270 DE VRIJDAGAVOND
VEILIG (Vervolg) Jacob werd zwakker. En het gezicht van den dokter werd onverholener ernstig. En Jacob voelde zelf heel goed, dat het niet lang meer zou duren. En toen werd de zorg al sterker en sterker voor zijn Ester, en voor hun kinderen, Jozef en Lea; hoe zouden die zich kunnen redden ? had-ie die achthonderd gulden maar terug! Hij had toch de schuldbekentenis! Jawel! Maar het jaar was nog niet om. En als hij er dan eens niet meer was —• dan liep het mis! Daar kende hij Sams ruwheid voor en Esters schuchterheid! Dan zouden de achthonderd gulden verloren zijn. En hij dacht en dacht! Wat zou hij doen? Naar den „meester" gaan en hem alles vertellen en hem de schuldbekentenis toevertrouwen! Dat zou gaan! Maar neen! dat zou niet gaan. De „meester" was al een oude man, die met flink meer was, noch van lichaam noch van geest. Een geschiedenis, zooals Jacob voorzag, dat den man zou overkomen, zou hem zeker heel erg aanpakken. Het was al een oud man, die bovendien — naar men zei de —• een kwaal had neen! dat ging niet. Hij kan wat anders doen: naar de Parnoosiem gaan en hun de schuldbekentenis toevertrouwen. Maar — — dat was ook niets! Twee van de drie waren goeie, brave menschen, die de zaken van de Kille best behartigden ; maar die voor zoo iets nu eenmaal niet geschikt waren, zoo iets niet durfden aanpakken. En de derde was ongelukkigerwijs iemand, die zelf een oneerlijkheidsvlek op zijn leven had ; naar men zeide, tenminste! hij was Parnes en bleef het en niemand kwam daartegen op, omdat niemand het rechte van de zaak wist en men den man niet openlijk beschaamd wilde maken. Hij deed zijn Parnas-plicht goed ; dus men zweeg. Maar juist bij hèm kon Jacob Sanders het allerminst met zijn belangen komen ! Wat dan ? wat dan ? Hij kan naar'een notaris gaan — maar dat wilde hij ook niet. Een zaak tegen zijn eigen broer! Bovendien zou 't een chillelhasjem zijn. Dan moest hij de schuldbekentenis laten registreeren — en zou dat gaan met een verklaring, die op zoo'n vodje papier was geschreven ? Och, dat zou allemaal narigheid geven van verklaringen, waar hij Sam misschien nog eens bij zou moeten halen en waar dan een heele boel misère van kwam — neen ! dat ook niet. Maar wat dan ? En hij peinsde peinsde . En intusschen werd hij steeds zwakker! II. Op een Sabbosmiddag was Jacob Sanders gestorven. Hij had den dag zelf nog langzaam door de kamers gewandeld ; en voelde zich na den middag doodop. Zijn Ester had, toen zij hem al meer en meer öp zag raken en zijn gezicht al bleeker zag worden, een gevoel van doodelijken angst gekregen. Ze had haar jongen de Parnoosiem laten roepen ; en deze waren niet meer weggegaan. En langzaam, heel langzaam was Jaoob Sanders ingeslapen. Nog een paar malen had hij, roerloos liggende, zijn vrouw en zijn kinderen beurtelings aangekeken en toegeglimlacht — zijn ademhaling was langzamerhand zachter en minder geworden — en ten slotte stond het geheel stil! Ester was bij het bed in elkaar gezakt; en de twee kinderen, Jozef en Lea, stonden stil te huilen. Het duurde lang voor Ester zich weer ' „goed korf houden", zooals we het noemen. Ze zat weer op haar stoel. Maar ze staarde wezenloos voor zich uit en al, wat er rondom gebeurde, ging langs haar heen. Alles had zijn gewoon verloop. En er gebeurde voorloopig niets bijzonders. Sam had z'n wensch te kennen gegeven, bij Ester „Sjiwwe te zitten". Ester had er geen bezwaar tegen. En als ze het wel had gehad, zou ze toch niet hebben durven weigeren. En zoo kwam Sam dadelijk na de „lewaje" mee naar het huisje van Ester en zette zich bij haar en haar beide kinderen op den grond. Een van de buurvrouwen hield hun gezelschap ; deed in het huishouden, wat het allernoodigste was, en zat bij hen, als er geen menachammiem waren. Maar 's avonds moest ze natuurlijk naar haar eigen gezin en dan waren ze alleen. Den tweeden dag van de Sjiwwo, toen de buurvrouw weg was, bleef Sam nog. Hij stond eens op en ging weer zitten. En hij stond weer op en stapte langzaam naar het kleine schrijftafeltje in den hoek bij het raam en maakte resoluut de laden open. Ester had een gevoel van verzet. Maar ze durfde niets zeggen. Haar gewone schuchterheid belette haar weer, te doen of te zeggen, wat ze eigenlijk voelde, dat noodig was! En de kinderen — die durfden zeker niets te doen; als moeder zoo stil bleef zitten! Sam maakte de laden open ; en keek er eens inï Toen schoof hij ze weer dicht. Hij wandelde een beetje door de kamer heen en kwam weer bij het schrijftafeltje terug. Hij maakte weer een der laden open en nam er de papieren uit, die er in lagen. Hij bladerde ze door en keek ze aandachtig aan. Toen de volgende lade. En toen de anderen. Gedurende de heele „Sjiwwo" handelde hij als een uitterst vroom, godsdienstig man. Hij keek wrevelig op z'n horloge als er tegen den tijd van Mincho-„ooren" nog geen Minjan was; hij pruttelde dan zoo iets van „te laat ooren". Hij lette er angstvallig op, dat de ruim twaalfjarige Jozef het Kaddisj goed zeide en elk woord duidelijk uitsprak. Hij liet zich precies door den ouden onderwijzer inlichten over alle mogelijke voorschriften betreffende het Aweiloes. Hij had ook met Jozef over zijn ,, Barmitswo" gesproken. Over een maand of vier zou Jozef Bar-miitswo worden. Er werd over geredeneerd, of Jozef zou „laaienen" of niet. Er werd gesproken over zijn Tallies, dat hij zou krijgen; over zijn Tefillien; over een stel Choemosjiem. En er werd uitgemaakt, dat hij het Tallies en de Tefilien en de Choemosjiem van zijn vader zou krijgen. Sam interesseerde zich met meer dan gewone vroomheid voor dit alles. Hij keek de Choemosjiem na. Hij spreidde het Tallies uit en vouwde het weer op. Hij haalde de Tefillien uit het Tefillienzakje en bekeek ze; toen stak hij zijn hand weer in het zakje en haalde er wat uit. „Kijk, je man oolewe sjolem heeft er toch „goed voor gezorgd. Hij heeft hier een „papiertje in gelegd, waar-ie op geschreden heeft: „eerst laten nazien!" Denk „er vooral aan! Hij heeft zeker geweten, , ,dat ze posel waren! Hij heeft'' — en Sam draaide een der Tefillien om, waar het naaisel wat los zat — „misschien zelf „geprobeerd ze na te zien — nou ja! dat „moetynatuurlijk een Soufer doen! Denk „er vooral aan! anders legt Jozef nog „posele Tefillien aan!" en hij deed ze weer in het zakje, schoof het papiertje er weer in en legde ze weg; zonder er- op gelet te hebben, dat Ester hem daarbij nadenkend had aangekeken, alsof ze over iets dacht, dat ze maar niet begreep. Maar Sam kwam iederen keer weer naar •den schrijftafel. Hij had alle laden al opengehad en alle papieren doorgekeken. Hij had in alle schrijfboeken gebladerd. Ester kon niet zeggen, dat hij alles wilde weten.