Transgene dieren
Transgene dieren
Transgene dieren
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Methoden van <strong>Transgene</strong>se<br />
Een gen-overdrachtsmethode moet aan de volgende<br />
voorwaarden voldoen: een relatief groot DNA-molecuul<br />
zoals een genconstruct moet de twee fysieke barrières<br />
gevormd door respectievelijk de celmembraan en de<br />
kernmembraan kunnen passeren zonder dat daarbij de<br />
cel of het construct zelf wordt beschadigd. In de loop<br />
der jaren is in celcultures daarvoor een scala van genoverdrachtstechnieken<br />
ontwikkeld. Bij transgenese worden,<br />
afhankelijk van de diersoort en het embryonale stadium<br />
waarin de genoverdracht plaatsvindt, verschillende<br />
methoden gebruikt.<br />
Bij de muis zijn er drie hoofdmethoden van transgenese<br />
te onderscheiden: (zie fig.1.)<br />
a. Micro-injectie van DNA in één van de twee voorkernen<br />
van een bevruchte eicel.<br />
b. Infectie van pre-implantatie embryo’s met (retro)virale<br />
vectoren.<br />
c. Transfectie van embryonale stamcellen (ES-cellen),<br />
die vervolgens in een pre-implantatie stadium van het<br />
embryo worden geïnjecteerd.<br />
Micro-injectie<br />
Eind jaren 70 van de vorige eeuw werd de techniek geïntroduceerd<br />
van injectie van een oplossing van DNA,<br />
direct in de nog niet gefuseerde haploïde voorkern van<br />
een bevruchte eicel (figuur 2). Aan deze succesvolle en<br />
meest toegepaste methode is sinds die tijd fundamenteel<br />
niets veranderd. Omdat een zoogdier eicel is omgeven<br />
door een sterke, nauwelijks doordringbare eiwitmantel,<br />
de zona pellucida, is deze mechanische methode van<br />
micro-injectie de meest effectieve manier van gen-overdracht<br />
gebleken voor transgenese bij zoog<strong>dieren</strong> (zie<br />
voor details kadertekst en ook fig.9).<br />
Na injectie worden de eicellen meestal gedurende een<br />
nacht gekweekt in speciaal medium, in een incubator,<br />
onder condities zoals die gebruikelijk zijn voor standaard<br />
cel-cultures. De volgende ochtend worden in een schijnzwangere<br />
draagmoeder per eileider ongeveer 15 eicellen,<br />
die een deling hebben ondergaan (meer dan 90%), operatief<br />
teruggeplaatst met behulp van een glascapillair.<br />
Maximaal 25% van de muizen die 21 dagen later worden<br />
geboren, hebben het geïnjecteerde DNA-construct stabiel<br />
geïntegreerd in hun genoom, in de meeste zo niet alle<br />
cellen van hun lichaam. Omdat 80% van deze <strong>dieren</strong> het<br />
nieuw verworven DNA aan hun nakomelingen doorgeeft<br />
volgens de wetten van Mendel (50% van de nakomelingen<br />
transgeen) kan worden geconcludeerd dat integratie<br />
10<br />
van het geïnjecteerde DNA in het genoom efficiënt verloopt<br />
in een vroege fase van het pre-embryo (figuur 2).<br />
Micro-injectie<br />
Een zeer dunne glascapillair (injectie pipet, ø uiteinde<br />
= 0,5µm) gevuld met een waterige oplossing van<br />
DNA (2-4 µg/ml) wordt door de zona pellucida van de<br />
doorzichtige eicel (ø = 85 µm) geprikt tot in een van<br />
de twee voorkernen (ø = 20 µm). Vervolgens wordt<br />
met de injector, een elektrisch apparaat dat door<br />
middel van een slangetje aan de injectiepipet is<br />
bevestigd, een kleine, nauwkeurig te regelen hoeveelheid<br />
(2-4 picoliter) van de DNA-oplossing geïnjecteerd,<br />
door een met de injector verbonden voetpedaal<br />
in te drukken waardoor een korte regelbare<br />
luchtdrukpuls wordt gegeven. De eicel wordt voor de<br />
handelingen in de juiste positie gehouden met<br />
behulp van een tweede met olie gevulde dikkere<br />
capillair (de houder pipet) die met een slangetje is<br />
gekoppeld aan een microschroef, waaraan de eicel<br />
wordt vastgezogen. Beide capillairs zijn vastgeklemd<br />
in micromanipulatoren die zijn bevestigd op de<br />
objecttafel van een (omkeer)microscoop en die worden<br />
bediend met behulp van ‘joysticks’. Om alle<br />
handelingen adequaat te kunnen uitvoeren, is een<br />
200-400X vergroting vereist. Met behulp van speciale<br />
zgn. interferentiecontrast objectieven (Nomarski)<br />
kunnen de voorkernen goed zichtbaar worden<br />
gemaakt.<br />
De geïnjecteerde moleculen integreren meestal in de<br />
vorm van een reeks in ‘kop-staart’ volgorde aan elkaar<br />
gekoppelde kopieën, op een willekeurige plaats in het<br />
genoom. Zowel de plaats van integratie als het aantal<br />
kopieën kan de expressie van het transgen sterk beïnvloeden.<br />
De eerder genoemde isolatorelementen verminderen<br />
het effect van integratieplaats.<br />
Daarnaast kan integratie plaatsvinden in of nabij een<br />
functioneel gen dat daarmee kan worden uitgeschakeld.<br />
Betreft het een essentieel gen dan zullen transgene muizen<br />
met het transgen op die plaats in het genoom in<br />
homozygote vorm niet levensvatbaar zijn. Schattingen<br />
geven aan dat dit zich in ruim 10% van de integraties<br />
voordoet.