elektronisch veiligheidshandboek - Rijksgebouwendienst

3.7.10 Toegang tot ruimten waar een elektrische gevarenbron
aanwezig is
Ruimten waar een elektrische gevarenbron aanwezig is, mogen
alleen worden betreden door:
a. werkgevers;
b. installatieverantwoordelijken;
c. werkverantwoordelijken;
d. ploegleiders;
e. vakbekwame personen;
f. voldoend onderrichte personen;
g. leken mits onder toezicht van een onder b) tot en met f)
genoemd persoon.
Ruimten waar voor leken een elektrische gevarenbron
aanwezig is, zijn ruimten met niet-voldoende geïsoleerde
actieve delen, zoals elektrische bedrijfsruimten en elektrische
beproevingsruimten.
Op grond van de wetgeving mogen werkgevers alle ruimten
betreden.
Indien werkgevers met betrekking tot hun elektrotechnische
kennis gelijkgesteld moeten worden aan leken, is het raadzaam
dat zij bij het betreden van ruimten met een elektrische
gevarenbron zich laten vergezellen door een van de onder b) tot
en met f) genoemde personen en dat hun aanwijzingen worden
opgevolgd.
Installatieverantwoordelijken, werkverantwoordelijken,
ploegleiders, vakbekwame personen en voldoend onderrichte
personen hebben toegang tot elektrische bedrijfsruimten met
een hoogspanningsinstallatie, mits zij beschikken over een
schriftelijke aanwijzing die door of namens de werkgever is
verstrekt. Een model van deze aanwijzing is te vinden in bijlage
3 in dit boek.
Deuren die toegang geven tot ruimten waarin een elektrische
gevarenbron aanwezig is, moeten zijn afgesloten. In het
sleutelplan moet geregeld zijn wie toegang heeft tot welke
ruimten. De toegang tot ruimten met een elektrische
gevarenbron kan onderdeel zijn van een dergelijk sleutelplan.
Denk bij het opzetten van een sleutelplan ook aan de
medewerkers van externe installateurs en facilitaire diensten
zoals beveiligingsbeambten, cateraars en schoonmakers.
Ruimten met een elektrische gevarenbron kunnen ook schakel-
en verdeelinrichtingen of schakelkasten zijn.
38
3.7.11 Toegestane voorwerpen in een ruimte die bestemd is
voor het bedrijf van een elektrische installatie
In een ruimte die hoofdzakelijk is bestemd voor het bedrijf van
de elektrische installatie mogen alleen voorwerpen aanwezig zijn
die dienen voor bedieningswerkzaamheden en elektrotechnische
werkzaamheden aan de daar aanwezige elektrische installatie.
3.7.12 Voorkomen van in bedrijf nemen van onveilige installaties
Voor installaties of delen van installaties die niet mogen worden
gebruikt, omdat ze niet veilig zijn, moet worden voorkomen dat ze
onbedoeld in bedrijf kunnen worden genomen.
Aanbevolen wordt ten minste zodanige maatregelen te nemen dat
ten minste twee bewuste handelingen moeten worden uitgevoerd
alvorens ingeschakeld kan worden. Daarnaast is altijd een waarschuwingsbord
noodzakelijk.
3.7.13 Vastleggen van de overdracht van verantwoordelijkheid
voor de veiligheid
De overdracht van verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het
tijdstip waarop deze overdracht heeft plaatsgevonden, moeten
worden vastgelegd.
De overdracht kan bijvoorbeeld worden vastgelegd in een logboek
of worden geregeld via de tijdregistratie.
3.7.14 Overdragen van de verantwoordelijkheid voor veilige
uitvoering
Bij het uitvoeren van werkzaamheden op basis van een overeenkomst
is eveneens de verantwoordelijkheid voor een veilige
uitvoering van die werkzaamheden overgedragen. Dit is niet het
geval als de overdracht van de verantwoordelijkheid in de overeenkomst
nadrukkelijk is uitgesloten.
Bij omvangrijke elektrotechnische werkzaamheden of bij het
uitvoeren van gecompliceerde elektrotechnische werkzaamheden
in gebouwen of op terreinen die onder het beheer van de
Rijksgebouwendienst staan, wordt in een overeenkomst met een
externe contractpartij alleen de verantwoordelijkheid voor de veiligheid
geregeld.