Tweede Kamer
Tweede Kamer
Tweede Kamer
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
1*20<br />
77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />
6. Regeling dor visseherijen.<br />
meeuing, dat de miudere waarde van enkele punten, die in alinea 3<br />
van art. 17 worden genoemd, en die ik zou willen verwijderd<br />
zien, moeilijk kan woiden aangetoond.<br />
Nu zal ik de allerlaatste zy n om te ontkennen, dat die punten<br />
hoofd voor hoofd een zekere beteekenis hebben en de intensieve<br />
kracht van dat getuigschrift niet zouden versterken, maar daarover<br />
loopt de quaestie niet. De groote vraag is, of een schriftelijke<br />
vergunning, door den rechthebbende zelf aan een ander uitgereikt,<br />
niet voldoende is, om aan dien ander het gebruik<br />
van het vischwater op een zeker oogenblik te verzekeren, en<br />
of wü, buiten die louter schriftelijke vergunning, nog dergelijke<br />
détails in die vergunning noodzakelijk moeten achten als hier<br />
in art. 17, al. 3, worden genoemd.<br />
Tot verdediging van dit nieuwe standpunt — want het ia<br />
een geheel nieuw standpunt — heeft de Minister naar mijn<br />
overtuiging geen bewijsgronden aangevoerd. Wat ik wil, stond<br />
toch niet alleen in de bestaande wet, maar als ik mij niet vergis,<br />
gold het tot heden ten aanzien van elke schriftelijke particuliere<br />
vergunning, die wjj in de tegenwoordige wetgeving kennen.<br />
Ik geloof namelijk niet, dat er andere schriftelijke particuliere<br />
vergunningen bekend zijn, die aan dergelijke détail-eischen moeten<br />
voldoen, als in dit art. 17 onder 3 worden genoemd.<br />
Daarom komt het mü voor, dat, afgescheiden nog van de moeilijkheden<br />
in de practijk, die ik van morgen heb gememoreerd,<br />
wanneer een eigenaar een schriftelijke vergunning geeft, waarin<br />
natuurlijk zijn eigen handteekening zal staan en in vele gevallen<br />
ook de naam van dengene aan wien hij dat recht op een gegeven<br />
oogenblik toekent, deze ten aanzien van het gebruik van<br />
dat vischwater voldoende is.<br />
Een bepaling als hier wordt voorgesteld zal in de practijk<br />
alleen dit gevolg hebben , dat de wet op dit punt geregeld zal<br />
worden ontdoken. Herhaaldelijk hoort men, dat, terwn'1 de<br />
bestaande wet het begrip schriftelijke vergunning niet nader<br />
omschrijft, nu reeds telkens en telkens van dien eisch wordt<br />
afgeweken en in de practijk de mondelinge vergunning dikwijls<br />
de schriftelijke, die in de wet als eisch is gesteld, vervangt.<br />
Maar hoeveel te meer zal dit het geval zyn, wanneer men den eisch<br />
dier schriftelijke vergunniug aan al de bepalingen gaat binden<br />
die hier worden opgenoemd.<br />
Bovendien wijs ik op het gevaar, dat, wanneer degeen die het<br />
recht op dat vischwater aan een ander gunt, ook maar één van<br />
deze bepalingen heeft vergeten, iemand, dien h\j anders in z\jn<br />
vischwater zou willen toelaten, op grond van dat verzuim, door<br />
den kantonrechter, zich het recht zou kunnen zien ontnomen,<br />
om in het vischwater te blijven visschen.<br />
Het is om die reden, dat ik de <strong>Kamer</strong> wensch voor te stellen<br />
alinea 3 van art. 17 geheel te doen vervallen. Bü aanneming<br />
zal dan ook o onder de vierde alinea moeten vervallen.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik heb de eer mijn amendement aan<br />
te bevelen.<br />
De Voorzitter: Door den heer de Visser wordt als amendement<br />
voorgesteld alinea 3 en onderdeel a van alinea 4 van art. 17<br />
te doen vervallen.<br />
Het amendement wordt ondersteund door de heeren de Savornin<br />
Lohman, van Veen, Duymaer van Twist, van Vlijmen, de Klerk<br />
en Ketelaar, en komt mitsdien in behandeling.<br />
De heer Reyne: Mn'nheer de Voorzitter! Het z\j mü veroorloofd<br />
in de eerste plaats een enkele opmerking te maken naar<br />
aanleiding van hetgeen door den Minister is gezegd over het<br />
door mij bü amendement voorgestelde nieuwe art. 17a, dat van<br />
de openbare kennisgeving.<br />
Ik ben nog altijd van meening, dat het voorschrift betreffende<br />
de schriftelijke vergunning een noodeloozen last en omslag zal<br />
veroorzaken aan de personen die op andere w\jze in hetzelfde<br />
kunnen voorzien.<br />
Het zou echter zeer onheusch ziju tegenover de heuschheid<br />
van den Minister, die zijnerzijds sterke bezwaren heeft geopperd,<br />
dit amendement te blijven handhaven. Wanneer ik op dit oogenblik<br />
dat amendement intrek, omdat ik volkomen toegeef, dat het<br />
begrip ,openbare kennisgeving" staande de vergadering moeilijk<br />
te omschrijven is, geef ik den Minister echter in overweging<br />
om, waar het niet waarschijnlijk is, dat wij heden het hoofdstuk<br />
der binnenvisscherij zullen afhandelen, eens na te gaan of te<br />
laten nagaan of er niet een artikel ware in te lasschen, ten einde<br />
in dat bezwaar van dien noodeloozen omslag te voorzien.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik trek derhalve het amendement<br />
betreffende de openbare kennisgeving in.<br />
Wat het tweede amendement betreft, dat omtrent het visschen<br />
met den hengel, daartegen is geen bestrijding geleverd, en ik<br />
behoef dus niet in een nadere verdediging te treden.<br />
Iets anders is het met het amendement dat strekt om de<br />
slotwoorden van art. 17, 4°., e, door andere te vervangen, en dat<br />
door den Minister is overgenomen. Ik wil natuurlijk gaarne<br />
voldoen aan den aandrang van den Minister om het woord<br />
.daarvan" te doen vervallen.<br />
Nu bü de bespreking van dit amendement door den heer<br />
Schaper nogmaals de beteekenis van het artikel in debat is gebracht,<br />
zü het mü veroorloofd daarover nog een enkele opmerking<br />
te maken. Wanneer ik den Minister dank zeg voor de overneming<br />
van niijn amendement, dan ligt daarin natuurlijk opgesloten,<br />
dat ik in die overneming niet zie wat de heer schaper meent<br />
dat er in gezien moet worden, nl. een quaestie van formuleering.<br />
Ik ben Zün Excellentie erkentelük voor de overneming,<br />
omdat naar het stelsel van mgn amendement de openbare<br />
waters als regel open zullen staan voor de hengelsport en dat<br />
als uitzondering de gesloten wateren zullen worden vermeld.<br />
Bovendien zullen de redenen voor het sluiten dier wateren<br />
bekend zün, zoodat de heer Schaper of wie ook bü elke gelegenheid<br />
daarnaar zal kunnen vragen en daarover zün oordeel zal<br />
kunnen zeggen. Er is dus niet de minste kans, zooals de heer<br />
Schaper het uitdrukt, dat het groote watergebied toch gesloten<br />
zal worden voor de hengelsport. Neen, het groote watergebied<br />
zal daarvoor open blyven en alleen daar waar gewichtiger<br />
belangen dan de hengelarü zullen gelden, zal de Minister de<br />
bevoegdheid krügen de wateren te sluiten.<br />
Dat acht ik een groot voordeel, want nu herhaalt de heer<br />
Schaper wel, dat het openbare water niet geschikt is voor het<br />
vischkweeken, maar, als hü in die richting zün inlichtingen<br />
heeft ontvangen, is hü niet geed ingelicht.<br />
Zooeven is reeds door den heer Tydeman opgemerkt, dat het<br />
poten van trekvisch niet, maar het poten van standvisch daar<br />
wel degelyk mogelük is. Eu tot de standvisch behooren de meest<br />
gezochte vischsoorten, die tegenwoordig in onze binnenwateren<br />
worden gepoot.<br />
De heer Schaper zegt, dat het kweeken van die visch in de<br />
openbare wateren niet voorkomt, maar ik wil er op wyzen dat<br />
hü beter kon weten uit het orgaan der Heidemaatschappü, de<br />
vereeniging met welke wij gisteren en heden dien geachten<br />
afgevaardigde op zoo zonderlinge wüze hebben hooreu omspringen.<br />
Als het nl. in de kraam zyner amendementen te pas kwam,<br />
werd die maatschappü het ééne oogenblik veroordeeld als gezworen<br />
vyand van het hengelen, en het andere oogenblik als<br />
deskundige binnengehaald. Ik zou den heer Schaper, die zegt<br />
dat er in onze openbare wateren geen bepaalde vischkweek plaats<br />
heeft, verwüzen naar het voorlaatste nummer van het orgaan<br />
der afdeeling zoetwatervisscherü van de Heidemaatschappü.<br />
Daarin zal hü vinden, in de eerste plaats het bericht, dat de<br />
polder Wüde-Wormer voor het uitzetten van Gallicische karper<br />
is gebruikt, en ten tweede dat die karpers door hengelaars van<br />
elders zün weggevangen.<br />
Waarom haal ik dat aan ? De heer Schaper heeft straks zelfs<br />
de arbeidersbelangen ter sprake gebracht, alsof het arbeidersbelang<br />
erg zal worden geschaad door het thans gewüzigde<br />
Regeeringsartikel! Maar ik wijs er op, dat het uitzetten van pootvisch<br />
in den polder Wüde-Wormer niet is geschied door<br />
.kapitalisten" maar door zeer mingegoede menschen, door beroepsvisschers<br />
in armelüke omstandigheden. Echter de visschen zü'n<br />
er weggevangen door hengelaars, door menschen van elders,<br />
die maatschappelük vrü zeker in veel gunstiger levensomstandigheden<br />
verkeerden dan die visschers.<br />
Is het dus onjuist van den heer Schaper om tebetoogen, dat<br />
het openbare water niet geschikt is of niet gebruikt wordt voor<br />
stelselmatige vischteelt, ik heb straks ook uitdrukkelijk betoogd<br />
dat, wanneer het amendement van den heer Schaper wordt aangenomen<br />
en de bestaande anarchistische toestand blyft voort-