08.08.2015 Views

MANAGEMENT OUDERENZORG MANAGEMENT OUDERENZORG

Hoe slaagt de MOL? - instituut Beleid & Management ...

Hoe slaagt de MOL? - instituut Beleid & Management ...

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

PROF.DR. ROBBERT HUIJSMAN MBA24HOE SLAAGT DE MOL? <strong>MANAGEMENT</strong>, ORGANISATIE & LEIDERSCHAP VOOR TOEKOMSTIGE <strong>OUDERENZORG</strong>vroeg om staatstoezicht op de instellingen, en resulteerde in de Wet op deBejaardenoorden van 1963. Huisvestingbeleid evolueerde hierdoor tot intra -muraal ouderenbeleid. Vanuit centraal overheidsbeleid met veel nieuwe wetenregelgeving kwamen er ook voor thuiswonende ouderen allerlei specifiekevoorzieningen, zoals gezinsverzorging, dienstencentra en zogehetengecoördineerd ouderenwerk.De inkomenspijler werd in deze eerste periode van ouderenbeleid geslagen.Componenten zijn de invoering van de bejaardenverzekering tegen ziekte -kosten in 1956, die vooruitliep op de Ziekenfondswet van 1964, en de AOWin 1957, als opvolger van de Noodwet Drees uit 1947. Het stelsel van socialezekerheid kreeg zijn definitieve vorm met de Algemene Bijstandwet (1964),de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (1966), de Ziektewet (1967) en deAlgemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1967), waarin in 1968 ook deVoorlopige Erkenning Verpleegtehuizen van 1961 haar plek kreeg. In dezeperiode werd ook de Interdepartementale Stuurgroep Bejaardenbeleid(1967) gevormd. Deze Stuurgroep, die ruim veertig jaar zou bestaan, brachtde eerste Nota Bejaardenbeleid (1970) uit.Ouderenzorgbeleid zonder groei (1970-1983)De tweede periode kenmerkt zich door overheidsambities om een inter -depar te mentaal ouderenbeleid te entameren gericht op het bevorderen vaneen geïntegreerd samenstel van voorzieningen. Dit werd uitgewerkt in detweede Nota Bejaardenbeleid (1975). Doel was enerzijds bejaarden te latenparticiperen in de samenleving en hun zelfstandige woonsituatie te kunnenhandhaven en anderzijds het zorgvolume te stabiliseren, omdat de uitbundigegroei uit de vorige periode door de oliecrises niet langer mogelijk was. Deonderlinge afstemming tussen de sterk in aantal gegroeide voorzieningenwerd tot één van de kernpunten in het ouderenbeleid verheven. Een vande doelstellingen in de tweede Nota Bejaardenbeleid betrof het ‘geslotencircuit’: “een systeem van voorzieningen waarvan de elementen zodaniglogisch en organisatorisch met elkaar zijn verbonden, dat het geheel instaat is de welzijns- en gezondheidsbehoeften van ouderen […] integraalte behartigen”. En: “Idealiter moeten de voorzieningen hun aanbiedings-,toelatings- of openingseisen baseren op dezelfde meetlat, de mate vanvaliditeit [...] Iedere voorziening neemt als het ware een bepaald deel van demeetlat voor haar rekening”. Zo’n integraal perspectief moest ook bijdragenaan terugdringing van de capaciteit in verzorgingshuizen tot 7%. In 1975 laghet feitelijk percentage op 9,5% van alle 65-plussers. In de derde nota,Bouwstenen voor een ouderenbeleid (1981), kwam nog meer accent op deeigen verantwoordelijkheid en onderlinge hulpverlening door informelezorg en vrijwilligerswerk, waarop de professionele hulp aanvullend moetfunctioneren. Het substitutiebeleid werd geboren.Kostenbeheersing en substitutie (1983-1992)Nieuwe demografische prognoses en verslechterende economische omstan -digheden brachten het Kabinet Lubbers I in 1983 tot herziening van hetouderenbeleid. De financiering van de ouderenzorg dreigde bij gelijkblijvendbeleid onbetaalbaar te worden, zo werd toen al gesteld. Daarom werd(verdere) verscherping van indicatiecriteria en (intramurale) capaciteits -normen noodzakelijk geacht, omdat de beoogde substitutie van intra- naarextramurale zorg niet spontaan plaats bleek te vinden. De overheid beoogdeeen accentverlegging van ‘de anonieme, collectief gefinancierde solidariteit’naar ‘de individueel en in de gemeenschap gevoelde en persoonlijk totuitvoering gebrachte, op intermenselijke relaties gebaseerde solidariteit’.De ‘zorgzame samenleving’ deed haar intrede, als een algemene beleids -invals hoek voor iedere burger, niet uitsluitend ouderen. Ter bevordering vande zelfstandigheid van thuiswonende ouderen werden via het zogenoemdeflankerend beleid de wijkfuncties van verzorgingshuizen geïntroduceerd. Ineen (vernietigende) beleidsevaluatie concludeerde de Algemene Rekenkamer(1985) echter dat de harmonisatie van de instrumenten financiering, planningen wetgeving in het ouderenbeleid nauwelijks gestalte had gekregen.De overheid zag kansen om de economische consequenties van vergrijzingte keren met een nationaal substitutiebeleid dat bovendien tegemoet zoukomen aan door ouderen zelf gewenste ‘zorg op maat’ (Nota Zorg voorouderen, 1985). Met als extra impuls het advies van de Commissie Structuuren financiering van de gezondheidszorg, het zogenoemde Plan-Dekker (1986),werden in de jaren 1988-1991 grootschalige demonstratie-experimentenvoor substitutie en decentralisatie in de ouderenzorg uitgevoerd. Deze beloftewerden echter niet bewaarheid.Politieke impasse (1992-1996)De nationale inzet op substitutie werd doorkruist door tegenvallenderesul taten van de demonstratie-experimenten en de teloorgang vanhet Plan-Simons, de opvolger van Plan-Dekker. Bovendien plaatste devoortvarende verbouwing van traditionele verzorgingshuizen naar modernewoonzorg complexen de rijksoverheid voor een nieuw beleidsvraagstuk:de huisvestings component werd zodanig ‘opgeplust’ dat het ministerie vanPROF.DR. ROBBERT HUIJSMAN MBA HOE SLAAGT DE MOL? <strong>MANAGEMENT</strong>, ORGANISATIE & LEIDERSCHAP VOOR TOEKOMSTIGE <strong>OUDERENZORG</strong>25

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!