Rondom bestand van 1992 9-4 dd 5-8-08
Rondom bestand van 1992 9-4 dd 5-8-08
Rondom bestand van 1992 9-4 dd 5-8-08
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
worden. „Het is moeilijk, maar niet onmogelijk", zeggen we tegen elkaar. „We<br />
moeten volhouden en doorzetten!" „Nog scherper links", zegt Herman en eindelijk,<br />
wanneer we er al aan wanhopen, ontrolt de weg zich weer voor onze voeten.<br />
Op de weg gekomen, weet ik werkelijk niet of we nu links- of rechtsaf moeten.<br />
„We moeten linksaf", zegt Jo en dat blijkt gelukkig juist te zijn. We besluiten<br />
nu om de weg niet meer te verlaten, we zullen wel zien hoe de zaak verder<br />
loopt. Misschien zullen we bij een boer om onderdak vragen, misschien komen<br />
er nog bossen of we krijgen nog een ander idee.<br />
De tijd dringt nu, we komen onder de rook <strong>van</strong> Hoogeveen, het begint al wat te<br />
dagen. We kunnen het ons niet meer veroorloven om rond te dwalen en komen<br />
op een punt waar naast de weg een modern fietspad begint. Rechts daar<strong>van</strong> is<br />
een straatweg. We besluiten die in te slaan en daar eens poolshoogte te nemen.<br />
We passeren een kerkhof, een fabriek en vele arbeiderswoningen. Dan<br />
een kruispunt met een kanaaltje langs de weg en een ANWB-bord, waarop<br />
staat: Alteveer. Dan staat plotseling ons besluit vast; we zullen toch maar bij<br />
een boer aankloppen en om onderdak vragen. Natuurlijk lopen we de kans bij<br />
een NSB-boer aan te kloppen, met alle gevaren <strong>van</strong> dien, maar we moeten het<br />
wagen, we hebben geen andere keus. Vandaag moeten we daar dan blijven en<br />
dan kunnen we <strong>van</strong>avond in het donker Hoogeveen binnengaan. We passeren<br />
een brug en dan zien we diverse boerderijen liggen. Maar ze staan hier veel te<br />
dicht bij elkaar. We moeten een alleenstaande hebben. Als onze keus reeds op<br />
een gevallen is, besluiten we toch nog verder te gaan. Hoe verder <strong>van</strong> de<br />
bewoonde wereld af, hoe beter. Eindelijk hebben we er een gevonden die ons<br />
wel wat lijkt. Deze boerderij ziet er wat beter uit dan de anderen. Er schijnt een<br />
Groningse boer te wonen. Óp onze tenen sluipen we het erf op. We zullen<br />
wachten tot de boer wakker is, dat maakt een betere indruk dan hem te<br />
wekken. We lopen om de boerderij heen en komen bij de baanderdeur. Hier<br />
staan wat tonnetjes, waar we op gaan zitten. Het is nu bijna licht en er hangt<br />
wat nevel. Dat laatste is zeker niet erg. „Wat hoop ik dat het een goede kerel zal<br />
zijn", zegt Herman. „Dan kunnen we eens fijn in het hooi slapen". We zitten een<br />
poosje stil bij elkaar. We worden huiverig en slaan de kraag <strong>van</strong> onze jasjes op.<br />
Onze hoofden hangen omlaag, we zijn net als kippen op hun stok. Langzaam<br />
verstrijkt de tijd. We slapen bijna. Heel in de verte horen we opeens zingen:<br />
„Blonde Mientje heeft een hart <strong>van</strong> prikkeldraad, blijf maar thuis prikkeldraad".<br />
Het zijn de jongens <strong>van</strong> de Arbeidsdienst uit het kamp dat we net gepasseerd<br />
zijn. Die zijn ook al op. We horen gestommel in de boerderij. Het is vijf uur, het<br />
kritieke moment nadert. We hebben besloten om aan de boer te vragen of hij<br />
een goed Oranjeman is. Als dat in orde is, kunnen we praten. We lopen om het<br />
huis heen en we staan voor de deur. Met bonzend hart staan we te wachten. Er<br />
hangt ook zoveel <strong>van</strong>af. Dan kloppen we op de deur. Een hond begint te blaffen.<br />
We kloppen nog eens. „D'r is vollek", zegt een stem. „Ik kom d'r zo an", roept<br />
een nogal barse stem. Het klinkt niet bemoedigend. We wachten. Dan gaat de<br />
deur open.<br />
„Wie is daar?", wordt er gevraagd. We treden naar voren en staan voor de boer.<br />
„Wat is d'r?", klinkt het ruw. „Bent u Oranjeman, bent u een goede Hollander?",<br />
vraagt Herman. „Wat zol dat, wie binnen jullie? Jij bent toch gien jeuden?" „Ja",<br />
zeggen we. „Hé, wat, waorumme hej dan gien sterre op?" We zwijgen en dein-<br />
1048