Over Unentse soldaten overzee - t schoor udenhout - biezenmortel
Over Unentse soldaten overzee - t schoor udenhout - biezenmortel
Over Unentse soldaten overzee - t schoor udenhout - biezenmortel
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
kwaadschiks. Portugese, Engelse en Spaanse schepen en handelsposten werden door de<br />
VOC zwaar aangepakt en zo bouwde Nederland in het Verre Oosten een monopoliepositie<br />
op. De VOC kreeg vaste grond onder de voeten en stelde een gouverneur-generaal aan, die<br />
bijgestaan door de Raad van Indië de bezittingen moest besturen. De handel in specerijen<br />
speelde zich vooral af op de Molukse eilanden. Het ging om producten als peper, kaneel,<br />
nootmuskaat, foelie en kruidnagelen. Die specerijen werden gebruikt in de keuken, voor<br />
geneesmiddelen en cosmetica. En de VOC verdiende kapitalen. Alles stond in het teken van<br />
handel. Winst was het doel.<br />
De eerste gouverneur-generaal vestigde zich om strategische reden niet op de Molukken<br />
maar op Java, dicht bij de stad Jacatra, later Djakarta genoemd. Jan Pieterszoon Coen, die<br />
zes jaar later al de vierde gouverneur-generaal was, veroverde en verwoestte in 1616<br />
Djakarta en bouwde daar een nieuwe stad met de Nederlandse naam Batavia.<br />
De tijd van Max Havelaar<br />
Andere Europese landen namen geen genoegen met het monopolie van Nederland en<br />
bleven in het gebied opereren. De VOC had slechts enkele gebieden en strategische punten<br />
bezet en kon zich in de enorm omvangrijke eilandengroep amper verdedigen. De kosten om<br />
de eigen positie te verdedigen waren erg hoog en daardoor was de handel minder<br />
renderend. Rond 1750 startte de Nederlandse regering de “pacificatie van de<br />
buitengebieden” met het doel vrede en rust in het gebied te krijgen. Dat was echter minder<br />
eenvoudig dan gedacht. Pas begin 20 e eeuw bereikte Nederland dat doel na veel moeizame<br />
strijd. Intussen was het al lang gedaan met de voorspoed van de VOC en er werden veel<br />
verliezen geleden. In 1798 nam de Staat de failliete boedel van de VOC over, die tot dan toe<br />
het alleenrecht had op Indische producten en die ook koffie-, thee- en rubberplantages had<br />
opgezet. Tussen 1830 en 1870 voerde Nederland op Java een verplicht cultuurstelsel in.<br />
Javaanse boeren verbouwden op last van de regering bepaalde gewassen, vooral koffie,<br />
rietsuiker en indigo (plant waaruit een kleurstof werd gewonnen om weefsels te verven), die<br />
zij tegen lage prijzen aan de regering moesten afstaan. Daarnaast hadden de boeren nog<br />
verplichtingen tegenover hun eigen districtshoofden. De lasten voor de boeren waren<br />
ondraaglijk zwaar. Maar het stelsel was voor de Nederlandse overheid een goudmijn. Andere<br />
bronnen van inkomsten kwamen van de delfstoffen tin, zilver, goud (Banka en Billiton) en<br />
aardolie (Borneo). Zo rond 1870 zorgden die Indische opbrengsten voor eenderde deel van<br />
alle overheidsinkomsten in Nederland.<br />
In 1860 schreef de toenmalige assistent-resident Eduard Douwes Dekker onder het<br />
pseudoniem Multatuli een boek getiteld “Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse<br />
Handelsmaatschappij”. Hij stelde daar allerlei zaken aan de kaak. Het ging hierbij om de<br />
misstanden onder de Indische bevolking. Maar de bevolking zelf dacht eerder aan de zware<br />
verplichtingen die Nederland aan de Indiërs oplegde.<br />
Er waren in die tijd regelmatig conflicten op Sumatra in het gebied van Atjeh, die het<br />
Koninklijk Nederlands Indisch Leger (het KNIL) in een bloedige strijd neersloeg. Het KNIL<br />
organiseerde regelmatig expedities naar Celebes en Bali en enkele verkennende expedities<br />
naar Borneo en Nieuw-Guinea.<br />
In 1870 trad de overheid onder invloed van het liberalisme terug en vervielen de<br />
gouvernementsculturen. Onder het liberalisme kwam het particuliere stelsel tot stand en<br />
werden daar door Nederlanders en andere Europeanen veel particuliere ondernemingen<br />
gesticht. De planters, mensen van allerlei pluimage, hielden zich op plantages vooral bezig<br />
met het telen van rubber, koffie, thee, tabak, kina en rietsuiker en deels ook met de<br />
fabrieksmatige verwerking daarvan. Al het lagere personeel bestond uit inlanders. Het aantal<br />
Nederlanders en andere Europeanen was in vergelijking met de Indonesische bevolking<br />
maar klein, in 1905 één op 370.<br />
8