Het OCMW aan zet! Sport als niet alledaagse partner - Demos
Het OCMW aan zet! Sport als niet alledaagse partner - Demos
Het OCMW aan zet! Sport als niet alledaagse partner - Demos
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
In het kader van de <strong>OCMW</strong> – maatregel inzake culturele, sportieve en sociale<br />
participatie willen we sport, <strong>als</strong> <strong>niet</strong> <strong>alledaagse</strong> <strong>partner</strong>, in het voetlicht plaatsen<br />
omdat we ervan overtuigd zijn dat sport een uitstekend bindmiddel kan zijn<br />
in een lokale context. Die lokale context wordt immers meer en meer het<br />
uitgangspunt. Om dit concreet vorm te geven beschikken de lokale besturen<br />
over een <strong>aan</strong>tal kaders (<strong>OCMW</strong>-maatregel, decreten die het ruime vrijetijdsveld<br />
reguleren, decreet lokaal sociaal beleid) die zij kunnen invullen naargelang hun<br />
lokale noden.<br />
Wij willen <strong>OCMW</strong>’s dan ook stimuleren om hun rol <strong>als</strong> <strong>partner</strong> op te nemen<br />
naast alle andere sociale, sportieve en culturele <strong>partner</strong>s binnen hun lokale<br />
context. De (sport)participatie is immers een gedeelde verantwoordelijkheid<br />
en overschrijdende werkcoalities zijn noodzakelijk indien men grondig en<br />
structureel wil werken <strong>aan</strong> de (sport)participatie van mensen in armoede.<br />
Deze publicatie richt zich zowel naar <strong>OCMW</strong>’s <strong>als</strong> naar lokale bemiddelaars en<br />
beleidsmakers.<br />
Met de medewerking van het steunpunt ter bestrijding van armoede, best<strong>aan</strong>sonzekerheid<br />
en sociale uitsluiting en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten<br />
(VVSG).<br />
<strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>! | <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> <strong>niet</strong> <strong>alledaagse</strong> <strong>partner</strong> Een praktijkgids<br />
<strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>!<br />
<strong>Sport</strong> <strong>als</strong> <strong>niet</strong> <strong>alledaagse</strong> <strong>partner</strong><br />
Eindredactie Eva Vonck<br />
Auteurs Jeroen Scheerder, Marc Theeboom & Pascal De Maesschalck,<br />
Peter Sels & Hilde Plas, Marleen Platteau<br />
Beleid, visie en praktijk
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER
Verantwoordelijke uitgevers: Dany Punie, voorzitter ISB vzw, Plezantstraat 266, 9100 Sint Niklaas en Ivo Janssens,<br />
Kunst en Democratie vzw, Arenbergstraat 1D, 1000 Brussel<br />
Productie:<br />
ISB vzw en Kunst en Democratie vzw<br />
Eindredactie: Eva Vonck<br />
Auteurs: Pascal De Maesschalck, Hilde Plas, Marleen Platteau, Jeroen Scheerder, Peter Sels, Marc Theeboom<br />
Met de medewerking van Edwin Aerts en Koenraad Bostijn (ISB), Ivo Janssens en Wendy Heymans (Kunst en<br />
Democratie), Ilse Konings, Henk Termote, Elke Vandenmeersche, Loes Vandeweerd<br />
Coverfoto en foto deel 1 © ISB vzw<br />
Foto deel 2 © ISB vzw<br />
Foto deel 3 © <strong>OCMW</strong> Kortrijk<br />
Foto deel 4 © Buurtsport<br />
Foto deel 5 © Open Huis<br />
Lay-out en druk: drukkerij EPO<br />
De inhoud van deze gids kan worden geconsulteerd op www. integratiedoorsport. be, de website van Kunst en<br />
Democratie (www. cdkd. be) en de website van de POD Maatschappelijke Integratie (www. mi-is. be).
<strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>!<br />
<strong>Sport</strong> <strong>als</strong> <strong>niet</strong> <strong>alledaagse</strong> <strong>partner</strong><br />
Eindredactie<br />
Eva Vonck<br />
Auteurs<br />
Jeroen Scheerder, Marc Theeboom & Pascal De Maesschalck,<br />
Peter Sels & Hilde Plas, Marleen Platteau<br />
Beleid, visie en praktijk
INHOUD<br />
Voorwoord 7<br />
Inleiding 9<br />
Deel 1: Garantie van het recht tot deelname? 13<br />
1. Armoede 15<br />
2. Garanderen van het recht tot deelname, bijdrage en opbouw van cultuur en sport 16<br />
3. <strong>Sport</strong> (in)actief Jeroen Scheerder 18<br />
Deel 2: <strong>Sport</strong> en integratie 31<br />
1. Integreert of intrigeert sport? Jeroen Scheerder 33<br />
2. <strong>Sport</strong> en maatschappelijk kwetsbare jeugd Marc Theeboom 41<br />
Deel 3: Lokaal beleid <strong>als</strong> stimulator tot (sport)participatie 55<br />
1. De <strong>OCMW</strong>-maatregel in een notendop 58<br />
2. Een nieuw Lokaal <strong>Sport</strong> voor Allen-beleid 61<br />
3. Een lokaal beleidsperspectief voor de bevordering van de sociale,<br />
culturele en sportieve participatie van alle inwoners Peter Sels en Hilde Plas 65<br />
4. Is sport een <strong>alledaagse</strong> <strong>partner</strong> voor het <strong>OCMW</strong>? Marleen Platteau 72<br />
Deel 4: Buurtsport 79<br />
Buurtsport Marc Theeboom en Pascal De Maesschalck 81<br />
Deel 5: Praktijkvoorbeelden 89<br />
1. <strong>Sport</strong> voor allen: een recht? 92<br />
2. Lokale <strong>Sport</strong>antenne Genk 94<br />
3. <strong>Het</strong> dienstencentrum beweegt 96<br />
Biografi e van de auteurs 99
VOORWOORD<br />
Handen in elkaar<br />
Als Vlaams minister voor Cultuur, Jeugd en <strong>Sport</strong> wil ik zoveel mogelijk Vlamingen toeleiden<br />
naar bibliotheken, cultuurcentra, musea, theaters, jeugdhuizen, sportclubs, buurtsportprogramma’s...<br />
<strong>Het</strong> accent participatie, dat ik graag omschrijf met de woorden‘deelnemen’ en ‘deelhebben’,<br />
vormt een belangrijke rode draad in mijn beleid. Deelnemen slaat op het meedoen<br />
<strong>aan</strong>, ge<strong>niet</strong>en van, terwijl deelhebben een stuk verder gaat. Deelhebben is het opnemen van<br />
engagement en voor de vrijetijdssectoren die voor een groot deel op vrijwilligers draaien is<br />
dit van zeer groot belang.<br />
Deze <strong>aan</strong>dacht voor participatie geef ik op verschillende manieren invulling. Enerzijds ondersteunt<br />
de Vlaamse Gemeenschap via de verschillende sectorale decreten de vele projecten,<br />
steunpunten, federaties, organisaties om verder te groeien en te ontwikkelen en zoveel mogelijk<br />
mensen te bereiken. De decreten ‘lokaal’ stellen participatie nog sterker centraal met de<br />
participatieve beleidsvoering en diverse en laagdrempelige programma’s die erin vervat zitten.<br />
<strong>Het</strong> decreet op het lokale en regionale <strong>Sport</strong> voor allen-beleid bijvoorbeeld geeft ondersteuning<br />
<strong>aan</strong> sportdiensten voor de opmaak en uitvoering van een gedragen sportbeleidsplan.<br />
Hierin komen de ondersteuning van de sportverenigingen, programma’s gericht op het anders<br />
georganiseerd sporten (zo<strong>als</strong> bv. buurtsport en schoolsport), toegankelijkheid en diversiteit in<br />
sport en een degelijke planning op het vlak van sportinfrastructuur <strong>aan</strong> bod.<br />
Ik heb echter nog grotere ambities met een <strong>aan</strong>vullend of fl ankerend participatiedecreet. Voor<br />
te veel kwetsbare groepen is de drempel voor participatie immers te hoog, wat hun sociale<br />
uitsluiting nog versterkt. Drempelverlagende initiatieven voor personen in armoede, gedetineerden,<br />
personen met een handicap of zieken en mensen met een etnisch-cultureel diverse<br />
achtergrond worden binnen dit decreet ingebed. Tevens moet het decreet een structurele<br />
plaats bieden voor best<strong>aan</strong>de sectoroverschrijdende participatie-instellingen.<br />
Maar ook vernieuwende en creatieve praktijk rond doelgroepen, drempels, participatie, toeleiding<br />
naar het best<strong>aan</strong>de, maar ook de creatie van een eigen <strong>aan</strong>bod krijgen hierbinnen de<br />
nodige <strong>aan</strong>dacht. <strong>Het</strong> participatiedecreet wil <strong>aan</strong>wakkeren, échte participatiekansen vergroten.<br />
Elke sector blijft hiervoor verantwoordelijk, elk decreet speelt hierin zijn rol… maar het participatiedecreet<br />
wil helpen waar kan en opzwepen waar moet.<br />
7
En… het moet! We moeten er echt voor kiezen om het verschil te maken. Cultuur, jeugdwerk<br />
en sport zijn geen kersen op de taart, maar maken volwaardig deel uit van het leven van u en ik.<br />
De overheden, de cultuur-, jeugd- en sportorganisaties, de <strong>OCMW</strong>’s, de diverse verenigingen<br />
van mensen in armoede moeten de handen in elkaar sl<strong>aan</strong> om werkelijk stappen vooruit te<br />
<strong>zet</strong>ten. Ik wil er met het nieuwe participatiedecreet alles <strong>aan</strong> doen om hiervoor de noodzakelijke<br />
randvoorwaarden te creëren.<br />
Deze publicatie ‘<strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong> – sport <strong>als</strong> <strong>niet</strong> <strong>alledaagse</strong> <strong>partner</strong>’ van Kunst en Democratie<br />
en het Vlaams Instituut voor <strong>Sport</strong>beheer en Recreatiebeleid, past perfect binnen mijn ambities<br />
met de nieuwe decreten op het lokaal sportbeleid en op participatie. <strong>Het</strong> boek geeft inspiratie<br />
en achtergrond voor praktijkwerkers, maar ook voor lokale beleidsmakers die in het kader<br />
van het nieuwe <strong>Sport</strong> voor allen-decreet volop <strong>aan</strong> de slag zijn met hun sportbeleidsplannen.<br />
<strong>Het</strong> boek vertrekt vanuit een <strong>aan</strong>tal vaststellingen rond maatschappelijk kwetsbare groepen<br />
en hun participatie <strong>aan</strong> sport; het kadert en relativeert soms ook de integrerende functie van<br />
sport. In het volgende deel wordt deze informatie vertaald naar het lokale bestuursniveau. <strong>Het</strong><br />
boek sluit af met een <strong>aan</strong>tal voorbeelden van goede praktijk.<br />
Ik wens u van harte veel leesplezier en hoop oprecht dat deze publicatie een <strong>aan</strong><strong>zet</strong> geeft tot<br />
meer sport voor meer mensen!<br />
Bert Anciaux<br />
Vlaams minister voor Cultuur, Jeugd, <strong>Sport</strong> en Brussel<br />
8
INLEIDING<br />
Sociale uitsluiting heeft vele gezichten. <strong>Het</strong> verwijst <strong>niet</strong> enkel naar een gebrek <strong>aan</strong> inkomen,<br />
werk, opleiding en huisvesting maar ook naar een gebrek <strong>aan</strong> participatie in het sociale, culturele<br />
en sportieve leven.<br />
Al in 1994 werd in het Algemeen Verslag van de Armoede <strong>aan</strong>dacht geschonken <strong>aan</strong> de relatie<br />
tussen cultuur, armoede en uitsluiting. Ruim 10 jaar later is deze <strong>aan</strong>dacht nog steeds actueel,<br />
zeker in de <strong>aan</strong>verwante sectoren van cultuur binnen het ruime vrijetijdsveld. Daarom g<strong>aan</strong> er<br />
ondertussen vanuit het werkveld al geruime tijd stemmen op om de <strong>aan</strong>dacht voor cultuurparticipatie<br />
van mensen in armoede te verruimen naar sportparticipatie en naar vrijetijdsparticipatie<br />
in het algemeen.<br />
Waarom deze publicatie?<br />
Vier ontwikkelingen hebben de <strong>aan</strong><strong>zet</strong> voor deze publicatie gegeven: de <strong>OCMW</strong> maatregel<br />
voor sociale, culturele en sportieve ontplooiing en de daaruit voortvloeiende eerste uitgave<br />
van ‘Culturele, sportieve en sociale participatie, het <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>’, de lokale sportantennes, het<br />
lokaal sociaal beleid en het nieuwe decreet op het lokaal sportbeleid.<br />
De <strong>OCMW</strong>–maatregel en de praktijkgids ‘<strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>’<br />
De Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (<strong>OCMW</strong>) krijgen de laatste jaren<br />
een steeds ruimer takenpakket waardoor zij een steeds grotere en proactievere rol<br />
spelen in de strijd tegen alle vormen van sociale uitsluiting. In het licht daarvan kwam<br />
er in 2003 het Koninklijk Besluit dat een <strong>OCMW</strong>-subsidie voorziet voor sociale,<br />
culturele en sportieve participatie van gebruikers van de <strong>OCMW</strong>-dienstverlening.<br />
Naar <strong>aan</strong>leiding van de nieuwe <strong>OCMW</strong> maatregel voerde Kunst en Democratie<br />
een onderzoek uit naar de besteding van de extra middelen en of dit voor verbetering<br />
vatbaar was. In 2005 brachten zij de praktijkgids ‘Culturele, sportieve en<br />
sociale participatie, het <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>’ uit, wat door het ruime sociale en culturele<br />
werkveld sterk werd geapprecieerd. De praktijkgids schenkt ondermeer <strong>aan</strong>dacht<br />
<strong>aan</strong> de visie en het nut van participatie, geeft meer uitleg bij het gebruik en de<br />
mogelijkheden van het Koninklijk Besluit en biedt een stappenplan waarin de belangrijkste<br />
<strong>aan</strong>dachtspunten (oa drempels) die spelen wanneer je met de middelen<br />
voor cultuur en sport <strong>aan</strong> de slag wilt g<strong>aan</strong>, worden beschreven. Tenslotte worden<br />
er 34 praktijkvoorbeelden kort toegelicht. Toch ging de <strong>aan</strong>dacht grotendeels naar<br />
de cultuurparticipatie, sport kwam minder <strong>aan</strong> bod.<br />
9
De lokale sportantennes<br />
In 2005 werd het Vlaams Instituut voor <strong>Sport</strong>beheer en Recreatiebeleid <strong>aan</strong>gezocht<br />
om meer <strong>aan</strong>dacht te vestigen op het sportieve luik binnen de nieuwe <strong>OCMW</strong><br />
– maatregel. Op vraag van de minister van Maatschappelijke Integratie werd een<br />
eenmalig proefproject gelanceerd, namelijk het opstarten van vier regionale samenwerkingsverbanden<br />
tussen <strong>OCMW</strong>’s en sportdiensten, lokale sportantennes<br />
genaamd. Er werd een lokale sportantenne opgestart in de regio’s Turnhout, Genk,<br />
Kortrijk en in de stad Antwerpen. Elk van hen werkte naargelang de lokale noden<br />
en behoeften, zo deed de regio Turnhout voornamelijk inspanningen rond de sportieve<br />
uitbouw van de reeds best<strong>aan</strong>de vrijetijdspas en ging de regio Genk op zoek<br />
naar de noden, behoeften en verwachtingen van hun cliënten. Op basis van deze<br />
gegevens kunnen zij best<strong>aan</strong>de acties bijsturen of nieuwe initiatieven ontwikkelen.<br />
<strong>Het</strong> lokaal sociaal beleid<br />
<strong>Het</strong> lokaal sociaal beleid wordt gezien <strong>als</strong> het resultaat van een lokale dynamiek<br />
die door acties van <strong>OCMW</strong> én gemeentebestuur én lokale actoren is ontst<strong>aan</strong>. Dit<br />
impliceert dat het lokaal sociaal beleid <strong>niet</strong> alleen te herleiden is tot wat gemeente-<br />
en <strong>OCMW</strong>-besturen zelf ondernemen, noch te beperken tot de acties die gericht<br />
zijn op het zogenaamde ‘klassieke’ welzijns- en gezondheidsbeleid. Een goed lokaal<br />
sociaal beleid betekent ook dat er binnen andere beleidsdomeinen <strong>aan</strong>dacht wordt<br />
besteed <strong>aan</strong> kwetsbare groepen en dat inspanningen worden geleverd om hun positie<br />
te verbeteren.<br />
<strong>Het</strong> nieuwe decreet lokaal sportbeleid 1<br />
Zoveel mogelijk mensen stimuleren, uitnodigingen, begeleiden en kansen bieden<br />
voor actieve sportbeoefening is de uitdaging voor de Vlaamse minister van sport.<br />
Binnen dit nieuwe decreet ligt de focus op een gevarieerd sport<strong>aan</strong>bod. Dit betekent<br />
dat er zowel <strong>aan</strong>dacht gaat naar sporten in clubverband en anders georganiseerd<br />
sporten <strong>als</strong> naar de sportparticipatie van kwetsbare doelgroepen.<br />
Dit nieuwe decreet betekent dat de gemeentelijke sportdiensten, net zo<strong>als</strong> de<br />
meeste van hun gemeentelijke collega’s, een beleidsplan moeten opmaken waarin<br />
zij hun visie en doelstellingen voor de komende jaren weergeven. Maar zij st<strong>aan</strong><br />
daar <strong>niet</strong> alleen in. <strong>Het</strong> ISB ontwikkelt in opdracht van de Vlaamse overheid en<br />
in samenspraak met andere <strong>partner</strong>s een begeleidingstraject waarbij er heel wat<br />
ruimte wordt gecreëerd om inhoudelijke voeding <strong>aan</strong> de lokale besturen te geven.<br />
Maar de <strong>OCMW</strong>’s zijn noch culturele noch sportieve experten, de culturele en sportieve actoren<br />
komen <strong>niet</strong> in contact met de dagelijkse realiteit van de armoede. De goede verst<strong>aan</strong>der<br />
begrijpt dat overschrijdende werkcoalities noodzakelijk zijn indien men grondig en structureel<br />
<strong>aan</strong> de (sport)participatie van mensen in armoede wil werken. Maar door onze praktijkerva-<br />
1 <strong>Het</strong> decreet werd op 28 februari 2007 defi nitief goedgekeurd door de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement.<br />
10
PRÉFACE<br />
ring merken we dat het water tussen de sociale, culturele en sportieve sector soms te diep is.<br />
Onbekend is nogal dikwijls onbemind.<br />
Maar de participatie van de meest kwetsbaren is een gedeelde verantwoordelijkheid. Nieuwe<br />
beleidsevoluties vragen naar nieuwe organisatievormen en initiatieven. Dat veronderstelt<br />
overleg met de lokale <strong>partner</strong>s enerzijds om de onderlinge betrokkenheid en afstemming te<br />
verhogen, anderzijds om parallelle circuits van allerhande initiatieven te vermijden, dit uiteraard<br />
ten voordele van de cliënten. Anders gezegd, netwerking is het sleutelwoord. De potentiële<br />
<strong>partner</strong>s zijn daarbij talrijk zowel binnen de eigen gemeente,vb sport-, cultuur-, jeugd- en<br />
welzijnsdienst <strong>als</strong> daarbuiten vb sportverenigingen, socio-culturele verenigingen, armen- en<br />
vierde wereld groeperingen, opbouwwerk, buurthuizen, scholen, … .<br />
<strong>Het</strong> wordt algauw duidelijk dat dit een ambitieuze opdracht wordt zowel voor de <strong>OCMW</strong>’s<br />
<strong>als</strong> voor de andere lokale actoren.<br />
Wat vindt u in deze publicatie?<br />
Geen pasklare antwoorden, wel inspiratie<br />
We willen alvast <strong>niet</strong> pretenderen dat deze publicatie alomvattend is en pasklare antwoorden<br />
biedt. Met deze publicatie willen we eerder een brug maken tussen de diverse actoren (sportfunctionarissen,<br />
<strong>OCMW</strong>’s, welzijnsdiensten, lokale beleidsmakers, enzovoort). Dit initiatief is<br />
voor ons al geslaagd <strong>als</strong> een paar onderdelen inspirerend werken voor al wie betrokken is bij<br />
de (sport)participatie van kwetsbare groepen.<br />
Deze publicatie bouwt verder op het eerste boekje ‘<strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>’ waar de nadruk<br />
vooral ligt op het culturele aspect. Hoewel bijna alle items makkelijk kunnen vertaald worden<br />
naar de sport, was er volgens ons toch nog meer duiding nodig. <strong>Het</strong> was dan ook een bewuste<br />
keuze om een brede waaier <strong>aan</strong> teksten van zowel academici <strong>als</strong> beleidsuitvoerders te bundelen.<br />
De ene zal vanuit zijn/haar achtergrond en kennis eerder een algemeen kader schetsen, de<br />
ander zal vanuit zijn/haar praktijkervaring meer concrete tips meegeven.<br />
Opbouw van deze publicatie<br />
In deze bundel vindt u vijf delen terug. <strong>Het</strong> eerste deel schets een algemeen kader omtrent<br />
armoede en de (<strong>niet</strong>)participatie van mensen in armoede <strong>aan</strong> sport. In het tweede hoofdstuk<br />
belichten we de relatie tussen sportparticipatie en integratie. Bevordert sportparticipatie de<br />
integratie van maatschappelijk kwetsbare groepen of <strong>niet</strong>? In het derde deel leggen we de<br />
focus op de rol van het lokale beleid in dit ganse (sport)participatiedebat. Over welke kaders<br />
beschikt de lokale overheid en hoe kan men deze kaders invullen. In het vierde luik schenken<br />
we bijzondere <strong>aan</strong>dacht <strong>aan</strong> buurtsport. Een vorm van sportorganisatie die volgens ons een<br />
antwoord kan bieden op bepaalde drempels die mensen ervaren om te kunnen deelnemen.<br />
In het vijfde deel vinden we een <strong>aan</strong>tal praktijkvoorbeelden terug.<br />
11
Tot slot<br />
12<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
In een lokale context is zowel de sportsector <strong>als</strong> het <strong>OCMW</strong>, een <strong>partner</strong> naast alle andere<br />
<strong>partner</strong>s die elkaar kunnen versterken. Wij willen dan ook alle betrokkenen uitnodigen om<br />
nieuwe samenwerkingsvormen te stimuleren en te komen tot een succesvol participatieproces.<br />
En omdat het met deze publicatie <strong>niet</strong> eindigt, maar pas begint, willen wij op de website www.<br />
integratiedoorsport.be extra informatie en praktijkvoorbeelden <strong>aan</strong>bieden.<br />
Als laatste willen we eindigen met een woord van dank <strong>aan</strong> al diegenen die deze publicatie<br />
mogelijk maakten.<br />
In de eerste plaats denken we <strong>aan</strong> Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke<br />
Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, en zijn kabinetsmedewerkers<br />
voor hun ondersteuning van zowel deze publicatie <strong>als</strong> van de projecten die ISB vzw en Kunst<br />
en Democratie uitvoeren.<br />
Uiteraard willen we ook de auteurs bedanken voor hun waardevolle bijdrage.<br />
Een bijzondere dankjewel gaat uit naar Nathalie Debast en Hilde Plas, stafmedewerkers bij de<br />
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), voor hun in<strong>zet</strong> en medewerking, <strong>niet</strong><br />
alleen bij deze realisatie maar evenzeer bij onze andere projecten.<br />
Tenslotte willen we ook Bert Anciaux, Vlaams minister voor Cultuur, Jeugd, <strong>Sport</strong> en Brussel<br />
bedanken voor zijn gewaardeerde initiatieven op Vlaams niveau. Hopelijk mag dit de <strong>aan</strong>leiding<br />
geven tot een verdere vruchtbare samenwerking tussen de lokale vrijetijdsactoren, het lokaal<br />
sociaal beleid en de <strong>OCMW</strong>-maatregel.<br />
Eva Vonck<br />
Vlaams Instituut voor <strong>Sport</strong>beheer en Recreatiebeleid (ISB)<br />
Kunst en Democratie
DEEL 1<br />
Garantie van het recht tot deelname?<br />
© ISB
DEEL 1<br />
INTRO<br />
Armoede is <strong>niet</strong> enkel een gebrek <strong>aan</strong> fi nanciële middelen maar is een netwerk van onderling<br />
verbonden uitsluitingen. Arbeid en opleiding zijn <strong>niet</strong> meer de enige hefbomen tot<br />
integratie.<br />
In een samenleving waar vrijetijd een steeds grotere rol speelt, is het stimuleren van integratie<br />
en ontplooiing op alle levensterreinen een belangrijke uitdaging geworden.<br />
In dit deel willen we kort een achtergrond schetsen van een <strong>aan</strong>tal aspecten: wat is armoede,<br />
wat geven de mensen in armoede zelf <strong>als</strong> probleem en <strong>als</strong> mogelijke oplossing <strong>aan</strong>, en hoe<br />
komt het dat bepaalde groepen <strong>niet</strong> of minder deelnemen <strong>aan</strong> sport en/of cultuur?<br />
1. Armoede<br />
Garantie van recht tot deelname?<br />
In ‘Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006’ komt Vrancken tot volgende defi nitie van<br />
armoede: ‘een netwerk van sociale uitsluiting die zich uitstrekt over meerdere gebieden van het<br />
individuele en collectieve best<strong>aan</strong>. <strong>Het</strong> scheidt de armen van de algemeen <strong>aan</strong>vaarde leefpatronen<br />
van de samenleving. Deze kloof kunnen ze <strong>niet</strong> op eigen kracht overbruggen’ 1 .<br />
Armoede is dus <strong>niet</strong> enkel een gebrek <strong>aan</strong> fi nanciële middelen. <strong>Het</strong> is een wisselend samenspel<br />
van achterstellingen op verschillende terreinen tegelijkertijd 2 .<br />
Verder komt hij tot de vaststelling dat ons land momenteel 15% inkomensarmen kent, voor<br />
Vl<strong>aan</strong>deren bedraagt dat 11%. <strong>Het</strong> hoogste armoederisico situeert zich voornamelijk bij<br />
eenverdienersgezinnen en laaggeschoolden. Eenoudergezinnen, en dan vooral moeders met<br />
zeer jonge kinderen, vormen een bijzonder kwetsbare groep op de arbeidsmarkt. 3<br />
1 Vrancken, J. (2006) In: Vrancken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (2006) Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2006. Acco, Leuven.<br />
2 Haalbare cultuur voor iedereen. Dossier cultuur (2002), Antwerpen: Antwerps Platform van Generatiearmen.<br />
3 Vrancken, J. (2006) In: Vrancken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (2006) Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2006. Acco, Leuven.<br />
15
16<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
2. Garanderen van het recht tot deelname, bijdrage en opbouw<br />
van cultuur en sport 4<br />
De actoren op het terrein van de armoedebestrijding benadrukken dat ze het heel belangrijk<br />
vinden dat cultuur in zijn geheel wordt benaderd. Via cultuur drukken mensen immers<br />
hun waarden, visie en ideeën uit. <strong>Het</strong> is via cultuur dat mensen met elkaar communiceren<br />
en <strong>aan</strong> het maatschappelijk leven deelnemen. De Unesco defi nieert het begrip cultuur <strong>als</strong><br />
alles wat een maatschappij of een groep kenmerkt en elk menselijk wezen zijn identiteit<br />
geeft. Deze defi nitie, die algemeen wordt <strong>aan</strong>vaard, erkent behalve de kunsten en de<br />
letteren, ook de levenswijze, fundamentele rechten van de mens, waarden, tradities en<br />
geloof <strong>als</strong> culturele fenomenen.<br />
Elke gemeenschap, elke persoon heeft zijn of haar eigen cultuur (of culturen). <strong>Het</strong> cultuurbeleid<br />
dient dan ook op de bevolking in haar geheel en in al haar diversiteit te worden<br />
gericht.<br />
<strong>Het</strong> is bovendien erg belangrijk om cultuur <strong>als</strong> een transversaal gegeven te beschouwen,<br />
zowel op het terrein <strong>als</strong> op het vlak van beleid. Cultuur heeft immers betrekking op alle domeinen<br />
van het leven. Zo hebben de culturele waarden en gebruiken invloed op hoe mensen<br />
gezondheid, opvoeding, werk, enzovoort benaderen.<br />
Aan de hand van onder andere de volgende resoluties <strong>zet</strong>ten de actoren hun visie kracht bij.<br />
De fundamentele rol van cultuur in de samenleving erkennen<br />
De <strong>aan</strong>dacht voor het cultuurthema en voor cultuurparticipatie is sinds het Algemeen Verslag<br />
van de Armoede (1994) onmiskenbaar gestegen, maar toch moeten we vaststellen – op<br />
basis van meerdere onderzoeken en van talrijke signalen en getuigenissen vanuit het terrein<br />
– dat het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing voor heel wat mensen nog<br />
steeds geen verworvenheid is.<br />
Door verschillende actoren wordt tevens gevraagd de blik te verruimen tot vrijetijdsbesteding<br />
en sport.<br />
4 Deze tekst is grotendeels gebaseerd op Garanderen van het recht tot deelname, bijdrage en opbouw van cultuur in Armoede uitbannen, een<br />
bijdrage <strong>aan</strong> politiek debat en politieke actie. 2005. Steunpunt Armoedebestrijding. Brussel. Wel werd gezorgd voor een vertaalverslag<br />
naar de sport.<br />
De oorspronkelijke tekst stoelt op de resultaten van de 11 regionale ontmoetingen die de Koning Boudewijnstichting heeft georganiseerd<br />
en op 2 overlegmomenten die het Steunpunt Armoedebestrijding in samenwerking met Kunst en Democratie/Culture<br />
et Démocratie organiseerde. De deelnemers <strong>aan</strong> deze ontmoetingen waren vooral verenigingen waar armen het woord nemen,<br />
medewerkers van culturele initiatieven en instellingen, medewerkers van sociaal-artistieke initiatieven, medewerkers van <strong>OCMW</strong>’s<br />
en wetenschappers.
GARANTIE VAN RECHT TOT DEELNAME?<br />
Wegnemen van de drempels ten <strong>aan</strong>zien van het cultuur- en<br />
sport<strong>aan</strong>bod<br />
Verschillende factoren blijven de toegang tot cultuur belemmeren 5 . Naast de fi nanciële<br />
drempels zijn er ook praktische beperkingen (o.a. een gebrek <strong>aan</strong> informatie, mobiliteit,<br />
kinderopvang) en psychologische en sociale drempels. Daarnaast leert de ervaring dat de<br />
participatie van mensen in armoede <strong>aan</strong> de cultuur- en sportinitiatieven evenredig is met de<br />
actieve toeleiding die op het terrein gebeurt.<br />
Heel wat socio-culturele organisaties en verenigingen waar armen het woord nemen realiseren<br />
in de praktijk dit toeleidingswerk, maar voelen zich daar heel weinig in gewaardeerd<br />
en gesteund. Naar de mensen toe stappen, naar hen luisteren, hun vertrouwen winnen, ze<br />
voorbereiden, ze motiveren en ze fysiek begeleiden: het kost allemaal tijd, maar het is wel<br />
noodzakelijk <strong>als</strong> men de meest kwetsbare groepen wilt bereiken.<br />
Verhogen van samenwerking en overleg<br />
Op het terrein wordt heel sterk de nood en de waarde van samenwerking en overleg tussen<br />
de verschillende sectoren en de verschillende niveaus ervaren 6 . Er best<strong>aan</strong> veel en goede initiatieven,<br />
maar te veel is sprake van versnippering en een gebrek <strong>aan</strong> afstemming. <strong>Het</strong> probleem<br />
wordt <strong>aan</strong>gehaald van aparte initiatieven met aparte doelgroepen (bijvoorbeeld een <strong>OCMW</strong><strong>aan</strong>bod<br />
enkel voor <strong>OCMW</strong>-cliënten). Er wordt gepleit voor het honoreren en ondersteunen<br />
van wat reeds bestaat (in plaats van steeds nieuwe initiatieven) maar dit in combinatie met een<br />
veel grotere samenwerking en afstemming. Onder andere de school wordt heel veel genoemd<br />
<strong>als</strong> de plaats waar jongeren kennis kunnen maken met sport en cultuur. Ook de meerwaarde<br />
van een buurtgerichte <strong>aan</strong>pak en concepten zo<strong>als</strong> de ‘brede school’ wordt <strong>aan</strong>gehaald.<br />
Om spanningen, concurrentie of misverstanden te voorkomen, is het ook essentieel dat de<br />
opdrachten en de rol van elke betrokkene opnieuw worden gedefi nieerd. Een <strong>aan</strong>tal best<strong>aan</strong>de<br />
initiatieven uit onder andere de culturele sector, die voortdurend heel veel moeite hebben om<br />
<strong>aan</strong> voldoende middelen te geraken, drukken hierbij een frustratie uit over het feit dat tegelijk<br />
<strong>OCMW</strong>’s extra middelen krijgen om de culturele en sportieve projecten te ontwikkelen.<br />
Sensibiliseren en vormen<br />
Vorming voor de culture, sportieve en sociale werkers is nodig, onder andere rond de<br />
integratie van de werkmethoden uit de beide sectoren en het samenbrengen van een diversiteit<br />
<strong>aan</strong> deskundigheden in het werkveld. Soms is er sprake van spanningen tussen sociale<br />
werkers en de culturele en sportieve werkers. Niet zelden beschikt de één wel over de<br />
5 Meer informatie en tips kan men nalezen in Clé, A. (2005). Culturele, sportieve en sociale participatie. <strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>. POD Maatschappelijke<br />
Integratie, Brussel.<br />
6 Hoe dit in de praktijk kan gerealiseerd worden, vindt u terug in de teksten van Peter Sels en Hilde Plas (p. 65) en Marleen Platteau<br />
(p. 72).<br />
17
18<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
middelen maar <strong>niet</strong> over de nodige expertise en competenties of omgekeerd. <strong>Het</strong> is een<br />
opdracht om raakvlakken te zoeken en ontmoetingen tussen de verschillende sectoren te<br />
organiseren.<br />
3. <strong>Sport</strong> (in)actief<br />
De (<strong>niet</strong>-)deelname <strong>aan</strong> sport gedurende de eerste jaren van<br />
de 21 ste eeuw<br />
Jeroen Scheerder<br />
Meer dan ooit is sportbeoefening ‘in’. Vrijetijdssport ge<strong>niet</strong> een steeds grotere populariteit<br />
bij verschillende bevolkingsgroepen. Niet langer zijn het voornamelijk jongeren, mannen of<br />
hogeropgeleiden die sterk vertegenwoordigd zijn op het sportveld, ook ouderen, vrouwen<br />
en lageropgeleiden komen letterlijk en fi guurlijk meer en meer op een sportieve manier in beweging.<br />
Op enkele decennia tijd is de deelname <strong>aan</strong> sport geëvolueerd van een uitzonderlijke<br />
naar een <strong>aan</strong>vaarde, <strong>alledaagse</strong> en vandaag zelfs normatieve gedragsvorm (Scheerder, 2004a).<br />
Wie <strong>niet</strong> bij het sportgebeuren betrokken is, blijkt de uitzondering. Achter deze ontwikkeling<br />
schuilt echter een dubbele paradox. Ondanks de popularisering van de sport, is van<br />
een democratisering van deze vrijetijdsactiviteit nog altijd geen sprake enerzijds (Scheerder,<br />
2003), en wordt onze samenleving steeds meer gekenmerkt door een sedentaire levensstijl<br />
anderzijds (Vanreusel e.a., 2004).<br />
In deze bijdrage willen we nag<strong>aan</strong> in welke mate sportkansarme groepen (<strong>niet</strong>) in sport participeren.<br />
Daartoe zullen we de sociale gelaagdheid van de sport(in)activiteit in kaart brengen<br />
<strong>als</strong>ook de ontwikkeling ervan gedurende de eerste jaren van de 21 ste eeuw bestuderen.<br />
Voor deze analyse maken we gebruik van recente participatiestudies.<br />
Evolutie van de non-participatie in sport 1969-2001/2005<br />
De bevindingen uit grootschalig sportparticipatieonderzoek tonen <strong>aan</strong> dat tot op heden het<br />
<strong>aan</strong>tal sportinactieven jaar na jaar afneemt. Op het einde van de jaren zestig was bijna 90 procent<br />
van de volwassenen in Vl<strong>aan</strong>deren helemaal <strong>niet</strong> sportactief gedurende de vrijetijd (fi guur<br />
1). Vanaf het einde van de vorige eeuw is dit percentage gezakt tot minder dan de helft van de<br />
volwassenen. Hoewel het <strong>aan</strong>tal sportinactieve jongeren nog steeds heel wat lager ligt dan bij de<br />
volwassenen, kan er bij de jongeren sinds de jaren negentig een tegenovergestelde trend worden<br />
vastgesteld: het <strong>aan</strong>tal jongeren dat geen vrijetijdssport beoefent, neemt immers toe (fi guur 2).<br />
Zeker bij de meisjes is dit een opvallend en verontrustend gegeven (Scheerder e.a., 2005a).<br />
Dat steeds meer volwassenen sportactief zijn en steeds meer jongeren sportinactief, vertaalt<br />
zich ook in de ontwikkeling van het tijdsbudget besteed <strong>aan</strong> actieve sport. In 1999 spendeerden<br />
volwassenen gemiddeld 3 uur en 7 minuten <strong>aan</strong> sport per week, recreatieve sport- en bewe-
GARANTIE VAN RECHT TOT DEELNAME?<br />
Figuur 1: Evolutie van het <strong>aan</strong>tal sportinactieve volwassenen in Vl<strong>aan</strong>deren 1969-2005,<br />
percentages i. f. v. totale populatie<br />
% sportparticipanten<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
0<br />
96<br />
88<br />
86<br />
59<br />
1969 1979 1989 1999 2005<br />
geen sport geen sport in club<br />
Bron: Scheerder e.a. (2006d); Scheerder & Pauwels (2006)<br />
Legende:<br />
Geen sport = geen actieve sportbeoefening tijdens vrijetijd ongeacht context<br />
Geen sport in club = geen actieve sportbeoefening in clubverband<br />
Opmerking:<br />
De percentages over 2005 komen uit een andere studie (Scheerder & Pauwels, 2006) dan de voorg<strong>aan</strong>de meetpunten<br />
(Scheerder e.a., 2006d). Voor toelichting bij de methodologische beperkingen zie Scheerder e.a. (2003; 2004).<br />
gingsactiviteiten <strong>als</strong> wandelen in een bos of park het maken van een fi etstocht of het biljarten en<br />
bowlen tijdens het uitg<strong>aan</strong> inbegrepen (Glorieux e.a., 2006). Anno 2004 is de tijd besteed <strong>aan</strong><br />
sport opgeklommen tot 3 uur en 34 minuten. De stijging van het sporttijdsbudget is voornamelijk<br />
toe te schrijven <strong>aan</strong> de groeiende belangstelling voor recreatieve vormen van sportbeoefening<br />
(Scheerder e.a., 2006e). Beschikbare, vergelijkbare data voor jongeren wijzen echter opnieuw op<br />
een negatieve evolutie: in 1989 was 49 procent van de jongeren uit het secundair onderwijs <strong>niet</strong><br />
tot hoogstens één uur per week sportactief, de tijd besteed <strong>aan</strong> sportactiviteiten tijdens de lessen<br />
lichamelijke opvoeding <strong>niet</strong> meegerekend. Tien jaar later was dat percentage reeds gestegen tot<br />
57 procent. Bijna drie op vijf jongeren uit het secundair onderwijs doen dus <strong>niet</strong> of maximaal een<br />
uurtje sport per week gedurende hun vrijetijd (Scheerder, 2004a: 91-92). Opnieuw blijkt dat deze<br />
trend zich uitdrukkelijker voor doet bij meisjes dan bij jongens (Scheerder e.a., 2005c).<br />
Wat de <strong>niet</strong>-deelname <strong>aan</strong> sportbeoefening in clubverband betreft, stellen we vast dat zowel<br />
bij de volwassenen <strong>als</strong> bij de jongeren deze vorm van non-participatie afneemt tot en met het<br />
59<br />
82<br />
48<br />
77<br />
77<br />
41<br />
19
20<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
Figuur 2: Evolutie van het <strong>aan</strong>tal sportinactieve jongeren uit het secundair onderwijs in Vl<strong>aan</strong>deren<br />
1969-2001, percentages i. f. v. totale populatie<br />
% sportparticipanten<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
0<br />
1969 1979 1989 1999 2001<br />
einde van de vorige eeuw (fi guren 1 en 2). Bij de volwassenen is vanaf dat ogenblik sprake<br />
van een stagnatie, bij de jongeren echter van een lichte toename. Zowel bij de jongeren <strong>als</strong><br />
de volwassenen lijkt het er voorlopig op dat een verzadigingspunt is bereikt wat het <strong>aan</strong>tal<br />
actieve leden van een sportclub betreft. Dat neemt <strong>niet</strong> weg dat in vergelijking met andere<br />
vormen van lidmaatschappen de betrokkenheid bij het sportverenigingsleven het populairst<br />
is (Scheerder, 2004a). In vergelijking met de sector van de clubgeorganiseerde sport is er<br />
geen enkele andere maatschappelijke organisatie waarin mensen zich in dezelfde mate vrijwillig<br />
<strong>aan</strong>sluiten of mensen in dezelfde mate vrijwillig betrokken zijn bij het <strong>aan</strong>bod.<br />
Algemeen beschouwd komen dus meer en meer mensen op een actieve manier met sport<br />
in contact, maar de tijd besteed <strong>aan</strong> actieve sportbeoefening blijft marginaal, zeker in vergelijking<br />
met het tijdsbudget dat gespendeerd wordt <strong>aan</strong> het ‘schermkijken’, met name het<br />
9<br />
geen sport geen sport in club<br />
Bron: Lefevre e.a. (2002); Scheerder e.a. (2006d)<br />
Legende:<br />
Geen sport = geen actieve sportbeoefening tijdens vrijetijd ongeacht context<br />
Geen sport in club = geen actieve sportbeoefening in clubverband<br />
Opmerking:<br />
De percentages over 1969 en 1979 zijn een schatting op basis van het participatiecijfer anno 1969 (alleen jongens)<br />
en anno 1979 (alleen meisjes).<br />
De percentages over 2001 komen uit een andere studie (Lefevre e.a., 2002) dan de voorg<strong>aan</strong>de meetpunten<br />
(Scheerder e.a., 2006d).<br />
55<br />
13<br />
44<br />
46<br />
14
GARANTIE VAN RECHT TOT DEELNAME?<br />
televisie- en computergebruik (Glorieux e.a., 2006). Onze samenleving biedt steeds meer<br />
mogelijkheden, <strong>niet</strong> in het minst op het gebied van (digitale) vrijetijd. Meer opties betekent<br />
echter ook meer keuzes maken (Breedveld & Van den Broek, 2003). Vermoed wordt dat in<br />
onze meerkeuzemaatschappij heel wat mensen geen keuze willen of kunnen maken en hierdoor<br />
verschillende (vrijetijds)activiteiten combineren met een minder grote, eerder vluchtige<br />
tijdsinvestering per activiteit <strong>als</strong> gevolg. Actieve sportbeoefening is bovendien slechts één<br />
manier om fysiek actief te zijn. <strong>Het</strong> is immers duidelijk dat hoewel globaal genomen steeds<br />
meer mensen actief <strong>aan</strong> sport doen, we met zijn allen tegelijkertijd ook steeds minder fysiek<br />
actief zijn. De huidige convenience-maatschappij is zodanig comfortabel ingericht dat vormen<br />
van fysieke activiteit blijkbaar overbodig zijn geworden. De schijnbare luxe van een inactieve<br />
levensstijl brengt echter andere problemen met zich mee, waaronder heel wat gezondheidsrisico’s<br />
(Rzewnicky, 2003; Vanreusel e.a., 2004).<br />
Sociale gelaagdheid van de sport(in)activiteit<br />
Recent onderzoek naar de sociale gelaagdheid van sportinactiviteit brengt <strong>aan</strong> het licht dat<br />
deze levensstijl nog steeds op de eerste plaats een kenmerk is van mensen die tot kansarme<br />
bevolkingsgroepen behoren (Scheerder & Pauwels, 2006; Scheerder e.a., 2006a; 2006b;<br />
2006c). In vergelijking met andere groepen hebben een <strong>aan</strong>tal bevolkingsgroepen – om<br />
welke reden dan ook – gemakkelijker toegang tot het sport<strong>aan</strong>bod. Tabel 1 geeft voor een<br />
<strong>aan</strong>tal sociale achtergrondkenmerken <strong>aan</strong> welke categorieën onder- of oververtegenwoordigd<br />
zijn wat de <strong>niet</strong>-deelname <strong>aan</strong> (clubgeorganiseerde) sport betreft.<br />
De resultaten in tabel 1 tonen <strong>aan</strong> dat vrouwen signifi cant oververtegenwoordigd zijn inzake<br />
sportinactiviteit. De verdeling van mannen en vrouwen betreffende actieve sportbeoefening is<br />
dus <strong>niet</strong> gelijk <strong>aan</strong> de geslachtsverdeling zo<strong>als</strong> deze zich binnen de totale populatie voordoet.<br />
<strong>Het</strong> actief <strong>aan</strong> sport doen kan daarom <strong>niet</strong> <strong>als</strong> een sekseneutrale vrijetijdsactiviteit worden<br />
beschouwd. Niet alleen tussen mannen en vrouwen best<strong>aan</strong> uitgesproken verschillen inzake<br />
sportinactiviteit, ook naar leeftijd, opleidingsniveau, beroepsstatus en de grootte van het sociaal<br />
vrijetijdsnetwerk kunnen opvallende verschillen worden vastgesteld (tabel 1).<br />
Bijna 70 procent van de sportinactieve mensen blijken 45-plussers te zijn, terwijl deze leeftijdsgroep<br />
iets minder dan de helft van de totale populatie 7 vertegenwoordigt. Een vergelijkbare bevinding<br />
stellen we vast voor mensen met ten hoogste een diploma van lager secundair onderwijs:<br />
iets meer dan 70 procent van de sportinactieven is lager opgeleid, terwijl lageropgeleiden minder<br />
dan de helft van de bevolking vertegenwoordigen. <strong>Sport</strong>inactiviteit is bij 45-plussers en lageropgeleiden<br />
dus sterker <strong>aan</strong>wezig dan verwacht kan worden op basis van hun vertegenwoordiging in de<br />
populatie. Ook de groep van gepensioneerden, <strong>niet</strong>-professioneel actieven, huisvrouwen/-mannen,<br />
ongeschoolde arbeiders en landbouwers – een groep die tezamen 45 procent van de bevolking<br />
7 In het onderzoek waarnaar hier wordt verwezen, bestaat de populatie uit 14- tot en met 85-jarigen in Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
21
22<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
Tabel 1: Niet-deelname <strong>aan</strong> (club)sport door 14- t/m 85-jarigen in Vl<strong>aan</strong>deren anno 2003-2004 naar<br />
verschillende sociale achtergrondkenmerken, in kolompercentages<br />
Geen lid of Verdeling<br />
Geen sport deelnemer van in volledige<br />
sportclub<br />
steekproef<br />
GESLACHT<br />
Man 41. 3*** 42. 1*** 49. 4<br />
Vrouw<br />
LEEFTIJDSCATEGORIE<br />
58. 7*** 57. 9*** 50. 6<br />
14-17j. 0. 3*** 3. 7*** 5. 6<br />
18-24j. 4. 4*** 8. 5*** 10. 3<br />
25-34j. 11. 4*** 13. 6*** 15. 8<br />
35-44j. 16. 0*** 18. 6 19. 2<br />
45-54j. 18. 0** 16. 6 16. 4<br />
55-64j. 15. 6*** 14. 5* 13. 4<br />
65-74j. 19. 1*** 14. 9*** 12. 0<br />
75-85j.<br />
HOOGST BEHAALDE DIPLOMA<br />
15. 2*** 9. 7*** 7. 2<br />
(Geen) lager onderwijs 40. 7*** 28. 2*** 22. 8<br />
Lager secundair onderwijs 29. 8*** 27. 6** 25. 8<br />
Hoger secundair onderwijs 17. 3*** 19. 9** 21. 9<br />
Niet-universitair hoger onderwijs 8. 3*** 12. 5** 13. 9<br />
Universitair onderwijs 2. 3*** 4. 7** 5. 6<br />
Volgt nog dagonderwijs 1. 6*** 7. 1*** 9. 9<br />
SOCIO-PROFESSIONELE STATUS<br />
100. 0 100. 0 100. 0<br />
Student 1. 6*** 7. 2*** 9. 9<br />
Gepensioneerd of <strong>niet</strong> professioneel actief 48. 6*** 37. 9*** 31. 2<br />
Huisvrouw/-man 11. 1*** 10. 0*** 8. 1<br />
Ongeschoolde arbeid(st)er of landbouw(st)er 7. 8*** 5. 9 5. 7<br />
Geschoolde arbeid(st)er 10. 8** 10. 7*** 12. 3<br />
Bediende 11. 5*** 15. 7*** 18. 1<br />
Onderwijzer, leerkracht of docent 1. 3*** 2. 3 2. 5<br />
Hoger bediende of kaderpersoneel 1. 9*** 3. 6** 4. 6<br />
Kleine zelfstandige of handelaar 2. 5* 3. 0 3. 2<br />
Vrij beroep of zelfstandig ondernemer 3. 1*** 3. 7* 4. 4<br />
GROOTTE SOCIAAL VRIJETIJDSNETWERK<br />
100. 0 100. 0 100. 0<br />
0 t/m 4 mensen 46. 8*** 36. 2*** 31. 5<br />
5 t/m 7 mensen 27. 4** 30. 2 29. 5<br />
8 t/m 10 mensen 16. 3*** 20. 1*** 22. 3<br />
11 of meer mensen 9. 5*** 13. 4*** 16. 7<br />
* p
GARANTIE VAN RECHT TOT DEELNAME?<br />
Tabel 2: Niet-deelname <strong>aan</strong> (club)sport bij jongeren uit het lager en secundair onderwijs in Vl<strong>aan</strong>deren<br />
bij <strong>aan</strong>vang van de 21ste eeuw naar verschillende sociale achtergrondkenmerken; in percentages van de<br />
totale populatie (sportinactiviteit) en van de sportpopulatie (clubsportinactiviteit)<br />
Geen sport Geen lid van sportclub<br />
Jongens Meisjes Jongens Meisjes<br />
ALGEMEEN<br />
LEEFTIJDSGROEP<br />
11. 9 15. 6 27. 9 37. 3<br />
16j.<br />
ONDERWIJSVORM<br />
12. 0 18. 0 32. 6 45. 2<br />
Lager onderwijs 13. 6 16. 1 26. 0 36. 5<br />
ASO 4. 4 9. 2 26. 9 32. 7<br />
TSO 13. 6 20. 2 34. 3 43. 3<br />
BSO<br />
SOCIO-ECONOMISCHE STATUS VAN DE OUDERS<br />
15. 6 27. 9 33. 3 66. 7<br />
SES1 (= laagste statusgroep) 17. 5 23. 0 34. 6 49. 3<br />
SES2 16. 1 18. 2 24. 6 43. 3<br />
SES3 13. 7 15. 7 30. 1 36. 8<br />
SES4 6. 2 11. 2 28. 2 32. 6<br />
SES5 (= hoogste statusgroep)<br />
SPORTBEOEFENING OUDERS<br />
5. 0 6. 4 22. 9 28. 9<br />
Geen sport 13. 9 19. 8 32. 8 42. 3<br />
Alleen moeder sport 5. 7 7. 0 21. 5 41. 3<br />
Alleen vader sport 4. 2 12. 1 24. 7 34. 7<br />
Beide ouders sporten 7. 4 8. 4 31. 7 43. 1<br />
Beide ouders sporten en minstens 1 van hen in clubverband 2. 5 5. 1 16. 3 19. 8<br />
Percentages in vet duiden op een onderling signifi cant verschil (p
24<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
andere bevolkingsgroepen vinden deze groepen minder gemakkelijk de weg naar een sportvereniging<br />
en ge<strong>niet</strong>en ze op deze manier minder van de sociale en gezondheidsvoordelen die<br />
actieve sportbeoefening biedt.<br />
De bovenst<strong>aan</strong>de bevindingen kunnen <strong>aan</strong>gevuld worden met resultaten uit onderzoek waarin<br />
de <strong>aan</strong>dacht specifi ek uitgaat naar jeugdsportparticipatie. Uit tabel 2 blijkt dat bijna één op de<br />
zeven schoolg<strong>aan</strong>de jongeren in Vl<strong>aan</strong>deren geen sport gedurende de vrijetijd beoefent. <strong>Sport</strong>inactiviteit<br />
komt bovendien signifi cant meer voor bij meisjes dan bij jongens. Ook in functie van<br />
andere achtergrondkenmerken kunnen opvallende verschillen worden vastgesteld. De sportinactiviteit<br />
is het grootst bij kinderen jonger dan tien jaar en ouder dan vijftien jaar. Leerlingen uit<br />
het lager, het technisch, doch voornamelijk het beroepssecundair onderwijs scoren beduidend<br />
zwakker dan leerlingen uit het algemeen secundair onderwijs. Één op vijf van de BSO-leerlingen<br />
participeert totaal <strong>niet</strong> in vrijetijdssport. Zo<strong>als</strong> eerder <strong>aan</strong>gegeven, is de situatie het meest<br />
alarmerend bij de meisjes uit het BSO. Bijna 30 procent van deze leerlingen komt nooit met<br />
actieve sport in contact. Voorts komen <strong>niet</strong>-sportactieve jongeren signifi cant meer voor in de<br />
lagere socio-economische klassen. Hoe lager opgeleid de ouders en hoe lager de beroepsstatus<br />
van de ouders, hoe meer kans het kind heeft om <strong>niet</strong> sportactief te zijn. Bijna een kwart van<br />
de meisjes uit de laagste socio-economische statusgroep behoort tot de sportinactieven. Bij de<br />
jongens ligt dit cijfer iets lager, maar ook hier is sprake van een sociale ongelijkheid. Tenslotte<br />
blijkt er een sterke samenhang te zijn tussen het sportgedrag van de jongere enerzijds en de<br />
sportbeoefening van zijn/haar ouders anderzijds. Voornamelijk jongeren waarvan beide ouders<br />
sportinactief zijn, hebben een beduidend grotere kans om ook zelf <strong>niet</strong> actief <strong>aan</strong> vrijetijdssport<br />
te doen. <strong>Het</strong> is bovendien opvallend dat er verschillen optreden in de sportparticipatiegraad<br />
van het kind naarmate slechts één van de ouders dan wel beide ouders sportactief zijn. Ook<br />
de organisatiegraad van de sportbeoefening door de ouders hangt samen met het sportgedrag<br />
van het kind. Zo blijkt dat wanneer beide ouders actief <strong>aan</strong> sport doen en tenminste één van<br />
hen beoefent zijn of haar sport daarenboven in clubverband, de kans het grootst is dat het kind<br />
tot de sportactieve groep behoort. <strong>Het</strong> is opmerkelijk dat sportinactieve meisjes meer voor<br />
komen bij sportinactieve moeders dan bij sportinactieve vaders. Dit zou een indicatie kunnen<br />
zijn dat meisjes makkelijker het (<strong>niet</strong>-)sportieve voorbeeld van hun moeder volgen dan dat van<br />
hun vader. Bij de jongens is van dit socialisatiepatroon <strong>niet</strong> echt sprake.<br />
Clubsportinactiviteit blijkt voornamelijk een kenmerk te zijn bij meisjes, meer bepaald de<br />
schoolg<strong>aan</strong>de meisjes van 16 jaar en ouder, de meisjes uit het beroepssecundair onderwijs en<br />
de meisjes uit de laagste socio-economische statusgroepen (tabel 2). Bij de jongens zijn de<br />
verschillen tussen de verschillende groepen minder groot dan bij de meisjes.<br />
Evolutie van de sociale gelaagdheid van sport(in)activiteit<br />
Studies naar verschuivingen in de sociale gelaagdheid van sport(in)activiteit hebben <strong>aan</strong>getoond<br />
dat de verschillen tussen diverse sociale groepen kleiner zijn geworden (Scheerder,
GARANTIE VAN RECHT TOT DEELNAME?<br />
Tabel 3: Niet-deelname <strong>aan</strong> (club)sport bij 18- tot en met 75-jarigen in Vl<strong>aan</strong>deren 1999-2005 naar een<br />
<strong>aan</strong>tal achtergrondkenmerken, in percentages van de totale populatie (sportinactiviteit) en van de<br />
sportpopulatie (clubsportinactiviteit)<br />
Geen sport Geen lid van<br />
sportclub<br />
1999 2005 Sign. 1999 2005 Sign.<br />
GESLACHT<br />
Mannen 40. 4 37. 9 NS 55. 9 57. 6 NS<br />
Vrouwen<br />
LEEFTIJDSCATEGORIE<br />
53. 7 43. 1 *** 67. 6 65. 7 NS<br />
18-24j. 27. 3 27. 3 NS 50. 8 52. 1 NS<br />
25-34j. 39. 1 32. 0 NS 54. 5 61. 2 NS<br />
35-44j. 41. 1 44. 0 NS 64. 9 62. 4 NS<br />
45-54j. 56. 2 46. 4 * 61. 3 60. 6 NS<br />
55-64j. 52. 8 37. 0 *** 68. 8 60. 9 **<br />
65-75j.<br />
HOOGST BEHAALDE DIPLOMA<br />
66. 1 52. 7 ** 73. 4 74. 2 NS<br />
(Geen) lager onderwijs 65. 7 51. 9 *** 74. 0 58. 7 ***<br />
Lager secundair onderwijs 53. 0 44. 3 * 59. 8 72. 1 **<br />
Hoger secundair onderwijs 39. 1 40. 0 NS 59. 9 62. 2 NS<br />
Niet-universitair hoger onderwijs 38. 2 30. 3 NS 56. 2 51. 5 NS<br />
Universitair hoger onderwijs 26. 3 15. 9 NS 60. 7 62. 2 NS<br />
NS = <strong>niet</strong> signifi cant; *** = p
26<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
invloed uitoefent op het sportgedrag. <strong>Het</strong> feit dat het – vanuit sportief perspectief – voornamelijk<br />
de zwakste bevolkingsgroepen zijn die een stijging inzake algemene sportbeoefening<br />
mogelijk maken, geeft <strong>aan</strong> dat de democratisering van de sportbeoefening zowel in verticale<br />
<strong>als</strong> in horizontale richting verder plaatsvindt 8 . Ondanks deze sterke inhaalbeweging blijven<br />
de verschillen met de respectieve tegenhangers evenwel frappant: zo zijn het merendeel<br />
van de sportinactieven nog steeds vrouwen, oudere volwassenen en lageropgeleiden. <strong>Het</strong><br />
verschil tussen mannen en vrouwen bedraagt nog altijd meer dan vijf procent, het verschil<br />
tussen de jongste en oudste volwassenen is nog steeds meer dan 25 procent en de kloof<br />
tussen laag- en hoogopgeleiden blijft groter dan 35 procent. Van een gedemocratiseerd<br />
sportlandschap is bijgevolg tot op heden geen sprake.<br />
Ook wat de clubsportinactiviteit betreft, stellen we enkele opmerkelijke verschuivingen vast<br />
(tabel 3). Zo noteren we tussen 1999 en 2005 een daling van het actieve clublidmaatschap<br />
bij de 25- tot en met 34-jarige sporters (-7%) en voor de sporters met hoogstens een diploma<br />
van lager secundair onderwijs (-12%). Anderzijds zit de clubsportbeoefening onder de<br />
laagstopgeleide sporters in de lift: in deze groep neemt het <strong>aan</strong>tal clubsportinactieven met<br />
meer dan vijftien procent af.<br />
Onderzoek naar verschuivingen in de sociale gelaagdheid van sportinactiviteit bij schoolg<strong>aan</strong>de<br />
jongeren wijst echter uit dat de verschillen naar geslacht, leeftijd en SES eerder<br />
toenemen (cijfers <strong>niet</strong> opgenomen in tabelvorm; zie Scheerder, 2003; 2004b). Indien er bij<br />
jongeren sprake is van een toename van het <strong>aan</strong>tal sportactieven, is deze progressie met andere<br />
woorden uitdrukkelijker <strong>aan</strong>wezig bij jongeren uit kansrijke en bewegingsrijke milieus.<br />
Dat verschillen naar sociale achtergrond eerder toe- dan afnemen op jeugdige leeftijd is<br />
– in vergelijking met de ontwikkelingen bij de volwassenen – opvallend en tegelijkertijd ook<br />
verontrustend. Longitudinaal onderzoek heeft immers <strong>aan</strong>getoond dat sportinactief gedrag<br />
<strong>als</strong> adolescent een sterke stabiliteit vertoont met de sportactieve levensstijl die men <strong>als</strong><br />
volwassene ontwikkelt (Scheerder & Vanreusel, 2006).<br />
Uitleiding<br />
Deze bijdrage toont <strong>aan</strong> dat ondanks de populariteit van sportbeoefening er beduidende,<br />
systematische en persistente sociale verschillen blijven best<strong>aan</strong> wat de actieve deelname <strong>aan</strong><br />
vrijetijdssport betreft. Tot op zekere hoogte blijft sportparticipatie beperkt toegankelijk<br />
voor een <strong>aan</strong>tal groepen in onze samenleving. Tijdens de jaren zestig en zeventig van de<br />
vorige eeuw groeide nochtans de overtuiging dat de ontwikkeling van de welvaartsstaat een<br />
einde zou maken <strong>aan</strong> de socio-economische verschillen binnen heel wat maatschappelijke<br />
domeinen, waaronder gezondheid, onderwijs, arbeid, huisvesting en vrijetijdsbesteding. Heel<br />
8 Met een ‘horizontale democratisering’ bedoelen we dat binnen elke sociale laag de participatie is toegenomen, terwijl een democratisering<br />
in verticale zin op een democratisering doorheen de diverse statuslagen slaat.
GARANTIE VAN RECHT TOT DEELNAME?<br />
wat sociaal-wetenschappelijke sportparticipatiestudies hebben evenwel vanaf de jaren vijftig<br />
<strong>aan</strong>getoond dat de sportbeoefening <strong>niet</strong> voor alle burgers in dezelfde mate toegankelijk is<br />
en bijgevolg <strong>niet</strong> gedemocratiseerd (zie bijvoorbeeld Bourdieu, 1978; 1991; Lüschen, 1963;<br />
1969; Moens & Scheerder, 2004; Renson, 1976; Scheerder e.a., 2005a; 2005b; 2005c; Taks<br />
e.a., 1995; Von Euler, 1953). Binnen het West-Europese welvaartsmodel blijft de <strong>niet</strong>-gedemocratiseerde<br />
vrijetijdssport opvallend sterk <strong>aan</strong>wezig. Eerder onderzoek toonde <strong>aan</strong> dat<br />
het reguliere <strong>aan</strong>bod van sportclubs, sportfederaties en gemeentelijke sportinitiatieven tot<br />
op heden de groep van kansarmen <strong>niet</strong> of slechts onvoldoende bereikt (Vanmolkot, 2001:<br />
44). Vanuit deze doelgroep komen bovendien geen duidelijke vragen en signalen omdat zij<br />
teveel worden opgeslorpt door de dagelijkse strijd om te overleven.<br />
‘The lifestyles of low-income people and those living in poverty seldom involve regular forms of<br />
sport participation. When people spend so much of their time and energy coping with the challenges<br />
of everyday life, they have few resources left to develop sport participation traditions as<br />
part of their lifestyles.’ (Coakley, 1998: 299)<br />
Hoewel sportbeoefening mogelijkheden biedt om mensen te ontmoeten en sociale contacten<br />
te leggen en te onderhouden, is het duidelijk dat de <strong>aan</strong>houdende sociale verschillen in het<br />
sportgedrag en de sportvoorkeur de interactie tussen leden uit diverse sociale groeperingen<br />
op en rond het sportveld eerder bemoeilijkt. De onmiskenbare kansen en voordelen van<br />
sportbeoefening worden hierdoor slechts ten dele mogelijk gemaakt en benut. Juist via sportbeoefening<br />
zou sociaal-zwakkere bevolkingsgroepen een sociale impuls gegeven kunnen worden.<br />
<strong>Het</strong> is immers vooral voor personen in een sociale achterstandspositie van belang om in<br />
het maatschappelijke middenveld te kunnen participeren. Hier blijft een uitdaging van formaat<br />
weggelegd voor het sportbeleid. Wanneer men zoveel mogelijk mensen zo regelmatig mogelijk<br />
in kwaliteitsvolle omstandigheden wil laten sporten (cfr. Anciaux, 2004; Martens, 1997; Sauwens,<br />
2000), en dus impliciet ook zoveel mogelijk mensen van de sociale en gezondheidsbevorderende<br />
voordelen van sportbeoefening wil laten ge<strong>niet</strong>en, dan zullen op de eerste plaats<br />
de nog <strong>niet</strong> sportende groeperingen in onze samenleving moeten worden <strong>aan</strong>gesproken. Een<br />
gedifferentieerd en doelgroepgeoriënteerd sport- en bewegings<strong>aan</strong>bod – namelijk één dat<br />
rekening houdt met de bewegingsculturele wensen en behoeften van de doelgroep – lijkt<br />
hiervoor <strong>aan</strong>gewezen. Er dienen duidelijke voorwaarden gecreëerd te worden die toelaten<br />
iedereen in gelijke mate de kans te geven een bewegingsculturele competentie op te bouwen.<br />
‘Public agencies have introduced policies, such as discount cards, aimed at overcoming social<br />
exclusion from sport. Successful schemes need to take account of a number of factors, including<br />
the multiple nature of constraints and the need for a precise focus on target groups.’<br />
(Collins, 2003: 86)<br />
Zo zou door de overheid op de trend tot vermarkting van de sportsector kunnen worden<br />
ingespeeld door <strong>niet</strong> langer alleen het <strong>aan</strong>bodbeleid te subsidiëren, doch eveneens door de di-<br />
27
28<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
verse sport<strong>aan</strong>bieders <strong>aan</strong> te sporen om via markttechnieken de vraag te stimuleren en aldus<br />
een ruimer publiek te bereiken. Op die manier ontstaat een sportbeleid dat <strong>niet</strong> enkel meer<br />
het klassieke <strong>aan</strong>bod bestendigt – een dat op maat gesneden is van een <strong>aan</strong>tal sociale groeperingen<br />
– maar ook een sportbeleid afgestemd op de vraag van (nog) <strong>niet</strong> sportende burgers.<br />
Er zal dan sprake kunnen zijn van een meer gedemocratiseerd sportlandschap. Tot op heden<br />
had het sportbeleid in Vl<strong>aan</strong>deren weinig (expliciete) <strong>aan</strong>dacht voor kansarmen in de sport<br />
(Vanmolkot, 2001). De Vlaamse overheid gaf hier nauwelijks impulsen toe en ook het lokale<br />
bestuursniveau werd op haar beurt <strong>niet</strong> door de Vlaamse overheid tot actie gestimuleerd. <strong>Het</strong><br />
nieuwe decreet op het lokale <strong>Sport</strong> voor Allen-beleid biedt echter hoopvolle perspectieven<br />
betreffende een bijsturing op dit vlak. De uitvoering van dit decreet impliceert immers dat<br />
er voldoende <strong>aan</strong>dacht zal moeten worden besteed <strong>aan</strong> andere, meer informele vormen van<br />
sportpraktijk enerzijds en <strong>aan</strong> sport- en bewegingsarmen waaronder mensen met een handicap,<br />
mensen van allochtone afkomst of mensen die in armoede leven anderzijds (De Knop e.a.,<br />
2006). Andersgeorganiseerde sport, waaronder buurt- en schoolgebonden sportbeoefening,<br />
zal op die manier extra stimulansen krijgen. Overheid, middenveld en markt zouden steeds<br />
meer de handen in elkaar kunnen sl<strong>aan</strong>. Dergelijke initiatieven zouden zich naar de toekomst<br />
toe sterker mogen profi leren dan ontwikkelingen binnen en vanuit alleen de overheid, de<br />
sportmarkt of de clubgeorganiseerde sector. Ook onderwijsinstanties hebben hier een belangrijke<br />
rol, maar opnieuw: ook zij zouden in deze <strong>niet</strong> alleen mogen/moeten blijven st<strong>aan</strong>. Om<br />
een zo ruim mogelijk publiek <strong>aan</strong> te spreken, is een bundeling van krachten geen optie maar<br />
een noodzaak. De betrokkenheid van de beoogde doelgroep, met name de buurt, de wijk…, is<br />
daarbij van groot belang. Van bovenaf willen implementeren werkt hier contraproductief.<br />
Referenties<br />
Anciaux, B. (2004). Beleidsnota 2004-2009. <strong>Sport</strong>. Brussel: Vlaamse regering.<br />
Bourdieu, P. (1978). Pratiques sportives et pratiques sociales. In: HISPA (Ed. ). VII Congrès International<br />
(Institut National du <strong>Sport</strong> & de l’Education Physique; Paris; 28 Mars – 2 Avril). (pp. 17-37). Paris:<br />
INSEP.<br />
Bourdieu, P. (1991). <strong>Sport</strong> and social class. In: C. Mukerji & M. Schudson (Eds. ). Rethinking popular<br />
culture. Contemporary perspectives in cultural studies. (pp. 357-373). Berkeley (Cal. ): University of California<br />
Press.<br />
Breedveld, K. & Van den Broek, A. (2003). De meerkeuzemaatschappij. Facetten van de temporele organisatie<br />
van verplichtingen en voorzieningen. Den Haag: Sociaal & Cultureel Planbureau.<br />
Coakley, J. J. (1998). <strong>Sport</strong> In Society. Issues & Controversies. Boston (MA): Mcgraw-Hill.<br />
Collins, M. F. (2003). Social exclusion from sport and leisure. In: B. Houlihan (Ed. ). <strong>Sport</strong> and society. A<br />
student introduction. (pp. 67-88). London: Sage.<br />
De Knop, P., Redig, G., Scheerder, J. & Wittock, H. (2006). <strong>Het</strong> nieuwe decreet op het lokale sportbeleid.<br />
In: P. De Knop, J. Scheerder & H. Ponnet (Eds. ). <strong>Sport</strong>beleid in Vl<strong>aan</strong>deren. Trends, visies, cases en<br />
cijfers (Volume 1). (pp. 201-202). Brussel: Publicatiefonds Vlaamse Trainersschool.
GARANTIE VAN RECHT TOT DEELNAME?<br />
Glorieux, I., Koelet, S., Mestdag, I., Minnen, J., Moens, M. & Vandeweyer, J. (2006). De 24 uren van Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
<strong>Het</strong> dagelijkse leven van minuut tot minuut. Tielt: LannooCampus.<br />
Lefevre, J., Taks, M., Philippaerts, R., De Bourdeaudhuij, I., Theeboom, M., Matton, L., Balduck, A. &<br />
Wijndaele, K. (2002). Onderzoek naar de graad van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau<br />
en het opstellen van een instrument voor de evaluatie van sportpromotiecampagnes. Deelrapport 2: Graad<br />
van sportparticipatie en fysieke activiteit op Vlaams niveau (Onderzoeksproject in opdracht van Bloso).<br />
Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor <strong>Sport</strong>beleid.<br />
Lüschen, G. (1963). Soziale Schichtung und soziale Mobilität bei jungen <strong>Sport</strong>lern. Kölner Zeitschrift für<br />
Soziologie & Sozial Psychologie 15: 74-93.<br />
Lüschen, G. (1969). Social stratifi cation and social mobility among young sportsmen. In: J. W. Loy & G.<br />
Kenyon (Eds. ). <strong>Sport</strong>, culture and society. (pp. 258-276). New York (NY): MacMillan.<br />
Martens, L. (1997). Strategisch plan voor sportend Vl<strong>aan</strong>deren. Brussel: Kabinet van de Vlaamse minister<br />
van Cultuur, Gezin & Welzijn.<br />
Moens, M. & Scheerder, J. (2004). Social determinants of sports participation revisited. The role of<br />
socialization and symbolic trajectories. European Journal of <strong>Sport</strong> & Society 1(1): 35-49.<br />
Rzewnicky, R. (2003). Health enhancing physical activity. Measurement and determinants of daily activity at<br />
home, work, travel and leisure. (Leuven: KULeuven; doctoral dissertation).<br />
Sauwens, J. (2000). Beleidsnota 2000-2004. <strong>Sport</strong>. Brussel: Vlaamse regering.<br />
Scheerder, J. (2003). Gelijke speelvelden? Sociale gelaagdheid van de vrijetijdssport vanuit een sociaal-cultureel<br />
veranderingsperspectief. (Leuven: KULeuven; doctoraatsproefschrift).<br />
Scheerder, J. (2004a). Spelen op het middenveld. Vrijetijdssport <strong>als</strong> ontspanning, ontplooiing en ontmoeting<br />
(Cultuursociologische Essays 4). Tielt: Lannoo.<br />
Scheerder, J. (2004b). Uitgesloten van deelname. Over sportbeoefening en sociale exclusie in Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
In: J. Vranken, K. De Boyser & D. Dierckx (Eds. ). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2004.<br />
(pp. 147-164). Leuven: Acco.<br />
Scheerder, J. (2004/2005). Je bent jong en (<strong>niet</strong>) sportactief? Op zoek naar sociale profi elen van<br />
jeudsport(in)activiteit (Deel 1). Vlaams Tijdschrift voor <strong>Sport</strong>beheer 184: 37-47 + Erratum in: Vlaams<br />
Tijdschrift voor <strong>Sport</strong>beheer (2005) 185: 17.<br />
Scheerder, J., Decraene, M. & Laermans, R. (2006a). De deelname <strong>aan</strong> vrijetijdssport. In: R. Laermans<br />
(Ed. ). Cultuurparticipatie in meervoud. Empirische bouwstenen voor een genuanceerde visie op de cultuurdeelname<br />
in Vl<strong>aan</strong>deren (Cultuurkijker). (pp. 239-258). Antwerpen: De Boeck.<br />
Scheerder, J. & Pauwels, G. (2006). Kortetermijntrends inzake sportparticipatie in Vl<strong>aan</strong>deren. Een<br />
analyse 1999-2005. In: P. De Knop, J. Scheerder & H. Ponnet (Eds. ). <strong>Sport</strong>beleid in Vl<strong>aan</strong>deren. Trends,<br />
visies, cases en cijfers (Volume 1). (pp. 63-74). Brussel: Publicatiefonds Vlaamse Trainersschool.<br />
Scheerder, J., Pauwels, G. & Vanreusel, B. (2003). Vl<strong>aan</strong>deren sportief gepeild: wie participeert <strong>niet</strong>?<br />
Ontwikkelingen in en determinanten van (club)sportinactiviteit. In: J. Lemaître (Ed. ). Vl<strong>aan</strong>deren<br />
gepeild! (pp. 231-268). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap / Administratie Planning &<br />
Statistiek.<br />
Scheerder, J., Pauwels, G. & Vanreusel, B. (2004). <strong>Sport</strong> en inburgering. Een empirische analyse van de<br />
relatie tussen sportbeoefening en sociaal kapitaal. Tijdschrift voor Sociologie 25(4): 417-450.<br />
Scheerder, J., Pauwels, G. & Vanreusel, B. (2006b). Sociale determinanten van sportdeelname. Een empirisch-theoretisch<br />
onderzoek. In: P. De Knop, J. Scheerder & H. Ponnet (Eds. ). <strong>Sport</strong>beleid in Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
Studies (Volume 2). (pp. 37-60). Brussel: Publicatiefonds Vlaamse Trainersschool.<br />
29
30<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
Scheerder, J., Philippaerts, R., Duquet, W., Van Langendonck, L. & Lefevre, J. (2006c). <strong>Sport</strong>participatie<br />
in Vl<strong>aan</strong>deren. Sociaal ge(s)laagd? In: G. Steens (Ed. ). Moet er nog sport zijn? <strong>Sport</strong>, beweging en gezondheid<br />
in Vl<strong>aan</strong>deren 2002-2006 – Volume 1. (pp. 35-54). Antwerpen: F&G Partners.<br />
Scheerder, J., Taks, M., Vanreusel, B. & Renson, R. (2005a). Social changes in youth sports participation<br />
styles 1969-1999. The case of Flanders (Belgium). <strong>Sport</strong>, Education & Society 10(3): 321-341.<br />
Scheerder, J. & Vanreusel, B. (2006). Jong geleerd, oud ged<strong>aan</strong>? Over lifetime-sportbeoefening. In: P. De<br />
Knop, J. Scheerder & B. Vanreusel (Eds. ) <strong>Sport</strong>sociologie. <strong>Het</strong> spel en de spelers. 2 de druk. (pp. 373-380).<br />
Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.<br />
Scheerder, J., Vanreusel, B. & Taks, M. (2005b). Stratifi cation patterns of active sport involvement among<br />
adults. Social change and persistence. International Review for the Sociology of <strong>Sport</strong> 40(2): 139-162.<br />
Scheerder, J., Vanreusel, B., Taks, M. & Renson, R. (2005c). Social stratifi cation patterns in adolescents’<br />
active sports participation behaviour. A time trend analysis 1969-1999. European Physical Education Review<br />
11(1): 5-27.<br />
Scheerder, J., Vanreusel, B., Taks, M. & Renson, R. (2006d). <strong>Sport</strong>beoefening door jongeren en volwassenen<br />
in Vl<strong>aan</strong>deren. Een follow-up over de voorbije decennia. In: P. De Knop, J. Scheerder & H.<br />
Ponnet (Eds. ). <strong>Sport</strong>beleid in Vl<strong>aan</strong>deren. Trends, visies, cases en cijfers (Volume 1). (pp. 39-62). Brussel:<br />
Publicatiefonds Vlaamse Trainersschool.<br />
Scheerder, J., Vanreusel, B. & Van Langendonck, N. (2006e). Recreatieve sportbeoefening en recreatieve<br />
sportfederaties in Vl<strong>aan</strong>deren. Een onderzoek in opdracht van FROS Amateursportfederatie, Gezinssportfederatie,<br />
Koninklijke Vlaamse Voetbalbond, OKRA-SPORT, <strong>Sport</strong>crea en <strong>Sport</strong>a-federatie. Leuven: KULeuven<br />
/ Departement Humane Kinesiologie.<br />
Taks, M., Renson, R. & Vanreusel, B. (1995). Social stratifi cation in sport. A matter of money or taste?<br />
European Journal for <strong>Sport</strong> Management 2(1): 4-14.<br />
Vanmolkot, R. (2001). Armoe troef? Op zoek naar cultuur en vrijetijdsbesteding <strong>als</strong> hefbomen in de<br />
armoedebestrijding: cultuurparticipatie en vrijetijdsbesteding bekeken door de bril van de werkers<br />
op het veld. In: G. Knops (Ed. ). Recente evolutie inzake cultuurparticipatie en vrijetijdsbesteding. Armoedebestrijding<br />
in Vl<strong>aan</strong>deren (Werknota 4). (pp. 24-55). Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
Vanreusel, B., Scheerder, J., Rzewnicki, R., Meulders, B. & Tegenbos, B. (2004). Young people’s lifestyles<br />
and sedentariness. Belgium (Report in part fulfi lment of the European Commission Service Contract<br />
2003-4453/001-001 SPO-SPOBAM). Leuven: Faculty of Kinesiology & Rehabilitation Sciences – Department<br />
of <strong>Sport</strong> & Movement Sciences.<br />
Von Euler, R. (1953). Idrottsrörelsen av i dag. En sociologisk studie. In: Sveriges Riksidrottsförbund (Ed.<br />
). Svensk idrott. En ekonomisk, historisk och sociologisk undersökning. (pp. 16 e. v. ). Malmö: Allhem.
DEEL 2<br />
<strong>Sport</strong> en integratie<br />
© ISB
DEEL 2<br />
INTRO<br />
<strong>Sport</strong> en integratie<br />
SPORT EN INTEGRATIE<br />
De laatste jaren worden <strong>aan</strong> sport heel wat ‘nevenwerkingen’ toegeschreven. Op Europees<br />
niveau krijgt de integrerende rol van sport hoe langer hoe meer <strong>aan</strong>dacht 1 :<br />
‘Menselijke activiteit is gebaseerd op essentiële educatieve en culturele sociale waarden. <strong>Het</strong> is een<br />
factor van integratie, van deelname <strong>aan</strong> het sociale leven, van tolerantie, van <strong>aan</strong>vaarding van de<br />
verschillen en van de naleving van de regels.’ (Europese Raad van Nice, 2000)<br />
In dit deel willen we daar verder op ing<strong>aan</strong>. Eerst gaat Jeroen Scheerder op zoek of sport nu al<br />
dan <strong>niet</strong> integreert. In een tweede artikel gaat Marc Theeboom dieper in op de (integrerende)<br />
invloed van sport op maatschappelijk kwetsbare jeugd.<br />
1. Integreert of intrigeert sport?<br />
Een refl ectie bij het potentieel van sportdeelname<br />
Jeroen Scheerder<br />
Gedurende de voorbije decennia is de sport van een maatschappelijk randfenomeen opgeschoven<br />
naar het centrum van het sociale en economische leven. Als sterke vertegenwoordiger<br />
van zowel de bewegings-, lichaams-, populaire <strong>als</strong> vrijetijdscultuur heeft zij zich de laatste<br />
halve eeuw opgewerkt tot een cultuuruiting die pregnant <strong>aan</strong>wezig is in onze leef- en denkwereld<br />
(Scheerder, 2004). Deze ontwikkeling wordt in de literatuur ook wel omschreven <strong>als</strong> de<br />
‘vermaatschappelijking van de sport’ (Crum, 1991: 15). <strong>Sport</strong> is dus vermaatschappelijkt, is <strong>niet</strong><br />
langer een eiland binnen doch een wezenlijk kenmerk van onze samenleving. Waar sport lange<br />
tijd louter <strong>als</strong> een activiteit an sich beschouwd, bestudeerd en <strong>niet</strong> in het minst beoefend werd,<br />
wordt deze populaire vrijetijdsbesteding nu ook actief inge<strong>zet</strong> <strong>als</strong> een middel om processen<br />
van sociale verandering en bijsturing te genereren. Zo zou de actieve deelname <strong>aan</strong> vrijetijdssport<br />
inburgerend, socialiserend, emanciperend, zingevend, kortom integrerend en democra-<br />
1 Clé, A. & Vonck, E. (2005). Maatschappelijke Integratie door sport: het <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>. In: <strong>Het</strong> Vrije Woord, jg. 50, pp. 11-14.<br />
33
34<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
tiserend werken (zie bijvoorbeeld De Knop & Hoyng, 1998; Van Bottenburg & Schuyt, 1996;<br />
Vanreusel & Bulcaen, 1992; Vincke & Cloes, 2004). <strong>Sport</strong> zou mensen, letterlijk en fi guurlijk, met<br />
elkaar laten ‘interageren’ waardoor ze dichter bij elkaar gebracht worden, elkaar ontmoeten,<br />
met elkaar (leren) samenwerken, vertrouwen in elkaar stellen… Aan sportdeelname worden<br />
bijgevolg heel wat sociale functies en betekenissen toegekend die processen van inclusie<br />
en gemeenschapsvorming mogelijk maken (zie bijvoorbeeld Breedveld, 2003; Scheerder e.a.,<br />
2004; Seippel, 2002; Van der Meulen, 2003). Zo beschouwd heet sport een panacee te zijn, een<br />
wondermiddel dat heel wat maatschappelijke kwalen de wereld uit kan helpen.<br />
Vanuit het overheidsbeleid wordt sport inderdaad steeds meer <strong>als</strong> een sociale motor ingeschakeld<br />
opdat deze vorm van burgerparticipatie zou bijdragen tot de versterking van het<br />
sociale weefsel. Zo wordt in de eertijds richtinggevende beleidsnota Strategisch Plan voor<br />
<strong>Sport</strong>end Vl<strong>aan</strong>deren (Martens, 1997) de sociaal-integratieve waarde van sportdeelname <strong>als</strong><br />
een belangrijke maatschappelijke functie van sport erkend. Ook in de Beleidsnota <strong>Sport</strong> 2000-<br />
2004 (Sauwens, 2000) en de Beleidsnota <strong>Sport</strong> 2004-2009 (Anciaux, 2004) lezen we dat sport<br />
een instrument is om brede maatschappelijke doelstellingen te realiseren. <strong>Sport</strong> kan volgens<br />
de meest recente sportbeleidsnota een hulpmiddel zijn tegen de verzuring in de samenleving<br />
en bijdragen tot sociale integratie (Anciaux, 2004: 15). Tot op heden hanteerde de Vlaamse<br />
overheid de vermeende sociaal-integratieve functie van sportbeoefening reeds in het kader<br />
van bijvoorbeeld het detentiebeleid, het integratiebeleid ten <strong>aan</strong>zien van kansarme bevolkingsgroepen<br />
en het samenwerkingsontwikkelingsbeleid met Zuid-Afrika (Vlaams Parlement,<br />
2000; 2001; 2002; 2003; 2005; 2006). Vanuit de <strong>aan</strong>zienlijke sociale en economische rol die<br />
vrijwilligers in de sportsector vervullen, verwijzen ook sportfederaties en sportclubs steeds<br />
meer naar de maatschappelijke functie van de sport (Laporte e.a., 1997; Taks & De Knop,<br />
2006; Vanfraechem-Raway & Levarlet-Joye, 2000). Ook heel wat organisaties – veelal actief<br />
buiten de sector van de georganiseerde sport, i. c. de justitiële en welzijnssector – hebben<br />
de sociaal-integratieve waarde van actieve sportparticipatie ontdekt (zie bijvoorbeeld Knops<br />
e.a., 1992). Bekend zijn onder meer de talrijke initiatieven waarmee de Koning Boudewijnstichting<br />
vanaf het einde van de jaren tachtig een bijdrage tracht te plegen tot een betere sociale<br />
integratie van maatschappelijk kwetsbare jongeren, en dit in het bijzonder door middel van<br />
sport- en bewegingsactiviteiten (zie bijvoorbeeld De Knop & Theeboom, 1999; De Mol e.a.,<br />
1995; 2000; Goyvaerts, 1994).<br />
Er is weinig twijfel dat het in verhouding tot andere domeinen uit de vrijetijdssector brede<br />
sociale draagvlak van de sport over <strong>aan</strong>zienlijke maatschappelijke kanalen en ook troeven<br />
beschikt. Actieve en passieve modi van sportdeelname bereiken <strong>als</strong> eigentijdse expressie van<br />
vrijetijdsbeleving heel wat mensen. Bovendien blijkt de clubgeorganiseerde sport in Vl<strong>aan</strong>deren<br />
– en wellicht ook wereldwijd – de populairste vorm van verenigingsleven te vertegenwoordigen<br />
(Scheerder, 2004). Tot de strekking van academici die sterk optimistisch gestemd is over<br />
het potentieel van de sport om het proces van sociale integratie te bevorderen, behoren<br />
onder meer de Amerik<strong>aan</strong>se politicologen Robert Putnam en Eric Uslaner. In zijn intussen
SPORT EN INTEGRATIE<br />
veelvuldig gerefereerd werk Bowling alone: The collapse and revival of American community schrijft<br />
Putnam:<br />
‘To build bridging social capital requires that we transcend our social and political and professional<br />
identities to connect with people unlike ourselves. This is why teamsports provide good<br />
venues for social-capital creation.’ (2000: 411)<br />
In het kader van hun sociaal-kapitaalbenadering stellen Putnam (2000) en Uslaner (1999) dat<br />
actieve sportdeelname <strong>niet</strong> enkel het proces van sociale integratie in de hand zou werken<br />
maar dat deze maatschappelijke participatievorm eveneens de sociale binding en zelfs sociale<br />
overbrugging bevordert. <strong>Sport</strong> biedt volgens deze auteurs de mogelijkheid sociale grenzen<br />
te overstijgen waardoor men in contact treedt met mensen buiten het eigen netwerk. In het<br />
eerste geval spreekt men van ‘bonding’-netwerken, in het tweede van ‘bridging’-netwerken.<br />
Putnam (2000) meent dat ‘bonding’-netwerken vooral actoren met dezelfde beroepen, levensbeschouwingen<br />
of politieke overtuigingen verbinden, waardoor dit netwerk slechts een<br />
beperkte bijdrage levert <strong>aan</strong> de realisatie van sociale integratie in het algemeen en <strong>aan</strong> de<br />
vorming van sociaal kapitaal in het bijzonder. <strong>Het</strong> zijn voor deze auteur op de eerste plaats de<br />
‘bridging’-netwerken – i. c. netwerken waarin individuen met verschillende achtergrondkenmerken<br />
participeren – die ervoor zorgen dat leden uit diverse gemeenschappen met elkaar in<br />
contact kunnen komen. In de visie van Putnam (2000) en Uslaner (1999) is het aldus van belang<br />
dat de netwerken <strong>niet</strong> beperkt blijven tot een groep gelijkgestemden, maar dat er bruggen<br />
worden geslagen naar mensen uit andere maatschappelijke kringen. Putnam en Uslaner menen<br />
dat de sport hiervoor over het vereiste potentieel beschikt. In de literatuur wordt inderdaad<br />
<strong>aan</strong>gegeven dat sportbeoefening op een positieve manier in verband kan worden gebracht met<br />
processen van integratie, inburgering en sociale betrokkenheid (zie bijvoorbeeld De Knop e.a.,<br />
1994; Elchardus e.a., 2001: 115-118; Van der Poel, 2002). Overtuigende, empirische bevindingen<br />
hieromtrent zijn echter schaars. <strong>Het</strong> zijn op de eerste plaats theoretische inzichten en denkkaders<br />
die <strong>aan</strong>gereikt worden. Bovendien zijn de onderzoeksresultaten <strong>niet</strong> steeds eenduidig<br />
(Scheerder e.a., 2004). De kern van Putnam’s Bowling alone-verhaal is bovendien dat ook de<br />
sport <strong>niet</strong> ontsnapt <strong>aan</strong> de trend tot desintegratie en individualisering, en bijgevolg het verlies<br />
<strong>aan</strong> sociaal kapitaal. In vergelijking met enkele decennia geleden spendeert de (Amerik<strong>aan</strong>se)<br />
bevolking volgens Putnam (2000: 113) thans minder tijd <strong>aan</strong> het actief beoefenen van sport en<br />
wordt er daarentegen meer tijd en geld gestoken in het passief consumeren van spektakelsport.<br />
De negatieve participatietrend komt volgens deze auteur voornamelijk tot uiting in de<br />
deelname <strong>aan</strong> team- en clubsporten (2000: 109). Heel wat studies met betrekking tot Vl<strong>aan</strong>deren<br />
hebben evenwel <strong>aan</strong>getoond dat op het vlak van participatieve integratie (laagdrempelige)<br />
sportactiviteiten een <strong>aan</strong>zienlijke bijdrage kunnen leveren (zie bijvoorbeeld Bossaerts, 1998;<br />
2000; De Knop e.a., 1994; Goyvaerts, 1994; Van Moffaert & Vanreusel, 1995). Zo stellen De<br />
Knop en Elling (2000) dat sportbeoefening heel wat kansen biedt tot maatschappelijke integratie.<br />
Zeker het in eigen groep met of tegen elkaar sporten in een buurtgebonden, laagdrempelige<br />
context kan voor sport- en bewegingsarme bevolkingssegmenten een eerste, belangrijke<br />
35
36<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
stap tot sociale integratie met zich meebrengen (Goyvaerts, 1994; Knops e.a., 2000; Theeboom<br />
& De Maesschalck, 2006; Van Moffaert & Vanreusel, 1995). De integratieve mogelijkheden zijn<br />
volgens De Knop en Elling (2000: 19) echter afhankelijk van de sociale groep, de specifi eke<br />
sporttak en het niveau van sportbeoefening.<br />
Andere onderzoekers plaatsen kanttekeningen bij het integratieve en coöperatieve vermogen<br />
dat <strong>aan</strong> sport(beoefening) wordt toegeschreven. In deze studies – die voornamelijk gesitueerd<br />
kunnen worden in het gedachtegoed van de sociale confl icttheorie – st<strong>aan</strong> sociale tegenstellingen<br />
tussen diverse sociale geledingen centraal. Zo stelt de Franse socioloog Pierre Bourdieu<br />
vanuit zijn distinctietheorie dat het ‘sportveld’ uitgelezen mogelijkheden verschaft tot vormen<br />
van sociale differentiatie en sociale ongelijkheid (Bourdieu, 1978; 1991). Volgens deze auteur<br />
blijft de sport grotendeels een domein van klassenstrijd waarin sociale en culturele verschillen<br />
voortdurend worden bevestigd.<br />
‘[…] it can be seen that sport […] is an object of struggles between the fractions of the dominant<br />
class and <strong>als</strong>o between the social classes.’ (Bourdieu, 1991: 361)<br />
Naast het feit dat in de sport zelf heel wat categoriserende en hiërarchische kenmerken<br />
<strong>aan</strong>wezig zijn – denk maar <strong>aan</strong> de opdeling naar leeftijd, geslacht, nationaliteit en competentie<br />
– heeft empirisch onderzoek <strong>aan</strong>getoond dat de sportbeoefening sociaal gestratifi cieerd<br />
is. Bepaalde bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld de hogere beroeps- en opleidingsniveaus, participeren<br />
in beduidend sterkere mate in sport dan andere groepen (De H<strong>aan</strong> & Breedveld,<br />
2000; Elchardus & Smits, 2002; Scheerder, 2003; Van der Meulen, 2003). Niet alleen óf men<br />
<strong>aan</strong> sport doet, ook welke sportvoorkeuren erop na gehouden worden, geeft <strong>aan</strong>leiding tot<br />
sociale onderscheiding (Breedveld, 2003; Scheerder e.a., 2005a; 2005b). In dezelfde club of<br />
discipline sportactief zijn, leidt tot een gevoel van samenhorigheid en biedt de mogelijkheid<br />
zich te distingeren van mensen die op een andere manier of helemaal <strong>niet</strong> <strong>aan</strong> sport doen.<br />
<strong>Het</strong> onderscheidende vermogen van de sport maakt dat de sociaal-integratieve waarde van<br />
sportbeoefening op de eerste plaats binnen de eigen geleding wordt gerealiseerd. Men treedt<br />
voornamelijk in interactie met leden van de eigen groepering (‘bonding’). <strong>Sport</strong> zou dus <strong>niet</strong><br />
steeds zomaar de voorbeeldfunctie vervullen die haar vaak en gemakkelijk wordt toegemeten<br />
in het kader van het integratiediscours.<br />
Waar in de sociaal-kapitaalbenadering de sport een middel is tot het creëren van participatief,<br />
sociaal en integratief kapitaal, wordt volgens de sociale confl icttheorie het sociale kapitaal dat<br />
men via de sport verwerft <strong>aan</strong>gewend om zich sociaal en cultureel van anderen te onderscheiden.<br />
Deze paradox geeft <strong>aan</strong> dat sport tegelijkertijd zowel in- <strong>als</strong> uitsluit (Elling, 2002). Van Bottenburg<br />
en Schuyt (1996: 29) stellen dat de onderscheidende werking van sport de bindende<br />
werking ervan versterkt, en andersom. <strong>Het</strong> lijkt er bijgevolg op dat in de wereld van de sport<br />
in- en uitsluiting sterk met elkaar verbonden zijn. Vrijetijdssport kan een constructieve bijdrage<br />
leveren in het maatschappelijke integratieproces. <strong>Sport</strong> biedt kansen tot deelnemen en deel-
SPORT EN INTEGRATIE<br />
hebben, tot gemeenschapszin, burgerzin, sociale samenhang, zelforganisatie, verantwoordelijkheidszin…<br />
Deze potentiële bijdrage wint <strong>aan</strong> maatschappelijk belang wanneer burgers zelf<br />
het initiatief in handen nemen. Zo beschikt het sportverenigingsleven al geruime tijd over een<br />
overtuigende <strong>aan</strong>trekkingskracht die verschillende lagen van de bevolking <strong>aan</strong>spreekt en op<br />
een positieve manier tot interactie <strong>aan</strong>leiding geeft. Dat neemt <strong>niet</strong> weg dat sport tegelijkertijd<br />
zowel <strong>als</strong> sociale ‘integrator’ <strong>als</strong> ‘desintegrator’, <strong>als</strong> sociale ‘vereniger’ en ‘verdeler’ optreedt.<br />
Daarnaast stellen we vast dat sport steeds meer vanuit een economisch perspectief gelegitimeerd<br />
wordt. Dit kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit het feit dat het commerciële <strong>aan</strong>bod<br />
van sportgoederen en sportdiensten gedurende de laatste twee decennia sterk gegroeid is. De<br />
focus van sport is bijgevolg gedeeltelijk opgeschoven van burger naar markt, met <strong>als</strong> mogelijk<br />
gevolg dat dezelfde burger zich meer en meer <strong>als</strong> een kieskeurige sportklant gaat opstellen<br />
en steeds minder <strong>als</strong> een geëngageerd initiatiefnemer. De verschuiving van een burgergerelateerde<br />
naar een marktgebaseerde vrijetijdssport is volop bezig. Veelbetekenend op dat vlak is<br />
de alarmerende terugloop van het (sport)vrijwilligersbestand in Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
Anderzijds wijzen cultuursociologen op de revival van oude vormen van gemeenschappelijkheid<br />
en solidariteit, weliswaar in een meer gefragmenteerde en vluchtige vorm (Maffesoli &<br />
Smith, 1996; Schulze, 1992). Duyvendak en Hurenkamp (2004) hanteren in deze context het<br />
concept van ‘lichte gemeenschappen’. De idee dat mensen zich minder gemakkelijk zouden<br />
willen integreren en binden dan vroeger is een misverstand volgens deze auteurs. Men spreekt<br />
van ‘neo-tribes’ en ‘proto-communities’ <strong>als</strong> nieuwe vrijetijdsruimtes waarin sociale (ver)banden<br />
tot ontwikkeling komen. Denken we maar <strong>aan</strong> ‘cyberkorven’ <strong>als</strong> chatrooms, news groups en<br />
andere digitale discussiefora en virtuele internet-communities, <strong>aan</strong> vrijblijvende trefplaatsen <strong>als</strong><br />
koffi ehuizen à la Java Coast, wereldmuziekfestiv<strong>als</strong> <strong>als</strong> Dranouter en Sfi nx of de nieuwe generatie<br />
kookclubs en decoratieopleidingen – internet, koffi e, muziek, kook- en decoratiekunst… <strong>als</strong><br />
contemporaine, sociale integrator en binder. Hier staat <strong>niet</strong> een bepaalde sociaal-economische<br />
afkomst of een gedeeld sociaal-cultureel belang centraal, maar een gezamenlijke affi niteit en<br />
emotie. De sociale betrokkenheid stoelt hier op een gedeelde emotionele en vaak zintuiglijke<br />
belevenis. In de sport komen we die spontane en vluchtige, maar <strong>niet</strong>temin intense en authentieke<br />
vormen van ontmoeting en participatie bijvoorbeeld tegen bij het bijwonen van een<br />
voetbalwedstrijd of het hardlopen in en met een grote massa (Delnoij, 2004; Scheerder, 2004).<br />
Integratie en binding op zich lijken <strong>niet</strong> het probleem, doch veeleer de intensiteit en de frequentie<br />
ervan. Toekomstig onderzoek zou in die zin kunnen nag<strong>aan</strong> in welke mate en op welke<br />
wijze andersgeorganiseerde, lichte sport- en bewegingsgemeenschappen, lees: posttraditionele<br />
vormen van sport en bewegingscultuur, waaronder running clubs en sport events, een bijdrage<br />
hebben in het integratieproces.<br />
37
Referenties<br />
38<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
Anciaux, B. (2004). Beleidsnota 2004-2009. <strong>Sport</strong>. Brussel: Vlaamse regering.<br />
Bossaerts, N. (1998). <strong>Sport</strong>clubs bekennen kleur. <strong>Sport</strong>stimuleringsprojecten voor migrantenjongeren en beurzen<br />
voor migrantentrainers. (Evaluatie van de campagne 1996-1997). Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
Bossaerts, N. (2000). <strong>Sport</strong>clubs bekennen kleur. <strong>Sport</strong>stimuleringsprojecten voor allochtone jongeren. (Evaluatie<br />
van de campagne 1997-1998). Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
Bourdieu, P. (1978). Pratiques sportives et pratiques sociales. In: HISPA (Ed. ). 7ème Congrès international de<br />
l’Association Internationale de l’Histoire de l’Education Physique et du <strong>Sport</strong> (HISPA Congrès, Paris; 1978). (pp.<br />
17-37). Paris: Institut National du <strong>Sport</strong> et de l’Education Physique.<br />
Bourdieu, P. (1991). <strong>Sport</strong> and social class. In: C. Mukerji & M. Schudson (Eds. ). Rethinking popular culture.<br />
Contemporary perspectives in cultural studies. (pp. 357-373). Berkeley, Cal. : University of California Press.<br />
Breedveld, K. (2003). <strong>Sport</strong> en cohesie. De relatie tussen sportdeelname en sociaal kapitaal. In: K. Breedveld<br />
(Ed. ). Rapportage sport 2003. (pp. 247-283). Den Haag: Sociaal & Cultureel Planbureau.<br />
Crum, B. (1991). Over versporting van de samenleving. Refl ecties over de bewegingsculturele ontwikkelingen met<br />
het oog op sportbeleid. Rijswijk: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid & Cultuur.<br />
De H<strong>aan</strong>, J. & Breedveld, K. (2000). Trends en determinanten in de sport. Eerste resultaten uit het AVO 1999 (Werkdocument<br />
68). Den Haag: Sociaal & Cultureel Planbureau.<br />
De Knop, P., De Martelaer, K., Theeboom, M., Van Engeland, E. & Van Puymbroeck, L. (1994). <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> integratie<br />
voor migrantenjongeren (Samenvatting van de onderzoeksprojecten naar de integratiemogelijkheden van<br />
migrantenjongeren door sport, uitgevoerd in opdracht van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid,<br />
het Bloso en de Koning Boudewijnstichting). Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
De Knop, P. & Elling, A. (2000). Gelijkheid van kansen en sport (Samenleving & <strong>Sport</strong> 3; Rapport op vraag van<br />
de Koning Boudewijnstichting). Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
De Knop, P. & Hoyng, J. (1998). De functies en betekenissen van sport. Tilburg: Tilburg University Press.<br />
De Knop, P., & Theeboom, M. (1999). <strong>Sport</strong>s stimulation initiatives for underprivileged youth in Flanders.<br />
Journal of Education and Training 20(1): 40-48.<br />
De Mol, A., Redig, G. & Heughebaert, H. (2000). BuurtBal 1989/2000 magazine – >10 jaar BuurtBal. Een overzicht.<br />
Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
De Mol, A., Willems, T. & Willems, R. (1995). <strong>Sport</strong>clubs bekennen kleur. Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
Delnoij, M. (2004). Ze zijn gewoon <strong>niet</strong> te binden. Hardlopers, atletiekverenigingen en de opkomst van lichte gemeenschappen.<br />
(Amsterdam: Universiteit van Amsterdam; masterscriptie sociologie).<br />
Duyvendak, J. W. & M. Hurenkamp (Eds. ) (2004). Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe<br />
meerderheid. Amsterdam: Van Gennep.<br />
Elchardus, M., Hooghe, M. & Smits, W. (2001). De vormen van middenveldparticipatie. In: M. Elchardus, L.<br />
Huyse & M. Hooghe (Eds. ). <strong>Het</strong> maatschappelijk middenveld in Vl<strong>aan</strong>deren. Een onderzoek naar de sociale<br />
constructie van democratisch burgerschap. (pp. 15-46). Brussel: VUBPress.<br />
Elchardus, M. & Smits, W. (2002). Anatomie en oorzaken van het wantrouwen. Brussel: VUBPress.<br />
Elling, A. (2002). Ze zijn er (<strong>niet</strong>) voor gebouwd. In- en uitsluiting in de sport naar sekse en etniciteit. Nieuwegein:<br />
Arko <strong>Sport</strong>s Media.<br />
Goyvaerts, W. (1994). Buurtvoetbal. Een doelpunt voor integratie (Eindrapport over de actie ‘92-’93). Brussel:<br />
Koning Boudewijnstichting.<br />
Knops, G., Balliu, J., Theeboom, M., De Knop, P. & Walgrave, L. (1992). <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> integratie. Kansen voor maatschappelijk<br />
kwetsbare jongeren. Brussel: Koning Boudewijnstichting.
SPORT EN INTEGRATIE<br />
Knops, G., Heughebaert, H. & Redig, G. (2000). Doelgericht & doelbewust. De campagne Buurtbal van de Koning<br />
Boudewijnstichting (Eindrapport van meer dan een decennium BUURT voet basket volley BAL). Brussel:<br />
Koning Boudewijnstichting.<br />
Laporte, W., Bollaert, L., De Knop, P., Taks, M., Verhoeven, M., Duysters, A. & Van Bunder, D. (1997). <strong>Het</strong> vrijwilligerswerk<br />
in een veranderende sportwereld. Een empirische studie inzake de ontwikkeling van professionele<br />
deskundigheid. Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor <strong>Sport</strong>beleid.<br />
Maffesoli, M. & Smith, D. (1996). The time of the tribes. The decline of individualism in mass society (Theory,<br />
Culture & Society). London: Sage.<br />
Martens, L. (1997). Strategisch plan voor sportend Vl<strong>aan</strong>deren. Brussel: Kabinet van de Vlaamse minister van<br />
Cultuur, Gezin & Welzijn.<br />
Putnam, R. D. (2000). Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York, NY: Simon &<br />
Schuster.<br />
Sauwens, J. (2000). Beleidsnota 2000-2004. <strong>Sport</strong>. Brussel: Vlaamse regering.<br />
Scheerder, J. (2003). Gelijke speelvelden? Sociale gelaagdheid van de vrijetijdssport vanuit een sociaal-cultureel<br />
veranderingsperspectief (Leuven: KULeuven; doctoraatsproefschrift lichamelijke opvoeding).<br />
Scheerder, J. (2004). Spelen op het middenveld. Vrijetijdssport <strong>als</strong> ontspanning, ontplooiing en ontmoeting (Cultuursociologische<br />
Essays 4). Tielt: Lannoo.<br />
Scheerder, J., Pauwels, G. & Vanreusel, B. (2004). <strong>Sport</strong> en inburgering. Een empirische analyse van de relatie<br />
tussen sportbeoefening en sociaal kapitaal. Tijdschrift voor Sociologie 25(4): 417-450.<br />
Scheerder, J., Vanreusel, B. & Taks, M. (2005a). Stratifi cation patterns of active sport involvement among<br />
adults. Social change and persistence. International Review for the Sociology of <strong>Sport</strong> 40(2): 139-162.<br />
Scheerder, J., Vanreusel, B., Taks, M. & Renson, R. (2005b). Social stratifi cation patterns in adolescents’ active<br />
sports participation behaviour. A time trend analysis 1969-1999. European Physical Education Review 11(1):<br />
5-27.<br />
Schulze, G. (1992). Die Erlebnisgesellschaft. Kultursoziologie der Gegenwart. Frankfurt: Campus.<br />
Seippel, Ø. (2002). <strong>Sport</strong> and social capital. Theoretical clarifi cations, empirical investigations – the case of Norway<br />
(Paper presented at the 15 th ISA World Congress of Sociology; Brisbane; 2002).<br />
Taks, M. & De Knop, P. (2006). <strong>Sport</strong> en vrijwilligers. In: P. De Knop, J. Scheerder & B. Vanreusel (Eds. ). <strong>Sport</strong>sociologie.<br />
<strong>Het</strong> spel en de spelers. 2 de druk. (pp. 476-484). Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.<br />
Theeboom, M. & De Maesschalck, P. (2006). <strong>Sport</strong>en om de hoek. Een brede kijk op buurtsport in Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
Sint-Niklaas: Vlaams Instituut voor <strong>Sport</strong>beheer & Recreatiebeleid.<br />
Uslaner, E. M. (1999). Vrijwilligerswerk en sociaal kapitaal. Effecten van vertrouwen en religie op participatie<br />
in de Verenigde Staten. In: P. Dekker (Ed. ). Vrijwilligerswerk vergeleken. Nederland in internationaal en<br />
historisch perspectief (Civil Society & Vrijwilligerswerk 3). (pp. 181-205). Den Haag: Sociaal & Cultureel<br />
Planbureau.<br />
Van Bottenburg, M. & Schuyt, K. (1996). De maatschappelijke betekenis van sport. Arnhem: NOC*NSF.<br />
Van der Meulen, R. (2003). Beoefening. In: K. Breedveld (Ed. ). Rapportage sport 2003. (pp. 71-97). Den Haag:<br />
Sociaal & Cultureel Planbureau.<br />
Van der Poel, H. (2002). De rol van sport in de sociale opbouw van nieuwbouwwijken. In: P. De Knop, B.<br />
Vanreusel & J. Scheerder (Eds. ) <strong>Sport</strong>sociologie. <strong>Het</strong> spel en de spelers. (pp. 171-178). Maarssen: Elsevier<br />
Gezondheidszorg.<br />
Vanfraechem-Raway, R. & Levarlet-Joye, H. (2000). Le sport et le volontariat (Société & <strong>Sport</strong> 5). Bruxelles:<br />
Fondation Roi Baudouin.<br />
39
40<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
Van Moffaert, K. & Vanreusel, B. (1995). Lokale sportinitiatieven. Integratie in de praktijk (Evaluatie van de campagne<br />
‘Lokale sportinitiatieven voor maatschappelijk kwetsbare jongeren’92-‘93’. Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
Vanreusel, B. & Bulcaen, F. (1992). De sociale betekenis van sportdeelname (Rapporten van de Onderzoekseenheid<br />
Sociaalculturele Kinantropologie 15). Leuven: KULeuven/Instituut voor Lichamelijke Opleiding.<br />
Vincke, J. & Cloes, M. (2004). Meer samen, beter toegankelijk. De maatschappelijke kracht van de sport verkend.<br />
Brussel: Koning Boudewijnstichting.<br />
Vlaams Parlement (2000). Beleidsbrief <strong>Sport</strong>. Beleidsprioriteiten 2000-2001 ingediend door de heer Johan<br />
Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en <strong>Sport</strong>. Stuk 440<br />
(2000-2001)-1: 859 e. v.<br />
Vlaams Parlement (2001). Beleidsbrief <strong>Sport</strong>. Beleidsprioriteiten 2001-2002 ingediend door de heer Bert<br />
Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, <strong>Sport</strong>, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking.<br />
Stuk 876 (2001-2002)-1: 1875 e. v.<br />
Vlaams Parlement (2002). Beleidsbrief <strong>Sport</strong>. Beleidsprioriteiten 2002-2003 ingediend door de heer Guy<br />
Vanhengel, Vlaams minister van <strong>Sport</strong> en Brusselse Aangelegenheden. Stuk 1394 (2002-2003)-1: 3070 e.<br />
v.<br />
Vlaams Parlement (2003). Beleidsbrief <strong>Sport</strong>. Beleidsprioriteiten 2003-2004 ingediend door de heer Marino<br />
Keulen, Vlaams minister van Wonen, Media en <strong>Sport</strong>. Stuk 1929 (2003-2004)-1: 4327 e. v.<br />
Vlaams Parlement (2005). Beleidsbrief <strong>Sport</strong>. Beleidsprioriteiten 2005-2006 ingediend door de heer Bert<br />
Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, <strong>Sport</strong> en Brussel. Stuk 539 (2005-2006)-1: 1131 e. v.<br />
Vlaams Parlement (2006). Beleidsbrief <strong>Sport</strong>. Beleidsprioriteiten 2006-2007 ingediend door de heer Bert<br />
Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, <strong>Sport</strong> en Brussel. Stuk 971 (2006-2007)-1: 2347 e. v.
2. <strong>Sport</strong> en maatschappelijk kwetsbare jongeren<br />
Marc Theeboom<br />
SPORT EN INTEGRATIE<br />
<strong>Sport</strong>beleidsmakers op diverse niveaus in Vl<strong>aan</strong>deren zijn zich in toenemende mate bewust<br />
geworden van het feit dat er een <strong>aan</strong>tal barrières best<strong>aan</strong> die ertoe bijdragen dat er duidelijke<br />
verschillen zijn in de sportparticipatiegraad tussen diverse bevolkingsgroepen. <strong>Het</strong><br />
gevolg daarvan is dan ook dat er een steeds duidelijker accent gelegd wordt binnen het<br />
(gemeentelijk) sportbeleid naar specifi eke doelgroepen. Zo is bijvoorbeeld in vele gemeenten<br />
de sportpromotie <strong>niet</strong> langer alleen gericht naar de bevolking in het algemeen, maar<br />
ook naar specifi eke groepen. De doelgroepen in de sport zijn dan ook erg veelzijdig van<br />
aard. Enerzijds kunnen zij gekenmerkt worden door specifi eke karakteristieken (zo<strong>als</strong> o. m.<br />
jeugd, personen met een handicap, senioren, vrouwen, gezinnen, werklozen, etnische minderheden,<br />
maatschappelijk kwetsbare jongeren, druggebruikers, asielzoekers, anderstalige<br />
nieuwkomers…), anderzijds zijn ook bijvoorbeeld georganiseerde sporters, <strong>niet</strong>- of andersgeorganiseerde<br />
sporters, topsporters en <strong>niet</strong>-sporters specifi eke doelgroepen geworden.<br />
Naast het sportactief houden van de huidige sporters, kunnen <strong>aan</strong>dachtsgroepen binnen<br />
het lokaal sportbeleid worden onderverdeeld in twee categorieën die <strong>niet</strong> of slechts in zeer<br />
geringe mate <strong>aan</strong> sport deelnemen. Deze twee categorieën zijn te onderscheiden in relatie<br />
tot a) hun problematische graad van sportdeelname (zo<strong>als</strong> sportinactieven en sportkansarmen)<br />
en b) hun problematische situatie (zo<strong>als</strong> maatschappelijk achtergestelden, etnische<br />
minderheden, delinquenten, druggebruikers, asielzoekers…). Om deze categorieën te kunnen<br />
bereiken, is men in Vl<strong>aan</strong>deren in toenemende mate specifi eke initiatieven g<strong>aan</strong> op<strong>zet</strong>ten.<br />
Zo gaat de <strong>aan</strong>dacht voor de eerste categorie vooral uit naar het bevorderen van de<br />
participatie door middel van het verhogen van de interesse in sport bij deze groepen (o. m.<br />
door het verhogen van de kwaliteit van het <strong>aan</strong>bod, het meer inspelen op de vraag van de<br />
groepen zelf, het verbeteren van de communicatie, bereikbaarheid en toegankelijkheid van<br />
het <strong>aan</strong>bod). Hoewel deze strategieën ook worden toegepast in het bereiken van de tweede<br />
categorie, wordt daarnaast in toenemende mate ook <strong>aan</strong>dacht besteed <strong>aan</strong> de instrumenteel-functionele<br />
betekenis van sport. <strong>Sport</strong>deelname wordt dan ondermeer beschouwd <strong>als</strong><br />
een middel tot het verwerven van sociaal kapitaal en het bevorderen van de sociale cohesie.<br />
Zo wordt er ook van uitgeg<strong>aan</strong> dat sport mogelijkheden biedt tot sociale integratie en sociomorele<br />
vorming bij specifi eke probleemgroepen (De Knop, Theeboom & Elling, 1999). De<br />
verhoogde <strong>aan</strong>dacht voor deze sociale betekenis van sportdeelname voor bijvoorbeeld de<br />
groep van probleemjongeren wordt vaak ingegeven door de groeiende bezorgdheid vanwege<br />
41
42<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
beleidsmakers voor de overlast die deze groep teweegbrengt in achtergestelde buurten in<br />
grotere gemeenten en steden (o. m. inzake kleine criminaliteit en rondhanggedrag).<br />
Toch best<strong>aan</strong> er tot op heden zo goed <strong>als</strong> geen duidelijke empirische bewijzen voor dergelijke<br />
meerwaarde van sportbeoefening. Shields en Bredemeier (1995) bijvoorbeeld, stellen<br />
dat om algemeen geldende uitspraken te kunnen doen over de sociaal-psychologische effecten<br />
van sportbeoefening, het belangrijk is rekening te houden met de invloed van diverse<br />
factoren. Deze zijn vooral de kwaliteit van de begeleiding, de structurele kwaliteiten van<br />
de sport zelf, het sociaal milieu waarin het geheel doorgaat, <strong>als</strong>ook de karakteristieken<br />
van de deelnemers zelf. Tot eenzelfde relativerende bedenking kwamen ook Elling en De<br />
Knop (1998) in een studie over de sociaal-integrerende betekenissen van sport voor een<br />
<strong>aan</strong>tal specifi eke doelgroepen. Op basis van de gegevens kwamen ze tot de vaststelling dat<br />
de sociaal-integrerende mogelijkheden van sport afhankelijk zijn van diverse factoren zo<strong>als</strong><br />
sociale positie, fysieke gesteldheid, tak van sport, individuele motieven, beleving van sociale<br />
identiteiten, beeldvorming en sociale netwerken. Ze beschreven de relatie tussen sport en<br />
sociale integratie dan ook <strong>als</strong> complex, meerduidig en pluriform.<br />
Toch wordt sport dus in de praktijk steeds vaker gehanteerd <strong>als</strong> een ‘middel’. Hierbij gaat<br />
het dan ondermeer over een sociaal-integrerend en/of educatief middel waarbij men zich<br />
dan richt naar uiteenlopende groepen (vb. senioren, personen met een handicap, etnische<br />
minderheden…). Jeugd vormt hierbinnen ongetwijfeld één van de belangrijkste doelgroepen.<br />
Dit kan onder andere worden afgeleid uit het feit dat er sinds het begin van de jaren’90<br />
in Vl<strong>aan</strong>deren heel wat inspanningen worden geleverd om de kwaliteit van de jeugdsport<br />
te verbeteren. Daarnaast kan dit belang ook worden onderstreept door het feit dat 2004<br />
werd uitgeroepen tot het ‘Europees Jaar van Opvoeding door <strong>Sport</strong>’, waarbij de <strong>aan</strong>dacht<br />
uitging naar de educatieve betekenis van sport voor kinderen en jongeren (Commission of<br />
the European Communities, 2005). Een deel van deze campagne had betrekking op het inventariseren<br />
van goede praktijken betreffende de potentiële rol van sport bij het stimuleren<br />
van sociale integratie van maatschappelijk kwetsbare groepen in de diverse Europese landen.<br />
In hun overzicht van goede initiatieven, beschreven Janssens et al. (2004) 37 initiatieven (geselecteerd<br />
uit een totaal van 150) afkomstig uit 32 verschillende landen.<br />
Ook in Vl<strong>aan</strong>deren is men sinds het eind van de jaren’80 in toenemende mate <strong>aan</strong>dacht g<strong>aan</strong><br />
besteden <strong>aan</strong> het op<strong>zet</strong>ten van specifi eke sportstimuleringsinitiatieven voor maatschappelijk<br />
kwetsbare jongeren. In het vervolg van dit hoofdstuk zal worden ingeg<strong>aan</strong> op een bespreking<br />
van de methodische <strong>aan</strong>pak en initiatieven gericht op deze doelgroep. Vooreerst volgt<br />
echter een beschrijving van de kenmerken van deze jongeren.<br />
Maatschappelijk kwetsbare jeugd<br />
<strong>Het</strong> is <strong>niet</strong> gemakkelijk om een éénduidige omschrijving te geven van deze groep. Dergelijke<br />
jongeren zijn immers moeilijk <strong>als</strong> een homogene groep te beschouwen. Net <strong>als</strong> andere jongeren<br />
kunnen zij dan ook op een <strong>aan</strong>tal punten grondig van elkaar verschillen. Eén ding hebben<br />
deze jongeren alvast gemeen: ze bevinden zich in een moeilijke situatie met een diversiteit
SPORT EN INTEGRATIE<br />
<strong>aan</strong> problemen. Boetes, Nieuwenhuys en Schuitema (1992) omschreven de situatie van deze<br />
groep <strong>aan</strong> de hand van acht ‘leefbaarheidsgebieden’ (woonsituatie, scholing, werkgelegenheid,<br />
medische en psychische verzorging, vrijetijdsbesteding, sociale contacten, fi nanciële toestand<br />
en contacten met justitie). Volgens hen heeft deze jeugd problemen op drie of meer van deze<br />
gebieden. De uitzichtloze situatie waarin maatschappelijk kwetsbare jongeren zich bevinden,<br />
resulteert in een gebrek <strong>aan</strong> motivatie en een zekere berusting en gelatenheid. De meesten<br />
zien weinig heil in het afmaken van de schoolse opleiding en zijn dan ook ‘schoolmoe’. Sommigen<br />
vertonen zelfs een zekere ‘schoolvijandigheid’ en blijven dan ook vaak ongewettigd<br />
afwezig van school.<br />
Hoewel er diverse termen best<strong>aan</strong> om deze groep te benoemen (kansarme jeugd, randgroepjongeren,<br />
jongeren in meervoudige achterstandssituaties…), kan men vaststellen dat de term<br />
‘maatschappelijk kwetsbare jongere’ steeds vaker in Vl<strong>aan</strong>deren gehanteerd wordt. Volgens<br />
Walgrave (1992) verwijst de term ‘maatschappelijke kwetsbaarheid’ naar de kwetsbare positie<br />
van sommige personen of groepen ten <strong>aan</strong>zien van de maatschappelijke organisatie. Deze<br />
maatschappelijk kwetsbaren kunnen in het contact met maatschappelijke instellingen weinig<br />
of <strong>niet</strong> profi teren van de <strong>aan</strong>geboden vorming, hulpverlening, materiële of sociale voordelen.<br />
Daarenboven worden ze vaak geconfronteerd met allerlei discriminerende aspecten.<br />
<strong>Het</strong> vrijetijdsgedrag van deze jongeren kan in algemene termen omschreven worden <strong>als</strong> ‘vrijblijvend,<br />
ongestructureerd en passief’ (Kruissink, 1988). Hoewel over het algemeen ongestructureerde<br />
tijdsbestedingen ook populair zijn bij andere jongeren, is het kenmerkend voor maatschappelijk<br />
kwetsbare jongeren dat naast deze vrijetijdsbestedingsvormen, er vaak geen of zeer<br />
weinig tijd overblijft voor andere activiteiten. Over het algemeen nemen maatschappelijk kwetsbare<br />
jongeren slechts in zeer geringe mate deel <strong>aan</strong> georganiseerde vrijetijdsactiviteiten. Er<br />
wordt dikwijls <strong>aan</strong>gegeven dat een gebrek <strong>aan</strong> stimulering en ondersteuning vanwege de ouders<br />
mee één van de redenen is waarom de deelname <strong>aan</strong> meer georganiseerde vrijetijdsactiviteiten<br />
bij deze jongeren zo laag is. De afwezigheid van een dergelijke ondersteuning van thuis uit kan<br />
zowel om fi nanciële redenen zijn, <strong>als</strong> omwille van culturele verschillen (van der Gugten, 1988).<br />
Studies hebben dan ook reeds eerder <strong>aan</strong>getoond dat maatschappelijk kwetsbare jongeren<br />
slechts in vrij geringe mate deelnemen <strong>aan</strong> sportactiviteiten in georganiseerd verband (zie o. a.<br />
Landelijke Contactraad, 1987). Zo blijkt ondermeer dat zij in vele gevallen moeilijkheden hebben<br />
met de formele structuur van sportverenigingen (Koolen, 1986; van der Gugten, 1988).<br />
Methodiek van de begeleiding en organisatie<br />
Ondanks de geringe deelname van maatschappelijk kwetsbare jeugd binnen de georganiseerde<br />
sport, pleiten meerdere auteurs voor een regelmatige sportbeoefening voor deze groep (o. m.<br />
Wijnands, 1985; Koolen, 1986; Landelijke Contactraad, 1987; van Dijk, 1987; van der Gugten, 1988;<br />
Kruissink, 1988). In de argumentering hiervoor wordt meerma<strong>als</strong> verwezen naar een <strong>aan</strong>tal specifi<br />
eke eigenschappen van het regelmatig beoefenen van sport. Via de sportbeoefening kunnen vrij<br />
eenvoudig contacten worden gelegd met anderen. Sommige jongeren kunnen op die manier uit<br />
hun isolement treden. <strong>Het</strong> kan hen ook leren dat hun eigen gedrag gevolgen heeft voor anderen<br />
43
44<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
en omgekeerd. Dit kan hen <strong>aan</strong><strong>zet</strong>ten tot meer sociaal gevoel en samenwerking. De problematische<br />
situatie waarin deze jongeren zich bevinden, maakt dat ze zich veelal wantrouwig opstellen<br />
tegenover de ‘buitenwereld’. Vaak is het dan ook zeer moeilijk om met deze jeugd een vertrouwensrelatie<br />
op te bouwen. Ze zijn immers vaak moeilijk <strong>aan</strong>spreekbaar. Wellicht ligt dan ook de<br />
belangrijkste meerwaarde van het hanteren van sport en spel in het feit dat het een activiteit<br />
betreft die een vrij lage drempel heeft waardoor het een ideaal <strong>aan</strong>grijpingspunt vormt om deze<br />
jeugd gemakkelijker te kunnen <strong>aan</strong>spreken. Via deze weg kan de belangstelling en de interesse van<br />
deze jongerengroep worden opgewekt, welke een voorwaarde is om te kunnen werken <strong>aan</strong> een<br />
algemene verbetering van hun situatie. Men bereikt ze via de sport, waarna men er gemakkelijker<br />
toe komt om met hen te praten over hun problemen thuis, op school, op het werk… <strong>Sport</strong> kan<br />
dan ook voor maatschappelijk kwetsbare jongeren een ideale en eenvoudige manier zijn om, vertrekkende<br />
vanuit hun eigen leefwereld, bij te dragen tot een betere integratie in de maatschappij.<br />
Er dient evenwel te worden <strong>aan</strong>gestipt dat een dergelijke sportstimulering dient te beantwoorden<br />
<strong>aan</strong> de specifi eke behoeften en interesses van de doelgroep en dat sportbeoefening steeds<br />
beschouwd dient te worden <strong>als</strong> een onderdeel van een uitgebalanceerd resocialisatieproces.<br />
Bovendien is het belangrijk om te stellen dat de context waarbinnen sport wordt georganiseerd<br />
voor deze groep en de soort begeleiding in belangrijke mate zullen bijdragen tot het<br />
realiseren van de vooropgestelde doelstellingen. Vooral over dit laatste bestaat tot op heden<br />
evenwel weinig literatuur. Er zijn slechts enkele referenties te vinden die meer een praktische<br />
beschrijving van de <strong>aan</strong> te bevelen methodische en didactische regels van het omg<strong>aan</strong> met<br />
deze jeugd weergeven (Boetes, Nieuwenhuys, & Schuitema, 1992; Franssen, 1982; Quensel,<br />
1982). Samenvattend werden onder meer de volgende <strong>aan</strong>dachtspunten met betrekking tot<br />
de begeleiding geformuleerd:<br />
- het stimuleren van een positief zelfbeeld door middel van het hanteren van een positieve<br />
<strong>aan</strong>pak waarbij wordt uitgeg<strong>aan</strong> van datgene dat de jongeren reeds kennen of <strong>aan</strong>kunnen;<br />
- het hanteren van een directe en open communicatiestijl, waarbij men zich <strong>niet</strong> gedraagt <strong>als</strong><br />
een ideaal en alwetend voorbeeld;<br />
- het opbouwen van een vertrouwensrelatie waarbij vooral duidelijkheid en het hebben van<br />
een consequente houding <strong>als</strong> voornaamste eigenschappen worden <strong>aan</strong>gegeven;<br />
- het zich richten tot alle jongeren;<br />
- het voortdurend motiveren, bijspringen en inspelen op onverwachte situaties;<br />
- het vooral praktisch werken zonder te veel te discussiëren;<br />
- het benadrukken van een sfeer van gezelligheid en ontspanning;<br />
- het behouden van de eigen persoonlijkheid door zichzelf te blijven.<br />
Als belangrijkste <strong>aan</strong>bevelingen voor de organisatie van activiteiten werden onder meer vermeld:<br />
- het <strong>aan</strong>bieden van groepsactiviteiten om meer sociale verantwoordelijkheid bij te brengen<br />
zo<strong>als</strong> leiderschap, teamwork, fair-play, fysieke en verbale confl ictoplossing;<br />
- het verhogen van de zelfwerkzaamheid en verantwoordelijkheidsgevoel door hen mee te<br />
betrekken bij de planning en organisatie van de activiteiten;
SPORT EN INTEGRATIE<br />
- het <strong>aan</strong>bieden van voor hen volwaardige activiteiten waardoor ze zich <strong>niet</strong> belachelijk voelen;<br />
- het hanteren van spelregels die logisch voortvloeien uit de situatie (geen te kunstmatig<br />
ingevoerde beperkingen);<br />
- het <strong>aan</strong>bieden van uitdagende (statusbevestigende) en spannende activiteiten.<br />
Initiatieven in Vl<strong>aan</strong>deren<br />
Als laatste deel van deze bijdrage wordt, ter illustratie, een beschrijving gegeven van de belangrijkste<br />
praktijkinitiatieven die men in Vl<strong>aan</strong>deren vooral vanaf de jaren ’90 kan vinden rond het<br />
hanteren van sport <strong>als</strong> een sociaal-integrerend middel bij maatschappelijk kwetsbare jongeren.<br />
Hierbij dient allereerst gewezen te worden op de belangrijke rol die de Koning Boudewijnstichting<br />
in dit verband heeft gespeeld sinds het einde van de jaren ’80 door middel van hun<br />
toenmalig programma ‘Jeugd en <strong>Sport</strong>’, gericht op het stimuleren van sportdeelname bij maatschappelijk<br />
kwetsbare jeugd (Knops, 1990; De Mol & Knops, 1995). Niet enkel is de Stichting op<br />
dat vlak dan ook toon<strong>aan</strong>gevend geweest gedurende meer dan 10 jaar, zij heeft ook een grote<br />
invloed gehad op het stimuleren van een eigen <strong>aan</strong>bod vanuit andere organisaties en structuren.<br />
<strong>Het</strong> doel was om een signaalfunctie te vervullen. Hierbij werd gepoogd om enerzijds het werkveld<br />
bewust te maken van de mogelijkheden om sport <strong>als</strong> een sociaal-integrerend middel te<br />
g<strong>aan</strong> hanteren in het werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren en anderzijds impulsen<br />
te geven zodat eigen initiatieven vanuit het werkveld konden worden genomen en verder ontwikkeld<br />
worden. Op basis van deze principes werden dan ook initiatieven opgestart met zoveel<br />
mogelijk structuren zo<strong>als</strong> het onderwijs, de georganiseerde sport, het jeugdwelzijnswerk en de<br />
gemeenten. Uit één van de eerste studies in opdracht van de Stichting in dit verband, waarbij<br />
een inventarisering werd gemaakt van best<strong>aan</strong>de initiatieven in Vl<strong>aan</strong>deren eind jaren’80, was<br />
immers gebleken dat er slechts één sector was (met name de jeugdwelzijnssector) die zich<br />
op dit terrein actief bezig hield met het organiseren van activiteiten (Theeboom & De Knop,<br />
1992a-b). Zo<strong>als</strong> weergegeven in de bijdrage rond buurtsport, lagen ook daar een <strong>aan</strong>tal initiatieven<br />
van de Koning Boudewijnstichting <strong>aan</strong> de basis hiervan. In 2000 werd dan het Nike Fonds<br />
opgericht, een <strong>partner</strong>schap tussen Nike en de Koning Boudewijnstichting. Ook dit fonds, welke<br />
tot op heden reeds een <strong>aan</strong>tal oproepen heeft gelanceerd, ondersteunt initiatieven die het welzijn<br />
van kinderen en jongeren door middel van sport wil verbeteren. Gelijkaardige initiatieven<br />
lopen in een <strong>aan</strong>tal buurlanden. Net zo<strong>als</strong> bij het toenmalige programma Jeugd en <strong>Sport</strong>, ligt ook<br />
hier het accent overwegend op maatschappelijk kwetsbare jeugd.<br />
Hieronder wordt nu per sector, ter inspiratie, een beknopt overzicht gegeven van de soort<br />
initiatieven die men sinds het begin van de jaren’90 in Vl<strong>aan</strong>deren kon vinden.<br />
1. Onderwijs<br />
Door een brede waaier <strong>aan</strong> sporten te introduceren op school, kunnen maatschappelijk<br />
kwetsbare jongeren gestimuleerd worden om betrokken te worden in georganiseerde activi-<br />
45
46<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
teiten op een regelmatige wijze, wat anders wellicht <strong>niet</strong> zou gebeuren (Theeboom, De Knop,<br />
& Gittenaer, 1992). Op school kan immers elk kind en jongere makkelijker bereikt worden. Dit<br />
is zeker het geval voor islamitische migrantenmeisjes, waar de school vaak voor hen de enige<br />
manier is om in contact te komen met sport (De Knop, Theeboom, Wittock, & De Martelaer,<br />
1996). Enkele voorbeelden van initiatieven die binnen het onderwijs werden/worden georganiseerd:<br />
- een intensief schoolsportprogramma in enkele secundaire scholen met hoge percentages<br />
maatschappelijk kwetsbare jongeren (‘concentratiescholen’) met <strong>als</strong> doel deze leerlingen te<br />
stimuleren tot regelmatige sportdeelname, <strong>als</strong>ook de afkeer van oudere leerlingen tegenover<br />
de school te doen verminderen. Naast het sport<strong>aan</strong>bod, werden zij ook geïnformeerd<br />
over de best<strong>aan</strong>de mogelijkheden om sport te beoefenen op regelmatige wijze (adressen<br />
van lokale sportclubs, best<strong>aan</strong>de schoolsportprogramma’s, enz.);<br />
- het verhogen van de sociale competentie bij oudere leerlingen uit een technische en beroepsopleiding<br />
via een programma van coöperatieve bewegingsactiviteiten (basketbal);<br />
- een deeltijds onderwijsproject in enkele scholen waar jongeren een basiscursus in sportbegeleiding<br />
konden volgen. Dit programma werd opgenomen in het best<strong>aan</strong>de curriculum en<br />
bevatte een <strong>aan</strong>tal algemene opvoedkundige aspecten. De bedoeling was om de leerlingen,<br />
via een sportgerelateerde activiteit, leerervaringen te bezorgen (zo<strong>als</strong> het nemen van verantwoordelijkheid<br />
en het leren om gezamenlijk beslissingen te kunnen nemen);<br />
- het verhogen van de doorstromingskansen voor leerbedreigde leerlingen in het lager en secundair<br />
onderwijs, waarbij er werd gestreefd naar een optimale toegankelijkheid en actieve<br />
participatie <strong>aan</strong> het reguliere sport<strong>aan</strong>bod;<br />
- het organiseren van een opleiding voor jonge leerkrachten uit (deeltijds) beroepsonderwijs<br />
om beter met maatschappelijk kwetsbare jongeren om te g<strong>aan</strong>, waarbij ook ruime <strong>aan</strong>dacht<br />
is voor sport.<br />
2. Jeugdwelzijnswerk<br />
Hoewel de bewegingsactiviteiten ook <strong>aan</strong> bod komen in andere werkvormen binnen het sociaal-cultureel<br />
werk (o. a. vormingswerk), kunnen we toch stellen dat het vooral binnen het<br />
jeugdwerk is dat sport en spel een specifi eke plaats innemen. Net zo<strong>als</strong> bij het algemeen sociaal-cultureel<br />
werk, worden bij het jeugdwerk sport en recreatie in veel gevallen ook gebruikt<br />
<strong>als</strong> middel om leermogelijkheden voor de deelnemers te kunnen organiseren. In vele vormen<br />
van het jeugdwerk heeft de sport sinds lang een specifi eke plaats ingenomen. Zo werd van<br />
bij het prille begin van de jeugdbewegingen reeds het belang van lichaamstraining onderkend<br />
(Faché, 1987). Hier<strong>aan</strong> werden evenwel steeds ook andere (vaak ideologisch geïnspireerde)<br />
opvoedingmogelijkheden gekoppeld. Ook bij het speelpleinwerk hebben spel en sport steeds<br />
een centrale rol gespeeld. Binnen deze jeugdwerkvorm heeft er zich met de jaren een belangrijke<br />
evolutie voorged<strong>aan</strong>, waarbij de gereglementeerde en strikt gesuperviseerde spel- en<br />
sportactiviteiten g<strong>aan</strong>deweg veranderden in het stimuleren van het spontane spel bij kinderen.<br />
Van Gils (1989) stelde: ‘De ‘leider met bal en fl uit’ is – op een <strong>aan</strong>tal uitzonderingen na – naar
SPORT EN INTEGRATIE<br />
het museum verwezen. In zijn plaats kwam de animator, de speelbegeleider. Zijn taak is het<br />
verruimen van de speelkansen van de kinderen, het geven van speelimpulsen’ (p. 3).<br />
Ook binnen het jeugdwerk dat zich richt naar maatschappelijk kwetsbare jongeren is men<br />
doorheen de jaren in toenemende mate gebruik g<strong>aan</strong> maken van sport <strong>als</strong> een <strong>aan</strong>grijpingspunt<br />
om met deze doelgroep in contact te komen. <strong>Het</strong> jeugdwelzijnswerk is vaak de enige formele<br />
structuur waarmee maatschappelijk kwetsbare jongeren in contact komen gedurende hun<br />
vrijetijd. Daarom biedt het dan ook goede mogelijkheden om sportinitiatieven te organiseren<br />
voor deze jongeren. Vaak zijn ook jeugdwerkers het best op de hoogte van de problemen<br />
van deze jongeren. Zij worden hier meerma<strong>als</strong> mee geconfronteerd en trachten door middel<br />
van vormings- en ontspanningsactiviteiten deze jongeren te helpen hun identiteit en hun<br />
weg te vinden in de maatschappij en hen voldoende weerbaar te maken om hun rechten te<br />
verdedigen. Er wordt dan ook in toenemende mate binnen het jeugdwelzijnswerk <strong>aan</strong>dacht<br />
geschonken <strong>aan</strong> het inrichten van sportactiviteiten. Vaak gebeurt dit ook op verzoek van de<br />
jongeren zelf. De meer traditionele werkvormen spreken deze jongeren immers <strong>niet</strong> <strong>aan</strong>. Via<br />
de sportactiviteiten trachten jeugdwerkers ook emancipatorisch en vormend te werken.<br />
Van Ancum en Meiburg van de Landelijke Contactraad uit Nederland wezen hierbij op het<br />
fundamentele verschil in de betekenis en de functie van sportactiviteiten bij de sportclubs<br />
in vergelijking met het jeugdwerk (Landelijke Contactraad, 1987). Ze spraken in dit verband<br />
van het ‘doel-middel-onderscheid’. Daar waar binnen een sportclub de sport het ‘doel’ en het<br />
‘bindende element’ is tussen de leden, is binnen het jeugdwerk sport slechts een ‘middel’ om<br />
bepaalde agogische doelstellingen met de deelnemers te bereiken. <strong>Het</strong> is hier één activiteit<br />
naast talrijke andere.<br />
Toch verloopt de organisatie van sportactiviteiten <strong>niet</strong> steeds probleemloos. <strong>Het</strong> jeugdwelzijnswerk<br />
heeft vaak af te rekenen met meerdere problemen, zo<strong>als</strong> onder meer met betrekking<br />
tot de beschikbaarheid van sportinfrastructuur. Constante be<strong>zet</strong>ting door reguliere sportorganisaties<br />
en hoge huurgelden maken het vaak moeilijk om hiervan regelmatig te kunnen gebruik<br />
maken. Zij beschikken meestal zelf over te weinig fi nanciële middelen om de jongeren een<br />
volwaardig sportprogramma te kunnen <strong>aan</strong>bieden. Een ander probleem is dat, ondanks dat<br />
men een vrij goed inzicht heeft in de problematiek en methodiek van het omg<strong>aan</strong> met deze<br />
jongeren, men binnen het jeugdwerk <strong>niet</strong> zeer ‘sportminded’ is. Ook blijkt dat er vaak een<br />
gebrek is <strong>aan</strong> sportdeskundigheid. Omdat de vraag van de jongeren over het algemeen nogal<br />
wisselvallig is, zou de begeleider in verschillende sporten thuis moeten zijn. <strong>Het</strong> ontbreken van<br />
voldoende sporttechnische en -organisatorische kennis om sportactiviteiten te begeleiden en<br />
desgevallend <strong>aan</strong> te passen <strong>aan</strong> de specifi eke situatie van maatschappelijk kwetsbare jongeren,<br />
stelt jeugdwerkers evenwel voor problemen. Mede omwille van deze redenen startte de<br />
Vlaamse Trainersschool (VTS) sinds enkele jaren met de cursus ‘Bewegingsanimator’, waarbij<br />
het de bedoeling is om sportpedagogische en -organisatorische vaardigheden bij te brengen bij<br />
begeleiders van bewegingsactiviteiten in een recreatieve context. Daarnaast kunnen ook nog<br />
andere soorten initiatieven binnen de jeugdsector worden opgesomd, zo<strong>als</strong>:<br />
- de organisatie van specifi eke vormingsmomenten met betrekking tot sportbegeleiding voor<br />
jeugdwerkers die omg<strong>aan</strong> met maatschappelijk kwetsbare jeugd;<br />
47
48<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
- het opleiden van jonge begeleiders tot sportmonitoren die zelf uit de doelgroep komen<br />
(vb. binnen voetbal, boksen…). Hierbij werd deze vorming in een <strong>aan</strong>tal gevallen<br />
beschouwd <strong>als</strong> een ‘opstapfase’ voor het volgen van andere uitgebreidere reguliere<br />
cursussen (waaronder VTS initiatorscursussen of cursus bewegingsanimator). In andere<br />
gevallen gaat het over het verhogen van de toegankelijkheid van deze jongeren binnen<br />
best<strong>aan</strong>de opleidingen (o. m. door het gericht fi nancieel ondersteunen of door het voorzien<br />
van een soort peterschap);<br />
- projecten waarbij beroep wordt ged<strong>aan</strong> op de methodiek van ‘Outward Bound School’.<br />
Deze <strong>aan</strong>pak biedt mogelijkheden om via bewegingsactiviteiten in de natuur (zo<strong>als</strong> meerdaagse<br />
trektochten, klimmen, grotexploratie, bivak…) ideale situaties voor de deelnemers<br />
te creëren om meer te leren over zichzelf, <strong>als</strong>ook beter te kunnen functioneren in een<br />
groep (Vanreusel & Laga, 1992). Aangezien het organiseren van dergelijke stages met Outward<br />
Bound relatief duur en intensief is, zijn ook steeds meer begeleiders zelf cursussen<br />
g<strong>aan</strong> volgen waardoor zij in staat waren ook zelf activiteiten te organiseren, gebruik makend<br />
van een gelijkaardige methodiek;<br />
- een meerjarig project waarbij maatschappelijk kwetsbare jeugd gestimuleerd wordt om een<br />
takenpakket tot een goed einde te brengen. Hierbij gaat het over het opnemen van een<br />
engagement binnen sport, studie, sociaal vrijwilligerswerk en een expeditie. <strong>Sport</strong> werd hier<br />
beschouwd <strong>als</strong> een katalysator om jongeren de kans te geven zichzelf en hun leefomgeving<br />
beter te leren kennen.<br />
3. Georganiseerde sport<br />
Eén van de voordelen van sportdeelname in sportclubs is de regelmaat van de activiteiten.<br />
Er wordt door sommigen gesteld dat wanneer sport een regelmatige activiteit wordt voor<br />
maatschappelijk kwetsbare jongeren, de mogelijkheden voor positieve sociale invloed zullen<br />
toenemen. Bovendien hebben sportclubs <strong>niet</strong> alleen de vereiste sporttechnische expertise,<br />
maar vaak ook een betere toegang tot sportinfrastructuur. Reeds eerder werd gewezen op<br />
de geringe deelname van maatschappelijk kwetsbare jongeren <strong>aan</strong> georganiseerde sportactiviteiten.<br />
Meerdere studies hebben bovendien <strong>aan</strong>getoond dat dit nog meer uitgesproken is<br />
bij allochtone jongeren. Zo toonde onderzoek in Vl<strong>aan</strong>deren <strong>aan</strong> dat beduidend meer jonge<br />
allochtonen nog nooit lid zijn geweest van een sportclub in vergelijking met Belgische jongeren<br />
van dezelfde leeftijdsgroep (De Knop, De Martelaer, Theeboom, Van Engeland, & Van<br />
Puymbroeck, 1994). Meerdere auteurs beschouwen nochtans de sportclub <strong>als</strong> een ideale<br />
sociale structuur voor sportstimulering bij allochtone jongeren (Koolen, 1992; Kruissink,<br />
1988; Van der Gugten, 1988; Van Dijk, 1987). Volgens deze auteurs kunnen sportclubs een<br />
belangrijke rol spelen in de sportstimulering van allochtone jongeren indien rekening wordt<br />
gehouden met een <strong>aan</strong>tal <strong>aan</strong>passingen: (a) een inzicht in de culturele verschillen die er best<strong>aan</strong><br />
tussen allochtone en autochtone clubleden (Abel, 1986), (b) een duidelijk non-discriminatie<br />
beleid welke <strong>niet</strong> alleen te maken heeft met clublidmaatschap maar ook betrekking<br />
heeft op de gelijkheid van kansen om deel te nemen <strong>als</strong> bestuursleden (Hoolt, 1987), (c) een
SPORT EN INTEGRATIE<br />
ondersteuning en begeleiding vanwege de lokale overheid voor de ‘eigen’ allochtone clubs<br />
(Hoolt, 1987).<br />
Een <strong>aan</strong>tal initiatieven kunnen worden teruggevonden binnen de sportsector, zo<strong>als</strong>:<br />
- het organiseren van een specifi eke opleiding tot fi tness- en aerobics-instructeur voor maatschappelijk<br />
kwetsbare jongeren vanuit de fi tness-sector met het oog op een duurzame<br />
tewerkstelling en een grotere maatschappelijke participatie;<br />
- het actief <strong>aan</strong>spreken van jonge voetb<strong>als</strong>upporters, door een vaste ontmoetingsplaats te<br />
voorzien op de terreinen van de club waar jonge fans de spelers van de club kunnen ontmoeten.<br />
Via deze vorm van erkenning om banden te creëren tussen maatschappelijk kwetsbare<br />
jongeren en de club werd er gepoogd de jonge fans weg te houden van de harde kern<br />
van voetbalvandalen;<br />
- initiatieven waarbij profvoetbalclubs gestimuleerd worden in het opnemen van hun maatschappelijke<br />
rol (o. m. door een grotere betrokkenheid met de buurt). Geïnspireerd door<br />
buitenlandse voorbeelden (o. a. Engeland, Nederland) worden clubs <strong>aan</strong>ge<strong>zet</strong> om hun wervende<br />
kracht in te <strong>zet</strong>ten <strong>als</strong> maatschappelijke hefboom binnen diverse domeinen (zo<strong>als</strong><br />
onderwijs, gezondheid, vrijetijd, buurtopbouw, integratie, tewerkstelling…);<br />
- een scheidsrechterscursus voor jongeren uit kansarme milieus betrokken in (<strong>niet</strong> offi ciële)<br />
zaalvoetbalcompetities;<br />
- een <strong>aan</strong>tal initiatieven waarbij getracht werd/wordt om de sportsector toegankelijker te<br />
maken voor allochtone jongeren, door sportclubs gericht <strong>aan</strong> te moedigen om een actieve<br />
ledenwerving te doen bij allochtone jongeren.<br />
4. Gemeenten<br />
Uit onderzoek bleek dat eind jaren’80 de gemeentelijke sportdiensten met hun activiteiten<strong>aan</strong>bod<br />
zich slechts in zeer geringe mate richtten naar maatschappelijk kwetsbare jongeren<br />
(Theeboom & De Knop, 1992a). Hierin is evenwel geleidelijk <strong>aan</strong> verandering gekomen. Wellicht<br />
mede <strong>aan</strong>gemoedigd door diverse campagnes die vanaf het begin van de jaren’90 ter<br />
verbetering van de jeugdsport werden gelanceerd (o. m. via het BLOSO en het BOIC), groeide<br />
ook bij de gemeenten het besef dat sportbeoefening actief moet gestimuleerd worden bij alle<br />
jongeren. Bovendien deden er zich verschuivingen voor met betrekking tot de doelstellingen<br />
van een gemeentelijk sportbeleid, waarbij men sportpromotie steeds meer vanuit een breed<br />
welzijnsperspectief ging beschouwen. Wellicht is het beste voorbeeld van sportinitiatieven<br />
voor maatschappelijk kwetsbare jongeren op gemeentelijk vlak te vatten onder de noemer<br />
van buurtsport. Elders in dit boek wordt in detail ingeg<strong>aan</strong> op de kenmerken en evolutie<br />
van buurtsport. Daaruit blijkt evenwel dat buurtsport meerdere verschijningsvormen kent en<br />
vooral gekenmerkt wordt door een structurele samenwerking tussen diverse <strong>partner</strong>s. <strong>Het</strong><br />
gaat dus, met andere woorden, <strong>niet</strong> enkel over initiatieven vanuit een gemeentelijke sport- of<br />
jeugddienst. Toch blijkt uit onderzoek dat het vooral deze gemeentelijke diensten zijn die<br />
de coördinatie van buurtsport meestal op zich nemen. Bovendien kunnen omwille van het<br />
veelzijdige karakter van buurtsport diverse initiatieven worden teruggevonden. Ook deze zijn<br />
49
50<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
deels reeds opgenomen in de verwijzingen binnen de andere sectoren. Een vorm van initiatief<br />
welke nog <strong>niet</strong> eerder werd vermeld, heeft te maken met het vergroten van het sportinfrastructurele<br />
<strong>aan</strong>bod in de buurt door een creatief gebruik van best<strong>aan</strong>de voorzieningen, waarbij<br />
tevens de toegankelijkheid verhoogt. Hierbij gaat het dan bijvoorbeeld over het oprichten<br />
van zogenaamde sportschuren of sportloodsen. Dit zijn dan meestal overdekte ruimten (vb.<br />
voormalige opslagplaatsen) die met een minimum <strong>aan</strong> investeringen worden omgevormd tot<br />
elementaire sportvoorzieningen. Daarnaast kan het ook g<strong>aan</strong> om ruimten (ook openlucht) die<br />
tijdelijk worden ter beschikking gesteld voor sportgebruik (parking grootwarenhuis, bedrijf,<br />
sportclubs…). Tenslotte is er ook het voorzien van ‘lichte’ sportinstallaties op openbare pleintjes<br />
(zo<strong>als</strong> doelen voor diverse b<strong>als</strong>porten, skateramps, <strong>aan</strong>gepaste belijning en ondergrond).<br />
Hierbij kan worden gemeld dat in een <strong>aan</strong>tal initiatieven ook jongeren uit de doelgroep actief<br />
worden betrokken in het <strong>aan</strong>leggen en onderhouden van deze voorzieningen met het oog<br />
op een grotere betrokkenheid (en verantwoordelijkheidsgevoel betreffende de installaties),<br />
<strong>als</strong>ook het verbeteren van een <strong>aan</strong>tal technische vaardigheden (al of <strong>niet</strong> in het kader van specifi<br />
eke opleidingen). Voor meer voorbeelden van initiatieven rond buurtsport wordt verwezen<br />
naar Theeboom en De Maesschalck (2006).<br />
5. Welzijnssector<br />
Tot slot kan ook gemeld worden dat een <strong>aan</strong>tal initiatieven terug te vinden zijn in de welzijnssector.<br />
<strong>Het</strong> gaat hierbij ondermeer om initiatieven vanuit het opbouwwerk en specifi eke<br />
buurtwerkingen. Zo<strong>als</strong> gesteld in de bijdrage rond buurtsport, kan de betrokkenheid bij de<br />
organisatie van sportinitiatieven van een <strong>aan</strong>tal structuren die <strong>niet</strong> <strong>als</strong> traditionele sport<strong>aan</strong>bieders<br />
kunnen worden beschouwd, misschien wijzen op een mogelijke inhoudelijke verschuiving<br />
(of verbreding) met betrekking tot lokale (jeugd)sportpromotie. <strong>Het</strong> wijst er in ieder<br />
geval op dat sport steeds meer een plaats verwerft binnen een algemeen welzijnsbeleid. De<br />
soorten initiatieven die men kan <strong>aan</strong>treffen binnen de welzijnssector zijn in wezen <strong>niet</strong> verschillend<br />
van de initiatieven die eerder al werden <strong>aan</strong>gegeven binnen andere sectoren (zo<strong>als</strong><br />
binnen de jeugdsector en de gemeenten). <strong>Het</strong> gaat daarbij ondermeer over het beschikbaar<br />
stellen (of mee door jongeren laten opknappen) van toegankelijke sportvoorzieningen in sociale<br />
woonwijken, het op<strong>zet</strong>ten van specifi eke cursussen voor opvoeders welke werken met<br />
jeugddelinquenten binnen gesloten instellingen of het (mee) organiseren van laagdrempelige<br />
sportactiviteiten, al dan <strong>niet</strong> <strong>als</strong> een onderdeel van een ruimer buurt- of doelgroepgericht<br />
socio-cultureel <strong>aan</strong>bod.<br />
Nabeschouwing<br />
<strong>Het</strong> bovenst<strong>aan</strong>de illustreert dat er een grote variatie bestaat <strong>aan</strong> sportstimuleringsinitiatieven<br />
voor maatschappelijk kwetsbare jeugd in Vl<strong>aan</strong>deren. Bovendien situeren deze initiatieven<br />
zich in diverse sectoren. Er worden, met andere woorden, hoge verwachtingen gesteld <strong>aan</strong><br />
de bijdrage die sport kan leveren voor het individu en de omgeving. Dit geloof in de soci-
SPORT EN INTEGRATIE<br />
aal-integratieve meerwaarde van sport blijkt eveneens uit tal van buitenlandse voorbeelden<br />
(Janssens et al., 2004). <strong>Het</strong> sport<strong>aan</strong>bod wordt daarbij op een meer gedifferentieerde wijze op<br />
maat van specifi eke doelgroepen <strong>aan</strong>geboden. Kenmerkend is dan dat in vele gevallen sport<br />
<strong>niet</strong> louter alleen maar beschouwd wordt <strong>als</strong> een gezonde vorm van vrijetijdsbesteding, maar<br />
ook <strong>als</strong> een socialiserend en integrerend middel. Daarnaast wordt het in een <strong>aan</strong>tal specifi eke<br />
gevallen ook nog expliciet <strong>aan</strong>gewend met de bedoeling om bij te dragen tot tewerkstelling<br />
van laaggeschoolden (o. m. in het kader van sociale economie), criminaliteits- en drugpreventie,<br />
ecologisch bewustzijn, buurtontwikkeling en samenlevingsopbouw, enz. (Janssens et al., 2004).<br />
En hoewel er door velen optimistisch wordt <strong>aan</strong>gekeken tegen deze meerwaarde van sport,<br />
dient wel te worden gewezen op de moeilijkheid om bijkomende effecten van sport te g<strong>aan</strong><br />
operationaliseren en meten. <strong>Het</strong> geringe <strong>aan</strong>tal studies dat hierover bestaat, bewijst dat dit <strong>niet</strong><br />
eenvoudig zal zijn. Vandaar dat de vraag kan worden gesteld of sport al deze verwachtingen<br />
wel kan en moet inlossen en <strong>niet</strong> eerder moet worden beschouwd <strong>als</strong> een laagdrempelige<br />
activiteit die heel wat jongeren <strong>aan</strong>trekt en daardoor de mogelijkheid biedt <strong>aan</strong> leraren, sportbegeleiders,<br />
opvoeders, jeugdwerkers… om met uiteenlopende doelgroepen op een positieve<br />
manier in een open handelingssituatie te kunnen werken.<br />
Belangrijk is hierbij op te merken dat er zich blijkbaar een verschuiving voordoet waarbij ook de<br />
sportsector zich meer en meer bewust <strong>aan</strong> het worden is van deze mogelijkheid van sport. Terwijl<br />
<strong>aan</strong> het eind van de jaren’80 nog velen het jeugdwerk zagen <strong>als</strong> één van de meest ideale werkvormen<br />
met betrekking tot het <strong>aan</strong>bieden van sportstimuleringsactiviteiten voor maatschappelijk<br />
kwetsbare jongeren (zie o. a. Landelijke Contactraad, 1987; van der Gugten, 1988), begint men nu<br />
ook steeds meer de rol die de sportsector hierin kan spelen te (h)erkennen. De laatste jaren zijn<br />
dan ook (sport)beleidsmakers in Vl<strong>aan</strong>deren op verschillende niveaus de voorwaarden <strong>aan</strong> het<br />
creëren opdat dit potentieel van de sport ten volle zou kunnen <strong>aan</strong>gewend worden.<br />
Referenties<br />
Abel, T. (1986), Ausländersport und Kulturkonfl ikt. In: <strong>Sport</strong>unterricht, jg. 35, pp. 134-137.<br />
Boetes, B., Nieuwenhuys, D., & Schuitema, K. (1992), Spel en sport. Leerboek voor agogisch werk en activiteiten<br />
begeleiding. Nijkerk, Intro.<br />
Commission of the European Communities (2005) The EU action in the fi eld of Education through <strong>Sport</strong>: building<br />
on EYES 2004 achievements. Communication from the Commission to the European Parliament, the<br />
Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions. Brussels,<br />
Author. 22. 12. 2005. {SEC(2005)1741}.<br />
De Knop, P., De Martelaer, K., Theeboom, M., Van Engeland, E., Van Puymbroeck, L. (1994), <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> integratie<br />
voor migrantenjongeren. Brussel, Vrije Universiteit Brussel – Koning Boudewijnstichting.<br />
De Knop, P., Theeboom, M. & Elling, A. (1999). Sociale integratie in het sportbeleid in Vl<strong>aan</strong>deren. In P. Allegaert,<br />
& B. Van Bouchaute (red. ). Veer10Acht10. De leefwereld van jongeren, (pp. 258-266). Leuven, Garant.<br />
De Knop, P., Theeboom, M., Wittock, H., & De Martelaer, K. (1996), Implications of Islam on muslim girls’<br />
sport participation in Western Europe. Literature review and policy recommendations for sport promotion.<br />
In: <strong>Sport</strong>, Education and Society, nr. 1, pp. 147-164.<br />
51
52<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
De mol, A., & Knops, G. (1995). Jeugd en sport. In: Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, nr. 3, afl . 157, pp.<br />
8-10.<br />
Elling, A. & De Knop, P. (1998), Naar eigen wensen en mogelijkheden. Een onderzoek naar de sociaalintegrerende<br />
betekenissen van sport in relatie tot vier doelgroepen van het landelijk sportstimuleringsbeleid. Arnhem,<br />
NOC*NSF.<br />
Faché, W. (1987), De evoluerende positie van de jeugdbeweging. Gids sociaal-cultureel werk. Antwerpen, Van<br />
Loghum Slaterus. A. IV. 2. k. Fac. 1-12.<br />
Franssen, J. (1982), Laten we g<strong>aan</strong> skelteren, paardrijden, kajakken, schaatsen, bowlen.. : over (programmaties) werken<br />
met randgroepjongeren binnen het VJV, Utrecht, Landelijke Stichting Vormingswerk Jonge Volwassenen.<br />
Hoolt, J. (1987), We willen wel, maar.. Onderzoek naar sportdeelname van etnische minderheidsgroepen, Amsterdam,<br />
Afdeling <strong>Sport</strong> en Recreatie.<br />
Janssens, J. et al. (2004) (Eds) Education through sport. An overview of good practices in Europe, Nieuwegein, Arko<br />
<strong>Sport</strong>s Media.<br />
Knops, G. (1990), <strong>Het</strong> programma jeugd en sport van de Koning Boudewijnstichting. In: <strong>Sport</strong>, jg. 32, nr. 3,<br />
pp. 18-22.<br />
Koolen, R. (1986), De kloof tussen jongerencultuur en het georganiseerd sporten, In: Spel en sport, jg. 5, nr.<br />
21, pp. 2-7.<br />
Koolen, R. (1992), De meest gestelde vragen over allochtonen en sport. Arnhem, Nederlandse <strong>Sport</strong> Federatie.<br />
Kruissink, M. (1988). Van padvinderij tot pretpark, van vechtsport tot volleybal, In: Justitiële Verkenningen, jg.<br />
14, nr. 5, pp. 66-85.<br />
Landelijke Contactraad. (1987), Bloed, zweet en… te weinig banen, rapportering experiment stimulering sportdeelneming<br />
door jeugdigen: sport en randgroepjongeren. Dordrecht: auteur.<br />
Quensel, S. (1982), Eine alternative Pädagogik für sozial behinderte Jugendliche. Prinzipien und Hindernisse.<br />
In: Nickolai W. et al. (red. ), <strong>Sport</strong> in der sozialpädagogischen Arbeit mit Randgruppen. Freiburg im Breisgau,<br />
Lambertus-Verlag, pp. 13-39.<br />
Shields, D. L. L., & Bredemeier, B. J. L. (1995), Character development and physical activity. Champaign, IL, Human<br />
Kinetics.<br />
Theeboom, M., & De Knop, P. (1992a), Inventarisatie bij de gemeentelijke sport- en jeugddiensten in Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
In: De Knop, P. & Walgrave, L. (red. ), <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> integratie. Kansen voor maatschappelijk kwetsbare<br />
jongeren Brussel, Koning Boudewijnstichting, pp. 61-69.<br />
Theeboom, M., & De Knop, P. (1992b), Inventarisatie binnen het jeugdwelzijnswerk in Vl<strong>aan</strong>deren. In: De<br />
Knop, P. & Walgrave, L. (red. ), <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> integratie. Kansen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren Brussel,<br />
Koning Boudewijnstichting, pp. 119-130.<br />
Theeboom, M., De Knop, P., & Gittenaer, M. (1992), <strong>Sport</strong> in het deeltijds onderwijs : een actie-onderzoek te<br />
Antwerpen. In: De Knop, P. & Walgrave, L. (red. ), <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> integratie. Kansen voor maatschappelijk kwetsbare<br />
jongeren Brussel, Koning Boudewijnstichting, pp. 19-35.<br />
Theeboom, M., De Maesschalck, P. (2006). <strong>Sport</strong>en om de hoek: een brede kijk op buurtsport in Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
Sint-Niklaas, ISB.<br />
Van der Gugten, M. (1988), De sport <strong>als</strong> <strong>aan</strong>grijpingspunt voor criminaliteitspreventie, Justitiële Verkenningen,<br />
jg. 14, nr. 5, pp. 86-112.<br />
Van Dijk, J. J. M. (1987, februari). De rol van sportbeoefening bij de preventie van criminaliteit, paper werkconferentie:<br />
<strong>Sport</strong>, agressie en vandalisme: bestrijdend? bevorderend? Noordwijk <strong>aan</strong> Zee, Landelijke<br />
Contactraad.
SPORT EN INTEGRATIE<br />
Van Gils, J. (1989), <strong>Het</strong> speelpleinwerk in Vl<strong>aan</strong>deren. In: Gids sociaal-cultureel werk. Antwerpen, Van Loghum<br />
Slaterus/. B. II. 12a. Gil. 1-10.<br />
Vanreusel, B., & Laga, G. (1992), Natuursport <strong>als</strong> vormingsmiddel voor maatschappelijk kwetsbare jongeren:<br />
initiatieven in Vl<strong>aan</strong>deren. In: De Knop, P. & Walgrave, L. (red. ), <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> integratie. Kansen voor maatschappelijk<br />
kwetsbare jongeren Brussel, Koning Boudewijnstichting, pp. 137-158.<br />
Walgrave, L. (1992). Maatschappelijke kwetsbaarheid van jongeren <strong>als</strong> opdracht. In: De Knop, P. & Walgrave,<br />
L. (red. ), <strong>Sport</strong> <strong>als</strong> integratie. Kansen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren Brussel, Koning Boudewijnstichting,<br />
pp. 19-36.<br />
Wijnands, A. (1985), <strong>Sport</strong>beoefening en sociale integratie bij immigranten, In: <strong>Sport</strong>, nr. 27, pp. 25-28.<br />
53
DEEL 3<br />
Lokaal beleid <strong>als</strong> stimulator tot (sport)participatie<br />
© <strong>OCMW</strong> KORTRIJK – MAARTEN FRANÇOIS
DEEL 3<br />
INTRO<br />
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
Lokaal beleid <strong>als</strong> stimulator voor (sport)participatie<br />
De lokale context of buurt wordt meer en meer het uitgangspunt. Dit vormt immers de<br />
onmiddellijke en materiële leefomgeving van mensen. Een leefruimte is per defi nitie een bewegingsruimte<br />
om te spelen en om zich goed te voelen. <strong>Het</strong> samenwerken <strong>aan</strong> een buurt,<br />
gemeente of stad waar iedereen kan bewegen, is misschien de uitdaging voor de lokale beleidsmakers<br />
voor de komende jaren.<br />
De federale overheid schept met de extra middelen voor sport en cultuur een kader voor de<br />
<strong>OCMW</strong>’s. De Vlaamse overheid geeft maatschappelijke kwetsbare groepen een plaats in de<br />
decreten die het vrijetijdsveld (sport, jeugd, cultuur) reguleren. <strong>Het</strong> lokaal sociaal beleid zorgt<br />
voor een betere afstemming tussen het gemeentelijk welzijnsbeleid en de <strong>OCMW</strong>-diensten.<br />
<strong>Het</strong> is <strong>aan</strong> de lokale besturen om deze kaders te gebruiken en in te vullen naar gelang hun<br />
lokale noden.<br />
In wat volgt situeren we kort twee peilers van deze publicatie, de OMCW-maatregel en het<br />
decreet op het lokaal sportbeleid. Daarna geven Peter Sels en Hilde Plas hun visie weer op<br />
een gedragen (sport)participatietraject. Hun vertrekpunt daarbij is het lokaal sociaal beleid. Als<br />
laatste hoofdstuk in dit deel schets Marleen Platteau de situatie in Ternat en hoe zij daar deze<br />
thematiek in de nabije toekomst willen <strong>aan</strong>pakken.<br />
57
58<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
1. De <strong>OCMW</strong>-maatregel in een notendop 1<br />
In 2003 werd op initiatief van toenmalig minister van Maatschappelijke Integratie Johan<br />
Vande Lanotte een nieuw Koninklijk Besluit gelanceerd. Sindsdien beschikken de Belgische<br />
<strong>OCMW</strong>’s jaarlijks 6,2 miljoen euro. Dat budget is bestemd voor initiatieven die de culturele,<br />
sociale en sportieve participatie en ontplooiing van <strong>OCMW</strong>-cliënten beogen.<br />
In dit hoofdstuk willen deze <strong>OCMW</strong>-maatregel verduidelijken en verhelderen. Kort en bondig,<br />
we treden <strong>niet</strong> in detail. Wie de volledige en geactualiseerde teksten wil raadplegen, kan<br />
terecht op de site van de Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie<br />
www.mi-is.be .<br />
Voor wie is de maatregel bestemd?<br />
De maatregel is bestemd voor personen die gebruik maken van gelijk welke vorm van<br />
de openbare dienstverlening van het centrum. <strong>Het</strong> staat het centrum vrij om binnen de<br />
groep van gebruikers prioritaire doelgroepen af te bakenen. Een vaste regel is dat het<br />
<strong>OCMW</strong> de billijkheid moet afwegen om te oordelen welke groepen al dan <strong>niet</strong> in <strong>aan</strong>merking<br />
komen.<br />
Bij de activiteiten die voortkomen uit een samenwerkingsverband dat het <strong>OCMW</strong> afsluit<br />
met een externe <strong>partner</strong>, is een gemengde groep <strong>niet</strong> uitgesloten. Bij dergelijke activiteiten<br />
gebeurt de fi nanciering proportioneel op basis van het <strong>aan</strong>tal <strong>OCMW</strong>-cliënten. Wanneer<br />
het <strong>aan</strong>deel <strong>OCMW</strong>-cliënten dat deelneemt <strong>niet</strong> exact te achterhalen is (bijvoorbeeld bij<br />
een cultuurpas voor kansarme inwoners van de gemeente), dan moet op voorhand een formele<br />
en realistische verdeelsleutel worden vast gelegd. Bij de activiteiten met een gemengde<br />
doelgroep is het <strong>OCMW</strong> dus nooit de enige fi nancieringsbron.<br />
Doel en besteding van de maatregel<br />
De subsidie wordt toegekend om de sociale, culturele en sportieve ontplooiing van de gebruikers<br />
van de <strong>OCMW</strong> dienstverlening te bevorderen. <strong>Het</strong> KB maakt volgende <strong>aan</strong>wendingsvormen<br />
mogelijk:<br />
1. de volledige of gedeeltelijke fi nanciering van de deelname door de gebruikers <strong>aan</strong> de<br />
sociale, culturele of sportieve manifestaties;<br />
1 Clé, A. (2005). Culturele, sportieve en sociale participatie. <strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>. POD Maatschappelijke Integrate. Brussel
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
2. de volledige of gedeeltelijke fi nanciering van de deelname door de gebruikers <strong>aan</strong> het<br />
sociale, culturele of sportieve verenigingen met inbegrip van het lidgeld en de voor de<br />
deelname noodzakelijke benodigdheden en uitrustingen;<br />
3. de ondersteuning en fi nanciering van initiatieven van of voor de doelgroep op sociaal,<br />
cultureel of sportief vlak;<br />
4. de ondersteuning en fi nanciering van initiatieven die de toegang tot de nieuwe informatie<br />
en communicatietechnologieën bevorderen (individueel of groeps<strong>aan</strong>bod)<br />
De praktijk wijst uit dat de middelen vooral worden besteed <strong>aan</strong> 2 :<br />
- individuele tegemoetkomingen zo<strong>als</strong> de kost van tickets voor manifestaties en voorstellingen,<br />
de kost voor lidmaatschap van het cultuurcentrum, de bibliotheek, het zwembad,<br />
de sportvereniging, de jeugdbeweging, de seniorenvereniging of vissersclub of de inschrijving<br />
en deelname <strong>aan</strong> activiteiten zo<strong>als</strong> een schooluitstap, sportwedstrijd, museumbezoek,<br />
stadswandeling of uitstap naar een pretpark;<br />
- kortingssystemen in <strong>partner</strong>schap met andere organisaties en/of de gemeente zelf;<br />
- groepsactiviteiten georganiseerd door het <strong>OCMW</strong>, al dan <strong>niet</strong> in samenwerking met<br />
<strong>partner</strong>s, en soms op maat van vooral de meest kwetsbare doelgroepen waarbij specifi<br />
eke drempels ondervangen moeten worden;<br />
- sensibiliseren en structureel werken, zo<strong>als</strong> met <strong>aan</strong>bieders van sport en cultuur in de<br />
gemeente afspraken over de prijs, toegankelijkheid, de buitenschoolse activiteiten, via<br />
intensief overleg en regelmatige evaluatiemomenten.<br />
Partnerschappen<br />
De centra worden er toe <strong>aan</strong>ge<strong>zet</strong> samen te werken. Voor de verwezenlijking van de beoogde<br />
doelstellingen kunnen ze samenwerken met organisaties die op betreffende domeinen<br />
werkzaam zijn en/of met andere <strong>OCMW</strong>’s<br />
Samenwerking met externe organisaties<br />
<strong>Het</strong> centrum kan voor de uitvoering van deze opdracht samenwerkingsverbanden afsluiten<br />
met organisaties die de sociale, culturele of sportieve participatie of de toegang tot<br />
nieuwe informatie- en communicatietechnologieën voor mensen die in armoede leven<br />
<strong>als</strong> doelstelling hebben. <strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> kan de verwezenlijking van een deel of het geheel<br />
van de opdracht <strong>aan</strong> deze <strong>partner</strong>s toe vertrouwen. <strong>Het</strong> is <strong>aan</strong>gewezen om tussen de<br />
<strong>partner</strong>s een samenwerkingsovereenkomt op te stellen waarin de beoogde doelgroep en<br />
activiteiten, de te leveren prestaties en het budget worden vast gelegd. <strong>Het</strong> centrum kan<br />
de <strong>partner</strong>s vergoeden voor bewezen diensten. De organisatie waarmee een samenwerkingsovereenkomst<br />
wordt afgesloten, moet een inhoudelijke en fi nanciële verantwoording<br />
<strong>aan</strong> het <strong>OCMW</strong> afl eggen.<br />
2 Leye, M. (2006). Over (cultuur)participatie. Kunst en Democratie. Brussel<br />
59
60<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
Samenwerking met andere <strong>OCMW</strong>’s<br />
<strong>Het</strong> verdient <strong>aan</strong>beveling dat de centra voor bepaalde activiteiten samenwerken in plaats van<br />
naast elkaar dezelfde activiteiten te organiseren. <strong>Het</strong> KB voorziet fi nanciële voordelen voor<br />
<strong>OCMW</strong>’s die ervoor opteren de krachten te bundelen. Projecten die voortkomen uit een<br />
samenwerkingsovereenkomst tussen meerdere <strong>OCMW</strong>’s kunnen bovendien een <strong>aan</strong>vraag<br />
indienen voor een <strong>aan</strong>vullende projectsubsidie.<br />
Aanvullende projecten<br />
De <strong>niet</strong> opgevraagde bedragen worden herverdeeld voor <strong>aan</strong>vullende projecten. Aanvullende<br />
projecten veronderstellen een samenwerkingsverband tussen verschillende centra. Enkel<br />
de centra die een principebeslissing indienen kunnen die <strong>aan</strong>vullende projectsubsidie <strong>aan</strong>vragen.<br />
De dossiers moeten binnen de door het KB vastgelegde termijn worden ingediend. Een<br />
goed geformuleerd project omvat een methodologisch op<strong>zet</strong> en een gedetailleerd budget.
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
2. Een nieuw decreet Lokaal <strong>Sport</strong> voor Allen-beleid 3 .<br />
Met meer middelen voor de lokale sport met een absoluut vertrouwen in en respect voor<br />
de lokale autonomie, wil de Vlaamse overheid het lokale sportbeleid een sterke boost geven<br />
door het nieuwe Decreet Lokaal <strong>Sport</strong> voor Allen – beleid. De Vlaamse overheid wil<br />
de besturen <strong>aan</strong><strong>zet</strong>ten tot het plannen en neerschrijven van hun lokale sportieve ambities<br />
in een breed gedragen sportbeleidsplan dat de ganse bestuursperiode omhelst. <strong>Het</strong> boeiende<br />
democratisch-interactieve proces van samen een lokaal sportbeleid te maken en uit<br />
te voeren, met het brede sportveld vertegenwoordigd in de sportraad, met de schepen<br />
van sport én met de sportgekwalifi ceerde ambtenaar, moet dit sportbeleidsplan concrete<br />
invulling geven.<br />
<strong>Sport</strong> voor allen betekent een breed en divers sport<strong>aan</strong>bod op maat van zoveel mogelijk mensen<br />
en deze basisfi losofi e is ook terug te vinden in het decreet.<br />
Decreet Lokaal <strong>Sport</strong> voor Allen-beleid<br />
<strong>Het</strong> vorige decreet houdende erkenning en subsidiëring van de gemeentelijke sportdiensten,<br />
de provinciale sportdiensten en de sportdienst van de Vlaamse Gemeenschapscommissie van<br />
5 april 1995 bevat vooral bepalingen op het vlak van erkenningsvoorwaarden en minimumcriteria<br />
inzake oppervlakte van sportinfrastructuur en <strong>aan</strong>tal sportfunctionarissen. Gemeenten<br />
worden ingedeeld in verschillende categorieën in functie van het <strong>aan</strong>tal inwoners en kunnen<br />
<strong>aan</strong>spraak maken op een basis- en <strong>aan</strong>vullende subsidie, waarop eventueel een correctiefactor<br />
wordt toegepast.<br />
Zowel de visie op de rol die de verschillende bestuursniveaus op het vlak van sport moeten<br />
spelen <strong>als</strong> de sport op zich, zijn de laatste jaren in die mate geëvolueerd dat een grondige<br />
herziening van dit decreet dringend nodig was. In de beleidsnota’s van de huidige Vlaamse<br />
Regering werd het engagement om een vernieuwd decreet te ontwikkelen expliciet opgenomen.<br />
<strong>Het</strong> nieuwe decreet houdende de subsidiëring van gemeente- en provinciebesturen en de<br />
Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het voeren van een <strong>Sport</strong> voor Allen-beleid is onder-<br />
3 Dit artikel is grotendeel gebaseerd op ISB vzw, e.a. (2007).De overheid stuurt, in: Handboek sportraden .Weet raad met je sportraad.<br />
Politeia. Brussel.<br />
61
62<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
tussen een feit. Aansluitend bij het decreet horen ook 2 uitvoeringsbesluiten, een uitvoeringsbesluit<br />
betreffende de beleidssubsidies die vanaf 2008 toegekend worden en één betreffende<br />
de impulssubsidies die vanaf 2009 toegekend worden.<br />
Dit nieuwe decreet vormt één van de belangrijkste onderdelen van het <strong>Sport</strong> voor Allenbeleid<br />
en een belangrijk complement voor het topsportbeleid dat stil<strong>aan</strong> op volle kracht<br />
draait. Vl<strong>aan</strong>deren wil via een hechte samenwerking met gemeente- en provinciebesturen<br />
zoveel mogelijk mensen stimuleren, uitnodigen, begeleiden en ruimte bieden tot actieve<br />
sportbeoefening. De doelstellingen en methode richten zich op een stevige vernieuwing<br />
en verbetering. Dit betekent dat er <strong>aan</strong>dacht is voor een gevarieerd sport<strong>aan</strong>bod, zowel<br />
in clubverband <strong>als</strong> erbuiten en voor kwetsbare doelgroepen worden er extra impulsen<br />
gevraagd.<br />
<strong>Het</strong> plaatselijke verenigingsleven is voor de Vlaamse overheid een centraal <strong>aan</strong>dachtspunt in<br />
het overheidsbeleid. Om die reden is een interactieve bestuursstijl, waarbij het lokale sportieve<br />
beleid wordt voorbereid en uitgevoerd in intensieve dialoog en samenwerking met alle<br />
betrokken particuliere actoren, één van de belangrijkste inv<strong>als</strong>hoeken van dit nieuwe decreet.<br />
BASISVOORWAARDEN<br />
<strong>Het</strong> sportbeleidsplan<br />
Centraal in het decreet staat het sportbeleidsplan, dat op een interactieve manier tot stand<br />
moet komen, uitgevoerd en geëvalueerd moet worden. <strong>Het</strong> sportbeleidsplan omvat het<br />
totale lokale sportbeleid van een gemeente voor een bestuursperiode van 6 jaar en legt<br />
een extra accent op volgende hoofdstukken:<br />
- Hoofdstuk 1: Meer en betere subsidies voor lokale en regionale sportverenigingen,<br />
de cruciale <strong>partner</strong>s in het realiseren van het sportbeleid. Tenminste 50 procent<br />
van de subsidies dienen hier<strong>aan</strong> besteed te worden en kwalitatieve criteria, die in samenspraak<br />
met het lokale sportveld worden opgemaakt, vormen hiervan de basis.<br />
- Hoofdstuk 2: Aandacht voor de andere sportpraktijk (de andersgeorganiseerde<br />
sport). Heel wat mensen in Vl<strong>aan</strong>deren doen op een informele manier <strong>aan</strong> sport. Aan<br />
de lokale besturen wordt gevraagd dat zij minstens 20 procent van de subsidie besteden<br />
<strong>aan</strong> bijvoorbeeld buurt- of schoolgebonden sportbeoefening.<br />
- Hoofdstuk 3: Aandacht voor de sociale component (ondersteuning en stimulering<br />
toegankelijkheid en diversiteit in de sport). Lokale besturen wordt gevraagd<br />
om minstens 10 procent van de subsidies te investeren in het corrigeren van best<strong>aan</strong>de<br />
sociale achterstanden inzake sportparticipatie bij <strong>aan</strong>dachtsgroepen zo<strong>als</strong> mensen met<br />
een handicap, van allochtone afkomst of die leven in armoede. Deze 10 procent mag<br />
ook worden beschouwd <strong>als</strong> een onderdeel van de ofwel de 50 procent voor de directe<br />
fi nanciële ondersteuning van de sportverenigingen, ofwel van de 20 procent voor<br />
programma’s of acties rond het anders georganiseerd sporten, ofwel <strong>als</strong> onderdeel van<br />
beide.
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
- Hoofdstuk 4: Een meerjarenplan inzake sportinfrastructuur. De lokale besturen<br />
brengen de noden en plannen inzake sportinfrastructuur nauwge<strong>zet</strong> in kaart en geven<br />
<strong>aan</strong> welke impulsen nodig zijn in de toekomst.<br />
80 procent van de Vlaamse beleidssubsidie wordt georiënteerd om bovenst<strong>aan</strong>de doelstellingen<br />
te bereiken. De overige 20 procent kan het gemeentebestuur vrij verdelen over de eerste<br />
drie accenten. De gemeenten zorgen voor een eigen inbreng van 0,5 euro voor elke euro die<br />
door Vl<strong>aan</strong>deren wordt voorzien. Deze cofi nanciering van 50 % kan eveneens vrij verdeeld<br />
worden over de eerste drie accenten.<br />
Aangrenzende gemeenten kunnen een intergemeentelijk sportbeleidsplan indienen. <strong>Het</strong> gaat dan<br />
om maximaal drie <strong>aan</strong>grenzende gemeenten die in totaal maximaal 30.000 inwoners tellen, of<br />
twee <strong>aan</strong>grenzende gemeenten die in totaal maximaal 20.000 inwoners tellen.<br />
Indien het gemeentebestuur geen sportbeleidsplan indient, kunnen de gemeentelijke sportraad<br />
of, bij het ontbreken daarvan, lokale sportverenigingen een verenigingssportbeleidsplan<br />
indienen. Voor het opmaken en indienen van het verenigingssportbeleidsplan gelden andere<br />
voorwaarden dan voor het opmaken en indienen van het gemeentelijk sportbeleidsplan.<br />
De sportraad en de sportgekwalifi ceerde ambtenaar<br />
Naast het opmaken van een sportbeleidsplan engageren de gemeenten zich eveneens tot<br />
het oprichten en erkennen van de belangrijke rol van een sportraad in hun werkingsgebied.<br />
Deze adviesraad geeft mee belangrijke input voor het sportbeleidsplan, de realisatie en<br />
evaluatie ervan en speelt eveneens een rol bij het formuleren van eventuele klachten rond<br />
het sportbeleid. De sportraad moet divers worden samengesteld met vertegenwoordigers<br />
uit clubs, scholen en andere organisaties die sportieve activiteiten ontplooien uit de private<br />
of de publieke sector.<br />
AANDACHTPUNTEN<br />
Beleidssubsidies en impulssubsidies<br />
De beleidssubsidie vanuit de Vlaamse Gemeenschap voor gemeenten bedraagt 1,5 euro<br />
per jaar per inwoner: een gelijk bedrag voor elke Vlaming om de actieve sportbeoefening<br />
te promoten, ongeacht de omvang en aard van het zorggebied.<br />
Bovenop de beleidssubsidie voor gemeenten van 1,5 euro per jaar per inwoner voorziet<br />
de Vlaamse overheid ook een impulssubsidie van 0,8 euro per jaar per inwoner voor een<br />
thema dat bij het begin van elke lokale legislatuur wordt vastgelegd. Voor de bestuursperiode<br />
2007-2012 is dit de kwaliteitsverhoging van de jeugdsportbegeleiders in sportverenigingen<br />
die bij een erkende Vlaamse sportfederatie zijn <strong>aan</strong>gesloten.<br />
Responsabilisering van de lokale besturen met een licht decreet<br />
Een ander uitgangspunt van dit decreet is het maximaal leggen van de verantwoordelijkhe-<br />
63
64<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
den en acties bij het niveau waar men optimaal kan inst<strong>aan</strong> voor kwaliteit, klantgerichtheid,<br />
rationalisering en integriteit. Dit betekent een duidelijke responsabilisering van de lokale<br />
besturen.<br />
<strong>Het</strong> verhogen van het budget<br />
De Vlaamse overheid reserveert jaarlijks 16 miljoen euro voor de uitvoering van dit nieuwe<br />
decreet voor het gemeentelijke en provinciale <strong>Sport</strong> voor Allen-beleid. Dit betekent een<br />
verhoging van meer dan 10 miljoen euro in vergelijking met het huidige decreet van 1995.<br />
Door het introduceren van het principe van 50 procent cofi nanciering door de betrokken<br />
besturen (gemeenten, provincies en VGC), wordt dit bedrag nog <strong>aan</strong>zienlijk verhoogd.<br />
<strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>als</strong> belanghebbende bij het voeren van een lokaal<br />
sportbeleid en het opstellen van een sportbeleidsplan<br />
<strong>Het</strong> is belangrijk dat het opstellen van een sportbeleidsplan en het voeren van een sportbeleid<br />
vertrekt vanuit een communicatieve planning en dat het tot stand komt via een participatie van<br />
heel wat belanghebbenden in het lokale sportgebeuren.<br />
Zo heeft ook het <strong>OCMW</strong> een impact op het sportbeleidsplan of wordt erdoor beïnvloed.<br />
<strong>Het</strong> is immers belangrijk dat het <strong>OCMW</strong> samen met andere gemeentelijke diensten die sport<br />
gebruiken in hun gemeentelijke werking betrokken wordt bij de wijze van afstemming van het<br />
sport<strong>aan</strong>bod in de gemeente.<br />
Daarom is het <strong>aan</strong>geraden reeds in de startfase het <strong>OCMW</strong> <strong>als</strong> belanghebbende vanuit haar<br />
specifi eke betrokkenheid <strong>als</strong> één van de vertegenwoordigers van de kansarme doelgroep op<br />
te nemen in de stuurgroep en/of klankbordgroep die het sportbeleidsplan begeleidt.
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
3. Een lokaal beleidsperspectief voor de bevordering van de<br />
socio-culturele en sportieve participatie van alle inwoners<br />
Peter Sels en Hilde Plas<br />
Naar een brede focus op maatschappelijke integratie<br />
De missie van het <strong>OCMW</strong> is zo<strong>als</strong> de organieke wet stelt <strong>niet</strong> het toekennen van leefl oon of<br />
fi nanciële steun, maar eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt<br />
<strong>aan</strong> de menselijke waardigheid. Om deze doelstelling na te streven kan een <strong>OCMW</strong> alleen of in<br />
samenwerking met andere organisaties zeer verscheiden dienst- en hulpverlening op<strong>zet</strong>ten en<br />
een beleid voeren dat dit ondersteunt. In de praktijk blijft het <strong>OCMW</strong> bij een groot gedeelte<br />
van de bevolking echter vooral bekend <strong>als</strong> het instituut waar je naartoe moet <strong>als</strong> je fi nanciële<br />
problemen hebt. In de praktijk betekent materiële armoede voor <strong>OCMW</strong>’s nog steeds de<br />
belangrijkste probleemfocus en het terrein waarop het meeste expertise is verworven. Geleidelijk<br />
<strong>aan</strong> verbreedt echter het actieterrein van de <strong>OCMW</strong>’s. De wet betreffende het recht op<br />
maatschappelijke integratie vormde hiertoe een belangrijke stimulans.<br />
Elke persoon heeft recht op maatschappelijke integratie, en de openbare centra voor maatschappelijk<br />
welzijn hebben tot opdracht dit recht te verzekeren, zo bepaalt deze wet.<br />
Meer en meer wordt het duidelijk dat strategieën die zich uitsluitend richten op materiële<br />
hulpverlening of het werken <strong>aan</strong> opleiding of tewerkstelling, falen. Alhoewel nog<br />
steeds taboe, wordt meer en meer erkend dat een heel <strong>aan</strong>tal mensen <strong>niet</strong> ‘bemiddelbaar’<br />
of te werk te stellen zijn, in de klassieke zin van het woord. Bovendien biedt een<br />
leefl oon of een loon tout-court geen garantie voor maatschappelijke integratie. Dit is uiteraard<br />
geen pleidooi om die terreinen te verlaten, maar wel om de focus te verbreden.<br />
Zo<strong>als</strong> andere bijdragen in dit boek <strong>aan</strong>geven, vormt (naast arbeid en inkomen) ook socioculturele<br />
en sportieve participatie een hefboom voor maatschappelijke integratie. Daar waar<br />
vroeger het zwaartepunt van de sociale wedijver lag op het domein van de arbeid (het beroep<br />
dat men uitoefende bepaalde grotendeels de status), verplaatst zich dit nu gedeeltelijk naar<br />
de consumptiesfeer, de sfeer van de levensstijl. Die uit zich in de keuze van een welbepaalde<br />
ontspanning, vrijetijdsbesteding, kledij, e.a. Bijgevolg werken ook de mechanismen van sociale<br />
distinctie en uitsluiting meer en meer door op deze domeinen. De strategieën om uitsluiting<br />
te bestrijden moeten zich dan ook <strong>niet</strong> alleen richten op materiëel goed en economisch beleid<br />
maar ook op immateriëel goed via het vrijetijdsbeleid.<br />
Uitsluiting volledig uitbannen is weinig realistisch, gezien de behoefte om zich te onderscheiden<br />
altijd blijft best<strong>aan</strong> en de regels van het spel voortdurend wijzigen zodat nooit iedereen in<br />
65
66<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
gelijke mate toegang krijgt tot het zelfde maatschappelijk ‘goed’. Indien iedereen toegang krijgt,<br />
wordt het bewuste goed nutteloos voor sociale distinctie en smelt de <strong>aan</strong>trekkingskracht ervan<br />
<strong>als</strong> sneeuw voor de zon. Dit neemt echter <strong>niet</strong> weg dat de overheden in hun strijd tegen<br />
maatschappelijke uitsluiting, blijvende inspanningen moeten blijven leveren voor de toegankelijkheid<br />
van maatschappelijk ‘goed’ zo<strong>als</strong> sport en cultuur.<br />
De achtereenvolgende Koninklijke Besluiten inzake culturele, sociale en sportieve participatie<br />
geven de <strong>OCMW</strong>’s sinds 2003 een duw in de rug om sociale uitsluiting te bestrijden op<br />
sportief en cultureel vlak. Om allerlei redenen (o. a. de onzekerheid betreffende de middelen<br />
op langere termijn, het gebrek <strong>aan</strong> expertise en ervaring terzake bij <strong>OCMW</strong>’s…) was deze<br />
regelgeving <strong>niet</strong> onmiddellijk een succes en leidde ze voorlopig <strong>niet</strong> tot een structureel beleid,<br />
noch lokaal noch Vlaams of federaal. De <strong>aan</strong><strong>zet</strong> hiertoe is wél gegeven en de eerste goede<br />
praktijkverhalen zijn inmiddels gekend.<br />
<strong>Het</strong> vrij recente decreet Lokaal Sociaal Beleid kan een bijkomende impuls geven <strong>aan</strong> de<br />
<strong>OCMW</strong>’s om te werken <strong>aan</strong> socio-culturele en sportieve participatie. De lokale besturen<br />
worden geacht tegen eind 2007 een Lokaal Sociaal Beleidsplan op te maken voor de periode<br />
2008-2013. <strong>Het</strong> Lokaal Sociaal Beleid is het geheel van de beleidsbepaling en acties van het<br />
lokaal bestuur en de acties van lokale actoren met het oog op het garanderen van de toegang van<br />
elke burger tot de rechten, vastgelegd in artikel 23 en artikel 24 §3, van de Grondwet. De artikels<br />
verwijzen naar het recht op arbeid, sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en<br />
sociale, geneeskundige en juridische bijstand, huisvesting, een gezond leefmilieu, onderwijs en<br />
het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing. Concreet impliceert het decreet dat<br />
in elke Vlaamse gemeente het <strong>OCMW</strong>- en gemeentebestuur samen, en met betrokkenheid<br />
van burgers en andere actoren in het werkveld, een meerjarenplan opmaken waarin staat hoe<br />
hier<strong>aan</strong> gewerkt zal worden. <strong>Het</strong> decreet stelt verder o. a. dat het Lokaal Sociaal Beleid gericht<br />
is op een maximale toegankelijkheid van de dienstverlening voor elke burger en een optimaal<br />
bereik moet nastreven van de beoogde doelgroep.<br />
<strong>Het</strong> verzekeren van de grondrechten en het principe van een brede toegankelijkheid van de<br />
dienst- en hulpverlening op zich zijn nobele doelstellingen en principes die ongetwijfeld elke<br />
<strong>OCMW</strong>- en gemeentemandataris en -ambtenaar onderschrijft. <strong>Het</strong> opmaken van (nog) een<br />
extra plan stond bij de meeste lokale verantwoordelijken (terecht) echter <strong>niet</strong> hoog op het<br />
verlanglijstje. Toch zien we dat er in de praktijk in vele gemeenten van de nood een deugd<br />
wordt gemaakt en het planningsproces wordt <strong>aan</strong>gewend om te werken <strong>aan</strong> een gedragen,<br />
brede visie op Lokaal Sociaal Beleid. En in een dergelijke visie blijkt er ook een plaats voor<br />
aspecten van cultuur-, jeugd-, sport- en vrijetijdsbeleid, bekeken door een sociale bril of voor<br />
het sociale bekeken door een jeugd-, culturele of sportieve bril. Of die visie uiteindelijk wordt<br />
neergeschreven en zo ja, in welk document dat gebeurt, is secundair. Essentieel is dat er <strong>aan</strong><br />
een breed gedragen visie wordt gewerkt én dat die wordt uitgevoerd.
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
Hoe concreet is socio-culturele en sportieve participatie binnen Lokaal<br />
Sociaal Beleid?<br />
In 2005 maakten de meeste <strong>OCMW</strong>- en gemeentebesturen een eerste stappenplan op<br />
inzake Lokaal Sociaal Beleid op. In dit beknopte plan werd o. a. <strong>aan</strong>gegeven welke thema’s<br />
lokaal belangrijk waren om op te nemen in het planningsproces van het Lokaal Sociaal<br />
Beleidsplan. Een analyse van een steekproef (105) van die plannen leert ons dat daarin<br />
een plaats gereserveerd werd voor de sociale aspecten van vrijetijdsbeleid (jeugd, cultuur<br />
en/of sport) en/of voor socio-culturele participatie. In een vierde van de plannen komen<br />
deze thema’s <strong>aan</strong> bod. De afwezigheid van dit thema in de eerste Lokaal Sociaal Beleidsplannen<br />
betekent uiteraard <strong>niet</strong> dat er in de gemeente <strong>aan</strong> het thema geen <strong>aan</strong>dacht<br />
wordt geschonken. <strong>Het</strong> kan een bewuste keuze geweest zijn dit <strong>niet</strong> meer extra op te<br />
nemen <strong>aan</strong>gezien de sociale aspecten reeds in de betreffende sectorale plannen <strong>aan</strong> bod<br />
kwam en naar <strong>aan</strong>leiding daarvan besproken werden in onderling overleg. En uiteraard<br />
betekent de <strong>aan</strong>wezigheid ervan <strong>niet</strong> noodzakelijk dat er ook daadwerkelijk <strong>aan</strong> gewerkt<br />
zal worden in de toekomst. <strong>Het</strong> lijkt alvast hoopgevend dat dit in dergelijke mate <strong>aan</strong><br />
bod komt en een plaats krijgt naast hoofdthema’s zo<strong>als</strong> ouderenbeleid, wonen, werken,<br />
armoedebestrijding, kinderopvang, enzovoort.<br />
Concrete initiatieven die genoemd worden in de plannen zijn:<br />
- vrijetijdspassen en vormen van fi nanciële tegemoetkomingen in deelname <strong>aan</strong> het sociocultureel<br />
<strong>aan</strong>bod<br />
- <strong>aan</strong>dacht voor extra inspanningen op het vlak van communicatie en toeleiding voor specifi<br />
eke doelgroepen<br />
- verenigingen (jeugd-, sport-, cultuur-) stimuleren om sociale tarieven toe te passen<br />
- <strong>aan</strong>gepaste tarieven voorzien bij eigen activiteiten van jeugd-, sport- of cultuurdienst<br />
- cultuur <strong>aan</strong> huis brengen (bv. boek <strong>aan</strong> huis-acties)<br />
- optimaal gebruik van best<strong>aan</strong>de sportinfrastructuur bevorderen<br />
- vakantieparticipatie van kansarmen stimuleren<br />
- een toeleidingsambtenaar van de gemeente (met kennis van vrijetijds<strong>aan</strong>bod) die zitdag<br />
houdt binnen het <strong>OCMW</strong><br />
- toekennen van subsidies voor de organisatie van activiteiten en initiatieven die ook voor<br />
<strong>niet</strong>-leden toegankelijk zijn<br />
- buurtinitiatieven bevorderen en promoten<br />
- samen (<strong>OCMW</strong> én gemeente) plannen voor cultuur, jeugd en sport…<br />
Belangrijker nog dan wat de documenten suggereren, is de praktijk die hier en daar al zichtbaar<br />
wordt. In 2006 maakten de meeste besturen werk van de opmaak van een omgevingsanalyse<br />
<strong>als</strong> <strong>aan</strong>loop naar een sociaal beleidsplan. Ambtenaren verzamelden gegevens en staken hun<br />
licht op bij belangrijke ‘stakeholders’ (inwoners, organisaties en verenigingen, gemeentelijke<br />
instellingen) om de situatie in de gemeente te analyseren en te bespreken in werkgroepen van<br />
deskundigen, ambtenaren, bevolking en middenveld. Hier en daar zaten de jeugdconsulent, de<br />
67
68<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
cultuurambtenaar en de sportambtenaar voor de eerste maal samen met de maatschappelijk<br />
werker van het <strong>OCMW</strong>. Los van het concrete resultaat op het vlak van de analyse, is het vaak<br />
zo dat de persoonlijke kennismaking op zich, zorgde voor beter contact en samenwerking in de<br />
dagdagelijkse praktijk. De ontmoeting en het gesprek zorgde vaak voor erkenning van elkaars<br />
expertise, schiep wederzijds vertrouwen en vormde mogelijk de basis voor het delen van die<br />
expertise en voor samenwerking in de toekomst. <strong>Het</strong> huidige planproces voor Lokaal Sociaal<br />
Beleid biedt dan ook een opportuniteit om een integraal beleid in het algemeen te bevorderen<br />
en een lokaal sociaal beleid dat socio-culturele en sportieve participatie integreert. Dit laatste<br />
veronderstelt immers een breed netwerk met een groot draagvlak en ruime expertise van<br />
verschillende diensten en verenigingen.<br />
De betrokkenheid van de lokale mandatarissen (college van burgemeester en schepenen,<br />
<strong>OCMW</strong>-voorzitter, gemeente- en <strong>OCMW</strong>-raad) bij deze voorbereidende analysefase is beperkt.<br />
Bij de start van een nieuwe gemeentelijke legislatuur krijgen de mandatarissen – in<br />
verschillende planprocessen – de gelegenheid om de grote lijnen en de visie te formuleren<br />
<strong>aan</strong>g<strong>aan</strong>de het te voeren gemeentelijke beleid. Dat wordt ook uitdrukkelijk van hen verwacht,<br />
in het bijzonder van de bevoegde schepen.<br />
Een voorbereiding op grond van een degelijke analyse over de verschillende diensten heen binnen<br />
gemeente en <strong>OCMW</strong> en met de belangrijkste <strong>aan</strong>deelhouders, geeft meteen een goede<br />
input voor een gezamenlijke denkoefening over het te voeren beleid en de uitvoering.<br />
Twee knelpunten duiken daarbij regelmatig op: de aard van de drempels tot participatie en de<br />
onbekendheid van het <strong>aan</strong>bod voor de participanten met name voor de <strong>OCMW</strong>-cliënten.<br />
Die zullen we daarom in deze algemene beschrijving even nadrukkelijk belichten.<br />
Verschillende drempels met verschillende toegankelijkheid<br />
In het decreet Lokaal Sociaal Beleid staat de toegankelijkheid van de dienst- en hulpverlening<br />
centraal. Dit is tegelijkertijd en hoe langer hoe meer een gedeelde bekommernis van zowat<br />
alle sectorale beleidsvelden. Begrippen <strong>als</strong> publiekswerking en publieksbereik dekken dezelfde<br />
lading en zijn bijvoorbeeld legio in het culturele werkveld. In de praktijk zien we dan ook dat<br />
verschillende thematische werkgroepen zich buigen over de diverse aspecten van toegankelijkheid<br />
zo<strong>als</strong> het gebundeld ter beschikking stellen van informatie, communicatie van dienst- en<br />
hulpverlening naar specifi eke doelgroepen, fysieke en tijdruimtelijke toegankelijkheid, betere<br />
interne communicatie en doorverwijzing van burgers, psycho-sociale drempels (angst voor het<br />
onbekende, angst om zich te begeven in een ander sociaal milieu: statusangst, schaamte…),<br />
fi nanciële drempels, administratieve drempels, enz.<br />
Ook bij het bevorderen van de socio-culturele en sportieve participatie van zwakkere doelgroepen,<br />
is een cruciale vraag in hoever het publieke en het private <strong>aan</strong>bod voor vrijetijdsbesteding<br />
m.a.w. sport en cultuur, toegankelijk is voor iedereen en hoe de maatschappelijke<br />
participatie, integratie en emancipatie van zwakkere doelgroepen kan worden bevorderd. In<br />
het denken over toegankelijkheid van dienst- en hulpverlening in het algemeen zien we dat
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
er automatisch veel <strong>aan</strong>dacht gaat naar de fysieke, materiële toegankelijkheid van gebouwen<br />
enerzijds en naar de fi nanciële toegankelijkheid van de dienstverlening anderzijds. <strong>Het</strong> nadenken<br />
over en het <strong>aan</strong>pakken van psychologische en sociale drempels lijkt veel moeizamer<br />
te verlopen. Op het vlak van de socio-culturele participatie lijkt zich hetzelfde probleem te<br />
stellen. Ook daar zien we dat in eerste instantie vooral maatregelen en instrumenten worden<br />
ontworpen die trachten in te spelen op de fi nanciële drempels. Tegelijkertijd blijkt uit<br />
onderzoek dat dit <strong>niet</strong> de eerste en belangrijkste drempels zijn. Dit gegeven lijkt een extra<br />
stimulans om samen te werken <strong>aan</strong> een betere toegankelijkheid met extra <strong>aan</strong>dacht voor<br />
psycho-sociale drempels.<br />
Wie <strong>niet</strong> weet, <strong>niet</strong> participeert<br />
Bij het bevorderen van socio-culturele en sportieve participatie gaat de meeste <strong>aan</strong>dacht<br />
naar de vraag ‘hoe te komen tot participatie van <strong>niet</strong>-participanten <strong>aan</strong> het huidige <strong>aan</strong>bod’.<br />
Om tot die participatie te komen, wordt gewerkt <strong>aan</strong> het wegwerken van drempels.<br />
In die ijver wordt wel eens over het hoofd gezien dat economisch zwakkere doelgroepen<br />
<strong>niet</strong> altijd willen of kunnen participeren <strong>aan</strong> het geboden <strong>aan</strong>bod. Zo typeert het cultuur<strong>aan</strong>bod<br />
zich nog steeds hoofdzakelijk <strong>als</strong> een ‘wit’ <strong>aan</strong>bod, gericht op de ‘gegoede middenklasse’,<br />
met de gedragscodes eigen <strong>aan</strong> die groep. Is het dan verwonderlijk dat andere<br />
bevolkingsgroepen zich weinig <strong>aan</strong>gesproken voelen en zich eerder afgeschrikt weten om<br />
hier<strong>aan</strong> deel te nemen?<br />
Welke zin heeft het om mensen tegen hun zin naar een stadsschouwburg te lokken of lid te<br />
laten worden van een tennisclub waar ze zich <strong>niet</strong> thuis voelen? Waarom is thuis een fi lm<br />
kijken geen ‘cultuur’ en een theaterbezoek wel? Waarom is een wekelijks partijtje voetbal<br />
met de buurtjongens <strong>niet</strong> even ‘sportief’ <strong>als</strong> lid zijn van een club waar je twee trainingen in de<br />
week en een match in het weekend moet spelen; waar je ‘outfi t’ geld kost en je ouders over<br />
een auto en tijd moeten beschikken om de verplaatsingen in beurtrol rond te krijgen?<br />
De traditionele invulling van de vrijetijdsbesteding, waar de normen van de ‘hoge en lage<br />
vormen’ van vrijetijdsbesteding in verweven zit, zou wel wat vaker en wat meer in vraag<br />
mogen worden gesteld.<br />
Nieuwe vormen van vrijetijdsinvulling zijn immers even legitiem en verdienen dus evenzeer<br />
overheidssteun. De skate-piste, geïnspireerd door een dynamische jongerencultuur, veroverde<br />
op tien jaar tijd de status van thuis te horen in een goed <strong>aan</strong>bod van gemeentelijke<br />
sportinfrastructuur. In cultuur zijn de boomb<strong>als</strong> zo een fenomeen.<br />
Tegelijkertijd met het doel en de vraag ‘Hoe participatie te bevorderen?’ moet dus de vraag<br />
gesteld worden ‘Participatie waar<strong>aan</strong> ?’. Die laatste vraag dwingt de stad of gemeente <strong>als</strong><br />
overheid – verantwoordelijk voor een toegankelijk vrijetijds<strong>aan</strong>bod voor àlle inwoners – tot<br />
een kritische onderzoek van het <strong>aan</strong>bod en de werking van de verschillende actoren op<br />
het eigen grondgebied: bibliotheek, cultuur- of gemeenschapscentrum, museum, sporthal,<br />
zwembad, buurtwerking, verenigingen, clubs, enzovoort. Dat de meeste gemeenten inmiddels<br />
een beleidsplan maken voor sport, jeugd en cultuur waarbij ze <strong>aan</strong>gemoedigd worden<br />
69
70<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
om over de muurtjes te kijken, blijkt een goede hefboom in deze evolutie. Over het muurtje<br />
kijken, gaat verkokering tegen, bevordert inclusief beleid voor andere terreinen, creëert<br />
beleid dat dichter bij de noden en beleving van de mensen staat. Die noden en beleving<br />
worden immers <strong>niet</strong> gestuurd door de hokjesmentaliteit van sectoren, decreten en subsidievoorwaarden.<br />
Dat dienstoverschrijdend samenwerken, inspanning vergt in tijd maar ook psychologisch, is<br />
een feit. Die ruimte moet het management en het schepencollege geven <strong>als</strong> men resultaat<br />
wil boeken. In plaats van alleen de promotievraag te stellen: ‘hoe trekken we meer publiek<br />
<strong>aan</strong> voor onze activiteit, onze zaal’ wordt dé vraag: ‘zit ons <strong>aan</strong>bod wel goed om een nieuw<br />
en ander publiek te bereiken?’.<br />
Nieuw vrijetijdsbeleid biedt ruimte voor beter participatiebeleid<br />
Dankzij de dynamiek in het cultuur-, sport-, en jeugdbeleid blijkt kritisch zelfonderzoek in<br />
deze sectoren geen leeg begrip. Veel steden en gemeenten grijpen de opmaak en uitvoering<br />
van het beleidsplan <strong>aan</strong> om het eigen vrijetijds<strong>aan</strong>bod grondig te analyseren, kritisch te evalueren<br />
en bij te sturen. Bibliotheken vegen het boekerij-imago weg en verleiden de gebruikers<br />
tot het verkennen van de digitale bibliotheek; cultuur- en gemeenschapscentra <strong>zet</strong>ten<br />
hun knowhow in voor sociaal-artistieke, straat- en wijkwerking; sportdiensten organiseren<br />
buurtsport; jeugddiensten passen speelpleinwerking in wijken in…<br />
De groeiende <strong>aan</strong>dacht die daarbij gaat naar het interactief besturen, ondermeer gestimuleerd<br />
door de sectorale decreten, zorgt er voor dat men de <strong>aan</strong>deelhouders van het beleid<br />
actief opspoort en uitnodigt tot deelnemen en deelhebben <strong>aan</strong> het beleid. Die <strong>aan</strong>deelhouders<br />
zijn natuurlijk de bevolking in het algemeen en de te onderscheiden groepen daarbinnen.<br />
In sommige gevallen worden die groepen goed vertegenwoordigd door de gemeentelijke<br />
instellingen zo<strong>als</strong> het <strong>OCMW</strong>. In sommige gevallen moet men de <strong>aan</strong>wezige knowhow<br />
versterken of laten <strong>aan</strong>vullen door externe deskundigen die <strong>als</strong> vertegenwoordigers kunnen<br />
opereren bijvoorbeeld voor een kansarme doelgroep of wijk <strong>als</strong> ‘<strong>aan</strong>deelhouder’. Zo verruimt<br />
de blik en het draagvlak; en kan dit zoekproces leiden tot een ander, divers en wellicht<br />
beter overheids<strong>aan</strong>bod en ondersteuningsbeleid.<br />
De normen en opinies, ingekleurd door hoger opgeleidde mandatarissen en ambtenaren,<br />
moeten daarbij ook in de weegschaal gelegd durven worden. Dat deze zelfkritiek in eerste<br />
instantie bedreigend lijkt voor de eigen diensten of instellingen, blijkt een feit waar leidinggevende<br />
ambtenaren en bevoegde schepenen rekening mee moeten houden in de <strong>aan</strong>pak.<br />
Indien die kaap genomen wordt en de refl ectie ingebed wordt in het planproces, voorkomt<br />
men dat de doelstelling ‘participatie bevorderen’ een frustrerende en zinloze activiteit<br />
wordt. En het vluchten in het cliché – ‘het is onmogelijk om iedereen warm te maken voor<br />
actieve cultuur- en sportparticipatie’ – wat moeilijker wordt.
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
Tenslotte: enkele losse beschouwingen om verder te g<strong>aan</strong> op de<br />
ingeslagen weg<br />
Er is veel expertise <strong>aan</strong>wezig over veel facetten van participatie. Er zijn de vele recente studies<br />
over vrijetijdsbesteding in het algemeen en elke sector afzonderlijk, er is expertise over<br />
<strong>aan</strong>bod- en vraaggericht werken, over doelgroepen, over participatie en inspraak, en over<br />
drempels… maar er zijn blijkbaar te weinig middelen voorhanden om die kennis en inzichten<br />
te delen. De knowhow blijft opgesloten binnen de eigen werking, ze wordt <strong>niet</strong> doorgegeven<br />
of vertaald naar andere diensten of blijft soms steken op praktijkniveau zonder omge<strong>zet</strong> te<br />
worden in beleid… Dat het beleid vaak alleen het resultaat (product) honoreert en <strong>niet</strong> het<br />
proces dat daartoe kan leiden is een probleem op alle subsidieniveaus, van Europees tot lokaal.<br />
Samenwerking is een absolute voorwaarde voor een succesvol participatiebeleid: samenwerking<br />
met de onderscheiden doelgroepen, met het middenveld, met <strong>niet</strong>- of anders georganiseerde<br />
groepen, met commerciële sponsors, en vooral met de diverse gemeentelijke diensten<br />
zo<strong>als</strong> de sociale diensten en de vrijetijdsdiensten (cultuur, sport, jeugd, toerisme) maar soms<br />
ook ruimtelijke ordening, mobiliteit…<br />
<strong>Het</strong> KB laat toe dat een <strong>OCMW</strong> derden vergoedt voor diensten in dit verband. Ook indien<br />
die keuze wordt gemaakt, blijft het bevorderen van culturele en sportieve participatie een<br />
gedeelde verantwoordelijkheid. Iedereen moet daarin de eigen verantwoordelijkheid ernstig<br />
nemen.<br />
Dit KB biedt een opportuniteit om toegankelijkheid in het algemeen van de dienstverlening te<br />
bekijken. Oog hebben voor participatiedrempels voor bepaalde doelgroepen en het bijsturen<br />
daarvan bevordert ongetwijfeld de algemene klantgerichtheid en toegankelijkheid. Een goede<br />
bundeling van de communicatie over het gemeentelijk <strong>aan</strong>bod, één loket <strong>als</strong> <strong>aan</strong>spreekpunt<br />
voor vrijetijdsbesteding zijn de legio voorbeelden.<br />
Referenties<br />
Clé, A. (2005) Culturele, sportieve en sociale participatie. <strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>! Een praktijkgids. POD Maatschappelijke<br />
Integratie en Kunst en Democratie. Brussel.<br />
Decreet Lokaal Sociaal Beleid, 19 maart 2004<br />
71
72<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
4. Is sport een <strong>alledaagse</strong> <strong>partner</strong> voor het <strong>OCMW</strong>?<br />
Marleen Platteau<br />
Drie jaar na het initiatief van de federale minister van Maatschappelijke Integratie waarbij<br />
er in 2003 middelen werden vrijgemaakt om de sociale, culturele en sportieve participatie<br />
en ontplooiing van <strong>OCMW</strong>-cliënten te bevorderen, wordt er in Ternat naar <strong>aan</strong>leiding<br />
van de nieuwe legislatuur en de daar<strong>aan</strong> gekoppelde beleidsplanning o. a. een balans opgemaakt<br />
van de besteding en de effecten van dit extra potje.<br />
Ternat heeft <strong>als</strong> relatief kleine gemeente (net geen 15. 000 inwoners) een zeer ruim <strong>aan</strong>bod<br />
op cultureel en sportief vlak: een warmdraaiend cultuurcentrum, een drukbezochte<br />
bibliotheek, een nagelnieuw jeugdcentrum en een uitgebreide sportinfrastructuur met<br />
<strong>aan</strong>dacht voor de diverse sportdisciplines, waaronder een zwembad. Voeg hier<strong>aan</strong> een<br />
sterk verenigingsleven toe, een muziekeducatief centrum en enkele stevige festiv<strong>als</strong>.<br />
De belangrijkste eerste zorgaccenten in de werking van het Ternatse <strong>OCMW</strong> kan je<br />
omschrijven <strong>als</strong> volgt. Vooreerst is er de fi nanciële ondersteuning van jongeren en alleenst<strong>aan</strong>den<br />
met kinderen waarbij vooral budgetbeheer en het beheersen van de schuldenlast<br />
de hoofdbezorgdheid is. Een zeer moeilijke sociale huisvestingsproblematiek met in<br />
het bijzonder betaalbare en beschikbare woningen vervolledigen het plaatje.<br />
Een tweede belangrijk accent is vooral een zorgproblematiek bij bejaarden waarbij de<br />
thuisdiensten voor de meest dringende noodhulp zorgen (warme maaltijden, noodoproepsystemen,<br />
poetsdienst…).<br />
Dit verklaart waarom het Ternatse <strong>OCMW</strong> ervoor opteerde om vooral de nieuwe gelden<br />
rechtstreeks te laten stromen naar de eerste categorie van hulpzoekenden waarbij<br />
er wat budgetruimte werd gecreëerd voor hun cliënten om te participeren <strong>aan</strong> culturele<br />
en sportieve activiteiten en extra initiatieven van het onderwijs. De hoofdmoot van de<br />
bestemming bestaat dan ook uit lidgelden (vooral voetbalclubs, volleybalclub, jeugdvereniging),<br />
uitrusting en deelname <strong>aan</strong> ‘dure’ extra’s in de scholen (vb. ‘verplichte’ skireis).<br />
Hiermee is het beschikbare geld opgesoupeerd. Een <strong>aan</strong>tal pogingen om via kortingen<br />
of cheques ook nog wat breder te sporen en cliënten warm te maken voor het ruimere<br />
<strong>aan</strong>bod, bleven in de lade liggen omdat geen enkele partij zich goed voelde bij deze stigmatisering.<br />
Zelfs de boekenkoffer van de bibliotheek in de wachtzaal van het <strong>OCMW</strong><br />
blijkt onvoldoende.
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
Al lijkt hiermee <strong>aan</strong> een eerstelijnsnood beantwoord, toch roerden zich, zeker naar <strong>aan</strong>leiding<br />
van de besprekingen in functie van het lokaal sociaal beleidsplan, een <strong>aan</strong>tal vragen<br />
en bemerkingen. Samengevat legden deze opmerkingen een sterke nood bloot <strong>aan</strong> procesmatig<br />
werken (opvolging en continuïteit), beleidsmatige <strong>aan</strong>pak (doelstellingen en effecten)<br />
en de nood <strong>aan</strong> een integrale en globale benadering op het niveau van de gemeente waarbij<br />
ook en vooral het <strong>OCMW</strong> zich dient in te schrijven.<br />
Een zelfde verhaal bij de sportdienst. Toegankelijkheid van de sociaal zwakkere tot de<br />
sportclubs en sportactiviteiten wordt ‘in de rand’ opgenomen. Voor initiatieven zo<strong>als</strong> de<br />
sportkoffer, start2run, start2swim, enzovoort, werd tot voor kort alleen op vraag van<br />
intermediairen een ad hoc oplossing gevonden.<br />
Ook hier werd de vraag naar een consistente samenwerkende <strong>aan</strong>pak overduidelijk, een<br />
vaststelling die van toepassing is op de hele Ternatse vrijetijdssector.<br />
Beleidsplanning (2008–2013) <strong>als</strong> kader voor de sportieve participatie<br />
van de sociaal zwakkere burger<br />
Eens overtuigd dat een transversaal beleid en een cross-overwerking op lokaal vlak heel<br />
wat meer mogelijkheden moet bieden op het vlak van <strong>aan</strong>bod, middelen, personeel, communicatie<br />
moet de kans gegrepen worden om in het licht van de nieuwe legislatuur een<br />
procesmatig en structureel project op te <strong>zet</strong>ten waarbij ook de culturele en sportieve<br />
participatie van de sociaal zwakkere burger wordt bevorderd.<br />
<strong>Het</strong> louter samenbrengen van gelijkdenkenden is <strong>niet</strong> voldoende. Er zijn, zo<strong>als</strong> geschetst,<br />
veel mogelijkheden, de nodige deskundigheid, en heel wat middelen voorhanden, doch blijven<br />
deze nog te veel opgesloten in de eigen werkingen, in de diensten en de instellingen.<br />
1. Vrijetijdsvisie: naar een geïntegreerd lokaal vrijetijdsbeleid<br />
• Integratie<br />
Vooreerst maken we werk van een geïntegreerd lokaal vrijetijdsbeleid (vrijetijdsbeleidsplan).<br />
Alle actoren die direct of actief het vrijetijdsleven in Ternat beïnvloeden worden<br />
hierbij betrokken. Dit betekent dat op het niveau van de gemeente naast de culturele<br />
actoren ook sport en jeugd mee het bad ing<strong>aan</strong>.<br />
<strong>Het</strong> vrijetijdsplan integreert op strategische wijze alle actoren die direct en actief betrokken<br />
zijn bij de ontwikkeling van de vrijetijd (vraag en <strong>aan</strong>bod) in de gemeente Ternat.<br />
Onder actoren verst<strong>aan</strong> we, naast de vrijetijdssector (cultuur, jeugd en sport), ook stakeholders:<br />
zij die invloed onderg<strong>aan</strong> van en impact hebben op vrijetijd en vrijetijdsbeleid.<br />
<strong>Het</strong> gaat daarbij <strong>niet</strong> enkel om specifi eke vrijetijdsactoren, maar ook om betrokkenen<br />
van andere beleidsdomeinen zo<strong>als</strong> ruimtelijke ordening, onderwijs, en welzijn. <strong>Het</strong> is ook<br />
belangrijk werk te maken van de betrokkenheid van burgers en hun organisaties. (cfr.:<br />
73
74<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
‘lokaal burgerschap’ – Filip De Rynck), maar ook beleidsmakers, experts en stakeholders<br />
moeten nauw bij dit proces betrokken worden.<br />
In het licht van een zo ruim mogelijk participatief proces in functie van het beleidsplan wordt<br />
er gewerkt op 3 niveaus: de regiegroep (profession<strong>als</strong>, de politiek verantwoordelijken), de<br />
stuurgroep (de regiegroep, afgevaardigden van de cultuur-, sport- en jeugdraad en de beheerraden,<br />
deskundige vrijwilligers uit andere beleidsdomeinen) en een voortdurende terugkoppeling<br />
naar raden, organisaties en burgers op open vergaderingen en leuke momenten.<br />
<strong>Het</strong> geïntegreerd lokaal vrijetijdsbeleidsplan situeert zich op het niveau van de gemeente<br />
en wil alle kansen benutten voor alle <strong>partner</strong>s.<br />
Door een geïntegreerd plan te maken, ontstaat er per defi nitie samenwerking en is de kans<br />
groot dat de verschillende actoren elkaar ook in de toekomst meer zullen versterken.<br />
<strong>Het</strong> opstellen van een vrijetijdsplan voor Ternat gebeurt <strong>niet</strong> in het luchtledige. Er best<strong>aan</strong><br />
heel wat onderzoeken en documenten waarop verder gebouwd kan worden. Op die manier<br />
wordt het al best<strong>aan</strong>de materiaal geïntegreerd en tot nut gemaakt.<br />
• Strategisch<br />
<strong>Het</strong> gaat er om het vrijetijds<strong>aan</strong>bod te vernieuwen en te diversifi ëren door betere onderlinge<br />
afstemming en door betere formulering van de omkaderende beleidsdoelstellingen.<br />
Belangrijk is dat het strategisch plan later operationaliseerbaar is door de verschillende<br />
instellingen, diensten en <strong>partner</strong>s. Zo zal de sportdienst en in het bijzonder het sportbeleid<br />
zich inpassen in het samen uitgetekende kader.<br />
• Lokaal<br />
<strong>Het</strong> gaat er om op het niveau van de gemeente Ternat een visie te ontwikkelen op de<br />
samenhang tussen de verschillende actoren, functies en domeinen.<br />
<strong>Het</strong> gaat er dus in de eerste plaats om dat de verschillende actoren denken vanuit de<br />
gemeente, eerder dan vanuit het eigen beleidsdomein of instelling.<br />
Dit gemeentelijk niveau vormt het kader waarbinnen de lokale acties en de specifi eke<br />
beleidsplannen van alle vrijetijdsactoren een plaats en betekenis krijgen.<br />
2. Visie lokaal sociaal beleid: naar een geïntegreerd lokaal sociaal beleid<br />
• Integratie<br />
<strong>Het</strong> lokaal sociaal beleidsplan wil de basis leggen voor de uitbouw van een geïntegreerd<br />
lokaal sociaal beleid ten dienste van de Ternatse bevolking.<br />
Dit beleid omvat alle acties die het lokale bestuur en de lokale actoren op<strong>zet</strong>ten met het<br />
oog op het garanderen van de toegang van elke burger tot de economische, sociale en culturele<br />
rechten vastgelegd in de grondwet. Deze omvatten het recht op een menswaardig<br />
leven, sociale zekerheid, huisvesting, leefmilieu, gezondheid, culturele en maatschappelijke<br />
ontplooiing en het recht op onderwijs met extra <strong>aan</strong>dacht voor de meest kwetsbare groepen.
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
<strong>Het</strong> gemeentebestuur en het <strong>OCMW</strong> streven ernaar dat elke Ternattenaar op een gepaste<br />
manier gebruik kan maken van dit recht. Daarom wil het gemeentebestuur en het<br />
<strong>OCMW</strong> werken <strong>aan</strong> een dienstverlening op maat van elke inwoner en wordt in de verschillende<br />
beleidsdomeinen rekening gehouden met het bereiken van en de toegankelijkheid<br />
voor kwetsbare groepen.<br />
• Informatie en communicatie<br />
Omdat het van essentieel belang is dat de burger op de hoogte is van de initiatieven die er<br />
inzake lokaal sociaal beleid genomen worden, vormt een doordacht informatie- en communicatiebeleid<br />
een cruciaal onderdeel van het lokaal sociaal beleid.<br />
• Samenwerking<br />
De uitwerking van een volwaardig lokaal sociaal beleid en van een kwalitatieve dienstverlening<br />
kan slechts gerealiseerd worden in onderlinge samenwerking. Daarom engageert<br />
het gemeentebestuur en het <strong>OCMW</strong> zich om in een constructieve dialoog met elkaar<br />
en andere actoren het lokaal sociaal beleid vorm te geven en het <strong>aan</strong>bod optimaal af te<br />
stemmen, met respect voor ieders autonomie.<br />
Bovendien wordt eveneens op het lokaal sociale vlak en in het licht van het concept ‘lokaal<br />
sociaal huis’ (lokaal sociaal beleidsplan) gekozen voor een geïntegreerde <strong>aan</strong>pak met<br />
alle betrokken sociale <strong>partner</strong>s.<br />
Ook in deze context wordt er gewerkt met een regie- en een stuurgroep van waaruit<br />
alle sociale <strong>partner</strong>s worden bevraagd. Op basis van een zestal thematisch gekozen clusters<br />
wordt er specifi eker gewerkt door desbetreffende <strong>partner</strong>s en betrokkenen. Vrijetijdsparticipatie<br />
(inclusief sportparticipatie) is één van de thema’s/clusters van waaruit<br />
elke doelgroep/leeftijdsgroep wordt benaderd.<br />
3. Maatschappelijke participatie waarbij sport, cultuur en <strong>OCMW</strong> elkaar structureel en<br />
procesmatig vinden<br />
<strong>Het</strong> is dan ook de optie om beide trajecten, waar nodig en in functie van de sociaal zwakkere<br />
burger, op mekaar af te stemmen.<br />
• Hierbij kiezen we alvast voor een <strong>aan</strong>tal gemeenschappelijke uitgangspunten:<br />
- De situatieschets van de gemeente wordt klaargestoomd om <strong>als</strong> basis te dienen voor<br />
het gemeentelijk beleidsplan en zijn verschillende domeinen.<br />
- De methodische <strong>aan</strong>pak (participatieacties) kan, waar mogelijk, vrijwel analoog of gestroomlijnd<br />
verlopen.<br />
- Er is gemeenschappelijk nood <strong>aan</strong> een duidelijk profi el van de sociaal zwakkere Ternattenaar.<br />
In een relatief rijke gemeente loop je immers het risico bepaalde problematieken<br />
<strong>niet</strong> of onvoldoende te kennen. <strong>Het</strong> betreft meer dan het gekende <strong>OCMW</strong>-cliënteel<br />
75
76<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
(ook senioren, gehandicapten…) en ze zijn <strong>niet</strong> altijd zichtbaar in verenigingsverband.<br />
(vb er is geen ‘vereniging waar armen het woord voeren’)<br />
- De cultuurbeleidscoördinator maakt deel uit van de stuurgroep van het Lokaal Sociaal<br />
Beleidsplanningstraject, de sportfunctionaris, de bibliothecaris, de jeugdconsulent en<br />
de staf van het cultuurcentrum maken deel uit van de cluster vrijetijdsparticipatie, de<br />
<strong>OCMW</strong>-secretaris of de verantwoordelijke maatschappelijk assistente maakt deel uit<br />
van de stuurgroep van het vrijetijdstraject.<br />
Zo wordt alvast de interne communicatie tussen beide domeinen verzekerd.<br />
We g<strong>aan</strong> er immers vanuit dat participatie zeker en vast, maar <strong>niet</strong> alleen, te maken heeft<br />
met fi nancies, communicatie, competentie, laagdrempeligheid en samenwerking. <strong>Het</strong> is<br />
evenzeer een relationeel begrip. Hoe raken mensen sociaal en emotioneel verbonden<br />
(connectedness) met andere mensen? Hoe kunnen we werken <strong>aan</strong> betrokkenheid (belonging)?<br />
Hoe kunnen onze acties en initiatieven hiertoe bijdragen, hoe weven we deze<br />
rode draad?<br />
Vooral een meer bemiddelende houding en <strong>aan</strong>pak van ieder van ons lijkt <strong>niet</strong> meer veraf,<br />
meer nog dan meer activiteiten en interessante initiatieven.<br />
Vb. er is een uitgebreid <strong>aan</strong>bod voor kinderen en jongeren zowel op sportief <strong>als</strong> cultureel<br />
vlak, jongerenwerking in sportclubs, amateur- en ander verenigingsverband, educatieve<br />
en literaire mogelijkheden. Ook de school en het centrum voor buitenschoolse kinderopvang<br />
kunnen hier belangrijke bemiddelaars zijn.<br />
• Aandachtspunten<br />
- Vertrek vanuit de mogelijkheden maar ook vanuit de beperkingen van mensen, dit impliceert<br />
dat participatie (deelhebben en deelnemen) ook zijn grenzen heeft.<br />
- Structurele inbedding in socio-culturele geledingen enerzijds en welzijnsorganisaties<br />
anderzijds is noodzakelijk om de communicatielijnen open te houden, verankering in<br />
netwerken (belang van voortdurende dialoog).<br />
- Participatiebevordering mag <strong>niet</strong> alleen afhangen van extra fi nanciële stimuli maar moet<br />
ingebed zijn in een lokale beleidsvisie/keuze waardoor alle beschikbare middelen en<br />
mensen kunnen inge<strong>zet</strong> worden.<br />
- ‘Belonging’ en ‘connectedness’ zijn fundamentele basisdoelstellingen om daadwerkelijk<br />
te participeren <strong>aan</strong> het socio-culturele en sportieve <strong>aan</strong>bod. Dit kan bijvoorbeeld een<br />
vraag, een opdracht zijn voor het verenigingsleven, een <strong>aan</strong><strong>zet</strong> tot de uitbouw van een<br />
vrijwilligersbeleid.<br />
- Inclusie is geen exclusieve opdracht voor welzijn, het <strong>aan</strong>bodsgericht werken en denken<br />
maakt deel uit van de socio-culturele/sportieve opdracht (mainstreaming), de automatische<br />
refl ex.<br />
- Maatschappelijke duiding en beleidsmatige duiding zijn voorwaarden tot slagen.<br />
- Lokaal <strong>aan</strong>spreekpunt is noodzakelijk. <strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> speelt hierbij een cruciale rol waarbij<br />
interne sensibilisering en de nodige deskundigheid van het personeel een belangrijke<br />
basisvoorwaarde zijn.
LOKAAL BELEID ALS STIMULATOR VOOR (SPORT)PARTICIPATIE<br />
- Inclusief en geïntegreerd werken kost <strong>niet</strong> altijd geld, alleen wat moeite en een hele dosis<br />
enthousiasme. Toch kunnen op deze wijze meerdere subsidiekanalen gericht <strong>aan</strong>gewend<br />
worden: nieuw decreet op het gemeentelijk en provinciaal sportbeleid: ondersteuning en<br />
stimulering van de toegankelijkheid en de diversiteit in sport, lokaal cultuurbeleid, participatiegelden…<br />
77
DEEL 4<br />
Buurtsport<br />
© BUURTSPORT
DEEL 4<br />
Buurtsport<br />
BUURTSPORT<br />
Buurtsport : ongebonden sporten op buurt- of wijkniveau<br />
Marc Theeboom en Pascal De Maesschalck<br />
Hoewel reeds in de jaren’70 en’80 in Vl<strong>aan</strong>deren enkele gemeentelijke sportinitiatieven op<br />
buurt- of wijkniveau werden georganiseerd (Lambrechts, 1989), is men vooral sinds de jaren<br />
‘90 op diverse plaatsen begonnen met het organiseren van een laagdrempelig sport<strong>aan</strong>bod<br />
op buurt- of wijkniveau om mensen (makkelijker) <strong>aan</strong> te <strong>zet</strong>ten tot sportparticipatie. Hierbij<br />
wordt uitgeg<strong>aan</strong> van de idee dat een <strong>aan</strong>bod in de eigen woon- en leefomgeving drempelverlagend<br />
kan werken naar onder andere toegankelijkheid en bereikbaarheid. Er kan op die manier<br />
(beter) worden ingespeeld op de wensen en behoeften van buurt- of wijkbewoners. <strong>Sport</strong><br />
wordt <strong>als</strong> het ware terug dichter bij de mensen gebracht doordat de straat, het plein, het park<br />
in de buurt… herontdekt wordt <strong>als</strong> een plek om te sporten. Sommigen zien hierin een goed<br />
alternatief voor diegenen waarvoor het reguliere sport<strong>aan</strong>bod te weinig of <strong>niet</strong> toegankelijk<br />
of bereikbaar is (vb. sporten in clubverband). Zo worden bepaalde doelgroepen (zo<strong>als</strong> o. a.<br />
maatschappelijk kwetsbare jongeren) weinig <strong>aan</strong>gesproken door gestructureerde activiteiten<br />
in een formeel kader (Meerbergen & Van Hootegem, 1997). Uit de Kliksons studie (2005) blijkt<br />
dat kinderen en jongeren in het algemeen sportverenigingen verlaten omdat ze bijvoorbeeld<br />
problemen hebben met het tijdstip waarop de activiteiten doorg<strong>aan</strong>, met <strong>als</strong> gevolg dat mede<br />
daardoor een <strong>aan</strong>zienlijke groep uit de boot valt. Deze studie (bij meer dan 35. 000 Vlaamse<br />
jongeren tussen de 10 en de 16 jaar) toonde ook <strong>aan</strong> dat er nood is <strong>aan</strong> een sport<strong>aan</strong>bod<br />
in de buurt (vb. streetsoccer), waar<strong>aan</strong> men vrijblijvend kan participeren en <strong>aan</strong> fysieke (gestructureerde)<br />
ruimten, zo<strong>als</strong> vb. openbare pleinen met sport- en speeltoestellen waar op elk<br />
moment kan gesport worden, samen met andere buurtbewoners.<br />
Naast het (meer) <strong>aan</strong><strong>zet</strong>ten van individuen tot sportdeelname, wordt bovendien verwacht<br />
dat een <strong>aan</strong>bod op buurt- of wijkniveau secundaire invloeden heeft. Doordat bewoners zich<br />
(meer) kunnen in<strong>zet</strong>ten voor hun buurt of wijk (vb. <strong>als</strong> vrijwilliger) en deze (opnieuw) kunnen<br />
ervaren <strong>als</strong> ‘hun woonbuurt’, kan dit volgens sommigen bijdragen tot de ontwikkeling van<br />
hun verantwoordelijkheidszin en zelfredzaamheid, en tot het bevorderen van contacten in de<br />
buurt (Van Gils, 2001). Er wordt ook <strong>aan</strong>gegeven dat dit kan resulteren in een betere leef-<br />
/woonomgeving, meer solidariteit onder de burgers en meer sociale cohesie in de buurt (De<br />
Pauw, 2002; Europese Commissie, 2002; Lucassen et al., 2004; Melis, 1994). Dit zou ook het<br />
op<strong>zet</strong>ten van initiatieven in de buurt stimuleren (o. m. via een uitleendienst, het mee helpen<br />
81
82<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
op<strong>zet</strong>ten van vriendenploegen…) (Theeboom & De Knop, 2002). Tenslotte kan het leiden tot<br />
samenwerkingsverbanden tussen verschillende organisaties die actief zijn in een buurt (school,<br />
sportclub, buurtwerk, jeugdwerk…) (De Maesschalck, 2004; NISB, 2000).<br />
Evolutie<br />
In Vl<strong>aan</strong>deren groeide buurtsport uit de actie ‘Straatvoetbal’ in 1989. Onder impuls van de<br />
Koning Boudewijnstichting en de Koninklijke Belgische Voetbalbond werd vooral <strong>aan</strong>dacht besteed<br />
<strong>aan</strong> de bevordering van de sociale integratie van maatschappelijk kwetsbare jongeren via<br />
een <strong>aan</strong>bod in ‘streetsoccer’.<br />
In 1992 werd de naam gewijzigd in ‘Buurtvoetbal’ en werd het concept verruimd tot voetbal<br />
op pleintjes in de buurt of wijk. Omdat in 1994 werd beslist om deze campagne uit te breiden<br />
naar andere sporten (basketbal en volleybal), werden ook de Koninklijke Belgische Basketbalbond<br />
en beide volleybalbonden <strong>partner</strong>s. <strong>Het</strong> doel van deze campagne, ‘Buurtbal’ genaamd,<br />
bestond erin om ‘de sportieve recreatie van kinderen en jongeren in de eigen woon- en<br />
leefomgeving te bevorderen via een <strong>aan</strong>bod in (buurt)voetbal, volleybal en basketbal’. Men<br />
beoogde daarbij vooral jongeren zonder een verplicht clublidmaatschap in contact te brengen<br />
met allerlei b<strong>als</strong>porten (De Knop et al., 1999; Theeboom & De Knop, 2002). Belangrijk was<br />
dat het gemeentebestuur steeds de lokale organisator was van deze actie. In 1995 kregen het<br />
VVJ en het ISB van de Koning Boudewijnstichting de opdracht om de steden en gemeenten<br />
<strong>aan</strong> te <strong>zet</strong>ten om deel te nemen <strong>aan</strong> deze actie en hen daarbij te ondersteunen (Theeboom<br />
& De Knop, 2002).<br />
In 2000 werd voor Buurtbal (ter gelegenheid van het EK voetbal) samengewerkt met het<br />
Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding en in datzelfde jaar werd het initiatief<br />
door de Koning Boudewijnstichting stopge<strong>zet</strong>. Maar gezien de zinvolheid en de maatschappelijke<br />
relevantie van dit project, werd het sinds 2001 (tot op heden) verder georganiseerd<br />
vanuit de Vlaamse overheid (waarbij het momenteel valt onder de bevoegdheid van de<br />
Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, <strong>Sport</strong> en Brussel). De Vlaamse campagne werd omgevormd<br />
tot ‘Buurt<strong>Sport</strong>’ en er werd ook een Buurt<strong>Sport</strong> secretariaat opgericht. Vanaf toen<br />
werd vooral de <strong>aan</strong>dacht gevestigd op sportkansarmen in het algemeen en jongeren (6-16<br />
jaar) in het bijzonder. <strong>Het</strong> doel is daarbij hoofdzakelijk individuen te bereiken voor wie de<br />
opstap naar sportbeoefening in verenigingsverband te groot is. Daarnaast wordt ook jaarlijks<br />
een accent gelegd op een bepaald thema. <strong>Het</strong> secretariaat was meteen het eerste offi ciele<br />
<strong>aan</strong>spreekpunt voor steden en gemeenten. Eerst was dit secretariaat gehuisvest bij VVJ,<br />
maar vervolgens viel dit onder het ISB vzw (waar het zich momenteel nog steeds bevindt).<br />
<strong>Het</strong> Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zorgt voor een jaarlijkse werkingstoelage.<br />
De taak van het secretariaat bestaat vooral uit kennisuitwisseling (vb. door de organisatie<br />
van trefdagen en buurtsporthappenings), sensibilisering en ondersteuning van de lokale en<br />
provinciale werking (vb. <strong>aan</strong>moedigingspremies voor de gemeenten om deel te nemen <strong>aan</strong><br />
de happenings, het <strong>aan</strong>reiken van communicatie- en promotieartikelen…), communicatie en<br />
informatieverstrekking, studie en onderzoek.
BUURTSPORT<br />
<strong>Het</strong> vernieuwende <strong>aan</strong> de ontwikkeling die zich voordeed vanaf de jaren’90 is vooral de inbedding<br />
in de werking van reguliere structuren (zo<strong>als</strong> een gemeentelijke sport- of jeugddienst) en<br />
het streven naar een samenwerkingsverband tussen diverse actoren (zo<strong>als</strong> de georganiseerde<br />
sport, jeugdwerk, onderwijs, buurtwerkingen en een <strong>aan</strong>tal andere gemeentelijke diensten).<br />
<strong>Het</strong> accent kwam bovendien steeds meer te liggen op het bevorderen van sociale integratie<br />
via sport bij jongeren binnen achtergestelde buurten. Toch wordt tot op heden buurtsport in<br />
heel wat gemeenten in Vl<strong>aan</strong>deren eerder op een projectmatige wijze ingevuld en gefi nancierd<br />
met specifi eke middelen. In het nieuwe decreet betreffende het Lokaal <strong>Sport</strong>beleid welke vanaf<br />
2008 van kracht zal zijn, wordt verwezen naar ‘andersgeorganiseerde’ sport. Gemeenten zullen<br />
dan gestimuleerd worden om deze andersgeorganiseerde sport (zo<strong>als</strong> buurtsport) op te<br />
nemen <strong>als</strong> een onderdeel van hun regulier sportbeleid. Er kan dan ook verwacht worden dat<br />
dit een nieuwe stap betekent in de ontwikkeling van buurtsport in Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
Inventariserend onderzoek 1<br />
Uit een inventariserende studie uitgevoerd in 2005 bleek dat buurtsport in Vl<strong>aan</strong>deren stil<strong>aan</strong><br />
een begrip is geworden omwille van het feit dat het in één of andere vorm in een stijgend<br />
<strong>aan</strong>tal gemeenten wordt georganiseerd (Theeboom et al., 2005). Er bestaat dus een groeiende<br />
interesse bij steden en gemeenten om meer op lokaal niveau – dus in de directe buurt van<br />
mensen – sport te g<strong>aan</strong> <strong>aan</strong>bieden. De onmiddellijke leef- en woonomgeving blijkt aldus een<br />
belangrijker gegeven te worden in de sportbeoefening. Zeker bij diegenen die <strong>niet</strong> of in mindere<br />
mate de weg naar de (georganiseerde) sport blijken te vinden.<br />
Uit de studie bleek ook duidelijk dat voor de grote meerderheid van de gemeenten de fi naliteit<br />
van buurtsport ‘sport’ is. Vaak worden dan ook vooral sportieve doelstellingen vooropgesteld.<br />
<strong>Het</strong> zijn eveneens in hoofdzaak de gemeentelijke sport- en jeugddiensten die bij de<br />
organisatie van buurtsport zijn betrokken, terwijl de private sportsector (m. a. w. sportclubs en<br />
-federaties) eerder <strong>aan</strong> de kant blijft st<strong>aan</strong>. Opvallend is ook dat bij buurtsportactiviteiten die<br />
georganiseerd worden in steden vaak ook de welzijnssector is betrokken. Naast het jeugdwelzijnswerk<br />
gaat het dan ook soms om een betrokkenheid van <strong>OCMW</strong>’s. Dit is een vrij recent<br />
gegeven in Vl<strong>aan</strong>deren, waaruit wellicht kan worden afgeleid dat het reguliere sport<strong>aan</strong>bod (in<br />
steden en grotere gemeenten) tekort is geschoten in het bereiken van een <strong>aan</strong>tal specifi eke<br />
(vooral maatschappelijk achtergestelde) groepen in de samenleving.<br />
Hoewel buurtsport tot op zeker niveau ook doorgaat in de reguliere sportinfrastructuur<br />
(o. a. sportterreinen, sporthallen, zwembaden), wordt er ook in heel wat gemeenten gebruik<br />
gemaakt van ‘alternatieve’ sportvoorzieningen, al dan <strong>niet</strong> in openlucht. Hierbij gaat het dan<br />
bijvoorbeeld over zogenaamde ‘lichte’ sportinfrastructuur (zo<strong>als</strong> trapveldjes en laagdrempelige<br />
1 Voor een uitgebreide bespreking van dit onderzoek wordt verwezen naar Theeboom, M., De Maesschalck, P. (2006). <strong>Sport</strong>en om de<br />
hoek: een brede kijk op buurtsport in Vl<strong>aan</strong>deren. Sint-Niklaas: ISB. Er wordt eveneens in beschreven hoe buurtsport georganiseerd<br />
is, hoe het zich verhoudt ten overst<strong>aan</strong> van de informele (<strong>niet</strong>-georganiseerde) en de georganiseerde sport en welke plaats het kan<br />
innemen ten overst<strong>aan</strong> van andere sport<strong>aan</strong>bieders. Daarnaast worden tien goede praktijkvoorbeelden van buurtsport in detail<br />
beschreven.<br />
83
84<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
omnisportpleintjes), maar ook over het alternatief gebruik van best<strong>aan</strong>de algemene voorzieningen<br />
(zo<strong>als</strong> parkeerterreinen en overdekte parkings van grootwarenhuizen, winkelcentra<br />
en bedrijfsgebouwen tijdens hun sluitingsuren). In een <strong>aan</strong>tal steden en grotere gemeenten<br />
ziet men daarnaast nog de omvorming van best<strong>aan</strong>de (leegst<strong>aan</strong>de) overdekte ruimten (zo<strong>als</strong><br />
ondermeer voormalige opslagruimten en fabriekshallen) tot laagdrempelige sporthallen (zogenaamde<br />
‘sportloodsen’ of ‘sportschuren’).<br />
Tevens is het belangrijk om <strong>aan</strong>dacht te besteden <strong>aan</strong> het feit dat een meerderheid van de<br />
buurtsportinitiatieven vooral gericht is op jongeren. Wellicht zijn meerdere verklaringen hiervoor<br />
te vinden. Zo zal dit waarschijnlijk ondermeer het gevolg zijn van het feit dat jongeren in<br />
het algemeen gemakkelijker bereikbaar zijn (o. m. via het onderwijs) en dat zij wellicht sneller<br />
te overhalen zijn om deel te nemen <strong>aan</strong> sport in de buurt. Ook fenomenen zo<strong>als</strong> het groeiend<br />
onveiligheidsgevoel op straat ten gevolge van rondhangende jongeren, kan de focus op jeugd in<br />
de context van overlastbestrijding verklaren. Hoewel dus duidelijk veel meer <strong>aan</strong>dacht uitgaat<br />
naar een <strong>aan</strong>bod voor jongeren (vooral tussen 4 en 18 jaar), wordt er ook in heel wat gemeenten<br />
specifi eke <strong>aan</strong>dacht besteed <strong>aan</strong> een <strong>aan</strong>bod voor ouderen (50+). Wellicht mag men ervan<br />
uitg<strong>aan</strong> dat het organiseren van een <strong>aan</strong>bod naar deze groep in belangrijke mate mee wordt<br />
ingegeven door het feit dat zij over meer vrij te besteden tijd (overdag) beschikken, waardoor<br />
zij een interessante doelgroep worden. Algemeen genomen, blijkt de bevolkingsgroep tussen<br />
de 20 en 50 jaar daarentegen veeleer in de kou te blijven st<strong>aan</strong>. Los van een <strong>aan</strong>tal initiatieven<br />
die zich richten naar specifi eke volwassenen (o. m. <strong>OCMW</strong>-cliënten) in samenwerking met<br />
welzijnsdiensten, is het buurtsport<strong>aan</strong>bod naar deze leeftijdsgroep beperkt.<br />
Daarnaast werd ook duidelijk uit deze studie dat er nood is <strong>aan</strong> een begripsverheldering betreffende<br />
buurtsport. De term ‘buurtsport’ wordt in Vl<strong>aan</strong>deren immers vaak beschouwd <strong>als</strong><br />
een fenomeen dat zich vooral situeert binnen grotere steden en waarbij men in hoofdzaak<br />
sport <strong>aan</strong>wendt <strong>als</strong> een middel tot sociale integratie van maatschappelijk kwetsbare jeugd. Uit<br />
de resultaten van de studie blijkt evenwel dat buurtsport in elke soort gemeente kan voorkomen<br />
en dat er een grote variatie bestaat met betrekking tot de soort en het niveau van de<br />
activiteiten die onder de noemer van buurtsport kunnen worden gerekend.<br />
Kenmerken van buurtsport<br />
Baserend op het voorg<strong>aan</strong>de kan worden gesteld dat buurtsport in vele gevallen kan worden<br />
weergegeven door de volgende drie kenmerken:<br />
- buurt<br />
- sport<br />
- ongebondenheid<br />
Buurtsport gaat dus over ‘ongebonden sporten op buurtniveau’, waarbij het in essentie gaat<br />
over sport (géén bewegingsspel). Ook andere dan de traditionele sporttakken kunnen behoren<br />
tot buurtsport (vb. straatsporten zo<strong>als</strong> skate, BMX…; Tai Chi; yoga…). Deze activiteiten<br />
hebben in de eerste plaats een recreatief karakter. Echter, competitie is <strong>niet</strong> uitgesloten. Buurt-
BUURTSPORT<br />
sportactiviteiten kunnen dus op diverse niveaus en met diverse doelstellingen georganiseerd<br />
worden. Hierbij kan er net zo goed sprake zijn van een recreatieve <strong>als</strong> van een prestatiegerichte<br />
oriëntatie (vb. stratenloop, pleinvoetbaltornooi…).<br />
Bovendien dient te worden opgemerkt dat buurtsport primair kan beschouwd worden <strong>als</strong> een<br />
vorm van sportstimulering. In essentie is het dus de bedoeling om ook via buurtsport mensen<br />
<strong>aan</strong> het sporten te krijgen, indien mogelijk op een regelmatige basis. Secundair kunnen ook<br />
andere doelstellingen worden nagestreefd (o. m. sociale integratie). <strong>Sport</strong>ieve doelstelingen<br />
st<strong>aan</strong> dus voor<strong>aan</strong>. Tevens impliceert de term ‘ongebondenheid’ <strong>niet</strong> noodzakelijkerwijs een<br />
algemene vrijblijvendheid. Hoewel er meestal geen formeel lidmaatschap vereist is om deel te<br />
nemen <strong>aan</strong> de activiteiten, is er toch vaak sprake van een vorm van betrokkenheid of binding<br />
vanwege de deelnemers met het programma, de organisatoren, de buurt, enz. <strong>Het</strong> gaat veeleer<br />
over een ‘open’ engagement vanwege de deelnemers om zich wel of <strong>niet</strong> voor langere tijd te<br />
engageren in het <strong>aan</strong>bod. <strong>Het</strong> buurtgerichte en open karakter kan dan ook drempelverlagend<br />
werken om ook die groepen <strong>aan</strong> te spreken die moeilijker de weg vinden naar het reeds<br />
best<strong>aan</strong>de sport<strong>aan</strong>bod. De organisatiegraad, verschijningsvorm, activiteiten en methodische<br />
<strong>aan</strong>pak kunnen verschillen naargelang de doelgroep en specifi eke eigenheid van de buurt of<br />
wijk, g<strong>aan</strong>de van het faciliteren van informele sportbeoefening voor zoveel mogelijk buurtbewoners<br />
(vb. door de <strong>aan</strong>leg van toegankelijke buurtgebonden lichte sportinfrastructuur) tot<br />
een regelmatig georganiseerd <strong>aan</strong>bod van sportactiviteiten voor een specifi eke doelgroep op<br />
buurtniveau (vb. wekelijkse zwemlessen voor allochtone vrouwen).<br />
Situering van buurtsport<br />
Omdat buurtsport zich in de eerste plaats richt tot ongeorganiseerde sporters, zou men het,<br />
algemeen genomen, wellicht het best kunnen situeren op het raakvlak van <strong>niet</strong>-georganiseerde<br />
(informele) en georganiseerde (formele) sportbeoefening. Aangezien buurtsport steeds een<br />
organisatievorm vereist (minimaal kan dit het <strong>aan</strong>bieden en bekendmaken van voorzieningen<br />
betekenen), is het in wezen een vorm van georganiseerd sporten. Men kan het bijgevolg beschouwen<br />
<strong>als</strong> een vorm van ‘andersgeorganiseerd’ sporten. Buurtsport kan ook georganiseerd<br />
worden in samenwerking met andere actoren (o. a. de clubsport, schoolsport). Tevens kan de<br />
toeleiding naar (andere) vormen van georganiseerde sportbeoefening (o. m. best<strong>aan</strong>de of zelf<br />
op te richten sportclubs, commerciële sport…) een mogelijke doelstelling zijn, maar dit is<br />
<strong>niet</strong> noodzakelijk. Ook andere mogelijkheden kunnen blijven best<strong>aan</strong> (vb. verdere vrijblijvende<br />
deelname, deelname door (voormalige) clubsporters…).<br />
Ter afronding<br />
Buurtsport zo<strong>als</strong> het vandaag voorkomt, werpt licht op een <strong>aan</strong>tal aspecten welke de rol van<br />
een gemeentelijke overheid met betrekking tot sportpromotie lijken te herdefi niëren, zo<strong>als</strong><br />
onder meer het gebruik van sport <strong>als</strong> middel tot sociale vernieuwing, de evolutie van een<br />
sectorale naar een meer integrale sportbeleidsontwikkeling (waarbij sportbeleid ontwikkeld<br />
85
86<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
wordt in relatie tot de beleidsterreinen welzijn, onderwijs, stadsvernieuwing…) en een verschuiving<br />
van een centrale beleidsvoering naar een wijk- of buurtgerichte <strong>aan</strong>pak (territoriale<br />
<strong>aan</strong>pak).<br />
De term buurtsport is lang <strong>niet</strong> éénduidig te noemen. Buurtsport komt in Vl<strong>aan</strong>deren immers<br />
voor in meerdere verschijningsvormen, waarbij men zich wel of <strong>niet</strong> richt naar specifi eke<br />
(achtergestelde) groepen. Daar waar het gaat over kleinere gemeenten, wordt buurtsport<br />
eerder beschouwd <strong>als</strong> een vorm van algemene sportpromotie op lokaal (buurt-)niveau, terwijl<br />
vooral in grotere gemeenten en steden meer getracht wordt om hierdoor maatschappelijk<br />
kwetsbare jeugd te bereiken. Omwille van de (gedeeltelijke) betrokkenheid bij de organisatie<br />
van buurtsport van een <strong>aan</strong>tal structuren die <strong>niet</strong> <strong>als</strong> traditionele sport<strong>aan</strong>bieders kunnen<br />
worden beschouwd, kan de vraag worden gesteld of er zich door het ontst<strong>aan</strong> van buurtsport<br />
geen inhoudelijke verschuiving (of verbreding) heeft voorged<strong>aan</strong> met betrekking tot lokale<br />
(jeugd)sportpromotie. Ten gevolge van de variatie met betrekking tot de verschijningsvormen<br />
van buurtsport, is het wellicht moeilijk om hier een éénduidig antwoord op te geven. <strong>Het</strong> gaat<br />
in het ene uiterste over een algemene sportstimulering bij de bredere bevolking, terwijl het in<br />
het andere uiterste ondermeer gaat over het <strong>aan</strong>wenden van sport in de opbouw van sociaal<br />
kapitaal bij bijzondere doelgroepen (vb. druggebruikers). Over het daadwerkelijk kunnen realiseren<br />
van deze laatste doelstelling via (buurt)sport, bestaat tot op heden nog zo goed <strong>als</strong> geen<br />
empirisch bewijs. Evenmin werd reeds onderzocht in welke mate de (mogelijke) effecten van<br />
buurtsport verschillen van sportbeoefening in andere verbanden (vb. in sportverenigingsverband).<br />
En hoewel praktijkervaringen <strong>aan</strong>tonen dat de begeleiding en organisatievorm waarin<br />
buurtsport wordt <strong>aan</strong>geboden beïnvloedende factoren blijken te zijn in het al of <strong>niet</strong> realiseren<br />
van ‘sportexterne’ doelstellingen (verbeteren van sociale vaardigheden, morele vorming…), is<br />
er ook zo goed <strong>als</strong> geen onderzoek voorhanden welke getracht heeft om het effect van <strong>aan</strong>gepaste<br />
methodieken en organisatievormen te bestuderen.<br />
Op basis van al het voorg<strong>aan</strong>de kan men zich tenslotte de vraag stellen of buurtsport <strong>niet</strong><br />
zou kunnen beschouwd worden <strong>als</strong> een ‘voorloper’ binnen het lokaal sportbeleid. Immers, de<br />
expertise die de voorbije jaren voornamelijk experimenteel en projectmatig werd opgebouwd<br />
in de buurtsportpraktijk levert diverse elementen op die in deze context wel <strong>als</strong> vernieuwend<br />
zouden kunnen bestempeld worden. <strong>Het</strong> gaat hier dan ondermeer om de buurtgerichte <strong>aan</strong>pak,<br />
de structurele samenwerking tussen diverse actoren, een vraaggericht <strong>aan</strong>bod waarbij<br />
rekening wordt gehouden met de specifi eke kenmerken van het doelpubliek, een duidelijke<br />
diversiteit in organisatievormen, het hanteren van een breder sportbegrip, <strong>als</strong>ook het creatief<br />
gebruik maken van infrastructurele voorzieningen. <strong>Het</strong> zijn dit soort vragen welke wellicht<br />
meer duidelijkheid kunnen brengen over de betekenis <strong>als</strong>ook de toekomst van buurtsport.
Referenties<br />
BUURTSPORT<br />
De Knop, P., Theeboom, M. & Elling, A. (1999). Sociale integratie in het sportbeleid in Vl<strong>aan</strong>deren. In P.<br />
Allegaert, & B. Van Bouchaute (red. ). Veer10Acht10. De leefwereld van jongeren, (pp. 258-266). Leuven:<br />
Garant.<br />
De Maesschalck, P. (2004). Buurtsportmemorandum 2004. Sint-Niklaas: ISB – Buurt<strong>Sport</strong> Vl<strong>aan</strong>deren.<br />
De Pauw, E. (2002). Sociale cohesie Peterbos ‘Cite heureuse’ of ‘giftige paddestoel’. Opbouwwerk RISO<br />
Brussel, 74(18), 10-16.<br />
Europese Commissie (2002). Een nieuwe stimulans voor jongeren in Europa. Witboek. Brussel: Directoraat-generaal<br />
Onderwijs en Cultuur.<br />
Kliksons (2005). 35. 542 tieners over vrijetijd, buurt, jeugdwerk, informatie, inspraak en mobiliteit.<br />
Brussel: Kliksons.<br />
Lambrechts, M. (1989), Gemeentelijke <strong>Sport</strong>promotie. <strong>Sport</strong>gids, A. III. 8.<br />
Lucassen, J., Nielander, D. & van Sterkenburg, J. (2004). Weer meedoen door sport en bewegen <strong>als</strong> vorm van<br />
sociale activering. ‘s-Hertogenbosch: Landelijk Centrum Opbouwwerk, W. J. H. Mulier Instituut.<br />
Meerbergen, A. & Van Hootegem, H. (1997). Gelijke kansen voor meisjes. Aan<strong>zet</strong> tot een gelijke kansenbeleid<br />
voor maatschappelijk achtergestelde meisjes in Vl<strong>aan</strong>deren en Brussel. Borgerhout: Uit de Marge.<br />
Melis, B. (1994). Jongeren in de stad. Onderzoek naar vrijetijd en confl ict. Leuven: Onderzoeksgroep Jeugdcriminologie.<br />
NISB (2000). Brochure over sportbuurtwerk. Bennekom: NISB.<br />
Theeboom, M. & De Knop, P. (2002). Sociale bewegingsagogiek: een kijk op de theorie en de praktijk. In<br />
W. Elias & T. Vanwing (red. ). Vizier op agogiek, (pp. 88-112). Leuven: Uitgeverij Garant.<br />
Theeboom, M., Van den Bergh, K., Daniëls, S. & Van Riet, I. (2005). Een verkennend onderzoek naar buurtsport<br />
in Vl<strong>aan</strong>deren. Onderzoeksrapport. Brussel: VUB.<br />
Van Gils, J. (2001). Buurtsport in een breder maatschappelijk kader. Vlaams Tijdschrift voor <strong>Sport</strong>beheer,<br />
165, 63.<br />
87
DEEL 5<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
© OPEN HUIS – ELKE VANDERMEERSCHE
DEEL 5<br />
INTRO<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
PRAKTIJKVOORBEELDEN<br />
In de vorige uitgave van ‘<strong>Het</strong> <strong>OCMW</strong> <strong>aan</strong> <strong>zet</strong>’ konden we al lezen tot welke inspirerende en<br />
boeiende projecten de maatregel heeft geleid. Toch lag daar de nadruk vooral op de culturele<br />
en artistieke projecten.<br />
Vandaar dat we hier 3 sportprojecten, elk vanuit een andere inv<strong>als</strong>hoek, extra in de kijker willen<br />
stellen. Wij hopen dat ze <strong>aan</strong>stekelijk werken voor anderen.<br />
Wij kijken de toekomst alvast hoopvol tegemoet. De <strong>OCMW</strong>-maatregel, het lokaal sportbeleid,<br />
het lokaal sociaal beleid, allen bieden zij kansen <strong>aan</strong> de lokale besturen om werk te maken<br />
van de (sport)participatie van de meest kwetsbaren in onze samenleving. <strong>Het</strong> is dan ook <strong>aan</strong><br />
de lokale beleidsmakers en -uitvoerders om deze kansen met beide handen te grijpen!<br />
91
92<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
1. <strong>Sport</strong> voor allen: een recht?<br />
Open Huis, Antwerpen<br />
OORSPRONG<br />
Open Huis is <strong>als</strong> vereniging waar armen het woord nemen actief in het bekampen van uitsluiting.<br />
Via projecten wil Open Huis een bijdrage leveren <strong>aan</strong> de structurele armoedebestrijding.<br />
Dit <strong>niet</strong> voor, maar samen met de mensen die in armoede leven zelf, en tevens gericht op het<br />
opbouwen van expertise vanuit de praktijk. Sinds enkele jaren schenkt Open Huis bijzondere<br />
<strong>aan</strong>dacht <strong>aan</strong> de uitsluiting die hun mensen ondervinden op het gebied van sport en cultuur.<br />
DOELSTELLINGEN<br />
Mensen in armoede effectief tot sporten brengen, is uiteraard de hoofddoelstelling. Maar diverse<br />
doelstellingen, intrinsiek <strong>aan</strong> de sportbeoefening zelf, worden eveneens beoogd: opbouwen<br />
van weerbaarheid, omg<strong>aan</strong> met stress, omg<strong>aan</strong> met verlies, erkennen van eigen vaardigheden,<br />
<strong>aan</strong>vaarden van eigen beperkingen, fysieke en mentale gezondheid.<br />
Daarnaast wil Open Huis ook haar expertise <strong>aan</strong>wenden om beleidsbeïnvloedend te werken,<br />
opdat het sportbeleid beter afgestemd zou worden op mensen in armoede, en tracht Open<br />
Huis bruggen te bouwen tussen het beleid, de armoedewereld en de sportsector.<br />
DOELGROEP<br />
De doelgroep bestaat vooral uit mensen die in armoede leven, zowel mannen, vrouwen <strong>als</strong><br />
kinderen.<br />
PARTNERS<br />
Open Huis werkt voornamelijk samen met Buurtsport Antwerpen.<br />
UITVOERING<br />
• Open Huis vertrekt zowel vanuit de individuele vragen van mensen <strong>als</strong> vanuit de collectieve<br />
belangen. Een rode draad doorheen het project is enerzijds het ontdekken en weg werken<br />
van diverse drempels. Anderzijds wil men deze drempels ook signaleren <strong>aan</strong> betrokken<br />
actoren en adviezen daaromtrent formuleren.<br />
• De leden van Open Huis probeert men zoveel te mogelijk te informeren, onder andere<br />
over de best<strong>aan</strong>de kortingssystemen en diverse projecten.<br />
• Daarnaast blijft de actieve toeleiding een noodzakelijke voorwaarde om te sporten maar<br />
ook om diverse sportevenementen bij te wonen. Op het m<strong>aan</strong>delijks overleg worden de<br />
sportactiviteiten besproken en gepland. Vaak komt ook een medewerker van Buurtsport<br />
het <strong>aan</strong>bod toelichten.<br />
• De sportwerking van Open Huis steunt op drie pijlers:
PRAKTIJKVOORBEELDEN<br />
o actief sporten: men kan wekelijks en/of m<strong>aan</strong>delijks deelnemen <strong>aan</strong> diverse sporten zo<strong>als</strong><br />
netbal, wandelen, lopen, fi etsen, kegelen en zwemmen. Vaak wordt er ook van andere<br />
sporten geproefd.<br />
o sport meebeleven: ‘we zijn ook <strong>als</strong> supporters fi er op prestaties van andere mensen van<br />
Open Huis. Supporteren en op deze manier deel uitmaken van een groep is voor ons<br />
belangrijk’ (Open Huis, oktober 2005). Tal van sportevenementen zo<strong>als</strong> de Scheldeprijs,<br />
de Antwerp Ten Miles, ed werden in groep bezocht.<br />
o refl ectie rond sport en de armoedeproblematiek: de werkgroep ‘VerZet-Je’ is <strong>als</strong> het<br />
ware de actie- en denktank van Open Huis. De sportactiviteiten en hun drempels worden<br />
hier besproken. Er wordt ook getracht om oplossingen te zoeken en adviezen <strong>aan</strong> de<br />
betrokkenen te formuleren. Een telkens terugkerend pijnpunt is de noodzaak <strong>aan</strong> deskundige<br />
begeleiding. <strong>Het</strong> begeleiden van mensen in armoede bij sport vereist meer dan een<br />
op sportvlak professionele <strong>aan</strong>pak. Mensen in armoede zijn vaak meervoudig gekwetst,<br />
en daardoor ook extra kwetsbaar, zowel op mentaal <strong>als</strong> op fysiek vlak.<br />
RESULTATEN<br />
<strong>Sport</strong> is <strong>niet</strong> meer weg te denken uit Open Huis, en dus ook <strong>niet</strong> meer uit het leven van hun<br />
mensen. De leden van de vereniging sporten nog steeds op regelmatige basis en het enthousiasme<br />
blijft even groot.<br />
Hoewel het moeilijk te meten valt, getuigen verschillende leden dat het sporten hen ook<br />
enorm heeft gesterkt in het dagelijkse leven.<br />
STERKE PUNTEN<br />
• <strong>Het</strong> sportproject is een essentieel onderdeel binnen de werking van Open Huis.<br />
• Open Huis hecht veel belang <strong>aan</strong> de actieve toeleiding, wat <strong>als</strong> een noodzakelijke voorwaarde<br />
voor (sport)participatie wordt ervaren. Met deze <strong>aan</strong>pak zijn zij er in geslaagd om<br />
een groep mensen die weinig of <strong>niet</strong> toekwam <strong>aan</strong> bewegen, tot actief en duurzaam sporten<br />
<strong>aan</strong> te <strong>zet</strong>ten.<br />
• De drempels worden vanuit de eigen ervaringen en praktijken onder de <strong>aan</strong>dacht gebracht.<br />
MEER INFO<br />
Open Huis<br />
Contactpersoon: Filip Vanderbeek<br />
Open. huis@cawdeterp. be<br />
www. pscantwerpen. be<br />
93
94<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
2. Lokale sportantenne<br />
Genk, Opglabbeek, As en Zutendaal<br />
OORSPRONG<br />
Uit een eerdere evaluatie van Kunst en Democratie bleek dat veel middelen voor de bevordering<br />
van de sociale, culturele en sportieve participatie veelal naar het culturele luik gingen<br />
en slechts in mindere mate naar de sport. Daarom heeft het kabinet van Maatschappelijke Integratie<br />
het Vlaams Instituut voor <strong>Sport</strong>beheer en Recreatiebeleid (ISB) de opdracht gegeven<br />
om zowel de <strong>OCMW</strong>’s <strong>als</strong> de gemeentelijke sportdiensten te informeren, sensibiliseren en<br />
motiveren om deze subsidie op een meer gediversifi eerde wijze <strong>aan</strong> te wenden.<br />
Om <strong>aan</strong> deze doelstellingen gestalte te kunnen geven, werd een pilootproject ‘maatschappelijke<br />
integratie door sport’ gelanceerd om in Vl<strong>aan</strong>deren 4 regionale samenwerkingsverbanden<br />
(lokale sportantennes) tussen <strong>OCMW</strong>’s en sportdiensten op te starten. Deze lokale antennes<br />
kwamen tot stand in de regio’s Kortrijk, Turnhout en Genk en in de stad Antwerpen.<br />
DOELSTELLINGEN<br />
Met de lokale sportantenne willen de betrokken <strong>OCMW</strong>’s van Genk, As, Opglabbeek en<br />
Zutendaal en sportdiensten van deze gemeenten, de toeleiding van <strong>OCMW</strong>-cliënten naar de<br />
best<strong>aan</strong>de sportinitiatieven verbeteren en de sportparticipatie verhogen.<br />
DOELGROEP<br />
De cliënten van de 4 <strong>OCMW</strong>’s en de cliënten van de <strong>partner</strong>organisaties die werken met de<br />
doelgroep kansarmen.<br />
PARTNERS<br />
De <strong>OCMW</strong>’s en de sportdiensten van de stad Genk en de gemeenten Opglabbeek, As en<br />
Zutendaal.<br />
UITVOERING<br />
• In de lokale sportantenne werd gewerkt met een stuurgroep en een werkgroep ‘sociale<br />
diensten en sportdiensten’. De stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de betrokken<br />
<strong>partner</strong>s en staat in voor de begeleiding en sturing van de lokale sportantenne. De<br />
werkgroep is actief rond de concrete uitwerking van de acties.<br />
• De lokale sportantenne concentreerde zich voornamelijk op drie pistes: maken van een<br />
inventaris van het sport<strong>aan</strong>bod, sensibiliseren en motiveren van cliënten tot actieve sportbeoefening<br />
via de individuele hulpverlening, en het organiseren van een enquête bij de<br />
<strong>OCMW</strong>-cliënten.<br />
• Door de inventaris heeft men een zicht gekregen op het totaal <strong>aan</strong>bod van de sportmogelijkheden<br />
in de regio. Resultaat daarvan is dat de sociale diensten over een verzameling van<br />
informatie rond sportinitiatieven beschikken die ze op hun beurt kunnen doorgeven <strong>aan</strong> de
PRAKTIJKVOORBEELDEN<br />
cliënten. Dit betekent dat de sociale diensten een meer gerichte toeleiding kunnen <strong>aan</strong>bieden.<br />
• De bevraging van de <strong>OCMW</strong>-cliënten had de bedoeling om enerzijds een zicht te krijgen<br />
op de sportparticipatie van deze mensen en anderzijds om te peilen naar hun wensen en<br />
behoeften op het vlak van sport. De verwerking van deze gegevens leidde tot interessante<br />
en verrassende resultaten.<br />
• Daarnaast werden door de betrokken sociale diensten een <strong>aan</strong>tal momenten georganiseerd<br />
waarbij er veel <strong>aan</strong>dacht ging naar ervaringsuitwisseling.<br />
RESULTATEN<br />
De grensoverschrijdende <strong>aan</strong>pak werd door alle betrokkenen <strong>als</strong> positief ervaren. Uit ondermeer<br />
de resultaten van de enquête blijkt dat er nog heel wat potentieel is bij de mensen<br />
die <strong>niet</strong> sporten, maar die dit wel willen. De stuurgroep oordeelde dan ook dat het zeker de<br />
moeite loont om verder te investeren in deze lokale antenne en de drempels tot sportparticipatie<br />
verder weg te werken.<br />
STERKE PUNTEN<br />
• De basis werd gelegd voor een goede samenwerking tussen de <strong>OCMW</strong>’s en de sportdiensten.<br />
• De lokale sportantenne zorgde voor een permanente informatiedoorstroming tussen enerzijds<br />
de sportdiensten en de sociale diensten en anderzijds tussen de sociale diensten onderling.<br />
• De resultaten van de enquête leverden heel wat materiaal op om verdere gerichte acties te<br />
ontwikkelen.<br />
MEER INFO<br />
<strong>OCMW</strong> Genk<br />
Contactpersoon: Loes Vandeweerd<br />
loes. vandeweerd@ocmwgenk. be<br />
95
96<br />
HET <strong>OCMW</strong> AAN ZET! SPORT ALS NIET ALLEDAAGSE PARTNER<br />
3. <strong>Het</strong> dienstencentrum beweegt<br />
Antwerpen<br />
OORSPRONG<br />
Drie jaar geleden begonnen het dienstencentrum Olijftak en AGPA (Antwerps Platform Generatiearmen)<br />
met lessen Tai Chi. <strong>Het</strong> was de bedoeling om een activiteit te ontwikkelen die<br />
een laagdrempelige toegang gaf <strong>aan</strong> het dienstencentrum en haar werking voor mensen uit de<br />
verschillende kansengroepen in de wijk. Later werd ook Buurtsport Antwerpen betrokken bij<br />
de toeleiding en de ondersteuning van de activiteiten.<br />
DOELSTELLINGEN<br />
De Tai Chi lessen hadden <strong>als</strong> doel werken <strong>aan</strong> betere gezondheid en levenshouding, kennismaking<br />
met het dienstencentrum en met elkaar, en bevorderen van het groepsgevoel.<br />
DOELGROEP<br />
Met deze activiteit wil men een breed publiek uit de kansengroepen in de wijk (De Coninckplein)<br />
<strong>aan</strong>spreken. Dit zijn voornamelijk senioren uit het dienstencentrum maar ook<br />
buurtbewoners, allochtonen, deelnemers uit diverse armoedeprojecten en klanten vanuit de<br />
psychische hulpverlening.<br />
PARTNERS<br />
<strong>OCMW</strong> Antwerpen (dienstencentrum Olijftak en de cel Culturele en Maatschappelijke Ontplooiing),<br />
APGA, Buurtsport Antwerpen (tot 2005) en de lesgever.<br />
UITVOERING<br />
• Er werd een lesgever <strong>aan</strong>getrokken die ervaring had met het werken met moeilijkere doelgroepen.<br />
• Momenteel zijn er 2 groepen (beginners en gevorderden) die wekelijks een uurtje sporten.<br />
• Er wordt een inkomprijs van 50 cent per les gevraagd. Met dit budget worden op het einde<br />
van elk lesjaar de Chinese hapjes voor een afsluitfeestje bekostigd.<br />
• Ook begeleiders vanuit de armoedewerking of drugswerking kunnen samen met hun cliënt<br />
deelnemen.<br />
• De groepen nemen ook deel <strong>aan</strong> de Internationale Tai Chi dag.<br />
RESULTATEN<br />
Dit heeft er toe geleid dat de Antwerpse dienstencentra, in samenwerking met diverse <strong>partner</strong>s,<br />
hun deuren open<strong>zet</strong>ten voor heel wat sportieve en culturele activiteiten (vb Train de<br />
trainer en dans! i.s.m. Vormingplus Antwerpen).
PRAKTIJKVOORBEELDEN<br />
STERKE PUNTEN<br />
• Iedereen, zonder onderscheid van leeftijd, situatie of cultuur, kan <strong>aan</strong> een democratische<br />
prijs in een veilige omgeving deelnemen <strong>aan</strong> deze rustgevende levenshouding en bewegingsleer<br />
van Tai Chi.<br />
• De samenwerking met APGA maakt dat er een zeer diverse toeleiding is en een breed<br />
netwerk wordt <strong>aan</strong>gesproken.<br />
• Ook voor andere toeleiders, zo<strong>als</strong> begeleiders van psychiatrische patiënten, vormt dit een<br />
goed <strong>aan</strong>bod.<br />
MEER INFO<br />
<strong>OCMW</strong> Antwerpen, dienstencentrum Olijftak<br />
Contactpersoon: Peter Leysen<br />
Peter. leysen@ocmw. antwerpen. be<br />
97
Biografi e van de auteurs<br />
Pascal De Maesschalck<br />
Pascal De Maesschalck, geboren te Lokeren<br />
op 24 februari 1973, is sinds 2001 vanuit het<br />
Vlaams Instituut voor <strong>Sport</strong>beheer en Recreatiebeleid<br />
(ISB) coördinator van de campagne<br />
Buurtsport, een initiatief van de Vlaamse<br />
Overheid. Zijn belangrijkste drijfveer is om<br />
jonge mensen <strong>aan</strong> het bewegen en het sporten<br />
te krijgen. Hij volgde trainerscursussen<br />
bij de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond<br />
en is sinds 1999 actief <strong>als</strong> jeugdtrainer bij<br />
Germinal Beerschot waar hij de 15-jarigen<br />
coacht.<br />
Hilde Plas<br />
Hilde Plas (1956) is opgeleid <strong>als</strong> sociale pedagoge<br />
(KULeuven). Sindsdien heeft zij een<br />
ruime ervaring in de sociaal-culturele sector.<br />
Reeds 15 jaar is zij <strong>als</strong> beleidsdeskundige<br />
werkzaam voor de diverse sectoren in het<br />
vrijetijdsbeleid (cultuur, sport, jeugd, erfgoed),<br />
sedert 2001 oefent zij deze functie uit bij de<br />
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten<br />
(VVSG).<br />
Marleen Platteau<br />
Marleen Platteau (1958), opgeleid <strong>als</strong> psychologisch<br />
assistente, is sinds 2002 cultuurbeleidscoördinator<br />
van Ternat. Daarvoor was<br />
zij 12 jaar actief <strong>als</strong> directeur van het cultuurcentrum<br />
De Ploter. Daarnaast is zij ook<br />
voorzitter van Vorming plus Halle-Vilvoorde<br />
(Arch’educ vzw) en van de Raad voor Volksontwikkeling<br />
en Cultuurspreiding.<br />
Peter Sels<br />
Peter Sels, geboren te Lier op 5 september<br />
1972, is licentiaat in de sociaal en culturele<br />
agogiek en kandidaat in de sociale en poli-<br />
PRAKTIJKVOORBEELDEN<br />
tieke wetenschappen (VUB). Hij was onder<br />
andere actief in de sector van vormingswerk<br />
en volwassenenonderwijs, werkte <strong>als</strong> jeugdprogrammator<br />
en stafmedewerker evaluatie<br />
bij de stad Antwerpen en is sinds 2004<br />
stafmedewerker Lokaal Sociaal Beleid bij de<br />
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten<br />
(VVSG).<br />
Jeroen Scheerder<br />
Jeroen Scheerder is universitair docent <strong>aan</strong><br />
de Faculteit Bewegings- & Revalidatiewetenschappen<br />
van de KULeuven, gastprofessor<br />
<strong>aan</strong> de Faculteit Politieke & Sociale Wetenschappen<br />
van de UGent en gastdocent in de<br />
Academie voor <strong>Sport</strong>, Beleid & Management<br />
(Arko <strong>Sport</strong>s Media). Zijn onderzoeksinteresse<br />
gaat uit naar sportparticipatiepatronen<br />
bij individuen en organisaties, het consumptiegedrag<br />
inzake sport en fysieke activiteit<br />
en de rol hierin vanwege publieke en private<br />
instanties.<br />
Marc Theeboom<br />
Marc Theeboom, geboren te Berchem op<br />
22 juni 1960, is verbonden <strong>als</strong> hoofddocent<br />
<strong>aan</strong> de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en<br />
Kinesitherapie en de Faculteit Psychologie<br />
en Educatiewetenschappen van de Vrije<br />
Universiteit Brussel. Hij behaalde een doctoraat<br />
in de Lichamelijke Opvoeding en een<br />
licentiaatsdiploma in de Vrijetijdsagogiek<br />
eveneens <strong>aan</strong> de Vrije Universiteit Brussel.<br />
Zijn onderzoeksinteresse gaat uit naar<br />
agogische en beleidsmatige aspecten van<br />
(jeugd)sport in het algemeen en maatschappelijk<br />
kwetsbare jongeren, vechtsporten, lichamelijke<br />
opvoeding en sport op school in<br />
het bijzonder.<br />
99
Nota’s
Nota’s
Nota’s