31.07.2013 Views

Vel 207. 791 Tweede Kamer. BIJEENKOMST 2dc BIJEENKOMST

Vel 207. 791 Tweede Kamer. BIJEENKOMST 2dc BIJEENKOMST

Vel 207. 791 Tweede Kamer. BIJEENKOMST 2dc BIJEENKOMST

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

(ter Laan, Rotterdam.)<br />

804<br />

38ste VERGADERING. — 9 MAART 1916.<br />

21. Nadere wijziging en aanvulling van de Pensioenwetten voor de land- en zeemacht 1902.<br />

een gunst. Ik meen, dat het pensioen in elk geval zal moeten<br />

zijn, in zijn wezen trouwens ook is, eou recht, en nimmer zal<br />

kunnen worden beschouwd als te zijn een gunst. Een geëmployeerde,<br />

hetzij hij in burgerlijken, hetzij hij in militairen<br />

dienst is, — ik geloof' dat dit de algemeene vooropstelling is<br />

en ook moet zijn en blijven — krijgt elk dienstjaar een zeker<br />

pensioenrecht, totdat hij per slot van rekening met pensioen<br />

het dienstvak verlaat. Ik ben dus zeer benieuwd op welke<br />

ronden de heeren Ministers dit nieuwe beginsel, dat wij tot<br />

f<br />

usverre in onze pensioenwetgeving nog niet kenden, nader<br />

zullen verdedigen. Ik meen, dat dit beginsel verderfelijk is<br />

en dat het in onze pensioenwetgeving niet moet worden ingevoerd.<br />

Maar dit wetsontwerp is ingediend vóórdat de mobilisatietoestand<br />

in ons land en de oorlogstoestand in Europa intrad.<br />

Men heeft bij de intreding van de mobilisatie dus kunnen verkrijgen<br />

en ook verkregen de proef op de som en ik meen, dat<br />

verschillende gepensionneerde militairen zijn opgeroepen,<br />

althans zijn uitgenoodigd om wederom in werkelijken militairen<br />

dienst te treden, en ik zou van de betrokken Ministers<br />

aarne vernemen welk percentage van de betrokken personen<br />

f<br />

ie gepensionneerd waren, aan dat verzoek heeft voldaan,<br />

omdat daaruit ook kan blijken in hoeverre thans een dergelijke<br />

bepaling in de Pensioenwet practisch noodig zou zijn,<br />

afgescheiden van het beginsel.<br />

Een tweede punt waar ik een oogenblik bij wil stil staan<br />

is het pensioen voor de weduwen en weezen. In de Pensioenwetten<br />

van 1909 is het beginsel aanvaard — een zeer goed<br />

beginsel — dat het wedu\ven- en weezenpensioen verband<br />

moet houden met het pensioen van de betrokken militairen.<br />

Het weduwenpensioen is daar bepaald op de helft van het<br />

standpensioen en voor vijf kinderen komt daar nog eens de<br />

helft van dat standpensioen bij. Voor dat weduwen- en<br />

weezenpensioen is opgericht een fonds, dat zijn inkomsten<br />

trekt uit bijdragen van de betrokkenen en uit bijdragen uit<br />

's Rijks schatkist. De betrokken personen hebben over het<br />

bedrag van het standpensioen daarin bij te dragen 6 pet.<br />

Wat doet nu de Repreering ? Zij stelt thans een verhooging<br />

voor van de standpensioenen. Uitstekend, hoewel ik het beginsel<br />

van de standpensioenen zelf zeer verkeerd vind, maar<br />

wat de verhooging betreft uitstekend. Maar zij laat te gelijker<br />

tijd het beginsel, aanvaard in 1909, om het weduwen- en<br />

weezenpensioen direct verband te doen houden met het bedrag<br />

van het pensioen van de betrokken personen, los. Men voert<br />

op dit oogenblik opnieuw ook standpensioenen in voor de<br />

weduwen en weezen, terwijl men te gelijker tijd de storting<br />

van 6 pet. natuurlijk ook laat doorgaan voor de verhoogde<br />

standpensioenen die thans in dit ontwerp zijn opgenomen. Die<br />

dingen kloppen niet met elkaar.<br />

Nu is in den loop van dit debat aangetoond, dat voor tal<br />

van gevallen de mededeeling in de Memorie van Antwoord,<br />

dat het standpensioen zou bedragen ongeveer 3/5 van het<br />

inkomen zonder de verschillende toelagen, onjuist is en dat<br />

het in verschillende gevallen varieert tusschen 44 en 50 pet.<br />

van het inkomen. Waar dat zoo is, wordt de positie voor de<br />

weduwen en de weezen nog aanmerkelijk ongunstiger, en<br />

wanneer men eenmaal aanvaardt het beginsel van de pensionneering<br />

van de weduwen en de weezen, kan dat nooit<br />

anders gebeuren dan op dezen voet, dat, wanneer de man<br />

komt te sterven, de weduwe en de kinderen, zij het niet in<br />

geheel, dan toch in ieder geval in ongeveer dezelfde levenspositie<br />

kunnen blijven verkeeren en niet aan de liefdadigheid<br />

zullen worden prijsgegeven.<br />

Bereiken wij dat met de regeling, die de Regeermg voorsteit?<br />

Neen, dé verhouding voor de weduwen en weezen wordt<br />

in aanzienlijke mate ongunstiger doordat de Regeering heeft<br />

prijsgegeven het beginsel van 1909, dat voorschreef het<br />

weduwenpensioen verband te doen houden met het loon van<br />

den betrokken persoon. Ik zou gaarne zien, dat de Regeering<br />

vasthield aan het standpunt van 1909 en ik meen, dat dit<br />

kan. Het is ongetwijfeld waar, dat de stortingen, die de betrokken<br />

militairen hebben te doen, niet zoo hoog reiken als<br />

(ter Laan, Rotterdam, e. a.)<br />

de stortingen, die de burgerlijke ambtenaren hebben te doen<br />

— een imiitnir stort van elke f 100 inkomen niet meer dan<br />

f 3,00, een burgerlijk ambtenaar f 5 — maar in 1909 heeft<br />

men liet beginsel aanvaard, dat de rest zou worden bijgevoegd<br />

door den Staat. Moet men daar thans op terugkomen? Het<br />

komt mij tocb in hooge mate onwenschelijk voor, dat men<br />

plotseling op een eens verkregen recht terugkomt op grond,<br />

dat men op bet oogenblik nog niet weet — althans volgens<br />

de Memorie van Antwoord — hoe do wetenschappelijke balans<br />

van het fonds, die bij de begrooting voor 191G moet worden<br />

overgelegd, er uit zal zien. Ik meen, dat dit aan de hoegroot»<br />

heid van de ueduwenpeusioenen niets moet afdoen, die zullen<br />

in geen geval naar beneden kunnen gaan, maar wanneer c!ie<br />

wetenschappelijke balans een nadeelige uitkomst aanwijst, zal<br />

moeten wolden overwogen of men èn de bijdragen van de<br />

betrokkenen, èn die vai. de schatkist verhoogen moet, of alleen<br />

de laatste, iun:ir in geen geval zal men er in de tegenwoordige<br />

omstandigheden tw» kunnen komen het verband tusschen r.e<br />

weduwen- ea woez?npensioenen e\- het inkomen van de betrokken<br />

personen los te maken.<br />

Dat voor de wc:üuwen- en wezenpensioenen moet worden<br />

betaald naar de hneft'/ootheid van de standpensioenen lijkt<br />

mij ook een verkeerd uitgangspunt, en wil de Regeering in<br />

dit opzicht komen tot een herziening, die ook ten goede zal<br />

komen aan het fonds, dan zal zij meen ik deze omstandigheid<br />

in overweging hebben te nemen, dat het wenschelijk zal zijn<br />

de bijdragen niet te Isten looper. over het bedrag van het<br />

standpensioo ï. maar Jie te regelen naar de werkelijke inkomsten,<br />

de woningtoela^e enz. inbegrepen, en het weduwenpensioen<br />

ook met die toelagen verband te doen houden.<br />

Het zal mij dus aangenaam zijn, Mijnheer de Voorzitter,<br />

als do heeren Minister* ook aan deze punten hun aandient<br />

nader zouden willen wijcien.<br />

De heer ter Laan (den Haag): Mijnheer de VoorzitterI<br />

Ik sluit mij aan bij mijn beide partijgenooten, die in deze<br />

<strong>Kamer</strong> heden het woord hebben gevoerd over dit wetsontwerp.<br />

Ik heb hierbij een afzonderlijk onderwerp te bespreken,<br />

maar vóór ik dat doe, wensch ik even te herinneren aan het<br />

feit, dat reeds enkele jaren geleden door mij in deze <strong>Kamer</strong><br />

een poging gedaan is om tot behandeling van dit onderwerp<br />

te komen. Ik heb toen een motie ingediend, waarbij als het<br />

oordeel van de <strong>Kamer</strong> werd uitgesproken, dat de regeling<br />

van de pensioenen voor de onderofficieren aan die voor de<br />

officieren behoorde vooraf te gaan.<br />

Die motie is niet aangenomen. Maar wel is toen, zonder<br />

hoofdelijke stemming, het besluit genomen, dat ook deze zaak<br />

zoo spoedig mogelijk en zoo goed mogelijk aan de orde zou<br />

komen.<br />

En wanneer ik mij nu afvraag, of hieraan is voldaan, dan<br />

mag ik ronduit zeggen: neen. Zelfs de Regeering durft dat<br />

niet beweren. Zij zegt in de stukken, dat de verbetering of<br />

wijziging van de pensioenwetten in andere opzichten naar<br />

de meening van de heeren Ministers beter ware uit te stellen,<br />

tot een meer principieele herziening van de wet aan de orde<br />

kan komen.<br />

Uit deze woorden blijkt, dat de Reeering toegeeft: wij zijn<br />

van deze zaak niet af. Én wat nog erger is: ook van het eigenlij<br />

ke onderwerp dat ons nu bezighoudt, de verhooging van de<br />

standpensioenen en — zooals de vorige geachte spreker heel<br />

duidelijk heeft aangetoond — ook van de weduwen» en<br />

weezenpensioenen, daarvan zijn wij ook volstrekt niet af,<br />

wanneer deze wet zal zijn tot stand gekomen De zaak is niet<br />

in orde. Dit blijkt oogenblikkelijk, wanneer ik naga, hoeveel<br />

de kosten zullen zijn. Het is nu geen gelukkige tijd, om over<br />

dure dingen te praten, maar deze zaak kost jaarlijks volgens<br />

de opgave in de stukken f 28 000, een sommetje dat nog lang<br />

geen tiende is van het bedrag voor de officieren, en dat voor<br />

een veel grooter korp3. De verbeteringen die nu voorgesteld<br />

worden zijn niet wat men redelijkerwijze had mogen verwachten<br />

en ook niet in overstemming met het besluit, indertijd<br />

door de <strong>Kamer</strong> genomen.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!