5 AMBTS-BRIEVEN A. R. FALCK. - Acehbooks.org

150 MINISTERIK VAN ONDERWIJS, NIJVERHEID EN KOLONIEN.
de onderhandelingen nog vóór de aanstaande bijeenkomst van
het Parlement ten einde te zien brengen. Veel werd reeds
voorbereid en tot eenen tamelij ken graad van rijpheid gebragt
in de conferentien van 1820. Ik beschouw het ook als eene
gunstige omstandigheid dat de Heer Canning op nieuw Lid van
het Britsche kabinet wordt en alzoo gemakkelijker deel zal
kunnen nemen aan de werkzaamheden, die tot de volledige afdoening
der zaken moeten leiden. En het gebrek aan omstandige
rapporten uit Bengale, dat hem, nu twee jaren geleden,
in die afdoening verhinderde, zal thans wel niet weder in het
midden worden gebracht.
Op grond van dit alles strekt mijn eerbiedig voorstel daarheen :
1°. dat U. M. den Ambassadeur te Londen doe aanschrijven
om aan het Engelsch Gouvernement Hoogstdeszelfs verlangen
mede te deelen dat de bedoelde onderhandelingen, hoe eer
hoe liever, worden hervat en om zich met hetzelve nopens het
tijdstip dier hervatting te verstaan;
2°. dat mijn Ambtgenoot, den Minister voor de Buiteulandsche
Zaken, opgedragen worde om inmiddels met den Heer Elout
en met mij na te gaan en vervolgens aan U. M. te berigten
of de instructien van welke Hoogstdeszelfs Plenipotentiarissen
in 1820 zijn voorzien geweest, thans, ingevolge van het in|dat
jaar verhandelde of van sedert opgekomene omstandigheden
eenige wijziging behooren te ondergaan, en zoo ja, welke.
N 0 . ai. BELANGEN VAN MR. F. W. FENNEKOL.
Aan den KONING. Brussel, 30 October 1822. — Toen Mr.
F. W. Fennekol, wiens rekest hiernevens teruggaat, bij de
formatie van mijn Ministerie, verstoken werd van het ambt
van Archivarius, tot welke hij niet lang te voren op aanbeveling
van den gewezen Directeur-Generaal van koophandel en koloniën
was benoemd geworden, werd hem U. M. goede gezindheid te
kennen gegeven om, zoo zich hiertoe de gelegenheid aanbieden