11.01.2013 Views

Tweede Kamer

Tweede Kamer

Tweede Kamer

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

1814<br />

77ste VERGADERING. — 7 MEI 1908.<br />

6. Regeling der visscherijen.<br />

Een ieder moet vrij zijn in de keuze der wijze waarop liy van<br />

zijn vergunning wil doen blijken, mits die schriftelijk geschiede.<br />

Ik begrijp inderdaad niet waarom deze voor zeer vele eigenaren van<br />

vischwater en hengelaars zeer lastige bepaling moet worden gehandhaafd.<br />

Het komt mn' voor, dat dergelijke voorschriften buiten<br />

noodzaak niet in een wet imperatief behooren te worden voorgeschreven.<br />

De vergadering wordt voor een half uur geschorst, daarna<br />

hervat en de beraadslaging voortgezet.<br />

De heer Tydeman • Mijnheer de Voorzitter! Bü art. 17 aangeland,<br />

krijgen wij nu den vrijdom om te visschen in de Staatswateren.<br />

Het ontwerp brengtin dien vrijdom zelf geen beperking,<br />

maar laat aan een algemeenen maatregel van bestuur open de<br />

mogelijkheid om beperking daarin te brengen. Dit is in het<br />

bijzonder over het hoofd gezien door den geachten afgevaardigde<br />

uit Appingedam, op het oogenblik, helaas, nier niet tegenwoordig,<br />

die zyn geheele betoog heeft gebaseerd, zijn amendement heeft<br />

aanbevolen, bijna uitsluitend op deze gronden, dat nu alle vrijheid<br />

om te visschen in Staatswateren zal zyn en worden uitgesloten,<br />

alsof de Regeering hier reeds een verklaring he°ft gegeven, hoe<br />

ver zij zal willen gaan met die uitsluiting, welke nu door de<br />

wet aan haar wordt overgelaten.<br />

Eerst wil ik een enkel woord zeggen over dien vrijdom zelf<br />

en over deu aard daarvan. De vrijheid om te hengelen in de<br />

Staatswateren i9 voor het eerst in de wet gekomen in 1852,<br />

toen men, naar aanleiding, meen ik, van de definitie die inmiddels<br />

in het Burgerlijk Wetboek was gekomen van publiek<br />

domein, op het voetspoor van de Code, gezegd heeft: wij zullen<br />

alle wateren behoorende tot het geheele publiek domein openstellen<br />

voor de ingezetenen om daarin te hengelen. Het denkbeeld<br />

om tot op zekere hoogte vrij te mogen hengelen in<br />

openbare wateren, of wat men toen ter tijd daarmede gelijkstelde,<br />

was reeds uitgesproken in de wet van 1814. In art. 47 van die<br />

wet staat: .Het visschen zonder consent is toegelatfn meteenen<br />

hengel in de hand op publieke wegen in de daarlangs vlietende<br />

wateren."<br />

Of nu deze vrijdom van de wet van 1814 grooter was dan<br />

wel kleiner in vergelijking met die van de wet van 1852, weet<br />

ik niet; dit is ook moeilijk te beoordeeleu. Ik houd het er voor,<br />

dat er in 1852, toen men het geheele publieke domein heeft<br />

opengesteld, een grootere vrijheid om te hengelen is gegeven<br />

dan onder de wet van 1814 bestond en dat men in 1814 de<br />

hengelary' heeft willen beperken bepaaldelijk tot de minder<br />

scherpe bevissching met den hengel, — waartoe wy heden<br />

eenigermate zijn teruggekeerd, dank zy de amendementen van<br />

de heeren Schaper en Duymaer van Twist. Dit blykt uit art. 48<br />

van de wet van 1814, waaarin staat, dat het verboden is met<br />

den hengel kleiue vischjes tot aas te gebruiken. Men mocht<br />

dus volgens den wetgever van 1814 die scherpere bevissching,<br />

vooral op snoek en baars, niet uitoefenen, die alleen uitgeoefend<br />

kan worden met levend aas. Men mo«t dit by de geheele beliandeling<br />

van dit punt in het oog houden, omdat in den laatsten<br />

ty'd niet alleen het visschen met levend aas, maar ook met kunstaas.<br />

belangryk is toegenomen. Men heeft dus ook vroeger by het<br />

vrylaten van de hengelaars, het oog gehad op de meer onschuldige<br />

visschery' met den hengel.<br />

Nu heeft voorts de jurisprudentie aan het begrip .bevaarbare<br />

en vlotbare stroomen en rivieren", waarvan art. 577 Burgerlijk<br />

Wetboek spreekt, een meer ruime beteekenis gegeven. Men<br />

vindt daarover byv. een arrest van den Hoogen Raad van 1892,<br />

Weekblad n°. (527(5, een ander arrest meen ik, dan zooeven aangehaald<br />

is door den geachten afgevaardigde uit Kampen, waarin<br />

gezegd wordt, dat eigenlyk alle wateren, die voor bet publiek<br />

verkeer bestemd zyn, aan het criterium voldoen van die soort<br />

van wateren, waarin vry' gehengeld mag worden.<br />

Het is een arrest, waarin een gedeelte van den boezem van<br />

Ry'nland is verklaard tot een van die wateren, die voor de<br />

hengelary' openstaan, op grond dat ook dit water wel eens gebruikt<br />

werd om zich er in te verplaatsen op schuiten of schepen<br />

dus als een openbare verkeersweg. Dit is langzamerhand het<br />

criterium geworden, en dit brengt mede, dat er vele wateren<br />

zyn, waarvan het vischrecht niet aan den Staat behoort, maar<br />

die toch behooren tot de wateren bedoeld in art. 577 Burgerlijk<br />

Wetboek. Ook dit punt moet worden in het oog gehouden, omdat,<br />

indien de wetgever ook in die wateren het hengelen vrijlaat,<br />

hy eigenlyk beschikt over het eigendomsrecht van anderen.<br />

Door openstelling van de Staatswateren voor de hengelary,<br />

die nu althans ten deele zullen worden gehandhaafd, geeft de<br />

wetgever een bestemming, althans een gedeeltelijke, aan het<br />

publiek domein. Indien de stelling van den geachten afgevaardigde<br />

uit Schoterland, dat de ingezetenen zelf, persoonlijk, een recht<br />

hebben op dat domein, juist ware, behoefde deze bepaling niet<br />

gemaakt te worden, maar zou het van zelf spreken en kon ieder<br />

over zyn eigen recht beschikken. Maar die stelling gaat niet op.<br />

Evenmin kunnen de burgers beschikken over de schilderyen<br />

in de musea; men mag ze bezien, maar niet medenemen. Evenmin<br />

kunnen ze beschikken over andere Staatseigendommen b. v.<br />

de Staatsbosschen, die uit dit oogpunt veel op de Staatswateren<br />

gelyken. Men mag er in wandelen, maar er niets nit halen,<br />

geen takken plukken of ze uitplnnderen. Daar wordt wel de<br />

hand aan gehouden, maar aan het eigendom van den Staat in<br />

het water is tot nog toe weinig de band gehouden.<br />

De Staat geeft dus hier aan de burgers eenig medegebruik,<br />

medegenot van de eigendommen van den Staat en nu ben ik<br />

het met den heer Lieftinck, die gisteren sprak, eens, dat men<br />

in dit geval evenmin als in andere niet het onderste er uit<br />

moet willen halen. Ik vind het zeer goed, dat door den Staat<br />

uit de volheid van zyn recht, als domeineigenaar, iets wordt<br />

afgestaan aan het publiek, tot genot van zoo velen.<br />

Daar ben ik zeer voor — ik heb dit reeds gezegd — zelfs<br />

al worden daardoor andere belangen van deu Staat eenigszins<br />

geschaad. Het is een offer dat gebracht wordt. Maar dan moet<br />

men het ook als zoodanig beschouwen, waar andere belangen,<br />

die beter tot hun recht zouden komen indien men die vrijheid<br />

niet gaf, nu niet zoo goed tot hun recht kunnen komen.<br />

Daarvan willen sommige leden van deze Vergadering echter<br />

niets weten; zy begrypen niet dat dit een offer is. De geachte<br />

afgevaardigde uit Appingedam, de heer Schaper, zegt: waarom<br />

zou dit een oöer zyn ? Hy' heeft er om gelachen en heeft gezegd:<br />

wie gelooft er nu aan, dat er hier in redelijkheid sprake<br />

is van cultuur, gely'k by bodemcultuur en ontginning; cultuur<br />

waarvan de Staat vruchten plukken kan? De hoogste wy'sheid<br />

bereikte hy', toen hy zeide: een visch is geen koe, (want als<br />

men komt om de vruchten, dan is de visch weggezwommen.<br />

De geachte afgevaardigde geeft jaarlyks hier in de <strong>Kamer</strong> veel<br />

geld uit voor het uitzetten van zalmpjes in rivieren; is dit iets<br />

anders dan cultuur van vischwater f Toen hem straks die opmerking<br />

werd gemaakt, zeide hy , dat dit kustvisschery' was.<br />

Zalmvissohery' is geen kustvisschery'; zalm klimt op tot in kleine<br />

rivieren en beken en paart in die beken. Als men jonge zalmen<br />

uitzet, doet men dit soms in die kleine rivieren, omdat ze zich<br />

daar thuis gevoelen.<br />

De heer Schaper heeft voorts gezegd: in open water vindt<br />

men de visch toch niet terug. Om de onjuistheid vandieopmerking<br />

aan te toonen zou men in een heel debat over vischcultuur<br />

komen.<br />

Ieder begrijpt, zoo sprak de heer Schaper, dat een water, dat<br />

niet is afgesloten, de visch niet houdt, het levert die visch<br />

niet meer op.<br />

Neen, My'nheer de Voorzitter, dat begrypt niet iedereen; het<br />

tegendeel begrypt iedereen, die er eenig verstand van heeft,<br />

want — en na zal ik een voorbeeld noemen, wat de heer Schaper<br />

ook wel weer met een af wy'zend gebaar zal rescontreeren — hy<br />

is zeer geestig en rescontreert veel met geestigheden, maar deze<br />

snijden niet altijd hout.<br />

De heer Schaper: Dat doet u immers nn ook.<br />

De heer Tydeman: Tot nog toe niet. Ik zal dan een voorbeeld<br />

aanhalen — hoe afschuwelijk de heer Schaper het ook moge<br />

vinden — uit Duitschland.<br />

De heer Schaper: Pruissen durft u hier niet meer te noemen.<br />

De heer Tydeman: Ik durf dit wel te doen, omdat er op dit<br />

gebied voor ons in Pruissen veel te leeren valt, maar ik weet

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!