06.07.2015 Views

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

BIAXiaal<br />

435<br />

Macrobotanisch onderzoek op de locatie<br />

Vergulde Hand-West in Vlaardingen<br />

(Bronstijd-Middeleeuwen)<br />

H. van Haaster<br />

Y. Eijskoot<br />

December 2009<br />

BIAX<br />

C o n s u l t<br />

Onderzoeks- en Adviesbureau<br />

voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie


Colofon<br />

Titel:<br />

BIAXiaal 435<br />

Macrobotanisch onderzoek op de locatie Vergulde Hand-West in Vlaardingen (Bronstijd-<br />

Middeleeuwen)<br />

Auteurs:<br />

H. van Haaster & Y. Eijskoot<br />

Opdrachtgever:<br />

Gemeente Vlaardingen (VLAK)<br />

ISSN: 1568-2285<br />

©BIAX <strong>Consult</strong>, Zaandam, 2009<br />

Correspondentie adres:<br />

BIAX <strong>Consult</strong><br />

Hogendijk 134<br />

1506 AL Zaandam<br />

tel: 075 – 61 61 010<br />

fax: 075 – 61 49 980<br />

e-mail: BIAX@BIAX.nl


Inhoudsopgave<br />

1. Inleiding 1<br />

2. Onderzoekskader en hoofdvraagstellingen 1<br />

3. Onderzoeksmethode en analysetechniek 1<br />

3.1 Toelichting bij de determinatie van enkele soorten 2<br />

3.1.1 Valse voszegge (Carex otrubae) 2<br />

3.1.2 Zompzegge (Carex curta) 2<br />

3.1.3 Plat beemdgras/schaduwgras (Poa compressa/nemoralis) 3<br />

3.1.4 Knikkend of eenbloemig parelgras (Melica nutans/uniflora)? 4<br />

3.1.5 Groot heksenkruid (Circaea lutetiana) 4<br />

4. Landschap en bewoning 5<br />

4.1 Midden-Bronstijd B 5<br />

4.2 Vroege IJzertijd 5<br />

4.3 Midden- en Late IJzertijd 6<br />

4.4 Late IJzertijd en Romeinse tijd 7<br />

4.5 Vroege Middeleeuwen 8<br />

5. Contextbeschrijving en deelvraagstellingen 9<br />

5.1 Midden-Bronstijd B 10<br />

5.1.1 Contextbeschrijvingen Midden-Bronstijd B 10<br />

5.1.2 Vraagstellingen Midden-Bronstijd 10<br />

5.2 Vroege IJzertijd 11<br />

5.2.1 Contextbeschrijvingen Vroege IJzertijd 11<br />

5.2.2 Vraagstellingen Vroege IJzertijd 12<br />

5.3 Midden- en Late IJzertijd 12<br />

5.3.1 Contextbeschrijvingen Midden- en Late IJzertijd 12<br />

5.3.2 Vraagstellingen Midden- en Late IJzertijd 16<br />

5.4 Late IJzertijd en Romeinse tijd 17<br />

5.4.1 Contextbeschrijvingen Late IJzertijd en Romeinse tijd 18<br />

5.4.2 Vraagstellingen Late IJzertijd en Romeinse tijd 20<br />

5.5 Vroege Middeleeuwen 20<br />

5.5.1 Contextbeschrijvingen Vroege Middeleeuwen 21<br />

5.5.2 De vraagstellingen bij de monsters uit de Vroege Middeleeuwen 21<br />

6. Resultaten en discussie 21<br />

6.1 Midden-Bronstijd B 22<br />

6.2 Vroege IJzertijd 23<br />

6.3 Midden- en Late IJzertijd 24<br />

6.3.1 De woonstalhuizen 25<br />

6.3.2 De spieker 32<br />

6.3.3 De schuur 33<br />

6.3.4 De paden 33<br />

6.3.5 Grondbewerking 34<br />

6.4 Late IJzertijd en Romeinse tijd 36<br />

6.5 Vroege Middeleeuwen 39<br />

7. Conclusies 40<br />

7.1 Midden-Bronstijd B 40<br />

7.2 Vroege IJzertijd 40<br />

7.3 Midden- en Late IJzertijd 41<br />

7.4 Late IJzertijd/Romeinse tijd 43<br />

7.5 Vroege Middeleeuwen 44<br />

8. Literatuur 45


BIAXiaal 435 1<br />

1. Inleiding<br />

Het voorliggende macrobotanische onderzoek is onderdeel van het project Vergulde<br />

Hand-West (VLAK-code 07.077) van het Vlaardings Archeologische Kantoor (VLAK).<br />

Dit archeologische onderzoeksproject wordt uitgevoerd naar aanleiding van de<br />

uitbreiding van het industrieterrein De Vergulde Hand. De Vergulde Hand-West is een<br />

ongeveer 25 ha groot weidegebied en ligt in de Aalkeet-Binnenpolder van Vlaardingen-<br />

West. Ter plaatse ligt het terrein tussen de Maassluissedijk, het industrieterrein de<br />

Vergulde Hand en de spoorlijn van Rotterdam naar Hoek van Holland. 1<br />

Het veldonderzoek van het project Vergulde Hand is uitgevoerd in de zomer van 2005<br />

(6 juni – 20 oktober 2005) en bestond uit tien deelprojecten, waarin nederzettingsresten<br />

en andere sporen van menselijke aanwezigheid uit de Midden-Bronstijd, Vroege,<br />

Midden- en Late IJzertijd, de Romeinse tijd en de Volle Middeleeuwen (10e en 11e eeuw<br />

n.Chr.), evenals een boomstamkano uit de Vroege IJzertijd zijn onderzocht. De<br />

landschappelijke informatie die is vergaard gaat echter terug tot het Neolithicum.<br />

2. Onderzoekskader en hoofdvraagstellingen<br />

Het project Vergulde Hand-West heeft als hoofddoelstelling onderzoek naar langetermijnontwikkelingen<br />

in bewoning en landgebruik van de Midden-Bronstijd tot de 12e<br />

eeuw n.Chr. Dit thema wordt uitgewerkt binnen een, op de voor het Rijnmondgebied<br />

relevante archeologische vraagstellingen toegespitst, landschapsarcheologisch<br />

onderzoekskader, waarin verschillende vormen van archeologisch en<br />

natuurwetenschappelijk onderzoek worden toegepast. Het macrobotanisch onderzoek is<br />

een onderdeel van de archeobotanische component van dit onderzoeksprogramma. 2<br />

3. Onderzoeksmethode en analysetechniek<br />

Het macrobotanisch onderzoek is in twee fasen uitgevoerd. De eerste fase bestond uit het<br />

inventariseren van de inhoud van 361 monsters uit een groot aantal verschillende<br />

contexten. Tijdens de inventarisatie werd de conserveringstoestand, rijkdom en globale<br />

soortensamenstelling van het botanische materiaal onderzocht. Het doel van dit<br />

onderzoek was het vaststellen van de waarde van de monsters voor een eventueel<br />

gedetailleerd vervolgonderzoek in relatie tot de geformuleerde vraagstellingen. Op basis<br />

van de inventarisatieresultaten zijn in overleg met de opdrachtgever in totaal 42 monsters<br />

geselecteerd voor een volledige analyse. Selectiecriteria waren conserveringstoestand,<br />

rijkdom, soortensamenstelling, context en datering. In tabel 1 staan per hoofdperiode de<br />

aantallen geanalyseerde monsters weergegeven. Voor een gedetailleerde<br />

contextbeschrijving wordt verwezen naar paragraaf 5.<br />

Voor het onderzoek aan botanische macroresten (zaden, vruchten en andere relatief<br />

grote plantenresten) zijn de monsters eerst met water gezeefd over een set zeven met<br />

maaswijdten van 0.25, 0.5, 1 en 2 mm. Dit is gedaan om fijn (an)organisch en amorf<br />

materiaal te verwijderen en de macroresten in de monsters te verdelen in overzichtelijke<br />

fracties van ongeveer dezelfde grootte. Elke fractie is in zijn geheel onderzocht, of zolang<br />

totdat de kans op ontdekking van nieuwe soorten statistisch gezien verwaarloosbaar klein<br />

was.<br />

1 De coördinaten van de vindplaats zijn 80.450 (x); 435.450 (y).<br />

2 Eijskoot & De Ridder 2005; De Ridder, Brinkkemper & Eijskoot 2005.


BIAXiaal 435 2<br />

Tabel 1<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, aantallen macrobotanische monsters per<br />

hoofdperiode.<br />

periode<br />

aantal<br />

Midden-Bronstijd 3<br />

Vroege IJzertijd 3<br />

Midden-Late IJzertijd 23<br />

Late IJzertijd Romeinse tijd 10<br />

Vroege Middeleeuwen 3<br />

De macroresten zijn in de meeste gevallen geanalyseerd met een opvallendlichtmicroscoop<br />

met vergrotingen tot 50 maal. Vruchten van de grassenfamilie en zaden<br />

van de russenfamilie zijn onderzocht met een doorvallend-lichtmicroscoop met<br />

vergrotingen tot 400 maal.<br />

3.1 TOELICHTING BIJ DE DETERMINATIE VAN ENKELE SOORTEN<br />

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de determinatie van enkele soorten of<br />

groepen van soorten. Het gaat om soorten die nog niet vaak in Nederlandse<br />

archeologische context zijn aangetroffen, of om soorten waarvan de determinatie om<br />

bepaalde redenen vraagtekens oproept.<br />

3.1.1 Valse voszegge (Carex otrubae)<br />

Zaden (officieel: nootjes) van valse voszegge (Carex otrubae) lijken veel op die van echte<br />

voszegge (Carex vulpina). Om deze reden wordt in archeobotanisch onderzoek meestal<br />

alleen onderscheid tussen de soorten gemaakt als het urntje (officieel: perigynium) zich<br />

nog om het zaad bevindt. In gevallen waarin alleen de zaden worden aangetroffen,<br />

worden deze meestal benoemd als Carex otrubae/vulpina.<br />

In het materiaal van de Vergulde Hand-West zijn echter vaak zaden (zonder urntjes)<br />

gevonden die meer lijken op de zaden van Carex otrubae dan op de zaden van Carex<br />

vulpina die zich in de recente vergelijkingscollectie van BIAX <strong>Consult</strong> bevinden. De als<br />

Carex otrubae gedetermineerde zaden uit de Vergulde Hand-West zijn steeds langer dan<br />

2.0 mm (vaak tussen 2,2 en 2,5 mm). In dit opzicht hebben zij dezelfde grootte als de<br />

Carex otrubae zaden in de vergelijkingscollectie. De zaden van Carex vulpina in de<br />

vergelijkingscollectie zijn in bijna in alle gevallen kleiner dan 2,0 mm; meestal ligt de<br />

grootte tussen 1,8 en 1,9 mm.<br />

Ook de vorm van de stipe (‘steeltje’ onderaan het zaad) van de twee soorten verschilt.<br />

De stipe van Carex otrubae is duidelijk geprononceerder (meer uit het zaad stekend) dan<br />

die van Carex vulpina.<br />

3.1.2 Zompzegge (Carex curta)<br />

Zaden (nootjes) van zompzegge worden in ons land niet vaak gevonden. Tot op heden<br />

zijn slechts vondsten van zes locaties bekend. 3 Tijdens het onderzoek op de Vergulde<br />

Hand-West zijn in vier monsters zaden van zompzegge gevonden. 4<br />

Het zaad van Carex curta heeft een lengte van 1,6 mm, bij een breedte van 1,1 mm. De<br />

omtrek van het zaad is eivormig tot enigszins ruitvormig. De lumina (het centrale deel<br />

van epidermiscel van boven bezien) zijn duidelijk concaaf (hol).<br />

De zaden van zompzegge lijken veel op die van sterzegge (Carex echinata), maar<br />

kunnen daarvan wel onderscheiden worden op grond van hun omtrekvorm. De zaden van<br />

3 Fokma 1997; Gouw & Kooistra 2006; Hänninen 2004; Van Beurden et al. 2003; Van der Meer<br />

2004; Arts & Luijten 1994.<br />

4 Het gaat om de vondstnummers 7.346 (MLIJZ), 9.1584 (MLIJZ), 9.1426 (MLIJZ) en 2.036 (VME).


BIAXiaal 435 3<br />

zompzegge hebben een grotere lengte/breedte-verhouding: ze zien er slanker uit dan de<br />

zaden van sterzegge die een duidelijkere ruitvormige omtrek hebben.<br />

Figuur 1<br />

Zaad (nootje) van zompzegge (Carex curta) uit vondstnummer 2.036 (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />

3.1.3 Plat beemdgras/schaduwgras (Poa compressa/nemoralis)<br />

In de determinatieliteratuur worden de zaden (officieel: caryopsis) van plat beemdgras<br />

(Poa compressa) en schaduwgras (Poa nemoralis) onderscheiden van de zaden van<br />

veldbeemdgras (Poa pratensis) en ruw beemdgras (Poa trivialis). 5 De zaden van het Poa<br />

compressa/nemoralis-type hebben een top (apex) die vrij puntig is en een navel (hilum)<br />

die rond of bijna rond is. De zaden van het Poa pratensis/trivialis-type hebben<br />

daarentegen een naar verhouding stompe, afgeronde top en een ovale navel. 6<br />

Hoewel in het materiaal van de Vergulde Hand-West zaden zijn gevonden die duidelijk<br />

aan de criteria van het Poa compressa/nemoralis-type voldoen, is het gezien de<br />

standplaatsvoorkeur van deze soorten niet zo waarschijnlijk dat ze in de Vergulde Hand-<br />

West voorkwamen. Plat beemdgras is in onze streken vooral een gras van steenachtige<br />

plaatsen. Het staat zelfs bekend als muurbewoner. De meest natuurlijke standplaatsen zijn<br />

te vinden op de Zuidlimburgse krijthellingen. 7<br />

Schaduwgras is kenmerkend voor de schralere en lichtere plekken in loofbossen op<br />

relatief voedselrijke bodem. In Nederland is het vrij algemeen in het zuidoosten en<br />

midden, en aan de Hollandse binnenduinrand. Behalve langs bosbeken komt schaduwgras<br />

voor op kapvlakten en onder heggen. Verder kan het veel voorkomen op de wand van<br />

steengroeven en op muren. In Zuid-Limburg komt het voor langs (in) holle wegen. 8<br />

Het voorgaande in aanmerking genomen, denken we niet dat de zaden van het Poa<br />

compressa/nemoralis type ook daadwerkelijk van deze soort(en) afkomstig zijn. Mogelijk<br />

is er in werkelijkheid sprake van een grotere variatiebreedte in de belangrijkste<br />

differentiërende criteria (apex- en hilumvorm) dan in de determinatieliteratuur wordt<br />

opgegeven. 9 Dit zou dan kunnen betekenen dat de zaden van het Poa<br />

compressa/nemoralis-type afkomstig zijn van veldbeemdgras en/of ruw beemdgras. Van<br />

deze beide soorten kunnen we ons wel goed voorstellen dat ze in de gras- en rietlanden in<br />

de Vergulde Hand-West voorkwamen.<br />

5 Zaden van Poa compressa en Poa nemoralis lijken teveel op elkaar om betrouwbaar onderscheid<br />

te kunnen maken tussen deze soorten. Hetzelfde geldt voor Poa pratensis en Poa trivialis.<br />

6 Körber-Grohne 1991, 214.<br />

7 Weeda et al. 1994, 94.<br />

8 Weeda et al. 1994, 95.<br />

9 Nader onderzoek moet uitwijzen in hoeverre dit het geval is.


BIAXiaal 435 4<br />

3.1.4 Knikkend of eenbloemig parelgras (Melica nutans/uniflora)?<br />

Een bijzondere vondst zijn enkele zaden die veel lijken op de zaden van knikkend of<br />

eenbloemig parelgras (Melica nutans/uniflora). De zaden zijn gevonden in<br />

vondstnummer 9.1584 uit grondbewerking 02 (MLIJZ). Ze hebben een gemiddelde lengte<br />

van 3,2 mm en een gemiddelde breedte van 1,6 mm. De navel is mediaan gelegen en<br />

loopt door tot vlak onder de top van het zaad (zie figuur 2). De navel heeft een breedte<br />

van 57,4 µm. Op de zaadwand is geen duidelijk herkenbaar celpatroon zichtbaar. 10<br />

Figuur 2<br />

Zaad van (mogelijk) knikkend of eenbloemig parelgras (Melica nutans/uniflora) uit<br />

vondstnummer 9.1584. De top van het zaad bevindt zich op de afbeelding linksonder<br />

(© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />

Eenbloemig parelgras (Melica uniflora) groeit in oude loofbossen op kalkrijke<br />

ondergrond. Haar verspreidingsgebied valt grotendeels samen met dat van de beuk<br />

(Fagus sylvatica). In Nederland is eenbloemig parelgras alleen in Zuid-Limburg vrij<br />

gewoon. Verder groeit het op een klein aantal min of meer verspreide plaatsen in de rest<br />

van Limburg en in Gelderland, in hoofdzaak op de overgang tussen rivierdalen en<br />

heuvelgebieden. 11<br />

Knikkend parelgras (Melica nutans) heeft ongeveer dezelfde standplaatsvoorkeur<br />

(loofbossen op kalkrijke grond), maar heeft een meer continentaal verspreidingsgebied. In<br />

Nederland komt het alleen voor bij Bloemendaal. Er bestaat een sterk vermoeden dat deze<br />

planten met graszaad zijn ingevoerd. 12<br />

Gezien de standplaatsvoorkeur en het verspreidingsgebied van de beide<br />

parelgrassoorten denken we niet dat ze in de IJzertijd in de rietmoerassen of de<br />

elzenbroekbossen in de Vergulde Hand-West hebben gegroeid. Ook de oeverwallen van<br />

de Maas komen als standplaats niet in aanmerking.<br />

Dit betekent dat de zaden mogelijk van een andere grassoort afkomstig zijn. Op dit<br />

moment is echter niet duidelijk welke soort dit zou kunnen zijn.<br />

3.1.5 Groot heksenkruid (Circaea lutetiana)<br />

De vondst van groot heksenkruid is bijzonder want de zaden van deze plant zijn slechts<br />

tweemaal eerder in ons land gevonden. 13 Het in vondstnummer 01.0523 (LIJZ-ROM)<br />

gevonden zaad is formeel gesproken geen zaad maar een vruchtje dat uit twee delen<br />

bestaat. In ieder gedeelte bevindt zich één zaad. Het vruchtje is eivormig en heeft (zonder<br />

10 Zie ook Körber-Grohne 1991, 221.<br />

11 Weeda et al. 1994, 110.<br />

12 Van der Meijden 2005, 218.<br />

13 Schipluiden (Kubiak-Martens 2006) en Hardinxveld-Giessendam (Bakels et al. 2001).


BIAXiaal 435 5<br />

steel) een lengte van ca. 3 mm. De breedte is ca. 2 mm, de dikte bedraagt 1,2 mm (zonder<br />

haakjes). De vruchtwand is met haakjes bezet (figuur 3).<br />

Figuur 3 Zaad (vruchtje) van groot heksenkruid (Circaea lutetiana) uit vondstnummer 01.0523<br />

(© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />

4. Landschap en bewoning<br />

4.1 MIDDEN-BRONSTIJD B<br />

Tussen 1500-1200 v.Chr. wisselden veengroei en een overstromingsfase elkaar af in de<br />

Vergulde Hand-West. Aan het einde van een veengroeifase (Hv-5) die mogelijk in het<br />

Midden-Neolithicum is begonnen, volgt een fase van vernatting waarin klei (Kl-4) wordt<br />

afgezet. Vooral in het midden, bij de boomstamkano, en in het westen van de Vergulde<br />

Hand-West is het kleipakket van de overstromingsfase relatief dik. In het oosten, zoals in<br />

vondstzone 07, is het pakket echter slechts 10 cm dik. Dit gebied lijkt altijd een soort<br />

overgangszone van veen naar klei te zijn gebleven. Hierna gaat wederom veen (Hv-4)<br />

groeien tot aan de Vroege IJzertijd. Hoewel deze veengroeifase de gehele Late Bronstijd<br />

beslaat, ligt de oorsprong van het pakket in de Midden-Bronstijd B.<br />

De Midden-Bronstijd B kent de oudste archeologische sporen in de Vergulde Hand-<br />

West. Deze sporen bestaan uit enkele aangepunte palen in vondstzone 10 (VLAK-code<br />

07.087), die tussen 1392 en 1211 v.Chr. zijn gedateerd. Deze activiteitenfase is zeer<br />

opmerkelijk, want in de regio zijn nauwelijks aanwijzingen voor menselijke<br />

aanwezigheid uit deze tijd bekend. De opvallendste vondst betreft de skeletresten van een<br />

man uit de Midden-Bronstijd bij de Krabbeplas in Vlaardingen. Dit skelet is 14 C-<br />

gedateerd in de periode 1429-1262 v.Chr. (3080 ± 40 BP, GrN-19619 en 3060 ± 40 GrN-<br />

18960 en werd lang beschouwd als een geïsoleerde vondst. 14<br />

Het macrobotanische onderzoek moet meer kennis opleveren omtrent de menselijke<br />

activiteiten in de Midden-Bronstijd B, zowel voor als na de overstromingsfase.<br />

4.2 VROEGE IJZERTIJD<br />

De menselijke aanwezigheid in deze periode heeft, op grond van gedateerde<br />

archeologische resten, plaats gehad tussen ongeveer 750-500 v.Chr. De archeologische<br />

sporen zijn beperkt tot een smalle strook over het midden van de Vergulde Hand-West<br />

(vondstzones 06, 03 en 10). Hoewel relatief veel 14 C-dateringen van gebouwresten en<br />

veenniveaus van deze hoofdperiode beschikbaar zijn, is het niet mogelijk om deze<br />

14 Van den Broeke 1993, 65.


BIAXiaal 435 6<br />

activiteitenfase en de bijbehorende macrobotanische monsters in een gedetailleerd<br />

chronologisch kader te plaatsen. De dateringen van de Vroege IJzertijd laten zich<br />

vanwege het zogenaamde Hallstatt-plateau namelijk niet scherper kalibreren dan tot op<br />

een aantal eeuwen. Deze dateringen vallen tussen 2500 en 2400 BP, wat in kalenderjaren<br />

uitkomt op een marge van 800 tot 400 v.Chr.<br />

De menselijke aanwezigheid wordt voorlopig, op grond van de lithostratigrafie,<br />

geplaatst in een landschap dat werd gedomineerd door rietvenen. De basis van deze venen<br />

betreft een rietveen in zwarte matrix (Hv-3.6). Op dit niveau volgt een rietveen met<br />

houtopslag (Hv-3.5). Heel precies kan de activiteitenfase echter niet worden geduid in de<br />

lithostratigrafie, omdat alleen vondstzone 06 voorzag in een herkenbare cultuurlaag (C-4)<br />

met aardewerk en ander klein vondstmateriaal. Hier was het boven- en onderliggende<br />

veen echter te geoxideerd voor een goede lithostratigrafische duiding van de activiteiten.<br />

Het huidige beeld van het landschap tijdens deze activiteitenfase is daarom vermoedelijk<br />

verre van volledig. De beschikbare macrobotanische monsters zijn dus belangrijke<br />

bouwstenen voor het onderzoek naar het landschap en menselijk gebruik daarvan in de<br />

Vroege IJzertijd.<br />

De Vergulde Hand-West was in de Vroege IJzertijd niet dicht bewoond. Alleen in<br />

vondstzone 06 ligt een nederzetting met een woonstalhuis (Vz06-G01). Deze nederzetting<br />

bestaat verder uit een omheinde ruimte (Vz06-He01) en een takkenpad. De aard van de<br />

voedseleconomie laat zich echter moeilijk afleiden. Ook is niet bekend of de nederzetting<br />

permanent werd bewoond. Het macrobotanische onderzoek kan bijdragen aan de kennis<br />

over de voedseleconomie van de nederzetting. In vondstzone 03 zijn de resten van<br />

vermoedelijk een klein gebouw aangetroffen. Hier bestond echter geen mogelijkheid voor<br />

macrobotanisch onderzoek. In vondstzone 10 liggen een gebouw en een boomstamkano<br />

uit de Vroege IJzertijd. Een plantaardig niveau op de boomstamkano is opgenomen in dit<br />

onderzoek.<br />

4.3 MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD<br />

In de Midden- en Late IJzertijd was de Vergulde Hand-West dicht bewoond. De oudste<br />

nederzetting is vermoedelijk snel na 400 v.Chr. gebouwd. Er is tot 200 à 150 v.Chr.<br />

sprake van een hoge dichtheid aan archeologische resten en deze hoofdperiode is daarom<br />

de belangrijkste activiteitenfase van het onderzoek. Behoudens de vondstzones 02 en 06<br />

zijn overal resten van nederzettingen en menselijke activiteiten aangetroffen. De<br />

nederzettingen zijn aangelegd op de veenbodems en worden gekenmerkt door permanente<br />

bewoning in woonstalhuizen, met daarnaast bijgebouwen, takkenpaden en (mogelijk) een<br />

gemengde bedrijfsvoering met veeteelt en akkerbouw. In en rondom de nederzettingen<br />

zijn talloze aanwijzingen gevonden voor vertrapping en vergraving van het<br />

oorspronkelijke loopoppervlak. Het macrobotanische onderzoek moet toegespitst zijn op<br />

de voedseleconomie van de nederzettingen en op de kenmerken en het gebruik van het<br />

omliggende landschap. Het 14 C-onderzoek laat geen verdere fasering van de<br />

activiteitenfase toe. De beschikbare dateringen beslaan over het algemeen marges van<br />

ruim 150 tot 200 jaar. Ook ontbreken mogelijkheden om op basis van de stratigrafie een<br />

gedetailleerde relatieve chronologie op te stellen.<br />

Van ongeveer 500 tot 400 v.Chr. vertoont de Vergulde Hand-West een ontwikkeling<br />

van het rietveenlandschap (Hv-3,6 en Hv-3.5) uit de Vroege IJzertijd, naar een<br />

hoogveenlandschap (Hv-3.2 en Hv-3.1) met aanwijzingen voor veenmos- en<br />

heidevegetaties tussen 400 en 150 v.Chr. Mogelijk kwamen in dit landschap echter ook<br />

nog biotopen voor met een voedselrijker karakter (Hv-3.3). De top van dit veen was in de<br />

nederzettingen, maar ook daaromheen zeer amorf. De oxidatie die dit heeft veroorzaakt<br />

moet al zijn opgetreden in de late Prehistorie en is waarschijnlijk versterkt door de<br />

menselijke aanwezigheid. Dit is de cultuurlaag van de Midden- en Late IJzertijd (C-3),<br />

omdat de meeste archeologische sporen verband houden met dit niveau. Op de<br />

bewoningsfase en het landschap met oligotrofe kenmerken volgt een overstromingsfase


BIAXiaal 435 7<br />

en kleiafzetting (na circa 250 v.Chr.). De sedimentatie van dit dek (Kl-2) is vermoedelijk<br />

begonnen toen nog mensen actief waren in de Vergulde Hand-West. Een takkenpad (pad<br />

01) in vondstzone 07 is namelijk gedeeltelijk op de eerste kleiafzettingen van de<br />

overstroming aangelegd. Ook is op grote schaal klei in het veen getrapt. In een later<br />

stadium van de kleiafzetting is zelfs nog een klein knuppelpad (pad 03) aangelegd. Deze<br />

vernatting sluit de bewoning uit de Midden- en Late IJzertijd af en heeft in de hele<br />

Vergulde Hand-West een kleidek achtergelaten.<br />

4.4 LATE IJZERTIJD EN ROMEINSE TIJD<br />

Het landschap waarin de menselijke activiteit in de Late IJzertijd en Romeinse tijd<br />

plaatsvond, ontstond vermoedelijk vanaf 200 v.Chr. uit de overstromingen die volgen op<br />

de activiteitenfase van de Midden- en het begin van de Late IJzertijd. Aanvankelijk wordt<br />

onder invloed van deze overstromingen klei (Kl-2) afgezet. In vondstzone 01 volgt dan<br />

een fase met veengroei (Hv-2). Deze fase ontbreekt in de vondstzones 07 en 08. Hier lijkt<br />

sprake van continue kleiafzetting (Kl-2.15). Mogelijk begon de verlanding van dit deel<br />

van de Vergulde Hand-West pas later. Dan volgt een fase met een regelmatig<br />

terugkerende klei-overslibbing (C-1). Deze overslibbing gaat mogelijk door tot in het<br />

eerste kwart van de 1e eeuw n.Chr. Vanaf de 1e eeuw v.Chr. wordt het gebied<br />

ogenschijnlijk wel weer met enige regelmaat bezocht en gebruikt door mensen. Tot in de<br />

3e eeuw n.Chr. lijkt er geen sprake meer van bodemvorming en sedimentatie.<br />

De eerste menselijke activiteiten beginnen in de Vergulde Hand-West in de 1e eeuw<br />

v.Chr. Verspreid in het gebied zijn enkele palen vastgesteld en in de vondstzones 01 en<br />

09 stonden tevens twee kleine gebouwen uit deze eeuw. In de loop van de 1e eeuw n.Chr.<br />

wordt het terrein ook voor bewoning gebruikt. In vondstzone 01 is een deel van een<br />

nederzettingsterrein opgegraven. In vondstzone 09 zijn palen en wat aardewerk uit deze<br />

tijd vastgesteld. Nadat de nederzetting in vondstzone 01 is opgegeven, wordt op het<br />

voormalige nederzettingsterrein een greppelsysteem (verkaveling 01) aangelegd.<br />

Vermoedelijk is verkaveling 02 van de vondstzones 07 en 08 in dezelfde tijd aangelegd.<br />

Het gebruik van deze systemen wordt in de 2e en 3e eeuw n.Chr. geplaatst.<br />

De verkavelingen 01 en 02 zijn de belangrijkste contexten van het macrobotanische<br />

onderzoek naar de hoofdperiode Late IJzertijd en Romeinse tijd. Zes van de tien monsters<br />

(tabel 1) zijn afkomstig uit de greppels van deze verkavelingen. De verkavelingen zijn<br />

waarschijnlijk in het begin van de 2e eeuw n.Chr. aangelegd. Enkele greppels zijn tijdens<br />

het veldonderzoek over zeker 100 m gevolgd en moeten oorspronkelijk tot ver buiten de<br />

vondstzones 01, 02, 07 en 08 zijn uitgelegd. De veldsystemen hebben een langere tijd<br />

gefunctioneerd, want tijdens het gebruik zijn greppels toegevoegd en enkele opnieuw<br />

uitgegraven. De verkavelingen behoren tot een type dat in Midden-Delfland op<br />

verschillende plaatsen is aangetoond. 15 Voor het macrobotanische onderzoek naar deze<br />

veldsystemen spelen twee vraagstellingen een belangrijke rol. In de eerste plaats wordt<br />

onderzocht of sprake was van een gereguleerde waterhuishouding die in verbinding stond<br />

met een (getijden) krekensysteem. In de tweede plaats wordt het gebruik van de velden in<br />

de verkaveling voor akkerbouw en/of veeteelt onderzocht.<br />

In de laat-Romeinse tijd overstroomt het gebied en wordt klei (Kl-2) afgezet. Ook de<br />

greppels van de verkavelingen slibben dicht. De overstromingen moeten een geleidelijk<br />

karakter hebben gehad, want er zijn geen noemenswaardige aanwijzingen voor erosie in<br />

de vorm van verspoeling vastgesteld. Door de kleiafzetting zijn de oudere bodemlagen<br />

plaatselijk wederom gaan zakken. Dit verschijnsel is vooral waarneembaar in het<br />

noordwestelijke deel van de vondstzone. Hierdoor bestaat een aanzienlijk verschil in<br />

dikte van het pakket. Aan het einde van de laat-Romeinse tijd gaat op het kleisediment<br />

een bosveen groeien.<br />

15 Van Londen 1995.


BIAXiaal 435 8<br />

4.5 VROEGE MIDDELEEUWEN<br />

De menselijke activiteiten in de Vroege Middeleeuwen moeten tussen 900 en 1100 n.Chr.<br />

worden geplaatst en houden verband met de ontginning en exploitatie van het veengebied.<br />

Het belangrijkste macrobotanische onderzoeksobject is de cultuurlaag (C-1) van deze<br />

periode. Het betreft vermoedelijk een akker of mengbodem, die is aangelegd op een<br />

veenbodem (Hv-1). Dit veenpakket en de cultuurlaag hebben mogelijk eens de gehele<br />

Vergulde Hand-West afgedekt, maar zijn alleen in delen van de vondstzones 01 en 02<br />

behouden.<br />

De macrobotanische monsters die zijn geselecteerd voor het onderzoek naar deze<br />

hoofdperiode zijn afkomstig uit de cultuurlaag (C-1, zie figuur 4 ). Het sediment is<br />

beschreven als een rommelig, gemengd pakket met grijs zand, grijze klei, bruin veen en<br />

hout. Het is daarom aannemelijk dat in het pakket veen uit de onderliggende bodem is<br />

opgenomen. Hiernaast is niet uit te sluiten dat de cultuurlaag, om de kwaliteit van de<br />

bodem te verbeteren, is verrijkt met andere sedimenten uit de omgeving. De<br />

ouderdomsbepalingen van de archeologische sporen (Vz02-Ho01) op het pakket maken<br />

aannemelijk dat het niveau voor het einde van de 10e eeuw n.Chr. is ontstaan. Gedateerde<br />

akkeronkruiden uit de cultuurlaag plaatsen het gebruik van de laag als akkergrond in de<br />

10e of het begin van de 11e eeuw n.Chr.<br />

De cultuurlaag is in het veld geïnterpreteerd als een toemaak. Toemaak is een<br />

menglaag, die is opgebracht om de vruchtbaarheid van een (veen)bodem te verbeteren.<br />

Toemaak kan bestaan uit voedselrijk veen, vermengd met zand en/of kalkrijke zavel- en<br />

kleigronden om de stevigheid van de bouwvoor en/of graszode te verbeteren. 16 Deze<br />

bestanddelen lijken overeen te komen met de samenstelling van het bemonsterde<br />

cultuurniveau. De benodigde grondstoffen voor toemaak konden van elders worden<br />

aangevoerd, maar meestal was het mogelijk deze bijvoorbeeld lokaal op te baggeren uit<br />

sloten of op te graven.<br />

Figuur 4<br />

Profiel door de ondergrond in vondstzone 02, met de positie van cultuurlaag C1. De<br />

palen behoren bij de archeologische sporen die bovenop de cultuurlaag zijn<br />

aangetroffen (© VLAK).<br />

16 Van de Ven 1996, 45.


BIAXiaal 435 9<br />

De activiteitenfase van de Vroege Middeleeuwen en het gebruik van de akker of<br />

mengbodem wordt afgesloten door overstromingen die zeker tot in de 12e eeuw<br />

voortduren en de gehele Vergulde Hand-West, zo niet grote delen van het<br />

Maasmondgebied treffen. Deze overstromingen hebben een relatief dikke kleilaag (Kl-1)<br />

achtergelaten. Hoewel door deze overstroming plaatselijk de toppen van het oudere<br />

middeleeuwse landschap zijn beschadigd, heeft het kleipakket ook geleid tot een betere<br />

conservering van de resten. Door het gewicht van het kleidek is op een aantal plaatsen in<br />

vondstzone 01 en 02 de bodem gaan verzakken, waardoor de bewoningslagen en<br />

veenpakketten uit de Midden-IJzertijd, de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen<br />

onder en in het grondwater zijn gebleven en daarom ook goed zijn geconserveerd.<br />

5. Contextbeschrijving en deelvraagstellingen<br />

Voor de herkomst van de in dit hoofdstuk genoemde macrobotanische monsters wordt<br />

verwezen naar figuur 5.<br />

Figuur 5<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, opgravingsplattegrond met daarop aangegeven de<br />

herkomst van de macrobotanische monsters (© VLAK).


BIAXiaal 435 10<br />

5.1 MIDDEN-BRONSTIJD B<br />

Tijdens het veldonderzoek zijn geen macrobotanische monsters uit de Midden-Bronstijd<br />

verzameld. Aanvankelijk maakte de Midden-Bronstijd ook geen onderdeel uit van het<br />

onderzoekskader van het project Vergulde Hand-West. Er was namelijk nog geen<br />

aanleiding om menselijke activiteiten in dit tijdvak van de Vergulde Hand-West te<br />

veronderstellen. Pas in de loop van het uitwerkingtraject van het onderzoek werd de<br />

menselijke aanwezigheid tussen 1392 en 1211 v.Chr. (GrN-30293 3030±30 BP)<br />

duidelijk. Aanvankelijk was een conventionele datering van een stuk constructiehout uit<br />

deze tijd de enige aanwijzing. Later werden de aanwijzingen voor menselijke activiteiten<br />

verder benadrukt door de macrobotanische samenstelling van twee AMS-monsters uit de<br />

basis en top van twee veensegmenten. De macrobotanische monsters zijn verzameld uit<br />

dezelfde positie als de AMS-monsters. De enige aanvulling hierop betreft het monster<br />

07.0104.2 uit de overstromingsafzetting of verlandingsfase tussen de veenniveaus van<br />

07.0104.1 en 07.0104.3 (zie tabel 2).<br />

Tabel 2<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht macrobotanische monsters uit de Midden-<br />

Bronstijd B.<br />

vondstnr. fenomeen/ fenomeendefinitie opmerkingen activiteitenfase<br />

laagcode<br />

07.0104.1 Hv-5 landgebruik top van veenniveau 1500-1200 v.Chr.<br />

07.0104.2 Kl-4 landgebruik verlandingsstadium 1500-1200 v.Chr.<br />

07.0104.3 Hv-4 landgebruik basis van veenniveau 1500-1200 v.Chr.<br />

De macrobotanische monsters zijn, hoewel niet afkomstig uit archeologische contexten,<br />

vanwege het zeldzame karakter van de activiteitenfase van grote betekenis voor het<br />

onderzoek. Tot dusver was het skelet van een man uit de Krabbeplas de enige concrete<br />

aanwijzing dat het gebied in de Midden-Bronstijd werd bezocht door mensen (zie<br />

paragraaf 4.2. Vanwege het spaarzame karakter van de aanwijzingen kon niet worden<br />

bepaald wat de man kwam doen in het veenmoeras. Een incidenteel bezoek was de meest<br />

voor de hand liggende verklaring voor zijn aanwezigheid. De macrobotanische monsters<br />

uit de Vergulde Hand-West tonen aan dat de menselijke aanwezigheid frequent genoeg<br />

was om de vegetatie te beïnvloeden.<br />

5.1.1 Contextbeschrijvingen Midden-Bronstijd B<br />

Vondstnummers 07.0104.1, 07.0104.2 en 07.0104.3<br />

Deze monsters zijn afkomstig uit de top van Hollandveen-Hv5 (vnr 07.0104.1),<br />

kleiafzetting-Kl-4 (vnr 07.0104.2) daarop en de basis van de opvolgende en dus jongere<br />

Hollandveenfase-Hv-4 (vnr 07.0104.3). Deze monsters bevatten informatie over<br />

landschap en menselijke activiteiten in de Midden-Bronstijd tussen 1500-1200 v.Chr. Dit<br />

betreft een relatief korte periode met aanwijzingen voor menselijke activiteiten in een<br />

dynamisch landschap waarin veengroei en een overstromingsfase elkaar snel afwisselden.<br />

Een belangrijk onderzoeksdoel betreft het vaststellen van de aard van de menselijke<br />

aanwezigheid en de wijze waarop hierdoor het oorspronkelijke landschap is beïnvloed. In<br />

het verlengde hiervan moet onderzocht worden of verschillen bestaan in de aard en<br />

verschijningsvorm van de menselijke activiteiten van voor en na de kleisedimentatiefase.<br />

5.1.2 Vraagstellingen Midden-Bronstijd<br />

Aanvullende achtergrondinformatie voor het onderzoek naar de Midden-Bronstijd B van<br />

de Vergulde Hand-West is niet voorhanden, omdat in het oorspronkelijke


BIAXiaal 435 11<br />

onderzoekskader niet was voorzien in deze activiteitenfase. 17 De hier gepresenteerde<br />

vraagstellingen zijn vooral toegespitst op de context waaruit de monsters zijn geborgen.<br />

1. Hoe moet de menselijke aanwezigheid worden gekarakteriseerd en op wat voor wijze<br />

is hierdoor het landschap en vegetatie beïnvloed tussen 1500-1200 v.Chr.?<br />

2. Bestaan er verschillen in de aard en verschijningsvorm van de menselijke activiteiten<br />

van voor en na de kleisedimentatiefase en waarin uiten deze zich?<br />

5.2 VROEGE IJZERTIJD<br />

De monsters voor het macrobotanische onderzoek naar de Vroege IJzertijd zijn afkomstig<br />

uit de vondstzones 06 en 10 (zie tabel 3). De onderzoeksmogelijkheden blijven beperkt<br />

tot vraagstellingen met betrekking tot het landschap in deze hoofdperiode. Door het<br />

ontbreken van aanwijzingen voor cultuurgewassen is onderzoek naar het<br />

consumptiepatroon en (lokale?) verbouw van gewassen met de beschikbare gegevens<br />

onmogelijk. Er zijn tot dusver alleen aanwijzingen voor de mogelijke consumptie of<br />

gebruik van verzamelde wilde planten (braam: Rubus fruticosus en hop: Humulus<br />

lupulus). De bedrijfsvoering van de nederzetting en de exploitatie van het landschap kan<br />

met de macrobotanische monsters vermoedelijk alleen op indirecte wijze worden<br />

benaderd.<br />

Tabel 3<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht macrobotanische monsters uit de Vroege<br />

IJzertijd<br />

vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />

10.0016 - boomstamkano plantaardig pakket op kano<br />

06.0281 Heining 01 veekraal leef/cultuurlaag<br />

06.0007 Gebouw 01 schuur/boerderij vloerniveau<br />

5.2.1 Contextbeschrijvingen Vroege IJzertijd<br />

Vondstnummer 10.0016<br />

Het materiaal in dit monster betreft een plantaardig pakket dat is aangetroffen op de<br />

boomstamkano van vondstzone 10. Een 14 C-datering heeft uitgewezen dat het materiaal in<br />

de Vroege IJzertijd dateert en dus vermoedelijk gelijktijdig is met de kano. Het is<br />

mogelijk dat dit plantaardige pakket (wat in veld op een rietpakket leek) intentioneel over<br />

de kano is aangebracht om haar te beschermen, dan wel te onttrekken aan het zicht.<br />

Hiernaast zijn in de botanische samenstelling van het monster duidelijke aanwijzingen<br />

voor antropogene beïnvloeding van het landschap aangetroffen. Dit monster biedt daarom<br />

belangrijke informatie over de kenmerken van het landschap in de directe omgeving van<br />

de kano. Dit monster krijgt extra gewicht doordat in vondstzone 10 vooralsnog geen<br />

andere sedimenten zijn aangetroffen die gelijktijdig zijn met de kano. Ook zoals blijkt uit<br />

aanvullende 14 C-dateringen is zowel het veen op als onder de kano enkele eeuwen ouder<br />

dan de kano. Het onderzoek naar postsedimentaire deformatieprocessen wijst uit dat hier<br />

sprake van een onderspoelingsproces, waardoor de kano is losgekomen uit de<br />

oorspronkelijke depositie en tussen oudere veenlagen is geraakt.<br />

Vondstnummer 06.0007<br />

Dit monster is afkomstig uit de vloer van gebouw 01 in vondstzone 06. Dit gebouw<br />

(Vz06-G01) betreft een klein en smal woonstalhuis. In het gebouw zijn naast de resten<br />

van een vloer sporen van een haard gevonden. Verdere aanwijzingen over de inrichting<br />

17 Eijskoot & De Ridder 2005.


BIAXiaal 435 12<br />

ontbreken. Daarom is nog niets bekend over de aard van de bewoning. Vooralsnog kan<br />

ook worden beargumenteerd dat het gebouw alleen seizoensmatig of op gezette tijden in<br />

het jaar werd bewoond. Het macrobotanische onderzoek kan mogelijk meer uitwijzen<br />

over de aard van de bewoning en de activiteiten in het gebouw.<br />

Vondstnummer 06.0281<br />

Dit monster is geborgen uit een looplaag in een kleine, vierkante tot rechthoekige heining<br />

(Vz06-He01) in vondstzone 06. Deze heining is tegen Vz06-G01 aangebouwd. Dit<br />

monster kan mogelijk bijdragen aan het onderzoek naar de functie van de heining en de<br />

economie van de nederzetting in vondstzone 06. De heining doet een kleine buitenstalling<br />

voor vee vermoeden, maar kan ook zijn gebruikt voor tijdelijke oogstberging en bedoeld<br />

zijn om de gewassen te beschermen tegen vraat van grotere zoogdieren.<br />

5.2.2 Vraagstellingen Vroege IJzertijd<br />

De hier gepresenteerde vraagstellingen zijn vooral toegespitst op de context waaruit de<br />

monsters zijn geborgen. 18<br />

1. Wat zijn de kenmerken van het landschap in de Vroege IJzertijd rond om de<br />

nederzetting en de boomstamkano en werd dit landschap door de mens beïnvloed? Zo<br />

ja, op welke wijze gebeurde dit?<br />

2. Zijn er opmerkelijke verschillen tussen het landschap rond de boomstamkano en de<br />

nederzetting van vondstzone 06 en zo ja, waar kunnen deze aan worden<br />

toegeschreven?<br />

3. In hoeverre kan worden uitgemaakt of sprake was van permanente of<br />

seizoensgebonden bewoning?<br />

4. Welke informatie kan worden afgeleid over de bestaanseconomie en de rol van<br />

akkerbouw en veeteelt in de bedrijfsvoering?<br />

5.3 MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD<br />

De macrobotanische monsters uit de Midden- en Late IJzertijd zijn afkomstig uit de<br />

vondstzones 01, 07 en 09 en geborgen uit contexten die dateren tussen 400 en 150 v.Chr.<br />

De vondstcontexten staan in verband met gebouwen als woonstalhuizen, spiekers, een<br />

schuur, paden en grondbewerking. Hierbinnen zijn weer verschillende monstersituaties te<br />

onderkennen, zoals vloeren, haarden, paalgaten, loopniveaus, menglagen en amorf veen.<br />

5.3.1 Contextbeschrijvingen Midden- en Late IJzertijd<br />

Vanwege de aanzienlijke hoeveelheid macromonsters is de beschrijving van de<br />

monstercontext-situatie naar vondstcontext. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de<br />

volgende vondstcontexten:<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Woonstalhuizen<br />

Spiekers<br />

Schuur<br />

Paden<br />

Grondbewerking<br />

De woonstalhuizen<br />

In de Vergulde Hand-West zijn de resten van vijf woonstalhuizen uit de Midden- en Late<br />

IJzertijd teruggevonden. De macrobotanische monsters uit deze gebouwen zijn<br />

voornamelijk afkomstig van haarden en vloerniveaus (zie tabel 4).<br />

18 Zie Eijskoot, De Ridder & Brinkkemper 2007c.


BIAXiaal 435 13<br />

Tabel 4<br />

Vlaardingen -Vergulde Hand-West, de macrobotanische monsters uit de<br />

woonstalhuizen.<br />

vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />

01.0939 Vz01-G01 woonstalhuis haard in woondeel van boerderij<br />

07.0046 Vz07-G01 woonstalhuis tussen en op balken in aanbouw tegen boerderij<br />

07.0122 Vz07-G01 woonstalhuis in en onder takkenniveau in het staldeel<br />

07.0290 Vz07-G01 woonstalhuis zandig niveau in staldeel<br />

09.1384 Vz09-G02 woonstalhuis haard in woondeel van boerderij<br />

09.1426 Vz09-G01 woonstalhuis plantaardig niveau in stalbox<br />

09.1803 Vz09-G01 woonstalhuis concentratie houtskool en as in vloerlaag<br />

09.5137 Vz09-G09 woonstalhuis resten van asdump in amorf veen<br />

09.5377 Vz09-G09 woonstalhuis resten van een haard in amorf veen<br />

09.5391 Vz09-G09 woonstalhuis amorf veen<br />

De monsters uit haarden (01.0939 en 09.1384) zijn vooral geselecteerd voor het<br />

onderzoek naar het consumptiepatroon, omdat haarden bij uitstek contexten zijn die<br />

verband houden met de voedselbereiding. De mogelijke herkomst van de<br />

macrobotanische resten uit de vloeren is breder. De monsters afkomstig uit de niveaus<br />

met stammen en takken in de basis van de vloeren, geven informatie over het landschap<br />

waarin de boerderijen zijn gebouwd (07.0046 en 07.0122). De monsters uit de<br />

plantaardige lagen op dit stammen- en takkenniveau (07.0290, 09.1426 en 09.1803)<br />

geven niet alleen aanvullende informatie over de vloeropbouw en het landschap van de<br />

nederzetting, maar zeer nadrukkelijk ook over het consumptiepatroon en de<br />

bedrijfsvoering, omdat veel van de macrobotanische resten als voedselafval in de<br />

vloerniveaus terecht zijn gekomen. In Vz09-G09 was de vloer niet meer herkenbaar en<br />

verworden tot een amorf pakket dat sterk is vermengd met huishoudelijk afval, als<br />

aardewerk, botmateriaal, houtskool- en asconcentraties en resten van haarden (09.5137,<br />

09.5377 en 09.5391). Deze monsters, geselecteerd vanwege de goede conservering van de<br />

plantaardige resten en de aanwezige cultuurgewassen, geven alleen algemene informatie<br />

over de voedseleconomie en bedrijfsvoering in de Midden- en Late IJzertijd.<br />

De spiekers<br />

In de Vergulde Hand-West zijn zes gebouwplattegronden gevonden die eenduidig als een<br />

spieker geïnterpreteerd kunnen worden. De gebouwen laten zien dat oogstberging een<br />

belangrijk onderdeel was van de bedrijfsvoering van de nederzettingen. Alleen uit Vz09-<br />

G08, een 6-palige spieker, zijn macrobotanische monsters (09.0436 en 09.0438) voor<br />

onderzoek naar de voedseleconomie en bedrijfsvoering verzameld. Deze spieker bood de<br />

beste mogelijkheden om goede monsters te verzamelen. Na gebruik van het gebouw zijn<br />

namelijk een aantal stijlen uitgetrokken. De paalgaten die zo ontstonden zijn volgelopen<br />

met sediment van het toenmalige loopoppervlak rondom de spieker. De spiekers zijn<br />

helaas niet toe te schrijven aan een woonstalhuis of een specifieke gebruiksfase van het<br />

nederzettingterrein. Wel lijkt het zeer aannemelijk dat het macrobotanische materiaal in<br />

de vullaag van het paalgat direct mag worden teruggevoerd tot de gebruiksfase van de<br />

spieker en het landschap waarin deze stond.<br />

De schuren<br />

De nederzettingen van de Vergulde Hand-West kenden ook bijgebouwen in de vorm van<br />

schuren. Dit zijn gebouwen, zonder verhoogd vloerplatform zoals spiekers, die door hun<br />

omvang en/of bouwconstructie ook afwijken van de woonstalhuizen. Deze categorie<br />

gebouwen kan gebruikt zijn als werkplaats en voor de opslag van werktuigen of<br />

goederen. Het beste voorbeeld in de Vergulde Hand-West van een schuur betreft Vz09-<br />

G05. Het monster (09.1989) uit dit gebouw is daarom in de eerste plaats bedoeld voor<br />

onderzoek naar de activiteiten in het gebouw. Het is niet mogelijk om de schuur te<br />

koppelen aan een specifiek woonstalhuis. Zowel Vz09-G01 als Vz09-G09 kunnen


BIAXiaal 435 14<br />

hiervoor in aanmerking komen. Ook is het evenals bij de spiekers niet mogelijk om de<br />

schuur te verbinden aan een specifieke bewoningsfase van het nederzettingsterrein.<br />

Mogelijk kan het macrobotanische onderzoek meer uitwijzen over de samenhang van de<br />

schuur met de overige gebouwresten.<br />

Voor een overzicht van de monsters uit de spiekers en schuren wordt verwezen naar<br />

tabel 5.<br />

Tabel 5<br />

Vlaardingen -Vergulde Hand-West, de macromonsters uit de spiekers en de schuur.<br />

vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />

09.0436 Vz09-G08 spieker vullaag van paalgat van uitgetrokken paal<br />

09.0438 Vz09-G08 spieker vullaag van paalgat van uitgetrokken paal<br />

09.1989 Vz09-G05 spieker vullaag van paalgat van uitgetrokken paal<br />

De paden<br />

In de Vergulde Hand-West zijn de restanten van zeker acht takkenpaden en een<br />

knuppelpad aangetroffen. De takkenpaden bestaan uit een loopniveau van in de<br />

looprichting geplaatste liggende takken of takkenbundels. Het loopniveau is langs de<br />

zijden en in sommige gevallen ook over de lengteas vastgezet met ingeslagen stammen.<br />

Het knuppelpad betreft een cluster liggende stammen, zonder opmerkelijk verband. Deze<br />

paden vormen een belangrijke gegevensbron voor onderzoek naar gradiënten in het<br />

landschap, omdat kan worden aangenomen dat deze eens verschillende gebruikszones<br />

binnen een nederzetting en exploitatiegebied hebben verbonden. Er zijn monsters<br />

verzameld uit drie takkenpaden en een knuppelpad (zie tabel 6).<br />

Tabel 6<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht van macromonsters van de takkenpaden.<br />

vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />

07.0346 Vz07-P03 knuppelpad onder loopniveau<br />

07.0603 Vz07-P01 takkenpad onder loopniveau in het omheinde gebied<br />

07.0605 Vz07-P01 takkenpad in loopniveau buiten het omheinde gebied en nederzetting<br />

07.0608 Vz07-P01 takkenpad in loopniveau in het omheinde gebied<br />

07.0613 Vz07-P02 takkenpad in loopniveau in het omheinde gebied<br />

09.1158 Vz09-P04 takkenpad in loopniveau takkenpad<br />

Vz07-P01 (07.0603, 07.0605 en 07.0608) lijkt het woonstalhuis van vondstzone 07 te<br />

verbinden met de ruimte tussen de twee heiningen en het omliggende landschap. Hierdoor<br />

kunnen de macrobotanische monsters zicht geven in het landschap binnen en buiten het<br />

woonerf en mogelijk over het gebruik van de omheinde ruimte. Dit pad is deels gelegen<br />

op een kleilaag, waardoor twijfels bestaan over de gelijktijdigheid van het woonstalhuis,<br />

het pad en de omheining. Het is aannemelijk dat de klei pas na de bewoning van Vz07-<br />

G01 is afgezet. Monster 07.0613 is geborgen uit een tweede takkenpad in de omheinde<br />

ruimte en geeft vooral informatie over de kenmerken van het landschap in deze ruimte.<br />

Het knuppelpad (07.0346) is aangelegd op een kleisediment dat de andere paden van<br />

vondstzone 07 afdekt en heeft dus betrekking op een jongere activiteitenfase. Dit monster<br />

is geselecteerd voor onderzoek naar het landschap en milieuomstandigheden van de<br />

overstromingen die volgen op de bewoningsfase van de nederzetting. Het monster<br />

09.1158 is verzameld uit Vz09-P04. De verhouding van dit pad tot de gebouwen en<br />

eventuele bewoningsfasen van de nederzetting in deze vondstzone is onbekend. Het<br />

monster kan daarom niet gebruikt worden voor onderzoek naar verschillende<br />

gebruikszones binnen het nederzettingsterrein. Wel geven de macrobotanische resten


BIAXiaal 435 15<br />

informatie over de kenmerken van de contemporaine vegetatie en mogelijk ook over de<br />

voedseleconomie en bedrijfsvoering in de Midden- en Late IJzertijd in algemene zin.<br />

Voor de herkomst van de monsters in vondstzone 07 wordt verwezen naar figuur 6.<br />

Figuur 6<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, herkomst van de macrorestenmonsters uit de<br />

takkanpaden 01 en 02 en gebouw 01 in vondstzone 07. De takkenpaden worden<br />

aangegeven met de grijze lijnen. De stippellijnen geven de heiningen aan (© VLAK).<br />

Grondbewerking<br />

De Vergulde Hand-West toont duidelijke aanwijzingen voor grondbewerking in de<br />

Midden- en Late IJzertijd. In vondstzone 09 is een cluster spitsporen en kuilen met<br />

veenmos vastgesteld. Uit een van deze kuilen is een monster (09.1584) verzameld. Deze<br />

sporen zijn afgedekt met een niveau dat op basis van veldwaarnemingen wordt<br />

geïnterpreteerd als een menglaag (09.1553). Tijdens het veldonderzoek zijn in het niveau<br />

namelijk kleine steeksporen met veenmos waargenomen. Het doel van deze vorm van<br />

grondbewerking is nog onduidelijk, maar deze contexten maken in ieder geval<br />

aannemelijk dat de veenbodems in de Midden-IJzertijd werden bewerkt en dat mos daarin<br />

een rol speelde. De rol van veenmos wordt verder benadrukt doordat in de zone met<br />

kuilen en spitsporen een natuurlijk gegroeid mosveenniveau ontbreekt. Het mos lijkt dus<br />

aangevoerd of ter plaatse zeer systematisch verzameld. Mede op basis hiervan wordt<br />

verondersteld dat de strategie achter de wijze van grondbewerking was toegespitst op het


BIAXiaal 435 16<br />

mengen van veenmos met andere veentypen. Mogelijk werd getracht de vruchtbaarheid<br />

van voedselarme mosveenbodems te verbeteren door het te vermengen met voedselrijkere<br />

veensoorten (zeggen en grassen?). Dit kan mogelijk worden uitgewezen met het<br />

macrobotanische onderzoek. Van der Ven geeft informatie over deze en andere<br />

mogelijkheden om de vruchtbaarheid van veenbodems te verbeteren. 19<br />

Een ander niveau dat met grondbewerking wordt geassocieerd betreft de cultuurlaag in<br />

de Midden- en Late IJzertijd. In de top van dit amorfe niveau zijn op veel plaatsen<br />

spitsporen waargenomen. Deze zijn echter alleen herkenbaar als de verspitting heeft<br />

plaatsgevonden na de eerste kleiafzettingen, doordat klei is gemengd in de zeer homogene<br />

textuur van het amorfe veen (07.0148). Monster 07.0147 is bedoeld om vast te stellen of<br />

het niveau ook al voor de overstromingen is bewerkt en/of ontstaan is door<br />

grondbewerking. Op basis van de macrobotanische samenstelling van het monster kunnen<br />

ook eventuele verbanden met de sporen van grondbewerking in vondstzone 09 worden<br />

uitgewezen. Voor een overzicht van de monsters uit de grondbewerkingssporen wordt<br />

verwezen naar tabel 7.<br />

Tabel 7<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht van macromonsters uit de<br />

grondbewerkingssporen.<br />

vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />

07.0147 Grondbewerking 01 cultuurlaag spitspoor in top amorf veen<br />

07.0148 Grondbewerking 01 cultuurlaag amorf veen<br />

09.1553 Grondbewerking 02 menglaag over kuilen en spitsporen met veenmos<br />

09.1584 Grondbewerking 02 kuil onder menglaag<br />

5.3.2 Vraagstellingen Midden- en Late IJzertijd<br />

Het macrobotanische onderzoek naar de Midden- en Late IJzertijd kent centrale<br />

vraagstellingen die van toepassing zijn op alle monsters. De wijze waarop de centrale<br />

vraagstellingen kunnen worden geoperationaliseerd binnen de verschillende<br />

vondstcontexten staat beschreven in paragraaf 5.3.1.<br />

De centrale vraagstellingen zijn:<br />

1. Welke aanwijzingen bieden de monsters over de voedseleconomie en bedrijfsvoering<br />

in de nederzettingen van de Midden- en Late IJzertijd?<br />

2. Welke aanwijzingen zijn af te leiden over de gradiënten in het landschap en de wijze<br />

waarop de bewoners gebruik maakten van deze verschillende zones?<br />

Hieronder worden de centrale vraagstellingen toegespitst op de context waaruit de<br />

monsters zijn geborgen.<br />

De woonstalhuizen<br />

1. Welke informatie bevatten de monsters over activiteiten die plaatsvonden in de<br />

woonstalhuizen?<br />

2. Wat kan worden gezegd over de voedseleconomie en het consumptiepatroon?<br />

3. Wat kan van de monsters uit de vloeren worden afgeleid over de materialen die in de<br />

vloer(niveaus) zijn verwerkt?<br />

4. Zijn er opmerkelijke verschillen tussen de woonstalhuizen en waar kunnen deze op<br />

worden teruggevoerd?<br />

19 Zie Van de Ven 1996.


BIAXiaal 435 17<br />

De spiekers<br />

1. Wat kan van de monsters worden afgeleid over de oogst die werd opgeslagen in de<br />

spieker?<br />

2. Werden de opgeslagen gewassen lokaal verbouwd en waaruit kan dit worden<br />

afgeleid?<br />

3. Wat voor specifieke kenmerken had het landschap waarin de spieker stond en kan dit<br />

landschap worden getypeerd als een nederzettingserf?<br />

4. Kan de spieker op basis van de macrobotanie in verband worden gebracht met een<br />

woonstalhuis en/of de schuur?<br />

De schuur<br />

1. Wat kan van de macrobotanische resten in monster (09.1989) worden afgeleid over<br />

de activiteiten waarvoor de schuur werd gebruikt?<br />

2. Wat voor specifieke kenmerken kunnen er worden afgeleid over het landschap waarin<br />

de schuur stond en kan dit landschap worden getypeerd als een nederzettingserf?<br />

3. Kan de schuur op basis van de macrobotanie in verband worden gebracht met een<br />

woonstalhuis en/of de spieker?<br />

De paden<br />

1. Wat voor informatie geven de monsters uit de takkenpaden over het landschap waarin<br />

deze zijn aangelegd en zijn er bijvoorbeeld opmerkelijke verschillen tussen de<br />

monsters van vondstzone 07 en 09?<br />

2. Zijn er opmerkelijke verschillen tussen de monsters van de takkenpaden 01 (07.0603,<br />

07.0605 en 07.0608) en 02 (07.0613) van vondstzone 07 en waar kunnen deze op<br />

terug worden gevoerd?<br />

3. Is er sprake van verschillende landschaptypen binnen (07.0603, 07.0608 en 07.0613)<br />

en buiten (07.0605) het omheinde gebied en hoe kunnen deze verschillen worden<br />

verklaard?<br />

4. Wat kan op basis van monster 07.346 worden opgemerkt over de<br />

milieuomstandigheden waarin de overstromingen in de Midden- en/of Late IJzertijd<br />

hebben plaatsgevonden?<br />

Grondbewerking<br />

1. Bevatten de monsters aanwijzingen voor het bewust mengen van verschillende<br />

vegetatietypen en wat kan het doel hiervan zijn geweest?<br />

2. In hoeverre bestaan er opmerkelijke verschillen of overeenkomsten in de<br />

macrobotanische samenstelling van de monsters 07.0147 en 07.0148 en waarop zijn<br />

deze verschillen of overeenkomsten te herleiden?<br />

3. In hoeverre zijn er opmerkelijke verschillen of overeenkomsten tussen de<br />

samenstelling van het monster uit het amorfe pakket (07.0148) en de monsters uit de<br />

kuil (09.1584) en menglaag (09.1553) in vondstzone 09?<br />

5.4 LATE IJZERTIJD EN ROMEINSE TIJD<br />

Er zijn tien monsters geselecteerd voor het macrobotanische onderzoek naar de Late<br />

IJzertijd en Romeinse tijd (zie tabel 8). Deze zijn afkomstig uit de vondstzones 01, 07 en<br />

08, en geborgen uit contexten die dateren tussen 50 v.Chr. en 270 n.Chr. De<br />

onderzoeksmogelijkheden blijven vooral beperkt tot vraagstellingen met betrekking tot<br />

het landschap en de menselijke beïnvloeding daarvan in deze hoofdperiode. Door het<br />

nagenoeg volledig ontbreken van aanwijzingen voor cultuurgewassen is onderzoek naar<br />

het consumptiepatroon en (lokale?) verbouw van gewassen met de beschikbare gegevens<br />

onmogelijk. De bedrijfsvoering van de nederzetting en de exploitatie van het landschap


BIAXiaal 435 18<br />

kunnen met de macrobotanische monsters vermoedelijk alleen op indirecte wijze worden<br />

benaderd.<br />

Tabel 8<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand West, overzicht van macrobotanische monsters uit de Late<br />

IJzertijd en Romeinse tijd.<br />

vondstnr. activiteitenfase fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />

01.0087 50 v.Chr. - 125 n.Chr. Vz01-Gr01 erfgreppel 01 uit pot in de greppel<br />

01.0522 50 v.Chr. - 1275 n.Chr. leeflaag loop- of ploegniveau uit verschillende<br />

activiteitenfasen?<br />

01.0523 50 v.Chr. - 125 n.Chr. Vz01-Gr02 erfgreppel 02 uit vullaag<br />

01.0535 100-270 n.Chr. Vz01-Gr09 verkaveling 01 uit vullaag<br />

01.0554 25-125 n.Chr. Vz01-G02 schuur vloer-/loopniveau<br />

07.0612 100-270 n.Chr. Vz01-Gr0? verkaveling 02 uit vullaag<br />

08.0002 100-270 n.Chr. Vz08-Gr05 verkaveling 02 uit vullaag<br />

08.0007 100-270 n.Chr. Vz08-Gr02 verkaveling 02 uit vullaag<br />

08.0022 100-270 n.Chr. Vz08-Gr04 verkaveling 02 uit vullaag<br />

08.0045 100-270 n.Chr. Vz08-Gr04/05 verkaveling 02 uit vullaag<br />

5.4.1 Contextbeschrijvingen Late IJzertijd en Romeinse tijd<br />

Vondstnummer 01.0522<br />

Dit monster is afkomstig uit een sterk geoxideerde en met mobilia vermengde leeflaag,<br />

die in grote delen van de nederzetting in vondstzone 01 is vastgesteld. Uit de leeflaag is<br />

een aanzienlijke hoeveelheid aardewerk, verbrand en onverbrand bot, houtsnippers en een<br />

gem geborgen. Het niveau is vermoedelijk ontstaan in de 2e of 3e eeuw n.Chr. door<br />

bewerking van de grond in verkaveling 01. In het grondmonster kan dus plantaardig<br />

materiaal van drie activiteitenfasen zijn vermengd. Dit monster is op basis van de<br />

waarderingsresultaten geselecteerd voor analyse omdat het één van de weinige monsters<br />

uit deze hoofdperiode met aanwijzingen voor cultuurgewassen betreft.<br />

Het niveau en daarmee ook het monster laten zich op grond van de archeologische<br />

context echter niet met zekerheid tot een specifieke activiteitenfase herleiden. Het is<br />

bijvoorbeeld geborgen in de directe omgeving van een palencluster uit de eerste<br />

activiteitenfase (1e eeuw v.Chr). Hoewel op basis hiervan een datering in deze fase kan<br />

worden beargumenteerd, staat hier tegenover dat het aardewerk in de leeflaag mogelijk<br />

ook samenhangt met de erfgreppels en gebouw 02 (monster 01.0554). Dit pleit weer sterk<br />

voor een toebehoren aan de tweede activiteitenfase (25-125 n.Chr.). Het is zelfs niet uit te<br />

sluiten dat het materiaal in de leeflaag oorspronkelijk geheel of gedeeltelijk afkomstig is<br />

uit de erfgreppels, maar bijvoorbeeld tijdens de laatste activiteitenfase (100-275 n.Chr.) is<br />

opgeploegd en over het voormalige nederzettingsterrein is verspreid. Het kan daarom zijn<br />

dat het monster ook materiaal uit jongere activiteitenfasen van de Romeinse tijd bevat.<br />

Vondstnummer 01.0554<br />

Monster 01.0554 is afkomstig uit de vloer van gebouw 02 (Vz01-G02). Dit is een<br />

tweebeukige schuur uit de Romeinse tijd die als werkplaats kan zijn gebruikt. Het<br />

gebouw is ongeveer 3,50 m breed en 11,0 m lang. De contouren van de plattegrond<br />

werden bepaald door een rij middenstijlen en dubbele wandstijlen. Verder zijn er<br />

aanwijzingen voor een kleine overdekte aanbouw. Vermoedelijk was de schuur niet<br />

opgedeeld in verschillende gebruiksruimten. Wel was de schuur ingericht met drie<br />

haardplaatsen. De basis van de vloer was een plaveisel van takken en stammen, waarvan<br />

slechts enkele slecht geconserveerde delen zijn terug gevonden. Veel blijft onduidelijk<br />

over de vloeropbouw. De vloer is namelijk net als de rest van het gebouw aangetast door<br />

oxidatie. De houtbouwresten van het gebouw, bijvoorbeeld het vlechtwerk, die uitstaken<br />

boven het stammen- en takkenplaveisel van de vloer kunnen hierdoor zijn vergaan.


BIAXiaal 435 19<br />

Hetzelfde geldt voor de eventuele vloerlagen van organisch materiaal, als mest, riet of<br />

zoden, op het plaveisel van stammen en takken. Mogelijk kan het macrobotanische<br />

monster meer uitwijzen over de samenstelling van de vloer en mogelijk ook over het<br />

gebruik van de schuur.<br />

Vondstnummers 01.0087 en 01.0523 (erfgreppels 01 en 02)<br />

Deze monsters zijn afkomstig uit de erfgreppels van de nederzetting die tussen 25-125<br />

n.Chr. is bewoond in vondstzone 01. De greppels zijn langgerekte en smalle ingravingen,<br />

met humeuze vullagen en een aanzienlijke hoeveelheid mobilia en stukken<br />

constructiehout. Deze greppels zijn gebruikt als stortplaats voor afval.<br />

Monster 01.0523 bevat vulling van erfgreppel 02. Dit materiaal betreft een bruine,<br />

rulle, zeer humeuze, met houtskool, aardewerkfragmenten, houtsnippers en plantenresten<br />

vermengde klei. Het staat niet vast dat het plantaardige materiaal uitsluitend betrekking<br />

heeft op de nederzettingsfase. Het grondspoor ligt namelijk in de directe omgeving van<br />

resten uit de 1e eeuw v.Chr. Hierdoor kan vermenging zijn ontstaan. Dateringen van<br />

materiaal uit erfgreppel 01 lijken deze mogelijkheid te bevestigen, want de basis van deze<br />

vulling is met 14 C-onderzoek gedateerd rond onze jaartelling. De top van het<br />

bewoningsniveau boven de greppel wijst op een datering in de 2e eeuw. De mogelijkheid<br />

bestaat dus dat het monster ook jonger materiaal bevat. Vanwege dit gevaar van<br />

vermenging wordt het plantaardige materiaal van dit monster gedateerd tussen 50 v.Chr.<br />

en 200 n.Chr. Monster 01.0087 bevat materiaal uit een pot in erfgreppel 01 (figuur 7),<br />

zodat met meer zekerheid kan worden gesteld dat het materiaal van één activiteitenfase,<br />

de tweede (25-125 n.Chr.), afkomstig is.<br />

Figuur 7<br />

De pot in situ in erfgreppel 01 waaruit vondstnummer 01.0087 afkomstig is.© VLAK.<br />

Vondstnummers 01.0535, 07.0612, 08.0002, 08.0007, 08.0022 en 08.0045<br />

(verkavelingen 01 en 02)<br />

De macromonsters zijn afkomstig uit de vullagen van vijf greppels uit de verkaveling 02<br />

van de vondstzones 07 en 08 en één uit een greppel van verkaveling 01 in vondstzone 01.<br />

Deze greppels hebben een vulling van grijsbruine gelaagde klei. Het sediment waaruit de


BIAXiaal 435 20<br />

monsters gestoken zijn, wordt verondersteld de primaire vullaag van de greppels te<br />

betreffen. Deze monsters zijn geanalyseerd voor het onderzoek naar de waterhuishouding<br />

van het greppelsysteem en het agrarische gebruik van de kavels.<br />

5.4.2 Vraagstellingen Late IJzertijd en Romeinse tijd<br />

De hieronder gepresenteerde vraagstellingen zijn vooral toegespitst op de context waaruit<br />

de monsters zijn geborgen.<br />

Vondstnummers 01.0087 en 01.0523 (erfgreppels 01 en 02)<br />

1. Wat kan uit monster 01.0087 worden afgeleid over de oorspronkelijke inhoud van de<br />

pot?<br />

2. In welke verhouding staat de inhoud van de pot tot de bedrijfsvoering, de<br />

voedseleconomie en het landschap van de nederzetting?<br />

3. Welke informatie geven de monsters over het functionele gebruik van de erfgreppels?<br />

4. Welke informatie geven de monsters over de voedseleconomie en bedrijfsvoering van<br />

de nederzetting?<br />

Vondstnummer 01.0554<br />

1. Geeft het monster informatie over de samenstelling van de vloer in gebouw 02 en hoe<br />

zag deze vloer er dan uit?<br />

2. Wat kan van het monster worden afgeleid over het gebruik van gebouw 02?<br />

3. Hoe verhoudt de samenstelling van het monster zich tot de bedrijfsvoering van de<br />

nederzetting en het landschap waarin deze lag?<br />

Vondstnummer 01.0522<br />

1. Welke informatie kan worden afgeleid over het landschap, de menselijke activiteiten<br />

en het boerenbedrijf in deze hoofdperiode.<br />

2. In hoeverre kan het monster op basis van de macrobotanische samenstelling worden<br />

toegeschreven aan één van de activiteitenfasen in de Romeinse tijd van de Vergulde<br />

Hand-West?<br />

Vondstnummers 01.0535, 07.0612, 08.0002, 08.0007, 08.0022 en 08.0045<br />

(verkavelingen 01 en 02)<br />

1. Wat kan op basis van de macrobotanische monsters worden gesteld over de<br />

waterhuishouding van het greppelsysteem?<br />

2. Welke gebruiksvormen van de verkaveling kunnen worden afgeleid uit de<br />

macrobotanische samenstelling van de monsters?<br />

3. Wat voor informatie geven de macrobotanische monsters over het landschap in de 2e<br />

en 3e eeuw n.Chr. en de wijze waarop dit door de mens is beïnvloed?<br />

5.5 VROEGE MIDDELEEUWEN<br />

Voor deze hoofdperiode zijn drie monsters (vnrs. 01.0813, 02.0036, 02.0039)<br />

geselecteerd en deze komen alle uit de zelfde mengbodem of akker (zie tabel 9). Deze<br />

context heeft een zeldzaam karakter, omdat sporen van veenontginning en akkerbouw uit<br />

de 10e of het begin van de 11e eeuw zelden onderzocht kunnen worden in het<br />

Maasmondgebied. Verder kan worden opgemerkt dat de monsters informatie bevatten uit<br />

een periode waarin voor Vlaardingen belangrijke politieke en economische<br />

ontwikkelingen plaatsvinden. Hierdoor zijn de monsters ook voor het lokale onderzoek<br />

van grote betekenis.


BIAXiaal 435 21<br />

Tabel 9<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht van macrobotanische monsters uit de<br />

Vroege Middeleeuwen<br />

vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />

02.0036 akker of mengbodem cultuurlaag toemaak?<br />

02.0039 akker of mengbodem cultuurlaag toemaak?<br />

01.0813 akker of mengbodem cultuurlaag toemaak?<br />

5.5.1 Contextbeschrijvingen Vroege Middeleeuwen<br />

Monsters 02.0036, 02.0039 en 01.0813<br />

De macromonsters zijn alle drie afkomstig uit dezelfde akker of mengbodem in de<br />

vondstzones 01 en 02, waar deze cultuurlaag uit de Middeleeuwen zeer goed was<br />

geconserveerd. Het gemengde karakter en de ligging op het middeleeuwse bosveen deden<br />

tijdens het veldonderzoek vermoeden dat het pakket een menglaag betreft die geheel of<br />

gedeeltelijk is opgebracht om bijvoorbeeld de vruchtbaarheid van de (veen)bodem te<br />

verbeteren. Het micromorfologische onderzoek heeft definitief uitgewezen dat<br />

verschillende sedimenten zijn vermengd en dat tenminste van elders aangevoerd<br />

grofkorrelig zand is toegevoegd. De herkomst van de overige bestanddelen is minder<br />

duidelijk. Een deel is vermoedelijk het veen van lokale oorsprong. Mogelijk kan het<br />

macrobotanische onderzoek meer uitsluitsel geven over de aard en herkomst van de<br />

vermengde sedimenten.<br />

5.5.2 De vraagstellingen bij de monsters uit de Vroege Middeleeuwen<br />

Een nadere toelichting op het fenomeen toemaak en de rol daarvan in akkerbouw op veen<br />

biedt Van de Ven. 20 De hieronder gepresenteerde vraagstellingen zijn vooral toegespitst<br />

op de context waaruit de monsters zijn geborgen. 21<br />

1. In hoeverre kan op basis van de macrobotanische samenstelling van de monsters<br />

aannemelijk worden gemaakt dat de cultuurlaag een door mensen gevormde akker of<br />

menglaag betreft?<br />

2. Wat kan op basis van de macrobotanische resten worden gesteld over de bestanddelen<br />

en herkomst van het sediment? Kan bijvoorbeeld sprake zijn van aangevoerd of<br />

opgebaggerd/opgegraven sediment?<br />

3. Welke informatie kan uit de macrobotanische resten worden afgeleid over de<br />

(agrarische) bedrijfsvoering in de Middeleeuwen en de wijze waarop de akkers<br />

werden bewerkt en vruchtbaar gehouden?<br />

6. Resultaten en discussie<br />

De aangetroffen botanische macroresten in de voor analyse geselecteerde monsters zijn<br />

vermeld in de bijlagen 1 t/m 8. De aangetroffen soorten zijn onderverdeeld in<br />

gebruiksplanten en wilde planten. Binnen de categorie gebruiksplanten is een<br />

onderverdeling aangebracht die is gebaseerd op het vermoedelijke vroegere gebruik. De<br />

wilde planten zijn ingedeeld op grond van de vegetatiestructuur en abiotische<br />

standplaatsfactoren als vochtgehalte, trofietoestand en zuurgraad. 22 Met nadruk moet wel<br />

worden gesteld dat deze indeling gebaseerd is op het huidige voorkomen in Nederland en<br />

dat deze indeling niet kritiekloos toegepast mag worden op vroegere vegetaties. Dit geldt<br />

vooral voor door mensen beïnvloede vegetaties. Toch wordt omwille van de<br />

20 Van de Ven 1996.<br />

21 Eijskoot, De Ridder & Brinkkemper 2007e<br />

22 Tamis et al. 2004.


BIAXiaal 435 22<br />

herkenbaarheid in de bijlagen uitgegaan van het huidige voorkomen. Bij de bespreking<br />

van de diverse vegetatietypen zullen indien nodig nuanceringen op de indelingen worden<br />

aangebracht.<br />

6.1 MIDDEN-BRONSTIJD B<br />

De resultaten van het macrorestenonderzoek uit deze periode staan vermeld in bijlage 1.<br />

In het monster uit de top van het oudere Hollandveenpakket-Hv-5 (07.0104.1) zijn<br />

relatief veel zaden gevonden van spies- en/of uitstaande melde (Atriplex patula/prostrata)<br />

en zeegroene ganzenvoet en/of rode ganzenvoet (Chenopodium glaucum/rubrum).<br />

De zaden van de twee meldesoorten lijken zoveel op elkaar dat meestal geen<br />

betrouwbaar onderscheid tussen de twee te maken is. De standplaatsen komen echter<br />

behoorlijk overeen. 23 In het binnenland kunnen beide soorten op zeer voedselrijke<br />

standplaatsen zoals mesthopen worden aangetroffen. Spiesmelde (Atriplex prostrata) is<br />

van nature echter een echte kustplant, die voornamelijk op aanspoelsel aan de randen van<br />

kwelders voorkomt. Beide soorten zijn dol op stikstof (nitraat). Daarom komen ze vooral<br />

voor op plaatsen waar zich veel organisch materiaal ophoopt dat bovendien snel vergaat.<br />

Ook de standplaatsen van rode en zeegroene ganzenvoet komen behoorlijk overeen. De<br />

planten komen vooral voor op vochtige, open, stikstofrijke plaatsen. Natuurlijke<br />

standplaatsen zijn te vinden op open plekken aan oevers van allerlei wateren. Ook komen<br />

de soorten voor op door mensen beïnvloede standplaatsen zoals tuinen, mesthopen en<br />

natte, stukgetrapte plekken in weilanden. Beide ganzenvoeten kunnen een beetje zout<br />

verdragen.<br />

Andere opvallende vondsten in de top van het oudere Hollandveenpakket-Hv-5 zijn de<br />

vele zaden van heen (Bolboschoenus maritimus) en de ephippia van watervlooien<br />

(Cladocera).<br />

Heen, ook wel zeebies genoemd, is een pionier van ondiep, zoet of brak water.<br />

Ondanks de naam zeebies, verdraagt de plant geen langdurige overstroming met zout<br />

water. In het kustgebied komt heen alleen voor op plaatsen waar het zoute water flink is<br />

verdund met zoet water, zoals aan riviermondingen of in depressies waar zoet water kan<br />

accumuleren.<br />

In poldersloten in het westen van ons land kan heen ook worden aangetroffen.<br />

Ephippia worden onder bepaalde milieuomstandigheden door vrouwelijke<br />

watervlooien tijdens het vervellen gevormd, en bevatten een of enkele eieren. Ze vormen<br />

een soort bescherming, waardoor de eieren onder barre omstandigheden (vorst,<br />

langdurige droogte) kunnen overleven. De ephippia van sommige soorten watervlooien<br />

blijven op het wateroppervlak drijven waardoor ze vaak met vele duizenden aanspoelen<br />

op een oever.<br />

In het monster uit de klei (Kl-4) zijn niet veel botanische macroresten gevonden. Het<br />

gaat onder andere om enkele zaden van oeverplanten zoals galigaan (Cladium mariscus),<br />

kleine watereppe (Berula erecta) en mattenbies (Schoenoplectus lacustris). Deze soorten<br />

komen langs oevers van zoet of zwak brak (galigaan) water voor.<br />

Een opvallende verschijning is zeeaster (Aster tripolium), ook wel zulte genoemd.<br />

Zeeaster is een zogenaamde facultatieve halofyt. Dergelijke planten komen voor op zilte<br />

standplaatsen maar kunnen het ook lang uithouden op standplaatsen die vroeger onder<br />

invloed van de zee stonden maar in de loop van de tijd verzoet zijn. Zeeaster is in het<br />

kustgebied een vertrouwde verschijning in allerlei grasland- en oevervegetaties. Ook in<br />

milieus die in de loop van de tijd verzoet zijn geraakt kan zeeaster echter hier en daar in<br />

graslanden en oevervegetaties worden aangetroffen.<br />

Ook in het monster uit de basis van het jongere veenpakket (Hv-4) zijn maar weinig<br />

determineerbare plantenresten aangetroffen. Een voorzichtige conclusie is dat de oever-<br />

23 Volgens sommige vegetatiekundigen is het niet zeker of beide meldes wel als verschillende<br />

soorten beschouwd mogen worden (Weeda et al. 1985, 166). Dat de zaden en de<br />

standplaatsen van de twee ‘soorten’ veel op elkaar lijken, is dus niet zo vreemd.


BIAXiaal 435 23<br />

en moerasvegetatie zich na de overstroming weer heeft hersteld, maar dat er daarna<br />

minder graslandplanten en ganzenvoeten waren.<br />

Het lijkt er bovendien op dat op de top van het Hollandveen een flink verstoorde<br />

vegetatie aanwezig was die gedomineerd werd door planten van oevers en natte<br />

graslanden. De verstoring kan worden afgeleid uit de goede vertegenwoordiging van de<br />

ganzenvoeten en meldes. Helaas is niet duidelijk of de verstoring een antropogene of<br />

natuurlijke oorzaak heeft. De verstoring kan gezien worden als voorbode van de<br />

naderende overstromingen.<br />

6.2 VROEGE IJZERTIJD<br />

Uit de Vroege IJzertijd zijn drie monsters onderzocht. Eén monster (10.0016) is<br />

afkomstig uit een plantaardig pakket dat op de buitenkant van de boomstamkano is<br />

aangetroffen en waarmee de kano intentioneel dan wel op natuurlijke wijze is afgedekt.<br />

Het monster is van hetzelfde materiaal afkomstig als pollenmonster BX3148. De beide<br />

andere monsters komen uit de vloerlaag van Vz-G06-G01 (06.0007) en de<br />

leef/cultuurlaag in een omheinde ruimte, een vermoedelijke veekraal (06.0281). De<br />

resultaten van het macrorestenonderzoek aan de monsters staan vermeld in bijlage 2.<br />

Het monster van de kano<br />

In dit monster zijn wat de cultuurgewassen betreft enkele zaden van vlas (Linum<br />

usitatissimum) aangetroffen. Daarnaast zijn voornamelijk resten van water-, oever-, en<br />

moerasplanten gevonden. Ook de soorten uit de categorie ‘Pioniers van stikstofrijke, natte<br />

bodems’ hebben zeer waarschijnlijk deel uitgemaakt van een oever- of moerasvegetatie.<br />

Deze planten stonden op plaatsen waar de natuurlijke vegetatie beschadigd werd<br />

waardoor open, modderige plaatsten op de oever ontstonden. Dit was zeer waarschijnlijk<br />

de oever waar de kano voor de laatste keer aanmeerde (of aanspoelde).<br />

Blijkbaar bevonden zich op deze plaats ook zaden van vlas in of op de bodem. Deze<br />

zaden kunnen afkomstig zijn uit dorsafval van vlas. Mogelijk is er afval van de lijnzaadof<br />

vezelproductie op de oever terechtgekomen. Vlas werd vroeger vaak geroot in<br />

stromend water. Het aantreffen van vlasresten op een oever kan daarom in principe goed<br />

verklaard worden.<br />

Dat in het monster veel resten van waterorganismen zijn gevonden, is ook niet<br />

verbazingwekkend. Van waterranonkels (Ranunculus subgen. Batrachium) zijn de meeste<br />

resten gevonden. Waterranonkels zijn een soort boterbloemen die aangepast zijn aan het<br />

leven in water. Ze komen echter niet in elk watertype voor. Waterranonkels kunnen beter<br />

dan de meeste andere waterplanten tegen droogvallen van hun groeiplaats. Ook zijn ze<br />

beter bestand tegen waterbeweging en kunnen ze in tegenstelling tot andere waterplanten<br />

voedingsstoffen uit de bodem opnemen. Waterranonkels zijn daardoor in het voordeel ten<br />

opzichte van andere waterplanten in wateren die voedselarmer zijn dan de bodem<br />

eronder. In stilstaande, niet droogvallende, voedselrijke wateren worden ze<br />

weggeconcurreerd door andere waterplanten. 24<br />

De monsters uit de cultuurlagen<br />

De botanische samenstelling van deze twee monsters vertoont veel overeenkomsten.<br />

Wat gebruiksplanten betreft zijn resten van bedekte gerst (Hordeum vulgare var. vulgare)<br />

en braam (Rubus fruticosus) gevonden. Van gerst is alleen een verkoolde korrel in de<br />

cultuurlaag van Vz06-G01 gevonden. Van braam zijn in beide cultuurlagen enkele<br />

(onverkoolde) pitten gevonden.<br />

Wat de wilde planten betreft valt vooral het grote aantal zaden van grote brandnetel<br />

(Urtica dioica) op. Grote brandnetels doen het goed op relatief stabiele, stikstofrijke,<br />

matig vochtige, bij voorkeur schaduwrijke standplaatsen. In antropogene context staan de<br />

24 Weeda et al. 1985, 237.


BIAXiaal 435 24<br />

planten vaak op plaatsen die wel door de mens met voedingsstoffen (lees: afval) zijn<br />

verrijkt, maar waar de bodemverstoring beperkt blijft. Meestal staan de planten bij<br />

opslagplaatsen (hout, afval), in of langs erfafscheidingen of heggen, of vlak langs wanden<br />

van gebouwen of andere structuren (zie figuur 8).<br />

Figuur 8<br />

Struweel van grote brandnetels (Urtica dioica) bij de ingang van een weiland bij Bergen<br />

(NH) (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />

De meeste andere resten van wilde planten zijn afkomstig van soorten uit oevervegetaties<br />

of natte/vochtige graslanden. Dit geldt ook voor de soorten die volgens het gehanteerde<br />

systeem van ecologische groepering staan ingedeeld bij de ‘Pioniers van stikstofrijke,<br />

natte bodems’. Helaas is niet helemaal duidelijk in hoeverre de resten afkomstig zijn van<br />

contemporaine, lokale vegetaties danwel van planten die voorafgaande aan de bewoning<br />

op de locatie groeiden. De goede vertegenwoordiging van zeegroene en/of rode<br />

ganzenvoet (Chenopodium glaucum/rubrum) wijst echter op verstoring van het<br />

oorspronkelijke veenoppervlak, waardoor we denken dat de resten in elk geval<br />

gedeeltelijk representatief zijn voor de milieuomstandigheden tijdens of vlak voor de<br />

bewoning.<br />

De zaden en knopschubben van els (Alnus) die in beide monsters zijn gevonden, wijzen<br />

op de aanwezigheid van minimaal één els in de nabije omgeving (maximaal enkele<br />

tientallen meters van de monsterlocatie verwijderd).<br />

Er zijn geen botanische aanwijzingen gevonden voor grondbewerking.<br />

6.3 MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD<br />

De resultaten van het macrorestenonderzoek uit deze perioden staan vermeld in de<br />

bijlagen 3 t/m 6. De analyseresultaten zullen hieronder per contextype worden besproken.


BIAXiaal 435 25<br />

6.3.1 De woonstalhuizen<br />

Uit woonstalhuizen zijn in totaal tien monsters onderzocht. Voor de exacte herkomst van<br />

de monsters wordt verwezen naar tabel 4.<br />

Gebruiksplanten<br />

In de monsters uit de woonstalhuizen zijn zeer veel resten van cultuurgewassen en andere<br />

gebruiksplanten gevonden. Het gaat om zaden (dan wel korrels) en dorsafval van haver<br />

(Avena), gerst (Hordeum vulgare), pluimgierst (Panicum miliaceum), emmertarwe<br />

(Triticum dicoccon), broodtarwe (Triticum aestivum), erwt (Pisum sativum), paardenboon<br />

(Vicia faba var. minor), raapzaad (Brassica rapa), huttentut (Camelina sativa), vlas<br />

(Linum usitatissimum), gewone braam (Rubus fruticosus) en mogelijk spelt (Triticum cf.<br />

spelta). Daarnaast zijn enige tientallen (verkoolde) graankorrels gevonden die zodanig<br />

beschadigd waren dat niet kon worden vastgesteld van welk graan ze afkomstig zijn. De<br />

kans is echter groot dat ze van emmertarwe of gerst zijn.<br />

Van de haverkorrels kon niet precies de soort worden vastgesteld omdat de hiervoor<br />

benodigde kafresten niet in de monsters zijn aangetroffen. Hierdoor kunnen de korrels en<br />

de kafnaald zowel van echte (gecultiveerde) haver (Avena sativa) als van het<br />

akkeronkruid oot (Avena fatua) afkomstig zijn. Oot was in de prehistorie een<br />

akkeronkruid. Zaden van deze plant worden in prehistorische context heel vaak in<br />

combinatie met emmertarwe en gerst gevonden. Het is mogelijk dat rijpe zaden van oot<br />

met een cultuurgewas meegeoogst worden, en zo op een nederzettingsterrein terecht<br />

komen. De kans dat dit gebeurt, is echter minder groot dan bij echte haver, omdat de<br />

meeste korrels van oot bij rijpheid van de plant vallen en niet zoals bij echte haver het<br />

geval is, aan de plant blijven zitten als het graan rijp is. 25 Alleen als oot in onrijpe<br />

toestand met een ander cultuurgewas meegeoogst wordt, zijn resten van dit onkruid in een<br />

nederzetting te verwachten. Uit eerder verricht archeobotanisch onderzoek is gebleken dat<br />

echte haver vanaf de IJzertijd in ons land voorkomt. Als de haverkorrels uit de<br />

woonstalhuizen van echte haver afkomstig zijn, dan speelde dit graan waarschijnlijk geen<br />

belangrijke rol in de economie van de nederzetting(en). Er zijn namelijk maar weinig<br />

korrels van gevonden. Al met al zijn de aanwijzingen voor locale verbouw van<br />

gecultiveerde haver niet groot.<br />

Van emmertarwe en gerst zijn veel meer resten gevonden. Beide granen werden in de<br />

IJzertijd veel verbouwd door de boeren in ons land; ook in de Vergulde Hand-West was<br />

dit blijkbaar het geval. Ook van vlas zijn relatief veel resten gevonden, vooral in het<br />

haardmonster in Vz09-G09. Vlas is een zeer oud cultuurgewas dat zowel voor de vezels<br />

(linnen) als voor de oliehoudende zaden (lijnzaad, lijnolie) verbouwd kan worden. Waar<br />

de IJzertijdbewoners van de Vergulde Hand-West het gewas voor hebben gebruikt, kan<br />

helaas niet met zekerheid worden achterhaald. Het is echter heel goed mogelijk dat zowel<br />

de vezels als de zaden werden gebruikt. Vlasvezels kunnen worden gebruikt voor de<br />

productie van textiel en touw. Uit de zaden kan olie geperst worden die in de voeding of<br />

voor verlichting gebruikt kan worden.<br />

Van broodtarwe zijn in een monster uit Vz09-G01 aarspilfragmenten gevonden.<br />

Broodtarwe is een graan dat al door de boeren van de Rössen-cultuur in ons land werd<br />

verbouwd (zo’n 6700 jaar geleden). Het is vergeleken met de andere graansoorten een<br />

veeleisend gewas dat voor een goede opbrengst beslist een voedselrijke bodem nodig<br />

heeft, die bovendien niet te nat mag zijn. Bij voorkeur wordt broodtarwe verbouwd op<br />

kalkrijke kleigrond. 26 De vondst van broodtarwe is bijzonder omdat tot op heden nog<br />

geen zekere IJzertijdvondsten van dit graan uit het Nederlandse kustgebied bekend waren.<br />

Van huttentut, ook wel dederzaad genoemd, zijn alleen in het haardmonster uit Vz09-<br />

G09 zaden gevonden. Vanaf de IJzertijd werd dit gewas zeer populair in de Nederlandse<br />

landbouw. Huttentut stelt niet veel eisen aan de bodem waarop het verbouwd wordt. Het<br />

25 Zohary & Hopf 1994, 74.<br />

26 Körber-Grohne 1987, 28.


BIAXiaal 435 26<br />

staat bekend als een relatief ‘snel’ gewas dat al 12-14 weken na het zaaien geoogst kan<br />

worden. 27<br />

Van erwt en paardenboon zijn maar enkele vondsten gedaan. Dit betekent echter niet<br />

dat deze peulvruchten slechts een marginale rol speelden in de economie van de<br />

nederzetting(en). Peulvruchten blijven in onverkoolde toestand heel slecht bewaard. In<br />

verkoolde staat is de conserveringskans beter, maar de kans dat peulvruchten verkolen is<br />

veel minder groot dan bij granen het geval is. Dit komt omdat granen een veel grotere<br />

kans hebben met vuur in aanraking te komen dan andere cultuurgewassen. Granen<br />

werden vroeger namelijk vaak geëest (licht geroosterd) om het dorsen te<br />

vergemakkelijken en/of de opslagcondities te verbeteren (de kiem wordt door het eesten<br />

gedood, waardoor het graan niet in de opslagruimte gaat kiemen). Bij peulvruchten is<br />

eesten niet nodig. Bovendien worden peulvruchten niet in ovens gebakken (zoals<br />

graanproducten), maar in water gekookt, hetgeen de kans op verkolen aanzienlijk<br />

verkleint.<br />

Erwten werden al door de eerste boeren in ons land verbouwd. Paardenboon, ook wel<br />

duivenboon of veldboon genoemd, is in de IJzertijd een nieuw gewas in de Nederlandse<br />

landbouw. Het is landbouwhistorisch bezien de voorloper van onze huidige tuinboon die<br />

veel grotere en plattere zaden heeft dan de ouderwetse paardenboon.<br />

In twee monsters zijn ook zaden van raapzaad gevonden. Hoewel de huidige<br />

Nederlandse naam doet vermoeden dat raapzaad vooral voor de productie van het<br />

oliehoudende zaad werd verbouwd, is het gewas vroeger ook voor andere doeleinden<br />

verbouwd. Voorbeelden hiervan zijn rapen en raapkruid. In het eerste geval ligt de nadruk<br />

op het verbouwen van de knollen. In het tweede geval is het blad (loof) het belangrijkste<br />

product. Rapen werden zeer waarschijnlijk ook wel door de bewoners van de Vergulde<br />

Hand-West verbouwd. In zijn boek ‘De re Rustica’ (over de landbouw) schrijft Columella<br />

dat de Galliërs rapen zowel voor menselijke consumptie als voor veevoer verbouwden.<br />

Het was een belangrijk voedsel tijdens de wintermaanden. 28 Ook het zaad werd<br />

waarschijnlijk wel gebruikt. Er zijn aanwijzingen dat raapzaad al in de IJzertijd voor de<br />

zaden werd verbouwd. 29 De zaden werden geoogst van voederrapen die in de winter op<br />

de akker of in de tuin waren blijven staan. In het volgende voorjaar schoten deze rapen<br />

dan in bloei, waarna het oliehoudende zaad geoogst kon worden. 30 Het zaad werd<br />

vervolgens geperst, waarna de olie voor verlichting of in de voedselbereiding gebruikt<br />

werd. Bij verbouw van raapzaad voor het blad krijgen de planten niet de kans om zaad te<br />

vormen. De op de vindplaats aangetroffen zaden duiden daarom op verbouw van<br />

raapzaad voor de rapen en/of het zaad.<br />

De zaden van kool (Brassica) die in het monster uit de haard van gebouw 09 zijn<br />

gevonden, konden niet nauwkeurig worden gedetermineerd. Hierdoor kunnen ze behalve<br />

van raapzaad ook van zwarte mosterd (Brassica nigra) afkomstig zijn. Zwarte mosterd is<br />

een plant die oorspronkelijk afkomstig is uit het oostelijke Middellandse-Zeegebied. De<br />

zaden bevatten een hoog gehalte aan mosterdolie, wat de reden is voor de verspreiding<br />

van de plant als cultuurgewas. Vooral in middeleeuwse en jongere contexten worden de<br />

zaden (of fragmenten) heel vaak in consumptieafval gevonden, hetgeen een betrouwbare<br />

aanwijzing is voor het gebruik van mosterd. Zwarte mosterd heeft zich echter ook als<br />

zogenaamde rivierbegeleider op een natuurlijke manier verspreid. Dat is de reden dat we<br />

bij vondsten van de zaden van deze plant in het rivierengebied meestal voorzichtig zijn.<br />

Omdat de resten bovendien niet nauwkeurig konden worden gedetermineerd, lijkt het<br />

beter niet al te veel conclusies aan de vondsten te verbinden.<br />

Van pluimgierst zijn in twee monsters resten gevonden. Pluimgierst is een graan dat al<br />

in de Bronstijd in ons land een belangrijk cultuurgewas was. Het is in tegenstelling tot de<br />

27 Körber-Grohne 1987, 390.<br />

28 Columella, De re Rustica II, 171.<br />

29 Brinkkemper 1993, 57.<br />

30 Van Haaster 1997, 71.


BIAXiaal 435 27<br />

andere aangetroffen granen een zogenaamde C 4 -plant. Dergelijke planten komen vooral<br />

voor in de warmere delen van de wereld. De benaming C 4 -plant betekent dat ze op een<br />

bijzondere manier kooldioxide vastleggen en daarbij minder water nodig hebben dan<br />

andere planten. Dit stofwisselingsproces werkt alleen goed bij temperaturen die overdag<br />

niet onder de 12 °C komen. Daarom werd gierst in ons land vooral op droge, zandige<br />

bodems verbouwd die snel opwarmen. Op vochtige (koude) grond doet pluimgierst het<br />

niet goed. Het lijkt daarom aannemelijk te veronderstellen dat de gierst op droge, zandige<br />

bodems in de omgeving werd verbouwd.<br />

In een aantal monsters werden aarvorkjes gevonden die sterk lijken op aarvorkjes van<br />

spelt. Aarvorkjes zijn onderdelen van de aar waarmee elke graankorrel aan de aarspil<br />

vastzit. Spelt is een tarwesoort die tegenwoordig niet meer in ons land wordt verbouwd,<br />

maar in de IJzertijd kwam het op de zandgronden in ons land wel hier en daar voor.<br />

Van emmertarwe, broodtarwe, gerst, vlas en (mogelijk) spelt is dorsafval gevonden.<br />

Op grond van de aan- of afwezigheid van dorsafval kunnen soms conclusies worden<br />

getrokken over lokale verbouw of import van cultuurgewassen. Uitgangspunt bij dit<br />

onderzoek is het gegeven dat dorsafval in principe achterblijft op de nederzetting waar het<br />

cultuurgewas geproduceerd (verbouwd) wordt, en dat het dus niet met het gedorste<br />

product verhandeld wordt. 31 De aard van het dorsafval moet hierbij echter wel in<br />

ogenschouw genomen worden. Van emmertarwe en (mogelijk) spelt zijn bovengenoemde<br />

aarvorkjes gevonden. Deze kafresten zitten na de eerste dorsing (op de<br />

productienederzetting) nog aan de graankorrels vast. In deze vorm wordt het graan ook<br />

verhandeld. 32 Aarvorkjes worden pas vlak voor consumptie tijdens een tweede dorsronde<br />

verwijderd (bijvoorbeeld d.m.v. stampen of eesten). Hoewel we op grond van de<br />

aangetroffen resten dus niet kunnen bewijzen dat de emmertarwe en misschien de spelt<br />

lokaal zijn verbouwd, is het gezien de rurale context waarin de resten zijn gevonden wel<br />

aannemelijk.<br />

Van gerst en broodtarwe zijn aarspilsegmenten gevonden. 33 Deze onderdelen van de<br />

aar worden tijdens de eerste dorsing (op de productienederzetting) van de korrels<br />

gescheiden. Grote hoeveelheden aarspilsegmenten, zoals van gerst in het monster uit<br />

Vz01-G01, duiden daarom op lokale productie van dit graan. Van broodtarwe zijn minder<br />

aarspilsegmenten gevonden dan van gerst, maar toch denken we dat dit graan ook lokaal<br />

verbouwd werd. Op grond van de macrobotanische analyses kan echter niet worden<br />

achterhaald waar het graan precies werd verbouwd. Gerst is wat bodemgesteldheid betreft<br />

niet zo veeleisend en kan ook op ontwaterde veengrond worden verbouwd. 34 Zoals<br />

hierboven al werd gesteld, is broodtarwe echter wel een veeleisend gewas. Het levert<br />

alleen een redelijke opbrengst op goed gedraineerde humus- en kalkrijke leem of<br />

kleibodems. Op veenbodems is tarwe niet succesvol. 35 Dit laatste betekent uiteraard niet<br />

dat tarwe vroeger nooit op veen verbouwd werd. Uit schriftelijke bronnen blijkt dat tarwe<br />

(en gerst) tijdens de Middeleeuwen in Waterland op opgehoogde slootkanten werd<br />

verbouwd. De slootkanten in dit veengebied werden opgehoogd met modder die uit de<br />

sloten werd opgebaggerd. Zo ontstonden langgerekte akkers die geschikt waren voor de<br />

verbouw van graan, waaronder tarwe. 36 Op deze wijze kan de tarwe (en andere<br />

cultuurgewassen) ook in de Vergulde Hand-West zijn verbouwd. Uiteraard kunnen de<br />

granen ook op iets verder weg gelegen oeverwallen zijn verbouwd en in de nederzetting<br />

zijn verwerkt.<br />

31 Zie o.a. Hillman 1984; Jones 1984.<br />

32 Hillman 1984, 8.<br />

33 Een aarspil bestaat anatomisch bezien uit meerdere segmenten, die vaak afzonderlijk worden<br />

gevonden. Soms worden meerdere segmenten aaneen gevonden. In die gevallen spreken we<br />

van aarspilfragmenten.<br />

34 Zie discussie in Brinkkemper 1993, 125.<br />

35 Renfrew 1973, 66.<br />

36 Janse 1980, 37. Zie ook Van de Ven 1993, 45 over toemaak.


BIAXiaal 435 28<br />

Van vlas zijn enkele duizenden kapselfragmenten gevonden. De kapsels zijn de delen van<br />

de vlasplant waarin zich de zaden (het lijnzaad) bevinden. Al in een vroeg stadium van de<br />

vezelproductie (vóór het roten) worden de kapsels verwijderd. Dit wordt gedaan door het<br />

vlas te repelen of te boten. Ook als het vlas verbouwd wordt voor de oliehoudende zaden,<br />

worden de kapsels van de planten verwijderd. De vondst van de kapselfragmenten<br />

betekent dus dat we te maken hebben met afval dat is vrijgekomen bij de verwerking van<br />

vlas. Het vlas werd in de IJzertijd zonder enige twijfel door de boeren in de Vergulde<br />

Hand-West verbouwd.<br />

Het verbouwen en verwerken van vlas voor de vezelproductie is een arbeidsintensief<br />

proces dat een bijzondere organisatie vereist. Om de waardevolle vezelbundels te<br />

scheiden van de rest van de stengel dient namelijk een aantal tijdrovende processen te<br />

worden doorlopen. Eén van de eerste stadia in de vezelproductie is het roten. Meestal<br />

gebeurt dit na het repelen of boten. Tijdens het roten komen de vezelbundels los te liggen<br />

van de rest van de stengel. Dit gebeurt in water onder invloed van bacteriën die de pectine<br />

waarmee de vezelbundels vastzitten aan de zogenaamde houtpijp afbreken. Een van de<br />

oudste manieren van roten is het veldroten, ook wel dauwroten genoemd. Hierbij werd<br />

het vlas op het veld te roten gelegd waarbij gebruik werd gemaakt van de dauw. Deze<br />

manier van roten was niet arbeidsintensief, maar legde wel beslag op een bepaald<br />

oppervlak aan grond. Als het vlas op de vlasakker zelf te roten werd gelegd, was deze pas<br />

laat beschikbaar voor een ander gewas, en als het vlas op een andere plaats te roten werd<br />

gelegd was dit veld tijdelijk niet beschikbaar als weidegrond. Toch werd veldroten veel<br />

toegepast omdat er weinig investeringen voor nodig waren en het rendement van het werk<br />

daarom hoog was.<br />

Op plaatsen waar veel stromend water beschikbaar was, werd ook rivierroten<br />

toegepast. Deze methode had belangrijke voordelen ten opzichte van dauwroten. Door het<br />

roten in stromend water werd een betere vezelkwaliteit verkregen dan met dauwroten het<br />

geval was. Bovendien legde deze vorm van roten geen beslag op grond. De nadelen van<br />

rivierroten waren echter dat het vlas bijeen moest worden gehouden, het mocht immers<br />

niet wegdrijven. Bij kleine hoeveelheden bond men de bundels vlas met touwen aan de<br />

oever vast. Ook werden stroomafwaarts wel versperringen in de rivier aangebracht om te<br />

voorkomen dat het vlas wegdreef. Dit was een in Nederland veel toegepaste praktijk. In<br />

jongere tijden werd het vlas in speciale rootbakken geroot die in de rivier werden<br />

geplaatst.<br />

Na het roten dienen de vezels los gemaakt te worden van de rest van de stengel (de<br />

houtpijp). Hiertoe worden de gerote stengels gedroogd, waarna het zogenaamde ‘braken’<br />

of ‘brakelen’ kan plaatsvinden. Het braken heeft als doel de houtpijp in kleine stukjes<br />

(ook wel ‘lemen’ of ‘scheven’ genoemd) te breken. Dit gebeurde vroeger door met een<br />

hard voorwerp op de stengels te slaan. Om de ‘scheven’ of ‘lemen’ die zich na het braken<br />

tussen de vezels bevinden te verwijderen, vindt vervolgens het ‘zwingelen’ plaats: de<br />

scheven of lemen worden uit de vezels geslagen of eruit ‘geschreept’. Nadat de vezels<br />

zijn gekamd en schoongemaakt, zijn ze klaar voor de productie van touw en textiel. 37<br />

Behalve de hierboven vermelde cultuurgewassen speelden ongetwijfeld een groot aantal<br />

wilde planten een rol in het dagelijkse leven van de bewoners. Zonder speciale<br />

vondstomstandigheden is het echter in de meeste gevallen onmogelijk te bepalen of een<br />

wilde plant daadwerkelijk door de bewoners werd gebruikt of niet. Een uitzondering<br />

vormen de zaden van zogenaamde wilde fruitsoorten. 38 In twee monsters uit gebouw 01<br />

werden zaden van de gewone braam gevonden. We nemen aan dat deze smakelijke<br />

vruchten in de natuurlijke omgeving van de nederzetting werden verzameld.<br />

37 Dewilde 1984.<br />

38 Bijvoorbeeld bramen, frambozen, vlierbessen, rozenbottels, sleepruimen, bosbessen en<br />

hazelnoten.


BIAXiaal 435 29<br />

Wilde planten: onkruiden<br />

Resten van wilde planten die in archeologische context worden gevonden, kunnen veel<br />

informatie opleveren over de milieuomstandigheden en menselijke activiteit op en rond<br />

een nederzettingsterrein, akkers en door de mens geëxploiteerde vegetaties zoals<br />

graslanden.<br />

Bij de interpretatie van onkruidvondsten op archeologische vindplaatsen maken we<br />

vaak onderscheid tussen verkoolde en onverkoolde zaden. Van verkoolde onkruidzaden<br />

wordt meestal verondersteld dat ze samen met graan in een nederzetting terecht zijn<br />

gekomen. 39 Omdat granen een grote kans hebben om met vuur in aanraking te komen<br />

tijdens processen die met dorsen (eesten) en voedselbereiding te maken hebben, kunnen<br />

de met het graan meegeoogste onkruiden eveneens verkoold raken. Van verkoolde<br />

onkruidzaden nemen we daarom aan dat ze representatief zijn voor de omstandigheden op<br />

de graanakkers. Van onverkoolde onkruidzaden is dat veel minder zeker; deze kunnen<br />

ook van het nederzettingsterrein of uit de (semi)natuurlijke omgeving van de nederzetting<br />

afkomstig zijn. Hieronder zal per vegetatiecategorie worden nagegaan wat de betekenis<br />

van de wilde-plantenvondsten is.<br />

Bij de categorie ‘Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen’ gaat het om eenjarige<br />

stikstofliefhebbers zoals zwarte en beklierde nachtschade (Solanum nigrum), paarse<br />

dovenetel (Lamium purpureum), melganzenvoet (Chenopodium album), perzikkruid<br />

(Persicaria maculosa), vogelmuur (Stellaria media), gekroesde melkdistel (Sonchus<br />

asper) en gewone melkdistel (Sonchus oleraceus). Vooral van de laatste drie soorten zijn<br />

zeer veel zaden gevonden. Alle genoemde soorten groeien bij voorkeur op stikstofrijke of<br />

zeer stikstofrijke plaatsen. Tegenwoordig komen ze daarom algemeen voor in moestuinen<br />

en hakvruchtakkers (tussen aardappels, rapen, bieten e.d.). We weten niet helemaal zeker<br />

of de meldezaden van uitstaande melde (Atriplex patula) of spiesmelde (Atriplex<br />

prostrata) afkomstig zijn. Uitstaande melde is onkruid van moestuinen, hakvruchtakkers<br />

en mesthopen. Spiesmelde is een echte kustplant, maar in het binnenland komen haar<br />

standplaatsen overeen met die van uitstaande melde.<br />

De vondst van veel zaden van de bovengenoemde soorten in archeologische<br />

grondsporen wordt vaak in verband gebracht met de vroegere aanwezigheid van tuinen op<br />

een nederzettingsterrein. Bij een tuin moeten we denken aan een stuk grond waar kruiden,<br />

groenten en andere arbeidsintensieve gewassen werden verbouwd. Vanwege het<br />

intensieve gebruik van deze stukken grond werden ze meestal flink bemest. Dit verklaart<br />

de aanwezigheid van eenjarige, stikstofminnende planten. Of de vondst van de vele zaden<br />

van de genoemde planten inderdaad betekent dat de IJzertijdbewoners van de Vergulde<br />

Hand-West moestuinen hadden, kan niet met zekerheid worden bewezen, maar we<br />

hebben het sterke vermoeden dat dit wel het geval was. De tuinen waren zeer<br />

waarschijnlijk omheind om ze tegen loslopende dieren te beschermen.<br />

Gewoon varkensgras (Polygonum aviculare) en grote weegbree (Plantago major) zijn<br />

echte tredplanten die op door mensen en dieren veel betreden plaatsen kunnen worden<br />

aangetroffen. De vondst van zaden van deze planten op een nederzettingsterrein wekt<br />

daarom geen verbazing. De soorten komen echter ook voor in intensief beweide (en<br />

betreden) graslanden. Door hun laag-bij-de-grondse vorm hebben varkensgras en grote<br />

weegbree zich goed aangepast aan intensieve begrazing.<br />

Onkruiden uit de categorie ‘Planten van voedselrijke ruigten’ staan onder andere op<br />

‘verloren hoekjes’. Het gaat hierbij om standplaatsen die door de mens met<br />

voedingsstoffen (lees: afval), zijn verrijkt maar die niet intensief worden gebruikt. In elk<br />

geval worden de standplaatsen niet vaak betreden of anderszins verstoord. Vaak staan de<br />

planten bij afvalhopen, opslagplaatsen (bijv. houtvoorraden, afval), in en langs<br />

erfafscheidingen of hekken en vlak langs wanden van gebouwen of andere constructies.<br />

Veel soorten kunnen forse afmetingen bereiken waardoor minder intensief gebruikte<br />

plekken op en rond een nederzettingsterrein een ‘ruig’ uiterlijk krijgen. Voorbeelden van<br />

39 Knörzer 1971, 100; Bakels 1978, 68; Pals 1984, 314; Gehasse 1995, 61.


BIAXiaal 435 30<br />

dergelijk ‘ruigtekruiden’ waarvan resten in de monsters zijn gevonden, zijn grote<br />

brandnetel (Urtica dioica), klit (Arctium) en beklierde duizendknoop (Persicaria<br />

lapathifolia). Vooral van grote brandnetel zijn zeer veel zaden gevonden. Grote<br />

brandnetels staan meestal op matig vochtige, enigszins beschaduwde plaatsen.<br />

Op het nederzettingsterrein was ook sprake van standplaatsen waar onkruiden uit de<br />

categorie ‘Pioniers van stikstofrijke, natte bodems’ groeiden. Het gaat onder andere om<br />

greppelrus (Juncus bufonius), waterpeper (Persicaria hydropiper), goudzuring (Rumex<br />

maritimus), blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus) en watermuur (Stellaria<br />

aquatica). Plaatsen waar deze planten bij voorkeur groeien zijn bijvoorbeeld periodiek<br />

droogvallende, modderige oevers, greppels of (natte) mesthopen. Ze kunnen echter ook<br />

op open, stukgetrapte (modderige) plekken in graslanden gestaan hebben.<br />

Hoewel de planten ook wel in zuiver natuurlijke milieus kunnen voorkomen<br />

(bijvoorbeeld langs rivieroevers) blijkt in de praktijk dat de standplaatsen meestal door<br />

mensen of vee zijn beïnvloed. Dit geldt vooral voor natte, van oorsprong voedselarme<br />

milieus. 40<br />

Graslandplanten<br />

Een groot aantal plantenresten in de geanalyseerde monsters is afkomstig van soorten die<br />

tegenwoordig bekend staan als graslandplanten. Dit betekent zonder enige twijfel dat<br />

grasland een belangrijk vegetatietype in de omgeving was. Grasland is een term die in de<br />

vegetatiekunde gebruikt wordt om een bepaalde vegetatiestructuur aan te duiden. Hoewel<br />

in graslanden echte grassen (Poaceae) kunnen voorkomen, is de aan- of afwezigheid van<br />

grassen geen criterium om een bepaald vegetatietype tot grasland te rekenen. In veel<br />

(natuurlijke) graslanden komen zelfs meer soorten andere kruiden voor dan grassen. Dit<br />

geldt niet voor onze huidige intensief begraasde weiden, maar wel voor ‘ouderwetse’,<br />

minder intensief gebruikte graslanden. Graslanden zijn volgens de moderne<br />

vegetatiekundige definitie korte, gesloten vegetaties zonder hoog opschietende kruiden of<br />

struiken. Aan deze definitie voldoen ook veel vegetaties waarin ‘Planten van<br />

storingsmilieus’ een belangrijk aandeel hebben. Meestal verschijnen deze planten in<br />

grasland als sprake is van begrazing en/of wisselende waterstand.<br />

Als we goed naar de soortensamenstelling kijken, dan kunnen we belangrijke dingen<br />

te weten komen over de aard van het grasland, dat in de economie van de nederzetting<br />

waarschijnlijk een belangrijke rol heeft gespeeld. Veel graslandplanten zijn kenmerkend<br />

voor zogenaamde storingsmilieus. Het gaat onder andere om zilverschoon (Potentilla<br />

anserina), gewone en/of slanke waterbies (Eleocharis palustris/uniglumis), zomprus<br />

(Juncus articulatus), water- en akkermunt (Mentha aquatica/arvensis), gewone<br />

waternavel (Hydrocotyle vulgaris), voszegge (Carex otrubae/vulpina) en pitrus (Juncus<br />

effusus). De verstoring waar deze planten zo van lijken te houden, is wisselende<br />

waterstand of regelmatige begrazing. Ze worden tegenwoordig veel aangetroffen in<br />

graslanden die ’s winters onder water staan en ’s zomers begraasd (en betreden!)<br />

worden. 41 Planten uit storingsmilieus worden in archeologische context heel vaak<br />

aangetroffen in dierlijke mest. Ze vormen een aanwijzing voor extensieve begrazing van<br />

vochtig grasland. Ook de bij de tredplanten ingedeelde grote weegbree (Plantago major),<br />

wordt vaak in dergelijke graslanden gevonden. Vanwege haar grote resistentie tegen<br />

betreding staat grote weegbree vaak op door vee druk bezochte plaatsen.<br />

De vele ‘normale’ graslandplanten wijzen op een grasland op vochtige, voedselrijke<br />

bodem waar geen sprake lijkt te zijn van directe mariene invloed. Wel moet gezegd<br />

worden dat een aantal van de hierboven genoemde storingsindicatoren kan worden<br />

aangetroffen onder licht brakke omstandigheden of in graslanden die in het verleden<br />

onder brakke invloed stonden. Ook de bij de kwelderplanten ingedeeld zilte rus (Juncus<br />

gerardi) kan onderdeel hebben uitgemaakt van een zoet grasland dat in het verleden<br />

40 Schaminée et al. 1998, 175.<br />

41 Schaminée et al. 1996, 34, 35.


BIAXiaal 435 31<br />

onder brakke invloed stond. De planten houden het vaak nog tientallen jaren onder de<br />

inmiddels verzoete milieuomstandigheden uit, vooral als ze niet teveel concurrentie van<br />

echte grassen hebben. Dat is het geval langs slootkanten van enigszins brakke wateren, op<br />

open plekken in graslanden en in aan rietland grenzende graslanden die door koeien<br />

worden begraasd. 42<br />

Op open, stukgetrapte, modderige plekken in het grasland kunnen de hierboven al<br />

genoemde greppelrus, goudzuring en blaartrekkende boterbloem gestaan hebben.<br />

Tot slot van deze paragraaf moet worden vermeld dat ook sommige oeverplanten in het<br />

hierboven beschreven grasland gestaan kunnen hebben. In natuurlijke situaties gaan<br />

oever- en graslandvegetaties namelijk geleidelijk in elkaar over.<br />

Water-, oever- en moerasplanten<br />

Ook deze categorie is in bijna alle monsters goed vertegenwoordigd. Resten van echte<br />

waterplanten zijn alleen in het haardmonster uit gebouw 09 gevonden. Het gaat om<br />

enkele onverkoolde (!) zaden van eendenkroos (Lemna) en zannichellia (Zannichellia<br />

palustris). Oever- en moerasplanten zijn in vrijwel alle monsters goed vertegenwoordigd.<br />

Het gaat in alle gevallen om soorten die kenmerkend zijn voor oevers langs voedselrijke,<br />

stilstaande tot zwakstromende (zoete) wateren of moerassen waar het water het hele jaar<br />

of minstens een deel daarvan boven het maaiveld staat. Veel soorten kunnen ook deel<br />

hebben uitgemaakt van nat grasland dat in de omgeving aanwezig was. Door exploitatie<br />

van dit grasland (als hooiland) kunnen de zaden op het nederzettingsterrein terecht zijn<br />

gekomen.<br />

Bomen en struikgewas<br />

Uit deze categorie zijn vooral resten (zaden en katjes) van els (Alnus) gevonden.<br />

Daarnaast is houtskool van es (Fraxinus excelsior) aangetroffen.<br />

De resten van els kunnen van een boom afkomstig zijn die in de directe omgeving van<br />

de gebouwen stond. Elzen staan meestal op plaatsen waar in de winter het grondwater<br />

boven het maaiveld staat. In de zomermaanden zakt het water tot onder het<br />

vegetatieoppervlak, zonder dat de bodem overigens echt uitdroogt.<br />

Essen staan ook op plaatsen die ’s winters behoorlijk nat kunnen zijn. Of de bomen in<br />

de omgeving van de huizen stonden is niet zeker. De houtskool kan immers afkomstig<br />

zijn van hout dat op grotere afstand van de nederzetting is verzameld om als brand- of<br />

bouwhout te dienen.<br />

Heide- en veenplanten<br />

Uit deze categorie zijn onder andere vondsten gedaan van struikhei (Calluna vulgaris),<br />

dophei (Erica tetralix), paddenrus (Juncus subnodulosus), tormentil (Potentilla erecta),<br />

pijpenstrootje (Molinia caerulea), wilde gagel (Myrica gale) en veenmos (Sphagnum).<br />

Waarschijnlijk zijn deze resten afkomstig van de oorspronkelijke vegetatie die zich op de<br />

monsterlocatie bevond voordat de woonstalhuizen er werden gebouwd. Tijdens het<br />

pollenonderzoek was al gebleken dat de huizen gebouwd werden op relatief hoge,<br />

voedselarme delen (struikheibulten) in een oud rietmoeras (zie figuur 9). 43<br />

42 Weeda et al. 1994, 20.<br />

43 Van Haaster & Eijskoot 2009.


BIAXiaal 435 32<br />

Figuur 9<br />

Zogenaamde struikheibult in volledig verlande sloot bij Volendam. Op de bult groeien<br />

struikhei (Calluna vulgaris) en stekelvarens (Dryopteris carthusiana) (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />

6.3.2 De spieker<br />

Uit een spieker (Vz09-G08) zijn twee monsters geanalyseerd.<br />

Gebruiksplanten<br />

Wat de gebruikplanten betreft, zijn in de monsters uit de spieker voornamelijk resten van<br />

emmertarwe, gerst en vlas gevonden. Bij de emmertarwe en broodtarwe gaat het om<br />

kafresten, van vlas zijn zowel kafresten als zaden gevonden. Van haver is één verkoolde<br />

korrel gevonden waarvan niet duidelijk is van welke soort deze afkomstig is. Ook is één<br />

zaadje van raapzaad en een aantal pitten van braam gevonden.<br />

Wilde planten<br />

Bij de wilde planten valt de goede vertegenwoordiging op van eenjarige<br />

stikstofliefhebbers (‘Planten van voedselrijke akkers en tuinen’). Uit het feit dat de zaden<br />

onverkoold zijn, leiden we af dat de planten niet tussen het graan, maar op en rond het<br />

nederzettingsterrein hebben gestaan (bijvoorbeeld in tuinen). Dit geldt ook voor de andere<br />

onkruidvondsten, die op een enkele uitzondering na onverkoold zijn.<br />

Goed vertegenwoordigd zijn resten van planten uit de categorieën ‘Planten van weinig<br />

betreden, voedselrijke ruigten’ (vooral grote brandnetel), ‘Pioniers van stikstofrijke, natte<br />

bodems’, ‘Oever- en moerasplanten’, ‘Graslandplanten’ (inclusief de planten van<br />

storingsmilieus) en ‘Heide- en veenplanten’.<br />

Wat de bomen betreft zijn zaden gevonden van els en berk (Betula); van es is<br />

houtskool gevonden.


BIAXiaal 435 33<br />

6.3.3 De schuur<br />

Uit een schuur (Vz09-G05) is één monster geanalyseerd.<br />

6.3.4 De paden<br />

Gebruiksplanten<br />

Ook in dit monster zijn voornamelijk resten van emmertarwe (kafresten en korrels), gerst<br />

en vlas (zaden en kapselfragmenten) gevonden. Daarnaast zijn enkele onverkoolde zaden<br />

gevonden van raapzaad (Brassica rapa). Het monster bevat relatief veel zaden en pitten<br />

van wilde fruitsoorten: sleedoorn (Prunus spinosa), gewone braam (Rubus fruticosus) en<br />

framboos (Rubus idaeus).<br />

Wilde planten<br />

De wilde planten leveren vrijwel hetzelfde spectrum als de monsters uit de spieker.<br />

Gebruiksplanten<br />

In de monsters die uit de paden (of daaronder) afkomstig zijn, zijn vrijwel geen resten van<br />

cultuurgewassen of andere gebruiksplanten gevonden. Alleen in een monster uit het<br />

loopvlak van pad 01 (Vz07-P01) is een zaad van vlas aangetroffen.<br />

Pitten van braam zijn wel redelijk goed vertegenwoordigd. Gezien de context waarin<br />

deze vondsten zijn gedaan, moeten we er rekening mee houden dat deze afkomstig zijn<br />

van struiken die naast de paden stonden en dat ze deel uitmaakten van de natuurlijke<br />

vegetatie waar de paden doorheen of langs liepen. De meeste bramenpitten zijn gevonden<br />

in het monster uit het overstromingsdek dat onder pad 03 (Vz07-P03) is aangetroffen.<br />

Deze pitten kunnen zijn aangespoeld, of afkomstig zijn van struiken die daar stonden<br />

voordat pad 03 werd aangelegd.<br />

Wilde planten<br />

Wat de wilde planten betreft moeten we onderscheid maken tussen de monsters die uit de<br />

loopniveaus van de paden afkomstig zijn (07.0605, 07.0608, 07.0613 en 09.1158) en de<br />

monsters van onder de paden (07.0603 en 07.0346).<br />

Het spectrum aan wilde planten uit de loopvlakken wijkt op een aantal punten af van<br />

de hierboven beschreven monsters uit de IJzertijd. Zo zijn onkruiden uit de categorie<br />

‘Planten van voedselrijke akkers en tuinen’ relatief slecht vertegenwoordigd. Dit geldt<br />

ook voor de categorie ‘Planten van weinig betreden voedselrijke ruigten’.<br />

Graslandplanten zijn ook minder goed vertegenwoordigd; van pitrus zijn nog de<br />

meeste resten aangetroffen. Van oever- en moerasplanten zijn daarentegen veel resten<br />

gevonden.<br />

Uit de categorie ‘Bomen en struikgewas’ valt het grote aantal resten van els op. Van deze<br />

boom zijn in bijna alle monsters veel zaden, katjes en knopschubben gevonden. We<br />

vermoeden dat deze resten afkomstig zijn van de takken, waarmee de paden zijn gemaakt.<br />

De samenstelling van vondstnummer 07.0603 dat van onder het loopniveau van pad<br />

01 afkomstig is, wijkt sterk af van de monsters uit de loopvlakken van de paden. Resten<br />

van els ontbreken bijvoorbeeld. Het monster wordt voornamelijk getypeerd door resten<br />

van russen en veenmos. Het vegetatiebeeld dat uit dit monster naar voren komt, lijkt op<br />

dat van een verstoord veenoppervlak waarop zich geen elzen bevonden.<br />

Ook de samenstelling van vondstnummer 07.0346, dat van onder het loopvlak van pad<br />

03 afkomstig is, wijkt af van de monsters uit de loopvlakken zelf. Het monster is<br />

afkomstig uit een kleipakket waarmee de andere paden werden afgedekt. Het<br />

vertegenwoordigt dus een jongere activiteitenfase. In dit monster zijn opvallend veel<br />

resten van els (o.a. duizenden zaden) en relatief veel resten van dierlijke waterorganismen<br />

gevonden. Het gaan om schietmotten (Trichoptera), vissenbloedzuigers (Piscicola<br />

geometra) en sponsen (Porifera). Het idee bestaat dat het kleipakket niet is afgezet tijdens<br />

een eenmalige overstroming, maar dat het een geleidelijk proces van jaarlijkse


BIAXiaal 435 34<br />

overstromingen was. We denken dan ook dat de plantenresten niet zijn aangespoeld maar<br />

afkomstig zijn van een lokale vegetatie. Dit betekent dat vóór de aanleg van pad 03 ter<br />

plaatse sprake was van een door elzen gedomineerde vegetatie.<br />

Al met al levert het macrorestenonderzoek aan de paden het volgende beeld op. Vóór de<br />

aanleg van pad 01 was sprake van een verstoord veenoppervlak. In de directe omgeving<br />

stonden geen elzen.<br />

Voor de paden Vz07-P01, Vz07-P02 en Vz09-P04 zijn takken en grover hout van els<br />

gebruikt dat elders is verzameld. 44 Uit de aanwezigheid van de knopschubben van els<br />

kunnen we afleiden dat de paden waarschijnlijk in het voorjaar zijn aangelegd. We<br />

denken niet dat met het verzamelen van de elzentakken ook de vele resten van oever- en<br />

moerasplanten mee zijn gekomen. Deze soorten zijn waarschijnlijk representatief voor de<br />

omstandigheden op en langs de paden. Met andere woorden: de takkenpaden liepen door<br />

een nat terrein dat weliswaar niet permanent onder water stond maar waar de waterstand<br />

waarschijnlijk wel seizoensmatig fluctueerde.<br />

De paden raakten waarschijnlijk tijdens een geleidelijk proces van seizoensmatige<br />

overstromingen overdekt met een kleipakket. Op dit pakket is tijdens een jongere<br />

activiteitenfase een knuppelpad (pad 03) aangelegd op een locatie waar vermoedelijk<br />

sprake was van een elzenbroekbos. Getuige de vele resten van waterorganismen in het<br />

monster uit dit pad was dit beslist een natte locatie.<br />

Omdat onkruiden uit de categorie voedselrijke akkers en tuinen in de monsters ontbreken,<br />

denken we dat in de directe omgeving van de takkenpaden geen sprake was van<br />

bodembewerking of vergelijkbare vormen van menselijke activiteit. Ook grasland was in<br />

de directe omgeving nauwelijks aanwezig. De conclusie zou daarom kunnen zijn dat zich<br />

in de directe omgeving van de locatie geen nederzettingsterrein of akker bevond, ware het<br />

niet dat in de directe omgeving (30-50 m) woonstalhuizen en bijgebouwen zijn<br />

aangetroffen!<br />

Over het takkenpad (pad 01) in vondstzone 07 vond mogelijk transport plaats van<br />

landbouwproducten. Zo kan de vondst van vlas in het loopvlak van dit pad verklaard<br />

worden.<br />

6.3.5 Grondbewerking<br />

Op een aantal plaatsen in de vondstzones 07 en 09 zijn sporen van grondbewerking<br />

aangetroffen. Uit deze sporen zijn monsters genomen om meer inzicht te krijgen in de<br />

toegepaste agrarische methoden en technieken.<br />

De monsters uit vondstzone 07<br />

Vondstnummer 07.0147 betreft alleen amorf veen (C-3) van de cultuurlaag uit de<br />

Midden- en Late IJzertijd, die mede door menselijke handelingen als grondbewerking is<br />

gevormd. Vondstnummer 07.0148 betreft amorf veen dat door grondbewerking vermengd<br />

is met klei dat tijdens de eerste overstromingsfase is afgezet. Het monster is verzameld uit<br />

spitsporen.<br />

In de monsters uit vondstzone 07 zijn geen resten van cultuurgewassen gevonden. Wel<br />

valt in beide monsters het grote aantal pitten van braam op. Andere opvallende vondsten<br />

in deze twee monsters zijn de vele zaden van straatgras (Poa annua), grote brandnetel<br />

(Urtica dioica) en vetmuur (Sagina). Ook zijn in beide monsters veel resten gevonden<br />

van soorten uit de categorieën ‘Graslandplanten’, ‘Planten van storingsmilieus’, ‘Pioniers<br />

van stikstofrijke, natte bodems’ en ‘Oever- en moerasplanten’. Als we goed naar de<br />

soortensamenstelling van de monsters kijken, kan verder het volgende worden<br />

geconcludeerd.<br />

44 Hänninen 2010.


BIAXiaal 435 35<br />

De matrix van het materiaal lijkt te bestaan uit (matig) voedselrijk laagveen. Dit geldt<br />

voor beide monsters. Uit de vele resten van brandnetels en planten uit de categorie<br />

‘Pioniers van stikstofrijke, natte bodems’ in vondstnummer 07.0147 leiden we af dat het<br />

veenoppervlak ook al voor de overstroming door de mens is beïnvloed. De verstoring van<br />

het natte/vochtige milieu heeft geleid tot het verschijnen van de bovenvermelde<br />

plantensoorten. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor intensieve grondbewerking. In<br />

dat geval hadden we meer eenjarige stikstofliefhebbers uit de categorie ‘Planten van<br />

voedselrijke akkers en tuinen’ verwacht. Het veenoppervlak is waarschijnlijk op een<br />

extensieve manier geëxploiteerd. Het is heel goed mogelijk dat het begraasd werd.<br />

Hierdoor kan de aanwezigheid van storingsplanten en de planten van stikstofrijke, natte<br />

standplaatsen worden verklaard. Ook de aanwezigheid van de brandnetels en enkele<br />

braamstruiken past goed in het beeld van een extensief begraasd (en daardoor ook<br />

geëutrofieerd) en hier en daar verruigd veenoppervlak.<br />

De samenstelling van vondstnummer 07.0148 komt in grote lijnen overeen met het<br />

hierboven beschreven monster, maar er zijn enkele opvallende verschillen. Ten eerste zijn<br />

de eenjarige stikstofliefhebbers uit de categorie ‘Planten van voedselrijke akkers en<br />

tuinen’ beter vertegenwoordigd. Hieruit leiden we af dat op de betreffende locatie na de<br />

afzetting van de klei sprake was van intensievere grondbewerking. We kunnen hierbij<br />

denken aan akker- of tuinbouw. Een ander opvallend verschil tussen beide monsters is het<br />

grote aandeel van veenmos in vondstnummer 07.0148. Veenmos was niet aanwezig in de<br />

oorspronkelijke veenbodem vóór de overstroming. We nemen niet aan dat het mos is<br />

aangevoerd met de overstroming en denken dat het misschien bewust door de<br />

IJzertijdbewoners met de klei is vermengd om deze beter bewerkbaar te maken. Als dit<br />

inderdaad het geval is, dan is het veenmos op een andere locatie in de omgeving<br />

verzameld.<br />

Het grote aantal zaden van vetmuur dat in beide monsters is aangetroffen, is<br />

waarschijnlijk afkomstig van sierlijke vetmuur, ook wel krielparnassia genoemd (Sagina<br />

nodosa). Dit plantje komt voor in niet te dichte, mosrijke moerasvegetaties. Uit het<br />

recente voorkomen van sierlijke vetmuur blijkt dat de plantjes alleen overleven als de<br />

vegetatie door spitten of maaien open wordt gehouden. 45<br />

De monsters uit vondstzone 09<br />

In vondstzone 09 is een cluster spitsporen en kuilen met veenmos vastgesteld. Uit een van<br />

deze kuilen is een monster 09.1584 verzameld. De grondsporen zijn afgedekt met een<br />

niveau dat op basis van veldwaarnemingen wordt geïnterpreteerd als een menglaag. Uit<br />

deze laag is vondstnummer 09.1553 afkomstig (zie figuur 10).<br />

Ook in deze monsters zijn geen resten van cultuurgewassen aangetroffen. De bramen<br />

die zo kenmerkend waren voor het oppervlak (vóór de overstroming) in vondstzone 07<br />

ontbreken ook. De samenstelling van beide monsters komt zeer veel overeen en wijkt in<br />

belangrijke mate af van de grondbewerkingssporen in vondstzone 07.<br />

Het monster uit de kuil (09.1584) lijkt niet de oorspronkelijke veenvormende vegetatie<br />

te representeren zoals dat bijvoorbeeld het geval is met vondstnummer 7.0147. In het<br />

monster zijn voornamelijk resten van graslandplanten, storingsindicatoren en een aantal<br />

soorten van natte, stikstofrijke bodems aangetroffen. Het lijkt erop dat deze soorten een<br />

begraasde vegetatie aan het veenoppervlak representeren. Ook is een grote hoeveelheid<br />

veenmos in het monster aangetroffen.<br />

De soortensamenstelling van het monster uit de menglaag (09.1553) lijkt niet<br />

wezenlijk te verschillen van het monster uit de kuil. Ook in dit monster is een grote<br />

hoeveelheid veenmos gevonden.<br />

Mogelijk representeren de spitsporen een lokale ontginningsfase van het terrein. Bij de<br />

latere bodembewerkingsactiviteiten is het niveau van de diepste spitsporen niet bereikt<br />

waardoor deze buiten het bereik van de menglaag zijn gebleven.<br />

45 Weeda et al. 1985, 195.


BIAXiaal 435 36<br />

Op grond van de botanische samenstelling alleen kunnen geen betrouwbare uitspraken<br />

worden gedaan over de aard van de grondbewerking en de reden van het<br />

veenmosgebruik. Ongetwijfeld was het doel hiervan de bodemeigenschappen te<br />

veranderen waardoor de vochthuishouding en/of de bewerkbaarheid van de bodem werd<br />

verbeterd.<br />

Figuur 10 Profiel door de ondergrond in vondstzone 09 waarin de herkomst van de<br />

vondstnummers 09.1584 en 09.1553 is weergegeven (© VLAK).<br />

6.4 LATE IJZERTIJD EN ROMEINSE TIJD<br />

De resultaten van het macrorestenonderzoek uit deze perioden staan vermeld in bijlage 7.<br />

Gebruiksplanten<br />

In de monsters uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd zijn maar weinig resten van<br />

cultuurgewassen gevonden. Het gaat slechts om één verkoolde korrel van emmertarwe<br />

(Triticum dicoccon), één aarspilsegment van gerst (Hordeum vulgare) en een drietal<br />

verkoolde graankorrels (Cerealia) die niet nauwkeurig gedetermineerd konden worden<br />

omdat ze daarvoor te slecht bewaard waren gebleven.<br />

In de monsters zijn wel relatief veel resten van wilde fruitsoorten aangetroffen. Dat zijn<br />

rode kornoelje (Cornus sanguinea), gewone braam (Rubus fruticosus) en gewone vlier<br />

(Sambucus nigra). Of het hier gaat om resten van wilde struiken of menselijk<br />

consumptieafval is niet zeker.<br />

De graanresten zijn uitsluitend gevonden in de monsters uit gebouw 02, erfgreppel 02<br />

en de leeflaag. In de greppels uit de verkavelingen zijn geen graanvondsten gedaan.<br />

Wilde planten<br />

In het monster uit de vloer van Vz01-G02 zijn niet veel vondsten van wilde planten<br />

gedaan. De resten zijn vermoedelijk afkomstig van planten die op of vlakbij het<br />

nederzettingsterrein hebben gestaan. De meeste zaden zijn afkomstig van grote brandnetel<br />

(Urtica dioica), blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus) en water- of<br />

akkermunt (Mentha aquatica/arvensis). Uit de botanische vondsten kan helaas niets


BIAXiaal 435 37<br />

worden afgeleid over de functie van het gebouw. Het is wel opvallend dat in het monster<br />

resten van watervlooien (Cladocera) zijn gevonden. Mogelijk zijn deze resten (ephippia)<br />

tijdens een overstroming in het gebouw terechtgekomen.<br />

In de monsters uit de erfgreppels zijn meer resten van wilde planten gevonden, vooral<br />

in erfgreppel 02. De meeste resten in deze greppel zijn afkomstig van oever- en<br />

moerasplanten en storingsindicatoren. Daarnaast zijn planten van stikstofrijke, modderige<br />

bodems zoals greppelrus (Juncus bufonius) en blaartrekkende boterbloem (figuur 11)<br />

goed vertegenwoordigd.<br />

Figuur 11 Blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus) in een drooggevallen sloot in een<br />

veengebied (Waterland) (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />

Het is goed mogelijk dat deze planten in of langs de greppel stonden. Resten van<br />

waterplanten zijn niet veel gevonden. Wel is het grote aantal resten van watervlooien in<br />

erfgreppel 02 opvallend. In het monster uit deze greppel zijn enige duizenden ephippia<br />

van watervlooien gevonden. Dit betekent dat de greppel af en toe watervoerend was.<br />

In de zeer nabije omgeving van erfgreppel 02 bevonden zich enkele elzen (Alnus). Dit<br />

kan worden afgeleid uit de vele honderden zaden, katjes en knopschubben van deze<br />

boomsoort die in het monster uit de greppel zijn gevonden. De vondst van enkele typische<br />

bos(rand)kruiden zoals groot heksenkruid (Circaea lutetiana) en ijle zegge (Carex<br />

remota) betekent dat waarschijnlijk sprake was van meerdere elzen waartussen en/of<br />

langs de boskruiden groeiden. De vondst van groot heksenkruid is bijzonder, want zaden<br />

van deze plant zijn slechts twee maal eerder in ons land gevonden (zie ook 3.1.5).<br />

In het monster (potinhoud) uit erfgreppel 01 zijn niet veel plantenvondsten gedaan. Het<br />

aantal aangetroffen soorten is een stuk kleiner dan in het monster uit erfgreppel 02.<br />

Opvallende vondsten zijn de grote hoeveelheid wortels en stengels van grassen (Poaceae)<br />

en het grote aantal houtskoolfragmenten. Bij de grassen gaat het waarschijnlijk om<br />

wortels en stengels die tijdens de groei als het ware in de pot gevangen zijn geraakt. We<br />

denken dat het grootste deel van de onverkoolde resten in de pot terecht is gekomen nadat<br />

deze in de greppel terecht kwam. Deze resten zouden dan min of meer representatief


BIAXiaal 435 38<br />

kunnen zijn voor de lokale milieuomstandigheden in de greppel. Een voorzichtige<br />

conclusie is dat de milieuomstandigheden in en vlak langs erfgreppel 01 dezelfde waren<br />

als in erfgreppel 02. Resten van elzen zijn echter niet in de pot uit erfgreppel 01<br />

gevonden. De houtskoolfragmenten in de pot kunnen iets met het vroegere gebruik ervan<br />

te maken hebben gehad.<br />

In het monster uit de leeflaag (01.0522) zijn vooral resten van planten uit<br />

storingsmilieus en oever- en moerasplanten gevonden. Daarnaast zijn grote brandnetel,<br />

blaartrekkende boterbloem en greppelrus goed vertegenwoordigd. Het monster lijkt een<br />

vegetatie te vertegenwoordigen van een verstoord veenoppervlak dat sterk verrijkt is met<br />

voedingstoffen (afval, mest). Een bijzondere vondst is een vruchtje van late stekelnoot<br />

(Xanthium strumarium). Van deze plant wordt verondersteld dat zij oorspronkelijk<br />

afkomstig is uit Midden- en Klein-Azie. Lang heeft het idee bestaan dat de plant door<br />

menselijke activiteit (als akkeronkruid tussen cultuurgewassen) in Midden- en West-<br />

Europa terecht is gekomen. In deze optiek zouden vondsten van late stekelnoot in<br />

Midden- en West-Europa dus wijzen op menselijke activiteit. Brinkkemper & Kuijper<br />

hebben echter aannemelijk gemaakt dat de plant op natuurlijke wijze via rivierwater in<br />

onze streken is terecht gekomen. Uit het huidige beeld dat over de<br />

verspreidingsgeschiedenis van late stekelnoot bestaat, blijkt dat de plant vanaf de<br />

Midden-IJzertijd in ons land voorkomt. 46 In dit opzicht is de vondst van late stekelnoot<br />

dus geen bijzonderheid. Het is mogelijk dat de vruchten via rivierwater in de Vergulde<br />

Hand-West terecht zijn gekomen. Mogelijk maakte de plant ook deel uit van de (semi)-<br />

natuurlijke vegetatie in de omgeving van de monsterlocatie. Het moet dan echter om<br />

plaatsen gaan zonder een dicht vegetatiedek. Late stekelnoot heeft een voorkeur voor<br />

open, zandige plekken (strandjes) aan rivieroevers. Als de vegetatie zich sluit, verdwijnen<br />

de planten. Behalve dat de vruchten zich dus goed verspreiden met rivierwater, is de plant<br />

ook gespecialiseerd in verspreiding door zoogdieren. Door de vele van weerhaken<br />

voorziene stekels op de vruchten (zie figuur 12) blijven deze makkelijk in de vacht van<br />

zoogdieren zitten. Het is daarom ook denkbaar dat de vruchten met vee op het<br />

nederzettingsterrein terecht zijn gekomen.<br />

Figuur 12 Recent vruchtje van late stekelnoot (Xanthium strumarium) (© Groningen Instituut voor<br />

Archeologie).<br />

In de monsters uit de primaire vullingen van de greppels uit de verkavelingen 01 en 02<br />

zijn relatief veel resten gevonden van eenjarige stikstofliefhebbers. Dat zijn uitstaande<br />

en/of spiesmelde (Atriplex patula/prostrata), gekroesde melkdistel (Sonchus asper),<br />

zwarte en beklierde nachtschade (Solanum nigrum), perzikkruid (Persicaria maculosa),<br />

46 Brinkkemper & Kuijper 1993; Brinkkemper & De Ridder 2000.


BIAXiaal 435 39<br />

kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia), gewone steenraket (Erysimum cheiranthoides)<br />

en vogelmuur (Stellaria media). Gezien het recente voorkomen van deze soorten zou de<br />

conclusie kunnen zijn dat in de nabijheid van de greppels tuinbouwproducten of<br />

hakvruchten (bieten, rapen e.d.) verbouwd werden. Resten van cultuurgewassen zijn<br />

echter niet in de greppels teruggevonden. Andere soorten waarvan relatief veel resten zijn<br />

teruggevonden zijn planten uit de categorieën ‘Planten van weinig betreden voedselrijke<br />

ruigten’, ‘Pioniers van stikstofrijke, natte bodems’ en ‘Oever- en moerasplanten’. Uit de<br />

goede vertegenwoordiging van waterplanten leiden we af dat zich in de greppels water<br />

bevond of dat de greppels in verbinding stonden met een of ander waterbekken van<br />

waaruit ze min of meer regelmatig gevoed werden. Waterplanten waarvan relatief veel<br />

resten zijn gevonden zijn lidsteng (Hippuris vulgaris), waterranonkels (Ranunculus<br />

subgen. Batrachium) en kranswieren (Chara). In greppel 02 zijn veel zaden gevonden<br />

van gesteelde zannichellia (Zannichellia palustris subsp. pedicellata). Alle soorten zijn<br />

kenmerkend voor relatief ondiep, stilstaand tot hooguit zwakstromend water.<br />

Wateren met lidsteng zijn rijk aan carbonaat en fosfaat, vaak zwakbrak en<br />

ammoniakhoudend. Dit geldt ook voor gesteelde zannichellia en een aantal soorten<br />

waterranonkels. Kranswieren komen meestal niet in fosfaatrijk water voor, maar wel in<br />

carbonaatrijk water. Sloten met een dergelijke soortensamenstelling kunnen tegenwoordig<br />

worden gevonden in poldergebieden en bevatten vaak zwakbrak water. Gezien de<br />

voorkeur van de meeste van de bovengenoemde waterplanten voor carbonaat en<br />

ammoniak, worden ze in het binnenland ook wel aangetroffen in druk door vee bezochte<br />

(en doordoor met meststoffen verrijkte) drinkpoelen. In zulke wateren zullen we echter<br />

niet gauw kranswieren vinden. Tot slot kan vermeld worden dat de genoemde soorten<br />

goed tegen het droogvallen van hun groeiplaats kunnen, zolang de modderbodem niet<br />

geheel uitdroogt. De enigszins brakke invloed blijkt ook uit de goede vertegenwoordig<br />

van zeeaster (Aster tripolium). Zeeaster is een plant die buitendijks op allerlei zilte<br />

terreinen staat. Binnendijks is de plant te vinden langs oevers van oude kreken en in<br />

milieus waar in het verleden sprake was van brakke invloed. 47<br />

6.5 VROEGE MIDDELEEUWEN<br />

Uit deze periode zijn drie monsters onderzocht die alle uit dezelfde cultuurlaag afkomstig<br />

zijn. Dit betreft een akker- of mengbodem op het veen. Het sediment is beschreven als<br />

een rommelig gemengd pakket met grijs zand, grijze klei, bruin veen en hout. De<br />

resultaten van het macrorestenonderzoek aan deze monsters staan vermeld in bijlage 8.<br />

Gebruiksplanten<br />

In de monsters is wat de cultuurgewassen betreft slechts één verkoold aarvorkje van<br />

emmertarwe (Triticum dicoccon) gevonden.<br />

Andere resten van gebruiksplanten zijn afkomstig van hazelnoot (Corylus avellana),<br />

sleedoorn (Prunus spinosa) en gewone vlier (Sambucus nigra) De resten van deze<br />

struiken zijn onverkoold en kunnen ook heel goed afkomstig zijn van bomen/struiken die<br />

deel uitmaakten van de natuurlijke vegetatie rond de monsterlocatie.<br />

Wilde planten<br />

Binnen de categorie wilde planten valt de relatief goede vertegenwoordiging op van<br />

eenjarige stikstofliefhebbers (‘Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen’). Ook van<br />

tredplanten zijn veel resten gevonden. Vooral van gewoon varkensgras (Polygonum<br />

aviculare) zijn vergeleken met de hierboven beschreven oudere monsters veel zaden<br />

gevonden. Dit heeft te maken met het feit dat varkensgras op zuivere veengrond niet of<br />

nauwelijks voorkomt. De plant heeft een sterke voorkeur voor sterk betreden, open<br />

plaatsen op minerale bodems (zand of klei) of zandige/kleiige veengrond.<br />

47 Weeda et al. 1991, 38-39.


BIAXiaal 435 40<br />

Andere categorieën planten waarvan veel resten zijn gevonden zijn ‘Planten van<br />

storingsmilieus’, ‘Pioniers van stikstofrijke, natte bodems’ en ’Water-, Oever- en<br />

moerasplanten’. Ook zijn ‘Planten van zilte standplaatsen’ en resten van els (Alnus) goed<br />

vertegenwoordigd, vooral in vondstnummer 01.0813. In dit monster zijn ook indicatoren<br />

voor natte en modderige omstandigheden beter vertegenwoordigd dan in de beide andere<br />

monsters.<br />

In alle monsters zijn veel resten van watervlooien (Cladocera) gevonden. In<br />

vondstnummer 01.0813 zijn bovendien zeer veel resten van mosselkreeftjes (Ostracoda)<br />

gevonden. Er bestaan zeer veel soorten mosselkreeftjes die zowel in zeewater als<br />

zoetwater voor kunnen komen.<br />

De botanische vondsten lijken er op te wijzen dat de cultuurlaag regelmatig werd<br />

overstroomd. Zo kunnen we zowel de aanwezigheid van de klei, het zand en de vele<br />

resten van waterplanten, dierlijke waterorganismen en oeverplanten verklaren. Een<br />

tweede en wellicht meer reële mogelijkheid is dat de cultuurlaag opgebrachte slootbagger<br />

bevat. Uit de soortensamenstelling kunnen we concluderen dat de sloten waaruit de<br />

bagger afkomstig was zwakbrak was. Het bemesten van akkers met slootbagger was een<br />

vroeger veel toegepaste praktijk die waarschijnlijk al in de Bronstijd werd toegepast. 48<br />

De vele resten van els kunnen uiteraard van bomen afkomstig zijn die in de omgeving<br />

van de monsterlocaties stonden, maar we denken dat ze afkomstig zijn uit het bosveen dat<br />

onder de cultuurlaag aanwezig is. Uiteraard kunnen de resten ook uit de slootbagger<br />

afkomstig zijn.<br />

7. Conclusies<br />

7.1 MIDDEN-BRONSTIJD B<br />

Uit de analyse van het monster uit de top van het oudere Hollandveenpakket (07.0104.1)<br />

is gebleken dat zich vlak vóór de overstroming een verstoorde veenvegetatie aan het<br />

oppervlak bevond. Omdat echte antropogene indicatoren in dit monster ontbreken, kon<br />

niet met zekerheid worden vastgesteld of de verstoring een natuurlijke of antropogene<br />

oorzaak had. De verstoring en de daarmee gepaard gaande eutrofiering van het<br />

oorspronkelijke veenoppervlak kan als een voorbode worden gezien van de naderende<br />

overstroming (KL-4, zie discussie in pollenhoofdstuk Tijdvak 6, BX-3438, BX-3439 en<br />

BX-3440). Het kan echter niet uitgesloten worden dat de verstoring het gevolg is van<br />

menselijke activiteit. Hierbij ligt extensieve begrazing het meest voor de hand.<br />

Na de overstroming lijkt de oorspronkelijke vegetatie zich te herstellen, maar het<br />

aandeel van storingsindicatoren en graslandplanten lijkt geringer te zijn dan in de tijd<br />

vóór de overstroming. Als er al sprake was van menselijke activiteit vóór de overstroming<br />

dan lijkt daar na de overstroming niet veel meer van over te zijn.<br />

7.2 VROEGE IJZERTIJD<br />

Ter plaatse van het gebouw en de heining was sprake van een vegetatie die vergeleken<br />

kan worden met een rietmoeras waarin zich open, modderige plekken bevonden. Door de<br />

menselijke aanwezigheid en de daarmee gepaard gaande eutrofiëring bevinden zich veel<br />

grote brandnetels op en rond de verblijfplaats. Ook de soorten uit de categorie ‘Pioniers<br />

van stikstofrijke, natte bodems’ moeten als respons op de menselijke activiteit in het<br />

moeras gezien worden.<br />

Over de aard van de ter plekke ontplooide activiteiten kan op grond van het botanisch<br />

onderzoek niet veel met zekerheid worden gezegd. Dat de bewoners gerst en vlas<br />

kenden/gebruikten, zegt niet veel over hun activiteiten in het rietmoeras in vondstzone 6.<br />

Ze kunnen deze cultuurgewassen ook vanaf een eventuele permanente nederzetting elders<br />

48 Bakels 1997, 442.


BIAXiaal 435 41<br />

hebben meegenomen. Op de verblijfplaats in het rietmoeras zijn geen aanwijzingen<br />

gevonden voor bodembewerking. Er lijkt althans geen sprake te zijn geweest van akkerof<br />

tuinbouw. Mogelijk gaat het daarom om seizoensmatige bewoning.<br />

Op de kano zijn veel resten gevonden van water- en oeverplanten. De plantensoorten<br />

wijzen op een waterbekken met open, zoet water dat hooguit zwakstromend was.<br />

7.3 MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD<br />

In de Midden- en Late IJzertijd was sprake van een gevarieerde agrarische economie<br />

waarin gerst, pluimgierst, emmertarwe, broodtarwe, vlas, raapzaad, paardenboon, erwt en<br />

mogelijk huttentut, spelt en haver een rol speelden. Van vlas, broodtarwe en gerst kon<br />

worden bewezen dat de bewoners deze producten zelf verbouwden. Een betrouwbaar<br />

bewijs (in de vorm van dorsafval of specifieke onkruiden) dat de andere<br />

akkerbouwproducten lokaal werden verbouwd ontbreekt, maar toch vermoeden we dat<br />

deze producten ook lokaal werden geproduceerd.<br />

Op grond van de onkruidvondsten kan worden vermoed dat ook sprake was van tuinen.<br />

In deze waarschijnlijk omheinde stukken grond werden arbeidsintensieve producten als<br />

groenten, kruiden en misschien ook wel genees- en symboolplanten verbouwd. Van deze<br />

tuinbouwproducten hebben we overigens geen resten teruggevonden.<br />

Uit de goede vertegenwoordiging van graslandplanten kan geconcludeerd worden dat<br />

mogelijk ook sprake was van veehouderij. De nederzetting lijkt hiermee een brede, en dus<br />

stevige economische basis te hebben gehad. Met andere woorden: er was beslist sprake<br />

van een permanente nederzetting.<br />

De meeste resten van gebruiksplanten zijn in de woonstalhuizen gevonden. Dit<br />

betekent dat deze gewassen in de woonstalhuizen gebruikt, verwerkt en/of opgeslagen<br />

werden.<br />

Over de materialen die in de vloeren van de huizen werden verwerkt, kan niet veel met<br />

zekerheid worden gezegd. Uit het pollenonderzoek was al gebleken dat de huizen op hoge<br />

delen in een oud, enigszins verzuurd rietmoeras werden gebouwd. In de meeste uit de<br />

huizen afkomstige monsters zijn veel resten van veenmos gevonden. Misschien is<br />

veenmos gebruikt als vloerbedekking in sommige delen van de huizen of had het een<br />

andere functie. Ook de vele graslandplanten (inclusief de storingsindicatoren en veel<br />

moerasplanten) kunnen een functie hebben gehad in de huizen, bijvoorbeeld als<br />

vloerbekleding of als isolatiemateriaal. Het kunnen echter ook resten zijn van<br />

dierenvoeding.<br />

In de monsters uit de spieker (Vz09-G08) en de schuur (Vz09-G05) zijn wat de<br />

cultuurgewassen betreft alleen resten van raapzaad, vlas, gerst, broodtarwe en<br />

emmertarwe gevonden. Het ligt voor de hand te concluderen dat deze producten in de<br />

betreffende constructies lagen opgeslagen of in de directe omgeving daarvan verwerkt<br />

werden. De vlas en gerst werden met zekerheid lokaal geproduceerd; van emmertarwe,<br />

broodtarwe en raapzaad kan dit slechts worden vermoed. Van de pluimgierst, waarvan<br />

alleen resten in de woonstalhuizen (Vz09-G01 en Vz09-G09) zijn teruggevonden, denken<br />

we dat het op droge, zandige bodems in de omgeving werd verbouwd. Op natte, venige<br />

grond doet pluimgierst het niet goed.<br />

Het is op basis van het botanisch onderzoek moeilijk te bewijzen dat de schuur en de<br />

spieker tot de zelfde nederzetting horen. De samenstelling van de monsters uit beide<br />

soorten structuren komt echter goed overeen. Het spectrum aan cultuurgewassen komt<br />

bovendien overeen met dat van de woonstalhuizen. 49<br />

De schuur lag mogelijk niet op een nederzettingserf. Uit de naar verhouding goede<br />

vertegenwoordiging van klit en grote brandnetel (beide echte ruigtekruiden) leiden we af<br />

dat de schuur mogelijk op een minder intensief door mensen bezocht deel van de<br />

49 Het is echter een zeer algemeen voedingsmiddelenspectrum.


BIAXiaal 435 42<br />

nederzetting. Hierdoor had de locatie van de schuur een enigszins ruig, verwilderd<br />

karakter.<br />

Over de functie van de schuur kunnen we niet veel met zekerheid zeggen. In of vlakbij<br />

de schuur werden emmertarwe, vlas en raapzaad opgeslagen of verwerkt. Dit sluit echter<br />

niet uit dat de schuur (ook) voor andere doeleinden werd gebruikt.<br />

Figuur 13 Voedselrijke ruigte naast een door vee drukbezochte schuur (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />

Over de takkenpaden kan het volgende worden geconcludeerd.<br />

Vóór de aanleg van pad 01 was ter sprake van een verstoord, boomloos veenoppervlak.<br />

Om de begaanbaarheid van het terrein te verbeteren zijn de paden 01, 02 en 04<br />

aangelegd. Hiervoor zijn takken en grover hout van els gebruikt dat elders is verzameld.<br />

Uit de aanwezigheid van de knopschubben van els, kunnen we afleiden dat de paden<br />

waarschijnlijk in het voorjaar zijn aangelegd. De takkenpaden liepen door een nat terrein<br />

dat weliswaar niet permanent onder water stond maar waar de waterstand waarschijnlijk<br />

wel seizoensmatig fluctueerde. De paden raakten waarschijnlijk tijdens een geleidelijk<br />

proces van seizoensmatige overstromingen overdekt met een kleipakket. Op dit pakket is<br />

tijdens een jongere activiteitenfase een knuppelpad (pad 03) aangelegd op een locatie<br />

waar vermoedelijk sprake was van een elzenbroekbos. Getuige de vele resten van<br />

waterorganismen in het monster uit dit pad was dit beslist een natte locatie.<br />

Omdat onkruiden uit de categorie voedselrijke akkers en tuinen in de monsters<br />

ontbreken, denken we dat in de directe omgeving van de takkenpaden geen sprake was<br />

van bodembewerking of vergelijkbare vormen van menselijke activiteit. Ook grasland<br />

was in de directe omgeving nauwelijks aanwezig. Het gaat daarom vermoedelijk om een<br />

locatie die zich niet in de directe omgeving van een nederzettingsterrein of akker bevond.<br />

Over het takkenpad (pad 01) in vondstzone 07 vond mogelijk transport plaats van<br />

landbouwproducten. Zo kan de vondst van vlas in het loopvlak van dit pad verklaard<br />

worden.


BIAXiaal 435 43<br />

Er zijn in botanisch opzicht geen significante verschillen tussen de takkenpaden 01 en 02.<br />

Ook zijn er geen verschillen tussen monsters die van binnen en buiten de heining komen.<br />

De overstromingen die ter hoogte van vondstzone 07 plaatsvonden (die hier mogelijk<br />

iets eerder dan elders in het plangebied gedateerd kunnen worden, en daarom al eerder<br />

zijn dan circa 250 v.Chr.) vonden vanuit zoet water plaats. Vóór de overstroming was in<br />

vondstzone 07 al sprake van menselijke activiteit, dit blijkt ook uit de woonstalboerderij<br />

die er ter plaatse is aangetroffen. Waarschijnlijk gaat het om extensieve veehouderij. Er<br />

zijn geen aanwijzingen gevonden voor akkerbouw, maar het ontbreken van<br />

cultuurgewassen in de drie monsters uit de vloer van de boerderij kan ook een andere<br />

oorzaak hebben. Zo bevatten de monsters sowieso weinig soorten. Ook bestaat het<br />

vermoeden dat de boerderij nauwelijks in gebruik is geweest omdat vondstmateriaal en<br />

afvallagen in de boerderij en op het erf ontbreken.<br />

Na de overstroming was sprake van intensieve grondbewerking. Hierop wijzen<br />

natuurlijk in de eerste plaats de grondsporen, maar ook de botanische resultaten wijzen<br />

hierop. We kunnen hierbij denken aan akker- of tuinbouw. Het lijkt er op dat de bodem is<br />

verbeterd met veenmos. Zowel in vondstzone 07 als in vondstzone 09 lijkt plaatselijk of<br />

elders ‘geoogst’ veenmos te zijn gebruikt om de bodemeigenschappen te verbeteren, maar<br />

uit het botanisch onderzoek is niet duidelijk geworden waarom het veenmos precies is<br />

toegepast. Ook is niet duidelijk geworden welke gewassen na de overstroming ter plaatse<br />

werden verbouwd.<br />

7.4 LATE IJZERTIJD/ROMEINSE TIJD<br />

Over de oorspronkelijke inhoud van de pot (vondstnummer 01.0087) in erfgreppel 01 kan<br />

niet veel met zekerheid worden gezegd. Er zijn geen plantenresten in de pot gevonden die<br />

op een bepaald gebruik wijzen. De meeste plantensoorten waarvan resten in de pot zijn<br />

gevonden, zijn afkomstig van algemeen voorkomende wilde planten. Ook het ene<br />

aarspilsegment van gerst moet gezien worden als een soort achtergrondruis.<br />

Opvallende vondsten zijn de grote hoeveelheid wortels en stengels van grassen en het<br />

grote aantal houtskoolfragmenten. Bij de grassen gaat het waarschijnlijk om wortels en<br />

stengels die tijdens de groei als het ware in de pot gevangen zijn geraakt.<br />

Over de relatie van de inhoud van de pot met de bedrijfsvoering, de voedseleconomie<br />

en het landschap zijn we niets te weten gekomen, behalve dan dat de resten in de pot<br />

waarschijnlijk min of meer representatief zijn voor de lokale vegetatie in en rond de<br />

erfgreppel.<br />

Erfgreppel 02 was waarschijnlijk (meestal?) watervoerend. De aanwijzingen hiervoor<br />

bij erfgreppel 01 zijn een stuk kleiner, omdat in deze greppel (potinhoud) veel minder<br />

plantenresten zijn gevonden. Waarschijnlijk waren echter beide greppels bedoeld om de<br />

afwatering van het terrein te verbeteren.<br />

Het onderzoek aan de erfgreppels heeft niet veel informatie opgeleverd over de<br />

voedseleconomie van de nederzetting. Wel is komen vast te staan dat de gebruikers van<br />

het terrein het gebruik van gerst kenden.<br />

Het enige dat over de bedrijfsvoering kan worden gezegd is dat de omstandigheden<br />

waaronder het van greppels voorziene terrein geëxploiteerd werd, zo nat waren dat<br />

afwatering van het terrein bittere noodzaak was.<br />

Erfgreppel 02 bevond zich vlakbij een groep elzen. Dit kan de rand van een<br />

elzenbroekbos geweest zijn.<br />

Het monster uit de vloer van (Vz01-G02) heeft niet veel informatie opgeleverd over de<br />

samenstelling van de vloer, het gebruik van het gebouw of de bedrijfsvoering. De meeste<br />

plantenresten uit de vloer zijn afkomstig van soorten die op of vlakbij het<br />

nederzettingsterrein hebben gestaan. De vondst van enkele verkoolde korrels van<br />

emmertarwe en (vermoedelijk) haver geeft aan dat deze cultuurgewassen een rol in de<br />

economie van de nederzetting speelden (naast de in de pot aangetroffen gerst). De lokale<br />

milieuomstandigheden kunnen worden getypeerd als nat en modderig.


BIAXiaal 435 44<br />

De analyse van vondstnummer 01.0522 (leeflaag) heeft niet veel informatie opgeleverd<br />

over de menselijke activiteit en het boerenbedrijf. De plantenresten die in het monster zijn<br />

aangetroffen, vertegenwoordigen een verstoord (nat) veenoppervlak dat door de<br />

menselijke en dierlijke activiteit sterk verrijkt is met voedingsstoffen (afval, mest).<br />

Het is niet mogelijk het monster op grond van de botanische inhoud te plaatsen in één<br />

van de activiteitenfasen in de Romeinse tijd van de Vergulde Hand-West.<br />

Er zijn in de monsters uit vondstzone 1 geen betrouwbare aanwijzingen gevonden voor<br />

akker- of tuinbouw. We denken dat het terrein op extensieve wijze als graasgrond<br />

geëxploiteerd werd.<br />

Uit het botanisch onderzoek is gebleken dat het greppelsysteem in de verkavelingen 01<br />

en 02 regelmatig (meestal?) watervoerend was. Uit de soortensamenstelling is naar voren<br />

gekomen dat de waterstand waarschijnlijk fluctueerde en dat het water zwakbrak was.<br />

Uit de goede vertegenwoordiging van eenjarige stikstofliefhebbers concluderen we dat<br />

in de nabijheid van de greppels sprake kan zijn geweest van akker- of tuinbouw. Resten<br />

van de cultuurgewassen zelf zijn echter in de greppels niet aangetroffen.<br />

Uit de macrobotanische monsters zelf kan alleen lokale landschapsinformatie worden<br />

afgeleid. Toch kan op basis van de plantenresten in relatie tot de context waarin deze<br />

gevonden zijn ook wel iets over het landschap in de wijdere omgeving worden gezegd.<br />

Waarschijnlijk stond het greppelsysteem in verbinding met een krekenstelsel van<br />

waaruit gedurende perioden van hoge waterstand (in de kreken) de greppels gevuld<br />

werden. Uiteraard waren de greppels bedoeld om de afwatering te verbeteren, maar<br />

onbedoeld functioneerde het systeem dus ook andersom en werd tijdens perioden van<br />

hoge waterstand in de kreken het water opgestuwd tot in de greppels.<br />

7.5 VROEGE MIDDELEEUWEN<br />

In de monsters uit de cultuurlaag zijn relatief veel resten van planten gevonden die vaak<br />

in verband worden gebracht met intensieve bodembewerking. De correlatie tussen het<br />

voorkomen van de betreffende soorten en andere aanwijzingen voor menselijke<br />

aanwezigheid in archeologische context is zo groot dat we er ook in de Vergulde Hand<br />

West van uit kunnen gaan dat de laag waaruit de monsters afkomstig zijn een door<br />

mensen gevormde cultuurlaag betreft.<br />

Op grond van de botanische vondsten zou geconcludeerd kunnen worden dat de<br />

cultuurlaag regelmatig werd overstroomd. We denken echter dat slootbagger werd<br />

gebruikt om de vruchtbaarheid van de akker op peil te houden. De bagger werd uit sloten<br />

gehaald die zwakbrak water bevatten.<br />

De botanische analyses hebben helaas niet voldoende informatie opgeleverd om<br />

uitspraken te doen over de agrarische bedrijfsvoering. Het ene (onverkoolde) kafrestje<br />

van emmertarwe kan afkomstig zijn van een lokaal verbouwd gewas. Resten van andere<br />

cultuurgewassen zijn echter niet gevonden. Wel kan uit de plantenvondsten worden<br />

afgeleid dat de cultuurlagen waarschijnlijk in gebruik waren als akkergrond.


BIAXiaal 435 45<br />

8. Literatuur<br />

Arts, N., & H. Luijten 1994: Het bodemarchief van een langgevelboerderij te Riel,<br />

gemeente Eindhoven, Brabants Heem 46, 87-99.<br />

Asch, H.B., 1941: Lucius Junius Moderatus Columella, On Agriculture, London (tekst<br />

ook op internet raadpleegbaar op<br />

http://penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Roman/Texts/Columella/home.html).<br />

Bakels, C.C., 1978: Four Linearbandkeramik Settlements and their Environments: a<br />

Palaeoecological Study of Sittard, Elsloo and Hienheim, Analecta Praehistorica<br />

Leidensia 11.<br />

Bakels, C.C., 1997: The Beginnings of Manuring in Western Europe, Antiquity 71, 442-<br />

446.<br />

Bakels, C.C., L.M. van Beurden & T.J.J. Vernimmen 2001: Archeobotanie, in: L.P.<br />

Louwe Kooijmans (red.), Archeologie in de Betuweroute. Hardinxveld-Giessendam<br />

De Bruin. Een kampplaats uit het Laat-Mesolithicum en het begin van de Swifterbantcultuur<br />

(5500-4450 v.Chr.), Rapportage Archeologische Monumentenzorg 88,<br />

Amersfoort, 369-433.<br />

Beurden, L. van, L. Kubiak & M. van Waijjen 2003: Vlasroten op een twaalfde-eeuwse<br />

nederzetting te Utrecht Leidsche Rijn. Een botanisch onderzoek, Zaandam (BIAXiaal<br />

181).<br />

Brinkkemper, O., 1993: Wetland Farming in the Area to the South of the Meuse Estuary<br />

During the Iron Age and the Roman Period, thesis, Leiden.<br />

Brinkkemper, O., & W.J. Kuijper 1993: Zum Vorkommen der Spitzklette (Xanthium<br />

strumarium L.) in Europa, in: A.J. Kalis & J. Meurers-Balke (Hrsg.), 7000 Jahre<br />

bäuerliche Landschaft: Entstehung, Erforschung, Erhaltung, Köln, 81-88.<br />

Brinkkemper, O., & T. de Ridder 2000: Het archeobotanisch onderzoek naar het milieu<br />

rond dammen en duikers uit de periode van 175 voor tot 175 na Christus, VLAKverslag<br />

3.3, Vlaardingen (ArBoRa 4).<br />

Broeke, P.W., van den, 1993: A Crowded Peat Area: Observations in Vlaardingen-West<br />

and the Iron Age Habitation in Southern Midden-Delfland, Analecta Praehistoria<br />

Leidensia 26, 59-82.<br />

Columella, L.J.M., ca. 50 AD: De re Rustica, zie Asch 1941.<br />

Dewilde, B., 1984: Twintig eeuwen vlas in Vlaanderen, Tielt.<br />

Eijskoot, Y., & T. de Ridder (red.) 2005: Programma van Eisen DAO 'Vergulde Hand<br />

West', VLAK-verslag 30.1, Vlaardingen.<br />

Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007a: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />

macromonsters Midden-Bronstijd (vondstzone 07), Vlaardingen (memorandum<br />

0268.1).<br />

Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007b: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />

macromonsters Vroege IJzertijd (vondstzones 6 en 10), Vlaardingen (memorandum<br />

0253.1).<br />

Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007c: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />

macromonsters Midden- en Late IJzertijd (vondstzones 1, 7 en 9), Vlaardingen<br />

(memorandum 0257.1).


BIAXiaal 435 46<br />

Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007d: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />

macromonsters Late IJzertijd en Romeinse Tijd (vondstzones 1, 7 en 8),<br />

Vlaardingen (memorandum 0255.2).<br />

Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007e: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />

macromonsters Vroege Middeleeuwen (vondstzones 1 en 2), Vlaardingen<br />

(memorandum 0254.2).<br />

Fokma, A.,1997: Zadenanalyse Someren, Amsterdam (Scriptie UvA).<br />

Gehasse, E.F., 1995: Ecologisch-archeologisch onderzoek van het Neolithicum en de<br />

Vroege Bronstijd in de Noordoostpolder met nadruk op vindplaats P14, thesis,<br />

Amsterdam.<br />

Gouw, M., & L.I. Kooistra 2006: Geologie, bodem en vegetatie, in: P. Kranendonk, P.<br />

van der Kroft, J.J. Lanzing & B. Meijlink (red.), Witte vlekken ingekleurd.<br />

Archeologie in het tracé van de HSL-Zuid, Amersfoort (Rapportage Archeologische<br />

Monumentenzorg 113).<br />

Haaster, H. van, 1997: De introductie van cultuurgewassen in de Nederlanden tijdens de<br />

Middeleeuwen, in: A.C. Zeven (red.), De introductie van onze cultuurplanten en hun<br />

begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD, Wageningen, 53-104.<br />

Haaster, H. van, & Y. Eijskoot 2009: Palynologisch onderzoek op de locatie Vlaardingen<br />

Vergulde Hand-West (Neolithicum-Middeleeuwen), Zaandam (BIAXiaal 426).<br />

Hänninen, K., 2004: Onderzoek aan zadenmonsters van nederzettingen uit de IJzertijd,<br />

Romeinse Tijd en Middeleeuwen te Nederweert-Rosveld, Zaandam (BIAXiaal 188).<br />

Hänninen, K., 2010: Vlaardingen - De Vergulde Hand West. Resultaten van onderzoek<br />

aan hout uit de Midden-Bronstijd tot de Middeleeuwen, Zaandam (BIAXiaal 446).<br />

Hillman, G., 1984: Interpretation of Archaeological Plant Remains: the Application of<br />

Ethnographic Models from Turkey, in: W. van Zeist & W.A. Casparie (eds.), Plants<br />

and Ancient Man, Rotterdam, 1-41.<br />

Janse, K.P.J., 1980: De zes Waterlandse dorpen. Een onderzoek naar de middelen van<br />

bestaan op het platteland van Waterland tot in het begin van de 19 e eeuw, Amsterdam.<br />

Jones, G.E.M., 1984: Interpretation of Archaeological Plant Remains: Ethnographic<br />

Models from Greece, in: W. van Zeist & W.A. Casparie (eds.), Plants and Ancient<br />

Man, Rotterdam, 43-61.<br />

Knörzer, K.-H., 1971: Urgeschichtliche Unkräuter im Rheinland. Ein Beitrag zur<br />

Entstehungsgeschichte der Segetalgesellschaften, Vegetatio 23, 89-111.<br />

Körber-Grohne, U., 1987: Nutzpflanzen in Deutschland. Kulturgeschichte und Biologie,<br />

Stuttgart.<br />

Körber-Grohne, U., 1991: Bestimmungsschlüssel für subfossile Gramineen-Früchte,<br />

Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 18.<br />

Kubiak-Martens, L., 2006: Botanical Remains and Plant Food Subsistence, in: L.P.<br />

Louwe Kooijmans & P.F.B Jongste (eds), Schipluiden, a Neolithic Settlement on the<br />

Dutch North Sea Coast c. 3500 cal BC, Analecta Praehistorica Leidensia 37/38,<br />

Leiden, 317-336.<br />

Londen, H. van, 1995: Archeologisch onderzoek naar cultuurlandschappen. Midden-<br />

Delfland in de Romeinse tijd, Historisch Jaarboek Westland, 79-96.<br />

Meer, W. van der, 2004: Het voedingspatroon van een 19 e -eeuws Amsterdams gezin aan<br />

het Haarlemmerplein. Een onderzoek naar beer, Amsterdam (Scriptie UvA).


BIAXiaal 435 47<br />

Meijden, R. van der, 2005: Heukels’ Flora van Nederland, Groningen etc.<br />

Pals, J.P., 1984: Plant Remains from Aartswoud, a Neolithic Settlement in the Coastal<br />

Area, in: W. van Zeist & W. Casparie (eds.), Plants and Ancient Man, Rotterdam,<br />

313-321.<br />

Renfrew, J., 1973: Palaeoethnobotany, London.<br />

Ridder, T. de, O. Brinkkemper & Y. Eijskoot 2005: Programma van Eisen (PvE)<br />

natuurwetenschappelijk onderzoek Vergulde Hand West 07.077, Vlaardingen.<br />

Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1996: De vegetatie van Nederland,<br />

III: plantengemeenschappen van graslanden, zomen en droge heiden, Leiden etc.<br />

Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff 1998: De vegetatie van Nederland, IV:<br />

plantengemeenschappen van kust en binnenlandse pioniermilieu’s, Leiden etc.<br />

Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé & I.<br />

Hoste 2004: Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 30-4/5, 101-195.<br />

Ven, G.P. van de (red.), 1996: Leefbaar Laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing<br />

en landwinning in Nederland, Utrecht.<br />

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985: Nederlandse oecologische flora.<br />

Wilde planten en hun relaties 1, Deventer.<br />

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1991: Nederlandse oecologische flora.<br />

Wilde planten en hun relaties 4, Deventer.<br />

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1994: Nederlandse oecologische flora.<br />

Wilde planten en hun relaties 5, Deventer.<br />

Zohary, D., & M. Hopf 1994: Domestication of Plants in the Old World, second edition,<br />

Oxford.


Bijlage 1<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden-Bronstijd. Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, cf. = gelijkend op<br />

(determinatie niet zeker).<br />

vondstnummer 7.104.1 7.104.2 7.104.3<br />

context<br />

oude<br />

Hollandveenfase<br />

(top)<br />

kleilaag jonge<br />

Hollandveenfase<br />

(basis)<br />

volume (l) 0,2 0,15 0,2<br />

Planten van ruderale standplaatsen<br />

Atriplex patula/prostrata (o) 46 . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Chenopodium glaucum/rubrum (o) 48 . . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />

Planten van zilte standplaatsen<br />

Aster tripolium (o) . 1 . Zulte<br />

Dierlijke waterorganismen<br />

Cladocera, ephippia (o) x . x Watervlooien<br />

Oever- en moerasplanten<br />

Berula erecta (o) . 1 3 Kleine watereppe<br />

Bolboschoenus maritimus (o) 40 . 8 Heen<br />

Cladium mariscus (o) 3 1 . Galigaan<br />

Mentha aquatica/arvensis (o) 1 2 . Watermunt/Akkermunt<br />

Phragmites australis (o) . . 2 Riet<br />

Samolus valerandi (o) 7 . . Waterpunge<br />

Schoenoplectus lacustris (o) . 3 . Mattenbies<br />

Graslandplanten<br />

Hypericum tetrapterum (o) 1 . . Gevleugeld hertshooi<br />

Juncus effusus-type (o) 4 1 . Pitrus-type<br />

Diverse plantenvondsten<br />

Carex (o) . . 1 Zegge<br />

Rumex (o) . . 1 Zuring<br />

indet., stengels (v) 1 . + stengels, niet determineerbaar


vondstnummer 7.104.1 7.104.2 7.104.3<br />

context<br />

oude<br />

Hollandveenfase<br />

(top)<br />

kleilaag jonge<br />

Hollandveenfase<br />

(basis)<br />

volume (l) 0,2 0,15 0,2<br />

indet., stengels/wortels. (o) x x x stengels/wortels, niet determineerbaar<br />

indet. (o) . . 1 niet determineerbaar<br />

Poa compressa/nemoralis (o) 3 . . Plat beemdgras/Schaduwgras<br />

Overige vondsten<br />

Acari (o) x x x mijten<br />

Insecta (o) x x x insecten


Bijlage 2<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Vroege IJzertijd.<br />

Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie niet zeker).<br />

context KANO GEB01 HEI01<br />

vondstnummer 10.016 6.007 6.281<br />

volume (l) 1 4 3,7<br />

Gebruiksplanten<br />

Granen<br />

Hordeum vulgare (v) . 1 . Gerst<br />

Fruit<br />

Rubus fruticosus (o) . 3 1 Gewone braam<br />

Olie- en vezelplanten<br />

Linum usitatissimum (o) 2 . . Vlas<br />

Wilde planten<br />

Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />

Atriplex patula/prostrata (o) 11 . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Persicaria maculosa (o) 2 . . Perzikkruid<br />

Tredplanten<br />

Plantago major (o) 1 . . Grote en Getande weegbree<br />

Planten van weinig betreden voedselrijke ruigten<br />

Urtica dioica (o) . ++ 51 Grote brandnetel<br />

Planten van storingsmilieus<br />

Agrostis cf. stolonifera (o) . . 1 Fioringras?<br />

Carex hirta (o) . 1 . Ruige zegge<br />

Carex otrubae (o) 1 . . Valse voszegge<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (o) 2 . . Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Juncus articulatus-type (o) . + . Zomprus-type<br />

Juncus effusus-type (o) . + + Pitrus-type<br />

Potentilla anserina (o) 2 . . Zilverschoon<br />

Pioniers van stikstofrijke, natte bodems


context KANO GEB01 HEI01<br />

vondstnummer 10.016 6.007 6.281<br />

volume (l) 1 4 3,7<br />

Bidens (o) 1 . . Tandzaad<br />

Chenopodium glaucum/rubrum (o) . ++ 9 Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />

Juncus bufonius (o) . + . Greppelrus<br />

Persicaria hydropiper (o) 1 . . Waterpeper<br />

Persicaria minor (o) . 1 1 Kleine duizendknoop<br />

Ranunculus sceleratus (o) 17 ++ 1 Blaartrekkende boterbloem<br />

Rorippa palustris (o) 2 . . Moeraskers<br />

Rumex maritimus (o) 1 . . Goudzuring<br />

Stellaria aquatica (o) . 1 4 Watermuur<br />

Waterplanten<br />

Chara, oögonia (o) 1 . . Kranswieren<br />

Ranunculus subgen. Batrachium (o) 15 . . Waterranonkels<br />

Dierlijke waterorganismen<br />

Cladocera, ephippia x . . Watervlooien<br />

Trichoptera, kokers x . . Schietmotten<br />

Oever- en moerasplanten (en natte graslanden)<br />

Berula erecta (o) 1 . . Kleine watereppe<br />

Bolboschoenus maritimus (o) 1 . . Heen<br />

Carex riparia (o) 1 . . Oeverzegge<br />

Euphorbia palustris (o) . 9 11 Moeraswolfsmelk<br />

Lycopus europaeus (o) 8 6 6 Wolfspoot<br />

Lythrum salicaria (o) . 1 . Grote kattenstaart<br />

cf. Lythrum salicaria (o) . . 1 Grote kattenstaart?<br />

Mentha aquatica/arvensis (o) 7 2 2 Watermunt/Akkermunt<br />

Oenanthe aquatica (o) 1 . . Watertorkruid<br />

Oenanthe fistulosa (o) 4 . . Pijptorkruid<br />

Schoenoplectus lacustris (o) 8 . . Mattenbies


context KANO GEB01 HEI01<br />

vondstnummer 10.016 6.007 6.281<br />

volume (l) 1 4 3,7<br />

Stachys cf. palustris (o) . . . Moerasandoorn?<br />

Stachys palustris (o) 1 . 1 Moerasandoorn<br />

Thalictrum flavum (o) . 1 . Poelruit<br />

Typha (o) 4 . . Lisdodde<br />

Graslandplanten<br />

Hypericum tetrapterum (o) . + 4 Gevleugeld hertshooi<br />

Poa pratensis/trivialis (o) . 8 . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />

Ranunculus acris/repens (o) 1 . . Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />

Stellaria graminea (o) . 4 . Grasmuur<br />

Bomen en struikgewas<br />

Alnus (o) 3 1 3 Els<br />

Alnus, knopschubben (o) . . 1 Els<br />

Alnus glutinosa (o) . 1 . Zwarte els<br />

Diverse plantenvondsten<br />

Carduus/Cirsium (o) . . 1 Distel/Vederdistel<br />

Carex (o) 5 . . Zegge<br />

Malva (o) 5 . . Kaasjeskruid<br />

Poa compressa/nemoralis (o) . . 2 Plat beemdgras/Schaduwgras<br />

Rumex (o) 3 . . Zuring<br />

Viola (o) . 1 . Viooltje<br />

indet., stengels (o) x . . stengels, niet determineerbaar<br />

indet. (v) . 1 1 niet determineerbaar<br />

Overige vondsten<br />

Acari (o) x . . Mijten<br />

bot (o) . x . bot<br />

houtskool . x x houtskool<br />

Insecta (o) x x x Insecten


Bijlage 3<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden- en Late IJzertijd: de woonstalhuizen.<br />

Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />

niet zeker).<br />

situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Gebruiksplanten<br />

Granen . . . . . . . . . .<br />

Avena (v) 9 . . . 1 1 . 1 . . Haver<br />

Avena cf. sativa (v) . . . . . . . 2 . . Echte haver?<br />

Avena, kafnaald (v) . . . . . . 1 . . . Haver<br />

cf. Avena (v) . . . . . . 1 . . . Haver?<br />

Cerealia (v) 13 . . . 4 2 3 13 1 2 Granen<br />

cf. Cerealia (v) . . . . 2 . . . . . Granen?<br />

Hordeum vulgare (v) 78 . . . 1 4 . 8 . 4 Gerst<br />

Hordeum vulgare, aarspilfragmenten (v) 3 . . . . 1 . . . . Gerst<br />

Hordeum vulgare, aarspilsegmenten (o) . . . . . 1 . . . . Gerst<br />

Hordeum vulgare, aarspilsegmenten (v) ca. 40 . . . . 7 3 . . . Gerst<br />

Hordeum vulgare, lemmabasis (v) 1 . . . . . . . . . Gerst<br />

Panicum miliaceum (v) 1 . . . . . . . . . Pluimgierst<br />

Panicum miliaceum, kaf (o) . . . . . . . . . 8 Pluimgierst<br />

Poaceae mog. Cerealia, stengels (o) . . . . . . . . . + Graanstengels?<br />

Poaceae mog. Cerealia, stengels (v) . . . . . . . . . 2 Graanstengels?<br />

Triticum aestivum, aarspilsegmenten (v) . . . . . 7 . . . . Broodtarwe<br />

Triticum dicoccon (v) 7 . . . . 7 . 22 . 1 Emmer<br />

Triticum dicoccon, aarvorkjes (o) . . . . . 23 8 . . 3 Emmer<br />

Triticum dicoccon, aarvorkjes (v) 16 . . . 5 61 43 10 . 6 Emmer<br />

Triticum cf. spelta, aarvorkjes (v) . . . . . . 28 . . . Spelt?<br />

Triticum cf. spelta (v) 1 . . . . . . . . . Spelt?


situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Triticum, aarvorkjes (v) . . . . . . 39 . . . Tarwe<br />

Triticum, kafnaalden (o) . . . . . 1 . . . . Tarwe<br />

Triticum, kafnaalden (v) + . . . . . . . . . Tarwe<br />

Triticum (v) . . . . 1 . 2 . . 1 Tarwe<br />

Fruit<br />

Rubus fruticosus (o) . . . . 2 1 . . . . Gewone braam<br />

Peulvruchten<br />

Pisum sativum (v) 1 . . . . . . . . . Erwt<br />

Vicia faba var. minor (o) . . . . . . . . . 4 Paardenboon<br />

Olie- en vezelplanten<br />

Brassica (o) . . . . . . . . . 4 Kool<br />

Brassica (v) . . . . . . . . . 2 Kool<br />

Brassica rapa (o) . . . . 1 . . 10 . . Raapzaad<br />

Camelina sativa (v) . . . . . . . . . 14 Huttentut<br />

Linum usitatissimum (o) . . . 1 . . . . 1 73 Vlas<br />

Linum usitatissimum (v) 6 . . . . 5 . . 3 5 Vlas<br />

Linum usitatissimum, kapselfragmenten (o) . . . . . . . 1 . +++ Vlas<br />

Linum usitatissimum, kapselfragmenten (v) . . . . . . 1 . 2 1 Vlas<br />

Wilde planten<br />

Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />

Anagallis arvensis (o) . . . . . . . 22 . 1 Guichelheil<br />

Atriplex patula/prostrata (o) 6 . . 1 42 + 9 ++ 3 697 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Atriplex patula/prostrata (v) 35 . . . . 1 . . . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Chenopodium album (o) . . . . . 1 . 1 . 8 Melganzenvoet<br />

Chenopodium album (v) . . . . 1 . . . . . Melganzenvoet<br />

Lamium purpureum (o) . . . . . . . 1 . . Paarse dovenetel s.s.


situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Persicaria maculosa (o) . . . 1 . 3 . 2 . 4 Perzikkruid<br />

Persicaria maculosa (v) 1 . . . . . . . . . Perzikkruid<br />

Solanum nigrum (o) . . . . . . . . . 2 Zwarte en Beklierde nachtschade<br />

Sonchus asper (o) . . . . . . . 7 . 216 Gekroesde melkdistel<br />

Sonchus oleraceus (o) . . . . . . . . . 20 Gewone melkdistel<br />

Stellaria media (o) . 1 . . 2 1 . . . 364 Vogelmuur<br />

Tredplanten<br />

Lolium perenne-type (v) 1 . . . . . . . . . Engels raaigras-type<br />

Plantago major (o) 89 . . . . 2 . 5 1 30 Grote en Getande weegbree<br />

Plantago major (v) 4 . . . 1 . 1 . . . Grote en Getande weegbree<br />

Polygonum aviculare (o) 2 . . . 2 1 . . . 13 Gewoon varkensgras<br />

Planten van voedselrijke ruigten<br />

Arctium (o) . . . . . . . . . + Klit<br />

Arctium minus/tomentosum (o) . . . . . . . . . 13 Gewone klit/Donzige klit<br />

Chenopodium ficifolium (o) . 1 . . 4 1 5 + . 91 Stippelganzenvoet<br />

Chenopodium ficifolium (v) . . . . . 1 . . . . Stippelganzenvoet<br />

Cirsium arvense/palustre (o) . . . . . . . . . 8 Akkerdistel/Kale jonker<br />

Galium aparine (v) . . . . . . . . . 1 Kleefkruid<br />

Persicaria lapathifolia (o) . . . . 2 . 1 . 2 14 Beklierde duizendknoop<br />

Persicaria lapathifolia (v) 5 . . . . 1 . . . 1 Beklierde duizendknoop<br />

Persicaria lapathifolia/maculosa (v) 23 . . . . . . . . . Beklierde duizendknoop/Perzikkruid<br />

Urtica dioica (o) 137 1 4 9 ++ 1 1 11 . 36 Grote brandnetel<br />

Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />

Bidens cernua (o) . . . . 2 . . . . 1 Knikkend tandzaad<br />

Chenopodium glaucum/rubrum (o) . . . 4 1 . 1 + 2 210 Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvo<br />

Juncus bufonius (o) 208 12 512 8 . 1 1 . . +++ Greppelrus


situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Persicaria hydropiper (v) 1 . . . . . . . . . Waterpeper<br />

Persicaria minor (o) . . . . . . . . . 2 Kleine duizendknoop<br />

Ranunculus sceleratus (o) 3 10 1 3 1 1 1 2 2 162 Blaartrekkende boterbloem<br />

Rumex maritimus (o) . . . . 2 . . . . . Goudzuring<br />

Rumex cf. maritimus (o) . . . . . 1 . . . . Goudzuring?<br />

Rumex maritimus/palustris (o) . . . . . . . . . 4 Goud-/Moeraszuring<br />

Stellaria aquatica (o) . . . . 2 . 1 21 1 8 Watermuur<br />

Stellaria aquatica/media (o) 4 . . 1 . . . . . . Watermuur/Vogelmuur<br />

Graslandplanten<br />

Bromus hordeaceus/secalinus (v) 2 . . . . . . . . . Zachte dravik/Dreps<br />

Carex disticha (o) 4 2 8 1 3 . . 4 . 42 Tweerijige zegge<br />

Daucus carota (o) . . . . . . . 11 . . Peen<br />

Filipendula ulmaria (o) . . . . . 1 2 . . 6 Moerasspirea<br />

Filipendula ulmaria (v) . . . . . 1 . . . . Moerasspirea<br />

Hypericum (o) . . . 4 . . . . . . Hertshooi<br />

Silene flos-cuculi (o) . . 16 . . . . . . 22 Echte koekoeksbloem<br />

Poa pratensis/trivialis (o) . 2 4 . 1 . . . . 12 Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />

Prunella vulgaris (o) 21 . . . . . . . . . Gewone brunel<br />

Prunella vulgaris (v) 4 . . . . . . . . . Gewone brunel<br />

Ranunculus (o) . . . . . . . . . 2 Boterbloem<br />

Ranunculus (v) . . . . . 1 . . . . Boterbloem<br />

Ranunculus acris/repens (o) 3 . . . 2 1 . . . 5 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />

Rumex acetosella (v) . . . . . . . . . 1 Schapenzuring<br />

Stellaria cf. graminea (o) . . . . . 1 . . . . Grasmuur?<br />

Trifolium (v) 9 . . . . . 2 . . . Klaver<br />

Trifolium pratense-type (v) . . . . . . . 1 . . Rode klaver-type


situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Vicia sativa (v) 2 . . . . . . . . . Smalle en Voederwikke<br />

Planten van storingsmilieus<br />

Agrostis stolonifera (o) . . . . 1 2 . . . . Fioringras<br />

Alopecurus geniculatus (v) . . . . . . . . . 2 Geknikte vossenstaart<br />

Carex hirta (o) . . . . . . . . . 4 Ruige zegge<br />

Carex hirta/riparia (o) . . . . . . . 1 . . Ruige zegge/Oeverzegge<br />

Carex otrubae (o) 4 . . . 10 . . . . . Valse voszegge<br />

Carex otrubae, urntje (o) . . . . . . . . . 1 Valse voszegge<br />

Carex otrubae/vulpina (o) . . . . . . . . . 38 Valse voszegge/Voszegge<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (m) . . . 2 . . . . . . Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (o) 18 . . 2 10 2 1 2 3 126 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (v) 2 . . 3 2 1 . . . 9 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Hydrocotyle vulgaris (o) . . 54 . . . . . . . Gewone waternavel<br />

Juncus articulatus-type (o) . . . 16 1 1 1 + + ++ Zomprus-type<br />

Juncus articulatus-type cf. articulatus (o) 368 . . 8 . . . . . . Zomprus?<br />

Juncus compressus/gerardi (o) . 1 . 16 . . . . . . Platte rus/Zilte rus<br />

Juncus effusus-type (o) . 1 128 1 ++ + 1 1 . +++ Pitrus-type<br />

Juncus effusus-type cf. effusus (o) . . 384 . . . . . . . Pitrus?<br />

Potentilla anserina (o) 1 . . . 6 . . 2 1 11 Zilverschoon<br />

Potentilla anserina (v) . . . . . 2 . . . . Zilverschoon<br />

Ranunculus flammula (o) . . . . 1 . . . . . Egelboterbloem<br />

Ranunculus flammula (v) . . . . . . . . . 2 Egelboterbloem<br />

Rumex crispus, bloemdek (o) . . . . . . . . 2 . Krulzuring<br />

Rumex crispus-type (v) 2 . . . . . . . . . Krulzuring-type<br />

Planten van zilte standplaatsen . . . . . . . . . .<br />

Juncus gerardi (o) . . . 48 . 1 . + + ++ Zilte rus


situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Waterplanten<br />

Lemna (o) . . . . . . . . . 4 Eendenkroos<br />

Zannichellia palustris (o) . . . . . . . . . 1 Zannichellia<br />

Oever- en moerasplanten<br />

Alisma plantago-aquatica (o) . . . . . 1 . . . . Grote waterweegbree<br />

Berula erecta (o) . . 4 . 1 . . 2 . . Kleine watereppe<br />

Bolboschoenus maritimus (o) . . . . 10 . . . . 24 Heen<br />

Bolboschoenus maritimus (v) . . . . . . . . . 1 Heen<br />

Caltha palustris (o) . . . . . . . . . 2 Dotterbloem<br />

Carex acuta/elata (o) . 1 . . . . . . . 3 Scherpe-/Stijve zegge<br />

Carex acutiformis (o) 1 . . . . . . . . . Moeraszegge<br />

Carex pseudocyperus (o) . . . . 1 . . . . . Hoge cyperzegge<br />

Carex riparia (o) . . . . . . . 1 . 6 Oeverzegge<br />

Euphrasia/Odontites (o) . . . . . . . . . 2 Ogentroost/Helmogentroost<br />

Galium palustre (v) 4 . . . 2 7 . . . . Moeraswalstro<br />

Iris pseudacorus (v) . . . . 1 . . . . . Gele lis<br />

Lycopus europaeus (o) 108 1 12 2 ++ 1 1 1 . 182 Wolfspoot<br />

Lycopus europaeus (v) 4 . . 3 . . . . . 3 Wolfspoot<br />

Lythrum salicaria (o) . . . 5 . . . . . 24 Grote kattenstaart<br />

Mentha aquatica/arvensis (o) 85 . . . +++ 2 . . . 231 Watermunt/Akkermunt<br />

Mentha aquatica/arvensis (v) . . . . 2 . . . . . Watermunt/Akkermunt<br />

Oenanthe (o) . . . . 2 . . . . 4 Torkruid<br />

Oenanthe aquatica (o) 1 . . . . . . . . . Watertorkruid<br />

Oenanthe fistulosa (o) . . . . 3 . . . . 3 Pijptorkruid<br />

Oenanthe fistulosa (v) . . . 1 . . . . . . Pijptorkruid<br />

Phragmites australis, stengels (o) . . + + . . . . . . Riet


situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Phragmites australis, stengels (v) + . + + . . . . . . Riet<br />

Rumex hydrolapathum (v) 1 . . . . . . . . . Waterzuring<br />

Schoenoplectus lacustris (o) 1 . . . 52 3 3 . . . Mattenbies<br />

Schoenoplectus lacustris (v) . . . . 7 1 . . . . Mattenbies<br />

Schoenoplectus tabernaemontani (o) 3 . . . . . . 2 3 48 Ruwe bies<br />

Schoenoplectus tabernaemontani (v) . . . 1 . . . . . . Ruwe bies<br />

Sium latifolium (o) 8 . . . . . . . . 35 Grote watereppe<br />

Solanum dulcamara (o) . . . . 2 . . . . . Bitterzoet<br />

Stachys palustris (o) . . . . 8 . . 4 . 3 Moerasandoorn<br />

Typha (o) . . . . . . 1 . . . Lisdodde<br />

Heide- en veenplanten<br />

Calluna vulgaris, blad (o) . . . . . 1 . . . . Struikhei<br />

Calluna vulgaris, bloem (o) . . . . . 1 . . . 2 Struikhei<br />

Carex appropinquata/paniculata (o) . . . . . . . . . 2 Paardenhaarzegge/Pluimzegge<br />

Carex curta (o) . . . . 1 . . . . . Zompzegge<br />

Carex flava-type (o) 12 . . . . . . . . . Gele zegge-type<br />

Erica tetralix, blad (o) . . . . . 1 . . . . Gewone dophei<br />

Juncus effusus-type cf. conglomeratus (o) . . 192 . . . . . . . Biezenknoppen?<br />

Juncus effusus-type cf. filiformis (o) . . 576 . . . . . . . Draadrus?<br />

Juncus subnodulosus (o) . . . 40 . . . . . . Paddenrus<br />

Molinia caerulea (o) . . . . . . . . . + Pijpenstrootje<br />

Myrica gale (o) . . . . 2 . . . . . Wilde gagel<br />

Potentilla cf. erecta (o) 4 . . . . . . . . . Tormentil?<br />

Potentilla erecta (o) . . . . . . . . . 10 Tormentil<br />

Sphagnum (o) . ++ 60/70% ++ ++ . . ++ ++ ++ Veenmos


situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Bomen en struikgewas<br />

Alnus, katjes (v) . . . . . 1 . . . . Els<br />

Alnus glutinosa (v) . . . . . . . . . 2 Zwarte els<br />

Alnus glutinosa (o) . . . . . 1 . . 1 7 Zwarte els<br />

Fraxinus, houtskool . . . . x x x . . . Esl<br />

Diverse plantenvondsten<br />

Agrostis (o) . . . . 4 . . . . . Struisgras<br />

Agrostis/Poa (v) . . . . . . . . 1 . Struisgras of Beemdgras<br />

Alopecurus bulbosus/geniculatus (o) . . . . . . . . . 10 Knolvossenstaart/Geknikte vossenstaar<br />

Alopecurus bulbosus/geniculatus (v) . . . . . . . . . 1 Knolvossenstaart/Geknikte vossenstaar<br />

Apiaceae (o) 5 . . . 7 1 1 . . . Schermbloemenfamilie<br />

Apiaceae (v) 1 . . . . . . . . . Schermbloemenfamilie<br />

Asteraceae (o) . . . . . . . . . 2 Composietenfamilie<br />

Bromus (v) . . . . . 2 . . . . Dravik<br />

Bryales (o) . . . + . . . . . . Mossen (excl. veenmos)<br />

Carex (o) . . . . . 2 2 2 1 . Zegge<br />

Carex (v) . . . . 1 . . . . 1 Zegge<br />

Carex, urntje (o) . . . . . . . . . 1 Zegge<br />

cf. Cirsium (v) 4 . . . . . . . . . Vederdistel?<br />

Festuca (v) . . . . . . . . 1 . Zwenkgras<br />

Galium (v) . . . . . . . . . 1 Walstro<br />

Juncus (o) 16 . 64 . . . . + . . Rus<br />

Juncus (v) . . . . 1 . . . . . Rus<br />

Lamiaceae (o) 4 . . . . . . . . . Lipbloemenfamilie<br />

cf. Molinia (o) . . . . 1 . . . . . Pijpenstrootje?<br />

Persicaria (v) . . . . . . . . . 2 Duizendknoop


situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />

context<br />

GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />

vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />

volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />

Poa compressa/nemoralis (o) . . . 2 5 . . . . 70 Plat beemdgras/Schaduwgras<br />

Poa (o) . . 4 . . . . . . . Beemdgras<br />

Poa (v) . . . . . . . . . 1 Beemdgras<br />

Poaceae (o) . . . . ++ 1 . . . . Grassenfamilie<br />

Poaceae (v) 8 . . . 2 . . . . 2 Grassenfamilie<br />

Poaceae, stengels (v) + . . . + . + . . . Grassenfamilie<br />

Rumex (o) . . . . 2 1 . 10 . 19 Zuring<br />

Rumex (v) . . . . . 2 . . . . Zuring<br />

Sagina (o) . . 56 . . . . . . . Vetmuur<br />

Thalictrum (o) . . . . 1 . . . . . Ruit<br />

Thalictrum flavum/minus (o) . . . . . . . 1 . . Poelruit/Kleine ruit<br />

Vicia (v) . . . . . 1 . . . . Wikke<br />

Viola (o) . . 10 . . . . . . . Viooltje<br />

indet., stengels (v) . . . . . x . . . . stengels, niet determineerbaar<br />

indet. (o) 4 . . 3 . . . 1 1 1 niet determineerbaar<br />

indet. (v) 5 . . 4 22 1 7 1 . . niet determineerbaar<br />

Overige vondsten<br />

aardewerk . . . . x . . . . x aardewerk<br />

Acari (o) x . x x . . . . x x mijten<br />

bot (o) x . . x . x (v) x x (v) . x bot<br />

hout (o) . . . x . . . x . . hout<br />

houtskool xxx x . x x x x x . x houtskool<br />

Insecta (o) . . . x x x x . . x insecten


Bijlage 4<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden- en Late IJzertijd: de spiekers en schuren.<br />

Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />

niet zeker).<br />

schuur spiekers<br />

context GEB05 GEB08 GEB08<br />

vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />

volume (l) 1 1,3 0,2<br />

Gebruiksplanten<br />

Granen<br />

Avena (v) . . 1 Haver<br />

Cerealia, embryo (v) . . 1 Granen<br />

Hordeum vulgare, aarspilsegmenten (v) 1 2 7 Gerst<br />

Triticum dicoccon (v) 2 . . Emmer<br />

Triticum dicoccon, aarspilsegmenten (o) . 1 . Emmer<br />

Triticum dicoccon, aarvorkjes (o) 14 29 3 Emmer<br />

Triticum dicoccon, aarvorkjes (v) 1 5 12 Emmer<br />

Fruit<br />

Prunus spinosa (o) 2 . . Sleedoorn<br />

Rubus fruticosus (o) 5 4 . Gewone braam<br />

Rubus idaeus (o) 1 . . Framboos<br />

Olie- en vezelplanten<br />

Brassica rapa (o) 6 . 1 Raapzaad<br />

Linum usitatissimum (o) 4 14 10 Vlas<br />

Linum usitatissimum (v) . . 2 Vlas<br />

Linum usitatissimum, kapselfragmenten (o) . 4 2 Vlas<br />

Wilde planten<br />

Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />

Anagallis arvensis (o) 2 . 1 Guichelheil<br />

Atriplex patula/prostrata (o) +++ 19 4 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Chenopodium album (o) 3 1 . Melganzenvoet


schuur spiekers<br />

context GEB05 GEB08 GEB08<br />

vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />

volume (l) 1 1,3 0,2<br />

Erysimum cheiranthoides (o) . 2 . Gewone steenraket<br />

Persicaria maculosa (o) 7 18 3 Perzikkruid<br />

cf. Senecio vulgaris (o) . 1 . Klein kruiskruid?<br />

Sonchus asper (o) 6 6 1 Gekroesde melkdistel<br />

Stellaria media (o) 73 124 2 Vogelmuur<br />

Planten van matig voedselrijke akkers<br />

Echinochloa crus-galli (v) . . 1 Hanenpoot<br />

Tredplanten<br />

Capsella bursa-pastoris (o) 3 . . Gewoon herderstasje<br />

Plantago major (o) 3 1 21 Grote en Getande weegbree<br />

Polygonum aviculare (o) . . 1 Gewoon varkensgras<br />

Planten van voedselrijke ruigten<br />

Arctium (o) 11 . . Klit<br />

Chenopodium ficifolium (o) 9 7 1 Stippelganzenvoet<br />

Conium maculatum (o) . . 1 Gevlekte scheerling<br />

Persicaria lapathifolia (o) 3 6 1 Beklierde duizendknoop<br />

Urtica dioica (o) 140 20 23 Grote brandnetel<br />

Planten van storingsmilieus<br />

Carex otrubae (o) 1 . . Valse voszegge<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (o) 2 . . Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Hydrocotyle vulgaris (o) 16 34 . Gewone waternavel<br />

Juncus articulatus-type (o) + + . Zomprus-type<br />

Juncus effusus-type (o) ++ + ++ Pitrus-type<br />

Potentilla anserina (o) 1 . . Zilverschoon<br />

Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />

Chenopodium glaucum/rubrum (o) 1 4 . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet


schuur spiekers<br />

context GEB05 GEB08 GEB08<br />

vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />

volume (l) 1 1,3 0,2<br />

Juncus bufonius (o) + ++ + Greppelrus<br />

Persicaria hydropiper (o) 1 . . Waterpeper<br />

Persicaria minor (o) 1 . . Kleine duizendknoop<br />

Persicaria mitis (o) . 14 . Zachte duizendknoop<br />

Ranunculus sceleratus (o) 130 23 . Blaartrekkende boterbloem<br />

Rorippa palustris (o) 2 2 . Moeraskers<br />

Rumex maritimus (o) +++ 24 . Goudzuring<br />

Stellaria aquatica (o) +++ 99 2 Watermuur<br />

Oever- en moerasplanten<br />

Alisma plantago-aquatica (o) 1 . . Grote waterweegbree<br />

Bolboschoenus maritimus (o) 1 8 . Heen<br />

Carex cf. paniculata (o) . 1 cf. . Pluimzegge?<br />

Carex riparia (o) 1 1 . Oeverzegge<br />

Galium palustre (o) 2 2 . Moeraswalstro<br />

Galium palustre (v) 1 . . Moeraswalstro<br />

Lycopus europaeus (o) 11 70 13 Wolfspoot<br />

Lythrum salicaria (o) 2 78 5 Grote kattenstaart<br />

Phragmites australis (o) . . 1 Riet<br />

Poa palustris (o) 1 . . Moerasbeemdgras<br />

Schoenoplectus (o) 7 . 19 Bies<br />

Schoenoplectus lacustris (o) . 6 . Mattenbies<br />

cf. Sium latifolium (o) 1 . . Grote watereppe?<br />

Solanum dulcamara (o) . 32 . Bitterzoet<br />

Stachys palustris (o) 1 6 . Moerasandoorn<br />

Typha (o) . 1 1 Lisdodde<br />

Graslandsplanten


schuur spiekers<br />

context GEB05 GEB08 GEB08<br />

vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />

volume (l) 1 1,3 0,2<br />

Carex disticha (o) 1 . . Tweerijige zegge<br />

Filipendula ulmaria (o) 2 . . Moerasspirea<br />

Lychnis flos-cuculi (o) 3 . . Echte koekoeksbloem<br />

Poa pratensis/trivialis (o) 2 . . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />

Ranunculus acris/repens (o) 1 . . Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />

Heide- en veenplanten<br />

Calluna vulgaris (o) . 2 1 Struikhei<br />

Calluna vulgaris, blad (o) . . 4 Struikhei<br />

Calluna vulgaris, bloem (o) . 6 4 Struikhei<br />

Carex appropinquata/paniculata (o) 1 . . Paardenhaarzegge/Pluimzegge<br />

Molinia caerulea (o) 1 . 4 Pijpenstrootje<br />

Potentilla erecta (o) 6 66 4 Tormentil<br />

Rhynchospora alba/fusca (o) . . 1 Snavelbies<br />

Sphagnum (o) x . x Veenmos<br />

Vaccinium oxycoccus (o) . 1 . Kleine veenbes<br />

Bomen en struikgewas<br />

Alnus glutinosa (o) 1 4 . Zwarte els<br />

Alnus glutinosa (v) . 1 . Zwarte els<br />

Betula (o) . 14 . Berk<br />

Fraxinus, houtskool x . x Es<br />

Diverse plantenvondsten<br />

Apium (o) 1 . . Moerasscherm<br />

Asteraceae (o) . 1 . Composietenfamilie<br />

cf. Bidens (o) . 1 . Tandzaad?<br />

cf. Bromus (o) . . 1 Dravik?<br />

Carduus/Cirsium (o) . 1 . Distel/Vederdistel


schuur spiekers<br />

context GEB05 GEB08 GEB08<br />

vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />

volume (l) 1 1,3 0,2<br />

Carex (o) . . 1 Zegge<br />

Cerastium (o) 3 . . Hoornbloem<br />

Epilobium hirsutum-type (o) 1 . . Harig wilgenroosje-type<br />

Poa compressa/nemoralis (o) 6 . 1 Plat beemdgras/Schaduwgras<br />

Poa (o) . . 1 Beemdgras<br />

Poaceae (o) 40 6 5 Grassenfamilie<br />

Poaceae, stengels (v) . + . Grassenfamilie<br />

Rumex (o) 8 2 . Zuring<br />

Sagina (o) 1 1 . Vetmuur<br />

Senecio (o) . 1 . Kruiskruid<br />

Viola (o) 2 2 . Viooltje<br />

indet., stengels (o) + . . stengels, niet determineerbaar<br />

indet. (o) . 1 . niet determineerbaar<br />

indet. (v) . 1 7 niet determineerbaar<br />

Overige vondsten<br />

Acari (o) x . . Mijten<br />

bot (verbrand) x . . bot<br />

hout (o) . x . hout<br />

houtskool x . x houtskool<br />

Insecta (o) x . x Insecten


Bijlage 5<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden- en Late IJzertijd: de paden.<br />

Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />

niet zeker).<br />

context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />

vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />

volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />

Gebruiksplanten<br />

Fruit<br />

Rubus (o) . . 1 . . . Braam<br />

Rubus fruticosus (o) . 1 . 2 . 5 Gewone braam<br />

Olie- en vezelplanten<br />

Linum usitatissimum (o) . . 1 . . . Vlas<br />

Wilde planten<br />

Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen<br />

Atriplex patula/prostrata (o) . 3 . 4 . 1 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Galium spurium (o) . . . . . 7 Akkerwalstro<br />

Persicaria maculosa (o) . . . . . 1 Perzikkruid<br />

Sonchus asper (o) . . . 5 . . Gekroesde melkdistel<br />

Tredplanten<br />

Plantago major (o) . . . 10 . . Grote en Getande weegbree<br />

Planten van voedselrijke ruigten<br />

Anthriscus sylvestris (o) . . . . 1 . Fluitenkruid<br />

Ballota nigra (o) . . . . 1 . Ballote<br />

Chenopodium ficifolium (o) . 1 . . . . Stippelganzenvoet<br />

Cirsium arvense/palustre (o) . 1 . . . . Akkerdistel/Kale jonker<br />

Descurainia sophia (o) . . . . 1 . Sofiekruid<br />

Urtica dioica (o) . . . 5 2 3 Grote brandnetel<br />

Planten van storingsmilieus<br />

Agrostis stolonifera (o) . . . . 3 . Fioringras<br />

Carex hirta (o) . . . . 1 . Ruige zegge


context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />

vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />

volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />

Carex hirta/riparia (o) . . . . . 1 Ruige zegge/Oeverzegge<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (o) . 3 . . . 4 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Hydrocotyle vulgaris (o) 1 2 2 6 . 21 Gewone waternavel<br />

Juncus articulatus-type (o) 16 2 ++ ++ . . Zomprus-type<br />

Juncus effusus-type (o) 48 . + + . . Pitrus-type<br />

Juncus effusus-type cf. effusus (o) 32 2 . . . . Pitrus?<br />

Potentilla anserina (o) . . . . . 3 Zilverschoon<br />

Ranunculus repens (o) . 1 . . . . Kruipende boterbloem<br />

Rumex conglomeratus, bloemdek (o) . . 1 . . . Kluwenzuring<br />

Rumex conglomeratus/sanguineus, bloemdek (o) . 1 . . . . Kluwenzuring/Bloedzuring<br />

Rumex crispus-type (o) . 6 . . . . Krulzuring-type<br />

Rumex crispus-type (v) . . . 2 . . Krulzuring-type<br />

Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />

Chenopodium glaucum/rubrum (o) . . . 15 . . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />

Juncus bufonius (o) 32 5 + + . . Greppelrus<br />

Persicaria hydropiper (o) . 14 17 3 9 7 Waterpeper<br />

Persicaria minor (o) . 12 . . . 12 Kleine duizendknoop<br />

Persicaria mitis (o) . . 2 35 . 1 Zachte duizendknoop<br />

Ranunculus sceleratus (o) . . 4 55 3 2 Blaartrekkende boterbloem<br />

Stellaria aquatica (o) . . . . . 3 Watermuur<br />

Stellaria cf. aquatica (o) . 2 . . . . Watermuur?<br />

Planten van zilte standplaatsen<br />

Carex distans (o) . . . . 1 . Zilte zegge<br />

Dierlijke waterorganismen<br />

Porifera, gemmulae (o) + 1 . . . . Sponsen<br />

Piscicola geometra, eikapsels (o) . . . . + . Vissenbloedzuiger<br />

Trichoptera, kokers (o) . . + + + . Schietmotten


context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />

vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />

volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />

Oever- en moerasplanten<br />

Alisma lanceolatum/plantago-aquatica (o) . . 1 . . . Slanke-/Grote waterweegbree<br />

Alisma plantago-aquatica (o) . . 1 . 4 1 Grote waterweegbree<br />

Alisma/Damasonium (o) . . . . . 8 Waterweegbree<br />

Berula erecta (o) . . . 1 . . Kleine watereppe<br />

Caltha palustris (o) . . 1 2 70 . Dotterbloem<br />

Carex acuta/elata (o) . . . 1 . 5 Scherpe-/Stijve zegge<br />

Carex acutiformis (o) . . 1 . . . Moeraszegge<br />

Carex pseudocyperus (o) . . . 1 . . Hoge cyperzegge<br />

Cicuta virosa (o) . . . . . 4 Waterscheerling<br />

Damasonium alisma (o) . . . . ++ . Stervruchtige waterweegbree<br />

Epilobium palustre (o) . . 4 35 6 2 Moerasbasterdwederik<br />

Eupatorium cannabinum (o) . . . 1 . . Koninginnenkruid<br />

Galium palustre (o) . . 1 . 3 . Moeraswalstro<br />

Glyceria maxima (o) . 2 10 50 . . Liesgras<br />

Iris pseudacorus (o) . . . . . 2 Gele lis<br />

Lycopus europaeus (o) 1 2 1 40 . 5 Wolfspoot<br />

Lythrum salicaria (o) . . . . . 1 Grote kattenstaart<br />

Mentha aquatica/arvensis (o) . . 6 21 2 4 Watermunt/Akkermunt<br />

Oenanthe fistulosa (o) . . 1 1 . 1 Pijptorkruid<br />

Phalaris arundinacea (o) . . . . 1 . Rietgras<br />

Phragmites australis (o) . . . . 1 . Riet<br />

Phragmites australis, knoppen (o) . + . . . . Riet<br />

Phragmites australis, stengels (o) . + . . . . Riet<br />

Phragmites australis, stengels (v) + + . . . . Riet<br />

Poa palustris (o) . 2 . . . . Moerasbeemdgras<br />

Rumex hydrolapathum + blaadjes (o) . . . . . 13 Waterzuring


context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />

vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />

volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />

Rumex hydrolapathum, bloemdek (o) . . . . 12 11 Waterzuring<br />

Sagittaria sagittifolia (o) . . 1 . . 1 Pijlkruid<br />

Schoenoplectus tabernaemontani (o) . 1 . . . 4 Ruwe bies<br />

Sium latifolium (o) . . . . . 2 Grote watereppe<br />

Solanum dulcamara (o) . 1 . . 2 . Bitterzoet<br />

Sparganium erectum (o) . . 3 . 5 1 Grote en Blonde egelskop<br />

Stachys palustris (o) . 1 . . . 2 Moerasandoorn<br />

Stellaria palustris (o) . 1 . . . . Zeegroene muur<br />

Thelypteris palustris (o) . . . 1 . . Moerasvaren<br />

Typha (o) . . . . . 3 Lisdodde<br />

cf. Typha angustifolia (o) . . . . 1 . Kleine lisdodde?<br />

Valeriana dioica (o) . . . . 1 . Kleine valeriaan<br />

Graslandplanten<br />

Carex disticha (o) . . 6 6 1 . Tweerijige zegge<br />

Carex disticha (o) . 6 . . 1 35 Tweerijige zegge<br />

Filipendula ulmaria (o) 1 5 14 . 16 5 Moerasspirea<br />

Hypericum (o) . . . . . 2 Hertshooi<br />

Linum catharticum (o) . . . . 1 . Geelhartje<br />

Silene flos-cuculi (o) 6 4 . 15 . 8 Echte koekoeksbloem<br />

Poa pratensis/trivialis (o) . . . 1 3 . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />

Ranunculus acris/repens (o) . 1 6 3 2 10 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />

Heide- en veenplanten<br />

Calluna vulgaris (o) . . . . . 3 Struikhei<br />

Carex curta (o) . . . . 1 . Zompzegge<br />

Erica tetralix, blad (v) . . . . . 1 Gewone dophei<br />

Molinia caerulea (o) . . . . 5 . Pijpenstrootje<br />

Myrica gale (o) . 3 . . . 2 Wilde gagel


context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />

vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />

volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />

Potentilla erecta (o) 2 5 6 10 . 39 Tormentil<br />

Sphagnum (o) 510% + + + . . Veenmos<br />

Bomen en struikgewas<br />

Alnus glutinosa (o) . 23 28 45 +++ 24 Zwarte els<br />

Alnus, katjes (o) + 1 15 3 + . Els<br />

Alnus, knopschubben (o) . + 1 . + . Els<br />

Alnus, knopschubben (v) . . . 1 + . Els<br />

Humulus lupulus (o) . 4 3 1 6 . Hop<br />

Diverse plantenvondsten<br />

Apiaceae (o) . . . . . 5 Schermbloemenfamilie<br />

cf. Arabidopsis (o) . . 1 . . . Zandraket?<br />

bladfragmenten (o) . . + . + . bladfragmenten<br />

Bryales (o) + + + . + . Mossen (excl. veenmos)<br />

Carex (o) . . . . . 2 Zegge<br />

Carex, urntje (o) . . 4 7 . . Zegge<br />

Cerastium (o) 6 . . 5 . . Hoornbloem<br />

Erodium (o) . . . 1 . . Reigersbek<br />

Juncus (o) . . . . . + Rus<br />

Myosotis (o) . . . . . 2 Vergeet-mij-nietje<br />

Poa compressa/nemoralis (o) . . . . 5 . Plat beemdgras/Schaduwgras<br />

Poa (o) . . . . . 1 Beemdgras<br />

Poaceae (o) . . . . + . Grassenfamilie<br />

Pteridophyta (o) . . . . . 3 Varens<br />

Rumex (o) . . . 4 . + Zuring<br />

Sagina (o) . . . 1 . . Vetmuur<br />

Viola (o) 1 3 . 2 . 1 Viooltje<br />

indet. (o) . . . . . 2 niet determineerbaar


context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />

vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />

volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />

Overige vondsten<br />

aardewerk . . . . . aardewerk<br />

Acari (o) x . . . x x Mijten<br />

hout (o) x xxx x x x . hout<br />

houtskool x . . . . x houtskool<br />

Insecta (o) x x . x x x Insecten


Bijlage 6<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden- en Late IJzertijd: grondbewerking.<br />

Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />

niet zeker).<br />

context GB01 GB01 GB02 GB02<br />

vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />

volume (l) 2 2 6,2 5<br />

Gebruiksplanten<br />

Fruit<br />

Rubus (o) 11 . . . Braam<br />

Rubus fruticosus (o) 97 15 . . Gewone braam<br />

Wilde planten<br />

Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />

Atriplex patula/prostrata (o) 7 8 1 1 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Persicaria maculosa (o) 2 1 . 1 Perzikkruid<br />

Solanum nigrum (o) . 1 . . Zwarte en Beklierde nachtschade<br />

Stellaria media (o) . 3 . . Vogelmuur<br />

Tredplanten<br />

Plantago major (o) 1 . . . Grote en Getande weegbree<br />

Poa annua (o) 52 24 . . Straatgras<br />

Planten van voedselrijke ruigten<br />

Chenopodium ficifolium (o) 3 . . . Stippelganzenvoet<br />

Fallopia dumetorum (o) 1 . . . Heggenduizendknoop<br />

Persicaria lapathifolia (o) 1 3 . . Beklierde duizendknoop<br />

Rumex obtusifolius-type (o) . 1 . . Ridderzuring-type<br />

Urtica dioica (o) 24 27 . . Grote brandnetel<br />

Planten van storingsmilieus<br />

Agrostis stolonifera (o) . 1 1 . Fioringras<br />

Alopecurus geniculatus (o) . 24 . . Geknikte vossenstaart<br />

Carex otrubae (o) . 5 . 5 Valse voszegge<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (o) 6 10 . 3 Gewone waterbies/Slanke waterbies


context GB01 GB01 GB02 GB02<br />

vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />

volume (l) 2 2 6,2 5<br />

Hydrocotyle vulgaris (o) 13 96 1 1 Gewone waternavel<br />

Juncus articulatus-type (o) . 100 . . Zomprus-type<br />

Juncus articulatus-type cf. articulatus (o) 102 160 . . Zomprus?<br />

Juncus compressus (o) . 20 . . Platte rus<br />

Juncus effusus-type (o) 32 40 + + Pitrus-type<br />

Juncus effusus-type cf. effusus (o) 96 . . . Pitrus?<br />

Potentilla anserina (o) 2 3 . 2 Zilverschoon<br />

Rumex conglomeratus, bloemdek (o) . 46 . . Kluwenzuring<br />

Rumex crispus, bloemdek (o) . 23 . . Krulzuring<br />

Rumex crispus-type (o) 4 30 . . Krulzuring-type<br />

Rumex crispus-type, bloemdek (o) 4 . . . Krulzuring-type<br />

Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />

Bidens tripartita (o) 4 2 . . Veerdelig tandzaad<br />

Bidens (o) . 1 . . Tandzaad<br />

Chenopodium glaucum/rubrum (o) 6 6 . . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />

Juncus bufonius (o) 1088 1360 x + Greppelrus<br />

Persicaria hydropiper (o) 19 122 . 2 Waterpeper<br />

Persicaria minor (o) 63 106 7 . Kleine duizendknoop<br />

Ranunculus sceleratus (o) 50 80 12 + Blaartrekkende boterbloem<br />

Rumex maritimus (o) . . 1 1 Goudzuring<br />

Rumex maritimus/palustris (o) 3 9 . . Goud-/Moeraszuring<br />

Stellaria aquatica (o) . . 1 1 Watermuur<br />

Stellaria aquatica/media (o) 22 9 . . Watermuur/Vogelmuur<br />

Stellaria cf. aquatica (o) . 9 . . Watermuur?<br />

Planten van zilte standplaatsen<br />

Juncus maritimus (o) 64 . . . Zeerus


context GB01 GB01 GB02 GB02<br />

vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />

volume (l) 2 2 6,2 5<br />

Waterplanten<br />

Chara, oögonia (o) + . . . Kranswieren<br />

Lemna (o) 3 3 . . Eendenkroos<br />

Ranunculus subgen. Batrachium (o) 13 10 . . Waterranonkels<br />

Dierlijke waterorganismen<br />

Bryozoa, statoblasten (o) . + . . Mosdiertjes<br />

Porifera, gemmulae (o) . + . . Sponsen<br />

Oever- en moerasplanten<br />

Alisma plantago-aquatica (o) . 18 . . Grote waterweegbree<br />

Alisma lanceolatum/plantago-aquatica (o) . 32 . . Slanke-/Grote waterweegbree<br />

Berula erecta (o) 7 49 . . Kleine watereppe<br />

Carex acuta/elata (o) 2 8 1 . Scherpe-/Stijve zegge<br />

Carex paniculata-type (o) 2 14 . . Pluimzegge-type<br />

Damasonium alisma (o) . 3 . . Stervruchtige waterweegbree<br />

Epilobium palustre (o) 3 57 2 . Moerasbasterdwederik<br />

Eupatorium cannabinum (o) 3 3 . . Koninginnenkruid<br />

Euphorbia palustris (o) 13 . . . Moeraswolfsmelk<br />

Galium palustre (o) . 1 . . Moeraswalstro<br />

Glyceria fluitans (o) 174 45 3 . Mannagras<br />

Glyceria maxima (o) . 101 . . Liesgras<br />

Iris pseudacorus (o) . . . 10 Gele lis<br />

Lycopus europaeus (o) 33 54 2 + Wolfspoot<br />

Lythrum salicaria (o) 18 112 2 . Grote kattenstaart<br />

Mentha aquatica/arvensis (o) 36 109 2 + Watermunt/Akkermunt<br />

Oenanthe (o) . 6 . . Torkruid<br />

cf. Oenanthe aquatica (o) . . . 1 Watertorkruid?<br />

Oenanthe fistulosa (o) . 27 . . Pijptorkruid


context GB01 GB01 GB02 GB02<br />

vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />

volume (l) 2 2 6,2 5<br />

Phragmites australis, knoppen (o) + . . . Riet<br />

Phragmites australis, stengels (o) + + . . Riet<br />

Phragmites australis, stengels (v) + . . . Riet<br />

Poa palustris (o) 3 18 . . Moerasbeemdgras<br />

Rumex hydrolapathum, bloemdek (o) . 3 . . Waterzuring<br />

Schoenoplectus (o) . . . 1 Bies<br />

Schoenoplectus lacustris (o) 2 . . . Mattenbies<br />

Schoenoplectus tabernaemontani (o) 4 . . . Ruwe bies<br />

Solanum dulcamara (o) . 1 . . Bitterzoet<br />

Sparganium erectum (o) 5 1 . . Grote en Blonde egelskop<br />

Stachys palustris (o) 1 3 . 1 Moerasandoorn<br />

Graslandplanten<br />

Carex caryophyllea (o) 8 . . . Voorjaarszegge<br />

Carex cf. disticha (o) 6 . . . Tweerijige zegge?<br />

Carex disticha (o) 44 156 4 8 Tweerijige zegge<br />

Carex oederi subsp. oederi (o) 2 . . . Dwergzegge<br />

Cerastium cf. fontanum (o) 4 . . . Gewone en Glanzende hoornbloem?<br />

Filipendula ulmaria (o) 2 220 . 1 Moerasspirea<br />

Hypericum (o) . 8 . . Hertshooi<br />

Hypericum tetrapterum (o) 3 . . . Gevleugeld hertshooi<br />

Silene flos-cuculi (o) 39 122 4 1 Echte koekoeksbloem<br />

Poa pratensis/trivialis (o) 40 48 2 . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />

Prunella vulgaris (o) 2 1 1 + Gewone brunel<br />

Ranunculus acris/repens (o) 2 140 . 13 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />

Valeriana dioica (o) . 5 . . Kleine valeriaan<br />

Heide- en veenplanten<br />

Calluna vulgaris, blad (o) . . 1 4 Struikhei


context GB01 GB01 GB02 GB02<br />

vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />

volume (l) 2 2 6,2 5<br />

Calluna vulgaris, bloem (o) . . 7 4 Struikhei<br />

Carex curta (o) . . . 3 Zompzegge<br />

Danthonia decumbens (o) . 24 . . Tandjesgras<br />

Erica tetralix, blad (o) . . 14 . Gewone dophei<br />

Erica tetralix, blad (v) . . 1 . Gewone dophei<br />

Myrica gale (o) 7 . 1 1 Wilde gagel<br />

Potentilla erecta (o) 77 160 . 1 Tormentil<br />

Sphagnum (o) . +++ +++ +++ Veenmos<br />

Bomen en struikgewas<br />

Alnus glutinosa (o) 18 28 . 3 Zwarte els<br />

Alnus, katjes (v) 2 . . . Els<br />

Alnus, katjes (o) 4 5 . . Els<br />

Alnus, knopschubben (o) 2 + . . Els<br />

Alnus, knopschubben (v) 1 . . . Els<br />

Carex elongata (o) . 2 . . Elzenzegge<br />

Carex remota (o) 2 1 . . IJle zegge<br />

Humulus lupulus (o) . 5 . . Hop<br />

Moehringia trinervia (o) 3 6 . . Drienerfmuur<br />

Rhamnus frangula (o) 2 . . . Sporkehout<br />

Diverse plantenvondsten<br />

Apiaceae (o) . . 1 . Schermbloemenfamilie<br />

Apiaceae (v) . . . 1 Schermbloemenfamilie<br />

Asteraceae (o) 2 . . . Composietenfamilie<br />

Bryales (o) . + . . Mossen (excl. Veenmos)<br />

Carduus/Cirsium (o) . . . 1 Distel/Vederdistel<br />

Carex (o) . . 2 . Zegge<br />

Carex, urntje (o) . 3 . . Zegge


context GB01 GB01 GB02 GB02<br />

vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />

volume (l) 2 2 6,2 5<br />

Cerastium (o) . 40 . . Hoornbloem<br />

Epilobium hirsutum-type (o) . 57 x . Harig wilgenroosje-type<br />

Luzula (o) 1 39 . . Veldbies<br />

Melica nutans/uniflora (o) . . . 3 Knikkend parelgras/Eenbloemig parelgras<br />

Myosotis (o) . . . 2 Vergeet-mij-nietje<br />

Poa compressa/nemoralis (o) 3 16 . . Plat beemdgras/Schaduwgras<br />

Poaceae (o) . 32 . . Grassenfamilie<br />

Polygonaceae (o) 1 . . . Duizendknoopfamilie<br />

Rumex (o) 3 . . 2 Zuring<br />

Sagina (o) 288 768 13 1 Vetmuur<br />

Senecio (o) . 9 . . Kruiskruid<br />

Viola (o) 21 2 . 1 Viooltje<br />

indet. (o) 14 . . . niet determineerbaar<br />

Overige vondsten<br />

Acari (o) . x x x Mijten<br />

hout (o) . x . . hout<br />

houtskool . x x . houtskool<br />

Insecta (o) . x . . Insecten


Bijlage 7<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Late IJzertijd en Romeinse tijd.<br />

Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />

niet zeker).<br />

context<br />

GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />

vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />

volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />

Gebruiksplanten<br />

Granen<br />

Cerealia (v) . . . 2 . . . . . . Granen<br />

Cerealia indet. cf. Avena (v) 1 . . . . . . . . . Haver?<br />

Hordeum vulgare, aarspilsegment (v) . 1 . . . . . . . . Gerst<br />

Triticum dicoccon (v) 1 . . . . . . . . . Emmer<br />

Fruit<br />

Cornus sanguinea (o) . . 1 . . . . . . . Rode kornoelje<br />

Rubus fruticosus (o) 1 . . 2 . . 1 6 . 15 Gewone braam<br />

Sambucus (o) . 1 . 1 . . . . . . Vlier<br />

Sambucus nigra (o) 3 . . . . . . . . . Gewone vlier<br />

Wilde planten<br />

Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />

Atriplex patula/prostrata (v) . 15 . . . . . . . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Atriplex patula/prostrata (o) . 12 28 36 817 168 +++ ++ +++ +++ Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Erysimum cheiranthoides (o) . . . . . . . . 1 . Gewone steenraket<br />

Euphorbia helioscopia (o) . . . 1 . . 1 . . . Kroontjeskruid<br />

Fumaria officinalis (o) 1 . . . . . . . . . Gewone duivenkervel<br />

Persicaria maculosa (o) . . . . . . . 1 1 1 Perzikkruid<br />

Solanum nigrum (o) . . . . . . . . 1 . Zwarte en Beklierde nachtschade<br />

Sonchus arvensis/oleraceus (o) . . . . . . 1 . . . Akker-/Gewone melkdistel<br />

Sonchus asper (o) . . 6 . 8 30 + 3 +++ . Gekroesde melkdistel<br />

Stellaria media (o) . . 2 . . 8 1 1 8 . Vogelmuur<br />

Planten van matig voedselrijke akkers<br />

Raphanus raphanistrum, hauw (o) . . . 2 . . . . 1 . Knopherik


context<br />

GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />

vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />

volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />

Tredplanten<br />

cf. Capsella bursa-pastoris (o) . . . . . 8 . . . . Gewoon herderstasje?<br />

Plantago major (o) . 3 . 3 451 362 ++ ++ + ++ Grote en Getande weegbree<br />

Plantago major (v) . . . . . . . . 1 . Grote en Getande weegbree<br />

Polygonum aviculare (o) . . . . 12 . . . 1 1 Gewoon varkensgras<br />

Planten van voedselrijke ruigten<br />

Chenopodium ficifolium (o) . . 12 2 21 84 + 1 +++ + Stippelganzenvoet<br />

Cirsium arvense/palustre (o) . . . . 4 . . . ++ 5 Akkerdistel/Kale jonker<br />

Persicaria lapathifolia (o) . . . . 3 26 . 38 + 2 Beklierde duizendknoop<br />

Rumex cf. obtusifolius (o) . . 2 . . . . . . . Ridderzuring?<br />

Tripleurospermum maritimum (o) . . . . . 6 3 . 3 2 Reukeloze kamille<br />

Urtica dioica (o) 10 1 70 76 8 8 6 2 2 ++ Grote brandnetel<br />

Xanthium strumarium (v) . . . 1 . . . . . . Late stekelnoot<br />

Planten van storingsmilieus<br />

Agrostis stolonifera (o) . . . . . . 3 . . . Fioringras<br />

Alopecurus geniculatus (o) . . 2 . . 8 . . 1 . Geknikte vossenstaart<br />

Carex hirta (o) 2 . 13 4 1 . . . . . Ruige zegge<br />

Carex hirta/riparia (o) . . . . . . 4 . . . Ruige zegge/Oeverzegge<br />

Carex otrubae (o) . . 34 3 1 2 6 . 2 . Valse voszegge<br />

Carex otrubae/vulpina (o) . . . . . . . . . 2 Valse voszegge/Voszegge<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (o) 1 11 16 26 84 54 1 6 + + Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (v) . 3 . . . . . . . . Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Hydrocotyle vulgaris (o) . . . . . 4 1 1 1 6 Gewone waternavel<br />

Juncus articulatus-type (o) . . 8 . . . . 1 . ++ Zomprus-type<br />

Juncus articulatus-type cf. articulatus (o) . . 40 32 . . . . . . Zomprus?<br />

Juncus compressus (o) . . . 16 16 . . . . . Platte rus<br />

Juncus compressus/gerardi (o) . . . 32 . . . . . . Platte rus<br />

Juncus effusus-type (o) . . . 96 . . . . . + Pitrus-type


context<br />

GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />

vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />

volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />

Juncus effusus-type cf. effusus (o) . . 64 64 32 . . . . . Pitrus?<br />

Juncus effusus-type (o) . . 24 . . . . . . . Pitrus-type<br />

Potentilla anserina (o) . . . . 9 2 4 1 + 1 Zilverschoon<br />

Ranunculus repens (o) . . 2 . 1 . . . . . Kruipende boterbloem<br />

Ranunculus sardous (o) . . . . 1 . . . 1 1 Behaarde boterbloem<br />

Rumex crispus, bloemdek (o) . . . . . 2 . . . . Krulzuring<br />

Rumex crispus-type (v) . 2 . 2 . . . . . . Krulzuring-type<br />

Rumex crispus-type, bloemdek (o) . . 4 . 1 . . . . . Krulzuring-type<br />

Rumex crispus-type (o) . . 2 . 9 20 . . 5 . Krulzuring-type<br />

Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />

Bidens tripartita (o) . . . . 208 2 . . 18 1 Veerdelig tandzaad<br />

Chenopodium glaucum/rubrum (o) . 1 . . 848 62 ++ + + ++ Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />

cf. Cyperus fuscus (o) . . . . . 4 . . . . Bruin cypergras?<br />

Juncus bufonius (o) . 16 16 112 480 512 . + 2 + Greppelrus<br />

Persicaria hydropiper (o) . . . . 1 6 . . . . Waterpeper<br />

Persicaria minor (o) . . . . . 6 . 1 . . Kleine duizendknoop<br />

Ranunculus sceleratus (o) 40 15 84 213 793 209 +++ ++ + ++ Blaartrekkende boterbloem<br />

Rorippa palustris (o) . . . . . 4 . . . . Moeraskers<br />

Rumex cf. maritimus/palustris (o) . . 2 . . . . . . . Goud-/Moeraszuring?<br />

Rumex cf. maritimus/palustris (v) . 1 . . . . . . . . Goud-/Moeraszuring?<br />

Rumex maritimus, bloemdek (o) . . . . . 48 + 65 14 27 Goudzuring<br />

Rumex maritimus, vrucht (o) . . . . . . +++ 26 . . Goudzuring<br />

Rumex maritimus/palustris (o) . . . . 688 4 . . . 5 Goud-/Moeraszuring<br />

Rumex maritimus/palustris, bloemdek (o) . . 2 . 2584 12 . . + . Goud-/Moeraszuring<br />

Stellaria aquatica (o) . . . 3 . . . 3 3 . Watermuur<br />

Stellaria cf. aquatica (o) . . . . . 16 . . . . Watermuur?<br />

Planten van zilte standplaatsen<br />

Alopecurus bulbosus (o) . . 2 . . . . . . . Knolvossenstaart


context<br />

GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />

vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />

volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />

Aster tripolium (o) . . . . 95 1 ++ 1 14 14 Zulte<br />

Atriplex cf. littoralis (o) . . . . 1 . . . . . Strandmelde?<br />

Atriplex littoralis (o) . . . . . 3 . . . . Strandmelde<br />

Juncus gerardi (o) 8 16 8 226 16 32 . + 1 . Zilte rus<br />

Spergularia marina/media (o) . . . . 40 8 . . . . Zilte schijnspurrie/Gerande schijnspurrie<br />

Spergularia marina/media (v) . 5 . . . . . . . . Zilte schijnspurrie/Gerande schijnspurrie<br />

Waterplanten<br />

Chara, oögonia (o) . . . . . 1 +++ x x x Kranswieren<br />

Hippuris vulgaris (o) . . . . 22 10 2 . 1 1 Lidsteng<br />

Lemna (v) . 1 . . . . . . . . Eendenkroos<br />

Lemna (o) . . 6 1 . . . . . . Eendenkroos<br />

Potamogeton pusillus (o) . . . 1 . . . . . . Tenger fonteinkruid<br />

Ranunculus subgen. Batrachium (v) . 1 . . . . . . . . Fijne waterranonkel<br />

Ranunculus subgen. Batrachium (o) . . 4 40 336 68 12 . + 9 Fijne waterranonkel<br />

Zannichellia palustris (o) . . . . . . . . . 1 Zannichellia<br />

Zannichellia palustris subsp. pedicellata (o) . . . . . . 38 . . 30 Gesteelde zannichellia<br />

Dierlijke waterorganismen<br />

Bryozoa, statoblasten . . . . . + . . . . Mosdiertjes<br />

Cladocera, ephippia + . +++ + + ++ . . . x Watervlooien<br />

Porifera, gemmulae (o) . . . . + ++ . . . ++ Sponsen<br />

Oever- en moerasplanten<br />

Alisma (o) . . . . . . . 1 . . Waterweegbree<br />

Alisma plantago-aquatica (o) . . . 15 16 4 2 2 + . Grote waterweegbree<br />

Alisma/Damasonium (o) . . . . . . . . . 2 Waterweegbree<br />

Althaea officinalis (o) . . 1 . . 1 . . . . Echte heemst<br />

Bolboschoenus maritimus (o) . . 4 5 2 . . . 1 . Heen<br />

Caltha palustris (o) . . . . . 4 . . . . Dotterbloem<br />

Carex acuta/elata (o) . . 65 3 4 2 . . . . Scherpe-/Stijve zegge


context<br />

GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />

vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />

volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />

Carex acutiformis (o) 2 . 10 . . 4 . . . . Moeraszegge<br />

Carex paniculata-type (o) . . 62 . . . . . . . Pluimzegge-type<br />

Carex pseudocyperus (o) . . . . . 2 . . . . Hoge cyperzegge<br />

Carex riparia (o) 1 2 4 10 4 . . . . . Oeverzegge<br />

Carex riparia (v) . . . 5 . . . . . . Oeverzegge<br />

Carex rostrata/vesicaria (o) . . . 5 1 . . . . . Snavelzegge/Blaaszegge<br />

Carex rostrata/vesicaria (v) . 1 . . . . . . . . Snavelzegge/Blaaszegge<br />

Damasonium alisma (o) . . 4 8 . 24 11 12 + 4 Stervruchtige waterweegbree<br />

Euphorbia palustris (o) . . . . . 7 . . . . Moeraswolfsmelk<br />

Iris pseudacorus (v) . 1 2 2 . 1 . . . . Gele lis<br />

Lycopus europaeus (o) . . 4 . 16 4 2 . 4 3 Wolfspoot<br />

Lythrum salicaria (o) . . 2 . . 16 1 . . 5 Grote kattenstaart<br />

Mentha aquatica/arvensis (o) 10 . 22 84 . 8 3 5 6 4 Watermunt/Akkermunt<br />

Oenanthe aquatica (o) . . . . . 2 1 . . . Watertorkruid<br />

Oenanthe fistulosa (o) . . . 1 2 . . . . . Pijptorkruid<br />

Phalaris arundinacea (o) . . 8 . . . . . . . Rietgras<br />

Phragmites australis (o) . 1 . . . . . . . . Riet<br />

Phragmites australis, knoppen (o) . . . . . + . . . . Riet<br />

Phragmites australis, stengelfragmenten (o) . . + . + + . . . . Riet<br />

Phragmites australis, stengelfragmenten (v) . + + . . + . . . . Riet<br />

Poa palustris (o) . . . . . . . . . 1 Moerasbeemdgras<br />

Rumex hydrolapathum (o) . . . . . 2 . . . 1 Waterzuring<br />

Sagittaria sagittifolia (o) . . . . 8 . . . . . Pijlkruid<br />

Schoenoplectus lacustris (o) 1 1 6 9 12 4 35 3 8 10 Mattenbies<br />

Schoenoplectus lacustris/tabernaemontani (o) . . . . 1 . . . . . Mattenbies/Ruwe bies<br />

Schoenoplectus tabernaemontani (o) 1 . . 3 2 12 5 . 7 5 Ruwe bies<br />

Scutellaria galericulata (o) 1 . . . . . . . . . Blauw glidkruid<br />

Solanum dulcamara (o) . . 13 . 3 2 . . . . Bitterzoet


context<br />

GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />

vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />

volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />

Solanum dulcamara (v) . 1 . . . . . . . . Bitterzoet<br />

Sparganium erectum (o) . 3 . 10 . 3 . . 2 . Grote en Blonde egelskop<br />

Typha angustifolia (o) . . . . 8 16 . . . . Kleine lisdodde<br />

Typha angustifolia/latifolia (o) . . . . 16 . . . . . Kleine-/Grote lisdodde<br />

Typha (o) . . . . . . + + + + Lisdodde<br />

Graslandplanten<br />

Carex disticha (o) . . 8 22 4 4 4 . . 4 Tweerijige zegge<br />

Carex disticha (v) . 1 . . . . . . . . Tweerijige zegge<br />

Filipendula ulmaria (o) . . . . . 12 . . . . Moerasspirea<br />

Hypericum tetrapterum (o) . . 4 40 . . . . . . Gevleugeld hertshooi<br />

Silene flos-cuculi (o) . . . . . . . . . 1 Echte koekoeksbloem<br />

Poa pratensis/trivialis (o) . . . . . 4 . . 3 . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />

Prunella vulgaris (o) . . . . . 4 . . . 1 Gewone brunel<br />

Ranunculus acris/repens (o) . . . . 2 12 9 . 2 1 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />

Rumex acetosella (o) . . 2 . . . . . . . Schapenzuring<br />

Senecio aquaticus (o) . . . . . 2 7 4 . . Waterkruiskruid<br />

Senecio jacobaea (o) . . . . . . . . + 6 Jakobskruiskruid s.l.<br />

Stellaria graminea (o) . . . . . . 1 . . . Grasmuur<br />

Taraxacum officinale (o) . . . . . . . . . 1 Gewone paardenbloem<br />

Valeriana officinalis (o) . . 1 . . . . . . . Echte valeriaan<br />

Heide- en veenplanten<br />

Juncus effusus-type cf. conglomeratus (o) . . 16 16 48 . . . . . Biezenknoppen?<br />

Juncus subnodulosus (o) . . 72 . 16 . . . . . Paddenrus<br />

Potentilla cf. erecta (o) . . . 2 . . . . . . Tormentil?<br />

Potentilla erecta (o) . . . . . 72 . . . . Tormentil<br />

Sphagnum (o) . . . . . ++ ++ . . . Veenmos<br />

Bomen en struikgewas<br />

Alnus glutinosa (o) . . 503 . . . 2 . + . Zwarte els


context<br />

GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />

vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />

volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />

Alnus glutinosa (o) . . . . . 93 24 . + 9 Zwarte els<br />

Alnus, katjes (o) . . 65 . 1 50 . . . . Els<br />

Alnus, knopschubben (o) . . 2 . . 2 . . . . Els<br />

Carex cf. remota (o) . . . . . . . . . 1 IJle zegge?<br />

Carex remota (o) . . 2 . . . . . . . IJle zegge<br />

Circaea lutetiana (o) . . 1 . . . . . . . Groot heksenkruid<br />

Moehringia trinervia (o) . . . . . 4 . . . . Drienerfmuur<br />

Stachys sylvatica (o) . . . . . 4 . . . . Bosandoorn<br />

Diverse plantenvondsten<br />

Agrostis/Poa (v) . . . 1 . . . . . . Struisgras/Beemdgras<br />

Alopecurus bulbosus/geniculatus (o) . . . . . . 2 . . . Knolvossenstaart/Geknikte vossenstaart<br />

Alopecurus bulbosus/geniculatus (v) . . . 1 . . . . . . Knolvossenstaart/Geknikte vossenstaart<br />

Apiaceae (v) . . . 2 . . . . . . Schermbloemenfamilie<br />

Asteraceae (o) . . . . 2 12 . . 2 . Composietenfamilie<br />

Brassicaceae (o) . . . . . . . . . 1 Kruisbloemenfamilie<br />

Bryales (o) + . + . . + . . . . Mossen (excl. veenmos)<br />

Campanula (o) . . . . . 8 . . . . Klokje<br />

Carex (v) . 1 . . . . . . . . Zegge<br />

Carex, fragmenten (o) 4 . 7 53 9 . . . . . Zegge<br />

Carex, untjes (o) . . + . . 2 . . . . Zegge<br />

Chenopodium (o) . . . . 4 . . . . . Ganzenvoet<br />

Epilobium (o) . . . . . 4 . . . . Basterdwederik<br />

Juncus (o) . . 8 16 32 128 + + . . Rus<br />

Malva (o) . . . . . . . . 1 . Kaasjeskruid<br />

Poa (o) . . . . . . 2 . . . Beemdgras<br />

Poaceae (o) . . . . . . 4 . 4 1 Grassenfamilie<br />

Poaceae (v) . . . 1 . . . . . . Grassenfamilie<br />

Poaceae indet. (niet Cerealia), kaf (o) . . . . 2 . . . . . Grassenfamilie


context<br />

GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />

vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />

volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />

Poaceae, stengelbasis (v) . 1 . . . . . . . . Grassenfamilie<br />

Poaceae, stengelfragmenten (v) . ++ . . . . . . . . Grassenfamilie<br />

Poaceae, wortels (v) . ++ . . . . . . . . Grassenfamilie<br />

Rumex (o) . . . 1 4 . 4 . 2 3 Zuring<br />

Rumex, blaadjes (o) . . . . . . + . . . Zuring<br />

Sagina (o) . . . . . 8 . . . . Vetmuur<br />

Stellaria (o) . . . . . . . . . 1 Muur<br />

Viola (o) . . . . . 24 . . . 3 Viooltje<br />

indet. (v) 1 2 . . . . . 5 1 . niet determineerbaar<br />

Overige vondsten<br />

aardewerk . x . x . . . . . . aardewerk<br />

Acari (o) x . x x x x . x . x Mijten<br />

hout (o) . . . . . xxx . . . . hout<br />

houtskool x xxx . x x x . . . . houtskool<br />

Insecta (o) x x x x x x . . . . insecten


Bijlage 8<br />

Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Vroege Middeleeuwen.<br />

context CULT CULT CULT<br />

vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />

volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />

Gebruiksplanten<br />

Granen<br />

Triticum dicoccon, aarvorkjes (o) . . 1 Emmer<br />

Fruit en noten<br />

Corylus avellana (o) . 1 1 Hazelnoot<br />

Prunus spinosa (o) . . 2 Sleedoorn<br />

Sambucus nigra (o) 2 . . Gewone vlier<br />

Wilde planten<br />

Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen<br />

Atriplex patula/prostrata (o) 136 70 31 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />

Chenopodium album (o) . . 1 Melganzenvoet<br />

Persicaria maculosa (o) 3 2 11 Perzikkruid<br />

Solanum nigrum (o) . 1 . Zwarte en Beklierde nachtschade<br />

Sonchus asper (o) 80 1 11 Gekroesde melkdistel<br />

Stellaria media (o) 4 . 1 Vogelmuur<br />

Planten van matig voedselrijke akkers<br />

Echinochloa crus-galli (o) 9 . . Hanenpoot<br />

Tredplanten<br />

Plantago major (o) 48 5 ++ Grote en Getande weegbree<br />

Polygonum aviculare (o) 36 70 28 Gewoon varkensgras<br />

Planten van weinig betreden voedselrijke ruigten<br />

Chenopodium ficifolium (o) 20 . 2 Stippelganzenvoet<br />

Persicaria lapathifolia (o) 3 4 14 Beklierde duizendknoop<br />

Urtica dioica (o) 82 9 3 Grote brandnetel


context CULT CULT CULT<br />

vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />

volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />

Planten van storingsmilieus<br />

Alopecurus geniculatus (o) . . 1 Geknikte vossenstaart<br />

Carex hirta (o) 10 . . Ruige zegge<br />

Carex hirta/riparia (o) 16 . . Ruige zegge/Oeverzegge<br />

Carex otrubae (o) 6 1 1 Valse voszegge<br />

Eleocharis palustris/uniglumis (o) 76 60 1 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />

Juncus articulatus-type (o) . + . Zomprus-type<br />

Juncus effusus-type cf. effusus (o) 40 . . Pitrus?<br />

Potentilla anserina (o) 10 . . Zilverschoon<br />

Potentilla anserina (o) . 3 3 Zilverschoon<br />

Ranunculus flammula (o) . 1 . Egelboterbloem<br />

Ranunculus repens (o) 24 . . Kruipende boterbloem<br />

Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />

Bidens (o) . . 1 Tandzaad<br />

Bidens tripartita (o) 2 . . Veerdelig tandzaad<br />

Chenopodium glaucum/rubrum (o) 152 + ++ Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />

Juncus bufonius (o) 288 + + Greppelrus<br />

Persicaria hydropiper (o) 3 . . Waterpeper<br />

Ranunculus sceleratus (o) 198 +++ ++ Blaartrekkende boterbloem<br />

Rumex maritimus, bloemdek (o) 5 50 1 Goudzuring<br />

Rumex maritimus/palustris, boemdek (o) 2 . . Goud-/Moeraszuring<br />

Rumex palustrisbloemdek (o) 2 . . Moeraszuring<br />

Stellaria aquatica (o) . . 1 Watermuur<br />

Planten van zilte standplaatsen<br />

Alopecurus bulbosus (o) 4 . . Knolvossenstaart<br />

Aster tripolium (o) . 1 . Zulte<br />

Juncus gerardi (o) 56 + + Zilte rus


context CULT CULT CULT<br />

vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />

volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />

Spergularia marina/media (o) 88 . . Zilte schijnspurrie/Gerande schijnspurrie<br />

cf. Suaeda maritima (o) . 1 1 Schorrenkruid?<br />

Waterplanten<br />

Ceratophyllum submersum (o) . . 3 Fijn hoornblad<br />

Chara, oögonia (o) +++ . 1 Kranswieren<br />

Hippuris vulgaris (o) 2 1 1 Lidsteng<br />

Lemna (o) 4 2 2 Eendenkroos<br />

Myriophyllum cf. spicatum (o) 15 . . Aarvederkruid?<br />

Myriophyllum verticillatum (o) . 6 . Kransvederkruid<br />

Potamogeton pectinatus (o) 1 . 2 Schedefonteinkruid<br />

Potamogeton pusillus (o) 14 . 2 Tenger fonteinkruid<br />

Ranunculus subgen. Batrachium (o) 130 13 2 Waterranonkels<br />

Zannichellia palustris (o) . . 4 Zannichellia<br />

Zannichellia palustris subsp. pedicellata (o) 56 . . Gesteelde zannichellia<br />

Dierlijke waterorganismen<br />

Bryozoa, statoblasten + . . Mosdiertjes<br />

Cladocera, ephippia ++ ++ ++ Watervlooien<br />

Ostracoda ++ . . Mosselkreeftjes<br />

Porifera, gemmulae (o) + . . Sponsen<br />

Oever- en moerasplanten (en natte graslanden)<br />

Alisma lanceolatum/plantago-aquatica (o) 15 2 2 Slanke-/Grote waterweegbree<br />

Berula erecta (o) . . 1 Kleine watereppe<br />

Bolboschoenus maritimus (o) 2 1 1 Heen<br />

Carex acuta/elata (o) 21 1 2 Scherpe-/Stijve zegge<br />

Carex acutiformis (o) 119 . 3 Moeraszegge<br />

Carex paniculata-type (o) 17 . . Pluimzegge-type<br />

Carex pseudocyperus (o) 16 1 2 Hoge cyperzegge


context CULT CULT CULT<br />

vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />

volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />

Carex riparia (o) 2 1 2 Oeverzegge<br />

Carex rostrata/vesicaria (o) 4 1 . Snavelzegge/Blaaszegge<br />

Damasonium alisma (o) 2 . . Stervruchtige waterweegbree<br />

Eupatorium cannabinum (o) 8 . . Koninginnenkruid<br />

Euphorbia palustris (o) . . 1 Moeraswolfsmelk<br />

Galium palustre (o) 4 . . Moeraswalstro<br />

Iris pseudacorus (v) . . 1 Gele lis<br />

Lycopus europaeus (o) . 2 . Wolfspoot<br />

Lythrum salicaria (o) . . cf Grote kattenstaart<br />

Mentha aquatica/arvensis (o) 72 8 + Watermunt/Akkermunt<br />

Oenanthe (o) 20 1 . Torkruid<br />

Oenanthe aquatica (o) 2 . ? Watertorkruid<br />

Oenanthe fistulosa (o) 9 7 . Pijptorkruid<br />

Phragmites australis, stengels (o) + . . Riet<br />

Schoenoplectus lacustris (o) 16 2 6 Mattenbies<br />

Schoenoplectus lacustris/tabernaemontani (o) 28 . . Mattenbies/Ruwe bies<br />

Schoenoplectus tabernaemontani (o) 5 3 8 Ruwe bies<br />

Solanum dulcamara (o) 9 . 1 Bitterzoet<br />

Sparganium (o) 2 . . Egelskop<br />

Sparganium erectum (o) 1 . 11 Grote en Blonde egelskop<br />

Typha angustifolia (o) . 1 . Kleine lisdodde<br />

Graslandplanten<br />

Bromus cf. hordeaceus (o) . . 1 Zachte dravik?<br />

Ranunculus acris/repens (o) 5 2 3 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />

Carex disticha (o) 40 2 2 Tweerijige zegge<br />

Silene flos-cuculi (o) 12 . 2 Echte koekoeksbloem<br />

Valeriana officinalis (o) 2 . . Echte valeriaan


context CULT CULT CULT<br />

vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />

volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />

Carex oederi-type (o) . . 1 Geelgroene Zegge en Dwergzegge<br />

Heide- en veenplanten<br />

Carex curta (o) . 1 . Zompzegge<br />

Carex flava-type (o) 2 2 . Gele zegge-type<br />

Sphagnum (o) x . x Veenmos<br />

Bomen en struikgewas<br />

Alnus glutinosa (o) 60 1 4 Zwarte els<br />

Alnus, katjes (o) 23 50 3 Els<br />

Alnus, knopschubben (o) + . . Els<br />

Alnus, meeldraden (o) ++ . . Els<br />

Diverse plantenvondsten<br />

Bryales (o) x . x Mossen (excl. veenmos)<br />

Carduus/Cirsium (o) . . 1 Distel/Vederdistel<br />

Carex (o) 4 . . Zegge<br />

Cyperaceae (o) 8 . . Cypergrassenfamilie<br />

indet. (v) 4 1 . niet determineerbaar<br />

Juncus (o) 8 . . Rus<br />

Poaceae (o) . 1 . Grassenfamilie<br />

Rumex (o) 3 1 3 Zuring<br />

Overige vondsten<br />

Acari (o) . x x Mijten<br />

Bivalva . . x schelpen (tweekleppig)<br />

visresten (o) . . x visresten<br />

hout . x .<br />

houtskool x x x houtskool<br />

Insecta (o) x x x Insecten

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!