02.05.2013 Views

TRENDS IN SLIBONTWATERING - Stowa

TRENDS IN SLIBONTWATERING - Stowa

TRENDS IN SLIBONTWATERING - Stowa

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

1996-2011:<br />

VAN EFFLUENT TOT BRUIKBAAR OPPERVLAKTEWATER<br />

Fina Final l re report port<br />

<strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong><br />

SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

RAPPORT<br />

2012<br />

46


apport<br />

stowa@stowa.nl www.stowa.nl<br />

TEL 033 460 32 00 FAX 033 460 32 01<br />

Stationsplein 89 3818 LE Amersfoort<br />

POSTBUS 2180 3800 CD AMERSFOORT<br />

<strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

2012<br />

46<br />

ISBN 978.90.5773.577.6<br />

Publicaties van de STOWA kunt u bestellen op www.stowa.nl


COLOFON<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

UITGAVE Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer<br />

Postbus 2180<br />

3800 CD Amersfoort<br />

BEGELEID<strong>IN</strong>GSCOMMISSIE<br />

Jo Nieuwlands, Waterschap Scheldestromen<br />

Marcel Baars, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard<br />

Peter van Dijk, Waterschap De Dommel<br />

Marc Vermeulen, Waterschap Rivierenland<br />

Alex Meindersma, Waterschap Velt en Vecht<br />

Cora Uijterlinde, STOWA<br />

PROJECTUITVOER<strong>IN</strong>G<br />

Leon Korving, Aiforo<br />

DRUK Kruyt Grafisch Adviesbureau<br />

STOWA STOWA 2011-46<br />

ISBN 978.90.5773.577.6<br />

COPyRIGHT De informatie uit dit rapport mag worden overgenomen, mits met bronvermelding. De in het rapport<br />

ontwikkelde, dan wel verzamelde kennis is om niet verkrijgbaar. De eventuele kosten die STOWA voor<br />

publicaties in rekening brengt, zijn uitsluitend kosten voor het vormgeven, vermenigvuldigen en<br />

verzenden.<br />

DISCLAIMER Dit rapport is gebaseerd op de meest recente inzichten in het vakgebied. Desalniettemin moeten<br />

bij toepassing ervan de resultaten te allen tijde kritisch worden beschouwd. De auteurs en STOWA<br />

kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade die ontstaat door toepassing van het<br />

gedachtegoed uit dit rapport.<br />

II


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

SAMENVATT<strong>IN</strong>G<br />

De aanleiding voor dit onderzoek was de gedeelde ervaring bij waterschappen dat het ontwateren<br />

van slib steeds meer moeite kost. Deze ervaring werd ondersteund door gegevens uit<br />

de bedrijfsvergelijking van de waterschappen waaruit een flinke toename van het polymeergebruik<br />

voor de ontwatering bleek.<br />

In het kader van dit onderzoek is dieper ingegaan op de ontwikkelingen op het gebied van de<br />

ontwatering van slib. Aan de hand van een literatuur onderzoek is onderzocht welke handvatten<br />

het wetenschappelijk onderzoek biedt bij het begrijpen van de factoren die van invloed<br />

zijn op het ontwateren van slib. Daarna zijn de ontwikkelingen in Nederland met betrekking<br />

tot de ontwatering van slib in beeld gebracht aan de hand van landelijke data en detail onderzoek<br />

bij zes waterschappen. Dit onderzoek is gecombineerd met aandacht voor ontwikkelingen<br />

in de bedrijfsvoering van de ontwatering.<br />

Het onderzoek bevestigt het beeld dat de waterschappen steeds meer polymeer nodig hebben<br />

voor het ontwateren van het slib uit de rioolwaterzuiveringen. Door de inzet van meer<br />

polymeer slaagt men er wel in om het droge stof gehalte van de slibkoek constant te houden.<br />

Vanaf 2008 is er bij veel slibontwateringen een sterke toename te zien van het polymeergebruik<br />

per ton slib, hoewel er ook voor die tijd sprake is van een langzame stijging. Bij de<br />

onderzochte waterschappen was het polymeerverbruik in 2010 20% hoger dan in 2007. Dit<br />

komt overeen met het landelijke beeld uit de bedrijfsvergelijking waarbij het verbruik in<br />

2009 19% hoger was dan in 2006. Deze toename van het polymeergebruik komt overeen met<br />

2,5 miljoen euro aan extra jaarlijkse kosten voor alle waterschappen samen, terwijl de slibhoeveelheden<br />

in de afgelopen jaren vrij stabiel zijn.<br />

ontwateringsprestatie in relatie tot proceskeuzes<br />

Centrifuges produceren momenteel een slibkoek met een gemiddeld droge stof gehalte<br />

van 23­24% bij een polymeerverbruik van 13­15 g PE actief/kg droge stof. Zeefbandpersen<br />

leveren gemiddeld een nattere slibkoek (droge stof gehalte 19­21% droge stof) bij een lager<br />

polymeerverbruik (8­9 g PE actief/kg droge stof). Filterpersen geven een droge stof gehalte<br />

dat vergelijkbaar is met centrifuges. Gegevens over het bijbehorende polymeerverbruik zijn<br />

niet eenduidig. In sommige situaties is het verbruik lager dan bij zeefbandpersen, soms juist<br />

vergelijkbaar met centrifuges.<br />

Vergisting van slib blijkt ongunstig voor de ontwaterbaarheid van slib en het bijbehorend<br />

polymeerverbruik. De gegevens uit het onderzoek betreffen een beperkte dataset, maar<br />

wijzen erop dat het polymeerverbruik door de vergisting van slib met meer dan 50% kan<br />

toenemen. Deze conclusie wordt ondersteund door literatuuronderzoek dat laat zien dat<br />

de vergisting van slib leidt tot meer colloïdaal eiwit in het slib waardoor meer polymeer<br />

nodig is voor de ontwatering. De onderzochte gegevens van de waterschappen bevestigen dit<br />

beeld, hoewel de onderbouwing lastig bleek door de sterke invloed van het meevergisten van<br />

primair slib op het ontwateringsresultaat van gegist slib.<br />

Het ontwateren van slib van biologische fosfaatverwijdering kost 20­40% meer polymeer dan<br />

het ontwateren van slib van chemische fosfaatverwijdering. Dit hogere polymeerverbruik<br />

zorgt wel dat er geen groot verschil is in droge stof gehalte van de ontwaterde slibkoek in


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

vergelijking tot slib van een chemische fosfaatverwijdering. Er werd geen duidelijk verband<br />

gevonden tussen de mate van ijzerdosering, het fosfaatgehalte van de slibkoek of het fosfaatgehalte<br />

in het centraat. Dit suggereert dat het gehalte aan vrij fosfaat in het slib niet de<br />

verklaring is voor de verschillen in ontwaterbaarheid.<br />

De invoering van verdergaande stikstofverwijdering bleek bij een flink aantal locaties samen<br />

te vallen met een verslechtering van het ontwateringsresultaat. Dit leidde meestal tot een<br />

lagere droge stofgehalte van de slibkoek (0,5­1,5 %punt). Het effect op het polymeerverbruik<br />

beperkte zich meestal tot maximaal 10%.<br />

trends in proceskeuzes<br />

In de afgelopen tien jaar zijn er weinig veranderingen geweest in de keuzes voor ontwateringsmethoden.<br />

De relatieve marktaandelen van de verschillende methoden van ontwatering<br />

blijven min of meer gelijk. Bij geen van de methoden is er sprake van een sterke afname van<br />

het droge stof gehalte van de slibkoek. Wel is er bij alle methoden vanaf 2007 een toename<br />

van het polymeer gebruik.<br />

Van 2008 tot en met 2010 neemt het aandeel vergist slib toe van 57% tot 62%. Deze toename<br />

wordt vooral veroorzaakt door een toename van de verwerking van extern slib op centrale<br />

ontwateringslocaties. Er is geen groot verschil te zien in de ontwaterbaarheid van slib bij locaties<br />

die gegist slib verwerken en locaties die ongegist slib verwerken. Bij beide locaties is er<br />

sprake van een toename van het polymeerverbruik rond 2007.<br />

Vanaf 2006 neemt het slibvolume afkomstig van volledige biologische fosfaatverwijdering<br />

iets af, maar vanaf 2007 is er juist wel een forse toename van rioolwaterzuiveringen dat biologische<br />

fosfaatverwijdering ondersteunt met chemische fosfaatverwijdering. Het aandeel slib<br />

van deze zuiveringen neemt in korte tijd toe van 20% in 2006 tot 50% in 2010. Deze verandering<br />

gaat ten koste van rioolwaterzuiveringen die volledig chemisch defosfateren. Deze forse<br />

verandering kan een verklaring geven voor het landelijke beeld dat er meer polymeer nodig<br />

is voor de ontwatering van het slib. Niettemin laat het onderzoek zien dat ook bij zuiveringen<br />

met chemische fosfaatverwijdering het polymeerverbruik toenam, zodat ook andere invloeden<br />

van belang zijn.<br />

In de periode van 2003 – 2006 blijken veel zuiveringen te zijn uitgerust met aanvullende stik­<br />

stofverwijdering, meestal een vorm van denitrificatie. Deze maatregelen leidden bij een groot<br />

aantal locaties tot slechtere ontwateringslocaties. Deze maatregelen werden dus enkele jaren<br />

voorafgaand aan de sterkste stijging van het polymeerverbruik ingevoerd. Toch kunnen deze<br />

maatregelen invloed gehad hebben op de latere toename doordat men soms pas na 1­2 jaar<br />

lijkt te reageren op de verandering door een keuze voor een ander polymeer.<br />

trends in de bedrijfsvoering<br />

Het onderzoek laat zien dat er in de bedrijfsvoering van de slibontwatering nauwelijks nieuwe<br />

kennis is of nieuwe technieken zijn geïntroduceerd. Doorgevoerde verbeteringen betreffen<br />

vooral optimalisaties van bestaande machines of bijvoorbeeld het zorgen voor meer stabiliteit<br />

in bedrijfsvoering. Nieuwe vormen van procesregeling of methoden voor de karakterisering<br />

van de ontwaterbaarheid van slib worden nauwelijks toegepast. Ook is weinig kennis beschikbaar<br />

over het gebruikte polymeer, de benodigde rijpingstijd en de relatie met de eigenschappen<br />

van het te ontwateren slib.


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

De bedrijfsvoerders zijn wel betrokken en actief bezig met de optimalisatie van de bestaande<br />

apparatuur. Deze betrokkenheid is volgens de bedrijfsvoerders zelf van groot belang voor het<br />

halen van een goede ontwateringsprestatie. Daarentegen is er bij veel waterschappen wel een<br />

trend zichtbaar dat er minder tijd beschikbaar is voor het bedrijven van de slibontwatering<br />

en het analyseren van prestaties, hetgeen zijn weerslag kan hebben op de ontwateringsprestatie.<br />

Eén van de belangrijkste trends in de bedrijfsvoering is de invoering van de gezamenlijke<br />

(Europese) aanbesteding van polymeer. Vanaf 2000 zijn enkele waterschappen hier voorzichtig<br />

mee begonnen en in de loop van de tijd hebben meer waterschappen zich hierbij aangesloten.<br />

In 2008 is gestart met een geheel nieuwe opzet van de aanbesteding en groeide het<br />

aantal waterschappen dat meedeed bij de aanbesteding van 5 naar 14 waterschappen. Vanuit<br />

de praktijk worden er door de bedrijfsvoerders vraagtekens gesteld over de effectiviteit van<br />

deze aanbesteding.<br />

Het onderzoek laat zien dat de keuze van het polymeer grote invloed kan hebben op de ontwateringsprestaties.<br />

In het onderzoek is diverse malen geconstateerd dat veranderingen van<br />

polymeer leiden tot andere ontwateringsprestaties, zowel ten goede als ten slechte. De juiste<br />

keuze van het polymeer is dan ook van belang voor het halen van een goed ontwateringsresultaat.<br />

Bij de keuze van het polymeer is het van belang een goede afweging te maken tussen de kosten<br />

van het verbruik en het te behalen ontwateringsresultaat. Er blijkt bij de waterschappen<br />

een sterke focus op het bereiken van een zo droog mogelijke slibkoek, maar niet in alle situaties<br />

wegen de kosten van het extra polymeerverbruik op tegen de drogere slibkoek. Dit geldt<br />

in het bijzonder voor centrifuges die al een hoog polymeerverbruik hebben. Daarnaast is het<br />

droge stof gehalte bij sommige type eindverwerkers (bijvoorbeeld monoverbranding) van minder<br />

groot belang, doordat de slibdroging relatief goedkoop met restwarmte plaatsvindt.<br />

trends in kennisontwikkeling<br />

Het literatuur onderzoek laat zien dat er in de afgelopen 10 jaar veel aandacht is besteed aan<br />

de invloed van EPS op de flocculeerbaarheid en ontwaterbaarheid van het slib. Dit onderzoek<br />

mist echter een goede vertaling naar de praktijk doordat gebruik gemaakt wordt van laboratoriumtesten<br />

(CST, SRF) die geen grote voorspellende waarden hebben voor het ontwateringsresultaat<br />

op praktijkschaal. Een goed inzicht in de relatie tussen proceskeuzes (gisting,<br />

fosfaatverwijdering, stikstofverwijdering) in de zuivering ontbreekt. Er is bijvoorbeeld geen<br />

enkel onderzoek gevonden dat een verklaring geeft voor de slechtere ontwaterbaarheid van<br />

slib van zuiveringen met een biologische defosfatering. Het onderzoek laat wel zien dat de<br />

eiwitten in het EPS van slib een belangrijke rol spelen bij de ontwaterbaarheid. De oplosbare<br />

en colloïdale eiwitten hebben vooral veel invloed op het polymeerverbruik. Het niet oplosbare<br />

deel heeft vooral invloed op de maximale ontwaterbaarheid.<br />

Enkele van de gevonden onderzoeken leggen wel de relatie met de praktijkschaal. Zo laat<br />

onderzoek van de TU Braunschweig zien dat een thermo­gravimetrische bepaling van het<br />

vrije water in slib een goede voorspellende waarde kan hebben voor het ontwateringsresultaat<br />

op praktijkschaal. Onderzoeken van de universiteit van Gent geven interessante informatie<br />

over enerzijds de invloed van polymeereigenschappen op de ontwatering en anderzijds<br />

invloeden op de activiteit van het polymeer bij de aanmaak ervan in de praktijk.


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Het literatuur onderzoek laat verder zien dat kennis van rheologie van belang is om de processen<br />

die een rol spelen bij de ontwatering van slib te begrijpen. Het hogere polymeer verbruik<br />

van centrifuges in vergelijking tot zeefbandpersen kan bijvoorbeeld verklaard worden door<br />

de grotere krachten waar het slib in centrifuges aan wordt blootgesteld. Metingen van de<br />

viscositeit van slib blijken ook te correleren met het maximaal haalbare droge stof gehalte<br />

en recenter onderzoek laat zien dat een zogenaamd rheogram van het slib informatie kan<br />

geven over de optimale polymeerdosering. Vooralsnog zijn dit soort metingen echter nog niet<br />

vertaald naar praktische hulpmiddelen.<br />

conclusies<br />

Het onderzoek bevestigt het beeld dat het ontwateren van slib steeds moeilijker wordt. Dit uit<br />

zich vooral in een hoger polymeerverbruik terwijl het bereikte ontwateringsresultaat (droge<br />

stof gehalte) min of meer gelijk blijft. Vanaf 2002 neemt het verbruik langzaam toe, maar de<br />

grootste stijging begint in 2008.<br />

Rond 2008 is er sprake van diverse ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het poly­<br />

meerverbruik. Zo wordt hieraan voorafgaand van 2003­2006 op veel zuiveringen aanvullende<br />

stikstofverwijdering geïntroduceerd. Vanaf 2007 groeit het aantal zuiveringen dat biolo gische<br />

fosfaatverwijdering gebruikt plots sterk. Daarnaast is er vanaf 2008 een toename te zien van<br />

de hoeveelheid slib die centraal wordt vergist en ontwaterd. In 2008 starten veel waterschappen<br />

ook voor het eerst met de Europese aanbesteding van hun polymeren.<br />

De grootste verandering vanaf 2008 is de toename van het gebruik van biologische fosfaatver­<br />

wijdering met ondersteuning van chemische fosfaatverwijdering. Het onderzoek laat zien dat<br />

dergelijke zuiveringen gemiddeld 20­40% meer polymeer gebruiken en deze groei vormt dan<br />

ook een aannemelijke verklaring voor de toename van het polymeergebruik vanaf 2008. Niettemin<br />

is er ook een forse toename van het polymeerverbruik geconstateerd bij zuiveringen<br />

met chemische defosfatering, zodat dit niet de enige verklaring kan zijn. Het onderzoek heeft<br />

laten zien dat ook de vergisting van slib en de invoering van stikstofverwijdering een negatief<br />

effect hebben op het ontwateringsresultaat.<br />

Bij veel waterschappen krijgt de inzet van polymeer minder aandacht dan het bereiken van<br />

een zo droog mogelijke slibkoek. Daarnaast is er bij veel waterschappen een trend te zien<br />

dat de aandacht voor de slibontwatering vermindert doordat de bedrijfsvoerders minder<br />

tijd beschikbaar hebben voor analyse van de prestaties van de slibontwatering. Deze afstand<br />

wordt nog verder vergroot door de nieuwe manier van aanbesteding van het polymeer. Hierdoor<br />

zijn de bedrijfsvoerders minder betrokken bij de selectie van het polymeer en door de<br />

grotere prijsdruk is er bij de leveranciers minder ruimte voor maatwerk en service.<br />

Het onderzoek laat zien dat er in de praktijk nauwelijks gebruik wordt gemaakt van theoretische<br />

kennis van de ontwatering van slib. De optimalisatie van de ontwatering vindt plaats<br />

op basis van ervaring en uitproberen. Dit komt ook doordat het fundamentele onderzoek tot<br />

nu toe weinig concrete hulpmiddelen heeft opgeleverd die bruikbaar zijn in de praktijk. De<br />

belangrijkste oorzaak lijkt het ontbreken van een goede interactie tussen onderzoek en de<br />

praktijk. Niettemin biedt het literatuuronderzoek handvatten die gebruikt kunnen worden<br />

om de prestatie van de slibontwatering te verbeteren. De grootste kansen liggen in de ontwikkeling<br />

en verspreiding van kennis over de werking en inzet van polymeren in relatie tot de<br />

slibkwaliteit.


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

aanbevelingen<br />

Aanbevolen wordt dat waterschappen bij de bedrijfsvoering van de slibontwatering meer aandacht<br />

besteden aan en kennis ontwikkelen over de aanmaak van polymeer en de interactie<br />

tussen polymeer en het eigen slib. Hierdoor ontstaat er zo objectief mogelijke informatie die<br />

gebruikt kan worden voor de optimalisatie van de eigen installatie en de selectie van het polymeer.<br />

Hierdoor wordt het ontwateringsproces minder afhankelijk van de kennis van individuen<br />

binnen het waterschap en informatie van leveranciers. In het rapport is een aantal<br />

aanbevelingen gedaan waarmee waterschappen kunnen onderzoeken of de eigen polymeeraanmaak<br />

optimaal functioneert. Daarnaast zijn aanbevelingen opgenomen voor onderzoek<br />

naar de relatie tussen de keuze van het polymeer in relatie tot de eigen slibkwaliteit. Het is<br />

raadzaam deze methoden in een vervolgonderzoek verder te testen en zo standaard methoden<br />

te ontwikkelen die overgenomen kunnen worden door andere waterschappen.


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

DE STOWA <strong>IN</strong> HET KORT<br />

De Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, kortweg STOWA, is het onderzoeks plat form<br />

van Nederlandse waterbeheerders. Deelnemers zijn alle beheerders van grondwater en oppervlaktewater<br />

in landelijk en stedelijk gebied, beheerders van installaties voor de zuive ring<br />

van huishoudelijk afvalwater en beheerders van waterkeringen. Dat zijn alle water schappen,<br />

hoogheemraadschappen en zuiveringsschappen en de provincies.<br />

De waterbeheerders gebruiken de STOWA voor het realiseren van toegepast technisch,<br />

natuur wetenschappelijk, bestuurlijk juridisch en sociaal­wetenschappelijk onderzoek dat<br />

voor hen van gemeenschappelijk belang is. Onderzoeksprogramma’s komen tot stand op<br />

basis van inventarisaties van de behoefte bij de deelnemers. Onderzoekssuggesties van<br />

der den, zoals ken nis instituten en adviesbureaus, zijn van harte welkom. Deze suggesties<br />

toetst de STOWA aan de behoeften van de deelnemers.<br />

De STOWA verricht zelf geen onderzoek, maar laat dit uitvoeren door gespecialiseerde<br />

in stanties. De onderzoeken worden begeleid door begeleidingscommissies. Deze zijn samen­<br />

gesteld uit medewerkers van de deelnemers, zonodig aangevuld met andere deskundigen.<br />

Het geld voor onderzoek, ontwikkeling, informatie en diensten brengen de deelnemers<br />

sa men bijeen. Momenteel bedraagt het jaarlijkse budget zo’n 6,5 miljoen euro.<br />

U kunt de STOWA bereiken op telefoonnummer: 033 ­ 460 32 00.<br />

Ons adres luidt: STOWA, Postbus 2180, 3800 CD Amersfoort.<br />

Email: stowa@stowa.nl.<br />

Website: www.stowa.nl


<strong>IN</strong>HOUD<br />

stowa 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

<strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong><br />

SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

SAMENVATT<strong>IN</strong>G<br />

STOWA <strong>IN</strong> HET KORT<br />

1 <strong>IN</strong>LEID<strong>IN</strong>G 1<br />

2 THEORIE EN LITERATUUR 2<br />

2.1 Inleiding 2<br />

2.2 Water en slibbinding 2<br />

2.3 Karakterisering van de ontwaterbaarheid 4<br />

2.4 Invloeden op de ontwaterbaarheid van slib 6<br />

2.4.1 Extracellulair polymeer (EPS) 6<br />

2.4.2 Deeltjesgrootte 6<br />

2.4.3 Oppervlakte eigenschappen van de vlok 7<br />

2.4.4 De rol van kationen 8<br />

2.4.5 Ammonium 8<br />

2.4.6 Kalium 9<br />

2.4.7 Fosfaat 9<br />

2.5 Rheologie en slibontwatering 9<br />

2.5.1 Invloed viscositeit van het slib op de ontwaterbaarheid 9<br />

2.5.2 Invloed van afschuifspanningen bij de ontwatering 11<br />

2.6 Gebruik en dosering van polymeer 12<br />

2.6.1 Inleiding 12<br />

2.6.2 Type polymeren 12<br />

2.6.3 Polymeer aanmaak 13<br />

2.6.4 Kwaliteitscontrole van het polymeer 13<br />

2.6.5 Interactie tussen polymeer en slib 14<br />

2.7 Ontwikkelingen in de procesregeling 15<br />

2.8 Ontwikkelingen in de bedrijfsvoering 16<br />

2.8.1 Optimalisatie van de bedrijfsvoering 16<br />

2.8.2 Aanbesteding aankoop polymeer 17<br />

2.8.3 Nieuwe technieken 18<br />

3 ERVAR<strong>IN</strong>GEN MET SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G <strong>IN</strong> DE PRAKTIJK 19<br />

3.1 Inleiding 19<br />

3.2 Landelijke data 19


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

3.2.1 Herkomst en beschikbaarheid van data 19<br />

3.2.2 Resultaat per ontwateringsmethode 19<br />

3.2.3 Invloed slibgisting 22<br />

3.2.4 Invloed fosfaatverwijdering 24<br />

3.2.5 Invloed stikstofverwijdering 26<br />

3.3 Detail onderzoek waterschappen 28<br />

3.3.1 Inleiding 28<br />

3.3.2 Ontwateringsmethode 29<br />

3.3.3 Invloed slibgisting en voorbezinking 30<br />

3.3.4 Invloed fosfaat en fosfaatverwijdering 33<br />

3.3.5 Invloed struvietvorming en magnesium 36<br />

3.3.6 Invloed stikstof en stikstofverwijdering 39<br />

3.3.7 Invloed polymeer 41<br />

3.3.8 Seizoenseffecten 43<br />

3.3.9 Relatie met slib volume index 45<br />

3.3.10 Droge stof gehalte voor ontwatering 46<br />

3.4 Bedrijfsvoering van de slibontwatering 46<br />

3.4.1 Inleiding 46<br />

3.4.2 Meting en controle van de ontwatering 47<br />

3.4.3 Ervaringen met automatische metingen 48<br />

3.4.4 Bewaking van de prestatie 49<br />

3.4.5 Verbeterprojecten 49<br />

3.4.6 Slibkarakterisering en polymeerkeuze 51<br />

3.4.7 Polymeer ontvangst en opslag 52<br />

3.4.8 Polymeer aanmaak en dosering 53<br />

3.4.9 Bediening van de ontwatering 55<br />

3.4.10 Training en opleiding 57<br />

3.4.11 Belangrijkste invloed op ontwateringsresultaat 57<br />

4 DISCUSSIE 59<br />

4.1 Aanleiding van het onderzoek 59<br />

4.2 Ontwateringsresultaat in relatie tot polymeergebruik 59<br />

4.3 Literatuuronderzoek 61<br />

4.3.1 Invloed slibsamenstelling 61<br />

4.3.2 Gebruik en dosering van polymeer 63<br />

4.3.3 Procesregeling en bedrijfsvoering 63<br />

4.4 Trends op de rioolwaterzuiveringen 64<br />

4.5 Ervaringen in de bedrijfsvoering 66<br />

5 CONCLUSIE EN AANBEVEL<strong>IN</strong>GEN 68<br />

5.1 Conclusies 68<br />

5.1.1 Ontwateringsprestatie in relatie tot proceskeuzes 68<br />

5.1.2 Trends in proceskeuzes 69<br />

5.1.3 Trends in de bedrijfsvoering 69<br />

5.1.4 Trends in kennisontwikkeling 70<br />

5.1.5 Afweging 71<br />

5.2 Aanbevelingen 72<br />

6 LITERATUUR 75<br />

BIJLAGEN<br />

1 CORRELATIES TUSSEN ONTWATER<strong>IN</strong>GSPRESTATIE EN PROCES KENTALLEN 79<br />

2 RESULTATEN VERKENNENDE PROEVEN RIJP<strong>IN</strong>G POLyMEER 101


1<br />

<strong>IN</strong>LEID<strong>IN</strong>G<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Het slib uit de rioolwaterzuivering wordt momenteel zo ver als mogelijk ontwaterd met<br />

behulp van zeefbandpersen, centrifuges of filterpersen. Het ontwaterde slib bevat nog steeds<br />

maar 20­30% droge stof en dus nog heel veel water. Dit wateraandeel bemoeilijkt de inzet van<br />

slib als energiedrager en verhoogt de kosten voor slibtransport. Bovendien zijn er veel kosten<br />

gemoeid met het ontwateren van het slib. Het is daarom interessant om deze ontwatering te<br />

verbeteren.<br />

Tegelijkertijd zijn er signalen bij de waterschappen dat de ontwaterbaarheid van slib in de<br />

laatste jaren steeds slechter wordt. Tot nu toe uit zich dit vooral in een toename van het polymeerverbruik<br />

bij de ontwatering van het slib, terwijl het gemiddelde droge stof gehalte in het<br />

afgevoerde slib licht afneemt. Door de toename van het PE­verbruik gaven de waterschappen<br />

in 2009 naar schatting 2,5 miljoen euro/jaar meer uit aan chemicaliën voor het ontwateren<br />

van het slib in vergelijking met 2006. Dit is een toename van 19%.<br />

De oorzaak van deze verslechtering van de ontwaterbaarheid is tot nu toe niet helder. Vaak<br />

wordt deze verslechtering toegeschreven aan de toename van het gebruik van biologische<br />

defosfatering. Andere belangrijke invloedsfactoren zijn de mate van gisting van het slib, het<br />

soort ontwateringsmachine, de mate van toezicht op kwaliteit van de ontwatering en de kwaliteit<br />

en het type van het gebruikte poly­electrolyt (PE). Tot nu toe is er geen analyse beschikbaar<br />

die de slechtere ontwaterbaarheid van het slib onderbouwt en verklaart.<br />

Dit rapport is het resultaat van een onderzoek dat tot doel heeft een beeld te geven van de<br />

trends op het gebied van de ontwatering van slib in de afgelopen 10 jaar. Het onderzoek dient<br />

als basis voor nader onderzoek naar mogelijkheden de ontwatering van slib te verbeteren.<br />

Het onderzoek is gebaseerd op literatuur onderzoek (hoofdstuk 2), een analyse van de beschikbare<br />

data en een inventarisatie van ervaringen uit de bedrijfsvoering van slibontwatering<br />

(hoofdstuk 3). De resultaten van het onderzoek worden in hoofdstuk 4 besproken en samengevat<br />

waarna in hoofdstuk 5 de conclusies en aanbevelingen volgen.<br />

1


2<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

THEORIE EN LITERATUUR<br />

2.1 inleiding<br />

Dit hoofdstuk beschrijft de resultaten van een literatuur onderzoek naar aspecten die samenhangen<br />

met het ontwateren van zuiveringsslib. Het literatuuronderzoek heeft zich geconcentreerd<br />

op literatuur die in de laatste 10 jaar is gepubliceerd. In de wetenschappelijke literatuur<br />

is gezocht met Google Scholar. Daarnaast is de Hydrotheek van STOWA geraadpleegd.<br />

Dit hoofdstuk beschrijft vooral de nieuwe ontwikkelingen en inzichten van de laatste 10 jaar<br />

en is niet bedoeld om een algemene inleiding te geven op de ontwatering van zuiveringsslib.<br />

Voor een dergelijke inleiding wordt verwezen naar het Handboek Slibontwatering (1).<br />

2.2 water en slibbinding<br />

Het water in het slib is op verschillende manieren gebonden. De sterkte van de binding<br />

bepaalt hoe goed het water van het slib is te scheiden. Meestal wordt het in het slib aanwezige<br />

water ingedeeld in vier groepen (1), (2), (3).<br />

• Vrij water: dit water bevindt zich tussen de slibvlokken, is niet gebonden en eenvoudig<br />

te verwijderen.<br />

• Interstitieel water: dit water bevindt zich in de kleine ruimtes tussen de slibvlokken en is<br />

gebonden door capillaire krachten.<br />

• Oppervlakte water, ook wel colloïdaal gebonden water: dit is water dat gebonden is aan<br />

het oppervlak van de vlok. Dit water is gebonden door adsorptiekrachten aan het oppervlak.<br />

Ook water dat chemisch gebonden is in het extracellulaire polymeer (EPS) wordt<br />

meestal gezien als oppervlakte water.<br />

• Chemisch gebonden water: dit water bevindt zich in de celmassa, is chemisch gebonden<br />

en alleen te verwijderen door thermische droging.<br />

Het chemisch gebonden water vormt maar een klein onderdeel van het totale water. Een slibmonster<br />

met een droge stof gehalte van 3% droge stof bevat 97% water. Van dit totale monster<br />

is maar 0,5­1% chemisch gebonden water (2), ofwel 0,2­0,3 g/g droge stof. Een andere referentie<br />

(3) schat dit wat hoger in, ongeveer 1 g/g droge stof. Het aandeel chemisch gebonden water<br />

kan bepaald worden met methoden waarbij het monster bevroren wordt. Het gebonden water<br />

zal niet bevriezen en van deze eigenschap wordt gebruik gemaakt bij deze bepaling.<br />

De bepaling van het gebonden water is van gering belang omdat het maar een klein aandeel<br />

is van het totale water. Het interstitieel water vormt een groter aandeel van het te ontwateren<br />

slib (5­12% van het totale monster bij een droge stof gehalte van 3%) en is bepalend voor<br />

het maximaal bereikbare eind droge stof gehalte. Het interstitiële, chemisch gebonden en<br />

oppervlakte water worden vaak samen genomen en gebonden water genoemd. Alleen het<br />

vrije water kan door mechanische ontwatering worden verwijderd.<br />

2


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Een interessante methode voor de bepaling van het gehalte aan vrij water in een slibmonster<br />

is een thermo­gravimetrische analyse (Figuur 1). Hierbij wordt het slibmonster zeer langzaam<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering gedroogd. Zolang er vrij water in het monster aanwezig is verloopt de droging lineair in de<br />

tijd als functie van de verhouding water tot droge stof in het monster. Als het vrije water op<br />

is, is er meer energie nodig voor het verwijderen van het water en neemt de droogsnelheid<br />

plots sterk af (punt A).<br />

in het monster. Als het vrije water op is, is er meer energie nodig voor het verwijderen van het water en neemt<br />

de droogsnelheid plots sterk af (punt A).<br />

Pagina 12<br />

Figuur 1: droogcurve van een slibmonster voor de bepaling van het gehalte aan vrij water (2)<br />

figuur 1 droogcurve van een slibmonster voor de bepaling van het gehalte aan vrij water (2)<br />

Het gehalte aan vrij water dat zo bepaald wordt correleert goed met het ontwateringsresultaat dat op<br />

praktijkschaal bereikt wordt met verschillende ontwateringsapparatuur. Het droge stofgehalte op punt A wordt<br />

gedefinieerd als SSA. Onderzoek door de TU Braunschweig (2) (4) liet zien dat deze parameter voor een groot<br />

aantal slibmonsters een goede voorspelling geeft van het eind droge stof gehalte dat op praktijkschaal in<br />

centrifuges werd gehaald (Figuur 2). Ook voor monsters die op praktijkschaal met filterpersen werden<br />

ontwaterd bleek deze correlatie stand te houden.<br />

Het gehalte aan vrij water dat zo bepaald wordt correleert goed met het ontwaterings resultaat<br />

dat op praktijkschaal bereikt wordt met verschillende ontwateringsapparatuur. Het droge<br />

stofgehalte op punt A wordt gedefinieerd als SSA . Onderzoek door de TU Braunschweig (2) (4)<br />

liet zien dat deze parameter voor een groot aantal slibmonsters een goede voorspelling geeft<br />

van het eind droge stof gehalte dat op praktijkschaal in centrifuges werd gehaald (Figuur<br />

2). Ook voor monsters die op praktijkschaal met filterpersen werden ontwaterd bleek deze<br />

correlatie stand te houden.<br />

De praktische toepasbaarheid van deze test is een aandachtspunt, omdat de kalibratie van de methode nauw<br />

komt. De droogsnelheid is bepalend voor het eindresultaat en daarom moet deze zodanig gekozen worden dat<br />

de methode reproduceerbaar is. Meer hier over is in referenties (2) en (4) te vinden.<br />

De praktische toepasbaarheid van deze test is een aandachtspunt, omdat de kalibratie van<br />

de methode nauw komt. De droogsnelheid is bepalend voor het eindresultaat en daarom<br />

moet deze zodanig gekozen worden dat de methode reproduceerbaar is. Meer hier over is in<br />

referenties (2) en (4) te vinden.<br />

3


AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

s in Slibontwatering<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Figuur 2: correlatie tussen thermo-gravimetrische bepaling van het gehalte aan vrij water (SSa) en resultaat op praktijkschaal (2).<br />

figuur 2 correlatie tussen thermo-gravimetrische bepaling van het gehalte aan vrij water (ss a ) en resultaat op praktijkschaal (2)<br />

relatie tussen thermo-gravimetrische bepaling van het gehalte aan vrij water (SSa) en resultaat op praktijkschaal (2).<br />

2.3 Karakterisering van de ontwaterbaarheid<br />

Op praktijkschaal 2.3 karakterisering zijn de volgende parameters van de ontwaterbaarheid<br />

van belang voor de karakterisering van het ontwateringsresultaat:<br />

Op praktijkschaal zijn de volgende parameters van belang voor de karakterisering van het<br />

Droge stof gehalte van ontwateringsresultaat:<br />

de ontwaterde slibkoek;<br />

Het polymeerverbruik; • Droge stof gehalte van de ontwaterde slibkoek;<br />

• Het polymeerverbruik;<br />

De kwaliteit van het centraat of filtraat.<br />

• De kwaliteit van het centraat of filtraat.<br />

terisering van de ontwaterbaarheid<br />

al zijn de volgende parameters van belang voor de karakterisering van het ontwateringsresultaat:<br />

gehalte van de ontwaterde slibkoek;<br />

eerverbruik; In de literatuur worden deze paramters maar beperkt gebruikt. Meestal wordt de ontwaterbaarheid van het slib<br />

it van het gekarakteriseerd centraat of filtraat. met de Capillary In de literatuur Suction worden Time (CST) deze paramters of de Specific maar Resistance beperkt gebruikt. to Filtraton Meestal (SRF). wordt Alleen de ontwater­ in<br />

sommige situaties wordt ook baarheid het droge van het stof slib gehalte gekarakteriseerd van de koek met gerapporteerd de Capillary Suction en vrijwel Time nooit (CST) wordt of de Specific er in<br />

worden deze paramters maar beperkt gebruikt. Meestal wordt de ontwaterbaarheid van het slib<br />

gegaan op de kwaliteit van Resistance het filtraat. to Filtraton CST en SRF (SRF). zeggen Alleen in sommige feite vooral situaties iets over wordt de ook snelheid het droge van stof filtratie gehalte en van<br />

rd met de Capillary Suction Time (CST) of de Specific Resistance to Filtraton (SRF). Alleen in<br />

niet over het maximaal haalbare de koek droge gerapporteerd stof gehalte en vrijwel van de nooit slibkoek. wordt er in gegaan op de kwaliteit van het filtraat.<br />

ties wordt ook het droge stof gehalte CST van en SRF de koek zeggen gerapporteerd in feite vooral iets en over vrijwel de snelheid nooit wordt van filtratie er in en niet over het maximaal<br />

waliteit Vanwege van het filtraat. het belang CST en van SRF de haalbare zeggen SRF in de droge in feite literatuur stof vooral gehalte wordt iets van over eerst de slibkoek. de ingegaan snelheid op van de filtratie achtergronden en van deze parameter.<br />

aximaal Om haalbare een suspensie droge stof te gehalte filteren van wordt de er slibkoek. een druk opgelegd op de vloeistof om de vloeistof door een filtermedium<br />

te dwingen. Hierdoor ontstaat er boven het filtermedium een koek die zelf ook weerstand biedt tegen de<br />

elang van de SRF in de literatuur wordt eerst ingegaan op de achtergronden van deze parameter.<br />

filtratie. De weerstand tegen de filtratie wordt uiteindelijk vooral bepaald door de koek en minder door het<br />

sie te filteren wordt er een druk opgelegd op de vloeistof om de vloeistof door een filtermedium<br />

oorspronkelijke filter. Deze weerstand neemt in de tijd toe. Hierbij ontstaat er een lineair verband tussen de<br />

erdoor ontstaat er boven het filtermedium een koek die zelf ook weerstand biedt tegen de<br />

tijdsduur van de filtratie (t) en het kwadraat van het geproduceerde filtraat volume (V):<br />

erstand tegen de filtratie wordt uiteindelijk vooral bepaald door de koek en minder door het<br />

e filter. Deze weerstand neemt in de tijd toe. Hierbij ontstaat er een lineair verband tussen de<br />

e filtratie (t) en het kwadraat van het geproduceerde filtraat volume (V):<br />

Vanwege het belang van de SRF in de literatuur wordt eerst ingegaan op de achtergronden<br />

van deze parameter. Om een suspensie te filteren wordt er een druk opgelegd op de vloeistof<br />

om de vloeistof door een filtermedium te dwingen. Hierdoor ontstaat er boven het filtermedium<br />

een koek die zelf ook weerstand biedt tegen de filtratie. De weerstand tegen de filtratie<br />

wordt uiteindelijk vooral bepaald door de koek en minder door het oorspronkelijke filter.<br />

Deze weerstand neemt in


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Op een gegeven moment is het volume boven het filtermedium volledig gevuld door de opgebouwde<br />

filterkoek en begint de expressie fase waarbij de filterkoek verder uitgeperst wordt.<br />

Dit moment is herkenbaar doordat dan de productie van filtraat sterk af neemt als functie<br />

van de tijd. Figuur 3 geeft de ontwikkeling van filtraatproductie als functie van de tijd schematisch<br />

weer.<br />

Deze voorstelling van het filtratieproces blijkt nuttig voor een groot aantal filtratieprocessen.<br />

Voor de filtratie van zuiveringsslib is deze voorstelling niet altijd even goed bruikbaar.<br />

Bij veel slibsoorten is er nauwelijks sprake van een filtratiefase waardoor de bepaling van de<br />

SRF onbetrouwbaar wordt (5).<br />

komt overeen met de specifieke filtratieweerstand (SRF). Volgens de theorie<br />

angsconcentratie en alleen afhankelijk van de opgelegde druk.<br />

lume boven het<br />

de opgebouwde<br />

se waarbij de<br />

Dit moment is<br />

tie van filtraat<br />

jd. Figuur 3 geeft<br />

tie als functie van<br />

roces blijkt nuttig<br />

ssen. Voor de<br />

oorstelling niet<br />

slibsoorten is er<br />

fase waardoor de<br />

ar wordt (5).<br />

figuur 3 verloop van een klassiek filtratieproces<br />

Figuur 3: Dit verloop is waarschijnlijk van een klassiek ook filtratieproces<br />

de reden dat vaak gebruik wordt gemaakt van de eenvoudiger te<br />

bepalen CST. Bij de CST bepaling wordt een bepaalde hoeveelheid van het slibmonster in een<br />

cilinder gedaan die op een filtreerpapier rust. De cilinder is van onder open en er wordt gemeten<br />

hoe snel het filtraat van het slibmonster een bepaalde afstand op het filtreerpapier aflegt.<br />

Bij een dergelijke proef wordt er geen druk opgelegd op de suspensie zodat de CST vooral aangeeft<br />

hoe goed het vrije water uit het slibmonster kan weglopen. De CST is sterk afhankelijk<br />

van het droge stof gehalte van de te filteren suspensie.<br />

at vaak gebruik wordt gemaakt van de eenvoudiger te bepalen CST. Bij de CST<br />

eelheid van het slibmonster in een cilinder gedaan die op een filtreerpapier<br />

en er wordt gemeten hoe snel het filtraat van het slibmonster een bepaalde<br />

. Bij een dergelijke proef wordt er geen druk opgelegd op de suspensie zodat<br />

et vrije water uit het slibmonster kan weglopen. De CST is sterk afhankelijk<br />

e filteren suspensie.<br />

In het Handboek Slibontwatering (1) worden nog enkele andere technieken genoemd om de<br />

ontwaterbaarheid van slib te karakteriseren. In de onderzochte literatuur wordt geen van<br />

deze technieken genoemd of gebruikt. In het Handboek Slibontwatering wordt in het bijzonder<br />

de Filtratie­Expressie cel (FE­cel) genoemd als een interessante techniek voor de karakterisering<br />

van het slib. Met de FE­cel wordt in feite de filtratieweerstand (SRF) en de droge stof<br />

van de slibkoek na expressie bepaald. Bovendien kan het relatieve belang van de filtratie en<br />

de expressiefase worden bepaald. In de gevonden literatuur wordt geen enkele keer gerefereerd<br />

aan de filtratie­expressie cel als meetmethode. Meestal wordt gerapporteerd dat de SRF<br />

is bepaald en in sommige gevallen wordt ook het eind droge stof gehalte gerapporteerd.<br />

1) worden nog enkele andere technieken genoemd om de ontwaterbaarheid<br />

derzochte literatuur wordt geen van deze technieken genoemd of gebruikt. In<br />

rdt in het bijzonder de Filtratie-Expressie cel (FE-cel) genoemd als een<br />

kterisering van het slib. Met de FE-cel wordt in feite de filtratieweerstand<br />

oek na expressie bepaald. Bovendien kan het relatieve belang van de filtratie<br />

ld. In de gevonden literatuur wordt geen enkele keer gerefereerd aan de<br />

ode. Meestal wordt gerapporteerd dat de SRF is bepaald en in sommige<br />

stof gehalte gerapporteerd.<br />

t eind droge stof gehalte bepaald door het monster te centrifugeren in een<br />

ultaat dat hiermee bereikt wordt is sterk afhankelijk van de kracht waar de<br />

d (6) (7) (8). Ook blijkt het resultaat niet altijd even goed te correleren met<br />

In sommige onderzoeken wordt het eind droge stof gehalte bepaald door het monster te centrifugeren<br />

in een labcentrifuge. Het ontwateringsresultaat dat hiermee bereikt wordt is sterk<br />

afhankelijk van de kracht waar de centrifugatie mee wordt uitgevoerd (6) (7) (8). Ook blijkt het<br />

resultaat niet altijd even goed te correleren met het resultaat op praktijkschaal (7).<br />

ele waterschappen ervaringen opgedaan met een zogenaamde minize<br />

pers is gebruikt in STOWA onderzoeken naar de invloed van het<br />

ntwateringsresultaat (9) en bij de beoordeling van de resultaten van ultrasone<br />

gsresultaat (10). Door waterschap Brabantse Delta is in 2006 een<br />

5


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

In de afgelopen jaren zijn er bij enkele waterschappen ervaringen opgedaan met een zogenaamde<br />

mini­filterpers van het merk Mareco. Deze pers is gebruikt in STOWA onderzoeken<br />

naar de invloed van het verwarmen van polymeer op het ontwateringsresultaat (9) en bij de<br />

beoordeling van de resultaten van ultrasone slibdesintegratie op het ontwateringsresultaat<br />

(10). Door waterschap Brabantse Delta is in 2006 een uitgebreider onderzoek gedaan naar de<br />

vergelijkbaarheid van de resultaten van deze filterpers en de resultaten van zeefband pers.<br />

Deze resultaten laten zien dat als de proefcondities (persdruk, dikte filterkoek, perstijd) zorgvuldig<br />

gedefinieerd worden dat dan een goede reproduceerbaarheid van de praktijkomstandigheden<br />

mogelijk is (11).<br />

2.4 invloeden op de ontwaterbaarheid van slib<br />

2.4.1 extracellulair polymeer (eps)<br />

Slibvlokken bestaan uit een complex mengsel van cellen die bij elkaar worden gehouden<br />

door polymeren, ook wel extracellulair polymere substantie genoemd, kortweg EPS. De exacte<br />

functie van deze polymeren is niet geheel bekend. Vermoedelijk speelt EPS een belangrijke<br />

rol bij de ontwaterbaarheid van slib en in de laatste jaren zijn er diverse onderzoeken gepubliceerd<br />

die nader ingaan op de rol van EPS bij de ontwaterbaarheid. Er zijn verschillende<br />

methoden voor de bepaling van het EPS­gehalte en de samenstelling van het EPS (12) (13).<br />

Het resultaat is vaak afhankelijk van de gebruikte methode.<br />

Extracellulair polymeer bestaat voornamelijk uit eiwitten (45­55%), humusachtige bestanddelen<br />

(30­33%) en koolhydraten (10%) (12). Deze verdeling wordt min of meer bevestigd door<br />

andere bronnen (6) (14). Het gehalte aan EPS heeft meestal een positief effect op de flocculeerbaarheid<br />

van slib en de resulterende slib volume index (SVI). Aan de andere kant rapporteren<br />

de meeste auteurs dat een toename van het gehalte aan EPS een negatieve invloed heeft op de<br />

ontwaterbaarheid van slib (12) (13). Een goede bezinkbaarheid van slib hoeft dus niet samen<br />

te gaan met een goede ontwaterbaarheid van het slib.<br />

De relatie tussen het EPS gehalte en de ontwaterbaarheid van slib is niet altijd eenduidig.<br />

Soms wordt juist een verbetering van de ontwaterbaarheid geconstateerd bij een toename<br />

van het EPS­gehalte. Het is daarom beter om te kijken naar het type EPS in het slib. Eiwitten<br />

in het EPS kunnen water sterk binden en een hoog eiwit gehalte in slib lijkt daarom te correleren<br />

met een slechtere ontwaterbaarheid. Een toename van het gehalte aan koolhydraten<br />

verbetert juist de ontwaterbaarheid. Verder is het van belang om onderscheid te maken tussen<br />

extraheerbaar/oplosbaar EPS en gebonden EPS. Onderzoek laat zien dat vooral het oplosbaar<br />

deel van het EPS van invloed is op de filtratiesnelheid en het polymeerverbruik (6) (15).<br />

Het onoplosbare EPS heeft voornamelijk invloed op het gehalte aan gebonden water en zal de<br />

grootste invloed hebben op het droge stof gehalte van de filterkoek.<br />

2.4.2 deeltjesgrootte<br />

De deeltjesgrootte verdeling in slib kan worden bepaald door laserdiffractie. De onderstaande<br />

tabel geeft de deeltjesgrootte van verschillende soorten slib. Tabel 1 laat zien dat secundair<br />

slib van oorsprong grotere deeltjes bevat dan primair slib. Door gisting neemt de deeltjesgrootte<br />

verdeling af, waarbij het gehalte aan primair slib dat meevergist wordt invloed heeft<br />

op de gemiddelde deeltjesgrootte verdeling na vergisting.<br />

6


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Kleine deeltjes hebben een groter oppervlakte en kunnen daardoor in principe meer water<br />

binden. De vorm van de vlok speelt hierbij echter ook een rol. De verschillende bronnen spreken<br />

elkaar op dit punt tegen. Zo wordt er in het ene geval (6) een sterke correlatie gevonden<br />

tussen de vlokgrootte en het gehalte aan gebonden water (grotere vlokken, meer gebonden<br />

water). In een ander geval (14) is er vrijwel geen correlatie tussen vlokgrootte en het droge<br />

stof gehalte van de koek. In dit onderzoek wordt wel een grote correlatie gevonden tussen de<br />

mate van dispersie van de deeltjes en het droge stof gehalte van de koek. De mate van dispersie<br />

werd hierbij bepaald door het monster te centrifugeren en daarna de troebelheid te meten<br />

van het supernatant. De mate van dispersie is dan de verhouding droge stof in het supernatant<br />

ten opzicht van de totale droge stof in het monster. Hiermee wordt in feite het gehalte<br />

aan zeer fijne deeltjes bepaald.<br />

tabel 1 deeltjesgrootte slibsoorten<br />

slibsoort deeltjes grootte (µm)<br />

bron (14) bron (16)<br />

Primair slib 53 22-32<br />

Secundair slib 125 ±109 110-140<br />

Mesofiel gegist slib 51 ±21 30-70<br />

Mesofiel gegist slib na thermische hydrolyse 31 -<br />

Deze kleinere deeltjes kunnen ervoor zorgen dat de filterkoek bij filtratie snel dichtslaat<br />

(“blinding”). Dit heeft een negatief effect op de filtratiesnelheid, maar kan een positief effect<br />

hebben het droge stof gehalte van de slibkoek (14). Recent onderzoek (15) bevestigt het belang<br />

van fijn colloïdaal materiaal op de filtratieweerstand en droge stof van slibkoek. Dit onderzoek<br />

laat zien dat dit fijne colloïdale materiaal vooral bestaat uit eiwitrijk materiaal. De concentratie<br />

van deze colloïdale deeltjes hebben ook een grote invloed op het polymeerverbruik<br />

dat nodig is voor een goede ontwatering. Dit zelfde onderzoek laat zien dat de vergisting van<br />

slib resulteert in een forse toename van colloïdale, eiwitrijke deeltjes met een negatief effect<br />

op het polymeerverbruik en de filtratieweerstand.<br />

2.4.3 oppervlakte eigenschappen van de vlok<br />

De belangrijkste oppervlakte eigenschappen van een slibvlok zijn de hydrofobiciteit (waterafstotendheid)<br />

en de lading. Beide eigenschappen hebben een belangrijke invloed op de ontwaterbaarheid.<br />

De oppervlaktelading wordt uitgedrukt als de elektrische potentiaal op het<br />

oppervlak van de vlok. Deze lading trekt ionen uit de vloeistof aan die de lading neutraliseren<br />

waardoor er een dubbellaag ontstaat. De zeta­potentiaal is de resulterende lading op<br />

het grensvlak van de dubbellaag. De verhouding tussen de zeta­potentiaal en de oppervlakte<br />

lading wordt dus bepaald door de invloed die het vloeistofmedium heeft op de dubbellaag<br />

rondom de vlok.<br />

De literatuur laat zien dat de oppervlaktelading en zeta­potentiaal van de slibvlokken<br />

vrij wel altijd negatief zijn en bepaald worden door het EPS­gehalte van de vlok, hoewel ook<br />

hier de resultaten elkaar soms tegenspreken (6) (13) (14) (18). Vooral het gehalte aan eiwitten<br />

en humus bestanddelen lijkt de lading van het oppervlak te bepalen, terwijl het aandeel koolhydraten<br />

minder invloed heeft op de lading. Een hogere lading correleert met een slechtere<br />

ontwaterbaarheid.<br />

7


AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

figuur 4 schematische weergave van oppervlaktelading en zetapotentiaal (17)<br />

Figuur 4: schematische weergave van oppervlaktelading en zetapotentiaal (17)<br />

Ook de hydrofobiciteit van het oppervlak speelt een rol bij de ontwaterbaarheid. Hoge waar­<br />

De literatuur laat zien dat de oppervlaktelading en zeta-potentiaal van de slibvlokken vrijwel altijd negatief zijn<br />

en bepaald worden door het EPS-gehalte van de vlok, hoewel ook hier de resultaten elkaar soms tegenspreken<br />

(6) (13) (14) (18). Vooral het gehalte aan eiwitten en humus bestanddelen lijkt de lading van het oppervlak te<br />

bepalen, terwijl het aandeel koolhydraten minder invloed heeft op de lading. Een hogere lading correleert met<br />

een slechtere ontwaterbaarheid.<br />

den voor de hydrofobiciteit van het oppervlak zorgen voor een hoge filtratieweerstand, maar<br />

opvallend genoeg tegelijk ook voor een hoog gehalte aan gebonden water (6). Dit wordt waarschijnlijk<br />

veroorzaakt doordat hydrofobe vlokken makkelijker grotere deeltjes vormen die<br />

dan wel veel water insluiten.<br />

2.4.4 de rol van kationen<br />

De aanwezigheid van meerwaardige metallische kationen zoals Ca, Mg, Fe en Al heeft een<br />

positief effect op de ontwaterbaarheid van slib (6) (19) (20). Het positieve effect van deze ionen<br />

wordt vermoedelijk veroorzaakt doordat zij een brugfunctie vervullen bij het binden van de<br />

negatief geladen polymeren in de slibvlokken. Van deze ionen wordt Ca gezien als de belangrijkste<br />

factor. Hogere Ca­concentraties in het slib kunnen er ook voor zorgen dat er minder<br />

polymeer nodig is bij de ontwatering van het slib (20).<br />

Ook de hydrofobiciteit van het oppervlak speelt een rol bij de ontwaterbaarheid. Hoge waarden voor de<br />

hydrofobiciteit van het oppervlak zorgen voor een hoge filtratieweerstand, maar opvallend genoeg tegelijk ook<br />

voor een hoog gehalte aan gebonden water (6). Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat hydrofobe vlokken<br />

makkelijker grotere deeltjes vormen die dan wel veel water insluiten.<br />

2.4.4 De rol van kationen<br />

De aanwezigheid van meerwaardige metallische kationen zoals Ca, Mg, Fe en Al heeft een positief effect op de<br />

ontwaterbaarheid van slib (6) (19) (20). Het positieve effect van deze ionen wordt vermoedelijk veroorzaakt<br />

doordat zij een brugfunctie vervullen bij het binden van de negatief geladen polymeren in de slibvlokken. Van<br />

deze ionen wordt Ca gezien als de belangrijkste factor. Hogere Ca-concentraties in het slib kunnen er ook voor<br />

zorgen dat er minder polymeer nodig is bij de ontwatering van het slib (20).<br />

Verder zijn er aanwijzingen dat calcium een belangrijke rol speelt in de ontwaterbaarheid<br />

van slib na anaerobe vergisting (19). Een hoog gehalte aan calcium in het slib voor vergisting<br />

kan mogelijk voorkomen dat polysachariden in het slib in oplossing gaan en daarmee een bijdrage<br />

leveren aan een verslechtering van de ontwaterbaarheid.<br />

Verder zijn er aanwijzingen dat calcium een belangrijke rol speelt in de ontwaterbaarheid van slib na anaerobe<br />

vergisting (19). Een hoog gehalte aan calcium in het slib voor vergisting kan mogelijk voorkomen dat<br />

polysachariden in het slib in oplossing gaan en daarmee een bijdrage leveren aan een verslechtering van de<br />

ontwaterbaarheid.<br />

2.4.5 ammonium<br />

Een hoger ammonium gehalte in slib lijkt een negatieve invloed te hebben op de ontwaterbaarheid<br />

van slib (19). Onderzoek aan industrieel slib liet zien dat het gehalte aan ammonium<br />

een grotere invloed had dan het magnesium gehalte in het zelfde slib. Het hogere ammonium<br />

gehalte correleerde met een toename van het gehalte aan oplosbare eiwitten in oplossing.<br />

2.4.5 Ammonium<br />

Een hoger ammonium gehalte in slib lijkt een negatieve invloed te hebben op de ontwaterbaarheid van slib (19).<br />

Onderzoek aan industrieel slib liet zien dat het gehalte aan ammonium een grotere invloed had dan het<br />

magnesium gehalte in het zelfde slib. Het hogere ammonium gehalte correleerde met een toename van het<br />

gehalte aan oplosbare eiwitten in oplossing.<br />

Het kan zijn dat de verslechtering dus vooral veroorzaakt wordt door deze toename aan oplosbare<br />

eiwitten en dat het hogere ammonium gehalte hier een gevolg van is. Verschillende<br />

bronnen rapporteren dat oplosbare eiwitten een negatieve invloed hebben op de ontwaterbaarheid<br />

van slib (6) (15). Een andere theorie is dat het ammonium calcium verdringt in de<br />

EPS­structuur, waardoor de bindende werking van het calcium verloren gaat (19).<br />

8<br />

Pagina 17


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

2.4.6 kalium<br />

Ook voor kalium wordt gerapporteerd dat hogere concentraties een negatieve invloed hebben<br />

op de ontwaterbaarheid van slib (19). In dit geval zou er sprake zijn van een optimale kalium<br />

concentratie. Het kalium gehalte moet niet te laag zijn omdat het beschikbaar moet zijn als<br />

nutriënt voor de celmassa. Als er echter te veel kalium in de oplossing aanwezig is heeft dit<br />

negatieve effecten op de ontwaterbaarheid van het slib.<br />

De optimale kalium concentratie ligt rond 0,25­0,5 meq/l. Boven een concentratie van 2 meq/l<br />

was in dit onderzoek de invloed zeer negatief op de ontwaterbaarheid. Een goede verklaring<br />

voor dit effect ontbreekt, hoewel ook hier, net als bij ammonium, de toename van het kalium<br />

gehalte correleerde met een toename van het gehalte aan oplosbare eiwitten in het slib.<br />

2.4.7 fosfaat<br />

Bij onderzoeken door Waterschap Velt en Vecht (21) en Waternet (22) met de vorming van struviet<br />

in het slib is een positief effect bereikt op de ontwaterbaarheid van het slib. Deze verbetering<br />

wordt daarbij veelal toegeschreven aan de verlaging van de fosfaatconcentratie in het<br />

slib die hiermee wordt bereikt.<br />

Om hier meer onderbouwing aan te geven is in de literatuur expliciet gezocht naar de invloed<br />

van fosfaat op de ontwaterbaarheid van slib. Hierover is echter vrijwel geen onderzoek gevonden.<br />

In een DWA Merkblatt (7) wordt wel genoemd dat fosfaat een belangrijke rol kan spelen,<br />

maar hierbij wordt slechts gerefereerd aan literatuur die in algemene zin ingaat op de rol van<br />

fosfaat bij de waterbinding in bijvoorbeeld vlees.<br />

Er is geen onderzoek gevonden die duidelijk onderbouwt welke rol fosfaat speelt bij de ontwatering<br />

van slib. Wel is een onderzoek gevonden die laat zien dat fosfaat in hoge concentraties<br />

aanwezig kan zijn in de EPS van biologische defosfaterend slib (23). De celclusters in dit slib,<br />

inclusief het EPS, bevatten een fosfaatconcentratie van 51­65%, terwijl de EPS om de cellen<br />

heen een fosfaatconcentratie van 16­37% bevatte. Dit geeft in ieder geval aan dat fosfaat een<br />

rol kan spelen bij het gedrag van EPS bij de ontwaterbaarheid van slib. Verder wordt in de literatuur<br />

(18) melding gemaakt van een verlaging van de hydrofobiciteit van slibvlokken door<br />

hogere fosfaatconcentraties. Andere bronnen (6) relateren een hoge hydrofobiciteit weer met<br />

een slechtere ontwaterbaarheid van het slib.<br />

2.5 rheologie en slibontwatering<br />

Bij de ontwatering van zuiveringsslib speelt de rheologie een essentiële rol. De rheologie<br />

beschijft de vervormingen van materialen als gevolg van opgelegde spanningen. Voor vloeistoffen<br />

is de viscositeit een bekende maat hiervoor. Door de ontwikkeling van nauwkeurigere<br />

viscositeitsmetingen lijken zich hier nieuwe inzichten te ontwikkelen die kunnen helpen bij<br />

de sturing en beoordeling van de ontwaterbaarheid van zuiveringsslib.<br />

2.5.1 invloed viscositeit van het slib op de ontwaterbaarheid<br />

Al in een onderzoek van 2004 (6) werd een relatie gevonden tussen de gemeten viscositeit<br />

van het slibmonster en de ontwaterbaarheid. Zowel een hogere CST als een hoger gehalte aan<br />

gebonden water correleerde in dit onderzoek met een hogere viscositeit van het te ontwateren<br />

slibmonster.<br />

9


AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

2.5.1 Invloed viscositeit van het slib op de ontwaterbaarheid<br />

Al in een onderzoek van 2004 (6) werd een relatie gevonden tussen de gemeten viscositeit van het slibmonster<br />

en de ontwaterbaarheid. Zowel een hogere CST als een hoger gehalte aan gebonden water correleerde in dit<br />

Slib gedraagt zich bij de bepaling van de viscositeit niet als een Newtoniaanse vloeistof.<br />

onderzoek met een hogere viscositeit van het te ontwateren slibmonster.<br />

De gemeten viscositeit wateringsresultaat op de overgang in centrifuges van lijn 2 naar op praktijkschaal 3 blijkt goed (8). te In correleren dit onderzoek met uit het 2007 ontwateringsresultaat<br />

werd de vis­<br />

in centrifuges op praktijkschaal cositeit van 14 (8). verschillende In dit onderzoek vergiste uit slibmonsters 2007 werd gemeten de viscositeit bij een droge van 14 stof verschillende gehalte van 5%. vergiste<br />

slibmonsters gemeten De resultaten bij een droge kwamen stof met gehalte een nauwkeurigheid van 5%. De resultaten van ±2,3% kwamen overeen met een de resultaten nauwkeurigheid in de van<br />

praktijk (Figuur 6). In dit onderzoek werden vergelijkbare correlaties gevonden met het ont­<br />

±2,3% overeen met de resultaten in de praktijk (Figuur 6). In dit onderzoek werden vergelijkbare correlaties<br />

wateringsresultaat door labcentrifuges en het gehalte aan gebonden water bepaald met een<br />

gevonden met het ontwateringsresultaat door labcentrifuges en het gehalte aan gebonden water bepaald met<br />

thermogravische bepaling (zie ook paragraaf 2.2). Ook bleek de viscositeit een voorspellende<br />

een thermogravische bepaling (zie ook paragraaf 2.2). Ook bleek de viscositeit een voorspellende waarde te<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering waarde te hebben voor de SVI.<br />

hebben voor de SVI.<br />

TS (full-scale) [%] .<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

Bij het meten van de viscositeit is het opgelegde snelheidsverschil dan ook belangrijk voor de<br />

resul terende afschuifspanning. Figuur 4 laat het verloop zien van een typische proef met slib.<br />

Wanneer men in een viscositeitsmeting de snelheid (shear rate) laat oplopen (lijn 1) zal de<br />

resulterende afschuifspanning eerst lineair oplopen. Op een gegeven moment gaan de polymeren<br />

in het slib zich ordenen en neemt de afschuifspanning nog maar weinig toe. Wanneer<br />

het snelheidsverschil enige tijd gelijk gehouden wordt (lijn 2) zal de afschuifspanning zelfs<br />

dalen. Als een vloeistof dit gedrag vertoont noemt men het een thixotropische of pseudoplastische<br />

vloeistof. Tenslotte wordt bij afnemende snelheidsverschillen (lijn 3) een andere spanning<br />

gemeten als bij de toename van het snelheidsverschil.<br />

Slib gedraagt zich bij de bepaling van de viscositeit niet als een Newtoniaanse vloeistof. Bij het meten van de<br />

viscositeit is het opgelegde snelheidsverschil dan ook belangrijk voor de resulterende afschuifspanning. Figuur 4<br />

laat het verloop zien van een typische proef met slib. Wanneer men in een viscositeitsmeting de snelheid (shear<br />

rate) laat oplopen (lijn 1) zal de resulterende afschuifspanning eerst lineair oplopen. Op een gegeven moment<br />

gaan de polymeren in het slib zich ordenen en neemt de afschuifspanning nog maar weinig toe. Wanneer het<br />

snelheidsverschil enige tijd gelijk gehouden wordt (lijn 2) zal de afschuifspanning zelfs dalen. Als een vloeistof dit<br />

gedrag vertoont noemt men het een thixotropische of pseudoplastische vloeistof. Tenslotte wordt bij<br />

afnemende snelheidsverschillen (lijn 3) een andere spanning gemeten als bij de toename van het<br />

snelheidsverschil.<br />

figuur 5 verloop van de afschuifspanning bij slib als functie van het opgelegde snelheidsgradient (shear rate) (8)<br />

shear rate<br />

Figuur 5: verloop van de afschuifspanning bij slib als functie van het opgelegde snelheidsgradient (shear Rate) (8)<br />

De gemeten viscositeit op de overgang van lijn 2 naar 3 blijkt goed te correleren met het ont­<br />

figuur 6 relatie tussen viscositeit van slib en ontwateringsresultaat op praktijkschaal (8)<br />

10<br />

1<br />

time<br />

R 2 = 0,8887<br />

± 2,3 %<br />

0 10 20 30 40 50 60<br />

shear stress at Á = 500 s -1 [Pa]<br />

Figuur 6: Relatie tussen viscositeit van slib en ontwateringsresultaat op praktijkschaal (8)<br />

2<br />

3<br />

digested sludges (n=14)<br />

± 1,6 %<br />

In een ander onderzoek (24) werd de viscositeit op een iets ander manier bepaald. Hierbij werd het slib<br />

blootgesteld aan een range aan amplitude veranderingen in een viscometer. Bij bepaalde amplitudes werd dan<br />

een constante spanning gemeten, de “yield stress”. De yield stress bleek een goede correlatie te hebben met de<br />

shear stress<br />

1<br />

3<br />

shear rate<br />

2<br />

Pagina 19


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

In een ander onderzoek (24) werd de viscositeit op een iets ander manier bepaald. Hierbij<br />

werd het slib blootgesteld aan een range aan amplitude veranderingen in een viscometer.<br />

Bij bepaalde amplitudes werd dan een constante spanning gemeten, de “yield stress”. De yield<br />

stress bleek een goede correlatie te hebben met de droge stof gehalte van de slibkoek die in<br />

een filterpers op labschaal werd geproduceerd. Ook bleek deze goed te correleren met de<br />

kwali teit van het verkregen filtraat.<br />

2.5.2 invloed van afschuifspanningen bij de ontwatering<br />

De afschuifspanningen bij de ontwatering van het slib spelen een rol bij het polymeerverbruik<br />

dat nodig is voor de ontwatering. In centrifuges ondergaat het slib grotere afschuifspanningen<br />

waardoor er meer polymeer nodig blijkt om een zelfde eindresultaat te halen<br />

(3). Dit wordt geïllustreerd door Figuur 7. Op de x­as in de figuur is het product weergegeven<br />

van de snelheidsgradient G (in 1/s) en de tijdsduur t van de gradient (in s). Bij ontwatering in<br />

centrifuges wordt het slib typisch blootgesteld aan Gt waarden van 100.000 ­ 120.000, terwijl<br />

de ontwatering in bandfilterpersen plaatsvindt bij Gt waarden van 10.000 en in kamerfilterpersen<br />

bij 30.000. De hogere afschuifspanningen in centrifuges maken wel een hogere gehalte<br />

AIFORO - Trends in aan Slibontwatering<br />

droge stof in de slibkoek mogelijk.<br />

figuur 7 invloed van afschuifspanning op het polymeerverbruik (3)<br />

Optimum Polymer Dose (mg/L)<br />

450<br />

400<br />

350<br />

300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

Figuur 7: invloed van afschuifspanning op het polymeerverbruik (3)<br />

Ook ander onderzoek (24) toont aan dat slib dat langer blootgesteld werd aan afschuifspan­<br />

Ook ander onderzoek ningen (24) meer toont polymeer aan dat nodig slib dat heeft langer om blootgesteld tot een optimaal werd aan ontwateringsresultaat afschuifspanningen te meer komen.<br />

polymeer nodig Met heeft zogenaamde om tot een optimaal rheogrammen ontwateringsresultaat lijkt het zelfs mogelijk te komen. om Met een onder zogenaamde of overdosering rheogrammen van<br />

lijkt het zelfs mogelijk het polymeer om een te onder herkennen of overdosering (25) (26) (27). van het Bij een polymeer rheogram te herkennen wordt in een (25) visositeitsmeter (26) (27). Bij een de<br />

rheogram wordt weerstand in een visositeitsmeter van het slib tegen de weerstand draaiing van de het slibvloeistof slib tegen gemeten draaiing van als functie de slibvloeistof van de tijd. gemeten Het<br />

als functie van de rheogram tijd. Het gaf rheogram ook informatie gaf ook of informatie het monster of het blootgesteld monster blootgesteld was aan veel of was weinig aan veel afschuifspan­ of weinig<br />

afschuifspanningen. ningen. Hierdoor Hierdoor zou zou het in het potentie in potentie mogelijk mogelijk worden worden om met om met dergelijke dergelijke rheogrammen de menging de<br />

van slib en polymeer menging te beoordelen van slib en en polymeer te bekijken te beoordelen of wrijving en in pijpen te bekijken of bochten of wrijving niet de in pijpen oorzaak of zijn bochten van een<br />

overmatig polymeer niet verbruik. de oorzaak Al zijn veel van eerder een heeft overmatig men dit polymeer in Nederland verbruik. ook Al kunnen veel eerder aantonen heeft met men een dit FE-cel in<br />

(28), maar wellicht Nederland dat de bepaling ook kunnen met aantonen een rheometer met een eenvoudiger FE­cel (28), en maar goedkoper wellicht is. dat de bepaling met een<br />

rheometer eenvoudiger en goedkoper is.<br />

2.6 Gebruik en dosering van polymeer<br />

2.6.1 Inleiding<br />

0 20000 40000 60000 80000 100000 120000 140000<br />

Gt Gt (1/s)<br />

Optimal Dose<br />

Range<br />

Deze paragrafen gaan verder in op de rol van het polymeer bij de slibontwatering. Eerst wordt een algemene<br />

11<br />

introductie gegeven op polymeertypen en het gebruik ervan. Daarbij wordt ook aandacht gegeven aan de<br />

mogelijkheden die er zijn om de kwaliteit en de aanmaak van het polymeer te controleren. Ten slotte wordt<br />

ingegaan op de rol van het polymeer bij de ontwatering van het slib.


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

2.6 gebruik en dosering van polymeer<br />

2.6.1 inleiding<br />

Deze paragrafen gaan verder in op de rol van het polymeer bij de slibontwatering. Eerst wordt<br />

een algemene introductie gegeven op polymeertypen en het gebruik ervan. Daarbij wordt<br />

ook aandacht gegeven aan de mogelijkheden die er zijn om de kwaliteit en de aanmaak van<br />

het polymeer te controleren. Ten slotte wordt ingegaan op de rol van het polymeer bij de ontwatering<br />

van het slib.<br />

In de literatuur werden weinig referenties gevonden die ingaan op de selectie van het poly­<br />

meer en de aanmaak van het polymeer. Deze paragrafen leunen daarom zwaar op referentie<br />

(29). Deze referentie geeft een voorproef van de inhoud van Merkblatt DWA M­350 “Aufbereitung<br />

von Flockungshilfmitteln zur Schlammbehandlung” van de Deutsche Vereinigung für<br />

Wasserwirtschaft, Abwasser und Abfall (DWA). Naar verwachting wordt dit Merkblatt in de<br />

loop van 2012 definitief gepubliceerd.<br />

Voor een algemene inleiding op het gebruik en de inzet van polymeer wordt ook hier weer<br />

verwezen naar het Handboek Slibontwatering (1).<br />

2.6.2 type polymeren<br />

De meest gebruikte polymeren bestaan uit een polyacrylamide dat met geladen copoly meren<br />

wordt gepolymeriseerd. Omdat de slibvlokken normaal gesproken negatief geladen zijn worden<br />

meestal kationisch geladen copolymeren gebruikt. Het meest gebruikte copolymeer<br />

is dimethylaminoethylacrylaat (29) (30) dat met een esterbinding aan het hoofdpolymeer<br />

vastzit.<br />

De werking van de verschillende polymeren onderscheidt zich vooral door de ladingsdichtheid<br />

en molecuulgewicht (30). Daarnaast kan ook de structuur van het polymeer invloed hebben.<br />

Sommige polymeren zijn sterk lineair, anderen juist vertakt. Het polymeer kan ook zo<br />

sterk vertakt zijn dat er een soort netstructuur ontstaat.<br />

Het molecuulgewicht van polymeren kan variëren tussen 10 4 en 10 8 g/mol. De viscositeit van<br />

de verkregen polymeeroplossing is hoger bij grote molecuulgewichten. De ladingsdichtheid<br />

van een polymeer kan variëren tussen de 20­70%. Door een titratie met een ander geladen<br />

polymeer kan de lading bepaald worden: ladingtitratie. Een andere indicatie voor de ladingsdichtheid<br />

kan worden gekregen door de “streaming current” te bepalen, dit is stroom die ontstaat<br />

in een bewegende, geladen vloeistof.<br />

Het polymeer kan in vaste vorm worden aangeleverd, maar dit is niet meer zo gebruikelijk<br />

omdat vloeibare polymeren veel gebruiksvriendelijker zijn. Vaste polymeren worden meestal<br />

alleen nog gebruikt bij grotere installaties omdat de extra moeite van de aanmaak dan<br />

opweegt tegen de lagere kosten van het polymeer. De vloeibare polymeren kunnen een dispersie<br />

zijn van polymeer in olie of een emulsie van polymeer, olie en water. De laatste tijd<br />

wordt er steeds meer gebruik gemaakt van emulsies omdat hiermee eventuele waterbezwaarlijke<br />

aspecten van de gebruikte olie worden verminderd.<br />

12


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

2.6.3 polymeer aanmaak<br />

Het polymeer dient voor gebruik aangemaakt te worden met water zodat de polymeerketens<br />

zich volledig kunnen strekken. Meestal wordt een stamoplossing gemaakt met een concentratie<br />

van 0,5­1% actief polymeer. Het voordeel van een hogere concentratie van de stamoplossing<br />

is dat de werkzaamheid van het polymeer hierdoor langer behouden blijft. Bij de dosering<br />

in het slib wordt deze oplossing vaak nog verder naverdund tot een concentratie van<br />

0,01% tot 0,3%.<br />

Meestal wordt een rijpingstijd van ongeveer 30­45 minuten aanbevolen voor het polymeer<br />

(29). De rijpingstijd kan afhankelijk zijn van de temperatuur: bij lagere temperaturen is de<br />

benodigde rijpingstijd hoger. Te hoge temperaturen (>35°C) moeten vermeden worden om<br />

destabilisatie van het polymeer te voorkomen. De rijpingstijd van een polymeer kan in het<br />

laboratorium gevolgd worden door de geleidbaarheid en de viscositeit van de oplossing als<br />

functie van de tijd te volgen. Door het strekken van het polymeer neemt de geleidbaarheid<br />

langzaam toe doordat de tegenionen van het polymeer langzaam in oplossing gaan. Zodra het<br />

polymeer volledig gestrekt is neemt de geleidbaarheid niet meer toe. Ook de viscositeit van<br />

de polymeer oplossing is te gebruiken voor de beoordeling van de rijpingstijd. Het verloop<br />

van de viscositeit is hierbij enigszins afhankelijk van het type polymeer. Bij sommige polymeren<br />

stijgt de viscositeit eerst om daarna af te nemen tot een constante waarde door hydrolyse<br />

van het polymeer. Bij andere polymeren zal de viscositeit langzaam stijgen tot een constante<br />

waarde. Zodra een constante waarde is bereikt is de rijping voltooid.<br />

Het water dat gebruikt wordt voor het aanmaken van de polymeeroplossing kan invloed hebben<br />

op de kwaliteit van de oplossing. In lagere concentraties kunnen anionen (nitraat, sulfaat)<br />

al invloed hebben (29). Ook de concentratie aan kationen (Ca, Mg, Fe) dient niet te hoog<br />

te zijn. Zwevend stof moet vermeden worden. Bij een pH van ongeveer 5 zijn polymeeroplossingen<br />

het meest stabiel. Bij een pH groter dan 7 kan hydrolyse van het polymeer sneller tot<br />

kwaliteitsvermindering leiden. Onderzoek door de Universiteit van Gent (30) laat zien dat<br />

de concentratie van de polymeeroplossing een grote invloed heeft op de hydrolyse snelheid:<br />

meer verdunde oplossingen laten een snellere hydrolyse zien. Verder moet de verblijftijd van<br />

de verdunde oplossing ook niet te lang zijn. Al na 3 uur kan de ladingsdichtheid door hydrolyse<br />

al tot 50%­75% van de originele waarde zijn afgenomen. Na 1­2 dagen is niet meer dan<br />

20­40% van de originele lading over. De hydrolyse kan effectief tegengegaan worden door het<br />

aanzuren van de polymeer oplossing tot pH 4,5 met zoutzuur of azijnzuur. Een bijkomend<br />

voordeel kan zijn dat hierdoor de benodigde rijpingstijd afneemt. Proeven op praktijkschaal<br />

in België laten zien dat aanzuring van de polymeeroplossing kan leiden tot betere ontwateringsresultaten<br />

bij een gelijk polymeergebruik. De kosten van de aanzuring bedroegen een<br />

fractie (1%) van de kosten van het polymeer.<br />

Kortsluitstromen bij het aanmaken van het polymeer kunnen ervoor zorgen dat niet alle poly­<br />

meer goed is gerijpt. Kortsluitstromen kunnen door toevoegen van een kleurstof aan de oplossing<br />

gevonden worden.<br />

2.6.4 kwaliteitscontrole van het polymeer<br />

Aangezien de kwaliteit van het polymeer van invloed kan zijn op de werking en het verbruik,<br />

kan het interessant zijn om regelmatig de kwaliteit van het polymeer zelf en de aanmaak<br />

ervan te controleren. Daarom wordt aanbevolen om bij elke geleverde vracht een monster van<br />

500 g te nemen en dit monster koel en donker te bewaren. Bij problemen bij de ontwatering<br />

kan dit monster gebruikt worden voor verdere controles.<br />

13


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

De kwaliteit van het geleverde polymeer kan bepaald worden met de volgende methoden:<br />

• Vaststellen van de viscositeit bij een vaste polymeer concentratie en na een vaste rijping.<br />

De viscositeit is een goede maat voor het polymeer gewicht.<br />

• Bepaling van de toename van de geleidbaarheid bij een vaste concentratie. Hierdoor wordt<br />

een indruk gekregen van de ladingsdichtheid van het polymeer.<br />

• Colloïd titratie of bepaling van de “streaming current”, de electrophoretische mobiliteit.<br />

Hiermee wordt een indruk gekregen van de ladingsdichtheid van het polymeer.<br />

Daarnaast is het ook raadzaam om regelmatig de kwaliteit van de aangemaakte oplossing te<br />

controleren. Controles die uitgevoerd kunnen worden zijn:<br />

• Viscositeit;<br />

• Geleidbaarheid;<br />

• Droge stof gehalte.<br />

Afwijkingen in één van deze parameters kunnen een indicatie zijn van een afwijkende dosering<br />

of polymeerkwaliteit.<br />

2.6.5 interactie tussen polymeer en slib<br />

In hoofdlijnen zijn er twee manieren waarop het polymeer helpt bij het uitvlokken van slib:<br />

brugvorming en ladingneutralisatie. Door de lange ketens van het polymeer kan het polymeer<br />

zich op meerdere vlokken tegelijk hechten en bruggen vormen tussen de vlokken. Dit is waarschijnlijk<br />

het belangrijkste mechanisme bij polymeren met een hoge molecuulmassa. Bij<br />

polymeren met een middelmatige of lage molecuulmassa is ladingneutralisatie een belangrijker<br />

mechanisme.<br />

Onderzoek (30) laat zien dat polymeren met een hoge molecuulmassa al bij lage concentraties<br />

in staat zijn om vlokken te maken. Een nadeel van deze vlokken is dat zij vrij fragiel van structuur<br />

zijn en dat daardoor in het begin van de vlokfase al heel veel water wordt ingevangen dat<br />

tijdens de filtratiefase niet verwijderd wordt. Polymeren met een lagere molecuulmassa vergen<br />

een hogere dosering om tot een optimaal vlokresultaat te komen. Hierbij ontstaan er echter<br />

compactere vlokken die in de expressie­fase ook nog eens beter uit te persen zijn doordat<br />

alle lading in de vlokken beter geneutraliseerd is. Dit blijkt ook uit het feit dat deze koeken<br />

bij wegnemen van de druk veel minder ver terugveren dan koeken waarbij dit niet gebeurd is.<br />

Het belang van een goede en snelle vlokvorming blijkt uit Figuur 8. Dit is het resultaat van<br />

een onderzoek waarbij veel verschillende polymeren zijn getest. De polymeren onderscheiden<br />

zich in molecuulgewicht (hoe hoger hoe meer rondjes) en in ladingsdichtheid (meer<br />

lading, meer plussen). Deze figuur laat zien dat als er na 60 seconden veel filtraat gevormd<br />

is, dat er dan ook kans is op een hoog droge stof gehalte. De zwarte punten in de grafiek zijn<br />

polymeren met een hoog molecuulgehalte en deze vallen een beetje buiten de trend. Deze<br />

polymeren geven wel een snelle en goede vlok, maar vangen daarbij veel water in die in de<br />

expressiefase moeilijk is te verwijderen.<br />

Hetzelfde onderzoek laat zien dat een hogere ladingsdichtheid van een polymeer normaal<br />

gesproken gunstig is voor de werking ervan. Deze hogere ladingsdichtheid blijkt het meest<br />

van belang tijdens de expressiefase. Een polymeer met een hoog molecuulgewicht kan daarom<br />

toch bij lage doseringen een redelijk droge stof gehalte van de slibkoek bereiken, zolang de<br />

ladingsdichtheid maar hoog genoeg is.<br />

14


hoger hoe meer rondjes) en in ladingsdichtheid (meer lading, meer plussen). Deze figuur laat zien dat als er na<br />

60 seconden veel filtraat gevormd is, dat er dan ook kans is op een hoog droge stof gehalte. De zwarte punten in<br />

de grafiek zijn polymeren met een hoog molecuulgehalte en deze vallen een beetje buiten de trend. Deze<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

polymeren geven wel een snelle en goede vlok, maar vangen daarbij veel water in die in de expressiefase<br />

moeilijk is te verwijderen.<br />

figuur 8 relatie tussen filtraatproductie na 60 seconden en droge stof van de koek. (30)<br />

Cake dry matter content (% w/w)<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

0 100 200 300 400 500<br />

Filtrate mass after 60 s (g)<br />

+ OOO<br />

++ OO<br />

++ OOOO<br />

+++ O<br />

+++ OOO<br />

+++ OOOOO<br />

++++ OO<br />

++++ OOOO<br />

+++++ OOO<br />

Figuur 8: Relatie tussen filtraatproductie na 60 seconden en droge stof van de koek. (30)<br />

Zoals algemeen bekend is er een optimale polymeer dosering. Het polymeer zorgt immers<br />

voor de neutralisatie van de lading van de slibvlokken. Te hoge doseringen leiden er toe dat<br />

de lading op de slibvlokken omslaat, waardoor de vlokken elkaar gaan afstoten. Meestal wordt<br />

de optimale dosering bepaald door het slib met verschillende concentraties polymeer uit te<br />

vlokken en daarna de CST van het slib te bepalen (3) (31). Algemeen wordt aangenomen dat<br />

Pagina 24<br />

de optimale dosering overeenkomt met het punt dat de zeta­potentiaal van het slib ongeveer<br />

neutraal is.<br />

Een juiste polymeerdosering is nodig om een goed ontwateringsresultaat te krijgen. Een<br />

goede keuze van polymeer en bijbehorende dosering kan er voor zorgen dat het vrije water<br />

in het slib tijdens de filtratie of centrifugatie eenvoudig tussen de slibvlokken kan weglopen.<br />

Het polymeer heeft echter maar een heel geringe invloed op het maximaal haalbare droge<br />

stof gehalte van de slibkoek. Onderzoek met thermo­gravimetrische analyses liet bijvoorbeeld<br />

zien dat het gehalte aan vrij water niet beïnvloed werd door een onder of overdosering van<br />

polymeer (2).<br />

2.7 ontwikkelingen in de procesregeling<br />

In 1999 is in een STOWA onderzoek (32) een aantal nieuwe technieken voor de regeling van<br />

de slibontwatering in de praktijk getest. De meeste technieken betroffen droge stof of troebelheidsmeters.<br />

Daarnaast werd er ook een meter getest die de “streaming current” van het centraat<br />

meet als maat voor de zeta­potentiaal. Dit onderzoek liet zien dat een aantal continue<br />

droge stof metingen goed bruikbaar was, maar dat sommige moeite hadden met de omschakeling<br />

tussen gegist (zwart) slib en aeroob (bruin) slib. De meting van droge stof of troebelheid<br />

in het centraat bleek uiterst moeilijk. De “streaming current” meting bleek een onderdosering<br />

van polymeer goed te kunnen meten, maar had moeite om een overdosering aan<br />

polymeer te meten.<br />

Op basis van de resultaten van dit onderzoek zijn er in 2002 testen uitgevoerd met een regelsysteem<br />

voor een centrifuge waarbij gebruik gemaakt werd van continue droge stof meters<br />

en een bewaking van de troebelheid van het centraat (33). Aangezien de troebelheid van het<br />

centraat moeilijk meetbaar bleek werd dit signaal via een “fuzzy” regeling meegenomen.<br />

De resultaten met de proef waren succesvol en leidden tot een verlaging van het PE­gebruik.<br />

De aanschaf van de regeleenheid vergde toen een investering van 60.000 tot 105.000 euro en<br />

15


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

was daarmee aan de hoge kant. De in dit STOWA onderzoek ontwikkelde regeleenheid is door<br />

Alfa Laval daarna verder ontwikkeld en wordt nog steeds vermarkt onder de naam OCTOPUS.<br />

Toch lijken de kosten van het systeem een brede toepassing in Nederland in de weg te staan.<br />

In de literatuur werden weinig nieuwe referenties gevonden voor nieuwe regelsystemen voor<br />

het regelen van de slibontwatering. Een mogelijk alternatief voor de bewaking van de kwaliteit<br />

van het centraat is het meten van de viscositeit. Onderzoek (34) (35) uit 2003 laat zien<br />

dat de optimale polymeerdosering overeenkomt met een minimum in de viscositeit van het<br />

centraat. Bij een te lage dosering is het centraat troebel en daardoor viskeuzer. Bij een te hoge<br />

polymeerdosering neemt de viscositeit weer toe door de aanwezigheid van polymeer in het<br />

centraat. Voor de meting is een zeer gevoelige viscositeitsmeter nodig die betrouwbaar kan<br />

meten in het bereik van 1­3 cP. Voor onderzoek op praktijkschaal (35) werd een on­line viscositeitsmeting<br />

getest. Deze testen lieten zien dat het minimum in de viscositeit vrij goed overeen<br />

kwam met het minimum in de polymeerdosering. Wel kon de droge stof van de koek<br />

op dat moment nog net iets verbeterd worden door de dosering net iets verder te verhogen.<br />

Voor de proeven werd gebruik gemaakt van een rotatie viscositeitsmeting. Deze meter bleek<br />

erg gevoelig voor het debiet door de meter en moest regelmatig worden schoongemaakt. De<br />

auteurs verwachtten dat dergelijke problemen minder belangrijk zouden zijn met nieuwere<br />

viscositeitsmetingen die werken met een vibratieprincipe.<br />

Meer recent rapporteren enkele bronnen (25), (36) dat ook gewerkt wordt aan het meten van de<br />

viscositeit van het te ontwateren van slib om zo de polymeerdosering te sturen. Het meetprincipe<br />

maakt gebruik van rheogrammen van slibmonsters die bij gebruik van een polymeer duidelijk<br />

anders zijn dan bij onbehandeld slib. De resultaten zijn gebruikt om op praktijkschaal<br />

de ontwatering van het slib te verbeteren, maar nog niet geïntegreerd in een continue regeling.<br />

2.8 ontwikkelingen in de bedrijfsvoering<br />

Deze paragraaf geeft een overzicht van de ontwikkelingen die hebben plaats gevonden in de<br />

bedrijfsvoering van de slibontwatering aan de hand van samenvattingen van artikelen die<br />

zijn gepubliceerd in Neerslag in de afgelopen 10 jaar.<br />

2.8.1 optimalisatie van de bedrijfsvoering<br />

In een artikel van 2003 (38) wordt gerapporteerd dat het toenmalige Zuiveringschap Hollandse<br />

Eilanden en Waarden sinds 1998 bezig is geweest met een verbeterprogramma voor<br />

de slibontwatering. Hierbij heeft men gebruik gemaakt van de FE­cel voor de bepaling van de<br />

slibeigenschappen op zes locaties. Per locatie werd een projectteam ingesteld om de prestatie<br />

van de slibontwatering te verbeteren. Op Sluisjesdijk verhoogde men het droge stof gehalte<br />

van de slibkoek door diverse aanpassingen aan de centrifuge (andere schroef, installatie remmotor,<br />

nieuwe regeling voor de verschiltoeren en aanpassen van het vloeistofpeil in de trommel).<br />

Ook in Dordrecht realiseerde men vergelijkbare verbeteringen en kon het droge stof<br />

gehalte worden verhoogd van 22 naar 27%. Verder werd de inzet en aanbesteding van mobiele<br />

slibontwateringen verbeterd. In totaal kon men hierdoor 1,4 miljoen euro/jaar besparen.<br />

In 2006 installeerde Waterschap Velt en Vecht een nieuwe membraanfilterpers die betere<br />

resultaten haalde dan de oude filterpers (38). Bij de nieuwe pers hoeft men geen ijzer meer te<br />

doseren. Opvallend is de melding van het gebruik van een Flocmaster waarmee men de kwaliteit<br />

van de vlok kan meten en zo ook de polymeerdosering kan regelen.<br />

16


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

In dat zelfde jaar wordt ook gerapporteerd over de optimalisatie van de werking van de kamer­<br />

filterpers op de rwzi Nijmegen van Waterschap Rivierenland (39). Door een nieuwe aanmaak<br />

van polymeer en een verbeterde menging van slib en polymeer kon men volgens het artikel<br />

het verbruik sterk terugdringen. Het artikel onderbouwt deze stelling verder niet. Bovendien<br />

installeerde men een nieuwe regeling die de vulling van de kamers in de pers optimaliseerde.<br />

Opvallend aan de nieuwe polymeerdosering was het Polymix­systeem waardoor geen<br />

rijpingstijd van het polymeer meer nodig zou zijn. In de praktijk blijkt er nog wel een voorraad<br />

tank na het Polymix systeem te zijn zodat er toch nog enige rijping is. Overigens blijkt de<br />

geclaimde afname van het polymeerverbruik niet duidelijk uit de gegevens die in het kader<br />

van deze STOWA studie voor deze zuivering zijn onderzocht.<br />

In 2009 wordt gerapporteerd over verbeteringen bij de slibontwatering op de rwzi Katwijk<br />

(40). Door een combinatie van maatregelen nam volgens het artikel het energie­ en polymeerverbruik<br />

duidelijk af. Bij deze centrifuge kon dit bereikt worden door een constanter en<br />

hogere droge stof gehalte te voeden, de instellingen op de centrifuge te verbeteren en te<br />

kiezen voor een ander polymeer.<br />

Bovenstaande voorbeelden laten zien dat het mogelijk is de prestatie van de slibontwatering<br />

te verbeteren met extra aandacht voor keuze en aanmaak van polymeer, maar vooral ook van<br />

de instellingen en bedrijfsvoering van het ontwateringsapparaat.<br />

2.8.2 aanbesteding aankoop polymeer<br />

Een belangrijke verandering in de afgelopen jaren is de manier waarop het polymeer wordt<br />

ingekocht. Vanaf 2000 ontstaat er een trend dat waterschappen deze inkoop steeds meer formeel<br />

gaan aanbesteden en gezamenlijk gaan inkopen. In eerste instantie organiseerde elk<br />

waterschap zijn eigen aanbesteding (zie bijvoorbeeld (41). Maar al in 2000 begonnen vijf waterschappen<br />

om gezamenlijk het polymeer in te kopen omdat er grote verschillen bleken te zijn<br />

in de prijzen die zij betaalden (42). In eerste instantie werd alleen een minimum­eis gesteld<br />

aan het droge stof gehalte waar de leverancier aan moest voldoen. De leverancier die die minimum­eis<br />

haalde en de goedkoopste was won de aanbesteding. Omdat alle ontwateringen in<br />

1 perceel werden aanbesteed ontstond er een probleem als een leverancier niet kon voldoen<br />

aan de garantie­eisen op één rwzi. Op dat moment moest alles opnieuw worden aanbesteed.<br />

Door de manier van aanbesteden was er nauwelijks een prikkel voor de leveranciers om een<br />

uitzonderlijke prestatie te realiseren. Daarom werd in de daaropvolgende aanbesteding een<br />

bonus ingesteld die de leveranciers konden halen als zij betere prestaties haalden dan gegarandeerd.<br />

Dit zorgde wel voor veel extra administratie en discussie over verantwoordelijkheden<br />

(wie mag wanneer wat veranderen). Bovendien werd de bonus nauwelijks uitgekeerd.<br />

In 2008 werd vervolgens mede op verzoek van de leveranciers de aanbesteding helemaal<br />

omgegooid. Doordat in de eerdere aanbesteding vooral werd geselecteerd op prijs kon dit<br />

de ontwikkeling van nieuwe, betere polymeren remmen. Daarom werd in 2008 overgegaan<br />

op het organiseren van mini­competities en werd de opdracht gegund op basis van de “Economisch<br />

Meest Voordelige Inschrijving”, ofwel EMVI. Bij deze ontwikkeling sloten zich nog<br />

eens 9 waterschappen aan. De aanbesteding werd verdeeld in een perceel per waterschap.<br />

Per perceel kregen de inschrijvers de kans om laboratoriumproeven van een slibmonster en<br />

hun eigen ervaring een aanbieding te doen. Met de zeven meest economische aanbieders per<br />

perceel werd een raamovereenkomst aangeboden. Vervolgens werden in een tweede deel van<br />

de procedure deze zeven leveranciers uitgenodigd om mee te doen aan een praktijkproef. Bij<br />

deze praktijkproef krijgt de als beste gerankte leverancier de kans om zijn aanbieding waar<br />

17


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

te maken gedurende een praktijkproef van 5 dagen. Als dit niet lukt mag de volgende leverancier<br />

aantonen dat hij wel zijn aanbieding kan waarmaken. Als de leverancier zijn aanbieding<br />

waarmaakt wordt met hem een leveringsovereenkomst gesloten. Door eerst te kiezen<br />

voor een raamcontract kan vervolgens eenvoudig afscheid genomen worden van een leverancier<br />

als hij in de loop van tijd niet voldoet aan de eisen van het contract. Op dat moment kan<br />

zonder nieuwe Europese aanbesteding de daarna beste leverancier van de raamovereenkomst<br />

uitgenodigd worden.<br />

2.8.3 nieuwe technieken<br />

In de afgelopen jaren is er weinig gerapporteerd over experimenten met geheel nieuwe ontwateringstechnieken.<br />

In 2008 zijn er proeven uitgevoerd op de rwzi Nijmegen met het Kemicond­principe<br />

(43). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Fenton­reactie waarbij<br />

door reactie van tweewaardig ijzer en waterstofperoxide hydroxyl radicalen ontstaan. Deze<br />

radicalen oxideren het slib waardoor de ontwaterbaarheid sterk toeneemt. Deze reactie dient<br />

wel plaats te vinden bij een pH van 4­5 zodat het nodig is om naast waterstofperoxide ook zwavelzuur<br />

te doseren. Het ijzer hoeft niet gedoseerd te worden omdat het al in het slib aanwezig<br />

is. De proeven op Nijmegen lieten zien dat de droge stof van de slibkoek toenam van 26% naar<br />

35%. Bovendien nam het gebruik aan polymeer af met 35%. Hier staat dan wel het verbruik<br />

van waterstofperoxide en zwavelzuur tegenover. Door een sterke stijging van de prijzen van<br />

deze chemicaliën is het in Nijmegen uiteindelijk niet tot een definitieve toepassing gekomen.<br />

Zeer recent zijn er proeven bij Waternet en Velt en Vecht uitgevoerd met de vorming van struviet<br />

in het slib door toevoeging van magnesium (21) (22). Hierdoor nam de ontwaterbaarheid<br />

van het slib significant toe. Als mogelijke verklaring wordt vaak de verlaging van de fosfaatconcentratie<br />

genoemd. Andere mogelijke verklaringen zijn de vorming van harde struviet<br />

deeltjes die de filtreerbaarheid verbeteren of de toevoeging van tweewaardige kationen in de<br />

vorm van magnesium.<br />

Verder is er in de laatste jaren ook veel aandacht geweest voor slibdestructietechnieken. Hier­<br />

bij wordt gebruik gemaakt van ultrageluid (10) of van temperatuur en druk: thermische druk­<br />

hydrolyse (44). Beide technieken worden vooral getest vanwege hun effect op de slibgisting,<br />

maar hebben naar verwachting ook een effect op de slibontwatering. In 2006 en 2007 zijn<br />

proeven uitgevoerd met de toepassing van ultrageluid op de rwzi’s Bath, Enschede en Nieuwgraaf.<br />

Bij alle drie de zuiveringen kon geen significant effect aangetoond worden van de toepassing<br />

van ultrageluid op het ontwateringsresultaat met de destijds toegepaste technieken.<br />

Het principe van thermische hydrolyse is al veel langer bekend en werd in feite al jarenlang<br />

toegepast in enkele ZIMPRO­installatie’s in Nederland. Bij deze installatie werd een droge stofgehalte<br />

van ongeveer 50% gehaald. Bij de ZIMPRO wordt de thermische hydrolyse vooral ingezet<br />

voor de verbetering van de ontwatering van het slib. Dit vergt veel energie en de kosten<br />

ervan wegen niet op tegen de verbetering van de ontwatering. Daarom is de laatste ZIMPRO<br />

(in Nieuwveer) in 2012 uit bedrijf genomen en vervangen door een slibgisting in combinatie<br />

met een klassieke ontwatering. Momenteel wordt thermische hydrolyse vooral ingezet als<br />

voorbehandeling voor de gisting om zo de biogasproductie te stimuleren en tegelijkertijd de<br />

ontwatering van het slib te verbeteren. In Nederland zijn de eerste testen met dit principe<br />

uitgevoerd op de rwzi’s Hoensbroek en Venlo. Hierbij was er een toename van het droge stof<br />

gehalte van de koek te zien van 21,4 naar 31% (44). Helaas zijn nog geen kentallen gepubliceerd<br />

over de effecten op het polymeerverbruik, maar deze zullen in de eerste praktijkinstallaties<br />

worden vastgesteld. De eerste berichten wijzen op een hoger verbruik dan normaal.<br />

18


3<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

ERVAR<strong>IN</strong>GEN MET SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

<strong>IN</strong> DE PRAKTIJK<br />

3.1 inleiding<br />

3.2 landelijke data<br />

Dit hoofdstuk beschrijft de resultaten van onderzoek naar de trends in de ontwatering van<br />

slib in de praktijk. Het hoofdstuk begint met een analyse van landelijke data uit de database<br />

van het CBS en gegevens van de bedrijfsvergelijkingen van de waterschappen uit 2006 en<br />

2009. Om deze landelijke data te verifiëren en aan te vullen is in een detailonderzoek dieper<br />

ingegaan op de ontwikkelingen bij een achttal waterschappen. Tenslotte wordt ingegaan op<br />

trends in de bedrijfsvoering van de slibontwateringen aan de hand van interviews met een<br />

aantal ervaren bedrijfsvoerders en een aan de waterschappen rondgestuurde vragenlijst over<br />

de bedrijfsvoering.<br />

3.2.1 herkomst en beschikbaarheid van data<br />

De gegevens in de volgende paragrafen zijn gebaseerd op data die door het CBS voor dit onderzoek<br />

ter beschikking is gesteld en uit gegevens van de bedrijfsvergelijking. Door het CBS zijn<br />

data van 1990 tot en met 2010 ter beschikking gesteld waarin voor alle rwzi’s met een slibontwatering<br />

het ontwateringsresultaat (droge stof gehalte van de slibkoek) is te vinden. Per<br />

rwzi is opgegeven welke ontwateringsmethode men gebruikt, of er een vorm van aanvullende<br />

P en N­verwijdering is en of het slib gestabiliseerd wordt. Ook is per rwzi aangegeven hoeveel<br />

extern slib op deze rwzi wordt ontwaterd. Van dit slib is de herkomst niet bekend.<br />

Verder is gebruik gemaakt van de databestanden van de bedrijfsvergelijking voor 2006 en<br />

2009. Oudere databestanden bleken moeilijk toegankelijk te zijn en zijn daarom in deze studie<br />

niet gebruikt. In de bedrijfsvergelijking worden sommige gegevens per slibontwatering<br />

gerapporteerd, maar cijfers over het droge stof gehalte van de slibkoek, polymeerverbruik en<br />

energieverbruik voor de slibontwatering worden alleen per waterschap gerapporteerd.<br />

3.2.2 resultaat per ontwateringsmethode<br />

In de jaren negentig is er sprake geweest van een forse toename van de hoeveelheid slib die<br />

met ontwateringsapparatuur werd behandeld. Deze toename is een gevolg van de verschuiving<br />

van het gebruik van slib in de landbouw naar verbranding van het slib al dan niet met<br />

compostering of slibdroging als voorbehandeling. Hierbij werden voornamelijk centrifuges<br />

ingezet zoals blijkt uit de forse toename van het slibvolume dat met centrifuges wordt ontwaterd<br />

in de periode tot 2000. Vanaf 2000 stabiliseren de marktaandelen van de verschillende<br />

ontwateringsmethoden zich min of meer. Het aandeel dat met centrifuges ontwaterd wordt<br />

neemt sinds 2005 nog wel iets toe. Het aandeel dat met filterpersen ontwaterd wordt is vanaf<br />

2004 stabiel.<br />

19


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

figuur 9 ontwikkeling marktaandeel verschillende ontwateringsmethoden (bron: cbs)<br />

Ton Ton droge droge stof/jaar stof/jaar<br />

220.000<br />

220.000<br />

200.000<br />

200.000<br />

180.000<br />

180.000<br />

160.000<br />

160.000<br />

140.000<br />

140.000<br />

120.000<br />

120.000<br />

100.000<br />

100.000<br />

80.000<br />

80.000<br />

60.000<br />

60.000<br />

40.000<br />

40.000<br />

20.000<br />

20.000<br />

0<br />

01990<br />

1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010<br />

1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010<br />

Figuur 9: ontwikkeling marktaandeel verschillende ontwateringsmethoden (Bron: CBS)<br />

Figuur 9: ontwikkeling marktaandeel verschillende ontwateringsmethoden (Bron: CBS)<br />

Figuur 10 laat zien hoe het ontwateringsresultaat van de verschillende methoden zich heeft<br />

ontwikkeld in de laatste twee decennia. Zoals bekend geven filterpersen het beste ontwate­<br />

een beter resultaat ringsresultaat. dan zeefbandpersen. Centrifuges geven Vooral weer bij een de beter filterpersen resultaat is dan er een zeefbandpersen. forse afname Vooral van bij het de<br />

een beter resultaat filterpersen dan zeefbandpersen. is er een forse afname Vooral van bij het de ontwateringsresultaat. filterpersen is er een Dit forse wordt afname waarschijnlijk van het<br />

vooral veroorzaakt doordat steeds minder vaak kalk werd gebruikt als hulpmiddel bij de ontwatering.<br />

Dit gebruik was vooral van belang bij toepassing van het slib in de landbouw.<br />

Figuur 10 laat zien hoe het ontwateringsresultaat van de verschillende methoden zich heeft ontwikkeld in de<br />

laatste<br />

Figuur<br />

2<br />

10<br />

decennia.<br />

laat zien hoe<br />

Zoals<br />

het<br />

bekend<br />

ontwateringsresultaat<br />

geven filterpersen<br />

van<br />

het<br />

de<br />

beste<br />

verschillende<br />

ontwateringsresultaat.<br />

methoden zich<br />

Centrifuges<br />

heeft ontwikkeld<br />

geven weer<br />

in de<br />

laatste 2 decennia. Zoals bekend geven filterpersen het beste ontwateringsresultaat. Centrifuges geven weer<br />

ontwateringsresultaat. Dit wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt doordat steeds minder vaak kalk werd<br />

gebruikt<br />

ontwateringsresultaat.<br />

als hulpmiddel<br />

Dit<br />

bij de<br />

wordt<br />

ontwatering.<br />

waarschijnlijk<br />

Dit gebruik<br />

vooral veroorzaakt<br />

was vooral van<br />

doordat<br />

belang<br />

steeds<br />

bij toepassing<br />

minder vaak<br />

van<br />

kalk<br />

het slib<br />

werd<br />

in de<br />

landbouw.<br />

gebruikt als hulpmiddel bij de ontwatering. Dit gebruik was vooral van belang bij toepassing van het slib in de<br />

landbouw.<br />

figuur 10 ontwikkeling ontwateringsresultaat verschillende ontwateringsmethoden (bron: cbs)<br />

Ontwateringsresultaat (% (% ds ds van van koek) koek)<br />

36%<br />

36%<br />

34%<br />

34%<br />

32%<br />

32%<br />

30%<br />

30%<br />

28%<br />

28%<br />

26%<br />

26%<br />

24%<br />

24%<br />

22%<br />

22%<br />

20%<br />

20%<br />

18%<br />

18% 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010<br />

1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010<br />

Figuur 10: ontwikkeling ontwateringsresultaat verschillende ontwateringsmethoden (Bron: CBS)<br />

Figuur 10: ontwikkeling ontwateringsresultaat verschillende ontwateringsmethoden (Bron: CBS)<br />

Figuur 11 vergroot de ontwikkelingen van de laatste 10 jaar. De figuur laat zien dat het ontwateringsresultaat<br />

van de centrifuges vanaf 2005 is gaan dalen van 23,5% in 2005 tot een minimum<br />

van 22,5% in 2008. Vanaf dit jaar is er weer sprake van een lichte stijging in het ontwateringsresultaat.<br />

Het resultaat van de zeefbandpersen is relatief stabiel gebleven en is vanaf<br />

2008 juist wat verbeterd. De gemiddelde resultaten voor heel Nederland vertonen een verge­<br />

Pagina 30 lijkbaar beeld als die van de centrifuges, waarschijnlijk door het grote marktaandeel van deze<br />

Pagina 30<br />

centrifuges bij het ontwateren van slib in Nederland.<br />

20<br />

Centrifuge<br />

Filterpers Centrifuge<br />

Zeefbandpers<br />

Filterpers<br />

Zeefbandpers<br />

Centrifuge<br />

Centrifuge<br />

Filterpers<br />

Filterpers<br />

Zeefbandpers<br />

Zeefbandpers<br />

alle methoden<br />

samen alle methoden<br />

samen


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

figuur 11 ontwateringsresultaat ontwateringsmethoden 2000-2010 (bron: cbs)<br />

Ontwateringsresultaat (% ds van<br />

koek)<br />

30%<br />

29%<br />

28%<br />

27%<br />

26%<br />

25%<br />

24%<br />

23%<br />

22%<br />

21%<br />

20%<br />

19%<br />

2000 2002 2004 2006 2008 2010<br />

Figuur 11: ontwateringsresultaat ontwateringsmethoden 2000-2010 (Bron: CBS)<br />

In de laatste jaren is er dus sprake van een lichte afname van het ontwateringsresultaat. In<br />

2000 was het droge stof gehalte van de slibkoek gemiddeld nog 23,5%, terwijl deze in 2010<br />

is gedaald tot gemiddeld 22,9%. Hierdoor wordt per ton droge stof ongeveer 3% meer slibkoek<br />

geproduceerd. Deze afname lijkt vooral veroorzaakt te zijn door een afname van ontwateringsresultaten<br />

bij centrifuges. De gemiddelde ontwateringsresultaten bij zeefbandpersen<br />

nemen juist toe.<br />

Figuur 11 vergroot de ontwikkelingen van de laatste 10 jaar. De figuur laat zien dat het ontwateringsresultaat<br />

van de centrifuges vanaf 2005 is gaan dalen van 23,5% in 2005 tot een minimum van 22,5% in 2008. Vanaf dit<br />

jaar is er weer sprake van een lichte stijging in het ontwateringsresultaat. Het resultaat van de zeefbandpersen is<br />

relatief stabiel gebleven en is vanaf 2008 juist wat verbeterd. De gemiddelde resultaten voor heel Nederland<br />

vertonen een vergelijkbaar beeld als die van de centrifuges, waarschijnlijk door het grote marktaandeel van deze<br />

centrifuges bij het ontwateren van slib in Nederland.<br />

De ontwateringsresultaten laten weliswaar een lichte afname zien, maar toch is deze afname<br />

relatief beperkt. Dit past niet bij het algemene beeld dat er leeft dat het steeds moeilijker<br />

wordt om het slib te ontwateren. Hier breekt zich op dat in de CBS data geen gegevens over het<br />

polymeergebruik zijn opgenomen. Dit verbruik wordt wel geregistreerd in de Bedrijfsvergelijking<br />

van de Waterschappen. De resultaten van deze Bedrijfsvergelijking voor slibontwatering<br />

zijn opgenomen in Tabel 2. Deze gegevens bevestigen het beeld van de CBS­data dat het ontwateringsresultaat<br />

min of meer gelijk is gebleven. Daarentegen is er een duidelijke stijgende<br />

lijn te zien in het polymeerverbruik. Hier komt duidelijk naar voren dat het ontwateren van<br />

slib kennelijk steeds moeilijker wordt. Alleen ten koste van een hoger polymeergebruik kan<br />

men een vergelijkbaar ontwateringsresultaat bereiken.<br />

In de laatste jaren is er dus sprake van een lichte afname van het ontwateringsresultaat. In 2000 was het droge<br />

stof gehalte van de slibkoek gemiddeld nog 23,5%, terwijl deze in 2010 is gedaald tot gemiddeld 22,9%. Hierdoor<br />

wordt per ton droge stof ongeveer 3% meer slibkoek geproduceerd. Deze afname lijkt vooral veroorzaakt te zijn<br />

door een afname van ontwateringsresultaten bij centrifuges. De gemiddelde ontwateringsresultaten bij<br />

zeefbandpersen nemen juist toe.<br />

De ontwateringsresultaten laten weliswaar een lichte afname zien, maar toch is deze afname relatief beperkt.<br />

Dit past niet bij het algemene beeld dat er leeft dat het steeds moeilijker wordt om het slib te ontwateren. Hier<br />

breekt zich op dat in de CBS data geen gegevens over het polymeergebruik zijn opgenomen. Dit verbruik wordt<br />

wel geregistreerd in de Bedrijfsvergelijking van de Waterschappen. De resultaten van deze Bedrijfsvergelijking<br />

tabel 2 kentallen slibontwatering uit bedrijfsvergelijking<br />

voor slibontwatering zijn opgenomen in Tabel 2. Deze gegevens bevestigen het beeld van de CBS-data dat het<br />

ontwateringsresultaat gemiddeld nl min of meer eenheid gelijk is gebleven. 1999 Daarentegen 2002 is er een 2006 duidelijke stijgende 2009 lijn te zien in het<br />

polymeerverbruik. Droge stof in slib Hier komt duidelijk % van slibkoeknaar voren 23,4 dat het ontwateren 23,6 van slib 23,2kennelijk steeds 22,8 moeilijker wordt.<br />

Alleen ten koste van een hoger polymeergebruik kan men een vergelijkbaar ontwateringsresultaat bereiken.<br />

Polymeerverbruik g/kg droge stof 7,8 8,3 9,5 11,3<br />

Centrifuge<br />

Filterpers<br />

Zeefbandpers<br />

alle methoden<br />

samen<br />

Energieverbruik kWh/kg ds 0,13 0,12 0,12 0,10<br />

Gemiddeld NL Eenheid 1999 2002 2006 2009<br />

Droge stof in slib % van slibkoek 23,4 23,6 23,2 22,8<br />

De gegevens in de benchmark worden alleen per waterschap gerapporteerd zodat ontwik­<br />

Polymeerverbruik<br />

kelingen niet<br />

g/kg<br />

per<br />

droge<br />

slibontwatering<br />

stof<br />

kunnen<br />

7,8<br />

worden gevolgd.<br />

8,3<br />

Dit maakt het<br />

9,5<br />

moeilijk om de<br />

11,3<br />

Energieverbruik gegevens uit kWh/kg te splitsen ds naar ontwateringsmethode, 0,13 doordat 0,12 bij een aantal 0,12 waterschappen 0,10<br />

Tabel 2: kentallen slibontwatering verschillende uit ontwateringsmethoden bedrijfsvergelijking in gebruik zijn. Tabel 3 verzamelt de prestaties per ontwateringsmethode,<br />

waarbij alleen data van waterschappen is gebruikt waarbij meer dan 80%<br />

van het slib met één ontwateringsmethode werd ontwaterd. Er blijken weinig waterschappen<br />

slibontwatering kunnen worden gevolgd. Dit maakt het moeilijk om de gegevens uit te splitsen naar<br />

te zijn die voornamelijk met zeefbandpersen ontwateren. De kentallen voor zeefbandpersen<br />

zijn daarom gebaseerd op data van slechts één waterschap. De laatste kolom bevat de resultaten<br />

van de overige waterschappen die verschillende ontwateringsmethoden gebruiken.<br />

De gegevens in de benchmark worden alleen per waterschap gerapporteerd zodat ontwikkelingen niet per<br />

21<br />

Pagina 31


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

In deze categorie ontwatert het merendeel (51%) met zeefbandpersen. Daarnaast wordt 35%<br />

van het slib in deze categorie ontwaterd door centrifuges en 14% door filterpersen.<br />

tabel 3 kentallen slibontwatering per ontwateringsmethode (data uit bedrijfsvergelijkingen 2006 & 2009)<br />

kental eenheid centrifuge zeefbandpers filterpers gemengd<br />

Aantal datapunten # 20 2 9 15<br />

Droge stof in slib % van slibkoek 23,5% 23,3% 24,3% 22,7%<br />

Polymeerverbruik g PE/kg ds 13 9 6 9<br />

Energieverbruik kWh/kg ds 122 87 65 120<br />

Fe-verbruik g Fe/kg ds 0,3 0 2,6 2,0<br />

Kosten chemicaliën<br />

slibontwatering<br />

€/kg PE & Fe 4,9 5,1 2,1 4,6<br />

€/kg ds 65 52 55 48<br />

Tabel 3 bevestigt het beeld dat centrifuges meer polymeer gebruiken dan zeefbandpersen.<br />

Ook het energieverbruik is duidelijk hoger. Centrifuges halen echter wel een hoger droge stof<br />

gehalte in de slibkoek. Dit blijkt duidelijker uit de data van het CBS dan data van de benchmark.<br />

De data van de bedrijfsvergelijking is voor zeefbandpersen beperkt bruikbaar doordat<br />

maar weinig waterschappen vooral zeefbandpersen gebruiken. In de “gemengde” categorie<br />

bevinden zich vooral zeefbandpersen en het ontwateringsresultaat is hier wel duidelijk lager<br />

dan bij de centrifuges. Opvallend is het relatief hoge energieverbruik in deze “gemengde”<br />

categorie. Dit hoge energieverbruik wordt vooral bepaald door één waterschap met een thermische<br />

ontwatering (ZIMPRO). Zonder de gegevens van dit waterschap bedraagt het energieverbruik<br />

voor deze categorie 102 kWh/ton ds. Op de overige kentallen heeft dit waterschap<br />

geen bijzondere grote invloed.<br />

3.2.3 invloed slibgisting<br />

Figuur 12 laat de ontwikkeling zien van de methoden voor slibstabilisatie vanaf 1990. In de<br />

periode van 1990 tot en met 2000 is er een flinke groei geweest van het aantal rioolwaterzuiveringen<br />

dat uitgerust werd met een slibgisting. Dit werd mede veroorzaakt door de verschuiving<br />

van toepassen van slib in de landbouw naar thermische verwerkingsmethoden. In 2000<br />

werd 57% van alle slib behandeld in een slibgisting. Vanaf 2008 is er een lichte toename te zien<br />

in de toepassing van slibgisting. In 2010 werd 62% van alle slib behandeld in een slibgisting.<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

Slibvolume (ton ds/jaar)<br />

figuur 12 ontwikkeling methoden voor slibstabilisatie (bron: cbs)<br />

350.000<br />

300.000<br />

250.000<br />

200.000<br />

150.000<br />

100.000<br />

50.000<br />

0<br />

Figuur 12: Ontwikkeling methoden voor slibstabilisatie (Bron: CBS)<br />

overige methoden<br />

simultaan in<br />

beluchting<br />

gisting (1-traps)<br />

Figuur 13 laat zien dat de toename van slibgisting vanaf 2008 samen valt met een toename in de verwerking van<br />

22<br />

extern slib op een centrale ontwatering. In de periode van 2000 tot en met 2007 werd gemiddeld 33% extern<br />

slib verwerkt op een centrale rwzi met slibgisting. In 2009 en 2010 is dit toegenomen tot 51% extern slib. Deze<br />

cijfers laten zien dat er vanaf 2008 een sterke trend ontstaat om meer slib centraal te vergisten en te


Slib<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Figuur 12: Ontwikkeling methoden Figuur voor 13 slibstabilisatie laat zien dat (Bron: de toename CBS) van slibgisting vanaf 2008 samen valt met een toename in<br />

de verwerking van extern slib op een centrale ontwatering. In de periode van 2000 tot en met<br />

2007 werd gemiddeld 33% extern slib verwerkt op een centrale rwzi met slibgisting. In 2009<br />

en 2010 is dit toegenomen tot 51% extern slib. Deze cijfers laten zien dat er vanaf 2008 een<br />

sterke trend ontstaat om meer slib centraal te vergisten en te ontwateren.<br />

Figuur 13 laat zien dat de toename van slibgisting vanaf 2008 samen valt met een toename in de verwerking van<br />

extern slib op een centrale ontwatering. In de periode van 2000 tot en met 2007 werd gemiddeld 33% extern<br />

slib verwerkt op een centrale rwzi met slibgisting. In 2009 en 2010 is dit toegenomen tot 51% extern slib. Deze<br />

cijfers laten zien dat er vanaf 2008 een sterke trend ontstaat om meer slib centraal te vergisten en te<br />

ontwateren.<br />

figuur 13 toevoer van extern slib naar centrale slibontwatering, uitgesplitst naar methode van slibstabilisatie op de centrale rwzi<br />

(bron: cbs)<br />

Extern slibvolume (ton ds/jaar)<br />

50.000<br />

0<br />

100.000<br />

90.000<br />

80.000<br />

70.000<br />

60.000<br />

50.000<br />

40.000<br />

30.000<br />

20.000<br />

10.000<br />

0<br />

overige<br />

methoden<br />

simultaan in<br />

beluchting<br />

gisting (1traps)<br />

Figuur 13: Toevoer van extern slib naar centrale slibontwatering, uitgesplitst naar methode van slibstabilisatie op de centrale RWZI (Bron: CBS)<br />

Tabel 4 laat zien welke invloed slibgisting heeft op het ontwateringsresultaat van het slib.<br />

De droge stofgehalten zijn gewogen gemiddelden. De gegevens zijn beperkt tot centrifuges<br />

en zeefbandpersen als ontwateringsmethode. Voor filterpersen zijn er namelijk te weinig<br />

onderscheidende gegevens beschikbaar: filterpersen ontwateren vooral gegist slib. De gegevens<br />

laten zien dat met gegist slib een beter ontwateringsresultaat wordt behaald dan met<br />

aeroob gestabiliseerd slib. Deze verbetering in ontwatering kan veroorzaakt worden door de<br />

slibgisting, maar kan ook liggen aan het feit dat juist vooral rioolwaterzuiveringen met een<br />

voorbezinking uitgerust zijn met een slibgisting. Het hogere gehalte aan primair slib op deze<br />

zuiveringen kan immers ook een verklaring geven voor het betere ontwateringsresultaat.<br />

De beschikbare gegevens laten helaas niet toe om ook dit aspect te onderzoeken.<br />

Tabel 4 laat zien welke invloed slibgisting heeft op het ontwateringsresultaat van het slib. De droge stofgehalten<br />

zijn gewogen gemiddelden. De gegevens zijn beperkt tot centrifuges en zeefbandpersen als<br />

ontwateringsmethode. Voor filterpersen zijn er namelijk te weinig onderscheidende gegevens beschikbaar:<br />

filterpersen ontwateren vooral gegist slib. De gegevens laten zien dat met gegist slib een beter<br />

ontwateringsresultaat wordt behaald dan met aeroob gestabiliseerd slib. Deze verbetering in ontwatering kan<br />

veroorzaakt worden door de slibgisting, maar kan ook liggen aan het feit dat juist vooral rioolwaterzuiveringen<br />

met een voorbezinking uitgerust zijn met een slibgisting. Het hogere gehalte aan primair slib op deze zuiveringen<br />

De eerder waargenomen daling in het ontwateringsresultaat van de centrifuges blijkt vooral<br />

Pagina 33<br />

bij rioolwaterzuiveringen met een slibgisting. Daarom is onderzocht of deze afname te verklaren<br />

is door een toename in de verwerking van extern slib. Hiertoe is de data gefilterd op<br />

rioolwaterzuiveringen die minder dan 30% vreemd slib verwerken. Deze rioolwaterzuiveringen<br />

laten een vergelijkbare daling zien in het ontwateringsresultaat. De verwerking van meer<br />

extern slib op de zuivering geeft dus geen verklaring voor het slechtere ontwateringsresultaat<br />

van centrifuges op rioolwaterzuiveringen met een slibgisting. Opvallend genoeg is een dergelijke<br />

daling van het ontwateringsresultaat niet zichtbaar als het slib ontwaterd wordt met<br />

zeefbandpersen.<br />

23


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

tabel 4 effect methode van slibstabilisatie op ontwateringsresultaat (bron: cbs)<br />

ontwateringsresultaat (% ds van koek)<br />

ontwatering slibstabilisatie 1996-2000 2001-2005 2006-2010<br />

centrifuge alle data 23,8% 23,6% 22,8%<br />

1-trap warme gisting 25,1% 24,7% 23,5%<br />

Simultaan in beluchting 21,8% 21,7% 21,6%<br />

Overige 23,7% 24,1% 23,1%<br />

zeefband alle data 20,6% 20,6% 20,9%<br />

1-trap warme gisting 22,2% 21,9% 21,9%<br />

Simultaan in beluchting 18,6% 19,0% 18,8%<br />

Overige 21,1% 22,5% 21,8%<br />

De gegevens van het CBS bevatten geen cijfers over het polymeerverbruik. Op basis van de<br />

gegevens van de bedrijfsvergelijking van 2006 en 2009 is onderzocht of er een relatie is te leggen<br />

tussen de methode van slibstabilisatie en het polymeerverbruik. Doordat de gegevens van<br />

het polymeerverbruik alleen op waterschapsniveau beschikbaar is, konden op basis van deze<br />

gegevens geen conclusies worden getrokken.<br />

3.2.4 invloed fosfaatverwijdering<br />

De toepassing van aanvullende fosfaatverwijdering in de rioolwaterzuivering vertoonde rond<br />

1995 zijn grootste groei (Figuur 14). Vanaf 2000 beschikken de meeste zuiveringen over een<br />

aanvullende fosfaatverwijdering. In eerste instantie gebeurt dit vooral chemisch door precipitatie<br />

van het fosfaat met ijzer­ of aluminiumzouten. Deze zouten werden zowel in de voorbezinking<br />

als in de beluchting gedoseerd. In de laatste jaren vindt deze dosering vooral nog<br />

plaats in de beluchting. In de periode van 1995 tot en met 2005 is het aandeel slib van biologische<br />

fosfaatverwijdering langzaam toegenomen tot een maximum van 20% van de totale<br />

slibproductie in 2006. Vanaf dit jaar daalt het aandeel volledige biologische fosfaatverwijdering<br />

weer. Deze afname valt wel samen met een forse toename van slib uit zuiveringen die een<br />

combinatie van chemische en biologische fosfaatverwijdering hanteren. In een korte periode<br />

groeit dit aandeel van 20% in 2006 tot 51% in 2010.<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

figuur 14 ontwikkeling toepassing technieken voor fosfaatverwijdering (bron: cbs)<br />

Slibvolume (ton ds/jaar)<br />

350.000<br />

300.000<br />

250.000<br />

200.000<br />

150.000<br />

100.000<br />

50.000<br />

0<br />

Figuur 14: ontwikkeling toepassing technieken voor fosfaatverwijdering (Bron: CBS)<br />

Overig<br />

Geen P-verwijdering<br />

Combinatie bio & chem<br />

Chemisch in beluchting<br />

Chemisch in voorbezinking<br />

Biologisch<br />

Ook voor de methode van fosfaatverwijdering is onderzocht of er een effect is te zien op het<br />

ontwateringsresultaat (Tabel 5). De gegevens zijn ook hier beperkt tot centrifuges en zeefbandpersen als<br />

ontwateringsmethode. Voor filterpersen zijn er te weinig onderscheidende gegevens beschikbaar. De<br />

zuiveringen die het slib met 24 filterpersen ontwateren maken vooral gebruik van chemische fosfaatverwijdering of<br />

een combinatie van biologische en chemische fosfaatverwijdering. Ook hier is de invloed van het meeontwateren<br />

van extern slib onderzocht. De conclusies veranderen niet wanneer de analyse beperkt wordt tot<br />

zuiveringen die maximaal 30% extern slib verwerken.


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Ook voor de methode van fosfaatverwijdering is onderzocht of er een effect is te zien op het<br />

ontwateringsresultaat (Tabel 5). De gegevens zijn ook hier beperkt tot centrifuges en zeefbandpersen<br />

als ontwateringsmethode. Voor filterpersen zijn er te weinig onderscheidende<br />

gegevens beschikbaar. De zuiveringen die het slib met filterpersen ontwateren maken vooral<br />

gebruik van chemische fosfaatverwijdering of een combinatie van biologische en chemische<br />

fosfaatverwijdering. Ook hier is de invloed van het mee­ontwateren van extern slib onderzocht.<br />

De conclusies veranderen niet wanneer de analyse beperkt wordt tot zuiveringen die<br />

maximaal 30% extern slib verwerken.<br />

De analyse van de data laat zien dat het ontwateringsresultaat voor een zuivering die biologisch<br />

defosfateert niet significant verschilt van een zuivering die de biologische fosfaatverwijdering<br />

ondersteunt door chemische precipitatie. Een zuivering die vooral chemisch precipiteert<br />

geeft gemiddeld genomen een iets beter ontwateringsresultaat, hoewel het verschil<br />

beperkt is tot 0,5­0,7 %punt.<br />

tabel 5 invloed methode van fosfaatverwijdering op ontwateringsresultaat (bron: cbs)<br />

ontwateringsresultaat (% ds van koek)<br />

ontwatering p-verwijdering 1996-2000 2001-2005 2006-2010<br />

centrifuge alle data 23,8% 23,6% 22,8%<br />

Biologisch 22,3% 23,0% 22,3%<br />

Combinatie biologisch & chemisch 22,9% 22,6% 22,6%<br />

Chemisch in beluchting 22,8% 23,2% 23,0%<br />

Chemisch in voorbezinking 25,7% 25,8% 26,3%<br />

zeefband alle data 20,6% 20,6% 20,9%<br />

Biologisch 19,6% 20,4% 19,1%<br />

Combinatie biologisch & chemisch 20,1% 20,0% 20,4%<br />

Chemisch in beluchting 20,9% 20,5% 20,9%<br />

Chemisch in voorbezinking 24,0% 24,5% 24,6%<br />

Bij geen van de technieken voor fosfaatbinding is een duidelijke afname te zien in het ontwateringsresultaat.<br />

Wanneer alle data samengenomen worden is er voor centrifuges wel een<br />

afname te zien van het ontwateringsresultaat. Omdat er geen gegevens zijn over het polymeergebruik<br />

kan niet met zekerheid gezegd worden dat slib van biologische fosfaatverwijdering<br />

slechter ontwatert dan slib van chemische fosfaatverwijdering. De gegevens over het ontwateringsresultaat<br />

wijzen hier in ieder geval niet op.<br />

Opvallend is het betere ontwateringsresultaat van slib waarbij de fosfaatverwijdering in de<br />

voorbezinking plaatsvindt. Dit betere ontwateringsresultaat zal vooral toe te schrijven zijn<br />

aan de primair slib productie op deze zuiveringen. Er is ook onderzocht of met deze data de<br />

invloed van gisting op de ontwatering van primair slib kon worden bepaald. Vrijwel alle zuiveringen<br />

met een voorbezinking blijken echter ook te beschikken over een gisting.<br />

Ook de gegevens van de bedrijfsvergelijking zijn geanalyseerd op een mogelijke invloed van<br />

type fosfaatverwijdering op het ontwateringsresultaat. De gegevens zijn alleen op waterschapsniveau<br />

bekeken omdat data over polymeerverbruik ook alleen maar op waterschapsniveau<br />

beschikbaar was. Er kon geen correlatie worden gevonden tussen de metaaldosering<br />

(mol Me/ie verwijderd) en het polymeerverbruik of ontwateringsresultaat (Figuur 15).<br />

25


Ook de gegevens van de bedrijfsvergelijking zijn geanalyseerd op een mogelijke invloed van type<br />

fosfaatverwijdering op het ontwateringsresultaat. De gegevens zijn alleen op waterschapsniveau bekeken omdat<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

data over polymeerverbruik ook alleen maar op waterschapsniveau beschikbaar was. Er kon geen correlatie<br />

worden gevonden tussen de metaaldosering (mol Me/ie verwijderd) en het polymeerverbruik of<br />

ontwateringsresultaat (Figuur 15).<br />

Figuur 15: Correlatie tussen metaalverbruik voor fosfaatbinding en polymeergebruik (gemiddelden per waterschap, Bron: Bedrijfsvergelijking)<br />

Pagina 36<br />

figuur 15 correlatie tussen metaalverbruik voor fosfaatbinding en polymeergebruik (gemiddelden per waterschap, bron:<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

20<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

bedrijfsvergelijking)<br />

centrifuge<br />

zeefband<br />

filterpers<br />

overig<br />

0 10 20 30 40 50 60<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

3.2.5 invloed stikstofverwijdering<br />

Me-verbruik fosfaatbinding (mol Me/1000 ie-verwijderd)<br />

De invoering van aanvullende stikstofverwijdering op de rioolwaterzuivering volgt pas na de<br />

invoering van verdergaande fosfaatverwijdering halverwege de jaren 90. Volgens de gegevens<br />

van het CBS ligt de piek van invoering in de periode 2003­2006 (Figuur 16). Het CBS rapporteert<br />

een verscheidenheid aan technieken voor stikstofverwijdering die veelal vooral betrekking<br />

hebben op denitrificatie in actief slib systemen.<br />

3.2.5 Invloed stikstofverwijdering<br />

De invoering van aanvullende stikstofverwijdering op de rioolwaterzuivering volgt pas na de invoering van<br />

verdergaande fosfaatverwijdering halverwege de jaren 90. Volgens de gegevens van het CBS ligt de piek van<br />

invoering in de periode 2003-2006 (Figuur 16). Het CBS rapporteert een verscheidenheid aan technieken voor<br />

stikstofverwijdering die veelal vooral betrekking hebben op denitrificatie in actief slib systemen.<br />

Slibvolume (ton ds/jaar)<br />

figuur 16 ontwikkeling toepassing technieken voor stikstofverwijdering (bron: cbs)<br />

350.000<br />

300.000<br />

250.000<br />

200.000<br />

150.000<br />

100.000<br />

50.000<br />

0<br />

Figuur 16: Ontwikkeling toepassing technieken voor stikstofverwijdering (Bron: CBS)<br />

Ook hier is onderzocht of de invoering van aanvullende stikstofverwijdering een effect heeft gehad op het<br />

ontwateringsresultaat (Tabel 6). De gegevens laten geen duidelijke invloed zien op het ontwateringsresultaat. In<br />

de CBS database is een grote verscheidenheid aan technieken voor stikstofverwijdering opgenomen. De<br />

definities van de genoemde technieken zijn onduidelijk en lijken elkaar soms te overlappen. Daarom zijn de<br />

gegevens niet verder uitgesplitst naar techniek.<br />

26<br />

Tabel 6: Invloed methode van stikstofverwijdering op ontwateringsresultaat (Bron: CBS)<br />

Geen N-verwijdering<br />

Overig<br />

Sharon<br />

Voordenitrificatie<br />

Separate denitrificatie<br />

Biologisch in hoofdstroom<br />

Ontwatering N-verwijdering 1996-2000 2001-2005 2006-2010<br />

Ontwateringsresultaat (% ds van koek)


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Ook hier is onderzocht of de invoering van aanvullende stikstofverwijdering een effect heeft<br />

gehad op het ontwateringsresultaat (Tabel 6). De gegevens laten geen duidelijke invloed zien<br />

op het ontwateringsresultaat. In de CBS database is een grote verscheidenheid aan technieken<br />

voor stikstofverwijdering opgenomen. De definities van de genoemde technieken zijn onduidelijk<br />

en lijken elkaar soms te overlappen. Daarom zijn de gegevens niet verder uitgesplitst<br />

naar techniek.<br />

tabel 6 invloed methode van stikstofverwijdering op ontwateringsresultaat (bron: cbs)<br />

ontwateringsresultaat (% ds van koek)<br />

ontwatering n-verwijdering 1996-2000 2001-2005 2006-2010<br />

centrifuge alle data 23,8% 23,6% 22,8%<br />

Geen aanvullende N-verwijdering 24,0% 23,6% 22,1%<br />

Wel aanvullende N-verwijdering 23,3% 23,5% 22,8%<br />

zeefband alle data 20,6% 20,6% 20,9%<br />

Geen aanvullende N-verwijdering 20,8% 21,0% 21,4%<br />

Wel aanvullende N-verwijdering 19,9% 20,5% 20,8%<br />

Wel is in de data gezocht naar slibontwateringen waar stikstofverwijdering is ingevoerd zonder<br />

dat er in de 3 jaar er voor of er na andere wijzigingen zijn doorgevoerd. Dit leverde een<br />

bestand op van 24 slibontwateringen. Vervolgens is onderzocht of de invoering van de stikstofverwijdering<br />

een effect heeft gehad op het ontwateringsresultaat (Tabel 7). Bij het merendeel<br />

van de slibontwateringen lijkt de invoering van stikstofverwijdering te leiden tot een<br />

slechter ontwateringsresultaat. Vanwege dit resultaat zijn ter controle meer gegevens van<br />

16 van deze slibontwateringen opgevraagd bij een aantal waterschappen. Deze nadere analyse<br />

laat zien dat de gegevens van het CBS voor 7 van deze ontwateringen onjuist zijn en dat er<br />

geen vorm van stikstofverwijdering is ingevoerd op de desbetreffende zuivering. Bij de andere<br />

9 ontwateringen was wel een vorm van stikstofverwijdering geïntroduceerd, maar week het<br />

jaar van invoering enkele jaren af van het jaar uit de CBS database. Paragraaf 3.3.6 gaat nader<br />

op de resultaten voor deze 9 ontwateringen.<br />

tabel 7 effect invoering stikstofverwijdering op ontwateringsresultaat: verandering in ontwateringsresultaat 3 jaar<br />

voor en na invoering stikstofverwijdering (bron: cbs)<br />

verandering in ontwateringsresultaat aantal soi’s<br />

Afname 1,0-2,0 %punt 10<br />

Afname 0,5-1,0 %punt 6<br />

Afname 0,0-0,5 %punt 7<br />

Toename met 0,0 -1,0 %punt 1<br />

Totaal 23<br />

27


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

3.3 detail onderzoek waterschappen<br />

3.3.1 inleiding<br />

Voor zes waterschappen is een detailonderzoek gedaan naar de ontwateringsresultaten over<br />

de afgelopen 10 jaar. Doel van dit onderzoek was om voor deze waterschappen nauwkeuriger<br />

in beeld te brengen of er relaties kunnen worden gelegd tussen ontwikkelingen op de rioolwaterzuivering<br />

en het ontwateringsresultaat. Voor deze analyse zijn gegevens over de ontwatering<br />

opgevraagd bij de volgende 6 waterschappen:<br />

• Waterschap De Dommel;<br />

• Waterschap Groot Salland;<br />

• Waterschap Rivierenland;<br />

• Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard;<br />

• Waterschap Scheldestromen;<br />

• Waterschap Velt en Vecht.<br />

Bij elk waterschap zijn de ontwikkelingen binnen het waterschap besproken met een technoloog<br />

en bedrijfsvoerder van het waterschap. Voor elk waterschap is op deze manier onderzocht<br />

welke verklaringen te vinden zijn voor veranderingen in polymeergebruik. Ook is<br />

gezocht naar relaties tussen de ontwateringsprestatie en procesvariabelen. Een overzicht van<br />

de onderzochte correlaties is opgenomen in bijlage 1.<br />

Daarnaast zijn aanvullend nog gegevens opgevraagd bij de volgende waterschappen:<br />

• Waterschap Brabantse Delta;<br />

• Waterschap Rijn en IJssel.<br />

Voor deze twee waterschappen is de analyse minder uitgebreid en lag de focus vooral op de<br />

mogelijke invloed van de invoering van stikstofverwijdering op het ontwateringsresultaat.<br />

In het kader van dit onderzoek zijn gegevens geanalyseerd van 20 slibontwateringen. Van<br />

deze 20 ontwateringen was één ontwatering in 2010 niet meer actief zodat deze niet in alle<br />

overzichten voorkomt. De 19 ontwateringen die in 2010 wel actief waren ontwateren samen<br />

75.800 ton droge stof/jaar. Dit is circa 24% van het totale slibvolume van Nederland. De samenstelling<br />

van de dataset is representatief voor wat betreft de belangrijkste proceskeuzes voor de<br />

bedrijfsvoering van de rioolwaterzuivering en slibontwatering (Tabel 8).<br />

tabel 8 vergelijking onderzochte dataset en gemiddelde nederland<br />

type fosfaatverwijdering<br />

28<br />

nederland<br />

(bedrijfsvergelijking 2009)<br />

onderzochte soi’s<br />

Chemische defosfatering 32% 40%<br />

Biologische defosfatering (incl. ondersteunende chemische defosfatering) 78% 60%<br />

slibstabilisatie<br />

Gisting 56% 67%<br />

Aerobe stabilisatie 44% 33%<br />

slibontwatering<br />

Centrifuges 60% 56%<br />

Zeefbandpersen 23% 26%<br />

Filterpersen 17% 18%


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

3.3.2 ontwateringsmethode<br />

Het detail onderzoek bevestigt het beeld dat centrifuges een beter ontwateringsresultaat<br />

geven ten koste van een hoger polymeergebruik (Tabel 9). Deze prestaties komen goed overeen<br />

met het landelijke beeld uit de bedrijfsvergelijking. De onderzochte locaties met filterpersen<br />

laten wel een relatief hoog polymeerverbruik zien. Bij één locatie is dit verbruik in 2011 fors<br />

gedaald door met een magnesiumdosering struviet te laten ontstaan voor de ontwatering.<br />

tabel 9 gemiddelde prestatie onderzochte locaties uitgesplitst naar ontwaterIngsmethOde<br />

ontwateringsmethode (data 2010) # locaties ontwateringsresultaat (% ds) polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Centrifuges 8 24,0 15,0<br />

Zeefbandpersen 8 19,4 8,0<br />

Filterpersen 3 24,4 14,6<br />

Figuur 17 en Figuur 18 laten het verloop zien van de prestatie van de slibontwateringen in de<br />

afgelopen jaren. De figuren zijn gebaseerd op een indexscore waarbij de prestatie (droge stofgehalte,<br />

polymeerverbruik) in 2005 op 100% is gesteld. De index geeft de relatieve ontwikkeling<br />

weer in de prestatie ten opzichte van 2005. Deze gegevens bevestigen het landelijke beeld<br />

dat het ontwateringsresultaat (droge stof gehalte slibkoek) redelijk stabiel is gebleven. Vooral<br />

de locaties met zeefbandpersen en filterpersen vertonen een lichte afname van het ontwateringsresultaat.<br />

Het polymeerverbruik laat wel een sterke ontwikkeling zien. In de periode van<br />

2002 tot en met 2007 neemt het verbruik langzaam toe. Vanaf 2008­2009 neemt het gemiddelde<br />

verbruik plots flink toe. Het meest uitgesproken is dit bij locaties met zeefbandpersen<br />

en filterpersen, maar ook bij locaties met centrifuges is er een duidelijke toename van het verbruik.<br />

Deze toename van het verbruik is te constateren bij 11 van de 20 locaties. Bij 8 andere<br />

AIFORO - Trends in locaties Slibontwatering blijft het polymeerverbruik min of meer constant en1 locatie is in 2008 buiten bedrijf<br />

gesteld.<br />

11 van de 20 locaties. Bij 8 andere locaties blijft het polymeerverbruik min of meer constant en1 locatie is in<br />

2008 buiten bedrijf gesteld.<br />

figuur 17 ontwikkeling droge stof gehalte voor de onderzochte ontwateringen. totaal en per ontwateringsmethode. gemiddelden<br />

van de index per locatie (2004=100%)<br />

Index droge stof slibkoek<br />

(2005=100%)<br />

115%<br />

110%<br />

105%<br />

100%<br />

95%<br />

90%<br />

85%<br />

2001 2003 2005 2007 2009 2011<br />

Figuur 17: Ontwikkeling droge stof gehalte voor de onderzochte ontwateringen. Totaal en per ontwateringsmethode. Gemiddelden van de index per<br />

locatie (2004=100%)<br />

uik (2005=100%)<br />

170%<br />

160%<br />

150%<br />

140%<br />

130%<br />

Alle SOI's<br />

Centrifuges<br />

Zeefbandpersen<br />

Filterpersen<br />

Alle SOI's<br />

Centrifuges<br />

29


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

2001 2003 2005 2007 2009 2011<br />

Figuur 17: Ontwikkeling droge stof gehalte voor de onderzochte ontwateringen. Totaal en per ontwateringsmethode. Gemiddelden van de index per<br />

locatie figuur (2004=100%)<br />

18 ontwikkeling polymeerverbruik voor de onderzochte ontwateringen. totaal en per ontwateringsmethode. gemiddelden<br />

Index PE-verbruik (2005=100%)<br />

van de index per locatie (2005=100%)<br />

Figuur 18: Ontwikkeling polymeerverbruik voor de onderzochte ontwateringen. Totaal en per ontwateringsmethode. Gemiddelden van de inde x per<br />

locatie (2005=100%) 3.3.3 invloed slibgisting en voorbezinking<br />

ontwateringsmethode<br />

(data 2010)<br />

Pagina 40<br />

85%<br />

170%<br />

160%<br />

150%<br />

140%<br />

130%<br />

120%<br />

110%<br />

100%<br />

90%<br />

80%<br />

2001 2003 2005 2007 2009 2011<br />

Van de onderzochte slibontwateringen zijn er 12 voorzien van een slibgisting. De ontwateringen<br />

met een slibgisting laten een beter ontwateringsresultaat zien dan de ontwateringen<br />

zonder een slibgisting (Tabel 10). De gisting heeft minder effect op het polymeerverbruik: het<br />

polymeerverbruik is maar licht hoger bij ontwateringen met een gisting.<br />

3.3.3 Invloed slibgisting en voorbezinking<br />

Van de onderzochte slibontwateringen zijn er 12 voorzien van een slibgisting. De ontwateringen met een<br />

slibgisting laten een beter ontwateringsresultaat zien dan de ontwateringen zonder een slibgisting (Tabel 10). De<br />

gisting heeft minder effect op het polymeerverbruik: het polymeerverbruik is maar licht hoger bij ontwateringen<br />

met tabel een 10 gisting. gemiddelde prestatie onderzochte locaties uitgesplitst naar ontwaterIngsmethOde en methOde Van slIbstabIlIsatIe<br />

Centrifuges Alle data<br />

Gisting<br />

Geen gisting<br />

Geen gisting<br />

Zeefbandpersen Alle data<br />

Gisting<br />

Geen gisting<br />

Geen gisting<br />

30<br />

slibstabilisatie voorbezinking # locaties ontwateringsresultaat<br />

(% ds)<br />

Wel<br />

Geen<br />

Wel<br />

Wel<br />

Geen<br />

Wel<br />

8<br />

5<br />

2<br />

1<br />

8<br />

4<br />

3<br />

1<br />

24,0<br />

24,9<br />

20,7<br />

25,9<br />

19,4<br />

20,4<br />

17,4<br />

21,0<br />

Alle SOI's<br />

Centrifuges<br />

Zeefbandpersen<br />

Filterpersen<br />

polymeerverbruik<br />

(g actief/kg ds)<br />

Filterpersen Gisting Wel 3 24,4 14,6<br />

Het effect van een gisting op het ontwateringsresultaat kan echter evengoed verklaard worden<br />

door de aanwezigheid van een voorbezinking op de ontwateringslocatie. Alle ontwateringen<br />

met een slibgisting waren namelijk ook voorzien van een voorbezinking. Er waren twee<br />

ontwateringen met een voorbezinking zonder slibgisting. Deze ontwateringen vertonen een<br />

hoger droge stof gehalte en een flink lager polymeerverbruik dan de locaties met een gisting<br />

in combinatie met een voorbezinking. Dit suggereert dat het vooral de aanwezigheid van<br />

primair slib is die zorgt voor het betere ontwateringsresultaat van vergist slib. De vergisting<br />

van het slib zorgt dan eerder voor een verslechtering van het ontwateringsresultaat. Op basis<br />

van deze informatie is het moeilijk om deze conclusie hard te stellen, maar het beeld past wel<br />

bij resultaten van Duits onderzoek (7) dat laat zien dat de aanwezigheid van primair slib veel<br />

invloed heeft op de ontwaterbaarheid van slib en dat vergisting de ontwaterbaarheid van<br />

primair en secundair slib vermindert.<br />

15,0<br />

15,3<br />

16,4<br />

10,7<br />

8,0<br />

8,9<br />

8,0<br />

4,6


de locaties met een gisting in combinatie met een voorbezinking. Dit suggereert dat het vooral de aanwezigheid<br />

van primair slib is die zorgt voor het betere ontwateringsresultaat van vergist slib. De vergisting van het slib<br />

zorgt dan eerder voor STOWA 2012-46 een verslechtering <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>Gvan<br />

het ontwateringsresultaat. Op basis van deze informatie is het<br />

moeilijk om deze conclusie hard te stellen, maar het beeld past wel bij resultaten van Duits onderzoek (7) dat<br />

laat zien dat de aanwezigheid van primair slib veel invloed heeft op de ontwaterbaarheid van slib en dat<br />

vergisting figuur de 19 ontwaterbaarheid ontwikkeling ontwateringsresultaat van primair (ds) en en secundair polymeerverbruik slib (pe) vermindert.<br />

voor installaties met en zonder slibgisting. gemiddelden<br />

Index PE-verbruik &<br />

ontwateringsresultaat<br />

(2005=100%)<br />

140%<br />

130%<br />

120%<br />

110%<br />

100%<br />

90%<br />

van de index per locatie (2005=100%)<br />

80%<br />

2001 2003 2005 2007 2009 2011<br />

PE- met gisting<br />

PE- geen gisting<br />

DS- met gisting<br />

DS- geen gisting<br />

Figuur 19: Ontwikkeling ontwateringsresultaat (DS) en polymeerverbruik (PE) voor installaties met en zonder slibgisting. Gemiddelden van de index per<br />

locatie (2005=100%)<br />

Figuur 19 laat de relatieve ontwikkeling zien van het ontwateringsresultaat en polymeer­<br />

Figuur AIFORO 19 laat - Trends de relatieve verbruik in Slibontwatering<br />

ontwikkeling voor ontwateringen zien van met het en zonder ontwateringsresultaat slibgisting. De forse en toename polymeerverbruik van het polymeer­ voor<br />

ontwateringen met verbruik en zonder vindt slibgisting. plaats bij beide De forse type toename ontwateringen. van het Deze polymeerverbruik toename start wat vindt later bij plaats de ont­ bij beide type<br />

ontwateringen. Voor een aantal Deze wateringen locaties toename met was start een er wat voldoende slibgisting, later bij goede maar de ontwateringen komt data daarna beschikbaar snel met op een om een slibgisting, nader vergelijkbaar onderzoek maar hoog komt te niveau. doen daarna naar snel mogelijke<br />

op een relaties vergelijkbaar tussen Ook de hoog voor bedrijfsvoering niveau. het ontwateringsresultaat Ook van voor de het slibgisting ontwateringsresultaat is er geen en het groot ontwateringsresultaat. verschil is in er ontwikkeling geen groot Zo verschil tussen is bij ontwate­ vijf in ontwikkeling<br />

locaties een<br />

tussen mogelijk ontwateringen verband ringen met tussen met en en het zonder aandeel slibgisting. primair Veranderingen slib naar de in gisting de in de vergistbaarheid en vergistbaarheid de ontwaterbaarheid van het van slib het lijken slib onderzocht. geen lijken geen In geen<br />

verklaring van de voor gevallen de verklaring forse werd toename een voor duidelijke de van forse het toename correlatie polymeerverbruik.<br />

van gevonden het polymeerverbruik. tussen het aandeel primair slib, polymeerverbruik of<br />

droge stofgehalte van de slibkoek. Eerder werd geconstateerd dat de aanwezigheid van primair slib<br />

waarschijnlijk Voor wel invloed een aantal heeft, locaties maar was kennelijk er voldoende is het goede exacte data aandeel beschikbaar aan primair om nader slib onderzoek van minder te belang.<br />

doen naar mogelijke relaties tussen de bedrijfsvoering van de slibgisting en het ontwaterings­ Pagina 41<br />

Voor twee locaties resultaat. is de Zo relatie is bij vijf tussen locaties de een verblijftijd mogelijk in verband de gisting tussen en het de aandeel ontwaterbaarheid primair slib naar van het de slib<br />

onderzocht. Voor gisting deze en de locaties ontwaterbaarheid blijkt er nauwelijks onderzocht. een In correlatie geen van de te gevallen zijn. Voor werd 12 een locaties duidelijke is daarnaast cor­<br />

onderzocht of relatie het droge gevonden stof tussen gehalte het van aandeel de koek primair en het slib, polymeerverbruik of correleren droge stofgehalte met de van gloeirest in de<br />

slibkoek (of organische de slibkoek. stof). Eerder Bij werd een geconstateerd paar locaties dat is er de sprake aanwezigheid van een van lichte primair correlatie slib waarschijnlijk (R<br />

wel invloed heeft, maar kennelijk is het exacte aandeel aan primair slib van minder belang.<br />

2 tussen 0,4-0,8), terwijl<br />

er bij veel locaties juist geen correlatie is te vinden. Tussen gloeirest en polymeerverbruik blijkt nog minder<br />

verband te vinden.<br />

figuur 20 correlatie tussen gloeirest van het slib en het droge stof gehalte van de slibkoek. de data is opgedeeld naar vier<br />

tijdsperioden die samenvallen met polymeerwisselingen en/of procesveranderingen (data gebaseerd op maandgemiddelden)<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

34<br />

32<br />

30<br />

28<br />

26<br />

24<br />

22<br />

20<br />

18<br />

39 41 43 45 47 49 51 53<br />

Gloeirest slibkoek<br />

R² = 0,52<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2008-2011<br />

Figuur 20: Correlatie tussen gloeirest van het slib en het droge stof gehalte van de slibkoek. De data is opgedeeld naar vier tijdsperioden die<br />

samenvallen met polymeerwisselingen en/of procesveranderingen (data gebaseerd op maandgemiddelden).<br />

Een opvallend voorbeeld van een correlatie tussen gloeirest en droge stof is weergegeven in Figuur 20. Deze<br />

2011<br />

2002-2004<br />

31


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Voor twee locaties is de relatie tussen de verblijftijd in de gisting en de ontwaterbaarheid van<br />

het slib onderzocht. Voor deze locaties blijkt er nauwelijks een correlatie te zijn. Voor 12 locaties<br />

is daarnaast onderzocht of het droge stof gehalte van de koek en het polymeerverbruik<br />

correleren met de gloeirest in de slibkoek (of organische stof). Bij een paar locaties is er sprake<br />

van een lichte correlatie (R2 AIFORO AIFORO - Trends - Trends in Slibontwatering<br />

in Slibontwatering<br />

tussen 0,4­0,8), terwijl er bij veel locaties juist geen correlatie is te<br />

vinden. Tussen gloeirest en polymeerverbruik blijkt nog minder verband te vinden.<br />

jammer jammer genoeg genoeg niet niet te achterhalen te achterhalen welke welke maatregel de oorzaak de oorzaak is voor is voor de verdwijning de verdwijning van van de correlatie. de correlatie. Het Het<br />

voorbeeld laat laat wel wel zien zien dat de dat gloeirest de gloeirest in sommige in sommige situaties situaties een een grote grote invloed invloed kan kan hebben hebben op het op het<br />

ontwateringsresultaat, maar maar dat andere dat andere invloeden invloeden bepalender kunnen kunnen zijn. zijn.<br />

Een opvallend voorbeeld van een correlatie tussen gloeirest en droge stof is weergegeven in<br />

Figuur 20. Deze figuur geeft data weer van de slibontwatering Walcheren van Waterschap<br />

Scheldestromen. De data zijn gebaseerd op maandgemiddelden en is opgedeeld in vier perioden.<br />

In de eerste periode van 2002 tot en met 2004 is er een redelijke correlatie tussen de<br />

gloeirest en droge stof van de slibkoek. In deze periode neemt de gloeirest van het slib langzaam<br />

af en tegelijk ook het ontwateringsresultaat. Rond 2004 wordt de zuivering omgebouwd<br />

van een hoog belast systeem naar een laag belast systeem en is ook biologische fosfaatverwijdering<br />

geïntroduceerd. Bovendien wordt het slib vanaf dan ingedikt met een bandindikker in<br />

plaats van een gravitaire indikker zodat het droge stof gehalte in de gisting toeneemt van 3,0<br />

naar 3,8% ds. Na deze ingrepen verdwijnt de correlatie tussen gloeirest en droge stof volledig.<br />

Door de vele veranderingen die tegelijk zijn doorgevoerd is jammer genoeg niet te achterhalen<br />

welke maatregel de oorzaak is voor de verdwijning van de correlatie. Het voorbeeld laat<br />

wel zien dat de gloeirest in sommige situaties een grote invloed kan hebben op het ontwateringsresultaat,<br />

maar dat andere invloeden bepalender kunnen zijn.<br />

De landelijke De landelijke CBS CBS gegevens gegevens laten laten zien zien dat er dat vanaf er vanaf 2008 2008 een een trend trend is om is de om vergisting de vergisting en ontwatering en ontwatering van van slib slib<br />

steeds steeds meer meer te centraliseren te centraliseren (Figuur (Figuur 13). 13). Hierdoor Hierdoor wordt wordt deze deze centrale centrale gisting gisting en ontwatering en ontwatering steeds steeds verder verder<br />

belast belast met met slib van slib van andere andere zuiveringen. Deze Deze trend trend was was bij de bij onderzochte de onderzochte slibontwateringen vooral vooral herkenbaar herkenbaa<br />

bij de bij ontwatering de ontwatering en gisting en gisting op rwzi op rwzi Kralingseveer van van Hoogheemraadschap Schieland Schieland en de en Krimpenerwaard.<br />

de Krimpenerwaard.<br />

In de In periode de periode van van 2002 2002 tot en tot met en met 2004 2004 werd werd op deze op deze locatie locatie alleen alleen het slib het van slib van de zuivering de zuivering zelf zelf ontwaterd.<br />

Vanaf Vanaf 2004 2004 wordt wordt er ook er ook slib van slib van Groenedijk verwerkt. verwerkt. Hierdoor Hierdoor daalt daalt het droge het droge stof stof gehalte gehalte in de in gisting de gisting van van ca. c<br />

2,8 naar 2,8 naar 2,6% 2,6% en neemt en neemt de verblijftijd de verblijftijd af van af van 25 naar 25 naar 22 dagen. 22 dagen. Op de Op oude de oude ontwateringslocatie werd werd met met dit dit<br />

externe externe slib een slib een ontwateringsresultaat bereikt bereikt van van 24-25%. 24-25%. Dit ligt Dit in ligt de in buurt de buurt van van het resultaat het resultaat van van<br />

Kralingseveer en opmenging en opmenging van van deze deze slibstromen heeft heeft weinig weinig effect effect op het op ontwateringsresultaat: het ontwateringsresultaat: het het<br />

gemiddeld droge droge stof stof gehalte gehalte neemt neemt af van af van 25,3 25,3 naar naar 25,0%. 25,0%. Wel Wel neemt neemt de spreiding de spreiding in de in data de data toe met toe met vooral vooral<br />

meer meer uitschieters naar naar beneden. beneden. Het Het polymeerverbruik neemt neemt zelfs zelfs iets iets af: van af: van 16,5 16,5 g actief/kg g actief/kg ds tot ds 14,9 tot 14,9 g g<br />

actief/kg actief/kg ds. ds.<br />

droge stof koek (% ds)<br />

figuur 21 effect verwerken extern slib op ontwateringsresultaat soi kralingseveer (data gebaseerd op maandgemiddelden)<br />

28% 28%<br />

27% 27%<br />

26% 26%<br />

droge stof koek (% ds)<br />

25% 25%<br />

24% 24%<br />

23% 23%<br />

22% 22%<br />

21% 21%<br />

0% 0% 5% 5% 10% 10% 15% 15% 20% 20% 25% 25% 30% 30% 35% 35% 40% 40%<br />

percentage extern extern slib slib<br />

Figuur Figuur 21: Effect 21: Effect verwerken verwerken extern extern slib op slib ontwateringsresultaat op ontwateringsresultaat SOI kralingseveer SOI kralingseveer (data (data gebaseerd gebaseerd op maandgemiddelden)<br />

op maandgemiddelden)<br />

2004-2008<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

De landelijke CBS gegevens laten zien dat er vanaf 2008 een trend is om de vergisting en<br />

Vanaf Vanaf 2008 2008 wordt wordt ontwatering er ook er ook extern van extern slib slib steeds verwerkt slib verwerkt meer van te centraliseren van De Groote De Groote Zaag. (Figuur Zaag. Dit 13). slib Dit Hierdoor wordt slib wordt wordt ingedikt ingedikt deze aangeleverd centrale aangeleverd waardoor waardoo<br />

het droge het droge stof stof gehalte gisting gehalte in en de ontwatering in gisting de gisting stijgt steeds stijgt naar verder naar 3,2% 3,2% belast droge droge met stof. slib stof. De van verblijftijd De andere verblijftijd zuiveringen. in de in gisting de gisting Deze neemt neemt trend hierdoor hierdoor maar maar<br />

beperkt beperkt af van af van 22 was naar 22 bij naar 21 de onderzochte dagen. 21 dagen. Met Met slibontwateringen dit slib dit werd slib werd op De vooral op Groote De herkenbaar Groote Zaag Zaag een bij een ontwateringsresultaat de ontwatering ontwateringsresultaat en gisting bereikt bereikt van van 17- 17<br />

18%. 18%. De resultaten De resultaten op rwzi laten laten Kralingseveer zien zien dat het dat van ontwateringsresultaat het Hoogheemraadschap ontwateringsresultaat op Schieland Kralingsveer op Kralingsveer en de afneemt Krimpenerwaard. afneemt door door het In meeverwerken<br />

het de meeverwerken<br />

van van het slib het van slib van periode De Groote De Groote van Zaag: 2002 Zaag: tot het en gemiddelde het met gemiddelde 2004 werd droge op droge deze stof stof locatie gehalte gehalte alleen neemt neemt het af slib van af van van 25,0% de 25,0% zuivering naar naar 23,8%. zelf 23,8%. Om Om dit dit<br />

resultaat resultaat te bereiken te bereiken ontwaterd. neemt neemt Vanaf het 2004 polymeergebruik het polymeergebruik wordt er ook slib toe van tot toe Groenedijk 16,7 tot 16,7 g actief/kg g verwerkt. actief/kg ds, Hierdoor maar ds, maar dit daalt is dit nog is het nog steeds droge steeds vergelijkbaar vergelijkbaa<br />

met met het verbruik het verbruik stof in de gehalte in periode de periode in de van gisting van 2002-2004.<br />

van ca. 2,8 naar 2,6% en neemt de verblijftijd af van 25 naar 22<br />

dagen. Op de oude ontwateringslocatie werd met dit externe slib een ontwateringsresultaat<br />

Dit voorbeeld Dit voorbeeld laat laat zien zien dat de dat verwerking de verwerking van van extern extern slib niet slib niet hoeft hoeft te leiden te leiden tot een tot een verslechtering van van de de<br />

ontwaterbaarheid van van slib. slib. De toename De toename van van het polymeerverbruik het polymeerverbruik blijkt blijkt ook ook niet niet beperkt beperkt tot slibontwateringen<br />

tot slibontwateringen<br />

32<br />

Pagina Pagina 43 4


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

bereikt van 24­25%. Dit ligt in de buurt van het resultaat van Kralingseveer en opmenging van<br />

deze slibstromen heeft weinig effect op het ontwateringsresultaat: het gemiddeld droge stof<br />

gehalte neemt af van 25,3 naar 25,0%. Wel neemt de spreiding in de data toe met vooral meer<br />

uitschieters naar beneden. Het polymeerverbruik neemt zelfs iets af: van 16,5 g actief/kg ds<br />

tot 14,9 g actief/kg ds.<br />

Vanaf 2008 wordt er ook extern slib verwerkt van De Groote Zaag. Dit slib wordt ingedikt aangeleverd<br />

waardoor het droge stof gehalte in de gisting stijgt naar 3,2% droge stof. De verblijftijd<br />

in de gisting neemt hierdoor maar beperkt af van 22 naar 21 dagen. Met dit slib werd op<br />

De Groote Zaag een ontwateringsresultaat bereikt van 17­18%. De resultaten laten zien dat het<br />

ontwateringsresultaat op Kralingsveer afneemt door het meeverwerken van het slib van De<br />

Groote Zaag: het gemiddelde droge stof gehalte neemt af van 25,0% naar 23,8%. Om dit resultaat<br />

te bereiken neemt het polymeergebruik toe tot 16,7 g actief/kg ds, maar dit is nog steeds<br />

vergelijkbaar met het verbruik in de periode van 2002­2004.<br />

Dit voorbeeld laat zien dat de verwerking van extern slib niet hoeft te leiden tot een verslech­<br />

AIFORO - Trends in tering Slibontwatering<br />

van de ontwaterbaarheid van slib. De toename van het polymeerverbruik blijkt ook<br />

niet beperkt tot slibontwateringen die veel extern slib verwerken (Figuur 22) en is even groot<br />

bij slibontwateringen die weinig extern slib verwerken. De centralisering van ontwatering<br />

en gisting lijkt daarom geen verklaring te bieden voor de forse toename in de laatste jaren.<br />

die veel extern slib verwerken (Figuur 22) en is even groot bij slibontwateringen die weinig extern slib<br />

verwerken. De centralisering van ontwatering en gisting lijkt daarom geen verklaring te bieden voor de forse<br />

toename in de laatste jaren.<br />

figuur 22 ontwikkeling polymeerverbruik bij slibontwateringen met veel en weinig extern slib<br />

Index PE-verbruik (2005=100%)<br />

140%<br />

130%<br />

120%<br />

110%<br />

100%<br />

90%<br />

80%<br />

2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012<br />

Figuur 22: Ontwikkeling polymeerverbruik bij slibontwateringen met veel en weinig extern slib<br />

3.3.4 invloed fosfaat en fosfaatverwijdering<br />

Van de onderzochte locaties ontwateren er 8 slib waarbij het fosfaat voornamelijk chemisch<br />

is vastgelegd in het slib door dosering van ijzer of aluminiumzouten. De overige 11 locaties<br />

gebruiken een biologische methode van fosfaatverwijdering, soms met enige ondersteuning<br />

van ijzer of aluminiumzouten. Tabel 11 geeft een uitsplitsing van de ontwateringsprestatie<br />

van de verschillende locaties naar ontwateringsmethode en type fosfaatverwijdering.<br />

3.3.4 Invloed fosfaat en fosfaatverwijdering<br />

Van de onderzochte locaties ontwateren er 8 slib waarbij het fosfaat voornamelijk chemisch is vastgelegd in het<br />

slib door dosering van ijzer of aluminiumzouten. De overige 11 locaties gebruiken een biologische methode van<br />

fosfaatverwijdering, soms met enige ondersteuning van ijzer of aluminiumzouten. Tabel 11 geeft een uitsplitsing<br />

van de ontwateringsprestatie van de verschillende locaties naar ontwateringsmethode en type<br />

fosfaatverwijdering.<br />

Tabel 11: Gemiddelde prestatie onderzochte locaties uitgesplitst naar ontwateringsmethode en methode van fosfaatverwijdering (2010)<br />

Ontwateringsmethode P-verwijdering # locaties Ontwateringsresultaat<br />

(data 2010)<br />

(% ds)<br />

Centrifuges Alle data<br />

8<br />

24,0<br />

Bio-P<br />

6<br />

24,0<br />

Chemisch<br />

2<br />

24,0<br />

Zeefbandpersen Alle data<br />

8<br />

19,4<br />

Bio-P<br />

3<br />

19,3<br />

Chemisch<br />

5<br />

19,4<br />

Filterpersen Alle data<br />

3<br />

24,4<br />

Bio-P<br />

2<br />

23,0<br />

SOI's met >20% extern slib<br />

SOI's met


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

tabel 11 gemiddelde prestatie onderzochte locaties uitgesplitst naar ontwateringsmethode en methode van fosfaatverwijdering (2010)<br />

ontwateringsmethode<br />

(data 2010)<br />

Centrifuges Alle data<br />

Bio-P<br />

Chemisch<br />

Zeefbandpersen Alle data<br />

Bio-P<br />

Chemisch<br />

Filterpersen Alle data<br />

Bio-P<br />

Chemisch<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

p-verwijdering # locaties ontwateringsresultaat<br />

(% ds)<br />

8<br />

6<br />

2<br />

8<br />

3<br />

5<br />

3<br />

2<br />

1<br />

24,0<br />

24,0<br />

24,0<br />

19,4<br />

19,3<br />

19,4<br />

24,4<br />

23,0<br />

27,2<br />

polymeerverbruik<br />

(g actief/kg ds)<br />

De tabel laat zien dat de methode van fosfaatverwijdering gemiddeld genomen weinig invloed<br />

heeft op het droge stof gehalte van de slibkoek. Alleen bij filterpersen is er een onderscheid,<br />

maar dit betreft maar één slibontwatering. Dit geringe verschil in droge stof gehalte bevestigt<br />

het landelijk beeld dat eerder op basis van CBS cijfers werd verkregen (Tabel 5). Ontwateren<br />

van slib van een biologische fosfaatverwijdering vraagt wel een hoger polymeerverbruik.<br />

Dit verschil is bij alle drie de ontwateringstechnieken te constateren.<br />

figuur 23 ontwikkeling ontwateringsresultaat (ds) en polymeerverbruik (pe) voor installaties met biologische en chemische<br />

fosfaatverwijdering. gemiddelden van de index per locatie (2005=100%)<br />

Index PE-verbruik<br />

(2005 =100%)<br />

140%<br />

130%<br />

120%<br />

110%<br />

100%<br />

90%<br />

80%<br />

2001 2003 2005 2007 2009 2011<br />

Figuur 23: Ontwikkeling ontwateringsresultaat (DS) en polymeerverbruik (PE) voor installaties met biologische en chemische fosfaatverwijd ering.<br />

Gemiddelden van de index Figuur per locatie 23 geeft (2005=100%) de relatieve ontwikkeling weer van het ontwateringsresultaat en polymeerverbruik<br />

voor ontwateringen afhankelijk van het type fosfaatverwijdering op de zuivering. Bij<br />

Figuur 23 geeft de relatieve ontwikkeling weer van het ontwateringsresultaat en polymeerverbruik voor<br />

beide type slibben is er sprake van een flinke toename van het polymeerverbruik. De toename<br />

van het polymeerverbruik in de laatste jaren kan daarom niet zomaar worden toegeschreven<br />

aan een toename van het aandeel biologische fosfaatverwijdering.<br />

ontwateringen afhankelijk van het type fosfaatverwijdering op de zuivering. Bij beide type slibben is er sprake<br />

van een flinke toename van het polymeerverbruik. De toename van het polymeerverbruik in de laatste jaren kan<br />

daarom niet zomaar worden toegeschreven aan een toename van het aandeel biologische fosfaatverwijdering.<br />

Droge stof (% ds)<br />

31<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

R² = 0,61<br />

19<br />

17<br />

15<br />

34<br />

R² = 0,44<br />

15 20 25 30 35 40<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

15,0<br />

16,2<br />

11,5<br />

8,0<br />

9,0<br />

7,4<br />

14,6<br />

17,4<br />

9,0<br />

PE - Bio-P<br />

PE - Chem-P<br />

DS - Bio-P<br />

DS- Chem-P<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Arnhem<br />

Nijmegen


Gemiddelden van de index per locatie (2005=100%)<br />

Figuur 23 geeft de relatieve ontwikkeling weer van het ontwateringsresultaat en polymeerverbruik voor<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

ontwateringen afhankelijk van het type fosfaatverwijdering op de zuivering. Bij beide type slibben is er sprake<br />

van een flinke toename van het polymeerverbruik. De toename van het polymeerverbruik in de laatste jaren kan<br />

daarom niet zomaar worden toegeschreven aan een toename van het aandeel biologische fosfaatverwijdering.<br />

figuur 24 correlatie tussen fosfaatconcentratie in het slib en droge stof gehakte van de slibkoek voor een aantal ontwateringen van<br />

Droge stof (% ds)<br />

31<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19<br />

waterschap rivierenland (data op basis van jaargemiddelden)<br />

R² = 0,61<br />

17<br />

15<br />

R² = 0,44<br />

15 20 25 30 35 40<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Figuur 24: Correlatie tussen fosfaatconcentratie in het slib en droge stof gehakte van de slibkoek voor een aantal ontwateringen van waterschap<br />

Rivierenland (data op basis<br />

Om<br />

van<br />

een<br />

jaargemiddelden).<br />

eventueel verband tussen ontwateringsresultaat met fosfaatverwijdering verder te<br />

onderzoeken is bij elf slibontwateringen gezocht naar een mogelijke correlatie tussen het fos­<br />

Om een eventueel faatgehalte verband in tussen het slib ontwateringsresultaat en het gehalte aan droge met stof fosfaatverwijdering in de slibkoek of het verder polymeergebruik. te onderzoeken is bij<br />

elf slibontwateringen Bij de gezocht meeste locaties naar een werd mogelijke nauwelijks correlatie een correlatie tussen gevonden het fosfaatgehalte (correlatiecoëfficiënten in het slib 0­0,2). en het gehalte<br />

aan droge stof in Bij de slechts slibkoek drie of locaties het polymeergebruik. werd enig verband Bij aangetroffen de meeste tussen locaties het werd droge nauwelijks stof gehalte een en het correlatie<br />

gevonden (correlatiecoëfficiënten fosfaatgehalte (correlatiecoëfficiënten 0-0,2). Bij slechts 0,4­0,8). drie locaties Figuur werd 24 laat enig twee verband van deze aangetroffen correlaties zien tussen het<br />

droge stof gehalte voor en de het locaties fosfaatgehalte Nijmegen en (correlatiecoëfficiënten Arnhem. De figuur laat 0,4-0,8). ook de resultaten Figuur 24 zien laat voor twee een van aantal deze<br />

correlaties zien voor andere de locaties van Nijmegen dit waterschap. en Arnhem. Voor de De locatie figuur Nijmegen laat ook werd de resultaten een vrij sterke zien correlatie voor een aantal<br />

andere locaties van gevonden dit waterschap. en voor deze Voor locatie de locatie werd ook Nijmegen een even werd goede een correlatie vrij sterke gevonden correlatie met het gevonden poly­ en voor<br />

meergebruik (meer fosfaat, meer polymeer). Slechts bij één andere locatie werd nog een correlatie<br />

gevonden tussen polymeergebruik en de fosfaatconcentratie. Een uitzonderlijk sterk verband<br />

werd aangetroffen op de slibontwatering van Emmen. Opvallend is hier dat dit verband<br />

minder sterk wordt nadat op deze locatie struviet wordt gevormd in het slib door de dosering Pagina 45<br />

van magnesium (Airprex­systeem). Paragraaf 3.3.5 gaat verder in op het verband tussen struvietvorming<br />

en ontwateringsresultaat op deze locatie.<br />

Omdat misschien vooral het oplosbare fosfaat een invloed heeft is gezocht naar een correlatie<br />

tussen de fosfaatconcentratie in het centraat of filtraat van de ontwatering. Helaas worden<br />

deze concentraties door weinig waterschappen gemeten. Bij maar vier ontwateringen was<br />

hierover informatie beschikbaar. Bij drie van de vier waterschappen was er geen correlatie te<br />

zien tussen droge stof gehalte van de slibkoek of polymeerverbruik en de fosfaatconcentratie<br />

in het centraat of filtraat. Het sterkste verband werd nog gevonden voor de slibontwatering<br />

Mierlo (Figuur 25). Deze locatie ontwatert voornamelijk slib van de rwzi Eindhoven waar<br />

het fosfaat biologtisch wordt verwijderd met beperkte ondersteuning van aluminiumzouten.<br />

Het slib wordt ongegist ontwaterd met centrifuges. Vooral in de periode van 2005 tot 2006 is<br />

er enigszins een verband met de fosfaatconcentratie in het centraat. Opvallend genoeg werden<br />

de hoogste droge stof gehalten gehaald bij hogere fosfaatconcentraties in het centraat.<br />

Vanaf 2007 wordt twee keer overgestapt op een ander polymeer en in deze periodes is er geen<br />

verband meer tussen fosfaatconcentratie en ontwateringsresultaat.<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

35


polymeerverbruik en de fosfaatconcentratie in het centraat of filtraat. Het sterkste verband werd nog gevonden<br />

voor de slibontwatering Mierlo (Figuur 25). Deze locatie ontwatert voornamelijk slib van de rwzi Eindhoven waar<br />

het fosfaat STOWA biologisch 2012-46 <strong>TRENDS</strong> wordt <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G verwijderd met beperkte ondersteuning van aluminiumzouten. Het slib wordt<br />

ongegist ontwaterd met centrifuges. Vooral in de periode van 2005 tot 2006 is er enigszins een verband met de<br />

fosfaatconcentratie in het centraat. Opvallend genoeg werden de hoogste droge stof gehalten gehaald bij<br />

hogere fosfaatconcentraties in het centraat. Vanaf 2007 wordt twee keer overgestapt op een ander polymeer en<br />

in deze periodes is er geen verband meer tussen fosfaatconcentratie en ontwateringsresultaat.<br />

figuur 25 correlatie tussen fosfaat concentratie in het centraat en het droge stof gehalte in de slibkoek voor de slibontwatering<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

29<br />

28<br />

27<br />

26<br />

25<br />

24<br />

23<br />

22<br />

mierlo. de data is onderscheiden in 3 periodes waarbij verschillende polymeren werden ingezet (data op basis van<br />

maandgemiddelden)<br />

Figuur 25: Correlatie Ten slotte tussen is fosfaat de invloed concentratie van in de het ijzerconcentratie centraat en het droge in stof het gehalte slib onderzocht in de slibkoek voor omdat de slibontwatering het ijzergehalte Mierlo. De data is<br />

onderscheiden in 3 periodes waarbij verschillende polymeren werden ingezet (data op basis van maandgemiddelden).<br />

ook van invloed zal zijn op het gehalte aan vrij fosfaat. Van in totaal zeven locaties was hier­<br />

Ten slotte over is de informatie. invloed van Bij de slechts ijzerconcentratie twee locaties in werd het er slib een onderzocht duidelijk verband omdat het aangetroffen. ijzergehalte Bij ook beide van invloed zal<br />

zijn op het locaties gehalte betreft aan vrij het fosfaat. slibben Van van in biologische totaal zeven fosfaatverwijdering locaties was hierover (ijzerconcentratie informatie. Bij tot slechts 20 g/kg twee locaties<br />

werd er een ds). duidelijk Mogelijk verband dat de invloed aangetroffen. verdwijnt Bij bij beide hogere locaties ijzerconcentraties. betreft het slibben Figuur van 26 laat biologische de verban­<br />

fosfaatverwijdering den zien voor (ijzerconcentratie zes locaties van tot Waterschap 20 g/kg ds). Rivierenland. Mogelijk dat de invloed verdwijnt bij hogere<br />

ijzerconcentraties. Figuur 26 laat de verbanden zien voor zes locaties van Waterschap Rivierenland.<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

figuur 26 correlatie tussen ijzergehalte in slib en droge stof gehalte van de slibkoek voor enkele ontwateringslocaties van waterschap<br />

rivierenland (data op basis van jaargemiddelden)<br />

Droge stof (%ds)<br />

32<br />

30<br />

Pagina 28 46<br />

26<br />

24<br />

22<br />

20<br />

18<br />

16<br />

Figuur 26: Correlatie tussen ijzergehalte in slib en droge stof gehalte van de slibkoek voor enkele ontwateringslocaties van Waterschap Rivierenland<br />

(data op basis 3.3.5 van jaargemiddelden).<br />

invloed struvietvorming en magnesium<br />

Bij de slibontwatering Emmen van waterschap Velt en Vecht wordt sinds juli 2010 magnesium­<br />

3.3.5 Invloed struvietvorming en magnesium<br />

chloride gedoseerd aan het uitgegiste slib voor de ontwatering van het slib in een membraan­<br />

Bij de slibontwatering filterpers. Emmen Aanvankelijk van waterschap gebeurde Velt dit als en proef. Vecht In wordt februari sinds 2011 juli is de 2010 doseerinstallatie magnesiumchloride verbe­<br />

gedoseerd aan het terd uitgegiste en is de proefopstelling slib voor de ontwatering omgezet naar van een het definitieve slib in een installatie. membraanfilterpers. Door de dosering Aanvankelijk<br />

van<br />

magnesium wordt struviet gevormd waardoor de ontwateringseigenschappen van het slib<br />

een definitieve installatie. verbeteren. Door Het gevormde de dosering struviet van wordt magnesium niet afgescheiden wordt struviet maar mee gevormd ontwaterd waardoor met het de slib.<br />

Oorspronkelijk werd voorafgaand aan de magnesiumdosering de pH van het slib verhoogd en<br />

ontwaterd met het slib. CO2 Oorspronkelijk gestript. Uiteindelijk werd is voorafgaand hier van afgezien, aan zonder de magnesiumdosering dat dit leidde tot een de hoger pH van magne­ het slib<br />

siumverbruik.<br />

36<br />

R² = 0,44<br />

0 50 100 150 200 250<br />

P in centraat (mg/l)<br />

R² = 0,81<br />

0 20.000 40.000 60.000 80.000<br />

Fe in slibkoek (mg/kg ds)<br />

2007-2010<br />

2005-2006<br />

2011-2012<br />

2005-2006<br />

gebeurde dit als proef. In februari 2011 is de doseerinstallatie verbeterd en is de proefopstelling omgezet naar<br />

ontwateringseigenschappen van het slib verbeteren. Het gevormde struviet wordt niet afgescheiden maar mee<br />

verhoogd en het CO2 gestript. Uiteindelijk is hier van afgezien, zonder dat dit leidde tot een hoger<br />

magnesiumverbruik<br />

% ds)<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Gendt<br />

2007-2010<br />

2010-2011, struviet<br />

Correlatie 2007-2010<br />

Correlatie 2010-2011, struviet


gebeurde dit als proef. In februari 2011 is de doseerinstallatie verbeterd en is de proefopstelling omgezet naar<br />

een definitieve installatie. Door de dosering van magnesium wordt struviet gevormd waardoor de<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

ontwateringseigenschappen van het slib verbeteren. Het gevormde struviet wordt niet afgescheiden maar mee<br />

ontwaterd met het slib. Oorspronkelijk werd voorafgaand aan de magnesiumdosering de pH van het slib<br />

verhoogd en het CO2 gestript. Uiteindelijk is hier van afgezien, zonder dat dit leidde tot een hoger<br />

magnesiumverbruik<br />

figuur 27 correlatie tussen fosfaatconcentratie in het slib en droge stof gehalte in de slibkoek voor de slibontwatering emmen.<br />

droge stof (% ds)<br />

vanaf 2010 wordt struviet gevormd in het te ontwateren slib<br />

29<br />

2007-2010<br />

27<br />

2010-2011, struviet<br />

25<br />

23<br />

Correlatie 2007-2010<br />

Correlatie 2010-2011, struviet<br />

21<br />

R² = 0,18<br />

19<br />

17<br />

15<br />

R² = 0,77<br />

20 25 30 35 40 45 50<br />

Fosfaat in slibkoek (g/kg ds)<br />

Figuur 27: Correlatie tussen fosfaatconcentratie in het slib en droge stof gehalte in de slibkoek voor de slibontwatering Emmen. Vanaf 2010 wordt<br />

struviet gevormd in het te ontwateren slib.<br />

Op de slibontwatering Op de slibontwatering Emmen wordt Emmen het slib wordt van het de rwzi slib van Emmen de rwzi ontwaterd Emmen in ontwaterd combinatie in combinatie met het slib van de<br />

andere rioolwaterzuiveringen met het slib van de van andere Waterschap rioolwaterzuiveringen Velt en Vecht. van Het Waterschap slib van de Velt rwzi en Emmen Vecht. Het bedraagt slib van ongeveer de<br />

helft van het de totale rwzi slibvolume. Emmen bedraagt De externe ongeveer slibben de helft worden van het allen totale mee slibvolume. vergist in De de externe gisting. slibben Voor 2010 wor­ werd ook<br />

nog een groot den deel allen van mee het vergist externe in de slib gisting. aan de Voor beluchting 2010 werd van ook de nog rwzi een Emmen groot deel gevoed. van het Alle externe slibben slib zijn afkomstig<br />

van rioolwaterzuiveringen aan de beluchting die van biologische de rwzi Emmen fosfaatverwijdering gevoed. Alle slibben toepassen. zijn afkomstig Op de rwzi van Emmen rioolwaterzui­ werd de<br />

veringen die biologische fosfaatverwijdering toepassen. Op de rwzi Emmen werd de fosfaatverwijdering<br />

nog ondersteund met de dosering van aluminiumzouten. Sinds de vorming van<br />

struviet wordt opgewekt is deze dosering langzaam afgebouwd en niet meer nodig.<br />

Pagina 47<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

De verbetering van de ontwateringseigenschappen van het slib door de vorming van struviet<br />

fosfaatverwijdering wordt vaak nog ondersteund toegeschreven met aan de dosering verlaging van aluminiumzouten. de concentratie aan Sinds ortho­fosfaat de vorming in het van slib­ struviet<br />

wordt opgewekt water is deze (21) (22). dosering Figuur langzaam 27 laat bijvoorbeeld afgebouwd zien en niet dat er meer in de nodig. periode voor de vorming van het<br />

struviet een sterke correlatie bleek te zijn tussen de fosfaatconcentratie in de slibkoek en het<br />

De verbetering van de ontwateringseigenschappen van het slib door de vorming van struviet wordt vaak<br />

droge stof gehalte van de slibkoek. Een dergelijk sterke correlatie is bij de andere onderzochte<br />

toegeschreven aan de verlaging van de concentratie aan ortho-fosfaat in het slibwater (21) (22). Figuur 27 laat<br />

waterschappen niet aangetroffen (zie ook paragraaf 3.3.4). Nadat de vorming van struviet<br />

bijvoorbeeld zien dat er in de periode voor de vorming van het struviet een sterke correlatie bleek te zijn tussen<br />

is gestart verdwijnt deze correlatie. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat vooral het vrije<br />

de fosfaatconcentratie in de slibkoek en het droge stof gehalte van de slibkoek. Een dergelijk sterke correlatie is<br />

fosfaat een rol speelde en dat het magnesium dit vrije fosfaat vastlegt.<br />

bij de andere onderzochte waterschappen niet aangetroffen (zie ook paragraaf 3.3.4). Nadat de vorming van<br />

struviet is gestart verdwijnt deze correlatie. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat vooral het vrije fosfaat een<br />

figuur 28 relatie tussen fosfaatconcentraat in filtraat en ontwateringsresultaat voor slibontwatering emmen. vanaf juli 2010<br />

rol speelde en dat het magnesium dit vrije fosfaat vastlegt.<br />

Droge stof slibkoek (% ds) of<br />

polymeerverbruik (g PE actief/kg ds)<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

wordt magnesiumchloride gedoseerd voor de vorming van struviet. in februari 2011 is de gisting opnieuw opgestart en is<br />

de magnesiumdosering verbeterd<br />

feb-08<br />

mei-08<br />

aug-08<br />

nov-08<br />

feb-09<br />

mei-09<br />

aug-09<br />

nov-09<br />

feb-10<br />

mei-10<br />

Figuur 28: Relatie tussen fosfaatconcentraat in filtraat en ontwateringsresultaat voor slibontwatering Emmen. Vanaf juli 2010 wordt<br />

magnesiumchloride gedoseerd voor de vorming van struviet. In februari 2011 is de gisting opnieuw opgestart en is de mag nesiumdosering verbeterd.<br />

jul-10<br />

Figuur 28 laat het verloop zien van de fosfaatconcentratie in het filtraat van de filterpers vanaf begin 2009. In de<br />

okt-10<br />

jan-11<br />

apr-11<br />

jul-11<br />

DS koek pers<br />

PE verbruik<br />

o-PO4 in filtraat<br />

okt-11<br />

jan-12<br />

apr-12<br />

jul-12<br />

500,0<br />

450,0<br />

400,0<br />

350,0<br />

300,0<br />

250,0<br />

200,0<br />

150,0<br />

100,0<br />

50,0<br />

0,0<br />

o-PO4 in filtraat (mg/l)<br />

37


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Figuur 28 laat het verloop zien van de fosfaatconcentratie in het filtraat van de filterpers<br />

vanaf begin 2009. In de figuur is ook het ontwateringsresultaat en het PE­verbruik weergegeven.<br />

De figuur laat zien dat met de invoering van de magnesiumdosering in juli 2010 de concentratie<br />

ortho­fosfaat in het filtraat heel snel gedaald is van 300­400 mg/l naar 10­30 mg/l.<br />

Vanaf dat moment is er ook een snelle stijging te zien van het droge stof gehalte van de slibkoek.<br />

Het polymeergebruik daalt niet meteen, maar vanaf dat moment is wel een dalende<br />

trend in gezet die tot april 2012 doorzet. Vanaf april 2011 is er een tweede stijging in het droge<br />

stof gehalte van de slibkoek te zien. Deze stijging gaat niet gepaard met een verdere daling<br />

van het fosfaatgehalte.<br />

De struvietvorming leidt dus aantoonbaar tot een beter ontwateringsresultaat, maar opvallend<br />

genoeg duurt het enige maanden voordat de verbetering volledig tot uitdrukking komt.<br />

Als er een directe relatie zou zijn tussen het gehalte aan vrij ortho­fosfaat en het ontwateringsresultaat<br />

zou een snellere verbetering logischer zijn. Verder laten de data zien dat er ook<br />

begin 2009 lagere fosfaatconcentraties gemeten werden, maar dat dit toen niet tot goede ontwateringsresultaten<br />

leidde. Er is helaas geen duidelijke verklaring voor de toename van deze<br />

concentraties in maart 2009. Als de fosfaatconcentratie een sterke invloed zou hebben op de<br />

AIFORO - Trends ontwatering in Slibontwatering zou er bijvoorbeeld ook bij de slibontwatering Mierlo een sterker verband moeten<br />

zijn tussen de fosfaatconcentratie in het centraat en het ontwateringsresultaat (zie Figuur<br />

25 in paragraaf 3.3.4). De fosfaatconcentraties hebben dezelfde ordegrootte en ook hier wordt<br />

voornamelijk slib ontwaterd afkomstig van biologische fosfaatverwijdering.<br />

deze concentraties in maart 2009. Als de fosfaatconcentratie een sterke invloed zou hebben op de ontwatering<br />

zou er bijvoorbeeld ook bij de slibontwatering Mierlo een sterker verband moeten zijn tussen de<br />

fosfaatconcentratie in het centraat en het ontwateringsresultaat (zie Figuur 25 in paragraaf 3.3.4). De<br />

fosfaatconcentraties hebben dezelfde ordegrootte en ook hier wordt voornamelijk slib ontwaterd afkomstig va<br />

biologische fosfaatverwijdering.<br />

In de gegevens van de slibontwatering Emmen is daarom gezocht naar andere verklaringen<br />

die de verbetering van het ontwateringsresultaat kunnen verklaren. Op grond van de literatuur<br />

kunnen twee waardige kationen als calcium en magnesium invloed hebben op het<br />

ontwateringsresultaat. Figuur 29 laat zien dat er een sterke correlatie is tussen de magnesiumconcentratie<br />

in de slibkoek en het droge stof gehalte van de slibkoek in de periode dat er<br />

magnesium wordt gedoseerd.<br />

In de gegevens van de slibontwatering Emmen is daarom gezocht naar andere verklaringen die de verbetering<br />

van het ontwateringsresultaat kunnen verklaren. Op grond van de literatuur kunnen twee waardige kationen a<br />

calcium en magnesium invloed hebben op het ontwateringsresultaat. Figuur 29 laat zien dat er een sterke<br />

correlatie is tussen de magnesiumconcentratie in de slibkoek en het droge stof gehalte van de slibkoek in de<br />

periode dat er magnesium wordt gedoseerd.<br />

figuur 29 relatie tussen magnesiumconcentratie in de slibkoek en ontwateringsresultaat voor slibontwatering emmen. de figuur laat<br />

data zien voor de periode zonder struvietvorming (2007-2010) en met struvietvorming (2010-2011)<br />

droge stof slibkoek (% ds)<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19<br />

17<br />

15<br />

R² = 0,59<br />

0 5000 10000 15000 20000 25000 30000<br />

Magnesium in slibkoek (g/kg ds)<br />

2007-2010<br />

2010-2011, struviet<br />

2010-2011<br />

Figuur 29: Relatie tussen magnesiumconcentratie in de slibkoek en ontwateringsresultaat voor slibontwatering Emmen. De figuur laat data zien voor<br />

periode zonder struvietvorming (2007-2010) en met struvietvorming (2010-2011).<br />

De magnesiumconcentratie in de slibkoek geeft daarom een betere correlatie met het ontwateringsresultaat<br />

dan de fosfaatconcentratie 38<br />

in het filtraat. De hogere magnesium concentraties zorgen voor een betere<br />

neutralisatie van de lading in de slibdeeltjes met als gevolg betere ontwateringsresultaten. Een alternatieve<br />

verklaring is dat de gevormde harde struviet deeltjes een soort filtratiehulp vormen die een betere afvoer van<br />

het slibwater mogelijk maken. Deze hypotheses zouden getoetst kunnen worden door de


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

De magnesiumconcentratie in de slibkoek geeft daarom een betere correlatie met het ontwateringsresultaat<br />

dan de fosfaatconcentratie in het filtraat. De hogere magnesium concentraties<br />

zorgen voor een betere neutralisatie van de lading in de slibdeeltjes met als gevolg betere<br />

ontwateringsresultaten. Een alternatieve verklaring is dat de gevormde harde struviet deeltjes<br />

een soort filtratiehulp vormen die een betere afvoer van het slibwater mogelijk maken.<br />

Deze hypotheses zouden getoetst kunnen worden door de magnesiumconcentratie in het filtraat<br />

te onderzoeken. Helaas zijn hiervan geen gegevens beschikbaar. Wel is er in maart 2012<br />

een forse toename van de magnesiumconcentratie in het secundaire slib van de rwzi Emmen<br />

gemeten (van 5 naar 12 g/kg ds). Omdat de magnesium dosering pas na de slibgisting plaatsvindt,<br />

kan deze toename het gevolg kunnen zijn van een retourbelasting van magnesium vanuit<br />

het filtraat van de slibontwatering. Dit zou betekenen dat niet alle magnesium gebonden<br />

is als struviet en dus een rol kan spelen bij het neutraliseren van de lading in de slibvlokken.<br />

In de periode dat er nog geen magnesium gedoseerd werd is de magnesium concentratie in<br />

het slib duidelijk lager en is er ook een minder duidelijk verband tussen het droge stof gehalte<br />

van de slibkoek en de magnesiumconcentratie. Als er al een correlatie is dan is deze juist<br />

tegengesteld aan de correlatie die voor de periode van magnesiumdosering wordt gevonden.<br />

3.3.6 invloed stikstof en stikstofverwijdering<br />

In de gegevens van het CBS is informatie opgenomen over het moment van invoering van<br />

de stikstofverwijdering en de methode van stikstofverwijdering. Op basis van deze informatie<br />

was aanvankelijk een dataset samengesteld die er op leek te wijzen dat de invoering van<br />

een vorm van stikstofverwijdering leidt tot een verslechtering van het ontwateringsresultaat.<br />

Navraag bij een aantal waterschappen leerde dat de gegevens van het CBS op dit punt niet erg<br />

betrouwbaar waren. Bij bijna de helft van de nader onderzochte zuiveringen bleek er geen<br />

vorm van stikstofverwijdering geïntroduceerd. Bij de zuiveringen waar dit wel was gebeurd<br />

bleek de datum van invoering veelal niet correct.<br />

Op basis van de aanvullende informatie kon een kleinere dataset van negen slibontwateringen<br />

worden samengesteld van zuiveringen waarvan zeker is dat er een vorm van stikstofverwijdering<br />

is ingevoerd. Deze set is verder nog aangevuld met gegevens van de slibontwatering<br />

van Walcheren waar ook stikstofverwijdering was ingevoerd, maar wel in combinatie met<br />

biologische fosfaatverwijdering. In totaal zijn zo gegevens beschikbaar van tien slibontwateringen<br />

waar een vorm van stikstofverwijdering is ingevoerd.<br />

tabel 12 effect invoering stikstofverwijdering op ontwateringsresultaat (gemiddelden van 2 jaar voor invoering maatregel<br />

en 2 jaar na invoering maatregel)<br />

slibontwatering jaar nitrificatie/ denitrificatie effect op droge stof slibkoek<br />

effect op pe verbruik<br />

(in % ds)<br />

(g kg actief/kg ds)<br />

voor na delta voor na delta<br />

Walcheren 2004 nitrificatie 27,7 24,2 -3,5 8,4 7,2 -14%<br />

Kralingseveer 2008 denitrificatie 24,9 23,5 -1,4 13,2 15,8 20%<br />

Tiel 2006 nitrificatie & denitrificatie 26,6 25,4 -1,2 6,0 6,0 0%<br />

Nijmegen 2003 denitrificatie 26,1 26,8 0,7 6,6 7,2 9%<br />

Schelluinen 2008 denitrificatie 23,1 22,9 -0,2 17,5 15,8 -10%<br />

Gendt 2006 nitrificatie & denitrificatie 17,0 15,9 -1,1 6,8 7,5 11%<br />

Bath 2002 denitrificatie 22,4 20,8 -1,6 5,1 5,2 2%<br />

Dongemond 2002 denitrificatie 22,3 23,3 1,0 5,9 6,5 10%<br />

Etten 2004 denitrificatie 21,3 20,0 -1,3 23,7 24,7 4%<br />

Roermond 2004 denitrificatie 23,1 21,2 -1,8 Geen data<br />

39


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

De tabel laat zien dat er bij zeven van de tien slibontwateringen sprake was van een duidelijke<br />

verslechtering van het ontwateringsresultaat na de invoering van aanvullende stikstofverwijdering.<br />

Bij de drie slibontwateringen waar het droge stof gehalte niet afnam, was er bij<br />

twee ervan wel sprake van een toename van het polymeergebruik. Overall was er bij zes van<br />

de tien ontwateringen sprake van een toename van het polymeer gebruik. Op basis van deze<br />

AIFORO - Trends in gegevens Slibontwatering lijkt de invoering van aanvullende stikstofverwijdering van invloed te zijn op het<br />

ontwateringsresultaat.<br />

polymeer gebruik. Op basis van deze gegevens lijkt de invoering van aanvullende stikstofverwijdering van<br />

invloed te zijn op het ontwateringsresultaat.<br />

Per zuivering bekeken is een effect soms minder herkenbaar, maar wanneer alle gegevens<br />

samen genomen worden ontstaat er toch een trend. Figuur 30 geeft als voorbeeld de ontwikkeling<br />

van de ontwateringsresultaten voor de rwzi Bath. Op deze zuivering wordt begin<br />

2002 pre­denitrificatie ingevoerd. Het effect hiervan is duidelijk te zien in de verlaging van<br />

de nitraat concentratie in het effluent. Het jaargemiddelde droge stof gehalte voor 2002 blijft<br />

dan nog op niveau, maar in de maandgemiddelden is in de tweede helft van het jaar al wel<br />

een daling te zien. In 2003 en 2004 is het ontwateringsresultaat duidelijk lager dan in de<br />

voorgaande jaren. Vanaf 2005 stijgt het droge stofgehalte weer, maar neemt ook het polymeer<br />

verbruik iets toe. Mogelijk is toen overgestapt op een ander polymeer dat beter past bij de veranderde<br />

slibeigenschappen. Een dergelijk beeld is ook bij andere slibontwateringen gezien.<br />

Na een aanvankelijke daling van het droge stof gehalte van de slibkoek, wordt dit na twee tot<br />

drie jaar verbeterd door een overstap op een ander polymeer en/of een hogere dosering (zie<br />

bijvoorbeeld ook paragraaf 3.3.7 over de invloed van polymeerwisselingen).<br />

Per zuivering bekeken is een effect soms minder herkenbaar, maar wanneer alle gegevens samen genomen<br />

worden ontstaat er toch een trend. Figuur 30 geeft als voorbeeld de ontwikkeling van de ontwateringsresultaten<br />

voor de rwzi Bath. Op deze zuivering wordt begin 2002 pre-denitrificatie ingevoerd. Het effect hiervan is<br />

duidelijk te zien in de verlaging van de nitraat concentratie in het effluent. Het jaargemiddelde droge stof<br />

gehalte voor 2002 blijft dan nog op niveau, maar in de maandgemiddelden is in de tweede helft van het jaar al<br />

wel een daling te zien. In 2003 en 2004 is het ontwateringsresultaat duidelijk lager dan in de voorgaande jaren.<br />

Vanaf 2005 stijgt het droge stofgehalte weer, maar neemt ook het polymeer verbruik iets toe. Mogelijk is toen<br />

overgestapt op een ander polymeer dat beter past bij de veranderde slibeigenschappen. Een dergelijk beeld is<br />

ook bij andere slibontwateringen gezien. Na een aanvankelijke daling van het droge stof gehalte van de slibkoek,<br />

wordt dit na twee tot drie jaar verbeterd door een overstap op een ander polymeer en/of een hogere dosering<br />

(zie bijvoorbeeld ook paragraaf 3.3.7 over de invloed van polymeerwisselingen).<br />

figuur 30 effect invoering denitrificatie op de rwzi bath op de ontwateringsresultaten van bath<br />

NO3 in effluent (mg/l) of<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

1998<br />

1999<br />

2000<br />

2001<br />

2002<br />

2003<br />

2004<br />

Verder is onderzocht of de stikstofconcentratie van het slib van invloed is op het ontwateringsresultaat.<br />

Bij elf ontwateringslocaties was informatie beschikbaar om dit te onderzoeken.<br />

Bij de meeste locaties waren de correlaties erg zwak. Bij vier locaties was er enig mate van<br />

correlatie te vinden tussen het stikstofgehalte in de slibkoek en het droge stof gehalte van de<br />

slibkoek (R<br />

40<br />

2 Figuur 30: Effect invoering denitrificatie op de rwzi Bath op de ontwateringsresultaten van Bath.<br />

Verder is onderzocht of de stikstofconcentratie van het slib van invloed is op het ontwateringsresultaat. Bij elf<br />

ontwateringslocaties was informatie beschikbaar om dit te onderzoeken. Bij de meeste locaties waren de<br />

correlaties erg zwak. Bij vier tussen locaties 0,4 was en 0,9). er enig Een mate hoger stikstofgehalte van correlatie in te de vinden slibkoek tussen correleerde het stikstofgehalte altijd met in de<br />

slibkoek en het droge een lager stof droge gehalte stof van gehalte. de slibkoek De meest (Ruitgesproken correlatie werd gevonden voor de slibontwatering<br />

van Kralingseveer (Figuur 31). De correlatie met de jaargemiddelden is hier sterker<br />

dan de correlatie met de maandgemiddelden. Mogelijk dat dit veroorzaakt wordt door variaties<br />

in de ontwaterbaarheid door andere factoren, zoals bijvoorbeeld de invloed van het seizoen.<br />

Bij deze locatie werd ook een sterke correlatie gevonden tussen de jaargemiddelde pH<br />

2 tussen 0,4 en 0,9). Een hoger stikstofgehalte in de slibkoek<br />

correleerde altijd met een lager droge stof gehalte. De meest uitgesproken correlatie werd gevonden voor de<br />

slibontwatering van Kralingseveer (Figuur 31). De correlatie met de jaargemiddelden is hier sterker dan de<br />

correlatie met de maandgemiddelden. Mogelijk dat dit veroorzaakt wordt door variaties in de ontwaterbaarheid<br />

door andere factoren, zoals bijvoorbeeld de invloed van het seizoen. Bij deze locatie werd ook een sterke<br />

correlatie gevonden tussen de jaargemiddelde pH van het slib en het droge stof gehalte van de slibkoek (R 2<br />

=0,74) waarbij een hogere pH correleerde met een slechter resultaat. Op maandbasis was de correlatie hier ook<br />

vrijwel afwezig.<br />

2005<br />

2006<br />

NO3<br />

PE<br />

ds<br />

2007<br />

2008<br />

2009<br />

23,5<br />

23,0<br />

22,5<br />

22,0<br />

21,5<br />

21,0<br />

20,5<br />

20,0<br />

Droge stof slibkoek (%ds)


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

van het slib en het droge stof gehalte van de slibkoek (R 2 =0,74) waarbij een hogere pH corre­<br />

leerde met een slechter resultaat. Op maandbasis was de correlatie hier ook vrijwel afwezig.<br />

Bij een vergelijkbaar aantal locaties (drie van de elf) werd ook een correlatie tussen polymeer­<br />

AIFORO - Trends verbruik in Slibontwatering<br />

en het stikstofgehalte gevonden. Bij maar één locatie viel deze samen met een correlatie<br />

tussen droge stof gehalte en stikstofgehalte. Een hoger stikstofgehalte zorgde meestal<br />

voor een hoger polymeerverbruik.<br />

Bij een vergelijkbaar aantal locaties (drie van de elf) werd ook een correlatie tussen polymeerverbruik en het<br />

stikstofgehalte gevonden. Bij maar één locatie viel deze samen met een correlatie tussen droge stof gehalte en<br />

stikstofgehalte. Een hoger stikstofgehalte zorgde meestal voor een hoger polymeerverbruik.<br />

figuur 31 verband tussen stikstofconcentratie in de slibkoek en het droge stof gehalte van de ontwaterde koek voor slibontwatering<br />

kralingseveer<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Figuur 31: verband tussen stikstofconcentratie in de slibkoek en het droge stof gehalte van de ontwaterde koek voor slibontwatering Kr alingseveer.<br />

Bij drie slibontwateringen was het mogelijk om een verband tussen de stikstofconcentratie in<br />

Bij drie slibontwateringen het centraat en was het het ontwateringsresultaat mogelijk om een te verband onderzoeken. tussen Bij de geen stikstofconcentratie van deze ontwateringen in het centraat en<br />

werd een correlatie aangetroffen.<br />

het ontwateringsresultaat te onderzoeken. Bij geen van deze ontwateringen werd een correlatie aangetroffen.<br />

Het onderzoek Het laat onderzoek zien dat laat er voor zien dat zowel er voor stikstof zowel als stikstof fosfaat als soms fosfaat correlaties soms correlaties worden worden gevonden gevon­ met het<br />

ontwateringsresultaat. den met het Als ontwateringsresultaat. er een correlatie is Als komt er een een correlatie hogere is concentratie komt een hogere overeen concentratie met een overslechter<br />

ontwateringsresultaat. een met een Er slechter worden ontwateringsresultaat. ongeveer even vaak Er correlaties worden ongeveer met fosfaat even vaak als met correlaties stikstof met gevonden, maar<br />

niet altijd bij dezelfde fosfaat als ontwateringen. met stikstof gevonden, Mogelijk maar dat niet onder altijd bepaalde bij dezelfde condities ontwateringen. fosfaat Mogelijk en/of stikstof dat een invloed<br />

hebben, maar onder dat deze bepaalde invloed condities bij andere fosfaat omstandigheden en/of stikstof een invloed (slibtype, hebben, pH, maar alkaliniteit) dat deze verdwijnt invloed bij of ondergeschikt<br />

raakt. andere omstandigheden (slibtype, pH, alkaliniteit) verdwijnt of ondergeschikt raakt.<br />

3.3.7 Invloed polymeer<br />

Het polymeer dat gebruikt wordt voor de ontwatering dient afgestemd te zijn op het soort slib dat ontwaterd<br />

moet worden. De keuze van het polymeer is meestal het resultaat van een aanbestedingsprocedure waarbij<br />

verschillende leveranciers worden uitgenodigd om testen uit te voeren met het slib en op basis daarvan een<br />

aanbieding te doen. Bij de meeste waterschappen uit het detailonderzoek leidt dit er toe dat om de twee tot<br />

drie jaar van polymeertype werd gewisseld. Als de aanbestedingen competitief en representatief zijn zouden<br />

wisselingen van polymeer niet snel tot een ander ontwateringsresultaat moeten leiden, tenzij leveranciers<br />

nieuwe polymeren ontwikkelen die steeds beter presteren. Als de aanbesteding echter gebaseerd is op een niet<br />

representatief slibmonster kan het nieuw geselecteerde polymeer juist tot een slechter resultaat leiden. Bij de<br />

waterschappen uit het detailonderzoek is daarom gekeken naar mogelijke invloeden van polymeerwisselingen<br />

op de prestatie. In deze paragraaf worden enkele voorbeelden besproken.<br />

Pagina 52<br />

31<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19<br />

17<br />

40 45 50 55 60 65<br />

stikstof in slib (g/kg ds)<br />

maanddata<br />

3.3.7 invloed polymeer<br />

Het polymeer dat gebruikt wordt voor de ontwatering dient afgestemd te zijn op het soort slib<br />

dat ontwaterd moet worden. De keuze van het polymeer is meestal het resultaat van een aanbestedingsprocedure<br />

waarbij verschillende leveranciers worden uitgenodigd om testen uit te<br />

voeren met het slib en op basis daarvan een aanbieding te doen. Bij de meeste waterschappen<br />

uit het detailonderzoek leidt dit er toe dat om de twee tot drie jaar van polymeertype werd<br />

gewisseld. Als de aanbestedingen competitief en representatief zijn zouden wisselingen van<br />

polymeer niet snel tot een ander ontwateringsresultaat moeten leiden, tenzij leveranciers<br />

nieuwe polymeren ontwikkelen die steeds beter presteren. Als de aanbesteding echter gebaseerd<br />

is op een niet representatief slibmonster kan het nieuw geselecteerde polymeer juist tot<br />

een slechter resultaat leiden. Bij de waterschappen uit het detailonderzoek is daarom gekeken<br />

naar mogelijke invloeden van polymeerwisselingen op de prestatie. In deze paragraaf<br />

worden enkele voorbeelden besproken.<br />

jaargemiddelden<br />

maanddata<br />

Het eerste voorbeeld betreft de slibontwatering Walcheren van waterschap Scheldestromen. Op de rwzi<br />

Walcheren werd in 2004 de zuivering omgebouwd van een hoog naar een laag belast systeem. Ook werd<br />

41<br />

R² = 0,47<br />

jaargemiddelden<br />

R² = 0,75


stowa 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Het eerste voorbeeld betreft de slibontwatering Walcheren van waterschap Scheldestromen.<br />

Op de rwzi Walcheren werd in 2004 de zuivering omgebouwd van een hoog naar een laag<br />

belast systeem. Ook werd biologische fosfaatverwijdering op de zuivering geïntroduceerd.<br />

Vanaf 2005 zijn de ontwateringsresultaten duidelijk slechter dan in de periode ervoor evenals<br />

AIFORO -­‐ Trends het afscheidingsrendement. in Slibontwatering Wel is het polymeergebruik dan wat lager. In 2008 wordt overgestapt<br />

op een ander type polymeer. Met de introductie van dit polymeer stijgt het droge stof<br />

biologische gehalte fosfaatverwijdering in de slibkoek op en de het zuivering afscheidingsrendement. geïntroduceerd. Dit Vanaf gaat 2005 wel gepaard zijn de ontwateringsresultaten<br />

met een hoger<br />

duidelijk slechter polymeergebruik. dan in de periode In 2011 wordt ervoorweer evenals overgestapt het afscheidingsrendement. op een nieuw polymeer. WelHierdoor is het polymeergebruik neemt dan<br />

wat lager. het In 2008 droge wordt stof gehalte overgestapt van de slibkoek op een ander nog wat type meer polymeer. toe, ook Met weer de gepaard introduc:e met een vanwat dithoger polymeer s/jgt<br />

het drogepolymeergebruik. stof gehalte in de slibkoek en het afscheidingsrendement. Dit gaat wel gepaard met een hoger<br />

polymeergebruik. In 2011 wordt weer overgestapt op een nieuw polymeer. Hierdoor neemt het droge stof<br />

gehalte van de slibkoek nog wat meer toe, ook weer gepaard met een wat hoger polymeergebruik.<br />

tabel 13 ontwateringsresultaat voor verschillende perioden voor waterschap scheldestromen. 2004: ombouw zuivering<br />

Tabel 13: Ontwateringsresultaat naar lage slibbelasting voor en verschillende biologische fosfaatverwijdering. perioden voor Waterschap in 2008, Scheldestromen. 2011 introductie ander 2004: polymeer ombouw zuivering naar lage slibbelas"ng en<br />

biologische fosfaatverwijdering. In 2008, 2011 introduc9e ander polymeer.<br />

periode droge stof gehalte polymeer gebruik afscheidings-rendement<br />

Periode Droge stof<br />

(% ds)<br />

Polymeer<br />

(g actief/kg ds)<br />

Afscheidings-­‐<br />

(%)<br />

Jan. 2002 – Mrt. 2005 gehalte 26,7gebruik 8,2 rendement 97,5<br />

Mrt. 2005 – Aug. 2008 (% ds) (g 22,7 ac&ef/kg ds) 6,8 (%)<br />

95,1<br />

Aug. 2008 – Apr. 2011 Jan. 2002 – Mrt. 2005 26,7 24,4 8,2 8,0 97,5<br />

98,8<br />

Apr. 2011 – Dec. 2011 25,8 8,8 98,2<br />

Mrt. 2005 – Aug. 2008 22,7 6,8 95,1<br />

Aug. 2008 – Apr. 2011 24,4 8,0 98,8<br />

Apr. 2011 Een – Dec. vergelijkbare 2011 ontwikkeling 25,8 is zichtbaar op 8,8de slibontwatering 98,2Zwolle<br />

van Waterschap<br />

Groot Salland (Figuur 32). Hier nemen de ontwateringsresultaten in 2006 sterk af wanneer<br />

Een vergelijkbare ontwikkeling is zichtbaar op de slibontwatering Zwolle van Waterschap Groot Salland (Figuur<br />

overgestapt wordt op een ander polymeertype. Wel blijft het verbruik vergelijkbaar. Nadat in<br />

32). Hier nemen de ontwateringsresultaten in 2006 sterk af wanneer overgestapt wordt op een ander<br />

2008 weer op een ander polymeer wordt overgestapt herstellen de ontwateringsresultaten<br />

polymeertype. Wel blij/ het verbruik vergelijkbaar. Nadat in 2008 weer op een ander polymeer wordt<br />

zich weer tot het niveau van 2003­2005, maar wel bij een fors hoger polymeerverbruik.<br />

overgestapt herstellen de ontwateringsresultaten zich weer tot het niveau van 2003-­‐2005, maar wel bij een fors<br />

hoger polymeerverbruik.<br />

figuur 32 ontwateringsresultaten slibontwatering zwolle en overstapmomenten voor polymeer<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

30<br />

18<br />

29<br />

Polymeer A<br />

ds, cen 1<br />

ds, cen 2<br />

Polymeer B Polymeer C<br />

16<br />

14<br />

28<br />

pe, cen 1<br />

12<br />

27<br />

pe, cen 2<br />

10<br />

8<br />

26<br />

6<br />

25<br />

4<br />

2<br />

24<br />

0<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011<br />

Figuur 32: ontwateringsresultaten slibontwatering Zwolle en overstapmomenten voor polymeer.<br />

Bij dit waterschap was ook op de slibontwatering Deventer een effect merkbaar bij de overstap<br />

Bij dit waterschap was ook op de slibontwatering Deventer een effect merkbaar bij de overstap op een ander<br />

op een ander polymeer. In de periode van 2003­2006 werd gemiddeld een droge stof gehalte<br />

polymeer. In de periode van 2003-­‐2006 werd gemiddeld een droge stof gehalte van 26,2% gehaald. In 2007<br />

van 26,2% gehaald. In 2007 werd overgestapt op een ander polymeer en tegelijk neemt het<br />

werd overgestapt op een ander polymeer en tegelijk neemt het droge stof gehalte van de slibkoek toe tot<br />

droge stof gehalte van de slibkoek toe tot 28,2%. Daarbij bleef het polymeerverbruik gelijk op<br />

28,2%. Daarbij bleef het polymeerverbruik gelijk op een niveau van 11 g ac=ef/kg droge stof.<br />

een niveau van 11 g actief/kg droge stof.<br />

42<br />

Polymeer verbruik (g actief/kg ds)<br />

Pagina 53


stowa 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

AIFORO -­‐ Trends Een in ander Slibontwatering<br />

voorbeeld is de slibontwatering Mierlo (Figuur 33). Van 2004 tot en met 2006 zijn<br />

de ontwateringsresultaten stabiel. In 2007 wordt overgestapt op een ander polymeer en vanaf<br />

Een ander voorbeeld dat jaar is ishet depolymeerverbruik slibontwateringplots Mierlo duidelijk (Figuur hoger 33). dan Vanin 2004 de jaren tot en ervoor. met De 2006 droge zijnstof de<br />

ontwateringsresultaten gehalten van stabiel. de slibkoek In 2007 blijven wordt wel overgestapt constant. In deze op een jaren ander zijn er polymeer geen andere en vanaf wijzigin­ dat jaar is het<br />

polymeerverbruik gen doorgevoerd plots duidelijk in de bedrijfsvoering hoger dan in de van jaren de slibontwatering ervoor. De droge of het stof type gehalten te ontwateren van de slib. slibkoek blijven wel<br />

constant. In In deze 2011 jaren wordt zijnweer er geen op een andere ander polymeer wijzigingen overgestapt doorgevoerd en dan inis de juist bedrijfsvoering sprake van een van forse de slibontwatering<br />

of het type te daling ontwateren van het droge slib. In stof 2011 gehalte wordt van weer de slibkoek. op een ander polymeer overgestapt en dan is juist sprake van<br />

een forse daling van het droge stof gehalte van de slibkoek.<br />

Bij deze voorbeelden blijken veranderingen in ontwateringsresultaten samen te vallen met<br />

Bij deze voorbeelden momenten blijken waarop veranderingen overgestapt wordt in ontwateringsresultaten op een ander polymeer. Dit samen laat zien tedat vallen de keuze met momenten van waarop<br />

overgestapt het wordt polymeer op eenvan ander belang polymeer. kan zijn Dit bij laat het zien beoordelen dat de van keuze de van ontwateringsresultaten. het polymeer van belang Dit kan zijn bij<br />

het beoordelen bemoeilijkt van de ook ontwateringsresultaten. het zoeken naar andere relaties Dit bemoeilijkt die samenhangen ook hetmet zoeken de slibkwaliteit naar andere omdat rela8es die<br />

samenhangen dergelijke met derelaties slibkwaliteit verstoord omdat kunnen dergelijke worden rela3es doordat verstoord overgestapt kunnen wordt op worden een ander doordat poly­ overgestapt<br />

wordt op eenmeertype. ander polymeertype. Bij het zoeken naar Bij het verbanden zoekenmet naarandere verbanden parameters met andere is daarom parameters zoveel mogelijk is daarom zoveel<br />

mogelijk rekening gehouden met de overstapmomenten van van het het polymeer. polymeer.<br />

figuur 33 ontwateringsresultaten slibontwatering mierlo en overstapmomenten polymeer<br />

Polymeerverbruik (g PEact/kg ds)<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

Polymeer A Polymeer B Polymeer C<br />

polymeer<br />

slibkoek<br />

6<br />

24,0<br />

2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012<br />

Figuur 33: Ontwateringsresultaten slibontwatering Mierlo en overstapmomenten polymeer.<br />

3.3.8 seizoenseffecten<br />

Omdat velen ervaren dat de ontwaterbaarheid van slib samenhangt met de tijd van het jaar is<br />

3.3.8 Seizoenseffecten<br />

ook de seizoensinvloed op de ontwaterbaarheid onderzocht. Voor vier ontwateringen was vol­<br />

Omdat velendoende ervaren informatie dat de ontwaterbaarheid beschikbaar om de invloed van slib van samenhangt de maand van met het de jaar 3jd op van de ontwaterbaar­ het jaar is ook de<br />

seizoensinvloed heid op te onderzoeken. de ontwaterbaarheid Figuur 34 laat onderzocht. zien dat bij Voor al deze vier ontwateringen gemiddeld was voldoende genomen in informa1e<br />

beschikbaar augustus om de invloed steeds het vanhoogste de maand droge van stof het gehalte jaarwordt op degehaald. ontwaterbaarheid Het slechtste te droge onderzoeken. stofgehalte Figuur 34 laat<br />

zien dat bij al wordt dezemeestal ontwateringen in de periode gemiddeld december genomen tot april gehaald in augustus en dit steeds droge stof hetgehalte hoogste is ongeveer droge stof gehalte wordt<br />

gehaald. Het3 slechtste tot 9% lager droge dan de stofgehalte prestatie in wordt augustus. meestal Er lijkt indus de periode wel een verband december te zijn, totmaar aprildit gehaald ver­ en dit droge<br />

stof gehalte band is ongeveer is dan ook 3 tot weer 9% niet lager heel dan sterk. de presta4e in augustus. Er lijkt dus wel een verband te zijn, maar dit<br />

verband is dan ook weer niet heel sterk.<br />

Het seizoen heeft een minder eenduidig effect op het polymeer gebruik (Figuur 35). Rond juli<br />

Het seizoen hee+ en augustus een minder wordt het eenduidig laagste polymeergebruik effect op het polymeer aangetroffen, gebruik maar (Figuur ook in andere 35). Rond maanden juli en augustus wordt<br />

het laagste polymeergebruik worden vergelijkbare aangetroffen, lage verbruiken maar aangetroffen, ook in andere meestal maanden in de herfst. worden Het moment vergelijkbare van het lage verbruiken<br />

hoogste polymeergebruik verschilt echter sterk per slibontwatering. Het hoogste polymeerverbruik<br />

ligt 17­25% boven het laagste verbruik en varieert daarmee sterker dan het droge<br />

stof gehalte.<br />

Pagina 54<br />

28,0<br />

27,5<br />

27,0<br />

26,5<br />

26,0<br />

25,5<br />

25,0<br />

24,5<br />

43<br />

Droge stof slibkoek (%ds)


AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

AIFORO - Trends STOWA in Slibontwatering<br />

2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

aangetroffen, meestal in de herfst. Het moment van het hoogste polymeergebruik verschilt echter sterk per<br />

aangetroffen, slibontwatering. meestal Het hoogste in de herfst. polymeerverbruik Het moment ligt van 17-25% het hoogste boven polymeergebruik het laagste verbruik verschilt en varieert echter daarmee sterk per<br />

sterker slibontwatering. dan het Een droge Het mogelijke hoogste stof gehalte. verklaring polymeerverbruik voor de betere ligt ontwaterbaarheid 17-25% boven het in laagste de zomer verbruik is een verdere en varieert aerobe daarmee<br />

sterker dan het stabilisatie droge stof van gehalte. het slib door de hogere temperaturen in de zuivering. Om de invloed hier­<br />

Een mogelijke verklaring van te onderzoeken voor de betere is in Figuur ontwaterbaarheid 36 per maand de in gemiddelde de zomer is gloeirest een verdere van het aerobe ontwaterde stabilisatie van het<br />

Een slib door mogelijke de hogere verklaring<br />

slib uitgezet. temperaturen voor de betere<br />

De hoogste in de gloeirest zuivering. ontwaterbaarheid<br />

wordt Om in de zomer is een verdere aerobe stabilisatie van het<br />

inderdaad de invloed in de hiervan maand augustus te onderzoeken aangetroffen. is in Niet­ Figuur 36 per<br />

maand slib door de de gemiddelde hogere temperaturen in de zuivering. Om de invloed hiervan te onderzoeken is in Figuur 36 per<br />

temin corresponderen gloeirest van de het maanden ontwaterde met de slib laagste uitgezet. gloeiresten De hoogste niet zo gloeirest goed met wordt lagere droge inderdaad in de<br />

maand de augustus gemiddelde gloeirest van het ontwaterde slib uitgezet. De hoogste gloeirest wordt inderdaad in de<br />

stof aangetroffen. gehalten of hogere Niettemin polymeerverbruiken. corresponderen Kennelijk de maanden heeft met de mate de laagste van afbraak gloeiresten invloed, niet zo goed<br />

met maand lagere augustus droge maar aangetroffen. stof zijn gehalten er nog andere Niettemin of hogere belangrijke polymeerverbruiken. corresponderen invloed factoren. de maanden Kennelijk met heeft de de laagste mate gloeiresten van afbraak niet invloed, zo goed<br />

met maar lagere zijn er droge nog andere stof gehalten belangrijke of hogere invloed polymeerverbruiken. factoren. Kennelijk heeft de mate van afbraak invloed,<br />

maar figuur zijn 34 er nog invloed andere van het belangrijke seizoen op de ontwaterbaarheid invloed factoren. van slib. weergegeven is het relatieve droge stof gehalte ten opzichte<br />

van de maand augustus<br />

100%<br />

100% 98%<br />

98% 96%<br />

96% 94%<br />

94% 92%<br />

Kralingseveer 2002-2011<br />

92% 90%<br />

Kralingseveer 2002-2011<br />

90% 88%<br />

Mierlo 2005-2011<br />

88% 86%<br />

Mierlo 2005-2011<br />

Tilburg 2005-2011<br />

86% 84%<br />

Tilburg 2005-2011<br />

84% 82%<br />

Walcheren 2005-2011<br />

82% 80%<br />

Walcheren 2005-2011<br />

80%<br />

Droge Droge stof stof gehalte slibkoek<br />

t.o.v. t.o.v. augustus (in (in %) %)<br />

Figuur 34: invloed van het seizoen op de ontwaterbaarheid van slib. Weergegeven is het relatieve droge stof gehalte ten opzichte van de maand<br />

Figuur augustus. figuur 34: 35 invloed van invloed het seizoen van het op seizoen de ontwaterbaarheid op de ontwaterbaarheid van slib. van slib. Weergegeven weergegeven is het relatieve polymeergebruik droge stof gehalte ten opzichte ten opzichte van de maand<br />

augustus.<br />

van de maand juli<br />

Polymeerverbruik t.o.v. t.o.v.<br />

juli juli (in (in %) %)<br />

120%<br />

115% 120%<br />

110% 115%<br />

105% 110%<br />

100% 105%<br />

100% 95%<br />

95% 90%<br />

90% 85%<br />

85% 80%<br />

80%<br />

AIFORO - Trends in Slibontwatering<br />

Figuur 35: invloed van het seizoen op de ontwaterbaarheid van slib. Weergegeven is het relatieve polymeergebruik ten opzichte van de maand juli.<br />

figuur 36 invloed van het seizoen op de gloeirest van het slib. weergegeven is de gloeirest in verhouding tot de maand augustus<br />

Figuur 35: invloed van het seizoen op de ontwaterbaarheid van slib. Weergegeven is het relatieve polymeergebruik ten opzichte van de maand juli.<br />

Gloeirest van de slibkoek t.o.v.<br />

augustus (in %)<br />

110%<br />

105%<br />

100%<br />

95%<br />

90%<br />

85%<br />

80%<br />

75%<br />

44<br />

Kralingseveer 2002-2011<br />

Kralingseveer 2002-2011<br />

Mierlo 2005-2011<br />

Mierlo 2005-2011<br />

Tilburg 2005-2011<br />

Tilburg 2005-2011<br />

Walcheren 2005-2011<br />

Walcheren 2005-2011<br />

Figuur 36: invloed van het seizoen op de gloeirest van het slib. Weergegeven is de gloeirest in verhouding tot de maand augustus.<br />

3.3.9 Relatie met slib volume index<br />

Mierlo 2005-2011<br />

Tilburg 2005-2011<br />

Walcheren 2005-2011<br />

Pagina 55<br />

Pagina 55<br />

De slibvolume index wordt veel gebruikt voor het volgen van de bezinkbaarheid van slib en geeft een indruk van


Gloeirest van d<br />

august<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

3.3.9 relatie met slib volume index<br />

De slibvolume index wordt veel gebruikt voor het volgen van de bezinkbaarheid van slib en<br />

Figuur 36: invloed geeft van het een seizoen indruk op de van gloeirest de flocculeerbaarheid van het slib. Weergegeven van slib. is de Veel gloeirest van in de verhouding processen tot die de maand een rol augustus. spelen<br />

bij het bezinken van slib, spelen ook een rol bij het ontwateren van slib. Een belangrijk ver­<br />

3.3.9 Relatie schil met is echter slib volume de expressie­fase index bij het ontwateren van het slib die bij het bezinken van slib<br />

geheel ontbreekt. Niettemin zouden veranderingen in de slib volume index een goede maat<br />

kunnen zijn voor veranderingen in de ontwaterbaarheid van slib. Daarom is bij het detail<br />

onderzoek gezocht naar mogelijke relaties tussen de slibvolume index (SVI) en de ontwaterbaarheid.<br />

De slibvolume index wordt veel gebruikt voor het volgen van de bezinkbaarheid van slib en geeft een indruk van<br />

de flocculeerbaarheid van slib. Veel van de processen die een rol spelen bij het bezinken van slib, spelen ook een<br />

rol bij het ontwateren van slib. Een belangrijk verschil is echter de expressie-fase bij het ontwateren van het slib<br />

die bij het bezinken van slib geheel ontbreekt. Niettemin zouden veranderingen in de slib volume index een<br />

goede maat kunnen zijn voor veranderingen in de ontwaterbaarheid van slib. Daarom is bij het detail onderzoek<br />

gezocht naar mogelijke relaties tussen de slibvolume index (SVI) en de ontwaterbaarheid.<br />

Bij negen ontwateringen was hiervoor informatie beschikbaar in de ontvangen dataset. De<br />

gegevens laten zien dat de SVI een beperkte voorspellende waarde heeft voor veranderingen<br />

in de ontwaterbaarheid van slib. Bij slechts drie locaties was er enigszins een correlatie te<br />

vinden tussen droge stof gehalte of polymeergebruik. Een hogere SVI correleert dan met een<br />

lager droge stof gehalte of een hoger polymeergebruik.<br />

Bij negen ontwateringen was hiervoor informatie beschikbaar in de ontvangen dataset. De gegevens laten zien<br />

dat de SVI een beperkte voorspellende waarde heeft voor veranderingen in de ontwaterbaarheid van slib. Bij<br />

slechts drie locaties was er enigszins een correlatie te vinden tussen droge stof gehalte of polymeergebruik. Een<br />

hogere SVI correleert dan met een lager droge stof gehalte of een hoger polymeergebruik.<br />

figuur 37 correlatie tussen droge stof gehalte van de slibkoek en de slibvolume index voor de slibontwatering walcheren.<br />

data op basis van maandgemiddelden<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Pagina 56<br />

85%<br />

80%<br />

75%<br />

33<br />

31<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

R² = 0,40<br />

R² = 0,18<br />

19<br />

20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 220<br />

SVI (ml/g)<br />

Tilburg 2005-2011<br />

Walcheren 2005-2011<br />

2002-2004<br />

2005-2011<br />

2002-2004<br />

2005-2011<br />

Soms wordt juist een omgekeerd verband gevonden. Een voorbeeld is de slibontwatering<br />

Walcheren van Waterschap Scheldestromen (Figuur 37). Voor de jaren 2005 tot en met 2011<br />

correleert een lagere SVI met een beter ontwateringsresultaat. Met een correlatie­coëfficiënt<br />

van 0,4 is de correlatie niet heel sterk. In de periode voor 2005 is er een geheel andere correlatie.<br />

Hier corresponderen hogere SVI’s juist met betere ontwateringsresultaten, hoewel de<br />

correlatie erg zwak is. De overgang tussen de correlaties correspondeert met de overgang van<br />

een hoog naar een laagbelast systeem en de introductie van biologische fosfaatverwijdering.<br />

Voor de slibontwatering Walcheren is ook een mogelijk verband tussen SVI en polymeerverbruik<br />

onderzocht, maar er werd geen correlatie aangetroffen. Voor drie locaties werd een<br />

lichte mate van correlatie aangetroffen tussen PE­verbruik en polymeergebruik. Alleen voor<br />

de slibontwatering van Gendt is de correlatie (R2 =0,76) sterk. Hier correspondeert een hogere<br />

SVI met een hoger polymeerverbruik.<br />

45


Waterschap Scheldestromen (Figuur 37). Voor de jaren 2005 tot en met 2011 correleert een lagere SVI met een<br />

beter ontwateringsresultaat. Met een correlatie-coëfficiënt van 0,4 is de correlatie niet heel sterk. In de periode<br />

voor 2005 is er een geheel andere correlatie. Hier corresponderen hogere SVI’s juist met betere<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

ontwateringsresultaten, hoewel de correlatie erg zwak is. De overgang tussen de correlaties correspondeert met<br />

de overgang van een hoog naar een laagbelast systeem en de introductie van biologische fosfaatverwijdering.<br />

Voor de 3.3.10 slibontwatering droge stof Walcheren gehalte is voor ook een ontwatering mogelijk verband tussen SVI en polymeerverbruik onderzocht,<br />

maar er werd geen Soms correlatie wordt aangenomen aangetroffen. dat een Voor hoger drie droge locaties stof werd gehalte een voor lichte ontwatering mate van correlatie de ontwatering aangetroffen<br />

tussen PE-verbruik verbetert. en polymeergebruik. Daarom is onderzocht Alleen of voor er inderdaad de slibontwatering een relatie is van te Gendt vinden is tussen de correlatie het ingaande (R<br />

droge stof gehalte en het ontwateringsresultaat. Voor twaalf ontwateringslocaties was hierover<br />

informatie beschikbaar. De data laat zien dat het ingaande droge stof gehalte nauwelijks<br />

een voorspellende waarde heeft voor het droge stof gehalte van de ontwaterde slibkoek en/<br />

of het polymeerverbruik. Figuur 38 geeft als voorbeeld de correlatie voor de slibontwatering<br />

Kralingseveer. Op deze locatie wordt uitgegist slib met centrifuges ontwaterd. Er is onderscheid<br />

gemaakt tussen drie perioden waarbij steeds meer extern slib werd mee ontwaterd.<br />

Door de verschillen in droge stof gehalte van het ingedikte, externe slib varieert ook het droge<br />

stof gehalte naar de slibontwatering.<br />

figuur 38 verband tussen droge stof gehalte naar de ontwatering en het droge stof gehalte van de ontwaterde slibkoek voor<br />

slibontwatering kralingseveer. data op basis van maandgemiddelden. er is onderscheid gemaakt in 3 perioden met<br />

2 =0,76)<br />

sterk. Hier correspondeert een hogere SVI met een hoger polymeerverbruik.<br />

3.3.10 Droge stof gehalte voor ontwatering<br />

Soms wordt aangenomen dat een hoger droge stof gehalte voor ontwatering de ontwatering verbetert. Daarom<br />

is onderzocht of er inderdaad een relatie is te vinden tussen het ingaande droge stof gehalte en het<br />

ontwateringsresultaat. Voor twaalf ontwateringslocaties was hierover informatie beschikbaar. De data laat zien<br />

dat het ingaande droge stof gehalte nauwelijks een voorspellende waarde heeft voor het droge stof gehalte van<br />

de ontwaterde slibkoek en/of het polymeerverbruik. Figuur 38 geeft als voorbeeld de correlatie voor de<br />

slibontwatering Kralingseveer. Op deze locatie wordt uitgegist slib met centrifuges ontwaterd. Er is onderscheid<br />

gemaakt tussen drie perioden waarbij steeds meer extern slib werd mee ontwaterd. Door de verschillen in<br />

droge stof gehalte van het ingedikte, externe slib varieert ook het droge stof gehalte naar de slibontwatering.<br />

droge stof koek (%ds)<br />

verschillende hoeveelheid extern slib<br />

28%<br />

27%<br />

26%<br />

25%<br />

24%<br />

23%<br />

22%<br />

21%<br />

20%<br />

2,0 2,5 3,0 3,5 4,0<br />

ds naar ontwatering (%ds)<br />

Figuur 38: Verband tussen Vooral droge bij stof de slibontwateringen gehalte naar de ontwatering van en Zwolle het droge en stof Deventer gehalte van van de Waterschap ontwaterde slibkoek Groot voor Salland slibontwate werring<br />

Kralingseveer. Data den op basis sterkere van maandgemiddelden. correlaties gevonden Er is onderscheid tussen gemaakt het ingaande in 3 perioden droge met stof verschillende gehalte en hoeveelheid het ontwaterings­<br />

extern slib.<br />

resultaat en polymeerverbruik. Door het waterschap werd zelf ook aangegeven dat zij een<br />

Vooral bij de slibontwateringen van Zwolle en Deventer van Waterschap Groot Salland werden sterkere<br />

sterk verband ervaren. Dit sterkere verband komt volgens hen doordat zij oudere centrifuges<br />

correlaties gevonden tussen het ingaande droge stof gehalte en het ontwateringsresultaat en polymeerverbruik.<br />

hebben waar het ingaande droge stof gehalte een groter effect zou hebben op het ontwate­<br />

Door het waterschap werd zelf ook aangegeven dat zij een sterk verband ervaren. Dit sterkere verband komt<br />

ringsresultaat.<br />

3.4 bedrijfsvoering van de slibontwatering<br />

3.4.1 inleiding<br />

Bij de zes waterschappen die betrokken zijn bij dit onderzoek is gesproken met een ervaren<br />

bedrijfsvoerder van de slibontwatering. Uit de interviews met de bedrijfsvoerders van de zes<br />

betrokken waterschappen blijkt een grote betrokkenheid bij het bedrijven van de installatie.<br />

Drie van de bedrijfsvoerders waren verantwoordelijk voor het bedrijven van één of meer<br />

centrifuges. Twee bedrijfsvoerders waren verantwoordelijk voor een filterpers en één bedrijfsvoerder<br />

voor een bandfilterpers.<br />

Daarnaast is een vragenlijst rondgestuurd naar alle waterschappen om informatie op te<br />

vragen over de bedrijfsvoering van de slibontwatering. In totaal is hiermee van 16 van de<br />

23 waterschappen informatie verkregen over de bedrijfsvoering van in totaal 37 slibontwateringen.<br />

Van deze slibontwateringen ontwaterden er 24 met centrifuges, 6 met zeefbandpersen<br />

en 7 met filterpersen.<br />

46<br />

2004-2008<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

Pagina 57


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

De volgende paragrafen beschrijven de resultaten van de interviews met de bedrijfsvoerder en<br />

worden daarna steeds aangevuld met de resultaten van de rondgestuurde vragenlijst.<br />

3.4.2 meting en controle van de ontwatering<br />

De bedrijfsvoerders is gevraagd welke parameters in hun ervaring het belangrijkst zijn voor<br />

de regeling van de ontwatering. De antwoorden zijn logischerwijs afhankelijk van de het type<br />

ontwatering.<br />

Door de bedrijfsvoerders van de centrifuges wordt vooral gekeken naar het koppel van de<br />

centrifuges en de centraatkwaliteit, waarbij de centraatkwaliteit als allerbelangrijkst wordt<br />

gezien. Een troebel, zwartig centraat wijst er op dat de flocculatie niet goed loopt en dat de<br />

polymeerdosering moet worden bijgesteld. Centraat dat te wit is wijst juist op een teveel aan<br />

polymeer. Ook de mate waarin het centraat schuimt is een indicatie voor de kwaliteit van de<br />

polymeerdosering.<br />

Eén bedrijfsvoerder wijst er op dat de centraatkwaliteit eigenlijk ook niet te goed moet zijn.<br />

Hij haalt de hoogste droge stof gehaltes als het centraat net wat troebel begint te worden.<br />

Deze manier van bedrijven vergt wel extra controle en is minder geschikt voor onbemand<br />

bedrijf. Het koppel van de centrifuges is een maat voor het droge stof gehalte in de centrifuge<br />

en een te laag koppel betekent dat er niet goed ontwaterd wordt.<br />

De bedrijfsvoerder van de bandfilterpers kijkt vooral naar het beeld van de vlokken op de ontwateringstafel.<br />

De vlok moet klein en fijn zijn om de ontwatering zo goed mogelijk te laten<br />

lopen. Ook hier wordt goed gekeken naar de kwaliteit van het filtraat.<br />

Bij het bedienen van de filterpers zijn de lostijden een belangrijk criterium. Als de lostijden te<br />

lang zijn wijst dit op een kleverig slib, mogelijk door een te hoge dosering van polymeer. Voor<br />

Waterschap Velt en Vecht is ook de fosfaatconcentratie een belangrijke parameter geworden<br />

vanwege de struvietvorming die zij nastreven.<br />

tabel 14 belangrijkste stuurparameters voor het ontwateringsresultaat op basis van vragenlijst bij 16 waterschappen<br />

stuurparameter belang van de parameter<br />

(1 = zeer waardevol,<br />

5 = niet nuttig)<br />

# waterschappen die<br />

de parameter noemen<br />

Centrifuge<br />

Koppel 1 11<br />

Centraatkwaliteit 1 11<br />

Verschiltoeren 1 9<br />

Ingaand droge stof gehalte<br />

Zeefband<br />

2 10<br />

Persdruk 2 5<br />

Beeld van de slibtafel 1 5<br />

Filtraatkwaliteit 3 5<br />

Ingaand droge stof gehalte<br />

Filterpers<br />

3 4<br />

Persdruk 2 5<br />

Lostijden 2 5<br />

Ingaand droge stof gehalte 2 5<br />

47


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

De bedrijfsvoerders is ook gevraagd of zij relaties kunnen leggen tussen het ontwateringsresultaat<br />

en bijzonderheden in de bedrijfsvoering van de waterlijn. In geen van de gevallen<br />

had men hier duidelijke voorbeelden van of ervaringen mee. Soms leek dit te liggen aan het<br />

feit dat er weinig interactie was met de bedrijfsvoerders van de waterlijn. In andere gevallen<br />

was die interactie er wel, maar kon men ook dan geen voorbeelden bedenken.<br />

Tabel 14 vat de resultaten van de vragenlijst samen. Deze resultaten bevestigen het beeld dat<br />

uit de interviews met de bedrijfsvoerders naar voren komt. Bij de bedrijfsvoering van de centrifuges<br />

kijkt men vooral naar het koppel, de centraatkwaliteit en de verschiltoeren. Bij zeefbandpersen<br />

kijkt men heel sterk naar het beeld van de vlokken op de slibtafel en de persdruk<br />

van de zeefband. Bij de filterpersen is ook de persdruk van belang, samen met de lostijden en<br />

het ingaande droge stof gehalte.<br />

3.4.3 ervaringen met automatische metingen<br />

Bij de meeste waterschappen wordt het droge stof gehalte in de voeding naar de ontwatering<br />

continu gemeten. Niet alle waterschappen gebruiken deze meting ook om de polymeerdosering<br />

mee bij te stellen. Bij Waterschap De Dommel gebeurt dit bijvoorbeeld niet omdat het<br />

polymeerverbruik daar vooral bepaald wordt door de verhouding primair/secundair slib dat<br />

ontwaterd wordt en niet door het droge stof gehalte. Bij andere waterschappen is er meestal<br />

een gisting aanwezig voor de slibontwatering waardoor het droge stof gehalte niet sterk<br />

varieert.<br />

Waterschap Velt en Vecht heeft een vlokmeter in gebruik. Met deze vlokmeter kan de operator<br />

de vlokkwaliteit zien door een glaasje op de sonde. Een optische sensor kan veranderingen<br />

in de vlokkwaliteit waarnemen en op basis daarvan de polymeerdosering bijsturen. De ervaringen<br />

met dit systeem bij Waterschap Velt en Vecht zijn positief, hoewel men de meting niet<br />

gebruikt voor de directe sturing van het polymeer. De meting is wel waardevol om een trend<br />

in de ontwikkeling van de vlokstructuur waar te nemen. Waterschap Scheldestromen heeft<br />

ook een vlokmeter, maar gebruikt deze nauwelijks.<br />

Verder voert Waterschap Velt en Vecht momenteel proeven uit met een droge stof meting van<br />

de slibkoek. Hiervan zijn nog te weinig resultaten bekend om te zeggen of dit waardevol is.<br />

Ten slotte heeft men zowel bij Waterschap De Dommel als bij Hoogheemraad Schieland en<br />

Krimpenerwaard in het verleden een centraat meting gehad die de zeta potentiaal van het<br />

centraat mat. Bij beide waterschappen waren de ervaringen niet positief. De meting bleek<br />

niet betrouwbaar door verstoppingen en luchtinslag.<br />

Aan de hand van de rondgestuurde vragenlijst kon een beeld gekregen worden van de toepassing<br />

van inline­metingen bij de ontwatering van slib (Tabel 15). Het gebruik van een inlinemeting<br />

voor de droge stof is erg populair, maar slechts de helft van de SOI’s die zo’n meting<br />

hebben gebruiken deze ook in een automatische regeling. Waterschappen die de meting niet<br />

in de regeling gebruiken geven aan dat het niet nodig is omdat het droge stof gehalte uit de<br />

gisting constant is, of dat bijvoorbeeld juist veel verschillende slibsoorten worden ontwaterd.<br />

Andere inline­metingen worden maar zeer beperkt ingezet en al helemaal niet in een regeling<br />

opgenomen. Het meest wordt een troebelheidsmeting in het centraat/filtraat gebruikt.<br />

Hoewel er wel naar gevraagd werd in de vragenlijst rapporteert men geen positieve of negatieve<br />

ervaring over een dergelijke meting. Sommige waterschappen hebben in het verleden<br />

wel een zeta potentiaal meting gehad, maar gebruiken deze niet meer vanwege slechte ervaringen<br />

met de betrouwbaarheid.<br />

48


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

tabel 15 gebruik van inline-metingen bij het ontwateren van slib op basis van informatie van 37 soi’s<br />

gebruik inline meting toepassing als meting<br />

(% van soi’s)<br />

toepassing in regeling<br />

(% van soi’s)<br />

Droge stof meting in voeding 57% 27%<br />

Droge stof meting slibkoek 5% 0%<br />

Troebelheid centraat /filtraat 11% 0%<br />

Zeta potentiaal of streaming current centraat/filtraat 3% 0%<br />

Vlokbeeld 5% 0%<br />

3.4.4 bewaking van de prestatie<br />

Bij alle waterschappen is gevraagd hoe zij de prestatie van de ontwatering volgen. De bedrijfsvoerders<br />

bepalen minimaal dagelijks de kwaliteit van de slibkoek en het polymeer verbruik.<br />

Veranderingen in de ontwaterbaarheid zullen op dit niveau in de organisatie snel opvallen.<br />

In de maand­ en jaarrapportages wordt meestal alleen maar gekeken naar het droge stof<br />

gehalte van de slibkoek en nauwelijks naar het polymeerverbruik. In het algemeen wordt het<br />

droge stof gehalte van de slibkoek gezien als het belangrijkste resultaat. Als meer polymeer<br />

nodig is, wordt dat niet meteen gezien als een groot probleem. De achtergrond hiervan is dat<br />

de verwerking van de slibkoek een belangrijke kostenpost is en vooral wordt afgerekend per<br />

ton slibkoek die wordt afgevoerd. Een beter ontwateringsresultaat bespaart hierdoor direct op<br />

veel afvoer kosten. Over de gehele verwerkingsketen gezien hoeft dit echter niet het geval te<br />

zijn. Bij de monoverbranding van slib bij SNB en HVC is de droging van het slib immers relatief<br />

goedkoop door de beschikbaarheid van restwarmte. Bij SNB worden de kosten voor de aandeelhoudende<br />

waterschappen bijvoorbeeld vooral bepaald door het gehalte aan organische<br />

stof in de slibkoek. Hier leidt een verbetering van het ontwateringsresultaat tot een beperkt<br />

kosten voordeel.<br />

Bij de meeste waterschappen is de prestatie van de slibontwatering onderwerp van het maandelijkse<br />

afdelingsoverleg. In de meeste gevallen lijkt geen sprake van een duidelijke rapportage<br />

structuur waarbij de belangrijkste kentallen van de slibontwatering in een maandelijks<br />

management rapportage terecht komen.<br />

Ook in de rondgestuurde vragenlijst is gevraagd naar de manier waarop men de prestatie van<br />

de slibontwatering volgt. De meeste waterschappen geven aan de resultaten te bewaken in<br />

interne managementrapportages en ook jaarlijks doelstellingen te formuleren ten aanzien<br />

van de prestatie. Meestal wordt de droge stofgehalte van de slibkoek genoemd. Het polymeerverbruik<br />

wordt niet altijd expliciet genoemd.<br />

3.4.5 verbeterprojecten<br />

Alle waterschappen is gevraagd welke verbeteringen er in de afgelopen jaren zijn doorgevoerd<br />

in de slibontwatering.<br />

Bij vrijwel alle centrifuges is in de loop van de jaren een backdrive geïnstalleerd voor de regeling<br />

van het verschiltoerental tussen de schroef en de kom. Hierdoor wordt energie bespaard<br />

en zou volgens de leverancier ook een hoger droge stofgehalte worden bereikt. Dit laatste is in<br />

de praktijk bij geen van de waterschappen die dit hebben ingevoerd waargenomen. Bij waterschap<br />

Groot Salland heeft men eind jaren negentig veel veranderd aan de centrifuges. De centrifuges<br />

werken op een veel groter koppel dan voorgeschreven is door de oorspronkelijke leverancier,<br />

zodat men een hoger droge stof gehalte kan halen. Om dit mogelijk te maken heeft<br />

49


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

men fors geïnvesteerd in een 3­traps planetaire tandwielkast. Verder bedrijft men de centrifuges<br />

met een slibniveau dat net boven het niveau ligt waarbij het centraat de centrifuge<br />

verlaat (men draait “negatief”). Hierdoor is er een heel dunne vloeistoflaag op het slib en dit<br />

belemmert het watertransport door de centrifuge. Daarom heeft men gaten in het lint van de<br />

schroef aangebracht om het watertransport door de centrifuge te verbeteren.<br />

Bij waterschap Rivierenland heeft men de ervaring dat het belangrijk is om regelmatig de<br />

banden te wisselen op de zeefbandpersen (na 1­2 jaar). Deze banden moeten zo schoon mogelijk<br />

worden gehouden. Bij de filterpers in Nijmegen was het zuren van het filterdoek erg<br />

belangrijk om een goed resultaat te blijven houden. In Nijmegen zijn ook proeven gedaan met<br />

het Kemicond­proces en een andere aanmaak van polymeer (39) (43).<br />

Bij waterschap Scheldestromen heeft men op de bandfilterpers op Walcheren veel geëxperimenteerd<br />

om de beste plaats voor de polymeerdosering te bepalen. Daarbij is ook goed gekeken<br />

naar een goede menging door het uittesten van mengkleppen. Ook bij waterschap Groot<br />

Salland is geëxperimenteerd met de locatie voor de polymeerdosering. Voor de slibontwatering<br />

in Zwolle bleek de beste doseerplek het doseerpunt op de centrifuge. Bij de slibontwatering<br />

in Deventer wordt het polymeer deels in de machine en deels voor de machine gedoseerd<br />

omdat dit het beste resultaat gaf. Hier maakt de mate van naverdunning van het polymeer<br />

ook veel uit. Bij Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard heeft men zelf een mengsysteem<br />

ontwikkeld voor de menging van het slib en het polymeer.<br />

Zowel bij Waterschap Scheldestromen als bij Waterschap Groot Salland heeft men de ervaring<br />

dat het polymeer bij de opstart in de ochtend beter werkt nadat het een hele nacht heeft kunnen<br />

rijpen. Bij Waterschap Scheldestromen heeft men daarom eind 2011 proeven gedaan om<br />

de rijpingstijd te verlengen. Bij een proef van ongeveer 2 maanden werd de rijpingstijd verlengd<br />

van 138 minuten naar 364 minuten. Door de verdubbeling van de rijpingstijd daalde<br />

het polymeerverbruik van 21 g/kg ds naar 15 g/kg ds bij een constant droge stof gehalte van<br />

de koek van 26,4%. Na beëindiging van de proef nam het polymeergebruik toe tot 17,5 g/kg ds<br />

en daalde het droge stof gehalte van de koek naar 23,9%.<br />

Bij Waterschap Velt en Vecht had men sinds de opstart van de membraanfilterpers in 2006<br />

problemen met het bereiken van een goed ontwateringsresultaat. Uiteindelijk heeft men<br />

vanaf 2008 dit resultaat met veel aandacht weer beter gekregen. Een van de verbeteracties<br />

betrof het realiseren van een stabiele en constante procesvoering. Een ander voorbeeld is de<br />

verwijdering van de steundoeken in de membranen omdat deze regelmatig verstopten. Het<br />

grootste effect heeft uiteindelijk de introductie van de struvietvorming gehad in 2010 (21).<br />

Tabel 16 geeft een overzicht van alle verbeterprojecten die door de waterschappen genoemd<br />

werden in de rondgestuurde vragenlijst. Het aantal genoemde projecten is zeer divers. Het<br />

meest genoemd worden projecten die te maken hebben met de verbetering van de polymeer<br />

dosering.<br />

50


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

tabel 16 overzicht van door waterschappen uitgevoerde verbeterprojecten op basis van vragenlijst (16 waterschappen)<br />

overzicht van genoemde verbeterprojecten<br />

Algemeen<br />

Verbetering gisting (2x)<br />

Invoering Octopus (2x)<br />

Constant voeden (2x)<br />

Retourslibregeling: constantere voeding<br />

Kemicond<br />

Airprex (struviet)<br />

Polymeer<br />

Menging PE (4x)<br />

Nauwkeurige polymeer aanmaak (4x)<br />

Type polymeer (2x)<br />

Locatie PE dosering (2x)<br />

Overstap van poeder PE naar vloeibaar<br />

Rijpingstijd polymeer<br />

Drinkwater vs effluent voor PE<br />

Centrifuges<br />

Backdrive (3x)<br />

Inspuitmodule centrifuge (BD3 cone)<br />

Groter koppel centrifuges<br />

Hoog slibniveau (negatief draaien)<br />

Gaten in ontwateringsschroef voor water transport<br />

zeefbandpersen<br />

Drukplaten (zeefband)<br />

Regelmatig wisselen banden bandfilter<br />

filterpersen<br />

Regelmatig zuren filterdoeken (filterpers)<br />

Steunen filterdoek verwijderd<br />

Andere hulpstof bij filterpers<br />

Filterpers: van platen met rillen naar noppen<br />

Verschillende filterdoeken<br />

verandering ontwatering<br />

Van membraanfilterpers naar centrifuge<br />

Van centrifuge naar zeefband<br />

Van filterpers naar centrifuge<br />

Overstap van zeefband naar centrifuges<br />

Nieuwe zeefbandpersen<br />

Nieuwe centrifuges<br />

3.4.6 slibkarakterisering en polymeerkeuze<br />

De bezochte waterschappen is ook gevraagd of ze zelf labtesten uitvoeren om de ontwaterbaarheid<br />

van het slib te karakteriseren. Zo word in het Handboek Slibontwatering van de<br />

STOWA (1) aanbevolen om de filtreerbaarheid te meten met een filtratie­expressie cel (FE­cel).<br />

In de literatuur wordt ook veel gebruikt gemaakt van de capillary suction test (CST), labcentrifuges<br />

of het bepalen van de zeta­potentiaal. Geen van de bezochte waterschappen gebruikt<br />

zelf dergelijke methodes voor het karakteriseren van het slib. Ook in de vragenlijst is hiernaar<br />

gevraagd en maar 4 van de 16 waterschappen geven aan wel eens een FE­cel of CST test<br />

gebruikt te hebben. Meestal is dit in een ver verleden of door de leverancier van het polymeer.<br />

De waterschappen die de test wel eens gebruikt hebben geven meestal aan hier weinig toegevoegde<br />

waarde in te zien.<br />

Selectie van het polymeer gebeurt in aanbestedingsprocedures waarbij de leveranciers zelf<br />

onderzoek doen naar het meest geschikte polymeer en bijbehorend verbruik. Gegevens die<br />

hierbij worden gegenereerd over slibkenmerken (bijvoorbeeld CST en SRF­waarden, SRF: specific<br />

resistance to filtration, zie ook paragraaf 2.3) worden niet met het waterschap gedeeld<br />

of door het waterschap opgevraagd. Optimalisatie van de dosering van het gekozen polymeer<br />

gebeurt vervolgens op praktijkschaal en niet met labproeven.<br />

Bij de waterschappen is zelf weinig bekend over kenmerken van het gebruikte polymeer zoals<br />

molecuulgewicht of ladingsdichtheid. In vrijwel alle gevallen wordt een vloeibaar polymeer<br />

ingezet. Bij sommige waterschappen is dat een dispersie van polymeer en olie, bij andere<br />

waterschappen wordt een emulsie van polymeer, olie en water gebruikt. Sommige waterschappen<br />

melden dat zij vooral een emulsie gebruiken vanwege de waterbezwaarlijkheid van<br />

de olie (ABM­richtlijnen1 ). Andere waterschappen herkennen dit probleem niet.<br />

1 In mei 2000 is door de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) de Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten<br />

in het kader van de uitvoering van het emissiebeleid water vastgesteld. Met de Algemene BeoordelingsMethodiek<br />

(ABM) wordt de waterbezwaarlijkheid van stoffen en preparaten op grond van hun eigenschappen ingedeeld in categorieën.<br />

Deze categorieën geven de mate van inspanning aan die wordt verlangd om de emissie naar water te saneren.<br />

51


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Het bovenstaande beeld wordt bevestigd door de antwoorden op vragen in de rondgestuurde<br />

de vragenlijst. Het merendeel van de slibontwateringen (68%) geeft aan een emulsie van<br />

polymeer, olie en water te gebruiken. Een kleiner aantal (19%) gebruikt een dispersie en een<br />

minderheid een vast polymeer (13).<br />

Vrijwel geen enkele waterschap heeft informatie over ladingsdichtheid, molecuulgewicht<br />

of chemische samenstelling van het gebruikte polymeer. Slechts 3 van de 16 waterschappen<br />

kan hier informatie over geven. De informatie is dan kwalitatief van aard (hoog, zeer hoog).<br />

3.4.7 polymeer ontvangst en opslag<br />

Het polymeer werd bij de onderzochte locaties in bulk per vrachtwagen aangeleverd. Het<br />

volume van de opslagtanks varieerde tussen 8 tot 30 m3 . In de meeste gevallen lag het volume<br />

tussen 10­15 m3 . Hiermee beschikt men over een voorraad voor 2 weken tot soms wel 3 maanden<br />

slibverwerking.<br />

De meeste waterschappen stelden geen bijzondere eisen aan de manier van aanleveren van<br />

het polymeer. Alleen Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard eist dat het polymeer<br />

warmer dan 5°C is en direct uit de fabriek wordt aangeleverd. Deze eis is gebaseerd op<br />

een slechte ervaring waarbij een lading polymeer was aangeleverd die te koud was geweest,<br />

waardoor de werking duidelijk minder was. Geen van de waterschappen voeren een kwaliteitscontrole<br />

uit op het geleverde polymeer. De meeste bedrijfsvoerders hebben echter niet de<br />

indruk dat er regelmatig een verkeerde batch polymeer wordt aangeleverd.<br />

Geen van de bedrijfsvoerders rapporteren veel problemen met klontering van het polymeer.<br />

Bij Waterschap De Dommel heeft men wel de ervaring dat er klonterproblemen kunnen ontstaan<br />

als overgegaan wordt van een dispersie (op oliebasis) naar een emulsie (op water basis).<br />

Bij waterschap Scheldestromen verwijdert men elke vier jaar drab onderuit de polymeertank.<br />

De menging van het polymeer in de voorraadtank varieert sterk. Meestal worden roerders op<br />

de tank gebruikt, terwijl ook wel een rondpompsysteem wordt gebruikt. Sommige tanks zijn<br />

liggend opgesteld, andere staan verticaal. Bij Waterschap Groot Salland waren in eerst instantie<br />

snelle roerders opgesteld. Deze roerders worden nu alleen nog maar af en toe aangezet om<br />

het polymeer te mengen. Reden is dat men het idee heeft dat de snelle roerders de polymeerketens<br />

kunnen afbreken.<br />

Tabel 17 vat de resultaten samen van de informatie uit de vragenlijst. Het beeld komt redelijk<br />

goed overeen met het beeld uit de interviews. Er is een grote variatie in de voorraad en de<br />

menging van het polymeer in de opslag. Er is maar één waterschap die een kwaliteitscontrole<br />

uitvoert van het ontvangen polymeer door het CZV gehalte van het polymeer te bepalen. Bij<br />

de bezochte waterschappen had men weinig problemen met klontering van het polymeer.<br />

In de vragenlijst antwoorden toch een aantal waterschappen dat zij hier wel eens problemen<br />

mee hebben gehad. De meeste problemen lijken samen te hangen met een slechte batch polymeer<br />

of door de overstap van een polymeer naar een ander polymeer.<br />

52


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

tabel 17 kenmerken en ervaringen polymeerontvangst en –opslag op basis van informatie van 37 soi’s<br />

kenmerken polymeeraanmaak resultaat / mediaan spreiding eenheid<br />

In weken 4 2 – 12 weken<br />

In volume 13 1 – 30 m 3<br />

Menging<br />

langzame roerders 38% % SOI’s<br />

snelle roerders 25% % SOI’s<br />

rondpompsysteem 21% % SOI’s<br />

geen menging<br />

Kwaliteitscontrole ontvangen polymeer<br />

17% % SOI’s<br />

Nee 15 # waterschappen<br />

Ja<br />

Wijze van controle<br />

1 # waterschappen<br />

CZV-bepaling<br />

Problemen met klontering van polymeer<br />

1 # vermeldingen<br />

Nee 8 # waterschappen<br />

Ja<br />

Genoemde oorzaken (meer oorzaken/waterschappen mogelijk)<br />

8 # waterschappen<br />

Relatie met PE-type/wisseling PE 6 # vermeldingen<br />

Vocht 2 # vermeldingen<br />

Probleem met doseerinstallatie 3 # vermeldingen<br />

3.4.8 polymeer aanmaak en dosering<br />

De eerste menging van het polymeer en water vindt bij de meeste waterschappen plaats in<br />

een compartiment met een intensieve menging. De intensiteit van menging in dit compartiment<br />

wordt niet geregeld of aangepast aan het type polymeer dat wordt opgelost. In sommige<br />

systemen (bijvoorbeeld Polymix) is deze verblijftijd niet meer dan enige seconden, bij<br />

andere systemen kan de duur van de verblijftijd oplopen tot 15­20 minuten. Vervolgens wordt<br />

het aangemaakte polymeer opgeslagen in een buffervat van waaruit de polymeer­oplossing<br />

gevoed wordt aan de ontwateringsapparatuur. Meestal wordt er niet geroerd in het buffervat.<br />

De verblijftijd in het buffervat wordt bepaald door het verbruik aan polymeer en kan variëren<br />

van 15 tot 45 minuten.<br />

Bij geen van de bezochte waterschappen wordt nagegaan of de gehanteerde rijpingstijd voldoende<br />

is, bijvoorbeeld door meting van geleidbaarheid of viscositeit. Men neemt aan dat de<br />

rijpingstijd bij de moderne vloeibare polymeren niet meer zo van belang is. Recent onderzoek<br />

door Waterschap Scheldestromen heeft echter laten zien dat een langere rijpingstijd ook bij<br />

moderne polymeren het resultaat kan verbeteren (zie ook paragraaf 3.4.5). Ook bij Waterschap<br />

Groot Salland heeft men het gevoel dat het polymeer ’s ochtends (na een nacht rijping)<br />

actiever is dan de rest van de dag.<br />

Voor de aanmaak van het polymeer wordt vrijwel altijd gefilterd effluent gebruikt. Twee<br />

van de onderzochte ontwateringen gebruikten leidingwater. Bij één ontwatering gebeurt dit<br />

vooral omdat zij met effluent veel problemen met verstoppingen hadden. De andere ontwatering<br />

wordt binnenkort omgebouwd naar gebruik van effluent. Een aandachtspunt bij het<br />

gebruik van effluent zou kunnen zijn dat de pH in de meeste gevallen tussen 7 en 8 ligt. Het<br />

polymeer is juist stabieler onder licht zure omstandigheden. Ook kan de aanwezigheid van<br />

kationen (Ca, Mg) of anionen (nitraat, sulfaat) de effectiviteit beïnvloeden. Geen van de water­<br />

53


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

schappen heeft echter de ervaring dat het polymeerverbruik afneemt als zij op leidingwater<br />

overstappen.<br />

Meestal wordt het polymeer aangemaakt in een concentratie tussen 0,3 en 0,5% actief polymeer.<br />

Bij veel waterschappen wordt het polymeer daarna vlak voor de menging met het slib<br />

nog naverdund tot een concentratie van 0,1­0,3 %. De bedrijfsvoerders hebben het gevoel<br />

dat deze naverdunning weinig effect heeft op de werking van het polymeer. Alleen Waterschap<br />

Groot Salland meldt dat op de rwzi Deventer naverdunnen belangrijk is voor de goede<br />

werking. Op de rwzi Zwolle heeft de naverdunning dan weer weinig effect.<br />

Bij de centrifuges vindt de menging vrijwel altijd plaats in de centrifuge zelf. Ook hier is de<br />

rwzi Deventer een uitzondering omdat het hier gunstig bleek om een deel van het polymeer<br />

al voor de centrifuge bij te mengen. Bij de zeefbandpersen (Walcheren, Arnhem) vindt de<br />

mening plaats in de leiding voor de zeefbandpers met een injectiesysteem met 4 doseerpunten<br />

op de omtrek van de leiding gevolgd door een mengklep. Bij Waterschap Scheldestromen<br />

heeft men de ervaring dat de mate van menging belangrijk is om het verbruik te optima liseren.<br />

tabel 18 kenmerken polymeeraanmaak op basis van informatie van 37 soi’s<br />

kenmerken polymeeraanmaak resultaat / mediaan spreiding eenheid<br />

Aanmaak<br />

Tijd intensieve menging 2 0,1 - 30 min<br />

Tijd tussen start aanmaak en gebruik<br />

Type water voor aanmaak<br />

40 10 – 240 min<br />

Effluent 24 # SOI’s<br />

Leidingwater 7 # SOI’s<br />

Oppervlaktewater 1 # SOI’s<br />

Concentratie PE-oplossing 0,5 0,1 - 6 % pe actief<br />

% SOI’s die het PE naverdund 43% % SOI’s<br />

Concentratie PE-oplossing bij naverdunning<br />

Onderzoek naar rijpingstijd<br />

0,2% 0,02 – 0,5 % pe actief<br />

Nee 12 # waterschappen<br />

Ja<br />

Type onderzoek<br />

4 # waterschappen<br />

Relatie rijpingstijd en temperatuur 2 # vermeldingen<br />

Theoretische berekening en praktijktest 1 # vermeldingen<br />

Onderzoek verlenging rijpingstijd<br />

Menging met het slib<br />

Wijze van menging<br />

1 # vermeldingen<br />

mengklep 6 # SOI’s<br />

statische menger 8 # SOI’s<br />

in/voor centrifuge 15 # SOI’s<br />

doseerring 6 # SOI’s<br />

inline mixer 1 # SOI’s<br />

54


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Tabel 18 vat de resultaten van de onder de waterschappen verspreidde vragenlijst samen. Ook<br />

uit deze informatie komt naar voren dat er veel variatie is in de wijze van aanmaken van het<br />

polymeer. De tijdsduur dat het polymeer intensief gemengd wordt kan variëren van enkele<br />

tientallen secondes tot meer dan een half uur. Voor de aanmaak van de polymeeroplossing<br />

wordt voornamelijk effluent gebruikt en bij bijna de helft van de SOI’s vindt nog een naverdunning<br />

plaats. Bij de aanmaak en menging vertrouwt men op volumetrische bepalingen om<br />

de mengverhouding polymeer en water in te stellen. Geen enkele waterschap noemt geavanceerdere<br />

online controles van de rijpingstijd aan de hand van bijvoorbeeld geleidbaarheid of<br />

viscositeit. Vier waterschappen hebben wel eens een controle van de rijpingstijd uitgevoerd,<br />

maar dit lijkt geen regelmatig aandachtspunt.<br />

Om vast te stellen of de rijpingstijd van het polymeer in de praktijk een probleem is, is ver­<br />

kennend onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van de geleidbaarheid van de aangemaakte<br />

polymeeroplossing als maat voor de rijping van het polymeer. Een notitie over de resultaten<br />

van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. In het onderzoek is op lab schaal de rijpingstijd<br />

van vijf verschillende polymeren bepaald aan de hand van de ontwikkeling van de geleidbaarheid.<br />

Vervolgens is de maximaal gemeten geleidbaarheid vergeleken met de geleidbaarheid<br />

van de polymeeroplossing in de praktijkinstallatie. Dit onderzoek laat zien dat de verschillende<br />

polymeren na 10 minuten 90­95% van de maximale geleidbaarheid bereiken. De tijdsduur<br />

voor het bereiken van de maximale geleidbaarheid verschilt sterk per polymeer en kan<br />

variëren van 10 tot 60 minuten.<br />

Een opvallende constatering bij de proeven was dat de manier en mate van menging grote<br />

invloed had op de bereikbare maximale geleidbaarheid van de polymeeroplossing. Dit wijst<br />

erop dat het bereiken van een maximale geleidbaarheid niet betekent dat dan ook de maximale<br />

rijping is bereikt. Verder laat het onderzoek zien dat bij vier van de vijf onderzochte<br />

polymeren in het lab een hogere geleidbaarheid werd bereikt dan in de praktijkinstallatie.<br />

Dit kan er op wijzen dat in de praktijkinstallatie niet de maximale rijping wordt bereikt.<br />

Waarschijnlijk speelt de wijze van menging hierbij een belangrijk rol.<br />

3.4.9 bediening van de ontwatering<br />

Bij alle waterschappen is er ongeveer 1 fte in dagdienst gereserveerd voor de bediening van<br />

de slibontwatering. Per waterschap zijn er wel verschillen hoe men hun personeel inzet. Bij<br />

Waterschap Velt en Vecht en Waterschap Scheldestromen wordt de apparatuur volcontinu<br />

bedreven (24 uur/dag, 7 dagen per week). Bij de andere bezochte waterschappen wordt de ontwatering<br />

alleen op werkdagen bedreven, waarbij de apparatuur ’s avonds vaak nog wel automatisch<br />

verder gaat totdat de slibbuffers leeg zijn.<br />

Bij een aantal waterschappen is een vaste kracht verantwoordelijk voor de slibontwatering,<br />

terwijl er bij andere waterschappen een rotatie­systeem is waarbij de operators die verantwoordelijk<br />

zijn voor de slibontwatering regelmatig wisselen. Bij drie van de zes waterschappen<br />

heeft men de ervaring dat de tijd die beschikbaar is voor de bediening van de slibontwatering<br />

in de afgelopen jaren minder is geworden. Daarbij moet wel worden aangetekend dat er<br />

een trend is dat er een striktere scheiding wordt gemaakt tussen bediening en onderhoud. In<br />

het verleden had men misschien meer tijd beschikbaar voor de slibontwatering, maar moest<br />

in die tijd ook het onderhoud gebeuren. Bij twee waterschappen zijn er de afgelopen jaren<br />

juist weinig veranderingen geweest in de bezetting en organisatie van de slibontwatering. Bij<br />

Waterschap Velt en Vecht heeft men de personele inzet juist verhoogd, mede ingegeven door<br />

problemen in de bedrijfsvoering van de ontwatering.<br />

55


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Er ontstaat de indruk dat door de striktere functiescheiding en het gebruik van rotatiesystemen<br />

de betrokkenheid van de bedrijfsvoerders bij de optimalisatie van de ontwatering<br />

afneemt. Bij waterschap Groot Salland is men sterk van mening dat de betrokkenheid van de<br />

bedrijfsvoering essentieel is voor een goed resultaat. Een optimaal resultaat kan in hun ervaring<br />

alleen bereikt worden door veel aandacht en bijstellen van de instellingen. Dit wordt<br />

ondersteund door de ervaring bij Waterschap Rivierenland waarbij de kleinere ontwateringen<br />

nu deels onbemand worden bedreven. Bij Waterschap Velt en Vecht is men ook sterk van<br />

mening dat voldoende aandacht voor de slibontwatering nodig is om tot een goed eindresultaat<br />

te komen.<br />

Tabel 19 en Tabel 20 vatten de resultaten samen van de vragenlijst. De antwoorden van de<br />

waterschappen laten zien dat een groot aantal slibontwateringen volcontinu draait, terwijl<br />

meestal alleen in dagdienst personeel aanwezig is. Ook de SOI’s die alleen op werkdagen werken,<br />

draaien meer dan 8 uur per dag en dus ook deels onbemand. De meeste SOI’s zijn dus<br />

in staat om onbemand te functioneren. Gemiddeld is er 1 fte beschikbaar in dagdienst om<br />

de SOI te bedienen. Uit de antwoorden op de vragenlijst komt naar voren dat er bij de meeste<br />

waterschappen steeds minder tijd en aandacht beschikbaar is voor het bedienen van de slibontwatering.<br />

Dit kan komen doordat men vindt dat er minder uren beschikbaar zijn voor de<br />

bediening of door de al eerder genoemde sterkere scheiding tussen onderhoud en bediening.<br />

Opvallend is wel dat de meeste waterschappen melden dat er nauwelijks wisselingen in het<br />

personeel zijn. Dit bevestigt het beeld uit de interviews waaruit naar voren kwam dat veel<br />

bedrijfsvoerders vele jaren ervaring hebben met de SOI.<br />

tabel 19 kenmerken bedrijfsvoering op basis van informatie van 37 soi’s<br />

kenmerken bedrijfsvoering waarde spreiding eenheid<br />

Werknemers per SOI 1,0 0 – 7,6 # fte /SOI<br />

Bedrijfsvoering<br />

Op werkdagen, meer dan 8 uur/dag 13 # SOI’s<br />

Volcontinu (7 dagen, 24 uur/dag) 15 # SOI’s<br />

Volcontinu op werkdagen 1 # SOI’s<br />

Op werkdagen, in dagdienst<br />

Bemensing<br />

5 # SOI’s<br />

Alleen in dagdienst 29 # SOI’s<br />

volledig onbemand 3 # SOI’s<br />

2 ploegen dienst 2 # SOI’s<br />

niet ingevuld 3 # SOI’s<br />

tabel 20 veranderingen in de bedrijfsvoering op basis van informatie van 16 waterschappen<br />

kenmerken bedrijfsvoering meer gelijk minder<br />

Scheiding onderhoud en bediening 62% 31% 8%<br />

Uren beschikbaar voor bediening 13% 20% 67%<br />

Wisseling personeel 40% 60% 0%<br />

Tijd voor analyse van de prestatie 29% 29% 42%<br />

Automatisering 43% 47% 0%<br />

56


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

3.4.10 training en opleiding<br />

Bij alle bezochte waterschappen gebeurt het inwerken van nieuwe medewerkers door “training­on­the­job”.<br />

Meestal hebben de medewerkers een wateropleiding (UTAZ) gevolgd, maar<br />

de informatie over slibontwatering hierin wordt als vrij beperkt gezien. In de meeste gevallen<br />

is er een werkinstructie of procesblad waarin de belangrijkste aandachtspunten zijn vastgelegd.<br />

Verder valt op dat er bij de meeste waterschappen weinig verloop in personeel is, zodat<br />

er ook geen grote behoefte is aan opleidingstrajecten. Sommige bedrijfsvoerders geven aan<br />

meer informatie en achtergronden over de ontwatering van slib wel te waarderen. Anderen<br />

zien hier juist geen meerwaarde in en geven aan dat het vak toch in de praktijk geleerd moet<br />

worden. Daarbij is het belangrijk dat er ruimte is om fouten te mogen maken. Alleen dan is er<br />

voldoende vrijheid om het beste uit de apparatuur te halen.<br />

Het beeld bij de bezochte waterschappen wordt bevestigd door de antwoorden van de andere<br />

waterschappen in de vragenlijst. “Training­on­the­job” is verreweg de belangrijkste training,<br />

terwijl UTAZ meestal een basisvoorwaarde is. Enkele waterschappen zeggen ook een interne<br />

opleiding te hebben, waar meestal geen nadere toelichting op wordt gegeven. Bij enkele<br />

waterschappen houdt deze interne opleiding in dat de werknemer meeloopt met een ervaren<br />

bedrijfsvoerder. De externe opleiding wordt meestal ook niet nader toegelicht. Waar dit<br />

wel wordt gedaan, worden trainingen als BHV of elektrisch schakelen genoemd. Ruim een<br />

derde van de waterschappen geeft aan geen werkinstructies of procedures te hebben voor de<br />

bedrijfsvoering van de slibontwatering.<br />

tabel 21 training en opleiding op basis van informatie van 16 waterschappen<br />

kenmerken bedrijfsvoering resultaat eenheid<br />

Opleiding<br />

UTAZ 88% % waterschappen<br />

Training on the job 100% % waterschappen<br />

Interne opleiding 31% % waterschappen<br />

Externe opleiding<br />

Aanwezigheid werkinstructies of procedures<br />

19% % waterschappen<br />

Ja 64% % waterschappen<br />

Nee 36% % waterschappen<br />

3.4.11 belangrijkste invloed op ontwateringsresultaat<br />

In een open vraag is zowel bij de interviews als in de vragenlijst gevraagd naar wat de grootste<br />

invloed heeft op de prestatie van de slibontwatering. De vraag is bewust open gesteld om<br />

een onbevangen antwoord te krijgen. Vanwege het open karakter van de vraag zijn de antwoorden<br />

wel divers. Verreweg het vaakst wordt de aandacht en betrokkenheid van de operators<br />

genoemd als belangrijkste invloedsfactor. Daarna worden vaak aspecten genoemd die<br />

samenhangen met de slibherkomst en optimalisaties van de ontwateringsapparatuur. Als alle<br />

antwoorden gegroepeerd worden blijken antwoorden die samenhangen met bediening, slibkwaliteit<br />

en gebruikte apparatuur ongeveer even vaak genoemd te worden.<br />

57


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

tabel 22 belangrijkste invloed op het ontwateringsresultaat op basis van antwoorden uit interviews en vragenlijst<br />

(16 waterschappen)<br />

belangrijkste invloed op het ontwateringsresultaat # vermeldingen<br />

bediening en bedrijfsvoering 13<br />

Aandacht/betrokkenheid operators 8<br />

Aanbod in relatie tot capaciteit 2<br />

Droge stof gehalte in de voeding 2<br />

Optimalisatie automatisering 1<br />

slibsamenstelling en herkomst 11<br />

Slibsamenstelling/type slib 4<br />

Extern slib 2<br />

Slibgisting 2<br />

Omschakeling naar bio-P 2<br />

Seizoen 1<br />

ontwateringsapparatuur en polymeer 9<br />

PE keuze 1<br />

PE aanmaak 1<br />

Drukplaten 1e ontwatering (zeefband) 1<br />

Verblijftijd in de pers 1<br />

Slibtemperatuur 1<br />

Menging 1<br />

Banddruk (zeefband) 1<br />

Vlokgrootte 1<br />

Filterdoek (type/reiniging) 1<br />

58


4<br />

DISCUSSIE<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

4.1 aanleiding van het onderzoek<br />

De directe aanleiding voor dit onderzoek was de gedeelde ervaring bij waterschappen dat het<br />

ontwateren van slib steeds meer moeite kost. Deze ervaring werd ondersteund door gegevens<br />

uit de bedrijfsvergelijking van de waterschappen waaruit een flinke toename van het polymeergebruik<br />

voor de ontwatering bleek.<br />

In het kader van dit onderzoek is dieper ingegaan op de ontwikkelingen op het gebied van<br />

de ontwatering van slib. Allereerst is aan de hand van een literatuur onderzoek onderzocht<br />

welke handvatten het wetenschappelijk onderzoek biedt bij het begrijpen van de factoren die<br />

van invloed zijn op het ontwateren van slib. Daarna zijn de ontwikkelingen in Nederland met<br />

betrekking tot de ontwatering van slib in beeld gebracht aan de hand van landelijke data en<br />

detail onderzoek bij een aantal waterschappen. Dit onderzoek is gecombineerd met aandacht<br />

voor ontwikkelingen in de bedrijfsvoering van de ontwatering.<br />

Dit onderzoek laat zien dat bij veel waterschappen steeds meer polymeer nodig is om hetzelfde<br />

ontwateringsresultaat te bereiken. Het ontwateringsresultaat wordt daarbij uitgedrukt<br />

als het droge stof percentage van de ontwaterde slibkoek. Gemiddeld genomen lukt<br />

het de waterschappen wel om dit eindresultaat op een constant niveau te houden, maar dit<br />

gaat vaak ten koste van een toename van het polymeergebruik van 20­50%. Uit het onderzoek<br />

komt ook naar voren dat de focus van de waterschappen vooral ligt op het bereiken<br />

van dit constante ontwateringresultaat. De kosten voor het hogere polymeerverbruik worden<br />

meestal als ondergeschikt gezien aan de kosten van een nattere slibkoek.<br />

In de volgende paragrafen wordt nader onderzocht in hoeverre het uitgevoerde onderzoek<br />

verklaringen kan bieden voor de beschreven ontwikkeling. Deze verkenning start eerst<br />

met een beschouwing van het relatieve belang van een drogere slibkoek versus een hoger<br />

polymeerverbruik.<br />

4.2 ontwateringsresultaat in relatie tot polymeergebruik<br />

Tabel 23 geeft een hypothetische berekening van de financiële effecten van een verslechtering<br />

van de ontwaterbaarheid voor een slibontwatering met een jaarlijkse capaciteit van 8.000<br />

ton droge stof per jaar. In het voorbeeld is er van uit gegaan dat om de een of andere reden<br />

de ontwaterbaarheid van het slib afneemt ten opzichte van de nulsituatie. De bedrijfsvoerder<br />

kan deze situatie accepteren of de afname van de ontwaterbaarheid tegen gaan door meer<br />

polymeer in te zetten. Het voorbeeld is zoveel mogelijk gebaseerd op representatieve cijfers<br />

voor een ontwatering van slib met centrifuges. Voor de verwerking van slib is een tarief van<br />

82 euro/ton slibkoek gehanteerd en voor het polymeer 4 euro/kg actief. Beide getallen zijn<br />

gebaseerd op gegevens uit de bedrijfsvergelijking van 2009.<br />

59


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

De berekening laat zien dat het in dit voorbeeld inderdaad gunstiger is om meer polymeer<br />

in te zetten, maar dat het verschil niet erg groot is. Het blijft dus belangrijk om per situatie<br />

te bekijken of het zinvol is om meer polymeer in te zetten om het ontwateringsresultaat te<br />

handhaven.<br />

tabel 23 hypothetisch voorbeeld van de financiële effecten van de verslechtering van de ontwaterbaarheid van slib<br />

60<br />

nul<br />

situatie<br />

slechter resultaat,<br />

gelijk pe<br />

gelijk resultaat,<br />

meer pe<br />

Ontwateringsprestatie<br />

Droge stof slibkoek (%ds) 24,0% 23,0% 24,0%<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Meerkosten in vergelijking met nulsituatie (8.000 ton ds/jaar)<br />

13 13 16<br />

Polymeer - € 96.000<br />

Slibverwerking € 119.000 -<br />

Totaal € 119.000 € 96.000<br />

Specifieke meerkosten (€/ton ds) € 15 € 13<br />

In dit voorbeeld is er van uitgegaan dat het tarief voor de slibverwerking gelijk blijft als slib<br />

met een lager droge stof gehalte wordt aangevoerd. Of dit ook daadwerkelijk het geval is zal<br />

afhangen van de relatie met de slibverwerker en het type eindverwerker. Als het slib bijvoorbeeld<br />

gecomposteerd of gedroogd wordt is natter slib snel ongunstiger voor de slibverwerker<br />

en gaat deze aanname zonder meer op. In het geval het slib in de mono­verbrandingsinstallaties<br />

van SNB of HVC wordt verwerkt is de situatie genuanceerder. Deze installaties kunnen<br />

het nattere slib vrij eenvoudig verwerken doordat zij voldoende restwarmte over hebben om<br />

het slib te drogen. Het water aandeel in het slib veroorzaakt maar ongeveer 20% van de totale<br />

kosten voor het verwerken van slib (46). Over de gehele slibverwerkingsketen bezien zijn de<br />

kosten voor het verwerken van het nattere slib via deze route daarom maar een vijfde van de<br />

kosten in de voorbeeld berekening.<br />

Daarnaast brengt ook het gebruik van polymeer milieueffecten met zich mee die moeten<br />

worden meegewogen in de afweging. Een kilogram polymeer vertegenwoordigt een energiewaarde<br />

van 85,6 MJ/kg droge stof (GER­waarde, zie (47)). Het extra polymeerverbruik in<br />

het voorbeeld vertegenwoordigt daarom een energiewaarde van 2.100 GJ/jaar. Het drogen<br />

van natter slib kost ook extra energie: circa 3,0 MJ/kg water, in dit voorbeeld dus ongeveer<br />

4.300 GJ/jaar. Deze energiewaarden zijn niet helemaal vergelijkbaar doordat de energie voor<br />

het drogen nog teruggerekend zou moeten worden naar primaire energie. Deze berekening<br />

is erg afhankelijk van het type energie dat ingezet wordt voor de droging (restwarmte of aardgas).<br />

De berekening laat vooral zien dat de energie­inhoud van het extra polymeerverbruik<br />

opweegt tegen de energiekosten van de extra slibdroging, maar tegelijk ook niet verwaarloosbaar<br />

is.<br />

In het voorbeeld is gekozen voor parameters die kenmerkend zijn voor een ontwatering<br />

met centrifuges omdat dit de meest gebruikte methode van ontwatering is. Zeefbandpersen<br />

geven gemiddeld een wat nattere slibkoek bij een lager polymeerverbruik. In een dergelijke<br />

situatie is het sneller voordelig om meer polymeer te gebruiken om het ontwaterings resultaat<br />

te handhaven.


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

4.3 literatuuronderzoek<br />

4.3.1 invloed slibsamenstelling<br />

Er is uitgebreid literatuur onderzoek gedaan naar nieuwe inzichten in de laatste 10 jaar die<br />

kunnen verklaren welke parameters van invloed zijn op het ontwateringsresultaat. De onderzoekers<br />

blijken daarbij vooral te kijken naar parameters als Capillary Suction Time (CST),<br />

Specific Resistance to Filtration (SRF) en het droge stof gehalte van de ontwaterde slibkoek.<br />

Helaas hebben deze parameters geen grote voorspellende waarde voor de ontwateringsresultaten<br />

op praktijkschaal. Verder wordt maar in een beperkt aantal onderzoeken ook gekeken<br />

naar invloeden op polymeer gebruik. Vrijwel geen enkel onderzoek rapporteert ook over<br />

afscheidingsrendement. De gevonden onderzoeken kijken vooral naar de invloed van de chemische<br />

samenstelling van het slib op de eerder genoemde ontwateringskenmerken (CST, SRF<br />

en droge stof gehalte). Er wordt vaak geen relatie gelegd tussen de gevonden kenmerken van<br />

het slib en het type zuiveringsproces dat bij dit slib hoort. Een betere interactie tussen fundamenteel<br />

onderzoek naar ontwateringskenmerken van slib en de praktijksituatie kan mogelijk<br />

tot waardevollere inzichten leiden.<br />

De gevonden literatuur laat wel duidelijk zien dat er een verschil is tussen de flocculeerbaar­<br />

heid en bezinkbaarheid van slib enerzijds en de ontwaterbaarheid anderzijds. Goed flocculeerbaar<br />

slib blijkt niet altijd slib dat goed ontwatert. Een belangrijk verschil tussen bezinken<br />

en ontwateren is de expressie­fase die bij ontwateren nodig is om de laatste resten vrij water<br />

uit het slib te persen. Dit verschil verklaart waarschijnlijk ook dat er in de praktijk alleen in<br />

sommige situaties een verband is waar te nemen tussen slib volume index en het ontwateringsresultaat.<br />

Onderzoek laat zien dat het maximaal haalbare eind droge stofgehalte vooral wordt bepaald<br />

door het vrije water in slib. Chemisch gebonden en interstitieel water kunnen met mechanische<br />

middelen niet verwijderd worden. Met een thermogravimetrische methode is dit gehalte<br />

aan vrij water te bepalen door een slibmonster langzaam te drogen en de droogsnelheid te volgen.<br />

Een dergelijke analyse kan een benchmark geven voor de praktijk door te laten zien hoe<br />

dicht men in de praktijk in de buurt komt van het theoretisch maximum. Als een dergelijke<br />

analyse regelmatig uitgevoerd wordt kan het inzicht geven in fundamentele veranderingen<br />

van de slibsamenstelling. Hierdoor kan de bedrijfsvoerder onderscheid maken tussen invloeden<br />

van de bedrijfsvoering van de ontwatering en invloeden van het slib. Helaas geeft deze<br />

analyse minder inzicht in het polymeergebruik voor de ontwatering.<br />

Bij de ontwaterbaarheid van slib speelt de extracellulaire polymeer substantie (EPS) een<br />

belangrijke rol. Voor de ontwaterbaarheid van het slib is het van belang onderscheid te maken<br />

tussen het oplosbare en colloïdale deel van de EPS en het niet oplosbare deel. Het oplosbare<br />

en vooral het colloïdale deel van de EPS heeft vooral veel invloed op het polymeerverbruik bij<br />

de ontwatering van slib. Meer colloïdaal EPS en dan met name eiwitrijk EPS zorgt voor een<br />

grotere negatieve lading van de vlokstructuren die vervolgens door het polymeer geneutraliseerd<br />

moet worden. Eiwitten hebben hierbij een grote invloed door hun lading.<br />

Vooral het niet­oplosbare deel van de EPS is van belang voor het gedrag van het slib bij de<br />

expressie fase van het te ontwateren slib. Een groter aandeel aan koolhydraten in het EPS lijkt<br />

een positief effect te hebben op de ontwaterbaarheid, terwijl een groter aandeel aan eiwitten<br />

ook hier een negatieve invloed heeft. Bij het samenpersen van het slib zorgt de grotere lading<br />

tot afstoting van gelijke ladingen die dan steeds dichter bij elkaar komen. Hierdoor wordt het<br />

61


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

moeilijk om de laatste beetjes water uit het slib te persen. Ook de hydrofobiciteit (mate van<br />

waterafstoting) van de slibvlokken heeft een negatieve invloed. Hydrofobe vlokken hebben de<br />

neiging om elkaar snel op te zoeken en daarmee veel vrij water in te vangen.<br />

In de gevonden literatuur wordt vervolgens weinig aandacht besteed aan de invloed die<br />

verschillende zuiveringsprocessen hebben op de EPS structuur van het te ontwateren slib.<br />

Meestal wordt daarbij alleen naar de flocculeerbaarheid/bezinkbaarheid van het slib gekeken.<br />

Wel laat onderzoek zien dat het vergisten van slib leidt tot een duidelijk groter aandeel aan<br />

colloïdaal eiwit in het slib. De vergisting van slib zou daarmee een negatieve invloed hebben<br />

op de ontwaterbaarheid van slib, terwijl er in de praktijk vaak juist van uitgegaan wordt dat<br />

het vergisten van slib de ontwaterbaarheid verbetert.<br />

Verder kunnen kationen als Ca, Mg, Fe en Al een grote invloed hebben op de ontwaterbaar­<br />

heid van slib. Hogere concentraties van deze kationen zorgen voor neutralisatie van de lading<br />

in de vlokken en daarmee voor een betere ontwaterbaarheid en polymeerverbruik van het<br />

slib. Er zijn ook aanwijzingen dat Ca invloed heeft op de ontwaterbaarheid van slib na vergisting.<br />

In principe zou de ontharding van drinkwater daarmee een negatieve invloed kunnen<br />

hebben op de ontwaterbaarheid van slib, als dit ook zou leiden tot een lager gehalte aan calcium<br />

en magnesium in het influent van de rioolwaterzuivering. Er zijn echter weinig data<br />

over hardheid van rioolwater bekend om hier een duidelijke relatie mee te kunnen leggen.<br />

De aanwezigheid van vrije tweewaardige magnesium­ionen in het slib zouden ook een ver­<br />

klaring kunnen bieden voor de in de praktijk waargenomen verbetering van de ontwatering<br />

door de vorming van struviet in het te ontwateren slib. Vaak wordt deze verbetering toegeschreven<br />

aan de verlaging van het gehalte aan vrij fosfaat in het slib. In de literatuur is echter<br />

geen duidelijk onderzoek teruggevonden die een relatie legt tussen het fosfaat en de ontwaterbaarheid<br />

van slib. Wel is gevonden dat fosfaat in grote concentraties aanwezig kan zijn in<br />

EPS­structuren en dat het de hydrofobiciteit van slib kan beïnvloeden. Daarmee zou er een<br />

relatie kunnen zijn, maar deze is echter nergens aangetoond. In het detailonderzoek dat voor<br />

deze studie bij Waterschap Velt en Vecht werd uitgevoerd is een duidelijke verbetering te zien<br />

van de ontwaterbaarheid van het slib op het moment dat de struvietvorming gestart wordt.<br />

Op dat moment daalt ook de fosfaatconcentratie in het filtraat, maar in de maanden erna<br />

verbetert de ontwaterbaarheid nog verder zonder dat de fosfaatconcentratie verder daalt.<br />

De verbetering van de ontwaterbaarheid correleert wel met een toename van de magnesium<br />

concentratie in het slib. Het lijkt waarschijnlijk dat de magnesium concentratie van meer<br />

belang is dan de fosfaat concentratie.<br />

Ammonium en kalium lijken een negatieve invloed hebben op de ontwaterbaarheid van slib.<br />

De aanwezigheid van meer ammonium en kalium correleert in het gevonden onderzoek echter<br />

met de aanwezigheid van meer eiwitrijk EPS, waarvan bekend is dat het een negatieve<br />

invloed heeft op de ontwaterbaarheid. Het onderzoek naar de invloed van deze ionen is niet<br />

heel breed opgezet en meer onderzoek is nodig om dit verband te bevestigen.<br />

Ten slotte is er in de literatuur relatief recent onderzoek gevonden dat relaties legt tussen<br />

de viscositeit van slib en de ontwaterbaarheid ervan. Zo laat onderzoek zien dat viskeuzer<br />

slib moeilijker ontwaterbaar is en dat de viscositeit van slib een voorspellende waarde heeft<br />

voor de ontwaterbaarheid van het slib. Ander onderzoek laat zien dat viscositeitsmeters ook<br />

gebruikt zouden kunnen worden om te onderzoeken hoeveel de slibvlokken zijn blootgesteld<br />

aan afschuifspanningen en of de polymeerdosering adequaat is. Het verschil in blootstelling<br />

62


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

aan afschuifspanningen levert ook een verklaring voor het verschillende polymeerverbruik<br />

tussen centrifuges en zeefbandpersen. Het onderzoeksveld lijkt echter nog in ontwikkeling te<br />

zijn en heeft nog niet geleid tot praktische toepassingen.<br />

4.3.2 gebruik en dosering van polymeer<br />

Er wordt weinig openbare literatuur gepubliceerd over onderzoek naar de beste manieren<br />

om het polymeer te gebruiken en te doseren. De literatuur die wel gevonden werd laat zien<br />

dat de molecuulgrootte en de ladingsdichtheid van het polymeer de grootste invloed hebben<br />

op het ontwateringsresultaat. Polymeren met een grotere molecuulgrootte leidden bij<br />

lagere doseringen al tot snelle vlokvorming, maar bieden niet altijd het hoogste droge stof<br />

gehalte omdat de snelle vlokvorming kan leiden tot het invangen van water in de vlok die<br />

later weer moeilijk te verwijderen is. Polymeren met middelmatige ketenlengtes vergen een<br />

hogere dosering, maar kunnen wel een hoger droge stof gehalte opleveren. Daarbij is ook de<br />

lading van het polymeer van belang. Een hogere ladingsdichtheid zorgt voor betere neutralisatie<br />

van de lading en daarmee tot een hoger droge stof gehalte. Dit is vooral van belang voor<br />

de expressie­fase van de ontwatering.<br />

De keuze van het polymeer en de gehanteerde dosering zorgen vooral dat men zo dicht mogelijk<br />

in de buurt komt van het maximaal haalbare droge stof gehalte voor een bepaald type<br />

slib. Het polymeer kan de verhouding gebonden/vrij water niet beïnvloeden en daarmee ook<br />

niet het maximale ontwateringsresultaat. Door het gehalte aan vrij water te bepalen zou men<br />

dit maximale ontwateringsresultaat kunnen vaststellen. Vervolgens kan men onderzoeken<br />

hoe ver men met het gebruikte polymeer af ligt van dit ontwateringsresultaat. Zo krijgt men<br />

een indruk of het zin heeft om de polymeerdosering verder te verbeteren.<br />

In de praktijk wordt weinig aandacht besteed aan het volgen van de kwaliteit van het ontvangen<br />

polymeer. Toch zijn er wel methoden om deze kwaliteit te volgen. Zo is de viscositeit een<br />

maat voor de molecuulgrootte en kan men door bepaling van de (toename van) de geleidbaarheid<br />

of het bepalen van de “streaming current” een indicatie krijgen van de ladingsdichtheid<br />

van het polymeer.<br />

Bij het aanmaken van het polymeer is het van belang om te zorgen voor voldoende rijpingstijd.<br />

Dit is bij het oplossen van vaste polymeren zeker van belang, maar blijft ook bij de modernere<br />

vloeibare polymeren van belang. Het verloop van de rijping van het polymeer is vast te<br />

stellen door de geleidbaarheid of viscositeit van de oplossing te volgen. De verblijftijd van<br />

het polymeer moet ook niet te lang zijn, omdat dan het gevaar bestaat dat het polymeer gaat<br />

hydrolyseren. Een hogere pH leidt tot een snellere hydrolyse dan een lage pH. Een onderzoek<br />

in België heeft verbeteringen laten zien in de ontwaterbaarheid van slib op praktijkschaal<br />

met het aanzuren van de polymeeroplossing om hydrolyse tegen te gaan.<br />

4.3.3 procesregeling en bedrijfsvoering<br />

In de literatuur werden weinig nieuwe mogelijkheden gevonden voor het verbeteren van de<br />

procesregeling. Rond 2002 is door STOWA onderzoek gedaan naar de zogenaamde OCTOPUS<br />

regeling waarbij ook de troebelheid van het centraat werd meegenomen in de regeling. De<br />

metingen van de viscositeit van het centraat wordt in recentere literatuur aanbevolen als een<br />

alternatief voor de bewaking van de centraatkwaliteit.<br />

63


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Uit publicaties in Neerslag en H 2 O komen weinig nieuwe ontwikkelingen naar voren met<br />

betrekking tot het ontwateren van slib. In de meest recente publicaties wordt veel verwacht<br />

van de verbetering van de ontwaterbaarheid van slib door de invoering van thermische drukhydrolyse.<br />

De uitgevoerde proeven laten inderdaad een sterke verbetering van de ontwaterbaarheid<br />

zien. Cijfers over de invloed op het polymeerverbruik worden binnenkort hopelijk<br />

gepubliceerd. Op grond van het uitgevoerde literatuuronderzoek zou thermische hydrolyse<br />

van het slib juist kunnen leiden tot een verdere toename van het polymeergebruik doordat<br />

waarschijnlijk meer colloïdaal eiwit wordt vrij gemaakt uit het slib door de hydrolyse.<br />

Een andere belangrijke ontwikkeling in de bedrijfsvoering is de manier waarop omgegaan<br />

wordt met de aanbesteding van het polymeergebruik. Steeds meer waterschappen gaan het<br />

polymeer gezamenlijk aanbesteden in mini­competities tussen de leveranciers.<br />

4.4 trends op de rioolwaterzuiveringen<br />

Het onderzoek laat zien dat er de laatste jaren sprake is van een sterke toename van het polymeerverbruik<br />

bij een groot aantal ontwateringslocaties. De bedrijfsvergelijking van de waterschappen<br />

laat zien dat er bij 15 van de 24 waterschappen een toename is van meer dan 20%<br />

van het specifieke polymeergebruik (kg PE/kg ds) in 2009 ten opzichte van 2006. Bij 5 waterschappen<br />

is de toename meer dan 50%. Bij maar 5 andere waterschappen is er sprake van een<br />

(lichte) afname van het polymeerverbruik.<br />

Deze gegevens worden bevestigd door het detailonderzoek dat bij 8 waterschappen is uitgevoerd.<br />

Deze data laat zien dat het gebruik al vanaf 2001 langzaam toeneemt, maar dat deze<br />

vanaf 2008 op een groot aantal locaties opeens flink toeneemt. Daarbij blijft het behaalde<br />

droge stof gehalte van de slibkoek redelijk constant. Dit blijkt uit de data van de bedrijfsvergelijking,<br />

het CBS en het detailonderzoek van de waterschappen. Omdat de verslechtering van<br />

de ontwatering dus vooral zijn effect heeft op het polymeergebruik, zijn gegevens van het CBS<br />

en de bedrijfsvergelijking beperkt bruikbaar voor een analyse van mogelijke oorzaken. Deze<br />

data bevatten immers geen cijfers over polymeergebruik. De gegevens van de bedrijfsvergelijking<br />

geven alleen data over het polymeerverbruik per waterschap en niet per ontwateringslocatie,<br />

waardoor ook deze data alleen bruikbaar is voor het identificeren van algemene<br />

trends. Om een verklaring te vinden voor de sterke toename van het polymeer gebruik vanaf<br />

2008 is onderzocht of er rond die periode belangrijke wijzigingen in de bedrijfsvoering van<br />

de rioolwaterzuiveringen hebben plaatsgevonden.<br />

De gegevens van het CBS laten zien dat de laatste jaren vooral het droge stof gehalte van slib<br />

ontwaterd met centrifuges wat is afgenomen, terwijl deze bij zeefbandpersen juist wat is toegenomen.<br />

De relatieve marktaandelen zijn min of meer constant. Bij de waterschappen uit<br />

het detailonderzoek is het ontwateringsresultaat van zowel centrifuges als zeefbandpersen<br />

juist constant. In het detailonderzoek was de toename in het polymeerverbruik gemiddeld<br />

hoger bij zeefbandpersen dan bij centrifuges. Bij alle ontwateringsmethoden werd een duidelijke<br />

toename geconstateerd. De slechtere ontwaterbaarheid is dus niet toe te schrijven aan<br />

één methode van ontwatering.<br />

Vanaf 2008 laten de gegevens van het CBS een toename zien van het aandeel vergist slib dat<br />

ontwaterd wordt. Deze toename valt samen met een toename van de verwerking van extern<br />

slib op enkele centrale locaties. Opvallend is verder dat de laatste vijf jaar vooral het ontwateringsresultaat<br />

afneemt van uitgegist slib dat in centrifuges wordt ontwaterd. De gegevens<br />

64


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

van het detailonderzoek laten echter zien dat het polymeerverbruik even hard gestegen is bij<br />

ontwateringen met gisting als zonder gisting. De gegevens laten ook zien dat het polymeergebruik<br />

vaak net zo hard gestegen is bij locaties die geen extern slib verwerken als bij locaties<br />

die veel extern slib verwerken. Wel bevestigen de gegevens de conclusies uit het literatuuronderzoek<br />

dat de vergisting van slib leidt tot een hoger polymeerverbruik. Hierbij is het belangrijk<br />

om rekening te houden met de invloed een voorbezinking op het ontwateringsresultaat.<br />

De aanwezigheid van primair slib verlaagt het polymeerverbruik sterk. Met de beschikbare<br />

data kan echter niet aangetoond worden dat minder primair slib ook leidt tot meer polymeerverbruik.<br />

Vaak wordt de slechtere ontwaterbaarheid van slib toegeschreven aan een toename van het<br />

gebruik van biologische fosfaatverwijdering. De gegevens van het CBS laten zien dat het slibvolume<br />

dat afkomstig is van ontwateringen met voornamelijk biologische fosfaatverwijdering<br />

vanaf eind jaren negentig langzaam is toegenomen tot een maximum van 20% van het<br />

totale slib aandeel rond 2006. Vanaf 2007 begint dit aandeel vervolgens weer langzaam te<br />

dalen. Wel is er vanaf 2007 sprake van een sterke toename van het slibvolume dat afkomstig<br />

is van zuiveringen met een combinatie van biologische en chemische fosfaatverwijdering. Dit<br />

aandeel neemt toe van 20% in 2006 tot 51% in 2010. De data van het CBS laat zien dat slib dat<br />

afkomstig is van een biologische fosfaatverwijdering (al dan niet in combinatie met chemische<br />

ondersteuning) een iets lager droge stof gehalte heeft dan slib van een volledig chemische<br />

fosfaatverwijdering. Het verschil is echter gering (0,5­0,7 %­punt) en bij het detailonderzoek<br />

is er nauwelijks verschil in droge stof gehalte te zien. Wel laat dit detailonderzoek een<br />

significant hoger polymeergebruik zien voor slib dat (deels) biologisch wordt gedefosfateerd.<br />

Voor centrifuges was het verbruik gemiddeld 39% hoger, bij zeefbandpersen 22% en bij filterpersen<br />

zelfs 93%.<br />

Een toename van het aandeel fosfaat dat met biologische methoden wordt vastgelegd zou<br />

daarom een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de toename van het polymeergebruik.<br />

Toch laat het detailonderzoek zien dat er ook bij zuiveringen met volledig chemische defosfatering<br />

gemiddeld genomen sprake is van een bijna even grote toename van het polymeerverbruik.<br />

Daarmee kan biologische fosfaatverwijdering niet de enige verklaring zijn voor de<br />

toename van het polymeerverbruik.<br />

Aangezien biologische fosfaatverwijdering sneller kan leiden tot een hogere concentratie vrij<br />

fosfaat in het slibwater, zou dit een verklaring kunnen geven voor het hogere polymeerverbruik.<br />

Het detailonderzoek laat echter zien dat er nauwelijks een correlatie is te constateren<br />

tussen het fosfaatgehalte in het centraat of filtraat en het ontwateringsresultaat. Bij een<br />

beperkt aantal ontwateringslocaties wordt een correlatie gevonden tussen de fosfaatconcentratie<br />

in het slib en het droge stof gehalte van de slibkoek. Een correlatie met het polymeerverbruik<br />

kon vrijwel nooit worden aangetoond. De oorzaak van het hogere polymeerverbruik bij<br />

biologische fosfaatverwijdering hangt daarom waarschijnlijk eerder samen met structurele<br />

veranderingen in de slibeigenschappen (bijvoorbeeld EPS) dan met de concentraties fosfaat in<br />

het slib of in het slibwater.<br />

Voorafgaand aan de sterke groei van biologische fosfaatverwijdering vanaf 2007 is er in de<br />

CBS cijfers in de jaren 2003 ­ 2006 een sterke groei te zien van de invoering van aanvullende<br />

stikstofverwijdering. De verscheidenheid aan in de database vermelde technieken is groot,<br />

maar in de meeste gevallen betreft het de invoering van een vorm van denitrificatie. Soms<br />

gebeurt dit door een aanvullende regeling, soms door de introductie van voordenitrificatie.<br />

65


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Een aanvankelijk analyse van de CBS data liet zien dat bij een groot aantal ontwateringen<br />

het droge stof gehalte daalde na invoering van technieken voor stikstofverwijdering. Bij controle<br />

van de gegevens bij een aantal waterschappen, bleek het moment van invoering vaak<br />

niet juist te zijn geregistreerd of waren helemaal geen maatregelen bekend. Toch werd in het<br />

detailonderzoek bij zeven slibontwateringsinstallaties een verslechtering van de slibontwatering<br />

geconstateerd rond het moment van de invoering van denitrificatie.<br />

Deze invoering van met name denitrificatie maatregelen concentreert zich in de periode<br />

voordat de belangrijkste stijging in het polymeergebruik wordt geconstateerd. Hierdoor lijkt<br />

een relatie dus niet voor de hand te liggen. Toch wordt bij veel zuiveringen een trend geconstateerd<br />

dat eerst het ontwateringsresultaat afneemt en dat deze afname 2­3 jaar later bij<br />

overstap op een ander polymeer gecompenseerd wordt. Meestal hoort hier dan wel een hoger<br />

verbruik bij. Door deze vertraging op de toename van het polymeergebruik kunnen deze<br />

maatregelen toch een verklaring zijn voor de toename van het polymeerverbruik vanaf 2008.<br />

Een goede theoretische verklaring voor de invloed tussen de invoering van (de)nitrificatie en<br />

het effect op het polymeerverbruik ontbreekt. In de literatuur werden hiervoor geen aanknopingspunten<br />

gevonden.<br />

In het detailonderzoek is tenslotte bekeken of wisselingen in polymeer hebben geleid tot<br />

verbeteringen of verslechteringen van het ontwateringsresultaat. In het onderzoek werden<br />

diverse voorbeelden gevonden waarbij de wisseling van het polymeer samenviel met een significante<br />

verandering van het ontwateringsresultaat of polymeerverbruik. Bij sommige locaties<br />

verbeterde hierdoor het resultaat, bij andere locaties verslechterde het resultaat. Soms<br />

leek er ook sprake te zijn van een aanvankelijke verandering van de slibkwaliteit die voor<br />

een verslechtering van de resultaten zorgde. Meestal betrof dit dan een afname van het droge<br />

stof gehalte van de slibkoek. Door over te stappen op een ander polymeer kon het droge stof<br />

gehalte weer verhoogd worden. Vaak ging dit dan wel gepaard met een hogere polymeerdosering.<br />

Dit laat zien dat de keuze van het polymeer bepalend kan zijn voor het ontwateringsresultaat.<br />

4.5 ervaringen in de bedrijfsvoering<br />

Binnen het onderzoek zijn zes ervaren bedrijfsvoerders van zes verschillende waterschappen<br />

geinterviewd over de ontwikkelingen in de bedrijfsvoering van de slibontwateringen binnen<br />

hun waterschap. De resultaten van dit onderzoek zijn aangevuld met antwoorden op een vragenlijst<br />

die door 10 aanvullende waterschappen is ingevuld. Op deze manier is een beeld ontstaan<br />

van de ontwikkelingen in de bedrijfsvoering bij 16 waterschappen.<br />

Het onderzoek laat zien dat de slibontwateringen veelal bedreven worden door betrokken en<br />

ervaren personeel. Deze betrokkenheid en ervaring wordt door veel waterschappen gezien als<br />

een bepalende factor voor een zo goed mogelijk ontwateringsresultaat. Automatische metingen<br />

van bijvoorbeeld droge stof in de voeding of troebelheid van het centraat of filtraat worden<br />

weinig ingezet en vaak niet volledig vertrouwd. Zo gebruikte geen enkel waterschap een<br />

inline­meting van de centraatkwaliteit in een automatische regeling, ondanks dat STOWA<br />

onderzoek hier in 2002 goede resultaten mee had gehaald. Wel zien alle bedrijfsvoerders van<br />

centrifuges de centraatkwaliteit als één van de belangrijkste parameters om de goede werking<br />

van de centrifuge te beoordelen.<br />

66


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Veel bedrijfsvoerders geven echter aan dat er minder tijd beschikbaar is voor de bediening van<br />

de apparatuur. Bovendien wordt er steeds vaker een grotere scheiding tussen onderhoud en<br />

bedrijfsvoering wordt gemaakt, waardoor de informatie over ontwikkelingen in de ontwatering<br />

verspreid wordt over meer verschillende mensen. Deze ontwikkeling is strijdig met het<br />

belang dat men hecht aan de betrokkenheid van de bedrijfsvoerders.<br />

De ervaring van de bedrijfsvoerder is meestal praktisch georiënteerd door “training­on­thejob”<br />

en het zelf uitproberen van alle knoppen waar men aan kan draaien. UTAZ is meestal<br />

een basisvoorwaarde voor een bedrijfsvoerder van de slibontwatering maar biedt voor de ontwatering<br />

van slib weinig theoretische bagage die men in de praktijk kan gebruiken. Vrijwel<br />

geen enkel waterschap meldt dat zij zelf onderzoeken hebben gedaan naar de ontwateringseigenschappen<br />

van het slib en/of het bijbehorende polymeerverbruik. Bij waterschappen die<br />

wel melden dat dit gedaan is betreft het meestal onderzoeken met een filtratie­expressie cel<br />

rond 2000.<br />

De keuze voor het meest geschikte polymeer voor het eigen slib wordt volledig toevertrouwd<br />

aan de leveranciers. Zij krijgen slibmonsters ter beschikking om testen mee uit te voeren of<br />

mogen enige tijd proefdraaien op de ontwateringsapparatuur. Vanaf 2008 zijn steeds meer<br />

waterschappen mee gaan doen aan de Europese aanbesteding van het polymeer. De meeste<br />

bedrijfsvoerders zijn niet erg te spreken over deze ontwikkeling. Zij hebben hierdoor minder<br />

mogelijkheden om alternatieve polymeersoorten uit te proberen. Bovendien wordt de voorselectie<br />

van de leveranciers gebaseerd op incidentele slibmonsters, waarbij het niet zeker is of<br />

deze slibmonsters representatief zijn voor het slib gedurende het gehele jaar. Kennelijk komt<br />

het regelmatig voor dat een leverancier niet in staat is om zijn aanbieding waar te maken als<br />

hij na het winnen van de aanbesteding zijn prestatie op de praktijkinstallatie moet aantonen.<br />

Wanneer eenmaal een polymeer geselecteerd is voeren de waterschappen zelf geen kwaliteitscontroles<br />

uit om te controleren of zij nog steeds hetzelfde polymeer krijgt. De focus lijkt bij<br />

de ontwatering van het slib dan ook vooral te liggen op het halen van een zo droog mogelijke<br />

slibkoek. Het polymeergebruik dat daarvoor nodig is, wordt vaak als van secundair belang<br />

gezien. In interne managementrapportages is het polymeergebruik dan ook niet altijd een<br />

duidelijk aandachtspunt.<br />

Bij de opslag en aanmaak van het polymeer wordt een grote diversiteit aan verblijftijden en<br />

mengsystemen aangetroffen. Veelal wordt tegenwoordig gebruik gemaakt van vloeibare polymeren<br />

(emulsies) en nog maar weinig van polymeer in poedervorm. De meeste bedrijfsvoerders<br />

geven aan dat de rijpingstijd bij dit soort polymeren niet meer zo belangrijk is. Maar<br />

4 van de 16 waterschappen heeft aangegeven hier onderzoek naar te hebben gedaan. Toch<br />

laat de literatuur zien dat ook hier een zekere rijping nodig is voordat het polymeer zijn volledige<br />

werking heeft. Ook onderzoek bij een waterschap en enkele oriënterende proeven met<br />

metingen van de geleidbaarheid binnen het kader van dit onderzoek laat zien dat rijping wel<br />

degelijk een aandachtspunt kan zijn. Anderzijds heeft onderzoek in België laten zien (30) dat<br />

te lange verblijftijden voorkomen moeten worden omdat dan hydrolyse van het polymeer de<br />

werking kan verminderen.<br />

67


5<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

CONCLUSIE EN AANBEVEL<strong>IN</strong>GEN<br />

5.1 conclusies<br />

Dit onderzoek laat zien dat de waterschappen steeds meer polymeer nodig hebben voor het<br />

ontwateren van het slib uit de rioolwaterzuiveringen. Door de inzet van meer polymeer slaagt<br />

men er wel in om het droge stof gehalte van de slibkoek constant te houden en is hierin weinig<br />

achteruitgang te constateren. Vanaf 2008 is er bij veel slibontwateringen een sterke toename<br />

te zien van het polymeergebruik, hoewel er ook voor die tijd sprake is van een langzame<br />

stijging. Bij de onderzochte waterschappen was het specifieke polymeerverbruik in<br />

2010 20% hoger dan in 2007. Dit komt overeen met het landelijke beeld uit de bedrijfsvergelijking<br />

waarbij het verbruik in 2009 19% hoger was dan in 2006. Deze toename van het polymeergebruik<br />

komt overeen met 2,5 miljoen euro aan extra jaarlijkse kosten voor alle waterschappen<br />

samen.<br />

5.1.1 ontwateringsprestatie in relatie tot proceskeuzes<br />

Het onderzoek laat zien dat centrifuges gemiddeld een slibkoek produceren met een droge<br />

stofgehalte van 23­24% met een polymeerverbruik van 13­15 g PE actief/kg droge stof. Zeefbandpersen<br />

leveren gemiddeld een nattere slibkoek (droge stof gehalte 19­21% droge stof) bij<br />

een lager polymeerverbruik (8­9 g PE actief/kg droge stof). Filterpersen geven een droge stof<br />

gehalte dat vergelijkbaar is met centrifuges. De gegevens over het polymeerverbruik van filterpersen<br />

spreken elkaar tegen. De gegevens uit de Bedrijfsvergelijking wijzen op een verbruik<br />

dat lager is dan zeefbandpersen, terwijl bij de locaties uit het detailonderzoek juist verbruiken<br />

werden aangetroffen die overeenkomen met het verbruik van centrifuges.<br />

De vergisting van slib blijkt ongunstig voor de ontwaterbaarheid van slib en het bijbehorend<br />

polymeerverbruik. Deze conclusie is gebaseerd op informatie uit het literatuuronderzoek en<br />

wordt ondersteund door resultaten van het detailonderzoek, hoewel de gebruikte dataset<br />

maar een beperkte omvang heeft. De informatie uit dit onderzoek wijst er op dat het vergisten<br />

van slib kan leiden tot een toename van het polymeerverbruik van wel 50% of meer. Op<br />

basis van geaggregeerde data lijkt vergisting vaak wel een positief effect te hebben, maar dit<br />

wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt doordat vrijwel alle zuiveringen met een slibgisting<br />

ook primair slib uit de voorbezinking meevergisten. Het onderzoek laat zien dat de aanwezigheid<br />

van primair slib leidt tot een hoger droge stof gehalte en een lager polymeerverbruik.<br />

Het ontwateren van slib van biologische fosfaatverwijdering kost 20­40% meer polymeer dan<br />

het ontwateren van slib van chemische fosfaatverwijdering. Dit hogere polymeerverbruik<br />

zorgt er wel voor dat er geen groot verschil is in droge stof gehalte van de ontwaterde slibkoek.<br />

Er is geen duidelijk verband gevonden tussen de ijzerdosering of de ijzerconcentratie in<br />

het slib en polymeerverbruik of droge stof gehalte. Ook werd geen duidelijk verband gevonden<br />

tussen fosfaatgehalte van de slibkoek of het fosfaatgehalte in het centraat. Dit suggereert<br />

dat het gehalte aan vrij fosfaat in het slib niet de verklaring is voor de verschillen in ontwaterbaarheid.<br />

68


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Tenslotte laat het onderzoek zien dat de invoering van verdergaande stikstofverwijdering bij<br />

een flink aantal locaties bleek samen te vallen met een verslechtering van het ontwateringsresultaat.<br />

Dit leidde meestal tot een lagere droge stofgehalte van de slibkoek (0,5­1,5 %punt).<br />

Het effect op het polymeerverbruik beperkt zich meestal tot maximaal 10%.<br />

5.1.2 trends in proceskeuzes<br />

In de afgelopen tien jaar zijn er weinig veranderingen te zien in de keuzes voor ontwateringsmethoden.<br />

De relatieve marktaandelen van de verschillende methoden van ontwatering blijven<br />

min of meer gelijk. Bij geen van de methoden is er sprake van een sterke afname van het<br />

droge stof gehalte van de slibkoek. Wel is er bij alle methoden vanaf 2007 een toename van<br />

het polymeer gebruik.<br />

Vanaf 2008 is er een lichte toename te zien van het slibvolume dat vergist is voor ontwatering.<br />

Van 2008 tot en met 2010 neemt het aandeel vergist slib toe van 57% tot 62%. Deze toename<br />

wordt vooral veroorzaakt door een toename van de verwerking van extern slib op centrale<br />

ontwateringslocaties. Er is geen groot verschil te zien in de ontwaterbaarheid van slib bij locaties<br />

die gegist slib verwerken en locaties die ongegist slib verwerken. Bij beide type locaties is<br />

er sprake van een toename van het polymeerverbruik rond 2007.<br />

De CBS gegevens die gebruikt zijn voor dit onderzoek laten zien dat vanaf 2006 het slibvolume<br />

afkomstig van volledige biologische fosfaatverwijdering iets afneemt. In 2007 en 2008<br />

is er wel sprake van een forse toename van rioolwaterzuiveringen dat deels biologische fosfaatverwijdering<br />

en deels chemische fosfaatverwijdering toepast. Het aandeel slib van deze<br />

zuiveringen neemt in korte tijd toe van 20% in 2006 tot 50% in 2010. Deze verandering gaat<br />

ten koste van rioolwaterzuiveringen die volledig chemisch defosfateren. Deze forse verandering<br />

kan een verklaring geven voor het landelijke beeld dat er meer polymeer nodig is voor<br />

de ontwatering van het slib. Niettemin laat het onderzoek zien dat er ook bij zuiveringen<br />

met chemische fosfaatverwijdering een toename van het polymeerverbruik is te constateren.<br />

Dit laat zien dat ook andere invloeden van belang zijn.<br />

In de periode van 2003 – 2006 blijken volgens data van het CBS veel zuiveringen te zijn uitgerust<br />

met aanvullende stikstofverwijdering, meestal een vorm van denitrificatie. Deze maatregelen<br />

leidden bij een groot aantal locaties tot slechtere ontwateringslocaties. Deze maatregelen<br />

werden dus enkele jaren voorafgaand aan de sterkste stijging van het polymeerverbruik<br />

ingevoerd. Toch kunnen deze maatregelen invloed gehad hebben op de latere toename doordat<br />

men soms pas na 1­2 jaar lijkt te reageren op de verandering door een keuze voor een<br />

ander polymeer. Dit polymeer herstelt dan weer het ontwateringsresultaat, maar vaak wel ten<br />

koste van een hoger verbruik.<br />

5.1.3 trends in de bedrijfsvoering<br />

Het onderzoek laat zien dat er in de bedrijfsvoering van de slibontwatering nauwelijks<br />

nieuwe kennis is of technieken zijn geïntroduceerd. Doorgevoerde verbeteringen betreffen<br />

vooral optimalisaties van bestaande machines of bijvoorbeeld het zorgen voor meer stabiliteit<br />

in bedrijfsvoering. Nieuwe vormen van procesregeling of methoden voor de karakterisering<br />

van de ontwaterbaarheid van slib worden nauwelijks toegepast. Ook is weinig kennis beschikbaar<br />

over het gebruikte polymeer, de benodigde rijpingstijd en de relatie met de eigenschappen<br />

van het te ontwateren slib.<br />

69


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

De bedrijfsvoerders zijn wel betrokken en actief bezig met de optimalisatie van de bestaande<br />

apparatuur. Deze betrokkenheid is volgens de bedrijfsvoerders zelf van groot belang voor het<br />

halen van een goede ontwateringsprestatie. Daarentegen is er bij veel waterschappen wel een<br />

trend zichtbaar dat er minder tijd beschikbaar is voor het bedrijven van de slibontwatering<br />

en het analyseren van prestaties, hetgeen zijn weerslag kan hebben op de ontwateringsprestatie.<br />

Bij één van de bezochte waterschappen had men juist goede ervaringen met het betrekken<br />

van een procestechnoloog bij de verbetering van het ontwateringsproces.<br />

Eén van de belangrijkste trends in de bedrijfsvoering is de invoering van de gezamenlijke<br />

(Europese) aanbesteding van polymeer. Vanaf 2000 zijn enkele waterschappen hier voorzichtig<br />

mee begonnen en in de loop van de tijd hebben meer waterschappen zich hierbij aangesloten.<br />

In 2008 is gestart met een geheel nieuwe opzet van de aanbesteding en groeide het<br />

aantal waterschappen dat meedeed bij de aanbesteding van 5 naar 14 waterschappen. Vanuit<br />

de praktijk worden er door de bedrijfsvoerders vraagtekens gesteld over de effectiviteit van<br />

deze aanbesteding.<br />

Het onderzoek heeft laten zien dat de keuze van het polymeer van invloed kan zijn op de ontwateringsprestaties.<br />

In het detailonderzoek is diverse malen geconstateerd dat veranderingen<br />

van polymeer leiden tot andere ontwateringsprestaties, zowel ten goede als ten slechte.<br />

De juiste keuze van het polymeer is dan ook van belang voor het halen van een goed ontwateringsresultaat.<br />

Meer kennis over de interactie tussen het polymeer en het eigen slib kan helpen<br />

om een voorselectie te maken van polymeren die geschikt zijn voor het eigen slib. Oriënterend<br />

lab onderzoek in het kader van deze studie geeft aanwijzingen dat de rijping van het<br />

polymeer in de praktijk niet altijd volledig is.<br />

Bij de keuze van het polymeer is het van belang een goede afweging te maken tussen de kosten<br />

van het verbruik en het te behalen ontwateringsresultaat. Uit het onderzoek komt naar<br />

voren dat er bij de waterschappen een sterke focus is op het bereiken van een zo droog mogelijke<br />

slibkoek. Het polymeerverbruik is daaraan ondergeschikt en wordt ook niet altijd nauwgezet<br />

gevolgd. Niet in alle situaties weegt het extra polymeerverbruik echter op tegen de drogere<br />

slibkoek. Dit geldt in het bijzonder voor centrifuges die al een hoog polymeerverbruik<br />

hebben. Bij zeefbandpersen zal het extra polymeerverbruik meestal wel opwegen tegen de<br />

kosten van de extra afvoer van een nattere koek. Extra aandacht is nodig voor deze afweging<br />

bij waterschappen die hun slib laten verwerken bij de mono­verbrandingsinstallaties van SNB<br />

en HVC. Bij deze installaties is het drogen van natter slib relatief goedkoop door de beschikbare<br />

restwarmte, zodat het zowel financieel als energetisch bezien beter kan zijn om natter<br />

slib aan te leveren dan meer polymeer te gebruiken.<br />

5.1.4 trends in kennisontwikkeling<br />

Het literatuur onderzoek laat zien dat er in de afgelopen 10 jaar veel aandacht is besteed aan<br />

de invloed van EPS op de flocculeerbaarheid en ontwaterbaarheid van het slib. Dit onderzoek<br />

mist echter een goede vertaling naar de praktijk doordat gebruik gemaakt wordt van laboratoriumtesten<br />

(CST, SRF) die geen grote voorspellende waarden hebben voor het ontwateringsresultaat<br />

op praktijkschaal. Bovendien wordt vooral naar de chemische kenmerken van het<br />

slib gekeken. Een goed inzicht in de relatie tussen proceskeuzes (gisting, fosfaatverwijdering,<br />

stikstofverwijdering) in de zuivering en deze chemische parameters ontbreekt. Er is bijvoorbeeld<br />

geen enkel onderzoek gevonden dat een verklaring geeft voor de slechtere ontwaterbaarheid<br />

van slib van zuiveringen met een biologische defosfatering. Het onderzoek laat wel<br />

zien dat met name de eitwitten in het EPS van slib een belangrijke rol spelen bij de ontwa­<br />

70


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

terbaarheid. De oplosbare en colloïdale eiwitten hebben vooral veel invloed op het polymeerverbruik.<br />

Het niet oplosbare deel heeft vooral invloed op de maximale ontwaterbaarheid.<br />

Enkele van de gevonden onderzoeken leggen wel de relatie met de praktijkschaal. Zo laat<br />

onderzoek van de TU Braunschweig (2) (4) zien dat een thermo­gravimetrische bepaling van<br />

het vrije water in slib een goede voorspellende waarde kan hebben voor het ontwateringsresultaat<br />

op praktijkschaal. Bij de ontwatering van het slib kan men met mechanische middelen<br />

alleen het vrije water verwijderen. Door dit aandeel aan vrij water te bepalen ontstaat een<br />

referentie voor de maximale ontwaterbaarheid. Dit geeft de bedrijfsvoerder inzicht in zijn<br />

eigen prestatie in verhouding tot deze maximale ontwaterbaarheid. Een regelmatige bepaling<br />

van het gehalte aan vrij water maakt het mogelijk om veranderingen in de ontwaterbaarheid<br />

van het slib te signaleren.<br />

Twee onderzoeken van de universiteit van Gent (30) (31) geven interessante informatie over<br />

enerzijds de invloed van polymeereigenschappen op de ontwatering en anderzijds invloeden<br />

op de activiteit van het polymeer bij de aanmaak ervan in de praktijk. Dit soort onderzoek<br />

geeft meer inzicht in de interactie tussen polymeer en slibeigenschappen, waardoor de inzet<br />

van polymeren minder proefondervindelijk hoeft plaats te vinden dan nu gebeurt. Deels zal<br />

deze kennis misschien aanwezig zijn bij de leveranciers van het polymeer, maar zij zullen<br />

deze informatie niet snel openbaar maken.<br />

Het literatuur onderzoek laat verder zien dat kennis van rheologie van belang is om de processen<br />

die een rol spelen bij de ontwatering van slib te begrijpen. De rheologie beschrijft de<br />

relatie tussen de krachten die opgelegd worden aan een vloeistof en de vervormingen die hierdoor<br />

optreden. Voor vloeistoffen wordt deze relatie uitgedrukt in de viscositeit. Voor slib is de<br />

viscositeit niet een vast getal, maar hangt deze viscositeit af van de krachten die opgelegd worden<br />

aan het slib (slib is een thixotropische vloeistof). De literatuur laat zien dat de ontwateringseigenschappen<br />

van slib sterk bepaald worden door de krachten waar het slib aan wordt<br />

blootgesteld. Het hogere polymeerverbruik van centrifuges in vergelijking tot zeefbandpersen<br />

kan bijvoorbeeld verklaard worden door de grotere krachten waar het slib in centrifuges aan<br />

wordt blootgesteld (3). Metingen van de viscositeit van slib blijken ook te correleren met het<br />

maximaal haalbare droge stof gehalte (8). Relatief recent onderzoek laat zien dat een zogenaamd<br />

rheogram van het slib informatie kan geven over de optimale polymeerdosering (24)<br />

(26) (37).<br />

5.1.5 afweging<br />

De voorgaande paragrafen beschrijven de conclusies voor verschillende aspecten die te maken<br />

hebben met het ontwateren van zuiveringslib. Alles overwegende zijn de volgende conclusies<br />

het meest van belang.<br />

• In de laatste jaren is er steeds meer polymeer nodig om het slib te ontwateren. Het ontwateringsresultaat<br />

blijft wel hetzelfde. Vanaf 2002 neemt het verbruik langzaam toe,<br />

maar de sterkste stijging begint in 2008.<br />

• Rond 2008 is er sprake van diverse ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het<br />

polymeerverbruik. Zo wordt hieraan voorafgaand van 2003­2006 op veel zuiveringen aanvullende<br />

stikstofverwijdering geïntroduceerd. Vanaf 2007 groeit het aantal zuiveringen<br />

dat biologische fosfaatverwijdering gebruikt plots sterk. Daarnaast is er vanaf 2008 een<br />

toename te zien van de hoeveelheid slib die centraal wordt vergist en ontwaterd. In 2008<br />

starten veel waterschappen ook voor het eerst met de Europese aanbesteding van hun<br />

polymeren.<br />

71


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

• De grootste verandering vanaf 2008 is de toename van het gebruik van biologische fosfaatverwijdering<br />

met ondersteuning van chemische fosfaatverwijdering. Het onderzoek laat<br />

zien dat dergelijke zuiveringen gemiddeld 20­40% meer polymeer gebruiken en deze groei<br />

vormt dan ook een aannemelijke verklaring voor de toename van het polymeergebruik<br />

vanaf 2008. Niettemin is er ook een forse toename van het polymeerverbruik geconstateerd<br />

bij zuiveringen met chemische defosfatering, zodat dit niet de enige verklaring kan<br />

zijn. Het onderzoek heeft laten zien dat ook de vergisting van slib en de invoering van<br />

stikstofverwijdering een negatief effect hebben op het ontwateringsresultaat.<br />

• Bij veel waterschappen krijgt de inzet van polymeer minder aandacht dan het bereiken<br />

van een zo droog mogelijke slibkoek. Daarnaast is er bij veel waterschappen een trend<br />

te zien dat de aandacht voor de slibontwatering vermindert doordat de bedrijfsvoerders<br />

minder tijd beschikbaar hebben voor analyse van de prestaties van de slibontwatering.<br />

Deze afstand wordt nog verder vergroot door de nieuwe manier van aanbesteding van het<br />

polymeer. Hierdoor zijn de bedrijfsvoerders minder betrokken bij de selectie van het polymeer<br />

en door de grotere prijsdruk is er bij de leveranciers minder ruimte voor maatwerk<br />

en service. Vermoedelijk speelt deze vermindering van de betrokkenheid een rol bij de<br />

toename van het polymeerverbruik.<br />

• Het onderzoek laat zien dat er in de praktijk nauwelijks gebruik wordt gemaakt van theoretische<br />

kennis van de ontwatering van slib. De optimalisatie van de ontwatering vindt<br />

plaats op basis van ervaring en uitproberen. Dit komt ook doordat het fundamentele<br />

onderzoek tot nu toe weinig concrete hulpmiddelen heeft opgeleverd die bruikbaar zijn<br />

in de praktijk. De belangrijkste oorzaak lijkt het ontbreken van een goede interactie tussen<br />

onderzoek en de praktijk. Niettemin biedt het literatuuronderzoek handvatten die gebruikt<br />

kunnen worden om de prestatie van de slibontwatering te verbeteren. De grootste<br />

kansen liggen in de ontwikkeling en verspreiding van kennis over de werking en inzet van<br />

polymeren in relatie tot de slibkwaliteit.<br />

5.2 aanbevelingen<br />

Op grond van dit onderzoek wordt aanbevolen meer aandacht te besteden aan het toepassen<br />

en ontwikkelen van kennis, methoden en technieken om de ontwatering van slib te verbeteren.<br />

Het huidige onderzoek laat zien dat er in de ontwatering van slib de afgelopen 10 jaar<br />

weinig nieuwe ontwikkelingen zijn geweest en dat bovendien de bedrijfsvoering van de ontwateringen<br />

steeds meer op afstand komt te staan. Een beter begrip van de processen die een<br />

rol spelen kunnen naar verwachting bijdragen aan een verlaging van de kosten voor de ontwatering<br />

van slib.<br />

Aanbevolen wordt dat waterschappen bij de bedrijfsvoering van de slibontwatering meer aandacht<br />

besteden aan en kennis ontwikkelen over de aanmaak van polymeer en de interactie<br />

tussen polymeer en het eigen slib. Hierdoor ontstaat zo objectief mogelijke informatie die<br />

gebruikt kan worden voor de optimalisatie van de eigen installatie en de selectie van het polymeer.<br />

Hierdoor wordt het ontwateringsproces minder afhankelijk van de kennis van individuen<br />

binnen het waterschap en informatie van leveranciers.<br />

Voor de aanmaak van polymeer zijn de volgende zaken van belang.<br />

• Vraag bij de leverancier informatie op over de eigenschappen van het gebruikte polymeer.<br />

Belangrijke eigenschappen zijn molecuulgewicht, ladingsdichtheid en chemische structuur.<br />

Meer inzicht in de eigenschappen en kenmerken van het gebruikte polymeer helpt<br />

bij het zoeken naar alternatieve polymeren die beter werken of goedkoper zijn.<br />

72


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

• Zorg dat er voldoende verblijftijd is in relatie tot de rijpingstijd van het polymeer onder<br />

de specifieke condities van de eigen installatie (watertype, mengenergie, temperatuur).<br />

De rijpingstijd kan bepaald worden door de ontwikkeling van de geleidbaarheid van de<br />

polymeeroplossing te volgen in de tijd.<br />

• Ga na of hydrolyse van het polymeer een rol kan spelen. Hydrolyse van het polymeer wordt<br />

bevorderd door basische omstandigheden, hogere zoutgehalten, hogere temperaturen en<br />

lage polymeerconcentraties. De invloed van hydrolyse is meetbaar door de ladingsdichtheid<br />

van de oplossing te volgen. De invloed van hydrolyse kan ook onderzocht worden<br />

door de polymeeroplossing aan te zuren tot pH 4,5 en vervolgens het effect vast te stellen<br />

op het ontwateringsresultaat. Door de aanzuring zal de hydrolyse vertraagd worden.<br />

• Controleer of de installatie goed mengt en of er geen kortsluitstromen kunnen optreden.<br />

• Overweeg de invoering van een eigen kwaliteitscontrole op het polymeer. Een bepaling<br />

van de viscositeit geeft een indicatie van het molecuulgewicht. De ladingsdichtheid kan<br />

bepaald worden door een zogenaamde ladingtitratie.<br />

Om meer informatie te verzamelen over de interactie tussen polymeer en het eigen slib kan<br />

men de volgende hulpmiddelen gebruiken.<br />

• Overweeg een regelmatige (bijvoorbeeld 1 of 2 keer per jaar) bepaling van het gehalte<br />

aan vrij water in het eigen slib met behulp van de thermogravische analyse van het slib.<br />

Hiermee kan een indruk worden gekregen van het maximaal haalbare eindresultaat<br />

zodat duidelijk wordt hoe goed de eigen prestatie is. Bovendien kunnen zo eventuele veranderingen<br />

in de slibkwaliteit worden gevolgd.<br />

• Onderzoek welke polymeer eigenschappen (polymeergewicht, ladingsdichtheid) gunstig<br />

zijn voor het eigen ontwateringsresultaat. Op deze manier kan bij de aanbesteding van<br />

het polymeer al een voorselectie van geschikte polymeren plaatsvinden.<br />

• Voor zeefbandpersen blijkt een mini­filterpers onder bepaalde condities een goede voorspelling<br />

te geven van het ontwateringsresultaat op praktijkschaal. Dit maakt het mogelijk<br />

op labschaal een goede voorselectie te maken van geschikte polymeren.<br />

Met de bovengenoemde onderzoeken is bij de waterschappen nog weinig ervaring. Daarom<br />

wordt aanbevolen om de voorgestelde onderzoeken in een vervolgonderzoek door te voeren bij<br />

één of twee ontwateringslocaties. Op deze manier kan meer duidelijkheid verkregen worden<br />

over de te gebruiken methoden en de opbrengsten hiervan. De opzet van het onderzoek en<br />

de ontwikkelde procedures kunnen dan door andere waterschappen worden over genomen.<br />

Voor de dagelijkse bedrijfsvoering is het verder van belang dat de waterschappen ook het<br />

polymeerverbruik meenemen in de eigen prestatie indicatoren van de slibontwatering zodat<br />

belangrijke afwijkingen in het polymeergebruik sneller worden opgemerkt. Bovendien is het<br />

raadzaam regelmatig, bijvoorbeeld elk jaar, een afweging te maken tussen de kosten van een<br />

hoger polymeerverbruik in relatie tot de kosten van een nattere slibkoek. Dit geldt in het<br />

bijzonder voor locaties waar met centrifuges wordt ontwaterd.<br />

Dit onderzoek laat zien dat er weinig wisselwerking is tussen fundamenteel onderzoek naar<br />

het ontwateren van slib en de toepassing ervan in de praktijk. Veel fundamenteel onderzoek<br />

wordt gedaan op basis van ontwateringstesten op labschaal die slechts een beperkte voorspellende<br />

waarde hebben voor de ontwaterbaarheid van het slib op praktijkschaal. Vanuit de<br />

praktijk is er behoefte aan de volgende kennis.<br />

73


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

• Een meetmethode die op kleine schaal een goede voorspelling geeft van de ontwaterbaar­<br />

74<br />

heid en bijbehorend polymeerverbruik in de praktijk.<br />

• Inzicht in oorzaken van verschillen in ontwaterbaarheid als gevolg van de wijze van procesvoering<br />

van de rioolwaterzuivering zoals de invloed van biologische fosfaatverwijde ring,<br />

luchtinbreng, gisting en dergelijke.<br />

• Meer inzicht in de relatie tussen slibkarakteristieken en polymeerkenmerken zodat aan<br />

de hand van deze eigenschappen een voorselectie van potentieel geschikte polymeren<br />

mogelijk is.


6<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

LITERATUUR<br />

1. stowa. Handboek Slibontwatering. 1998.<br />

2. Prediction of full-scale dewatering results of sewage sludges by the physical water distribution.<br />

j. kopp, n. dichtl. 2001, Water Science and Technology, pp. Vol 43 No 11 pp 135–143.<br />

3. Dewatering of Sewage Sludge. novak, j.t. 2006, Drying Technology, pp. 24: 1257–1262.<br />

4. Prediction of full-scale dewatering results by determining the water distribution of sewage sludges.<br />

j. kopp, n. dichtl. 2000, Water Science and Technology, pp. Vol 42 No 9 pp 141–149.<br />

5. The fundamentals of wastewater sludge characterization. p.j. scales, d.r. dixon, p.j. harbour,<br />

a.d. stickland. 2004, Water Science and Technology, Vol. 49 No. 10, pp. 67–72.<br />

6. Impacts of morphological, physical and chemical properties of sludge flocs on dewaterability of activated<br />

sludge. b. jin, b.-m. wilén, p. lant. 2004, Chemical Engineering Journal , pp. 98, 115–126.<br />

7. dwa. Kennwerte der Klarschlammentwasserung. 2008. Merkblatt DWA-M383. 978-3-94108929-7.<br />

8. Rheology and Dewaterability of Municipal Sewage Sludge. k.klinksieg, u.moshage, n.dichtl. [red.]<br />

P.J. Laughton, R. Tyagi R.J. Le Blanc. New Brunswick : sn, 2007. pp. 149-155. Proceedings on<br />

Moving forward wastewater biosolids sustainability: technical, managerial, and public synergy..<br />

9. stowa. Slib- en PE verwarmen. 2000. 90.5773.088.x.<br />

10. —. Slibdesintegratie - eindrapportage van ervaringen met slibdesintegratie op de RWZI’s Bath,<br />

Enschede en Nieuwgraaf. 2008. 978.90.5773.409.0.<br />

11. waterschap brabantse delta. Pilotscale testmethode ten behoeve van het ontwateringsgedrag van<br />

slib. 2006. Stageverslag voor Avans Hogeschool.<br />

12. The role and significance of extracellular polymers in activated sludge. Part I: Literature review.<br />

a. raszka, m. chorvatovab, j. wannerb. 2006, Acta hydrochim. hydrobiol., pp. 34, 411 – 424.<br />

13. Extracellular polymeric substances (EPS) of microbial aggregates in biological wastewater treatment<br />

systems: A review. g.-p. sheng, h.-Q. yu, x.-y. li. 2010, Biotechnology Advances, pp. 28, 882–894.<br />

14. Physico-chemical characteristics of full scale sewage sludges with implications to dewatering.<br />

l.h. mikkelsen, k. keiding. 2002, Water Research, Vol. 36, pp. 2451–2462.<br />

15. The Role of Organic Colloids in Dewatering. novak, j.t. 2010, Drying Technology: An International<br />

Journal, pp. 28:7, 871-876.<br />

16. Off-line particle size analysis of digested sludge. j.i. houghton, j.e. burgess, t. stephenson. 2002,<br />

Water Research, Vol. 36, pp. 4643–4647.<br />

17. wikipedia. Lemma in wikipedia over zetapotentiaal. Wikipedia. [Online] [Citaat van: 21 Mei 2012.]<br />

http://en.wikipedia.org/wiki/Zeta_potential.<br />

75


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

18. Influences of Extracellular Polymeric Substances (EPS) on Flocculation, Settling and Dewatering of<br />

Activated Sludge. y. liu, h. h.p. fang. 2003, Critical Reviews in Environmental, Vol. 33:3, pp. 237-<br />

273.<br />

19. murthy, s.n. Bioflocculation: implications for activated sludge properties and wastewater treatmen.<br />

1998. Proefschrift Virginia Tech.<br />

20. Characterization of synthetic and activated sludge and conditioning with cationic polyelectrolytes.<br />

t.p. nguyen, n. hilal, n.p. hankins, j.t. novak. 2008, Desalination, Vol. 227, pp. 103–110.<br />

21. Aanzienlijke kostenreductie door de vorming van struviet uit zuiveringsslib. a. meindertsma,<br />

e. majoor. 2012, H2O, Vol. 45 - 5, pp. 7 - 9.<br />

22. Terugwinnen van fosfaatkunstmest uit zuiveringsslib verlaagt kosten van slibverwerking. a. veltman,<br />

j. de danschutter, c. uijterlinde. 2010, H2O, Vol. 43 - 11, pp. 4-5.<br />

23. The role of extracellular polymers in the removal of phosphorus from activated sludge. t. e. cloete,<br />

d. j. oosthuizen. 2001, Water Research, Vol. 35, No. 15, pp. 3595–3598.<br />

24. Shear sensitivity of digested sludge: Comparison of methods and application in conditioning and dewa-<br />

tering. s.k. dentel, d. dursun. 2009, Water Research, Vol. 43, pp. 4617-425.<br />

25. Measurement of additional shear during sludge conditioning and dewatering. b. Örmeci, a. ahmad.<br />

2009, Water Research, Vol. 43, pp. 3249-3260.<br />

26. The effect of polymer doses and extended mixing intensity on the geometric and rheological character-<br />

istics of conditioned anaerobic digested sludge (ADS). y.l. wang, s.k. dentel. 2011, Chemical Engi-<br />

neering Journal, Vol. 166, pp. 850–858.<br />

27. Transformation between flocs and aggregates in the conditioned sludge suspensions during a rotational<br />

test using a torque rheometer. y.l. wang, s.k. dentel, r. mahmudov. 2011, Powder Technology, Vol.<br />

208, pp. 189–194.<br />

28. Toepassing van de filtratie-expressiecel in de wvzi-praktiik. a.j.m. herwijn, w.j. coumans,<br />

p.m.h. janssen, p.j.a.m. kerkhof. 1996, H2O, Vol. 29-12, pp. 346-350.<br />

29. Aufbereitung von Flockungshilfmitteln zur Schlammbehandlung. kopp, j. 2011. Presentatie bij 7e<br />

DWA Klarschlammtage in Fulda, Duitsland.<br />

30. Influence of polyelectrolyte characteristics on pressure-driven activated sludge dewatering. h. saveyn,<br />

s. meersseman, o. thas, p. van der meeren. 2005, Colloids and Surfaces A: Physicochem. Eng.<br />

Aspects , Vol. 262, pp. 40–51.<br />

31. Co-conditioning and dewatering of chemical slude and waste activated sludge. g. r. chang, j.c. liu,<br />

d. j. lee. 2001, Water Research, Vol. 35 No 3, pp. 786-794.<br />

32. stowa. Meet en regelapparatuur bij slibontwatering. 1999. Rapport nummer 1999-26. 90.5773.076.6.<br />

33. —. Meet en regelapparatuur bij slibontwatering - zelf optimaliserende regelunit. 2002.<br />

Rapport nummer 2002-43. 90.5773.201-7.<br />

34. Viscous behaviour of sludge centrate in response to polymer conditioning. d.h. bache, e.n. papavasi-<br />

lopoulos. 2000, Water Research, Vol. 34 No. 1, pp. 354-358,.<br />

35. Centrate viscosity for continuous monitoring of polymer feed in dewatering applications. m.m. abu-<br />

orf, c.a. walker , s.k. dentel. 2003, Advances in Environmental Research, Vol. 7, pp. 687–694.<br />

36. Optimization of a full-scale dewatering operation based on the rheological characteristics of<br />

wastewater sludge. ormeci, b. 2007, Water Research, Vol. 41-12, pp. 1243-1252.<br />

76


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

37. Slibverwerking bij ZHEW. f. besten, r. faasen, t. eaisaouiyen. 2003, Neerslag, Vol. 38-1, pp. 12-18.<br />

38. Nieuwe uitzonderlijk presterende slibontwatering bij waterschap Velt en Vecht. vries, a. de, horst-<br />

mann, m. en majoor, e. 2006, Neerslag, Vol. 41-6, pp. 41 - 45.<br />

39. Modernisering slibontwatering rwzi Nijmegen in volle gang. t. derks, w. verstegen. 2006, Neerslag,<br />

Vol. 41-4, pp. 42-46.<br />

40. Optimaliseren slibontwatering awzi Katwijk. zalm, c. van der. 2009, Vol. 44-3, pp. 50 - 53.<br />

41. Aanbestedingsprocedure poly-electrolyten succesvol. f. geijsen, h. oosterdijk. 2003, Neerslag,<br />

Vol. 38-1, pp. 27-30.<br />

42. Polyelectroliet innovatief aanbesteed. kreunen, h. en linden, s. van der. 2009, Neerslag, Vol. 44-6,<br />

pp. 45-49.<br />

43. Fenton verbetert slibontwatering. piron, d. 2008, Neerslag, Vol. 43-3, pp. 48 - 51.<br />

44. stowa. Verkenning thermische ontsluiting. 2011. Rapport 2011-W-03. 978.90.5773.523.3.<br />

77


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

78


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

bijlage 1<br />

CORRELATIES TUSSEN ONTWATER<strong>IN</strong>GSPRESTATIE<br />

EN PROCES KENTALLEN<br />

79


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

CORRELATIE MET AANDEEL PRIMAIR SLIB<br />

<strong>IN</strong> DE SLIBGIST<strong>IN</strong>G<br />

Correlatie Correlatie met met met aandeel aandeel primair primair slib slib slib in in in de de de slibgisting slibgisting<br />

Locatie:<br />

Locatie:<br />

Locatie: Hoogheemraadschap<br />

Hoogheemraadschap<br />

Hoogheemraadschap Schieland<br />

Schieland<br />

Schieland en<br />

en<br />

en Krimpenerwaard;<br />

Krimpenerwaard;<br />

Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

Kralingseveer<br />

Kralingseveer<br />

locatie: hoogheemraadschap schieland en krimpenerwaard; kralingseveer<br />

droge stof slibkoek (% ds)<br />

droge<br />

droge<br />

stof<br />

stof<br />

slibkoek<br />

slibkoek<br />

(%<br />

(%<br />

ds)<br />

ds)<br />

28% 28%<br />

28%<br />

27% 27%<br />

27%<br />

26% 26%<br />

26%<br />

25% 25%<br />

25%<br />

24% 24%<br />

24%<br />

2004-2008<br />

2004-2008<br />

23% 23%<br />

23%<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

22% 22%<br />

22%<br />

21% 21%<br />

21%<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

20% 20%<br />

20%<br />

15% 15%<br />

15%<br />

25% 25% 35% 35% 45% 45%<br />

25% 35% 45%<br />

aandeel aandeel primair primair slib slib<br />

aandeel primair slib<br />

55% 55%<br />

55%<br />

Locatie:<br />

Locatie:<br />

Locatie: Waterschap<br />

Waterschap<br />

Waterschap Rivierenland;<br />

Rivierenland;<br />

Rivierenland; Arnhem,<br />

Arnhem,<br />

Arnhem, Nijmegen,<br />

Nijmegen,<br />

Nijmegen, Tiel<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

locatie: waterschap rivierenland; arnhem, nijmegen, tiel<br />

Droge stof slibkoek (%ds)<br />

Droge<br />

Droge<br />

stof<br />

stof<br />

slibkoek<br />

slibkoek<br />

(%ds)<br />

(%ds)<br />

Locatie:<br />

Locatie:<br />

Locatie: Waterschap<br />

Waterschap<br />

Waterschap De<br />

De<br />

De Dommel;<br />

Dommel;<br />

Dommel; Mierlo,<br />

Mierlo,<br />

Mierlo, Tilburg<br />

Tilburg<br />

Tilburg<br />

Droge stof slibkoek (%ds)<br />

Droge Droge stof stof slibkoek slibkoek (%ds) (%ds)<br />

33 33<br />

33<br />

31 31<br />

31<br />

29 29<br />

29<br />

27 27<br />

27<br />

25 25<br />

25<br />

Arnhem Arnhem<br />

Arnhem<br />

23 23<br />

23<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

21 21<br />

21<br />

19 19<br />

19<br />

17 17<br />

17<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

15 15<br />

15<br />

15% 15%<br />

15%<br />

35% 35% 55% 55%<br />

35% 55%<br />

Aandeel Aandeel primair primair slib slib<br />

Aandeel primair slib<br />

75% 75%<br />

75%<br />

locatie: waterschap de dommel; mierlo, tilburg<br />

27 27<br />

27<br />

26 26<br />

26<br />

25 25<br />

25<br />

24 24<br />

24<br />

Mierlo Mierlo<br />

Mierlo<br />

23 23<br />

Tilburg<br />

23<br />

Tilburg<br />

Tilburg<br />

22 22<br />

22<br />

21 21<br />

21<br />

20 20<br />

20<br />

35 35 40 40 45 45 50 50 55 55<br />

35 40 45 50 55<br />

Aandeel primair primair slib slib (% (% van van totaal) totaal)<br />

Aandeel primair slib (% van totaal)<br />

80<br />

Polymeerverbruik (g actief/ kg ds)<br />

Polymeerverbruik Polymeerverbruik (g (g actief/ actief/ kg kg ds) ds)<br />

polymeerverbruik (g/kg ds)<br />

polymeerverbruik<br />

polymeerverbruik<br />

(g/kg<br />

(g/kg<br />

ds)<br />

ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Polymeerverbruik<br />

Polymeerverbruik<br />

(g<br />

(g<br />

actief/kg<br />

actief/kg<br />

ds)<br />

ds)<br />

40 40<br />

40<br />

35 35<br />

35<br />

30 30<br />

30<br />

25 25<br />

25<br />

20 20<br />

20<br />

15 15<br />

15<br />

10 10<br />

10<br />

5 5<br />

5<br />

0 0<br />

0<br />

15% 15%<br />

15%<br />

25% 25% 35% 35% 45% 45%<br />

25% 35% 45%<br />

aandeel aandeel primair primair slib slib<br />

aandeel primair slib<br />

55% 55%<br />

55%<br />

16 16<br />

16<br />

14 14<br />

14<br />

12 12<br />

12<br />

10 10<br />

10<br />

8 8<br />

8<br />

6 6<br />

6<br />

4 4<br />

4<br />

15% 15% 35% 35% 55% 55% 75% 75%<br />

15% 35% 55% 75%<br />

Aandeel Aandeel primair primair slib slib<br />

Aandeel primair slib<br />

13 13<br />

13<br />

12 12<br />

12<br />

11 11<br />

11<br />

10 10<br />

10<br />

Mierlo Mierlo<br />

Mierlo<br />

9 9<br />

9<br />

8 8<br />

8<br />

7 7<br />

7<br />

Tilburg Tilburg<br />

Tilburg<br />

6 6<br />

6<br />

35 35<br />

35<br />

40 40 45 45 50 50<br />

40 45 50<br />

Aandeel primair primair slib slib<br />

Aandeel primair slib<br />

55 55<br />

55<br />

2004-2008<br />

2004-2008<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

Arnhem Arnhem<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Tiel Tiel<br />

Tiel


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

CORRELATIE MET VERBLIJFTIJD<br />

Correlatie met met verblijftijd slibgisting<br />

SLIBGIST<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Locatie: Waterschap Waterschap Scheldestromen, Walcheren Walcheren<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

33<br />

31<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19 19<br />

15 15 20 20 25 25 30 30 35 35 40 40 45 45 50 50 55 55 60 60<br />

Verblijftijd Verblijftijd slibgisting slibgisting (dagen) (dagen)<br />

14<br />

13<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4 4<br />

15 15 20 20 25 25 30 30 35 35 40 40 45 45 50 50 55 55 60 60<br />

Verblijftijd Verblijftijd slibgisting slibgisting (dagen) (dagen)<br />

Locatie: Locatie: Hoogheemraadschap Schieland Schieland en Krimpenerwaard; en Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

droge stof koek (% ds)<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

28% 28%<br />

27% 27%<br />

26% 26%<br />

droge stof koek (% ds)<br />

25% 25%<br />

24% 24%<br />

23% 23%<br />

22% 22%<br />

21% 21%<br />

locatie: waterschap scheldestromen, walcheren<br />

33<br />

31<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

14<br />

13<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

locatie: hoogheemraadschap schieland en krimpenerwaard; kralingseveer<br />

20% 20%<br />

15 15 20 20 25 25 30 30 35 35<br />

verblijftijd verblijftijd in gisting in gisting (dagen) (dagen)<br />

2004-2008 2004-2008<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

2005-2007 2005-2007<br />

2011 2011<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

2005-2007 2005-2007<br />

2011 2011<br />

0 0<br />

15 15 20 20 25 25 30 30 35 35<br />

verblijftijd verblijftijd in gisting in gisting (dagen) (dagen)<br />

2004-2008 2004-2008<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

81


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Correlatie met gehalte organische stof<br />

Correlatie met gehalte organische stof<br />

Correlatie met gehalte organische stof<br />

CORRELATIE MET GEHALTE ORGANISCHE STOF<br />

Locatie: Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

Locatie: Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

Locatie: Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

29<br />

27 31<br />

Droge Droge stof slibkoek stof slibkoek (% ds) (% ds)<br />

27<br />

25 29<br />

25<br />

23 27<br />

23<br />

21 25<br />

21<br />

19 23<br />

maanddata<br />

maanddata<br />

jaargemiddelden<br />

jaargemiddelden<br />

maanddata<br />

19<br />

17 21<br />

jaargemiddelden<br />

17<br />

15 19<br />

55 15 17 locatie: 60 waterschap 65 de dommel;mierlo<br />

70<br />

55 organische 60 stof (% van 65 ds)<br />

70<br />

15<br />

organische stof (% van ds)<br />

55 60 65 70<br />

Locatie: Waterschap De Dommel;Mierlo<br />

Locatie: Waterschap De Dommel;Mierlo<br />

Locatie: Waterschap De Dommel;Mierlo<br />

Droge stof slibkoek (% ds0<br />

Droge Droge stof slibkoek stof slibkoek (% ds0 (% ds0<br />

28<br />

27 29<br />

27<br />

26 28<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Droge stof koek<br />

Droge Droge stof koek stof koek<br />

31<br />

31<br />

29<br />

29<br />

29<br />

28<br />

82<br />

organische stof (% van ds)<br />

26<br />

25 27<br />

2007-2010<br />

25<br />

24 26<br />

2007-2010<br />

2005-2006<br />

24<br />

23 25<br />

2005-2006<br />

2011-2012 2007-2010<br />

23<br />

22 24<br />

2011-2012 2005-2006<br />

22<br />

21 23<br />

21<br />

20 22<br />

2011-2012<br />

20 21<br />

20<br />

20<br />

20<br />

25 30 35<br />

Gloeirest 25 (% 30 van ds) 35<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

25 30 35<br />

40<br />

40<br />

40<br />

25<br />

locatie: hoogheemraadschap schieland en krimpenerwaard; kralingseveer<br />

locatie: waterschap de dommel;mierlo<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

locatie: waterschap de dommel; tilburg<br />

25<br />

24<br />

24 25<br />

2008-<br />

23<br />

23 24<br />

20122008-<br />

2012<br />

22<br />

22 23<br />

21<br />

21 22<br />

20<br />

20 21<br />

19<br />

2005- 2008-<br />

20072012<br />

2005-<br />

2007<br />

2005-<br />

2007<br />

30,0 19 20 35,0 40,0 45,0 50,0<br />

30,0<br />

19<br />

30,0<br />

35,0 Gloeirest (% 40,0 van ds) 45,0<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

35,0 40,0 45,0<br />

50,0<br />

50,0<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik PE-verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE verbruik PE verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE-verbruik PE-verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

35<br />

35<br />

30<br />

30 35<br />

25<br />

25 30<br />

20<br />

maanddata<br />

jaargemiddelden<br />

maanddata<br />

20 25<br />

jaargemiddelden<br />

maanddata<br />

15<br />

15 20<br />

10<br />

10 15<br />

5<br />

jaargemiddelden<br />

55 10 5 60 65 70<br />

55<br />

5<br />

55<br />

organische 60 stof slib 65<br />

organische stof slib<br />

60 65<br />

70<br />

70<br />

18<br />

18<br />

16<br />

18<br />

16<br />

14<br />

16<br />

14<br />

12<br />

14<br />

12<br />

10<br />

12<br />

10<br />

8<br />

10<br />

8<br />

organische stof slib<br />

6<br />

208 6 25 30 35 40<br />

20<br />

6<br />

20<br />

Gloeirest 25 (% 30 van ds) 35<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

25 30 35<br />

40<br />

40<br />

18<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

2005-2006<br />

2011-2012 2007-2010<br />

2011-2012 2005-2006<br />

2011-2012<br />

16 18<br />

14 16<br />

18<br />

12 14<br />

16<br />

10 12<br />

14<br />

8 10<br />

12<br />

6 8<br />

10<br />

4 6<br />

8<br />

2 4<br />

6<br />

0 2<br />

4<br />

300 2<br />

30<br />

0<br />

30<br />

35 40 45<br />

Gloeirest 35 (% 40 van ds) 45<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

35 40 45<br />

2008-<br />

20122008-<br />

2005- 2012<br />

20072005-<br />

2008-<br />

2007<br />

2012<br />

2005-<br />

2007<br />

50<br />

50<br />

50<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

2007-2010<br />

2007-2010<br />

2005-2006


Locatie: Waterschap Groot Salland; Zwolle & Deventer<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Waterschap Groot Salland; Zwolle & Deventer<br />

Locatie: 30 Waterschap Groot Salland; Zwolle & Deventer<br />

Ds slibkoek (% ds)<br />

Ds slibkoek (% Ds ds) slibkoek (% ds)<br />

30<br />

29<br />

28<br />

29<br />

28<br />

27<br />

28<br />

27<br />

26<br />

zwolle 2003-2006<br />

zwolle zwolle 2003-2006 2007-2010<br />

zwolle deventer<br />

zwolle<br />

2007-2010 2005-2007<br />

2003-2006<br />

27<br />

26<br />

25<br />

deventer deventer<br />

zwolle 2007-2010<br />

2005-2007 2008-2010<br />

26<br />

25<br />

24<br />

34<br />

25<br />

24<br />

34<br />

36<br />

36<br />

38 40 42<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

38 40 42<br />

deventer<br />

deventer<br />

2008-2010<br />

2005-2007<br />

deventer 2008-2010<br />

44<br />

44<br />

24<br />

34<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

36 38 40 42 44<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Locatie: 33 Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, 20 Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Droge stof van slibkoek (% van ds)<br />

Droge stof van Droge slibkoek stof van (% van slibkoek ds) (% van ds)<br />

31 33 29<br />

29 31 27<br />

27 29 25<br />

25 27 23<br />

23 25 21<br />

21 23 19<br />

19 21 17<br />

R² = 0,78<br />

17 19 15<br />

20 25 30 35 40 45 50<br />

15 17<br />

20 25 Gloeirest 30 van 35slibkoek 40(% van 45 ds) 50<br />

15<br />

20 25Gloeirest 30 van slibkoek 35 (% 40van ds) 45 50<br />

Gloeirest van slibkoek (% van ds)<br />

Nijmegen<br />

Arnhem<br />

Tiel<br />

Nijmegen<br />

Arnhem<br />

Schelluinen<br />

Tiel<br />

Nijmegen<br />

Gendt<br />

Schelluinen<br />

Tiel<br />

Culemborg<br />

Gendt<br />

Schelluinen<br />

Lineair<br />

Culemborg<br />

Gendt (Tiel)<br />

Lineair<br />

(Tiel)<br />

Culemborg<br />

Lineair<br />

(Tiel)<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Droge stof slibkoek Droge stof (% ds) slibkoek (% ds)<br />

30<br />

29<br />

3331<br />

33<br />

3331<br />

31 33 29<br />

29 31 27<br />

27 29 25<br />

25 27 23<br />

23 25 21<br />

R² = 0,78<br />

R² = 0,78<br />

R² = 0,52<br />

21 23 19<br />

28 38 48 58<br />

19 21<br />

28<br />

Gloeirest slibkoek<br />

38 48 58<br />

19<br />

28<br />

Gloeirest slibkoek<br />

38 48 58<br />

Gloeirest slibkoek<br />

R² = 0,52<br />

R² = 0,52<br />

Arnhem<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2011<br />

2005-2007<br />

2011<br />

2002-2004<br />

2011<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Polymeerverbruik Polymeerverbruik (g actief/kg (g ds) actief/kg ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik PE-verbruik (g actief/kg (g ds) actief/kg ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Polymeerverbruik Polymeerverbruik (g actief/kg (g ds) actief/kg ds)<br />

18<br />

1816<br />

locatie: waterschap groot salland; zwolle & deventer<br />

2008-2011<br />

1614<br />

18<br />

1412<br />

16<br />

1210<br />

14<br />

zwolle 2003-2006<br />

10 8<br />

12<br />

zwolle zwolle 2003-2006 2007-2010<br />

10<br />

8 6<br />

zwolle deventer<br />

zwolle<br />

2007-2010 2005-2007<br />

2003-2006<br />

6 4<br />

8<br />

deventer deventer<br />

zwolle 2007-2010<br />

2005-2007 2008-2010<br />

4 2<br />

6<br />

deventer<br />

deventer<br />

2008-2010<br />

2005-2007<br />

2 0<br />

4<br />

34 36 38 40 42<br />

deventer 2008-2010<br />

44<br />

0<br />

2<br />

34 36<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

38 40 42 44<br />

0<br />

34<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

36 38 40 42 44<br />

2018<br />

18 20 16<br />

16 18 14<br />

14 16 12<br />

12 14 10<br />

10 128<br />

10 8 6<br />

684<br />

462<br />

Gloeirest (% van ds)<br />

locatie: waterschap rivierenland; arnhem, nijmegen, tiel, schelluinen, gendt, culemborg<br />

locatie: waterschap scheldestromen; walcheren<br />

Gloeirest van slibkoek (% van ds)<br />

83<br />

Nijmegen Tiel<br />

Arnhem<br />

Tiel Schelluinen<br />

Nijmegen<br />

Schelluinen Gendt<br />

Tiel<br />

Gendt Culemborg<br />

Schelluinen<br />

Culemborg<br />

Gendt<br />

240<br />

20 25 30 35 40 45 50<br />

Culemborg<br />

02<br />

20 25 Gloeirest 30 van 35slibkoek 40(% van 45 ds) 50<br />

0<br />

20 25Gloeirest 30 van slibkoek 35 (% 40van ds) 45 50<br />

14<br />

13<br />

14<br />

12<br />

13<br />

14<br />

11<br />

12<br />

13<br />

10<br />

11<br />

12<br />

9<br />

10<br />

11<br />

8<br />

9<br />

10<br />

7<br />

8<br />

9<br />

6<br />

7<br />

8<br />

5<br />

6<br />

7<br />

4<br />

5<br />

6 28 38 48 58<br />

4<br />

5<br />

28<br />

Gloeirest slibkoek (% van ds)<br />

38 48 58<br />

4<br />

Gloeirest slibkoek (% van ds)<br />

28 38 48 58<br />

Gloeirest slibkoek (% van ds)<br />

Arnhem<br />

Arnhem Nijmegen<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2011<br />

2005-2007<br />

2011<br />

2011


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Waterschap Velt en Vecht; Emmen<br />

droge stof (% ds)<br />

35<br />

33<br />

31<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19<br />

17<br />

locatie: waterschap velt en vecht; emmen<br />

15<br />

25 30 35 40<br />

84<br />

Gloeirest slibkoek<br />

2007-2010<br />

2010-2011,<br />

struviet


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Correlatie met fosfaat in slib<br />

Correlatie met fosfaat in slib<br />

Correlatie met fosfaat in slib<br />

CORRELATIE MET FOSFAAT <strong>IN</strong> SLIB<br />

Locatie: Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

Locatie: Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

Locatie: Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard; 40 Kralingseveer<br />

Droge Droge stof slibkoek stof slibkoek<br />

Droge stof slibkoek<br />

31<br />

31 29<br />

locatie: hoogheemraadschap schieland en krimpenerwaard; kralingseveer<br />

29 27<br />

31<br />

27 25<br />

29<br />

25 23<br />

27<br />

23 21<br />

25<br />

21 19<br />

23<br />

19 17<br />

21<br />

17 15<br />

19<br />

25<br />

15<br />

17<br />

25<br />

30 35 40<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

30 35 40<br />

maanddata<br />

maanddata<br />

jaargemiddelden<br />

jaargemiddelden<br />

maanddata<br />

jaargemiddelden<br />

45<br />

45<br />

15<br />

25<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

30 35 40 45<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: 25 locatie: Waterschap waterschap De Dommel; de dommel; Tilburg tilburg<br />

Droge Droge stof koek stof koek<br />

Droge stof koek<br />

24 2325<br />

23 2224<br />

22 2123<br />

21 2022<br />

20 1921<br />

10<br />

1920<br />

10<br />

20 30 40<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

20 30 40<br />

50<br />

50<br />

19<br />

10<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

20 30 40 50<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Locatie: locatie: Waterschap waterschap De Dommel; de dommel; Mierlo mierlo<br />

Locatie: 29 Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Droge Droge stof slibkoek stof slibkoek (% ds0 (% ds0<br />

Droge stof slibkoek (% ds0<br />

25 24<br />

2005-2007 2008-2012<br />

2005-2007<br />

29<br />

28<br />

28<br />

27<br />

29<br />

27<br />

26<br />

28<br />

26<br />

25<br />

27<br />

25<br />

24<br />

26<br />

24<br />

23<br />

25<br />

23<br />

22<br />

24<br />

22<br />

21<br />

23<br />

21<br />

20<br />

22 10<br />

20<br />

21<br />

10<br />

20 30<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

20 30<br />

40<br />

40<br />

2007-2010<br />

2007-2010 2005-2006<br />

2005-2006 2011-2012<br />

2007-2010<br />

2011-2012 2005-2006<br />

2011-2012<br />

20<br />

10<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

20 30 40<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

2008-2012<br />

2008-2012<br />

2005-2007<br />

PE-verbruik PE-verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik PE-verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

40 35<br />

PE=verbruik PE=verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE=verbruik (g actief/kg ds)<br />

35 30<br />

40<br />

30 25<br />

35<br />

maanddata<br />

25 20<br />

30<br />

maanddata<br />

jaargemiddelden<br />

20 15<br />

25<br />

jaargemiddelden<br />

maanddata<br />

15 10<br />

20<br />

10 5<br />

15<br />

jaargemiddelden<br />

50<br />

10<br />

25<br />

0<br />

5<br />

25<br />

30 35 40<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

30 35 40<br />

45<br />

45<br />

0<br />

25<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

30 35 40 45<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

14<br />

R² = 0,50<br />

12 14<br />

R² = 0,50<br />

10 12<br />

14<br />

10 8<br />

12<br />

86<br />

10<br />

64<br />

8<br />

42<br />

6<br />

R² = 0,50<br />

20<br />

4<br />

10<br />

0<br />

2<br />

10<br />

20<br />

20<br />

30 40<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

30 40<br />

50<br />

50<br />

60<br />

60<br />

0<br />

10<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

20 30 40 50 60<br />

18<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

18<br />

16<br />

16<br />

14<br />

18<br />

14<br />

12<br />

16<br />

12<br />

10<br />

14<br />

10<br />

8<br />

12<br />

8<br />

6<br />

10<br />

6<br />

4<br />

8<br />

4<br />

2<br />

6<br />

2<br />

0<br />

10 4<br />

0<br />

2<br />

10<br />

20 30<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

20 30<br />

40<br />

40<br />

0<br />

10<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

20 30 40<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

85<br />

2007-2010<br />

2008-<br />

2012<br />

2008- 2007<br />

2012<br />

2007 2008-<br />

2012<br />

2007 2007<br />

2007-2010 2005-2006<br />

2007<br />

2005-2006 2011-2012<br />

2007-2010<br />

2011-2012 2005-2006<br />

2011-2012


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Locatie:<br />

Locatie: Waterschap Waterschap Rivierenland; Rivierenland; Arnhem, Arnhem,<br />

Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Nijmegen, Tiel, Tiel, Schelluinen, Gendt, Gendt, Culemborg Culemborg<br />

Droge stof lab<br />

Droge Droge stof stof lab lab<br />

locatie: waterschap rivierenland; arnhem, nijmegen, tiel, schelluinen, gendt, culemborg<br />

33<br />

33<br />

33<br />

31<br />

31<br />

31<br />

29<br />

29<br />

29<br />

27<br />

27<br />

27<br />

25<br />

25<br />

25<br />

23<br />

23<br />

23<br />

21<br />

21<br />

21<br />

19<br />

19<br />

19<br />

17<br />

17<br />

17<br />

R²<br />

R²<br />

=<br />

= 0,44<br />

R²<br />

0,44<br />

= 0,44<br />

R²<br />

R²<br />

=<br />

= 0,61<br />

R²<br />

0,61<br />

= 0,61<br />

15<br />

15<br />

15<br />

15<br />

15<br />

15<br />

25<br />

25 35<br />

25<br />

35<br />

35<br />

P in<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

P<br />

slibkoek<br />

in slibkoek<br />

(g/kg<br />

(g/kg<br />

ds)<br />

ds)<br />

45<br />

45<br />

45<br />

Locatie: Locatie:<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Waterschap Scheldestromen; Walcheren Walcheren<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Droge Droge stof stof slibkoek (% (% ds) ds)<br />

33<br />

33<br />

33<br />

31<br />

31<br />

31<br />

29<br />

29<br />

29<br />

27<br />

27<br />

27<br />

25<br />

25<br />

25<br />

23<br />

23<br />

23<br />

21<br />

21<br />

21<br />

locatie: waterschap scheldestromen; walcheren<br />

19<br />

19<br />

19<br />

20<br />

20<br />

20<br />

30<br />

30<br />

30<br />

40<br />

40<br />

40<br />

P in<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

P<br />

slibkoek<br />

in slibkoek<br />

(g/kg<br />

(g/kg<br />

ds)<br />

ds)<br />

Locatie: Locatie:<br />

Locatie: Waterschap Waterschap Velt Velt en Vecht; Emmen<br />

Velt en en Vecht; Vecht; Emmen Emmen<br />

droge stof (% ds)<br />

droge droge stof stof (% (% ds) ds)<br />

locatie: waterschap velt en vecht; emmen<br />

86<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2005-2007<br />

2005-2007<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

2011<br />

2011<br />

2011<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik (g (g actief/kg ds) ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Polymeerverbruik (g (g actief/kg ds) ds)<br />

35<br />

35<br />

35<br />

33<br />

33<br />

33<br />

2007-2010<br />

2007-2010<br />

2007-2010<br />

31<br />

31<br />

31<br />

29<br />

29<br />

29<br />

2010-2011,<br />

2010-2011,<br />

2010-2011,<br />

struviet<br />

struviet<br />

struviet<br />

27<br />

27<br />

27<br />

25<br />

25<br />

25<br />

23<br />

23<br />

23<br />

21<br />

21<br />

R²<br />

R²<br />

=<br />

= 0,18<br />

21<br />

R²<br />

0,18<br />

= 0,18<br />

19<br />

19<br />

19<br />

R² = 0,77<br />

17<br />

R² =<br />

R²<br />

0,77<br />

17<br />

= 0,77<br />

17<br />

15<br />

15<br />

15<br />

15<br />

15 25 35 45 55<br />

15<br />

25<br />

25<br />

35<br />

35<br />

45<br />

45<br />

55<br />

55<br />

P in<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

P<br />

slibkoek<br />

in slibkoek<br />

(g/kg<br />

(g/kg<br />

ds)<br />

ds)<br />

20<br />

20<br />

20<br />

18<br />

18<br />

18<br />

16<br />

16<br />

16<br />

14<br />

14<br />

14<br />

12<br />

12<br />

12<br />

R² = 0,64<br />

10<br />

R² =<br />

R²<br />

0,64<br />

10<br />

= 0,64<br />

10<br />

8<br />

8<br />

8<br />

6<br />

6<br />

6<br />

4<br />

4<br />

4<br />

2<br />

2<br />

2<br />

0<br />

0<br />

0<br />

15<br />

15 25 35 45<br />

15<br />

25<br />

25<br />

35<br />

35<br />

45<br />

45<br />

P in<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

P<br />

slibkoek<br />

in slibkoek<br />

(g/kg<br />

(g/kg<br />

ds)<br />

ds)<br />

15<br />

15<br />

15<br />

13<br />

13<br />

13<br />

11<br />

11<br />

11<br />

9<br />

9<br />

9<br />

7<br />

7<br />

7<br />

5<br />

5<br />

5<br />

3<br />

3<br />

3<br />

20<br />

20<br />

20<br />

30<br />

30<br />

30<br />

40<br />

40<br />

40<br />

P in<br />

P in slibkoek (g/kg ds)<br />

P<br />

slibkoek<br />

in slibkoek<br />

(g/kg<br />

(g/kg<br />

ds)<br />

ds)<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2005-2007<br />

2005-2007<br />

2011<br />

2011<br />

2011


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

CORRELATIE MET IJZER <strong>IN</strong> SLIB<br />

Correlatie met ijzer in slib<br />

Correlatie met ijzer in slib<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Locatie: Waterschap locatie: waterschap Rivierenland; rivierenland; Arnhem, arnhem, Nijmegen, nijmegen, Tiel, Schelluinen, tiel, schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

gendt,<br />

Droge stof lab (%ds)<br />

32<br />

30<br />

32<br />

28<br />

30<br />

26<br />

24<br />

22<br />

20<br />

18<br />

28<br />

26<br />

24<br />

22<br />

20<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Arnhem<br />

Tiel<br />

Nijmegen<br />

Schelluinen<br />

Tiel<br />

Gendt<br />

Schelluinen<br />

Culemborg<br />

Gendt<br />

16<br />

18<br />

Culemborg<br />

016 20.000 40.000 60.000 80.000 100.000<br />

0 20.000 40.000 60.000<br />

Fe in slibkoek (mg/kg ds)<br />

80.000 100.000<br />

Droge stof lab (%ds)<br />

Fe in slibkoek (mg/kg ds)<br />

Locatie: Waterschap Velt en Vecht; Emmen<br />

Locatie: Waterschap Velt en Vecht; Emmen<br />

droge stof (% ds)<br />

droge stof (% ds)<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19<br />

17<br />

culemborg<br />

locatie: waterschap velt en vecht; emmen<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19<br />

R² = 0,45<br />

17<br />

R² = 0,45<br />

15<br />

R² = 0,21<br />

015 10000 20000 30000 40000 50000 60000 70000 R² = 0,21<br />

0 10000 20000IJzer in 30000 slibkoek 40000 50000 60000 70000<br />

IJzer in slibkoek<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

20<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

20<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

Fe in slibkoek (mg/kg ds)<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

87<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

0 2<br />

Culemborg<br />

0 0 20.000 40.000 60.000 80.000 100.000<br />

0 20.000 40.000 60.000<br />

Fe in slibkoek (mg/kg ds)<br />

80.000 100.000<br />

2007-2010<br />

2007-2010<br />

2010-2011,<br />

struviet 2010-2011,<br />

2007-2010 struviet<br />

2007-2010<br />

2010-2011<br />

2010-2011<br />

Arnhem<br />

Tiel


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

CORRELATIE Correlatie met fosfaat MET in FOSFAAT centraat/filtraat <strong>IN</strong> CENTRAAT/<br />

Correlatie Locatie: Correlatie Waterschap met fosfaat in centraat/filtraat<br />

met fosfaat De Dommel; in Mierlo centraat/filtraat<br />

FILTRAAT<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Locatie: 29 Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Droge stof Droge slibkoek stof (% slibkoek ds) (% ds)<br />

locatie: waterschap de dommel; mierlo<br />

27 29<br />

29<br />

26 28<br />

28<br />

25 27<br />

27<br />

24 26<br />

26<br />

23 25<br />

25<br />

22 24<br />

24<br />

21 23<br />

23<br />

20 22<br />

22 0<br />

21<br />

50 100 150 200 250<br />

21<br />

20<br />

P in centraat (mg/l)<br />

20 0 50 100 150 200 250<br />

0 50 P 100 in centraat 150 (mg/l) 200<br />

P in centraat (mg/l)<br />

250<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: 25 Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Droge stof koek<br />

Droge stof Droge koek stof koek<br />

locatie: waterschap de dommel; tilburg<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Droge stof Droge slibkoek stof (% slibkoek ds) (% ds)<br />

28<br />

locatie: waterschap scheldestromen; walcheren<br />

88<br />

2007-2010<br />

2005-2006<br />

2011-2012 2007-2010<br />

2007-2010<br />

2005-2006<br />

2005-2006<br />

2011-2012<br />

2011-2012<br />

24<br />

25<br />

25<br />

2008-2012<br />

23<br />

24<br />

24<br />

22<br />

23<br />

2005-2007<br />

2008-2012<br />

2008-2012<br />

23<br />

2005-2007<br />

21<br />

22<br />

22<br />

20<br />

21<br />

21<br />

2005-2007<br />

19<br />

20<br />

0<br />

20<br />

19<br />

20 40 60 80 100 120<br />

P filtraat (mg/l)<br />

140 160 180<br />

19 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180<br />

0 20 40 60 P filtraat 80 100 (mg/l) 120 140 160 180<br />

P filtraat (mg/l)<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

33<br />

31<br />

33<br />

29<br />

33<br />

31<br />

27<br />

31<br />

29<br />

25<br />

29<br />

27<br />

23<br />

27<br />

25<br />

21<br />

25<br />

23<br />

19<br />

23<br />

21<br />

17<br />

21<br />

19<br />

15<br />

19<br />

17 0 10 20 30 40<br />

2008-2011<br />

2002-2004<br />

2008-2011<br />

2008-2011 2005-2007<br />

2002-2004<br />

2002-2004 2011<br />

2005-2007<br />

2005-2007<br />

2011<br />

50<br />

2011<br />

17<br />

15<br />

PO4 filtraat (mg/l)<br />

15 0 10 20 30 40 50<br />

0 10 PO4 20 filtraat 30 (mg/l)<br />

PO4 filtraat (mg/l)<br />

40 50<br />

PE=verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE=verbruik PE=verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Polymeerverbruik Polymeerverbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE=verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE=verbruik PE=verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

14<br />

18<br />

16<br />

18<br />

18<br />

14<br />

16<br />

16<br />

12<br />

14<br />

14<br />

10<br />

12<br />

2007-2010<br />

2005-2006<br />

2011-2012 2007-2010<br />

12<br />

8<br />

10<br />

10<br />

6<br />

8 0<br />

8<br />

6<br />

100 200<br />

P in centraat (mg/l)<br />

300<br />

2007-2010<br />

2005-2006<br />

2005-2006<br />

2011-2012<br />

2011-2012<br />

6 0 100 200 300<br />

0 100 P in centraat (mg/l) 200<br />

P in centraat (mg/l)<br />

300<br />

13<br />

12<br />

13<br />

13 11<br />

12<br />

12 10<br />

11<br />

119<br />

10<br />

108<br />

9<br />

97<br />

8<br />

86<br />

7 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180<br />

7<br />

6<br />

P in filtraat (mg/l)<br />

6 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180<br />

0 20 40 60P in 80 filtraat 100(mg/l) 120 140 160 180<br />

P in filtraat (mg/l)<br />

2008-<br />

2012<br />

2005-<br />

2007 2008-<br />

2008- 2012<br />

2012<br />

2005-<br />

2005- 2007<br />

2007<br />

12<br />

14<br />

14<br />

10<br />

12<br />

12<br />

8<br />

10<br />

2008-2011<br />

10<br />

6<br />

8<br />

2002-2004<br />

2008-2011<br />

8<br />

2008-2011 2005-2007<br />

4<br />

6<br />

6<br />

2<br />

4<br />

0<br />

4<br />

10 20 30 40<br />

2002-2004<br />

2002-2004 2011<br />

2005-2007<br />

2005-2007<br />

50<br />

2011<br />

2<br />

PO4 filtraat (mg/l)<br />

2011<br />

2 0 10 20 30 40 50<br />

0 10 PO4 20 filtraat 30 (mg/l)<br />

PO4 filtraat (mg/l)<br />

40 50


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Waterschap Velt en Vecht; Emmen<br />

Droge stof slibkoek (% ds) of<br />

polymeerverbruik (g PE actief/kg ds)<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

locatie: waterschap velt en vecht; emmen<br />

dec-07<br />

feb-08<br />

apr-08<br />

jun-08<br />

jul-08<br />

sep-08<br />

nov-08<br />

jan-09<br />

mrt-09<br />

mei-09<br />

jul-09<br />

sep-09<br />

nov-09<br />

jan-10<br />

mrt-10<br />

mei-10<br />

jul-10<br />

sep-10<br />

nov-10<br />

jan-11<br />

mrt-11<br />

mei-11<br />

jul-11<br />

sep-11<br />

nov-11<br />

jan-12<br />

mrt-12<br />

mei-12<br />

jul-12<br />

sep-12<br />

500<br />

450<br />

400<br />

350<br />

300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

PO4 in filtraat (mg/l)<br />

89<br />

DS koek pers<br />

PE verbruik<br />

o-PO4 in<br />

filtraat


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Correlatie<br />

Correlatie<br />

met<br />

met<br />

stikstof<br />

stikstof<br />

in<br />

in<br />

slib<br />

slib<br />

Correlatie met stikstof in slib<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo, Tilburg - jaargemiddelden<br />

CORRELATIE Locatie: Waterschap De Dommel; MET Mierlo, STIKSTOF Tilburg - jaargemiddelden <strong>IN</strong> SLIB<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo, Tilburg - jaargemiddelden<br />

Droge stof slibkoek (%ds)<br />

Droge Droge stof slibkoek stof slibkoek (%ds) (%ds)<br />

27<br />

27<br />

13<br />

13<br />

locatie: waterschap de dommel; mierlo, tilburg - jaargemiddelden<br />

26<br />

26 27<br />

12<br />

12 13<br />

25<br />

25 26<br />

11<br />

11 12<br />

24<br />

24 25<br />

23<br />

23 24<br />

22<br />

22 23<br />

21<br />

21 22<br />

Mierlo<br />

Mierlo<br />

Tilburg<br />

Tilburg Mierlo<br />

Tilburg<br />

10<br />

10 11<br />

9<br />

10 9<br />

8<br />

89<br />

7<br />

78<br />

R² = 0,61<br />

R² = 0,61<br />

R² = 0,61<br />

Mierlo<br />

Mierlo<br />

Tilburg<br />

Tilburg Mierlo<br />

Mierlo<br />

Mierlo Tilburg<br />

Mierlo<br />

20<br />

20 21<br />

40<br />

40<br />

20<br />

40<br />

45 50 55<br />

45 50 55<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

45 50 55<br />

60<br />

60<br />

60<br />

6<br />

67<br />

40<br />

40<br />

6<br />

40<br />

45 50 55<br />

45 50 55<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

45 50 55<br />

60<br />

60<br />

60<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo – maandgemiddelden<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo – maandgemiddelden<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo – maandgemiddelden<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Droge Droge stof slibkoek stof slibkoek (% ds) (% ds)<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg – maandgemiddelden<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg – maandgemiddelden<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg – maandgemiddelden<br />

Droge stof koek<br />

Droge Droge stof koek stof koek<br />

locatie: waterschap de dommel; tilburg – maandgemiddelden<br />

90<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

Polymeerverbruik (g PEactief/ kg ds)<br />

Polymeerverbruik Polymeerverbruik (g PEactief/ (g PEactief/ kg ds) kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

29<br />

29<br />

locatie: waterschap de dommel; mierlo – maandgemiddelden<br />

13<br />

13<br />

28<br />

28 29<br />

27<br />

27 28<br />

26<br />

26 27<br />

25<br />

25 26<br />

24<br />

24 25<br />

23<br />

23 24<br />

22<br />

22 23<br />

2007-2010<br />

2007-2010<br />

2005-2006<br />

2005-2006 2007-2010<br />

2011-2012<br />

2011-2012 2005-2006<br />

2011-2012<br />

12 13<br />

12<br />

11 12<br />

11<br />

10 11<br />

10<br />

9 10<br />

9<br />

8 9<br />

8<br />

2007-2010<br />

2007-2010<br />

2005-2006<br />

2005-2006 2007-2010<br />

2011-2012<br />

2011-2012 2005-2006<br />

2011-2012<br />

21<br />

21 22 30<br />

30<br />

21<br />

30<br />

40 50<br />

40 50<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

40 50<br />

60<br />

60<br />

60<br />

7 8<br />

7<br />

30<br />

30<br />

7<br />

30<br />

40 50<br />

40 50<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

40 50<br />

60<br />

60<br />

60<br />

25<br />

25<br />

24<br />

24 25<br />

23<br />

23 24<br />

22<br />

22 23<br />

21<br />

21 22<br />

20<br />

20 21<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

19<br />

19 20<br />

30 40 50 60 70<br />

30 40 50 60 70<br />

19 N in slibkoek (g/kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

30 40 50 60 70<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

2008-<br />

2012<br />

2008-<br />

2012<br />

2005-<br />

2005- 2008-<br />

2007<br />

2007 2012<br />

2005-<br />

2007<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik PE-verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik PE-verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

13<br />

13<br />

12<br />

12 13<br />

11<br />

11 12<br />

10<br />

10 11<br />

9<br />

10 9<br />

8<br />

89<br />

7<br />

78<br />

2008-<br />

2012<br />

2008-<br />

2012<br />

2005-<br />

2008-<br />

2007<br />

2005-<br />

2007 2012<br />

6<br />

6<br />

30 7<br />

30<br />

6<br />

30<br />

40 50 60<br />

40 50 60<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

40 50 60<br />

70<br />

70<br />

70<br />

2005-<br />

2007<br />

N in slibkoek (g/kg ds)


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Locatie: Hoogheemraadschap Schieland Schieland en Krimpenerwaard; en Krimpenerwaard; Kralingseveer Kralingseveer<br />

Droge stof slibkoek<br />

31<br />

29<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19<br />

Droge stof slibkoek<br />

31<br />

29<br />

locatie: hoogheemraadschap schieland en krimpenerwaard; kralingseveer<br />

27<br />

R² = 0,47 R² = 0,47<br />

25<br />

23<br />

21<br />

19<br />

R² = 0,75 R² = 0,75<br />

17 17<br />

40 40 50 50 60 60<br />

N in slibkoek N in (g/kg slibkoek ds) (g/kg ds)<br />

maanddata maanddata<br />

Locatie: Locatie: Waterschap Waterschap Scheldestromen; Scheldestromen; Walcheren Walcheren<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

33<br />

31<br />

29<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

locatie: waterschap scheldestromen; walcheren<br />

33<br />

31<br />

29<br />

R² = 0,48 R² = 0,48<br />

27<br />

25<br />

23<br />

21<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5 5<br />

40 40 50 50 60 60<br />

N in slibkoek N in (g/kg slibkoek ds) (g/kg ds)<br />

R² = 0,31 R² = 0,31<br />

R² = 0,31 R² = 0,31<br />

R² = 0,19 R² = 0,19<br />

19 19<br />

25 25 30 30 35 35 40 40 45 45 50 50 55 55<br />

14<br />

12<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

jaargemiddelden jaargemiddelden 25<br />

maanddata maanddata<br />

20<br />

jaargemiddelden jaargemiddelden<br />

N in slibkoek N in (g/kg slibkoek ds) (g/kg ds)<br />

2 2<br />

25 25 30 30 35 35 40 40 45 45 50 50 55 55<br />

N in slibkoek N in (g/kg slibkoek ds) (g/kg ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

30<br />

15<br />

10<br />

maanddata maanddata<br />

jaargemiddelden jaargemiddelden<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

2005-2007 2005-2007<br />

2011<br />

91<br />

2011<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

2005-2007 2005-2007<br />

2011<br />

2011<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

2005-2007 2005-2007<br />

2011<br />

2011


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Waterschap Velt en Vecht; Emmen<br />

Locatie: Waterschap Velt en Vecht; Emmen<br />

droge stof (% ds)<br />

droge stof (% ds)<br />

locatie: waterschap velt en vecht; emmen<br />

29<br />

29<br />

27<br />

27<br />

25<br />

25<br />

23<br />

23<br />

21<br />

21<br />

19<br />

19<br />

17<br />

17<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Droge stof lab<br />

Droge stof lab<br />

locatie: waterschap rivierenland; arnhem, nijmegen, tiel, schelluinen, gendt, culemborg<br />

92<br />

R² = 0,28<br />

R² = 0,28<br />

R² = 0,53<br />

R² = 0,53<br />

15<br />

15<br />

45.000 50.000 55.000 60.000 65.000 70.000<br />

45.000 50.000 55.000 60.000 65.000 70.000<br />

Stikstof in slibkoek (mg/kg ds)<br />

Stikstof in slibkoek (mg/kg ds)<br />

30<br />

30<br />

28<br />

28<br />

26<br />

26<br />

24<br />

24<br />

R² = 0,88<br />

R² = 0,88<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

22<br />

22<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

20<br />

20<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

18<br />

18<br />

Culemborg<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

16<br />

16<br />

30<br />

30<br />

50<br />

50<br />

70<br />

70<br />

90<br />

90<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

2007-2010<br />

2007-2010<br />

2010-2011,<br />

2010-2011,<br />

struviet<br />

struviet 2007-2010<br />

2007-2010<br />

2010-2011<br />

2010-2011<br />

20<br />

20<br />

18<br />

18<br />

16<br />

16<br />

14<br />

14<br />

R² = 0,56<br />

R² = 0,56<br />

12<br />

12<br />

10<br />

10<br />

8<br />

8<br />

R² = 0,34<br />

R² = 0,34<br />

R² = 0,58<br />

R² = 0,58<br />

R² = 0,81<br />

R² = 0,81<br />

6<br />

6<br />

4<br />

4<br />

2<br />

2<br />

30<br />

30<br />

50<br />

50<br />

70<br />

70<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

N in slibkoek (g/kg ds)<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Gendt


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

CORRELATIE MET STIKSTOF <strong>IN</strong><br />

CENTRAAT/FILTRAAT<br />

Correlatie met met stikstof in in centraat/filtraat<br />

Correlatie met stikstof in centraat/filtraat<br />

Locatie: Waterschap De De Dommel; Tilburg Tilburg<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Droge Droge stof stof koek koek<br />

Droge stof koek<br />

25 25<br />

24 25 24<br />

24 24 24<br />

23 24 23<br />

23 23<br />

22 23 22<br />

22 22<br />

21 22 21<br />

locatie: waterschap de dommel; tilburg<br />

21 21<br />

20 21 20<br />

20 0 0 100 100 200 200<br />

R² = R² 0,36 = 0,36<br />

300R² 300= 0,36 400 400<br />

0 100 N-Kj N-Kj filtraat 200 filtraat (mg/l) (mg/l) 300<br />

N-Kj filtraat (mg/l)<br />

400<br />

Locatie: Waterschap De De Dommel; Mierlo Mierlo<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Droge Droge stof stof slibkoek slibkoek (% ds0 (% ds0<br />

Droge stof slibkoek (% ds0<br />

2008- 2008-<br />

2012 2012<br />

2008-<br />

2005- 2012 2005-<br />

2007 2007<br />

2005-<br />

2007<br />

29 29 locatie: waterschap de dommel; mierlo<br />

28 29 28<br />

27 28 27<br />

26 27 26<br />

25 26 25<br />

2007- 2007-<br />

24 25 24<br />

2010 2010<br />

2007-<br />

23 24 23<br />

2005- 2010 2005-<br />

22 23 22<br />

2006 2006<br />

2005-<br />

21 22 21<br />

20 21 20<br />

2006<br />

20 0 0 100 100 200 200 300 300<br />

0 Kj-N 100 Kj-N in centraat in centraat 200 (mg/l) (mg/l) 300<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Droge Droge stof stof slibkoek slibkoek (% ds) (% ds)<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

33 33<br />

33<br />

31 31<br />

31<br />

29 29<br />

29<br />

27 27<br />

27<br />

25 25<br />

25<br />

23 23<br />

Kj-N in centraat (mg/l)<br />

PE-verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE=verbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

PE=verbruik (g actief/kg ds)<br />

locatie: waterschap scheldestromen; walcheren<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

2002-2004<br />

2005-2007 2005-2007<br />

23<br />

21 21<br />

2005-2007<br />

2011 2011<br />

21<br />

19 19<br />

2011<br />

19 0 0 200 200 400 400 600 600<br />

0 NH4 200NH4 filtraat filtraat (mg/l) 400 (mg/l)<br />

NH4 filtraat (mg/l)<br />

600<br />

13 13<br />

12<br />

13 12<br />

11<br />

12 11<br />

2008-2012 2008-2012<br />

10<br />

11 10<br />

2008-2012<br />

2005-2007 2005-2007<br />

10<br />

9 9<br />

2005-2007<br />

8<br />

9 8<br />

7<br />

8 7<br />

6<br />

7 6<br />

6 0 0 100 100 200 200 300 300 400 400<br />

0 100 N-Kj N-Kj in filtraat in 200 filtraat (mg/l) 300 (mg/l) 400<br />

N-Kj in filtraat (mg/l)<br />

14 14<br />

14 13 13<br />

13 12 12<br />

12 11 11<br />

11 10 10<br />

10 9<br />

89<br />

78<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

9<br />

8<br />

7<br />

67<br />

6<br />

6 0 0 100 100 200 200 300 300<br />

0 Kj-N 100 Kj-N in centraat in centraat 200 (mg/l) (mg/l) 300<br />

14 14<br />

13 14 13<br />

12 13 12<br />

Kj-N in centraat (mg/l)<br />

2007- 2007-<br />

2010 2010<br />

2007-<br />

2005- 2010<br />

2005-<br />

2006 2006<br />

2005-<br />

2006<br />

11 12 11<br />

10 11 10<br />

2008-2011 2008-2011<br />

10 9<br />

89<br />

78<br />

9<br />

8<br />

7<br />

2008-2011<br />

2002-2004 2002-2004<br />

2002-2004<br />

2005-2007 2005-2007<br />

67<br />

6<br />

2005-2007<br />

56<br />

5<br />

2011 2011<br />

45<br />

4<br />

2011<br />

4 0<br />

0<br />

0 200 200 400 400 600 600<br />

200 NH4 NH4 filtraat filtraat<br />

400 (mg/l) (mg/l)<br />

600<br />

NH4 filtraat (mg/l)<br />

93


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Correlatie met magnesium<br />

CORRELATIE MET MAGNESIUM<br />

Correlatie met magnesium<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Droge<br />

Droge<br />

stof<br />

stof<br />

(%ds)<br />

(%ds)<br />

33 33<br />

31 31<br />

29 29<br />

27 27<br />

25 25<br />

23 23<br />

21 21<br />

19 19<br />

17 17<br />

locatie: waterschap rivierenland; arnhem, nijmegen, tiel, schelluinen, gendt, culemborg<br />

Locatie: Waterschap Velt en en Vecht; Emmen<br />

droge<br />

droge<br />

stof<br />

stof<br />

(%<br />

(%<br />

ds)<br />

ds)<br />

locatie: waterschap velt en vecht; emmen<br />

94<br />

R² R² = = 0,65<br />

R² R² = = 0,38<br />

R² R² = = 0,56<br />

15 15<br />

1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000<br />

29 29<br />

27 27<br />

25 25<br />

23 23<br />

21 21<br />

19 19<br />

17 17<br />

Mg in in slibkoek (mg/kg ds)<br />

R² R² = = 0,59<br />

15 15<br />

00 5000 10000 15000 20000 25000 30000<br />

Mg in in slibkoek (g/kg ds)<br />

2007-2010<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

2010-2011, struviet<br />

2010-2011


stowa 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Correlatie met polymeerdosering<br />

CORRELATIE Correlatie met polymeerdosering MET POLyMEERDOSER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Waterschap Groot Salland; Zwolle<br />

Locatie: Waterschap Groot Salland; Zwolle<br />

locatie: waterschap groot salland; zwolle<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

30<br />

30<br />

29<br />

29<br />

28<br />

28<br />

Polymeer A<br />

Polymeer A<br />

ds, cen 1<br />

ds, cen 1<br />

ds, cen 2<br />

ds, cen 2<br />

pe, cen 1<br />

pe, cen 1<br />

pe, cen 2<br />

Polymeer B<br />

Polymeer B<br />

Polymeer C<br />

Polymeer C<br />

18<br />

18<br />

16<br />

16<br />

14<br />

14<br />

12<br />

12<br />

pe, cen 2<br />

10<br />

27<br />

10<br />

27<br />

8<br />

8<br />

26<br />

6<br />

26<br />

6<br />

4<br />

25<br />

4<br />

25<br />

2<br />

2<br />

24<br />

0<br />

24 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 0<br />

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011<br />

Locatie: Waterschap Groot Salland; Deventer<br />

Locatie: Waterschap Groot Salland; Deventer<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

30locatie:<br />

waterschap groot salland; deventer<br />

30<br />

Polymeer A<br />

Polymeer A<br />

29<br />

29<br />

28<br />

28<br />

27<br />

27<br />

26<br />

26<br />

Polymeer B<br />

Polymeer B<br />

ds, cen 1<br />

ds, cen 1<br />

ds, cen 2<br />

ds, cen 2<br />

pe, cen 1<br />

pe, cen 1<br />

pe, cen 2<br />

pe, cen 2<br />

25<br />

0<br />

25 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 0<br />

2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011<br />

14<br />

14<br />

12<br />

12<br />

10<br />

10<br />

8<br />

8<br />

6<br />

6<br />

4<br />

4<br />

2<br />

2<br />

Polymeer verbruik (ge ac>ef/kg ds)<br />

Polymeer verbruik (ge ac>ef/kg ds)<br />

95<br />

Polymeer verbruik (g ac>ef/kg ds)<br />

Polymeer verbruik (g ac>ef/kg ds)


Locatie: Waterschap stowa 2012-46 <strong>TRENDS</strong> De Dommel; <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G Mierlo<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Polymeerverbruik (g PEact/kg (g PEact/kg ds) ds)<br />

12<br />

12<br />

11<br />

11<br />

10<br />

10<br />

9<br />

9<br />

8<br />

8<br />

7<br />

7<br />

locatie: waterschap de dommel; mierlo<br />

Polymeer A Polymeer B Polymeer C<br />

Polymeer A Polymeer B Polymeer C<br />

6<br />

24<br />

62003<br />

2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 201224<br />

2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Polymeerverbruik (g PEact/kg (g PEact/kg ds) ds)<br />

locatie: waterschap de dommel; tilburg<br />

96<br />

polymeer<br />

polymeer slibkoek<br />

slibkoek<br />

13<br />

13<br />

12<br />

12<br />

Polymeer A<br />

Polymeer A<br />

Polymeer B<br />

Polymeer B<br />

25<br />

25<br />

24<br />

24<br />

11<br />

11<br />

23<br />

10<br />

23<br />

10<br />

22<br />

9<br />

22<br />

9<br />

8<br />

8<br />

7<br />

7<br />

polymeer<br />

polymeer slibkoek<br />

slibkoek<br />

21<br />

21<br />

20<br />

20<br />

6<br />

19<br />

62003<br />

2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 201219<br />

2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012<br />

28<br />

28<br />

27<br />

27<br />

26<br />

26<br />

25<br />

25<br />

Droge Droge stof stof slibkoek (%ds) (%ds)<br />

Droge Droge stof stof slibkoek (%ds) (%ds)


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Correlatie met SVI<br />

Correlatie met SVI<br />

CORRELATIE MET SVI<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Droge Droge stof stof koek koek<br />

Droge stof koek<br />

25 25<br />

24<br />

24 24<br />

23<br />

23 23<br />

22<br />

22 22<br />

21<br />

locatie: waterschap de dommel; tilburg<br />

21 21<br />

20<br />

20 20<br />

19<br />

19 1950<br />

R² = 0,1839<br />

R² R² = = 0,1839<br />

60 70 80 90 100<br />

50 50 60 60 70 SVI 70 (ml/g) 80 80<br />

SVI (ml/g)<br />

90 90 100<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Droge Droge stof stof slibkoek slibkoek (%ds) (%ds)<br />

Droge stof slibkoek (%ds)<br />

2008-<br />

2012 2008-<br />

2005- 2012<br />

2007 2005-<br />

2008- 2007<br />

2012 2008-<br />

2012<br />

locatie: waterschap de dommel; mierlo<br />

26,5<br />

26,5<br />

26,0<br />

26,0<br />

25,5<br />

25,5<br />

25,0<br />

25,0<br />

24,5<br />

24,5<br />

24,0<br />

24,0<br />

60 70 80 90 100 110<br />

60 60 70 70 80 SVI 80 (ml/g) 90 90<br />

SVI (ml/g)<br />

100 110<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Droge Droge stof stof slibkoek slibkoek (% ds) (% ds)<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

25<br />

Polymeerverbruik (g/kg (g/kg ds) ds)<br />

Polymeerverbruik (g/kg ds)<br />

Polymeerverbruik<br />

Polymeerverbruik<br />

(g PEactief/ (g PEactief/ kg ds) kg ds)<br />

(g PEactief/ kg ds)<br />

locatie: waterschap scheldestromen; walcheren<br />

33<br />

33 33<br />

31<br />

31 31<br />

29<br />

2008-<br />

29 29<br />

27<br />

27 27<br />

25<br />

25 25<br />

23<br />

23 23<br />

21<br />

21 21<br />

19<br />

2011 2008-<br />

2002-<br />

2011<br />

2004 2002-<br />

2005-<br />

2004<br />

2007 2005-<br />

2011<br />

2007<br />

2011<br />

19 1920<br />

70 120 170 220<br />

20 20 70 70 SVI 120 (ml/g) 120<br />

SVI (ml/g)<br />

170 220<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg (g actief/kg ds) ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

13<br />

13 13<br />

12<br />

12 12<br />

11<br />

11 11<br />

10<br />

10 10<br />

9<br />

99<br />

8<br />

88<br />

7<br />

77<br />

6<br />

R² = 0,31<br />

R² R² = = 0,31<br />

6650<br />

60 70 80 90 100<br />

50 50 60 60 SVI 70 70(ml/g) 80 80<br />

SVI (ml/g)<br />

90 90 100<br />

12<br />

12 12<br />

11<br />

11 11<br />

10<br />

10 10<br />

9<br />

99<br />

8<br />

88<br />

7<br />

77<br />

6<br />

66<br />

5<br />

R² = 0,22<br />

R² R² = = 0,22<br />

5560<br />

70 80 90 100 110<br />

60 60 70 70 80 80SVI 90 90 100 110<br />

SVI<br />

97<br />

2008-<br />

2012 2008-<br />

2007<br />

2012<br />

2007<br />

2007<br />

2007<br />

14<br />

13 14 14<br />

12 13 13<br />

2008-<br />

11 12 12<br />

10 11 11<br />

10 910<br />

89<br />

9<br />

78<br />

8<br />

67<br />

7<br />

56<br />

6<br />

45<br />

5<br />

2011 2008-<br />

2002- 2011<br />

2004 2002-<br />

2005- 2004<br />

2007 2005-<br />

2011 2007<br />

2011<br />

4420<br />

70 120 170 220<br />

20 20 70 70 SVI (ml/g) 120 SVI (ml/g)<br />

170 220


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

locatie: waterschap rivierenland; arnhem, nijmegen, tiel, schelluinen, gendt, culemborg<br />

98<br />

R² = 0,66<br />

10<br />

50 100 150 200<br />

enland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, SVI (ml/g) Culemborg<br />

66<br />

200<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Gendt<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

20<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

R² = 0,76<br />

0<br />

50 100 150 200<br />

SVI (ml/g)<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Gendt<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Gendt<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

20<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

R² = 0,76<br />

0<br />

50 100 150 200<br />

SVI (ml/g)<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Gendt


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

CORRELATIE MET DROGE STOF<br />

Correlatie met droge stof naar ontwatering<br />

Correlatie met droge stof naar ontwatering<br />

NAAR ONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Locatie: Waterschap Scheldestromen; Walcheren<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

Droge stof slibkoek (% ds)<br />

locatie: waterschap scheldestromen; walcheren<br />

34<br />

34<br />

32<br />

32<br />

30<br />

30<br />

28<br />

28<br />

26<br />

26<br />

24<br />

24<br />

22<br />

22<br />

20<br />

20 202<br />

3 4 5<br />

2 Ds 3 naar ontwatering 4 (%ds)<br />

Ds naar ontwatering (%ds)<br />

5<br />

Locatie: Waterschap Groot Salland; Zwolle & Deventer<br />

Locatie: Waterschap Groot Salland; Zwolle & Deventer<br />

Ds slibkoek (% ds)<br />

Ds slibkoek (% ds)<br />

30<br />

30<br />

29<br />

29<br />

28<br />

28<br />

27<br />

27<br />

26<br />

26<br />

25<br />

25<br />

locatie: waterschap groot salland; zwolle & deventer<br />

R² = 0,48<br />

R² = 0,48<br />

R² = 0,73<br />

R² = 0,73<br />

24<br />

24 243<br />

3,2 3,4 3,6 3,8<br />

3 3,2 3,4 3,6<br />

Ds<br />

3,2<br />

naar ontwatering<br />

3,4<br />

(%ds)<br />

3,6<br />

Ds naar ontwatering (%ds)<br />

3,8<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Tilburg<br />

Droge stof koek<br />

Droge stof koek<br />

25<br />

25<br />

24<br />

24<br />

23<br />

23<br />

22<br />

22<br />

21<br />

21<br />

20<br />

20<br />

locatie: waterschap de dommel; tilburg<br />

19<br />

19 193,0<br />

3,5 4,0<br />

3,0 3,5<br />

ds voeding<br />

3,5<br />

(% ds)<br />

ds voeding (% ds)<br />

4,0<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2005-2007<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

2011<br />

2011<br />

zwolle 2003-<br />

2006 zwolle 2003-<br />

2006<br />

zwolle 2007-<br />

2010 zwolle 2007-<br />

2010<br />

deventer 2005-<br />

2007 deventer 2005-<br />

2007<br />

deventer 2008-<br />

2010 deventer 2008-<br />

2010<br />

Zwolle 2003-<br />

2006 Zwolle 2003-<br />

2006<br />

Deventer 2008-<br />

2010 Deventer 2008-<br />

2010<br />

2008-<br />

2012 2008-<br />

2012<br />

2005-<br />

2007 2005-<br />

2007<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

14<br />

14<br />

13<br />

13<br />

12<br />

12<br />

11<br />

11<br />

10<br />

10<br />

9<br />

9<br />

8<br />

8<br />

7<br />

7<br />

6<br />

6<br />

5<br />

5<br />

4<br />

4 42<br />

3 4 5<br />

2 Ds 3 naar ontwatering 4 (%ds)<br />

Ds naar ontwatering (%ds)<br />

5<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

Polymeerverbruik (g actief/kg ds)<br />

PE<br />

PE<br />

18<br />

18<br />

16<br />

16<br />

14<br />

14<br />

12<br />

12<br />

10<br />

10<br />

8<br />

8<br />

6<br />

6<br />

4<br />

4<br />

2<br />

2<br />

0<br />

R² = 0,43<br />

R² = 0,43<br />

R² = 0,93<br />

R² = 0,93<br />

R² = 0,87<br />

R² = 0,87<br />

0<br />

3 3,2 3,4 3,6 3,8<br />

3 3,2 3,4 3,6<br />

Ds<br />

3,2<br />

naar ontwatering<br />

3,4<br />

(%ds)<br />

3,6<br />

Ds naar ontwatering (%ds)<br />

3,8<br />

13<br />

13<br />

12<br />

12<br />

11<br />

11<br />

10<br />

10<br />

9<br />

9<br />

8<br />

8<br />

7<br />

7<br />

6<br />

6 63,0<br />

3,5 4,0<br />

3,0 3,5<br />

ds voeding<br />

3,5<br />

(% ds)<br />

ds voeding (% ds)<br />

4,0<br />

99<br />

2002-2004<br />

2002-2004<br />

2005-2007<br />

2005-2007<br />

2008-2011<br />

2008-2011<br />

2011<br />

2011<br />

zwolle 2003-2006<br />

zwolle 2003-2006<br />

zwolle 2007-2010<br />

zwolle 2007-2010<br />

deventer 2005-<br />

2007 deventer 2005-<br />

2007<br />

deventer 2007 2008-<br />

2010 deventer 2008-<br />

2010<br />

Zwolle 20102003-2006<br />

Zwolle 2003-2006<br />

Deventer 2005-<br />

2007 Deventer 2005-<br />

2007<br />

Deventer 2007 2008-<br />

2010 Deventer 2008-<br />

2010<br />

2008-<br />

2012 2008-<br />

2012<br />

2005-<br />

2007 2005-<br />

2007


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Locatie: Waterschap De Dommel; Mierlo<br />

Locatie: Waterschap De De Dommel; Mierlo<br />

Droge stof slibkoek (% ds0<br />

Droge stof slibkoek (% ds0<br />

Droge stof slibkoek (% ds0<br />

locatie: waterschap de dommel; mierlo<br />

29<br />

29 29<br />

28<br />

28 28<br />

27<br />

27 27<br />

26<br />

26 26<br />

25<br />

25 25<br />

24<br />

24 24<br />

23<br />

23 23<br />

2007-2010<br />

2007-2010 2007-2010<br />

2005-2006<br />

2005-2006 2005-2006<br />

2011-2012<br />

2011-2012 2011-2012<br />

22<br />

22 1,8<br />

22<br />

1,8 1,8<br />

2,3<br />

2,3 2,3<br />

Ds naar ontwatering (%ds)<br />

Ds Ds naar naar ontwatering ontwatering (%ds) (%ds)<br />

2,8<br />

2,8 2,8<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Locatie: Waterschap Rivierenland; Arnhem, Nijmegen, Tiel, Schelluinen, Gendt, Culemborg<br />

Droge stof van slibkoek (% van ds)<br />

Droge stof van slibkoek (% van ds)<br />

Droge stof van slibkoek (% van ds)<br />

locatie: waterschap rivierenland; arnhem, nijmegen, tiel, schelluinen, gendt, culemborg<br />

31<br />

31 31<br />

29<br />

29 29<br />

27<br />

27 27<br />

25<br />

25 25<br />

23<br />

23 23<br />

R² = 0,53<br />

21<br />

R² R² = = 0,53 0,53<br />

21 21<br />

19<br />

R² = 0,47<br />

19 19<br />

R² R² = = 0,47 0,47<br />

17<br />

17 17<br />

15<br />

15 15<br />

0 1 2 3 4 5 6<br />

00 11 22 33 44 55 66<br />

ds naar slibontwatering (% ds)<br />

ds ds naar naar slibontwatering (% (% ds) ds)<br />

Locatie: Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

Locatie: Hoogheemraadschap Schieland en en Krimpenerwaard; Kralingseveer<br />

droge stof koek<br />

droge stof koek<br />

droge stof koek<br />

locatie: hoogheemraadschap schieland en krimpenerwaard; kralingseveer<br />

100<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen Nijmegen<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

PE=verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE=verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE=verbruik (g actief/kg ds)<br />

28%<br />

28% 28%<br />

27%<br />

27% 27%<br />

26%<br />

26% 26%<br />

25%<br />

25% 25%<br />

24%<br />

24% 24%<br />

23%<br />

23% 23%<br />

22%<br />

22% 22%<br />

21%<br />

21% 21%<br />

2004-2008<br />

2004-2008 2004-2008<br />

2008-2011<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004<br />

2002-2004 2002-2004<br />

20%<br />

20% 20%<br />

2,0<br />

2,0 2,0<br />

2,5 3,0 3,5<br />

2,5 2,5 3,0 3,0 3,5 3,5<br />

ds gisting in (% ds)<br />

ds ds gisting gisting in in (% (% ds) ds)<br />

4,0<br />

4,0 4,0<br />

PE verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

PE-verbruik (g actief/kg ds)<br />

14<br />

14 14<br />

13<br />

13 13<br />

12<br />

12 12<br />

11<br />

11 11<br />

10<br />

10 10<br />

2007-2010<br />

9<br />

2007-2010 2007-2010<br />

99<br />

2011-2012<br />

8<br />

2011-2012 2011-2012<br />

88<br />

7<br />

77<br />

6<br />

1,8 66<br />

2,3 2,8<br />

1,8 1,8 2,3 2,3 2,8 2,8<br />

Ds naar ontwatering (%ds)<br />

Ds Ds naar naar ontwatering ontwatering (%ds) (%ds)<br />

20<br />

20 20<br />

18<br />

18 18<br />

16<br />

16 16<br />

14<br />

14 14<br />

12<br />

12 12<br />

R² = 0,55<br />

10<br />

R² R² = = 0,55 0,55<br />

10 10<br />

8<br />

88<br />

6<br />

66<br />

4<br />

44<br />

R² = 0,52<br />

2<br />

R² R² = = 0,52 0,52<br />

22<br />

0<br />

0 1 2 3 4 5 6<br />

00 11 22 33 44 55 66<br />

ds naar slibontwatering (% ds)<br />

ds ds naar naar slibontwatering (% (% ds) ds)<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Arnhem<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Nijmegen<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Schelluinen<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Culemborg<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Tiel<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

Gendt<br />

40<br />

40 40<br />

35<br />

35 35<br />

30<br />

30 30<br />

25<br />

25 25<br />

20<br />

20 20<br />

15<br />

15 15<br />

10<br />

10 10<br />

5<br />

55<br />

2004-2008<br />

2004-2008 2004-2008<br />

2008-2011<br />

2008-2011 2008-2011<br />

2002-2004<br />

2002-2004 2002-2004<br />

0<br />

2,0 00<br />

2,0 2,0<br />

2,5 3,0 3,5<br />

2,5 2,5 3,0 3,0 3,5 3,5<br />

ds gisting in (% ds)<br />

ds ds gisting gisting in in (% (% ds) ds)<br />

4,0<br />

4,0 4,0


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

bijlage ii<br />

notitie<br />

nummer: ap11005-ar-02<br />

VERKENNENDE PROEVEN RIJP<strong>IN</strong>G POLyMEER<br />

1 inleiding<br />

STOWA<br />

Een van de aanbevelingen van de STOWA studie “Trends in Slibontwatering” is meer aandacht<br />

te besteden aan een goede bedrijfsvoering van de aanmaak van het polymeer. Een voldoende<br />

rijping van het polymeer is van belang voor een goede werking van het polymeer.<br />

Helaas is er weinig ervaring met het bepalen van de rijpingstijd en is ook niet bekend of onvoldoende<br />

rijping echt een probleem is. Daarom zijn er flankerend aan de studie oriënterende<br />

proeven uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in deze rijping van het polymeer. Deze notitie<br />

beschrijft de resultaten van deze proeven.<br />

2 opzet<br />

2.1 geleidbaarheid als maat voor rijpingstijd<br />

Bij de proeven is gebruik gemaakt van het gegeven dat de geleidbaarheid van de polymeeroplossing<br />

toeneemt naarmate het polymeer zich ontvouwt en daardoor de lading van het polymeer<br />

en het tegen­ion meetbaar wordt in de vorm van een verhoogde geleidbaarheid. Deze<br />

methode voor de bepaling van de rijpingstijd wordt onder andere aanbevolen in een Duits<br />

Merkblatt voor slibontwatering1 .<br />

Om een indruk te krijgen van de bruikbaarheid van deze methode zijn labproeven gedaan<br />

met een aantal polymeren om zo de rijpingstijd te bepalen. Daarnaast is bij een aantal waterschappen<br />

de geleidbaarheid bepaald in het aangemaakte polymeer om zo te onderzoeken of<br />

er veel variatie is te zien in deze geleidbaarheid en daarmee in de rijping van het polymeer.<br />

2.2 lab-proeven<br />

Door vijf waterschappen is een polymeer te beschikking gesteld voor de proeven. De proeven<br />

zijn op 24 september uitgevoerd in het laboratorium van Waterschap Scheldestromen op de<br />

rwzi Terneuzen.<br />

2.2.1 opzet<br />

Er zijn 2 opstellingen gebruikt. In de eerste opstelling is het polymeer aangemaakt in een<br />

bekerglas en werd het polymeer geroerd met een (grote) roervlo (zie foto). De geleidbaarheid<br />

werd regelmatig gemeten door de geleidbaarheidsmeting goed in de polymeeroplossing te<br />

houden. Hierbij werd er voor gezorgd dat deze zo dicht mogelijk bij de roervlo zat. De roerder<br />

moest op een maximum toerental staan om een goede menging in de polymeeroplossing te<br />

bereiken. Tijdens de proeven is ook een test gedaan met een vergelijkbare opstelling, maar een<br />

andere roervlo en roerder. Hierbij was de menging duidelijk minder.<br />

1 DWA, “Machinelle Schlammentwasserung”, Merkblatt DWA M­366 (entwurf), Oktober 2011, ISBN 978­3­942964­05­0.<br />

101


werd het polymeer geroerd met een (grote) roervlo (zie foto). De geleidbaarheid werd regelmatig<br />

gemeten door de geleidbaarheidsmeting goed in de polymeeroplossing te houden. Hierbij werd er voor<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

gezorgd dat deze zo dicht mogelijk bij de roervlo zat. De roerder moest op een maximum toerental<br />

staan om een goede menging in de polymeeroplossing te bereiken. Tijdens de proeven is ook een test<br />

gedaan met een vergelijkbare opstelling, maar een andere roervlo en roerder. Hierbij was de menging<br />

duidelijk minder.<br />

Bij de tweede opstelling is een mechanische roerder gebruikt (zie foto). De geleidbaarheid<br />

werd elke minuut gemeten met een geleidbaarheidsmeting die vlak naast de roerder in de<br />

oplossing was geplaatst. Tijdens de proeven viel het op dat de menging met deze roerder niet<br />

altijd ideaal was en dat er soms sprake was van klontering van het polymeer.<br />

Bij de tweede opstelling is een mechanische roerder gebruikt (zie foto). De geleidbaarheid werd elke<br />

minuut gemeten met een geleidbaarheidsmeting die vlak naast de roerder in de oplossing was<br />

geplaatst. Tijdens de proeven viel het op dat de menging met deze roerder niet altijd ideaal was en dat<br />

er soms sprake was van klontering van het polymeer.<br />

figuur 1 opstellingen voor bepaling van de rijpingstijd. bij opstelling 1 werd een roervlo gebruikt voor de menging.<br />

bij opstelling 2 een mechanische bovenroerder<br />

Figuur 1: Opstellingen voor Bij bepaling elke proef van is de uitgegaan rijpingstijd. van Bij 300 opstelling ml water 1 werd waaraan een roervlo ongeveer gebruikt 3,1­3,2 voor g de polymeer menging. aan Bij toe­<br />

opstelling 2 een mechanische gevoegd bovenroerder. werd, zodat een polymeeroplossing met een concentratie van 1% werd verkregen.<br />

Vrijwel alle polymeren hadden een actief aandeel van 42­48% zodat de concentratie actief<br />

Bij elke proef is uitgegaan van 300 ml water waaraan ongeveer 3,1-3,2 g polymeer aan toegevoegd<br />

polymeer ongeveer 0,45­0,5% bedroeg. Dit is ook de concentratie die de meeste waterschap­<br />

werd, zodat een polymeeroplossing met een concentratie van 1% werd verkregen. Vrijwel alle<br />

pen hanteren voor de aanmaak van hun polymeeroplossing.<br />

polymeren hadden een actief aandeel van 42-48% zodat de concentratie actief polymeer ongeveer 0,45-<br />

0,5% bedroeg. Dit is ook de concentratie die de meeste waterschappen hanteren voor de aanmaak van<br />

hun polymeeroplossing.<br />

Voor het aanmaken van het polymeer is leidingwater gebruikt. Het leidingwater had een<br />

geleidbaarheid van 500 µS/cm en een pH van 7,9. De proeven zijn met leidingwater van kamertemperatuur<br />

(23­24 °C) uitgevoerd.<br />

2.2.2 resultaten<br />

Notitie “verkennende proeven rijping polymeer”<br />

Referentie: AP11005-AR-02<br />

STOWA<br />

Figuur 2 geeft de resultaten weer van de proeven met de eerste opstelling waarbij Pagina het poly­ 2 van 8<br />

meer geroerd werd met een grote en zware roervlo. In vergelijking met Versie:27 de andere september opstelling 2012<br />

was de menging bij deze opstelling het beste.<br />

Voor 2 polymeren is ook een andere wat lichtere roervlo gebruikt met ongeveer dezelfde diameter.<br />

Dit is aangegeven als “vlo 2” in de legenda. Bovendien is hierbij ook minder snel geroerd<br />

omdat de roervlo anders te snel ging springen. De resultaten laten zien dat een andere mengwijze<br />

een andere geleidbaarheid van de polymeeroplossing oplevert.<br />

102


ij deze opstelling het beste.<br />

Voor 2 polymeren is ook een andere wat lichtere roervlo gebruikt met ongeveer dezelfde diameter. Dit<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

is aangegeven als “vlo 2” in de legenda. Bovendien is hierbij ook minder snel geroerd omdat de roervlo<br />

anders te snel ging springen. De resultaten laten zien dat een andere mengwijze een andere<br />

geleidbaarheid van de polymeeroplossing oplevert.<br />

figuur 2 resultaten proeven rijpingstijd met opstelling 1<br />

Geleidbaarheid polymeeroplossing (uS/cm)<br />

1700<br />

1500<br />

1300<br />

1100<br />

900<br />

700<br />

500<br />

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80<br />

Figuur 2: Resultaten proeven rijpingstijd met opstelling 1.<br />

tabel 1 samenvatting resultaten geleidbaarheidsmetingen, opstelling 1, identieke mengcondities. toename in geleidbaarheid ten<br />

opzichte van de uitgangsoplossing<br />

Tijd in minuten<br />

Kemira C1598<br />

Kemira C1598, vlo 2<br />

Kemira SD 2081<br />

Kemira SD 2081, vlo 2<br />

Necarbo K166 LX<br />

Necarbo K232L<br />

Nalco CoreShell 71308<br />

Tabel 1: Samenvatting resultaten geleidbaarheidsmetingen, opstelling 1, identieke mengcondities. Toename in<br />

geleidbaarheid ten opzichte van de uitgangsoplossing.<br />

toename van de geleidbaarheid (µs/cm) maximaal na 5 min % van max na 10 min % van max<br />

Kemira C1598 839 811 97% 829 99%<br />

Toename Kemira SD 2081 van de<br />

maximaal 471 na 5 431 min % 91% van max na 436 10 min 93% % van max<br />

geleidbaarheid Necarbo K166LX (µS/cm)<br />

992 940 95% 955 96%<br />

Kemira C1598 839 811 97% 829 99%<br />

Necarbo K232L 1051 962 92% 986 94%<br />

Kemira Nalco CoreShell SD 2081 71308 471 894 431 771 91% 86% 436 795 89% 93%<br />

Necarbo K166LX 992 940 95% 955 96%<br />

Necarbo K232L Tabel 1 geeft de resultaten 1051 van de 962 proeven in tabelvorm 92% weer. Deze gegevens 986 laten zien 94% dat<br />

vrijwel alle polymeren binnen 5 minuten meer dan 90% van de maximale toename van de<br />

Nalco CoreShell 71308 894 771 86% 795 89%<br />

geleidbaarheid laten zien. Alleen Nalco Coreshell 71038 reageert langzamer en heeft ook na<br />

10 minuten nog niet 90% van de maximale geleidbaarheid bereikt. Opvallend is dat de geleid­<br />

Notitie “verkennende baarheid proeven bij dit rijping polymeer polymeer” ook na een uur nog steeds blijft oplopen.<br />

Referentie: AP11005-AR-02<br />

STOWA<br />

Pagina 3 van 8<br />

Versie:27 september 2012<br />

Het polymeer Kemira SD 2081 vertoonde de minste toename van de geleidbaarheid. Dit zou<br />

er op kunnen wijzen dat dit polymeer een lagere ladingsdichtheid heeft dan de andere polymeren.<br />

De grootste toename werd gevonden bij Necarbo K232 L. Opvallend bij dit polymeer is<br />

wel dat de geleidbaarheid na het bereiken van een maximum weer begon te dalen.<br />

Figuur 3 laat de resultaten zien van de metingen met proefopstelling 2. De resultaten van<br />

deze metingen zijn minder goed bruikbaar doordat de menging te lokaal was. Door de hoge<br />

viscositeit van de oplossing kon de relatief kleine propeller van de roerder niet al het polymeer<br />

mengen. Aanvankelijk waren de proeven uitgevoerd bij een toerental van 700 rpm, later<br />

bij 1000 rpm. Op het einde van enkele proeven is het toerental nog verder opgevoerd zonder<br />

duidelijk effect op de menging of de resultaten. Bij enkele proeven bleek de slechte menging<br />

ook uit de aanwezigheid van klonten polymeer in de oplossing.<br />

103


geleidbaarheid na het bereiken van een maximum weer begon te dalen.<br />

Figuur 3 laat de STOWA resultaten 2012-46 <strong>TRENDS</strong> zien <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G van de metingen met proefopstelling 2. De resultaten van deze metingen<br />

zijn minder goed bruikbaar doordat de menging te lokaal was. Door de hoge viscositeit van de oplossing<br />

kon de relatief kleine propeller van de roerder niet al het polymeer mengen. Aanvankelijk waren de<br />

proeven uitgevoerd bij een toerental van 700 rpm, later bij 1000 rpm. Op het einde van enkele proeven<br />

is het toerental nog verder opgevoerd zonder duidelijk effect op de menging of de resultaten. Bij enkele<br />

proeven bleek de slechte menging ook uit de aanwezigheid van klonten polymeer in de oplossing.<br />

Sommige grafieken vertonen een plotseling piek in de resultaten. Deze pieken werden verkregen<br />

door met de elektrode het polymeer in de oplossing extra te mengen. De piek ontstond<br />

dan 1­3 minuten na deze mengactie. Opvallend genoegd leidde de mengactie niet altijd tot<br />

een piek. Bij de opstelling met de roervlo is dit ook enige malen gedaan, maar daar zorgde<br />

dit niet voor een vreemde verandering in de resultaten. Dit bevestigt dat de menging bij deze<br />

proef beter was.<br />

Sommige grafieken vertonen een plotseling piek in de resultaten. Deze pieken werden verkregen door<br />

met de elektrode het polymeer in de oplossing extra te mengen. De piek ontstond dan 1-3 minuten na<br />

deze mengactie. Opvallend genoegd leidde de mengactie niet altijd tot een piek. Bij de opstelling met de<br />

roervlo is dit ook enige malen gedaan, maar daar zorgde dit niet voor een vreemde verandering in de<br />

resultaten. Dit bevestigt dat de menging bij deze proef beter was.<br />

figuur 3 resultaten van proeven met opstelling 2 (mechanische bovenroerder)<br />

Geleidbaarheid polymeeroplossing (uS/cm)<br />

2700<br />

2500<br />

2300<br />

2100<br />

1900<br />

1700<br />

1500<br />

1300<br />

1100<br />

900<br />

700<br />

500<br />

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110<br />

Figuur 3: resultaten van proeven met opstelling 2 (mechanische bovenroerder).<br />

De slechtere menging in de tweede opstelling zorgt er voor dat de geleidbaarheid langzamer<br />

oploopt en dat er eerder een maximum wordt bereikt (zie Tabel 2).<br />

De slechtere menging in de tweede opstelling zorgt er voor dat de geleidbaarheid langzamer oploopt en<br />

dat er eerder een maximum wordt bereikt (zie Tabel 2).<br />

tabel 2 vergelijking maximale toename van de geleidbaarheid bij de twee opstellingen (pieken in de resultaten bij opstelling 2<br />

zijn niet meegenomen)<br />

Notitie “verkennende proeven rijping polymeer”<br />

STOWA<br />

maximale toename geleidbaarheid (µs/cm) opstelling 1 opstelling 2<br />

Kemira C1598 839 1005<br />

Necarbo K166LX 992 459<br />

Necarbo K232L 1051 642<br />

Nalco CoreShell 71308 894 698<br />

Opvallend genoeg laat het polymeer Kemira C1598 in de tweede opstelling wel een hoger<br />

maximum in de geleidbaarheid zien. Dit maximum wordt wel langzamer bereikt (zie Figuur<br />

4). Verder vertoont het verloop in de geleidbaarheid voor de opstelling met de lichtere roervlo<br />

in eerste instantie een vergelijkbaar verloop als bij de mechanische roerder. Bij de mechanische<br />

roerder zet de toename echter verder door, terwijl die bij de opstelling met de roervlo<br />

juist afvlakt. Wellicht zorgt het hogere toerental van de mechanische roerder voor het verschil<br />

in resultaten.<br />

104<br />

Tijd in minuten<br />

Kemira C1598<br />

Necarbo K166 LX<br />

Nalco CoreShell 71308<br />

Necarbo K232L<br />

Referentie: AP11005-AR-02<br />

Pagina 4 van 8<br />

Versie:27 september 2012


Opvallend genoeg laat het polymeer Kemira C1598 in de tweede opstelling wel een hoger maximum in<br />

de geleidbaarheid zien. Dit maximum wordt wel langzamer bereikt (zie Figuur 4). Verder vertoont het<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

verloop in de geleidbaarheid voor de opstelling met de lichtere roervlo in eerste instantie een<br />

vergelijkbaar verloop als bij de mechanische roerder. Bij de mechanische roerder zet de toename echter<br />

verder door, terwijl die bij de opstelling met de roervlo juist afvlakt. Wellicht zorgt het hogere toerental<br />

van de mechanische roerder voor het verschil in resultaten.<br />

figuur 4 vergelijking resultaten voor polymeer kemira c1598 voor 3 verschillende opstellingen<br />

Geleidbaarheid polymeeroplossing<br />

(uS/cm)<br />

1700<br />

1500<br />

1300<br />

1100<br />

900<br />

700<br />

500<br />

0 10 20 30<br />

Tijd in minuten<br />

40 50 60<br />

Figuur 4: Vergelijking resultaten voor polymeer Kemira C1598 voor 3 verschillende opstellingen.<br />

2.3 geleidbaarheid in de praktijk<br />

2.3 Geleidbaarheid in de praktijk<br />

Om een beeld te krijgen van de variatie van de geleidbaarheid in de praktijk hebben 3 water­<br />

Om een beeld te schappen krijgen van gedurende de variatie een van periode de geleidbaarheid van 1­2 weken in de op praktijk verschillende hebben momenten 3 waterschappen de geleidbaar­<br />

gedurende een periode heid van van het 1-2 aangemaakte weken op verschillende polymeer gemeten. momenten Als deze de geleidbaarheid van sterk het zou variëren is<br />

aangemaakte polymeer dit een indicatie gemeten. dat Als de deze rijping geleidbaarheid van het polymeer sterk zou niet variëren voldoende is dit is. een Bij een indicatie vierde dat waterschap de<br />

rijping van het polymeer (waterschap niet voldoende Scheldestromen) is. Bij een is de vierde geleidbaarheid waterschap van (waterschap het polymeer Scheldestromen) gedurende een is week<br />

de geleidbaarheid van het polymeer gedurende een week continu gemeten.<br />

continu gemeten.<br />

tabel 3 resultaten metingen geleidbaarheid aangemaakt polymeer<br />

roervlo 1<br />

roervlo 2<br />

mechanische roerder<br />

Notitie “verkennende proeven rijping polymeer”<br />

locatie polymeer toename geleidbaarheid (µs/cm)<br />

STOWA<br />

Referentie: AP11005-AR-02<br />

periode<br />

Pagina 5 van 8<br />

gemiddeld st dev. #<br />

Versie:27 september 2012<br />

SOI Culemborg Nalco CoreShell 71308 581 9 1,5% 24 9 meetdagen in periode van 20 dagen<br />

SOI Mierlo Necarbo K232L 771 40 5,2% 6 3 meetdagen in periode van 3 dagen<br />

SOI Kralingseveer Kemira SD 2081 848 35 4,1% 5 2 meetdagen in periode van 2 dagen<br />

De metingen laat zien dat de geleidbaarheid relatief constant is. Dit wijst er op dat de<br />

rijpingstijd bij normale bedrijfsvoering niet veel variatie laat zien. Dit zal het geval zijn als er<br />

bij alle belastingen voldoende rijpingstijd is, maar kan ook het gevolg zijn van een constante<br />

bedrijfsvoering. Om te onderzoeken of de geleidbaarheid hoger had kunnen zijn is in Tabel 4<br />

de toename van de geleidbaarheid in de praktijk vergeleken met de toename in de geleidbaarheid<br />

die in de labproeven werd gevonden.<br />

Bij twee van de drie ontwateringslocaties is de in de praktijk waargenomen toename van de<br />

geleidbaarheid significant lager dan in de labopstelling. Dit kan wijzen op onvoldoende menging<br />

en/of rijpingstijd in de praktijkinstallaties. Bij één ontwateringslocatie is de toename van<br />

de geleidbaarheid in de praktijk juist veel groter dan in het lab werd gemeten. De in het lab<br />

gevonden toename was ook in vergelijking met de andere polymeren aan de lage kant, maar<br />

werd wel 2 maal bevestigd. In de praktijk werd aanmaakwater gebruikt met een relatief hoge<br />

geleidbaarheid (ca. 1000 µS/cm). Mogelijk heeft dit effect op de toename van de geleidbaarheid.<br />

105


STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

tabel 4 vergelijking toename geleidbaarheid ten opzichte van aanmaakwater in de praktijkinstallaties en de uitgevoerde labproeven<br />

(opstelling 1)<br />

locatie praktijk labproef<br />

(opstelling 1)<br />

toename geleidbaarheid (µs/cm)<br />

106<br />

relatief<br />

(praktijk vs lab)<br />

SOI Culemborg 581 894 65%<br />

SOI Mierlo 771 1051 73%<br />

SOI Kralingseveer 848 471 180%<br />

Op de slibontwatering Willem Annapolder is door Waterschap Scheldestromen gedurende<br />

ruim een week de geleidbaarheid gevolgd in het laatste compartiment van de polymeer aanmaak<br />

(Figuur 5). De metingen beginnen met een periode in het weekend waarbij er geen polymeer<br />

wordt gebruikt, maar het polymeer wel op voorraad wordt gehouden. Op dit moment<br />

hangt de meting nog in het eerste aanmaak compartiment waar de geleidbaarheid normaal<br />

ongeveer 900 µS/cm is. In de loop van het weekend stijgt de geleidbaarheid in dit compartiment<br />

tot een maximum van 1470 µS/cm. Deze langzame toename kan betekenen dat het<br />

polymeer een zeer lange rijpingstijd heeft, maar kan ook een aanwijzing zijn dat de menging<br />

in het compartiment niet ideaal is. De labproeven laten immers zien dat het bij een minder<br />

goede menging langer kan duren voor de maximale geleidbaarheid is bereikt.<br />

Vanaf maandag 23/7 is de geleidbaarheidsmeting in het laatste compartiment gehangen.<br />

Gedurende de week wordt er een relatief constante geleidbaarheid gemeten van gemiddeld<br />

942 µS/cm met een standaarddeviatie van 15 µS/cm. De geringe variatie wijst net als bij de<br />

andere waterschappen op een constante bedrijfsvoering. De gemeten geleidbaarheid is in vergelijking<br />

met de geleidbaarheid die in de labproeven (Kemira C1598) werd gemeten wel aan<br />

de lage kant (900 µS/cm in de praktijk en 1340 µS/cm in het lab) . Dit wijst er op dat de menging<br />

mogelijk ook in dit laatste compartiment niet ideaal is en dat een betere rijping mogelijk<br />

is. Eerdere proeven op Walcheren hebben ook uitgewezen dat langere rijpingstijden leidden<br />

tot betere ontwateringsresultaten. Waarschijnlijk is het beter om de menging in de bestaande<br />

installatie te verbeteren. Hierdoor kan de rijping verbeterd worden en wordt tegelijk voorkomen<br />

dat de activiteit van het polymeer door te lange verblijftijden gaat hydrolyseren met verlies<br />

van activiteit tot gevolg.<br />

Dat de rijping mogelijk onvoldoende is wordt nog bevestigd door een incident op 26 juli. Hier<br />

is de ontwateringsinstallatie gedurende 9 uur uitgevallen en wordt tijdelijk geen polymeer<br />

afgenomen. Gedurende deze periode stijgt de geleidbaarheid langzaam met 20 µS/cm.


tegelijk voorkomen dat de activiteit van het polymeer door te lange verblijftijden gaat hydrolyseren met<br />

verlies van activiteit tot gevolg.<br />

Dat de rijping STOWA mogelijk 2012-46 <strong>TRENDS</strong> onvoldoende <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G is wordt nog bevestigd door een incident op 26 juli. Hier is de<br />

ontwateringsinstallatie gedurende 9 uur uitgevallen en wordt tijdelijk geen polymeer afgenomen.<br />

Gedurende deze periode stijgt de geleidbaarheid langzaam met 20 µS/cm.<br />

figuur 5 verloop geleidbaarheid in praktijkinstallatie soi walcheren<br />

Geleidbaarheid polymeeroplossing (uS/cm)<br />

1600<br />

1500<br />

1400<br />

1300<br />

1200<br />

1100<br />

1000<br />

900<br />

800<br />

21-07-12 12:00<br />

Figuur 5: Verloop geleidbaarheid in praktijkinstallatie SOI Walcheren<br />

3 conclusies<br />

22-07-12 0:00<br />

22-07-12 12:00<br />

23-07-12 0:00<br />

23-07-12 12:00<br />

24-07-12 0:00<br />

Met behulp van geleidbaarheidsmetingen is in laboratorium proeven en metingen bij prak­<br />

tijkinstallaties verkennend onderzoek uitgevoerd naar de rijping van het polymeer. Hier­<br />

bij werd de ontwikkeling van de geleidbaarheid van de oplossing gebruikt als maat voor de<br />

rijping van het polymeer. Dit onderzoek levert de volgende conclusies op.<br />

24-07-12 12:00<br />

1 Het lab­onderzoek wijst uit dat de manier en intensiteit van de menging van het polymeer<br />

van invloed is op de rijping van het polymeer. Niet alleen verloopt de rijping langzamer bij<br />

een slechtere menging, maar er wordt ook een lagere maximale rijpingsgraad bereikt.<br />

2 Bij de 4 onderzochte praktijkinstallaties was er weinig variatie te constateren in de geleidbaarheid<br />

van het aangemaakte polymeer. Dit wijst op een constante bedrijfsvoering.<br />

3 In vergelijking met de labproeven werden in twee van de drie praktijkinstallaties duidelijk<br />

Notitie “verkennende proeven rijping polymeer”<br />

Referentie: AP11005-AR-02<br />

STOWA lagere geleidbaarheden gemeten. Dit wijst erop dat in deze praktijkinstallaties niet de maxi­ Pagina 7 van 8<br />

male rijping wordt bereikt.<br />

Versie:27 september 2012<br />

4 Bij één waterschap werd gedurende een week de geleidbaarheid continu gemeten. Deze<br />

metingen lieten zien dat de geleidbaarheid op momenten dat de installatie uit bedrijf is,<br />

langzaam oploopt. Dit wijst er op dat ook hier de maximale rijping niet bereikt wordt bij<br />

normaal bedrijf.<br />

Deze conclusies wijzen erop dat de rijping van het polymeer bij een aantal van de onderzochte<br />

ontwateringslocaties verbeterd kan worden. Waarschijnlijk speelt de wijze van menging<br />

hierbij een belangrijk rol.<br />

25-07-12 0:00<br />

25-07-12 12:00<br />

Datum & tijd<br />

Geleidbaarheid<br />

Temperatuur<br />

26-07-12 0:00<br />

26-07-12 12:00<br />

27-07-12 0:00<br />

27-07-12 12:00<br />

28-07-12 0:00<br />

107<br />

33<br />

28<br />

23<br />

18<br />

13<br />

Temperatuur polymeeroplossing (°C)


4 aanbevelingen<br />

STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende aanbevelingen worden<br />

gedaan.<br />

1 De uitgevoerde labproeven laten zien dat de methode die gebruikt wordt om de rijping te<br />

meten van invloed is op het eindresultaat. Het is daarom aan te bevelen om een standaardmethode<br />

te ontwikkelen om de rijpingstijd te bepalen zodat de resultaten reproduceerbaar<br />

en vergelijkbaar worden.<br />

2 In deze proeven is vanwege de eenvoud van de meting geleidbaarheid genomen als maat voor<br />

de rijping. De viscositeit van de oplossing kan ook een goede en andersoortige maat zijn voor<br />

de rijping. Tijdens de proeven was visueel een verandering van de viscositeit waar te nemen.<br />

Het is daarom aan te bevelen om ook de viscositeit te testen als maat voor de rijping. Het is<br />

bijvoorbeeld denkbaar dat de rijping nog niet compleet is als de maximale geleidbaarheid<br />

bereikt is, doordat de moleculen zich dan nog verder kunnen strekken. Dit effect zou meetbaar<br />

kunnen zijn met een viscositeitsmeting.<br />

3 Het onderzoek biedt aanwijzingen dat de rijping van het polymeer in de praktijk niet altijd<br />

volledig is. Het verdient aanbeveling dit verder te onderzoeken. Met name de manier en mate<br />

van menging lijkt invloed te hebben op de maximaal haalbare rijping en daarom wordt aanbevolen<br />

vooral dit aspect verder te onderzoeken.<br />

108

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!