Rondom bestand van 1989 6 4 dd 3-6-08
Rondom bestand van 1989 6 4 dd 3-6-08
Rondom bestand van 1989 6 4 dd 3-6-08
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>1989</strong> 6/4 RONDOM DEN HERDENBERGH<br />
Tijdschrift <strong>van</strong> de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving<br />
Lidmaatschap: f 20,00 per jaar.<br />
Bestuur: Mevr. H. v.d. Anker-v.d. Brand te Slagharen, voorz. W.B.<br />
Meijer te Kloosterhaar, secr. M.J.F. Valkman te<br />
Hardenberg, penningm. F. Ekkel te Kloosterhaar, lid Mevr.<br />
G. Jonkhans-Kampman te Radewijk, lid. Mevr. F.<br />
Kampman-Herbert te Oud-Bergentheim, lid. A. Kuiper te<br />
Mariënberg, lid. L Odink te Lutten, lid. A. de Roo te<br />
Hardenberg, vice-voorz. Het adres <strong>van</strong> de secretaris is:<br />
Sportstraat 14, 7694 BB Kloosterhaar, tel. 05234-1249.<br />
Bankrelatie:<br />
Rek. nr. 3849.47.824 bij Rabobank Hardenberg.<br />
(Postrek. v.d. bank: 812263).<br />
Redactiecommissie:<br />
J.T.A. te Gussinklo<br />
A. Kuiper<br />
J. Weitkamp<br />
C. Lina, eindred.<br />
Redactie-adres:<br />
Bruchterweg 17, 7772 BD Hardenberg, tel. 05232-61274.<br />
Inhoud: pag.<br />
1. Van de redactie .................................................................................... 628<br />
2. Inleiding ................................................................................................ 630<br />
3. Arnold Moonen .................................................................................... 633<br />
4. Guillaume <strong>van</strong> der Graft en zijn tijdgenoten<br />
in Hardenberg .......................................................................................... 668<br />
5. Van de bestuurstafel . . . . : .................................................................omslag<br />
Het overnemen <strong>van</strong> artikelen of gedeelten daar<strong>van</strong> uit dit tijdschrift<br />
mag alleen na daartoe verkregen toestemming <strong>van</strong> de redactie.
DICHTERS IN HARDENBERG<br />
door<br />
C. LINA<br />
ARNOLD MOONEN (1644-1711) GUILLAUME<br />
VAN DER GRAFT (1920-heden)<br />
UITGAVE VAN DE HISTORISCHE VERENIGING HARDENBERG EN OMGEVING
Van de redactie<br />
De gewoonte getrouw is het vierde nummer <strong>van</strong> ons historisch tijdschrift gewijd<br />
aan een speciaal onderwerp, dit keer aan Arnold Moonen, die <strong>van</strong> 1674 tot 1679<br />
als predikant te Hardenberg werkzaam was. Door zijn tijdgenoten werd hij<br />
beschouwd en geëerd als een groot dichter. Hubert Korneliszoon Poot was zelfs<br />
zeer uitbundig in zijn lof.<br />
Een andere predikant-dichter die in Hardenberg woonde, werkte en gedichten<br />
schreef <strong>van</strong> 1946 tot 1950, was Guillaume <strong>van</strong> der Graft, pseudoniem voor dr.<br />
W. Barnard. Zijn werk werd meerdere malen bekroond met een letterkunde-prijs,<br />
o.a. met de Van der Hoogtprijs.<br />
Guillaume <strong>van</strong> der Graft schreef gedichten over Hardenbergers in zijn bundel<br />
„Het oude Land". Wie waren deze mensen en hoe zagen zij eruit? Wij hebben<br />
foto's uit die tijd <strong>van</strong> hen bijeengebracht. Wanneer u deze naast de dichtbundel<br />
legt en de gedichten leest, komen we even terug in de jaren vlak na de tweede<br />
wereldoorlog in een Hardenberg dat wel heel erg veranderd is in de laatste veertig<br />
jaren.<br />
628<br />
Arnold Moonen (1644-1711).
629
Inleiding<br />
Een der oudste gedichten over Hardenberg die wij kennen werd geschreven door<br />
Arnold Moonen. Hij schreef dit bij een afbeelding <strong>van</strong> het stadje; welke weten we<br />
niet. Daarom plaatsen we bij dit gedichtje de oudst bekende afbeelding <strong>van</strong><br />
Hardenberg, daterend uit het begin <strong>van</strong> de zestiende eeuw. Deze werd bij toeval<br />
ontdekt op de achterkant <strong>van</strong> een perkamenten kaft die men in de achttiende<br />
eeuw om een kasboek gemaakt had. Het is een soort landkaart <strong>van</strong> de graafschap<br />
Bentheim en volgens mr. B. <strong>van</strong> 't Hoff de oudste kaart <strong>van</strong> Overijssel (1). Daar<br />
de afbeeldingen <strong>van</strong> Dalen, Uelsen en Coevorden op deze kaart zeer treffend<br />
betrouwbaar zijn, voor zover nog te controleren, mogen we aannemen dat ook de<br />
tekening <strong>van</strong> Hardenberg min of meer de werkelijkheid weergeeft. Het gedicht<br />
<strong>van</strong> Moonen spreekt over een Romeinse burcht die in Hardenberg gestaan zou<br />
hebben volgens de overlevering. Zelf gelooft hij daar niet zo in. Wel heeft hij het<br />
kerkje, dat Pippijn in de achtste eeuw liet bouwen op Nijenstede, goed gekend. Als<br />
hij in 1679 Hardenberg verlaat om predikant te Deventer te worden, schrijft hij<br />
dat hij zijn dichtersfluit, zijn „Duitsche fluit", heeft opgehangen in dat oude kerkje,<br />
omdat hij als herder <strong>van</strong> de weinige lammeren en schapen in het vredige<br />
Hardenberg nu tot herder was geroepen in het drukke, grote Deventer. Hij<br />
verwacht dat er voor dichten in Deventer geen tijd meer zal zijn (2).<br />
630
De bekende dokter-predikant Johan Picardt uit Coevorden schrijft in 1660 dat ten<br />
Oosten <strong>van</strong> Hardenberg, dicht onder de stad op een hoogte een kerkje heeft<br />
gestaan waar<strong>van</strong> hij de bouwtrant en deszelfs wonderlijke oudheid dikwijls met<br />
bijzonder genoegen aanschouwd heeft (3).<br />
Wij laten hieronder een omschrijving in hedendaags Nederlands volgen uit het<br />
boek <strong>van</strong> Picardt, naar wie de toeristische, grensoverschrijdende Picardt-route is<br />
genoemd en wiens naam we terugvinden in de plaatsnaam Alte Picardië:<br />
„Dit bewijst de zeer oude kapel ofwel het kerkje dat nog drie a vier jaar geleden op<br />
een hoogte gestaan heeft, vlak bij Hardenberg, ten Oosten daar<strong>van</strong>, hetgeen<br />
gebouwd was met dezelfde soort stenen, kalk en materialen als de oude stadsmuren<br />
en het oude puin dat onder de straten en huizen <strong>van</strong> Hardenberg ligt, een<br />
kapel waar<strong>van</strong> ik dikwijls de bouwtrant wegens haar verbazingwekkende ouderdom<br />
met groot genoegen bekeken heb. Daar Pippijn, hertog en opperste hofmeier<br />
(Major Domus) <strong>van</strong> het rijk der Franken en daarna koning, grote oorlogen heeft<br />
gevoerd tegen de Friezen en hun koning Radboud, waarbij hij ook grote ijver heeft<br />
betoond om de Christelijke godsdienst in deze streken ingang te doen vinden en<br />
daartoe geschikte ruimten in te stellen, moet deze Pippijn, de vader <strong>van</strong> Karel de<br />
Grote, ongetwijfeld de stichter <strong>van</strong> dit oude Hardenbergse kerkje geweest zijn.<br />
Wanneer wij de ouderdom <strong>van</strong> de kapel bij deze argumenten voegen blijkt<br />
duidelijk dat dit gebouw een <strong>van</strong> de oudste Christelijke kerken in deze omstreken<br />
moet zijn geweest. Deze Pippijn hield residentie in Herstal aan de Maas, dicht bij<br />
Luik, ongeveer zevenhonderd jaar na de geboorte <strong>van</strong> Christus."<br />
631
632<br />
Jacob <strong>van</strong> Deventer (1510?-1575) maakte een stedenatlas in de zestiende eeuw<br />
voor koning Filips de Tweede. Bij de ongeveer 250 steden in Noord- en Zuid-<br />
Nederland is ook een plattegrond <strong>van</strong> Hardenberg. Van Deventer vergat niet het<br />
kerkje op Nijenstede te tekenen, met de contouren <strong>van</strong> het kerkhof, dat nog steeds<br />
aan de Stationsstraat ligt.<br />
U ziet wel hoe klein Hardenberg oorspronkelijk was. Er was een poort bij het<br />
postkantoor en ter hoogte <strong>van</strong> boekhandel Bruna in de Voorstraat. De Fortuinstraat<br />
en de Bruchterweg lagen ruim buiten de stad, evenals het Oosteinde. Op de<br />
kaart ziet u gestippeld de Sallandsestraat.<br />
Het Mi<strong>dd</strong>enpad, dat al in de mi<strong>dd</strong>eleeuwen bestond, is scheef gestippeld tussen<br />
Oosteinde en Sallandsestraat. Daar stond tot aan de achttiende eeuw een offerblok,<br />
waarin men geld kon doen voor de armen. Rechtsonder ziet u de Pothof. Ook de<br />
afslag <strong>van</strong> de Gramsbergerweg is nog zichtbaar. Hardenberg was door een<br />
gracht en de rivier de Vecht omgeven. De Vecht werd tot in de vijftiende eeuw ook<br />
wel Vidrus genoemd.
Arnold Moonen<br />
Arnold Moonen, geboren 12 juni 1644 te Zwolle, bracht zijn jeugdjaren door<br />
achter de veilige muren <strong>van</strong> die stad. Zijn vader, Izaak Moonen, had op zeer<br />
jeugdige leeftijd met Arnolds „grootvaer en outgrootvaer" het verre Aken moeten<br />
verlaten omdat die stad werd „verkracht door Spaens gewelt' (4). In Zwolle vindt<br />
vader Izaak vrijheid, welstand en, nadat zijn eerste vrouw vroeg is overleden, een<br />
tweede echtgenote die hem drie zonen schenkt, waar<strong>van</strong> Arnold de oudste is.<br />
Vader Moonen is een geacht burger <strong>van</strong> Zwolle geworden. Hij maakt zich in 1657<br />
verdienstelijk als luitenant <strong>van</strong> de schutterij bij het bedwingen <strong>van</strong> onlusten in de<br />
omgeving <strong>van</strong> de stad.<br />
Arnold toont al op jeugdige leeftijd voorliefde voor de studie. Hij zit graag met een<br />
boekje in een hoekje, leest veel in de dichtwerken <strong>van</strong> Vondel en droomt er<strong>van</strong> zelf<br />
dichter te worden.<br />
In 1663 verschijnt <strong>van</strong> hem een eerste dichtproeve in druk, een kerstgedicht <strong>van</strong><br />
15 bladzijden met een opdracht aan de door hem vereerde „doorluchtige Leeraar<br />
Joannes Vollenhovius", predikant en dichter te Zwolle, een relatie die de jonge<br />
student wellicht nog eens <strong>van</strong> pas kan komen. Zowel de inleiding als het gedicht<br />
zelf getuigen er<strong>van</strong> dat de jonge dichter de latijnse school <strong>van</strong> Johannes Kok in<br />
Zwolle met vrucht bezocht heeft en dat hij nu bezig is met een universitaire<br />
theologische studie.<br />
Wie in die dagen zich als dichter wilde doen respecteren, moest vooral zijn kennis<br />
<strong>van</strong> de Griekse en Romeinse mythologie, benevens zijn belezenheid <strong>van</strong> „hooftdighteren"<br />
als Maro, Flakkus en Nazo etaleren. Een kerstgedicht kan men natuurlijk<br />
niet teveel met heidense geleerdheid opsieren. Deze evenwel negeren zou<br />
uitgelegd kunnen worden als onbekendheid met de antieke cultuurwereld. Daar<br />
heeft Moonen wel iets op gevonden. We laten de curieuze beginregels <strong>van</strong> zijn<br />
„Kerszangh" volgen:<br />
633
Een jaar later, in 1664, schrijft Moonen weer een kerstgedicht, dat evenwel<br />
beduidend beter is omdat het gevoel <strong>van</strong> de dichter meer spreekt en alle geleer<strong>dd</strong>oenerij<br />
en pose ontbreken.<br />
Gesina ter Borch. Zwolle 18 December 1653.<br />
634
Na het voltooien <strong>van</strong> zijn theologische studie blijkt dat Moonen meer geporteerd is<br />
voor een loopbaan in het onderwijs, dan voor het predikambt. Het liefst zou hij<br />
rector worden <strong>van</strong> een latijnse school, maar ondanks het inschakelen <strong>van</strong> invloedrijke<br />
relaties wil dat echter maar steeds niet gelukken. Een bezwaar zal o.m.<br />
qeweest zijn dat hij ongehuwd is en geen leerlingen in de kost kan nemen, zoals in<br />
die dagen gebruikelijk was. Hij blijft nog drie jaar in Zwolle wonen en logeert in die<br />
tijd ook wel bij Ds. Voltelen, de predikant <strong>van</strong> Gramsbergen. Verder werkt hij een<br />
jaar in Den Haag als huisleraar bij de griffier Fagel.<br />
Op bijeenkomsten <strong>van</strong> jonge mensen uit de Vechtstreek ontmoet hij de jonge<br />
Machtelt Bossier uit Ommen. Hij schrijft haar zulke attente gedichten <strong>van</strong> vele<br />
bladzijden lang dat men zich afvraagt of de dichterlijke vrijgezel niet een oogje op<br />
haar had. Het schijnt dat zij de boot afgehouden heeft. Machtelt beschikte niet<br />
alleen over een prachtige zangstem, maar ze was ook vermaard om haar<br />
gedichten en haar boeiende verhalen. Ondanks het aandringen <strong>van</strong> vrienden<br />
haar werk in boekvorm te doen verschijnen, is <strong>van</strong> Machtelts werk niets bewaard<br />
gebleven. Wellicht heeft zelfkennis de dichteres er<strong>van</strong> weerhouden toe te geven<br />
aan het verlangen <strong>van</strong> haar bewonderaars.<br />
Arnold Moonen spreekt vol lof over „Jonkvrou Machtelt en de heldre faem <strong>van</strong><br />
haer gedichten". In een gedicht uit 1668 (5) vergelijkt hij Machtelt met een witte<br />
zwaan, die met haar lied zelfs de riviergod <strong>van</strong> de Vecht uit zijn slaap weet te<br />
wekken, waarna deze stroomgod smoorverliefd wordt op de jonge zangeres. Was<br />
Moonen zelf een beetje die stroomgod?<br />
Dees zuivre Vechtzwaen, blank <strong>van</strong> hals en pluim, Bruift<br />
vol <strong>van</strong> vier, een heiligh vier, door 'tfchuini, En laet zich<br />
hooren op het luchtigh ruim Van ftroom en beeken.<br />
De Stroomgodt zelf, uit zynen flaep gewekt<br />
Door haer gezang, dat ieders ooren trekt,<br />
Vloeit traeger, daer hy zyne zoomen lekt In<br />
deeze flreeken;<br />
En wenfcht te ruften in dien fchoonen arm, En<br />
boezem, die, <strong>van</strong> eedier vlammen warm > Niet<br />
luiftren.wil op zyn verlicft gekarm En angftigh<br />
klaegen.<br />
Macr vliedt, o nimf, o puiknimf, vliedt ge niet Ten<br />
ftroome uit, hy, vermceftert <strong>van</strong> verdriet En minnepyn,<br />
verbergt zich achter 't riet En legt uw laegen.<br />
O zaligh leven! o gewenfehte luft! O<br />
cenzaemheit, zoo vrolyk en geruft!<br />
Daergy <strong>van</strong> byen in den flaep gefuft, In<br />
koelen lommer<br />
Met negen zangheldinnen houdt géfprek, Of<br />
zingt, hoe 't velt u tot een boekvertrek, En<br />
bloem en kruit voor ryke dichtftof ftrekk',<br />
Bevrydt <strong>van</strong> kommer.<br />
635
-<br />
Moonen ziet Machtelt in de natuur omringd door de negen muzen, de Griekse<br />
godinnen <strong>van</strong> kunsten en wetenschap, en merkt op dat de velden, bloemen en<br />
kruiden haar meer stof tot dichten verschaffen dan een kamer vol boeken. Hoezeer<br />
de dichter onder de bekoring <strong>van</strong> de jonge zangeres uit Ommen is, blijkt wel<br />
uit een tweede verjaargedicht <strong>van</strong> zeven bladzijden waarin hij ondermeer schrijft<br />
hoe zij mens, dier en natuur tot stilte brengt en hoe zij in de schaduw <strong>van</strong> de<br />
popelbomen:<br />
„Al 't lant zal zaligen met haer verlicht gezank,<br />
Dat bosch en beemt verrukt, betovert door zijn' klank.<br />
Wat lust het haer, 't gedicht aen haere keel te huwen,<br />
Al 't woud is stil, het schaep kan voor geen wolven gruwen,<br />
Het duifje voor geen valk; de Vechtstroom vloeit heel zacht.<br />
Door haer gezangen in een slavernij gebracht."<br />
Even tekent hij ook een winterbeeld in dit gedicht, het glanzende ijs <strong>van</strong> de<br />
bevroren Vecht:<br />
„'t Was winter, en de Vecht, alom met eene korst<br />
En steeuwige ijsbrug vast beslagen door de vorst,<br />
Verstrekte een spiegel voor de zon."<br />
Het jaar 1672, bekend als het rampjaar, bracht ons in oorlog met Frankrijk,<br />
Engeland, Munster en Keulen. Bisschop Berend <strong>van</strong> Galen uit Munster valt weer<br />
eens Overijssel binnen. Moonen schrijft daarover in zijn „Verjaerzang <strong>van</strong> Joffrou<br />
Machtelt Bossier", waarin hij een rei Vechtnimfen ten tonele voert. Het blijkt dat de<br />
jonge zangeres en dichteres de komst <strong>van</strong> de Munsterse troepen te Ommen niet<br />
heeft afgewacht.<br />
636<br />
.
Wellicht is ze naar familie in Zwolle gegaan, immers in 1665 had „der Kanonenbischof<br />
\ zoals de Munsterse Kerkvorst in zijn eigen land genoemd werd, geen kans<br />
gezien bij zijn inval in Overijssel een der IJsselsteden te veroveren. Andries<br />
Schoemaker, een bekende koopman uit Amsterdam uit het begin <strong>van</strong> de<br />
achttiende eeuw, reisde veel door Overijssel. Zijn vader, linnenwever en vermaner<br />
<strong>van</strong> de doopsgezinde kerk te Almelo, was in 1665 gevlucht naar Zwolle bij de inval<br />
<strong>van</strong> de Munsterse troepen. Zijn zoon maakte de onderstaande tekening <strong>van</strong><br />
Ommen waarbij hij het volgende noteert: „Ommen, een dorp gelegen: sijnde<br />
weleer een steedje geweest. Is gelegen aan de rivier de Vecht die daar doorloopt:<br />
't lijt omtrent 2 mijlen <strong>van</strong> den Hardenberg: Hier hebben de Munstersen in den<br />
jaare 1672 al mede huijs gehouden en haar moetwil getoont."<br />
637
We beëindigen de verzen <strong>van</strong> Arnold Moonen voor Machtelt Bossier met een<br />
strofe <strong>van</strong> zijn verjaargedicht uit 1673:<br />
Leef lanLeef lang, OMACHTELT, elks verlangen;<br />
Braveer de jongkheit met uw deugt, En 't<br />
populierbolch met gezangen;<br />
Gun onzen yver lang de vreugt, Om zich<br />
aert uwen glans t' ontvonken. Uw geeft maekt<br />
ieders boezem dronkeh.<br />
1673.<br />
Van een verdere toenadering tot Machtelt merken we niet. Mogelijk was er<br />
ook een godsdienstige hinderpaal. Onder de predikanten <strong>van</strong> de classis Zwolle<br />
bestaat verdeeldheid over sommige opvattingen <strong>van</strong> Moonen (6). Deze stak ook<br />
zijn bewondering voor de theoloog Coccejus niet onder stoelen en banken. Hij<br />
noemt hem later: „Een oceaan <strong>van</strong> braeve (dappere) godgeleerdheid, de<br />
aertsvijand <strong>van</strong> verkeerdheit en schoolbedriegerij" (7). Dat moet niet in goede<br />
aarde zijn gevallen bij de vele aanhangers <strong>van</strong> diens opponent, de hoogleraar<br />
Gijsbertus Voetius, en dat wordt er niet beter op wanneer Moonen waardering<br />
toont voor Cartesius. Voetius had het geducht aan de stok met René Descartes,<br />
een Franse wiskundige en filosoof, die lange jaren in ons land woonde, o.a. ook te<br />
Deventer. Dat het laatste woord over de principiële strijd nog niet gesproken is,<br />
blijkt wel uit een lijvige studie die in 1988 verscheen: „René Descartes et Martin<br />
Schoock, la querelle d' Utrecht" (8).<br />
De anders zo zachtaardige Moonea prijst Descartes en valt onverwacht hard uit<br />
tegen Aristoteles in een latijns gedicht. De arme Griekse wijsgeer noemt hij de aan<br />
drank verslaafde onzinnige vader <strong>van</strong> de scholastiek. Hij gewaagt <strong>van</strong> de klinkklare<br />
onwetendheid en de onbeduidende beuzelarijen <strong>van</strong> diens aanhangers (9).<br />
Na vele pogingen om in het Westen des lands een betrekking te vinden, wordt<br />
onze dichter door de Zwolse burgemeester Wolfsen gepolst of hij er iets voor voelt<br />
predikant te worden in Portugal. Arnold heeft er wel oren naar, maar zijn ouders<br />
weerhouden hem er<strong>van</strong> op dit aanbod in te gaan (10). Mede op voorspraak <strong>van</strong> de<br />
uit Zwolle afkomstige scholtus en verwalter <strong>van</strong> het schoutambt Hardenberg, H.<br />
Holt, krijgt hij dan eindelijk een beroep uit Hardenberg om daar predikant te<br />
worden. De Holten waren naar Moonens eigen woorden op blz. 875 <strong>van</strong> zijn<br />
„Poëzy: „Een out geslacht binnen Zwolle". Wij weten dit uit een verjaarsgedicht<br />
dat hij in 1679, na het overlijden <strong>van</strong> de schout Hendrik Holt, schrijft voor mevrouw<br />
Hendrika Holt, geboren Nuis. Daarin lezen we ondermeer:<br />
638<br />
VEreifcht weldacdigheit en onverdiende deugt Stantvaftc<br />
dankbaerheit en heufchc erkcnteniflcn, Hoc zal ik, braeve Vrou<br />
, myn overtuigt gcwiflèn Ontladen, dat altyt uw gunft gedenkt<br />
niet vrcugt?<br />
Gy zyt het, die uit zucht tot Chriflus lieve kerk Den<br />
Hardcnbcrgcrcn myn'dienfl; hebt aengeprezen, Een'dienft, die,<br />
zoo ik hoone, altoos zal zyn te leezen<br />
In hun gemeente, als een beftendigh mctfelwerk.
Op 23 september 1674 doet de ongehuwde predikant zijn intrede te Hardenberg<br />
met een preek over I Thimotheus 1 vers 12 in de Stefanuskerk. De droom <strong>van</strong><br />
een carrière als geleerde in het Westen des lands is uit en heeft plaatsgemaakt<br />
voor een door gunst verkregen predikantsplaats in het kleine, stille Hardenberg.<br />
Dat moet op hem frustrerend gewerkt hebben, al zegt hij dat hij hierin de hand <strong>van</strong><br />
God ziet die hem tot de dienst des woords bepaalt. In zijn grote dichtbundel<br />
„Poëzy" (1700) spreekt hij met veel waardering over zijn verblijf in Hardenberg.<br />
Hier heeft hij de zwakke krachten die hij tot het prediktambt bezat kunnen<br />
opladen en bleef hem tijd over om te dichten (11).<br />
Stefanuskerk te Hardenberg.<br />
Dat troosten moeilijk valt voor de jonge predikant bij een sterfgeval blijkt wel uit het<br />
gedichtje dat Moonen schrijft in 1675 wanneer het zoontje <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger der<br />
konvooi- en licentgelden (de geleide- en verlofgelden) gestorven is. De ontroostbare<br />
ouders <strong>van</strong> de kleine Peter Soury, die naar zijn vader is genoemd, krijgen <strong>van</strong><br />
ae dominee een gedicht. Het begint als volgt:<br />
U<br />
W lieveling, Myn Heer, uw zoontje is overleden, Uw<br />
naemgenootje, zyn Mamaetjes tweede, vreugt. Gy zyt het quyt<br />
heiaes in 't knoppen zyner jeugt, Of niet quyt, daerge 't gaet om<br />
hoogh by Godt befteeden. Hy dient nu, vlug <strong>van</strong> geeft, in 't<br />
aidoorluchtigh hof,<br />
639
In dit gedicht komen we drie lijkdichten <strong>van</strong> Vondel tegen, nl. „Kinderlijk", waaruit<br />
is overgenomen dat Petertje, even als Constantijntje bij Vondel, lacht om de<br />
ijdelheden hierbeneden op aarde, omdat hij in de hemel is. Vondel troost professor<br />
Vossius - „Wat treurt ge, hooggeleerde Vos ..." - als diens zoon Dionys<br />
gestorven is. Moonen schrijft: „Wat treurt ge dan om 't lijk ..." Maar ook de<br />
„uitvaart <strong>van</strong> mijn dochterken" komt ons in gedachten als we lezen <strong>van</strong> een<br />
spelend kind, <strong>van</strong> poppegoed en <strong>van</strong> een wildzang. Hoe zwak is dit tegenover de<br />
gevoelvolle poëzie <strong>van</strong> Vondel. De bedoeling zal goed geweest zijn (12).<br />
Op een bruiloft in Nordhorn leert De Hardenbergse predikant de jonge Catharina<br />
Adelheid Osicius uit Steinfurt kennen. Hij trouwt met haar in 1676. De dichtbundel<br />
uit 1700 bevat drie gedichten die aan haar zijn gewijd. Het eerste uit 1676 is<br />
getiteld: „Op twee bevallige oogen" (13). Hij zegt <strong>van</strong> Catharina's ogen dat het<br />
tweelingzonnen zijn:<br />
„O tweelingzonnen, die, gezeten In 't<br />
voorhooft <strong>van</strong> mijne afgodin, Als in een<br />
onbetrokken hemel, Elks boezem<br />
noopt tot eedle min."<br />
Wanneer de dichter in haar ogen kijkt dan betoveren ze hem zo zeer dat zijn geest<br />
gaat huppelen en dansen:<br />
„als zeedolfijnen op den rug<br />
<strong>van</strong> 't meer bij zomerzonneglansen!"<br />
Hij zegt verder <strong>van</strong> haar ogen dat ze zijn als de zon:<br />
„Maer och! gij zweemt naer 't groote licht,<br />
Dat alles koestert met zijn straelen, De bron<br />
en springaer <strong>van</strong> 't gezicht, Waerbij wat<br />
leeft moet ademhaelen; Dat met zijn<br />
aldoorluchtigh oog Alle op- en nedergaende<br />
volken Beschout en toestraelt <strong>van</strong> omhoog<br />
En warmt en zegent uit de wolken."<br />
Moonen zegt dat Catharina's ogen, die tweelinglichten, de pronk zijn <strong>van</strong> de<br />
hemelse gewelven. Wanneer ze in zijn ogen kijkt zal ze daarin blijdschap vinden<br />
en ze zal ontdekken dat zijn eerbiedig hart:<br />
640<br />
„Dat, door uw gloet in vlam gestoken,<br />
Op uw altaer met vreugt en smart<br />
Als reukwerk eindeloos blijft smooken."
Het tweede gedicht op zijn Katharijne vinden we op bladzijde 600 <strong>van</strong> zijn bundel.<br />
Het is een sonnet, gemaakt op „het 31 verjaerfeest mijner liefste Katharijne<br />
Adelheit Osicia" (1685).<br />
Z<br />
Yn vyf paer jacren, dat ik eerft uw zoet gezicht, O ziel <strong>van</strong> myne<br />
ziel, op'tbruiloftsmael aenfchoude, negen, dat myn hant uw hant<br />
te Brantlicht troude; Acht jaeren hebt ge my door kindervoen<br />
verplicht.<br />
Hoe eer ik dan uw liefde op uw geboortelicht ? wSr OP zich in myn'<br />
dienft myn huiszorg veiligh boude Mpr zulk een'zegen, dat het melk<br />
en honigh doude<br />
Op onzen echttant, die de Stadt door vrede fticht ?<br />
Het is alweer tien jaar geleden dat ze elkaar<br />
voor het eerst ontmoetten. Negen jaar zijn ze gelukkig getrouwd. Ze krijgen in hun<br />
huwelijk vijf dochters. De oudste dochter, die net als moeder Katharijne Adelheit<br />
heet, trouwt met Gerhart Franken, dokter in de geneeskunde te Steinfurt in het<br />
jaar 1702. Ter ere daar<strong>van</strong> schrijft Moonen een sonnet dat te vinden is in de<br />
vervolgbundel <strong>van</strong> zijn poëzie (14). In 1703 wordt hun eerste kind geboren dat<br />
naar grootvader genoemd wordt: Aernout. Het leefde slechts enkele jaren, want hij<br />
blijkt wel vlug <strong>van</strong> geest, maar zwak en teer <strong>van</strong> leest. Grootvader Moonen<br />
schrijft een kort aandoenlijk grafschrift voor Aernoutje Franken op den 6den <strong>van</strong><br />
Oogstmaend 1707:<br />
„Een eerstgebooren kint, nooit kintsch, 't sieraet en wonder<br />
Der evenouderen, zoo groot en vlug <strong>van</strong> geest Tot leerzucht<br />
en begrijp, als zwak en teer <strong>van</strong> leest, Aernoutje Franken<br />
slaept, te vroeg gerust, hieronder" (14).<br />
In 1699 schrijft hij een kort gedichtje bij een afbeelding <strong>van</strong> zijn vrouw, een<br />
schilderstuk dat we niet hebben kunnen achterhalen.<br />
Moonens dochter Liberta trouwde met Dirk Francken, apotheker te Zutphen, in<br />
1712. De dichter-predikant overleed op 67-jarige leeftijd te Deventer op 17<br />
december 1711. In de Grote of Lebuinuskerk vinden we naast het koor een<br />
bescheiden grafsteen op de plaats waar hij op 22 december 1711 werd begraven.<br />
Grafsteen <strong>van</strong> Arnold Moonen.<br />
Groei, Liefftc, die myn hart in boeien hebt geflagen Door uw<br />
bekoorlyk oog en nederige zeen En ftillen geeft, een<br />
fchoon gefpan Bevalligheén;<br />
Beleef noch dertigh jaer na 't moortjaer, buiten plaegen, En<br />
leer uw dochtertjes uw eigen padt betreên, Erf beelden<br />
<strong>van</strong> uw deugt, als <strong>van</strong> uw vleefch en been. 1685.<br />
641
1672 Rampjaar<br />
Oorlog met Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen.<br />
Er dreigt een Engelse invasie.<br />
Slag bij Kijkduin 21 augustus 1673. W. v.d. Velde-de Jonge.<br />
Admiraal De Ruijter verdrijft de Engelsen <strong>van</strong> de Nederlandse kust. In het mi<strong>dd</strong>en<br />
zien we het vlaggeschip „De Gouden Leeuw". Links het Engelse vlaggeschip<br />
„The Royal Prince". De bevelhebber <strong>van</strong> de Engelsen, Sir Edward Spragge,<br />
verloor in deze zeeslag het leven.<br />
Wanneer Michiel de Ruijter is gesneuveld bij Syracuse stuurt Moonen uit Hardenberg<br />
aan de schoonzoon <strong>van</strong> de zeeheld, Bernardus Zweers, een gedicht <strong>van</strong><br />
twintig bladzijden in het jaar 1677. Onze dichter vraagt aan de predikant Zoomer<br />
te Amsterdam:<br />
Gewaardig dan te horen<br />
Wat U <strong>van</strong> Hardenbergh<br />
(kwam 't u misschien ter oren)<br />
Op 't helden lijk wordt toegezongen overzee".<br />
Moonen schrijft dat in onze aderen het Neerlands bloed stroomt, hoewel Overijssel<br />
geen zee of strand bezit. De strijd voor de vrijheid is onze taak. Michiel de<br />
Ruijter verdedigde die vrijheid op de zilte baren <strong>van</strong> de zee en hij deed het zo goed<br />
dat er geen vijandelijke vloot meer verschijnt op de rede <strong>van</strong> Tessel. In het<br />
gedicht lezen we dat:<br />
„in onze borst en ader,<br />
het Neerlandsch bloed luchthartig zwiert en speelt.<br />
Ons Overijssel, schoon <strong>van</strong> zee en strand misdeeld,<br />
Erkent uw dapperheid, zo lang het begenadigd,<br />
Met de oude vrijheid, in het zout, door u verdadigd (in het zout = op zee)<br />
En braaf gehandhaafd, Vecht en IJsselstromen stort. (braaf = dapper)<br />
Geen vijandlijke vloot, met kruit en lood begort<br />
Wringt nu voor Tessel!"<br />
642
We besparen u een verder citaat uit deze lange dodenzang ter ere <strong>van</strong> De Ruijter.<br />
Later schrijft Moonen nog een aantal gedichten bij het grafmonument <strong>van</strong> de<br />
beroemde zeeheld. Voor deze gedichten was grote waardering in die dagen.<br />
Moonen werd in het gehele land als dichter bekend. Hij zond ook een bijdrage aan<br />
Gerard Brandt voor zijn boek: „Uit het leven en bedrijf <strong>van</strong> den Heere Michiel de<br />
Ruijter" (17). We kiezen daaruit twee strofen:<br />
II,<br />
Hier ruft het lyf, het hart op Syrakuzes (trant Des dappren<br />
RUITERS, die door alle zeen en kullen,<br />
Van daer de Noortftar 1 * blinkt tot daer de Kreeftzon 2 ) brant, Met<br />
zyne daeden leeft. Magh hy in vrede ruften,<br />
Zyn faem en eergraf leert twee werelden haer plicht,<br />
En d'Amfteler ontfteekt zyn'krygsraoet aen dit licht.<br />
Koomt ooit lafhartigheit het Vaderlant bekruipen.<br />
Wanneer het ongeval ons dwers dryft voor den boeg, Men laet'<br />
geen bieeke fchrik ten boezem innefluipen, Zoeke ook geen<br />
hulp uitheemfch; een man is hulps genoeg, it marmer, 1 ) dat elk<br />
ziet met heldren Juifter pronken.<br />
Dit<br />
Is d'eêlfte vierfteen? om elk Hollanden hare t' ontvonken<br />
Begrafenisstoet <strong>van</strong> Michiel de Ruijter<br />
1 ) de Poolster<br />
2 ) de Kreeftskeerkring<br />
1<br />
) Het marmer <strong>van</strong> De Ruijters<br />
graftombe<br />
2<br />
) de edelste vuursteen<br />
643
Moonens grote dichtbundel verschijnt in 1700. Deze telt 882 bladzijden met nog<br />
een „bladwijzer", <strong>van</strong> 9 bladzijden. Hubert Korneliszoon Poot geeft na zijn overlijden<br />
in 1720 een vervolgbundel uit <strong>van</strong> 224 blz.<br />
De schrijver draagt zijn eerste bundel op aan de heren Hendrik en Rudolf Jordens,<br />
respectievelijk ont<strong>van</strong>ger des lands Twente en burgemeester <strong>van</strong> Deventer.<br />
Enkele verzen daar<strong>van</strong> luiden als volgt:<br />
Gebroeders, eens <strong>van</strong> zin * laet d'yver u behaegen ><br />
Die myne poëzy myn dichtwerk, groot en kleen Onrype<br />
en rype vrucht <strong>van</strong> jonge en oude dagen<br />
Opoffert aen 't altaer <strong>van</strong> uw goetgunfligheên. 't Is bywerk <strong>van</strong><br />
den dienfl dien Harden berg myn krachten,. Hoe zwak, eerft<br />
oplae<strong>dd</strong>e, en vier jaeren zag bekleên<br />
In diezelfde dichtbundel vermeldt hij in het „Berecht aan den Leezer" dat hij in de<br />
kleine kerkelijke gemeente <strong>van</strong> Hardenberg in stilte en met genoegen heeft<br />
gewerkt.<br />
Met bescheidenheid oordeelt hij over zijn eigen gedichten. Moonen voelde zich<br />
tussen de talrijke dichters die Michiel de Ruijter bezongen „als een gans onder de<br />
zwanen".<br />
A. M O O N E N S<br />
POËZY.<br />
430191<br />
88029<br />
T'AMSTERDAM EN T'UTRECHT,<br />
By FRANCOIS HALMA en WILLEM <strong>van</strong>de WATER,
Niet altijd is hij evenwel zo bescheiden. Op 8 oktober 1678 richt de 34-jarige<br />
Moonen een brief in het latijn aan burgemeesteren hoogleraar Cuper te Deventer,<br />
een brief die, helaas voor Moonen, bewaard is gebleven in de Koninklijke Bibliotheek<br />
te 's-Gravenhage. Het blijkt een informele sollicitatiebrief te zijn om voor een<br />
predikantsplaats te Deventer in aanmerking te komen. Hij hanteert daarin geducht<br />
de stroopkwast en steekt de loftrompet ter ere <strong>van</strong> de hoogedelachtbare heer Gijs<br />
Cuper, aan wie hij schrijft:<br />
O, als het mij vergund mocht wezen nederig aan uw voeten onder op een bankje<br />
'plaats te nemen, voortreffelijke Cuper, orakel <strong>van</strong> Deventer. Wat zou hij dan toch<br />
veel kunnen leren <strong>van</strong> diens diepzinnige geleerdheid, immers, uit een brief <strong>van</strong><br />
Cuper valt meer te leren dan uit honderd geschriften <strong>van</strong> anderen die door het<br />
vulgus, het gewone volkje, voor geleerd worden gehouden. Vervolgens gaat hij<br />
over in een bittere klacht en schrijft dat hij aan de grenzen der wereld leeft onder<br />
de Hardenbergse barbaren, verbannen onder lieden zonder ontwikkeling en<br />
beschaving. Daarna volgt een lang epistel waarin hij aan Cuper laat, zien hoe<br />
geleerd hij wel is. Het is duidelijk: deze albatros kan, als bij Baudelaire, niet<br />
verkeren onder het lagere volkje. Hij moet zijn reusachtige vleugels kunnen<br />
uitslaan en dat kan beter in Deventer. Uit verdere briefwisseling tussen beide<br />
heren, bewaard in de Koninklijke Bibliotheek, wordt de aard der onderwerpen,<br />
waartoe de eruditie <strong>van</strong> deze heren zich bepaalt, duidelijk. Men schrijft elkaar<br />
brieven over bijbels „jaghtgereetschap" en discussieert over „De vrese, ende de<br />
kuijl, ende het strick" <strong>van</strong> jagers en vogel<strong>van</strong>gers.<br />
We weten uit de aantekeningen <strong>van</strong> de Frankfurter geleerde Zacharias Conrad<br />
von Uffenbach die aan Cuperus een bezoek bracht te Deventer - Moonen had<br />
door drukke werkzaamheden geen tijd hem te ont<strong>van</strong>gen (18) - dat hij de Deventer<br />
hoogleraar een man <strong>van</strong> grote verdiensten achtte, maar dat hij hem onuitstaan-<br />
Handschrift <strong>van</strong> Moonen.<br />
(Begin <strong>van</strong> de brief <strong>van</strong> Moonen aan Gisbertus Cuper).<br />
645
aar vond wegens zijn ijdelheid en hem een „nimis gloriosus" noemde, een<br />
ontzettende opschepper. Ook prof. Bosscha denkt - voorzichtig in die tijd - dat<br />
teveel aan wierook die men Cuperus toezwaaide, de grote man een weinig ijdel<br />
gemaakt had. Trots bewaarde de Deventer burgemeester vele lijvige banden met<br />
correspondentie die hij met de groten der aarde voerde: de koning <strong>van</strong> Pruisen, de<br />
paus, de groothertog <strong>van</strong> Toscane en ook de landelijk bekende Moonen, die aan<br />
zijn voeten zat.<br />
Moonen wordt in 1679 naar Deventer beroepen en zal daar zijn gehele leven in die<br />
functie werkzaam blijven. Aan een <strong>van</strong> zijn Utrechtse vrienden schrijft hij na zijn<br />
benoeming dat men in Deventer beter begrijpt wat geleerde mannen toekomt. Uit<br />
het westen des lands werd hem namelijk nimmer een functie aangeboden. Het lijkt<br />
ons dat er toch wel sterke frustraties waren. Jammer.<br />
Naar Deventer.<br />
Als predikant schreef Moonen een aantal boeken met preken. Voor Hardenberg is<br />
interessant dat hij een bundel met 25 preken over Stefanus de Diaken deed<br />
verschijnen in 1696, na veel schaeven en herschaeven. Hij begon immers zijn<br />
loopbaan als predikant <strong>van</strong> de Hardenbergse Stefanuskerk. In zijn voorwoord lezen<br />
we: „Deze Stefanus, na zoo veele eeuwen eerst op onzen predikstoel, en namaels<br />
ter drukpersse <strong>van</strong> mij gebraght, <strong>van</strong>waar hij nu in het licht komt." Daarvoor had<br />
hij al een bundel met preken uitgegeven over „Paulus te Athene", een bundel<br />
met de eerste preken die hij te Deventer hield. Deventer was voor hem de stad der<br />
wetenschap. Het Nederlands Athene met een Atheneum. Dat zal hem<br />
geïnspireerd hebben tot dit onderwerp.<br />
Van hem verschenen ook „Davids heilige trapgezangen of de 15 liederen<br />
Hamaaloth in Nederduitsch dicht op de gewoonlijke zangwijsen gebraght". Een <strong>van</strong><br />
die 15 liederen is in Hardenberg wel bekend uit de gevelsteen <strong>van</strong> Voorstraat 21.<br />
646
In totaal schreef Moonen zeven bundels met preken, alle uitgaande <strong>van</strong> een<br />
bepaald thema. Enkele <strong>van</strong> die bundels werden vertaald in het Duits, o.a. „Der<br />
Leidende Christus oder die Historie desz Leidens und Sterbens Unsers Herrn und<br />
Heylands Jesu Christi", in 1704 vertaald door Johann Maximilian von Sand te<br />
Frankfurt. Als de Frankfurter geleerde Zacharias Conrad von Uffenbach in 1710<br />
Deventer bezoekt, wil hij de Moonen, die hem ook bekend moet zijn geweest uit<br />
zijn „Schriften von der Rede Pauli zu Athen" en uit zijn „Stufen-Psalmen", een<br />
bezoek brengen.<br />
647
Moonen had oog voor het milieu. In 1690, driehonderd jaar geleden, schrijft hij een<br />
„Klaghte" over het milieu wanneer de stad onder de rook <strong>van</strong> een veenbrand ligt:<br />
Men zegt wel: „Gelukkig is het land, waar het kind zijn moer<br />
verbrandt". Driehonderd jaar geleden was niet iedereen daar<br />
gelukkig mee. Moonen gewaagt er<strong>van</strong> dat de hele stad onder de<br />
rook <strong>van</strong> de veenbrand ligt. De huizen worden „met veenigh vocht<br />
beklad", omdat „een grove knaep" zijn benen wil warmen en<br />
schroeien bij de gloed <strong>van</strong> die veenbrand. Op de daken zet zich<br />
een laag leidek-kersturf vast, de muren worden zwart. Moonen<br />
vraagt zijn medeburgers of ze dit allemaal maar goed vinden. Lijdt<br />
gij dit zo maar, mannen <strong>van</strong> de buurt? De oude leraar koestert zich<br />
(met hen) liever in de stralen <strong>van</strong> de zon dan bij die veengloed. Als<br />
dat zo door gaat kan men straks geen adem meer halen in het<br />
Sticht, in Overijssel, en valt er in de stad geen wit stukje muur meer<br />
te ontdekken. Dan wordt de moederstad een mo<strong>dd</strong>erstad. Daar<br />
moeten we tegen protesteren!<br />
Opmerkelijk is dat Moonen zich hun „oude leeraer" noemt. Op 46-jarige leeftijd<br />
behoorde men in die dagen dus tot de bejaarden (19).<br />
648
Ds. Moonen schreef een „Naamketen" <strong>van</strong> predikanten <strong>van</strong> het begin der Hervorming<br />
tot 1709. Hij deed dat ook voor Hardenberg. Na zijn dood werd dit werk<br />
voortgezet door zijn achterkleinzoon B.G. Noordbeek en vervolgens door Johannes<br />
Hoogewal tot 1806.<br />
Moonen spreekt in zijn voorwoord over de brand in 17<strong>08</strong> te Hardenberg, waarbij<br />
niet alleen bijna alle huizen verwoest werden, maar ook onver<strong>van</strong>gbare geschriften<br />
uit het kerkelijk en gemeentelijk archief voorgoed verdwenen zijn. De stad, zo<br />
zegt hij, is bezig te herrijzen „met nieuwe glanssen uit zijne aschen en<br />
puinhoopen."<br />
649
Naast zijn dichtwerken heeft zijn spraakkunst grote vermaardheid gekregen in de<br />
eerste helft der achttiende eeuw. Het is de grote verdienste dat Moonen meer<br />
eenheid bracht in grammatica en spelling. „Men schrijft zoals het los ter penne<br />
uitvalt" klaagt de dichter-predikant Vollenhove, „men giet en mengelt" de<br />
lidwoorden de, des en der dooreen door onkunde. Moonen wilde dit verbeteren<br />
door de taal regels op te leggen naar voorbeeld <strong>van</strong> het Grieks en Latijn. Hij<br />
maakte regels, in plaats <strong>van</strong> de regels te ontdekken die reeds in onze taal bestaan.<br />
Dat paste bij hem als man <strong>van</strong> de studeerkamer. De vermaarde prof. C.G.N, de<br />
Vooys doet hem groot onrecht als hij in zijn boek: „Geschiedenis der Nederlandse<br />
taal" op blz. 124 schrijft dat Moonen niet vermeldt, dat hij verplichtingen had aan<br />
een geleerd Duits boek <strong>van</strong> Schottelius: „Ausführliche Arbeit von der Teutschen<br />
Haubtsprache", waar<strong>van</strong> hij de terminologie overneemt. Wat taalinzicht bleef hij<br />
bij zijn Duits voorbeeld ten achter." Wij vragen ons af of De Vooys wel kennis had<br />
<strong>van</strong> Moonens spraakkunst. Het staat natuurlijk geleerd wanneer men doet alsof<br />
men Schottel goed kent. In de voorrede <strong>van</strong> Moonens spraakkunst lezen we nl. op<br />
de vierde bladzijde: „de Wolfenbuttelsche hof- en kerkenraet Joost Georg Schottelius<br />
quam met zijn volwrocht werk <strong>van</strong> de Duitsche hoofdspraeke my uit de<br />
vreemden meest te stade."<br />
Samenvattend kunnen we zeggen dat Moonen op vele terreinen in zijn tijd terecht<br />
bekend stond als dichter, predikant en taalgeleerde. Opvallend was zijn grote<br />
werkkracht.<br />
Nederduytsche Spraekkunst. Uit de voorrede blz. 4.<br />
650
Hierboven het titelblad <strong>van</strong> Moonens Nederduitsche Spraekkunst, de vijfde druk,<br />
wel een bewijs dat dit een werk <strong>van</strong> betekenis was. Ook nu nog wordt Moonen<br />
bestudeerd en is er belangstelling voor zijn spraekkunst.<br />
In 1988 promoveerde dr. Frans A.M. Schaars op een proefschrift dat tot titel had:<br />
,,De Nederduitsche Spraekkunst (1709) <strong>van</strong> Arnold Moonen (1644-1711). Een<br />
bijdrage tot de geschiedenis <strong>van</strong> de Nederlandstalige spraakkunst", uitgegeven te<br />
Wijhe bij de uitgeverij Quarto.<br />
Men komt onder de indruk <strong>van</strong> het vele werk dat hiervoor o.a. met behulp <strong>van</strong> de<br />
computer aan de Katholieke Universiteit <strong>van</strong> Nijmegen verricht werd.<br />
Van Moonens historische werken willen we noemen de „Korte Chronyke der<br />
Stadt Deventer", een zeer leesbaar boekje waarin de geschiedenis <strong>van</strong> die stad<br />
..<strong>van</strong> de oudste heugenis af tot het vredejaar 1648" in vogelvlucht aan ons<br />
voorbijtrekt. Zijn „Overijsselsche geschiedenissen", die hij in navolging <strong>van</strong> het<br />
Latijnse werk <strong>van</strong> Revius opschreef, zijn nimmer in druk verschenen. Het handschrift<br />
er<strong>van</strong> wordt bewaard in de Atheneumbibliotheek te Deventer.<br />
651
Over Hardenberg schrijft de historicus Moonen een aantekening achterin zijn<br />
dichtbundel: „Ten Hardenberge, mijne eerste liefde en zorge, eertijds Nijenstede<br />
geheten, zijn verscheidene outheden geweest; een Godtshuis, buiten de plaets<br />
zelve, maer kleen en <strong>van</strong> out maeksel, doch nu al lang afgebroken (in 1700)." Over<br />
kasteel en stad citeert hij Picardts „Outheden <strong>van</strong> Drenthe" en de geschiedschrijver<br />
Heda. Ook vertelt hij <strong>van</strong> bisschop Floris <strong>van</strong> Wevelikhoven die in het jaar 1386<br />
of later het kasteel opnieuw versierde met torens, zalen en „eenen ruimen stal<br />
voor tweehondert paerden; gelijk hij mede de steden Ommen en Hardenberg<br />
zelve met eenen steenen muur liet omringen."<br />
„Van Bisschop Joans timmeraadje zijn nog deeze ouderwetsche rijmen overigh",<br />
schrijft Moonen, „gelijk ik ze uit de papieren der regeeringen aldaer hebbe<br />
uitgeschreven:<br />
In het jaar 1358, soe men magh lesen,<br />
Doe Joan <strong>van</strong> Arckel bisschop t' Utrecht is gewesen<br />
Heeft laeten fonderen met torens ende muiren,<br />
Den Hardenbergh, ein stedeken in de Overstichtsche frontuiren.<br />
Liet daerbij afbreken einen bergh hoich gedaen,<br />
Daer op eertijts ein Conings pallas plagh te staen,<br />
Dat de Heidenen ook hebben verdestrueert.<br />
Aldus wert noch alle hoicheit verneert. (20).<br />
In hedendaags Nederlands:<br />
652<br />
In het jaar 1358 zo men leest,<br />
toen Johan <strong>van</strong> Arkel bisschop te Utrecht is geweest,<br />
heeft hij laten bouwen met torens en muren<br />
Den Hardenberg, een stadje aan de grens <strong>van</strong> 't Oversticht.<br />
Daarbij heeft hij een berg laten afgraven die hoog was,<br />
daarop had eertijds een koninklijk paleis gestaan,<br />
dat door de heidenen werd vernield.<br />
Zo werd alle hoogheid vernederd.
Hoe werd het werk <strong>van</strong> Moonen gewaardeerd?<br />
De oude Vondel sprak waarderend en aanmoedigend tot de jonge Moonen (21).<br />
Willem Kloos schrijft in „Een daad <strong>van</strong> eenvoudige rechtvaardigheid" op blz. 135<br />
en vervolgens lovende woorden aan het adres <strong>van</strong> de predikant-dichter, over zijn<br />
op hun wijze waarlijk mooie Heilige Herderszangen.<br />
Dr. Marie Madeleine Prinsen schrijft in „De Idylle in de achttiende eeuw in het licht<br />
der aesthetische theorieën" (1934) enthousiast over diezelfde zangen (22). Dr.<br />
K.F. Proost schrijft in het boek „Overijssel" (1931) over de letterkunde <strong>van</strong> onze<br />
provincie en zegt: „Ware het niet dat wij naar eenige compleetheid streefden, dan<br />
zouden we stellig voorbijgaan aan den Zwollenaar Arnold Moonen (geboren<br />
1644). Predikant was hij als Revius en Vollenhove; vijf jaar stond hij te Hardenberg,<br />
daarna <strong>van</strong> 1679 tot 1711 te Deventer. Door zijn tijdgenoten, Poot, Vollenhove e.a.<br />
werd hem de hoogste lof toegezwaaid, zelfs het epitheton „volmaakt" werd hem,<br />
„de roem <strong>van</strong> Neerlands Helicon" niet onthouden" (23).<br />
Professor J. Lindeboom heeft ook zeer weinig waardering voor Moonen, die hij als<br />
dichter, predikanten geleerde meent te moeten rekenen als ter nauwernood tot de<br />
derde rang te behoren (24).<br />
Veel gedichten <strong>van</strong> Moonen zijn inderdaad ronduit slecht geschreven, er is veel -<br />
te veel - invloed <strong>van</strong> Vondel in menige strofe <strong>van</strong> zijn poëzie. Lindeboom staaft<br />
zijn negatief oordeel ondermeer op uitspraken <strong>van</strong> dr. Prinsen in haar<br />
bovengenoemde, goed gedocumenteerde studie. In vijf regels somt Lindeboom<br />
daaruit een aantal negatieve voorbeelden op <strong>van</strong> Moonens poëzie die hij heeft<br />
gevonden op de bladzijden 66 tot en met 71. Het zou hem gesierd hebben als hij<br />
ook de zeer positieve beoordeling op de bladzijden 87 en 88 vermeld had. De<br />
titel <strong>van</strong> het boek <strong>van</strong> dr. Prinsen is door hem bovendien niet correct geciteerd.<br />
Wij laten hieronder volgen hetgeen Marie Prinsen over Moonens Heilige Herderszangen<br />
oordeelde op die bladzijden 87 en 88:<br />
653
-<br />
Voor ons is het criterium: heeft Moonen iets nagelaten dat de moeite <strong>van</strong> het lezen<br />
en dat en onze aandacht nog waard is? We komen dan bij zijn godsdienstige<br />
gedichten, waarin gevoel en eenvoud te vinden is: zijn psalmberijmingen en zijn<br />
heilige herderszangen. Laten we niet vergeten dat hetgeen we hierna laten volgen<br />
bijna driehonderd jaar geleden geschreven werd. We hebben de indruk dat grote<br />
dichters als Hooft, Vondel en Huygens veel geëerd, maar weinig gelezen worden.<br />
Laten we proberen iets uit het werk <strong>van</strong> onze eigen Hardenberger en Deventer<br />
dichter naar waarde te schatten.<br />
Met dit portret, gemaakt door F. Boonen, te vinden in zijn bundel Poëzy, was de<br />
dichter niet geheel tevreden.<br />
Hij schrijft aan uitgever Frangois Halma in Amsterdam dat zijn naam verkeerd<br />
gespeld is onder de afbeelding en dat zijn ogen te groot afgebeeld zijn.<br />
Hieronder een geestig fragment uit die brief (25).<br />
654
De Heilige Herderszangen<br />
Dr. Prinsen schrijft, zoals we gezien hebben in een voetnoot dat de herderszangen<br />
<strong>van</strong> Moonen „ten dele naar Rapin" zijn geschreven. Die invloed vinden we in<br />
hoofdzaak in de eerste zang. Beide dichters bezingen daarin de herder David, die<br />
de schapen <strong>van</strong> zijn vader hoedt in het land <strong>van</strong> Juda. David is niet alleen herder,<br />
maar ook een ziener in de toekomst, een „pastor vates". René Rapin was als<br />
Frans dichter een groot bewonderaar <strong>van</strong> Vergilius. Hij schreef een<br />
toonaangevende verhandeling over herderszangen, getiteld „De Carmine<br />
Pastorale". Rapin behoorde tot de orde der Jezuïeten en was een bestrijder <strong>van</strong><br />
het Jansenisme, een godsdienstige stroming in de katholieke kerk die de nadruk<br />
legt op de genadeleer <strong>van</strong> Augustinus. Daarbij kwam ook de Mariacultus in het<br />
geding. Vandaar dat Rapin in het latijn zijn Heilige herderszangen, zijn „Eclogae<br />
Secrae" schrijft die een verheerlijking <strong>van</strong> de maagd Maria vormen (26).<br />
Wanneer Moonen enkele weken aan het ziekbed is gekluisterd, zoals hij schrijft in<br />
het voorwoord <strong>van</strong> zijn bundel Poëzy, „door eenen gevaerlijken val" is het zeer<br />
wel mogelijk dat hij, hoewel hij zeer weinig waardering voor Jezuïeten kan<br />
opbrengen, in die dagen Rapins „Eclogae Sacrae" gelezen heeft die afgedrukt<br />
waren in een klein boekje dat een handig formaat had om in bed te lezen. Die<br />
moeten de Nederlandse predikant geïnspireerd hebben om op zijn ziekbed, als<br />
tegenhanger <strong>van</strong> Rapins Mariaverering, Christus centraal te stellen en zijn lof te<br />
zingen in dertien Heilige Herderszangen.<br />
Al is in zijn werk invloed <strong>van</strong> Vondel, Rapin en Vergilius aan te wijzen, toch<br />
ontwikkelde Moonen een eigen geluid. Bij hem is David het voorbeeld <strong>van</strong> een<br />
herder die zijn schapen desnoods met gevaar voor eigen leven beschermt tegen<br />
het wild gedierte. De dichter laat hem voorspellen dat er later een herder zal<br />
komen die zijn volk zal beschermen en verlossen <strong>van</strong> alle kwaad.<br />
655
Eerste Herderszang<br />
„Langs deze beek, in dit bossaadje, door dees dalen<br />
Placht herder David met zijn geiten om te dwalen, In<br />
stilte, luister scherp naar zijn besneden fluit, Terwijl de<br />
weergalm op de naaste heuvels stuit. Hier zong hij <strong>van</strong><br />
de held, die in toekomende eeuwen De ku<strong>dd</strong>e weiden<br />
zou, dees toevlucht der Hebreeuwen Verrukte zijnen<br />
geest, gij weet het, dennenwoud En beukebomen, <strong>van</strong><br />
Gods hand hier zelf gebouwd".<br />
Harmen ter Borch. Fluitspelende herder. Zwolle, 14 jan. 1653.<br />
Soms wordt het lieflijk beeld <strong>van</strong> de natuur onderbroken, wanneer er gevaar dreigt<br />
voor de ku<strong>dd</strong>en. Daar<strong>van</strong> „zingt de wildzang en ruist de beek":<br />
De schelle wildzang, die met blijdschap in 't geboomt<br />
Zich horen laat, vertelt, als 't beekje, dat hier stroomt,<br />
Des herders min aan d'omgelegen streken. Bij deze<br />
ruigte, daar <strong>van</strong> bloed de dorens leken, Bevocht hij<br />
zege, en hing de rosse leeuwenhuid Aan enen<br />
olmboom op...<br />
656
David overwon dus een leeuw, daar<strong>van</strong> getuigen de leeuwehuid en de bloed-<br />
droppels die <strong>van</strong> de doornen vallen, maar er zijn meer gevaren. Maak dus dat je<br />
weg komt!<br />
De woudbeer, heet op buit,<br />
- vliedt knapen, wat gemoogt! - brult bliksemende uit d' ogen<br />
Den herder tegen; 't vee staat stijf en onbewogen<br />
Voor 't borstelige hoofd en voor de ruige schoft<br />
Maar 't monster, voor de vuist verscheurd, bezwijkt en ploft<br />
Met enen slag, in 't gras. De kop wordt opgehangen<br />
Aan een verheven eik. Prijst herders met gezangen<br />
Den overwinnaar, die alle ongedierten dwingt, en kranst zijn strijdbaar hoofd!"<br />
De herder moet evenwel letten op andere gevaren die hem bedreigen:<br />
„Maar, dappere kampioen, tree langzaam voort, niet ras 'ken<br />
spikkelige slang schuilt hier in 't lange gras: En 't is vergeefs<br />
gevlucht naar afgelegen streken."<br />
De dichter doelt hier op de slang die in het paradijs de mens wist te verleiden met<br />
haar boos vergift. De herder rust evenwel veilig na de gewonnen strijd. In zijn<br />
droom ziet hij een toekomstvisioen.<br />
„In 't hol <strong>van</strong> deze rotse ontspringt en ruist een bron,<br />
Bezoomd met gras en mos en veil: de zomerzon (veil = klimop)<br />
En hare stralen placht de herder hier 't ontduiken<br />
De koelte zoekende in de lommer <strong>van</strong> de struiken,<br />
De beek wiegt hem in slaap door 't ruisen <strong>van</strong> haar stromen<br />
En 't pas geloken oog ziet onder 't lieflijk dromen<br />
De held, de jongeling, die de drakenkop vertreedt."<br />
Herder David ziet in zijn dromen dus het beeld <strong>van</strong> Christus die de kop <strong>van</strong> de<br />
slang zal vermorzelen volgens het boek Genesis, hoofdstuk 2 vers 15, en die de<br />
mensen zal bevrijden <strong>van</strong> het kwaad. David, de zoon <strong>van</strong> Jesse, ziet verlangend uit<br />
naar de komst <strong>van</strong> de verlosser.<br />
„Als Jesse's zoon dus zwerft door 't Palestijnse geweste<br />
Raakt hij aan d' oevers der Jordaan ten langen leste,<br />
En berst na diep gepeins in deze zuchten uit:<br />
Daal neder, en verlicht de wereld met uw glans,<br />
Daal haastig neder, o volschapenste aller mensen.<br />
Geen noodlot dwarsbome ons in dit rechtvaardig wensen."<br />
Eeuwen later zal dit verlangen gestalte krijgen in de komst <strong>van</strong> Christus, de goede<br />
Herder.<br />
657
De goede Herder, 3e-4e eeuw, Vaticaanmuseum<br />
658
Het is niet doenlijk, gezien de beperkte ruimte die wij in dit nummer <strong>van</strong> ons<br />
tijdschrift hebben, alle herderszangen te bewerken. Ons doel is dat onze lezers<br />
een beeld krijgen <strong>van</strong> de dichter uit zijn werk. Veel <strong>van</strong> dat werk is ronduit niet zo<br />
interessant voor mensen <strong>van</strong> onze tijd. We moeten ons beperken tot een samenvatting<br />
<strong>van</strong> de derde herderszang.<br />
Moonen volgt hierin het voorbeeld <strong>van</strong> Vergilius' eerste ecloge (herdersdicht)<br />
waarin twee herders met elkaar spreken: Tityrus zit rustig bij zijn ku<strong>dd</strong>e en speelt<br />
onbekommerd op zijn dunne rietfluit, Melibeus is <strong>van</strong> huis en haard verdreven en<br />
klaagt:<br />
Voor wien bezaaiden wij ons vruchtbaar Akkerland<br />
O Melibee, ga hene, ent peren, plant de wijnen!<br />
Een snoode vreemdeling zal die dan onze oogsten maaien?" (Vondel)<br />
Lezen we nu de derde herderskout <strong>van</strong> Moonen, getiteld: Bethlehem of Emmanuels<br />
geboorte.<br />
Twee herders Omri en de bejaarde Manahem verhalen daarover.<br />
„Aan enen heuvel, daar een donkre en hoge ceder het<br />
loof en takken ruiste, in schoon en lieflijk weder, Zat<br />
Omri bij geval, terwijl zijn wolrijk vee Zich spiegelde in<br />
de golf der binnenlandse zee Die met de landrivier daar<br />
heure baren mengde."<br />
Blij <strong>van</strong> geest laat Omri zich luidruchtig horen op zijn dunne rietfluit. Intussen komt<br />
Manahem dichterbij. Deze is droevig gestemd want hij is, wegens een gebod <strong>van</strong><br />
keizer Augustus en op last <strong>van</strong> de landvoogd, verdreven uit zijn woonplaats om<br />
zich te laten registreren in de stad waar zijn voorouders oorspronkelijk leefden,<br />
voordat ze door Nebukadnezar naar Babel in ballingschap werden gebracht. Hoe<br />
kan Omri bij de algemene smart zo ongevoelig zijn en vrolijk zitten spelen:<br />
„Och! Omri", riep hij, „och! hoe mag het u <strong>van</strong> 't hart,<br />
Al t' ongevoelig in 's lands algemene smart,<br />
Dat hart vol vrolijkheid, dus te ontijde op te halen?<br />
Gij ziet Hebreeën door de zes paar stammen dwalen (de 12 stammen)<br />
Indien 't gerucht niet liegt, <strong>van</strong> d' een aan d' andre kust<br />
Door 's konings last gejaagd, ten dienste <strong>van</strong> August;<br />
Elk naar zijn stamhuis, waar zijn overgrootvaar woonde,<br />
Ik ook, ik oude man, die deze dag beleef<br />
Moet in mijn ouderdom rampzalig ommezwerven<br />
't Waar zaliger geweest, nog glad <strong>van</strong> kin, te sterven."<br />
Manahem vreest de gevolgen <strong>van</strong> de volkstelling, die de slaafse boekhouders <strong>van</strong><br />
de keizer uitvoeren, nadat ze:<br />
,,De rollen sluiten <strong>van</strong> het nooitgetelde volk.<br />
Wat hangt ons boven 't hoofd! Wat zwarte en donkre wolk!"<br />
659
Omri deelt zijn vrees niet en antwoordt zijn oude vriend:<br />
„’k Weet alles, Manahem, zowel als gij verdreven. Ik<br />
heb ook mijnen naam de schrijver aangegeven Te<br />
Bethlehem, waaruit ons oud geslachte sproot,<br />
Geduldig met het lot, in deze leste nood Mij<br />
opgelegd, en blij <strong>van</strong> hoop op beter eeuwen."<br />
Manahem antwoordt verbitterd:<br />
„Wat eeuwen kunnen ons toch troosten, ons Hebreeuwen?<br />
Zeg op, indien gij 't weet, naardien een vreemdeling, een on -<br />
Hebreeuw, wiens lijf en leven onlangs hing Aan enen zijden<br />
draad, ons dus durft ringeloren En naar geen klachten, hoe<br />
rechtvaardig ooit wil horen"<br />
Hij laat er schamper op volgen wat hen te wachten staat <strong>van</strong> deze man die nu al dit<br />
alles durft doen. Binnenkort zullen ze ervaren hoe hij stout (driest en brutaal) komt<br />
roven:<br />
„Bestaat hij dit zo vroeg, hij slaat in korten stout Ons wei- en<br />
zaailand aan, hoe schoon en welbebouwd. Ga heen dan<br />
Manahem, ent peren, plant dan wijnen Gij ziet hem, die ze<br />
plukt en perst, al ree verschijnen."<br />
Omri heeft dan goed nieuws voor hem: Hy heeft dé verlosser gezien, het kind in de<br />
kribbe.<br />
„Hou moed, mijn vriend, hou moed, ik zag de held alree<br />
Geboren, die al 't land met vrijheid en met vree<br />
Zal zegenen, en, vast opgroeiende in de ijver<br />
Het volk <strong>van</strong> God verlossen <strong>van</strong> de drijver.<br />
Dit is 't, waarom ik mij verlustige op de halm (fluit)."<br />
Als Manahem meer wil weten over de held, waar<strong>van</strong> de jonge herder spreekt,<br />
vertelt Omri hoe hij in Bethlehem een ondertrouwde vrouw zag naderen om zich<br />
daar te laten beschrijven. Het was haar aan te zien dat ze weldra in het kraambed<br />
zou komen. Hoewel ze uit het geslacht <strong>van</strong> koning David was, heeft niemand in<br />
Bethlehem haar in huis willen nemen. Omri heeft niet veel waardering voor het<br />
liefdeloos gedrag <strong>van</strong> de benepen Bethlehemmers.<br />
„Maar zo erbarmelijk, dat ik het nauw durf zeggen Want die<br />
om 'kleen begrip der stede gene plaats in 't karavaanhuis<br />
kon verkrijgen, werd vol smaads Gewezen naar de schuur -<br />
geen burger liet haar binnen -Ze nam haar rustvertrek bij<br />
koeien, ezelinnen En veulens, en wat meer in deze<br />
schattingtocht Daar werd gehuisd. Wat, och! wat smerten<br />
brocht De maagd al over, eer zij hier <strong>van</strong> haren zoon Beviel,<br />
de erfgenaam <strong>van</strong> Gods en Davids troon."<br />
660
Omri vertelt verder hoe het kindeke door de zorgzame moeder in doeken wordt<br />
qewonden. Maria heeft dadelijk haar zoon:<br />
Gezwachteld, maar och arm! 't Vee heeft volop voeder,<br />
't Gevogelt nesten, en de vos haar hol; Gods knecht<br />
Geen peluw, Manahem, daar hij zijn hoofd op legt. Zo<br />
rust hij die de grond met keur <strong>van</strong> bloem en kruiden, De<br />
bossen kleedt met loof, ons vee met vel en huiden, De<br />
mens met vlas en wol, schier ongekleed en naakt Op 't<br />
hooi, terwijl zijn glans uit doek en zwachtel blaakt Gelijk<br />
<strong>van</strong> ouds de wolk met vuur en vlammen straalde, Die<br />
Gods orakelhut beschaduwde, als zij daalde In Israels<br />
nachtrust"<br />
Moonen doelt met dit laatste op de lichtkolom bij de tabernakel des nachts. Het<br />
licht der wereld is in Bethlehem op aarde gekomen. Nog voor de morgen<br />
aanbreekt met een „saffranig" licht beschrijft de dichter dan de komst <strong>van</strong> een<br />
engelenleger en de boodschap die de herders in de velden gebracht wordt door<br />
Gods engel.<br />
„Terwijl de blijde maagd en moeder 't kind, haar lust,<br />
In zijn geboortestal omhelst en streelt en kust,<br />
En <strong>van</strong> zijn wang en mond de leliën en rozen<br />
Met blijdschap plukt, beschijnt al, voor 't saffranig blozen<br />
Des dageraads,een dag vol glans en heerlijkheid,<br />
De herder, die zijn vee in Bethlems velden weidt,<br />
En tegen onraad op zijn wachten past en ronden.<br />
Gods engel in die nachte omlaag gezonden,<br />
Vertroost ons knapen, die bedonderd, flauw <strong>van</strong> moed,<br />
En bleek en doods <strong>van</strong> schrik, naar deze heldre gloed<br />
Vast opzien met een straal <strong>van</strong> zwakke en scheemrende ogen.<br />
„Ontzet u niet", roept hij, „door 't nachtgezicht bewogen,<br />
Bethlemmer herders, die, voor dag voor dauw, óf laat Bij<br />
avond met uw vee gans Efrata beslaat Een paradijseeuw<br />
komt ten leste neergevlogen Op d' aarde, mild <strong>van</strong> God<br />
gezegend uit den Hogen Met 's werelds Heiland, de <strong>van</strong> God<br />
gezalfde vorst, Naar wie ook David zo verlangd heeft en<br />
gedorst."<br />
De engel des Heren vertelt aan de herders waar ze het kind, in doeken gewonden,<br />
kunnen vinden en vaart dan weer omhoog naar het engelenleger:<br />
./f Is zeker dat gij 't kind<br />
Gezwachteld in de schuur en opgebakerd vindt.<br />
Uit *had hij, tot hij met een spoor en streek <strong>van</strong> stralen ^(uitgesproken)<br />
<strong>van</strong> 't aardrijk schei<strong>dd</strong>e naar de starrelichte zalen<br />
ten hemels leger, zijn gezelschap, gans in goud, (een leger <strong>van</strong> engelen)<br />
en fier geharnast, dat zijn wakkre schildwacht houdt<br />
Bij God…. "<br />
661
Nicolaas Berchem. De verkondiging aan de herders (1656).<br />
662
Deze engelen zingen boven de velden <strong>van</strong> Efrata:<br />
„Zij zongen eeuwig eer hun God en hemelkoning,<br />
'de aarde vrede toe, de krachtigste vertoning<br />
Van 't welbehagen, dat hij in het mensdom vindt<br />
Gelijk 't de nachtegaal in alle bossen wint,<br />
Zo zwicht het alles voor dit engelenmuzijk.<br />
De knapen, door dit vuur ontstoken, spoen gelijk<br />
Naar de arme koningsstad, en vinden daar Gods hoeder,<br />
Gewonden in het doek der uitverkoren moeder."<br />
De aanbi<strong>dd</strong>ing der Herders. Geesken (Gesyn) terBorch. Zwolle, December 1652.<br />
Omri vertelt <strong>van</strong> zijn bezoek aan het kindeke en over de gelukkige Maria die haar<br />
God<br />
„zedig roemt met neergeslagen ogen,<br />
Door blijde tranen als een dunne wolk betogen". (door een waas <strong>van</strong> tranen)<br />
Wanneer hij alles verteld heeft zegt Manahem:<br />
„Ochl hoe gelukkig zijt ge, o Omri, dat uwe ogen<br />
Den held aanschouwden, die met onzen ramp bewogen,<br />
Uit loutere genas zijn volk in 't end bezoekt;"<br />
Omri concludeert:<br />
"Gelukkiger is hij, o Manahem, die boven<br />
aanschouwen boven al dees komste kan geloven.<br />
Het vast geloof voltrekt, wat aan 't gezicht ontbreekt."<br />
Moonen zou geen goede dominee zijn als hij aan het end niet preekt.<br />
663
Zonder het fragment waarin de Wijzen uit het Oosten naar Bethlehem komen,<br />
zodra zij een ster hebben zien rijzen aan het firmament, die de geboorte <strong>van</strong> een<br />
koningskind aankondigt zou het kerstverhaal niet volledig zijn. Wij zien ze dus op<br />
reis gaan:<br />
664<br />
De valse koning Herodes, hier de landplaag genoemd, ont<strong>van</strong>gt de<br />
wijzen en wil erachter komen waar het koningskind uit het geslacht <strong>van</strong><br />
David te vinden is, met de bedoeling om het dan te vermoorden.
.<br />
Intussen is de kleine Jezus met Jozef en Maria afgereisd naar Egypte.<br />
Mooses ter Borch<br />
(1645-1667).<br />
Vlucht naar Egypte.<br />
Met dit fragment moeten we de kennismaking met Arnold Moonen en zijn<br />
gedichten besluiten. Wij hopen dat door deze bijdrage enige belangstelling voor<br />
het werk <strong>van</strong> deze Overijsselse dichter is ontstaan.<br />
665
Noten<br />
1. Mr. B. <strong>van</strong> 't Hoff, De oudste kaart <strong>van</strong> Overijssel, Ver. tot bev. v. Overijssels<br />
Regt en Geschiedenis No. 79 1946.<br />
H. Brand en J.T.A. te Gussinklo, De oudste kaart <strong>van</strong> Overijssel, <strong>Rondom</strong> den<br />
Herdenbergh vijfde jaargang (1988), blz. 460 en 461.<br />
2. A. Moonen, Poëzy (1700) Berecht aan den Leezer, blz. 1.<br />
3. Joh. Picardt, Korte beschrijvinge <strong>van</strong> eenige vergetene en verborgene antiquiteiten<br />
(1660), blz. 106 en 107.<br />
4. A. Moonen, Vervolg der Poëzy (1720), blz. 107.<br />
5. A. Moonen, Lof op de dichtkunst <strong>van</strong> joffrou Machtelt Bossier, Poëzy, blz. 58.<br />
6. J. Lindeboom, Arnold Moonen (1958), blz. 7, Mededelingen der Kon. Ned.<br />
Akademie v. Wetenschappen, afd. letterkunde, nw. reeks deel 21 no. 3.<br />
7. Arnold Moonen, Poëzy, blz. 676.<br />
8. Theo Verbeek et Jean-Luc Marion, René Descartes et Martin Schoock, La<br />
Querelled'Utrecht (1988).<br />
9. J. Lindeboom, Arnold Moonen, blz. 12, latijns lofdicht op Petrus v. Mastricht.<br />
10. Hendrik Wolfsen was burgemeester <strong>van</strong> de stad Zwolle. Hij trad later in dienst<br />
<strong>van</strong> de Republiek der Verenigde Nederlanden en werd benoemd tot vertegenwoordiger<br />
<strong>van</strong> ons land in Portugal. Graag had hij de jonge Arnold<br />
Moonen meegenomen als ambassadepredikant. Wolfsen was zelf gelegenheidsdichter.<br />
We kennen <strong>van</strong> hem een gedicht „ter eeren <strong>van</strong> de deugdenrijcke<br />
en de konstlivende Juff. Gesina ter Borch, waarin hij haar kunst prijst<br />
die het snel voorbijvlietende leven vasthoudt op het doek. Hij weet zijn<br />
dochter te inspireren om, in navolging <strong>van</strong> joffer Geesken, ook te gaan<br />
schilderen. Gesina ter Borch leefde <strong>van</strong> 1631 tot 1690 te Zwolle. Omdat<br />
Moonen ook geboortig is uit Zwolle in de gouden eeuw, hebben we enkele<br />
<strong>van</strong> haar tekeningen ter illustratie opgenomen.<br />
11. A. Moonen, Poëzy, blz. 2.<br />
12. A. Moonen, Poëzy, blz. 399.<br />
13. A. Moonen, Poëzy, blz. 648-649.<br />
14. A. Moonen, Poëzy, Vervolg der Poëzy, Toezang op het huwelijk mijner dochter<br />
Katharijne Adelheit Moonen met den Heere Gerhart Franken, blz. 131.<br />
Gerhart Franken, dokter in de geneeskunst, wordt later professor in de<br />
geneeskunde en de wijsbegeerte te Burgsteinfurt, in welke stad hij geneesheer<br />
was <strong>van</strong> de Graaf <strong>van</strong> Bentheim Steinfurt.<br />
Hij verzorgde de uitgave <strong>van</strong> zijn schoonvaders latijnse gedichten.<br />
15. A. Moonen, Vervolg der Poëzy, blz. 83.<br />
16. A. Moonen, Poëzy, blz. 312 en 313.<br />
17. A. Moonen, Poëzy, blz. 478 (I en V).<br />
18. B.W.A.E. Sloet tot Oldhuis, Z.C. von Uffenbach in Overijssel, Overijsselsche<br />
Almanak v. Oudheid en Letteren XIX (1854), blz. 257-272. Wellicht wilde<br />
Moonen ook een gesprek met Von Uffenbach uit de weg gaan over een<br />
theologisch geschilpunt, ontstaan door een publicatie <strong>van</strong> de Zwolse predikant<br />
Leenhof, om zich niet te compromitteren.<br />
19. A. Moonen, Poëzy, blz. 636.<br />
20. A. Moonen, Poëzy, blz. 880 en 881.<br />
666
21 Vier brieven <strong>van</strong> Moonen; Ov. Alm. v. Oudheid en Letteren XX (1855),<br />
' blz. 247-248.<br />
22 Marie Madeleine Prinsen, De Idylle in de achttiende eeuw in het licht der<br />
aesthetische theorieën (1934), blz. 87 en 88.<br />
23 De dichter Lukas Rotgans, meer godsdienstig dan literair bewogen, schreef<br />
dit na het lezen <strong>van</strong> de Heilige Herderszangen in 1700. Ze staan ook in zijn<br />
,Poëzy <strong>van</strong> verscheidene mengelstoffen" (1715), blz. 315.<br />
24. J. Lindeboom, Arnold Moonen; inleidende zin op blz. 3.<br />
25* Vier brieven <strong>van</strong> Moonen, Ov. Alm. v. Oudheid en Letteren XX (1855), blz. 252.<br />
26* R- Rapin, Hortorum libri IV; Eclogae Sacrae (1659).<br />
Moonen schrijft daar zelf over:<br />
Een levensbeschrijving <strong>van</strong> Moonen is te vinden in de Overijsselsche Almanak<br />
voor Oudheid en Letteren XIX (1854), blz. 102 tot 117, geschreven door P.C.<br />
Molhuijsen. Een zeer goede documentatie <strong>van</strong> het leven en het werk <strong>van</strong> Moonen<br />
vinden we in de facsimile uitgave <strong>van</strong> zijn „Korte Chronyke der Stadt Deventer"<br />
1988. Met een „vertaling" in hedendaags Nederlands, verzorgd door R.J.G. de<br />
Bonth, C.G.Th, <strong>van</strong> Rossem, F.C.L en F.C.L Verouden, met medewerking <strong>van</strong> Dr.<br />
F.A.M. Schaars.<br />
667
Guillaume <strong>van</strong> der Graft en zijn tijdgenoten in Hardenberg<br />
uit de jaren 1946-1950, die wij teruggevonden hebben in zijn dichtbundel „Het<br />
oude Land".<br />
Dr. Willem Barnard werd in 1920 te Rotterdam geboren. Na zijn gymnasiumtijd<br />
ging hij aan<strong>van</strong>kelijk te Leiden Nederlandse taal en letteren studeren, maar na een<br />
jaar stapte hij over naar de theologische studie te Utrecht. Dat betekende wel dat<br />
hij tussen die beide studiën 30<br />
zijn militaire dienstplicht moest vervullen.<br />
Wanneer hij weigert in de tweede wereldoorlog een loyaliteitsverklaring te<br />
tekenen wordt hij door de Duitse bezetters weggevoerd naar Berlijn. Daar<br />
ontstond zijn dichtbundel „In Exilio", in ballingschap. In 1946 komt hij als<br />
hulpprediker naar Hardenberg, ongehuwd als eertijds Arnold Moonen in 1674.<br />
Hij is aan<strong>van</strong>kelijk in de kost bij ouderling Nijzink, die we hieronder met de jonge<br />
predikant in de deuropening <strong>van</strong> de kerk zien.<br />
De diakonie heeft bij alle woningnood een piepklein huisje aan de Eiermarkt dat<br />
vrij komt. Dat wordt de eerste woning <strong>van</strong> dominee Barnard, die op 19 september<br />
1946 trouwt met Tiny <strong>van</strong> Malsen, zijn „Katinka", waar<strong>van</strong> hij in de oorlog zo<br />
gescheiden leven moest. Ze nemen intrek in wat zij noemden „het eierhuisje".<br />
668
669<br />
Het jonge paar verblijft daar tot er aan de Koppellaan een ruimere woning<br />
beschikbaar komt. Ze wonen daar naast meester Jongsma die we in de gedichten<br />
<strong>van</strong> de predikant-dichter tegenkomen en wiens huisje we op de achtergrond <strong>van</strong><br />
de foto zien.<br />
Het bleek bij naspeuring dat er toch nog wel Hardenbergers en oud-Harden-bergers<br />
zijn die een foto <strong>van</strong> Barnard ergens in een album terug konden vinden.
De Barnards woonden in het Koppellaantje naast meester Jongsma die alles wist<br />
<strong>van</strong> Hardenbergs verleden. Wat heeft die man veel tijd gestoken in zijn hobby om<br />
de geschiedenis <strong>van</strong> Hardenberg op te delven uit oude documenten en uit de<br />
bodem <strong>van</strong> Baalder. De resultaten daar<strong>van</strong> vinden we in het archief <strong>van</strong> de<br />
gemeente Hardenberg en in het provinciaal museum te Zwolle. Door toedoen <strong>van</strong><br />
Jongsma bleef veel gespaard <strong>van</strong> de praehistorische voorwerpen die in Baalder<br />
werden opgegraven bij werkzaamheden in de vijftiger jaren. In een <strong>van</strong> zijn<br />
gesprekken met buurman Barnard geeft hij hem een oude schotel <strong>van</strong> broos<br />
aardewerk in de handen. Die moet zo'n vierduizend jaar oud zijn; dus daar dien je<br />
wel voorzichtig mee om te gaan. Wanneer je zo iets laat vallen, ligt een tastbare<br />
herinnering aan een tijd die veertig eeuwen achter ons ligt in scherven.<br />
670<br />
„Uit Abrahams tijd, zei het porcelein naast mij. Op<br />
meer dan veertig eeuwen zie ik neer. Toen rookte<br />
de Baalder Es al <strong>van</strong> vuren."
Dat deze Hardenbergse bodemschatten uit het neolithicum <strong>van</strong> ongeveer 4000<br />
jaar geleden zich thans in het Provinciaal Overijssels museum bevinden, is voor<br />
een groot deel te danken aan meester Jongsma. Een der mooie potten heeft men<br />
met de witte letters B en E gemerkt: Baalder Es.<br />
De dichter maakt een voor hem duizelingwekkende vergelijking tussen de ouderdom<br />
<strong>van</strong> de oeroude schotel die hij <strong>van</strong> Jongsma in handen heeft gekregen en de<br />
korte tijd <strong>van</strong> nauwelijks vier jaren dat hij in Hardenberg woont. Later overdenkt hij<br />
wat het betekent uit Hardenberg weg te gaan, ook dan breekt er iets en blijven wat<br />
scherven <strong>van</strong> vriendschap en genegenheid over. Het slot <strong>van</strong> het gedicht luidt:<br />
„Neem mij niet kwalijk, meneer Jongsma,<br />
ik liet U veel te vroeg vallen."<br />
Uit deze regels zou men kunnen opmaken dat Guillaume <strong>van</strong> der Graft zijn vertrek<br />
uit Hardenberg, nadat hij daar vier jaren gewoond en gewerkt had, achteraf diep in<br />
zijn hart betreurde.<br />
671
Er bestaat uit die tijd nog een kerkeraadsfoto waarop we ds. Barnard zien zitten<br />
Op de derde plaats <strong>van</strong> rechts, geflankeerd door Hanekamps Hendrik en ds.<br />
Bouman links <strong>van</strong> Barnard, aan wie hij zijn bundel „Het oude Land" opdroeg met<br />
de woorden „Aan Gerard Bouman die mij bevestigde in het onzekere ambt'<br />
Deze foto werd gemaakt in de pastorietuin <strong>van</strong> ds. Bouman in 1946.<br />
Van links naar rechts zien wij (zittend): Bodewitz, Veneman, Nijzink, Bouman,<br />
Barnard, Jonkhans en Habers.<br />
Staande <strong>van</strong> links naar rechts: Dieters, Koers, Valkman, Reinders, Meijerink, Meier<br />
en Jonkeren.<br />
Een bekend gebleven uitspraak <strong>van</strong> Wethouder Valkman in die dagen lui<strong>dd</strong>e:<br />
„Hoeden af voor het verleden, maar jassen uit voor de toekomst."<br />
672
OP 5 mei 1945 vierden de Hardenbergers de bevrijding. Het was een drukte <strong>van</strong><br />
belang in de stad, vooral bij de hervormde kerk. Op de afbeelding daar<strong>van</strong> ziet u<br />
dat de toegangsdeuren <strong>van</strong> de kerk toen nog op de Voorstraat uitkwamen. Ze<br />
werden geflankeerd door twee Grieks uitziende zuilen.<br />
De bevrijding wordt gevierd 5 mei 1945. Foto 1918.<br />
In deze kerk deed dominee W. Barnard in 1946 zijn intrede. Uit een <strong>van</strong> zijn<br />
gedichten menen wij te mogen opmaken dat hij het gebouw niet mooi vond: hij<br />
noemt het een broodtrommel. Zijn eigen optreden achtte hij ook niet een onverdeeld<br />
succes, omdat hij zijn verheven preektrant op de hoge preekstoel niet altijd<br />
goed afgestemd achtte op de realiteit onder die preekstoel. Daar zaten de kerkgangers,<br />
allen op hun eigen plaats, op hun eigen bank, ieder in een eigen hokje,<br />
op eigen geborduurde kussens, in hun eigen gedachten waar ze niet zomaar met<br />
iedereen over spraken. Voor de armen waren er een paar ongemakkelijke bankjes<br />
achter de pilaren, helemaal achter die bezitters <strong>van</strong> eigen afgeschoten plaatsen.<br />
Centraal in de kerk stond een grote kachel met een eindeloos lange pijp, die dwars<br />
afboog en tenslotte heel hoog in de zoldering verdween. Die kachel moest de<br />
strijd tegen de kilte aanbinden. Als de trek in de schoorsteen goed was, lukte dat<br />
wel. Een kwestie <strong>van</strong> vuur en wind.<br />
673
De diakenen hengelden nog naar koperen en zilveren muntjes met een lange stok<br />
waar een collectezakje aanhing. Op het orgel stonden (en staan nog) drie beelden,<br />
voorstellende Geloof, Hoop en Liefde. De Hervormde Kerk werd deswegen wel dé<br />
kerk <strong>van</strong> geloof-hoop en liefde genoemd. Dat moest, als ik het goed heb, niet als<br />
een goede kwalificatie beschouwd worden. Het orgel was in het voorjaar als het<br />
minder koud werd niet geheel zuiver. Dan moest Grooters er aan te pas komen, de<br />
president-kerkvoogd die er verstand <strong>van</strong> had.<br />
674
Vooral de trompet was dus een valse schreeuwlelijk. Die orgelstem is zelfs na de<br />
vorige restauratie aan haar karakter trouw gebleven. Henk Grooters kan niet even<br />
overkomen uit de States om in de orgelkast te duiken, maar dat behoeft niet meer<br />
want er staat een grote orgelrestauratie voor de deur. Tijdens de kerkdiensten<br />
werd het orgel bespeeld door Zandrie Koeslag. In het dagelijks leven was hij<br />
directeur <strong>van</strong> de Mi<strong>dd</strong>enstandsbank. Hij woonde eerst op de plaats waar nu de<br />
bruidsboetiek is <strong>van</strong> Compagne. Later verhuisde hij naar de Gramsbergerweg. In<br />
dat huis woont nu de dierenarts Hoving.<br />
Zandrie Koeslag was de laatste uit het organistengeslacht Koeslag dat <strong>van</strong> vader<br />
op zoon meer dan een eeuw in de hervormde kerk <strong>van</strong> Hardenberg de samenzang<br />
<strong>van</strong> de gemeente begelei<strong>dd</strong>e. Dat begon al bij ds. L Bosch, op wiens initiatief het<br />
orgel op 21 november 1819 plechtig „Gode en zijnen heiligen dienst toegewijd" in<br />
gebruik werd genomen, zo lezen we in de „Boekzaal der geleerde Wereld". Dat<br />
was nog in het oude bedehuis dat men later helaas heeft afgebroken en ver<strong>van</strong>gen<br />
door de kerk die er nu staat.<br />
675
Wanneer men een zwak heeft voor oude kerken, waarin door de eeuwen gelovigen<br />
zijn samengekomen met hun verdriet en hun vreugde, blijft het een teleurstellende<br />
ervaring dat men eertijds ook in Hardenberg dat oude kerkgebouw heeft<br />
afgebroken. We mogen evenwel niemand uit dat grijze verleden hard vallen. Het<br />
was in die verlichte tijd nu eenmaal de gewoonte om alles wat oud en gebrekkig<br />
was dan maar op te ruimen. De duistere Mi<strong>dd</strong>eleeuwen lagen zo ver achter de<br />
horizon. Helaas ha<strong>dd</strong>en we in ons land geen Prosper Mérimée die als inspecteur<br />
<strong>van</strong> de historische monumenten in Frankrijk in het mi<strong>dd</strong>en <strong>van</strong> de vorige eeuw<br />
daar veel <strong>van</strong> het erfgoed der eeuwen op het nippertje wist te re<strong>dd</strong>en. In Hardenberg<br />
werd gesloopt, een traditie die men lang in ere heeft gehouden.<br />
Sinds 1848 ziet het interieur <strong>van</strong> de kerk eruit als in de dagen <strong>van</strong> ds. Barnard.<br />
Links hangen de collectehengels naast de preekstoel. Over die hoge kansel zegt<br />
de dichter: „Op die verheven preekstoel stootte de kuif <strong>van</strong> mijn preek tegen het<br />
houten gewelf, ik keek niet genoeg naar beneden."<br />
De koster heette Ernst Soer. Hij was tevens barbier en helper op de zondagsschool.<br />
Als kapper had hij maar één model <strong>van</strong> haarknippen. Daar week hij zo<br />
een-twee-drie niet <strong>van</strong>af. Wie de euvele moed had om het haar wat langer of<br />
korter geknipt te willen hebben, werd weggestuurd. Die moest maar eens op een<br />
andere dag terugkomen. De strenge gelaatstrekken <strong>van</strong> de koster deden zijn<br />
676
naam alle eer aan. Op het hoofd droeg hij onafscheidelijk een hoog zijden petje. U<br />
ziet hem afgebeeld met zijn vrouw. Hij woonde toen niet meer bij de brug, maar in<br />
de Stationsdwarsstraat. Van Soer gaat het verhaal dat hij bij het tellen <strong>van</strong> de<br />
opbrengst der collecte door de diakenen na afloop <strong>van</strong> de kerkdienst zei: „Alexander,<br />
de koperslager, heeft ons weer veel kwaad gedaan", een citaat uit de tweede<br />
brief aan Timotheus. Op de tafel kwamen namelijk veel halve en hele centen uit de<br />
collectezakken te voorschijn.<br />
„En Soer die Ernst Soer heette<br />
en krom was als een vraagteken<br />
beheerde de ijzeren sleutel."<br />
Koster Soer<br />
en zijn vrouw.<br />
677
De opvolger <strong>van</strong> Soer als koster was Hendrik Grootoonk, gemeentearbeider,<br />
tevens brandweerman. Hij woonde vlak bij de kerk in het donkere Ganzenstraatje,<br />
naast de oude gemeenteschool die respectievelijk dienst deed als brandweerkazerne<br />
en gymnastieklokaal.<br />
Als er brand was moest Grootoonk door mi<strong>dd</strong>el <strong>van</strong> de sirene de brandweerlieden<br />
bij elkaar loeien. Door de week veegde hij de straten schoon en ging zijn bezem<br />
als een grove strijkstok over de staven <strong>van</strong> de rioolroosters. Wat hij niet kon,<br />
was orgelspelen, want er zaten zoveel goede dingen in zijn opgeruimd gemoed<br />
dat wellicht daardoor de muzikaliteit wat op de achtergrond was geraakt.<br />
Wanneer hij de liederen die de predikant voor de kerkdienst had opgegeven<br />
kende, zei hij tegen de organiste: „'t Bent allemaol gemakkelijke <strong>van</strong>daog", als hij<br />
het briefje met de opgave <strong>van</strong> de psalmen en gezangen aan haar bracht. Een<br />
goed organist moest hard orgel spelen, dan was het mooi en dat was niet alleen<br />
de opinie <strong>van</strong> de koster. Al die registers zitten toch zeker niet voor niets op zo'n<br />
orgel?<br />
Grootoonk lui<strong>dd</strong>e de klok, die kerkelijke sirene, als ik dat woord mag gebruiken.<br />
We leven ver genoeg <strong>van</strong> Sorento, <strong>van</strong> de plaats waar Odysseus zich liet vastbinden<br />
aan de mast om niet verlokt te worden door de sirenen. De dichter Lukas<br />
Rotgans heeft een moraliserend gedichtje aan de verleidende sirenen gewijd.<br />
Maar dat is ook al ver <strong>van</strong> ons af: 275 jaar!<br />
UIT D' OUDE .VERDICHT ZELEN. 97<br />
Op het klokgelui <strong>van</strong> Grootoonk kwamen de kerkgangers als het goed was af op het<br />
vuur dat Gods geest in de harten <strong>van</strong> mensen kan wekken en dat brandende moet<br />
blijven. De mannen kwamen eerst nog in het zwarte pak met een pet op en de<br />
vrouwen droegen knipmutsen. Wie het breed had kwam met de kleedwagen. Die<br />
werd gestald tijdens de dienst bij een „ingang", een adres waar men ook ging<br />
koffiedrinken voor men weer terugkeerde naar Baalder, Brucht, Radewijk, Hoogenweg<br />
of Bruchterveld. Later zette men de fiets bij „de ingang". Reinders uit<br />
Baalder had een ingang bij smid Amsink. Als de Baalder boer zondags uit de<br />
kerk kwam was de eerste vraag <strong>van</strong> de oude Amsink: „Hoe was 't <strong>van</strong> marn?"<br />
Het antwoord <strong>van</strong> Reinders was dan: „Nen héél besten domeneer!" O, dan was<br />
het goed en kon er koffie gedronken worden. Tegenover Amsink woonde smid<br />
Borneman, daar ha<strong>dd</strong>en weer anderen een ingang, 't Had soms wat weg <strong>van</strong><br />
klantenbinding.<br />
678
Wanneer Grootoonks vrouw op zondagmorgen de sirene bediende onder<br />
kerktijd, stapte onze koster met een brede grijns <strong>van</strong> genoegen de kerk uit, zo<br />
<strong>van</strong>: “ Blijf jullie maar rustig verder naar de preek luisteren, ik heb wat Ieukers te<br />
doen."<br />
Grootoonk was een geweldig visser, dat zien we on de foto. Men deed nooit<br />
tevergeefs een beroep op deze koster. Op de andere foto zien we hem werken<br />
aan de feestelijke versiering <strong>van</strong> de straat.<br />
Wat zijn taak als klokluider betreft lezen we: „<br />
Want hij heeft de klok geluid voor<br />
het vuur dat niet mag geweerd dat<br />
brandt maar dat niet verteert en<br />
Gods water blust het niet uit."<br />
In dit mooie gedicht schrijft de dichter over het vuur dat niet verteert. Wie denkt niet aan<br />
het brandende braambos waar Mozes God ontmoette. Of aan het Pinkstervuur en<br />
aan het doopwater?<br />
679
Hier zien we een rij Hardenbergers, trouwe kerkgangers uit 1946. De mannen met<br />
een pet op (behalve Nijzink), de vrouwen met een knipmuts. Deze Hardenbergers<br />
gaan naar de trouwerij <strong>van</strong> ds. Panhuijse. Hieronder klederdrachten die men toen<br />
nog wel eens zag. Maar het werd snel minder.<br />
680
Het land ligt als een hand, de muis <strong>van</strong> de<br />
Baalder Es vlak onder de duim <strong>van</strong> de toren.<br />
Reinders woont er en Groote Brookhuis.'<br />
Reinders en Groote Brookhuis woonden in Baalder. De boerderij <strong>van</strong> Reinders<br />
werd in de oorlogsjaren gebombardeerd en geheel vernield. Er werd een nieuwe<br />
hofstede gebouwd, moderner als de oude, zoals we zien op de foto. Die stond er al<br />
in de tijd <strong>van</strong> ds. Barnard.<br />
Wegens uitbreiding <strong>van</strong> Hardenberg werd in Baalder een nieuwe stadswijk aangelegd.<br />
Daardoor moest menig boerenbedrijf verdwijnen. De Reinders-familie<br />
keerde terug naar Bergentheim om daar verder te boeren in de streek waar ze<br />
oorspronkelijk <strong>van</strong>daan kwamen. Groote Brookhuis kwam oorspronkelijk uit Balderhaar.<br />
Men zei: „Hij komt <strong>van</strong> de Blaa". Zijn bijnaam was dan ook „De Blaasenboer".<br />
Hij woonde aan de andere kant <strong>van</strong> de spoorlijn. In de oorlogstijd waren er<br />
nog al eens onderduikers. Gesina Groote Brookhuis trouwde met Egbert B.J.<br />
<strong>van</strong> de Poll. Hun huwelijk werd ingezegend door ds. Barnard. De Baalders<br />
vormden een hechte gemeenschap. Op de volgende foto zien we de Baalder<br />
buurt op reis.<br />
681
Boeren uit Baalder.<br />
Geheel links met de tas in de hand Reinders.<br />
Op de hurken rechts (ook al met een tas in de hand) Groote Brookhuis<br />
De dames zitten nog in de bus. Naast Groote Brookhuis zit Kruithof.<br />
Naast Bats Reinders zien we Bruggeman, Ekkelenkamp, Odink, Nijboer en Lam-<br />
bers en veel anderen. Van de vrouwen werd een aparte foto gemaakt. Zo hoorde<br />
dat toen.<br />
Groote Brookhuis had een ingang bij Van Loo. Hij had een paardenstalling voor<br />
hen die met de kleedwagen naar de kerk kwamen.<br />
682<br />
De opgewekte Groote Brookhuis laat<br />
zich de soep goed smaken.
In deze muisgrijze school<br />
gaf ik les. Dat is: ik vertelde<br />
die hoofdjes met haar <strong>van</strong> hooi al<br />
dezelfde verhalen."<br />
Dan was er ook nog de school waar de predikant uit traditie bijbelonderricht gaf.<br />
Het was de tijd dat de kinderen in die muisgrijze school zich nog muisstil hielden<br />
onder de les. En de dominee maar vertellen.<br />
Hij zal ook wel eens over die blonde kopjes heen verteld hebben. Zijn preken<br />
gingen zondags meerdere kerkgangers, om hun dichterlijke trant, ook wel eens<br />
boven de pet. Dat besefte Barnard later als hij eraan terugdacht.<br />
Hij laat Guillaume <strong>van</strong> der Graft dichten:<br />
„Ik stootte de kuif <strong>van</strong> mijn preek<br />
tegen het houten gewelf:<br />
ik keek niet genoeg naar beneden."<br />
Openbare School aan de Stationsstraat, die later werd afgebroken.<br />
683
Toen de Loors nog maar nauwelijks hun intrek ha<strong>dd</strong>en genomen in de Heemser<br />
hervormde pastorie oordeelde de toenmalige burgemeester het geoorloofd om,<br />
als een wat late hobereau de province, te gaan jagen in de tuin <strong>van</strong> de pastorie. Dat<br />
bevorderde de onderlinge vriendschap niet.<br />
Ds. Loor nam in de Heemser gemeenschap een belangrijke plaats in. Hij maakte<br />
zich op vele terreinen verdienstelijk, ook op historisch gebied. Zo bezitten wij <strong>van</strong><br />
hem veel dia's uit de vijftiger en zestiger jaren, waarop hij veel wat in de loop der<br />
jaren verdween, heeft vastgelegd. Ik herinner mij ook de tijd dat we historische<br />
openluchtspelen maakten over het verleden <strong>van</strong> Hardenberg en Heemse, waaraan<br />
meer dan honderd spelers en figuranten deelnamen. Ds. Loor, H. Vasse en<br />
Haandrikman slopen bij de uitvoeringen langs het uitgestrekte podium om foto's<br />
en dia's te maken.<br />
De zonen <strong>van</strong> Loor speelden mee als de besten. Zo'n spel was een manifestatie<br />
<strong>van</strong> de gehele bevolking.<br />
Op deze foto zien we het gezin Loor ter gelegenheid <strong>van</strong> het honderdjarig bestaan<br />
<strong>van</strong> de pastorie, hetgeen in gepaste kledij op waardige wijze gevierd werd. Links<br />
op de foto een der hobby's <strong>van</strong> de dominee: de oude koets. Ernst Loor hield <strong>van</strong><br />
oude dingen, <strong>van</strong> voorwerpen die <strong>van</strong> betekenis waren voor mensen in het<br />
verleden. Noem het nostalgie: dromen <strong>van</strong> oude tijden waarin we minder welvaart,<br />
maar meer geluk en geloof veronderstellen. Dan is er ook nog de foto waarop de<br />
predikant baardig en wel staat afgebeeld.<br />
684
We zijn dan alweer een aantal jaren verder.<br />
Serieus predikant - zieleherder - wezen is niet eenvoudig. Vaak staat men met<br />
het zweet in zijn ziel". Toch jammer dat er niet zoveel nachtegalen meer zijn bij de<br />
pastorie, ook al hielden ze de dominee uit de slaap, zodat hij elk uur de toren<br />
hoorde slaan. In de Koppellaan hoor je ze nu helemaal niet meer. De zwarte en de<br />
bonte specht zijn ook verdwenen uit onze tuin, evenals verdwaalde eekhoorntjes<br />
Nooit meer zien we uit ons voorkamerraam hazen op de Bruchterweg rennen Dat<br />
is voorgoed voorbij. Maar gelukkig zijn er in De Koppel nog wel mezen, merels<br />
groenlingen, roodborstjes en winterkoninkjes, vooral in de winter en, verdraaid<br />
nog toe, soms is er in het donker een egeltje in de tuin bij de achterdeur. Zelfs<br />
strijkt af en toe de sperwer neer die weggejaagd wordt met zijn prooi door<br />
zwermen joelende vogeltjes welke stoutmoedig op zijn kop duiken<br />
685
„Het Lokaal voor Christelijke Belangengebouwd<br />
door den ouden heer Crull in<br />
de jaren 70,<br />
toen God den blijmoedigen gever<br />
nog veel liever had dan nu."<br />
Aan het Oosteinde stond het Lokaal voor Christelijke Belangen. Het was ontstaan<br />
op initiatief <strong>van</strong> de e<strong>van</strong>gelist Fredriks die de oude heer Crull, een rijke vervener,<br />
wist te bewegen de financiële mi<strong>dd</strong>elen daarvoor te verstrekken. Een <strong>van</strong> Fredriks<br />
doeleinden was om de ellende <strong>van</strong> het drankmisbruik tegen te gaan. Er werd een<br />
eerste steen in de voormuur gemetseld waarop te lezen stond: „God heeft een<br />
blijmoedige gever lief", een aansporing aan de lezers <strong>van</strong> die tekst om zelf even<br />
mededeelzaam te zijn als Crull.<br />
Fredriks hield in het gebouw jongelingsvereniging op zondagavond, wanneer hij<br />
terug kwam uit Sibculo en Kloosterhaar waar hij zondags de kerkdiensten en de<br />
zondagsschool lei<strong>dd</strong>e. Er waren dan zo'n 35 jongelui in de leeftijd <strong>van</strong> 16 tot 22<br />
jaar aanwezig die hij op deze manier uit de kroeg hield. Hieronder zien we hem<br />
voor het gebouw. De kleine boompjes op de voorgrond groeiden uit tot<br />
reusachtige bomen. Het gebouw en de bomen moesten plaats maken voor<br />
moderne winkels. Met de opbrengst <strong>van</strong> de verkoop kon een nieuw centrum<br />
gerealiseerd worden aan de Hooge Doelen. Albert Waterink bedacht een mooie<br />
naam voor dat nieuwe gebouw: „Het hoge Doel".<br />
686
Deze steen is ingemetseld in het voorportaal <strong>van</strong> Het hoge Doel.<br />
Op de tweede woensdag in maart is het Overijsselse bi<strong>dd</strong>ag en op de eerste<br />
woensdag in november dankdag voor het gewas. Dan stond het werk in Hardenberg<br />
en wijde omtrek stil.<br />
Naast de kerkdiensten werden jeugdbijeenkomsten gehouden, maar ook minder<br />
kerkelijke jongens en meisjes kwamen <strong>van</strong> heinde en verre naar de stad op die<br />
dagen. Vooral 's avonds flaneerden ze door de Voorstraat en het Oosteinde, de<br />
meisjes eerst in groepjes bang en verlangend ogend naar de jongens, die stoer<br />
deden en naar de voorbijgaande wichten riepen, lachend, plagend, ze aanklampend.<br />
Op zoek naar een Jennegie op deze Jennechiesmarkt.<br />
Tegen elf uur ligt vader reeds lang in de bedstee te slapen als een os, maar moeder<br />
kan de slaap niet vatten. Ze kan geen oog dicht doen want haar Hendrik is nog<br />
altijd niet thuis. Waar zou hij toch uithangen? Achter de meiden aanzitten of met<br />
een paar ruwe vrinden in de herberg zitten? Onrustig en kwaad <strong>van</strong> angst ligt ze te<br />
luisteren. Waar blijft die bungel toch? Als hij thuis komt zal ze hem haar angst eens<br />
duchtig onder de neus wrijven. De klok in de keuken heeft allang twaalf slagen<br />
doen horen. Stil! Daar hoort ze wat!<br />
Een fiets wordt tegen de muur gegooid. Iemand komt zachtjes binnen. Ze herkent<br />
die manier <strong>van</strong> lopen en roept zacht: „Ben jij daar, mijn jongen?" In het donker<br />
klinkt gegrinnik: „Jao wisse, moe, helemaol." Ze hoort aan zijn stem dat hij niet<br />
dronken is. Een golf <strong>van</strong> blijdschap gaat door haar heen en ze zegt: Doe je de<br />
lichten uit of wil je nog wat eten?" Maar Hendrik is al op weg naar zijn bed.<br />
In de bundel <strong>van</strong> Guillaume <strong>van</strong> der Graft vinden we enkele gedichten over de<br />
balderende jongens en de hoenderachtige meisjes uit Ane, Bruchterveld of daaromtrent<br />
op de bid- en dankdag in Hardenberg.<br />
687
Wanneer het afliep kwam Vasse,<br />
kamde zijn vlasbaard en zette een hoge hoed op<br />
en in zijn geklede jas<br />
met zilveren tressen, een marechaussee <strong>van</strong> de dood.<br />
Timmerman Vasse wilde een band bewaren met het boerenleven. In vroeger<br />
dagen ha<strong>dd</strong>en veel Hardenbergers naast hun gewone beroepsuitoefening ook<br />
nog een koe, enkele schapen, een paard of een slachtvarken. Vasse hield <strong>van</strong><br />
dieren. Daarom bezat hij op zijn weide op 't Slat bij de Vecht twee koeien die hij zijn<br />
koosjes noemde. Dagelijks was zijn gang naar de dieren en hij kwam thuis met<br />
melk voor de hele familie. Eigenlijk zou één koe voor dat doel voldoende geweest<br />
zijn, maar dan had zo'n dier geen aanspraak, vond onze timmerman. Hij wilde dus<br />
graag boer blijven, een beetje dan, en als boer moet hij - om bij de woorden <strong>van</strong> de<br />
dichter te blijven - het werk <strong>van</strong> de doodgraver begrepen hebben. Hij werd daar<br />
veelvuldig bij bepaald als begrafenisondernemer, een logisch voortvloeisel uit<br />
zijn werk als timmerman. Vasse maakte immers niet alleen ledikanten, maar hij<br />
zorgde ook voor het laatste houten rustbed <strong>van</strong> hen die heengingen, lezen we.<br />
Wanneer iemand overleden was ging hij door de stad om stijlvol aanzegging<br />
daar<strong>van</strong> te doen.<br />
Als je over de Eiermarkt liep kon je het hout <strong>van</strong> de timmermanswerkplaats ruiken,<br />
een zoete, aangename geur hing daar. De dichter kon het weten want hij woonde<br />
aan<strong>van</strong>kelijk enige tijd in een diakoniehuisje aan de Eiermarkt. Vasse was een<br />
gezellige prater, die boeiend wist te vertellen over de joden in Hardenberg<br />
waarover heel wat anekdoten de ronde deden. Voor de oorlog gaven ze kleur aan<br />
het Hardenbergse leven. Hij en bakker Makkinga konden daar smakelijk over<br />
vertellen.<br />
688
Aan de Boterdijk wonen de Ruskens, dat is in Radewijk. In de tijd dat ds. Barnard<br />
predikant te Hardenberg was, kwamen de mensen bij boer Rusken om kruiden en<br />
zalf tegen exceem, reumatiek of andere kwalen.<br />
Rusken was Rooms, schreef de dichter, de enige in Radewijk. Wanneer men bij<br />
hem binnentrad zag men een kruis aan de muur, beelden en kaarsen. De dichter<br />
vond die beelden niet altijd fraai. Hij spreekt <strong>van</strong> marsepeinbeelden. Toch is hij<br />
getroffen door de uitingen <strong>van</strong> het katholieke geloof. Hij schrijft er haast nostalqisch<br />
over: monstransen, rozekransen, processies, kniebuigingen, brandende<br />
kaarsen, je vindt ze niet bij ons, protestanten. Wij verbergen zoveel, onze vlam,<br />
onze ontroering. Het wordt niet gauw zichtbaar naar buiten. Vlak bij Rusken<br />
woonde in die tijd de boerendichter Berend Jan Waterink, die nu als 91-jarige<br />
aan de Gramsbergerweg woont. In het vorige nummer <strong>van</strong> ons verenigingsblad<br />
namen wij een gedicht <strong>van</strong> hem op waarin hij vertelt hoe hij als kleine jongen<br />
voor zijn moeder de eieren moest verkopen en hoe dat in die tijd toeging.<br />
De zoon <strong>van</strong> Rusken is nu een bejaarde opa die zelfstandig tegen de boerderij<br />
aanwoont. Het is een opgeruimde man die best nog een borreltje met je wil<br />
drinken en je toevertrouwt dat hij ook nog wel wat weet <strong>van</strong> vaders recepten. Hij<br />
vertelt graag aan de hand <strong>van</strong> mooie foto's hoe hij op de veemarkt te Zwolle goede<br />
zaken deed.<br />
De moderne tijd heeft zijn intrede gedaan op de boerderij. Geen kaarsen meer bij<br />
opa, maar een electrisch lampje in de vorm <strong>van</strong> een kruis op de schoorsteenmantel.<br />
Boven op de kast staan de oude beelden nog: de heilige Anthonius, de Maagd<br />
Maria...<br />
„Ja Rusken was rooms, in de wijde omtrek de<br />
enige, hij had verstand <strong>van</strong> kruiden, misschien<br />
daarom. Wij waren protestant."<br />
Rusken op zijn bromfiets<br />
689
Rusken, de kruidenkenner. Een <strong>van</strong> zijn lievelingswensen was een reis naar<br />
Lourdes. Die werd nooit vervuld. In de oorlog kon het niet en vlak daarna was het<br />
te duur. Het beter maken <strong>van</strong> mensen en de vraag of de kracht <strong>van</strong> het geloof<br />
daartoe kon bijdragen, fascineerde hem.<br />
690
Ik herinner mij levendig 'toen de kerk<br />
pas was verbouwd, hoe Nijzink, de<br />
oudste <strong>van</strong> ons, de bijbel trede voor<br />
trede naar boven gedragen heeft Dat<br />
was toen heel plechtig 's avonds met al<br />
het glimmende koper... "<br />
Nijzink was bode <strong>van</strong> het ziekenfonds en kerkelijk ont<strong>van</strong>ger, tevens ouderling<br />
<strong>van</strong> de Hervormde Kerk en leider <strong>van</strong> de zondagsschool op de Hoogenweg.<br />
Iedereen in de uitgestrekte gemeente Hardenberg kende hij en allen kenden hem.<br />
Het was de tijd dat er in de Hervormde Kerk nog kerkelijke belasting bestond. Aan<br />
Nijzink de niet altijd prettige taak om de afgedwongen bijdragen te innen. Gelukkig<br />
is die belasting later ver<strong>van</strong>gen door een stelsel <strong>van</strong> vrijwillige bijdragen. Met<br />
Nijzink kon je geen onenigheid krijgen over de hoogte <strong>van</strong> de belastingsom. Een<br />
rijk en geacht kerklid kwam bij hem, woedend over de hoge aanslag. „Ik wou dat ik<br />
zoveel moest betalen", kreeg hij te horen, „want dan verdiende ik heel wat meer<br />
dan nu. En bovendien, wat is je goede naam je waard?" Op vergaderingen<br />
zorgde hij met zijn kwinkslagen voor een goede sfeer door zijn onverwoestbaar<br />
opgeruimd humeur, ondanks dat verdriet en tegenslagen hem niet bespaard<br />
bleven. Als bode <strong>van</strong> het ziekenfonds wist hij wat in menig gezin te koop was. Zo<br />
kwam hij in het Noorden <strong>van</strong> de gemeente bij mensen waar<strong>van</strong> de kostwinner<br />
<strong>van</strong> de ene dag op de andere ontslagen was na 38 jaar hard werken en trouwe<br />
dienst, omdat de man rugklachten kreeg. Nijzink riep de hulp in <strong>van</strong> Krijt, de<br />
directeur <strong>van</strong> het arbeidsbureau. Die zorgde ervoor dat de man een betere baan<br />
kreeg met een hoger salaris.<br />
Nijzink beheerde ook de begraafplaats, die het eigendom was <strong>van</strong> de Hervormde<br />
Kerk. Uit hoofde daar<strong>van</strong> kwam hij vaak in aanraking met Vasse. Dat waren geen<br />
droevige besprekingen, die twee konden goed met elkaar overweg. Nijzink wist<br />
ten bate <strong>van</strong> de kerk in korte tijd een aantal grafplaatsen te verkopen op het<br />
kerkhof aan de Bruchterweg aan Hardenbergers, want, zo zei hij: „Er komt een<br />
nieuwe begraafplaats in Heemse, aan de andere kant <strong>van</strong> de Vecht!" Deze<br />
gedachte alleen al: begraven worden in Heemse, maakte dat meerderen in Hardenberg<br />
besloten tot vervroegde aankoop <strong>van</strong> een graf aan deze kant <strong>van</strong> de<br />
rivier, want tussen Hardenberg en Heemse was het Vechtwater „veel te diep",<br />
zodat men niet bij elkaar kon of wilde komen. Berend Jan Waterink, boer, schaapherder<br />
met dichterlijke bevliegingen - hij woonde eertijds aan de Boterdijk tegenover<br />
Rusken - gaf <strong>van</strong> Nijzink een rake typering, zeggend dat hij „vlug <strong>van</strong> geest<br />
en vlug <strong>van</strong> voeten" was.<br />
De hervormde dominee - vrijgezel - was aan<strong>van</strong>kelijk in de kost bij de grijze nestor<br />
v an de kerk tot de trouwdag <strong>van</strong> Wim en Tine.<br />
691
Dat Nijzink op hoge leeftijd nog met zijn<br />
tijd meeging, bewijst deze foto waar<br />
hij is afgebeeld op zijn nieuwe Solex.<br />
Nijzink begroet burgemeester en<br />
mevrouw De Goede.<br />
Nijzink in een andere rol:<br />
Wachtend op de nieuwe burgemeester op de grens der gemeente, samen met de<br />
heer Bruins.<br />
Loekie Valkman zal de bloemen aanbieden.<br />
692
De dominee komt uit hoofde <strong>van</strong> zijn ambt veel in aanraking met het mysterie <strong>van</strong><br />
leven en dood. Hij wordt erbij geroepen aan het begin en het einde. Niet zonder<br />
reden vinden we daarom in deze gedichtenbundel een vers over de geboorte, een<br />
gebeuren vol gevaren op de grens <strong>van</strong> leven en dood. De dichter ziet hoe de<br />
vrouwen hun werk in de steek laten om op hun manier te helpen dat het leven zal<br />
winnen.<br />
De moeders verrezen uit de as <strong>van</strong> het haardvuur<br />
wanneer in de buurt werd gebaard. Als grijze<br />
phoenixen <strong>van</strong> de fornuizen.<br />
Bij ziekte en sterven komt de dominee in aanraking met de dokter, de specialist, de<br />
chirurg in het Röpcke Zweers ziekenhuis als hij daar zijn bezoeken brengt. In een<br />
ziekenhuis bevecht men steeds „op de rand <strong>van</strong> de rouw" het lot en het leed, een<br />
strijd op leven en dood. Daar kan men niet zonder emoties elkaar ontmoeten.<br />
Het blijven geen zakelijke contacten, er ontstaat een vriendschapsband tussen<br />
dominee en chirurg, tussen de Barnards en de Drijbers. De dichter Guillaume<br />
<strong>van</strong> der Graft ziet Frans Drijber in een wit priesterkleed. Hij ziet hem handelen<br />
met het verheven doel een mensenleven te re<strong>dd</strong>en. Hij verdooft zijn patiënten en<br />
opereert ze om genezing te brengen, klaar en helder. Hoe is dat nu met de<br />
predikant? Spreekt hij over het geloof? Brengt zijn woord genezing in<br />
mensenharten? Barnard schrikt <strong>van</strong> de verantwoordelijkheid in zijn ambt. Hij<br />
twijfelt. Waarmee is hij bezig? Blijft het alleen bij een verdoving zonder dat er<br />
genezing komt? Welke ingreep moet hij doen? Vrees overvalt hem als hij denkt<br />
aan het lot <strong>van</strong> de christenheid. In zijn angst ziet hij het christendom stervende,<br />
bleek en bloedeloos. Chirurg en dominee, twee die zich inzetten voor het leven,<br />
waarbij de laatste worstelt met zijn onzekerheden.<br />
Dr. Frans Drijber aan de operatietafel.<br />
„Wij weten niet wat hij gelooft,<br />
het maakt mij ook geen verschil;<br />
wanneer hij de mensen verdooft,<br />
hijf doet het om Christus' wil,<br />
en ik vraag mij af als ik preek:<br />
verdoof ik ze tot hun verderf?<br />
de Christenheid ziet zo bleek,<br />
ik ben bang dat ze sterft."<br />
693
Dr. Drijber met zijn collega's, staande geheel<br />
rechts. Foto uit 1937 als co-assistent Gynaecologie.<br />
Röpcke Zweers ziekenhuis. Dit is de eerste bouwfase. Het bleek spoedig te klein<br />
en werd verbouwd en uitgebreid in 1950.<br />
694
Guillaume <strong>van</strong> der Graft tekent in een <strong>van</strong> zijn gedichten over Hardenberg de<br />
postbode Dorgelo, die behoedzaam zijn ronde doet langs de huizen, vergezeld<br />
door zijn hond. Het schijnt in die dagen meer te zijn voorgekomen dat de postboden<br />
een viervoetige begeleider bij zich ha<strong>dd</strong>en, immers, postbode Prenger liep al<br />
even waardig als zijn collega met zijn hond Prins <strong>van</strong> deur tot deur om allerlei<br />
soorten brieven te bezorgen.<br />
Wanneer de dichter Dorgelo ziet rondgaan, is dat voor hem een aanleiding om een<br />
speels gedicht te maken.<br />
Dorgelo was een postbode <strong>van</strong> de nu de stempel - zo mogen we hem toch wet<br />
kwalificeren? - Hij wist alle adressen en huisnummers en kende alle mensen die<br />
achter de brievenbussen woonden. Als hij buiten de stad werkzaam was, bracht hij<br />
ook wet boodschappen mee of medicijnen en hij hielp bij het invullen <strong>van</strong><br />
formulieren.<br />
Buiten zijn werk kwam je hem tegen bij de muziekvereniging „Kunst na Arbeid". Hij<br />
was ook lid <strong>van</strong> de zangvereniging E.M.S. Hieronder ziet u een foto waar hij<br />
temi<strong>dd</strong>en <strong>van</strong> zijn muziekvrienden zit. Zijn instrument, de bas, is niet op de foto<br />
afgebeeld. Achter de grote trommel zit een andere bekende Hardenberger, postbode<br />
Van Loo, de voorzitter <strong>van</strong> K.N.A. Daarachter staat Van Engen die bij<br />
hoogtijdagen op de trompet in de kerk speelde. In het mi<strong>dd</strong>en achter de kleine<br />
trom, de handen op de knieen, zit Zweers die lange jaren secretaris <strong>van</strong> de<br />
kerkvoogdij was. Rechts naast hem zit dirigent Ri<strong>dd</strong>ing.<br />
Postbode Dorgelo, met bril op, zit op de eerste rij.<br />
695
Dorgelo woonde vlak bij de oude gemeenteschool in de Wilhelminastraat. Hij<br />
hield <strong>van</strong> sport. Hier zien we hem in postbode-uniform op de ijsbaan bij de stuw in<br />
de Vecht. Links naast hem staat zijn vrouw. Op ouderwetse Friese schaatsen met<br />
een krul zwierden ze samen over de baan. Dat ging wat minder langzaam en<br />
bedachtzaam dan met het brieven bestellen, maar wel met waardigheid.<br />
696
Albert Dorman had meerdere functies. Hij was doodgraver, stadsomroeper en<br />
petroleumventer. In de eerste twee taken volgde hij zijn vader op, in de eerste plaats<br />
als doodgraver <strong>van</strong> het oude kerkhof aan de Stationsstraat, dat oorspronkelijk bij<br />
het mi<strong>dd</strong>eleeuwse kerkje op Nijenstede behoorde. We weten dat het singuliere<br />
gebouwtje daar gestaan heeft <strong>van</strong> de achtste eeuw tot het mi<strong>dd</strong>en <strong>van</strong> de zeventiende<br />
eeuw. Aan de Bruchterweg kwam een nieuwe begraafplaats. Vader Dorman<br />
sloeg als omroeper op een soort houten bekken alvorens hij zijn aankondigingen<br />
deed. Op een dag sloeg hij zo krachtig met de bijbehorende hamer op<br />
het wat versleten geraakte instrument, dat er een gat in kwam. Sindsdien bewaart<br />
men dit reliek in de Oudheidkamer.<br />
Albert nam in de Tweede Wereldoorlog de doodgraverstaak <strong>van</strong> zijn vader over.<br />
Als je hem diep in het hart kon kijken, zou je ontdekken dat hij het niet zo graag<br />
deed, maar hij kon de verdiensten in die tijd niet missen. De dichter zegt dat de<br />
doodgraver bij zijn werk in de rulle grond graaft: „en de boeren begrijpen hem<br />
wel".<br />
Zij immers kennen de wisseling <strong>van</strong> de jaargetijden en de werkzaamheden die<br />
daarbij horen. De Dormans waren oorspronkelijk boeren en konden het dus wel<br />
heel goed begrijpen. De gemeente kocht hun grond en bouwde er flatgebouwen<br />
op: „De Kruserbrink".<br />
Tijdens de oorlogsjaren ging Dorman als stadsomroeper rond om de bevolking<br />
aan te kondigen dat er weer een noodslachting was. Dat ging vergezeld <strong>van</strong><br />
belgerinkel. Wie aan de beurt was - het ging op nummer - kon een kilo vlees<br />
krijgen voor f 1,50 op een speciale bonkaart. Wanneer de stadsomroeper weer<br />
thuiskwam <strong>van</strong> zijn rondgang was het geslachte dier al volledig uitgebeend en<br />
verkocht. Andere aankondigingen waren dat het water of de electrische stroom<br />
afgesloten werden voor een bepaalde tijd. Zijn laatste rondgang was ten bate <strong>van</strong><br />
de overstromingsramp in februari 1953.<br />
697
Na de oorlog was Dorman petroleumventer die met paard en wagen aan<strong>van</strong>kelijk<br />
zo'n 12.000 liter petroleum wekelijks aan de man bracht. Met de komst <strong>van</strong> het<br />
aardgas liep zijn omzet dramatisch terug.<br />
Nu behoort hij ook tot de bejaarden en is een der zeer weinigen <strong>van</strong> de nog in<br />
leven zijnde Hardenbergers die eertijds werden beschreven in de dichtbundel.<br />
In een gedicht over grafdelven is vaak sprake <strong>van</strong> leven en vergankelijkheid,<br />
ploegen, zaaien en oogsten, over het sterven <strong>van</strong> graan, „si Ie grain meurt", als<br />
voorwaarde tot nieuw leven.<br />
Enkele regels uit het gedicht <strong>van</strong> Guillaume <strong>van</strong> der Graft spreken <strong>van</strong> een<br />
begrijpend aanvaarden dat men een schakel is in het voortwentelen der seizoenen<br />
<strong>van</strong> de mensheid:<br />
„Seizoen wentelt over seizoen en de<br />
zeis lost het kouter af en het graf<br />
kent het oudere graf en de mantel<br />
der liefde is groen."<br />
De liefde bedekt alle dingen en de kleur <strong>van</strong> de hoop - en <strong>van</strong> gras - is groen, het is<br />
de kleur <strong>van</strong> toekomstverwachting en leven.<br />
Bij de dichter Hendrik de Vries voelen we een sterke en angstige beklemming als<br />
we zijn gedicht lezen over zijn gestorven broer op wiens graf het gras weer groeit,<br />
met iepen omkringd.<br />
698<br />
Dorman en zijn paarden;<br />
het vale paard was er niet bij.
Op maandag 16 oktober <strong>1989</strong> was er zowaar nog een begrafenis op het eeuwenoude<br />
kerkhof aan de Stationsstraat. De overleden 95-jarige Johanna W.B. Boerrigter,<br />
oud-onderwijzeres <strong>van</strong> het Baalder schooltje toen Baalder nog een boerengemeenschap<br />
was, werd daar in het familiegraf bijgezet. Familie en enkele<br />
oude buren bewezen haar de laatste eer. Daaronder was ook Gerrit Reinders, de<br />
zoon <strong>van</strong> Bats Reinders.<br />
Er was een andere doodgraver op het kerkhof, een nog jonge man die niet wist <strong>van</strong><br />
het verleden. Hendrik Graauwhart schreef onder de afbeelding <strong>van</strong> een<br />
graavemaaker in 1725:<br />
„De graavemaaker zal steeds delven, Tot eens<br />
den Kuijl diend voor hemzelven."<br />
Graauwhart wijdt daaraan allerlei bespiegelingen.<br />
699
700<br />
„Hardenberg, in de huiskamers<br />
Ter Gedachtenis aan Uw Belijdenis,<br />
Uw goud-op-fluwelen Huwelijk,<br />
twee koekjes bij de doorlopende koffie<br />
en een ereplaats in de hitte<br />
<strong>van</strong> het verterende haardvuur<br />
bij een begrafenis."<br />
Misschien zag dominee Barnard in de huiskamers ook wel een dergelijke versierde<br />
gedachtenis aan de huwelijksdag hangen. Deze werden aan een Hardenbergs<br />
bruidspaar geschonken op hun trouwdag.
Wanneer de predikanten naar Radewijk togen om daar bezoeken af te leggen,<br />
verbleven ze graag bij Hanekamps Hendrik, zo werd Jonkhans aan de Hane-<br />
kampsdijk genoemd.<br />
Hoe prachtig ligt die boerderij in het Overijsselse landschap, vlak bij de Wieler<br />
bergen over de grens in Duitsland. Geen wonder dat de predikanten, tachtig jaar<br />
geleden al, de weg naar dat gastvrije gezin wisten te vinden, want ze kregen daar<br />
niet zelden een voortreffelijke maaltijd voorgeschoteld.<br />
Na het eten las Hendrik voor uit het Woord <strong>van</strong> God en hij deed dat zo luid dat,<br />
wanneer het raam open stond, Roelofs tot zijn vrouw en kinderen zei: „Stil eens, ik<br />
geloof dat buurman Hendrik uit de bijbel leest."<br />
Barnard heeft dat ook meegemaakt en hij schreef een prachtig gedicht over de<br />
plechtig en luid lezende boer, die zijn stem zo verhief dat hij hoorbaar en diep<br />
moest ademhalen bij elke zin. Dan vindt de dichter die mooie regels:<br />
„ Wie het woord Gods hardop leest<br />
komt altijd adem te kort zodat het<br />
leven hijgen wordt."<br />
De zoon <strong>van</strong> Hanekamps Hendrik is nu ook al bejaard. Hij kweekt prachtige<br />
bloemen: dahlia's en chrysanten, waar<strong>van</strong> hij armenvol meegeeft aan zijn bezoekers.<br />
Hij weet alles <strong>van</strong> planten en kweken. Hij weet ook nog dat hij met zijn voeten<br />
zatte schuifelen toen de dominee op bezoek was en vader uit de bijbel voorlas: „Ik<br />
hef mijn ogen op naar de bergen: <strong>van</strong>waar zal mijne hulp komen? Mijn hulp is <strong>van</strong><br />
de Heere die hemel en aarde gemaakt heeft."<br />
701
Radewijk. De boerderij <strong>van</strong> Hanekamps Hendrik.<br />
De bundel „Het oude Land", waarin de gedichten over Hardenberg voorkomen, is<br />
niet meer afzonderlijk te verkrijgen. Deze gedichten vindt u evenwel terug in de:<br />
„Verzamelde Gedichten" <strong>van</strong> Guillaume <strong>van</strong> der Graft, een uitgave <strong>van</strong> De Prom<br />
te Baarn (verkrijgbaar in de boekhandel).<br />
Guillaume <strong>van</strong> der Graft ontving voor zijn gedichtenbundels verschillende<br />
letterkundeprijzen:<br />
Voor zijn bundel „Mythologisch" ontving hij de Gelderse Poëzieprijs.<br />
De Amsterdamse poëzieprijs kreeg hij voor de bundel „Woorden <strong>van</strong> Brood".<br />
De bundel „Vogels en Vissen" werd bekroond met de Van der Hoogtprijs.<br />
Bekend werd hij ook door zijn aandeel in het „Liedboek voor de Kerken", waarin<br />
we 27 psalmen en 76 gezangen op naam <strong>van</strong> W. Barnard vinden. Verder schreef<br />
hij lekespelen en gebundelde opstellen over Bijbelse onderwerpen.<br />
702
Van de bestuurstafel<br />
<strong>1989</strong> 6/4<br />
Aktiviteiten<br />
Op woensdag 8 november <strong>1989</strong> is er in De Schakel te Hardenberg een avond,<br />
verzorgd door Albert Rotterink en Helmut Piepenpott <strong>van</strong> de Heimatverein Bentheim.<br />
Zij vertellen ons over het wel en wee aan de andere kant <strong>van</strong> onze grens.<br />
Over onze buren zogezegd. Dit alles wordt verlucht met dia's. Het begint om 20.00<br />
uur.<br />
Zomerexcursie:<br />
De datum voor deze jaarlijkse excursie is zaterdag 16 juni 1990. De toch gaat deze<br />
keer naar het historische Zwolle. Zwolle, dat zijn stadsrechten te danken heeft aan<br />
zijn burgers die zo flink hebben geholpen met het maken <strong>van</strong> een burcht in<br />
Hardenberg, na de slag bij Ane.<br />
Hardenberg heeft later dezelfde rechten gekregen als Zwolle.<br />
Contributie<br />
Hebt u uw contributie al overgemaakt? Doen.<br />
Het adres <strong>van</strong> onze penningmeester is: Baalder Esch 145, Hardenberg.<br />
Verhuisberichten<br />
Graag tijdig; dit bespaart moeite en kosten voor onze vereniging.<br />
Lidmaatschap<br />
Het lidmaatschap wordt automatisch verlengd, tenzij twee maanden voor het<br />
einde <strong>van</strong> het kalenderjaar schriftelijk is opgezegd.<br />
Losse exemplaren <strong>van</strong> deze vierde aflevering <strong>van</strong> de zesde jaargang zijn verkrijgbaar<br />
voor f 12,50 bij de boekhandel en bij de secretaris. Het lidmaatschap <strong>van</strong><br />
de Historische Vereniging bedraagt voor 1990 f 22,50. De leden ont<strong>van</strong>gen vier<br />
maal per jaar een aflevering <strong>van</strong> ons tijdschrift. In de loop <strong>van</strong> 1990 kunnen we<br />
weer een aantal interessante bijdragen tegemoet zien, o.a. <strong>van</strong> en over<br />
Amerikaanse piloten, die in de tweede wereldoorlog bij Hardenberg aan een<br />
parachute naar beneden kwamen en hier onderdoken. Verder bijdragen over de<br />
joden in Hardenberg, over galg en rad, mogelijk ook over de aanleg <strong>van</strong> het<br />
Overijssels kanaal. Daarnaast verhalen met foto's over een tijd die niet zover<br />
achter ons ligt, en nog veel meer.<br />
Wij hebben thans ruim 750 leden. Hoe meer leden onze vereniging telt, des te<br />
meer kunnen wij u bieden. Velen kennen ons verenigingstijdschrift niet. Laat uw<br />
kennissen ons blad eens zien en maak hen lid.<br />
'ieder die iets belangrijks of aardigs weet over de historie <strong>van</strong> Hardenberg, verzoeken<br />
wij contact op te nemen met de redactie.