luisteren<br />

Reflecteren<br />

terugkijken<br />

- Heb ik de boodschap begrepen?<br />

- Zijn de vragen die ik had, beantwoord? Wat weet ik nu dat ik vóór het luisteren niet wist?<br />

- Heb ik nog vragen, zijn er nog dingen die ik niet begrijp?<br />

- Begrijp ik het doel van de uiteenzetting?<br />

- Begrijp ik de bedoeling van de spreker?<br />

- Lijkt deze spreker me deskundig, betrouwbaar, serieus met betrekking tot het onderwerp?<br />

- Heb ik de juiste strategie gebruikt om het luisterdoel te bereiken?<br />

- Heb ik problemen ervaren om mijn aandacht bij de informatie te houden?<br />

vooruitzien<br />

- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken.<br />

- Op welk punt moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />

naar: Signaal 4, Bronnenboek - blz 157-158-159<br />

Uitgeverij Pelckmans<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

152


Instructiekaart Spreken<br />

deel 1: vóór het spreken<br />

Oriënteren<br />

op de communicatieve context<br />

- Welk doel heb ik als spreker (informeren, overtuigen, gevoelens beïnvloeden, aansporen, ontspannen,<br />

beoordelen)?<br />

- Op welk publiek is de boodschap gericht?<br />

- Welke taal zal ik gebruiken: informeel (dichtbij), formeel (veraf)?<br />

- Wie zijn de eventuele gesprekspartners?<br />

op de taak: terugkijken<br />

- Had ik eerder zo’n spreekgelegenheid?<br />

- Wat waren toen mijn ervaringen?<br />

- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />

- Wat kan er zoal fout lopen?<br />

- Wat vind ik terug bij de evaluatie van vorige taken?<br />

op de taak: vooruitzien<br />

- Hoe ga ik tewerk?<br />

- Wanneer vindt het publiek een spreker interessant?<br />

- Hoe start ik een spreekoefening? Hoe sluit ik ze af?<br />

- Ken ik een stappenplan, een bepaalde structuur?<br />

- Hoe moet mijn taalgebruik zijn?<br />

- Wat weet ik over mijn houding?<br />

Voorbereiden<br />

- Waarover zal ik spreken?<br />

- Wat is de kern van mijn boodschap?<br />

- Wat weet mijn publiek al over het onderwerp?<br />

- Wat is belangrijke informatie, wat minder belangrijke?<br />

- Welke structuur hanteer ik? chronologisch (van vroeger naar nu), vergelijkend (voor- en nadelen),<br />

logisch (oorzaken en gevolgen),...<br />

- Welk standpunt zal ik verdedigen? Welke argumenten heb ik verzameld?<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

153


deel 2: tijdens het spreken<br />

Uitvoeren<br />

Volgens de communicatieve situatie en de spreekopdracht worden verschillende criteria gebruikt.<br />

Zie beoordelingsformulier ‘spreken’ p. 114.<br />

deel 3: na het spreken<br />

Reflecteren<br />

terugkijken<br />

Aan de hand van de geselecteerde criteria uit het beoordelingsformulier.<br />

- Heb ik de belangrijkste informatie overgebracht?<br />

- Heb ik mijn doel bereikt (informeren, vertellen)?<br />

- Heb ik rekening gehouden met het publiek, met mijn gesprekspartners?<br />

- Heb ik passende en begrijpelijke woorden gebruikt?<br />

- Heb ik voor een duidelijke opbouw gezorgd?<br />

- Heb ik voldoende luid en duidelijk gesproken?<br />

- Heb ik niet te vlug gesproken?<br />

- Heb ik voldoende contact gelegd met mijn publiek, met mijn gesprekspartners?<br />

vooruitzien<br />

- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />

- Op welk punt moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />

naar: Signaal 4, Bronnenboek - blz 159-160<br />

Uitgeverij Pelckmans<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

154


Instructiekaart Lezen<br />

deel 1: vóór het lezen<br />

Oriënteren<br />

op de communicatieve context<br />

- Wat is het doel van de auteur van de tekst? (informeren, overtuigen, gevoelens beïnvloeden,<br />

aansporen, ontspannen, beoordelen)?<br />

• Wil hij informatie doorspelen: informatieve tekst<br />

a. door iets mee te delen, te vertellen? (b.v. een verslag)<br />

b. door iets uit te leggen of te verklaren<br />

c. door iets voor te schrijven (b.v. een gebruiksaanwijzing, een reglement)<br />

• Wil hij je gedachten beïnvloeden, je van idee laten veranderen? (b.v. pamflet): overtuigende tekst<br />

• Wil hij je beïnvloeden in je gevoelens? (b.v. afscheidsbrief): emotieve tekst<br />

• Wil hij je beïnvloeden in je handelingen, je aansporen tot iets? (b.v. uitnodiging): activerende tekst<br />

• Wil hij je leuke of spannende momenten bezorgen? (b.v. reisverslag): ontspannende tekst<br />

• Wil hij zijn mening meedelen? (b.v. recensie): kritische tekst<br />

- Tot welk publiek richt deze tekst zich?<br />

- Wie is de auteur?<br />

op de taak: terugkijken<br />

- Heb ik eerder zo’n tekst gelezen?<br />

- Wat waren toen mijn ervaringen?<br />

- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />

- Wat vind ik terug bij de evaluatie van vorige taken?<br />

op de taak: vooruitzien<br />

- Waarom moet ik deze tekst lezen, wat moet ik met de informatie doen?<br />

- Wat is een goede leesstrategie?<br />

Voorbereiden: verkennend lezen (skimmen)<br />

om de inhoud van de tekst te verkennen<br />

- Lees je titels en tussenkopjes.<br />

- Bekijk je illustraties en onderschriften.<br />

- (Bij langere teksten) lees je de flaptekst en bekijk je de inhoudstafel.<br />

daarna beantwoord je de volgende vragen<br />

- Waar gaat deze tekst over?<br />

- Wat weet en vind ik zelf al over dit onderwerp? Wat zou ik er meer over willen weten?<br />

- Wat verwacht ik van de tekst?<br />

- Welke leesstrategie moet ik hanteren?<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

155


deel 2: tijdens de taak<br />

Uitvoeren<br />

genietend lezen<br />

Je leest een tekst op eigen tempo en voor je plezier. Achteraf wordt je alleen gevraagd of je het<br />

beluisterde boeiend of leuk vond, of je meegeleefd hebt met de gebeurtenissen.<br />

zoekend lezen of selecterend lezen (scannen)<br />

Je dwaalt met je ogen over de tekst en je leest nauwkeurig dat tekstgedeelte dat een antwoord op de<br />

vraag lijkt te bevatten.<br />

voorspellend lezen<br />

Wat kan ik in het vervolg van de tekst verwachten?<br />

De tekststructuren zijn hierbij een hulpmiddel:<br />

- probleemstructuur<br />

• beschrijving van het probleem<br />

• oorzaken van het probleem<br />

• mogelijke oplossingen voor het probleem<br />

- maatregelstructuur<br />

• beschrijving van de maatregel<br />

• redenen waarom de maatregel genomen werd<br />

• informatie over de uitvoering (en de effecten ervan)<br />

- beoordelingsstructuur<br />

• beschrijving van de eigenschappen<br />

• positieve en negatieve aspecten<br />

• eindoordeel<br />

intensief lezen<br />

- Op het niveau van de hele tekst:<br />

Je zoekt de inleiding, het midden en het slot.<br />

• De inleiding dient om het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte aan te kondigen, en soms ook om de<br />

opbouw van het middengedeelte aan te geven.<br />

• Het midden werkt het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte uit.<br />

• In het slot geeft de schrijver een samenvatting of een conclusie, en eventueel spoort hij zijn lezers aan<br />

tot een gevoel of een handeling.<br />

- Op het niveau van de alinea:<br />

In de alinea herken je de kernzin (die bevat de belangrijkste mededeling of bewering uit de alinea).<br />

Je zoekt verbanden binnen en tussen de alinea’s (tegenstellend, opsommend, verklarend,<br />

samenvattend, vergelijkend... verband).<br />

- Op het niveau van de zin, en van verbanden binnen en tussen zinnen:<br />

Je zoekt verbanden binnen en tussen zinnen. Verbanden binnen en tussen zinnen, en binnen en tussen<br />

alinea’s zijn herkenbaar aan ‘verbindingswoorden’ (signaalwoorden) en ‘verwijswoorden’.<br />

kritisch lezen<br />

Je vormt je een persoonlijk oordeel.<br />

Enkele mogelijkheden:<br />

- Je onderscheidt feiten en meningen.<br />

- Je interpreteert de motieven van de schrijver (alleen informeren, het publiek beïnvloeden,...)<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

156


deel 3: na het lezen<br />

Reflecteren<br />

terugkijken<br />

- Heb ik de boodschap begrepen?<br />

- Zijn de vragen die ik had, beantwoord? Wat weet ik nu dat ik vóór het lezen niet wist?<br />

- Heb ik nog vragen over de tekst, zijn er nog dingen die ik niet begrijp?<br />

- Begrijp ik het doel van dit soort teksten?<br />

- Begrijp ik de bedoeling van de schrijver?<br />

- Lijkt deze schrijver me deskundig, betrouwbaar, serieus met betrekking tot het onderwerp?<br />

- Heb ik de juiste strategie gebruikt om het luisterdoel te bereiken?<br />

vooruitzien<br />

- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />

- Op welk punt moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />

naar: Signaal 4, Bronnenboek - blz 155-156-157<br />

Uitgeverij Pelckmans<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

157


Instructiekaart Schrijven<br />

deel 1: vóór het schrijven<br />

Oriënteren<br />

op de communicatieve context<br />

- Wat wil ik bereiken met de tekst? Wat is het doel van de tekst? (informeren, overtuigen, gevoelens<br />

beïnvloeden, aansporen, ontspannen, beoordelen)?<br />

- Voor wie ga ik schrijven?<br />

- Wat voor soort tekst moet ik schrijven?<br />

op de taak: terugkijken<br />

- Heb ik eerder zo’n soort tekst geschreven?<br />

- Wat waren toen mijn ervaringen?<br />

- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />

- Wat kan er zoal fout lopen?<br />

- Wat vind ik terug bij de evaluatie van vorige taken?<br />

op de taak: vooruitzien<br />

- Hoe ziet zo’n tekst eruit? Waar moet ik speciaal op letten?<br />

- Ken ik een stappenplan, een bepaalde structuur?<br />

- Hoe ga ik tewerk? Welke schrijfstrategie moet ik gebruiken?<br />

Voorbereiden<br />

- Waarover zal ik schrijven?<br />

- Wat is de kern van mijn boodschap?<br />

- Wat weet mijn publiek al over het onderwerp?<br />

- Wat is belangrijke informatie, wat minder belangrijke?<br />

- Welke structuur hanteer ik: chronologisch (van vroeger naar nu), vergelijkend (voor- en nadelen), logisch<br />

(oorzaken en gevolgen)... Je kunt je indeling ook baseren op vaste tekststructuren (cf. Leesvaardigheid,<br />

voorspellend lezen).<br />

- Welk standpunt zal ik verdedigen? Welke argumenten heb ik verzameld?<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

158


deel 2: tijdens het schrijven<br />

Uitvoeren<br />

het maken van een schema<br />

- Bepaal de volgorde van de verschillende onderdelen in de tekst. Bij het ordenen van het materiaal kun<br />

je uitgaan van vraagjes zoals: wie, wat, waarom, waar, sinds wanneer, waartoe, waardoor, hoe, ... .<br />

- Maak een indeling in:<br />

inleiding (schets van het probleem, persoonlijke stellingname), midden (argumentatie pro en contra,<br />

bewijzen, analyse van het probleem, oorzaken en gevolgen), slot (samenvatting, besluit).<br />

het uitschrijven van de tekst<br />

- De structuur van het schema wordt zichtbaar gemaakt<br />

• door indeling van de tekst in alinea’s<br />

• door titel en tussenkopjes<br />

• door een inleiding en een slot.<br />

- Op basis van de inleiding beslist de lezer of de tekst hem interesseert. Bedenk hoe je zijn belangstelling<br />

kunt wekken.<br />

- Maak de tekst overzichtelijk door een verdeling in alinea’s. Breng niet meer dan één brokje informatie of<br />

één gedachtegang in een alinea onder. De kern van die informatie staat meestal in de eerste zin van<br />

een alinea, maar kan ook aan het einde staan.<br />

- Zorg voor een duidelijke samenhang tussen de alinea’s door het gebruik van verbindings- en<br />

verwijswoorden.<br />

- Bouw een degelijke en logische argumentatie op.<br />

- Formuleer zorgvuldig, kies met zorg het juiste woord. Vermijd clichés, loperwoorden, herhalingen, vage<br />

formuleringen en omhaal van woorden. Gebruik je woordenboek.<br />

- Breng afwisseling in de zinslengte. Verzorg de zinsbouw: vermijd te lange zinnen, onnodige passieve<br />

constructies, naamwoordstijl.<br />

- Spel correct en gebruik leestekens.<br />

- Vermijd het door elkaar gebruiken van ‘u’, ‘men’, ‘je’, en ‘we’.<br />

- Wees consequent in het gebruik van de tijden.<br />

- Verzorg de uiterlijke afwerking: lay-out, lettertype, ... .<br />

- Herlees en verbeter de tekst.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

159


deel 3: na het schrijven<br />

Reflecteren<br />

terugkijken<br />

- Heb ik de inhoud van mijn tekst goed voorbereid?<br />

- Heb ik tijdens het schrijven goed gebruik gemaakt van mijn oriëntatie en mijn voorbereiding?<br />

- Heb ik problemen ervaren op het vlak van spelling, woordkeuze, zinsbouw, alineaopbouw,<br />

tekstopbouw?<br />

vooruitzien<br />

- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />

- Op welk punt moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />

naar: Signaal 4, Bronnenboek - blz 162-163-164<br />

Uitgeverij Pelckmans<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

160


14.3.2 Instructiekaarten taalbeleid<br />

INSTRUCTIEKAART<br />

Criteria om een tekst kritisch te beoordelen<br />

Wie is de auteur?<br />

- een persoon<br />

- een organisatie<br />

- een commercieel bedrijf<br />

- onbekend<br />

In welke mate is de auteur geloofwaardig t.a.v. het onderwerp?<br />

- waarom wel?<br />

- waarom niet?<br />

Wat is het doel van de auteur?<br />

- informatie geven<br />

- overtuigen<br />

- verkopen<br />

- ontspannen<br />

- niet duidelijk<br />

Vind ik een andere bron waarin de gevonden informatie bevestigd wordt?<br />

- indien ja: ook bij deze bronnen de eerste drie vragen beantwoorden<br />

- indien neen: verder zoeken ! (denk ook aan andere bronnen: encyclopedieën,<br />

boeken, schoolhandboeken, internet, kranten, …)<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

161


INSTRUCTIEKAART LEZEN<br />

deel 1: vóór het lezen<br />

INSTRUCTIEKAART LEZEN<br />

deel 2: tijdens het lezen<br />

Oriënteren<br />

Algemeen<br />

- Wat is het doel van de auteur van de tekst: informeren, overtuigen, gevoelens<br />

beïnvloeden, aansporen, ontspannen, beoordelen?<br />

- Op welk publiek is de tekst gericht?<br />

- Wie is de auteur?<br />

Terugkijken<br />

- Heb ik eerder zo’n tekst gelezen?<br />

- Welke moeilijkheden heb ik ondervonden?<br />

- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />

Vooruitzien<br />

- Waarom moet ik deze tekst lezen?<br />

Voorbereiden: verkennend lezen (skimmen)<br />

Om de inhoud van de tekst te verkennen<br />

- Lees de titels en tussenkopjes<br />

- Bekijk de illustraties en onderschriften<br />

- Bij langere teksten: lees de flaptekst en bekijk de inhoudstafel<br />

Beantwoord daarna de volgende vragen<br />

- Waarover gaat deze tekst?<br />

- Wat weet en vind ik zelf al over dit onderwerp?<br />

Wat zou ik er meer over willen weten?<br />

- Wat verwacht ik van de tekst?<br />

Uitvoeren<br />

Genietend lezen<br />

Je leest een tekst op eigen tempo en voor je eigen plezier.<br />

Achteraf wordt alleen gevraagd of je het boeiend of leuk vond, …<br />

Zoekend lezen of selecterend lezen (scannen)<br />

Je leest nauwkeurig dat tekstgedeelte dat een antwoord op de vraag bevat.<br />

Intensief lezen<br />

- Op het niveau van de hele tekst: je zoekt de inleiding, het slot.<br />

- Op het niveau van de alinea: in de alinea duid je de kernzin aan.<br />

- Op het niveau van de zin: je zoekt ‘verbindingswoorden’ en ‘verwijswoorden’ om<br />

het geheel beter te begrijpen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

162


INSTRUCTIEKAART LEZEN<br />

deel 3: na het lezen<br />

Reflecteren<br />

Terugkijken<br />

- Heb ik de boodschap begrepen?<br />

- Zijn de vragen die ik had, beantwoord?<br />

- Heb ik nog vragen over de tekst, zijn er nog dingen die ik niet begrijp?<br />

- Begrijp ik het doel van dit soort teksten?<br />

- Begrijp ik de bedoeling van de schrijver?<br />

Vooruitzien<br />

- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />

- Op welke punten moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

163


INSTRUCTIEKAART LUISTEREN<br />

deel 1: vóór het luisteren<br />

INSTRUCTIEKAART LUISTEREN<br />

deel 2: tijdens het luisteren<br />

Oriënteren<br />

Algemeen<br />

- Wat is het doel van de spreker: informeren, overtuigen, gevoelens<br />

beïnvloeden, aansporen, ontspannen, beoordelen?<br />

- Op welk publiek is de tekst gericht?<br />

- Wie is de spreker? (Welk taalgebruik kun je verwachten: formeel,<br />

informeel, …)<br />

Terugkijken<br />

- Heb ik eerder zo’n luisteroefening gehad?<br />

- Welke moeilijkheden heb ik ondervonden?<br />

- Welke fouten heb ik toen gemaakt?<br />

Voorzien<br />

- Wat moet ik met deze luistertekst doen?<br />

Uitvoeren<br />

Genietend luisteren<br />

Je luistert naar een verhaal, een liedje, een gedicht, …<br />

Achteraf wordt alleen gevraagd of je het boeiend of leuk vond, of je het mooi of<br />

lelijk vond, …<br />

Selecterend luisteren<br />

Je noteert alle informatie waarnaar je op zoek bent<br />

bv.: antwoorden op vooraf gestelde vragen<br />

Op basis van die informatie noteer je de hoofdgedachte, onderscheid je<br />

hoofdpunten en details.<br />

Voorbereiden<br />

- Wat weet ik al over het onderwerp?<br />

- Wat zou ik willen weten over het onderwerp?<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

164


INSTRUCTIEKAART LUISTEREN<br />

deel 3: na het luisteren<br />

Reflecteren<br />

Terugkijken<br />

- Heb ik de boodschap begrepen?<br />

- Zijn de vragen die ik had, beantwoord?<br />

- Heb ik nog vragen over de tekst, zijn er nog dingen die ik niet begrijp?<br />

- Begrijp ik het doel van de uiteenzetting?<br />

- Begrijp ik de bedoeling van de spreker?<br />

- Heb ik problemen ervaren?<br />

Vooruitzien<br />

- Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken?<br />

- Op welke punten moet ik mijn aanpak verbeteren?<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

165


14.4 Didactische werkvormen<br />

1 Fotospel<br />

Uit een pakket foto’s (door de leerkracht meegebracht), kiest elke leerling één foto die voor<br />

hem weergeeft hoe hij zich voelt t.a.v. een gegeven onderwerp.<br />

Nadien gaan de leerlingen in een kring staan en elke leerling motiveert zijn keuze.<br />

Wie geen foto wil nemen of geen motivatie wil geven, mag passen.<br />

Doel: Bespreekbaar maken van meningen en emoties t.a.v. een gegeven onderwerp.<br />

Opmerking: Een pakket foto’s kan bij OVSG aangevraagd worden.<br />

2 Groepsvorming<br />

Elke leerling krijgt een kaartje uit een pakket dat door de leerkracht samengesteld werd. Het<br />

pakket is zo gemaakt dat een aantal kaartjes bij elkaar horen (bijvoorbeeld kaartjes van<br />

dezelfde kleur, woorden in verband met éénzelfde thema, in fragmenten geknipte tekst,<br />

vraag en oplossing, puzzelstukjes, …)<br />

De leerlingen lopen door de klas en zoeken hun partner(s).<br />

Doel: Groepsvorming zonder dat de leerlingen kunnen kiezen in welke groep ze zitten.<br />

3 Individuele reflectie<br />

De leerlingen krijgen een opdracht, denken enkele minuten na over het onderwerp en<br />

noteren het resultaat. Nadien volgt er een bespreking in duo’s, in groepjes of klassikaal.<br />

Doel: Voorkennis activeren of terugkijken op een uitgevoerde taak en vooruitzien naar de<br />

aanpak van een volgende taak.<br />

4 Stellingenspel<br />

De leerkracht formuleert een stelling die hij zelf bedenkt of die ontstaat na een discussie in<br />

de klas. Hij trekt een denkbeeldige lijn in de klas. Aan het ene uiteinde van de lijn gaan de<br />

leerlingen staan die volledig pro zijn, aan het andere uiteinde zij die volledig contra zijn.<br />

Tussen de 2 uiteinden zit het gamma van tussenstandpunten. De leraar verdeelt de<br />

leerlingen op de lijn in twee groepen. Elke groep komt in overleg tot het formuleren van een<br />

standpunt met één argument.<br />

Doel: In overleg tot een standpunt komen, leren argumenteren en inzien dat verschillende<br />

meningen kunnen bestaan.<br />

5 Carrousels<br />

Bij een carrousel worden twee cirkels gevormd: een binnen- en een buitencirkel met de<br />

stoelen per twee naar elkaar gericht. Bij oneven aantal leerlingen neemt de leerkracht deel.<br />

Na een vastgestelde tijd schuift de buitencirkel één plaats op in wijzerzin, waardoor er<br />

nieuwe paren gevormd worden. Men herneemt de opgelegde activiteit.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

166


5.1 Interviewcarrousel<br />

Uitvoering:<br />

- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />

- de groep wordt in twee verdeeld;<br />

- de ene helft interviewt de andere over een vooraf bepaald onderwerp<br />

. de duur van het interview wordt vooraf afgesproken;<br />

. de vraagstelling kan vrij zijn (open interview) of vooraf bepaald (gesloten interview);<br />

. de interviewer neemt nota of gebruikt een cassetterecorder<br />

(variant: de groep in drie verdelen en de derde persoon laten noteren);<br />

- de rollen worden vervolgens omgekeerd waarbij er van plaats gewisseld wordt, waardoor<br />

andere mensen tegenover elkaar zitten. De bedoeling is in elke geval dat elk groepslid 1x<br />

geïnterviewd wordt en 1x een interview afneemt;<br />

- elkeen maakt een kort verslag van het afgenomen interview, dit kan zowel schriftelijk als<br />

mondeling (plenair).<br />

Mogelijkheden:<br />

- als kennismakingswerkvorm met een nieuwe groep leerlingen;<br />

- als mondelinge taalvaardigheid (en ook schriftelijk indien er een verslag moet geschreven<br />

worden) met bijvoorbeeld als onderwerpen: huisdier, hobby’s, lievelingsmuziek … ;<br />

- als oefening voor waardebepaling waarbij de leerlingen naar elkaars mening peilen over<br />

een bepaald onderwerp. Bijvoorbeeld: roken, spijbelen, pesten, … .<br />

Aandachtspunten:<br />

de leerlingen kunnen:<br />

- een verdeling maken in hoofd- en bijvragen;<br />

- éénduidig vragen stellen, zodat een duidelijk antwoord verkregen kan worden;<br />

- doorvragen bij dingen die niet duidelijk zijn;<br />

- goed luisteren;<br />

- ook via zijwegen bepaalde informatie krijgen;<br />

- hun eigen mening achterhouden, er mag niet gediscussieerd worden;<br />

- zelf tussentijds en aan het eind van het interview de verkregen informatie kort<br />

samenvatten.<br />

5.2 Prentencarrousel<br />

Hierbij bezit elke deelnemer een andere foto / prent / cartoon met op de achterkant enkele<br />

vragen over wat afgebeeld is. Het is raadzaam om tevens de antwoorden op de vragen te<br />

geven.<br />

De deelnemers ondervragen elkaar om beurt over de prent die zij in hun bezit hebben. Na<br />

een seintje van de leerkracht wordt doorgeschoven. Dit wordt een aantal keren herhaald.<br />

Dit wordt afgesloten met een samenvattende plenaire discussie o.l.v. de leerkracht.<br />

Dit kan gebruikt worden om leerstof op te frissen, als instap voor een nieuw onderwerp of als<br />

synthesemoment.<br />

5.3 Carrouseldiscussie<br />

Hierbij vertelt de leerkracht een verhaal eindigend met een stelling. De binnencirkel moet de<br />

stelling aanvallen en de buitencirkel moet de stelling verdedigen. Na een seintje van de<br />

leerkracht wordt doorgeschoven. Nu worden de rollen omgekeerd: de binnencirkel verdedigt<br />

en de buitencirkel valt aan. Dit wordt een aantal keren herhaald.<br />

Nadien is er een nabespreking o.l.v. de leerkracht.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

167


TRADITIONELE KLASOPSTELLING<br />

6 Cirkeldiagram<br />

Een cirkeldiagram bestaat uit een aantal segmenten waarin een leerling t.a.v. een bepaald<br />

onderwerp de volgend elementen weergeeft:<br />

- waarnaar zijn belangstelling uitgaat (bv. op school, in vrije tijd, …);<br />

- hoe hij zijn tijd besteedt (bv. bij huiswerk);<br />

- welke problemen hem bezig houden;<br />

- welke oplossingen hij zou kiezen voor een bepaald probleem;<br />

- wat hij leuk / niet leuk vindt.<br />

De grootte van elk segment wordt bepaald door de mate van belang t.a.v. het onderwerp<br />

(procentuele voorstelling).<br />

Uitvoering:<br />

- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />

- elke leerling maakt een cirkeldiagram over het gegeven onderwerp;<br />

- de klas wordt vervolgens verdeeld in groepjes van 3 à 5 leerlingen. Binnen elk groepje<br />

vindt een uitwisseling plaats over de gemaakte cirkels, waarbij elkeen zijn keuzes<br />

motiveert;<br />

- samen proberen ze tot overeenstemming te komen over een nieuwe cirkel die de<br />

mening van de groep weergeeft;<br />

- tenslotte worden de groepscirkels in de klas besproken en komt men eventueel tot een<br />

klascirkel.<br />

Mogelijkheden:<br />

- als kennismakingswerkvorm of als basis om afspraken te maken over te bestuderen<br />

onderwerpen (op basis van belangstelling leerlingen);<br />

- om bij taallessen, bij geschiedenis of bij zedenleer / godsdienst een discussie op gang<br />

te brengen;<br />

- als waardebepalingsoefening waarbij de leerlingen hun mening op elkaar moeten<br />

afstemmen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

168


Aandachtspunten:<br />

- om nog meer overzicht te krijgen kan ook met verschillende kleuren viltstiften gewerkt<br />

worden;<br />

- deze werkvorm bevordert:<br />

. het luisteren naar elkaar en het overleggen met elkaar;<br />

. de openheid om opvattingen naar voren te brengen en te motiveren;<br />

. de samenwerking en het komen tot een groepsproduct.<br />

Belangstellingscirkel – vrije tijd<br />

1 op café gaan<br />

2 tv kijken<br />

3 telefoneren<br />

4 jeugdhuis<br />

5 sport beoefenen<br />

6 sportwedstrijden bijwonen<br />

7 met vrienden in de stad rondhangen<br />

7 Conceptmap<br />

Een conceptmap geeft de relaties weer tussen verschillende begrippen. De associaties die<br />

een leerling maakt t.a.v. een bepaald onderwerp worden gevisualiseerd.<br />

Uitvoering:<br />

- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />

- elke leerling schrijft in het midden van een blanco blad het gegeven onderwerp in het<br />

veld (cirkel). Rondom dit veld schrijft hij in nieuwe velden de directe associaties die dat<br />

onderwerp bij hem oproept. Bij deze nieuwe begrippen of gegevens kunnen opnieuw<br />

nieuwe associaties volgen enz.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

169


De relaties tussen de velden kunnen aangeduid worden naast de lijnen die de velden<br />

verbinden (bv. heeft als gevolg, maakt dat, …);<br />

- de klas wordt vervolgens verdeeld in groepjes van 3 à 5 leerlingen. Binnen elk groepje<br />

vindt een uitwisseling plaats over de gemaakte conceptmappen, waarbij elkeen zijn<br />

associaties verklaart;<br />

- uit hun groepsdiscussie proberen zij tot een nieuwe conceptmap te komen die een<br />

vollediger overzicht geeft van de bestudeerde problematiek;<br />

- tenslotte worden deze groepsconcepten in de klas besproken;<br />

Mogelijkheden:<br />

- individueel of in groepjes laten werken;<br />

- om naar de voorkennis van de leerlingen over een bepaald onderwerp te peilen of als<br />

herhaling na het afsluiten van een lessenreeks;<br />

- om bij taallessen, bij geschiedenis of bij zedenleer / godsdienst een discussie op gang te<br />

brengen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

170


VOORBEELD VAN EEN CONCEPTMAP OVER GEZONDE VOEDING<br />

opgesteld door leerlingen van het 1 ste leerjaar van de 2 de graad<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

171


8 Pijlenschema<br />

Dit is een variant op de conceptmap. Daar waar het bij de conceptmap echter vooral de<br />

bedoeling is begrippen te verduidelijken, zal het pijlenschema de structuur van een tekst<br />

naar voor brengen.<br />

Onderstaande tekst, bestemd voor leerlingen vanaf de tweede graad, geeft uitleg bij het<br />

maken van een pijlenschema.<br />

Lees eerst de tekst door.<br />

In deze tekst is er een samenhang, een verband tussen de onderdelen, er zijn hoofd- en<br />

bijzaken. Door de samenhang in de info te ontdekken, wordt de tekst veel begrijpelijker.<br />

Je kan deze samenhang in een structuur weergeven.<br />

Let op signaalwoorden om de structuur te vinden<br />

- ten eerste, bovendien, ook, verder, daarnaast, tot slot, … helpen bij het bepalen van<br />

een tijdsvolgorde of de verhouding van feiten tot elkaar in een opsomming;<br />

- om, doordat, daardoor, daarom, veroorzaakt door, vermits, … helpen bij het bepalen<br />

van oorzaak en gevolg;<br />

- daarentegen, maar, echter, tenzij, … wijzen op een tegenstelling;<br />

- bijvoorbeeld, geïllustreerd door, kenmerkend, … wijzen op een illustratie van feiten of<br />

begrippen.<br />

De structuur (tegenstellingen, verbanden, oorzaken en gevolgen) wordt door middel van<br />

pijlen en andere symbolen weergegeven.<br />

In de structuur kan je gebruik maken van volgende hulpmiddelen:<br />

- pijlen: één pijl kan meer zeggen dan 20 woorden; deze vervangen de signaalwoorden<br />

oorzaak – gevolg, of het opsommen van een aantal factoren<br />

tegenstelling<br />

elkaar beïnvloeden<br />

- symbolen:<br />

= gelijk aan<br />

≠<br />

verschillend van<br />

de doorhaling (schuine streep) van een pijl of symbool houdt altijd een<br />

ontkenning in<br />

- gedachtestreepjes, cijfers, letters:<br />

gebruikt men bij een opsomming van factoren, kenmerken, eigenschappen,<br />

oorzaken, …<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

172


PIJLENSCHEMA: OBJECTIEVE INFORMATIE OVER DE ZIEKTE AIDS<br />

opgesteld door leerlingen van de 3 de graad<br />

Bron:<br />

Serie ‘Uitkijk’ van de uitgeverij Wolters, Informatieboek PAV ‘Aids’ voor de leerlingen,<br />

ISBN 9030968249<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

173


9 Discussie<br />

In tegenstelling tot het leergesprek lopen bij de discussie de gesprekslijnen niet alleen van<br />

leerkracht naar leerling, maar ook van leerling naar leerling. Dus de leerlingen stellen elkaar<br />

vragen, vullen elkaar aan, geven antwoord enz. De kern is dat de leerlingen samen<br />

nadenken en van gedachten wisselen over onderwerpen, meningen, standpunten,<br />

ervaringen, …<br />

De leerling leert argumenten op te sporen en te formuleren, oplossingen voor problemen te<br />

zoeken en te waarderen.<br />

De verschillende fasen van een discussie:<br />

1 planning:<br />

- gespreksonderwerp;<br />

- open / gesloten discussie (eventueel vragen voorbereiden);<br />

- duur;<br />

- afspraken van spelregels;<br />

- keuze van: - gespreksleider (indien niet leerkracht);<br />

- notulist (eventueel);<br />

- procesbewaker (eventueel);<br />

2 duidelijke omschrijving van het probleem:<br />

- waar gaat het eigenlijk om;<br />

- hoe kijken de verschillende groepsleden tegen het probleem aan;<br />

3 hoofd- en zijwegen worden in kaart gebracht.;<br />

4 de verschillende groepsleden brengen de informatie waarover zij beschikken naar voor;<br />

5 de probleemstelling wordt nog eens bekeken en er wordt nagegaan of de ingebrachte<br />

informatie voldoende is om tot een conclusie te komen;<br />

6 een besluit wordt genomen (eventueel na stemming indien meerdere mogelijkheden).<br />

Aandachtspunten:<br />

1 alle fasen van de discussie in de goede volgorde aan bod komen;<br />

2 ieder lid van de groep voelt zich op zijn gemak en kan deelnemen;<br />

hiervoor dient men:<br />

- een ontspannen sfeer te bevorderen;<br />

- verbale agressie tegen te gaan;<br />

- sommigen om nadere uitleg vragen;<br />

- sommige meningen te herhalen;<br />

- de langpraters op vriendelijke wijze te onderbreken;<br />

- de zwijgers proberen te betrekken door aandacht te besteden aan hun non-verbale<br />

signalen;<br />

3 op het einde de discussie afsluiten: door een leerling of door de leerkracht.<br />

Voorbeelden van mogelijke spelregels bij een discussie:<br />

- goed luisteren: echt proberen te weten wat de andere zeggen wil;<br />

- elkaars mening aanvaarden;<br />

- elkaars bijdrage aan de discussie naar waarde schatten;<br />

- geen slogans gebruiken maar argumenten;<br />

- niemand mag iemand anders in de rede vallen; alleen de voorzitter mag vragen een<br />

tussenkomst af te ronden;<br />

- alleen de hoofdgedachte van de probleemstelling behandelen: geen zijwegen betreden<br />

- het geven van voorbeelden moet vermeden worden;<br />

- verwijzingen naar personen in de groep (of zelfs in de meeste gevallen daarbuiten) zijn<br />

totaal uit den boze.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

174


9.1 De discussieviskom<br />

Uitvoering:<br />

- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />

- de klas wordt gesplitst in kleinere groepjes (maximum 6 à 7);<br />

- in elk werkgroepje wordt een notulant / woordvoerder aangeduid (of beide);<br />

- alle groepen krijgen dezelfde discussieopdracht, waarbij liefst naar oplossingen van een<br />

probleem moet worden gezocht;<br />

- gedurende een vastgestelde tijd (bv. 15 minuten) wordt binnen de groep over het<br />

gegeven onderwerp gediscussieerd en zoekt men naar oplossingen voor het gestelde<br />

probleem;<br />

- de groepen krijgen nog kort (bv. 5 minuten) de tijd om de gemaakte notulen na te kijken<br />

en tot een besluit te komen;<br />

- nadien zullen de verschillende notulanten (of woordvoerders) plenair vergaderen en<br />

pogen om tot één lijst oplossingen of maatregelen te komen. Ook hier wordt een<br />

tijdslimiet vastgesteld. Een definitieve menings- of besluitvorming vindt plaats voor de<br />

hele klas via de vertegenwoordigers van de verschillende groepjes:<br />

. de andere deelnemers mogen zich niet met het gesprek bemoeien;<br />

. zij kunnen wel hun verslaggever / woordvoerder tot de orde roepen indien deze van<br />

het ingenomen standpunt afwijkt;<br />

. de verslaggever / woordvoerder kan zijn groepje tijdens de plenaire discussie<br />

éénmaal raadplegen (maximum 2 minuten).<br />

Variante:<br />

Elk groepje behandelt een ander deel van de probleemstelling en pas plenair komt men tot<br />

een globale oplossing.<br />

Doel:<br />

- snel tot een effectieve mening en besluitvorming komen;<br />

- leren een vertegenwoordiger kiezen;<br />

- leren delegeren;<br />

- leren onderhandelen.<br />

9.2 De luciferdiscussie<br />

Uitvoering:<br />

- de werkvorm wordt uitgelegd en het doel ervan besproken;<br />

- elke leerling krijgt evenveel (meestal 2 of 3) lucifers (of kaartjes);<br />

- elke keer als men tussenkomt in de discussie moet men een lucifer afgeven<br />

- wanneer men geen lucifers meer heeft, mag men niet meer tussenkomen; men kan<br />

wel iemand anders ideeën toefluisteren.<br />

Doel:<br />

Bereiken dat alle leerlingen even vaak het woord nemen tijdens een discussie.<br />

9.3 De stille wanddiscussie<br />

Deze werkvorm is een schriftelijke discussie. De bedoeling is om elkaar inzichten, gevoelens<br />

of standpunten mee te delen, of daarvoor aandacht te vragen, waarbij iedereen mag<br />

opschrijven wat in hem/haar opkomt.<br />

Uitvoering<br />

Men moet eerst, als voorbereiding, het doel bepalen: een gesprek op gang brengen, een<br />

onderwerp uitdiepen of een onderwerp afronden.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

175


De startvraag van de discussie wordt schriftelijk op het bord (of op flappen) gesteld.<br />

Deze vraag moet zo uitnodigend mogelijk zijn en kan bijvoorbeeld naar gevoelens,<br />

voorkennis en de bronnen van deze voorkennis toetsen.<br />

De discussie vindt plaats in groepjes van maximum 6 leerlingen, waarbij niemand mag<br />

spreken.<br />

Elke leerling die wat wil doorgeven, moet dat via het bord doen. Daarbij kan rechtstreeks op<br />

de startvraag worden gereageerd, ook kan ingegaan worden op hetgeen anderen al op het<br />

bord hebben gezet. Het is bijvoorbeeld mogelijk een vraag ter verduidelijking te stellen, het is<br />

mogelijk een tegenbewering te doen, verbanden te leggen, enz. Het is de bedoeling dat<br />

iedereen zoveel mogelijk meedoet.<br />

Tijdens de nabespreking komen volgende elementen aan de orde:<br />

. Is er nog een toelichting nodig over onduidelijkheden?<br />

. Welke verbindingslijnen zijn te trekken naar het doel?<br />

. Het schetsen van een samenvattend beeld van de ‘discussie’: zijn er nieuwe<br />

gedachten naar voren gebracht, welke conclusies kunnen getrokken worden?<br />

Sterke kanten:<br />

- verminderen van schroom, angst of sociale controle bij de discussie;<br />

- kan voor alle fasen van het onderwijsleerproces dienen;<br />

- goed bruikbaar om de beginsituatie van de leerlingen vast te stellen.<br />

10 Puzzelstuk<br />

De klas wordt door de leerkracht verdeeld in groepen van ongeveer dezelfde grootte.<br />

Bijvoorbeeld: groep A, groep B, groep C en groep D tellen elk 5 leerlingen.<br />

Elk van de groepjes maakt een andere opdracht (complementair groepswerk), die door de<br />

leerkracht vooraf op papier werd gezet. Het gaat om deelopdrachten bij een groter geheel,<br />

bepaalde aspecten van een onderwerp worden bestudeerd. Er worden, na voltooiing van<br />

deze opdrachten, nieuwe groepen gevormd met telkens een lid van de vorige groepen.<br />

Elk van de leden legt aan de anderen de bevindingen uit die in zijn/haar eerste groep<br />

gemaakt werden (parallel groepswerk).<br />

De nieuwe groepen maken vervolgens een gemeenschappelijke samenvatting of maken een<br />

samenvattende taak aan de hand van een vragenlijst.<br />

Elke groep kiest een woordvoerder die de resultaten voorstelt. Deze worden dan plenair<br />

besproken. De resultaten kunnen ook schriftelijk afgegeven worden.<br />

Voordeel:<br />

Niemand kan parasiteren: in de eerste groep wordt iets ontwikkeld waarover je in de tweede<br />

groep de enige specialist bent.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

176


11 Rollenspel<br />

Een rollenspel is een spel waarin het zelfstandig denken gestimuleerd wordt. Het vrij<br />

improviseren wordt in deze spelvorm in banen geleid om een probleem dat in de<br />

spelgegevens verwerkt is, helder te krijgen en zo mogelijk op te lossen. De spelsituatie komt<br />

altijd uit de interesse- of belevingswereld van de leerlingen voort en is zo concreet mogelijk.<br />

Bij een rollenspel zijn er spelers en waarnemers. Beide groepen kennen vooraf de globale<br />

inhoud van het spel. De spelers krijgen ieder een rolomschrijving, de waarnemers krijgen<br />

aandachtspunten. De rollen zijn helder omschreven, maar geven ook ruimte voor een eigen<br />

invulling of een uitbreiding van de gegevens. Het spel moet immers leiden tot een oplossing<br />

van een probleem en daarvoor is bekendheid met de rolgegevens noodzakelijk. Nadat het<br />

spel gespeeld is en de spelers een eerste reactie hebben mogen geven, wordt het spel in<br />

een kringgesprek samen met de observatoren geëvalueerd. Hierna kan het spel opnieuw<br />

gespeeld worden door andere of dezelfde spelers. Meestal wordt er dan doeltreffend<br />

gereageerd of komen er nieuwe oplossingen in zicht.<br />

Tijdens de herhaling van het spel kan er dit keer door toeschouwers ingegrepen worden als<br />

zij menen een goede aanvulling, beter tegengas of een nieuwe opening te kunnen geven. De<br />

mogelijkheid om in te springen moet duidelijk gemaakt worden vóór het spel herhaald wordt,<br />

zodat iedereen weet wat kan en wat niet kan.<br />

Enkele tips bij rollenspel:<br />

- laat de waarnemers in een halve cirkel zitten, zodat ze betrokken zijn bij het spel;<br />

- bespreek met de spelers hoe ze de situatie zien. Waar is de deur, het raam, … ;<br />

- spreek van tevoren af of en wanneer er ingegrepen wordt: als de leerlingen niet trouw<br />

aan het gegeven spelen en als het spel te lang duurt.<br />

Voorbeeld: een situatie beschrijven voor verschillende luisteraars:<br />

- Voorbereiding:<br />

De leerlingen krijgen een werkblad met bijvoorbeeld de beschrijving van een ongeluk<br />

met een gestolen bromfiets. Maak voor ieder groepje een kaartje met daarop een<br />

luisteraar (hun beste vriendin, de eigenaar van de bromfiets, de ouders, …). De<br />

leerlingen vertellen de situatie die op het werkblad staat aan die bepaalde luisteraar.<br />

- Uitvoering:<br />

Leg met een voorbeeld uit dat mensen zich in hun taalgebruik meestal aanpassen aan<br />

de luisteraar. Verdeel de leerlingen in groepjes van vier. Ieder groepje krijgt een kaartje.<br />

Het is de bedoeling dat ze met elkaar bespreken op welke manier ze de situatie uit de<br />

tekst zouden vertellen aan degene die op het kaartje vermeld staat. De feiten mogen<br />

daarbij niet wezenlijk veranderen.<br />

Voor de voorbereiding hebben de leerlingen 15 minuten tijd. Dan presenteert één<br />

leerling de situatie voor de klas. Een andere leerling uit de groep is de zwijgende, maar<br />

wel expressieve luisteraar.<br />

Bespreek na iedere presentatie de verschillen in inhoud en taalgebruik.<br />

- Voorbeeldtekst:<br />

Jan, 15 jaar, heeft in de pauze de brommer van Anton geleend. Nu ja, geleend …<br />

Omdat hij Anton zo snel niet kon vinden, is hij er maar van uitgegaan dat die er geen<br />

bezwaar tegen zou hebben dat hij een klein ommetje ging maken met Annemie<br />

achterop. Antons helm kon hij niet vinden, maar voor zo’n klein ritje leek dat geen<br />

bezwaar. Jan en Annemie hadden gezellig een stukje gereden en het laatste eindje<br />

terug naar school had Jan even goed gas gegeven.<br />

Voor de school stond Karel een pakje frieten te eten. Toen hij de bel hoorde, gooide hij<br />

het laatste restje weg. Op dat ogenblik kwam Jan aanrijden. Hij slipte over de frieten,<br />

Annemie viel op de grond en de brommer vloog op de auto van de directeur.<br />

De verbazing was groot. Jan zelf kwam er met een paar schrammen en beschadigde<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

177


kleren van af, maar Annemie bleek met een zware hersenschudding in het ziekenhuis te<br />

moeten worden opgenomen. De auto en de brommer waren zwaar beschadigd.<br />

Bron: Lesideeën voor moedertaaldocenten, Wolters, ISBN 90 01 710735<br />

Lectuur van de leerlingen kan ook een inspiratiebron zijn.<br />

12 Projectwerk<br />

12.1 Algemene kenmerken<br />

Projectwerk is een didactische werkvorm die op de realiteit steunt en vakoverschrijdend<br />

wordt uitgevoerd. Het project wordt dan ook voorbereid en begeleid door een groep<br />

leerkrachten. Via het project poogt men een bepaald probleem in zijn totaliteit te bestuderen.<br />

De klassieke vakindeling valt gewoon weg.<br />

Het project moet betrekking hebben op de dagelijkse realiteit; het is dus bij voorkeur<br />

maatschappijrelevant en sluit aan bij de ervaringswereld van de leerlingen. Het nodigt uit tot<br />

allerlei acties; het mag niet beperkt blijven tot literatuur, maar het moet zich ook lenen tot<br />

praktisch onderzoek.<br />

Het project vereist van de leerlingen een grote vorm van zelfactiviteit en vindingrijkheid.<br />

Daarom zullen de leerlingen in soepele groepjes werken. Alle betrokkenen dienen elkaar<br />

permanent in te lichten over de vorderingen die gemaakt worden.<br />

12.2 Verloop<br />

1) Het vastleggen van een onderwerp<br />

Dit wordt meestal gedaan via brainstorming. De resultaten hiervan worden allemaal<br />

genoteerd (op het bord en in een map).<br />

Er kan bijvoorbeeld als volgt te werk gegaan worden: iedereen schrijft bijvoorbeeld 5<br />

onderwerpen op en hangt ze om zijn hals, alle leerlingen wandelen een tijdje rond in de<br />

klas. Er wordt links en rechts wat gekletst over elkaars onderwerpen. Er worden dingen<br />

ontdekt waaraan men zelf niet had gedacht.<br />

Daarna wordt onderwerp per onderwerp doorgenomen en getoetst aan schiftingscriteria:<br />

- eenvoudigheid;<br />

- toegankelijkheid;<br />

- het onderwerp moet aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen;<br />

- je moet er informatie over kunnen vinden;<br />

- je moet er een actie rond kunnen doen.<br />

2) Het samenstellen van de projectgroepjes<br />

Dit kan spontaan of geleid gebeuren. Een goed aantal is 4 of 5 personen per groepje.<br />

3) De voorbereiding<br />

Gedurende de directe voorbereiding moet er gedacht worden aan:<br />

- de doelstellingen die we willen bereiken;<br />

- de deelaspecten van het project;<br />

- het opstellen van een tijdschema;<br />

- het bij elkaar brengen en ordenen van het werkmateriaal;<br />

- de praktische organisatie binnen en buiten de school: lokalen, contacten, excursies,<br />

communicatie tussen de deelnemers aan het project en naar derden toe (school,<br />

ouders, buurt,…).<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

178


4) De informatiefase<br />

Schriftelijke informatie verzamelen: encyclopedieën, wetenschappelijke boeken, kranten,<br />

tijdschriften,...<br />

Mondelinge informatie verzamelen: tv- en radioprogramma’s, telefoongesprekken met<br />

organisaties gespecialiseerd in het onderwerp, interviews van personen die meer weten<br />

over het onderwerp.<br />

5) De projectmap<br />

Ieder lid van de groep heeft zijn eigen projectmap. Hierin wordt de informatie verzameld,<br />

afspraken genoteerd, verslagen geschreven,…<br />

6) De uitvoering<br />

Dit kan zijn: een discussiespel, een culturele week, een forumgesprek, een debat, een<br />

rollenspel, een tentoonstelling maken,…<br />

Er zijn veel mogelijkheden en de actie moet vooral toegespitst worden op de leeftijd van<br />

de leerlingen.<br />

7) De evaluatie<br />

Zowel leerlingen als leerkrachten moeten meewerken aan de evaluatie.<br />

De leerlingen schrijven een evaluatie waarbij ze de volgende punten kunnen bespreken:<br />

- zelfstandig werken;<br />

- vrij je mening uiten;<br />

- samenwerken;<br />

- werken met teksten;<br />

- naar elkaar luisteren.<br />

De leerkrachten kunnen een woordrapport maken waarbij bovenstaande punten als<br />

richtlijn kunnen dienen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

179


Werkvormen en hun relatie met de vakoverschrijdende eindtermen<br />

WERKVORM<br />

LEREN LEREN<br />

VERBAND MET<br />

SOCIALE VAARDIGHEDEN<br />

fotospel<br />

- activeren van voorkennis<br />

- gevoelens onder controle houden<br />

- ontwikkelen van een realistisch<br />

zelfbeeld<br />

- erkenning als persoon<br />

- naar elkaar luisteren<br />

- ervoor zorgen dat de anderen<br />

luisteren<br />

- participatie<br />

groepsvorming - informatie verwerven en verwerken - leren samenwerken<br />

individuele reflectie<br />

stellingenspel<br />

interviewcarrousel<br />

prentencarrousel<br />

carrouseldiscussie<br />

- voorkennis activeren<br />

- informatie kritisch analyseren en<br />

samenvatten<br />

- hun eigen interesses,<br />

mogelijkheden en waarden<br />

verwoorden<br />

- informatie kritisch analyseren en<br />

samenvatten<br />

- duidelijke en eenduidige vragen<br />

kunnen stellen<br />

- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />

herhalen en toepassen<br />

- leren structureren<br />

- hoofd- en bijzaak onderscheiden<br />

- leren samenvatten<br />

- informatie kritisch analyseren en<br />

samenvatten<br />

- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />

herhalen en toepassen<br />

- hun eigen interesses,<br />

mogelijkheden en waarden<br />

verwoorden<br />

- uiten van zelfwaardegevoel en<br />

opvattingen<br />

- bewust worden van en rekening<br />

houden met (on)gewenste effecten<br />

in een interactie<br />

- actief luisteren, beslissen over een<br />

mogelijke eigen reactie, zich<br />

helder uitdrukken in ik-termen<br />

- belangrijke elementen van overleg<br />

en gezamenlijke probleemoplossing<br />

toepassen<br />

- bereid zijn om de inbreng van de<br />

gesprekspartner ernstig te nemen<br />

- actief luisteren, beslissen over een<br />

mogelijke eigen reactie, zich<br />

helder uitdrukken in ik-termen<br />

- bereid zijn om de inbreng van de<br />

gesprekspartner ernstig te nemen<br />

- zich oefenen in het opbouwen en<br />

onderhouden van een relatie<br />

- actief luisteren, beslissen over een<br />

mogelijke eigen reactie, zich<br />

helder uitdrukken in ik-termen<br />

- uiten hun zelfwaardegevoel en<br />

opvattingen<br />

- bewust worden van en rekening<br />

houden met (on)gewenste effecten<br />

in een interactie<br />

- actief luisteren, beslissen over een<br />

mogelijke eigen reactie, zich<br />

helder uitdrukken in ik-termen<br />

- belangrijke elementen van overleg<br />

en gezamenlijke probleemoplossing<br />

toepassen<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

180


cirkeldiagram<br />

conceptmap<br />

- informatie kritisch analyseren en<br />

samenvatten<br />

- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />

herhalen en toepassen<br />

- diverse informatiebronnen en<br />

-kanalen kritisch kiezen en<br />

raadplegen<br />

- probleemoplossingsstrategieën<br />

toepassen en de resultaten<br />

evalueren<br />

- informatie kritisch analyseren en<br />

samenvatten<br />

- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />

herhalen en toepassen<br />

- diverse informatiebronnen en<br />

-kanalen kritisch kiezen en<br />

raadplegen<br />

- probleemoplossingsstrategieën<br />

toepassen en de resultaten<br />

evalueren<br />

- bereid zijn om de inbreng van de<br />

gesprekspartner ernstig te nemen<br />

- zich oefenen in het opbouwen en<br />

onderhouden van een relatie<br />

- bereid zijn om samen te denken, te<br />

argumenteren en te discussiëren<br />

om met anderen een situatie te<br />

verbeteren of problemen op te<br />

lossen.<br />

- actief luisteren, beslissen over een<br />

mogelijke eigen reactie, zich<br />

helder uitdrukken in ik-termen<br />

- belangrijke elementen van overleg<br />

en gezamenlijke probleemoplossing<br />

toepassen<br />

- bereid zijn om de inbreng van de<br />

gesprekspartner ernstig te nemen<br />

- zich oefenen in het opbouwen en<br />

onderhouden van een relatie<br />

- bereid zijn om samen te denken, te<br />

argumenteren en te discussiëren<br />

om met anderen een situatie te<br />

verbeteren of problemen op te<br />

lossen.<br />

- streven naar een evenwicht tussen<br />

eigen wensen, verlangens en<br />

belevingen, en het groepsbelang<br />

- kunnen omgaan met hiërarchie,<br />

macht en regelgevingen<br />

- inzicht hebben in de potentieel<br />

constructieve en destructieve rol<br />

van conflicten<br />

- bewust worden van en rekening<br />

houden met (on)gewenste effecten<br />

in een interactie<br />

- belangrijke elementen van overleg<br />

en gezamenlijke probleemoplossing<br />

toepassen<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

181


pijlenschema<br />

discussieviskom<br />

luciferdiscussie<br />

stille wanddiscussie<br />

- informatie kritisch analyseren en<br />

samenvatten<br />

- probleemoplossingsstrategieën<br />

toepassen en de resultaten<br />

evalueren<br />

- hun eigen interesses,<br />

mogelijkheden en waarden<br />

verwoorden<br />

- probleemoplossingsstrategieën<br />

toepassen en de resultaten<br />

evalueren<br />

- proces bijsturen<br />

- informatie kritisch analyseren en<br />

samenvatten<br />

- hun eigen interesses,<br />

mogelijkheden en waarden<br />

verwoorden<br />

- informatie kritisch analyseren en<br />

samenvatten<br />

- uit leerervaringen conclusies<br />

trekken voor een nieuwe leertaak<br />

- hun eigen interesses,<br />

mogelijkheden en waarden<br />

verwoorden<br />

- belangrijke elementen van overleg<br />

en gezamenlijke probleemoplossing<br />

toepassen<br />

- bereid zijn om samen te denken, te<br />

argumenteren en te discussiëren<br />

om met anderen een situatie te<br />

verbeteren of problemen op te<br />

lossen.<br />

- actief luisteren, beslissen over een<br />

mogelijke eigen reactie, zich<br />

helder uitdrukken in ik-termen<br />

- belangrijke elementen van overleg<br />

en gezamenlijke probleemoplossing<br />

toepassen<br />

- bereid zijn om de inbreng van de<br />

gesprekspartner ernstig te nemen<br />

- bereid zijn om samen te denken, te<br />

argumenteren en te discussiëren<br />

om met anderen een situatie te<br />

verbeteren of problemen op te<br />

lossen.<br />

- benoemen en duiden van hun<br />

emoties, deze gepast uiten<br />

- andermans emoties herkennen en<br />

duiden<br />

- deelnemen aan groepsactiviteiten<br />

- democratisch participeren<br />

- consensus nastreven<br />

- actief luisteren, beslissen over een<br />

mogelijke eigen reactie, zich<br />

helder uitdrukken in ik-termen<br />

- inzicht hebben in de potentieel<br />

constructieve en destructieve rol<br />

van conflicten<br />

- deelnemen aan groepsactiviteiten<br />

- beslissen over een mogelijke<br />

eigen reactie<br />

- bereid zijn om de inbreng van de<br />

gesprekspartner ernstig te nemen<br />

- bereid zijn om samen te denken, te<br />

argumenteren en te discussiëren<br />

om met anderen een situatie te<br />

verbeteren of problemen op te<br />

lossen.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

182


puzzelstuk<br />

rollenspel<br />

- informatie verwerven en verwerken<br />

- reguleren<br />

- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />

herhalen en toepassen<br />

- uit leerervaringen conclusies<br />

trekken voor een nieuwe leertaak<br />

- een positief zelfbeeld ontwikkelen<br />

op basis van betrouwbare<br />

gegevens<br />

- reguleren<br />

- informatie verwerven en verwerken<br />

- zinvol inoefenen, memoriseren,<br />

herhalen en toepassen<br />

- uit leerervaringen conclusies<br />

trekken voor een nieuwe leertaak<br />

- deelnemen aan groepsactiviteiten<br />

- democratisch participeren<br />

- consensus nastreven<br />

- uiten hun zelfwaardegevoel en<br />

opvattingen<br />

- actief luisteren, beslissen over een<br />

mogelijke eigen reactie, zich<br />

helder uitdrukken in ik-termen<br />

- bereid zijn om de inbreng van de<br />

gesprekspartner ernstig te nemen<br />

- streven naar een evenwicht tussen<br />

eigen wensen, verlangens en<br />

belevingen, en het groepsbelang<br />

- interactief competenter worden<br />

- zich oefenen in relatievormen die<br />

ze minder goed beheersen<br />

- bereid zijn om de inbreng van de<br />

gesprekspartner ernstig te nemen<br />

- bereid zijn om samen te denken, te<br />

argumenteren en te discussiëren<br />

om met anderen een situatie te<br />

verbeteren of problemen op te<br />

lossen.<br />

- inzicht hebben in de potentieel<br />

constructieve en destructieve rol<br />

van conflicten<br />

- communicatieve vlotheid<br />

verwerven<br />

- het belang van kenmerken van<br />

relaties kunnen aangeven:<br />

afspraken regels, rolpatronen,<br />

machtsverhoudingen en<br />

gelijkwaardigheid<br />

- zorg dragen voor relaties<br />

- verschillen accepteren<br />

Enkele conclusies<br />

- Met één werkvorm kan tegelijkertijd aan verschillende vakoverschrijdende eindtermen<br />

gewerkt worden.<br />

- Bij variatie in de werkvormen:<br />

- krijgen de leerlingen meer kansen om zelfstandig te leren (leren is een actieve<br />

bezigheid);<br />

- blijken de tekorten duidelijker;<br />

- kunnen de leerkracht of de leerlingen zelf beter bijsturen;<br />

- is het observeren van attitudes gemakkelijker.<br />

- Met leerlingactieve werkvormen werkt men aan:<br />

. taalvaardigheid: leerlingen komen meer aan het woord, in groepen worden meer<br />

documenten gelezen;<br />

. ICO: leerlingen leren van elkaar, komen meer in contact met andere meningen,<br />

achtergronden en omgangsvormen;<br />

. differentiatie: leerlingen hebben meer impact op de leerstof, het tempo, de werkwijze.<br />

- Individuele verschillen kunnen tot uiting komen (o.a. de leerstijl).<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

183


Colofon<br />

Dit leerplan werd ontwikkeld door de leerplancommissie Nederlands 2 de graad ASO van<br />

OVSG met medewerking van vertegenwoordigers van de inrichtende machten Anderlecht,<br />

Antwerpen en Gent.<br />

Pedagogische begeleidingsdienst OVSG<br />

Nederlands 2 de graad ASO<br />

184

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!