11.01.2013 Views

Tweede Kamer

Tweede Kamer

Tweede Kamer

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Vel 4(> dat de griffier der <strong>Kamer</strong> wegens fauiilie-oaistaiidiglieden<br />

heden afwezig is.<br />

Deze mededeeling wordt voor kennisgeving aangenomen;<br />

• '. dat verder zyn ingekomen:<br />

2°. een Koninklijke boodschap ten geleide van een ontwerp<br />

van wet van 12 Februari 1901 (staatsblad n°. 04), houdende<br />

beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte<br />

van jeugdige personen en nadere wijziging en aanvulling van<br />

de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek omtrent de ouderlijke<br />

macht en de voogdij en daarmede samenhangende artikeleu,<br />

zoomede van een daarmede verband houdend voorschrift in het<br />

Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering.<br />

Dit wetsontwerp, dat niet de daarbij behoorende stukkeu<br />

zal worden gedrukt en rondgedeeld , zal worden gezonden<br />

aan de afdeelingen;<br />

3°. van de Deli-Spoorwegmaatschappy, het 25ste Jaarverslag<br />

dier maatschappij (1907);<br />

van jhr. J. C. C. den Beer Poortugael, zijn werk: „De Beteekenis<br />

van de <strong>Tweede</strong> Vredesconf'erentie".<br />

Deze boekwerken zullen worden geplaatst in de boekerij<br />

der <strong>Kamer</strong>;<br />

D. dat de Commissiën van Rapporteurs gereed zijn met haar<br />

verslagen voor de wetsontwerpen:<br />

aanvulling en verhoogiug van het lilde hoofdstuk derStaatsbegrooting<br />

voor 1908 (238);<br />

aanvulling en verhooging vau het VUIste hoofdstuk der<br />

Staatsbegrooting voor 1907 (2>2);<br />

wijziging en verhooging van de begrooting van uitgaven van<br />

Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1908 (267);<br />

naturalisatie van H. I). De Hesselle en twee en vijftig anderen<br />

(273)<br />

Deze verslagen zullen worden gedrukt en rondgedeeld.<br />

Aan de orde is de behandeling van het wetsontwerp tot REGE-<br />

LING DER VISSCHERIJEN (0).<br />

De beraadslaging wordt voortgezet over het gewijzigd ART. 15,<br />

luidende:<br />

,1. Binnenvisschery is verboden, tenzy men voorzien is van<br />

een voor de visscherij, die wordt uitgeoefend, geldige akte.<br />

2. De akten worden op schriftelijke aanvrage uitgereikt door<br />

of namens den burgemeester der gemeente, waarin de aanvrager<br />

woont of zoo hy zijne woouplaats niet in het Rijk heeft, verblijft.<br />

3. De navolgende akten worden uitgereikt:<br />

(i. groote viscliaklen tot het visschen met alle geoorloofde vischtuigen,<br />

tegen betaling van twee gulden vijftig cents (f2,50);<br />

b. kleine vischaklen tot het v'sschen met één daarin genoemd<br />

vischtuig, tegen betaling van een gulden (f 1);<br />

e. hnigelakteii tot het visschen met één hengel in de hand,<br />

tegen betaliug van vyf en twintig cents (f 0,25).<br />

4. De groote en kleine vischakten zyn geldig van 1 Juli van<br />

het jaar der uitreiking tot en met 30 Juui van het daarop<br />

volgende jaar.<br />

5. De hengelakten worden voor oubepaaldeu tyd uitgereikt.<br />

Zy verliezen hare geldigheid, indien zij niet in Januari van<br />

ieder jaar door of namens den burgemeester van de gemeente,<br />

waar de houder woont, zyn afgeteekend. Hengelakten, welke<br />

onleesbaar of uit anderen hoofde onbruikbaar zijn, worden niet<br />

afgeteekend.<br />

6. De akten houden onder meer in: den naam der akte, den<br />

naam, de voornamen, het geboortejaar en de woonplaats vau<br />

den houder en de dagteekening der uitreiking.<br />

7. Aan hem, die zyne groote of kleine vischakte verloren<br />

heeft, wordt op zyn verzoek door of namens den burgemeester,


180(1<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

(» Regeling der visscherijen.<br />

«He haar heeft uitgereikt, een duplicaat daarvau afgegeven te^en<br />

betaling van vijf en twintig cents (f O.z'i).<br />

8. Het verbod van het eerste lid geldt niet:<br />

«. voor hen, die in dienst van den houder van eeue groote of<br />

kleine visehakte de in die akte genoemde visscherü uitoefenen,<br />

mits een van hen die akte bij zich heeft;<br />

b. voor kinderen, beneden den leeftijd van achttien jaar voor<br />

het visschen met één hengel in de hand.<br />

9. Geene akte wordt uitgereikt aan hem, wieu ingevolge art. 34,<br />

eerste lid, de bevoegdheid om krachtens een consent of akte te<br />

visschen is ont/.egd, voor den duur der ontzegging.<br />

10. Geene groote of kleine vischakte wordt uitgereikt aan<br />

veld- en boschwachters, beambten der marechaussee, niet zijnde<br />

hulp-officieren van justitie, ambtenaren van Rijks-en gemeentepolitie,<br />

beneden den rang van inspecteur der Ryksveldwacht<br />

en van commissaris van politie, beambten van den R\jks- en<br />

provincialen waterstaat en beambten van de domeinen, beneden<br />

den rang van hoofdopziener.<br />

11. Met inachtneming van het bepaalde in de vorige leden<br />

van dit artikel worden door Onzen voornoemden Minister de<br />

noodige voorschriften gegeven betreffende het aanvragen en verleenen<br />

der akten en duplicaten daarvan en het afteekenen der<br />

hengelakten.<br />

12. De modellen van de aanvragen tot bet bekomen van<br />

akten en van de akten zelf worden door dien Minister vastgesteld.",<br />

en de daarop voorgestelde amendementen.<br />

De Voorzitter: Mijne heeren! Nader is mij gebleken, dat<br />

in het amendement—Schaper (stuk n". 17) niet, zooals ik meende,<br />

ten gevolge van de in het artikel aangebrachte Regeeringswyzigingen,<br />

bet bedrag van 50 cents in dat van 25 cents verajderd<br />

moet worden. Ik heb den heer Schaper gevraagd wat ten deze<br />

zijn bedoeling was, en hü heeft mij medegedeeld, dat hy de<br />

oorspronkelijke lezing handhaaft, zoodat in het amendement<br />

gelezen moet worden : he.mjelnhtcn tot het visschen met meer dan<br />

één hengel, tegen betaling van vijftig cents (f 0,50).<br />

De heer Duymaer van Twist: Mijnheer de Voorzitter! Men<br />

heeft m\j van verschillende zijden te kennen gegeven, en de<br />

Minister wees daarop ook reeds gisterenmiddag, dat er bezwaren<br />

bestaan tegen den vorm waarin ik mijn amendement heb geredigeerd.<br />

Het schijnt niet goed mogelijk, en ook niet weuschelyk,<br />

dat bij algemeenen maatregel van bestuur bepaald worde wat<br />

onder hengel te verstaan is. Zulk een omschrijving behoort niet<br />

in een bestuursmaatregel, maar in de wet voor te komen. Nu<br />

zou ik omtrent den loophengel en de peur, de bepaling, dat<br />

deze niet tot den eigenlijken hengel mogen gerekend worden,<br />

wel in art. 15 kunnen voorstellen, maar ook voor art. 17 is<br />

eenzelfde bepaling gewenscht. Het is daarom, dat het mij het<br />

beste voorkomt in een afzonderlijk artikel aan te geven, dat<br />

onder „hengel" niet begrepen is de loophengel en de peur.<br />

Daarom trek ik dit amendement in, om het opnieuw voor te<br />

stellen als art. \bbis.<br />

De Voorzitter: Daar het amendement van den heer Duymaer<br />

van Twist door den voorsteller is ingetrokken, maakt het geen<br />

onderwerp van beraadslaging meer uit.<br />

Ik verzoek thans aan de Commissie van Rapporteurs om haar<br />

advies omtrent de wijzigingen in het Regeeringsvoorstel gebracht<br />

en de amendementen, te willen mededeelen.<br />

De heer Tydeman, voorzitter der Commissie van Rapporteurs:<br />

Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van Rapporteurs heeft<br />

geen bezwaar tegen de wijzigingen, die in het Regeeringsoutwerp<br />

zn'n gebracht bij Nota van Wijziging (stuk n". 25). Integendeel,<br />

de Commissie van Rapporteurs meent, dat belangrijke<br />

verbeteringen daardoor in het optwerp zijn gebracht.<br />

Ten aanzien van het amendpment-Schaper is de Commissie<br />

verdeeld van gevoelen. De merderheid van de Commissie is<br />

tegen het amendement, de minderheid is er voor. De motieven<br />

van de minderheid zijn gisteren medegedeeld door den geachten<br />

afgevaardigde uit Zutphen, den heer Lieftiuck, de motieven van<br />

de meerderheid zijn besproken door den geachten afgevaardigde<br />

uit Breukelen, den heer de Waal Malefyt, en door mü zelf. De<br />

wijzigingen door den Minister gebracht in het artikel, namelijk<br />

de faciliteiten voor het verkrijgen van de hengelakte, hebben<br />

de meerderheid versterkt in haar gevoelen, dat het systeem van<br />

de Regeering, in het ontwerp neergelegd, moet,wordengevolgd<br />

en dat dit kon worden gevolgd zonder eenig noemenswaardig<br />

bezwaar voor de hengelaars. De minderheid is door het aanbreugeu<br />

van die faciliteiten niet van gevoelen veranderd.<br />

Het amendement van den geachten afgevaardigde uit Kampen,<br />

den heer Reyne, te vinden op stuk n°. 20, ter intrekking van<br />

het tweede amendement op stuk n ü . 10, wordt door de Commissie<br />

van Rapporteurs gesteund. Zij meent, dat wat tot nu toe<br />

gebruikelijk was en door velen als een vaste gewoonte bij het<br />

hengelen is aangenomen, bij deze wet niet veranderd behoeft<br />

te worden Men zal het gebruik van een tweeden hengel kunnen<br />

blijven toelaten.<br />

De bestaande generieke redactie, zonder dat aan het lidwoord<br />

gegeven wordt het karakter van een telwoord, kan in de nieuwe<br />

wet behouden blijven. In de wet van 1814 stond: het visschen<br />

met eenen hengel, niet: met één hengel, zoodat ook daar de<br />

generieke bepaling van den hengel als vischtuig werd genomen.<br />

Dit kan tot eenige verscherping van het visschen met den<br />

hengel leiden; zeer zeker, maar zoo'n groot bezwaar wordt dit<br />

door de Commissie van Rappoiteurs niet geacht. Dat daaruit<br />

zou ontstaan een geheel andere wijze van visschen, bijv. met<br />

een groot getal hengels, behoeft niet te worden aangenomen<br />

en het kan trouwens aan de jurisprudentie worden overgelaten,<br />

hoe deze dit — wanneer het voorkomt — zal beoordeelen.<br />

Tegen het amendement-Reyne heeft de Commissie derhalve<br />

geen bezwaar.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

De Voorzitter: Thans zal in stemming worden gebracht<br />

het amendement van den heer Schaper, als hebbende de verste<br />

strekking. Mocht dit amendement worden aangenomen, dan<br />

komt vanzelf het amendement van den heer Reyne te vervallen.<br />

Het amendement van den heer Schaper wordt met 38 tegen<br />

28 stemmen aangenomen.<br />

Voor hebben gestemd de heeren Roessiugh, Hugenholtz, de<br />

Vries, van der Molen, Plate, de Visser, Bolsius, Jannink, van<br />

Kol, Piersou, Jansen (den Haag), van Deventer, van Wijnbergen,<br />

IJzerman, ter Laan, Thomson, van der Zwaag, Nolens, Arts,<br />

van Gnn, Janssen, Bos, Smeenge, Ferf, Zijlma. Roodhuyzen,<br />

Bogaardt, Limburg, van Doorn, Hubrecht, Helsdingen, van de<br />

Velde, Lieftinck, Ketelaar, Schaper, Nolting, Eland en Marchant.<br />

Tegen hebben gestemd de heeren van Sasse van Ysselt, de Geer,<br />

van Nispen tot Sevenaer (Nijmegen), van Dedem, Duynstee,<br />

Regout, van Citters, Tydeman, Dolk, Mees, van den Berch van<br />

Heemstede, van den Heuvel, van Vlijmen, Ruys de Beerenbrouck,<br />

Beekers, van Bylaudt, de Waal Malefijt, Fruytier, van Veen, van<br />

Styrum, van Foreest, Reyne, de Savorniu Lohman, de Beaufort,<br />

de Boer, Duymaer van Twist, van der Voort van Zijp en de<br />

Voorzitter.<br />

De Voorzitter; Tengevolge van de aanneming van het amendement<br />

van den heer Schaper is nu het amendement van den<br />

heer Reyne vervallen.<br />

Het gewijzigd arl. 15 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />

De Voorzitter: Door den heer Duymaer van Twist wordt een<br />

amendement voorgesteld, strekkende om na art. 15 in te voegen<br />

een nieuw art. Ib bis, dat als art. 16 in te voegen zou zijn, nu<br />

het door de Regeering voorgesteld art. 16 ten gevolge van eene<br />

vroegere beslissing der <strong>Kamer</strong> vervallen is, en wel van den volgende<br />

inhoud:<br />

.Onder den heugel begrijpt deze wet niet mede loophengel<br />

en peur".


1807<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

De lieer Duyiiiiicr va» Twisl ontvangt liet woord tot toeliehting<br />

van het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter!<br />

Ik geloof niet, dal, na hetgeen ik er reeds gisteren van gezegd<br />

heb, het nog noodig is een toelichting op dit amendement te<br />

geven. Ik heb bovendien nog geen bezwaren hooren opperen<br />

die mü tot een verdediging zouden aanleiding geven.<br />

Alleen wenseli ik dit te zeggen, dat, wanneer het amendement<br />

mocht aangenomen worden , het by tweede lezing een andere<br />

plaats /al moeten krijgen.<br />

Het amendement wordt ondersteund door de heeren Bogaardt,<br />

van Foreest, Eland, Reyne en de Geer, en komt mitsdien in<br />

behandeling.<br />

De heer Talma, Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel:<br />

Mijnheer de Voorzitter! Na de beslissing die de <strong>Kamer</strong> zooeven<br />

genomen heeft, geloof ik, dat er alle reden bestaat om het amendement<br />

van den geachten afgevaardigde uit Steenwijk in zeer<br />

ernstige overweging te nemen. Immers, indien ik den geachten<br />

afgevaardigde uit Appingedam gisteren in de verdediging van<br />

zyn amendement goed heb begrepen, heeft h\j alleen bedoeld<br />

om buiten de werking van de hengelakte te brengen dat onschuldig<br />

vermaak, dat iemand, die eens wil gaan hengelen, gedurende<br />

eenigen tijd kan bezighouden, maar heeft hy absoluut niet het<br />

oog gehad op den loophengel, de peur en dergelijke vischtuigen,<br />

die zeer bepaald ten doel hebben visch te gaan vangen.<br />

Het geheele betoog, dat hy gisteren heeft gehouden en dat<br />

zeker voor een groot deel de verantwoordelijkheid zal hebben te<br />

dragen voor de zooeven genomen beslissing, berust op de beschonwing<br />

van het hengelen als een tijdverdrijf, dat men niet<br />

onnoodig moest bemoeilijken, maar had heelemaal niet dat soort<br />

vischtuig op het oog, dat volgens de jurisprudentie wel onder<br />

het begrip hengel wordt verstaan, maar een geheel ander<br />

karakter heeft.<br />

Daarom geloof ik, dat, na het votum over het amendement<br />

van den geachten afgevaardigde — ik zal niet zeggen wanneer<br />

de <strong>Kamer</strong> de geheele hengelakte had geschrapt, maar nu zoo<br />

uitdrukkelijk gezegd is: een hengelakte vinden wy - noodig,<br />

maar wy willen geen akte vragen voor dat hengelen, dat niets<br />

anders is dan tydverdryf — het in den geest dier beslissing is,<br />

dat de loophengel en de peur worden uitgezonderd.<br />

Dezer dagen werd my nog medegedeeld, dat deskundigen, die<br />

voor de belangen van de beroepsvisschers opkwamen, er over<br />

dachten er by de Regeering op aan te dringen de peur eenvoudig<br />

geheel te verbieden, omdat er zooveel jonge paling mee<br />

wordt weggevangen. Dat verzoek is niet officieel tot my gekomen,<br />

en ik vermoed dat ik er niet gemakkelijk toe zou zyn gekomen<br />

er aan te voldoen, maar het bewijst wel, dat de peur een<br />

geheel andere werking heeft dan de hengel, waarover de geachte<br />

afgevaardigde gisteren heeft gesproken en waarover de<br />

<strong>Kamer</strong> zooeven heeft beslist. Ik geloof, dat het met den loophengel<br />

evenzoo gesteld is. Dat is de hengel waarmede door menschen<br />

die er een beroep van maken op een bepaalde wijze met kunstaas<br />

en andere dingen het vischwater wordt leeggevischt, en er<br />

is gisteren in het debat absoluut niet op gewezen, dat dit<br />

vischtuig iets mystieks zou hebben waardoor liet te onderscheiden<br />

was van ander vischtuig, waarvoor een akte noodig is. Indien<br />

immers voor ieder vischtuig, waarom dan niet voor een loophengel<br />

en een peur? Ik hoop dat de <strong>Kamer</strong> zal begrijpen wat ik bedoel.<br />

Als ik zeg, dat dit amendement aanbeveling verdient, dan doe ik<br />

dat niet, omdat ik wil reageeren tegen de beslissing van zooeven,<br />

maar aangezien ik meen, dat ieder, die de discussie van gisteren<br />

heeft gevolgd, zal gevoelen, hoe deze niet liep over) den hengel,<br />

welke de heer Duymaer van Twist wil uitsluiten, maar over den<br />

eenvoudigen sitnpelen hengel, dien iemand voor tijdverdrijf gebruikt.<br />

Daarom beveel ik het amendement van den geachten<br />

afgevaardigde aan.<br />

De heer Fcrf: Met de beschouwingen welke ook door den<br />

Minister zyn gehouden over de peur, kau ik niet medegaan.<br />

Evenals de hengel wordt ook de peur gewoonlijk gebruikt,<br />

zooals de Minister het noemt, voor tijdverdrijf. Ik ken aan de<br />

peur geen ander karakter toe dan aan den hengel. Na hetgeen<br />

ik reeds over de peur heb gezegd, is het onnoodig in nadere<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

bijzonderheden te treden, maar ik wil wel verklaren my niet<br />

met het amendement van den heer Duymaer van Twist te kunnen<br />

vereenigen , omdat die strijd tegen de peur mij niet gerechtvaardigd<br />

voorkomt, en de zwarte schildering van enkele zijden<br />

gegeven voor den doorsnee-pouê'raar gelukkig niet geldend is.<br />

Ik heb daarom de eer als sub-amendement op dat amendement<br />

voor te stellen om daaruit de woorden „en peur" te schrappen.<br />

De Voorzitter: Door den heer Ferf wordt als sub-amendement<br />

op het amendement van den heer Duymaer van Twist<br />

voorgesteld om daaruit te doen vervallen de woorden „en peur".<br />

Dit sub-amendement wordt ondersteund door de heeren de<br />

Boer, Lieftink, Zylnia, Smeenge, Noltiug en Roessingh , en<br />

maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Schaper: Ik zal niet ingaan op hetgeen de Minister<br />

heeft gezegd, want het gaat niet aan reeds nu door een uitspraak<br />

een verder strekkendeu commentaar te leveren op het besluit van<br />

vanmorgen. Ik zou daarover eerst nog wel eens willen denken<br />

en raadplegen.<br />

Ik wensch te wyzeu op iets dat de Minister naar ik vrees<br />

uit het oog heeft verloren, nl. dat wy' niet alleen bij art. 15 te<br />

doen hebben met de beteekenis van het woord hengel, maar<br />

daarmede ook te doen zullen krijgen by de beraadslaging over<br />

art. 17, dat o. a. handelt over de vrijstelling van de Rijkswateren<br />

voor den heugel. Als wy dit amendement aannemen, maken wy<br />

te gelyk uit, dat ook met den loophengel niet in de wateren<br />

mag worden gevischt. Dit is een quaestie, welke ik nog wel eens<br />

wil bezien alvorens daarover te beslissen.<br />

Waar gaan wy nu reeds heen met dit amendement?<br />

De heer Ferf wil er nu peuren uit hebben. Ik zou zeggen,<br />

dat dit niet moet, ik voel meer voor den loophengel. Wat is een<br />

loophengel en wat niet ? Als iemand een eindje loopt met een<br />

hengel, hengelt hy dan met een loopheugel ? In elk geval acht<br />

ik het met het oog op wat komt in art. 17 veilig nu tegen dat<br />

amendement te stemmen.<br />

De heer Duymaer vau Twist: Mynheer de Voorzitter! Het<br />

is ook myn bedoeling geweest — dit in antwoord aan den<br />

heer Schaper — om ook den loophengel en de peur niet als hengel<br />

in Rijkswateren toe te laten. Natuurlyk wordt de loophengel niet<br />

als zoodanig verboden, maar alleen als hengel; men kan, zoo<br />

men dit vischtuig wil gebruiken, een kleine vischakte koopen.<br />

Dit zelfde geldt ook voor de peur.<br />

Wanneer nu de heer Ferf het laat voorkomen, alsof het visscheu<br />

met de peur alleen geschiedt voor tydverdryf, moet ik daartegen<br />

opkomen. De peur wordt wel degelyk gebruikt om groote hoeveelhedeu<br />

visch op te halen. By voorkeur vischt men er's nachts<br />

mede en hoe men dan kan spreken van tydverdryf is my niet<br />

helder. Men gebruikt de peur ook by voorkeur in de nabijheid<br />

der fuiken , ten einde kans op een grootere vangst te hebben.<br />

Vandaar dat men niet kan volhouden , dat de peur een vischtuig<br />

is, dat van zoo onschuldigen aard is als men het voorstelt.<br />

Wat den loophengel betreft, deze moet men zich niet voorstellen<br />

als een gewonen hengel, waarmede men al visschende<br />

langs het vischwater loopt. De loopheugel is een hengel, waaraan<br />

aan de voorzijde van den stok een wieltje zit, waarover men<br />

een touw laat vieren. Aan dat touw is een of meer blinkende<br />

vischjes of ook wel ander blinkend materiaal bevestigd, alles<br />

vau een haak voorzien, soms zyn er meerdere lyuen aan bevestigd.<br />

Dit is de loophengel, zooals men dien in sommige streken des<br />

lands kent. De geachte afgevaardigde uit Kampen, de heer Reyne,<br />

herinnerde er gisteren aan, dat er een jurisprudentie bestaat,<br />

waarby zulk een loopbengel gerekend is geworden te behooren<br />

tot den gewonen hengel en uu meen ik, dat dit niet mag. Ik<br />

ben er by tegenwoordig geweest, dat men by wyze van proef<br />

met den loophengel vischte en in enkele uren groote hoeveelheden<br />

snoekbaars ophaalde. De kleine beroepsvisscher, die een<br />

perceeltje water pacht, viudt hot al niet aanganaam als in zulk<br />

vischwater, Rijkswater zijnde, de hengelaar moet toegelaten wordeu,<br />

maar is het dan nog de loophengel die gebruikt wordt, dan<br />

wordt dit voor hem des te erger. Het il dan een groote schadepost.<br />

Het is daarom, naar het my voorkomt, alles/.ins gerecht-


1808<br />

77ste VERGADERINU. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

vaardigd, wanneer wy in art. 15 bis die beide vischtuigen uitschakeleu<br />

uit het begrip .hengel".<br />

Ue A'eorzitter: Mag ik de Commissie van Rapporteurs verzoeken<br />

haar oordeel over liet amendement van den heer Duymaer<br />

van Twist en het daarop voorgestelde sub-amendement mede<br />

te deelenV<br />

De heer 'I .\ demaii, voorzitter van de Commissie van Rapporteurs:<br />

Manheer de Voorzitter! De C'ommissie is eenstemmig van meeniug,<br />

dat het amendement van den heer Duymaer van Twist aanbeveling<br />

verdient en moet worden aangenomen. De vraag of'<br />

.loophengel" een vaststaande beteekenis heeft, is hier misschien<br />

moeilijk uit te maken. Wat dit is zal, evenals zoo menigmaal<br />

het geval is, ten slotte aan de jurisprudentie moeten worden<br />

overgelaten.<br />

Er is medegedeeld, dat er reeds jurisprudentie hierover bestaat;<br />

wij weten evenwel niet — en de spoedige, zeer snelle behandeling<br />

van dit nieuwe artikel maakt het moeilijk zich op de hoogte<br />

te stellen, — wat hiervan is.<br />

Ook over het siib-aniendement van den heer Ferf heeft de<br />

Commissie te rapporteeren. Zn' is eenstemmig van meening.dat<br />

de peur niet uit het amendement-Dnymaer van Twist moet<br />

worden verwijderd. De Commissie is, met de beperkte mate van<br />

wetenschap waarover zy beschikt, niet geheel zeker in hoeverre<br />

de peur is een vischtuig, dat uitsluitend voor tijdverdrijf gebezigd<br />

wordt. Mag zij echter afgaan op hetgeen hier en daar gezegd<br />

wordt, ook van min of meer deskundige zijde in de <strong>Kamer</strong>, dan<br />

komt zij tot het besluit, dat de bewering van den geachten<br />

afgevaardigiie uit Hoorn, dat de peur is een uiterst onschuldig<br />

visohtuig, dat alleen voor tijdverdrijf gebezigd wordt, dus gerangschikt<br />

moet worden bü die onschuldige hengelarij, waartoe<br />

dan ten slotte het amendement van den heer Schaper de zaak<br />

zal hebben teruggebracht, moeilijk kan worden volgehouden.<br />

Wij meenen dus, dat het sub-amendement niet moet worden<br />

aangenomen, maar wel het amendement-Duymaer van Twist.<br />

De heer Ferf: Mijnheer de Voorzitter! Naar aanleiding van<br />

het door den voorzitter van de Commissie van Rapporteurs<br />

uitgebrachte advies trek ik, om de <strong>Kamer</strong> een stemming te<br />

bespareu, mijn sub-amendement in. Ik zal mij er nu toe bepalen,<br />

ook in verband met de opmerkingen door den heer Schaper<br />

gemaakt, tegen het nieuwe amendement te stemmen.<br />

De Voorzitter: Aangezien het sub-amendement ran den<br />

heer Ferf is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging<br />

meer uit.<br />

De beraadslaging wordt gesloten.<br />

Het amendement van den heer Duymaer van Twist wordtin<br />

stemming gebracht en aangenomen met 52 tegen 16 stemmen.<br />

Foor hebben gestemd de heeren Smeenge, Zijlma, van Bylaudt,<br />

de Waal Malefijt, Fruytier, Roodhuyzen, van Veen, van Styrum,<br />

van Foreest, Reyne, de Savornin Lohman, Bogaardt, de Beaufort,<br />

de Boer, van Doorn, Hubrecht, Duymaer van Twist, van de<br />

Velde, van der Voort van Zijp, Lieftinck, Eland, van Sasse van<br />

Ysselt, Roessingh, de Vries, de Geer, van der Molen, de Visser,<br />

Bolsius, van Nispen tot Sevenaer (Nijmegen), van Dedem, Pierson,<br />

van Wijnbergen, Duynstee, IJzerman, Ilegout, van Citters,<br />

Tydeman. Dolk, Nolens, van den Bergh van Heemstede, van<br />

Vuuren, Blooker, Kooien, Aalberse, van den Heuvel, van Vlijmen,<br />

Arts, van Gijn, Jansen, Ruys de Beerenbrouck, Beckers en de<br />

Voorzitter.<br />

Tegen hebbeu gestemd de heeren Ferf. Helsdingen, Ketehuir,<br />

Schaper, Nolting, Plate. Jannink. van Kol, van Deventer, ter<br />

Laan, '1 homson, van der Zwaag, Goeman Borgesius, de Klerk B<br />

Marchant en Bos.<br />

Beraadslaging over ART. 17, luidende:<br />

.1. Het is verboden te visschen in een water, waarvan een<br />

ai.der de rechthebbende op het vischrecht is, tenzij men voorzien<br />

is van een schriftelijke vergunning van den rechthebbende.<br />

2. De vergauningen zijn geldig gedurende ten hoogste drie<br />

jaren.<br />

3. Zij moeten vermelden: den naam, de voornamen en de<br />

woonplaats vau hem, die haar verleent en van den houder, den<br />

aard van het recht van eerstgenoemde , de opgave van het water<br />

en de visscherij , waarvoor zij gelden, de dagteokening der uitreiking,<br />

en den geldigheidsduur.<br />

4. Het verbod van het eerste lid geldt niet:<br />

a. voor hem , die vischt in gezelschap van den rechthebbende<br />

of den houder der vergunning, indien in de vergunning de bevoegdheid<br />

i3 uitgedrukt, om personen , zich in gezelschap van<br />

den vergunninghouder bevindende, te laten medevisschen ;<br />

b. voor het visschen met één hengel in de hand in de by de<br />

artikelen 577 en 579 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde<br />

wateren , voor zooveel die bij algemeenen maatregel van bestuur<br />

zullen worden aangewezen.",<br />

waarop zijn voorgesteld de volgende amendementen:<br />

1. eeu van den heer Kegout (stuk n". l'J) strekkende om het<br />

artikel te lezen als volgt:<br />

,1. Het is verboden te visschen in een water, waarvan een<br />

ander de rechthebbende op het vischrecht is, tenzij men voorzien<br />

is van een schriftelijke vergunning van den rechthebbende, welke<br />

moet zijn ingericht overeenkomstig het bepaalde in de volgende<br />

twee leden van dit artikel en geldig moet zijn voor de visscherij<br />

die wordt uitgeoefend.<br />

2. De vergunningen zijn geldig gedurende ten hoogste drie<br />

jaren.<br />

'è. Zij moeten vermelden: den naam, de voornamen en de<br />

woonplaats van hem, die haar verleent en van den houder, den<br />

aard vau het recht van eerstgenoemde, de opgave van het water<br />

en de visscherij, waarvoor zij gelden, de dagteekening der uitreiking,<br />

en den geldigheidsduur.<br />

4. Het verbod van het eerste lid geldt niet:<br />

«. voor hem, die vischt in gezelschap van den rechthebbende<br />

of den houder der vergunning, indien in de vergunning de bevoegdheid<br />

is uitgedrukt, om personen, zich in gezelschap vau<br />

den vergunninghouder bevindende, te laten medevisschen ;<br />

l>, voor het visschen met e'e'n hengel in de hand in de bij de<br />

artikelen 577 en 579 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde<br />

wateren, voor zooveel die bh' algemeenen maatregel van bestuur<br />

zullen worden aangewezen.";<br />

II. een van den heer Schaper (stuk n". 8), strekkende om in<br />

art. 17 aan het slot te doen vervallen de woorden: .voor zooveel<br />

die bij algemeenen maatregel van bestuur zullen worden<br />

aangewezen".";<br />

III. een van den heer Reyne (stuk u". 10, IV) strekkende<br />

om art. 17, 4". b te lezen: voor het visschen met den hengel in<br />

de bij de artikelen enz.;<br />

IV. een van den heer Reyne (stuk u°. 20 b), strekkende om<br />

aan het eind vau art. 17, 4'. b, de slotwoorden: .voor zooveel<br />

die bjj algemeenen maatregel van bestuur zullen worden aangewezen"<br />

te vervangen door de woorden: .voor zoover deze<br />

niet bij algemeenen maatregel vau bestnur daarvan worden<br />

uitgezonderd";<br />

V. een van den heer van der Zwaag (stuk n°. 21), strekkende<br />

om art. 17, 4, sub b, te lezen als volgt:<br />

.voor het visschen met den hengel, tenzij de rechthebbende<br />

dit uitdrukkelijk aan anderen verboden heeft", of, indien het<br />

amendement van den heer Schaper, voorgesteld op art. 17,<br />

stuk n°. 8, mocht worden aangenomen, het door hem ingediende<br />

amendement aldus te lezen:<br />

.Aan art. 17, 4, toe te voegen:<br />

f. voor het visschen met den hengel in andere wateren dau<br />

die bedoeld iu litt.


Vel 470. 180Ü <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visseherijen.<br />

van de overneming vun mijn amendement, behoudens een kleine<br />

wijziging door de Regeering, trek ik rnyn amendement in.<br />

Ue Voorzitter: Aangezien het amendement v:m den heer<br />

Regout (stuk n°. 19) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp<br />

van beraadslaging uit.<br />

De heer Schaper verkrijgt het woord tot toelichting van zyn<br />

amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Wy hebben nu<br />

uitgemaakt, dat met één hengel kan worden gevischt zonder<br />

akte; maar ieder voelt, dat, als men hengelen wil, er water moet<br />

z|jn om in te visschen. Dat ia een zeer eenvoudig probleem,<br />

maar wij dienen dat hier toch in het oog te houden, omdat het<br />

gevaar bestaat, dat de bronnen voor de hengelaars eenvoudig<br />

als het ware door de bepalingen der wet worden opgedroogd.<br />

Men herinnert zich de geschiedenis van dit wetsartikel. In de<br />

bestaande wet wordt vrijgelaten het visschen met den hengel<br />

in de hand in de bij de artt. 577 eu 570 van het Burgerlijk<br />

Wetboek bedoelde wateren. Wat de forinuleering betreft, is deze<br />

iu het voorgestelde wetsontwerp overgenomen.<br />

Ik zou — tussclien haakjes— haast zeggen : was het niet beter<br />

geweest er bij te voegen: .Rijkswateren", omdat dat halve Latyn<br />

voor de visschers onlee-baar is, en opdat zy de wetboeken niet<br />

behoeven op te slaan? Ik geef echter toe, niissschien zijn zy<br />

daarmede nu vrywel bekend.<br />

In de oude wet is dan dat hengelen vry; in het eerste wetsontwerp<br />

dat wy ontvingen was deze bepaling niet overgenomen,<br />

zoodat het absoluut verboden was te visschen in wateren, waarvan<br />

een ander de rechthebbende op het vischrecht is, en in de bedoelde<br />

Rijkswateren.<br />

Er bleef dus voor de hengelaars niets anders over dan vergunning<br />

te vragen, mis>cbien tegen grof geld, van de verschiN<br />

lende rechthebbenden en anders eenvoudig niet te visschen.<br />

Mynheer de Voorzitter! Dit is eenigermate verzacht in het<br />

nader gewijzigd ontwerp van wet. Daar staat nu by, dat het<br />

verbod van het eerste lid niet geldt voor het visschen met één<br />

hengel in de hand in de by de artt. 577 en 579 van het<br />

Burgerlyk Wetboek bedoelde wateren, voor zooveel die bij algemeenen<br />

maatref/el ran bestuur zullrn worden aamjewezen.<br />

Nu ia my'n eerste wensch deze, dat men het den menschen<br />

wat gemakkelyker zal maken ten opzichte van het kennen van<br />

wat vrye Rykswatereu zyn. Dit weet nu misschien de doorsnee-hengelaar<br />

wel, maar wanneer er weder allerlei bepalingen<br />

gemaakt worden „bij maatregel van bestuur" in welke Rykswateren<br />

men wel en iu welke men niet visschen mag, dan is<br />

dit voor gewone menschen moeilyk by te houden en het resultaat<br />

zal zijn, dat hy Öf byna niet visschen durft of er dikwijls zal<br />

iuloopen, dat er proces-verbaal zal worden opgemaakt en de<br />

menschen iu de gevangenis terechtkomen.<br />

Men stelle in de wet vast wat vry is en wat niet vry en bepale<br />

dit niet bij maatregel van bestuur, dien niet iedereen kent.<br />

Maar bovendien ik vraag my af: wat komt er terecht van<br />

deze bepaling, wanneer de wateren by algemeeneu maatregel van<br />

bestuur zullen wordeu aangewezen ? Wy kennen de bedoeling<br />

van de ontwerpers van deze wet: die wilden de hengelaars<br />

uitsluiten van alle Rijkswateren. Het eerste wetsontwerp had deze<br />

strekking: de hengelaars moeten er uit, dat wil zeggen, zy moesten<br />

het vischrecht pachten of iets dergelijks. Nu is er op aandrang<br />

van de <strong>Kamer</strong> de mogelijkheid in de wet gebracht om<br />

dit bij maatregel vau bestuur toe te laten. Dit was noodzakelyk,<br />

maar men weet toch volstrekt niet, wat er van terecht zal<br />

komen als de wet is aangenomen. Ik neem aan dat deze Minister<br />

aan de hengelaars een nogal goed hart toedraagt. Maar hoe<br />

lang leeft deze Minister als Minister ï Dat weet men niet. Over<br />

een jaar moet hy weer .ingehuurd" worden, zeide de heer Kuyper,<br />

met een gevleugeld woord. Daarna kon er een fanaticus komen,<br />

die tegen de hengelaars is en zegt: ik volg het advies van de<br />

deskundigen die achter my staan en beperk het visschen tot het<br />

uiterste minimum. Dit gaat eenvoudig niet anders. Wanneer er<br />

nu één privilege mag bestaan blijven dan is bet wel dit, dat de<br />

hengelaar, die met één hengel viacht, in 's Ryks wateren vry<br />

mag visschen.<br />

In de wet wordt uitgesloten iedere bepaling ten opzichte van<br />

de wateren van de provincie en van de gemeente.<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1907—1908. — II.<br />

Het umendement-van der Zwaag zal, wat dit betreft, cenigen<br />

vooruitgang kunnen brengen, /.oodat de provinciën en do gemeenten<br />

een stimulans krijgen om te zeggen: ook in onze<br />

wateren mag gevischt worden.<br />

Maar hier betreft het de Rijkswateren, daar hebben wij iu<br />

de Wetgevende Macht over te beschikken, die kunnen wy al of<br />

niet in de wet opnemen. Nu gaat het niet aan, die Rijkswateren<br />

voor den hengelaar uit te sluiten, behalve misschien een sporadisch<br />

watertje dat de Regeering zal willen vryiaten voor die<br />

arme hengelaars. Gaat dit nu aan ? Ik geloof het niet. Ik zal<br />

hierop niet uitvoerig ingaan, ik heb bij de behandeling vau het<br />

hoofdstuk en van het gisteren behandelde amendement uitvoerig<br />

mijn meening gezegd en dit kan voor een groot gedeelte ook<br />

hier gelden. Alleen is hier belaugryk het feit, dat het verlof<br />

niets geelt ala men geen water heeft om te visschen.<br />

Er zyn bezwaren ingebracht van vreeselyken aard.<br />

Er i3 een adres ingekomen van de Vereeniging tot verbetering<br />

van den vischstand. Nu gaat het hier vooral om het verbeteren<br />

van den vischstand. Welnu, die vereeniging, die zich dit speciaal<br />

ten doel stelt, dringt er by de <strong>Kamer</strong> op aan om toch den<br />

hengelaar in 's Rijkswateren vry en onbelemmerd te laten visschen.<br />

Ik heb op het oog de Vereeniging tot veredeling van den<br />

Nederlandschen vischstand, te Amsterdam, waarvan voorzitter is<br />

de heer C. A. A. Dudok de Wit en secretaris de heer P. Boele jr.<br />

Toevallig is die zelfde heer Dudok de Wit vice-voorzitter van<br />

de Nederlandsche Heidemaatschappij; hy mag dus als autoriteit<br />

worden geciteerd. Wat wordt nu in dit adres gezegd?<br />

,De hengelrechten waren tot heden altoos als princiep in onze<br />

wetgevingen opgenomen, het eerste wetsvoorstel schrapte in<br />

art. 17 de hengelrechten eenvoudig als: .niet noodig". Minister<br />

Veegens, inziende dat deze vernietiging der eeuwenoude hengelrechten<br />

te ver ging, bracht verandering in het artikel en stelde<br />

voor dat .het visschen met één hengel in de hand bij de in<br />

artt. 577 en 579 van het Burgerlyk Wetboek bedoelde wateren"<br />

vry zou zyn, maar voegt er de princiep-vernietigende bepaling<br />

by: .voor zoover die bij algemeenen maatregel van bestuur<br />

zullen worden aangewezen."<br />

.Deze wetsbepaling in handen van zulk onzijdig college van<br />

onderzoek, zou allicht tot stuitende maatregelen kunnen leiden."<br />

En dan verder: .Op deze gronden geeft ondergeteekeude u<br />

in overweging by art. 17, laatste alinea, de woorden : .voor zoover<br />

die by algemeenen maatregel van bestuur zullen worden aangewezeu"<br />

te schrappen, en de woorden: „met één hengel iu de<br />

baud" te vervangen door: „met den hengel"."<br />

Dit laatste laat ik nu daar. ofschoon het wellicht beter is te<br />

lezen: .met één hengel", zonder de toevoegiug: .in de hand".<br />

Maar er bly'kt toch wel uit, dat een vereeniging, die zich ten<br />

doel stelt de veredeling vau den vischstand, ook zegt dat men<br />

vryheid moet laten om iu de Rijkswateren met Jen hengel te<br />

visschen, het Rijkswater, het water van de gemeenschap.<br />

Doch nu is door de Nederlandsche Heidemaatschappy in haar<br />

blad De Zoelwaleriixsclieiij een laug artikel geschreven tegen mijn<br />

voorstel; een lang artikel, waarin op allerlei wyzeu getracht<br />

wordt de aanneming van my'n amendement te voorkomen. Die<br />

argumenten zullen wy wellicht ook nog wel eens vau de Ministerstafel<br />

vernemen, ik zal er nu dus niet uitvoerig op ingaan. Doch<br />

er zyn enkele zaken in die zoo, myus inziens, in stry'd zyn<br />

met hetgeen in deze de waarheid is, dat ik er toch iets over<br />

moet zeggen. Het hoofdargument is, dat men dan in de Rykswateren<br />

geen visch kan poten, omdat die er dadelijk wordt<br />

uitgevangen door anderen.<br />

Daartegen zou ik willen stellen, dat geen sterveling er aan<br />

denkt om in Rykswatereu visch te brengen, in Rijkswater, dat<br />

doorstroomt en waaruit de visch dus verdwijnt. Er ia eeu proef<br />

genomen in de Eem, daar ia voor een duizend gulden aan visch<br />

gepoot, maar men heeft er nooit iets van teruggezien. De heer<br />

Reyne zegt hier: dat komt door de gasfabriek van Amersfoort, maar<br />

dan had men toch de doode visch moeten vinden. Er wordt opgemerkt,<br />

dat die visch door de kraaien wordt opgegeten. Dus<br />

de kraaien en het gas krygen nu de schuld! Hoe dit zij,<br />

ieder begrypt wel, dat men in een water dat niet is afgesloten,<br />

en dat is met Rijkswater byna altijd het geval, de visch niet kan<br />

houden. In de grachten van forten, wordt gezegd. Forten zijn


INI O<br />

77ste VERGADERING. 7 HEI 11)08.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

niet toegankelijk voor iedereen ; duar kau raen dus voor de<br />

grachten gemakkelijk zetten „verboden toegang".<br />

Maar wat mjj vooral treft in het artikel is, dat, — en daaruit<br />

bly'kt, wat aan de zaak gelegen is — als mijn amendement<br />

aangenomen wordt, de Staat ten opzichte van de wateren in de<br />

provincie Groningen alleen te beschikken heeft over het Zuidlaardermeer<br />

en dat al de andere wateren in vischrecht zyn by<br />

anderen, m. a. w. dat alle menscheu die vischrecht hebben gepacht<br />

van den Staat, voor een deel moeten werken voor hengelaars,<br />

die met den hengel de visch uit hun water halen.<br />

Maar dit bewijst ook, dat bij niet-aanneming van het amendemeut,<br />

en als do bedoeling van den invloedrijken schrijver doorgaat,<br />

in de geheele provincie Groningen geen enkel hengelaar mag<br />

visschen en het hengelen is verboden zonder permissie van den<br />

pachter, die deze natuurlijk niet geeft dan tegen zwaar geld;<br />

een tusschen-kapitalisme dus tegenover de hengelaars. De<br />

hengelaar kan — zooals de heer Reyne onlangs opmerkte — dit<br />

recht ook zelf pachten, maar dan is het gedaan inet den beroepsvisscher.<br />

Men zegt, dat het vischrecht in de provincie Groningen<br />

voorgoed is afgestaan door den Staat: dit beteekent dus, dat<br />

de hengelaar in de geheele provincie Groningen niet mag hengelen.<br />

En uu zegt men, dat het een recht is, door anderen gekocht<br />

of gepacht; maar de zaak is doodeenvoudig. Die menschen<br />

hebben dit gedaan onder het vigeerende recht, waarbij zij wisten,<br />

dat zü het recht kochten of pachten onder de reserve, dat de<br />

heugelaar er in mocht visschen. Zn' hebben er niet meer voor<br />

gegeven dan de vermoedelijke opbrengst, verminderd met hetgeen<br />

de hengelaar er uit haalde. Er is geen enkele reden om hem<br />

dit laatste nu te laten behouden.<br />

De heer de Boer roept mij toe, dat men dan ook het tiendrecht<br />

niet had behoeven af te schaffen, maar ik herhaal: water is geen<br />

grond en de productiviteit van water kan men niet vergelijken<br />

met die van grond. Elke gidden dien men in den bodem steekt,<br />

komt er weer uit, en dan is natuurlijk het tiendrecht schadelijk;<br />

maar dat hetzelfde zou geschieden bij het water, moet men nog<br />

aantooneu. De paaiplaatsen moet men natuurlijk beschermen en<br />

op overtreding straf stellen, dit kan op grond van artt. 19e en 21.<br />

Ik zal het hierbij laten, om niet onnoodig den tyd vol te praten.<br />

Ik zal afwachten wat tegen het amendement wordt aangevoerd,<br />

maar ik geef de <strong>Kamer</strong> dringend in overweging, nu zy a gezegd<br />

heeft, ook b te zeggeu, en den heugelaar, na de vrijstelling van<br />

de akte, ook het water te geven.<br />

Het zou doodend zijn voor de groote massa hengelaars, als<br />

het artikel ongewijzigd werd aingenomen.<br />

Er zou geeu hengelaar kunnen overblijven of liy moet beroepsvisscher<br />

worden en het water pachten, maar daar zal de tegenwoordige<br />

heroepsvisscher dan alles behalve wel bij varen. Men<br />

hebbe medelijden niet het oud-vaderluiidsch gebruik en geve den<br />

ingezetenen, die zooveel lasten van het water hebben, ook een<br />

weinig de lusten er van.<br />

Het amendement wordt ondersteund door de heeren Nolting,<br />

ter Laan , Ketelaar, van Kol en Roodhuyzcn, en maakt derhalve<br />

een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Reyne ontvangt het woord tot toelichting van zyu<br />

amendement, en zegt: Myuheer de Voorzitter! In de eerste<br />

plaats ia door my voorgesteld om in art. 17, 4 b, de woorden<br />

„met een hengel", te veranderen in „met den hengel".<br />

Na de discussie die by art. 15 heeft plaats gehad, meen ik<br />

met deze korte aanduiding te kunnen volstaan. De aanneming<br />

van het amendement-Schaper behoeft hier geen verandering in<br />

te brengen. Wanneer meu twee heugels gebruikt is er een vry<br />

en is voor den tweeden een akte noodig, maar het blyft wenschelyk<br />

dieu tweeden hengel toe te laten.<br />

Het amendement wordt ondersteund door de heeren Ferf.<br />

van Doorn , de Visser, Duymaer vau Twist en Arts, en maakt<br />

derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer Reyne ontvangt het woord tot toelichting van zyn<br />

tweede amendement en zegt: Mynheer de Voorzitter! In de<br />

tweede plaats wordt door my voorgesteld om in het Regeeriugsartikel<br />

een wijziging te brengen van deze strekking, dat het<br />

openbare water als regel vry zal zyn voor den hengel, en als<br />

uitzondering mogelijk te maken om in bepaalde gevallen dat<br />

openbare water voor den hengel te sluiteu, of althans aan<br />

verlof te binden. Het is een middenweg tusschen het Regeeringsartikel<br />

en het amendement-Schaper. Ik kan dus dit amendement<br />

moeilijk i'auduiden zouder opmerkingen te maken over het<br />

Kegeeringsartikel en over het amendement-Schaper en hoop,<br />

Mijnheer de Voorzitter , dat gy mij dit zult veroorloven.<br />

Mijn amendement breekt met den bestaanden toestand.<br />

De bestaande toestand is deze, dat al het openbare water ,<br />

genoemd in de artt. 577 en 579 van het Burgerlijk Wetboek<br />

hengel vry is. Het komt my voor, dat hier allereerst een nadere<br />

omschrijving moet worden gegeven van het begrip „openbare<br />

water", omdat uit do rede van den heer Schaper van heden en<br />

uit die vau den heer van der Zwaag van gisteren is gebleken<br />

dat er over dat water een opvatting heerscht, welke niet geheel<br />

juist is. Zy hebben er namelijk over gesproken alsof van al dat<br />

water het vischrecht behoort aan den Staat, terwijl er ook<br />

allerlei vischwater is. waar het vischrecht behoort aan anderen<br />

dan aan den Staat, dus aan particulieren of vereenigiugen en dat<br />

toch openbaar vischwater is.<br />

Het voorrecht dat ik heb om dagelijks met een bekwaam<br />

jurist naar Haarlem heen en weer te mogen reizen, heeft gemaakt,<br />

dat ik kennis kreeg van een arrest van den Hoogeu<br />

Raad,van 27 Juni 1892 (Heekblad van hel Recht, n'. 6214) waarin<br />

wordt uitgesproken , dat als Rijkswater niet alleen moet worden<br />

beschouwd water in eigendom by het Rijk, maar dat de beoordeeling<br />

van de vraag, of het Rijkswater is, afhankelijk is van<br />

de vraag, of dat water strekt tot algemeen gebruik, m. a. w.,<br />

niet alleen rivieren, kanalen enz., die reeds gerekend worden<br />

als Rijkswater, in engeren zin, behooren daartoe, maar ook<br />

vaarslooten en particuliere vischwateren worden beschouwd als<br />

openbaar water.<br />

Nu is de bestaande toestand, dat de hengel in al die wateren<br />

vry is.<br />

Het amendement-Schaper wil dien heugelvrijdom geheel bewaren.<br />

Hoe sympathiek my dit amendement overigens ook is, en na<br />

hetgeen ik by de algeraeene beschouwingen over de wenschelijkheid<br />

heb gezegd, om de hengelsport niet te belemmeren —<br />

het is duidelyk, dat ik den hengelaars zooveel mogelijk wil helpen—,<br />

meen ik toch, dat de bestaande toestand onhoudbaar is en ook<br />

het amendement-Schaper dezen bestendigt.<br />

Die bestaande toestand toch maakt het in de openbare wateren<br />

onmogelijk een systematische verbetering vau den vischstand<br />

te doen plaats hebben. De hengelvrydom is derhalve geheel in<br />

strijd met het doel dezer wet, die juist den vischstand zooveel<br />

mogelyk wil verruimen.<br />

Door den heer Schaper is zooeven ontkend, dat de openbare<br />

watereu gebruikt zouden kunnen worden voor de verbetering<br />

van den vischstand. Die stelling is niet houdbaar.<br />

Er is reeds gewezen op dat ééne vrije stroomend water de<br />

Eem, waar een aanzienlijke som aan jonge visch was uitgepoot,<br />

welke echter is verdwenen door de verontreiniging van het<br />

vischwater.<br />

Nu is uitgemaakt, dat deze visch niet verdwenen is door andere<br />

oorzakeu. De deskundige vereeniging, ook door den heer Schaper<br />

aangehaald, heeft er wel voor gezorgd, dat men in de Eem niet<br />

ging uitpooten trekvisch, maar wel degelyk standvisch, die zich<br />

niet ver verwijdert van de plaats waar zij is uitgezet. Wanneer<br />

daar derhalve niet de moorddadige invloed van de verontreiuiging<br />

van het Eemwater, door de giftige stoffen der gasfabriek<br />

te Amersfoort op had ingewerkt, zou men die visch daar thans<br />

nog vinden.<br />

Maar er is nog erger. De bestaande toestand maakt verbetering<br />

van den vischstand niet alleen onmogelijk in de openbare<br />

wateren, maar ook in tal van opzichten eveneens in de aangrenzende<br />

particuliere wateren.<br />

Men denke zich een van de honderden polders, zooals deze in<br />

het noordelyk en westelyk gedeelte van ons land voorkomen,<br />

met tal van slooten, dwarsweteringen. poelen en kreeken, welke<br />

het zeer gemakkelijk maken om een bedrijf te vestigen, dat niet<br />

voor enkelen, maar voor verscheidenen een goed middel vau bestaan<br />

oplevert. Nu loopt echter door dien polder één openbaar


1811<br />

77trte VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6- Regeling der visscherijen.<br />

water. Wanneer nu de rechthebbenden op het vischwater kostbare<br />

visch uitpooten in hun eigen water, dan zullen de hengehiars,<br />

zoodra z\j dit hebben vernomen, er bij zy'n. om aan den<br />

rand van het openbaar water naar die visch te haan hengelen<br />

en zoo maken ze een goeden vischstand aldaar onmogelijk.<br />

Daarom komt het mij, ook al Htelt men rieh op het standpunt,<br />

dat de hengelsport zooveel mogelijk moet worden bevorderd,<br />

niet alleen wenschelyk, maar noodzakelijk voor, aan den Minister<br />

de bevoegdheid te geven om in sommige gevallen, hetzij het<br />

water geheel te sluiten, hetzij i' 1 e 'k geval het visschen aldaar<br />

aan een vergunning te binden.<br />

In de eerste plaats dus voor bevordering van den vischstand,<br />

maar ook nog om een andere reden.<br />

Er is hier gisteren nog al eens gesproken over de schade,<br />

die door de hengelaars werd aangericht en door anderen is dat<br />

vrü stellig ontkend. Wanneer men de discussie, gisteren gehouden,<br />

nagaat, krijgt men uit de redevoeringen van verschillende<br />

sprekers den indruk, alsof de hengelaars het meest onschuldige<br />

menschenras in geheel Nederland is en toen door een<br />

spreker werd gewezen op de schade die zy aanrichten, werd er<br />

spottend op geantwoord, alsof dat alleen in het district Steenwijk<br />

het geval zou zyn.<br />

Men heeft het hier zoo aardig afgeschilderd, die groote stroom<br />

van Amsterdammers met hun gepolijste vaatjes, welke voorzien<br />

zijn van koperen banden en een nikkelen visch, zich bezighoudende<br />

met dat onschuldige vermaak.<br />

Ik stel er dit tegenover, dat het voor de streek waar zn' zich<br />

neerlaten, een groote ramp is. Niet alleen in Noordholland maar<br />

ook elders, bijv. iu de Vechtstreek verneemt men dezelfde klacht:<br />

de schade welke de heugelaars aan den vischstand aanrichten,<br />

is eigenlijk gering, in verhouding tot de schade, welke op andere<br />

wy/.e aaugencht wordt door hen. Er is iu de Vechtstreek geen<br />

boomgaard voor hen veilig, geen rietbe3choeiïng is in Noordholland<br />

op den duur tegen hun voeten bestand en op weg naar<br />

het vischwater ontzien ze dikwijls bouw- noch hooiland.<br />

Ik wys er op, dat verleden jaar te Aalsmeer, in den tyd dat<br />

de aardbeien- en bloemenvelden iu bloei stonden, de bevolking<br />

aldaar des nachts de wacht moest houden om de tuinen te<br />

beschermen tegen misschien wel duizend Amsterdammers, die<br />

op de wateren van Aalsmeer waren neergestreken.<br />

Met het oog op dergelyke feiten is het verkeerd en eenzijdig<br />

de hengelaars in bescherming te nemen op de wijze als geschied<br />

is, want dan zouden zy allicht kunnen gaan meenen', dat zy<br />

ook in dit opzicht geheel vrij waren.<br />

Ik wensch dus in de tweede plaats met myu amendement te<br />

bereiken, dat, wanneer politietoezicht uit den aard der zaak op<br />

het uitgestrekte platteland niet al die nadeeleu kan voorkomen,<br />

op andere wijze daarin voorzien kan worden. Dat is mogelijk.<br />

Wanneer telkens in een bepaalde streek zoo groote verwoestingen<br />

worden aangericht door de hengelaars, dan zal het weuschelijk<br />

zyn, dat den Minister de mogelijkheid worde geboden als vervveermiddel<br />

tegen die baldadigheden zoo noodig het vischwater<br />

tijdelyk te sluiten.<br />

Dit zal de hengelaars zelf er toe kunnen brengen , dat zij<br />

onderling eenigszins politietoezicht uitoefenen, dat zy zelf<br />

zullen inzien dat anders de goeden met de kwaden zullen moeten<br />

lyden, wanneer ten gevolge van bedreven baldadigheden het<br />

vischwater gesloten wordt.<br />

Uit hetgeen ik zeide volgt dus, dat ik mij niet kan vereenigen<br />

met het amendement van den heer Schaper, dat den bestaanden<br />

wantoestand laat voortbestaan.<br />

Even bedenkelijk acht ik echter het Regeeringsartikel.<br />

Ik heb zooeven gepleit voor de aan deu Minister te verleenen<br />

bevoegdheid, om in speciale gevallen het vischwater te sluiten,<br />

maar daartegen staat als de grondtoon van mijn amendement,<br />

dat als legel het openbaar water bengelvry moet zyn.<br />

Het Regeeringsvoorstel doet juist andersom. Het stelt als regel<br />

dat het openbaar water gesloten zal zyn voor den hengel en<br />

zegt: als uitzondering zullen wij by algemeenen maatregel van<br />

bestuur een zekere lyst van wateren vermelden , die dan voor<br />

het hengelen open zullen staan.<br />

De vraag zou kunnen rijzen en is ook door den heer Schaper<br />

te recht geopperd: hoeveel zyn er dat? Hoeveel van die openbare<br />

wateren zal dat omvatten? De helft? Een kwart? Een achtste,<br />

een zestiende van het watergebied? Men kan vragenderwijs elke<br />

breuk opperen , en dat niet alleen ; men zou ook kunnen vragen<br />

welke wateren de Regeering zal openstellen. Het hangt niet<br />

alleen af van de vraag, of het veel water is, maar ook of er<br />

vischryke wateren voor aangewezen zyn. Met dit artikel in de<br />

hand zal een onwelwillend Minister — deze Minister is niet zoo<br />

onwelwillend voor de hengelsport, zooals wy gisteren hebben<br />

gehoord — zich heel grootmoedig kunnen voordoen door het<br />

heel of half uitgemoorde water voor de hengelaars open te stelleu<br />

en te zeggen : ziet eens, wat hebt gy een groote reeks van<br />

wateren: de grachten in Amsterdam, de rivier de Eem , die<br />

door de fabrieken vai. Amersfoort is bedorven, do kanalen in<br />

het oostelijk gedeelte van Groningen, waarvan er geen enkele<br />

meer voor den vischstand geschikt is, omdat de stof van de<br />

fabrieken den vischstand daar geheel onmogelijk hebben gemaakt<br />

enz.<br />

Met andere woorden : wanneer het Regeeringsartikel iu dezen<br />

vorm mocht worden aangenomen, wordt het bestaan van de<br />

hengelsport eenvoudig afhankelijk gemaakt van de meerdere of<br />

mindere welwillendheid van den Minister by het ontwerpen<br />

van zyn algemeenen maatregel van bestuur.<br />

De heer de Geer roept my toe, dat dit ook het geval zal zyn<br />

by aanneming van mijn amendement; ik zal hem aanstonds<br />

aantoonen, dat dit niet het geval is.<br />

Men zal mij toestemmen, dat die bevoegdheid inderdaad te<br />

ver gaat.<br />

Nu z>igt wel de Memorie van Antwoord heel goedig, dat met<br />

dit artikel in de hand eenige meerdere waarborg wordt gegeven,<br />

dat de hengelaars over vischwater zullen te beschikken hebben.<br />

Maar gezien de voorbereiding van de wet, gezien den klaarblijkelijk<br />

ouwelwillenden geest die ook in de Regeeringsdepartementen<br />

heerscht en ook by de algemeene maatregelen van bestuur<br />

aan den dag moet komen , is het noodzakelijk, dat dit artikel<br />

een stevigen waarborg moet geven , dat er voor de hengelaars<br />

water beschikbaar zal zijn.<br />

Wat toch is het geval?<br />

Wanneer er niet bepaalde regelen worden gesteld, wanneer<br />

de openbare wateren gesloten zullen worden en als het ware<br />

willekeurig zullen worden opengelaten, is het wel zeker, dat er<br />

om zoo te zeggen een toeloop tot den Minister zal zijn van<br />

heugelaren en eigenaren van visscheryen in openbare wateren,<br />

waarbij allen vragen : och, Minister, doe ons het genoegen en<br />

sluit het onze maar. Zal de Minister daaraan op den duur weerstand<br />

kunnen bieden ?<br />

Het komt my voor, dat de Minister niet mag vergen, dat de<br />

<strong>Kamer</strong> een zoo onbeperkte volmacht geeft, waar toch een zoo<br />

onwelwillende geest te dezen opzichte schyut te heersenen, waardoor<br />

de hengelsport, een vermaak —zy het niet iu alle opzichten<br />

een onschuldig vermaak — van allicht honderduizend ingezetenen<br />

vrijwel zou kunnen worden vernietigd.<br />

Ik zeg: vrywel, niet geheel en al. Bij de algemeene beschouwingen<br />

heb ik er reeds opgewezeu, dat vereenigingen als pachters<br />

kunnen optreden. Maar als men daarin een uitweg zou<br />

zien, zouden op die wyze de beroepsvisschers in het gedrang<br />

geraken. Ook dat is ongewenscht.<br />

Ook in andere opzichten zou het visschen misschien dan haast<br />

geheel onmogelijk zijn. De hengelaars zouden dan op het particuliere<br />

vischwater zyn aangewezen eu dan slechts onder zekere voorwaarde<br />

vergunning kunnen krijgen om te gaan hengelen. Om<br />

te doen zien welke voorwaarden soms door rechthebbenden op<br />

vischrecht worden gesteld, wys ik er op, hoe bijv. ten aanzien<br />

van diezelfde Alkmaardermeer, waarvan wij een adres hebben<br />

gekregen, waarin de eigenaar zoo roerend tracht te betoogen,<br />

dat zyn vischwater niet meer valt onder art. 573 van het Burgerlyk<br />

Wetboek, omdat het niet verkocht is onder beperkende<br />

bepalingen, dat diezelfde eigenaar aan een vischclub uit Amsterdam<br />

indertijd heel grootmoedig de vergunning gaf om tegen<br />

f 25 per hoofd in dat vischwater te gaan visschen. Welnu , zulke<br />

particulieren zal men natuurlijk meer vinden, en dan zal de<br />

hengelsport wel niet vernietigd zyn, maar toch alleen kunnen<br />

blyven bestaan voor degenen voor wie f 25 een kleine som is,<br />

zoodat zy niet meer als een volksoutspanning zal kunnen beschouwd<br />

worden.<br />

Daarom is het niet goed te verwijzen naar de particuliere


1812<br />

77ste, VKRÜADEU1 N(i. — 7 M BI 1908,<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

vischwateren, omdat deze vrij zeker alleen zullen worden opengesteld<br />

tegen voorwaarden, die inderdaad, al vernietigen zy de<br />

hengelsport niet direct, toch indirect dienzelfden invloed daarop<br />

zullen uitoefenen.<br />

Wij moeten derhalve den middenweg inslaan tusschen het<br />

Regeeringsartikel en den bestaanden toestand , waarvan het<br />

behoud in het amendement van den heer Schaper wordt voorgesteld.<br />

In mn'n amendement heb ik — het blykt reeds uit de toelichting<br />

— willen neerleggen, dat de openbare wateren als regel<br />

open zullen zijn voor de hengelsport en slechts als uitzondering<br />

daarvoor gesloten zullen kunnen worden, m. a. w., dat de maatregel<br />

van bestuur, die in het artikel wordt genoemd, niet de<br />

lange lijst zal bevatten — wy willen hopen dat het een lange<br />

lyst zal zyn— van de wateren waar de hengel wel is toegelaten,<br />

maar integendeel slechts de kleiue ly.-l zal bekend maken van<br />

de wateren die men om zeer bepaalde bijzondere redenen voor<br />

den hengel sluit of waarin althans het visschen met den heugel<br />

aan een vergunning zal worden gebonden.<br />

Afgescheiden van de overwegingen, die tot dusverre werden<br />

aangevoerd, zal een dergelijke regeling ook hierom reeds aanbevelenswaardig<br />

zy'n, omdat zij natuurlijk tot bekorting zal<br />

leiden, omdat slechts een veel kleinere lijst behoeft te worden<br />

samengesteld dan volgens het Regeeringsvoorstel het geval is.<br />

Die algemeene maatregel van bestuur zal by een dergelijke regeling<br />

dus ook spoediger kunnen worden uitgevaardigd.<br />

Zooeven is my bij wijze van interruptie opgemerkt, dat ook<br />

mijn amendement niet voldoende voorziet tegen de mogelykheid,<br />

dat de Minister die lyst willekeurig te veel zou beperken. Laat<br />

ik daarop dit antwoorden.<br />

Wanneer men na afkondiging van die lyst van wateren, welke<br />

naar het stelsel van myn amendement om zeer bepaalde redenen<br />

voor den hengel worden afgesloten, mocht meenen, dat de<br />

Minister al te ruim was geweest, dan zal zelfs de eenvoudigste<br />

vragendag de gelegenheid bieden om by den Minister te informeeren,<br />

welke redenen tot het sluiten van bepaalde wateren hebben<br />

geleid. Geheel iets anders dan het Regeeringsartikel zooals het<br />

nu luidt. Dit zal vermelden niet de wateren die zyn gesloten,<br />

maar die welke blyven opengesteld als een gift of gunst. En<br />

dus zal men niet kunnen informeeren naar de redenen die tot<br />

het gesloten houden van gepaalde wateren hebben geleid. Het<br />

Regeeringsartikel geeft niets anders dan een gift aan de hengelaars.<br />

Myn amendement geeft een recht onder voorbehoud.<br />

Ik meen met het voorgaande te kunnen volstaan om by den<br />

Minister en by de <strong>Kamer</strong> de aanneming van myn amendement<br />

dringend aan te bevelen. Het zal eenerzijds in staat zyn om<br />

de bedoeling der wet te bevorderen, nl. het komen tot een systematische<br />

verbetering van den vischstaud en het versterken vau de<br />

binnenvisscherij als bedrijf. Anderzijds zal het aan den Minister<br />

niet zoo groote bevoegdheid geven, dat hy aan het vermaak van<br />

minstens honderdduizend onzer mede-inwoners door een onwelwillenden<br />

maatregel van bestuur een einde zou kunnen maken.<br />

Ik wensch er ten slotte dit aan toe te voegen. Als de Minister<br />

er toe mocht besluiten om het Regeeringsartikel te wijzigen in<br />

den geest als ik dien hier heb besproken, blyft nog de zorg<br />

voor de bekendheid der hengelvrije openbare wateren. Daartoe<br />

zou ik den Minister het volgende willen aanbevelen. Het zal<br />

noodzakelijk zyn dat de hengelaars zekerheid bekomen welke<br />

wateren te hunner beschikking staan ; thans weten zy wel te<br />

onderscheiden wat een vaarwater is en weten zy ook, dat zy<br />

daar vry mogen visschen, maar als van die openbare wateren<br />

nu enkele zullen worden afgesloten, zal het allicht niet voldoende<br />

zijn, dat die een enkele maal bij algemeenen maatregel van<br />

bestuur worden vermeld.<br />

Dus zal het aanbeveling verdienen om de publiceering van<br />

die lyst van gesloten wateren op gezette tyden te herhalen. Dat<br />

geeft dan tevens de gelegenheid om daaraan tijdelijk wateren<br />

toe te voegen of daarvan tydelyk af te nemen, wanneer dat om<br />

byzondere redenen noodig mocht zyn. Als er dan voldoende bekendheid<br />

aan wordt gegeven zal het niet gebeuren dat iemand,<br />

meenende recht te hebben ergens te visschen, in verboden water<br />

vischt. Ik meen hiermede te kunnen volstaan.<br />

Dit amendement wordt ondersteund door de heeren Smeenge,<br />

de Klerk, van Styrum , Zyliiia, van Kylandt, de Boer en de<br />

Visser, en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer van (lor Zwang ontvangt het woord tot toelichting<br />

van zyn amendement, en zegt: Mynheer de Voorzitter! Ik geloot<br />

korter te kunnen zyn dan de vorige spreker. Myn amendement<br />

is trouwens ook zeer eenvoudig. Ik heb het alleen ingediend<br />

omdat ik geloof, dat in de practyk het Regeeringsartikel zoo<br />

goed als onmogelnk zal blijken te zijn. Wanneer het Ilegeeringsartikel<br />

blyft zooals het is, zal het voor de pleizierhengelaars<br />

ten minste zoo goed als onmogelijk zyn om met den hengel in<br />

de hand er op uit te gaan. Ik kan natuurlijk niet anders oordeelen<br />

dan over den toestand zooals ik dien ken in Friesland.<br />

Wanneer men dan in een verloren oogenblik eens uit visschen<br />

wil gaan werpt men zyn hengel uit, niet alleen in provinciaal<br />

en gemeentewater, maar meer nog iu zoogenaamde wijken en<br />

scheidingsslooten tusschen verschillende landen. En dan kan het<br />

gebeuren, dat men op zulk een middag, al wandelende, vau<br />

de eene vischplaats naar de andere — en dat doet men —<br />

loopt over weiden van laat ik zeggen een twintigtal eigenaars.<br />

En nu zal het toch onmogelijk zyn vooraf al die eigenaars op te<br />

zoeken en te vragen of men mag visschen in de slooten die heu<br />

voor de helft toebehooren. Al zullen die eigenaars die permissie<br />

wel willen verleenen, zy zullen zich door de bepalingen van<br />

deze wet laten terughouden. Want zulk een permissie zal schrifteiyk<br />

moeten worden gegeven, zy zal moeten bevatteu naam,<br />

voornamen, woonplaats van hem, die haar verleent en van den<br />

houder, aanduiding van het recht van eigendom, enz., waarvoor<br />

zij geldt, deu datum van uitreiking en den geldigheidsduur.<br />

Ik zal niet — dit zou in stryd met de waarheid zyn —<br />

zeggeu dat de meeste boeren niet kunnen lezen eu schryven.<br />

Maar het is wel een feit, dat de meerderheid opziet tegen het<br />

hanteeren van de pen. Men zou dus een soort van gedrukte<br />

formulieren moeten hebben om dergelyke menschen tot permissie<br />

te bewegen. Doch men kan van alle last en moeite worden<br />

ontslagen wanneer men in dit opzicht precies hetzelfde doet<br />

als by het eieren zoeken. Tegen den tyd dat de kieviten komen,<br />

ziet men in de plaatselijke nieuwsbladen onderscheidene kleine<br />

advertenties, waarbij eigenaars het loopen over hun land en het<br />

springeu over de slooten verbieden. Dat wordt dus op die wyze<br />

gepubliceerd en daarmede is het uit. Met een dergelyke advertentie<br />

zou men ook in deze kunnen volstaan en dit is de reden<br />

waarom ik mijn amendement heb ingediend.<br />

Het amendement wordt ondersteund door de heeren van Kol,<br />

Lieftinck , Nolting, Thomson en Hugenholtz, en maakt derhalve<br />

een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De Voorzitter: Door den heer Keyne is nog ingediend een<br />

amendement, voorkomende op stuk n". 10, sub V, tot invoeging<br />

van een nieuw art. 17 a luidende:<br />

„Geene schriftelijke vergunning wordt vereischt voor het<br />

visschen met den hengel iu vischwater, dat door den rechthebbende<br />

bij openbare kennisgeving voor het bevisschen met den<br />

hengel is opengesteld."<br />

VVegens het nauwe verband , dat dit amendement heeft met<br />

de bepalingen van art. 17 verdient het misschien wel aanbeveling<br />

ook dat hierbij te behandelen.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De heer Reyne verkrygt het woord tot toelichting van zyu<br />

amendement en zegt: Mynheer de Voorzitter! Ik ben gekomen<br />

tot de indiening van dit amendement door de overweging, dat<br />

het in geen enkel opzicht nuttig en ook in geen enkel opzicht<br />

noodig is, om bepaalde personen te overladen met schriftelijk<br />

werk als dat nutteloos is. De wet brengt dat mee en eischt het<br />

geven van een schriftelijke vergunning, ook wanneer de rechthebbenden<br />

op vischwater bereid zyu op andere wyze daarin te<br />

voorzien.<br />

Wat toch is het geval? In het algemeen zal, wanneer art. 17<br />

is aangenomen, voor particulier water natuurlyk noodig zyn eeu<br />

schriftelijk verlof van den rechthebbende op het vischrecht, terwyl<br />

het visschen in openbaar water vrij zal zyn. Maar volstrekt niet


Vel 471. 1813 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

al het particuliere water is geschikt en wordt benut, stelselmatig<br />

met het doel om den vischstand te verbeteren.<br />

Er ziju tal vun streken in ons land waar dat niet gebeurt,<br />

waar bet misschien geheel nutteloos zou kunnen zijn, in elk<br />

geval, waar de rechthebbenden op het vischrecht reden meeneu<br />

te hebben dat niet te gaan doen. Wat zou men dan nu krijgen ?<br />

Denken wy ons een polder, byv. den polder Westzaan, met de<br />

gemeenten Zaandam, Koog aan de Zaan, Zaandijk, Wormerveer<br />

en Westzaan, vijf volkrijke gemeenten, met een gezamenlijke<br />

bevolking van bijna 40 000 inwoners, waaronder zeker minstens<br />

2000 hengelaars gevonden worden. Het Regeeringsartikel zou<br />

medebrengen, dat de dijkgraaf van dien polder aan ieder die<br />

zich kwam aanmelden gaf een brief: gy moogt gaan visschen<br />

in het vischwater van den polder. Waarom zal men den gerechtigde<br />

tot dat vischwater tot al dien administratieve^ omslag<br />

noodzaken P Die persoon in quaestie zal het terrein gaarne open<br />

blijven stellen voor hengelaars. Het zijn allen zijn medeburgers,<br />

die wonen in dezelfde landstreek. Hy wil geen ongenoegen<br />

hebben met niet slechts honderden, maar enkele duizenden<br />

hengelaars. Hü zegt: wat bezorgt gij ruy een last, waarom<br />

krygt ik niet de bevoegdheid eenvoudig by algemeene kennisgeving<br />

mede te deelen, dat ik het polderwater voor de hengelsport<br />

openstel? Dan behoef ik niet aan iedereen een schriftelyke<br />

vergunning te geven. Men zal dat krijgen ook op andere<br />

wyze. Door den heer Schaper is reeds het vischwater de Eem<br />

ter sprake gebracht. Dat is gepacht door een vereeniging van<br />

sportvisschers, die daarin hebben uitgezet allerlei goede vischsporten.<br />

Die zyn wel verloren gegaan , maar op dit oogenblik<br />

zyn in Amersfoort maatregelen getroffen, dat dat niet meer zal<br />

geschieden. Het vischwater herstelt zich, komt weer in goeden<br />

toestand en de vereeniging heeft dat stroomende water gepacht<br />

met het bepaalde doel om het open te stellen, niet alleen voor<br />

leden van de vereeniging, maar in het algemeen voor ieder<br />

die er wil gaan hengelen.<br />

Waarom zal men nu dien voorzitter of secretaris van het bestuur<br />

dier vereeniging dwingen om — wanneer hy woont in Amsterdam—<br />

aan iedereen uit de omstreken van Amsterdam, Nykerk<br />

of uit welke verder gelegen plaats ook, die wil gaan hengelen,<br />

een schriftelijke vergunning te geven, terwyl iedereeu van te<br />

voren weet, dat by' openbare kennisgeving is medegedeeld,<br />

dat het hengelen er vry' is?<br />

Evenmin als men den autoriteiten onnoodige administratieve<br />

lasten moet opleggen, moet men dat aan particulieren doen.<br />

Daarom meen ik, dat men goed zal doen dit voorgesteld artikel<br />

in de wet op te nemen, opdat de gerechtigden tot of de eigenaars<br />

van het vischrecht middelen zullen kunnen vinden om op eenvoudiger<br />

wyze dan dit door het Regeeringsartikel voorgeschreven<br />

wordt, aan iedereen kennis te geven, dat het hengelen vry is<br />

in hun vischwater.<br />

Het amendement wordt ondersteund door de heeren Jansen<br />

(den Haag), Roessingh, Smeenge, Zijlma en Lely, en maakt<br />

derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De heer de Visser: Ik wensch slechts enkele zeer korte<br />

opmerkingen te maken. In de eerste plaats geloof ik, dat het<br />

amendement van den heer Schaper op dit artikel geen aanbeyeling<br />

verdient. Waar nu toch reeds een groote mate van vrijheid<br />

in de wet wordt vastgelegd, komt het my zeer noodzakelijk<br />

voor, dat in dit artikel het recht van de Regeering gewaarborgd<br />

blyft, om den vischstand in Rijkswateren, als het noodig is,<br />

te kunnen verbeteren. Ik wys daarvoor op twee gevallen. De<br />

Regeering moet, naar myn meening, de vryheid behouden om,<br />

by algemeenen maatregel van bestuur, bepaalde paaiplaatsen,<br />

als verboden vischplaatsen voor den hengelaar, te kunnen aanwyzen<br />

en ook in tortgrachten die, wanneer ik juist ben ingelicht,<br />

hier en daar goede kweekplaatsen voor karpers zyn, het<br />

vischrecht aan hem te kunnen verbieden. In deze gevallen moet<br />

de Regeering het recht behouden maatregelen van verbod te<br />

kunnen treffen.<br />

Ik kan mij echter wèl vereenigen met het amendement van<br />

den heer Reyne, die als beginsel de regeling wil die ik voor<br />

my ook gehandhaafd wil zien, maar daarbij excepties toelaat<br />

die ten bate van de hengelary strekken.<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1907—1908. — II.<br />

De hoofdreden, waarom ik echter by dit artikel het woord<br />

heb gevraagd , is een andere. Ik ga niet zoover als de heer<br />

Reyne, dat ik de schriftelijke vergunning zou willen laten<br />

vervallen, die noodig is om in eens anders vischwater te<br />

visschen, maar wy hebben hier, in tegenstelling met art. 2<br />

van de bestaande wet, in alinea 3 van dit artikel een uitbreiding<br />

gekregen, die, naar het my voorkomt, in de practyk tot velerlei<br />

moeilijkheden aanleiding kan geven. Er staat hier n.1.: ,Zy<br />

moeten vermelden: den naam, de voornamen en de woonplaats<br />

van hem, die haar verleent en van den houder, de aanduiding<br />

van het recht van eerstgenoemde (eigendom, zakelijk of heerlyk<br />

recht, pacht of huur), het water en de visschery waarvoor zy<br />

gelden, den datum der uitreiking , alsmede den geldigheidsduur."<br />

Dat alles zal in die schriftelijke vergunningen moeten worden<br />

opgenomen. Eu uu wil ik opeen voorbeeld uit de practyk wyzen,<br />

om aan te duiden tot welke moeilijkheden dut kan leiden.<br />

Het komt op verschillende plaatsen in ons vaderland voor —<br />

laat ik maar eens nemen de Loosdrechtscbe plassen — dat<br />

wateren verpacht zyn aan wie wy zouden noemen: beroepsvisschers.<br />

Deze beroepsvisschers visschen evenwel betrekkelijk<br />

zelf weinig in dergelijke wateren, maar zyu verhuurders van<br />

schuiten, hengels en toebehooren, waarvan op sommige dagen<br />

in den zomer door tal van jongere en oudere menschen wordt<br />

gebruik gemaakt, die dan op die wateren visschen.<br />

In den regel zyu zulke verhuurders eenvoudige menschen.<br />

De man is dikwijls absent; de vrouw geeft de permissies om<br />

met zoo'n schuit te gaan en geeft dan den hengel mede, waarmede<br />

men visschen kan. Nu zal voor iedereen, die daar komt,<br />

door een dergelijk vrouwspersoon of dooreen kind van den huize,<br />

voordat een dergelijke schuit, met vryheid om te hengelen, mag<br />

worden afgegeven, een getuigschrift moeten worden uitgereikt<br />

waarin vermeld moeten worden: .den naam, de voornamen en<br />

de woonplaats van hem, die haar verleent en van den houder,<br />

den aard van het recht van eerstgenoemde, de opgave van het<br />

water en de visschery, waarvoor zy gelden, de dagteekening<br />

der uitreikiffg, eu den geldigheidsduur."<br />

Vooral aan dat laatste zal men zich niet kunnen houden. Hoe<br />

kan men toch vooruit weten, hoe lang men op het vischwater<br />

verblijven zal? Als men van één bepaling kan zeggen, dat zy<br />

in de practyk onuitgevoerd zal blyven en dat zij een sinecure<br />

zal blijken te zyn, dan zal het wel van 3°. van art. 17 zyn.<br />

Daarom begrijp ik niet, waarom hier niet de woorden van<br />

art. 2 van de bestaande wet zyn gehouden, namelijk dat men<br />

een schriftelijk getuigschrift moet geven, zonder dat verder iets<br />

gedetailleerd wordt.<br />

Wanneer de Minister geen overwegende argumenten aanvoert,<br />

waarom deze uitbreiding aan het artikel gegeven is, dan zal ik<br />

een amendement voorstellen om alinea 3 van art. 17 te schrappen.<br />

De heer van de Velde: Mynheer de Voorzitter! Ik had dezelfde<br />

opmerking willen maken die door den geachten afgevaardigde<br />

uit Leiden is gemaakt. Ik geloof dat de Minister zal moeten<br />

overwegen of het niet mogelijk zal zyn het derde lid van dit<br />

artikel te doen vervallen. De bedoeling is, dat er een schriftelijke<br />

vergunning zal gegeven worden waarin de bevoegdheid geconstateerd<br />

wordt, dat men ergens zal mogen visschen. Een mondelinge<br />

vergunning zal dus niet voldoende zyn, maar de schriftelijke<br />

vergunning zal dienen om de mondelinge tot zyn recht<br />

te doen komen en die te bewijzen. Nu zal het kunnen gebeuren,<br />

indien deze bepaling wet wordt, dat door een kleine informaliteit,<br />

byv. opgaaf van abusieve voornamen of woonplaatsen, wanneer<br />

men byv. meer dan een of geen woonplaats heeft, of abusieve<br />

kadastrale nummers ter aanduiding van het water of abusieve<br />

opgave van den aard van het recht, dat de geheele verleende<br />

vergunning ongeldig wordt. My komt het voor dat dit wel wat<br />

hard en wat al te crimineel zou zyn. Het geval zou zich kunnen<br />

voordoen, dat een eigenaar van een vischwater de bedoeling had<br />

de vergunning te verleenen, maar dat deze niet geldig was door<br />

een kleine vergissing, terwyl de houder der vergunning — meenende<br />

een geldige vergunning te hebben — steeds blyft blootstaan<br />

aan een bekeuring. Ik meen dan ook dat het gewenscht<br />

zou zyn om de vryheid om vergunning te geven over eigen goed<br />

door particulieren te laten zooals die is en zooals die trouwens<br />

voor allerlei andere zaken bestaat.


1814<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

Een ieder moet vrij zijn in de keuze der wijze waarop liy van<br />

zijn vergunning wil doen blijken, mits die schriftelijk geschiede.<br />

Ik begrijp inderdaad niet waarom deze voor zeer vele eigenaren van<br />

vischwater en hengelaars zeer lastige bepaling moet worden gehandhaafd.<br />

Het komt mn' voor, dat dergelijke voorschriften buiten<br />

noodzaak niet in een wet imperatief behooren te worden voorgeschreven.<br />

De vergadering wordt voor een half uur geschorst, daarna<br />

hervat en de beraadslaging voortgezet.<br />

De heer Tydeman • Mijnheer de Voorzitter! Bü art. 17 aangeland,<br />

krijgen wij nu den vrijdom om te visschen in de Staatswateren.<br />

Het ontwerp brengtin dien vrijdom zelf geen beperking,<br />

maar laat aan een algemeenen maatregel van bestuur open de<br />

mogelijkheid om beperking daarin te brengen. Dit is in het<br />

bijzonder over het hoofd gezien door den geachten afgevaardigde<br />

uit Appingedam, op het oogenblik, helaas, nier niet tegenwoordig,<br />

die zyn geheele betoog heeft gebaseerd, zijn amendement heeft<br />

aanbevolen, bijna uitsluitend op deze gronden, dat nu alle vrijheid<br />

om te visschen in Staatswateren zal zyn en worden uitgesloten,<br />

alsof de Regeering hier reeds een verklaring he°ft gegeven, hoe<br />

ver zij zal willen gaan met die uitsluiting, welke nu door de<br />

wet aan haar wordt overgelaten.<br />

Eerst wil ik een enkel woord zeggen over dien vrijdom zelf<br />

en over deu aard daarvan. De vrijheid om te hengelen in de<br />

Staatswateren i9 voor het eerst in de wet gekomen in 1852,<br />

toen men, naar aanleiding, meen ik, van de definitie die inmiddels<br />

in het Burgerlijk Wetboek was gekomen van publiek<br />

domein, op het voetspoor van de Code, gezegd heeft: wij zullen<br />

alle wateren behoorende tot het geheele publiek domein openstellen<br />

voor de ingezetenen om daarin te hengelen. Het denkbeeld<br />

om tot op zekere hoogte vrij te mogen hengelen in<br />

openbare wateren, of wat men toen ter tijd daarmede gelijkstelde,<br />

was reeds uitgesproken in de wet van 1814. In art. 47 van die<br />

wet staat: .Het visschen zonder consent is toegelatfn meteenen<br />

hengel in de hand op publieke wegen in de daarlangs vlietende<br />

wateren."<br />

Of nu deze vrijdom van de wet van 1814 grooter was dan<br />

wel kleiner in vergelijking met die van de wet van 1852, weet<br />

ik niet; dit is ook moeilijk te beoordeeleu. Ik houd het er voor,<br />

dat er in 1852, toen men het geheele publieke domein heeft<br />

opengesteld, een grootere vrijheid om te hengelen is gegeven<br />

dan onder de wet van 1814 bestond en dat men in 1814 de<br />

hengelary' heeft willen beperken bepaaldelijk tot de minder<br />

scherpe bevissching met den hengel, — waartoe wy heden<br />

eenigermate zijn teruggekeerd, dank zy de amendementen van<br />

de heeren Schaper en Duymaer van Twist. Dit blykt uit art. 48<br />

van de wet van 1814, waaarin staat, dat het verboden is met<br />

den hengel kleiue vischjes tot aas te gebruiken. Men mocht<br />

dus volgens den wetgever van 1814 die scherpere bevissching,<br />

vooral op snoek en baars, niet uitoefenen, die alleen uitgeoefend<br />

kan worden met levend aas. Men mo«t dit by de geheele beliandeling<br />

van dit punt in het oog houden, omdat in den laatsten<br />

ty'd niet alleen het visschen met levend aas, maar ook met kunstaas.<br />

belangryk is toegenomen. Men heeft dus ook vroeger by het<br />

vrylaten van de hengelaars, het oog gehad op de meer onschuldige<br />

visschery' met den hengel.<br />

Nu heeft voorts de jurisprudentie aan het begrip .bevaarbare<br />

en vlotbare stroomen en rivieren", waarvan art. 577 Burgerlijk<br />

Wetboek spreekt, een meer ruime beteekenis gegeven. Men<br />

vindt daarover byv. een arrest van den Hoogen Raad van 1892,<br />

Weekblad n°. (527(5, een ander arrest meen ik, dan zooeven aangehaald<br />

is door den geachten afgevaardigde uit Kampen, waarin<br />

gezegd wordt, dat eigenlyk alle wateren, die voor bet publiek<br />

verkeer bestemd zyn, aan het criterium voldoen van die soort<br />

van wateren, waarin vry' gehengeld mag worden.<br />

Het is een arrest, waarin een gedeelte van den boezem van<br />

Ry'nland is verklaard tot een van die wateren, die voor de<br />

hengelary' openstaan, op grond dat ook dit water wel eens gebruikt<br />

werd om zich er in te verplaatsen op schuiten of schepen<br />

dus als een openbare verkeersweg. Dit is langzamerhand het<br />

criterium geworden, en dit brengt mede, dat er vele wateren<br />

zyn, waarvan het vischrecht niet aan den Staat behoort, maar<br />

die toch behooren tot de wateren bedoeld in art. 577 Burgerlijk<br />

Wetboek. Ook dit punt moet worden in het oog gehouden, omdat,<br />

indien de wetgever ook in die wateren het hengelen vrijlaat,<br />

hy eigenlyk beschikt over het eigendomsrecht van anderen.<br />

Door openstelling van de Staatswateren voor de hengelary,<br />

die nu althans ten deele zullen worden gehandhaafd, geeft de<br />

wetgever een bestemming, althans een gedeeltelijke, aan het<br />

publiek domein. Indien de stelling van den geachten afgevaardigde<br />

uit Schoterland, dat de ingezetenen zelf, persoonlijk, een recht<br />

hebben op dat domein, juist ware, behoefde deze bepaling niet<br />

gemaakt te worden, maar zou het van zelf spreken en kon ieder<br />

over zyn eigen recht beschikken. Maar die stelling gaat niet op.<br />

Evenmin kunnen de burgers beschikken over de schilderyen<br />

in de musea; men mag ze bezien, maar niet medenemen. Evenmin<br />

kunnen ze beschikken over andere Staatseigendommen b. v.<br />

de Staatsbosschen, die uit dit oogpunt veel op de Staatswateren<br />

gelyken. Men mag er in wandelen, maar er niets nit halen,<br />

geen takken plukken of ze uitplnnderen. Daar wordt wel de<br />

hand aan gehouden, maar aan het eigendom van den Staat in<br />

het water is tot nog toe weinig de band gehouden.<br />

De Staat geeft dus hier aan de burgers eenig medegebruik,<br />

medegenot van de eigendommen van den Staat en nu ben ik<br />

het met den heer Lieftinck, die gisteren sprak, eens, dat men<br />

in dit geval evenmin als in andere niet het onderste er uit<br />

moet willen halen. Ik vind het zeer goed, dat door den Staat<br />

uit de volheid van zyn recht, als domeineigenaar, iets wordt<br />

afgestaan aan het publiek, tot genot van zoo velen.<br />

Daar ben ik zeer voor — ik heb dit reeds gezegd — zelfs<br />

al worden daardoor andere belangen van deu Staat eenigszins<br />

geschaad. Het is een offer dat gebracht wordt. Maar dan moet<br />

men het ook als zoodanig beschouwen, waar andere belangen,<br />

die beter tot hun recht zouden komen indien men die vrijheid<br />

niet gaf, nu niet zoo goed tot hun recht kunnen komen.<br />

Daarvan willen sommige leden van deze Vergadering echter<br />

niets weten; zy begrypen niet dat dit een offer is. De geachte<br />

afgevaardigde uit Appingedam, de heer Schaper, zegt: waarom<br />

zou dit een oöer zyn ? Hy' heeft er om gelachen en heeft gezegd:<br />

wie gelooft er nu aan, dat er hier in redelijkheid sprake<br />

is van cultuur, gely'k by bodemcultuur en ontginning; cultuur<br />

waarvan de Staat vruchten plukken kan? De hoogste wy'sheid<br />

bereikte hy', toen hy zeide: een visch is geen koe, (want als<br />

men komt om de vruchten, dan is de visch weggezwommen.<br />

De geachte afgevaardigde geeft jaarlyks hier in de <strong>Kamer</strong> veel<br />

geld uit voor het uitzetten van zalmpjes in rivieren; is dit iets<br />

anders dan cultuur van vischwater f Toen hem straks die opmerking<br />

werd gemaakt, zeide hy , dat dit kustvisschery' was.<br />

Zalmvissohery' is geen kustvisschery'; zalm klimt op tot in kleine<br />

rivieren en beken en paart in die beken. Als men jonge zalmen<br />

uitzet, doet men dit soms in die kleine rivieren, omdat ze zich<br />

daar thuis gevoelen.<br />

De heer Schaper heeft voorts gezegd: in open water vindt<br />

men de visch toch niet terug. Om de onjuistheid vandieopmerking<br />

aan te toonen zou men in een heel debat over vischcultuur<br />

komen.<br />

Ieder begrijpt, zoo sprak de heer Schaper, dat een water, dat<br />

niet is afgesloten, de visch niet houdt, het levert die visch<br />

niet meer op.<br />

Neen, My'nheer de Voorzitter, dat begrypt niet iedereen; het<br />

tegendeel begrypt iedereen, die er eenig verstand van heeft,<br />

want — en na zal ik een voorbeeld noemen, wat de heer Schaper<br />

ook wel weer met een af wy'zend gebaar zal rescontreeren — hy<br />

is zeer geestig en rescontreert veel met geestigheden, maar deze<br />

snijden niet altijd hout.<br />

De heer Schaper: Dat doet u immers nn ook.<br />

De heer Tydeman: Tot nog toe niet. Ik zal dan een voorbeeld<br />

aanhalen — hoe afschuwelijk de heer Schaper het ook moge<br />

vinden — uit Duitschland.<br />

De heer Schaper: Pruissen durft u hier niet meer te noemen.<br />

De heer Tydeman: Ik durf dit wel te doen, omdat er op dit<br />

gebied voor ons in Pruissen veel te leeren valt, maar ik weet


1815<br />

• — ^ — — .<br />

77ste VERGADERINU. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visteherijen.<br />

nu niet zeker, of hetgeen ik ga zeggen ook in Pruissen geldt,<br />

maar zeer zeker is dit het geval in Baden.<br />

In Baden dan w voorgeschreven, dat de pachters van openbare<br />

wateren, van open rivieren — niet van gesloten wateren, zooals<br />

kanalen of vy'vers—jaarlijks een voorgeschreven getal, dikwijls<br />

eenige duizenden, jonge vischjes, onder toezicht van een beambte<br />

van den Staat in het water moeten poten, opdat de vischstand<br />

niet zal achteruitgaan, opdat het vischwater niet doodgevischt<br />

zal worden.<br />

En als nu de heer Schaper zegt, dat dit toch niet gebeurt,<br />

dan moet hij zelf maar eens gaan zien, wat er te zienisopd.it<br />

gebied.<br />

Zoo zal men dus de rationeele verpleging van het vischwater<br />

zooals die eigenlijk behoort te zyn, belemmeren, schaden, tegenhouden.<br />

Toch ben ik er niet voor ook in dit opzicht den boog<br />

te sterk te spannen. De nieuwe bepaling, dat de uitvoerende<br />

macht het in de hand zal hebben in hoeverre het Rijkswater<br />

zal worden opengesteld, juich ik toe. Maar men moet daarbij<br />

in het oog houden, dat het hier geldt een zaak van velerlei<br />

opvatting en nu is mijn bezwaar tegen de bepaling, dat niet de<br />

minste — ik zeg niet: zekerheid — maar zelfs geen richting<br />

aangegeven is welk stelsel hierbij zal worden gevolgd.<br />

Wü hebben hier weer een punt, dat tijdens den loop van de<br />

behandeling in de wet is gekomen. Het heeft er bij de indiening<br />

niet in gestaan en het is een van die punten welke eerst in de<br />

Memorie van Antwoord zyn toegelicht, waarover dus geen<br />

schriftelijk debat is gevoerd en waarover de K;imer geen gelegenheid<br />

heeft gehad de Regeering nadere inlichting te vragen.<br />

Nu is in de Memorie van Antwoord deze toch inderdaad zeer<br />

belangrijke bepaling absoluut niet toegelicht. Men vindt daar<br />

eenvoudig:<br />

„Het verdient aanbeveling, dat aan de beoefenaren van dien<br />

tak van visscherij eenige meerdere waarborg zal worden verschaft<br />

dat zij steeds vischwater zullen kunnen vinden, waarin, zonder<br />

dat daarvoor de medewerking van den beroepsvisscher behoeft<br />

te worden ingeroepen, met den heugel mag worden gevischt.<br />

Daartoe strekt art. 17, vierde lid e (nieuw), houdende<br />

dat het verbod om zonder vergunning te visschen niet geldt<br />

voor het visschen met één hengel in de hand in de bij de<br />

artt. 577 en 579 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde wateren,<br />

voor zooveel die bij algemeenen maatregel van bestuur zullen<br />

worden aangewezen."<br />

Dit is al wat er staat, al wat de <strong>Kamer</strong> weet over de bedoeling<br />

van deze bepaling en over de bedoeling van deze aanwijzing.<br />

Nu zou ik wel aan de Regeering willen vragen , wat eigenlijk<br />

het beginsel is waarnaar hierbij gehandeld wordt.<br />

Wat stelt men zich voor van die aanwijzing? Zullen het<br />

rubrieken zyn van wateren, die zullen worden opengesteld, bijv.<br />

de groote rivieren? Ik noem iets, het is een tamelijk omlijnd<br />

begrip, dat juist onlangs in een wetsontwerp een nadere omschrijving<br />

heeft gekregen. Men kan een ander categorie bedenken;<br />

de Regeering kan zeggen: wy zullen die vrijheid niet geven<br />

overal waar de Staat geen eigenaar van het vischrecht is. Dat is<br />

ook een stelsel. Kan de Regeering hieromtrent eenige mededeeling<br />

doen ? Kan zij ons mededeelen, wat hier stelsel zal zijn, indien<br />

er namelijk eenig stelsel is?<br />

Dit is geen vraag van wantrouwen. Al is deze Minister in dit<br />

opzicht mild gestemd, er kan een andere Minister komen, die<br />

een geheel ander inzicht is toegedaan, maar indien er naar eenig<br />

bepaald beginsel gehandeld wordt, dan is er voor dergelijke<br />

wisseling van denkbeelden minder plaats.<br />

Wat betreft de ingediende amendementen, in hetgeen ik gezegd<br />

lieb ligt reeds opgesloten, dat ik mij met bet amendement van<br />

den geachten afgevaardigde nit Appingedam niet zal knnnen<br />

Vereenigen, omdat ik de Regeering in dit opzicht vertrouwen<br />

wil schenken en ik reken dat zy hierbij een milde opvatting<br />

zal zyn toegedaan.<br />

Het amendement van den geachten afgevaardigde uit Kampen<br />

is niets anders dan een andere wyze om dezelfde zaak te regelen.<br />

Ik kan mij zeer goed voorstellen , dat men daarmede meer<br />

ingenomen is en ik heb tegen het amendement geen bezwaar.<br />

Ik zal afwachten wat de Minister hieromtrent zeggen zal. De<br />

hoofdzaak van het amendement van den heer Reyne tegenover<br />

het Regeringsvoorstel is eigenlijk, dat wat de een regel noemt*<br />

de ander uitzondering noemt en omgekeerd, dat de uitzondering<br />

van den een by den ander regel is. Practisch is er zeer veel te<br />

zeggen i vóór het amendement van den heer Reyne, omdat het<br />

beter is een lyst te maken van uitgesloten dan een lijst, van<br />

de toegelaten wateren. Het kan toch zyn dat men in een<br />

dergelijke lyst wateren zal opnemen waarvan het twijfelachtig<br />

is of zy tot de wateren behooren, welke bedoeld zyn by de<br />

artt. 577 en 579, en dan, nadat zij opgenomen waren, misschien<br />

een arrest van den Hoogen Raad komt, dat zegt: neen die wateren<br />

behooren daar niet thuis.<br />

Het amendement van den geachten afgevaardigde uit Schoterland<br />

komt my voor niet zonder bedenking te zyn.<br />

Daarin wordt eigenlijk bepaald, dat iedereen die de vrije beschikking<br />

over zyn eigendom wil behouden, dat in het openbaar<br />

moet aankondigen en daarvan een bepaalde verklaring moet<br />

geven. Ik meen ddt dit de verkeerde wereld is, die geheel thuis<br />

behoort by al de averechtsche begrippen, welke op het gebied<br />

der visschery heersenen en waarover reeds een paar woorden<br />

gesproken zyn. Maar dit is toch een zeer krasse uiting van<br />

die verkeerde begrippen, dat men, om zyn eigen erf en hetgeen<br />

zich laarop bevindt, b. v. zyn appelen of peren, te beschermen,<br />

moet kond doen aan den volke: ik verkies niet, dat die gestolen<br />

worden.<br />

Ik heb ook nog andere bedenkingen tegen het amendement<br />

van den geachten afgevaardigde uit Schoterland, omdat ik geloof,<br />

dat by' de formuleering van zyn uitspraak het dikwyls zeer<br />

moeilyk zal zyn voor de ambtenaren van het openbaar ministerie<br />

om te weteu, of zy een verbaal dat aangebracht is, zullen moeten<br />

vervolgen, ja dan neen. Er staat in deze bepaling niet hoe dat<br />

uitdrukkelijk verbod zal moeten geschieden; er staat voorts:<br />

,tenzy de rechthebbende dit uitdrukkelijk aan anderen verboden<br />

heeft"; wil dat zeggen: dat het niet verboden behoeft te zijn<br />

aan degenen die de overtreding plegen ? Ik geloof, dat men<br />

hier zal komen tot moeilijkheden, die vooral voor de repressieve<br />

werking der wet — en daarom gatt het nu toch — weinig bevorderlyk<br />

zullen zyn.<br />

Wat het punt betreft door den geachten afgevaardigde uit<br />

Leiden besproken, zou ik hem in overweging willen geven niet<br />

al te los te zijn met de vereischten die in de wet gesteld zullen<br />

worden aan het geven van vergunningen. Ik geef toe, dat de<br />

vergunningen iets eenvoudiger kunnen worden ingericht, dan<br />

ze in de wet, op het voetspoor van het artikel op de kustvisschery,<br />

zyn omschreven. Maar om eenvoudig terug te keeren<br />

tot het stelsel der wet van 1857, waarin alleen gesproken wordt<br />

van schriftelijk bewys der rechthebbenden, ik geloof niet, dat<br />

dit geraden zou zyn. Ik geef den geachten afgevaardigde in<br />

overweging dit artikel niet geheel uit te kleeden, en nog eenig<br />

vleesch aan het geraamte te laten zitten.<br />

De heer Talma, Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel:<br />

Mijnheer de Voorzitter! De onderscheiden amendementen die op<br />

art. 17 zyn voorgesteld, hebben ongeveer alle betrekking op<br />

dat deel van het artikel dat handelt over de hengelrechten.<br />

Het is wel zeker, dat deze disenssiën het geheele Nederlandsche<br />

volk diep zullen doordringen van het feit, dat er geen schijn<br />

of schaduw van verandering der rechten van het volk kon<br />

plaats hebben zonder dat daarover in den breede van gedachten<br />

werd gewisseld. Dit is maar goed ook, want het blykt soms,<br />

dat zelfs zeer verlichte vertegenwoordigers van dat volk omtrent<br />

die rechten niet altijd een heel zuivere voorstelling hebben.<br />

Zoo heeft byv. de geachte afgevaardigde uit Schoterland zooeven<br />

een redevoering gehouden, waarbij by' bleek uit te gaan<br />

van het denkbeeld dat heel iets anders rechtens ie op dit<br />

oogenblik dan inderdaad het geval is. Ik geloof, dat het dan<br />

weer goed is, dat de behandeling dezer wet niet alleen de<br />

denkbeelden van het volk kan verhelderen omtrent hetgeen in<br />

de wet komt te staan, maar ook omtrent hetgeen op dit<br />

oogenblik vigeert en bly'ft vigeeren. Ik kom daarop straks terng.<br />

Ik zal vooreerst moeten spreken over de vraag in hoever het<br />

amendement-Schaper aannemelijk is. Ik zou zeggen, dat deze<br />

geachte afgevaardigde hier toch inderdaad een sprong wil doen<br />

die te groot is. Hy wil alle wateren die bedoeld zyn in artt.<br />

577 en 579 van het Burgerlyk Wetboek, openlaten by de wet


1810<br />

77Bte VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der vissoherijen.<br />

voor het hengelen, in. a. w. hy wil die wateren voor een zoodanige<br />

ontwikkeling van de vischcultuur afsluiten nis alleen<br />

mogelijk is, wanneer aan den kweeker de zekerheid wordt gegeven,<br />

dat hy al de vruchten van zyn arbeid zal kragen.<br />

Is dat nu niet een weinig wonderlijk? Wy hebben nog geen<br />

jaar geleden in deze zelfde <strong>Kamer</strong> de Tiend wet aangenomen en<br />

WII hebben met een zeer drastischeu maatregel een einde gemaakt<br />

aan het feit, dat, wanneer iemand grond in cultuur brengt en<br />

veel geld en arbeid besteedt om de opbrengst te vergrooten ,<br />

een deel daarvan in andere handen zou komen. Iedereen heeft<br />

begrepen , dat het economisch een schade was, welke moest<br />

worden weggenomen. En nu zal men precies andersom, niet<br />

alleen een fixum als bij de Tiendwet, maar een absoluut onbepaald<br />

bedrag van de opbrengst der inspanning, welke «I*=<br />

vischkweeker zich heeft getroost, aan den eersten rleu besten<br />

geven met het zekere gevolg, dat de kweeker zich wel tien<br />

keer zal bedenken, vóór dat lii.j die offers brengt voor de<br />

ontwikkeling van zijn vischwater, welke hy er anders voor<br />

brengen zou.<br />

Nu zal de spreker na de rede van den geachten afgevaardigde<br />

uit Tiel waarschynlyk wel niet meer zeggen , dat die kweeker<br />

dat werkelijk niet doen zal, want ik vermoed , dat de geachte<br />

spreker zich thans wel bewust zal zyn, dat hij het mis heeft,<br />

als hy meent, dat van vischkweeken in stroomend water geen<br />

sprake kan zyn.<br />

Ik geloof toch wezenlyk niet, dat het noodig is om er over<br />

te debatteereu, waar over dergelyke feiten een zoo groot verschil<br />

van meening bestaat. Als de spreker zyn amendement alleen<br />

grondt op het feit, dat vischkweeken in stroomend water oumogelyk<br />

is, laten dan alle leden er vóór stemmen, die van dezelfde<br />

meening zyn, en dan ben ik er van overtuigd, dat hy weinig<br />

leden naast zich zal hebben en wy over dit punt niet meer<br />

zullen behoeven te spreken. Ik wensch alleen mede ie deeleu,<br />

dat een van de eerste gesprekken, welke ik met den wetenschappelyken<br />

adviseur had, over die vraag liep en deze mij zeide, dat<br />

er zyn trek- en standvisschen en dat — precies hetzelfde en in<br />

dezelfde woorden als de geachte afgevaardigde uit Tiel het<br />

zeide — standvisch wel kan gekweekt worden maar trekvisch niet<br />

door den rechthebbende op het vischwater.<br />

De geachte afgevaardigde heeft volstrekt niet het recht te<br />

zeggen: ik geloof het niet. Er is niemand hier die gezag heeft<br />

om te zeggen, dat het wel zoo is, maar ik geloof dat het niet<br />

noodig is over deze zaak verder te debatteeren. De geachte afgevaardigde<br />

begrijpt wel, dat, als het kweekeu van visch in die<br />

wateren mogelijk is, het niet aangaat te zeggen: gij kunt<br />

kweeken wat gy wilt, maar zoodra gy eenig resultaat nebt bereikt,<br />

kan ieder hengelaar komen om die visch uit het water<br />

te halen, welke gy daarin hebt gepoot.<br />

Wij moeten niet vergeten, dat tegeuwoordig by de groote<br />

ontwikkeling van het vervoerwezen en by de goedkoopte der<br />

vervoermiddelen het aantal hengelaars sterk toeneemt.<br />

Ik heb gisteren hooren zeggen — ik meen door den geachten<br />

afgevaardigden uit Zutphen — dat er honderdduizenden hengelaurs<br />

zyn. Ik vind dat enorm, maar het werd gezegd door een<br />

vrieDd der hengelaars en men kent zijn vrienden het best. Wanneer<br />

die honderdduizenden<br />

De heer Licftinck: Ik heb gezegd honderdduizend, en gros.<br />

De heer Tal ma, Minister van Landbouw, Ny verheid en Handel:<br />

Ik heb honderdduizenden verstaan, want ik heb onmiddellyk<br />

tot iemand, die in mijn nabijheid stond, gezegd, dat het merkwaardig<br />

was. Ik had in de adressen altyd gelezen van «honderdduizend"<br />

— en ik meende dat dat het standcyler was — en ik<br />

dacht, toen ik den heer Lieftinck hoorde, dat dat getal wel<br />

merkwaardig aan het groeien was.<br />

Honderdduizend is echter voldoende. Als men dat enorme<br />

leger, ook maar in fracties ziet neerstrijken op zulk een water,<br />

dat met moeite in ontwikkeling is gebracht — de geachte afgevaardigde<br />

heeft er gelyk in, dat er groote bezwaren aan verbonden<br />

zyn om in stroomend water iets tot ontwikkeling te<br />

brengen, byv. in dat van onze rivieren, waar men dat enorme<br />

transito met den Boven-Ryn heett — dan is dat voor den<br />

kweeker niet aangenaam.<br />

Nu heeft met betrekking tot deze zaak ook de geachte afgevaardigde<br />

uit Kampen een amendement ingediend, waarvan ik<br />

eerlyk moet zeggen, dat ik het veel mooier vind dan het artikel,<br />

dat ik op 't oogenblik sta te verdedigen, en de geachte afgevaardigde<br />

uit Tiel heeft zooeven in zyn rede eigenlijk al reeds<br />

aangewezen waarom. Ik heb, eerlyk gezegd, dezer dagen meernialeu<br />

gedacht: wat moet toch eigenlijk zyn de ratio van den<br />

algemeeuen maatregel van bestuur, waar moeten wij hebben de<br />

de lyn, die wy hebbeu te volgen, en nuspreektbetvanzelf.dat,<br />

wanneer iemand in de Memorie van Antwoord zou lezen de<br />

strekking van de bepaling en daar ziet die uitgezonderde wateren,<br />

hy zou zeggen: ik moet zorgen voor water voor hengelaars.<br />

Ik zou niet weten hoe men een algemeenen maatregel van<br />

bestuur zou moeten maken, zorgende voor water voor hengelaars.<br />

Hoe wil men dat bepalen? Men kan zeggen: ik moet zyn by de<br />

groote steden, by fabriekscentra, maar men weet dat menschen<br />

uit de groote steden juist de eigenaardigheid hebben zich zoo<br />

gemakkelijk te verplaatsen; men zou dus enorme cirkels moeten<br />

maken, hetgeen ten slotte op hetzelfde zou neerkomen alsof de bepaling<br />

niet in de wet stond. Maar wanneer men het artikel<br />

leest zooals de geachte afgevaardigde, dan gevoelt men: hier<br />

is iets anders ; hier is een zekere uitgestrektheid water die tot<br />

op het tot stand komen van de wet opengesteld was voor<br />

hengelaars en nu wordt daarop inbreuk gemaakt? Op welken<br />

grond? Natuurlyk op grond van het algemeen e doel van de wet.<br />

Welk is dat doel ? Het tot ontwikkeling brengen van onze<br />

vischcultuur? Nu gevoelt iedereen, dat, wanneer het zoo wordt<br />

geconstrueerd — en de geachte afgevaardigde heeft in de bewoordingen<br />

van zyn amendement de zaak zoo opgezet — voor den<br />

eenvoudigen lezer zich plotseling het beeld voordoet, dat de<br />

algemeene maatregel van bestuur aanwijzingen moet doen ter<br />

wille van de behoorlyke ontwikkeling van de vischcultuur.<br />

Dat wordt dan de ratio, en ik moet eerlyk zeggen: dat vind ik<br />

veel beter.<br />

Ik geloof dat tegen het amendement alleen is in te brengen,<br />

dat er een woord te veel in staat, nl. „daarvan". Dat is niet<br />

lieel fraai.<br />

De geachte afgevaardigde zal er misschien geen bezwaar tegen<br />

hebben dit woord weg te laten en dan zou ik ter bekortingen<br />

vereenvoudiging van de discussie het amendement overigens wel<br />

onmiddellyk willen overnemen, zoodat dan aan het eind in plaats<br />

van de woorden: „voor zoover die by algemeenen maatregel van<br />

bestuur zullen worden aangewezen", wordt gelezen: „voor zoover<br />

deze niet by algemeenen maatregel van bestuur worden uitgezonderd".<br />

Dit geeft het voordeel dat men ook niet behoeft te maken<br />

een lyst van wateren volgens de artt. 577 en 579, waar ik al van<br />

juristen heb gehoord hoeveel verschil van meening ten aanzien van<br />

bepaalde wateren omtrent de strekking van die artikelen er kan<br />

zyn, hetgeen my' ook daarvoor doet huiveren. Ik ben dan ook<br />

dankbaar, dat wy door deze nieuwe redactie van een dergelyke<br />

taak zyn ontheven, en wanneer bij den algemeenen maatregel<br />

van bestuur iets aan te wyzen valt, dan zullen dat zyn bekende<br />

wateren, waaromtrent men de verschillende omstandigheden<br />

nauwkeurig kan beoordeelen. En wanneer de geachte<br />

afgevaardigde uit Appingedam gevoelt, dat dit de ratio is, kan<br />

ik my niet voorstellen dat iemand, die immers niet alleen voor<br />

arbeiders, maar ook voor den arbeid pleit en de beteekenis gevoelt<br />

van arbeid, zou handelen tegen het belang der beroepsvisschers.<br />

Er zyn ongeveer 15000 beroepsvisschers; dat is een cyfer dat<br />

ik kan afleiden uit cyfer3, die dezer dagen opgevraagd zyn by<br />

de Commissarissen der Koningin.<br />

De heer Schaper doet een populaire zaak op het oogenblik,<br />

wanneer hy een dergelyk amendement bepleit, maar ik ben<br />

overtuigd, dat hy, als hy er goed over nadenkt, zal inzien, dat<br />

hy niet mag weigeren aan de Regeering de gelegenheid te geven<br />

om wateren die inderdaad noodig zyn voor een behoorlyke ontwikkeling<br />

van de vischcultuur, te onttrekken aan de vryheid<br />

van den heugel.<br />

Nu zyn er nog een paar andere amendementen. In de eerste<br />

plaats het amendement van den heer van der Zwaag, die wil<br />

lezen: „voor het visschen met den hengel, tenzy de rechthebbende<br />

dit uitdrukkelijk aan anderen verboden heeft", en dan<br />

dat van den heer Reyne, die na art. 17 in wil voegen een<br />

nieuw art. 17 a:


Vel 472. 1817 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>,<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

,Geeue schriftelijke vergunning wordt vereischt voor bet<br />

visschen met den heugel in vischwater, dat door den rechthebbende<br />

bij openbare kennisgeving voor het bevisseben met den<br />

hengel is opengesteld."<br />

De reden die er was voor het indienen van de beide amendementen,<br />

is waarschijnlijk geen van ons allen vreemd. W\j hebben<br />

natuurlijk allen gevoeld, dat er in dat stelsel van schriftelijke<br />

vergunningen iets is dat hinderlijk is. Ik zal de laatste zyn om<br />

dat te ontkennen. Maar nu moet de geachte afgevaardigde uit<br />

Schoterland niet overdryven. Ily moet niet zeggen, dat het in<br />

de practyk zoo goed als onmogelijk is. 11 ij beett geschilderd een<br />

beeld uit zijn omgeving.<br />

Ik zou hem willen vragen: hoe gaat het dan op het oogenblik<br />

t Hy heeft gedaan alsof op het oogenblik geen schriftelijke<br />

vergunning noodig is. Die is ook noodig volgens de Jachtwet.<br />

De geachte afgevaardigde schudt het hoofd, mw hy heeft er<br />

juist op gewezen, dat de groote moeilijkheid zich voordoet bö<br />

de verschillende wijken, waar men onderscheidene eigenaars<br />

heeft, en dat is volkomen juist, maar voor zoover dat wateren<br />

zijn, die niet vallen onder de artt. 577 en 579 van het Burgerlijk<br />

Wetboek, is daarvoor op dit oogenblik van kracht de bepaling<br />

van de Jachtwet, die eischt, dat men niet in eens anders vischwater<br />

vischt zonder schriftelijke vergunning van den rechthebbende.<br />

De geachte afgevaardigde kan dus over die onmogelykheid<br />

volkomen oordeelen door te zien hoe het tegenwoordig<br />

in zijn omgeving gaat.<br />

Wat zit hier natuurlijk achter? Ik heb gisteren of eergisteren<br />

reeds gezegd: wanneer wy - met niets anders te maken hadden<br />

dan met de visschery, waarbij iemand er eens op uitgaat om<br />

een vischje te verschalken, zonder dat er eigenlijk van vischcultuur,<br />

vischhandel en al wat daarmede in verband staat<br />

sprake kan zijn, dan verdween ook de ratio van een speciale<br />

Visscherijwet. Wanneer noch eigenaars noch visschers zien een<br />

onttrekken van de kans om brood te verdienen of het geven<br />

van de kans om brood te verdienen in het beschikking hebben<br />

of geven over een bepaald water, dan vervalt op dat zelfde oogenblik<br />

natuurlijk ook de ratio voor de politie om zich met de zaak<br />

te bemoeien.<br />

Maar aan den anderen kant staat ook weer vast, dat, naarmate<br />

het economisch belang grooter wordt, bescherming noodiger<br />

wordt. Nu heb ik er over gedacht of het niet mogelijk zou zijn<br />

op een of andere manier deze zaak wat eenvoudiger te maken.<br />

De geachte afgevaardigde uit Schoterland is het mear eens met<br />

den Minister de Marez Oyens, die ook in de wet had gezet, dat<br />

men mocht visschen, tenzij het uitdrukkelijk verboden was.<br />

De <strong>Kamer</strong> heeft toen by het onderzoek van het ontwerp in<br />

de afdeelingeu — ten minste wanneer men het Voorloopig Verslag<br />

leest, moet men dien indruk krijgen — daartegen zooveel<br />

bezwaren geopperd, dat mijn ambtsvoorganger gemeend heeft bij<br />

Memorie van Antwoord daaraan toe te moeten geven eu bij<br />

Nota van Wijziging dat systeem te moeten laten vallen. Nu<br />

komt de geachte afgevaardigde hiermede terug zonder dat hij<br />

zelfs memoreert, dat de Minister de Marez Oyens zoo geheel in<br />

zijn lijn was. Nu komt hij en wil dat eenvoudig weer herstellen,<br />

maar vergeet, wat voor de hand lag, eerst te weerleggen de bezwaren<br />

die in het Voorloopig Verslag daarover gemaakt zijn. Het<br />

gaat toch eigenlijk niet aan, dat de <strong>Kamer</strong> in het Voorloopig<br />

Verslag bezwaren ter kennis van de Regeering brengt, dat de<br />

Regeering voor die bezwaren uit den weg gaat en dat dan eeu<br />

lid van de <strong>Kamer</strong> een amendement voorstelt zonder met een<br />

enkel woord te zeggen, waarom hy afwijkt van de meeningen<br />

van de <strong>Kamer</strong>, die in bet Voorloopig Verslag tot uitdrukking<br />

gekomen zijn en waarom hij wil dat dat de Regeering weer<br />

den anderen kant uitgaat.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Mijn opmerking schijnt de heeren<br />

eenigszins in beweging te brengen. Ik begrijp dit absoluut niet.<br />

Ik zeg niet, dat de heer van der Zwaag niet het recht had dat<br />

amendement voor te stellen, maar ik vraag, hoe wy nu eigenlijk<br />

aan het gedachten wisselen moeten komen, wanneer iemand die<br />

dit amendement indient, geen rekenschap geeft waarom hn' iets<br />

doet, dat niet eenigszins aansluit aan de gedachtenwisseling<br />

tusschen Regeering en <strong>Kamer</strong>. Waarom hebben wij dan al die<br />

paperassen en papieren, wanneer wij ze het volgend oogenblik<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1907—1908. — II.<br />

ter zijde kunnen leggen en zeggen: daar hebben wij niets meer<br />

mede te maken ?<br />

Nu moet de geachte afgevaardigde zeggen : wat is uitdrukkelijk<br />

verbod ? De gea:hte afgevaardigde heeft er niet over gesproken.<br />

Is het niet soms in de practyk eenigszins moeilijk om iets<br />

uitdrukkelijk te verbieden aan onbekenden? Wanneer een van<br />

die eigenaren in de wijken een advertentie zet in De Standaard,<br />

dat hij verbiedt in zijn water te visschen, is dat een uitdruk -<br />

kelijk verbod ?<br />

Ik geloof niet, dat iemand het zou kunnen ontkennen, maar<br />

denk toch, dat de inwoners van Gorredijk verwonderd op zouden<br />

zien, wanneer zij een exploot thuis kregen, waarbij zy' worden<br />

veroordeeld wegens het visschen in verboden wateren. Zy zouden<br />

zeggen: ik heb er niets van geweten, ook wanneer gezegd werd:<br />

in het exemplaar van De Standaard van den zooveelsten zegt de<br />

eigenaar, dat het zoo is. Iedereen voelt toch, dat dat niet gaat, en<br />

wanneer de spreker zich nu zoo enorm practisch gevoelt, had bij<br />

met een practisch voorstel moeten komen, maar met een uitdrukkelijk<br />

verbod zonder eenige nadere bepaling kunnen wij<br />

werkelijk niet verder komen. Bovendien een niet uitdrukkelijk<br />

verbod kan natuurlijk nooit van beteekenis zijn, het moet altijd<br />

uitdrukkelijk zyn, anders in het geen verbod. Hoe stelt de<br />

geachte afgevaardigde zich voor, dat particulieren een verbod<br />

zoodanig kunnen geven, dat iedere visscher die met zyn hengel<br />

komt, geacht moet worden dat verbod te kennen ? Als de geachte<br />

afgevaardigde dit niet uiteenzet, is zijn amendement practisch<br />

onmogelijk en zou hij allerlei menschen in de gevangenis brengen,<br />

wanneer de politie niet bijzonder veel gezond verstand had.<br />

Mynheer de Voorzitter ! De geachte afgevaardigde uit Kampen,<br />

moet ik ook eerlijk zeggen , is er niet heel veel beter in geslaagd<br />

de zaak op te lossen. Deze zegt:<br />

,Geene schriftelijke vergunning wordt vereischt voor het<br />

Tisschen met den hengel in vischwater, dat door den rechthebbende<br />

bij openbare kennisgeving voor het bevisseben met den<br />

hengel is opengesteld."<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik heb het denkbeeld dat hierin is<br />

uitgedrukt, indertijd ook zeer nauwkeurig overwogen, maar<br />

ik heb tnjj zelf afgevraagd: wat is openbare kennisgeving?<br />

Openbare kennisgeving van een openbaar bestuur is heel duidelijk,<br />

daar zijn bepaalde regelen voor en iedereen weet, dat die op<br />

bepaalde wijze geschiedt. Een eigenaar heeft natuurlijk daarover<br />

de beschikking niet. De eigenaar van het vischwater heeft<br />

op dien grond natuurlijk niet de beschikking over de middelen<br />

waarover de plaatselijke, provinciale of Rijksoverheid voor haar<br />

openbare kennisgevingen beschikt. Dan krygtm wjj de groote<br />

moeilijkheid van rechtsonzekerheid:<br />

De kennisgeving op zich zelf zou nog wel gaan, want iemand<br />

die de wet niet kent, weet niet van de kennisgeving en gaat<br />

niet visschen, wanneer hy de wet wil opvolgen. Kent bij de kennisgeviug,<br />

dan gaat hij visschen en wordt hn niet bekeurd. Dat is heel<br />

eenvoudig, maar nu het omgekeerde. Een eigenaar behoort tot<br />

die personen, die, zooals wy vanmorgen van den geachten afgevaardigde<br />

gehoord hebben, geweldigen last hebben van de hengelaars.<br />

Een eigenaar in Aalsmeer heeft den vorigen Zondag veel last<br />

gehad. Hy geeft openbaar kennis, dat er niet meer gevischt mag<br />

worden. Maar waar moet hy dat doen? De hengelaars die daar<br />

komen, zyn menschen die des Zaterdagsavonds of des Zondags<br />

vroeg uit Amsterdam komen. Hoe wil nu de eigenaar te Aalsmeer<br />

openbaar keunisgeven, zoodat men sanctie kan geven aan<br />

het verbod ? Ik geloof, dat dit verbazend moeilyk zal zyn. Ik<br />

heb er over gedacht of het mogelijk is om aan particuliere personen<br />

op de eene of andere manier den vorm in handen te geven<br />

waarop zy voor iedereen hun water kunnen openstellen, en aan<br />

het water een ander karakter kunnen geven, maar ik ben er<br />

niet in geslaagd, ik heb aan anderen gevraagd om te trachten<br />

iets van dien aard te ontwerpen en heb evenmin iets ontvangen,<br />

maar de beide proeven die ik gekregen heb van den geachten<br />

afgevaardigde uit Kampen en van den geachten afgevaardigde<br />

uit Schoterland, zyn zoo, dat ik begryp dat men het elders ook<br />

niet in orde beeft kunnen krijgen, en dan geloof ik dat het<br />

artikel, zooals het nu gewijzigd is na de overneming van het<br />

amendement, moet worden behouden.<br />

Geheel absoluut zeg ik dit niet van het derde lid.


\H\H<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

Men zegt, dat het derde lid erg omslachtig is, ja, maar iedereen<br />

zal wel willen erkennen dat daar geen woord in staat<br />

waarvoor geen behoorlijke en goede reden is te geven. Wanneer<br />

iemand er iets m schrappen wil, dan moet lii.j aantoonen, dat<br />

datgene wat hy' schrappen wil, niet noodig is. Er is zooeven<br />

gesproken van den noodeloozen omslag, maar nijj is opgemerkt<br />

door mannen die de praety'k van de rechtspraak kennen, dat,<br />

wanneer deze bepalingen niet zoo uitvoerig in de wet worden<br />

gesteld, er dan telkens moeilijkheden zullen komen met de<br />

veldwachters, die iemand in het veld aantreffen, die een soort<br />

vergunning produceeren. Een onleesbare handteekening, de<br />

moeilijkheid om uit te maken wat eigenlyk de bedoeling is,<br />

geven aanleiding tot allerlei quaesties, die soms tot voor den<br />

rechter moeten worden voortgezet om uit te maken of het stuk<br />

dat geproduceerd is, een vergunning is of' niet. Het is hier niet<br />

te doen om omslag te maken, maar om er voor te zorgen, dat<br />

hy' die een papier in banden heeft, zeker weet dat hy' gedekt<br />

is. Wanneer nu,i niet wordt aangetoond dat dit niet noodig is,<br />

dan zou ik er de voorkeur aan geven, dat het derde lid ongewyzigd<br />

bleef bestaan.<br />

De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Ik constateer, dat<br />

de heer Tydeman en ik nu eigenlijk niet zoover van elkander<br />

staan als gisteren bij den tegenstand van dien geachten afgevaardigde<br />

tegen mijn amendement in zake de akte. De geest<br />

waarin hü sprak is volkomen de mijne; wy beiden willen den<br />

vischstand verbeteren, maar wij willen ook van het Ry'k eenige<br />

opoffering ten gunste van den hengelaar. Wjj willen desnoods<br />

een geringe verwaarlooziug van het doel ten gunste van de<br />

vrijheid van de, laat ik maar zeggeu, honderdduizend hengelaars.<br />

Ziedaar die zaak! Het is de quaestie hoe dit te bereiken en my<br />

dunkt, dat dit alleen kan door aanneming van myn amendement,<br />

op andere wn'ze is het niet te vinden. Ik geloof, dat de overneming<br />

van het amendement van den heer Reyue bitter weinig<br />

beteekent. Juist de overneming van het amendement door den<br />

Mim'ster is een bewijs voor mij, dat wy' er niets door winnen.<br />

Ik vrees, dat de Minister zal redeneeren: als eerst de zaak er<br />

maar in is, de uitzonderingen zet ik er zelf in, dat is een quaestie<br />

van meer of minder, dat doe ik zooals ik dit zelf wensch. Er<br />

is, laat ons dit niet verbloemen, een fanatieke haat tegen de<br />

hengelaars; men vindt hen vrybuiters, men spreekt van „de<br />

pest van den hengel", een voorwendsel er toe is de herrie die<br />

er wel eens rondom Amsterdam wordt gemaakt door eenige<br />

hengelaars; zij moeten er uit! Overneming van het amendement<br />

Reyne helpt my niet. Wat zegt de Minister zelf? Meent gy ,<br />

afgevaardigde uit Appingedam, vraagt hy daD, dat men in<br />

Rijkswateren geen visch kan poten of kweeken? En is dit zoo,<br />

dan, zegt men, is uw amendement onmogelijk.<br />

Is dit geen bewijs, dat men de bedoeling heeft, de Rykswateren<br />

in het algemeen te maken tot vischkweekerijen? Dat<br />

bedoelt dus uitsluiting van de hengelaars. Wanneer men van<br />

het standpunt uitgaat, dat al het Rijkswater moet gebruikt worden<br />

voor de vischkweekery, dan komt het niet te pas dat een hengelaar<br />

daarin komt grasduinen. Dan is het dus met het hengelen en<br />

den hengelaar gedaan.<br />

Ik herhaal wat ik reeds in eerste instantie heb gezegd: er<br />

wordt in het blad van de Heidemaatschappy' op gewezen, dat<br />

de Staat in de provincie Groningen slechts op de helft van het<br />

Zuidlaarderrueer het vischrecht heeft; al het andere vischrecht<br />

is verkocht. Als het nu de bedoeling is om alle hengelaars<br />

voortaan uit te sluiten, en op dien grond wordt myn amendement<br />

bestreden, dan is het ook uitgemaakt, dat in de geheele provincie<br />

Groningen niet meer mag worden gevischt. Wanneer men zegt:<br />

overal waar vischrecht is, moet de hengelaar worden uitgesloten,<br />

dan mag in de geheele provincie Groningen niet één hengelaar<br />

meer visschen. Ik zeg dit: kweekin Ky'kswater wat gij wilt, maar<br />

wees er op bedacht, waar men gewend is aan den toestand vau<br />

de vigeerende wet, dat een deeltje er van aan den hengelaar komt.<br />

Met 100 000 hengels roept de Minister; ja, maar die 100 000<br />

hengels zyn toch niet alle in de provincie Groningen ? Die<br />

zyn verdeeld over ons geheele waterrijke land. Wil ik nu ontkenuen<br />

dat er in Rykswater een massa visch kan gekweekt<br />

worden? Neen, wanneer het byv. gebeurt, zooals in Baden, gelyk<br />

door den heer Tydeman werd opgemerkt, wanneer op geregelde<br />

tijden een groot getal jonge visschen in het water wordt teruggeworpen,<br />

dan kan men visch in massa kweeken. Maar het gaat niet<br />

zóó, dat een zetbaas op een zekere plaats in het water visch gaat<br />

kweeken, terwyl dan de hengelaar komt om een deel er van<br />

weer weg te nemen; neen, zoo gaat het niet. Iemand gaat zoo<br />

maar niet op een bepaalde plaats zyn geld in het water gooien,<br />

terwyl anderen in zyn buurt het niet doen. Dat het niet zoo<br />

gebeurt, is my herhaaldelijk door menschen van het vak verzekerd.<br />

Wijs my dan de plaats waar wèl zoo iets gebeurt.<br />

Waar gewezen is op het groote getal snoekbaars, dat in het<br />

Voornsche kanaal wordt aangetroffen, daar merk ik op, dat dit<br />

niet een gevolg is van het aankweeken van snoekbaars daar ter<br />

plaatse; die is daar vanzelf gekomen, en daarom heeft ieder<br />

hengelaar er ook recht op. Er wordt in bedoeld artikel gezegd,<br />

dat men met den hengel soms meer dan met ander vischtuig<br />

kan visschen; maar wat belet dan een eigenaar om den<br />

hengel te gebruiken t Ik erken, dat eenige opoffering noodig<br />

is, en dit komt hierop neer: laat men de Rijkswateren wat<br />

minder of desnoods byna in het geheel niet gebruiken voor de<br />

kunstmatige vischteelt ter wille van den hengelaar.<br />

Het is nog de vraag wat is in het oeconomisch belang van<br />

het land, dat men zich boven alles toelegt op de kweekery' van<br />

visch in de Rykswateren, terwyl men daarbij uitsluit den hengelaar,<br />

61' dat men zegt: welnu, kweek dan in het Rykswater<br />

wat minder of zelfs niets, maar geef dan genot aan die honderdduizend<br />

menschen, die wel eens een vischje vangen willen. Men<br />

moet dit niet geringschatten. Wy' hebben by' de algemeene beschouwingen<br />

uitgemaakt, dat deze zaak nog verkeerde in een<br />

stadium van ontwikkeling. Men moet daarom wat schipperen<br />

en rekening houden met de traditie van een aantal heugelaars.<br />

Men kan het water niet beschouwen als een stuk grond. De<br />

heer Tydeman heeft gesproken van boomen in het bosch en<br />

schilderyen in musea, maar dit is heel wat auders. Niemand zal<br />

er aan denken een schilderij weg te nemen uit een museum,<br />

omdat het eigendom is van den Staat; die man moet gek zijn;<br />

dit ligt niet in onze volksconsciëntie; maar een vischje op te<br />

halen is in ons waterrijk land wat anders. Zoo ook met boomen<br />

in het bosch.<br />

De heer Tydeman heeft eenige aardigheden of stekeligheden<br />

gezegd, zeker wegens hetgeen van morgen is gebeurd. Dit zat<br />

nog een beetje in zyn gemoed; vandaar zeker, dat hy my een<br />

sneer gaf, sprekende van lieden, „die er verstand van hebben".<br />

Mynheer de Voorzitter! Ik pretendeer niet er veel verstand van<br />

te hebben, maar het is hier een eenvoudige zaak. De heer Tydeman<br />

is een geducht jager, en misschien heeft hy ook wel visschery<br />

om handen; wellicht is hy' wel belanghebbende daarbij. Ik weet<br />

het niet ....<br />

De heer Tydeman : Het komt hier niet by te pas om te<br />

spreken van er persoonlijk belang by' te hebben ....<br />

De beer Schaper: Dan moet men ook niet spreken van lieden<br />

die er geen verstand van hebben.<br />

Als nu de Minister zegt, dat er 15 000 beroepsvisschers zyn<br />

en dat men daarmede rekening moet houden, antwoord ik, dat<br />

deze reeds genoeg krijgen. En wat helpt nu de goedkoope akte,<br />

die de Minister heeft gewild, als er geen water overblyft ? Hier<br />

is het duidelijk streven om den hengelaar te verdringen. De<br />

Minister zegt: gij verdedigt een populaire zaak.<br />

Mynheer de Voorzitter! Dat kan wel zyn, maar als ik kans<br />

zie de zaak goed te regelen zonder de hengelaars te vleien, zal<br />

ik dit gaarne doen.<br />

Te recht heeft de heer Tydeman gezegd, en 's Ministers woorden<br />

strookten daarmede, dat er geen vaste regel wordt aaugegeven.<br />

Welnu, stond er, dat de wet de wateren aanwyst, dan konden<br />

wy misschien medegaan, maar nu weten wy' van niets. Als wij<br />

over eenige dagen een maatregel van bestuur krijgen, zal misschien<br />

de groote massa hengelaars gedupeerd blyken. Mag men<br />

dit doen ter wille van oeconomische ontwikkeling en nationalen<br />

rykdom, die nog niet vaststaan, waarvan men de portee nog<br />

niet beseffen kan en waarbij alles nog wankel is? Al gold het<br />

hier een overgangsmaatregel, dan nog zou het zijn een vooruitloopen.<br />

De Minister zegt, dat ook wat hij wil een overgangsmaatregel


1819<br />

_— »<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 190H.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

is, maar het is een overgangsmaatregel aan den verkeerden kant,<br />

om den boel voor den hengel te sluiten ! Dit gaat niet. Ik moet<br />

mijn amendement handhaven. Ik '/ie niet in, dat de <strong>Kamer</strong> zich<br />

kan tevreden stellen met de overneming van het amendement<br />

Reyne, dat niets is dan het vervullen van het spreekwoord: een<br />

kinderhand is gauw gevuld. De <strong>Kamer</strong> moet eenige opoffering<br />

aan die vischcultuur doen. Een kleinigheid ziter in, die ik liever<br />

anders zou willen, maar het groote belang van de hengelaars<br />

gaat vóór het belang van een gezond vermaak en een goed<br />

voedsel van het volk. Er zyn tijden dat de menschen werkloos<br />

zyn en dan is het goed, dat zij een vischje kunnen vangen,<br />

want al die visch is voor hen verloren als zü ze moeten koopen.<br />

Men eet in Duitschland veel meer Hollandsche visch dan nier<br />

gegeten wordt; hier kry'gt men zoutwatervisch, zeevisch, maar<br />

de zoetwatervisch gaat naar den vreemde. Voor den arbeider<br />

althans is er geen koopen aan. Ik hoop, dat de <strong>Kamer</strong> over<br />

enkele kleine bezwaren zal heenstappen en mijn amendement<br />

zal aannemen.<br />

Ten aanzien van de paaiplaatsen kan men er nog wel wat<br />

op vinden. In art. 19• wordt daarover ook gesproken, maar<br />

om den Minister carte blanrhe te geven, acht ik niet goed.<br />

Ook het amendement van den heer van der Zwaag schynt ruy<br />

goed toe. De heer van der Zwaag is mans genoeg om zelf zijn<br />

amendement te verdedigen, maar ik geloof, dat het amendement<br />

noodig is, al was het alleen maar om den brief van deu president<br />

van de , Drentsche Zoetwatervisscherij", die spreekt van 20 of meer<br />

eigenaars die niet te bereiken waren. Voor de fortgrachten kon<br />

men wel een afzonderlijke bepaling maken. Dienaangaande was<br />

het eerste wetsontwerp beter. Ik moet hier nog eens opkomen<br />

tegen de manier waarop gebruik is gemaakt van de opinie der<br />

<strong>Kamer</strong>, uitgesproken in het Voorloopig Verslag.<br />

De Minister zegt: de <strong>Kamer</strong> heeft er op aangedrongen ! Maar<br />

er staat in het Voorloopig Verslag, dat .verscheidene" leden dit<br />

wilden. De meerderheid was het niet, dan staat er al gauw «vele"<br />

leden of „zeer vele' leden. De Minister ziet het echter graag<br />

en zegt: pik in voor een nieuw wetsontwerp! Op die manier<br />

is het gemakkelijk een wetsontwerp te veranderen. Ik hoop, dat<br />

de <strong>Kamer</strong> zoo verstandig zal zijn om dit niet goed te vinden en het<br />

amendement, dat ik de eer had voor te stellen, zal aannemen.<br />

De heer van der Zwaag: Mijnheer de Voorzitter! Tot mijn<br />

leedwezen heb ik dat deel van de rede van den heer Tydeman<br />

waarin hij mijn amendement heeft bestreden, gemist. Ik kan<br />

dus daarop niet ingaan. Misschien is dit een voordeel voor de<br />

<strong>Kamer</strong>, waar wij toch waarschijnlijk niet tot elkaar kunnen<br />

komen. Ik heb hem echter iets hjoren zeggen over de formuleering.<br />

Daarover hebben wij het meer gehad. Als men een zekere<br />

zaak niet wil, komt men tegen de formuleering op. Ik heb nooit<br />

eeu amendement zien indienen, al was het door de bekwaamste<br />

juristen samengesteld, of een ander jurist maakte aanmerking<br />

op de formuleering. In de practyk — en daarop komt het<br />

toch aan — komt mijn amendement, naar mijn vaste overtuiging,<br />

heel gemakkelijk op zijn pootjes terecht.<br />

De Minister heeft gezegd dat ik niet moest overdrijven. Een<br />

zeer goede raad, dien ik hem wederkeorig geef. Ook hij moet niet<br />

overdrijven, wat hij wel degelijk heeft gedaan.<br />

De Minister heeft gezegd, dat in de tegenwoordige Jachtwet<br />

deze sport ook wordt verboden. Ja, Mijnheer de Voorzitter, dat<br />

is zoo; zelfs het kievitseieren zoeken wordt eveneens verboden,<br />

doch aan geen van beide wordt de hand gehouden, en als bewijs,<br />

dat de last, dien men op de eigenaren wil leggen niet zoo verschrikkelijk<br />

is, zooals de heer Tydeman, wat ik ook nog even<br />

van hem heb opgevangen, schijnt te meeneu, kan ik er op<br />

wijzen, dat niettegenstaande dit verbod in de wet is neergelegd,<br />

vele eigenaren toch steeds advertenties plaatsen, waarin er op<br />

gewezen wordt, dat het eieren zoeken op hun grond verboden<br />

is, zoodat stilzwijgend wordt aangenomen, dat, wanneer er geen<br />

advertentie geplaatst is, dat men niet mag zoeken, dit geoorloofd is.<br />

Nu heb ik veel berechtingen gezien over overtredingen, maar<br />

men zal te vergeefs de couranten nazoeken, om een berechting<br />

te vinden in zake het visschen in eens andermans water, tenzij<br />

het geldt van eigenaren, die zulks per advertentie verboden hebben.<br />

Nu heeft de Minister zelf overdreven, waar hij verwijst naar<br />

het oorspronkelijk wetsontwerp van den Minister de Marez<br />

Oyens. Het gold daar toch de geheele viaschery, terwijl men het<br />

hier eenvoudig heeft over één wijze van visschen, namelijk met<br />

den hengel, en wanneer men nu zegt: men kan een akte krijgen<br />

om te visschen met verschillende hengels en zoodoende de<br />

beroepsvisschers toelaten, dan wensch ik aan dat bezwaar tegemoet<br />

te komen door het woordje: den , vóór hengel, te veranderen<br />

in : één. Dan is het duidelijk, dat alleen bedoeld wordt<br />

het hengelen voor pleizier<br />

Wat zou het geval zijn, zoo zeide de Minister, wanneer iemand<br />

een advertentie plaatste in De Standaard en er werd , wanneer<br />

er geverbaliseerd werd, op gewezen, dat het toch verboden was?<br />

Gewone menschen, Mijnheer de Voorzitter, die niet behooren<br />

tot de wetgevers of juristen, zijn in den regel practische menschen<br />

en zullen derhalve, vooral waar het voor Friesland geldt,<br />

niet adverteeren in De Standaard, maar in het blad van den<br />

heer Hepkema, dat daar nogal veel gelezen wordt, of in de<br />

Leeuwarder Courant, of wanneer zij wat meer socialistisch zijn<br />

aangelegd, wellicht in De Klok of andere dergelijke plaatselijke<br />

bladen. Maar, indien de opmerking van den Minister opging<br />

en de menschen zoo onpractisch mochten wezen toch te adverteeren<br />

in De Standaard — er zal er in Friesland misschien wel<br />

een enkele gevonden worden, die dat doet — dan zijn zy toch<br />

niet blootgesteld aan grooter gevaren, dan wanneer mijn amendement<br />

viel wordt aangenomen. Wanneer men niet uitdrukkelijk<br />

weet, dat men in een zeker water mag visschen, omdat men<br />

niet weet of het al dan niet verboden is, staat dit niet gelijk<br />

met een wet, waarin staat, dat het in het algemeen verboden is.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Wat nu betreft de opmerking van<br />

den heer Tydeman over de beteekenis van de woorden: „aan<br />

anderen", geef ik toe, dat deze er wel uit kunnen.<br />

Ik geloof niet, dat zij schaden, maar ik meen ook, dat zij<br />

wel weggelaten kunnen worden.<br />

Zooals gezegd is, is de bedoeling slechts om te doen uitkomen,<br />

dat het verbod niet geldt voor de liefhebberijhengelaars.<br />

Ik handhaaf derhalve het amendement, aldus gewijzigd, dat<br />

in de plaats van : „den hengel", wordt gelezen: „een hengel" en de<br />

woorden: „aan anderen", vervallen.<br />

Thans nog een kort antwoord aan den Minister betreffende<br />

hetgeen deze opmerkte omtrent het Voorloopig Verslag.<br />

Hij zeide, dat deze bepaling juist door Minister Veegens in<br />

de wet is gebracht, omdat in de secties groote bezwaren waren<br />

ingebracht tegen het stelsel-de Marez Oyens.<br />

Ik heb reeds opgemerkt, dat dit voor de geheele visschery<br />

gold en dus een geheel andere zaak is, terwy'1 daarin ook<br />

bepaalde verbodsteekenen waren aangewezen.<br />

De Minister schijnt bovendien zeer kort van memorie te zy'n,<br />

want wij hebben pas bij amendement iets uit de wet gelicht,<br />

dat ook naar aanleiding van opmerkingen in het Voorloopig<br />

Verslag door Minister Veegens in de wet was gebracht, namelijk<br />

de bepaling, dat men een akte voor elke soort van hengelen<br />

moest hebben.<br />

Na hetgeen de heer Schaper daaromtrent reeds heeft gezegd<br />

meen ik dat hiermede deze opmerking van den Minister voldoende<br />

beantwoord is.<br />

De Voorzitter: Door den heer van der Zwaag is wijziging<br />

gebracht in zy'n amendement, in dien zin, dat nu door nem<br />

wordt voorgesteld om art. 17, 4, sub b, aldus te lezen : „voor<br />

het visschen met een hengel, tenzij de rechthebbende dit uitdrukkelyk<br />

verboden heeft". In verband hiermede zal ook in<br />

zyn subsidiair amendement gelezen moeten worden : „r. voor het<br />

visschen met een hengel in andere watereu dan die bedoeld in<br />

litt. b, tenzij de rechthebbende dit uitdrukkelijk verboden heeft".<br />

De heer de Visser: Mynheer de Voorzitter! De Minister heeft<br />

zich niet onsympathiek uitgelaten over de gedachte welke aan<br />

inyn amendement ten grondslag ligt; en heeft zich allerminst<br />

tegenover het amendement vijandig gesteld, gelyk hij dit deed<br />

tegenover de andere amendementen welke hier ter sprake gekomen<br />

zijn.<br />

Het argument, dat de Minister echter tegen niy heeft gebruikt<br />

en dat hem vooral aanleiding heeft gegeven om de gedachte<br />

die aan myn amendement ten grondslag ligt, niet zelf in een<br />

bepaalden vorm in zyn ontwerp op te nemen, is vooral zyn


1*20<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling dor visseherijen.<br />

meeuing, dat de miudere waarde van enkele punten, die in alinea 3<br />

van art. 17 worden genoemd, en die ik zou willen verwijderd<br />

zien, moeilijk kan woiden aangetoond.<br />

Nu zal ik de allerlaatste zy n om te ontkennen, dat die punten<br />

hoofd voor hoofd een zekere beteekenis hebben en de intensieve<br />

kracht van dat getuigschrift niet zouden versterken, maar daarover<br />

loopt de quaestie niet. De groote vraag is, of een schriftelijke<br />

vergunning, door den rechthebbende zelf aan een ander uitgereikt,<br />

niet voldoende is, om aan dien ander het gebruik<br />

van het vischwater op een zeker oogenblik te verzekeren, en<br />

of wü, buiten die louter schriftelijke vergunning, nog dergelijke<br />

détails in die vergunning noodzakelijk moeten achten als hier<br />

in art. 17, al. 3, worden genoemd.<br />

Tot verdediging van dit nieuwe standpunt — want het ia<br />

een geheel nieuw standpunt — heeft de Minister naar mijn<br />

overtuiging geen bewijsgronden aangevoerd. Wat ik wil, stond<br />

toch niet alleen in de bestaande wet, maar als ik mij niet vergis,<br />

gold het tot heden ten aanzien van elke schriftelijke particuliere<br />

vergunning, die wjj in de tegenwoordige wetgeving kennen.<br />

Ik geloof namelijk niet, dat er andere schriftelijke particuliere<br />

vergunningen bekend zijn, die aan dergelijke détail-eischen moeten<br />

voldoen, als in dit art. 17 onder 3 worden genoemd.<br />

Daarom komt het mü voor, dat, afgescheiden nog van de moeilijkheden<br />

in de practijk, die ik van morgen heb gememoreerd,<br />

wanneer een eigenaar een schriftelijke vergunning geeft, waarin<br />

natuurlijk zijn eigen handteekening zal staan en in vele gevallen<br />

ook de naam van dengene aan wien hij dat recht op een gegeven<br />

oogenblik toekent, deze ten aanzien van het gebruik van<br />

dat vischwater voldoende is.<br />

Een bepaling als hier wordt voorgesteld zal in de practijk<br />

alleen dit gevolg hebben , dat de wet op dit punt geregeld zal<br />

worden ontdoken. Herhaaldelijk hoort men, dat, terwn'1 de<br />

bestaande wet het begrip schriftelijke vergunning niet nader<br />

omschrijft, nu reeds telkens en telkens van dien eisch wordt<br />

afgeweken en in de practijk de mondelinge vergunning dikwijls<br />

de schriftelijke, die in de wet als eisch is gesteld, vervangt.<br />

Maar hoeveel te meer zal dit het geval zyn, wanneer men den eisch<br />

dier schriftelijke vergunniug aan al de bepalingen gaat binden<br />

die hier worden opgenoemd.<br />

Bovendien wijs ik op het gevaar, dat, wanneer degeen die het<br />

recht op dat vischwater aan een ander gunt, ook maar één van<br />

deze bepalingen heeft vergeten, iemand, dien h\j anders in z\jn<br />

vischwater zou willen toelaten, op grond van dat verzuim, door<br />

den kantonrechter, zich het recht zou kunnen zien ontnomen,<br />

om in het vischwater te blijven visschen.<br />

Het is om die reden, dat ik de <strong>Kamer</strong> wensch voor te stellen<br />

alinea 3 van art. 17 geheel te doen vervallen. Bü aanneming<br />

zal dan ook o onder de vierde alinea moeten vervallen.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik heb de eer mijn amendement aan<br />

te bevelen.<br />

De Voorzitter: Door den heer de Visser wordt als amendement<br />

voorgesteld alinea 3 en onderdeel a van alinea 4 van art. 17<br />

te doen vervallen.<br />

Het amendement wordt ondersteund door de heeren de Savornin<br />

Lohman, van Veen, Duymaer van Twist, van Vlijmen, de Klerk<br />

en Ketelaar, en komt mitsdien in behandeling.<br />

De heer Reyne: Mn'nheer de Voorzitter! Het z\j mü veroorloofd<br />

in de eerste plaats een enkele opmerking te maken naar<br />

aanleiding van hetgeen door den Minister is gezegd over het<br />

door mij bü amendement voorgestelde nieuwe art. 17a, dat van<br />

de openbare kennisgeving.<br />

Ik ben nog altijd van meening, dat het voorschrift betreffende<br />

de schriftelijke vergunning een noodeloozen last en omslag zal<br />

veroorzaken aan de personen die op andere w\jze in hetzelfde<br />

kunnen voorzien.<br />

Het zou echter zeer onheusch ziju tegenover de heuschheid<br />

van den Minister, die zijnerzijds sterke bezwaren heeft geopperd,<br />

dit amendement te blijven handhaven. Wanneer ik op dit oogenblik<br />

dat amendement intrek, omdat ik volkomen toegeef, dat het<br />

begrip ,openbare kennisgeving" staande de vergadering moeilijk<br />

te omschrijven is, geef ik den Minister echter in overweging<br />

om, waar het niet waarschijnlijk is, dat wij heden het hoofdstuk<br />

der binnenvisscherij zullen afhandelen, eens na te gaan of te<br />

laten nagaan of er niet een artikel ware in te lasschen, ten einde<br />

in dat bezwaar van dien noodeloozen omslag te voorzien.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik trek derhalve het amendement<br />

betreffende de openbare kennisgeving in.<br />

Wat het tweede amendement betreft, dat omtrent het visschen<br />

met den hengel, daartegen is geen bestrijding geleverd, en ik<br />

behoef dus niet in een nadere verdediging te treden.<br />

Iets anders is het met het amendement dat strekt om de<br />

slotwoorden van art. 17, 4°., e, door andere te vervangen, en dat<br />

door den Minister is overgenomen. Ik wil natuurlijk gaarne<br />

voldoen aan den aandrang van den Minister om het woord<br />

.daarvan" te doen vervallen.<br />

Nu bü de bespreking van dit amendement door den heer<br />

Schaper nogmaals de beteekenis van het artikel in debat is gebracht,<br />

zü het mü veroorloofd daarover nog een enkele opmerking<br />

te maken. Wanneer ik den Minister dank zeg voor de overneming<br />

van niijn amendement, dan ligt daarin natuurlijk opgesloten,<br />

dat ik in die overneming niet zie wat de heer schaper meent<br />

dat er in gezien moet worden, nl. een quaestie van formuleering.<br />

Ik ben Zün Excellentie erkentelük voor de overneming,<br />

omdat naar het stelsel van mgn amendement de openbare<br />

waters als regel open zullen staan voor de hengelsport en dat<br />

als uitzondering de gesloten wateren zullen worden vermeld.<br />

Bovendien zullen de redenen voor het sluiten dier wateren<br />

bekend zün, zoodat de heer Schaper of wie ook bü elke gelegenheid<br />

daarnaar zal kunnen vragen en daarover zün oordeel zal<br />

kunnen zeggen. Er is dus niet de minste kans, zooals de heer<br />

Schaper het uitdrukt, dat het groote watergebied toch gesloten<br />

zal worden voor de hengelsport. Neen, het groote watergebied<br />

zal daarvoor open blyven en alleen daar waar gewichtiger<br />

belangen dan de hengelarü zullen gelden, zal de Minister de<br />

bevoegdheid krügen de wateren te sluiten.<br />

Dat acht ik een groot voordeel, want nu herhaalt de heer<br />

Schaper wel, dat het openbare water niet geschikt is voor het<br />

vischkweeken, maar, als hü in die richting zün inlichtingen<br />

heeft ontvangen, is hü niet geed ingelicht.<br />

Zooeven is reeds door den heer Tydeman opgemerkt, dat het<br />

poten van trekvisch niet, maar het poten van standvisch daar<br />

wel degelyk mogelük is. Eu tot de standvisch behooren de meest<br />

gezochte vischsoorten, die tegenwoordig in onze binnenwateren<br />

worden gepoot.<br />

De heer Schaper zegt, dat het kweeken van die visch in de<br />

openbare wateren niet voorkomt, maar ik wil er op wyzen dat<br />

hü beter kon weten uit het orgaan der Heidemaatschappü, de<br />

vereeniging met welke wij gisteren en heden dien geachten<br />

afgevaardigde op zoo zonderlinge wüze hebben hooreu omspringen.<br />

Als het nl. in de kraam zyner amendementen te pas kwam,<br />

werd die maatschappü het ééne oogenblik veroordeeld als gezworen<br />

vyand van het hengelen, en het andere oogenblik als<br />

deskundige binnengehaald. Ik zou den heer Schaper, die zegt<br />

dat er in onze openbare wateren geen bepaalde vischkweek plaats<br />

heeft, verwüzen naar het voorlaatste nummer van het orgaan<br />

der afdeeling zoetwatervisscherü van de Heidemaatschappü.<br />

Daarin zal hü vinden, in de eerste plaats het bericht, dat de<br />

polder Wüde-Wormer voor het uitzetten van Gallicische karper<br />

is gebruikt, en ten tweede dat die karpers door hengelaars van<br />

elders zün weggevangen.<br />

Waarom haal ik dat aan ? De heer Schaper heeft straks zelfs<br />

de arbeidersbelangen ter sprake gebracht, alsof het arbeidersbelang<br />

erg zal worden geschaad door het thans gewüzigde<br />

Regeeringsartikel! Maar ik wijs er op, dat het uitzetten van pootvisch<br />

in den polder Wüde-Wormer niet is geschied door<br />

.kapitalisten" maar door zeer mingegoede menschen, door beroepsvisschers<br />

in armelüke omstandigheden. Echter de visschen zü'n<br />

er weggevangen door hengelaars, door menschen van elders,<br />

die maatschappelük vrü zeker in veel gunstiger levensomstandigheden<br />

verkeerden dan die visschers.<br />

Is het dus onjuist van den heer Schaper om tebetoogen, dat<br />

het openbare water niet geschikt is of niet gebruikt wordt voor<br />

stelselmatige vischteelt, ik heb straks ook uitdrukkelijk betoogd<br />

dat, wanneer het amendement van den heer Schaper wordt aangenomen<br />

en de bestaande anarchistische toestand blyft voort-


Vel 473. 1821 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der viwicherijen.<br />

bestaan, do vischkweek niet ;tlleen onhoudbaar is in openbare<br />

watereu, mat r ook iu die particuliere wateren, welke uiet openbare<br />

watereu in open verbinding staan. Ik moet het feit constateeren,<br />

dat de heor Schaper dit niet alleen niet heeft tegengesproken,<br />

maar dat ook zelfs niet heeft getracht te doen.<br />

De bevordering vau den vischstand is een hooger belang dan<br />

de ongebonden hengelary, en waar hy in zyn interruptie zeide,<br />

dat men moet heenstappen over kleine bezwaren, zeg ik, dat<br />

ik zijn amendement geen klein bezwaar acht, maar meen dat<br />

het is in volkomen strijd met het doel van deze wet. En waar<br />

by de algemeene beschouwingen ook de heer Schaper heeft<br />

gezegd, dat hy er in zag iets in de lyn van de ontwikkelingsperiode<br />

van de productie, het bevorderen van eeu bepaalden<br />

vischstand, is zyn amendement in volkomen strijd met de houding<br />

door hem by de algemeene beschouwingen ingenomen.<br />

De Voorzitter: Aangezien het amendement van den heer<br />

Reyne op stuk n°. 10, V, door hem is ingetrokken, maakt dit<br />

geen onderwerp beraadslaging meer uit.<br />

Verder heeft de heer Reyne een wijziging gebracht in zy'n<br />

amendement, voorkomende op stuk n . 20 onder litt. b, strekkeude<br />

om het woord .daarvan" daaruit te laten vervallen.<br />

Mag ik vragen of de Minister nu gevolg geeft aan zyn voornemen<br />

om dit amendement, aldus gewijzigd, over te nemen P<br />

De heer Talnia, Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel:<br />

Ja, Mynheer de Voorzitter.<br />

De Voorzitter: Aangezien dit amendement van den heer<br />

Reyne door de Regeering is overgenomen, maakt het als zoodanig<br />

geen onderwerp van beraadslaging meer uit.<br />

De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Nog een zeer<br />

enkel woord aan het adres van den geachten afgevaardigde uit<br />

Kampen. Zijn houding verwondert my wel eenigszins. Misschien<br />

uit verrukking over de overneming van zijn amendement door<br />

de Regeering heeft hy zich in eens omgekeerd en op my zyn<br />

pn'len gericht, terwyl hü het oorspronkelijk voorstelde, alsof<br />

hy althans in dezelfde richting wilde gaan als ik. Hy is nu<br />

bezig zyn eigen amendement te bederven om my fel te bestrijden.<br />

Als het zoo slecht is wat ik voorstel, wat beteekent dan de<br />

overname van zyn amendement? Nu de Minister het amendement<br />

overgenomen heeft, moeten wy onderstellen, dat er niets van<br />

komt. Gy maakt het nu zoo verschrikkelijk erg wanneer de<br />

Rijkswateren opengesteld worden voor hengelaars, dat men zou<br />

zeggen: wanneer gy het in uw macht had zou geen enkel water<br />

worden opengesteld. Uw yver is een beetje bevreemdend, want<br />

gy doet zoo schade aan uw eigen voorstel.<br />

De <strong>Kamer</strong> ziet nu wat wy gewonnen hebben met het overnemen<br />

van het amendement vau den heer Reyne. Dat is bitter<br />

weinig. De geachte afgevaardigde heeft het zelf toegegeven door<br />

zich zoo tegen my te keeren en tegen datgene, wat ook de bedoeling<br />

van den heer Tydeman is.<br />

Ik wii nog wyzen op iets, waartoe de heer Reyne mij aanleiding<br />

heeft gegeven. Hy zegt: gy spreekt nu eens ten gunste,<br />

dan weer ten uadeele van de Heidemaatschappy.<br />

Neen, maar wat is er gebeurd ? Er is een adres ingekomen,<br />

en daarop wil ik de aandacht van de <strong>Kamer</strong> vestigen, van de<br />

Vereeniging tot veredeling en verbetering vau den vischstand,<br />

die zegt: ondanks dat alles, laat den hengelaar met één hengel<br />

onbelemmerd visschen in de Rijkswateren. En een van die personen<br />

is zelf vice-voorzitter vau de afdeeling Amsterdam van<br />

de Heidemaatschappy, een man dus, die de zaak van alle kanten<br />

bekijken kan. Is betere autoriteit denkbaar dan van zulk een<br />

man, die dan zegt, ondanks de noodzakelijkheid van verbetering<br />

van den vischstand, laat toch den hengelaar met één hengel<br />

vry ? Ik geloof, dat dat een zeer groote aanbeveling is van het<br />

amendement, en ik ben den heer Reyne dankbaar, dat hy my<br />

de gelegenheid gaf dat nog eens te zeggen.<br />

De heer Talma, Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel:<br />

Mynheer de Voorzitter! Nog een enkel woord, voornamelijk<br />

naar aanleiding van hetgeen over het amendement-Schaper gezegd<br />

is en naar aanleiding van het door my overgenomen amen-<br />

Handelingen der Staten-Generaal. — 1907—1908. — II.<br />

dement-Reyne. Ik geloof, dat by de overname door ray duidelijk<br />

is te kennen gegeven waarom ik aan dat amendement de voorkeur<br />

geef boven de vroegere redactie van het Regeeringsurtikel,<br />

en dat is niet omdat dat amendement my in de gelegenheid<br />

stelt zooveel mogelijk water te ontrooven aan de heugelaars en<br />

te geven aan de beroepsvisschers, maar omdat dat amendement<br />

voor ieder die het gewoon leest, in verband met het geheele<br />

systeem van de wet, duidelyk aan wijst, wat moet zyndegrondslag<br />

van den algemeenen maatregel van bestuur. Die grondslag<br />

is, dat het water onttrokken moet worden aan de hengelary' ter<br />

bevordering van de vischcultuur.<br />

De geachte afgevaardigde uit Appingedaiu schynt dat niet<br />

te hebben begrepen en ik geloof, dat hjj daarom zeer ten onrechte<br />

den geachten afgevaardigde uit Kampen verwyt, dat die zich<br />

neerlegt by' iets waar hy zich toch moeilyk tegen kon verzetten, nl.<br />

dat ik het met hem eens was.<br />

De geachte afgevaardigde heeft ten slotte iets gezegd, dat ik<br />

ook moet terugwyzen. Evenmin als de geachte afgevaardigde<br />

gelyk had met te ontkennen de mogelijkheid om staudvisch te<br />

kweeken in onze rivieren, evenmin had hy gelyk de Vereeniging<br />

tot Veredeling vanden Vischstand op te roepen als een autoriteit.<br />

De geachte afgevaardigde is o.ok daarvan blijk baar niet op de<br />

hoogte. Ik bedoel niet eenige kwaadwilligheid, alsof hy de <strong>Kamer</strong><br />

in een verkeerd denkbeeld had willen brengen, maar iemand die<br />

den toestand kent weet, dat de afdeeling Amsterdam van de<br />

Heidemaatschappy is een gewone hengelaarsvereeniging, zoozeer<br />

een hengelaarsvereeniging, dat die afdeeling zich niet heeft<br />

ontzien om in een openbaar adres mededeelingen te doen,<br />

die de geachte afgevaardigde uit Kampen er toe hebben gebracht<br />

hier in openbare zitting iets te verkondigen, dat by nader<br />

onderzoek geheel en al onjuist bleek te zy'n. Nu is het alweer<br />

gebleken, hoe gevaarlijk het is zich op die autoriteit te beroepen.<br />

De geachte afgevaardigde uit Appingedam moet nu niet net<br />

doen alsof de afdeeling Amsterdam in dat opzicht homogeen<br />

is met de Heidemaatschappy, alsof deze een autoriteit van<br />

de zy'de der beroepsvisschers zoude zy'u in haar oordeel over de<br />

hengelakten. Üe geachte afgevaardigde zou alleen door hier weer<br />

tegen te protesteeren, toonen, dat hy den aard van de autoriteit<br />

waarop hy zich beroept, absoluut niet kent, en, Mijnheer de<br />

Voorzitter, dat is toch inderdaad noodig.<br />

De geachte afgevaardigde spreekt hier aldoor met zoo'n groote<br />

autoriteit, dat niemand durft te vermoeden, dat het niet zoo is.<br />

Zooeven sprak ik iemand betrokken by de Heidemaatschappy.<br />

Ik vroeg : heb ik niet gelezen in de stukken, dat de snoekbaars<br />

in het Voornsche kanaal niet uit een meteoor is gevallen, ofby<br />

ongeluk in het water geraakt, maar daarin gepoot is door de<br />

Heidemaatschappy ? Ja, zeide hij, dat heb ik ook. Maar de heer<br />

Schaper zegt zoo pertinent, dat het niet waar is, dat ik my zelf<br />

afvraag, hoe weet hy dat?<br />

De heer Schaper: Dat is mij medegedeeld.<br />

De heer Talnia, Minister van Landbouw, Ny verheid en Handel:<br />

Door wien?<br />

De heer Schaper: Een lid van de Staatscommissie voor de<br />

visscheryen heeft het my verzekerd.<br />

De heer Talma, Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel:<br />

Dan zullen wy dat onderzoeken ; maar de geachte afgevaardigde<br />

voelt wel, dat hy zich hier alweer beroept op iemand van wien<br />

hy weet, dat hy opgenomen is in de Staatscommissie, juist omdat<br />

men bang was voor den invloed van beroepsvisschers. Het is<br />

dus in ieder geval een eenigszins eenzydige inlichting. Het is<br />

altyd onvoorzichtig te pertinent te spreken. De afdeeling Amsterdam<br />

van de Heidemaatschappy mag niet beschouwd worden<br />

als te vertegenwoordigen het gevoelen van de Heidemaatschappy<br />

in dat opzicht.<br />

Nu het amendement vau den heer van der Zwaag. Ik zal er<br />

werkelyk niet veel meer van zeggen. De geachte afgevaardigde<br />

heeft my gezegd, dat iemand die practisch was, wel wist hoe<br />

hy het aanleggen moest om te zorgen dat de menschen het<br />

weten. Daar gaat het echter niet om. Iemand heeft water en wil<br />

hebben, dat daarin niet geviacht wordt. Nu weet hy, dat de


1822<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling uer visscherijen.<br />

sanctie van de wet er zal zyu om dat te verhinderen, en dat<br />

strafbaar zal wordeu degene, die vischt, indien hy maar, op<br />

welke wy'ze ook, uitdrukkelijk verboden heeft. Daarom behoeft<br />

bij niet te zorgen, dat het ter kennis komt van deugene wien<br />

het aangaat. Wanneer hy maar zorgt, dat hot verbod in de<br />

oogen van ilen rechter is een uitdrukkelijk verbod. Dat heeft de<br />

geachte afgevaardigde niet in het oog gehouden, anders zou<br />

hy gevoeld hebben, dat die moeilijkheid niet door hem is ondervangen.<br />

Nu het amendement van den heer de Visser. Ik moeteerlyk<br />

zeggen, dat ik dat met eenige huivering zie. De geachte afgevaardigde<br />

is begonnen met te vragen, of ik wel eens een schriftelyke<br />

vergunning had gezien, waarin dergelijke eischen werden<br />

gesteld. In ditzelfde ontwerp komt reeds een dergelijke schriftelijke<br />

vergunning voor. Mijn kennis van het administratieve recht is<br />

niet zoo groot, dat ik hem een serie van vergunningen kan<br />

noemen, waarin dergelijke eischen gesteld worden, maar ik geloot,<br />

dat, wanneer h\j de motor- en rywielwet, een van de wetten,<br />

die ik hier mede behandeld heb, nagaat, hij zal zien, dat ook daar<br />

vergunningen worden gegeven, strikt persoonlijk, en waarin<br />

zeer bepaalde eischen worden gesteld.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik moet er op wijzen, dat de geachte<br />

afgevaardigde door te ontkomen aan de administratieve moeiIykheid,<br />

iets meer doet dan hy bedoelt te doen, naar inyn meening.<br />

Ik zeg daarmede niet, dat het verkeerd is, wat hy doet, maar<br />

ik twijfel. De geachte afgevaardigde geeft in eens aan de vergunningen<br />

een ander karakter door het derde lid te schrappen<br />

en door te gelyker tyd Aa weg te nemen. Nu is in eens de vergunning,<br />

die zeer uitdrukkelijk bedoeld is als een persoonlijke<br />

vergunning, een vergunning strekkende voor een bepaald aangewezen<br />

persoon, een ander soort vergunning geworden.<br />

Dat zegt de geachte afgevaardigde er niet by en uu moet<br />

dus overwogen worden, of daardoor niet zeer bepaaldelijk de<br />

strekking vau het artikel en de beteekenis daarvan wordt veranderd;<br />

immers de oorspronkelijke vergunning zou altijd moeten<br />

inhouden de bepaling wie het is die de visschery uitoefent,<br />

hetgeen na deze wijziging niet meer noodig is. Door Aa te<br />

laten wegvallen toont de geachte afgevaardigde dat hy het<br />

volkomen toelaatbaar vindt wanneer een algemeene aanduiding<br />

van den persoon die bedoeld wordt in de vergunning, wordt<br />

opgenomen in de akte, een algemeene aanduiding bijv. A en<br />

zy'n gezelschap. Ik kan niy voorstellen, dat is ook een schriftelyke<br />

vergunning, dat men schrijft: de gasten van het hotel<br />

zoo en zoo. Er is by v. een heer die een schriftelijke vergunning<br />

geeft aan de gasten van het hotel zoo en zoo. Ik zeg niet,<br />

dat het verkeerd is, maar ik wil er de <strong>Kamer</strong> op wyzen , dat<br />

de vergunning daardoor een geheel ander karakter krijgt.<br />

En nu staan wy by deze zaak precies voor dezelfde quaestie<br />

die wy by deze Visscherywet telkens aantreffen: er is geen<br />

sprake van dat het hier eenvoudig geldt de eenvoudige<br />

vergunning om ergens te gaan hengelen — dan zon men inderdaad<br />

met een dergelijk papier kunnen volstaan—, maar deze vergun*<br />

ning geldt voor alle soorten van visschery. Deze vergunning is<br />

de akte waarbij iemand gedurende driejaren lang zyn uitsluitend<br />

recht om te visschen kan afstaan.<br />

Nu vraag ik mij af, of het wenschelyk is om de bepaling die<br />

het hier geldt op zoo losse schroeven te stellen. Aan den anderen<br />

kant moet ik ook zeggen, dat ik my hier niet onmiddellijk<br />

party zal stellen.<br />

Ik meen dat de gronden die indertijd zyn aangevoerd voor<br />

het stellen van deze bepaling by de kustvisschery een zeer<br />

ernstige quaestie betreffende visscherij golden. De <strong>Kamer</strong> is er<br />

ten slotte toe gekomen haar goed te vinden. Toen heeft de<br />

geachte afgevaardigde uit Gouda, de heer van Doorn, er op gewezen<br />

dat die gronden by de binnenvisschery niet zoo sterk<br />

golden als by de kustvisschery. Ik geloof, dat het evenwel wel<br />

eenig bezwaar heeft om zoo radicaal alles weg te uemen uit dit<br />

artikel wat aan de vergunning het karakter van persoonlijke<br />

vergunning ontneemt, maar ik geloof niet, dat het noodig is<br />

daarover nog lang te spreken, omdat ik in de toelichting niet<br />

heb verstaan , dat dat eigenlijk bedoeld werd.<br />

De heer de Savornin Lob man: Mynheer de Voorzitter! Ik<br />

heb my tot dusver in de discussie over de visschery, de visschers<br />

en de visschersbelangen niet gemengd, maar nu door den<br />

Minister in. i. noodeloos zoo warm wordt opgekomen voor de<br />

belangen van de rechthebbenden op het vischwater, dient er toch<br />

een woord gezegd te worden tot ondersteuning van het amendemeut<br />

van den geachten afgevaardigde uit Leiden, den heer<br />

de Visser. Wat de Minister aanvoerde betreft enkel het particulier<br />

belang van den rechthebbende op het vischwater; het geldt<br />

hier niet het publiek belang, maar alleen do vraag op welke<br />

wyze de rechthebbende vergunning kan geven. Volgens de<br />

bestaande wet wordt er niet anders vereisclit dan een schriftelijke<br />

vergunning. Wanneer thans iemand vischt in het vischwater<br />

van een ander dan moet hy bewyzen dat hem daartoe vergunning<br />

gegeven is. Of dit blijkt uit dat bewys is een zaak die de<br />

rechter moet beoordeelen.<br />

Somtyds zal het. om allen twijfel uit te sluiten, noodig zyn<br />

dut de uaam. de voornaam en de woonplaats van den vergunninghouder<br />

er by staat. Het kan ook best zyn, dat dit volstrekt<br />

ounoodig is, dat het voldoende is dat alleen de geslachtsnaain<br />

er in staat; dat is iets dat ons in het geheel niet aangaat,<br />

Die vraag is alleen van belang voor den rechthebbende op liet<br />

vischwater, die de vergunning geeft, en den visscher. Wanneer<br />

bijv. een eigenaar van een vischwater aan Jan Pieters en zyn<br />

familie, of aan zyn geheele gezelschap de vergunning wil geven<br />

om te visschen, of wel aan de logé's van een hotel, welnu wat<br />

gaat ons dit aan? Waarom moeten wy in de wet opnemen de<br />

verplichting om naam, voornamen en woonplaats, den aard van<br />

het recht van eerstgenoemde te vermelden? Hy die de vergunniug<br />

verleenen wil zal misschien niet eens begrijpen wat dit<br />

beteekent: „den aard van het recht". W r il dat zeggen, zal hü<br />

misschien vragen „aangenamen of onaangenamen aard"?<br />

Waarom moet het er in staan? Men heeft dit er misschien<br />

in sezet, omdat de ontwerper van het ontwerp een geheel ander<br />

certificaat op het oog heeft g


1823<br />

77»te VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der Tisacherijen.<br />

Nu komt de wetgever hem te gemoet eu zegt: iudien gy'gfen<br />

korteren teriuyn wilt bepalen in het certificaat,


1824<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

deze wet wil beschermen, deze vergunningen geldig kunnen zyn<br />

voor ten hoogste drie jaren. Ik wil er dit ook niet uitlichten;<br />

maar deze bepaling kan alleen in het artikel staan met het oog<br />

op di; particuliere belangen. Wanneer iemand een vergunning<br />

verleent, dan geschiedt dit natuurlijk altijd in de onderstelling,<br />

dat hy rechthebbende blijft: maar de rechthebbende geelt den<br />

houder der vergunning geen rerlit. Ook al geeft hy een uitsluitende<br />

vergunning, kan h|j deze toch altijd intrekken. Volgens het<br />

Burgerlijk Wetboek geeft vergunning geen recht, maar is een<br />

weldadigheid, die ieder oogeublik kan worden teruggenomen.<br />

Nu wil ik wel den termijn van driejaren behouden, maar ik wil<br />

ook de bevoegdheid laten om minder tijd toe te staan. Het is<br />

zeer gemakkelijk voor den rechthebbende, dat er in de wet staat<br />

dat ,de vergunning ten hoogste drie jaren duurt", want dit<br />

ontslaat hem van de moeite om na verloop van drie jaren op<br />

de een of andere formeele wijze de vergunning op te zeggen.<br />

Maar er is geen reden het certificaat ongeldig te verklaren,<br />

omdat er geen datum staat in het certificaat.<br />

Ik geloof inderdaad , dat men geen groot gevaar loopt met<br />

dit amendement aan te nemen.<br />

De heer Duynstee: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou gaarne<br />

met een enkel woord willen naededeelen, waarom ik niet kan<br />

medegaan met het amendement van den geachten afgevaardigde<br />

uit Leiden. Het komt mij voor, dat het wel degelijk in het<br />

belang van den politiebeambte is, dat de vergunning duidelijk<br />

zg omschreven en dat er dus wel degelijk in moet voorkomen<br />

de naam en voornaam (ik zeg niet voornamen) van dengene<br />

die de vergunning gekregen heeft.<br />

Dit te meer op grond van de bepaling van art. 38,sub2, van<br />

dit ontwerp.<br />

Immers als er gevischt wordt door iemand die niet voorzien<br />

is van een behoorlijke vergunning, heeft de verbaliseereude<br />

ambtenaar het recht om het vischtuig in beslag te nemen; hü<br />

moet bö zijn onderzoek, of overtreding van dit artikel heeft<br />

plaats gehad, met zekerheid weten of h\j het net waarmede<br />

gevischt werd in beslag mag nemen.<br />

Als nu de vergunning welke getoond wordt door dengene<br />

die vischt, niet behoorlijk is omschreven en de beambte die<br />

overtreding vermoedt, niet kan beoordeelen, of hij al of niet<br />

gerechtigd is het vischwant enz. in beslag te nemen, dan kan<br />

dientengevolge van opvolging van het tweede lid van art. 38<br />

geen sprake zyn. Immers, gesteld dat de beambte twijfelt of hü<br />

het want mag in [beslag nemen, dan zal hij daartoe niet kunnen<br />

overgaan.<br />

Doet hij het toch, zonder dat hij er recht toe heeft, dan zal<br />

degene die zich tegen hem verzet, zich niet schuldig maken<br />

aan het misdrijf van wederspannigheid.<br />

De ambtenaar belast met het opsporen van de by deze wet<br />

strafbaar gestelde feiten, dient dus met zekerheid te kunnen<br />

beoordeelen, of hy tot inbeslagname gerechtigd is, en dit kan<br />

hij, voor wat de overtreding van dit artikel betreft, alleen dan<br />

wanneer hem duidelijk blijkt, dat de persoon dien hü zag<br />

visschen, geen vergunning heeft. Ook op dien grond meen ik,<br />

dat het noodig is dat de vergunning zoo duidelyk mogelük<br />

omschreven zy, opdat bedoelde ambtenaar behoorlük zyn plicht<br />

kunne doen.<br />

De heer Regout: Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch ook<br />

met een enkel woord aan te geven waarom ik aan het amendement<br />

van den heer de Visser my'n stem niet kan geven.<br />

Gaarne erken ik, dat het aanbeveling zou verdiend hebben,<br />

indien in het derde lid van art. 17 minder vereischt werd omtrent<br />

den inhoud van het schryven, waarin de vergunning verleend<br />

wordt, dan nu het geval is, maar de voorsteller van het amendement<br />

is te ver gegaan. Het schynt my niet juist, zooals de<br />

heer de Savornin Lohman heeft gedaan, zich hier alleen te stellen<br />

op het terrein van het privaat recht. Het geven van een vergunning<br />

is niet een zaak alleen van den rechthebbende die ze<br />

geeft en den gever die ze ontvangt. Het is zeer zeker ook een<br />

zaak van publiek belang. Wanneer het alleen privaat recht gold,<br />

dan zou de wet eenvoudig moeten luiden : hy', die zonder daartoe<br />

gerechtigd te zyn vischt enz. Maar nu is juist het stelsel der<br />

wet, dat men niet visschen mag als men bü het visschen niet<br />

de schriftelüke vergunning bü zich heeft en dat wordt juist<br />

geéischt ten einde het politietoezicht te vergen)akkeiyken.<br />

Oit is dus een zaak van publieke orde.<br />

De geachte afgevaardigde uit Goes roept mü toe: ten behoeve<br />

van den gerechtigde. Neen, die is absoluut gedekt met het feit<br />

dat hy vergunning gegeven heeft, al is het mondeling, maar<br />

daarmede heeft het wetsontwerp zich niet vergenoegd.<br />

Het wetsontwerp stelt zich op het standpunt, dat de openbare<br />

orde eischt, dat de visscher een schriftelüke vergunning in zyn<br />

bezit heeft terwyl hy vischt.<br />

Waarom is het amendement van den heer de Visser dubbel<br />

onaannemelijk 'i Omdat hij eigenlük twee amendementen tot één<br />

heeft samengevoegd en omdat het tweede amendement wel niet<br />

voor aanneming in aanmerking komt. Wat zegt hy daarin ?<br />

Dat vervallen moet de bepaling dat het verbod niet geldt .voor<br />

hem, die vischt in gezelschap van den rechthebbende of den<br />

houder der vergunning, indien in de vergunning de bevoegdheid<br />

is uitgedrukt, om personen zich in gezelschap van den verguriuinghouder<br />

bevindende, te laten medevisschen".<br />

Waartoe brengt ons dat in de praktük ? Iemand heeft openbaar<br />

zyn vischwater verpacht. De voorwaarden der verpachting worden<br />

vastgesteld door den verpachter, door den notaris eventueel, die<br />

voor hem de verpachting doet.<br />

Nu is verpacht aan X te IJ, en in de voorwaarden is niet<br />

uitgedrukt dat de pachter gezelschap zal mogen medenemen bij<br />

het visschen. Dat is opzettelijk of by vergissing nagelaten.<br />

Nu heeft X logees; die moeten beziggehouden worden; zij<br />

zullen mede gaan visschen. Wat doet zich nu voor! De pachter<br />

moet ootmoedig den verpachter vragen om een schriftelüke<br />

vergunning voor ieder züner logees, omdat erin de voorwaarden<br />

van verpachting niet gesproken is van gezelschap, dat mede<br />

uit visschen zou kunnen gaan.<br />

Men zal dan moeten afwachten of de verpachter dit wil goed<br />

vinden, of hü er misschien een slaatje uit wil slaan en zeggen<br />

zal: ja, mits tegen item zooveel.<br />

Ik geloof, dat door al. 4 a te laten vervallen, men met het<br />

water het kind zou uitwerpen. Hier gaat men veel te ver.<br />

De heer de Visser: Mijnheer de Voorzitter! Na al hetgeen<br />

ter verdediging en bestrüding van my'n amendement in het<br />

midden is gebracht, zal ik niet over de zaak zelf meer spreken,<br />

maar alleen mededeelen , dat ik mijn amendement in twee deelen<br />

splits, zoodat eerst gestemd wordt over het weglaten van art.<br />

17, al. 3, en daarna over de schrapping van al. 4 a.<br />

De Voorzitter: Door den heer de Visser wordt het door<br />

hem voorgesteld amendement in twee amendementen veranderd.<br />

Het eerste strekt om uit art. 17 te doen vervallen alinea 3, het<br />

tweede om uit alinea 4 te doen vervallen litera o.<br />

De heer de Geer: Mynheer de Voorzitter! Op de gronden,<br />

straks door den heer de Savornin Lohman aangevoerd, kan ik<br />

in hoofdzaak met het amendement van den heer de Visser<br />

meegaan. Het komt my echter voor, dat niet alle woorden<br />

voorkomende in alinea 3, uit het artikel kunnen vervallen, met<br />

name niet de dagteekening der uitreikingen de geldigheidsduur.<br />

Wil de bepaling van alinea 2: „De vergunningen zyn geldig<br />

gedurende ten hoogste drie jaren", haar effect niet missen, dan<br />

zal het gewenscht zyn, althans den datum in het stuk te vermelden.<br />

Daar intusschen dit punt niet in een afzonderly'ke alinea behoeft<br />

genoemd te worden, heb ik de eer, voor het geval het<br />

amendement-de Visser, hetwelk ik steun, aangenomen wordt,<br />

als nieuw amendement voor te stellen aan het slot van alinea 1<br />

van art. 17 toe te voegen de woorden : .vermeldende de dagteekening<br />

der uitreiking en den geldigheidsduur". Met het oog<br />

op het accessoir karakter van dit amendement zal het aanbeveling<br />

verdienen, het amendement van dr. de Visser op alinea 3 vóóraf<br />

in stemming te brengen.<br />

De Voorzitter: Door den heer de Geer wordt een amendement<br />

voorgesteld, strekkende om aan het slot van alinea 1 van<br />

art. 17 toe te voegen de woorden: ,, vermeldende de dagteekening<br />

der uitreiking en den geldigheidsduur".


Vel 474. 1825 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling oor vissckerijen.<br />

Dit amendement wordt ondersteund door de heeren van Wyubergen,<br />

Duymaer van Twist, de Visser, van Nispen tot tëevenaer<br />

(Nijmegen) en Ruys de Beerenbrouck , en mankt derhalve een<br />

onderwerp van beraadslaging uit.<br />

De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Rapporteurs<br />

haar oordeel mede te deeleu over de aangebrachte Regeeringswyzigiugen<br />

en over de voorgestelde amendementen.<br />

De heer Tydeniau, voorzitter der Commissie van Rapporteurs<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik zou gaarne tot afdoening der zaak<br />

medewerken en ik ben volkomen bereid over de andere amendementen<br />

rapport uit te brengen, maar het amendement van den<br />

geachten afgevaardigde uit Leiden heeft wederom aanleiding<br />

gegeven tot de indiening van een geheel nieuw amendement<br />

van den geachten afgevaardigde uit Schiedam. De Commissie<br />

Handelingen der Sta ten-Generaal. — 1907—1908. — II.<br />

van Rapporteurs heeft geen gelegenheid gehad om zich over<br />

laatstgenoemd amendement te beraden. Ik moet het dus aan<br />

uw prudentie overlaten, of «ij wilt, dut ik over de andere<br />

amendementen thans rapport /.al uitbrengen dau wel morgen<br />

over alle te zamen het oordeel der Coniissie van Rapporteurs<br />

zal mededeelen.<br />

De Voorzitter: Zoodra de Commissie van Rapporteurs mededeelt<br />

niet voldoende in staat te zyn rapport uit te brengen<br />

over de voorgestelde amendementen, is de zaak vanzelf beslist,<br />

en zal heden niet worden voortgegaan met de behandeling tan<br />

het wetsontwerp.<br />

De verdere beraadslaging wordt verdaagd en de vergadering<br />

gesloten.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!