02.09.2015 Views

Een ingebeelde kwaal

Een ingebeelde kwaal - School voor Openbaar Bestuur

Een ingebeelde kwaal - School voor Openbaar Bestuur

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong><br />

Het strategisch vermogen van de Rijksoverheid<br />

Mariska Wijnbelt<br />

Hugo Klijn<br />

José Faber-Bosma<br />

Jeroen van Bergenhenegouwen<br />

Aniel Bangoer<br />

Master of Public Administration (MPA)


Colofon<br />

Dit is een onderzoek in opdracht van het sgo, het overleg van Secretarissengeneraal<br />

van de Rijksoverheid in het in het kader van de opleiding tot Master<br />

of Public Administration aan de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur.<br />

Begeleider<br />

M.A. van der Steen<br />

Auteurs<br />

Mariska Wijnbelt<br />

Hugo Klijn<br />

José Faber-Bosma<br />

Jeroen van Bergenhenegouwen<br />

Aniel Bangoer<br />

Juni 2013


Het belang van kennis voor strategisch vermogen is onomstreden, maar uit ons<br />

onderzoek blijkt dat het nut van externe adviesraden en kennisinstellingen voor het<br />

strategisch vermogen van de Rijksoverheid wordt betwijfeld. Deze uitkomst verdient<br />

aandacht. Er is bovendien bezorgdheid over het institutionele geheugen op de departementen.<br />

Dit geheugen staat onder druk door de toegenomen mobiliteit in de ambtelijke<br />

dienst.<br />

Tijdens de uitvoering van ons onderzoek hebben wij onszelf de vraag gesteld waarom<br />

de vraag naar de verbetering van het strategisch vermogen steeds terugkeert op de<br />

agenda. Het schijnbare onvermogen om voldoende strategisch vermogen te genereren<br />

heeft mogelijk ook met iets anders te maken: een onzekere Rijksoverheid die worstelt<br />

met haar rol en positie in een snel veranderende samenleving, een twijfelende Rijksoverheid<br />

die op zoek is naar nieuwe kerntaken en een nieuwe balans in de verhouding<br />

tussen overheid en burger. Meer duidelijkheid over deze fundamentele vragen zal het<br />

strategisch vermogen van de Rijksoverheid uiteindelijk ten goede komen.<br />

Samenvatting<br />

5


6 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Inleiding<br />

The best way to predict the future is to invent it (Alan Kay)<br />

Het Secretarissen-generaal Overleg (sgo) heeft een opdracht verstrekt de inrichting<br />

van de kennis-, innovatie- en strategiefunctie binnen de verschillende departementen<br />

in beeld te brengen en te beoordelen. Ook een belangrijke vraag is ‘hoe de samenwerking<br />

bevorderd kan worden tussen de (…) departementen en het algehele rijksbrede<br />

strategisch vermogen kan worden versterkt’. Deze brede opdracht veronderstelt<br />

enerzijds dat er een probleem is, en roept anderzijds om zelfbeperking van de onderzoekers.<br />

Of, indien men een klinisch idioom prefereert: de patiënt voelt zich niet<br />

lekker, en het artsenteam zal naar vermogen een diagnose stellen en, zonodig, een<br />

therapie voorschrijven.<br />

In het kader van de zelfbeperking hebben we de redenering gevolgd dat kennis benodigd<br />

is om een doordachte strategie te kunnen formuleren die kan leiden tot innovatief beleid.<br />

In deze trits beschouwen we strategie als het kernbegrip. In het kader van de verbijzondering<br />

van onze opdracht is het goed hier al meteen iets over te zeggen. Strategie is<br />

immers een containerbegrip dat losjes wordt gebruikt, in een omgeving waarin de roep<br />

om strategie steeds luider wordt. Dat laatste heeft veel te maken met de verwarrende<br />

tijden die we doormaken, waarin veel zekerheden wegvallen en die getekend worden<br />

door ernstige crises. Strategie moet dan de stip aan de horizon verschaffen, als baken in<br />

een woelige zee. Deze verwarring volgt op de relatieve voorspelbaarheid van de tweede<br />

helft van de vorige eeuw, toen overheden betrekkelijk veel zeggenschap hadden over<br />

grenzen en markten, en het grote optimisme dat aan het eind van die eeuw zijn intrede<br />

deed. Zowel die voorspelbaarheid als dat optimisme is verdwenen, wat bijdraagt aan het<br />

gevoel van ontreddering en de roep om strategie versterkt.<br />

De omvangrijke bibliotheek met strategieliteratuur lijkt hierbij slechts beperkt toepasbaar<br />

op de specifieke situatie en context van de Rijksoverheid. Aangezien de toekomst<br />

nu eenmaal onkenbaar is ligt het voor de hand al te klassieke noties van predictive<br />

strategy terzijde te leggen. Evenmin willen we ons teveel richten op in het bedrijfsleven<br />

ontwikkelde concepten van strategy development, omdat de op deelbelangen gerichte<br />

daadkracht die hierin besloten ligt zich niet altijd goed verdraagt met het publieke<br />

domein. Ook lijkt het minder raadzaam ons te richten op de specifieke vraag naar de<br />

strategische functie, maar eerder aan te haken bij het laatste onderdeel van de opdracht,<br />

namelijk de vraag naar het strategisch vermogen binnen de Rijksoverheid.<br />

We zijn daartoe mede gestimuleerd door de verkennende gesprekken met de opdrachtgever<br />

namens het sgo, de Secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs,<br />

Cultuur en Wetenschappen. Hij vatte het strategisch vermogen samen als een permanent<br />

proces van strategisch handelen tegen de achtergrond van de politieke hit-andrun<br />

van alledag, en het leggen van verbindingen tussen strategische inzichten en het<br />

lopende beleid. Hierbij sloeg hij ‘persoonlijke inbreng’ hoger aan dan ‘structuren’,<br />

die weliswaar niet onbelangrijk maar allerminst zaligmakend zijn. Uiteindelijk komt<br />

strategie dan neer op wat je doet, concludeerden we.<br />

Inleiding<br />

7


Vanuit die keuze voor strategie als handeling – en strategisch vermogen als het vermogen<br />

tot dat handelen – was het een kleine stap om dit perspectief in verband te brengen<br />

met de in nsob-kringen dikwijls aangehaalde strategy as practice-school. Deze<br />

denkrichting bepleit bij het onderzoeken van strategisch vermogen te kijken naar wat<br />

mensen binnen organisaties doen in plaats van naar hoe organisaties zijn gestructureerd,<br />

meer naar het how te kijken dan naar het why. Strategie is ook hier een permanent<br />

proces dat is ingebed in de praktijk van alledag van de organisatie: een benadering<br />

die ons inziens beter aansluit bij de behoeften van Secretarissen-generaal, die<br />

immers aan het hoofd van deze organisaties staan, dan het doen van aanbevelingen<br />

over de al dan niet ‘dubbele ophanging van de Hoofdstrateeg’.<br />

De vraag die wij in dit onderzoek willen beantwoorden luidt derhalve: hoe kan het<br />

strategisch vermogen van de Rijksoverheid worden versterkt? Deze vraag, en dat is<br />

een tweede belangrijke keuze in onze aanpak, benaderen wij op empirische wijze.<br />

Daartoe hebben we een survey uitgezet onder 873 hogere ambtenaren op de departementen<br />

om het ‘zelfbeeld’ te genereren dat bestaat van het eigen, en elkaars, strategisch<br />

vermogen (de bodyscan). De survey brengt in beeld welke factoren als bepalend<br />

worden gezien voor het huidige strategisch vermogen van de Rijksoverheid en welke<br />

elementen in aanmerking komen voor verbetering. Voorts hebben we naar aanleiding<br />

van de resultaten van deze scan door middel van interviews een drietal departementen<br />

nader bekeken (de anamnese). Dit zijn de Ministeries van Economische Zaken,<br />

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Milieu, waar relatief<br />

veel sprake is van, respectievelijk, beleidssturing, coördinatie en uitvoering. De uitkomsten<br />

van de survey boden hiertoe ook aanleiding omdat het strategisch vermogen<br />

van deze ministeries ten opzichte van het gemiddelde in positieve of negatieve zin<br />

werd geduid. Dit verdiepende en meer kwalitatieve onderzoek heeft ons in staat gesteld<br />

resultaten uit de survey te duiden. Ook hebben wij hierdoor meer inzicht gekregen<br />

in praktijken die het strategisch vermogen van de Rijksoverheid concreet kunnen<br />

versterken. Zo is inzicht ontstaan in hoe het met het strategisch vermogen bij het Rijk<br />

is gesteld, wat de belangrijkste constituerende elementen zijn en hoe het volgens betrokkenen<br />

beter kan.<br />

Tijdens de uitvoering van ons onderzoek hebben we onszelf steeds de vraag gesteld<br />

waarom de zoektocht naar verbetering van het strategisch vermogen binnen de overheid<br />

zo repetitief is. We hebben daarom ook gereflecteerd op de onderzoeksvraag zelf.<br />

De vraag naar strategisch vermogen staat immers niet los van de context en condities<br />

waarin hij gesteld wordt. Talloze heelmeesters hebben zich eerder over dit vraagstuk<br />

gebogen, de strategische functie is op afstand de meest gereorganiseerde functie binnen<br />

de overheid en toch wordt de vraag steeds opnieuw gesteld. Kennelijk zijn de<br />

klachten chronisch van aard. De onderhavige opdracht van het sgo wekt in dit verband<br />

zelfs de indruk van een bepaalde verslagenheid ten opzichte van het onderwerp:<br />

laten we het in hemelsnaam dan nog maar eens vragen. Vragen die steeds weer worden<br />

gesteld en klaarblijkelijk nooit tot bevredigende antwoorden leiden gaan meestal<br />

over iets anders. Gaandeweg zijn wij gaan vermoeden dat iets dergelijks ook hier<br />

speelt, dat de steevaste diagnose van gebrekkig strategisch vermogen onzekerheden<br />

verraadt over een structurelere, dieperliggende conditie. We sluiten niet uit dat de veranderende<br />

positie van de overheid in de samenleving en het veranderende DNA van<br />

8 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


die Rijksoverheid zelf hierbij een rol spelen. Kortom: het strategiedebat als symptoom<br />

van een onzekere overheid. Deze gedachtegang willen wij in ons rapport eveneens<br />

uitwerken (de second opinion) waarbij we ook deze meer reflexieve opbrengsten meenemen<br />

in onze conclusies en aanbevelingen.<br />

In Hoofdstuk 1 zullen we begrippen nader gaan afbakenen, en met literatuurverwijzingen<br />

onze benaderingswijze theoretisch en methodologisch inbedden. In Hoofdstuk 2<br />

en 3 lichten we de uitkomsten van onze survey toe mede aan de hand van het nadere<br />

onderzoek naar de drie genoemde departementen. In Hoofdstuk 4 gaan wij in op de<br />

hierboven genoemde secundaire gedachtegang. In Hoofdstuk 5 proberen we een antwoord<br />

op de onderzoeksvraag te formuleren en presenteren we conclusies en aanbevelingen.<br />

Inleiding<br />

9


1 Strategisch vermogen<br />

Strategie is een omstreden begrip zonder eenduidige definitie. Het is een begrip dat<br />

in diverse verbanden verschillend wordt gebruikt, niet zelden op een wijze die op<br />

dat moment het beste uitkomt, zonder dat iemand eigenlijk precies goed weet wat<br />

ermee wordt bedoeld. Het heeft het karakter van een plastic word; woorden die zich<br />

in hun betekenis plooien naar de omstandigheden waarin ze worden gebruikt, als<br />

plastic Lego-stenen die eindeloos kunnen worden gecombineerd, gevarieerd en<br />

ingewisseld, net zoals begrippen als proces, management of communicatie.<br />

De vraag is dan wat strategie in het kader van de Rijksoverheid eigenlijk is.<br />

In dit hoofdstuk verkennen we aan de hand van de wetenschappelijke literatuur<br />

het thema strategie en duiden we de context waarin strategie bij de overheid vorm<br />

krijgt. Op basis hiervan definiëren we het begrip strategisch vermogen.<br />

1.1 strategie in de overheidsomgeving<br />

Het is niet goed mogelijk om het begrip strategie te definiëren zonder te kijken naar<br />

de context waarin die strategie tot stand moet worden gebracht. Veel wetenschappelijke<br />

literatuur over strategie en strategievorming gaat over de private sector (Porter,<br />

1980; Mintzberg, 1987). De private sector en de overheidssector zijn echter beperkt<br />

vergelijkbaar. In het bedrijfsleven is strategie gericht op het vergroten van het marktaandeel,<br />

het maximaliseren van de winst. Bij het formuleren van een bedrijfsstrategie<br />

worden vragen beantwoord als: Welke producten en diensten brengen we op de<br />

markt? Voor welke markt kiezen we? Zaken die te maken hebben met effectiviteit en<br />

efficiency. De strategie is vervolgens het geheel van samenhangende keuzes met<br />

betrekking tot de inzet van middelen om tot die doelen te komen. En die doelen worden<br />

vervolgens gehaald, of niet. Die benadering is niet zonder meer of - misschien<br />

wel - zonder meer niet toepasbaar op de overheid. Departementen werken in een<br />

ambtelijke én politieke context; plannen, strategieën, beleidsvoorstellen worden al<br />

dan niet gevoed door en uiteindelijk gewogen en beoordeeld vanuit een bredere politieke<br />

rationaliteit. De Rijksoverheid moet vorm geven aan zijn strategie en daarover<br />

publieke verantwoording afleggen in een politieke arena. <strong>Een</strong> omgeving die wordt<br />

gekenmerkt door een (steeds sneller) ritme van opeenvolgende electorale cycli, politiek<br />

risicomijdend gedrag, begrotingskaders, beeldvorming, de druk van de media,<br />

incidenten en snel wisselende maatschappelijke opvattingen. Anders geformuleerd:<br />

de wisselwerking tussen de politieke hit-and-run die veelal, en niet onbegrijpelijk, op<br />

korte termijn succes is gericht kan ten koste gaan van lange termijn doelen en continuïteit<br />

van het overheidsbeleid (In ’t Veld, 2010; van Eeten, 2010, Castells, 2007,<br />

De Bruijn, 2011a).<br />

Het gevolg is dat overheidsorganisaties, anders dan het bedrijfsleven, zelden op effectiviteit<br />

of efficiëntie alleen zijn gericht maar hun effectiviteit in belangrijke mate ontlenen<br />

aan de interactie met de politieke rationaliteit (Van Twist e.a., 2007). Het succes<br />

van ‘de strategie’ van een departement wordt dan bepaald door een min of meer<br />

toevallige wisselwerking die tussen de ambtelijke en de politieke rationaliteit kan<br />

Strategisch vermogen<br />

11


ontstaan. De recente politieke keuzes om de hypotheekrenteaftrek aan te pakken of<br />

om de kostenstijgingen in de zorg te beteugelen zijn hiervan voorbeelden. Onder druk<br />

van de noodzaak om te bezuinigen op de uitgaven ontstaat politieke ruimte om<br />

ambtelijk al veel langer gearticuleerde aanpassingen in de woningmarkt en de zorg te<br />

doen. Dan blijkt dat ambtelijke en politieke cycli niet altijd hoeven samen te vallen,<br />

maar dat zonder die politieke ruimte een dergelijke keuze niet kan worden gemaakt.<br />

Daarbij komt dat een zichzelf respecterende ambtelijke organisatie niet wil volstaan<br />

met ‘implementatiestrategie’, met het invullen van door de politiek bepaalde doelstellingen,<br />

maar ook zelf doelstellingen wil formuleren. Hiermee kan overlap met de<br />

politieke agenda ontstaan.<br />

Bovendien zijn maatschappelijke opgaven waar de overheid zich voor gesteld ziet<br />

veelal niet met elkaar in lijn maar ambigu: doelstellingen conflicteren, zijn omstreden,<br />

er is geen eenduidig beeld van de aard van de problemen die moeten worden<br />

opgelost noch van de oplossingsrichtingen (zie onder anderen Frissen, 2007, 2009,<br />

In ’t Veld, 2010, 2011; De Bruijn, 2011). De uitbreiding van het industrieterrein wordt<br />

door het bedrijfsleven toegejuicht, maar betreurd door omwonenden. <strong>Een</strong> grote<br />

kolencentrale houdt elektriciteit betaalbaar en is bevorderlijk voor de betrouwbaarheid<br />

van de energievoorziening, maar is niet noodzakelijkerwijs wenselijk vanuit<br />

de doelstelling voor een schone energievoorziening. Als doelstellingen en onderliggende<br />

waarden conflicteren is het niet mogelijk om alle partijen tevreden te stellen:<br />

‘a context of inconsistent demands and insoluble problems makes articulated<br />

strategy to satisfy all stakeholders both difficult to formulate and problematic in<br />

terms of its realization’ (Llwellyn & Tappin, 2003). Tegelijk kan de overheid zich niet<br />

aan dergelijke maatschappelijke vraagstukken onttrekken (zoals een marktpartij<br />

zou kunnen doen), of liggen ze juist vanwege de complexiteit op het bord van de<br />

overheid. Strategie bij de overheid gaat dus niet zozeer om het ontwikkelen van<br />

een plan om eenduidige doelen te realiseren, maar om het vinden van manieren<br />

om uit meervoudige doelen tot realistisch en zinvol handelen te komen.<br />

Naast de politieke en maatschappelijke dynamiek speelt voor departementen dat<br />

de prestaties die worden geleverd zelden in splendid isolation tot stand komen. In de<br />

meeste gevallen is samenwerking met andere departementen, andere overheden<br />

(in Nederland en daarbuiten) en andere actoren in de samenleving noodzakelijk<br />

om plannen te maken en ten uitvoer te brengen. Dat is nu eenmaal de aard van de<br />

publieke zaak. De overheid bepaalt de strategie niet alleen, of moet voor het uitvoeren<br />

van de strategie met anderen samenwerken; het is een product van interactie<br />

met anderen die de ruimte en de mogelijkheden tot strategisch handelen<br />

soms vergroten en elders juist weer begrenzen.<br />

Strategie bij de Rijksoverheid krijgt dus vorm in een meervoudige werkelijkheid<br />

waarin de effectiviteit niet alleen wordt bepaald door het handelen van die overheid<br />

zelf. De vraag die dan opkomt, is hoe je effectief kunt sturen in omstandigheden<br />

waarin je niet volledig in control bent. In allerlei opzichten is dit de steeds<br />

terugkerende vraag voor de Rijksoverheid als het gaat om beleidsontwikkeling of<br />

beleidsuitvoering en de strategische keuzes die daarin worden gemaakt (Peeters<br />

e.a. 2011).<br />

12 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Belangrijk is ook de organisatievorm en traditie waarin in Nederland beleid en strategie<br />

tot stand komen. Die publieke zaak wordt in Nederland gekenmerkt door het uitgangspunt<br />

van collegiaal bestuur en staat daarmee ver af van stelsels waarin een<br />

president of premier een sterk coördinerende rol vervult. Anders gezegd, Nederland<br />

ontbeert een machtscentrum, waardoor besluiten altijd een onderhandeld karakter<br />

hebben. De afzonderlijke ministeries komt veel autonomie toe bij het vaststellen van<br />

beleid en uitvoering (Peeters, Van der Steen & Van Twist, 2008). Achter het uniforme<br />

logo van de Rijksoverheid gaat hierdoor by design een eilandenrijk van belangen,<br />

perspectieven en invloedssferen schuil. Daar wordt weliswaar veelvuldig overlegd en<br />

afgestemd, maar voor de Grondwet zijn alle ministers gelijk, en het lijkt erg van de<br />

persoon van de premier af te hangen in hoeverre het ministerie van Algemene Zaken<br />

een centrale regie wil voeren (wrr, 1987). Deze bestuurlijke invulling en daarmee gepaard<br />

gaande bestuurscultuur leidt daarmee automatisch tot versnippering van het<br />

strategisch vermogen van de Rijksoverheid. Dat hoeft overigens niet altijd bezwaarlijk<br />

te zijn, want niet alle dossiers vergen een departementoverstijgende aanpak. Anderzijds<br />

voedt deze cultuur de terugkerende gesprekken over functionaliteit en herindeling<br />

van departementen. Welke keuze er ook wordt gemaakt, het leidt altijd tot<br />

afstemmingsvraagstukken en vereist zorgvuldige departementale omgang. Richting<br />

kiezen, besluiten nemen en de koers bepalen hebben zodoende altijd het karakter<br />

van een compromis.<br />

Is strategie of strategisch vermogen in de context van de Rijksoverheid dan een<br />

obsoleet begrip? De aandacht voor strategie bij de Rijksoverheid is de laatste jaren<br />

toegenomen. Departementen beschikken over een strategie, een mission-statement,<br />

een visie, ‘gewaagde doelen’ voor de toekomst. Ministeries hebben directies<br />

die over de strategie gaan, soms centraal, soms decentraal ondergebracht in de<br />

directoraten-generaal. Er zijn mensen in dienst die zich strateeg mogen noemen<br />

(Peeters, Van der Steen & Van Twist 2007; 2008; Van Twist 2008a). Kennelijk is er<br />

binnen de Rijksoverheid een grote behoefte aan strategie en wordt er ook van alles<br />

en op verschillende manieren aan en mee gedaan. Niet zozeer als academische<br />

behoefte maar in de reële praktijk. Dat roept de vraag op wat strategie in de overheidsomgeving<br />

dan eigenlijk is.<br />

1.2 ontwikkeling in strategiedenken<br />

Whittington (1996) constateert dat het denken over strategie sinds de jaren zestig<br />

een ontwikkeling heeft doorgemaakt waarbij de aandacht langzamerhand verschoven<br />

is van een planning approach gericht op individuele plannen, naar een policy<br />

approach in de jaren zeventig waarbij strategie als plan voor de organisatie als geheel<br />

centraal stond. In de jaren tachtig en negentig ontstond vervolgens meer aandacht<br />

voor de processen en de personen die strategie in de praktijk brengen, met daarbij<br />

tevens oog voor de relativering van de rol van het plan.<br />

Dat laatste, de invulling van strategie als plan, is door Mintzberg (1994) in zijn klassieker<br />

The Rise And Fall Of Strategic Planning sterk gerelativeerd. Mintzberg wijst op<br />

de gebrekkige voorspellende waarde van strategische planning (de wereld staat<br />

Strategisch vermogen<br />

13


niet stil) en de illusie dat een strategie, eenmaal geformuleerd, systematisch en<br />

top-down tot uitvoering zou kunnen worden gebracht (strategie ontstaat ook toevallig,<br />

geleidelijk en van onderop). Strategie ontstaat niet alleen door het vastleggen<br />

van procedures, systemen en rapportages als middel om tot strategie te komen<br />

maar ook door te experimenteren, door patronen die inslijten en het internaliseren<br />

van signalen uit de omgeving; strategie als uitkomst van een mix van intended en<br />

unintended actions (Mintzberg, 1987; 1994). De wereld van vandaag vraagt immers<br />

om flexibiliteit en vereist van een organisatie dat:<br />

‘[it] must respond continuously to a complex, unpredictable environment, it cannot<br />

rely on deliberate strategy. In other words, it cannot predetermine precise patterns in<br />

its activities and then impose them on its work through some kind of formal planning<br />

process. Rather, many of its actions must be decided upon individually, according<br />

to the needs of the moment. It proceeds incrementally; to use Charles Lindblom’s<br />

words, it prefers ‘continual nibbling’ to a ‘good bite’ ‘(Mintzberg et al., (2001) p. 413).<br />

Het denken over strategie als een op kennis, analyse en lineair toekomstdenken<br />

gerichte activiteit heeft daarmee plaatsgemaakt voor een veel bredere oriëntatie en<br />

een veelheid aan perspectieven waarbij strategie zich in allerlei (elkaar conflicterende)<br />

gedaanten voordoet met evenzoveel scholen en benaderingen (Van der<br />

Steen & Van Twist, 2012). Illustratief zijn de beroemd geworden 5 p’s die Mintzberg<br />

(1987) identificeerde. In zijn benadering kan strategie een plan zijn, een middel om<br />

via een doordachte planning en implementatie tot een beoogd resultaat te komen,<br />

maar ook een ‘ploy’, een manoeuvre om de positie ten opzichte van een andere<br />

partij te sturen, strategie als machtsspel. Strategie kan ook een patroon zijn waarbij<br />

strategie wordt gezien als de resultante van al dan niet doelbewust consistent gedrag,<br />

ofwel een perspectief waarbij strategie iets zegt over de manier waarop een<br />

organisatie zichzelf positioneert, als een wijze van denken en doen. Ten slotte<br />

schetst hij een benadering waarbij strategie wordt gezien als een positie, als de<br />

manier waarop een organisatie zichzelf positioneert in de omgeving. Kortom, de<br />

schakeringen zijn schier oneindig.<br />

Het domein van strategieonderzoek is lange tijd voorbij gegaan aan de grotere<br />

sociale verbanden en structuren waarin strategievorming als vorm van menselijk<br />

handelen plaatsvindt. Waar de klassieke stroom strategie ziet als iets wat een organisatie<br />

heeft of kan inzetten (o.a. Ansoff, 1965; Porter, 1980), bepleit een groeiend<br />

aantal auteurs dat strategie is wat mensen in organisaties doen (Whittington e.a.,<br />

2006; Jarzabkowski & Seidl, 2006; Van Twist e.a., 2007, Jacobs, 2007, Johnson, 2012).<br />

Strategie is geen ding, maar een activiteit. De focus van deze strategy as practiceschool<br />

is gericht op handelende actoren, die in de woorden van Van Twist (2007):<br />

‘niet alleen beïnvloed worden door hun organisatorische, sociale en institutionele<br />

context, maar die zelf ook deze contexten (proberen te) beïnvloeden om veranderingen<br />

te bewerkstelligen. Handelende actoren construeren en ‘produceren’ de verbinding<br />

tussen enerzijds de abstracte conceptuele werkelijkheid van de analyse van de<br />

omgeving en anderzijds de sociale interactie waarbinnen dit plaatsvindt.’<br />

14 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


In de strategy as practice-benadering worden normatieve opvattingen over wat<br />

strategie is zoveel mogelijk uit de weg gegaan (Van Twist e.a., 2008) maar wordt<br />

gekeken naar wat strategen in de praktijk van nú doen en laten. Het gaat over getting<br />

things done en minder over strategische analyses of forecasting (Whittington<br />

e.a., 2006). De focus ligt op het kunnen anticiperen en opletten in het hier en nu:<br />

het bewust bezig zijn met het werk. Het draait om het vermogen om vragen te kunnen<br />

beantwoorden als: op welke manier kunnen we als organisatie doelbewust<br />

strategievorming bevorderen? Zijn onze routines, onze procedures, plannen en<br />

werkwijzen voldoende geschikt om ons te wapenen als het onverwachte gebeurt?<br />

Welk improvisatietalent is in de organisatie aanwezig? Hoe zorgen we ervoor dat<br />

we potentiële bedreigingen vroegtijdig zien aankomen en hoe kunnen deze in<br />

nieuwe kansen worden omgezet?<br />

In dit onderzoek kiezen we voor deze strategy as practice-benadering als perspectief<br />

voor de analyse van het strategisch vermogen bij de overheid – of vanuit dat perspectief<br />

beter gezegd, het vermogen tot strategie. Gegeven de ambigue context waarbinnen<br />

strategie bij de Rijksoverheid vorm moet krijgen ligt immers voor de hand deze te<br />

bezien vanuit deze benadering, en niet vanuit een abstract, planbaar en op effectiviteit<br />

en efficiency gericht blikveld. De vervolgvraag is dan hoe het denken over het<br />

strategisch vermogen binnen die Rijksoverheid inhoud wordt gegeven. Welke begrippen<br />

en thema’s zijn daarbij relevant? Uit welke elementen bestaat het strategisch<br />

vermogen van de Rijksoverheid?<br />

1.3 strategische ambities rijksoverheid<br />

Als ijkpunt voor het recente denken over strategie bij de Rijksoverheid geldt de<br />

rapportage van een onderzoekscommissie onder leiding van voormalig Directeurgeneraal<br />

en lid van de Raad van State Hans Borstlap, in 2002. Deze rapportage<br />

onder de titel Kracht zonder Macht, die daarna door Hans Leeflang (2003) in een<br />

werkplan is uitgewerkt, werd in opdracht van het sgo opgesteld. Het sgo achtte het<br />

wenselijk het strategisch vermogen van de Rijksoverheid te versterken. <strong>Een</strong> wens<br />

die werd ingegeven door de gedachte dat de Rijksoverheid ontwikkelingen in de<br />

samenleving onvoldoende aanvoelde omdat onder de ‘Haagse kaasstolp’ trends en<br />

ontwikkelingen werden gemist en er onvoldoende kritische zelfreflectie was ten<br />

aanzien van de ‘oude vertrouwde beleidslijnen’ (Borstlap, 2002a).<br />

In de op Borstlap geïnspireerde visie van het sgo moet de versterking van de strategische<br />

functie bij de overheid ten eerste bijdragen aan de toekomstbestendigheid van<br />

het overheidsbeleid. Toekomstbestendigheid wordt daarbij in verband gebracht<br />

met de spanning tussen ‘de politieke waan van alle dag’ en de ervaren noodzaak<br />

om meer oog te hebben voor de langetermijneffecten en de bestendigheid van het<br />

overheidsbeleid. Ten tweede wordt betere benutting van kennis en onderzoek bij de<br />

totstandkoming van beleid nodig geacht ten behoeve van de versterking van het<br />

strategisch vermogen; meer doordacht en minder opportunistisch beleid. Ten derde<br />

kan aandacht voor strategie een bijdrage leveren aan de samenhang in beleid en het<br />

doorbreken van verkokering, zowel binnen als tussen de departementen. De vierde<br />

Strategisch vermogen<br />

15


ambitie van het sgo is om de externe oriëntatie te verstevigen om daarmee de betrokkenheid<br />

van de samenleving bij het functioneren van de Rijksoverheid te versterken.<br />

We constateren daarnaast dat het laatste decennium de aandacht voor de omgang<br />

met incidenten en actuele gebeurtenissen binnen de overheid is gegroeid. Departementen<br />

zijn het reageren op kritische incidenten steeds meer gaan benaderen als een<br />

voor de minister en de organisatie strategisch vraagstuk. Niet verwonderlijk, want<br />

de werkelijkheid binnen ministeries is nu eenmaal dat actuele prestaties een<br />

steeds belangrijker rol spelen. Departementen zien zich bijvoorbeeld geconfronteerd<br />

met een toename in het aantal Kamervragen en –debatten, die bovendien<br />

sterk op de actualiteit inspelen. Zo nam tussen de parlementaire jaren 2005/2006<br />

en 2010/2011 het aantal Kamervragen toe van 2391 tot 3220. 70 tot 80% van die<br />

vragen in 2011 had een aanleiding in de media (Atteveld e.a., 2011). Ook crises of<br />

andere onverwachte gebeurtenissen kunnen plotseling om interventies van de<br />

overheid vragen (Ferket, 2011, Noordegraaf, 2008). De noodzakelijke aandacht voor<br />

de actualiteit die het werk bij de Rijksoverheid nu eenmaal kenmerkt en de wens<br />

om daar adequaat op te reageren heeft ertoe geleid dat op ministeries in toenemende<br />

mate een bewust beleid wordt gevolgd. Zo ontwikkelde het ministerie<br />

van Justitie een incidentenstrategie en daarbij horende ‘strategische routines’ voor de<br />

omgang met de iedere keer unieke, onverwachte maar in hun verschijning wel<br />

voorspelbare incidenten. De gedachte hierachter is dat bewuste omgang met incidenten<br />

overzicht brengt om weloverwogen vervolgstappen te zetten (Burgers,<br />

2006). Incidenten, kunnen bovendien een voedingsbodem vormen voor nieuwe<br />

beleidskaders en/of strategische kansen opleveren; in de strategieliteratuur wordt<br />

dan wel gesproken over focusing events (Frissen, 2007; Van Eeten, 2010; Ansoff, 1975,<br />

Clegg, 2011, Raad voor Openbaar Bestuur, 2012). In die zin is de omgang met incidenten<br />

in toenemende mate te beschouwen als een strategische ambitie van de<br />

Rijksoverheid. Deels doordat incidenten nú goede opvolging en afhandeling vereisen,<br />

maar ook omdat daarmee de ruimte en legitimiteit voor strategisch handelen<br />

in de nabije toekomst mede wordt bepaald.<br />

De omgang met deze vijf strategische ambities bepaalt in samenhang het strategisch<br />

vermogen van de Rijksoverheid. Samengevat gaat het om vijf gevoelde en<br />

door het rijk zelf benoemde tekorten waar strategische ambities tegenover geplaatst<br />

worden. Zie Figuur 1.<br />

1.4 onderzoeksvraag: strategisch vermogen van de rijksoverheid<br />

De onderzoeksvraag die wij in dit onderzoek beantwoorden luidt:<br />

hoe kan het strategisch vermogen van de Rijksoverheid worden versterkt?<br />

In lijn met de geschetste strategie-als-praktijk benadering en de hiervoor beschreven<br />

strategische ambities definiëren we strategisch vermogen als het vermogen<br />

om afgewogen en toekomstgerichte beleidskeuzes te maken. Het vermogen om in<br />

16 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Tekorten in overheidsoptreden<br />

Korte termijnfocus<br />

Niet voorbij electorale cyclus of begroting<br />

kijken<br />

Gebrekkige kennisbenutting<br />

Uiteenlopende oriëntatie van praktijk en<br />

wetenschap<br />

Verkokerde organisatie<br />

Eigen verantwoordelijkheid en belang staan<br />

voorop<br />

Gerichtheid naar binnen<br />

Omgeving onvoldoende betrokken bij<br />

beleidsprocessen<br />

Onvoldoende anticiperend vermogen op<br />

incidenten<br />

Signalen worden niet tijdig opgevangen<br />

Strategische ambities<br />

Versterking langetermijnoriëntatie<br />

Toekomstbestendig beleid<br />

Aansluiting tussen kennis en beleid<br />

Kennisgebaseerd beleid<br />

Ontwikkelen integraal perspectief<br />

Samenhangend beleid<br />

Binnenbrengen van de buitenwereld<br />

Extern georiënteerd beleid<br />

Het plaatsen van actuele gebeurtenissen<br />

in een bredere beleidscontext<br />

Adequate omgang met incidenten<br />

Figuur 1, (Borstlap, 2002; bewerkt)<br />

de specifieke context waarin de Rijksoverheid opereert in staat te zijn om met een<br />

naar buiten gerichte blik, met oog voor de verhoudingen tussen het ambtelijke en<br />

het politieke en met inachtneming van de aard en de dynamiek van de vraagstukken<br />

die aan de overheid zijn toevertrouwd, een handelingsperspectief te genereren<br />

dat voldoende robuust en toekomstbestendig is om maatschappelijke vraagstukken<br />

op een adequate manier te adresseren. Met de mensen die daarvoor aan de lat<br />

staan.<br />

Opvallend is dat in veel studies over strategie bij de Rijksoverheid - ook door de<br />

strategy as practice-aanhangers – vooral wordt gekeken naar wat de strategen bij de<br />

ministeries doen (Van Twist e.a., 2007, 2008, 2010, 2013). Dat ligt op het eerste gezicht<br />

voor de hand, maar het laat een hele reeks andere crafstmen van strategie<br />

(Whittington, 2006) binnen de departementen buiten beschouwing. Wij kiezen een<br />

andere benadering. Onze aandacht ligt niet bij strategieafdelingen maar in eerste<br />

instantie bij leidinggevenden: Secretarissen-generaal, Directeuren-generaal, Directeuren<br />

en andere leidinggevenden van beleidsdirecties. Dus niet bij de voorbereiders<br />

van strategische besluitvorming, maar bij de strategische beslissers. Niet omdat<br />

zij het besluit nemen, maar omdat strategie als praktijk in hun dagelijks werk<br />

bij uitstek vorm krijgt. Strategie bij de Rijksoverheid is in onze benadering immers<br />

niet iets wat uitstijgt boven de dagelijkse beleidspraktijk en in een apart organisatieonderdeel<br />

is geïsoleerd, maar iets wat een essentieel deel uitmaakt van het werk<br />

dat leidinggevenden op de departementen doen. Deze benadering sluit aan bij de<br />

profielen die zijn vastgelegd in het functiegebouw Rijk waarin is bepaald dat<br />

Strategisch vermogen<br />

17


leiding gevenden bij de beleidsdirecties ‘verantwoordelijk [zijn] voor strategische<br />

beleidsontwikkeling op de korte, middellange en lange termijn en worden geacht<br />

zowel een interne, op de organisatie gerichte focus te hebben als een externe, op de<br />

buitenwereld gerichte blik’. Strategie staat niet buiten de praktijk van leidinggevenden,<br />

maar maakt daar inherent deel van uit. Dat is daarom ook de plaats waar we<br />

in dit onderzoek het strategisch vermogen ‘zoeken’ en onderzoeken.<br />

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is als eerste stap een survey<br />

uitgezet onder leidinggevenden op de departementen om een ‘zelfbeeld’ (bodyscan)<br />

te genereren dat bestaat uit een beoordeling van het eigen strategisch vermogen.<br />

De survey is opgebouwd rondom de vijf geïdentificeerde strategische ambities.<br />

Om deze ambities nader te operationaliseren zijn verkennende gesprekken gevoerd<br />

met verschillende (voormalig) Secretarissen-generaal. De survey is ingericht<br />

op beantwoording van de volgende vragen:<br />

• Hoe gaat het met het strategisch vermogen bij de Rijksoverheid?<br />

• Wat gaat goed en wat gaat minder goed?<br />

• Welke factoren bepalen het oordeel over strategisch vermogen?<br />

• Welke elementen zijn van belang om het strategisch vermogen te verbeteren en<br />

kunnen daarvoor als aangrijpingspunt worden benut?<br />

• Waar, in welk departement, is het strategisch vermogen beter ontwikkeld en<br />

waar is het minder goed ontwikkeld?<br />

De survey is uitgevoerd onder 873 leidinggevenden die werkzaam zijn bij beleidsdirecties<br />

van de ministeries. Aan hen is gevraagd uitspraken te doen over het<br />

departement waar zij werkzaam zijn. Alle uitkomsten tezamen vormen een betrouwbare<br />

indicatie van het zelfbeeld van de leidinggevenden over de Rijksoverheid<br />

als geheel. 298 leidinggevenden hebben de vragenlijst ingevuld waaronder vijf<br />

respondenten op het niveau van Secretaris-generaal en achttien op het niveau van<br />

Directeur-generaal. De totale respons is 34%. Op basis van deze respons kunnen we<br />

met voldoende betrouwbaarheid uitspraken doen over wat leidinggevenden binnen<br />

de Rijksoverheid vinden (χ2 = 75,67; df = 40; p < 0.001). In de bijlage is een onderzoekstechnische<br />

verantwoording opgenomen. In de presentatie van de resultaten<br />

van de survey (hoofdstuk 2 en 3) is, waar relevant, onderscheid gemaakt naar<br />

functie niveau.<br />

Voor duiding en nadere toelichting van de survey zijn interviews uitgevoerd met<br />

Secretarissen-generaal, Directeuren-generaal, Directeuren en coördinerende en<br />

senior beleidsambtenaren bij het Ministerie van ez, het Ministerie van i&m en het<br />

Ministerie van bkz. Deze ministeries werden door respondenten in de survey ten<br />

opzichte van het gemiddelde in positieve of negatieve zin geduid.<br />

18 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Strategisch vermogen<br />

19


20 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


2 Bodyscan<br />

Hieronder volgen de resultaten van de belangrijkste vragen uit de survey en worden<br />

deze van commentaar voorzien.<br />

2.1 beoordeling strategisch vermogen<br />

<strong>Een</strong> goed functionerende overheid bezit een sterk ontwikkeld strategisch vermogen<br />

om maatschappelijke vraagstukken op een verstandige wijze aan te kunnen pakken.<br />

Gevraagd naar de mening over het strategisch vermogen geeft echter een derde van de<br />

leidinggevenden een uitgesproken negatief oordeel. Zij vinden dat de Rijksoverheid op<br />

dit vlak onvoldoende tot slecht presteert. Slechts 11% van de leidinggevenden vindt<br />

dat het strategisch vermogen als goed kan worden beoordeeld. Ongeveer de helft van<br />

de leidinggevenden kwalificeert het strategisch vermogen als neutraal tot voldoende.<br />

Het oordeel over het strategisch vermogen loopt aldus sterk uiteen.<br />

Beoordeling strategisch vermogen<br />

goed<br />

voldoende<br />

neutraal<br />

onvoldoende<br />

slecht<br />

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%<br />

slecht onvoldoende neutraal voldoende goed<br />

Totaal leidinggevenden 5% 27% 22% 35% 11%<br />

Directeuren en andere<br />

leidinggevenden<br />

4% 28% 23% 32% 13%<br />

dg 0% 5% 17% 78% 0%<br />

sg 60% 0% 0% 40% 0%<br />

Grafiek 1: beoordeling strategisch vermogen departement uitgesplitst naar functie;<br />

n=298; (χ2 = 75,67; df = 40; p < 0.001)<br />

De ambtelijke eindverantwoordelijken voor de Rijksdienst vinden het strategisch vermogen<br />

niet goed. Secretarissen-generaal zijn bovendien onderling sterk verdeeld in<br />

hun opvattingen. 60% van de respondenten acht het strategisch vermogen ver onder<br />

de maat, terwijl 40% het als voldoende beoordeelt. Directeuren-generaal zijn opvallend<br />

positief in vergelijking met andere leidinggevenden, in het bijzonder ten opzichte van<br />

de Secretarissen-generaal.<br />

Bodyscan<br />

21


In vergelijking met 5 jaar geleden verbeterd?<br />

volledig eens<br />

eens<br />

neutraal<br />

oneens<br />

volledig oneens<br />

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%<br />

volledig<br />

oneens<br />

oneens neutraal eens volledig eens<br />

Totaal leidinggevenden 5% 25% 36% 30% 4%<br />

Directeuren en andere<br />

leidinggevenden<br />

5% 26% 38% 28% 3%<br />

dg 0% 11% 28% 55% 6%<br />

sg 60% 0% 20% 20% 0%<br />

Grafiek 2: beoordeling strategisch vermogen departement in vergelijking met 5 jaar<br />

geleden uitgesplitst naar functie; n=298; (χ2 = 66,29; df = 40; p < 0.006)<br />

Ten opzichte van vijf jaar geleden vindt een derde dat het strategisch vermogen is<br />

verslechterd. Ongeveer een zelfde deel ziet verbetering. Het contrast tussen respondenten<br />

op het niveau van Secretaris-generaal en de rest van de Rijksdienst is groot.<br />

Ook hier springt het verschil van inzicht in het oog: sg’s zijn in overwegende mate<br />

negatief terwijl dg’s in ruime meerderheid een verbetering hebben waargenomen.<br />

Op basis van de survey kunnen we inzicht krijgen in de achterliggende opvattingen<br />

voor dit oordeel. Daarvoor grijpen we eerst terug op de vijf strategische ambities van<br />

de Rijksoverheid. Voor elk van deze ambities is in kaart gebracht of leidinggevenden<br />

vinden dat hun departementen op die ambities goed presteren. Vervolgens is gekeken<br />

ten aanzien van welke strategische ambities verbetering nodig is.<br />

2.2 rijksoverheid teveel gericht op korte termijn<br />

Het oordeel over het huidig functioneren van de Rijksoverheid op de vijf strategische<br />

ambities is weergegeven in Grafiek 3. Op plaats één staat de hoogst scorende ambitie<br />

en op plaats vijf de laagst scorende ambitie.<br />

Leidinggevenden vinden dat de Rijksoverheid het beste scoort op de strategische ambitie<br />

ten aanzien van de externe oriëntatie en op de toepassing van kennis in beleid. Het strategisch<br />

vermogen van de Rijksoverheid wordt het slechtst beoordeeld op twee ambities.<br />

22 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Beoordeling strategisch vermogen op dit moment<br />

Externe oriëntatie<br />

Toepassing kennis<br />

Inspelen op actuele gebeurtenissen<br />

Verkokering doorbreken<br />

Toekomstbestendigheid<br />

2,9 3 3,1 3,2 3,3 3,4 3,5<br />

Grafiek 3: de gemiddelde scores op de strategische ambities van de Rijksoverheid.<br />

De respondenten beantwoorden de vraag ‘mijn departement is bij beleidsontwikkeling<br />

goed in’ op een schaal van 1 (volledig mee oneens) tot 5 (volledig<br />

mee eens); n=298; (t = 85,55, df = 297, p < 0.001)<br />

Ten eerste de toekomstbestendigheid van het beleid: het gaat dan met name om het verder<br />

kijken dan de huidige kabinetstermijn en het inzichtelijk maken van langetermijneffecten.<br />

Ten tweede de beoordeling ten aanzien van verkokering: dit betreft de samenwerking<br />

met andere departementen en de interne samenwerking tussen beleidsdirecties.<br />

Uit de survey komt een opvallende uitkomst ten aanzien van de beoordeling van sg’s<br />

over het huidig functioneren van hun departement op twee strategische ambities.<br />

4<br />

Beoordeling huidig strategisch vermogen op de ambities verkokering<br />

doorbreken & inspelen op actuele gebeurtenissen<br />

3<br />

2<br />

1<br />

verkokerig doorbreken<br />

inspelen op actuele<br />

gebeurtenissen<br />

0<br />

sg dg Alle leidinggevenden<br />

Grafiek 4: de gemiddelde scores op de strategische ambities ‘verkokering doorbreken<br />

en inspelen op actuele gebeurtenissen’. Respondenten beantwoorden de<br />

vraag ‘mijn departement is goed in’ op een schaal van 1 (volledig mee oneens)<br />

tot 5 (volledig mee eens); n=298.<br />

Bodyscan<br />

23


In vergelijking met het gemiddelde oordelen sg’s veel negatiever over beide strategische<br />

ambities. Het is bovendien opmerkelijk dat het oordeel sterk afwijkt van hoe dg’s deze<br />

ambities beoordelen. Deze zijn vrij positief over het huidig vermogen om in te spelen op<br />

actuele gebeurtenissen. Hetzelfde geldt voor het doorbreken van ver kokering.<br />

Voor dit laatste is een mogelijke verklaring dat sg’s vooral naar het functioneren van<br />

het departement als geheel kijken, terwijl dg’s meer gericht zijn op hun eigen organisatieonderdeel.<br />

Verkokering binnen een departement is daarmee in de beleving van<br />

een sg wellicht eerder problematisch dan in de beleving van een dg.<br />

Het verschil in opvatting over het inspelen op actuele gebeurtenissen kan mogelijk<br />

ook worden verklaard door de verschillende rollen van sg’s en dg’s op een departement.<br />

Wellicht wordt er al veel gedaan om adequaat op incidenten te anticiperen en te<br />

reageren, maar zal een sg eerder worden geconfronteerd met die gevallen waarbij het<br />

departement hiertoe niét goed in staat was gebleken.<br />

We hebben vervolgens gevraagd naar het oordeel over het gewenste functioneren van de<br />

Rijksoverheid met betrekking tot deze vijf strategische ambities. Het gaat hier dus om<br />

wensen voor de toekomst. Deze scores zijn weergegeven in onderstaande grafiek. Op<br />

plaats één staat de ambitie die volgens de respondenten het meest verbetering behoeft<br />

en op plaats vijf staat de ambitie die het minst verbetering behoeft. De strategische<br />

ambities voor de toekomst vormen in hoge mate het spiegelbeeld ten opzichte van de<br />

huidige situatie.<br />

Gewenste verbetering<br />

Toekomstbestendigheid<br />

Verkokering doorbreken<br />

Inspelen op actuele gebeurtenissen<br />

Externe oriëntatie<br />

Toepassing kennis<br />

3,2 3,3 3,4 3,5 3,6 3,7 3,8<br />

Grafiek 5: de gemiddelde scores op de gewenste strategische ambities van de Rijksoverheid.<br />

De respondenten beantwoorden de vraag ‘mijn departement moet<br />

bij beleidsontwikkeling beter worden in’ op een schaal van 1 (volledig mee<br />

oneens) tot 5 (volledig mee eens); n=298; (t = 95,15, df = 297, p < 0.001).<br />

Volgens leidinggevenden moet de strategische ambitie om aandacht te schenken aan de<br />

lange termijn (toekomstbestendigheid) het meest dringend worden verbeterd. Bovendien<br />

vinden zij dat de samenhang in beleid (verkokering doorbreken) moet worden versterkt.<br />

De toepassing van kennis in beleid (het benutten van actuele wetenschappelijke<br />

24 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


inzichten en het toepassen van relevante kennis) behoeft volgens leidinggevenden het<br />

minst dringend verbetering. Het beter inspelen op actuele gebeurtenissen, zoals het<br />

anticiperen op mogelijke incidenten of het plaatsen van actuele gebeurtenissen in een<br />

bredere beleidscontext, neemt een middenpositie in.<br />

In onderstaande grafiek zijn op het niveau van de Rijksoverheid de gemiddelde scores<br />

ten aanzien van de huidige en de gewenste situatie in samenhang weergegeven. De<br />

beoordelingen naar aanleiding van de verschillende strategische ambities zowel ten<br />

aanzien van de huidige als ten aanzien van de gewenste situatie variëren van neutraal<br />

tot gematigd positief.<br />

Toekomstbestendigheid<br />

Inspelen op actuele<br />

gebeurtenissen<br />

Toepassing kennis<br />

Verkokering doorbreken<br />

Externe oriëntatie<br />

Mijn departement is goed in..<br />

Mijn departement moet beter worden in..<br />

Grafiek 6: beoordeling door de respondenten van de vijf items die het strategisch<br />

vermogen van de departementen vormen in de huidige situatie en in de<br />

gewenste situatie; n=298<br />

2.3 ambtelijke top bepalend voor strategisch vermogen<br />

De vervolgvraag is welke aspecten van invloed zijn op het strategisch vermogen.<br />

Daartoe is in kaart gebracht welke factoren op dit moment bepalend zijn voor het<br />

strategische vermogen van de Rijksoverheid. Vervolgens is bekeken welke elementen<br />

van belang zijn om het strategisch vermogen te versterken.<br />

Aan de respondenten is een lijst voorgelegd met 10 factoren die van invloed kunnen<br />

zijn op het strategisch vermogen van hun departement. Vervolgens is de vraag gesteld<br />

welke factoren op dit moment het meest bepalend zijn voor het strategisch vermogen.<br />

In onderstaande grafiek staan de scores op deze 10 factoren weergegeven. De percentages<br />

in deze grafiek geven de percentages weer van de respondenten die de betreffende<br />

factoren hebben gekozen als één van de drie factoren die op dit moment het<br />

meest bepalend zijn.<br />

Bodyscan<br />

25


Elementen ter verbetering van strategisch vermogen<br />

Verbinding met de maatschappij<br />

Visie van de ambtelijke top<br />

Betrekken afwijkende standpunten<br />

bij beleidsvorming<br />

Samenwerking tussen<br />

beleidsdirecties<br />

Expertise en vaardigheden<br />

van de medewerkers<br />

Interdepartementale<br />

samenwerking<br />

Inrichting van de departementale<br />

organisatiestructuur<br />

Gebruik van adviesraden en<br />

kennisinstellingen<br />

Anders<br />

0 10 20 30 40 50 60<br />

Grafiek 8: elementen die bijdragen aan de verbetering van het strategisch vermogen<br />

van de departementen, uitgedrukt in percentages. De respondenten selecteerden<br />

3 opties; n=298.<br />

Het bevorderen van de verbinding met de samenleving wordt met 55% als belangrijkste<br />

element genoemd om tot verbetering te komen van strategisch vermogen.<br />

Het uitdragen van de visie door de ambtelijke top scoorde al hoog bij de vraag naar<br />

factoren die op dit moment van belang zijn, maar volgens een meerderheid van de<br />

leidinggevenden (54%) kan de ambtelijke top, waar zij overigens zichzelf ook onder<br />

kan scharen, hier nog het nodige aan doen. Het meer stimuleren dat afwijkende<br />

standpunten worden betrokken in de beleidsvorming staat voor leidinggevenden<br />

met 50% op de derde plaats. De helft van de respondenten vindt dit een belangrijk<br />

element om tot verbetering van het strategisch vermogen te komen. Voor leidinggevenden<br />

moet het heil niet worden gezocht in het aanpassen van de departementale<br />

organisatiestructuur. Het meer gebruik maken van kennis, hetzij via adviesraden<br />

dan wel via kennisinstellingen wordt slechts door 14% van de leidinggevenden<br />

genoemd.<br />

In onderstaande grafiek zijn deze twee uitkomsten naast elkaar gezet in één overzicht.<br />

Daardoor kunnen we goed zien op welke elementen volgens leidinggevenden<br />

moeten worden ingezet om het strategisch vermogen te versterken en welke<br />

elementen minder van belang zijn. Aan de linkerkant staat de minst belangrijke<br />

verbetermogelijkheid (het gebruik van adviesraden en kennisinstellingen) en rechts<br />

de belangrijkste verbetermogelijkheid (de verbinding met de maatschappij).<br />

Bodyscan<br />

27


De categorie ‘anders’ is hier buiten beschouwing gelaten. <strong>Een</strong> beperkt aantal respondenten<br />

heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om relevante factoren toe te voegen<br />

die van invloed zouden kunnen zijn op het (verbeteren van het) strategisch vermogen<br />

van de rijksoverheid. Deze toevoegingen geven geen aanleiding om te concluderen dat<br />

relevante factoren in de vragenlijst ontbreken.<br />

Gebruik van adviesraden<br />

en kennisinstellingen<br />

80<br />

70<br />

Nu bepalend<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

Inrichting van de departementale<br />

organisatiestructuur<br />

Verbetermogelijkheid<br />

0<br />

Interdepartementale<br />

samenwerking<br />

Expertise en vaardigheden<br />

van de medewerkers<br />

Samenwerking tussen<br />

beleidsdirecties<br />

Betrekken afwijkende standpunten<br />

bij beleidsvorming<br />

Visie van de<br />

ambtelijke top<br />

Verbinding met<br />

de maatschappij<br />

(Visie politieke<br />

leiding)<br />

Grafiek 9: bepalende factoren op dit moment vs. verbetermogelijkheden (n=298)<br />

Het overzicht maakt een aantal zaken zichtbaar. Ten eerste lijkt de conclusie gerechtvaardigd<br />

dat leidinggevenden slechts geringe toegevoegde waarde zien in de bijdrage<br />

die kennisinstellingen of adviesraden nu leveren of zouden kunnen leveren. Het is<br />

opmerkelijk dat de kennisintensieve organisatie die de Rijksoverheid nu eenmaal is<br />

een dergelijk secundair belang hecht aan instellingen die in het leven zijn geroepen<br />

om die kennis te leveren. <strong>Een</strong> interessant gegeven, niet in de laatste plaats in het licht<br />

van de keuze van het huidige kabinet om een aparte minister te benoemen om de<br />

bezuinigingen op de Rijksoverheid vorm te geven, onder meer door de organisatie van<br />

de kennis- en adviesfunctie te onderzoeken.<br />

Ten tweede valt op dat thema’s die te maken hebben met samenwerking en structuur<br />

grote verschillen laten zien. De inrichting van de departementale organisatiestructuur<br />

wordt op dit moment nog als enigszins bepalend gezien voor het huidig strategisch<br />

vermogen. Het aanpassen van de organisatiestructuur vinden leidinggevenden in dit<br />

verband echter minder van belang. Daar staat tegenover dat het verbeteren van de<br />

samenwerking tussen beleidsdirecties binnen het departement betrekkelijk hoog<br />

28 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


scoort. Blijkbaar hebben leidinggevenden meer vertrouwen in het nut van het verbeteren<br />

van de interne samenwerking dan in het aanpassen van de structuur waarbinnen<br />

die samenwerking zou moeten plaatsvinden. In vergelijking met andere mogelijke verbetermogelijkheden<br />

scoort interdepartementale samenwerking relatief laag. Om het<br />

strategisch vermogen van de Rijksoverheid te versterken moet de focus wat leidinggevenden<br />

betreft dus primair liggen bij het anders werken binnen het eigen departement.<br />

Versterking van strategisch vermogen is niet direct een gevolg van structuuringrepen,<br />

maar eerder een zaak van goed of beter omgaan met de bestaande structuren. Dat is<br />

een interessant gegeven in het kader van de vernieuwing van de Rijksdienst.<br />

Ten derde constateren we op basis van de survey dat voor leidinggevenden expertise<br />

en vaardigheden van medewerkers voor de toekomst geen belangrijke verbetermogelijkheden<br />

zijn. Dit element wordt als redelijk bepalend gezien voor het huidig<br />

strategisch vermogen (top-3, 46%) maar als verbetermogelijkheid slechts door 33%<br />

van de leidinggevenden opgevoerd. Wij leiden hieruit af dat leidinggevenden in overwegende<br />

mate van mening zijn dat een extra investering in de expertise en vaardigheden<br />

van medewerkers in relatie tot de andere elementen minder doeltreffend is om<br />

het strategisch vermogen van de Rijksoverheid te vergroten.<br />

Ten vierde valt op hoe nadrukkelijk aandacht wordt gevraagd voor het betrekken van<br />

afwijkende standpunten bij beleidsvorming als verbetermogelijkheid. Slechts 13%<br />

van de respondenten noemt dit punt als een op dit moment bepalende factor voor<br />

strategisch vermogen. Hiermee bungelt deze factor onderaan, net boven het belang<br />

dat wordt gehecht aan adviesraden en kennisinstellingen. Als verbetermogelijkheid<br />

om het strategisch vermogen te versterken staat dit element met 50% in de top 3. De<br />

conclusie lijkt gerechtvaardigd dat de ruimte die in de beleidsvorming wordt geboden<br />

om afwijkende standpunten in te nemen op dit moment als onvoldoende wordt beschouwd<br />

en dat leidinggevenden van mening zijn dat het strategisch vermogen van<br />

de Rijksoverheid aan kracht kan winnen door die ruimte wel te creëren.<br />

Ten vijfde wordt treffend zichtbaar dat het strategisch vermogen van de Rijksoverheid<br />

wordt bepaald door de ambtelijke top zelf. De politiek wikt en beschikt maar het<br />

functioneren van de ambtelijke top is én op dit moment een bepalende factor voor<br />

het strategisch vermogen, én maatgevend voor wat de Rijksoverheid zelf zou kunnen<br />

doen om het strategisch vermogen te versterken. Dat betekent tevens dat de top het<br />

probleem niet alleen agendeert, maar zelf ook in belangrijke mate bijdraagt aan de<br />

oplossing.<br />

Het zesde punt, ten slotte, betreft de verbinding met de samenleving. We zagen eerder<br />

al dat leidinggevenden vinden dat de Rijksoverheid relatief goed in staat is ‘de<br />

buitenwereld binnen te brengen’. Maar we zagen ook dat leidinggevenden andere<br />

strategische ambities (zoals een beter toekomstbestendig beleid en het doorbreken<br />

van verkokering) voor de toekomst belangrijker vinden dan (het vergroten van) de<br />

externe oriëntatie. Hieruit zou je kunnen afleiden dat men vindt dat het met die<br />

externe oriëntatie wel goed zit. Dit blijkt toch anders te liggen, nu de respondenten<br />

aangeven dat het bevorderen van de verbinding met de maatschappij het belangrijkste<br />

verbeterelement is.<br />

Bodyscan<br />

29


Helemaal onverwacht is dit niet. De verbinding met de samenleving raakt immers aan<br />

de kern van wat we de bestaansreden van de Rijksoverheid zouden kunnen noemen:<br />

het dagelijks leveren van publieke diensten. In die zin is de mate waarin de overheid<br />

in staat is de verbinding te leggen met de samenleving tegelijkertijd doel en middel. Dit<br />

zijn bovendien bewegende doelen en middelen: de toename van de complexiteit van<br />

de (netwerk)samenleving gaat hand in hand gaat met toenemende onvoorspelbaarheid<br />

en onbeheersbaarheid. Dit is ook van invloed op de positie van de overheid:<br />

besturen is daardoor met allerlei onzekerheid omgeven. De resultaten van de survey<br />

lijken dit beeld te bevestigen: de verbinding met de samenleving is top of mind als doel,<br />

maar als middel nog een zoektocht.<br />

2.4 financiën ‘best presterende’, bzk ‘minst presterende’<br />

ministerie<br />

We hebben tot slot gevraagd hoe leidinggevenden het eigen departement beoordelen<br />

in vergelijking met andere departementen.<br />

Top-4 ‘beste’ departementen<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Financien i&m ez v&j<br />

Grafiek 10: procentuele score per departement op de vraag ‘welk departement heeft<br />

een beter strategisch vermogen dan uw eigen departement’ (n=132).<br />

Het Ministerie van Financiën onderscheidt zich volgens leidinggevenden duidelijk<br />

positief van het eigen departement. Andere ministeries die relatief vaak worden<br />

genoemd zijn Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken en Veiligheid en Justitie.<br />

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt het meest<br />

genoemd als we leidinggevenden vragen welk departement een minder goed strategisch<br />

vermogen heeft dan het departement waar ze zelf werkzaam zijn. Zie Grafiek 11.<br />

Twee zaken vallen op. Het is opmerkelijk dat twee departementen, i&m en ez, zowel in<br />

de top-4 best presterende als in de top-4 minst presterende departementen staan. Ook<br />

is het opvallend dat Financiën en bkz respectievelijk zo uitgesproken positief en negatief<br />

worden beoordeeld.<br />

30 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Top-4 ‘slechtste’ departementen<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

bzk ocw i&m ez<br />

Grafiek 11: procentuele score per departement op de vraag ‘welk departement heeft<br />

een minder goed strategisch vermogen dan uw eigen departement’ (n=105).<br />

Op basis van deze resultaten uit de survey hebben we ez, i&m en bzk benaderd voor<br />

verdiepend onderzoek. In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op de uitkomsten<br />

uit die verdiepende ronde, maar hier is al interessant te vermelden welke duiding<br />

gesprekspartners bij deze ministeries hebben gegeven over deze uitkomsten. In de<br />

gesprekken wordt aangegeven dat leidinggevenden op dit moment een verschillend<br />

beeld van ez en i&m zouden kunnen hebben omdat deze ministeries recent zijn gefuseerd<br />

en het oordeel wordt gekleurd door de ervaringen die leidinggevenden hebben<br />

met één van de oude onderdelen van beide ministeries. Bij ez wordt daarnaast<br />

aangegeven dat het ministerie als tactisch sterk te boek staat omdat het in staat is de<br />

eigen meerwaarde goed kenbaar te maken, hoewel de keerzijde is dat ez om diezelfde<br />

reden ook als lastig en strategisch minder goed wordt ervaren. Voor i&m geeft men als<br />

aanvullende verklaring aan dat i&m bij veel mensen een beeld oproept van langetermijnbeleid<br />

(‘de dijken in 2100’) maar dat op een reeks van andere onderwerpen, zoals<br />

milieu, de indruk zou kunnen zijn dat het strategisch vermogen te wensen overlaat.<br />

In onze gesprekken op de ministeries hebben we ook gevraagd naar een verklaring<br />

voor de expliciete scores van bkz en Financiën. Aangegeven wordt dat het oordeel<br />

over Financiën samenhangt met het oude adagium ‘wie betaalt, bepaalt’; het is de<br />

vraag of strategisch vermogen dan niet te snel met macht wordt verward. Voor bkz<br />

hangt de perceptie van leidinggevenden samen met twee aspecten van dat ministerie:<br />

de coördinerende rol en de relatief recente taakverschuivingen waarbij taken van<br />

voormalig vrom onder verantwoordelijkheid zijn gebracht van bkz en tegelijk ook een<br />

aantal taken rondom veiligheid is overgeheveld naar het ministerie van Veiligheid en<br />

Justitie. bkz-medewerkers zijn bovendien kritisch over de eigen organisatie: zij geven<br />

aan dat voor delen van bkz geldt dat de organisatie onvoldoende in staat is de meerwaarde<br />

van het departement naar voren te brengen, een beperkt repertoire interventiestrategieën<br />

heeft en weinig innovatief opereert.<br />

Bodyscan<br />

31


2.5 conclusie<br />

Over het strategisch vermogen van de Rijksoverheid bestaat geen eenduidig beeld.<br />

<strong>Een</strong> derde deel van de leidinggevenden vindt dat de Rijksoverheid onvoldoende tot<br />

slecht presteert, terwijl bijna de helft van de leidinggevenden een tegenovergestelde<br />

mening heeft. sg’s zijn behoorlijk kritisch over het strategisch vermogen, terwijl dg’s<br />

veel positiever zijn gestemd. Het verschil is vooral opmerkelijk ten aanzien van twee<br />

strategische ambities: ‘doorbreken van verkokering’ en ‘het inspelen op actuele gebeurtenissen’.<br />

Terwijl sg’s hierover opvallend negatief oordelen, zijn dg’s gematigd<br />

positief gestemd.<br />

De strategische ambitie ‘het vermogen om aandacht te schenken aan de lange termijn’<br />

(toekomstbestendig beleid) wordt door leidinggevenden het meest negatief beoordeeld.<br />

Dit punt is volgens hen het meest dringend aan verbetering toe.<br />

De visie van de politieke leiding en de visie van de ambtelijke top zijn de meest bepalende<br />

factoren voor het huidig strategisch vermogen van de Rijksoverheid. De respondenten<br />

zijn van mening dat de ambtelijke top bij het versterken van het strategisch<br />

vermogen een sleutelfunctie vervult.<br />

De belangrijkste verbetermogelijkheid voor strategisch vermogen is volgens leidinggevenden<br />

het (verder) bevorderen van de verbinding met de samenleving. Ook het<br />

meer stimuleren dat afwijkende standpunten worden betrokken bij beleidsvorming is<br />

van belang.<br />

Om het strategisch vermogen van de Rijksoverheid te versterken moet de focus primair<br />

liggen op anders werken binnen het eigen departement, en niet op het veranderen van<br />

de departementale organisatiestructuur of het bevorderen van de interdepartementale<br />

samenwerking.<br />

De benutting van kennisinstellingen en adviesraden speelt nauwelijks een rol bij het<br />

huidig strategisch vermogen van de rijksoverheid. Het meer gebruikmaken van adviesraden<br />

en kennisinstellingen levert geen bijdrage aan de versterking van het strategisch<br />

vermogen.<br />

In het volgende hoofdstuk gaan we dieper op deze generieke uitkomsten in en<br />

analyseren we het strategisch vermogen van de Rijksoverheid nader op basis van<br />

de combinatie van surveydata en opbrengsten uit verdiepende interviews.<br />

32 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Bodyscan<br />

33


3 Anamnese<br />

<strong>Een</strong> aantal uitkomsten uit de survey geeft aanleiding tot inkleuring, nadere verklaring<br />

en verdieping. We doen dit op basis van gesprekken die zijn gevoerd met enkele tientallen<br />

personen, in het bijzonder van de ministeries van bkz, ez en i&m.<br />

In de gesprekken keren vier thema’s terug in relatie tot het onderwerp strategisch<br />

vermogen.<br />

1 Politiek-ambtelijke verhoudingen<br />

Uit de survey blijkt dat leidinggevenden aandacht vragen voor het denken voorbij<br />

de lopende kabinetstermijn. Ook andere zorgen zoals de ruimte om afwijkende<br />

standpunten te betrekken, het anticiperen op mogelijke incidenten of het plaatsen<br />

van actuele gebeurtenissen in een bredere beleidscontext zijn voor veel leidinggevenden<br />

een aandachtspunt. Het zijn elementen die we al eerder hebben geduid<br />

als part of the deal in de politiek-ambtelijke verhoudingen. We bezien hoe op verschillende<br />

niveaus binnen de Rijksoverheid hierover gedacht wordt en hoe mensen<br />

in de praktijk met die dynamiek omgaan.<br />

2 Verkokering<br />

Leidinggevenden zijn in de survey relatief kritisch over de samenhang in beleid,<br />

zowel tussen de ministeries als binnen het eigen departement. Het belang dat gehecht<br />

wordt aan het aanpassen van de departementale organisatiestructuur is<br />

klein. We bekijken hoe deze samenhang kan worden verbeterd.<br />

3 Kennis<br />

In de survey kennen respondenten tamelijk consistent weinig waarde toe aan<br />

externe adviesraden en kennisinstellingen. In de gesprekken hebben we naar de<br />

achtergronden van deze op het oog negatieve beoordeling gevraagd.<br />

4 Externe oriëntatie<br />

We gaan nader in op de externe oriëntatie van de Rijksoverheid en hoe op de<br />

ministeries in de praktijk wordt omgegaan met het versterken van de verbinding<br />

met de maatschappij. Hoe kijken gesprekspartners aan tegen de interactie van<br />

beleid en de externe omgeving, en hoe verhoudt dat zich tot strategisch vermogen?<br />

3.1 politiek – ambtelijke verhoudingen<br />

De survey maakt rond strategisch vermogen direct de spanning zichtbaar tussen de<br />

politieke en ambtelijke rationaliteit: meer aandacht voor het inzichtelijk maken van<br />

langere termijneffecten, het denken voorbij de lopende kabinetstermijn, de ruimte om<br />

afwijkende standpunten te betrekken bij beleidsvorming et cetera. Het zijn allemaal<br />

relevante ambities, die echter verwezenlijkt moeten worden in een context waarin de<br />

visie van de politieke leiding onomstotelijk de meest bepalende factor is voor het<br />

strategisch vermogen. De ambtelijke top speelt hierin volgens de respondenten een<br />

Anamnese<br />

35


Verbeteren uitdragen visie ambtelijke top<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeuren<br />

dg<br />

sg<br />

0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />

sg dg Directeuren<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

belangrijk 60% 44% 51% 59%<br />

niet belangrijk 40% 56% 49% 41%<br />

Grafiek 12: de mate waarin belang wordt gehecht aan het uitdragen van visie door<br />

de ambtelijke top teneinde het strategisch vermogen te verbeteren naar<br />

functie uitgesplitst; n=298<br />

belangrijke rol: zowel bij het huidig strategisch vermogen als bij de verbetering hiervan.<br />

Het wordt gezien als cruciale factor voor het verbeteren van het strategisch vermogen.<br />

We zoomen hier dieper in op drie elementen: (1) de verhouding tussen de bewindspersonen<br />

en het ambtelijk apparaat, (2) de ruimte om tegenkracht te bieden aan<br />

de politiek en (3) het vermogen om binnen het departement afwijkende standpunten<br />

in te kunnen nemen.<br />

De minister bepaalt de ruimte…<br />

De politieke leiding is volgens de surveyuitkomsten bepalend voor de ruimte die er is<br />

om als Rijksoverheid het strategisch vermogen te versterken. De kwaliteit van beleid<br />

is in hoge mate afhankelijk van de persoonlijke invulling van de minister. Hij bepaalt<br />

niet alleen het handelen van het departement maar vooral ook welke bewegingsruimte<br />

er binnen een departement is. Door meerdere mensen wordt in de gesprekken<br />

gesteld dat in het werk steeds sterker de nadruk komt te liggen op het uitsluitend<br />

volgen van politieke wensen waardoor de aandacht voor langetermijneffecten steeds<br />

minder wordt: ‘het Regeerakkoord wordt gezien als de stenen tafelen die van de berg<br />

Sinaï afkomen. We zijn vooral bezig met het interpreteren van deze teksten en het<br />

zorgen voor argumenten waarmee deze teksten kunnen worden onderbouwd. Topambtenaren<br />

moeten creatiever zijn in de reframing van politieke wensen zodat die<br />

uitvoerbaar zijn, maar niet ten koste gaan van het maatschappelijk belang.’<br />

Bewindslieden verleggen volgens gesprekspartners de focus steeds meer naar de<br />

korte termijn, nu beleidscycli korter worden door de relatief snelle kabinetswisselingen<br />

van de afgelopen 10 jaar. De in strategische termen al korte kabinetscyclus<br />

wordt steeds korter en dwingender. In gesprekken wordt benadrukt dat dit resulteert<br />

in minder consistent beleid en het strategisch vermogen hierdoor onder druk<br />

komt te staan.<br />

36 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


…maar de ambtelijke top moet die ruimte dan wel pakken…<br />

Uit de survey komt naar boven dat leidinggevenden op alle niveaus het belang onderschrijven<br />

dat de ambtelijke top een actievere rol moet spelen om het strategisch vermogen<br />

te versterken. Zij vormt met de politieke leiding het belangrijkste ankerpunt<br />

voor strategisch vermogen. Zie Grafiek 12.<br />

Over de rol die de ambtelijke top op dit moment speelt wordt kritisch geoordeeld: respondenten<br />

zien het belang van de rol van de top, maar zijn daarmee niet per definitie<br />

lovend over de invulling die daaraan wordt gegeven. In de interviews wordt gesteld dat<br />

de ambtelijke top steeds minder tegendruk biedt tegen de dwang van het hier en nu en<br />

dat dit ten koste gaat van het strategisch vermogen. Topambtenaren zijn tegenwoordig<br />

volgens sommigen vooral bezig om bewindspersonen uit de wind te houden en te beschermen<br />

tegen de druk van media en parlement: ‘het huidige type topambtenaar is<br />

meer spindoctor dan iets anders. Ze zijn steeds beter in het oplossen van de actuele<br />

kwesties, maar verliezen daarbij de achterliggende strategische ambities uit het oog.’<br />

In een aantal gesprekken is aangegeven dat de frequentie waarmee topambtenaren<br />

tegenwoordig van positie wisselen eraan bijdraagt dat zij te weinig verbinding hebben<br />

met de strategische koers van hun departement. Dit brengt het risico van verschraling<br />

met zich mee van ‘alsmaar meer generalisten die weliswaar overal inzetbaar zijn maar<br />

te weinig affiniteit hebben met de strategie’. Topambtenaren zijn ter zake kundig en<br />

goed ingelezen, maar de tijd om dossiers uit te diepen ontbreekt. Strategisch vermogen<br />

komt daarmee in het gedrang.<br />

Om het strategisch vermogen te versterken zou, aldus gesprekspartners, de departementale<br />

top meer oog moet hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen en daar<br />

meer proactief op moeten anticiperen, los van de focus van de politieke leiding: ‘het<br />

sgo, bijvoorbeeld, is niet strategisch bezig, maar vooral met de politieke actualiteit en<br />

het managen en voorbereiden van de volgende Ministerraad’.<br />

Belang van tegendenken op dit moment<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeur<br />

dg<br />

sg<br />

0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />

sg dg Directeur<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

Belangrijk 0% 6% 13% 21%<br />

Niet belangrijk 100% 94% 87% 79%<br />

Grafiek 13: de mate waarin het betrekken van afwijkende standpunten op dit moment<br />

een bepalende factor is afgezet tegen functie; n=298<br />

Anamnese<br />

37


…bijvoorbeeld door meer gelegenheid te bieden om tegengas te geven…<br />

De mogelijkheid afwijkende standpunten te betrekken bij beleidsvorming scoort in<br />

de survey relatief laag als bepalende factor voor het huidig strategisch vermogen.<br />

Als we dieper naar de achterliggende cijfers kijken dan valt op dat er grote verschillen<br />

zijn tussen de verschillende categorieën leidinggevenden. Naarmate een leidinggevende<br />

lager in de organisatie opereert wordt vaker aangegeven dat het kunnen<br />

betrekken van afwijkende standpunten bij beleidsvorming van belang wordt geacht.<br />

In de top wordt dit aanzienlijk minder van belang gevonden: het wordt door geen<br />

enkele Secretaris-generaal en door slechts 6% van de Directeuren-generaal genoemd.<br />

Zie Grafiek 13.<br />

Er zit spanning tussen de ruimte die medewerkers zouden willen hebben en de ruimte<br />

die ze op dit moment daadwerkelijk krijgen. Dit biedt een kans voor verbetering:<br />

het meer stimuleren dat afwijkende standpunten worden betrokken bij de beleidsvorming<br />

vindt ongeveer de helft van de leidinggevenden belangrijk, en vier op de vijf<br />

Secretarissen-generaal.<br />

Tegendenken stimuleren<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeuren<br />

dg<br />

sg<br />

0,00% 20,00% 40,00% 60,00% 80,00% 100,00%<br />

sg dg Directeuren<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

belangrijk 80,00% 50,00% 52,00% 47,00%<br />

niet belangrijk 20,00% 50,00% 48,00% 53,00%<br />

Grafiek 14: de mate waarin het stimuleren van tegendenken als element voor verbetering<br />

wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />

In de gesprekken wordt meermaals aangegeven dat in de top van de ambtelijke organisatie<br />

het vooral van belang wordt geacht om als departement een eenduidig verhaal<br />

te formuleren. Er moet immers vanuit het departement met één mond naar buiten<br />

worden gesproken. Dat levert spanning op omdat dit de ruimte beperkt om tegen te<br />

denken. Hiernaast speelt het moment waarop tegengeluid wordt gegeven een rol: ‘als<br />

er eenmaal beleidskeuzes zijn gemaakt, dan is dat het moment waarop de ambtelijke<br />

organisatie zich moet voegen en is het (blijven) inbrengen van afwijkende standpunten<br />

niet constructief’. Om het strategisch vermogen te versterken zou daarom volgens<br />

geïnterviewden het bieden van ruimte voor afwijkende standpunten standaard in een<br />

vroege fase van het proces van beleidsontwikkeling verankerd moeten worden.<br />

38 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Ook de hectiek en waan van de dag leiden er volgens gesprekspartners toe dat binnen<br />

een departement onvoldoende tijd en ruimte is voor tegendenken. Voor het strategisch<br />

vermogen van het departement zou het volgens sommigen goed zijn dat er medewerkers<br />

zijn met de expliciete verantwoordelijkheid om afwijkende standpunten in te<br />

blijven nemen (horzelfunctie). <strong>Een</strong> dergelijke ambtenaar kan - gezien zijn rol - langer<br />

tegenwicht bieden.<br />

Daarnaast verbindt men de ruimte om afwijkende standpunten in te nemen aan de<br />

wisselwerking tussen de kwaliteit van het ambtelijke apparaat en de politieke leiding:<br />

‘<strong>Een</strong> staatssecretaris moet ook wel willen luisteren. Wij hebben er bijvoorbeeld één die<br />

vaak dingen vraagt die helemaal niet kunnen zonder enorme schade aan het systeem<br />

toe te brengen. Je merkt dat we daar negen keer met goede argumenten tegenin gaan.<br />

Dat moet hij dan accepteren maar hij wordt wel heel boos. De tiende keer durft niemand<br />

nog duidelijk te zeggen dat iets niet kan, terwijl dat natuurlijk wel zou moeten.<br />

De praktijk is dat we dan nog maar een onderzoekje doen of een half jaar gaan monitoren,<br />

terwijl we allang onze conclusies hebben getrokken. <strong>Een</strong> Directeur of Directeurgeneraal<br />

zou dan meer ruggengraat moeten tonen en zeggen waar het op staat. Het is<br />

bij strategie de dood in de pot als de feiten niet meer op tafel mogen komen.’<br />

…en met gepast oog voor de expertise van medewerkers<br />

In de survey zien we dat leidinggevenden grotere expertise en vaardigheden van<br />

mede werkers niet beschouwen als een belangrijke mogelijkheid om tot verbetering<br />

van het strategisch vermogen te komen. Volgens gesprekspartners staat het collectieve<br />

langetermijngeheugen van de Rijksoverheid echter wel onder druk doordat de mobiliteit<br />

in de ambtelijke dienst in vergelijking met vroeger is toegenomen en vakinhoudelijke<br />

kennis daardoor schaarser is. Dit draagt eraan bij dat pro’s en contra’s niet altijd<br />

op het netvlies komen en de beleidsimpact van maatregelen verkeerd wordt ingeschat.<br />

Hierdoor neemt het strategisch vermogen van de Rijksoverheid af. Niet voor niets<br />

Vergroten expertise en vaardigheden medewerkers<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeuren<br />

dg<br />

sg<br />

0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />

sg dg Directeuren<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

belangrijk 40% 28% 33% 33%<br />

niet belangrijk 60% 72% 67% 67%<br />

Grafiek 15: de mate waarin het vergroten van de expertise en vaardigheden van medewerkers<br />

als belangrijk element wordt gezien om het strategisch vermogen<br />

te vergroten naar functie gesplitst; n=298<br />

Anamnese<br />

39


wordt door verschillende gesprekspartners opgemerkt dat het bij strategisch vermogen<br />

vooral gaat om de professionaliteit van de ambtenaar die in staat is om integraal<br />

te kijken naar zijn beleidsportefeuille en daarbij binnen en buiten de organisatie verbinding<br />

maakt met relevante spelers. Zie Grafiek 15.<br />

3.2 doorbreken verkokering is mensenwerk<br />

Om het strategisch vermogen van de Rijksoverheid te vergroten is het ontwikkelen<br />

van een integraal perspectief van belang. Voor ministeries geldt dat veel zaken relatief<br />

eenvoudig en meestal binnen de eigen beleidskolom kunnen worden geregeld. Anderzijds<br />

brengt dit het risico met zich mee dat maatschappelijke vraagstukken die<br />

samen werking met andere departementen en uitwisseling van informatie vergen niet<br />

tijdig worden geïdentificeerd. Leidinggevenden zijn in de survey kritisch over de prestaties<br />

op dit terrein. Zij vinden dat de afstemming van beleid verbetering behoeft.<br />

Structuuraanpassingen zijn niet altijd de oplossing…<br />

In het algemeen zien leidinggevenden geen heil in het aanpassen van de departementale<br />

organisatiestructuur om daarmee het strategisch vermogen te versterken. Secretarissen-generaal<br />

denken daar in de survey anders over. Zij vinden dit in meerderheid<br />

wel een bepalend aspect voor het versterken van het strategisch vermogen.<br />

Aanpassen van de departementale oranisatiestructuur<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeur<br />

dg<br />

sg<br />

0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />

sg dg Directeur<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

belangrijk 60% 11% 19% 11%<br />

niet belangrijk 40% 89% 81% 89%<br />

Grafiek 16: de mate waarin het aanpassen van de departementale organisatiestructuur<br />

als belangrijk element wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />

<strong>Een</strong> verklaring zou kunnen zijn dat een Secretaris-generaal meer dan anderen gericht<br />

is op de structuur van een departement terwijl Directeuren-generaal en andere<br />

leiding gevenden primair op de eigen beleidskolom gericht zijn. In gesprekken wagen<br />

sommigen zich zelfs aan de uitspraak dat de organisatiestructuur maar één van de<br />

weinige dingen is waar een Secretaris-generaal daadwerkelijk over gaat.<br />

40 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


In de survey wordt samenwerking tussen beleidsdirecties gemiddeld genomen door<br />

meer respondenten als een tastbare verbetermogelijkheid gezien. Het één sluit het<br />

ander natuurlijk niet uit. Structuurveranderingen kunnen er volgens sommigen toe<br />

leiden dat er beter wordt samengewerkt. Zo geeft een gesprekspartner aan dat ‘door<br />

mensen bij elkaar te zetten in een directie, nieuwe verbanden ontstaan waardoor<br />

mensen gedwongen worden om samen te werken.’<br />

Versterken samenwerking tussen beleidsdirecties<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeuren<br />

dg<br />

sg<br />

0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />

sg dg Directeuren<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

belangrijk 60% 34% 43% 44%<br />

niet belangrijk 40% 67% 57% 56%<br />

Grafiek 17: de mate waarin het versterken van de samenwerking tussen beleidsdirecties<br />

als belangrijk element wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />

…hetzelfde geldt voor het bevorderen van interdepartementale samenwerking…<br />

Geen enkele Secretaris-generaal noemt het bevorderen van de interdepartementale<br />

samenwerking als element om tot verbetering van het strategisch vermogen te komen,<br />

terwijl bijna een derde van de overige leidinggevenden dat in de survey wel doet. De<br />

sg’s lijken van opvatting dat het strategisch vermogen niet sterk wordt bevorderd door<br />

nog slimmere combinaties van taken en portefeuilles. Zij zien kennelijk meer mogelijkheden<br />

om binnen het eigen departement verbeteringen aan te brengen. <strong>Een</strong> andere<br />

mogelijke verklaring voor het gebrek aan enthousiasme is dat dit soort keuzes primair<br />

aan de politiek zijn. Over de recente departementale herindelingen werd tijdens de<br />

formatie besloten. Volgens direct betrokkenen was de ambtelijke invloed op die besluitvorming<br />

vrij gering, laat staan dat de versterking van het strategisch vermogen een<br />

belangrijk argument was.<br />

Opvallend is dat vrijwel geen enkele gesprekspartner het Strategieberaad Rijksbreed<br />

(sbr) noemt als belangrijke speler in de versterking van het rijksbrede strategisch vermogen.<br />

Het sbr wordt kennelijk niet gezien als relevant overlegorgaan voor interdepartementale<br />

afstemming van strategische vraagstukken. <strong>Een</strong> gesprekspartner<br />

merkt op dat het sbr ooit bedoeld was als overlegorgaan van strategiedirecteuren,<br />

inmiddels ‘sturen sommige departementen de plaatsvervangers van de plaatsvervangers’.<br />

Het sgo zou het sbr een stevigere positie kunnen geven door zich duidelijker als<br />

opdrachtgever op te stellen. Dit was oorspronkelijk ook de bedoeling van de Commis-<br />

Anamnese<br />

41


sie Borstlap (2002). Op die manier zou in het sgo bovendien meer ruimte ontstaan om<br />

aandacht te besteden aan strategische vraagstukken.<br />

Het bevorderen van interdepartementale samenwerking<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeuren<br />

dg<br />

sg<br />

0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />

sg dg Directeuren<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

belangrijk 0% 28% 27% 31%<br />

niet belangrijk 100% 72% 73% 69%<br />

Grafiek 18: de mate waarin het bevorderen van de interdepartementale samenwerking<br />

als belangrijk element wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />

…want het doorbreken van verkokering is in de eerste plaats mensenwerk<br />

Verkokering heeft een ongunstige klank maar is in feite inherent aan elke organisatievorm<br />

en gaat dus ook aan de Rijksoverheid niet voorbij. In veel gesprekken is aangegeven<br />

dat niet de organisatievorm bepalend is voor het strategisch vermogen, maar het<br />

gedrag van de mensen die in die organisatie werken. Strategisch vermogen draait niet<br />

om structuren maar om mensen. Leidinggevenden en medewerkers spelen in dat opzicht<br />

een rol bij het doorbreken van negatieve effecten van verkokering, of het nu<br />

binnen het eigen departement is of in de relatie met collega’s op andere ministeries.<br />

Verschillende gesprekspartners benadrukken dat beleidsdossiers steeds complexer worden,<br />

waarbij de onderlinge verwevenheid steeds verder toeneemt. Het kernwoord is dan<br />

samenwerking: naar elkaar luisteren, rekening houden met de belangen van anderen en<br />

verder kijken dan het eigen beleidsterrein. Die ruimte moeten leidinggevenden zelf<br />

nemen en ook actief stimuleren bij hun medewerkers. Dat veronderstelt dan wel, zo<br />

wordt aangegeven, dat het belang van die samenwerking ook wordt erkend en beloond.<br />

3.3 kennis<br />

Externe adviesraden bieden op dit moment geen soelaas…<br />

In de survey is men het over de volle breedte eens: meer gebruik maken van adviesraden<br />

en kennisinstellingen is het minst van belang om het strategisch vermogen van<br />

de Rijksoverheid te versterken. In de gesprekken wordt overigens aangegeven dat dit<br />

negatieve oordeel meer betrekking heeft op adviesraden dan op kennisinstellingen.<br />

In onderstaande grafiek is dit oordeel per functiecategorie weergegeven. Dit laat nagenoeg<br />

geen verschil van opvatting tussen soorten leidinggevenden zien.<br />

42 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Meer gebruik maken van kennisinstellingen en adviesraden<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeuren<br />

dg<br />

sg<br />

0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />

sg dg Directeuren<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

belangrijk 20% 17% 13% 15%<br />

niet belangrijk 80% 83% 87% 85%<br />

Grafiek 19: de mate waarin het meer gebruik maken van adviesraden en kennisinstellingen<br />

als belangrijk element wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />

….want men is kritisch over de toegevoegde waarde<br />

In gesprekken twijfelt niemand aan het belang van kennis voor het strategisch vermogen.<br />

Integendeel, kennis is juist cruciaal voor strategisch vermogen. De specifieke<br />

bijdrage van adviesraden wordt desondanks kritisch becommentarieerd. De<br />

belangrijkste klachten kunnen als volgt worden omschreven: adviesraden komen<br />

(veel) te laat met adviezen, adviezen zijn weinig origineel, leveren te weinig nieuwe<br />

invalshoeken op en bieden onvoldoende inzicht in wat de samenleving vindt. De<br />

wijze waarop adviesaanvragen ambtelijk worden voorbereid, waarbij vlakke keuzes<br />

worden gemaakt met het oog op de verplichte kabinetsreactie, speelt hierin mogelijk<br />

ook een rol. In gesprekken klinkt de roep door om gedurfder, en misschien ‘ongemakkelijker’<br />

advisering vanuit deze raden.<br />

Uit de gesprekken blijkt dat departementen worstelen met de vraag hoe met adviesraden<br />

om te gaan. Als adviesraden te onafhankelijk van het departement opereren<br />

dan komen ze met adviezen waar een departement niets mee kan omdat de adviezen<br />

onvoldoende zijn toegespitst op de vraag of behoefte. Als een adviesraad<br />

louter opschrijft wat een beleidsdirectie toch al van plan was, bijvoorbeeld omdat<br />

de raad in kwestie nauw verbonden is met één departement, dan werkt het advies<br />

enkel mee aan de legitimatie van beleid. ‘Sommige adviesraden zijn instituties op<br />

zich, die met sleetse adviezen komen en onvoldoende gezaghebbend zijn’, aldus<br />

een gesprekpartner. In de praktijk – zeker als het er echt toe doet – worden adviesraden<br />

met enige regelmaat gepasseerd en wordt op basis van het specifieke onderwerp<br />

een geschikte (wetenschappelijke) adviseur gezocht met de juiste statuur,<br />

kennis en expertise.<br />

In het kader van de vernieuwing van de Rijksdienst wordt gekeken naar de structuur<br />

en ophanging van de adviesraden. Gelet op bovenstaande zou het sgo moeten<br />

streven naar een productievere relatie tussen de departementen en de adviesraden.<br />

Anamnese<br />

43


3.4 in dienst van de samenleving<br />

Het bevorderen van de verbinding met de samenleving wordt in de survey als belangrijkste<br />

element genoemd om tot verbetering van het strategisch vermogen te komen.<br />

Meer dan de helft van de respondenten heeft dit element genoemd. Voor Directeurengeneraal<br />

geldt dit in nog sterkere mate: 83% van hen noemt dit als verbeterelement.<br />

Belang bevorderen verbinding met de maatschappij<br />

Overige leidinggevenden<br />

Directeuren<br />

dg<br />

sg<br />

0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />

sg dg Directeuren<br />

Overige<br />

leidinggevenden<br />

belangrijk 40% 83% 59% 49%<br />

niet belangrijk 60% 17% 41% 51%<br />

Grafiek 20: de mate waarin het bevorderen van de verbinding met de maatschappij als<br />

element wordt gezien om tot verbetering van het strategisch vermogen te<br />

komen afgezet tegen functie; n=298<br />

De overheid ziet zich geconfronteerd met een toenemend aantal ongestructureerde<br />

vraagstukken. Over de aard van deze problemen en over oplossingsrichtingen bestaat<br />

geen gedeelde visie, laat staan dat de overheid die problemen eigenhandig kan oplossen.<br />

De veranderende, meer gelijkwaardige positie van de overheid ten opzichte van<br />

andere actoren in de samenleving brengt met zich mee dat de overheid minder verticaal<br />

kan sturen en tegenwoordig meer als procesbegeleider samen met stakeholders tot oplossingen<br />

voor maatschappelijke vraagstukken moet komen. Bovendien wordt onder druk<br />

van bezuinigingen op de Rijksoverheid steeds meer aan de samenleving en andere overheden<br />

overgelaten. Deze ontwikkelingen zijn van invloed op het strategisch vermogen<br />

van de Rijksoverheid: grip en controle maken plaats voor onvoorspelbaarheid en ongrijpbaarheid<br />

in een omgeving waar het belang van toekomstgericht en weloverwogen<br />

beleid alleen maar groter wordt. Voor een aantal gesprekspartners raakt dit ook aan de<br />

vraag waarom het thema strategie steeds terugkeert op de agenda van de Rijksoverheid.<br />

Men geeft aan dat de Rijksoverheid op dit moment worstelt met haar eigen positie.<br />

In de praktijk krijgt de interactie met de omgeving steeds meer gewicht, maar zijn<br />

ministeries zoekende hoe daar in de beleidsontwikkeling op een passende manier<br />

invulling aan kan worden gegeven. Veel gesprekspartners wijzen op het gebruik van<br />

sociale media, waardoor burgers en organisaties die voorheen buiten het blikveld van<br />

de departementen bleven steeds meer mogelijkheden hebben om zich in het debat te<br />

44 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


mengen. Dit kan leiden tot een versterking van de maatschappelijke antenne en het vermogen<br />

om eerder en beter te kunnen anticiperen op verschuivende opvattingen in de<br />

samenleving. Gesprekspartners stellen dat ministeries hier pro-actiever en slimmer gebruik<br />

van kunnen maken ten behoeve van de beleidsvorming. Daar wordt ook volop mee<br />

geëxperimenteerd. Het blijkt wel dat er verschillen zijn tussen de ministeries. Bij het ene<br />

ministerie wordt benadrukt dat er een cultuur is waarbij mensen van nature een brede<br />

groep relevante externe actoren bij de beleidsontwikkeling betrekken. Bij andere ministeries<br />

is men kritischer over de mate van contact met de buitenwereld, waarmee het risico<br />

ontstaat dat departementen te ver af komen te staan van vraagstukken die in de samenleving<br />

spelen (‘er wordt te veel en te vaak op de Haagse kilometer geopereerd’).<br />

De interactie met de omgeving kan volgens gesprekspartners ook schuren, en is niet per<br />

definitie de uitweg om het strategisch vermogen te versterken. De uitvoering van een<br />

politiek compromis verdraagt zich niet altijd even goed met een proces waarbij alle<br />

stakeholders vooraf worden betrokken. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën<br />

brengt ook de nodige beperkingen met zich mee. Dat betekent dat af en toe ook de<br />

confrontatie moet worden opgezocht of knopen moeten worden doorgehakt, en besluiten<br />

moeten worden genomen waar veel verzet tegen is.<br />

Op alle niveaus wordt in de gesprekken benadrukt dat versterking van de externe oriëntatie<br />

het strategisch vermogen van de overheid ten goede komt. Het biedt niet alleen<br />

kansen om meer van buiten naar binnen te werken, maar ook om meer van binnen naar<br />

buiten te brengen, en daarmee te zorgen voor draagvlak voor beleid. Door ons geïnterviewde<br />

ambtenaren geven aan dat de buitenwereld tegenwoordig om die reden vanaf<br />

het begin wordt betrokken bij beleidsontwikkeling. Dat vraagt dan wel om het bewaken<br />

van grenzen, het managen van verwachtingen en bovenal goed communiceren. Niet in<br />

de laatste plaats met de politieke leiding: ‘Naarmate de interactie met de omgeving toeneemt<br />

en partijen meer gelijkwaardig ten opzichte van elkaar komen te staan en beleidslijnen<br />

als het ware ‘ontstaan’ als resultante van die interactie, verschuiven ook de<br />

politiek-ambtelijke verhoudingen.’<br />

3.5 conclusie<br />

In dit hoofdstuk zijn de uitkomsten uit de survey aangevuld en nader geduid op basis<br />

van gesprekken die wij met enkele tientallen personen – merendeels werkzaam op de<br />

ministeries ez, bkz en i&m – hebben gevoerd. De volgende conclusies komen daarbij naar<br />

voren.<br />

De politieke leiding bepaalt de ruimte voor strategisch vermogen. Uit de gesprekken<br />

valt op te maken dat de politiek zich steeds meer richt op de korte termijn. Hierdoor is<br />

sprake van minder toekomstgericht en minder toekomstbestendig beleid. Het strategisch<br />

vermogen komt hiermee onder druk te staan. De ambtelijke top is volgens gesprekspartners<br />

nadrukkelijk aan zet: er is brede consensus over de noodzaak dat de<br />

ambtelijke top actiever en creatiever optreedt om het strategisch vermogen van de<br />

Rijksoverheid te versterken. Los van de focus van de politieke leiding zou de departementale<br />

top meer oog moeten hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen.<br />

Anamnese<br />

45


Ook is het belangrijk dat er in de ambtelijke organisatie meer gelegenheid wordt geboden<br />

om tegengas te geven. Strategisch vermogen is gebaat bij een rijk, breed en op<br />

de gezette tijden kritisch debat. Die kritische dialoog moet volgens gesprekspartners<br />

versterkt worden om het strategisch vermogen te vergroten. De ambtelijke top moet<br />

de bedding verschaffen, waarbinnen anderen vervolgens hun kritische rol moeten<br />

vervullen. Het één kan niet zonder het ander.<br />

<strong>Een</strong> zeker collectief langetermijngeheugen draagt bij aan het strategisch vermogen<br />

van een departement. Dat gaat niet zozeer om vooruitkijken, maar om kennis en<br />

reken schap van het verleden van dossiers. Het institutionele geheugen neemt af door<br />

de toegenomen mobiliteit in de ambtelijke dienst, aldus gesprekspartners. De departementale<br />

top zal in het oog moeten houden dat vakinhoudelijke kennis en ervaring op<br />

het departement in voldoende mate aanwezig zijn. Bij strategisch vermogen hoort niet<br />

alleen vooruit kijken, maar is ook de spiegel van het verleden van belang.<br />

Er is kritiek op de samenhang in beleid, zowel tussen de ministeries als binnen het<br />

eigen departement. In veel gesprekken is aangegeven dat het gedrag van mensen bepalend<br />

is voor het doorbreken van negatieve effecten van verkokering, en niet zozeer<br />

de organisatievorm. Het gaat om samenwerking, niet om structuren. Leidinggevenden<br />

zullen dit gedrag (samenwerken, naar elkaar luisteren, rekening houden met de belangen<br />

van de ander en verder kijken dan het eigen beleidsterrein) actief moeten stimuleren<br />

bij medewerkers.<br />

Opvallend is dat het bevorderen van de interdepartementale samenwerking weinig<br />

wordt genoemd als mogelijkheid om tot verbetering van het strategisch vermogen te<br />

komen. Vrijwel niemand noemt het Strategieberaad Rijksbreed (sbr) als belangrijke<br />

speler in dit verband. <strong>Een</strong> steviger positie van het sbr – met het sgo in de rol van opdrachtgever<br />

– kan eraan bijdragen dat in het sgo meer aandacht wordt besteed aan<br />

strategische vraagstukken. Het sgo kan zichzelf daarmee als platform profileren voor<br />

rijksbrede strategie.<br />

Uit de survey blijkt dat er weinig waarde wordt gehecht aan de bijdrage van adviesraden<br />

en kennisinstellingen aan strategisch vermogen. Dit geldt in het bijzonder voor<br />

adviesraden. Ook in de gesprekken is men hierover uiterst kritisch. Het is duidelijk dat<br />

departementen worstelen met de vraag hoe met adviesraden om te gaan. Het sgo zou,<br />

in het kader van de vernieuwing van de Rijksdienst, nader kunnen kijken naar een<br />

productievere relatie tussen departementen en adviesraden.<br />

Door de omgeving beter te betrekken bij beleidsprocessen kan volgens respondenten<br />

het strategisch vermogen worden versterkt. Uit gesprekken blijkt dat ministeries<br />

zoekende zijn hoe de interactie met de samenleving op een passende manier in te<br />

vullen. Enerzijds is er consensus over de noodzaak om de buitenwereld niet eenmalig,<br />

maar gedurende het hele beleidsproces te betrekken bij beleidsvorming.<br />

Anderzijds ontstaan hierdoor allerlei praktische en (soms) principiële spanningen.<br />

46 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Uit de combinatie van survey en interviews is een duidelijk beeld ontstaan over hoe het<br />

met het strategisch vermogen van de Rijksoverheid gesteld is, wat daarvoor belangrijke<br />

factoren zijn en waar verbetermogelijkheden liggen. De vraag is waarom de roep om<br />

versterking van het strategisch vermogen steeds terugkeert op de agenda. Dit heeft<br />

volgens sommige gesprekspartners te maken met een Rijksoverheid die worstelt met<br />

onoplosbare maatschappelijke vraagstukken en onzeker is ten aanzien van haar rol en<br />

positie in een veranderende samenleving. Dit sluit aan bij wat wij in de inleiding hebben<br />

verwoord als ‘het strategiedebat als symptoom van een onzekere overheid’. Deze<br />

gedachtegang werken wij in het volgende hoofdstuk verder uit.<br />

Anamnese<br />

47


4 Second Opinion<br />

In de voorafgaande hoofdstukken hebben we naar aanleiding van de survey en<br />

gesprekken de vragen behandeld ‘wat is strategisch vermogen’, ‘hoe is het ermee<br />

gesteld’ en ‘hoe zou het beter kunnen’. Zoals in de inleiding en het voorgaande<br />

hoofdstuk aangegeven willen we hieronder nader reflecteren op de vraag waarom<br />

de zoektocht naar verbetering van het strategisch vermogen zo persistent is. We<br />

stelden in dit verband eerder dat vragen die steeds weer worden gesteld en kennelijk<br />

nooit tot bevredigende antwoorden leiden meestal ergens anders over gaan.<br />

Verder suggereerden we dat die ‘andere kwestie’ wel eens te maken zou kunnen<br />

hebben met een groeiende onzekerheid over de rol en positie van de departementen.<br />

Deze onzekerheid zou passen in een breder patroon van een veranderende<br />

overheid in een snel veranderende samenleving, waarmee de kerntaak van deze<br />

overheid, publieke dienstverlening, inmiddels minder goed uit de verf zou komen.<br />

In dit hoofdstuk verkennen we deze gedachte nader en reflecteren we op de betekenis<br />

van deze ontwikkelingen voor de vraag naar de staat van het strategisch vermogen<br />

van de Rijksoverheid.<br />

Allereerst willen we benadrukken ons ervan bewust te zijn dat de samenleving,<br />

en daarmee de overheid, voortdurend aan verandering onderhevig is. In die zin<br />

zou er dus niet zoveel nieuws onder de zon zijn. Bovendien is ‘strategie’ altijd een<br />

worsteling, zeker in het publieke domein waar per definitie onderling strijdige belangen<br />

spelen. Kortom: de hardnekkigheid van de vraagstelling is in dat opzicht een<br />

natuurlijk gegeven. Daarnaast geldt dat het niet eenvoudig is immuun te blijven<br />

voor de verleiding van het broken system-denken, dat altijd en overal slecht functionerende<br />

organisaties ontwaart die verbetering behoeven. Secretarissen-generaal,<br />

die in de survey de stand van het strategisch vermogen kritisch beoordelen terwijl<br />

iets minder dan de helft van de respondenten hier positief tegenover staat, zouden<br />

wel eens ontvankelijk kunnen zijn voor deze perceptie. In dat verband zou het<br />

woord van organisatiekundige Jeff Lawrence heilzaam kunnen werken: ‘There is no<br />

such thing as a dysfunctional organization, because every organization is perfectly<br />

aligned to achieve the results it currently gets’ (Heifetz, Grashow, Linsky, 2009).<br />

Anderzijds wordt in de survey door respondenten aangegeven dat de relatief sterke<br />

strategische kwaliteiten die men zichzelf toeschrijft, zoals externe oriëntatie, ook<br />

gelden als belangrijkste verbeterpunten. Kennelijk is men er dus toch niet gerust<br />

op. Tijdens de gesprekken met beleidsambtenaren werd deze indruk van onzekerheid<br />

ten aanzien van de positie en rol van de eigen organisatie versterkt, zoals blijkt<br />

uit hoofdstuk 3. Dit is wat ons betreft een belangrijk gegeven in het kader van de<br />

vraag naar verbetering van het strategisch vermogen. Strategie ontstaat immers<br />

naar aanleiding van de hoofdtaken van een departement, en moet passen binnen de<br />

missie van de organisatie. Strategievorming op bijzaken zal weinig succes genereren.<br />

Wie moeite heeft deze taken en missie te formuleren zal minder goed in staat zijn<br />

strategisch te handelen. Wie zelf zwalkt, heeft moeite stippen aan de horizon te<br />

identificeren.<br />

Second Opinion<br />

49


De verhouding overheid-burger…<br />

De veronderstelling van een identiteitscrisis binnen de Rijksoverheid grijpt ook terug<br />

op het actuele politiek debat. Dit debat gaat voor een belangrijk deel over de veranderende<br />

verhouding overheid-burger. Waar de burger voorheen geneigd was te<br />

buigen voor de bestuurder, en een vierjaarlijkse mandatering via algemene verkiezingen<br />

volstond ter legitimering van het gezag, is die burger inmiddels ongeduriger,<br />

mondiger en electoraal minder honkvast geworden. Tegelijkertijd keert de overheid,<br />

na de hoogtijdagen van het overheidsingrijpen ter vervolmaking van de verzorgingsstaat<br />

die een ‘doelgerichte’ politiek met zich mee bracht, in ieder geval retorisch op<br />

zijn schreden terug. Die terugtrekking verloopt echter allesbehalve probleemloos.<br />

Dat heeft mede te maken met de macht der gewoonte, die ertoe leidt dat de overheid<br />

nog altijd reflexmatig vele beleidsopdrachten voor zichzelf ziet weggelegd. Maar de<br />

kritische burger laat de overheid ook niet zomaar gaan, want het verwachtingspatroon<br />

ten aanzien van zijn ‘democratisch verworven rechten’ blijft onveranderd<br />

hoog, zeker als zich ook nog beeldbepalende incidenten voordoen. In dit verband<br />

wordt wel gesproken van een governance gap: de kloof die gaapt tussen die hoog<br />

gespannen verwachtingen van de burger en het afnemende animo en vermogen van<br />

de overheid universele claims te leggen en complexe problemen tot een voor allen<br />

acceptabele oplossing te brengen. De ‘vermarkting’ van de publieke sfeer, waarbij de<br />

politiek zelf een aanbieder-klant relatie heeft gepropageerd, keert zich nu tegen het<br />

bestuur. De burger heeft immers onder het motto ‘klant is koning’ deze verhouding<br />

vooral in zijn eigen voordeel uitgelegd en heeft de wederkerige notie van burgerschap<br />

ingeruild voor een consumptief klantperspectief. De overheid wordt nu juist<br />

geacht te buigen voor de burger.<br />

De bedrijfsmatige kijk op de overheid dateert van eind vorige eeuw en begon als een<br />

reactie op de alomtegenwoordige overheid van de verzorgingsstaat. Grondgedachte<br />

hierbij was dat de overheid als het op efficiency en resultaatgerichtheid aankomt<br />

veel kon opsteken van het bedrijfsleven. Concepten als ‘de ondernemende overheid’<br />

winnen deze jaren veel terrein (Osborne en Gaebler, 1993) en er zou een stroming<br />

onder de naam New Public Management ontstaan die gekenmerkt werd door een<br />

sterk economische oriëntatie. <strong>Een</strong> aantal van de principes van deze school is nog<br />

altijd actueel: op output-legitimiteit gebaseerd overheidsoptreden, de verzelfstandiging<br />

van publieke diensten, een zo rigoureus mogelijke scheiding tussen beleid en<br />

uitvoering (inclusief een stevige rol voor de toezichthouder) en het decentraliseren<br />

van bestuur. Ondanks het feit dat het neoliberalisme onder druk van de financieeleconomische<br />

crisis veel van zijn glans heeft verloren, houdt het strikte bezuinigingsbeleid<br />

dat als crisismanagement wordt gevoerd veel van deze uitgangspunten<br />

overeind. Maar ook indertijd ontstond al kritiek op deze denkrichting door waarnemers<br />

die meenden dat de overheid nu juist niet als een bedrijf gerund dient te<br />

worden. Zo ontwikkelde de Amerikaanse bestuurskundige Robert Denhardt het<br />

‘tegenbegrip’ New Public Service (Denhardt & Denhardt, 2002). Bij hem staan begrippen<br />

als gerichtheid op waarden en missie, dienstbaarheid aan de burger en toewijding<br />

aan de publieke zaak centraal: principes die weliswaar gedeeld worden door<br />

veel npm-adepten maar die hier vanuit een andere benadering worden nagestreefd.<br />

Het gaat dan niet zozeer om een overheid als bespeler van een markt, maar als<br />

bemiddelende instantie die zich dienstbaar opstelt ten behoeve van een naar belan-<br />

50 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


gen en wensen verscheiden publiek. De door ons gesignaleerde vertwijfeling over de<br />

rol en taakopvatting van de overheid heeft naar het zich laat aanzien veel te maken<br />

met het spanningsveld tussen beide bovengenoemde scholen. Want terwijl temidden<br />

van de crisis pogingen worden ondernomen de contouren te schetsen van een<br />

New Public Service, wordt er ook nog ijverig verwezen naar New Public Management:<br />

zie in dit verband bijvoorbeeld de verdere verzelfstandiging van uitvoeringsorganisaties<br />

en het introduceren van marktwerking in de zorgsector.<br />

…en de representatieve democratie<br />

Niet alleen de huidige financieel-economische crisis, maar ook wat door sommigen<br />

wordt betiteld als de crisis van de representatieve democratie draagt bij aan de verwarring.<br />

Het door een ondernemende overheid aangewakkerde individualisme van<br />

de kiezer, die nu eens in deze en dan weer in die speciaalzaak wil shoppen, botst<br />

met het wezen van ons politieke bestel, waarin de politieke partij nog altijd het<br />

warenhuis wil zijn waar de vaste klant alles van zijn gading zou moeten kunnen<br />

vinden. Deze crisis heeft gevolgen voor de positie van de politiek en daarmee van de<br />

Rijksoverheid. De mondigheid van de burger slaat over naar de media, die politiek<br />

en overheid fel op de huid zitten en die vooral het eerste domein steeds persoonlijker<br />

en ‘afrekenbaarder’ maken. Die afrekencultuur wordt moeiteloos doorvertaald<br />

naar de ambtenarij. Traditionele media voelen hierbij de hete adem in de nek van<br />

nieuwe media, die door de burger zelf worden beheerd. In deze kakofonie wordt het<br />

steeds lastiger politiek bedrijven, ook al twitteren de bewindspersoon en de topambtenaar<br />

driftig mee over trending topics. De paradox die hier optreedt is dat de<br />

overheid zich uit ideologische en financiële overwegingen wil terugtrekken, maar<br />

zich anderzijds genoodzaakt ziet direct op incidenten te reageren. Er hoeft maar<br />

een bultrug voor de kust van Texel te stranden, of de Minister van Economische<br />

Zaken kondigt een Protocol Aangespoelde Zeezoogdieren aan. Er ontstaat een spanningsveld<br />

tussen de oproep tot burgerlijke zelfredzaamheid en een mede door de<br />

media aangeblazen dwingende ‘normaliteit’, waarmee steeds meer ‘afwijkingen’<br />

worden gesignaleerd die juist oproepen tot interventies en de ruimte voor de burger<br />

eerder beperken. Of de politiek maakt zich schuldig aan gratuit aansporingsbeleid<br />

(‘voedt je kinderen beter op!’) zonder daar concrete middelen of maatregelen aan te<br />

verbinden. In zo’n omgeving wordt het lastig te bepalen wat de kerntaak van de<br />

overheid, te weten publieke dienstverlening, nu precies inhoudt.<br />

Politiek-ambtelijke verhoudingen komen hierdoor onder druk te staan. Max Weber<br />

wees al op de uitersten van een technocratische, Zwecklose ambtenarij als een gevaar<br />

voor de politiek, maar anderzijds op ambtelijke politisering als een gevaar voor<br />

de ambtenarij, en daarmee voor de publieke zaak. Het risico van een dergelijke politisering<br />

is onder de huidige coalitieregering misschien wel extra hoog, aangezien<br />

de oppositie actief bewerkt moet worden om beleid door de Eerste Kamer te loodsen.<br />

De survey leert dat de visie van de politieke leiding als meest bepalend wordt<br />

gezien voor het huidige strategische vermogen, met als goede tweede de visie van<br />

de ambtelijke leiding – die in de praktijk vaak een vertaalslag van de wensen van de<br />

bewindspersoon vormt. In hoeverre is de huidige ambtenaar dan nog in staat de<br />

publieke zaak te dienen, en deze te onderscheiden van het enkel bedienen van de<br />

bewindspersoon? Het politieke primaat is het uitgangspunt van ons democratische<br />

Second Opinion<br />

51


estel, en de ambtenaar draagt bij aan de verwezenlijking van waarden die politiek<br />

worden vastgesteld. Maar dat ontslaat die ambtenaar niet van de plicht de bewindspersoon<br />

te wijzen op diens rol van publieke belangenbehartiger, een hoedanigheid<br />

die dikwijls een langere adem vergt dan de gemiddelde kabinetstermijn. Het zal<br />

niet toevallig zijn dat in de survey ‘verbinding met de maatschappij’ het hoogst<br />

scoort als verbeterpunt, en ‘betrekken afwijkende standpunten bij beleidsvorming’<br />

als op twee na hoogst. Maar kan de ambtenaar, die steeds minder op knowledge<br />

wordt beoordeeld en steeds meer op skills, die klassieke rol nog wel vervullen? In<br />

hoeverre kunnen ‘procesbewakers’ inhoudelijk tegenwicht bieden? Over processen<br />

gesproken: wordt er nog voldoende ruimte geboden aan zuiver procesmanagement,<br />

dat voorziet in bescherming van kernwaarden en in committering vooraf aan de<br />

kwaliteit van het proces, en niet zozeer aan de uitkomsten? Als de huidige generatie<br />

topambtenaren, in de woorden van die geïnterviewde sg, dikwijls de rol aanneemt<br />

van spindoctor wiens hoogste doel het zou zijn de bewindspersoon te dekken, is deze<br />

ambtelijke professionaliteit dan nog wel gewaarborgd?<br />

beroepseer.nl<br />

In veel gesprekken in het kader van dit onderzoek kwam het thema ‘professionaliteit<br />

van de ambtenaar’ aan de orde. Wellicht hebben hernieuwde pogingen om de<br />

positie van de ambtenaar te ‘normaliseren’, i.c. gelijk te trekken met de positie van<br />

werknemers in de private sector, hiertoe bijgedragen. Misschien speelt ook mee dat<br />

veel jongere ambtenaren klagen over het feit dat, ondanks een schier eindeloos<br />

aanbod van workshops, lunchlezingen, seminars en kenniskamers (het ministerie<br />

als fun factory) hun niet altijd de ruimte wordt geboden om die inhoudelijke kennis<br />

te onderhouden of op te doen die relevant is voor hun werk – ook al zegt de survey<br />

dat zijn leidinggevende dat relevant vindt voor strategisch vermogen. Bij deze ambtenaren<br />

leeft dikwijls het gevoel in een koekjesfabriek werkzaam te zijn die is ingericht<br />

op politieke spoedbestellingen. De ambtenaar wordt voorts binnen zijn of<br />

haar organisatie steeds nauwer de maat genomen, door een permanent controleen<br />

beoordelingsregime dat de indruk wekt dat vertrouwen in de professionaliteit<br />

van de werknemer niet altijd een uitgangspunt is. Bovendien lijken de politieke en<br />

ambtelijke leiding niet altijd pal voor de organisatie te willen staan, en wordt er<br />

soms, in een kennelijke buiging richting de boze burger en media, nogal schielijk<br />

met de vinger naar het ‘apparaat’ gewezen. Waar aanvankelijk, na het bekend worden<br />

van een niet met de Kamer gedeeld rapport inzake ProRail, werd geschermd<br />

met gerechtelijke stappen richting de betreffende afdelingen, bleek er later op dat<br />

vlak toch niet zoveel aan de hand te zijn. Ook de staatssecretaris van Financiën verwees<br />

na het losbarsten van het ‘Bulgarenfraude’-tumult in eerste instantie naar zijn<br />

ambtenaren, wat bij betrokkenen bepaald niet in goede aarde viel. Misschien is het<br />

daarom dat initiatieven als Stichting Beroepseer floreren, die ijveren voor herwaardering<br />

van de deskundigheid, kwaliteit en trots op de werkvloer. Dit initiatief<br />

bestrijkt weliswaar de gehele arbeidsmarkt, maar heeft gezien de reacties vooral<br />

snaren geraakt binnen de overheid. Hier wordt verzet gepleegd tegen een dominant<br />

markt- en doelmatigheidsdenken, tegen permanente reorganisaties, schaalvergroting<br />

en regelzucht. Deze ontwikkelingen versterken wat ons betreft de roep<br />

om herstel van het ambacht van de ambtenaar; een roep die ook doorklonk in onze<br />

gesprekken en tevens hoorbaar is in een aantal survey-uitkomsten.<br />

52 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Concluderend denken we dus dat er meer aan de hand is dan de gebruikelijke onzekerheid<br />

en spanning die inherent is aan overheidsstrategie. Niet alleen lijken veranderingen<br />

zich in een hoger tempo voor te doen dan voorheen, ze lijken ook fundamenteler<br />

in te grijpen in de relatie tussen overheid en burger, met belangrijke strategische gevolgen<br />

die hun weerslag hebben op de gezondheidstoestand van de Rijksoverheid. We<br />

denken dat de zoektocht naar een nieuwe balans in het publieke domein relevant is<br />

voor het strategisch vermogen van de Rijksoverheid als geheel. Reden te meer om deze<br />

zoektocht serieus te nemen, en waar mogelijk te stimuleren en te faciliteren.<br />

Second Opinion<br />

53


5 Conclusies en aanbevelingen<br />

Teneinde een therapie te kunnen voorschrijven hebben we de onderzoeksvraag naar<br />

het strategisch vermogen van de Rijksoverheid op verschillende manieren benaderd.<br />

In de hoofdstukken 2 en 3 hebben we de vraag vanuit een onderzoeksperspectief behandeld.<br />

In hoofdstuk 4 hebben we een reflexief perspectief gekozen en nagedacht<br />

over wat het met enige regelmaat stellen van vragen over strategisch vermogen betekent.<br />

We komen nu toe aan het formuleren van een antwoord op de onderzoeksvraag<br />

en het schetsen van een aantal handelingsopties. We putten hierbij uit de resultaten<br />

van de survey, de door ons gevoerde gesprekken en onze bespiegelingen in het voorgaande<br />

hoofdstuk.<br />

‘Rijksbreed’<br />

De oorspronkelijke vraagstelling repte van versterking van het ‘algehele rijksbrede<br />

strategisch vermogen’. Wij hebben dit bewust geïnterpreteerd als ‘strategisch<br />

ver mogen van de Rijksoverheid’. Uit de survey komt het beeld van departementale<br />

homogeniteit naar voren, en blijkt dat er weinig heil wordt verwacht van meer interdepartementale<br />

samenwerking. ‘Rijksbreed’ blijft in de Nederlandse bestuursarchipel<br />

een moeizaam begrip. Het collegiale bestel, de gekoesterde autonomie van de departementen,<br />

de bescheiden opstelling van Algemene Zaken als het gaat om centrale aansturing,<br />

de verschillende tijdshorizonten die worden gehanteerd: het zijn alle elementen<br />

die aanleiding geven het vooral te zoeken in de intramurale zorg. Strategie als<br />

praktijk voltrekt zich amper boven de departementen, in mindere mate tussen de departementen<br />

en primair binnen de departementen. Het moet daarom in eerste instantie<br />

gaan om het verbeteren van het strategisch vermogen van het eigen departement, ook<br />

omdat dat een grotere eigen verantwoordelijkheid met zich meebrengt en de kansen<br />

op resultaten verhoogt. Bij het verbeteren van het strategisch vermogen van het eigen<br />

departement wordt overigens weinig waarde gehecht aan het veranderen van de<br />

bestaande organisatiestructuur. Meer heil wordt verwacht van het stimuleren van op<br />

samenwerking gericht gedrag van medewerkers.<br />

De ambtelijke top<br />

De rol van de ambtelijke top ter bepaling van het huidige strategisch vermogen is<br />

groot, zo blijkt uit ons onderzoek. Men zou dat kunnen lezen als een waardeoordeel,<br />

maar ook als een feitelijke constatering. Deze rol is echter ook een belangrijk verbeterpunt,<br />

wat de ambtelijke top een mandaat verschaft om aan de slag te gaan met strategisch<br />

vermogen. Uit het onderzoek blijkt dat er behoefte is aan ‘toekomstbestendiger<br />

beleid’. In gesprekken werd daar de notie aan toegevoegd dat ambtelijk leiderschap<br />

inhoudt dat er ‘koersvast’ beleid wordt gemaakt, met andere woorden dat de politiek<br />

bij de les wordt gehouden. De survey laat zien dat meer ruimte moet ontstaan voor<br />

verbinding met de maatschappij en voor het betrekken van afwijkende standpunten<br />

bij de beleidsvorming. De ambtelijke top dient ervoor te zorgen dat deze ruimte, waarin<br />

strategie als praktijk invulling krijgt, beschikbaar komt.<br />

Conclusies en aanbevelingen<br />

55


Kennis<br />

<strong>Een</strong> opvallende bevinding uit dit onderzoek is dat adviesraden en kennisinstellingen<br />

volgens de respondenten hoegenaamd niet bijdragen aan strategisch vermogen. Bovendien<br />

wordt niet verwacht dat dit in de toekomst veel beter zal worden. Uit gesprekken<br />

bleek dat deze visie vooral betrekking heeft op adviesraden. Kennelijk wordt daarvan<br />

dus niet goed gebruik gemaakt. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat<br />

adviesaanvragen zorgvuldig ambtelijk worden voorbereid, en er uiteindelijk vlakke<br />

keuzen worden geformuleerd met het oog op de verplichte kabinetsreactie. Ook worden<br />

de werkprogramma’s dikwijls volgestopt – iedere commissie moet haar portie krijgen<br />

– waardoor er weinig ruimte voor spontane advisering resteert. Bovendien bestaat de<br />

neiging voor grote adviesaanvragen ad hoc-raden in te stellen onder voorzitterschap<br />

van een prominent. Verbetering op dit punt zou niet moeten bestaan uit een reorganisatie<br />

van het adviesstelsel, maar uit minder en gedurfder opdrachten en het toestaan<br />

van meer spontane advisering, ook al brengt dit het ‘risico’ van minder opportune aanbevelingen<br />

met zich mee.<br />

Er is bezorgdheid over het institutionele geheugen als gevolg van toegenomen ambtelijke<br />

mobiliteit. De departementale top zal met het oog op het strategisch vermogen<br />

moeten zorgen dat vakinhoudelijke kennis en ervaring in voldoende mate aanwezig<br />

zijn.<br />

In dienst van de samenleving<br />

Uit het onderzoek is ook een behoefte gebleken voor departementen zich ‘meer horizontaal’<br />

op te stellen. In de praktijk krijgt de interactie met de omgeving steeds meer<br />

gewicht, maar zijn ministeries nog zoekende hoe dit op een passende en meer strategische<br />

wijze in te vullen. Dat is voor deze veelal traditioneel hiërarchisch gestructureerde<br />

organisaties geen sinecure. Tezelfdertijd moeten al dan niet sluimerende onzekerheden<br />

ten aanzien van de eigen positionering worden benoemd en geadresseerd,<br />

en niet worden verbloemd door een mechanisch strategiedebat te voeren. Dan verwordt<br />

het strategiedebat tot symptoombestrijding, waar een meer principieel debat op<br />

zijn plaats is. Hoe meer richting wordt gegeven aan de omgang met de grote variëteit<br />

aan opvattingen en mogelijkheden die een dergelijke opstelling biedt, hoe groter de<br />

kans dat de ambtenaar zich hervindt in zijn rol van publieke dienstverlener binnen<br />

een politiek raamwerk. Onder druk van een serie bezuinigingsronden stelt een flink<br />

aantal departementen zich weer fundamentele vragen over de eigen rol en kerntaken.<br />

Hoewel deze aanleiding misschien niet vrolijk stemt, is dit een nuttig proces dat<br />

echter niet vrijblijvend mag zijn en dat op een zeker moment ook, althans voorlopige,<br />

afronding behoeft. Pas als de kwakkelende patiënt zich zeker en fit genoeg voelt, kan<br />

hij weer gaan werken aan zijn strategisch vermogen.<br />

56 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


***<br />

In dit onderzoek hebben we bekeken hoe het gesteld is met het strategisch vermogen<br />

van de Rijksoverheid en hoe dit kan worden versterkt. Strategie blijft weerbarstige<br />

materie, en je krijgt het nooit helemaal goed. Maar een eeuwige <strong>kwaal</strong> heeft<br />

veel weg van een <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>, en hoeft niet wanhopig te stemmen. Wel is enige<br />

bescheidenheid op zijn plaats, en voorlopig zou de reikwijdte van het eigen departement<br />

richtinggevend moeten zijn. Niettemin is er wat ons betreft een aantal bruikbare<br />

handreikingen uit het onderzoek naar voren gekomen waar een ambtelijke<br />

top mee uit de voeten zou kunnen. Laat de gehele organisatie zich bewust zijn van<br />

het feit dat zij voortdurend strategie bedrijft. Zorg ervoor dat de ruimte daarvoor<br />

beschikbaar is, ook door het voeren van een personeelsbeleid dat rekening houdt<br />

met relevante kennisopbouw. Bescherm die strategische ruimte tegenover de politiek,<br />

door inzichtelijk te maken dat weloverwogen en toekomstbestendig beleid uiteindelijk<br />

ook de erfenis van de bewindspersoon bepaalt. Entameer, ten slotte, discussies<br />

over doelen en taken van de organisatie. Naarmate hier meer duidelijkheid over<br />

bestaat, stelt de organisatie zich strategischer op en komt zij beter toe aan haar opdracht<br />

van publieke dienstverlening, waar het uiteindelijk om te doen is.<br />

Conclusies en aanbevelingen<br />

57


Onderzoekstechnische verantwoording survey<br />

Het onderzoek is opgezet als een kwantitatief onderzoek bestaande uit een online<br />

survey aangevuld met gesprekken en interviews. Het kwantitatieve deel van onderzoek<br />

heeft tot doel actuele informatie te verschaffen over opvattingen van leidinggevenden<br />

bij beleidskernen van ministeries over het strategisch vermogen van de<br />

Rijksoverheid. Het gaat hier om de Rijksoverheid in enge zin: uitvoeringsorganisaties,<br />

agentschappen, inspecties en andere onderdelen van de Rijksoverheid en andere –<br />

niet tot de Haagse beleidskern behorende onderdelen van de Rijksoverheid – zijn<br />

buiten beschouwing gelaten.<br />

Vragenlijst<br />

Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van een gestructureerde vragenlijst (zie appendix).<br />

Aanvullend op het online onderzoek zijn gesprekken/interviews gevoerd met<br />

leiding gevenden en andere medewerkers bij drie ministeries: bkz, ez, i&m. De vragenlijsten<br />

voor deze gesprekken zijn eveneens in de bijlage opgenomen.<br />

In de vragenlijst van het online/schriftelijk onderzoek zijn de volgende algemene<br />

vragen opgenomen:<br />

• Ministerie<br />

• Functie<br />

• Periode in huidige functie/departement/Rijksoverheid<br />

• Geslacht<br />

In deze vragenlijst zijn de onderstaande thema’s behandeld:<br />

• Het oordeel over het strategisch vermogen van het departement in vergelijking met<br />

andere departementen<br />

• Aspecten van strategisch vermogen waar het departement goed in is en aspecten<br />

die in de toekomst zouden moeten verbeteren<br />

• De belangrijkste factoren die op dit moment van invloed zijn op het strategisch<br />

vermogen<br />

• De belangrijkste factoren om tot verbetering van het strategisch vermogen te<br />

komen<br />

In hoofdstuk 1 van het rapport is een theoretisch kader geschetst. Dit kader vormt<br />

het uitgangspunt voor de in de vragenlijst gehanteerde begrippen en de verschillende<br />

aspecten en factoren die als antwoordcategorieën bij de vragen zijn opgenomen.<br />

Voor vraag 3a en 3b (factoren die van invloed zijn op het strategisch vermogen) van<br />

de vragenlijst is een niet-limitatieve lijst opgenomen. De factoren zijn opgenomen op<br />

basis van geraadpleegde literatuur en gesprekken met een vijftal Secretarissengeneraal.<br />

<strong>Een</strong> beperkt aantal respondenten heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid<br />

om additionele relevante factoren toe te voegen die van invloed zouden kunnen<br />

zijn op het (verbeteren van het) strategisch vermogen. Deze toevoegingen geven geen<br />

aanleiding om te concluderen dat relevante factoren in de vragenlijst ontbreken.<br />

58 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Uitvoering van het onderzoek<br />

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een online onderzoek (computer assisted<br />

web interviewing). Hiervoor is gebruik gemaakt van software van de nsob. Het onderzoek<br />

is uitgevoerd tussen 25 maart en 8 april 2013. Respondenten zijn per e-mail<br />

uitgenodigd aan het onderzoek deel te nemen door de Secretaris-generaal van ocw.<br />

Zij hebben van het onderzoeksteam een aparte e-mail ontvangen met daarin een link<br />

naar de online vragenlijst. Op 2 april en 5 april zijn herinneringsmails gestuurd.<br />

Respondenten konden de vragenlijst één keer invullen. De gemiddelde invultijd van<br />

de online vragenlijst was ongeveer 10 minuten.<br />

Populatie<br />

De populatie, en onderzoeksdoelgroep, bestaat uit leidinggevenden bij beleidsdirecties<br />

bij de kerndepartementen behorende tot de Rijksoverheid. Om vast te stellen<br />

wie tot deze groep behoort, is als uitgangspunt het Functiegebouw Rijk genomen.<br />

Het Functiegebouw Rijk bestaat uit acht functiefamilies. <strong>Een</strong> functiefamilie is een<br />

verzameling van functies, werkzaamheden of werkpakketten die qua aard een<br />

grote verwantschap met elkaar hebben. Elk werkpakket binnen het Rijk kan tot een<br />

functiefamilie toegerekend worden. Elke functiefamilie kent een definitie die voor<br />

afbakening zorgt ten opzichte van de andere functiefamilies. Voor dit onderzoek is<br />

de populatie opgebouwd uit de functiefamilie lijnmanagement. In de beschrijving<br />

van het functiegebouw Rijk betreft dit functies waarin men verantwoordelijk is voor<br />

de realisatie van de doelen van het organisatieonderdeel door leiderschap en op<br />

basis van toegewezen (hiërarchische) verantwoordelijkheden en bevoegdheden<br />

(o.a. het nemen van beheersbeslissingen). Het gaat hier om leidinggevende functies<br />

die de positie en bijbehorende (hiërarchische) bevoegdheden hebben zoals het<br />

houden van functioneringsgesprekken.<br />

Op basis hiervan zijn per ministerie de volgende categorieën leidinggevenden onderscheiden:<br />

• Secretarissen-generaal<br />

• Directeuren-generaal en plaatsvervangend Directeuren-generaal<br />

• Directeuren en plaatsvervangend directeuren<br />

• Andere leidinggevenden<br />

Bij gebrek aan uniformiteit tussen de verschillende departementen is een categorie<br />

andere leidinggevenden onderscheiden. Deze verzamelnaam geldt voor leidinggevenden<br />

die - ondanks het functiegebouw Rijk - uiteenlopende functiebenamingen<br />

hanteren zoals middenmanager, mt-lid, of lid van het directieteam.<br />

Selectie<br />

De populatie is geselecteerd op basis van twee bronnen. Het bestand van de Algemene<br />

Bestuursdienst (ABD) en de Rijksoverheidsadresgids. Beide bestanden zijn gefilterd op<br />

personen die (1) werkzaam zijn binnen de functiefamilie lijnmanagement en (2) werkzaam<br />

zijn bij een beleidsdirectie binnen het kerndepartement. Leidinggevenden bij<br />

beleidsdirecties zijn geselecteerd op basis van de hiërarchische positie onder een<br />

Onderzoekstechnische verantwoording survey<br />

59


Directoraat-generaal. Op basis hiervan is een populatie van 927 leidinggevenden<br />

samengesteld. *<br />

Responsverantwoording<br />

In de volgende tabel is per ministerie aangeven hoeveel mensen de survey hebben<br />

ingevuld. In de derde kolom is de relatieve respons per departement opgenomen.<br />

N Freq. Relatief<br />

Percentage<br />

Percentage<br />

Cumulatief<br />

Percentage<br />

Algemene Zaken 17 6 35,3 2,0 2,0<br />

bkz 105 36 34,3 12,1 14,1<br />

bz 105 35 33,3 11,7 25,8<br />

Defensie 70 14 20,0 4,7 30,5<br />

Economische Zaken 90 37 41,1 12,4 43,0<br />

Financiën 108 32 30,0 10,7 53,7<br />

Infrastructuur & Milieu 131 44 33,6 14,8 68,5<br />

ocw 59 20 33,9 6,7 75,2<br />

szw 54 21 38,9 7,0 82,2<br />

Veiligheid en Justitie 53 23 43,4 7,7 89,9<br />

vws 81 30 37,0 10,1 100,0<br />

Totaal 873 298 34,1 100,0<br />

De volgende tabel geeft de totale responsverantwoording weer.<br />

Absoluut Relatief<br />

Bruto online vragenlijst waarvan: 927 100%<br />

- Afwezig gedurende survey 52 5,6%<br />

Aantal contacten waarvan: 873 94,4% = 100%<br />

- Vragenlijst afgebroken 84<br />

- Internetlink ongebruikt 489<br />

Netto respons 298 34,1%<br />

* Bij de ministeries waren eind 2011 in totaal 2091 personen in dienst in de bbra-schalen 15 en hoger,<br />

maar dit is inclusief niet leidinggevende functies en leidinggevende functies bij andere directies<br />

dan beleidsdirecties. Op basis hiervan is aannemelijk dat met de 927 uitgezette surveys de totale<br />

populatie is bereikt. Bron: Kennisbank Arbeidszaken en Overheid (Arbeidenoverheid.nl)<br />

60 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


De vragenlijst is ingevuld door 23 respondenten op het niveau sg/dg:<br />

Frequentie Percentage Cumulatief<br />

Secretaris-generaal 5 1,7 1,7<br />

(plv) Directeur-generaal 18 6,0 7,7<br />

(plv) Directeur 135 45,3 53,0<br />

Andere leidinggevenden 140 47,0 100,0<br />

Totaal 298 100,0<br />

De meeste respondenten hebben een lange carrière binnen de Rijksoverheid achter de<br />

rug. De helft werkt langer dan 20 jaar bij het Rijk. De meeste respondenten blijken honkvast;<br />

50% werkt langer dan 10 jaar bij hetzelfde departement. Het aandeel vrouwen in<br />

hogere functies bij de Rijksoverheid is 25% (Kennisbank Arbeidszaken en Overheid,<br />

cijfers over 2011). Dit percentage komt goed overeen met het aandeel vrouwen (27%)<br />

dat de survey heeft ingevuld.<br />

Werkzaam bij<br />

Rijksoverheid<br />

Frequentie Percentage Cumulatief<br />

Percentage<br />

Minder dan 1 jaar 3 1,0 1,0<br />

1-5 jaar 4 1,3 2,3<br />

5-10 jaar 17 5,7 8,1<br />

10-20 jaar 126 42,3 50,3<br />

Meer dan 20 jaar 148 49,7 100,0<br />

Totaal 298 100,0<br />

Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid<br />

Het onderzoek is gebaseerd op een steekproef, dat wil in dit geval zeggen dat weliswaar<br />

de gehele populatie is benaderd maar niet de gehele populatie de survey heeft<br />

ingevuld. Op basis van de data uit de steekproef worden uitspraken gedaan over de<br />

gehele populatie. Om te toetsen in hoeverre de uitkomsten van de survey bij herhaalde<br />

meting al dan niet berusten op toeval zijn betrouwbaarheidstoetsen gedaan. Deze<br />

toetsen berekenen de significantie. Deze wordt bepaald door de steekproefgrootte en<br />

de homogeniteit van de steekproef (Baarda et al., 2007, p 28). In dit onderzoek is als<br />

uitgangspunt genomen dat er sprake is van significantie als de overschrijdingskans<br />

kleiner is dan 5 procent. Indien er sprake is van significantie betekent dit dat er met<br />

minstens 95% zekerheid aangegeven kan worden dat de te verwachten uitkomst van<br />

de populatie ligt tussen het resultaat vanuit de steekproef minus en plus tweemaal<br />

de standaardfout. De standaardfout geeft aan in hoeverre de gevonden uitkomst een<br />

goede schatting is van de uitkomst van de populatie (Baarda et al., 2007, 28).<br />

Onderzoekstechnische verantwoording survey<br />

61


Om op basis van het onderzoek uitspraken over de populatie te kunnen doen, is het<br />

van belang dat de steekproef representatief is voor de populatie. Dit betekent eenvoudig<br />

gezegd dat de samenstelling van de steekproef zoveel mogelijk overeen moet<br />

komen met de samenstelling van de populatie. Door non-repons wijkt de steekproef<br />

qua samenstelling af van de populatie. Hiervoor heeft geen weging plaatsgevonden.<br />

Verschillen beoordeling strategisch vermogen<br />

Verondersteld wordt dat het departement waar de respondent werkt in grote mate<br />

bepaalt hoe de respondent de verschillende vragen over het strategisch vermogen<br />

beantwoordt. Om te toetsen of de verschillen tussen hoe de respondenten de vragen<br />

beantwoorden significant zijn, is de Chi-kwadraattoets gebruikt (Baarda et al., 2007:<br />

122). Hieruit blijkt dat er significante verschillen zijn tussen hoe de respondenten van<br />

de verschillende departementen het strategisch vermogen van hun eigen departement<br />

over het algemeen beoordelen (χ2 = 75,67; df = 40; p < 0.001) en hoe de respondenten<br />

het strategisch vermogen in vergelijking tot vijf jaar geleden scoren (χ2 = 66,29; df = 40;<br />

p < 0.006).<br />

Betrouwbaarheid meting strategisch vermogen<br />

In het onderzoek is het concept strategisch vermogen vertaald naar vijf strategisch<br />

ambities. Deze zijn voor de survey geoperationaliseerd in tien items die gezamenlijk<br />

het strategisch vermogen meten. In de vragenlijst is daartoe bij vraag 2a en vraag 2b<br />

aan de respondenten gevraagd hoe de departementen op een vijfpuntsschaal scoren<br />

op deze tien items. Om vast te stellen in hoeverre de tien items bij vraag 2a en 2b<br />

gezamenlijk hetzelfde meten is de Cronbach Alpha berekend (Baarda et al., 2007: 75).<br />

Het resultaat van deze testen, de homogeniteitscoëfficient, is uitgerekend over de<br />

scores van de tien items bij vraag 2a, α = 0.857 en bij vraag 2b, α = 0.871. Deze score is<br />

relatief hoog. Hoe dichter bij de 1,00 (wat wijst op een volledig homogene schaal) hoe<br />

homogener de samengestelde score ‘strategisch vermogen’ is. Voor minder complexe<br />

begrippen wordt een betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0,8 aangehouden en voor complexe<br />

begrippen een minimale alpha van 0,6. De alphas van 0.857 en 0.871 wijzen erop<br />

dat de tien items bij vraag 2a en 2b in de vragenlijst als samengestelde scores in sterke<br />

mate het begrip strategisch vermogen meten.<br />

Met behulp van Spearman’s Rho kunnen we de betrouwbaarheid onderzoeken van de<br />

antwoorden van respondenten in relatie tot het departement. Hoe hoger de coëfficiënt<br />

des te groter is de samenhang tussen de antwoorden die een respondent geeft en het<br />

departement waar hij werkt. De uitkomst van deze analyse voor vraag 2a is dat er<br />

sprake is van een correlatiecoëfficiënt van 0.029. Dit betekent dat betrouwbaarheid<br />

van de beoordeling van strategisch vermogen in relatie tot het departement waar<br />

iemand werkt groter is dan 97,1%. Op basis hiervan kunnen we concluderen dat we<br />

significant betrouwbare uitspraken kunnen doen over het oordeel van leidinggevenden<br />

over het strategisch vermogen van hun departement. Dezelfde analyse geeft voor<br />

alle departementen gezamenlijk een correlatiecoëfficiënt van 0.137 (86,3%) voor de<br />

vraag waar departementen in relatie tot strategisch vermogen beter in zouden moeten<br />

worden. De uitkomst is zeer waarschijnlijk te verklaren door een relatief klein aantal<br />

respondenten bij een aantal kleinere ministeries. Als we alleen kijken naar de ministeries<br />

met meer dan 20 respondenten dan zijn de uitkomsten van bkz, buza, ez, fin, i&m,<br />

62 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


szw en vws significant betrouwbaar met een correlatiecoëfficient van 0.026. Voor ocw<br />

en VenJ kunnen we voor deze vraag betrouwbare uitspraken doen, maar deze zijn niet<br />

statistisch significant. De uitkomsten van Defensie en az kunnen we voor deze vraag<br />

beschouwen als redelijke indicaties.<br />

Overig<br />

Het team is bij dit kwantitatieve onderzoek ondersteund door Arno van Wijk, student<br />

aan de Universiteit Utrecht en als junior onderzoeker verbonden aan de nsob. Hij heeft<br />

in opdracht van het onderzoeksteam zorggedragen voor de presentatie van de survey<br />

op het online-platform van de nsob, de verwerking van de ruwe data in spss en de betrouwbaarheidsanalyses.<br />

Alle interpretatie van de gegevens is voor rekening van het<br />

onderzoeksteam.<br />

Onderzoekstechnische verantwoording survey<br />

63


Vragenlijst survey en interviews<br />

Strategisch vermogen is: het vermogen om te komen tot afgewogen en toekomstbestendige<br />

beleidskeuzes.<br />

A1 Vraag 1a<br />

Hoe beoordeelt u dit vermogen van uw departement?<br />

(1. slecht – 2. onvoldoende – 3. neutraal – 4. voldoende – 5. goed)<br />

A2 Vraag 1b<br />

In vergelijking met vijf jaar geleden is dit vermogen van mijn departement verbeterd.<br />

(1. volledig mee oneens – 2. mee oneens – 3. neutraal – 4. mee eens – 5. volledig mee eens)<br />

A3 Vraag 1c<br />

Mijn departement is hier beter in dan andere departementen.<br />

(1. volledig mee oneens – 2. mee oneens – 3. neutraal – 4. mee eens – 5. volledig mee eens)<br />

A4 Vraag 1d<br />

Kunt u een departement noemen dat hier beter in is dan uw eigen departement?<br />

1. Ja, namelijk…(selecteren)<br />

0. Nee<br />

99. Kan ik niet beoordelen<br />

A5 Vraag 1e<br />

Kunt u een departement noemen dat hier minder goed in is dan uw eigen departement?<br />

1. Ja, namelijk…(selecteren)<br />

0. Nee<br />

99. Kan ik niet beoordelen<br />

B1 Vraag 2a<br />

Hieronder staan 10 stellingen. Selecteer bij elke stelling één antwoordoptie. Het gaat hier<br />

uitdrukkelijk om de huidige situatie.<br />

Ik vind mijn departement bij beleidsontwikkeling goed in (randomized):<br />

1. Het inzichtelijk maken van langere termijneffecten<br />

2. Het verder kijken dan de huidige kabinetstermijn<br />

3. Het benutten van actuele wetenschappelijke inzichten<br />

4. Het toepassen van relevante kennis<br />

5. Het betrekken van maatschappelijke opvattingen<br />

6. Het betrekken van relevante externe actoren<br />

7. Samenwerking met andere departementen<br />

8. Interne samenwerking tussen beleidsdirecties<br />

9. Het voorkomen van ondoordachte reacties op incidenten<br />

10. Het plaatsen van actuele gebeurtenissen in een bredere beleidscontext<br />

(1. volledig mee oneens – 2. mee oneens – 3. neutraal – 4. mee eens – 5. volledig mee<br />

eens)<br />

64 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


B2 Vraag 2b<br />

Hieronder staan 10 stellingen. Selecteer bij elke stelling één antwoordoptie. Het gaat<br />

hier uitdrukkelijk om de gewenste situatie.<br />

Ik vind dat mijn departement bij beleidsontwikkeling beter moet worden in<br />

(randomized):<br />

1. Het inzichtelijk maken van langere termijneffecten<br />

2. Het verder kijken dan de huidige kabinetstermijn<br />

3. Het benutten van actuele wetenschappelijke inzichten<br />

4. Het toepassen van relevante kennis<br />

5. Het betrekken van maatschappelijke opvattingen<br />

6. Het betrekken van relevante externe actoren<br />

7. Samenwerking met andere departementen<br />

8. Interne samenwerking tussen beleidsdirecties<br />

9. Het voorkomen van ondoordachte reacties op incidenten<br />

10. Het plaatsen van actuele gebeurtenissen in een bredere beleidscontext<br />

(1. volledig mee oneens – 2. mee oneens – 3. neutraal – 4. mee eens – 5. volledig<br />

mee eens)<br />

C1 Vraag 3a<br />

Hieronder treft u een lijst met factoren aan die van invloed kunnen zijn op het<br />

vermogen van uw departement om te komen tot afgewogen en toekomstbestendige<br />

beleidskeuzes.<br />

Welke 3 factoren vindt u voor uw departement op dit moment het meest bepalend?<br />

Wij vragen u deze factoren te rangschikken in volgorde van belangrijkheid.<br />

1. De visie van de politieke leiding<br />

2. De visie van de ambtelijke top<br />

3. De inrichting van de departementale organisatiestructuur<br />

4. De samenwerking tussen beleidsdirecties binnen het departement<br />

5. De expertise en vaardigheden van de medewerkers<br />

6. De mogelijkheid afwijkende standpunten te betrekken bij beleidsvorming<br />

7. De interdepartementale samenwerking<br />

8. Het gebruik maken van relevante externe adviesraden en kennisinstellingen<br />

9. De verbinding met de maatschappij<br />

10. Anders, namelijk…(invulveld)<br />

Vragenlijst survey en interviews<br />

65


C2 Vraag 3b<br />

Hieronder treft u een lijst met elementen aan die van invloed kunnen zijn op het<br />

verbeteren van het vermogen van uw departement om te komen tot afgewogen en<br />

toekomstbestendige beleidskeuzes.<br />

Welke 3 elementen vindt u voor uw departement het meest van toepassing om tot<br />

verbetering te komen? Wij vragen u deze elementen te rangschikken in volgorde van<br />

belangrijkheid.<br />

1. Het uitdragen van de visie door de ambtelijke top<br />

2. Het aanpassen van de departementale organisatiestructuur<br />

3. Het versterken van de samenwerking tussen beleidsdirecties binnen het<br />

departement<br />

4. Het vergroten van de expertise en vaardigheden van de medewerkers<br />

5. Het stimuleren van de mogelijkheid afwijkende standpunten te betrekken bij<br />

beleidsvorming<br />

6. Het bevorderen van interdepartementale samenwerking<br />

7. Het meer gebruik maken van relevante externe adviesraden en kennisinstellingen<br />

8. Het bevorderen van de verbinding met de maatschappij<br />

9. Anders, namelijk…(invulveld)<br />

D Vraag 4 - Persoonlijke informatie<br />

D1 Bij welk departement bent u werkzaam?<br />

1. Algemene Zaken<br />

2. Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties<br />

3. Buitenlandse Zaken<br />

4. Defensie<br />

5. Economische Zaken<br />

6. Financiën<br />

7. Infrastructuur en Milieu<br />

8. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap<br />

9. Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

10. Veiligheid en Justitie<br />

11. Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

D2 Welke functie heeft u?<br />

1. sg<br />

2. (plv.) dg<br />

3. (plv.) Directeur<br />

4. Anders<br />

D3 Hoeveel jaar werkt u al..<br />

Minder dan 1 jaar 1−5 jaar 5−10 jaar 10−20 jaar Meer dan 20 jaar<br />

..bij de Rijksoverheid?<br />

..op uw huidige departement?<br />

..in uw huidige functie?<br />

66 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


D4 Wat is uw geslacht?<br />

0. Man<br />

1. Vrouw<br />

E Heeft u nog opmerkingen die relevant zijn voor dit onderzoek?<br />

(…)<br />

Vragenlijst survey en interviews<br />

67


Vragenlijst interviews<br />

Algemeen<br />

1. Het thema ‘strategie’ keert steeds terug op de agenda van de Rijksoverheid. Uit het<br />

zelfbeeld volgt echter dat leidinggevenden binnen de Rijksoverheid niet negatief<br />

zijn over het strategisch vermogen van de Rijksoverheid (en het strategisch vermogen<br />

ook niet verslechterd is ten opzichte van vijf jaar geleden). Heeft u hier een<br />

verklaring voor?<br />

Politiek/ambtelijke verhoudingen, toekomstbestendig beleid en tegendenken<br />

2. De visie van de politieke leiding wordt gezien als de meest bepalende factor voor<br />

het huidige strategisch vermogen van de departementen. Herkent u dit beeld?<br />

Heeft u hier een verklaring voor?<br />

3. Hoe kijkt u aan tegen de politieke invloed op het beleid van uw departement?<br />

Is die invloed te dominant in de zin dat als gevolg daarvan onvoldoende toekomstbestendige<br />

besluiten worden genomen of is het in uw visie juist goed in balans?<br />

Kunt u daar een voorbeeld van geven?<br />

4. Het zelfbeeld is dat departementen bij beleidsontwikkeling relatief slecht zijn in<br />

het aandacht hebben voor de lange termijn (toekomstbestendig beleid). Het zelfbeeld<br />

van bkz is op dit onderdeel nog beduidend negatiever dan het zelfbeeld van<br />

andere departementen. Als het gaat om de vraag waar een departement zich bij<br />

beleidsontwikkeling op zou moeten verbeteren, scoort deze factor het hoogst.<br />

Herkent u dit beeld? Heeft u hier een verklaring voor?<br />

5. Men vindt dat de ambtelijke top meer visie moet uitdragen om het strategisch<br />

vermogen van het departement te verbeteren. Gaat het dan volgens u om het<br />

eigen geluid van de ambtelijke top (tegenkracht) of om een betere doorvertaling<br />

van de visie van de politieke leiding?<br />

6. De mogelijkheid om afwijkende standpunten te betrekken bij beleidsvorming<br />

(het ‘tegendenken’) wordt niet gezien als een bepalende factor voor het huidige<br />

strategisch vermogen. Het ‘tegendenken’ wordt wél gezien als een belangrijk element<br />

om het strategisch vermogen te verbeteren. Heeft u hier een verklaring voor?<br />

7. Hoe kan het ‘tegendenken’ vanuit het eigen departement in de praktijk worden<br />

bewerkstelligd?<br />

Externe oriëntatie<br />

8. De verbinding met de maatschappij wordt gezien als het belangrijkste element om<br />

tot verbetering van het strategisch vermogen te komen. Deze verbinding met de<br />

maatschappij wordt echter - in vergelijking met andere factoren - niet als zeer<br />

bepalend gezien voor het huidige strategisch vermogen. Herkent u dit beeld?<br />

Heeft u hiervoor een verklaring?<br />

9. Kunt u aangeven op welke manier de verbinding met de maatschappij in de<br />

praktijk verbeterd kan worden?<br />

Interne organisatie / verkokering doorbreken<br />

10. Het verbeteren van de samenwerking tussen beleidsdirecties binnen het departement<br />

wordt gezien als een belangrijk element om het strategisch vermogen van de<br />

Rijksoverheid te verbeteren. Het belang dat gehecht wordt aan het aanpassen van<br />

68 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


de departementale organisatiestructuur is een stuk kleiner. Heeft u hier een verklaring<br />

voor?<br />

11. <strong>Een</strong> meerderheid van de sg’s is van oordeel dat het aanpassen van de departementale<br />

organisatiestructuur wél een belangrijk element is om tot verbetering te<br />

komen van het strategisch vermogen. De andere leidinggevenden vinden van niet.<br />

Kunt u een verklaring geven voor dit verschil in opvatting?<br />

12. Kunt u aangeven op welke manier de samenwerking tussen beleidsdirecties in de<br />

praktijk kan worden verbeterd?<br />

13. Kunt u aangeven op welke manier de samenwerking tussen de departementen in<br />

de praktijk kan worden verbeterd?<br />

Kennis (optioneel)<br />

14. Kunt u verklaren waarom er in relatie tot het strategisch vermogen weinig waarde<br />

wordt toegekend aan relevante externe adviesraden en kennisinstellingen?<br />

15. Als je dit zou willen veranderen, wat moet je dan doen?<br />

Departementspecifieke vragen<br />

bkz<br />

1. Bij de vraag welk departement slechter is dan het eigen departement als het gaat<br />

om strategisch vermogen wordt bkz het vaakst genoemd. Heeft u hiervoor een<br />

verklaring?<br />

2. Bij bkz is het oordeel over het strategisch vermogen sterk verdeeld. De dg’s zijn<br />

tevreden, de directeuren verdeeld en de mt-leden opvallend ontevreden. Heeft u<br />

een verklaring voor dit verschil?<br />

3. Het zelfbeeld is dat departementen bij beleidsontwikkeling relatief slecht zijn in<br />

het aandacht hebben voor de lange termijn (toekomstbestendig beleid). Het zelfbeeld<br />

van bkz is op dit onderdeel nog beduidend negatiever dan het zelfbeeld van<br />

andere departementen. Als het gaat om de vraag waar een departement zich bij<br />

beleidsontwikkeling op zou moeten verbeteren, scoort deze factor het hoogst.<br />

Herkent u dit beeld? Heeft u hier een verklaring voor?<br />

ez<br />

1. Bij de vraag welk departement beter is dan het eigen departement als het gaat om<br />

strategisch vermogen wordt ez relatief vaak genoemd (top 3). Echter, ook bij de<br />

vraag welk departement hier slechter in is wordt ez relatief vaak genoemd (top 4).<br />

De positie van ez in dit verband is kennelijk omstreden. Heeft u hiervoor een verklaring?<br />

2. ez-leidinggevenden beantwoorden de vraag of hun departement beter is dan<br />

andere departementen als het gaat om strategisch vermogen neutraal tot negatief.<br />

Heeft u hier een verklaring voor?<br />

3. Het zelfbeeld van ez is opvallend positief ten aanzien van het betrekken van<br />

relevante actoren bij beleidsontwikkeling. Herkent u dit beeld? Heeft u hiervoor<br />

een verklaring?<br />

4. Het zelfbeeld van ez is opvallend positief ten aanzien van het samenwerken met<br />

andere departementen bij beleidsontwikkeling. Herkent u dit beeld? Heeft u hiervoor<br />

een verklaring?<br />

Vragenlijst survey en interviews<br />

69


i&m<br />

1. Bij de vraag welk departement beter is dan het eigen departement als het gaat<br />

om strategisch vermogen wordt i&m relatief vaak genoemd (top 2). Echter, ook bij<br />

de vraag welk departement hier slechter in is, wordt i&m relatief vaak genoemd<br />

(top 3). De positie van i&m in dit verband is kennelijk omstreden. Heeft u hiervoor<br />

een verklaring?<br />

2. De bestuursraad is van oordeel dat het eigen departement beter is dan andere<br />

departementen als het gaat om strategisch vermogen. De directeuren en andere<br />

leidinggevenden denken hier negatiever over. Heeft u een verklaring voor dit<br />

verschil?<br />

3. Het zelfbeeld van i&m is opvallend positief ten aanzien van het betrekken van<br />

relevante actoren en maatschappelijke opvattingen bij beleidsontwikkeling.<br />

Herkent u dit beeld? Heeft u hiervoor een verklaring?<br />

70 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Gesprekken<br />

Ministerie van Algemene Zaken<br />

• Lenny Verloop, Adviseur, Secretaris sg-overleg;<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

• Mark Frequin, Directeur-generaal Wonen en Bouwen;<br />

• Milan Jansen, Projectleider opschaling en versterking uitvoeringskracht gemeenten;<br />

• Ferdi Licher, Directeur Kennis en Verkenningen, Directoraat-Generaal Wonen en<br />

Bouwen;<br />

• Titus Livius, Directeur Bestuur, Democratie en Financiën;<br />

Directoraat-Generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties;<br />

• Edwin Kools, Senior coördinerend beleidsmedewerker, Secretaris icbr;<br />

• Boudewijn Steur, Adviseur Strategie;<br />

Ministerie van Buitenlandse Zaken<br />

• Maarten Lak, Speciaal vertegenwoordiger buurlanden, Directie Europa;<br />

Ministerie van Economische Zaken<br />

• Patrick van der Berghe, Raadsadviseur Europees Recht;<br />

• Chris Buijink, Secretaris-generaal;<br />

• Joost Dieleman, Projectleider Regiegroep Regeldruk;<br />

• Erik ten Elshof, Senior beleidsmedewerker Directie Energie en Duurzaamheid;<br />

• Dick Koelega, Directie Algemene Economische Politiek;<br />

• Roald Laperre, Directeur Europees Landbouwbeleid en Voedselzekerheid en<br />

Plv. Directeur-generaal Agro;<br />

• Roel Meeuwesse, Sr. Beleidsmedewerker Directie Kennis en Innovatie;<br />

Ministerie van Infrastructuur en Milieu<br />

• Elaine Alwayn, Directeur Water en Bodem, dg ruimtelijke ordening;<br />

• Michele Blom, Directeur Wegen, Plv.. dg Bereikbaarheid;<br />

• Sebe Buitenkamp, Hoofd Unit Strategie, dg Milieu en Internationaal;<br />

• Hans Leeflang, Directeur Kennis Innovatie en Strategie (kis);<br />

• Emiel Reiding, Hoofd Unit Strategie, dg Bereikbaarheid;<br />

• Siebe Riedstra, Secretaris-generaal;<br />

• Johan Sliggers, Directoraat-Generaal Milieu en Internationaal;<br />

• Luc de Vries, Directoraat-Generaal Bereikbaarheid;<br />

• Peter Torbijn, Directeur Veiligheid & Risico’s, dg Milieu en Internationaal;<br />

Gesprekken<br />

71


Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen<br />

• Hans van der Vlist, Secretaris-generaal;<br />

Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport<br />

• Geert van Maanen, Secretaris-generaal;<br />

• Cees Vos, Senior adviseur kennisbeleid, Directie meva/strategie;<br />

Overig<br />

• Roel Bekker, bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen bij de overheid, rul;<br />

• Wim Kuijken, Deltacommissaris en adviseur topmanagement abd;<br />

• Stavros Zouridis, Hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg,<br />

co-decaan nsob.<br />

72 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Referenties<br />

Ansoff, H. I. (1965), Corporate strategy, McGraw Hill, New York<br />

Ansoff, H. I. (1975), ‘Managing strategic surprise by response to weak signals’, California<br />

Management Review, 18 (2), pp. 23.<br />

Atteveld, W. (2011), Regeert de waan van de dag? De interactie tussen Parlement en<br />

media, Nederlandse nieuwsmonitor, Vrije Universiteit Amsterdam<br />

Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. & Van Dijkum, C.J. (2007), Basisboek statistiek met spss.<br />

Noordhoff Uitgevers, Groningen<br />

Borstlap, H. et al. (2002), Kracht zonder macht.<br />

Borstlap, H. (2002a), ‘Over strategie in het overheidsbeleid: een persoonlijke impressie<br />

van de directie aep’, Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 2002 (1), pp. 51-59<br />

Bruijn, H. en Heuvelhof, E., ten, (2011), Management in netwerken, Den Haag<br />

Bruijn, de H. (2011a), Framing. Over de macht van taal in de politiek. Atlas, Amsterdam<br />

Burgers, G., T. Lexmond, S. Zouridis (2006), Haagse hectiek. <strong>Een</strong> incidentenstrategie<br />

voor Justitie, Ministerie van Justitie<br />

Castells, M. (2007), Communication, Power and counter-power in the network society.<br />

International Journal of Communication (1): 238-66<br />

Denhardt R.B., J. V. Denhardt (2002), The new public service: Serving rather than<br />

steering, Public Administration Review, vol. 60(6):549-559.<br />

Eeten, M. van (2010), Techniek van de onmacht. Fatalisme in politiek en technologie,<br />

Den Haag<br />

Ferket, J. (2011), Actualiteit als opportunity? <strong>Een</strong> onderzoek naar strategen bij de Rijksoverheid<br />

en hun omgang met ‘actuele gebeurtenissen’, Amsterdam<br />

Frissen, P., (2007), De staat van verschil, Van Gennep, Amsterdam<br />

Frissen, P.H.A. (2009), Gevaar verplicht, Van Gennep, Amsterdam<br />

Heifetz, R. A., Linsky, M., & Grashow, A. (2009), The practice of adaptive leadership:<br />

Tools and tactics for changing your organization and the world. Harvard Business<br />

Press, Cambridge<br />

Jacobs. C.D., L. Heracleous (2007), Strategizing through playful design, Journal of<br />

Business Strategy, vol. 28 (4), 75-80<br />

Referenties<br />

73


Jarzabkowski P., D. Seidl (2006), The Role of Meetings in the Social Practice of Strategy,<br />

Organization Studies, 2008-29, pp. 1391-1426<br />

Johnson G., S. Prashantham, S. W. Floyd, N. Bourque (2012), The Ritualization of<br />

StrategyWorkshops, Organization Studies, vol. 31, 1590-1618<br />

Leeflang (2003), Bruggen bouwen. Eindverslag rijksbrede strategische functie.<br />

Enkele waarnemingen na een jaar kwartiermaken<br />

Mintzberg, H. (1987). ‘The strategy concept I: Five Ps for strategy’, California management<br />

review, 30 (1), pp.11-24.<br />

Mintzberg, H. (1994), The Rise And Fall Of Strategic Planning, Free Press, New York<br />

Mintzberg, H., B. Ahlstrand, J. Lampel, (2001), Strategy safari: A guided tour through the<br />

wilds of strategic management, Prentice Hall, Upper Saddle River<br />

Noordegraaf, M. (2008) [2004], Management in het publieke domein. Issues, instituties<br />

en instrumenten, Bussum<br />

Osborne, D., T. Gaebler (1993), Reinventing Government: How the Entrepreneurial Spirit<br />

is Transforming the Public Sector, Pinguin, New York<br />

Peeters, R. , M. Schulz , M.J.W. van Twist (2011), Beweging bestendigen. Over de<br />

dynamica van overheidssturing in het rizoom, nsob, Den Haag<br />

Peeters, R. , M.J.W. van Twist, M.A. van der Steen (2008), Verschuivende verwachtingen.<br />

Over rolverandering en vormgeven aan strategische professionaliteit, nsob,<br />

Den Haag<br />

Porter, M. (1980), Competitive Strategy, Free Press, New York<br />

Raad voor openbaar bestuur (2012), Belichaming van de kundige overheid. Over openbaar<br />

bestuur, incidentreflexen en risicoaanvaarding, Den Haag<br />

Steen, M. van der e.a., (2010), De boom en het rizoom, Den Haag<br />

Steen, M.A. van der, M.J.W. van Twist (2012), Tools of the trade: Models & methods of<br />

strategy. Strategic Management in the Public Sector, Powerpoint, Hertie School of<br />

Governance Executive Seminar<br />

Trappenburg, M. (15/05/2010), ’Is er een overdreven roep om regels en controle na<br />

incidenten?, nrc Handelsblad<br />

Twist, M.J.W. van, R. Peeters, M.A. van der Steen (2008a), ‘De professie van de<br />

overheidsstrateeg’. Openbaar Bestuur, maart 2008, pp. 31-34<br />

74 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>


Twist, M.J.W. van, R. Peeters, M.A. van der Steen (2007), Balanceren tussen inkapseling<br />

en afstoting. <strong>Een</strong> essay over de strategische functie bij de Rijksoverheid, nsob, Den<br />

Haag<br />

Veld, R.J., In ’t. (2010), Kennisdemocratie. Opkomend stormtij, Den Haag.<br />

Whittington R. , E. Molloy, M. Mayer, A. Smith (2006),Practices of Strategising Organising.<br />

Broadening Strategy Work and Skills, Long Range Planning, 2006-39, pp. 615-629<br />

wrr, (1987), Voor de <strong>Een</strong>heid van beleid. Beschouwingen ter gelegenheid van vijftig<br />

jaar ministerie van Algemene Zaken, Den Haag<br />

wrr (2012), Vertrouwen in burgers, Den Haag<br />

Referenties<br />

75


76 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!