Kriebelbeestjes kleuters - Sardes
Kriebelbeestjes kleuters - Sardes
Kriebelbeestjes kleuters - Sardes
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
De Taallijn.<br />
Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>!<br />
Activiteitencyclus<br />
José Hillen, Annie van der Beek en Willy van Elsäcker<br />
Met medewerking van Monique Rovers en Mira Hilhorst
Inhoudsopgave<br />
Belangrijke achtergrondinformatie 3<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! –<br />
Voorbeeld van een planningsrooster 5<br />
Voorbereiding 9<br />
Fase 1 – Introductie 18<br />
Fase 2 – Interactief voorlezen 23<br />
Fase 3 – Werken met verhalen 28<br />
Fase 4 – Werken met leervragen 32<br />
Fase 5 – Presentatie/evaluatie 37<br />
Eindevaluatie 39<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 2
Belangrijke achtergrondinformatie<br />
Waarom is de Taallijn ontwikkeld?<br />
Het Expertisecentrum Nederlands en <strong>Sardes</strong> hebben de afgelopen jaren de Taallijn VVE<br />
ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het<br />
doel van de Taallijn VVE is de effectiviteit van de taalstimulering van leidsters en<br />
leerkrachten te vergroten. De Taallijn biedt handreikingen voor het beperken van de<br />
achterstand in taalontwikkeling op jonge leeftijd. Onderzoeksresultaten geven aan dat<br />
een vroege aanpak van taalachterstanden effect heeft.<br />
De Taallijn is gebaseerd op de principes van interactief taalonderwijs, zoals die in eerdere<br />
publicaties van het Expertisecentrum Nederlands uitgebreid beschreven zijn. De vijf<br />
speerpunten van de Taallijn zijn Mondelinge taal, Werken aan woordenschat, Beginnende<br />
geletterdheid, ICT en multimedia en Ouderbetrokkenheid.<br />
De Taallijn voor peuters<br />
De Taallijn voor peuters is ondertussen landelijk ingevoerd. Door <strong>Sardes</strong> zijn<br />
verschillende cursussen voor peuterleidsters ontwikkeld, variërend van aparte modules<br />
voor de speerpunten tot een geïntegreerde cursus waarbij alle speerpunten aan de orde<br />
komen. In het boek Peuters Interactief met Taal (Stoep & Van Elsäcker, 2005) wordt de<br />
Taallijn uitgebreid beschreven. Bij de Taallijn voor peuters zijn tevens drie cd-roms<br />
ontwikkeld met praktijkvoorbeelden: Interactief voorlezen aan peuters, Gesprekken met<br />
peuters en Werken aan woordenschat. Dit schooljaar verschijnt op de website een serie<br />
uitgewerkte, concrete activiteitencycli voor peuters. Werken met de Taallijn houdt in dat<br />
leidsters eerst deelnemen aan een cursus, en vervolgens zelfstandig kunnen werken met<br />
de activiteitencycli.<br />
De Taallijn voor <strong>kleuters</strong><br />
De Taallijn biedt een doorgaande lijn van peuterspeelzaal naar basisonderwijs. <strong>Sardes</strong><br />
heeft voor groep 1 en 2 een geïntegreerde cursus ontwikkeld waarin alle vijf speerpunten<br />
van de Taallijn aan bod komen. Nadat de leerkrachten bekend zijn gemaakt met de<br />
principes en speerpunten van de Taallijn, kunnen ze zelf aan de slag. Binnen de Taallijn<br />
is een aantal kant-en-klare activiteitencycli ontwikkeld. Leerkrachten kunnen deze geheel<br />
of gedeeltelijk uitvoeren. Met behulp van een checklist kunnen ze bijvoorbeeld bepalen<br />
welke Taallijn-speerpunten in hun eigen programma's nog onderbelicht zijn en<br />
aanvullende activiteiten kiezen uit een Taallijn-thema.<br />
Ook voor <strong>kleuters</strong> verschijnt dit schooljaar op de website een serie uitgewerkte, concrete<br />
activiteitencycli. De uitgewerkte thema's voor groep 1 en 2 zijn ook bruikbaar in groep 3,<br />
zeker in de eerste helft van het schooljaar. Voordat leerkrachten aan de slag kunnen met<br />
een thema van de Taallijn, dienen zij eerst een nascholingscursus te volgen. Daarnaast is<br />
het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 (Van Elsäcker, Van der<br />
Beek, Hillen & Peters, 2006) onmisbaar bij het uitvoeren van een activiteitencyclus. In dit<br />
boek staat achtergrondinformatie over de Taallijn, de vijf speerpunten, en de opbouw en<br />
uitvoering van een activiteitencyclus. Bij het boek hoort een dvd met video-opnames van<br />
diverse activiteiten in groep 1 en 2 (Praktijkvoorbeelden van de Taallijn. Interactief<br />
taalonderwijs in groep 1 en 2). Op de dvd staat tevens een aantal instrumenten dat<br />
bruikbaar is bij de uitvoering, zoals een planningsrooster, een checklist om een<br />
sterkte/zwakte analyse te maken en een aantal observatieinstrumenten.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 3
De Taallijn in het (speciaal) basisonderwijs<br />
Diverse activiteitencycli worden momenteel uitgeprobeerd in een aantal scholen voor het<br />
speciaal basisonderwijs. Scholen die interesse hebben in het uitproberen van de Taallijn<br />
kunnen contact opnemen met <strong>Sardes</strong> (030- 2326200).<br />
Peuter- en kleutertv<br />
De Taallijn werkt samen met het programma Koekeloere. Hierdoor is het werken met de<br />
activiteitencycli afgestemd op de afleveringen van het programma en ook wordt gebruik<br />
gemaakt van dezelfde prentenboeken. Diverse thema’s zoals Hier wonen wij!,<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>!, Er was eens … en Beweeg je mee? zijn geïntegreerd. Daardoor wordt<br />
het gebruik van de Taallijn en het kijken naar Koekeloere nog aantrekkelijker en<br />
effectiever.<br />
Sylvia Peters<br />
Nijmegen, augustus 2006<br />
Meer informatie over de bijbehorende boeken en dvd’s of over scholing in de Taallijn in de diverse<br />
regio’s is te vinden op www.deTaallijn.nl. Boeken, cd-roms en de dvd zijn te bestellen via<br />
www.lcowijzer.nl. Informatie over cursussen in de diverse regio's is ook te verkrijgen bij <strong>Sardes</strong><br />
(030- 2326200).<br />
© 2006 Expertisecentrum Nederlands<br />
Deze uitgave is voorbehouden aan begeleiders en deelnemers van het trainings- en<br />
ondersteuningstraject van de Taallijn (zie www.deTaallijn.nl). Alle rechten voorbehouden. Niets van<br />
deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand,<br />
of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door<br />
fotokopieën, opnames, of op enige andere wijze, zonder nadrukkelijke verwijzing naar <strong>Sardes</strong> en<br />
het Expertisecentrum Nederlands.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 4
Voorbeeld van een planningsrooster<br />
Mondelinge Taal<br />
Werken aan woordenschat<br />
Beginnende geletterdheid<br />
Ict en multimedia<br />
Ouderbetrokkenheid<br />
Tijd Fase en activiteit<br />
Voorbereiding<br />
Speerpunten<br />
Vooraf Leerkracht bereidt thema voor.<br />
Voorbereiden anker: op zoek naar beestjes;<br />
selecteren kernwoorden bij thema en prentenboek;<br />
woordenmap maken; verzamelen boeken en<br />
materialen; voorbereiden gezinsportfolio;<br />
voorbereiden stimulerende leeromgeving<br />
Leerkracht maakt planning van activiteiten<br />
Ouders worden ingelicht over het nieuwe thema en<br />
gevraagd te helpen bij bepaalde activiteiten<br />
Kinderen helpen met 'schrijven' uitnodiging<br />
Fase 1: Introductie<br />
Week 1<br />
Maandag<br />
Week 1<br />
Dinsdag<br />
Start van het thema: op zoek naar beestjes,<br />
(digitale) foto's maken<br />
Kennismaken met de beestjes: gesprek over hoe<br />
beestjes eruit zien en woordenweb maken<br />
Grafiek maken van beestjes<br />
Samen leervragen bedenken en opschrijven<br />
Inrichten van het lokaal en beestjeslaboratorium<br />
Meespelen in het beestjeslaboratorium<br />
De lettervlieg: op zoek naar letters van beestjes<br />
In gezinsportfolio tekenen of schrijven over<br />
zoektocht naar beestjes<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 5
Week 1<br />
Woensdag<br />
Week 1<br />
Donderdag<br />
Week 1<br />
Vrijdag<br />
Gesprekken in het beestjeslaboratorium<br />
Foto’s bekijken op de computer<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong> volgen en flipboekje maken<br />
Fase 2: Interactief voorlezen<br />
Pre-teaching: centrale prentenboek Manu, de<br />
langpootmug voorbespreken met zwakste <strong>kleuters</strong><br />
Interactief voorlezen van het centrale prentenboek<br />
in grote kring<br />
Woordkaarten maken bij de vertelkoffer<br />
Tweede keer lezen: wie-waar-wat-picto’s<br />
Verhaal naspelen in de poppenkast<br />
Derde keer voorlezen: volgen van de verhaallijn<br />
Voorlezen met digitaal schoolbord<br />
Rijmwoorden bedenken<br />
Prentenboekbeestjes bekijken in het<br />
beestjeslaboratorium<br />
Boeken lezen of naar boeken luisteren<br />
Portfoliogesprek<br />
Dagelijks Herhaald voorlezen in de kleine kring met gebruik<br />
van wie-waar-wat-picto's<br />
Betekenisvolle activiteiten in hoeken met de<br />
kernwoorden, zoals tekenen, stempelen, schrijven,<br />
taal- en woordspelletjes op de computer, spelen<br />
met de voorwerpen van de thematafel of in<br />
boekenhoek of luisterhoek lezen of luisteren<br />
Fase 3: Werken met verhalen<br />
Week 2<br />
Maandag<br />
Week 2<br />
Dinsdag<br />
Week 2<br />
Woensdag<br />
Nieuwe prentenboeken bekijken en voorlezen,<br />
overeenkomsten en verschillen met centrale boek<br />
bespreken, boekenmuur uitbreiden<br />
Verhalen vertellen over beestjes<br />
Vertel eens vlinder: op zoek naar woorden<br />
Gezinsportfolio: gesprek met de ouders<br />
Informatief bijenverhaal<br />
Beestjes uit boeken in het laboratorium: lezen en<br />
tekenen of schrijven<br />
Een lieveheersbeestje: stippen tellen<br />
Versje meelezen<br />
De letterrups: letters zoeken<br />
Portfoliogesprek: wat zit er al allemaal in het<br />
portfolio?<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 6
Dagelijks Zelf prentenboeken of informatieve boekjes lezen,<br />
liedjes of versjes, naspelen verhalen, verhalen<br />
luisteren op computer, schrijfhoekactiviteiten<br />
Fase 4: Werken met leervragen<br />
Week 2 Beestjesschema maken<br />
Donderdag<br />
Leervragen over beestjes bedenken en opschrijven<br />
Week 2<br />
Vrijdag<br />
Slakkenrace<br />
Bezoek aan een imker<br />
Honingwentelteefjes maken<br />
Antwoorden zoeken in het beestjeslaboratorium<br />
Letters boetseren met bijenwas<br />
Dagelijks Werken in hoeken: betekenisvolle lees- en<br />
schrijfactiviteiten, rollenspel, verhalen naspelen,<br />
digitaal prentenboek, zelf onderzoek doen in<br />
onderzoekshoek<br />
Week 3 Woorddelen hakken en plakken<br />
Maandag<br />
Onderzoek voortzetten in onderzoekshoek<br />
Fase 5: Presentatie/Evaluatie<br />
De leerkracht observeert in deze fase dagelijks bij<br />
enkele kinderen het gebruik van kernwoorden, het<br />
verhaalbegrip en de letterkennis van de kinderen<br />
tijdens de activiteiten<br />
Dagelijks Werken in hoeken: betekenisvolle lees- en<br />
schrijfactiviteiten, onderzoekshoek, themahoeken,<br />
rollenspel, verhaal naspelen, digitaal prentenboek,<br />
werkbladen zoals Welke letters ken ik al?<br />
Week 3<br />
Dinsdag<br />
Week 3<br />
Woensdag<br />
Week 3<br />
Donderdag<br />
Week 3<br />
Vrijdag<br />
Samen nadenken over eindpresentatie,<br />
bijvoorbeeld tentoonstelling of toneelstuk, samen<br />
uitnodiging maken voor de ouders<br />
Kernwoorden oefenen met liedjes en versjes over<br />
het thema<br />
Voorbereiden van de eindpresentatie die samen<br />
bedacht is<br />
In kleine kring vertellen bij (digitale) foto's<br />
In kleine kring verhaal navertellen aan de hand van<br />
illustraties of digitaal prentenboek<br />
Letters en klanken in kleine kring.<br />
Lettermuuractiviteit: Wat hebben we allemaal<br />
geleerd?<br />
Feestelijke eindpresentatie van het werk met<br />
publiek: gezamenlijke afronding van het thema<br />
Reflectiegesprek met de kinderen in kleine kring:<br />
werk/foto kiezen uit gezinsportfolio en hierover<br />
vertellen<br />
Eindevaluatie van het thema met de kinderen in<br />
grote kring: Wat hebben we geleerd? Wat hebben<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 7
we samen heel goed gedaan? Wat vond je het<br />
leukst?<br />
Eindevaluatie<br />
Na afloop Leerkrachten bespreken na wat goed en minder<br />
goed liep<br />
Verslaglegging en bewaren van materialen voor<br />
volgend jaar<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 8
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>!<br />
Thema: <strong>Kriebelbeestjes</strong>!<br />
Anker: Op zoek naar beestjes<br />
Alle thema's van de Taallijn voor groep 1 en 2 bieden talige activiteiten rondom de vijf<br />
speerpunten mondelinge taal, werken aan woordenschat, beginnende geletterdheid, ICT<br />
en multimedia en ouderbetrokkenheid. Elke activiteitencyclus duurt ongeveer drie weken<br />
en heeft een aantal fasen, waarin het centrale prentenboek een grote rol speelt. Dit<br />
prentenboek wordt meerdere malen voorgelezen, zodat woordenschat, zinsconstructies<br />
en verhaalbegrip de kans krijgen zich te ontwikkelen.<br />
Bij de uitvoering van dit thema is het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep<br />
1 en 2 (Van Elsäcker, Van der Beek, Hillen & Peters, 2006) onmisbaar. In dit boek is<br />
uitgebreide achtergrondinformatie te vinden over de vijf speerpunten van de Taallijn, de<br />
opbouw en de fasen van een activiteitencyclus en de benodigde leerkrachtvaardigheden.<br />
Bij het boek hoort een dvd met praktijkvoorbeelden. In de volgende tekst wordt steeds<br />
door middel van een pictogram naar een fragment op de dvd verwezen dat ter illustratie<br />
van de tekst kan dienen.<br />
Voorbereiding<br />
• Anker voorbereiden: zoektocht organiseren, ouders benaderen, digitale camera<br />
regelen, verzamel- en ontdekmateriaal (voor de zoektocht) regelen bij een natuur- en<br />
milieueducatiecentrum<br />
• Woorden selecteren bij thema en prentenboek<br />
• Woordenmap maken<br />
• Boeken en materialen verzamelen<br />
• Voorbereiden van een gezinsportfolio<br />
• Planning maken voor activiteiten<br />
• Stimulerende leeromgeving creëren, waaronder activiteiten met beestjes<br />
NB Bij het thema <strong>Kriebelbeestjes</strong>! is het van belang dat de kinderen zorgzaam en<br />
voorzichtig met de beestjes in de klas omgaan. Om die reden is in deze paragraaf extra<br />
uitgebreid beschreven hoe de beestjes leven en hoe kinderen op een verantwoorde wijze<br />
kunnen observeren en proefjes kunnen doen.<br />
Voorbereiding van het anker<br />
Het anker voor deze cyclus is een zoektocht naar beestjes. De zoektocht kan<br />
plaatsvinden op het speelplein, in het park, in het bos of op een andere plek waar<br />
kriebelbeestjes te vinden zijn.<br />
De ouders van alle kinderen worden vooraf geïnformeerd over de zoektocht en het<br />
thema; zie voor een voorbeeldbrief bijlage 1. De leerkracht kan in de brief een oproep<br />
doen aan ouders om kinderen te begeleiden tijdens de zoektocht of om materialen te<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 9
verzamelen voor het thema. In de brief kunnen de kinderen ook zelf iets tekenen of<br />
schrijven.<br />
De leerkracht verkent de omgeving van de school vooraf en bedenkt waar de zoektocht<br />
het best kan plaatsvinden. Tijdens de zoektocht maken leerkracht en ouders (digitale)<br />
foto’s van de zoektocht, de beestjes en de kinderen, die later in een verwerkingsactiviteit<br />
weer worden gebruikt.<br />
Verder zorgt de leerkracht voor materialen die nodig zijn tijdens de zoektocht, zoals<br />
potjes, een paraplu, vergrootglazen en insectenzuigpotjes. Eventueel kan de leerkracht<br />
contact zoeken met een natuur- en milieueducatiecentrum in de regio. Via websites als<br />
www.ivn.nl, www.globenederland.nl, www.veldwerknederland.nl, kan de leerkracht een<br />
natuur- en milieueducatiecentrum zoeken.Het anker voor deze cyclus is een zoektocht<br />
naar beestjes. De zoektocht kan plaatsvinden op het speelplein, in het park, in het bos of<br />
op een andere plek waar de leerkracht met de kinderen wil gaan zoeken.<br />
Selectie van kernwoorden bij het thema<br />
Tijdens het thema komen de kinderen in aanraking met nieuwe woorden. Een aantal<br />
kernwoorden bij het thema wordt bewust aangeleerd en geoefend. Bij het samenstellen<br />
van de kernwoorden is uitgegaan van de basiswoordenlijst van Kienstra (2003). Er zijn<br />
kernwoorden geselecteerd bij het thema en ook bij het prentenboek; beide groepen<br />
kernwoorden worden in de verwerkingsopdrachten gebruikt. De leerkracht maakt een<br />
keuze uit de kernwoorden; ze kan hierbij gebruik maken van de toetsgegevens van<br />
kinderen of eerder gemaakte observaties. Wanneer er in de klas kinderen zijn die deze<br />
woorden al kennen is het raadzaam om voor hen aanvullende of moeilijkere woorden te<br />
selecteren.<br />
Kernwoorden bij het thema<br />
het beestje, het insect, de rups, de regenworm, de sprinkhaan, het lieveheersbeestje, de<br />
slak, het slakkenhuis, slijmerig, de tor, de pissebed, de vleugel, het pootje, de<br />
(voel)spriet, het lijf, het schild, de wesp, het spinnenweb, het voedsel, de schuilplaats,<br />
kruipen, steken, prikken, fladderen, (in) de lucht, (op) het blad, (op) de tak, (in) de<br />
bodem, (onder) de grond, (onder) de boomstronk, (onder) de stoeptegel, het<br />
vergrootglas, onderzoeken, ontdekken, verzamelen, vangen, het potje<br />
De leerkracht maakt een selectie uit bovenstaande lijst. Ze selecteert ongeveer vijftien<br />
eenvoudige woorden voor de minder taalvaardige leerlingen en vijftien moeilijke<br />
kernwoorden voor de meer taalvaardige leerlingen. Natuurlijk kan er overlap tussen<br />
beide lijsten zijn. Aan het begin van de cyclus is het doel dat de kinderen de<br />
geselecteerde woorden receptief (passief) beheersen. Aan het einde van de cyclus<br />
moeten ze de meeste kernwoorden ook productief (actief) beheersen.<br />
Selectie van kernwoorden bij het prentenboek<br />
Bij het thema <strong>Kriebelbeestjes</strong>! wordt het prentenboek Manu, de langpootmug van Tine<br />
Fraiponts en Tom de Laet (2003) gebruikt. In de onderstaande lijst wordt een aantal<br />
kernwoorden uit het prentenboek gegeven. Dit zijn die woorden die belangrijk zijn voor<br />
het begrip van het verhaal.<br />
Kernwoorden bij het prentenboek<br />
de mug, de langpootmug, lang, de poot, koud, kort, droevig, de tuin, de vlinder,<br />
prachtig, naast, koud, antwoorden, er (geen) last van hebben, veel te klein/te groot,<br />
trappen, het spijt me, je achterste, stotteren, kruipen, warm, duiken, het zand, donker,<br />
de vlo, zoeken, de hond, nestelen, proberen, blaffen, bloot, in de gaten (krijgen),<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 10
vliegen, de mestkever, levensgevaarlijk, de mesthoop, vies, de oplossing, het probleem,<br />
de spin, breien, mooi/mooiste, de duizendpoot<br />
De leerkracht selecteert uit bovenstaande lijst welke woorden zij wil behandelen en houdt<br />
daarbij rekening met het taalniveau van de kinderen. Evenals bij de themawoorden,<br />
maakt ze zowel voor de minder taalvaardige als voor de meer taalvaardige kinderen een<br />
lijst met ongeveer vijftien kernwoorden. Er kan weer overlap tussen beide lijsten zijn.<br />
Koekeloere<br />
In het schooljaar 2006/2007 is er een samenwerking tussen de Taallijn en het<br />
kleuterprogramma van Schooltv 'Koekeloere'. Het thema <strong>Kriebelbeestjes</strong>! is uitgewerkt in<br />
een serie afleveringen van het programma. In het programma is een digitale versie te<br />
zien van het prentenboek Manu, de langpootmug. De afleveringen van <strong>Kriebelbeestjes</strong>!<br />
worden uitgezonden van 23 t/m 27 april 2007. Voor meer informatie zie<br />
www.schooltv.nl/koekeloere.<br />
Boeken verzamelen<br />
De leerkracht informeert bij de bibliotheek naar de mogelijkheden voor het lenen van een<br />
leskist. In deze leskist kunnen aan het thema verwante boeken, maar ook speel- en<br />
leermaterialen zitten.<br />
De leerkracht verzamelt zelf ook prentenboeken en informatieboeken over het thema en<br />
de kinderen mogen boeken meenemen van thuis. In bijlage 2 zijn suggesties opgenomen<br />
voor prentenboeken, informatieve boeken en boeken voor kinderen die zelf al kunnen<br />
lezen.<br />
Materialen verzamelen<br />
De leerkracht verzamelt verschillende foto's, afbeeldingen, concrete voorwerpen en<br />
materialen die bij het thema en het centrale prentenboek horen voor de thematafel,<br />
fototafel/fotowand of boekenmuur. Bij de voorwerpen worden woordlabels opgehangen.<br />
Ict<br />
De leerkracht maakt een digitale versie van het prentenboek. Een stappenplan van het<br />
maken van een digitaal prentenboek staat in het boek De Taallijn. Interactief<br />
taalonderwijs in groep 1 en 2 (Van Elsäcker, Van der Beek, Hillen & Peters, 2006) en op<br />
de website www.detaallijn.nl. De leerkracht maakt veel digitale foto’s, die in diverse<br />
activiteiten worden gebruikt.<br />
Daarnaast wordt in de klas indien mogelijk gebruik gemaakt van het digitaal schoolbord.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 7 Hoeveel poten heeft een spin?<br />
Gezinsportfolio<br />
Voor alle kinderen komt er een eigen gezinsportfolio. De leerkracht kan hiervoor het<br />
bijgevoegde voorbeeld van een gezinsportfolio gebruiken (bijlage 3) of een eigen versie<br />
maken. Als de leerkracht of de school al werkt met een gezinsportfolio is het beter de<br />
eigen versie te gebruiken. Als scholen nog geen ervaring hebben opgedaan met een<br />
gezinsportfolio, is het voorgedrukte gezinsportfolio een goed hulpmiddel om mee te<br />
beginnen. De kinderen verzamelen gedurende het thema een aantal werkjes in het<br />
gezinsportfolio. In het gezinsportfolio uit de bijlage is op enkele bladzijdes al voorgedrukt<br />
wat de bedoeling is.<br />
Woordenmap<br />
De leerkracht kan tijdens het thema een woordenmap aanleggen. In deze map wordt per<br />
kind genoteerd welke kernwoorden het kind actief gebruikt tijdens gesprekken en<br />
speelleersituaties.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 11
Planning maken voor activiteiten<br />
De leerkracht selecteert verwerkingsactiviteiten voor de speerpunten waaraan zij<br />
gedurende de cyclus aandacht wil besteden. Het voorbeeld van een planningsrooster dat<br />
aan het begin van dit document staat afgedrukt, kan een hulpmiddel bij de planning zijn.<br />
Indien de school regelmatig contact heeft met één of meerdere peuterspeelzalen, kan het<br />
prettig zijn om de cyclus (gedeeltelijk) samen met de peuterspeelzaalleidsters voor te<br />
bereiden. Het anker voor deze cyclus kan bijvoorbeeld door peuters en <strong>kleuters</strong> samen<br />
worden uitgevoerd.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 1 Overleggen<br />
Stimulerende leeromgeving creëren<br />
De leerkracht denkt erover na hoe het lokaal kan worden ingericht in de sfeer van het<br />
thema. Dit hoeft niet allemaal van tevoren te gebeuren. Het inrichten van het lokaal is<br />
ook een verwerkingsactiviteit voor de kinderen. Door samen met de kinderen over het<br />
inrichten te praten, en daarna samen het lokaal in te richten, wordt de betrokkenheid bij<br />
het thema vergroot. Tijdens de duur van het thema komen er steeds meer werkjes bij,<br />
waardoor het lokaal stapsgewijs ingericht wordt in de sfeer van het thema. Hoofdstuk 9<br />
van het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 heeft betrekking op de<br />
inrichting van de leeromgeving. Hierin staan veel tips over plekjes in het lokaal, zoals<br />
een leeshoek, een boekenmuur, een woordmuur, een lettermuur, een thematafel, een<br />
computerhoek, een schrijfhoek of een ontdekhoek. In enkele hoeken kunnen<br />
verkleedkleren van beestjes liggen. Hieronder staan concrete tips voor het inrichten van<br />
het lokaal bij het thema <strong>Kriebelbeestjes</strong>!<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 12 De beestjes bewegen<br />
Beestjeslaboratorium<br />
In een beestjeslaboratorium kunnen kinderen allerlei ontdekactiviteiten uitvoeren. Er is<br />
allerlei materiaal aanwezig zoals glazen bakken (waarbij voor voldoende verse lucht<br />
wordt gezorgd) waarin de beestjes kunnen worden ondergebracht, petrischaaltjes om de<br />
beestjes nauwkeurig te kunnen bekijken en schrijfmateriaal om alle waarnemingen vast<br />
te kunnen leggen. Verder zijn er in het beestjeslaboratorium informatieve boeken<br />
aanwezig om als ‘naslagwerk’ te gebruiken.<br />
Het beestjeslaboratorium wordt ingericht in een rustige hoek in de klas, eventueel met<br />
een verplaatsbare afscheiding of verhoging om het beestjeslaboratorium van de rest van<br />
de klas af te scheiden.<br />
Er is een herkenbaar tentoonstellingsgedeelte en een werkgedeelte. In het<br />
tentoonstellingsgedeelte kunnen bijvoorbeeld boeken worden uitgestald, ‘verslagen’ en<br />
tekeningen van kinderen worden opgehangen, glazen bakken met beestjes worden<br />
neergezet of gestempelde en geschreven woorden over het thema worden opgehangen.<br />
Het werkgedeelte moet ruim zijn, zodat onderzoeken en proeven goed uitgevoerd<br />
kunnen worden en de kinderen er ‘verslagen’ of tekeningen van de waarnemingen<br />
kunnen maken. In het werkgedeelte moeten de onderzoeksmaterialen netjes geordend<br />
opgeborgen zijn zodat het werkvlak vrij is. Er wordt eventueel gebruik gemaakt van een<br />
plattegrond om materialen op te rangschikken en te ordenen. De plattegrond wordt<br />
verkregen door op de ondergrond de omtrek van de materialen te tekenen. Door de<br />
plattegrond valt het meteen op als er materiaal ontbreekt, en kunnen de kinderen het<br />
materiaal zelf opruimen.<br />
De leerkracht maakt onderscheid tussen basismateriaal en extra materiaal. Ze overweegt<br />
welke materialen achter de hand gehouden worden om in te kunnen spelen op de<br />
verschillen in belangstelling van kinderen. Aanvankelijk moet er niet teveel<br />
onderzoeksmateriaal aanwezig zijn. Het observeren van beestjes is al een boeiende en<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 12
interessante activiteit voor de kinderen. Wanneer kinderen zijn ‘uitgekeken’ en laten<br />
merken dat ze meer en andere aspecten aan het beestje willen ontdekken, kan de<br />
leerkracht extra materiaal aanreiken om andere onderzoeksactiviteiten uit te voeren.<br />
Het beestjeslaboratorium is functioneel ingericht. Het observatie-, onderzoeks- en<br />
leermateriaal moet goed bereikbaar zijn voor de kinderen. Labels en dergelijke hangen<br />
op ooghoogte van de kinderen, zodat ze kunnen worden gebruikt voor bijvoorbeeld het<br />
nastempelen of naschrijven van woorden.<br />
Materialen om de beestjes goed te kunnen waarnemen zijn onder andere:<br />
Kindvriendelijke microscopen<br />
Loeppotjes (plastic potjes die worden afgesloten door een loepdeksel)<br />
Standloepen (loepen met een beker eronder die je zo op een beestje kunt plaatsen)<br />
Steelloepen (standaard loep met een steel als handgreep)<br />
Petrischaaltjes (platte ronde glazen schaaltjes met deksel om beestjes te bekijken)<br />
Watten<br />
Bladeren en takjes<br />
Plantenspuit met water<br />
Planten<br />
Stenen<br />
Aarde<br />
Water<br />
Suiker<br />
Glazen bak<br />
Glasplaten<br />
Kleine zaklamp<br />
Informatieve boeken met afbeeldingen van beestjes<br />
Posters en tekeningen van beestjes<br />
Schema’s van beestjes (zie bijlagen 4 en 5)<br />
Wormencuvette (een soort plat aquarium)<br />
Zandtafel met aarde en beestjes<br />
Het beestjeslandschap<br />
In het lokaal kan een wand omgetoverd worden tot een omgeving waarin kleine beestjes<br />
te zien zijn, het beestjeslandschap. De leerkracht beplakt de onderkant van de muur met<br />
bruin papier, dit moet onder de grond voorstellen. Daarboven plakt ze groen papier met<br />
daarop bijvoorbeeld wat bomen, struiken, bloemen, een doorzichtig huis. Het bovenste<br />
gedeelte van de muur vormt de lucht. Deze wordt beplakt met blauw papier.<br />
Knutselwerkjes en tekeningen van beestjes die door de kinderen zijn gemaakt, worden<br />
op de juiste plek op de muur gehangen. De libel zweeft bijvoorbeeld door de lucht, de<br />
worm zit onder de grond, de bij zit op de bloem en de spin zit in het huis. Bij deze<br />
beestjes kunnen de kinderen gestempelde of geschreven woorden hangen; het<br />
beestjeslandschap heeft dus ook de functie van woordmuur. Het woordveld op het<br />
beestjeslandschap zal zich gedurende de activiteitencyclus uitbreiden.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 4 Kom maar spin<br />
De letterrups<br />
In plaats van een lettermuur kan de leerkracht een letterrups maken. Op elk rupsdeel<br />
wordt een letter geschreven of gedrukt en alle rupsdelen samen met een kopje worden<br />
met splitpennen aan elkaar gezet (of achter elkaar geplakt) en vormen zo een letterrups.<br />
De letters worden op alfabetvolgorde en op ooghoogte van de kinderen gehangen. De<br />
kinderen kunnen woordjes en plaatjes van beestjes bij de juiste beginletter ophangen<br />
(voor een voorbeeld van rupsdelen en een rupskopje zie bijlage 6).<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 13
Activiteiten met beestjes<br />
Omgaan en proefjes met beestjes<br />
Het is van belang dat de leerkracht erop toeziet dat de kinderen de beestjes voorzichtig<br />
hanteren. Het is raadzaam om de beestjes zo min mogelijk op te pakken tijdens de<br />
onderzoekjes, en de beestjes zo veel mogelijk in hun verblijf te laten. De leerkracht<br />
brengt de kinderen nadrukkelijk bij dat beestjes zorgzaam moeten worden behandeld.<br />
Wanneer kinderen onvoldoende in staat zijn om de beestjes voorzichtig te hanteren, kan<br />
de leerkracht de beestjes bijvoorbeeld in een petrischaaltje doen zodat de kinderen het<br />
beestje op die manier goed kunnen observeren.<br />
Ook moeten de kinderen leren dat beestjes regelmatig gevoed moeten worden en dat het<br />
verblijf van de beestjes moet worden verschoond.<br />
Hierna zijn onderzoekjes met verschillende beestjes beschreven. Dit zijn slechts<br />
suggesties. Het verdient de voorkeur de kinderen zelf ontdekkingen te laten doen aan de<br />
beestjes en hen met eigen leervragen te laten komen.<br />
De slak<br />
Slak oppakken<br />
De leerkracht of een kind neemt het huisje tussen duim en wijsvinger en trekt heel<br />
voorzichtig. Langzaam zal de slak de ondergrond loslaten. Indien de slak op een gladde<br />
ondergrond, zoals een blaadje zit, kan hij ook voorzichtig naar de zijkant worden<br />
geschoven. Er mag niet te hard getrokken worden want dan kan het huisje kapot gaan of<br />
kan de slak van het huisje worden getrokken!<br />
Slakkenbak inrichten<br />
De bodem van een doorzichtige bak wordt bedekt met een laag grind van ongeveer twee<br />
centimeter dik met daaroverheen ongeveer drie centimeter aarde. De aarde wordt<br />
afgedekt met een laag bladeren. In de hoek van de bak wordt een pvc-buis vastgezet in<br />
het grind, met aan de bovenzijde van de pvc-buis een trechter. In de trechter moet af en<br />
toe water gegoten worden om zo de aarde vochtig te houden, maar niet te nat! De<br />
slakken hebben een plek nodig om te schuilen, bijvoorbeeld een platte steen die op twee<br />
keien rust. Ongeveer drie keer per week moeten de slakken van vers voedsel worden<br />
voorzien, bijvoorbeeld een blaadje sla, een stukje appel, een stukje rauwe aardappel,<br />
een stukje peen of enkele stukjes gekookte macaroni. Wanneer er nieuw voedsel wordt<br />
gegeven moeten de oude voedselresten worden verwijderd. De bovenzijde van de bak<br />
moet worden afgedekt met een stuk vitrage en een elastiekje.<br />
Proefjes met slakken<br />
Dit is een slak!<br />
De kinderen kijken in de slakkenbak, ook onder de blaadjes. Waar zie je de slakken?<br />
Houden slakken meer van een lichte of een donkere plek? Houden slakken meer van een<br />
natte of een droge plek? De kinderen ontdekken wat er gebeurt als de slak (voorzichtig!)<br />
natgespoten wordt (de slak gaat dan bewegen). Ze bekijken de slak ook eens met een<br />
loep. Kunnen ze de ogen van de slak vinden (de sprieten)? En de mond? Als de kinderen<br />
de slak tekenen vraagt de leerkracht of ze er iets bij moet schrijven. Kinderen mogen ook<br />
zelf schrijven over wat ze hebben gezien of plaatjes zoeken over slakken en daar<br />
woorden bij schrijven of stempelen.<br />
Slakkenhuisjes<br />
Wanneer een aantal lege (!) slakkenhuisjes zijn verzameld, kunnen de kinderen de<br />
slakkenhuisjes met elkaar gaan vergelijken. Draaien alle huisjes dezelfde kant op? Zien<br />
ze er allemaal hetzelfde uit? De kinderen kunnen de slakkenhuisjes die op elkaar lijken<br />
bij elkaar leggen. De huisjes kunnen bijvoorbeeld worden gesorteerd op grootte, op<br />
kleur, op soort, en dergelijke. De leerkracht kan de kinderen vragen waarom ze de<br />
huisjes op die manier hebben neergelegd. In een gesprek kan bijvoorbeeld ook aan de<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 14
orde komen: Kun je de huisjes ook van groot naar klein leggen? Hoeveel huisjes hebben<br />
we verzameld? Welk huisje is het grootst? Kun je de huisjes in groepjes van drie leggen?<br />
Welk huisje is het zwaarst? En welk huisje het lichtst? Hoe denk je dat de slakkenhuisjes<br />
er van binnen uitzien? De leerkracht laat de kinderen in het huisje kijken, eventueel met<br />
behulp van een kleine zaklamp. Had je het goed gedacht? Kun je een slakkenhuis<br />
tekenen?<br />
Een slakkenspoor<br />
De leerkracht laat een slak over een doorzichtig plaatje lopen. Samen met de kinderen<br />
bekijkt ze de onderkant. Kun je zien hoe de slak beweegt? Zie je het spoor? (Over het<br />
spoor kan de slak glijden zonder dat hij pijn heeft.) Als de slak over zwart papier loopt is<br />
het spoor goed te zien. Gaat de slak steeds rechtdoor? Wat gebeurt er als je een stokje<br />
voor de slak legt?<br />
Wat eet de slak?<br />
In de slakkenbak liggen verschillende stukjes eten, zoals fruit en blaadjes. Wat zou de<br />
slak het lekkerst vinden en het eerst eten?<br />
Wat ziet een slak?<br />
De leerkracht maakt van twee kokers, bijvoorbeeld closetrolletjes, die aan één kant zijn<br />
afgedekt met dun wit vloeipapier een kijkinstrument waarmee kinderen kunnen ervaren<br />
wat een slak ziet. Door het vloeipapier aan de achterkant zien de kinderen vrijwel niet als<br />
ze in de koker kijken, alleen een verschil in licht en donker. Dit is wat een slak ziet.<br />
Rupsen en vlinders<br />
Rupsen vangen<br />
Door onder een struik of een boom een uitgevouwen paraplu op zijn kop te houden, en<br />
vervolgens aan de struik of de boom te schudden, is er een redelijke kans om rupsen te<br />
vinden. Als de beestjes die in de paraplu gevallen zijn even met rust worden gelaten,<br />
gaan ze weer bewegen en is het gemakkelijker ze te observeren.<br />
Vlinders kweken<br />
Om rupsen in een kweekbak tot vlinder te laten groeien, moet erop gelet worden dat de<br />
rups vier zuignapjes aan de onderkant heeft. Om te kweken is het overigens een beter<br />
idee om eitjes, rupsen of poppen bij De Vlinderstichting te bestellen (via internet:<br />
www.vlinderstichting.nl onder ‘Koolwitjes in de klas’), omdat de kans groot is dat rupsen<br />
die gevonden worden geparasiteerd zijn en omdat de rupsen van een beschermde vlinder<br />
zouden kunnen zijn. Voor het inrichten van een vlinderkweekbak wordt een plastic bak<br />
gebruikt die afgedekt wordt met gaas zodat de rupsen en vlinders niet kunnen<br />
ontsnappen, maar toch voldoende ventilatie krijgen. De bak moet niet te vochtig zijn en<br />
op een lichte, warme plek staan, maar zeker niet in de zon! De rupsen in de bak moeten<br />
elke dag verse planten te eten krijgen, bijvoorbeeld brandnetels. De planten kunnen het<br />
best in een pot water bewaard worden zodat ze stevig blijven. Op oude planten groeien<br />
rupsen minder goed. De rupsen moeten zo min mogelijk worden aangeraakt. Wanneer<br />
vers voedsel gegeven wordt, kruipen de rupsen daar vanzelf naartoe en dan kan het<br />
oude voedsel weggenomen worden. Het rupsenverblijf moet elke dag verschoond<br />
worden, dit kan gebeuren door bijvoorbeeld een stukje keukenpapier op de bodem te<br />
leggen en dit elke dag te vervangen. In de bak moeten ook wat takjes aanwezig zijn<br />
waaraan de rupsen na drie tot vier weken kunnen gaan hangen om zich te verpoppen.<br />
Sommige rupsen verpoppen zich in de grond. Daarom moet op de bodem ook wat turf of<br />
bladhumus worden gelegd. Vanaf het moment dat de rupsen zich gaan verpoppen,<br />
moeten zij met rust worden gelaten! Zodra de rups een vlinder is geworden, moet de<br />
vlinder de ruimte krijgen om tegen een takje op te klimmen om de vleugels op te kunnen<br />
pompen en uit te spreiden. De vlinders moeten op een zonnige dag en in een periode<br />
met veel bloeiende bloemen vrij gelaten worden.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 15
Proefjes met vlinders en rupsen<br />
Vlinders observeren<br />
’s Morgens kunnen de kinderen vlinders van dichtbij bekijken of over hun hand laten<br />
lopen. Hun lichaam moet namelijk eerst opwarmen voordat ze kunnen vliegen. De<br />
kinderen kunnen de vlinder dan ook goed waarnemen. Welke kleuren heeft de vlinder?<br />
Wat is de vlinder aan het doen? Verzin eens een leuke naam voor de vlinder.<br />
De regenworm<br />
Wormencuvette<br />
In een cuvette (een soort plat aquarium, verkrijgbaar bij bijvoorbeeld een natuur- en<br />
milieueducatiecentrum) worden verschillende zandlagen gedaan en een aantal<br />
regenwormen. De bovenzijde is afgesloten zodat de wormen niet kunnen ontsnappen.<br />
Door het glas is mooi te zien hoe de wormen zich door de verschillende zandlagen<br />
bewegen.<br />
Proefjes met regenwormen<br />
Dit is een regenworm!<br />
De kinderen onderzoeken de regenworm. De leerkracht praat met de kinderen over wat<br />
ze zien. Hoe voelt de regenworm aan? Heeft de regenworm pootjes? Hoe komt het dier<br />
vooruit? Kun je de bewegingen van een regenworm nadoen? Is de regenworm overal<br />
even dik? De kinderen maken een tekening of een verhaal over wat ze ontdekt hebben<br />
aan een regenworm.<br />
Luister naar de regenworm<br />
Als een regenworm over papier en over een stukje piepschuim kruipt, kunnen de<br />
kinderen het verschil horen (een schrapend geluid wanneer de worm over het piepschuim<br />
kruipt).<br />
Wat eet de regenworm?<br />
Als er bovenop de zandlagen in de wormencuvette verschillende materialen liggen,<br />
bijvoorbeeld een stukje plastic, een blaadje sla, een takje, een stukje appel, kunnen de<br />
kinderen zien welke materialen de regenworm het zand in trekt.<br />
De spin<br />
Spinnen vangen<br />
De leerkracht verstuift wat water in het gras of in een haag. Op die manier worden veel<br />
spinnenwebben zichtbaar. Overdag zitten spinnen vaak aan de rand van het web.<br />
Wanneer de spin is gevonden in zijn web, wordt een doos onder de spin gehouden en<br />
zachtjes tegen het achterlijf van de spin geduwd (met bijvoorbeeld een penseel). De spin<br />
zal nu in de doos vallen. Er kan ook binnen naar spinnen worden gezocht. Spinnen zitten<br />
voornamelijk in donkere hoekjes, in de hoekjes van ramen en tegen muren. Soms lijkt<br />
het of er een dode spin is gevonden. Dit kan echter ook een leeg vel zijn van een spin,<br />
want een spin moet zijn vel geregeld vernieuwen om te kunnen groeien. Er is sprake van<br />
een dode spin wanneer de poten onder het lijf zijn opgevouwen. Wanneer de poten zijn<br />
gestrekt is het een vel.<br />
Spinnenverblijf<br />
In een bak waarin spinnen worden gehouden, moet wat gras en water te vinden zijn.<br />
Verder moet de spin zo nu en dan een levende vlieg gevoerd krijgen.<br />
Het lieveheersbeestje<br />
Proefjes met lieveheersbeestjes<br />
Vlieg maar weg lieveheersbeestje!<br />
Een kind zet een lieveheersbeestje op zijn hand. Hij draait voorzichtig zijn vingers en arm<br />
omhoog. Wat doet het lieveheersbeestje? (Hij loopt omhoog en als hij hoog genoeg is<br />
opent hij zijn schilden, zodat hij met zijn vleugels weg kan vliegen.)<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 16
De mier<br />
Proefjes met mieren<br />
Dit is een mier!<br />
De kinderen onderzoeken mieren. Kun je met de loep zien uit hoeveel stukjes een mier<br />
bestaat? Hoeveel poten heeft een mier? Loopt een mier vlug of langzaam? Alle insecten<br />
bestaan uit drie stukjes en hebben zes poten. Door middel van een schema (bijlage 4 en<br />
5) kan dit gevisualiseerd worden. Wat heeft de mier op zijn kop? Wat gebeurt er als twee<br />
mieren elkaar in het potje tegenkomen? Wat gebeurt er als er een druppel<br />
limonadesiroop of suikerwater in het bakje wordt gedaan?<br />
Op zoek naar een mierenhoop<br />
De leerkracht kan buiten met de kinderen op zoek gaan naar een mierenhoop. Dit hoeft<br />
niet in het bos te zijn, heel vaak zijn mierenhoopjes tussen stenen te vinden. Samen met<br />
de leerkracht gaan de kinderen de mieren een poosje observeren. Wat gebeurt er als je<br />
een takje dwars op hun looppad legt? De kinderen kunnen daarna in de kleine kring<br />
vertellen wat ze allemaal zagen gebeuren in de mierenhoop, of ze kunnen er een<br />
tekening of verhaal over maken.<br />
De pissebed<br />
Proefjes met pissebedden<br />
Dit is een pissebed<br />
De kinderen onderzoeken een pissebed. Kun je de pootjes van een pissebed zien? Hoe<br />
ziet de onderkant van een pissebed eruit? Welke kleuren heeft een pissebed?<br />
Verstoppertje spelen<br />
In een bakje met een pissebed wordt iets neergelegd waaronder de pissebed zich kan<br />
verstoppen. De kinderen observeren hoe snel een pissebed zich gaat verstoppen.<br />
De kever<br />
Proefjes met kevers<br />
Dit is een kever<br />
De kinderen onderzoeken een kever. Wat valt aan de kever het meest op? Zie je de<br />
poten en sprieten? Kun je de mond van de kever ontdekken met de loep? Heeft de kever<br />
vleugels? Welke kleur hebben de schilden van de kever? Voelen de schilden glad of<br />
hebben ze strepen of putjes in het schild?<br />
Wat doet de kever als…?<br />
De leerkracht of een kind legt een blaadje in de bak. Wat doet de kever?<br />
De leerkracht of een kind schijnt met een lamp in de bak. Wat doet de kever?<br />
Wat eten de beestjes?<br />
Spin insecten<br />
Mier plantaardig en dierlijk materiaal<br />
Lieveheersbeestje bladluizen<br />
Rups bladeren<br />
Vlinder rupsen<br />
Vlieg plantaardig en dierlijk afval<br />
Hommel stuifmeel en nectar<br />
Pissebed plantenafval<br />
Miljoenenpoot plantenafval<br />
Oorworm zoete vruchten, bloemdelen, schimmelsporen, insecten<br />
Duizendpoot kleine insecten<br />
Slak bladeren, zowel vers als oud blad<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 17
Fase 1 Introductie<br />
Anker<br />
Op zoek naar beestjes<br />
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Kennismaking met de beestjes<br />
2. Grafiek van beestjes<br />
3. Samen leervragen bedenken<br />
4. Inrichten van het lokaal en beestjeslaboratorium<br />
5. Meespelen in het beestjeslaboratorium<br />
6. De lettervlieg<br />
7. Gezinsportfolio: zoektocht naar beestjes<br />
8. Gesprekken in het beestjeslaboratorium<br />
9. Fotoshow<br />
10. <strong>Kriebelbeestjes</strong> volgen<br />
Anker<br />
Op zoek naar beestjes<br />
De leerkracht vertelt de kinderen dat ze buiten op zoek gaan naar kleine kriebelbeestjes.<br />
Dit kan op het speelplein gebeuren door bijvoorbeeld onder stoeptegels te kijken, in en<br />
onder struikgewas, op de grond tussen de bladeren en in de grond. Ze kan er ook voor<br />
kiezen naar het bos of park te gaan en daar onder boomstronken, bladeren en in de<br />
grond op zoek te gaan naar kleine kriebelbeestjes. De leerkracht, of één van de<br />
hulpouders, maakt foto’s van de kriebelbeestjes en zorgt er ook voor dat er (speurende<br />
en onderzoekende) kinderen op deze foto’s te zien zijn. De foto’s kunnen later voor<br />
allerlei doeleinden worden gebruikt: fotoshow op de computer, foto’s op de fotomuur,<br />
foto’s op de woordmuur (het beestjeslandschap) bij de kernwoorden of foto’s in het<br />
beestjeslaboratorium.<br />
De kinderen verzamelen met hulp van de leerkracht of ouders allerlei kriebelbeestjes in<br />
boterkuipjes, potjes of fotorolhoudertjes (zie ook ‘activiteiten met beestjes’ in de<br />
voorbereidingsfase). Beestjes die niet kunnen kruipen kunnen in boterkuipjes worden<br />
gedaan. Beestjes die wel kunnen kruipen en/of kunnen vliegen, kunnen beter in potjes<br />
met een deksel worden gedaan. De beestjes zullen niet stikken als de temperatuur in het<br />
potje niet te hoog oploopt. De potjes moeten dus niet in de volle zon worden gezet.<br />
De vindplaatsen van de beestjes moeten na afloop zoveel mogelijk in de oorspronkelijke<br />
staat worden hersteld om de schuilgelegenheid voor de dieren zo min mogelijk te<br />
verstoren. Na gebruik in de klas moeten de beestjes weer worden teruggezet op de<br />
vindplaats of op een andere geschikte plek.<br />
Enkele tips bij het verzamelen van beestjes zijn:<br />
o Wanneer beestjes worden beetgepakt, mogen kinderen niet knijpen omdat de<br />
beestjes nogal kwetsbaar zijn.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 18
o Bij het beetpakken van beestjes kan het voorkomen dat een gekleurde stof wordt<br />
uitgescheiden door het beestje. Dat is een manier van het beestje om zich te<br />
verdedigen. Over het algemeen kan het geen kwaad. Het is wel goed om na afloop de<br />
handen te wassen.<br />
o Beestjes op planten kunnen het best gevangen worden in potjes.<br />
o Met behulp van insectenzuigpotjes kunnen beestjes in het potje gezogen worden<br />
zonder dat het beestje in de mond van het kind gezogen wordt. Een insectenzuigpotje<br />
bestaat uit een plastic potje met daarop een deksel met een lange en een korte<br />
slang. Aan de korte slang wordt gezogen. Door de lange slang boven het beestje te<br />
houden, wordt het beestje opgezogen. Door een filter in de korte slang is het niet<br />
mogelijk dat het beestje vanuit het potje in de mond gezogen wordt.<br />
o Een manier om beestjes te verzamelen is een uitgevouwen paraplu ondersteboven<br />
onder een tak van een boom of struik houden en dan stevig tegen de tak of struik<br />
tikken. Allerlei kleine beestjes vallen dan van de bladeren en de takken in de paraplu.<br />
o Veel bodemdieren zijn avond- en nachtdieren die in de avond of ’s nachts uit hun<br />
schuilplaats komen. Door één of meerdere boterkuipjes in de grond te graven zodat<br />
de bovenkant gelijk komt met de bodem kunnen de beestjes gevangen worden.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 1 <strong>Kriebelbeestjes</strong> zoeken<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 2 Levende pier<br />
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Kennismaking met de beestjes<br />
De beestjes die gevonden zijn tijdens de zoektocht, zitten in petrischaaltjes of loeppotjes.<br />
De kinderen kunnen zo alle beestjes goed bekijken zonder ze in hun handen hoeven te<br />
houden. De leerkracht bespreekt samen met de kinderen waar ze de beestjes gevonden<br />
hebben en wat er allemaal te zien is aan de beestjes. Ze stelt zich terughoudend op en<br />
laat vooral de kinderen over de beestjes vertellen. De leerkracht schrijft op een flap of<br />
digitaal schoolbord welke beestjes ze hebben gevonden en wat de kinderen aan deze<br />
beestjes zien of erover weten. Zo ontstaan er woordspinnen van verschillende beestjes.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 2 Slakken<br />
2. Grafiek van beestjes<br />
Na de zoektocht naar beestjes gaan de kinderen inventariseren hoeveel beestjes ze<br />
gevonden hebben. De leerkracht introduceert daarbij een schema op een flap of digitaal<br />
schoolbord, waarin overzichtelijk aangegeven kan worden hoeveel beestjes van elke<br />
soort er zijn verzameld. De kinderen plakken voor elk beestje dat ze verzameld hebben<br />
een plaatje in het juiste vakje. Door de plaatjes boven elkaar te plakken, kunnen de<br />
kinderen in één oogopslag zien welk beestje het meest voorkomt en welk het minst. De<br />
leerkracht kan bovenaan in het schema dat getal noteren. Een voorbeeld van een<br />
schema:<br />
2 4 3<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 19
Spin<br />
Slak Lieveheersbeestje<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 13 Beestjesschema<br />
3. Samen leervragen bedenken<br />
De kinderen kunnen in het schema goed zien welke beestjes er zijn. Ze hebben veel<br />
vragen over de beestjes: Waarom hebben sommige slakken wel een huis en andere niet?<br />
Waarom zoemt een mug vaak? De leerkracht schrijft alle vragen op in een schrift of op<br />
een flap of digitaal schoolbord. Zij stimuleert de kinderen tot het stellen van vragen en<br />
het zoeken naar antwoorden. Zo nodig geeft zij een aanzet: spinnen hebben wel veel<br />
poten, hoe zit dat met de andere beestjes? Door erover te praten komen kinderen op<br />
nieuwe vragen. Als kinderen een antwoord weten, wordt dat erbij gezet. De vragen die<br />
nog niet beantwoord zijn, komen in fase 4 terug.<br />
4. Inrichting van het lokaal en beestjeslaboratorium<br />
Met een (wisselend) klein groepje kinderen praat de leerkracht over het inrichten van het<br />
lokaal. Het lokaal wordt met hulp van de kinderen ingericht in de sfeer van beestjes.<br />
Kinderen die dat willen, kunnen van thuis spullen meebrengen. De hoeken in de klas<br />
krijgen een naam die te maken heeft met het thema beestjes. Deze namen worden door<br />
de kinderen of de leerkracht op woordstroken geschreven of gestempeld en op de<br />
bijbehorende plaats gehangen. Ook wordt er een beestjeslaboratorium ingericht, waar de<br />
kinderen allerlei ontdekactiviteiten rondom beestjes kunnen gaan ondernemen. De<br />
leerkracht heeft al een aanzet gemaakt met de inrichting van een beestjeslaboratorium,<br />
maar heeft nog veel ruimte overgelaten om de kinderen mee te laten denken.<br />
Naarmate het thema vordert, groeit de inrichting van het lokaal.<br />
5. Meespelen in het beestjeslaboratorium<br />
De leerkracht speelt regelmatig mee in het beestjeslaboratorium. Door mee te spelen kan<br />
ze de kinderen in spelvorm op nieuwe ideeën brengen, zonder het initiatief naar zich toe<br />
te trekken. Ze kan de kinderen door middel van voorbeeldgedrag laten zien hoe je<br />
bijvoorbeeld proefjes met beestjes kunt uitvoeren, dat je beestjes zo min mogelijk moet<br />
aanraken, hoe je met een vergrootglas het beestje beter kunt waarnemen, hoe je in<br />
informatieve boeken nog meer over het beestje te weten kunt komen, en hoe je de naam<br />
van een beestje bij een tekening of plaatje kunt (na)stempelen of (na)schrijven. Door de<br />
gesprekken die tijdens het meespelen met en tussen de kinderen ontstaan, kan de<br />
leerkracht inspelen op ‘toevallige’ betekenisvolle leersituaties. Door mee te spelen in het<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 20
eestjeslaboratorium kan de leerkracht bovendien waardevolle observaties doen over de<br />
ontwikkeling van de kinderen.<br />
Hier wonen wij! De Meiboom, fragment 8 Optillen<br />
6. De lettervlieg<br />
De lettervlieg is een vingerpop van een vlieg en heeft vleugels. Hij is dol op lekkere<br />
letters. De lettervlieg woont in een huisje vlakbij de letterrups (zie voorbereidingsfase).<br />
De leerkracht kan de lettervlieg gebruiken om activiteiten rond een letter in te leiden.<br />
Regelmatig laat de leerkracht de lettervlieg zoemen bij zijn huisje (de leerkracht maakt<br />
een zoemend geluid). Is dit het geval, dan haalt een kind hem uit het huisje, plaatst hem<br />
om een vinger en komt er mee bij de leerkracht staan. Vervolgens voert de leerkracht<br />
een gesprek met de kinderen en de lettervlieg, met als resultaat dat de aandacht op een<br />
bepaalde letterklank en lettervorm gevestigd wordt.<br />
De leerkracht biedt een uitgeschreven versje aan (bijvoorbeeld het versje ‘De moeder<br />
van de duizendpoot’ uit Rijmpjes en versjes uit de oude doos, Hoekstra 1990) met<br />
ondersteuning van picto’s, zodat de kinderen kunnen ‘meelezen’. Na het opzeggen van<br />
het versje begint de lettervlieg te zoemen en mag een kind de lettervlieg uit zijn huisje<br />
halen. De lettervlieg wil samen met de kinderen een letter zoeken op de letterrups. De<br />
leerkracht wil wel eens weten of de lettervlieg iets weet over bijvoorbeeld de /d/ van<br />
duizendpoot. Samen met de kinderen wordt de klank geoefend. Welke letter hoor je bij<br />
duizendpoot? Wat hoor je vooraan? De kinderen gaan samen voelen hoe de klank voelt<br />
bij de lippen en de mond. Vervolgens gaan ze samen naar die letter zoeken op de<br />
letterrups en laten de vlieg erheen vliegen. Om het woord duizendpoot dat bij de letter<br />
/d/ hoort te onthouden, tekenen de kinderen een duizendpoot.<br />
De kinderen zoeken het woord in het uitgeschreven versje. De leerkracht omcirkelt dit<br />
woord en laat het woord bij de tekening van de duizendpoot naschrijven of stempelen.<br />
De kinderen gaan in het versje op zoek naar nog meer woorden met een /d/ erin. Deze<br />
letters worden ook omcirkeld. De kinderen kunnen nog meer woorden verzinnen die met<br />
de letter /d/ beginnen. De woordjes worden onder de letterrups gehangen, met plaatjes<br />
erbij.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 9 Een pissebed en een slak<br />
7. Gezinsportfolio: zoektocht naar beestjes<br />
Kinderen tekenen of schrijven in het gezinsportfolio over de zoektocht naar beestjes, of<br />
ze tekenen één van de beestjes vergroot na en stempelen of schrijven de naam van het<br />
beestje erbij. De leerkracht kan bij deze tekening eventueel ook een foto van het kind<br />
plakken die is gemaakt tijdens de zoektocht naar beestjes. De leerkracht praat met de<br />
kinderen over wat er in het gezinsportfolio komt. Ze laat de kinderen zo veel mogelijk<br />
zelf aan het woord en stelt alleen als het nodig is enkele open vragen.<br />
8. Gesprekken in het beestjeslaboratorium<br />
In het beestjeslaboratorium is er ruimte voor een tentoonstelling over één beestje dat<br />
centraal staat. De leerkracht kan de eerste keer een tentoonstelling over een<br />
(lievelings)beestje maken om de kinderen te inspireren. Ze neemt een aantal spullen<br />
mee die te maken hebben met het beestje, bijvoorbeeld het beestje zelf in een potje of<br />
in een glazen bak, een grote afbeelding van het beestje, een boek over het beestje,<br />
voedsel dat het beestje eet, een vergroot model van het beestje (bijvoorbeeld<br />
verkrijgbaar bij schoolbiologische diensten of milieueducatieve natuurcentra), een liedje<br />
over het beestje, en dergelijke. Ze voert een interactief gesprek met de kinderen over de<br />
meegebrachte spullen. Door een gevarieerd en boeiend aanbod van spullen lokt de<br />
leerkracht reacties uit bij de kinderen. Daarna vraagt de leerkracht wie er de volgende<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 21
dag iets mee zou willen brengen van thuis over een bepaald beestje. Per toerbeurt<br />
komen zo alle kinderen die willen aan de beurt. De leerkracht let erop dat de kinderen<br />
ruim de tijd krijgen om alles op een tafel uit te stallen. De kinderen vertellen over hun<br />
eigen spullen. Eventueel helpt de leerkracht hen op gang.<br />
Een alternatief voor deze werkvorm is om elk kind iets over een bepaald beestje te laten<br />
meebrengen, en hierover te laten vertellen in kleine groepjes of in de grote kring.<br />
9. Fotoshow<br />
Tijdens de zoektocht naar beestjes zijn er door de leerkracht of hulpouders foto’s<br />
gemaakt van beestjes, van vindplaatsen van beestjes en van ontdekkende kinderen. Van<br />
deze foto’s kan een digitale fotoshow met PowerPoint gemaakt worden. Eventueel<br />
spreekt de leerkracht samen met de kinderen met een microfoon in wat er te zien is op<br />
de foto. In de kleine kring vindt er een interactief gesprek plaats over wat er op de foto’s<br />
te zien is. De leerkracht geeft de kinderen veel gelegenheid zelf te praten door het laten<br />
vallen van stiltes en het geven van luisterresponsen zoals instemming, bewonderende<br />
reacties en herhalingen in vragende vorm. Het zien van de foto’s roept vanzelf al veel<br />
reacties op van de kinderen.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 3 Slakkie, slakkie, takkie<br />
10. <strong>Kriebelbeestjes</strong> volgen<br />
De leerkracht maakt voor alle kinderen een flipboekje. Dit is eenvoudig te maken van<br />
drie of vier A4-vellen die recht op elkaar gelegd worden met een verspringende<br />
bovenmarge van ongeveer twee centimeter. De vellen worden dan in de breedte<br />
dubbelgevouwen en langs de vouw geniet. Door verschillende kleuren papier te<br />
gebruiken ontstaat een aantrekkelijk boekje met diverse verspringende pagina’s.<br />
Elk kind kiest een bepaald beestje voor het flipboekje. De kinderen kijken elke dag wat<br />
het beestje doet, bijvoorbeeld waar de slakken zitten, wat de slakken eten, of er slakken<br />
wakker zijn of slapen. Hiervan komt op een pagina in het flipboekje een verslag,<br />
bijvoorbeeld een tekening of gestempelde of geschreven woorden. Elke dag wordt een<br />
nieuwe pagina gebruikt, zodat uiteindelijk een leuk en informatief boekje van een<br />
bepaald beestje ontstaat. Als het kind het beestje enkele dagen heeft gevolgd en het<br />
boek afgerond is, voert de leerkracht een gesprek met het kind over wat het kind<br />
allemaal heeft gezien en wat er in het boekje is vastgelegd. De boekjes worden na het<br />
gesprek in de leeshoek gelegd en kunnen daar door andere kinderen ‘gelezen’ worden.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 22
Fase 2 Interactief voorlezen<br />
In deze fase komen de kinderen door het prentenboek tot meer verdieping, meer<br />
verdieping in de vorm van woordenschat behorende bij het anker en meer verdieping<br />
door een andere invalshoek dan de foto's. Interactief voorlezen is een belangrijk<br />
onderdeel van deze fase. De leerkracht start deze fase met het introduceren van het<br />
prentenboek en de bijbehorende kernwoorden aan de taalzwakke kinderen (preteaching).<br />
Bij het voorlezen in de grote kring zullen deze kinderen van de voorkennis<br />
profiteren.<br />
Startactiviteiten<br />
Pre-teaching: De handpop vertelt of Prentenboek vertellen in de eigen taal<br />
Introductie prentenboek in grote groep<br />
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Woordkaarten maken bij de vertelkoffer<br />
2. Tweede keer lezen: wie-waar-wat picto’s<br />
3. Verhaal naspelen in de poppenkast<br />
4. Derde keer voorlezen: volgen van de verhaallijn<br />
5. Voorlezen met ondersteuning van het digitaal schoolbord<br />
6. Wat rijmt er op …?<br />
7. Prentenboekbeestjes bekijken<br />
8. Luisterhoek/boekenhoek<br />
9. Portfoliogesprek<br />
Startactiviteiten<br />
Prentenboek voorlezen<br />
Manu, de langpootmug Tine Fraiponts & Tom de Laet (2003)<br />
Inhoud: Manu is een mug met heel lange poten. En die lange poten hebben het koud.<br />
Heel koud. Dus gaat Manu op zoek naar een oplossing. Iedereen geeft goede raad, maar<br />
niks helpt. Tot het lieveheersbeestje met een erg bruikbare tip komt!<br />
Kernwoorden bij het prentenboek<br />
de mug, lang, de poot, koud, kort, droevig, de tuin, sip, de vlinder, prachtig, naast,<br />
neerstrijken, koud, antwoorden, er (geen) last van hebben, veel te klein/te groot,<br />
trappen, het spijt me, je achterste, stotteren, kruipen, warm, duiken, het zand, donker,<br />
natuurlijk, nooit, altijd, de vlo, zoeken, de hond, de vacht, nestelen, proberen, blaffen,<br />
bloot, in de gaten krijgen, vliegen, de mestkever, levensgevaarlijk, de mesthoop, vies, de<br />
oplossing, het probleem, de spin, breien, fantastisch, de sok, mooi/mooiste, de<br />
duizendpoot<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 23
Startactiviteiten in de kleine kring<br />
Pre-teaching: de leerkracht kiest een introductie uit de twee volgende suggesties:<br />
1. Gebruik maken van een intermediair: de handpop vertelt<br />
2. Prentenboek vertellen in de eigen taal<br />
Introductie 1: De handpop vertelt<br />
De leerkracht gebruikt een handpop van een beestje dat in het boek voorkomt,<br />
bijvoorbeeld van Manu de mug. De handpop wordt gebruikt om het prentenboek te<br />
introduceren. Samen met de handpop bekijken de kinderen het boek. Ze praten over de<br />
voor- en achterkant van het boek en over de prenten. Het gebruik van een handpop<br />
maakt de activiteit levendig en stimuleert de interactie met kinderen die niet zo<br />
makkelijk het woord nemen, door bijvoorbeeld de handpop prikkelende beweringen te<br />
laten doen. De leerkracht legt de kernwoorden uit met behulp van voorwerpen of<br />
afbeeldingen van de woorden.<br />
Introductie 2: Prentenboek vertellen in de eigen taal (Kleuterlezen)<br />
Een leerkracht of assistent, óf een leerling uit groep 6, 7 of 8 vertelt het verhaal Manu,<br />
de langpootmug in de eigen taal aan een groepje van één tot drie <strong>kleuters</strong>. Hij/zij gaat<br />
daarbij in op moeilijke woorden en begrippen en controleert of de <strong>kleuters</strong> het verhaal in<br />
de eigen taal begrijpen. De leerkracht van groep 1 en 2 of de eigen leerkracht geeft de<br />
‘voorlezer’ tips mee, bijvoorbeeld:<br />
Prentenboek vertellen in moedertaal<br />
1. Zorg dat je het verhaal goed kent, schrijf het eventueel in je eigen woorden, in je<br />
moedertaal op.<br />
2. Ga zo zitten dat de kleuter goed mee kan kijken.<br />
3. Vertel het verhaal spannend en praat met de <strong>kleuters</strong> over de plaatjes.<br />
4. Vraag aan het eind: 'Welke bladzijde vond jij het leukst?' Zoek deze bladzijde samen<br />
op en praat erover.<br />
Als aanvulling op de introductie kan de leerkracht het prentenboek gekopieerd meegeven<br />
aan de ouders, zodat zij het kunnen voorlezen of in hun eigen taal kunnen vertellen.<br />
Startactiviteit in de grote groep<br />
Introductie prentenboek in de grote groep<br />
De leerkracht introduceert het prentenboek Manu, de langpootmug in de grote groep. Zij<br />
bespreekt de voorkant en de achterkant van het boek met de kinderen. Bij het bespreken<br />
van de voorkant laat de leerkracht de kinderen aan de hand van illustraties voorspellen<br />
wat er in het verhaal gaat gebeuren.<br />
De prenten in het boek worden bekeken en de daarop afgebeelde beestjes worden<br />
vergeleken met de verzamelde beestjes en de tekeningen, knutselwerkjes en<br />
afbeeldingen van beestjes in de klas. In het gesprek hierover laat de leerkracht zoveel<br />
mogelijk op natuurlijke wijze de kernwoorden die bij het thema én het prentenboek zijn<br />
gekozen aan bod komen. De voorwerpen, afbeeldingen, tekeningen en knutselwerkjes<br />
die tijdens dit gesprek erbij worden gehaald, worden uitgestald op een thematafel die de<br />
rest van de activiteitencyclus in de klas blijft. De thematafel kan het voorlezen of<br />
vertellen van het boek ondersteunen, en ook het navertellen, naspelen en zelf verhalen<br />
verzinnen door kinderen.<br />
Nadat het hele boek is bekeken, leest de leerkracht het prentenboek interactief voor.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 24
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 5a Heel veel benen<br />
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Woordkaarten maken bij de vertelkoffer<br />
De leerkracht zoekt van tevoren enkele voorwerpen bij kernwoorden uit het boek bij<br />
elkaar en stopt deze in een tas of koffer. Om de kernwoorden te visualiseren kan<br />
bijvoorbeeld een geknutselde vlinder, een afbeelding van een regenworm, een<br />
(knuffel)hond en een paar sokken in de koffer worden gedaan. De leerkracht gaat het<br />
prentenboek in de kleine kring voorlezen en haalt tijdens het voorlezen één voor één de<br />
voorwerpen uit de tas of koffer en laat de kinderen meespelen. Na afloop vertellen de<br />
kinderen welke rol de voorwerpen spelen in het verhaal en maken ze er samen<br />
woordkaarten bij. De leerkracht schrijft de woorden op, de kinderen maken er een<br />
tekening bij of zoeken er een plaatje bij. De woorden worden op het beestjeslandschap<br />
opgehangen. Woorden die daar niet helemaal passen kunnen in het beestjeslaboratorium<br />
worden gehangen of bij de beginletter aan de letterrups.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 6 Een hommel<br />
2. Tweede keer voorlezen: wie-waar-wat picto's<br />
De volgende dag leest de leerkracht het boek een tweede keer voor in de kleine kring. Ze<br />
gaat eerst op de volgende vragen in om het verhaal terug te halen:<br />
• Over wie gaat het verhaal?<br />
• Waar speelt het verhaal zich af?<br />
• Wat gebeurt er in het verhaal? Wat is het probleem?<br />
De leerkracht schrijft de antwoorden kort op een flap, met behulp van picto's:<br />
Wie <br />
Waar <br />
Wat ?<br />
Als de kinderen iets niet meer zeker weten zegt de leerkracht dat zij het verhaal nog een<br />
keer gaat voorlezen en de antwoorden daarna achter de picto's zal opschrijven. Nadat<br />
het boek de tweede keer is voorgelezen, bespreekt de leerkracht het probleem in het<br />
boek en praat er samen met de kinderen over hoe dit opgelost werd.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 6 Het lieveheersbeestje<br />
3. Verhaal naspelen in de poppenkast<br />
De leerkracht zorgt voor handpoppen, knuffels of zelfgemaakte stokpoppen van beestjes<br />
uit het boek. De stokpoppen kunnen eenvoudig gemaakt worden door de kinderen<br />
bijvoorbeeld een afbeelding van een beestje te laten kleuren en deze op een stok te<br />
plakken. Het beestje moet aan beide kanten te zien zijn.<br />
Terwijl de leerkracht het verhaal in de kleine kring voorleest, spelen de kinderen het<br />
verhaal gelijktijdig na in de poppenkast. Tijdens het voorlezen van het verhaal kan de<br />
leerkracht de kinderen helpen bij het spelen van hun rollen door bijvoorbeeld vragen te<br />
stellen: Hoe kwam het dat Manu het zo koud had? Wat deed hij toen, aan wie ging hij<br />
hulp vragen? Konden de andere dieren hem helpen?<br />
De kinderen kunnen het verhaal ook zelfstandig naspelen of eigen varianten op het<br />
verhaal verzinnen. Tijdens observaties noteert de leerkracht in een woordenmap voor elk<br />
kind welke woorden het kind actief gebruikt.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 25
4. Derde keer voorlezen: volgen van de verhaallijn<br />
De volgende dagen leest de leerkracht het verhaal nog enkele keren voor. Zij besteedt<br />
hierbij extra aandacht aan de verhaallijn. Voordat ze het verhaal voorleest, stelt ze een<br />
luistervraag die de kinderen stimuleert om na te denken over bepaalde gebeurtenissen in<br />
het verhaal, bijvoorbeeld: Wat ging Manu doen toen hij het zo koud had? of: Waarom<br />
had de slak het niet koud?<br />
De leerkracht heeft de prenten uit het prentenboek gekopieerd. Na het voorlezen hangen<br />
de kinderen de platen met hulp van de leerkracht in de goede volgorde op de<br />
boekenmuur. De leerkracht stimuleert het gebruik van kernwoorden door te vragen<br />
welke beestjes op de prenten te zien zijn. Kinderen die dat willen, kunnen de woorden op<br />
stroken schrijven of stempelen, en de stroken bij de prenten hangen.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 5b Feest vieren<br />
5. Voorlezen met ondersteuning van het digitaal schoolbord<br />
De prenten uit het boek kunnen worden gescand en via de computer en beamer op het<br />
digitaal schoolbord worden geprojecteerd. De kinderen zien de prenten dan als grote dia.<br />
Op het digitaal schoolbord kunnen tijdens het voorlezen van het verhaal woorden bij de<br />
plaatjes geschreven worden. De leerkracht stimuleert zoveel mogelijk het gebruik van<br />
kernwoorden en vult hierbij de kinderen zonodig aan. De opgeschreven woorden worden<br />
als gedrukte tekst bij de prenten op de computer opgeslagen. De prenten kunnen later<br />
als digitaal prentenboek worden bekeken.<br />
De leerkracht kan de tekst uit het prentenboek voorlezen en opnemen, en ook de<br />
gedrukte woorden kunnen door de leerkracht of de kinderen worden ingesproken. In<br />
twee- of drietallen kunnen de kinderen later dan het digitale prentenboek op de<br />
computer bekijken, al dan niet onder begeleiding.<br />
(NB Het maken van een digitaal prentenboek is toegestaan voor eigen gebruik, maar<br />
mag niet op grotere schaal verspreid worden zonder auteursrechten te betalen.)<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 11 Hatsjie!<br />
6. Wat rijmt er op …?<br />
De leerkracht voert met een klein groepje kinderen een gesprek over welke beestjes er<br />
allemaal in het prentenboek voorkomen. Op een flap of op het bord worden deze<br />
beestjes geïnventariseerd met een tekening of plaatje erbij. De kinderen gaan nu<br />
rijmwoorden op de beestjes verzinnen. Alle rijmwoorden worden achter het beestje<br />
genoteerd met een tekening of plaatje erbij. Voorbeelden van rijmwoorden op beestjes<br />
zijn:<br />
• Mug – vlug<br />
• Regenworm – storm<br />
• Slak – pak<br />
• Kever – bever<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 10 Duizendpoot muizenpoot<br />
7. Prentenboekbeestjes bekijken<br />
In het prentenboek Manu, de langpootmug komen veel beestjes aan bod. In het<br />
beestjeslaboratorium kunnen de kinderen op zoek gaan naar beestjes die ook in het boek<br />
voorkomen en deze beestjes gaan bekijken en er ontdekkingen aan doen. Op een leeg<br />
vel papier of bij gekopieerde prenten van de beestjes uit het boek kunnen de kinderen<br />
dan iets over het betreffende beestje tekenen of schrijven.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 26
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 4 De vlinder en de bij<br />
8. Luisterhoek/boekenhoek<br />
In de luisterhoek ligt een cassettebandje of cd waarop het prentenboek van Manu de<br />
langpootmug is voorgelezen. De kinderen luisteren naar het verhaal en kijken zelf mee in<br />
het boek. Ook zijn er cassettebandjes of cd’s met liedjes of versjes over beestjes.<br />
In de boekenhoek kunnen de kinderen zelf verschillende boeken die te maken hebben<br />
met het thema 'lezen' of bekijken. De leerkracht gaat er regelmatig bij zitten en leest het<br />
boek met de kinderen mee. Samen praten ze over de boeken. Zo nodig stelt de<br />
leerkracht een vraag, bijvoorbeeld:<br />
• Wat ben je aan het lezen?<br />
• Wat gebeurt er in het boek denk je?<br />
• Welke bladzijde vind je het mooist?<br />
9. Portfoliogesprek<br />
In de kleine kring bekijkt de leerkracht met enkele kinderen hun zelfgemaakte producten<br />
en bespreekt deze. Ze bespreken ook elkaars werk. Enkele dingen worden ingeplakt in<br />
het portfolio. Vragen die de leerkracht kan stellen zijn:<br />
• Wat vond je moeilijk/makkelijk aan dit werkje?<br />
• Waarom zullen we deze inplakken?<br />
• Wat vind je van het werkje van …?<br />
De kinderen mogen hun porfolio's nu mee naar huis nemen. De leerkracht spreekt met<br />
de ouders af wanneer de kinderen de portfolio's weer mee naar school moeten nemen.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 10 Verven<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 27
Fase 3 Werken met verhalen<br />
In deze fase staan verhaallijnen van verschillende boeken centraal. De leerkracht leest<br />
nieuwe boeken voor en kinderen maken zelf verhalen, waarin ze de kernwoorden op een<br />
actieve wijze gebruiken. Plezier beleven aan verhalen in boeken staat voorop in deze<br />
fase.<br />
Startactiviteit<br />
Nieuwe boeken voorlezen<br />
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Een beestachtig verhaal<br />
2. Vertel eens vlinder<br />
3. Gesprek met de ouders<br />
4. Informatief bijenverhaal<br />
5. Beestjes uit boeken in het laboratorium<br />
6. Een lieveheersbeestje<br />
7. Versje<br />
8. De letterrups<br />
9. Portfoliogesprek<br />
Startactiviteit<br />
Nieuwe boeken voorlezen<br />
De leerkracht introduceert verschillende boeken die te maken hebben met het thema<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! (zie bijlage 2). De boeken krijgen een vaste plaats in het lokaal,<br />
bijvoorbeeld op het boekenrekje in de leeshoek. Samen met de kinderen kiest de<br />
leerkracht een boek uit. Dit boek wordt voorbesproken, de kaft wordt bekeken en de<br />
leerkracht leest het interactief voor. Dit kan een verhalend boek, een prentenboek of een<br />
informatief boek zijn. De leerkracht bespreekt met de kinderen waarom zij voor dit boek<br />
hebben gekozen: Lijkt het boek op het boek van Manu de langpootmug? Leg eens uit!<br />
Waar zal dit boek over gaan? De leerkracht schrijft de voorspellingen op. Na het<br />
voorlezen bespreekt ze met de kinderen of de voorspellingen klopten. Daarna kunnen de<br />
verschillen en overeenkomsten worden besproken tussen dit boek en het boek van Manu<br />
de langpootmug.<br />
In de komende dagen kunnen op deze manier verschillende verhalende prentenboeken of<br />
informatieve boeken worden voorgelezen, waarbij steeds relaties gezocht worden met<br />
het centrale prentenboek.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 5 Slakboek<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 28
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Een beestachtig verhaal<br />
De leerkracht vertelt in de kleine kring een verhaal. Ze maakt een ritueel van het<br />
verhalen vertellen: ze neemt bijvoorbeeld plaats op een vertelstoel, zet een vertelhoed<br />
op, gebruikt een microfoon of richt een spot op de vertelplek. Zij vertelt een verhaal dat<br />
iets met beestjes te maken heeft en dat echt is gebeurd. Voorbeelden van een verhaal<br />
zijn:<br />
• Toen de leerkracht lag te slapen, zoemde er steeds een mug op haar kamer.<br />
Gelukkig vloog de mug naar het raam, en kon ze hem naar buiten laten. Maar hij<br />
had haar wel al geprikt!<br />
• Het broertje van de leerkracht had vroeger een potje met spinnen/kevers. Op een<br />
dag was het dekseltje eraf en liepen alle beestjes door de kamer.<br />
Nadat de leerkracht het verhaal heeft verteld, is het de beurt aan één van de kinderen.<br />
Het kind neemt op de vertelstoel plaats en vertelt een verhaal over iets dat hij heeft<br />
meegemaakt of gehoord.<br />
Als het kind klaar is met het verhaal, bespreekt de leerkracht het verhaal na. Zij betrekt<br />
de andere kinderen bij het nabespreken door bijvoorbeeld de volgende vragen te stellen:<br />
Wat gebeurde er eerst? En toen? Vond 'de verteller' het leuk wat er gebeurde? Wat<br />
vonden jullie ervan? Hebben jullie ook wel eens zoiets meegemaakt? Vertel er eens over!<br />
Aan deze activiteit moeten de kinderen een tijdje wennen voordat zij zelf een echt<br />
verhaal durven te vertellen. Het verdient daarom de voorkeur om het verhalen vertellen<br />
op geregelde tijden uit te voeren.<br />
2. Vertel eens vlinder<br />
De leerkracht biedt in de grote kring een liedje aan, bijvoorbeeld het liedje ‘Vertel eens<br />
vlinder, waar kom je vandaan’. Het liedje staat uitgeschreven op een flap of op het bord<br />
met picto’s erbij, zodat de kinderen kunnen ‘meelezen’.<br />
Nadat het liedje is aangeboden, spelen de kinderen in kleine groepjes een spel over de<br />
vlinder. De kinderen mogen om de beurt een vlinder (bijvoorbeeld een vlinder op een<br />
stok) laten vliegen. De leerkracht zegt waar de vlinder naartoe mag vliegen, naar één<br />
van de kernwoorden in het beestjeslandschap of in het beestjeslaboratorium. Zo kan de<br />
leerkracht nagaan of de kinderen de woorden receptief beheersen. Daarna wordt het spel<br />
andersom gespeeld. De leerkracht laat de vlinder ergens naartoe vliegen, en de kinderen<br />
benoemen het woord waar de vlinder naartoe vliegt. Behalve naar de genoemde woorden<br />
kan de vlinder ook naar andere plekken vliegen, zoals naar de deur, naar het raam of<br />
onder de tafel door.<br />
3. Gesprek met de ouders<br />
Als de kinderen hun gezinsportfolio weer mee terug naar school nemen, grijpt de<br />
leerkracht waar mogelijk de gelegenheid om met de ouders over de werkjes in het<br />
portfolio te praten.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 14 Ouders<br />
4. Informatief bijenverhaal<br />
De kinderen kiezen een informatief boek over een bij dat de leerkracht gaat voorlezen in<br />
de kleine kring. Een zeer geschikt boek hiervoor is Ben jij een bij? van July Allen en<br />
Tudor Humpries. Voordat het informatieve boek wordt voorgelezen, vraagt de leerkracht<br />
wat de kinderen al weten van bijen. Dit wordt in de eerste kolom van een groot vel<br />
papier dat in drieën wordt gevouwen, getekend en geschreven. De kinderen moeten<br />
voldoende tijd krijgen om na te denken over wat ze al weten. In de tweede kolom wordt<br />
geïnventariseerd wat de kinderen willen weten over bijen. De antwoorden die worden<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 29
gevonden door het voorlezen van het informatieve prentenboek, worden in de laatste<br />
kolom geschreven.<br />
Als er meer groepjes kinderen hetzelfde boek willen lezen, kan de leerkracht ervoor<br />
kiezen om op hetzelfde vel papier de inbreng van de verschillende groepjes te schrijven,<br />
maar dan met verschillende kleuren stiften zodat te zien is welk groepje kinderen welke<br />
inbreng had. Op deze manier wordt ook zichtbaar dat je steeds meer te weten komt.<br />
5. Beestjes uit boeken in het laboratorium<br />
In de boekenhoek liggen allerlei boeken over beestjes die ook in het<br />
beestjeslaboratorium voorkomen. De kinderen kunnen de beestjes in de boeken bekijken<br />
en erover ‘lezen’. De leerkracht stimuleert de kinderen om de beestjes uit de boeken ook<br />
te gaan observeren in het beestjeslaboratorium en erover te tekenen of schrijven. Deze<br />
tekeningen of schrijfproducten krijgen een plek op het beestjeslandschap (op de juiste<br />
plek voor het beestje).<br />
6. Een lieveheersbeestje<br />
De leerkracht biedt in de kleine kring een prentenboek aan over een lieveheersbeestje.<br />
Ze kan de kinderen uit meerdere prentenboeken over lieveheersbeestjes laten kiezen. De<br />
leerkracht bespreekt de voor- en achterkant van het boek met de kinderen. Waarover<br />
zou het verhaal gaan? Dan leest de leerkracht het prentenboek interactief voor. Ze geeft<br />
de kinderen daarbij ruimte om te reageren op het verhaal en op elkaar.<br />
Door de stippen lokt het onderwerp lieveheersbeestjes erg uit tot rekenactiviteiten. Er<br />
wordt met de kinderen een spel over lieveheersbeestjes gespeeld. Elk kind krijgt een<br />
kartonnen lieveheersbeestje zonder stippen (bijlage 7) en een aantal fiches. Nu wordt er<br />
om beurten met een dobbelsteen gegooid. Het kind moet het aantal punten in fiches op<br />
het lieveheersbeestje leggen. Wanneer alle kinderen aan de beurt zijn geweest, gaan ze<br />
samen tellen: Welk lieveheersbeestje heeft de meeste stippen? Welk lieveheersbeestje<br />
de minste? Welke lieveheersbeestjes hebben evenveel stippen? Welk lieveheersbeestje<br />
zou het oudst zijn? Welk lieveheersbeestje het jongst? Kun je tellen hoe oud het<br />
lieveheersbeestje is? Andere varianten met het tellen van de stippen zijn ook mogelijk.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 8 Stippen<br />
7. Versje<br />
De leerkracht biedt een versje aan dat past binnen het thema, bijvoorbeeld het versje<br />
‘Een mini-dierentuin’ uit Het grote versjesboek (Busser, Schröder & Van der Steen,<br />
1999). Het versje staat uitgeschreven op het bord of een flap met picto’s erbij zodat de<br />
kinderen mee kunnen lezen. De leerkracht wijst aan terwijl ze hardop leest. Op deze<br />
manier worden tekst en beeld gekoppeld en kunnen de kinderen ‘meelezen’ met de<br />
leerkracht. De volgorde en tekstvorm (rijmen) wordt door deze werkvorm extra<br />
benadrukt.<br />
8. De letterrups<br />
De leerkracht kopieert uit informatieve boeken uit de boekenhoek mooie duidelijke<br />
plaatjes van beestjes. Ze houdt met de kinderen een gesprek over de beestjes op de<br />
plaatjes. Wat is dit voor een beestje? Wat ben je al allemaal over dit beestje te weten<br />
gekomen? De leerkracht laat de kinderen zoveel mogelijk zelf aan elkaar vertellen, en<br />
stimuleert daarbij het gebruik van de kernwoorden. De kinderen schrijven de beginletter<br />
van het beestje bij de plaatjes, en gaan samen met de leerkracht op zoek gaan naar die<br />
letter op de letterrups. Het plaatje van het beestje wordt daaronder gehangen.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 3 De letterrups<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 30
9. Portfoliogesprek<br />
In het gezinsportfolio is aan ouders gevraagd om samen met het kind informatieve<br />
boeken over beestjes te lezen, of samen met het kind op zoek te gaan naar informatie<br />
over beestjes in kranten, tijdschriften of op internet. Plaatjes van beestjes kunnen<br />
worden uitgeknipt, gekopieerd of uitgeprint, en ingeplakt. Ook kunnen de kinderen thuis<br />
een tekening maken over een beestje.<br />
Als het gezinsportfolio weer terug is op school, kunnen de kinderen in de kring vertellen<br />
en laten zien wat er in het portfolio is geplakt en wat er door de ouders is bijgeschreven.<br />
Gespreksonderwerpen kunnen zijn:<br />
• Zijn er kinderen die iets in het portfolio hebben geplakt over een beestje?<br />
• Heb de kinderen thuis wat gevonden, of zijn ze wat te weten gekomen over het<br />
beestje?<br />
• Hebben de ouders of het kind zelf er iets bijgeschreven?<br />
De leerkracht probeert de kinderen te betrekken bij elkaars werk door hardop te zeggen<br />
wat ze denkt en te vragen wat andere kinderen daarvan vinden. Ze houdt er rekening<br />
mee dat kinderen die nog niets over het portfolio verteld hebben nu aan de beurt komen.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 31
Fase 4 Werken met leervragen<br />
In deze fase voeren de leerlingen verschillende onderzoeken uit aan de hand van<br />
leervragen, met als doel het uitbreiden en verdiepen van het thema. De<br />
moeilijkheidsgraad van de activiteiten varieert. De kinderen doen zelf onderzoek in vijf<br />
stappen:<br />
Stap 1: Observeren, beschrijven en vastleggen<br />
Stap 2: Leervragen bedenken<br />
Stap 3: Antwoorden zoeken<br />
Stap 4: Resultaten van het onderzoek vastleggen<br />
Stap 5: Onderzoek voortzetten in onderzoekshoek<br />
In deze fase komen mondelinge taal, woordenschat, beginnende geletterdheid en kennis<br />
van de wereld geïntegreerd aan bod in een functionele context.<br />
Startactiviteit<br />
Beestjesschema maken<br />
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Leervragen over beestjes<br />
2. Slakkenrace<br />
3. Bezoek aan een imker<br />
4. Natuurfilm bekijken<br />
5. Honingwentelteefjes maken<br />
6. Antwoorden zoeken in het beestjeslaboratorium<br />
7. Letters boetseren met bijenwas<br />
8. Woorddelen hakken en plakken<br />
9. Onderzoek voortzetten in onderzoekshoek<br />
Startactiviteit<br />
Beestjesschema maken (Stap 1)<br />
Aan de hand van de foto’s die tijdens de zoektocht naar beestjes zijn gemaakt en de<br />
woordspinnen die daarna over beestjes zijn gemaakt, bespreekt de leerkracht de<br />
zoektocht naar beestjes nogmaals met de kinderen. Ze praten over wat ze allemaal<br />
gezien en ontdekt hebben.<br />
De leerkracht gaat met een klein groepje kinderen aan de slag in het<br />
beestjeslaboratorium om meer nauwkeurige ontdekkingen te doen aan de beestjes. Na<br />
de gezamenlijke ontdekactiviteit waarbij de leerkracht aandacht besteedt aan diverse<br />
waarnemingsvormen zoals kijken (met een loep), voelen of luisteren, wordt samen<br />
gewerkt aan een schema waarin overzichtelijk wordt gepresenteerd waar de beestjes<br />
wonen, wat deze beestjes eten, wat ze doen, en dergelijke. Met de kinderen ontstaat er<br />
een gesprek over wat er in het schema komt. De leerkracht probeert hierbij de inbreng<br />
van de kinderen zo groot mogelijk te laten zijn.<br />
Voor het schema wordt een bord of een groot vel papier onderverdeeld in vakken. In elke<br />
kolom komen verschillende kenmerken van de beestjes. In elke rij komt een ander<br />
beestje. De vakjes waarbij de kinderen het antwoord (nog) niet weten, blijven voorlopig<br />
leeg.<br />
Een voorbeeld van zo’n schema is het volgende:<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 32
Plaatje van<br />
het beestje<br />
Letter van<br />
het beestje<br />
Naam van<br />
het beestje<br />
L Lieveheersbeestje<br />
Waar<br />
woont het<br />
beestje?<br />
S Slak Sla<br />
S Spin Web<br />
Wat eet het<br />
beestje?<br />
Wat doet<br />
het<br />
beestje?<br />
V Vlieg Vliegen<br />
De vragen in de kolommen zijn slechts suggesties, ook vragen als hoeveel pootjes?,<br />
vliegen/lopen? kunnen een plaats krijgen. In de eerste kolom komt een plaatje van het<br />
beestje. In sommige vakjes komt het woord en een picto of plaatje van het antwoord,<br />
zodat de kinderen het schema zelf kunnen ‘lezen’.<br />
Het aantal beestjes in het schema wordt uitgebreid naarmate er meerdere groepjes<br />
kinderen aan het schema hebben gewerkt.<br />
Deze startactiviteit brengt kinderen op ideeën voor mogelijke onderzoeksactiviteiten in<br />
het beestjeslaboratorium en laat kinderen zien hoe je datgene wat je hebt waargenomen<br />
kunt vastleggen door middel van tekeningen of woorden.<br />
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Leervragen over beestjes (Stap 2)<br />
Samen met de kinderen bekijkt de leerkracht nog een keer het beestjesschema. Ze<br />
bespreken dat ze nu al een heleboel weten, maar nog niet alles. Er zijn nog een aantal<br />
vakjes leeg. Ook zijn er misschien andere dingen die de kinderen willen weten, en die<br />
niet in het schema staan, zoals Hoe ziet het huisje van de slak er van binnen uit? of<br />
Waarom zit er slijm aan de slak? De leerkracht probeert regelmatig wat complexere<br />
vraagstukken met de kinderen te bespreken. De kinderen praten over deze vragen, en<br />
doen voorspellingen over de antwoorden. De leerkracht schrijft de vragen op, en laat<br />
ruimte voor de antwoorden.<br />
2. Slakkenrace<br />
Als de slakken uit de slakkenbak op de hand worden gehouden, zullen de kinderen<br />
ontdekken dat de ene slak veel actiever is dan de andere. Dit nodigt uit tot een gesprek<br />
met de kinderen: Hoe weet je nou welke slak het snelst is? De leerkracht geeft veel<br />
ruimte voor ideeën van de kinderen. Vast en zeker komt ook het idee om een wedstrijd<br />
tussen de slakken te houden naar voren. Een glasplaat of spiegel kan als wedstrijdveld<br />
fungeren. Start- en finishlijn worden ongeveer 20 cm uit elkaar getekend. De leerkracht<br />
bedenkt samen met de kinderen over hoe de wedstrijd aangepakt gaat worden en hoe<br />
het verloop zal zijn. Mogelijkheden voor wedstrijden en vragen zijn:<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 33
• Wedstrijd tussen een grote en een kleine slak: Welke slak zal winnen? Waarom? De<br />
leerkracht besteedt hierbij aandacht aan begrippen als ‘groot’, ‘klein’, ‘snel’ en<br />
‘langzaam’.<br />
• Wat gebeurt er als dezelfde slak nog een wedstrijd doet?<br />
• Snelste tijd: Hoe kunnen we bijhouden hoe snel de slak gaat? Gaat de slak sneller of<br />
langzamer dan de vorige keer? De leerkracht besteedt hierbij aandacht aan begrippen<br />
als ‘sneller dan’, ‘langzamer dan’, ‘langer’ en ‘korter’.<br />
3. Bezoek aan een imker<br />
De leerkracht organiseert een bezoek met de klas aan een imker. Om kleine groepjes<br />
kinderen te begeleiden vraagt de leerkracht hulp van ouders. Bij de imker kunnen de<br />
kinderen zien hoe vlijtig bijen zijn in het maken van honing.<br />
Na afloop van het bezoek wordt er in de klas in kleine groepjes een gesprek gevoerd over<br />
datgene wat de kinderen bij de imker hebben gezien. Doordat de kinderen zelf veel<br />
hebben gezien, is het niet nodig om als leerkracht veel te vertellen of te vragen. De rol<br />
van de leerkracht is vooral ondersteunend. Zij geeft de kinderen veel ruimte voor hun<br />
eigen verhaal en om op elkaar te reageren. Door luisterresponsen te geven, zoals kort<br />
herhalen of instemmen, kan de leerkracht het gesprek stimuleren.<br />
4. Natuurfilm bekijken<br />
De kinderen kijken samen met de leerkracht naar een film waarin beestjes te zien zijn.<br />
Dit kan een aflevering van Koekeloere zijn, maar ook andere opnames waarin<br />
bijvoorbeeld slakken uit hun huisje kruipen, mieren keurig in een rij lopen, en dergelijke.<br />
De leerkracht kan de film zo nu en dan onderbreken om te vragen wat de kinderen<br />
hebben gezien en of ze er wat over kunnen vertellen. Ook wordt aandacht geschonken<br />
aan het vergelijken met de ontdekactiviteiten in het beestjeslaboratorium: Wie heeft er al<br />
wat met dit beestje gedaan in het beestjeslaboratorium? Wat deed je dan en kun je daar<br />
wat over vertellen?<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 9 Koekeloere<br />
5. Honingwentelteefjes maken<br />
Beeldrecept maken<br />
De kinderen gaan op school honingwentelteefjes bakken. Vooraf bespreekt de leerkracht<br />
in de kring wat er allemaal nodig is om honingwentelteefjes te bakken. Ze legt uit dat het<br />
de bedoeling is dat de kinderen dit zelf gaan doen. Eerst maakt ze samen met de<br />
kinderen een beeldrecept met tekeningen zodat iedereen kan ‘lezen’ hoe je<br />
honingwentelteefjes moet maken. De volgorde en hoeveelheden worden ook op het<br />
beeldrecept aangegeven. Woorden kunnen erbij gestempeld worden of door de leerkracht<br />
erbij geschreven worden.<br />
Een recept voor honingwentelteefjes (voor 12 wentelteefjes)<br />
1 ei, 1 eetlepel honing, 1 deciliter melk, 1 theelepel kaneel, 6 sneeën witbrood, 40 gram<br />
boter of margarine, ondiepe schaal, vork, plank en een mes om het brood te snijden,<br />
koekenpan, pannenkoekenmes, schotel voor de wentelteefjes<br />
Breek het ei in de ondiepe schaal. Doe de honing erbij en klop het goed door elkaar. Roer<br />
dan ook de melk en de kaneel erdoor.<br />
Snijd de korsten van de sneeën brood en snijd elk sneetje door midden, je krijgt dan 12<br />
reepjes.<br />
Leg de reepjes brood in de schaal met het eimengsel en keer ze ook om, de broodjes<br />
worden nu helemaal vochtig van het eimengsel.<br />
Zet de koekenpan op het fornuis op halfhoog vuur, laat hem even warm worden en smelt<br />
dan een stukje boter erin. Leg 4 reepjes brood in de koekenpan en bak ze vlug aan beide<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 34
kanten goudbruin en knapperig. Leg ze daarna op de schotel. Eet de wentelteefjes warm<br />
met poedersuiker.<br />
Het maken van honingwentelteefjes<br />
De leerkracht heeft ouders uitgenodigd om te komen helpen bij het maken van de<br />
honingwentelteefjes. In kleine groepjes gaan de kinderen met een hulpouder aan de slag<br />
met het beeldrecept. Voor de kinderen is het erg leuk als ze gedurende het gehele proces<br />
mogen meehelpen.<br />
Na het bakken van de wentelteefjes kan de leerkracht met een klein groepje kinderen de<br />
activiteit nabespreken. Ze gebruikt het beeldrecept bij dit gesprek. Voorbeelden van<br />
prikkelende beweringen die de leerkracht kan doen om de kinderen actief te laten<br />
deelnemen aan het gesprek zijn:<br />
• Ik vind honingwentelteefjes veel lekkerder dan ijsjes!<br />
• Toen ik thuis honingwentelteefjes ging eten viel alle poedersuiker op de grond...<br />
Het beeldrecept kan worden ingeplakt in de gezinsportfolio’s.<br />
6. Antwoorden zoeken in het beestjeslaboratorium (Stappen 3 en 4)<br />
De kinderen weten nog niet alles over beestjes: sommige vakjes in het beestjesschema<br />
moeten nog worden ingevuld en er moet nog een antwoord worden gezocht op de vragen<br />
die de kinderen hebben bedacht. De kinderen gaan samen met de leerkracht op zoek<br />
naar de antwoorden. Sommige dingen kunnen ze te weten komen door in het<br />
beestjeslaboratorium te observeren, of door proefjes te doen. Andere antwoorden<br />
kunnen ze met hulp van de leerkracht opzoeken in boeken, op internet of door een<br />
aflevering van Koekeloere over kriebelbeestjes te bekijken. En over bijen weten ze een<br />
heleboel door het bezoek aan de imker.<br />
De kinderen gaan in groepjes op zoek naar antwoorden. De leerkracht heeft het schema<br />
en de vragen bij de hand, en schrijft steeds de antwoorden op die ze samen vinden.<br />
7. Letters boetseren met bijenwas<br />
De leerkracht voer een gesprek met de kinderen over bijen. Ook bekijken ze een<br />
informatief boek over hoe bijen honing en bijenwas maken. Ze laat de kinderen een stuk<br />
bijenwas zien en laat hen eraan voelen en ruiken. Ze bespreken hoe de bijenwas eruit<br />
ziet, hoe het aanvoelt en hoe het ruikt.<br />
De leerkracht verwarmt de was een klein beetje, bijvoorbeeld door hem een poosje op de<br />
verwarming te leggen. De kinderen gaan letters boetseren, bijvoorbeeld de /b/ van bij, of<br />
de beginletter van andere beestjes. Ook kunnen ze hele woordjes maken. Kinderen die<br />
nog geen belangstelling voor letters hebben kunnen beelden en vormen boetseren van<br />
de bijenwas.<br />
8. Woorddelen hakken en plakken<br />
In het beestjeslaboratorium hangt een schematische afbeelding van een insect (zie<br />
bijlage 4 en 5). De kinderen hebben al gezien dat insecten uit drie delen bestaan: een<br />
kop, een middenstuk en een achterlijf. De leerkracht laat kinderen ontdekken dat<br />
woorden net als de beestjes ook uit stukken bestaan. Samen gaan ze allerlei namen van<br />
beestjes hakken (klappen) en plakken, bijvoorbeeld sprink-haan, ke-ver, re-gen-worm,<br />
slak. Door deze woorden op een flap te schrijven en alle eerste woorddelen onder elkaar<br />
te plaatsen, alle tweede woorddelen onder elkaar te plaatsen, enzovoorts, kunnen<br />
kinderen ontdekken uit hoeveel stukken een woord bestaat. Welk woord bestaat uit meer<br />
stukken? Uit hoeveel stukken? Welk woord is langer? Wanneer bij het woord op de flap<br />
ook een plaatje wordt getekend of geplakt, kunnen de kinderen de namen van beestjes<br />
nog eens ‘teruglezen’ of als schrijfvoorbeeld gebruiken. Met jongste <strong>kleuters</strong> of met<br />
<strong>kleuters</strong> voor wie de hak-en-plak-oefening nog te moeilijk is kan een luisteroefening<br />
worden gedaan waarbij de kinderen moeten zeggen welk woord langer is of korter. De<br />
leerkracht noemt telkens twee (of meer) namen van beestjes, bijvoorbeeld<br />
lieveheersbeestje en tor, en vraagt aan de kinderen welk woord het langst is.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 35
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 7 Rupsje nooitgenoeg<br />
9. Onderzoek voortzetten in onderzoekshoek (Stap 5)<br />
De kinderen gaan in kleine groepjes verder met onderzoek in het beestjeslaboratorium.<br />
Ze gaan zelf observeren en maken hiervan hun eigen verslag of tekening, op de manier<br />
zoals ze dat eerder gezamenlijk hebben gedaan. Zo nodig ondersteunt de leerkracht het<br />
onderzoek.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 36
Fase 5 Presentatie/evaluatie<br />
In deze fase wordt de activiteitencyclus afgerond. De leerlingen verzorgen een<br />
eindpresentatie. Door met kinderen samen te evalueren worden kinderen actief<br />
betrokken bij hun eigen leerproces. Als de kinderen in een groep evalueren, ontwikkelen<br />
ze reflectieve vaardigheden. Bij de eindpresentatie kunnen ouders worden betrokken.<br />
Presentatie/evaluatie<br />
• Eindpresentatie van het werk van de kinderen<br />
• Evalueren van de kinderen<br />
• Evalueren met de kinderen<br />
Presentatie<br />
De leerkracht denkt samen met de kinderen na over een gezamenlijke afronding. Het<br />
thema wordt feestelijk afgesloten. Voor de afsluiting worden ouders, andere familieleden<br />
of vrienden of de kinderen van andere groepen uitgenodigd. De kinderen schrijven of<br />
tekenen zelf de uitnodiging voor de afsluiting.<br />
De afronding kan bestaan uit:<br />
Een tentoonstelling van het beestjeslaboratorium<br />
Kinderen kunnen proefjes met beestjes laten zien aan hun ouders. In het<br />
beestjeslaboratorium zijn foto’s te zien van kinderen die aan het werk. De foto’s hangen<br />
op of ze kunnen worden getoond via een PowerPoint-presentatie of het digitaal<br />
schoolbord. Ook zijn er tekeningen, knutselwerkjes en ‘verslagen’ van ontdekkingen te<br />
zien en worden alle boeken over beestjes uitgestald. De ouders kunnen zelf de beestjes<br />
in de glazen bakken bekijken.<br />
Een beestenboel op het toneel<br />
De kinderen spelen in (zelfgemaakte) beestjeskleding een verhaal na dat door de<br />
leerkracht wordt verteld. Het kan het verhaal uit het prentenboek zijn, maar het kan ook<br />
een heel ander verhaal zijn dat samen met de kinderen is verzonnen. Het toneel kan ook<br />
allerlei informatieve wetenswaardigheden over beestjes bevatten die de kinderen hebben<br />
opgedaan in het beestjeslaboratorium of uit boeken.<br />
Een muurkrant of een posterpresentatie<br />
Foto’s van activiteiten van kinderen en werkjes die door de kinderen zijn gemaakt,<br />
kunnen op een grote flap worden geplakt zodat een collage ontstaat. Kinderen die dit<br />
willen, kunnen geschreven of gestempelde woorden bij de foto’s en de werkjes hangen<br />
en iets erover vertellen aan de ouders die komen kijken.<br />
Voordracht van een versje<br />
Er zijn verschillende liedjes of versjes aan bod geweest. Een van de liedjes of versjes kan<br />
aan de hand van de flap met picto’s door de kinderen aan hun ouders worden<br />
voorgedragen of gezongen. Tijdens de voordracht wijzen één of meerdere kinderen op de<br />
woorden en de picto’s op de flap.<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 37
Evalueren van de kinderen<br />
De leerkracht houdt de ontwikkeling van alle kinderen bij. De leerkracht volgt de<br />
ontwikkeling van de woordenschat door middel van observaties van spel en gesprekken.<br />
Dagelijks volgt ze enkele kinderen. De leerkracht kan nagaan welke woorden de kinderen<br />
beheersen door ze woorden uit het prentenboek te laten aanwijzen of door het kind aan<br />
de hand van de platen uit het prentenboek het verhaal te laten navertellen. Ze houdt in<br />
een woordenmap bij welke woorden een kind al kent en let daarbij speciaal op de<br />
kernwoorden van het thema en het prentenboek. Daarnaast let ze op ontwikkelingen in<br />
spreekvaardigheid, verhaalbegrip en kennis van klanken en letters. Ze volgt de<br />
ontwikkeling van de kinderen onder andere met behulp van de gezinsportfolio’s.<br />
Evalueren met de kinderen<br />
In de kleine kring bespreekt de leerkracht met de kinderen het verloop van de<br />
activiteitencyclus. Het gesprek kan gaan over de verschillende activiteiten die zijn<br />
ondernomen tijdens de cyclus. Hierbij worden verschillende materialen gebruikt, zoals de<br />
foto’s van de kinderen in het beestjeslaboratorium, gezinsportfolio’s van kinderen, glazen<br />
bakken met beestjes erin, spullen van de verteltafel of de informatiekaarten bij de<br />
lettermuur. De kinderen krijgen de gelegenheid zelf iets te vertellen. De leerkracht maakt<br />
alleen zo nu en dan een opmerking, of stelt als dat nodig is een open vragen.<br />
Voorbeelden van open vragen zijn:<br />
• Vertel eens, wat heb je gedaan in het beestjeslaboratorium?<br />
• Hoe heb je het aangepakt?<br />
• Wat heb je eerst gedaan, en toen…?<br />
• Wat vond je ervan om dit te doen? (gericht op een bepaalde activiteit of een werkje<br />
van het kind)<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 15 Wat is er gebeurd?<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 38
Eindevaluatie<br />
• Zelfreflectie door de leerkracht: wat ging goed en wat kon beter?<br />
• Verslaglegging en bewaren van materialen voor volgend jaar<br />
Na afloop van de cyclus reflecteert de leerkracht voor zichzelf of met haar collega's op de<br />
activiteitencyclus. Ze evalueert wat in het verloop van de cyclus goed liep en welke<br />
onderdelen verbeterd kunnen worden. Ten slotte verzamelt ze alle materialen en ideeën<br />
voor een volgend jaar.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! De Meiboom, fragment 11 Wat doen we<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 39