DE KAMEROPERA BRACHT. Chris Taverne alt Fra Diavolo, J. Ringenaldus alt Matteo en Top» van den Berg alt a»n dochter Zer- line. (Foto C.N.F./lU,ytr) FRA DIAYOIO ZANGSPEL VAN ROOVERS. REIZIGERS EN DRAGONDERS E«n goede honderd jaar na het ontstaan van het werk is ,,Fra Diavolo" min of meer een historische curiositeit geworden. Toch spreekt dit muzikale blijspel, één van de beste en karakteristiekste <strong>voor</strong>beelden van de <strong>opera</strong>- comique, zooa-ls die onder Keizerrijk en Restau- ratie bloeide, den hedendaagschen toeschouwer nog heel wel aan. Niet alleen het vermakelijke hbretto van den handigen Scribe, ook de nu eens luchtig-charmeerende, dan weer pittig-straffe muziek van Auber behield goeddeels haar fleur en haar staccato-achtige lichtvoetigheid. Ik <strong>voor</strong> mij geef de <strong>voor</strong>keur aan het pretentielooze amusement van „Fra Diavolo" boven de in het pathos tamelijk verbleekte „Stomme van Portici" een schepping van dezelfde auteurs, die zich in de historie een plaats verwierf, omdat zij onge- wild het sein werd tot den opstand tegen het Nederlandsche bestuur in het België van 1830. Ondanks het fantastische gegeven, is ,,Fra Diavolo" geenszins een romantische <strong>opera</strong> De geest van het galante zangspel der rococo blijft in elke scene voelbaar, al wordt die galanterie spottend bejegend. De titelheld, een bandiet in markiezen-gedaante, even bedreven in het uit- schudden van vermogende reizigers als in het wulpsche minnespel met adellijke dames, kreeg dramatisch en muzikaal de zwaarste accenten maar overigens zijn alle optredende personen buffo-karakters van de zwierigste soort. Er is een Fngelsch echtpaar, ridicuul in zijn stijve <strong>voor</strong>- naamheid, dat door de roovers wordt uitge- plunderd, er is een koor van <strong>operette</strong>-dragonders die de roovers achterna zitten en er is een prach- tig stel geslepen, maar als puntje bij paaltje komt toch betrekkelijk onschuldige bandieten, die Pra Diavolo bij zijn geheimzinnig bedrijf helpen Als tegenstelling tot al die groteske personages een lyrisch duo: Lorenzo, de luitenant van de dragonders, die verliefd is op Zerline, de dochter van den waard van het hotelletje in de Abruzzen. Auber is bij langena geen Mozart ; hij is zelfs geen Rossini. Zijn muziek mist de psychologische verfijning, waarmee de meester van Salzburg of die van Pesaro deze figuren mitsgaders de hande- ling boven zichzelf had kunnen uitheffen. Maar toch men denke over dezen Auber met zijn ge- makkelijk in het oor liggende melodie, zijn puntige rhythmiek en zijn' militaire marsch- allures niet al te gering! Want hij verstond zijn vak. schreef een elegante aria, een knap ensemble en was in het muzikale détail dikwijls vinding- rijk. Hoe aantrekkelijk zijn niet de gevoelige of s 1* tMÊmmsm, -^-'^^ , ^.^""^^ll'^ir^'i^r^T^iSTnF^ guitige coupletten van Zerline en hoe knap ïs niet het geheele tweede bedrijf, waarin de slape- rige lord, de angstige lady. de verliefden en de bandieten muzikaal allen evenzeer aan hun trek. komen. Want tenslotte wist Auber de scenische mogelijkheden, die Scribe hem bood, zeer wel nit te buiten en de handeling vaart en stuwing te geven, al bleef de diepgang dan ook gering. In Nederland zag men ^eze typisch Fransche <strong>opera</strong>-comique, welke eens door ,heel Europa on- stuimig werd toegejuicht, uiterst zelden. Het is alweer ruiin tien jaar geleden, dat de Italianen haar brachten in de door den componist zelf be- werkte Italiaansche lezing, waarin de oorspronke- lijke parlandi door recitatieven waren vervangen. Thans onderneemt de Kamer<strong>opera</strong> een nieuwe poging om het werk leven in te blazen. Men speelt de Duitsche vertaling van Carl Blume en behield den origineelen gesproken dialoog, waar- bij de mogelijkheden van een levendige actie uiteraard het grootst en het minst problematwch rijn. Van deze mogelijkheden trok de regisseur Hans Strohbach partij. Men moet zeggen, dat hij deze vertooning een sterk persoonlijk stempel opdrukte, want hij week zeer ver van de ge- bruikelijke opvoeringspractijk af. In plaats van een luchtige, maar geheimzinnig spel in een ge- heimzinnige, half-donkere omgeving ontwierp hq een vrij en modern gestyleerde commedia dell'arte,* met uitzondering van het tweede bedrijf in een _ helle, zonnige belichting en in vroolijke. lichte decors van Strohbach zelf. Voorts werd het duistere bandietenpaar, de helpers van den sluwen Diavolo, eert stel goed- moedige kermisklanten, terwijl de Engelsche lord zoozeer uit zijn zuren plooi raakte, dat hij ge- ruimen tijd een ieder met een waschkom be- dreigde. Ik betwijfel of deze opvatting het stuk, dat uit zijn eigenlijke sfeer is gebracht, wel in . ieder opzicht recht doet; de sterke charges in het spel naderden de klucht dikwijls al te zeer Vooral de slaapkamer-scènes werden zoo carica- l turaal aangezet, dat het juist zoo merkwaardige muzikale verband tusschen al die 'uiteenloopende personen -en handelingen in de levendigheid van het spel verloren ging. Maar men zal hiertegen aanvoeren, dat Scribe en Auber „in natura" <strong>voor</strong> de twintigste eeuw met heelemaal meer genietbaar zijn en dat eenige styleering dus onvermijdelijk was.Waarna slechts de vraag rest of de styleering hier niet al te veel op een deformatie is uitgeloopen. Hoe het zij, de vertooning was beweegliik en vermakelijk genoeg. Voor de titelrol mist Ch'ris Taverne eenigszins de kantige plastiek en den daarbij behoorenden stemomvang, maar in de lyrische passages was hij goed op dreef en hij had waarlijk iets van de hier vereischte door- trapte sluwheid. Anton van Heyningen was, <strong>voor</strong>- al in het begin, als Lord Kookburn een kostelijk type; Lidy v. d. Veen gaf hem als lady Pamella uitstekend partij. Tops v. d. Berg gaf een ook vocaal heel charmante uitbeelding van de be- koorlijke Zerline en Gerrit Kijk in de Végt was een goede Lorenzo, de minnaar, die Aubei" melo- disch zoo warm geteekend' heeft. Overeenkomstig de regie-opvatting vormden Anton Eidering en Jos. Burcksen een ooiijk roo,verspaar. J. Ringe- naldus was als Italiaansche waard uitstekend ge- grimeerd. Nico Ringels zorgde <strong>voor</strong> een goed slmtend dragonderkoor en Wim Quispel leidde het geheel met vaste hand. Wanneer de eerste <strong>voor</strong>stellingen achter den rug zijn, zullen ook de goede stemmen loskomen en zal het geheel nog wat homogener worden. Het lijdt geen twijfel of men zal dan aan deze vertooning (die ook nog in een andere bezetting met Henk Viskil, Elisabeth Glastra van Loon en ' Paola Smit gegeven wordt) zijn genoegen be- leven. De première in den Haagschen Stads- schouwburg is reeds hartelijk toegejuicht en het is wel zeker, dat ook de provincie, met welker <strong>tooneel</strong>accomodatie de Kamer<strong>opera</strong> bij de aan- kleeding steeds rekening moet houden, dit kluch- tige zangspel van roovers, reizigers en dragonders zal weten te waardeeren. J. Kaaander v De epiloog van Mikkenie-Strassburger's tweeden succesvollen circuswinter weer- klinkt thans in Carré: het derde pro- gramma van dit seizoen, dat de afsluiting vormt van een periode, waarin het circus weer tien- duizenden aan de reeds zoo uitgebreide vrienden- schaar heeft toegevoegd. In Maart gaat het naar Brussel, en wij zullen het noode missen. Doch wie weet zijn de twee laatste winters aanleiding tot het vestigen van een waardige traditie.... Aan Karel Strassburger zal het niet liggen: hij méénde het, toen hij me in de pauze vertelde, dat hij graag in Neerland's hoofdstad werkt. Met dat aï is dit derde programma volgens een i'ndere traditie weer bijzonder goed. Het is circuls tot en mèt: bont. verrassend, en van een tempo, dat de aandacht der toeschouwers van minuut tot minuut geboeid houdt. Dat tempo . <strong>voor</strong>al is teekenend <strong>voor</strong> het geheel. Alles klopt tot op de seconde en <strong>voor</strong> ieder nummer is er ;_ pittige en welluidende muziek, die nimmer ont- aardt in kermisspul-geschetter, hetgeen nog wel eens het geval wil zijn bij cirqtsvertooningen. Een forsch roofdierennummer' vult de piste als de klanken van den openingsmarsch verstorven zijn. Vtff Siberische koningstijgers verrichten goed gedisciplineerd hun toeren, aangevoerd door hun luchtig gekleeden dompteur Hadana. Het blökf dus toch mogelijk in dezen tijd nog een roofdierennummer van formaat te presenteeren. Trouwens, hoe zou een circus dan wèl kunnen optreden m?t zestig paarden in de stallen. . . . ? De koord<strong>dans</strong>ende tijger wordt in het pro- gramma gevolgd door een koord<strong>dans</strong>end meisje, genaamd Jenny Ondas, dat haar evoluties in tegenstelling tot velen van haar collega's niet op een horizontaal, doch op een verticaal koord ver- richt. Wat zij doet, is voldoende om de spanning te leveren, die <strong>voor</strong> een echte circus-stemming : een conditio sine qua non is. Iwan Bratuchin, die hierna de aandacht op- 'g ' tischt, verhoogt deze spanning nog aanmerkelök.^ Hij is volgens den letter van het programma pëB| „dolkopne steppenfijder". Zijn „dolkoenheid'^ bewijst hij in een serie meesterlijke voltiges, samen met een partnerin. Zij bestaan het stuk om onder den buik van een galoppeerend paard' door te zwaaien en dan tóch weer in het zadei terug te komen. Voorts voeren zij nog een aantal bewegingen uit, waartoe een normale ruiter alL' J maar bij toeval en onvrijwillig komt, en dat 1 een gemak en een flair, die hartelijke bewon ' ring afdwingen. Te lachen is er, buiten al deze sensat noeg. Vóór de pauze zijn in de eerste' päi repriseclowns bijzonder op dreef. Ze schijneJJ langzamerhand een repertoire te hebte bouwd, dat algemeene waardeering kan a : : Hun collega's met een eigen nun« rijk in dit programma. : Patato,'1 laten een kruidige, origineele clowns- Dompteur tkt't*»*a l (Fvte'USfs. De vroolijke taxi der familie Bunte die een onverwacht en hoogst dramatisch slot heeft en bovendien verschijnt vóór de pauze in de piste een gemêleerd gezelschap, dat onbarm- hartig op onze lachspieren gaat werken. Deze lieden wenschen hun tocht namelijk per taxi <strong>voor</strong>t te zetten en alvorens deze wensch in vervulling gaat. hebben er al heel wat lachsalvo's geklonken. De clowneske hoofdschotel wordt ons echter op het daartoe vanouds aangewezen tijdstip ge- serveerd en wel door de drie Fernando's, Belgen van origine, die een <strong>voor</strong>treffelijk muzikaal clowsnummer maken. Wat door deze grapjassen en -jurken met allerhande vreemde en minder vreemde instrumenten op muzikaal gebied gepresteerd wordt, is ronduit knap. Men zou uit een optreden als het hunne kunnen concludeeren, dat de oude clovins-kiitisl weer optreedt! Om nog even tot de sensa^K terug te keeren : onze vriendinné» van het vorige jaar, de tw« Mando's met hun anker, zijn er ook weer. Hun luchtnummet^-S nog alleszins de moeite waard en naar ik meen, hebben tij zelfs' verschillende nieuwe . elegante waaghalzerijen ingelaschf. Het toppunt van emotie brengt ons echter meneer Leinert, die middels f en wonderbaarlijke roetschbaan op een soort slee zijn salto des doods maakt, waarna hij <strong>voor</strong> over- lijden wordt behoed door een gigantische matras. De paardennummers heb ik in deze recensie met opzet <strong>voor</strong> het laatst bewaard. Het is een oud lied, dat altijd nieuw blijft, de perfecte hippologische dressuur van Strassburger. Doch ook op dit gebied bevat dit laatste programma nog een première in den meest volstrekten zin des woords, want thans waagt de directeur het erop met zijn zes Noorsche fjordenpaarden, die hij twee en een halve maand in dressuur heeft ge- had. Het is een volledig succes geworden, hetgeen wij trouwens niet anders konden verwachten na al het schoons, dat reeds geboden is. De zes kleine, kwieke Noren met hun typische kleur- teekening doen het <strong>voor</strong>treffelijk in de vrijheids- dressuur. Het zijn echter geen makkelijke klan- ten, deze Scandinaviërs, Strassburger zelf heeft het tenminste over zijn „stijfkoppen". In de dressuurpotpourri vóór de pauze zien wij nog de zes blanke schimmels aan het werk, ge- volgd door vier gebleste goudvossen, die reeds vele harten gestolen hebben. En Otto Schumann vergast ons weer op de fraaiste gangen en passen, die binnen het bereik van vier slanke paarden- beenen liggen. Een klassiek Hongaarsche Post- nummer besluit dit programma, dat, ik zei het reeds', • een waardige epiloog van den tweeden Amsterdamschen circuswinter vormt. Leo J. Capit Het edele profiel r«ai «e» der Noren S'