Eind goed, 167 al goed? - WODC
Eind goed, 167 al goed? - WODC
Eind goed, 167 al goed? - WODC
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Hoofdstuk 2 32<br />
zij dóórgaan met dat gedrag. Bij kinderen bij wie het antisoci<strong>al</strong>e gedrag op jonge leeftijd<br />
minder ernstig is, is die kans kleiner. Zij constateren dan ook dat een aant<strong>al</strong> fac-<br />
toren van invloed is op de stabiliteit van gedragsstoornissen op volwassen leeftijd,<br />
namelijk het begin van het gedrag op zeer jonge leeftijd, hoge scores op probleemgedrag,<br />
verscheidenheid van probleemgedrag (bijvoorbeeld diefst<strong>al</strong> én agressie),<br />
de aanwezigheid van probleemgedrag in verschillende omgevingen (bijvoorbeeld<br />
school én thuis) en het samengaan met hyperactiviteit.<br />
Voor het ontstaan en vóórtbestaan van gedragsproblemen is geen enkelvoudige oorzaak<br />
aan te wijzen. Doorgaans is er sprake van een opeenstapeling en opeenvolging<br />
van onderling samenhangende factoren. Zo zijn er oorzaken aan te wijzen bij de<br />
jeugdige zelf (zo<strong>al</strong>s biologische factoren en temperament), het gezin en de omgeving<br />
of buurt waarin hij of zij opgroeit. Ook de opvoedkundige kw<strong>al</strong>iteiten van de ouders<br />
en de interactie tussen ouder en kind spelen een rol. Veel<strong>al</strong> is er sprake van op negatieve<br />
wijze afdwingen van gedrag (Patterson e.a., 1992). Het is vaak de opeenstape-<br />
ling en onderlinge interactie tussen de oorzakelijke factoren die maken dat er sprake<br />
is van een risico voor het ontstaan en voortduren van de problemen (Groenenda<strong>al</strong><br />
en Van Yperen, 1994; Rutter, 1995).<br />
2.2 Effecten van interventies<br />
Over de effecten van interventies bij jongeren met persisterende gedragsproblemen<br />
wordt doorgaans nog<strong>al</strong> negatief bericht. Junger-Tas (1996, p. 17) stelt dat 'echt effectieve<br />
behandelprogramma's zeldzaam zijn' en noemt <strong>al</strong>s een van de oorzaken voor<br />
het uitblijven van effecten het feit dat jongeren veel<strong>al</strong> na een relatief korte behandelperiode<br />
weer terugkomen in hun 'gewone' leven. Echt effectieve interventies zijn<br />
echter ook zeldzaam omdat het onderzoek naar de resultaten ervan een aant<strong>al</strong><br />
methodologische problemen kent. In veel onderzoeken worden de uitkomsten in<br />
kaart gebracht aan de hand van één groep jongeren, zonder dat zij vergeleken worden<br />
met een controlegroep of ten minste met een groep die een andere behandeling<br />
krijgt. Daardoor kan niet aangetoond worden dat bepa<strong>al</strong>de uitkomsten veroorzaakt<br />
worden door de interventie; zij kunnen immers ook het gevolg zijn van spontaan<br />
herstel, het effect zijn van 'rijping' of van bepa<strong>al</strong>de positieve of negatieve gebeurtenissen<br />
die men heeft meegemaakt. In veel gev<strong>al</strong>len kan er geen <strong>goed</strong>e controlegroep,<br />
gevonden worden, omdat het onderzoek een heel specifieke groep jongeren betreft<br />
(Quay en Werry, 1986; Curry, 1991; Wells, 1991; Madge, 1992).<br />
Meest<strong>al</strong> is er daarnaast weinig bekend over de exacte inhoud van de interventies,<br />
zodat onduidelijk blijft welke interventies nu het meest geschikt is voor welk type<br />
jongere (Quay en Werry, 1986; P<strong>al</strong>mer, 1992). Ook blijken sommige interventies mak-<br />
kelijker te onderzoeken dan andere. Gedragstherapeutische interventies bijvoorbeeld<br />
zijn doorgaans meer gestructureerd en duidelijker vastgelegd dan andere interventies<br />
waardoor onderzoek eenvoudiger is en daarom veelvuldiger plaatsvindt<br />
(Weisz e.a., 1987; Matthys, 1995). Shirk en Lussell (1992) wijzen erop dat onderzoekers<br />
een bepa<strong>al</strong>de therapeutische stroming vertegenwoordigen. Gedragsthera-