31.07.2013 Views

Vel 207. 791 Tweede Kamer. BIJEENKOMST 2dc BIJEENKOMST

Vel 207. 791 Tweede Kamer. BIJEENKOMST 2dc BIJEENKOMST

Vel 207. 791 Tweede Kamer. BIJEENKOMST 2dc BIJEENKOMST

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

(ter Laan, den Haag, e. a.)<br />

806<br />

88ste VERGADERING. — 9 MAART 1915.<br />

21. Nader© wijziging en aanvulling van do Pensioenwetten voor de land- en zeemacht 1902.<br />

de <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong> en aan de Regeering een plan gegeven,<br />

waaruit bleek, dat het niet noodig was, dat de onderofficieren<br />

den dienst op 31-jarigen leeftijd niet een klein pensioen verlieten.<br />

Volgens dat plan zou het mogelijk zijn, dat zij werkzaam<br />

bleven aan de taak, waaraan zij zich nu eenmaal hadden<br />

gegeven; daardoor zouden dezo personen niet op 31-jarigen<br />

leeftijd den dienst kunnen verlaten. Zij zouden dan den recrutendienst<br />

kunnen leiden op de plaats zelf; daardoor zouden<br />

wij ook vanzelf van de kazernes afkomen. Zij zouden de lotelingen<br />

op do plaats zelf kunnen africhten en de vooroefeningen<br />

van de jeugd kunnen leiden. Wanneer men wilde, zou<br />

men met dit plan bovendien den weg van het volksleger opgaan,<br />

een veel betere legerinrichting verkrijgen en van dit<br />

aeer onaangename onderwerp af zijn. Wanneer het mocht<br />

blijken, dat mijn denkbeeld eenigen 6teun ontvangt, dan wil<br />

ïk een amendement op art. 2 indienen. Allen, die iets gevoelen<br />

voor een meer democratische legerinrichting, zullen<br />

aan dit voorstel hun stem geven.<br />

Ik_ wil eindigen met een opmerking omtrent de weduwenpensioenen.<br />

Nu dit wetsontwerp er is, hunnen deze niet ongewijzigd<br />

blijven. De man betaalt nu een hoogere bijdrage, en<br />

de vrouw zou hetzelfde lage pensioen krijgen. Ieder voelt, dat<br />

dit niet aangaat, en natuurlijk is er zeer groote haast bij de<br />

zaak. Dit in 't algemeen.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Er is ook nog een meer bijzonder<br />

geval. Daaromtrent hebben deze droevige dagen ons reeds<br />

een en ander geleerd. Eerst werd de soldaat Bovet te Rijswijk<br />

bij ongeluk door een kameraad doodgeschoten en daarna<br />

kwamen een aantal militairen bij het ongeluk op de Schelde<br />

om het leven. Wanneer een vrijwilliger, een landweerman of<br />

een milicien in 'slands dienst om het leven komt, spreekt<br />

het vanzelf, dat een pensioen van f 110 per jaar niet voldoende<br />

is voor zijn weduwe met of zonder kinderen. Nu zou ik aan<br />

de Regeering willen vragen: zoo men de uitkeering aan dergelijke<br />

weduwen niet dadelijk langs de geheele lijn wil verhoogen,<br />

zou men dan niet wat extra's willen doen voor hen,<br />

die weduwen en weezen geworden zijn ten gevolge van de<br />

tegenwoordige omstandigheden? Laat het toch niet kunnen<br />

gebeuren, dat dergelijke weduwen en weezen, voor de groote<br />

meerderheid natuurlijk jong,_ hun geheele leven moeten<br />

terugdenken aan deze dagen, niet alleen met diepe droefheid<br />

in het hart, maar ook nog onder rampzalige levensomstandigheden.<br />

Het zijn er gelukkig op het oogenblik nog zeer weinigen<br />

die het geldt en wij hopen, dat het daarbij blijven zal,<br />

maar ik zou zeer gaarne willen, dat de Ministers dadelijk<br />

bij dit ontwerp aan de <strong>Kamer</strong>s een extra voorstel deden, om<br />

voor deze zwaar getroffenen wat buitengewoons te doen.<br />

De Voorzitter: Ik deel aan de <strong>Kamer</strong> mede, dat de door<br />

de heeren Hugenholtz, Albarda, Schaper, ter Laan (Rotterdam)<br />

en Klcerekopcr ingediende motie aldus luidt:<br />

,,De <strong>Kamer</strong>,<br />

van oordeel dat het gewenscht is den grondslag voor de<br />

berekening der militaire pensioenen te herzien in dier voege,<br />

dat het merkelijk genoten pensioen zooveel mogelijk bedrage<br />

drie vijfde gedeelten van de aan den rang verbonden eindbezoldiging,<br />

met inbegrip van de in geld getaxeerde waarde<br />

van voeding en inwoning, voor zoover deze in de verschiller.de<br />

rangen en standen door het Rijk worden verstrekt,<br />

gaat over tot de orde van den dag."<br />

Voorgesteld zijnde door vijf leden, maakt deze motie een<br />

onderwerp van beraadslaging uit. Ik stel voor deze motie te<br />

behandelen op een later te bepalen dag.<br />

Daartoe wordt besloten.<br />

De heer Bosboom, Minister van Oorlog: Mijnheer de Voorz-itter!<br />

De gecchte afgevaardigde uit Weststellingwerf heeft<br />

met het oog op de amendementen, waarvan hij de eerste<br />

ondertceker.aar is, gezegd: de Regeering zelf heeft toch<br />

behalve de wijzigingen in den staat van art. 15 nog eenige<br />

veranderingen ia de wet voorgesteld en dus zal zij ook wel<br />

geneigd zijn onze amendementen in overweging te nemen.<br />

(Minister Bosboom.)<br />

De geachte afgevaardigde uit den Helder, voorzitter van den<br />

Militairen Pensioenraad, heeft ook eenige principes van deze<br />

wet besproken en de wenschelijkheid betoogd om in de toekomst<br />

in de beginselen van deze wet wijzigiug te brengen.<br />

De geachte afgevaardigde uit den Haag, de heer Ter Laan,<br />

heeft een speciaal door hem verlangde wijziging van deze<br />

wet bepleit.<br />

Naar aanleiding daarvan wil ik in herinnering brengen,<br />

dat de wijziging van de Pensioenwet, die thans door de<br />

Regeering wordt voorgesteld niet de bedoeling heeft en<br />

nimmer gehad heeft om verandering te brengen in de beginselen<br />

waarop de pensioenwetten voor de landmacht en voor<br />

de zeemacht steunen.<br />

Ik moet in herinnering brengen op welke wijze dit kleine<br />

wijzigingsontwerp is ontstaan. Het is voor deze Regeering<br />

tot op zekere hoogte een nalatenschap van de vorige. Wel is<br />

waar is het ontwerp door deze Regeering aangeboden, maar<br />

zij vond het bijna gereed. Het was de vervulling van een belofte<br />

van ons beider ambtsvoorganger. Dat wij tot Februari<br />

1914 hebben moeten wachten vóór dit ontwerp aan deze <strong>Kamer</strong><br />

werd ingezonden, was een natuurlijk gevolg van de omstandigheden.<br />

Den 31sten Augustus trad het Ministerie op en wij<br />

kwamen onmiddellijk voor den begrootingsarbeid te. staan.<br />

Het spreekt vanzelf, dat men de eerste maanden zich in zijn<br />

Departement thuis moet leeren gevoelen, en niet onmiddellijk<br />

gereed is, nieuwe wetsontwerpen in te dienen, maar<br />

zoodra de begrooting in den aanvang van 1914 was aangenomen,<br />

heeft de Regeering dit wetsontwerp aan deze <strong>Kamer</strong><br />

aangeboden. Vóór dien tijd bleek het nog noodig in het oorspronkelijk<br />

wetsontwerp eenige wijzigingen aan te brengen,<br />

die intusschen niet raakten het artikel waarom het hoofdzakelijk<br />

gaat. Ik wil wel zeggen, dat wij de wijziging van<br />

art. 15 van ons beider ambtsvoorganger hebben overgenomen,<br />

zóó als het nu is ingediend.<br />

Dat wij te gelijker tijd een paar andere artikelen der wet hebben<br />

aangeroerd is waar, maar die artikelen zijn tot op zekere<br />

hoogte van zoo weinig beteekenis en de reden, waarom bet<br />

geschiedde, lag zoo voor de hand, dat men van principieele<br />

wijziging moeilijk kan spreken. Het gold de wijziging van<br />

artikel 7, waarmede een belofte werd nagekomen, door den<br />

heer Colijn gedaan, nadat hier in de <strong>Kamer</strong> in Maart 1913<br />

het vermaarde debat over de heeren van der Linden c. s. had<br />

plaats gehad. Toen namelijk gedurende dat debat bleek, dat<br />

het artikel aanleiding gaf tot verschillende opvattingen en<br />

toen bleek dat er leden waren, die de strekking van het<br />

artikel niet begrepen, heeft onze ambtsvoorganger aanvulling<br />

van het artikel toegezegd. Het volgende, bij Nota van<br />

Wijziging door de Regeering voorgesteld, betreft artikel 13.<br />

Deze wijziging houdt eenvoudig verband met de wet op de<br />

amnestie, welke ten gevolge van de tijdsomstandigheden<br />

werd ingediend. Zij was een noodzakelijk gevolg van de aanneming<br />

dier wet. Eindelijk heeft de Regeering art. 28bis toegevoegd,<br />

dat eigenlijk geheel staat buiten het systeem van<br />

de wet en waarover ik straks, naar aanleiding van het door<br />

den geachten afgevaardigde uit Rotterdam gesprokene, nog<br />

het een en ander in het midden zal brengen. _<br />

Alzoo, Mijnheer de Voorzitter, een principieele wijziging<br />

van de pensioenwetten ligt niet in de bedoeling van de<br />

Regeering. Ik wil wel erkennen, dat een wijziging van die<br />

pensioenwetten ook mij in vele opzichten wenschelijk toeschijnt.<br />

Ik heb de rede van den geachten afgevaardigde uit<br />

den Helder met de grootste belangstelling aangehoord, een<br />

belangstelling, welke te meer verklaarbaar is, waar hier aan<br />

het woord was de voorzitter van den Militairen Pensioenraad.<br />

Naar aanleiding van die rede wil ik wel zeggen, dat ik<br />

en ik raak hiermede ook het door den geachten afgevaardigde<br />

uit Weststellingwerf gesprokene^ — wat mij betreft<br />

veel zou gevoelen voor een militaire pensioenregeling, waarbij<br />

het kwam tot een compromis tusschen het bestaande stand,<br />

pensioen op rangsgrond, de beginselen van de burgerlijke<br />

pensioenwet, waarbij een bepaalde verhouding bestaat tusschen<br />

het laatst genoten traktement en het pensioen en in<br />

de derde plaats de Ongevallenwet.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!