Een ingebeelde kwaal
Een ingebeelde kwaal - School voor Openbaar Bestuur
Een ingebeelde kwaal - School voor Openbaar Bestuur
- No tags were found...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong><br />
Het strategisch vermogen van de Rijksoverheid<br />
Mariska Wijnbelt<br />
Hugo Klijn<br />
José Faber-Bosma<br />
Jeroen van Bergenhenegouwen<br />
Aniel Bangoer<br />
Master of Public Administration (MPA)
Colofon<br />
Dit is een onderzoek in opdracht van het sgo, het overleg van Secretarissengeneraal<br />
van de Rijksoverheid in het in het kader van de opleiding tot Master<br />
of Public Administration aan de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur.<br />
Begeleider<br />
M.A. van der Steen<br />
Auteurs<br />
Mariska Wijnbelt<br />
Hugo Klijn<br />
José Faber-Bosma<br />
Jeroen van Bergenhenegouwen<br />
Aniel Bangoer<br />
Juni 2013
Het belang van kennis voor strategisch vermogen is onomstreden, maar uit ons<br />
onderzoek blijkt dat het nut van externe adviesraden en kennisinstellingen voor het<br />
strategisch vermogen van de Rijksoverheid wordt betwijfeld. Deze uitkomst verdient<br />
aandacht. Er is bovendien bezorgdheid over het institutionele geheugen op de departementen.<br />
Dit geheugen staat onder druk door de toegenomen mobiliteit in de ambtelijke<br />
dienst.<br />
Tijdens de uitvoering van ons onderzoek hebben wij onszelf de vraag gesteld waarom<br />
de vraag naar de verbetering van het strategisch vermogen steeds terugkeert op de<br />
agenda. Het schijnbare onvermogen om voldoende strategisch vermogen te genereren<br />
heeft mogelijk ook met iets anders te maken: een onzekere Rijksoverheid die worstelt<br />
met haar rol en positie in een snel veranderende samenleving, een twijfelende Rijksoverheid<br />
die op zoek is naar nieuwe kerntaken en een nieuwe balans in de verhouding<br />
tussen overheid en burger. Meer duidelijkheid over deze fundamentele vragen zal het<br />
strategisch vermogen van de Rijksoverheid uiteindelijk ten goede komen.<br />
Samenvatting<br />
5
6 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Inleiding<br />
The best way to predict the future is to invent it (Alan Kay)<br />
Het Secretarissen-generaal Overleg (sgo) heeft een opdracht verstrekt de inrichting<br />
van de kennis-, innovatie- en strategiefunctie binnen de verschillende departementen<br />
in beeld te brengen en te beoordelen. Ook een belangrijke vraag is ‘hoe de samenwerking<br />
bevorderd kan worden tussen de (…) departementen en het algehele rijksbrede<br />
strategisch vermogen kan worden versterkt’. Deze brede opdracht veronderstelt<br />
enerzijds dat er een probleem is, en roept anderzijds om zelfbeperking van de onderzoekers.<br />
Of, indien men een klinisch idioom prefereert: de patiënt voelt zich niet<br />
lekker, en het artsenteam zal naar vermogen een diagnose stellen en, zonodig, een<br />
therapie voorschrijven.<br />
In het kader van de zelfbeperking hebben we de redenering gevolgd dat kennis benodigd<br />
is om een doordachte strategie te kunnen formuleren die kan leiden tot innovatief beleid.<br />
In deze trits beschouwen we strategie als het kernbegrip. In het kader van de verbijzondering<br />
van onze opdracht is het goed hier al meteen iets over te zeggen. Strategie is<br />
immers een containerbegrip dat losjes wordt gebruikt, in een omgeving waarin de roep<br />
om strategie steeds luider wordt. Dat laatste heeft veel te maken met de verwarrende<br />
tijden die we doormaken, waarin veel zekerheden wegvallen en die getekend worden<br />
door ernstige crises. Strategie moet dan de stip aan de horizon verschaffen, als baken in<br />
een woelige zee. Deze verwarring volgt op de relatieve voorspelbaarheid van de tweede<br />
helft van de vorige eeuw, toen overheden betrekkelijk veel zeggenschap hadden over<br />
grenzen en markten, en het grote optimisme dat aan het eind van die eeuw zijn intrede<br />
deed. Zowel die voorspelbaarheid als dat optimisme is verdwenen, wat bijdraagt aan het<br />
gevoel van ontreddering en de roep om strategie versterkt.<br />
De omvangrijke bibliotheek met strategieliteratuur lijkt hierbij slechts beperkt toepasbaar<br />
op de specifieke situatie en context van de Rijksoverheid. Aangezien de toekomst<br />
nu eenmaal onkenbaar is ligt het voor de hand al te klassieke noties van predictive<br />
strategy terzijde te leggen. Evenmin willen we ons teveel richten op in het bedrijfsleven<br />
ontwikkelde concepten van strategy development, omdat de op deelbelangen gerichte<br />
daadkracht die hierin besloten ligt zich niet altijd goed verdraagt met het publieke<br />
domein. Ook lijkt het minder raadzaam ons te richten op de specifieke vraag naar de<br />
strategische functie, maar eerder aan te haken bij het laatste onderdeel van de opdracht,<br />
namelijk de vraag naar het strategisch vermogen binnen de Rijksoverheid.<br />
We zijn daartoe mede gestimuleerd door de verkennende gesprekken met de opdrachtgever<br />
namens het sgo, de Secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs,<br />
Cultuur en Wetenschappen. Hij vatte het strategisch vermogen samen als een permanent<br />
proces van strategisch handelen tegen de achtergrond van de politieke hit-andrun<br />
van alledag, en het leggen van verbindingen tussen strategische inzichten en het<br />
lopende beleid. Hierbij sloeg hij ‘persoonlijke inbreng’ hoger aan dan ‘structuren’,<br />
die weliswaar niet onbelangrijk maar allerminst zaligmakend zijn. Uiteindelijk komt<br />
strategie dan neer op wat je doet, concludeerden we.<br />
Inleiding<br />
7
Vanuit die keuze voor strategie als handeling – en strategisch vermogen als het vermogen<br />
tot dat handelen – was het een kleine stap om dit perspectief in verband te brengen<br />
met de in nsob-kringen dikwijls aangehaalde strategy as practice-school. Deze<br />
denkrichting bepleit bij het onderzoeken van strategisch vermogen te kijken naar wat<br />
mensen binnen organisaties doen in plaats van naar hoe organisaties zijn gestructureerd,<br />
meer naar het how te kijken dan naar het why. Strategie is ook hier een permanent<br />
proces dat is ingebed in de praktijk van alledag van de organisatie: een benadering<br />
die ons inziens beter aansluit bij de behoeften van Secretarissen-generaal, die<br />
immers aan het hoofd van deze organisaties staan, dan het doen van aanbevelingen<br />
over de al dan niet ‘dubbele ophanging van de Hoofdstrateeg’.<br />
De vraag die wij in dit onderzoek willen beantwoorden luidt derhalve: hoe kan het<br />
strategisch vermogen van de Rijksoverheid worden versterkt? Deze vraag, en dat is<br />
een tweede belangrijke keuze in onze aanpak, benaderen wij op empirische wijze.<br />
Daartoe hebben we een survey uitgezet onder 873 hogere ambtenaren op de departementen<br />
om het ‘zelfbeeld’ te genereren dat bestaat van het eigen, en elkaars, strategisch<br />
vermogen (de bodyscan). De survey brengt in beeld welke factoren als bepalend<br />
worden gezien voor het huidige strategisch vermogen van de Rijksoverheid en welke<br />
elementen in aanmerking komen voor verbetering. Voorts hebben we naar aanleiding<br />
van de resultaten van deze scan door middel van interviews een drietal departementen<br />
nader bekeken (de anamnese). Dit zijn de Ministeries van Economische Zaken,<br />
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Milieu, waar relatief<br />
veel sprake is van, respectievelijk, beleidssturing, coördinatie en uitvoering. De uitkomsten<br />
van de survey boden hiertoe ook aanleiding omdat het strategisch vermogen<br />
van deze ministeries ten opzichte van het gemiddelde in positieve of negatieve zin<br />
werd geduid. Dit verdiepende en meer kwalitatieve onderzoek heeft ons in staat gesteld<br />
resultaten uit de survey te duiden. Ook hebben wij hierdoor meer inzicht gekregen<br />
in praktijken die het strategisch vermogen van de Rijksoverheid concreet kunnen<br />
versterken. Zo is inzicht ontstaan in hoe het met het strategisch vermogen bij het Rijk<br />
is gesteld, wat de belangrijkste constituerende elementen zijn en hoe het volgens betrokkenen<br />
beter kan.<br />
Tijdens de uitvoering van ons onderzoek hebben we onszelf steeds de vraag gesteld<br />
waarom de zoektocht naar verbetering van het strategisch vermogen binnen de overheid<br />
zo repetitief is. We hebben daarom ook gereflecteerd op de onderzoeksvraag zelf.<br />
De vraag naar strategisch vermogen staat immers niet los van de context en condities<br />
waarin hij gesteld wordt. Talloze heelmeesters hebben zich eerder over dit vraagstuk<br />
gebogen, de strategische functie is op afstand de meest gereorganiseerde functie binnen<br />
de overheid en toch wordt de vraag steeds opnieuw gesteld. Kennelijk zijn de<br />
klachten chronisch van aard. De onderhavige opdracht van het sgo wekt in dit verband<br />
zelfs de indruk van een bepaalde verslagenheid ten opzichte van het onderwerp:<br />
laten we het in hemelsnaam dan nog maar eens vragen. Vragen die steeds weer worden<br />
gesteld en klaarblijkelijk nooit tot bevredigende antwoorden leiden gaan meestal<br />
over iets anders. Gaandeweg zijn wij gaan vermoeden dat iets dergelijks ook hier<br />
speelt, dat de steevaste diagnose van gebrekkig strategisch vermogen onzekerheden<br />
verraadt over een structurelere, dieperliggende conditie. We sluiten niet uit dat de veranderende<br />
positie van de overheid in de samenleving en het veranderende DNA van<br />
8 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
die Rijksoverheid zelf hierbij een rol spelen. Kortom: het strategiedebat als symptoom<br />
van een onzekere overheid. Deze gedachtegang willen wij in ons rapport eveneens<br />
uitwerken (de second opinion) waarbij we ook deze meer reflexieve opbrengsten meenemen<br />
in onze conclusies en aanbevelingen.<br />
In Hoofdstuk 1 zullen we begrippen nader gaan afbakenen, en met literatuurverwijzingen<br />
onze benaderingswijze theoretisch en methodologisch inbedden. In Hoofdstuk 2<br />
en 3 lichten we de uitkomsten van onze survey toe mede aan de hand van het nadere<br />
onderzoek naar de drie genoemde departementen. In Hoofdstuk 4 gaan wij in op de<br />
hierboven genoemde secundaire gedachtegang. In Hoofdstuk 5 proberen we een antwoord<br />
op de onderzoeksvraag te formuleren en presenteren we conclusies en aanbevelingen.<br />
Inleiding<br />
9
1 Strategisch vermogen<br />
Strategie is een omstreden begrip zonder eenduidige definitie. Het is een begrip dat<br />
in diverse verbanden verschillend wordt gebruikt, niet zelden op een wijze die op<br />
dat moment het beste uitkomt, zonder dat iemand eigenlijk precies goed weet wat<br />
ermee wordt bedoeld. Het heeft het karakter van een plastic word; woorden die zich<br />
in hun betekenis plooien naar de omstandigheden waarin ze worden gebruikt, als<br />
plastic Lego-stenen die eindeloos kunnen worden gecombineerd, gevarieerd en<br />
ingewisseld, net zoals begrippen als proces, management of communicatie.<br />
De vraag is dan wat strategie in het kader van de Rijksoverheid eigenlijk is.<br />
In dit hoofdstuk verkennen we aan de hand van de wetenschappelijke literatuur<br />
het thema strategie en duiden we de context waarin strategie bij de overheid vorm<br />
krijgt. Op basis hiervan definiëren we het begrip strategisch vermogen.<br />
1.1 strategie in de overheidsomgeving<br />
Het is niet goed mogelijk om het begrip strategie te definiëren zonder te kijken naar<br />
de context waarin die strategie tot stand moet worden gebracht. Veel wetenschappelijke<br />
literatuur over strategie en strategievorming gaat over de private sector (Porter,<br />
1980; Mintzberg, 1987). De private sector en de overheidssector zijn echter beperkt<br />
vergelijkbaar. In het bedrijfsleven is strategie gericht op het vergroten van het marktaandeel,<br />
het maximaliseren van de winst. Bij het formuleren van een bedrijfsstrategie<br />
worden vragen beantwoord als: Welke producten en diensten brengen we op de<br />
markt? Voor welke markt kiezen we? Zaken die te maken hebben met effectiviteit en<br />
efficiency. De strategie is vervolgens het geheel van samenhangende keuzes met<br />
betrekking tot de inzet van middelen om tot die doelen te komen. En die doelen worden<br />
vervolgens gehaald, of niet. Die benadering is niet zonder meer of - misschien<br />
wel - zonder meer niet toepasbaar op de overheid. Departementen werken in een<br />
ambtelijke én politieke context; plannen, strategieën, beleidsvoorstellen worden al<br />
dan niet gevoed door en uiteindelijk gewogen en beoordeeld vanuit een bredere politieke<br />
rationaliteit. De Rijksoverheid moet vorm geven aan zijn strategie en daarover<br />
publieke verantwoording afleggen in een politieke arena. <strong>Een</strong> omgeving die wordt<br />
gekenmerkt door een (steeds sneller) ritme van opeenvolgende electorale cycli, politiek<br />
risicomijdend gedrag, begrotingskaders, beeldvorming, de druk van de media,<br />
incidenten en snel wisselende maatschappelijke opvattingen. Anders geformuleerd:<br />
de wisselwerking tussen de politieke hit-and-run die veelal, en niet onbegrijpelijk, op<br />
korte termijn succes is gericht kan ten koste gaan van lange termijn doelen en continuïteit<br />
van het overheidsbeleid (In ’t Veld, 2010; van Eeten, 2010, Castells, 2007,<br />
De Bruijn, 2011a).<br />
Het gevolg is dat overheidsorganisaties, anders dan het bedrijfsleven, zelden op effectiviteit<br />
of efficiëntie alleen zijn gericht maar hun effectiviteit in belangrijke mate ontlenen<br />
aan de interactie met de politieke rationaliteit (Van Twist e.a., 2007). Het succes<br />
van ‘de strategie’ van een departement wordt dan bepaald door een min of meer<br />
toevallige wisselwerking die tussen de ambtelijke en de politieke rationaliteit kan<br />
Strategisch vermogen<br />
11
ontstaan. De recente politieke keuzes om de hypotheekrenteaftrek aan te pakken of<br />
om de kostenstijgingen in de zorg te beteugelen zijn hiervan voorbeelden. Onder druk<br />
van de noodzaak om te bezuinigen op de uitgaven ontstaat politieke ruimte om<br />
ambtelijk al veel langer gearticuleerde aanpassingen in de woningmarkt en de zorg te<br />
doen. Dan blijkt dat ambtelijke en politieke cycli niet altijd hoeven samen te vallen,<br />
maar dat zonder die politieke ruimte een dergelijke keuze niet kan worden gemaakt.<br />
Daarbij komt dat een zichzelf respecterende ambtelijke organisatie niet wil volstaan<br />
met ‘implementatiestrategie’, met het invullen van door de politiek bepaalde doelstellingen,<br />
maar ook zelf doelstellingen wil formuleren. Hiermee kan overlap met de<br />
politieke agenda ontstaan.<br />
Bovendien zijn maatschappelijke opgaven waar de overheid zich voor gesteld ziet<br />
veelal niet met elkaar in lijn maar ambigu: doelstellingen conflicteren, zijn omstreden,<br />
er is geen eenduidig beeld van de aard van de problemen die moeten worden<br />
opgelost noch van de oplossingsrichtingen (zie onder anderen Frissen, 2007, 2009,<br />
In ’t Veld, 2010, 2011; De Bruijn, 2011). De uitbreiding van het industrieterrein wordt<br />
door het bedrijfsleven toegejuicht, maar betreurd door omwonenden. <strong>Een</strong> grote<br />
kolencentrale houdt elektriciteit betaalbaar en is bevorderlijk voor de betrouwbaarheid<br />
van de energievoorziening, maar is niet noodzakelijkerwijs wenselijk vanuit<br />
de doelstelling voor een schone energievoorziening. Als doelstellingen en onderliggende<br />
waarden conflicteren is het niet mogelijk om alle partijen tevreden te stellen:<br />
‘a context of inconsistent demands and insoluble problems makes articulated<br />
strategy to satisfy all stakeholders both difficult to formulate and problematic in<br />
terms of its realization’ (Llwellyn & Tappin, 2003). Tegelijk kan de overheid zich niet<br />
aan dergelijke maatschappelijke vraagstukken onttrekken (zoals een marktpartij<br />
zou kunnen doen), of liggen ze juist vanwege de complexiteit op het bord van de<br />
overheid. Strategie bij de overheid gaat dus niet zozeer om het ontwikkelen van<br />
een plan om eenduidige doelen te realiseren, maar om het vinden van manieren<br />
om uit meervoudige doelen tot realistisch en zinvol handelen te komen.<br />
Naast de politieke en maatschappelijke dynamiek speelt voor departementen dat<br />
de prestaties die worden geleverd zelden in splendid isolation tot stand komen. In de<br />
meeste gevallen is samenwerking met andere departementen, andere overheden<br />
(in Nederland en daarbuiten) en andere actoren in de samenleving noodzakelijk<br />
om plannen te maken en ten uitvoer te brengen. Dat is nu eenmaal de aard van de<br />
publieke zaak. De overheid bepaalt de strategie niet alleen, of moet voor het uitvoeren<br />
van de strategie met anderen samenwerken; het is een product van interactie<br />
met anderen die de ruimte en de mogelijkheden tot strategisch handelen<br />
soms vergroten en elders juist weer begrenzen.<br />
Strategie bij de Rijksoverheid krijgt dus vorm in een meervoudige werkelijkheid<br />
waarin de effectiviteit niet alleen wordt bepaald door het handelen van die overheid<br />
zelf. De vraag die dan opkomt, is hoe je effectief kunt sturen in omstandigheden<br />
waarin je niet volledig in control bent. In allerlei opzichten is dit de steeds<br />
terugkerende vraag voor de Rijksoverheid als het gaat om beleidsontwikkeling of<br />
beleidsuitvoering en de strategische keuzes die daarin worden gemaakt (Peeters<br />
e.a. 2011).<br />
12 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Belangrijk is ook de organisatievorm en traditie waarin in Nederland beleid en strategie<br />
tot stand komen. Die publieke zaak wordt in Nederland gekenmerkt door het uitgangspunt<br />
van collegiaal bestuur en staat daarmee ver af van stelsels waarin een<br />
president of premier een sterk coördinerende rol vervult. Anders gezegd, Nederland<br />
ontbeert een machtscentrum, waardoor besluiten altijd een onderhandeld karakter<br />
hebben. De afzonderlijke ministeries komt veel autonomie toe bij het vaststellen van<br />
beleid en uitvoering (Peeters, Van der Steen & Van Twist, 2008). Achter het uniforme<br />
logo van de Rijksoverheid gaat hierdoor by design een eilandenrijk van belangen,<br />
perspectieven en invloedssferen schuil. Daar wordt weliswaar veelvuldig overlegd en<br />
afgestemd, maar voor de Grondwet zijn alle ministers gelijk, en het lijkt erg van de<br />
persoon van de premier af te hangen in hoeverre het ministerie van Algemene Zaken<br />
een centrale regie wil voeren (wrr, 1987). Deze bestuurlijke invulling en daarmee gepaard<br />
gaande bestuurscultuur leidt daarmee automatisch tot versnippering van het<br />
strategisch vermogen van de Rijksoverheid. Dat hoeft overigens niet altijd bezwaarlijk<br />
te zijn, want niet alle dossiers vergen een departementoverstijgende aanpak. Anderzijds<br />
voedt deze cultuur de terugkerende gesprekken over functionaliteit en herindeling<br />
van departementen. Welke keuze er ook wordt gemaakt, het leidt altijd tot<br />
afstemmingsvraagstukken en vereist zorgvuldige departementale omgang. Richting<br />
kiezen, besluiten nemen en de koers bepalen hebben zodoende altijd het karakter<br />
van een compromis.<br />
Is strategie of strategisch vermogen in de context van de Rijksoverheid dan een<br />
obsoleet begrip? De aandacht voor strategie bij de Rijksoverheid is de laatste jaren<br />
toegenomen. Departementen beschikken over een strategie, een mission-statement,<br />
een visie, ‘gewaagde doelen’ voor de toekomst. Ministeries hebben directies<br />
die over de strategie gaan, soms centraal, soms decentraal ondergebracht in de<br />
directoraten-generaal. Er zijn mensen in dienst die zich strateeg mogen noemen<br />
(Peeters, Van der Steen & Van Twist 2007; 2008; Van Twist 2008a). Kennelijk is er<br />
binnen de Rijksoverheid een grote behoefte aan strategie en wordt er ook van alles<br />
en op verschillende manieren aan en mee gedaan. Niet zozeer als academische<br />
behoefte maar in de reële praktijk. Dat roept de vraag op wat strategie in de overheidsomgeving<br />
dan eigenlijk is.<br />
1.2 ontwikkeling in strategiedenken<br />
Whittington (1996) constateert dat het denken over strategie sinds de jaren zestig<br />
een ontwikkeling heeft doorgemaakt waarbij de aandacht langzamerhand verschoven<br />
is van een planning approach gericht op individuele plannen, naar een policy<br />
approach in de jaren zeventig waarbij strategie als plan voor de organisatie als geheel<br />
centraal stond. In de jaren tachtig en negentig ontstond vervolgens meer aandacht<br />
voor de processen en de personen die strategie in de praktijk brengen, met daarbij<br />
tevens oog voor de relativering van de rol van het plan.<br />
Dat laatste, de invulling van strategie als plan, is door Mintzberg (1994) in zijn klassieker<br />
The Rise And Fall Of Strategic Planning sterk gerelativeerd. Mintzberg wijst op<br />
de gebrekkige voorspellende waarde van strategische planning (de wereld staat<br />
Strategisch vermogen<br />
13
niet stil) en de illusie dat een strategie, eenmaal geformuleerd, systematisch en<br />
top-down tot uitvoering zou kunnen worden gebracht (strategie ontstaat ook toevallig,<br />
geleidelijk en van onderop). Strategie ontstaat niet alleen door het vastleggen<br />
van procedures, systemen en rapportages als middel om tot strategie te komen<br />
maar ook door te experimenteren, door patronen die inslijten en het internaliseren<br />
van signalen uit de omgeving; strategie als uitkomst van een mix van intended en<br />
unintended actions (Mintzberg, 1987; 1994). De wereld van vandaag vraagt immers<br />
om flexibiliteit en vereist van een organisatie dat:<br />
‘[it] must respond continuously to a complex, unpredictable environment, it cannot<br />
rely on deliberate strategy. In other words, it cannot predetermine precise patterns in<br />
its activities and then impose them on its work through some kind of formal planning<br />
process. Rather, many of its actions must be decided upon individually, according<br />
to the needs of the moment. It proceeds incrementally; to use Charles Lindblom’s<br />
words, it prefers ‘continual nibbling’ to a ‘good bite’ ‘(Mintzberg et al., (2001) p. 413).<br />
Het denken over strategie als een op kennis, analyse en lineair toekomstdenken<br />
gerichte activiteit heeft daarmee plaatsgemaakt voor een veel bredere oriëntatie en<br />
een veelheid aan perspectieven waarbij strategie zich in allerlei (elkaar conflicterende)<br />
gedaanten voordoet met evenzoveel scholen en benaderingen (Van der<br />
Steen & Van Twist, 2012). Illustratief zijn de beroemd geworden 5 p’s die Mintzberg<br />
(1987) identificeerde. In zijn benadering kan strategie een plan zijn, een middel om<br />
via een doordachte planning en implementatie tot een beoogd resultaat te komen,<br />
maar ook een ‘ploy’, een manoeuvre om de positie ten opzichte van een andere<br />
partij te sturen, strategie als machtsspel. Strategie kan ook een patroon zijn waarbij<br />
strategie wordt gezien als de resultante van al dan niet doelbewust consistent gedrag,<br />
ofwel een perspectief waarbij strategie iets zegt over de manier waarop een<br />
organisatie zichzelf positioneert, als een wijze van denken en doen. Ten slotte<br />
schetst hij een benadering waarbij strategie wordt gezien als een positie, als de<br />
manier waarop een organisatie zichzelf positioneert in de omgeving. Kortom, de<br />
schakeringen zijn schier oneindig.<br />
Het domein van strategieonderzoek is lange tijd voorbij gegaan aan de grotere<br />
sociale verbanden en structuren waarin strategievorming als vorm van menselijk<br />
handelen plaatsvindt. Waar de klassieke stroom strategie ziet als iets wat een organisatie<br />
heeft of kan inzetten (o.a. Ansoff, 1965; Porter, 1980), bepleit een groeiend<br />
aantal auteurs dat strategie is wat mensen in organisaties doen (Whittington e.a.,<br />
2006; Jarzabkowski & Seidl, 2006; Van Twist e.a., 2007, Jacobs, 2007, Johnson, 2012).<br />
Strategie is geen ding, maar een activiteit. De focus van deze strategy as practiceschool<br />
is gericht op handelende actoren, die in de woorden van Van Twist (2007):<br />
‘niet alleen beïnvloed worden door hun organisatorische, sociale en institutionele<br />
context, maar die zelf ook deze contexten (proberen te) beïnvloeden om veranderingen<br />
te bewerkstelligen. Handelende actoren construeren en ‘produceren’ de verbinding<br />
tussen enerzijds de abstracte conceptuele werkelijkheid van de analyse van de<br />
omgeving en anderzijds de sociale interactie waarbinnen dit plaatsvindt.’<br />
14 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
In de strategy as practice-benadering worden normatieve opvattingen over wat<br />
strategie is zoveel mogelijk uit de weg gegaan (Van Twist e.a., 2008) maar wordt<br />
gekeken naar wat strategen in de praktijk van nú doen en laten. Het gaat over getting<br />
things done en minder over strategische analyses of forecasting (Whittington<br />
e.a., 2006). De focus ligt op het kunnen anticiperen en opletten in het hier en nu:<br />
het bewust bezig zijn met het werk. Het draait om het vermogen om vragen te kunnen<br />
beantwoorden als: op welke manier kunnen we als organisatie doelbewust<br />
strategievorming bevorderen? Zijn onze routines, onze procedures, plannen en<br />
werkwijzen voldoende geschikt om ons te wapenen als het onverwachte gebeurt?<br />
Welk improvisatietalent is in de organisatie aanwezig? Hoe zorgen we ervoor dat<br />
we potentiële bedreigingen vroegtijdig zien aankomen en hoe kunnen deze in<br />
nieuwe kansen worden omgezet?<br />
In dit onderzoek kiezen we voor deze strategy as practice-benadering als perspectief<br />
voor de analyse van het strategisch vermogen bij de overheid – of vanuit dat perspectief<br />
beter gezegd, het vermogen tot strategie. Gegeven de ambigue context waarbinnen<br />
strategie bij de Rijksoverheid vorm moet krijgen ligt immers voor de hand deze te<br />
bezien vanuit deze benadering, en niet vanuit een abstract, planbaar en op effectiviteit<br />
en efficiency gericht blikveld. De vervolgvraag is dan hoe het denken over het<br />
strategisch vermogen binnen die Rijksoverheid inhoud wordt gegeven. Welke begrippen<br />
en thema’s zijn daarbij relevant? Uit welke elementen bestaat het strategisch<br />
vermogen van de Rijksoverheid?<br />
1.3 strategische ambities rijksoverheid<br />
Als ijkpunt voor het recente denken over strategie bij de Rijksoverheid geldt de<br />
rapportage van een onderzoekscommissie onder leiding van voormalig Directeurgeneraal<br />
en lid van de Raad van State Hans Borstlap, in 2002. Deze rapportage<br />
onder de titel Kracht zonder Macht, die daarna door Hans Leeflang (2003) in een<br />
werkplan is uitgewerkt, werd in opdracht van het sgo opgesteld. Het sgo achtte het<br />
wenselijk het strategisch vermogen van de Rijksoverheid te versterken. <strong>Een</strong> wens<br />
die werd ingegeven door de gedachte dat de Rijksoverheid ontwikkelingen in de<br />
samenleving onvoldoende aanvoelde omdat onder de ‘Haagse kaasstolp’ trends en<br />
ontwikkelingen werden gemist en er onvoldoende kritische zelfreflectie was ten<br />
aanzien van de ‘oude vertrouwde beleidslijnen’ (Borstlap, 2002a).<br />
In de op Borstlap geïnspireerde visie van het sgo moet de versterking van de strategische<br />
functie bij de overheid ten eerste bijdragen aan de toekomstbestendigheid van<br />
het overheidsbeleid. Toekomstbestendigheid wordt daarbij in verband gebracht<br />
met de spanning tussen ‘de politieke waan van alle dag’ en de ervaren noodzaak<br />
om meer oog te hebben voor de langetermijneffecten en de bestendigheid van het<br />
overheidsbeleid. Ten tweede wordt betere benutting van kennis en onderzoek bij de<br />
totstandkoming van beleid nodig geacht ten behoeve van de versterking van het<br />
strategisch vermogen; meer doordacht en minder opportunistisch beleid. Ten derde<br />
kan aandacht voor strategie een bijdrage leveren aan de samenhang in beleid en het<br />
doorbreken van verkokering, zowel binnen als tussen de departementen. De vierde<br />
Strategisch vermogen<br />
15
ambitie van het sgo is om de externe oriëntatie te verstevigen om daarmee de betrokkenheid<br />
van de samenleving bij het functioneren van de Rijksoverheid te versterken.<br />
We constateren daarnaast dat het laatste decennium de aandacht voor de omgang<br />
met incidenten en actuele gebeurtenissen binnen de overheid is gegroeid. Departementen<br />
zijn het reageren op kritische incidenten steeds meer gaan benaderen als een<br />
voor de minister en de organisatie strategisch vraagstuk. Niet verwonderlijk, want<br />
de werkelijkheid binnen ministeries is nu eenmaal dat actuele prestaties een<br />
steeds belangrijker rol spelen. Departementen zien zich bijvoorbeeld geconfronteerd<br />
met een toename in het aantal Kamervragen en –debatten, die bovendien<br />
sterk op de actualiteit inspelen. Zo nam tussen de parlementaire jaren 2005/2006<br />
en 2010/2011 het aantal Kamervragen toe van 2391 tot 3220. 70 tot 80% van die<br />
vragen in 2011 had een aanleiding in de media (Atteveld e.a., 2011). Ook crises of<br />
andere onverwachte gebeurtenissen kunnen plotseling om interventies van de<br />
overheid vragen (Ferket, 2011, Noordegraaf, 2008). De noodzakelijke aandacht voor<br />
de actualiteit die het werk bij de Rijksoverheid nu eenmaal kenmerkt en de wens<br />
om daar adequaat op te reageren heeft ertoe geleid dat op ministeries in toenemende<br />
mate een bewust beleid wordt gevolgd. Zo ontwikkelde het ministerie<br />
van Justitie een incidentenstrategie en daarbij horende ‘strategische routines’ voor de<br />
omgang met de iedere keer unieke, onverwachte maar in hun verschijning wel<br />
voorspelbare incidenten. De gedachte hierachter is dat bewuste omgang met incidenten<br />
overzicht brengt om weloverwogen vervolgstappen te zetten (Burgers,<br />
2006). Incidenten, kunnen bovendien een voedingsbodem vormen voor nieuwe<br />
beleidskaders en/of strategische kansen opleveren; in de strategieliteratuur wordt<br />
dan wel gesproken over focusing events (Frissen, 2007; Van Eeten, 2010; Ansoff, 1975,<br />
Clegg, 2011, Raad voor Openbaar Bestuur, 2012). In die zin is de omgang met incidenten<br />
in toenemende mate te beschouwen als een strategische ambitie van de<br />
Rijksoverheid. Deels doordat incidenten nú goede opvolging en afhandeling vereisen,<br />
maar ook omdat daarmee de ruimte en legitimiteit voor strategisch handelen<br />
in de nabije toekomst mede wordt bepaald.<br />
De omgang met deze vijf strategische ambities bepaalt in samenhang het strategisch<br />
vermogen van de Rijksoverheid. Samengevat gaat het om vijf gevoelde en<br />
door het rijk zelf benoemde tekorten waar strategische ambities tegenover geplaatst<br />
worden. Zie Figuur 1.<br />
1.4 onderzoeksvraag: strategisch vermogen van de rijksoverheid<br />
De onderzoeksvraag die wij in dit onderzoek beantwoorden luidt:<br />
hoe kan het strategisch vermogen van de Rijksoverheid worden versterkt?<br />
In lijn met de geschetste strategie-als-praktijk benadering en de hiervoor beschreven<br />
strategische ambities definiëren we strategisch vermogen als het vermogen<br />
om afgewogen en toekomstgerichte beleidskeuzes te maken. Het vermogen om in<br />
16 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Tekorten in overheidsoptreden<br />
Korte termijnfocus<br />
Niet voorbij electorale cyclus of begroting<br />
kijken<br />
Gebrekkige kennisbenutting<br />
Uiteenlopende oriëntatie van praktijk en<br />
wetenschap<br />
Verkokerde organisatie<br />
Eigen verantwoordelijkheid en belang staan<br />
voorop<br />
Gerichtheid naar binnen<br />
Omgeving onvoldoende betrokken bij<br />
beleidsprocessen<br />
Onvoldoende anticiperend vermogen op<br />
incidenten<br />
Signalen worden niet tijdig opgevangen<br />
Strategische ambities<br />
Versterking langetermijnoriëntatie<br />
Toekomstbestendig beleid<br />
Aansluiting tussen kennis en beleid<br />
Kennisgebaseerd beleid<br />
Ontwikkelen integraal perspectief<br />
Samenhangend beleid<br />
Binnenbrengen van de buitenwereld<br />
Extern georiënteerd beleid<br />
Het plaatsen van actuele gebeurtenissen<br />
in een bredere beleidscontext<br />
Adequate omgang met incidenten<br />
Figuur 1, (Borstlap, 2002; bewerkt)<br />
de specifieke context waarin de Rijksoverheid opereert in staat te zijn om met een<br />
naar buiten gerichte blik, met oog voor de verhoudingen tussen het ambtelijke en<br />
het politieke en met inachtneming van de aard en de dynamiek van de vraagstukken<br />
die aan de overheid zijn toevertrouwd, een handelingsperspectief te genereren<br />
dat voldoende robuust en toekomstbestendig is om maatschappelijke vraagstukken<br />
op een adequate manier te adresseren. Met de mensen die daarvoor aan de lat<br />
staan.<br />
Opvallend is dat in veel studies over strategie bij de Rijksoverheid - ook door de<br />
strategy as practice-aanhangers – vooral wordt gekeken naar wat de strategen bij de<br />
ministeries doen (Van Twist e.a., 2007, 2008, 2010, 2013). Dat ligt op het eerste gezicht<br />
voor de hand, maar het laat een hele reeks andere crafstmen van strategie<br />
(Whittington, 2006) binnen de departementen buiten beschouwing. Wij kiezen een<br />
andere benadering. Onze aandacht ligt niet bij strategieafdelingen maar in eerste<br />
instantie bij leidinggevenden: Secretarissen-generaal, Directeuren-generaal, Directeuren<br />
en andere leidinggevenden van beleidsdirecties. Dus niet bij de voorbereiders<br />
van strategische besluitvorming, maar bij de strategische beslissers. Niet omdat<br />
zij het besluit nemen, maar omdat strategie als praktijk in hun dagelijks werk<br />
bij uitstek vorm krijgt. Strategie bij de Rijksoverheid is in onze benadering immers<br />
niet iets wat uitstijgt boven de dagelijkse beleidspraktijk en in een apart organisatieonderdeel<br />
is geïsoleerd, maar iets wat een essentieel deel uitmaakt van het werk<br />
dat leidinggevenden op de departementen doen. Deze benadering sluit aan bij de<br />
profielen die zijn vastgelegd in het functiegebouw Rijk waarin is bepaald dat<br />
Strategisch vermogen<br />
17
leiding gevenden bij de beleidsdirecties ‘verantwoordelijk [zijn] voor strategische<br />
beleidsontwikkeling op de korte, middellange en lange termijn en worden geacht<br />
zowel een interne, op de organisatie gerichte focus te hebben als een externe, op de<br />
buitenwereld gerichte blik’. Strategie staat niet buiten de praktijk van leidinggevenden,<br />
maar maakt daar inherent deel van uit. Dat is daarom ook de plaats waar we<br />
in dit onderzoek het strategisch vermogen ‘zoeken’ en onderzoeken.<br />
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is als eerste stap een survey<br />
uitgezet onder leidinggevenden op de departementen om een ‘zelfbeeld’ (bodyscan)<br />
te genereren dat bestaat uit een beoordeling van het eigen strategisch vermogen.<br />
De survey is opgebouwd rondom de vijf geïdentificeerde strategische ambities.<br />
Om deze ambities nader te operationaliseren zijn verkennende gesprekken gevoerd<br />
met verschillende (voormalig) Secretarissen-generaal. De survey is ingericht<br />
op beantwoording van de volgende vragen:<br />
• Hoe gaat het met het strategisch vermogen bij de Rijksoverheid?<br />
• Wat gaat goed en wat gaat minder goed?<br />
• Welke factoren bepalen het oordeel over strategisch vermogen?<br />
• Welke elementen zijn van belang om het strategisch vermogen te verbeteren en<br />
kunnen daarvoor als aangrijpingspunt worden benut?<br />
• Waar, in welk departement, is het strategisch vermogen beter ontwikkeld en<br />
waar is het minder goed ontwikkeld?<br />
De survey is uitgevoerd onder 873 leidinggevenden die werkzaam zijn bij beleidsdirecties<br />
van de ministeries. Aan hen is gevraagd uitspraken te doen over het<br />
departement waar zij werkzaam zijn. Alle uitkomsten tezamen vormen een betrouwbare<br />
indicatie van het zelfbeeld van de leidinggevenden over de Rijksoverheid<br />
als geheel. 298 leidinggevenden hebben de vragenlijst ingevuld waaronder vijf<br />
respondenten op het niveau van Secretaris-generaal en achttien op het niveau van<br />
Directeur-generaal. De totale respons is 34%. Op basis van deze respons kunnen we<br />
met voldoende betrouwbaarheid uitspraken doen over wat leidinggevenden binnen<br />
de Rijksoverheid vinden (χ2 = 75,67; df = 40; p < 0.001). In de bijlage is een onderzoekstechnische<br />
verantwoording opgenomen. In de presentatie van de resultaten<br />
van de survey (hoofdstuk 2 en 3) is, waar relevant, onderscheid gemaakt naar<br />
functie niveau.<br />
Voor duiding en nadere toelichting van de survey zijn interviews uitgevoerd met<br />
Secretarissen-generaal, Directeuren-generaal, Directeuren en coördinerende en<br />
senior beleidsambtenaren bij het Ministerie van ez, het Ministerie van i&m en het<br />
Ministerie van bkz. Deze ministeries werden door respondenten in de survey ten<br />
opzichte van het gemiddelde in positieve of negatieve zin geduid.<br />
18 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Strategisch vermogen<br />
19
20 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
2 Bodyscan<br />
Hieronder volgen de resultaten van de belangrijkste vragen uit de survey en worden<br />
deze van commentaar voorzien.<br />
2.1 beoordeling strategisch vermogen<br />
<strong>Een</strong> goed functionerende overheid bezit een sterk ontwikkeld strategisch vermogen<br />
om maatschappelijke vraagstukken op een verstandige wijze aan te kunnen pakken.<br />
Gevraagd naar de mening over het strategisch vermogen geeft echter een derde van de<br />
leidinggevenden een uitgesproken negatief oordeel. Zij vinden dat de Rijksoverheid op<br />
dit vlak onvoldoende tot slecht presteert. Slechts 11% van de leidinggevenden vindt<br />
dat het strategisch vermogen als goed kan worden beoordeeld. Ongeveer de helft van<br />
de leidinggevenden kwalificeert het strategisch vermogen als neutraal tot voldoende.<br />
Het oordeel over het strategisch vermogen loopt aldus sterk uiteen.<br />
Beoordeling strategisch vermogen<br />
goed<br />
voldoende<br />
neutraal<br />
onvoldoende<br />
slecht<br />
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%<br />
slecht onvoldoende neutraal voldoende goed<br />
Totaal leidinggevenden 5% 27% 22% 35% 11%<br />
Directeuren en andere<br />
leidinggevenden<br />
4% 28% 23% 32% 13%<br />
dg 0% 5% 17% 78% 0%<br />
sg 60% 0% 0% 40% 0%<br />
Grafiek 1: beoordeling strategisch vermogen departement uitgesplitst naar functie;<br />
n=298; (χ2 = 75,67; df = 40; p < 0.001)<br />
De ambtelijke eindverantwoordelijken voor de Rijksdienst vinden het strategisch vermogen<br />
niet goed. Secretarissen-generaal zijn bovendien onderling sterk verdeeld in<br />
hun opvattingen. 60% van de respondenten acht het strategisch vermogen ver onder<br />
de maat, terwijl 40% het als voldoende beoordeelt. Directeuren-generaal zijn opvallend<br />
positief in vergelijking met andere leidinggevenden, in het bijzonder ten opzichte van<br />
de Secretarissen-generaal.<br />
Bodyscan<br />
21
In vergelijking met 5 jaar geleden verbeterd?<br />
volledig eens<br />
eens<br />
neutraal<br />
oneens<br />
volledig oneens<br />
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%<br />
volledig<br />
oneens<br />
oneens neutraal eens volledig eens<br />
Totaal leidinggevenden 5% 25% 36% 30% 4%<br />
Directeuren en andere<br />
leidinggevenden<br />
5% 26% 38% 28% 3%<br />
dg 0% 11% 28% 55% 6%<br />
sg 60% 0% 20% 20% 0%<br />
Grafiek 2: beoordeling strategisch vermogen departement in vergelijking met 5 jaar<br />
geleden uitgesplitst naar functie; n=298; (χ2 = 66,29; df = 40; p < 0.006)<br />
Ten opzichte van vijf jaar geleden vindt een derde dat het strategisch vermogen is<br />
verslechterd. Ongeveer een zelfde deel ziet verbetering. Het contrast tussen respondenten<br />
op het niveau van Secretaris-generaal en de rest van de Rijksdienst is groot.<br />
Ook hier springt het verschil van inzicht in het oog: sg’s zijn in overwegende mate<br />
negatief terwijl dg’s in ruime meerderheid een verbetering hebben waargenomen.<br />
Op basis van de survey kunnen we inzicht krijgen in de achterliggende opvattingen<br />
voor dit oordeel. Daarvoor grijpen we eerst terug op de vijf strategische ambities van<br />
de Rijksoverheid. Voor elk van deze ambities is in kaart gebracht of leidinggevenden<br />
vinden dat hun departementen op die ambities goed presteren. Vervolgens is gekeken<br />
ten aanzien van welke strategische ambities verbetering nodig is.<br />
2.2 rijksoverheid teveel gericht op korte termijn<br />
Het oordeel over het huidig functioneren van de Rijksoverheid op de vijf strategische<br />
ambities is weergegeven in Grafiek 3. Op plaats één staat de hoogst scorende ambitie<br />
en op plaats vijf de laagst scorende ambitie.<br />
Leidinggevenden vinden dat de Rijksoverheid het beste scoort op de strategische ambitie<br />
ten aanzien van de externe oriëntatie en op de toepassing van kennis in beleid. Het strategisch<br />
vermogen van de Rijksoverheid wordt het slechtst beoordeeld op twee ambities.<br />
22 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Beoordeling strategisch vermogen op dit moment<br />
Externe oriëntatie<br />
Toepassing kennis<br />
Inspelen op actuele gebeurtenissen<br />
Verkokering doorbreken<br />
Toekomstbestendigheid<br />
2,9 3 3,1 3,2 3,3 3,4 3,5<br />
Grafiek 3: de gemiddelde scores op de strategische ambities van de Rijksoverheid.<br />
De respondenten beantwoorden de vraag ‘mijn departement is bij beleidsontwikkeling<br />
goed in’ op een schaal van 1 (volledig mee oneens) tot 5 (volledig<br />
mee eens); n=298; (t = 85,55, df = 297, p < 0.001)<br />
Ten eerste de toekomstbestendigheid van het beleid: het gaat dan met name om het verder<br />
kijken dan de huidige kabinetstermijn en het inzichtelijk maken van langetermijneffecten.<br />
Ten tweede de beoordeling ten aanzien van verkokering: dit betreft de samenwerking<br />
met andere departementen en de interne samenwerking tussen beleidsdirecties.<br />
Uit de survey komt een opvallende uitkomst ten aanzien van de beoordeling van sg’s<br />
over het huidig functioneren van hun departement op twee strategische ambities.<br />
4<br />
Beoordeling huidig strategisch vermogen op de ambities verkokering<br />
doorbreken & inspelen op actuele gebeurtenissen<br />
3<br />
2<br />
1<br />
verkokerig doorbreken<br />
inspelen op actuele<br />
gebeurtenissen<br />
0<br />
sg dg Alle leidinggevenden<br />
Grafiek 4: de gemiddelde scores op de strategische ambities ‘verkokering doorbreken<br />
en inspelen op actuele gebeurtenissen’. Respondenten beantwoorden de<br />
vraag ‘mijn departement is goed in’ op een schaal van 1 (volledig mee oneens)<br />
tot 5 (volledig mee eens); n=298.<br />
Bodyscan<br />
23
In vergelijking met het gemiddelde oordelen sg’s veel negatiever over beide strategische<br />
ambities. Het is bovendien opmerkelijk dat het oordeel sterk afwijkt van hoe dg’s deze<br />
ambities beoordelen. Deze zijn vrij positief over het huidig vermogen om in te spelen op<br />
actuele gebeurtenissen. Hetzelfde geldt voor het doorbreken van ver kokering.<br />
Voor dit laatste is een mogelijke verklaring dat sg’s vooral naar het functioneren van<br />
het departement als geheel kijken, terwijl dg’s meer gericht zijn op hun eigen organisatieonderdeel.<br />
Verkokering binnen een departement is daarmee in de beleving van<br />
een sg wellicht eerder problematisch dan in de beleving van een dg.<br />
Het verschil in opvatting over het inspelen op actuele gebeurtenissen kan mogelijk<br />
ook worden verklaard door de verschillende rollen van sg’s en dg’s op een departement.<br />
Wellicht wordt er al veel gedaan om adequaat op incidenten te anticiperen en te<br />
reageren, maar zal een sg eerder worden geconfronteerd met die gevallen waarbij het<br />
departement hiertoe niét goed in staat was gebleken.<br />
We hebben vervolgens gevraagd naar het oordeel over het gewenste functioneren van de<br />
Rijksoverheid met betrekking tot deze vijf strategische ambities. Het gaat hier dus om<br />
wensen voor de toekomst. Deze scores zijn weergegeven in onderstaande grafiek. Op<br />
plaats één staat de ambitie die volgens de respondenten het meest verbetering behoeft<br />
en op plaats vijf staat de ambitie die het minst verbetering behoeft. De strategische<br />
ambities voor de toekomst vormen in hoge mate het spiegelbeeld ten opzichte van de<br />
huidige situatie.<br />
Gewenste verbetering<br />
Toekomstbestendigheid<br />
Verkokering doorbreken<br />
Inspelen op actuele gebeurtenissen<br />
Externe oriëntatie<br />
Toepassing kennis<br />
3,2 3,3 3,4 3,5 3,6 3,7 3,8<br />
Grafiek 5: de gemiddelde scores op de gewenste strategische ambities van de Rijksoverheid.<br />
De respondenten beantwoorden de vraag ‘mijn departement moet<br />
bij beleidsontwikkeling beter worden in’ op een schaal van 1 (volledig mee<br />
oneens) tot 5 (volledig mee eens); n=298; (t = 95,15, df = 297, p < 0.001).<br />
Volgens leidinggevenden moet de strategische ambitie om aandacht te schenken aan de<br />
lange termijn (toekomstbestendigheid) het meest dringend worden verbeterd. Bovendien<br />
vinden zij dat de samenhang in beleid (verkokering doorbreken) moet worden versterkt.<br />
De toepassing van kennis in beleid (het benutten van actuele wetenschappelijke<br />
24 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
inzichten en het toepassen van relevante kennis) behoeft volgens leidinggevenden het<br />
minst dringend verbetering. Het beter inspelen op actuele gebeurtenissen, zoals het<br />
anticiperen op mogelijke incidenten of het plaatsen van actuele gebeurtenissen in een<br />
bredere beleidscontext, neemt een middenpositie in.<br />
In onderstaande grafiek zijn op het niveau van de Rijksoverheid de gemiddelde scores<br />
ten aanzien van de huidige en de gewenste situatie in samenhang weergegeven. De<br />
beoordelingen naar aanleiding van de verschillende strategische ambities zowel ten<br />
aanzien van de huidige als ten aanzien van de gewenste situatie variëren van neutraal<br />
tot gematigd positief.<br />
Toekomstbestendigheid<br />
Inspelen op actuele<br />
gebeurtenissen<br />
Toepassing kennis<br />
Verkokering doorbreken<br />
Externe oriëntatie<br />
Mijn departement is goed in..<br />
Mijn departement moet beter worden in..<br />
Grafiek 6: beoordeling door de respondenten van de vijf items die het strategisch<br />
vermogen van de departementen vormen in de huidige situatie en in de<br />
gewenste situatie; n=298<br />
2.3 ambtelijke top bepalend voor strategisch vermogen<br />
De vervolgvraag is welke aspecten van invloed zijn op het strategisch vermogen.<br />
Daartoe is in kaart gebracht welke factoren op dit moment bepalend zijn voor het<br />
strategische vermogen van de Rijksoverheid. Vervolgens is bekeken welke elementen<br />
van belang zijn om het strategisch vermogen te versterken.<br />
Aan de respondenten is een lijst voorgelegd met 10 factoren die van invloed kunnen<br />
zijn op het strategisch vermogen van hun departement. Vervolgens is de vraag gesteld<br />
welke factoren op dit moment het meest bepalend zijn voor het strategisch vermogen.<br />
In onderstaande grafiek staan de scores op deze 10 factoren weergegeven. De percentages<br />
in deze grafiek geven de percentages weer van de respondenten die de betreffende<br />
factoren hebben gekozen als één van de drie factoren die op dit moment het<br />
meest bepalend zijn.<br />
Bodyscan<br />
25
Elementen ter verbetering van strategisch vermogen<br />
Verbinding met de maatschappij<br />
Visie van de ambtelijke top<br />
Betrekken afwijkende standpunten<br />
bij beleidsvorming<br />
Samenwerking tussen<br />
beleidsdirecties<br />
Expertise en vaardigheden<br />
van de medewerkers<br />
Interdepartementale<br />
samenwerking<br />
Inrichting van de departementale<br />
organisatiestructuur<br />
Gebruik van adviesraden en<br />
kennisinstellingen<br />
Anders<br />
0 10 20 30 40 50 60<br />
Grafiek 8: elementen die bijdragen aan de verbetering van het strategisch vermogen<br />
van de departementen, uitgedrukt in percentages. De respondenten selecteerden<br />
3 opties; n=298.<br />
Het bevorderen van de verbinding met de samenleving wordt met 55% als belangrijkste<br />
element genoemd om tot verbetering te komen van strategisch vermogen.<br />
Het uitdragen van de visie door de ambtelijke top scoorde al hoog bij de vraag naar<br />
factoren die op dit moment van belang zijn, maar volgens een meerderheid van de<br />
leidinggevenden (54%) kan de ambtelijke top, waar zij overigens zichzelf ook onder<br />
kan scharen, hier nog het nodige aan doen. Het meer stimuleren dat afwijkende<br />
standpunten worden betrokken in de beleidsvorming staat voor leidinggevenden<br />
met 50% op de derde plaats. De helft van de respondenten vindt dit een belangrijk<br />
element om tot verbetering van het strategisch vermogen te komen. Voor leidinggevenden<br />
moet het heil niet worden gezocht in het aanpassen van de departementale<br />
organisatiestructuur. Het meer gebruik maken van kennis, hetzij via adviesraden<br />
dan wel via kennisinstellingen wordt slechts door 14% van de leidinggevenden<br />
genoemd.<br />
In onderstaande grafiek zijn deze twee uitkomsten naast elkaar gezet in één overzicht.<br />
Daardoor kunnen we goed zien op welke elementen volgens leidinggevenden<br />
moeten worden ingezet om het strategisch vermogen te versterken en welke<br />
elementen minder van belang zijn. Aan de linkerkant staat de minst belangrijke<br />
verbetermogelijkheid (het gebruik van adviesraden en kennisinstellingen) en rechts<br />
de belangrijkste verbetermogelijkheid (de verbinding met de maatschappij).<br />
Bodyscan<br />
27
De categorie ‘anders’ is hier buiten beschouwing gelaten. <strong>Een</strong> beperkt aantal respondenten<br />
heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om relevante factoren toe te voegen<br />
die van invloed zouden kunnen zijn op het (verbeteren van het) strategisch vermogen<br />
van de rijksoverheid. Deze toevoegingen geven geen aanleiding om te concluderen dat<br />
relevante factoren in de vragenlijst ontbreken.<br />
Gebruik van adviesraden<br />
en kennisinstellingen<br />
80<br />
70<br />
Nu bepalend<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
Inrichting van de departementale<br />
organisatiestructuur<br />
Verbetermogelijkheid<br />
0<br />
Interdepartementale<br />
samenwerking<br />
Expertise en vaardigheden<br />
van de medewerkers<br />
Samenwerking tussen<br />
beleidsdirecties<br />
Betrekken afwijkende standpunten<br />
bij beleidsvorming<br />
Visie van de<br />
ambtelijke top<br />
Verbinding met<br />
de maatschappij<br />
(Visie politieke<br />
leiding)<br />
Grafiek 9: bepalende factoren op dit moment vs. verbetermogelijkheden (n=298)<br />
Het overzicht maakt een aantal zaken zichtbaar. Ten eerste lijkt de conclusie gerechtvaardigd<br />
dat leidinggevenden slechts geringe toegevoegde waarde zien in de bijdrage<br />
die kennisinstellingen of adviesraden nu leveren of zouden kunnen leveren. Het is<br />
opmerkelijk dat de kennisintensieve organisatie die de Rijksoverheid nu eenmaal is<br />
een dergelijk secundair belang hecht aan instellingen die in het leven zijn geroepen<br />
om die kennis te leveren. <strong>Een</strong> interessant gegeven, niet in de laatste plaats in het licht<br />
van de keuze van het huidige kabinet om een aparte minister te benoemen om de<br />
bezuinigingen op de Rijksoverheid vorm te geven, onder meer door de organisatie van<br />
de kennis- en adviesfunctie te onderzoeken.<br />
Ten tweede valt op dat thema’s die te maken hebben met samenwerking en structuur<br />
grote verschillen laten zien. De inrichting van de departementale organisatiestructuur<br />
wordt op dit moment nog als enigszins bepalend gezien voor het huidig strategisch<br />
vermogen. Het aanpassen van de organisatiestructuur vinden leidinggevenden in dit<br />
verband echter minder van belang. Daar staat tegenover dat het verbeteren van de<br />
samenwerking tussen beleidsdirecties binnen het departement betrekkelijk hoog<br />
28 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
scoort. Blijkbaar hebben leidinggevenden meer vertrouwen in het nut van het verbeteren<br />
van de interne samenwerking dan in het aanpassen van de structuur waarbinnen<br />
die samenwerking zou moeten plaatsvinden. In vergelijking met andere mogelijke verbetermogelijkheden<br />
scoort interdepartementale samenwerking relatief laag. Om het<br />
strategisch vermogen van de Rijksoverheid te versterken moet de focus wat leidinggevenden<br />
betreft dus primair liggen bij het anders werken binnen het eigen departement.<br />
Versterking van strategisch vermogen is niet direct een gevolg van structuuringrepen,<br />
maar eerder een zaak van goed of beter omgaan met de bestaande structuren. Dat is<br />
een interessant gegeven in het kader van de vernieuwing van de Rijksdienst.<br />
Ten derde constateren we op basis van de survey dat voor leidinggevenden expertise<br />
en vaardigheden van medewerkers voor de toekomst geen belangrijke verbetermogelijkheden<br />
zijn. Dit element wordt als redelijk bepalend gezien voor het huidig<br />
strategisch vermogen (top-3, 46%) maar als verbetermogelijkheid slechts door 33%<br />
van de leidinggevenden opgevoerd. Wij leiden hieruit af dat leidinggevenden in overwegende<br />
mate van mening zijn dat een extra investering in de expertise en vaardigheden<br />
van medewerkers in relatie tot de andere elementen minder doeltreffend is om<br />
het strategisch vermogen van de Rijksoverheid te vergroten.<br />
Ten vierde valt op hoe nadrukkelijk aandacht wordt gevraagd voor het betrekken van<br />
afwijkende standpunten bij beleidsvorming als verbetermogelijkheid. Slechts 13%<br />
van de respondenten noemt dit punt als een op dit moment bepalende factor voor<br />
strategisch vermogen. Hiermee bungelt deze factor onderaan, net boven het belang<br />
dat wordt gehecht aan adviesraden en kennisinstellingen. Als verbetermogelijkheid<br />
om het strategisch vermogen te versterken staat dit element met 50% in de top 3. De<br />
conclusie lijkt gerechtvaardigd dat de ruimte die in de beleidsvorming wordt geboden<br />
om afwijkende standpunten in te nemen op dit moment als onvoldoende wordt beschouwd<br />
en dat leidinggevenden van mening zijn dat het strategisch vermogen van<br />
de Rijksoverheid aan kracht kan winnen door die ruimte wel te creëren.<br />
Ten vijfde wordt treffend zichtbaar dat het strategisch vermogen van de Rijksoverheid<br />
wordt bepaald door de ambtelijke top zelf. De politiek wikt en beschikt maar het<br />
functioneren van de ambtelijke top is én op dit moment een bepalende factor voor<br />
het strategisch vermogen, én maatgevend voor wat de Rijksoverheid zelf zou kunnen<br />
doen om het strategisch vermogen te versterken. Dat betekent tevens dat de top het<br />
probleem niet alleen agendeert, maar zelf ook in belangrijke mate bijdraagt aan de<br />
oplossing.<br />
Het zesde punt, ten slotte, betreft de verbinding met de samenleving. We zagen eerder<br />
al dat leidinggevenden vinden dat de Rijksoverheid relatief goed in staat is ‘de<br />
buitenwereld binnen te brengen’. Maar we zagen ook dat leidinggevenden andere<br />
strategische ambities (zoals een beter toekomstbestendig beleid en het doorbreken<br />
van verkokering) voor de toekomst belangrijker vinden dan (het vergroten van) de<br />
externe oriëntatie. Hieruit zou je kunnen afleiden dat men vindt dat het met die<br />
externe oriëntatie wel goed zit. Dit blijkt toch anders te liggen, nu de respondenten<br />
aangeven dat het bevorderen van de verbinding met de maatschappij het belangrijkste<br />
verbeterelement is.<br />
Bodyscan<br />
29
Helemaal onverwacht is dit niet. De verbinding met de samenleving raakt immers aan<br />
de kern van wat we de bestaansreden van de Rijksoverheid zouden kunnen noemen:<br />
het dagelijks leveren van publieke diensten. In die zin is de mate waarin de overheid<br />
in staat is de verbinding te leggen met de samenleving tegelijkertijd doel en middel. Dit<br />
zijn bovendien bewegende doelen en middelen: de toename van de complexiteit van<br />
de (netwerk)samenleving gaat hand in hand gaat met toenemende onvoorspelbaarheid<br />
en onbeheersbaarheid. Dit is ook van invloed op de positie van de overheid:<br />
besturen is daardoor met allerlei onzekerheid omgeven. De resultaten van de survey<br />
lijken dit beeld te bevestigen: de verbinding met de samenleving is top of mind als doel,<br />
maar als middel nog een zoektocht.<br />
2.4 financiën ‘best presterende’, bzk ‘minst presterende’<br />
ministerie<br />
We hebben tot slot gevraagd hoe leidinggevenden het eigen departement beoordelen<br />
in vergelijking met andere departementen.<br />
Top-4 ‘beste’ departementen<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
Financien i&m ez v&j<br />
Grafiek 10: procentuele score per departement op de vraag ‘welk departement heeft<br />
een beter strategisch vermogen dan uw eigen departement’ (n=132).<br />
Het Ministerie van Financiën onderscheidt zich volgens leidinggevenden duidelijk<br />
positief van het eigen departement. Andere ministeries die relatief vaak worden<br />
genoemd zijn Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken en Veiligheid en Justitie.<br />
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt het meest<br />
genoemd als we leidinggevenden vragen welk departement een minder goed strategisch<br />
vermogen heeft dan het departement waar ze zelf werkzaam zijn. Zie Grafiek 11.<br />
Twee zaken vallen op. Het is opmerkelijk dat twee departementen, i&m en ez, zowel in<br />
de top-4 best presterende als in de top-4 minst presterende departementen staan. Ook<br />
is het opvallend dat Financiën en bkz respectievelijk zo uitgesproken positief en negatief<br />
worden beoordeeld.<br />
30 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Top-4 ‘slechtste’ departementen<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
bzk ocw i&m ez<br />
Grafiek 11: procentuele score per departement op de vraag ‘welk departement heeft<br />
een minder goed strategisch vermogen dan uw eigen departement’ (n=105).<br />
Op basis van deze resultaten uit de survey hebben we ez, i&m en bzk benaderd voor<br />
verdiepend onderzoek. In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op de uitkomsten<br />
uit die verdiepende ronde, maar hier is al interessant te vermelden welke duiding<br />
gesprekspartners bij deze ministeries hebben gegeven over deze uitkomsten. In de<br />
gesprekken wordt aangegeven dat leidinggevenden op dit moment een verschillend<br />
beeld van ez en i&m zouden kunnen hebben omdat deze ministeries recent zijn gefuseerd<br />
en het oordeel wordt gekleurd door de ervaringen die leidinggevenden hebben<br />
met één van de oude onderdelen van beide ministeries. Bij ez wordt daarnaast<br />
aangegeven dat het ministerie als tactisch sterk te boek staat omdat het in staat is de<br />
eigen meerwaarde goed kenbaar te maken, hoewel de keerzijde is dat ez om diezelfde<br />
reden ook als lastig en strategisch minder goed wordt ervaren. Voor i&m geeft men als<br />
aanvullende verklaring aan dat i&m bij veel mensen een beeld oproept van langetermijnbeleid<br />
(‘de dijken in 2100’) maar dat op een reeks van andere onderwerpen, zoals<br />
milieu, de indruk zou kunnen zijn dat het strategisch vermogen te wensen overlaat.<br />
In onze gesprekken op de ministeries hebben we ook gevraagd naar een verklaring<br />
voor de expliciete scores van bkz en Financiën. Aangegeven wordt dat het oordeel<br />
over Financiën samenhangt met het oude adagium ‘wie betaalt, bepaalt’; het is de<br />
vraag of strategisch vermogen dan niet te snel met macht wordt verward. Voor bkz<br />
hangt de perceptie van leidinggevenden samen met twee aspecten van dat ministerie:<br />
de coördinerende rol en de relatief recente taakverschuivingen waarbij taken van<br />
voormalig vrom onder verantwoordelijkheid zijn gebracht van bkz en tegelijk ook een<br />
aantal taken rondom veiligheid is overgeheveld naar het ministerie van Veiligheid en<br />
Justitie. bkz-medewerkers zijn bovendien kritisch over de eigen organisatie: zij geven<br />
aan dat voor delen van bkz geldt dat de organisatie onvoldoende in staat is de meerwaarde<br />
van het departement naar voren te brengen, een beperkt repertoire interventiestrategieën<br />
heeft en weinig innovatief opereert.<br />
Bodyscan<br />
31
2.5 conclusie<br />
Over het strategisch vermogen van de Rijksoverheid bestaat geen eenduidig beeld.<br />
<strong>Een</strong> derde deel van de leidinggevenden vindt dat de Rijksoverheid onvoldoende tot<br />
slecht presteert, terwijl bijna de helft van de leidinggevenden een tegenovergestelde<br />
mening heeft. sg’s zijn behoorlijk kritisch over het strategisch vermogen, terwijl dg’s<br />
veel positiever zijn gestemd. Het verschil is vooral opmerkelijk ten aanzien van twee<br />
strategische ambities: ‘doorbreken van verkokering’ en ‘het inspelen op actuele gebeurtenissen’.<br />
Terwijl sg’s hierover opvallend negatief oordelen, zijn dg’s gematigd<br />
positief gestemd.<br />
De strategische ambitie ‘het vermogen om aandacht te schenken aan de lange termijn’<br />
(toekomstbestendig beleid) wordt door leidinggevenden het meest negatief beoordeeld.<br />
Dit punt is volgens hen het meest dringend aan verbetering toe.<br />
De visie van de politieke leiding en de visie van de ambtelijke top zijn de meest bepalende<br />
factoren voor het huidig strategisch vermogen van de Rijksoverheid. De respondenten<br />
zijn van mening dat de ambtelijke top bij het versterken van het strategisch<br />
vermogen een sleutelfunctie vervult.<br />
De belangrijkste verbetermogelijkheid voor strategisch vermogen is volgens leidinggevenden<br />
het (verder) bevorderen van de verbinding met de samenleving. Ook het<br />
meer stimuleren dat afwijkende standpunten worden betrokken bij beleidsvorming is<br />
van belang.<br />
Om het strategisch vermogen van de Rijksoverheid te versterken moet de focus primair<br />
liggen op anders werken binnen het eigen departement, en niet op het veranderen van<br />
de departementale organisatiestructuur of het bevorderen van de interdepartementale<br />
samenwerking.<br />
De benutting van kennisinstellingen en adviesraden speelt nauwelijks een rol bij het<br />
huidig strategisch vermogen van de rijksoverheid. Het meer gebruikmaken van adviesraden<br />
en kennisinstellingen levert geen bijdrage aan de versterking van het strategisch<br />
vermogen.<br />
In het volgende hoofdstuk gaan we dieper op deze generieke uitkomsten in en<br />
analyseren we het strategisch vermogen van de Rijksoverheid nader op basis van<br />
de combinatie van surveydata en opbrengsten uit verdiepende interviews.<br />
32 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Bodyscan<br />
33
3 Anamnese<br />
<strong>Een</strong> aantal uitkomsten uit de survey geeft aanleiding tot inkleuring, nadere verklaring<br />
en verdieping. We doen dit op basis van gesprekken die zijn gevoerd met enkele tientallen<br />
personen, in het bijzonder van de ministeries van bkz, ez en i&m.<br />
In de gesprekken keren vier thema’s terug in relatie tot het onderwerp strategisch<br />
vermogen.<br />
1 Politiek-ambtelijke verhoudingen<br />
Uit de survey blijkt dat leidinggevenden aandacht vragen voor het denken voorbij<br />
de lopende kabinetstermijn. Ook andere zorgen zoals de ruimte om afwijkende<br />
standpunten te betrekken, het anticiperen op mogelijke incidenten of het plaatsen<br />
van actuele gebeurtenissen in een bredere beleidscontext zijn voor veel leidinggevenden<br />
een aandachtspunt. Het zijn elementen die we al eerder hebben geduid<br />
als part of the deal in de politiek-ambtelijke verhoudingen. We bezien hoe op verschillende<br />
niveaus binnen de Rijksoverheid hierover gedacht wordt en hoe mensen<br />
in de praktijk met die dynamiek omgaan.<br />
2 Verkokering<br />
Leidinggevenden zijn in de survey relatief kritisch over de samenhang in beleid,<br />
zowel tussen de ministeries als binnen het eigen departement. Het belang dat gehecht<br />
wordt aan het aanpassen van de departementale organisatiestructuur is<br />
klein. We bekijken hoe deze samenhang kan worden verbeterd.<br />
3 Kennis<br />
In de survey kennen respondenten tamelijk consistent weinig waarde toe aan<br />
externe adviesraden en kennisinstellingen. In de gesprekken hebben we naar de<br />
achtergronden van deze op het oog negatieve beoordeling gevraagd.<br />
4 Externe oriëntatie<br />
We gaan nader in op de externe oriëntatie van de Rijksoverheid en hoe op de<br />
ministeries in de praktijk wordt omgegaan met het versterken van de verbinding<br />
met de maatschappij. Hoe kijken gesprekspartners aan tegen de interactie van<br />
beleid en de externe omgeving, en hoe verhoudt dat zich tot strategisch vermogen?<br />
3.1 politiek – ambtelijke verhoudingen<br />
De survey maakt rond strategisch vermogen direct de spanning zichtbaar tussen de<br />
politieke en ambtelijke rationaliteit: meer aandacht voor het inzichtelijk maken van<br />
langere termijneffecten, het denken voorbij de lopende kabinetstermijn, de ruimte om<br />
afwijkende standpunten te betrekken bij beleidsvorming et cetera. Het zijn allemaal<br />
relevante ambities, die echter verwezenlijkt moeten worden in een context waarin de<br />
visie van de politieke leiding onomstotelijk de meest bepalende factor is voor het<br />
strategisch vermogen. De ambtelijke top speelt hierin volgens de respondenten een<br />
Anamnese<br />
35
Verbeteren uitdragen visie ambtelijke top<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeuren<br />
dg<br />
sg<br />
0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />
sg dg Directeuren<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
belangrijk 60% 44% 51% 59%<br />
niet belangrijk 40% 56% 49% 41%<br />
Grafiek 12: de mate waarin belang wordt gehecht aan het uitdragen van visie door<br />
de ambtelijke top teneinde het strategisch vermogen te verbeteren naar<br />
functie uitgesplitst; n=298<br />
belangrijke rol: zowel bij het huidig strategisch vermogen als bij de verbetering hiervan.<br />
Het wordt gezien als cruciale factor voor het verbeteren van het strategisch vermogen.<br />
We zoomen hier dieper in op drie elementen: (1) de verhouding tussen de bewindspersonen<br />
en het ambtelijk apparaat, (2) de ruimte om tegenkracht te bieden aan<br />
de politiek en (3) het vermogen om binnen het departement afwijkende standpunten<br />
in te kunnen nemen.<br />
De minister bepaalt de ruimte…<br />
De politieke leiding is volgens de surveyuitkomsten bepalend voor de ruimte die er is<br />
om als Rijksoverheid het strategisch vermogen te versterken. De kwaliteit van beleid<br />
is in hoge mate afhankelijk van de persoonlijke invulling van de minister. Hij bepaalt<br />
niet alleen het handelen van het departement maar vooral ook welke bewegingsruimte<br />
er binnen een departement is. Door meerdere mensen wordt in de gesprekken<br />
gesteld dat in het werk steeds sterker de nadruk komt te liggen op het uitsluitend<br />
volgen van politieke wensen waardoor de aandacht voor langetermijneffecten steeds<br />
minder wordt: ‘het Regeerakkoord wordt gezien als de stenen tafelen die van de berg<br />
Sinaï afkomen. We zijn vooral bezig met het interpreteren van deze teksten en het<br />
zorgen voor argumenten waarmee deze teksten kunnen worden onderbouwd. Topambtenaren<br />
moeten creatiever zijn in de reframing van politieke wensen zodat die<br />
uitvoerbaar zijn, maar niet ten koste gaan van het maatschappelijk belang.’<br />
Bewindslieden verleggen volgens gesprekspartners de focus steeds meer naar de<br />
korte termijn, nu beleidscycli korter worden door de relatief snelle kabinetswisselingen<br />
van de afgelopen 10 jaar. De in strategische termen al korte kabinetscyclus<br />
wordt steeds korter en dwingender. In gesprekken wordt benadrukt dat dit resulteert<br />
in minder consistent beleid en het strategisch vermogen hierdoor onder druk<br />
komt te staan.<br />
36 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
…maar de ambtelijke top moet die ruimte dan wel pakken…<br />
Uit de survey komt naar boven dat leidinggevenden op alle niveaus het belang onderschrijven<br />
dat de ambtelijke top een actievere rol moet spelen om het strategisch vermogen<br />
te versterken. Zij vormt met de politieke leiding het belangrijkste ankerpunt<br />
voor strategisch vermogen. Zie Grafiek 12.<br />
Over de rol die de ambtelijke top op dit moment speelt wordt kritisch geoordeeld: respondenten<br />
zien het belang van de rol van de top, maar zijn daarmee niet per definitie<br />
lovend over de invulling die daaraan wordt gegeven. In de interviews wordt gesteld dat<br />
de ambtelijke top steeds minder tegendruk biedt tegen de dwang van het hier en nu en<br />
dat dit ten koste gaat van het strategisch vermogen. Topambtenaren zijn tegenwoordig<br />
volgens sommigen vooral bezig om bewindspersonen uit de wind te houden en te beschermen<br />
tegen de druk van media en parlement: ‘het huidige type topambtenaar is<br />
meer spindoctor dan iets anders. Ze zijn steeds beter in het oplossen van de actuele<br />
kwesties, maar verliezen daarbij de achterliggende strategische ambities uit het oog.’<br />
In een aantal gesprekken is aangegeven dat de frequentie waarmee topambtenaren<br />
tegenwoordig van positie wisselen eraan bijdraagt dat zij te weinig verbinding hebben<br />
met de strategische koers van hun departement. Dit brengt het risico van verschraling<br />
met zich mee van ‘alsmaar meer generalisten die weliswaar overal inzetbaar zijn maar<br />
te weinig affiniteit hebben met de strategie’. Topambtenaren zijn ter zake kundig en<br />
goed ingelezen, maar de tijd om dossiers uit te diepen ontbreekt. Strategisch vermogen<br />
komt daarmee in het gedrang.<br />
Om het strategisch vermogen te versterken zou, aldus gesprekspartners, de departementale<br />
top meer oog moet hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen en daar<br />
meer proactief op moeten anticiperen, los van de focus van de politieke leiding: ‘het<br />
sgo, bijvoorbeeld, is niet strategisch bezig, maar vooral met de politieke actualiteit en<br />
het managen en voorbereiden van de volgende Ministerraad’.<br />
Belang van tegendenken op dit moment<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeur<br />
dg<br />
sg<br />
0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />
sg dg Directeur<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
Belangrijk 0% 6% 13% 21%<br />
Niet belangrijk 100% 94% 87% 79%<br />
Grafiek 13: de mate waarin het betrekken van afwijkende standpunten op dit moment<br />
een bepalende factor is afgezet tegen functie; n=298<br />
Anamnese<br />
37
…bijvoorbeeld door meer gelegenheid te bieden om tegengas te geven…<br />
De mogelijkheid afwijkende standpunten te betrekken bij beleidsvorming scoort in<br />
de survey relatief laag als bepalende factor voor het huidig strategisch vermogen.<br />
Als we dieper naar de achterliggende cijfers kijken dan valt op dat er grote verschillen<br />
zijn tussen de verschillende categorieën leidinggevenden. Naarmate een leidinggevende<br />
lager in de organisatie opereert wordt vaker aangegeven dat het kunnen<br />
betrekken van afwijkende standpunten bij beleidsvorming van belang wordt geacht.<br />
In de top wordt dit aanzienlijk minder van belang gevonden: het wordt door geen<br />
enkele Secretaris-generaal en door slechts 6% van de Directeuren-generaal genoemd.<br />
Zie Grafiek 13.<br />
Er zit spanning tussen de ruimte die medewerkers zouden willen hebben en de ruimte<br />
die ze op dit moment daadwerkelijk krijgen. Dit biedt een kans voor verbetering:<br />
het meer stimuleren dat afwijkende standpunten worden betrokken bij de beleidsvorming<br />
vindt ongeveer de helft van de leidinggevenden belangrijk, en vier op de vijf<br />
Secretarissen-generaal.<br />
Tegendenken stimuleren<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeuren<br />
dg<br />
sg<br />
0,00% 20,00% 40,00% 60,00% 80,00% 100,00%<br />
sg dg Directeuren<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
belangrijk 80,00% 50,00% 52,00% 47,00%<br />
niet belangrijk 20,00% 50,00% 48,00% 53,00%<br />
Grafiek 14: de mate waarin het stimuleren van tegendenken als element voor verbetering<br />
wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />
In de gesprekken wordt meermaals aangegeven dat in de top van de ambtelijke organisatie<br />
het vooral van belang wordt geacht om als departement een eenduidig verhaal<br />
te formuleren. Er moet immers vanuit het departement met één mond naar buiten<br />
worden gesproken. Dat levert spanning op omdat dit de ruimte beperkt om tegen te<br />
denken. Hiernaast speelt het moment waarop tegengeluid wordt gegeven een rol: ‘als<br />
er eenmaal beleidskeuzes zijn gemaakt, dan is dat het moment waarop de ambtelijke<br />
organisatie zich moet voegen en is het (blijven) inbrengen van afwijkende standpunten<br />
niet constructief’. Om het strategisch vermogen te versterken zou daarom volgens<br />
geïnterviewden het bieden van ruimte voor afwijkende standpunten standaard in een<br />
vroege fase van het proces van beleidsontwikkeling verankerd moeten worden.<br />
38 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Ook de hectiek en waan van de dag leiden er volgens gesprekspartners toe dat binnen<br />
een departement onvoldoende tijd en ruimte is voor tegendenken. Voor het strategisch<br />
vermogen van het departement zou het volgens sommigen goed zijn dat er medewerkers<br />
zijn met de expliciete verantwoordelijkheid om afwijkende standpunten in te<br />
blijven nemen (horzelfunctie). <strong>Een</strong> dergelijke ambtenaar kan - gezien zijn rol - langer<br />
tegenwicht bieden.<br />
Daarnaast verbindt men de ruimte om afwijkende standpunten in te nemen aan de<br />
wisselwerking tussen de kwaliteit van het ambtelijke apparaat en de politieke leiding:<br />
‘<strong>Een</strong> staatssecretaris moet ook wel willen luisteren. Wij hebben er bijvoorbeeld één die<br />
vaak dingen vraagt die helemaal niet kunnen zonder enorme schade aan het systeem<br />
toe te brengen. Je merkt dat we daar negen keer met goede argumenten tegenin gaan.<br />
Dat moet hij dan accepteren maar hij wordt wel heel boos. De tiende keer durft niemand<br />
nog duidelijk te zeggen dat iets niet kan, terwijl dat natuurlijk wel zou moeten.<br />
De praktijk is dat we dan nog maar een onderzoekje doen of een half jaar gaan monitoren,<br />
terwijl we allang onze conclusies hebben getrokken. <strong>Een</strong> Directeur of Directeurgeneraal<br />
zou dan meer ruggengraat moeten tonen en zeggen waar het op staat. Het is<br />
bij strategie de dood in de pot als de feiten niet meer op tafel mogen komen.’<br />
…en met gepast oog voor de expertise van medewerkers<br />
In de survey zien we dat leidinggevenden grotere expertise en vaardigheden van<br />
mede werkers niet beschouwen als een belangrijke mogelijkheid om tot verbetering<br />
van het strategisch vermogen te komen. Volgens gesprekspartners staat het collectieve<br />
langetermijngeheugen van de Rijksoverheid echter wel onder druk doordat de mobiliteit<br />
in de ambtelijke dienst in vergelijking met vroeger is toegenomen en vakinhoudelijke<br />
kennis daardoor schaarser is. Dit draagt eraan bij dat pro’s en contra’s niet altijd<br />
op het netvlies komen en de beleidsimpact van maatregelen verkeerd wordt ingeschat.<br />
Hierdoor neemt het strategisch vermogen van de Rijksoverheid af. Niet voor niets<br />
Vergroten expertise en vaardigheden medewerkers<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeuren<br />
dg<br />
sg<br />
0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />
sg dg Directeuren<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
belangrijk 40% 28% 33% 33%<br />
niet belangrijk 60% 72% 67% 67%<br />
Grafiek 15: de mate waarin het vergroten van de expertise en vaardigheden van medewerkers<br />
als belangrijk element wordt gezien om het strategisch vermogen<br />
te vergroten naar functie gesplitst; n=298<br />
Anamnese<br />
39
wordt door verschillende gesprekspartners opgemerkt dat het bij strategisch vermogen<br />
vooral gaat om de professionaliteit van de ambtenaar die in staat is om integraal<br />
te kijken naar zijn beleidsportefeuille en daarbij binnen en buiten de organisatie verbinding<br />
maakt met relevante spelers. Zie Grafiek 15.<br />
3.2 doorbreken verkokering is mensenwerk<br />
Om het strategisch vermogen van de Rijksoverheid te vergroten is het ontwikkelen<br />
van een integraal perspectief van belang. Voor ministeries geldt dat veel zaken relatief<br />
eenvoudig en meestal binnen de eigen beleidskolom kunnen worden geregeld. Anderzijds<br />
brengt dit het risico met zich mee dat maatschappelijke vraagstukken die<br />
samen werking met andere departementen en uitwisseling van informatie vergen niet<br />
tijdig worden geïdentificeerd. Leidinggevenden zijn in de survey kritisch over de prestaties<br />
op dit terrein. Zij vinden dat de afstemming van beleid verbetering behoeft.<br />
Structuuraanpassingen zijn niet altijd de oplossing…<br />
In het algemeen zien leidinggevenden geen heil in het aanpassen van de departementale<br />
organisatiestructuur om daarmee het strategisch vermogen te versterken. Secretarissen-generaal<br />
denken daar in de survey anders over. Zij vinden dit in meerderheid<br />
wel een bepalend aspect voor het versterken van het strategisch vermogen.<br />
Aanpassen van de departementale oranisatiestructuur<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeur<br />
dg<br />
sg<br />
0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />
sg dg Directeur<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
belangrijk 60% 11% 19% 11%<br />
niet belangrijk 40% 89% 81% 89%<br />
Grafiek 16: de mate waarin het aanpassen van de departementale organisatiestructuur<br />
als belangrijk element wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />
<strong>Een</strong> verklaring zou kunnen zijn dat een Secretaris-generaal meer dan anderen gericht<br />
is op de structuur van een departement terwijl Directeuren-generaal en andere<br />
leiding gevenden primair op de eigen beleidskolom gericht zijn. In gesprekken wagen<br />
sommigen zich zelfs aan de uitspraak dat de organisatiestructuur maar één van de<br />
weinige dingen is waar een Secretaris-generaal daadwerkelijk over gaat.<br />
40 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
In de survey wordt samenwerking tussen beleidsdirecties gemiddeld genomen door<br />
meer respondenten als een tastbare verbetermogelijkheid gezien. Het één sluit het<br />
ander natuurlijk niet uit. Structuurveranderingen kunnen er volgens sommigen toe<br />
leiden dat er beter wordt samengewerkt. Zo geeft een gesprekspartner aan dat ‘door<br />
mensen bij elkaar te zetten in een directie, nieuwe verbanden ontstaan waardoor<br />
mensen gedwongen worden om samen te werken.’<br />
Versterken samenwerking tussen beleidsdirecties<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeuren<br />
dg<br />
sg<br />
0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />
sg dg Directeuren<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
belangrijk 60% 34% 43% 44%<br />
niet belangrijk 40% 67% 57% 56%<br />
Grafiek 17: de mate waarin het versterken van de samenwerking tussen beleidsdirecties<br />
als belangrijk element wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />
…hetzelfde geldt voor het bevorderen van interdepartementale samenwerking…<br />
Geen enkele Secretaris-generaal noemt het bevorderen van de interdepartementale<br />
samenwerking als element om tot verbetering van het strategisch vermogen te komen,<br />
terwijl bijna een derde van de overige leidinggevenden dat in de survey wel doet. De<br />
sg’s lijken van opvatting dat het strategisch vermogen niet sterk wordt bevorderd door<br />
nog slimmere combinaties van taken en portefeuilles. Zij zien kennelijk meer mogelijkheden<br />
om binnen het eigen departement verbeteringen aan te brengen. <strong>Een</strong> andere<br />
mogelijke verklaring voor het gebrek aan enthousiasme is dat dit soort keuzes primair<br />
aan de politiek zijn. Over de recente departementale herindelingen werd tijdens de<br />
formatie besloten. Volgens direct betrokkenen was de ambtelijke invloed op die besluitvorming<br />
vrij gering, laat staan dat de versterking van het strategisch vermogen een<br />
belangrijk argument was.<br />
Opvallend is dat vrijwel geen enkele gesprekspartner het Strategieberaad Rijksbreed<br />
(sbr) noemt als belangrijke speler in de versterking van het rijksbrede strategisch vermogen.<br />
Het sbr wordt kennelijk niet gezien als relevant overlegorgaan voor interdepartementale<br />
afstemming van strategische vraagstukken. <strong>Een</strong> gesprekspartner<br />
merkt op dat het sbr ooit bedoeld was als overlegorgaan van strategiedirecteuren,<br />
inmiddels ‘sturen sommige departementen de plaatsvervangers van de plaatsvervangers’.<br />
Het sgo zou het sbr een stevigere positie kunnen geven door zich duidelijker als<br />
opdrachtgever op te stellen. Dit was oorspronkelijk ook de bedoeling van de Commis-<br />
Anamnese<br />
41
sie Borstlap (2002). Op die manier zou in het sgo bovendien meer ruimte ontstaan om<br />
aandacht te besteden aan strategische vraagstukken.<br />
Het bevorderen van interdepartementale samenwerking<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeuren<br />
dg<br />
sg<br />
0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />
sg dg Directeuren<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
belangrijk 0% 28% 27% 31%<br />
niet belangrijk 100% 72% 73% 69%<br />
Grafiek 18: de mate waarin het bevorderen van de interdepartementale samenwerking<br />
als belangrijk element wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />
…want het doorbreken van verkokering is in de eerste plaats mensenwerk<br />
Verkokering heeft een ongunstige klank maar is in feite inherent aan elke organisatievorm<br />
en gaat dus ook aan de Rijksoverheid niet voorbij. In veel gesprekken is aangegeven<br />
dat niet de organisatievorm bepalend is voor het strategisch vermogen, maar het<br />
gedrag van de mensen die in die organisatie werken. Strategisch vermogen draait niet<br />
om structuren maar om mensen. Leidinggevenden en medewerkers spelen in dat opzicht<br />
een rol bij het doorbreken van negatieve effecten van verkokering, of het nu<br />
binnen het eigen departement is of in de relatie met collega’s op andere ministeries.<br />
Verschillende gesprekspartners benadrukken dat beleidsdossiers steeds complexer worden,<br />
waarbij de onderlinge verwevenheid steeds verder toeneemt. Het kernwoord is dan<br />
samenwerking: naar elkaar luisteren, rekening houden met de belangen van anderen en<br />
verder kijken dan het eigen beleidsterrein. Die ruimte moeten leidinggevenden zelf<br />
nemen en ook actief stimuleren bij hun medewerkers. Dat veronderstelt dan wel, zo<br />
wordt aangegeven, dat het belang van die samenwerking ook wordt erkend en beloond.<br />
3.3 kennis<br />
Externe adviesraden bieden op dit moment geen soelaas…<br />
In de survey is men het over de volle breedte eens: meer gebruik maken van adviesraden<br />
en kennisinstellingen is het minst van belang om het strategisch vermogen van<br />
de Rijksoverheid te versterken. In de gesprekken wordt overigens aangegeven dat dit<br />
negatieve oordeel meer betrekking heeft op adviesraden dan op kennisinstellingen.<br />
In onderstaande grafiek is dit oordeel per functiecategorie weergegeven. Dit laat nagenoeg<br />
geen verschil van opvatting tussen soorten leidinggevenden zien.<br />
42 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Meer gebruik maken van kennisinstellingen en adviesraden<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeuren<br />
dg<br />
sg<br />
0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />
sg dg Directeuren<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
belangrijk 20% 17% 13% 15%<br />
niet belangrijk 80% 83% 87% 85%<br />
Grafiek 19: de mate waarin het meer gebruik maken van adviesraden en kennisinstellingen<br />
als belangrijk element wordt gezien afgezet tegen functie; n=298<br />
….want men is kritisch over de toegevoegde waarde<br />
In gesprekken twijfelt niemand aan het belang van kennis voor het strategisch vermogen.<br />
Integendeel, kennis is juist cruciaal voor strategisch vermogen. De specifieke<br />
bijdrage van adviesraden wordt desondanks kritisch becommentarieerd. De<br />
belangrijkste klachten kunnen als volgt worden omschreven: adviesraden komen<br />
(veel) te laat met adviezen, adviezen zijn weinig origineel, leveren te weinig nieuwe<br />
invalshoeken op en bieden onvoldoende inzicht in wat de samenleving vindt. De<br />
wijze waarop adviesaanvragen ambtelijk worden voorbereid, waarbij vlakke keuzes<br />
worden gemaakt met het oog op de verplichte kabinetsreactie, speelt hierin mogelijk<br />
ook een rol. In gesprekken klinkt de roep door om gedurfder, en misschien ‘ongemakkelijker’<br />
advisering vanuit deze raden.<br />
Uit de gesprekken blijkt dat departementen worstelen met de vraag hoe met adviesraden<br />
om te gaan. Als adviesraden te onafhankelijk van het departement opereren<br />
dan komen ze met adviezen waar een departement niets mee kan omdat de adviezen<br />
onvoldoende zijn toegespitst op de vraag of behoefte. Als een adviesraad<br />
louter opschrijft wat een beleidsdirectie toch al van plan was, bijvoorbeeld omdat<br />
de raad in kwestie nauw verbonden is met één departement, dan werkt het advies<br />
enkel mee aan de legitimatie van beleid. ‘Sommige adviesraden zijn instituties op<br />
zich, die met sleetse adviezen komen en onvoldoende gezaghebbend zijn’, aldus<br />
een gesprekpartner. In de praktijk – zeker als het er echt toe doet – worden adviesraden<br />
met enige regelmaat gepasseerd en wordt op basis van het specifieke onderwerp<br />
een geschikte (wetenschappelijke) adviseur gezocht met de juiste statuur,<br />
kennis en expertise.<br />
In het kader van de vernieuwing van de Rijksdienst wordt gekeken naar de structuur<br />
en ophanging van de adviesraden. Gelet op bovenstaande zou het sgo moeten<br />
streven naar een productievere relatie tussen de departementen en de adviesraden.<br />
Anamnese<br />
43
3.4 in dienst van de samenleving<br />
Het bevorderen van de verbinding met de samenleving wordt in de survey als belangrijkste<br />
element genoemd om tot verbetering van het strategisch vermogen te komen.<br />
Meer dan de helft van de respondenten heeft dit element genoemd. Voor Directeurengeneraal<br />
geldt dit in nog sterkere mate: 83% van hen noemt dit als verbeterelement.<br />
Belang bevorderen verbinding met de maatschappij<br />
Overige leidinggevenden<br />
Directeuren<br />
dg<br />
sg<br />
0% 20% 40% 60% 80% 100%<br />
sg dg Directeuren<br />
Overige<br />
leidinggevenden<br />
belangrijk 40% 83% 59% 49%<br />
niet belangrijk 60% 17% 41% 51%<br />
Grafiek 20: de mate waarin het bevorderen van de verbinding met de maatschappij als<br />
element wordt gezien om tot verbetering van het strategisch vermogen te<br />
komen afgezet tegen functie; n=298<br />
De overheid ziet zich geconfronteerd met een toenemend aantal ongestructureerde<br />
vraagstukken. Over de aard van deze problemen en over oplossingsrichtingen bestaat<br />
geen gedeelde visie, laat staan dat de overheid die problemen eigenhandig kan oplossen.<br />
De veranderende, meer gelijkwaardige positie van de overheid ten opzichte van<br />
andere actoren in de samenleving brengt met zich mee dat de overheid minder verticaal<br />
kan sturen en tegenwoordig meer als procesbegeleider samen met stakeholders tot oplossingen<br />
voor maatschappelijke vraagstukken moet komen. Bovendien wordt onder druk<br />
van bezuinigingen op de Rijksoverheid steeds meer aan de samenleving en andere overheden<br />
overgelaten. Deze ontwikkelingen zijn van invloed op het strategisch vermogen<br />
van de Rijksoverheid: grip en controle maken plaats voor onvoorspelbaarheid en ongrijpbaarheid<br />
in een omgeving waar het belang van toekomstgericht en weloverwogen<br />
beleid alleen maar groter wordt. Voor een aantal gesprekspartners raakt dit ook aan de<br />
vraag waarom het thema strategie steeds terugkeert op de agenda van de Rijksoverheid.<br />
Men geeft aan dat de Rijksoverheid op dit moment worstelt met haar eigen positie.<br />
In de praktijk krijgt de interactie met de omgeving steeds meer gewicht, maar zijn<br />
ministeries zoekende hoe daar in de beleidsontwikkeling op een passende manier<br />
invulling aan kan worden gegeven. Veel gesprekspartners wijzen op het gebruik van<br />
sociale media, waardoor burgers en organisaties die voorheen buiten het blikveld van<br />
de departementen bleven steeds meer mogelijkheden hebben om zich in het debat te<br />
44 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
mengen. Dit kan leiden tot een versterking van de maatschappelijke antenne en het vermogen<br />
om eerder en beter te kunnen anticiperen op verschuivende opvattingen in de<br />
samenleving. Gesprekspartners stellen dat ministeries hier pro-actiever en slimmer gebruik<br />
van kunnen maken ten behoeve van de beleidsvorming. Daar wordt ook volop mee<br />
geëxperimenteerd. Het blijkt wel dat er verschillen zijn tussen de ministeries. Bij het ene<br />
ministerie wordt benadrukt dat er een cultuur is waarbij mensen van nature een brede<br />
groep relevante externe actoren bij de beleidsontwikkeling betrekken. Bij andere ministeries<br />
is men kritischer over de mate van contact met de buitenwereld, waarmee het risico<br />
ontstaat dat departementen te ver af komen te staan van vraagstukken die in de samenleving<br />
spelen (‘er wordt te veel en te vaak op de Haagse kilometer geopereerd’).<br />
De interactie met de omgeving kan volgens gesprekspartners ook schuren, en is niet per<br />
definitie de uitweg om het strategisch vermogen te versterken. De uitvoering van een<br />
politiek compromis verdraagt zich niet altijd even goed met een proces waarbij alle<br />
stakeholders vooraf worden betrokken. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën<br />
brengt ook de nodige beperkingen met zich mee. Dat betekent dat af en toe ook de<br />
confrontatie moet worden opgezocht of knopen moeten worden doorgehakt, en besluiten<br />
moeten worden genomen waar veel verzet tegen is.<br />
Op alle niveaus wordt in de gesprekken benadrukt dat versterking van de externe oriëntatie<br />
het strategisch vermogen van de overheid ten goede komt. Het biedt niet alleen<br />
kansen om meer van buiten naar binnen te werken, maar ook om meer van binnen naar<br />
buiten te brengen, en daarmee te zorgen voor draagvlak voor beleid. Door ons geïnterviewde<br />
ambtenaren geven aan dat de buitenwereld tegenwoordig om die reden vanaf<br />
het begin wordt betrokken bij beleidsontwikkeling. Dat vraagt dan wel om het bewaken<br />
van grenzen, het managen van verwachtingen en bovenal goed communiceren. Niet in<br />
de laatste plaats met de politieke leiding: ‘Naarmate de interactie met de omgeving toeneemt<br />
en partijen meer gelijkwaardig ten opzichte van elkaar komen te staan en beleidslijnen<br />
als het ware ‘ontstaan’ als resultante van die interactie, verschuiven ook de<br />
politiek-ambtelijke verhoudingen.’<br />
3.5 conclusie<br />
In dit hoofdstuk zijn de uitkomsten uit de survey aangevuld en nader geduid op basis<br />
van gesprekken die wij met enkele tientallen personen – merendeels werkzaam op de<br />
ministeries ez, bkz en i&m – hebben gevoerd. De volgende conclusies komen daarbij naar<br />
voren.<br />
De politieke leiding bepaalt de ruimte voor strategisch vermogen. Uit de gesprekken<br />
valt op te maken dat de politiek zich steeds meer richt op de korte termijn. Hierdoor is<br />
sprake van minder toekomstgericht en minder toekomstbestendig beleid. Het strategisch<br />
vermogen komt hiermee onder druk te staan. De ambtelijke top is volgens gesprekspartners<br />
nadrukkelijk aan zet: er is brede consensus over de noodzaak dat de<br />
ambtelijke top actiever en creatiever optreedt om het strategisch vermogen van de<br />
Rijksoverheid te versterken. Los van de focus van de politieke leiding zou de departementale<br />
top meer oog moeten hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen.<br />
Anamnese<br />
45
Ook is het belangrijk dat er in de ambtelijke organisatie meer gelegenheid wordt geboden<br />
om tegengas te geven. Strategisch vermogen is gebaat bij een rijk, breed en op<br />
de gezette tijden kritisch debat. Die kritische dialoog moet volgens gesprekspartners<br />
versterkt worden om het strategisch vermogen te vergroten. De ambtelijke top moet<br />
de bedding verschaffen, waarbinnen anderen vervolgens hun kritische rol moeten<br />
vervullen. Het één kan niet zonder het ander.<br />
<strong>Een</strong> zeker collectief langetermijngeheugen draagt bij aan het strategisch vermogen<br />
van een departement. Dat gaat niet zozeer om vooruitkijken, maar om kennis en<br />
reken schap van het verleden van dossiers. Het institutionele geheugen neemt af door<br />
de toegenomen mobiliteit in de ambtelijke dienst, aldus gesprekspartners. De departementale<br />
top zal in het oog moeten houden dat vakinhoudelijke kennis en ervaring op<br />
het departement in voldoende mate aanwezig zijn. Bij strategisch vermogen hoort niet<br />
alleen vooruit kijken, maar is ook de spiegel van het verleden van belang.<br />
Er is kritiek op de samenhang in beleid, zowel tussen de ministeries als binnen het<br />
eigen departement. In veel gesprekken is aangegeven dat het gedrag van mensen bepalend<br />
is voor het doorbreken van negatieve effecten van verkokering, en niet zozeer<br />
de organisatievorm. Het gaat om samenwerking, niet om structuren. Leidinggevenden<br />
zullen dit gedrag (samenwerken, naar elkaar luisteren, rekening houden met de belangen<br />
van de ander en verder kijken dan het eigen beleidsterrein) actief moeten stimuleren<br />
bij medewerkers.<br />
Opvallend is dat het bevorderen van de interdepartementale samenwerking weinig<br />
wordt genoemd als mogelijkheid om tot verbetering van het strategisch vermogen te<br />
komen. Vrijwel niemand noemt het Strategieberaad Rijksbreed (sbr) als belangrijke<br />
speler in dit verband. <strong>Een</strong> steviger positie van het sbr – met het sgo in de rol van opdrachtgever<br />
– kan eraan bijdragen dat in het sgo meer aandacht wordt besteed aan<br />
strategische vraagstukken. Het sgo kan zichzelf daarmee als platform profileren voor<br />
rijksbrede strategie.<br />
Uit de survey blijkt dat er weinig waarde wordt gehecht aan de bijdrage van adviesraden<br />
en kennisinstellingen aan strategisch vermogen. Dit geldt in het bijzonder voor<br />
adviesraden. Ook in de gesprekken is men hierover uiterst kritisch. Het is duidelijk dat<br />
departementen worstelen met de vraag hoe met adviesraden om te gaan. Het sgo zou,<br />
in het kader van de vernieuwing van de Rijksdienst, nader kunnen kijken naar een<br />
productievere relatie tussen departementen en adviesraden.<br />
Door de omgeving beter te betrekken bij beleidsprocessen kan volgens respondenten<br />
het strategisch vermogen worden versterkt. Uit gesprekken blijkt dat ministeries<br />
zoekende zijn hoe de interactie met de samenleving op een passende manier in te<br />
vullen. Enerzijds is er consensus over de noodzaak om de buitenwereld niet eenmalig,<br />
maar gedurende het hele beleidsproces te betrekken bij beleidsvorming.<br />
Anderzijds ontstaan hierdoor allerlei praktische en (soms) principiële spanningen.<br />
46 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Uit de combinatie van survey en interviews is een duidelijk beeld ontstaan over hoe het<br />
met het strategisch vermogen van de Rijksoverheid gesteld is, wat daarvoor belangrijke<br />
factoren zijn en waar verbetermogelijkheden liggen. De vraag is waarom de roep om<br />
versterking van het strategisch vermogen steeds terugkeert op de agenda. Dit heeft<br />
volgens sommige gesprekspartners te maken met een Rijksoverheid die worstelt met<br />
onoplosbare maatschappelijke vraagstukken en onzeker is ten aanzien van haar rol en<br />
positie in een veranderende samenleving. Dit sluit aan bij wat wij in de inleiding hebben<br />
verwoord als ‘het strategiedebat als symptoom van een onzekere overheid’. Deze<br />
gedachtegang werken wij in het volgende hoofdstuk verder uit.<br />
Anamnese<br />
47
4 Second Opinion<br />
In de voorafgaande hoofdstukken hebben we naar aanleiding van de survey en<br />
gesprekken de vragen behandeld ‘wat is strategisch vermogen’, ‘hoe is het ermee<br />
gesteld’ en ‘hoe zou het beter kunnen’. Zoals in de inleiding en het voorgaande<br />
hoofdstuk aangegeven willen we hieronder nader reflecteren op de vraag waarom<br />
de zoektocht naar verbetering van het strategisch vermogen zo persistent is. We<br />
stelden in dit verband eerder dat vragen die steeds weer worden gesteld en kennelijk<br />
nooit tot bevredigende antwoorden leiden meestal ergens anders over gaan.<br />
Verder suggereerden we dat die ‘andere kwestie’ wel eens te maken zou kunnen<br />
hebben met een groeiende onzekerheid over de rol en positie van de departementen.<br />
Deze onzekerheid zou passen in een breder patroon van een veranderende<br />
overheid in een snel veranderende samenleving, waarmee de kerntaak van deze<br />
overheid, publieke dienstverlening, inmiddels minder goed uit de verf zou komen.<br />
In dit hoofdstuk verkennen we deze gedachte nader en reflecteren we op de betekenis<br />
van deze ontwikkelingen voor de vraag naar de staat van het strategisch vermogen<br />
van de Rijksoverheid.<br />
Allereerst willen we benadrukken ons ervan bewust te zijn dat de samenleving,<br />
en daarmee de overheid, voortdurend aan verandering onderhevig is. In die zin<br />
zou er dus niet zoveel nieuws onder de zon zijn. Bovendien is ‘strategie’ altijd een<br />
worsteling, zeker in het publieke domein waar per definitie onderling strijdige belangen<br />
spelen. Kortom: de hardnekkigheid van de vraagstelling is in dat opzicht een<br />
natuurlijk gegeven. Daarnaast geldt dat het niet eenvoudig is immuun te blijven<br />
voor de verleiding van het broken system-denken, dat altijd en overal slecht functionerende<br />
organisaties ontwaart die verbetering behoeven. Secretarissen-generaal,<br />
die in de survey de stand van het strategisch vermogen kritisch beoordelen terwijl<br />
iets minder dan de helft van de respondenten hier positief tegenover staat, zouden<br />
wel eens ontvankelijk kunnen zijn voor deze perceptie. In dat verband zou het<br />
woord van organisatiekundige Jeff Lawrence heilzaam kunnen werken: ‘There is no<br />
such thing as a dysfunctional organization, because every organization is perfectly<br />
aligned to achieve the results it currently gets’ (Heifetz, Grashow, Linsky, 2009).<br />
Anderzijds wordt in de survey door respondenten aangegeven dat de relatief sterke<br />
strategische kwaliteiten die men zichzelf toeschrijft, zoals externe oriëntatie, ook<br />
gelden als belangrijkste verbeterpunten. Kennelijk is men er dus toch niet gerust<br />
op. Tijdens de gesprekken met beleidsambtenaren werd deze indruk van onzekerheid<br />
ten aanzien van de positie en rol van de eigen organisatie versterkt, zoals blijkt<br />
uit hoofdstuk 3. Dit is wat ons betreft een belangrijk gegeven in het kader van de<br />
vraag naar verbetering van het strategisch vermogen. Strategie ontstaat immers<br />
naar aanleiding van de hoofdtaken van een departement, en moet passen binnen de<br />
missie van de organisatie. Strategievorming op bijzaken zal weinig succes genereren.<br />
Wie moeite heeft deze taken en missie te formuleren zal minder goed in staat zijn<br />
strategisch te handelen. Wie zelf zwalkt, heeft moeite stippen aan de horizon te<br />
identificeren.<br />
Second Opinion<br />
49
De verhouding overheid-burger…<br />
De veronderstelling van een identiteitscrisis binnen de Rijksoverheid grijpt ook terug<br />
op het actuele politiek debat. Dit debat gaat voor een belangrijk deel over de veranderende<br />
verhouding overheid-burger. Waar de burger voorheen geneigd was te<br />
buigen voor de bestuurder, en een vierjaarlijkse mandatering via algemene verkiezingen<br />
volstond ter legitimering van het gezag, is die burger inmiddels ongeduriger,<br />
mondiger en electoraal minder honkvast geworden. Tegelijkertijd keert de overheid,<br />
na de hoogtijdagen van het overheidsingrijpen ter vervolmaking van de verzorgingsstaat<br />
die een ‘doelgerichte’ politiek met zich mee bracht, in ieder geval retorisch op<br />
zijn schreden terug. Die terugtrekking verloopt echter allesbehalve probleemloos.<br />
Dat heeft mede te maken met de macht der gewoonte, die ertoe leidt dat de overheid<br />
nog altijd reflexmatig vele beleidsopdrachten voor zichzelf ziet weggelegd. Maar de<br />
kritische burger laat de overheid ook niet zomaar gaan, want het verwachtingspatroon<br />
ten aanzien van zijn ‘democratisch verworven rechten’ blijft onveranderd<br />
hoog, zeker als zich ook nog beeldbepalende incidenten voordoen. In dit verband<br />
wordt wel gesproken van een governance gap: de kloof die gaapt tussen die hoog<br />
gespannen verwachtingen van de burger en het afnemende animo en vermogen van<br />
de overheid universele claims te leggen en complexe problemen tot een voor allen<br />
acceptabele oplossing te brengen. De ‘vermarkting’ van de publieke sfeer, waarbij de<br />
politiek zelf een aanbieder-klant relatie heeft gepropageerd, keert zich nu tegen het<br />
bestuur. De burger heeft immers onder het motto ‘klant is koning’ deze verhouding<br />
vooral in zijn eigen voordeel uitgelegd en heeft de wederkerige notie van burgerschap<br />
ingeruild voor een consumptief klantperspectief. De overheid wordt nu juist<br />
geacht te buigen voor de burger.<br />
De bedrijfsmatige kijk op de overheid dateert van eind vorige eeuw en begon als een<br />
reactie op de alomtegenwoordige overheid van de verzorgingsstaat. Grondgedachte<br />
hierbij was dat de overheid als het op efficiency en resultaatgerichtheid aankomt<br />
veel kon opsteken van het bedrijfsleven. Concepten als ‘de ondernemende overheid’<br />
winnen deze jaren veel terrein (Osborne en Gaebler, 1993) en er zou een stroming<br />
onder de naam New Public Management ontstaan die gekenmerkt werd door een<br />
sterk economische oriëntatie. <strong>Een</strong> aantal van de principes van deze school is nog<br />
altijd actueel: op output-legitimiteit gebaseerd overheidsoptreden, de verzelfstandiging<br />
van publieke diensten, een zo rigoureus mogelijke scheiding tussen beleid en<br />
uitvoering (inclusief een stevige rol voor de toezichthouder) en het decentraliseren<br />
van bestuur. Ondanks het feit dat het neoliberalisme onder druk van de financieeleconomische<br />
crisis veel van zijn glans heeft verloren, houdt het strikte bezuinigingsbeleid<br />
dat als crisismanagement wordt gevoerd veel van deze uitgangspunten<br />
overeind. Maar ook indertijd ontstond al kritiek op deze denkrichting door waarnemers<br />
die meenden dat de overheid nu juist niet als een bedrijf gerund dient te<br />
worden. Zo ontwikkelde de Amerikaanse bestuurskundige Robert Denhardt het<br />
‘tegenbegrip’ New Public Service (Denhardt & Denhardt, 2002). Bij hem staan begrippen<br />
als gerichtheid op waarden en missie, dienstbaarheid aan de burger en toewijding<br />
aan de publieke zaak centraal: principes die weliswaar gedeeld worden door<br />
veel npm-adepten maar die hier vanuit een andere benadering worden nagestreefd.<br />
Het gaat dan niet zozeer om een overheid als bespeler van een markt, maar als<br />
bemiddelende instantie die zich dienstbaar opstelt ten behoeve van een naar belan-<br />
50 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
gen en wensen verscheiden publiek. De door ons gesignaleerde vertwijfeling over de<br />
rol en taakopvatting van de overheid heeft naar het zich laat aanzien veel te maken<br />
met het spanningsveld tussen beide bovengenoemde scholen. Want terwijl temidden<br />
van de crisis pogingen worden ondernomen de contouren te schetsen van een<br />
New Public Service, wordt er ook nog ijverig verwezen naar New Public Management:<br />
zie in dit verband bijvoorbeeld de verdere verzelfstandiging van uitvoeringsorganisaties<br />
en het introduceren van marktwerking in de zorgsector.<br />
…en de representatieve democratie<br />
Niet alleen de huidige financieel-economische crisis, maar ook wat door sommigen<br />
wordt betiteld als de crisis van de representatieve democratie draagt bij aan de verwarring.<br />
Het door een ondernemende overheid aangewakkerde individualisme van<br />
de kiezer, die nu eens in deze en dan weer in die speciaalzaak wil shoppen, botst<br />
met het wezen van ons politieke bestel, waarin de politieke partij nog altijd het<br />
warenhuis wil zijn waar de vaste klant alles van zijn gading zou moeten kunnen<br />
vinden. Deze crisis heeft gevolgen voor de positie van de politiek en daarmee van de<br />
Rijksoverheid. De mondigheid van de burger slaat over naar de media, die politiek<br />
en overheid fel op de huid zitten en die vooral het eerste domein steeds persoonlijker<br />
en ‘afrekenbaarder’ maken. Die afrekencultuur wordt moeiteloos doorvertaald<br />
naar de ambtenarij. Traditionele media voelen hierbij de hete adem in de nek van<br />
nieuwe media, die door de burger zelf worden beheerd. In deze kakofonie wordt het<br />
steeds lastiger politiek bedrijven, ook al twitteren de bewindspersoon en de topambtenaar<br />
driftig mee over trending topics. De paradox die hier optreedt is dat de<br />
overheid zich uit ideologische en financiële overwegingen wil terugtrekken, maar<br />
zich anderzijds genoodzaakt ziet direct op incidenten te reageren. Er hoeft maar<br />
een bultrug voor de kust van Texel te stranden, of de Minister van Economische<br />
Zaken kondigt een Protocol Aangespoelde Zeezoogdieren aan. Er ontstaat een spanningsveld<br />
tussen de oproep tot burgerlijke zelfredzaamheid en een mede door de<br />
media aangeblazen dwingende ‘normaliteit’, waarmee steeds meer ‘afwijkingen’<br />
worden gesignaleerd die juist oproepen tot interventies en de ruimte voor de burger<br />
eerder beperken. Of de politiek maakt zich schuldig aan gratuit aansporingsbeleid<br />
(‘voedt je kinderen beter op!’) zonder daar concrete middelen of maatregelen aan te<br />
verbinden. In zo’n omgeving wordt het lastig te bepalen wat de kerntaak van de<br />
overheid, te weten publieke dienstverlening, nu precies inhoudt.<br />
Politiek-ambtelijke verhoudingen komen hierdoor onder druk te staan. Max Weber<br />
wees al op de uitersten van een technocratische, Zwecklose ambtenarij als een gevaar<br />
voor de politiek, maar anderzijds op ambtelijke politisering als een gevaar voor<br />
de ambtenarij, en daarmee voor de publieke zaak. Het risico van een dergelijke politisering<br />
is onder de huidige coalitieregering misschien wel extra hoog, aangezien<br />
de oppositie actief bewerkt moet worden om beleid door de Eerste Kamer te loodsen.<br />
De survey leert dat de visie van de politieke leiding als meest bepalend wordt<br />
gezien voor het huidige strategische vermogen, met als goede tweede de visie van<br />
de ambtelijke leiding – die in de praktijk vaak een vertaalslag van de wensen van de<br />
bewindspersoon vormt. In hoeverre is de huidige ambtenaar dan nog in staat de<br />
publieke zaak te dienen, en deze te onderscheiden van het enkel bedienen van de<br />
bewindspersoon? Het politieke primaat is het uitgangspunt van ons democratische<br />
Second Opinion<br />
51
estel, en de ambtenaar draagt bij aan de verwezenlijking van waarden die politiek<br />
worden vastgesteld. Maar dat ontslaat die ambtenaar niet van de plicht de bewindspersoon<br />
te wijzen op diens rol van publieke belangenbehartiger, een hoedanigheid<br />
die dikwijls een langere adem vergt dan de gemiddelde kabinetstermijn. Het zal<br />
niet toevallig zijn dat in de survey ‘verbinding met de maatschappij’ het hoogst<br />
scoort als verbeterpunt, en ‘betrekken afwijkende standpunten bij beleidsvorming’<br />
als op twee na hoogst. Maar kan de ambtenaar, die steeds minder op knowledge<br />
wordt beoordeeld en steeds meer op skills, die klassieke rol nog wel vervullen? In<br />
hoeverre kunnen ‘procesbewakers’ inhoudelijk tegenwicht bieden? Over processen<br />
gesproken: wordt er nog voldoende ruimte geboden aan zuiver procesmanagement,<br />
dat voorziet in bescherming van kernwaarden en in committering vooraf aan de<br />
kwaliteit van het proces, en niet zozeer aan de uitkomsten? Als de huidige generatie<br />
topambtenaren, in de woorden van die geïnterviewde sg, dikwijls de rol aanneemt<br />
van spindoctor wiens hoogste doel het zou zijn de bewindspersoon te dekken, is deze<br />
ambtelijke professionaliteit dan nog wel gewaarborgd?<br />
beroepseer.nl<br />
In veel gesprekken in het kader van dit onderzoek kwam het thema ‘professionaliteit<br />
van de ambtenaar’ aan de orde. Wellicht hebben hernieuwde pogingen om de<br />
positie van de ambtenaar te ‘normaliseren’, i.c. gelijk te trekken met de positie van<br />
werknemers in de private sector, hiertoe bijgedragen. Misschien speelt ook mee dat<br />
veel jongere ambtenaren klagen over het feit dat, ondanks een schier eindeloos<br />
aanbod van workshops, lunchlezingen, seminars en kenniskamers (het ministerie<br />
als fun factory) hun niet altijd de ruimte wordt geboden om die inhoudelijke kennis<br />
te onderhouden of op te doen die relevant is voor hun werk – ook al zegt de survey<br />
dat zijn leidinggevende dat relevant vindt voor strategisch vermogen. Bij deze ambtenaren<br />
leeft dikwijls het gevoel in een koekjesfabriek werkzaam te zijn die is ingericht<br />
op politieke spoedbestellingen. De ambtenaar wordt voorts binnen zijn of<br />
haar organisatie steeds nauwer de maat genomen, door een permanent controleen<br />
beoordelingsregime dat de indruk wekt dat vertrouwen in de professionaliteit<br />
van de werknemer niet altijd een uitgangspunt is. Bovendien lijken de politieke en<br />
ambtelijke leiding niet altijd pal voor de organisatie te willen staan, en wordt er<br />
soms, in een kennelijke buiging richting de boze burger en media, nogal schielijk<br />
met de vinger naar het ‘apparaat’ gewezen. Waar aanvankelijk, na het bekend worden<br />
van een niet met de Kamer gedeeld rapport inzake ProRail, werd geschermd<br />
met gerechtelijke stappen richting de betreffende afdelingen, bleek er later op dat<br />
vlak toch niet zoveel aan de hand te zijn. Ook de staatssecretaris van Financiën verwees<br />
na het losbarsten van het ‘Bulgarenfraude’-tumult in eerste instantie naar zijn<br />
ambtenaren, wat bij betrokkenen bepaald niet in goede aarde viel. Misschien is het<br />
daarom dat initiatieven als Stichting Beroepseer floreren, die ijveren voor herwaardering<br />
van de deskundigheid, kwaliteit en trots op de werkvloer. Dit initiatief<br />
bestrijkt weliswaar de gehele arbeidsmarkt, maar heeft gezien de reacties vooral<br />
snaren geraakt binnen de overheid. Hier wordt verzet gepleegd tegen een dominant<br />
markt- en doelmatigheidsdenken, tegen permanente reorganisaties, schaalvergroting<br />
en regelzucht. Deze ontwikkelingen versterken wat ons betreft de roep<br />
om herstel van het ambacht van de ambtenaar; een roep die ook doorklonk in onze<br />
gesprekken en tevens hoorbaar is in een aantal survey-uitkomsten.<br />
52 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Concluderend denken we dus dat er meer aan de hand is dan de gebruikelijke onzekerheid<br />
en spanning die inherent is aan overheidsstrategie. Niet alleen lijken veranderingen<br />
zich in een hoger tempo voor te doen dan voorheen, ze lijken ook fundamenteler<br />
in te grijpen in de relatie tussen overheid en burger, met belangrijke strategische gevolgen<br />
die hun weerslag hebben op de gezondheidstoestand van de Rijksoverheid. We<br />
denken dat de zoektocht naar een nieuwe balans in het publieke domein relevant is<br />
voor het strategisch vermogen van de Rijksoverheid als geheel. Reden te meer om deze<br />
zoektocht serieus te nemen, en waar mogelijk te stimuleren en te faciliteren.<br />
Second Opinion<br />
53
5 Conclusies en aanbevelingen<br />
Teneinde een therapie te kunnen voorschrijven hebben we de onderzoeksvraag naar<br />
het strategisch vermogen van de Rijksoverheid op verschillende manieren benaderd.<br />
In de hoofdstukken 2 en 3 hebben we de vraag vanuit een onderzoeksperspectief behandeld.<br />
In hoofdstuk 4 hebben we een reflexief perspectief gekozen en nagedacht<br />
over wat het met enige regelmaat stellen van vragen over strategisch vermogen betekent.<br />
We komen nu toe aan het formuleren van een antwoord op de onderzoeksvraag<br />
en het schetsen van een aantal handelingsopties. We putten hierbij uit de resultaten<br />
van de survey, de door ons gevoerde gesprekken en onze bespiegelingen in het voorgaande<br />
hoofdstuk.<br />
‘Rijksbreed’<br />
De oorspronkelijke vraagstelling repte van versterking van het ‘algehele rijksbrede<br />
strategisch vermogen’. Wij hebben dit bewust geïnterpreteerd als ‘strategisch<br />
ver mogen van de Rijksoverheid’. Uit de survey komt het beeld van departementale<br />
homogeniteit naar voren, en blijkt dat er weinig heil wordt verwacht van meer interdepartementale<br />
samenwerking. ‘Rijksbreed’ blijft in de Nederlandse bestuursarchipel<br />
een moeizaam begrip. Het collegiale bestel, de gekoesterde autonomie van de departementen,<br />
de bescheiden opstelling van Algemene Zaken als het gaat om centrale aansturing,<br />
de verschillende tijdshorizonten die worden gehanteerd: het zijn alle elementen<br />
die aanleiding geven het vooral te zoeken in de intramurale zorg. Strategie als<br />
praktijk voltrekt zich amper boven de departementen, in mindere mate tussen de departementen<br />
en primair binnen de departementen. Het moet daarom in eerste instantie<br />
gaan om het verbeteren van het strategisch vermogen van het eigen departement, ook<br />
omdat dat een grotere eigen verantwoordelijkheid met zich meebrengt en de kansen<br />
op resultaten verhoogt. Bij het verbeteren van het strategisch vermogen van het eigen<br />
departement wordt overigens weinig waarde gehecht aan het veranderen van de<br />
bestaande organisatiestructuur. Meer heil wordt verwacht van het stimuleren van op<br />
samenwerking gericht gedrag van medewerkers.<br />
De ambtelijke top<br />
De rol van de ambtelijke top ter bepaling van het huidige strategisch vermogen is<br />
groot, zo blijkt uit ons onderzoek. Men zou dat kunnen lezen als een waardeoordeel,<br />
maar ook als een feitelijke constatering. Deze rol is echter ook een belangrijk verbeterpunt,<br />
wat de ambtelijke top een mandaat verschaft om aan de slag te gaan met strategisch<br />
vermogen. Uit het onderzoek blijkt dat er behoefte is aan ‘toekomstbestendiger<br />
beleid’. In gesprekken werd daar de notie aan toegevoegd dat ambtelijk leiderschap<br />
inhoudt dat er ‘koersvast’ beleid wordt gemaakt, met andere woorden dat de politiek<br />
bij de les wordt gehouden. De survey laat zien dat meer ruimte moet ontstaan voor<br />
verbinding met de maatschappij en voor het betrekken van afwijkende standpunten<br />
bij de beleidsvorming. De ambtelijke top dient ervoor te zorgen dat deze ruimte, waarin<br />
strategie als praktijk invulling krijgt, beschikbaar komt.<br />
Conclusies en aanbevelingen<br />
55
Kennis<br />
<strong>Een</strong> opvallende bevinding uit dit onderzoek is dat adviesraden en kennisinstellingen<br />
volgens de respondenten hoegenaamd niet bijdragen aan strategisch vermogen. Bovendien<br />
wordt niet verwacht dat dit in de toekomst veel beter zal worden. Uit gesprekken<br />
bleek dat deze visie vooral betrekking heeft op adviesraden. Kennelijk wordt daarvan<br />
dus niet goed gebruik gemaakt. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat<br />
adviesaanvragen zorgvuldig ambtelijk worden voorbereid, en er uiteindelijk vlakke<br />
keuzen worden geformuleerd met het oog op de verplichte kabinetsreactie. Ook worden<br />
de werkprogramma’s dikwijls volgestopt – iedere commissie moet haar portie krijgen<br />
– waardoor er weinig ruimte voor spontane advisering resteert. Bovendien bestaat de<br />
neiging voor grote adviesaanvragen ad hoc-raden in te stellen onder voorzitterschap<br />
van een prominent. Verbetering op dit punt zou niet moeten bestaan uit een reorganisatie<br />
van het adviesstelsel, maar uit minder en gedurfder opdrachten en het toestaan<br />
van meer spontane advisering, ook al brengt dit het ‘risico’ van minder opportune aanbevelingen<br />
met zich mee.<br />
Er is bezorgdheid over het institutionele geheugen als gevolg van toegenomen ambtelijke<br />
mobiliteit. De departementale top zal met het oog op het strategisch vermogen<br />
moeten zorgen dat vakinhoudelijke kennis en ervaring in voldoende mate aanwezig<br />
zijn.<br />
In dienst van de samenleving<br />
Uit het onderzoek is ook een behoefte gebleken voor departementen zich ‘meer horizontaal’<br />
op te stellen. In de praktijk krijgt de interactie met de omgeving steeds meer<br />
gewicht, maar zijn ministeries nog zoekende hoe dit op een passende en meer strategische<br />
wijze in te vullen. Dat is voor deze veelal traditioneel hiërarchisch gestructureerde<br />
organisaties geen sinecure. Tezelfdertijd moeten al dan niet sluimerende onzekerheden<br />
ten aanzien van de eigen positionering worden benoemd en geadresseerd,<br />
en niet worden verbloemd door een mechanisch strategiedebat te voeren. Dan verwordt<br />
het strategiedebat tot symptoombestrijding, waar een meer principieel debat op<br />
zijn plaats is. Hoe meer richting wordt gegeven aan de omgang met de grote variëteit<br />
aan opvattingen en mogelijkheden die een dergelijke opstelling biedt, hoe groter de<br />
kans dat de ambtenaar zich hervindt in zijn rol van publieke dienstverlener binnen<br />
een politiek raamwerk. Onder druk van een serie bezuinigingsronden stelt een flink<br />
aantal departementen zich weer fundamentele vragen over de eigen rol en kerntaken.<br />
Hoewel deze aanleiding misschien niet vrolijk stemt, is dit een nuttig proces dat<br />
echter niet vrijblijvend mag zijn en dat op een zeker moment ook, althans voorlopige,<br />
afronding behoeft. Pas als de kwakkelende patiënt zich zeker en fit genoeg voelt, kan<br />
hij weer gaan werken aan zijn strategisch vermogen.<br />
56 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
***<br />
In dit onderzoek hebben we bekeken hoe het gesteld is met het strategisch vermogen<br />
van de Rijksoverheid en hoe dit kan worden versterkt. Strategie blijft weerbarstige<br />
materie, en je krijgt het nooit helemaal goed. Maar een eeuwige <strong>kwaal</strong> heeft<br />
veel weg van een <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>, en hoeft niet wanhopig te stemmen. Wel is enige<br />
bescheidenheid op zijn plaats, en voorlopig zou de reikwijdte van het eigen departement<br />
richtinggevend moeten zijn. Niettemin is er wat ons betreft een aantal bruikbare<br />
handreikingen uit het onderzoek naar voren gekomen waar een ambtelijke<br />
top mee uit de voeten zou kunnen. Laat de gehele organisatie zich bewust zijn van<br />
het feit dat zij voortdurend strategie bedrijft. Zorg ervoor dat de ruimte daarvoor<br />
beschikbaar is, ook door het voeren van een personeelsbeleid dat rekening houdt<br />
met relevante kennisopbouw. Bescherm die strategische ruimte tegenover de politiek,<br />
door inzichtelijk te maken dat weloverwogen en toekomstbestendig beleid uiteindelijk<br />
ook de erfenis van de bewindspersoon bepaalt. Entameer, ten slotte, discussies<br />
over doelen en taken van de organisatie. Naarmate hier meer duidelijkheid over<br />
bestaat, stelt de organisatie zich strategischer op en komt zij beter toe aan haar opdracht<br />
van publieke dienstverlening, waar het uiteindelijk om te doen is.<br />
Conclusies en aanbevelingen<br />
57
Onderzoekstechnische verantwoording survey<br />
Het onderzoek is opgezet als een kwantitatief onderzoek bestaande uit een online<br />
survey aangevuld met gesprekken en interviews. Het kwantitatieve deel van onderzoek<br />
heeft tot doel actuele informatie te verschaffen over opvattingen van leidinggevenden<br />
bij beleidskernen van ministeries over het strategisch vermogen van de<br />
Rijksoverheid. Het gaat hier om de Rijksoverheid in enge zin: uitvoeringsorganisaties,<br />
agentschappen, inspecties en andere onderdelen van de Rijksoverheid en andere –<br />
niet tot de Haagse beleidskern behorende onderdelen van de Rijksoverheid – zijn<br />
buiten beschouwing gelaten.<br />
Vragenlijst<br />
Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van een gestructureerde vragenlijst (zie appendix).<br />
Aanvullend op het online onderzoek zijn gesprekken/interviews gevoerd met<br />
leiding gevenden en andere medewerkers bij drie ministeries: bkz, ez, i&m. De vragenlijsten<br />
voor deze gesprekken zijn eveneens in de bijlage opgenomen.<br />
In de vragenlijst van het online/schriftelijk onderzoek zijn de volgende algemene<br />
vragen opgenomen:<br />
• Ministerie<br />
• Functie<br />
• Periode in huidige functie/departement/Rijksoverheid<br />
• Geslacht<br />
In deze vragenlijst zijn de onderstaande thema’s behandeld:<br />
• Het oordeel over het strategisch vermogen van het departement in vergelijking met<br />
andere departementen<br />
• Aspecten van strategisch vermogen waar het departement goed in is en aspecten<br />
die in de toekomst zouden moeten verbeteren<br />
• De belangrijkste factoren die op dit moment van invloed zijn op het strategisch<br />
vermogen<br />
• De belangrijkste factoren om tot verbetering van het strategisch vermogen te<br />
komen<br />
In hoofdstuk 1 van het rapport is een theoretisch kader geschetst. Dit kader vormt<br />
het uitgangspunt voor de in de vragenlijst gehanteerde begrippen en de verschillende<br />
aspecten en factoren die als antwoordcategorieën bij de vragen zijn opgenomen.<br />
Voor vraag 3a en 3b (factoren die van invloed zijn op het strategisch vermogen) van<br />
de vragenlijst is een niet-limitatieve lijst opgenomen. De factoren zijn opgenomen op<br />
basis van geraadpleegde literatuur en gesprekken met een vijftal Secretarissengeneraal.<br />
<strong>Een</strong> beperkt aantal respondenten heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid<br />
om additionele relevante factoren toe te voegen die van invloed zouden kunnen<br />
zijn op het (verbeteren van het) strategisch vermogen. Deze toevoegingen geven geen<br />
aanleiding om te concluderen dat relevante factoren in de vragenlijst ontbreken.<br />
58 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Uitvoering van het onderzoek<br />
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een online onderzoek (computer assisted<br />
web interviewing). Hiervoor is gebruik gemaakt van software van de nsob. Het onderzoek<br />
is uitgevoerd tussen 25 maart en 8 april 2013. Respondenten zijn per e-mail<br />
uitgenodigd aan het onderzoek deel te nemen door de Secretaris-generaal van ocw.<br />
Zij hebben van het onderzoeksteam een aparte e-mail ontvangen met daarin een link<br />
naar de online vragenlijst. Op 2 april en 5 april zijn herinneringsmails gestuurd.<br />
Respondenten konden de vragenlijst één keer invullen. De gemiddelde invultijd van<br />
de online vragenlijst was ongeveer 10 minuten.<br />
Populatie<br />
De populatie, en onderzoeksdoelgroep, bestaat uit leidinggevenden bij beleidsdirecties<br />
bij de kerndepartementen behorende tot de Rijksoverheid. Om vast te stellen<br />
wie tot deze groep behoort, is als uitgangspunt het Functiegebouw Rijk genomen.<br />
Het Functiegebouw Rijk bestaat uit acht functiefamilies. <strong>Een</strong> functiefamilie is een<br />
verzameling van functies, werkzaamheden of werkpakketten die qua aard een<br />
grote verwantschap met elkaar hebben. Elk werkpakket binnen het Rijk kan tot een<br />
functiefamilie toegerekend worden. Elke functiefamilie kent een definitie die voor<br />
afbakening zorgt ten opzichte van de andere functiefamilies. Voor dit onderzoek is<br />
de populatie opgebouwd uit de functiefamilie lijnmanagement. In de beschrijving<br />
van het functiegebouw Rijk betreft dit functies waarin men verantwoordelijk is voor<br />
de realisatie van de doelen van het organisatieonderdeel door leiderschap en op<br />
basis van toegewezen (hiërarchische) verantwoordelijkheden en bevoegdheden<br />
(o.a. het nemen van beheersbeslissingen). Het gaat hier om leidinggevende functies<br />
die de positie en bijbehorende (hiërarchische) bevoegdheden hebben zoals het<br />
houden van functioneringsgesprekken.<br />
Op basis hiervan zijn per ministerie de volgende categorieën leidinggevenden onderscheiden:<br />
• Secretarissen-generaal<br />
• Directeuren-generaal en plaatsvervangend Directeuren-generaal<br />
• Directeuren en plaatsvervangend directeuren<br />
• Andere leidinggevenden<br />
Bij gebrek aan uniformiteit tussen de verschillende departementen is een categorie<br />
andere leidinggevenden onderscheiden. Deze verzamelnaam geldt voor leidinggevenden<br />
die - ondanks het functiegebouw Rijk - uiteenlopende functiebenamingen<br />
hanteren zoals middenmanager, mt-lid, of lid van het directieteam.<br />
Selectie<br />
De populatie is geselecteerd op basis van twee bronnen. Het bestand van de Algemene<br />
Bestuursdienst (ABD) en de Rijksoverheidsadresgids. Beide bestanden zijn gefilterd op<br />
personen die (1) werkzaam zijn binnen de functiefamilie lijnmanagement en (2) werkzaam<br />
zijn bij een beleidsdirectie binnen het kerndepartement. Leidinggevenden bij<br />
beleidsdirecties zijn geselecteerd op basis van de hiërarchische positie onder een<br />
Onderzoekstechnische verantwoording survey<br />
59
Directoraat-generaal. Op basis hiervan is een populatie van 927 leidinggevenden<br />
samengesteld. *<br />
Responsverantwoording<br />
In de volgende tabel is per ministerie aangeven hoeveel mensen de survey hebben<br />
ingevuld. In de derde kolom is de relatieve respons per departement opgenomen.<br />
N Freq. Relatief<br />
Percentage<br />
Percentage<br />
Cumulatief<br />
Percentage<br />
Algemene Zaken 17 6 35,3 2,0 2,0<br />
bkz 105 36 34,3 12,1 14,1<br />
bz 105 35 33,3 11,7 25,8<br />
Defensie 70 14 20,0 4,7 30,5<br />
Economische Zaken 90 37 41,1 12,4 43,0<br />
Financiën 108 32 30,0 10,7 53,7<br />
Infrastructuur & Milieu 131 44 33,6 14,8 68,5<br />
ocw 59 20 33,9 6,7 75,2<br />
szw 54 21 38,9 7,0 82,2<br />
Veiligheid en Justitie 53 23 43,4 7,7 89,9<br />
vws 81 30 37,0 10,1 100,0<br />
Totaal 873 298 34,1 100,0<br />
De volgende tabel geeft de totale responsverantwoording weer.<br />
Absoluut Relatief<br />
Bruto online vragenlijst waarvan: 927 100%<br />
- Afwezig gedurende survey 52 5,6%<br />
Aantal contacten waarvan: 873 94,4% = 100%<br />
- Vragenlijst afgebroken 84<br />
- Internetlink ongebruikt 489<br />
Netto respons 298 34,1%<br />
* Bij de ministeries waren eind 2011 in totaal 2091 personen in dienst in de bbra-schalen 15 en hoger,<br />
maar dit is inclusief niet leidinggevende functies en leidinggevende functies bij andere directies<br />
dan beleidsdirecties. Op basis hiervan is aannemelijk dat met de 927 uitgezette surveys de totale<br />
populatie is bereikt. Bron: Kennisbank Arbeidszaken en Overheid (Arbeidenoverheid.nl)<br />
60 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
De vragenlijst is ingevuld door 23 respondenten op het niveau sg/dg:<br />
Frequentie Percentage Cumulatief<br />
Secretaris-generaal 5 1,7 1,7<br />
(plv) Directeur-generaal 18 6,0 7,7<br />
(plv) Directeur 135 45,3 53,0<br />
Andere leidinggevenden 140 47,0 100,0<br />
Totaal 298 100,0<br />
De meeste respondenten hebben een lange carrière binnen de Rijksoverheid achter de<br />
rug. De helft werkt langer dan 20 jaar bij het Rijk. De meeste respondenten blijken honkvast;<br />
50% werkt langer dan 10 jaar bij hetzelfde departement. Het aandeel vrouwen in<br />
hogere functies bij de Rijksoverheid is 25% (Kennisbank Arbeidszaken en Overheid,<br />
cijfers over 2011). Dit percentage komt goed overeen met het aandeel vrouwen (27%)<br />
dat de survey heeft ingevuld.<br />
Werkzaam bij<br />
Rijksoverheid<br />
Frequentie Percentage Cumulatief<br />
Percentage<br />
Minder dan 1 jaar 3 1,0 1,0<br />
1-5 jaar 4 1,3 2,3<br />
5-10 jaar 17 5,7 8,1<br />
10-20 jaar 126 42,3 50,3<br />
Meer dan 20 jaar 148 49,7 100,0<br />
Totaal 298 100,0<br />
Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid<br />
Het onderzoek is gebaseerd op een steekproef, dat wil in dit geval zeggen dat weliswaar<br />
de gehele populatie is benaderd maar niet de gehele populatie de survey heeft<br />
ingevuld. Op basis van de data uit de steekproef worden uitspraken gedaan over de<br />
gehele populatie. Om te toetsen in hoeverre de uitkomsten van de survey bij herhaalde<br />
meting al dan niet berusten op toeval zijn betrouwbaarheidstoetsen gedaan. Deze<br />
toetsen berekenen de significantie. Deze wordt bepaald door de steekproefgrootte en<br />
de homogeniteit van de steekproef (Baarda et al., 2007, p 28). In dit onderzoek is als<br />
uitgangspunt genomen dat er sprake is van significantie als de overschrijdingskans<br />
kleiner is dan 5 procent. Indien er sprake is van significantie betekent dit dat er met<br />
minstens 95% zekerheid aangegeven kan worden dat de te verwachten uitkomst van<br />
de populatie ligt tussen het resultaat vanuit de steekproef minus en plus tweemaal<br />
de standaardfout. De standaardfout geeft aan in hoeverre de gevonden uitkomst een<br />
goede schatting is van de uitkomst van de populatie (Baarda et al., 2007, 28).<br />
Onderzoekstechnische verantwoording survey<br />
61
Om op basis van het onderzoek uitspraken over de populatie te kunnen doen, is het<br />
van belang dat de steekproef representatief is voor de populatie. Dit betekent eenvoudig<br />
gezegd dat de samenstelling van de steekproef zoveel mogelijk overeen moet<br />
komen met de samenstelling van de populatie. Door non-repons wijkt de steekproef<br />
qua samenstelling af van de populatie. Hiervoor heeft geen weging plaatsgevonden.<br />
Verschillen beoordeling strategisch vermogen<br />
Verondersteld wordt dat het departement waar de respondent werkt in grote mate<br />
bepaalt hoe de respondent de verschillende vragen over het strategisch vermogen<br />
beantwoordt. Om te toetsen of de verschillen tussen hoe de respondenten de vragen<br />
beantwoorden significant zijn, is de Chi-kwadraattoets gebruikt (Baarda et al., 2007:<br />
122). Hieruit blijkt dat er significante verschillen zijn tussen hoe de respondenten van<br />
de verschillende departementen het strategisch vermogen van hun eigen departement<br />
over het algemeen beoordelen (χ2 = 75,67; df = 40; p < 0.001) en hoe de respondenten<br />
het strategisch vermogen in vergelijking tot vijf jaar geleden scoren (χ2 = 66,29; df = 40;<br />
p < 0.006).<br />
Betrouwbaarheid meting strategisch vermogen<br />
In het onderzoek is het concept strategisch vermogen vertaald naar vijf strategisch<br />
ambities. Deze zijn voor de survey geoperationaliseerd in tien items die gezamenlijk<br />
het strategisch vermogen meten. In de vragenlijst is daartoe bij vraag 2a en vraag 2b<br />
aan de respondenten gevraagd hoe de departementen op een vijfpuntsschaal scoren<br />
op deze tien items. Om vast te stellen in hoeverre de tien items bij vraag 2a en 2b<br />
gezamenlijk hetzelfde meten is de Cronbach Alpha berekend (Baarda et al., 2007: 75).<br />
Het resultaat van deze testen, de homogeniteitscoëfficient, is uitgerekend over de<br />
scores van de tien items bij vraag 2a, α = 0.857 en bij vraag 2b, α = 0.871. Deze score is<br />
relatief hoog. Hoe dichter bij de 1,00 (wat wijst op een volledig homogene schaal) hoe<br />
homogener de samengestelde score ‘strategisch vermogen’ is. Voor minder complexe<br />
begrippen wordt een betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0,8 aangehouden en voor complexe<br />
begrippen een minimale alpha van 0,6. De alphas van 0.857 en 0.871 wijzen erop<br />
dat de tien items bij vraag 2a en 2b in de vragenlijst als samengestelde scores in sterke<br />
mate het begrip strategisch vermogen meten.<br />
Met behulp van Spearman’s Rho kunnen we de betrouwbaarheid onderzoeken van de<br />
antwoorden van respondenten in relatie tot het departement. Hoe hoger de coëfficiënt<br />
des te groter is de samenhang tussen de antwoorden die een respondent geeft en het<br />
departement waar hij werkt. De uitkomst van deze analyse voor vraag 2a is dat er<br />
sprake is van een correlatiecoëfficiënt van 0.029. Dit betekent dat betrouwbaarheid<br />
van de beoordeling van strategisch vermogen in relatie tot het departement waar<br />
iemand werkt groter is dan 97,1%. Op basis hiervan kunnen we concluderen dat we<br />
significant betrouwbare uitspraken kunnen doen over het oordeel van leidinggevenden<br />
over het strategisch vermogen van hun departement. Dezelfde analyse geeft voor<br />
alle departementen gezamenlijk een correlatiecoëfficiënt van 0.137 (86,3%) voor de<br />
vraag waar departementen in relatie tot strategisch vermogen beter in zouden moeten<br />
worden. De uitkomst is zeer waarschijnlijk te verklaren door een relatief klein aantal<br />
respondenten bij een aantal kleinere ministeries. Als we alleen kijken naar de ministeries<br />
met meer dan 20 respondenten dan zijn de uitkomsten van bkz, buza, ez, fin, i&m,<br />
62 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
szw en vws significant betrouwbaar met een correlatiecoëfficient van 0.026. Voor ocw<br />
en VenJ kunnen we voor deze vraag betrouwbare uitspraken doen, maar deze zijn niet<br />
statistisch significant. De uitkomsten van Defensie en az kunnen we voor deze vraag<br />
beschouwen als redelijke indicaties.<br />
Overig<br />
Het team is bij dit kwantitatieve onderzoek ondersteund door Arno van Wijk, student<br />
aan de Universiteit Utrecht en als junior onderzoeker verbonden aan de nsob. Hij heeft<br />
in opdracht van het onderzoeksteam zorggedragen voor de presentatie van de survey<br />
op het online-platform van de nsob, de verwerking van de ruwe data in spss en de betrouwbaarheidsanalyses.<br />
Alle interpretatie van de gegevens is voor rekening van het<br />
onderzoeksteam.<br />
Onderzoekstechnische verantwoording survey<br />
63
Vragenlijst survey en interviews<br />
Strategisch vermogen is: het vermogen om te komen tot afgewogen en toekomstbestendige<br />
beleidskeuzes.<br />
A1 Vraag 1a<br />
Hoe beoordeelt u dit vermogen van uw departement?<br />
(1. slecht – 2. onvoldoende – 3. neutraal – 4. voldoende – 5. goed)<br />
A2 Vraag 1b<br />
In vergelijking met vijf jaar geleden is dit vermogen van mijn departement verbeterd.<br />
(1. volledig mee oneens – 2. mee oneens – 3. neutraal – 4. mee eens – 5. volledig mee eens)<br />
A3 Vraag 1c<br />
Mijn departement is hier beter in dan andere departementen.<br />
(1. volledig mee oneens – 2. mee oneens – 3. neutraal – 4. mee eens – 5. volledig mee eens)<br />
A4 Vraag 1d<br />
Kunt u een departement noemen dat hier beter in is dan uw eigen departement?<br />
1. Ja, namelijk…(selecteren)<br />
0. Nee<br />
99. Kan ik niet beoordelen<br />
A5 Vraag 1e<br />
Kunt u een departement noemen dat hier minder goed in is dan uw eigen departement?<br />
1. Ja, namelijk…(selecteren)<br />
0. Nee<br />
99. Kan ik niet beoordelen<br />
B1 Vraag 2a<br />
Hieronder staan 10 stellingen. Selecteer bij elke stelling één antwoordoptie. Het gaat hier<br />
uitdrukkelijk om de huidige situatie.<br />
Ik vind mijn departement bij beleidsontwikkeling goed in (randomized):<br />
1. Het inzichtelijk maken van langere termijneffecten<br />
2. Het verder kijken dan de huidige kabinetstermijn<br />
3. Het benutten van actuele wetenschappelijke inzichten<br />
4. Het toepassen van relevante kennis<br />
5. Het betrekken van maatschappelijke opvattingen<br />
6. Het betrekken van relevante externe actoren<br />
7. Samenwerking met andere departementen<br />
8. Interne samenwerking tussen beleidsdirecties<br />
9. Het voorkomen van ondoordachte reacties op incidenten<br />
10. Het plaatsen van actuele gebeurtenissen in een bredere beleidscontext<br />
(1. volledig mee oneens – 2. mee oneens – 3. neutraal – 4. mee eens – 5. volledig mee<br />
eens)<br />
64 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
B2 Vraag 2b<br />
Hieronder staan 10 stellingen. Selecteer bij elke stelling één antwoordoptie. Het gaat<br />
hier uitdrukkelijk om de gewenste situatie.<br />
Ik vind dat mijn departement bij beleidsontwikkeling beter moet worden in<br />
(randomized):<br />
1. Het inzichtelijk maken van langere termijneffecten<br />
2. Het verder kijken dan de huidige kabinetstermijn<br />
3. Het benutten van actuele wetenschappelijke inzichten<br />
4. Het toepassen van relevante kennis<br />
5. Het betrekken van maatschappelijke opvattingen<br />
6. Het betrekken van relevante externe actoren<br />
7. Samenwerking met andere departementen<br />
8. Interne samenwerking tussen beleidsdirecties<br />
9. Het voorkomen van ondoordachte reacties op incidenten<br />
10. Het plaatsen van actuele gebeurtenissen in een bredere beleidscontext<br />
(1. volledig mee oneens – 2. mee oneens – 3. neutraal – 4. mee eens – 5. volledig<br />
mee eens)<br />
C1 Vraag 3a<br />
Hieronder treft u een lijst met factoren aan die van invloed kunnen zijn op het<br />
vermogen van uw departement om te komen tot afgewogen en toekomstbestendige<br />
beleidskeuzes.<br />
Welke 3 factoren vindt u voor uw departement op dit moment het meest bepalend?<br />
Wij vragen u deze factoren te rangschikken in volgorde van belangrijkheid.<br />
1. De visie van de politieke leiding<br />
2. De visie van de ambtelijke top<br />
3. De inrichting van de departementale organisatiestructuur<br />
4. De samenwerking tussen beleidsdirecties binnen het departement<br />
5. De expertise en vaardigheden van de medewerkers<br />
6. De mogelijkheid afwijkende standpunten te betrekken bij beleidsvorming<br />
7. De interdepartementale samenwerking<br />
8. Het gebruik maken van relevante externe adviesraden en kennisinstellingen<br />
9. De verbinding met de maatschappij<br />
10. Anders, namelijk…(invulveld)<br />
Vragenlijst survey en interviews<br />
65
C2 Vraag 3b<br />
Hieronder treft u een lijst met elementen aan die van invloed kunnen zijn op het<br />
verbeteren van het vermogen van uw departement om te komen tot afgewogen en<br />
toekomstbestendige beleidskeuzes.<br />
Welke 3 elementen vindt u voor uw departement het meest van toepassing om tot<br />
verbetering te komen? Wij vragen u deze elementen te rangschikken in volgorde van<br />
belangrijkheid.<br />
1. Het uitdragen van de visie door de ambtelijke top<br />
2. Het aanpassen van de departementale organisatiestructuur<br />
3. Het versterken van de samenwerking tussen beleidsdirecties binnen het<br />
departement<br />
4. Het vergroten van de expertise en vaardigheden van de medewerkers<br />
5. Het stimuleren van de mogelijkheid afwijkende standpunten te betrekken bij<br />
beleidsvorming<br />
6. Het bevorderen van interdepartementale samenwerking<br />
7. Het meer gebruik maken van relevante externe adviesraden en kennisinstellingen<br />
8. Het bevorderen van de verbinding met de maatschappij<br />
9. Anders, namelijk…(invulveld)<br />
D Vraag 4 - Persoonlijke informatie<br />
D1 Bij welk departement bent u werkzaam?<br />
1. Algemene Zaken<br />
2. Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties<br />
3. Buitenlandse Zaken<br />
4. Defensie<br />
5. Economische Zaken<br />
6. Financiën<br />
7. Infrastructuur en Milieu<br />
8. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap<br />
9. Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />
10. Veiligheid en Justitie<br />
11. Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />
D2 Welke functie heeft u?<br />
1. sg<br />
2. (plv.) dg<br />
3. (plv.) Directeur<br />
4. Anders<br />
D3 Hoeveel jaar werkt u al..<br />
Minder dan 1 jaar 1−5 jaar 5−10 jaar 10−20 jaar Meer dan 20 jaar<br />
..bij de Rijksoverheid?<br />
..op uw huidige departement?<br />
..in uw huidige functie?<br />
66 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
D4 Wat is uw geslacht?<br />
0. Man<br />
1. Vrouw<br />
E Heeft u nog opmerkingen die relevant zijn voor dit onderzoek?<br />
(…)<br />
Vragenlijst survey en interviews<br />
67
Vragenlijst interviews<br />
Algemeen<br />
1. Het thema ‘strategie’ keert steeds terug op de agenda van de Rijksoverheid. Uit het<br />
zelfbeeld volgt echter dat leidinggevenden binnen de Rijksoverheid niet negatief<br />
zijn over het strategisch vermogen van de Rijksoverheid (en het strategisch vermogen<br />
ook niet verslechterd is ten opzichte van vijf jaar geleden). Heeft u hier een<br />
verklaring voor?<br />
Politiek/ambtelijke verhoudingen, toekomstbestendig beleid en tegendenken<br />
2. De visie van de politieke leiding wordt gezien als de meest bepalende factor voor<br />
het huidige strategisch vermogen van de departementen. Herkent u dit beeld?<br />
Heeft u hier een verklaring voor?<br />
3. Hoe kijkt u aan tegen de politieke invloed op het beleid van uw departement?<br />
Is die invloed te dominant in de zin dat als gevolg daarvan onvoldoende toekomstbestendige<br />
besluiten worden genomen of is het in uw visie juist goed in balans?<br />
Kunt u daar een voorbeeld van geven?<br />
4. Het zelfbeeld is dat departementen bij beleidsontwikkeling relatief slecht zijn in<br />
het aandacht hebben voor de lange termijn (toekomstbestendig beleid). Het zelfbeeld<br />
van bkz is op dit onderdeel nog beduidend negatiever dan het zelfbeeld van<br />
andere departementen. Als het gaat om de vraag waar een departement zich bij<br />
beleidsontwikkeling op zou moeten verbeteren, scoort deze factor het hoogst.<br />
Herkent u dit beeld? Heeft u hier een verklaring voor?<br />
5. Men vindt dat de ambtelijke top meer visie moet uitdragen om het strategisch<br />
vermogen van het departement te verbeteren. Gaat het dan volgens u om het<br />
eigen geluid van de ambtelijke top (tegenkracht) of om een betere doorvertaling<br />
van de visie van de politieke leiding?<br />
6. De mogelijkheid om afwijkende standpunten te betrekken bij beleidsvorming<br />
(het ‘tegendenken’) wordt niet gezien als een bepalende factor voor het huidige<br />
strategisch vermogen. Het ‘tegendenken’ wordt wél gezien als een belangrijk element<br />
om het strategisch vermogen te verbeteren. Heeft u hier een verklaring voor?<br />
7. Hoe kan het ‘tegendenken’ vanuit het eigen departement in de praktijk worden<br />
bewerkstelligd?<br />
Externe oriëntatie<br />
8. De verbinding met de maatschappij wordt gezien als het belangrijkste element om<br />
tot verbetering van het strategisch vermogen te komen. Deze verbinding met de<br />
maatschappij wordt echter - in vergelijking met andere factoren - niet als zeer<br />
bepalend gezien voor het huidige strategisch vermogen. Herkent u dit beeld?<br />
Heeft u hiervoor een verklaring?<br />
9. Kunt u aangeven op welke manier de verbinding met de maatschappij in de<br />
praktijk verbeterd kan worden?<br />
Interne organisatie / verkokering doorbreken<br />
10. Het verbeteren van de samenwerking tussen beleidsdirecties binnen het departement<br />
wordt gezien als een belangrijk element om het strategisch vermogen van de<br />
Rijksoverheid te verbeteren. Het belang dat gehecht wordt aan het aanpassen van<br />
68 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
de departementale organisatiestructuur is een stuk kleiner. Heeft u hier een verklaring<br />
voor?<br />
11. <strong>Een</strong> meerderheid van de sg’s is van oordeel dat het aanpassen van de departementale<br />
organisatiestructuur wél een belangrijk element is om tot verbetering te<br />
komen van het strategisch vermogen. De andere leidinggevenden vinden van niet.<br />
Kunt u een verklaring geven voor dit verschil in opvatting?<br />
12. Kunt u aangeven op welke manier de samenwerking tussen beleidsdirecties in de<br />
praktijk kan worden verbeterd?<br />
13. Kunt u aangeven op welke manier de samenwerking tussen de departementen in<br />
de praktijk kan worden verbeterd?<br />
Kennis (optioneel)<br />
14. Kunt u verklaren waarom er in relatie tot het strategisch vermogen weinig waarde<br />
wordt toegekend aan relevante externe adviesraden en kennisinstellingen?<br />
15. Als je dit zou willen veranderen, wat moet je dan doen?<br />
Departementspecifieke vragen<br />
bkz<br />
1. Bij de vraag welk departement slechter is dan het eigen departement als het gaat<br />
om strategisch vermogen wordt bkz het vaakst genoemd. Heeft u hiervoor een<br />
verklaring?<br />
2. Bij bkz is het oordeel over het strategisch vermogen sterk verdeeld. De dg’s zijn<br />
tevreden, de directeuren verdeeld en de mt-leden opvallend ontevreden. Heeft u<br />
een verklaring voor dit verschil?<br />
3. Het zelfbeeld is dat departementen bij beleidsontwikkeling relatief slecht zijn in<br />
het aandacht hebben voor de lange termijn (toekomstbestendig beleid). Het zelfbeeld<br />
van bkz is op dit onderdeel nog beduidend negatiever dan het zelfbeeld van<br />
andere departementen. Als het gaat om de vraag waar een departement zich bij<br />
beleidsontwikkeling op zou moeten verbeteren, scoort deze factor het hoogst.<br />
Herkent u dit beeld? Heeft u hier een verklaring voor?<br />
ez<br />
1. Bij de vraag welk departement beter is dan het eigen departement als het gaat om<br />
strategisch vermogen wordt ez relatief vaak genoemd (top 3). Echter, ook bij de<br />
vraag welk departement hier slechter in is wordt ez relatief vaak genoemd (top 4).<br />
De positie van ez in dit verband is kennelijk omstreden. Heeft u hiervoor een verklaring?<br />
2. ez-leidinggevenden beantwoorden de vraag of hun departement beter is dan<br />
andere departementen als het gaat om strategisch vermogen neutraal tot negatief.<br />
Heeft u hier een verklaring voor?<br />
3. Het zelfbeeld van ez is opvallend positief ten aanzien van het betrekken van<br />
relevante actoren bij beleidsontwikkeling. Herkent u dit beeld? Heeft u hiervoor<br />
een verklaring?<br />
4. Het zelfbeeld van ez is opvallend positief ten aanzien van het samenwerken met<br />
andere departementen bij beleidsontwikkeling. Herkent u dit beeld? Heeft u hiervoor<br />
een verklaring?<br />
Vragenlijst survey en interviews<br />
69
i&m<br />
1. Bij de vraag welk departement beter is dan het eigen departement als het gaat<br />
om strategisch vermogen wordt i&m relatief vaak genoemd (top 2). Echter, ook bij<br />
de vraag welk departement hier slechter in is, wordt i&m relatief vaak genoemd<br />
(top 3). De positie van i&m in dit verband is kennelijk omstreden. Heeft u hiervoor<br />
een verklaring?<br />
2. De bestuursraad is van oordeel dat het eigen departement beter is dan andere<br />
departementen als het gaat om strategisch vermogen. De directeuren en andere<br />
leidinggevenden denken hier negatiever over. Heeft u een verklaring voor dit<br />
verschil?<br />
3. Het zelfbeeld van i&m is opvallend positief ten aanzien van het betrekken van<br />
relevante actoren en maatschappelijke opvattingen bij beleidsontwikkeling.<br />
Herkent u dit beeld? Heeft u hiervoor een verklaring?<br />
70 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Gesprekken<br />
Ministerie van Algemene Zaken<br />
• Lenny Verloop, Adviseur, Secretaris sg-overleg;<br />
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />
• Mark Frequin, Directeur-generaal Wonen en Bouwen;<br />
• Milan Jansen, Projectleider opschaling en versterking uitvoeringskracht gemeenten;<br />
• Ferdi Licher, Directeur Kennis en Verkenningen, Directoraat-Generaal Wonen en<br />
Bouwen;<br />
• Titus Livius, Directeur Bestuur, Democratie en Financiën;<br />
Directoraat-Generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties;<br />
• Edwin Kools, Senior coördinerend beleidsmedewerker, Secretaris icbr;<br />
• Boudewijn Steur, Adviseur Strategie;<br />
Ministerie van Buitenlandse Zaken<br />
• Maarten Lak, Speciaal vertegenwoordiger buurlanden, Directie Europa;<br />
Ministerie van Economische Zaken<br />
• Patrick van der Berghe, Raadsadviseur Europees Recht;<br />
• Chris Buijink, Secretaris-generaal;<br />
• Joost Dieleman, Projectleider Regiegroep Regeldruk;<br />
• Erik ten Elshof, Senior beleidsmedewerker Directie Energie en Duurzaamheid;<br />
• Dick Koelega, Directie Algemene Economische Politiek;<br />
• Roald Laperre, Directeur Europees Landbouwbeleid en Voedselzekerheid en<br />
Plv. Directeur-generaal Agro;<br />
• Roel Meeuwesse, Sr. Beleidsmedewerker Directie Kennis en Innovatie;<br />
Ministerie van Infrastructuur en Milieu<br />
• Elaine Alwayn, Directeur Water en Bodem, dg ruimtelijke ordening;<br />
• Michele Blom, Directeur Wegen, Plv.. dg Bereikbaarheid;<br />
• Sebe Buitenkamp, Hoofd Unit Strategie, dg Milieu en Internationaal;<br />
• Hans Leeflang, Directeur Kennis Innovatie en Strategie (kis);<br />
• Emiel Reiding, Hoofd Unit Strategie, dg Bereikbaarheid;<br />
• Siebe Riedstra, Secretaris-generaal;<br />
• Johan Sliggers, Directoraat-Generaal Milieu en Internationaal;<br />
• Luc de Vries, Directoraat-Generaal Bereikbaarheid;<br />
• Peter Torbijn, Directeur Veiligheid & Risico’s, dg Milieu en Internationaal;<br />
Gesprekken<br />
71
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen<br />
• Hans van der Vlist, Secretaris-generaal;<br />
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport<br />
• Geert van Maanen, Secretaris-generaal;<br />
• Cees Vos, Senior adviseur kennisbeleid, Directie meva/strategie;<br />
Overig<br />
• Roel Bekker, bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen bij de overheid, rul;<br />
• Wim Kuijken, Deltacommissaris en adviseur topmanagement abd;<br />
• Stavros Zouridis, Hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg,<br />
co-decaan nsob.<br />
72 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Referenties<br />
Ansoff, H. I. (1965), Corporate strategy, McGraw Hill, New York<br />
Ansoff, H. I. (1975), ‘Managing strategic surprise by response to weak signals’, California<br />
Management Review, 18 (2), pp. 23.<br />
Atteveld, W. (2011), Regeert de waan van de dag? De interactie tussen Parlement en<br />
media, Nederlandse nieuwsmonitor, Vrije Universiteit Amsterdam<br />
Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. & Van Dijkum, C.J. (2007), Basisboek statistiek met spss.<br />
Noordhoff Uitgevers, Groningen<br />
Borstlap, H. et al. (2002), Kracht zonder macht.<br />
Borstlap, H. (2002a), ‘Over strategie in het overheidsbeleid: een persoonlijke impressie<br />
van de directie aep’, Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 2002 (1), pp. 51-59<br />
Bruijn, H. en Heuvelhof, E., ten, (2011), Management in netwerken, Den Haag<br />
Bruijn, de H. (2011a), Framing. Over de macht van taal in de politiek. Atlas, Amsterdam<br />
Burgers, G., T. Lexmond, S. Zouridis (2006), Haagse hectiek. <strong>Een</strong> incidentenstrategie<br />
voor Justitie, Ministerie van Justitie<br />
Castells, M. (2007), Communication, Power and counter-power in the network society.<br />
International Journal of Communication (1): 238-66<br />
Denhardt R.B., J. V. Denhardt (2002), The new public service: Serving rather than<br />
steering, Public Administration Review, vol. 60(6):549-559.<br />
Eeten, M. van (2010), Techniek van de onmacht. Fatalisme in politiek en technologie,<br />
Den Haag<br />
Ferket, J. (2011), Actualiteit als opportunity? <strong>Een</strong> onderzoek naar strategen bij de Rijksoverheid<br />
en hun omgang met ‘actuele gebeurtenissen’, Amsterdam<br />
Frissen, P., (2007), De staat van verschil, Van Gennep, Amsterdam<br />
Frissen, P.H.A. (2009), Gevaar verplicht, Van Gennep, Amsterdam<br />
Heifetz, R. A., Linsky, M., & Grashow, A. (2009), The practice of adaptive leadership:<br />
Tools and tactics for changing your organization and the world. Harvard Business<br />
Press, Cambridge<br />
Jacobs. C.D., L. Heracleous (2007), Strategizing through playful design, Journal of<br />
Business Strategy, vol. 28 (4), 75-80<br />
Referenties<br />
73
Jarzabkowski P., D. Seidl (2006), The Role of Meetings in the Social Practice of Strategy,<br />
Organization Studies, 2008-29, pp. 1391-1426<br />
Johnson G., S. Prashantham, S. W. Floyd, N. Bourque (2012), The Ritualization of<br />
StrategyWorkshops, Organization Studies, vol. 31, 1590-1618<br />
Leeflang (2003), Bruggen bouwen. Eindverslag rijksbrede strategische functie.<br />
Enkele waarnemingen na een jaar kwartiermaken<br />
Mintzberg, H. (1987). ‘The strategy concept I: Five Ps for strategy’, California management<br />
review, 30 (1), pp.11-24.<br />
Mintzberg, H. (1994), The Rise And Fall Of Strategic Planning, Free Press, New York<br />
Mintzberg, H., B. Ahlstrand, J. Lampel, (2001), Strategy safari: A guided tour through the<br />
wilds of strategic management, Prentice Hall, Upper Saddle River<br />
Noordegraaf, M. (2008) [2004], Management in het publieke domein. Issues, instituties<br />
en instrumenten, Bussum<br />
Osborne, D., T. Gaebler (1993), Reinventing Government: How the Entrepreneurial Spirit<br />
is Transforming the Public Sector, Pinguin, New York<br />
Peeters, R. , M. Schulz , M.J.W. van Twist (2011), Beweging bestendigen. Over de<br />
dynamica van overheidssturing in het rizoom, nsob, Den Haag<br />
Peeters, R. , M.J.W. van Twist, M.A. van der Steen (2008), Verschuivende verwachtingen.<br />
Over rolverandering en vormgeven aan strategische professionaliteit, nsob,<br />
Den Haag<br />
Porter, M. (1980), Competitive Strategy, Free Press, New York<br />
Raad voor openbaar bestuur (2012), Belichaming van de kundige overheid. Over openbaar<br />
bestuur, incidentreflexen en risicoaanvaarding, Den Haag<br />
Steen, M. van der e.a., (2010), De boom en het rizoom, Den Haag<br />
Steen, M.A. van der, M.J.W. van Twist (2012), Tools of the trade: Models & methods of<br />
strategy. Strategic Management in the Public Sector, Powerpoint, Hertie School of<br />
Governance Executive Seminar<br />
Trappenburg, M. (15/05/2010), ’Is er een overdreven roep om regels en controle na<br />
incidenten?, nrc Handelsblad<br />
Twist, M.J.W. van, R. Peeters, M.A. van der Steen (2008a), ‘De professie van de<br />
overheidsstrateeg’. Openbaar Bestuur, maart 2008, pp. 31-34<br />
74 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>
Twist, M.J.W. van, R. Peeters, M.A. van der Steen (2007), Balanceren tussen inkapseling<br />
en afstoting. <strong>Een</strong> essay over de strategische functie bij de Rijksoverheid, nsob, Den<br />
Haag<br />
Veld, R.J., In ’t. (2010), Kennisdemocratie. Opkomend stormtij, Den Haag.<br />
Whittington R. , E. Molloy, M. Mayer, A. Smith (2006),Practices of Strategising Organising.<br />
Broadening Strategy Work and Skills, Long Range Planning, 2006-39, pp. 615-629<br />
wrr, (1987), Voor de <strong>Een</strong>heid van beleid. Beschouwingen ter gelegenheid van vijftig<br />
jaar ministerie van Algemene Zaken, Den Haag<br />
wrr (2012), Vertrouwen in burgers, Den Haag<br />
Referenties<br />
75
76 <strong>Een</strong> <strong>ingebeelde</strong> <strong>kwaal</strong>