20.06.2013 Views

De Dialectica van Johannes Caesarius (ca. 1468 – 1550)

De Dialectica van Johannes Caesarius (ca. 1468 – 1550)

De Dialectica van Johannes Caesarius (ca. 1468 – 1550)

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>De</strong> <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> <strong>van</strong> <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> (<strong>ca</strong>. <strong>1468</strong> <strong>–</strong> <strong>1550</strong>)<br />

Corien Bary<br />

Doctoraalscriptie<br />

Griekse en Latijnse Taal en Cultuur<br />

Faculteit der Letteren<br />

Katholieke Universiteit Nijmegen<br />

Zomer 2004


Inhoudsopgave<br />

Dank 5<br />

Inleiding 7<br />

I Algemeen 9<br />

1 <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> 11<br />

1.1 Leven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />

1.2 Contacten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />

1.3 Werk en betekenis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />

2 Humanisme en Dialectiek 19<br />

2.1 Humanisme . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />

2.2 Humanisme en dialectiek . . . . . . . . . . . . . . . . . 21<br />

2.2.1 Vroege humanisten . . . . . . . . . . . . . . . . 21<br />

2.2.2 Retorische dialectiek . . . . . . . . . . . . . . . 22<br />

2.2.3 Aristotelische dialectiek . . . . . . . . . . . . . 24<br />

2.3 Andere stromingen in de dialectiek tussen 1500 en 1650 24<br />

2.3.1 Continuïteit <strong>van</strong> de Middeleeuwen . . . . . . . . 25<br />

2.3.2 Onderzoek naar bewijs en methode . . . . . . . 26<br />

2.4 Humanistische dialectiekleerboeken . . . . . . . . . . . 26<br />

3 <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> 29<br />

3.1 Titelblad en opdracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29<br />

3.2 Het voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32<br />

3.3 Barbaarse sofisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34<br />

3.4 <strong>De</strong> opzet <strong>van</strong> de <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> . . . . . . . . . . . . . . . . 36


4 Inhoudsopgave<br />

3.5 Verwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40<br />

3.6 Grieks . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44<br />

3.7 Populariteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46<br />

II Tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis 53<br />

Inleiding 55<br />

4 <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong> 57<br />

4.1 Aristoteles . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57<br />

4.2 Boëthius . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62<br />

4.3 Middeleeuwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67<br />

4.4 Agricola . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70<br />

5 <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis 75<br />

6 Commentaar op tractaat 9 93<br />

6.1 Algemene opmerkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93<br />

6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken . . . 95<br />

6.3 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153<br />

A Tractaten en <strong>ca</strong>pita <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> 157<br />

B Overzicht <strong>van</strong> de loci <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> en Boëthius 167<br />

Bibliografie 177


Dank<br />

Aan mijn scriptiebegeleiders Marc <strong>van</strong> der Poel en Hans Thijssen voor<br />

het lezen en becommentariëren <strong>van</strong> eerdere versies <strong>van</strong> deze scriptie.<br />

Aan mijn vader, Guus Bary, voor het verbeteren <strong>van</strong> stijl en spelling.<br />

Aan Emar, Dirk-Jan en Sander voor het beantwoorden <strong>van</strong> mijn L ATEXvragen.<br />

Aan Peter, voor de vele hulp bij het layouten, het afstaan <strong>van</strong> zijn laptop<br />

en voor de nodige relativering.


6 Dank


Inleiding<br />

<strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> (<strong>1468</strong>-<strong>1550</strong>) schreef in het begin <strong>van</strong> de zestiende<br />

eeuw een humanistisch leerboek voor logi<strong>ca</strong> (of dialecti<strong>ca</strong> zoals deze<br />

ars door humanisten vaak werd aangeduid) ter ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de scholastieke<br />

handboeken als die <strong>van</strong> Petrus Hispanus. Hoewel <strong>Caesarius</strong>’<br />

<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in de zestiende eeuw een grote populariteit heeft gekend en<br />

veel op universiteiten is gebruikt, is er in moderne studies tot nu toe<br />

weinig aandacht aan besteed. Om die reden heb ik onderzoek verricht<br />

naar dit leerboek, waar<strong>van</strong> deze scriptie de neerslag is.<br />

<strong>De</strong>ze studie bestaat uit twee delen. <strong>De</strong>el 1 is <strong>van</strong> algemene aard. Het<br />

eerste hoofdstuk behandelt <strong>Caesarius</strong>’ leven. Het tweede gaat over de<br />

invulling die humanisten vóór <strong>Caesarius</strong> gaven aan het vak dialectiek.<br />

Het derde hoofdstuk is gewijd aan <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>. Hierin komen<br />

onder andere de opzet <strong>van</strong> het werk en het gebruik <strong>van</strong> bronnen aan de<br />

orde. Ook gaan we na wat dit werk in de zestiende eeuw zo populair<br />

heeft gemaakt.<br />

Omdat het onmogelijk is binnen het bereik <strong>van</strong> deze scriptie het<br />

hele werk nauwgezet te bestuderen, heb ik één tractaat, tractaat 9 over<br />

de topi<strong>ca</strong>, uitgekozen waar ik dieper op in ga. In deel 2 geef ik een korte<br />

schets <strong>van</strong> de geschiedenis <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> (hoofdstuk 4), de tekst <strong>van</strong> dit<br />

tractaat (hoofdstuk 5) en een commentaar erop (hoofdstuk 6). Op deze<br />

manier, door het boek in het algemeen en één tractaat in het bijzonder<br />

te bestuderen, kunnen we een goede indruk <strong>van</strong> het werk vormen.


8 Inleiding


<strong>De</strong>el I<br />

Algemeen


Hoofdstuk 1<br />

<strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong><br />

1.1 Leven<br />

<strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> wordt omstreeks <strong>1468</strong> geboren in Jülich (Ned. Gulik),<br />

gelegen in het midden <strong>van</strong> de driehoek die gevormd wordt door<br />

de steden Roermond, Aken en Keulen. 1 Over zijn jeugd is zeer weinig<br />

bekend. Het verhaal dat <strong>Caesarius</strong> een leerling <strong>van</strong> Hegius in <strong>De</strong>venter<br />

geweest zou zijn, mist volgens de Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie enige<br />

fundering. Het is zelfs heel onwaarschijnlijk dat <strong>Caesarius</strong> les heeft<br />

gehad <strong>van</strong> Hegius gelet op de opmerking die <strong>Caesarius</strong> in zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

maakt dat Hegius ten tijde <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ jonge jaren in <strong>De</strong>venter<br />

verbleef en daar hoofd <strong>van</strong> het gymnasium was. 2 Als Hegius zijn leraar<br />

was geweest en ze zich gelijktijdig in <strong>De</strong>venter hadden bevonden,<br />

had <strong>Caesarius</strong> daar<strong>van</strong> wel melding gemaakt, vooral gezien het feit dat<br />

<strong>Caesarius</strong> nog in dezelfde zin wel <strong>van</strong> Jacobus Faber Stapulensis zegt<br />

dat deze zijn leraar was.<br />

Op 9 november 1491 wordt <strong>Caesarius</strong> als pauper ingeschreven in de<br />

matrikels <strong>van</strong> de artesfaculteit <strong>van</strong> de universiteit <strong>van</strong> Keulen. Vervolgens<br />

gaat hij naar Parijs, waar hij een leerling wordt <strong>van</strong> Jacobus<br />

1 Ik heb de informatie voor deze biografie voornamelijk gehaald uit de Allgemeine <strong>De</strong>utsche<br />

Biographie, 56 banden, uitgegeven door de Historische Kommision bij de Königliche<br />

Akademie der Wissenschaften, Leipzig: Duncker & Humblot, 1875-1912, band 3, pp. 689-<br />

691; de Neue <strong>De</strong>utsche Biographie, uitgegeven door de Historische Kommision bij de Bayerische<br />

Akademie der Wissenschaften, Berlin: Duncker & Humblot, 1953-, band 3, pp.<br />

90-91; de korte biografie die Allen geeft als inleiding op de eerste brief die <strong>Caesarius</strong> aan<br />

Erasmus schrijft (Erasmus, Opus epistularum <strong>De</strong>s. Erasmi Roterodami, 12 banden, uitgegeven<br />

door P. S. Allen, H. M. Allen & H. W. Garrod, Oxford: Clarendon Press, 1906-1958<br />

[Allen], brief 374, band 2, p. 172) en P. G. Bietenholz en T. B. <strong>De</strong>utscher (red.), The Contemporaries<br />

of Erasmus: a Biographi<strong>ca</strong>l Register of the Renaissance and the Reformation,<br />

3 banden, Toronto: University of Toronto Press, 1985-1987, band 1, pp. 238-239. Ik geef<br />

in het vervolg alleen een verwijzing naar de bron <strong>van</strong> informatie wanneer het een andere<br />

betreft dan bovengenoemde.<br />

2 J. <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> Ioannis Caesarii, novissime iam ab ipso autore diligenter<br />

recognita et accessione locupletata <strong>ca</strong>pitibusque distincta, miro compendio omnia fere eius<br />

artis praecepta complectens, Paris: Simon Colinaeus, 1537, fol. 115v.


12 Hoofdstuk 1. <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong><br />

Faber Stapulensis (Jacques Lefèvre d’Etaples, 1460-1536). In zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

omschrijft <strong>Caesarius</strong> hem als ‘cum primis obser<strong>van</strong>dus quondam<br />

praeceptor meus’. 3 Waarschijnlijk heeft <strong>Caesarius</strong> tot dan toe een<br />

traditioneel scholastieke opleiding genoten en is het pas in Parijs, bij<br />

Faber Stapulensis, dat hij in aanraking komt met het humanisme en<br />

vervreemd raakt <strong>van</strong> de middeleeuwse scholastiek. In een brief aan<br />

Erasmus waarin <strong>Caesarius</strong> het betreurt dat Erasmus en Faber Stapulensis<br />

onenigheid hebben, spreekt <strong>Caesarius</strong> lovende woorden over zijn<br />

leermeester: ‘Ik ken de ingetogenheid en de oprechte affectie <strong>van</strong> de man<br />

jegens alle geleerde en goede mensen omdat ik immers gedurende een<br />

aantal jaren zijn leerling ben geweest, en ik herinner me eveneens dat<br />

hij de gewoonte had zijn tanden te zetten in de sofisten in het bijzonder<br />

en deze scherp te bestrijden.’ 4 In 1496 wordt <strong>Caesarius</strong> bac<strong>ca</strong>laureus<br />

en in 1498 magister aan de universiteit <strong>van</strong> Parijs. Vervolgens verliezen<br />

we hem tien jaar uit het oog tot hij begin 1508 opduikt als leraar aan de<br />

Sint Lebuïnusschool in <strong>De</strong>venter. In december <strong>van</strong> dat jaar vertrekt hij<br />

al weer uit <strong>De</strong>venter om zijn leerling Hermann, graaf <strong>van</strong> Neuenahr, te<br />

vergezellen naar Italië. Tijdens deze reis vindt <strong>Caesarius</strong> in Bologna de<br />

gelegenheid om zijn kennis <strong>van</strong> het Grieks te verbreden en verdiepen.<br />

In het jaar 1510 keert hij terug naar het noorden en vestigt zich als<br />

privé-leraar Grieks en Latijn in Keulen. <strong>De</strong>ze stad blijft voor de rest<br />

<strong>van</strong> zijn leven fungeren als uitvalsbasis. <strong>De</strong> vrijheid die <strong>Caesarius</strong> heeft<br />

doordat hij niet aan een instituut verbonden is geeft hem de mogelijkheid<br />

om gedurende kortere of langere perioden les te geven in andere<br />

steden. Zo doceert hij in de herfst <strong>van</strong> 1512 en in 1518-1519 Grieks in<br />

Münster 5 (de tweede keer op de vlucht voor de pest in zijn stad Keulen),<br />

in 1524 en 1529 in Mainz en in 1527 in Leipzig. Bovendien reist hij<br />

meerdere keren naar Italië en tijdens een <strong>van</strong> deze verblijven behaalt<br />

hij op 12 oktober 1513 in Siena zijn doctorstitel in de medicijnen. 6<br />

In de winter <strong>van</strong> 1527-1528 verblijft hij in Köningstein en Stolberg,<br />

waar hij gastvrij ont<strong>van</strong>gen wordt door de rentmeester Willhelm von<br />

Reiffenstein. Gedurende zijn laatste jaren <strong>van</strong>af 1546 brengt <strong>Caesarius</strong><br />

meerdere malen op uitnodiging <strong>van</strong> de graaf <strong>van</strong> Neuenahr de zomer<br />

door in Moers. Vanaf 1548 verblijft hij in het huis <strong>van</strong> de Broeders <strong>van</strong><br />

het Gemene Leven in Weidenbach bij Keulen, waar hij twee jaar later,<br />

3 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 115v.<br />

4 Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 680, band 3, p. 102: “Novi hominis modestiam<br />

et <strong>ca</strong>ndidam in omnes et doctos et bonos affectionem, quippe qui eius fuerim aliquot<br />

annis discipulus; atque idem, ut sophistas imprimis mordere atque acriter impugnare consueverat.”<br />

<strong>De</strong> term ’sofisten’ was een humanistische scheldnaam voor scholastici. In 3.3<br />

geef ik enkele passages in <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> waar hij deze benaming gebruikt.<br />

5 Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 866, band 3, p. 392<br />

6 Volgens de Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie ondertekent <strong>Caesarius</strong> zijn kwitanties met<br />

‘Doctor med.’.


1.2 Contacten 13<br />

op 15 december <strong>1550</strong>, sterft.<br />

1.2 Contacten<br />

Het onderwijs Grieks dat <strong>Caesarius</strong> gaf stond zo goed bekend dat hij in<br />

Keulen vele leerlingen wegtrok bij de reguliere professoren. Onder zijn<br />

leerlingen bevinden zich velen die later zullen uitgroeien tot bekende<br />

humanisten, zoals Henricus Glareanus, Gerhardus Listrius, Cornelius<br />

Agrippa von Nettesheim, Petrus Mosellanus en Henricus Bullinger. Als<br />

blijk <strong>van</strong> waardering voor de man die hen heeft ingewijd in de wereld<br />

<strong>van</strong> de Griekse literatuur hebben verschillende leerlingen werk opdragen<br />

aan hun leermeester. Ook na hun studie bleef <strong>Caesarius</strong> met zijn<br />

leerlingen corresponderen. 7<br />

Met vele bekende humanisten had <strong>Caesarius</strong> vriendschappelijk contact.<br />

<strong>De</strong> vriendschappelijke relatie met Erasmus begon toen deze op<br />

doorreis in 1515 Keulen aandeed, hetgeen <strong>Caesarius</strong> tot zijn grote<br />

vreugde de gelegenheid gaf de bekende man in levenden lijve te ontmoeten.<br />

8 <strong>De</strong> meeste brieven die we over hebben <strong>van</strong> de briefwisseling<br />

die op deze ontmoeting volgde zijn geschreven tussen 1515 en 1518. We<br />

mogen echter aannemen dat ze elkaar ook na die tijd zijn blijven schrijven<br />

als gelijkgezinde vrienden. In 1516 draagt Erasmus zijn vertaling<br />

<strong>van</strong> het eerste boek <strong>van</strong> Theodoor Gaza’s Griekse grammati<strong>ca</strong> op aan<br />

<strong>Caesarius</strong>, in 1518 gevolgd door het tweede boek. 9<br />

Ook met andere humanisten onderhield <strong>Caesarius</strong> een uitgebreide<br />

correspondentie. In Briefe und Dokumente aus der Zeit der Reformation<br />

vinden we brieven <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> aan Melanchton, Murmellius,<br />

<strong>Johannes</strong> Lange, graaf Heinrich von Stolberg en Caspar Meler, en brieven<br />

die Glareanus en Mosellanus geschreven hebben aan <strong>Caesarius</strong>. 10<br />

<strong>Caesarius</strong> was bijzonder geliefd bij de hoge adel. <strong>De</strong> grafelijke families<br />

Von Neuenahr, Isenburg, Wied, Solms, Scheuenburg en Stolberg<br />

vertrouwden het onderwijzen <strong>van</strong> hun kinderen aan <strong>Caesarius</strong> toe. Dit<br />

onderricht aan kinderen uit adellijke families vormde voor <strong>Caesarius</strong><br />

de voornaamste bron <strong>van</strong> inkomsten. Met name de gulle giften <strong>van</strong> de<br />

7 Zie in K. Krafft en W. Krafft (red.), Briefe und Dokumente aus der Zeit der Reformation<br />

im 16. Jahrhundert, Elberfeld: Lu<strong>ca</strong>s, 1875 een brief <strong>van</strong> Glareanus en een brief<br />

<strong>van</strong> Mosellanus aan hun leermeester.<br />

8 Zie Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 374, band 2, pp. 172-173, de eerste brief<br />

die <strong>Caesarius</strong> aan Erasmus schrijft.<br />

9 Zie Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 428, band 2, pp. 264-266 en brief 771,<br />

band 3, pp. 214-215.<br />

10 Krafft en Krafft, Briefe und Dokumente. Volgens de Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie,<br />

p. 691, zijn er ook brieven uit de correspondentie tussen <strong>Caesarius</strong> en Reuchlin gedrukt<br />

en liggen er ook nog ongedrukte brieven <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> in Gotha en Wernigerode.


14 Hoofdstuk 1. <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong><br />

grafelijke families Von Neuenahr en Stolberg zorgden ervoor dat <strong>Caesarius</strong><br />

ook nog op zijn oude dag in zijn levensonderhoud kon voorzien.<br />

Rijk zal hij echter zeker niet geweest zijn. Graaf Hermann von Neuenahr,<br />

met wie <strong>Caesarius</strong> een reis naar Italië maakte, was voor menig<br />

humanist een maecenas. <strong>De</strong> waardering voor zijn financiële ondersteuning<br />

<strong>van</strong> de humaniora zien we terug in het grote aantal boeken dat<br />

aan hem is opgedragen.<br />

In de Pfefferkorn-Reuchlinische strijd, een theologische strijd die aan<br />

de jaren direct voorafgaande aan de Reformatie woedde, stond <strong>Caesarius</strong>,<br />

net als de meeste andere humanisten, aan de kant <strong>van</strong> <strong>Johannes</strong><br />

Reuchlin. 11 <strong>De</strong>ze strijd begint in 1509 wanneer de tot het christendom<br />

bekeerde jood <strong>Johannes</strong> Pfefferkorn confis<strong>ca</strong>tie <strong>van</strong> alle joodse geschriften<br />

eist. Wanneer aan een <strong>van</strong> de beste kenners <strong>van</strong> de Hebreeuwse<br />

literatuur op dat moment, <strong>Johannes</strong> Reuchlin, om zijn mening in deze<br />

zaak wordt gevraagd en deze naar goeddunken antwoordt dat de joden<br />

hun boeken mogen houden behalve die die openlijke smaad jegens de<br />

christenen bevatten, wordt hij beschuldigd <strong>van</strong> ketterij. Er ontketent<br />

zich een felle strijd waarbij geschriften ter verdediging <strong>van</strong> beide partijen<br />

worden geschreven, waar<strong>van</strong> de Epistulae obscurorum virorum ad<br />

venerabilem virum Magistrum Ortivinum Gratium, een anoniem uitgebrachte<br />

verzameling brieven, het bekendst zijn. <strong>De</strong> strijd die begonnen<br />

was als een godsdienstige strijd wordt, mede door dit satirische werk<br />

waarin de tegenstanders <strong>van</strong> Reuchlin met hun potjeslatijn worden geparodieerd,<br />

tot een algemenere strijd tussen twee wetenschappelijke<br />

richtingen: Reuchlin wordt het boegbeeld <strong>van</strong> de humanisten die zich<br />

afzetten tegen de universitaire geleerden die nog in de scholastieke traditie<br />

staan.<br />

<strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> wordt ook vermeld in deze verzonnen briefwisseling.<br />

In brief 33 laten de humanistische schrijvers <strong>van</strong> het werk een<br />

scholasticus schrijven aan Ortvinus Gratius, eveneens een scholasticus,<br />

dat deze een veel beter dichter is dan <strong>Caesarius</strong> en ook Plinius en Griekse<br />

grammati<strong>ca</strong> onderwijst. 12 In een andere brief vraagt een scholasticus<br />

11 Zie Erasmus, Opus Epistularum [Allen], band 3, brief 610, pp. 23-25, brief 615, pp.<br />

32-33, brief 622, pp. 44-46 en brief 701, pp. 126-127. Voor informatie over de strijd tussen<br />

Pfefferkorn en Reuchlin zie H. Rupprich, ‘<strong>Johannes</strong> Reuchlin und seine Bedeutung im Europäischen<br />

Humanismus’, in: M. Krebs (red.), <strong>Johannes</strong> Reuchlin 1455-1522, Pforzheim:<br />

Selbstverlag der Stadt Pforzheim, 1955, met name pp. 25-30.<br />

12 U. von Hutten, Epistulae obscurorum virorum cum inlustrantibus adversariisque scriptis,<br />

uitgegeven door E. Böcking, Leipzig: Teubner, 1864-1870, deel 1, briefserie 1, brief<br />

33, p. 49: “Conscientiotisissime domine magister Ortvine, credatis mihi firmiter quod vos<br />

estis cor meum, ex quo audivi multa a dignitate vestra in poesi in Colonia, in qua vos<br />

excellitis omnes in illa arte, et estis multo melior poeta quam Buschius vel <strong>Caesarius</strong> et<br />

scitis etiam Plinium legere et grammati<strong>ca</strong>m grae<strong>ca</strong>m.” <strong>De</strong> voetnoot in de Duitse vertaling<br />

(Briefe der Dunkelmänner, vertaald door W. Binder, herzien en <strong>van</strong> opmerkingen en een


1.2 Contacten 15<br />

aan Gratius of deze een verwante <strong>van</strong> hem die in Keulen gaat studeren<br />

weg wil houden <strong>van</strong> de lezingen <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> en andere dichters. 13<br />

’Dichter’ stond in deze tijd gelijk aan ’humanist’, mensen die zich ook<br />

om de vorm <strong>van</strong> taal bekommerden. Dat <strong>Caesarius</strong> vermeld wordt in<br />

deze correspondentie is waarschijnlijk terug te voeren op het nauwe<br />

contact dat <strong>Caesarius</strong>’ leerling Hermann von Neuenahr had met Ulrich<br />

von Hutten, een <strong>van</strong> de schrijvers <strong>van</strong> de brieven.<br />

Erasmus, die ook aan de zijde <strong>van</strong> Reuchlin stond, keurt in een brief<br />

aan <strong>Caesarius</strong> zijn de Epistulae obscurorum virorum af:<br />

Ik keurde de Epistulae obscurorum virorum ten zeerste af,<br />

meteen <strong>van</strong>af het begin. <strong>De</strong> grap had vermakelijk kunnen<br />

zijn, als het niet zo’n aanstootgevend precedent had geschapen.<br />

Ik hou wel <strong>van</strong> een geintje, totdat het overgaat in het<br />

beledigen <strong>van</strong> iemand. Maar wat ik erger vond was dat ze<br />

in de latere editie ook een vermelding <strong>van</strong> mijn naam toe<br />

hebben gevoegd. 14<br />

<strong>De</strong>ze brief <strong>van</strong> Erasmus is opgenomen in de Lamentationes obscurorum<br />

virorum, een polemisch antwoord op de Epistulae <strong>van</strong> Ortvinus Gratius.<br />

We hebben geen reactie <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> op deze brief over.<br />

Rond 1520 raakt <strong>Caesarius</strong> bevriend met mannen <strong>van</strong> de Reformatie<br />

zoals Spalatin, <strong>Johannes</strong> Lange en Philippus Melanchton. Hij heeft<br />

sympathie voor de reformatorische beweging, maar breekt nooit met<br />

de katholieke kerk. Hiermee haalt hij zich het verwijt op de hals geen<br />

standpunt in te nemen en <strong>van</strong> twee walletjes te eten.<br />

Uit het feit dat hij de laatste jaren in een huis <strong>van</strong> de Broeders <strong>van</strong><br />

het Gemene Leven gewoond heeft mogen we afleiden dat <strong>Caesarius</strong> zich<br />

aangetrokken voelde tot de Moderne <strong>De</strong>votie.<br />

nawoord voorzien door P. Amelung, München: Winkel Verlag München, 1964, p. 78) dat<br />

deze <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> een neolatijnse schrijver uit Zuid-Italië is, is zeker onjuist. <strong>De</strong>ze<br />

<strong>Caesarius</strong>, in combinatie met ‘Plinius’ en ‘Griekse grammati<strong>ca</strong>’ genoemd, is onomstotelijk<br />

de in Jülich geboren <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong>.<br />

13 Von Hutten, Epistulae obscurorum virorum, deel 1, briefserie 2, brief 45, p. 257:<br />

“Et teneatis eum in consuetudine quod semper intrat disputationes bursales, et quod non<br />

visitat lectiones Caesarii vel aliorum poetarum.” Voor de Duitse vertaling Briefe der<br />

Dunkelmänner, p. 220.<br />

14 Erasmus, Opus Epistularum[Allen], brief 622: “Magnopere mihi displicebant Epistule<br />

Obscurorum Virorum, iam tum ab initio. <strong>De</strong>lectare potuisset facecia, nisi nimium offendisset<br />

exemplum. Mihi placet lusus, sed citra cuiusquam contumeliam. Sed molestius fuit<br />

quod in posteriore editione mei quoque nominis mentionem admiscuerint.”


16 Hoofdstuk 1. <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong><br />

1.3 Werk en betekenis<br />

We mogen <strong>Caesarius</strong> beschouwen als de grondlegger <strong>van</strong> de studie <strong>van</strong><br />

het Grieks in het gebied Nederrijn-Westfalen en omstreken. Onderwijs<br />

over de Griekse taal was in <strong>Caesarius</strong>’ tijd iets betrekkelijk recents in<br />

het gebied boven de Alpen. Hegius moet in <strong>De</strong>venter rond 1483 een <strong>van</strong><br />

de eerste docenten Grieks geweest zijn, waarbij moet worden opgemerkt<br />

dat het niveau niet al te hoog kan zijn geweest. 15 Het was dus een zeer<br />

groot compliment voor <strong>Caesarius</strong> dat men in zijn tijd prijzend zei dat<br />

je bij hem meer kon leren over het Grieks dan in het veelgeroemde<br />

Bologna. In een brief aan <strong>Caesarius</strong> spreekt Erasmus hem aan als<br />

de ‘redder’ of ‘beschermer’ <strong>van</strong> het Grieks en Latijn (vindex utriusque<br />

literaturae). Verderop in de brief spreekt hij zijn verbazing uit over<br />

het feit dat zo’n oude stad als Keulen in het verwelkomen <strong>van</strong> Grieks<br />

achterloopt op de Russen, Schotten en Ieren.<br />

Roem en aanzien verkreeg <strong>Caesarius</strong> niet zozeer door eigen literaire<br />

prestaties als wel door zijn jarenlange pedagogische werkzaamheden als<br />

latinist en in het bijzonder als graecus. Uit deze onderwijzende werkzaamheden<br />

kwamen drie veelgebruikte leerboeken voort, voor elk vak<br />

<strong>van</strong> het trivium één: voor grammati<strong>ca</strong> de Compendiaria artis grammati<strong>ca</strong>e<br />

institutio (Keulen, 1525, herdrukt in Freiburg in 1533 en 1542),<br />

voor dialectiek de <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in X tractatus digesta (eerste druk Keulen,<br />

1520) en voor retori<strong>ca</strong> de Rhetori<strong>ca</strong> in VII libros sive tractatus digesta<br />

(Keulen, 1529 en vaker).<br />

Naast zijn werkzaamheden als leraar Grieks en als samensteller <strong>van</strong><br />

leerboeken voor het trivium heeft <strong>Caesarius</strong> verschillende, met name<br />

klassieke, werken uitgegeven, waaronder de Introductio Iacobi Fabri<br />

Stapulensis in arithmeti<strong>ca</strong>m Boethii (1513); Boëthius, <strong>De</strong> consolatione<br />

philosophiae (Keulen, 1517); brieven <strong>van</strong> Horatius (Keulen, 1523);<br />

Plinius’ Historia Naturalis (Keulen, 1524); <strong>De</strong> grammaticus Diomedes<br />

(Haguenau, 1526); Celsus’ <strong>De</strong> re medi<strong>ca</strong> libri octo (Haguenau, 1528) en<br />

een werkje <strong>van</strong> Plinius met de titel <strong>De</strong> medicina piscium (Staatsburg<br />

1534).<br />

<strong>Caesarius</strong> meent dat zijn uitgave <strong>van</strong> de Historia Naturalis een grote<br />

verbetering is ten opzichte <strong>van</strong> eerdere uitgaven, maar in werkelijkheid<br />

heeft hij vooral de drukfouten uit de uitgave <strong>van</strong> zijn voorganger Hermolaus<br />

Barbarus gehaald. Door de snelle opeenvolging <strong>van</strong> nieuwe<br />

uitgaven <strong>van</strong> Plinius’ grote werk raakt de editie <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> al spoedig<br />

in onbruik. Toch blijft <strong>Caesarius</strong> bekend staan als de man <strong>van</strong> de<br />

Plinius-editie.<br />

15 P. N. M. Bot, Humanisme en onderwijs in Nederland, Utrecht & Antwerpen: Spec-<br />

trum, 1955, pp. 181-184.


1.3 Werk en betekenis 17<br />

<strong>De</strong> werken <strong>van</strong> de grammaticus Diomedes heeft hij niet zozeer uitgegeven<br />

als wel geïnterpreteerd en vrij willekeurig -zonder inachtneming<br />

<strong>van</strong> de verschillende handschriften- herschreven tot een leesbare tekst.<br />

<strong>Caesarius</strong>’ uitgave <strong>van</strong> <strong>De</strong> consolatione philosophiae is een verbetering<br />

<strong>van</strong> de uitgave die Murmellius in 1514 had bezorgd.<br />

<strong>De</strong> meeste werken zijn opgedragen aan leerlingen <strong>van</strong> adellijke afkomst.


18 Hoofdstuk 1. <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong>


Hoofdstuk 2<br />

Humanisme en Dialectiek<br />

In dit hoofdstuk zal ik als het ware de coördinaten <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> in<br />

de zestiende eeuw uitzetten, zodat we in hoofdstuk 3 de plaats <strong>van</strong><br />

<strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> binnen dit coördinatenstelsel kunnen bepalen en<br />

een typering <strong>van</strong> het werk kunnen geven. Eerst schets ik in grove lijnen<br />

enkele grondideeën <strong>van</strong> het humanisme (2.1). <strong>De</strong> nieuwe gedachten die<br />

humanisten hadden over onderwijs betroffen ook de dialectiek. In 2.2<br />

bekijken we welke invulling humanistische voorgangers <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong><br />

hebben gegeven aan het vak dialectiek. Hierbij komen de retorische<br />

(2.2.2) en de filologisch-Aristotelische (2.2.3) dialectiek aan bod. In 2.3<br />

worden twee andere, niet humanistische stromingen in de logi<strong>ca</strong> tussen<br />

1500 en 1650 besproken. We zullen in 2.4 zien dat volgens Ashworth in<br />

logi<strong>ca</strong>leerboeken uit deze tijd een vermenging <strong>van</strong> deze vier stromingen<br />

optreedt.<br />

2.1 Humanisme<br />

Het humanisme, ontstaan in de veertiende eeuw in de laatmiddeleeuwse<br />

Midden- en Noord-Italiaanse stadstaten maar al vrij snel verspreid over<br />

grote delen <strong>van</strong> Europa, is een beweging die het scholastieke Latijn, dat<br />

op dat moment in de geleerde wereld wordt gebruikt, de rug toekeert<br />

en streeft naar een herinvoering naar het klassieke Latijn, zoals dat<br />

in de derde eeuw voor Christus tot en met de zesde eeuw na Christus<br />

is geschreven. Het scholastieke Latijn waartegen de humanisten<br />

zich afzetten was een nieuw-geconstrueerde technische vaktaal, ontwikkeld<br />

door theologisch en logisch geschoolden om discussies <strong>van</strong> hoog<br />

abstractieniveau te voeren. 1 <strong>De</strong> humanisten keurden de middeleeuwse<br />

onderwijspraktijk met de eenzijdige nadruk op abstracte disputaties<br />

en de bijbehorende kunsttaal af. Hun belangrijkste bezwaar was dat<br />

1 M. <strong>van</strong> der Poel, ‘<strong>De</strong> verjonging <strong>van</strong> het Latijn door de Renaissance-humanisten’, in:<br />

N. <strong>van</strong> der Sijs (red.), Taaltrots, purisme in een veertigtal talen, Amsterdam & Antwerpen:<br />

Contact, 1999, p. 173.


20 Hoofdstuk 2. Humanisme en Dialectiek<br />

geleerden zich niet moesten bezighouden met speculatieve discussies,<br />

maar moesten nadenken over de morele en sociale problemen in de<br />

maatschappelijke realiteit. Het scholastieke Latijn met zijn zeer speciefieke<br />

jargon was hiervoor niet geschikt. Het klassieke Latijn leende<br />

zich wél om maatschappelijke misstanden aan te kaarten, zoals de klassieke<br />

auteurs hadden laten zien. Bovendien hadden de geleerden die<br />

het klassieke Latijn onder de knie hadden toegang tot de inhoud <strong>van</strong><br />

deze klassieke teksten. Zij konden kennis nemen <strong>van</strong> de ethische en<br />

sociale ideeën die in de Oudheid leefden en dit gedachtegoed gebruiken<br />

bij het bedenken <strong>van</strong> oplossingen voor de problemen in hun eigen tijd.<br />

Op die manier zou de geleerde in staat zijn zijn moreel-didactische taak<br />

te vervullen door het schrijven <strong>van</strong> dialogen, brieven en redevoeringen<br />

die een algemeen publiek <strong>van</strong> geletterden konden aanspreken. 2 Een andere<br />

motivatie om klassiek Latijn te leren was de grote waardering die<br />

humanisten koesterden voor de elegantie <strong>van</strong> het klassieke Latijn. Met<br />

hernieuwde aandacht voor de vorm was niet langer alleen de inhoud<br />

belangrijk.<br />

In de naïeve veronderstelling dat wie goed weet ook goed doet, geloofde<br />

men dat de oplossing <strong>van</strong> vele maatschappelijke vraagstukken<br />

lag in de hervorming <strong>van</strong> het onderwijs. Zoals met de stelselmatige<br />

verwaarlozing <strong>van</strong> de goede letteren (bonae litterae, niet alleen het<br />

klassieke Latijn, maar ook Grieks) een verval <strong>van</strong> de christelijke zeden<br />

gepaard was gegaan, zo zou een herintroductie <strong>van</strong> klassieke auteurs in<br />

het onderwijs een remedie zijn voor de maatschappelijke problemen. 3<br />

Daarom werd er veel waarde gehecht aan het leren <strong>van</strong> goed Latijn<br />

en ook Grieks. <strong>De</strong> middeleeuwse theoretische lesstof in grammati<strong>ca</strong>,<br />

dialecti<strong>ca</strong> en retori<strong>ca</strong> moest worden beperkt en aangevuld met een uitgebreid<br />

lectuurprogramma <strong>van</strong> klassieke schrijvers. 4 .<br />

<strong>De</strong> eerste twintig tot dertig jaar <strong>van</strong> de zestiende eeuw worden gekenmerkt<br />

door een revolutionaire ontwikkeling in het onderwijs. 5 Op<br />

vele scholen vonden de humanistische ideeën ingang. Wel moet men<br />

bedenken dat het aanschijn <strong>van</strong> de scholen dan wel snel is veranderd,<br />

maar dat het in de praktijk zeer moeilijk moet zijn geweest om zich los<br />

te maken <strong>van</strong> de geijkte lesmethodes en de humanistische idealen ook<br />

echt in het passen in het programma. 6 Naast vernieuwende ideeën zal<br />

er ook veel continuïteit zijn geweest.<br />

<strong>De</strong>ze humanistische opvattingen vinden we terug in de correspondentie<br />

2 Van der Poel, ‘<strong>De</strong> verjonging <strong>van</strong> het Latijn’, pp. 173-174.<br />

3 Bot, Humanisme en onderwijs, p. 21.<br />

4 Van der Poel, ‘<strong>De</strong> verjonging <strong>van</strong> het Latijn’, pp. 174-175.<br />

5 Bot, Humanisme en onderwijs, p. 39.<br />

6 Bot, Humanisme en onderwijs, p. 41.


2.2 Humanisme en dialectiek 21<br />

tussen <strong>Caesarius</strong> en Erasmus. <strong>Caesarius</strong> spreekt, in zijn eerste brief aan<br />

Erasmus, zijn afkeer uit <strong>van</strong> de ‘absurde monsters’ (absurda monstra)<br />

die de wetenschap gedurende de afgelopen 800 jaar of nog langer heeft<br />

voortgebracht en hij prijst Erasmus dat deze de studie <strong>van</strong> de goede<br />

letteren weer in het licht plaatst. 7 In een brief <strong>van</strong> Erasmus aan <strong>Caesarius</strong><br />

gebruikt deze een andere bij humanisten geliefde uitdrukking om<br />

de scholastieke wereld te typeren: ‘barbarij’ (barbaries). 8<br />

Ook de herinvoering <strong>van</strong> het Grieks in het onderwijs is een thema in<br />

de correspondentie tussen deze twee humanisten. In de brief aan <strong>Caesarius</strong><br />

die het voorwoord wordt <strong>van</strong> Erasmus’ vertaling <strong>van</strong> het eerste<br />

boek <strong>van</strong> Theodoor Gaza’s Griekse grammati<strong>ca</strong>, prijst Erasmus hun<br />

generatie gelukkig omdat daarin het Grieks weer tot leven komt. 9 Hij<br />

verwacht dat zoals met de verwaarlozing <strong>van</strong> het Grieks een ondergang<br />

<strong>van</strong> alle goede studies gepaard ging, zo met de wedergeboorte <strong>van</strong> het<br />

Grieks ook deze studies weer opnieuw tot bloei zullen komen.<br />

In een andere brief vertelt <strong>Caesarius</strong> aan Erasmus dat theologen<br />

die eerst de waarde <strong>van</strong> een goede opleiding in Grieks en Latijn niet<br />

inzagen nu bijdraaien, maar zelf nog steeds niet de moeite nemen om<br />

deze talen goed te leren, enerzijds tegengehouden door schaamte om<br />

weer een schooljongen te worden, anderzijds ‘omdat ze volledig in beslag<br />

geworden door hun eigen onzinnigheden, waarover ze vele boeken<br />

hebben, zodat ze hiervoor absoluut geen tijd kunnen vrijmaken.’ 10<br />

2.2 Humanisme en dialectiek<br />

2.2.1 Vroege humanisten<br />

Al bij Petrar<strong>ca</strong>, bij wie men het humanisme traditioneel laat beginnen,<br />

is er een afkeer <strong>van</strong> het vak logi<strong>ca</strong> of dialectiek zoals dat in zijn tijd<br />

beoefend werd. 11 Petrar<strong>ca</strong> geeft toe dat logi<strong>ca</strong> als propedeutisch vak<br />

noodzakelijk is voor een goede opleiding, maar hij heeft een afkeer <strong>van</strong><br />

logici die hun vak als een doel op zichzelf beschouwen in plaats <strong>van</strong> als<br />

een middel naar een hoger doel. Hij bekritiseert de professionele logicus<br />

die zich zijn hele leven bezighoudt met haarkloverijen en spitsvondigheden,<br />

en de centrale positie die het vak inneemt in het universitaire<br />

7 Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 374, band 2, p. 173.<br />

8 Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 808, band 3, p. 262.<br />

9 Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 428, band 2, p. 265-266.<br />

10 Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 610, band 3, pp. 24-25.<br />

11 L. Jardine, ‘Humanistic Logic’, in: E. Kessler & Q. Skinner C. B. Schmitt (red.),<br />

The Cambridge History of Renaissance Philosophy, Cambridge & New York: Cambridge<br />

University Press, 1988, pp. 176-178; E. J. Ashworth, Language and Logic in the Post-<br />

Medieval Period, Dordrecht: Reidel, 1974, p. 9.


22 Hoofdstuk 2. Humanisme en Dialectiek<br />

curriculum. <strong>De</strong> houding <strong>van</strong> de vroege humanisten ten opzichte <strong>van</strong><br />

logi<strong>ca</strong> kenmerkt zich met name door desinteresse. Ze denken nog niet<br />

na over andere invulling <strong>van</strong> het vak, een invulling die meer zouden<br />

passen in de studia humanitatis.<br />

2.2.2 Retorische dialectiek<br />

<strong>De</strong> eerste humanist die zijn kritiek op het scholastieke vak logi<strong>ca</strong> omzet<br />

in een alternatieve invulling <strong>van</strong> het vak is Lorenzo Valla (1407-1457). 12<br />

In zijn Elegantiae wijst hij erop dat vele problemen die de logi<strong>ca</strong> zich<br />

gedurende de Middeleeuwen heeft toegeëigend geen logische problemen<br />

zijn, maar in de taalkunde opgelost moeten worden. Zijn andere grote<br />

kritiekpunt op de logi<strong>ca</strong> (verwoord in zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>e disputationes)<br />

betreft de slechte aansluiting <strong>van</strong> het vak op de alledaagse praktijk.<br />

Valla zag dat formele geldigheid, het speerpunt <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> op de<br />

universiteit, in argumentaties in het dagelijkse leven slechts zeer zelden<br />

een rol speelde. In de praktijk draaide het om overtuigen en daarbij<br />

waren waarschijnlijke argumenten vaak nuttiger dan, formeel geldige,<br />

syllogismen. <strong>De</strong>ze overweging brachten Valla ertoe binnen de logi<strong>ca</strong> een<br />

grote plaats in te ruimen voor de topi<strong>ca</strong>, een traditioneel onderdeel <strong>van</strong><br />

de logi<strong>ca</strong> sinds Aristoteles, maar in de late Middeleeuwen verwaarloosd<br />

(zie 4.3). <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> leert namelijk hoe je in elke situatie waarschijnlijke<br />

argumentaties kunt opzetten om je discussiepartner te overtuigen.<br />

Ook andere argumentatiestrategieën als het dilemma en de sorites, die<br />

door Griekse en Romeinse logici al besproken waren en waar<strong>van</strong> de<br />

inferentiële status dubieus was, maar die wel zeer geschikt waren om<br />

een publiek te overtuigen, moesten een plaats in het logi<strong>ca</strong>programma<br />

krijgen. 13 Op deze manier verschoof Valla de aandacht <strong>van</strong> de onbruikbare<br />

syllogistiek naar argumentatievormen die de student in zijn latere<br />

leven <strong>van</strong> pas zouden komen. Vanwege de nadruk die Valla legt op<br />

het overtuigen wordt hij wel de initiator <strong>van</strong> het retorisch humanisme<br />

genoemd. 14 <strong>De</strong> man die deze stroming echter werkelijk tot bloei bracht<br />

is Rudolf Agricola. 15<br />

Net als Cicero verdeelt Rudolf Agricola (1444-1485) in zijn <strong>De</strong> inventione<br />

dialecti<strong>ca</strong> de logi<strong>ca</strong> in twee delen: de inventio, of te wel het<br />

vinden <strong>van</strong> argumenten, en het iudicium, het beoordelen of de gevonden<br />

argumenten goed zijn. Het vinden <strong>van</strong> argumenten, het object <strong>van</strong><br />

12 Jardine, ‘Humanistic Logic’, pp. 178-181; Ashworth, Language and Logic, p. 9.<br />

13 P. Mack, Renaissance Argument, Valla and Agricola in de Traditions of Rhetoric and<br />

Dialectic, Leiden, New York & Köln: E. J. Brill, 1993, pp. 84-88.<br />

14 E. Meuthen, ‘Köln und die humanistische Dialectik’, Geschichte in Köln, gegründet<br />

als studentische Zeitschrift am historischen Seminar 23 (1988), p. 107.<br />

15 Meuthen, ‘Köln’, p. 108.


2.2 Humanisme en dialectiek 23<br />

de topi<strong>ca</strong>, is volgens Agricola ten onrechte verwaarloosd. <strong>De</strong> inventio<br />

is in de praktijk, bijvoorbeeld bij het opstellen <strong>van</strong> een redevoering of<br />

een brief, het belangrijkste gedeelte -en het gedeelte waarbij de meeste<br />

creativiteit komt kijken- en gaat aan het iudicium vooraf. Dus moet<br />

ook, zo meent Agricola, het onderwijs in de logi<strong>ca</strong> beginnen met de<br />

topi<strong>ca</strong>. Het eerste en langste boek <strong>van</strong> zijn leerboek <strong>De</strong> inventione<br />

dialecti<strong>ca</strong> wijdt Agricola dan ook aan de topi<strong>ca</strong>. 16<br />

Het vinden <strong>van</strong> argumenten werd <strong>van</strong> oudsher zowel in de retori<strong>ca</strong><br />

als in de dialecti<strong>ca</strong> bestudeerd. Agricola geeft het alleen een plaats<br />

binnen de dialecti<strong>ca</strong>, maar in zijn leerboek over dialecti<strong>ca</strong> verwerkt hij<br />

ideeën <strong>van</strong> Romeinse redenaars, met name <strong>van</strong> Cicero. Ook het gebruik<br />

<strong>van</strong> niet-rationele overtuigingsmiddelen, het movere en delectare, en de<br />

dispositio, het ordenen <strong>van</strong> een betoog, beide traditionele onderdelen<br />

<strong>van</strong> de retori<strong>ca</strong>, horen volgens Agricola thuis in de dialectiek. 17 <strong>De</strong>ze<br />

bespreekt hij in boek 3 <strong>van</strong> zijn <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>.<br />

In boek 2 behandelt Agricola traditioneel tot de dialecti<strong>ca</strong> behorende<br />

onderwerpen, maar ook hier verschilt zijn bespreking hemelsbreed<br />

<strong>van</strong> die <strong>van</strong> zijn scholastieke voorgangers. Bij de bespreking <strong>van</strong> de<br />

vier vormen <strong>van</strong> argumentatie wordt het syllogisme slechts heel summier<br />

besproken. 18 Blijkbaar achtte Agricola meer onderwijs in formele<br />

geldigheid niet nodig of zelfs niet gewenst in een universitaire opleiding.<br />

In 3.4 zullen we echter zien dat veel humanistische docenten in de dialecti<strong>ca</strong><br />

menen dat Agricola’s <strong>De</strong> inventione te weinig formeel materiaal<br />

bevat en de lacunes weer aanvullen met Aristotelische syllogistiek.<br />

Kenmerkend voor de retorische dialecti<strong>ca</strong>, waar<strong>van</strong> de ideeën via<br />

het werk <strong>van</strong> Agricola over grote delen <strong>van</strong> Europa verspreid zijn geraakt,<br />

is de nadruk op drie onderwerpen: op de topi<strong>ca</strong>, op strategieën<br />

<strong>van</strong> waarschijnlijke argumentaties en op dispositie. 19 Verder zien we<br />

<strong>van</strong>zelfsprekend -immers eigen aan het humanisme in het algemeen en<br />

niet zozeer een typisch kenmerk <strong>van</strong> de retorische dialectiek die door<br />

humanisten is ontwikkeld- een teruggrijpen naar antieke bronnen gekoppeld<br />

aan een (geveinsd) negeren <strong>van</strong> scholastieke werken, en het<br />

gebruik <strong>van</strong> literaire voorbeelden ter illustratie.<br />

16<br />

Voor Agricola’s topi<strong>ca</strong>, zie 4.4.<br />

17<br />

Voor Agricola’s behandeling <strong>van</strong> deze thema’s zie Mack, Renaissance Argument, pp.<br />

203-226.<br />

18<br />

Ashworth, Language and Logic, p. 11.<br />

19<br />

E. J. Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks from 1500 to 1650, the New Aristotelianism’,<br />

in: Ch. Lohr & W. Sparn E. Kessler (red.), Aristotelismus und Renaissance,<br />

Wiesbaden: Otto Harrossowitz, 1988, p. 76.


24 Hoofdstuk 2. Humanisme en Dialectiek<br />

2.2.3 Aristotelische dialectiek<br />

Bijdragen <strong>van</strong> humanisten aan logi<strong>ca</strong> zijn niet alleen geleverd door het<br />

kleine deel <strong>van</strong> de humanisten dat expliciete interesse in het vak had.<br />

Ook het specialisme <strong>van</strong> humanisten bij uitstek, het terugvinden <strong>van</strong><br />

klassieke teksten, heeft veel invloed gehad op de ontwikkelingen in de<br />

logi<strong>ca</strong> in de vijftiende en zestiende eeuw. 20<br />

In de Middeleeuwen nam men kennis <strong>van</strong> Aristoteles’ logische werken<br />

via de vertalingen <strong>van</strong> Boëthius (of vertalingen die aan hem waren<br />

toegeschreven). Met de hernieuwde kennis <strong>van</strong> het Grieks begonnen<br />

humanisten, met name in Italië, de Griekse Aristoteles uit te geven.<br />

<strong>De</strong> eerste gedrukte editie <strong>van</strong> de Griekse tekst <strong>van</strong> Aristoteles werd<br />

tussen 1495 en 1498 in Venetië geproduceerd door Aldus Manutius. 21<br />

Het ontstaan <strong>van</strong> een Griekse standaardtekst leidde tot nieuwe Latijnse<br />

vertalingen, die op hun beurt weer een reden waren voor gespecialiseerde<br />

logici om hun commentaren te herzien. 22<br />

Door de expertise op het gebied <strong>van</strong> de Griekse taal konden ook<br />

de werken <strong>van</strong> de vroege Griekse commentatoren op Aristoteles, zoals<br />

Alexander <strong>van</strong> Aphrodisias, Ammonius, Simplicius, Philoponus en<br />

Themistius, worden uitgegeven en vertaald. Om Aristoteles goed te<br />

kunnen begrijpen was het niet alleen noodzakelijk om zijn eigen werk<br />

in de originele taal te lezen, maar werd ook het bestuderen <strong>van</strong> de<br />

Griekse commentatoren essentieel beschouwd. 23<br />

Gekoppeld aan deze filologische zoektocht naar de zuivere Aristoteles<br />

vinden we in de zestiende eeuw een -niet per se humanistischeterugkeer<br />

naar het Organon <strong>van</strong> Aristoteles als de basis <strong>van</strong> de hele logi<strong>ca</strong>.<br />

Typisch middeleeuwse onderwerpen werden <strong>van</strong> het programma<br />

geschrapt. In de volgende secties zal deze vorm <strong>van</strong> Aristotelisme nog<br />

uitgebreid worden besproken.<br />

2.3 Andere stromingen in de dialectiek tussen 1500<br />

en 1650<br />

Naast de hierboven beschreven stromingen <strong>van</strong> de retorische dialectiek<br />

en de Aristotelische dialectiek noemt Ashworth in haar artikel “Changes<br />

in Logic Textbooks from 1500 to 1650” nog twee andere stromingen<br />

in dialectiek die we vinden in de periode 1500-1650: de continuïteit <strong>van</strong><br />

de middeleeuwse traditie en het onderzoek naar bewijs en methode. 24<br />

20 Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 193.<br />

21 Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 193.<br />

22 Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 193.<br />

23 Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 194.<br />

24 Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks’, pp. 75-76.


2.3 Andere stromingen in de dialectiek tussen 1500 en 1650 25<br />

Omdat volgens Ashworth de leerboeken uit deze periode een vermenging<br />

zijn <strong>van</strong> deze vier stromingen, ga ik ook op deze laatste twee -niet<br />

typisch humanistische- stromingen kort in. Daarna kunnen we bekijken<br />

uit welke stromingen <strong>Caesarius</strong> in zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> elementen overneemt<br />

en daarmee zijn we in staat tot een typering <strong>van</strong> dit leerboek te komen.<br />

2.3.1 Continuïteit <strong>van</strong> de Middeleeuwen<br />

<strong>De</strong> teksten die in de vijftiende eeuw op universiteiten gebruikt worden<br />

voor het vak logi<strong>ca</strong> zijn in te delen is drie groepen. 25 Ten eerste is er het<br />

Organon <strong>van</strong> Aristoteles en de vele commentaren hierop. 26 Ten tweede<br />

zijn er leerboeken in de strikte zin <strong>van</strong> het woord, met een behandeling<br />

<strong>van</strong> de verschillende onderdelen <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong>. <strong>De</strong> derde groep wordt<br />

gevormd door zelfstandige teksten die elk gewijd zijn aan een bepaald<br />

aspect <strong>van</strong> de typisch middeleeuwse bijdrage aan de logi<strong>ca</strong>. <strong>De</strong>ze veelal<br />

taalfilosofische verhandelingen gaan over kwesties die Aristoteles in zijn<br />

Organon niet of bijna niet heeft besproken. <strong>De</strong> kwesties worden dan<br />

ook zelden aan het Organon gerelateerd.<br />

<strong>De</strong> derde groep kan weer worden onderverdeeld in drie subgroepen al<br />

naar gelang het onderwerp dat wordt behandeld. 27 <strong>De</strong> eerste subgroep<br />

bestaat uit de parva logi<strong>ca</strong>lia ofwel verhandelingen over de eigenschappen<br />

<strong>van</strong> termen. <strong>De</strong> kern <strong>van</strong> de parva logi<strong>ca</strong>lia wordt gevormd door<br />

tractaten over suppositie, relatieve termen, ampliatie, appellatie, restrictie<br />

en distributie. <strong>De</strong>ze kern wordt aangevuld met tractaten over<br />

syn<strong>ca</strong>tegorematische termen (termen zoals ‘alle’, ‘sommige’ en ‘niet’ die<br />

de logische structuur <strong>van</strong> een propositie bepalen), exponibilia (woorden<br />

als ‘behalve’ en ‘alleen’ die ervoor zorgen dat de op het eerste gezicht enkelvoudige<br />

propositie moet worden geanalyseerd als een samengestelde<br />

propositie) en over het bewijs <strong>van</strong> termen (de probatio terminorum, over<br />

de manier waarop waarheidscondities <strong>van</strong> proposities beïnvloed worden<br />

door de aanwezigheid <strong>van</strong> exponibilia, modale termen als ‘noodzakelijk’<br />

en ‘mogelijk’ en epistemische termen als ‘weet’ en ‘gelooft’). <strong>De</strong> tweede<br />

subgroep wordt gevormd door de ‘drie tractaten <strong>van</strong> de modernen’<br />

zoals de Keulse thomisten deze noemden. Dit zijn verhandelingen over<br />

consequentiae (gevolgtrekkingen <strong>van</strong> elke soort, dus niet alleen syllogismen,<br />

maar ook wat we nu propositielogi<strong>ca</strong> noemen), obligaties (de<br />

regels die gevolgd moeten worden in de verschillende vormen <strong>van</strong> dis-<br />

25 Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks’, p. 78.<br />

26 Voor een opsomming <strong>van</strong> de logische werken die samen het Organon vormen, zie 3.4.<br />

27 In deze volg ik Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks’, pp. 78, 79. Een iets andere<br />

indeling is te vinden in E. J. Ashworth, ‘Traditional Logic’, in: Cambridge History of<br />

Renaissance Philosophy, Cambridge & New York: Cambridge University Press, 1988, pp.<br />

147-149.


26 Hoofdstuk 2. Humanisme en Dialectiek<br />

putaties) en insolubilia (semantische paradoxen). <strong>De</strong> derde subgroep<br />

betreft de sofismen, ingewikkelde en problematische zinnen die worden<br />

geanalyseerd aan de hand <strong>van</strong> logische regels.<br />

Na 1530 worden dit soort zelfstandige verhandelingen over typisch<br />

middeleeuwse onderwerpen niet meer geschreven of herdrukt. Wel<br />

wordt een aantal <strong>van</strong> deze middeleeuwse onderwerpen in de leerboeken<br />

uit de zestiende eeuw verwerkt. Dit komt aan de orde in 2.4.<br />

2.3.2 Onderzoek naar bewijs en methode<br />

<strong>De</strong> vierde stroming in de dialectiek in de periode 1500-1650 wordt gekenmerkt<br />

door een interesse in en onderzoek naar wetenschappelijke<br />

methode en bewijs. 28 Wat is in de wiskunde of fysi<strong>ca</strong> een bewijs en<br />

hoe komt men daartoe? <strong>De</strong> belangrijkste persoon in deze stroming is<br />

de Italiaan Jacopo Zabarella (1533-1589).<br />

Jardine wijst erop dat deze discussie over de vraag wat een wetenschappelijke<br />

methode is een andere is dan de discussie over methode<br />

die we aantreffen bij humanisten als Petrus Ramus (1515-1572). 29 <strong>De</strong>ze<br />

laatste hielden zich namelijk bezig met de vraag wat een goede methode<br />

is om stof uiteen te zetten. <strong>De</strong> dichotome methode beschouwden<br />

zij hiervoor het meest geschikt. <strong>De</strong>ze methode houdt in dat de docent<br />

begint met de meest algemene definitie <strong>van</strong> het onderwerp dat hij<br />

wil onderwijzen en vervolgens het onderwerp in tweeën verdeelt. Beide<br />

onderdelen worden voorzien <strong>van</strong> voorbeelden en uitleg. Vervolgens<br />

worden beide onderdelen weer verder onderverdeeld enzovoorts. Het<br />

achterliggende idee is dat het voor de student op deze manier, vertrekkende<br />

<strong>van</strong>uit algemenere naar minder algemene begrippen, makkelijk<br />

is om de stof te begrijpen. <strong>De</strong> dichotome methode werd een extreem<br />

populaire manier in leerboeken om de leerstof uiteen te zetten.<br />

In moderne studies naar het begrip ‘methode’ in de Renaissance<br />

wordt het onderzoek naar methode als bewijsmethode en methode als<br />

een manier om materiaal uit een te zetten volgens Jardine vaak ten<br />

onrechte op één hoop gegooid. 30<br />

2.4 Humanistische dialectiekleerboeken<br />

Wat zien we <strong>van</strong> deze vier stromingen die actief waren in de periode<br />

1500 tot 1650 terug in leerboeken uit die tijd? Zoals gezegd neemt Ashworth<br />

in leerboeken een vermenging <strong>van</strong> deze vier stromingen waar. 31<br />

28 Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks’, pp. 75, 76.<br />

29 Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 186.<br />

30 Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 186.<br />

31 Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks’, p. 75.


2.4 Humanistische dialectiekleerboeken 27<br />

<strong>De</strong> retorische dialectiek met haar nadruk op topi<strong>ca</strong> sloeg aan op<br />

de universiteiten. Al spoedig bleek echter dat Agricola’s als leerboek<br />

bedoelde <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> door zijn eenzijdige interesse in het<br />

vinden voor argumenten niet geschikt was als inleiding in de gehele<br />

logi<strong>ca</strong> en als humanistisch alternatief voor scholastieke leerboeken als<br />

de Summulae <strong>van</strong> Petrus Hispanus. 32 Er was in de opleiding behoefte<br />

aan meer formeel materiaal dan <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> bood. 33<br />

Met name enige kennis <strong>van</strong> de syllogistiek werd toch wel als essentieel<br />

beschouwd, ook binnen een humanistisch leerprogramma. Zodoende<br />

ontstonden er humanistische leerboeken die tegemoet kwamen aan deze<br />

behoefte en een inleiding gaven in alle facetten <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong>. Ze<br />

dienden als voorbereiding op het lezen <strong>van</strong> Aristoteles zelf. 34 <strong>De</strong> leerboeken<br />

zijn vaak meer Aristotelisch dan hun scholastieke voorgangers:<br />

de stof die Aristoteles in zijn Organon behandelt wordt nuttige baggage<br />

voor een humanist beschouwd en in het leerboek opgenomen, maar<br />

veel typisch middeleeuwse onderwerpen worden uit de leerboeken geweerd<br />

als zijnde haarkloverijen en spitsvondigheden. 35 Hierbij zien we<br />

dat de meest technische en in de ogen <strong>van</strong> humanisten sofistische kwesties<br />

als sofismen, obligaties en insolubilia geheel verdwijnen, terwijl de<br />

parva logi<strong>ca</strong>lia en de leer <strong>van</strong> de consequentiae in sommige leerboeken<br />

in versimpelde vorm worden geïntegreerd. 36<br />

Ook de twee andere stromingen in de periode 1500-1650 -de bestudering<br />

<strong>van</strong> Aristoteles in de originele taal en <strong>van</strong> de Griekse commentatoren<br />

en het onderzoek naar methode- hebben invloed op de inhoud<br />

<strong>van</strong> de leerboeken uit die tijd, de laatste echter pas na Zabarella. 37<br />

32<br />

Voor de problemen <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> Agricola’s <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> op universiteiten,<br />

zie Mack, Renaissance Argument, 280-281.<br />

33<br />

Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks’, p. 76.<br />

34<br />

Mack, Renaissance Argument, p. 356.<br />

35<br />

Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks’ pp. 86-87.<br />

36<br />

Ashworth, ‘Traditional Logic’, pp. 162-171.<br />

37<br />

Ashworth, ‘Changes in Logic Textbooks’, p. 76.


28 Hoofdstuk 2. Humanisme en Dialectiek


Hoofdstuk 3<br />

<strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

In dit hoofdstuk worden verschillende aspecten <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

belicht. In 3.1 behandel ik het titelblad en de opdracht; in 3.2 het<br />

voorwoord. Vervolgens bespreek ik in 3.3 enkele passages waar <strong>Caesarius</strong><br />

zich afzet tegen zijn scholastieke voorgangers, die hij ‘barbaarse<br />

sofisten’ noemt. <strong>De</strong> opzet <strong>van</strong> het werk komt aan bod in 3.4. In 3.5<br />

volgt een lijst met de auteurs die <strong>Caesarius</strong> noemt als zijn bronnen.<br />

<strong>Caesarius</strong>’ interesse in de Griekse taal is het onderwerp <strong>van</strong> 3.6. Tot<br />

slot geef ik in 3.7 een indruk <strong>van</strong> de populariteit <strong>van</strong> het werk in de zestiende<br />

eeuw en probeer ik een antwoord te geven op de vraag waarom<br />

dit werk zo populair was.<br />

3.1 Titelblad en opdracht<br />

Op 22 september 1517 verzoekt <strong>Caesarius</strong> in een brief Erasmus of deze<br />

zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, die hij afgelopen zomer heeft samengesteld uit goede<br />

schrijvers her en der <strong>van</strong>daan, zou willen doorlezen en polijsten. 1 <strong>De</strong><br />

eerste editie <strong>van</strong> het werk verschijnt tweeënhalf jaar later, op aandringen<br />

<strong>van</strong> Hermann von Neuenahr. 2 <strong>De</strong>ze editie (Keulen, E. Cervicornus)<br />

geeft zelf geen jaartal, maar de begeleidende brief aan Hermann von<br />

Neuenahr is gedateerd op 17 maart 1520. 3<br />

Na deze eerste druk is het werk veelvuldig herzien en herdrukt. 4<br />

Tijdens zijn leven heeft <strong>Caesarius</strong> zelf het werk veelvuldig verbeterd.<br />

Na zijn dood hebben anderen, onder wie zijn leerlingen Glareanus en<br />

Welsdalius, herzieningen aangebracht. 5<br />

1 Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 680, band 3, p. 102: “Praeterea habeo in<br />

manibus quandam <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>m, quam estate superiori passim ex bonis autoribus collegi.<br />

Vellem tua recognitione poliri aliquantum posset.”<br />

2 Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie, p. 691.<br />

3 Erasmus, Opus Epistularum [Allen], brief 680, band 3, p. 102, noot 28.<br />

4 Voor de verschillende editie die <strong>van</strong> het werk zijn uitgekomen, zie 3.7.<br />

5 Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie, band 3, p. 691. A. Seifert, Logik zwischen Scholastik<br />

und Humanismus, München: Wilhelm Fink Verlag, 1978, p. 111, n. 81: “<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>


30 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

We lezen in de Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie dat <strong>Caesarius</strong> zeven<br />

jaar aan zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> heeft gewerkt. 6 Het is onduidelijk hoe we deze<br />

opmerking moeten interpreteren. Tussen de zomer <strong>van</strong> 1517, toen <strong>Caesarius</strong><br />

volgens eigen zeggen het werk heeft samengesteld, en de eerste<br />

druk uit 1520 is immers nog geen drie jaar verlopen. Misschien was<br />

<strong>Caesarius</strong> al eerder aan het boek begonnen of wordt ook de tijd die hij<br />

besteedde aan het herzien <strong>van</strong> het werk bij de zeven jaar meegeteld.<br />

<strong>De</strong> druk die ik in dit onderzoek heb gebruikt en waarnaar ik steeds<br />

zal verwijzen is de druk uit Parijs, 1537, bij de drukker Simon Colinaeus.<br />

Het titelblad <strong>van</strong> deze editie luidt:<br />

<strong>De</strong> <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> <strong>van</strong> <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong>, onlangs door de auteur<br />

zelf nauwkeurig herzien, verrijkt met een toevoeging en<br />

ingedeeld in <strong>ca</strong>pita, met een bijzondere verkorting bijna alle<br />

leerstof <strong>van</strong> deze kunde bevattend.” 7<br />

<strong>De</strong> opdracht aan Wilhelm Reiffenstein is gedateerd op 13 juni 1532.<br />

Eerdere edities <strong>van</strong> het werk waren niet aan iemand opgedragen. Wilhelm<br />

Reiffenstein (1482-1538) wordt als oudste zoon <strong>van</strong> Wilhelm Curio<br />

Reiffenstein geboren in een echte humanistenfamilie. 8 Verschillende<br />

leden <strong>van</strong> de familie staan in vriendschappelijk contact met vooraanstaande<br />

humanisten als Erasmus en reformatoren als Luther en Melanchton.<br />

Wilhelm is sinds 1507 rentmeester, adviseur en kanselier <strong>van</strong><br />

graaf Botho <strong>van</strong> Stolberg en Wernigerode. 9<br />

<strong>Caesarius</strong> schrijft in zijn opdracht aan Wilhelm Reiffenstein dat hij<br />

de dagelijkse omgang die ze hadden toen hij bij hem in Stolberg verbleef,<br />

erg mist. Hij beschrijft het gemis met een bij het genre <strong>van</strong> de<br />

opdracht behorende overdrijving als een nauwelijks te dragen last. 10<br />

<strong>Caesarius</strong> betreurt het dat hij door de afstand niet altijd in staat is<br />

Joannis Caesarii ... nunc recens Hermanni Raiiani Welsdalii fructuosis scholiis nec non<br />

Heinrichi Loriti Glareani poetae laureati selectissimis quibusdam annotationibus illustratae,<br />

Köln 1568.”<br />

6<br />

Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie, p. 691.<br />

7<br />

<strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 1r: “<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> Ioannis Caesarii, novissime iam ab ipso autore<br />

diligenter recognita et accessione locupletata <strong>ca</strong>pitibusque distincta, miro compendio<br />

omnia fere eius artis praecepta complectens.<br />

8<br />

Voor informatie over de familie Reiffenstein, zie de Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie,<br />

band 27, pp. 691-693.<br />

9<br />

<strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 2r: “Wilhelmo Riffenstein, quaestori et consiliario generosi<br />

et illustris comitis a Stolberga et Vuernigeroda.”<br />

10<br />

<strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 2r: “Si quando in mentem mihi venit consuetudinis eius, qua<br />

tecum interim cum Stolbergae agerem superioribus annis, non tam utebar quam fruebar<br />

oppido quam familiarissime, Wilhelme vir magnanime ac iuxta non vulgariter docte, vix<br />

mihi imperare possum, quin graviter molesteque feram illius consuetudinis <strong>ca</strong>rentiam.”


3.1 Titelblad en opdracht 31<br />

zijn oude vriend op te zoeken wanneer het verlangen hem te zien opkomt.<br />

11 Vooral de gesprekken die ze voerden en die bijna altijd gingen<br />

over de letteren en de goede kunsten en de schrijvers daar<strong>van</strong>, zowel<br />

die <strong>van</strong> vroeger als die <strong>van</strong> nu, heeft <strong>Caesarius</strong> altijd als zeer plezierig<br />

ervaren. 12 Ze waren het altijd met elkaar eens dat in Duitsland Erasmus<br />

<strong>van</strong> Rotterdam en Philippus Melanchton de besten waren. In het<br />

buitenland echter zijn de Franse rechtsgeleerde Guielmus Budaeus, de<br />

Engelse arts Thomas Linacrus, de Spanjaard Ludovicus Vives en nog<br />

vele anderen aan deze mannen gewaagd.<br />

Vervolgens begint <strong>Caesarius</strong> over de opleiding <strong>van</strong> Wilhelms kinderen.<br />

In de Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie lezen we dat Wilhelm<br />

Reiffenstein een aanzienlijk deel <strong>van</strong> zijn vermogen besteedde aan de<br />

opleiding <strong>van</strong> zijn drie zoons, Wilhelm (Curio), Albrecht en Johann<br />

(Wilhelm), en dat Melanchton, een goede vriend <strong>van</strong> vader Wilhelm,<br />

de hoofdleiding bij dit onderwijs had. Het onderwijs was op verzoek<br />

ook voor enkele getalenteerde jongeren <strong>van</strong> buiten de familie toegankelijk.<br />

13 Uit de brieven die <strong>Caesarius</strong> <strong>van</strong> de zonen <strong>van</strong> Wilhelm heeft<br />

gekregen maakt hij op dat de leraren erin zijn geslaagd om de leerlingen<br />

een gedegen opvoeding in gepolijste letteren en verfijnde manieren<br />

te geven. 14 Met deze zorgvuldige opleiding <strong>van</strong> zijn zoons is Wilhelm<br />

volgens <strong>Caesarius</strong> een voorbeeld voor anderen. 15<br />

Bovendien waardeert <strong>Caesarius</strong> in Wilhelm zijn affectie en welwillendheid<br />

jegens en zijn steun aan geleerden, en in het bijzonder zijn<br />

inspanningen om met buitengewone weldaden deze geleerden als vrien-<br />

11 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 2r: “Quippe quod ea mihi nunc non perinde uti liceat,<br />

idque propter locorum distantiam quae nos disiungit adeo, corporum tamen magis quam<br />

animorum inter<strong>ca</strong>pedine, ut facile mihi non fuerit, nedum commodum, tantum arripere<br />

iter, quoties me tui invisendi conveniendique cupido incessit tenetque.”<br />

12 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 2r-2v: “Siquidem nihil mihi id temporis tantum solatii adferebat,<br />

aut tam iucundum erat atque mutuus ille convictus, ut in quo nulla prope alia de re<br />

confabulatio inter nos agebatur ultro citroque, atque id quidem super mensam praesertim,<br />

quam de literis atque bonis artibus et earum scriptoribus, magnis quidem illis et gravibus<br />

eisdemque classicis magna ex parte, quos vo<strong>ca</strong>nt, nec iis tantum qui superioribus seculis<br />

claruerunt, sed et iis pariter qui nostra quoque tempestate clari habentur, inter quos primas<br />

Erasmo Roterodamo et Philippo Melanchtoni uterque nostrum uno quasi consensu<br />

adiudi<strong>ca</strong>re solebat.”<br />

13 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3r: “studiosum illud tuorum liberorum et aliorum quorundam<br />

ingenuorum adolescentum contubernium.”<br />

14 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3r: “uterque sane ut literis politioribus probe institutus,<br />

ita moribus non inelegantibus pulchre praeditus. Quales utique et discipulos suos dedita<br />

opera reddere conabantur satagebantque. Nec eos suus ille pulcher conatus fefellit interim,<br />

id quod literae profecto ipsorum adolescentum, quas ad me aliquoties post abitum isthinc<br />

meum in patriam dederunt, plane indi<strong>ca</strong>nt, ac testes ut non falsae, ita locupletes proferri<br />

possunt.”<br />

15 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3r: “Qua quidem in re Gulielme rarum admodum de te, et<br />

tamen utile exemplum praebens, non modo privatis hominibus, quantumvis magnis et potentibus,<br />

sed et principibus quoque viris, quid merito imitarentur, utinamque imitentur.”


32 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

den voor zich te winnen. 16 Het is volgens <strong>Caesarius</strong> <strong>van</strong>wege deze<br />

steun dat Melanchton ongeveer 2 jaar geleden zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> aan Wilhelm<br />

heeft opgedragen. 17 En omdat Melanchton zijn werk aan Wilhelm<br />

heeft opgedragen, doet ook <strong>Caesarius</strong> dat nu met zijn herziene en wat<br />

uitgebreide versie <strong>van</strong> de <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>. 18 Hij durft het werk nu aan Wilhelm<br />

op te dragen omdat hij uit een brief die hij een paar dagen eerder<br />

<strong>van</strong> Erhardus Holsatiensis had gekregen, heeft vernomen dat zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

of iets soortgelijks door de inspanningen <strong>van</strong> Melanchton op de<br />

universiteit <strong>van</strong> Wittenberg wordt voorgelezen en gedoceerd. 19 <strong>Caesarius</strong><br />

gelooft dat Wilhelm, nu een groot man als Melanchton het werk<br />

heeft goedgekeurd, vast blij zal zijn met deze opdracht. 20<br />

Tot slot wijst <strong>Caesarius</strong> erop dat het werk bedoeld is om er de<br />

beginselen <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> uit te leren en dus voor Wilhelm zelf, die<br />

zich bezighoudt met serieuzere zaken, niet nuttig zal zijn. 21<br />

3.2 Het voorwoord<br />

<strong>Caesarius</strong> schrijft een voorwoord ‘ter verdediging <strong>van</strong> de dialectische<br />

kunde en tevens over het nut er<strong>van</strong>, en of de dialecti<strong>ca</strong> een deel is<br />

<strong>van</strong> de filosofie of niet.’ 22 Hij benadrukt dat de dialecti<strong>ca</strong> niet alleen de<br />

dienstmeid of het instrument <strong>van</strong> andere kundes is, maar ook, voorzover<br />

16 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3r-3v: “Quin et illud non minus ad cumulum laudum<br />

tuarum accedit, quod viros probe doctos non tantum affectum et animo benevolo ac favore<br />

pleno prosequeris, sed et eosdem tibi (quorum saltem notitiam tibi habere ex praesentia<br />

contingit) beneficiis non vulgaribus conciliare ac devincire studes.”<br />

17 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3v: “Quo et factum existimo (nisi tamen me mea fallat coniectura)<br />

ut dialecti<strong>ca</strong>m suam idem Philippus, brevis quidem, sed miro atrificio conscripta,<br />

tibi nuncuparit anno ab hinc tertio plus minus.” Melanchton draagt ook verschillende boeken<br />

op aan de zonen <strong>van</strong> Wilhelm Reiffenstein, zoals zijn leerboek voor retori<strong>ca</strong> ‘Elementa<br />

rhetorices’. Zie Ph. Melanchton, Elementa rhetorices, Grundbegriffe der Rhetorik, uitgegeven,<br />

vertaald en becommentarieerd door V. Wels, Berlin: Weidler Buchverlag, 2001, p.<br />

11. 18<strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3v: “Quae certe <strong>ca</strong>usa est (sic tibi persuadeas velim) ut<br />

et ego tibi meam, ubi illam nuperrime recognoveram ac paulo locupletiorem reddideram,<br />

nuncupare destinaverim ac nuncupem plane.”<br />

19 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3v: “Hac nimirum ratione potissimum inductus, quod ex<br />

literis Erhardi Holsatiensis, quas ille superioribus diebus ad me dederat, dum idem adhuc<br />

domi tuae tuorum liberorum praeceptorem agebat, intellexeram dialecti<strong>ca</strong>m meam vel<br />

qualemque, ipsius Philippi cura et subornatione publice nunc praelegi atque doceri in<br />

a<strong>ca</strong>demia Wittembergensi.”<br />

20 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3v: “Unde dubitare nec possum nec debeo, quin lubenti<br />

animo illam sis amplexurus, utpote tanti viri <strong>ca</strong>lculo approbatam.”<br />

21 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3v: “Non quod ea ipsa tibi nunc usui sit, quem scio studiis<br />

longe gravioribus, si quando per otium licet, va<strong>ca</strong>re sedulo, sed unde tui et illorum aequales<br />

prima illius artis rudimenta haurire ac percipere queant.”<br />

22 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 4r: “In commendationem artis dialecti<strong>ca</strong>e, pariterque et de<br />

eius usu, et utrum philosophiae pars sit nec ne, Ioannis Caesarii praefatio.”


3.2 Het voorwoord 33<br />

ze haar eigen doel heeft, namelijk het vinden (inventio) en beoordelen<br />

(iudicium) <strong>van</strong> redeneringen, zelf een deel <strong>van</strong> de filosofie is.<br />

<strong>De</strong> werken die anderen, vóór hem, over dialecti<strong>ca</strong> hebben geschreven<br />

acht hij om verschillende redenen niet geschikt voor het onderwijs.<br />

Sommige zijn zo uitvoerig (operose) en langdradig (prolixe) dat ze bij<br />

leerlingen en lezers een afkeer (fastidium) <strong>van</strong> het vak opwekken. Andere<br />

zijn juist door hun bondigheid (brevitas) niet goed op het onderwijs<br />

afgestemd, aangezien enerzijds de materie vrij complex is, anderzijds<br />

het bevattingsvermogen <strong>van</strong> sommige leerlingen niet zo snel. Weer andere<br />

boeken zijn zo warrig (confuse) en spitsvondig (argute) dat men<br />

niet eens een poging doet om hieruit het vak dialecti<strong>ca</strong> te leren. En dan<br />

zijn er nog boeken die barbaars (barbare, d.w.z. in scholastiek Latijn)<br />

en zonder eruditie (inerudite, d.w.z. zonder gebruikmaking <strong>van</strong> klassieke<br />

bronnen) geschreven zijn. Als iemand met een beetje opleiding in<br />

de artes liberales deze gebruikt om er dialecti<strong>ca</strong> uit te leren, zal hij -ten<br />

onrechte- het vak afwijzen en minachten in plaats <strong>van</strong> de schrijvers.<br />

Bij gebrek aan een goed leerboek besloot <strong>Caesarius</strong> er zelf een samen<br />

te stellen. Hij verzamelde uit hoog aangeschreven auteurs her en der<br />

<strong>van</strong>daan alleen de algemene leerstof (praecepta) en stelde op grond<br />

hier<strong>van</strong> tien tractaten samen. Het resultaat is dat zijn werk, naar<br />

eigen zeggen, de hele reikwijdte <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> beslaat en er niets<br />

essentieels ontbreekt. Aan de hand <strong>van</strong> een passage bij Quintilianus<br />

illustreert <strong>Caesarius</strong> dat het niet erg is dat hij in zijn werk niet alles<br />

behandelt wat de dialectiek tot nu heeft opgeleverd.<br />

<strong>Caesarius</strong> typeert zijn leerboek als ‘gematigd beknopt’ (brevitate<br />

temperata). Het is afgestemd op de lezer. Een leergierige leerling kan<br />

volgens <strong>Caesarius</strong> uit dit boek zonder afkeer en zonder grote moeite de<br />

dialecti<strong>ca</strong> leren. Het boek is echter niet geschikt voor mensen met zo<br />

verfijnde oren (auribus usque adeo deli<strong>ca</strong>tis) dat ze de elegantie <strong>van</strong> het<br />

taalgebruik (elegantia dictionis) belangrijker vinden dan het onderwerp<br />

dat wordt onderwezen.<br />

<strong>Caesarius</strong> sluit het voorwoord af met enkele citaten <strong>van</strong> ‘zeer belangrijke’<br />

schrijvers (Cicero, Aulus Gellius, Augustinus en Boëthius),<br />

onder andere om te laten zien dat, in tegenstelling tot het onware en<br />

onbezonnen oordeel <strong>van</strong> sommige mensen, andere studies dan de dialecti<strong>ca</strong><br />

niet mogen worden veracht. Hierin horen we de humanistische<br />

kritiek op de centrale positie <strong>van</strong> het vak logi<strong>ca</strong> in het traditionele<br />

universitaire curriculum.<br />

Uit de typering die <strong>Caesarius</strong> in dit voorwoord geeft <strong>van</strong> zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>,<br />

krijgen we de volgende indruk:<br />

• Het werk is samengesteld op grond <strong>van</strong> gerespecteerde auteurs<br />

(hetgeen in <strong>Caesarius</strong>’ geval klassieke en humanistische, maar


34 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

geen scholastieke auteurs zullen zijn).<br />

• Van deze auteurs zijn alleen de hoofdzaken overgenomen, zodat<br />

alle onderdelen <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> worden behandeld, maar niet tot<br />

in de kleinste details.<br />

• Samenhangend met het vorige punt: het werk is afgestemd op het<br />

onderwijs en daarom beknopt maar niet té beknopt.<br />

• Hoewel hij het overdragen <strong>van</strong> kennis belangrijker vindt dan een<br />

elegant taalgebruik, mogen we verwachten dat hij scholastiek taalgebruik<br />

probeert te vermijden en zijn eruditie toont met verwijzingen<br />

naar antieke bronnen, aangezien hij, zoals het een goed<br />

humanist betaamt, de barbaarse werken zonder eruditie <strong>van</strong> zijn<br />

voorgangers minacht.<br />

3.3 Barbaarse sofisten<br />

Hoewel <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> over het algemeen niet erg polemisch <strong>van</strong><br />

aard is, kan <strong>Caesarius</strong> het af en toe niet laten om flink te keer te gaan<br />

tegen ‘die barbaarse sofisten’, een onder humanisten geliefde benaming<br />

voor scholastieke logici. Hier een aantal aantijgingen op een rij:<br />

In fol. 42v-43r verwoordt <strong>Caesarius</strong> het bekende humanistische idee<br />

dat met de komst <strong>van</strong> de barbarij (barbaries) een ondergang <strong>van</strong> bijna<br />

alle goede studies gepaard is gegaan. Door de barbarij te verdrijven<br />

zullen die studies ook weer in ere hersteld worden. 23 In fol. 82r wijst<br />

<strong>Caesarius</strong> erop dat de etymologie die ‘de barbaren’ voor het woord<br />

‘logi<strong>ca</strong>’ geven niet klopt, ‘zoals zij bijna alle dingen zonder enige welbespraaktheid<br />

en zeer afstotelijk zeggen’. 24 In fol. 90r deelt <strong>Caesarius</strong><br />

(volgens de Aristotelische indeling <strong>van</strong> onwetendheid (ignorantia) in<br />

twee soorten, niet-weten en verkeerd-weten) de ‘barbaren en sofisten’<br />

in in de groep <strong>van</strong> mensen die verkeerd weten, omdat zij ‘hoewel ze<br />

willen doen lijken dat ze alles begrijpen, niets begrijpen, behalve dan<br />

op hun eigen manier, dat wil zeggen verkeerd.’ 25<br />

In fol 128r ageert <strong>Caesarius</strong> tegen de gewoonte <strong>van</strong> ‘sofisten’ om aan<br />

de taal regels op te leggen die niet gedestilleerd zijn uit de teksten <strong>van</strong><br />

23 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, 43r: “Haec [barbaries] siquidem ut semel introducta <strong>ca</strong>usa proculdubio<br />

fuit abolitionis omnium pene bonorum studiorum, ita explosa demum efficiet, ut<br />

omnia illa pristino sub nitiori restituantur.”<br />

24 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, 82r: “Logi<strong>ca</strong> igitur quasi rationalis scientia dicta est, non quidem<br />

(ut barbari nomen ipsum interpretantur, ut alia fere omnia infantissime foedissimeque)<br />

etymologia ad hoc adducta aliqua (...).”<br />

25 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, 90r: “Tales profecto sunt barbari omnes et sophistae, qui, cum<br />

omnia intelligere videri velint, nihil intelligunt, nisi suo more, hoc est corrupte.”


3.3 Barbaarse sofisten 35<br />

(antieke) auteurs, maar verzonnen zijn omdat ze goed in hun (taalfilosofische)<br />

theorie passen. <strong>Caesarius</strong> beschuldigt ze er<strong>van</strong> dit te doen in<br />

het onderstaande voorbeeld:<br />

(1) Elk dier is niet een substantie (Omne animal substantia non est)<br />

Elke mens is een dier (Omnis autem homo est animal)<br />

Geen enkele mens is een substantie (Igitur nullus homo substantia<br />

est)<br />

Volgens scholastieke logici is deze redenering niet geldig omdat ‘substantie’<br />

in de maior niet universeel genomen is, want dan had de ontkenning<br />

vóór ‘substantie’ moeten staan. Volgens <strong>Caesarius</strong> hebben<br />

‘de sofisten’ de regel dat de plaats <strong>van</strong> de negatie invloed heeft op de<br />

betekenis <strong>van</strong> de propositie ‘naar eigen goeddunken ingevoerd, tegen<br />

de gewoonte in <strong>van</strong> de schrijvers en <strong>van</strong> hen die goed hebben leren<br />

spreken.’ 26 ‘Gewoonte’ (consuetudo) is een belangrijk begrip bij humanisten:<br />

het taalgebruik zoals dat daadwerkelijk in antieke teksten is<br />

geattesteerd is de maatstaf voor goed Latijn en de sofisten verminken<br />

de taal door het primaat te leggen bij de taalfilosofische theorie. 27<br />

Een andere interessante passage is fol. 80r-v. Hier vraagt <strong>Caesarius</strong><br />

zich af waarom ‘die goede man’ (bonus vir ille, Petrus Hispanus) geen<br />

tractaat heeft geschreven over demonstratie zoals hij ook op de andere<br />

onderdelen <strong>van</strong> de Aristotelische logi<strong>ca</strong> een inleiding heeft gemaakt.<br />

Enige kennis <strong>van</strong> demonstratie is namelijk vereist voor de wiskunde en<br />

daarom werden jongens vroeger ook in demonstratie getraind. <strong>Caesarius</strong><br />

verzucht: “Werd dat <strong>van</strong>daag de dag ook nog maar nageleefd en<br />

liet men die ijdele woordzifterijen maar voor wat het was.” 28 <strong>Caesarius</strong><br />

heeft wel een vermoeden waarom Petrus Hispanus niet over demonstratie<br />

heeft geschreven: Petrus dacht dat dit deel <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> zich<br />

niet leende voor die sofistische spitsvondigheden en inhoudsloze beuzelarijen<br />

waarmee alle scholen zich in zijn tijd mee bezig hielden. 29 <strong>Caesarius</strong><br />

vindt het een schande dat terwijl deze flinterdunne beuzelarijen<br />

als de heersende opinie werden gedoceerd, de beste schrijvers <strong>van</strong> de<br />

26 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, 128r: “Verum id ita sophistae pro arbitrio statuerunt, contra<br />

autorum et eorum qui recte loqui didicerunt consuetudinem.”<br />

27 Ook bij Valla speelt dit begrip een grote rol, zie bijvoorbeeld Mack, Renaissance<br />

Argument, pp. 94-95.<br />

28 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, 80r: “Quod utinam hodieque observaretur omissis frivolis <strong>ca</strong>-<br />

villationibus.”<br />

29 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, 80v: “Sed ego iam <strong>ca</strong>usam ipsam vel subolfacere videor, quod<br />

videlicet haec pars dialecti<strong>ca</strong> visa sit illi haudquamquam idonea ad sophisti<strong>ca</strong>s <strong>ca</strong>ptiunculas<br />

et steriles illas nugas, quibus per id temporis quo vir ille claruit, scholae omnes atque<br />

literarii ludi non tam va<strong>ca</strong>bant sedulo, quam strepebant acriter.”


36 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

goede kunsten onder het stof verborgen lagen als voer voor motten. 30<br />

Geleidelijk hebben in bijna elke kunde de barbaren de plek <strong>van</strong> de goede<br />

schrijvers ingenomen: in de grammati<strong>ca</strong> Alexander Gallus, 31 in de<br />

dialecti<strong>ca</strong> Petrus Hispanus, in de poeti<strong>ca</strong> Ganfredus Britannus en in de<br />

retori<strong>ca</strong> ene Eberhardus die, zo zegt <strong>Caesarius</strong>, zijn werk misschien wel<br />

omdat het zo onduidelijk was de titel ‘Laborinthus’ heeft gegeven. 32<br />

We hebben hier enkele passages gezien waar <strong>Caesarius</strong>, ondanks het<br />

genre <strong>van</strong> het handboek, duidelijk positie inneemt en zich afzet tegen<br />

zijn ‘barbaarse’ voorgangers.<br />

3.4 <strong>De</strong> opzet <strong>van</strong> de <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

<strong>De</strong> lijst met tractaten en <strong>ca</strong>pita die ik als Bijlage A in deze studie<br />

heb opgenomen leert ons dat de <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> qua opzet<br />

zeer Aristotelisch is. Het materiaal <strong>van</strong> Aristoteles’ Organon wordt in<br />

de traditionele volgorde behandeld. <strong>De</strong> predi<strong>ca</strong>menten of <strong>ca</strong>tegorieën<br />

(tractaat 2) zijn het onderwerp <strong>van</strong> Aristoteles’ Categorieën, de propositie<br />

(tractaat 3 en 4) behandelt Aristoteles in <strong>De</strong> interpretatione, het<br />

<strong>ca</strong>tegorisch syllogisme (tractaat 5) in de Analyti<strong>ca</strong> Priora, het bewijs<br />

of de demonstratie (tractaat 7) in de Analyti<strong>ca</strong> Posteriora, de dialectische<br />

vindplaatsen (tractaat 9) in de Topi<strong>ca</strong> en drogredenen (tractaat<br />

10) vinden we bij Aristoteles in zijn <strong>De</strong> sophisticis elenchis.<br />

Traditiegetrouw laat <strong>Caesarius</strong> tractaat 2 over de <strong>ca</strong>tegorieën nog<br />

voorafgaan door een tractaat over de praedi<strong>ca</strong>bilia (genus, species, differentia,<br />

proprium en accidens), het onderwerp <strong>van</strong> Porphyrius’ Isagoge,<br />

een werk dat in de Middeleeuwen in de vertaling <strong>van</strong> Boëthius<br />

samen met Aristoteles’ Categorieën en <strong>De</strong> interpretatione en een aantal<br />

kleinere logische geschriften <strong>van</strong> Boëthius de logi<strong>ca</strong> vetus vormde,<br />

zo genoemd omdat deze in de Middeleeuwen eerder in gebruik genomen<br />

werden dan de rond 1140 bekend geworden andere logische geschriften<br />

<strong>van</strong> Aristoteles, de logi<strong>ca</strong> nova. Ook hypothetisch proposities 33 (een<br />

deel <strong>van</strong> tractaat 4) en hypothetische syllogismen 34 (tractaat 6), het<br />

30 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, 80v: “Atque interim (proh pudor) dum in his nugae illae leviusculae<br />

veluti imperiose docebantur, optimi quique bonarum artium autores in pluteis<br />

et sub s<strong>ca</strong>mnis delitescebent, situ et pulvere obducti, et quod hoc etiam miserabilius est,<br />

es<strong>ca</strong> blattis et tineis.”<br />

31 Zijn Doctrinale was in de Middeleeuwen het populairste grammati<strong>ca</strong>boek en werd ook<br />

door humanisten nog veel gebruikt, zie Bot, Humanisme en onderwijs, pp. 108-116.<br />

32 Dit is Eberhard <strong>van</strong> Benthun. Voor een korte beschrijving <strong>van</strong> het werk, zie N. W.<br />

Gilbert, Medieval Rhetoric and Poetic (to 1400), Interpreted from Representative Works,<br />

Peter Smith: Gloucester, 1959, pp. 189-191.<br />

33 Hypothetische proposities zijn proposities die zijn samengesteld uit verschillende proposities<br />

en door een verbindingswoord als ‘en’, ‘of’ of ‘als’ aan elkaar zijn geplakt.<br />

34 Hypothetische syllogismen zijn syllogismen die zijn opgebouwd uit hypothetische pro-


3.4 <strong>De</strong> opzet <strong>van</strong> de <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> 37<br />

deel <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> dat tegenwoordig ‘propositielogi<strong>ca</strong>’ wordt genoemd,<br />

zijn niet door Aristoteles besproken. Boëthius is op dit gebied de autoriteit.<br />

Ook de onderwerpen definitie en verdeling (tractaat 8) zijn niet<br />

direct aan het Organon gerelateerd maar worden in de Middeleeuwen<br />

vrij vaak behandeld in de summulae. 35<br />

Ik kan het niet eens zijn met de opmerking <strong>van</strong> Jardine dat bij<br />

<strong>Caesarius</strong> de behandeling <strong>van</strong> syllogistiek is ingeperkt en die <strong>van</strong> praedi<strong>ca</strong>bilia<br />

en <strong>ca</strong>tegorieën is geminimaliseerd. 36 Er worden respectievelijk<br />

21 + 17, 11 en 27 <strong>ca</strong>pita aan gewijd. <strong>De</strong> plaats die <strong>Caesarius</strong> aan deze<br />

onderwerpen toebedeelt binnen het werk verschilt verhoudingsgewijs<br />

niet erg <strong>van</strong> de plaats er<strong>van</strong> bij Petrus Hispanus.<br />

Bezien we welke <strong>van</strong> de typisch middeleeuwse onderwerpen die we<br />

in 2.3.1 op een rijtje hebben gezet, terugkomen in <strong>Caesarius</strong>’ leerboek,<br />

dan is de opbrengst <strong>van</strong> onze zoekactie gering. Alleen de leer <strong>van</strong> de<br />

consequentiae, gevolgtrekkingen, krijgt een plaats, en dan nog in verkorte<br />

vorm, geïntegreerd in het tractaat over het hypothetisch syllogisme.<br />

Dat <strong>van</strong> alle middeleeuwse kwesties juist dit onderwerp aandacht<br />

krijgt in een humanistisch leerboek is niet verwonderlijk. In de theorie<br />

<strong>van</strong> consequentiae is het syllogisme één <strong>van</strong> de vele argumentatievormen.<br />

Naast argumentatievormen die op grond <strong>van</strong> hun vorm goed zijn,<br />

zijn er ook argumentaties die op grond <strong>van</strong> de betekenis <strong>van</strong> hun termen<br />

goed zijn. <strong>De</strong>ze bredere visie op argumentatie sluit uitstekend aan bij<br />

de bij de kritische overweging <strong>van</strong> retorische dialectici dat de eenzijdige<br />

nadruk op formele geldigheid binnen het vak logi<strong>ca</strong> niet in afgestemd<br />

op de praktijk, waar formele geldigheid slechts één <strong>van</strong> de vele redenen<br />

is waarom een argumentatie doeltreffend kan zijn (zie 2.2.2). Maar al<br />

was dit onderwerp naadloos in te passen in een humanistische dialectiek,<br />

alle andere typische middeleeuwse onderwerpen heeft <strong>Caesarius</strong><br />

uit zijn boek geweerd. In het vermijden <strong>van</strong> deze ‘ijdele woordzifterijen’<br />

en ‘inhoudsloze spitsvondigheden’ was <strong>Caesarius</strong> zelfs rigoureuzer<br />

dan menig tijdgenoot die enige aandacht voor de parva logi<strong>ca</strong>lia nog<br />

wel nuttig achtte in de opleiding (zie 2.4).<br />

posities.<br />

35 <strong>De</strong> oorsprong <strong>van</strong> deze onderwerpen moet waarschijnlijk gezocht worden in de Platoonse<br />

traditie, waar de ‘dialectische methode’ bestond uit definitie, verdeling, demonstratie en<br />

analyse. <strong>De</strong> Griekse en Latijnse commentatoren op Aristoteles mengden deze dialectische<br />

methode <strong>van</strong> Plato met theorieën uit de logische werken <strong>van</strong> Aristoteles en probeerden<br />

deze te verenigen. Ook elementen uit de Stoa en uit het Neo-Platonisme werden hierbij<br />

betrokken. Zie N. W. Gilbert, Renaissance Concepts of Method, New York & London:<br />

Columbia University Press, 1963, pp. 3-7 en 24-31.<br />

36 L. Jardine, ‘Humanism and the Teaching of Logic’, in: A. Kenny & J. Pinborg<br />

N. Kretzmann (red.), The Cambridge History of Later Medieval Philosophy, from the<br />

Discovery of Aristotle to the <strong>De</strong>sintegration of Scholasticism, Cambridge & New York:<br />

Cambridge University Press, 1982, pp. 801-802.


38 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

Het ontbreken <strong>van</strong> de middeleeuwse taalfilosofische theorieën is het<br />

grootste verschil tussen <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> en middeleeuwse summulae,<br />

zoals die <strong>van</strong> Petrus Hispanus. Bij Petrus Hispanus vinden we,<br />

naast de onderwerpen die <strong>Caesarius</strong> ook behandelt, tractaten over suppositie,<br />

relatieve termen, ampliatie, appellatie, restrictie en distributie.<br />

<strong>De</strong> afwezigheid <strong>van</strong> deze theorieën bij <strong>Caesarius</strong> kan de indruk wekken<br />

dat <strong>Caesarius</strong> niet schatplichtig is aan de middeleeuwse traditie<br />

maar deze negeert en alleen gebruik maakt <strong>van</strong> antieke bronnen. Het<br />

tegenovergestelde is waar. <strong>Caesarius</strong> mijdt weliswaar typisch scholastieke<br />

onderwerpen, maar in zijn behandeling <strong>van</strong> de Aristotelische stof<br />

neemt hij veel over uit de middeleeuwse traditie. Om slechts één voorbeeld<br />

te noemen: in de Middeleeuwen werd gebruik gemaakt <strong>van</strong> een<br />

versje om gemakkelijk te onthouden op welke manier modi <strong>van</strong> andere<br />

figuren dan de eerste figuur (<strong>van</strong> het <strong>ca</strong>tegorisch syllogisme) kunnen<br />

worden herleid tot modi <strong>van</strong> de eerste figuur. In fol. 62r-v in het hoofdstuk<br />

‘Over de woorden die voor deze zaak zijn bedacht’ legt <strong>Caesarius</strong><br />

uit wat de betekenis <strong>van</strong> elk element <strong>van</strong> dat versje is.<br />

Nu we hebben gekeken welke middeleeuwse elementen we in de opzet<br />

<strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> terugvinden, kunnen we hetzelfde doen<br />

voor humanistische elementen. Wat zien we <strong>van</strong> de humanistische opvattingen<br />

over dialectiek die we die in 2.2 zagen terug in <strong>Caesarius</strong>’<br />

programma?<br />

We zagen in 2.2.2 dat de retorische dialectiek zich kenmerkt door<br />

een behoefte aan een in de praktijk bruikbare invulling <strong>van</strong> het vak<br />

dialectiek. In <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> manifesteert dit humanistische idee<br />

zich op twee manieren: enerzijds door het ontbreken <strong>van</strong> middeleeuwse<br />

taalfilosofische kwesties, anderzijds door een speciale aandacht voor de<br />

topi<strong>ca</strong>. Het eerste aspect heb ik al afdoende behandeld; op het tweede<br />

aspect ga ik in het tweede deel <strong>van</strong> deze studie nog uitgebreid in.<br />

Waar vernieuwers <strong>van</strong> deze stroming als Valla en Agricola het nodig<br />

achtten om, met het oog op een bruikbare dialectiek, een compleet<br />

nieuwe inhoud aan het vak dialecti<strong>ca</strong> te geven en het programma rigoureus<br />

om te gooien, zien we dat de opzet <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ leerboek zeer<br />

traditioneel is en alleen in de twee bovengenoemde punten verschilt <strong>van</strong><br />

de opzet <strong>van</strong> een scholastiek leerboek. Op deze manier komt <strong>Caesarius</strong><br />

tegemoet aan de behoeften <strong>van</strong> de universiteiten. Er was behoefte<br />

aan een humanistisch alternatief voor de scholastieke logi<strong>ca</strong>leerboeken,<br />

maar het alternatief dat Agricola’s <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> bood verschilde<br />

te veel <strong>van</strong> de eeuwenoude traditie. Enige kennis <strong>van</strong> formele<br />

geldigheid werd toch wel noodzakelijk geacht (zie 2.4). Schrijvers<br />

<strong>van</strong> logi<strong>ca</strong>handboeken moesten een middenweg zien te vinden tussen


3.4 <strong>De</strong> opzet <strong>van</strong> de <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> 39<br />

vernieuwing en traditie. Hierbij werden ze onvermijdelijk meer geleid<br />

door pragmatische overwegingen dan door filosofische vragen. Jardine<br />

spreekt in deze context <strong>van</strong> ‘the fate of textbook writers’. 37 Risse neemt<br />

in logi<strong>ca</strong>leerboeken uit deze tijd een geworstel tussen traditiebewustzijn<br />

en intellectuele zelfstandigheid waar. 38<br />

<strong>Caesarius</strong>’ poging de controversiële ideeën <strong>van</strong> de retorische dialectiek<br />

om te zetten in handboekvorm heeft als resultaat een werk opgeleverd<br />

dat juist zeer Aristotelisch <strong>van</strong> opzet is. Omdat <strong>Caesarius</strong>, aansluitend<br />

bij de behoefte <strong>van</strong> de universiteiten, een traditionele opzet als<br />

uitgangspunt neemt, en hier, aansluitend bij de humanistische afkeer<br />

<strong>van</strong> inhoudsloos gespeculeer, de typisch middeleeuwse onderwerpen uit<br />

weg laat, is het resultaat dat zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> Aristotelisch is, eigenlijk<br />

Aristotelischer dan de werken <strong>van</strong> zijn scholastieke voorgangers. Door<br />

het schipperen tussen traditie en vernieuwing slaagt <strong>Caesarius</strong> er niet<br />

in de grondideeën <strong>van</strong> de retorische dialectiek daadwerkelijk op te nemen<br />

in zijn handboek. Zo besteedt <strong>Caesarius</strong> omdat Agricola de topi<strong>ca</strong><br />

belangrijk achtte wel veel aandacht aan dit onderwerp, maar de rechtvaardiging<br />

<strong>van</strong> deze onderwerpkeuze, het achterliggende idee waarom<br />

dit onderwerp belangrijk is, gaat bij <strong>Caesarius</strong> geheel verloren. 39 Het<br />

resultaat is een inleiding in de dialecti<strong>ca</strong> die mijlenver verschilt <strong>van</strong> wat<br />

Valla en Agricola voor ogen hadden.<br />

Niet ten onrechte krijgt <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in moderne studies<br />

dan ook het etiket ‘eclectisch’ of ‘hybride’ opgeplakt. 40 Risse spreekt<br />

zelfs <strong>van</strong> een ‘principeloos eclecticisme’. 41 Twee voorbeelden: Agricola<br />

en Valla waren alleen geïnteresseerd geweest in het redeneren met waarschijnlijke<br />

argumenten (omdat die doeltreffend zijn bij het overtuigen)<br />

en niet in demonstratie of te wel ‘scientific reasoning’. Uit volledigheidsoverwegingen<br />

bespreekt <strong>Caesarius</strong> dit traditionele onderdeel <strong>van</strong><br />

de logi<strong>ca</strong> wel, zich niet bewust dat aandacht voor demonstratie niet<br />

past binnen de retorische dialectiek. 42 Volgens Jardine is het deze ‘diffusing<br />

of focus’ die hybride leerboeken als dat <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> uiteinde-<br />

37<br />

Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 187.<br />

38<br />

W. Risse, Die Logik der Neuzeut, Stuttgart-Bad Cannstadt: Friedrich Frommann<br />

Verlag, 1964, p. 13.<br />

39<br />

Jardine, ‘Humanism’, p. 806.<br />

40<br />

Meuthen, ‘Köln’, p. 113 en Risse, Die Logik der Neuzeit pp. 26, 31 noemen het werk<br />

‘eclectisch’. Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 192 gebruikt het woord ‘hybride’.<br />

41<br />

Risse, Die Logik der Neuzeit, p. 31.<br />

42<br />

<strong>Caesarius</strong> behandelt dit onderwerp niet uit een speciale interesse in een wetenschappelijk<br />

bewijs, maar uit volledigheid. We moeten in <strong>Caesarius</strong>’ behandeling <strong>van</strong> demonstratie<br />

dus geen invloed zien <strong>van</strong> de stroming met een grote interesse in bewijs en methode (2.3.2).<br />

<strong>De</strong>ze stroming kwam pas tot bloei na <strong>Caesarius</strong>. We vinden hier<strong>van</strong> dus geen elementen<br />

terug in <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>.


40 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

lijk fataal wordt. 43 Het tweede voorbeeld <strong>van</strong> principeloos eclecticisme<br />

betreft de plaats <strong>van</strong> topi<strong>ca</strong> in <strong>Caesarius</strong>’ werk. 44 Enerzijds deelt hij<br />

traditiegetrouw de logi<strong>ca</strong> in in inventio en iudicium en meent hij dat<br />

in de praktijk inventio aan iudicium voorafgaat, 45 anderzijds trekt hij<br />

hieruit niet de consequentie die Agricola trok, dat inventio in het onderwijs<br />

dan ook eerder behandeld moet worden dan iudicium. Nee,<br />

bij <strong>Caesarius</strong> staat de topi<strong>ca</strong> weer op haar traditionele plaats, dat wil<br />

zeggen áchter het syllogisme.<br />

Tot slot wil ik heel kort nog één ander punt noemen waar <strong>Caesarius</strong><br />

zich in zijn onderwerpkeuze misschien laat leiden door humanistische<br />

ideeën. Eén <strong>van</strong> de argumenten die <strong>Caesarius</strong> aandraagt voor zijn keuze<br />

om modale syllogismen niet te bespreken is dat ze (in de praktijk) niet<br />

vaak worden gebruikt. 46 We zouden hierin het humanistische criterium<br />

<strong>van</strong> bruikbaarheid kunnen zien.<br />

We hebben gezien dat het programma <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> niet<br />

retorisch maar Aristotelisch is en dat dit werk qua opzet met name in<br />

het ontbreken <strong>van</strong> middeleeuwse kwesties en een grote aandacht voor<br />

de topi<strong>ca</strong> verschilt <strong>van</strong> scholastieke summulae. We hebben echter in dit<br />

gedeelte louter de opzet <strong>van</strong> het werk bestudeerd. Willen we een goede<br />

typering <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ handboek geven en erachter komen waarin een<br />

humanistisch leerboek verschilt <strong>van</strong> een scholastiek, dan zullen we het<br />

werk ook op andere aspecten moeten bekijken. Daarom zullen we in<br />

3.5 kijken welke bronnen <strong>Caesarius</strong> zegt te gebruiken, in 3.6 aandacht<br />

besteden aan zijn interesse in de Griekse taal en in deel 2 <strong>van</strong> deze<br />

scriptie één tractaat nader onder de loep nemen.<br />

3.5 Verwijzingen<br />

In deze sectie gaan we bekijken welke auteurs <strong>Caesarius</strong> noemt als zijn<br />

bronnen. Zelf geeft hij in fol. 8v een lijst met auteurs die hij in zijn<br />

werk citeert. In het door mij samengestelde overzicht dat hieronder<br />

volgt heb ik bij elke auteur ook de folia genoemd waar <strong>Caesarius</strong> deze<br />

43 Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 192.<br />

44 Risse, Die Logik der Neuzeit, p. 26.<br />

45 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 58r: “Superest ut ad eam tandem perveniamus huius artis<br />

partem in qua totavis artis sita est, nempe inveniendi et iudi<strong>ca</strong>ndi. Nam si dialecti<strong>ca</strong><br />

(ut a M. Cicerone non tam eleganter breviterque quam graviter et vere definitur) diligens<br />

disserendi ratio est, fieri profecto non potest ut ab inventione ipsa sit separata. Siquidem<br />

disserere (hoc est disputare) diligenter nemo poterit unquam de re quapiam nisi inventis<br />

a se prius argumentis, quibus disputatio ipsa fulciatur precedatque legitime.”<br />

46 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 70r: “(...) non ob eam solam <strong>ca</strong>usam quod novitii adhuc<br />

huius artis tyrones nimium alioqui gravarentur, sed quod illorum syllogismorum qui ex<br />

modalibus constituuntur non admodum frequens usus sit.” Zie bijvoorbeeld ook fol. 72v.


3.5 Verwijzingen 41<br />

auteur noemt. Op die manier krijgen we ook een indruk <strong>van</strong> de mate<br />

waarin <strong>Caesarius</strong> naar een bepaalde auteur verwijst.<br />

Twee opmerkingen vooraf: (1) <strong>De</strong> auteurs die <strong>Caesarius</strong> zelf niet<br />

noemt in zijn lijst op fol. 8v heb ik schuin gedrukt. (2) Er is altijd<br />

onduidelijkheid of Boëthius tot de Oudheid of de Middeleeuwen moet<br />

worden gerekend. Ik heb hem bij de klassieke auteurs geplaatst, omdat<br />

de omschrijving die <strong>Caesarius</strong> in navolging <strong>van</strong> Valla in fol. 4r geeft <strong>van</strong><br />

Boëthius als ‘laatste der geleerden’ de indruk wekt dat <strong>Caesarius</strong> zelf<br />

de scheidslijn tussen Oudheid en Middeleeuwen ná Boëthius trekt. 47<br />

Bijbel:<br />

Brief <strong>van</strong> Paulus aan de Romeinen 112r, 114r<br />

E<strong>van</strong>gelie volgens Mattheus 44r<br />

Klassieke auteurs:<br />

Grieks:<br />

Alcinous 7r<br />

Alexander <strong>van</strong> Aphrodisias 18r<br />

Aristoteles 14r, 17v, 18r, 20v, 22r, 22v, 23r,<br />

24r, 25v, 26r, 26v, 27r, 30r, 31r,<br />

31v, 33v, 34v, 35v, 47v, 48r, 52r,<br />

53r, 53v, 56v, 57r, 58r, 59v, 60r,<br />

68r, 68v, 69v, 70r, 70v, 73v, 77r,<br />

77v, 79v, 83v, 84r, 85v, 87r, 87v,<br />

89v, 90r, 93r, 93v, 91v, 92r, 93r,<br />

94v, 101v, 102v, 105v, 106r, 107r,<br />

111r, 113v, 114v, 119r, 119v, 120r,<br />

121r, 121v, 124r, 126r, 126v, 128r,<br />

129r, 129v, 130r, 131r, 132r, 132v,<br />

133v, 134v<br />

Cleomedes 93r<br />

Diogenes Laertius 12v<br />

Galenus 92r<br />

Herodotus 122v<br />

Plato 7r, 23r, 82r, 91v, 103v<br />

Plutarchus 101v<br />

Porphyrius 9v, 13v<br />

Themistius 73v, 74r, 84r, 85v, 87r<br />

Theophrastus 61r, 79v<br />

Latijn:<br />

Aulus Gellius 6r, 79v, 102r, 127r<br />

47 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 4r: “Est autem hic inventio iudiciumque rationum, quemadmodum<br />

id tradit ac docet Boethius quoque, haud ignobilis apud Latinos philosophus,<br />

ultimus tamen (si Laurentio Vallae credimus) eruditorum.”


42 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

Boëthius 4r, 6r, 12v, 18r, 18v, 20v, 23r, 34r,<br />

35v, 48r, 48v, 49r, 51r, 53r, 53v,<br />

56v, 60r, 70r, 71v, 72r, 72v, 77r,<br />

80v, 82v, 92v, 93v, 97v, 104r, 105r,<br />

111r, 115r, 118v<br />

Cicero 5v, 12v, 29r, 35r, 49r, 51r, 58r, 69r,<br />

72r, 81v, 91v, 93r, 93v, 94r, 94v,<br />

95r, 102v, 107r, 108r, 109r, 115r,<br />

117r, 123r, 123v, 126r<br />

Diomedes 51v, 121r, 125v<br />

Donatus 121r<br />

Higinus 99r<br />

Horatius 94v, 108v, 111r, 112v, 119r, 119v<br />

Iustinus 134v<br />

Iuvenalis 10r, 69r, 119r<br />

Macrobius 102r<br />

Manilius 5r<br />

Martianus Capella 27v, 36v, 37v, 70v<br />

Ovidius 95r, 111r, 126r<br />

Plinius maior 34v, 35v, 76v, 99v, 106r<br />

Priscianus 27r, 34r, 51v<br />

Quintilianus 5r, 8r, 16v, 35r, 44v, 101r, 102v,<br />

104v, 114r, 115r, 125r<br />

Sene<strong>ca</strong> 78r<br />

Solinus 128v<br />

Terentius 94v<br />

Varro 107v<br />

Vergilius 10v, 13r, 97r, 103r, 123r, 123v<br />

Victorinus 10v, 29r<br />

Oudchristelijke auteurs:<br />

Grieks:<br />

Athanasius 131r<br />

Latijn:<br />

Ambrosius 128v<br />

Augustinus 6r, 27v, 44r, 70v, 92v, 93v, 113v,<br />

119r, 120v<br />

Hiëronymus 131r<br />

Sulpitius Severus 131r<br />

Middeleeuwse auteurs:<br />

Grieks:<br />

<strong>Johannes</strong> Damascenus 12r, 18v, 20v, 27r, 31v, 97r<br />

Nicephorus 66r<br />

Suidas 122v<br />

Latijn:<br />

Anselmus <strong>van</strong> Canterbury 112v<br />

Buridanus 115v<br />

Gilbertus Poretanus 26r, 26v


3.5 Verwijzingen 43<br />

Petrus Hispanus 80r, 80v<br />

Humanistische auteurs:<br />

Grieks:<br />

Trapezuntius 16v, 45v, 50r<br />

Latijn:<br />

Alexander Hegius 78r, 111r, 115v<br />

Erasmus <strong>van</strong> Rotterdam 76r, 101v<br />

Georgius Valla Placentinus 92r, 121r<br />

Hermolaus Barbarus 74r, 101v<br />

Judocus Clichtoveus 88r, 124r<br />

Jacobus Faber Stapulensis 26r, 54v, 56v, 67r, 70r, 88r, 115v,<br />

120r, 124r, 134v<br />

Laurentius Valla 4r, 11r, 12v, 16v, 92v, 107v<br />

Marsilius Ficinus 7r, 8r<br />

Rudolphus Agricola 95v, 97r, 102v<br />

Thomas Linacer 92r<br />

Tabel 3.1: <strong>De</strong> auteurs naar wie <strong>Caesarius</strong> verwijst in zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>.<br />

Eén ding valt onmiddellijk op in dit overzicht: <strong>Caesarius</strong> verwijst zeer vaak<br />

naar klassieke auteurs, redelijk veel naar andere humanisten en amper naar<br />

middeleeuwse schrijvers. Precies het patroon dat je zou verwachten bij een<br />

humanist.<br />

Met 75 verwijzingen is Aristoteles de grote autoriteit. Naast een Aristotelische<br />

opzet is dus ook dit aspect <strong>van</strong> het werk als ‘Aristotelisch’ te<br />

bestempelen. Boëthius komt op de tweede plaats met 32 verwijzingen. In<br />

de vele verwijzingen naar Aristoteles en Boëthius verschilt dit werk niet <strong>van</strong><br />

middeleeuwse schoolboeken. <strong>De</strong> grote aandacht voor Cicero (25 keer) en, in<br />

geringere mate, Quintilianus (11 keer), is echter wel een belangrijk verschil<br />

met scholastieke logi<strong>ca</strong>boeken. 48 We zien hier duidelijk de invloed <strong>van</strong> de<br />

retorische dialectiek. Lukte het <strong>Caesarius</strong> bij de opzet <strong>van</strong> het werk niet om<br />

de ideeën <strong>van</strong> de retorische dialectiek te verwerken, hier, met de keuze <strong>van</strong><br />

zijn bronnen, maakt <strong>Caesarius</strong> toch duidelijk dat de retorische dialectiek de<br />

stroming is waarin hij zijn leerboek plaatst.<br />

<strong>De</strong> invloed <strong>van</strong> de tweede stroming binnen de humanistische dialectiek,<br />

de Aristotelische dialectiek (zie 2.3), zien we in de verwijzingen naar de<br />

Griekse Aristoteles-commentatoren.<br />

Uit de tot nu toe genoemd klassieke bronnen haalt <strong>Caesarius</strong> informatie<br />

die direct op het vak dialecti<strong>ca</strong> betrekking heeft. Naar een groot deel <strong>van</strong> de<br />

andere klassieke auteurs verwijst <strong>Caesarius</strong> vooral om zijn eruditie te tonen.<br />

Citaten <strong>van</strong> geschiedschrijvers, medici, astrologen, dichters enzovoortst, die<br />

48 Van de 25 verwijzingen naar Cicero zijn er slechts twee naar dezelfde passage (fol. 94v<br />

en 102v naar de definitie <strong>van</strong> locus als sedes argumenti in Topi<strong>ca</strong>, ii,8); bij Quintilianus<br />

wordt er nooit meer dan één keer naar dezelfde passage verwezen.


44 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

niets met dialectiek te maken hebben, worden ergens in het werk ingevoegd.<br />

<strong>De</strong> antieke teksten zijn het vat waaruit <strong>Caesarius</strong> zijn voorbeelden ter illustratie<br />

haalt. Toegegeven moet worden dat zijn belezenheid -als hij deze<br />

werken daadwerkelijk allemaal gelezen heeft- indrukwekkend is.<br />

Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat in deze lijst zijn de auteurs opgenomen<br />

die <strong>Caesarius</strong> zegt te citeren. Op grond <strong>van</strong> dit overzicht kunnen we<br />

geen conclusies trekken over de bronnen die <strong>Caesarius</strong> feitelijk gebruikt. Zo<br />

wekt het doodzwijgen <strong>van</strong> scholastieke auteurs de indruk dat <strong>Caesarius</strong> zijn<br />

<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> direct heeft gebaseerd op klassieke bronnen, zonder gebruikmaking<br />

<strong>van</strong> de middeleeuwse traditie. Maar om te zien of <strong>Caesarius</strong> inderdaad<br />

niet schatplichtig is aan de middeleeuwse traditie zullen we zijn werk nader<br />

moeten onderzoeken. In het tweede gedeelte <strong>van</strong> deze scriptie, waar ik<br />

tractaat 9 nauwkeurig bestudeer, zal ik ook op dit aspect ingaan.<br />

3.6 Grieks<br />

In 3.4 is bekeken op welke punten de opzet <strong>van</strong> dit werk verschilt <strong>van</strong> de opzet<br />

<strong>van</strong> een scholastiek leerboek. In 3.5 is aan de orde geweest welke bronnen<br />

<strong>Caesarius</strong> zegt te gebruiken. In deze sectie zal ik een ander aspect belichten<br />

waarin <strong>Caesarius</strong>’ leerboek verschilt <strong>van</strong> de boeken <strong>van</strong> zijn scholastieke<br />

voorgangers: de aandacht voor de Griekse taal.<br />

<strong>Caesarius</strong>’ achtergrond als leraar Grieks blijft in dit werk niet verborgen.<br />

Naast de vele verwijzingen naar Griekse auteurs (zie tabel 3.2) maakt hij<br />

door het hele werk heen opmerkingen over de Griekse oorsprong <strong>van</strong> Latijnse<br />

woorden en bij het bespreken <strong>van</strong> Latijnse technische termen vertelt hij <strong>van</strong><br />

welk Grieks woord deze term het equivalent is en of hij deze vertaling goed<br />

vindt. Als er geen standaardvertaling voor een Griekse term bestaat doet<br />

hij zelf een suggestie.<br />

Ik noem enkele voorbeelden <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ interesse in de Griekse taal.<br />

In fol. 58r merkt hij op dat het Griekse ‘topice’ in het Latijn met ‘lo<strong>ca</strong>lis’<br />

vertaald kan worden en ‘analytice’ met ‘resolutoria’. 49 In fol. 69r-v wijst<br />

<strong>Caesarius</strong> erop dat ‘exemplum’ (voorbeeld) de Latijnse vertaling is <strong>van</strong> het<br />

Griekse en ‘inductio’ (inductie) <strong>van</strong> het Griekse . 50 In<br />

fol. 88v stelt hij als vertaling voor het Griekse ‘speculationes’<br />

voor. 51 In fol. 48r schrijft <strong>Caesarius</strong> over de hypothetische propositie:<br />

49 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 58r: “Porro pars illa quae de inventione tractat, topice<br />

graece, latine lo<strong>ca</strong>lis dici potest. Ea vero pars quae in iudi<strong>ca</strong>ndo posita est et quasdam<br />

discernendi regulas subminitrat, analytice a Graecis dicitur, a nostris resolutoria.”<br />

50 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 69r: “Inductio, quae Graecis sive ut Cicero vult<br />

dicitur, hoc pacto definitur.” Fol. 69v: “Exemplum, quod a Graecis <br />

dicitur, ita definiunt.”<br />

51 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 88v: “Caeterum ab his demonstrabiles propositiones,<br />

a Graecis appellantur, quae Latinis speculationes dici possunt.”


3.6 Grieks 45<br />

Daarom hebben wij gezegd dat deze met een Latijnse naam ‘conditioneel’<br />

wordt genoemd, hoewel we die eigenlijk, wanneer we<br />

letterlijk zouden vertalen, misschien toch beter ‘suppositorisch’<br />

konden noemen. Want wat bij de Grieken een hypothese is, is<br />

bij de Latijnen een suppositie. Maar omdat een hypothese bij de<br />

Grieken naast andere aangeduide dingen soms de betekenis heeft<br />

<strong>van</strong> conditie en tevens <strong>van</strong> oorzaak, zoals hier, heeft men in het<br />

Latijn besloten dat die beter ‘conditioneel’ dan ‘suppositorisch’<br />

kan worden genoemd, omdat zo’n propositie iets stelt onder een<br />

conditie, zoals ‘als dit is, is dat’ of ‘als dit is, is dat niet’. 52<br />

En in fol. 82r over de etymologie <strong>van</strong> het woord ‘syllogisme’:<br />

Dus de dialecti<strong>ca</strong>, de kennis <strong>van</strong> het betogen, gaat zowel over definitie<br />

als over verdeling alsook over afleiding, en als de afleiding<br />

(zoals het hoort) met rede (ratio) geschiedt, wordt die in het<br />

Grieks ‘syllogisme’ genoemd. Immers, het Griekse <br />

wordt in het Latijn vertaald met ‘ratiocinari’, dat is ‘met de rede<br />

iets afleiden’. Want het werkwoord zelf lijkt te<br />

zijn samengesteld uit het voorzetsel , dat ‘cum’ (met) betekent<br />

en in samenstelling hetzelfde doet als het onscheidbare<br />

voorzetsel ‘con’ bij de Latijnen, en uit het naamwoord ,<br />

dat naast vele andere dingen ook ‘ratio’ betekent. 53<br />

Op hetzelfde folio schrijft <strong>Caesarius</strong> over de etymologie <strong>van</strong> ‘logi<strong>ca</strong>’ dat de<br />

naam ‘logi<strong>ca</strong>’ is ontstaan door de gewoonte <strong>van</strong> Grieken om kundes en disciplines<br />

aan te duiden met de vrouwelijke vorm <strong>van</strong> een bijvoeglijk naamwoord.<br />

Het in de loop der tijd weggevallen , wat in het Latijn ‘ars’ is, moet er<br />

bij worden gedacht. 54<br />

52 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 69r: “Hanc idcirco diximus latino nomine conditionalem<br />

appellari, quam tamen verbum verbo reddentes suppositoriam fortassis rectius appellaremus.<br />

Nam quod Graecis hypothesis est, hoc Latinis est suppositio. Verum quia hypothesis<br />

praeter <strong>ca</strong>etera signifi<strong>ca</strong>ta apud Graecos nonnumquam vim habet conditionis et item <strong>ca</strong>usae,<br />

ut hoc loco, placuit Latinis hominibus conditionalem potius dici quam suppositoriam,<br />

propterea quod huiusmodi propositio sub conditione aliquid proponit, ut si hoc est, illud<br />

est, vel si hoc est, illud non est.”<br />

53 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 82r: “Itaque dialecti<strong>ca</strong>, quae est disserendi peritia, tum<br />

de definitione, tum de divisione, tum de collectione quoque tractat, quae quidem si (ut<br />

debet) fit cum ratione, syllogismus graece dicitur. Quippe graece rationinari<br />

latine interpretatur, hoc est, cum ratione colligere aliquid. Videtur enim verbum ipsum<br />

compositum esse ex praepositione , quae cum signifi<strong>ca</strong>t et in compositione<br />

idem facit quod con inseparabilis praepositio apud Latinos, et ex nomine quod<br />

praeter alia multa rationem quoque signifi<strong>ca</strong>t.”<br />

54 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 82r: “Logi<strong>ca</strong> igitur quasi rationalis scientia dicta est, non<br />

quidem (ut barbari nomen ipsum interpretantur, ut alia fere omnia infantissime foedissimeque)<br />

etymologia ad hoc adducta aliqua, sed ex Graecorum potius consuetudine qui artes<br />

et disciplinas possessivis ab aliquo deductis nominibus signifi<strong>ca</strong>ri voluerunt, et his quidem


46 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

In deze interesse in de Griekse taal hebben we opnieuw, na de verwijzingen<br />

naar klassieke auteurs in 3.5, een element gevonden dat dit qua opzet<br />

traditionele boek toch maakt tot een typisch humanistisch handboek. In<br />

scholastieke schoolboeken treffen we een dergelijke interesse niet aan.<br />

3.7 Populariteit<br />

<strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> was in de zestiende eeuw een enorm populair leerboek<br />

voor dialectiek. In deze sectie zal ik achtereenvolgens ingaan op de drukgeschiedenis<br />

<strong>van</strong> het werk, het gebruik op universiteiten en op de vraag wat<br />

dit leerboek zo succesvol maakte.<br />

Peter Mack heeft in zijn proefschrift een inventarisatie gemaakt <strong>van</strong> de<br />

edities <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in de zestiende eeuw door de gegevens uit<br />

Risse, Bibliographi<strong>ca</strong> Logi<strong>ca</strong>, de National Union Cataloque en de Index Aureliensis<br />

te combineren. 55 In totaal telt hij 73 edities in de zestiende eeuw.<br />

Ik heb de tabel 3.3 en 3.4 uit zijn proefschrift overgenomen.<br />

Augsburg 35<br />

Basel 59<br />

Lyon 37, 39, 41, 44, 45, 46, 48 (2x), 51, 52, 53, 55,<br />

56, 67<br />

Keulen 20, 26, 32, 35, 37, 42, 45, 52, 56, 57, 58, 59, 62,<br />

64, 67, 68, 70, 77<br />

Kraków 38, 41, 43, 45, 46, 50, 59<br />

Mainz 21, 40, 42, 43, 45, 48, 49, 50, 52<br />

Parijs 33, 34, 37, 38 (2x), 40<br />

Venetië 40, 51, 59, 63, 66, 67, 73, 79, 89, 99<br />

Tabel 3.3: <strong>De</strong> edities <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in de zestiende<br />

eeuw, geordend naar plaats.<br />

Te oordelen naar het aantal edities was het werk het populairst in de jaren<br />

1530-1570. Het hoogtepunt vormen de jaren veertig met 22 edities. <strong>De</strong><br />

meeste edities zijn gedrukt in <strong>Caesarius</strong>’ woonplaats Keulen (18), maar ook<br />

Lyon (14), Venetië (10), Mainz (9), Kraków (7), Parijs (6) en Leipzig (6) waren<br />

belangrijke productiecentra. Het grote aantal edities in Mainz, een stad<br />

die verder toch geen groot centrum voor de pruductie <strong>van</strong> logi<strong>ca</strong>leerboeken<br />

foeminini generis, subintellecto, ni fallor, artis nomine, quod Graece dicitur, quod<br />

utique foeminini generis nomen est, ut, quod huic respondet apud nos, ars.”<br />

55 P. Mack, Rudolph Agricola and Renaissance Dialectic, ongepubliceerd proefschrift,<br />

Warburg Institute, University of London, 1983, p. 312-314; W. Risse, Bibliographia logi<strong>ca</strong>,<br />

Hildesheim: Georg Olms Verlagsbuchhandlung, 1965, passim; Index Aureliensis, Catalogus<br />

librorum sedecimo saeculo impressorum, Baden Baden: Koerner, 1962-, deel 1, band 4,<br />

pp. 142-151.<br />

57 Overgenomen uit Mack, Rudolph Agricola, p. 314.


3.7 Populariteit 47<br />

Legenda:<br />

Au = Augsburg<br />

B = Basel<br />

F = Freiburg<br />

K = Keulen<br />

Kr = Kraków<br />

Le = Leipzig<br />

Ly = Lyon<br />

25 M = Mainz<br />

P = Parijs<br />

V = Venetië<br />

F<br />

V<br />

20 Kr<br />

Kr<br />

Kr<br />

Au Kr<br />

Kr Ly B<br />

edities 15 Ly Ly V<br />

Ly Ly V<br />

P Ly Kr<br />

P Ly Ly<br />

P Ly Ly<br />

10 P P Ly<br />

P Le Ly V<br />

Le M Ly V<br />

Le M M V<br />

Le M M Kr<br />

5 Le M K Ly<br />

Le M K K V<br />

M K M K K V<br />

K K K K K K<br />

1510-<br />

19<br />

K K K K K K V V<br />

1520-<br />

29<br />

1530-<br />

39<br />

1540-<br />

49<br />

<strong>1550</strong>-<br />

59<br />

1560-<br />

69<br />

1570-<br />

79<br />

1580-<br />

89<br />

1590-<br />

99<br />

Tabel 3.2: <strong>De</strong> edities <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in de zestiende eeuw, geordend<br />

naar jaar 57


48 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

was, verklaart Mack door <strong>Caesarius</strong>’ onderwijswerkzaamheden aldaar. 58<br />

Met 73 edities is <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> één <strong>van</strong> de meest gedrukte logi<strong>ca</strong>leerboeken<br />

<strong>van</strong> de zestiende eeuw: op de vierde plaats, na Philippus Melanchton<br />

(90 edities), Petrus Ramus (80 edities) en Agricola (76 edities). 59<br />

Vergelijken we tabel 3.3 met de diagrammen die Peter Mack geeft <strong>van</strong><br />

de edities <strong>van</strong> Agricola’s en Ramus’ werk, 60 dan valt op dat Agricola’s <strong>De</strong><br />

inventione dialecti<strong>ca</strong> net als <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in de jaren dertig en begin<br />

jaren veertig een grote bloeiperiode doormaakt, maar dat waar <strong>Caesarius</strong><br />

deze bloeiperiode nog tot in de jaren zestig voortzet het aantal <strong>van</strong> Agricola’s<br />

edities in de loop <strong>van</strong> de jaren veertig enorm terugvalt. Misschien probeerde<br />

men aan<strong>van</strong>kelijk <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> een plaats in het onderwijs te<br />

geven, maar bleek het na een aantal mislukte pogingen niet zo geschikt.<br />

Verder zien we dat wanneer in de jaren zeventig Ramus’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> enorm<br />

populair wordt, er een einde komt aan de bloeiperiode in de drukgeschiedenis<br />

<strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>. Ramus’ populariteit in de jaren zeventig hangt<br />

samen met zijn dood als protestantse martelaar in de Bartholomeüsnacht<br />

in Parijs in 1572 en zal voortduren tot de jaren dertig <strong>van</strong> de zeventiende<br />

eeuw. 61<br />

Naast het aantal overgebleven edities kan ook de boekhouding <strong>van</strong> boekverkopers<br />

ons informatie verschaffen over de populariteit <strong>van</strong> een boek. Zo<br />

worden in de boekhouding die de boekbinder en -verkoper Garrett Godfrey<br />

uit Cambridge tussen 1527 en 1533 heeft bijgehouden tien kopieën <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’<br />

<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> genoemd. 62 Hiermee is het het op één na meest genoemde<br />

dialecti<strong>ca</strong>boek, na Agricola (11 keer) en vlak voor Melanchton (9 keer).<br />

Laten we nu gaan kijken naar het gebruik <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in het<br />

onderwijs. Werd het boek ook echt gebruikt zoals <strong>Caesarius</strong> het bedoeld<br />

had, als een inleiding in de dialecti<strong>ca</strong>?<br />

We hebben gezien dat in de eerste decennia <strong>van</strong> de zestiende eeuw het<br />

programma <strong>van</strong> de artesfaculteit op vele Noord-Europese universiteiten hervormd<br />

wordt. <strong>De</strong> statuten <strong>van</strong> de universiteiten bepalen dat bij het vak logi<strong>ca</strong><br />

de traditionele scholastieke handboeken moeten worden ver<strong>van</strong>gen door<br />

58 Mack, Rudolph Agricola, p. 313. Zie ook 1.1.<br />

59 Mack, Renaissance Argument, voor de gegevens over Melanchton p. 320; <strong>van</strong> Ramus<br />

p. 273 en voor Agricola p. 273. <strong>De</strong>ze vergelijking is oneerlijk. <strong>De</strong> recente tellingen <strong>van</strong><br />

de edities <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> en Agricola worden vergeleken met de verouderde gegevens uit<br />

Risse, Bibliographia logi<strong>ca</strong>, die we hebben over de edities <strong>van</strong> Melanchton en Ramus. Zo<br />

onderscheidt Risse 55 edities <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in de zestiende eeuw, maar komt<br />

Mack door deze gegevens te combineren met de National Union Catalogue en de Index<br />

Aureliensis op 73 edities. We kunnen dus verwachten dat bij toekomstige tellingen ook<br />

het aantal edities <strong>van</strong> Melanchton en Ramus hoger uit zal vallen. Wat echter niet zal<br />

veranderen is dat <strong>Caesarius</strong> behoort tot de meest gedrukte logi<strong>ca</strong>boeken <strong>van</strong> de zestiende<br />

eeuw.<br />

60 Mack, Renaissance Argument, pp. 272, 273.<br />

61 Jardine, ‘Humanistic Logic’, p. 185. Mack, Renaissance Argument, p. 355.<br />

62 Mack, Renaissance Argument, p. 276-277.


3.7 Populariteit 49<br />

Agricola’s <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> of een humanistisch dialectiekhandboek<br />

dat <strong>van</strong> Agricola’ werk is afgeleid. 63 Vaak valt hierbij de keuze op <strong>Caesarius</strong>’<br />

leerboek.<br />

Enkele voorbeelden. 64 In Mainz vormt <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> het hoofdbestanddeel<br />

<strong>van</strong> de dialectiekcursus binnen het vernieuwde programma dat<br />

in 1523 wordt ingevoerd. <strong>Caesarius</strong> dient als inleiding op het lezen <strong>van</strong><br />

Aristoteles en Porphyrius.<br />

In het hervormingsprogramma <strong>van</strong> de universiteit <strong>van</strong> Wenen uit 1554<br />

wordt <strong>Caesarius</strong> genoemd als één <strong>van</strong> de vier boeken die mogen worden<br />

gebruikt bij de inleiding in de dialectiek. <strong>De</strong> andere auteurs zijn Georgius<br />

Trapezuntius, Agricola en Georgius Pachimerius.<br />

Een document <strong>van</strong> de artesfaculteit <strong>van</strong> Ingolstadt uit 1560/1561 laat<br />

zien dat een student bij het vak dialectiek eerst <strong>Caesarius</strong>, dan Agricola<br />

en tot slot het Organon <strong>van</strong> Aristoteles leest. Een opmerking <strong>van</strong> Seifert<br />

suggereert dat <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> in Ingolstadt al <strong>van</strong>af 1535 gebruikt<br />

werd. 65<br />

Verder maken we uit het voorwoord <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> op dat het<br />

werk in de jaren dertig ook op de universiteit <strong>van</strong> Wittenberg is gebruikt. 66<br />

<strong>De</strong> populariteit <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> zal in de jaren zeventig snel<br />

afnemen wanneer de Ramistische logi<strong>ca</strong>boeken op vele universiteit hun intrede<br />

doen. 67<br />

Waardoor was <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> zo ontzettend populair in de zestiende<br />

eeuw? Om deze vraag te beantwoorden moeten we nagaan wat er bestond<br />

aan humanistische logi<strong>ca</strong>leerboeken vóór 1520, het jaar waarin <strong>Caesarius</strong>’<br />

<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> uitkwam. Er was Agricola’s <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>, voor het<br />

eerst in druk verschenen in 1515. We hebben echter gezien dat dit werk<br />

te vernieuwend <strong>van</strong> opzet was om in het universitaire curriculum te worden<br />

ingebed. 68 Het bevatte zoveel retori<strong>ca</strong> dat het soms meer bedoeld en geschikt<br />

63 Jardine, ‘Humanism’, p. 801.<br />

64 Dit is geen uitputtende opsomming <strong>van</strong> de universiteiten waar <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

is gebruikt. Ik heb de informatie gehaald uit Mack, Renaissance Argument, pp. 291-298.<br />

Het zou de moeite waard zijn om grondig uit te zoeken op welke universiteiten <strong>Caesarius</strong><br />

werd gelezen, maar dat valt buiten het bestek <strong>van</strong> deze studie.<br />

65 Seifert, Logik, p. 21.<br />

66 <strong>Caesarius</strong>, <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>, fol. 3v: “Hac nimirum ratione potissimum inductus, quod ex<br />

literis Erhardi Holsatiensis, quas ille superioribus diebus ad me dederat, dum idem adhuc<br />

domi tuae tuorum liberorum praeceptorem agebat, intellexeram dialecti<strong>ca</strong>m meam vel<br />

qualemque, ipsius Philippi cura et subornatione publice nunc praelegi atque doceri in<br />

a<strong>ca</strong>demia Wittembergensi.”<br />

67 Zie o.a. Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie, band 3, p. 691.<br />

68 Peter Mack heeft onderzocht op welke manieren <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> op universiteiten<br />

wordt gebruikt. Hij komt tot vijf rollen die het werk binnen het artesprogramma<br />

kan vervullen: een retori<strong>ca</strong>tekst, een introductie in de dialectiek, een ver<strong>van</strong>ging voor Aristoteles’<br />

Topi<strong>ca</strong>, een inleiding in de topi<strong>ca</strong> of de dialectische component in een programma<br />

met de nadruk op literatuur. Zie Mack, Renaissance Argument, pp. 291-298. Het feit


50 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

leek als retori<strong>ca</strong>handboek dan als dialecti<strong>ca</strong>handboek. Bovendien was het als<br />

leerboek voor dialectiek te eenzijdig: de inventio werd uitgebreid behandeld,<br />

maar voor formele geldigheid was nauwelijks aandacht. Hierdoor was het<br />

niet geschikt als voorbereiding op het lezen <strong>van</strong> het Organon en kon het niet<br />

de rol vervullen die scholastieke handboeken hadden vervuld. Het Epitome<br />

<strong>van</strong> Latomus, een uittreksel <strong>van</strong> <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> dat het werk <strong>van</strong><br />

Agricola meer geschikt zou maken voor het onderwijs, verscheen pas voor het<br />

eerst in 1530 en bestond dus nog niet in de tijd dat <strong>Caesarius</strong> zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

schreef. 69<br />

Naast de <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> was er nog Trapezuntius’ Isagoge dialecti<strong>ca</strong>.<br />

70 Dit werkje was al in de jaren dertig <strong>van</strong> de vijftiende eeuw in<br />

Italië samengesteld. Het werd echter pas in 1508, door de editie <strong>van</strong> Faber<br />

Stapulensis, ten noorden <strong>van</strong> de Alpen bekend. Oorspronkelijk had Trapezuntius<br />

het werk bedoeld als de dialecti<strong>ca</strong>-component in de opleiding tot<br />

redenaar. Het bevatte zoveel logi<strong>ca</strong> als een redenaar moest kennen. In het<br />

noorden werd het boek werd het boek echter gezien als een alternatief voor<br />

de scholastieke handboeken. Maar zoals Agricola door zijn eenzijdigheid<br />

niet geschikt was om Petrus Hispanus te ver<strong>van</strong>gen, zo was Trapezuntius<br />

door de te grote versimpeling geen volwaardige ver<strong>van</strong>ging. Dit is de stand<br />

<strong>van</strong> zaken op het moment dat <strong>Caesarius</strong> zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> uitbrengt. 71 Het is<br />

<strong>Caesarius</strong> die, inspringend op de behoeften <strong>van</strong> de universiteiten, het eerste<br />

humanistische dialecti<strong>ca</strong>handboek maakt dat een volwaardig alternatief is<br />

voor scholastieke leerboeken en dat in staat is Petrus Hispanus uit de Duitse<br />

scholen te verdrijven. 72<br />

<strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> was, in tegenstelling tot <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>,<br />

gemakkelijk in te passen in het universitaire curriculum. <strong>De</strong> rol <strong>van</strong> het<br />

werk was duidelijk: het nam de plaats in die scholastieke logi<strong>ca</strong>handboeken<br />

voorheen hadden gehad en diende, zoals we al zagen, als een inleidende<br />

cursus dialectiek, een voorbereiding op het lezen <strong>van</strong> Aristoteles’ Organon.<br />

Het liet zich gemakkelijk inpassen doordat de opzet traditioneel was: al<br />

het materiaal <strong>van</strong> het Organon komt in de traditionele volgorde aan bod. 73<br />

In overeenstemming met de humanistische afkeer <strong>van</strong> woordzifterijen had<br />

<strong>Caesarius</strong> de middeleeuwse taalfilosofische onderwerpen weggelaten en onder<br />

invloed <strong>van</strong> de retorische dialectiek had hij de topi<strong>ca</strong> wat meer aandacht<br />

dat <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> zoveel verschillende rollen te vervullen kreeg geeft aan dat de<br />

rol <strong>van</strong> het werk <strong>van</strong> te voren niet vaststond en er echt gezocht moest worden naar een<br />

plaatsje binnen het curriculum.<br />

69 Mack, Renaissance Argument, pp. 286-289.<br />

70 <strong>Caesarius</strong> verwijst in zijn boek drie keer naar Trapezuntius, zie 3.5.<br />

71 Philippus Melanchton had op dat moment zijn eerste schoolboek voor dialecti<strong>ca</strong> nog<br />

niet uitgebracht. Dit zou later in het jaar pas verschijnen. Zie Mack, Renaissance Argument,<br />

pp. 323-325 en Mack, Rudolph Agricola, p. 312. Bovendien was Melanchtons eerste<br />

dialecti<strong>ca</strong>boek zeer beknopt en dus geen directe concurrent voor <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>.<br />

72 Seifert, Logik, p. 21.<br />

73 Zie 3.4.


3.7 Populariteit 51<br />

gegeven. 74 Dit eclecticisme, dit geschipper tussen vernieuwing en traditie,<br />

is een deel <strong>van</strong> het antwoord op de vraag waarom dit werk zo succesvol was.<br />

Andere aspecten die het werk zo geschikt maken als leerboek binnen een<br />

humanistische opleiding zijn het vele gebruik <strong>van</strong> klasssieke teksten en het<br />

(geveinsde) negeren <strong>van</strong> de middeleeuwse traditie (zie 3.5), de aandacht voor<br />

de Griekse taal (zie 3.6) en het eleganter taalgebruik. Op het laatste punt<br />

ben ik niet ingegaan omdat het Latijn <strong>van</strong> humanisten een afzonderlijke<br />

studie vormt en daarmee buiten het bereik <strong>van</strong> deze studie valt. Wel meen<br />

ik te kunnen zeggen dat <strong>Caesarius</strong> een humanistische standaard voor Latijn<br />

hanteert en scholastiek taalgebruik probeert te vermijden. Als laatste en ik<br />

denk zeer belangrijke reden voor de populariteit <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>,<br />

wil ik de duidelijkheid en bondigheid er<strong>van</strong> noemen. <strong>Caesarius</strong> heeft het<br />

materiaal helder en zakelijk uiteengezet. In het voorwoord zei <strong>Caesarius</strong> zelf<br />

ook al, zoals we zagen in 3.2, dat het zijn intentie was alle onderdelen <strong>van</strong> de<br />

dialecti<strong>ca</strong> te behandelen op een manier die was afgestemd op het onderwijs.<br />

Dat hij in deze opzet is geslaagd blijkt wel uit het oordeel dat Melanchton<br />

over <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> velt:<br />

Er zijn ook de boeken <strong>van</strong> Rudolf Agricola, die het, naar ik meen,<br />

waard zijn om zeer aandachtig gelezen te worden. Onlangs zijn<br />

de boeken <strong>van</strong> <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> uitgegeven, die de hele kunst<br />

bevatten en geschreven zijn voor het bevattingsvermogen <strong>van</strong><br />

jonge mensen. Daarom zou ik wensen dat deze worden voorgeschreven<br />

aan jongeren op alle scholen overeenkomstig de goede<br />

methode. Zeker raad ik daarom degenen die mijn boekjes lezen<br />

aan om <strong>Caesarius</strong> en Agricola erbij te nemen, want wie dat heeft<br />

gedaan zal in mijn ogen de kunde hebben voltooid en een volmaakt<br />

vakman zijn, of hij de kunde nu gebruikt bij het schrijven<br />

of bij het discussiëren. 75<br />

74 Zie 3.4.<br />

75 Melanchton, Elementa rhetorices, pp. 13-15: “Extant et Rodolphi Agricolae libri,<br />

quos diligentissime legendos esse censeo. Nuper editi sunt libri Ioannis Caesarei, qui totam<br />

artem continent, et ad <strong>ca</strong>ptum primae aetatis scripti sunt. Quare optarim eos proponi<br />

adolescentibus in omnibus Scholis, pro iusta Methodo. Certe his, qui meos libellos legunt,<br />

consulo, ut adiungant Caesareum et Rodolphum, quod qui fecerit, mihi quidem absoluisse<br />

artem videbitur ac perfectus artifex erit, si vel scribendo vel disputando usum artis sibi<br />

fecerit.”


52 Hoofdstuk 3. <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong>


<strong>De</strong>el II<br />

Tractaat 9: <strong>De</strong> locis<br />

dialecticis


Inleiding<br />

In het tweede deel <strong>van</strong> deze studie zullen we één tractaat <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’<br />

<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> aandachtig bekijken. <strong>De</strong> keuze is gevallen op tractaat 9 ‘Over<br />

de dialectische loci’ omdat het onderzoek op het gebied <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong>, het<br />

onderwerp <strong>van</strong> dit tractaat, na verwaarlozing aan het eind <strong>van</strong> de Middeleeuwen<br />

in humanistische kringen een nieuwe impuls krijgt en door een humanist<br />

als Rudolf Agricola zelfs tot het middelpunt <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> wordt<br />

verheven. Het is interessant om te zien wat we <strong>van</strong> deze hernieuwde interesse<br />

en inhoudelijke vernieuwingen terugvinden in een handboek als dat <strong>van</strong><br />

<strong>Caesarius</strong>. Was hij een vernieuwer of juist conservatief? Om deze vraag te<br />

kunnen beantwoorden moeten we ons eerst verdiepen in de geschiedenis <strong>van</strong><br />

de topi<strong>ca</strong>. In hoofdstuk 4 zal ik in vogelvlucht een overzicht geven <strong>van</strong> (enkele)<br />

ontwikkelingen op dit vakgebied door de eeuwen heen. Hierbij komen<br />

Aristoteles (4.1), Boëthius (4.2), de Middeleeuwen (4.3) en Agricola (4.4)<br />

aan bod. Na dit overzicht keren we terug naar <strong>Caesarius</strong>. In hoofdstuk 5<br />

volgt de integrale tekst <strong>van</strong> zijn negende tractaat. Hoofdstuk 6 vormt een<br />

commentaar op deze tekst waarbij mijn speciale aandacht uitgaat naar vragen<br />

als: in welke traditie staat <strong>Caesarius</strong>? Uit wiens werk put <strong>Caesarius</strong> en<br />

wie zegt hij te volgen? Wat is de plaats <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> binnen de dialecti<strong>ca</strong><br />

bij <strong>Caesarius</strong>? Aannemend dat dit tractaat representatief is voor <strong>Caesarius</strong>’<br />

hele werk zal ik de uitkomsten <strong>van</strong> de bestudering <strong>van</strong> dit tractaat combineren<br />

met mijn bevindingen in hoofdstuk 3 en zo komen tot enige conclusies<br />

over het werk als geheel.


Hoofdstuk 4<br />

<strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

4.1 Aristoteles<br />

Het Organon <strong>van</strong> Aristoteles bevat een werk met de titel Topi<strong>ca</strong>. Aristoteles<br />

begint de Topi<strong>ca</strong> met het doel <strong>van</strong> het werk. Het doel is het vinden <strong>van</strong> een<br />

methode waarmee we in staat zijn te redeneren over elk naar voren gebracht<br />

probleem <strong>van</strong>uit . zijn opvattingen met een zeker draagvlak:<br />

ze schijnen waar aan sommigen. We zouden het woord dus kunnen vertalen<br />

met ’waar-schijnlijke kennis’ of ’niet-zekere kennis’ of met ’meningen’. 1<br />

<strong>De</strong> Topi<strong>ca</strong> is dus een handboek om goed te leren redeneren <strong>van</strong>uit meningen.<br />

Vervolgens schrijft Aristoteles dat we eerst moeten kijken naar wat een<br />

dialectisch syllogisme is en waarin het verschilt <strong>van</strong> andere soorten <strong>van</strong> syllogismen;<br />

het dialectisch syllogisme is immers, zo zegt hij, het object <strong>van</strong> deze<br />

studie. 2 Het onderscheid tussen tussen een bewijs () of demonstratief<br />

syllogisme en een dialectisch syllogisme ( )<br />

formuleert Aristoteles als volgt:<br />

Het is een bewijs wanneer het syllogisme redeneert <strong>van</strong>uit ware<br />

en primaire premissen of <strong>van</strong>uit dergelijke premissen die het<br />

principe <strong>van</strong> kennis over zichzelf hebben gekregen door primaire<br />

en ware premissen. Een dialectisch syllogisme daarentegen is<br />

een syllogisme dat redeneert <strong>van</strong>uit meningen. Waar en primair<br />

zijn dingen die hun geloofwaardigheid niet door andere dingen<br />

maar door zichzelf hebben. Want bij de uitgangspunten <strong>van</strong> de<br />

wetenschap moet je niet zoeken naar het waarom, maar elk <strong>van</strong><br />

de uitgangspunten moet zelf op zichzelf geloofwaardig zijn. Meningen<br />

zijn de dingen die toeschijnen aan allen of aan de meesten<br />

of aan de wijzen, en <strong>van</strong> de wijzen aan allen of de meesten of de<br />

meest beroemden en geëerden. 3<br />

1 Aristoteles, Topi<strong>ca</strong> 100a18-20.<br />

2 Aristoteles, Topi<strong>ca</strong> 100a21-24.<br />

3 Aristoteles, Topi<strong>ca</strong> 110a27-b23.


58 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

In het bovenstaande fragment wordt duidelijk dat het verschil tussen een<br />

bewijzend en een dialectisch syllogisme niet een verschil in (logische) vorm<br />

is, maar een verschil in de status <strong>van</strong> de premissen: zijn de premissen waar<br />

en primair of zijn ze met een bewijzend syllogisme te herleiden tot premissen<br />

die waar en primair zijn, dan is het een bewijzend syllogisme; zijn de<br />

premissen dit niet, maar zijn het louter meningen, dat wil zeggen schijnen<br />

ze toe aan allen, de meesten, de wijzen of daar<strong>van</strong> weer allen, de meesten,<br />

de beroemdsten of de meest geëerden, dan is er sprake <strong>van</strong> een dialectisch<br />

syllogisme.<br />

Om bovenstaand fragment te begrijpen, moet je iets weten <strong>van</strong> Aristoteles’<br />

wetenschapsopvatting. Volgens Aristoteles heb je wetenschappelijke<br />

kennis () als je weet waarom iets het geval is. In de wetenschap<br />

streef je ernaar de diepste verklaringen te vinden. Je kunt dan niet verder<br />

vragen naar een verklaring. Het zijn de uitgangspunten of de eerste principes<br />

(). Elke wetenschap heeft haar eigen uitgangspunten. Ze zijn<br />

waar en primair. Dit is de achtergrond <strong>van</strong> Aristoteles’ opmerking: “Waar<br />

en primair zijn de dingen die hun geloofwaardigheid niet door anderen maar<br />

door zichzelf hebben. Want bij de uitgangspunten <strong>van</strong> de wetenschap moet<br />

je niet zoeken naar het waarom, maar elk <strong>van</strong> de uitgangspunten moet zelf<br />

op zichzelf geloofwaardig zijn.”<br />

Wanneer je de uitgangspunten hebt gevonden, kun je deze als premissen<br />

nemen in een syllogisme en er conclusies uit afleiden. <strong>De</strong>ze zijn dan<br />

noodzakelijk ook waar. Je kunt ook weer verder redeneren op grond <strong>van</strong><br />

die afgeleide conclusies. Zo kun je de verschijnselen in onze werkelijkheid<br />

verklaren door te laten zien dat ze berusten op de uitgangspunten <strong>van</strong> de<br />

wetenschap. Wanneer je zo redeneert of direct <strong>van</strong>uit ware en primaire premissen<br />

(de uitgangspunten) of <strong>van</strong>uit premissen die afgeleid kunnen worden<br />

uit uitgangspunten (ongeacht het aantal stappen dat daar voor nodig is), is<br />

het een demonstratief of bewijzend syllogisme. 4<br />

Maar het object <strong>van</strong> de Topi<strong>ca</strong> is niet het demonstratieve syllogisme, maar<br />

juist het dialectische, waarin, zoals we al zagen, wordt geredeneerd <strong>van</strong>uit<br />

meningen. Maar wat is nu het nut <strong>van</strong> goed kunnen argumenteren <strong>van</strong>uit<br />

meningen, zoals men in de dialectiek blijkbaar doet? Aristoteles geeft zelf<br />

een antwoord op deze vraag:<br />

Het volgende, na het gezegde, zou zijn te zeggen met het oog<br />

op hoeveel en welke dingen deze studie () nuttig is.<br />

Die is nuttig met het oog op drie dingen: met het oog op oefening<br />

(), met het oog op de gesprekken () en<br />

met het oog op filosofische wetenschappen ( <br />

). Dat deze nuttig is met het oog op oefening,<br />

4 Zie ook Aristoteles, Analyti<strong>ca</strong> posteriora 71b18-25.


4.1 Aristoteles 59<br />

is <strong>van</strong>zelf duidelijk. Want als we een methode hebben zullen we<br />

gemakkelijker het onderwerp dat naar voren is gebracht kunnen<br />

bediscussiëren. En met het oog op gesprekken, omdat we, wanneer<br />

we de meningen <strong>van</strong> de meerderheid hebben meegerekend,<br />

ons met hen zullen onderhouden niet op grond <strong>van</strong> opvattingen<br />

<strong>van</strong> anderen, maar op grond <strong>van</strong> hun eigen opvattingen, terwijl<br />

we wat zij ons niet goed schijnen te zeggen in een andere richting<br />

sturen. En met het oog op de filosofische wetenschappen is deze<br />

nuttig omdat wij, wanneer wij de problemen naar beide kanten<br />

kunnen doorlopen (), gemakkelijker in elk geval het ware<br />

en het onware zullen onderscheiden. Bovendien () is deze<br />

nuttig met het oog op de eerste principes <strong>van</strong> elke wetenschap<br />

( ). Want [redenerend]<br />

uit de eigen principes <strong>van</strong> de betreffende wetenschap is het onmogelijk<br />

iets te zeggen over deze [principes], aangezien de principes<br />

de eerste zijn <strong>van</strong> allen, en het is noodzakelijk via de meningen<br />

() over het betreffende onderwerp deze [principes] te bespreken.<br />

En dit is eigen aan, of in elk geval, het meest passend<br />

bij de dialectiek. Want omdat de dialectiek <strong>van</strong> onderzoekende<br />

aard () is, heeft die een weg naar de principes <strong>van</strong> alle<br />

takken <strong>van</strong> onderzoek. 5<br />

Aristoteles kondigt aan de drie gebieden te noemen waarvoor dialectiek nuttig<br />

is: oefening, gesprekken en de filosofische wetenschap. Na deze genoemd<br />

en kort besproken te hebben, voegt hij er een vierde aan toe: de principes<br />

<strong>van</strong> elke wetenschap. 6<br />

Aristoteles zegt hier dus dat dialectiek onder andere nuttig is voor de<br />

filosofische wetenschappen en voor de principes <strong>van</strong> elke wetenschap. Het<br />

is duidelijk dat het, gezien Aristoteles’ wetenschapsopvatting, niet mogelijk<br />

is om de eerste principes <strong>van</strong> de wetenschappen te bewijzen, dat wil zeggen<br />

aan te tonen met behulp <strong>van</strong> een demonstratief syllogisme, omdat er geen<br />

verklaring (en dus geen middenterm in het syllogisme) is <strong>van</strong> principes. Om<br />

tot de eerste principes <strong>van</strong> een wetenschap te komen hebben we dus niets aan<br />

demonstratieve syllogismen. Maar in bovenstaande passage lijkt Aristoteles<br />

te zeggen dat we in de dialectiek, waar we redeneren <strong>van</strong>uit meningen, wel<br />

kunnen komen tot deze eerste principes <strong>van</strong> de wetenschappen. Verschillende<br />

interpretatoren vinden deze passage problematisch: hoe kan Aristoteles<br />

nu beweren dat we door te vertrekken <strong>van</strong>uit -onzekere- meningen kunnen<br />

komen tot waarheid en de zekerheid die we in de wetenschap verlangen?<br />

5 Aristoteles, Topi<strong>ca</strong>, 101a25-101b4.<br />

6 Het is onduidelijk of die laatste moet worden gezien als een nader aspect <strong>van</strong> 3 of<br />

dat er eigenlijk 4 toepassingsgebieden <strong>van</strong> de dialectiek zijn en Aristoteles die laatste<br />

aan<strong>van</strong>kelijk was vergeten.


60 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

Maar het is hier niet de plaats om op deze discussie in te gaan. 7<br />

<strong>De</strong> eerste twee toepassingsgebieden zijn minder problematisch. Als we<br />

iemand willen overtuigen (of dat nu als oefening is of in het echte leven)<br />

zullen we hem zo ver moeten krijgen dat hij uiteindelijk instemt met onze<br />

opvatting. <strong>De</strong> ander zal niet altijd bereid zijn om onze mening onmiddellijk<br />

te bevestigen (en in een oefening zelfs juist extra geneigd zijn om te doen<br />

alsof hij achter de tegenovergestelde mening staat). Dus zullen we goede<br />

argumenten moeten aandragen waarom onze opvatting waar is. Er ontstaat<br />

een discussie waarin degene die wil overtuigen de rol <strong>van</strong> vrager heeft en<br />

degene die overtuigd moet worden die <strong>van</strong> antwoorder. <strong>De</strong> vrager moet een<br />

argumentatie zoeken die aan twee eisen voldoet: de argumentatie moet als<br />

conclusie de opvatting hebben waar de vrager heen wil en de antwoorder<br />

moet bereid zijn in te stemmen met de premissen <strong>van</strong> de argumentatie. Op<br />

het moment namelijk dat de antwoorder met de premissen heeft ingestemd<br />

en de conclusie volgt uit deze premissen, moet deze ook met de conclusie<br />

instemmen en heeft de vrager bereikt wat hij wilde. Als de antwoorder niet<br />

onmiddellijk instemt met de premissen waaruit de conclusie volgt zal de vrager<br />

deze premissen weer moeten onderbouwen met een nieuwe argumentatie.<br />

<strong>De</strong> Topi<strong>ca</strong>, het handboek voor wie anderen wil overtuigen, leert deze<br />

argumentaties te bedenken. Het levert geen kant en klare argumentaties,<br />

zoals de argumentaties die de sofisten hun leerlingen opdroegen uit het hoofd<br />

te leren, maar een methode om argumenten te vinden. 8 Bij deze methode<br />

voor het vinden <strong>van</strong> argumenten is een cruciale rol weggelegd voor wat<br />

Aristoteles () noemt, zo blijkt uit het feit dat boek 2 tot en met 7<br />

bijna geheel bestaan uit lijsten met deze . , wat letterlijk ‘plaats’<br />

betekent, wordt in het Latijn standaard vertaald met ‘locus’. Ik zal steeds<br />

de Latijnse naam aanhouden en deze, omdat het gaat om een technische<br />

betekenis, onvertaald laten.<br />

Het begrijpen <strong>van</strong> deze methode en de functie <strong>van</strong> de loci wordt bemoeilijkt<br />

door het ontbreken <strong>van</strong> een uitleg wat een locus is. Aristoteles zegt<br />

nergens expliciet wat een locus is en lijkt locus als een technische term te<br />

beschouwen waar<strong>van</strong> de betekenis bekend is. 9 Bij gebrek aan een definitie<br />

moeten we uit de lijsten met loci die Aristoteles geeft afleiden wat een locus<br />

eigenlijk is. Laten we kijken naar de volgende passage als voorbeeld:<br />

7 Zie T. Irwin, Aristotle’s First Principles, Oxford: Clarendon Press, 1988; R. Smith,<br />

‘Aristotle on the Uses of Dialectic’, Synthese 96 (1993); M. C. Nussbaum, The Fragility<br />

of Goodness. Luck and Ethics in Greek Tragedy and Philosophy, Cambridge: Cambridge<br />

University Press, 1986; G. E. L. Owen, ‘Tithenai ta phainomena’, in: J. M. E. Moravcsik<br />

(red.), Aristotle, a Collection of Criti<strong>ca</strong>l Essays, New York: Garden City, 1967.<br />

8 Aristoteles, Sophistici Elenchi, 183b36-184a8.<br />

9 Misschien oorspronkelijk komend uit de kunst <strong>van</strong> het onthouden, de mnemotechniek.<br />

Zie ook Stumps commentaar in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis, vertaald, met noten en<br />

een studie over de tekst door E. Stump, Itha<strong>ca</strong> & London: Cornell University Press, 1978<br />

[Stump], pp. 165-166. Yates heeft een boek geschreven over de mnemotechniek: F. A.<br />

Yates, The Art of Memory, London: Routledge, 1969.


4.1 Aristoteles 61<br />

Als de soort een relatief is, moet men kijken of het geslacht ook<br />

een relatief is. Want als de soort een relatief is, is het geslacht<br />

het ook. 10<br />

Aristoteles doet hier twee dingen. 11 Ten eerste geeft hij de vrager een instructie<br />

of een strategie: in het geval dat de antwoorder meent dat een<br />

bepaalde soort een relatief is en de vrager meent <strong>van</strong> niet, dan moet de<br />

vrager onderzoeken of het geslacht ook een relatief is. Ten tweede geeft<br />

Aristoteles de reden die deze strategie rechtvaardigt of verklaart. Dit staat<br />

in het gedeelte dat begint met ‘want’. Mocht blijken na onderzoek <strong>van</strong> de<br />

vrager dat het geslacht geen relatief is, dan kan hij argumenteren dat de<br />

soort ook geen relatief is, zich hierbij beroepend op de reden die luidt: “als<br />

de soort een relatief is, het geslacht dat dan ook is.” <strong>De</strong> vrager heeft dan<br />

zijn doel bereikt. <strong>De</strong> andere voorbeelden hebben dezelfde opbouw als deze,<br />

al wordt soms de instructie en soms de reden weggelaten.<br />

<strong>De</strong> vraag is nu wat de locus is. Is dat de instructie of de reden? Hierover<br />

verschilden de meningen al in de Oudheid. Volgens Theophrastus is de<br />

locus alleen de reden; volgens Alexander <strong>van</strong> Aphrodisias beide maar primair<br />

de reden. 12 Ook moderne interpretatoren zijn het hierover niet eens.<br />

Omdat ik hier echter niet als doel heb om de best mogelijke interpretatie<br />

<strong>van</strong> Aristoteles te geven ga ik verder niet op deze discussie in. 13 Voor een<br />

goed begrip <strong>van</strong> de traditie <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> na Aristoteles is het echter wel<br />

belangrijk te zien dat er bij Aristoteles twee aspecten verbonden zijn met<br />

het begrip locus: een instructie en een reden, welke <strong>van</strong> deze ook primair is.<br />

Ook belangrijk is op te merken dat de redenen die Aristoteles in zijn lijst<br />

met loci geeft een heterogene groep vormen. Sommige hebben de status <strong>van</strong><br />

een logisch wet, andere zijn noodzakelijk waar gegeven de definitie <strong>van</strong> de<br />

termen, en weer andere zijn vaak waar, vaak overtuigend en moeilijk om iets<br />

tegenin te brengen. Het is goed mogelijk dat Aristoteles zelf nooit tot een<br />

voltooid concept <strong>van</strong> een locus is gekomen. 14<br />

<strong>De</strong> lijst met loci (boek 2 t/m 7) is bij Aristoteles geordend naar predi<strong>ca</strong>bile.<br />

<strong>De</strong> predi<strong>ca</strong>bilia zijn de verschillende relaties die kunnen bestaan<br />

tussen het subject en het predi<strong>ca</strong>at in een propositie. Het predi<strong>ca</strong>at kan een<br />

accident, geslacht, kenmerkende eigenschap (proprium) of definitie zijn <strong>van</strong><br />

10 Aristoteles, Topi<strong>ca</strong>, 124b15-16.<br />

11 Zie Stumps analyse in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], pp. 166-167.<br />

12 Alexander <strong>van</strong> Aphrodisias, In Aristotelis Topicorum libros octo commentaria, ed. M.<br />

Wallies, Berlin: Reimer, 1891, p. 5, r. 21 e.v., p. 126, r. 12 e.v.<br />

13 Voor de opvatting dat de strategie primair is zie Stumps argumentatie in Boëthius,<br />

<strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], pp. 167-170. Voor de tegenovergestelde mening zie o.a.<br />

W. A. de Pater, ‘La fonction du lieu et de l’instrument dans les Topiques’, in: G. E. L.<br />

Owen (red.), Aristotle on Dialectic. Proceedings of the Third Symposium Aristotelicum,<br />

Oxford: Clarendon Press, 1968 p. 174-175.<br />

14 N. J. Green-Pedersen, The Tradition of the Topics in the Middle Ages. The Commentaries<br />

on Aristotle’s and Boethius’ ‘Topics’, München & Wien: Philosophia Verlag, 1984,<br />

p. 28.


62 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

het subject. <strong>De</strong> loci die nuttig zijn wanneer je een conclusie wilt bereiken<br />

<strong>van</strong> het type waar het predi<strong>ca</strong>at een accident is <strong>van</strong> het subject staan in<br />

boek 2 en 3, waar het predi<strong>ca</strong>at een geslacht is in boek 4, een eigenschap in<br />

boek 5 en een definitie in boek 6 en 7.<br />

Hoe ga je nu in een concrete situatie aan de slag met zo’n lijst met loci?<br />

Stel dat de vraag in het debat is of kennis een soort is <strong>van</strong> wat goed is en<br />

dat de antwoorder <strong>van</strong> mening is dat dit zo is. Hoe gaat de vrager te werk<br />

om te laten zien dat dat niet zo is? In dit voorbeeld is het predi<strong>ca</strong>at het<br />

geslacht <strong>van</strong> het subject. <strong>De</strong> vrager moet dus uit de loci <strong>van</strong> boek 4 putten.<br />

Daar vindt hij naast vele andere loci de volgende:<br />

Verder [moet je kijken] of het geslacht en de soort niet in dezelfde<br />

<strong>ca</strong>tegorie vallen. (...) Om het algemeen te zeggen moet het<br />

geslacht onder dezelfde <strong>ca</strong>tegorie valt als de soort. 15<br />

<strong>De</strong> vrager kan deze locus als een soort mal gebruiken voor zijn eigen argumentatie.<br />

Hij moet dus kijken of in zijn concrete geval geslacht en soort<br />

<strong>van</strong> dezelfde <strong>ca</strong>tegorie zijn. Hij laat de antwoorder ermee instemmen dat<br />

goedheid een kwaliteit is en dat kennis een relatief is en dat ze dus niet<br />

<strong>van</strong> dezelfde <strong>ca</strong>tegorie zijn. Vervolgens doet hij een beroep op de algemene<br />

regel <strong>van</strong> deze locus, namelijk dat geslacht en soort onder dezelfde <strong>ca</strong>tegorie<br />

vallen, om aan te tonen dat goedheid geen geslacht is <strong>van</strong> kennis. <strong>De</strong> locus<br />

fungeert dus als een algemeen voorschrift waarmee voor een specifieke<br />

conclusie argumentaties kunnen worden geconstrueerd.<br />

Aristoteles heeft veel aandacht voor de context waarin deze methode<br />

gebruikt wordt, het debat of de discussie. <strong>De</strong>ze context wordt in het werk<br />

niet uit het oog verloren. Het gaat Aristoteles niet puur om het opstellen<br />

<strong>van</strong> argumentaties, maar echt om het overtuigen <strong>van</strong> discussiegenoten.<br />

4.2 Boëthius<br />

Tussen Aristoteles en Boëthius is er veel gebeurd op het gebied <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong>,<br />

onder andere door de Grieken Theophrastus, Themistius en Alexander <strong>van</strong><br />

Aphrodisias, en door de Romeinse auteurs Cicero en Quintilianus. <strong>De</strong>ze<br />

ontwikkelingen sla ik echter over en ga meteen over op de topi<strong>ca</strong> bij Boëthius.<br />

We hebben twee werken over <strong>van</strong> Boëthius over topi<strong>ca</strong>: zijn commentaar op<br />

Cicero’s Topi<strong>ca</strong> (In Ciceronis Topi<strong>ca</strong>m) en <strong>De</strong> differentiis topicis. Omdat<br />

<strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> duidelijk meer heeft geput uit <strong>De</strong> differentiis topicis<br />

zullen we ons op dit werk concentreren. Het eerste boek <strong>van</strong> dit werk is<br />

15 Aristoteles, Topi<strong>ca</strong>, 120b36-121a9. <strong>De</strong> <strong>ca</strong>tegorieën zijn het onderwerp <strong>van</strong> Aristoteles’<br />

gelijknamige boek. Men is het er niet over eens is wat <strong>ca</strong>tegorieën volgens Aristoteles<br />

nu eigenlijk zijn. Volgens een vrij wijdverspreide (maar niet algemeen geaccepteerde)<br />

opvatting delen <strong>ca</strong>tegorieën de werkelijkheid in.


4.2 Boëthius 63<br />

een algemene introductie waarin de belangrijkste noties worden uitgelegd.<br />

In boek 2 en 3 geeft Boëthius twee indelingen <strong>van</strong> dialectische loci, die <strong>van</strong><br />

Themistius en die <strong>van</strong> Cicero, en verzoent deze met elkaar. Het vierde boek<br />

gaat geheel over retorische loci. Er wordt uitgelegd wat dat zijn en waarin<br />

ze verschillen <strong>van</strong> dialectische loci.<br />

Boëthius deelt de logi<strong>ca</strong> in in twee onderdelen: de kunde <strong>van</strong> het vinden<br />

<strong>van</strong> argumenten (de ars inveniendi) en de kunde <strong>van</strong> het beoordelen <strong>van</strong><br />

argumentaties (de ars iudi<strong>ca</strong>ndi). Het eerste is het gebied <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong>,<br />

het tweede <strong>van</strong> de analyti<strong>ca</strong>. Dit onderscheid neemt Boëthius over uit Cicero,<br />

Topi<strong>ca</strong>, II.6.<br />

In tegenstelling tot Aristoteles zegt Boëthius wel expliciet wat een locus<br />

is:<br />

Nu blijft over uit te leggen wat een locus is. Een locus is, volgens<br />

Cicero, de vindplaats (sedes) <strong>van</strong> een argument. (...) <strong>De</strong><br />

vindplaats kan gedeeltelijk worden begrepen als een maximale<br />

propositie (maxima propositio), gedeeltelijk als de differentia<br />

<strong>van</strong> een maximale propositie. 16<br />

Boëthius maakt expliciet duidelijk dat er twee dingen zijn die hij locus<br />

noemt. In het vervolg legt hij uit wat hij met elk <strong>van</strong> beide bedoelt en<br />

hoe ze functioneren in een argument. Over de maximale propositie schrijft<br />

hij:<br />

Er zijn proposities die niet alleen door zichzelf (per se) gekend<br />

zijn, maar ook niets fundamentelers hebben waardoor zij bewezen<br />

zijn en deze worden maximaal en principieel genoemd, en er<br />

zijn andere waarvoor de eerste en maximale proposities geloof<br />

verschaffen. Daarom is het noodzakelijk dat <strong>van</strong> alle dingen die<br />

betwijfeld worden die als eerste instemming krijgen, die geloof<br />

kunnen verschafffen aan andere dingen op zo’n manier dat er<br />

niets kan worden gevonden wat beter gekend is dan deze. Want<br />

als een argument is wat geloof verschaft aan iets wat in twijfel is<br />

en het beter bekend en sneller te geloven moet zijn dan wat bewezen<br />

is, dan is het noodzakelijk dat die maximale [proposities],<br />

die op zichzelf gekend zijn op zo’n wijze dat ze geen bewijs <strong>van</strong><br />

buiten nodig hebben, geloof verschaffen aan alle argumenten. 17<br />

Maximale proposities zijn dus proposities die door zichzelf worden gekend<br />

ofwel ‘<strong>van</strong>zelfsprekend’ zijn en het dus niet nodig hebben om door andere<br />

16 Boëthius, <strong>De</strong> differentiis topicis in Boëthius, Manlii Severini Boetii Opera omnia,<br />

Ed. J.-P. Migne, Turnhout: Brepols, s.a. [Migne], 1185A. ‘Maxima’ betekent eigenlijk<br />

simpelweg ‘zeer groot’, maar omdat het hier wordt gebruikt in een specifieke, technische<br />

betekenis geef ik er de voorkeur aan het te vertalen met ‘maximaal’.<br />

17 Boëthius, <strong>De</strong> differentiis topicis [Migne], 1185A8-B5.


64 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

proposities bewezen te worden. We moeten oppassen dat we niet, hoe verleidelijk<br />

ook, deze maximale proposities <strong>van</strong> Boëthius gelijk stellen met de<br />

eerste principes <strong>van</strong> de wetenschappen <strong>van</strong> Aristoteles. Je redeneert <strong>van</strong>uit<br />

de eerste principes in het geval <strong>van</strong> een bewijs, terwijl het hier juist gaat om<br />

dialectiek, redeneren <strong>van</strong>uit meningen. Boëthius is zich terdege bewust <strong>van</strong><br />

dit onderscheid en het is dus niet waarschijnlijk dat hij ze hier op één hoop<br />

gooit. 18 Wat is dan de status <strong>van</strong> deze maximale proposities? Om deze vraag<br />

te beantwoorden moeten we het doel <strong>van</strong> de dialectiek niet vergeten. 19 Het<br />

gaat erom om je gesprekspartner te overtuigen. En overtuigen doen we door<br />

de gesprekspartner in te laten stemmen met premissen waaruit de gewenste<br />

conclusie volgt. Als we als premissen proposities nemen die zelfevident<br />

zijn, zal de gesprekspartner acuut bereid zijn ermee in te stemmen, zonder<br />

een nader bewijs te eisen. <strong>De</strong>ze zelfevidente proposities zijn wat Boëthius<br />

‘maximale proposities’ noemt. Ze corresponderen met het aspect <strong>van</strong> de<br />

reden <strong>van</strong> Aristoteles’ loci, al zijn ze bij Boëthius meer gesystematiseerd en<br />

vormen ze een homogenere groep.<br />

Boëthius’ maximale proposities fungeren als generalisaties en de te bewijzen<br />

proposities zijn instanties <strong>van</strong> deze generalisaties. 20 Een voorbeeld.<br />

Stel dat er wordt gediscussieerd over de vraag of een jaloerse man wijs is.<br />

Eén <strong>van</strong> de maximale proposities luidt: ‘Dingen waar<strong>van</strong> de definitie verschillend<br />

zijn zijn zelf ook verschillend’. Toegepast op dit geval geeft dit:<br />

‘Als de definitie <strong>van</strong> jaloerse man en wijze man verschillend zijn, zijn ook<br />

jaloerse man en wijze man zelf verschillend’. <strong>De</strong> vrager heeft nu de structuur<br />

<strong>van</strong> zijn argumentatie en gaat als volgt te werk: hij laat de antwoorder<br />

instemmen met de maximale propositie (wat zal lukken omdat de maximale<br />

propositie een zelf-evidente propositie is) en met de definities <strong>van</strong> jaloerse<br />

man en wijze man. Nu zal de antwoorder ook moeten instemmen met de<br />

gewenste conclusie dat een jaloerse man niet wijs is.<br />

Het is belangrijk om te zien dat deze argumentatie niet een argumentatie<br />

is die zuiver op grond <strong>van</strong> de vorm geldig is en dus geen syllogisme in de<br />

strikte zin <strong>van</strong> het woord is. 21 <strong>De</strong> argumentatie zou wel makkelijk in de<br />

vorm <strong>van</strong> een echt syllogisme in te passen zijn:<br />

(1) Geen wijze man wordt gekweld door de goede dingen <strong>van</strong> anderen<br />

Elke jaloerse man wordt gekweld door de goede dingen <strong>van</strong> anderen<br />

Dus is geen enkele jaloerse man wijs.<br />

18<br />

Zie voor het onderscheiden bijvoorbeeld Boëthius, <strong>De</strong> differentiis topicis [Migne],<br />

1181C-1182C.<br />

19<br />

Ik volg in deze interpretatie Eleonore Stump in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis<br />

[Stump], pp. 181-182.<br />

20<br />

Ook hierin volg ik Stump in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], pp. 187-189.<br />

21<br />

Boëthius zelf hanteert de term ‘syllogisme’ in ruimere betekenis en zou deze argumentatie<br />

wel een syllogisme noemen. Zie Stumps commentaar in Boëthius, <strong>De</strong> topicis<br />

differentiis [Stump], pp. 110-111, n. 5.


4.2 Boëthius 65<br />

Maar deze argumentatie is al geldig op grond <strong>van</strong> haar vorm en dat zou<br />

betekenen dat de maximale propositie helemaal geen functie heeft en volstrekt<br />

overbodig is. Waarom gebruiken we die maximale proposities dan in<br />

de dialectiek als het ook zonder kan? Dat is weer <strong>van</strong>wege het doel <strong>van</strong> de<br />

dialecti<strong>ca</strong>: overtuigen. Een ongetrainde gesprekspartner zal eerder geneigd<br />

zijn in te stemmen met de redenering waarin de conclusie een specifiek geval<br />

is <strong>van</strong> een maximale propositie waar hij de waarheid wel <strong>van</strong> inziet, dan dat<br />

hij de formele geldigheid <strong>van</strong> het Aristoteliaanse syllogisme inziet.<br />

Laten we nu kijken naar de andere betekenis <strong>van</strong> locus bij Boëthius: de<br />

differentiae <strong>van</strong> maximale proposities of te wel simpelweg de differentiae.<br />

Differentia is een technische term uit de metafysi<strong>ca</strong>. Daar is de differentia<br />

dat waarin de soorten <strong>van</strong> elkaar verschillen wanneer een geslacht wordt verdeeld<br />

in zijn soorten. Op deze manier delen de differentiae alle dingen die<br />

onder het geslacht vallen in in groepen. <strong>De</strong> differentiae in de topi<strong>ca</strong> hebben<br />

een vergelijkbare functie als indelingscriteria. Ze delen de hele groep <strong>van</strong><br />

maximale proposities in in kleinere groepen. <strong>De</strong> differentiae <strong>van</strong> de maximale<br />

proposities zijn algemener en universeler dan de maximale proposities<br />

die eronder vallen en daardoor zijn er minder differentiae dan maximale<br />

proposities en kunnen ze fungeren als classifi<strong>ca</strong>tiecriteria of labels <strong>van</strong> de<br />

maximale proposities.<br />

Twee voorbeelden:<br />

1. Maximale propositie: wat toekomt aan het geslacht komt toe aan de<br />

soort.<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit het geslacht.<br />

2. Maximale propositie: als dat wat meer schijnt aanwezig te zijn niet<br />

aanwezig is, zal ook niet dat wat minder schijnt aanwezig te zijn aanwezig<br />

zijn.<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit wat meer is.<br />

<strong>De</strong> differentia is wat Green-Pedersen het centrale woord <strong>van</strong> de eerste clausule<br />

<strong>van</strong> de samengestelde zin noemt. 22 Indirect duidt de differentia op<br />

de relatie tussen het centrale woord <strong>van</strong> de eerste clausule en het centrale<br />

woord <strong>van</strong> de tweede clausule. In onze voorbeelden de relatie geslacht-soort<br />

of meer-minder. Onder de differentia ‘<strong>van</strong>uit het geslacht’ vallen de maximale<br />

proposities die betrekking hebben op de relatie geslacht-soort. Op deze<br />

manier zijn de maximale proposities gelabeld en kun je makkelijker in de<br />

enorme berg <strong>van</strong> maximale proposities een geschikte vinden.<br />

Eleonore Stump wijst er met klem op dat de functie <strong>van</strong> de differentiae<br />

meer is dan alleen een label. 23 Ze zijn het eigenlijke instrument bij<br />

22 Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, p. 64.<br />

23 Zie Stumps interpretatie in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], pp. 195-204.


66 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

het vinden <strong>van</strong> een argument. Maar over wát een differentia nu precies<br />

vindt is onenigheid. Ik volg Stump in haar opvatting dat de differentia het<br />

instrument is om de vereiste middenterm te vinden. 24 Een voorbeeld:<br />

(2) Premisse 1: Elke deugd is nuttig<br />

Premisse 2: Rechtvaardigheid is een deugd<br />

Conclusie: Dus is rechtvaardigheid nuttig<br />

Maximale propositie: wat toekomt aan het geslacht komt toe aan de<br />

soort<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit het geslacht.<br />

We willen concluderen dat ‘nuttig’ wordt geprediceerd <strong>van</strong> ‘rechtvaardigheid’.<br />

We zoeken dus iets dat deze predi<strong>ca</strong>tie rechtvaardigt, namelijk een<br />

middenterm 1) waar<strong>van</strong> ‘nuttig’ wordt geprediceerd en 2) die zelf wordt geprediceerd<br />

<strong>van</strong> ‘rechtvaardigheid’. <strong>De</strong> differentia ‘<strong>van</strong>uit het geslacht’ brengt<br />

ons op het spoor de middenterm te zoeken in het geslacht <strong>van</strong> rechtvaardigheid,<br />

namelijk deugd. <strong>De</strong>ugd blijkt te voldoen aan beide eisen. In deugd<br />

hebben we dus een geschikte middenterm gevonden: een term die rechtvaardigheid<br />

en nuttig verbindt.<br />

Nu de differentia het eigenlijke instrument <strong>van</strong> het vinden is, is de rol<br />

<strong>van</strong> de maximale propositie niet zozeer het vinden <strong>van</strong> een argument als wel<br />

het confirmeren of valideren <strong>van</strong> een (gevonden) argumentatie. Op het moment<br />

dat je met behulp <strong>van</strong> differentia de middenterm hebt gevonden, laat<br />

je met behulp <strong>van</strong> de maximale propositie zien dat de gewenste conclusie<br />

hieruit volgt. Vaak is deze validatie <strong>van</strong> een twijfelachtige status en zouden<br />

wij, onder welke analyse ook, het argument nooit als een (formeel) geldig<br />

argument beschouwen. Formele geldigheid is voor Boëthius dan ook niet het<br />

criterium in de dialecti<strong>ca</strong>. Het gaat om waar-schijnlijke argumenten, want<br />

het doel <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> is overtuigen. Het is onduidelijk wat Boëthius<br />

precies met ‘waarschijnlijke argumenten’ (probabilia argumenta) bedoelt. Is<br />

‘waarschijnlijk’ hier, zoals bij Aristoteles, een aanduiding <strong>van</strong> de status <strong>van</strong><br />

de premissen of <strong>van</strong> de argumentatievorm zelf? Met andere woorden: verschillen<br />

een demonstratief en een dialectisch syllogisme ook bij Boëthius<br />

alleen in de status <strong>van</strong> de premisse of is een dialectische argumentatie <strong>van</strong><br />

een lagere graad <strong>van</strong> geldigheid dan een demonstratief syllogisme?<br />

<strong>De</strong> differentiae zijn ingedeeld in drie hoofdgroepen volgens de Themistiaans-<br />

Boëthiaanse lijst: differentiae zijn intrinsiek, extrinsiek of intermediair. Als<br />

het argument en de maximale propositie te maken hebben met de natuur <strong>van</strong><br />

het subject of het predi<strong>ca</strong>at in de dialectische vraag, dan zijn de maximale<br />

propositie en de differentia intrinsiek. Als het argument en de maximale propositie<br />

gaan over iets wat buiten de natuur <strong>van</strong> het subject of het predi<strong>ca</strong>at<br />

24 Volgens Jan Pinborg gaat het om het vinden <strong>van</strong> een vereiste premisse, zie J. Pinborg,<br />

Logik und Semantik im Mittelalter: ein Überblick, Stuttgart: Frommann-Holzboog, 1972,<br />

pp. 21-26, pp. 69-70.


4.3 Middeleeuwen 67<br />

ligt zijn de maximale propositie en de differentia extrinsiek. Ze zijn intermediair<br />

als ze op één manier te maken hebben met de natuur <strong>van</strong> subject of<br />

predi<strong>ca</strong>at en op een andere manier niet. Aangezien <strong>Johannes</strong> <strong>Caesarius</strong> deze<br />

indeling overneemt zullen we bij de bespreking <strong>van</strong> zijn tekst hier dieper op<br />

ingaan.<br />

Een belangrijke verschuiving die is opgetreden tussen Aristoteles en Boëthius<br />

is dat de context <strong>van</strong> het debat bij laatstgenoemde naar de achtergrond is<br />

geschoven. 25 Bij Boëthius (zoals ook al bij Cicero) is dialecti<strong>ca</strong> primair<br />

een discipline geworden om argumenten te vinden. Net als Aristoteles is<br />

Boëthius <strong>van</strong> mening dat dialectiek primair wordt gebruikt in een debat, 26<br />

maar Boëthius verbindt dialectiek niet zo strikt met het debat als Aristoteles<br />

dat doet. Bij Aristoteles is de context <strong>van</strong> het debat continue aanwezig,<br />

Boëthius noemt het (misschien omdat het er in de traditie bij hoort) maar<br />

heeft er weinig aandacht voor. <strong>De</strong> argumenten zelf zijn waar het hem om<br />

gaat.<br />

Een ander belangrijk verschil is dat Boëthius zijn loci niet meer indeelt<br />

op grond <strong>van</strong> het predi<strong>ca</strong>bile zoals Aristoteles deed, maar zijn eigen systeem<br />

<strong>van</strong> indeling heeft. Bij de behandeling <strong>van</strong> de afzonderlijke loci zegt hij wel<br />

tot welk <strong>van</strong> de vier predi<strong>ca</strong>bilia de vraag behoort, maar het predi<strong>ca</strong>bile heeft<br />

in zijn topi<strong>ca</strong> eigenlijk geen functie. Het is een rudimentair element <strong>van</strong> de<br />

traditie. 27<br />

Verder is de methode <strong>van</strong> het vinden <strong>van</strong> argumenten is bij Boëthius<br />

minder informeel en meer geordend dan bij Aristoteles. Aristoteles was nog<br />

zoekende en had zijn concepten nog niet allemaal even helder, bij Boëthius<br />

is het een volwassen wetenschap geworden.<br />

4.3 Middeleeuwen<br />

<strong>De</strong> middeleeuwse filosofen hebben op het gebied <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> de werken<br />

<strong>van</strong> Aristoteles en Boëthius als uitgangspunt genomen. <strong>De</strong>ze autoriteiten<br />

hebben hierbij echter een verschillend lot gekend. 28<br />

Aristoteles’ Topi<strong>ca</strong> is kort voor 1150 ingevoerd in het lesprogramma op<br />

de middeleeuwse scholen en later universiteiten. In de tweede helft <strong>van</strong> de<br />

twaalfde eeuw wordt het werk algemeen gebruikt. Het eerste commentaar<br />

dat bewaard is gebleven stamt uit de jaren dertig <strong>van</strong> de dertiende eeuw. 29<br />

Het werk blijft gebruikt worden in het onderwijs tot aan het eind <strong>van</strong> de<br />

Middeleeuwen. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> Aristoteles is toegankelijk voor de middeleeuwse<br />

commentatoren via een vertaling <strong>van</strong> Boëthius.<br />

25 Zie Stumps inleiding in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], p. 23-24.<br />

26 Boëthius, <strong>De</strong> differentiis topicis [Migne], 1206C3-D4.<br />

27 Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, p. 71.<br />

28 Zie hiervoor Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, pp. 87-93 en 123-126.<br />

29 Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, p. 87.


68 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

Boëthius’ werken worden in de Middeleeuwen eerder geïntroduceerd dan<br />

die <strong>van</strong> Aristoteles, zo ook de werken over topi<strong>ca</strong>. Waarschijnlijk werd <strong>De</strong><br />

differentiis topicis al gelezen en becommentarieerd voor het midden <strong>van</strong> de<br />

elfde eeuw, al stammen de eerste commentaren die we over hebben uit rond<br />

1100. <strong>De</strong> twaalfde eeuw was de grote bloeiperiode. Vanaf de dertiende<br />

eeuw treedt er een afname op in het gebruik <strong>van</strong> <strong>De</strong> differentiis topicis.<br />

<strong>De</strong>ze afname is gelijktijdig met een toenemend gebruik <strong>van</strong> Petrus Hispanus’<br />

Tractatus (uit 1230) in het onderwijs. Na 1300 worden er geen commentaren<br />

meer geschreven op <strong>De</strong> differentiis topicis, maar des te meer op de Tractatus.<br />

Petrus Hispanus’ werk wordt een standaard handboek voor logi<strong>ca</strong> in<br />

de Middeleeuwen. 30 Net als andere handboeken omvat het alle onderdelen<br />

<strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong>. Zijn vijfde tractaat is een samenvatting <strong>van</strong> boek 2 <strong>van</strong> <strong>De</strong><br />

differentiis topicis. Daardoor maakt het <strong>De</strong> differentiis topicis overbodig.<br />

Ook in andere handboeken over logi<strong>ca</strong> in de Middeleeuwen is het gedeelte<br />

over topi<strong>ca</strong> een samenvatting <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> boek 2 <strong>van</strong> <strong>De</strong> differentiis<br />

topicis. Vaak wordt er ook een aantal definities en onderscheidingen uit<br />

het eerste boek overgenomen. Boek 3 met de Ciceroniaanse lijst en boek<br />

4 over retorische loci worden bijna nooit gebruikt. Op deze manier wordt<br />

in de Middeleeuwen de Themistiaans-Boëthiaanse lijst uit boek 2 <strong>van</strong> <strong>De</strong><br />

differentiis topicis de standaardlijst met loci. Boëthius’ werk is de basis<br />

voor deze handboeken en Aristoteles’ Topi<strong>ca</strong> wordt amper gebruikt.<br />

In de late Middeleeuwen neemt de interesse in de topi<strong>ca</strong> af. Veel handboeken<br />

uit de veertiende en vijftiende eeuw laten het gedeelte over topi<strong>ca</strong><br />

weg.<br />

Aristoteles’ Topi<strong>ca</strong> wordt in de Middeleeuwen geïnterpreteerd met behulp<br />

<strong>van</strong> Boëthius’ <strong>De</strong> differentiis topicis. 31 Omdat Aristoteles nergens zegt wat<br />

een locus is, wordt dit gemis opgevuld met Boëthius’ definitie. Met name<br />

in de dertiende en de vijftiende eeuw zegt men dat Boëthius’ <strong>De</strong> differentiis<br />

topicis ons leert over de substantie of de natuur <strong>van</strong> de loci, terwijl Aristoteles<br />

ons het gebruik laat zien. Van Boëthius leren we dus wat een locus is<br />

terwijl Aristoteles laat zien hoe loci gebruikt kunnen worden in argumenten.<br />

Hierbij gaan de middeleeuwse commentatoren er<strong>van</strong> uit dat Aristoteles<br />

hetzelfde begrip <strong>van</strong> een locus heeft gehad als Boëthius. Bovendien maken<br />

ze in Aristoteles’ Topi<strong>ca</strong> een onderscheid tussen secties die extrinsieke en<br />

secties die intrinsieke loci behandelen. Dit onderscheid is geen onderscheid<br />

<strong>van</strong> Aristoteles maar <strong>van</strong> Boëthius, dat wordt gedrukt op Aristoteles’ lijst<br />

met loci.<br />

Ik zal slechts heel sumier ingaan op de doctrines over de topi<strong>ca</strong> in de Mid-<br />

30<br />

Over het topi<strong>ca</strong>-gedeelte in logi<strong>ca</strong>handboeken in de Middeleeuwen, zie Green-Pedersen,<br />

The Tradition of the Topics, pp. 127-129.<br />

31<br />

Zie Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, pp. 107-112.


4.3 Middeleeuwen 69<br />

deleeuwen. Het is moeilijk er algemene tendensen uit te halen en een nauwgezette<br />

analyse valt buiten het bereik <strong>van</strong> deze studie.<br />

<strong>De</strong> eerste scholastieke behandelingen <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> die we over hebben<br />

verbinden topi<strong>ca</strong> strikt met het hypothetisch syllogisme. 32 Garlandus Compotista,<br />

die in zijn dialecti<strong>ca</strong> met name geïnteresseerd is in het hypothetisch<br />

syllogisme, meent dat loci handig zijn in de studie <strong>van</strong> het hypothetische<br />

syllogisme. <strong>De</strong> loci zijn namelijk in zijn opvatting instrumenten om ware<br />

conditionele premissen, die worden gebruikt in syllogismen, te ontdekken en<br />

confirmeren. <strong>De</strong>ze koppeling <strong>van</strong> topi<strong>ca</strong> en hypothetisch syllogisme vinden<br />

we ook nog in werken uit het tweede en derde kwartaal <strong>van</strong> de twaalfde<br />

eeuw.<br />

Aan het eind <strong>van</strong> de twaalfde eeuw neemt de aandacht voor het hypothetisch<br />

syllogisme af en komt het <strong>ca</strong>tegorisch syllogisme centraal te staan als de<br />

fundering <strong>van</strong> alle inferenties en de ultieme garantie voor geldigheid. 33 Ook<br />

de topi<strong>ca</strong> wordt sterk gekoppeld aan het <strong>ca</strong>tegorisch syllogisme. Dit blijft<br />

in de dertiende eeuw, bijvoorbeeld bij Petrus Hispanus. Petrus handhaaft<br />

het Aristotelische onderscheid tussen dialectische en demonstratieve syllogismen.<br />

Dialectische syllogismen zijn topische argumenten. Volgens Petrus<br />

zijn topische argumenten theoretisch enthymemen, incomplete syllogismen<br />

die een premisse missen, en kunnen alle enthymemen worden gereduceerd<br />

tot syllogismen -dé garantie voor geldige inferenties- door de ontbrekende<br />

premisse te verschaffen. Zo kan bijvoorbeeld de enthymeme “Elk dier rent,<br />

dus elke mens rent” tot een compleet syllogisme worden gemaakt door de<br />

premisse “Elke mens is een dier” toe te voegen. Maar in de praktijk wordt<br />

de geldigheid <strong>van</strong> een topisch argument niet aangeduid en verzekerd door<br />

het te herleiden tot een syllogisme, maar door een differentia en maximale<br />

propositie. 34 <strong>De</strong>ze vreemde discrepantie tussen theorie en praktijk wijst erop<br />

dat de dertiende-eeuwse logici niet goed wisten hoe ze de topi<strong>ca</strong> moesten<br />

inpassen in de rest <strong>van</strong> hun logi<strong>ca</strong>. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> was <strong>van</strong> oudsher een onderdeel<br />

<strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong>, maar wat men met deze erfenis uit de oudheid aan moest was<br />

32 Zie E. Stump, ‘Topics: Their <strong>De</strong>velopment and Absorption into Consequences’, in:<br />

A. Kenny & J. Pinborg N. Kretzmann (red.), The Cambridge History of Later Medieval<br />

Philosophy, from the Discovery of Aristotle to the <strong>De</strong>sintegration of Scholasticism,<br />

Cambridge: Cambridge University Press, 1982, pp. 275-279.<br />

33 Zie Stump, ‘Topics’ pp. 279-287.<br />

34 Volgens sommige tijdgenoten <strong>van</strong> Petrus Hispanus zijn de loci wel primair instrumenten<br />

om enthymemen tot syllogismen te reduceren, zie Stump in Boëthius, <strong>De</strong> topicis<br />

differentiis [Stump], pp. 221-222. Stump wijst er met klem op dat dat bij Petrus Hispanus<br />

niet het geval is. Zie Stump in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], pp. 221-236.<br />

Op p. 233 schrijft ze: “Peter himself, who spends soms time explaining how to reduce<br />

enthymemes to syllogisms, makes no attempt to do so for his examples and presents enthymemes<br />

and maximes without any mention of corresponding syllogisms. Peter’s main<br />

interest, then, is not in confirming enthymemes by reducing them to syllogisms (...). The<br />

reason Peter introduces his method for converting enthymemes to syllogisms and the way<br />

he means it to relate to confirmation by maxims are not clear. That valid enthymemes<br />

are only imperfect syllogisms was, of course, part of received doctrine.”


70 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

niet altijd duidelijk. 35<br />

In de veertiende eeuw neemt de status <strong>van</strong> het syllogisme af. 36 Syllogismen<br />

hebben niet meer de speciale rol <strong>van</strong> de ultieme garantie voor geldigheid.<br />

Ze worden een <strong>van</strong> de vele gevolgtrekkingen (consequentiae). 37 Ook<br />

de topi<strong>ca</strong> wordt geabsorbeerd in de theorie <strong>van</strong> de consequentiae. 38<br />

Aan het eind <strong>van</strong> de veertiende en begin <strong>van</strong> de vijftiende eeuw gebeurt<br />

er weinig interessants op het gebied <strong>van</strong> topi<strong>ca</strong>. 39 Er wordt met name veel<br />

teruggegrepen op werken uit de dertiende eeuw.<br />

Ik noem twee opvallende verschuivingen die bij scholastieke auteurs zijn opgetreden<br />

ten opzichte <strong>van</strong> Boëthius. Hierbij neem ik Petrus Hispanus als<br />

vertegenwoordiger <strong>van</strong> de scholastieke traditie. 40 Een groot verschil met<br />

Boëthius (en al helemaal met Aristoteles) is dat bij Petrus Hispanus de<br />

connectie met de disputatie volledig is verdwenen. 41 Hiermee hangt samen<br />

dat de vraag waarvoor argumenten moeten worden gezocht niet meer wordt<br />

genoemd en ook de techniek <strong>van</strong> vraag en antwoord niet meer wordt besproken.<br />

Bovendien verschuift de functie <strong>van</strong> de loci <strong>van</strong> het produceren <strong>van</strong><br />

argumenten naar het confirmeren en valideren <strong>van</strong> een enthymeme. We zagen<br />

in 1.2 dat de topi<strong>ca</strong> bij Cicero en Boëthius behoorde tot het deel <strong>van</strong> de<br />

logi<strong>ca</strong> dat zich bezighoudt met het vinden <strong>van</strong> argumenten. Bij Petrus en<br />

zijn tijdgenoten is het verschoven naar het oordelen. Wanneer de topi<strong>ca</strong> in<br />

de veertiende eeuw wordt geabsorbeerd in de theorie <strong>van</strong> de consequentiae<br />

is deze ontwikkeling volledig doorgevoerd.<br />

4.4 Agricola<br />

Na sombere tijden voor de topi<strong>ca</strong> in de veertiende en het begin <strong>van</strong> de vijftiende<br />

eeuw is er een heropleving <strong>van</strong>af de tweede helft <strong>van</strong> de vijftiende<br />

eeuw: door humanisten als Valla en Agricola wordt het zoeken naar argumentaties<br />

tot het middelpunt <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> verheven. 42 Het meest opmerkelijke<br />

boek op dit gebied is Agricola’s <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>. 43<br />

<strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> is een boek dat leert ‘how to think about what to<br />

35<br />

Zie Stump, ‘Topics’, p. 283; Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, pp. 220-<br />

221, 340-341.<br />

36<br />

Zie Stump, ‘Topics’, pp. 287-290.<br />

37<br />

Voor de theorie <strong>van</strong> de consequentiae zie 2.3.1 en 3.4.<br />

38<br />

Stump, ‘Topics’; O. Bird, ‘The Tradition of the Logi<strong>ca</strong>l Topics: Aristotle to Ockham’,<br />

Journal of the History of Ideas 23 (1962), pp. 317-322.<br />

39<br />

Zie Stump, ‘Topics’, p. 299, Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, p. 321-331.<br />

40<br />

<strong>De</strong>ze keuze is gerechtvaardigd, zie Stump in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump],<br />

pp. 215-216.<br />

41<br />

Stump in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], pp. 235-236.<br />

42 Stump, ‘Topics’, pp. 299.<br />

43 Zie voor Agricola’s dialectiek ook 2.2.2.


4.4 Agricola 71<br />

say’. 44 . Het grondidee is dat de artes sermocinales (grammati<strong>ca</strong>, dialecti<strong>ca</strong><br />

en retori<strong>ca</strong>) een eenheid vormen. Het werk behandelt dan ook niet alleen wat<br />

traditioneel gezien tot het gebied <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> behoort (loci, definities,<br />

vragen en argumentatie), maar neemt bij Agricola ook taken over die volgens<br />

de traditie tot de retori<strong>ca</strong> behoren, zoals het ordenen <strong>van</strong> een redevoering.<br />

Agricola is goed bekend met Aristoteles’ Topi<strong>ca</strong>, Boëthius’ <strong>De</strong> differentiis<br />

topicis en ook met de middeleeuwse scholastieke traditie <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong>.<br />

Zijn bezwaar tegen deze boeken is dat ze te beknopt in hun uitleg en te<br />

ingewikkeld zijn:<br />

Omdat ik niet bij de woorden <strong>van</strong> een bepaalde auteur wil zweren<br />

-hoewel ik ze alle redelijk, of liever, niet één overal goed vind-,<br />

volg ik mijn eigen plan, en niet een andere schrijver. Ik doe dit<br />

niet zozeer omdat ik hoop beter te doen wat al die zeer grote en<br />

geleerde mannen voor mij hebben gedaan -want hoe zou ik dat<br />

kunnen?-, maar om de voorschriften, zoals ik eerder al zei, wat<br />

eenvoudiger en uitgebreider te behandelen in de hoop dat ze, zo<br />

niet scherpzinnig besproken, althans duidelijk genoeg uitgelegd<br />

zullen blijken. Als ik dat bereik, zal mijn wens vervuld zijn. 45<br />

Agricola gaat dieper dan zijn voorgangers in op de aard en het nut <strong>van</strong> de<br />

loci:<br />

Nu is het zo, dat <strong>van</strong> niets wat twijfelachtig is de geloofwaardigheid<br />

op zichzelf kan bestaan en we dus zekerheid omtrent iedere<br />

zaak moeten baseren op andere zaken die meer bekend en vaststaand<br />

zijn. Daarbij zijn sommige mensen in staat om met hun<br />

scherpzinnig verstand een doeltreffend en slagvaardig argument,<br />

dat wil zeggen, om Cicero te citeren, ‘een aannemelijke vondst<br />

om te overreden’, te bedenken. Anderen daarentegen, minder<br />

scherpzinnig <strong>van</strong> intellect, zijn niet <strong>ca</strong>pabel de dingen aandachtig<br />

te beschouwen. Zij zijn of in het geheel niet of veel te traag<br />

in staat om te vinden wat men over iedere willekeurige zaak te<br />

berde kan brengen. Daarom lijken de bedenkers <strong>van</strong> de zogenaamde<br />

verblijfplaatsen <strong>van</strong> de argumenten, die ze loci genoemd<br />

hebben, iets uitermate nuttigs te hebben gepresteerd. Hun opzet<br />

was dat we, aan de hand <strong>van</strong> die loci, welke fungeren als een<br />

soort tekens, met ons verstand de dingen aftasten en tot het in-<br />

44 Mack, Renaissance Argument, p. 120<br />

45 Vertaling <strong>van</strong> Marc <strong>van</strong> der Poel in R. Agricola, Over dialecti<strong>ca</strong> en humanisme, uitgegeven,<br />

ingeleid en <strong>van</strong> aantekeningen voorzien door M. <strong>van</strong> der Poel, Baarn: Ambo, 1991 p.<br />

68. Voor de Latijnse tekst zie R. Agricola, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>, op basis <strong>van</strong> de uitgave<br />

<strong>van</strong> Alardus <strong>van</strong> Amsterdam (1539) kritisch uitgegeven, vertaald en becommentarieerd<br />

door L. Mundt, Tübingen: Max Niemeyer Verlag, 1992, p. 30.


72 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

zicht komen welk gegeven er in ieder ding zit dat aannemelijk is<br />

en past bij de doelstelling <strong>van</strong> ons betoog. 46<br />

<strong>De</strong> loci fungeren bij Agricola dus als tekens (signa) die ons helpen bij de<br />

inventarisatie <strong>van</strong> de gegevens <strong>van</strong> een object en zo ook helpen bij het vinden<br />

<strong>van</strong> argumenten.<br />

Agricola geeft nauwgezette instructies hoe een student zich moet trainen<br />

in het gebruik <strong>van</strong> loci. Ten eerste is het noodzakelijk om de lijst met loci en<br />

hun beschrijving zoals hij die geeft in boek 1 herhaaldelijk te lezen om gedetailleerde<br />

kennis <strong>van</strong> de loci te krijgen. Vervolgens moet hij zich trainen in<br />

topische beschrijving en dialectische lezing. Topische beschrijving houdt in<br />

dat de student een object neemt en dit voert langs alle loci. 47 Elke locus past<br />

hij toe op zijn object. Zo levert de locus geslacht toegepast op het object filosoof<br />

als resultaat man. <strong>De</strong> topische beschrijving die op deze manier wordt<br />

verkregen is een georganiseerde verkenning <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> het object. Ze<br />

verschaft mogelijke beginpunten voor argumenten. Dit gaat op de volgende<br />

manier: stel dat de vraag is of een filosoof een echtgenote moet hebben. Er<br />

wordt dan een topische beschrijving gemaakt <strong>van</strong> filosoof en een <strong>van</strong> echtgenote.<br />

Vervolgens worden de topische beschrijvingen <strong>van</strong> beiden vergeleken.<br />

Wanneer er elementen zijn die in beide beschrijvingen voorkomen kunnen<br />

deze fungeren als verbindende elementen in de argumentatie.<br />

Onder dialectische lezing verstaat Agricola het bestuderen <strong>van</strong> de argumentaties<br />

bij ‘de beste auteurs’. Soms zijn deze argumentaties expliciet,<br />

maar vaak moet de argumentatieve structuur worden gereconstrueerd. Vervolgens<br />

moet de topische relatie <strong>van</strong> het argument worden herkend. Hierdoor<br />

krijgt de student meer inzicht in de loci en het gebruik er<strong>van</strong>. Agricola illustreert<br />

deze oefening met nauw uitgewerkte analyses <strong>van</strong> de argumentaties<br />

<strong>van</strong> klassieke auteurs. 48 <strong>De</strong> voorbeelden die hij bespreekt komen hoofdzakelijk<br />

<strong>van</strong> Cicero, Vergilius, Terentius en Lu<strong>ca</strong>nus.<br />

Na deze training in topische beschrijving en dialectische lezing is de student<br />

in staat om zelf argumenten te bedenken, niet alleen als oefening op de<br />

universiteit, maar in elke situatie <strong>van</strong> het leven.<br />

<strong>De</strong> lijst met loci die Agricola geeft wijkt sterk af <strong>van</strong> de traditionele Themistiaans-<br />

Boëthiaanse lijst. Het grootste verschil is dat Agricola de retorische en dialectische<br />

loci samen in één systeen plaatst. Maar niet alleen de lijst met<br />

loci, ook de wijze waarop Agricola de afzonderlijke loci bespreekt verschilt<br />

sterk <strong>van</strong> die <strong>van</strong> zijn voorgangers. Een opvallend verschil ten opzichte <strong>van</strong><br />

46<br />

Vertaling <strong>van</strong> Marc <strong>van</strong> der Poel in Agricola, Over dialecti<strong>ca</strong>, pp. 57. Voor het Latijn<br />

zie Agricola, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>, p. 10.<br />

47<br />

Agricola beschrijft deze werkwijze inclusief voorbeelden uitgebreid in Agricola, <strong>De</strong><br />

inventione dialecti<strong>ca</strong>, pp. 404-425.<br />

48<br />

Agricola, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>, pp. 386-403. Zie Mack, Renaissance Argument,<br />

pp. 239-243.


4.4 Agricola 73<br />

Boëthius en de scholastieke traditie is dat de maximale proposities geheel<br />

zijn verdwenen. 49 Een <strong>van</strong> de kritiekpunten <strong>van</strong> Agricola op de maximale<br />

propositie is dat ze overbodig zijn. Iemand die exacte kennis heeft <strong>van</strong> de<br />

aard <strong>van</strong> de loci, zal zich namelijk onmiddellijk de mogelijke inferenties <strong>van</strong>uit<br />

elke locus realiseren. 50 Daarom besteedt Agricola ook veel aandacht aan<br />

het bespreken <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> elke locus. Een ander bezwaar <strong>van</strong> Agricola<br />

tegen maximale proposities is dat ze niet flexibel zijn. 51 <strong>De</strong> maximale proposities<br />

zijn zeer strikt geformuleerd en hierdoor beperkt qua toepassingsgebied.<br />

Hierdoor doen ze volgens Agricola geen recht aan het argumentatieve<br />

vermogen dat in de locus gelegen is. Alle mogelijke inferenties die in een<br />

locus gelegen zijn worden wel gevat wanneer men de aard <strong>van</strong> de desbetreffende<br />

locus goed kent.<br />

<strong>De</strong> belangrijkste verschillen tussen Agricola en zijn voorgangers:<br />

1. <strong>De</strong> dialecti<strong>ca</strong> heeft taken die traditioneel tot de retori<strong>ca</strong> behoorde overgenomen.<br />

2. Een centrale plek in <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> is ingeruimd voor het<br />

laten zien hoe de theorie <strong>van</strong> loci in een concrete situatie gebruikt kan<br />

worden. Hiervoor draagt Agricola eigen voorbeelden aan en bespreekt<br />

hij uitgebreid tekstpassages bij klassieke auteurs.<br />

3. Het idee <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> die (via maximale proposities) automatisch<br />

argumenten genereert is veranderd in een flexibelere en dus breder<br />

toepasbare opvatting <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> als een theorie die mogelijkheden<br />

aanreikt voor argumenten door erop te wijzen welke facetten er allemaal<br />

aan een object zitten.<br />

4. Agricola herstelt de verbinding tussen logi<strong>ca</strong> en natuurlijke taal. 52 Dit<br />

hangt samen met punt 2 en 3. Het is voor Agricola niet genoeg als<br />

de regels <strong>van</strong> de dialectiek toepasbaar zijn op een halfgeformaliseerde<br />

kunsttaal, maar het object <strong>van</strong> de dialectiek moet echte natuurlijke<br />

taal zijn.<br />

<strong>Johannes</strong> Matthaeus Phrissemius († 1532), docent aan de Keulse artesfaculteit,<br />

beschouwt deze ontwikkelingen als een verandering ten goede. Hij<br />

laat zijn tekstuitgave <strong>van</strong> Agricola’s <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> voorafgaan<br />

door een brief aan de lezer waarin hij Agricola verdedigt tegen de beschuldiging<br />

dat deze slechts met veel omhaal <strong>van</strong> woorden uiteenzet wat Petrus<br />

Hispanus bondig en helder uitlegde. 53 Phrissemius wijst erop dat veel zaken<br />

49 Mack, Renaissance Argument, p. 142.<br />

50 Agricola, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>, p. 190.<br />

51 Agricola, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>, pp. 188-190.<br />

52 Mack, Renaissance Argument, p. 257.<br />

53 Zie Phrissemius’ voorwoord in R. Agricola, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> libri tres cum<br />

scholiis Ioannis Matthaei Phrissemii, Köln: F. Birchmann, 1528, a2r-a4v.


74 Hoofdstuk 4. <strong>De</strong> topi<strong>ca</strong> voor <strong>Caesarius</strong><br />

die voor een goed begrip noodzakelijk zijn, bij Petrus Hispanus ontbreken,<br />

zoals de uitgebreide tekstanalyses <strong>van</strong> klassieke auteurs die het werk <strong>van</strong><br />

Agricola zo bruikbaar maken als handboek. Hij verwijt Petrus Hispanus<br />

dat deze op een theoretisch niveau blijft doordat hij spreekt in algemeenheden.


Hoofdstuk 5<br />

<strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

In tractatum nonum de locis dialecticis praefatio<br />

Superest pars illa dialecti<strong>ca</strong>e quae locos nobis subministrat e quibus argumenta<br />

veluti eruuntur, atque ea quidem potissimum, per quae de quavis re,<br />

immo vero et de principiis etiam disciplinarum probabiliter disputare contingit.<br />

Unde evenisse reor quod dialecti<strong>ca</strong> ipsa a quibusdam dicta est ars 5<br />

artium et scientia scientiarum, ac proinde digna iudi<strong>ca</strong>ta quae primum locum<br />

inter artes atque scientias omnes obtineat. Tum et eodem iure disputatoria<br />

ars appelletur, id quod nomen ipsum apud Graecos plane indi<strong>ca</strong>t, quippe<br />

quod non aliunde deduci certum est quam a Graeco verbo , quod<br />

praeter alia, quae signifi<strong>ca</strong>t, disputo quoque apud nos signifi<strong>ca</strong>t, id quod 10<br />

facile iis pro comperto esse potest qui vel mediocriter illius gentis linguam<br />

<strong>ca</strong>llent. Quam qui improbant ac per hoc ut inutilem contemnunt, hi mihi<br />

videntur vel invidia torqueri vel stupore gravari adeo ut sint plane sine omni<br />

iudicio. An iidem nesciunt a Quintiliano probatissimo gravissimoque studiorum<br />

censore suasum esse ut a Graeco sermone pueri initium disciplinarum 15<br />

<strong>ca</strong>pessant? Nec iniuria quidem, quippe quod (ut idem autor est) a Graecis<br />

ad nos omnes bonae artes manarint. Sed hi, ut video, sicut nihil probant<br />

nisi quod ad suum faciat palatum, ita Gryllum suum ducem (ut est apud<br />

Plutarchum) sequentes per lo<strong>ca</strong> inculta prorsus steriliaque et pene deserta<br />

glandibus adhuc vesci malunt quam per amoenos atque feraces <strong>ca</strong>mpos 20<br />

spatiantes optimas colligere fruges, unde probe pas<strong>ca</strong>ntur. At de hoc satis<br />

superque ad praesens.<br />

Caeterum in hac parte de locis id praestitit quod nec ante nec post<br />

alius quispiam, Rodolphus Agricola e Frisia, quae Germaniae haud ignobilis<br />

provincia est, vir profecto non satis laudatus, etiam a laudatissimis viris 25<br />

Hermalao Barbaro et Erasmo Roterodamo, cuius proinde si etiam vestigia<br />

imitari velim, vix potero. Ita enim omnia et graviter et acute ab eo tradita<br />

sunt ut veluti maiestas quaedam in his elucere videatur. Tamen si quid<br />

obiter apud eundem invenero quod ad rem nostram faciat, faciet autem<br />

haud dubie plurimum, haud gravabor huic parti inserere, quantum quidem 30<br />

nostra haec institutio ferre possit.


76 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

Caput 1: <strong>De</strong> utilitate dialecti<strong>ca</strong>e<br />

Quoniam igitur haec pars (ut dictum est) peculiari nomine dialecti<strong>ca</strong> appellatur,<br />

de utilitate eius pau<strong>ca</strong> nobis ex Aristotele dicenda videntur, priusquam<br />

locos ipsos aggrediamur. Est autem utilis (ut ille ait) ad tria: ad exercita-<br />

5 tiones, ad colloquia et ad eas quae sunt secundum philosophiam disciplinas,<br />

quae eadem graece idem his verbis expressit: , <br />

. Ad exercitationes quidem sane utilis est,<br />

quia methodum hanc habentes facile de proposito quovis argumentari poterimus.<br />

Ad colloquia vero eo quod multorum recensentes opiniones, non<br />

10 ex his quae extranea sunt alicui disciplinae, sed ex propriis sermocinabimur<br />

ad eos, vel potius contra eos transmutantes, si quid ab his nobis perperam<br />

dictum esse videatur. Quod quidem tum maxime fieri consuevit cum inter<br />

confabulandum (ut fit plerunque, vel in congressu, vel in convictu) quicquam<br />

proponebatur discutiendum. Cuiusmodi profecto colloquia illa videri<br />

15 possunt quae apud Aul. Gellium in Noctibus Atticis et apud Macrobium<br />

in Saturnalibus passim leguntur. Ad eas porro quae sunt secundum philosophiam<br />

disciplinas utilis omnino est, quod, cum possimus ad utranque<br />

partem disputare, facile in singulis intuebimur quid verum vel falsum sit.<br />

Praeterea autem et ad prima eorum quae in unaquaque disciplina principia<br />

20 sunt utilis probatur. Nam ex propriis propositae alicuius disciplinae principiis<br />

dicere aut disputare de ipsis impossibile est, eo quod in unaquaque<br />

disciplina prima omnium principia sunt. Atqui id multo commodissime fieri<br />

potest ex probabilibus, qualia praesertim in hac arte traduntur, quae, cum<br />

sit inquisitiva, ad omnium methodorum principia viam habere dicitur. Sed<br />

25 nunc quid sit locus deinceps di<strong>ca</strong>mus.<br />

Caput 2: <strong>De</strong> loco quid sit, tum et de argumento ipso<br />

Locus igitur est (ut ab Aristotele et Cicerone definitur) sedes argumenti,<br />

quae definitio (si tamen definitio dici meretur) ab eodem Cicerone a similitudine<br />

instituta esse monstratur. Ut igitur, inquit, earum rerum quae<br />

30 absconditae sunt demonstrato et notato loco facilis inventio est, sic cum<br />

pervestigare argumentum aliquod volumus locos nosse debemus, e quibus<br />

argumenta ipsa promuntur. Argumentum deinde ab ipso quoque definitur,<br />

ratio rei dubiae faciens fidem. Itaque locus est veluti publicum receptaculum<br />

et (ut Rodolphus Agricola ait) thesaurus quidam in quo faciendae fidei<br />

35 instrumenta reposita sunt. Haec nimirum sunt ipsa argumenta. Argumentum<br />

igitur, quod fidem rei dubiae facit, hoc est, rem dubiam probat, a loco<br />

aliquo edu<strong>ca</strong>tur oportet.


Caput 3: <strong>De</strong> multiplici argumenti signifi<strong>ca</strong>tione, et quemadmodum<br />

ab argumentatione differat quod hic argumentum vo<strong>ca</strong>mus<br />

Argumenti sane multiplex signifi<strong>ca</strong>tio a Quintiliano traditur. Siquidem et fabulae<br />

ad actum scenarum compositae argumenta dicuntur. Rursus omnis ad<br />

scribendum destinata materia argumentum appellari potest. Et argumenta 5<br />

etiam dicuntur orationum velut themata, quemadmodum de Ciceronis orationibus<br />

Asconius Paedianus exponit: Argumentum, inquit, huius orationis<br />

tale est. Verum nullum horum tale argumentum est quale hic quaeritur ab<br />

arguendo dictum, quod videlicet rem arguat, hoc est, probet. Nam arguere<br />

veteres etiam ostendere dixerunt. Hinc illud Vergilii: 10<br />

<strong>De</strong>generes animos timor arguit.<br />

Hoc inquam tale argumentum ab argumentatione differt, quia argumentatio<br />

est verborum contextus certum aliquid ex iis quae antecedunt concludens,<br />

ut syllogismus et inductio. Argumentum vero, ipsius argumentationis ratio,<br />

quod et medium nonnunquam dicitur. Ac proinde ut in corpore anima et in 15<br />

anima rursus mens, ita in argumentatione argumentum. Igitur vis illa atque<br />

sententia et ratio quae oratione clauditur, cum aliquid probatur ambiguum,<br />

argumentum vo<strong>ca</strong>tur. Ipsa vero argumenti elocutio expressioque, argumentatio<br />

dicitur. Unde et a Boetio ita definitur: Argumentatio est argumenti<br />

per orationem expli<strong>ca</strong>tio. 20<br />

Caput 4: <strong>De</strong> quaestione quid sit, et quemadmodum ab enunciatione,<br />

propositione et conclusione differat<br />

Ergo cum argumentum sit ratio quae rei dubiae fidem faciat, quid hoc loco<br />

res dubia vocetur investigandum quoque est. Itaque sciendum quod res<br />

dubia haud aliud quippiam hic intelligi debet quam propositio dubitabilis, 25<br />

quae proinde quaestionis sibi nomen invenit atque sortita est. Quandoquidem<br />

quaestio dubitabilis propositio definiri solet. Quocir<strong>ca</strong> quaestio non<br />

simpliciter propositio dicenda est, sed quae cum interrogationis nota proponitur,<br />

ut: nunquid anima immortalis est? Eadem tamen oratio, si simpliciter<br />

proferatur, nempe citra interrogationis notam, quatenus videlicet aliquid de 30<br />

aliquo enunciat, enunciatio dicitur; quatenus vero ipsa syllogismi alicuius<br />

pars sit, propositio appellatur. Insuper et conclusio esse potest, cum ex<br />

sumptis propositionibus collecta fuerit facto syllogismo, aut utcunque aliter<br />

probata, convenienti adhibito argumento. Est enim conclusio argumento vel<br />

argumentis probata propositio. Sed illud exemplo nunc ostendamus. Age 35<br />

igitur quaestio sit: num anima immortalis est? Id ita quispiam probaverit<br />

tali principio ex Platone desumpto: quicquid semper movetur immortale est;<br />

anima autem semper movetur; anima igitur immortalis est. Atque ita eadem<br />

oratio, quae prius in dubitationem adducta quaestio proinde erat, postea fac-<br />

77


78 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

ta est conclusio. Quae si in altero syllogismo pars sumpta fuerit propositio<br />

dicitur, et ante hoc enunciatio. Igitur quaestio, propositio, enunciatio et<br />

conclusio subiecto reque ipsa idem sunt, etsi ratione distinguantur.<br />

Caput 5: Quo pacto locus sedes argumenti intelligatur et de<br />

5 loci divisione<br />

Sed nunc etiam aperiamus oportet quo pacto intelligi plane possit quod<br />

dictum est: locus est sedes argumenti. Sane idipsum aperire non parvam<br />

huic parti lucem afferre videbitur. Itaque di<strong>ca</strong>mus ex Boethio quod sedes<br />

argumenti partim maxima propositio intelligi debat, partim maximae pro-<br />

10 positionis differentia, in quae etiam, veluti membra quaedam, locus ipse<br />

dividitur, ut sit ipsius divisio huiusmodi: locorum alius est locus maxima,<br />

alius locus differentia maximae.<br />

Porro maxima propositio quae dicitur, aliquoties quidem intra ambitum<br />

argumenti continetur, hoc est, ipsi argumentationi inseritur, aliquoties vero<br />

15 extra posita, vim tamen argumenti supplet ac perficit. Age igitur exemplum<br />

subiiciamus eius argumenti, intra cuius ambitum maxima propositio continetur,<br />

sitque quaestio an sit regnum melius consulatu fiatque argumentatio<br />

hoc pacto: quod diuturnius bonum est melius eo est quod minus diutunium<br />

est; regnum autem diuturnius est quam consulatus; regnum igitur melius est<br />

20 quam consulatus. Huic nimirum argumentationi maxima propositio inserta<br />

est, quae quidem est: quod diuturnius bonum est melius eo est quod minus<br />

diuturnum est. Quae praeterea ita nota est ut extrinsecus probatione non<br />

egeat, quinimo ipsa aliis probatio esse potest. Et quia inde nascitur argumentum<br />

recte locus, id est sedes argumenti, vo<strong>ca</strong>tur. Rursus subiiciatur<br />

25 exemplum in quo extra posita maxima propositio nihilo minus vim affert<br />

argumento. Sit ergo alicui propositum ostendere quod invidus sapiens non<br />

est, a quo proinde huiusmodi nectatur syllogismus: qui invidus est alienis<br />

affligitur bonis; atqui sapiens bonis alienis non affligitur; sapiens igitur invidus<br />

non est. Hic quidem maxima propositio inclusa non est, sed extra posita<br />

30 vim tamen argumentationi ipsa subministrat. Est enim huic argumentationi<br />

fides ex ea propositione quae dicit: cuicunque definitio non convenit, nec<br />

ipsum definitum. Insuper et argumentum, quo fides rei dubiae facta est, a<br />

definitione deductum est.<br />

Sciendum autem quod argumenti nomine tum hic tum alibi nunc quidem<br />

35 maxima propositio, imo et tota ipsius argumentationis probatio, intelligitur,<br />

nunc ipsa argumentatio quae maxima propositione confirmari solet, id quod<br />

his quoque verbis Quintilianus aperte indi<strong>ca</strong>t libro quinto, ubi de argumentis<br />

disputat: Hoc enim nomine, inquit, complectimur omnia quae Graeci enthymemate,<br />

epichiremata et apodixeis vo<strong>ca</strong>nt. Interim vero et terminus qui<br />

40 medius constituitur, quoties aliis duobus adiunctis argumentatio contexitur,<br />

ac per hoc vim tenet probationis, argumentum appellatur.


Caput 6: Quid sit locus maxima et quid locus differentia maximae<br />

Ex his igitur quae dicta sunt manifestum evadit quod locus quidem maxima<br />

est universalis et principalis et indemonstrabilis atque ita per se nota propositio.<br />

Cuiusmodi est maxima illa supra posita: cuicunque definitio non 5<br />

convenit, nec ipsum definitum, et id genus aliae. Ideo autem universales et<br />

maximae propositiones dicuntur, quoniam ipsae sunt quae <strong>ca</strong>eteras continent<br />

propositiones, quippe per quas consequens et rata conclusio fit. Locus<br />

vero differentia maximae est quo maxima a maxima differt, ut si di<strong>ca</strong>m a<br />

definitione aut a definito aut ab alio quovis huius generis communi termino. 10<br />

Siquidem per hunc iam maxima propositio in qua ipse ponitur, ab ea differt<br />

maxima in qua idem terminus vel non ponitur omnino vel, si ponitur, non<br />

tamen quia argumentum praestet ad fidem rei dubiae faciendam. Quare ab<br />

illa iam aliquoties repetita maxima haec differt maxima: cuicunque non convenit<br />

definitum, nec ipsa definitio, propterea quod tametsi idem terminus 15<br />

in utraque ponitur, ab eodem tamen in utraque non sumitur argumentum.<br />

Unde illarum duarum maximarum altera a definitione, altera a definito, ut<br />

nomen, ita differentiam accipit. Atque idipsum quidem est quod Boetius<br />

his prope verbis innuere visus est: Differentiae, inquit, maximarum propositionum<br />

idcirco dictae sunt, quod cum plurimae sint propositiones quae 20<br />

maximae vo<strong>ca</strong>ntur, per has illae veluti differe inter se dinoscuntur, ut cum<br />

ex quibus terminis maximae propositiones constituantur, per ipsas nomine<br />

expresso indi<strong>ca</strong>ntur. Itaque non in eo quod maximae sunt inter se differunt,<br />

sed in eo quod hic a definitione, ille a definito et hic rursus a genere aut<br />

a toto locus dictus sit. Praeterea, si maximae propositiones loci argumen- 25<br />

torum sunt, et differentias maximarum locos esse necesse est. At de his<br />

quidem hactenus. Nunc propositum prosequamur, hoc est, rem ipsam quam<br />

quaerimus aggrediamur.<br />

Caput 7: Quo pacto loci differentiarum maximarum dividantur<br />

Restat igitur ut, posthabita locorum maximarum divisione, eos deinde sub- 30<br />

dividamus locos qui maximarum differentiae dicti sunt, idque ob eam in<br />

primis commoditatem quod hi illis pauciores sint, quippe quae eos contineant<br />

ut universaliores. Unde et per hos facilior transitus fiet, attestante<br />

id ipsum Aristotele in Topicis libro secundo. Accedit quod ex horum divisione<br />

rem quam quaerimus citius assequi poterimus. Sit autem divisio 35<br />

huiusmodi: locorum qui maximarum differentiae dicti sunt alii ab his ducuntur<br />

terminis, hoc est nomen accipiunt, qui in quaestione positi sunt, alii<br />

extrinsecus sumuntur, alii inter hos medii sunt. Sed illud nunc animadver-<br />

79


80 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

tendum hic est, quod cum dicitur ‘ab his terminis, qui in quaestione positi<br />

sunt’, id cum primis intelligendum est ab altero illorum. Nam cum duo<br />

sint in unaqualibet proposita quaestione termini, subiectus unus et praedi<strong>ca</strong>tus<br />

alter, ab horum altero locus differentia maximae nomen accipit. Ut<br />

5 sit proposita quaestio: Est ne concha animal? In hac duo sunt termini,<br />

animal et concha. Dubitatur autem utrum animal de concha praedicetur.<br />

Tertius proinde restat inveniendus, qui illos duos connectat atque id quod<br />

propositum est ita esse confirmet, unde et medium appellatur et ratio et<br />

argumentum. Hic iam tertius terminus ab altero illorum nomen accipiet,<br />

10 utpote quod ad eum sit aut ut definitio aut ut definitum aut ut genus aut<br />

ut totum aut ut <strong>ca</strong>usa aut quomodocunque aliter. Ut sit exempli <strong>ca</strong>usa tertius<br />

iste terminus animalis definitio, quae est substantia animata sensibilis.<br />

Tunc sic argumentor: concha est substantia animata sensibilis; igitur concha<br />

est animal. Quod nimirum iam antea dubitari poterat, cuius dubitationis<br />

15 scrupulus hinc pendere videtur, quod conchae nec vident, nec ullum alium<br />

sensum habeant quam cibi et perculi, hoc est gustus et tactus, autoribus<br />

Aristotele et Plinio. Ergo qui tertius accessit terminus, a definitione alterius<br />

a duobus velut e loco aliquo eductus, hunc scrupulum sustulit factusque est<br />

illius argumentationis probatio et argumentum. Cuius deinde maxima su-<br />

20 perveniens propositio (quae quidem est: de quocunque praedi<strong>ca</strong>tur definitio,<br />

et definitum) omnem tollit dubitationem ambiguitatemque, si forte interim<br />

dubitabatur adhuc quaenam sit ipsius definitionis ad definitum habitudo.<br />

Caput 8: <strong>De</strong> tribus locis qui a substantia dicuntur<br />

Terminorum porro qui in quaestione ponuntur alii substantiam rei indi<strong>ca</strong>nt,<br />

25 alii ipsam consequuntur substantiam. Substantiam rei indi<strong>ca</strong>nt sive a substantia<br />

termini dicti sunt, quicunque in definitione vel sola consistunt. <strong>De</strong>finitio<br />

quippe est quae substantiam rei monstrat indi<strong>ca</strong>tque. Sed id iam<br />

exemplo patefaciamus. Age igitur quaeratur an arbor sit animal, fiatque<br />

huiusmodi argumentatio: animal est substantia animata sensibilis; arbor au-<br />

30 tem substantia animata sensibilis non est; non est igitur arbor animal. Locus<br />

quidem differentia maximae: a definitione. Locus vero maxima: cuicunque<br />

definitio non convenit, nec definitum.<br />

Praeterea autem et quoties a descriptione argumentum ducitur locus a<br />

substantia dici potest. Nam ut definitio substantiam rei monstrat per ge-<br />

35 nus et differentias, ita descriptio eiusdem intelligentiam claudit quibusdam<br />

accidentibus unam proprietatem quae rei conveniat efficientibus vel substantialibus<br />

differentiis praeter conveniens genus aggregatis. Quod quidem tum<br />

maxime contingit cum prima genera describuntur. Huius tale sit exemplum:<br />

albedo nullis subiacet accidentibus; ergo albedo substantia non est. Etenim<br />

40 substantia est quae omnibus subiacet accidentibus. Locus quidem differentia<br />

maximae: a descriptione. Locus vero maxima: cuicunque non convenit


descriptio, nec descriptum.<br />

Praeter hos duos a substantia locos tertius est, qui a nominis interpretatione<br />

dicitur, quam Mar. Cicero notationem, Aristoteles symbolum vo<strong>ca</strong>t,<br />

illis haud multum absimilis. Siquidem interpretatio nominis eius rei quae<br />

nomine ipso signifi<strong>ca</strong>tur quaedam quasi designatio est. Ab hac argumentum 5<br />

ducitur si quaeratur utrum philosophiae studendum sit. Ad quod probandum<br />

talis instituitur syllogismus: philosophia amor sapientiae est; atqui sapientiae<br />

esse studendum nemo dubitat; philosophiae igitur studendum est.<br />

Locus quidem differentia maximae: ab interpretatione. Locus vero maxima:<br />

cui nominis interpretatio convenit, et ipsum nomen cui interpretatio 10<br />

facta est. Sane hoc loco recte uti possunt ii qui linguarum imperiti non<br />

sunt. Siquidem interpretari nihil aliud est quam linguam unam per aliam<br />

exponere. Fit tamen et in eadem nonnunquam lingua, ut locuples dicitur,<br />

qui locis abundat, hoc est praediis et possesionibus. Cavendum autem ne<br />

temere quicquam interpretemur, quemadmodum ii solent qui nullius pro- 15<br />

pe linguae satagunt. Quo fit ut iidem dictum lapidem esse interpretentur<br />

quod pedem laedat, et petram quod pedibus quasi trita sit, cum utrunque<br />

grae<strong>ca</strong>m originem habeat, id quod Laur. Valla quoque attestatur. Insuper<br />

et alia pleraque ad eundem interpretantur modum, ridicule videlicet magis<br />

quam scite. Neque vero nominis interpretatio ob id dicenda non est, si ad 20<br />

vivum (quod dicitur) non reddiderit id quod interpretandum proponitur, ut<br />

<strong>ca</strong>elum, quod (ut Varro interpretatur) quasi <strong>ca</strong>elatum dictum est. Nec item<br />

refert si non rei cui attribuitur omni ex parte conveniat, ut Philippus, quod<br />

nomen interpretatur amator equorum. Quid si non omnibus conveniat qui<br />

hoc nomine vocentur? Dummodo tamen illi conveniebat cui primum inpo- 25<br />

situm est, patri fortassis Alexandri Magni. Ex quo frustra mihi laborare<br />

videntur hi qui duplicem nominis interpretationem inducunt. Unam quidem<br />

quae cum interpretato convertatur, alteram vero quae convertibilis non sit.<br />

At nunc illud potius scire debemus quod per dictos locos varie argumentari<br />

possumus, nunc subiiciendo, nunc praedi<strong>ca</strong>ndo eundem terminum, 30<br />

atque ipsum etiam de aliquo nunc construendo, nunc destruendo. Tum et<br />

converso ordine totidem modis: verbi gratia a definito, a descripto, ab interpretato<br />

nomine. Simulque et maximas ipsas toties variare, id quod studiosus<br />

huius artis facile ex seipso intelliget, alioqui inutilis prorsus qui huic studio<br />

addi<strong>ca</strong>tur. 35<br />

Sed iam ad reliquos huius divisionis locos transeundum esset, nisi illud<br />

succurreret prius admonendum quod ut a definitione ad definitum, a descriptione<br />

ad descriptum et a nominis interpretatione ad interpretatum firma est<br />

et perpetua consequendi ratio, ita et a proprio ad id cuius est proprium, et<br />

contra, ut si quid risibile est, idem homo est. Hinc et equus mansuescere 40<br />

posse probatur, cum animal sit disciplinae <strong>ca</strong>pax, iuxta illud Horatii:<br />

Fingit equum tenera docilem cervice magister<br />

ire viam quam monstrat eques.<br />

81


82 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

Locus quidem differentia maximae: a proprio. Locus vero maxima: si cui<br />

proprium alicuius rei convenit, et id cuius est proprium.<br />

Caput 9: <strong>De</strong> his locis qui terminorum substantiam consequuntur<br />

His ita praemonitis eos iam aggrediamur locos qui terminorum substantiam<br />

5 consequuntur. Horum sane multifaria divisio est. Siquidem plura sunt quae<br />

singularibus substantiis adhaerescunt. Ex his igitur alii a toto dicuntur, alii<br />

a partibus, alii a <strong>ca</strong>usis, alii ab effectibus, sive ut Cicero ait, ab effectis,<br />

nonnulli a generatione et a corruptione, et alii item ab usibus, quidam etiam<br />

a communiter accidentibus.<br />

10 Sed ex his omnibus primus exponendus venit qui a toto dictus est. Quod<br />

ut commodius fiat, quot modis ipsum totum di<strong>ca</strong>tur subiicere oportet. Dicitur<br />

autem totum duobus modis. Aut enim ut genus, quod et totum universale<br />

dicitur, aut ut id quod ex partibus integratur. A toto igitur quod<br />

et genus est, argumentum ducitur, ut si quaeratur an iustitia sit bona, et<br />

15 fiatque syllogismus hoc modo: omnis virtus est bona; iustitia autem virtus<br />

est; iustitia igitur bona est. Locus quidem differentia maximae: a toto, hoc<br />

est, a genere. Locus vero maxima: quae generi adsunt, et speciei. Rursus sit<br />

quaestio an humanae res providentia regantur. Dicimus ergo sic: mundus<br />

providentia regitur; humanae autem res mundi partes sunt; humanae igitur<br />

20 res providentia reguntur. Locus quidem differentia maximae: a toto, id est,<br />

ab integro quod partibus constat. Locus vero maxima: quod toti convenit,<br />

et partibus.<br />

Porro ut a toto, tum hoc, tum illo argumenta ducuntur, ita et contra<br />

ab utriusque partibus duci possunt. Itaque a partibus totius quod genus est<br />

25 argumentum ducitur, ut si quaeratur an virtus sit mentis bene compositae<br />

habitus, et fiat syllogismus hoc pacto: iustitia, fortitudo, temperantia atque<br />

prudentia habitus sunt mentis bene compositae; et haec quattuor uni virtuti<br />

velut generi subiiciuntur; virtus igitur mentis bene compositae habitus est.<br />

Locus quidem differentia maximae: a partibus totius sive generis. Locus<br />

30 vero maxima: quod singulis inest partibus, id toti inesse necesse est. A<br />

partibus autem quae integri partes dicuntur argumentum ducitur, ut sit<br />

haec quaestio: est ne rhetori<strong>ca</strong> utilis? Dicimus hoc modo: inventio utilis est<br />

et dispositio et elocutio et item memoria et pronunciatio; et haec quinque<br />

rhetori<strong>ca</strong>e partes sunt, ut ex quibus ipsa integratur; rhetori<strong>ca</strong> igitur utilis<br />

35 est. Tum vero et per destructionem argumentatio procedit, ut si quaerat<br />

quispiam num hic, quem servum esse constiterit, liber sit. Hunc si quis non<br />

esse liberum monstrare velit hic dicet: si neque censu, neque vindicta, neque<br />

testamento liber factus est, liber non est; at nulla earum parte liber factus<br />

est; non est igitur liber. Locus quidem differentia maximae: a partibus, sive<br />

40 (ut Ciceroni placet) a partium enumeratione. Locus vero maxima: si omnes<br />

partes a re qualibet abiunctae fuerint, et totum necessario abiungetur.


Caput 10: <strong>De</strong> aliis quibusdam modis totius<br />

Sunt praeterea ab his duobus modis alii modi totius. Namque et totum dicitur<br />

in quantitate et totum in modo et totum in tempore et totum in loco.<br />

Quorum tamen duos posteriores sub toto in quantitate comprehendere plane<br />

licet. Horum vero partes sunt, quae sub ipsis particulariter sumuntur. To- 5<br />

tum ergo in quantitate est cum universaliter quicquam dicitur, ut est omne<br />

animal, cuius partes sunt homo, leo, bos et aliud quodvis animal. Totum<br />

in modo dicitur cum simpliciter aliquid proponitur, ut homo aut ambulat.<br />

Pars vero in modo est quoties idem cum adiectione aliqua proponitur, ut<br />

homo literatus aut ambulat pedetentim. Totum in tempore est, ut cum di- 10<br />

cimus semper, cuius partes sunt nunc, hodie, aliquando. Totum in loco, ut<br />

cum dicimus ubique, cuius partes sunt hic, alicubi, Romae.<br />

At horum omnium nunc exempla subiiciantur. Igitur a toto ad partem<br />

secundum quantitatem exemplum sit: si in omnibus est verus vates Apollo,<br />

et in hoc verus esse perhibetur, quod dixit: Aio te Aeacida Romanos vincere 15<br />

posse. A toto autem ad partem secundum tempus, ut: si deus semper est,<br />

et nunc est. Rursus a toto ad partem secundum locum, ut: si ubique deus<br />

est, et hic est. Caeterum in his haudquaquam id consequens est, si a parte<br />

ad totum argumentum ducitur, nisi per negationem sive destructionem, ut:<br />

Non est hic, ergo nec ubique est. At vero, a parte secundum modum utique 20<br />

recte argumentatio procedit, licet non contra, ut: si quoquo modo movetur<br />

deus, et simpliciter movetur. Et si quis pedetentim ambulat, et simpliciter<br />

ambulat. Talibus fere exemplis tum hic tum alibi per hunc tractatum, si<br />

cui id magis libeat, uti omnino potest, ut a toto universali sive a genere ad<br />

species sive partes, per destructionem quidem, ut: si non est animal quod 25<br />

eminus videtur, ergo nec homo est, nec equus. Per constructionem vero, ut:<br />

homo est aut equus; ergo animal. Sic et a toto quod partibus integratur ad<br />

ipsas partes, per constructionem quidem, ut: domus est; ergo tectum est, et<br />

parietes, et fundamentum. Per destructionem vero, ut: si non est paries aut<br />

tectum aut fundamentum, neque domus est. 30<br />

Caput 11: <strong>De</strong> locis qui a <strong>ca</strong>usis dicuntur<br />

A <strong>ca</strong>usis loci dicuntur, vel ab efficiente, vel a materiali, vel a formali, vel<br />

a finali. Tot enim modis <strong>ca</strong>usa dicitur. Et efficiens quidem <strong>ca</strong>usa est quae<br />

principium motus praestat ut aliquid fiat. Materia quae formas rerum subiecta<br />

suscipit. Forma autem quae cuiuslibet rei species est et ratio. Finis 35<br />

vero cuius gratia aliquid fit. Effectus porro qui ad has sequitur.<br />

Ab efficienti igitur <strong>ca</strong>usa argumentum ducitur, ut si quis iustitiam naturalem<br />

esse ostendere voluerit et di<strong>ca</strong>t hoc modo: congregatio hominum<br />

83


84 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

naturalis est, homo quippe naturaliter civile animal est; iustitiam vero hominum<br />

fecit congregatio; Iustitia igitur naturalis est. Locus quidem differentia<br />

maximae: a <strong>ca</strong>usa efficiente. Locus vero maxima: quorum efficiens<br />

<strong>ca</strong>usa naturalis est, ipsa quoque naturalia sunt. A materiali vero, ut si quis<br />

5 Mauros non habere arma contendat idcirco quod ferrum eis desit. Vel hoc<br />

modo: ferrum non est; igitur gladius non est. Locus quidem differentia maximae:<br />

a <strong>ca</strong>usa materiali. Locus vero maxima: si non est <strong>ca</strong>usa materialis,<br />

neque ipsa quae ex ea conficiuntur, esse possunt. A formali autem, ut si quis<br />

probet Daedalum non potuisse volare quoniam nullas naturali forma pennas<br />

10 habuisset. Locus quidem differentia maximae: a <strong>ca</strong>usa formali. Locus vero<br />

maxima: tantum ununquodque potest quantum forma eius naturalis permittit.<br />

A fine sive a <strong>ca</strong>usa finali argumentum ducitur, ut sit propositum an<br />

iustitia bona sit, fiatque hoc modo argumentum: si beatum esse bonum est,<br />

et iustitia bona est. Hic est enim iustitiae finis ut si quis secundum iusti-<br />

15 tiam vivat ad beatitudinem perdu<strong>ca</strong>tur. Locus quidem differentia maximae:<br />

a fine sive a <strong>ca</strong>usa finali. Locus vero maxima: cuius finis bonus est, ipsum<br />

quoque bonum est.<br />

Caput 12: <strong>De</strong> locis qui ab effectibus dicuntur et item a generatione<br />

et a corruptione<br />

20 Ab effectibus quoque harum argumenta ducuntur. Verum ad hoc ipsum<br />

scire oportet duplicem esse cuiuslibet effectus <strong>ca</strong>usam: necessariam, ut sine<br />

qua effectus esse non potest, et sufficientem, quae certe huiusmodi est ut<br />

si adsit impossibile sit effectum non esse. Itaque ab effectu ad <strong>ca</strong>usam necessariam<br />

ita argumentari possumus per constructionem: gladius est; ergo<br />

25 ferrum est. Et domus est; ergo intritum est, et lapides, aut ligna. Locus<br />

quidem differentia maximae: ab effectu ad <strong>ca</strong>usam necessariam. Locus vero<br />

maxima: posito effectu ponitur et eius necessaria <strong>ca</strong>usa. Rursus ab effectu<br />

ad <strong>ca</strong>usam sufficientem per destructionem potius quam per constructionem,<br />

quando construendo argumentationem non semper evenit quod inferre volu-<br />

30 mus. Unde non recte sequitur: hic interiit; ergo iugulatus est. Siquidem id<br />

evenire posset alio quovis <strong>ca</strong>su aut lethali morbo correpto alicui. <strong>De</strong>struendo<br />

tamen ratum est quod infertur, ut: non interiit; ergo iugulatus non est.<br />

Item: lumen solis non est; ergo eius lux non est.<br />

Praeterea scire debemus quod ex ipsis <strong>ca</strong>usis latior patet argumentandi<br />

35 <strong>ca</strong>mpus autore Hegio. Itaque ab efficiente quidem <strong>ca</strong>usa arguere possumus<br />

statuam commendabilem esse quia Phidias eam fecerit, aut Polycletus, aut<br />

Praxiteles. Hinc illud Ovidii:<br />

Materiam superabat opus.<br />

A materia vero res preciosas aut viles esse, quippe quod tela Seri<strong>ca</strong> pre-<br />

40 ciosior sit lanea, et lanea item linea. Et iuxta Horatii sententiam:


Vilius argentum est auro.<br />

Hinc etiam scientia de anima honorabilior ab Aristotele dicta est <strong>ca</strong>etera<br />

quavis de natura parte. A forma autem res extare, et item dignas et minus<br />

dignas esse: ut hominem, quod rationale animal sit, digniorem quolibet<br />

animali. A fine res bonas sive utiles, ut exempli <strong>ca</strong>usa liberales artes, quia 5<br />

bonos et utiles habeant fines.<br />

Caeterum qui ab effectibus dictus est locus, hunc Boetius eundem esse<br />

dicit cum loco a generationibus. Sed nos eos seiunximus, quod generatio<br />

videlicet non sit, quae ad <strong>ca</strong>usas ipsas sequatur, cuiusmodi tamen effectus<br />

definitur, sed quae potius via quaedam sit ad effectus producendos, que- 10<br />

madmodum corruptio ad eorum desitionem. Atqui horum speculatio aliud<br />

postulat locum.<br />

A generatione igitur argumentum ducitur hoc modo: assuefactio ad virtutem<br />

bona est; igitur virtus bona est. Locus quidem differentia maximae:<br />

a generatione. Locus vero maxima: cuius generatio bona est, ipsum quoque 15<br />

bonum est. A corruptione vero ut: desuefactio a vitio bona est; igitur vitium<br />

malum est. Locus quidem differentia maximae: a corruptione. Locus<br />

vero maxima: cuius corruptio bona est, ipsum, quod corrupitur sive quod<br />

corruptum est, malum est. Sane sciendum quod, quoties ab hoc loco argumentamur,<br />

praedi<strong>ca</strong>tum consequentis contrarium seu oppositum esse debet 20<br />

praedi<strong>ca</strong>to antecedentis. Quod tamen non ita evenit in loco a generatione,<br />

ob eam fortassis <strong>ca</strong>usam quia per hanc aliquid acquiratur, per illam autem<br />

deperdatur acquisitum. Etenim ut generatio rei productio est ita corruptio<br />

eiusdem abolitio.<br />

Caput 13: <strong>De</strong> locis qui ab usibus et communiter accidentibus 25<br />

dicuntur<br />

Usum definiunt rei cuiusque operationem at minus proprie. Quandoquidem<br />

multarum rerum usus aliquis esse probatur quarum tamen nulla est operatio,<br />

ut librorum usus quidem est aliquis, nulla autem operatio, et agri item, et<br />

gladii. Itaque rectius definitur cuiusque rei functio. In quibusdam tamen 30<br />

coincidunt usus et operatio, ut visio oculi usus eius est, et functio et operatio<br />

pariter. Sed et illud hic <strong>ca</strong>vendum moneo ne abusum per usum usurpemus,<br />

ut hi faciunt qui ita argumentantur: interficere hominem malum est; igitur<br />

gladius malus est, quando certe in hoc non usus gladii est, sed abusus.<br />

Quippe ad propulsandam potius iniuriam, non ad inferendam gladius factus 35<br />

est. Unde illud divi Pauli ad Romanos <strong>ca</strong>p. 13: Non frustra gladium gestat<br />

is qui in republi<strong>ca</strong> potestate fungitur. <strong>De</strong>i enim minister est: vindex ad iram<br />

ei, qui malum agit. Ab usibus igitur sive ab usu argumentum ducitur si ita<br />

argumentetur quispiam: equitare bonum est; igitur equus bonus est. Locus<br />

85


86 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

quidem differentia maximae: ab usibus sive ab usu. Locus vero maxima:<br />

cuius usus bonus est, ipsum quoque bonum est.<br />

Communiter accidentia, ut hoc loco accipiuntur, sunt quae sese comitantur,<br />

idque vel semper vel plurimum. Ab his igitur argumenta ducuntur<br />

5 quoties ea sumuntur accidentia quae relinquere subiectum vel non possunt<br />

vel non solent, ut si quis hoc modo di<strong>ca</strong>t: sapientem non paenitet. Paenitentia<br />

enim malum factum sequitur. Quod quia in sapientem non <strong>ca</strong>dit, ne<br />

paenitentia quidem. Locus quidem differentia maximae: a communiter accidentibus.<br />

Locus vero maxima: cui non inest aliquid, ei nec illud quod illius<br />

10 est consequens inesse potest. Rursus et hoc modo secundum affirmationem:<br />

pluit; ergo vapores in sublime levati sunt.<br />

Unde nec illud iam praetereundum est quod aliquoties quae naturaliter<br />

priora sunt in propositione tamen sunt consequentia, ut: peperit; igitur cum<br />

viro concubuit. Quocir<strong>ca</strong> non recte ita proponitur: inimicitiae sunt; igitur<br />

15 bellum est. Sed e contrario potius: bellum est; igitur inimicitiae sunt. Nam<br />

ut ludum plerunque comitatur certamen et ira, ita ex ira inimicitiae saepe<br />

oriuntur, et ex his funebre bellum, id quod ab Horatio elagantissime adnotatum<br />

est tertia ad Mecoenatem epistula:<br />

Ludus enim genuit trepidum certamen et iram<br />

20 ira truces inimicitias et funebre bellum.<br />

Aliquoties vero, quae naturaliter antecedunt, ea et in propositione priora<br />

sunt, ut: arrogans est; ergo odiosus est. Ex arrogantia enim quisque fit<br />

odiosus. Tale est et illud quod Anselmus inter medii ordinis theologos (nisi<br />

iudicio fallor) collo<strong>ca</strong>ndus, in libro <strong>De</strong> <strong>ca</strong>su diaboli annotavit his verbis:<br />

25 aliud est, inquit, rem aliquam <strong>ca</strong>usam esse alterius rei, aliud positionem rei<br />

<strong>ca</strong>usam esse ut aliud sequatur. Nam cum incendium non fit <strong>ca</strong>usa ignis,<br />

sed ignis e diverso incendii, positio tamen incendii <strong>ca</strong>usa est ut ignem esse<br />

sequatur.<br />

Caput 14: <strong>De</strong> locis, qui extrinsecus sumuntur, qui et quot sint<br />

30 Expositis locis qui ab ipsis terminis in quaestione positis sumuntur, restant<br />

dehinc exponendi qui licet extrinsecus sumpti argumenta tamen quaestionibus<br />

suppediant. Hi vero sunt: a rei iudicio sive ab autoritate, a similibus, a<br />

paribus, a proportione, a maiore, a minore, ab oppositis, a repugnantibus,<br />

a transumptione et a transmutata proportione.<br />

35 Caput 15: <strong>De</strong> loco ab autoritate sive a rei iudicio<br />

Locus qui rei iudicium tenet sive ab autoritate dicitur huiusmodi est, ut si<br />

di<strong>ca</strong>mus id esse quod vel omnes iudi<strong>ca</strong>nt, vel plures, et hi vel sapientes, vel


in unaquaque artium penitus eruditi. Huius exemplum est praeter firmamentum<br />

esse planetarum orbes septem, quoniam id ita astrologi doctissimi<br />

et in astrologia sapientes penitusque eruditi iudi<strong>ca</strong>rint. Locus quidem differentia<br />

maximae: ab autoritate sive a rei iudicio. Locus vero maxima: quod<br />

omnibus, vel pluribus, vel sapientibus hominibus videtur, ei contradicere 5<br />

non oportet. Huic et illa astipulatur maxima: unicuique in sua arte perito<br />

credendum est.<br />

Sane hic locus etsi per alias quoque complures disciplinas usum suum<br />

praestat, in duabus tamen id praecipue spectatur observaturque. Una quidem<br />

quae veluti <strong>ca</strong>eterarum artium fundamentum quoddam est ac per hoc 10<br />

omnium infima, quippe literas docens, unde et nomen habet, a graecis grammati<strong>ca</strong><br />

dicta. Altera vero quae quoniam cir<strong>ca</strong> divinos versatur sermones<br />

theologiae nomen ab illis accepit, hinc etiam disciplinarum omnium suprema<br />

existit et tanquam aliarum regina haberi debet. Verum ut illius autoritas<br />

in primis apud poetas est atque historicos <strong>ca</strong>eterosque idoneos atque pro- 15<br />

batos scriptores, ita huius autoritas ex novo et veteri testamento petenda<br />

est.<br />

Porro cum duplex sit autoritas, humana atque divina, scire debemus<br />

quod humana plerunque vacillat, divina semper firma manet. Humanae<br />

igitur contravenire interdum licet, divinae nunquam. Illa saepe rationibus 20<br />

fulcitur, haec rationibus nullis indiget, sibi sufficientissima. Ergo cum in humanis<br />

disciplinis aliquis instituendus est, is (ut Aurelii Augustini et verbis<br />

et sententia utar) duplici via ducitur, autoritate et ratione. Et tempore quidem<br />

autoritas, natura vero ratio prior est. Itaque quanvis imperitis adhuc<br />

autoritates videatur esse accommodatior (oportet enim, ut Aristoteles ait, 25<br />

addiscentem credere), ratio tamen apertior est eruditis. Autoritas igitur imperitis<br />

adhuc ianuam quodammodo aperit doctrinarum et discentem ducit.<br />

Ratio autem eundem iam eruditum pressis vestigiis haerere facit et omnia<br />

intromissa luce commonstrat.<br />

Caput 16: <strong>De</strong> locis a similibus et a paribus 30<br />

Similia sunt quibus eadem qualitas inesse perspicitur. Unde et similitudo<br />

definitur rerum differentium eadem qualitas. Atqui simile, ut hic accipi videtur,<br />

sunt qui ita definiant: Simile est quod eandem cum altero suae veritatis<br />

probabilitatem habet. A similibus ergo sive a simili hoc pacto argumentum<br />

ducitur, ut si dubitetur an homini proprium sit bipedem esse, id ita proba- 35<br />

mus: similiter inest equo quadrupedem esse ut homini bipedem; at non est<br />

equo quadrupedem esse proprium; igitur nec homini esse bipedem. Locus<br />

quidem differentia maximae: a similibus. Locus vero maxima: de similibus<br />

idem est iudicium. Sane hoc loco usus est divus Paulus: Si Christus, inquit,<br />

mortuus resurrexit, et nos mortui resurgemus. 40<br />

Unde errare convincuntur qui hunc locum uno pede claudi<strong>ca</strong>re dicunt,<br />

87


88 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

quod (ut aiunt) fallat plerunque adducta similitudo. Verum id quoties accidit,<br />

non iam a similitudine sed potius a dissimilitudine erroris sui <strong>ca</strong>usam<br />

habet. Quapropter Quintilianus huic praecipue loco iudicium adhibendum<br />

monet: Solent enim, inquit, nos fallere plerunque similitudinum species,<br />

5 ideoque adhibendum est his iudicium.<br />

Huic loco haud dissimilis est locus qui a paribus dicitur. Sunt autem<br />

paria quae eiusdem sunt quantitatis, et paritas ipsa quantitatis veluti similitudo<br />

quaedam est. Ab hoc argumentum fit si ita proponatur: si cui in<br />

animo est <strong>De</strong>mosthenem laudare, cur non et Tullium laudabit, cum alter<br />

10 alteri par sit? Nempe quantus in eadem persuadendi arte unus, tantus et<br />

alter. Locus quidem differentia maximae: a paribus. Locus vero maxima:<br />

parium idem est iudicium.<br />

Caput 17: <strong>De</strong> loco a proportione<br />

Confinis porro duobus illis quodammodo est qui a proportione locus dicitur.<br />

15 Nam ut similitudine res rei comparatur secundum qualitatem et paritate<br />

secundum quantitatem, ita proportione habitudo comparatur habitudini.<br />

Est enim proportio quaedam habitudinis comparatio. A proportione igitur<br />

argumentum ducitur ut si quaeratur an sorte eligendi sint in civitatibus<br />

magistratus. Dicimus minime, quia nec regendis navibus sorte preficitur<br />

20 gubernator. Locus quidem differentia maximae: a proportione. Locus vero<br />

maxima: quod in unaquaque re evenit, id in eius proportionali evenire probabile<br />

est. Hoc loco Aristoteles usus est in Ethicis libro primo, cum ait: ut<br />

oculus in <strong>ca</strong>pite, ita mens in anima. Sane hic locus accommodari in primis<br />

iudicibus potest necnon et negociatoribus. Siquidem ut operatio ad opera-<br />

25 tionem, ita merces ad mercedem; et ut meritum ad meritum, ita praemium<br />

ad praemium; et rursus, ut delictum ad delictum, ita poena ad poenam.<br />

Haec enim omnia proportionabilia sunt.<br />

Caput 18: <strong>De</strong> locis a maiore et a minore<br />

Maius quod hic dicitur et item minus hoc pacto definiri possunt: maius est<br />

30 quod suae veritatis maiorem habet probabilitatem, e diverso minus quod<br />

minorem. A maiore autem argumentum ducitur si ita di<strong>ca</strong>s: non potest rex<br />

arcem aut urbem expugnare; ergo nec miles. Item si non licuit Herodi habere<br />

uxorem viri alieni, igitur neque fratris. Locus quidem differentia maximae:<br />

a maiore. Locus vero maxima: si id quod magis videtur inesse non inest,<br />

35 nec id quod minus videbitur inesse inerit. A minore vero converso modo<br />

ut: si quilibet vel gregarius miles potest expugnare autem arcem aut urbem,<br />

et imperator. Item: si Scipioni privato licuit Caium Gracchum mediocriter<br />

reipubli<strong>ca</strong>e statum labefactantem interficere, quanto magis consulibus licuit


persequi ac demum ultimo afficere supplicio Catilinam terras <strong>ca</strong>ede atque<br />

incendio vastantem? Item: si ferae diligunt partus suos, quanam in liberos<br />

nostros uti diligentia debemus? Locus quidem differentia maximae: a minore.<br />

Locus vero maxima: si quod minus videtur inesse inest, et id quod magis<br />

videbitur inesse inerit. Hos locos Cicero et Quintilianus vo<strong>ca</strong>nt a compara- 5<br />

tione maiorum et minorum. A comparatione quidem maiorum ut: si quis<br />

sacriligium aut peculatum committit, et furtum committit. A comparatione<br />

vero minorum (qui tamen oratoribus magis quam philosophis usui est) ut:<br />

qui facile ac palam mentitur, idem et peierabit.<br />

Caput 19: <strong>De</strong> loco a transumptione 10<br />

Caeterum qui a transumptione locus dicitur non is est quem vulgus dialecticorum<br />

esse putat atque definit: quoties nomen magis notum transumitur<br />

pro nomine minus noto. In qua tamen opinione et Boetium esse deprehendo,<br />

virum alioqui de arte dialecti<strong>ca</strong> non solum, sed de omnibus bonis studiis<br />

optime meritum. Sed ut cum bona eius venia dixerim, quandoque bonus 15<br />

dormitat Homerus, imo ut idem poeta ait,<br />

Saepe opere in longo fas est obrepere somnum.<br />

Itaque acutius atque subtilius hoc animadvertens Alexander Hegius, nostra<br />

fere aetate apud Daventriam, nobile profecto et praeclarum Germaniae<br />

oppidum, haud incelebris gymnasiarcha, vir alioqui inter priscos philoso- 20<br />

phos connumerandus, et post hunc Iacobus Faber Stapulensis cum primis<br />

obser<strong>van</strong>dus quondam praeceptor meus, cum Parrhisiis philosophiae studiis<br />

operam navarem, et ante hos Buridanus, homo certe ingenio felicior quam<br />

institutione, longe aliter hunc locum exponunt atque exemplis insuper declarant.<br />

Unde et ab his transumptio definitur esse quoties nomen metapho- 25<br />

rics, hoc est translatitie sumptum, per proprium expli<strong>ca</strong>tur. Ab hoc autem<br />

argumentum ducitur verbi <strong>ca</strong>usa, si di<strong>ca</strong>mus: dialecti<strong>ca</strong> utilis est ad omnem<br />

methodum; igitur ad omnem scientiam utilis est. Locus quidem differentia<br />

maximae: a nominis transumptione. Locus vero maxima: quicquid alicui<br />

convenit sub nomine metaphorics sumpto, eidem conveniet et sub nomi- 30<br />

ne proprie sumpto. Sane hoc loco non philosophi modo utuntur interdum<br />

<strong>ca</strong>eterique scriptores, sed et sacrae literae eo plena sunt ac s<strong>ca</strong>tent propemodum,<br />

ut: si leo rugiens fugiendus est, et diabolus fugiendus est. Item: si<br />

Christus leo est, et rex est.<br />

Caput 20: <strong>De</strong> locis ab oppositis et a repugnantibus 35<br />

Ab oppositis vero argumenta ducuntur quoties inter se aliqua opponi dicuntur.<br />

Opponuntur autem modis quatuor. Aut enim contrarie, ut album<br />

89


90 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

nigrum; aut privative, ut iustum iniustum; aut relative, ut dominus servus;<br />

aut contradictorie, ut videre, non videre. At de his quidem in tractatu de<br />

praedi<strong>ca</strong>mentis satis (ut arbitror) dictum est. Itaque a contrariis argumentum<br />

ducitur hoc modo: si bona est sanitas, aegritudo mala est. Vel: si<br />

5 est aliquod animal sanum, idem aegrum non est. A privativis vero ut: si<br />

iniustitia fugiendus est, sequenda est iustitia. Vel: si quid videns est, idem<br />

profecto non est <strong>ca</strong>ecum. A relativis autem ut: quisquis pater est alicuius,<br />

eius filius non est. Porro a contradictoriis ut: si quis est videns, idem iam<br />

non est non videns. Locus quidem differentia maximae: ab oppositis. Locus<br />

10 vero maxima: in contrariis, privativis, relativis et contradictoriis opposita<br />

sibi convenire non possunt. In relativis insuper alterum sine altero esse non<br />

potest.<br />

Praeter haec autem sunt et repugnantia, quae a nonnullis disparata dicuntur.<br />

Repugnantia quidem quod, licet nulla oppositione inter se adversa<br />

15 sint, a se tamen adeo diversa sunt ut alterum de altero nequaquam praedi<strong>ca</strong>ri<br />

possit. Disparata vero quod veluti dispares res significent. Ab his igitur<br />

argumentum ducitur ut si ita di<strong>ca</strong>mus: homo est; igitur lapis non est. Item:<br />

si quid homo est, id neque bos est, neque equus, neque aliorum quicquam<br />

quod ab homine diversum est. Locus quidem differentia maximae: a repu-<br />

20 gnantibus sive a disparatis. Locus vero maxima: quae sibi repugnant, haec<br />

neutiquam convenire possunt.<br />

Caput 21: <strong>De</strong> loco a transmutata proportione<br />

Adiicitur a quibusdam praeter praedictos locos qui extrinsecus sumuntur,<br />

locus a transmutata proportione dictus. Is autem huiusmodi est ut si ita<br />

25 di<strong>ca</strong>mus: sicut octo ad quatuor, ita sex ad tria, quippe quod utrobique dupla<br />

sit proportio. Ergo sicut octo ad sex, ita quatuor ad tria, quae numerorum<br />

ad se invicem habitudo proportionem utrobique constituit sesquitertiam.<br />

Octo enim sex superant binario, quae tertia pars est senarii. Itidem et<br />

quatuor tria unitate. Hinc et transmutata proportio dicitur quod ab una in<br />

30 aliam quasi transitus fiat. Caeterum talem argumentationem hac maxima<br />

corroborant: si ut primum ad secundum, tertium se habet ad quartum, ita<br />

ut primum ad tertium, secundum se habet ad quartum.<br />

Caput 22: <strong>De</strong> locis mediis<br />

Medii dehinc loci sequuntur, quibus ex positis finem protinus huic tractatui<br />

35 imponemus. Sed cur ita di<strong>ca</strong>ntur dicendum prius. Medii quidem loci dici<br />

videntur quoniam in his argumenta neque extrinsecus omnino petuntur,<br />

neque ab ipsa terminorum substantia, sed ab ipsorum terminorum (ut exempli<br />

<strong>ca</strong>usa) vel <strong>ca</strong>sibus, vel coniugatis, levi quadam mutatione deflectuntur.


Similiter et qui a divisione locus dictus est medius inter utrosque collatur,<br />

quoniam ex eo nunc ab ipsis in quaestione positis terminis, nunc extrinsecus<br />

argumenta sumuntur. Sunt igitur loci medii tres: a <strong>ca</strong>sibus, a coniugatis, a<br />

divisione.<br />

Et <strong>ca</strong>sus quidem est cum principale aliquod nomen in adverbium deflec- 5<br />

titur, ut a iustitia iuste et iustus, iusta, iustum. Sed haec omnia a Cicerone<br />

coniugata dicuntur, quod quasi ab uno iugo dedu<strong>ca</strong>ntur, quae et idem ita<br />

definit: Coniugata dicuntur quae sunt ex verbis generis eiusdem. Eiusdem<br />

generis verba sunt quae orta ab uno varie commutantur, ut sapiens, sapienter,<br />

sapientia. A <strong>ca</strong>sibus igitur argumentum ducitur ut si quaeratur de 10<br />

quopiam sit ne prudens, et arguatur esse talis hoc modo: prudenter agit;<br />

ergo prudens est. A coniugatis vero si hoc pacto: iustitia bona est; ergo<br />

qui iustus est, bonus est. Locus quidem differentia maximae: a coniugatis.<br />

Locus vero maxima: si unum coniugatorum cuipiam convenit, et reliquum.<br />

Caput 23: <strong>De</strong> loco a divisione 15<br />

Restat locus a divisione, qui, ut Boetio placet, hoc modo tractatur: Omnis<br />

enim, inquit, divisio vel negatione fit, vel partitione. Negatione quidem ut si<br />

quis ita pronunciet: omne animal aut habet pedes aut non habet. Partitione<br />

vero ut si quis ita di<strong>ca</strong>t: omne animal aut sanum est aut aegrum. Et quoties<br />

vox dividitur in sua signifi<strong>ca</strong>ta. Fiunt igitur argumenta a divisione, tum per 20<br />

negationem, tum per partitionem.<br />

Verum qui divisionibus utuntur hi aut directa ratiocinatione contendunt<br />

aut ad aliquod impossibile inconveniensque ducunt atque ita id quod reliquerant<br />

rursus assumunt. Sit igitur in quaestione propositum an ulla origo<br />

temporis fuerit. Quod qui negare volet, is directa ratiocinatione id demon- 25<br />

strabit hoc modo: tempus aut originem habet aut non habet. Sed quia<br />

mundus aeternus est (id enim paulisper disciplinae gratia concedatur) tempus<br />

quoque aeternum, quippe quod mundus sine tempore esse non potuerit.<br />

Quod vero aeternum est origine omnino <strong>ca</strong>ret. Tempus igitur originem non<br />

habet. At si per impossibile idem ostendi desideretur, dicetur hoc pacto: 30<br />

tempus aut originem habet aut non habet. Sed si tempus habet originem,<br />

non fuit semper. Tempus autem habet originem, fuit igitur quando non fuit<br />

tempus. Atqui fuisse temporis est signifi<strong>ca</strong>tio. Fuit igitur tempus quando<br />

non fuit tempus, quod fieri prorsus impossibile est. Non est igitur ullum<br />

principium temporis. Quo fit ut ad alteram divisionis partem tandem redea- 35<br />

tur et di<strong>ca</strong>tur tempus origine <strong>ca</strong>rere. Locus quidem differentia maximae: a<br />

divisione. Locus vero maxima: condividentium uno sublato, alterum manet,<br />

et posito altero, tollitur reliquum.<br />

At vero qui per partitionem divisionibus utuntur hi id duobus modis<br />

tentant. Nam quae dividuntur aut simul esse possunt aut non possunt. 40<br />

Simul esse possunt cum vocem in signifi<strong>ca</strong>tiones dividimus. Non possunt<br />

91


92 Hoofdstuk 5. <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> tractaat 9: <strong>De</strong> locis dialecticis<br />

vero quae negationis modo dividuntur, ut: aut sanus est aut aeger. Itaque<br />

si quaeratur an <strong>ca</strong>nis substantia sit, tum quispiam per divisionem id ita<br />

monstraverit: latrabile animal substantia est, belua marina substantia est,<br />

sidus item <strong>ca</strong>eleste substantia est; haec autem tria <strong>ca</strong>nis nomen signifi<strong>ca</strong>t; est<br />

5 igitur <strong>ca</strong>nis substantia. Per modum vero negationis a divisione argumentum<br />

ducitur hoc modo: aut sanus est, aut aeger; sed sanus non est, igitur aeger.<br />

Vel sic: aeger non est; igitur sanus. Vel ita: sanus est; igitur aeger non est.<br />

Vel hoc modo: aeger est; igitur sanus non est.<br />

Caput 24: Quemadmodum dialecti<strong>ca</strong> probatio a demonstratione<br />

10 differat<br />

Expeditis locorum differentiis illud postremo veluti coronidem adiicere operaeprecium<br />

est quo videlicet pacto dialecti<strong>ca</strong> probatio a demonstratione differat.<br />

Differt autem primo, quod demonstratio omnis ex propriis concinnatur,<br />

dialecti<strong>ca</strong> vero probatio ex communibus. <strong>De</strong>inde quod demonstratio ex<br />

15 solis necessariis commeat, dialecti<strong>ca</strong> vero probatio interdum ex necessariis,<br />

interdum ex probabilibus. Tertio quod demonstratio duabus tantum utitur<br />

speciebus argumentationis, nempe syllogismo et inductione, dialecti<strong>ca</strong> vero<br />

probatio omnibus fere, utpote nunc syllogismo, nunc enthymemate, nunc<br />

exemplo. Quo fit, ut non sit proprium dialecti<strong>ca</strong>e opinionem aggignere cum<br />

20 formidine de opposito, ut nonnulli falso persuadent, sed dialecti<strong>ca</strong>m potius<br />

fidem, quae, cum ex necessariis fit colligiturque, non minus certa est quam<br />

quae per demonstrationem paritur, hoc tamen a scientia differens, quod<br />

scientia ex propriis aggignitur, illa vero ex communibus et nulli scientiae peculiariter<br />

addictis. Caeterum opinionem facere infirmiori ipsius dialecti<strong>ca</strong>e<br />

25 parti competit, qua proinde oratores frequentius, philosophi rarius utuntur.<br />

Quod quidem et divus Severinus Boetius ita esse comprobat atque his contestatur<br />

verbis: Sed ea quidem argumenta, inquit, quae ex definitione, vel<br />

genere, vel differentia, vel <strong>ca</strong>usis, vel divisione ducuntur, demonstrativis maxime<br />

syllogismis vires atque ordinem subministrant. Reliqua vero dialecticis<br />

30 et veri similibus.


Hoofdstuk 6<br />

Commentaar op tractaat 9<br />

6.1 Algemene opmerkingen<br />

Na de uiteenzetting <strong>van</strong> de hoofdlijnen <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong>-traditie <strong>van</strong>af Aristoteles<br />

tot Agricola in hoofdstuk 4, zullen we in dit gedeelte de plaats <strong>van</strong><br />

<strong>Caesarius</strong> in deze traditie onderzoeken. Via een precieze lezing <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’<br />

tekst en een vergelijking met de wijze waarop zijn voorgangers dit<br />

onderwerp behandelde kunnen we een idee krijgen <strong>van</strong> zijn plaats in deze<br />

traditie en <strong>van</strong> de bronnen die hij heeft gebruikt.<br />

Zonder het tractaat te lezen valt er al direct iets op: met zijn 18 folia<br />

(tegenover een gemiddelde tractaatlengte <strong>van</strong> 12,6 folia) is tractaat 9 het<br />

langste tractaat <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ werk. Wanneer men hierbij bedenkt dat<br />

men in de Middeleeuwen vaak niet wist wat met aan moest met de topi<strong>ca</strong> en<br />

het onderwerp slechts behandelde omdat het traditioneel gezien een gedeelte<br />

<strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> vormde of het, met name in de veertiende en vijftiende eeuw,<br />

zelfs wegliet uit handboeken over logi<strong>ca</strong>, is er een groot verschil tussen de<br />

plaats die de topi<strong>ca</strong> bij <strong>Caesarius</strong> inneemt en de positie <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> bij de<br />

scholastici. 1 <strong>De</strong> uitgebreide behandeling <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> past echter zeer goed<br />

binnen de humanistische traditie waarin, zoals we in 2.2.2 over de retorische<br />

dialectiek en 4.4 over de topi<strong>ca</strong> bij Agricola al zagen, bij auteurs als Agricola,<br />

een centrale plaats binnen de logi<strong>ca</strong> wordt toegewezen aan de leer <strong>van</strong> het<br />

vinden <strong>van</strong> argumenten. Omdat het bij de aard <strong>van</strong> een leerboek past om op<br />

een evenwichtige wijze de aandacht te verdelen over de te behandelen stof is<br />

<strong>Caesarius</strong>’ vrijheid beperkt. Hij kan niet zo uitgebreid ingaan op de topi<strong>ca</strong><br />

als Agricola die een monografie over dit onderwerp schrijft en de rest <strong>van</strong> de<br />

logi<strong>ca</strong> slechts behandelt voorzover deze ten dienste staat <strong>van</strong> de dialectische<br />

vinding. Maar juist omdat het werk als leerboek bedoeld is, valt het ten<br />

zeerste op dat precies de topi<strong>ca</strong>, in de late Middeleeuwen verwaarloosd, het<br />

langste tractaat beslaat. Ook als we het tractaat inhoudelijk bestuderen zullen<br />

we zien dat <strong>Caesarius</strong> binnen de logi<strong>ca</strong> een belangrijke plaats toebedeelt<br />

aan het vinden <strong>van</strong> argumenten.<br />

1 In 3.4 waar ik de opzet <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ werk bespreek, heb ik al kort gewezen op de<br />

bijzondere aandacht <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> voor de topi<strong>ca</strong>.


94 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

<strong>De</strong> behandeling <strong>van</strong> de afzonderlijke loci beslaat hoofdstuk 8 tot en met<br />

23. <strong>De</strong> andere hoofdstukken (1 tot en met 7 en 24) zijn <strong>van</strong> meer algemene<br />

aard. Hierin komen onder andere aan de orde: het belang en het nut <strong>van</strong> de<br />

dialecti<strong>ca</strong> in strikte zin (voorwoord en hoofdstuk 1); de definitie <strong>van</strong> locus en<br />

<strong>van</strong> argument (hoofdstuk 2); de verschillende betekenissen <strong>van</strong> argument en<br />

het verschil tussen argument en argumentatie (hoofdstuk 3); de definitie <strong>van</strong><br />

vraag (quaestio) en het verschil tussen vraag, bewering (enunciatio), propositie<br />

en conclusie (hoofdstuk 4); de definitie <strong>van</strong> locus als vindplaats <strong>van</strong> een<br />

argument (sedes argumenti), de verdeling <strong>van</strong> loci in maximale proposities<br />

en in differentiae <strong>van</strong> maximale proposities en de verdeling <strong>van</strong> maximale<br />

proposities in proposities die onderdeel uitmaken <strong>van</strong> de argumentatie<br />

zelf en proposities die <strong>van</strong> buiten kracht verschaffen aan een argumentatie<br />

(hoofdstuk 5); de vraag wat een locus als maximale propositie is en<br />

wat als differentia <strong>van</strong> een maximale propositie (hoofdstuk 6); de verdeling<br />

<strong>van</strong> differentiae <strong>van</strong> maximale proposities in intrinsieke, extrinsieke en intermediaire<br />

differentiae (hoofdstuk 7) en het verschil tussen een dialectische<br />

aantoning (dialecti<strong>ca</strong> probatio) en een bewijs (demonstratio) (hoofdstuk 24).<br />

In 4.3 zagen we dat in middeleeuwse handboeken over logi<strong>ca</strong> het topi<strong>ca</strong>gedeelte<br />

vaak gebaseerd is op boek 2 <strong>van</strong> <strong>De</strong> differentiis topicis <strong>van</strong> Boëthius.<br />

Ook <strong>Caesarius</strong> neemt de Themistiaans-Boëthiaanse lijst met loci als uitgangspunt<br />

en raamwerk voor zijn eigen tractaat. Uit het overzicht dat als<br />

Bijlage B in deze studie is opgenomen, waarin de loci <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> tegenover<br />

de loci <strong>van</strong> Boëthius uit boek 2 <strong>van</strong> <strong>De</strong> differentiis topicis worden<br />

geplaatst, blijkt dat <strong>Caesarius</strong> hierbij Boëthius’ bewoordingen vaak letterlijk<br />

overneemt.<br />

Op een aantal kleine verschillen na, waar ik op in zal gaan bij de bespreking<br />

<strong>van</strong> de afzondelijke hoofdstukken, is <strong>Caesarius</strong>’ lijst letterlijk overgenomen<br />

uit Boëthius’ <strong>De</strong> differentiis topicis (in het commentaar in hoofdstuk<br />

3 steeds afgekort tot DDT) boek 2. <strong>Caesarius</strong> blijft hier dichter bij de tekst<br />

<strong>van</strong> Boëthius dan een scholasticus als Petrus Hispanus doet. <strong>De</strong> laatstgenoemde<br />

neemt wel globaal de indeling <strong>van</strong> Boëthius over, maar niet diens<br />

woordkeuze. 2 <strong>De</strong> overeenkomsten tussen <strong>Caesarius</strong> en Boëthius zijn zo groot<br />

dat we wel mogen aannemen dat <strong>Caesarius</strong> Boëthius’ <strong>De</strong> topicis differentiis<br />

zelf heeft gelezen en niet via een ander handboek kennis heeft genomen <strong>van</strong><br />

de inhoud.<br />

Op <strong>Caesarius</strong>’ lijst met loci vinden we geen invloed <strong>van</strong> Agricola’s <strong>De</strong><br />

inventione dialecti<strong>ca</strong>. 3 <strong>De</strong> opmerking <strong>van</strong> Erich Meuthen dat <strong>Caesarius</strong> het<br />

door Agricola ontwikkelde systeem verder uitbreidt met nieuwe onderverdelingen<br />

is dan ook absoluut onzin. 4 Als <strong>Caesarius</strong>’ lijst uitgebreider is<br />

2 Zie voor een vergelijking <strong>van</strong> de lijst met loci <strong>van</strong> Petrus Hispanus met de lijst <strong>van</strong><br />

Boëthius, Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, pp. 46-54.<br />

3 Zie Mack, Renaissance Argument, pp. 146-147, voor een overzicht <strong>van</strong> Agricola’s loci.<br />

4 Meuthen, ‘Köln’, p. 114.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 95<br />

dan die <strong>van</strong> Agricola, dan komt dat doordat <strong>Caesarius</strong> niet Agricola’s maar<br />

Boëthius’ lijst -die door Agricola is gesimplificeerd- als uitgangspunt neemt.<br />

<strong>De</strong> differentiae, die Agricola had afgekeurd en weggelaten omdat ze niet<br />

flexibel waren, zijn bij <strong>Caesarius</strong> weer terug. Of er wel invloed is bij de<br />

behandeling <strong>van</strong> de afzonderlijke loci zullen we in 6.2 zien.<br />

6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken<br />

Voorwoord<br />

p. 75, r. 2, pars illa dialecti<strong>ca</strong>e. <strong>Caesarius</strong> kondigt aan in dit tractaat<br />

‘dat deel <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> te behandelen dat ons loci verschaft waaruit argumenten<br />

als het ware worden opgedoken en juist die argumenten via welke<br />

we over welke zaak ook maar, ja zelfs ook over de principes <strong>van</strong> de disciplines<br />

met waarschijnlijkheid (probabiliter) kunnen discussiëren.’ <strong>Caesarius</strong><br />

onderscheidt in zijn werk twee betekenissen <strong>van</strong> het woord ‘dialecti<strong>ca</strong>’. In<br />

de eerste betekenis omvat dialecti<strong>ca</strong> het hele gebied <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> en zijn<br />

deze woorden zo goed als synoniem; de tweede betekenis volgt Aristoteles’<br />

onderscheiding tussen demonstratie en dialectiek (of preciezer tussen een<br />

demonstratief en een dialectisch syllogisme) uit de Topi<strong>ca</strong>, waarbij een demonstratief<br />

syllogisme vertrekt <strong>van</strong>uit premissen die waar en primair (of<br />

hier<strong>van</strong> afgeleid) zijn en een dialectisch syllogisme <strong>van</strong>uit waarschijnlijke<br />

premissen (). 5 <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> werd hiermee dat deel <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> zoals<br />

dat beschreven was in Aristoteles’ Topi<strong>ca</strong> en na de verdeling <strong>van</strong> Cicero<br />

<strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> in een ars iudi<strong>ca</strong>ndi en een ars invendiendi werd de dialecti<strong>ca</strong><br />

het gedeelte <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> dat zich bezighoudt met het vinden <strong>van</strong> argumenten.<br />

6 <strong>Caesarius</strong> gebruikt zowel voor het geheel <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> als voor<br />

het gedeelte over vinding de naam ‘dialecti<strong>ca</strong>’. Wanneer hij de term in de<br />

strikte betekenis gebruikt voegt hij over het algemeen peculiari nomine (‘in<br />

bijzondere betekenis’) toe (zie het commentaar op hoofdstuk 1). Hier, in r.<br />

2, is ‘dialecti<strong>ca</strong>’ gebruikt in brede zin; ‘dat deel <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> dat ons loci<br />

verschaft’ is de dialecti<strong>ca</strong> in smalle betekenis, maar wordt in deze passage<br />

door <strong>Caesarius</strong> niet als zodanig aangeduid.<br />

<strong>Caesarius</strong> noemt de volgende eigenschappen als behorend bij de dialecti<strong>ca</strong><br />

in smalle zin: je vindt er argumenten mee waarmee je kunt discussiëren<br />

(1) over elke willekeurige zaak (de quavis re), (2) zelfs over de principes <strong>van</strong><br />

5<br />

Zie 4.1<br />

6<br />

Een handig artikel waarin de ontwikkeling <strong>van</strong> de termen logi<strong>ca</strong> en dialecti<strong>ca</strong> door de<br />

Middeleeuwen heen beschreven staat is P. Michaud-Quantin, ‘L’emploi des termes logi<strong>ca</strong> et<br />

dialecti<strong>ca</strong> au Moyen-Âge’, in: Arts libéraux et philosophie au Moyen Age, Institut d’Études<br />

Médiévales, 1969, pp. 855-862. Hierin lezen we dat onder andere Roger Bacon in zijn<br />

Summa dialecti<strong>ca</strong>e een soortgelijk onderscheid maakt.


96 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

de disciplines (de principiis disciplinarum), en (3) dit gebeurt op waarschijnlijke<br />

wijze (probabiliter). Al deze elementen zijn al <strong>van</strong>af Aristoteles met de<br />

traditie <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> verbonden. 7 <strong>De</strong> interpretatie <strong>van</strong> de laatste eigenschap,<br />

het element <strong>van</strong> ‘het waarschijnlijke’ (probabile), is door de eeuwen<br />

heen echter verschoven. Voor Aristoteles was het enige verschil tussen een<br />

demonstratief en een dialectisch syllogisme de status <strong>van</strong> de premissen: zijn<br />

deze waar en primair of hier<strong>van</strong> afgeleid dan is het syllogisme demonstratief;<br />

zijn ze dit niet, maar zijn de premissen slechts , waar-schijnlijk, dan<br />

is het een dialectisch syllogisme. Qua geldigheid is er geen verschil. Zoals<br />

we in 4.2 zagen is er bij Boëthius onduidelijkheid of probabile (de Latijnse<br />

vertaling <strong>van</strong> ) een eigenschap <strong>van</strong> de premissen of <strong>van</strong> de argumentatie<br />

is. In de Middeleeuwen lijkt het in het algemeen te worden opgevat<br />

als een eigenschap <strong>van</strong> de argumentatie. Dit lijkt ook bij <strong>Caesarius</strong> het geval.<br />

Een aanwijzing hiervoor is dat hij het heeft over ‘op waarschijnlijke<br />

wijze discussiëren’ (probabiliter disputare) en niet over ‘<strong>van</strong>uit waarschijnlijke<br />

premissen discussiëren’ (e probabilibus disputare). Bovendien maakt<br />

<strong>Caesarius</strong> in tractaat 6 ‘Over het hypothetische syllogisme’ het scholastieke<br />

onderscheid tussen formele gevolgtrekkingen (consequentia formalis) die op<br />

grond <strong>van</strong> hun vorm goed zijn, en materiële gevolgtrekkingen (consequentia<br />

materialis) die wel goed zijn, maar niet op grond hun formele kenmerken,<br />

maar op grond <strong>van</strong> de betekenis <strong>van</strong> de termen. Tot de laatste soort rekent<br />

hij de dialectische argumentaties (waar ‘dialectisch’, natuurlijk, is genomen<br />

in de strikte betekenis). Fol. 78v-79r: “Ergo formalis consequentia est,<br />

quoties datis quibuslibet terminis iuxta praescriptam aliquam argumentandi<br />

formam, si antecedens verum est, et consequens esse verum, necesse est.<br />

Cuiusmodi in primis sunt syllogisti<strong>ca</strong>e consequentiae omnes, et quae ex ipsarum<br />

propositionum tum conversione, tum aequipollentia eliciuntur, et si<br />

quae aliae his consimiles sunt. Materialis vero, quae tametsi bona quidem<br />

est, tamen iuxta eandem similemque argumentandi formam firma ubique et<br />

constans non est: quales fere sunt dialecti<strong>ca</strong>e argumentationes, et quae per<br />

enthymemata et <strong>ca</strong>eteras argumentationis species constituuntur, nempe terminorum<br />

tantum gratia, videlicet qui materiae vicem praestant.” We mogen<br />

dus wel aannemen dat <strong>Caesarius</strong> ook hier in tractaat 9 probabiliter bedoelt<br />

als een kwalifi<strong>ca</strong>tie <strong>van</strong> de argumentatie, niet <strong>van</strong> de premissen.<br />

p. 75, r. 5, ars artium et scientia scientiarum. In deze zin kent <strong>Caesarius</strong><br />

een belangrijke positie toe aan de topi<strong>ca</strong> (“het deel <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong><br />

dat ons loci verschaft”). Hij meent hier namelijk dat het door dit deel <strong>van</strong><br />

de dialecti<strong>ca</strong> komt dat de dialecti<strong>ca</strong> (in brede zin) door sommigen ‘kunst der<br />

kunsten’ (ars artium) of ‘wetenschap der wetenschappen’ (scientia scientiarum)<br />

wordt genoemd. Met het toekennen <strong>van</strong> deze centrale positie aan de<br />

topi<strong>ca</strong> past <strong>Caesarius</strong> perfect in de humanistische traditie (zie 2.2.2 en 4.4 en<br />

7 Zie 4.1.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 97<br />

6.1). <strong>De</strong> benamingen ‘kunst der kunsten’ en ‘wetenschap der wetenschappen’<br />

vinden we in de openingsregel <strong>van</strong> Petrus Hispanus’ Tractatus. <strong>De</strong><br />

kritische editie <strong>van</strong> <strong>De</strong> Rijk bevat deze zin niet. 8 <strong>De</strong> eerste zin in de nietkritische<br />

uitgave <strong>van</strong> Bocheński, de meest verbreide in de Middeleeuwen,<br />

luidt: “<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> est ars artium et scientia scientiarum ad omnium methodorum<br />

principia viam habens.” 9<br />

p. 75, r. 7, disputatoria ars. <strong>Caesarius</strong> zegt hier dat ‘discussieerkunst’<br />

(disputatoria ars) een andere terechte naam voor dialecti<strong>ca</strong> (in brede zin) is<br />

naast ‘kunst der kunsten’ en ‘wetenschap der wetenschappen’. Het Griekse<br />

, waar<strong>van</strong> ‘dialectiek’ is afgeleid, is namelijk, zo legt <strong>Caesarius</strong><br />

uit, in één betekenis <strong>van</strong> het woord in het Latijn te vertalen met disputo (‘ik<br />

discussieer’).<br />

p. 75, r. 12, Quam qui improbant. Het antecedent <strong>van</strong> ‘quam’ is ‘illius<br />

gentis linguam’ (‘de taal <strong>van</strong> dat volk’, het Grieks). <strong>Caesarius</strong> grijpt, zoals<br />

te verwachten valt <strong>van</strong> een leraar Grieks, de verwijzing naar het Griekse<br />

aan om een pleidooi voor de kennis <strong>van</strong> het Grieks te houden.<br />

<strong>De</strong>ze uitwijding gaat door tot r. 22: “Maar hierover genoeg en meer dan dat<br />

voor dit moment.” <strong>De</strong>genen die het belang <strong>van</strong> het Grieks niet inzien zijn<br />

volgens <strong>Caesarius</strong> ofwel jaloers ofwel dom (vel invidia torqueri, vel stupore<br />

gravari) en daarom hoeft men aan hun oordeel geen belang te hechten. Dit<br />

pleidooi voor het Grieks past binnen de humanistische traditie. Zie 2.1 voor<br />

enkele passages uit de correspondentie tussen Erasmus en <strong>Caesarius</strong> waar zij<br />

het Grieks verheerlijken en 3.6 voor enkele plaatsen uit de <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> waar<br />

we <strong>Caesarius</strong>’ interesse in de Griekse taal zien.<br />

p. 75, r. 15, a Graeco sermone. Uit <strong>Caesarius</strong>’ woorden (Quintiliano<br />

probatissimo et gravissimoque studiorum censore) spreekt diep respect voor<br />

Quintilianus. <strong>Caesarius</strong>’ verwijzingen naar Quintilianus in r. 14 en 16 refereren<br />

beide naar Institutio oratoria, 1.1.12: “Ik geef er de voorkeur aan<br />

dat de jongen met het Grieks begint, aangezien hij het Latijn, dat door<br />

meer mensen gesproken wordt, zelfs als we het niet zouden willen zal indrinken;<br />

en tevens aangezien zijn opleiding ook moet beginnen met de Griekse<br />

wetenschap, waaruit dan weer de onze zijn voortgevloeid.” 10 (A sermone<br />

graeco puerum incipere malo, quia latinum, qui pluribus in usu est, vel nobis<br />

nolentibus perhibet, simul quia disciplinis quoque graecis prius instituendus<br />

8<br />

Petrus Hispanus, Tractatus, uitgegeven en ingeleid door L. M. de Rijk, Assen: Van<br />

Gorcum & Comp. B.V., 1972.<br />

9<br />

Petrus Hispanus, Summulae logi<strong>ca</strong>les, uitgegeven op basis <strong>van</strong> het handschrift Reg.<br />

Lat. 1205 door I. M. Bocheński, Torino: Marietti, 1947, p. 1.<br />

10<br />

Vertaling <strong>van</strong> Piet Gerbrandy in Quintilianus, <strong>De</strong> opleiding tot redenaar, vertaald,<br />

ingeleid en <strong>van</strong> aantekeningen voorzien door P. Gerbrandy, Groningen: Historische Uitgeverij,<br />

2001, p. 35.


98 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

est, unde et nostrae fluxerunt).<br />

p. 75, r. 18, Gryllum. <strong>Caesarius</strong> vergelijkt de mensen die het belang <strong>van</strong><br />

het Grieks niet inzien met mensen die liever hun leider Gryllus volgden in<br />

barre omstandigheden dan hem te verlaten en te leven in voorspoed. Het is<br />

duidelijk dat de overeenkomst is dat beide groepen het eigene verkiezen boven<br />

het vreemde al is het vreemde beter. Waarschijnlijk verwijst <strong>Caesarius</strong><br />

hier naar Plutarchus’ conversatie tussen Odysseus, Kirke en Gryllus in Bruta<br />

animalia ratione uti (Moralia, 985D-992E). In deze conversatie verzoekt<br />

Odysseus Kirke om enkele Grieken die ze in zwijnen heeft veranderd, terug<br />

in mensen te veranderen. Gryllus, één <strong>van</strong> de zwijnen, geeft in de conversatie<br />

aan helemaal niet terug veranderd te willen worden. Erasmus noemt in zijn<br />

Adagia (Prolegomena 13) het spreekwoord ‘dommer dan Gryllus’ (Gryllo<br />

stultior). In een noot hierbij wordt het verwezen naar dezelfde passage bij<br />

Plutarchus. 11<br />

p. 75, r. 24, Rodolphus Agricola. <strong>Caesarius</strong> zegt hier dat Agricola de<br />

grootste prestatie op het gebied <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> in de hele geschiedenis heeft<br />

geleverd. Hiermee beschouwt hij Agricola’s bijdrage aan de topi<strong>ca</strong> groter dan<br />

die <strong>van</strong> bijvoorbeeld Aristoteles of Boëthius. Voor een korte uiteenzetting<br />

<strong>van</strong> Agricola’s topi<strong>ca</strong> zie 4.4.<br />

Rudolf Agricola (1444-1485) werd geboren in Baflo, een dorp in de Groningse<br />

Ommelanden. 12 Zijn naam is een latinisering <strong>van</strong> huisman of huusman,<br />

boer. Agricola studeert in Erfurt en Leuven. Hij krijgt hier een a<strong>ca</strong>demische<br />

vorming in de middeleeuwse traditie, maar moet gedurende deze<br />

periode ook al in contact gekomen zijn met het humanisme. Tijdens zijn<br />

verblijf in Italië <strong>van</strong> ongeveer 1469 tot 1479 (eerst in Pavia en later in Ferrara)<br />

raakt Agricola vertrouwd met de studia humanitatis, het humanistisch<br />

leerprogramma. Hij leert aldaar Latijn volgens de humanistische methode,<br />

waarbij theoretische taalkennis wordt gecombineerd met intensieve lezing<br />

<strong>van</strong> de beste klassieke auteurs. Later leert hij ook Grieks. In 1479 keert<br />

Agricola terug naar Groningen en treedt als secretaris en ambassadeur in<br />

dienst <strong>van</strong> het stadsbestuur. Dienstreizen geven hem de gelegenheid zijn<br />

contacten met humanistische geestverwanten te onderhouden. <strong>De</strong> laatste<br />

twee jaar <strong>van</strong> zijn leven brengt Agricola door in Heidelberg, dat in korte<br />

tijd was uitgegroeid tot een humanistisch centrum dat zich kon meten met<br />

belangrijke centra in Italië. <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> is Agricola’ hoofdwerk.<br />

Volgens <strong>Caesarius</strong> verdient Agricola meer waardering dan hij tot nu toe<br />

heeft gekregen. Ook Hermolaus Barbarus (1454-1493) en Erasmus <strong>van</strong> Rotterdam<br />

(?1466/7-1536) prezen Agricola, zo deelt <strong>Caesarius</strong> mee om zijn ei-<br />

11<br />

Erasmus, Opera omnia <strong>De</strong>siderii Erasmi Roterodami, Amsterdam: North-Holland Publishing<br />

Company, 1969<strong>–</strong>, II.1, p. 80.<br />

12<br />

Zie voor een korte levensbeschrijving Van der Poels inleiding in Agricola, Over dialecti<strong>ca</strong>,<br />

pp. 12-15; Mack, Renaissance Argument, pp. 117-129.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 99<br />

gen bewondering voor Agricola te ondersteunen met de opvatting <strong>van</strong> twee<br />

humanistische autoriteiten. Hermolaus Barbarus heeft een grafschrift voor<br />

Agricola geschreven:<br />

“<strong>De</strong> jaloerse schikgodinnen hebben met deze steen Rudolf Agricola ingesloten,<br />

de hoop <strong>van</strong> Friesland en de trots <strong>van</strong> de zon. Germanië heeft<br />

namelijk door deze man, toen hij leefde, zoveel roem verworven als Italië,<br />

als Griekenland bezit.” 13 Waarschijnlijk doelt <strong>Caesarius</strong> op dit grafschrift.<br />

Erasmus mag wel de grootste humanist <strong>van</strong> zijn tijd genoemd worden.<br />

Het is mogelijk dat Agricola Erasmus’ held was. 14 Ze zouden elkaar kennen<br />

via Alexander Hegius die een vriend <strong>van</strong> Agricola en een <strong>van</strong> de eerste<br />

leraren <strong>van</strong> Erasmus was. Erasmus is geenszins terughoudend in het prijzen<br />

<strong>van</strong> Agricola. Op welke passage <strong>Caesarius</strong> doelt wanneer hij schrijft<br />

dat Erasmus Agricola prees, weten we niet; er zijn er verscheidene. In een<br />

brief uit 1489 aan Cornelius Gerardus noemt hij Agricola “een man die niet<br />

alleen uitstekend is opgeleid in alle vrije kunsten, maar ook zeer kundig is<br />

in de welsprekendheid en de dichtkunst. Bovendien kende hij niet minder<br />

goed Grieks dan Latijn.” (Rodolphus Agricola, vir cum omnium liberalium<br />

artium egregie eruditus, tum oratoriae atque poeti<strong>ca</strong>e peritissimus. <strong>De</strong>nique<br />

et Grae<strong>ca</strong>m linguam non minus quam Latinam <strong>ca</strong>lluit). 15 In Adagium 339,<br />

waarin Erasmus het Griekse spreekwoord ‘Wat hebben een hond en een bad<br />

gemeenschappelijk?’ bespreekt, vindt Erasmus een aanleiding om Agricola<br />

uitgebreid te prijzen aangezien hij dit spreekwoord <strong>van</strong> Agricola heeft geleerd:<br />

“Ik verwijs naar dit spreekwoord met des te meer plezier omdat het<br />

mijn herinnering aan en verlangen naar Rudolf Agricola uit Friesland opfrist<br />

en hernieuwt, de man met de grootste publieke eer <strong>van</strong> heel Germanië en<br />

Italië: <strong>van</strong> Duitsland omdat deze hem heeft voortgebracht, <strong>van</strong> Italië omdat<br />

die hem heeft onderricht in de beste letteren. Want deze kant <strong>van</strong> de Alpen<br />

heeft nooit iets voortgebracht wat volmaakter was in alle literaire gaven dan<br />

hij. Laat dit gezegd zijn zonder jaloezie. Er was geen enkele eervolle discipline<br />

waarin deze man niet de strijd kon aangaan met de grootste meesters.<br />

Onder de Grieken was hij de beste Griek <strong>van</strong> ieder, onder de Latijnen de<br />

beste Latijn.” (Hoc equidem adagium eo libentius refero, quod mihi refri<strong>ca</strong>t<br />

renovatque memoriam pariter ac desiderium Rodophi Agricolae Frisii, quem<br />

ego virum totius tum Germaniae tum Italiae publico summoque honore nomino:<br />

illius quae genuerit, huius quae literis optimis instituerit. Nihil enim<br />

unquam hoc cisalpinus orbis produxit omnibus literariis dotibus absolutius,<br />

13 “Invida clauserunt hoc marmore fata Rodolphum/ Agricolam, Frisii spemque decusque<br />

soli,/ Scilicet hoc vivo meruit Germania laudis/ Quidquid habet Latinum, Graecia quicquid<br />

habet.” Dit epitaaf wordt geciteerd in Erasmus, Adagia 339. Zie Erasmus, Opera<br />

omnia, deel II.1, p. 440. Zie ook H. E. J. M. <strong>van</strong> der Velden, Rodolphus Agricola (Roelof<br />

Huusman): een Nederlandsch humanist der vijftiende eeuw, Leiden: Sijthoff, 1911, pp.<br />

254-256.<br />

14 Mack, Renaissance Argument, p. 303.<br />

15 Erasmus, Opus Epistularum, deel I, pp. 105-106.


100 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

absit invidia dicto. Nulla erat honesta disciplina, in qua vir ille non poterat<br />

cum summis artificibus contendere, inter Graecos graecissimus, inter<br />

Latinos latinissimus). 16 <strong>De</strong>ze loftuiting loopt nog enkele pagina’s door. In<br />

een brief uit 1514 aan de drukker Schürer, een brief die als voorwoord voor<br />

<strong>De</strong> copia gaat fungeren, noemt hij Agricola een ‘werkelijk goddelijke man’<br />

(hominis vere divini). 17 Erasmus schrijft in zijn Ciceronianus dat Agricola<br />

met zijn geschriften Isocrates en Quintilianus overtreft en Cicero evenaart. 18<br />

<strong>Caesarius</strong> heeft zoveel bewondering voor Agricola dat hij niet eens in<br />

diens voetsporen zou willen treden, al zou hij het kunnen (cuius proinde si<br />

etiam vestigia imitari velim, vix potero).<br />

p. 75, r. 28, maiestas. <strong>Caesarius</strong> meent dat al het werk <strong>van</strong> Agricola<br />

‘gewichtig’ (graviter) en ‘scherpzinnig’ (acute) is en dat er zich ook op het<br />

gebied <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> een ‘verhevenheid’ (maiestas) lijkt te openbaren.<br />

p. 75, r. 30, inserere. Hoewel <strong>Caesarius</strong> zich er dus <strong>van</strong> bewust is dat hij<br />

niet kan tippen aan de grote Agricola vervolgt hij: “Toch als ik aan passant<br />

iets bij hem zal vinden wat rele<strong>van</strong>t is voor ons onderwerp, wat ongetwijfeld<br />

zeer vaak zal gebeuren, zal ik me er niet <strong>van</strong> weerhouden het toe te voegen<br />

in dit gedeelte, voorzover althans dit leerboek <strong>van</strong> mij het verdraagt.” <strong>De</strong>ze<br />

passage wekt de verwachting op dat <strong>Caesarius</strong> hier en daar ideeën <strong>van</strong><br />

Agricola zal overnemen bij de bespreking <strong>van</strong> de loci. We zullen in het vervolg<br />

<strong>van</strong> het commentaar zien dat dit slechts heel summier gebeurt, eigenlijk<br />

slechts één keer, in hoofdstuk 2. Misschien vinden we de reden hiervoor al<br />

binnen deze passage. <strong>Caesarius</strong> schrijft namelijk ‘voorzover althans dit leerboek<br />

<strong>van</strong> mij het verdraagt’ (quantum quidem nostra haec institutio ferre<br />

possit). Het zou ook kunnen dat <strong>Caesarius</strong> hier met ‘institutio’ ‘opzet’ of<br />

‘plan’ bedoelt. <strong>Caesarius</strong> schrijft een handboek voor logi<strong>ca</strong> en moet dus een<br />

inleiding geven in alle onderdelen <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> zodat de studenten na het<br />

doorwerken <strong>van</strong> het boek een basiskennis <strong>van</strong> alle facetten <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong> bezitten.<br />

Hierdoor is hij beperkt in zijn vrijheid: hij kan slechts kort ingaan op<br />

elk onderwerp en hij moet ideologisch neutraal blijven. <strong>De</strong> relatief nieuwe<br />

en tamelijk controversiële (en bovendien zeer uitgebreide) behandeling <strong>van</strong><br />

Agricola blijkt als <strong>Caesarius</strong> gaandeweg vordert met zijn tractaat simpelweg<br />

niet in zijn behandeling ingepast te kunnen worden. Hierdoor komt er weinig<br />

<strong>van</strong> zijn voornemen terecht.<br />

Hoofdstuk 1: Over het nut <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong><br />

16 Erasmus, Opera omnia, deel II.1, pp. 438.<br />

17 Erasmus, Opus Epistularum, deel II, p. 32.<br />

18 Erasmus, Opera omnia, deel I.2, pp. 682-683.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 101<br />

p. 76, r. 3, de utilitate. <strong>Caesarius</strong> bespreekt in dit hoofdstuk het nut<br />

<strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong>, door hem aangeduid als ‘dialecti<strong>ca</strong> in de bijzondere betekenis’<br />

of ‘dialecti<strong>ca</strong> in smalle zin’ (peculiari nomine dialecti<strong>ca</strong>). Het overgrote<br />

deel <strong>van</strong> het hoofdstuk bestaat uit een letterlijke vertaling <strong>van</strong> Aristoteles,<br />

Topi<strong>ca</strong>, 101a25-101b4, waar Aristoteles vertelt op welke drie gebieden de<br />

dialecti<strong>ca</strong> (in smalle zin) een toepassing heeft. Een vertaling en bespreking<br />

<strong>van</strong> de passage is te vinden in 4.1.<br />

p. 76, r. 9, colloquia. <strong>De</strong> enige onderbreking <strong>van</strong> dit citaat <strong>van</strong> Aristoteles<br />

vormen de regels 12 tot en met 16. Hier legt <strong>Caesarius</strong> iets uitgebreider<br />

dan Aristoteles uit wat we ons moeten voorstellen bij het tweede toepassingsgebied,<br />

het colloquium. Wat hij hier schrijft doet denken aan het Symposium<br />

<strong>van</strong> Plato: tijdens een maaltijd stelt iemand een onderwerp voor om over<br />

te discussiëren. <strong>Caesarius</strong> maakt zelf geen verwijzing naar het Symposium,<br />

maar refereert wel naar de Noctes Atti<strong>ca</strong>e <strong>van</strong> Aulus Gellius (<strong>ca</strong>. 123-165) en<br />

de Saturnaliën <strong>van</strong> Macrobius (4e of 5e eeuw na Chr.). In het laatste werk<br />

vormt een symposium het raamwerk waarbinnen allerhande onderwerpen uit<br />

de wetenschap aan de orde komen. Het eerste werk worden in essay-vorm<br />

wetenswaardigheden over alle takken <strong>van</strong> wetenschap besproken.<br />

Hoofdstuk 2: Over wat een locus is en over argument zelf<br />

p. 76, r. 27, Locus. <strong>Caesarius</strong> definieert locus hier als de vindplaats<br />

<strong>van</strong> een argument (sedes argumenti). Hij zegt dat we deze definitie kunnen<br />

vinden bij Aristoteles en Cicero. Zoals we echter in 4.1 zagen geeft Aristoteles<br />

nergens een definitie <strong>van</strong> een locus. Hij gebruikt het woord <br />

(locus, plaats) zonder zelfs maar kort uit te leggen wat hij ermee bedoelt.<br />

<strong>De</strong> verwijzing naar Cicero klopt wel. Cicero geeft deze definitie <strong>van</strong> locus in<br />

Topi<strong>ca</strong> ii, 8: “Itaque licet definire locum esse argumenti sedem.” Cicero’s<br />

definitie wordt overgenomen door Boëthius in <strong>De</strong> differentiis topicis (in het<br />

vervolg afgekort tot DDT) (1174D9, zie ook 1185A4-5, 1185C6-8).<br />

p. 76, r. 28, si tamen definitio dici meretur. <strong>Caesarius</strong> drukt met dit<br />

tussenzinnetje zijn twijfels uit of deze definitie wel een definitie genoemd<br />

mag worden. Om deze opmerking te begrijpen moeten we tractaat 8 ‘Over<br />

definitie en verdeling’ erbij betrekken. Hier beschrijft <strong>Caesarius</strong> de verschillende<br />

soorten definities. Hij schrijft op fol. 93r-v dat alleen een definitie<br />

die uit geslacht en soortelijk verschil (differentia) bestaat, zoals wanneer<br />

mens wordt gedefinieerd als redelijk dier, in werkelijke zin definitie wordt<br />

genoemd. Het is duidelijk dat de definitie <strong>van</strong> locus als vindplaats <strong>van</strong> een<br />

argument niet aan deze eis voldoet en dus volgens <strong>Caesarius</strong> eigenlijk geen<br />

definitie genoemd mag worden.


102 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

p. 76, r. 28, a similitudine. <strong>Caesarius</strong> legt uit dat deze definitie <strong>van</strong><br />

locus als ‘vindplaats <strong>van</strong> een argument’ door Cicero is ingesteld op grond<br />

<strong>van</strong> een gelijkenis met echte ruimtelijke loci, plaatsen: zoals het wanneer je<br />

iets zoekt makkelijk is om het te vinden wanneer de plaats waar je het moet<br />

zoeken al is aangegeven, zo gaat het vinden <strong>van</strong> een argument ook makkelijk<br />

wanneer je de plaats waar je dat argument kunt vinden al kent. <strong>De</strong>ze<br />

vergelijking tussen normale -ruimtelijke- plaatsen en de loci <strong>van</strong> argumenten<br />

neemt <strong>Caesarius</strong> letterlijk over <strong>van</strong> Cicero, Topi<strong>ca</strong> ii, 7: “Ut igitur earum<br />

rerum quae absconditae sunt demonstrato et notato loco facilis inventio est,<br />

sic, cum pervestigare argumentum aliquod volumus, locos nosse debemus;<br />

sic enim appellatae ab Aristotele sunt eae quasi sedes, e quibus argumenta<br />

promuntur.”<br />

p. 76, r. 32, Argumentum. <strong>Caesarius</strong> definieert argument als ‘een reden<br />

die een onzekere zaak geloofwaardig maakt’ (ratio rei dubiae faciens fidem).<br />

Hij neemt deze definitie, zoals hij zelf ook zegt, over uit Cicero’s Topi<strong>ca</strong>,<br />

ii, 8: “Itaque licet definire (. . . ) argumentum autem rationem quae rei dubiae<br />

faciat fidem.” Boëthius heeft deze definitie overgenomen in zijn DDT<br />

(1174D1-2 en vaker).<br />

p. 76, r. 34, thesaurus. <strong>Caesarius</strong> neemt hier <strong>van</strong> Agricola de beeldspraak<br />

over <strong>van</strong> een locus als vat (receptaculum) of schatkamer (thesaurus)<br />

<strong>van</strong> argumenten. <strong>De</strong> argumenten, de instrumenten waarmee je een zaak geloofwaardig<br />

kunt maken, zijn opgeslagen in de loci als in een schatkamer.<br />

Agricola, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>: “<strong>De</strong>ze gemeenschappelijke punten bevatten<br />

alle argumenten in zich, daar ze ook alles bevatten wat over ieder<br />

ding gezegd kan worden. Daarom heeft men ze loci, vindplaatsen, genoemd,<br />

omdat in hen, als in een vat of een schatkamer, zich alle instrumenten om<br />

te overreden bevinden.” 19 (Haec igitur communia, quia perinde ut quicquid<br />

dici ulla de re potest, ita argumenta omnia intra se continent, idcirco locos<br />

vo<strong>ca</strong>verunt, quod in eis velut receptu et thesauro quodam, omnia faciendae<br />

fidei instrumenta sint reposita.) 20<br />

p. 76, r. 36, a loco aliquo. Samenvattend zegt <strong>Caesarius</strong> dat de argumenten,<br />

de instrumenten waarmee men een onzekere zaak geloofwaardig maakt,<br />

dus te voorschijn moeten worden gehaald (edu<strong>ca</strong>tur) uit een of andere locus.<br />

Hoofdstuk 3: Over de veelvoudige betekenis <strong>van</strong> argument en<br />

hoe dat wat wij hier argument noemen verschilt <strong>van</strong> argumentatie<br />

19 Vertaling <strong>van</strong> Van der Poel in Agricola, Over dialecti<strong>ca</strong>, p. 62.<br />

20 Agricola, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>, p. 20.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 103<br />

p. 77, r. 3, Quintiliano. <strong>Caesarius</strong> citeert Quintilianus die als inleiding<br />

op zijn behandeling <strong>van</strong> ‘argument’ als onderdeel <strong>van</strong> de bewijsvoering eerst<br />

enkele andere betekenissen <strong>van</strong> ‘argument’ noemt. R. 3 Siquidem t/m r. 8<br />

tale est is, zij het iets aangepast, overgenomen <strong>van</strong> Quintilianus, Institutio<br />

oratoria, V.10.9: “Ook het woord ‘argumentum’ heeft echter meer dan één<br />

betekenis. Want ook plots voor toneelvoorstellingen worden ‘argumenta’<br />

genoemd, en wanneer Pedianus de inhoud <strong>van</strong> een redevoering <strong>van</strong> Cicero<br />

uiteenzet, zegt hij: ‘Het argumentum is als volgt’. En Cicero schrijft zelf aan<br />

Brutus: ‘bang dat we daaruit iets zouden overbrengen naar onze Cato, ofschoon<br />

het argumentum anders was.’ Hieruit blijkt dat alle stof tot schrijven<br />

zo genoemd kan worden.” 21 (Sed argumentum quoque plura signifi<strong>ca</strong>t. Nam<br />

et fabulae ad actum s<strong>ca</strong>enarum compositae argumenta dicuntur, et orationum<br />

Ciceronis velut thema exponit Pedianus: ‘argumentum tale est’, et ipse<br />

Cicero ad Brutum ita scribit: ‘veritus fortasse ne nos in Catonem nostrum<br />

transferremus illim aliquid, etsi argumentum simile non erat’. Quo apparet<br />

omnem ad scribendum destinatam materiam ita appellari.)<br />

p. 77, r. 8, ab arguendo dictum. Maar, zegt <strong>Caesarius</strong>, tussen al deze<br />

betekenissen <strong>van</strong> ‘argument’ die Quintilianus in dit citaat geeft, zit niet die<br />

betekenis die hij hier zoekt. Hij zal ‘argument’ gebruiken in de betekenis<br />

waarin het woord is afgeleid <strong>van</strong> het werkwoord ‘arguo’, wat in de letterlijke<br />

betekenis ‘in het licht stellen’ betekent. Een argument is namelijk, in de hier<br />

gezochte betekenis, dat wat een zaak helder in het licht stelt, dat wil zeggen<br />

aantoont (quod videlicet rem arguat, hoc est, probet).<br />

p. 77, r. 10, illud Vergilii. Dat ook de klassieke auteurs arguere (argumenteren)<br />

gebruikten in de betekenis <strong>van</strong> ostendere (aantonen) illustreert<br />

<strong>Caesarius</strong> met een citaat uit Vergilius. Vergilius, Aeneis, IV, 13: “Vrees<br />

duidt op lage geboorte” (<strong>De</strong>generes animos timor arguit).<br />

p. 77, r. 12, argumentum ab argumentatione differt. <strong>Caesarius</strong> legt in<br />

het laatste gedeelte <strong>van</strong> dit hoofdstuk het verschil uit tussen argument in de<br />

betekenis zoals hij net hiervoor heeft gegeven en argumentatie. <strong>Caesarius</strong><br />

omschrijft argument als ‘de reden <strong>van</strong> een argumentatie’ (ipsius argumentationis<br />

ratio), ‘het middel’ of ‘de middenterm’ (medium), en ‘de kracht, inhoud<br />

en reden die zit opgesloten in een oratio 22 wanneer iets twijfelachtigs wordt<br />

21 Vertaling <strong>van</strong> Gerbrandy in Quintilianus, <strong>De</strong> opleiding tot redenaar, p. 248.<br />

22 Oratio is een moeilijk vertaalbaar begrip. Oratio is de vertaling <strong>van</strong> het Griekse<br />

´ dat door Aristoteles wordt gedefinieerd als een betekenisvolle uiting waar<strong>van</strong> de<br />

delen los ook betekenis hebben, niet als beweringen maar als woorden (zie Aristoteles,<br />

<strong>De</strong> Interpretatione, 16b26-28). Een oratio is dus bij Aristoteles een zekere linguïstische<br />

eenheid die zo klein kan zijn als een paar woorden en zo groot als een samengestelde<br />

zin. In het Nederlands bestaat daar geen equivalent voor. Zie ook Boëthius, <strong>De</strong> topicis


104 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

bewezen’ (vis illa atque sententia et ratio quae oratione clauditur, cum aliquid<br />

probatur ambiguum). Zijn omschrijvingen <strong>van</strong> argumentatie zijn: ‘een<br />

verbinding <strong>van</strong> woorden die iets als zeker concludeert uit de antecedenten,<br />

zoals een syllogisme en een inductie’ (verborum contextus, certum aliquid ex<br />

iis quae antecedunt concludens, ut syllogismus et inductio), ‘de verwoording<br />

en uitdrukking <strong>van</strong> een argument’ (argumenti elocutio expressioque) en ‘de<br />

uitleg <strong>van</strong> een argument door middel <strong>van</strong> een oratio’ (argumenti per orationem<br />

expli<strong>ca</strong>tio). Het is duidelijk dat een argumentatie, in tegenstelling tot<br />

een argument, iets taligs is. Ter verduidelijking <strong>van</strong> wat <strong>Caesarius</strong> bedoelt<br />

geef ik een voorbeeld:<br />

(1) Alle mensen zijn dieren<br />

Alle dieren zijn sterfelijk<br />

Dus alle mensen zijn sterfelijk<br />

Het gehele syllogisme (de twee premissen en de conclusie) vormen de argumentatie.<br />

<strong>De</strong> reden <strong>van</strong> het feit dat alle mensen sterfelijk zijn is dat alle<br />

mensen dieren zijn en alle dieren sterfelijk zijn. ‘Dieren’ fungeert hier dus<br />

als de reden (ratio) of kracht (vis) <strong>van</strong> het feit dat alle mensen sterfelijk<br />

zijn en is dus het argument. <strong>De</strong> verwoording, uitdrukking of uitleg <strong>van</strong> dit<br />

argument in een oratio is de argumentatie.<br />

<strong>De</strong> bewoording die <strong>Caesarius</strong> gebruikt om het verschil tussen argumentatie<br />

en argument uit te leggen neemt hij over uit Boëthius boek 1. DDT 1174D2-<br />

9: “Non vero idem est argumentum et argumentatio: nam vis sententiae<br />

ratioque ea quae clauditur oratione cum aliquid probatur ambiguum, argumentum<br />

vo<strong>ca</strong>tur; ipsa vero argumenti elocutio, argumentatio dicitur. Quo<br />

fit ut argumentum quidem virtus, et mens argumentationis sit atque sententia;<br />

argumentatio vero, argumenti per orationem expli<strong>ca</strong>tio.”<br />

Hoofdstuk 4: Over vraag (quaestio), wat het is en hoe het verschilt<br />

<strong>van</strong> bewering (enunciatio), propositie en conclusie<br />

p. 77, r. 24, res dubia. In <strong>Caesarius</strong>’ definitie <strong>van</strong> ‘argument’ komt<br />

‘onzekere zaak’ (res dubia) voor. Een res dubia is volgens <strong>Caesarius</strong> niets<br />

anders dan een propositie die betwijfeld kan worden (propositio dubitabilis)<br />

en dat is weer precies de definitie <strong>van</strong> ‘vraag’ (quaestio).<br />

p. 77, r. 27, quaestio. In het vervolg <strong>van</strong> het hoofdstuk bespreek <strong>Caesarius</strong><br />

het verschil tussen vraag, bewering (enunciatio), propositie en conclusie.<br />

Een vraag is niet zonder meer een propositie, maar heeft als restrictie dat<br />

differentiis, p. 99, n. 16.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 105<br />

die is gesteld met een vraagteken (nota interrogationis). Wanneer dezelfde<br />

oratio (wat we hier wel met ‘zin’ mogen vertalen) zonder meer, d.w.z.<br />

zonder vraagteken, wordt gesteld is het:<br />

• een bewering, voorzover de zin iets beweert over iets (quatenus aliquid<br />

de aliquo enunciat).<br />

• een propositie, voorzover de zin deel uitmaakt <strong>van</strong> een of ander syllogisme<br />

(quatenus ipsa syllogismi alicuius pars sit). <strong>Caesarius</strong> neemt<br />

hier ‘propositie’ in de betekenis <strong>van</strong> ‘premisse’. Petrus Hispanus en<br />

<strong>Johannes</strong> Buridanus nemen ‘propositie’ in dezelfde betekenis wanneer<br />

ze het verschil tussen vraag, bewering, propositie en conclusie uitleggen.<br />

23 <strong>Johannes</strong> Buridanus wijst erop dat ‘propositio’ soms ook in<br />

bredere zin wordt genomen en dan gedefinieerd is als ‘een zin die iets<br />

waars of onwaars betekent’ (oratio verum falsumve signifi<strong>ca</strong>ns). <strong>De</strong>ze<br />

definitie komt uit <strong>De</strong> Interpretatione 17a2-3. In Tractaat 3 ‘Over de<br />

propositie’ (fol. 36r) hanteert <strong>Caesarius</strong> zelf ook deze definitie.<br />

• een conclusie, voorzover de zin is afgeleid uit de premissen, nadat het<br />

syllogisme is gemaakt, of op een andere wijze is aangetoond door de<br />

toepassing <strong>van</strong> een argument (cum ex sumptis propositionibus collecta<br />

fuerit facto syllogismo, aut utrunque aliter probata, convenienti adhibito<br />

argumento).<br />

Het onderscheid tussen vraag, bewering, propositie en conclusie vinden we<br />

ook bij Boëthius (DDT 1174C5-D1). Hij geeft andere definities dan <strong>Caesarius</strong>.<br />

Voor ‘propositio’ hanteert hij de standaarddefinitie als ‘oratio verum<br />

falsumve signifi<strong>ca</strong>ns’.<br />

p. 77, r. 35, exemplo. Vervolgens laat <strong>Caesarius</strong> met een voorbeeld zien<br />

dat dezelfde zin (oratio) nu eens als vraag, dan weer als conclusie of als<br />

premisse of als bewering kan worden gebruikt. <strong>De</strong> argumentatie die hij hier<br />

opstelt om aan te tonen dat de ziel onsterfelijk is baseert hij volgens eigen<br />

zeggen op een Platoons principe. In Macrobius, Commentarii in Somnium<br />

Scipionis, 2.13.10 ‘over de drie wijzen <strong>van</strong> redeneren waarmee de Platonici<br />

aantonen dat de ziel onsterfelijk is’ vinden we precies dezelfde argumentatie:<br />

“Anima semper movetur, quod autem semper movetur immortale est, igitur<br />

anima immortalis est.”<br />

p. 78, r. 3, subiecto reque ipsa idem. Hij sluit dit hoofdstuk af met<br />

de conclusie dat vraag, propositie, bewering en conclusie in werkelijkheid<br />

allemaal hetzelfde ding zijn (subiecto reque ipsa idem) en dat de verschillen<br />

23 <strong>Johannes</strong> Buridanus, Summulae de dialecti<strong>ca</strong>, een geannoteerde vertaling met filosofische<br />

introductie <strong>van</strong> G. Klima, New Haven & London: Yale University Press, 2001,<br />

tractaat 6, p. 393; Hispanus, Tractatus, tractaat 5.


106 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

tussen deze een verschil is in ratio, waar<strong>van</strong> de betekenis hier neigt in de<br />

richting <strong>van</strong> ‘gebruik’ of ‘functie’. <strong>De</strong>zelfde opvatting vinden we bij Petrus<br />

Hispanus: “Sciendum autem quod propositio et quaestio et conclusio idem<br />

sunt secundum substantiam, differunt tamen secundum rationes.” 24<br />

Hoofdstuk 5: Op welke manier locus wordt opgevat als ‘vindplaats<br />

<strong>van</strong> het argument’ en over de verdeling <strong>van</strong> locus<br />

p. 78, r. 7, Locus est sedes argumenti. <strong>Caesarius</strong> zal in dit hoofdstuk<br />

ingaan op de vraag hoe de omschrijving <strong>van</strong> locus als ‘vindplaats <strong>van</strong> een<br />

argument’ (sedes argumenti) moet worden opgevat.<br />

p. 78, r. 9, partim maxima propositio intelligi debat partim maximae<br />

propositionis differentia. In het antwoord op deze vraag volgt <strong>Caesarius</strong><br />

Boëthius (ex Boethio) die zegt dat een locus gedeeltelijk moet worden begrepen<br />

als een maximale propositie (maxima propositio), gedeeltelijk als de<br />

differentia <strong>van</strong> een maximale propositie (maximae propositionis differentia).<br />

DDT 1185A4-8: “Locus namque est (ut M. Tullio placet) sedes argumenti.<br />

Cujus diffinitionis quae sit vis, paucis absolvam. Argumenti enim sedes<br />

partim propositio maxima intelligi potest, partim maximae propositionis<br />

differentia.” Wat een maximale propositie is en wat de differentia <strong>van</strong> een<br />

maximale propositie legt <strong>Caesarius</strong> pas uit in hoofdstuk 6.<br />

p. 78, r. 13, maxima propositio. Meteen na deze verdeling in maximale<br />

proposities en hun differentiae, en dus vóór uitgelegd te hebben wat deze<br />

zijn, verdeelt <strong>Caesarius</strong> de maximale proposities onder in maximale proposities<br />

die zelf als premisse deel uitmaken <strong>van</strong> de argumentatie (intra ambitum<br />

argumenti continetur, hoc est, ipsi argumentationi inseritur) en maximale<br />

proposities die niet als premisse onderdeel zijn <strong>van</strong> de argumentatie, maar<br />

<strong>van</strong> buiten af kracht verschaffen aan de argumentatie (extra posita, vim tamen<br />

argumenti supplet ac perficit). In dezelfde bewoording vinden we dit<br />

onderscheid bij Boëthius (DDT 1185B5-8: “Sed hujusmodi propositio aliquoties<br />

quidem intra ambitum argumenti continetur, aliquoties vero extra<br />

posita argumenti vires supplet ac perficit.”)<br />

<strong>Caesarius</strong> geeft voorbeelden om uit te leggen wat het verschil is. Als<br />

voorbeeld <strong>van</strong> een maximale propositie die als premisse onderdeel uitmaakt<br />

<strong>van</strong> de argumentatie geeft hij:<br />

(2) 1) Wat langduriger goed is is beter dan dat wat minder langdurig is<br />

2) Koningschap is langduriger dan consulschap<br />

3) Dus koningschap is beter dan consulschap<br />

24 Hispanus, Tractatus[<strong>De</strong> Rijk], tractaat 5, p. 58.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 107<br />

<strong>De</strong> maximale propositie “wat langduriger goed is is beter dan dat wat minder<br />

langdurig is” maakt hier als premisse onderdeel uit <strong>van</strong> de argumentatie.<br />

Voorbeeld <strong>van</strong> argumentatie waarin de maximale propositie geen premisse<br />

is, maar <strong>van</strong> buitenaf kracht verschaft voor de argumentatie:<br />

(3) 1) Wie jaloers is wordt gekweld door de goede dingen <strong>van</strong> anderen<br />

2) Een wijze wordt niet gekweld door de goede dingen <strong>van</strong> anderen<br />

3) Dus een wijze is niet jaloers<br />

4) Maximale propositie: waaraan de definitie niet toekomt, daaraan<br />

komt ook het gedefinieerde niet toe<br />

In het laatste voorbeeld maakt de maximale propositie niet als premisse deel<br />

uit <strong>van</strong> de argumentatie, maar verschaft kracht voor of rechtvaardigt de overgang<br />

<strong>van</strong> de premissen naar de conclusie. Alle maximale proposities kunnen<br />

zowel als premisse als extern worden gebruikt. Het is dus geen wezenlijk<br />

verschil tussen soorten maximale proposities, maar veeleer tussen manieren<br />

waarop maximale proposities kunnen worden gebruikt in een argumentatie.<br />

Het is waar dat deze argumentatie wanneer die wordt opgevat als een<br />

syllogisme (in de strikte zin <strong>van</strong> het woord) helemaal geen rechtvaardiging<br />

of ondersteuning <strong>van</strong> een maximale propositie nodig heeft:<br />

(4) Alle A’s zijn B<br />

Alle C’s zijn niet B<br />

Dus alle C’s zijn niet A<br />

Dit is een geldig syllogisme en de maximale propositie is dus overbodig voor<br />

de geldigheid. Maar om te overtuigen, waar het omdraait in de dialecti<strong>ca</strong> (in<br />

smalle zin), heeft deze zeker wel een functie. Zie 4.2 waar dezelfde kwestie<br />

wordt besproken bij de behandeling <strong>van</strong> Boëthius’ topi<strong>ca</strong>.<br />

<strong>Caesarius</strong> neemt deze voorbeelden over <strong>van</strong> Boëthius. Met het overnemen<br />

<strong>van</strong> de voorbeelden erft <strong>Caesarius</strong> ook de vragen die Boëthius’ tekst<br />

oproept, zoals hier over de overbodigheid <strong>van</strong> maximale proposities in sommige<br />

argumentaties. <strong>Caesarius</strong> toont zich nergens bewust <strong>van</strong> deze kwesties<br />

en voelt ze blijkbaar niet als een probleem. Het heeft daarom weinig zin om<br />

problemen die <strong>Caesarius</strong> heeft geërfd <strong>van</strong> Boëthius uitgebreid te bespreken.<br />

Boëthius over het onderscheid in gebruik <strong>van</strong> maximale proposities, DDT<br />

1185B8-D1: “Exemplum quidem est ejus argumenti, quod maximam propositionem<br />

tenet hujusmodi. Sit enim quaestio an melius sit regnum consulatu,<br />

ita igitur dicemus: Regnum diuturnius est quam consulatus, cum utrumque<br />

sit bonum; at vero quod diuturnius est bonum eo quod est parvi temporis<br />

melius est; regnum igitur melius est quam consulatus. Huic igitur argumentationi<br />

maxima propositio, id est locus insertus est, illa scilicet, diuturniora<br />

bona sunt melioris meriti quam ea quae parvi sunt temporis. Hoc enim<br />

ita notum est, ut extrinsecus probatione non egeat, et ipsum aliis possit


108 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

esse probatio. Atqui ideo haec propositio totam continet probationem, et<br />

cum inde nascitur argumentum, recte locus, id est argumenti sedes vo<strong>ca</strong>tur.<br />

Ut vero extra posita propositio maxima vires afferat argumento, tale sit<br />

exemplum. Sit propositum demonstrare quoniam invidus sapiens non est.<br />

Invidus est qui alienis affligitur bonis; sapiens autem bonis non affligitur<br />

alienis; invidus igitur sapiens non est. In hac igitur argumentatione propositio<br />

quidem maxima non videtur inclusa, sed argumentationi vires ipsa<br />

maxima subministrat. Est enim huic syllogismo fides ex ea propositione per<br />

quam cognoscimus, quorum diversa est diffinitio, ipsa quoque diversa esse.<br />

Est autem in diffinitione invidi, alienis bonis tabascere, quod quoniam non<br />

venit in sapientem, idcirco sapiens ab invido sejungitur.”<br />

p. 78, r. 22, Quae praeterea. Zoals eerder gezegd heeft <strong>Caesarius</strong> tot nog<br />

toe niet uitgelegd wat een maximale propositie is. Hij zal dit pas doen in<br />

hoofdstuk 6. Daarom is het raar dat <strong>Caesarius</strong> hier schrijft dat de genoemde<br />

maximale propositie ‘zo bekend is dat ze geen bewijs <strong>van</strong> buitenaf nodig<br />

heeft, jazelfs een bewijs kan zijn voor andere [proposities]’ waarbij hij er <strong>van</strong><br />

uit gaat dat zijn lezers al weten wat een maximale propositie is. <strong>De</strong> oplossing<br />

voor deze vreemd geplaatste opmerking is eenvoudig: de opmerking<br />

is onderdeel <strong>van</strong> een grotere passage die <strong>Caesarius</strong> overneemt uit Boëthius<br />

(zie boven) en deze heeft op dit punt in zijn werk wel al uitgelegd wat een<br />

maximale propositie is.<br />

p. 78, r. 34, argumenti. Ook p. 78, r. 34 t/m p. 78, r. 41 is een vreemde<br />

passage voor wie de intertekstualiteit in dit hoofdstuk niet opmerkt.<br />

In hoofdstuk 2 heeft <strong>Caesarius</strong> namelijk net gezegd in welke betekenis <strong>van</strong><br />

het woord hij ‘argument’ gebruikt en waarin ‘argument’ in deze betekenis<br />

verschilt <strong>van</strong> ‘argumentatie’. En nu vertelt hij hier, in hoofdstuk 5, dat ‘argument’<br />

hier en elders in verschillende betekenissen gebruikt wordt. <strong>De</strong> ene<br />

keer betekent het maximale propositie (dus in voorbeeld (2) onderdeel 1, in<br />

voorbeeld (3) 4), de andere keer het hele bewijs <strong>van</strong> de argumentatie zelf<br />

(tota ipsius argumentationis probatio, waarschijnlijk bedoelt hij hiermee alle<br />

onderdelen, in (2) 1 t/m 3, in (3) 1 t/m 4), dan weer de argumentatie zelf<br />

(ipsa argumentatio quae maxima propositione confirmari solet, in (2) en (3)<br />

1 t/m 3). Tot slot, als vierde betekenis <strong>van</strong> het woord ‘argument’, noemt<br />

<strong>Caesarius</strong> de betekenis die hij zelf in hoofdstuk 2 heeft gegeven. Daar zei hij<br />

dat hij zelf ‘argument’ zou gebruiken in de betekenis <strong>van</strong> ‘de middenterm<br />

(terminus medius) <strong>van</strong> een argumentatie’. Dat <strong>Caesarius</strong> hier niet vast kan<br />

houden aan de definitie <strong>van</strong> ‘argument’ zoals hij die in hoofdstuk 2 heeft<br />

gegeven en moet uitleggen in welke betekenissen het woord ‘argument’ kan<br />

worden gebruikt, komt doordat hij in dit hoofdstuk grote delen woordelijk<br />

overneemt <strong>van</strong> Boëthius die ‘argument’ gebruikt in een andere betekenis dan<br />

<strong>Caesarius</strong>.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 109<br />

p. 78, r. 37, Quintilianus. <strong>Caesarius</strong> citeert Quintilianus om aan te<br />

geven dat ‘argument’ verschillende betekenissen heeft. Quintilianus, Institutio<br />

oratoria, V.10.1: “En nu de argumenten. Dit woord behelst alles<br />

wat de Grieken ‘enthumêmata’, ‘epicheirêmata’ en ‘apodeixeis’ noemen.” 25<br />

(Nunc de argumentis: hoc enim nomine complectimur omnia, quae Graeci<br />

enthumêmata, epicheirèmata, apodeixeis vo<strong>ca</strong>nt.) Quintilianus bedoelt<br />

in dit citaat echter niet dat ‘argument’ verschillende betekenissen heeft (en<br />

dus ambigu is), maar dat de betekenis <strong>van</strong> ‘argument’ zo algemeen is dat er<br />

verschillende vormen <strong>van</strong> bewijsvoering onder vallen.<br />

Hoofdstuk 6: Wat een locus is als maximale propositie en wat<br />

als differentia <strong>van</strong> een maximale propositie<br />

p. 79, r. 3, maxima. <strong>De</strong> definitie <strong>van</strong> maximale propositie als ‘een universele,<br />

principiële, onbewijsbare en op zichzelf gekende propositie’ neemt<br />

<strong>Caesarius</strong> over <strong>van</strong> Boëthius: DDT 1185D6-8: “Est igitur uno quidem modo<br />

locus (ut dictum est) maxima et universalis, et principalis, et indemonstrabilis,<br />

atque per se nota propositio.” Zie ook DDT 1185A8-B5. Vaak, zoals<br />

ook hier, noemt kort <strong>Caesarius</strong> ‘maxima propositio’ af tot ‘maxima’. Dit<br />

was in de Middeleeuwen ook gebruikelijk, bijvoorbeeld bij Petrus Hispanus.<br />

p. 79, r. 7, <strong>ca</strong>eteras continent propositiones. Ook de reden waarom<br />

ze maximale of universele proposities worden genoemd, namelijk omdat ze<br />

andere proposities bevatten, neemt <strong>Caesarius</strong> letterlijk over <strong>van</strong> Boëthius:<br />

DDT 1185D11-1186A1: “Ideo et universales et maximae propositiones loci<br />

sunt dictae, quoniam ipsae sunt quae continent <strong>ca</strong>eteras propositiones,<br />

et per eas fit consequens et rata conclusio.” <strong>Caesarius</strong> legt dit verder niet<br />

uit, maar hij bedoelt dat een maximale propositie als “waaraan de definitie<br />

niet toekomt, daaraan komt het gedefinieerde ook niet toe” een generalisatie<br />

is die proposities bevat als “waaraan ‘rationeel dier’ niet toekomt, daaraan<br />

komt ‘mens’ ook niet toe” en “waaraan ‘man die wordt gekweld door de<br />

goede dingen <strong>van</strong> anderen’ niet toekomt, daaraan komt ‘jaloerse man’ ook<br />

niet toe”.<br />

p. 79, r. 9, differentia. <strong>De</strong> andere soort <strong>van</strong> loci, naast de maximale propositie,<br />

namelijk de differentia <strong>van</strong> de maximale propositie, definieert <strong>Caesarius</strong><br />

als ‘datgene waarin de ene maximale propositie <strong>van</strong> de andere verschilt’<br />

(quo maxima a maxima differt). Hij geeft als voorbeelden <strong>van</strong> differentiae<br />

‘<strong>van</strong>uit definitie’ en ‘<strong>van</strong>uit het gedefinieerde’. Zoals Green-Pedersen ook al<br />

opmerkte over Boëthius is de differentia altijd het centrale woord <strong>van</strong> de<br />

25 Vertaling <strong>van</strong> Gerbrandy in Quintilianus, <strong>De</strong> opleiding tot redenaar, p. 247.


110 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

eerste clausule <strong>van</strong> de samengestelde zin. 26 Wanneer twee maximale proposities<br />

hetzelfde woord als het centrale woord <strong>van</strong> de eerste clausule hebben,<br />

behoren ze dus tot dezelfde differentia. Op deze manier moeten we ook<br />

deze opmerking <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> begrijpen: “Aangezien door deze [term] een<br />

maximale propositie waarin deze wordt geplaatst verschilt <strong>van</strong> een maximale<br />

propositie waarin dezelfde term of überhaupt niet wordt geplaatst of, als die<br />

wordt geplaatst, toch geen argument verschaft om een onzekere zaak geloofwaardig<br />

mee te maken.” (Siquidem per hunc iam maxima propositio, in qua<br />

ipse ponitur, ab ea differt maxima, in qua idem terminus, vel non ponitur<br />

omnino, vel si ponitur, non tamen quia argumentum praestet ad fidem rei<br />

dubiae faciendam). Als voorbeeld zegt <strong>Caesarius</strong> dat de maximale propositie<br />

“Waaraan het gedefinieerde niet toekomt, daaraan komt de definitie ook<br />

niet toe” in differentia verschilt <strong>van</strong> de maximale propositie “Waaraan de<br />

definitie niet toekomt, daaraan komt het gedefinieerde ook niet toe” omdat<br />

in beide dan wel dezelfde term ‘definitie’ voorkomt, maar alleen in het tweede<br />

geval <strong>van</strong>uit deze term een argument gehaald wordt. <strong>De</strong> differentia <strong>van</strong><br />

de eerste maximale propositie is ‘<strong>van</strong>uit het gedefinieerde’ (a definito), <strong>van</strong><br />

de tweede ‘<strong>van</strong>uit de definitie’ (a definitione).<br />

p. 79, r. 18, Boetius. Volgens <strong>Caesarius</strong> zegt Boëthius dat de differentiae<br />

<strong>van</strong> de maximale proposities zo zijn genoemd omdat het door deze is dat de<br />

zeer vele maximale proposities onderling kunnen worden onderscheiden en<br />

een naam krijgen naar de termen waaruit ze zijn samengesteld. Een letterlijk<br />

citaat is dit niet; <strong>Caesarius</strong> zegt zelf ook al dat hij ‘ongeveer dezelfde woorden’<br />

(his prope verbis) als Boëthius gebruikt. Waarschijnlijk doelt <strong>Caesarius</strong><br />

op DDT 1186A10-13: “Aangezien er zeer veel proposities zijn die maximale<br />

proposities worden genoemd, en deze onderling verschillend zijn, noemen<br />

we ook al die differentiae waarmee ze zich onderling onderscheiden ‘loci’.”<br />

(Cum enim sint plurimae propositiones quae maximae vo<strong>ca</strong>ntur, haeque sint<br />

inter se dissimiles, quibuscunque differentiis inter se discrepant, eas omnes<br />

locos vo<strong>ca</strong>mus.”) <strong>De</strong> differentiae fungeren dus als een soort labels om de<br />

zeer grote groep <strong>van</strong> maximale proposities in te delen.<br />

Voor een uitgebreide bespreking <strong>van</strong> Boëthius’ opvatting <strong>van</strong> maximale<br />

proposities en hun differentiae zie 4.2. Het is ondertussen wel duidelijk dat<br />

<strong>Caesarius</strong> zeer veel uit Boëthius heeft overgenomen en het is wel heel waarschijnlijk<br />

dat hij hem zelf heeft gelezen. Omdat dit tractaat voor een zeer<br />

groot gedeelte bestaat uit citaten, vooral uit Boëthius, is het moeilijk om<br />

iets te zeggen over <strong>Caesarius</strong>’ eigen opvatting <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong>. <strong>Caesarius</strong> wekt<br />

niet de indruk de dialectische vraagstukken echt zelf te overdenken.<br />

p. 79, r. 25, Praeterea. “Bovendien, als de maximale proposities de loci<br />

26 Green-Pedersen, The Tradition of the Topics, p. 64. Zie ook mijn bespreking <strong>van</strong> de<br />

topi<strong>ca</strong> bij Boëthius hierboven in 4.2.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 111<br />

<strong>van</strong> argumenten zijn, dan is het noodzakelijk dat ook de differentiae <strong>van</strong><br />

de maximale proposities loci zijn.” Ook deze zin neemt <strong>Caesarius</strong> over <strong>van</strong><br />

Boëthius (DDT 1186A13-B1: “Nam si ipsae propositiones maximae argumentorum<br />

loci sunt, et differentias earum argumentorum locos esse necesse<br />

est.”) Een passage uit het andere werk over topi<strong>ca</strong> <strong>van</strong> Boëthius, In Ciceronis<br />

Topi<strong>ca</strong>m, suggereert dat Boëthius hier bedoelt dat zoals de maximale<br />

proposities loci zijn voor de andere proposities omdat ze deze bevatten, zo<br />

ook de differentiae de loci zijn voor de maximale proposities. 27 <strong>De</strong> differentiae<br />

zijn immers ook universeler dan de maximale proposities en bevatten<br />

deze. We zouden dus kunnen zeggen dat de differentiae direct loci voor de<br />

maximale proposities zijn (door de differentia kom je een maximale propositie<br />

op het spoor) en slechts indirect loci voor de gewone proposities (want<br />

door de maximale proposities vind je weer een geschikte propositie voor je<br />

argumentatie). Dat ook <strong>Caesarius</strong> bedoelt dat de differentiae direct de loci<br />

zijn <strong>van</strong> de maximale proposities kunnen we opmaken uit hoofdstuk 7, p. 79,<br />

r. 32, waar hij schrijft dat de differentiae de maximale proposities bevatten<br />

omdat ze universeler dan deze zijn.<br />

Hoofdstuk 7: Hoe de loci <strong>van</strong> de differentiae <strong>van</strong> de maximale proposities<br />

worden verdeeld<br />

In de titel <strong>van</strong> dit tractaat is differentiae een genitivus expli<strong>ca</strong>tivus; ‘de loci<br />

<strong>van</strong> de differentiae’ betekent dus niets anders dan ‘de loci als differentiae’,<br />

de benaming die <strong>Caesarius</strong> meestal gebruikt.<br />

p. 79, r. 30, subdividamus. <strong>Caesarius</strong> zegt de indeling <strong>van</strong> de loci als<br />

maximale proposities nog even uit te stellen en eerst de loci als differentiae<br />

onder te verdelen. Hij zal later niet meer expliciet op de indeling <strong>van</strong><br />

de maximale proposities terugkomen. Hij begint met de indeling <strong>van</strong> de<br />

differentiae omdat dat makkelijker is (ob eam commoditatem) aangezien er<br />

minder differentiae <strong>van</strong> de maximale proposities dan maximale proposities<br />

zelf zijn. <strong>Caesarius</strong> legt uit dat er minder differentiae dan maximale proposities<br />

zijn omdat de differentiae universeler zijn dan de maximale proposities<br />

en deze bevatten (contineant).<br />

p. 79, r. 34, Aristotele. Volgens <strong>Caesarius</strong> is ook Aristoteles <strong>van</strong> mening<br />

dat deze volgorde het gemakkelijkst is. Aristoteles heeft geen differentiae en<br />

we zullen bij hem dus geen passage aantreffen waarin staat dat we moeten<br />

beginnen met het indelen <strong>van</strong> de differentiae. We vinden wel een passage<br />

waarin Aristoteles aanraadt om, bij het onderzoeken of een predi<strong>ca</strong>at aan alle,<br />

sommige of geen enkele toekomt, soort voor soort te werk te gaan en niet<br />

27 Boëthius, In Ciceronis Topi<strong>ca</strong>m 1052B8-D14 in Boëthius, Opera omnia [Migne].


112 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

alle individuen apart af te gaan. Aristoteles vervolgt dat het onderzoek dan<br />

doeltreffender en in minder stappen gaat (Aristoteles, Topi<strong>ca</strong>, 109b14-15).<br />

Nadat de groep in soorten is verdeeld moeten de soorten weer worden onderverdeeld<br />

in subsoorten en moeten de subsoorten weer worden onderzocht.<br />

Het is hoogst waarschijnlijk deze passage, waarop <strong>Caesarius</strong> hier doelt. <strong>De</strong><br />

passage verwoordt, hoewel in een andere context, inderdaad hetzelfde idee.<br />

p. 79, r. 35, citius. <strong>Caesarius</strong> voegt nog toe dat deze werkwijze niet<br />

alleen gemakkelijker is, maar ook sneller en doeltreffender.<br />

p. 79, r. 35, divisio. <strong>Caesarius</strong> neemt de indeling <strong>van</strong> de differentiae<br />

in de drie subgroepen letterlijk over <strong>van</strong> Boëthius: DDT 1186D6-10: “Het<br />

is noodzakelijk dat alle loci, dat wil zeggen differentiae <strong>van</strong> de maximale<br />

proposities, of worden gehaald uit de termen die in de vraag geplaatst zijn,<br />

namelijk het predi<strong>ca</strong>at en het subject, of <strong>van</strong> buiten worden genomen, of<br />

zich in het midden bevinden tussen deze [vorige twee]”. (Omnes igitur loci,<br />

id est maximarum differentiae propositionum, aut ab his du<strong>ca</strong>ntur necesse<br />

est terminis qui in quaestione sunt positi, praedi<strong>ca</strong>to scilicet atque subjecto,<br />

aut extrinsecus assumantur, aut horum medii qui inter utrosque versantur.)<br />

<strong>De</strong> eerste groep noemen we intrinsieke, de tweede extrinsieke en de derde<br />

intermediaire loci. Hij bespreekt de intrinsieke loci in hoofdstuk 8 tot en<br />

met 13, de extrinsieke in 14 tot en met 21 en de intermediaire in 22 en 23.<br />

In de rest <strong>van</strong> het hoofdstuk legt <strong>Caesarius</strong> aan de hand <strong>van</strong> een voorbeeld<br />

uitgebreid uit wat hij bedoelt met ‘worden gehaald uit die termen,<br />

dat wil zeggen krijgen hun naam uit die termen, die in de vraag geplaatst<br />

zijn’ (ab his ducuntur terminis, hoc est, nomen accipiunt, qui in quaestione<br />

positi sunt).<br />

p. 80, r. 2, ab altero illorum. <strong>Caesarius</strong> benadrukt eerst dat hij als hij<br />

spreekt over ‘uit die termen die in de vraag geplaatst zijn’ bedoelt ‘uit één<br />

<strong>van</strong> beide <strong>van</strong> deze termen’ (ab altero illorum). In een vraag, zo legt hij<br />

uit, zijn er namelijk twee termen, het subject en het predi<strong>ca</strong>at, en naar één<br />

<strong>van</strong> deze wordt de differentia genoemd. <strong>Caesarius</strong> behandelt als voorbeeld<br />

de vraag of een mossel een dier is. Hierin zijn er twee termen: ‘mossel’<br />

en ‘dier’. ‘Mossel’ is het subject en ‘dier’ is het predi<strong>ca</strong>at en de vraag<br />

is of ‘dier’ mag worden geprediceerd over ‘mossel’. Dus moet een derde<br />

term worden gevonden die deze twee termen verbindt (connectat) en die<br />

bevestigt dat een mossel inderdaad een dier is. <strong>De</strong>ze derde term wordt<br />

<strong>van</strong>wege deze functie ook wel ‘middenterm’ of ‘middel’ (medium), reden<br />

(ratio) of argument genoemd. <strong>De</strong>ze term verhoudt zich tot één <strong>van</strong> beide<br />

andere termen als definitie of als gedefinieerde of als geslacht, geheel, oorzaak<br />

of op een andere manier. <strong>Caesarius</strong> neemt als derde term ‘bezielde substantie<br />

die in staat is waar te nemen’ (substantia animata sensibilis). <strong>De</strong>ze term<br />

verhoudt zich namelijk tot het predi<strong>ca</strong>at ‘dier’ als zijn definitie. Nu hebben


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 113<br />

we de argumentatie:<br />

(5) Een mossel is een bezielde substantie die in staat is waar te nemen<br />

Dus een mossel is een dier<br />

<strong>De</strong> premisse dat een dier een ‘bezielde substantie die in staat is waar te<br />

nemen’ is wordt niet gegeven.<br />

<strong>De</strong> locus als differentia is dus gehaald uit of ontleed aan één <strong>van</strong> de termen<br />

die in de vraag al genoemd waren: in dit geval het subject ‘dier’. <strong>De</strong><br />

locus wordt genoemd ‘<strong>van</strong>uit de definitie’ omdat de derde term zich tot het<br />

subject verhoudt als definitie tot gedefinieerde.<br />

p. 80, r. 15, scrupulus. Dat een mossel een dier is kon voordat de<br />

argumentatie was opgesteld betwijfeld worden (dubitari poterat). <strong>De</strong> moeilijkheid<br />

was namelijk dat mosselen geen ander zintuig hadden dan voor eten<br />

en gevaar, dat wil zeggen de zintuigen smaak en tast, en men niet wist of<br />

het dan wel een dier was. Voor deze opvatting over mosselen verwijst <strong>Caesarius</strong><br />

naar Aristoteles en Plinius. Bij Aristoteles heb ik geen passage <strong>van</strong><br />

deze strekking kunnen vinden. <strong>De</strong> opmerking <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> vinden we wel<br />

terug in Plinius maior, Naturalis historia, IX, 90.2: “Het ontbreekt mosselen<br />

aan zicht en aan elk ander zintuig dan voor voedsel en voor gevaar”<br />

(Carent conchae visu omnique sensu alio quam cibi et periculi). Nu heeft<br />

volgens <strong>Caesarius</strong> de derde term (‘bezielde substantie die in staat is waar te<br />

nemen’) deze moeilijkheid opgelost en de twijfel weggenomen: een mossel<br />

is een ‘bezielde substantie die in staat is waar te nemen’ (blijkbaar is het<br />

hebben <strong>van</strong> twee zintuigen genoeg deze kwalifi<strong>ca</strong>tie te krijgen) en dus een<br />

mossel is een dier. <strong>De</strong>ze derde term is het bewijs (probatio) en het argument<br />

<strong>van</strong> de argumentatie.<br />

p. 80, r. 19, maxima superveniens propositio. Vervolgens neemt de<br />

maximale propositie, die luidt “waarover de definitie niet wordt geprediceerd,<br />

daarover wordt het gedefinieerde ook niet geprediceerd”, de laatste<br />

twijfel weg voor het geval iemand mocht twijfelen wat de verhouding is <strong>van</strong><br />

de definitie tot het gedefinieerde. Het lijkt erop dat de maximale propositie<br />

hier door <strong>Caesarius</strong> niet als premisse <strong>van</strong> de argumentatie is gebruikt,<br />

maar <strong>van</strong> buiten af de argumentatie kracht verleent (zie het onderscheid in<br />

hoofdstuk 5).<br />

We zien hier dat bij het zoeken naar argumenten de belangrijkste rol<br />

is weggelegd voor de differentiae. Pas wanneer een geschikte derde term is<br />

gevonden met behulp <strong>van</strong> de differentiae is er een functie voor de maximale<br />

proposities. Hun rol is niet zo zeer het vinden <strong>van</strong> een argument als wel het<br />

confirmeren <strong>van</strong> de argumentatie. We zagen dit ook al bij Boëthius (4.2).


114 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

Hoofdstuk 8: Over de drie loci die ‘<strong>van</strong>uit substantie’ worden<br />

genoemd<br />

p. 80, r. 24, substantiam. <strong>De</strong> groep <strong>van</strong> intrinsieke loci (die loci die zijn<br />

afgeleid uit de termen die in de vraag geplaatst zijn) wordt hier weer verder<br />

onderverdeeld. <strong>De</strong>ze onderverdeling neemt <strong>Caesarius</strong> over <strong>van</strong> Boëthius,<br />

DDT 1186D11-14: “Van de loci die worden gehaald uit de termen waarover<br />

twijfel bestaat in de vraag, zijn er twee soorten: de een wordt gehaald<br />

uit de substantie, de ander uit de dingen die volgen op hun substantie”<br />

(Eorum vero locorum qui ab his ducuntur terminis de quibus in quaestione<br />

dubitatur, duplex est modus: unus quidem ab eorum substantia, alter vero ab<br />

his quae substantiam eorum consequuntur). <strong>Caesarius</strong> is slordig geweest bij<br />

het overnemen <strong>van</strong> deze passage. Hij zegt dat sommige termen in de vraag<br />

de substantie aanduiden en andere de dingen die volgen op de substantie,<br />

terwijl Boëthius zegt dat sommige loci die worden ontleend aan de termen in<br />

de vraag (dus juist de middenterm en niet een <strong>van</strong> de termen <strong>van</strong> de vraag)<br />

de substantie <strong>van</strong> die term aanduiden en andere de dingen die volgen op de<br />

substantie.<br />

Dus de middenterm duidt soms de substantie zelf <strong>van</strong> subject of predi<strong>ca</strong>at<br />

aan en soms duidt het dingen aan die volgen op de substantie <strong>van</strong><br />

deze. Een idee <strong>van</strong> wat er wordt bedoeld met deze twee groepen kan het<br />

best worden verkregen door te bekijken welke differentiae vallen onder welke<br />

groep (zie Bijlage B). <strong>De</strong> tweede groep is een restgroep: alles wat niet de<br />

substantie <strong>van</strong> subject of predi<strong>ca</strong>at aanduidt, maar zich wel op een of andere<br />

manier verhoudt tot deze termen, bijvoorbeeld omdat ze er de oorzaak of<br />

het geslacht <strong>van</strong> zijn, valt onder deze <strong>ca</strong>tegorie.<br />

p. 80, r. 26, in definitione. <strong>Caesarius</strong> zegt hier dat de eerste groep, de<br />

termen die de substantie aanduiden, alleen bestaat uit definities. Later in<br />

dit hoofdstuk zal hij hierop terugkomen en naast de differentia ‘<strong>van</strong>uit de<br />

definitie’ de differentiae ‘<strong>van</strong>uit de omschrijving’ (a descriptione) en ‘<strong>van</strong>uit<br />

de interpretatie <strong>van</strong> de naam’ (ab interpretatione nominis) bespreken<br />

als loci die de substantie aanduiden. Dit heeft <strong>Caesarius</strong> overgenomen <strong>van</strong><br />

Boëthius, die ook aan<strong>van</strong>kelijk zegt dat alleen de loci ‘<strong>van</strong>uit definitie’ loci<br />

‘<strong>van</strong>uit substantie’ zijn: DDT 1187A1-3: “Hi vero qui a substantia sunt, in<br />

sola diffinitione consistunt. Diffinitio enim substantiam monstrat, et substantiae<br />

integra demonstratio diffinitio est.”<br />

p. 80, r. 28, exemplo. Vervolgens geeft <strong>Caesarius</strong> een voorbeeld <strong>van</strong> een<br />

argumentatie ‘<strong>van</strong>uit de definitie’. Dit is hetzelfde voorbeeld als Boëthius<br />

op deze plek gebruikt (DDT 1187A6-B9). <strong>De</strong> vraag is of een boom een dier<br />

is. <strong>De</strong> argumentatie is als volgt:


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 115<br />

(6) Een dier is een ‘bezielde substantie die in staat is waar te nemen’<br />

Een boom is niet een ‘bezielde substantie die in staat is waar te<br />

nemen’<br />

Dus een boom is geen dier<br />

Maximale propositie: waaraan de definitie niet toekomt, daaraan<br />

komt ook het gedefinieerde niet toe<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit de definitie<br />

Bij dit voorbeeld is het enige verschil tussen Boëthius en <strong>Caesarius</strong> de maximale<br />

propositie. Die <strong>van</strong> Boëthius luidt namelijk: “dat waaraan de definitie<br />

<strong>van</strong> geslacht niet toekomt, is geen soort <strong>van</strong> dat [geslacht] waar<strong>van</strong> dat de<br />

definitie is” (cui generis diffinitio non convenit, id ejus cujus ea diffinitio<br />

est, species non est).<br />

p. 80, r. 33, a descriptione. Hier zegt <strong>Caesarius</strong> dat een locus toch ook<br />

wel ‘<strong>van</strong>uit substantie’ mag worden genoemd wanneer het argument wordt<br />

gehaald uit of ontleed aan een omschrijving (descriptio). Het onderscheid<br />

tussen definitie en omschrijving neemt <strong>Caesarius</strong> letterlijk over <strong>van</strong> Boëthius:<br />

DDT 1187B15-C5: “Een definitie verschilt <strong>van</strong> een omschrijving omdat een<br />

definitie het geslacht en de soortelijke verschillen geeft, terwijl een omschrijving<br />

het begrip <strong>van</strong> het subject insluit doordat of bepaalde accidenten één<br />

eigenschap produceren of substantiële differentiae worden verzameld naast<br />

het betreffende geslacht” (Differt autem diffinitio a descriptione, quod diffinitio<br />

genus ac differentias sumit, descriptio subjecti intelligentiam claudit,<br />

quibusdam vel accidentibus efficientibus unam proprietatem, vel substantialibus<br />

differentiis praeter conveniens genus aggregatis).<br />

p. 80, r. 38, prima genera. <strong>De</strong>ze opmerking <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>, dat omschrijvingen<br />

hun toepassing vooral vinden bij de eerste geslachten, vinden<br />

we niet bij Boëthius. <strong>De</strong> eerste of hoogste geslachten (in de boom <strong>van</strong> Porphyrius)<br />

vallen zelf niet als soorten onder een hoger geslacht aangezien ze<br />

zelf de hoogste zijn. Een definitie bestaat uit het geslacht waaronder het te<br />

definiëren ding valt en het soortelijke verschil waarin het te definiëren ding<br />

verschilt <strong>van</strong> andere dingen die onder hetzelfde geslacht vallen. Omdat het<br />

onmogelijk is om het geslacht te geven <strong>van</strong> het hoogste geslacht is het ook<br />

onmogelijk er een definitie <strong>van</strong> te geven. Bij de eerste geslachten moeten we<br />

dus onze toevlucht nemen tot omschrijvingen.<br />

p. 80, r. 38, exemplum. Het voorbeeld neemt <strong>Caesarius</strong> weer over <strong>van</strong><br />

Boëthius (DDT 1187C12-D9). <strong>De</strong> vraag is of witheid een substantie is. <strong>De</strong><br />

argumentatie is:


116 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

(7) Witheid ligt ten grondslag aan geen enkel accident<br />

Substantie is wat ten grondslag ligt aan alle accidenten<br />

Dus witheid is geen substantie<br />

Maximale propositie: waaraan de omschrijving niet toekomt, daaraan<br />

komt ook het omschrevene niet toe<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit de omschrijving<br />

Het is duidelijk dat de maximale propositie hier weer <strong>van</strong> buiten kracht<br />

verschaft aan de argumentatie en niet als een premisse onderdeel uitmaakt<br />

<strong>van</strong> de argumentatie.<br />

Het enige verschil tussen dit voorbeeld bij Boëthius en bij <strong>Caesarius</strong> is<br />

weer de maximale propositie. Boëthius geeft geen aparte maximale propositie<br />

voor omschrijvingen, maar zegt dat deze maximale propositie hetzelfde is<br />

als voor definities (waarmee hij waarschijnlijk bedoelt dat we in de maximale<br />

propositie voor definitie ‘definitie’ moeten ver<strong>van</strong>gen door ‘omschrijving’<br />

en ’gedefinieerde’ door ‘omschrevene’).<br />

p. 81, r. 2, a nominis interpretatione. Hier voegt <strong>Caesarius</strong> nog een<br />

derde locus ‘<strong>van</strong>uit substantie’ toe: ‘<strong>van</strong>uit de interpretatie <strong>van</strong> een naam’.<br />

<strong>De</strong>ze lijkt volgens <strong>Caesarius</strong> veel op de andere twee (illis haud multum absimilis).<br />

Zoals uit de voorbeelden blijkt wordt met ‘interpretatie’ ‘etymologie’<br />

bedoeld. We zouden ‘interpretatio nominis’ kunnen vertalen met ’etymologische<br />

uitleg <strong>van</strong> een woord’.<br />

p. 81, r. 6, notationem. Volgens <strong>Caesarius</strong> gebruikt Cicero voor ‘interpretatio<br />

nominis’ de naam ‘notatio’, en Aristoteles de naam ‘symbolum’.<br />

Het eerste is waar en vinden we in Cicero, Topi<strong>ca</strong>, viii, 35; het tweede is<br />

echter niet waar. <strong>Caesarius</strong> is hier op het verkeerde been gezet door het citaat<br />

uit Cicero’s Topi<strong>ca</strong>. Cicero, Topi<strong>ca</strong>, viii, 35: “Vele argumenten worden<br />

afgeleid <strong>van</strong>uit de notatio. Dit is het geval wanneer een argument wordt ontwikkeld<br />

<strong>van</strong>uit de zeggingskracht <strong>van</strong> een naam, en dit noemen de Grieken<br />

, dat woord voor woord vertaald veriloquium is. Maar om de<br />

nieuwheid <strong>van</strong> een niet erg geschikt woord te vermijden, noemen wij deze<br />

soort notatio, omdat de woorden de tekens (notae) <strong>van</strong> de dingen zijn. Dus<br />

Aristoteles noemt dit, wat in het Latijn nota is, . (Multa etiam ex<br />

notatione sumuntur. Ea est autem, cum ex vi nominis argumentum elicitur;<br />

quam Graeci appellant, id est verbum ex verbo veriloquium;<br />

nos autem novitationem verbi non satis apti fugientes genus hoc notationem<br />

appellamus, quia sunt verba rerum notae. Itaque hoc quidem Aristoteles<br />

appellat, quod Latine est nota.) Cicero spreekt hier inderdaad<br />

over Aristoteles die de naam ‘symbolum’ gebruikt, maar hij zegt niet dat<br />

Aristoteles gebruikt voor ‘notatio’, maar voor ‘nota’ (‘teken’). Wat<br />

Cicero is juist. Inderdaad schrijft Aristoteles in <strong>De</strong> interpretatione, 16a3-


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 117<br />

4, dat gesproken klanken tekens () zijn <strong>van</strong> de aandoeningen in de<br />

geest en dat de geschreven dingen weer tekens zijn <strong>van</strong> de gesproken klanken.<br />

<strong>Caesarius</strong> heeft Cicero hier onnauwkeurig gelezen en de zaken door elkaar<br />

gehaald.<br />

p. 81, r. 6, philosophiae. Ook bij deze locus geven <strong>Caesarius</strong> en Boëthius<br />

hetzelfde voorbeeld (Boëthius, DDT 1187D11-14). Ze behandelen de vraag<br />

of filosofie nagestreefd moet worden.<br />

(8) Filosofie is de liefde voor wijsheid<br />

Niemand twijfelt dat wijsheid nagestreefd moet worden<br />

Dus moet filosofie nagestreefd worden<br />

Maximale propositie: waaraan de interpretatie <strong>van</strong> de naam toekomt,<br />

daaraan komt ook de naam zelf toe, waar<strong>van</strong> de interpretatie is gegeven<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit de interpretatie<br />

Ook bij dit voorbeeld geeft Boëthius geen aparte maximale propositie.<br />

Met dit ene voorbeeld is voor Boëthius deze locus voldoende besproken.<br />

<strong>Caesarius</strong> bespreekt uitgebreid nog een aantal andere voorbeelden. Dit is<br />

opvallend, zeker wanneer men bedenkt dat <strong>Caesarius</strong> een handboek schreef<br />

en dat in handboeken het topi<strong>ca</strong>gedeelte juist vaak een samenvatting is <strong>van</strong><br />

Boëthius’ tweede boek. Dat <strong>Caesarius</strong> deze locus uitgebreider bespreekt dan<br />

Boëthius en het nodig vindt om nog een aantal voorbeelden toe te voegen,<br />

moet wel wijzen op een bijzondere interesse <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> in etymologieën.<br />

In deze interesse in etymologieën en in taal in het algemeen treedt hij als<br />

humanist naar voren. Zijn achtergrond als docent Grieks versterkt deze interesse<br />

nog eens.<br />

p. 81, r. 12, interpretari. Vooral mensen met talenkennis (qui linguarum<br />

imperiti non sunt) (en dus <strong>Caesarius</strong> zelf) kunnen deze locus goed gebruiken.<br />

Het Latijnse ‘interpretari’ betekent naast ‘interpreteren’ ook ‘vertalen’.<br />

Daarom kan <strong>Caesarius</strong> zeggen dat interpretari niets anders is dan ‘de ene<br />

taal uitleggen (exponere) door middel <strong>van</strong> een andere taal’.<br />

p. 81, r. 13, in eadem nonnunquam lingua. Maar interpretari hoeft<br />

niet per se door middel <strong>van</strong> een andere taal te gebeuren. Een woord kan<br />

ook in dezelfde taal uitgelegd worden. <strong>Caesarius</strong> geeft hier als voorbeeld<br />

dat locuples (rijk) komt <strong>van</strong> ‘een overvloed aan plaatsen (loci) hebben’. <strong>De</strong>zelfde<br />

etymologie vinden we in Aulus Gellius, Noctes Atti<strong>ca</strong>e, 10.5.2: “Hij<br />

[Publius Nigidius] zegt tevens dat iemand locuples (rijk) genoemd wordt<br />

uit een samengestelde term, omdat hij pleraque lo<strong>ca</strong>, dat wil zeggen ‘veel<br />

bezittingen’ heeft” (Item ‘locupletem’ dictum ait ex compositis vocibus, qui<br />

‘pleraque lo<strong>ca</strong>’, hoc est qui multas possessiones teneret). Ook Isidorus <strong>van</strong>


118 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

Sevilla (Etymologiae, 10.155) en Cicero (<strong>De</strong> republi<strong>ca</strong> 2.16) geven deze etymologie.<br />

p. 81, r. 16, lapidem. Men kan echter niet zomaar een etymologie bedenken,<br />

zoals mensen doen die ‘zich met bijna geen enkele taal bezighouden’<br />

(nullius prope linguae satagunt). Zulke mensen beweren dat ‘steen’ (lapis)<br />

haar naam heeft gekregen omdat het ‘de voet pijn doet’ (pedem laedat) en<br />

‘rots’ (petra) omdat die ‘door voeten is afgesleten’ (pedibus trita). Het eerste<br />

voorbeeld vinden we ook bij Petrus Hispanus en bij <strong>Johannes</strong> Buridanus. 28<br />

Klima merkt op dat dit de populaire etymologie <strong>van</strong> ‘lapis’ (steen) in de<br />

Middeleeuwen is. 29 We vinden deze al bij Isidorus <strong>van</strong> Sevilla (Etymologiae,<br />

16.3.1). Maar omdat dit soort mensen bijna geen talenkennis hebben zien zij<br />

niet dat deze woorden een Griekse oorsprong hebben, zoals Valla getuigt.<br />

Ik heb niet kunnen achterhalen op welke passage bij Valla <strong>Caesarius</strong> hier<br />

doelt. <strong>Caesarius</strong> noemt dit soort etymologieën, die vaak worden geopperd,<br />

‘meer belachelijk dan slim’ (ridicule videlicet magis quam scite).<br />

p. 81, r. 22, <strong>ca</strong>elum. Ook keurt <strong>Caesarius</strong> etymologieën af die als interpretatie<br />

of etymologie <strong>van</strong> het woord niet precies het ding dat geïnterpreteerd<br />

moest worden teruggeven, dat wil zeggen een interpretatie die niet uitwisselbaar<br />

is met het interpretandum. Als voorbeeld hier<strong>van</strong> verwijst hij naar een<br />

etymologie die Varro noemt waarbij <strong>ca</strong>elum (‘hemel’) wordt afgeleid <strong>van</strong> het<br />

woord <strong>ca</strong>elatum (‘verhoogd’, <strong>van</strong> ‘<strong>ca</strong>elare’, verhogen boven een oppervlakte,<br />

zoals bij het aanbrengen <strong>van</strong> reliëf). Varro, <strong>De</strong> lingua latina, V.18: “Caelum,<br />

schrijft Aelius, is zo genoemd omdat het ‘<strong>ca</strong>elatum’ is” (Caelum dictum<br />

scribit Aelius, quod est <strong>ca</strong>elatum). Vervolgens noemt Varro nog andere mogelijke<br />

herkomsten <strong>van</strong> het woord <strong>ca</strong>elum. ‘Hemel’ is niet precies hetzelfde<br />

als ‘wat verhoogd is’ (de termen zijn niet uitwisselbaar) en daarom vindt<br />

<strong>Caesarius</strong> het geen goede etymologie.<br />

p. 81, r. 23, Philippus. <strong>Caesarius</strong> wijst erop dat in sommige gevallen de<br />

interpretatie <strong>van</strong> een naam niet toekomt aan alle dingen waaraan de naam<br />

is toegekend, zoals in het geval <strong>van</strong> ‘Philippus’, wat letterlijk ‘paardenliefhebber’<br />

(amator equorum) betekent. Dit maakt volgens <strong>Caesarius</strong> niet uit.<br />

Zolang de interpretatie maar toekomt aan degene aan wie de naam als eerste<br />

was toegekend (cui primum impositum est), is het een goede interpretatie<br />

<strong>van</strong> de naam. In het geval <strong>van</strong> ‘Phillipus’ is de eerste aan wie deze naam<br />

werd toegekend misschien wel de vader <strong>van</strong> Alexander de Grote.<br />

p. 81, r. 27, duplicem nominis interpretationem. Volgens <strong>Caesarius</strong><br />

28<br />

Hispanus, Tractatus [<strong>De</strong> Rijk], tractaat 5, p. 62; Buridanus, Summulae [Klima],<br />

tractaat 6, p. 414.<br />

29<br />

Buridanus, Summulae [Klima], p. 414, n. 21.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 119<br />

is de invoering <strong>van</strong> een dubbele interpretatie, zoals sommige mensen doen,<br />

overbodig. Hij richt zich hier waarschijnlijk tegen Petrus Hispanus en <strong>Johannes</strong><br />

Buridanus die inderdaad zeggen dat er twee soorten interpretatie zijn.<br />

Petrus Hispanus: “Er zijn twee soorten interpretatie. <strong>De</strong> ene is die niet<br />

uitwisselbaar is, zoals ‘laedens pedem’ de interpretatie is <strong>van</strong> wat ik ‘lapis’<br />

noem. <strong>De</strong> ander is uitwisselbaar, zoals ‘amator sapientiae’ de interpretatie<br />

is <strong>van</strong> wat ik ‘philosophus’ noem. En op deze laatste manier wordt ‘interpretatie’<br />

hier genomen.” (Interpretatio est duplex. Quedam enim est que non<br />

convertitur, ut ‘ledens pedem’ est interpretatio huius quod dico ‘lapis’. Alia<br />

autem est que convertitur, ut ‘amator sapientie’ est interpretatio huius quod<br />

dico ‘philosophus’. Et hoc modo sumitur hic ‘interpretatio’). 30 Buridanus<br />

legt deze passage uit: de interpretatie <strong>van</strong> ‘lapis’ als ‘laedens pedem’ speelde<br />

alleen een rol bij de impositio, toen een naam voor het ding ‘steen’ moest<br />

worden bedacht. Toen is er gekozen voor het woord ‘lapis’ omdat een steen<br />

soms de voet pijn doet. ‘lapis’ en ‘pedem laedens’ zijn echter geen uitwisselbare<br />

termen. Dat is wel het geval bij de tweede soort <strong>van</strong> interpretatie,<br />

die <strong>van</strong> ‘philosophus’ als ‘amator sapientiae’. 31<br />

<strong>Caesarius</strong> vindt deze indeling in soorten overbodig. Het interpretandum<br />

en de interpretatio hoeven niet uitwisselbaar (convertibilis) te zijn, zolang<br />

de interpretatie maar toekomt aan wat als eerste die naam kreeg. <strong>Caesarius</strong><br />

spreekt zichzelf hier tegen: de etymologie <strong>van</strong> ‘<strong>ca</strong>elum’ als ‘<strong>ca</strong>elatum’ keurde<br />

hij juist af omdat deze twee termen niet uitwisselbaar zijn.<br />

p. 81, r. 29, varie. <strong>Caesarius</strong> beschrijft hier op welke manieren we<br />

kunnen variëren in argumentaties met deze loci. Hij noemt drie manieren:<br />

1. Eenzelfde term kan als subject of als predi<strong>ca</strong>at worden gebruikt zoals<br />

in ‘een mossel is een bezielde substantie die in staat is waar te nemen’<br />

(waarin ‘bezielde substantie die in staat is waar te nemen’ wordt geprediceerd<br />

<strong>van</strong> ‘mossel’) versus ‘een bezielde substantie die in staat is<br />

waar te nemen is een mossel’ (waarin ‘mossel’ wordt geprediceerd <strong>van</strong><br />

‘bezielde substantie die in staat is waar te nemen’).<br />

2. Een argumentatie kan constructief of destructief zijn. Zo is de argumentatie<br />

met de conclusie dat filosofie nagestreefd moet worden (eerder<br />

in dit hoofdstuk) een constructieve argumentatie omdat in de conclusie<br />

het predi<strong>ca</strong>at wordt bevestigd <strong>van</strong> het subject. Een andere argumentatie<br />

uit dit hoofdstuk, de argumentatie voor de conclusie dat witheid<br />

geen substantie is, is juist destructief omdat in de conclusie het predi<strong>ca</strong>at<br />

wordt ontkend <strong>van</strong> het subject. Boëthius spreekt nergens over<br />

dit onderscheid. In de Middeleeuwen maakt men dit onderscheid wel<br />

vaak, in navolging <strong>van</strong> Aristoteles.<br />

30 Hispanus, Tractatus [<strong>De</strong> Rijk], p. 62.<br />

31 Buridanus, Summulae [Klima], pp. 414-415.


120 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

3. Tot slot kan een argumentatie redeneren <strong>van</strong>uit de definitie naar het<br />

gedefinieerde, maar ook andersom.<br />

Voor elk <strong>van</strong> deze variaties is er een aparte maximale propositie. <strong>De</strong> bovengenoemde<br />

wijzen <strong>van</strong> variatie geven de volgende verschillen in maximale<br />

propositie:<br />

1. Waaraan de definitie toekomt, daaraan komt ook het gedefinieerde toe<br />

vs.<br />

Wat aan de definitie toekomt, dat komt ook aan het gedefinieerde toe<br />

2. Waaraan de definitie toekomt, daaraan komt ook het gedefinieerde toe<br />

vs.<br />

Waaraan de definitie niet toekomt, daaraan komt ook het gedefinieerde<br />

niet toe<br />

3. Waaraan de definitie toekomt, daaraan komt ook het gedefinieerde toe<br />

vs.<br />

Waaraan het gedefinieerde toekomt, daaraan komt ook de definitie toe<br />

Merk op dat alleen het laatste onderscheid gepaard gaat met een onderscheid<br />

in differentia (‘<strong>van</strong>uit de definitie’ vs. ‘<strong>van</strong>uit het gedefinieerde’). Bij<br />

de andere variaties is de differentia steeds hetzelfde (‘<strong>van</strong>uit de definitie’)<br />

en verschilt alleen de maximale propositie. Nu begrijpen we ook de opmerking<br />

in het begin <strong>van</strong> hoofdstuk 7 dat een differentia universeler is dan een<br />

maximale propositie en verschillende maximale proposities bevat.<br />

p. 81, r. 34, ex seipso intelliget. <strong>Caesarius</strong> meent dat zijn opmerking<br />

dat met al deze variaties een verschil in maximale propositie correspondeert<br />

eigenlijk overbodig is, omdat goede leerlingen dat uit zichzelf ook al hadden<br />

begrepen. Hadden ze dat niet uit zichzelf al begrepen, dan is het volgens<br />

<strong>Caesarius</strong> nutteloos (inutilis) dat ze zich aan deze studie wijden.<br />

p. 81, r. 36, transeundum. <strong>Caesarius</strong> zou nu overgaan op de bespreking<br />

<strong>van</strong> de andere soort intrinsieke loci (die waar<strong>van</strong> de termen volgen<br />

op de substantie (consequuntur substantiam)), ware het niet dat hij eerst<br />

wil wijzen op een overeenkomst die de differentia ‘<strong>van</strong>uit de kenmerkende<br />

eigenschap’ (a proprio) heeft met de in dit hoofdstuk besproken differentiae.<br />

p. 81, r. 38, firma est et perpetua ratio consequendi. <strong>De</strong> verhouding <strong>van</strong><br />

de definitie tot het gedefinieerde, <strong>van</strong> de omschrijving tot het omschrevene<br />

en <strong>van</strong> de interpretatie tot het geïnterpreteerde is volgens <strong>Caesarius</strong> dezelfde<br />

als die <strong>van</strong> de kenmerkende eigenschap tot dat waar<strong>van</strong> het de kenmerkende<br />

eigenschap is (a proprio ad id cuius est proprium). Waarschijnlijk bedoelt


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 121<br />

<strong>Caesarius</strong> hier dat zoals definitie en gedefinieerde uitwisselbaar zijn, zo ook<br />

kenmerkende eigenschap en dat waar<strong>van</strong> het de kenmerkende eigenschap is<br />

uitwisselbaar zijn. Zoals ‘rationeel dier’ wordt geprediceerd <strong>van</strong> alle mensen<br />

en <strong>van</strong> niets anders dan <strong>van</strong> mensen, zo wordt ook een kenmerkende eigenschap<br />

als ‘in staat zijn te lachen’ geprediceerd <strong>van</strong> alle mensen en <strong>van</strong> niets<br />

anders dan <strong>van</strong> mensen. Dus als iets in staat is te lachen, dan is het een<br />

mens, en andersom.<br />

Waarschijnlijk voegt <strong>Caesarius</strong> ‘kenmerkende eigenschap’ toe in dit hoofdstuk<br />

omdat de hierboven beschreven manieren <strong>van</strong> variëren die toegestaan<br />

waren (d.w.z. geldige argumentaties opleverden) bij definitie, omschrijving<br />

en interpretatie, ook opgaan voor redeneringen met als differentia ‘kenmerkende<br />

eigenschap’. Dit komt doordat de kenmerkende eigenschap en dat<br />

waar<strong>van</strong> het de kenmerkende eigenschap is uitwisselbaar zijn. Wanneer er<br />

geen uitwisselbaarheid is tussen de relata leveren deze variaties onwaarheden.<br />

Stel bijvoorbeeld dat ijzer een noodzakelijke oorzaak is voor wapens.<br />

We mogen dan zeggen ‘als er geen ijzer is zijn er geen wapens’. <strong>De</strong> tweede<br />

manier <strong>van</strong> variatie ik hierboven gaf levert echter een onwaarheid: ‘Als er<br />

ijzer is zijn er wapens’.<br />

Het is onduidelijk of <strong>Caesarius</strong> ‘<strong>van</strong>uit de kenmerkende eigenschap’ ook<br />

rekent tot de loci ‘<strong>van</strong>uit de substantie’. <strong>De</strong> titel <strong>van</strong> het hoofdstuk is een<br />

argument tegen: hij spreekt over drie loci ‘<strong>van</strong>uit de substantie’. Aan de<br />

andere kant krijgt deze locus ook geen plaats binnen de andere groepen. Dit<br />

is weer een argument voor. Het argument tegen zou kunnen worden opgeheven<br />

met de hypothese dat <strong>Caesarius</strong> pas gaandeweg besloot dat deze locus<br />

ook nog bij deze groep hoorde. Het kan zijn dat hij het werk <strong>van</strong> <strong>Johannes</strong><br />

Buridanus heeft nageslagen waar hij deze locus tegenkwam. <strong>Johannes</strong> Buridanus<br />

bespreekt deze locus bij de loci die ook al zijn het geen definities,<br />

omschrijvingen of interpretaties, wel moeten worden gerekend tot de loci<br />

‘<strong>van</strong>uit de substantie’ omdat ze herleid kunnen worden tot loci ‘<strong>van</strong>uit de<br />

definitie’ etc. 32<br />

p. 81, r. 40, equus. Het voorbeeld dat <strong>Caesarius</strong> hier aandraagt is<br />

onduidelijk. Omdat het een voorbeeld is <strong>van</strong> een redenering ‘<strong>van</strong>uit de kenmerkende<br />

eigenschap’ (a proprio) moet <strong>Caesarius</strong> hier wel bedoelen dat ‘een<br />

dier dat in staat is tot discipline’ een kenmerkende eigenschap is <strong>van</strong> paard.<br />

Dat dit inderdaad een kenmerkende eigenschap <strong>van</strong> paard is illustreert hij<br />

met een citaat <strong>van</strong> Horatius. Horatius, Epistulae, I, 2, 64-65: “<strong>De</strong> trainer<br />

beteugelt het paard met zachte nek dat in staat is te leren, om te gaan in<br />

de richting die de ruiter hem aangeeft” (Fingit equum tenera docilem cervice<br />

magister/ ire viam qua monstret eques). <strong>Caesarius</strong> geeft de volgende<br />

argumentatie:<br />

32 Buridanus, Summulae[Klima], pp. 415-417.


122 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

(9) Een paard is een dier dat in staat is tot discipline (zie Horatius)<br />

Dus een paard kan getemd worden<br />

Het probleem is dat de maximale propositie die <strong>Caesarius</strong> vervolgens geeft<br />

niet klopt met de argumentatie. <strong>De</strong> maximale propositie luidt: als de kenmerkende<br />

eigenschap <strong>van</strong> iets aan iets toekomt, komt ook dat waar<strong>van</strong> het<br />

de kenmerkende eigenschap is daaraan toe (si cui proprium alicuius rei convenit,<br />

et id cuius est proprium). Op grond <strong>van</strong> deze maximale propositie<br />

zouden we de volgende argumentatie verwachten:<br />

(10) Iets is een dier dat in staat is tot discipline<br />

Dus iets is een paard<br />

Maar dit lijkt niet de conclusie waar <strong>Caesarius</strong> op uit is. Hij zegt namelijk:<br />

“Van hieruit kan worden bewezen dat een paard tam kan worden” (Hinc et<br />

equus mansuescere posse probatur).<br />

Hoofdstuk 9: Over deze loci die volgen op de substantie <strong>van</strong><br />

de termen<br />

p. 82, r. 4, terminorum substantiam consequuntur. Na in hoofdstuk 8<br />

de loci ‘<strong>van</strong>uit de substantie’ te hebben besproken, behandelt <strong>Caesarius</strong> in<br />

hoofdstuk 9 tot en met 13 de loci die wel worden gehaald uit de termen<br />

die in de vraag genoemd zijn, maar die niet de substantie <strong>van</strong> die termen<br />

aanduiden, maar dingen die op deze substantie volgen. Uit de voorbeelden<br />

blijkt dat <strong>Caesarius</strong> hiermee zo ongeveer alles bedoelt wat er nog <strong>van</strong> een<br />

ding kan worden gezegd op het moment dat men de substantie <strong>van</strong> het ding<br />

kent.<br />

p. 82, r. 5, multifaria divisio. Omdat op zeer veel manieren dingen kunnen<br />

‘kleven aan’ (adhaerescunt) een substantie, er is een grote variëteit <strong>van</strong><br />

deze soort loci. <strong>De</strong>ze passage neemt <strong>Caesarius</strong> letterlijk over uit Boëthius:<br />

DDT 1188A7-B10: “Nu moeten we deze [loci] bespreken die volgen op de<br />

substantie <strong>van</strong> de termen. Er is een grote variëteit <strong>van</strong> deze want er zijn<br />

meerdere dingen die kleven aan elke substantie” (Nunc de his dicendum est<br />

qui terminorum substantiam consequuntur. Horum multifaria est diversio,<br />

plura sunt enim quae substantiis singulis adhaerescunt).<br />

p. 82, r. 6, Ex his igitur alii. <strong>Caesarius</strong> somt de differentiae <strong>van</strong> de loci<br />

<strong>van</strong> deze soort op: ‘<strong>van</strong>uit het geheel’ (a toto), ‘<strong>van</strong>uit de delen’ (a partibus),<br />

‘<strong>van</strong>uit de oorzaken’ (a <strong>ca</strong>usis), ‘<strong>van</strong>uit de effecten’ (ab effectibus of<br />

ab effectis), ‘<strong>van</strong>uit het ontstaan’ (a generatione), ‘<strong>van</strong>uit het vergaan’ (a


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 123<br />

corruptione), ‘<strong>van</strong>uit het nut’ (ab usibus), ‘<strong>van</strong>uit de gewoonlijke accidenten’<br />

(a communiter accidentibus). In de volgende hoofdstukken zal hij deze loci<br />

in deze volgorde behandelen.<br />

p. 82, r. 7, Cicero. Cicero spreekt over de locus ‘ab effectis’ in Topi<strong>ca</strong><br />

iii, 11; iv, 23 en xviii, 67.<br />

p. 82, r. 10, a toto. In dit hoofdstuk zal <strong>Caesarius</strong> al een begin maken<br />

met de behandeling <strong>van</strong> de loci ‘<strong>van</strong>uit het geheel’ en ‘<strong>van</strong>uit de delen’. <strong>De</strong><br />

behandeling <strong>van</strong> de locus ‘<strong>van</strong>uit het geheel’ wordt volgens <strong>Caesarius</strong> vergemakkelijkt<br />

wanneer we kijken op hoeveel manieren ‘geheel’ (totum) wordt<br />

gezegd. Hier spreekt <strong>Caesarius</strong> over twee manieren (duobus modis), maar in<br />

hoofdstuk 10 zal hij er nog vier aan toe voegen. ‘Geheel’ wordt gezegd als<br />

geslacht (ut genus) of als dat wat als integraal geheel bestaat uit zijn delen<br />

(ut id quod ex partibus integratur). Boëthius geeft dezelfde twee manieren<br />

waarop ‘geheel’ wordt gezegd: DDT 1188B7-9: “Totum duobus modis dici<br />

solet, aut ut genus, aut ut id quod integrum ex pluribus partibus constat.”<br />

Wat het verschil tussen deze twee soorten <strong>van</strong> geheel is wordt duidelijk uit<br />

de voorbeelden die <strong>Caesarius</strong> geeft.<br />

p. 82, r. 14, an iustitia sit bona. Als voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie<br />

‘<strong>van</strong>uit het geheel als geslacht’ geeft <strong>Caesarius</strong> de volgende argumentatie bij<br />

de vraag of rechtvaardigheid goed is:<br />

(11) Elke deugd is goed<br />

Rechtvaardigheid is een deugd<br />

Dus rechtvaardigheid is goed<br />

Maximale propositie: wat toekomt aan het geslacht komt ook toe<br />

aan de soort (quae generi adsunt, et speciei)<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit het geheel, d.w.z. <strong>van</strong>uit het geslacht (a toto,<br />

hoc est a genere)<br />

Boëthius geeft hier als voorbeeld of rechtvaardigheid nuttig (utilis) is (DDT<br />

1188B9-C2).<br />

p. 82, r. 18, an humanae res providentia regantur. <strong>Caesarius</strong>’ voorbeeld<br />

<strong>van</strong> een argumentatie ‘<strong>van</strong>uit een integraal geheel’ (bij de vraag of de<br />

menselijke aangelegenheden (humanae res) worden bestuurd door de voorzienigheid):


124 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

(12) <strong>De</strong> wereld wordt bestuurd door voorzienigheid<br />

<strong>De</strong> menselijke aangelegenheden zijn een deel <strong>van</strong> de wereld<br />

Dus de menselijke aangelegenheden worden bestuurd door voorzienigheid<br />

Maximale propositie: wat toekomt aan het geheel komt ook toe aan<br />

de delen (quod toti convenit, et partibus)<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit het geheel, d.w.z. <strong>van</strong>uit het integrale geheel<br />

dat bestaat uit de delen (a toto, hoc est ab integro quod partibus<br />

constat)<br />

Boëthius geeft hier hetzelfde voorbeeld (DDT 1188C3-9).<br />

p. 82, r. 24, ab utriusque partibus. Als ‘geheel’ op twee manieren wordt<br />

gezegd, wordt ook ‘delen’ op twee manieren gezegd, en correspondeert ook<br />

met elk <strong>van</strong> deze manieren een locus, namelijk ‘<strong>van</strong>uit de delen <strong>van</strong> het geheel<br />

oftewel geslacht’ (a partibus totius sive generis) en ‘<strong>van</strong>uit de delen <strong>van</strong><br />

het integrale geheel’ (integri partes).<br />

p. 82, r. 25, an virtus sit mentis bene compositae habitus. <strong>Caesarius</strong>’<br />

voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie ‘<strong>van</strong>uit de delen <strong>van</strong> het geheel oftewel geslacht’<br />

(bij de vraag of deugd de houding is <strong>van</strong> een goed ingestelde geest):<br />

(13) Rechtvaardigheid, dapperheid, gematigdheid en bezonnenheid zijn<br />

houdingen <strong>van</strong> een goed ingestelde geest<br />

Rechtvaardigheid, dapperheid, gematigdheid en bezonnenheid vallen<br />

onder deugd als onder een geslacht<br />

Dus deugd is de houding <strong>van</strong> een goed ingestelde geest<br />

Maximale propositie: wat aanwezig is bij elk deel apart, dat is noodzakelijk<br />

aanwezig bij het geheel (quod singulis inest partibus, id toti<br />

inesse necesse est)<br />

Differentia: ‘<strong>van</strong>uit de delen <strong>van</strong> het geheel of geslacht’ (a partibus<br />

totius sive generis)<br />

Boëthius geeft hier hetzelfde voorbeeld (DDT 1188C13-D11).<br />

p. 82, r. 32, est ne rhetori<strong>ca</strong> utilis? <strong>Caesarius</strong>’ voorbeeld <strong>van</strong> een<br />

argumentatie ‘<strong>van</strong>uit de delen <strong>van</strong> het integrale geheel’ (bij de vraag of<br />

retori<strong>ca</strong> nuttig is):<br />

(14) Vinding, dispositie, elocutie en herinnering zijn nuttig<br />

Vinding, dispositie, elocutie en herinnering zijn de delen <strong>van</strong> retori<strong>ca</strong><br />

Dus retori<strong>ca</strong> is nuttig


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 125<br />

Maximale propositie en differentia worden niet expliciet gegeven. Boëthius<br />

behandelt hier als voorbeeld de vraag of geneeskunst nuttig is (DDT 1188D11-<br />

1189A4).<br />

p. 82, r. 36, num hic, quem servum esse constiterit, liber sit. Tot slot<br />

geeft <strong>Caesarius</strong> een voorbeeld <strong>van</strong> een destructieve argumentatie ‘<strong>van</strong>uit de<br />

delen’. <strong>De</strong> vorige waren alle constructief. <strong>De</strong> vraag is of een bepaalde man<br />

een vrij man is.<br />

(15) <strong>De</strong> man is niet vrijgelaten door toevoeging aan de census, noch door<br />

aanraking met de vrijlatingsstaf, noch door een testament<br />

Dus de man is niet vrij<br />

Maximale propositie: als alle delen gescheiden zijn <strong>van</strong> een ding, is<br />

noodzakelijk ook het geheel er<strong>van</strong> gescheiden (si omnes partes a re<br />

qualibet abiunctae fuerint, et totum necessario abiungetur)<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit de delen, of te wel, <strong>van</strong>uit de opsomming <strong>van</strong> de<br />

delen (a partibus, sive a partium enumeratione)<br />

Boëthius geeft dit voorbeeld in constructieve vorm (DDT 1189A4-9).<br />

Het verschil tussen een geheel als geslacht en een geheel als ‘integraal<br />

geheel wat uit zijn delen bestaat’ wordt door <strong>Caesarius</strong> niet expliciet uitgelegd,<br />

maar uit de voorbeelden kunnen we het verschil afleiden. Een deel<br />

<strong>van</strong> een geheel als geslacht, d.w.z. een soort, krijgt wel op zichzelf al de<br />

naam <strong>van</strong> het geheel (zo is een mens een dier), terwijl dat bij delen <strong>van</strong> een<br />

integraal geheel niet kan (vinding is nog geen retori<strong>ca</strong>; een dak is nog geen<br />

huis). Bij de laatste zijn alle delen nodig voordat er sprake is <strong>van</strong> het geheel<br />

(dat wil zeggen alle delen zijn noodzakelijke voorwaarden voor het geheel),<br />

bij de eerste is één deel genoeg (dat wil zeggen één deel is al een voldoende<br />

voorwaarde voor het geheel). Bij het laatste voorbeeld dat <strong>Caesarius</strong> noemt<br />

geeft hij niet aan met welk soort deel we hier te maken hebben. Het is echter<br />

duidelijk dat in dit voorbeeld één deel al genoeg is voor het geheel: een slaaf<br />

hoeft maar op één <strong>van</strong> deze manieren te zijn vrijgelaten om vrij te zijn. We<br />

hebben hier dus te maken hebben met een argumentatie ‘<strong>van</strong>uit de delen<br />

<strong>van</strong> een geheel als geslacht’. In dit voorbeeld is het geslacht ‘vrij zijn’ en de<br />

soorten ‘vrij zijn door toevoeging aan de census’, ‘vrij zijn door aanraking<br />

met de vrijlatingsstaf’ en ‘vrij zijn door een testament’. Een argumentatie<br />

<strong>van</strong> dezelfde vorm als in het laatste voorbeeld, maar met de andere soort<br />

<strong>van</strong> deel en geheel, zou ook geldig zijn. Beschouw bijvoorbeeld:<br />

(16) Er is geen dak, geen muur, geen fundament<br />

Dus er is geen huis<br />

<strong>De</strong>ze redenering is geldig, maar sterker dan noodzakelijk. Als er alleen geen<br />

dak was was er ook geen huis geweest. Dit is niet het geval bij de redene-


126 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

ring met de slaaf: als deze alleen niet door een testament was vrijgelaten,<br />

betekende dat nog niet dat hij dus niet vrij was.<br />

p. 82, r. 40, ut Ciceroni placet. Het voorbeeld met de slaaf komt<br />

<strong>van</strong> Cicero. Zoals <strong>Caesarius</strong> hier zegt noemt Cicero dit soort argumentatie<br />

een ‘opsomming <strong>van</strong> de delen’ (partium enumeratio). Cicero, Topi<strong>ca</strong> ii, 10:<br />

“(. . . ) soms is er een opsomming <strong>van</strong> de delen, die op de volgende manier<br />

wordt behandeld: als iemand noch door door toevoeging aan de census,<br />

noch door aanraking met de vrijlatingsstaf, noch door een testament vrij is<br />

gemaakt, is hij niet vrij. En geen <strong>van</strong> deze dingen is het geval, dus hij is<br />

niet vrij” ((. . . ) tum partium enumeratio, quae tractatur hoc modo: si neque<br />

censu nec vindicta nec testamento liber factus est, non est liber; neque ulla<br />

est earum rerum; non est igitur liber).<br />

Hoofdstuk 10: Over enkele andere wijzen <strong>van</strong> ‘geheel’<br />

In dit hoofdstuk zal <strong>Caesarius</strong> bespreken op welke vier andere manieren<br />

‘geheel’ wordt gezegd (vergelijk Aristoteles’ behandeling <strong>van</strong> verschillende<br />

noties <strong>van</strong> ‘geheel’, Metaphysi<strong>ca</strong> 1023b26-36) en hoe men <strong>van</strong>uit deze soorten<br />

<strong>van</strong> geheel kan argumenteren. In onderstaande tabel staan de voorbeelden<br />

die <strong>Caesarius</strong> in dit hoofdstuk geeft bijeen. Aan het eind <strong>van</strong> het hoofdstuk<br />

geeft <strong>Caesarius</strong> nog enkele voorbeelden <strong>van</strong> argumentaties ‘<strong>van</strong>uit geheel als<br />

geslacht’ en ‘<strong>van</strong>uit integraal geheel’ (de twee wijzen <strong>van</strong> geheel die al in het<br />

vorige hoofdstuk zijn behandeld). <strong>De</strong>ze zijn ook aan de tabel toegevoegd.<br />

soort<br />

geheel<br />

omschrijving voorbeeld<br />

<strong>van</strong> geheel<br />

kwantiteit wanneer iets<br />

universeel<br />

wordt gezegd<br />

bijbehorende<br />

delen <strong>van</strong><br />

het geheel<br />

elk dier mens, leeuw,<br />

rund<br />

voorbeeld<br />

<strong>van</strong> argumentatie<br />

<strong>van</strong>uit geheel<br />

naar<br />

deel<br />

Als Apollo in<br />

alle dingen een<br />

ziener is die de<br />

waarheid verkondigt,<br />

is hij<br />

dat ook in dit<br />

geval<br />

voorbeeld<br />

<strong>van</strong> argumentatie<br />

<strong>van</strong>uit deel<br />

naar geheel<br />

Als Apollo<br />

in dit geval<br />

niet een ziener<br />

is die<br />

de waarheid<br />

verkondigt, is<br />

hij dat niet in<br />

alle gevallen


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 127<br />

wijze wanneer iets<br />

zonder meer<br />

(simpliciter)<br />

wordt gezegd<br />

tijd (zonder omschrijving)<br />

plaats (zonder omschrijving)<br />

mens<br />

wandelt<br />

geletterde man<br />

wandelt stapvoets<br />

altijd nu, <strong>van</strong>daag,<br />

ooit<br />

overal hier, ergens, in<br />

Rome<br />

Als God zich<br />

niet zonder<br />

meer beweegt,<br />

beweegt hij<br />

zich ook niet<br />

op een of<br />

andere manier<br />

Als iemand<br />

niet zonder<br />

meer wandelt,<br />

wandelt hij ook<br />

niet stapvoets<br />

Als God altijd<br />

is, is hij ook nu<br />

Als God overal<br />

is, is hij ook<br />

hier<br />

geslacht dier mens, paard Als het geen<br />

dier is wat in<br />

de verte opdoemt,<br />

is het<br />

ook geen mens<br />

en ook geen<br />

paard<br />

integraal<br />

geheel<br />

huis dak, muren,<br />

fundament<br />

Er is een huis,<br />

dus er is een<br />

dak en er zijn<br />

muren en er is<br />

een fundament<br />

Tabel 6.1: <strong>De</strong> loci <strong>van</strong>uit het geheel en de delen.<br />

Als God zich<br />

op een of<br />

andere manier<br />

beweegt, beweegt<br />

hij zich<br />

ook zonder<br />

meer<br />

Als iemand<br />

stapvoets<br />

wandelt, wandelt<br />

hij ook<br />

zonder meer.<br />

Als God niet<br />

nu is, is hij<br />

ook niet altijd<br />

Hij is niet hier,<br />

dus hij is ook<br />

niet overal<br />

Het is een<br />

mens, of het is<br />

een paard, dus<br />

het is een dier<br />

Er is geen<br />

muur, of er<br />

is geen dak,<br />

of er is geen<br />

fundament,<br />

dus er is geen<br />

huis<br />

<strong>Caesarius</strong> geeft zelf niet <strong>van</strong> alle mogelijkheden een voorbeeld. <strong>De</strong> schuingedrukte<br />

voorbeelden heb ik zelf aangevuld.<br />

<strong>Caesarius</strong> geeft geen complete argumentaties. <strong>De</strong> volledige argumentaties<br />

zouden allemaal hypothetische syllogismen zijn met als redeneerschema<br />

modus ponens of modus tollens, maar <strong>Caesarius</strong> geeft hier in de meeste<br />

gevallen alleen de conditionele premissen <strong>van</strong> deze argumentaties. Alleen<br />

als voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie <strong>van</strong>uit de delen naar het geheel bij geheel<br />

qua wijze geeft hij een volledige argumentatie (overigens niet geheel


128 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

in bovenstaand schema overgenomen) en een enkele keer geeft hij juist de<br />

hele argumentatie behalve de conditionele premisse. <strong>Caesarius</strong> maakt geen<br />

onderscheid tussen si(als)-proposities (waarin het antecedens niet is aangenomen)<br />

en ergo(dus)-inferenties (waarin het antecedens wel is aangenomen).<br />

Bij Bird lezen we dat men deze twee dingen ook in de veertiende eeuw door<br />

elkaar haalde. 33<br />

<strong>De</strong> maximale proposities, die <strong>Caesarius</strong> hier niet expliciet geeft, dienen<br />

steeds om de waarheid <strong>van</strong> de conditionele premisse te ondersteunen. 34<br />

<strong>De</strong> argumentaties <strong>van</strong> geheel qua wijze verschillen <strong>van</strong> de andere drie<br />

nieuwe manieren <strong>van</strong> geheel op één opvallend punt. Bij de argumentaties<br />

<strong>van</strong>uit het geheel naar de delen zien we bij geheel qua wijze een destructief<br />

voorbeeld terwijl alle andere manieren <strong>van</strong> geheel een constructieve argumentatie<br />

geven. <strong>De</strong> situatie bij argumentaties <strong>van</strong>uit de delen naar het<br />

geheel is precies omgekeerd: hier zien we bij geheel qua wijze een constructieve<br />

argumentatie en bij de andere manieren <strong>van</strong> geheel een destructieve.<br />

Hierin komt geheel qua wijze overeen met geheel als geslacht, en de andere<br />

drie manieren (qua kwantiteit, tijd en plaats) komen in argumentatiestructuur<br />

overeen met integraal geheel. Bij geheel qua wijze is het namelijk, net<br />

als bij geheel qua geslacht, zo dat één deel al voldoende voorwaarde is voor<br />

het geheel (als iemand stapvoets loopt, loopt hij namelijk zonder meer). Bij<br />

de andere drie wijzen is het zo dat alle delen noodzakelijke voorwaarden<br />

zijn voor het geheel (pas als God elk afzonderlijk deel <strong>van</strong> de tijd is, mogen<br />

we concluderen dat hij altijd is). Zie ook het commentaar op het vorige<br />

hoofdstuk.<br />

Merk het verschil op tussen geheel qua kwantiteit als geheel als geslacht.<br />

Pas als we elk dier afzonderlijk zien zeggen we naar waarheid dat we elk dier<br />

(omne animal) zien, maar als we alleen een koe zien, zeggen we wel al naar<br />

waarheid dat we een dier zien.<br />

Boëthius geeft dezelfde wijzen <strong>van</strong> geheel naast geheel als geslacht en<br />

integraal geheel als <strong>Caesarius</strong> (Boëthius, DDT 1189A13-15). Boëthius geeft<br />

ook dezelfde argumentaties als voorbeelden hierbij (Boëthius, DDT 1189A15-<br />

C2). <strong>De</strong> enige verschillen zijn dat Boëthius de vraag behandelt of de ziel zich<br />

beweegt waar <strong>Caesarius</strong> de vraag stelt of God zich beweegt en dat Boëthius<br />

geen voorbeeld geeft <strong>van</strong> een argumentatie <strong>van</strong>uit het deel naar het geheel<br />

op het gebied <strong>van</strong> plaats. Bovendien zegt Boëthius nergens of het gaat om<br />

een constructief of destructief argument.<br />

33<br />

O. Bird, ‘The Formalizing of the Topics in Medieval Logic’, Notre Dame Journal of<br />

Formal Logic 1 (1960), p. 148.<br />

34<br />

Zie Stumps commentaar op deze passage bij in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis<br />

[Stump], p. 121.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 129<br />

Hoofdstuk 11: Over de loci die ‘<strong>van</strong>uit de oorzaken’ worden genoemd<br />

In dit hoofdstuk behandelt <strong>Caesarius</strong> de vier Aristotelische oorzaken en geeft<br />

hij voorbeelden <strong>van</strong> argumentaties <strong>van</strong>uit deze oorzaken.<br />

p. 83, r. 32, A <strong>ca</strong>usis. Hier geeft <strong>Caesarius</strong> de vier Aristotelische oorzaken:<br />

werkoorzaak, materiële oorzaak, formele oorzaak en doeloorzaak.<br />

<strong>Caesarius</strong> gebruikt dezelfde woorden om deze oorzaken te omschrijven als<br />

Boëthius, zie Boëthius, DDT 1189C3-7: “Er zijn meerdere oorzaken: ze<br />

verschaffen en bewerkstelligen het principe <strong>van</strong> beweging, of ze nemen als<br />

onderliggende de vormen <strong>van</strong> de soorten op, of <strong>van</strong>wege die gebeurt er iets,<br />

of ze zijn de vorm <strong>van</strong> iets” (Sunt plures <strong>ca</strong>usae quae vel principium motus<br />

praestant atque efficiunt, vel specierum formas subjectae suscipiunt, vel<br />

propter eas aliquid fit, vel quae cujuslibet forma est). Ook de voorbeelden<br />

en de maximale proposities die <strong>Caesarius</strong> in het vervolg noemt neemt hij<br />

over <strong>van</strong> Boëthius (DDT 1189C7-1190A3).<br />

p. 83, r. 37, Ab efficienti igitur <strong>ca</strong>usa. Als voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie<br />

<strong>van</strong>uit de werkoorzaak geeft <strong>Caesarius</strong>:<br />

(17) Het samenleven <strong>van</strong> mensen is natuurlijk<br />

Het samenleven <strong>van</strong> mensen bewerkstelligt rechtvaardigheid<br />

Dus rechtvaardigheid is natuurlijk<br />

Maximale propositie: de dingen waar<strong>van</strong> de werkoorzaak natuurlijk<br />

is, zijn zelf ook natuurlijk<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit de werkoorzaak<br />

<strong>Caesarius</strong> ondersteunt de eerste premisse nog met de propositie “de mens<br />

is <strong>van</strong> nature een gezelschapsdier”. <strong>De</strong>ze maakt echter geen deel uit <strong>van</strong><br />

de argumentatie zelf. Hier is de functie <strong>van</strong> de maximale propositie het<br />

rechtvaardigen <strong>van</strong> de overgang <strong>van</strong> de premissen naar de conclusie. Dit<br />

in tegenstelling tot de argumentaties <strong>van</strong>uit het geheel, waar de maximale<br />

proposities de conditionele premissen ondersteunden.<br />

p. 84, r. 4, A materiali. <strong>Caesarius</strong>’ voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie<br />

<strong>van</strong>uit de materiële oorzaak:<br />

(18) <strong>De</strong> Moren hebben geen ijzer<br />

Dus de Moren hebben geen zwaard<br />

Maximale propositie: als de materiële oorzaak er niet is, kunnen<br />

ook de dingen die uit die materiële oorzaak zijn samengesteld er<br />

niet zijn


130 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit de materiële oorzaak<br />

p. 84, r. 8, A formali. <strong>Caesarius</strong>’ voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie <strong>van</strong>uit de<br />

formele oorzaak:<br />

(19) Daedalus had in zijn natuurlijke vorm geen vleugels<br />

Dus Daedalus kon niet vliegen<br />

Maximale propositie: elk ding kan slechts zoveel als zijn natuurlijk<br />

vorm toelaat<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit de formele oorzaak<br />

Bij de argumentaties <strong>van</strong> de materiële oorzaak en <strong>van</strong>uit de formele oorzaak<br />

die <strong>Caesarius</strong> hier geeft is de functie <strong>van</strong> de maximale proposities ook, zoals<br />

bij de argumentatie <strong>van</strong>uit de werkoorzaak, het rechtvaardigen <strong>van</strong> de overgang<br />

<strong>van</strong> de premissen naar de conclusie. Het verschil tussen deze twee en<br />

de argumentatie <strong>van</strong>uit de werkoorzaak is echter dat er in de argumentatie<br />

<strong>van</strong>uit de werkoorzaak een premisse is die expliciet aangeeft dat we hier te<br />

maken hebben met een relatie <strong>van</strong> werkoorzaak tot effect (fecit <strong>van</strong> dezelfde<br />

stam als efficiens in efficiens <strong>ca</strong>usa, werkoorzaak), terwijl in de argumentatie<br />

<strong>van</strong>uit de materiële oorzaak wordt verzwegen dat ijzer en zwaard in de<br />

relatie staan <strong>van</strong> materiële oorzaak tot effect en in de argumentatie <strong>van</strong>uit<br />

de formele oorzaak dat ‘in de natuurlijke vorm vleugels hebben’ de formele<br />

oorzaak is <strong>van</strong> vliegen. Maar waarschijnlijk moeten we geen principiële reden<br />

(<strong>van</strong> Boëthius, <strong>van</strong> wie deze argumentaties per slot <strong>van</strong> rekening komen)<br />

<strong>van</strong> het verschil tussen deze argumentaties zoeken, maar vonden Boëthius<br />

en <strong>Caesarius</strong> het overbodig de volledige argumentatie te geven.<br />

p. 84, r. 12, A fine. <strong>Caesarius</strong>’ voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie <strong>van</strong>uit<br />

de doeloorzaak:<br />

(20) Als het goed is gelukkig te zijn, is ook rechtvaardigheid goed<br />

Het doel <strong>van</strong> rechtvaardigheid is, dat als iemand volgens de rechtvaardigheid<br />

leeft, hij naar geluk wordt gevoerd<br />

Dus rechtvaardigheid is goed<br />

Maximale propositie: waar<strong>van</strong> het doel goed is, dat is zelf ook goed<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit het doel of <strong>van</strong>uit de doeloorzaak<br />

In deze argumentatie wordt wel aangegeven dat geluk het doel <strong>van</strong> rechtvaardigheid<br />

is, maar ontbreekt de premisse die aangeeft dat het antecedens<br />

<strong>van</strong> de conditionele premisse waar is (die zou moeten luiden dat geluk goed<br />

is). <strong>De</strong> maximale propositie dient hier, in tegenstelling tot de argumentaties<br />

<strong>van</strong>uit de andere soorten oorzaken, om de conditionele premisse te rechtvaardigen.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 131<br />

Hoofdstuk 12: Over de loci die ‘<strong>van</strong>uit de effecten’ worden genoemd,<br />

en tevens ‘<strong>van</strong>uit het ontstaan’ en ‘<strong>van</strong>uit het vergaan’<br />

In dit hoofdstuk neemt <strong>Caesarius</strong> weinig over uit Boëthius.<br />

p. 84, r. 21, duplicem. Naast de indeling <strong>van</strong> oorzaken in werkoorzaak,<br />

materiële oorzaak, formele oorzaak en doeloorzaak, die <strong>Caesarius</strong> in het vorige<br />

hoofdstuk heeft behandeld, geeft <strong>Caesarius</strong> hier een andere indeling <strong>van</strong><br />

soorten oorzaken: noodzakelijke oorzaken (<strong>ca</strong>usa necessaria) zijn oorzaken<br />

zonder welke het effect niet kan bestaan (sine qua effectus esse non potest);<br />

voldoende oorzaken (<strong>ca</strong>usa sufficiens) zijn zodanige oorzaken dat als die<br />

oorzaak er is, het onmogelijk is dat het effect er niet is (si adsit, impossibile<br />

sit effectum non esse). <strong>Caesarius</strong> heeft dit onderscheid zelf nog niet eerder<br />

in dit tractaat behandeld, maar ik heb wel in het commentaar op hoofdstuk<br />

10 gesproken over het onderscheid tussen voldoende en noodzakelijke voorwaarden.<br />

Boëthius spreekt nergens over dit onderscheid. <strong>Caesarius</strong> geeft<br />

voorbeelden <strong>van</strong> argumentaties ‘<strong>van</strong>uit het effect naar de noodzakelijke oorzaak’<br />

en ‘<strong>van</strong>uit het effect naar een voldoende oorzaak’.<br />

p. 84, r. 23, ab effectu ad <strong>ca</strong>usam necessariam. <strong>Caesarius</strong>’ voorbeeld<br />

<strong>van</strong> een argumentatie <strong>van</strong>uit het effect naar een noodzakelijke oorzaak:<br />

(21) Er is een zwaard<br />

Dus er is ijzer<br />

Maximale propositie: wanneer het effect wordt gesteld, wordt ook<br />

de noodzakelijke oorzaak er<strong>van</strong> gesteld<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit het effect naar de noodzakelijke oorzaak<br />

Dit is een constructieve argumentatie.<br />

p. 84, r. 27, ab effectu ad <strong>ca</strong>usam sufficientem. <strong>Caesarius</strong> wijst erop dat<br />

we dezelfde argumentatiestructuur niet kunnen gebruiken wanneer we <strong>van</strong>uit<br />

het effect naar de voldoende oorzaak willen argumenteren. <strong>De</strong> volgende<br />

argumentatie geldt namelijk niet:<br />

(22) Hij is gestorven<br />

Dus hij is vermoord<br />

Iemand kan namelijk ook op een andere manier dan door moord om het leven<br />

komen. We moeten bij argumentaties <strong>van</strong>uit het effect naar een voldoende<br />

oorzaak blijkbaar geen constructieve, maar een destructieve argumentatie<br />

gebruiken:


132 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

(23) Hij is niet gestorven<br />

Dus hij is niet vermoord<br />

p. 84, r. 33, lumen solis. Hier geeft <strong>Caesarius</strong> nog een ander voorbeeld.<br />

(24) <strong>De</strong> zon als lichtbron (lumen solis) is er niet<br />

Dus het uitgestraalde licht <strong>van</strong> de zon (lux eius) is er niet<br />

Het is onduidelijk <strong>van</strong> welke soort argumentatie dit een voorbeeld is. Het<br />

lijkt erop dat <strong>Caesarius</strong> deze argumentatie bedoelt als een voorbeeld <strong>van</strong><br />

een argumentatie <strong>van</strong>uit het effect naar de voldoende oorzaak, maar zoals<br />

ik het voorbeeld weergeef is het een argumentatie <strong>van</strong>uit de noodzakelijke<br />

voorwaarde naar het effect. Misschien draait <strong>Caesarius</strong> het standaardonderscheid<br />

tussen de woorden ‘lumen’ en ‘lux’ precies om of misschien heeft hij<br />

in een moment <strong>van</strong> onoplettendheid deze argumentatie toegevoegd.<br />

p. 84, r. 34, latior. Tot nu toe hebben we steeds voorbeelden gezien<br />

waarbij het predi<strong>ca</strong>at ‘zijn’ of ‘bestaan’ wordt gezegd of ontkend <strong>van</strong> het<br />

effect en de (noodzakelijke of voldoende) oorzaak (als het effect is, is ook<br />

de noodzakelijke oorzaak; als het effect niet is, is ook de voldoende oorzaak<br />

niet). Nu wordt het veld <strong>van</strong> argumenteren (<strong>ca</strong>mpus argumentandi)<br />

uitgebreid met andere predi<strong>ca</strong>ten die worden gezegd of ontkend <strong>van</strong> effect<br />

en oorzaak. We krijgen nu argumentaties <strong>van</strong> de vorm: als de oorzaak de<br />

eigenschap x heeft, heeft ook het effect de eigenschap x. <strong>Caesarius</strong> stapt<br />

hier -waarschijnlijk onbewust- <strong>van</strong> argumenten ‘<strong>van</strong>uit het effect’ weer over<br />

op argumenten ‘<strong>van</strong>uit de oorzaak’.<br />

p. 84, r. 35, autore Hegio. <strong>Caesarius</strong> verwijst naar Alexander Hegius<br />

voor de uitbreiding <strong>van</strong> het veld <strong>van</strong> argumentaties ‘<strong>van</strong>uit het effect’ met<br />

argumentaties met andere predi<strong>ca</strong>ten dan ‘zijn’. Alexander Hegius (?1439-<br />

1498) stond <strong>van</strong> 1483 tot aan zijn dood aan het hoofd <strong>van</strong> de Latijnse school<br />

in <strong>De</strong>venter. 35 Onder zijn rectoraat maakt deze school een periode <strong>van</strong> grote<br />

bloei door en leverde beroemde leerlingen op zoals de al genoemde Erasmus<br />

en Jacobus Faber Stapulensis. <strong>Caesarius</strong> was op zijn beurt weer een leerling<br />

<strong>van</strong> Jacobus Faber Stapulensis (zie 1.1). Stapulensis liet in 1503 de Carmina<br />

(gedichten) <strong>van</strong> Hegius drukken. 36 Ik heb de Dialogi <strong>van</strong> Hegius nagezocht<br />

op deze passage over de locus ‘<strong>van</strong>uit het effect’, maar ik heb geen enkele<br />

opmerking over welke locus ook maar kunnen vinden. Misschien circuleerde<br />

er in <strong>Caesarius</strong>’ tijd een los tractaat <strong>van</strong> Hegius over topi<strong>ca</strong>. 37<br />

35<br />

Zie voor Hegius 1.1, 1.3 en mijn commentaar op hoofdstuk 19 <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>.<br />

36<br />

J. C. Bedaux, Hegius poeta, proefschrift, Rijksuniversiteit Leiden, <strong>De</strong>venter: Saland<br />

de Lange, 1998, pp. 40-44.<br />

37<br />

A. Hegius, Alexandri Hegii artium magistri Gymnasiarch et quondam Dauentriensis


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 133<br />

p. 84, r. 36, statuam. <strong>Caesarius</strong> geeft voor elk <strong>van</strong> de vier Aristotelische<br />

oorzaken een voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie volgens het principe: als<br />

de oorzaak de eigenschap x heeft, heeft ook het effect de eigenschap x. Zo<br />

is in <strong>Caesarius</strong>’ voorbeelden bij een werkoorzaak het product <strong>van</strong> de maker<br />

aanbevelenswaardig als de maker aanbevelenswaardig is (een standbeeld <strong>van</strong><br />

Phidias); bij een materiële oorzaak het ding duur als het materiaal duur is<br />

(zijden lappen) of het ding eervol als de stof of inhoud eervol is (wetenschap<br />

over de ziel); bij een formele oorzaak het ding waardig of minder waardig al<br />

naar gelang de vorm waardig of minder waardig is (een mens als rationeel<br />

dier); en bij een doeloorzaak het ding goed of nuttig als het doel goed of<br />

nuttig is (de vrije kunsten).<br />

p. 84, r. 37, illud Ovidii. Ovidius, Metamorphoses, II.5: ”<strong>De</strong> arbeid<br />

overtrof het materiaal” (Materiam superabat opus).<br />

p. 84, r. 40, iuxta Horatii sententiam. Horatius, Epistulae, I.1.52: “Zilver<br />

is goedkoper dan goud” (Vilius argentum est auro).<br />

p. 85, r. 2, ab Aristotele. Aristoteles, <strong>De</strong> anima, 402a1-5: “In de mening<br />

dat kennis behoort tot de dingen die mooi en waardevol zijn, en de ene vorm<br />

<strong>van</strong> kennis meer dan de andere of door haar precisie of doordat die gaat over<br />

betere en bewonderenswaardige onderwerpen, is het natuurlijk dat wij het<br />

onderzoek <strong>van</strong> de ziel om beide redenen bij de meest vooraanstaande dingen<br />

rekenen” ( <br />

<br />

).<br />

p. 85, r. 7, ab effectibus. <strong>Caesarius</strong> keert weer terug naar de loci ‘<strong>van</strong>uit<br />

de effecten’. Hij zegt dat volgens Boëthius de locus ‘<strong>van</strong>uit het effect’ en de<br />

locus ‘<strong>van</strong>uit het ontstaan’ (a generatione) dezelfde zijn. We lezen inderdaad<br />

in DDT 1190A10-12 dat loci ‘<strong>van</strong>uit het ontstaan’ ook wel ‘<strong>van</strong>uit de<br />

effecten’ kunnen worden genoemd (“Est autem primum quidem exemplum<br />

a generationibus, quod idem ab effectibus vo<strong>ca</strong>ri potest”). <strong>Caesarius</strong> zegt<br />

slechts heel sporadisch dat hij het niet eens is met een opvatting, maar hier<br />

zegt hij toch dat hij deze gelijkstelling <strong>van</strong> Boëthius niet accepteert. Een<br />

effect is namelijk, volgens de definitie, wat volgt op de oorzaken (quae ad<br />

<strong>ca</strong>usas ipsas sequatur), terwijl ontstaan veeleer een of andere weg is om effecten<br />

te produceren (via quaedam ad effectus producendos). En zo omschrijft<br />

<strong>Caesarius</strong> ‘vergaan’ (corruptio) ook als een weg om effecten te beëindigen.<br />

p. 85, r. 13, A generatione. <strong>Caesarius</strong> geeft een voorbeeld <strong>van</strong> een<br />

philosophi presbyteri vtriusque lingue docti Dialogi, <strong>De</strong>venter: Pafraet, 1503.


134 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

argumentatie ‘<strong>van</strong>uit het ontstaan’ en een <strong>van</strong> ‘<strong>van</strong>uit het vergaan’:<br />

(25) Gewennig aan de deugd is goed<br />

Dus deugd is goed<br />

Maximale propositie: waar<strong>van</strong> het ontstaan goed is, dat is zelf ook<br />

goed<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit het ontstaan<br />

(26) Ontwenning <strong>van</strong> zonde is goed<br />

Dus zonde is slecht<br />

Maximale propositie: dat wat vergaat of vergaan is en waar<strong>van</strong> het<br />

vergaan goed is, dat is zelf slecht<br />

Differentia: <strong>van</strong>uit het vergaan<br />

<strong>Caesarius</strong> wijst er nog op dat je dus bij vergaan in het consequens een predi<strong>ca</strong>at<br />

ziet dat tegenovergesteld is aan het predi<strong>ca</strong>at in het antecendens,<br />

terwijl dat niet het geval is bij ontstaan.<br />

Hoofdstuk 13: Over de loci die ‘<strong>van</strong>uit het nut’ en ‘<strong>van</strong>uit de<br />

gewoonlijke accidenten’ worden genoemd<br />

p. 85, r. 27, Usum definiunt. <strong>Caesarius</strong> gaat hier in op de vraag wat nut<br />

of gebruik (usus) is. Hij is het niet eens met de definitie <strong>van</strong> nut die sommigen<br />

geven als de werking (operatio) <strong>van</strong> een ding. Want sommige dingen,<br />

zo zegt hij, zoals boeken, akkers en zwaarden, hebben wel nut, maar geen<br />

werking. Daarom stelt hij als definitie voor ‘nut’ de functie (functio) <strong>van</strong><br />

een ding voor. Bij dingen die een werking hebben, zoals een oog, vallen nut,<br />

werking en functie samen.<br />

p. 85, r. 32, abusum. <strong>Caesarius</strong> waarschuwt ervoor dat we niet nut<br />

of gebruik (usus) en misbruik (abusus) door elkaar moeten halen. In de<br />

volgende argumentatie wordt nut/gebruik en misbruik verward:<br />

(27) Het is slecht een mens te doden<br />

Dus een zwaard is slecht<br />

Het nut <strong>van</strong> een zwaard is namelijk niet om onrecht te veroorzaken, maar om<br />

onrecht af te weren. Dat dit het nut <strong>van</strong> een zwaard is wordt geïllustreerd<br />

aan de hand <strong>van</strong> een citaat uit de brief <strong>van</strong> Paulus aan de Romeinen, 13,4:<br />

“Want de overheid staat in dienst <strong>van</strong> God, voor uw welzijn. Doet u echter<br />

het kwade, dan moet u vrezen; zij draagt het zwaard niet voor niets. Zij<br />

staat in dienst <strong>van</strong> God om aan de boosdoener zijn verdiende straf te geven”


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 135<br />

(Willibrord-vertaling) (<strong>De</strong>i enim ministra est tibi in bonum. Si autem malum<br />

feceris, time; non enim sine <strong>ca</strong>usa gladium portat; <strong>De</strong>i enim ministra<br />

est, vindex in iram ei, qui malum agit).<br />

p. 85, r. 38, Ab usibus. Het voorbeeld dat <strong>Caesarius</strong> hier geeft <strong>van</strong><br />

een argumentatie ‘<strong>van</strong>uit het nut’ komt uit Boëthius (DDT 1190A9-10).<br />

Boëthius geeft de argumentatie twee kanten op: “Et si bonum equitare est,<br />

bonus est equus, et si bonus est equus, bonum est equitare.”<br />

p. 86, r. 3, Communiter accidentia. <strong>Caesarius</strong> definieert gewoonlijke<br />

accidenten als accidenten die een ding ofwel altijd ofwel vaak vergezellen.<br />

Boëthius definieert ze als accidenten die het subject niet kunnen verlaten<br />

of gewoonlijk niet verlaten (DDT 1190B4-5: “accidentia, quae relinquere<br />

subjectum vel non possunt vel non solent”). <strong>De</strong>ze omschrijving treffen we<br />

ook aan bij <strong>Caesarius</strong>, naast de andere.<br />

p. 86, r. 6, sapientem non paenitet. Het voorbeeld dat <strong>Caesarius</strong> hier<br />

geeft neemt hij over <strong>van</strong> Boëthius.<br />

p. 86, r. 11, pluit. <strong>Caesarius</strong> geeft nog een voorbeeld: het heeft geregend<br />

dus de waterdampen in de lucht zijn afgenomen. Het afnemen <strong>van</strong> de waterdampen<br />

in de lucht is een gewoonlijk accident <strong>van</strong> regenen. Dit voorbeeld<br />

vinden we niet bij Boëthius.<br />

p. 86, r. 13, consequentia. <strong>Caesarius</strong> sluit vervolgens het hoofdstuk af<br />

met een uitwijding over het verschil tussen <strong>van</strong> nature (naturaliter) eerder<br />

of later zijn (antecedere of sequere) en eerder of later zijn in een propositie<br />

of argumentatie (het antecedens of consequens zijn). Waarschijnlijk is<br />

deze discussie opgewekt door het voorkomen <strong>van</strong> het woord ‘consequens’<br />

(gevolg) in de maximale propositie voor argumentaties <strong>van</strong>uit de gewoonlijke<br />

accidenten (waaraan iets niet toekomt, daaraan kan ook niet het gevolg<br />

(consequens) daar<strong>van</strong> toekomen).<br />

<strong>Caesarius</strong> geeft als voorbeeld om dit verschil duidelijk te maken:<br />

(28) Ze is zwanger, dus ze is met een man naar bed gegaan (peperit,<br />

igitur cum viro concubuit).<br />

In de natuur is het naar bed gaan de oorzaak <strong>van</strong> het zwanger zijn en dus<br />

is het <strong>van</strong> nature eerder; in de propositie is het naar bed gaan echter het<br />

gevolg (consequens).<br />

Eigenlijk is er in (28) niet sprake <strong>van</strong> één propositie, maar <strong>van</strong> twee<br />

proposities. Zoals we al opmerkten in het commentaar op hoofdstuk 10<br />

maakt <strong>Caesarius</strong> niet altijd een onderscheid tussen si- en ergo-zinnen (of<br />

hier igitur-zinnen), in dit geval tussen (28) en (29):


136 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

(29) Als ze zwanger is, is ze met een man naar bed gegaan.<br />

Als (29) wordt de zin ook gegeven in boek 3 <strong>van</strong> Boëthius’ DDT (1198B15-<br />

D14), waaraan <strong>Caesarius</strong> dit voorbeeld waarschijnlijk ontleend heeft. Daar<br />

wordt het verschil tussen <strong>van</strong> nature en in een propositie eerder zijn besproken<br />

bij de Ciceroniaanse loci ‘<strong>van</strong>uit het antecedens’ en ‘<strong>van</strong>uit het consequens’,<br />

loci die <strong>Caesarius</strong> niet heeft.<br />

<strong>Caesarius</strong> lijkt ‘antecedens’ en ‘consequens’ zowel te gebruiken voor de<br />

twee delen <strong>van</strong> een conditionele premisse als voor de twee premissen en de<br />

conclusie <strong>van</strong> een syllogisme.<br />

p. 86, r. 14, inimicitiae. <strong>Caesarius</strong> geeft nog enkele andere voorbeelden<br />

om het verschil tussen <strong>van</strong> nature eerder zijn en in een argumentatie of propositie<br />

eerder zijn duidelijk te maken. In de redenering “er is oorlog, dus er<br />

zijn vijandelijkheden” is “er zijn vijandelijkheden” het gevolg, hoewel in de<br />

wereld juist de oorlog het gevolg is <strong>van</strong> de vijandelijkheden.<br />

p. 86, r. 17, ab Horatio. <strong>De</strong>ze twee versregels <strong>van</strong> Horatius gebruikt <strong>Caesarius</strong><br />

om te illustreren dat een spel vaak gepaard gaat met woede, woede<br />

vaak vijandelijkheden veroorzaakt en vijandelijkheden weer leiden tot oorlog.<br />

Horatius, Epistulae, I.xix, 48-49: “Want een spel brengt angstwekkende<br />

strijd en woede voort; woede grimmige vijandelijkheden en bloedige oorlog.”<br />

p. 86, r. 22, arrogans. Soms komen de natuurlijke en argumentatieve<br />

volgorde wel met elkaar overeen. Het voorbeeld dat <strong>Caesarius</strong> hierbij geeft<br />

komt ook uit Boëthius, boek 3 (DDT 1198D2-4).<br />

p. 86, r. 23, Anselmus. <strong>Caesarius</strong> citeert een passage uit Anselmus’ <strong>De</strong><br />

<strong>ca</strong>su diaboli, waar deze hetzelfde onderscheid uitlegt. <strong>De</strong> <strong>ca</strong>su diaboli, III:<br />

“Aliud est namque rem esse <strong>ca</strong>usam alterius rei, aliud positionem rei esse<br />

<strong>ca</strong>usam ut sequatur aliud. Cum enim incendium non sit <strong>ca</strong>usa ignis, sed<br />

ignis incendii: positio tamen incendii semper <strong>ca</strong>usa est ut sequatur ignem<br />

esse. Si enim est incendium, necesse est ignem esse.” 38<br />

Hoofdstuk 14: Over de loci die <strong>van</strong> buiten worden genomen, welke<br />

en hoeveel het er zijn<br />

In dit hoofdstuk kondigt <strong>Caesarius</strong> aan <strong>van</strong>af nu de extrinsieke loci (extrinsecus<br />

sumpti) te behandelen. <strong>De</strong>ze zijn ‘<strong>van</strong>uit het oordeel <strong>van</strong> een ding’<br />

(a rei iudicio) of ‘<strong>van</strong>uit de autoriteit’ (ab autoritate), ‘<strong>van</strong>uit gelijke’ (a<br />

similibus), ‘<strong>van</strong>uit even grote’ (a paribus), ‘<strong>van</strong>uit de analogie’ (a proportio-<br />

38 Anselmus <strong>van</strong> Canterbury, Freiheitsschriften, vertaald en ingeleid door H. Verweyen,<br />

Freiburg: Herder, 1994, p. 136-139.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 137<br />

ne), ‘<strong>van</strong>uit het grotere’ (a maiore), ‘<strong>van</strong>uit het kleinere’ (a minore), ‘<strong>van</strong>uit<br />

tegengestelde’ (ab oppositis), ‘<strong>van</strong>uit tegenstrijdige’ (a repugnantibus), ‘<strong>van</strong>uit<br />

de overdracht’ (a transumptione) en ‘<strong>van</strong>uit de doorgevoerde analogie’<br />

(a transmutata proportione). Het rijtje <strong>van</strong> Boëthius luidt: ex rei judicio,<br />

ex similibus, a majore, a minore, vel a proportione, ex oppositis en ex transumptione<br />

(DDT 1190B15-C3). In hoofdstuk 15 tot en met 21 zal <strong>Caesarius</strong><br />

deze één voor één bespreken.<br />

Hoofdstuk 15: Over de locus ‘<strong>van</strong>uit de autoriteit’ of ’<strong>van</strong>uit<br />

het oordeel <strong>van</strong> een ding’<br />

<strong>Caesarius</strong> bespreekt deze locus veel uitgebreider dan Boëthius.<br />

p. 86, r. 36, iudicium. <strong>Caesarius</strong> legt hier uit wanneer er sprake is <strong>van</strong><br />

een locus ‘<strong>van</strong>uit de autoriteit’. <strong>De</strong>ze uitleg neemt hij over <strong>van</strong> Boëthius,<br />

DDT 1190C3-6: “Et ille quidem locus qui rei judicium tenet, est hujusmodi:<br />

ut si di<strong>ca</strong>mus id esse quod vel omnes judi<strong>ca</strong>nt vel plures. Et hi vel sapientes,<br />

vel secundum unamquamque artium penitus eruditi.” Merk op dat hier ongeveer<br />

dezelfde groepen mensen worden genoemd als die Aristoteles in het<br />

begin <strong>van</strong> de Topi<strong>ca</strong> noemt wanneer hij uitlegt dat dingen zijn die<br />

toeschijnen aan allen of aan de meesten of aan de wijzen, en <strong>van</strong> de wijzen<br />

aan allen of de meesten of de meest beroemden en geëerden. Na het bespreken<br />

<strong>van</strong> één voorbeeld is voor Boëthius deze locus afdoende behandeld.<br />

<strong>Caesarius</strong> bespreekt ook een voorbeeld uit de astrologie en gaat vervolgens<br />

uitgebreid in op de vraag voor welke disciplines in het bijzonder loci ‘<strong>van</strong>uit<br />

de autoriteit’ nuttig zijn.<br />

p. 87, r. 9, in duabus. Hoewel deze locus voor verscheidene disciplines<br />

nuttig is wordt die toch vooral gebruikt in twee: in de grammati<strong>ca</strong> en<br />

de theologie. <strong>De</strong> grammati<strong>ca</strong> is het fundament <strong>van</strong> de andere kundes en<br />

is dus de laagste; de theologie is juist de hoogste <strong>van</strong> alle wetenschappen<br />

en als het ware de koningin, omdat die gaat over goddelijke teksten (divinos<br />

sermones). Van beide woorden, ‘grammati<strong>ca</strong>’ en ‘theologie’, wordt een<br />

etymologie gegeven. Autoriteiten op het gebied <strong>van</strong> grammati<strong>ca</strong> zijn vooral<br />

dichters en geschiedschrijvers, maar ook wel andere geschikte en goedgekeurde<br />

schrijvers. Op het gebied <strong>van</strong> de theologie vormen het Nieuwe en Oude<br />

Testament de autoriteit.<br />

p. 87, r. 18, duplex sit autoritas. Er zijn dus twee soorten autoriteit:<br />

een goddelijke die met name op het gebied <strong>van</strong> de theologie wordt gebruikt,<br />

en een menselijke waarop vooral bij grammati<strong>ca</strong> (maar ook wel in andere<br />

menselijke aangelegenheden) een beroep wordt gedaan. Omdat de menselijke<br />

vaak wankelt en de goddelijke altijd vaststaat, kunnen we soms tegen de


138 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

menselijke autoriteit ingaan maar is dit bij de goddelijke autoriteit onmogelijk.<br />

p. 87, r. 20, rationibus. <strong>De</strong> menselijke autoriteit wordt vaak onderbouwd<br />

met redenen, maar de goddelijke heeft geen redenen nodig: de goddelijke<br />

autoriteit heeft volkomen genoeg aan zichzelf (sibi sufficientissima).<br />

p. 87, r. 23, duplici via. In de menselijke disciplines, waar je dus niet<br />

alleen een beroep doet op een autoriteit maar ook op redenen, moet iemand<br />

onderwezen worden langs een tweevoudige weg: die <strong>van</strong> de autoriteit en die<br />

<strong>van</strong> de rede (ratio). Voor dit idee <strong>van</strong> een dubbele weg verwijst <strong>Caesarius</strong><br />

naar Augustinus, die inderdaad in <strong>De</strong> ordine, II, 9 schrijft: “Ad discendum<br />

item necessario dupliciter ducimur, auctoritate atque ratione. Tempore auctoritas,<br />

re autem ratio prior est. Itaque quamquam bonorum auctoritas imperitae<br />

multitudini videatur esse salubrior, ratio vero aptior eruditis, tamen,<br />

quia nullus hominum nisi ex imperito peritus fit, nullus autem imperitus novit,<br />

qualem se debeat praebere docentibus et quali vita esse docilis possit,<br />

evenit, ut omnibus bona magna et occulta discere cupientibus non aperiat<br />

nisi auctoritas ianuam.” We zien hier bij Augustinus ook al het idee dat<br />

qua tijd de weg <strong>van</strong> de autoriteit vooraf gaat aan de weg <strong>van</strong> de ratio, <strong>van</strong><br />

nature echter de weg <strong>van</strong> de ratio. <strong>Caesarius</strong> legt uit dat voor beginnelingen<br />

in een discipline de autoriteit de meer geschikte weg om te volgen is, maar<br />

uiteindelijk, voor de meer ervarenen, de ratio meer inzicht biedt. Dus de<br />

autoriteit opent de deur naar de wetenschap voor onervaren leerlingen en<br />

vervolgens laat de ratio, die de zaak ook doet begrijpen, de kennis beklijven.<br />

p. 87, r. 25, Aristoteles. Aristoteles, <strong>De</strong> sophisticis elenchis, 165b3.<br />

Hoofdstuk 16: Over de loci ‘<strong>van</strong>uit de gelijke’ en ‘<strong>van</strong>uit de<br />

even grote’<br />

p. 87, r. 31, Similia. <strong>Caesarius</strong> definieert gelijkheid (similitudo) als<br />

dezelfde kwaliteit <strong>van</strong> verschillende dingen (rerum differentium eadem qualitas).<br />

‘Het gelijke’ wordt door sommigen gedefinieerd als ‘wat dezelfde<br />

waarschijnlijkheid <strong>van</strong> waarheid heeft als het andere’.<br />

p. 87, r. 35, an homini proprium sit bipedem esse. <strong>Caesarius</strong> behandelt<br />

hier hetzelfde voorbeeld als Boëthius (DDT 1190C12-D4). <strong>De</strong> maximale proposities<br />

verschillen wel. Boëthius heeft een maximale propositie die meer op<br />

dit voorbeeld is toegespitst (DDT 1190D2-3: “Si quod similiter inest, non<br />

est proprium, nec id de quo quaeritur esse proprium potest”); <strong>Caesarius</strong>’<br />

maximale propositie is heel algemeen (de similibus idem est iudicium).


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 139<br />

p. 87, r. 39, divus Paulus. Ook de locus ‘<strong>van</strong>uit gelijke’ wordt door <strong>Caesarius</strong><br />

uitgebreider besproken dan Boëthius had gedaan. Zo voegt <strong>Caesarius</strong><br />

hier nog een voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie ‘<strong>van</strong>uit gelijke’ uit de bijbel<br />

toe, namelijk uit de eerste brief <strong>van</strong> Paulus aan de Korinthiërs, hoofdstuk 15.<br />

p. 87, r. 41, claudi<strong>ca</strong>re. Vervolgens neemt <strong>Caesarius</strong> het bezwaar weg<br />

<strong>van</strong> mensen die deze locus als gammel afkeuren en daarbij als reden aanvoeren<br />

dat de gelijkenis die erbij gesleept wordt vaak zou bedriegen. <strong>Caesarius</strong><br />

verdedigt deze locus door erop te wijzen dat de oorzaak <strong>van</strong> de fout dan<br />

niet ligt in de gelijkheid, maar juist in de ongelijkheid (dissimilitudo). Met<br />

andere woorden: met de locus zelf is niets mis en wanneer er sprake is <strong>van</strong><br />

gelijkheid is inderdaad het oordeel hetzelfde, maar wanneer er geen sprake<br />

is <strong>van</strong> gelijkheid gaat de argumentatie mank omdat deze locus helemaal niet<br />

toegepast had mogen worden.<br />

p. 88, r. 3, Quintilianus. Ook Quintilianus zag al dat we deze locus<br />

weloverwogen moeten gebruiken. Quintilianus: V.11.26: “Toch zijn overeenkomsten<br />

vaak bedriegelijk, en daarom moet men ze niet lichtvaardig<br />

aanwenden” (Solent tamen fallere similitudinum species, ideoque adhibendum<br />

est eis iudicium). 39<br />

p. 88, r. 6, a paribus. Volgens <strong>Caesarius</strong> is de locus ‘<strong>van</strong>uit de even<br />

grote’ (a paribus) sterk verwant aan de locus ‘<strong>van</strong>uit de gelijke’ (a similibus).<br />

Volgens <strong>Caesarius</strong> is even-groot-zijn (paritas) als het ware (veluti) een<br />

of andere (quaedam) gelijkheid (similitudo) <strong>van</strong> kwantiteit. <strong>Caesarius</strong> zegt<br />

dus niet dat paritas een vorm <strong>van</strong> similitudo is, maar dat wat similitudo<br />

is op het gebied <strong>van</strong> kwaliteit, paritas is op het gebied <strong>van</strong> kwantiteit. Bij<br />

Boëthius is paritas echter wel een vorm <strong>van</strong> similitudo (in brede zin), namelijk<br />

similitudo op het gebied <strong>van</strong> kwantiteit. Daarnaast is er ook similitudo<br />

is smalle zin, wat een vorm <strong>van</strong> similitudo in brede zin is, maar dan alleen<br />

op het gebied <strong>van</strong> kwaliteit, zoals paritas op het gebied <strong>van</strong> kwantiteit is.<br />

Beide noties <strong>van</strong> similitudo treffen we in Boëthius, DDT 1190D4-7: “Hic<br />

vero in gemina dividitur, haec enim similitudo aut in qualitate consistit,<br />

aut in quantitate; sed in quantitate paritas, id est aequalitas nuncupatur, in<br />

qualitate similitudo.” Omdat bij Boëthius similitudo zowel voor gelijkheid<br />

op het gebied <strong>van</strong> kwaliteit als op het gebied <strong>van</strong> kwantiteit gebruikt wordt,<br />

<strong>van</strong>gt hij met de differentia ‘a similibus’ (<strong>van</strong>uit de gelijke) beide soorten;<br />

<strong>Caesarius</strong> daarentegen heeft voor beide groepen een aparte differentia en<br />

maximale propositie.<br />

Hoewel <strong>Caesarius</strong> gewoonlijk boek 2 <strong>van</strong> Boëthius’ DDT volgt, neemt hij<br />

hier bij de locus ‘<strong>van</strong>uit de even grote’ de woordkeuze en het voorbeeld over<br />

39 Vertaling <strong>van</strong> Piet Gerbrandy in Quintilianus, <strong>De</strong> opleiding tot redenaar, p. 272.


140 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

uit boek 3 <strong>van</strong> Boëthius’ DDT (1199C6-11), waar, zoals we al eerder hebben<br />

gezien, de Ciceroniaanse lijst met loci wordt gegeven.<br />

Hoofdstuk 17: Over de locus ‘<strong>van</strong>uit de analogie’<br />

p. 88, r. 14, Confinis. <strong>De</strong> locus ‘<strong>van</strong>uit de analogie’ (a proportione)<br />

is volgens <strong>Caesarius</strong> verwant met de vorige twee loci, ‘<strong>van</strong>uit de gelijke’ en<br />

‘<strong>van</strong>uit de even grote’: “Want, zoals bij gelijkheid een ding met een ding<br />

wordt vergeleken op kwaliteit, en bij even-groot-zijn op kwantiteit, zo wordt<br />

bij een analogie een verhouding (habitudo) vergeleken met een verhouding.<br />

Een analogie is dus een vergelijking <strong>van</strong> verhouding.” Dus bij gelijke en even<br />

grote komt een ding overeen met een ander ding in een bepaald opzicht; bij<br />

analogie komt de verhouding tussen twee dingen overeen met de verhouding<br />

tussen twee andere dingen.<br />

p. 88, r. 18, an sorte eligendi sint in civitatibus magistratus. Dit voorbeeld<br />

neemt <strong>Caesarius</strong> over uit Boëthius (DDT 1191A15-4). <strong>De</strong> vraag is<br />

of bestuurders <strong>van</strong> de samenleving door het lot moeten worden uitgekozen.<br />

Het antwoord hierop is ontkennend; als argumentatie hiervoor wordt<br />

aangevoerd dat ook stuurmannen <strong>van</strong> een schip niet door het lot worden<br />

aangesteld. <strong>De</strong> analogie dat een stuurman zich verhoudt tot zijn schip als<br />

een bestuurder tot de samenleving laat <strong>Caesarius</strong> impliciet. <strong>De</strong> maximale<br />

propositie luidt dat voor elke zaak geldt dat wat daar gebeurt, waarschijnlijk<br />

ook in het analoge [geval] daaraan gebeurt. Een opvallend verschil is dat<br />

Boëthius in deze maximale propositie spreekt <strong>van</strong> ’noodzakelijk’ in plaats<br />

<strong>van</strong> ‘waarschijnlijk’ (DDT 1191B9-10: “quod in unaquaque re evenit, id in<br />

ejus proportionali evenire necesse est”).<br />

Hoewel Boëthius na dit voorbeeld verder gaat met de volgende locus,<br />

bespreekt <strong>Caesarius</strong> nog enkele andere gevallen <strong>van</strong> analogie.<br />

p. 88, r. 22, Aristoteles. Waarschijnlijk doelt <strong>Caesarius</strong> hier op Ethi<strong>ca</strong><br />

Nicomacheia, I.13, 1102a18-22, waar Aristoteles de vergelijking maakt dat<br />

zoals iemand die een oogziekte wil behandelen iets moet weten <strong>van</strong> het lichaam,<br />

zo een staatsman, die <strong>van</strong> zijn burgers goede mensen moet maken,<br />

niet alleen in voortreffelijkheid onderlegd moet zijn, maar in de hele ziel. En<br />

omdat <strong>van</strong> de ziel (anima) de geest (mens) het deel is waar de voortreffelijkheid<br />

ligt die specifiek eigen is aan mensen, zoals Aristoteles verderop in de<br />

tekst zegt, heeft <strong>Caesarius</strong>, die de tekst misschien niet voor zich had liggen<br />

en uit zijn geheugen moest putten, deze passage bij Aristoteles weergegeven<br />

als: “Zoals het oog in het hoofd is, zo is de geest in de ziel”.<br />

p. 88, r. 24, iudicibus. <strong>De</strong>ze locus is bijzonder geschikt in de rechtspraak<br />

en handel, zegt <strong>Caesarius</strong>. Want in de rechtspraak geldt: zoals een misdrijf


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 141<br />

zich verhoudt tot een ander misdrijf, zo verhoudt ook de straf voor het eerste<br />

misdrijf zich tot de straf voor het tweede misdrijf (ut delictum ad delictum,<br />

ita poena ad poenam). En in de handel: zoals arbeid zich verhoudt tot arbeid,<br />

zo verhoudt ook het loon voor de eerste arbeid zich tot het loon voor<br />

de tweede (ut operatio ad operationem, ita merces ad mercedem); en: zoals<br />

een verdienste zich verhoudt tot een andere verdienste, zo verhoudt ook de<br />

beloning voor de eerste verdienste zich tot de beloning voor de tweede (ut<br />

meritum ad meritum, ita praemium ad praemium).<br />

Hoofdstuk 18: ‘Vanuit het grotere’ en ‘<strong>van</strong>uit het kleinere’<br />

p. 88, r. 29, Maius. <strong>Caesarius</strong> legt eerst uit wat hij bedoelt met ‘groter’<br />

en met ‘kleiner’. Groter is wat een grotere waarschijnlijkheid heeft en kleiner<br />

is wat een kleinere waarschijnlijkheid heeft. Boëthius legt niet uit in welke<br />

betekenis hij de termen ‘groter’ en ‘kleiner’ opvat.<br />

p. 88, r. 31, rex. <strong>Caesarius</strong>’ voorbeelden <strong>van</strong> argumentatie ‘<strong>van</strong>uit het<br />

grotere’:<br />

(30) Een koning kan de burcht of stad niet innemen<br />

Dus kan een soldaat de burcht of stad helemaal niet innemen<br />

(31) Het is niet toegestaan aan Herodes de vrouw <strong>van</strong> een vreemde man<br />

te bezitten<br />

Dus is het aan Herodes helemaal niet toegestaan om de vrouw <strong>van</strong><br />

zijn broer te bezitten<br />

Bij beide is de differentia ‘<strong>van</strong>uit het grotere’ en de maximale propositie ‘als<br />

dat wat meer het geval lijkt te zijn niet zo is, zal ook dat wat minder het<br />

geval lijkt te zijn, niet zo zijn.’<br />

In het eerste voorbeeld is het dus waarschijnlijker dat een koning de stad<br />

in kan nemen dan dat een soldaat dat kan; in het tweede voorbeeld is het<br />

waarschijnlijker dat Herodes de vrouw <strong>van</strong> een vreemde man mag bezitten<br />

dan de vrouw <strong>van</strong> zijn broer. Dit laatste voorbeeld komt uit het E<strong>van</strong>gelie<br />

(volgens Mattheus 14.4; volgens Marcus 6.18).<br />

p. 88, r. 36, gregarius miles. <strong>Caesarius</strong>’ voorbeelden <strong>van</strong> argumentatie<br />

‘<strong>van</strong>uit het kleinere’:<br />

(32) Een gewoon soldaat kan de burcht of stad innemen<br />

Dus kan een keizer de burcht of stad helemaal innemen


142 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

(33) Scipio mocht als privé-burger Gaius Gracchus, die de toestand <strong>van</strong><br />

de republiek licht aan het wankelen bracht, doden<br />

Dus mogen de consuls Catilina, die de aarde met moord en brand<br />

verwoest, helemaal vervolgen en de doodstraf geven<br />

(34) Wilde beesten houden <strong>van</strong> hun kroost<br />

Dan moeten wij helemaal onze kinderen met liefde bejegenen.<br />

<strong>Caesarius</strong> geeft deze drie argumentaties in de vorm <strong>van</strong> een conditionele<br />

propositie; ik heb ze herschreven tot argumentaties. Bij alle drie is de differentia<br />

‘<strong>van</strong>uit het kleinere’ en de maximale propositie ‘als dat wat minder<br />

het geval lijkt te zijn zo is, zal ook dat wat meer het geval lijkt te zijn,<br />

niet zo zijn’. <strong>De</strong> maximale propositie ondersteunt de conditionele premisse.<br />

<strong>Caesarius</strong> heeft dezelfde maximale proposities als Boëthius in boek 2, maar<br />

<strong>van</strong> de voorbeelden komt er slechts één, het voorbeeld over Catilina, uit de<br />

DDT, en wel uit boek 3 (1199B14-C4).<br />

p. 89, r. 5, Cicero et Quintilianus. Volgens <strong>Caesarius</strong> is de naam die<br />

Cicero en Quintilianus voor de locus ‘<strong>van</strong>uit het grotere’ gebruiken ‘<strong>van</strong>uit<br />

vergelijking met het grotere’ (a comparatione maiorum) en voor ‘<strong>van</strong>uit het<br />

kleinere’ ‘<strong>van</strong>uit vergelijking met het kleinere’ (a comparatione minorum).<br />

Cicero bespreekt deze loci inderdaad in zijn Topi<strong>ca</strong> (iv, 23 en xviii, 68-71).<br />

Quintialianus noemt deze loci nergens letterlijk ‘<strong>van</strong>uit vergelijking met het<br />

grotere’ en ‘<strong>van</strong>uit vergelijking met het kleinere’, maar zegt wel in Institutio<br />

oratoria 5.10.87: “‘Bijstellend’ of ‘vergelijkend’ worden die argumenten<br />

genoemd, die het kleinere uit het grotere, het grotere uit het kleinere, of<br />

het gelijke uit het gelijke bewijzen” (Adposita vel comparativa dicuntur quae<br />

minora ex maioribus, maiora ex minoribus, paria ex paribus probant). 40<br />

We zien in de voorbeelden die <strong>Caesarius</strong> hier geeft dat hij (waarschijnlijk onbewust)<br />

overstapt op een andere notie <strong>van</strong> ‘groter’ en ‘kleiner’ dan hij eerder<br />

hanteerde. <strong>Caesarius</strong>’ voorbeeld ‘<strong>van</strong>uit de vergelijking met het grotere’:<br />

(35) Als iemand heiligschennis pleegt en staatsgeld verduistert, zal hij<br />

ook diefstal plegen<br />

<strong>Caesarius</strong> draagt dit aan als voorbeeld ‘<strong>van</strong>uit vergelijking met het grotere’,<br />

maar het eerste (heiligschennis plegen en staatsgeld verduisteren), wat dus<br />

het grotere is, is in dit geval niet waarschijnlijker dan het tweede (diefstal<br />

plegen). Bovendien zou deze argumentatie ook niet geldig zijn als we ‘groter’<br />

40 Vertaling <strong>van</strong> P. Gerbrandy in Quintilianus, <strong>De</strong> opleiding tot redenaar, p. 261.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 143<br />

opvatten als ‘waarschijnlijker’: de redenering ‘als het waarschijnlijkere dan<br />

het minder waarschijnlijkere’ klopt niet. Waarschijnlijk moeten we ‘groter’<br />

hier opvatten als ‘moreel erger’ (als iemand iets moreel ergers doet, doet hij<br />

waarschijnlijk ook iets wat moreel minder erg is).<br />

In het voorbeeld dat <strong>Caesarius</strong> geeft voor een argumentatie ‘<strong>van</strong>uit vergelijking<br />

met het kleinere’ zouden we ‘kleiner’ wel kunnen opvatten als ‘minder<br />

waarschijnlijk’ (het is minder waarschijnlijk dat iemand openlijk liegt dan<br />

dat hij meineed pleegt), maar of die interpretatie hier ook bedoeld is kunnen<br />

we niet met zekerheid zeggen.<br />

<strong>Caesarius</strong> neemt deze voorbeelden over uit Quintialianus (Institutio oratoria<br />

5.10.87). Het is slordig <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> dat hij er niet op wijst en<br />

misschien wel niet beseft dat Quintilianus een andere, niet verenigbare notie<br />

<strong>van</strong> ‘groter’ en ‘kleiner’ hanteert.<br />

Hoofdstuk 19: Over de locus <strong>van</strong>uit de overdracht<br />

p. 89, r. 11, a transumptione. <strong>Caesarius</strong> begint de behandeling <strong>van</strong><br />

deze locus met de opmerking dat hij deze locus niet zo opvat als de meeste<br />

dialectici doen. Zij menen dat er sprake is <strong>van</strong> de locus ‘<strong>van</strong>uit de overdracht’<br />

(a transumptione) wanneer een bekendere naam wordt ingevoerd<br />

(transumitur) voor een minder bekende naam. Ook Boëthius rekent hij tot<br />

die mensen (DDT 1192A15-B1: “Fit vero haec transumptio et in nomine<br />

quoties ab obscuro vo<strong>ca</strong>bulo ad notius argumentatio transfertur”). Het is<br />

niet vaak dat <strong>Caesarius</strong> een opvatting bekritiseert.<br />

p. 89, r. 13, Boetium. Boëthius mag dan wel op dit ene punt ongelijk<br />

hebben, maar ‘voor het overige (alioqui) heeft hij zich niet alleen in de<br />

dialecti<strong>ca</strong>, maar in alle goede studies bijzonder verdienstelijk gemaakt’, zo<br />

prijst <strong>Caesarius</strong> de man uit wiens werk hij niet alleen de structuur maar<br />

vaak hele passages letterlijk overneemt. Maar <strong>Caesarius</strong> vergeeft Boëthius<br />

deze fout, want, zoals hij met een citaat <strong>van</strong> Horatius illustreert, in een lang<br />

werk mag de slaap best binnensluipen. Horatius, Ars poeti<strong>ca</strong>, 358-360: “Et<br />

idem indignor quandoque bonus dormitat Homerus; uerum operi longo fas<br />

est obrepere somnum.”<br />

p. 89, r. 18, acutius atque subtilius. <strong>Caesarius</strong> geeft de voorkeur aan<br />

de definitie die Alexander Hegius, Jacobus Faber Stapulensis en <strong>Johannes</strong><br />

Buridanus <strong>van</strong> deze locus geven.<br />

Alexander Hegius zijn we al eerder in dit tractaat tegengekomen (zie<br />

het commentaar op hoofdstuk 12). <strong>Caesarius</strong> schrijft hier over Hegius dat<br />

deze ongeveer ten tijde <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ jonge jaren te <strong>De</strong>venter verbleef, een<br />

stad die <strong>Caesarius</strong> omschrijft als ‘alleszins aanzienlijk en beroemd’, en daar<br />

een vermaard hoofd <strong>van</strong> het gymnasium was. Hegius was <strong>van</strong> 1483 tot


144 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

1498 hoofd <strong>van</strong> de Latijnse school <strong>van</strong> <strong>De</strong>venter. Verder schrijft <strong>Caesarius</strong><br />

dat Hegius voor het overige (alioqui) tot de oude filosofen moet worden<br />

gerekend. Met ‘de oude filosofen’ worden de scholastici bedoeld. Het is<br />

onduidelijk wat <strong>Caesarius</strong> hier bedoelt met ‘voor het overige’. Bedoelt hij<br />

dat Hegius in zijn opvatting over deze locus dan wel scherpzinnig en subtiel<br />

(acutius atque subtilius) was maar over het algemeen een traditioneel filosoof<br />

was, of bedoelt hij dat Hegius, ook al was hij hoofd <strong>van</strong> de Latijnse school,<br />

een levendig centrum <strong>van</strong> humanistiek, met zijn filosofische geschriften toch<br />

in een scholastieke traditie stond? Het oordeel <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> dat Hegius<br />

tot de scholastieke filosofen moet worden gerekend wordt bevestigd door het<br />

oordeel dat Bedaux velt over Hegius’ filosofische geschriften: “<strong>De</strong> eigenlijke<br />

dialogen dragen nog een sterk middeleeuws stempel. Pas in de Farrago en<br />

de Invectiva, waar Hegius zich als vernieuwer <strong>van</strong> het grammati<strong>ca</strong>-onderwijs<br />

manifesteert, treedt hij als humanist naar voren.” 41 Bedaux merkt verder<br />

een verschil op tussen de waardering voor Hegius als pedagoog en als auteur:<br />

“Beziet men het oordeel dat in de loop der tijden over Alexander Hegius is<br />

geveld, dan ontdekt men een tegenstelling tussen de waardering <strong>van</strong> Hegius<br />

als pedagoog en schoolrector en Hegius als auteur. (...) Over Hegius als<br />

rector en docent luidt het oordeel steeds zeer gunstig. (...) Het oordeel over<br />

Hegius als auteur is veel minder gunstig. In recente publi<strong>ca</strong>ties is gewezen<br />

op het verre <strong>van</strong> volmaakte Latijn, waarin hij zijn gedichten en dialogen<br />

schreef.” 42 Ik heb in de Dialogi <strong>van</strong> Hegius geen behandeling <strong>van</strong> de locus<br />

‘a transumptione’ kunnen vinden. 43<br />

Jacobus Faber Stapulensis wordt door <strong>Caesarius</strong> omschreven als een man<br />

die veel waardering verdient. Stapulensis was <strong>Caesarius</strong>’ leraar in de filosofie<br />

in Parijs, zoals <strong>Caesarius</strong> in deze passage zegt.<br />

Als laatste in het rijtje <strong>van</strong> mensen die deze locus op de goede manier<br />

opvatten noemt <strong>Caesarius</strong> <strong>Johannes</strong> Buridanus (<strong>ca</strong>. 1295-1360). We zijn<br />

Buridanus al een paar keer tegengekomen in ons commentaar op dit tractaat,<br />

maar dit is de eerste en de enige keer in het hele werk dat <strong>Caesarius</strong> zijn<br />

naam noemt. <strong>Johannes</strong> Buridanus geldt als een <strong>van</strong> de belangrijkste filosofen<br />

<strong>van</strong> de Parijse universiteit in de veertiende eeuw. Buridanus schreef rond<br />

1330-1340 een uitgebreid commentaar op Petrus Hispanus Tractatus, dat<br />

bekend werd onder de naam Summulae. Dit handboek voor de logi<strong>ca</strong> werd<br />

bijna net zo populair als dat <strong>van</strong> Petrus Hispanus. <strong>Caesarius</strong> zegt hier over<br />

Buridanus dat deze zijn succes meer aan zijn talent dan aan goed onderwijs<br />

te danken had.<br />

Buridanus schrijft in zijn commentaar dat er volgens Petrus Hispanus<br />

twee soorten overdracht (transumptio) zijn: de ene treedt op wanneer een<br />

naam of expressie die een primaire en eigenlijke betekenis heeft in overdrach-<br />

41 Bedaux, Hegius Poeta, p. 43.<br />

42 Bedaux, Hegius Poeta, pp. 63-64.<br />

43 Zie ook het commentaar op hoofdstuk 12.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 145<br />

telijke zin wordt genomen (transumitur) zodat die iets anders gaat betekenen<br />

op grond <strong>van</strong> een bepaalde gelijkenis (prima est quod cum aliquod nomen vel<br />

oratio habens primam et propriam signifi<strong>ca</strong>tionem transumitur ad signifi<strong>ca</strong>ndum<br />

aluid propter aliquam similitudinem) 44 ; de andere soort <strong>van</strong> overdracht<br />

is de soort die we al hebben gezien, waarbij een beter bekende naam wordt<br />

genomen voor een minder bekende. Buridanus gaat in tegen de opvatting<br />

<strong>van</strong> Hispanus dat alleen de tweede thuishoort in de dialectiek. Omdat volgens<br />

Buridanus retori<strong>ca</strong> en poëti<strong>ca</strong> onderdelen zijn <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong> en deze<br />

metaforische manier <strong>van</strong> spreken vooral in gedichten voorkomt, hoort deze<br />

soort <strong>van</strong> overdracht ook thuis in de dialecti<strong>ca</strong>. 45<br />

Petrus Hispanus keurt dus alleen de tweede soort <strong>van</strong> overdracht goed<br />

voor argumentaties, Buridanus accepteert beide, en <strong>Caesarius</strong> alleen de eerste.<br />

p. 89, r. 25, metaphorics Volgens de goede notie <strong>van</strong> ‘overdracht’<br />

(transumptio) is er sprake <strong>van</strong> overdracht wanneer een naam die metaforische<br />

is genomen wordt uitgelegd door de eigenlijke [naam]. Uit de voorbeelden<br />

die <strong>Caesarius</strong> geeft blijkt dat hij bedoelt dat wanneer een naam metaforisch<br />

wordt gebruikt, deze ver<strong>van</strong>gen mag worden door een andere naam die in<br />

zijn letterlijke of eigenlijke betekenis hetzelfde betekent als de eerste naam<br />

in zijn metaforische betekenis. <strong>De</strong> betekenis en waarheid worden behouden,<br />

maar de expressie verandert.<br />

<strong>De</strong> voorbeelden die <strong>Caesarius</strong> geeft:<br />

(36) <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> is nuttig voor elke discipline (methodus)<br />

Dus dialecti<strong>ca</strong> is nuttig voor elke wetenschap (scientia)<br />

Hier is ‘discipline’ in overdrachtelijke zin gebruikt en mag het dus ver<strong>van</strong>gen<br />

worden door een woord dat in zijn letterlijke betekenis hetzelfde betekent als<br />

‘discipline’ in haar overdrachtelijke betekenis en zo’n woord is ‘wetenschap’.<br />

(37) Men moet vluchten voor een brullende leeuw<br />

Dus men moet vluchten voor de duivel<br />

(38) Christus is een leeuw<br />

Dus Christus is een koning<br />

’Brullende leeuw’ en ‘leeuw’ zijn hier overdrachtelijk gebruikt en betekenen<br />

44 <strong>Johannes</strong> Buridanus, Compendium totius logi<strong>ca</strong>e cum Ioannis Dorp expositione, onveranderde<br />

herdruk <strong>van</strong> Venezia, 1499, Frankfurt: Minerva, 1965, r1.<br />

45 Klima beweert dat het onder invloed <strong>van</strong> de Stoa en de Arabische logi<strong>ca</strong> is dat Buridanus<br />

retori<strong>ca</strong> en poëti<strong>ca</strong> ziet als onderdelen <strong>van</strong> de logi<strong>ca</strong>; zie Klima’s commentaar in<br />

noot 111 op p. 479 <strong>van</strong> Buridanus, Summulae [Klima].


146 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

hier respectievelijk ‘duivel’ en ‘koning’ en mogen hier dus door deze woorden<br />

ver<strong>van</strong>gen worden. <strong>De</strong> laatste twee voorbeelden geeft <strong>Caesarius</strong> om te laten<br />

zien dat niet alleen filosofen en andere schrijvers deze locus gebruiken, maar<br />

ook heilige teksten er vol <strong>van</strong> staan.<br />

Hoofdstuk 20: Over de loci ‘<strong>van</strong>uit de tegengestelde’ en ’<strong>van</strong>uit<br />

de tegenstrijdige’<br />

p. 89, r. 36, Ab oppositis. <strong>Caesarius</strong> geeft hier <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> de vier vormen<br />

<strong>van</strong> tegenstelling (contrair, privatief, relatief en contradictoir) een voorbeeld.<br />

Hij verwijst voor een uitgebreide behandeling <strong>van</strong> de verschillende vormen<br />

<strong>van</strong> tegenstelling naar tractaat 2 over de predi<strong>ca</strong>menten (hoofdstuk 22 en<br />

23, zie Bijlage A). Vervolgens geeft hij voor elke vorm <strong>van</strong> tegenstelling een<br />

voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie die <strong>van</strong>uit deze tegenstelling gemaakt kan<br />

worden. <strong>De</strong> maximale propositie luidt dat bij contraire, privatieve, relatieve<br />

en contradictoire dingen, de tegengestelden niet samengaan. Daarnaast is er<br />

nog een maximale propositie die alleen voor relatieve tegenstellingen geldt,<br />

namelijk dat bij relatieve dingen het een niet kan bestaan zonder het ander.<br />

Boëthius bespreekt in boek 2 de verschillende vormen <strong>van</strong> tegenstelling<br />

ook apart, maar de voorbeelden en de maximale proposities die hij daar<br />

geeft zijn heel anders dan die <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> (DDT 1191B11-1192A2). <strong>Caesarius</strong><br />

volgt in de behandeling <strong>van</strong> deze locus veel sterker boek 3 <strong>van</strong> de DDT.<br />

DDT 1197D10-1198A10: “Contraria vero quae Cicero appellat, quatuor modis<br />

dividuntur: aut enim adversa sunt, ut album, nigrum; aut pri<strong>van</strong>tia, ut<br />

justitia, injustitia; aut relativa, ut dominus, servus; aut negativa, ut vivere,<br />

non vivere. Ab his omnibus ita argumenta ducuntur. Ab adversis: si<br />

bona est sanitas, mala est aegritudo; a pri<strong>van</strong>tibus: si injustitiam fugimus,<br />

justitiam sequamur; a relativis: quisquis pater esse vult habeat filium; a negantibus:<br />

non me accusas fecisse quod me non fecisse defendis. Quaestiones<br />

de accidentibus. Maxima propositio: In adversis, pri<strong>van</strong>tibus et negantibus<br />

contraria sibi convenire non posse, in relativis autem absque se relativa esse<br />

non posse. Locus a contrariis, quae melius opposita vo<strong>ca</strong>rentur.” Cicero<br />

gebruikt andere benamingen voor de verschillende vormen <strong>van</strong> tegenstelling<br />

<strong>van</strong> Aristoteles dan de Latijnse vertalingen die in de loop der eeuwen standaard<br />

zijn geworden. We zien dat <strong>Caesarius</strong> deze passage voor een groot<br />

deel volgt, maar de benamingen die hij daar aantreft ver<strong>van</strong>gt door de standaardbenamingen.<br />

p. 90, r. 13, repugnantia. <strong>Caesarius</strong> definieert tegenstrijdige dingen als<br />

dingen die hoewel ze door geen enkele tegenstelling onderling tegengesteld<br />

zijn, toch zo verschillend zijn <strong>van</strong> elkaar dat de een absoluut niet over de<br />

ander geprediceerd kan worden. <strong>De</strong>ze locus komt niet voor in de Themistiaanse<br />

lijst <strong>van</strong> Boëthius (boek 2); in boek 3 met de Ciceroniaanse lijst


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 147<br />

wordt deze wel besproken, DDT 1198D14-1199A6: “Repugnantia vero sunt<br />

contrariorum consequentia, ut vigilare, dormire, contraria sunt, stertere dormientibus<br />

adjunctum est. Stertere igitur ac vigilare repugnantia sunt, ab<br />

his ita fit argumentum: Tune eum di<strong>ca</strong>s vigilare, qui stertat? Quaestio de<br />

accidente, argumentum a repugnantibus. Maxima propositio: Repugnantia<br />

sibi convenire non posse.” <strong>De</strong> definitie <strong>van</strong> tegengestelde dingen en het<br />

voorbeeld wijken af <strong>van</strong> die <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>, maar de maximale propositie is<br />

hetzelfde.<br />

<strong>Caesarius</strong> zegt dat tegenstrijdige (repugnantia) door sommigen ook wel<br />

‘verwijderde’ (disparata) worden genoemd. <strong>De</strong>ze benaming vinden we onder<br />

andere bij Buridanus. 46 Nadat hij de loci die Petrus Hispanus geeft één<br />

voor één heeft becommentarieerd, bespreekt hij nog enkele loci die Hispanus<br />

niet heeft besproken maar andere auteurs wel. Daaronder valt ook de locus<br />

‘<strong>van</strong>uit de verwijderde’ (a disparatis).<br />

We hebben gezien dat <strong>Caesarius</strong> in dit hoofdstuk meer boek 3 <strong>van</strong> Boëthius’<br />

DDT volgt dan boek 2.<br />

Hoofdstuk 21: Over de locus ‘<strong>van</strong>uit de doorgevoerde analogie’<br />

p. 90, r. 24, a transmutata proportione. In hoofdstuk 16 zagen we dat<br />

bij gelijkheid een ding met een ding wordt vergeleken, en in hoofdstuk 17 dat<br />

bij een analogie een verhouding tussen dingen met een verhouding tussen<br />

andere dingen wordt vergeleken (dus een vergelijking <strong>van</strong> verhoudingen). In<br />

dit hoofdstuk gaat <strong>Caesarius</strong> nog een stap verder en vergelijkt hij analogieën,<br />

dat wil zeggen: hij vergelijkt verhoudingen <strong>van</strong> verhoudingen (de verhouding<br />

tussen de ene verhouding en de andere). Bij een analogie staan zoals we<br />

zagen twee dingen in dezelfde verhouding tot elkaar als twee andere dingen.<br />

In het algemeen zouden we een analogie kunnen formuleren als a:b = c:d.<br />

Een doorgevoerde analogie (transmutata proportio) gaat een stap verder en<br />

zegt als: a:b = c:d dan a:c = b:d. <strong>Caesarius</strong> illustreert dit met een voorbeeld<br />

uit de rekenkunde: als 8 staat tot 4 is als 6 staat tot 3, dan is 8 staat tot 6<br />

als 4 staat tot 3.<br />

<strong>De</strong>ze locus komt niet voor bij Boëthius, noch in de Themistiaanse noch<br />

in de Ciceroniaanse lijst. <strong>Caesarius</strong> zegt dat door sommigen (a quibusdam)<br />

deze locus wordt toegevoegd. Buridanus noemt deze locus in zijn commentaar<br />

op Petrus Hispanus. 47 Buridanus geeft ook hetzelfde voorbeeld met<br />

getallen.<br />

46 Buridanus, Summulae, pp. 482-483.<br />

47 Buridanus, Summulae[Klima], p. 477.


148 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

Hoofdstuk 22: Over de intermediaire loci<br />

p. 90, r. 34, Medii. Tot slot behandelt <strong>Caesarius</strong> de groep <strong>van</strong> intermediaire<br />

loci. Tot deze groep behoren de loci ‘<strong>van</strong>uit de <strong>ca</strong>sus’ (a <strong>ca</strong>su), ‘<strong>van</strong>uit<br />

de afgeleide’ (a coniugatis) en ‘<strong>van</strong>uit de verdeling’ (a divisione). <strong>De</strong>ze groep<br />

<strong>van</strong> intermediaire loci is heterogeen: de reden waarom ze intermediair zijn<br />

verschilt. <strong>De</strong> loci ‘<strong>van</strong>uit de <strong>ca</strong>sus’ en ‘<strong>van</strong>uit de afgeleide’ zijn intermediair<br />

omdat ze tussen intrinsieke en extrinsieke loci in zitten: de argumenten<br />

worden niet geheel <strong>van</strong> buiten gehaald, maar ook niet uit de substantie zelf<br />

(<strong>Caesarius</strong> vergeet hier te noemen dat ze ook niet zijn gehaald uit de dingen<br />

die volgen op de substantie, de tweede subgroep <strong>van</strong> intrinsieke loci), maar<br />

‘ze worden met een lichte verandering verbogen (deflectuntur) uit de <strong>ca</strong>sus<br />

of afgeleide <strong>van</strong> de termen zelf.’ <strong>De</strong> locus ‘<strong>van</strong>uit verdeling’ is daarentegen<br />

intermediair omdat deze de ene keer intrinsiek en de andere keer extrinsiek<br />

is, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien. <strong>De</strong> reden die <strong>Caesarius</strong><br />

hier geeft waarom de loci ‘<strong>van</strong>uit de <strong>ca</strong>sus’ en ‘<strong>van</strong>uit de afgeleide’ intermediair<br />

zijn neemt hij over <strong>van</strong> Boëthius, DDT 1192C5-12: “Medii vero<br />

loci appellantur, quoniam si de justitia quaeritur, et a <strong>ca</strong>su vel a conjugatis<br />

ducuntur, neque ab ipsa substantia proprie neque conjuncte, neque ab iis<br />

quae sunt extrinsecus posita videntur trahi, sed ex ipsorum <strong>ca</strong>sibus, id est<br />

quadam ex ipsis levi mutatione deductis. Jure igitur hi loci medii inter eos<br />

qui ab ipsis et eos qui sunt extrinsecus collo<strong>ca</strong>ntur.” Boëthius noemt de<br />

tweede subgroep <strong>van</strong> intermediaire loci, in tegenstelling tot <strong>Caesarius</strong>, wel,<br />

namelijk met het woord ‘conjuncte’.<br />

p. 91, r. 5, <strong>ca</strong>sus. <strong>Caesarius</strong> zegt dat er <strong>van</strong> een <strong>ca</strong>sus sprake is wanneer<br />

een hoofdnaamwoord wordt verbogen in een bijwoord en dat er <strong>van</strong> afgeleide<br />

(conjugata) sprake is wanneer verschillende woorden op verschillende<br />

manier <strong>van</strong> hetzelfde woord zijn afgeleid. Zie Boëthius, DDT 1192B10-14:<br />

“Casus est alicujus nominis principalis inflexio in adverbium, ut a justitia<br />

inflectitur juste.(. . . ) Conjugata vero dicuntur quae ab eodem diverso modo<br />

deducta fluxerunt, ut a justitia justum, justus.”<br />

p. 91, r. 6, a Cicerone. Volgens deze definities en voorbeelden zou <strong>ca</strong>sus<br />

een speciaal geval <strong>van</strong> coniugata zijn, maar zo lijkt het toch niet bedoeld.<br />

<strong>Caesarius</strong> zegt namelijk vervolgens dat Cicero de verzamelgroep (<strong>van</strong> <strong>ca</strong>sus<br />

en coniugata) coniugata noemt. Hieruit mogen we opmaken dat <strong>Caesarius</strong><br />

dit zelf in elk geval oorspronkelijk niet bedoelde. Cicero definieert coniugata<br />

als ‘woorden die zijn afgeleid uit woorden <strong>van</strong> dezelfde stam (genus)’,<br />

Topi<strong>ca</strong>, iii, 12: “Conjugata dicuntur quae sunt ex verbis generis eiusdem.<br />

Eiusdem autem generis verba sunt quae orta ab uno varie commutantur, ut<br />

sapiens sapienter sapientia.”


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 149<br />

p. 91, r. 13, differentia. Het is onduidelijk of <strong>Caesarius</strong> deze differentia<br />

en maximale propositie bedoelt voor beide loci (en hij hier coniugata dus<br />

net als Cicero als de verzamelnaam gebruikt) of dat hij alleen een differentia<br />

en maximale propositie geeft voor de coniugata (in smalle zin).<br />

Hoofdstuk 23: Over de locus ‘<strong>van</strong>uit verdeling’<br />

In de behandeling <strong>van</strong> deze locus volgt <strong>Caesarius</strong> Boëthius zeer nauw.<br />

p. 91, r. 16, a divisione. Eerst verdeelt <strong>Caesarius</strong> verdeling (divisio) in<br />

verdeling door negatie (divisio a negatione) en verdeling door deling (divisio<br />

a partitione). Als voorbeeld <strong>van</strong> een verdeling door negatie geeft <strong>Caesarius</strong>:<br />

elk dier heeft voeten of heeft geen voeten. Verdeling door deling splitst hij<br />

later in dit hoofdstuk weer op in verdeling waarbij de delen tegelijk waar<br />

kunnen zijn en verdeling waarbij dit niet kan. <strong>Caesarius</strong> legt uit dat het bij<br />

de eerste subsoort gaat om het verdelen <strong>van</strong> een woord (vox) in zijn verschillende<br />

betekenissen (signifi<strong>ca</strong>tiones); als voorbeeld <strong>van</strong> de tweede subsoort<br />

geeft hij: hij is of gezond of ziek. Verdeling door negatie en verdeling door<br />

deling waarbij de delen niet tegelijk waar kunnen zijn lijken sterk op elkaar.<br />

<strong>Caesarius</strong> noemt de tweede dan ook divisio per modum negationis (p. 92, r.<br />

5). Ze hebben dan ook dezelfde maximale proposities (al zegt <strong>Caesarius</strong> dat<br />

niet expliciet). Het verschil is echter dat er bij de eerste een contradictoire<br />

tegenstelling is en bij de tweede een contraire (zie hoofdstuk 20). <strong>Caesarius</strong><br />

wijst erop dat men verdelingen op twee manieren kan gebruiken in een argumentatie:<br />

of met een directe redenering (directa ratiocinatio) of met een<br />

reductio ad absurdum (ad aliquod impossibile inconveniensque ducunt).<br />

Tot nu toe heeft <strong>Caesarius</strong> Boëthius’ behandeling <strong>van</strong> deze locus letterlijk<br />

overgenomen (DDT 1192C12-1193A1: “Restat locus a divisione qui<br />

tractatur hoc modo: Omnis divisio vel negatione fit, vel partitione. Negatione<br />

fit ut si quis ita pronunciet: omne animal aut habet pedes aut non<br />

habet. Partitione vero velut si quis dividat: omnis homo aut est sanus, aut<br />

aeger.(. . . ) Fiunt autem argumentationes per divisionem, tum ea segregatione<br />

quae per negationem fit, tum ea quae per partitionem. Sed qui his<br />

divisionibus utuntur, aut directa ratiocinatione contendunt, aut in aliquod<br />

impossibile atque inconvenies ducunt, atque ita id quod reliquerant, rursus<br />

assumunt”).<br />

p. 91, r. 24, an ulla origo temporis fuerit. Ook de twee voorbeelden die<br />

<strong>Caesarius</strong> hier geeft <strong>van</strong> argumentatie ‘<strong>van</strong>uit verdeling door negatie’, één<br />

via een directe redenering en één via reductio ad absurdum, neemt hij over<br />

<strong>van</strong> Boëthius. (DDT 1193A4-13: “Sit in quaestione propositum an ulla sit<br />

origo temporis. Quod qui negare volet, id nimirum ratiocinatione firmabit<br />

nullo modo esse ortum, idque directa ratiocinatione monstrabit hoc modo:


150 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

Tempus aut originem habet, aut non. Sed quoniam mundus aeternus est<br />

(id enim paulisper argumenti gratia concedatur), mundus vero sine tempore<br />

esse non potuit, tempus quoque aeternum est. Sed quod aeternum est <strong>ca</strong>ret<br />

origine, tempus igitur originem non habet.” En DDT 1193A13-B9: “At si<br />

per impossibilitatem idem desideretur ostendi, dicetur hoc modo: Tempus<br />

aut originem habet, aut non. Sed si tempus habet originem, non fuit semper.<br />

Tempus autem habet originem, fuit igitur quando non fuit tempus. Sed<br />

fuisse temporis est signifi<strong>ca</strong>tio, fuit igitur tempus quando non fuit tempus,<br />

quod fieri non potest. Non est igitur ullum principium temporis. Posito<br />

namque ut ab ullo principium coeperit, inconveniens quoddam atque impossibile<br />

contingit, fuisse tempus quando non fuerit tempus. Reditur itaque<br />

ad alteram partem, quod origine <strong>ca</strong>reat”).<br />

Met een directe redenering:<br />

(39) Tijd heeft een begin of heeft geen begin<br />

<strong>De</strong> wereld is eeuwig<br />

<strong>De</strong> wereld kan niet bestaan zonder tijd<br />

Dus tijd is eeuwig<br />

Wat eeuwig is heeft geen begin<br />

Dus tijd heeft geen begin<br />

Met een reductio ad absurdum:<br />

(40) Tijd heeft een begin of heeft geen begin<br />

Stel dat tijd een begin heeft<br />

Dus er was ooit toen er geen tijd was<br />

‘Was’ is een indi<strong>ca</strong>tie <strong>van</strong> tijd<br />

Dus er was tijd toen er geen tijd was, hetgeen onmogelijk is<br />

Dus tijd heeft geen begin<br />

In beide argumentaties is de eerste premisse, die uitdrukt dat tijd of een<br />

begin heeft of niet, overbodig. <strong>De</strong>ze premisse heeft geen enkele functie voor<br />

het bereiken <strong>van</strong> de conclusie. Maar dit is wel het enige punt in de hele<br />

argumentatie waar de verdeling door negatie wordt genoemd. Beide argumentaties<br />

blijken dus helemaal niet af te hangen <strong>van</strong> verdeling! Zie Stumps<br />

commentaar op deze voorbeelden bij Boëthius. 48<br />

p. 91, r. 37, Locus vero maxima. Boëthius geeft geen maximale propositie<br />

voor argumenten ‘<strong>van</strong>uit verdeling’, <strong>Caesarius</strong> wel. Hij gebruikt als<br />

maximale propositie een citaat <strong>van</strong> Boëthius, DDT 1193B12-13: “Itaque<br />

sublato uno alterum manet, posito altero reliquum tollitur.”<br />

48 Zie Stump in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], p. 125.


6.2 Een commentaar op de afzonderlijke hoofdstukken 151<br />

p. 91, r. 39, per partitionem. Ook bij de bespreking <strong>van</strong> verdeling door<br />

deling put <strong>Caesarius</strong> gretig uit Boëthius’ DDT. <strong>De</strong> onderscheidingen en de<br />

voorbeelden zijn uit Boëthius overgenomen. Boëthius bespreekt deze locus<br />

wel uitgebreider.<br />

p. 92, r. 2, an <strong>ca</strong>nis substantia sit. Als voorbeeld <strong>van</strong> een argumentatie<br />

<strong>van</strong>uit verdeling door deling waarbij de delen tegelijk waar kunnen zijn geeft<br />

<strong>Caesarius</strong>:<br />

(41) Een blaffend beest is een substantie, een zeedier is een substantie<br />

en een hemelse ster in een substantie<br />

Dit zijn de drie dingen die de naam ‘hond’ betekent<br />

Dus een hond is een substantie<br />

<strong>Caesarius</strong> geeft hier geen maximale propositie.<br />

Hoofdstuk 24: Hoe een dialectische aantoning verschilt <strong>van</strong><br />

een bewijs<br />

In dit hoofdstuk zet <strong>Caesarius</strong> de verschillen tussen een dialectische aantoning<br />

(dialecti<strong>ca</strong> probatio) en een bewijs (demonstratio) op een rijtje.<br />

• Bij een bewijs zijn de premissen <strong>van</strong> waaruit een argumentatie wordt<br />

opgesteld eigen aan het onderwerp in kwestie; bij een dialectische aantoning<br />

gaat het om algemene premissen.<br />

• Bij een bewijs zijn de premissen altijd noodzakelijk; bij een dialectische<br />

aantoning zijn ze soms noodzakelijk, soms waarschijnlijk.<br />

• Een bewijs zit vast aan de argumentatievormen syllogisme en inductie;<br />

bij een dialectische aantoning komen bijna alle vormen voor. <strong>Caesarius</strong><br />

noemt syllogisme, enthymeme en voorbeeld.<br />

.<br />

Boëthius legt de nadruk op het tweede verschil, zie DDT 1181C10-<br />

1182C6, met name DDT 1181D2-1182A6: “Quorum quidem dialecticus atque<br />

orator in communi argumentorum natura versatur. Uterque enim sive<br />

necessaria, sive minime, probabilia tamen argumenta sequitur. His igitur illae<br />

duae species argumenti famulantur, quae sunt probabile ac necessarium,<br />

probabile ac non necessarium. Philosophus vero ac demonstrator de sola<br />

tantum veritate pertractat, atque sint probabilia sive non sint, nihil refert,<br />

dummodo sint necessaria. Hic quoque his duabus speciebus utitur argumenti,<br />

quae sunt probabile ac necessarium, necessarium ac non probabile.”


152 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

Merk op dat we het criterium dat bij Arisoteles beslissend was, namelijk<br />

of de premissen enerzijds waar en primair zijn of <strong>van</strong> primaire premissen afgeleid,<br />

of anderzijds zijn, slechts in aangepaste vorm hier in dit lijstje<br />

terugvinden: ‘waar en primair of hier<strong>van</strong> afgeleid’ is door de eeuwen heen<br />

veranderd in ‘noodzakelijk’.<br />

p. 92, r. 19, cum formidine de opposito. <strong>Caesarius</strong> zegt dat sommigen<br />

ten onrechte beweren dat het eigen is aan de dialecti<strong>ca</strong> om een mening voort<br />

te brengen met angst voor het tegenovergestelde. Hij bedoelt met de frase<br />

‘met angst voor het tegenovergestelde’ ‘met de angst dat het tegenovergestelde<br />

waar is’. <strong>De</strong>ze frase komt in de Middeleeuwen vaak voor in de definitie<br />

<strong>van</strong> mening (opinio). Van der Poel schrijft hierover: “Although the precise<br />

definition of opinio seems to vary in different authors and ages, it was generally<br />

considered to be an intellectual position which its proponent argued<br />

as being possible, based on dialecti<strong>ca</strong>l argumentation or even supported by<br />

auctor(itat)es alone, but with the admission or ‘fear’ that such a position<br />

could be erroneous. In the scolastic system, it must be distinguished from<br />

scientia, which pertains, through inductive or demonstrative argumentation,<br />

to universal truths.” 49 Thomas <strong>van</strong> Aquino definieert opinio als volgt:<br />

“Opinio enim signifi<strong>ca</strong>t actum intellectus, qui fertur in unam partem contradictionis<br />

cum formidine alterius.” 50<br />

p. 92, r. 21, non minus certa. Als een dialectische aantoning is afgeleid<br />

uit noodzakelijke premissen is het dialectische geloof (dialecti<strong>ca</strong> fides) dat<br />

door deze aantoning wordt opgewekt net zo zeker als bij een bewijs. Maar<br />

een dialectische aantoning verschilt dan nog steeds <strong>van</strong> een bewijs omdat<br />

een bewijs vertrekt <strong>van</strong>uit premissen die voor die wetenschap specifiek zijn<br />

en een dialectische aantoning <strong>van</strong>uit algemene premissen.<br />

p. 92, r. 26, divus Severinus Boetius. Boëthius, DDT 1195A13-1195B2:<br />

“Sed ea quidem quae ex diffinitione, vel genere, vel differentia, vel <strong>ca</strong>usis<br />

argumenta ducuntur, demonstrativis maxime syllogismis vires atque ordinem<br />

subministrant, reliqua veri similibus ac dialecticis.” Boëthius zegt dat<br />

argumenten die gehaald worden uit de definitie, het geslacht, de differentia<br />

of de oorzaken kracht verschaffen voor demonstratieve syllogismen, en de argumenten<br />

die uit andere loci worden gehaald voor dialectische syllogismen.<br />

Stump over deze passage: “His point seems to be that, of the Differentiae,<br />

definition and the others mentioned <strong>ca</strong>n provide non only some sort of in-<br />

49 M. <strong>van</strong> der Poel, Cornelius Agrippa, the Humanist Theologian and his <strong>De</strong>clamations,<br />

Leiden, New York & Köln: E. J. Brill, 1997, p. 179.<br />

50 Zie L. Schütz, Thomas-Lexicon. Sammlung, Übersetzung und Erklärung der in<br />

sämtlichen Werken der h. Thomas von Aquin vorkommenden Kunstausdrücke und wissenschaftliche<br />

Aussprüche, New York: Frederick Ungar Publishing Company, 1957, pp.<br />

546-547.


6.3 Conclusie 153<br />

termediate between the two terms of a question but also middle terms for<br />

demonstrative syllogisms.” 51 Een locus zoals definitie is dus niet alleen nuttig<br />

bij het opstellen <strong>van</strong> een dialectisch syllogisme, maar kan ook gebruikt<br />

worden bij een demonstratief syllogisme.<br />

We zagen al in het commentaar op hoofdstuk 5 dat de volgende argumentatie<br />

(‘<strong>van</strong>uit de definitie’) ook geldig zou zijn zonder ondersteuning <strong>van</strong><br />

de maximale propositie:<br />

(42) Wie jaloers is wordt gekweld door de goede dingen <strong>van</strong> anderen<br />

Een wijze wordt niet gekweld door de goede dingen <strong>van</strong> anderen<br />

Dus een wijze is niet jaloers<br />

Het is namelijk een puur, d.w.z. op grond <strong>van</strong> de vorm geldig, syllogisme<br />

<strong>van</strong> de vorm:<br />

(43) Alle A zijn B<br />

Alle C zijn niet B<br />

Dus alle C zijn niet A<br />

Wat Boëthius in bovenstaand citaat bedoelt is dat, wanneer men als middenterm<br />

een definitie of een <strong>van</strong> de andere genoemde differentiae neemt,<br />

men net zo als in dit voorbeeld niet alleen een geldig dialectisch syllogisme,<br />

maar ook een geldig demonstratief syllogisme krijgt.<br />

6.3 Conclusie<br />

Na deze gedetailleerde bestudering <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ tractaat ‘Over de dialectische<br />

loci’ mogen we de conclusie trekken dat we hier te maken hebben met<br />

een vrij traditionele en weinig originele behandeling <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong>.<br />

We zagen immers in 6.1, waar we <strong>Caesarius</strong>’ lijst met loci vergeleken<br />

met die <strong>van</strong> boek 2 <strong>van</strong> Boëthius’ <strong>De</strong> differentiis topicis, dat <strong>Caesarius</strong> deze<br />

lijst <strong>van</strong> Boëthius als uitgangspunt voor zijn tractaat over de topi<strong>ca</strong> genomen<br />

heeft, zoals ook in de Middeleeuwen gebruikelijk was (zie 4.3). Er is<br />

slechts een klein aantal afwijkingen en we zagen in het commentaar op de<br />

hoofdstukken waarin deze loci besproken werden, dat deze nieuwe loci of zijn<br />

toegevoegd onder invloed <strong>van</strong> het veelgebruikte handboek <strong>van</strong> de scholasticus<br />

<strong>Johannes</strong> Buridans (zoals bij de loci ‘<strong>van</strong>uit de kenmerkende eigenschap’,<br />

‘<strong>van</strong>uit de doorgevoerde analogie’ en ‘<strong>van</strong>uit de tegenstrijdige of verwijderde’)<br />

of onder invloed <strong>van</strong> boek 3 <strong>van</strong> Boëthius’ <strong>De</strong> differentiis topicis (zoals<br />

bij de locus ‘<strong>van</strong>uit de tegenstrijdige of verwijderde’) of zijn ontstaan door<br />

splitsing <strong>van</strong> een locus <strong>van</strong> Boëthius (zo werd de locus ‘<strong>van</strong>uit de gelijke’<br />

51 Stumps commentaar in Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis [Stump], p. 199.


154 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

bij <strong>Caesarius</strong> gesplitst in ‘<strong>van</strong>uit de gelijke’ en ‘<strong>van</strong>uit de even grote’ en ook<br />

de locus ‘<strong>van</strong>uit <strong>van</strong>uit het ontstaan of te wel <strong>van</strong>uit de effecten’ in tweeën<br />

gesplitst). <strong>De</strong> lijst met loci die <strong>Caesarius</strong> geeft is dus weinig controversieel.<br />

Ook toen we de behandeling <strong>van</strong> de afzonderlijke loci bekeken in 6.2<br />

zagen we dat <strong>Caesarius</strong> voor het overgrote deel Boëthius volgt. <strong>De</strong> voorbeelden,<br />

de woordkeuze en vaak zelfs hele passages (zoals bijna heel hoofdstuk<br />

23) worden overgenomen uit boek 2 <strong>van</strong> <strong>De</strong> differentiis topicis. Boek<br />

3 <strong>van</strong> <strong>De</strong> differentiis topicis, de werken <strong>van</strong> Aristoteles en andere klassieke<br />

auteurs (Quintilianus en Cicero), scholastici (<strong>Johannes</strong> Buridanus) en<br />

humanisten (Alexander Hegius, Jacobus Faber Stapulensis en Rudolf Agricola)<br />

dienen als aanvulling. Soms krijg je al lezend het idee dat <strong>Caesarius</strong><br />

zich bij het samenstellen <strong>van</strong> zijn handboek vooral laat leiden door praktische<br />

overwegingen en de filosofische vraagstukken niet werkelijk overdenkt.<br />

In deel 1 <strong>van</strong> deze studie hebben we gezien dat <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> vrij<br />

traditioneel <strong>van</strong> opzet is. In het tweede deel zagen we dat <strong>Caesarius</strong> ook<br />

bij de behandeling <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> weinig vernieuwende ideeën heeft. <strong>De</strong>ze<br />

bevindingen combinerend mogen we de verwachting uitspreken dat ook de<br />

andere tractaten <strong>van</strong> het werk inhoudelijk weinig vernieuwend zullen zijn.<br />

Per slot <strong>van</strong> rekening was de topi<strong>ca</strong> een gebied binnen de logi<strong>ca</strong> dat al had<br />

bewezen dat het zich uitstekend leende voor een humanistische benadering<br />

(denk aan Agricola) en als we dan zien dat <strong>Caesarius</strong> over de topi<strong>ca</strong> een<br />

vrij scholastiek tractaat schrijft kunnen we dat al helemaal over de andere<br />

(formelere) onderwerpen verwachten.<br />

We mogen echter op grond <strong>van</strong> onze bevindingen over dit tractaat niet direct<br />

de conclusie trekken dat we hier te maken hebben met een weinig origineel<br />

denker. We moeten namelijk niet vergeten dat we hier te maken hebben<br />

met een handboek. Het genre <strong>van</strong> het handboek legt strikte beperkingen op<br />

en vraagt om een bondige en traditionele uiteenzetting <strong>van</strong> het onderwerp.<br />

Creativiteit en controversie worden niet op prijs gesteld. We mogen daarom<br />

niet op grond <strong>van</strong> dit handboek conclusies trekken over <strong>Caesarius</strong> als filosoof.<br />

Ook de conclusie dat dit tractaat weinig of niets verschilt <strong>van</strong> de behandeling<br />

<strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> in middeleeuwse handboeken zou niet gerechtvaardigd zijn. Ik<br />

noem een vijftal punten <strong>van</strong> verschil. Verschillende <strong>van</strong> deze aspecten zijn<br />

we al tegengekomen in deel 1 <strong>van</strong> deze studie.<br />

Ten eerste wijs ik op de cruciale rol die <strong>Caesarius</strong> binnen de logi<strong>ca</strong> toebedeelt<br />

aan de topi<strong>ca</strong> (zie 3.4, 6.1 en het commentaar op het voorwoord). Dit<br />

is vooral opvallend wanneer deze wordt vergeleken met laat-middeleeuwse<br />

handboeken waar men vaak niet goed raad wist met dit gedeelte <strong>van</strong> de<br />

logi<strong>ca</strong>.<br />

Ten tweede verschilt dit tractaat in één oogopslag <strong>van</strong> scholastieke behandelingen<br />

<strong>van</strong> hetzelfde onderwerp door de vele citaten <strong>van</strong> klassieke auteurs.


6.3 Conclusie 155<br />

Te pas en te onpas wordt verwezen naar klassieke auteurs. Misschien geleid<br />

door het humanistische idee dat een tekst niet alleen de rede maar ook het<br />

gevoel moet aanspreken put <strong>Caesarius</strong> rijkelijk uit de werken <strong>van</strong> Quintilianus,<br />

Cicero, Vergilius, Horatius, Ovidius, Augustinus en Plinius. We zagen<br />

dit al in 3.5. Typisch humanistisch is ook dat Quintilianus en Cicero worden<br />

aangehaald als autoriteiten op het gebied <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> en <strong>van</strong> de dialecti<strong>ca</strong><br />

in het algemeen (zie ook 2.2.2).<br />

Ten derde zagen we dat <strong>Caesarius</strong> in zijn voorwoord de intentie uitspreekt<br />

om, waar mogelijk, ideeën <strong>van</strong> de humanist Agricola in zijn uiteenzetting<br />

te verwerken. Hoewel <strong>Caesarius</strong> in de praktijk grotendeels Boëthius<br />

volgt, zegt hij hier dat het Agricola is die in de geschiedenis op het gebied<br />

<strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> de grootste prestatie heeft geleverd. Wanneer we vervolgens<br />

gaan zoeken naar invloed <strong>van</strong> Agricola’s <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> op <strong>Caesarius</strong>’<br />

tractaat is het resultaat teleurstellend. Slechts één keer, in hoofdstuk<br />

2, wordt expliciet naar Agricola verwezen en er is ook weinig te merken <strong>van</strong><br />

beïnvloeding op de achtergrond. Toch denk ik dat <strong>Caesarius</strong> Agricola’s <strong>De</strong><br />

inventione dialecti<strong>ca</strong> daadwerkelijk heeft gelezen, bewonderde en serieus het<br />

plan had om ideeën uit dit werk te verwerken in zijn handboek. Het voornemen<br />

bleek echter gaandeweg niet uitvoerbaar. We hebben in 4.4 gezien dat<br />

Agricola de loci op een compleet andere wijze bespreekt dan in de Middeleeuwen<br />

gebruikelijk was. Hij analyseert uitgebreid tekstpassages <strong>van</strong> klassieke<br />

auteurs en laat de differentiae weg uit zijn topi<strong>ca</strong> omdat deze niet flexibel<br />

genoeg zouden zijn voor argumentaties in het alledaagse leven. Een dergelijke<br />

compleet andere benadering <strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> valt, zo blijkt gaandeweg, niet<br />

in te passen in het rigide raamwerk <strong>van</strong> de Themistiaans-Boëthiaanse lijst<br />

met loci die <strong>Caesarius</strong> heeft genomen als uitgangspunt voor zijn tractaat en<br />

waar hij aan vast zit omdat hij een inleidend leerboek schrijft. <strong>Caesarius</strong>’<br />

negende tractaat is hiermee een mooi voorbeeld <strong>van</strong> het geschipper tussen<br />

vernieuwing en traditie in humanistische dialecti<strong>ca</strong>handboeken waar ik in<br />

3.4 op wees. Ook al verschilt de inhoud <strong>van</strong> het tractaat niet zo veel <strong>van</strong> die<br />

<strong>van</strong> scholastieke handboeken, door mensen als Agricola, maar ook Alexander<br />

Hegius en Jacobus Faber Stapulensis te noemen plaatst <strong>Caesarius</strong> zichzelf<br />

bij de humanisten.<br />

Ten vierde zien we dat een aantal loci bij <strong>Caesarius</strong> opvallend uitgebreider<br />

wordt besproken dan bij Boëthius. Bij de locus ‘<strong>van</strong>uit de interpretatie<br />

<strong>van</strong> de naam’ kunnen we dit verklaren door een interesse in taal en etymologie<br />

die aan humanisten eigen is. <strong>De</strong>ze interesse verklaart tevens een<br />

ander verschil met middeleeuwse handboeken: de aandacht voor het Grieks<br />

(zie ook 3.6). <strong>Caesarius</strong> benadrukt het belang <strong>van</strong> kennis <strong>van</strong> het Grieks<br />

(voorwoord) en citeert soms ook in het Grieks (hoofdstuk 1).<br />

Ten vijfde is er bij <strong>Caesarius</strong> weer aandacht voor de context waarvoor de<br />

loci bedoeld zijn: het debat of de discussie. Het eigene aan de topi<strong>ca</strong>, het<br />

vinden <strong>van</strong> argumenten om je gesprekspartner te overtuigen, was in de Middeleeuwen<br />

naar de achtergrond verschoven. Vaak werd de vraag waarvoor


156 Hoofdstuk 6. Commentaar op tractaat 9<br />

argumenten moesten worden gevonden niet eens genoemd (zie 4.3). <strong>Caesarius</strong><br />

noemt de discussievraag altijd. Bij hem dienen de loci weer voor het<br />

vinden <strong>van</strong> argumenten, zoals ze oorspronkelijk door Aristoteles en Boëthius<br />

bedoeld waren, en niet voor het controleren <strong>van</strong> de geldigheid <strong>van</strong> argumenten,<br />

zoals ze in de Middeleeuwen vaak werden gebruikt.<br />

Uit dit overzicht met de belangrijkste verschillen tussen <strong>Caesarius</strong>’ behandeling<br />

<strong>van</strong> de topi<strong>ca</strong> en een scholastieke benadering blijkt dat we de<br />

verschillen niet moeten zoeken op doctrinair vlak, maar veeleer in kleine<br />

aspecten. Het is vooral de wijze waarop de topi<strong>ca</strong> wordt gepresenteerd die<br />

verschilt. Een samenvatting <strong>van</strong> deze tekst zou sterk lijken op een samenvatting<br />

<strong>van</strong> een scholastieke behandeling <strong>van</strong> hetzelfde onderwerp, omdat<br />

dan dat wat deze tekst typisch tot een tekst in de humanistische traditie<br />

maakt, de presentatie, eruit is gefilterd. Al met al hebben we hier te maken<br />

met een scholastieke logi<strong>ca</strong> die in een humanistisch jasje is gestoken.


Bijlage A<br />

Tractaten en <strong>ca</strong>pita <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’<br />

<strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong><br />

Epistula nuncupatoria 2r<br />

Praefatio operis 4r<br />

Quid sit philosophia 7r<br />

Autores qui in hoc opusculo citantur 8v<br />

Tractatus I: <strong>De</strong> praedi<strong>ca</strong>bilibus 9r<br />

Praefatio 9r<br />

Caput I: Praedi<strong>ca</strong>bile quid sit 9v<br />

Caput II: <strong>De</strong> eo quod differens et quod idem dicitur,<br />

tum quot modis utrunque di<strong>ca</strong>tur<br />

10r<br />

Caput III: <strong>De</strong> genere, quid sit et quomodo dividatur 10v<br />

Caput IV: <strong>De</strong> specie, quid sit et quomodo dividatur 11v<br />

Caput V: <strong>De</strong> individuo, quid sit et quot modis accipiatur<br />

12r<br />

Caput VI: <strong>De</strong> triplici differentia 12v<br />

Caput VII: <strong>De</strong> ea quae specifi<strong>ca</strong> differentia dicitur,<br />

quid sit<br />

13v<br />

Caput VIII: <strong>De</strong> proprio, quot modis di<strong>ca</strong>tur, tum et<br />

quot modis di<strong>ca</strong>tur commune<br />

14r<br />

Caput IX: <strong>De</strong> accidente, quid sit et quomodo dividatur<br />

14v<br />

Caput X: Quomodo accidentis definitio intelligenda 15r<br />

sit, cum solutione dubitationis<br />

Caput XI: <strong>De</strong> communitate praedi<strong>ca</strong>bilium inter se et<br />

differentia item eorum a se invicem<br />

Tractatus II: <strong>De</strong> praedi<strong>ca</strong>mentis 16v<br />

15v


158 Bijlage A<br />

Praefatio 16v<br />

Caput I: <strong>De</strong> aequivocis, univocis et denominativis 17r<br />

Caput II: <strong>De</strong> complexis et incomplexis divisio prima 17v<br />

Caput III: <strong>De</strong> iis quae vel praedi<strong>ca</strong>tur de aliquo vel<br />

in subiecto aliquo sunt divisio prima<br />

17v<br />

Caput IV: <strong>De</strong> novem modis quibus quippiam inesse<br />

alicui dicitur<br />

18r<br />

Caput V: <strong>De</strong> iis quae ordine quodam de subiecto ali- 18v<br />

quo praedi<strong>ca</strong>tur<br />

Caput VI: <strong>De</strong> nominibus sive vocibus quae vulgo primae<br />

et secundae tum intentionis tum impositionis<br />

sive nomina sive voces appellantur<br />

19r<br />

Caput VII: <strong>De</strong> generibus diversis et non subalternatim<br />

positis regula secunda<br />

19v<br />

Caput VIII: <strong>De</strong> praedi<strong>ca</strong>mentis generatim 20r<br />

Caput IX: <strong>De</strong> substantia, quid sit et quomodo divi- 20v<br />

datur<br />

Caput X: <strong>De</strong> sex substantiae proprietatibus 21r<br />

Caput XI: <strong>De</strong> quantitate 22r<br />

Caput XII: <strong>De</strong> tribus quantitatis proprietatibus 22v<br />

Caput XIII: <strong>De</strong> iis quae ad aliquid dicuntur 23r<br />

Caput XIV: <strong>De</strong> quinque eorum quae ad aliquid dicuntur<br />

proprietatibus<br />

23v<br />

Caput XV: <strong>De</strong> qualitate 24r<br />

Caput XVI: <strong>De</strong> communitatibus et proprietatibus ipsius<br />

qualitatis<br />

25v<br />

Caput XVII: <strong>De</strong> <strong>ca</strong>eteris sex praedi<strong>ca</strong>mentis brevis annotatio<br />

26r<br />

Caput XVIII: <strong>De</strong> actione et passione et earum utriusque<br />

tam communitatibus quam proprietatibus<br />

26v<br />

Caput XIX: Qua ratione vo<strong>ca</strong>bula harum duarum <strong>ca</strong>- 26v<br />

tegoriarum discerni possint<br />

Caput XX: <strong>De</strong> situ sive positione et eius speciebus 27r<br />

Caput XXI: <strong>De</strong> ubi et quando et habere 27v<br />

Caput XXII: <strong>De</strong> oppositis 28r<br />

Caput XXIII: <strong>De</strong> oppositorum definitionibus et proprie- 28v<br />

tatibus<br />

Caput XXIV: <strong>De</strong> quinque modis prioris 29v<br />

Caput XXV: <strong>De</strong> tribus modis eorum quae sunt simul 30v<br />

Caput XXVI: <strong>De</strong> sex speciebus motus 31r<br />

Caput XXVII: <strong>De</strong> octo habendi modis 31v<br />

Tractatus III: <strong>De</strong> propositione 32r


Tractaten en <strong>ca</strong>pita <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> 159<br />

Praefatio 32r<br />

Caput I: Quid sit vox, tum etiam quid sonus 32r<br />

Caput II: <strong>De</strong> vocis divisione 32v<br />

Caput III: <strong>De</strong> nomine 33r<br />

Caput IV: <strong>De</strong> verbo 33v<br />

Caput V: Utrum nomen et verbum apud dialecticos<br />

solae partes orationis sint<br />

34r<br />

Caput VI: <strong>De</strong> oratione 34v<br />

Caput VII: <strong>De</strong> divisione orationis 35r<br />

Caput VIII: <strong>De</strong> divisione orationis perfectae 35v<br />

Caput IX: <strong>De</strong> propositione eiusque secundum substantiam<br />

divisione, tum quid subiectum et<br />

quid praedi<strong>ca</strong>tum<br />

36r<br />

Caput X: Utrum non nisi ex nomine et verbo perfecta<br />

consistat oratio, an ex solo etiam verbo<br />

consistere aliquando possit<br />

36v<br />

Caput XI: Utrum quoties ex nomine et verbo propositio<br />

constituitur, ipsum nomen non alterius<br />

quam recti <strong>ca</strong>sus esse possit<br />

37v<br />

Caput XII: <strong>De</strong> divisione propositionis secundum qualitatem<br />

38r<br />

Caput XIII: <strong>De</strong> divisione propositionis <strong>ca</strong>tegoriae secundum<br />

quantitatem<br />

38r<br />

Caput XIV: <strong>De</strong> tribus signis quaesitivis quibus de<br />

unaquaque propositione quaerere contingat<br />

38v<br />

Caput XV: Quae propositiones suis terminis conveniant<br />

et quae non<br />

39r<br />

Caput XVI: <strong>De</strong> oppositione propositionum <strong>ca</strong>tegori<strong>ca</strong>rum<br />

et quid sit<br />

39v<br />

Caput XVII: <strong>De</strong> triplici propositionum materia 40v<br />

Caput XVIII: <strong>De</strong> legibus oppositarum inter se propositionum<br />

41r<br />

Caput XIX: Prima regula de lege et natura contrariarum<br />

41v<br />

Caput XX: Secunda regula de lege et natura subcontrariarum<br />

42r<br />

Caput XXI: Tertia regula de lege et natura contradictoriarum<br />

42v<br />

Caput XXII: Quarta regula 43r<br />

Caput XXIII: <strong>De</strong> propositionum aequipollentia 43r<br />

Caput XXIV: Prima regula de aequipollentia propositionum<br />

inter se contradictoriarum<br />

43v


160 Bijlage A<br />

Caput XXV: Utrum iuxta primam hanc regulam de aequipollentiis<br />

perpetuo id ita eveniat, quod<br />

illa praescribit, ut negatio praeposita signo<br />

sive universali sive particulari faciat contradictorias<br />

inter se propositiones aequipollere<br />

Caput XXVI: Secunda regula de aequipollentia propositionum<br />

inter se contrariarum<br />

Caput XXVII: Tertia regula de aequipollentia propositio-<br />

num subalternarum<br />

Caput XXVIII: Quarta regula 45v<br />

Caput XXIX: <strong>De</strong> propositionum conversione 45v<br />

Caput XXX: <strong>De</strong> conversione simplici 46r<br />

Caput XXXI: <strong>De</strong> conversione per accidens 46v<br />

Caput XXXII: <strong>De</strong> conversione per contrapositionem 47r<br />

Tractatus IV: <strong>De</strong> propositione hypotheti<strong>ca</strong> et modali 47v<br />

Praefatio 47v<br />

Caput I: <strong>De</strong> propositione hypotheti<strong>ca</strong>, quid sit et<br />

unde dicta sit<br />

48r<br />

Caput II: <strong>De</strong> tribus propositionis hypotheti<strong>ca</strong>e speciebus<br />

48v<br />

Caput III: <strong>De</strong> qualitate propositionum hypotheti<strong>ca</strong>rum<br />

48v<br />

Caput IV: <strong>De</strong> quatuor hypotheti<strong>ca</strong>rum propositionum<br />

differentiis<br />

49r<br />

Caput V: Brevis de hisce propositionibus admonitio 49v<br />

Caput VI: <strong>De</strong> veritate et falsitate conditionalis 49v<br />

Caput VII: <strong>De</strong> veritate et falsitate propositionis copulativae<br />

50v<br />

Caput VIII: <strong>De</strong> veritate et falsitate disiunctivae propositionis<br />

51r<br />

Caput IX: <strong>De</strong> propositione modali. Sed prius quid 51r<br />

Caput X:<br />

sit modus, a quo dicta videtur huiusmodi<br />

propositio<br />

Qui modi proprie modales efficiant 51v<br />

Caput XI: Quid sit propositio modalis et quomodo<br />

secundum quosdam dividatur<br />

52v<br />

Caput XII: Quae sit horum quatuor modorum ad signa<br />

tum universalia tum particularia proportio<br />

sive convenientia<br />

53r<br />

Caput XIII: <strong>De</strong> qualitate simul et quantitate modalium<br />

propositionum<br />

53v<br />

Caput XIV: <strong>De</strong> oppositione propositionum modalium 54r<br />

44r<br />

44v<br />

45r


Tractaten en <strong>ca</strong>pita <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> 161<br />

Caput XV: <strong>De</strong> consequentiis sive aequipollentiis propositionum<br />

modalium<br />

54v<br />

Caput XVI: <strong>De</strong> conversione modalium 56r<br />

Caput XVII: Quot modis contingens di<strong>ca</strong>tur 57r<br />

Tractatus V: <strong>De</strong> syllogismo <strong>ca</strong>tegorico 58r<br />

Praefatio 58r<br />

Caput I: <strong>De</strong> propositione, materiali syllogismi principio<br />

58v<br />

Caput II: <strong>De</strong> terminis 59r<br />

Caput III: <strong>De</strong> syllogismorum principiis regulativis 59r<br />

Caput IV: <strong>De</strong> syllogismo, quid sit 59v<br />

Caput V: <strong>De</strong> multiplici syllogismorum differentia 60r<br />

Caput VI: Ex quibus et quot propositionibus syllogismus<br />

constet et de terminorum secundum<br />

positionem differentia, tum de triplici figurarum<br />

distinctione<br />

60v<br />

Caput VII: Quid sit figura et quot unaquaeque figura<br />

modos sub se contineat<br />

61r<br />

Caput VIII: Quid sit modus et de quibusdam regulis 61v<br />

Caput IX: <strong>De</strong> vo<strong>ca</strong>bulis quibusdam ad hanc rem inventis<br />

62r<br />

Caput X: <strong>De</strong> modis primae figurae 62v<br />

Caput XI: Sequuntur modi indirectim concludentes 63r<br />

Caput XII: <strong>De</strong> modis secundae figurae 64r<br />

Caput XIII: <strong>De</strong> modis tertiae figurae 64v<br />

Caput XIV: <strong>De</strong> quibusdam regulis specialibus, tum<br />

quid commune omnibus cuiuslibet figurae<br />

modis et quid cuique figurae proprium<br />

65v<br />

Caput XV: <strong>De</strong> tribus instrumentis quibus imperfecti<br />

syllogismi ad perfectos reducuntur brevis<br />

commemoratio<br />

66v<br />

Caput XVI: <strong>De</strong> transpositione praemissarum et quot<br />

modis fiat<br />

66v<br />

Caput XVII: <strong>De</strong> syllogismo ad impossibile ducente 67r<br />

Caput XVIII: Quod praeter praedictos modos alii omnes<br />

magna ex parte asyllogisti habeantur<br />

67v<br />

Caput XIX: <strong>De</strong> enthymemate 68v<br />

Caput XX: <strong>De</strong> inductione 69r<br />

Caput XXI: <strong>De</strong> exemplo 69v<br />

Tractatus VI: <strong>De</strong> syllogismo hypothetico 70r<br />

Praefatio 70r<br />

Caput I: <strong>De</strong> syllogismo hypothetico quid sit 70v


162 Bijlage A<br />

Caput II: Ex quibus constet syllogismus hypotheticus<br />

et quantum ei conferat syllogismus <strong>ca</strong>tergoricus<br />

Caput III: <strong>De</strong> partibus syllogismorum sive ex quot<br />

partibus syllogismi constent<br />

Caput IV: <strong>De</strong> modis ex hypotheticis propositionibus 72v<br />

Caput V: Primus modus 72v<br />

Caput VI: Secundus modus 73r<br />

Caput VII: <strong>De</strong> quadam argumentatione contra secundi<br />

modi regulam facta ex Themistio<br />

73v<br />

Caput VIII: Tertius modus 74r<br />

Caput IX: Quo pacto tertius hic modus a superiori- 75r<br />

bus duobus differat<br />

Caput X: Quartus modus 75v<br />

Caput XI: Quintus modus 75v<br />

Caput XII: Sextus modus 76r<br />

Caput XIII: Cur ex copulativis non fiant syllogismi 76v<br />

Caput XIV: Sequuntur tres regulae 77r<br />

Caput XV: <strong>De</strong> ratione consequentiae 78r<br />

Caput XVI: <strong>De</strong> consequentia, quid sit et eius divisione 78v<br />

Caput XVII: Sequuntur duae regulae cum instantia contra<br />

secundam, tum etiam quae sit bonae<br />

consequentiae proprietas<br />

79r<br />

Tractatus VII: <strong>De</strong> demonstratione 80r<br />

Praefatio 80r<br />

Caput I: <strong>De</strong> quadam alia dialecti<strong>ca</strong>e divisione, ut<br />

per quam tria potissima philosophiae instrumenta<br />

colligantur, quae sunt demonstratio,<br />

definitio et divisio<br />

81r<br />

Caput II: Quo pacto inter se duae dialecti<strong>ca</strong>e divisiones<br />

conveniant aut altera alteram contineat<br />

82v<br />

Caput III: <strong>De</strong> demonstratione quid sit, tum etiam<br />

quid sit scire<br />

83r<br />

Caput IV: Quod ad omne scibile opus sit praenoscere<br />

aliquid<br />

83r<br />

Caput V: Quod duae sint praenotiones, quod est et<br />

quid sit<br />

83v<br />

Caput VI: Quid sit propositio immediata et quod duplex<br />

sit demonstratio<br />

84r<br />

Caput VII: Quid sit dici de omni et quid item per se 85r<br />

Caput VIII: Quot sint modi eorum quae per se sunt 85v<br />

Caput IX: Quid sit universale sive universaliter dici 85v<br />

71r<br />

71v


Tractaten en <strong>ca</strong>pita <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> 163<br />

Caput X: Quod demonstratio fit ex necessariis quodque<br />

sit perpetuorum, quid item definitio<br />

ad demonstrationem<br />

Caput XI: Quod tria sint quae ad demonstrationem<br />

omnem requirantur et quot modis horum<br />

unumquodque praenos<strong>ca</strong>tur<br />

87r<br />

Caput XII: <strong>De</strong> principiis et eorum multiplici differentia<br />

87v<br />

Caput XIII: Quod per quatuor <strong>ca</strong>usarum genera demonstratio<br />

potissimum fiat<br />

89r<br />

Caput XIV: Quo pacto scientia ab opinione differat 89v<br />

Caput XV: Quod duplex sit ignorantia et quid sit solertia<br />

89v<br />

Caput XVI: <strong>De</strong> quatuor quaestionibus scibilibus 90r<br />

Tractatus VIII: <strong>De</strong> definitione et divisione 91r<br />

Praefatio 91r<br />

Caput I: <strong>De</strong> definitione, quid sit et quo pacto a nomine<br />

differat, tum item et a descriptione<br />

et quid sit descriptio<br />

91v<br />

Caput II: Quot duplex sit definitio 92v<br />

Caput III: <strong>De</strong> triplici dialecti<strong>ca</strong>e definitionis forma ex<br />

Cicerone, tum quemadmodum alia ab alia<br />

distet<br />

93r<br />

Caput IV: Quae et quot sint in summa definitionum<br />

sive differentiae sive species, tam philosophis<br />

quam oratoribus necnon et poetis<br />

communes<br />

93v<br />

Caput V: Ex quot constet et a quibus sumatur ea<br />

definitio quae substantialis dicitur<br />

95r<br />

Caput VI: <strong>De</strong> virtute definitionis, tum et de eius vitiis 95v<br />

Caput VII: <strong>De</strong> divisione 96r<br />

Caput VIII: <strong>De</strong> divisione, quid sit et quot modis di<strong>ca</strong>tur<br />

96v<br />

Caput IX: <strong>De</strong> divisione generis in species 97r<br />

Caput X: Utrum in species an in differentias rectius<br />

genera dividantur<br />

97v<br />

Caput XI: <strong>De</strong> divisione totius in partes et quot modis<br />

totum di<strong>ca</strong>tur et de partium inter se<br />

differentia<br />

98v<br />

Caput XII: <strong>De</strong> divisione vocis in signifi<strong>ca</strong>tiones 99r<br />

Caput XIII: <strong>De</strong> divisione quae secundum accidens fit 99v<br />

Caput XIV: <strong>De</strong> quibusdam legibus ut recte divisio fiat<br />

obser<strong>van</strong>dis<br />

100r<br />

86v


164 Bijlage A<br />

Tractatus IX: <strong>De</strong> locis dialecticis 101r<br />

Praefatio 101r<br />

Caput I: <strong>De</strong> utilitate dialecti<strong>ca</strong>e 101v<br />

Caput II: <strong>De</strong> loco quid sit, tum et de argumento ipso 102v<br />

Caput III: <strong>De</strong> multiplici argumenti signifi<strong>ca</strong>tione, et<br />

quemadmodum ab argumentatione differat<br />

quod hic argumentum vo<strong>ca</strong>mus<br />

102v<br />

Caput IV: <strong>De</strong> quaestione, quid sit et quemadmodum<br />

ab enunciatione, propositione et conclusione<br />

differat<br />

103r<br />

Caput V: Quo pacto locus sedes argumenti intelligatur<br />

et de loci divisione<br />

104r<br />

Caput VI: Quid sit locus maxima et quid locus differentia<br />

maximae<br />

105r<br />

Caput VII: Quo pacto loci differentiarum maximarum<br />

dividantur<br />

105v<br />

Caput VIII: <strong>De</strong> tribus locis qui a substantia dicuntur 106v<br />

Caput IX: <strong>De</strong> his locis qui terminorum substantiam<br />

consequuntur<br />

108r<br />

Caput X: <strong>De</strong> aliis quibusdam modis totius 109r<br />

Caput XI: <strong>De</strong> locis qui a <strong>ca</strong>usis dicuntur 110r<br />

Caput XII: <strong>De</strong> locis qui ab effectibus dicuntur et item<br />

a generatione et a corruptione<br />

110v<br />

Caput XIII: <strong>De</strong> locis qui ab usibus et communiter accidentibus<br />

dicuntur<br />

111v<br />

Caput XIV: <strong>De</strong> locis qui extrinsecus sumuntur, qui et<br />

quot sint<br />

112v<br />

Caput XV: <strong>De</strong> loco ab autoritate sive a rei iudicio 113r<br />

Caput XVI: <strong>De</strong> locis a similibus et a paribus 113v<br />

Caput XVII: <strong>De</strong> loco a proportione 114r<br />

Caput XVIII: <strong>De</strong> locis a maiore et a minore 114v<br />

Caput XIX: <strong>De</strong> loco a transumptione 115r<br />

Caput XX: <strong>De</strong> locis ab oppositis et a repugnantibus 115v<br />

Caput XXI: <strong>De</strong> loco a transmutata proportione 116v<br />

Caput XXII: <strong>De</strong> locis mediis 116v<br />

Caput XXIII: <strong>De</strong> loco a divisione 117v<br />

Caput XXIV: Quemadmodum dialecti<strong>ca</strong> probatio a demonstratione<br />

differat<br />

118r<br />

Tractatus X: <strong>De</strong> elencho sophistico 119r<br />

Praefatio 119r<br />

Caput I: Qua ratione de sophisticis elenchis inscriptio<br />

huius tractatus<br />

120r


Tractaten en <strong>ca</strong>pita <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong>’ <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> 165<br />

Caput II: <strong>De</strong> syllogismo sophistico, quid sit et quo<br />

pacto a dialectico differat<br />

120r<br />

Caput III: <strong>De</strong> quinque sophistarum finibus quas et<br />

metas vo<strong>ca</strong>nt<br />

120v<br />

Caput IV: <strong>De</strong> locis sophisticis et eorum divisione 121r<br />

Caput V: Qua ratione ex his locis alii in dictione, alii<br />

extra dictionem existere di<strong>ca</strong>ntur<br />

122r<br />

Caput VI: <strong>De</strong> loco ex aequivo<strong>ca</strong>tione 122r<br />

Caput VII: <strong>De</strong> loco ex amphibologia 122v<br />

Caput VIII: <strong>De</strong> loco ex compositione et divisione 124r<br />

Caput IX: <strong>De</strong> sophismatis quae per locos a compositione<br />

et divisione fiunt<br />

124v<br />

Caput X: <strong>De</strong> loco per accentum 125r<br />

Caput XI: <strong>De</strong> loco a figura dictionis 126r<br />

Caput XII: <strong>De</strong> loco ab accidente 126v<br />

Caput XIII: Quo pacto a recentioribus hic locus tractetur<br />

127v<br />

Caput XIV: <strong>De</strong> loco ab eo quod est secundum quid ad<br />

id quod simpliciter est<br />

128r<br />

Caput XV: <strong>De</strong> loco ab ignorantia elenchi 128v<br />

Caput XVI: <strong>De</strong> loco a petitione principii 129v<br />

Caput XVII: <strong>De</strong> loco a consequenti 130r<br />

Caput XVIII: <strong>De</strong> loco ab eo quod est non <strong>ca</strong>usam ut <strong>ca</strong>usam<br />

ponere<br />

131r<br />

Caput XIX: <strong>De</strong> loco ab eo quod est plures interrogationes<br />

ut unam facere<br />

131v<br />

Caput XX: Quemadmodum ad ignorantiam elenchi<br />

omnes praedicti loci reduci possint et quod<br />

dupliciter elenchus accipiatur<br />

132v<br />

Caput XXI: Ex quibus <strong>ca</strong>usis sophisti<strong>ca</strong>e prodeant deceptiones<br />

133v<br />

Caput XXII: <strong>De</strong> recta solutione paralogismorum 134r<br />

Peroratio 135r


166 Bijlage A


Bijlage B<br />

Overzicht <strong>van</strong> de loci <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> en<br />

Boëthius<br />

In onderstaande tabel zijn de loci die <strong>Caesarius</strong> in zijn <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> noemt en<br />

de loci die Boëthius in boek 2 <strong>van</strong> <strong>De</strong> differentiis topicis noemt naast elkaar<br />

geplaatst. Alleen de differentiae en maximale proposities die expliciet worden<br />

genoemd zijn in het overzicht opgenomen.<br />

D=differentia<br />

M=maximale propositie<br />

Intrinsiek<br />

<strong>van</strong>uit substantie<br />

<strong>Caesarius</strong> Boëthius<br />

D: a definitione D: a diffinitione<br />

<strong>van</strong>uit de definitie <strong>van</strong>uit de definitie<br />

M: Cuicunque definitio non con- M: Cui generis diffinitio non convenit,<br />

nec definitum<br />

venit, id ejus cujus ea diffinitio<br />

est, species non est<br />

Waaraan de definitie niet toe- Dat waaraan de definitie <strong>van</strong><br />

komt daarom komt het gedefi- geslacht niet toekomt, is geen<br />

nieerde niet toe<br />

soort <strong>van</strong> dat [geslacht] waar<strong>van</strong><br />

het de definitie is<br />

D: a descriptione D: a descriptione<br />

<strong>van</strong>uit de omschrijving <strong>van</strong>uit de omschrijving<br />

M: Cuicunque non convenit descriptio,<br />

nec descriptum<br />

Waaraan de omschrijving niet<br />

M: ontbreekt<br />

toekomt, daaraan komt ook<br />

het omschrevene niet toe<br />

D: ab interpretatione nominis D: ab interpretatione nominis


168 Bijlage B<br />

M:<br />

<strong>van</strong>uit de interpretatie <strong>van</strong> de<br />

naam<br />

Cui nominis interpretatio convenit,<br />

et ipsum nomen cui interpretatio<br />

facta est<br />

Waaraan de interpretatie <strong>van</strong><br />

de naam toekomt, daaraan<br />

komt ook de naam zelf toe,<br />

waar<strong>van</strong><br />

gemaakt<br />

de interpretatie is<br />

D: a proprio<br />

<strong>van</strong>uit de kenmerkende eigenschap<br />

D: ontbreekt<br />

M: Si cui proprium alicuius rei<br />

convenit, et id cuius est pro-<br />

M: ontbreekt<br />

prium<br />

Als de kenmerkende eigenschap<br />

<strong>van</strong> iets aan iets toekomt,<br />

komt ook dat waar<strong>van</strong><br />

het de kenmerkende eigenschap<br />

is daaraan toe<br />

<strong>van</strong>uit de interpretatie <strong>van</strong> de<br />

naam<br />

M: ontbreekt


Overzicht <strong>van</strong> de loci <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> en Boëthius 169<br />

Intrinsiek<br />

welke volgen op de substantie <strong>van</strong> de termen<br />

<strong>Caesarius</strong> Boëthius<br />

D: a toto, a genere D: a toto, a genere<br />

<strong>van</strong>uit het geheel, <strong>van</strong>uit het <strong>van</strong>uit het geheel, <strong>van</strong>uit het<br />

geslacht<br />

geslacht<br />

M: Quae generi adsunt, et speciei M: Quae generi adsunt, speciei<br />

adsunt<br />

<strong>De</strong> dingen die toekomen aan <strong>De</strong> dingen die toekomen aan<br />

het geslacht komen ook toe het geslacht komen toe aan de<br />

aan de soort<br />

soort<br />

D: a toto (integro) quod partibus<br />

constat<br />

<strong>van</strong>uit het integrale geheel dat<br />

uit delen bestaat<br />

M: Quod toti convenit, et partibus<br />

Wat toekomt aan het geheel<br />

komt ook toe aan de delen<br />

D: a toto (integro)<br />

D: a toto secundum quantitatem D: ontbreekt<br />

<strong>van</strong>uit het geheel volgens<br />

kwantiteit<br />

M: ontbreekt M: ontbreekt<br />

D: a toto secundum tempus D: ontbreekt<br />

<strong>van</strong>uit het geheel volgens tijd<br />

M: ontbreekt M: ontbreekt<br />

D: a toto secundum locum D: ontbreekt<br />

<strong>van</strong>uit het geheel volgens<br />

plaats<br />

M: ontbreekt M: ontbreekt<br />

D: a toto secundum modo D: ontbreekt<br />

<strong>van</strong>uit het geheel volgens wijze<br />

M: ontbreekt M: ontbreekt<br />

<strong>van</strong>uit het integrale geheel<br />

M: Quod toti convenit, et congruit<br />

parti<br />

Wat toekomt aan het geheel<br />

past ook bij het deel<br />

D: a partibus totius sive generis D: a parte/a specie


170 Bijlage B<br />

<strong>van</strong>uit de delen <strong>van</strong> het geheel<br />

of het geslacht<br />

M: Quod singulis inest partibus,<br />

id toti inesse necesse est<br />

Wat aanwezig is in elk afzonderlijk<br />

deel, dat is noodzakelijk<br />

ook aanwezig in het geheel<br />

M: Si omnes partes a re qualibet<br />

abiunctae fuerint, et totum<br />

necessario<br />

Als alle delen gescheiden zijn<br />

<strong>van</strong> een ding, is noodzakelijk<br />

ook het geheel er<strong>van</strong> gescheiden<br />

<strong>van</strong>uit<br />

soort<br />

het deel/<strong>van</strong>uit de<br />

M: Quod singulis partibus inest,<br />

id toti necesse est inesse<br />

Wat aanwezig is in elk afzonderlijk<br />

deel, dat is noodzakelijk<br />

ook aanwezig in het geheel<br />

M: ontbreekt<br />

ontbreekt<br />

D: a partibus integri D: a partibus integri<br />

<strong>van</strong>uit de delen <strong>van</strong> het inte- <strong>van</strong>uit de delen <strong>van</strong> het integrale<br />

geheel<br />

grale geheel<br />

M: ontbreekt M: ontbreekt<br />

D: a partibus secundum modum D: ontbreekt<br />

<strong>van</strong>uit de delen volgens wijze<br />

M: ontbreekt M: ontbreekt<br />

D: a <strong>ca</strong>usa efficiente D: a <strong>ca</strong>usa efficiente<br />

<strong>van</strong>uit de werkoorzaak <strong>van</strong>uit de werkoorzaak<br />

M: Quorum efficiens <strong>ca</strong>usa natu- M: Quorum efficientes <strong>ca</strong>usae<br />

ralis est, ipsa quoque natura- sunt naturales, ipsa sunt<br />

lia sunt<br />

naturalia<br />

<strong>De</strong> dingen waar<strong>van</strong> de werk- <strong>De</strong> dingen waar<strong>van</strong> de werkoorzaak<br />

natuurlijk is, zijn zelf oorzaken natuurlijk zijn, zijn<br />

ook natuurlijk<br />

zelf ook natuurlijk<br />

D: a <strong>ca</strong>usa materiali D: a materia<br />

<strong>van</strong>uit de materiële oorzaak <strong>van</strong>uit de materie<br />

M: Si non est <strong>ca</strong>usa materialis, M: Ubi materia deest, et quod ex<br />

neque ipsa quae ex ea conficiuntur<br />

esse possunt<br />

materia efficitur deest<br />

Als de materiële oorzaak er Waar de materie er niet is, is<br />

niet is, kunnen ook de dingen ook wat uit de materie is sa-<br />

die uit de materiële oorzaak<br />

zijn samengesteld er niet zijn<br />

mengesteld er niet<br />

D: a <strong>ca</strong>usa formali D: a forma<br />

<strong>van</strong>uit de formele oorzaak <strong>van</strong>uit de vorm


Overzicht <strong>van</strong> de loci <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> en Boëthius 171<br />

M: Tantum ununquodque potest<br />

quantum forma eius naturalis<br />

permittit<br />

Elk ding kan zoveel als zijn<br />

natuurlijke vorm toelaat<br />

M: Tantum quaeque posse, quantum<br />

forma naturalis permisit<br />

Elk ding kan zoveel als zijn<br />

natuurlijk vorm toeliet<br />

D: a fine sive a <strong>ca</strong>usa finali D: a fine<br />

<strong>van</strong>uit het doel of <strong>van</strong>uit de<br />

doeloorzaak<br />

<strong>van</strong>uit het doel<br />

M: Cuius finis bonus est, ipsum M: Cuius finis bonus est, ipsum<br />

quoque bonum est<br />

quoque bonum est<br />

Waar<strong>van</strong> het doel goed is, dat Waar<strong>van</strong> het doel goed is, dat<br />

is zelf ook goed<br />

is zelf ook goed<br />

D: ab effectu ad <strong>ca</strong>usam necessariam<br />

<strong>van</strong>uit het effect naar de noodzakelijke<br />

oorzaak<br />

M: Posito effectu, ponitur et eius<br />

necessaria <strong>ca</strong>usa<br />

Wanneer het effect wordt gesteld,<br />

wordt ook de noodzakelijke<br />

oorzaak er<strong>van</strong> gesteld<br />

D: ontbreekt<br />

M: ontbreekt<br />

D: ab effectu ad <strong>ca</strong>usam sufficientem<br />

<strong>van</strong>uit het effect naar de voldoende<br />

oorzaak<br />

D: ontbreekt<br />

M: ontbreekt M: ontbreekt<br />

D: a generatione D: a generatione/ab effectibus<br />

<strong>van</strong>uit het ontstaan <strong>van</strong>uit het ontstaan/<strong>van</strong>uit de<br />

effecten<br />

M: Cuius generatio bona est, ip- M: Cuius effectio bona est, ipsum<br />

sum quoque bonum<br />

Waar<strong>van</strong> het ontstaan goed is,<br />

dat is zelf ook goed<br />

quoque bonum, et e converso<br />

Waar<strong>van</strong> de productie goed is,<br />

dat is zelf ook goed, en omgekeerd<br />

D: a corruptione D: a corruptione<br />

<strong>van</strong>uit het vergaan <strong>van</strong>uit het vergaan<br />

M: Cuius corruptio bona est, M: Cuius corruptio mala est, ip-<br />

ipsum quod corrupitur sive sum quoque bonum est, et e<br />

quod corruptum est malum<br />

est<br />

converso


172 Bijlage B<br />

Dat wat vergaat of vergaan is<br />

en waar<strong>van</strong> het vergaan goed<br />

is, dat is zelf slecht<br />

Dat waar<strong>van</strong> het vergaan<br />

slecht is, dat is ook goed, en<br />

omgekeerd<br />

D: ab usibus sive ab usu D: ab usibus<br />

<strong>van</strong>uit het nut <strong>van</strong>uit het nut<br />

M: Cuius usus bonus est, ipsum M: Cuius usus bonus est, ipsum<br />

quoque bonum est<br />

quoque bonum est<br />

Waar<strong>van</strong> het nut goed is, dat Waar<strong>van</strong> het nut goed is, dat<br />

is zelf ook goed<br />

is zelf ook goed<br />

D: a communiter accidentibus D: a communiter accidentibus<br />

<strong>van</strong>uit de gewoonlijke acciden- <strong>van</strong>uit de gewoonlijke accidententen<br />

M: Cui non inest aliquid, ei nec il- M: Cui non inest aliquid, ei nec<br />

lud quod illius est consequens, illud quod eius est consequens<br />

inesse potest<br />

inesse potest<br />

Waaraan iets niet toekomt, Waaraan iets niet toekomt,<br />

daaraan kan ook niet het ge- daaraan kan ook niet het gevolg<br />

daar<strong>van</strong> toekomen<br />

volg daar<strong>van</strong> toekomen<br />

Extrinsiek<br />

<strong>Caesarius</strong> Boëthius<br />

D: ab autoritate sive a rei iudicio D: a rei iudicio<br />

<strong>van</strong>uit de autoriteit of <strong>van</strong>uit <strong>van</strong>uit het oordeel <strong>van</strong> een<br />

het oordeel <strong>van</strong> een ding<br />

ding<br />

M: Quod omnibus vel pluribus M: Quod omnibus vel pluribus<br />

vel sapientibus hominibus vi- vel sapientibus hominibus videtur,<br />

ei contradicere non detur, ei contradicere non<br />

oportet<br />

oportet<br />

Wat aan alle of de meeste of Wat aan alle of de meeste of<br />

de wijze mannen schijnt, dat de wijze mannen schijnt, dat<br />

moet men niet tegenspreken moet men niet tegenspreken<br />

M: Unicuique in sua arte perito<br />

credendum est<br />

Men moet een expert in zijn<br />

kunde geloven<br />

D: a similibus D: a similibus<br />

<strong>van</strong>uit de gelijke <strong>van</strong>uit de gelijke<br />

M: <strong>De</strong> similibus idem est iudi- M: Si quod similiter inest non est<br />

cium<br />

proprium, nec id de quo quaeritur<br />

esse proprium potest


Overzicht <strong>van</strong> de loci <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> en Boëthius 173<br />

Over gelijke is het oordeel hetzelfde<br />

D: a paribus D: ontbreekt<br />

<strong>van</strong>uit even grote<br />

M: Parium idem est iudicium M: ontbreekt<br />

Over even grote is het oordeel<br />

gelijk<br />

Als dat wat op soortgelijke<br />

wijze aanwezig is geen kenmerkende<br />

eigenschap is, kan<br />

ook niet dat waarover het gevraagd<br />

wordt een kenmerkende<br />

eigenschap zijn<br />

D: a proportione D: a proportione<br />

<strong>van</strong>uit de analogie <strong>van</strong>uit de analogie<br />

M: Quod in unaquaque re evenit, M: Quod in unaquaque re evenit,<br />

id in eius proportionali eveni- id in eius proportionali evenire<br />

probabile est<br />

re necesse est<br />

Voor elke zaak geldt dat wat Voor elke zaak geldt dat wat<br />

daar gebeurt, waarschijnlijk daar gebeurt, noodzakelijk ook<br />

ook in het analoge [geval] in het analoge [geval] daaraan<br />

daaraan gebeurt<br />

gebeurt<br />

D: a maiore D: ab eo quod magis est<br />

<strong>van</strong>uit het grotere <strong>van</strong>ut dat wat meer is<br />

M: Si id quod magis videtur ines- M: Si id quod magis videtur inesse<br />

non inest, nec id quod mise non inest, nec id quod minus<br />

videbitur inesse inerit<br />

nus videtur inesse inerit<br />

Als dat wat meer het geval Als dat wat meer het geval<br />

lijkt te zijn niet zo is, zal ook lijkt te zijn niet zo is, zal ook<br />

niet dat wat minder het geval niet dat wat minder het geval<br />

lijkt te zijn zo zijn<br />

lijkt te zijn zo zijn<br />

D: a minore D: a minoribus<br />

<strong>van</strong>uit het kleinere <strong>van</strong>uit de kleinere<br />

M: Si quod minus videtur inesse M: Si id quod minus videtur ines-<br />

inest, et id quod magis videse inest, id quod magis videbitur<br />

inesse inerit<br />

bitur inesse inerit<br />

Als dat wat minder het geval Als dat wat minder het geval<br />

lijkt te zijn zo is, zal ook dat lijkt te zijn zo is, zal ook dat<br />

wat meer het geval lijkt te zijn wat meer het geval lijkt te zijn<br />

zo zijn<br />

zo zijn<br />

D: a nominis transumptione D: a transumptione<br />

<strong>van</strong>uit de overdracht <strong>van</strong> de<br />

naam<br />

<strong>van</strong>uit de overdracht


174 Bijlage B<br />

M: Quicquid alicui convenit sub<br />

nomine metaphorics sumpto,<br />

eidem conveniet et sub no-<br />

mine proprie sumpto<br />

Al wat toekomt aan iets onder<br />

een naam die metaforisch<br />

is genomen, zal ook toekomen<br />

aan hetzelfde onder een naam<br />

in eigenlijke zin genomen<br />

M: ontbreekt<br />

D: ab oppositis D: a contrariis<br />

<strong>van</strong>uit de tegengestelden <strong>van</strong>uit contraire<br />

M: In contrariis, privativus, rela- M: Contraria contrariis convetivus<br />

et contradictoriis opposita<br />

sibi convenire non posniuntsunt.<br />

In relativis insuper alterum<br />

sine altero esse non potest<br />

Bij contraire, privatieve, rela- Contraire (predi<strong>ca</strong>ten) komen<br />

tieve en contradictoire dingen<br />

kunnen tegengestelden niet sa-<br />

toe aan contraire (dingen)<br />

mengaan. Bovendien kan bij<br />

relatieve dingen de een niet<br />

zonder de ander bestaan<br />

D: ab oppositis secundum privationem<br />

et habitum<br />

<strong>van</strong>uit tegengestelde volgens<br />

M:<br />

privatie en hebben<br />

Ubi privatio adesse potest, ibi<br />

habitus proprium non est<br />

Waar privatie aanwezig kan<br />

zijn, daar is het hebben geen<br />

kenmerkende eigenschap<br />

D: a relative oppositis<br />

<strong>van</strong>uit relatieve tegengestelde<br />

M: Oppositorum ad se relatorum<br />

propria et ipsa ad se referuntur<br />

Eigenschappen <strong>van</strong> dingen die<br />

onderling gerelateerd zijn, zijn<br />

zelf ook onderling gerelateerd<br />

D: ab oppositis secundum affirmationem<br />

et negationem<br />

<strong>van</strong>uit tegengestelde volgens<br />

bevestiging en ontkenning<br />

M: Oppositorum opposita propria<br />

esse opportere<br />

<strong>De</strong> kenmerkende eigenschappen<br />

<strong>van</strong> tegengestelden moeten<br />

tegengestelden zijn


Overzicht <strong>van</strong> de loci <strong>van</strong> <strong>Caesarius</strong> en Boëthius 175<br />

D: a repugnantibus sive a disparatis<br />

<strong>van</strong>uit de tegengestelde of <strong>van</strong>uit<br />

de verwijderde<br />

M: Quae sibi repugnant, haec<br />

neutiquam convenire possunt<br />

Dingen die tegenstrijdig zijn<br />

kunnen geenzins samengaan<br />

D: ontbreekt<br />

M: ontbreekt<br />

D: a transmutata proportione<br />

<strong>van</strong>uit de doorgevoerde analogie<br />

D: ontbreekt<br />

M: Si ut primum ad secundum<br />

tertium se habet ad quartum,<br />

ita ut primum ad tertium se-<br />

M: ontbreekt<br />

cundum se habet ad quartum<br />

Als zoals het eerste zich verhoudt<br />

tot het tweede het derde<br />

zich verhoudt tot het vierde,<br />

dan verhoudt het tweede zich<br />

tot het vierde als het eerste tot<br />

het derde


176 Bijlage B<br />

Intermediair<br />

<strong>Caesarius</strong> Boëthius<br />

D: a <strong>ca</strong>sibus D: a <strong>ca</strong>sibus<br />

<strong>van</strong>uit de <strong>ca</strong>sus <strong>van</strong>uit de <strong>ca</strong>sus<br />

M: ontbreekt M: ontbreekt<br />

D: a coniugatis D: a coniugatis<br />

<strong>van</strong>uit de afgeleide <strong>van</strong>uit de afgeleide<br />

M: Si unum coniugatorum cuipiam<br />

convenit, et reliquum<br />

Als één <strong>van</strong> de afgeleide aan<br />

iets toekomt, dan ook de andere<br />

M: ontbreekt<br />

D: a divisione D: a divisione<br />

<strong>van</strong>uit de verdeling <strong>van</strong>uit de verdeling<br />

M: Condividentium uno sublato,<br />

alterum manet, et posito altero,<br />

tollitur reliquum<br />

Als <strong>van</strong> dingen die worden<br />

verdeeld de een is weggenomen<br />

blijft ander, en als de ander is<br />

gesteld wordt de overige opgeheven<br />

M: ontbreekt


Bibliografie<br />

Agricola, R., <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong> libri tres cum scholiis Ioannis Matthaei<br />

Phrissemii, Köln: F. Birchmann, 1528, herdrukt Hildesheim: George<br />

Olms Verlag, 1976, met een voorwoord <strong>van</strong> W. Risse.<br />

—, Over dialecti<strong>ca</strong> en humanisme, uitgegeven, ingeleid en <strong>van</strong> aantekeningen<br />

voorzien door M. <strong>van</strong> der Poel, Baarn: Ambo, 1991.<br />

—, <strong>De</strong> inventione dialecti<strong>ca</strong>, op basis <strong>van</strong> de uitgave <strong>van</strong> Alardus <strong>van</strong> Amsterdam<br />

(1539) kritisch uitgegeven, vertaald en becommentarieerd<br />

door L. Mundt, Tübingen: Max Niemeyer Verlag, 1992.<br />

Alexander <strong>van</strong> Aphrodisias, In Aristotelis Topicorum libros octo commentaria,<br />

ed. M. Wallies, Berlin: Reimer, 1891.<br />

Allgemeine <strong>De</strong>utsche Biographie, 56 banden, uitgegeven door de Historische<br />

Kommision bij de Königliche Akademie der Wissenschaften, Leipzig:<br />

Duncker & Humblot, 1875-1912.<br />

Anselmus <strong>van</strong> Canterbury, Freiheitsschriften, vertaald en ingeleid door H.<br />

Verweyen, Freiburg: Herder, 1994.<br />

Ashworth, E. J., Language and Logic in the Post-Medieval Period, Dordrecht:<br />

Reidel, 1974.<br />

—, ‘Changes in Logic Textbooks from 1500 to 1650, the New Aristotelianism’,<br />

in: E. Kessler, Ch. Lohr & W. Sparn (red.), Aristotelismus und<br />

Renaissance, Wiesbaden: Otto Harrossowitz, 1988, 75<strong>–</strong>87.<br />

—, ‘Traditional Logic’, in: Cambridge History of Renaissance Philosophy,<br />

Cambridge & New York: Cambridge University Press, 1988, 143<strong>–</strong>172.<br />

Bedaux, J. C., Hegius poeta, proefschrift, Rijksuniversiteit Leiden, <strong>De</strong>venter:<br />

Saland de Lange, 1998.


178 Bibliografie<br />

Bietenholz, P. G. en <strong>De</strong>utscher, T. B. (red.), The Contemporaries of Erasmus:<br />

a Biographi<strong>ca</strong>l Register of the Renaissance and the Reformation,<br />

3 banden, Toronto: University of Toronto Press, 1985-1987.<br />

Bird, O., ‘The Formalizing of the Topics in Medieval Logic’, Notre Dame<br />

Journal of Formal Logic 1 (1960), 138<strong>–</strong>149.<br />

—, ‘The Tradition of the Logi<strong>ca</strong>l Topics: Aristotle to Ockham’, Journal of<br />

the History of Ideas 23 (1962), 307<strong>–</strong>323.<br />

Boëthius, <strong>De</strong> topicis differentiis, vertaald, met noten en een studie over de<br />

tekst door E. Stump, Itha<strong>ca</strong> & London: Cornell University Press, 1978.<br />

—, Manlii Severini Boetii Opera omnia, Ed. J.-P. Migne, Turnhout: Brepols,<br />

s.a..<br />

Bot, P. N. M., Humanisme en onderwijs in Nederland, Utrecht & Antwerpen:<br />

Spectrum, 1955.<br />

Briefe der Dunkelmänner, vertaald door W. Binder, herzien en <strong>van</strong> opmerkingen<br />

en een nawoord voorzien door P. Amelung, München: Winkel<br />

Verlag München, 1964.<br />

<strong>Caesarius</strong>, J., <strong>Dialecti<strong>ca</strong></strong> Ioannis Caesarii, novissime iam ab ipso autore diligenter<br />

recognita et accessione locupletata <strong>ca</strong>pitibusque distincta, miro<br />

compendio omnia fere eius artis praecepta complectens, Paris: Simon<br />

Colinaeus, 1537.<br />

Erasmus, Opus epistularum <strong>De</strong>s. Erasmi Roterodami, 12 banden, uitgegeven<br />

door P. S. Allen, H. M. Allen & H. W. Garrod, Oxford: Clarendon<br />

Press, 1906-1958.<br />

—, Opera omnia <strong>De</strong>siderii Erasmi Roterodami, Amsterdam: North-Holland<br />

Publishing Company, 1969<strong>–</strong>.<br />

Gilbert, N. W., Medieval Rhetoric and Poetic (to 1400), Interpreted from<br />

Representative Works, Peter Smith: Gloucester, 1959.<br />

—, Renaissance Concepts of Method, New York & London: Columbia University<br />

Press, 1963.<br />

Green-Pedersen, N. J., The Tradition of the Topics in the Middle Ages.<br />

The Commentaries on Aristotle’s and Boethius’ ‘Topics’, München &<br />

Wien: Philosophia Verlag, 1984.<br />

Hegius, A., Alexandri Hegii artium magistri Gymnasiarch et quondam<br />

Dauentriensis philosophi presbyteri vtriusque lingue docti Dialogi, <strong>De</strong>venter:<br />

Pafraet, 1503.


Bibliografie 179<br />

Hutten, U. von, Epistulae obscurorum virorum cum inlustrantibus adversariisque<br />

scriptis, uitgegeven door E. Böcking, Leipzig: Teubner, 1864-<br />

1870.<br />

Index Aureliensis, Catalogus librorum sedecimo saeculo impressorum, Baden<br />

Baden: Koerner, 1962-.<br />

Irwin, T., Aristotle’s First Principles, Oxford: Clarendon Press, 1988.<br />

Jardine, L., ‘Humanism and the Teaching of Logic’, in: N. Kretzmann,<br />

A. Kenny & J. Pinborg (red.), The Cambridge History of Later Medieval<br />

Philosophy, from the Discovery of Aristotle to the <strong>De</strong>sintegration<br />

of Scholasticism, Cambridge & New York: Cambridge University<br />

Press, 1982, 797<strong>–</strong>807.<br />

—, ‘Humanistic Logic’, in: C. B. Schmitt, E. Kessler & Q. Skinner (red.),<br />

The Cambridge History of Renaissance Philosophy, Cambridge & New<br />

York: Cambridge University Press, 1988, 173<strong>–</strong>198.<br />

<strong>Johannes</strong> Buridanus, Compendium totius logi<strong>ca</strong>e cum Ioannis Dorp expositione,<br />

onveranderde herdruk <strong>van</strong> Venezia, 1499, Frankfurt: Minerva,<br />

1965.<br />

—, Summulae de dialecti<strong>ca</strong>, een geannoteerde vertaling met filosofische introductie<br />

<strong>van</strong> G. Klima, New Haven & London: Yale University Press,<br />

2001.<br />

Jung, M. H. en Walter, P., ‘Theologie im Zeitalter von Humanismus, Reformation<br />

und katholischer Erneuerung’, in: Jung, M. H. en Walter, P.<br />

(red.), Theologie des 16. Jahrhundert, Darmstadt: Wissenschaftliche<br />

Buchgesellschaft, 2002, 9<strong>–</strong>30.<br />

Krafft, K. en Krafft, W. (red.), Briefe und Dokumente aus der Zeit der<br />

Reformation im 16. Jahrhundert, Elberfeld: Lu<strong>ca</strong>s, 1875.<br />

Mack, P., Rudolph Agricola and Renaissance Dialectic, ongepubliceerd proefschrift,<br />

Warburg Institute, University of London, 1983.<br />

—, Renaissance Argument, Valla and Agricola in de Traditions of Rhetoric<br />

and Dialectic, Leiden, New York & Köln: E. J. Brill, 1993.<br />

Melanchton, Ph., Elementa rhetorices, Grundbegriffe der Rhetorik, uitgegeven,<br />

vertaald en becommentarieerd door V. Wels, Berlin: Weidler<br />

Buchverlag, 2001.<br />

Meuthen, E., ‘Köln und die humanistische Dialectik’, Geschichte in Köln,<br />

gegründet als studentische Zeitschrift am historischen Seminar 23<br />

(1988), 103<strong>–</strong>117.


180 Bibliografie<br />

Michaud-Quantin, P., ‘L’emploi des termes logi<strong>ca</strong> et dialecti<strong>ca</strong> au Moyen-<br />

Âge’, in: Arts libéraux et philosophie au Moyen Age, Institut d’ Études<br />

Médiévales, 1969, 855<strong>–</strong>862.<br />

Monfasani, J., George of Trebizond, a Biography and a Study of his Rhetoric<br />

and Logic, Leiden, New York & Köln: E.J. Brill, 1976.<br />

Neue <strong>De</strong>utsche Biographie, uitgegeven door de Historische Kommision bij<br />

de Bayerische Akademie der Wissenschaften, Berlin: Duncker & Humblot,<br />

1953-.<br />

Nussbaum, M. C., The Fragility of Goodness. Luck and Ethics in Greek Tragedy<br />

and Philosophy, Cambridge: Cambridge University Press, 1986.<br />

Ong, W. J., Ramus, Methode, and the <strong>De</strong><strong>ca</strong>y of Dialogue, New York: Octagon<br />

Books, 1974.<br />

Owen, G. E. L., ‘Tithenai ta phainomena’, in: Moravcsik, J. M. E. (red.),<br />

Aristotle, a Collection of Criti<strong>ca</strong>l Essays, New York: Garden City,<br />

1967, 167<strong>–</strong>190.<br />

Pater, W. A. de, ‘La fonction du lieu et de l’instrument dans les Topiques’, in:<br />

Owen, G. E. L. (red.), Aristotle on Dialectic. Proceedings of the Third<br />

Symposium Aristotelicum, Oxford: Clarendon Press, 1968, 164<strong>–</strong>188.<br />

Petrus Hispanus, Summulae logi<strong>ca</strong>les, uitgegeven op basis <strong>van</strong> het handschrift<br />

Reg. Lat. 1205 door I. M. Bocheński, Torino: Marietti, 1947.<br />

—, Tractatus, uitgegeven en ingeleid door L. M. de Rijk, Assen: Van Gorcum<br />

& Comp. B.V., 1972.<br />

—, Language in Dispute, vertaald door F. P. Dinneen, Amsterdam & Philadelphia:<br />

John Benjamins Publishing Company, 1990.<br />

Pinborg, J., Logik und Semantik im Mittelalter: ein Überblick, Stuttgart:<br />

Frommann-Holzboog, 1972.<br />

Poel, M. <strong>van</strong> der, ‘<strong>De</strong> verjonging <strong>van</strong> het Latijn door de Renaissancehumanisten’,<br />

in: Sijs, N. <strong>van</strong> der (red.), Taaltrots, purisme in een<br />

veertigtal talen, Amsterdam & Antwerpen: Contact, 1999, 173<strong>–</strong>180.<br />

Poel, M. <strong>van</strong> der, Cornelius Agrippa, the Humanist Theologian and his <strong>De</strong>clamations,<br />

Leiden, New York & Köln: E. J. Brill, 1997.<br />

Quintilianus, <strong>De</strong> opleiding tot redenaar, vertaald, ingeleid en <strong>van</strong> aantekeningen<br />

voorzien door P. Gerbrandy, Groningen: Historische Uitgeverij,<br />

2001.


Bibliografie 181<br />

Risse, W., Die Logik der Neuzeut, Stuttgart-Bad Cannstadt: Friedrich Frommann<br />

Verlag, 1964.<br />

—, Bibliographia logi<strong>ca</strong>, Hildesheim: Georg Olms Verlagsbuchhandlung,<br />

1965.<br />

Rupprich, H., ‘<strong>Johannes</strong> Reuchlin und seine Bedeutung im Europäischen<br />

Humanismus’, in: Krebs, M. (red.), <strong>Johannes</strong> Reuchlin 1455-1522,<br />

Pforzheim: Selbstverlag der Stadt Pforzheim, 1955, 10<strong>–</strong>34.<br />

Schütz, L., Thomas-Lexicon. Sammlung, Übersetzung und Erklärung der<br />

in sämtlichen Werken der h. Thomas von Aquin vorkommenden<br />

Kunstausdrücke und wissenschaftliche Aussprüche, New York: Frederick<br />

Ungar Publishing Company, 1957.<br />

Seifert, A., Logik zwischen Scholastik und Humanismus, München: Wilhelm<br />

Fink Verlag, 1978.<br />

Smith, R., ‘Aristotle on the Uses of Dialectic’, Synthese 96 (1993), 335<strong>–</strong>358.<br />

Stump, E., ‘Topics: Their <strong>De</strong>velopment and Absorption into Consequences’,<br />

in: N. Kretzmann, A. Kenny & J. Pinborg (red.), The Cambridge History<br />

of Later Medieval Philosophy, from the Discovery of Aristotle to<br />

the <strong>De</strong>sintegration of Scholasticism, Cambridge: Cambridge University<br />

Press, 1982, 273<strong>–</strong>299.<br />

Vasoli, C., Le dialetti<strong>ca</strong> e la retori<strong>ca</strong> dellUmanesimo. Invenzione e metodo<br />

nella cultura del XV e XVI secolo, Milano: Feltrinelli Editore, 1968.<br />

Velden, H. E. J. M. <strong>van</strong> der, Rodolphus Agricola (Roelof Huusman): een<br />

Nederlandsch humanist der vijftiende eeuw, Leiden: Sijthoff, 1911.<br />

Yates, F. A., The Art of Memory, London: Routledge, 1969.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!