Download rapport - Biax Consult
Download rapport - Biax Consult
Download rapport - Biax Consult
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
BIAXiaal<br />
435<br />
Macrobotanisch onderzoek op de locatie<br />
Vergulde Hand-West in Vlaardingen<br />
(Bronstijd-Middeleeuwen)<br />
H. van Haaster<br />
Y. Eijskoot<br />
December 2009<br />
BIAX<br />
C o n s u l t<br />
Onderzoeks- en Adviesbureau<br />
voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie
Colofon<br />
Titel:<br />
BIAXiaal 435<br />
Macrobotanisch onderzoek op de locatie Vergulde Hand-West in Vlaardingen (Bronstijd-<br />
Middeleeuwen)<br />
Auteurs:<br />
H. van Haaster & Y. Eijskoot<br />
Opdrachtgever:<br />
Gemeente Vlaardingen (VLAK)<br />
ISSN: 1568-2285<br />
©BIAX <strong>Consult</strong>, Zaandam, 2009<br />
Correspondentie adres:<br />
BIAX <strong>Consult</strong><br />
Hogendijk 134<br />
1506 AL Zaandam<br />
tel: 075 – 61 61 010<br />
fax: 075 – 61 49 980<br />
e-mail: BIAX@BIAX.nl
Inhoudsopgave<br />
1. Inleiding 1<br />
2. Onderzoekskader en hoofdvraagstellingen 1<br />
3. Onderzoeksmethode en analysetechniek 1<br />
3.1 Toelichting bij de determinatie van enkele soorten 2<br />
3.1.1 Valse voszegge (Carex otrubae) 2<br />
3.1.2 Zompzegge (Carex curta) 2<br />
3.1.3 Plat beemdgras/schaduwgras (Poa compressa/nemoralis) 3<br />
3.1.4 Knikkend of eenbloemig parelgras (Melica nutans/uniflora)? 4<br />
3.1.5 Groot heksenkruid (Circaea lutetiana) 4<br />
4. Landschap en bewoning 5<br />
4.1 Midden-Bronstijd B 5<br />
4.2 Vroege IJzertijd 5<br />
4.3 Midden- en Late IJzertijd 6<br />
4.4 Late IJzertijd en Romeinse tijd 7<br />
4.5 Vroege Middeleeuwen 8<br />
5. Contextbeschrijving en deelvraagstellingen 9<br />
5.1 Midden-Bronstijd B 10<br />
5.1.1 Contextbeschrijvingen Midden-Bronstijd B 10<br />
5.1.2 Vraagstellingen Midden-Bronstijd 10<br />
5.2 Vroege IJzertijd 11<br />
5.2.1 Contextbeschrijvingen Vroege IJzertijd 11<br />
5.2.2 Vraagstellingen Vroege IJzertijd 12<br />
5.3 Midden- en Late IJzertijd 12<br />
5.3.1 Contextbeschrijvingen Midden- en Late IJzertijd 12<br />
5.3.2 Vraagstellingen Midden- en Late IJzertijd 16<br />
5.4 Late IJzertijd en Romeinse tijd 17<br />
5.4.1 Contextbeschrijvingen Late IJzertijd en Romeinse tijd 18<br />
5.4.2 Vraagstellingen Late IJzertijd en Romeinse tijd 20<br />
5.5 Vroege Middeleeuwen 20<br />
5.5.1 Contextbeschrijvingen Vroege Middeleeuwen 21<br />
5.5.2 De vraagstellingen bij de monsters uit de Vroege Middeleeuwen 21<br />
6. Resultaten en discussie 21<br />
6.1 Midden-Bronstijd B 22<br />
6.2 Vroege IJzertijd 23<br />
6.3 Midden- en Late IJzertijd 24<br />
6.3.1 De woonstalhuizen 25<br />
6.3.2 De spieker 32<br />
6.3.3 De schuur 33<br />
6.3.4 De paden 33<br />
6.3.5 Grondbewerking 34<br />
6.4 Late IJzertijd en Romeinse tijd 36<br />
6.5 Vroege Middeleeuwen 39<br />
7. Conclusies 40<br />
7.1 Midden-Bronstijd B 40<br />
7.2 Vroege IJzertijd 40<br />
7.3 Midden- en Late IJzertijd 41<br />
7.4 Late IJzertijd/Romeinse tijd 43<br />
7.5 Vroege Middeleeuwen 44<br />
8. Literatuur 45
BIAXiaal 435 1<br />
1. Inleiding<br />
Het voorliggende macrobotanische onderzoek is onderdeel van het project Vergulde<br />
Hand-West (VLAK-code 07.077) van het Vlaardings Archeologische Kantoor (VLAK).<br />
Dit archeologische onderzoeksproject wordt uitgevoerd naar aanleiding van de<br />
uitbreiding van het industrieterrein De Vergulde Hand. De Vergulde Hand-West is een<br />
ongeveer 25 ha groot weidegebied en ligt in de Aalkeet-Binnenpolder van Vlaardingen-<br />
West. Ter plaatse ligt het terrein tussen de Maassluissedijk, het industrieterrein de<br />
Vergulde Hand en de spoorlijn van Rotterdam naar Hoek van Holland. 1<br />
Het veldonderzoek van het project Vergulde Hand is uitgevoerd in de zomer van 2005<br />
(6 juni – 20 oktober 2005) en bestond uit tien deelprojecten, waarin nederzettingsresten<br />
en andere sporen van menselijke aanwezigheid uit de Midden-Bronstijd, Vroege,<br />
Midden- en Late IJzertijd, de Romeinse tijd en de Volle Middeleeuwen (10e en 11e eeuw<br />
n.Chr.), evenals een boomstamkano uit de Vroege IJzertijd zijn onderzocht. De<br />
landschappelijke informatie die is vergaard gaat echter terug tot het Neolithicum.<br />
2. Onderzoekskader en hoofdvraagstellingen<br />
Het project Vergulde Hand-West heeft als hoofddoelstelling onderzoek naar langetermijnontwikkelingen<br />
in bewoning en landgebruik van de Midden-Bronstijd tot de 12e<br />
eeuw n.Chr. Dit thema wordt uitgewerkt binnen een, op de voor het Rijnmondgebied<br />
relevante archeologische vraagstellingen toegespitst, landschapsarcheologisch<br />
onderzoekskader, waarin verschillende vormen van archeologisch en<br />
natuurwetenschappelijk onderzoek worden toegepast. Het macrobotanisch onderzoek is<br />
een onderdeel van de archeobotanische component van dit onderzoeksprogramma. 2<br />
3. Onderzoeksmethode en analysetechniek<br />
Het macrobotanisch onderzoek is in twee fasen uitgevoerd. De eerste fase bestond uit het<br />
inventariseren van de inhoud van 361 monsters uit een groot aantal verschillende<br />
contexten. Tijdens de inventarisatie werd de conserveringstoestand, rijkdom en globale<br />
soortensamenstelling van het botanische materiaal onderzocht. Het doel van dit<br />
onderzoek was het vaststellen van de waarde van de monsters voor een eventueel<br />
gedetailleerd vervolgonderzoek in relatie tot de geformuleerde vraagstellingen. Op basis<br />
van de inventarisatieresultaten zijn in overleg met de opdrachtgever in totaal 42 monsters<br />
geselecteerd voor een volledige analyse. Selectiecriteria waren conserveringstoestand,<br />
rijkdom, soortensamenstelling, context en datering. In tabel 1 staan per hoofdperiode de<br />
aantallen geanalyseerde monsters weergegeven. Voor een gedetailleerde<br />
contextbeschrijving wordt verwezen naar paragraaf 5.<br />
Voor het onderzoek aan botanische macroresten (zaden, vruchten en andere relatief<br />
grote plantenresten) zijn de monsters eerst met water gezeefd over een set zeven met<br />
maaswijdten van 0.25, 0.5, 1 en 2 mm. Dit is gedaan om fijn (an)organisch en amorf<br />
materiaal te verwijderen en de macroresten in de monsters te verdelen in overzichtelijke<br />
fracties van ongeveer dezelfde grootte. Elke fractie is in zijn geheel onderzocht, of zolang<br />
totdat de kans op ontdekking van nieuwe soorten statistisch gezien verwaarloosbaar klein<br />
was.<br />
1 De coördinaten van de vindplaats zijn 80.450 (x); 435.450 (y).<br />
2 Eijskoot & De Ridder 2005; De Ridder, Brinkkemper & Eijskoot 2005.
BIAXiaal 435 2<br />
Tabel 1<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, aantallen macrobotanische monsters per<br />
hoofdperiode.<br />
periode<br />
aantal<br />
Midden-Bronstijd 3<br />
Vroege IJzertijd 3<br />
Midden-Late IJzertijd 23<br />
Late IJzertijd Romeinse tijd 10<br />
Vroege Middeleeuwen 3<br />
De macroresten zijn in de meeste gevallen geanalyseerd met een opvallendlichtmicroscoop<br />
met vergrotingen tot 50 maal. Vruchten van de grassenfamilie en zaden<br />
van de russenfamilie zijn onderzocht met een doorvallend-lichtmicroscoop met<br />
vergrotingen tot 400 maal.<br />
3.1 TOELICHTING BIJ DE DETERMINATIE VAN ENKELE SOORTEN<br />
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de determinatie van enkele soorten of<br />
groepen van soorten. Het gaat om soorten die nog niet vaak in Nederlandse<br />
archeologische context zijn aangetroffen, of om soorten waarvan de determinatie om<br />
bepaalde redenen vraagtekens oproept.<br />
3.1.1 Valse voszegge (Carex otrubae)<br />
Zaden (officieel: nootjes) van valse voszegge (Carex otrubae) lijken veel op die van echte<br />
voszegge (Carex vulpina). Om deze reden wordt in archeobotanisch onderzoek meestal<br />
alleen onderscheid tussen de soorten gemaakt als het urntje (officieel: perigynium) zich<br />
nog om het zaad bevindt. In gevallen waarin alleen de zaden worden aangetroffen,<br />
worden deze meestal benoemd als Carex otrubae/vulpina.<br />
In het materiaal van de Vergulde Hand-West zijn echter vaak zaden (zonder urntjes)<br />
gevonden die meer lijken op de zaden van Carex otrubae dan op de zaden van Carex<br />
vulpina die zich in de recente vergelijkingscollectie van BIAX <strong>Consult</strong> bevinden. De als<br />
Carex otrubae gedetermineerde zaden uit de Vergulde Hand-West zijn steeds langer dan<br />
2.0 mm (vaak tussen 2,2 en 2,5 mm). In dit opzicht hebben zij dezelfde grootte als de<br />
Carex otrubae zaden in de vergelijkingscollectie. De zaden van Carex vulpina in de<br />
vergelijkingscollectie zijn in bijna in alle gevallen kleiner dan 2,0 mm; meestal ligt de<br />
grootte tussen 1,8 en 1,9 mm.<br />
Ook de vorm van de stipe (‘steeltje’ onderaan het zaad) van de twee soorten verschilt.<br />
De stipe van Carex otrubae is duidelijk geprononceerder (meer uit het zaad stekend) dan<br />
die van Carex vulpina.<br />
3.1.2 Zompzegge (Carex curta)<br />
Zaden (nootjes) van zompzegge worden in ons land niet vaak gevonden. Tot op heden<br />
zijn slechts vondsten van zes locaties bekend. 3 Tijdens het onderzoek op de Vergulde<br />
Hand-West zijn in vier monsters zaden van zompzegge gevonden. 4<br />
Het zaad van Carex curta heeft een lengte van 1,6 mm, bij een breedte van 1,1 mm. De<br />
omtrek van het zaad is eivormig tot enigszins ruitvormig. De lumina (het centrale deel<br />
van epidermiscel van boven bezien) zijn duidelijk concaaf (hol).<br />
De zaden van zompzegge lijken veel op die van sterzegge (Carex echinata), maar<br />
kunnen daarvan wel onderscheiden worden op grond van hun omtrekvorm. De zaden van<br />
3 Fokma 1997; Gouw & Kooistra 2006; Hänninen 2004; Van Beurden et al. 2003; Van der Meer<br />
2004; Arts & Luijten 1994.<br />
4 Het gaat om de vondstnummers 7.346 (MLIJZ), 9.1584 (MLIJZ), 9.1426 (MLIJZ) en 2.036 (VME).
BIAXiaal 435 3<br />
zompzegge hebben een grotere lengte/breedte-verhouding: ze zien er slanker uit dan de<br />
zaden van sterzegge die een duidelijkere ruitvormige omtrek hebben.<br />
Figuur 1<br />
Zaad (nootje) van zompzegge (Carex curta) uit vondstnummer 2.036 (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />
3.1.3 Plat beemdgras/schaduwgras (Poa compressa/nemoralis)<br />
In de determinatieliteratuur worden de zaden (officieel: caryopsis) van plat beemdgras<br />
(Poa compressa) en schaduwgras (Poa nemoralis) onderscheiden van de zaden van<br />
veldbeemdgras (Poa pratensis) en ruw beemdgras (Poa trivialis). 5 De zaden van het Poa<br />
compressa/nemoralis-type hebben een top (apex) die vrij puntig is en een navel (hilum)<br />
die rond of bijna rond is. De zaden van het Poa pratensis/trivialis-type hebben<br />
daarentegen een naar verhouding stompe, afgeronde top en een ovale navel. 6<br />
Hoewel in het materiaal van de Vergulde Hand-West zaden zijn gevonden die duidelijk<br />
aan de criteria van het Poa compressa/nemoralis-type voldoen, is het gezien de<br />
standplaatsvoorkeur van deze soorten niet zo waarschijnlijk dat ze in de Vergulde Hand-<br />
West voorkwamen. Plat beemdgras is in onze streken vooral een gras van steenachtige<br />
plaatsen. Het staat zelfs bekend als muurbewoner. De meest natuurlijke standplaatsen zijn<br />
te vinden op de Zuidlimburgse krijthellingen. 7<br />
Schaduwgras is kenmerkend voor de schralere en lichtere plekken in loofbossen op<br />
relatief voedselrijke bodem. In Nederland is het vrij algemeen in het zuidoosten en<br />
midden, en aan de Hollandse binnenduinrand. Behalve langs bosbeken komt schaduwgras<br />
voor op kapvlakten en onder heggen. Verder kan het veel voorkomen op de wand van<br />
steengroeven en op muren. In Zuid-Limburg komt het voor langs (in) holle wegen. 8<br />
Het voorgaande in aanmerking genomen, denken we niet dat de zaden van het Poa<br />
compressa/nemoralis type ook daadwerkelijk van deze soort(en) afkomstig zijn. Mogelijk<br />
is er in werkelijkheid sprake van een grotere variatiebreedte in de belangrijkste<br />
differentiërende criteria (apex- en hilumvorm) dan in de determinatieliteratuur wordt<br />
opgegeven. 9 Dit zou dan kunnen betekenen dat de zaden van het Poa<br />
compressa/nemoralis-type afkomstig zijn van veldbeemdgras en/of ruw beemdgras. Van<br />
deze beide soorten kunnen we ons wel goed voorstellen dat ze in de gras- en rietlanden in<br />
de Vergulde Hand-West voorkwamen.<br />
5 Zaden van Poa compressa en Poa nemoralis lijken teveel op elkaar om betrouwbaar onderscheid<br />
te kunnen maken tussen deze soorten. Hetzelfde geldt voor Poa pratensis en Poa trivialis.<br />
6 Körber-Grohne 1991, 214.<br />
7 Weeda et al. 1994, 94.<br />
8 Weeda et al. 1994, 95.<br />
9 Nader onderzoek moet uitwijzen in hoeverre dit het geval is.
BIAXiaal 435 4<br />
3.1.4 Knikkend of eenbloemig parelgras (Melica nutans/uniflora)?<br />
Een bijzondere vondst zijn enkele zaden die veel lijken op de zaden van knikkend of<br />
eenbloemig parelgras (Melica nutans/uniflora). De zaden zijn gevonden in<br />
vondstnummer 9.1584 uit grondbewerking 02 (MLIJZ). Ze hebben een gemiddelde lengte<br />
van 3,2 mm en een gemiddelde breedte van 1,6 mm. De navel is mediaan gelegen en<br />
loopt door tot vlak onder de top van het zaad (zie figuur 2). De navel heeft een breedte<br />
van 57,4 µm. Op de zaadwand is geen duidelijk herkenbaar celpatroon zichtbaar. 10<br />
Figuur 2<br />
Zaad van (mogelijk) knikkend of eenbloemig parelgras (Melica nutans/uniflora) uit<br />
vondstnummer 9.1584. De top van het zaad bevindt zich op de afbeelding linksonder<br />
(© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />
Eenbloemig parelgras (Melica uniflora) groeit in oude loofbossen op kalkrijke<br />
ondergrond. Haar verspreidingsgebied valt grotendeels samen met dat van de beuk<br />
(Fagus sylvatica). In Nederland is eenbloemig parelgras alleen in Zuid-Limburg vrij<br />
gewoon. Verder groeit het op een klein aantal min of meer verspreide plaatsen in de rest<br />
van Limburg en in Gelderland, in hoofdzaak op de overgang tussen rivierdalen en<br />
heuvelgebieden. 11<br />
Knikkend parelgras (Melica nutans) heeft ongeveer dezelfde standplaatsvoorkeur<br />
(loofbossen op kalkrijke grond), maar heeft een meer continentaal verspreidingsgebied. In<br />
Nederland komt het alleen voor bij Bloemendaal. Er bestaat een sterk vermoeden dat deze<br />
planten met graszaad zijn ingevoerd. 12<br />
Gezien de standplaatsvoorkeur en het verspreidingsgebied van de beide<br />
parelgrassoorten denken we niet dat ze in de IJzertijd in de rietmoerassen of de<br />
elzenbroekbossen in de Vergulde Hand-West hebben gegroeid. Ook de oeverwallen van<br />
de Maas komen als standplaats niet in aanmerking.<br />
Dit betekent dat de zaden mogelijk van een andere grassoort afkomstig zijn. Op dit<br />
moment is echter niet duidelijk welke soort dit zou kunnen zijn.<br />
3.1.5 Groot heksenkruid (Circaea lutetiana)<br />
De vondst van groot heksenkruid is bijzonder want de zaden van deze plant zijn slechts<br />
tweemaal eerder in ons land gevonden. 13 Het in vondstnummer 01.0523 (LIJZ-ROM)<br />
gevonden zaad is formeel gesproken geen zaad maar een vruchtje dat uit twee delen<br />
bestaat. In ieder gedeelte bevindt zich één zaad. Het vruchtje is eivormig en heeft (zonder<br />
10 Zie ook Körber-Grohne 1991, 221.<br />
11 Weeda et al. 1994, 110.<br />
12 Van der Meijden 2005, 218.<br />
13 Schipluiden (Kubiak-Martens 2006) en Hardinxveld-Giessendam (Bakels et al. 2001).
BIAXiaal 435 5<br />
steel) een lengte van ca. 3 mm. De breedte is ca. 2 mm, de dikte bedraagt 1,2 mm (zonder<br />
haakjes). De vruchtwand is met haakjes bezet (figuur 3).<br />
Figuur 3 Zaad (vruchtje) van groot heksenkruid (Circaea lutetiana) uit vondstnummer 01.0523<br />
(© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />
4. Landschap en bewoning<br />
4.1 MIDDEN-BRONSTIJD B<br />
Tussen 1500-1200 v.Chr. wisselden veengroei en een overstromingsfase elkaar af in de<br />
Vergulde Hand-West. Aan het einde van een veengroeifase (Hv-5) die mogelijk in het<br />
Midden-Neolithicum is begonnen, volgt een fase van vernatting waarin klei (Kl-4) wordt<br />
afgezet. Vooral in het midden, bij de boomstamkano, en in het westen van de Vergulde<br />
Hand-West is het kleipakket van de overstromingsfase relatief dik. In het oosten, zoals in<br />
vondstzone 07, is het pakket echter slechts 10 cm dik. Dit gebied lijkt altijd een soort<br />
overgangszone van veen naar klei te zijn gebleven. Hierna gaat wederom veen (Hv-4)<br />
groeien tot aan de Vroege IJzertijd. Hoewel deze veengroeifase de gehele Late Bronstijd<br />
beslaat, ligt de oorsprong van het pakket in de Midden-Bronstijd B.<br />
De Midden-Bronstijd B kent de oudste archeologische sporen in de Vergulde Hand-<br />
West. Deze sporen bestaan uit enkele aangepunte palen in vondstzone 10 (VLAK-code<br />
07.087), die tussen 1392 en 1211 v.Chr. zijn gedateerd. Deze activiteitenfase is zeer<br />
opmerkelijk, want in de regio zijn nauwelijks aanwijzingen voor menselijke<br />
aanwezigheid uit deze tijd bekend. De opvallendste vondst betreft de skeletresten van een<br />
man uit de Midden-Bronstijd bij de Krabbeplas in Vlaardingen. Dit skelet is 14 C-<br />
gedateerd in de periode 1429-1262 v.Chr. (3080 ± 40 BP, GrN-19619 en 3060 ± 40 GrN-<br />
18960 en werd lang beschouwd als een geïsoleerde vondst. 14<br />
Het macrobotanische onderzoek moet meer kennis opleveren omtrent de menselijke<br />
activiteiten in de Midden-Bronstijd B, zowel voor als na de overstromingsfase.<br />
4.2 VROEGE IJZERTIJD<br />
De menselijke aanwezigheid in deze periode heeft, op grond van gedateerde<br />
archeologische resten, plaats gehad tussen ongeveer 750-500 v.Chr. De archeologische<br />
sporen zijn beperkt tot een smalle strook over het midden van de Vergulde Hand-West<br />
(vondstzones 06, 03 en 10). Hoewel relatief veel 14 C-dateringen van gebouwresten en<br />
veenniveaus van deze hoofdperiode beschikbaar zijn, is het niet mogelijk om deze<br />
14 Van den Broeke 1993, 65.
BIAXiaal 435 6<br />
activiteitenfase en de bijbehorende macrobotanische monsters in een gedetailleerd<br />
chronologisch kader te plaatsen. De dateringen van de Vroege IJzertijd laten zich<br />
vanwege het zogenaamde Hallstatt-plateau namelijk niet scherper kalibreren dan tot op<br />
een aantal eeuwen. Deze dateringen vallen tussen 2500 en 2400 BP, wat in kalenderjaren<br />
uitkomt op een marge van 800 tot 400 v.Chr.<br />
De menselijke aanwezigheid wordt voorlopig, op grond van de lithostratigrafie,<br />
geplaatst in een landschap dat werd gedomineerd door rietvenen. De basis van deze venen<br />
betreft een rietveen in zwarte matrix (Hv-3.6). Op dit niveau volgt een rietveen met<br />
houtopslag (Hv-3.5). Heel precies kan de activiteitenfase echter niet worden geduid in de<br />
lithostratigrafie, omdat alleen vondstzone 06 voorzag in een herkenbare cultuurlaag (C-4)<br />
met aardewerk en ander klein vondstmateriaal. Hier was het boven- en onderliggende<br />
veen echter te geoxideerd voor een goede lithostratigrafische duiding van de activiteiten.<br />
Het huidige beeld van het landschap tijdens deze activiteitenfase is daarom vermoedelijk<br />
verre van volledig. De beschikbare macrobotanische monsters zijn dus belangrijke<br />
bouwstenen voor het onderzoek naar het landschap en menselijk gebruik daarvan in de<br />
Vroege IJzertijd.<br />
De Vergulde Hand-West was in de Vroege IJzertijd niet dicht bewoond. Alleen in<br />
vondstzone 06 ligt een nederzetting met een woonstalhuis (Vz06-G01). Deze nederzetting<br />
bestaat verder uit een omheinde ruimte (Vz06-He01) en een takkenpad. De aard van de<br />
voedseleconomie laat zich echter moeilijk afleiden. Ook is niet bekend of de nederzetting<br />
permanent werd bewoond. Het macrobotanische onderzoek kan bijdragen aan de kennis<br />
over de voedseleconomie van de nederzetting. In vondstzone 03 zijn de resten van<br />
vermoedelijk een klein gebouw aangetroffen. Hier bestond echter geen mogelijkheid voor<br />
macrobotanisch onderzoek. In vondstzone 10 liggen een gebouw en een boomstamkano<br />
uit de Vroege IJzertijd. Een plantaardig niveau op de boomstamkano is opgenomen in dit<br />
onderzoek.<br />
4.3 MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD<br />
In de Midden- en Late IJzertijd was de Vergulde Hand-West dicht bewoond. De oudste<br />
nederzetting is vermoedelijk snel na 400 v.Chr. gebouwd. Er is tot 200 à 150 v.Chr.<br />
sprake van een hoge dichtheid aan archeologische resten en deze hoofdperiode is daarom<br />
de belangrijkste activiteitenfase van het onderzoek. Behoudens de vondstzones 02 en 06<br />
zijn overal resten van nederzettingen en menselijke activiteiten aangetroffen. De<br />
nederzettingen zijn aangelegd op de veenbodems en worden gekenmerkt door permanente<br />
bewoning in woonstalhuizen, met daarnaast bijgebouwen, takkenpaden en (mogelijk) een<br />
gemengde bedrijfsvoering met veeteelt en akkerbouw. In en rondom de nederzettingen<br />
zijn talloze aanwijzingen gevonden voor vertrapping en vergraving van het<br />
oorspronkelijke loopoppervlak. Het macrobotanische onderzoek moet toegespitst zijn op<br />
de voedseleconomie van de nederzettingen en op de kenmerken en het gebruik van het<br />
omliggende landschap. Het 14 C-onderzoek laat geen verdere fasering van de<br />
activiteitenfase toe. De beschikbare dateringen beslaan over het algemeen marges van<br />
ruim 150 tot 200 jaar. Ook ontbreken mogelijkheden om op basis van de stratigrafie een<br />
gedetailleerde relatieve chronologie op te stellen.<br />
Van ongeveer 500 tot 400 v.Chr. vertoont de Vergulde Hand-West een ontwikkeling<br />
van het rietveenlandschap (Hv-3,6 en Hv-3.5) uit de Vroege IJzertijd, naar een<br />
hoogveenlandschap (Hv-3.2 en Hv-3.1) met aanwijzingen voor veenmos- en<br />
heidevegetaties tussen 400 en 150 v.Chr. Mogelijk kwamen in dit landschap echter ook<br />
nog biotopen voor met een voedselrijker karakter (Hv-3.3). De top van dit veen was in de<br />
nederzettingen, maar ook daaromheen zeer amorf. De oxidatie die dit heeft veroorzaakt<br />
moet al zijn opgetreden in de late Prehistorie en is waarschijnlijk versterkt door de<br />
menselijke aanwezigheid. Dit is de cultuurlaag van de Midden- en Late IJzertijd (C-3),<br />
omdat de meeste archeologische sporen verband houden met dit niveau. Op de<br />
bewoningsfase en het landschap met oligotrofe kenmerken volgt een overstromingsfase
BIAXiaal 435 7<br />
en kleiafzetting (na circa 250 v.Chr.). De sedimentatie van dit dek (Kl-2) is vermoedelijk<br />
begonnen toen nog mensen actief waren in de Vergulde Hand-West. Een takkenpad (pad<br />
01) in vondstzone 07 is namelijk gedeeltelijk op de eerste kleiafzettingen van de<br />
overstroming aangelegd. Ook is op grote schaal klei in het veen getrapt. In een later<br />
stadium van de kleiafzetting is zelfs nog een klein knuppelpad (pad 03) aangelegd. Deze<br />
vernatting sluit de bewoning uit de Midden- en Late IJzertijd af en heeft in de hele<br />
Vergulde Hand-West een kleidek achtergelaten.<br />
4.4 LATE IJZERTIJD EN ROMEINSE TIJD<br />
Het landschap waarin de menselijke activiteit in de Late IJzertijd en Romeinse tijd<br />
plaatsvond, ontstond vermoedelijk vanaf 200 v.Chr. uit de overstromingen die volgen op<br />
de activiteitenfase van de Midden- en het begin van de Late IJzertijd. Aanvankelijk wordt<br />
onder invloed van deze overstromingen klei (Kl-2) afgezet. In vondstzone 01 volgt dan<br />
een fase met veengroei (Hv-2). Deze fase ontbreekt in de vondstzones 07 en 08. Hier lijkt<br />
sprake van continue kleiafzetting (Kl-2.15). Mogelijk begon de verlanding van dit deel<br />
van de Vergulde Hand-West pas later. Dan volgt een fase met een regelmatig<br />
terugkerende klei-overslibbing (C-1). Deze overslibbing gaat mogelijk door tot in het<br />
eerste kwart van de 1e eeuw n.Chr. Vanaf de 1e eeuw v.Chr. wordt het gebied<br />
ogenschijnlijk wel weer met enige regelmaat bezocht en gebruikt door mensen. Tot in de<br />
3e eeuw n.Chr. lijkt er geen sprake meer van bodemvorming en sedimentatie.<br />
De eerste menselijke activiteiten beginnen in de Vergulde Hand-West in de 1e eeuw<br />
v.Chr. Verspreid in het gebied zijn enkele palen vastgesteld en in de vondstzones 01 en<br />
09 stonden tevens twee kleine gebouwen uit deze eeuw. In de loop van de 1e eeuw n.Chr.<br />
wordt het terrein ook voor bewoning gebruikt. In vondstzone 01 is een deel van een<br />
nederzettingsterrein opgegraven. In vondstzone 09 zijn palen en wat aardewerk uit deze<br />
tijd vastgesteld. Nadat de nederzetting in vondstzone 01 is opgegeven, wordt op het<br />
voormalige nederzettingsterrein een greppelsysteem (verkaveling 01) aangelegd.<br />
Vermoedelijk is verkaveling 02 van de vondstzones 07 en 08 in dezelfde tijd aangelegd.<br />
Het gebruik van deze systemen wordt in de 2e en 3e eeuw n.Chr. geplaatst.<br />
De verkavelingen 01 en 02 zijn de belangrijkste contexten van het macrobotanische<br />
onderzoek naar de hoofdperiode Late IJzertijd en Romeinse tijd. Zes van de tien monsters<br />
(tabel 1) zijn afkomstig uit de greppels van deze verkavelingen. De verkavelingen zijn<br />
waarschijnlijk in het begin van de 2e eeuw n.Chr. aangelegd. Enkele greppels zijn tijdens<br />
het veldonderzoek over zeker 100 m gevolgd en moeten oorspronkelijk tot ver buiten de<br />
vondstzones 01, 02, 07 en 08 zijn uitgelegd. De veldsystemen hebben een langere tijd<br />
gefunctioneerd, want tijdens het gebruik zijn greppels toegevoegd en enkele opnieuw<br />
uitgegraven. De verkavelingen behoren tot een type dat in Midden-Delfland op<br />
verschillende plaatsen is aangetoond. 15 Voor het macrobotanische onderzoek naar deze<br />
veldsystemen spelen twee vraagstellingen een belangrijke rol. In de eerste plaats wordt<br />
onderzocht of sprake was van een gereguleerde waterhuishouding die in verbinding stond<br />
met een (getijden) krekensysteem. In de tweede plaats wordt het gebruik van de velden in<br />
de verkaveling voor akkerbouw en/of veeteelt onderzocht.<br />
In de laat-Romeinse tijd overstroomt het gebied en wordt klei (Kl-2) afgezet. Ook de<br />
greppels van de verkavelingen slibben dicht. De overstromingen moeten een geleidelijk<br />
karakter hebben gehad, want er zijn geen noemenswaardige aanwijzingen voor erosie in<br />
de vorm van verspoeling vastgesteld. Door de kleiafzetting zijn de oudere bodemlagen<br />
plaatselijk wederom gaan zakken. Dit verschijnsel is vooral waarneembaar in het<br />
noordwestelijke deel van de vondstzone. Hierdoor bestaat een aanzienlijk verschil in<br />
dikte van het pakket. Aan het einde van de laat-Romeinse tijd gaat op het kleisediment<br />
een bosveen groeien.<br />
15 Van Londen 1995.
BIAXiaal 435 8<br />
4.5 VROEGE MIDDELEEUWEN<br />
De menselijke activiteiten in de Vroege Middeleeuwen moeten tussen 900 en 1100 n.Chr.<br />
worden geplaatst en houden verband met de ontginning en exploitatie van het veengebied.<br />
Het belangrijkste macrobotanische onderzoeksobject is de cultuurlaag (C-1) van deze<br />
periode. Het betreft vermoedelijk een akker of mengbodem, die is aangelegd op een<br />
veenbodem (Hv-1). Dit veenpakket en de cultuurlaag hebben mogelijk eens de gehele<br />
Vergulde Hand-West afgedekt, maar zijn alleen in delen van de vondstzones 01 en 02<br />
behouden.<br />
De macrobotanische monsters die zijn geselecteerd voor het onderzoek naar deze<br />
hoofdperiode zijn afkomstig uit de cultuurlaag (C-1, zie figuur 4 ). Het sediment is<br />
beschreven als een rommelig, gemengd pakket met grijs zand, grijze klei, bruin veen en<br />
hout. Het is daarom aannemelijk dat in het pakket veen uit de onderliggende bodem is<br />
opgenomen. Hiernaast is niet uit te sluiten dat de cultuurlaag, om de kwaliteit van de<br />
bodem te verbeteren, is verrijkt met andere sedimenten uit de omgeving. De<br />
ouderdomsbepalingen van de archeologische sporen (Vz02-Ho01) op het pakket maken<br />
aannemelijk dat het niveau voor het einde van de 10e eeuw n.Chr. is ontstaan. Gedateerde<br />
akkeronkruiden uit de cultuurlaag plaatsen het gebruik van de laag als akkergrond in de<br />
10e of het begin van de 11e eeuw n.Chr.<br />
De cultuurlaag is in het veld geïnterpreteerd als een toemaak. Toemaak is een<br />
menglaag, die is opgebracht om de vruchtbaarheid van een (veen)bodem te verbeteren.<br />
Toemaak kan bestaan uit voedselrijk veen, vermengd met zand en/of kalkrijke zavel- en<br />
kleigronden om de stevigheid van de bouwvoor en/of graszode te verbeteren. 16 Deze<br />
bestanddelen lijken overeen te komen met de samenstelling van het bemonsterde<br />
cultuurniveau. De benodigde grondstoffen voor toemaak konden van elders worden<br />
aangevoerd, maar meestal was het mogelijk deze bijvoorbeeld lokaal op te baggeren uit<br />
sloten of op te graven.<br />
Figuur 4<br />
Profiel door de ondergrond in vondstzone 02, met de positie van cultuurlaag C1. De<br />
palen behoren bij de archeologische sporen die bovenop de cultuurlaag zijn<br />
aangetroffen (© VLAK).<br />
16 Van de Ven 1996, 45.
BIAXiaal 435 9<br />
De activiteitenfase van de Vroege Middeleeuwen en het gebruik van de akker of<br />
mengbodem wordt afgesloten door overstromingen die zeker tot in de 12e eeuw<br />
voortduren en de gehele Vergulde Hand-West, zo niet grote delen van het<br />
Maasmondgebied treffen. Deze overstromingen hebben een relatief dikke kleilaag (Kl-1)<br />
achtergelaten. Hoewel door deze overstroming plaatselijk de toppen van het oudere<br />
middeleeuwse landschap zijn beschadigd, heeft het kleipakket ook geleid tot een betere<br />
conservering van de resten. Door het gewicht van het kleidek is op een aantal plaatsen in<br />
vondstzone 01 en 02 de bodem gaan verzakken, waardoor de bewoningslagen en<br />
veenpakketten uit de Midden-IJzertijd, de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen<br />
onder en in het grondwater zijn gebleven en daarom ook goed zijn geconserveerd.<br />
5. Contextbeschrijving en deelvraagstellingen<br />
Voor de herkomst van de in dit hoofdstuk genoemde macrobotanische monsters wordt<br />
verwezen naar figuur 5.<br />
Figuur 5<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, opgravingsplattegrond met daarop aangegeven de<br />
herkomst van de macrobotanische monsters (© VLAK).
BIAXiaal 435 10<br />
5.1 MIDDEN-BRONSTIJD B<br />
Tijdens het veldonderzoek zijn geen macrobotanische monsters uit de Midden-Bronstijd<br />
verzameld. Aanvankelijk maakte de Midden-Bronstijd ook geen onderdeel uit van het<br />
onderzoekskader van het project Vergulde Hand-West. Er was namelijk nog geen<br />
aanleiding om menselijke activiteiten in dit tijdvak van de Vergulde Hand-West te<br />
veronderstellen. Pas in de loop van het uitwerkingtraject van het onderzoek werd de<br />
menselijke aanwezigheid tussen 1392 en 1211 v.Chr. (GrN-30293 3030±30 BP)<br />
duidelijk. Aanvankelijk was een conventionele datering van een stuk constructiehout uit<br />
deze tijd de enige aanwijzing. Later werden de aanwijzingen voor menselijke activiteiten<br />
verder benadrukt door de macrobotanische samenstelling van twee AMS-monsters uit de<br />
basis en top van twee veensegmenten. De macrobotanische monsters zijn verzameld uit<br />
dezelfde positie als de AMS-monsters. De enige aanvulling hierop betreft het monster<br />
07.0104.2 uit de overstromingsafzetting of verlandingsfase tussen de veenniveaus van<br />
07.0104.1 en 07.0104.3 (zie tabel 2).<br />
Tabel 2<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht macrobotanische monsters uit de Midden-<br />
Bronstijd B.<br />
vondstnr. fenomeen/ fenomeendefinitie opmerkingen activiteitenfase<br />
laagcode<br />
07.0104.1 Hv-5 landgebruik top van veenniveau 1500-1200 v.Chr.<br />
07.0104.2 Kl-4 landgebruik verlandingsstadium 1500-1200 v.Chr.<br />
07.0104.3 Hv-4 landgebruik basis van veenniveau 1500-1200 v.Chr.<br />
De macrobotanische monsters zijn, hoewel niet afkomstig uit archeologische contexten,<br />
vanwege het zeldzame karakter van de activiteitenfase van grote betekenis voor het<br />
onderzoek. Tot dusver was het skelet van een man uit de Krabbeplas de enige concrete<br />
aanwijzing dat het gebied in de Midden-Bronstijd werd bezocht door mensen (zie<br />
paragraaf 4.2. Vanwege het spaarzame karakter van de aanwijzingen kon niet worden<br />
bepaald wat de man kwam doen in het veenmoeras. Een incidenteel bezoek was de meest<br />
voor de hand liggende verklaring voor zijn aanwezigheid. De macrobotanische monsters<br />
uit de Vergulde Hand-West tonen aan dat de menselijke aanwezigheid frequent genoeg<br />
was om de vegetatie te beïnvloeden.<br />
5.1.1 Contextbeschrijvingen Midden-Bronstijd B<br />
Vondstnummers 07.0104.1, 07.0104.2 en 07.0104.3<br />
Deze monsters zijn afkomstig uit de top van Hollandveen-Hv5 (vnr 07.0104.1),<br />
kleiafzetting-Kl-4 (vnr 07.0104.2) daarop en de basis van de opvolgende en dus jongere<br />
Hollandveenfase-Hv-4 (vnr 07.0104.3). Deze monsters bevatten informatie over<br />
landschap en menselijke activiteiten in de Midden-Bronstijd tussen 1500-1200 v.Chr. Dit<br />
betreft een relatief korte periode met aanwijzingen voor menselijke activiteiten in een<br />
dynamisch landschap waarin veengroei en een overstromingsfase elkaar snel afwisselden.<br />
Een belangrijk onderzoeksdoel betreft het vaststellen van de aard van de menselijke<br />
aanwezigheid en de wijze waarop hierdoor het oorspronkelijke landschap is beïnvloed. In<br />
het verlengde hiervan moet onderzocht worden of verschillen bestaan in de aard en<br />
verschijningsvorm van de menselijke activiteiten van voor en na de kleisedimentatiefase.<br />
5.1.2 Vraagstellingen Midden-Bronstijd<br />
Aanvullende achtergrondinformatie voor het onderzoek naar de Midden-Bronstijd B van<br />
de Vergulde Hand-West is niet voorhanden, omdat in het oorspronkelijke
BIAXiaal 435 11<br />
onderzoekskader niet was voorzien in deze activiteitenfase. 17 De hier gepresenteerde<br />
vraagstellingen zijn vooral toegespitst op de context waaruit de monsters zijn geborgen.<br />
1. Hoe moet de menselijke aanwezigheid worden gekarakteriseerd en op wat voor wijze<br />
is hierdoor het landschap en vegetatie beïnvloed tussen 1500-1200 v.Chr.?<br />
2. Bestaan er verschillen in de aard en verschijningsvorm van de menselijke activiteiten<br />
van voor en na de kleisedimentatiefase en waarin uiten deze zich?<br />
5.2 VROEGE IJZERTIJD<br />
De monsters voor het macrobotanische onderzoek naar de Vroege IJzertijd zijn afkomstig<br />
uit de vondstzones 06 en 10 (zie tabel 3). De onderzoeksmogelijkheden blijven beperkt<br />
tot vraagstellingen met betrekking tot het landschap in deze hoofdperiode. Door het<br />
ontbreken van aanwijzingen voor cultuurgewassen is onderzoek naar het<br />
consumptiepatroon en (lokale?) verbouw van gewassen met de beschikbare gegevens<br />
onmogelijk. Er zijn tot dusver alleen aanwijzingen voor de mogelijke consumptie of<br />
gebruik van verzamelde wilde planten (braam: Rubus fruticosus en hop: Humulus<br />
lupulus). De bedrijfsvoering van de nederzetting en de exploitatie van het landschap kan<br />
met de macrobotanische monsters vermoedelijk alleen op indirecte wijze worden<br />
benaderd.<br />
Tabel 3<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht macrobotanische monsters uit de Vroege<br />
IJzertijd<br />
vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />
10.0016 - boomstamkano plantaardig pakket op kano<br />
06.0281 Heining 01 veekraal leef/cultuurlaag<br />
06.0007 Gebouw 01 schuur/boerderij vloerniveau<br />
5.2.1 Contextbeschrijvingen Vroege IJzertijd<br />
Vondstnummer 10.0016<br />
Het materiaal in dit monster betreft een plantaardig pakket dat is aangetroffen op de<br />
boomstamkano van vondstzone 10. Een 14 C-datering heeft uitgewezen dat het materiaal in<br />
de Vroege IJzertijd dateert en dus vermoedelijk gelijktijdig is met de kano. Het is<br />
mogelijk dat dit plantaardige pakket (wat in veld op een rietpakket leek) intentioneel over<br />
de kano is aangebracht om haar te beschermen, dan wel te onttrekken aan het zicht.<br />
Hiernaast zijn in de botanische samenstelling van het monster duidelijke aanwijzingen<br />
voor antropogene beïnvloeding van het landschap aangetroffen. Dit monster biedt daarom<br />
belangrijke informatie over de kenmerken van het landschap in de directe omgeving van<br />
de kano. Dit monster krijgt extra gewicht doordat in vondstzone 10 vooralsnog geen<br />
andere sedimenten zijn aangetroffen die gelijktijdig zijn met de kano. Ook zoals blijkt uit<br />
aanvullende 14 C-dateringen is zowel het veen op als onder de kano enkele eeuwen ouder<br />
dan de kano. Het onderzoek naar postsedimentaire deformatieprocessen wijst uit dat hier<br />
sprake van een onderspoelingsproces, waardoor de kano is losgekomen uit de<br />
oorspronkelijke depositie en tussen oudere veenlagen is geraakt.<br />
Vondstnummer 06.0007<br />
Dit monster is afkomstig uit de vloer van gebouw 01 in vondstzone 06. Dit gebouw<br />
(Vz06-G01) betreft een klein en smal woonstalhuis. In het gebouw zijn naast de resten<br />
van een vloer sporen van een haard gevonden. Verdere aanwijzingen over de inrichting<br />
17 Eijskoot & De Ridder 2005.
BIAXiaal 435 12<br />
ontbreken. Daarom is nog niets bekend over de aard van de bewoning. Vooralsnog kan<br />
ook worden beargumenteerd dat het gebouw alleen seizoensmatig of op gezette tijden in<br />
het jaar werd bewoond. Het macrobotanische onderzoek kan mogelijk meer uitwijzen<br />
over de aard van de bewoning en de activiteiten in het gebouw.<br />
Vondstnummer 06.0281<br />
Dit monster is geborgen uit een looplaag in een kleine, vierkante tot rechthoekige heining<br />
(Vz06-He01) in vondstzone 06. Deze heining is tegen Vz06-G01 aangebouwd. Dit<br />
monster kan mogelijk bijdragen aan het onderzoek naar de functie van de heining en de<br />
economie van de nederzetting in vondstzone 06. De heining doet een kleine buitenstalling<br />
voor vee vermoeden, maar kan ook zijn gebruikt voor tijdelijke oogstberging en bedoeld<br />
zijn om de gewassen te beschermen tegen vraat van grotere zoogdieren.<br />
5.2.2 Vraagstellingen Vroege IJzertijd<br />
De hier gepresenteerde vraagstellingen zijn vooral toegespitst op de context waaruit de<br />
monsters zijn geborgen. 18<br />
1. Wat zijn de kenmerken van het landschap in de Vroege IJzertijd rond om de<br />
nederzetting en de boomstamkano en werd dit landschap door de mens beïnvloed? Zo<br />
ja, op welke wijze gebeurde dit?<br />
2. Zijn er opmerkelijke verschillen tussen het landschap rond de boomstamkano en de<br />
nederzetting van vondstzone 06 en zo ja, waar kunnen deze aan worden<br />
toegeschreven?<br />
3. In hoeverre kan worden uitgemaakt of sprake was van permanente of<br />
seizoensgebonden bewoning?<br />
4. Welke informatie kan worden afgeleid over de bestaanseconomie en de rol van<br />
akkerbouw en veeteelt in de bedrijfsvoering?<br />
5.3 MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD<br />
De macrobotanische monsters uit de Midden- en Late IJzertijd zijn afkomstig uit de<br />
vondstzones 01, 07 en 09 en geborgen uit contexten die dateren tussen 400 en 150 v.Chr.<br />
De vondstcontexten staan in verband met gebouwen als woonstalhuizen, spiekers, een<br />
schuur, paden en grondbewerking. Hierbinnen zijn weer verschillende monstersituaties te<br />
onderkennen, zoals vloeren, haarden, paalgaten, loopniveaus, menglagen en amorf veen.<br />
5.3.1 Contextbeschrijvingen Midden- en Late IJzertijd<br />
Vanwege de aanzienlijke hoeveelheid macromonsters is de beschrijving van de<br />
monstercontext-situatie naar vondstcontext. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de<br />
volgende vondstcontexten:<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
Woonstalhuizen<br />
Spiekers<br />
Schuur<br />
Paden<br />
Grondbewerking<br />
De woonstalhuizen<br />
In de Vergulde Hand-West zijn de resten van vijf woonstalhuizen uit de Midden- en Late<br />
IJzertijd teruggevonden. De macrobotanische monsters uit deze gebouwen zijn<br />
voornamelijk afkomstig van haarden en vloerniveaus (zie tabel 4).<br />
18 Zie Eijskoot, De Ridder & Brinkkemper 2007c.
BIAXiaal 435 13<br />
Tabel 4<br />
Vlaardingen -Vergulde Hand-West, de macrobotanische monsters uit de<br />
woonstalhuizen.<br />
vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />
01.0939 Vz01-G01 woonstalhuis haard in woondeel van boerderij<br />
07.0046 Vz07-G01 woonstalhuis tussen en op balken in aanbouw tegen boerderij<br />
07.0122 Vz07-G01 woonstalhuis in en onder takkenniveau in het staldeel<br />
07.0290 Vz07-G01 woonstalhuis zandig niveau in staldeel<br />
09.1384 Vz09-G02 woonstalhuis haard in woondeel van boerderij<br />
09.1426 Vz09-G01 woonstalhuis plantaardig niveau in stalbox<br />
09.1803 Vz09-G01 woonstalhuis concentratie houtskool en as in vloerlaag<br />
09.5137 Vz09-G09 woonstalhuis resten van asdump in amorf veen<br />
09.5377 Vz09-G09 woonstalhuis resten van een haard in amorf veen<br />
09.5391 Vz09-G09 woonstalhuis amorf veen<br />
De monsters uit haarden (01.0939 en 09.1384) zijn vooral geselecteerd voor het<br />
onderzoek naar het consumptiepatroon, omdat haarden bij uitstek contexten zijn die<br />
verband houden met de voedselbereiding. De mogelijke herkomst van de<br />
macrobotanische resten uit de vloeren is breder. De monsters afkomstig uit de niveaus<br />
met stammen en takken in de basis van de vloeren, geven informatie over het landschap<br />
waarin de boerderijen zijn gebouwd (07.0046 en 07.0122). De monsters uit de<br />
plantaardige lagen op dit stammen- en takkenniveau (07.0290, 09.1426 en 09.1803)<br />
geven niet alleen aanvullende informatie over de vloeropbouw en het landschap van de<br />
nederzetting, maar zeer nadrukkelijk ook over het consumptiepatroon en de<br />
bedrijfsvoering, omdat veel van de macrobotanische resten als voedselafval in de<br />
vloerniveaus terecht zijn gekomen. In Vz09-G09 was de vloer niet meer herkenbaar en<br />
verworden tot een amorf pakket dat sterk is vermengd met huishoudelijk afval, als<br />
aardewerk, botmateriaal, houtskool- en asconcentraties en resten van haarden (09.5137,<br />
09.5377 en 09.5391). Deze monsters, geselecteerd vanwege de goede conservering van de<br />
plantaardige resten en de aanwezige cultuurgewassen, geven alleen algemene informatie<br />
over de voedseleconomie en bedrijfsvoering in de Midden- en Late IJzertijd.<br />
De spiekers<br />
In de Vergulde Hand-West zijn zes gebouwplattegronden gevonden die eenduidig als een<br />
spieker geïnterpreteerd kunnen worden. De gebouwen laten zien dat oogstberging een<br />
belangrijk onderdeel was van de bedrijfsvoering van de nederzettingen. Alleen uit Vz09-<br />
G08, een 6-palige spieker, zijn macrobotanische monsters (09.0436 en 09.0438) voor<br />
onderzoek naar de voedseleconomie en bedrijfsvoering verzameld. Deze spieker bood de<br />
beste mogelijkheden om goede monsters te verzamelen. Na gebruik van het gebouw zijn<br />
namelijk een aantal stijlen uitgetrokken. De paalgaten die zo ontstonden zijn volgelopen<br />
met sediment van het toenmalige loopoppervlak rondom de spieker. De spiekers zijn<br />
helaas niet toe te schrijven aan een woonstalhuis of een specifieke gebruiksfase van het<br />
nederzettingterrein. Wel lijkt het zeer aannemelijk dat het macrobotanische materiaal in<br />
de vullaag van het paalgat direct mag worden teruggevoerd tot de gebruiksfase van de<br />
spieker en het landschap waarin deze stond.<br />
De schuren<br />
De nederzettingen van de Vergulde Hand-West kenden ook bijgebouwen in de vorm van<br />
schuren. Dit zijn gebouwen, zonder verhoogd vloerplatform zoals spiekers, die door hun<br />
omvang en/of bouwconstructie ook afwijken van de woonstalhuizen. Deze categorie<br />
gebouwen kan gebruikt zijn als werkplaats en voor de opslag van werktuigen of<br />
goederen. Het beste voorbeeld in de Vergulde Hand-West van een schuur betreft Vz09-<br />
G05. Het monster (09.1989) uit dit gebouw is daarom in de eerste plaats bedoeld voor<br />
onderzoek naar de activiteiten in het gebouw. Het is niet mogelijk om de schuur te<br />
koppelen aan een specifiek woonstalhuis. Zowel Vz09-G01 als Vz09-G09 kunnen
BIAXiaal 435 14<br />
hiervoor in aanmerking komen. Ook is het evenals bij de spiekers niet mogelijk om de<br />
schuur te verbinden aan een specifieke bewoningsfase van het nederzettingsterrein.<br />
Mogelijk kan het macrobotanische onderzoek meer uitwijzen over de samenhang van de<br />
schuur met de overige gebouwresten.<br />
Voor een overzicht van de monsters uit de spiekers en schuren wordt verwezen naar<br />
tabel 5.<br />
Tabel 5<br />
Vlaardingen -Vergulde Hand-West, de macromonsters uit de spiekers en de schuur.<br />
vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />
09.0436 Vz09-G08 spieker vullaag van paalgat van uitgetrokken paal<br />
09.0438 Vz09-G08 spieker vullaag van paalgat van uitgetrokken paal<br />
09.1989 Vz09-G05 spieker vullaag van paalgat van uitgetrokken paal<br />
De paden<br />
In de Vergulde Hand-West zijn de restanten van zeker acht takkenpaden en een<br />
knuppelpad aangetroffen. De takkenpaden bestaan uit een loopniveau van in de<br />
looprichting geplaatste liggende takken of takkenbundels. Het loopniveau is langs de<br />
zijden en in sommige gevallen ook over de lengteas vastgezet met ingeslagen stammen.<br />
Het knuppelpad betreft een cluster liggende stammen, zonder opmerkelijk verband. Deze<br />
paden vormen een belangrijke gegevensbron voor onderzoek naar gradiënten in het<br />
landschap, omdat kan worden aangenomen dat deze eens verschillende gebruikszones<br />
binnen een nederzetting en exploitatiegebied hebben verbonden. Er zijn monsters<br />
verzameld uit drie takkenpaden en een knuppelpad (zie tabel 6).<br />
Tabel 6<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht van macromonsters van de takkenpaden.<br />
vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />
07.0346 Vz07-P03 knuppelpad onder loopniveau<br />
07.0603 Vz07-P01 takkenpad onder loopniveau in het omheinde gebied<br />
07.0605 Vz07-P01 takkenpad in loopniveau buiten het omheinde gebied en nederzetting<br />
07.0608 Vz07-P01 takkenpad in loopniveau in het omheinde gebied<br />
07.0613 Vz07-P02 takkenpad in loopniveau in het omheinde gebied<br />
09.1158 Vz09-P04 takkenpad in loopniveau takkenpad<br />
Vz07-P01 (07.0603, 07.0605 en 07.0608) lijkt het woonstalhuis van vondstzone 07 te<br />
verbinden met de ruimte tussen de twee heiningen en het omliggende landschap. Hierdoor<br />
kunnen de macrobotanische monsters zicht geven in het landschap binnen en buiten het<br />
woonerf en mogelijk over het gebruik van de omheinde ruimte. Dit pad is deels gelegen<br />
op een kleilaag, waardoor twijfels bestaan over de gelijktijdigheid van het woonstalhuis,<br />
het pad en de omheining. Het is aannemelijk dat de klei pas na de bewoning van Vz07-<br />
G01 is afgezet. Monster 07.0613 is geborgen uit een tweede takkenpad in de omheinde<br />
ruimte en geeft vooral informatie over de kenmerken van het landschap in deze ruimte.<br />
Het knuppelpad (07.0346) is aangelegd op een kleisediment dat de andere paden van<br />
vondstzone 07 afdekt en heeft dus betrekking op een jongere activiteitenfase. Dit monster<br />
is geselecteerd voor onderzoek naar het landschap en milieuomstandigheden van de<br />
overstromingen die volgen op de bewoningsfase van de nederzetting. Het monster<br />
09.1158 is verzameld uit Vz09-P04. De verhouding van dit pad tot de gebouwen en<br />
eventuele bewoningsfasen van de nederzetting in deze vondstzone is onbekend. Het<br />
monster kan daarom niet gebruikt worden voor onderzoek naar verschillende<br />
gebruikszones binnen het nederzettingsterrein. Wel geven de macrobotanische resten
BIAXiaal 435 15<br />
informatie over de kenmerken van de contemporaine vegetatie en mogelijk ook over de<br />
voedseleconomie en bedrijfsvoering in de Midden- en Late IJzertijd in algemene zin.<br />
Voor de herkomst van de monsters in vondstzone 07 wordt verwezen naar figuur 6.<br />
Figuur 6<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, herkomst van de macrorestenmonsters uit de<br />
takkanpaden 01 en 02 en gebouw 01 in vondstzone 07. De takkenpaden worden<br />
aangegeven met de grijze lijnen. De stippellijnen geven de heiningen aan (© VLAK).<br />
Grondbewerking<br />
De Vergulde Hand-West toont duidelijke aanwijzingen voor grondbewerking in de<br />
Midden- en Late IJzertijd. In vondstzone 09 is een cluster spitsporen en kuilen met<br />
veenmos vastgesteld. Uit een van deze kuilen is een monster (09.1584) verzameld. Deze<br />
sporen zijn afgedekt met een niveau dat op basis van veldwaarnemingen wordt<br />
geïnterpreteerd als een menglaag (09.1553). Tijdens het veldonderzoek zijn in het niveau<br />
namelijk kleine steeksporen met veenmos waargenomen. Het doel van deze vorm van<br />
grondbewerking is nog onduidelijk, maar deze contexten maken in ieder geval<br />
aannemelijk dat de veenbodems in de Midden-IJzertijd werden bewerkt en dat mos daarin<br />
een rol speelde. De rol van veenmos wordt verder benadrukt doordat in de zone met<br />
kuilen en spitsporen een natuurlijk gegroeid mosveenniveau ontbreekt. Het mos lijkt dus<br />
aangevoerd of ter plaatse zeer systematisch verzameld. Mede op basis hiervan wordt<br />
verondersteld dat de strategie achter de wijze van grondbewerking was toegespitst op het
BIAXiaal 435 16<br />
mengen van veenmos met andere veentypen. Mogelijk werd getracht de vruchtbaarheid<br />
van voedselarme mosveenbodems te verbeteren door het te vermengen met voedselrijkere<br />
veensoorten (zeggen en grassen?). Dit kan mogelijk worden uitgewezen met het<br />
macrobotanische onderzoek. Van der Ven geeft informatie over deze en andere<br />
mogelijkheden om de vruchtbaarheid van veenbodems te verbeteren. 19<br />
Een ander niveau dat met grondbewerking wordt geassocieerd betreft de cultuurlaag in<br />
de Midden- en Late IJzertijd. In de top van dit amorfe niveau zijn op veel plaatsen<br />
spitsporen waargenomen. Deze zijn echter alleen herkenbaar als de verspitting heeft<br />
plaatsgevonden na de eerste kleiafzettingen, doordat klei is gemengd in de zeer homogene<br />
textuur van het amorfe veen (07.0148). Monster 07.0147 is bedoeld om vast te stellen of<br />
het niveau ook al voor de overstromingen is bewerkt en/of ontstaan is door<br />
grondbewerking. Op basis van de macrobotanische samenstelling van het monster kunnen<br />
ook eventuele verbanden met de sporen van grondbewerking in vondstzone 09 worden<br />
uitgewezen. Voor een overzicht van de monsters uit de grondbewerkingssporen wordt<br />
verwezen naar tabel 7.<br />
Tabel 7<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht van macromonsters uit de<br />
grondbewerkingssporen.<br />
vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />
07.0147 Grondbewerking 01 cultuurlaag spitspoor in top amorf veen<br />
07.0148 Grondbewerking 01 cultuurlaag amorf veen<br />
09.1553 Grondbewerking 02 menglaag over kuilen en spitsporen met veenmos<br />
09.1584 Grondbewerking 02 kuil onder menglaag<br />
5.3.2 Vraagstellingen Midden- en Late IJzertijd<br />
Het macrobotanische onderzoek naar de Midden- en Late IJzertijd kent centrale<br />
vraagstellingen die van toepassing zijn op alle monsters. De wijze waarop de centrale<br />
vraagstellingen kunnen worden geoperationaliseerd binnen de verschillende<br />
vondstcontexten staat beschreven in paragraaf 5.3.1.<br />
De centrale vraagstellingen zijn:<br />
1. Welke aanwijzingen bieden de monsters over de voedseleconomie en bedrijfsvoering<br />
in de nederzettingen van de Midden- en Late IJzertijd?<br />
2. Welke aanwijzingen zijn af te leiden over de gradiënten in het landschap en de wijze<br />
waarop de bewoners gebruik maakten van deze verschillende zones?<br />
Hieronder worden de centrale vraagstellingen toegespitst op de context waaruit de<br />
monsters zijn geborgen.<br />
De woonstalhuizen<br />
1. Welke informatie bevatten de monsters over activiteiten die plaatsvonden in de<br />
woonstalhuizen?<br />
2. Wat kan worden gezegd over de voedseleconomie en het consumptiepatroon?<br />
3. Wat kan van de monsters uit de vloeren worden afgeleid over de materialen die in de<br />
vloer(niveaus) zijn verwerkt?<br />
4. Zijn er opmerkelijke verschillen tussen de woonstalhuizen en waar kunnen deze op<br />
worden teruggevoerd?<br />
19 Zie Van de Ven 1996.
BIAXiaal 435 17<br />
De spiekers<br />
1. Wat kan van de monsters worden afgeleid over de oogst die werd opgeslagen in de<br />
spieker?<br />
2. Werden de opgeslagen gewassen lokaal verbouwd en waaruit kan dit worden<br />
afgeleid?<br />
3. Wat voor specifieke kenmerken had het landschap waarin de spieker stond en kan dit<br />
landschap worden getypeerd als een nederzettingserf?<br />
4. Kan de spieker op basis van de macrobotanie in verband worden gebracht met een<br />
woonstalhuis en/of de schuur?<br />
De schuur<br />
1. Wat kan van de macrobotanische resten in monster (09.1989) worden afgeleid over<br />
de activiteiten waarvoor de schuur werd gebruikt?<br />
2. Wat voor specifieke kenmerken kunnen er worden afgeleid over het landschap waarin<br />
de schuur stond en kan dit landschap worden getypeerd als een nederzettingserf?<br />
3. Kan de schuur op basis van de macrobotanie in verband worden gebracht met een<br />
woonstalhuis en/of de spieker?<br />
De paden<br />
1. Wat voor informatie geven de monsters uit de takkenpaden over het landschap waarin<br />
deze zijn aangelegd en zijn er bijvoorbeeld opmerkelijke verschillen tussen de<br />
monsters van vondstzone 07 en 09?<br />
2. Zijn er opmerkelijke verschillen tussen de monsters van de takkenpaden 01 (07.0603,<br />
07.0605 en 07.0608) en 02 (07.0613) van vondstzone 07 en waar kunnen deze op<br />
terug worden gevoerd?<br />
3. Is er sprake van verschillende landschaptypen binnen (07.0603, 07.0608 en 07.0613)<br />
en buiten (07.0605) het omheinde gebied en hoe kunnen deze verschillen worden<br />
verklaard?<br />
4. Wat kan op basis van monster 07.346 worden opgemerkt over de<br />
milieuomstandigheden waarin de overstromingen in de Midden- en/of Late IJzertijd<br />
hebben plaatsgevonden?<br />
Grondbewerking<br />
1. Bevatten de monsters aanwijzingen voor het bewust mengen van verschillende<br />
vegetatietypen en wat kan het doel hiervan zijn geweest?<br />
2. In hoeverre bestaan er opmerkelijke verschillen of overeenkomsten in de<br />
macrobotanische samenstelling van de monsters 07.0147 en 07.0148 en waarop zijn<br />
deze verschillen of overeenkomsten te herleiden?<br />
3. In hoeverre zijn er opmerkelijke verschillen of overeenkomsten tussen de<br />
samenstelling van het monster uit het amorfe pakket (07.0148) en de monsters uit de<br />
kuil (09.1584) en menglaag (09.1553) in vondstzone 09?<br />
5.4 LATE IJZERTIJD EN ROMEINSE TIJD<br />
Er zijn tien monsters geselecteerd voor het macrobotanische onderzoek naar de Late<br />
IJzertijd en Romeinse tijd (zie tabel 8). Deze zijn afkomstig uit de vondstzones 01, 07 en<br />
08, en geborgen uit contexten die dateren tussen 50 v.Chr. en 270 n.Chr. De<br />
onderzoeksmogelijkheden blijven vooral beperkt tot vraagstellingen met betrekking tot<br />
het landschap en de menselijke beïnvloeding daarvan in deze hoofdperiode. Door het<br />
nagenoeg volledig ontbreken van aanwijzingen voor cultuurgewassen is onderzoek naar<br />
het consumptiepatroon en (lokale?) verbouw van gewassen met de beschikbare gegevens<br />
onmogelijk. De bedrijfsvoering van de nederzetting en de exploitatie van het landschap
BIAXiaal 435 18<br />
kunnen met de macrobotanische monsters vermoedelijk alleen op indirecte wijze worden<br />
benaderd.<br />
Tabel 8<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand West, overzicht van macrobotanische monsters uit de Late<br />
IJzertijd en Romeinse tijd.<br />
vondstnr. activiteitenfase fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />
01.0087 50 v.Chr. - 125 n.Chr. Vz01-Gr01 erfgreppel 01 uit pot in de greppel<br />
01.0522 50 v.Chr. - 1275 n.Chr. leeflaag loop- of ploegniveau uit verschillende<br />
activiteitenfasen?<br />
01.0523 50 v.Chr. - 125 n.Chr. Vz01-Gr02 erfgreppel 02 uit vullaag<br />
01.0535 100-270 n.Chr. Vz01-Gr09 verkaveling 01 uit vullaag<br />
01.0554 25-125 n.Chr. Vz01-G02 schuur vloer-/loopniveau<br />
07.0612 100-270 n.Chr. Vz01-Gr0? verkaveling 02 uit vullaag<br />
08.0002 100-270 n.Chr. Vz08-Gr05 verkaveling 02 uit vullaag<br />
08.0007 100-270 n.Chr. Vz08-Gr02 verkaveling 02 uit vullaag<br />
08.0022 100-270 n.Chr. Vz08-Gr04 verkaveling 02 uit vullaag<br />
08.0045 100-270 n.Chr. Vz08-Gr04/05 verkaveling 02 uit vullaag<br />
5.4.1 Contextbeschrijvingen Late IJzertijd en Romeinse tijd<br />
Vondstnummer 01.0522<br />
Dit monster is afkomstig uit een sterk geoxideerde en met mobilia vermengde leeflaag,<br />
die in grote delen van de nederzetting in vondstzone 01 is vastgesteld. Uit de leeflaag is<br />
een aanzienlijke hoeveelheid aardewerk, verbrand en onverbrand bot, houtsnippers en een<br />
gem geborgen. Het niveau is vermoedelijk ontstaan in de 2e of 3e eeuw n.Chr. door<br />
bewerking van de grond in verkaveling 01. In het grondmonster kan dus plantaardig<br />
materiaal van drie activiteitenfasen zijn vermengd. Dit monster is op basis van de<br />
waarderingsresultaten geselecteerd voor analyse omdat het één van de weinige monsters<br />
uit deze hoofdperiode met aanwijzingen voor cultuurgewassen betreft.<br />
Het niveau en daarmee ook het monster laten zich op grond van de archeologische<br />
context echter niet met zekerheid tot een specifieke activiteitenfase herleiden. Het is<br />
bijvoorbeeld geborgen in de directe omgeving van een palencluster uit de eerste<br />
activiteitenfase (1e eeuw v.Chr). Hoewel op basis hiervan een datering in deze fase kan<br />
worden beargumenteerd, staat hier tegenover dat het aardewerk in de leeflaag mogelijk<br />
ook samenhangt met de erfgreppels en gebouw 02 (monster 01.0554). Dit pleit weer sterk<br />
voor een toebehoren aan de tweede activiteitenfase (25-125 n.Chr.). Het is zelfs niet uit te<br />
sluiten dat het materiaal in de leeflaag oorspronkelijk geheel of gedeeltelijk afkomstig is<br />
uit de erfgreppels, maar bijvoorbeeld tijdens de laatste activiteitenfase (100-275 n.Chr.) is<br />
opgeploegd en over het voormalige nederzettingsterrein is verspreid. Het kan daarom zijn<br />
dat het monster ook materiaal uit jongere activiteitenfasen van de Romeinse tijd bevat.<br />
Vondstnummer 01.0554<br />
Monster 01.0554 is afkomstig uit de vloer van gebouw 02 (Vz01-G02). Dit is een<br />
tweebeukige schuur uit de Romeinse tijd die als werkplaats kan zijn gebruikt. Het<br />
gebouw is ongeveer 3,50 m breed en 11,0 m lang. De contouren van de plattegrond<br />
werden bepaald door een rij middenstijlen en dubbele wandstijlen. Verder zijn er<br />
aanwijzingen voor een kleine overdekte aanbouw. Vermoedelijk was de schuur niet<br />
opgedeeld in verschillende gebruiksruimten. Wel was de schuur ingericht met drie<br />
haardplaatsen. De basis van de vloer was een plaveisel van takken en stammen, waarvan<br />
slechts enkele slecht geconserveerde delen zijn terug gevonden. Veel blijft onduidelijk<br />
over de vloeropbouw. De vloer is namelijk net als de rest van het gebouw aangetast door<br />
oxidatie. De houtbouwresten van het gebouw, bijvoorbeeld het vlechtwerk, die uitstaken<br />
boven het stammen- en takkenplaveisel van de vloer kunnen hierdoor zijn vergaan.
BIAXiaal 435 19<br />
Hetzelfde geldt voor de eventuele vloerlagen van organisch materiaal, als mest, riet of<br />
zoden, op het plaveisel van stammen en takken. Mogelijk kan het macrobotanische<br />
monster meer uitwijzen over de samenstelling van de vloer en mogelijk ook over het<br />
gebruik van de schuur.<br />
Vondstnummers 01.0087 en 01.0523 (erfgreppels 01 en 02)<br />
Deze monsters zijn afkomstig uit de erfgreppels van de nederzetting die tussen 25-125<br />
n.Chr. is bewoond in vondstzone 01. De greppels zijn langgerekte en smalle ingravingen,<br />
met humeuze vullagen en een aanzienlijke hoeveelheid mobilia en stukken<br />
constructiehout. Deze greppels zijn gebruikt als stortplaats voor afval.<br />
Monster 01.0523 bevat vulling van erfgreppel 02. Dit materiaal betreft een bruine,<br />
rulle, zeer humeuze, met houtskool, aardewerkfragmenten, houtsnippers en plantenresten<br />
vermengde klei. Het staat niet vast dat het plantaardige materiaal uitsluitend betrekking<br />
heeft op de nederzettingsfase. Het grondspoor ligt namelijk in de directe omgeving van<br />
resten uit de 1e eeuw v.Chr. Hierdoor kan vermenging zijn ontstaan. Dateringen van<br />
materiaal uit erfgreppel 01 lijken deze mogelijkheid te bevestigen, want de basis van deze<br />
vulling is met 14 C-onderzoek gedateerd rond onze jaartelling. De top van het<br />
bewoningsniveau boven de greppel wijst op een datering in de 2e eeuw. De mogelijkheid<br />
bestaat dus dat het monster ook jonger materiaal bevat. Vanwege dit gevaar van<br />
vermenging wordt het plantaardige materiaal van dit monster gedateerd tussen 50 v.Chr.<br />
en 200 n.Chr. Monster 01.0087 bevat materiaal uit een pot in erfgreppel 01 (figuur 7),<br />
zodat met meer zekerheid kan worden gesteld dat het materiaal van één activiteitenfase,<br />
de tweede (25-125 n.Chr.), afkomstig is.<br />
Figuur 7<br />
De pot in situ in erfgreppel 01 waaruit vondstnummer 01.0087 afkomstig is.© VLAK.<br />
Vondstnummers 01.0535, 07.0612, 08.0002, 08.0007, 08.0022 en 08.0045<br />
(verkavelingen 01 en 02)<br />
De macromonsters zijn afkomstig uit de vullagen van vijf greppels uit de verkaveling 02<br />
van de vondstzones 07 en 08 en één uit een greppel van verkaveling 01 in vondstzone 01.<br />
Deze greppels hebben een vulling van grijsbruine gelaagde klei. Het sediment waaruit de
BIAXiaal 435 20<br />
monsters gestoken zijn, wordt verondersteld de primaire vullaag van de greppels te<br />
betreffen. Deze monsters zijn geanalyseerd voor het onderzoek naar de waterhuishouding<br />
van het greppelsysteem en het agrarische gebruik van de kavels.<br />
5.4.2 Vraagstellingen Late IJzertijd en Romeinse tijd<br />
De hieronder gepresenteerde vraagstellingen zijn vooral toegespitst op de context waaruit<br />
de monsters zijn geborgen.<br />
Vondstnummers 01.0087 en 01.0523 (erfgreppels 01 en 02)<br />
1. Wat kan uit monster 01.0087 worden afgeleid over de oorspronkelijke inhoud van de<br />
pot?<br />
2. In welke verhouding staat de inhoud van de pot tot de bedrijfsvoering, de<br />
voedseleconomie en het landschap van de nederzetting?<br />
3. Welke informatie geven de monsters over het functionele gebruik van de erfgreppels?<br />
4. Welke informatie geven de monsters over de voedseleconomie en bedrijfsvoering van<br />
de nederzetting?<br />
Vondstnummer 01.0554<br />
1. Geeft het monster informatie over de samenstelling van de vloer in gebouw 02 en hoe<br />
zag deze vloer er dan uit?<br />
2. Wat kan van het monster worden afgeleid over het gebruik van gebouw 02?<br />
3. Hoe verhoudt de samenstelling van het monster zich tot de bedrijfsvoering van de<br />
nederzetting en het landschap waarin deze lag?<br />
Vondstnummer 01.0522<br />
1. Welke informatie kan worden afgeleid over het landschap, de menselijke activiteiten<br />
en het boerenbedrijf in deze hoofdperiode.<br />
2. In hoeverre kan het monster op basis van de macrobotanische samenstelling worden<br />
toegeschreven aan één van de activiteitenfasen in de Romeinse tijd van de Vergulde<br />
Hand-West?<br />
Vondstnummers 01.0535, 07.0612, 08.0002, 08.0007, 08.0022 en 08.0045<br />
(verkavelingen 01 en 02)<br />
1. Wat kan op basis van de macrobotanische monsters worden gesteld over de<br />
waterhuishouding van het greppelsysteem?<br />
2. Welke gebruiksvormen van de verkaveling kunnen worden afgeleid uit de<br />
macrobotanische samenstelling van de monsters?<br />
3. Wat voor informatie geven de macrobotanische monsters over het landschap in de 2e<br />
en 3e eeuw n.Chr. en de wijze waarop dit door de mens is beïnvloed?<br />
5.5 VROEGE MIDDELEEUWEN<br />
Voor deze hoofdperiode zijn drie monsters (vnrs. 01.0813, 02.0036, 02.0039)<br />
geselecteerd en deze komen alle uit de zelfde mengbodem of akker (zie tabel 9). Deze<br />
context heeft een zeldzaam karakter, omdat sporen van veenontginning en akkerbouw uit<br />
de 10e of het begin van de 11e eeuw zelden onderzocht kunnen worden in het<br />
Maasmondgebied. Verder kan worden opgemerkt dat de monsters informatie bevatten uit<br />
een periode waarin voor Vlaardingen belangrijke politieke en economische<br />
ontwikkelingen plaatsvinden. Hierdoor zijn de monsters ook voor het lokale onderzoek<br />
van grote betekenis.
BIAXiaal 435 21<br />
Tabel 9<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, overzicht van macrobotanische monsters uit de<br />
Vroege Middeleeuwen<br />
vondstnr. fenomeen fenomeendefinitie opmerkingen<br />
02.0036 akker of mengbodem cultuurlaag toemaak?<br />
02.0039 akker of mengbodem cultuurlaag toemaak?<br />
01.0813 akker of mengbodem cultuurlaag toemaak?<br />
5.5.1 Contextbeschrijvingen Vroege Middeleeuwen<br />
Monsters 02.0036, 02.0039 en 01.0813<br />
De macromonsters zijn alle drie afkomstig uit dezelfde akker of mengbodem in de<br />
vondstzones 01 en 02, waar deze cultuurlaag uit de Middeleeuwen zeer goed was<br />
geconserveerd. Het gemengde karakter en de ligging op het middeleeuwse bosveen deden<br />
tijdens het veldonderzoek vermoeden dat het pakket een menglaag betreft die geheel of<br />
gedeeltelijk is opgebracht om bijvoorbeeld de vruchtbaarheid van de (veen)bodem te<br />
verbeteren. Het micromorfologische onderzoek heeft definitief uitgewezen dat<br />
verschillende sedimenten zijn vermengd en dat tenminste van elders aangevoerd<br />
grofkorrelig zand is toegevoegd. De herkomst van de overige bestanddelen is minder<br />
duidelijk. Een deel is vermoedelijk het veen van lokale oorsprong. Mogelijk kan het<br />
macrobotanische onderzoek meer uitsluitsel geven over de aard en herkomst van de<br />
vermengde sedimenten.<br />
5.5.2 De vraagstellingen bij de monsters uit de Vroege Middeleeuwen<br />
Een nadere toelichting op het fenomeen toemaak en de rol daarvan in akkerbouw op veen<br />
biedt Van de Ven. 20 De hieronder gepresenteerde vraagstellingen zijn vooral toegespitst<br />
op de context waaruit de monsters zijn geborgen. 21<br />
1. In hoeverre kan op basis van de macrobotanische samenstelling van de monsters<br />
aannemelijk worden gemaakt dat de cultuurlaag een door mensen gevormde akker of<br />
menglaag betreft?<br />
2. Wat kan op basis van de macrobotanische resten worden gesteld over de bestanddelen<br />
en herkomst van het sediment? Kan bijvoorbeeld sprake zijn van aangevoerd of<br />
opgebaggerd/opgegraven sediment?<br />
3. Welke informatie kan uit de macrobotanische resten worden afgeleid over de<br />
(agrarische) bedrijfsvoering in de Middeleeuwen en de wijze waarop de akkers<br />
werden bewerkt en vruchtbaar gehouden?<br />
6. Resultaten en discussie<br />
De aangetroffen botanische macroresten in de voor analyse geselecteerde monsters zijn<br />
vermeld in de bijlagen 1 t/m 8. De aangetroffen soorten zijn onderverdeeld in<br />
gebruiksplanten en wilde planten. Binnen de categorie gebruiksplanten is een<br />
onderverdeling aangebracht die is gebaseerd op het vermoedelijke vroegere gebruik. De<br />
wilde planten zijn ingedeeld op grond van de vegetatiestructuur en abiotische<br />
standplaatsfactoren als vochtgehalte, trofietoestand en zuurgraad. 22 Met nadruk moet wel<br />
worden gesteld dat deze indeling gebaseerd is op het huidige voorkomen in Nederland en<br />
dat deze indeling niet kritiekloos toegepast mag worden op vroegere vegetaties. Dit geldt<br />
vooral voor door mensen beïnvloede vegetaties. Toch wordt omwille van de<br />
20 Van de Ven 1996.<br />
21 Eijskoot, De Ridder & Brinkkemper 2007e<br />
22 Tamis et al. 2004.
BIAXiaal 435 22<br />
herkenbaarheid in de bijlagen uitgegaan van het huidige voorkomen. Bij de bespreking<br />
van de diverse vegetatietypen zullen indien nodig nuanceringen op de indelingen worden<br />
aangebracht.<br />
6.1 MIDDEN-BRONSTIJD B<br />
De resultaten van het macrorestenonderzoek uit deze periode staan vermeld in bijlage 1.<br />
In het monster uit de top van het oudere Hollandveenpakket-Hv-5 (07.0104.1) zijn<br />
relatief veel zaden gevonden van spies- en/of uitstaande melde (Atriplex patula/prostrata)<br />
en zeegroene ganzenvoet en/of rode ganzenvoet (Chenopodium glaucum/rubrum).<br />
De zaden van de twee meldesoorten lijken zoveel op elkaar dat meestal geen<br />
betrouwbaar onderscheid tussen de twee te maken is. De standplaatsen komen echter<br />
behoorlijk overeen. 23 In het binnenland kunnen beide soorten op zeer voedselrijke<br />
standplaatsen zoals mesthopen worden aangetroffen. Spiesmelde (Atriplex prostrata) is<br />
van nature echter een echte kustplant, die voornamelijk op aanspoelsel aan de randen van<br />
kwelders voorkomt. Beide soorten zijn dol op stikstof (nitraat). Daarom komen ze vooral<br />
voor op plaatsen waar zich veel organisch materiaal ophoopt dat bovendien snel vergaat.<br />
Ook de standplaatsen van rode en zeegroene ganzenvoet komen behoorlijk overeen. De<br />
planten komen vooral voor op vochtige, open, stikstofrijke plaatsen. Natuurlijke<br />
standplaatsen zijn te vinden op open plekken aan oevers van allerlei wateren. Ook komen<br />
de soorten voor op door mensen beïnvloede standplaatsen zoals tuinen, mesthopen en<br />
natte, stukgetrapte plekken in weilanden. Beide ganzenvoeten kunnen een beetje zout<br />
verdragen.<br />
Andere opvallende vondsten in de top van het oudere Hollandveenpakket-Hv-5 zijn de<br />
vele zaden van heen (Bolboschoenus maritimus) en de ephippia van watervlooien<br />
(Cladocera).<br />
Heen, ook wel zeebies genoemd, is een pionier van ondiep, zoet of brak water.<br />
Ondanks de naam zeebies, verdraagt de plant geen langdurige overstroming met zout<br />
water. In het kustgebied komt heen alleen voor op plaatsen waar het zoute water flink is<br />
verdund met zoet water, zoals aan riviermondingen of in depressies waar zoet water kan<br />
accumuleren.<br />
In poldersloten in het westen van ons land kan heen ook worden aangetroffen.<br />
Ephippia worden onder bepaalde milieuomstandigheden door vrouwelijke<br />
watervlooien tijdens het vervellen gevormd, en bevatten een of enkele eieren. Ze vormen<br />
een soort bescherming, waardoor de eieren onder barre omstandigheden (vorst,<br />
langdurige droogte) kunnen overleven. De ephippia van sommige soorten watervlooien<br />
blijven op het wateroppervlak drijven waardoor ze vaak met vele duizenden aanspoelen<br />
op een oever.<br />
In het monster uit de klei (Kl-4) zijn niet veel botanische macroresten gevonden. Het<br />
gaat onder andere om enkele zaden van oeverplanten zoals galigaan (Cladium mariscus),<br />
kleine watereppe (Berula erecta) en mattenbies (Schoenoplectus lacustris). Deze soorten<br />
komen langs oevers van zoet of zwak brak (galigaan) water voor.<br />
Een opvallende verschijning is zeeaster (Aster tripolium), ook wel zulte genoemd.<br />
Zeeaster is een zogenaamde facultatieve halofyt. Dergelijke planten komen voor op zilte<br />
standplaatsen maar kunnen het ook lang uithouden op standplaatsen die vroeger onder<br />
invloed van de zee stonden maar in de loop van de tijd verzoet zijn. Zeeaster is in het<br />
kustgebied een vertrouwde verschijning in allerlei grasland- en oevervegetaties. Ook in<br />
milieus die in de loop van de tijd verzoet zijn geraakt kan zeeaster echter hier en daar in<br />
graslanden en oevervegetaties worden aangetroffen.<br />
Ook in het monster uit de basis van het jongere veenpakket (Hv-4) zijn maar weinig<br />
determineerbare plantenresten aangetroffen. Een voorzichtige conclusie is dat de oever-<br />
23 Volgens sommige vegetatiekundigen is het niet zeker of beide meldes wel als verschillende<br />
soorten beschouwd mogen worden (Weeda et al. 1985, 166). Dat de zaden en de<br />
standplaatsen van de twee ‘soorten’ veel op elkaar lijken, is dus niet zo vreemd.
BIAXiaal 435 23<br />
en moerasvegetatie zich na de overstroming weer heeft hersteld, maar dat er daarna<br />
minder graslandplanten en ganzenvoeten waren.<br />
Het lijkt er bovendien op dat op de top van het Hollandveen een flink verstoorde<br />
vegetatie aanwezig was die gedomineerd werd door planten van oevers en natte<br />
graslanden. De verstoring kan worden afgeleid uit de goede vertegenwoordiging van de<br />
ganzenvoeten en meldes. Helaas is niet duidelijk of de verstoring een antropogene of<br />
natuurlijke oorzaak heeft. De verstoring kan gezien worden als voorbode van de<br />
naderende overstromingen.<br />
6.2 VROEGE IJZERTIJD<br />
Uit de Vroege IJzertijd zijn drie monsters onderzocht. Eén monster (10.0016) is<br />
afkomstig uit een plantaardig pakket dat op de buitenkant van de boomstamkano is<br />
aangetroffen en waarmee de kano intentioneel dan wel op natuurlijke wijze is afgedekt.<br />
Het monster is van hetzelfde materiaal afkomstig als pollenmonster BX3148. De beide<br />
andere monsters komen uit de vloerlaag van Vz-G06-G01 (06.0007) en de<br />
leef/cultuurlaag in een omheinde ruimte, een vermoedelijke veekraal (06.0281). De<br />
resultaten van het macrorestenonderzoek aan de monsters staan vermeld in bijlage 2.<br />
Het monster van de kano<br />
In dit monster zijn wat de cultuurgewassen betreft enkele zaden van vlas (Linum<br />
usitatissimum) aangetroffen. Daarnaast zijn voornamelijk resten van water-, oever-, en<br />
moerasplanten gevonden. Ook de soorten uit de categorie ‘Pioniers van stikstofrijke, natte<br />
bodems’ hebben zeer waarschijnlijk deel uitgemaakt van een oever- of moerasvegetatie.<br />
Deze planten stonden op plaatsen waar de natuurlijke vegetatie beschadigd werd<br />
waardoor open, modderige plaatsten op de oever ontstonden. Dit was zeer waarschijnlijk<br />
de oever waar de kano voor de laatste keer aanmeerde (of aanspoelde).<br />
Blijkbaar bevonden zich op deze plaats ook zaden van vlas in of op de bodem. Deze<br />
zaden kunnen afkomstig zijn uit dorsafval van vlas. Mogelijk is er afval van de lijnzaadof<br />
vezelproductie op de oever terechtgekomen. Vlas werd vroeger vaak geroot in<br />
stromend water. Het aantreffen van vlasresten op een oever kan daarom in principe goed<br />
verklaard worden.<br />
Dat in het monster veel resten van waterorganismen zijn gevonden, is ook niet<br />
verbazingwekkend. Van waterranonkels (Ranunculus subgen. Batrachium) zijn de meeste<br />
resten gevonden. Waterranonkels zijn een soort boterbloemen die aangepast zijn aan het<br />
leven in water. Ze komen echter niet in elk watertype voor. Waterranonkels kunnen beter<br />
dan de meeste andere waterplanten tegen droogvallen van hun groeiplaats. Ook zijn ze<br />
beter bestand tegen waterbeweging en kunnen ze in tegenstelling tot andere waterplanten<br />
voedingsstoffen uit de bodem opnemen. Waterranonkels zijn daardoor in het voordeel ten<br />
opzichte van andere waterplanten in wateren die voedselarmer zijn dan de bodem<br />
eronder. In stilstaande, niet droogvallende, voedselrijke wateren worden ze<br />
weggeconcurreerd door andere waterplanten. 24<br />
De monsters uit de cultuurlagen<br />
De botanische samenstelling van deze twee monsters vertoont veel overeenkomsten.<br />
Wat gebruiksplanten betreft zijn resten van bedekte gerst (Hordeum vulgare var. vulgare)<br />
en braam (Rubus fruticosus) gevonden. Van gerst is alleen een verkoolde korrel in de<br />
cultuurlaag van Vz06-G01 gevonden. Van braam zijn in beide cultuurlagen enkele<br />
(onverkoolde) pitten gevonden.<br />
Wat de wilde planten betreft valt vooral het grote aantal zaden van grote brandnetel<br />
(Urtica dioica) op. Grote brandnetels doen het goed op relatief stabiele, stikstofrijke,<br />
matig vochtige, bij voorkeur schaduwrijke standplaatsen. In antropogene context staan de<br />
24 Weeda et al. 1985, 237.
BIAXiaal 435 24<br />
planten vaak op plaatsen die wel door de mens met voedingsstoffen (lees: afval) zijn<br />
verrijkt, maar waar de bodemverstoring beperkt blijft. Meestal staan de planten bij<br />
opslagplaatsen (hout, afval), in of langs erfafscheidingen of heggen, of vlak langs wanden<br />
van gebouwen of andere structuren (zie figuur 8).<br />
Figuur 8<br />
Struweel van grote brandnetels (Urtica dioica) bij de ingang van een weiland bij Bergen<br />
(NH) (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />
De meeste andere resten van wilde planten zijn afkomstig van soorten uit oevervegetaties<br />
of natte/vochtige graslanden. Dit geldt ook voor de soorten die volgens het gehanteerde<br />
systeem van ecologische groepering staan ingedeeld bij de ‘Pioniers van stikstofrijke,<br />
natte bodems’. Helaas is niet helemaal duidelijk in hoeverre de resten afkomstig zijn van<br />
contemporaine, lokale vegetaties danwel van planten die voorafgaande aan de bewoning<br />
op de locatie groeiden. De goede vertegenwoordiging van zeegroene en/of rode<br />
ganzenvoet (Chenopodium glaucum/rubrum) wijst echter op verstoring van het<br />
oorspronkelijke veenoppervlak, waardoor we denken dat de resten in elk geval<br />
gedeeltelijk representatief zijn voor de milieuomstandigheden tijdens of vlak voor de<br />
bewoning.<br />
De zaden en knopschubben van els (Alnus) die in beide monsters zijn gevonden, wijzen<br />
op de aanwezigheid van minimaal één els in de nabije omgeving (maximaal enkele<br />
tientallen meters van de monsterlocatie verwijderd).<br />
Er zijn geen botanische aanwijzingen gevonden voor grondbewerking.<br />
6.3 MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD<br />
De resultaten van het macrorestenonderzoek uit deze perioden staan vermeld in de<br />
bijlagen 3 t/m 6. De analyseresultaten zullen hieronder per contextype worden besproken.
BIAXiaal 435 25<br />
6.3.1 De woonstalhuizen<br />
Uit woonstalhuizen zijn in totaal tien monsters onderzocht. Voor de exacte herkomst van<br />
de monsters wordt verwezen naar tabel 4.<br />
Gebruiksplanten<br />
In de monsters uit de woonstalhuizen zijn zeer veel resten van cultuurgewassen en andere<br />
gebruiksplanten gevonden. Het gaat om zaden (dan wel korrels) en dorsafval van haver<br />
(Avena), gerst (Hordeum vulgare), pluimgierst (Panicum miliaceum), emmertarwe<br />
(Triticum dicoccon), broodtarwe (Triticum aestivum), erwt (Pisum sativum), paardenboon<br />
(Vicia faba var. minor), raapzaad (Brassica rapa), huttentut (Camelina sativa), vlas<br />
(Linum usitatissimum), gewone braam (Rubus fruticosus) en mogelijk spelt (Triticum cf.<br />
spelta). Daarnaast zijn enige tientallen (verkoolde) graankorrels gevonden die zodanig<br />
beschadigd waren dat niet kon worden vastgesteld van welk graan ze afkomstig zijn. De<br />
kans is echter groot dat ze van emmertarwe of gerst zijn.<br />
Van de haverkorrels kon niet precies de soort worden vastgesteld omdat de hiervoor<br />
benodigde kafresten niet in de monsters zijn aangetroffen. Hierdoor kunnen de korrels en<br />
de kafnaald zowel van echte (gecultiveerde) haver (Avena sativa) als van het<br />
akkeronkruid oot (Avena fatua) afkomstig zijn. Oot was in de prehistorie een<br />
akkeronkruid. Zaden van deze plant worden in prehistorische context heel vaak in<br />
combinatie met emmertarwe en gerst gevonden. Het is mogelijk dat rijpe zaden van oot<br />
met een cultuurgewas meegeoogst worden, en zo op een nederzettingsterrein terecht<br />
komen. De kans dat dit gebeurt, is echter minder groot dan bij echte haver, omdat de<br />
meeste korrels van oot bij rijpheid van de plant vallen en niet zoals bij echte haver het<br />
geval is, aan de plant blijven zitten als het graan rijp is. 25 Alleen als oot in onrijpe<br />
toestand met een ander cultuurgewas meegeoogst wordt, zijn resten van dit onkruid in een<br />
nederzetting te verwachten. Uit eerder verricht archeobotanisch onderzoek is gebleken dat<br />
echte haver vanaf de IJzertijd in ons land voorkomt. Als de haverkorrels uit de<br />
woonstalhuizen van echte haver afkomstig zijn, dan speelde dit graan waarschijnlijk geen<br />
belangrijke rol in de economie van de nederzetting(en). Er zijn namelijk maar weinig<br />
korrels van gevonden. Al met al zijn de aanwijzingen voor locale verbouw van<br />
gecultiveerde haver niet groot.<br />
Van emmertarwe en gerst zijn veel meer resten gevonden. Beide granen werden in de<br />
IJzertijd veel verbouwd door de boeren in ons land; ook in de Vergulde Hand-West was<br />
dit blijkbaar het geval. Ook van vlas zijn relatief veel resten gevonden, vooral in het<br />
haardmonster in Vz09-G09. Vlas is een zeer oud cultuurgewas dat zowel voor de vezels<br />
(linnen) als voor de oliehoudende zaden (lijnzaad, lijnolie) verbouwd kan worden. Waar<br />
de IJzertijdbewoners van de Vergulde Hand-West het gewas voor hebben gebruikt, kan<br />
helaas niet met zekerheid worden achterhaald. Het is echter heel goed mogelijk dat zowel<br />
de vezels als de zaden werden gebruikt. Vlasvezels kunnen worden gebruikt voor de<br />
productie van textiel en touw. Uit de zaden kan olie geperst worden die in de voeding of<br />
voor verlichting gebruikt kan worden.<br />
Van broodtarwe zijn in een monster uit Vz09-G01 aarspilfragmenten gevonden.<br />
Broodtarwe is een graan dat al door de boeren van de Rössen-cultuur in ons land werd<br />
verbouwd (zo’n 6700 jaar geleden). Het is vergeleken met de andere graansoorten een<br />
veeleisend gewas dat voor een goede opbrengst beslist een voedselrijke bodem nodig<br />
heeft, die bovendien niet te nat mag zijn. Bij voorkeur wordt broodtarwe verbouwd op<br />
kalkrijke kleigrond. 26 De vondst van broodtarwe is bijzonder omdat tot op heden nog<br />
geen zekere IJzertijdvondsten van dit graan uit het Nederlandse kustgebied bekend waren.<br />
Van huttentut, ook wel dederzaad genoemd, zijn alleen in het haardmonster uit Vz09-<br />
G09 zaden gevonden. Vanaf de IJzertijd werd dit gewas zeer populair in de Nederlandse<br />
landbouw. Huttentut stelt niet veel eisen aan de bodem waarop het verbouwd wordt. Het<br />
25 Zohary & Hopf 1994, 74.<br />
26 Körber-Grohne 1987, 28.
BIAXiaal 435 26<br />
staat bekend als een relatief ‘snel’ gewas dat al 12-14 weken na het zaaien geoogst kan<br />
worden. 27<br />
Van erwt en paardenboon zijn maar enkele vondsten gedaan. Dit betekent echter niet<br />
dat deze peulvruchten slechts een marginale rol speelden in de economie van de<br />
nederzetting(en). Peulvruchten blijven in onverkoolde toestand heel slecht bewaard. In<br />
verkoolde staat is de conserveringskans beter, maar de kans dat peulvruchten verkolen is<br />
veel minder groot dan bij granen het geval is. Dit komt omdat granen een veel grotere<br />
kans hebben met vuur in aanraking te komen dan andere cultuurgewassen. Granen<br />
werden vroeger namelijk vaak geëest (licht geroosterd) om het dorsen te<br />
vergemakkelijken en/of de opslagcondities te verbeteren (de kiem wordt door het eesten<br />
gedood, waardoor het graan niet in de opslagruimte gaat kiemen). Bij peulvruchten is<br />
eesten niet nodig. Bovendien worden peulvruchten niet in ovens gebakken (zoals<br />
graanproducten), maar in water gekookt, hetgeen de kans op verkolen aanzienlijk<br />
verkleint.<br />
Erwten werden al door de eerste boeren in ons land verbouwd. Paardenboon, ook wel<br />
duivenboon of veldboon genoemd, is in de IJzertijd een nieuw gewas in de Nederlandse<br />
landbouw. Het is landbouwhistorisch bezien de voorloper van onze huidige tuinboon die<br />
veel grotere en plattere zaden heeft dan de ouderwetse paardenboon.<br />
In twee monsters zijn ook zaden van raapzaad gevonden. Hoewel de huidige<br />
Nederlandse naam doet vermoeden dat raapzaad vooral voor de productie van het<br />
oliehoudende zaad werd verbouwd, is het gewas vroeger ook voor andere doeleinden<br />
verbouwd. Voorbeelden hiervan zijn rapen en raapkruid. In het eerste geval ligt de nadruk<br />
op het verbouwen van de knollen. In het tweede geval is het blad (loof) het belangrijkste<br />
product. Rapen werden zeer waarschijnlijk ook wel door de bewoners van de Vergulde<br />
Hand-West verbouwd. In zijn boek ‘De re Rustica’ (over de landbouw) schrijft Columella<br />
dat de Galliërs rapen zowel voor menselijke consumptie als voor veevoer verbouwden.<br />
Het was een belangrijk voedsel tijdens de wintermaanden. 28 Ook het zaad werd<br />
waarschijnlijk wel gebruikt. Er zijn aanwijzingen dat raapzaad al in de IJzertijd voor de<br />
zaden werd verbouwd. 29 De zaden werden geoogst van voederrapen die in de winter op<br />
de akker of in de tuin waren blijven staan. In het volgende voorjaar schoten deze rapen<br />
dan in bloei, waarna het oliehoudende zaad geoogst kon worden. 30 Het zaad werd<br />
vervolgens geperst, waarna de olie voor verlichting of in de voedselbereiding gebruikt<br />
werd. Bij verbouw van raapzaad voor het blad krijgen de planten niet de kans om zaad te<br />
vormen. De op de vindplaats aangetroffen zaden duiden daarom op verbouw van<br />
raapzaad voor de rapen en/of het zaad.<br />
De zaden van kool (Brassica) die in het monster uit de haard van gebouw 09 zijn<br />
gevonden, konden niet nauwkeurig worden gedetermineerd. Hierdoor kunnen ze behalve<br />
van raapzaad ook van zwarte mosterd (Brassica nigra) afkomstig zijn. Zwarte mosterd is<br />
een plant die oorspronkelijk afkomstig is uit het oostelijke Middellandse-Zeegebied. De<br />
zaden bevatten een hoog gehalte aan mosterdolie, wat de reden is voor de verspreiding<br />
van de plant als cultuurgewas. Vooral in middeleeuwse en jongere contexten worden de<br />
zaden (of fragmenten) heel vaak in consumptieafval gevonden, hetgeen een betrouwbare<br />
aanwijzing is voor het gebruik van mosterd. Zwarte mosterd heeft zich echter ook als<br />
zogenaamde rivierbegeleider op een natuurlijke manier verspreid. Dat is de reden dat we<br />
bij vondsten van de zaden van deze plant in het rivierengebied meestal voorzichtig zijn.<br />
Omdat de resten bovendien niet nauwkeurig konden worden gedetermineerd, lijkt het<br />
beter niet al te veel conclusies aan de vondsten te verbinden.<br />
Van pluimgierst zijn in twee monsters resten gevonden. Pluimgierst is een graan dat al<br />
in de Bronstijd in ons land een belangrijk cultuurgewas was. Het is in tegenstelling tot de<br />
27 Körber-Grohne 1987, 390.<br />
28 Columella, De re Rustica II, 171.<br />
29 Brinkkemper 1993, 57.<br />
30 Van Haaster 1997, 71.
BIAXiaal 435 27<br />
andere aangetroffen granen een zogenaamde C 4 -plant. Dergelijke planten komen vooral<br />
voor in de warmere delen van de wereld. De benaming C 4 -plant betekent dat ze op een<br />
bijzondere manier kooldioxide vastleggen en daarbij minder water nodig hebben dan<br />
andere planten. Dit stofwisselingsproces werkt alleen goed bij temperaturen die overdag<br />
niet onder de 12 °C komen. Daarom werd gierst in ons land vooral op droge, zandige<br />
bodems verbouwd die snel opwarmen. Op vochtige (koude) grond doet pluimgierst het<br />
niet goed. Het lijkt daarom aannemelijk te veronderstellen dat de gierst op droge, zandige<br />
bodems in de omgeving werd verbouwd.<br />
In een aantal monsters werden aarvorkjes gevonden die sterk lijken op aarvorkjes van<br />
spelt. Aarvorkjes zijn onderdelen van de aar waarmee elke graankorrel aan de aarspil<br />
vastzit. Spelt is een tarwesoort die tegenwoordig niet meer in ons land wordt verbouwd,<br />
maar in de IJzertijd kwam het op de zandgronden in ons land wel hier en daar voor.<br />
Van emmertarwe, broodtarwe, gerst, vlas en (mogelijk) spelt is dorsafval gevonden.<br />
Op grond van de aan- of afwezigheid van dorsafval kunnen soms conclusies worden<br />
getrokken over lokale verbouw of import van cultuurgewassen. Uitgangspunt bij dit<br />
onderzoek is het gegeven dat dorsafval in principe achterblijft op de nederzetting waar het<br />
cultuurgewas geproduceerd (verbouwd) wordt, en dat het dus niet met het gedorste<br />
product verhandeld wordt. 31 De aard van het dorsafval moet hierbij echter wel in<br />
ogenschouw genomen worden. Van emmertarwe en (mogelijk) spelt zijn bovengenoemde<br />
aarvorkjes gevonden. Deze kafresten zitten na de eerste dorsing (op de<br />
productienederzetting) nog aan de graankorrels vast. In deze vorm wordt het graan ook<br />
verhandeld. 32 Aarvorkjes worden pas vlak voor consumptie tijdens een tweede dorsronde<br />
verwijderd (bijvoorbeeld d.m.v. stampen of eesten). Hoewel we op grond van de<br />
aangetroffen resten dus niet kunnen bewijzen dat de emmertarwe en misschien de spelt<br />
lokaal zijn verbouwd, is het gezien de rurale context waarin de resten zijn gevonden wel<br />
aannemelijk.<br />
Van gerst en broodtarwe zijn aarspilsegmenten gevonden. 33 Deze onderdelen van de<br />
aar worden tijdens de eerste dorsing (op de productienederzetting) van de korrels<br />
gescheiden. Grote hoeveelheden aarspilsegmenten, zoals van gerst in het monster uit<br />
Vz01-G01, duiden daarom op lokale productie van dit graan. Van broodtarwe zijn minder<br />
aarspilsegmenten gevonden dan van gerst, maar toch denken we dat dit graan ook lokaal<br />
verbouwd werd. Op grond van de macrobotanische analyses kan echter niet worden<br />
achterhaald waar het graan precies werd verbouwd. Gerst is wat bodemgesteldheid betreft<br />
niet zo veeleisend en kan ook op ontwaterde veengrond worden verbouwd. 34 Zoals<br />
hierboven al werd gesteld, is broodtarwe echter wel een veeleisend gewas. Het levert<br />
alleen een redelijke opbrengst op goed gedraineerde humus- en kalkrijke leem of<br />
kleibodems. Op veenbodems is tarwe niet succesvol. 35 Dit laatste betekent uiteraard niet<br />
dat tarwe vroeger nooit op veen verbouwd werd. Uit schriftelijke bronnen blijkt dat tarwe<br />
(en gerst) tijdens de Middeleeuwen in Waterland op opgehoogde slootkanten werd<br />
verbouwd. De slootkanten in dit veengebied werden opgehoogd met modder die uit de<br />
sloten werd opgebaggerd. Zo ontstonden langgerekte akkers die geschikt waren voor de<br />
verbouw van graan, waaronder tarwe. 36 Op deze wijze kan de tarwe (en andere<br />
cultuurgewassen) ook in de Vergulde Hand-West zijn verbouwd. Uiteraard kunnen de<br />
granen ook op iets verder weg gelegen oeverwallen zijn verbouwd en in de nederzetting<br />
zijn verwerkt.<br />
31 Zie o.a. Hillman 1984; Jones 1984.<br />
32 Hillman 1984, 8.<br />
33 Een aarspil bestaat anatomisch bezien uit meerdere segmenten, die vaak afzonderlijk worden<br />
gevonden. Soms worden meerdere segmenten aaneen gevonden. In die gevallen spreken we<br />
van aarspilfragmenten.<br />
34 Zie discussie in Brinkkemper 1993, 125.<br />
35 Renfrew 1973, 66.<br />
36 Janse 1980, 37. Zie ook Van de Ven 1993, 45 over toemaak.
BIAXiaal 435 28<br />
Van vlas zijn enkele duizenden kapselfragmenten gevonden. De kapsels zijn de delen van<br />
de vlasplant waarin zich de zaden (het lijnzaad) bevinden. Al in een vroeg stadium van de<br />
vezelproductie (vóór het roten) worden de kapsels verwijderd. Dit wordt gedaan door het<br />
vlas te repelen of te boten. Ook als het vlas verbouwd wordt voor de oliehoudende zaden,<br />
worden de kapsels van de planten verwijderd. De vondst van de kapselfragmenten<br />
betekent dus dat we te maken hebben met afval dat is vrijgekomen bij de verwerking van<br />
vlas. Het vlas werd in de IJzertijd zonder enige twijfel door de boeren in de Vergulde<br />
Hand-West verbouwd.<br />
Het verbouwen en verwerken van vlas voor de vezelproductie is een arbeidsintensief<br />
proces dat een bijzondere organisatie vereist. Om de waardevolle vezelbundels te<br />
scheiden van de rest van de stengel dient namelijk een aantal tijdrovende processen te<br />
worden doorlopen. Eén van de eerste stadia in de vezelproductie is het roten. Meestal<br />
gebeurt dit na het repelen of boten. Tijdens het roten komen de vezelbundels los te liggen<br />
van de rest van de stengel. Dit gebeurt in water onder invloed van bacteriën die de pectine<br />
waarmee de vezelbundels vastzitten aan de zogenaamde houtpijp afbreken. Een van de<br />
oudste manieren van roten is het veldroten, ook wel dauwroten genoemd. Hierbij werd<br />
het vlas op het veld te roten gelegd waarbij gebruik werd gemaakt van de dauw. Deze<br />
manier van roten was niet arbeidsintensief, maar legde wel beslag op een bepaald<br />
oppervlak aan grond. Als het vlas op de vlasakker zelf te roten werd gelegd, was deze pas<br />
laat beschikbaar voor een ander gewas, en als het vlas op een andere plaats te roten werd<br />
gelegd was dit veld tijdelijk niet beschikbaar als weidegrond. Toch werd veldroten veel<br />
toegepast omdat er weinig investeringen voor nodig waren en het rendement van het werk<br />
daarom hoog was.<br />
Op plaatsen waar veel stromend water beschikbaar was, werd ook rivierroten<br />
toegepast. Deze methode had belangrijke voordelen ten opzichte van dauwroten. Door het<br />
roten in stromend water werd een betere vezelkwaliteit verkregen dan met dauwroten het<br />
geval was. Bovendien legde deze vorm van roten geen beslag op grond. De nadelen van<br />
rivierroten waren echter dat het vlas bijeen moest worden gehouden, het mocht immers<br />
niet wegdrijven. Bij kleine hoeveelheden bond men de bundels vlas met touwen aan de<br />
oever vast. Ook werden stroomafwaarts wel versperringen in de rivier aangebracht om te<br />
voorkomen dat het vlas wegdreef. Dit was een in Nederland veel toegepaste praktijk. In<br />
jongere tijden werd het vlas in speciale rootbakken geroot die in de rivier werden<br />
geplaatst.<br />
Na het roten dienen de vezels los gemaakt te worden van de rest van de stengel (de<br />
houtpijp). Hiertoe worden de gerote stengels gedroogd, waarna het zogenaamde ‘braken’<br />
of ‘brakelen’ kan plaatsvinden. Het braken heeft als doel de houtpijp in kleine stukjes<br />
(ook wel ‘lemen’ of ‘scheven’ genoemd) te breken. Dit gebeurde vroeger door met een<br />
hard voorwerp op de stengels te slaan. Om de ‘scheven’ of ‘lemen’ die zich na het braken<br />
tussen de vezels bevinden te verwijderen, vindt vervolgens het ‘zwingelen’ plaats: de<br />
scheven of lemen worden uit de vezels geslagen of eruit ‘geschreept’. Nadat de vezels<br />
zijn gekamd en schoongemaakt, zijn ze klaar voor de productie van touw en textiel. 37<br />
Behalve de hierboven vermelde cultuurgewassen speelden ongetwijfeld een groot aantal<br />
wilde planten een rol in het dagelijkse leven van de bewoners. Zonder speciale<br />
vondstomstandigheden is het echter in de meeste gevallen onmogelijk te bepalen of een<br />
wilde plant daadwerkelijk door de bewoners werd gebruikt of niet. Een uitzondering<br />
vormen de zaden van zogenaamde wilde fruitsoorten. 38 In twee monsters uit gebouw 01<br />
werden zaden van de gewone braam gevonden. We nemen aan dat deze smakelijke<br />
vruchten in de natuurlijke omgeving van de nederzetting werden verzameld.<br />
37 Dewilde 1984.<br />
38 Bijvoorbeeld bramen, frambozen, vlierbessen, rozenbottels, sleepruimen, bosbessen en<br />
hazelnoten.
BIAXiaal 435 29<br />
Wilde planten: onkruiden<br />
Resten van wilde planten die in archeologische context worden gevonden, kunnen veel<br />
informatie opleveren over de milieuomstandigheden en menselijke activiteit op en rond<br />
een nederzettingsterrein, akkers en door de mens geëxploiteerde vegetaties zoals<br />
graslanden.<br />
Bij de interpretatie van onkruidvondsten op archeologische vindplaatsen maken we<br />
vaak onderscheid tussen verkoolde en onverkoolde zaden. Van verkoolde onkruidzaden<br />
wordt meestal verondersteld dat ze samen met graan in een nederzetting terecht zijn<br />
gekomen. 39 Omdat granen een grote kans hebben om met vuur in aanraking te komen<br />
tijdens processen die met dorsen (eesten) en voedselbereiding te maken hebben, kunnen<br />
de met het graan meegeoogste onkruiden eveneens verkoold raken. Van verkoolde<br />
onkruidzaden nemen we daarom aan dat ze representatief zijn voor de omstandigheden op<br />
de graanakkers. Van onverkoolde onkruidzaden is dat veel minder zeker; deze kunnen<br />
ook van het nederzettingsterrein of uit de (semi)natuurlijke omgeving van de nederzetting<br />
afkomstig zijn. Hieronder zal per vegetatiecategorie worden nagegaan wat de betekenis<br />
van de wilde-plantenvondsten is.<br />
Bij de categorie ‘Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen’ gaat het om eenjarige<br />
stikstofliefhebbers zoals zwarte en beklierde nachtschade (Solanum nigrum), paarse<br />
dovenetel (Lamium purpureum), melganzenvoet (Chenopodium album), perzikkruid<br />
(Persicaria maculosa), vogelmuur (Stellaria media), gekroesde melkdistel (Sonchus<br />
asper) en gewone melkdistel (Sonchus oleraceus). Vooral van de laatste drie soorten zijn<br />
zeer veel zaden gevonden. Alle genoemde soorten groeien bij voorkeur op stikstofrijke of<br />
zeer stikstofrijke plaatsen. Tegenwoordig komen ze daarom algemeen voor in moestuinen<br />
en hakvruchtakkers (tussen aardappels, rapen, bieten e.d.). We weten niet helemaal zeker<br />
of de meldezaden van uitstaande melde (Atriplex patula) of spiesmelde (Atriplex<br />
prostrata) afkomstig zijn. Uitstaande melde is onkruid van moestuinen, hakvruchtakkers<br />
en mesthopen. Spiesmelde is een echte kustplant, maar in het binnenland komen haar<br />
standplaatsen overeen met die van uitstaande melde.<br />
De vondst van veel zaden van de bovengenoemde soorten in archeologische<br />
grondsporen wordt vaak in verband gebracht met de vroegere aanwezigheid van tuinen op<br />
een nederzettingsterrein. Bij een tuin moeten we denken aan een stuk grond waar kruiden,<br />
groenten en andere arbeidsintensieve gewassen werden verbouwd. Vanwege het<br />
intensieve gebruik van deze stukken grond werden ze meestal flink bemest. Dit verklaart<br />
de aanwezigheid van eenjarige, stikstofminnende planten. Of de vondst van de vele zaden<br />
van de genoemde planten inderdaad betekent dat de IJzertijdbewoners van de Vergulde<br />
Hand-West moestuinen hadden, kan niet met zekerheid worden bewezen, maar we<br />
hebben het sterke vermoeden dat dit wel het geval was. De tuinen waren zeer<br />
waarschijnlijk omheind om ze tegen loslopende dieren te beschermen.<br />
Gewoon varkensgras (Polygonum aviculare) en grote weegbree (Plantago major) zijn<br />
echte tredplanten die op door mensen en dieren veel betreden plaatsen kunnen worden<br />
aangetroffen. De vondst van zaden van deze planten op een nederzettingsterrein wekt<br />
daarom geen verbazing. De soorten komen echter ook voor in intensief beweide (en<br />
betreden) graslanden. Door hun laag-bij-de-grondse vorm hebben varkensgras en grote<br />
weegbree zich goed aangepast aan intensieve begrazing.<br />
Onkruiden uit de categorie ‘Planten van voedselrijke ruigten’ staan onder andere op<br />
‘verloren hoekjes’. Het gaat hierbij om standplaatsen die door de mens met<br />
voedingsstoffen (lees: afval), zijn verrijkt maar die niet intensief worden gebruikt. In elk<br />
geval worden de standplaatsen niet vaak betreden of anderszins verstoord. Vaak staan de<br />
planten bij afvalhopen, opslagplaatsen (bijv. houtvoorraden, afval), in en langs<br />
erfafscheidingen of hekken en vlak langs wanden van gebouwen of andere constructies.<br />
Veel soorten kunnen forse afmetingen bereiken waardoor minder intensief gebruikte<br />
plekken op en rond een nederzettingsterrein een ‘ruig’ uiterlijk krijgen. Voorbeelden van<br />
39 Knörzer 1971, 100; Bakels 1978, 68; Pals 1984, 314; Gehasse 1995, 61.
BIAXiaal 435 30<br />
dergelijk ‘ruigtekruiden’ waarvan resten in de monsters zijn gevonden, zijn grote<br />
brandnetel (Urtica dioica), klit (Arctium) en beklierde duizendknoop (Persicaria<br />
lapathifolia). Vooral van grote brandnetel zijn zeer veel zaden gevonden. Grote<br />
brandnetels staan meestal op matig vochtige, enigszins beschaduwde plaatsen.<br />
Op het nederzettingsterrein was ook sprake van standplaatsen waar onkruiden uit de<br />
categorie ‘Pioniers van stikstofrijke, natte bodems’ groeiden. Het gaat onder andere om<br />
greppelrus (Juncus bufonius), waterpeper (Persicaria hydropiper), goudzuring (Rumex<br />
maritimus), blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus) en watermuur (Stellaria<br />
aquatica). Plaatsen waar deze planten bij voorkeur groeien zijn bijvoorbeeld periodiek<br />
droogvallende, modderige oevers, greppels of (natte) mesthopen. Ze kunnen echter ook<br />
op open, stukgetrapte (modderige) plekken in graslanden gestaan hebben.<br />
Hoewel de planten ook wel in zuiver natuurlijke milieus kunnen voorkomen<br />
(bijvoorbeeld langs rivieroevers) blijkt in de praktijk dat de standplaatsen meestal door<br />
mensen of vee zijn beïnvloed. Dit geldt vooral voor natte, van oorsprong voedselarme<br />
milieus. 40<br />
Graslandplanten<br />
Een groot aantal plantenresten in de geanalyseerde monsters is afkomstig van soorten die<br />
tegenwoordig bekend staan als graslandplanten. Dit betekent zonder enige twijfel dat<br />
grasland een belangrijk vegetatietype in de omgeving was. Grasland is een term die in de<br />
vegetatiekunde gebruikt wordt om een bepaalde vegetatiestructuur aan te duiden. Hoewel<br />
in graslanden echte grassen (Poaceae) kunnen voorkomen, is de aan- of afwezigheid van<br />
grassen geen criterium om een bepaald vegetatietype tot grasland te rekenen. In veel<br />
(natuurlijke) graslanden komen zelfs meer soorten andere kruiden voor dan grassen. Dit<br />
geldt niet voor onze huidige intensief begraasde weiden, maar wel voor ‘ouderwetse’,<br />
minder intensief gebruikte graslanden. Graslanden zijn volgens de moderne<br />
vegetatiekundige definitie korte, gesloten vegetaties zonder hoog opschietende kruiden of<br />
struiken. Aan deze definitie voldoen ook veel vegetaties waarin ‘Planten van<br />
storingsmilieus’ een belangrijk aandeel hebben. Meestal verschijnen deze planten in<br />
grasland als sprake is van begrazing en/of wisselende waterstand.<br />
Als we goed naar de soortensamenstelling kijken, dan kunnen we belangrijke dingen<br />
te weten komen over de aard van het grasland, dat in de economie van de nederzetting<br />
waarschijnlijk een belangrijke rol heeft gespeeld. Veel graslandplanten zijn kenmerkend<br />
voor zogenaamde storingsmilieus. Het gaat onder andere om zilverschoon (Potentilla<br />
anserina), gewone en/of slanke waterbies (Eleocharis palustris/uniglumis), zomprus<br />
(Juncus articulatus), water- en akkermunt (Mentha aquatica/arvensis), gewone<br />
waternavel (Hydrocotyle vulgaris), voszegge (Carex otrubae/vulpina) en pitrus (Juncus<br />
effusus). De verstoring waar deze planten zo van lijken te houden, is wisselende<br />
waterstand of regelmatige begrazing. Ze worden tegenwoordig veel aangetroffen in<br />
graslanden die ’s winters onder water staan en ’s zomers begraasd (en betreden!)<br />
worden. 41 Planten uit storingsmilieus worden in archeologische context heel vaak<br />
aangetroffen in dierlijke mest. Ze vormen een aanwijzing voor extensieve begrazing van<br />
vochtig grasland. Ook de bij de tredplanten ingedeelde grote weegbree (Plantago major),<br />
wordt vaak in dergelijke graslanden gevonden. Vanwege haar grote resistentie tegen<br />
betreding staat grote weegbree vaak op door vee druk bezochte plaatsen.<br />
De vele ‘normale’ graslandplanten wijzen op een grasland op vochtige, voedselrijke<br />
bodem waar geen sprake lijkt te zijn van directe mariene invloed. Wel moet gezegd<br />
worden dat een aantal van de hierboven genoemde storingsindicatoren kan worden<br />
aangetroffen onder licht brakke omstandigheden of in graslanden die in het verleden<br />
onder brakke invloed stonden. Ook de bij de kwelderplanten ingedeeld zilte rus (Juncus<br />
gerardi) kan onderdeel hebben uitgemaakt van een zoet grasland dat in het verleden<br />
40 Schaminée et al. 1998, 175.<br />
41 Schaminée et al. 1996, 34, 35.
BIAXiaal 435 31<br />
onder brakke invloed stond. De planten houden het vaak nog tientallen jaren onder de<br />
inmiddels verzoete milieuomstandigheden uit, vooral als ze niet teveel concurrentie van<br />
echte grassen hebben. Dat is het geval langs slootkanten van enigszins brakke wateren, op<br />
open plekken in graslanden en in aan rietland grenzende graslanden die door koeien<br />
worden begraasd. 42<br />
Op open, stukgetrapte, modderige plekken in het grasland kunnen de hierboven al<br />
genoemde greppelrus, goudzuring en blaartrekkende boterbloem gestaan hebben.<br />
Tot slot van deze paragraaf moet worden vermeld dat ook sommige oeverplanten in het<br />
hierboven beschreven grasland gestaan kunnen hebben. In natuurlijke situaties gaan<br />
oever- en graslandvegetaties namelijk geleidelijk in elkaar over.<br />
Water-, oever- en moerasplanten<br />
Ook deze categorie is in bijna alle monsters goed vertegenwoordigd. Resten van echte<br />
waterplanten zijn alleen in het haardmonster uit gebouw 09 gevonden. Het gaat om<br />
enkele onverkoolde (!) zaden van eendenkroos (Lemna) en zannichellia (Zannichellia<br />
palustris). Oever- en moerasplanten zijn in vrijwel alle monsters goed vertegenwoordigd.<br />
Het gaat in alle gevallen om soorten die kenmerkend zijn voor oevers langs voedselrijke,<br />
stilstaande tot zwakstromende (zoete) wateren of moerassen waar het water het hele jaar<br />
of minstens een deel daarvan boven het maaiveld staat. Veel soorten kunnen ook deel<br />
hebben uitgemaakt van nat grasland dat in de omgeving aanwezig was. Door exploitatie<br />
van dit grasland (als hooiland) kunnen de zaden op het nederzettingsterrein terecht zijn<br />
gekomen.<br />
Bomen en struikgewas<br />
Uit deze categorie zijn vooral resten (zaden en katjes) van els (Alnus) gevonden.<br />
Daarnaast is houtskool van es (Fraxinus excelsior) aangetroffen.<br />
De resten van els kunnen van een boom afkomstig zijn die in de directe omgeving van<br />
de gebouwen stond. Elzen staan meestal op plaatsen waar in de winter het grondwater<br />
boven het maaiveld staat. In de zomermaanden zakt het water tot onder het<br />
vegetatieoppervlak, zonder dat de bodem overigens echt uitdroogt.<br />
Essen staan ook op plaatsen die ’s winters behoorlijk nat kunnen zijn. Of de bomen in<br />
de omgeving van de huizen stonden is niet zeker. De houtskool kan immers afkomstig<br />
zijn van hout dat op grotere afstand van de nederzetting is verzameld om als brand- of<br />
bouwhout te dienen.<br />
Heide- en veenplanten<br />
Uit deze categorie zijn onder andere vondsten gedaan van struikhei (Calluna vulgaris),<br />
dophei (Erica tetralix), paddenrus (Juncus subnodulosus), tormentil (Potentilla erecta),<br />
pijpenstrootje (Molinia caerulea), wilde gagel (Myrica gale) en veenmos (Sphagnum).<br />
Waarschijnlijk zijn deze resten afkomstig van de oorspronkelijke vegetatie die zich op de<br />
monsterlocatie bevond voordat de woonstalhuizen er werden gebouwd. Tijdens het<br />
pollenonderzoek was al gebleken dat de huizen gebouwd werden op relatief hoge,<br />
voedselarme delen (struikheibulten) in een oud rietmoeras (zie figuur 9). 43<br />
42 Weeda et al. 1994, 20.<br />
43 Van Haaster & Eijskoot 2009.
BIAXiaal 435 32<br />
Figuur 9<br />
Zogenaamde struikheibult in volledig verlande sloot bij Volendam. Op de bult groeien<br />
struikhei (Calluna vulgaris) en stekelvarens (Dryopteris carthusiana) (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />
6.3.2 De spieker<br />
Uit een spieker (Vz09-G08) zijn twee monsters geanalyseerd.<br />
Gebruiksplanten<br />
Wat de gebruikplanten betreft, zijn in de monsters uit de spieker voornamelijk resten van<br />
emmertarwe, gerst en vlas gevonden. Bij de emmertarwe en broodtarwe gaat het om<br />
kafresten, van vlas zijn zowel kafresten als zaden gevonden. Van haver is één verkoolde<br />
korrel gevonden waarvan niet duidelijk is van welke soort deze afkomstig is. Ook is één<br />
zaadje van raapzaad en een aantal pitten van braam gevonden.<br />
Wilde planten<br />
Bij de wilde planten valt de goede vertegenwoordiging op van eenjarige<br />
stikstofliefhebbers (‘Planten van voedselrijke akkers en tuinen’). Uit het feit dat de zaden<br />
onverkoold zijn, leiden we af dat de planten niet tussen het graan, maar op en rond het<br />
nederzettingsterrein hebben gestaan (bijvoorbeeld in tuinen). Dit geldt ook voor de andere<br />
onkruidvondsten, die op een enkele uitzondering na onverkoold zijn.<br />
Goed vertegenwoordigd zijn resten van planten uit de categorieën ‘Planten van weinig<br />
betreden, voedselrijke ruigten’ (vooral grote brandnetel), ‘Pioniers van stikstofrijke, natte<br />
bodems’, ‘Oever- en moerasplanten’, ‘Graslandplanten’ (inclusief de planten van<br />
storingsmilieus) en ‘Heide- en veenplanten’.<br />
Wat de bomen betreft zijn zaden gevonden van els en berk (Betula); van es is<br />
houtskool gevonden.
BIAXiaal 435 33<br />
6.3.3 De schuur<br />
Uit een schuur (Vz09-G05) is één monster geanalyseerd.<br />
6.3.4 De paden<br />
Gebruiksplanten<br />
Ook in dit monster zijn voornamelijk resten van emmertarwe (kafresten en korrels), gerst<br />
en vlas (zaden en kapselfragmenten) gevonden. Daarnaast zijn enkele onverkoolde zaden<br />
gevonden van raapzaad (Brassica rapa). Het monster bevat relatief veel zaden en pitten<br />
van wilde fruitsoorten: sleedoorn (Prunus spinosa), gewone braam (Rubus fruticosus) en<br />
framboos (Rubus idaeus).<br />
Wilde planten<br />
De wilde planten leveren vrijwel hetzelfde spectrum als de monsters uit de spieker.<br />
Gebruiksplanten<br />
In de monsters die uit de paden (of daaronder) afkomstig zijn, zijn vrijwel geen resten van<br />
cultuurgewassen of andere gebruiksplanten gevonden. Alleen in een monster uit het<br />
loopvlak van pad 01 (Vz07-P01) is een zaad van vlas aangetroffen.<br />
Pitten van braam zijn wel redelijk goed vertegenwoordigd. Gezien de context waarin<br />
deze vondsten zijn gedaan, moeten we er rekening mee houden dat deze afkomstig zijn<br />
van struiken die naast de paden stonden en dat ze deel uitmaakten van de natuurlijke<br />
vegetatie waar de paden doorheen of langs liepen. De meeste bramenpitten zijn gevonden<br />
in het monster uit het overstromingsdek dat onder pad 03 (Vz07-P03) is aangetroffen.<br />
Deze pitten kunnen zijn aangespoeld, of afkomstig zijn van struiken die daar stonden<br />
voordat pad 03 werd aangelegd.<br />
Wilde planten<br />
Wat de wilde planten betreft moeten we onderscheid maken tussen de monsters die uit de<br />
loopniveaus van de paden afkomstig zijn (07.0605, 07.0608, 07.0613 en 09.1158) en de<br />
monsters van onder de paden (07.0603 en 07.0346).<br />
Het spectrum aan wilde planten uit de loopvlakken wijkt op een aantal punten af van<br />
de hierboven beschreven monsters uit de IJzertijd. Zo zijn onkruiden uit de categorie<br />
‘Planten van voedselrijke akkers en tuinen’ relatief slecht vertegenwoordigd. Dit geldt<br />
ook voor de categorie ‘Planten van weinig betreden voedselrijke ruigten’.<br />
Graslandplanten zijn ook minder goed vertegenwoordigd; van pitrus zijn nog de<br />
meeste resten aangetroffen. Van oever- en moerasplanten zijn daarentegen veel resten<br />
gevonden.<br />
Uit de categorie ‘Bomen en struikgewas’ valt het grote aantal resten van els op. Van deze<br />
boom zijn in bijna alle monsters veel zaden, katjes en knopschubben gevonden. We<br />
vermoeden dat deze resten afkomstig zijn van de takken, waarmee de paden zijn gemaakt.<br />
De samenstelling van vondstnummer 07.0603 dat van onder het loopniveau van pad<br />
01 afkomstig is, wijkt sterk af van de monsters uit de loopvlakken van de paden. Resten<br />
van els ontbreken bijvoorbeeld. Het monster wordt voornamelijk getypeerd door resten<br />
van russen en veenmos. Het vegetatiebeeld dat uit dit monster naar voren komt, lijkt op<br />
dat van een verstoord veenoppervlak waarop zich geen elzen bevonden.<br />
Ook de samenstelling van vondstnummer 07.0346, dat van onder het loopvlak van pad<br />
03 afkomstig is, wijkt af van de monsters uit de loopvlakken zelf. Het monster is<br />
afkomstig uit een kleipakket waarmee de andere paden werden afgedekt. Het<br />
vertegenwoordigt dus een jongere activiteitenfase. In dit monster zijn opvallend veel<br />
resten van els (o.a. duizenden zaden) en relatief veel resten van dierlijke waterorganismen<br />
gevonden. Het gaan om schietmotten (Trichoptera), vissenbloedzuigers (Piscicola<br />
geometra) en sponsen (Porifera). Het idee bestaat dat het kleipakket niet is afgezet tijdens<br />
een eenmalige overstroming, maar dat het een geleidelijk proces van jaarlijkse
BIAXiaal 435 34<br />
overstromingen was. We denken dan ook dat de plantenresten niet zijn aangespoeld maar<br />
afkomstig zijn van een lokale vegetatie. Dit betekent dat vóór de aanleg van pad 03 ter<br />
plaatse sprake was van een door elzen gedomineerde vegetatie.<br />
Al met al levert het macrorestenonderzoek aan de paden het volgende beeld op. Vóór de<br />
aanleg van pad 01 was sprake van een verstoord veenoppervlak. In de directe omgeving<br />
stonden geen elzen.<br />
Voor de paden Vz07-P01, Vz07-P02 en Vz09-P04 zijn takken en grover hout van els<br />
gebruikt dat elders is verzameld. 44 Uit de aanwezigheid van de knopschubben van els<br />
kunnen we afleiden dat de paden waarschijnlijk in het voorjaar zijn aangelegd. We<br />
denken niet dat met het verzamelen van de elzentakken ook de vele resten van oever- en<br />
moerasplanten mee zijn gekomen. Deze soorten zijn waarschijnlijk representatief voor de<br />
omstandigheden op en langs de paden. Met andere woorden: de takkenpaden liepen door<br />
een nat terrein dat weliswaar niet permanent onder water stond maar waar de waterstand<br />
waarschijnlijk wel seizoensmatig fluctueerde.<br />
De paden raakten waarschijnlijk tijdens een geleidelijk proces van seizoensmatige<br />
overstromingen overdekt met een kleipakket. Op dit pakket is tijdens een jongere<br />
activiteitenfase een knuppelpad (pad 03) aangelegd op een locatie waar vermoedelijk<br />
sprake was van een elzenbroekbos. Getuige de vele resten van waterorganismen in het<br />
monster uit dit pad was dit beslist een natte locatie.<br />
Omdat onkruiden uit de categorie voedselrijke akkers en tuinen in de monsters ontbreken,<br />
denken we dat in de directe omgeving van de takkenpaden geen sprake was van<br />
bodembewerking of vergelijkbare vormen van menselijke activiteit. Ook grasland was in<br />
de directe omgeving nauwelijks aanwezig. De conclusie zou daarom kunnen zijn dat zich<br />
in de directe omgeving van de locatie geen nederzettingsterrein of akker bevond, ware het<br />
niet dat in de directe omgeving (30-50 m) woonstalhuizen en bijgebouwen zijn<br />
aangetroffen!<br />
Over het takkenpad (pad 01) in vondstzone 07 vond mogelijk transport plaats van<br />
landbouwproducten. Zo kan de vondst van vlas in het loopvlak van dit pad verklaard<br />
worden.<br />
6.3.5 Grondbewerking<br />
Op een aantal plaatsen in de vondstzones 07 en 09 zijn sporen van grondbewerking<br />
aangetroffen. Uit deze sporen zijn monsters genomen om meer inzicht te krijgen in de<br />
toegepaste agrarische methoden en technieken.<br />
De monsters uit vondstzone 07<br />
Vondstnummer 07.0147 betreft alleen amorf veen (C-3) van de cultuurlaag uit de<br />
Midden- en Late IJzertijd, die mede door menselijke handelingen als grondbewerking is<br />
gevormd. Vondstnummer 07.0148 betreft amorf veen dat door grondbewerking vermengd<br />
is met klei dat tijdens de eerste overstromingsfase is afgezet. Het monster is verzameld uit<br />
spitsporen.<br />
In de monsters uit vondstzone 07 zijn geen resten van cultuurgewassen gevonden. Wel<br />
valt in beide monsters het grote aantal pitten van braam op. Andere opvallende vondsten<br />
in deze twee monsters zijn de vele zaden van straatgras (Poa annua), grote brandnetel<br />
(Urtica dioica) en vetmuur (Sagina). Ook zijn in beide monsters veel resten gevonden<br />
van soorten uit de categorieën ‘Graslandplanten’, ‘Planten van storingsmilieus’, ‘Pioniers<br />
van stikstofrijke, natte bodems’ en ‘Oever- en moerasplanten’. Als we goed naar de<br />
soortensamenstelling van de monsters kijken, kan verder het volgende worden<br />
geconcludeerd.<br />
44 Hänninen 2010.
BIAXiaal 435 35<br />
De matrix van het materiaal lijkt te bestaan uit (matig) voedselrijk laagveen. Dit geldt<br />
voor beide monsters. Uit de vele resten van brandnetels en planten uit de categorie<br />
‘Pioniers van stikstofrijke, natte bodems’ in vondstnummer 07.0147 leiden we af dat het<br />
veenoppervlak ook al voor de overstroming door de mens is beïnvloed. De verstoring van<br />
het natte/vochtige milieu heeft geleid tot het verschijnen van de bovenvermelde<br />
plantensoorten. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor intensieve grondbewerking. In<br />
dat geval hadden we meer eenjarige stikstofliefhebbers uit de categorie ‘Planten van<br />
voedselrijke akkers en tuinen’ verwacht. Het veenoppervlak is waarschijnlijk op een<br />
extensieve manier geëxploiteerd. Het is heel goed mogelijk dat het begraasd werd.<br />
Hierdoor kan de aanwezigheid van storingsplanten en de planten van stikstofrijke, natte<br />
standplaatsen worden verklaard. Ook de aanwezigheid van de brandnetels en enkele<br />
braamstruiken past goed in het beeld van een extensief begraasd (en daardoor ook<br />
geëutrofieerd) en hier en daar verruigd veenoppervlak.<br />
De samenstelling van vondstnummer 07.0148 komt in grote lijnen overeen met het<br />
hierboven beschreven monster, maar er zijn enkele opvallende verschillen. Ten eerste zijn<br />
de eenjarige stikstofliefhebbers uit de categorie ‘Planten van voedselrijke akkers en<br />
tuinen’ beter vertegenwoordigd. Hieruit leiden we af dat op de betreffende locatie na de<br />
afzetting van de klei sprake was van intensievere grondbewerking. We kunnen hierbij<br />
denken aan akker- of tuinbouw. Een ander opvallend verschil tussen beide monsters is het<br />
grote aandeel van veenmos in vondstnummer 07.0148. Veenmos was niet aanwezig in de<br />
oorspronkelijke veenbodem vóór de overstroming. We nemen niet aan dat het mos is<br />
aangevoerd met de overstroming en denken dat het misschien bewust door de<br />
IJzertijdbewoners met de klei is vermengd om deze beter bewerkbaar te maken. Als dit<br />
inderdaad het geval is, dan is het veenmos op een andere locatie in de omgeving<br />
verzameld.<br />
Het grote aantal zaden van vetmuur dat in beide monsters is aangetroffen, is<br />
waarschijnlijk afkomstig van sierlijke vetmuur, ook wel krielparnassia genoemd (Sagina<br />
nodosa). Dit plantje komt voor in niet te dichte, mosrijke moerasvegetaties. Uit het<br />
recente voorkomen van sierlijke vetmuur blijkt dat de plantjes alleen overleven als de<br />
vegetatie door spitten of maaien open wordt gehouden. 45<br />
De monsters uit vondstzone 09<br />
In vondstzone 09 is een cluster spitsporen en kuilen met veenmos vastgesteld. Uit een van<br />
deze kuilen is een monster 09.1584 verzameld. De grondsporen zijn afgedekt met een<br />
niveau dat op basis van veldwaarnemingen wordt geïnterpreteerd als een menglaag. Uit<br />
deze laag is vondstnummer 09.1553 afkomstig (zie figuur 10).<br />
Ook in deze monsters zijn geen resten van cultuurgewassen aangetroffen. De bramen<br />
die zo kenmerkend waren voor het oppervlak (vóór de overstroming) in vondstzone 07<br />
ontbreken ook. De samenstelling van beide monsters komt zeer veel overeen en wijkt in<br />
belangrijke mate af van de grondbewerkingssporen in vondstzone 07.<br />
Het monster uit de kuil (09.1584) lijkt niet de oorspronkelijke veenvormende vegetatie<br />
te representeren zoals dat bijvoorbeeld het geval is met vondstnummer 7.0147. In het<br />
monster zijn voornamelijk resten van graslandplanten, storingsindicatoren en een aantal<br />
soorten van natte, stikstofrijke bodems aangetroffen. Het lijkt erop dat deze soorten een<br />
begraasde vegetatie aan het veenoppervlak representeren. Ook is een grote hoeveelheid<br />
veenmos in het monster aangetroffen.<br />
De soortensamenstelling van het monster uit de menglaag (09.1553) lijkt niet<br />
wezenlijk te verschillen van het monster uit de kuil. Ook in dit monster is een grote<br />
hoeveelheid veenmos gevonden.<br />
Mogelijk representeren de spitsporen een lokale ontginningsfase van het terrein. Bij de<br />
latere bodembewerkingsactiviteiten is het niveau van de diepste spitsporen niet bereikt<br />
waardoor deze buiten het bereik van de menglaag zijn gebleven.<br />
45 Weeda et al. 1985, 195.
BIAXiaal 435 36<br />
Op grond van de botanische samenstelling alleen kunnen geen betrouwbare uitspraken<br />
worden gedaan over de aard van de grondbewerking en de reden van het<br />
veenmosgebruik. Ongetwijfeld was het doel hiervan de bodemeigenschappen te<br />
veranderen waardoor de vochthuishouding en/of de bewerkbaarheid van de bodem werd<br />
verbeterd.<br />
Figuur 10 Profiel door de ondergrond in vondstzone 09 waarin de herkomst van de<br />
vondstnummers 09.1584 en 09.1553 is weergegeven (© VLAK).<br />
6.4 LATE IJZERTIJD EN ROMEINSE TIJD<br />
De resultaten van het macrorestenonderzoek uit deze perioden staan vermeld in bijlage 7.<br />
Gebruiksplanten<br />
In de monsters uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd zijn maar weinig resten van<br />
cultuurgewassen gevonden. Het gaat slechts om één verkoolde korrel van emmertarwe<br />
(Triticum dicoccon), één aarspilsegment van gerst (Hordeum vulgare) en een drietal<br />
verkoolde graankorrels (Cerealia) die niet nauwkeurig gedetermineerd konden worden<br />
omdat ze daarvoor te slecht bewaard waren gebleven.<br />
In de monsters zijn wel relatief veel resten van wilde fruitsoorten aangetroffen. Dat zijn<br />
rode kornoelje (Cornus sanguinea), gewone braam (Rubus fruticosus) en gewone vlier<br />
(Sambucus nigra). Of het hier gaat om resten van wilde struiken of menselijk<br />
consumptieafval is niet zeker.<br />
De graanresten zijn uitsluitend gevonden in de monsters uit gebouw 02, erfgreppel 02<br />
en de leeflaag. In de greppels uit de verkavelingen zijn geen graanvondsten gedaan.<br />
Wilde planten<br />
In het monster uit de vloer van Vz01-G02 zijn niet veel vondsten van wilde planten<br />
gedaan. De resten zijn vermoedelijk afkomstig van planten die op of vlakbij het<br />
nederzettingsterrein hebben gestaan. De meeste zaden zijn afkomstig van grote brandnetel<br />
(Urtica dioica), blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus) en water- of<br />
akkermunt (Mentha aquatica/arvensis). Uit de botanische vondsten kan helaas niets
BIAXiaal 435 37<br />
worden afgeleid over de functie van het gebouw. Het is wel opvallend dat in het monster<br />
resten van watervlooien (Cladocera) zijn gevonden. Mogelijk zijn deze resten (ephippia)<br />
tijdens een overstroming in het gebouw terechtgekomen.<br />
In de monsters uit de erfgreppels zijn meer resten van wilde planten gevonden, vooral<br />
in erfgreppel 02. De meeste resten in deze greppel zijn afkomstig van oever- en<br />
moerasplanten en storingsindicatoren. Daarnaast zijn planten van stikstofrijke, modderige<br />
bodems zoals greppelrus (Juncus bufonius) en blaartrekkende boterbloem (figuur 11)<br />
goed vertegenwoordigd.<br />
Figuur 11 Blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus) in een drooggevallen sloot in een<br />
veengebied (Waterland) (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />
Het is goed mogelijk dat deze planten in of langs de greppel stonden. Resten van<br />
waterplanten zijn niet veel gevonden. Wel is het grote aantal resten van watervlooien in<br />
erfgreppel 02 opvallend. In het monster uit deze greppel zijn enige duizenden ephippia<br />
van watervlooien gevonden. Dit betekent dat de greppel af en toe watervoerend was.<br />
In de zeer nabije omgeving van erfgreppel 02 bevonden zich enkele elzen (Alnus). Dit<br />
kan worden afgeleid uit de vele honderden zaden, katjes en knopschubben van deze<br />
boomsoort die in het monster uit de greppel zijn gevonden. De vondst van enkele typische<br />
bos(rand)kruiden zoals groot heksenkruid (Circaea lutetiana) en ijle zegge (Carex<br />
remota) betekent dat waarschijnlijk sprake was van meerdere elzen waartussen en/of<br />
langs de boskruiden groeiden. De vondst van groot heksenkruid is bijzonder, want zaden<br />
van deze plant zijn slechts twee maal eerder in ons land gevonden (zie ook 3.1.5).<br />
In het monster (potinhoud) uit erfgreppel 01 zijn niet veel plantenvondsten gedaan. Het<br />
aantal aangetroffen soorten is een stuk kleiner dan in het monster uit erfgreppel 02.<br />
Opvallende vondsten zijn de grote hoeveelheid wortels en stengels van grassen (Poaceae)<br />
en het grote aantal houtskoolfragmenten. Bij de grassen gaat het waarschijnlijk om<br />
wortels en stengels die tijdens de groei als het ware in de pot gevangen zijn geraakt. We<br />
denken dat het grootste deel van de onverkoolde resten in de pot terecht is gekomen nadat<br />
deze in de greppel terecht kwam. Deze resten zouden dan min of meer representatief
BIAXiaal 435 38<br />
kunnen zijn voor de lokale milieuomstandigheden in de greppel. Een voorzichtige<br />
conclusie is dat de milieuomstandigheden in en vlak langs erfgreppel 01 dezelfde waren<br />
als in erfgreppel 02. Resten van elzen zijn echter niet in de pot uit erfgreppel 01<br />
gevonden. De houtskoolfragmenten in de pot kunnen iets met het vroegere gebruik ervan<br />
te maken hebben gehad.<br />
In het monster uit de leeflaag (01.0522) zijn vooral resten van planten uit<br />
storingsmilieus en oever- en moerasplanten gevonden. Daarnaast zijn grote brandnetel,<br />
blaartrekkende boterbloem en greppelrus goed vertegenwoordigd. Het monster lijkt een<br />
vegetatie te vertegenwoordigen van een verstoord veenoppervlak dat sterk verrijkt is met<br />
voedingstoffen (afval, mest). Een bijzondere vondst is een vruchtje van late stekelnoot<br />
(Xanthium strumarium). Van deze plant wordt verondersteld dat zij oorspronkelijk<br />
afkomstig is uit Midden- en Klein-Azie. Lang heeft het idee bestaan dat de plant door<br />
menselijke activiteit (als akkeronkruid tussen cultuurgewassen) in Midden- en West-<br />
Europa terecht is gekomen. In deze optiek zouden vondsten van late stekelnoot in<br />
Midden- en West-Europa dus wijzen op menselijke activiteit. Brinkkemper & Kuijper<br />
hebben echter aannemelijk gemaakt dat de plant op natuurlijke wijze via rivierwater in<br />
onze streken is terecht gekomen. Uit het huidige beeld dat over de<br />
verspreidingsgeschiedenis van late stekelnoot bestaat, blijkt dat de plant vanaf de<br />
Midden-IJzertijd in ons land voorkomt. 46 In dit opzicht is de vondst van late stekelnoot<br />
dus geen bijzonderheid. Het is mogelijk dat de vruchten via rivierwater in de Vergulde<br />
Hand-West terecht zijn gekomen. Mogelijk maakte de plant ook deel uit van de (semi)-<br />
natuurlijke vegetatie in de omgeving van de monsterlocatie. Het moet dan echter om<br />
plaatsen gaan zonder een dicht vegetatiedek. Late stekelnoot heeft een voorkeur voor<br />
open, zandige plekken (strandjes) aan rivieroevers. Als de vegetatie zich sluit, verdwijnen<br />
de planten. Behalve dat de vruchten zich dus goed verspreiden met rivierwater, is de plant<br />
ook gespecialiseerd in verspreiding door zoogdieren. Door de vele van weerhaken<br />
voorziene stekels op de vruchten (zie figuur 12) blijven deze makkelijk in de vacht van<br />
zoogdieren zitten. Het is daarom ook denkbaar dat de vruchten met vee op het<br />
nederzettingsterrein terecht zijn gekomen.<br />
Figuur 12 Recent vruchtje van late stekelnoot (Xanthium strumarium) (© Groningen Instituut voor<br />
Archeologie).<br />
In de monsters uit de primaire vullingen van de greppels uit de verkavelingen 01 en 02<br />
zijn relatief veel resten gevonden van eenjarige stikstofliefhebbers. Dat zijn uitstaande<br />
en/of spiesmelde (Atriplex patula/prostrata), gekroesde melkdistel (Sonchus asper),<br />
zwarte en beklierde nachtschade (Solanum nigrum), perzikkruid (Persicaria maculosa),<br />
46 Brinkkemper & Kuijper 1993; Brinkkemper & De Ridder 2000.
BIAXiaal 435 39<br />
kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia), gewone steenraket (Erysimum cheiranthoides)<br />
en vogelmuur (Stellaria media). Gezien het recente voorkomen van deze soorten zou de<br />
conclusie kunnen zijn dat in de nabijheid van de greppels tuinbouwproducten of<br />
hakvruchten (bieten, rapen e.d.) verbouwd werden. Resten van cultuurgewassen zijn<br />
echter niet in de greppels teruggevonden. Andere soorten waarvan relatief veel resten zijn<br />
teruggevonden zijn planten uit de categorieën ‘Planten van weinig betreden voedselrijke<br />
ruigten’, ‘Pioniers van stikstofrijke, natte bodems’ en ‘Oever- en moerasplanten’. Uit de<br />
goede vertegenwoordiging van waterplanten leiden we af dat zich in de greppels water<br />
bevond of dat de greppels in verbinding stonden met een of ander waterbekken van<br />
waaruit ze min of meer regelmatig gevoed werden. Waterplanten waarvan relatief veel<br />
resten zijn gevonden zijn lidsteng (Hippuris vulgaris), waterranonkels (Ranunculus<br />
subgen. Batrachium) en kranswieren (Chara). In greppel 02 zijn veel zaden gevonden<br />
van gesteelde zannichellia (Zannichellia palustris subsp. pedicellata). Alle soorten zijn<br />
kenmerkend voor relatief ondiep, stilstaand tot hooguit zwakstromend water.<br />
Wateren met lidsteng zijn rijk aan carbonaat en fosfaat, vaak zwakbrak en<br />
ammoniakhoudend. Dit geldt ook voor gesteelde zannichellia en een aantal soorten<br />
waterranonkels. Kranswieren komen meestal niet in fosfaatrijk water voor, maar wel in<br />
carbonaatrijk water. Sloten met een dergelijke soortensamenstelling kunnen tegenwoordig<br />
worden gevonden in poldergebieden en bevatten vaak zwakbrak water. Gezien de<br />
voorkeur van de meeste van de bovengenoemde waterplanten voor carbonaat en<br />
ammoniak, worden ze in het binnenland ook wel aangetroffen in druk door vee bezochte<br />
(en doordoor met meststoffen verrijkte) drinkpoelen. In zulke wateren zullen we echter<br />
niet gauw kranswieren vinden. Tot slot kan vermeld worden dat de genoemde soorten<br />
goed tegen het droogvallen van hun groeiplaats kunnen, zolang de modderbodem niet<br />
geheel uitdroogt. De enigszins brakke invloed blijkt ook uit de goede vertegenwoordig<br />
van zeeaster (Aster tripolium). Zeeaster is een plant die buitendijks op allerlei zilte<br />
terreinen staat. Binnendijks is de plant te vinden langs oevers van oude kreken en in<br />
milieus waar in het verleden sprake was van brakke invloed. 47<br />
6.5 VROEGE MIDDELEEUWEN<br />
Uit deze periode zijn drie monsters onderzocht die alle uit dezelfde cultuurlaag afkomstig<br />
zijn. Dit betreft een akker- of mengbodem op het veen. Het sediment is beschreven als<br />
een rommelig gemengd pakket met grijs zand, grijze klei, bruin veen en hout. De<br />
resultaten van het macrorestenonderzoek aan deze monsters staan vermeld in bijlage 8.<br />
Gebruiksplanten<br />
In de monsters is wat de cultuurgewassen betreft slechts één verkoold aarvorkje van<br />
emmertarwe (Triticum dicoccon) gevonden.<br />
Andere resten van gebruiksplanten zijn afkomstig van hazelnoot (Corylus avellana),<br />
sleedoorn (Prunus spinosa) en gewone vlier (Sambucus nigra) De resten van deze<br />
struiken zijn onverkoold en kunnen ook heel goed afkomstig zijn van bomen/struiken die<br />
deel uitmaakten van de natuurlijke vegetatie rond de monsterlocatie.<br />
Wilde planten<br />
Binnen de categorie wilde planten valt de relatief goede vertegenwoordiging op van<br />
eenjarige stikstofliefhebbers (‘Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen’). Ook van<br />
tredplanten zijn veel resten gevonden. Vooral van gewoon varkensgras (Polygonum<br />
aviculare) zijn vergeleken met de hierboven beschreven oudere monsters veel zaden<br />
gevonden. Dit heeft te maken met het feit dat varkensgras op zuivere veengrond niet of<br />
nauwelijks voorkomt. De plant heeft een sterke voorkeur voor sterk betreden, open<br />
plaatsen op minerale bodems (zand of klei) of zandige/kleiige veengrond.<br />
47 Weeda et al. 1991, 38-39.
BIAXiaal 435 40<br />
Andere categorieën planten waarvan veel resten zijn gevonden zijn ‘Planten van<br />
storingsmilieus’, ‘Pioniers van stikstofrijke, natte bodems’ en ’Water-, Oever- en<br />
moerasplanten’. Ook zijn ‘Planten van zilte standplaatsen’ en resten van els (Alnus) goed<br />
vertegenwoordigd, vooral in vondstnummer 01.0813. In dit monster zijn ook indicatoren<br />
voor natte en modderige omstandigheden beter vertegenwoordigd dan in de beide andere<br />
monsters.<br />
In alle monsters zijn veel resten van watervlooien (Cladocera) gevonden. In<br />
vondstnummer 01.0813 zijn bovendien zeer veel resten van mosselkreeftjes (Ostracoda)<br />
gevonden. Er bestaan zeer veel soorten mosselkreeftjes die zowel in zeewater als<br />
zoetwater voor kunnen komen.<br />
De botanische vondsten lijken er op te wijzen dat de cultuurlaag regelmatig werd<br />
overstroomd. Zo kunnen we zowel de aanwezigheid van de klei, het zand en de vele<br />
resten van waterplanten, dierlijke waterorganismen en oeverplanten verklaren. Een<br />
tweede en wellicht meer reële mogelijkheid is dat de cultuurlaag opgebrachte slootbagger<br />
bevat. Uit de soortensamenstelling kunnen we concluderen dat de sloten waaruit de<br />
bagger afkomstig was zwakbrak was. Het bemesten van akkers met slootbagger was een<br />
vroeger veel toegepaste praktijk die waarschijnlijk al in de Bronstijd werd toegepast. 48<br />
De vele resten van els kunnen uiteraard van bomen afkomstig zijn die in de omgeving<br />
van de monsterlocaties stonden, maar we denken dat ze afkomstig zijn uit het bosveen dat<br />
onder de cultuurlaag aanwezig is. Uiteraard kunnen de resten ook uit de slootbagger<br />
afkomstig zijn.<br />
7. Conclusies<br />
7.1 MIDDEN-BRONSTIJD B<br />
Uit de analyse van het monster uit de top van het oudere Hollandveenpakket (07.0104.1)<br />
is gebleken dat zich vlak vóór de overstroming een verstoorde veenvegetatie aan het<br />
oppervlak bevond. Omdat echte antropogene indicatoren in dit monster ontbreken, kon<br />
niet met zekerheid worden vastgesteld of de verstoring een natuurlijke of antropogene<br />
oorzaak had. De verstoring en de daarmee gepaard gaande eutrofiering van het<br />
oorspronkelijke veenoppervlak kan als een voorbode worden gezien van de naderende<br />
overstroming (KL-4, zie discussie in pollenhoofdstuk Tijdvak 6, BX-3438, BX-3439 en<br />
BX-3440). Het kan echter niet uitgesloten worden dat de verstoring het gevolg is van<br />
menselijke activiteit. Hierbij ligt extensieve begrazing het meest voor de hand.<br />
Na de overstroming lijkt de oorspronkelijke vegetatie zich te herstellen, maar het<br />
aandeel van storingsindicatoren en graslandplanten lijkt geringer te zijn dan in de tijd<br />
vóór de overstroming. Als er al sprake was van menselijke activiteit vóór de overstroming<br />
dan lijkt daar na de overstroming niet veel meer van over te zijn.<br />
7.2 VROEGE IJZERTIJD<br />
Ter plaatse van het gebouw en de heining was sprake van een vegetatie die vergeleken<br />
kan worden met een rietmoeras waarin zich open, modderige plekken bevonden. Door de<br />
menselijke aanwezigheid en de daarmee gepaard gaande eutrofiëring bevinden zich veel<br />
grote brandnetels op en rond de verblijfplaats. Ook de soorten uit de categorie ‘Pioniers<br />
van stikstofrijke, natte bodems’ moeten als respons op de menselijke activiteit in het<br />
moeras gezien worden.<br />
Over de aard van de ter plekke ontplooide activiteiten kan op grond van het botanisch<br />
onderzoek niet veel met zekerheid worden gezegd. Dat de bewoners gerst en vlas<br />
kenden/gebruikten, zegt niet veel over hun activiteiten in het rietmoeras in vondstzone 6.<br />
Ze kunnen deze cultuurgewassen ook vanaf een eventuele permanente nederzetting elders<br />
48 Bakels 1997, 442.
BIAXiaal 435 41<br />
hebben meegenomen. Op de verblijfplaats in het rietmoeras zijn geen aanwijzingen<br />
gevonden voor bodembewerking. Er lijkt althans geen sprake te zijn geweest van akkerof<br />
tuinbouw. Mogelijk gaat het daarom om seizoensmatige bewoning.<br />
Op de kano zijn veel resten gevonden van water- en oeverplanten. De plantensoorten<br />
wijzen op een waterbekken met open, zoet water dat hooguit zwakstromend was.<br />
7.3 MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD<br />
In de Midden- en Late IJzertijd was sprake van een gevarieerde agrarische economie<br />
waarin gerst, pluimgierst, emmertarwe, broodtarwe, vlas, raapzaad, paardenboon, erwt en<br />
mogelijk huttentut, spelt en haver een rol speelden. Van vlas, broodtarwe en gerst kon<br />
worden bewezen dat de bewoners deze producten zelf verbouwden. Een betrouwbaar<br />
bewijs (in de vorm van dorsafval of specifieke onkruiden) dat de andere<br />
akkerbouwproducten lokaal werden verbouwd ontbreekt, maar toch vermoeden we dat<br />
deze producten ook lokaal werden geproduceerd.<br />
Op grond van de onkruidvondsten kan worden vermoed dat ook sprake was van tuinen.<br />
In deze waarschijnlijk omheinde stukken grond werden arbeidsintensieve producten als<br />
groenten, kruiden en misschien ook wel genees- en symboolplanten verbouwd. Van deze<br />
tuinbouwproducten hebben we overigens geen resten teruggevonden.<br />
Uit de goede vertegenwoordiging van graslandplanten kan geconcludeerd worden dat<br />
mogelijk ook sprake was van veehouderij. De nederzetting lijkt hiermee een brede, en dus<br />
stevige economische basis te hebben gehad. Met andere woorden: er was beslist sprake<br />
van een permanente nederzetting.<br />
De meeste resten van gebruiksplanten zijn in de woonstalhuizen gevonden. Dit<br />
betekent dat deze gewassen in de woonstalhuizen gebruikt, verwerkt en/of opgeslagen<br />
werden.<br />
Over de materialen die in de vloeren van de huizen werden verwerkt, kan niet veel met<br />
zekerheid worden gezegd. Uit het pollenonderzoek was al gebleken dat de huizen op hoge<br />
delen in een oud, enigszins verzuurd rietmoeras werden gebouwd. In de meeste uit de<br />
huizen afkomstige monsters zijn veel resten van veenmos gevonden. Misschien is<br />
veenmos gebruikt als vloerbedekking in sommige delen van de huizen of had het een<br />
andere functie. Ook de vele graslandplanten (inclusief de storingsindicatoren en veel<br />
moerasplanten) kunnen een functie hebben gehad in de huizen, bijvoorbeeld als<br />
vloerbekleding of als isolatiemateriaal. Het kunnen echter ook resten zijn van<br />
dierenvoeding.<br />
In de monsters uit de spieker (Vz09-G08) en de schuur (Vz09-G05) zijn wat de<br />
cultuurgewassen betreft alleen resten van raapzaad, vlas, gerst, broodtarwe en<br />
emmertarwe gevonden. Het ligt voor de hand te concluderen dat deze producten in de<br />
betreffende constructies lagen opgeslagen of in de directe omgeving daarvan verwerkt<br />
werden. De vlas en gerst werden met zekerheid lokaal geproduceerd; van emmertarwe,<br />
broodtarwe en raapzaad kan dit slechts worden vermoed. Van de pluimgierst, waarvan<br />
alleen resten in de woonstalhuizen (Vz09-G01 en Vz09-G09) zijn teruggevonden, denken<br />
we dat het op droge, zandige bodems in de omgeving werd verbouwd. Op natte, venige<br />
grond doet pluimgierst het niet goed.<br />
Het is op basis van het botanisch onderzoek moeilijk te bewijzen dat de schuur en de<br />
spieker tot de zelfde nederzetting horen. De samenstelling van de monsters uit beide<br />
soorten structuren komt echter goed overeen. Het spectrum aan cultuurgewassen komt<br />
bovendien overeen met dat van de woonstalhuizen. 49<br />
De schuur lag mogelijk niet op een nederzettingserf. Uit de naar verhouding goede<br />
vertegenwoordiging van klit en grote brandnetel (beide echte ruigtekruiden) leiden we af<br />
dat de schuur mogelijk op een minder intensief door mensen bezocht deel van de<br />
49 Het is echter een zeer algemeen voedingsmiddelenspectrum.
BIAXiaal 435 42<br />
nederzetting. Hierdoor had de locatie van de schuur een enigszins ruig, verwilderd<br />
karakter.<br />
Over de functie van de schuur kunnen we niet veel met zekerheid zeggen. In of vlakbij<br />
de schuur werden emmertarwe, vlas en raapzaad opgeslagen of verwerkt. Dit sluit echter<br />
niet uit dat de schuur (ook) voor andere doeleinden werd gebruikt.<br />
Figuur 13 Voedselrijke ruigte naast een door vee drukbezochte schuur (© BIAX <strong>Consult</strong>).<br />
Over de takkenpaden kan het volgende worden geconcludeerd.<br />
Vóór de aanleg van pad 01 was ter sprake van een verstoord, boomloos veenoppervlak.<br />
Om de begaanbaarheid van het terrein te verbeteren zijn de paden 01, 02 en 04<br />
aangelegd. Hiervoor zijn takken en grover hout van els gebruikt dat elders is verzameld.<br />
Uit de aanwezigheid van de knopschubben van els, kunnen we afleiden dat de paden<br />
waarschijnlijk in het voorjaar zijn aangelegd. De takkenpaden liepen door een nat terrein<br />
dat weliswaar niet permanent onder water stond maar waar de waterstand waarschijnlijk<br />
wel seizoensmatig fluctueerde. De paden raakten waarschijnlijk tijdens een geleidelijk<br />
proces van seizoensmatige overstromingen overdekt met een kleipakket. Op dit pakket is<br />
tijdens een jongere activiteitenfase een knuppelpad (pad 03) aangelegd op een locatie<br />
waar vermoedelijk sprake was van een elzenbroekbos. Getuige de vele resten van<br />
waterorganismen in het monster uit dit pad was dit beslist een natte locatie.<br />
Omdat onkruiden uit de categorie voedselrijke akkers en tuinen in de monsters<br />
ontbreken, denken we dat in de directe omgeving van de takkenpaden geen sprake was<br />
van bodembewerking of vergelijkbare vormen van menselijke activiteit. Ook grasland<br />
was in de directe omgeving nauwelijks aanwezig. Het gaat daarom vermoedelijk om een<br />
locatie die zich niet in de directe omgeving van een nederzettingsterrein of akker bevond.<br />
Over het takkenpad (pad 01) in vondstzone 07 vond mogelijk transport plaats van<br />
landbouwproducten. Zo kan de vondst van vlas in het loopvlak van dit pad verklaard<br />
worden.
BIAXiaal 435 43<br />
Er zijn in botanisch opzicht geen significante verschillen tussen de takkenpaden 01 en 02.<br />
Ook zijn er geen verschillen tussen monsters die van binnen en buiten de heining komen.<br />
De overstromingen die ter hoogte van vondstzone 07 plaatsvonden (die hier mogelijk<br />
iets eerder dan elders in het plangebied gedateerd kunnen worden, en daarom al eerder<br />
zijn dan circa 250 v.Chr.) vonden vanuit zoet water plaats. Vóór de overstroming was in<br />
vondstzone 07 al sprake van menselijke activiteit, dit blijkt ook uit de woonstalboerderij<br />
die er ter plaatse is aangetroffen. Waarschijnlijk gaat het om extensieve veehouderij. Er<br />
zijn geen aanwijzingen gevonden voor akkerbouw, maar het ontbreken van<br />
cultuurgewassen in de drie monsters uit de vloer van de boerderij kan ook een andere<br />
oorzaak hebben. Zo bevatten de monsters sowieso weinig soorten. Ook bestaat het<br />
vermoeden dat de boerderij nauwelijks in gebruik is geweest omdat vondstmateriaal en<br />
afvallagen in de boerderij en op het erf ontbreken.<br />
Na de overstroming was sprake van intensieve grondbewerking. Hierop wijzen<br />
natuurlijk in de eerste plaats de grondsporen, maar ook de botanische resultaten wijzen<br />
hierop. We kunnen hierbij denken aan akker- of tuinbouw. Het lijkt er op dat de bodem is<br />
verbeterd met veenmos. Zowel in vondstzone 07 als in vondstzone 09 lijkt plaatselijk of<br />
elders ‘geoogst’ veenmos te zijn gebruikt om de bodemeigenschappen te verbeteren, maar<br />
uit het botanisch onderzoek is niet duidelijk geworden waarom het veenmos precies is<br />
toegepast. Ook is niet duidelijk geworden welke gewassen na de overstroming ter plaatse<br />
werden verbouwd.<br />
7.4 LATE IJZERTIJD/ROMEINSE TIJD<br />
Over de oorspronkelijke inhoud van de pot (vondstnummer 01.0087) in erfgreppel 01 kan<br />
niet veel met zekerheid worden gezegd. Er zijn geen plantenresten in de pot gevonden die<br />
op een bepaald gebruik wijzen. De meeste plantensoorten waarvan resten in de pot zijn<br />
gevonden, zijn afkomstig van algemeen voorkomende wilde planten. Ook het ene<br />
aarspilsegment van gerst moet gezien worden als een soort achtergrondruis.<br />
Opvallende vondsten zijn de grote hoeveelheid wortels en stengels van grassen en het<br />
grote aantal houtskoolfragmenten. Bij de grassen gaat het waarschijnlijk om wortels en<br />
stengels die tijdens de groei als het ware in de pot gevangen zijn geraakt.<br />
Over de relatie van de inhoud van de pot met de bedrijfsvoering, de voedseleconomie<br />
en het landschap zijn we niets te weten gekomen, behalve dan dat de resten in de pot<br />
waarschijnlijk min of meer representatief zijn voor de lokale vegetatie in en rond de<br />
erfgreppel.<br />
Erfgreppel 02 was waarschijnlijk (meestal?) watervoerend. De aanwijzingen hiervoor<br />
bij erfgreppel 01 zijn een stuk kleiner, omdat in deze greppel (potinhoud) veel minder<br />
plantenresten zijn gevonden. Waarschijnlijk waren echter beide greppels bedoeld om de<br />
afwatering van het terrein te verbeteren.<br />
Het onderzoek aan de erfgreppels heeft niet veel informatie opgeleverd over de<br />
voedseleconomie van de nederzetting. Wel is komen vast te staan dat de gebruikers van<br />
het terrein het gebruik van gerst kenden.<br />
Het enige dat over de bedrijfsvoering kan worden gezegd is dat de omstandigheden<br />
waaronder het van greppels voorziene terrein geëxploiteerd werd, zo nat waren dat<br />
afwatering van het terrein bittere noodzaak was.<br />
Erfgreppel 02 bevond zich vlakbij een groep elzen. Dit kan de rand van een<br />
elzenbroekbos geweest zijn.<br />
Het monster uit de vloer van (Vz01-G02) heeft niet veel informatie opgeleverd over de<br />
samenstelling van de vloer, het gebruik van het gebouw of de bedrijfsvoering. De meeste<br />
plantenresten uit de vloer zijn afkomstig van soorten die op of vlakbij het<br />
nederzettingsterrein hebben gestaan. De vondst van enkele verkoolde korrels van<br />
emmertarwe en (vermoedelijk) haver geeft aan dat deze cultuurgewassen een rol in de<br />
economie van de nederzetting speelden (naast de in de pot aangetroffen gerst). De lokale<br />
milieuomstandigheden kunnen worden getypeerd als nat en modderig.
BIAXiaal 435 44<br />
De analyse van vondstnummer 01.0522 (leeflaag) heeft niet veel informatie opgeleverd<br />
over de menselijke activiteit en het boerenbedrijf. De plantenresten die in het monster zijn<br />
aangetroffen, vertegenwoordigen een verstoord (nat) veenoppervlak dat door de<br />
menselijke en dierlijke activiteit sterk verrijkt is met voedingsstoffen (afval, mest).<br />
Het is niet mogelijk het monster op grond van de botanische inhoud te plaatsen in één<br />
van de activiteitenfasen in de Romeinse tijd van de Vergulde Hand-West.<br />
Er zijn in de monsters uit vondstzone 1 geen betrouwbare aanwijzingen gevonden voor<br />
akker- of tuinbouw. We denken dat het terrein op extensieve wijze als graasgrond<br />
geëxploiteerd werd.<br />
Uit het botanisch onderzoek is gebleken dat het greppelsysteem in de verkavelingen 01<br />
en 02 regelmatig (meestal?) watervoerend was. Uit de soortensamenstelling is naar voren<br />
gekomen dat de waterstand waarschijnlijk fluctueerde en dat het water zwakbrak was.<br />
Uit de goede vertegenwoordiging van eenjarige stikstofliefhebbers concluderen we dat<br />
in de nabijheid van de greppels sprake kan zijn geweest van akker- of tuinbouw. Resten<br />
van de cultuurgewassen zelf zijn echter in de greppels niet aangetroffen.<br />
Uit de macrobotanische monsters zelf kan alleen lokale landschapsinformatie worden<br />
afgeleid. Toch kan op basis van de plantenresten in relatie tot de context waarin deze<br />
gevonden zijn ook wel iets over het landschap in de wijdere omgeving worden gezegd.<br />
Waarschijnlijk stond het greppelsysteem in verbinding met een krekenstelsel van<br />
waaruit gedurende perioden van hoge waterstand (in de kreken) de greppels gevuld<br />
werden. Uiteraard waren de greppels bedoeld om de afwatering te verbeteren, maar<br />
onbedoeld functioneerde het systeem dus ook andersom en werd tijdens perioden van<br />
hoge waterstand in de kreken het water opgestuwd tot in de greppels.<br />
7.5 VROEGE MIDDELEEUWEN<br />
In de monsters uit de cultuurlaag zijn relatief veel resten van planten gevonden die vaak<br />
in verband worden gebracht met intensieve bodembewerking. De correlatie tussen het<br />
voorkomen van de betreffende soorten en andere aanwijzingen voor menselijke<br />
aanwezigheid in archeologische context is zo groot dat we er ook in de Vergulde Hand<br />
West van uit kunnen gaan dat de laag waaruit de monsters afkomstig zijn een door<br />
mensen gevormde cultuurlaag betreft.<br />
Op grond van de botanische vondsten zou geconcludeerd kunnen worden dat de<br />
cultuurlaag regelmatig werd overstroomd. We denken echter dat slootbagger werd<br />
gebruikt om de vruchtbaarheid van de akker op peil te houden. De bagger werd uit sloten<br />
gehaald die zwakbrak water bevatten.<br />
De botanische analyses hebben helaas niet voldoende informatie opgeleverd om<br />
uitspraken te doen over de agrarische bedrijfsvoering. Het ene (onverkoolde) kafrestje<br />
van emmertarwe kan afkomstig zijn van een lokaal verbouwd gewas. Resten van andere<br />
cultuurgewassen zijn echter niet gevonden. Wel kan uit de plantenvondsten worden<br />
afgeleid dat de cultuurlagen waarschijnlijk in gebruik waren als akkergrond.
BIAXiaal 435 45<br />
8. Literatuur<br />
Arts, N., & H. Luijten 1994: Het bodemarchief van een langgevelboerderij te Riel,<br />
gemeente Eindhoven, Brabants Heem 46, 87-99.<br />
Asch, H.B., 1941: Lucius Junius Moderatus Columella, On Agriculture, London (tekst<br />
ook op internet raadpleegbaar op<br />
http://penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Roman/Texts/Columella/home.html).<br />
Bakels, C.C., 1978: Four Linearbandkeramik Settlements and their Environments: a<br />
Palaeoecological Study of Sittard, Elsloo and Hienheim, Analecta Praehistorica<br />
Leidensia 11.<br />
Bakels, C.C., 1997: The Beginnings of Manuring in Western Europe, Antiquity 71, 442-<br />
446.<br />
Bakels, C.C., L.M. van Beurden & T.J.J. Vernimmen 2001: Archeobotanie, in: L.P.<br />
Louwe Kooijmans (red.), Archeologie in de Betuweroute. Hardinxveld-Giessendam<br />
De Bruin. Een kampplaats uit het Laat-Mesolithicum en het begin van de Swifterbantcultuur<br />
(5500-4450 v.Chr.), Rapportage Archeologische Monumentenzorg 88,<br />
Amersfoort, 369-433.<br />
Beurden, L. van, L. Kubiak & M. van Waijjen 2003: Vlasroten op een twaalfde-eeuwse<br />
nederzetting te Utrecht Leidsche Rijn. Een botanisch onderzoek, Zaandam (BIAXiaal<br />
181).<br />
Brinkkemper, O., 1993: Wetland Farming in the Area to the South of the Meuse Estuary<br />
During the Iron Age and the Roman Period, thesis, Leiden.<br />
Brinkkemper, O., & W.J. Kuijper 1993: Zum Vorkommen der Spitzklette (Xanthium<br />
strumarium L.) in Europa, in: A.J. Kalis & J. Meurers-Balke (Hrsg.), 7000 Jahre<br />
bäuerliche Landschaft: Entstehung, Erforschung, Erhaltung, Köln, 81-88.<br />
Brinkkemper, O., & T. de Ridder 2000: Het archeobotanisch onderzoek naar het milieu<br />
rond dammen en duikers uit de periode van 175 voor tot 175 na Christus, VLAKverslag<br />
3.3, Vlaardingen (ArBoRa 4).<br />
Broeke, P.W., van den, 1993: A Crowded Peat Area: Observations in Vlaardingen-West<br />
and the Iron Age Habitation in Southern Midden-Delfland, Analecta Praehistoria<br />
Leidensia 26, 59-82.<br />
Columella, L.J.M., ca. 50 AD: De re Rustica, zie Asch 1941.<br />
Dewilde, B., 1984: Twintig eeuwen vlas in Vlaanderen, Tielt.<br />
Eijskoot, Y., & T. de Ridder (red.) 2005: Programma van Eisen DAO 'Vergulde Hand<br />
West', VLAK-verslag 30.1, Vlaardingen.<br />
Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007a: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />
macromonsters Midden-Bronstijd (vondstzone 07), Vlaardingen (memorandum<br />
0268.1).<br />
Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007b: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />
macromonsters Vroege IJzertijd (vondstzones 6 en 10), Vlaardingen (memorandum<br />
0253.1).<br />
Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007c: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />
macromonsters Midden- en Late IJzertijd (vondstzones 1, 7 en 9), Vlaardingen<br />
(memorandum 0257.1).
BIAXiaal 435 46<br />
Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007d: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />
macromonsters Late IJzertijd en Romeinse Tijd (vondstzones 1, 7 en 8),<br />
Vlaardingen (memorandum 0255.2).<br />
Eijskoot, Y., T. de Ridder & O. Brinkkemper 2007e: Contextbeschrijvingen te analyseren<br />
macromonsters Vroege Middeleeuwen (vondstzones 1 en 2), Vlaardingen<br />
(memorandum 0254.2).<br />
Fokma, A.,1997: Zadenanalyse Someren, Amsterdam (Scriptie UvA).<br />
Gehasse, E.F., 1995: Ecologisch-archeologisch onderzoek van het Neolithicum en de<br />
Vroege Bronstijd in de Noordoostpolder met nadruk op vindplaats P14, thesis,<br />
Amsterdam.<br />
Gouw, M., & L.I. Kooistra 2006: Geologie, bodem en vegetatie, in: P. Kranendonk, P.<br />
van der Kroft, J.J. Lanzing & B. Meijlink (red.), Witte vlekken ingekleurd.<br />
Archeologie in het tracé van de HSL-Zuid, Amersfoort (Rapportage Archeologische<br />
Monumentenzorg 113).<br />
Haaster, H. van, 1997: De introductie van cultuurgewassen in de Nederlanden tijdens de<br />
Middeleeuwen, in: A.C. Zeven (red.), De introductie van onze cultuurplanten en hun<br />
begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD, Wageningen, 53-104.<br />
Haaster, H. van, & Y. Eijskoot 2009: Palynologisch onderzoek op de locatie Vlaardingen<br />
Vergulde Hand-West (Neolithicum-Middeleeuwen), Zaandam (BIAXiaal 426).<br />
Hänninen, K., 2004: Onderzoek aan zadenmonsters van nederzettingen uit de IJzertijd,<br />
Romeinse Tijd en Middeleeuwen te Nederweert-Rosveld, Zaandam (BIAXiaal 188).<br />
Hänninen, K., 2010: Vlaardingen - De Vergulde Hand West. Resultaten van onderzoek<br />
aan hout uit de Midden-Bronstijd tot de Middeleeuwen, Zaandam (BIAXiaal 446).<br />
Hillman, G., 1984: Interpretation of Archaeological Plant Remains: the Application of<br />
Ethnographic Models from Turkey, in: W. van Zeist & W.A. Casparie (eds.), Plants<br />
and Ancient Man, Rotterdam, 1-41.<br />
Janse, K.P.J., 1980: De zes Waterlandse dorpen. Een onderzoek naar de middelen van<br />
bestaan op het platteland van Waterland tot in het begin van de 19 e eeuw, Amsterdam.<br />
Jones, G.E.M., 1984: Interpretation of Archaeological Plant Remains: Ethnographic<br />
Models from Greece, in: W. van Zeist & W.A. Casparie (eds.), Plants and Ancient<br />
Man, Rotterdam, 43-61.<br />
Knörzer, K.-H., 1971: Urgeschichtliche Unkräuter im Rheinland. Ein Beitrag zur<br />
Entstehungsgeschichte der Segetalgesellschaften, Vegetatio 23, 89-111.<br />
Körber-Grohne, U., 1987: Nutzpflanzen in Deutschland. Kulturgeschichte und Biologie,<br />
Stuttgart.<br />
Körber-Grohne, U., 1991: Bestimmungsschlüssel für subfossile Gramineen-Früchte,<br />
Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 18.<br />
Kubiak-Martens, L., 2006: Botanical Remains and Plant Food Subsistence, in: L.P.<br />
Louwe Kooijmans & P.F.B Jongste (eds), Schipluiden, a Neolithic Settlement on the<br />
Dutch North Sea Coast c. 3500 cal BC, Analecta Praehistorica Leidensia 37/38,<br />
Leiden, 317-336.<br />
Londen, H. van, 1995: Archeologisch onderzoek naar cultuurlandschappen. Midden-<br />
Delfland in de Romeinse tijd, Historisch Jaarboek Westland, 79-96.<br />
Meer, W. van der, 2004: Het voedingspatroon van een 19 e -eeuws Amsterdams gezin aan<br />
het Haarlemmerplein. Een onderzoek naar beer, Amsterdam (Scriptie UvA).
BIAXiaal 435 47<br />
Meijden, R. van der, 2005: Heukels’ Flora van Nederland, Groningen etc.<br />
Pals, J.P., 1984: Plant Remains from Aartswoud, a Neolithic Settlement in the Coastal<br />
Area, in: W. van Zeist & W. Casparie (eds.), Plants and Ancient Man, Rotterdam,<br />
313-321.<br />
Renfrew, J., 1973: Palaeoethnobotany, London.<br />
Ridder, T. de, O. Brinkkemper & Y. Eijskoot 2005: Programma van Eisen (PvE)<br />
natuurwetenschappelijk onderzoek Vergulde Hand West 07.077, Vlaardingen.<br />
Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1996: De vegetatie van Nederland,<br />
III: plantengemeenschappen van graslanden, zomen en droge heiden, Leiden etc.<br />
Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff 1998: De vegetatie van Nederland, IV:<br />
plantengemeenschappen van kust en binnenlandse pioniermilieu’s, Leiden etc.<br />
Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé & I.<br />
Hoste 2004: Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 30-4/5, 101-195.<br />
Ven, G.P. van de (red.), 1996: Leefbaar Laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing<br />
en landwinning in Nederland, Utrecht.<br />
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985: Nederlandse oecologische flora.<br />
Wilde planten en hun relaties 1, Deventer.<br />
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1991: Nederlandse oecologische flora.<br />
Wilde planten en hun relaties 4, Deventer.<br />
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1994: Nederlandse oecologische flora.<br />
Wilde planten en hun relaties 5, Deventer.<br />
Zohary, D., & M. Hopf 1994: Domestication of Plants in the Old World, second edition,<br />
Oxford.
Bijlage 1<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden-Bronstijd. Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, cf. = gelijkend op<br />
(determinatie niet zeker).<br />
vondstnummer 7.104.1 7.104.2 7.104.3<br />
context<br />
oude<br />
Hollandveenfase<br />
(top)<br />
kleilaag jonge<br />
Hollandveenfase<br />
(basis)<br />
volume (l) 0,2 0,15 0,2<br />
Planten van ruderale standplaatsen<br />
Atriplex patula/prostrata (o) 46 . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Chenopodium glaucum/rubrum (o) 48 . . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />
Planten van zilte standplaatsen<br />
Aster tripolium (o) . 1 . Zulte<br />
Dierlijke waterorganismen<br />
Cladocera, ephippia (o) x . x Watervlooien<br />
Oever- en moerasplanten<br />
Berula erecta (o) . 1 3 Kleine watereppe<br />
Bolboschoenus maritimus (o) 40 . 8 Heen<br />
Cladium mariscus (o) 3 1 . Galigaan<br />
Mentha aquatica/arvensis (o) 1 2 . Watermunt/Akkermunt<br />
Phragmites australis (o) . . 2 Riet<br />
Samolus valerandi (o) 7 . . Waterpunge<br />
Schoenoplectus lacustris (o) . 3 . Mattenbies<br />
Graslandplanten<br />
Hypericum tetrapterum (o) 1 . . Gevleugeld hertshooi<br />
Juncus effusus-type (o) 4 1 . Pitrus-type<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Carex (o) . . 1 Zegge<br />
Rumex (o) . . 1 Zuring<br />
indet., stengels (v) 1 . + stengels, niet determineerbaar
vondstnummer 7.104.1 7.104.2 7.104.3<br />
context<br />
oude<br />
Hollandveenfase<br />
(top)<br />
kleilaag jonge<br />
Hollandveenfase<br />
(basis)<br />
volume (l) 0,2 0,15 0,2<br />
indet., stengels/wortels. (o) x x x stengels/wortels, niet determineerbaar<br />
indet. (o) . . 1 niet determineerbaar<br />
Poa compressa/nemoralis (o) 3 . . Plat beemdgras/Schaduwgras<br />
Overige vondsten<br />
Acari (o) x x x mijten<br />
Insecta (o) x x x insecten
Bijlage 2<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Vroege IJzertijd.<br />
Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie niet zeker).<br />
context KANO GEB01 HEI01<br />
vondstnummer 10.016 6.007 6.281<br />
volume (l) 1 4 3,7<br />
Gebruiksplanten<br />
Granen<br />
Hordeum vulgare (v) . 1 . Gerst<br />
Fruit<br />
Rubus fruticosus (o) . 3 1 Gewone braam<br />
Olie- en vezelplanten<br />
Linum usitatissimum (o) 2 . . Vlas<br />
Wilde planten<br />
Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />
Atriplex patula/prostrata (o) 11 . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Persicaria maculosa (o) 2 . . Perzikkruid<br />
Tredplanten<br />
Plantago major (o) 1 . . Grote en Getande weegbree<br />
Planten van weinig betreden voedselrijke ruigten<br />
Urtica dioica (o) . ++ 51 Grote brandnetel<br />
Planten van storingsmilieus<br />
Agrostis cf. stolonifera (o) . . 1 Fioringras?<br />
Carex hirta (o) . 1 . Ruige zegge<br />
Carex otrubae (o) 1 . . Valse voszegge<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (o) 2 . . Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Juncus articulatus-type (o) . + . Zomprus-type<br />
Juncus effusus-type (o) . + + Pitrus-type<br />
Potentilla anserina (o) 2 . . Zilverschoon<br />
Pioniers van stikstofrijke, natte bodems
context KANO GEB01 HEI01<br />
vondstnummer 10.016 6.007 6.281<br />
volume (l) 1 4 3,7<br />
Bidens (o) 1 . . Tandzaad<br />
Chenopodium glaucum/rubrum (o) . ++ 9 Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />
Juncus bufonius (o) . + . Greppelrus<br />
Persicaria hydropiper (o) 1 . . Waterpeper<br />
Persicaria minor (o) . 1 1 Kleine duizendknoop<br />
Ranunculus sceleratus (o) 17 ++ 1 Blaartrekkende boterbloem<br />
Rorippa palustris (o) 2 . . Moeraskers<br />
Rumex maritimus (o) 1 . . Goudzuring<br />
Stellaria aquatica (o) . 1 4 Watermuur<br />
Waterplanten<br />
Chara, oögonia (o) 1 . . Kranswieren<br />
Ranunculus subgen. Batrachium (o) 15 . . Waterranonkels<br />
Dierlijke waterorganismen<br />
Cladocera, ephippia x . . Watervlooien<br />
Trichoptera, kokers x . . Schietmotten<br />
Oever- en moerasplanten (en natte graslanden)<br />
Berula erecta (o) 1 . . Kleine watereppe<br />
Bolboschoenus maritimus (o) 1 . . Heen<br />
Carex riparia (o) 1 . . Oeverzegge<br />
Euphorbia palustris (o) . 9 11 Moeraswolfsmelk<br />
Lycopus europaeus (o) 8 6 6 Wolfspoot<br />
Lythrum salicaria (o) . 1 . Grote kattenstaart<br />
cf. Lythrum salicaria (o) . . 1 Grote kattenstaart?<br />
Mentha aquatica/arvensis (o) 7 2 2 Watermunt/Akkermunt<br />
Oenanthe aquatica (o) 1 . . Watertorkruid<br />
Oenanthe fistulosa (o) 4 . . Pijptorkruid<br />
Schoenoplectus lacustris (o) 8 . . Mattenbies
context KANO GEB01 HEI01<br />
vondstnummer 10.016 6.007 6.281<br />
volume (l) 1 4 3,7<br />
Stachys cf. palustris (o) . . . Moerasandoorn?<br />
Stachys palustris (o) 1 . 1 Moerasandoorn<br />
Thalictrum flavum (o) . 1 . Poelruit<br />
Typha (o) 4 . . Lisdodde<br />
Graslandplanten<br />
Hypericum tetrapterum (o) . + 4 Gevleugeld hertshooi<br />
Poa pratensis/trivialis (o) . 8 . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />
Ranunculus acris/repens (o) 1 . . Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />
Stellaria graminea (o) . 4 . Grasmuur<br />
Bomen en struikgewas<br />
Alnus (o) 3 1 3 Els<br />
Alnus, knopschubben (o) . . 1 Els<br />
Alnus glutinosa (o) . 1 . Zwarte els<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Carduus/Cirsium (o) . . 1 Distel/Vederdistel<br />
Carex (o) 5 . . Zegge<br />
Malva (o) 5 . . Kaasjeskruid<br />
Poa compressa/nemoralis (o) . . 2 Plat beemdgras/Schaduwgras<br />
Rumex (o) 3 . . Zuring<br />
Viola (o) . 1 . Viooltje<br />
indet., stengels (o) x . . stengels, niet determineerbaar<br />
indet. (v) . 1 1 niet determineerbaar<br />
Overige vondsten<br />
Acari (o) x . . Mijten<br />
bot (o) . x . bot<br />
houtskool . x x houtskool<br />
Insecta (o) x x x Insecten
Bijlage 3<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden- en Late IJzertijd: de woonstalhuizen.<br />
Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />
niet zeker).<br />
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Gebruiksplanten<br />
Granen . . . . . . . . . .<br />
Avena (v) 9 . . . 1 1 . 1 . . Haver<br />
Avena cf. sativa (v) . . . . . . . 2 . . Echte haver?<br />
Avena, kafnaald (v) . . . . . . 1 . . . Haver<br />
cf. Avena (v) . . . . . . 1 . . . Haver?<br />
Cerealia (v) 13 . . . 4 2 3 13 1 2 Granen<br />
cf. Cerealia (v) . . . . 2 . . . . . Granen?<br />
Hordeum vulgare (v) 78 . . . 1 4 . 8 . 4 Gerst<br />
Hordeum vulgare, aarspilfragmenten (v) 3 . . . . 1 . . . . Gerst<br />
Hordeum vulgare, aarspilsegmenten (o) . . . . . 1 . . . . Gerst<br />
Hordeum vulgare, aarspilsegmenten (v) ca. 40 . . . . 7 3 . . . Gerst<br />
Hordeum vulgare, lemmabasis (v) 1 . . . . . . . . . Gerst<br />
Panicum miliaceum (v) 1 . . . . . . . . . Pluimgierst<br />
Panicum miliaceum, kaf (o) . . . . . . . . . 8 Pluimgierst<br />
Poaceae mog. Cerealia, stengels (o) . . . . . . . . . + Graanstengels?<br />
Poaceae mog. Cerealia, stengels (v) . . . . . . . . . 2 Graanstengels?<br />
Triticum aestivum, aarspilsegmenten (v) . . . . . 7 . . . . Broodtarwe<br />
Triticum dicoccon (v) 7 . . . . 7 . 22 . 1 Emmer<br />
Triticum dicoccon, aarvorkjes (o) . . . . . 23 8 . . 3 Emmer<br />
Triticum dicoccon, aarvorkjes (v) 16 . . . 5 61 43 10 . 6 Emmer<br />
Triticum cf. spelta, aarvorkjes (v) . . . . . . 28 . . . Spelt?<br />
Triticum cf. spelta (v) 1 . . . . . . . . . Spelt?
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Triticum, aarvorkjes (v) . . . . . . 39 . . . Tarwe<br />
Triticum, kafnaalden (o) . . . . . 1 . . . . Tarwe<br />
Triticum, kafnaalden (v) + . . . . . . . . . Tarwe<br />
Triticum (v) . . . . 1 . 2 . . 1 Tarwe<br />
Fruit<br />
Rubus fruticosus (o) . . . . 2 1 . . . . Gewone braam<br />
Peulvruchten<br />
Pisum sativum (v) 1 . . . . . . . . . Erwt<br />
Vicia faba var. minor (o) . . . . . . . . . 4 Paardenboon<br />
Olie- en vezelplanten<br />
Brassica (o) . . . . . . . . . 4 Kool<br />
Brassica (v) . . . . . . . . . 2 Kool<br />
Brassica rapa (o) . . . . 1 . . 10 . . Raapzaad<br />
Camelina sativa (v) . . . . . . . . . 14 Huttentut<br />
Linum usitatissimum (o) . . . 1 . . . . 1 73 Vlas<br />
Linum usitatissimum (v) 6 . . . . 5 . . 3 5 Vlas<br />
Linum usitatissimum, kapselfragmenten (o) . . . . . . . 1 . +++ Vlas<br />
Linum usitatissimum, kapselfragmenten (v) . . . . . . 1 . 2 1 Vlas<br />
Wilde planten<br />
Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />
Anagallis arvensis (o) . . . . . . . 22 . 1 Guichelheil<br />
Atriplex patula/prostrata (o) 6 . . 1 42 + 9 ++ 3 697 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Atriplex patula/prostrata (v) 35 . . . . 1 . . . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Chenopodium album (o) . . . . . 1 . 1 . 8 Melganzenvoet<br />
Chenopodium album (v) . . . . 1 . . . . . Melganzenvoet<br />
Lamium purpureum (o) . . . . . . . 1 . . Paarse dovenetel s.s.
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Persicaria maculosa (o) . . . 1 . 3 . 2 . 4 Perzikkruid<br />
Persicaria maculosa (v) 1 . . . . . . . . . Perzikkruid<br />
Solanum nigrum (o) . . . . . . . . . 2 Zwarte en Beklierde nachtschade<br />
Sonchus asper (o) . . . . . . . 7 . 216 Gekroesde melkdistel<br />
Sonchus oleraceus (o) . . . . . . . . . 20 Gewone melkdistel<br />
Stellaria media (o) . 1 . . 2 1 . . . 364 Vogelmuur<br />
Tredplanten<br />
Lolium perenne-type (v) 1 . . . . . . . . . Engels raaigras-type<br />
Plantago major (o) 89 . . . . 2 . 5 1 30 Grote en Getande weegbree<br />
Plantago major (v) 4 . . . 1 . 1 . . . Grote en Getande weegbree<br />
Polygonum aviculare (o) 2 . . . 2 1 . . . 13 Gewoon varkensgras<br />
Planten van voedselrijke ruigten<br />
Arctium (o) . . . . . . . . . + Klit<br />
Arctium minus/tomentosum (o) . . . . . . . . . 13 Gewone klit/Donzige klit<br />
Chenopodium ficifolium (o) . 1 . . 4 1 5 + . 91 Stippelganzenvoet<br />
Chenopodium ficifolium (v) . . . . . 1 . . . . Stippelganzenvoet<br />
Cirsium arvense/palustre (o) . . . . . . . . . 8 Akkerdistel/Kale jonker<br />
Galium aparine (v) . . . . . . . . . 1 Kleefkruid<br />
Persicaria lapathifolia (o) . . . . 2 . 1 . 2 14 Beklierde duizendknoop<br />
Persicaria lapathifolia (v) 5 . . . . 1 . . . 1 Beklierde duizendknoop<br />
Persicaria lapathifolia/maculosa (v) 23 . . . . . . . . . Beklierde duizendknoop/Perzikkruid<br />
Urtica dioica (o) 137 1 4 9 ++ 1 1 11 . 36 Grote brandnetel<br />
Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />
Bidens cernua (o) . . . . 2 . . . . 1 Knikkend tandzaad<br />
Chenopodium glaucum/rubrum (o) . . . 4 1 . 1 + 2 210 Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvo<br />
Juncus bufonius (o) 208 12 512 8 . 1 1 . . +++ Greppelrus
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Persicaria hydropiper (v) 1 . . . . . . . . . Waterpeper<br />
Persicaria minor (o) . . . . . . . . . 2 Kleine duizendknoop<br />
Ranunculus sceleratus (o) 3 10 1 3 1 1 1 2 2 162 Blaartrekkende boterbloem<br />
Rumex maritimus (o) . . . . 2 . . . . . Goudzuring<br />
Rumex cf. maritimus (o) . . . . . 1 . . . . Goudzuring?<br />
Rumex maritimus/palustris (o) . . . . . . . . . 4 Goud-/Moeraszuring<br />
Stellaria aquatica (o) . . . . 2 . 1 21 1 8 Watermuur<br />
Stellaria aquatica/media (o) 4 . . 1 . . . . . . Watermuur/Vogelmuur<br />
Graslandplanten<br />
Bromus hordeaceus/secalinus (v) 2 . . . . . . . . . Zachte dravik/Dreps<br />
Carex disticha (o) 4 2 8 1 3 . . 4 . 42 Tweerijige zegge<br />
Daucus carota (o) . . . . . . . 11 . . Peen<br />
Filipendula ulmaria (o) . . . . . 1 2 . . 6 Moerasspirea<br />
Filipendula ulmaria (v) . . . . . 1 . . . . Moerasspirea<br />
Hypericum (o) . . . 4 . . . . . . Hertshooi<br />
Silene flos-cuculi (o) . . 16 . . . . . . 22 Echte koekoeksbloem<br />
Poa pratensis/trivialis (o) . 2 4 . 1 . . . . 12 Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />
Prunella vulgaris (o) 21 . . . . . . . . . Gewone brunel<br />
Prunella vulgaris (v) 4 . . . . . . . . . Gewone brunel<br />
Ranunculus (o) . . . . . . . . . 2 Boterbloem<br />
Ranunculus (v) . . . . . 1 . . . . Boterbloem<br />
Ranunculus acris/repens (o) 3 . . . 2 1 . . . 5 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />
Rumex acetosella (v) . . . . . . . . . 1 Schapenzuring<br />
Stellaria cf. graminea (o) . . . . . 1 . . . . Grasmuur?<br />
Trifolium (v) 9 . . . . . 2 . . . Klaver<br />
Trifolium pratense-type (v) . . . . . . . 1 . . Rode klaver-type
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Vicia sativa (v) 2 . . . . . . . . . Smalle en Voederwikke<br />
Planten van storingsmilieus<br />
Agrostis stolonifera (o) . . . . 1 2 . . . . Fioringras<br />
Alopecurus geniculatus (v) . . . . . . . . . 2 Geknikte vossenstaart<br />
Carex hirta (o) . . . . . . . . . 4 Ruige zegge<br />
Carex hirta/riparia (o) . . . . . . . 1 . . Ruige zegge/Oeverzegge<br />
Carex otrubae (o) 4 . . . 10 . . . . . Valse voszegge<br />
Carex otrubae, urntje (o) . . . . . . . . . 1 Valse voszegge<br />
Carex otrubae/vulpina (o) . . . . . . . . . 38 Valse voszegge/Voszegge<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (m) . . . 2 . . . . . . Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (o) 18 . . 2 10 2 1 2 3 126 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (v) 2 . . 3 2 1 . . . 9 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Hydrocotyle vulgaris (o) . . 54 . . . . . . . Gewone waternavel<br />
Juncus articulatus-type (o) . . . 16 1 1 1 + + ++ Zomprus-type<br />
Juncus articulatus-type cf. articulatus (o) 368 . . 8 . . . . . . Zomprus?<br />
Juncus compressus/gerardi (o) . 1 . 16 . . . . . . Platte rus/Zilte rus<br />
Juncus effusus-type (o) . 1 128 1 ++ + 1 1 . +++ Pitrus-type<br />
Juncus effusus-type cf. effusus (o) . . 384 . . . . . . . Pitrus?<br />
Potentilla anserina (o) 1 . . . 6 . . 2 1 11 Zilverschoon<br />
Potentilla anserina (v) . . . . . 2 . . . . Zilverschoon<br />
Ranunculus flammula (o) . . . . 1 . . . . . Egelboterbloem<br />
Ranunculus flammula (v) . . . . . . . . . 2 Egelboterbloem<br />
Rumex crispus, bloemdek (o) . . . . . . . . 2 . Krulzuring<br />
Rumex crispus-type (v) 2 . . . . . . . . . Krulzuring-type<br />
Planten van zilte standplaatsen . . . . . . . . . .<br />
Juncus gerardi (o) . . . 48 . 1 . + + ++ Zilte rus
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Waterplanten<br />
Lemna (o) . . . . . . . . . 4 Eendenkroos<br />
Zannichellia palustris (o) . . . . . . . . . 1 Zannichellia<br />
Oever- en moerasplanten<br />
Alisma plantago-aquatica (o) . . . . . 1 . . . . Grote waterweegbree<br />
Berula erecta (o) . . 4 . 1 . . 2 . . Kleine watereppe<br />
Bolboschoenus maritimus (o) . . . . 10 . . . . 24 Heen<br />
Bolboschoenus maritimus (v) . . . . . . . . . 1 Heen<br />
Caltha palustris (o) . . . . . . . . . 2 Dotterbloem<br />
Carex acuta/elata (o) . 1 . . . . . . . 3 Scherpe-/Stijve zegge<br />
Carex acutiformis (o) 1 . . . . . . . . . Moeraszegge<br />
Carex pseudocyperus (o) . . . . 1 . . . . . Hoge cyperzegge<br />
Carex riparia (o) . . . . . . . 1 . 6 Oeverzegge<br />
Euphrasia/Odontites (o) . . . . . . . . . 2 Ogentroost/Helmogentroost<br />
Galium palustre (v) 4 . . . 2 7 . . . . Moeraswalstro<br />
Iris pseudacorus (v) . . . . 1 . . . . . Gele lis<br />
Lycopus europaeus (o) 108 1 12 2 ++ 1 1 1 . 182 Wolfspoot<br />
Lycopus europaeus (v) 4 . . 3 . . . . . 3 Wolfspoot<br />
Lythrum salicaria (o) . . . 5 . . . . . 24 Grote kattenstaart<br />
Mentha aquatica/arvensis (o) 85 . . . +++ 2 . . . 231 Watermunt/Akkermunt<br />
Mentha aquatica/arvensis (v) . . . . 2 . . . . . Watermunt/Akkermunt<br />
Oenanthe (o) . . . . 2 . . . . 4 Torkruid<br />
Oenanthe aquatica (o) 1 . . . . . . . . . Watertorkruid<br />
Oenanthe fistulosa (o) . . . . 3 . . . . 3 Pijptorkruid<br />
Oenanthe fistulosa (v) . . . 1 . . . . . . Pijptorkruid<br />
Phragmites australis, stengels (o) . . + + . . . . . . Riet
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Phragmites australis, stengels (v) + . + + . . . . . . Riet<br />
Rumex hydrolapathum (v) 1 . . . . . . . . . Waterzuring<br />
Schoenoplectus lacustris (o) 1 . . . 52 3 3 . . . Mattenbies<br />
Schoenoplectus lacustris (v) . . . . 7 1 . . . . Mattenbies<br />
Schoenoplectus tabernaemontani (o) 3 . . . . . . 2 3 48 Ruwe bies<br />
Schoenoplectus tabernaemontani (v) . . . 1 . . . . . . Ruwe bies<br />
Sium latifolium (o) 8 . . . . . . . . 35 Grote watereppe<br />
Solanum dulcamara (o) . . . . 2 . . . . . Bitterzoet<br />
Stachys palustris (o) . . . . 8 . . 4 . 3 Moerasandoorn<br />
Typha (o) . . . . . . 1 . . . Lisdodde<br />
Heide- en veenplanten<br />
Calluna vulgaris, blad (o) . . . . . 1 . . . . Struikhei<br />
Calluna vulgaris, bloem (o) . . . . . 1 . . . 2 Struikhei<br />
Carex appropinquata/paniculata (o) . . . . . . . . . 2 Paardenhaarzegge/Pluimzegge<br />
Carex curta (o) . . . . 1 . . . . . Zompzegge<br />
Carex flava-type (o) 12 . . . . . . . . . Gele zegge-type<br />
Erica tetralix, blad (o) . . . . . 1 . . . . Gewone dophei<br />
Juncus effusus-type cf. conglomeratus (o) . . 192 . . . . . . . Biezenknoppen?<br />
Juncus effusus-type cf. filiformis (o) . . 576 . . . . . . . Draadrus?<br />
Juncus subnodulosus (o) . . . 40 . . . . . . Paddenrus<br />
Molinia caerulea (o) . . . . . . . . . + Pijpenstrootje<br />
Myrica gale (o) . . . . 2 . . . . . Wilde gagel<br />
Potentilla cf. erecta (o) 4 . . . . . . . . . Tormentil?<br />
Potentilla erecta (o) . . . . . . . . . 10 Tormentil<br />
Sphagnum (o) . ++ 60/70% ++ ++ . . ++ ++ ++ Veenmos
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Bomen en struikgewas<br />
Alnus, katjes (v) . . . . . 1 . . . . Els<br />
Alnus glutinosa (v) . . . . . . . . . 2 Zwarte els<br />
Alnus glutinosa (o) . . . . . 1 . . 1 7 Zwarte els<br />
Fraxinus, houtskool . . . . x x x . . . Esl<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Agrostis (o) . . . . 4 . . . . . Struisgras<br />
Agrostis/Poa (v) . . . . . . . . 1 . Struisgras of Beemdgras<br />
Alopecurus bulbosus/geniculatus (o) . . . . . . . . . 10 Knolvossenstaart/Geknikte vossenstaar<br />
Alopecurus bulbosus/geniculatus (v) . . . . . . . . . 1 Knolvossenstaart/Geknikte vossenstaar<br />
Apiaceae (o) 5 . . . 7 1 1 . . . Schermbloemenfamilie<br />
Apiaceae (v) 1 . . . . . . . . . Schermbloemenfamilie<br />
Asteraceae (o) . . . . . . . . . 2 Composietenfamilie<br />
Bromus (v) . . . . . 2 . . . . Dravik<br />
Bryales (o) . . . + . . . . . . Mossen (excl. veenmos)<br />
Carex (o) . . . . . 2 2 2 1 . Zegge<br />
Carex (v) . . . . 1 . . . . 1 Zegge<br />
Carex, urntje (o) . . . . . . . . . 1 Zegge<br />
cf. Cirsium (v) 4 . . . . . . . . . Vederdistel?<br />
Festuca (v) . . . . . . . . 1 . Zwenkgras<br />
Galium (v) . . . . . . . . . 1 Walstro<br />
Juncus (o) 16 . 64 . . . . + . . Rus<br />
Juncus (v) . . . . 1 . . . . . Rus<br />
Lamiaceae (o) 4 . . . . . . . . . Lipbloemenfamilie<br />
cf. Molinia (o) . . . . 1 . . . . . Pijpenstrootje?<br />
Persicaria (v) . . . . . . . . . 2 Duizendknoop
situatie haard vloer vloer vloer vloer vloer haard a.veen a.veen a.veen<br />
context<br />
GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB01 GEB02 GEB09 GEB09 GEB09<br />
vondstnummer 1.939 7.046 7.122 7.290 9.1426 9.1803 9.1384 9.5137 9.5391 9.5377<br />
volume (l) 3 0,1 0,9 0,2 1,2 1 0,4 0,4 1,4 5<br />
Poa compressa/nemoralis (o) . . . 2 5 . . . . 70 Plat beemdgras/Schaduwgras<br />
Poa (o) . . 4 . . . . . . . Beemdgras<br />
Poa (v) . . . . . . . . . 1 Beemdgras<br />
Poaceae (o) . . . . ++ 1 . . . . Grassenfamilie<br />
Poaceae (v) 8 . . . 2 . . . . 2 Grassenfamilie<br />
Poaceae, stengels (v) + . . . + . + . . . Grassenfamilie<br />
Rumex (o) . . . . 2 1 . 10 . 19 Zuring<br />
Rumex (v) . . . . . 2 . . . . Zuring<br />
Sagina (o) . . 56 . . . . . . . Vetmuur<br />
Thalictrum (o) . . . . 1 . . . . . Ruit<br />
Thalictrum flavum/minus (o) . . . . . . . 1 . . Poelruit/Kleine ruit<br />
Vicia (v) . . . . . 1 . . . . Wikke<br />
Viola (o) . . 10 . . . . . . . Viooltje<br />
indet., stengels (v) . . . . . x . . . . stengels, niet determineerbaar<br />
indet. (o) 4 . . 3 . . . 1 1 1 niet determineerbaar<br />
indet. (v) 5 . . 4 22 1 7 1 . . niet determineerbaar<br />
Overige vondsten<br />
aardewerk . . . . x . . . . x aardewerk<br />
Acari (o) x . x x . . . . x x mijten<br />
bot (o) x . . x . x (v) x x (v) . x bot<br />
hout (o) . . . x . . . x . . hout<br />
houtskool xxx x . x x x x x . x houtskool<br />
Insecta (o) . . . x x x x . . x insecten
Bijlage 4<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden- en Late IJzertijd: de spiekers en schuren.<br />
Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />
niet zeker).<br />
schuur spiekers<br />
context GEB05 GEB08 GEB08<br />
vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />
volume (l) 1 1,3 0,2<br />
Gebruiksplanten<br />
Granen<br />
Avena (v) . . 1 Haver<br />
Cerealia, embryo (v) . . 1 Granen<br />
Hordeum vulgare, aarspilsegmenten (v) 1 2 7 Gerst<br />
Triticum dicoccon (v) 2 . . Emmer<br />
Triticum dicoccon, aarspilsegmenten (o) . 1 . Emmer<br />
Triticum dicoccon, aarvorkjes (o) 14 29 3 Emmer<br />
Triticum dicoccon, aarvorkjes (v) 1 5 12 Emmer<br />
Fruit<br />
Prunus spinosa (o) 2 . . Sleedoorn<br />
Rubus fruticosus (o) 5 4 . Gewone braam<br />
Rubus idaeus (o) 1 . . Framboos<br />
Olie- en vezelplanten<br />
Brassica rapa (o) 6 . 1 Raapzaad<br />
Linum usitatissimum (o) 4 14 10 Vlas<br />
Linum usitatissimum (v) . . 2 Vlas<br />
Linum usitatissimum, kapselfragmenten (o) . 4 2 Vlas<br />
Wilde planten<br />
Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />
Anagallis arvensis (o) 2 . 1 Guichelheil<br />
Atriplex patula/prostrata (o) +++ 19 4 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Chenopodium album (o) 3 1 . Melganzenvoet
schuur spiekers<br />
context GEB05 GEB08 GEB08<br />
vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />
volume (l) 1 1,3 0,2<br />
Erysimum cheiranthoides (o) . 2 . Gewone steenraket<br />
Persicaria maculosa (o) 7 18 3 Perzikkruid<br />
cf. Senecio vulgaris (o) . 1 . Klein kruiskruid?<br />
Sonchus asper (o) 6 6 1 Gekroesde melkdistel<br />
Stellaria media (o) 73 124 2 Vogelmuur<br />
Planten van matig voedselrijke akkers<br />
Echinochloa crus-galli (v) . . 1 Hanenpoot<br />
Tredplanten<br />
Capsella bursa-pastoris (o) 3 . . Gewoon herderstasje<br />
Plantago major (o) 3 1 21 Grote en Getande weegbree<br />
Polygonum aviculare (o) . . 1 Gewoon varkensgras<br />
Planten van voedselrijke ruigten<br />
Arctium (o) 11 . . Klit<br />
Chenopodium ficifolium (o) 9 7 1 Stippelganzenvoet<br />
Conium maculatum (o) . . 1 Gevlekte scheerling<br />
Persicaria lapathifolia (o) 3 6 1 Beklierde duizendknoop<br />
Urtica dioica (o) 140 20 23 Grote brandnetel<br />
Planten van storingsmilieus<br />
Carex otrubae (o) 1 . . Valse voszegge<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (o) 2 . . Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Hydrocotyle vulgaris (o) 16 34 . Gewone waternavel<br />
Juncus articulatus-type (o) + + . Zomprus-type<br />
Juncus effusus-type (o) ++ + ++ Pitrus-type<br />
Potentilla anserina (o) 1 . . Zilverschoon<br />
Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />
Chenopodium glaucum/rubrum (o) 1 4 . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet
schuur spiekers<br />
context GEB05 GEB08 GEB08<br />
vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />
volume (l) 1 1,3 0,2<br />
Juncus bufonius (o) + ++ + Greppelrus<br />
Persicaria hydropiper (o) 1 . . Waterpeper<br />
Persicaria minor (o) 1 . . Kleine duizendknoop<br />
Persicaria mitis (o) . 14 . Zachte duizendknoop<br />
Ranunculus sceleratus (o) 130 23 . Blaartrekkende boterbloem<br />
Rorippa palustris (o) 2 2 . Moeraskers<br />
Rumex maritimus (o) +++ 24 . Goudzuring<br />
Stellaria aquatica (o) +++ 99 2 Watermuur<br />
Oever- en moerasplanten<br />
Alisma plantago-aquatica (o) 1 . . Grote waterweegbree<br />
Bolboschoenus maritimus (o) 1 8 . Heen<br />
Carex cf. paniculata (o) . 1 cf. . Pluimzegge?<br />
Carex riparia (o) 1 1 . Oeverzegge<br />
Galium palustre (o) 2 2 . Moeraswalstro<br />
Galium palustre (v) 1 . . Moeraswalstro<br />
Lycopus europaeus (o) 11 70 13 Wolfspoot<br />
Lythrum salicaria (o) 2 78 5 Grote kattenstaart<br />
Phragmites australis (o) . . 1 Riet<br />
Poa palustris (o) 1 . . Moerasbeemdgras<br />
Schoenoplectus (o) 7 . 19 Bies<br />
Schoenoplectus lacustris (o) . 6 . Mattenbies<br />
cf. Sium latifolium (o) 1 . . Grote watereppe?<br />
Solanum dulcamara (o) . 32 . Bitterzoet<br />
Stachys palustris (o) 1 6 . Moerasandoorn<br />
Typha (o) . 1 1 Lisdodde<br />
Graslandsplanten
schuur spiekers<br />
context GEB05 GEB08 GEB08<br />
vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />
volume (l) 1 1,3 0,2<br />
Carex disticha (o) 1 . . Tweerijige zegge<br />
Filipendula ulmaria (o) 2 . . Moerasspirea<br />
Lychnis flos-cuculi (o) 3 . . Echte koekoeksbloem<br />
Poa pratensis/trivialis (o) 2 . . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />
Ranunculus acris/repens (o) 1 . . Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />
Heide- en veenplanten<br />
Calluna vulgaris (o) . 2 1 Struikhei<br />
Calluna vulgaris, blad (o) . . 4 Struikhei<br />
Calluna vulgaris, bloem (o) . 6 4 Struikhei<br />
Carex appropinquata/paniculata (o) 1 . . Paardenhaarzegge/Pluimzegge<br />
Molinia caerulea (o) 1 . 4 Pijpenstrootje<br />
Potentilla erecta (o) 6 66 4 Tormentil<br />
Rhynchospora alba/fusca (o) . . 1 Snavelbies<br />
Sphagnum (o) x . x Veenmos<br />
Vaccinium oxycoccus (o) . 1 . Kleine veenbes<br />
Bomen en struikgewas<br />
Alnus glutinosa (o) 1 4 . Zwarte els<br />
Alnus glutinosa (v) . 1 . Zwarte els<br />
Betula (o) . 14 . Berk<br />
Fraxinus, houtskool x . x Es<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Apium (o) 1 . . Moerasscherm<br />
Asteraceae (o) . 1 . Composietenfamilie<br />
cf. Bidens (o) . 1 . Tandzaad?<br />
cf. Bromus (o) . . 1 Dravik?<br />
Carduus/Cirsium (o) . 1 . Distel/Vederdistel
schuur spiekers<br />
context GEB05 GEB08 GEB08<br />
vondstnummer 9.1989 9.436 9.438<br />
volume (l) 1 1,3 0,2<br />
Carex (o) . . 1 Zegge<br />
Cerastium (o) 3 . . Hoornbloem<br />
Epilobium hirsutum-type (o) 1 . . Harig wilgenroosje-type<br />
Poa compressa/nemoralis (o) 6 . 1 Plat beemdgras/Schaduwgras<br />
Poa (o) . . 1 Beemdgras<br />
Poaceae (o) 40 6 5 Grassenfamilie<br />
Poaceae, stengels (v) . + . Grassenfamilie<br />
Rumex (o) 8 2 . Zuring<br />
Sagina (o) 1 1 . Vetmuur<br />
Senecio (o) . 1 . Kruiskruid<br />
Viola (o) 2 2 . Viooltje<br />
indet., stengels (o) + . . stengels, niet determineerbaar<br />
indet. (o) . 1 . niet determineerbaar<br />
indet. (v) . 1 7 niet determineerbaar<br />
Overige vondsten<br />
Acari (o) x . . Mijten<br />
bot (verbrand) x . . bot<br />
hout (o) . x . hout<br />
houtskool x . x houtskool<br />
Insecta (o) x . x Insecten
Bijlage 5<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden- en Late IJzertijd: de paden.<br />
Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />
niet zeker).<br />
context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />
vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />
volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />
Gebruiksplanten<br />
Fruit<br />
Rubus (o) . . 1 . . . Braam<br />
Rubus fruticosus (o) . 1 . 2 . 5 Gewone braam<br />
Olie- en vezelplanten<br />
Linum usitatissimum (o) . . 1 . . . Vlas<br />
Wilde planten<br />
Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen<br />
Atriplex patula/prostrata (o) . 3 . 4 . 1 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Galium spurium (o) . . . . . 7 Akkerwalstro<br />
Persicaria maculosa (o) . . . . . 1 Perzikkruid<br />
Sonchus asper (o) . . . 5 . . Gekroesde melkdistel<br />
Tredplanten<br />
Plantago major (o) . . . 10 . . Grote en Getande weegbree<br />
Planten van voedselrijke ruigten<br />
Anthriscus sylvestris (o) . . . . 1 . Fluitenkruid<br />
Ballota nigra (o) . . . . 1 . Ballote<br />
Chenopodium ficifolium (o) . 1 . . . . Stippelganzenvoet<br />
Cirsium arvense/palustre (o) . 1 . . . . Akkerdistel/Kale jonker<br />
Descurainia sophia (o) . . . . 1 . Sofiekruid<br />
Urtica dioica (o) . . . 5 2 3 Grote brandnetel<br />
Planten van storingsmilieus<br />
Agrostis stolonifera (o) . . . . 3 . Fioringras<br />
Carex hirta (o) . . . . 1 . Ruige zegge
context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />
vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />
volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />
Carex hirta/riparia (o) . . . . . 1 Ruige zegge/Oeverzegge<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (o) . 3 . . . 4 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Hydrocotyle vulgaris (o) 1 2 2 6 . 21 Gewone waternavel<br />
Juncus articulatus-type (o) 16 2 ++ ++ . . Zomprus-type<br />
Juncus effusus-type (o) 48 . + + . . Pitrus-type<br />
Juncus effusus-type cf. effusus (o) 32 2 . . . . Pitrus?<br />
Potentilla anserina (o) . . . . . 3 Zilverschoon<br />
Ranunculus repens (o) . 1 . . . . Kruipende boterbloem<br />
Rumex conglomeratus, bloemdek (o) . . 1 . . . Kluwenzuring<br />
Rumex conglomeratus/sanguineus, bloemdek (o) . 1 . . . . Kluwenzuring/Bloedzuring<br />
Rumex crispus-type (o) . 6 . . . . Krulzuring-type<br />
Rumex crispus-type (v) . . . 2 . . Krulzuring-type<br />
Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />
Chenopodium glaucum/rubrum (o) . . . 15 . . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />
Juncus bufonius (o) 32 5 + + . . Greppelrus<br />
Persicaria hydropiper (o) . 14 17 3 9 7 Waterpeper<br />
Persicaria minor (o) . 12 . . . 12 Kleine duizendknoop<br />
Persicaria mitis (o) . . 2 35 . 1 Zachte duizendknoop<br />
Ranunculus sceleratus (o) . . 4 55 3 2 Blaartrekkende boterbloem<br />
Stellaria aquatica (o) . . . . . 3 Watermuur<br />
Stellaria cf. aquatica (o) . 2 . . . . Watermuur?<br />
Planten van zilte standplaatsen<br />
Carex distans (o) . . . . 1 . Zilte zegge<br />
Dierlijke waterorganismen<br />
Porifera, gemmulae (o) + 1 . . . . Sponsen<br />
Piscicola geometra, eikapsels (o) . . . . + . Vissenbloedzuiger<br />
Trichoptera, kokers (o) . . + + + . Schietmotten
context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />
vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />
volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />
Oever- en moerasplanten<br />
Alisma lanceolatum/plantago-aquatica (o) . . 1 . . . Slanke-/Grote waterweegbree<br />
Alisma plantago-aquatica (o) . . 1 . 4 1 Grote waterweegbree<br />
Alisma/Damasonium (o) . . . . . 8 Waterweegbree<br />
Berula erecta (o) . . . 1 . . Kleine watereppe<br />
Caltha palustris (o) . . 1 2 70 . Dotterbloem<br />
Carex acuta/elata (o) . . . 1 . 5 Scherpe-/Stijve zegge<br />
Carex acutiformis (o) . . 1 . . . Moeraszegge<br />
Carex pseudocyperus (o) . . . 1 . . Hoge cyperzegge<br />
Cicuta virosa (o) . . . . . 4 Waterscheerling<br />
Damasonium alisma (o) . . . . ++ . Stervruchtige waterweegbree<br />
Epilobium palustre (o) . . 4 35 6 2 Moerasbasterdwederik<br />
Eupatorium cannabinum (o) . . . 1 . . Koninginnenkruid<br />
Galium palustre (o) . . 1 . 3 . Moeraswalstro<br />
Glyceria maxima (o) . 2 10 50 . . Liesgras<br />
Iris pseudacorus (o) . . . . . 2 Gele lis<br />
Lycopus europaeus (o) 1 2 1 40 . 5 Wolfspoot<br />
Lythrum salicaria (o) . . . . . 1 Grote kattenstaart<br />
Mentha aquatica/arvensis (o) . . 6 21 2 4 Watermunt/Akkermunt<br />
Oenanthe fistulosa (o) . . 1 1 . 1 Pijptorkruid<br />
Phalaris arundinacea (o) . . . . 1 . Rietgras<br />
Phragmites australis (o) . . . . 1 . Riet<br />
Phragmites australis, knoppen (o) . + . . . . Riet<br />
Phragmites australis, stengels (o) . + . . . . Riet<br />
Phragmites australis, stengels (v) + + . . . . Riet<br />
Poa palustris (o) . 2 . . . . Moerasbeemdgras<br />
Rumex hydrolapathum + blaadjes (o) . . . . . 13 Waterzuring
context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />
vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />
volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />
Rumex hydrolapathum, bloemdek (o) . . . . 12 11 Waterzuring<br />
Sagittaria sagittifolia (o) . . 1 . . 1 Pijlkruid<br />
Schoenoplectus tabernaemontani (o) . 1 . . . 4 Ruwe bies<br />
Sium latifolium (o) . . . . . 2 Grote watereppe<br />
Solanum dulcamara (o) . 1 . . 2 . Bitterzoet<br />
Sparganium erectum (o) . . 3 . 5 1 Grote en Blonde egelskop<br />
Stachys palustris (o) . 1 . . . 2 Moerasandoorn<br />
Stellaria palustris (o) . 1 . . . . Zeegroene muur<br />
Thelypteris palustris (o) . . . 1 . . Moerasvaren<br />
Typha (o) . . . . . 3 Lisdodde<br />
cf. Typha angustifolia (o) . . . . 1 . Kleine lisdodde?<br />
Valeriana dioica (o) . . . . 1 . Kleine valeriaan<br />
Graslandplanten<br />
Carex disticha (o) . . 6 6 1 . Tweerijige zegge<br />
Carex disticha (o) . 6 . . 1 35 Tweerijige zegge<br />
Filipendula ulmaria (o) 1 5 14 . 16 5 Moerasspirea<br />
Hypericum (o) . . . . . 2 Hertshooi<br />
Linum catharticum (o) . . . . 1 . Geelhartje<br />
Silene flos-cuculi (o) 6 4 . 15 . 8 Echte koekoeksbloem<br />
Poa pratensis/trivialis (o) . . . 1 3 . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />
Ranunculus acris/repens (o) . 1 6 3 2 10 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />
Heide- en veenplanten<br />
Calluna vulgaris (o) . . . . . 3 Struikhei<br />
Carex curta (o) . . . . 1 . Zompzegge<br />
Erica tetralix, blad (v) . . . . . 1 Gewone dophei<br />
Molinia caerulea (o) . . . . 5 . Pijpenstrootje<br />
Myrica gale (o) . 3 . . . 2 Wilde gagel
context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />
vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />
volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />
Potentilla erecta (o) 2 5 6 10 . 39 Tormentil<br />
Sphagnum (o) 510% + + + . . Veenmos<br />
Bomen en struikgewas<br />
Alnus glutinosa (o) . 23 28 45 +++ 24 Zwarte els<br />
Alnus, katjes (o) + 1 15 3 + . Els<br />
Alnus, knopschubben (o) . + 1 . + . Els<br />
Alnus, knopschubben (v) . . . 1 + . Els<br />
Humulus lupulus (o) . 4 3 1 6 . Hop<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Apiaceae (o) . . . . . 5 Schermbloemenfamilie<br />
cf. Arabidopsis (o) . . 1 . . . Zandraket?<br />
bladfragmenten (o) . . + . + . bladfragmenten<br />
Bryales (o) + + + . + . Mossen (excl. veenmos)<br />
Carex (o) . . . . . 2 Zegge<br />
Carex, urntje (o) . . 4 7 . . Zegge<br />
Cerastium (o) 6 . . 5 . . Hoornbloem<br />
Erodium (o) . . . 1 . . Reigersbek<br />
Juncus (o) . . . . . + Rus<br />
Myosotis (o) . . . . . 2 Vergeet-mij-nietje<br />
Poa compressa/nemoralis (o) . . . . 5 . Plat beemdgras/Schaduwgras<br />
Poa (o) . . . . . 1 Beemdgras<br />
Poaceae (o) . . . . + . Grassenfamilie<br />
Pteridophyta (o) . . . . . 3 Varens<br />
Rumex (o) . . . 4 . + Zuring<br />
Sagina (o) . . . 1 . . Vetmuur<br />
Viola (o) 1 3 . 2 . 1 Viooltje<br />
indet. (o) . . . . . 2 niet determineerbaar
context PAD01 PAD01 PAD01 PAD02 PAD03 PAD04<br />
vondstnummer 7.603 7.605 7.608 7.613 7.346 9.1158<br />
volume (l) 0,25 1 1 1 2,5 1<br />
Overige vondsten<br />
aardewerk . . . . . aardewerk<br />
Acari (o) x . . . x x Mijten<br />
hout (o) x xxx x x x . hout<br />
houtskool x . . . . x houtskool<br />
Insecta (o) x x . x x x Insecten
Bijlage 6<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Midden- en Late IJzertijd: grondbewerking.<br />
Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />
niet zeker).<br />
context GB01 GB01 GB02 GB02<br />
vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />
volume (l) 2 2 6,2 5<br />
Gebruiksplanten<br />
Fruit<br />
Rubus (o) 11 . . . Braam<br />
Rubus fruticosus (o) 97 15 . . Gewone braam<br />
Wilde planten<br />
Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />
Atriplex patula/prostrata (o) 7 8 1 1 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Persicaria maculosa (o) 2 1 . 1 Perzikkruid<br />
Solanum nigrum (o) . 1 . . Zwarte en Beklierde nachtschade<br />
Stellaria media (o) . 3 . . Vogelmuur<br />
Tredplanten<br />
Plantago major (o) 1 . . . Grote en Getande weegbree<br />
Poa annua (o) 52 24 . . Straatgras<br />
Planten van voedselrijke ruigten<br />
Chenopodium ficifolium (o) 3 . . . Stippelganzenvoet<br />
Fallopia dumetorum (o) 1 . . . Heggenduizendknoop<br />
Persicaria lapathifolia (o) 1 3 . . Beklierde duizendknoop<br />
Rumex obtusifolius-type (o) . 1 . . Ridderzuring-type<br />
Urtica dioica (o) 24 27 . . Grote brandnetel<br />
Planten van storingsmilieus<br />
Agrostis stolonifera (o) . 1 1 . Fioringras<br />
Alopecurus geniculatus (o) . 24 . . Geknikte vossenstaart<br />
Carex otrubae (o) . 5 . 5 Valse voszegge<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (o) 6 10 . 3 Gewone waterbies/Slanke waterbies
context GB01 GB01 GB02 GB02<br />
vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />
volume (l) 2 2 6,2 5<br />
Hydrocotyle vulgaris (o) 13 96 1 1 Gewone waternavel<br />
Juncus articulatus-type (o) . 100 . . Zomprus-type<br />
Juncus articulatus-type cf. articulatus (o) 102 160 . . Zomprus?<br />
Juncus compressus (o) . 20 . . Platte rus<br />
Juncus effusus-type (o) 32 40 + + Pitrus-type<br />
Juncus effusus-type cf. effusus (o) 96 . . . Pitrus?<br />
Potentilla anserina (o) 2 3 . 2 Zilverschoon<br />
Rumex conglomeratus, bloemdek (o) . 46 . . Kluwenzuring<br />
Rumex crispus, bloemdek (o) . 23 . . Krulzuring<br />
Rumex crispus-type (o) 4 30 . . Krulzuring-type<br />
Rumex crispus-type, bloemdek (o) 4 . . . Krulzuring-type<br />
Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />
Bidens tripartita (o) 4 2 . . Veerdelig tandzaad<br />
Bidens (o) . 1 . . Tandzaad<br />
Chenopodium glaucum/rubrum (o) 6 6 . . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />
Juncus bufonius (o) 1088 1360 x + Greppelrus<br />
Persicaria hydropiper (o) 19 122 . 2 Waterpeper<br />
Persicaria minor (o) 63 106 7 . Kleine duizendknoop<br />
Ranunculus sceleratus (o) 50 80 12 + Blaartrekkende boterbloem<br />
Rumex maritimus (o) . . 1 1 Goudzuring<br />
Rumex maritimus/palustris (o) 3 9 . . Goud-/Moeraszuring<br />
Stellaria aquatica (o) . . 1 1 Watermuur<br />
Stellaria aquatica/media (o) 22 9 . . Watermuur/Vogelmuur<br />
Stellaria cf. aquatica (o) . 9 . . Watermuur?<br />
Planten van zilte standplaatsen<br />
Juncus maritimus (o) 64 . . . Zeerus
context GB01 GB01 GB02 GB02<br />
vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />
volume (l) 2 2 6,2 5<br />
Waterplanten<br />
Chara, oögonia (o) + . . . Kranswieren<br />
Lemna (o) 3 3 . . Eendenkroos<br />
Ranunculus subgen. Batrachium (o) 13 10 . . Waterranonkels<br />
Dierlijke waterorganismen<br />
Bryozoa, statoblasten (o) . + . . Mosdiertjes<br />
Porifera, gemmulae (o) . + . . Sponsen<br />
Oever- en moerasplanten<br />
Alisma plantago-aquatica (o) . 18 . . Grote waterweegbree<br />
Alisma lanceolatum/plantago-aquatica (o) . 32 . . Slanke-/Grote waterweegbree<br />
Berula erecta (o) 7 49 . . Kleine watereppe<br />
Carex acuta/elata (o) 2 8 1 . Scherpe-/Stijve zegge<br />
Carex paniculata-type (o) 2 14 . . Pluimzegge-type<br />
Damasonium alisma (o) . 3 . . Stervruchtige waterweegbree<br />
Epilobium palustre (o) 3 57 2 . Moerasbasterdwederik<br />
Eupatorium cannabinum (o) 3 3 . . Koninginnenkruid<br />
Euphorbia palustris (o) 13 . . . Moeraswolfsmelk<br />
Galium palustre (o) . 1 . . Moeraswalstro<br />
Glyceria fluitans (o) 174 45 3 . Mannagras<br />
Glyceria maxima (o) . 101 . . Liesgras<br />
Iris pseudacorus (o) . . . 10 Gele lis<br />
Lycopus europaeus (o) 33 54 2 + Wolfspoot<br />
Lythrum salicaria (o) 18 112 2 . Grote kattenstaart<br />
Mentha aquatica/arvensis (o) 36 109 2 + Watermunt/Akkermunt<br />
Oenanthe (o) . 6 . . Torkruid<br />
cf. Oenanthe aquatica (o) . . . 1 Watertorkruid?<br />
Oenanthe fistulosa (o) . 27 . . Pijptorkruid
context GB01 GB01 GB02 GB02<br />
vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />
volume (l) 2 2 6,2 5<br />
Phragmites australis, knoppen (o) + . . . Riet<br />
Phragmites australis, stengels (o) + + . . Riet<br />
Phragmites australis, stengels (v) + . . . Riet<br />
Poa palustris (o) 3 18 . . Moerasbeemdgras<br />
Rumex hydrolapathum, bloemdek (o) . 3 . . Waterzuring<br />
Schoenoplectus (o) . . . 1 Bies<br />
Schoenoplectus lacustris (o) 2 . . . Mattenbies<br />
Schoenoplectus tabernaemontani (o) 4 . . . Ruwe bies<br />
Solanum dulcamara (o) . 1 . . Bitterzoet<br />
Sparganium erectum (o) 5 1 . . Grote en Blonde egelskop<br />
Stachys palustris (o) 1 3 . 1 Moerasandoorn<br />
Graslandplanten<br />
Carex caryophyllea (o) 8 . . . Voorjaarszegge<br />
Carex cf. disticha (o) 6 . . . Tweerijige zegge?<br />
Carex disticha (o) 44 156 4 8 Tweerijige zegge<br />
Carex oederi subsp. oederi (o) 2 . . . Dwergzegge<br />
Cerastium cf. fontanum (o) 4 . . . Gewone en Glanzende hoornbloem?<br />
Filipendula ulmaria (o) 2 220 . 1 Moerasspirea<br />
Hypericum (o) . 8 . . Hertshooi<br />
Hypericum tetrapterum (o) 3 . . . Gevleugeld hertshooi<br />
Silene flos-cuculi (o) 39 122 4 1 Echte koekoeksbloem<br />
Poa pratensis/trivialis (o) 40 48 2 . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />
Prunella vulgaris (o) 2 1 1 + Gewone brunel<br />
Ranunculus acris/repens (o) 2 140 . 13 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />
Valeriana dioica (o) . 5 . . Kleine valeriaan<br />
Heide- en veenplanten<br />
Calluna vulgaris, blad (o) . . 1 4 Struikhei
context GB01 GB01 GB02 GB02<br />
vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />
volume (l) 2 2 6,2 5<br />
Calluna vulgaris, bloem (o) . . 7 4 Struikhei<br />
Carex curta (o) . . . 3 Zompzegge<br />
Danthonia decumbens (o) . 24 . . Tandjesgras<br />
Erica tetralix, blad (o) . . 14 . Gewone dophei<br />
Erica tetralix, blad (v) . . 1 . Gewone dophei<br />
Myrica gale (o) 7 . 1 1 Wilde gagel<br />
Potentilla erecta (o) 77 160 . 1 Tormentil<br />
Sphagnum (o) . +++ +++ +++ Veenmos<br />
Bomen en struikgewas<br />
Alnus glutinosa (o) 18 28 . 3 Zwarte els<br />
Alnus, katjes (v) 2 . . . Els<br />
Alnus, katjes (o) 4 5 . . Els<br />
Alnus, knopschubben (o) 2 + . . Els<br />
Alnus, knopschubben (v) 1 . . . Els<br />
Carex elongata (o) . 2 . . Elzenzegge<br />
Carex remota (o) 2 1 . . IJle zegge<br />
Humulus lupulus (o) . 5 . . Hop<br />
Moehringia trinervia (o) 3 6 . . Drienerfmuur<br />
Rhamnus frangula (o) 2 . . . Sporkehout<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Apiaceae (o) . . 1 . Schermbloemenfamilie<br />
Apiaceae (v) . . . 1 Schermbloemenfamilie<br />
Asteraceae (o) 2 . . . Composietenfamilie<br />
Bryales (o) . + . . Mossen (excl. Veenmos)<br />
Carduus/Cirsium (o) . . . 1 Distel/Vederdistel<br />
Carex (o) . . 2 . Zegge<br />
Carex, urntje (o) . 3 . . Zegge
context GB01 GB01 GB02 GB02<br />
vondstnummer 7.147 7.148 9.1553 9.1584<br />
volume (l) 2 2 6,2 5<br />
Cerastium (o) . 40 . . Hoornbloem<br />
Epilobium hirsutum-type (o) . 57 x . Harig wilgenroosje-type<br />
Luzula (o) 1 39 . . Veldbies<br />
Melica nutans/uniflora (o) . . . 3 Knikkend parelgras/Eenbloemig parelgras<br />
Myosotis (o) . . . 2 Vergeet-mij-nietje<br />
Poa compressa/nemoralis (o) 3 16 . . Plat beemdgras/Schaduwgras<br />
Poaceae (o) . 32 . . Grassenfamilie<br />
Polygonaceae (o) 1 . . . Duizendknoopfamilie<br />
Rumex (o) 3 . . 2 Zuring<br />
Sagina (o) 288 768 13 1 Vetmuur<br />
Senecio (o) . 9 . . Kruiskruid<br />
Viola (o) 21 2 . 1 Viooltje<br />
indet. (o) 14 . . . niet determineerbaar<br />
Overige vondsten<br />
Acari (o) . x x x Mijten<br />
hout (o) . x . . hout<br />
houtskool . x x . houtskool<br />
Insecta (o) . x . . Insecten
Bijlage 7<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Late IJzertijd en Romeinse tijd.<br />
Legenda: o = onverkoold, v = verkoold, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, x = aanwezig (niet gekwantificeerd), cf. = gelijkend op (determinatie<br />
niet zeker).<br />
context<br />
GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />
vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />
volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />
Gebruiksplanten<br />
Granen<br />
Cerealia (v) . . . 2 . . . . . . Granen<br />
Cerealia indet. cf. Avena (v) 1 . . . . . . . . . Haver?<br />
Hordeum vulgare, aarspilsegment (v) . 1 . . . . . . . . Gerst<br />
Triticum dicoccon (v) 1 . . . . . . . . . Emmer<br />
Fruit<br />
Cornus sanguinea (o) . . 1 . . . . . . . Rode kornoelje<br />
Rubus fruticosus (o) 1 . . 2 . . 1 6 . 15 Gewone braam<br />
Sambucus (o) . 1 . 1 . . . . . . Vlier<br />
Sambucus nigra (o) 3 . . . . . . . . . Gewone vlier<br />
Wilde planten<br />
Planten van voedselrijke akkers en tuinen<br />
Atriplex patula/prostrata (v) . 15 . . . . . . . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Atriplex patula/prostrata (o) . 12 28 36 817 168 +++ ++ +++ +++ Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Erysimum cheiranthoides (o) . . . . . . . . 1 . Gewone steenraket<br />
Euphorbia helioscopia (o) . . . 1 . . 1 . . . Kroontjeskruid<br />
Fumaria officinalis (o) 1 . . . . . . . . . Gewone duivenkervel<br />
Persicaria maculosa (o) . . . . . . . 1 1 1 Perzikkruid<br />
Solanum nigrum (o) . . . . . . . . 1 . Zwarte en Beklierde nachtschade<br />
Sonchus arvensis/oleraceus (o) . . . . . . 1 . . . Akker-/Gewone melkdistel<br />
Sonchus asper (o) . . 6 . 8 30 + 3 +++ . Gekroesde melkdistel<br />
Stellaria media (o) . . 2 . . 8 1 1 8 . Vogelmuur<br />
Planten van matig voedselrijke akkers<br />
Raphanus raphanistrum, hauw (o) . . . 2 . . . . 1 . Knopherik
context<br />
GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />
vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />
volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />
Tredplanten<br />
cf. Capsella bursa-pastoris (o) . . . . . 8 . . . . Gewoon herderstasje?<br />
Plantago major (o) . 3 . 3 451 362 ++ ++ + ++ Grote en Getande weegbree<br />
Plantago major (v) . . . . . . . . 1 . Grote en Getande weegbree<br />
Polygonum aviculare (o) . . . . 12 . . . 1 1 Gewoon varkensgras<br />
Planten van voedselrijke ruigten<br />
Chenopodium ficifolium (o) . . 12 2 21 84 + 1 +++ + Stippelganzenvoet<br />
Cirsium arvense/palustre (o) . . . . 4 . . . ++ 5 Akkerdistel/Kale jonker<br />
Persicaria lapathifolia (o) . . . . 3 26 . 38 + 2 Beklierde duizendknoop<br />
Rumex cf. obtusifolius (o) . . 2 . . . . . . . Ridderzuring?<br />
Tripleurospermum maritimum (o) . . . . . 6 3 . 3 2 Reukeloze kamille<br />
Urtica dioica (o) 10 1 70 76 8 8 6 2 2 ++ Grote brandnetel<br />
Xanthium strumarium (v) . . . 1 . . . . . . Late stekelnoot<br />
Planten van storingsmilieus<br />
Agrostis stolonifera (o) . . . . . . 3 . . . Fioringras<br />
Alopecurus geniculatus (o) . . 2 . . 8 . . 1 . Geknikte vossenstaart<br />
Carex hirta (o) 2 . 13 4 1 . . . . . Ruige zegge<br />
Carex hirta/riparia (o) . . . . . . 4 . . . Ruige zegge/Oeverzegge<br />
Carex otrubae (o) . . 34 3 1 2 6 . 2 . Valse voszegge<br />
Carex otrubae/vulpina (o) . . . . . . . . . 2 Valse voszegge/Voszegge<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (o) 1 11 16 26 84 54 1 6 + + Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (v) . 3 . . . . . . . . Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Hydrocotyle vulgaris (o) . . . . . 4 1 1 1 6 Gewone waternavel<br />
Juncus articulatus-type (o) . . 8 . . . . 1 . ++ Zomprus-type<br />
Juncus articulatus-type cf. articulatus (o) . . 40 32 . . . . . . Zomprus?<br />
Juncus compressus (o) . . . 16 16 . . . . . Platte rus<br />
Juncus compressus/gerardi (o) . . . 32 . . . . . . Platte rus<br />
Juncus effusus-type (o) . . . 96 . . . . . + Pitrus-type
context<br />
GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />
vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />
volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />
Juncus effusus-type cf. effusus (o) . . 64 64 32 . . . . . Pitrus?<br />
Juncus effusus-type (o) . . 24 . . . . . . . Pitrus-type<br />
Potentilla anserina (o) . . . . 9 2 4 1 + 1 Zilverschoon<br />
Ranunculus repens (o) . . 2 . 1 . . . . . Kruipende boterbloem<br />
Ranunculus sardous (o) . . . . 1 . . . 1 1 Behaarde boterbloem<br />
Rumex crispus, bloemdek (o) . . . . . 2 . . . . Krulzuring<br />
Rumex crispus-type (v) . 2 . 2 . . . . . . Krulzuring-type<br />
Rumex crispus-type, bloemdek (o) . . 4 . 1 . . . . . Krulzuring-type<br />
Rumex crispus-type (o) . . 2 . 9 20 . . 5 . Krulzuring-type<br />
Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />
Bidens tripartita (o) . . . . 208 2 . . 18 1 Veerdelig tandzaad<br />
Chenopodium glaucum/rubrum (o) . 1 . . 848 62 ++ + + ++ Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />
cf. Cyperus fuscus (o) . . . . . 4 . . . . Bruin cypergras?<br />
Juncus bufonius (o) . 16 16 112 480 512 . + 2 + Greppelrus<br />
Persicaria hydropiper (o) . . . . 1 6 . . . . Waterpeper<br />
Persicaria minor (o) . . . . . 6 . 1 . . Kleine duizendknoop<br />
Ranunculus sceleratus (o) 40 15 84 213 793 209 +++ ++ + ++ Blaartrekkende boterbloem<br />
Rorippa palustris (o) . . . . . 4 . . . . Moeraskers<br />
Rumex cf. maritimus/palustris (o) . . 2 . . . . . . . Goud-/Moeraszuring?<br />
Rumex cf. maritimus/palustris (v) . 1 . . . . . . . . Goud-/Moeraszuring?<br />
Rumex maritimus, bloemdek (o) . . . . . 48 + 65 14 27 Goudzuring<br />
Rumex maritimus, vrucht (o) . . . . . . +++ 26 . . Goudzuring<br />
Rumex maritimus/palustris (o) . . . . 688 4 . . . 5 Goud-/Moeraszuring<br />
Rumex maritimus/palustris, bloemdek (o) . . 2 . 2584 12 . . + . Goud-/Moeraszuring<br />
Stellaria aquatica (o) . . . 3 . . . 3 3 . Watermuur<br />
Stellaria cf. aquatica (o) . . . . . 16 . . . . Watermuur?<br />
Planten van zilte standplaatsen<br />
Alopecurus bulbosus (o) . . 2 . . . . . . . Knolvossenstaart
context<br />
GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />
vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />
volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />
Aster tripolium (o) . . . . 95 1 ++ 1 14 14 Zulte<br />
Atriplex cf. littoralis (o) . . . . 1 . . . . . Strandmelde?<br />
Atriplex littoralis (o) . . . . . 3 . . . . Strandmelde<br />
Juncus gerardi (o) 8 16 8 226 16 32 . + 1 . Zilte rus<br />
Spergularia marina/media (o) . . . . 40 8 . . . . Zilte schijnspurrie/Gerande schijnspurrie<br />
Spergularia marina/media (v) . 5 . . . . . . . . Zilte schijnspurrie/Gerande schijnspurrie<br />
Waterplanten<br />
Chara, oögonia (o) . . . . . 1 +++ x x x Kranswieren<br />
Hippuris vulgaris (o) . . . . 22 10 2 . 1 1 Lidsteng<br />
Lemna (v) . 1 . . . . . . . . Eendenkroos<br />
Lemna (o) . . 6 1 . . . . . . Eendenkroos<br />
Potamogeton pusillus (o) . . . 1 . . . . . . Tenger fonteinkruid<br />
Ranunculus subgen. Batrachium (v) . 1 . . . . . . . . Fijne waterranonkel<br />
Ranunculus subgen. Batrachium (o) . . 4 40 336 68 12 . + 9 Fijne waterranonkel<br />
Zannichellia palustris (o) . . . . . . . . . 1 Zannichellia<br />
Zannichellia palustris subsp. pedicellata (o) . . . . . . 38 . . 30 Gesteelde zannichellia<br />
Dierlijke waterorganismen<br />
Bryozoa, statoblasten . . . . . + . . . . Mosdiertjes<br />
Cladocera, ephippia + . +++ + + ++ . . . x Watervlooien<br />
Porifera, gemmulae (o) . . . . + ++ . . . ++ Sponsen<br />
Oever- en moerasplanten<br />
Alisma (o) . . . . . . . 1 . . Waterweegbree<br />
Alisma plantago-aquatica (o) . . . 15 16 4 2 2 + . Grote waterweegbree<br />
Alisma/Damasonium (o) . . . . . . . . . 2 Waterweegbree<br />
Althaea officinalis (o) . . 1 . . 1 . . . . Echte heemst<br />
Bolboschoenus maritimus (o) . . 4 5 2 . . . 1 . Heen<br />
Caltha palustris (o) . . . . . 4 . . . . Dotterbloem<br />
Carex acuta/elata (o) . . 65 3 4 2 . . . . Scherpe-/Stijve zegge
context<br />
GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />
vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />
volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />
Carex acutiformis (o) 2 . 10 . . 4 . . . . Moeraszegge<br />
Carex paniculata-type (o) . . 62 . . . . . . . Pluimzegge-type<br />
Carex pseudocyperus (o) . . . . . 2 . . . . Hoge cyperzegge<br />
Carex riparia (o) 1 2 4 10 4 . . . . . Oeverzegge<br />
Carex riparia (v) . . . 5 . . . . . . Oeverzegge<br />
Carex rostrata/vesicaria (o) . . . 5 1 . . . . . Snavelzegge/Blaaszegge<br />
Carex rostrata/vesicaria (v) . 1 . . . . . . . . Snavelzegge/Blaaszegge<br />
Damasonium alisma (o) . . 4 8 . 24 11 12 + 4 Stervruchtige waterweegbree<br />
Euphorbia palustris (o) . . . . . 7 . . . . Moeraswolfsmelk<br />
Iris pseudacorus (v) . 1 2 2 . 1 . . . . Gele lis<br />
Lycopus europaeus (o) . . 4 . 16 4 2 . 4 3 Wolfspoot<br />
Lythrum salicaria (o) . . 2 . . 16 1 . . 5 Grote kattenstaart<br />
Mentha aquatica/arvensis (o) 10 . 22 84 . 8 3 5 6 4 Watermunt/Akkermunt<br />
Oenanthe aquatica (o) . . . . . 2 1 . . . Watertorkruid<br />
Oenanthe fistulosa (o) . . . 1 2 . . . . . Pijptorkruid<br />
Phalaris arundinacea (o) . . 8 . . . . . . . Rietgras<br />
Phragmites australis (o) . 1 . . . . . . . . Riet<br />
Phragmites australis, knoppen (o) . . . . . + . . . . Riet<br />
Phragmites australis, stengelfragmenten (o) . . + . + + . . . . Riet<br />
Phragmites australis, stengelfragmenten (v) . + + . . + . . . . Riet<br />
Poa palustris (o) . . . . . . . . . 1 Moerasbeemdgras<br />
Rumex hydrolapathum (o) . . . . . 2 . . . 1 Waterzuring<br />
Sagittaria sagittifolia (o) . . . . 8 . . . . . Pijlkruid<br />
Schoenoplectus lacustris (o) 1 1 6 9 12 4 35 3 8 10 Mattenbies<br />
Schoenoplectus lacustris/tabernaemontani (o) . . . . 1 . . . . . Mattenbies/Ruwe bies<br />
Schoenoplectus tabernaemontani (o) 1 . . 3 2 12 5 . 7 5 Ruwe bies<br />
Scutellaria galericulata (o) 1 . . . . . . . . . Blauw glidkruid<br />
Solanum dulcamara (o) . . 13 . 3 2 . . . . Bitterzoet
context<br />
GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />
vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />
volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />
Solanum dulcamara (v) . 1 . . . . . . . . Bitterzoet<br />
Sparganium erectum (o) . 3 . 10 . 3 . . 2 . Grote en Blonde egelskop<br />
Typha angustifolia (o) . . . . 8 16 . . . . Kleine lisdodde<br />
Typha angustifolia/latifolia (o) . . . . 16 . . . . . Kleine-/Grote lisdodde<br />
Typha (o) . . . . . . + + + + Lisdodde<br />
Graslandplanten<br />
Carex disticha (o) . . 8 22 4 4 4 . . 4 Tweerijige zegge<br />
Carex disticha (v) . 1 . . . . . . . . Tweerijige zegge<br />
Filipendula ulmaria (o) . . . . . 12 . . . . Moerasspirea<br />
Hypericum tetrapterum (o) . . 4 40 . . . . . . Gevleugeld hertshooi<br />
Silene flos-cuculi (o) . . . . . . . . . 1 Echte koekoeksbloem<br />
Poa pratensis/trivialis (o) . . . . . 4 . . 3 . Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />
Prunella vulgaris (o) . . . . . 4 . . . 1 Gewone brunel<br />
Ranunculus acris/repens (o) . . . . 2 12 9 . 2 1 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />
Rumex acetosella (o) . . 2 . . . . . . . Schapenzuring<br />
Senecio aquaticus (o) . . . . . 2 7 4 . . Waterkruiskruid<br />
Senecio jacobaea (o) . . . . . . . . + 6 Jakobskruiskruid s.l.<br />
Stellaria graminea (o) . . . . . . 1 . . . Grasmuur<br />
Taraxacum officinale (o) . . . . . . . . . 1 Gewone paardenbloem<br />
Valeriana officinalis (o) . . 1 . . . . . . . Echte valeriaan<br />
Heide- en veenplanten<br />
Juncus effusus-type cf. conglomeratus (o) . . 16 16 48 . . . . . Biezenknoppen?<br />
Juncus subnodulosus (o) . . 72 . 16 . . . . . Paddenrus<br />
Potentilla cf. erecta (o) . . . 2 . . . . . . Tormentil?<br />
Potentilla erecta (o) . . . . . 72 . . . . Tormentil<br />
Sphagnum (o) . . . . . ++ ++ . . . Veenmos<br />
Bomen en struikgewas<br />
Alnus glutinosa (o) . . 503 . . . 2 . + . Zwarte els
context<br />
GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />
vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />
volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />
Alnus glutinosa (o) . . . . . 93 24 . + 9 Zwarte els<br />
Alnus, katjes (o) . . 65 . 1 50 . . . . Els<br />
Alnus, knopschubben (o) . . 2 . . 2 . . . . Els<br />
Carex cf. remota (o) . . . . . . . . . 1 IJle zegge?<br />
Carex remota (o) . . 2 . . . . . . . IJle zegge<br />
Circaea lutetiana (o) . . 1 . . . . . . . Groot heksenkruid<br />
Moehringia trinervia (o) . . . . . 4 . . . . Drienerfmuur<br />
Stachys sylvatica (o) . . . . . 4 . . . . Bosandoorn<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Agrostis/Poa (v) . . . 1 . . . . . . Struisgras/Beemdgras<br />
Alopecurus bulbosus/geniculatus (o) . . . . . . 2 . . . Knolvossenstaart/Geknikte vossenstaart<br />
Alopecurus bulbosus/geniculatus (v) . . . 1 . . . . . . Knolvossenstaart/Geknikte vossenstaart<br />
Apiaceae (v) . . . 2 . . . . . . Schermbloemenfamilie<br />
Asteraceae (o) . . . . 2 12 . . 2 . Composietenfamilie<br />
Brassicaceae (o) . . . . . . . . . 1 Kruisbloemenfamilie<br />
Bryales (o) + . + . . + . . . . Mossen (excl. veenmos)<br />
Campanula (o) . . . . . 8 . . . . Klokje<br />
Carex (v) . 1 . . . . . . . . Zegge<br />
Carex, fragmenten (o) 4 . 7 53 9 . . . . . Zegge<br />
Carex, untjes (o) . . + . . 2 . . . . Zegge<br />
Chenopodium (o) . . . . 4 . . . . . Ganzenvoet<br />
Epilobium (o) . . . . . 4 . . . . Basterdwederik<br />
Juncus (o) . . 8 16 32 128 + + . . Rus<br />
Malva (o) . . . . . . . . 1 . Kaasjeskruid<br />
Poa (o) . . . . . . 2 . . . Beemdgras<br />
Poaceae (o) . . . . . . 4 . 4 1 Grassenfamilie<br />
Poaceae (v) . . . 1 . . . . . . Grassenfamilie<br />
Poaceae indet. (niet Cerealia), kaf (o) . . . . 2 . . . . . Grassenfamilie
context<br />
GEB02 EGR01 EGR02 LEEF VER01 VER02 VER02 VER02 VER02 VER02<br />
vondstnummer 1.554 1.087 1.523 1.522 1.535 7.612 8.022 8.007 8.002 8.045<br />
volume (l) 1,9 1 1,6 1,3 2,1 3,6 3 3,8 3,5 1<br />
Poaceae, stengelbasis (v) . 1 . . . . . . . . Grassenfamilie<br />
Poaceae, stengelfragmenten (v) . ++ . . . . . . . . Grassenfamilie<br />
Poaceae, wortels (v) . ++ . . . . . . . . Grassenfamilie<br />
Rumex (o) . . . 1 4 . 4 . 2 3 Zuring<br />
Rumex, blaadjes (o) . . . . . . + . . . Zuring<br />
Sagina (o) . . . . . 8 . . . . Vetmuur<br />
Stellaria (o) . . . . . . . . . 1 Muur<br />
Viola (o) . . . . . 24 . . . 3 Viooltje<br />
indet. (v) 1 2 . . . . . 5 1 . niet determineerbaar<br />
Overige vondsten<br />
aardewerk . x . x . . . . . . aardewerk<br />
Acari (o) x . x x x x . x . x Mijten<br />
hout (o) . . . . . xxx . . . . hout<br />
houtskool x xxx . x x x . . . . houtskool<br />
Insecta (o) x x x x x x . . . . insecten
Bijlage 8<br />
Vlaardingen-Vergulde Hand-West, resultaten macrobotanisch onderzoek Vroege Middeleeuwen.<br />
context CULT CULT CULT<br />
vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />
volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />
Gebruiksplanten<br />
Granen<br />
Triticum dicoccon, aarvorkjes (o) . . 1 Emmer<br />
Fruit en noten<br />
Corylus avellana (o) . 1 1 Hazelnoot<br />
Prunus spinosa (o) . . 2 Sleedoorn<br />
Sambucus nigra (o) 2 . . Gewone vlier<br />
Wilde planten<br />
Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen<br />
Atriplex patula/prostrata (o) 136 70 31 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Chenopodium album (o) . . 1 Melganzenvoet<br />
Persicaria maculosa (o) 3 2 11 Perzikkruid<br />
Solanum nigrum (o) . 1 . Zwarte en Beklierde nachtschade<br />
Sonchus asper (o) 80 1 11 Gekroesde melkdistel<br />
Stellaria media (o) 4 . 1 Vogelmuur<br />
Planten van matig voedselrijke akkers<br />
Echinochloa crus-galli (o) 9 . . Hanenpoot<br />
Tredplanten<br />
Plantago major (o) 48 5 ++ Grote en Getande weegbree<br />
Polygonum aviculare (o) 36 70 28 Gewoon varkensgras<br />
Planten van weinig betreden voedselrijke ruigten<br />
Chenopodium ficifolium (o) 20 . 2 Stippelganzenvoet<br />
Persicaria lapathifolia (o) 3 4 14 Beklierde duizendknoop<br />
Urtica dioica (o) 82 9 3 Grote brandnetel
context CULT CULT CULT<br />
vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />
volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />
Planten van storingsmilieus<br />
Alopecurus geniculatus (o) . . 1 Geknikte vossenstaart<br />
Carex hirta (o) 10 . . Ruige zegge<br />
Carex hirta/riparia (o) 16 . . Ruige zegge/Oeverzegge<br />
Carex otrubae (o) 6 1 1 Valse voszegge<br />
Eleocharis palustris/uniglumis (o) 76 60 1 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Juncus articulatus-type (o) . + . Zomprus-type<br />
Juncus effusus-type cf. effusus (o) 40 . . Pitrus?<br />
Potentilla anserina (o) 10 . . Zilverschoon<br />
Potentilla anserina (o) . 3 3 Zilverschoon<br />
Ranunculus flammula (o) . 1 . Egelboterbloem<br />
Ranunculus repens (o) 24 . . Kruipende boterbloem<br />
Pioniers van stikstofrijke, natte bodems<br />
Bidens (o) . . 1 Tandzaad<br />
Bidens tripartita (o) 2 . . Veerdelig tandzaad<br />
Chenopodium glaucum/rubrum (o) 152 + ++ Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />
Juncus bufonius (o) 288 + + Greppelrus<br />
Persicaria hydropiper (o) 3 . . Waterpeper<br />
Ranunculus sceleratus (o) 198 +++ ++ Blaartrekkende boterbloem<br />
Rumex maritimus, bloemdek (o) 5 50 1 Goudzuring<br />
Rumex maritimus/palustris, boemdek (o) 2 . . Goud-/Moeraszuring<br />
Rumex palustrisbloemdek (o) 2 . . Moeraszuring<br />
Stellaria aquatica (o) . . 1 Watermuur<br />
Planten van zilte standplaatsen<br />
Alopecurus bulbosus (o) 4 . . Knolvossenstaart<br />
Aster tripolium (o) . 1 . Zulte<br />
Juncus gerardi (o) 56 + + Zilte rus
context CULT CULT CULT<br />
vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />
volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />
Spergularia marina/media (o) 88 . . Zilte schijnspurrie/Gerande schijnspurrie<br />
cf. Suaeda maritima (o) . 1 1 Schorrenkruid?<br />
Waterplanten<br />
Ceratophyllum submersum (o) . . 3 Fijn hoornblad<br />
Chara, oögonia (o) +++ . 1 Kranswieren<br />
Hippuris vulgaris (o) 2 1 1 Lidsteng<br />
Lemna (o) 4 2 2 Eendenkroos<br />
Myriophyllum cf. spicatum (o) 15 . . Aarvederkruid?<br />
Myriophyllum verticillatum (o) . 6 . Kransvederkruid<br />
Potamogeton pectinatus (o) 1 . 2 Schedefonteinkruid<br />
Potamogeton pusillus (o) 14 . 2 Tenger fonteinkruid<br />
Ranunculus subgen. Batrachium (o) 130 13 2 Waterranonkels<br />
Zannichellia palustris (o) . . 4 Zannichellia<br />
Zannichellia palustris subsp. pedicellata (o) 56 . . Gesteelde zannichellia<br />
Dierlijke waterorganismen<br />
Bryozoa, statoblasten + . . Mosdiertjes<br />
Cladocera, ephippia ++ ++ ++ Watervlooien<br />
Ostracoda ++ . . Mosselkreeftjes<br />
Porifera, gemmulae (o) + . . Sponsen<br />
Oever- en moerasplanten (en natte graslanden)<br />
Alisma lanceolatum/plantago-aquatica (o) 15 2 2 Slanke-/Grote waterweegbree<br />
Berula erecta (o) . . 1 Kleine watereppe<br />
Bolboschoenus maritimus (o) 2 1 1 Heen<br />
Carex acuta/elata (o) 21 1 2 Scherpe-/Stijve zegge<br />
Carex acutiformis (o) 119 . 3 Moeraszegge<br />
Carex paniculata-type (o) 17 . . Pluimzegge-type<br />
Carex pseudocyperus (o) 16 1 2 Hoge cyperzegge
context CULT CULT CULT<br />
vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />
volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />
Carex riparia (o) 2 1 2 Oeverzegge<br />
Carex rostrata/vesicaria (o) 4 1 . Snavelzegge/Blaaszegge<br />
Damasonium alisma (o) 2 . . Stervruchtige waterweegbree<br />
Eupatorium cannabinum (o) 8 . . Koninginnenkruid<br />
Euphorbia palustris (o) . . 1 Moeraswolfsmelk<br />
Galium palustre (o) 4 . . Moeraswalstro<br />
Iris pseudacorus (v) . . 1 Gele lis<br />
Lycopus europaeus (o) . 2 . Wolfspoot<br />
Lythrum salicaria (o) . . cf Grote kattenstaart<br />
Mentha aquatica/arvensis (o) 72 8 + Watermunt/Akkermunt<br />
Oenanthe (o) 20 1 . Torkruid<br />
Oenanthe aquatica (o) 2 . ? Watertorkruid<br />
Oenanthe fistulosa (o) 9 7 . Pijptorkruid<br />
Phragmites australis, stengels (o) + . . Riet<br />
Schoenoplectus lacustris (o) 16 2 6 Mattenbies<br />
Schoenoplectus lacustris/tabernaemontani (o) 28 . . Mattenbies/Ruwe bies<br />
Schoenoplectus tabernaemontani (o) 5 3 8 Ruwe bies<br />
Solanum dulcamara (o) 9 . 1 Bitterzoet<br />
Sparganium (o) 2 . . Egelskop<br />
Sparganium erectum (o) 1 . 11 Grote en Blonde egelskop<br />
Typha angustifolia (o) . 1 . Kleine lisdodde<br />
Graslandplanten<br />
Bromus cf. hordeaceus (o) . . 1 Zachte dravik?<br />
Ranunculus acris/repens (o) 5 2 3 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />
Carex disticha (o) 40 2 2 Tweerijige zegge<br />
Silene flos-cuculi (o) 12 . 2 Echte koekoeksbloem<br />
Valeriana officinalis (o) 2 . . Echte valeriaan
context CULT CULT CULT<br />
vondstnummer 1.813 2.036 2.039<br />
volume (l) 2,1 0,2 0,2<br />
Carex oederi-type (o) . . 1 Geelgroene Zegge en Dwergzegge<br />
Heide- en veenplanten<br />
Carex curta (o) . 1 . Zompzegge<br />
Carex flava-type (o) 2 2 . Gele zegge-type<br />
Sphagnum (o) x . x Veenmos<br />
Bomen en struikgewas<br />
Alnus glutinosa (o) 60 1 4 Zwarte els<br />
Alnus, katjes (o) 23 50 3 Els<br />
Alnus, knopschubben (o) + . . Els<br />
Alnus, meeldraden (o) ++ . . Els<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Bryales (o) x . x Mossen (excl. veenmos)<br />
Carduus/Cirsium (o) . . 1 Distel/Vederdistel<br />
Carex (o) 4 . . Zegge<br />
Cyperaceae (o) 8 . . Cypergrassenfamilie<br />
indet. (v) 4 1 . niet determineerbaar<br />
Juncus (o) 8 . . Rus<br />
Poaceae (o) . 1 . Grassenfamilie<br />
Rumex (o) 3 1 3 Zuring<br />
Overige vondsten<br />
Acari (o) . x x Mijten<br />
Bivalva . . x schelpen (tweekleppig)<br />
visresten (o) . . x visresten<br />
hout . x .<br />
houtskool x x x houtskool<br />
Insecta (o) x x x Insecten