De Katholieke ouraalist
De Katholieke ouraalist
De Katholieke ouraalist
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
journalistiek- en een uitgever lid<br />
(Hoofdstuk V; artt. 49 en 52).<br />
Het persgerecht zal zitten in<br />
kamers van vijf leden, t.w. de voorzitter<br />
(of een ondervoorzitter), alsmede<br />
twee journalistieke leden en<br />
twee leden-uitgevers (art. 16). In<br />
eerste instantie hebben de deskundige<br />
leden dus de meerderheid; in<br />
beroep zijn de deskundigen in de<br />
minderheid, doch beslissen mede.<br />
<strong>De</strong>ze regeling toont ten duidelijkste<br />
aan dat de persgerechten eenzelfde<br />
onafhankelijkheid bezitten als<br />
onze reeds bestaande rechterlijke<br />
organen. En, wat juist met het oog<br />
op de pers zeer belangrijk is, de<br />
eerste instantie, het persgerecht, is<br />
bij uitstek deskundig te achten, terwijl<br />
de tweede instantie wel deskundigen<br />
telt, maar in haar overige<br />
samenstelling de waarborg inhoudt,<br />
dat het groepsbelang van de pers,<br />
ten detrimente van de publieke voorlichting<br />
niet de overhand krijgt, zodat<br />
bij in appèl behandelde zaken naar<br />
buiten toe de einduitspraak het'<br />
grootst mogelijke gezag kan verkrijgen.<br />
<strong>De</strong>ze laatste overweging heeft<br />
onze organisaties er toe gebracht de<br />
meerderheid van onze Raad van<br />
Tucht niet-journalisten te laten zijn.<br />
Wat de procedure aangaat, bevat<br />
de wet in de artt. 21, 41 tot en met<br />
47 de fundamentele rechten van klagers<br />
en „verdachten". Volgens art.<br />
46 worden nadere processuele bepalingen<br />
door de Kroon bij algemene<br />
maatregel van bestuur gegeven, maar<br />
met het medisch tuchtrecht, dat grotendeels<br />
in een A.M.v.B. is neergelegd,<br />
is er dit belangrijke verschil,<br />
dat de wet de grondbeginselen van<br />
het procesrecht bevat. Met het oog<br />
op de bijzondere positie van de pers<br />
(art. 7 van de Grondwet) behoort<br />
dit ook zo te zijn.<br />
Volgens de artt. 18 en 19 kan het<br />
persgerecht (en volgens art. 53 in<br />
beroep de perskamer van het Hof)<br />
getuigen en deskundigen, uiteraard<br />
onder ede, horen. Volgens art. 20<br />
kan een onderzoek in de desbetreffende<br />
personderneming vanwege het<br />
persgerecht (of vanwege het Hof)<br />
plaats vinden. Er zijn er die menen,<br />
dat dit een aanslag is op het grondwettelijke<br />
huisrecht. Dit is onzin,<br />
want dit is geen absoluut recht; de<br />
wetgever is volgens de Grondwet<br />
bevoegd daarop inbreuk te maken en<br />
het wetsontwerp voldoet aan de bij<br />
onze hoogste Staatswet gestelde<br />
eisen. In hoeveel andere wetten<br />
komen trouwens soortgelijke bevoegdheden<br />
van rechterlijke instanties<br />
niet voor?<br />
In dit verband worde overigens<br />
nog eens uitdrukkelijk vastgesteld,<br />
dat wie zou willen betogen, dat deze<br />
tuchtregeling de pers aan de macht<br />
van de „regering" zou uitleveren, inhoud<br />
en strekking geweld aandoen.<br />
Ook dit zou niets anders dan pure<br />
demagogie zijn!<br />
<strong>De</strong> tuchtrechtelijke norm<br />
|_JOE belangrijk vorenbehandelde,<br />
formele bepalingen op zich zelf<br />
ook zijn, de kern van het ontwerp<br />
4<br />
ligt in de materieelrechtelijke norm,<br />
vervat in art. 35 en luidende: ,,<strong>De</strong><br />
journalist, aan wiens opzet of grove<br />
schuld feitelijk onjuiste, dan wel oneerlijke<br />
of onverantwoordelijke voorlichting<br />
te wijten is, of die zich<br />
opzettelijk of door grove schuld<br />
gedraagt in strijd met de zorgvuldigheid,<br />
die de journalist in het<br />
maatschappelijk verkeer betaamt, of<br />
met de eer van zijn stand, kan, onverminderd<br />
zijn aansprakelijkheid<br />
naar burgerlijk of naar strafrecht,<br />
worden onderworpen" aan een der in<br />
het ontwerp omschreven tuchtmaatregelen.<br />
In onze eigen statuten luidt de<br />
tuchtrechtelijke norm: „<strong>De</strong> journalist<br />
N.J.K. (of K.N.J.K.) is verplicht zich<br />
te onthouden van alle handelingen<br />
en gedragingen, welke de waardigheid<br />
van de stand der Nederlandse<br />
journalisten schaden."<br />
<strong>De</strong> norm van het wetsontwerp is<br />
meer uitgewerkt dan onze statutaire<br />
bepaling. <strong>De</strong> Memorie van Toelichting<br />
wijst er evenwel nadrukkelijk<br />
op, dat de drie elementen (voorlichting,<br />
ontzien van individuele belangen,<br />
de eer van de stand) naast<br />
elkaar zijn genoemd, doch dat men<br />
misschien kan zeggen, dat zowel het<br />
tweede als het derde de beide andere<br />
mede omvat. Vastgesteld kan daarom<br />
worden, dat de wettelijke norm<br />
dezelfde strekking heeft als onze<br />
statutaire regel. Met deze belangrijke<br />
beperking echter, dat) in tegenstelling<br />
tot onze statuten, het ontwerp<br />
alleen treft die handelingen<br />
of gedragingen, welke opzet of<br />
grove schuld van de betrokken<br />
journalist verraden. Op de betekenis<br />
van deze beperking kan<br />
niet genoeg de nadruk worden gelegd,<br />
omdat bij afwezigheid van<br />
opzet of grove schuld geen maatregel<br />
kan worden opgelegd. <strong>De</strong> journalist,<br />
die zijn beroep op fatsoenlijke<br />
wijze wil uitoefenen en die zich van<br />
wezen en strekking van zijn handelingen<br />
rekenschap geeft, behoeft zich<br />
in zijn vrijheid niet belemmerd te<br />
gevoelen, al brengt de aard van zijn<br />
werkzaamheid „tegen de deadline"<br />
mee, dat hij dikwijls het risico van<br />
achteraf blijkende fouten en foutjes<br />
moet nemen. Hij zal zich uit eigen<br />
vrije wil houden binnen de grenzen,<br />
welke de eer van zijn stand stelt en<br />
dit betekent, dat hij feitelijk juiste,<br />
naar de vorm eerlijke en wat het<br />
algemeen belang aangaat opportune<br />
journalistiek bedrijft, waarmee hij,<br />
binnen de grenzen van datzelfde<br />
algemene belang, individuele belangen<br />
ontziet. Daarover zal toch onder<br />
journalisten geen verschil van inzicht<br />
bestaan.<br />
<strong>De</strong> bezwaren, welke tegen de tekst<br />
van art. 35 worden aangevoerd, worden<br />
echter gevoed door het gevoel,<br />
dat de norm in haar formulering te<br />
vaag is en derhalve tot toepassingen<br />
kan leiden buiten de grenzen, welke<br />
de fatsoenlijke journalist voor zich<br />
zelf wenst te trekken. En dit zou<br />
kunnen meebrengen, dat de journalist<br />
zou worden beperkt in zijn vrijheid<br />
om te doen wat hij zijn plicht<br />
acht.<br />
Is deze vrees echter reëel? In de<br />
eerste plaats is het persgerecht<br />
samengesteld uit deskundigen, die<br />
met hetzelfde bijltje hakken en dié<br />
juist voor het inachtnemen van de<br />
juiste grenzen evenzeer gevoel hebben<br />
als de journalist over wie naar<br />
zijn gevoel ten onrechte wordt geklaagd.<br />
In de tweede plaats werkt<br />
steeds de beperking, opgesloten in<br />
het vereiste van „opzet en grove<br />
schuld".<br />
Toegegeven moet intussen worden<br />
— en de Memorie van Toelichting<br />
doet dit ook —, dat de norm vager<br />
is dan de regels van het strafrecht.<br />
Doch vergeten wij niet, dat een<br />
zekere vaagheid van delictsomschrijving<br />
inhaerent is aan elk tuchtrecht<br />
(zie dat der advocaten en der medici,<br />
alsmede onze eigen statutaire tuchtregel),<br />
een vaagheid, die evenzeer<br />
in het voordeel van de betrokkene<br />
kan strekken; de tuchtrechter is,<br />
meer dan de strafrechter, vrij aan<br />
de bijzondere merites van het geval<br />
recht te laten wedervaren. Bovendien,<br />
naar het geldende burgerlijk<br />
en strafrecht is er ook reeds van<br />
vaagheid van normen sprake; art.<br />
1401 B.W., in recente persprocessen,<br />
toegepast, geeft de — ondeskundige<br />
— burgerlijke rechter een grote<br />
mate van bewegingsvrijheid. En wat<br />
het strafrecht aangaat, de journalist,<br />
die wegens belediging terechtstaat,<br />
mag aan de .— alweer ondeskundige<br />
— strafrechter duidelijk maken,<br />
dat hij „klaarblijkelijk heeft gehandeld<br />
in het algemeen belang". <strong>De</strong><br />
kans dat hij op grond van deze bepalingen<br />
naar journalistieke opvatting<br />
ten onrechte zou worden veroordeeld,<br />
heeft geen journalist in zijn<br />
vrijheid bij mijn weten ooit belemmerd.<br />
In wezen komt de norm van<br />
art. 35 er op neer, dat de journalist,<br />
die voor de tuchtrechter terecht zal<br />
staan, vrij uit zal gaan, indien hij<br />
„klaarblijkelijk het algemeen belang"<br />
op het oog heeft gehad. Het algemeen<br />
belang brengt immers mee, dat zijn<br />
voorlichting feitelijk juist is, eerlijk<br />
en verantwoord, d.w.z. opportuun.<br />
Wie meent, dat hij als publieke voorlichter<br />
deze eisen kan veronachtzamen,<br />
handelt in strijd met de eer<br />
van zijn stand.<br />
'Naar in de Memorie van Toelichting<br />
wordt medegedeeld, is een minderheid<br />
in de Commissie-Pompe echter<br />
van oordeel, dat instede van<br />
„voorlichting" gelezen zou dienen te<br />
worden „berichtgeving". M.i. terecht<br />
wordt deze opvatting in de M.V.T.<br />
als volgt bestreden: „<strong>De</strong> ondergetekenden<br />
zijn van mening, dat berichtgeving<br />
en voorlichting, onderling<br />
vervlochten als zij in talloze courantenartikelen<br />
zijn, niet gescheiden<br />
en door het publiek, waarvoor zij<br />
bestemd zijn, veelal niet eens onderscheiden<br />
kunnen worden. <strong>De</strong> beperking<br />
van het tuchtrechtelijk ingrijpen<br />
tot onoirbare „berichtgeving" zou<br />
tot allerlei gezochte en spitsvondige<br />
onderscheidingen leiden; de hiermede<br />
beoogde verenging van de delictsomschrijving<br />
zou de deur openzetten<br />
tot talloze ontduikingen."<br />
En laat men ten slotte niet uit het