16.09.2013 Views

m - Holland Historisch Tijdschrift

m - Holland Historisch Tijdschrift

m - Holland Historisch Tijdschrift

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />

<strong>Holland</strong> is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks<br />

<strong>Holland</strong>se Studiën uitgeeft. <strong>Holland</strong> wordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se<br />

Studiën gelden speciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />

Redactie<br />

J. Brugman, J.W.J. Burgers, M. Carasso-Kok, P.G.M. Diebeis, L.A.M. Giebels, P.C.Jansen,<br />

P. Knevel, R.W.G. Lombarts, J. Lucassen, J.C.M. Pennings, F.W.A. van Poppel, J. Steenhuis,<br />

E.L. Wouthuysen.<br />

Vaste medewerkers<br />

H.J. Metselaars (archief- en boekennieuws), RJ. van Rooijen (boekennieuws), PJ. Woltering<br />

(archeologie).<br />

Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Studiën alsmede te bespreken publikaties te zenden aan de<br />

redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, mw.drs. J.C.M. Pennings, Algemeen Rijksarchief, Postbus 90520,<br />

2509LM 's-Gravenhage, telefoon 070-3315400.<br />

De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij<br />

de redactiesecretaris.<br />

Opgave van publikaties op het gebied van de geschiedenis van <strong>Holland</strong>, die door hun wijze van<br />

uitgave gemakkelijk aan de aandacht ontsnappen, gaarne aan een van de vaste medewerkers voor de<br />

bibliografie: H.J. Metselaars, Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012 CH<br />

Haarlem, telefoon 023-319525, of F.J. van Rooijen, Rijksarchief in Zuid-<strong>Holland</strong>, Postbus 90520,<br />

2509 L M 's-Gravenhage, telefoon 070-3814381.<br />

<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />

De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van<br />

de geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te<br />

bevorderen.<br />

Secretariaat: mevr. drs. G.J.A.M. Bolten, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18,<br />

2012 CH Haarlem.<br />

Ledenadministratie: M G . Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18,<br />

2012 CH Haarlem, telefoon 023-319525.<br />

Contributie: ƒ45,- per jaar voor gewone leden (personen), ƒ 50,- per jaar voor buitengewone leden<br />

(instellingen), na ontvangst van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten<br />

name van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid<br />

worden, ontvangen kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van <strong>Holland</strong>.<br />

Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15,-, vermeerderd met ƒ3,- administratiekosten voor<br />

een enkel nummer, ƒ 5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers<br />

kunnen worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr.<br />

3593767 ten name van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop<br />

publikaties te Haarlem, onder vermelding van het gewenste.<br />

<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />

kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de<br />

publikaties van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong><br />

achterin het tijdschrift.<br />

ISSN 0166-2511<br />

© 1993 <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook,<br />

worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />

van de redactie.


P.A. Henderikx INGEKOMEN 8 JULI 1993<br />

Prof.dr. J.L. van der Gouw,<br />

24 december 1914-12 september 1992<br />

Professor dr. J. L. van der Gouw, 1987. Foto fotodienst<br />

hoogheemraadschap van Delfland.<br />

'In de opleiding voor de beroepshistoricus is de plaatselijke en regionale geschiedenis<br />

dikwijls geheel afwezig, waardoor de afgestudeerde geschiedenisleraar op dit gebied<br />

het in zijn standplaats maar al te vaak moet afleggen tegen de postbode.'<br />

J.L. van der Gouw, 'De geschiedenis en de amateur', in: Provinciaal Verslag Zuid-<br />

<strong>Holland</strong> over 1969, 's-Gravenhage 1970, 27.<br />

Het bericht van het overlijden van prof. dr. J. L. van der Gouw zal heel wat lezers van ons<br />

tijdschrift diep hebben geraakt. Vele archivarissen, historici en andere liefhebbers van de<br />

geschiedenis, vooral in Zuid-<strong>Holland</strong>, hebben gedurende de laatste vijf decennia op de een<br />

of andere manier met Van der Gouw te maken gehad, hebben van hem geleerd, zijn door<br />

hem geïnspireerd of hebben - ook dat - met hem overhoop gelegen.<br />

Van der Gouw heeft als archivaris en historicus zijn sporen op het gebied van de lokale en<br />

regionale geschiedenis meer dan verdiend. Generaties archiefambtenaren in spe heeft hij weg­<br />

wijs gemaakt in het oud schrift en het ordenen en beschrijven van archieven. Archivarissen<br />

en historici - vaklieden en amateurs - zijn door hem gestimuleerd en geholpen op het pad<br />

van het lokaal- en regionaal-historisch onderzoek; velen danken heel wat van hun historische<br />

kennis aan zijn veelsoortige lessen: lessen op de Archiefschool, colleges aan de Universiteit<br />

van Amsterdam, historische achtergrondinformatie bij het inventariseren van archieven, of<br />

zomaar: uitvoerige privé-colleges vanachter zijn bureau te midden van wolken sigarerook.<br />

Ook de eigen publikaties van Van der Gouw bestrijken voor een deel het gebied van de<br />

lokale en regionale geschiedenis, met name die van Zuid-<strong>Holland</strong>. 1<br />

Zijn deskundigheid op<br />

1 Zie voor een bibliografie van het werk van Van der Gouw tot en met 1979: J.S. Calff, 'Lijst van publicaties<br />

van Professor dr. J. L. van der Gouw', in: Scrinium et Scriptura. Opstellen betreffende de Nederlandse geschiedenis aangeboden<br />

aan Professor dr. J.L. van der Gouw bijzijn afscheid als buitengewoon hoogleraar in de archiefwetenschap en in de paleografie<br />

van de veertiende tot de zeventiende eeuw aan de Universiteit van Amsterdam. Groningen 1980 [tevens Nederlands Archievenblad<br />

84 (1980) afl. 4] 482-496. Voorde periode 1980-1992: R.C. Hol, 'Lijst van publikaties van Professor dr<br />

J.L. van der Gouw (supplement)', in: Nederlands Archievenblad 97 (1993), 62-66.<br />

55


Prof.dr. J. L. van der Gouw<br />

speciaal het terrem van de waterstaatkundtge geschiedenis blijkt onder andere uk zijn proeforÏd<br />

A FT 7 PUttm<br />

l d<br />

(f " H o l l a n d s e S t u d<br />

> ë<br />

" 13), waarop hij in 1969 promoveert bij<br />

prof.dr. A.E. Cohen en prof. mr. J.Th. de Smidt aan de Rijksuniversiteit van Leiden Daarnaast<br />

staan vele inventarissen van Zuidhollandse archieven op zijn naam, alsook een aantal<br />

belangrijke bronnenpublikaties. Deze laatste hebben de vorm van hetzij bijlagen bij historische<br />

studies, zoals bij De Ring van Putten, Het ambacht Voorschoten (1956, Zuid-<strong>Holland</strong>se Studiën<br />

5), en De landscheidingen tussen Delfland, Rijnlanden Schieland (1987), hetzij zelfstandige<br />

f S b l v o o r b<br />

' J eeld de uitgave van de Rekeningen van de domeinen van Putten 1379-1429<br />

(1980, Rijks Geschiedkundige Publicatiën).<br />

Na jarenlang onderwijzer in Helmond te zijn geweest, en in zijn vrije tijd het diploma ar­<br />

chiefambtenaar der tweede klasse te hebben behaald, wordt Van der Gouw in 1944 benoemd<br />

tot archiefambtenaar bij het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. Hij werkt daar eerst bij<br />

tFa t S<br />

( Z u i d<br />

- H o l l a n d<br />

e n<br />

)><br />

vanaf 1948 als secretaris bij de centrale directie In<br />

1949 gaat hij - wederom in zijn vrije tijd - geschiedenis studeren aan de universiteit van<br />

K^T' T- T" 1<br />

" d n E W N<br />

'<br />

H u e n h o I t z<br />

S > l e<br />

«or in de middeleeuwse geschiedenis In<br />

C t<br />

klasse^behaalt ° ° r a a l e X a m e n w a a<br />

' *hij 1957 het diploma archtefambtenaar der eerste<br />

Zijn brede bemoeienis met de beoefening van de lokale en regionale geschiedenis in Zuid-<br />

<strong>Holland</strong> begint dan pas echt. In belangrijke mate heeft dit te maken met het vervolg van<br />

zijn ambtelijke loopbaan. In 1957 - hij is dan 42 jaar - wordt Van der Gouw provinciaal<br />

inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven in Zuid-<strong>Holland</strong>. Deze functie vervult<br />

hij tot 1975: ononderbroken, want hoewel Van der Gouw in de jaren 1966-1968 algemeen<br />

^archivaris is, blijft hij in die periode het provinciaal inspecteurschap als waarnemer be-<br />

Op deze post is hij volop in zijn element. Wat in het oog springt is zijn speciale aandacht<br />

voor de archieven van kleine gemeenten en waterschappen, dat wil zeggen, van instellin­<br />

gen waar de zorg voor de archieven niet in handen is van gediplomeerde archivarissen<br />

maar van de fungerende gemeentesecretarissen, poldersecretartssen en dergelijke Menie<br />

secretaris heeft hij de beginselen van een verantwoorde archiefzorg bijgebracht, en diverse<br />

poldersecretarissen hebben onder zijn leiding het eigen polderarchtef geïnventariseerd<br />

Daarnaast zijn veel archieven van kleinere hoogheemraadschappen, polders en water­<br />

schappen geïnventariseerd en gerestaureerd op het kantoor van de archtefïnspectie in het<br />

provinciehuis in Den Haag. Onder leiding van Van der Gouw en zijn medewerker J H<br />

Streefland is dit kantoor in die jaren uitgebouwd tot een echt inventarisatiecentrum En<br />

dat mede, zeer bewust, ter bevordering van de beoefening van de lokale en regionale ge­<br />

schiedenis. Want Van der Gouw vatte zijn taak ruim op. De vele inspectiereizen in de<br />

provincie de hulp bij het inventariseren, de inventarisatie op het inspectiekantoor het<br />

zijn voor Van der Gouw steeds weer opnieuw gelegenheden om bestuurders en andere<br />

betrokkenen te doordringen van het belang van archieven voor in het bijzonder de beoefe­<br />

ning van de geschiedenis, de geschiedenis van de eigen streek, het eigen dorp het ei^en<br />

waterschap^ Dit sterke historische accent dat hij aan zijn functie als inspecteu'r geeft en<br />

relnaath t - g<br />

Z °'<br />

r onde; k°r CUS , " 1<br />

m a a k t<br />

1 6 1 W<br />

^ t e<br />

teven, dat menig lokaal- en<br />

vinden - zich door hem bij<br />

woorde^ geztdl T Ï ^ ^ ^ ^ ^ °« ^ m<br />

* J<br />

woorden gezegd, maar het is overduidelijk dat hij zichzelf in zijn functie van inspecteur<br />

56


Prof.dr. J.L. van der Gouw<br />

mede heeft gezien als een soort provinciaal coördinator op het gebied van de lokale en regio­<br />

nale geschiedenis.<br />

Daarbij past ook zijn redacteurschap (1957-1968) van de directe voorgangers van het tijd­<br />

schrift <strong>Holland</strong> en de reeks <strong>Holland</strong>se Studiën, namelijk het tijdschrift Zuid-<strong>Holland</strong> en de<br />

Zuid-<strong>Holland</strong>se Studiën, uitgaven van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging voor Zuid-<strong>Holland</strong> onder<br />

de zinspreuk 'Vigilate Deo Confidentes'. Terwijl GJ. Verburg, de bibliothecaris van de pro­<br />

vincie, de uitgave van het tijdschrift verzorgt, redigeert Van der Gouw in die jaren tien delen<br />

van de Zuid-<strong>Holland</strong>se Studiën. Onder zijn leiding ontwikkelen de Studiën zich tot een<br />

reeks waarin plaats is voor werk van zowel vak- als amateur-historici.<br />

Ook de lessen archivistiek en paleografie die Van der Gouw jarenlang aan de Archief-<br />

school geeft - eerst aan de mede door hem opgerichte particuliere school (1949-1953) en<br />

daarna aan de Rijksarchiefschool (1955-1968) - en evenzeer zijn colleges aan het <strong>Historisch</strong><br />

Seminarium van de Universiteit van Amsterdam zijn doorspekt van lokale en regionale ge­<br />

schiedenis. Amsterdam, waar bij de komst van Van der Gouw de opleiding van geschiede­<br />

nisstudenten en de beoefening van de lokale en regionale geschiedenis nog weinig met elkaar<br />

van doen hebben, moet een kolfje naar zijn hand zijn geweest. Als docent (1964-1972) en<br />

daarna als buitengewoon hoogleraar (1972-1980) tovert hij de studenten in zijn colleges pa­<br />

leografie en archiefwetenschap een beeld voor van de geschiedenis van plaatselijke verhou­<br />

dingen en problemen, van simpele buren en burgers, van ontginningen, dijkzorg en water­<br />

schappen, kortom van een wereld waarvan de meeste studenten tot dan toe geen notie had­<br />

den. Dat de studenten als aanstaande geschiedenisleraren interesse behoort te worden bijge­<br />

bracht voor de geschiedenis van de eigen streek, de eigen woonplaats, is voor Van der Gouw<br />

vanzelfsprekend, en hij pakt de zaak dan ook grondig aan. Al in het voorjaar van 1965 orga­<br />

niseert hij op kosten van de provincie Zuid-<strong>Holland</strong> een zesdaagse werkweek op Voorne-<br />

Putten voor negen studenten. Tijdens deze excursie, die destijds op mij grote indruk heeft<br />

gemaakt, worden wij geconfronteerd met de relatie tussen geschiedenis en landschap, luiste­<br />

ren wij naar voordrachten door onderzoekers en archivarissen uit de streek, en wordt ons<br />

keer op keer gewezen op de betekenis voor de lokale en regionale geschiedenis van het werk<br />

van goede amateur-historici.<br />

Juist ook dit laatste, het streven amateur- en vakhistorici bij elkaar te brengen is een van<br />

de zeer duidelijke constanten in het denken en doen van Van der Gouw geweest. Zijn ideeën<br />

op dit punt zijn niet zonder invloed gebleven; op de achtergrond hebben zij onmiskenbaar<br />

een rol gespeeld bij de start in 1969 van het tijdschrift <strong>Holland</strong> en de <strong>Holland</strong>se Studiën.<br />

Van der Gouw is gestorven. Velen zullen hem blijvend en met grote waardering in herinne­<br />

ring houden.<br />

57


Herman Roodenburg<br />

Een verfoeilijke misdaad.<br />

Incest in het gewest <strong>Holland</strong> tijdens de 17e en 18e eeuw<br />

De laatste jaren hebben de medta veel aandacht besteed aan het verschtjnsel incest De gebeurtenissen<br />

waren soms schrijnend. In enkele gevallen werden vaders ten onrechte beschuldigd.<br />

Zij werden gesche.den van hun kinderen en moesten een gevecht aangaan met welzijnswerkers<br />

politie enjustttie. De paniek waarmee dit gepaard ging en ook het gemak waarmee<br />

de beschuldigingen door de verantwoordelijke instanties werden overgenomen deden<br />

af en toe denken aan de plotselinge betichtingen van toverij zoals wij die kennen'uit het<br />

vroeg-moderne Europa en Amerika. Toch zijn zulke gebeurtenissen, althans hier in Nederland,<br />

vrij zeldzaam gebleven. Alarmerender waren de recente berichten over de verspreiding<br />

van het delict. Kennelijk komt meest veel vaker voor dan lange tijd is aangenomen<br />

Hoe dit in het verleden heeft gelegen is moeilijk te zeggen. Richten wij ons op het <strong>Holland</strong><br />

van enige eeuwen geleden, dan kunnen wij hoogstens uit de rechterlijke en kerkelijke archieven<br />

nog het een en ander achterhalen. Soms werden gevallen voor de kerkeraad gebracht<br />

maar de afloop is met altijd even duidelijk.' Wat dat betreft, bieden de rechterlijke archieven<br />

heel wat betere informatie, al werden er maar weinig zaken voor de rechtbank gebracht De<br />

twaalf processen die in dit artikel aan de orde komen heb ik slechts met het nodige speurwerk<br />

en met de onmisbare hulp van collega's kunnen vinden.' Het verschijnsel zelf is ongetwijfeld<br />

veel algemener geweest, maar over de precieze omvang kunnen wij nauwelijks een behoorlijke<br />

uitspraak doen. Wij hebben hier te maken met het probleem van de Verborgen criminaliteit<br />

: die delicten die nooit ter kennis van politie of justitie zijn gekomen. Omdat wij de bevolking<br />

niet meer kunnen benaderen via interviews of enquêtes, zal die verborgen criminaliteit<br />

ook inderdaad verborgen blijven voor ons. Toch zijn de twaalf processen juist om hun inhoudelijke<br />

aspecten interessant. Allereerst krijgen wij iets te zien van de donkere kanten van<br />

het toenmalige gezinsleven, van wat er mis kon gaan. Die meer verborgen geschiedenis is<br />

door gezinshistonci nog maar weinig aan de orde gesteld. Daarnaast kunnen wij een aantal<br />

gerichte vragen stellen. Omdat de meeste processen gehouden werden in het gewest <strong>Holland</strong>,<br />

kunnen wij de vonnissen en in één geval zelfs de beraadslagingen van de schepenbanken<br />

vergelijken met de rechtskundige verhandelingen die in dezelfde periode in dit gewest<br />

werden uitgegeven. Sloten de rechters aan bij deze verhandelingen of was de praktijk toch<br />

anders dan de theorie zou doen vermoeden? Richten wij ons vervolgens op de verhoren en<br />

getuigenverklaringen, dan kunnen wij ook het een en ander achterhalen over de gevoelens<br />

en gevoeligheden rond het onderwerp. Zo zijn er een aantal zaken waarin een vader beschuldigd<br />

werd van incest met zijn dochter. Hoe oud waren deze meisjes, werden zij allemaal verhoord,<br />

hoe jong zij ook waren? Werd er misschien rekening gehouden met hun emotionele<br />

moeilijkheden? Werden zij anders behandeld, naarmate zij ouder werden? Tenslotte zouden<br />

wij ook graag willen weten waarom zo weinig zaken voor de rechtbank zijn gekomen Waar<br />

58<br />

^fïï^5t; s<br />

' 0NDERCENSUUR<br />

- ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ A ^ ,<br />

verste van d l t a r t i k e l ( e e n l e z i n g gehouden in Stockholm en M ^ Z Ï ^ ^


Incest in <strong>Holland</strong><br />

lagen de belemmeringen, wat was precies de weg die moest worden afgelegd? En hoe rea­<br />

geerde de omgeving? Hield men misschien liever de moeilijkheden onder elkaar?<br />

Voor of tegen de doodstraf<br />

Een van de eerste problemen die wij tegenkomen bij het bestuderen van incest in het verle­<br />

den is dat het begrip voor onze voorouders een veel ruimere betekenis heeft bezeten dan voor<br />

ons. Naar de huidige opvattingen heeft het begrip alleen betrekking op de eerste graden van<br />

verwantschap, op de seksuele omgang tussen ouders en kinderen, grootouders en kleinkin­<br />

deren, broers en zusters en, daarnaast nog, tussen ooms en tantes en hun volle nichten en<br />

neven. In het vroeg-moderne Europa werd een ruimere definitie gehanteerd: Incestus est vene-<br />

reaperagere cum consanguineis, vel affinibus, zoals de juristen het formuleerden ('incest is het be­<br />

drijven van bijslaap met bloedverwanten of aanverwanten'). 3<br />

Dezelfde opvatting treffen wij<br />

aan in de Politieke Ordonnantie, die in 1580 werd uitgevaardigd voor het gewest <strong>Holland</strong>. Hier­<br />

in werden ook alle huwelijken en daarmee alle geslachtsverkeer verboden tussen een man<br />

en zijn schoonzuster of een vrouw en haar zwager. Met andere woorden, een weduwe of we­<br />

duwnaar mocht niet trouwen met de bloedverwanten van de overleden man of vrouw. In<br />

de overige gewesten golden dezelfde regels. Maar het geheel werd nog gecompliceerd, door­<br />

dat de gereformeerde kerk, de 'publieke' kerk, een aantal aanvullende regels hanteerde. Zij<br />

kwam daarmee regelmatig in aanvaring met de overheid. Zo verzetten de predikanten zich<br />

ook tegen huwelijken in bloedverwantschap tussen neef en nicht, dus met de kinderen van<br />

oom en tante. Bovendien hadden zij bezwaren tegen huwelijken in dubbele aanverwant­<br />

schap, dat wil zeggen met aanverwanten van de overleden huwelijkspartner. 4<br />

In de hier geselecteerde zaken ging het telkens om incest in de huidige, beperkte betekenis<br />

van het woord, maar dat betekende geenszins dat de vonnissen die werden uitgesproken ook<br />

min of meer gelijkluidend waren. Integendeel, de straffen die werden opgelegd waren juist<br />

zeer verschillend en varieerden van tepronkstelling, geseling en verbanning tot langdurige<br />

opsluiting en zelfs de doodstraf door wurging, ophanging of onthoofding. Ook een selectie<br />

naar gelijke vormen van incest (vader-dochter, moeder-zoon en dergelijke) bracht slechts<br />

ten dele enige samenhang.<br />

Daarmee lijken de vonnissen een bevestiging te vormen van de gerechtelijke willekeur die<br />

al door veel historici voor de Republiek werd vastgesteld. Zo heeft men gewezen op de verre­<br />

gaande fragmentatie van de rechtsmacht, met name in het gewest <strong>Holland</strong>, waar maar liefst<br />

200 rechtbanken de bevoegdheid bezaten om een vonnis in strafzaken uit te spreken. Daar­<br />

toe behoorde ook de doodstraf. Ook in de strafwetgeving was er sprake van een aanzienlijke<br />

fragmentatie. Behalve de plakkaten en keuren die door de Staten-Generaal, de gewesten en<br />

de steden werden uitgevaardigd, bestond het geschreven recht ook nog uit zestiende-eeuwse<br />

codificaties, zoals de Constitutto Criminahs Carolina, die onder Karei V, en de Criminele Ordon­<br />

nantiën, die onder Philips II tot stand waren gebracht. Andere rechtsbronnen waren de Bijbel<br />

3 Voor een kort overzicht zie <strong>Holland</strong>sen Rechtsgeleert Woordenboek, ed. F. L. Kersteman (3 dln.; Amsterdam 1768)<br />

i, 49.<br />

4 Zie voor een nadere beschrijving van de toenmalige opvattingen: Donald Haks, Huwelijk en gezin in <strong>Holland</strong> in<br />

de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de- en 18de-eeuwsegezinsleven (Assen 1982)<br />

39-41; voor de wrijvingen tussen kerk en overheid, zie tevens Herman Roodenburg, Onder censuur. De kerkelijke<br />

lucht in de gereformeerde gemeente van Amsterdam, 1578-1700 (Hilversum 1990) 309-310.<br />

59


Incest in <strong>Holland</strong><br />

(de 'goddelijke rechten'), het Romeins recht en het gewoonterecht, voorzover dtt nog niet<br />

m de gewestelijke en lokale verordeningen was opgenomen<br />

Met een dergelijke fragmentatie lagen de conclusies over rechtsverscheidenheid en willekeur<br />

natuurlijk voor de hand. Toch heeft reeent onderzoek en dan vooral het onderzoek naar<br />

de dagelijkse strafrechtspleging aannemelijk gemaakt dat er onder die schijn van willekeur<br />

wel degelyk een structurele eenheid in het straffenstelsel aanwezig is geweest. Dat stelsel was<br />

flexibel, de straffen konden steeds aan de precieze omstandigheden worden aangepast<br />

Maar onder die oppervlakkige verschillen ging een opvallende consistentie schuil een eenheid<br />

in de bestraffmgsvormen die nog werd bevorderd door talrijke juridische verhandelingen<br />

en uitgebrachte adviezen. Veel van die 'advysen' en consultatief werden gepubliceerd<br />

De meeste werden geschreven voor de kleinere jurisdicties. Juist daar waren de schepenen<br />

verplicht voor zij een schavotstraf oplegden, om advies te vragen aan 'onpartijdige rechtsgeleerden<br />

, bijvoorbeeld hoogleraren of advocaten uit een naburige grote stad.* Zoals wij nog<br />

zullen zien, bleken zulke adviezen nog in twee dossiers aanwezig te zijn<br />

Vergelijken wij deze adviezen met de juridische verhandelingen, dan lijken zich in de<br />

bestraffing van incest twee richtingen te hebben voorgedaan. In de Republiek gold incest<br />

zeker in de huidige betekenis van het woord, als een ernstig misdrijf. Daarover waren allé<br />

juristen het eens, maar zij verschilden van mening over de precieze bestraffing van het delict<br />

De rechtsinnighste doctoren, zoals zij in een van de adviezen werden genoemd, pleitten voor de<br />

doodstraf. Zij beriepen zich op de Bijbel, met name op Leviticus 18 en 20, en op een reeks<br />

buitenlandse rechtsgeleerden, zoals Joost de Damhouder, Antomus Matthaeus en Bened<br />

ctus Carpzovms. Maar tegenover de 'orthodoxe'juristen kunnen wij de 'liberale' juristen<br />

plaatsen. Deze laatsten pleitten voor een zachtere straf, waarbij zij een beroep deden op het<br />

Romeins recht, op de bestaande wetgeving en jurisprudentie in de Republiek en op de<br />

eigen rechtsgeleerden, zoals Simon Groenewegen van der Made, Simon van Leeuwen en<br />

Henricus Brouwer. Waarschijnlijk hebben de 'hberalen'de meeste invloed bezeten, al is het<br />

opvallend dat een van hun belangrijkste argumenten op een onjuiste interpretatie berustte<br />

Zo haalden 2y telkens een zaak aan die in 1612 voor het Hof van <strong>Holland</strong> had gediend maar<br />

kennelijk heeft geen van hen ooit het vonnis onder ogen gehad.<br />

Essentieel in het juridische vertoog was het onderscheid tussen een incestus juris civilis en<br />

eenincestusjunsgentium. In het eerste geval ging het om incest tussen aanverwanten, bijvoorbeeld<br />

tussen stiefvader en stiefdochter of tussen zwager en schoonzuster. In het tweede geval<br />

het zwaardere vergrijp, ging het om incest tussen bloedverwanten. Alleen hier kon de doodstraf<br />

worden opgelegd. Maar de 'liberale' juristen wilden die mogelijkheid alleen in overweging<br />

nemen, als de verdachte met zijn daad tevens overspel had gepleegd. Had het vergrijp<br />

plaats gevonden tussen een weduwe en haar zoon of tussen een weduwnaar en zijn dochter<br />

dan kwam de doodstraf met in aanmerking. Sterker nog, ook als er sprake was van overspel'<br />

dan nog achtten zij de doodstraf ongewenst. Ter ondersteuning wezen zij dan op de rechtszaak<br />

uit 1612, de zaak rond Cent Adriaensz. uit het stadje Tholen. In hun ogen betrof het<br />

hier een incestus juris gentium. Volgens Van Leeuwen, die waarschijnlijk als eerste de zaak ver-<br />

(>0<br />

NeT rlln 1<br />

rn e F<br />

t lt° rike<br />

/ gm<br />

° nd<br />

' ' F<br />

m e n t a t i e<br />

"S . rechtsverscheidenheid en rechtsongelijkheid in de Noordelijke


Incest in <strong>Holland</strong><br />

meldde, had de man incest gepleegd met zijn moeder. Toch was hij slechts veroordeeld tot<br />

geseling op het schavot en levenslange verbanning uit de provincies <strong>Holland</strong>, Zeeland, Fries­<br />

land en Utrecht. 6<br />

Voor Van Leeuwen en de andere 'liberale' juristen, die zijn argumentatie<br />

eenvoudig overnamen, lag hier een duidelijk precedent. Met deze uitspraak had het Hof<br />

aangegeven dat zelfs de zwaarste vorm van incest niet met de dood mocht worden bestraft.<br />

Maar blijkbaar heeft Van Leeuwen of iemand anders vóór hem zich schromelijk vergist. Zo­<br />

als wij nog steeds in het vonnis kunnen lezen, had de man geen incest met zijn moeder maar<br />

met zijn stiefdochter begaan. Kortom, hij had slechts incest met een van zijn aanverwanten,<br />

incestus juris civilis, gepleegd. En dat zal het Hof ertoe hebben gebracht om de dader niet de<br />

doodstraf maar een zachtere straf op te leggen. 7<br />

Als wij Van Leeuwen mogen geloven, dan was er zelfs nog een derde richting onder de<br />

juristen. Hoewel hij en zijn geestverwanten zich verzetten tegen de doodstraf, waren zij ook<br />

gekant tegen een al te milde straf. Volgens Van Leeuwen zou zijn collega Groenewegen heb­<br />

ben voorgesteld om incest op dezelfde wijze te bestraffen als overspel. Het probleem is echter,<br />

dat de gewraakte passage niet erg duidelijk is. Wel bracht Van Leeuwen terecht naar voren,<br />

dat de Politieke Ordonnantiehiertoe geen ruimte bood. Immers, daarin was aan de bepalingen<br />

ten aanzien van overspel nadrukkelijk toegevoegd dat deze de straffen ten aanzien van scha­<br />

king, ontvoering en bloedschande, zoals die waren vastgelegd in de Constitutio Criminalis Ca-<br />

rolina, geheel onverlet lieten. 8<br />

Het geraamte op de snijkamer<br />

Laten wij, vóór wij de rechtspraktijk in ogenschouw nemen, eerst een kijkje nemen in een<br />

17e-eeuwse snijkamer. Zulke ruimtes, die in veel steden aanwezig zijn geweest, moeten een<br />

fascinerend schouwspel hebben gevormd. In de snijkamer in Delft, zo horen wij van de<br />

stadshistoricus Dirck van Bleiswyck, hingen tussen de portretten van de professoren ook ho­<br />

rens, geweien, zeegewassen en zeegedrochten aan de muur. Onder deze laatsten bevonden<br />

zich bijvoorbeeld de hand en de rib van een meermin. Verder waren er afbeeldingen van<br />

'vreemde geboorten binnen dese stad geschiet', onder meer van een Siamese tweeling, waar­<br />

van het ene kindje geen hoofd bezat. In een glazen kastje waren zelfs verschillende embryo's<br />

te zien. Maar het meest opvallend waren toch wel de geraamtes van misdadigers die op het<br />

Delftse schavot terecht waren gesteld en vervolgens in de kamer ontleed. Zo was er het skelet<br />

6 S. van Leeuwen, Hel Rooms-<strong>Holland</strong>s-Regl (Leiden/Rotterdam 1664) 432. Voor andere vermeldingen van deze<br />

zaak, zie bijvoorbeeld Joh. Loenius, Decisïén en observatïën (Amsterdam 1712); <strong>Holland</strong>sen Rechtsgeleerl Woordenboek,<br />

I, 49.<br />

7 Algemeen Rijksarchief (ARA), Hof van <strong>Holland</strong>, Collectie Bisdom, no. 151, fol. 183 en 183v. De vergissing<br />

wordt gesignaleerd in een juridisch advies bij de hieronder nog te bespreken rechtszaak in Den Briel. Wij lezen<br />

daar onder andere: 'dat wijders Simon van Leeuwen (...) en Brouwer (...) de voorszeide sententie van het Hoff<br />

van <strong>Holland</strong> seer verkeerdelijck allegeeren alsof deselve soude behelsen een straffe over een incestus juris gentium,<br />

te weeten van een moeder met haar soon, dewijle het crimen incestus, 'tgeene daarbij gestraft is, alleen<br />

gepleeght is tuschen een stieffvader en sijn vrouws voordochter, en mitsdien een incestus juris civilis.' Het advies<br />

werd uitgebracht door de juristen Bosch en Erpecum. Zie ARA, Rechterlijk Archief (RA) Brielle, inv. no. 2,<br />

no. 5.<br />

8 Groot Placcaet-boeck, inhoudende de placaten ende ordonnantiën van de Hoogh Mog. Heeren Staten Generael der Vereenighde<br />

Nederlanden, ende van de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van <strong>Holland</strong>t ende West- Vrieslandt, mitsgaders van de Ed. Mog.<br />

Heeren van Zeelandt ('s-Gravenhage 1658) I, 335 en 353. Dezelfde verwijzing treffen wij aan in de de huwelijkswetten<br />

van de gewesten Utrecht en Overijssel en in die van de generaliteitslanden.<br />

61


Incest in <strong>Holland</strong><br />

kXTZ ; g<br />

S C h a m d e<br />

> C 0 b<br />

f, dat nu, uttgerust met 'Indiaens<br />

krijgs-tuyg, op het geraamte van een paard was gezet. En ook was er het geraamte van een<br />

vrouw die in 1615 op het schavot was gewurgd. De Delftse schepenbank had haar ter dood<br />

veroordeeld, omdat zij incest met haar schoonzoon had gepleegd "<br />

Helaas zijn de verhoren bij dit proces verloren gegaan. Wij weten slechts dat de vrouw<br />

op het moment van haar terechtstelling ongeveer zestig jaar oud was, dat zij gehuwd was<br />

met een lokale ketelboeter en dat zij het poorterrecht bezat. De schoonzoon, met wie zij het<br />

delict had gepleegd, was een zekere Claes Geroensz., een soldaat in het leger van Hendrik<br />

van Nassau. Twee jaar eerder was hij in het huwelijk getreden met een van haar dochters<br />

Het mogelijk dat hij is omgekomen bij een veldslag. In ieder geval was hij met meer in<br />

leven toen Wyve Jans en een andere dochter in hechtenis werden genomen. Deze tweede<br />

nog ongehuwde dochter had eveneens het bed gedeeld met de soldaat. Toch ontving zij een<br />

lu^rest^<br />

lijkmerkwaardig dat Wyve Jans terecht werd gesteld. Tenslotte had zij de bloedschande niet<br />

Zl Zlr ÏÏT m<br />

m e t<br />

T , 6 e n a a n V C r W a n t b e a a n<br />

S - g-g hechts om een incestus<br />

S e n Z e g t<br />

dTen va h t , * ^ » ^ 'orthodoxe' juristen,<br />

dat geen van hen ooit op deze rechtszaak heeft gewezen. Toch zouden zij een sterke troe<br />

m handen hebben gehad. Hadden zij de zaak van Cent Adriaensz. uitgezocht, dan hadden<br />

zij gemakkelijk op de overeenkomsten kunnen wijzen. Immers, incest tussen vader en stiefdochter<br />

gold als eenzelfde vergrijp als incest tussen moeder en schoonzoon. Bovendien was<br />

er in beide gevallen sprake van overspel. Ook Cent Adriaensz. had de bloedschande 'staande<br />

nuwelyk begaan.<br />

Het is mogelijk, dat dit Delftse vonnis ook uitzonderlijk was gebleven, als wij wel de verhoren<br />

en de getuigenverklaringen hadden kunnen inzien. Het mag dan duidelijk zijn geworden<br />

dat de strafrechtelijke praktijk een veel grotere consistentie heeft gekend dan lange tijd is<br />

aangenomen, tegehjk moeten wij er rekening mee houden dat die consistentie ook zfjn grenzen<br />

heeft gekend. Schepenen zullen ook wel eens een afwijkend vonnis hebben geveld Wat<br />

zich hier wreekt het ontbreken van het dossier, geldt gelukkig met voor de overige tien zaken.<br />

Daar zijn de relevante papieren wel bewaard gebleven.<br />

Een koude winter<br />

Een van de interessantste zaken is het proces van Barbera Philips, een weduwe van 46 en<br />

Jan Jansse Fijngesel, haar zoon van 25, die nog steeds bij zijn moeder woonde. Op 25 augustus<br />

1716, toen zij terecht stonden voor het Brielse gerecht, bekende de moeder dat zij aan<br />

het begin van de winter met haar zoon in hetzelfde bed had geslapen. Zij hadden dat gedaan<br />

om de scherpe koude en dat zij tot verwarming geen dekzel genoug in huis hadden' Zulke<br />

afgelegd^ In 1652 werden de weduwe Rachel Colombij en haar zoon ontboden voor de gere-<br />

geslapen. Maar in de consistoriekamer verklaarden zij 'heijlichlijck datse dit uijt eenvoudt-<br />

l l<br />

9 D. van Bleiswyck, Beschrymnge der stadt Delft (Delft 1667) 579-584<br />

Gemeente-Archief (GA) Delft, Archief Vierschaar, no. 47 fol u 295v en 296 Vnnrh th ,". ^<br />

roensz. en Neeltirn Simnn, -,j , , ~ -^3v en /yb. Voor het huwelijk van Claes Geiieenjen<br />

Simons, zie idem, Trouwboek Oude Kerk (6/1/1613).<br />

~<br />

62


Incest in <strong>Holland</strong><br />

cheijt gedaan hebben sonder enige vuilicheijt in den sin gehadt te hebben'. 11<br />

In Brielle was<br />

het anders gelopen. De weduwe moest toegeven dat zij na een aantal nachten 'haar soon<br />

voorgeslagen en door liefkoosing bewogen heeft om met haar vleeselijk te converseren'. Eni­<br />

ge nachten later had zich dit herhaald. Maar toen zij hem nog een derde keer trachtte over<br />

te halen, had hij dit geweigerd om de 'gruwelheid die hij quam te begaan'. Moeder en zoon<br />

hadden toen enige tijd onenigheid gehad. Vervolgens, in de laatste dagen van juni, had zij<br />

's nachts last gekregen van 'weepijn en smerte, in welck zij gewenst hadde een man te heb­<br />

ben'. Haar zoon had toen de buren gewaarschuwd, die hem opdroegen wat 'lavas', een ge­<br />

neeskrachtig kruid, te gaan halen. Niet veel later had zij een miskraam gekregen en, zoals<br />

zij het zelf formuleerde, 'is quijt geworden eenige slijm met een klomp bloed'. Ook voegde<br />

zij hieraan toe, 'dat zij die slijm en bloed, in een pot zijnde, door haar meisje heeft doen uit­<br />

gieten'. Kennelijk was er ook een dienstmeid in huis.<br />

Moeder en zoon werden uiteindelijk schuldig bevonden aan incestus juris gentium. Voor de<br />

moeder luidde de eis dat zij aan de wurgpaal 'met den koorde' gewurgd zou worden, voor<br />

de zoon dat hij zou worden opgehangen. Toch ontvingen beiden niet de doodstraf, maar de<br />

een na zwaarste straf, depoenaproxima mortis. Op het schavot werden zij 'strengelijk' gegeseld<br />

met een strop rond de hals, ten teken dat zij een volgende keer ter dood zouden worden ge­<br />

bracht. Ook werden zij gebrandmerkt, hun goederen werden geconfisceerd en zij werden<br />

voor vijftig jaar verbannen uit de provincies <strong>Holland</strong>, Zeeland en Friesland.<br />

Nu was Brielle een kleine jurisdictie, zodat schepenen advies hadden ingewonnen bij vier<br />

'onafhankelijke rechtsgeleerden'. Twee van hen hadden de doodstraf aangeraden. Interes­<br />

sant is dat zij in hun betoog nadrukkelijk wezen op de rechtszaak rond Cent Adriaensz. en<br />

de onjuiste interpretatie die Simon van Leeuwen hieraan had gegeven. 12<br />

De twee andere ju­<br />

risten betoogden het tegendeel. Ook in 1612, zo schreven zij, betrof het een zaak tussen moe­<br />

der en zoon. Kortom, als men toen de doodstraf achterwege had gelaten, dan moest men<br />

ook in dit geval een zachtere straf opleggen, te meer omdat er geen overspel was begaan,<br />

terwijl dat laatste (althans in de visie van Van Leeuwen) wel had gespeeld in de Tholense<br />

zaak. Wat zij adviseerden was de een na zwaarste straf, de straf die ook uiteindelijk werd<br />

opgelegd. Opvallend is dat deze zelfde juristen met grote stelligheid beweerden, dat 'alhier<br />

te lande ofte in deesen provinciën geen placaten ofte ordonnantiën werden gevonden, waer-<br />

bij soodanige doodstraffe jegens de bloetschenders worden gevonden gestatueert te sijn'. Als<br />

zij hiermee de gehele Republiek bedoelden en niet alleen de provincie <strong>Holland</strong> (de formule­<br />

ring is niet erg duidelijk), dan hebben zij zich zonder meer vergist. In Deventer was op incest<br />

wel degelijk de doodstraf gesteld. 13<br />

Een langdurige affaire<br />

Hoe uiteenlopend de vonnissen waren, blijkt nog eens uit een zaak uit 1752. Toen werd een<br />

53-jarige inwoner van Utrecht, Cornelis Bloos geheten, opgehangen. De zaak lijkt nog het<br />

11 GA Amsterdam, 376, no. 8, 412 (25/4/1652). Voor dit en andere gevallen van incest in de Amsterdamse kerkeraadsnotulen,<br />

zie Roodenburg, Onder censuur, 314-316. Vooreen verwante rechtszaak, zie GA Amsterdam, 5061,<br />

no. 292, fol. 38v-39.<br />

12 Zie hierboven, noot 7.<br />

13 'Vrouwekragt, sodomie, bloedschande, en voorlagen, sullen met de dood gestraft worden'. Zie Rechten ende gewoonten<br />

der sladt Deventer (Deventer 1644) 135. Voor de gehele rechtszaak, zie ARA, RA Brielle, no. 2, no. 5.<br />

(,:;


Incest in <strong>Holland</strong><br />

meest op die van Cent Adriaensz. Ook hier ging het om vader en stiefdochter, terwijl de daad<br />

eveneens in overspel was begaan. Toch had het vonnis een geheel andere inhoud en werden<br />

ook Mechtelt van Clarenbeek, de 39-jarige stiefdochter, en Francijntje van Cleef, de 70-<br />

jarige echtgenote, tot een schavotstraf veroordeeld. Mechtelt ontving depoenaproxima mortis.<br />

Zij werd vastgebonden aan de galg waaraan haar stiefvader even tevoren was opgehangen.<br />

Daar werd zij, met een strop om de hals, 'strengelijk' gegeseld, waarna zij voor vijftien jaar<br />

werd opgesloten in het Utrechtse 'werkhuis'. De moeder, die als medeplichtige werd gezien,<br />

werd slechts verbannen uit de stad. Wel werd zij op het schavot gebracht om te zien hoe haar<br />

man en dochter werden gestraft.<br />

Vergelijken wij de straffen die in deze zaak werden opgelegd met het vonnis dat werd uit­<br />

gesproken tegen Cent Adriaensz., dan lijkt de conclusie van gerechtelijke willekeur zich weer<br />

op te dringen. Ook al ging het om hetzelfde delict, in het ene geval werd de boosdoener opge­<br />

hangen, in het andere werd hij veroordeeld tot geseling en bannissement. Leggen wij dit<br />

Utrechtse proces, waar het toch ging om incest tussen aanverwanten, vervolgens naast het<br />

proces in Brielle, waar het ging om incest tussen èWverwanten, dan wordt de indruk van<br />

een verregaande willekeur nog verder versterkt. Toch lijkt het hier eerder te gaan om een<br />

tegenstelling tussen theorie en praktijk. Terwijl de juridische verhandelingen telkens een<br />

scherp onderscheid aanbrachten tussen incestus juris gentium en incestusjuris civilis, trokken de<br />

schepenen in hun vonnissen waarschijnlijk een minder strakke grens. Althans, wat wij uit<br />

het Utrechtse proces kunnen opmaken is dat incest met aanverwanten wel degelijk zwaar<br />

bestraft kon worden, mits het aanverwanten in de eerste graad betrof, de daad in overspel<br />

was begaan en er ook nog andere, zeer ernstige omstandigheden werden meegewogen.<br />

Zoals de documenten vermelden, was Bloos zo'n twintig jaar tevoren naar Utrecht geko­<br />

men. Afkomstig uit het naburige Zuilen had hij werk gevonden bij het uitdiepen van de<br />

Nieuwe Gracht. Bij Francijntje, die toen al voor de tweede keer weduwe was geworden, had<br />

hij een kamer gekregen. In 1731 traden zij in het huwelijk, maar voor de rechtbank bekende<br />

hij dat hij toen al, zowel met de moeder als met de dochter, een seksuele relatie had gehad.<br />

Vóór hij met de moeder trouwde, had hij de dochter al zwanger gemaakt. In het voorjaar<br />

van 1732 had zij een doodgeboren kindje gebaard.<br />

Voor de heren schepenen was dit een ernstig feit, maar wat zij veel zwaarder wogen was<br />

dat Bloos eenvoudig was doorgegaan, dat hij in al die jaren 'in de voorschreeve conversatie<br />

is blijven continueren, de moeder voor zijne vrouwe ende de dogter als 't ware voor zijne<br />

bijzit gebruikende'. De moeder bleef onvruchtbaar, maar uit de verhouding met de dochter<br />

zouden nog vijf kinderen geboren worden. Op het moment dat de zaak aan het licht kwam<br />

waren drie van de kinderen nog in leven. De oudste was vijftien, de middelste zes, terwijl<br />

de jongste een paar weken tevoren was geboren.<br />

Het oordeel van de schepenbank was duidelijk. Zij concludeerde niet alleen, dat Bloos<br />

zich had schuldig gemaakt 'aan de zo hooggaande en Gode tergende misdaad van bloed­<br />

schande in de eerste graad van affiniteit, met overspel gepaart'. 14<br />

Ook wees zij in haar vonnis<br />

nadrukkelijk op het feit, dat Bloos dit alles 'zoo veele jaren zoo schandelijk als onnatuurlyk'<br />

had voortgezet. Dat gold ook voor de stiefdochter, die ook nog eens werd voorgehouden dat<br />

zij 'in plaatze van op eene eerlijke wijze de kost te zoeken, zig heeft erneert met te gaan schoi-<br />

jen en bedelen'. In het vonnis dat over de moeder werd uitgesproken werd eveneens gewezen<br />

H 'Affiniteit' moet hier, in overeenstemming met het toenmalige taalgebruik, louter gezien worden als aanverwantschap.<br />

Zie het Woordenboek der Nederlandsche Taal, Supplement Eerste Deel, kol. 498-499.<br />

() 1


Incest in <strong>Holland</strong><br />

op de lange periode waarin zich de gebeurtenissen hadden afgespeeld. In al die twintig jaar<br />

had zij nooit ingegrepen. Misschien had zij in het begin nog haar twijfels gehad. Maar later<br />

had haar dochter toch toegegeven dat één kind door haar stiefvader was verwekt, terwijl de<br />

man zelf aan haar verteld had dat hij een ander had verwekt. Ondanks die wetenschap was<br />

zij 'als echteluijden gewoon zijn te doen' met haar man blijven samenleven. En daarmee,<br />

aldus de rechtbank, had zij zich medeplichtig gemaakt aan 'bloedschande in den echtenstaet<br />

en door hare conniventie en stilswijgen teweeg gebragt dat de beijde medegevangens zig in<br />

hogere graaden aan die verfoeilijke misdaad meer en meer quamen schuldig te maken'. Wat<br />

tot haar voordeel werd gerekend was dat zij over de situatie een grote 'verlegentheit' had<br />

gevoeld en dat zij het misdrijf'meermalen ten hoogsten heeft gedestesteert'. Ook wilde men<br />

letten op 'hare hoge jaren en zwakke lichaamsgesteltenis'. 15<br />

Incest of kindermoord?<br />

In een andere Utrechtse zaak, uit 1689, werd de 38-jarige timmerman Leendert Gerridse<br />

niet ter dood veroordeeld maar slechts gegeseld op het schavot. Het ging ook niet om depoena<br />

proxima mortis, maar wel werd hij voor driejaar opgesloten in het Utrechtse werkhuis. Het<br />

verrassende is dat deze man waarschijnlijk dezelfde misdaad heeft begaan als Cornelis<br />

Bloos. Ook hierin zouden wij dus een voorbeeld kunnen zien van gerechtelijke willekeur,<br />

maar het probleem in deze zaak was dat de Utrechtse schepenen geen zekerheid hadden.<br />

Getrouwd met Henrickje Jans, een vrouw van 63, had de man zich al geruime tijd 'familiaer-<br />

lijck ende ontugtiglyck' gedragen tegenover Dirckje Jacobs, de twintigjarige stiefdochter.<br />

Men wist dat hij meermalen gepoogd had de dochter te verleiden. Ook had hij vieze tekenin­<br />

gen of, zoals het vermeld staat, 'onkuijsche handelingen ende posturen' voor haar gemaakt.<br />

Bovendien gaf het te denken dat hij dikwijls met zijn vrouw en Dirckje op één bed had gele­<br />

gen. De schout had dit alles vernomen 'bij goede informatie'. De man had dit alles ook toege­<br />

geven, maar meer dan 'sterke presumptien' dat er incest had plaats gevonden waren er niet.<br />

Wat de rechtbank vooral argwanend maakte was de heimelijke wijze waarop de dochter<br />

nog maar enige maanden tevoren een kind ter wereld had gebracht. Zo was het vreemd dat<br />

geen van de twee vrouwen enige voorbereidingen had getroffen. Bovendien hadden zij, noch<br />

de man, ook maar iets aan iemand verteld. Erger nog, de moeder had Dirckje toegestaan<br />

om 'langs de weg te lopen in allen schijn alsof sij niet beswangert was'. Tegen anderen had<br />

zij het feit zelfs ontkend, 'niettegenstaende sij wel beter wist en de gemeene gerugten oock<br />

al contrarie waren'. Tenslotte, toen de bevalling zich op de avond van de dertigste december<br />

had aangekondigd, had zij noch de vroedvrouw, noch een van de buren laten roepen. In<br />

plaats daarvan hadden de drie, zodra de man was thuisgekomen, overlegd wat zij met de<br />

baby zouden doen: in een 'secreet' gooien of ergens onder het ijs in het water duwen? Uitein­<br />

delijk hadden zij voor het laatste gekozen. Nog diezelfde avond had de man het kindje als<br />

'een dood kreng of ongediert' in een emmer gelegd. Hij was naar de Nieuwe Gracht gelopen<br />

en daar had hij het lijkje - waarschijnlijk was het al omgekomen van de kou - in een wak<br />

onder het ijs geduwd. De volgende ochtend was hij nog gaan kijken of het lijkje niet per onge­<br />

luk te voorschijn was gekomen.<br />

Het lijkt waarschijnlijk dat geen van de verdachten tijdens het verhoor ook maar iets heeft<br />

15 Voor de uitgesproken vonnissen, zie GA Utrecht, RA 2236, fol. 250-266.<br />

65


Incest in <strong>Holland</strong><br />

losgelaten over incest. Wat hen verder voor een zwaardere straf zal hebben behoed was iro­<br />

nisch genoeg het 'opsprakelyk leven', de slechte reputatie van de dochter. Daarin paste in<br />

ieder geval haar eigen verklaring. Zij beweerde dat 'seker Fransman, onlangh van hier ver-<br />

trocken' de verwekker was geweest. Uiteindelijk lijkt het drietal alleen vanwege de kinder­<br />

moord te zijn veroordeeld. Zo werd de moeder te pronk gesteld met een pop in haar armen<br />

Dat was een gebruikelijke straf bij kindermoord.' 6<br />

Haar dochter ontving dezelfde straf, al<br />

werd het detail van de pop in haar geval niet in het vonnis vermeld. 17<br />

De aansprakelijkheid van kinderen en adolescenten<br />

Als wij de processen nog eens doornemen, dan begint zich langzamerhand een patroon af<br />

te tekenen. Belangrijk was het juridisch vertoog. Het onderscheid tussen een incestus juris gentium<br />

en een incestusjuns civilis was een eerste criterium waar de rechters rekening mee hielden<br />

Waarschijnlijk werd dit onderscheid toch iets minder in de praktijk gehanteerd. Zo is het<br />

mogelijk dat in die gevallen, waarin er ook sprake was van overspel, geen absolute grens meer<br />

werd getrokken tussen bloedverwantschap en de eerste graad van aanverwantschap met name<br />

als er sprake was van een stiefrelatie. Als zulke vonnissen vaker werden geveld, dan geeft<br />

dat nog eens aan hoe zwaar het tweede criterium, dat van het bijkomende overspel werd<br />

opgevat. Verdere verzwarende omstandigheden, zoals wij ze tegenkwamen in de zaak rond<br />

Cornehs Bloos, waren de duur van de verboden betrekkingen en de eventuele geboorte van<br />

kinderen.<br />

Opvallend was echter, dat de Utrechtse schepenen bereid waren de straf van Francijntje<br />

van Cleef te verzachten vanwege haar hoge ouderdom. Inderdaad lag in de leeftijd van de<br />

verdachten nog een ander criterium. Tot nu toe is het bijna uitsluitend om volwassenen ge­<br />

gaan. De jongste verdachte, Dirckje Jacobs, was twintig. Maar kijken wij naar kinderen en<br />

adolescenten, dan zien wij een duidelijke verschuiving in de gerechtelijke aansprakelijkheid<br />

Dat ligt minder voor de hand dan het lijkt. Ook al werden kinderen en adolescenten geens­<br />

zins als 'kleine volwassenen' gezien in het vroeg-moderne Europa, tegelijk werd in incestza­<br />

ken, met name als het meisjes in de puberteit betrof, met direct uitgegaan van hun onschuld<br />

of onwetendheid. 18<br />

Helaas is er, wat het strafrecht betreft, nog maar weinig bekend over de<br />

aansprakelijkheid van kinderen en adolescenten. A. H. Huussen heeft er echter op gewezen<br />

dat zowel in de juridische verhandelingen als in de wetgeving van de Republiek verschillende<br />

fasen in de ontwikkeling van het kind onderscheiden werden. 'In die ontwikkeling' aldus<br />

Huussen, 'veronderstelde men het ontstaan van een zedelijk normbesef; daaraan werd de<br />

strafrechtelijke aansprakelijkheid gerelateerd'.» Onlangs is Florike Egmond aan de hand<br />

van een aantal rechtszaken in de Republiek, nader ingegaan op dit punt. Zij concludeert<br />

dat kinderen tot hun tiende of elfde jaar nauwelijks voor de rechter werden gebracht. Waren<br />

zij zeventien of achttien geworden, dan lag dat anders. Dan werden zij door de rechterlijke<br />

16 Faber, Strafrechtspleging, 158. ' '<br />

17 GA Utrecht, RA 2236, fol. 385-395.<br />

18 Voor de 'klassieke' mening over kinderen en adolescenten als 'kleine volwassenen', zie Philippe Ariès L 'enfant<br />

et la me familiale sousl Ancien Régime (Parijs 1960). Voor een even 'klassiek' geworden bestrijding zie Linda A<br />

Pollock, Forgotten Children. Parent-Child Relations from 1500 to 1900 (Cambndge enz 1980)<br />

66<br />

H e t H<br />

t l ;'':' / : ; " d<br />

«jdens de 18e en 19e eeuw. GezinshiStoriSChe en ^rechtshistorische<br />

aspecten, 1 ijdschrift voor Geschiedenis 94 (1981) 404-405.


Incest in <strong>Holland</strong><br />

instanties als volwassen beschouwd en werden zij geheel aansprakelijk gehouden voor hun<br />

daden. Voor de tussenliggende fase, de leeftijd van ongeveer elf tot zeventien jaar, lagen de<br />

zaken minder eenvoudig. Aan de ene kant hielden de rechters nadrukkelijk rekening met<br />

persoonlijke factoren als verstand, besef, berouw of overmacht. Aan de andere kant hadden<br />

zij de neiging de daad zwaarder te wegen dan de dader, als het een ernstig misdrijf betrof.<br />

Zij schetst in feite, juist voor deze leeftijdsfase, een gemengd beeld waarin beide opvattingen<br />

naast elkaar hebben bestaan. 20<br />

Het bijzondere van de hier verzamelde incestzaken is dat zij<br />

ons ook iets kunnen vertellen over deze overgangsfase, met name waar het jonge meisjes betreft.<br />

Wij zullen zien dat de rechters niet zomaar uitgingen van overmacht, van de 'onschuld'<br />

of 'onwetendheid' van de meisjes. Juist daar lag een belangrijk verschil met onze huidige<br />

opvattingen over incest.<br />

Een zesjarig meisje<br />

Op 26 maart 1650 werd de 'varendsman' Michiel Pietersz. onthoofd op het Amsterdamse<br />

schavot. In de weken daarvoor was hij vele malen verhoord, waarbij verschillende getuigen,<br />

onder wie zijn vrouw, zijn dochtertje en een vroedvrouw, zeer belastende verklaringen hadden<br />

afgelegd. De rechtbank achtte bewezen, dat hij ongeveer vijf of zes jaar eerder bloedschande<br />

en overspel met hetzelfde dochtertje had gepleegd. Het meisje moet toen een jaar<br />

of zes zijn geweest.<br />

Aanvankelijk had de man alles ontkend. Op de vijfde maart was hij voor het eerst verhoord.<br />

Het enige wat hij toen had losgelaten, was dat zijn vrouw op de bewuste dag vroeg<br />

was opgestaan en dat zij hun dochtertje naast hem in bed had gelegd, 's Avonds, toen zij<br />

thuis was gekomen, hadden zij ruzie gekregen. Zij had hem verweten dat hij het meisje had<br />

'geforceert en mishandelt'. Maar hij had dat tegengesproken en hij deed dat opnieuw, toen<br />

zijn vrouw hem 'in judicio', dus voor de heren schepenen, beschuldigde.<br />

Op 10 maart werd hij ook met zijn dochtertje geconfronteerd. Zij zal toen elf of twaalf<br />

zijn geweest. Zij verweet hem 'in facie' dat 'hij haer de beenen van den anderen heeft gelecht<br />

en ijets in 't lijff gesteken dat haer seer dede'. Zij had nog gezegd: 'O vader, ghij doet mij<br />

seer', maar hij had slechts geantwoord: ' 't Sall geen nood doen, het sall well overgaen'. Ook<br />

had zij twee duiten gekregen, 'dat sij soude swijgen'. Mocht haar moeder vragen naar de<br />

schrammen, dan moest zij maar zeggen dat zij door een ander meisje met een speld was gekrabd.<br />

Het waren opnieuw zware beschuldigingen, maar ook nu bleef de vader ontkennen.<br />

Hij vertelde slechts dat hij na de ruzie met zijn vrouw opnieuw had aangemonsterd. Waarschijnlijk<br />

ligt daar de verklaring, dat er tussen het gebeurde en het proces zo'n vijfjaar waren<br />

verlopen. 21<br />

20 Florike Egmond, 'Kinderlijke privileges. Kinderen als slachtoffers en daders in de <strong>Holland</strong>se strafrechtspraak<br />

tijdens de zeventiende en achttiende eeuw', in: Carol van Nijnatten ed., Kinderrechten in discussie (Amsterdam<br />

1992) 48-72. Voor een uitgebreidere Engelse versie van dit artikel, zie idem, 'Children in Court: Children and<br />

Criminal Justice in the Dutch Republic', Social and Legal Studies 2 (1993) 73-90.<br />

21 De zaak werd nog gecompliceerd, doordat de man twaalf jaar eerder een doodslag had begaan. Hij was toen<br />

gevlucht, enige jaren in het buitenland gebleven, terwijl 'vrienden', waarschijnlijk zijn familie, gratie voor hem<br />

vroegen. Die gratie was nog niet verleend, toen hij op gevaar af gearresteerd te worden heimelijk in de stad<br />

was teruggekomen. Hij kreeg pas 'pardon', toen hij opnieuw op de vaart was gegaan. Over zaken van doodslag<br />

en het verkrijgen van gratie, zie Roodenburg, Onder censuur, 359-361.<br />

67


Incest in <strong>Holland</strong><br />

Op dezelfde dag werd Michiel Pietersz. geconfronteerd met drie andere getuigen: een<br />

buurvrouw en twee vroedvrouwen. Froucke Hellers vertelde dat zij indertijd bij het echtpaar<br />

op een kamer had gewoond. Op een ochtend had zij het dochtertje een paar keer horen<br />

schreeuwen. De volgende dag had Hületge Huygens, de moeder, haar verteld dat het meisje<br />

'van de vader, haar man' was mishandeld. Froucke had toen gezegd: 'lek hebse horen krijten<br />

gisterenmorgen, oft het doen well soude gebeurt wese', maar Hilletge had geantwoord: 'lek<br />

en weet dat niet'. Kort na het gebeuren was de vader ook door een vroedvrouw aangesproken.<br />

In het huis van zijn moeder had deze vrouw gezegd: 'Vriend, nademaell ghij sooverre<br />

vervallen sijt, packt u wegh'. Hij had toen verteld dat hij het niet zo kwaad had gemeend,<br />

maar daarop had zijn schoonzuster geroepen: 'had ghij het soo quaed niet gemeent, ghij<br />

had het soo quaet niet gemaakt'. De dag daarna waren er nog meer vrouwen langsgekomen.<br />

Het gerucht begon zich te verspreiden. Pas op dat moment had hij het raadzaam gevonden<br />

zijn heil elders te zoeken en was hij opnieuw op de vaart gegaan.<br />

Een belangrijk element in de bewijsvoering was de verklaring die werd afgelegd door de<br />

tweede vroedvrouw, Femmetje Henrix. Zij verklaarde onder ede dat de moeder haar het<br />

hemd, het laken en het lichaam van het dochtertje had getoond. Zij had dat onderzocht 'en<br />

geoordeelt, dat sij moeste van een manspersoon geforceert te wesen'. Het inschakelen van<br />

een vroedvrouw is waarschijnlijk zeer gebruikelijk geweest. Als de direct betrokkenen niet<br />

zelf hiertoe besloten, dan was het wel de schout die alsnog een onderzoek liet uitvoeren. In<br />

een rechtszaak uit 1710, een geval waarin een dertienjarig meisje door een buurman is misbruikt,<br />

zien wij hoe de moeder eveneens naar een vroedvrouw is gestapt. Deze laatste constateert<br />

dat het meisje 'geforceert en gebruijkt' is. En als zij vraagt of de man haar meer pijn<br />

heeft gedaan dan zij haar op dat moment moet doen, antwoordt het meisje 'met een bedrukt<br />

weesen': 'Gy doet myn geen seer, maer hy heeft mijn seer gedaen, dat het bloet daerby neder<br />

liep'. Ook toont zij de vroedvrouw haar hemd, dat zowel aan de voor- als de achterkant geheel<br />

bebloed is. 22<br />

De verschillende getuigenissen leidden ertoe dat Michiel Pietersz. op de negentiende<br />

maart opnieuw werd verhoord, maar nu met toepassing van de 'tortuur'. Hij kreeg te maken<br />

met de 'scheenschroeven' en de 'palei'. Met dit laatste instrument kon de verdachte worden<br />

opgehesen en wel zo dat het lichaam op uiterst pijnlijke wijze werd uitgerekt. 23<br />

In het verhoor<br />

staat beschreven hoe de man eerst werd vastgebonden aan de palei, 'met hondert ponden<br />

gewicht aen ijeder groote teen'. Aan zijn linkerbeen werd een scheenschroef aangebracht,<br />

vervolgens werd hij geblinddoekt maar nog niet opgehesen. Eerst werd hem zijn misdrijf opnieuw<br />

'in facie aengeseijt', zowel door zijn vrouw als door zijn dochtertje. Kennelijk moesten<br />

beiden bij de pijniging aanwezig zijn. Maar toen hij bleef ontkennen, werd de tortuur ten<br />

uitvoer gebracht: 'opgehaelt met drijvende gewichten'. Dat werd hem teveel. Ter plekke bekende<br />

hij met zijn 'manlijckheijd' in de 'vrouwelijkheijd' van zijn dochtertje te zijn geweest<br />

en ook 'sijn saet in haer lijf geschoten te hebben'. Wel voegde hij daar aan toe, 'dat het maer<br />

eens gebeurt is, en niet diep daerin en is geweest, oock dat het kind gekreeten heeft'. Omdat<br />

een bekentenis altijd moest worden afgelegd buiten de tortuur ('buijten pijne ende banden<br />

van ijsere') vóór een schavotstraf kon worden opgelegd, werd hem in de dagen daarna zijn<br />

verklaring nog verschillende keren voorgelezen. Ook toen bleef hij bij zijn bekentenis en<br />

22 GA Amsterdam, Notarieel Archief (NA), prot. 8068, akten 88 en 94 (18/9 en 25/9/1710). In een andere zaak<br />

waarin een minderjarig meisje werd misbruikt, ging de moeder eerst naar een vroedvrouw, waarna de schout<br />

een chirurgijn inschakelde. Zie GA Amsterdam, NA 11740, 107 en 108 (24 en 25/9/1747)<br />

Zó Faber, Strafrechtspleging, 112.<br />

68


Incest in <strong>Holland</strong><br />

daarmee lag de doodstraf voor de hand. Tenslotte ging het om een incestus juris gentium, in<br />

overspel begaan. 24<br />

Het is echter opvallend dat het meisje, van wie wij niet eens de naam ver­<br />

nemen, geheel buiten het proces is gehouden. Zij werd louter opgeroepen als getuige. Zij<br />

werd niet in hechtenis genomen, noch werd haar enige medeplichtigheid verweten. Daar­<br />

voor werd zij kennelijk te jong geacht. Maar dat lag anders, als de meisjes ouder waren. Dan<br />

begonnen de opvattingen te verschuiven.<br />

Een zeventienjarig meisje<br />

Op 8 december 1746 was het Haarlemse college van schepenen bijeengekomen om Marijtje<br />

de Jong te ondervragen, een meisje dat enige weken eerder door de schout was gearresteerd.<br />

De heren wilden weten of zij ook wist wat overspel was? Marijtje antwoordde dat zij dat niet<br />

wist en 'ook niet te weten wat hoererij is'. Dat wil zeggen, sinds kort wist zij het wel. Zij had<br />

het allemaal van haar moeder gehoord, toen haar vader plotseling was vertrokken, maar<br />

daarvoor had zij het nooit geweten. Toen de heren vroegen of zij dan wel wist wat bloed­<br />

schande was, antwoordde zij opnieuw ontkennend. Haar gehoor was duidelijk verrast. Be­<br />

sefte zij wel, dat zij zich schuldig had gemaakt aan beide delicten en daarom 'ten uyttersten'<br />

strafbaar was? Ook hier antwoordde Marijtje ontkennend. Zij had gemeend 'dat het geen<br />

quaad was'. De verwondering van het college lag voor de hand, omdat Marijtje op het mo­<br />

ment van het gebeuren al de zeventienjarige leeftijd had bereikt. Men zal gedacht hebben<br />

dat Marijtje zich onschuldiger voordeed dan zij was. Maar uit haar antwoorden en alle om­<br />

standigheden kon men moeilijk anders concluderen dan dat zij 'onnozel en gedwongen' was<br />

geweest. 25<br />

De hele zaak was aan het licht gekomen door een gerucht, dat zich al in april van dat jaar<br />

had verspreid. Marijtjes vader, die al gauw op de vlucht was geslagen, zou zich niet alleen<br />

schuldig hebben gemaakt aan 'de verfoeyelyke misdaad van sodomie', maar ook aan 'gruwe-<br />

lyke bloedschande met zyn eygen kinderen, zoo jongens als meysjes'. De schout had toen<br />

een onderzoek ingesteld. Het bleek dat de moeder, pas opgestaan uit het kraambed, iets van<br />

haar kinderen had gehoord. Zij was toen naar de 'vinder', naar de buurtmeester van haar<br />

eigen buurt, gegaan. Zulke functionarissen, die in veel <strong>Holland</strong>se steden aanwezig zijn ge­<br />

weest, bezaten een belangrijke functie in het beslechten van de onderlinge conflicten tussen<br />

buren. 26<br />

De vinder had haar echter aangeraden om een priester met haar man te laten pra­<br />

ten. Zoals predikanten en ouderlingen verzoenend konden optreden, zo konden ook pries­<br />

ters bemiddelen in conflicten tussen familieleden of buren. Nadat de schout zowel de verkla­<br />

ringen van deze geestelijke als van de vinder had verzameld, had hij ingrijpen noodzakelijk<br />

24 Het is natuurlijk mogelijk, dat de begane doodslag ook nog een rol heeft gespeeld, al had de man hiervoor 'par­<br />

don' verkregen. Voor de gehele zaak, zie GA Amsterdam, 5061, no. 581 (23/3/1650) en idem, no. 308, fol. 91,<br />

93v, 94, 94v en 95 (5/3, 10/3 en 19/3/1650).<br />

25 Voor de gehele zaak, zie G A Haarlem, RA, no. 55, no. 8, fol. 61v-64; no. 57, no. 2, fol. 276-278v; idem, no.<br />

63 (niet gefol.).<br />

26 Over de buurtmeesters en hun infra-judiciële conflictbeslechting, zie bijvoorbeeld Donald Haks, Huwelijk en<br />

gezin in <strong>Holland</strong> in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de- en 18de-eeuwsegezinsle­<br />

ven (Assen 1982) 60-64. Voor een uitgebreidere beschrijving van hun werkzaamheden en betekenis, zie Herman<br />

Roodenburg, 'Naar een etnografie van de vroegmoderne stad: de "gebuyrten" in Leiden en Den Haag, in:<br />

P. te Boekhorst, P. Burke en W. Frijhoff eds., bulturnen maatschappij in Nederland, 1550-1850. Een histonsch-<br />

antropologisch perspektief (Amsterdam/Heerlen 1992) 219-243.<br />

()


Incest in <strong>Holland</strong><br />

geacht. 27<br />

Overigens lag het inschakelen van een priester voor de hand: het gezin was katho­<br />

liek. Marijtje, de oudste dochter, was op 22 juni 1728 in de katholieke kerk in de Achterstraat<br />

gedoopt.<br />

Omdat de vader al snel gevlucht was, werd hij uiteindelijk bij verstek voor eeuwig uit de<br />

stad en de baljuwschappen van Kennemerland en Rijnland verbannen. Maar Marijtje werd<br />

op 24 november gearresteerd en meteen al voor de eerste keer verhoord. Zij noemde de naam<br />

van haar vader, Jan de Jong. Die van haar moeder wist zij niet, behalve dat zij Francijntje<br />

heette. Vervolgens vertelde zij hoe haar vader gewoon was om op zondag de kinderen mee<br />

naar boven te nemen. Daar op zolder ontdeed hij ze van ongedierte. Maar tijdens de vasten<br />

van dat jaar had haar moeder in de kraam gelegen. Zij was erg zwak geweest. En juist in<br />

die periode had haar vader haar twee keer mee naar boven genomen. Hij had Marijtje op<br />

haar rug gelegd en haar 'gebruykt in haare vrouwelykheid'. Hij had haar daartoe gedwongen<br />

en zelfs gedreigd dat, als zij ook maar iets aan haar moeder zou vertellen, zij 'haar laatste<br />

brood zoude hebben gegeeten'. Op het moment zelf had zij zich niet verweerd. Het had pijn<br />

gedaan, maar zij had niet geschreeuwd, omdat haar vader haar dat verboden had. Zij had<br />

hem evenmin gezegd dat hij moest ophouden, 'omdat zy niet wiste dat 't quaad was'. Had<br />

zij dat wel geweten, dan had zij het zeker na de eerste keer tegen haar moeder gezegd. Om<br />

te kunnen vaststellen of het ook werkelijk tot de daad was gekomen wilden de heren nog we­<br />

ten of haar vader haar 'nat' had gemaakt. Volgens Marijtje was dat niet gebeurd, maar hij<br />

was wel met zijn 'manlyk lid' in 'hare vrouwelykheyd' geweest, 'dat zy het voelde'.<br />

Deze belastende feiten kwamen ter sprake in het eerste en tweede verhoor. In het derde<br />

verhoor bekende Marijtje haar onwetendheid over overspel en bloedschande. Ook hield zij<br />

toen een merkwaardig verhaal over haar menstruatie. Men vroeg haar of zij bij de eerste<br />

keer al 'vrijster' was geweest. Zij antwoordde bevestigend. Zij had haar eerste menstruatie<br />

gehad op haar tiende, toen al had zij bloed verloren. Maar zij voegde eraan toe, dat het sinds­<br />

dien nog maar vier keer was gebeurd. Zij had het nooit 'regulier alle maanden' gehad. Uit­<br />

eindelijk was het haar afgelopen januari overkomen en ook nog eens, nadat haar vader haar<br />

had misbruikt. Toen een 'doctor' haar iets gegeven had, was het weer gestopt.<br />

Het waardevolle van deze rechtszaak is dat bij het vonnis ook de overwegingen van de he­<br />

ren schepenen werden opgetekend. Zoiets is hoogst uitzonderlijk, zoals de gehele zitting uit­<br />

zonderlijk was. Zo kwamen schout en schepenen pas op 8 augustus 1747, dus zo'n zestien<br />

maanden na het gebeurde, bijeen. Het is bovendien opmerkelijk, dat de zitting werd bijge­<br />

woond door twee burgemeesters. Ook dat was ongebruikelijk, zoals er ook iets vreemds was<br />

aan de eis. In zijn requisitoir vroeg de schout dat Marijtje óf 'strengelyk' gegeseld zou wor­<br />

den, gebrandmerkt en vervolgens verbannen uit <strong>Holland</strong> en Westfriesland, óf dat zij 'voor<br />

al haar leven' zou worden opgesloten in het werkhuis van de stad. Uiteindelijk was het deze<br />

vrijheidsstraf en niet de schavotstraf die aan Marijtje werd opgelegd. Zij werd veroordeeld<br />

tot de 'civiele dood', zoals het door de heren werd genoemd, tot 'eeuwig confinement'.<br />

Toch hadden drie van de zeven schepenen, mr. Gijsbert Jan de Bruin (nota bene de<br />

president-schepen), Jan Heshuysen en mr. Daniël Jan Camerling, gepleit voor een minder<br />

zware straf. De Bruin achtte de zaak 'vol speculatie'. Het was een ernstig misdrijf, zo stelde<br />

hij, maar de gevangene was toch ook 'onnozel en gedwongen'. Hij had zelfs het advies ge­<br />

vraagd van de advocaten Ellinkhuysen en Van Zanen. En deze deelden zijn mening dat er<br />

27 Voor deze laatste gegevens, zie M.G. De Boer, 'Oligarchische uitwassen te Haarlem in het midden der 18e<br />

eeuw', Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 8e reeks, 5e deel f19441 15<br />

70


Incest in <strong>Holland</strong><br />

een straf moest worden gevonden 'die uiterlyk een straf scheen, maar in der daad geen straf<br />

was'. Ellinkhuysen had de mogelijkheid van verbanning genoemd. Zelf was hij daartegen<br />

'vermits de onnoselheid van 't meisje'. Hij pleitte voor zes of acht jaren confinement, 'waar­<br />

door zy een goede opvoeding zoude krygen en van armoede bevryd zyn'. Ook Camerling<br />

was voor opsluiting gedurende 'eenige jaaren'. Heshuysen pleitte voor een confinement van<br />

15 jaar.<br />

De opinie van mr. Mattheus van Valkenburg gaf tenslotte de doorslag. Aan de ene kant<br />

hanteerde hij Marijtjes 'onnozelheid' juist tegen haar. Als zij zo onwetend was, dan kon haar<br />

verhaal over het 'niet bevogtigen', de mogelijkheid dat het misdrijf niet werkelijk had plaats<br />

gevonden, moeilijk serieus worden genomen. Aan de andere kant was het diezelfde onnozel­<br />

heid, zijn indruk dat Marijtje niet capax doli, niet tot bedrog in staat was, die de doodstraf<br />

zoals vereist door de 'goddelyke rechten' in dit geval ongewenst maakte. Straffen hebben een<br />

tweeledig doel, aldus Van Valkenburg. Zij hebben deels betrekking 'tot de subjecten, deels<br />

tot de gemeente; tot de subjecten om die te corrigeeren, tot de gemeente met die te waar­<br />

schouwen, en met die te ontlasten van booze menschen'. Om die reden zou hier 'eeuwige<br />

gevankenis', de 'civile dood', moeten worden toegepast, 'waardoor de delinquante schuldig<br />

aan zo verfoeylyken misdaad het commercium hominum (de omgang met mensen) wordt ont­<br />

trokken'. Uiteindelijk sloten alle schepenen, ook de heren Camerling, Heshuysen en De<br />

Bruin, zich hierbij aan: ita omnes et ita conclusum (zo menen allen en zo is ook besloten).<br />

Zonder kennis van de verdere context kunnen de overwegingen echter op verschillende<br />

manieren worden uitgelegd. Men zou er een botsing in kunnen zien tussen meer behouden­<br />

de en meer verlichte strafrechtelijke ideeën. 28<br />

In de stukken wordt echter nergens aan een<br />

dergelijke discussie gerefereerd. Ook lijkt het tijdstip, zo'n twintigjaar vóór Cesare Beccaria<br />

zijn voorstellen voor een hervorming van het strafrecht zou publiceren, wel erg vroeg. Wij<br />

zouden de beraadslagingen ook kunnen plaatsen in het algehele betoog van Florike Eg-<br />

mond. Hoewel zij niet dit document heeft gezien, heeft zij de zaak wel aangehaald om aan<br />

te geven hoe bij zware delicten naar verhouding meer gelet werd op de ernst van de zaak<br />

dan op de jeugdige leeftijd van de verdachte. In feite wordt haar interpretatie bevestigd in<br />

de woorden van Van Valkenburg, waar hij stelt dat bij zo'n verfoeilijke misdaad de dader<br />

aan het 'commercium hominum' moet worden onttrokken. Zulke formuleringen komen wij<br />

vooral tegen, als het gaat om zaken als bestialiteit en sodomie.<br />

Toch lijkt het waarschijnlijk dat Marijtje een lichtere straf had ontvangen, als er rond haar<br />

zaak niet tevens een ingewikkelde politieke affaire had gespeeld. Zo was het geen toeval dat<br />

haar vader nog had kunnen vluchten. De man was poorter en dat betekende, dat niet alleen<br />

schepenen maar ook burgemeesters aan de schout een machtiging moesten geven om hem<br />

in hechtenis te nemen. Maar daar begonnen de moeilijkheden. Burgemeesters aarzelden,<br />

zelfs toen schepenen erop wezen dat het een 'enorme misdaad' betrof, die 'volgens Gods<br />

Woord een oorzaak is, dat God zijn inwoners uitspouwe en Gods toorne over 't zelve meer<br />

en meer ontbrande'. Het verschil van mening ontaardde tenslotte in een conflict tussen de<br />

twee colleges, dat nog jaren zou voortduren, ook toen een aantal schepenen bij de verkiezin­<br />

gen voor dit college niet meer werd herkozen. 29<br />

Juist vanwege deze verwikkelingen had de<br />

28 Voor een dergelijke interpretatie en voor een korte beschrijving van de rechtszaak, zie Anton van der Hoeven,<br />

'Ten exempel en afschrik. Strafrechtspleging en criminaliteit in Haarlem, 1740-1795', HaerlemJaarboek (1982) 21-23.<br />

29 Voor de details van het conflict, zie De Boer, 'Oligarchische uitwassen', 6-32 en 147-182; zie tevens J.A.F. de<br />

Jongste, Onrust aan hel Spaarne. Haarlem in de jaren 1747-1751 ('s-Gravenhage 1984) 112-116. Geen van de auteurs<br />

is ingegaan op de rechtszaak.<br />

71


Incest in <strong>Holland</strong><br />

vader alle gelegenheid om weg te komen, werd Marijtje pas in november gearresteerd en<br />

waren uiteindelijk twee burgemeesters aanwezig geweest, toen het vonnis werd vastgesteld.<br />

Met andere woorden, schepenen konden niet meer in vrijheid beslissen. Het probleem was<br />

waarschijnlijk dat burgemeesters alsnog hun gezicht wilden redden. Nadat de vader al was<br />

ontkomen, zou een te zachte straf voor Marijtje opnieuw in hun nadeel worden uitgelegd.<br />

Vermoedelijk hebben De Bruin en de twee advocaten dat ook aangevoeld: voor de buitenwacht<br />

moest haar vonnis het karakter van een straf hebben. Hadden zij wel in vrijheid kunnen<br />

beslissen, dan hadden zij ongetwijfeld een milder vonnis geveld.<br />

Wij zien dus dat in dit geval de 'onnozelheid' van het slachtoffer niet zozeer terzijde werd<br />

geschoven vanwege de ernst van het misdrijf. Dat aspect werd wel aangeroerd, maar uiteindelijk<br />

waren het de politieke complicaties die Marijtje voor de rest van haar leven in het<br />

Haarlemse werkhuis brachten. Juist vanwege die politieke achtergrond past de zaak ook niet<br />

echt in het betoog van Egmond. Interessant zijn verder de vragen die Marijtje moest beantwoorden<br />

over haar 'vrijster-zijn. Voor schepenen waren die vragen essentieel, omdat zij direct<br />

te maken hadden met de gerechtelijke aansprakelijkheid van het meisje. Hoe dat verband<br />

precies heeft gelegen, is moeilijk te achterhalen. Wel kunnen wij het nodige opsteken<br />

uit een andere zaak, die in dezelfde jaren eveneens in Haarlem heeft gespeeld. Het gaat hier<br />

om de zaak rond Jacoba Rivier, een veertienjarig meisje, dat op 8 augustus 1747 werd gearresteerd,<br />

maar zo'n twee weken later, op 23 augustus, uit haar hechtenis wist te ontsnappen.<br />

Een veertienjarig meisje<br />

Al is het met de vlucht van Jacoba niet tot een proces gekomen, toch bieden de getuigenverklaringen<br />

die de schout al vóór haar arrestatie had verzameld een intrigerend beeld. Zij vertellen<br />

ons niet alleen iets over de vele moeilijkheden vóór een aanklacht voor de rechter<br />

kwam. Daar zullen wij in de laatste paragraaf van dit artikel aandacht aan besteden. Tegelijk<br />

maken zij, meer nog dan de documenten die in de rechtszaak rond Martijtje speelden, duidelijk<br />

waarom meisjes van haar leeftijd toch gearresteerd werden, waarom zij in principe<br />

als medeplichtig, als mededader in aanmerking werden genomen. 30<br />

De zaak was in het voorjaar van 1746 boven water gekomen. Een paar weken voor Pasen<br />

waren Hendrik Runbeek en zijn vrouw, Trijntje Heeskam, op bezoek gegaan bij zijn zwager,<br />

de weduwnaar Jan Rivier. De man woonde met zijn kinderen in dezelfde buurt als Marijtje<br />

de Jong, in de buurt van de Scheepmakersdijk. Het zal een normale visite zijn geweest, maar<br />

onder het drinken van een kopje thee had Jacoba 'in haar onnoselheyd' laten vallen dat haar<br />

vader afgelopen zondag bij haar, haar twee zusjes en een broertje in bed was gekropen en<br />

dat hij 'op haer lijf was gaan leggen en haar zoo geweldig zeer hadde gedaan, dat zy daardoor<br />

geheel ontwaakt was geworden'. Zij had dit verteld aan Trijntje Heeskam, haar peettante,<br />

die het meisje op dat moment om haar te sparen niet verder had uitgehoord, 's Avonds was<br />

zij echter teruggekomen met haar man en toen had zij de vader met het verhaal geconfronteerd.<br />

Eerst had hij wat gelachen, maar daarna had hij toegegeven dat hij in zijn dronkenschap<br />

'wat malligheeden' had uitgehaald met zijn oudste dochter. Voor het echtpaar was dat<br />

voldoende om Jacoba weg te halen bij haar vader en bij zichzelf in huis te nemen. Toen hij<br />

echter een paar maanden later was hertrouwd, hadden zij het meisje teruggebracht. Wel<br />

30 Voor de gehele zaak, zie GA Haarlem, RA, no. 55, no. 8, Col. 62; ibidem, no. 57, no. 2, fol. 273v-276.<br />

72


Incest in <strong>Holland</strong><br />

hadden zij haar aangeraden, mocht haar vader opnieuw beginnen, dat zij 'hem dan wel in<br />

zyn gezigt mogt slaan en krabben en dat, als hy haar daartoe wilde dwingen, zy dan overluyt<br />

moest schreeuwen, dat het de buuren en andere menschen buyten de deur konden hooren.'<br />

Door te schreeuwen en alarm te maken kon de man natuurlijk weerhouden worden van<br />

zijn daad, maar dat zal niet de enige reden zijn geweest waarom Runbeek en zijn vrouw dit<br />

advies aan hun nichtje hadden meegegeven. Zoals wij al zagen, hadden de schepenen ook<br />

aan Marijtje gevraagd of zij geroepen had. Zulke vragen komen wij eveneens tegen in geval­<br />

len van verkrachting, bijvoorbeeld in 1616, in een zaak die speelde voor de gereformeerde<br />

kerkeraad in Amsterdam. Maeyken, een eenvoudige kousenstopster, had toen verteld dat<br />

zij verkracht was door een onbekende man. Daarom was zij zwanger geworden. Zij voegde<br />

er echter aan toe dat het 'bij nachte, als 't seer stormde en waeyde' was gebeurd. Het lijkt<br />

een overbodige toevoeging, maar dat was het noch voor haar, noch voor de verzamelde pre­<br />

dikanten en ouderlingen. Wat de vrouw trachtte duidelijk te maken, was dat zij wel degelijk<br />

had geschreeuwd. Zij had alarm geslagen, maar niemand had haar gehoord, juist vanwege<br />

de harde storm. Twee jaar later kreeg de kerkeraad te maken met eenzelfde geval. Het betrof<br />

een meisje van een jaar of zestien, maar in haar geval was er geen excuus. Men had begrepen<br />

dat zij niet hard genoeg of helemaal niet had geschreeuwd. En dat was verdacht. Waarschijn­<br />

lijk waren deze vragen ook gebruikelijk voor het wereldlijke gerecht. Vrouwen werden ge­<br />

acht zich te verzetten, te schreeuwen, om hulp te roepen of wat dan ook om daarmee huisge­<br />

noten of buren te alarmeren. In het Vlaamse recht rond 1500 en de Practycke Civile van Philips<br />

Wielant vinden wij zelfs een aantal expliciete bepalingen op dit punt. 31<br />

Het zullen dergelijke overwegingen van medeplichtigheid zijn geweest waarom meisjes<br />

van Marijtje's en Jacoba's leeftijd toch in hechtenis werden genomen, ook al was men bereid<br />

om bij de verdere rechtsgang hun 'onnozelheid' in aanmerking te nemen. 32<br />

Vanaf welke leef­<br />

tijd dit ging spelen is moeilijk te zeggen, maar het ligt voor de hand dat de geslachtsrijpheid,<br />

de leeftijd bij menarche, als uitgangspunt werd genomen. Die leeftijd lag toen, vanwege de<br />

geringere voeding, enige jaren hoger dan nu. 33<br />

In ieder geval is het opvallend dat de Haar­<br />

lemse schepenen trachtten vast te stellen of Marijtje al 'vrijster' was. Achter zulke vragen,<br />

of het nu ging om incest, verkrachting of andere vormen van seksueel geweld tegen vrouwen,<br />

lagen waarschijnlijk de wijdverbreide ideeën over de seksuele onverzadigbaarheid van vrou­<br />

wen, zodra de menarche, de eerste menstruatie, zich had aangemeld. In bijna ieder medisch<br />

handboek uit de periode komen wij deze opvattingen wel tegen, ook in de Republiek. Men<br />

was ervan overtuigd dat de baarmoeder hongerde naar het mannelijke zaad. 'Noch de hel,<br />

noch het vyer, noch de aerde zijn soo verslindende niet', zo meende de auteur van Venus Min­<br />

zieke Gasthuis, een veelgelezen voorlichtingsboek dat tussen 1687 en 1781 maar liefst tien keer<br />

werd herdrukt. 34<br />

Uitgaande van de ideeën van Galenus meende hij en de meeste medici met<br />

hem dat ook vrouwen zaad bezaten. Na de menarche werd dit zaad ontwikkeld in het bloed.<br />

31 Zie voor beide gevallen en de bestraffing van verkrachting: Roodenburg, Onder censuur, 303-305.<br />

32 Voor een ander geval van incest, waarbij een 17- of 18-jarige dochter eveneens werd gearresteerd, zie Egmond,<br />

'Kinderlijke privileges', 55-56. Hier was het niet tot de daad gekomen. De vader werd tot de een na zwaarste<br />

straf veroordeeld en twintig jaar tuchthuis; de dochter bleef een vonnis bespaard.<br />

33 Helaas zijn voor de Republiek geen gegevens bekend, wel voor Frankrijk in de tweede helft van de 18e eeuw.<br />

Daar lag de gemiddelde leeftijd bij menarche (maar de gegevens zijn erg schaars) rond de zestien jaar. Zie Edward<br />

Shorter, 'L'age des premières regies en France, 1750-1950', in: Annales E.S.C. 36 (1981) 495-511. Vooreen<br />

eerdere studie, met gegevens uit het 18e-eeuwse Belgrado (waar de leeftijd rond menarche rond de vijftien jaar<br />

heeft gelegen), zie Peter Laslett, 'Age at menarche in Europe since the Eighteenth Century', in: Theodore K.<br />

Rabb en Robert I. Rotberg eds., The Family in History. Interdisciplinary Essays (New York enz. 1973) 28-47.<br />

73


Incest in <strong>Holland</strong><br />

Het zaad zelf kwam in de baarmoeder terecht, waar het zich wilde mengen met het mannelijke<br />

zaad. Sterker nog, bleef deze vermenging achterwege, dan liepen vrouwen het gevaar<br />

hysterisch te worden. Ook dat is een denkbeeld dat wij al aantreffen bij Galenus. Het vrouwelijke<br />

zaad zou zich ophopen, vervolgens zou het verrotten en de vrouwen tot razernij brengen.<br />

Nu zullen jonge meisjes minder dit gevaar hebben gelopen, zoals hen ook in mindere<br />

mate een algehele seksuele onverzadigbaarheid werd toegeschreven. Maar zij waren natuurlijk<br />

vrouwen. En dat bepaalde mede de houding van juristen en predikanten. Juist dit<br />

medisch-morele aspect, dat in gevallen van vader-dochter incest zo sterk naar voren komt,<br />

zouden wij moeten betrekken in de discussies over de gerechtelijke aansprakelijkheid van<br />

kinderen en adolescenten in de vroeg-moderne tijd. Ook zal het duidelijk zijn, dat hier een<br />

groot verschil ligt met onze huidige opvattingen over incest. Mei} ging minder gauw uit van<br />

overmacht, van fysieke en psychologische dwang. Gezien de arrestaties ging men blijkbaar<br />

eerder uit van het tegendeel, van daadwerkelijke medeplichtigheid.<br />

Moeilijkheden bij de ontdekking<br />

Laten wij tot slot nog eens kijken naar de reacties van de omgeving en de verschillende stadia<br />

voor een zaak voor de rechter kwam. Volgens de Engelse historicus Martin Ingram was incest<br />

niet iets waar de bewoners van het vroeg-moderne Engeland zich erg druk om maakten.<br />

Vervolgingen waren zeldzaam, niet zozeer omdat het delict weinig voorkwam of omdat het<br />

moeilijk was gevallen boven water te krijgen. Volgens hem was het veeleer zo, dat de gemiddelde<br />

man of vrouw er weinig aandacht aan wilde besteden. Men zou er onverschillig tegenover<br />

hebben gestaan. 35<br />

Uiteraard moeten wij in het oog houden wat er precies onder incest<br />

werd verstaan. Een paar eeuwen later, in het 19e-eeuwse Engeland, waren huwelijken in de<br />

verboden graden van aanverwantschap, bijvoorbeeld met een zuster van de overleden echtgenote,<br />

niet ongewoon onder de lagere klassen. Toch trokken deze mensen een duidelijke<br />

grens, als het ging om incest tussen bloedverwanten. Werd zoiets in een scheldpartij geïmpliceerd,<br />

dan werd dat als zeer onterend opgevat. 36<br />

Ook in de zaken die wij hier bekeken hebben waren de reacties van familie, buren en bekenden<br />

zeker niet onverschillig. De moeder van Marijtje was naar de buurtmeester en naar<br />

een priester gestapt. De vrouw van Michiel Pietersz. had het gebeurde niet alleen aan haar<br />

zuster, maar ook aan een inwonende vrouw, twee vroedvrouwen en mogelijk nog aan andere<br />

vrouwen verteld. Bovendien hadden de vijf of zes jaar die waren verstreken niets aan haar<br />

afkeer veranderd. Of zij haar man ook heeft aangegeven is onduidelijk, maar tijdens de verhoren<br />

heeft zij geen enkele van haar beschuldigingen teruggenomen. Eenzelfde vastbeslotenheid<br />

ontmoeten wij in de zaak rond Jacoba Rivier. Wat de verschillende gevallen suggereren,<br />

is veeleer dat het voor de betrokkenen een uiterst zware opgave moet zijn geweest, vooral<br />

34 Over dit boek en de daarin verwoorde denkbeelden over de onverzadigbaarheid van de baarmoeder, zie Herman<br />

Roodenburg, ' "Venus Minsieke Gasthuis". Over seksuele attitudes in de achttiende-eeuwse Republiek',<br />

in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 17 (1985) 119-142; herdr. in: J. Bremmered., Van Sappho tot De Sade.<br />

Momenten in de geschiedenis van de seksualiteit (Amsterdam 1988) 80-99.<br />

35 Ingram, Church Courts, 245-249.<br />

36 Polly Morris, 'Incest or Survival Strategy? Plebeian Marriage within the Prohibited Degrees in Somerset,<br />

1730-1835', in: John C. Fout ed., Forbidden History. The State, Society and the Regulation of Sexuality in Modern Europe<br />

(Chicago en Londen 1992) 156-157.<br />

74


Incest in <strong>Holland</strong><br />

op het emotionele vlak, om een zaak uiteindelijk voor de rechter te brengen. Alleen al daarom<br />

zullen velen de problemen liever onderling of met een enkele predikant of priester hebben<br />

willen oplossen. Bovendien was er voor de oudere meisjes ook nog de dreiging van arrestatie,<br />

gevangenisstraf of erger. Een aantal van die moeilijkheden komen wij tegen in de verwikkelingen<br />

rond Jacoba.<br />

Een paar maanden nadat Jan Rivier opnieuw in het huwelijk was getreden, werd Trijntje<br />

Heeskam geroepen bij een buurvrouw van haar zwager. Zij vertelde haar dat man en vrouw<br />

een verschrikkelijke ruzie hadden gehad en dat de vrouw had geroepen 'dat hy het met zyn<br />

dogter hield'. Trijntje, die dit misschien had zien aankomen, had de vrouw direct bij de buurvrouw<br />

laten komen. En daar had zij tot drie keer toe gevraagd of het waar was dat zij haar<br />

man hiervan beschuldigd had. En telkens had zij gevraagd: 'Weetje wel watje zegt ? Durf<br />

je dat wel staande houden ?' Toen de vrouw bleef bij haar verhaal, had Trijntje haar de volgende<br />

dag meegenomen naar de 'vinder'. Ook in dit geval werd eerst de buurtmeester ingelicht.<br />

Aan hem hadden zij het gebeurde overgebracht.<br />

Het is duidelijk dat Trijntje, die zich als peettante nog eens extra verantwoordelijk zal hebben<br />

gevoeld, geen enkel risico wilde nemen. Nadat zij zich eerst ervan verzekerd had, dat<br />

de stiefmoeder bleef bij haar verklaring, dat zij voet bij stuk hield, bracht zij de zaak niet<br />

direct voor het gerecht maar voor de buurtmeester, waar de zaak altijd nog onderling geregeld<br />

kon worden, mocht de vader zich alsnog van de beschuldiging weten te zuiveren.<br />

Het gevolg was dat het meisje op niet al te vriendelijke wijze door de buurtmeester werd<br />

ondervraagd. Ook hij wilde graag zekerheid hebben, de consequenties waren immers<br />

enorm. Eerst vroeg hij: 'Wel, wat zeggen is dat, heb jou vader iets uytstaende met jou gehad<br />

of gedaen ?' Jacoba had toen geantwoord: 'Ja ja, het is wel waar.' En zij had toen hem en<br />

twee andere getuigen verteld wat er had plaats gevonden. Een van de getuigen was tussenbeide<br />

gekomen en had haar gezegd: 'Dat kan wel door den drank zyn gekomen, dat moet je<br />

hem zoo kwaalyk niet neemen, het is je vader.' Maar het meisje had volgehouden. 'Neen,<br />

hy heb op myn lyf gelegen', zo had zij geantwoord, 'en hy heb me zeer gedaan.' Toen zij nader<br />

werd ondervraagd, 'schoon in bedekte maniere, om geen kuysche ooren te ontstigten en om<br />

evenwel het geheym van de zaak te weeten te komen', had Jacoba uitgelegd dat haar vader<br />

'haar iets hadde in het lyf gestooken en haar vuyl en nat hadde gemaakt.'<br />

Nog diezelfde avond zouden alle 'vinders', het gehele buurtbestuur, bijeenkomen om het<br />

meisje met de vader te confronteren. 37<br />

Het was een dramatische gebeurtenis. Jacoba bleef<br />

bij haar getuigenis, 'dat het wel waar was, en dat hij op die gemelde donderdag ook hadde<br />

verzogt om nog reys met haar te doen, zoo als hy voor Paaschen met haar gedaan hadde'.<br />

Zij had toen tegen hem gezegd: 'Dat moet je niet doen, of ik zal 't aan myne Tryn Meute<br />

zeggen en schreeuwen, dat al de buuren in huys komen'. Zij had dus goed naar haar petemoei<br />

geluisterd. Maar haar vader trachtte haar in het bijzijn van de getuigen onder druk te zetten:<br />

'Ei! Hoe kan je my zoo beliegen, daar 't niet waar is'. Toen zij bleef bij haar beschuldiging,<br />

gaf hij tenslotte alleen het eerste toe, wat er voor Pasen was gebeurd, waarbij hij de 'malligheeden'<br />

op zijn dronkenschap schoof. Hij had gedacht dat zijn vrouw bij de kinderen had<br />

gelegen. Waarschijnlijk is hij kort na deze confrontatie de stad ontvlucht. Althans, op 23 november<br />

werd hij bij verstek gedagvaard. Jacoba werd pas op 8 augustus van het volgende<br />

jaar gearresteerd. Ook hier lijken burgemeesters een machtiging aan de schout voor lange<br />

tijd te hebben tegengehouden.<br />

37 In andere <strong>Holland</strong>se steden werd meestal gesproken over de 'deken' en zi jn 'hoofdmannen'. De vinder die hier<br />

het eerst werd geraadpleegd zal de functie van 'deken' hebben vervuld. Zie Roodenburg, 'Naar een etnografie'.<br />

75


Incest in <strong>Holland</strong><br />

Conclusie<br />

Het zijn slechts twaalf zaken die hier de revue zijn gepasseerd. Uit zo weinig gegevens kun­<br />

nen niet al te grote conclusies worden getrokken, maar er zijn toch verschillende punten die<br />

ik hier kort zou willen vermelden. Zo is het opvallend dat de argumentatie van Simon van<br />

Leeuwen haast klakkeloos door anderen werd overgenomen. Kennelijk waren de meeste ju­<br />

risten het wel eens met de strekking van zijn betoog en hebben zij zich minder bekommerd<br />

om de vraag of hun adviezen en beslissingen wel geheel consistent waren. Wat verder naar<br />

voren kwam was de ruimte voor discretie. Wij hebben gezien, dat er zeker geen sprake was<br />

van gerechtelijke willekeur, maar tegelijk bleken rechters toch te kunnen schuiven met de<br />

formele onderscheidingen als er ernstige omstandigheden, zoals overspel of langdurigheid<br />

van het delict, werden meegewogen. In die gevallen lag het onderscheid tussen een incestus<br />

juris gentium en een incestus juris civilis minder strak. Het zegt iets over de ernst van het delict.<br />

Het optreden tegen kinderen en adolescenten bleek een hoofdstuk apart, met name waar<br />

het de onwettige relatie tussen vaders en dochters betrof. Voor meisjes die nog niet de puber­<br />

teit hadden bereikt was er geen strafrechtelijke aansprakelijkheid. Maar dat lag anders, als<br />

zij wel hun eerste menstruatie hadden gehad. Vanuit de toenmalige opvattingen over de sek­<br />

suele onverzadigbaarheid van de baarmoeder werden meisjes vanaf dat moment wel als me­<br />

dedader, als medeplichtige beschouwd. Daar lag een duidelijk verschil met onze huidige op­<br />

vattingen over incest. Dat neemt natuurlijk niet weg, dat het voor de veertienjarige Jacoba<br />

een vreemde ervaring moet zijn geweest dat zij, ondanks haar standvastigheid tegenover<br />

haar vader, toch in hechtenis werd genomen. Gelukkig bleef haar het lot van Marijtje be­<br />

spaard.<br />

7d


Catharina L. van Groningen<br />

Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

Het Stadhuis is een klein dog zindelyk Gebouw, 't welk met een koepeltoorentje pronkt.<br />

Het staat boven op een Sluis, die alleen tot de Vestingwerken behoort en enkel dient om,<br />

by overval van Vyanden, het Water in te laaten. Het is in den jaare 1697 gebouwd. Agter<br />

het zelve staat de Waag 1<br />

Inleiding<br />

Nieuwpoort aan de Lek is een kleine rustige stad die op een bescheiden uitbreiding aan de<br />

zuidkant na, binnen haar laat 17e-eeuwse omwalling ligt. De ontstaansdatum van het stadje<br />

is omstreeks het midden van de 13e eeuw. Het werd gevestigd aan weerszijden van de grens<br />

van de heerlijkheden Liesveld (<strong>Holland</strong>s) en Langerak (Stichts). De heren van Liesveld en<br />

Langerak zouden Nieuwpoort tussen 1254 en 1276 gesticht hebben en stadsrechten hebben<br />

verleend. 2<br />

Midden in de stad, waarvan de plattegrond uit weinig meer dan zes elkaar kruisende straten<br />

bestaat, ligt het stadhuis annex waag; een rijzig gebouw met een rechthoekige plattegrond<br />

en opgetrokken uit donkerrode baksteen. Het gebouw ligt op de inundatiesluis onder<br />

de Dam in de as van de Haven, die de stad van noord naar zuid doorsnijdt (afb. 1). Aan<br />

de voorgevel prijkt een steen met het jaartal MDCLXXXXVII (1697), het jaar waarin het<br />

gebouw tot stand kwam. Het ontwerp is van de hand van ene, zich 'architect' noemende,<br />

L. van der Willigh.<br />

Over de aanleiding voor de bouw en het bouwen zelf zijn wij goed geïnformeerd, aangezien<br />

de bestekken en de rekeningen in het oud-archief van de stad Nieuwpoort bewaard gebleven<br />

zijn. Dit artikel gaat in op de achtergronden van de bouw, de bouw en degenen die<br />

het uitvoerden, alsmede op de verdere lotgevallen van het Nieuwpoortse stadhuis.<br />

De voorgeschiedenis<br />

Het gebouw van 1697 was zeker niet het eerste stadhuis van Nieuwpoort. Bij analyse van<br />

het karton en de minuutkaart van Jacob van Deventer (omstreeks 1562) blijkt er een stadhuis<br />

aan de noordzijde van de Dam te hebben gestaan. Het was gecombineerd met een visbank<br />

en een waag. Over het uiterlijk van het 16e-eeuwse gebouw kan worden opgemerkt dat het<br />

vermoedelijk evenwijdig met de Lekdijk lag en van een harde dakbedekking was voorzien.<br />

In ieder geval had het een torentje, want posten voor de reparatie daarvan in de jaren vóór<br />

1697 bevinden zich in het oud archief van de stad Nieuwpoort. In 1697 is het afgebroken.<br />

Alleen twee zandstenen leeuwen die het bordes van dit stadhuisje ooit sierden zijn bewaard<br />

gebleven. Zij staan nu in de hal van het huidige gebouw, dat thans als museum is ingericht<br />

1 Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, VII (<strong>Holland</strong> IV) (Amsterdam 1749) 431-432.<br />

2 P.A. Henderikx, P.H.D. Leupen, J.C. Visser en J.G. Wegnered., <strong>Historisch</strong>e stedenattas van Nederland. V. Schoonhoven<br />

en Nieuwpoort (Delft 1990) 23, 25.<br />

77


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

Afb. 1. Het stadhuis te Nieuwpoort op de Dam. Onder het stadhuis loopt de inundatiesluis, die in<br />

1696 tot stand kwam. Foto RDMZ, 1974.<br />

(afb. 2). Een gevelsteen met het jaartal 1562 (de mogelijke bouwdatum?) wordt op de eerste<br />

verdieping bewaard. 3<br />

Vanaf 1673 werd de vesting Nieuwpoort, die binnen de (oude) <strong>Holland</strong>se Waterlinie lag,<br />

aanmerkelijk verbeterd. De aanleg van een inundatiesluis op de Dam midden in de stad,<br />

waar de dijk en de haven elkaar kruisen maakte daarvan onderdeel uit. 4<br />

Het gevolg was dat<br />

de twee gebouwen die daar stonden, het 16e-eeuwse stadhuis met de waag en een herberg,<br />

moesten worden verplaatst. Op het verzoek van de magistraat van Nieuwpoort een ander<br />

stadhuis te mogen bouwen, beschikten de heren Gecommitteerde Raden van de Staten van<br />

3 Bij de bestekken van de bouw van het nieuwe stadhuis worden drie tekeningen bewaard van een gebouw met<br />

een trapgevel. Zij zijn ongedateerd en niet gesigneerd. Volgens de schaalstok ernaast was het gebouw twaalf<br />

voet hoog. Misschien zijn het wel de tekeningen van het oude stadhuis uit 1562. Opmerkelijk genoeg is op een<br />

van de tekeningen aan de gevel het jaartal 1688 te lezen. Waar dat op slaat is niet duidelijk. De bouwdatum<br />

kan het niet zijn, want daarvoor is het gebouw voor die tijd te ouderwets met een hoog onderkelderde beletage<br />

en een onverdeelde zolder. Alleen het achterste stuk van de hoofdverdieping heeft een schouw. Aan de voorzijde<br />

leidt een hoge bordestrap op naar de voordeur op de beletage. Op de trap staan vier schilddragende leeuwen.<br />

De trapgevel is met cartouches en met het wapen van Nieuwpoort versierd (Zie hiervoor Gemeentearchief (GA)<br />

Liesveld, Oud Archief (OA) Nieuwpoort, inv.nr. 185).<br />

4 Een besluit daartoe werd op 20 maart 1696 door de Gecommitteerde Raden van de Staten van <strong>Holland</strong> en West-<br />

Friesland genomen (Algemeen Rijksarchief (ARA), Archieven Contrarolleurs-generaal van 's Lands Werken<br />

en Fortificatiën 1613/28-1795, inv.nr. 40, fol. 407).<br />

711


:<br />

m<br />

Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

Afb. 2. De beide 16e-eeuwse stenen leeuwen,<br />

afkomstig van het vorige stadhuis, in de hal. Foto<br />

RDMZ, 1991.<br />

<strong>Holland</strong> en West-Friesland uiterst welwillend: wij hebben aan haar [de magistraat] geseght<br />

datse een stadthuys selfs soude moge timmeren op de boogh van de sluys wanneer die<br />

sal wesen gemaackt soo groot en kleyn naar haar welgevallen De heren hadden er zelfs<br />

1000 guldens voor over, maar dat vond de magistraat te weinig. Begrijpelijk, want de herbergier<br />

werd al afgekocht met 1200 guldens. 5<br />

Tegen het einde van 1696 was het werk aan de sluis<br />

grotendeels voltooid. In november van dat jaar waren de sluisdeuren ingebracht. Alleen de<br />

dam voor de sluis moest nog worden weggegraven. Dat geschiedde in maart 1697. 6<br />

Voorbereidingen tot de bouw van het nieuwe stadhuis<br />

Intussen had het stadsbestuur van Nieuwpoort op 19 februari 1697 (noodgedwongen) besloten<br />

tot de bouw van een nieuw stadhuis en waaggebouw. 7<br />

Toestemming daartoe was inmiddels<br />

verstrekt door de heer en vrouwe van de stad, de baron van Langerak en de prinses van<br />

Nassau die vertegenwoordigd werd door Cornelis de Laporte.<br />

Voordat tot de bouw van het nieuwe stadhuis annex waaggebouw kon worden overgegaan,<br />

moest eerst het oude 'stadhuijs ende de waege der selver stede, met de opstaende muer vanden<br />

dam bij de visbank' worden afgebroken. 8<br />

Met nog bruikbare materialen moest zuinig<br />

5 ARA, Archieven Contrarolleurs-generaal van 's Lands Werken en Fortificatiën 1613/28-1795, inv.nr. 31, fol.<br />

159.<br />

6 ARA, Archieven Contrarolleurs-generaal van 's Lands Werken en Fortificatiën 1613/28-1795, inv.nr. 31, fol.<br />

181v, 187v.<br />

7 Voor de betreffende resolutie van burgemeesters en vroedschappen van 19 februari 1697 zie GA Liesveld, OA<br />

Nieuwpoort, inv.nr. 183.<br />

8 Zie voor de sloop van het oude stadhuis GA Liesveld, OA Nieuwpoort, inv.nr. 182.<br />

79


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

worden omgesprongen; zij moesten ter plaatse worden opgeslagen. De voorschriften hieromtrent<br />

in het bestek luiden: Den aennemer sal het voor", stadthuijs ende de waege gelijx<br />

de gront daer sulx op staet wel ende nabehooren moeten afbreeken, dienvolgende de<br />

Leeuwen, wapens, hartsteenen, ijser en houtwerk weigade slaen dat sulx niet en breekt (...)'.<br />

Kennelijk is dit werk naar behoren uitgevoerd, want twee van die leeuwen zijn nog steeds<br />

te bewonderen. Omdat de heren Gecommitteerde Raden voor de afbraak ('het removeren')<br />

van het oude stadhuis en de bouw van een nieuw stadhuis niet meer dan 1000 gulden wilden<br />

betalen moesten de meerkosten worden opgebracht uit de opbrengsten van de waag. Verder<br />

kwamen zij ten laste van de stad. 9<br />

Kennelijk waren er voor de nieuwbouw diverse ontwerpen gemaakt, want in de bewuste<br />

resolutie van 19 februari 1697 staat dat het stadhuis '... behoort gebout te werden volgens<br />

het tweede model van Mons'. van den Willigh arthidec ende opsiender vande wercken<br />

concernerende de fortificatiën van <strong>Holland</strong> ende Westvriesland<br />

Wie was 'Mons'. van den Willigh' eigenlijk en hoe kwam de Nieuwpoortse magistraat<br />

erbij juist hem te verkiezen voor deze opdracht? Ingenieur Leendert van der Willigh was<br />

door de Gecommitteerde Raden van de Staten van <strong>Holland</strong> en West-Friesland op 5 augustus<br />

1694 in dienst genomen als 'opsiender omtrent 's Lands fortificatiewerken' op een salaris<br />

van 42 stuivers per dag. 10<br />

De taak van een 'opsiender' was het houden van toezicht op het<br />

dagelijkse werk aan de fortificatiën, op de arbeiders en de materialen, alsmede het vervaardigen<br />

van bestekken en tekeningen, alles in opdracht van de contrarolleur-generaal. Deze<br />

had tot taak het voeren van de directie over de fortificatiewerken, het maken van inspectiereizen<br />

en het uitbrengen van verslagen aan de Gecommitteerde Raden van de Staten van<br />

<strong>Holland</strong> en West-Friesland. Als 'opsiender' was Van der Willigh in Nieuwpoort belast met<br />

het toezicht op de werken aan de inundatiesluis. 11<br />

Dat de keuze van de magistraat juist op<br />

hem viel is niet zo verwonderlijk. Het werk moest snel geschieden. Door de bouw van de<br />

sluis was het oude stadhuis immers gesloopt. Van der Willigh was voorhanden, kende de situatie<br />

en de ambachtslieden ter plaatse en was ook in staat een bestek en tekeningen te maken.<br />

Zijn status en kennis stonden bovendien garant voor een ontwerp dat boven het regionale<br />

kon uitstijgen.<br />

De bestekken van het timmerwerk en het metselwerk zijn bewaard gebleven. 12<br />

In beide<br />

bestekken wordt uitgegaan van de Rijnlandse voetmaat, niet opmerkelijk daar Leendert van<br />

der Willigh opzichter van de fortificatiewerken van <strong>Holland</strong> en West-Friesland was. In <strong>Holland</strong><br />

en West-Friesland werd voornamelijk de Rijnlandse voetmaat gehanteerd. In de Alblasserwaard<br />

is de toepassing van de Rijnlandse voetmaat in de 17e en 18e eeuw ongebruikelijk.<br />

Gangbaar was de Weselse voetmaat die 29,08 cm meet (onder andere bij de hervormde<br />

kerken van Ottoland (1732), Sliedrecht (1763) en Hardinxveld-Giessendam (1722)).<br />

Uit de bestekken valt de indeling van het stadhuis af te lezen: op de begane grond was<br />

9 'Waer op gedelibereert sijnde is goctgevonden ende verstaen dat volgens het tweede model van den artidec vanden<br />

willig het stad huys met de waegh sal werden gebouwd op de Nieuwe gemaekte sluys, dat voorts de voors.<br />

duijsent gulden ende de penningen die men vande waegh sal proffitcren tot den aenbouw van het Nieuwe stadhuys<br />

ende waeg sullen werden geemploijeert, en 't gene sulx meerder sal comen te kosten dat de penningen<br />

vandien sullen werden genegotieert tot laste van deze stede' (GA Liesveld, OA Nieuwpoort, inv.nr. 183).<br />

10 ARA, Archieven Contrarolleurs-generaal van 's Lands Werken en Fortificatiën 1613/28-1795, inv.nr. 2, fol. 376;<br />

inv.nr. 1, fol. 84.<br />

11 ARA, Archieven Contrarolleurs-generaal van 's Lands Werken en Fortificatiën 1613/28-1795, inv.nr. 31, fol.<br />

167v-168.<br />

12 Voor de aanbesteding zie GA Liesveld, OA Nieuwpoort, inv.nr. 184; voor de beide bestekken inv.nr. 185.<br />

80


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

een zijkamertje en de grote zaal. Deze bevatte de burgemeesterskamer. Van hieruit was de<br />

waag toegankelijk. Op de (eerste) verdieping lagen een voorportaal, de rechtkamer (grote<br />

zaal) en de secretarie (zijkamer). De zolder tenslotte was onverdeeld. Vanuit de waag kon<br />

men in het 'dievegadt' gaan, dat zich onder het stadhuisgedeelte bevond. Uit latere beschrijvingen<br />

van het stadhuis blijkt dat het zijkamertje op de begane grond toegang bood tot nog<br />

eens twee cachots onder het voorste deel van het stadhuis. Alleen de burgemeesterskamer<br />

en de rechtkamer waren van schouwen met houten schoorsteenmantels voorzien. De tekeningen,<br />

die zoals uit het bestek blijkt voor alle onderdelen voorhanden waren, zijn helaas<br />

niet bewaard gebleven. Het timmerwerk zou na vijf maanden en het metselwerk na zes<br />

maanden moeten worden opgeleverd.<br />

De openbare aanbesteding voor de bouw van het nieuwe stadhuis en waag vond plaats<br />

op donderdag 28 februari 1697 op het dan nog niet gesloopte, oude raadhuis.<br />

De uitvoerende kunstenaars en ambachtslieden<br />

Uit de rekeningen zijn alle bij de bouw betrokkenen bekend. Voor het 'gewone' werk als<br />

timmer- en metselwerk, het schilderwerk en de arbeiders werden plaatselijke krachten aangenomen.<br />

Timmerman Gijs Cornelis Alblas uit Nieuwpoort nam als laagste inschrijver het<br />

timmerwerk aan voor 1697 guldens. De laagste inschrijver voor het metselwerk was meestermetselaar<br />

Pieter Truen voor een bedrag van 360 guldens. Hij was eveneens uit de regio afkomstig.<br />

Jan (van) Munnickhoff en zijn knechten verzorgden het schilderwerk aan het stadhuis<br />

voor 134 guldens en 12 stuivers. Van Munnickhoff was in deze streek niet onbekend:<br />

van zijn hand bevinden zich in de hervormde kerken van Nieuwpoort en Lexmond beschilderde<br />

kerkborden uit respectievelijk 1677 en 1695. In de kerk te Ammerstol hangen van zijn<br />

hand twee psalmbordjes uit 1677, een kerkbord met bijbelteksten uit 1684 en een rouwbord<br />

van de ambachtsheer uit 1702. Een andere hoge post in de rekeningen betreft het werk van<br />

de Nieuwpoorter Jan van Emlichen die ijzerwerk en arbeid leverde voor 250 guldens.<br />

Bij het uitzoeken van kunstenaars had Van der Willigh kennelijk de vrije hand gekregen.<br />

Hij vond kunstenaars van naam in Den Haag: de beeldhouwer Pieter van Dobben, de meester<br />

steenhouwer Dirk Drijffhout en de schilder Bartholomeus Meyburg.<br />

Pieter Willemse van Dobben werd op 7 januari 1657 in de Groote Kerk in Den Haag gedoopt<br />

als zoon van Willem Cornelissen van Dobben en Maria Aris. Op 19 september 1677<br />

trouwde hij met Christina van Neck en kreeg met haar een op 2 december 1678 gedoopte<br />

zoon Guilielmus. Op 15 oktober 1679 ging hij als weduwnaar in ondertrouw met Jannitje<br />

van Dijck. Wanneer zij in het huwelijk getreden zijn, is niet bekend. Uit dit huwelijk werden<br />

drie kinderen geboren: Pieter, Anna en Willem die respectievelijk gedoopt zijn op 28 juli<br />

1680, 12 maart 1683 en 11 mei 1688, allen in Den Haag. Pieter van Dobben werd op 24<br />

augustus 1719 in Den Haag begraven. 13<br />

Van Van Dobbens werk is maar weinig bekend, dit in tegenstelling tot zijn opleiding, die<br />

hij gedurende vijfjaar ontving in het atelier van de Haagse beeldhouwer en architect Jacob<br />

Roman (1640-1715). Hoewel het uit rekeningen bekend is dat Van Dobben in Den Haag<br />

werkzaam is geweest, kon tot nu toe geen bestaand werk met hem in verband gebracht worden.<br />

Toch moet Van Dobben een bekwaam beeldhouwer geweest zijn. Het oordeel van een<br />

13 Doop-, trouw- en begraafregisters, Gemeentearchief (GA) Den Haag.<br />

«I


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

volgende generatie werd verwoord door Pieter Terwesten: Pieter van Dobbe, Een Haagenaar<br />

van geboorte, was een braaff Beeldhouwer in hout, zijnde hij ook Regent van de Teekenacademie<br />

geweest en is eyndelijk ook alhier overleeden 14<br />

Ook zijn functie binnen de Confrérie<br />

Pictura wijst op enig aanzien. In de archieven van de Confrérie komt hij in 1681 voor<br />

het eerst voor als wanbetaler, pas op 13 november 1683 betaalde hij zijn meestergeld. Een<br />

en ander houdt wellicht verband met de ruzie tussen de in de Confrérie verenigde schilders<br />

en beeldhouwers, die in die jaren hoog opliep. Hoewel het een aantal jaren goed gingen Pieter<br />

van Dobben in 1695-1696 hoofd van de beeldhouwers binnen de Confrérie was, liep de<br />

onenigheid tussen beide groepen uiteindelijk uit op een scheiding. In 1700 richtten de beeldhouwers<br />

een eigen gilde op, waarvan Pieter van Dobben in 1702 hoofdman werd. 15<br />

Van Dirk Drijffhout is bekend dat hij uit Den Haag afkomstig was en daar ook woonde.<br />

Wie zijn ouders waren kon niet achterhaald worden. Op 23 maart 1681 ging hij in ondertrouw<br />

met Wilhelmina van Nippel uit Gorinchem. Uit dit huwelijk werden vele kinderen<br />

geboren. Op 7 december 1707 werd Dirk Drijffhout in den Haag begraven. 16<br />

Over zijn werk<br />

is weinig bekend. Toch moet hij in zijn tijd, aan het einde van de 17e eeuw, een van de bekendere<br />

steenhouwers geweest zijn. Hem viel namelijk de eer te beurt om met twee andere deskundige<br />

steenhouwers, Jan Schrader uit Gildehaus en Pieter van der Plasse uit Amsterdam,<br />

die in 1687 het beeldhouwwerk aan de facade van het Enkhuizense stadhuis realiseerde, voor<br />

de stadhouder de kwaliteit van de steen te onderzoeken in een groeve te Linge (Duitsland).<br />

De groeve was eigendom van stadhouder Willem III. De steen uit deze groeve was onder<br />

andere bestemd voor onderdelen van de tuinarchitectuur bij het paleis Het Loo dat in die<br />

tijd tot stand kwam. 17<br />

Voorts wordt Dirk als steenhouwer vermeld in 1707 in relatie tot het<br />

logement van Alkmaar aan de Hofsingel in Den Haag. 18<br />

De familie Drijffhout was in de<br />

17e eeuw een bekend steenhouwersgeslacht in 's-Gravenhage. Bartholomeus Drijffhout bijvoorbeeld,<br />

als steenhouwer begonnen, maakte later naam als architect. Hij werkte in 1640<br />

onder andere mee aan de bouw van de Lakenhal te Leiden, in 1644 speelde hij een leidende<br />

14 Pieter Terwesten, Register of aanteekeningen zo van de deektens, hoofdluyden en secretarissen der Kunst Confreriekamer<br />

van Pictura zedert den erectie in den jaar 1656 1776 (GA Den Haag, Archief Confrérie Pictura<br />

24, nr. 120).<br />

15 Het Haagse schildersgenootschap Confrérie Pictura werd in 1656 opgericht. Het was een afsplitsing van het<br />

St. Lucasgilde dat reeds in 1537 bestond en waarin fijn- en grofschilders, glazenmakers, beeldsnijders, borduurwerkers<br />

en prentenkleurders waren opgenomen. De 'echte' kunstenaars wilden zich niet met de gewone<br />

handwerkslieden gelijk gesteld zien en besloten vervolgens tot de oprichting van een nieuwe confrérie. In de<br />

eerste jaren der confrérie waren ook beeldhouwers in 'hout' en in 'steen' in de broederschap vertegenwoordigd.<br />

Aangezien de 'houten' beeldhouwers telkens onlusten en moeilijkheden veroorzaakten - zij wilden op gelijke<br />

voet met de kunstschilders beschouwd worden en ook hoofdlieden van de confreriekamer zijn - besloten de<br />

Regenten de beeldhouwers in hout van de confrérie uit te sluiten. De beeldhouwers in steen mochten daar en<br />

tegen aanblijven (J. Gram, De schildersconfrerie Pictura en hare academie van beeldende kunsten te 's-Gravenhage 1682-<br />

1882 (Rotterdam 1882) 1-2, 46-47).<br />

Voor de wetenswaardigheden over Van Dobben heeft mw.drs. K. Zonnevylle-Heining te Naarden haar gegevens<br />

ter beschikking gesteld.<br />

16 De eerste was een vroeg gestorven zoon Willem, die werd gedoopt op 10 november 1682. Dan volgen Willem<br />

die werd gedoopt op 2 augustus 1684, Elida, in de Kloosterkerk gedoopt op 1 maart 1686, Anna, gedoopt in<br />

1687, Francois, gedoopt op 29 juli 1691, Anna Maria, op 16 januari 1693 in de Kloosterkerk gedoopt, een dochter<br />

Francijna die gedoopt werd op 9 november 1694, Pieter, die gedoopt werd op 6 september 1695 in de Nieuwe<br />

Kerk, Francois, gedoopt op 3 oktober 1698 en Gijsbert tenslotte die op 11 augustus 1700 gedoopt werd in de<br />

Kloosterkerk (GA Den Haag, Doop-, trouw- en begraafregisters).<br />

17 H. Janse en D.J. de Vries, Werk en merk van de Steenhouwer. Het steenhouwersambacht in de Nederlanden voor 1800<br />

(Zeist/Zwolle 1991) 17.<br />

18 Aantekening in de verzameling 'losse gegevens' bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist.<br />

82


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

rol bij de uitbreiding van het paleis Honselaarsdijk en in 1650 was hij de architect van het<br />

stadhuis te Vlaardingen. Bartholomeus was ongetwijfeld verwant met Dirk. Dirks zoon<br />

Francois die op 3 oktober 1698 in de Kloosterkerk werd gedoopt, trad niet in de voetsporen<br />

van zijn vader: hij blijkt in 1716 als student in de theologie aan de Leidse hogeschool ingeschreven<br />

te staan. 19<br />

Bartholomeus Meyburg, Meyburgh of Mijburgh werd omstreeks 1628 te Maassluis geboren.<br />

In zijn tijd was hij een bekwaam portret- en historieschilder die tot in Duitsland bekend<br />

was en onder andere van de Duitse hofkringen zijn opdrachten verkreeg. In 1662 was hij<br />

terug in de Republiek. Op 28 april werd hij als nieuw burger ingeschreven in Den Haag,<br />

waar hij, evenals Van Dobben, lid was van de Confrérie. Hij was gehuwd met Anna Elisabeth<br />

Chortes. In 1708 of 1709 is Meyburg in Den Haag overleden. 20<br />

Terug naar het Nieuwpoortse stadhuis. Op 14 augustus 1697 had Van Dobben zes 'morlijoens'<br />

(consoles aan een kroonlijst) gesneden, een schoorsteenmantel en had hij een balustrade<br />

in het balkonkozijn met 'cinderen en lofwerck' gemaakt, alles voor 26 gulden. Leendert<br />

van der Willigh controleerde de rekening en vond hem te hoog. 22 gulden is genoeg, aldus<br />

diens opmerking uit 23 december 1697. Uiteindelijk had Van der Willigh inderdaad het laatste<br />

woord. Pas in 1699 kreeg Van Dobben zijn 22 gulden.<br />

Zowel het balkonhek met de kindertjes tussen ranken als de schoorsteenmantel (op de begane<br />

grond) zijn nog aanwezig. Wie de tweede schoorsteenmantel maakte die het bestek<br />

voorschreef, is niet bekend. Evenmin kan iets gezegd worden over het voorkomen: de schouw<br />

is in de 19e eeuw afgebroken. De huidige schoorsteenmantel op de verdieping is een kopie<br />

naar die van de begane grond.<br />

Afb. 3. De steen met de stichtingsdatum in de hal van het stadhuis. Foto RDMZ, 1991.<br />

De steenhouwer Dirk Drijffhout ontving 445 gulden voor steenleveranties en voor het maken<br />

van twee wapens met een datumstuk. In zijn rekening preciseert hij zijn werk als volgt:<br />

'twee wapens tot de voorgevel ant stadthuys met sijn sijrade, een datumstuk, een paar krolle<br />

ande achtergevel'. Drijffhout leverde ook nog een ijzeren Bailie voor 26 guldens en 8 stuivers.<br />

21<br />

De cartouches met de wapens zijn nog steeds aan de voorgevel te zien. Het 'datum-<br />

19 R. Reinsma, 'Sociale en religieuze achtergronden van studenten aan de Leidse Hogeschool tijdens de Republiek',<br />

Jaarboek Die Haghe (1961) 42-43.<br />

20 U. Thieme und F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künsller... XXIV (Leipzig 1907-1950) 460.<br />

21 Voor de ingediende rekeningen zie GA Liesveld, OA Nieuwpoort, inv.nr. 187.<br />

83


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

Afb. 4. 'Een afbeeltsel van de Iustitie geseten op de kracht van 't Lant, ende omgeven van de goddinne<br />

der Wijsheid, Vergeselschapt van de Voorzichtigheid'., Foto RDMZ, 1993.<br />

stuk' betreft of de banderolle met het jaartal MDCLXXXXVII (1697) aan de voorgevel, dan wel<br />

de 'eerste steen' van hardsteen die in de muur van de hal is ingemetseld, 'MDCLXXXXVII / DEN<br />

XV APRIL IS DE EERSTE / STEEN VAN DIT STATHUYS / EN WAGH GHELEYDT DOOR / WILLEM VAN<br />

EMLICGHEM' staat daarop te lezen (afb. 3). De 'krolle' aan de achtergevel zijn eveneens herkenbaar.<br />

Dezelfde 'krolle' zitten aan de gevel van de in het jaar 1697 gebouwde herberg aan<br />

de Buitenhaven 1, schuin tegenover het stadhuis.<br />

Het decoratieprogramma<br />

Een zichzelf respecterende stedelijke overheid gaf in de 17e en 18e eeuw opdrachten voor<br />

symbolische decoraties van haar gebouwen. Het bekendste en tevens grootst opgezette voorbeeld<br />

is natuurlijk het decoratieprogramma in het stadhuis van Amsterdam, maar ook elders<br />

vond dit plaats, zoals in 's-Hertogenbosch, Nijmegen, Maastricht en Enkhuizen. Vooral<br />

het stadhuis in Enkhuizen, dat tussen 1687 en 1710 gebouwd en gedecoreerd werd, is in<br />

dit opzicht zeer interessant omdat het zijn oorspronkelijke, rijke decoratie aan ex- en interieur<br />

bewaard heeft. 22<br />

84


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

De decoratie bestond doorgaans uit beeldhouwwerk aan ex- en interieur, en een of meer<br />

geschilderde voorstellingen die op een indirecte, maar voor de verstaander duidelijke, wijze<br />

verwezen naar de status en de taken van de magistraat, alsmede naar de functie van de zaal<br />

of het gebouw waarin zij werden opgesteld. Indien de betekenis der afbeeldingen niet voldoende<br />

duidelijk leken te zijn, konden opschriften, begeleidende publikaties, maar vooral<br />

standaardsymbolen verhelderend werken. 23<br />

Nieuwpoort bleef niet achter. Voor het stadhuis werden twee allegorische schilderijen gemaakt<br />

door de Haagse historie- en portretschilder Bartholomeus Meyburg. Beide kan men<br />

daar nog steeds vinden. Op de schouwboezem van de voormalige burgemeesterskamer op<br />

de begane grond hangt een allegorisch schilderij dat rechts onder gesigneerd is 'B. Mijburgh<br />

1698'. Op de (bruin)monochrome voorstelling zijn drie personen afgebeeld. Een vrouw zit<br />

schrijlings op een leeuw en houdt een zwaard en een driehoek in haar handen. De half achter<br />

haar staande persoon links tuurt door een telescoop, de andere is als krijger uitgedost. In<br />

de wolken staat 'Iustitia' geschreven (afb. 4). Een tweede schilderij, waarschijnlijk bestemd<br />

voor de zaal op de verdieping, is wat kleiner en is gesigneerd 'B. Meyburgh 1698'. Hierop<br />

staat een liggende vrouw weergegeven die steunt op de wereldbol. In haar linkerhand houdt<br />

zij een passer, in haar rechterhand een papier met de stelling van Pythagoras uitgetekend.<br />

Op de achtergrond zijn een obelisk en een koepelvormige centraalbouw met zuilen waarneembaar.<br />

Op de voorgrond ligt een aantal maatlatten (afb. 5).<br />

Afb. 5. 'Een uitbeeltsel vande bou kunste, de navegacij en andere matematise kunsten meer'. Foto<br />

RDMZ, 1992.<br />

22 J. B. Bedaux, A. Groot en A. Hagen, 'Allegorieën van goed bestuur; het decoratieprogramma van het stadhuis<br />

van Enkhuizen (1687-1710)', Jaarboek Monumentenzorg (1992) 142-180.<br />

23 Zie hiervoor B. Kempers, 'Opdrachtgevers, verzamelaars en kopers. Visies op kunst in <strong>Holland</strong> tijdens de Republiek',<br />

<strong>Holland</strong> 23 (1991) 197-200.<br />

85


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

Afb. 6. De voorzijde van het stadhuis in 1917. In<br />

de bovenlichten van de begane grondvensters zit<br />

een grote roedeverdeling. Rechts opzij zijn de<br />

laat 19e-eeuwse ramen van de burgemeesterskamer<br />

te zien. Foto RDMZ, 1917.<br />

Waren in Enkhuizen de burgemeesters zelf verantwoordelijk voor het programma van het<br />

beeldhouwwerk aan de gevel en de beschilderingen van de kamers, in Nieuwpoort werd de<br />

opdracht aan de schilder niet rechtstreeks door de magistraat verleend, maar 'door ordonnancij'<br />

van Van der Willigh. Als de magistraat al op de hoogte was van decoratieprogramma's<br />

voor stadhuizen, dan lieten zij het formuleren van de opdracht toch over aan een man<br />

als Van der Willigh, die verondersteld werd daarmee bekend te zijn. Op zijn beurt liet Van<br />

der Willigh de uitwerking der thema's van de twee stukken over aan Meyburg. Dat zal de<br />

reden zijn waarom de betekenis van beide schilderijen door de schilder zo uitvoerig wordt<br />

verklaard in zijn declaratie aan de Nieuwpoortse magistraat:<br />

lek sende Ued. hier nevens twee schilderijen zijnde het grote stuk een afbeeltsel van de<br />

Iustitie geseten op de kracht van 't Lant, ende omgeven van de goddinne der Wijsheid,<br />

Vergeselschapt van de Voorzichtigheid. Daar aan verdient 50 gul. Ende het kleinste is<br />

een uitbeeltsel vande bou kunste, de navegacij en andere matematise kunsten meer. Daar<br />

aan verdient 20 gul. Beijde geschildert door ordonnancij van den ingenieur ende architekt<br />

Leendert vander Willig. Aan wien ick Ued. verzouk het geldt te willen geven die het<br />

mijn dan wel zal behandigen. Ende zoo ik enige dienst meer inde schilderkonst kan doen,<br />

gevende mij in Ued. gunst gerekommanderende ende blijft, Mijn heer, Ued dienstwilligen<br />

Bartolius Meijburgh (4 juli 1698). 24<br />

Het is niet waarschijnlijk dat men in Nieuwpoort ooit nog gebruik maakte van de zo vriendelijk<br />

aangeboden diensten van Meyburg. Hij was te duur. De zuinige magistraat betaalde<br />

de schilder uiteindelijk maar 50 guldens en 14 stuivers voor zijn twee schilderijen.<br />

24 Zie hiervoor GA Liesveld, OA Nieuwpoort, inv.nr. 187: rekeningen en quitanties die behoren bij de stadhuisrekeningen<br />

over 1697-1699 (inv.nr. 186).<br />

86


f P'<br />

Veranderingen, plannen en restauraties na 1697<br />

Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

Afb. 7. De achterzijde van het stadhuis met de<br />

waag in 1917. De ver over de weg uitstekende luifel<br />

waaronder de goederen voor de waag gelost<br />

werden, bleek gaanderweg steeds meer hinder<br />

voorliet verkeer op te leveren. Foto RDMZ, 1917.<br />

Uit de 18e en 19e eeuw is geen nadere informatie bekend over wijzigingen aan het gebouw.<br />

Dat die wel hebben plaats gevonden is duidelijk. In het midden van de 19e eeuw was bijvoorbeeld<br />

de waag al niet meer in gebruik. 25<br />

De kleine roedeverdeling van de vensters in de voorgevel<br />

is halverwege de 19e eeuw door een grotere vervangen. Aan het eind van de eeuw zijn<br />

de vensters van de oude burgemeesterskamer veranderd: op een foto uit 1917 zijn getoogde<br />

zesruitsvensters met lamberkijns te zien (afb. 6 en 7). Het 18e- en 19e-eeuwse gedeelte van<br />

het oud-archief van de stad Nieuwpoort is op dit moment nog niet goed toegankelijk. Het<br />

is zeer waarschijnlijk dat daar gegevens gevonden kunnen worden die meer licht op de wederwaardigheden<br />

van het stadhuis kunnen werpen.<br />

Vanaf 1917 staan meer gegevens ter beschikking. In dat jaar bleken enige kleine herstellingen<br />

noodzakelijk te zijn, daar het gebouw 'in eenigszins verwaarloosden toestand verkeert'.<br />

De burgemeester vroeg daartoe advies aan het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Het<br />

Rijksbureau maakte een opmeting van het gebouw en stelde een herstelplan op. 26<br />

Uit de<br />

opmeting blijkt de indeling van de beide gebouwen: op de begane grond van het stadhuis<br />

bevonden zich direct links van de ingang twee cachots. De zaal fungeerde als raadzaal. In<br />

de achterwand rechts was in de ruimte van de waag een secreet afgescheiden. Op de eerste<br />

verdieping van het stadhuis was boven de cachots de keurkamer voor de militie ingericht.<br />

Voorts bevond zich daar een portaal en rechts de trap naar de zolder. De ruimte boven de<br />

raadzaal was als distributielokaal in gebruik. Dit lokaal was niet verwarmd. Er staat geen<br />

25 Van der Aa meldt in 1846 datde waag(...)niet meer als zodanig gebruikt wordt...' (A.J. van der Aa, A aardrijkskundig<br />

Woordenboek der Nederlanden XVIII (N.O.) (Gorinchem 1846) 178).<br />

26 Jaarverslag der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg over 1918 en 1919, 172.<br />

87


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

Afb. 8. Het stadhuis in 1992, goed onderhouden<br />

en een sieraad voor de stad. Foto RDMZ,<br />

1992.<br />

schouw getekend. De begane grond van de waag was uitsluitend via deuren in beide zijgevels<br />

te betreden. Een derde cachot bevond zich onder de raadzaal en was toegankelijk via de<br />

waag.<br />

Ondanks alle voorbereidingen - er werd zelfs contact opgenomen met de Rotterdamse<br />

architecten M.J. Granpré Molière en R Verhagen - gebeurde er niets. In 1922 schreef een<br />

verontruste correspondent aan de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg: 'Het stadhuis<br />

verkeert (...) in een zéér slechten staat. De luiken der ramen zijn verteerd en van verschillende<br />

luiken zijn de hangen losgelaten. De bovenluiken worden maar gesloten gehouden om<br />

gevaar voor voorbijgangers te voorkomen (...) Het snijwerk boven den ingang is zóódanig<br />

in verval (overal gescheurd) dat indien er niet spoedig in voorzien wordt, het totaal verloren<br />

dreigt te gaan ,..'. 27<br />

In 1923 constateerde de Provinciale Zuid-<strong>Holland</strong>sche Archeologische<br />

Commissie in haar jaarverslag dat het raadhuis zich in een staat van een zo deerlijk verval<br />

bevond, dat spoedig voorzieningsmaatregelen getroffen zouden moeten worden. 28<br />

Desondanks<br />

lijkt er niets gebeurd te zijn, want in 1930 kaartte de Provinciale Zuid-<strong>Holland</strong>sche<br />

Archeologische Commissie dit onderwerp nogmaals aan: het raadhuis behoefde hoog nodig<br />

herstelling. Het gebouw vertoonde inwendig tekenen van verval. 29<br />

Weer liep dit op niets uit.<br />

Driejaar later trok het gemeentebestuur uit het oude gebouw in een 'moderne villa'. 30<br />

De<br />

secretarie bleef ter plaatse gevestigd.<br />

27 Dossiers Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist over de jaren 1917-1963.<br />

28 Verslagen der Provinciale Zuid-<strong>Holland</strong>se Archeologische Commissie over 1923, 13.<br />

29 Verslagen der Provinciale Zuid-<strong>Holland</strong>sche Archeologische Commissie over 1930, 14.<br />

30 Oudheidkundig Jaarboek (1933) 108.<br />

88


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

In 1938 werd een nieuw plan tot restauratie opgemaakt. De voornaamste punten aan het<br />

exterieur betroffen het wijzigen van de roedeverdeling van de bovenlichten der vensters op<br />

de begane grond en het veranderen van de drie getoogde vensters in de westgevel 'volgens<br />

het aanwezige oude model'. Of hiermee bedoeld wordt dat er nog ergens een oude tekening<br />

bestond waarop de vensters waren weergegeven, of dat men doelde op het uitvoerige 17eeeuwse<br />

bestek dat voorhanden was, dan wel verwees naar de bestaande oude ramen in de<br />

gevels, is niet gemotiveerd. Waarschijnlijk is het laatste het geval. De afgebroken schouw in<br />

de zaal op de verdieping moest weer worden aangebracht. Men overwoog daarnaast de waag<br />

als archiefruimte in gebruik te nemen. Het totaal der kosten begrootte men op ƒ 5604,55. 31<br />

De archiefruimte werd in 1940 gerealiseerd. Daartoe werd een betonvloer gestort om de<br />

zware archiefkasten te kunnen torsen. De beide deuren in de zijgevels raakten buiten gebruik.<br />

Zij werden aan de binnenzijde gedicht. De enige toegang was nu via het stadhuis.<br />

Met de start van de restauratie van het stadhuis werd echter gewacht, aangezien de kosten<br />

van de restauratie van het stadhuis inmiddels gestegen waren tot ƒ6000,- en de benodigde<br />

subsidiegelden van de provincie voorlopig niet voorhanden waren.<br />

Tussen november 1949 en 1950 werd het stadhuis zelf eindelijk gerestaureerd op basis van<br />

de bovengenoemde plannen. De architect was D. Visser uit Schoonhoven. De geraamde kosten<br />

lagen nu aanmerkelijk hoger dan in 1938, mede veroorzaakt door de verslechterde technische<br />

staat van het gebouw. Het toenemende zware verkeer, werd, in afwachting van een<br />

nieuwe provinciale weg buiten het stadje, nog steeds langs het raadhuis geleid. Uiteindelijk<br />

31 Zie noot 27.<br />

89


Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard<br />

bedroegen de restauratiekosten ƒ46.718,86. In november 1950 was het werk gereed. Daarmee<br />

kwam een eind aan een turbulente periode in de geschiedenis van het stadhuis (afb.<br />

8 en 9).<br />

Het gebouw wordt intensief gebruikt. Hoewel alle gemeentelijke functies verplaatst zijn<br />

naar een modern raadhuisgebouw in Groot-Ammers - sedert de gemeentelijke herindeling<br />

van 1986 valt Nieuwpoort met Langerak, Streefkerk en Groot-Ammers onder de gemeente<br />

Liesveld - wordt de zaal op de begane grond als trouwzaal gebruikt. De verdieping is als<br />

museum ingericht. Het gemeentelijk archief is eveneens naar Groot-Ammers verhuisd. De<br />

waag dient thans als depot voor het museum.<br />


Frans Groot<br />

Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925 1<br />

De termen zuil en verzuiling werden sporadisch al in de jaren dertig gebruikt, maar raakten<br />

in de jaren vijftig echt in zwang toen sociaal- wetenschappers vraagtekens begonnen te plaatsen<br />

bij dit merkwaardige gescheiden optrekken van bevolkingsgroepen. 2<br />

Vooral J.P. Kruijt,<br />

een aanhanger van de Partij van de Arbeid en kritisch gestemd ten aanzien van de uitwassen<br />

van het verzuilde bestel, heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het sociologisch onderzoek<br />

naar verzuiling. Dat onderzoek bood niet alleen een analyse van, maar ook een kritiek<br />

op de verzuilde samenleving. In 1961 publiceerde deze nederlands-hervormde wetenschapper<br />

samen met de katholieke socioloog Walter Goddijn een invloedrijk artikel, dat op zichzelf<br />

al een voorbeeld was van de doorbraakgedachte. Zij opperden de mogelijkheid van toenemende<br />

ontzuiling en toenadering over de grenzen van de levensbeschouwelijke blokken<br />

heen. Naast belangrijke voordelen constateerden zij ook nadelen ('dysfuncties') van het verzuilde<br />

bestel:<br />

de organisaties verwaarlozen de opvoeding tot nationaal burgerschap. Er wordt te weinig<br />

aandacht besteed aan datgene wat bindt en de tegenstellingen, die soms in feite heel gering<br />

zijn, worden overdreven voorgesteld, waardoor onverdraagzaamheid en concurrentiegeest<br />

in de hand worden gewerkt. 3<br />

In deze geest werd het verzuilde bestel door diverse commentatoren breed bediscussieerd.<br />

Met name de katholieke zuil was een dankbaar doelwit om de verzorging van gelovigen in<br />

verzuilde organisaties, van de wieg tot het graf, op de hak te nemen. Ook katholieke intellectuelen<br />

kregen in de jaren vijftig oog voor de 'zwakheden van een systeem, dat in die mate<br />

het isolement tot levensvorm, ja bijna tot levensbeginsel schijnt te hebben verheven.' 4<br />

Recent historisch onderzoek<br />

De laatste jaren hebben historici met nieuwe vragen het onderzoeksterrein betreden dat<br />

vooral door sociologen en politicologen werd bevolkt. Ging de discussie in de jaren vijftig<br />

en zestig vooral om de werking van het verzuilde bestel, nu concentreert de aandacht zich<br />

meer op het ontstaan van verzuiling, op de vraag waarom organisatie op basis van levensbeschouwing<br />

in de periode 1870-1920 zo'n succesvol concept is geworden. Vooral de ontstaansfase<br />

van dergelijke verzuilde blokken is interessant, omdat juist dan de trouw aan de levensbeschouwing<br />

op allerlei terreinen van het maatschappelijk leven moet worden aangekweekt.<br />

Hoe werden mensen gewonnen voor bijvoorbeeld een katholieke school of een anti-<br />

1 Ik dank Hans Blom voor enkele kritische opmerkingen bij een eerste versie van dit artikel.<br />

2 J.C.H. Blom, 'Onderzoek naar verzuiling in Nederland. Status quaestionis en wenselijke ontwikkeling', in:<br />

J.C. H. Blom en C.J. Misset, 'Broeders sluit u aan '. Aspecten van verzuiling in zeven <strong>Holland</strong>se gemeenten (z. pl. 1985)<br />

10-29, aldaar 10-11.<br />

3 J.P. Kruijt en Walter Goddijn O. F. M., 'Verzuiling en ontzuiling als sociologisch proces', in: A.N.J. den <strong>Holland</strong>er<br />

e.a. ed., Driftenkoers. Een halve eeuw sociale verandering in Nederland (Assen 1961; herdrukAssen 1968) 227-263,<br />

aldaar 259.<br />

4 LJ. Rogier, Katholieke herleving. Geschiedenis van katholiek Nederland sinds 1853 (Den Haag 1956) 613.<br />

91


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

revolutionaire partij? Vanuit welke overwegingen werden dergelijke organisaties opgericht?<br />

Wat was hun ideologie en hoe bereikten ze hun achterban?<br />

In vergelijking met de debatten van de jaren vijftig, kenmerkt het onderzoek zich nu door<br />

een zekere ironie. Het heilig vuur is met de ontzuiling van de jaren zestig gedoofd. Maar<br />

alle wetenschappelijkheid ten spijt zal de goede lezer ook bij deze generatie onderzoekers<br />

stuiten op interpretaties die gekleurd worden door specifieke politieke of levensbeschouwe­<br />

lijke voorkeuren. Verzuiling is en blijft een gevoelig onderwerp. 5<br />

In 1980 startte de vakgroep Nieuwe en Theoretische Geschiedenis van de Universiteit van<br />

Amsterdam het onderzoeksproject 'Verzuiling in Nederland, in het bijzonder op lokaal ni­<br />

veau, 1850-1925'. Het onderzoeksplan werd in 1981 nader geformuleerd door J.C.H. Blom. 6<br />

Tal van overwegingen lagen ten grondslag aan de keuze voor een onderzoek op lokaal niveau.<br />

Een van de veronderstellingen was dat het politieke en culturele leven in de negentiende<br />

eeuw nog sterk lokaal getint was en dat juist op plaatselijk niveau het ontstaan van verzuiling<br />

in al zijn complexiteit kon worden onderzocht. Bovendien konden zo deelaspecten van het<br />

verzuilingsproces, die bij onderzoek op landelijk niveau gemakkelijk uit het zicht verdwe­<br />

nen, nauwkeurig onder de loep genomen worden. (Bepaald bronnenmateriaal is overigens<br />

alleen op lokaal niveau voor handen.) Een vergelijking van de wisselende lokale ontwikkelin­<br />

gen zou daarnaast nieuwe inzichten kunnen opleveren omtrent het ontstaan van verzuiling<br />

onder specifieke omstandigheden. 7<br />

Sinds 1981 hebben medewerkers aan het onderzoek een reeks van artikelen, doctoraal­<br />

scripties en een drietal dissertaties geschreven. Veel van deze studies betreffen plaatsen in<br />

Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong>. (Een literatuurlijst is als bijlage opgenomen.) In het kader van het<br />

tijdschrift <strong>Holland</strong> is het een zinnige vraag wat het onderzoek betreffende deze provincies<br />

aan nieuws heeft opgeleverd en op welke terreinen lokaal onderzoek nog steeds gewenst is.<br />

Omdat de provinciegrenzen op zichzelf geen logische inperking van de thematiek opleveren,<br />

zal ik waar nodig ook verwijzen naar plaatsen buiten <strong>Holland</strong>.<br />

Het artikel zal overigens meer een vragend dan een concluderend karakter hebben. Naar­<br />

mate er meer grondige lokale studies van de pers rollen, wordt het steeds moeilijker de onder­<br />

zoeksresultaten als een legpuzzle in elkaar te voegen. De bevindingen zijn daarvoor te divers.<br />

Op een aantal punten zijn er duidelijke algemene lijnen zichtbaar. Maar op een groter aantal<br />

punten zijn er vooral nieuwe vragen opgeworpen, vragen die inspireren tot nieuw onderzoek.<br />

Als we verzuiling opvatten als een tendens om steeds meer activiteiten in eigen, levensbe­<br />

schouwelijke kring te verrichten, dan lijken ontwikkelingen in de katholieke en orthodox-<br />

protestantse stromingen in de tweede helft van de negentiende eeuw de meeste aandacht<br />

waard. Daar lagen de drijfkrachten in het verzuilingsproces. Noch voor de negentiende noch<br />

voor de twintigste eeuw is het mogelijk zoiets als een liberale zuil, een soort AVRO-netwerk,<br />

te onderscheiden. De conservatieve en liberale heren die in deze periode in staat en maat­<br />

schappij terrein verloren aan de confessionele concurrenten, beschouwden zich juist als de<br />

vertegenwoordigers van het algemeen, nationaal belang en trachtten op allerlei manieren<br />

weerstand te bieden aan dit splijtingsproces, bijvoorbeeld door het nationaal vormende<br />

5 Vergelijk J.A. Bornewasser, 'De katholieke zuil in wording als object van "columnologie" ', Archief ooor de geschie­<br />

denis van de katholieke kerk in Nederland 30 (1988) 168-212, aldaar 212.<br />

6 J.C. H. Blom, Verzuiling in Nederland in het bijzonder op lokaal niveau 1850-1925 (Amsterdam 1981).<br />

7 Blom, Verzuiling in Nederland, 53.<br />

92


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

openbare onderwijs te verdedigen tegen het verdeeldheid genererende bijzonder onderwijs<br />

of door de militaire dienstplicht aan te bevelen als leerschool in vaderlandsliefde. 8<br />

De doelstellingen<br />

van liberale organisaties waren gericht op een algemeen publiek en de achterban<br />

had een sterk wisselende samenstelling.<br />

Wel vallen er in de opkomst van de socialistische arbeidersbeweging (vanaf de jaren 1880)<br />

verzuilingstendensen te onderkennen. De socialisten trachtten weliswaar de gehele arbeidersklasse<br />

voor zich te winnen en waren er op uit bestaande godsdienstige barrières te slechten,<br />

maar het socialisme was feitelijk ook een soort levensbeschouwing, met een eigen heilsboodschap<br />

en specifieke leefregels. 9<br />

Gegeven het krachtige anti-socialistische klimaat waarin<br />

de beweging van de grond moest komen, waren de rode voormannen in veel plaatsen gedoemd<br />

te preken voor eigen parochie. Soms werkten ook de interne dynamiek van de organisatie<br />

of de bijzondere samenstelling van de achterban het ontstaan van een afzonderlijk rood<br />

bolwerk in de hand. In Amsterdam-Oost bijvoorbeeld vormde de joodse arbeidersaristocratie<br />

van diamantbewerkers de basis waarop in 1894 de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers<br />

Bond (ANDB) en de bloeiende wijkafdeling van de Sociaal-Democratische Arbeiders<br />

Partij verrezen. De ANDB had een eigen fanfare, verschillende koren, een uitleenbibliotheek<br />

en een fonds ter bestrijding van de tuberculose (waaruit in 1928 het Hilversumse<br />

Zonnestraal werd gesticht). Daarnaast waren er banden met de coöperatieve broodbakkerij<br />

'de Dageraad'. Culturele vorming en sociaal-politieke belangenbehartiging gingen hand in<br />

hand. 10<br />

Hier zien we een voorafschaduwing van de 'rode familie' zoals die in de jaren twintig<br />

tot volle ontwikkeling kwam. Een levenssfeer met bepaalde vormen van reglementering en<br />

sociale controle die sterk doen denken aan wat in de confessionele zuilen gebruikelijk was.<br />

De sociaal-democratie 'weefde (...) een web om haar achterban, zoals de andere stromingen<br />

om de hunne.' 11<br />

Terugkerend naar de negentiende-eeuwse wortels van het verzuilingsproces, moeten we<br />

ons echter richten op de katholieke en orthodox-protestantse stromingen die in die fase sterker<br />

dan de socialisten in het isolement hun kracht zochten.<br />

Kerkelijke pluralisering in de negentiende eeuw<br />

De negentiende eeuw gaf een ongekende versterking van de al eeuwenlang bestaande religieuze<br />

verscheidenheid in Nederland te zien. Na de invoering van de godsdienstvrijheid en<br />

de wettelijke gelijkstelling van de kerken, in 1796 als vruchten van de Franse Revolutie in<br />

ons land geïmporteerd, volgde ruim een halve eeuw waarin de staat zich ingrijpend met de<br />

kerken bemoeide. Er was nog het een en ander merkbaar van de voormalige 'publieke' status<br />

van de hervormde kerk en de achtergestelde positie van de katholieke, kleine protestantse<br />

en joodse kerkgenootschappen. De grondwet van 1848 drong de staatsbemoeienis zeer sterk<br />

terug en liet de kerken vrij in hun ontwikkeling. De in de eerste helft van de negentiende<br />

8 Henk te Velde, Gemeenschapszin en plichtsbesef. Liberalisme en nationalisme in Nederland, 1870-1918 ('s-Gravenhage<br />

1992) 31-62.<br />

9 Hans Righart, Politieke cultuur: een omgevingsverkenning (Inaugurele rede; Meppel/Amsterdam 1989) 24-25.<br />

10 Luuk Brug, 'Het district waar oprees hun burcht', in: Martin van Amerongen e.a., Voor buurt en beweging. Negentigjaar<br />

sociaal-democratie tussen IJ en Amstel (Amsterdam 1984) 12-68; Marien van der Heijden en Wietske van<br />

Agtmaal, Henri Polak. Grondlegger van de moderne vakbeweging 1868-1943 (Amsterdam 1991).<br />

11 Bert Altena, 'Een broeinest der anarchie. 'Arbeiders, arbeidersbeweging en maatschappelijke ontwikkeling. Vlissingen 1875-<br />

1929 (1940) (Amsterdam 1989) 442, 435-441.<br />

'X',


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

eeuw gestarte uitbouw van het katholieke kerkelijke apparaat kreeg nu vrij baan. Hetzelfde<br />

s?old voor orthodoxe afscheidingsbewegingen in de hervormde kerk.<br />

Voor de hervormde kerk werd het steeds moeilijker vol te houden dat zij een nationale<br />

kerk was. Zij werd een gezindte onder de andere gezindten. Dit riep allerlei praktische, orga­<br />

nisatorische problemen op, met name ten aanzien van de regeling van het lager onderwijs<br />

en de armenzorg, twee terreinen waarop deze kerk ten opzichte van de andere gezindten<br />

vanouds bevoordeeld werd. Daarmee verbonden was het probleem dat het Dordtse calvi­<br />

nisme nu op voet van gelijkheid kwam te verkeren met de oude erfvijand: Rome. Dit vergde<br />

een omslag in mentaliteit die niet van de ene op de andere dag gerealiseerd kon worden.<br />

Van de weeromstuit vreesden vele hervormden voor een katholiek overwicht in de voormali­<br />

ge protestantse natie. Het opende de mogelijkheid voor een escalatie van op wederzijdse vij­<br />

andbeelden gebaseerde protestants-katholieke tegenstellingen.<br />

Voordat we al te diep in organisatorische kwesties duiken, dient de vraag te worden gesteld<br />

wat godsdienst rond 1850 voor brede lagen van de bevolking betekende. Hoe sterk waren<br />

godsdienstige en kerkelijke loyaliteiten? In hoeverre waren dergelijke gezindheden van in­<br />

vloed op het verzuilingsproces, dat eerst goed in het laatste deel van de jaren zestig op gang<br />

kwam? Zoals vaker het geval is met interessante vragen, zijn de antwoorden niet makkelijk<br />

te geven.<br />

Een begin van een antwoord vinden we door crisissituaties in de kerkelijke verhoudingen<br />

onder de loep te nemen. Op die momenten kan iets van de dieptestructuur van het godsdien­<br />

stig leven aan de oppervlakte komen. Een van de gevoeligste confrontaties tussen protestan­<br />

ten en katholieken rond het midden van de vorige eeuw was het gebundelde protestantse<br />

verzet tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in april 1853. Deze verandering,<br />

waarbij de Nederlandse kerkprovincie verlost werd van de missiestatus, werd door de paus<br />

op nogal ondiplomatieke wijze aangekondigd - hij herinnerde onder andere aan de ramp­<br />

spoed die bijna drie eeuwen van calvinisme de katholieken hadden bezorgd. Het vaderland­<br />

se verleden vormde een rijke bron voor onderlinge strijd. De paus koos Utrecht, de oude<br />

zetel van Willibrord, als centrum van de kerkprovincie, terwijl deze plaats door de stichting<br />

van de Unie van Utrecht (1579) een symbool was van de protestantse strijd vóór geloofsvrij­<br />

heid en tégen Spaanse dwingelandij. In maart en april 1853 werd het land overspoeld door<br />

een stroom van anti-papistische pamfletten. Menig pamflettist herinnerde aan de brandsta­<br />

pels van de inquisitie. 12<br />

De boodschap was duidelijk: de katholieken zouden hun kerkelijk<br />

apparaat gebruiken om het protestantse geloof uit te bannen.<br />

Een conservatief-protestantse petitiebeweging deed een beroep op de koning de instelling<br />

van de vijf diocesen te verhinderen en deelde en passant een brevet van onvermogen uit aan<br />

het kabinet-Thorbecke, dat de pauselijke maatregel niet had kunnen verhinderen. Een be­<br />

langrijk onderdeel van de grondwet van 1848: de vrijheid van de kerken om hun interne be­<br />

stel te regelen, werd door de petitionarissen kennelijk niet op prijs gesteld. Dit is des te inte­<br />

ressanter omdat de petitiebeweging groepen mobiliseerde die niet over het kiesrecht be­<br />

schikten en de vruchten van de grondwet dus niet volledig konden plukken. Kennelijk had<br />

de liberale grondwet een beperkt krediet bij dit 'volk achter de kiezers'. Voor Amsterdam<br />

is berekend dat de meeste volwassen protestanten (51.000 in getal) het petitionnement on­<br />

dertekenden. Sommige katholieken werd het te heet onder de voeten; zij besloten de hoofd­<br />

stad tijdelijk te verlaten. 13<br />

Wat verder van het krijgsgewoel, in het Westlandse tuindersdorp<br />

12 J.A. Bornewasser, 'Mythical aspects of Dutch anti-catholicism in the nineteenth century', in: J.S. Bromley en<br />

E.H. Kossmann ed., Britain and the Nelherlands V (Den Haag 1975) 184-206, aldaar 200.'<br />

94


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

Afb. 1. Uitslag van de Tweede Kamer-verkiezingen van 1888. Het contrast tussen Noord- en Zuid-<br />

<strong>Holland</strong> is opmerkelijk. In Noord-<strong>Holland</strong> is de liberale dominantie vrijwel compleet, in Zuid-Hol­<br />

land blijft het liberale aandeel beperkt tot de stadsdistricten Leiden, Schiedam, Rotterdam en Dor­<br />

drecht en tot het plattelandsdistrict Brielle. Th. van Tijn, 'The party structure of <strong>Holland</strong> and the<br />

outer provinces in the nineteenth century', in: Vaderlands verleden in veelvoud. 31 opstellen over de Nederlandse<br />

geschiedenis na 1500 (Den Haag 1975) 560-589, aldaar 588.<br />

Naaldwijk, twee uur gaans van Den Haag, tekenden 341 'manslidmaten der protestantsche<br />

gemeenten' (zo'n 60 a 70 procent van de volwassen mannen van deze richtingen) een petitie<br />

waarin zwarte visioenen van roomse heerschappij werden geschetst: de bisschoppen waren<br />

aangesteld<br />

voor de zoogenaamde geloovigen, zoowel als voor niet-gelovigen, die door de R.K. Kerk<br />

met den naam van ketters en scheurmakers bestempeld, en die door hen, zooveel in hun<br />

vermogen is, moeten vervolgd en aangevallen worden, ja waartoe deze zich bij eede verbinden<br />

moeten. 14<br />

13 L.J. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 ('s-Gravenhage) 105.<br />

14 Frans Groot, Roomsen, rechtzinnigen en nieuwlichters. Verzuiling in een <strong>Holland</strong>se plattelandsgemeente, Naaldwijk 1850-<br />

1930 (Hilversum 1992) 122. Een dergelijke eed legden de Nederlandse bisschoppen overigens niet af. Zie Bornewasser,<br />

'Mythical aspects', 199.<br />

95


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

De deelname was hier dus eveneens massaal en de toonzetting zeker zo rabiaat als in de stedelijke<br />

centra van de beweging. 15<br />

De petitiebeweging heeft de reorganisatie van de katholieke kerkprovincie niet kunnen<br />

verhinderen, maar maakte wel duidelijk dat de bewegingsvrijheid van de katholieke bevolking<br />

minder ruim was dan op basis van de grondwettelijke godsdienstvrijheid mocht worden<br />

verwacht. Kleine incidenten zijn in dit verband typerend. In Utrecht werd een boycot van<br />

katholieke winkeliers op touw gezet. Of die ook echt effectief was, is niet bekend. 16<br />

In Naaldwijk<br />

bezigden de protestantse gemeenteraadsleden een kritische toon tegenover hun katholieke<br />

collega's en kreeg het katholiek armbestuur aanzienlijk zwaardere bezuinigingen te verduren<br />

dan de overige armenzorginstellingen. In het Noordhollandse Schagen had de katholieke<br />

minderheid plagerijen te verduren van de protestantse bevolking. Zo werd er geklaagd<br />

over roomse begrafenisstoeten die vanaf de openbare weg zichtbaar waren en over het hinderlijk<br />

luiden van de roomse klokken tijdens de hervormde kerkdiensten. Dergelijke problemen<br />

werden in der minne geschikt, maar aan het eind van de jaren vijftig meende het parochiële<br />

kerkbestuur toch ietwat pathetisch (en defaitistisch) te moeten stellen:<br />

(...) w l<br />

z l<br />

l j n<br />

Roomschen welken dus practisch geen regten hebben wel in wetboeken en<br />

grondwetten beschreven doch werkelijk niet bestaande. Wij leven in vervolging. 17<br />

Naar alle waarschijnlijkheid versterkte de anti-papistische agitatie een gevoel van lotsverbondenheid<br />

onder de katholieken, zoals ze ook de protestantse waakzaamheid voor roomse<br />

machtsuitbreiding stimuleerde. Dat godsdienstige kwesties, veelal verbonden met politieke<br />

strijdpunten, de hartstochten in beweging konden brengen, is voldoende duidelijk, al zal het<br />

een eeuwige vraag blijven of de ondertekening van de petities ook werkelijk kan worden opgevat<br />

als een overtuigde instemming met de anti-papistische beginselen: hoevelen zullen<br />

domweg hun handtekening hebben gezet?<br />

Er zijn ook andere manieren om de diepgang van het kerkelijke en godsdienstige leven rond<br />

het midden van de vorige eeuw te peilen. We kunnen onze toevlucht nemen tot beschrijvingen<br />

van de toestand van de gelovige kudde van de hand van pastoors en predikanten. Dergelijke<br />

gegevens zijn in de hervormde kerkarchieven ruimer voor handen dan in de katholieke.<br />

Ze bevatten veelal een gecombineerde tekening van de gewenste en de werkelijke omstandigheden<br />

in parochie of gemeente en dienen dus met omzichtigheid gebruikt te worden. 18<br />

Daarnaast<br />

kunnen we, bijvoorbeeld door optimaal gebruik te maken van aanwijzingen in de overheidsarchieven,<br />

indirect greep krijgen op dit probleem. De studie van Jos Leenders over<br />

15 Voor Utrecht: P.J. A. van Meegeren, Katholiek Utrecht in de tweede helft van de 19e eeuw (Utrecht 1987) 9-21 en J. H.<br />

von Santen, 'Politiek leven in de stad Utrecht rond het midden van de negentiende eeuw (1840-1860)', Jaarboek<br />

Oud-Utrecht (1985) 110-165, aldaar 147. Voor Woerden: Rob van der Laarse, Bevoogdingen bevinding. Heren en kerkvolk<br />

in een <strong>Holland</strong>se provinciestad, Woerden 1780-1930 (z.pl. 1989) 189. In het stadje Tiel tekende ongeveer de helft<br />

van de lidmaten een petitie van de hervormde gemeente (Jan van Miert, 'Nationalisme in de lokale politieke<br />

cultuur, Tiel 1850-1900', De negentiende eeuw 16 (1992) 59-85, aldaar 65.<br />

16 Van Meegeren, Katholiek Utrecht, 9-21.<br />

17 Notulen parochieel kerkbestuur 7-7-1859, geciteerd bij R. H. Jansen, 'Naar wij vernemen. ' De verzuiling in Schagen<br />

1850-1925 (Ongepubliceerde doctoraalscriptie Vakgroep Nieuwe en theoretische geschiedenis Universiteit van<br />

Amsterdam 1988) 40.<br />

18 J. Art, 'Possibilities and difficulties in studying the place of religion in everyday life in the 19th and early 20th<br />

century', in: L. Laeyendecker, L.J. Jansma, C.H.A. Verhaar ed., Experiences and explanations. Historical and sociological<br />

essays on religion in everyday life (Ljouwert 1990) 103-116, aldaar 105.<br />

96


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

godsdienstige en sociale segmentatie in Hoorn rond het midden van de negentiende eeuw<br />

geeft een grondig en evocatief overzicht van een kleinstedelijke samenleving en is tegelijkertijd<br />

een handleiding in het onorthodox hanteren van lokaal bronnenmateriaal. 19<br />

Hoorn, eens een bloeiende havenstad die een cruciale rol speelde in de Tachtigjarige Oorlog,<br />

was rond 1850 een bescheiden toeleveringscentrum voor West-Friesland. Het telde circa<br />

8000 inwoners, van wie velen in handel, winkels en kleinbedrijf werkzaam waren. De stad<br />

koesterde haar roemrijk verleden, bijvoorbeeld in de vorm van historische herdenkingen,<br />

maar onderging gedurende de negentiende eeuw tevens een economisch gemotiveerde, ontluisterende<br />

'afbraakmanie', die haar beroofde van menig karakteristiek monument. De stad<br />

kende een verfijnde standenstructuur, en een dito religieuze geleding. Meer dan de helft van<br />

de Hoornaars behoorden tot de hervormde richting, bijna een derde was van katholieken<br />

huize en daarnaast waren er bescheiden groepen van de kleine protestantse en joodse gezindten.<br />

Omgang vond zoveel mogelijk plaats binnen de eigen sociale en religieuze geleding:<br />

Aan de segmentenstructuur beantwoordde een ingewikkelde segmentencultuur. Hoorn<br />

bestond uit zeer verschillende in hoofdzaak langs elkander heen levende culturen.(...) De<br />

mentaliteit van vrijwel iedereen droeg het stempel van deze segmentering. 20<br />

Op grond van de kerkelijke archieven constateert Leenders in de hervormde en katholieke<br />

kerk een tegengesteld patroon dat ook op landelijk niveau wel wordt waargenomen. De hervormde<br />

kerk maakte een periode van institutioneel verval door en in de katholieke kerk werden<br />

de organisatorische teugels juist aangetrokken. De Hoornse hervormde predikanten<br />

constateerden in het begin van de jaren vijftig eufemistisch dat 'wat minder onzer' de kerkdiensten<br />

bezochten, maar buitengewoon verontrust werden ze daar niet van. 21<br />

In de daarop<br />

volgende jaren werd de tering naar de nering gezet. Bepaalde diensten werden niet meer<br />

gehouden en onder vrijzinnige impuls kwam in 1863 een einde aan de kerkelijke censuur,<br />

het toezicht van de kerkeraad op de handel en wandel van de lidmaten. Een echte remedie<br />

voor deze kloof tussen de officiële kerk en het kerkvolk werd niet gevonden. Ook elders in<br />

Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> komen we problemen van dit type tegen. 22<br />

Kerkbestuurderen<br />

duidden deze complicaties in termen van verval, maar in veel plaatsen bleven juist die groepen<br />

weg die altijd al in de marge van de kerk verkeerd hadden. Deels ging het daarbij om<br />

onverschilligen, deels ook om orthodoxe tot zeer orthodoxe gelovigen, veelal van een bevindelijke,<br />

gevoelsreligieuze inslag, die zich niet lieten inkaderen in de vaste regelgeving van<br />

de kerk. In de bestuurlijke logica betekenden lege kerken automatisch minder godsdienstigheid,<br />

in werkelijkheid kon onkerksheid samengaan met een zware calvinistische geloofsopvatting.<br />

In Noord-<strong>Holland</strong> boven het IJ was deze bevindelijkheid niet sterk geworteld, maar<br />

in delen van Zuid-<strong>Holland</strong> was dit wel het geval. 23<br />

Vaak kwamen vanuit deze 'randkerkelijke'<br />

groepen orthodoxe tegenbewegingen van de grond, uitmondend in evangelisaties of gereformeerde<br />

afscheidingsbewegingen.<br />

19 Jos Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, hachelijk fatsoen. Families, standen en kerken te Hoorn in het midden van de<br />

negentiende eeuw ('s-Gravenhage 1992).<br />

20 Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 328.<br />

21 Ibidem 124-126.<br />

22 Een overzicht voor Noord-<strong>Holland</strong> geeft J. Kok, Langs verboden wegen. He achtergronden van tmili nechlelijkegeboorten<br />

in Noord-<strong>Holland</strong> 1812-1914 (Hilversum 1991) 72-76; voor Zuid-<strong>Holland</strong> zie onder andere Van der Laarse, Be­<br />

voogding en bevinding, 87-96, 184-186; Groot, Roomsen, 62-66.<br />

23 Van der Laarse, Bevoogding en bevinding, 184-186; Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 139.<br />

97


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

Terwijl het verzet tegen de rationalistische geest der eeuw in de Hoornse hervormde kerk<br />

een randverschijnsel was, vond in de plaatselijke katholieke kerken vanaf de jaren 1840 een<br />

betrekkelijk geslaagde, conservatief getinte revitalisatie plaats onder leiding van de clerus.<br />

De priesters slaagden er steeds beter in de wildgroei aan devoties rond allerlei heiligen in<br />

te kaderen in een anti-rationalistische, maar goed gecontroleerde geloofscultuur. 'Bijgeloof'<br />

werd omgezet in 'kerkelijk goedgekeurd' geloof. In straatjes als het Achterom, de Slijksteeg<br />

en de Achterstraat stonden de centra van een ingetogen en sterk op het hiernamaals gerichte<br />

devotie. Vooral de broederschappen, gezelschappen van leken die zich met specifieke vormen<br />

van devotie bezig hielden, waren een belangrijk wapen in deze kerkelijke beweging. De<br />

toenemende kerkelijke activiteiten worden wel omschreven als 'katholieke herleving', maar<br />

ook hier kunnen we de vraag stellen of er niet juist groepen werden bereikt die tot dan toe<br />

nog weinig meedraaiden in de kerkelijke molen. 24<br />

In dat geval zouden we beter van expansie<br />

dan van herleving kunnen spreken.<br />

Bij gebrek aan bronnenmateriaal is het moeilijk te becijferen hoe groot het bereik was van<br />

de devotie. In Hoorn trokken de broederschappen een beperkte groep van standsbewuste<br />

burgers die zich onderscheidden van de grote massa der gelovigen. In de Westlandse gemeente<br />

Naaldwijk daarentegen waren de broederschappen een succesnummer in de opbouw<br />

van de katholieke volkskerk. De aanhang was hier zeer omvangrijk. 25<br />

Dit roept vragen<br />

op omtrent mogelijke verschillen in het patroon van katholieke expansie in stedelijke en plattelandsgebieden.<br />

De lokale archieven blijken niet alleen geschikt om deze institutionele ontwikkelingen in<br />

kaart te brengen, maar bieden ook sleutels om de religieuze segmentatie langs meer indirecte<br />

weg op te sporen. Een van de origineelste methoden in de Hoornse studie is het gebruik<br />

van de geboorteakten. Bij het aangeven van een geboorte ten stadhuize diende de vader vergezeld<br />

te zijn van twee getuigen. Soms werden hiervoor gemeenteambtenaren gebruikt,<br />

maar in de meeste gevallen bracht de vader zijn getuigen zelf mee. Het ligt voor de hand<br />

dat hiervoor een beroep werd gedaan op naburige bekenden. Leenders heeft nu onderzocht<br />

in hoeverre hierbij gekozen werd voor geloofsgenoten dan wel andersgezinden. Hij heeft<br />

hiervoor gegevens uit de burgerlijke stand en het bevolkingsregister moeten combineren.<br />

Geloofsverschillen speelden bij het getuigen een belangrijke rol. In 1829 werd slechts in<br />

één op de vier gevallen een beroep gedaan op een andersgezinde buurman of bekende, in<br />

1859 was dit verminderd tot één op de zes. Opvallend is daarbij dat vooral arbeiders en mingegoeden<br />

de religieuze scheidslijnen doorbraken. Leden van de middengroepen en de hogere<br />

burgerij toonden aanmerkelijk meer respect voor de grenzen van de eigen gezindte. Dat<br />

andersgezinde getuigen in 1859 in aanzienlijk minder gevallen te hulp werden geroepen, kan<br />

wijzen op een groeiende afstand tussen de gezindten. 26<br />

Over een dergelijke verwijdering<br />

werd door tijdgenoten wel in bezorgde termen gesproken. De hervormde predikant CE. van<br />

Koetsveld bijvoorbeeld zag in 1851 de vreedzame samenleving van roomsen en protestanten<br />

24 Staf Hellemans, Strijd om de moderniteit. Sociale bewegingen en verzuiling in Europa sinds 1800 (Leuven 1990) 58.<br />

25 Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 173-175; Groot, Roomsen, 134-147. Vergelijk Ton Duffhues, Generaties en<br />

patronen. De katholieke sociale beweging te Arnhem in de 19e en 20ste eeuw. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van<br />

de sociale wetenschappen (Baarn 1991) 92-97; P.R.D. Stokvis, 'Katholieke emancipatie en heivormde revitalisatie<br />

tegen de geest der eeuw en het spook der revolutie in Den Haag', in: Blom en Misset, 'Broeders sluit u aan', 30-67,<br />

aldaar 36-41; Wil Reijs en Joost van Vugt, 'Tussen zelfheiligingen belangenbehartiging. De Aartsbroederschap<br />

van de Heilige Familie in Nederland', Jaarboek van het Katholiek Documentatiecentrum 21 (1991) 11-40.<br />

26 Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 307-309.<br />

98


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

ten einde lopen. 27<br />

Het zou de moeite lonen dit onderzoek ook voor latere jaren te verrichten,<br />

zodat een lange termijn-ontwikkeling in kaart kan worden gebracht.<br />

Via het bevolkingsregister is het ook mogelijk het aantal gemengd gehuwden te berekenen<br />

en na te gaan in hoeverre de burgerij inwonende dienstboden van een afwijkende gezindte<br />

in hun domein toeliet. Zo kan dus ook voor de huiselijke sfeer worden nagegaan of er sprake<br />

was van religieuze eenkennigheid. In de intimiteit van gezin en familie waren de religieuze<br />

scheidslijnen te Hoorn duidelijk werkzaam. 28<br />

Interessant is dat vooral de middengroepen<br />

trouw vasthielden aan geloofsgenoten. Zij toonden zich gevoelig voor religieuze en sociale<br />

distinctiemechanismen. De plaatselijke notabelen zaten dermate vast in het zadel dat zij de<br />

ongeschreven regels soms voor gezien konden houden. Zo nu en dan stelden zij andersgezinde<br />

dienstboden te werk. In de laagste geledingen was de invloed van de kerken het geringst<br />

en waren de religieuze scheidslijnen ook aanmerkelijk minder goed zichtbaar dan in de middengroepen.<br />

Juist de middenstand gebruikte deze scheidslijnen om een koers uit te zetten<br />

in de complexe lokale samenleving. Leenders concludeert: 'Protestanten, katholieken en joden<br />

stonden vrijwel los van elkaar.' 29<br />

Als we de Hoornse cijfers echter opnieuw vergelijken met gegevens betreffende het Zuidhollandse<br />

Naaldwijk, dan blijkt dat in deze plattelandsgemeente de religieuze scheidslijnen<br />

in de huiselijke sfeer nog krachtiger waren. De religieuze segmentatie liet zich in Hoorn dus<br />

wel duidelijk gelden, maar wellicht waren de verhoudingen tussen de gezindten in een stedelijke<br />

omgeving wat minder ingekaderd dan op het platteland. 30<br />

Velen zullen zich er nauwelijks<br />

bewust van zijn geweest dat zij een belangrijk deel van hun leven onder geloofsgenoten<br />

sleten. In crisissituaties (als in april 1853) kregen deze religieuze scheidslijnen een specifieke<br />

lading. Op die momenten werd ook duidelijk welke vooroordelen er over en weer leefden:<br />

beelden van de 'ander' die slechts in bescheiden mate door directe contacten werden gecorrigeerd.<br />

Deze religieuze subculturen vormden het fundament waarop de verzuilde bolwerken<br />

konden verrijzen.<br />

Polarisatie en verzuiling, 1865-1890<br />

In de periode vanaf 1865 vond een belangrijke verschuiving plaats in het <strong>Holland</strong>se politieke<br />

landschap. In 1866 telde het <strong>Holland</strong>se contingent in de Tweede Kamer slechts één confessioneel<br />

afgevaardigde: een antirevolutionair. De overigen behoorden tot de conservatieve of<br />

liberale richtingen. In 1888, het jaar waarin de confessionele stromingen een meerderheid<br />

in het parlement veroverden, vaardigden de twee provincies 28 liberalen, 1 conservatief, 8<br />

antirevolutionairen en 2 katholieken naar 's lands vergaderzaal af. Vooral in Zuid-<strong>Holland</strong><br />

was het confessionele zeteltal toegenomen; kiesdistricten met een omvangrijke agrarische<br />

bevolking als Loosduinen, Delft, Katwijk, Bodegraven, Gouda, Sliedrecht, Gorkum en Rid-<br />

27 Geciteerd bij Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 292.<br />

28 Leenders, Benauwde verdraagzaaamheid, 299-306, 309-311.<br />

29 Ibidem 327.<br />

3 0 Het aantal gemengde huwelijken als percentage van het totale aantal huwelijken bedroeg in Hoorn in 1861 7,7 procent.<br />

Voor Naaldwijk zijn percentages beschikbaar voor het aantal gemengd gehuwde katholieken: in 1829 was dit<br />

percentage 2,4en in 1890 l,4(Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 300; Groot, Roomsen, 141-142; vergelijkB. van<br />

Leeuwen O. F. M., Het gemengde huwelijk. Pasioraal-sociografisch onderzoek naar de huwelijken van katholieken met niet-katholiekeninNederland(Assen<br />

1959) 158-161,167; L.J. Rogier, 'Bijdrage totdehistorische sociografie van katholiek Delfshaven',<br />

in: Idem, Terugblik en uitzicht. Verspreide opstellen II (Hilversum/Antwerpen 1965)657-678, aldaar 677).<br />

99


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

Afb. 2. Bij de 300-jarige herdenking van de inname van Den Briel (1 april 1572-1872) ontstonden<br />

in een aantal dorpen en kleine steden vechtpartijen tussen katholieken en protestanten. Veel katholie­<br />

ken weigerden deel te nemen aan deze viering van '300 jaar Neêrlaands onafhankelijkheid', omdat<br />

dit wapenfeit, onder andere vanwege de moord op de martelaren van Gorkum (op 9 juli 1572 te Briel­<br />

le), beschouwd werd als het begin van de protestantse overheersing. Deze liberale cartoon bekritiseert<br />

de houding van de katholieken. Roomse, pausgezinde priesters tonen hun ontrouw aan koning en va­<br />

derland, terwijl hun volgelingen protestantse feestvierders een pak slaag geven. Nederlandsche Spectator<br />

13-4-1872.<br />

derkerk waren nu in confessionele handen. 31<br />

In Noord-<strong>Holland</strong> vaardigden alleen de districten<br />

Haarlemmermeer en Hilversum een confessioneeel kamerlid af (respectievelijk een katholiek<br />

en een antirevolutionair). Noord-<strong>Holland</strong> bleef een liberaal bolwerk. De verschuiving<br />

vond dus ten zuiden van het IJ plaats.<br />

Voor de opbouw van zowel het katholieke als het antirevolutionaire politieke blok was de<br />

schoolstrijd een belangrijke drijfveer. Een van de belangrijkste zaken die het eerste confessionele<br />

kabinet onder leiding van baron Mackay in 1889 regelde, was de subsidiëring van<br />

het bijzonder onderwijs. Het lijkt erop dat religieus getinte strijdpunten de grote stimulans<br />

vormden in deze eerste fase van verzuiling. Het ging de katholieke en antirevolutionaire<br />

31 Th. van Tijn, 'The party structure of <strong>Holland</strong> and the outer provinces in the nineteenth century', in: Vaderlands<br />

verleden in veelvoud. 31 opstellen over de Nederlandse geschiedenis na 1500 (Den Haag 1975) 560-589, aldaar 579, 588.<br />

100


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

voorvechters immers om ruimte voor hun leerstellig onderricht in het lager onderwijs: een<br />

school met de bijbel óf met de catechismus. En evenzeer wilden zij hun kroost beschermen<br />

tegen vrijzinnige of liberale invloeden. Het lager onderwijs werd gedurende de negentiende<br />

eeuw een steeds belangrijker opvoedingsinstrument. Te oordelen naar de groei van de on­<br />

derwijsdeelname en van de alfabetiseringsgraad begonnen meer ouders het nut in te zien<br />

van de standaardkennis die in de schoolbankjes werd opgedaan. 32<br />

Daarmee werd dus ook<br />

de zeggenschap over de inhoud van dit onderwijs een belangrijker strijdpunt. De school­<br />

strijd ging om de toekomst van het land en van de afzonderlijke levensbeschouwelijke stro­<br />

mingen. Dat deze toekomst van belasting- en schoolgeldbetalers aanzienlijke investeringen<br />

vergde, vergemakkelijkte de keuze voor bijzonder of openbaar onderwijs bepaald niet.<br />

In het katholieke verzuilingsproces heeft de clerus een wezenlijke sturende rol gespeeld. Na<br />

de pauselijke veroordeling van het liberalisme in de encycliek Quanta Cura en de daarmee ver­<br />

bonden Syllabus Errorum (1864) koerste de Nederlandse clerus af op een meer zelfstandige,<br />

overwegend conservatieve positie in het Nederlandse politieke bestel. De uitvaardiging van<br />

het bisschoppelijke onderwijsmandement in 1868 versterkte deze keuze. Volgens deze richt­<br />

lijn nam het 'ongeloof' almeer toe op de openbare school en was dit onderwijs 'meer en meer<br />

onbruikbaar' en 'uiterst gevaarlijk' voorde katholieke jeugd. Het was niet moeilijk hierin een<br />

hernieuwde afwijzing van het liberalisme te lezen. Vanaf 1868 werd vooral ten noorden van<br />

de grote rivieren hard gewerkt aan de opbouw van het katholiek onderwijs. In het katholieke<br />

zuiden verliep de opbouw trager. Daar fungeerde de openbare school in veel gemeenten als<br />

katholieke school en zag men alleen het nut in van afzonderlijke, bijzondere meisjesscholen.<br />

De overheid wenste het afzonderlijke onderricht van jongens en meisjes niet te financieren.<br />

Dus was men aangewezen op de goedkope arbeidskracht van zustercongregaties, die vooral<br />

in Brabant sterk vertegenwoordigd waren. 33<br />

In het bisdom Haarlem werd voortvarender ge­<br />

werkt aan de stichting van katholieke scholen, al zien we in een beperkt aantal katholieke dor­<br />

pen een vergelijkbaar patroon als in de zuidelijke provincies. De pastoors ontvingen herhaal­<br />

delijk aansporingen van hun superieuren om het katholieke onderwijs te stimuleren. 34<br />

Het<br />

aantal katholieke scholen breidde zich snel uit. 35<br />

De clerus bemoeide zich zeer openlijk met<br />

de onderwijskwestie en kon dit ook doen omdat deze als een godsdienstige aangelegenheid<br />

werd gepresenteerd: het ging om het geestelijk welzijn van de gelovige kudde.<br />

De politiek gold daarentegen als een wereldse zaak. Hier was de speelruimte voor de<br />

geestelijkheid aanmerkelijk geringer. De Brabantse bisschoppen distantieerden zich niet<br />

openlijk van het liberalisme, maar werkten achter de schermen aan het terugdringen van<br />

deze stroming. In het bisdom Haarlem toonde de overigens uit Brabant afkomstige bisschop<br />

G.P. Wilmer (1861-1877) een nog grotere bekwaamheid in het ontwijken van lange protes­<br />

tantse tenen. Hij oordeelde een openlijke bemoeienis met de politiek schadelijk voor de ka­<br />

tholieke zaak.'Hoe meer ik mij van alle politiek onthouden kan, hoe liever', schrijft hij in 1871<br />

32 Hans Knippenberg en Ben de Pater, De eenwording van Nederland. Schaalvergroting en integratie sinds 1800 (Nijmegen<br />

1988) 139, 177.<br />

33 Er waren overigens duidelijke verschillen in de omvang van dit meisjesonderwijs. Joost van Vugt, 'De verzuiling<br />

van het lager onderwijs in Limburg 1860-1940', Jaarboek van het Katholiek Documentatiecentrum 10 (1980) 17-60;<br />

Marjanne de Kwaasteniet, Denomination and primary education in the Netherlands (1870-1984). A spatiat diffuswn<br />

perspective (Amsterdam 1990) 127-128.<br />

34 Groot, Roomsen, 164.<br />

35 Landelijk gezien tussen 1868 en 1875 een groei van meer dan 30 procent, van 250 naar 332 scholen. Hans Knippenberg,<br />

Deelname aan het lager onderwijs in Nederland gedurende de negentiende eeuw (Amsterdam 1986) 64.<br />

101


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

aan de Noordhollandse katholieke voorman W.J. F. Nuyens. 36<br />

Het dagblad De Tijd compenseerde<br />

deze klerikale terughoudendheid door een sturende rol te vervullen in verkiezingstijd.<br />

In de loop van de jaren zestig helde het blad over naar het conservatief-katholicisme<br />

of ultramontanisme en beval het anti-liberale kandidaten aan bij de verkiezingen. Daarnaast<br />

troffen sommige pastoors op eigen initiatief heimelijk maatregelen tegen liberale voormannen<br />

in katholieke kring.<br />

Bij deze aanzetten tot verzuiling draaide het niet alleen om een versterking van het katholieke<br />

bolwerk ten opzichte van liberale en protestantse concurrenten maar ook om het<br />

totstandbrengen van nieuwe verhoudingen in eigen katholieke kring: het op orde brengen<br />

van het katholieke huishouden. Zelfstandig denkende leken werden 'omgeschoold' tot klerikaal<br />

gezinde gelovigen, volgzaam in politieke aangelegenheden en dienstbaar in de parochiële<br />

bestuursorganen. In Delft bijvoorbeeld moest het vooraanstaande katholieke brandersgeslacht<br />

Van Berckel eerst genoegen nemen met minder invloed in het kerk-, arm- en<br />

schoolbestuur om vervolgens onder druk van de geestelijkheid de overstap te maken van het<br />

liberale naar het ultramontaanse politieke kamp. Het was geen sinecure om vooraanstaande<br />

katholieke leken te bekeren tot het ultramontanisme. Dergelijke fricties konden frustrerend<br />

werken voor de groei van het katholieke organisatienetwerk. 37<br />

Op basis van een beperkt aantal lokale studies is het mogelijk enkele voorzichtige opmerkingen<br />

te maken omtrent een stads- en plattelandsvariant in deze eerste fase van katholieke<br />

verzuiling. Allereerst betreft dat de sociale samenstelling van het katholieke volksdeel in de<br />

tweede helft van de negentiende eeuw. In stadjes als Hoorn, Delft of Delfshaven moesten<br />

de katholieken in sociaal-economisch opzicht hun meerdere erkennen in de protestantse<br />

concurrentie. Onder armen, arbeiders en lagere middengroepen waren de roomsen sterk<br />

vertegenwoordigd. 38<br />

De achterstelling van het katholieke volksdeel ten tijde van de Republiek<br />

liet zich hier in de negentiende eeuw nog voelen. Dit kwam de financiële draagkracht<br />

van het katholieke kerkelijke apparaat uiteraard niet ten goede. Opvallend is daarnaast dat<br />

dit volksdeel relatief ondervertegenwoordigd was in de stedelijke elite, maar niettemin enkele<br />

vooraanstaande notabelen telde, die in de periode vóór het herstel van de bisschoppelijke<br />

hiërarchie een grote stem hadden gehad in de kerkelijke besturen en er niet graag het zwijgen<br />

toe deden. Hier lag dus een bron van spanning tussen de lekenelite en de clerus.<br />

Er is weinig onderzoek gedaan naar de sociale samenstelling van het katholieke volksdeel<br />

in plattelandsgemeenten, maar gegevens betreffende het Delflandse dorp Maasland in de<br />

achttiende en Naaldwijk in de negentiende eeuw wijzen erop dat katholieke agrariërs niet<br />

onder hoefden te doen voor hun protestantse collega's en een wezenlijke functie vervulden<br />

in de lokale samenleving. 39<br />

Kennelijk heeft de achterstelling gedurende de Republiek hier<br />

36 Geciteerd bij Groot, Roomsen, 129. Voor Brabant zie van Jan van Miert, ' "Van alle staats- en openbare zorgen<br />

ontheven." J.B. van Son als ijveraar voor kerk en katholicisme', Noordbrabants historisch jaarboek 7 (1990) 48-83,<br />

aldaar 69; Ron de Jong, 'Een schifting tussen bokken en schapen. Enkele achtergronden en gevolgen van de<br />

conservatief-katholieke verkiezingssucessen in Breda rond 1870', Noordbrabants historisch jaarboek 8 (1991) 115-154,<br />

aldaar 128-130.<br />

37 Voor Delft zie Rob van der Laarse, ' "Verzwolgen door den ultramontaanschen vloed". Leken en clerus in katholiek<br />

Delft in de negentiende eeuw', in: Blom en Misset ed., 'Broeders sluit u aan', 68-109, met name 87. Andere<br />

voorbeelden: Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 181-193; G.A.M. Brouwer, Clericale opmars in particulier Amsterdam.<br />

De verhouding tussen leken en geestelijken in katholiek Amsterdam, 1770-1860 (ongepubliceerde doctoraalscriptie<br />

vakgroep Nieuwe en theoretische geschiedenis Universiteit van Amsterdam 1990).<br />

38 Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 267-270; Van der Laarse, 'Verzwolgen', 70-71; Rogier, 'Delfshaven'. Zie<br />

ook Van Meegeren, Katholiek Utrecht, 24-26; Boudien de Vries, Elite en electoraal. Sociale structuur en sociale mobiliteit<br />

in Amsterdam 1850-1895 (Amsterdam 1986) 53-55; Duffhues, Generaties en patronen, 54-57.<br />

102


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

minder sterk doorgewerkt. 40<br />

Het betekende in ieder geval dat de opbouw van het katholieke<br />

kerkelijke apparaat ondersteund kon worden door een draagkrachtige gemeenschap. Daarnaast<br />

beschikten de katholieke boeren en tuinders niet over het intellectuele gewicht of de<br />

expertise om de pastoor voor wezenlijke problemen te kunnen stellen. De katholieke besturen<br />

werden betrekkelijk geruisloos in klerikaal vaarwater gebracht. Hier was dus een meer<br />

vloeiende overgang naar ultramontaans, klerikaal katholicisme mogelijk.<br />

Een tweede aspect betreft het katholieke minderheidsbesef in stad en land. Leenders onderscheidt<br />

een tweetal lagen in deze katholieke 'mentaliteit'. 41<br />

Enerzijds was er een timide<br />

en enigszins teruggetrokken houding. Een geschiedenis van verboden en ridiculisering jegens<br />

'paapse stoutigheden' had bij vele katholieken geresulteerd in een schaamtegevoel voor<br />

rooms decorum. In het bisdom Haarlem werd dit 'menselijk opzicht' genoemd: de angst<br />

om zich tegenover andersgezinden als katholiek te presenteren, bijvoorbeeld door bij maaltijden<br />

gelegenheid te vragen voor gebed. Dit kon leiden tot verzaking van de kerkelijke plichten<br />

en was tevens hinderlijk voor de opbouw van de katholieke zuil. 42<br />

Daarnaast was er een<br />

meer strijdbare variant. In Westfriese dorpen met een overwegend katholieke bevolking<br />

kwamen de roomsen soms zeer nadrukkelijk voor hun geloof op. De deelname van de Westfriese<br />

zoeaven aan de verdediging van de pauselijke staat in de jaren 1860 is legendarisch.<br />

De strijdbaarheid was soms ook merkbaar in rooms-protestantse gevechten in de Westfriese<br />

straten. 43<br />

Timiditeit en strijdbaarheid hoeven elkaar niet volledig uit te sluiten. Ze kunnen<br />

als mentale reservoirs in één en dezelfde groep aanwezig zijn en op een bepaald moment<br />

de overhand krijgen. De omstandigheden in bepaalde <strong>Holland</strong>se plattelandsgebieden lijken<br />

gunstig te zijn geweest voor een opbloei van de roomse strijdbaarheid.<br />

In regio's of dorpen die betrekkelijk homogene katholieke enclaves vormden in overwegend<br />

protestants gebied of waar roomse minderheden zich in de rug gesteund wisten door<br />

dergelijke concentraties, kon een militant minderheidsbesef tot ontwikkeling komen. De<br />

Westfriese 'vuistvechters' vonden hun pendant in de Westlandse 'kneppelmannen' die in<br />

1872 bij confrontaties naar aanleiding van de protestants getinte nationale herdenking van<br />

de inname van Den Briel hun kerken desnoods met stokken wilden verdedigen tegen vermeende<br />

aanvallen van de geloofsvijanden. Dergelijke conflicten met de protestanten accentueerden<br />

de religieuze scheidslijnen en speelden een belangrijke rol in het verzuilingsproces.<br />

In Naaldwijk versterkten de relletjes van april 1872 het groepsbesef onder de katholieken.<br />

Tekenend is het succes van de parochiële school die enkele maanden na de opening (in 1875)<br />

ruim 200 leerlingen telde. Circa 80 procent van de katholieke kinderen bezocht deze school<br />

of een katholieke school in de naburige gemeenten. Dat was aanzienlijk meer dan in steden<br />

als Delft en Den Haag waar het katholieke onderwijs een langere staat van dienst had. 44<br />

De<br />

confrontaties met de protestanten maakten duidelijk dat het geloof niet alleen in de privésfeer<br />

maar ook in het openbare leven uitgedragen kon (moest?) worden.<br />

Het minderheidsbesef was onderdeel van een subcultuur die in bepaalde plattelandsge-<br />

39 D.J. Noordam, Leven in Maasland. Een hoogontwikkelde plattelandssamenleving in de achttiende en het begin van de negentiende<br />

eeuw (Hilversum 1986) 62-63; Groot, Roomsen, 117-120.<br />

40 Vergelijk J. A. de Kok, Rome op de breuklijn Rome-Reformatie. Numerieke aspecten van protestantisering en katholieke herleving<br />

in de Noordelijke Nederlanden (Assen 1964) 181-183, 187-193.<br />

41 Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 293-294.<br />

42 J.J.M. Leenders, 'De papieren kapelaan. Katholiek Hoorn (1905-1911)', in Blom en Misset, Broeders sluit u aan,<br />

199-246, aldaar 210-211.<br />

43 Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, 293-294.<br />

44 Groot, Roomsen, 167-168.<br />

io:s


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

bieden een meer afgesloten karakter had dan in de steden. Het geringe aantal gemengde<br />

huwelijken in plattelandsgemeenten is al genoemd. Daarnaast is interessant dat onder ka­<br />

tholieken ten plattelande aan de verboden tegen seksuele omgang buiten het huwelijk streng<br />

de hand werd gehouden. 45<br />

Het zou de moeite lonen om deze vooralsnog fragmentarische<br />

gegevens betreffende het katholieke leven ten plattelande aan te vullen door onderzoek in<br />

andere <strong>Holland</strong>se dorpen. Er doemt hier een beeld op van een strijdbare katholiciteit gecom­<br />

bineerd met een betrekkelijk hechte subcultuur. Of dit beeld echt deugt voor het <strong>Holland</strong>se<br />

platteland in ruime zin, inclusief gebieden als de Bollenstreek, Kennemerland en delen van<br />

Het Gooi, is de vraag. Een dergelijk onderzoek zou een sleutel kunnen opleveren ter verkla­<br />

ring van het ontstaan van katholieke verzuiling in een belangrijk deel van het land.<br />

Ook bij het ontstaan van de orthodox-protestantse zuil zijn kerkelijke impulsen van belang<br />

geweest. De wortels van de zuil liggen in de beweging tot kerkherstel die zich in de tweede<br />

helft van de negentiende eeuw in de hervormde kerk aftekende. De beweging kreeg door de<br />

invoering van het kerkelijk kiesrecht in 1867 de kans de samenstelling van kerkeraden en<br />

de beroeping van predikanten wezenlijk te beïnvloeden. Tot dan toe konden orthodoxe bui­<br />

tenstaanders slechts met de voeten stemmen, nu was er een opening gevonden om de strijd<br />

binnen de kerk uit te vechten. De beweging kende diverse meer en minder orthodoxe vleu­<br />

gels, waaronder die van Abraham Kuyper. Na in de jaren zeventig vergeefs pogingen te heb­<br />

ben ondernomen om via de bestuurlijke organen een zuivering van de kerk te bewerkstelli­<br />

gen werkten Kuyper en de zijnen in de jaren tachtig aan de opbouw van een alternatieve<br />

kerkstructuur op basis van zelfstandige lokale gemeenten die zich los zouden maken van de<br />

kerkelijke hiërarchie. 46<br />

Deze nieuwe strategie mondde tenslotte uit in de gereformeerde af­<br />

scheidingsbeweging van 1886: de Doleantie. Kuyper verrichtte in de jaren zeventig veel or­<br />

ganisatorisch werk. Hij had een sterke hand in de uitgave van het dagblad De Standaard<br />

(1872), het petitionnement tegen de liberale lager-onderwijswet Kappeyne van de Coppello<br />

(1878) , de oprichting van het Centraal Comité van Anti-Revolutionaire Kiesverenigingen<br />

(1879) en de stichting van de Vrije Universiteit (1880).<br />

In Zuid-<strong>Holland</strong>, een belangrijk steunpunt van deze beweging, vinden we fragmenten van<br />

dit succesverhaal terug. Vooral in plattelandsgemeenten is goed te zien hoe sterk de samen­<br />

hang in de beweging was. In Naaldwijk nam een klein gezelschap van orthodoxe voormannen<br />

in de jaren zeventig het initiatief tot stichting van een evangelisatievereniging en een christe-<br />

lijk-nationale school. Daarnaast werd een orthodoxe samenwerking in de lokale politiek op<br />

touw gezet. De verbindingslijnen tussen de verschillende organisaties waren kort en de mobi­<br />

lisatie van de achterban kon op een gecoördineerde manier verlopen. In het veehouderdorp<br />

Ottoland, gelegen in de Alblasserwaard, en in Zuidland, een akkerbouwgemeente op Voorne-<br />

Putten, zien we iets soortgelijks: kleine Gideonsbendes namen in de j aren tachtig het initiatief<br />

tot de stichting van gereformeerde kerken, antirevolutionaire kiesverenigingen en christelij­<br />

ke scholen en oefenden via de kerkelijke tucht controle uit over de eigen achterban. 47<br />

45 Kok vermeldt Laren en Volendam (Kok, Langs verboden wegen, 76, 153); zie ook Noordam, Leven in Maasland, 165.<br />

46 Een van de treffendste beschrijvingen van Kuypers werk in de eerste helft van de jaren zeventig in Amsterdam<br />

is nog steeds Th. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad van de jaren<br />

'50 der vorige eeuw tot 1876 (Amsterdam 1965) 361-436.<br />

47 J. Verrips, En boven de polder de hemel. Een antropologische studie van een Nederlands dorp 1850-1971 (derde druk; Groningen<br />

1983) 57-99, 115-148; C. Bevaart, ' "Zag ieder onzer er Gods zegen maar in." De ontwikkeling van een<br />

gereformeerd bolwerk in 's-Heerenland (1887-1933)', in: Blom en Misset, Broeders sluit u aan, 143-179; Groot,<br />

Roomsen, 85-112, 155-159, 168-170.<br />

104


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

Afb. 3. Richting van de afgevaardigden per district in minstens drie en in alle vijf de Tweede Kamerverkiezingen<br />

in de periode 1897-1913. Op het Zuidhollandse platteland zijn de orthodox-protestanten<br />

sterk vertegenwoordigd. De liberale partijen hebben veel aanhang in de grote steden en in de kop van<br />

Noord-<strong>Holland</strong> (behalve in het district Enkhuizen). De katholieken hebben een sterk overwicht in de<br />

districten Haarlemmermeer en Beverwijk. C. Stoppelenburg en H. van der Wusten, 'Continuïteit en<br />

verandering van de politieke kaart in Nederland', Acta Politica. <strong>Tijdschrift</strong> voor politicologie 21 (1986) 431-<br />

448, aldaar 436.<br />

Over de verklaring van de opkomst van deze bewegingen is veel getheoretiseerd. 48<br />

Geïnspireerd<br />

door de negentiende-eeuwse, verlichte kritiek op de orthodoxe 'dompers en dommen'<br />

en door de geuzennaam die orthodoxe voormannen zich in reactie hierop toeëigenden,<br />

huldigden veel sociaal-wetenschappers de opvatting dat de orthodoxe bewegingen voortkwamen<br />

uit het verzet van 'kleine luiden' tegen vormen van politieke, sociale of culturele achter-<br />

48 Overzichten daarvan bij D.Th. Kuiper, 'De Doleantie en de Nederlandse samenleving', in: W. Bakker e.a. ed.,<br />

De Doleantie van 1886 en haar geschiedenis (Kampen 1986) 203-239; G.J. Schutte, 'De Afscheiding van 1834 herdacht',<br />

Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 101 (1986) 400-416.<br />

105


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

stelling. In de kerkelijke sfeer werd dan verwezen naar de invloed van de hervormde synode<br />

die de autonomie van de plaatselijke gemeente inperkte, en naar de verlichte tot vrijzinnige<br />

prediking: een steen des aanstoots voor het orthodoxe kerkvolk. Daarnaast zouden ook sociale<br />

spanningen tussen de standen en politieke fricties tussen al te opdringerige centrale<br />

overheden en lokale elites in religieuze en kerkelijke termen zijn vertaald en op godsdienstig<br />

terrein zijn uitgevochten.<br />

Onderzoek op lokaal niveau levert deels een bevestiging en deels een ontkenning van dergelijke<br />

veronderstellingen op. Het is allereerst opvallend dat de sociale samenstelling van de<br />

orthodoxe bewegingen varieert van plaats tot plaats. In Amsterdam kreeg de gereformeerde<br />

afscheiding van 1886 veel aanhang in volksbuurten als de Jordaan, Kattenburg en Oostenburg,<br />

terwijl de chique grachtengordel grotendeels buiten haar bereik bleef. Het is aannemelijk<br />

dat sociale factoren hier een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de beweging.<br />

Rancune tegen de hervormde 'heren' die zich zoveel mogelijk buiten de kerkelijke twisten<br />

hielden, vormde een stimulerende factor in de mobilisatie van de orthodoxen in de volksbuurten.<br />

49<br />

Op het Zuidhollandse platteland zien we een ander patroon. In Ottoland vormden<br />

de plaatselijke grote luiden, de boerenelite, de ruggegraat van de orthodoxe beweging.<br />

In Zuidland waren juist de middengroepen en arbeiders oververtegenwoordigd in deze beweging<br />

en in Naaldwijk vormden de orthodoxen in sociaal opzicht een dwarsdoorsnede van<br />

de bevolking. Deze plaatselijke verschillen roepen twijfels op omtrent de rol van sociale tegenstellingen.<br />

Bepalend voor het orthodoxe optreden op het Zuidhollandse platteland lijkt<br />

mij toch meer de drang een zelfstandige rol te vervullen in de landelijke kerkelijke en politieke<br />

strijd én weerstand te bieden aan het verlichte of vrijzinnige gedachtengoed dat vroeg of<br />

laat via de kanalen van de kerkelijke hiërarchie of via het overheidsapparaat op lokaal niveau<br />

zou doordringen. Godsdienstige en culturele factoren speelden hierbij dus een zeer belangrijke<br />

rol. In veel Zuidhollandse plaatsen, bijvoorbeeld Zuidland en Ottoland, was de overmacht<br />

van de orthodoxie aanzienlijk en tekende het vrijzinnige gevaar zich meer op afstand<br />

af. In een plaats als Naaldwijk, waar de hervormde kerk - bij wijze van uitzondering op het<br />

Zuidhollandse platteland - gedomineerd werd door vrijzinnigen, werkte het concurrentiemechanisme<br />

zeer direct. Maar overal vond de orthodoxe groepsvorming in constante wisselwerking<br />

plaats met ontwikkelingen in gematigd-orthodoxe en vrijzinnige kring. Velen behoorden<br />

tot het grijze midden en kozen pas partij wanneer de geloofstegenstellingen zich<br />

duidelijker begonnen af te tekenen.<br />

Wanneer gelovigen gekozen hadden voor de orthodoxe beginselen, was dit nog geen garantie<br />

dat zij zich lieten inpassen in orthodoxe organisaties. Zuid-<strong>Holland</strong> telde zoals vermeld een<br />

groot aantal bevindelijk calvinisten, die moeilijk te vangen waren in strakke organisatorische<br />

kaders. In een historisch-antropologische studie naar de calvinistische gemeenschap<br />

in het stadje Woerden geeft Rob van der Laarse een bijzondere schets van deze bevindelijke<br />

stroming. De bevindelijken behoorden hier gedurende de negentiende eeuw tot de armste<br />

lagen van de bevolking. Velen verdienden hun brood in de steen- en pannebakkerijen langs<br />

de boorden van de Oude Rijn of moesten een beroep doen op de armenzorginstellingen.<br />

De troosteloze leefomstandigheden aan de rivieroever waren tot in de jaren 1870 de voedingsbodem<br />

van een uitzonderlijk hoge sterfte. Een deel van de bevindelijken behoorde tot<br />

de kleine gereformeerde kerken, een grotere groep bevond zich aan de rand van de hervorm-<br />

49 Kuiper, 'De Doleantie', 221-222; C. H.W. Van den Berg, 'De ontstaansgeschiedenis van de Doleantie te Amsterdam'<br />

in: De Doleantie van 1886, 76-105.<br />

106


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

de kerk en was daar ongrijpbaar voor de kerkeraad. Aangezien in de bevindelijke geloofsopvatting<br />

de persoonlijke ervaring (bevinding) van het al dan niet uitverkoren zijn - iets dat<br />

in het binnenste van de mens plaatsvond en zich niet liet inpassen in kerkelijke rituelen -<br />

centraal stond, werden de kerkgang en de deelname aan het avondmaal niet essentieel geacht.<br />

Evenzo onttrok deze persoonlijke geloofsbeleving zich aan het kerkelijk gezag van predikant<br />

en ouderlingen. Dat gezag werd zelfs voortdurend ter discussie gesteld: het was de<br />

ware gelovige en niet een formeel benoemde functionaris die recht van spreken had in geloofsaangelegenheden.<br />

Het gros van de Woerdense bevindelijken vond pas na de eeuwwisseling<br />

een organisatorisch onderdak bij de Gereformeerde Bond in de hervormde kerk. Na vele<br />

omzwervingen werden deze 'randkerkelijken' opgenomen in de hervormde gelederen.<br />

De Woerdense studie maakt duidelijk dat in Zuid-<strong>Holland</strong> naast de antirevolutionaire,<br />

gereformeerde richting van Kuyper andere orthodoxe geloofsrichtingen actief waren, die<br />

nauwelijks of in een zeer laat stadium opgingen in verzuilde verbanden. Niet elke orthodoxe<br />

richting was zo organisatorisch ingesteld als die van Kuyper. In een aantal plaatsen startten<br />

de orthodox-hervormden pas in de jaren twintig een inhaalactie, waarbij scholen, jongelingsverenigingen<br />

en andere organisaties werden opgericht. 50<br />

Het orthodox-protestantse<br />

volksdeel omvatte vele geledingen die soms op pragmatische wijze samenwerkten, soms ook<br />

de tegenstellingen op de spits dreven.<br />

Daarnaast illustreert de situatie in Woerden dat de mogelijkheden om via sociale controle<br />

daadwerkelijk invloed uit te oefenen op de handel en wandel van de gelovigen beperkt waren.<br />

De werking van sociale controle wordt in de literatuur veelal als een stimulerende factor in<br />

het verzuilingsproces aangemerkt. Van der Laarse laat zien dat die sociale controle slecht<br />

functioneerde, wanneer de voormannen en het kerkvolk niet een zekere mate van overeenstemming<br />

hadden over de geloofs- en gedragsregels. In de in 1887 gestichte dolerende gemeente<br />

van Woerden deed de kerkeraad dappere pogingen om de bevindelijk aangelegde<br />

'zeer kleine luiden' enige leer- en gedragsregels bij te brengen. Aangezien de ouderlingen<br />

en de lidmaten verschillende dialecten van de 'tale Kanaans' spraken, was deze opvoeding<br />

tot mislukking gedoemd. De verschillen in geloofscultuur waren niet te overbruggen. De<br />

tucht bleek geen geschikt middel om de lidmaten op andere gedachten te brengen. Lidmaten<br />

die geconfronteerd werden met dwangmaatregelen, zochten hun heil bij andere kerken. Als<br />

gevolg hiervan behield de dolerende gemeente een beperkte omvang. 51<br />

Elders, bijvoorbeeld in de gereformeerde kerken van Zuidland en Naaldwijk, functioneerde<br />

de kerkelijke tucht wel betrekkelijk effectief en slaagden de kerkeraden erin de gelovigen<br />

samen te smeden tot een hechte groep. De bevindelijkheid was hier minder sterk vertegenwoordigd<br />

en een gemeenschappelijke basis werd waarschijnlijk gevonden in een agrarisch<br />

getinte geloofscultuur. Het succes van dergelijke vormen van sociale controle was uiteraard<br />

afhankelijk van tal van lokale omstandigheden, maar een gemeenschappelijk element<br />

kan wel worden genoemd: de vermaningen en bestraffingen van de orthodoxe voormannen<br />

konden succes hebben wanneer ze appelleerden aan waarden die de gelovigen zich al enigszins<br />

eigen hadden gemaakt of die zij zich, gegeven hun culturele achtergrond, eigen konden<br />

maken. 52<br />

Dit punt is van belang voor de analyse van verzuilingstendensen in de periode<br />

1865-1890, maar heeft ook een wijdere strekking: het waarschuwt voor een te makkelijke in-<br />

50 Verrips, En boven de polder, 115-119, 139-148; Groot, Roomsen, 246.<br />

51 Van der Laarse, Bevoogding en bevinding, 266-280.<br />

52 Voor een algemene behandeling van dit probleem zie: Erik H. Bax, Modernization and cleavage in Dutch society.<br />

A study of long term economie and social change (Groningen 1988) 159-160.<br />

107


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

terpretatie van verzuiling als een van bovenaf opgelegd dwangsysteem. Een goede wisselwerking<br />

tussen de geestelijke leiders en de volgelingen was van essentieel belang voor het<br />

welslagen van confessionele organisaties en instellingen.<br />

Verbreding van het verzuilingsproces, 1890-1930<br />

Complexe veranderingen en onoverzichtelijke tegenstellingen tussen diverse maatschappelijke<br />

geledingen maken het lastig een schets te geven van de verzuilingstendensen in deze<br />

periode. Enig houvast biedt de politieke kaart van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong>, die tot de<br />

grondwetswijziging van 1917 doorsneden werd door de grenzen van de afzonderlijke kiesdistricten.<br />

Terwijl Zuid-<strong>Holland</strong> een belangrijk steunpunt bleef van de antirevolutionaire<br />

partij, vond er in Noord-<strong>Holland</strong> een kentering plaats. Kennemerland en West-Friesland<br />

werden confessionele bases en Amsterdam-Oost viel in socialistische handen. 53<br />

De aftakeling<br />

van het liberale bolwerk ten noorden van het IJ liep parallel met de opkomst van de massapolitiek.<br />

Door de kiesrechtuitbreiding van 1896 werd de omvang van het electoraat verdubbeld<br />

tot bijna 50 procent van de mannelijke bevolking van 25 jaar en ouder. In 1910 was<br />

dit percentage gestegen tot 63. 54<br />

Terwijl in de steden de handel en nijverheid ingrijpende veranderingen ondergingen,<br />

vond op het platteland een geleidelijk proces van modernisering plaats. Deze dynamische<br />

economische ontwikkeling ging vergezeld van een toenemende differentiatie van het maatschappelijk<br />

leven. Dit uitte zich onder andere in een sterke toename van het aantal organisaties<br />

en verenigingen op tal van maatschappelijke terreinen. Of het nu ging om vrouwenorganisaties,<br />

vakverenigingen, sportclubs of kruisverenigingen, telkens opnieuw werd de vraag<br />

gesteld of deze activiteiten al dan niet op levensbeschouwelijke grondslag moesten plaatsvinden.<br />

In de schoolstrijd werden vanaf de jaren 1870 heldere lijnen getrokken en was de polarisatie<br />

zo scherp dat de standpunten van de verschillende stromingen min of meer ongewijzigd<br />

bleven. De subsidiëring van het bijzonder onderwijs was het doel waarnaar de katholieke<br />

en vele orthodoxe voormannen streefden. Bij de nieuwe kwesties die zich rond de eeuwwisseling<br />

aandienden, was het aantal keuzemogelijkheden en dus ook de verwarring groter. Zo<br />

waren er in katholieke kring verklaarde tegenstanders van elke vorm van arbeidersorganisatie,<br />

voorstanders van strikt katholieke vakorganisaties, bepleiters van samenwerking tussen<br />

katholieke en protestantse vakorganisaties en werden daarnaast nog tal van andere modellen<br />

voorgesteld. Het onderscheiden en preciseren van al deze richtingen moet voor katholieken<br />

een onderhoudend gezelschapsspel zijn geweest.<br />

Enkele auteurs trachten de verzuilingstendensen in deze periode onder één noemer te vatten<br />

door te verwijzen naar de rol die christelijke en katholieke organisaties speelden in de<br />

strijd tegen 'ongeloof en revolutie'. Vooral de sociale organisaties zouden de verdedigingslinies<br />

zijn geweest tegen secularisatietendensen in een moderner wordende maatschappij. 55<br />

Ook worden ze wel getypeerd als het antwoord op de progressieve bewegingen die in de laatste<br />

decennia van de vorige eeuw op het toneel verschenen, met name het socialisme, het femi-<br />

53 C. Stoppelenburg en H. van der Wusten, 'Continuïteit en verandering van de politieke kaart in Nederland',<br />

Acta Politica. <strong>Tijdschrift</strong> voor politicologie 21 (1986) 431-448, aldaar 436.<br />

54 H. Daalder, 'Politieke instellingen en politieke partijen', in: F. L. Holthoon ed., De Nederlandse samenleving sinds<br />

1815. Wording en samenhang (Assen/Maastricht 1985) 305-339, aldaar 308.<br />

55 Hans Righart, De katholieke zuil in Europa. Het ontslaan van verzuiling onder katholieken in Oostenrijk. Zwitserland. Pe/gic<br />

en Nederland (Meppel/Amsterdam 1986) 32-35, 237-244.


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

nisme en het links-liberalisme. 56<br />

Deze auteurs besteden dus veel aandacht aan de bescher­<br />

mende functie van verzuilde organisaties. Verzuiling kan zo worden opgevat als een traditio­<br />

neel gemotiveerd, maar modern verpakt antwoord op deze nieuwe uitdagingen. De vraag<br />

is echter of daarmee het volledige proces juist is gekarakteriseerd en of op deze manier ook<br />

het succes van de verzuilde organisaties kan worden verklaard.<br />

De oprichting van de katholieke Land- en Tuinbouwbond (LTB) in het bisdom Haarlem<br />

biedt de mogelijkheid wat dieper te spitten in de achtergronden van verzuilingstendensen<br />

in deze periode. Zo ergens het streven naar bescherming van de gelovigen een rol heeft ge­<br />

speeld, dan is het wel bij dit soort initiatieven, die de volle steun genoten van de bisschop.<br />

We kunnen dus nagaan wat de beweegredenen van de initiatiefnemers waren en welk effect<br />

hun maatregelen sorteerden.<br />

In het gedenkboek Blijvende dynamiek, uitgegeven ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan<br />

van de LTB, wordt professioneel beschreven hoe de organisatie met veel hangen en wurgen<br />

in 1915 van de grond kwam. 57<br />

Op dat moment was de concurrentie van andere organisaties<br />

bijzonder sterk. Katholieke boeren en tuinders konden een ruime keuze doen uit de talloze<br />

neutrale organisaties die op lokaal of regionaal niveau de aankoop van landbouwbenodigd-<br />

heden of de verkoop van agrarische produkten verzorgden. Ook konden ze zich aansluiten<br />

bij de interconfessionele christelijke organisaties, de Noordhollandsche en de (veel kleinere)<br />

Zuidhollandsche Boerenbond, of bij de eerbiedwaardige, liberaal getinte <strong>Holland</strong>sche<br />

Maatschappij van Landbouw. De meesten kozen voor de neutrale organisaties op dorps- of<br />

streekniveau.<br />

In januari 1914 verzocht bisschop A.J. Cahier de Katholieke Sociale Actie te Leiden het<br />

inititatief te nemen tot de oprichting van een katholieke boerenbond in het noordelijk deel<br />

van Zuid-<strong>Holland</strong>. Aanleiding was een verontruste brief van de pastoor van Reeuwijk. Rea­<br />

gerend op de mogelijke oprichting van een neutrale organisatie van kaasboeren verklaarde<br />

deze het 'ijselijk' te vinden 'als onze brave boertjes van Zuid-<strong>Holland</strong> in zulk eene vakveree-<br />

niging moesten optreden en te meer als dit zou geschieden zonder Uw medeweten.' 58<br />

De Ka­<br />

tholieke Sociale Actie (KSA) ondernam in datzelfde jaar actie en slaagde erin in juni 1915<br />

een organisatie op te richten die de boeren en tuinders in het gehele bisdom moest verenigen.<br />

Bij het initiatief van bisschop Callier speelde de pastorale aandrift om de gelovigen te be­<br />

schermen tegen neutrale of liberale organisaties een belangrijke rol. De nieuwbakken leden<br />

van de LTB ontvingen tijdens de oprichtingsvergadering uit handen van hun toekomstige<br />

geestelijk adviseur de veelzeggende felicitaties van de bisschop: 'Een kind wandelt nooit vei­<br />

liger dan aan de hand van zijn moeder, zoo wandelen wij ook het veiligst aan de hand onzer<br />

Moeder de H. Kerk'. 59<br />

Callier was blijkens zijn vastenbrieven diep begaan met het zedelijk welzijn van zijn gelo­<br />

vigen en waarschuwde herhaaldelijk voor moderne gevaren als indecente vrouwenkleding,<br />

toneel, vermaak, zondagsarbeid en gemengde huwelijken. Evenzeer waakte hij voor bedrei­<br />

gingen uit het socialistische en het liberale kamp. Gedurende zijn episcopaat (1903-1928)<br />

moet hij er steeds meer van overtuigd zijn geraakt dat de verdediging van het katholieke ge-<br />

56 Siep Stuurman, Verzuiling, kapitalisme en patriarchaat. Aspecten van de ontwikkeling van de moderne staat in Nederland<br />

(Nijmegen 1983) 319.<br />

57 J.M. van Marrewijk ed., Blijvende dynamiek. 75 jaar geschiedenis van de Katholieke Land- en Tuinbouwbond LTB I<br />

(Haarlem z.j.).<br />

58 Ibidem 21-22.<br />

59 De Tijd 16 en 17 juni 1915; St. Bavo. Godsdienstig weekblad van het Bisdom Haarlem 27-6-1915.<br />

109


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

Afb. 4. Een klassieke socialistische kritiek op de<br />

confessionele partijen als verdedigers van de ge­<br />

vestigde orde. De katholieke voorman Herman<br />

Schaepman en de antirevolutionaire premier<br />

Abraham Kuyper beschermen met respectieve­<br />

lijk wierookvat en bijbel de brandkast der rijken.<br />

Albert Hahn debuteerde met deze tekening op 6<br />

juli 1902 in het zondagsblad van Het Volk. Neder­<br />

lands Persmuseum, Amsterdam.<br />

loof niet aan individuele gelovigen kon worden overgelaten maar moest plaatsvinden vanuit<br />

gesloten cohorten. 60<br />

De Katholieke Sociale Actie opereerde als een welkome verbindingsdienst<br />

tussen de roomse formaties. De KSA was in 1904 door de vooraanstaande politicus<br />

en jurist P.J. M. Aalberse opgericht als een landelijk vormings-, voorlichtings- en adviesbureau<br />

voor katholieke organisaties. Zij had al eerder de directe aanzet gegeven tot de oprichting<br />

van de Haarlemse diocesane middenstandsvereniging De Hanze (1906-1907) en de RK<br />

Vrouwenbond (1912). 61<br />

De plannen van de KSA reikten echter verder dan een pastorale beveiliging van de katholieke<br />

gelovigen. 62<br />

De medewerkers van deze organisatie putten uit het organisch-corporatistische<br />

gedachtengoed dat vanaf de jaren 1890 het handelsmerk van de katholieke sociale beweging<br />

was geworden. De maatschappij werd geanalyseerd als een lichaam, waarvan de verschillende<br />

delen elk hun functie hebben, verankerd in een hiërarchische structuur en bezield<br />

van één geest. Men zette zich af tegen tendensen die de samenleving in atomistische delen<br />

versplinteren, en zocht naar verbindende elementen: het christelijk geloof, het gezin, de samenwerking<br />

der standen en de staat. Voor de ontwikkeling van het katholieke organisatiewezen<br />

in het bisdom Haarlem zijn de ideeën van Aalberse en van de diocesane huissocioloog<br />

J.D.J. Aengenent, die sinds 1904 op het seminarie te Warmond cursussen in de sociologie<br />

gaf en in 1928 zijn bisschopswijding ontving, van groot belang geweest. Hun visie op de<br />

noodzakelijke ordening van de maatschappij in 'beroepsstanden' vormde de basis voor een<br />

katholiek-sociaal netwerk, waarin vakbonden en werkgeversorganisaties, zo nodig met bemiddeling<br />

van geestelijk adviseurs, tot onderlinge samenwerking moesten komen. 63<br />

60 Leenders, 'De papieren kapelaan', 206-215.<br />

61 J.P. Gribling, P.J.M. Aalberse 1871-1948 (Utrecht 1961) 133-134; Mededeelingen van het Centraal Bureau van de KSA,<br />

oktober 1906.<br />

62 Dit punt komt overigens minder goed uit de verf in Blijvende dynamiek.<br />

110


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

Om een dergelijke meer positieve en progressieve werking van het katholieke organisatiewezen<br />

te realiseren moesten hindernissen worden genomen. Zo omstreeks 1915 waren de katholieke<br />

werkgevers nauwelijks geïnteresseerd in corporatieve samenwerking. Terwijl de katholieke<br />

arbeiders met stevige aansporingen van de clerus in roomse vakverenigingen waren<br />

samengebracht, lieten de patroons het afweten. Er was in deze kringen dus nog wat opvoedingswerk<br />

te verrichten. De vakbondsman G.J. Kuiper spreekt zelfs van een 'sociale kruistocht'.<br />

54<br />

De in 1915 gestichte Algemeene Roomsch-Katholieke Werkgeversvereeniging was<br />

zo'n voorlichtings- en vormingsorganisatie. De LTB zou een soortgelijke functie kunnen vervullen.<br />

Om deze reden had de KSA er belang bij mee te werken aan de nieuwe boerenorganisatie.<br />

In een onthullend artikel omschreef de ex-wever en -vakbondsman A.H.J. Engels, die namens<br />

de KSA belast was met de oprichting van de LTB, de bond als een 'uniform opvoedingssysteem':<br />

een 'goed doordachte methode om de katholiek-sociale ideeën ingang te doen<br />

vinden'. Hetzelfde systeem had volgens hem zijn sporen verdiend in de katholieke arbeidersbeweging<br />

en diende ook onder de boeren ingang te vinden. Probleem was echter, 'dat we<br />

met onze Katholieke organisatie eigenlijk wel wat laat op het platteland zijn aangekomen'.<br />

De LTB moest zich een plaats verwerven naast tal van 'neutrale en in naam Christelijke'<br />

boerenorganisaties, die niet zozeer een politieke of godsdienstige bedreiging vormden, maar<br />

de katholieke boeren toch sterkten in hun 'individueel egoïsme'. De katholieke werkgevers<br />

waren, ook ten plattelande, begiftigd met een 'economisch-liberale denkwijze' en konden<br />

er moeilijk van overtuigd worden 'dat de Kerk iets met hunne zaken te maken heeft'. Dit<br />

was volgens Engels tegelijk de grote hindernis en de uitdaging waarvoor de LTB zich geplaatst<br />

zag. 65<br />

Daarmee zijn we aangeland bij de derde en tevens grootste belanghebbende in de LTB:<br />

de boeren en tuinders die op z'n minst enige praktische voordelen van de nieuwe organisatie<br />

verwachtten. De leden van een nieuwe afdeling in het Westland pikten uit de propaganda<br />

op dat de organisatie handig was voor goedkope kunstmest, leerzame boekhoudcursussen,<br />

en belangenbehartiging bij geschillen tussen 'de landbou en de heren die in den Haag zitten'.<br />

Verder begrepen zij van een afgezant van het centraal bestuur 'hoe men tegen woordig met<br />

de werklieden moesten [moet] zamen werken om tot een gelijk kontrak te komen'. Meer dan<br />

dit eenvoudige residu bleef er op plaatselijk niveau niet over van de katholieke beginselen<br />

van de organisatie. In veel gevallen was dat beslist te weinig om de boeren en tuinders blijvend<br />

te winnen.<br />

Ze zaten niet op de organisatie te wachten. Een werkgeversorganisatie die collectieve arbeidscontracten<br />

afsloot met de vakbonden was niet populair bij ondernemers die liever hun<br />

eigen zaakjes regelden. 66<br />

Daarnaast was de LTB ook als coöperatieve organisatie weinig succesvol.<br />

De concurrentie van het al bestaande, uitgebreide netwerk van neutrale coöperaties<br />

was zeer zwaar en de megalomane plannen van de LTB om via een exportorganisatie, een<br />

bank en een aankooporganisatie tot een diocesane supercoöperatie uit te groeien moesten<br />

63 Louis Heynsbroek, 'Corporatisme in de katholieke zuil. Katholieke opvattingen over het loonoverlegstclsel<br />

1890-1916 na Rerum Novarum', <strong>Tijdschrift</strong> voor sociale geschiedenis 17 (1991) 172-196, aldaar 188-195; H. F.J. M. van<br />

den Eerenbeemt, 'Ideeën rond 1900 van katholieken over een reconstructie der maatschappij', Sociale wetenschappen<br />

13 (1970) 257-284.<br />

64 C.J. Kuiper, Uit het rijk van den arbeid. Ontstaan, groei en werk van de Roomsch-Katholieke Vakbeweging in Nederland<br />

II (Utrecht 1927) 225, 228, 282-283.<br />

65 Katholiek sociaal weekblad 11-9-1915 en 18-9-1915.<br />

66 Voor de bespreking van deze problemen in het Westland: Groot, Roomsen, 227-234.<br />

111


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

in het begin van de jaren twintig door allerlei financiële perikelen worden teruggeschroefd. 67<br />

In diezelfde jaren verloren duizenden leden hun vertrouwen in de bond en bereikte de organisatie<br />

een absoluut dieptepunt. Zelfs aandrang van de bisschop om de neutrale organisaties<br />

te verruilen voor de LTB had weinig effect. 68<br />

Pas toen de crisisjaren aanbraken en de LTB<br />

een nieuwe functie kreeg als verwerver en doorgever van overheidssubsidies, werd de bond<br />

aantrekkelijker voor de achterban en steeg het ledental met sprongen.<br />

Het is dus wat al te eenvoudig om initiatieven tot oprichting van dergelijke verzuilde organisaties<br />

eenzijdig te interpreteren als pogingen om de achterban te beschermen tegen de dwalingen<br />

van de moderne tijd. Het confessionele gedachtengoed inspireerde immers ook tot<br />

een actieve vormgeving van die nieuwe maatschappij die rond de eeuwwisselling gestalte<br />

kreeg. Een samenspel van defensieve en offensieve drijfveren was verantwoordelijk voor de<br />

oprichting van dergelijke organisaties. Voor zover de initiatiefnemers defensieve doeleinden<br />

op het oog hadden, zagen zij ook wel in dat de noodzaak tot pastorale bescherming van de<br />

gelovigen in de steden aanzienlijk dringender was dan op het platteland. De opbouw van<br />

verzuilde organisaties op het platteland werd dan ook gepresenteerd als een preventieve actie.<br />

De verdedigingslinies waren in gereedheid gebracht voor het geval de aanval zou volgen.<br />

Over het welslagen van dergelijke verzuilde organisaties werd echter niet door de plannenmakers<br />

maar aan de basis beslist. De mede- of tegenwerking van de achterban was de<br />

cruciale factor. De moeizame start van de katholieke boerenorganisatie in het bisdom Haarlem<br />

illustreert dit. Via lokaal onderzoek kunnen we constateren dat dezelfde boeren en tuinders<br />

die het bijzonder onderwijs hartgrondig steunden en prominente functies in de kerkbesturen<br />

vervulden, het veelal heten afweten wanneer de katholieke boerenorganisatie in het<br />

geding kwam. 69<br />

Vooral het contrast tussen het katholiek lager onderwijs en de LTB is frappant.<br />

Vanwege de vervlechting van school- en godsdienststrijd was de druk van de parochiegeestelijkheid<br />

om de kinderen naar katholieke scholen te sturen bijzonder groot. Het schoolbezoek<br />

was massaal. Dit succes werd ook in de hand gewerkt door de bereidheid van de parochianen<br />

om voor het geestelijk welzijn van hun kinderen enige kosten te dragen. Voor veel<br />

gelovigen was het roomse onderwijs even noodzakelijk als de kerkgang. In meer profane sferen,<br />

bijvoorbeeld als het om de belangenbehartiging ging, schoof deze geloofsbeleving naar<br />

de achtergrond. Het was makkelijker de levensbeschouwing in verband te brengen met het<br />

onderwijs dan met het afsluiten van arbeidscontracten, de export van tomaten of de aankoop<br />

van pootaardappelen. Organisaties als de LTB werden dus veel meer beoordeeld op hun<br />

praktische baten en zorgvuldig vergeleken met de concurrenten. Wanneer die voordelen te<br />

kort schoten, waren ze gedoemd tot een kwakkelend bestaan.<br />

Waarschijnlijk boden een krachtig bijzonder onderwijs en een goed functionerend christelijk<br />

partijwezen in veel plattelandsgemeenten in Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> volop compensatie<br />

voor de moeizaam opererende confessionele organisaties op sociaal-economisch terrein.<br />

In deze gebieden, die rond de eeuwwisseling een betrekkelijk geleidelijk proces van<br />

sociaal-economische modernisering doormaakten, lijken verzuilde organisaties een grotere<br />

greep op de samenleving te hebben gehad dan in stedelijke en industriële centra waar de<br />

modernisering vergezeld ging van ingrijpende veranderingen. 70<br />

Gezien de grote bezorgdheid<br />

van de confessionele voormannen over de ontwikkelingen in de steden was dit een on-<br />

67 Marrewijk, Blijvende dynamiek, 91-106.<br />

68 Ibidem 42-44.<br />

69 Groot, Roomsen, 234-237, 246. Ook: Marrewijk, Blijvende dynamiek, 44.<br />

112


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

verwacht resultaat. Juist in die plaatsen waar de verzuilde organisaties het meest noodzakelijk<br />

werden geacht, bleek het beschermingsplan niet al te best te functioneren.<br />

De praktijk richtte zich dus slechts in bescheiden mate naar de strategieën en plannen<br />

van de confessionele kopstukken. Om het succes van verzuilde organisatie te kunnen verklaren<br />

moeten we ons verplaatsen in de positie van de 'gewone' man of vrouw, die een afweging<br />

moest maken tussen de geestelijke en materiële voordelen die van verschillende zijden werden<br />

aangeboden. De concurrentie van verzuilde en niet-verzuilde organisaties was daarbij<br />

een cruciale factor, maar uiteraard kon die afweging niet in volledige vrijheid plaatsvinden.<br />

Arbeiders die deels afhankelijk waren van de kerkelijke armbesturen, hadden aanzienlijk<br />

minder keuzevrijheid dan succesvolle ondernemers die op de eigen financiële reserves konden<br />

vertrouwen. Door nauwkeurig empirisch onderzoek kunnen we nagaan op welke manier<br />

verschillende groepen bij dergelijke nieuwe organisaties betrokken waren en in hoeverre<br />

de belangen van de initiatiefnemers overeenkwamen met die van hun achterban. Een aantal<br />

gangbare sjablonen omtrent het ontstaan van verzuiling in Nederland wordt daarmee ondergraven,<br />

maar daarvoor in de plaats biedt zich een minder dichtgetimmerd en meer genuanceerd<br />

perspectief aan, dat uitnodigt tot verder onderzoek.<br />

Ter afsluiting<br />

De expertise die bij lokaal onderzoek is opgedaan, kan op verschillende manieren gebruikt<br />

worden. We kunnen denken aan onderzoek dat de stads- of dorpsgrenzen overstijgt en zich<br />

beweegt op provinciaal of landelijk niveau. Zo wordt er bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar<br />

de ontwikkeling van het kiesstelsel en de partijvorming in de negentiende eeuw, waarbij gegevens<br />

op lokaal, regionaal en landelijk niveau met elkaar worden gecombineerd. 71<br />

Detailonderzoek<br />

op lokaal niveau levert belangrijke bouwstenen voor dergelijke landelijke verkenningen,<br />

omdat juist in de lokale verhoudingen duidelijk wordt dat de negentiende-eeuwse<br />

herenpolitiek, waarin de schone beginselen van de harmonie en de evenredige vertegenwoordiging<br />

met de mond werden beleden, in belangrijke mate ook gepolariseerd was. 72<br />

Maar - om wat dichterbij huis te blijven - studies die verzuilingstendensen in de westelijke<br />

provincies vergelijken met die in andere delen van het land zouden eveneens vruchtbaar<br />

kunnen zijn. Zo zou een vergelijking van kerkelijke ontwikkelingen in het bisdom Haarlem<br />

met de zuidelijke diocesen interessante resultaten kunnen opleveren. Vooral de ambtstermijn<br />

van bisschop Wilmer (1861-1877) lijkt interessant omdat in deze jaren de verzuiling in<br />

politiek en onderwijs zich duidelijk aftekende. De politieke speelruimte van de katholieke<br />

clerus in de zuidelijke provincies was groter, maar anderzijds was de katholieke overmacht<br />

daar dermate omvangrijk dat men zich minder snel geroepen voelde om tot de opbouw van<br />

afzonderlijke katholieke organisaties over te gaan. Dit roept de vraag op in hoeverre de min-<br />

70 Groot, Roomsen, 256-259. Voor de aantallen verzuilde organisaties in steden en plattelandsgemeenten zie Paul<br />

Pennings, Verzuiling en ontzuiling: de lokale verschillen. Opbouw, instandhouding en neergang van plaatselijke zuilen in ver­<br />

schillende delen van Nederland na 1880 (Kampen 1991) 103, 132.<br />

71 Het betreft hier een promotie-onderzoek van R. de Jong bij de vakgroep Nieuwe en theoretische geschiedenis<br />

van de Universiteit van Amsterdam.<br />

72 Von Santen, 'Politiek leven in Utrecht'; Jaap Talsma en Rob van der Laarse, Accomodaliegedrag van lokale politieke<br />

elites bij gemeenteraadsverkiezingen in de tweede helft van de negentiende eeuw (in Nederland in het algemeen en in Delft in het<br />

bijzonder) (Paper voor het Politicologenetmaal, 5/6 juni 1986).<br />

113


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

derheidspositie van de katholieken ten noorden van de grote rivieren bepalend was voor het<br />

bisschoppelijk beleid en voor het werk op parochieel niveau.<br />

Voor enkele van de centrale thema's van dit artikel: het godsdienstige gehalte van de Nederlandse<br />

samenleving rond het midden van de negentiende eeuw, de verschillen tussen katholieke<br />

verzuilingstendensen in stads- en dorpsparochies en de (verlate) verzuiling onder<br />

orthodox-protestanten die buiten de vaste kaders van de antirevolutionaire richting bleven,<br />

lijkt lokaal onderzoek nog steeds de aangewezen weg. Vanwege het nogal karige bronnenmateriaal<br />

in kleine gemeenten en de natuurlijke neiging van historici om het belang van lokaal<br />

onderzoek af te meten aan de omvang van de plaats, zijn plattelandsgemeenten zwak vertegenwoordigd<br />

in het verzuilingsonderzoek. Toch vormen de agrarische gebieden, met name<br />

in het westen van het land, vanwege hun ligging in de nabijheid van de grote steden en vanwege<br />

de specifieke katholieke en orthodoxe concentraties, een bijzonder onderzoeksterrein.<br />

Dergelijk onderzoek zou het standaardbeeld van de nogal gezapige plattelandssamenleving<br />

die pas in de loop van de twintigste eeuw in duidelijk herkenbare politieke blokken uiteenviel,<br />

kunnen corrigeren. 73<br />

Juist in de periode 1850-1930 deden zich immers in veel plaatsen<br />

ingrijpende veranderingen op politiek, sociaal en cultureel terrein voor. Wie oog heeft voor<br />

het betekenisvolle detail en het verhullende, harmonieuze taalgebruik in de lokale bronnen<br />

nauwkeurig analyseert, kan getuige zijn van interessante conflicten en machtswisselingen<br />

aan de basis van de samenleving. Het loont de moeite.<br />

73 Dit is een nogal hardnekkig standaardbeeld: zie Q,J. Munters, De stille revolutie op hel agrarische platteland. Boeren<br />

en openbaar bestuur 1917-1986 (Assen/Maastricht 1989) 14-17.<br />

114


Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925<br />

Bijlage: Publikaties betreffende verzuiling in Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong>, vervaardigd in<br />

het kader van het project 'Verzuiling in Nederland, in het bijzonder op lokaal niveau<br />

1850-1925'. 7<br />

*<br />

A. M. van Amsterdam, ' "Ook hier heeft de splijtzwam haar vernietigende werk aangevangen". Verzuiling<br />

in Diemen 1850-1935', in: Blom en Misset, 'Broeders sluit u aan', 247-276.<br />

C. Bevaart, ' "Zag ieder onzer er Gods zegen maar in." De ontwikkeling van een gereformeerd bolwerk<br />

in 's-Heerenland (1887-1933)', in: Blom en Misset, 'Broeders sluit u aan', 143-179.<br />

J.C. H. Blom en C.J. Misset ed., 'Broeders sluit u aan. 'Aspecten van verzuiling in zeven <strong>Holland</strong>se gemeenten<br />

(z.pl. 1985).<br />

F. M. Galesloot, 'Partijformaties in een tanend liberaal bolwerk. De opmars van confessionelen en socialisten<br />

in Zaandam in de periode 1880-1929', in: Blom en Misset, 'Broeders sluit u aan', 110-139.<br />

Frans Groot, Roomsen, rechtzinnigen en nieuwlichters. Verzuiling in een <strong>Holland</strong>se plattelandsgemeente, 1850-<br />

1930 (Hilversum 1992).<br />

J.J. van der Horst, ' "Daar komt de huichelaar, laten wij onze mond houden." Verzuiling in Schiedam<br />

(1890-1917)', in: Blom en Misset, 'Broeders sluit u aan', 180-198.<br />

Robert van der Laarse, Bevoogding en bevinding. Heren en kerkvolk in een <strong>Holland</strong>se provinciestad, Woerden<br />

1780-1930 (z.pl. 1989).<br />

Robert van der Laarse, ' "Verzwolgen door den ultramontaanschen vloed". Leken en clerus in katholiek<br />

Delft in de negentiende eeuw', in: Blom en Misset ed., 'Broeders sluit u aan', 68-109.<br />

A. Labrie, 'Verenigingsleven en verzuiling te Alkmaar, 1850-1925', in: M. van der Bijl e.a. ed., Alkmaar<br />

in de 19de eeuw. Facetten van een stedelijke samenleving (Zutphen 1984) 137-162.<br />

J.J. M. Leenders, 'De papieren kapelaan. Katholiek Hoorn (1905-1911)', in Blom en Misset, 'Broeders<br />

sluit u aan ', 199-246.<br />

Jos Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, hachelijkfatsoen. Families, standen en kerken te Hoorn in het midden<br />

van de negentiende eeuw (Den Haag 1992).<br />

P. R.D. Stokvis, 'Katholieke emancipatie en hervormde revitalisatie tegen de geest der eeuw en het<br />

spook der revolutie in Den Haag', in: Blom cn Misset, 'Broeders sluit u aan', 30-67.<br />

Ongepubliceerde doctoraalscripties in het kader van het genoemde project (alle vervaardigd bij de<br />

Vakgroep Nieuwe en theoretische geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam):<br />

A.M. van Amsterdam, Verzuiling in Diemen 1850-1935 (1984).<br />

Henk Bas, Gelijkgestemd of gelijkgezind? Een onderzoeknaar partijvorming bij de Amsterdamse Kiesvereniging Burgerpligt,<br />

1866-1881 (1988).<br />

Piet de Boer, Verzuildheid in Heemskerk 1910-1960 (1987).<br />

W. F. den Boogaard, Verzuiling in Heemskerk, 1850-1925 (1986).<br />

G. A.M. Brouwer, Clericale opmars in particulier Amsterdam. De verhouding tussen leken en geestelijken in katholiek<br />

Amsterdam, 1770-1860 (1990).<br />

PG. F. Drieman, Verzuiling in Volendam, ± 1850- ± 1930 (1982).<br />

R.H. Jansen, 'Naar wij vernemen'. De verzuiling in Schagen 1850-1925 (1988).<br />

A.F. Leurs, Purmerend 1850-1925 (1983).<br />

Gert-Jan Mos, De politiek van de katholieken in Amsterdam in de periode 1887-1894 (1989).<br />

Dick van Straaten, Verzuiling in Beemster 1850-1925 (1988).<br />

74 Voor een recent overzicht op nationaal niveau zie: Jan van Miert, 'Verdeeldheid en binding. Over lokale, verzuilde<br />

en nationale loyaliteiten', Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 107 (1992)<br />

670-689.<br />

115


Museumnieuws<br />

<strong>Historisch</strong> Museum Haarlemmermeer<br />

140 jaar geschiedenis van de Haarlemmermeer<br />

en haar bewoners<br />

Kruisweg 1403, 2131 MD Hoofddorp, tel.:<br />

02503-20437, openingstijden: 1 april 1993 t/m 3<br />

oktober 1993 en in de herfstvakantie: 19 oktober<br />

t/m 23 oktober; di t/m za 12.00-17.00 uur; zo<br />

13.00-17.00 uur; ma gesloten.<br />

Begeleidend tekstboekje, 22 pag., met ill., ƒ4,95.<br />

Voorscholen: speurtochten voor alle leeftijden; in<br />

de vakanties extra activiteiten.<br />

Een nieuw historisch Museum<br />

Sinds 22 mei 1992 is Nederland een klein, maar<br />

opvallend museum rijker: het <strong>Historisch</strong> Mu­<br />

seum Haarlemmermeer in Hoofddorp. Het<br />

nieuwe museum verhaalt de geschiedenis van de<br />

140 jaar oude Haarlemmermeerpolder. In deze<br />

betrekkelijk korte tijdsspanne heeft zich in dit<br />

18.000 hectaren grote gebied, dat wordt begrensd<br />

door de Ringvaart, een kleurrijk verhaal afge­<br />

speeld. Na zware pioniersjaren ontwikkelde zich<br />

gedurende honderd jaar een welvarende boeren­<br />

gemeenschap verspreid over het uitgestrekte<br />

land. Deze vrij gesloten en behoudende wereld<br />

veranderde de laatste decennia diepgaand. De<br />

groei van Schiphol, de aanleg van snelwegen en<br />

de onstuitbare woningbouw rond Hoofddorp<br />

maakte dat de Haarlemmermeer deel ging uit­<br />

maken van de Randstad.<br />

Door het ijltempo waarin deze veranderingen<br />

zich voltrokken werden de sporen van het verle­<br />

den zo snel en drastisch uitgewist dat het museum<br />

alleen al daaraan zijn bestaansrecht zou kunnen<br />

ontlenen. Het betekent een vorm van respect<br />

voor het verleden van de oude bewoners. Voor de<br />

duizenden nieuwe bewoners is het museum een<br />

kennismaking met dc geschiedenis van het ge­<br />

bied, waarin ze terecht zijn gekomen.<br />

Voorgeschiedenis<br />

In 1972 werd de Stichting Meerhistorie opge­<br />

richt. De stichting stelde zich ten doel om, naast<br />

historisch onderzoek, voorwerpen en documen­<br />

ten betreffende de geschiedenis van de Haarlem­<br />

mermeer te verzamelen. Bovendien zou dc Stich­<br />

ting uitbreidingsplannen van gemeente en pro­<br />

vincie waakzaam volgen. In de loop der jaren<br />

ontstond -met het groeien van de historische<br />

collectie- de droom ooit een museum over het<br />

116<br />

agrarisch polderleven te realiseren. Maar het kli­<br />

maat om dergelijke culturele fantasieën daadwer­<br />

kelijk tot ontwikkeling te brengen was lange tijd<br />

erg ongunstig in de Haarlemmermeer. Toch<br />

kwam er, in 1986, schot in de zaak. De gemeente­<br />

lijke culturele raad constateerde in een officieel<br />

rapport dat de Haarlemmermeer veel te weinig<br />

culturele voorzieningen had in relatie tot het in­<br />

wonertal. De raad sprak zich onder meer uit voor<br />

de oprichting van een landbouwkundig museum<br />

in Hoofddorp.<br />

In datzelfde jaar ontfermde zich ook een plaat­<br />

selijke afdeling van de Rotary over dit culturele<br />

streven. Dit alles resulteerde in de oprichting van<br />

de Stichting <strong>Historisch</strong> Museum. Met de ge­<br />

meente werden daarop onderhandelingen ge­<br />

opend over passende huisvesting. Het resultaat<br />

hiervan was de toewijzing van de 'grote schuur'<br />

van de Mentzhoeve, een historisch boerderijen-<br />

complex vlakbij Hoofddorp. De gemeente zegde<br />

toe het gebouw in goede staat te brengen en ge­<br />

schikt te maken als museum.<br />

De inmiddels tot meer dan 1000 objecten uit­<br />

gegroeide collectie van Meerhistorie zou de basis<br />

van de opstelling worden.<br />

Op het museale vlak werd het plan direct daad­<br />

werkelijk ondersteund door de Stichting Musea<br />

Zuid-Kennemerland in de persoon van de net<br />

aangetreden regionaal conservator Ferry Wal-<br />

berg. Hij schreef samen met Frans de Jong, oud­<br />

leraar van de Landbouwschool in Hoofddorp en<br />

de spil van de verzamelactiviteiten van Meer­<br />

historie, een nota over de inrichting en het beleid<br />

van het toekomstige museum.<br />

Het moest een museum worden over 140 jaar<br />

wonen en werken in de polder. Uiteraard zou de<br />

landbouw, en daarmee tal van landbouwwerktui­<br />

gen, nadrukkelijk in de opstelling aanwezig zijn.<br />

Maar het mocht onder geen beding een specia­<br />

listisch landbouwmuseum worden. Niet de agra­<br />

rische techniek moest centraal staan, maar de<br />

mensen die haar toepasten en de samenleving die<br />

zij ontwikkelden.<br />

Deze brede opzet werd ingegeven door het<br />

streven het museum voor een zo groot mogelijk<br />

publiek aantrekkelijk te maken. Om dit doel te<br />

bereiken was een sprekende, beeldende vormge­<br />

ving van het grootste belang. In verband met kos­<br />

tenbesparing zou de uitvoering van het plan in<br />

belangrijke mate het werk moeten zijn van vrij­<br />

willigers uit de kringen van de Meerhistorie.<br />

Per 1 september 1989 stelde de provincie een<br />

onderzoeksmedewerker aan die naast de weten-


Museumnieuws<br />

Afb. 1. Een hoekje van het museum dat een beeld geeft van de landbouwgeschiedenis van de polder.<br />

Op de voorgrond een gerestaureerde grasmaaier.<br />

schappelijke research ook tot taak had de inrichting<br />

van het museum inhoudelijk te begeleiden.<br />

Na bestudering van de collectie en de literatuur<br />

werd de grote lijn van het verhaal uitgezet en werden<br />

er werkgroepen gevormd die bepaalde onderwerpen<br />

voor hun rekening namen. Naast de<br />

Stichting Meerhistorie waren het Gemeente- en<br />

Polderarchief hierbij ook vertegenwoordigd.<br />

De tentoonstelling<br />

De tentoonstelling leidt de bezoeker tijdens zijn<br />

wandeling door de museumzalen langs 140 jaar<br />

geschiedenis van de Haarlemmermeerpolder.<br />

Het is een beeldverhaal geworden met zowel een<br />

chronologische als thematische lijn, waarbij het<br />

leven en de geschiedenis van de polderbewoners<br />

centraal staan.<br />

Dc rondgang begint letterlijk op de duistere<br />

bodem van het Haarlemmermeer. Daar is in een<br />

kort diaprogramma de turbulente voorgeschiedenis<br />

van het ontstaan van de polder te zien. Vervolgens<br />

komt de bezoeker terecht bij de droogmaking,<br />

aan de ene kant gekenmerkt door moderne<br />

energie, de stoomkracht, en aan de andere kant<br />

door de aloude menskracht; al het grondwerk<br />

117


Museumnieuws<br />

moest immers met de hand gebeuren. Hier komt<br />

men ook het eerste historische portret tegen van<br />

'Cornelis Kolle, polderjongen'. Door de hele opstelling<br />

heen komen dergelijke portretten voor.<br />

Het zijn korte, in beeld gebrachte biografieën van<br />

figuren die op dat moment in de ontwikkeling<br />

van de polder als 'typisch' beschouwd kunnen<br />

worden. Behalve het portret van een polderjongen,<br />

zijn er portretten van een grondeigenaar,<br />

een pionier, een gemeentesecretaris, een moderne<br />

boer, een boer/bestuurder, een winkelier, een<br />

landarbeider, een hereboer, een loonwerker, een<br />

boerin op een veeteeltboerderij en van een boerin<br />

op een landbouwboerderij. Op deze manier<br />

wordt de geschiedenis letterlijk dichtbij gehaald.<br />

Na de impressie van het harde leven van de polderjongens<br />

komt men in de deftige sfeer van de,<br />

overigens niet in de polder wonende, grondbezitters.<br />

Daarna volgt een ruimte waar de drie vormen<br />

van vestiging in de jonge polder in beeld<br />

worden gebracht: de bewoning aan de uiterste<br />

randen van de polder die het eerst drooggevallen<br />

waren, de bewoning in het midden van de polder<br />

in de geplande dorpen, Hoofddorp en Nieuw<br />

Vennep, en ten slotte de boerderijen, verspreid<br />

over het gebied.<br />

118<br />

Daarna, via een weergave van de bestuurlijke<br />

structuren die in het nieuwe land ontstonden -<br />

het gemeentebestuur en het polderbestuur - betreedt<br />

men de eerste grote ruimte die specifiek<br />

aan de landbouw is gewijd. Hier komt de beginfase<br />

van de agrarische cyclus aan de orde: de grondbewerking<br />

met behulp van ploegen en eggen. Documenten,<br />

werktuigen, modellen, gecombineerd<br />

met foto's en wandschilderingen, verbeelden dit<br />

verhaal niet alleen in technische zin, maar plaatsen<br />

het ook in historisch perspectief. Vervolgens<br />

betreedt de bezoeker een 'dorpsplein', waar de belangrijke<br />

functie van de dorpen met hun markten,<br />

winkels, scholen en overheidsdiensten m<br />

beeld is gebracht.<br />

Via een impressionistisch gereconstrueerde<br />

daggelderswoning, waarin een gefilmd portret<br />

van een landarbeider te zien is, volgt men de lijn<br />

van de landbouwcyclus verder: het mesten, zaaien,<br />

poten en de gewasbescherming komen aan de<br />

beurt.<br />

Daarnaast krijgen het landbouwonderwijs, de<br />

boerenorganisaties en de seizoenarbeid hun<br />

plaats in het verhaal, evenals de veeteelt die relatief<br />

veel minder belangrijk was in de Haarlemmermeer<br />

dan de landbouw.


Het volgende hoofdstuk in de wandeling is de<br />

oogstperiode, de drukste tijd van het jaar. Een<br />

enorme, geheel gerestaureerde, houten dorsmachine<br />

domineert de ruimte. Op een video is deze<br />

machine in de jaren dertig in vol bedrijf te zien.<br />

Tot slot komt men in de naoorlogse periode terecht.<br />

De eerste twintig jaar staan nog bijna geheel<br />

in het teken van de landbouw. De opening<br />

van het nieuwe Schiphol Centrum in 1967 betekent<br />

het begin van enorme veranderingen, van<br />

explosieve groei van industriële bedrijvigheid en<br />

woningbouw.<br />

De vormgeving van de inrichting kreeg vanaf het<br />

begin de grootste aandacht. Vormgeefster Mirjam<br />

Boelaars werd in een vroeg stadium betrokken<br />

bij gesprekken over indeling en lijn. Deze<br />

nauwe samenwerking resulteerde in een opzet<br />

waarin de bezoeker een 'wandeling in de tijd'<br />

maakt. De aanpak is bijna theatraal te noemen.<br />

Grote beelden, wandschilderingen en reconstructies<br />

maken dat de bezoeker deelgenoot<br />

wordt van het desbetreffende onderwerp.<br />

Museumnieuws<br />

In vrijwel alle fasen tijdens de voorbereiding<br />

van het museum is de rol van vrijwilligers zeer belangrijk<br />

geweest. Of het nu het verzamelen betreft,<br />

de research, het opknappen van de geselecteerde<br />

objecten of de inrichting, vrijwilligers<br />

vormden de mankracht die voortdurend, vakkundig<br />

en met overtuiging, klaar stond. Het aandeel<br />

in het project van de museale beroepskrachten<br />

van buitenaf was beperkt tot enkele hoofdtaken:<br />

coördinatie, inhoudelijke opzet en vormgeving,<br />

decorbouw en belichting.<br />

Het resultaat van deze samenwerking is een<br />

professioneel museum waarover alle betrokkenen<br />

terecht het gevoel hebben dat het 'hun' museum<br />

is.<br />

Clara Brinkgreve<br />

Clara Brinkgreve is historicus en verantwoordelijk voor<br />

het onderzoek en de inrichting van het nieuwe museum.<br />

119


Boekennieuws<br />

Boeken in het kort<br />

Noord-<strong>Holland</strong><br />

Helga S. Danner, Oosthuizen een heerlijkheid in de<br />

Zeevang 1292-1863. Stichting Uitgeverij Noord-<br />

<strong>Holland</strong>, 1992. 52 blz.<br />

De schrijfster behandelt de geschiedenis van deze<br />

heerlijkheid, die vooral wordt gekenmerkt door<br />

een groot aantal processen tussen de heerlijkheid<br />

en hun onderdanen over heerlijke rechten en tus­<br />

sen de heerlijkheid en het omliggende gebied over<br />

dijkzaken. Duidelijk komt naar voren wat een<br />

heerlijkheid is en wat daar mee samenhangt. Het<br />

boek bevat naast veel historische tekeningen en<br />

kaarten een aantal hedendaagse foto's van het<br />

dorp.<br />

G. N.M. Vis, Jan Arentsz. de mandenmaker van Alk­<br />

maar, voorman van de <strong>Holland</strong>se reformatie. Hilver­<br />

sum, Uitgeverij Verloren, 1992. 160 blz.<br />

De reformator Jan Arentsz. was vooral actiefin<br />

Alkmaar en Amsterdam in de periode 1566-1573.<br />

In verband daarmee wordt in dit boek ook aan­<br />

dacht besteed aan dc kerkelijke verhoudingen in<br />

Alkmaar en Amsterdam omstreeks het midden<br />

van de 16e eeuw. Mede op basis van getuigenver­<br />

horen worden de hagepreken van Jan Arentsz.<br />

gereconstrueerd. Ook bevat het boek nieuwe fei­<br />

ten over de Alkmaarse beeldenstorm.<br />

Op zoek naar Castricum's verleden. Uitgegeven ter<br />

gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de<br />

Stichting Werkgroep Oud-Castricum. Castri-<br />

cum, Boekhandel Laan, 1992. 208 blz.<br />

In dit boek is door negen auteurs een groot aantal<br />

wetenswaardigheden over Castricum samenge­<br />

bracht. Wie waren de eerste bewoners van het<br />

Castricumse grondgebied en hoe leefden zij?<br />

Hoe werd Castricum door de eeuwen heen be­<br />

stuurd? Hoe ontwikkelde de kerk zich vóór, tij­<br />

dens en na de geloofsstrijd tussen katholiek en<br />

protestant? Hoe leefden de Castricummers om­<br />

streeks 1840? En hoe komt het dat juist in de 20e<br />

eeuw de ontwikkeling van Castricum zo'n snelle<br />

groei doormaakte?<br />

J.T. Bremer, Oorkonden in Steen. 17e en 18e-eeuwse<br />

grafzerken op de oude begraafplaats van Huisduinen/Den<br />

Helder. Helderse <strong>Historisch</strong>e Reeks no. 3, 1992.<br />

Aan de hand van grafstenen van een 27-tal perso­<br />

nen wordt hun geschiedenis verteld. Het betreft<br />

120<br />

de meest uiteenlopende personen en beroepen:<br />

walvisvaarders, pastoors, winkeliersters, veehan­<br />

delaren, loodsen en zo meer. Daaromheen wor­<br />

den veel bijzonderheden vermeld die een goed<br />

beeld geven van het dagelijks leven in Den Helder<br />

en Huisduinen in de 17e en 18e eeuw.<br />

Ing. J.C. v.d. Pijl, Buurtschappen op het oude Texel.<br />

Schoorl, Uitgeverij Pirola, 1992. 107 blz.<br />

Na een algemeen hoofdstuk over de functie, taak<br />

(met name onderhouden van wegen) en organi­<br />

satie van de buurtschappen wordt de geschiede­<br />

nis van de afzonderlijke buurten behandeld. Ook<br />

onderwerpen als bedijkingen en eendenkooien<br />

komen daarbij aan de orde.<br />

Jur van der Laan, Geschiedenis van de kerken in de pa­<br />

rochie Onze Lieve Vrouw Geboorte te Wormerveer. Wor-<br />

merveer, 1990. 108 blz.<br />

Verscheen bij het 75-jarig bestaan van het huidige<br />

kerkgebouw van deze parochie. De geschiedenis<br />

van de katholieke gemeenschap in Wormerveer<br />

sinds de 16e eeuw wordt behandeld. De parochie<br />

dateert van 1789. Veel aandacht wordt gegeven<br />

aan het katholieke verenigingsleven, onder ande­<br />

re door groepsfoto's.<br />

Zuid-<strong>Holland</strong><br />

L.A.F. Barjesteh van Waalwijk van Doorn, Ge­<br />

nealogie van het geslacht Berkouwer, van circa 1470 tot<br />

1992. Rotterdam, <strong>Historisch</strong>e Uitgeverij Rotter­<br />

dam, 1992. 410 blz., met ill.<br />

De familie, die in dit boek wordt besproken, is<br />

een echt Krimpenerwaards geslacht. Bij deze ge­<br />

nealogie is een goed gebruik gemaakt van de<br />

bronnen (rechterlijk en notarieel archief), waar­<br />

door het niet is gebleven bij een droge opsom­<br />

ming van data. Het geheel is geïllustreerd met<br />

vele foto's, waaronder ook van boerderijen en<br />

woonhuizen van de familie. Inmiddels is deze uit­<br />

gave uitverkocht, maar een tweede druk wordt<br />

overwogen.<br />

G.J.M. van Baarsel e.a. red., Jaarboek 1992 van de<br />

Geschiedkundige Vereniging Die Haghe. Den Haag,<br />

1993. 324 blz. met ill.<br />

In dit jaarboek artikelen over Thomas Cletcher,<br />

een 19e-eeuwse club van Haagse beeldend kun­<br />

stenaars, het verblijf van Barbès in Den Haag,<br />

meubelontwerpers en interieurarchitecten, bus­<br />

ondernemingen, de Haagse dierentuin, sociale


Vianen in 1840; een rivierstadje in de marge van het ge­<br />

west. 1992, 60 blz.<br />

In 1990 werd herdacht dat 150 jaar tevoren <strong>Holland</strong><br />

werd opgesplitst in twee provincies. Ook in<br />

Vianen werd na oproep door de provincies een<br />

project gestart ter bestudering van de geschiedenis<br />

van de stad rond 1840, waarvan deze bundel<br />

het resultaat is. Deze publikatie vormt eigenlijk<br />

de hele jaargang van de 17e jaargang (1992) van<br />

In het land van Brederode, <strong>Historisch</strong> tijdschrift voor<br />

het Land van Vianen. De items die aan de orde<br />

komen zijn de stad, de bewoners, economisch, sociaal<br />

en kerkelijk leven en onderwijs. Een bijlage<br />

geeft een lijst van vrijmetselaars te Vianen van<br />

1824-1851.<br />

Boekennieuws<br />

woningbouw en een inventarisatie van gedenk­ boeiend geschreven boek, voorzien van vele fostenen<br />

in de stad. Voorts bevat het jaarboek vaste to's, waaronder een groot aantal in kleur. Niet al­<br />

rubrieken over onder meer archeologie en een bileen voor de architectuur en bouwgeschiedenis is<br />

bliografisch overzicht.<br />

dit boek van belang, maar ook voor de ontwikkelingsgeschiedenis<br />

van Rotterdam, vooral door de<br />

L.J. van der Klooster e.a. red., Militaire entourage vele foto's van bouwwerken.<br />

rondom Oranje en andere bijdragen over het Huis van<br />

Oranje. Zutphen, Walburg Pers, 1992.<br />

Het Rapenburg; geschiedenis van een Leidse gracht; deel<br />

Dit jaarboek 1992 van de Vereniging Oranje- VI: Het Rijck van Palis en Index van Personen; deel I-<br />

Nassau Museum, dat de leden gratis ontvangen, VI. Leiden, Kunsthistorisch Instituut, 1992. 2 dl.<br />

maar ook in de boekhandel verkrijgbaar is, bevat 872 blz., met ill. en 155 blz. ISBN 90-6471-260-3<br />

onder meer artikelen over de Haagse hofjuwelier en 90-6471-261-1 en 90-6471-262-x.<br />

Thomas Cletcher, de functie van het paleis Dit deel vormt de afsluiting van deze belangrijke<br />

Noordeinde in tot het stadhouderlijk bestel, het reeks over de bouw- en bewoningsgeschiedenis<br />

militaire huis en het Koninkljk Huisarchief in de van het Leidse Rapenburg. Het betreft het ge­<br />

19e eeuw.<br />

deelte tussen Doelensteeg en Nonnensteeg. Een<br />

aparte inleiding wordt gegeven over de portret­<br />

J. Roefstra, Klein Poelgeest; een riddermatige hofstede iconografie van de Rapenburgbewoners en de<br />

in Rijnland. Nederlandse Kastelen Stichting, schilders die in Leiden dit genre beoefenden. Ook<br />

1992. Serie Nederlandse Kastelen, nieuwe reeks, bevat deze aflevering toevoegingen van inventa­<br />

deel 26. 28 blz.<br />

rissen, die betrekking hebben op voorgaande de­<br />

In dit deel van de bekende serie wordt één van de len, maar eerst later werden ontdekt. De tegelijk<br />

vier adellijke huizen in Koudekerk beschreven: verschenen index beslaat alle delen uit de serie en<br />

Klein Poelgeest, dat vanaf 1386 in de bronnen<br />

voorkomt en waarvan in 1988 de resten door de<br />

archeologische werkgemeenschap voor Neder­<br />

bevat circa 19.000 persoonsnamen.<br />

land werden onderzocht.<br />

Recensies<br />

J. Kok, Langs verboden wegen. De achtergronden van<br />

buitenechtelijke geboorten in Noord-<strong>Holland</strong> 1812-<br />

1914. Uitgeverij Verloren, Hilversum 1991. ISBN<br />

90-70403-29-3.<br />

Aan het einde van de 18e eeuw namen in grote delen<br />

van Centraal- en West-Europa de percentages<br />

buitenechtelijk geboren kinderen snel toe. Zo ook<br />

in Nederland. De verklaringen voor dit complexe<br />

verschijnsel zijn echter niet eenduidig. Was het<br />

de toegenomen sexuele vrijheid, een verandering<br />

van de mentaliteit, die de belangrijkste factor<br />

vormde? Was het proletarisering van de lagere<br />

klassen, als gevolg van de industrialisatie, die dit<br />

fenomeen kon verklaren? Waren economisch<br />

slechtere vooruitzichten de verklaringsgrond, of<br />

J. I. van Waning, Vertrouwen in bouwen; de geschiedemoest<br />

het juist worden toegeschreven aan de vernis<br />

van vijf bouwende generaties Van Waning. Rotterbetering van de economische omstandigheden?<br />

dam, <strong>Historisch</strong>e Uitgeverij Rotterdam, 1993. In dit boek probeert Jan Kok een antwoord te<br />

148 blz.<br />

geven door de ontwikkeling van buitenechtelijke<br />

De auteur was directeur van de Koninklijke Aan­ geboortes in Noord-<strong>Holland</strong> gedurende 1812nemingsmaatschappij<br />

Van Waning BV. te Rot­ 1914 te analyseren. Zijn archiefonderzoek, gebaterdam<br />

en beschrijft de geschiedenis van het door seerd op registers van de burgerlijke stand, doop­<br />

zijn grootvader, Isaac van Waning (1840-1917) in boeken en volkstellingen, levert een schat aan ge­<br />

Delfshaven opgerichte familiebedrijf. Het is een gevens op. Deze worden overzichtelijk gepresen-<br />

121


Boekennieuws<br />

teerd in hoofdstukken die specifieke variabelen<br />

behandelen als leeftijd, woonplaats, herhalerschap,<br />

kerkelijke gezindte, armoede, beroepsgroepen,<br />

proletarische leefwijze, migratie, en beschavingsoffensieven.<br />

De tijdsafbakening in de<br />

titel wordt regelmatig overschreven naar - vooral<br />

- de 18e eeuw, zodat de verschillende invalshoeken<br />

een nog sterkere historische dimensie<br />

krijgen. De statistische analyse is uitputtend en<br />

laat weinig te wensen over. Het resultaat, kortom,<br />

is een grondige studie van buitenechtelijk geborenen<br />

in tal van facetten, waarbij Kok veel belang<br />

hecht aan de algemene verslechtering van de huwelijkskansen<br />

als gevolg van de economische<br />

stagnatie in het begin van de 19e eeuw.<br />

Een kritisch punt betreft de presentatie van het<br />

materiaal. Regelmatig wordt de lezer getransporteerd<br />

van de ene tabel naar de volgende, teneinde<br />

een extra nuancering van het gevondene mee tc<br />

maken. Wellicht had een uitbreiding van de bijlagen<br />

en een inkorting van de behandeling in de<br />

tekst een oplossing voor dit euvel kunnen zijn,<br />

vooral in die gevallen waarin een tabel slechts<br />

aanduidt dat er geen significant verband bestaat,<br />

of voor die tabellen waar een te grote categorie<br />

'onbekend' voorkomt (bij de vrouwelijke beroepen<br />

bijvoorbeeld).<br />

Van groter bezwaar acht ik dat de argumentatie<br />

niet altijd even consequent is. Hier is een verband<br />

met de schaal van de analyse. Bijvoorbeeld:<br />

eerst betoogt de auteur dat een bepaalde beroepscategorie<br />

vrij veel onwettige kinderen kende (arbeidsters,<br />

polderwerkers, blekersknechten en<br />

-meiden, losse arbeiders), vervolgens doet hij deze<br />

constatering weer teniet omdat de factor beroep<br />

onvoldoende zou bijdragen aan de verklaringvan<br />

het totale verschijnsel. Op een dergelijke<br />

wijze ontkracht hij ook zijn vindingen betreffende<br />

ruimtelijke concentraties (armoedige en overbevolkte<br />

behuizingen) omdat bijvoorbeeld in<br />

Haarlem onwettigheid in vrijwel elke buurt voorkwam.<br />

De factor 'proletarisering' krijgt daardoor<br />

te weinig gewicht, misschien ook omdat deze<br />

automatisch gekoppeld wordt aan de industriali­<br />

satie in de latere 19e eeuw. Zo worden sterk<br />

plaatsgebonden situaties ondergesneeuwd in de<br />

conclusie. Daarin benadrukt de auteur dat proletarisering<br />

en sexuele sub-culturen geen rol speelden,<br />

terwijl hij toch duidelijke aanwijzingen had<br />

dat er sociaal-economische groepen waren waarin<br />

onwettigheid veel meer dan gemiddeld voorkwam.<br />

Een spijtige conclusie, te wijten aan de<br />

tendens in het boek dat verklaringen op provinciaal<br />

niveau belangrijker zouden zijn dan verklaringen<br />

op lokaal niveau.<br />

In dit kader is ook hoofdstuk 8, waarin Nederland<br />

'de morele natie' wordt genoemd, problematisch.<br />

Vergeleken met het buitenland bleek<br />

onwettigheid op een veel kleinere schaal voor te<br />

komen. Terwijl de stijging zich ongeveer in dezelfde<br />

tijd voordeed, bleef deze aan de lage kant.<br />

Ook zette de daling op een vroeger tijdstip in.<br />

Het gevolg was dat de probleemstelling van het<br />

boek ineens grondig verschoof. Eerst ging het om<br />

de verklaring van buitenechtelijke geboortes en<br />

hun fluctuaties in de 19e eeuw, nu moest benadrukt<br />

worden waarom buitenechtelijkheid zo<br />

weinig voorkwam. Een verandering van gezichtspunt<br />

die niet te verenigen was met de oorspronkelijke<br />

opzet van het boek. Ik wil hiermee niet pleiten<br />

voor het weglaten van het vergelijkende perspectief.<br />

Veel beter zou echter zijn geweest als de<br />

algemene lage cijfers van buitenechtelijke geboortes<br />

direct in de inleiding waren behandeld,<br />

waarna men had kunnen beargumenteren dat er<br />

toch een piek was die interessant genoeg was om<br />

te bestuderen.<br />

Want dat laatste blijft staan. De plotselinge<br />

toename van buitenechtelijke geboortes binnen<br />

een 'agrarisch-ambachtelijk cultuurpatroon' en<br />

de daaropvolgende relatief snelle indamming in<br />

de 19e eeuw is fascinerend. Ondanks de problematische<br />

verschuiving van de vraagstelling en<br />

enkele taaie correlatiecoëfficiënten is dit boek een<br />

doctorstitel meer dan waard.<br />

Marjolein 't Hart<br />

Bericht aan de lezers<br />

In verband met de naar verwachting uitzonderlijk grote omvang van het komende themanummer<br />

'Geloof in <strong>Holland</strong>', heeft de redactie besloten nummer 3 samen te voegen met<br />

het themanummer 4/5. Nummer 3 van de lopende jaargang 1993 zal derhalve niet afzonderlijk<br />

verschijnen. De redactie streeft ernaar het themanummer in september te laten<br />

verschijnen.<br />

Y22


Inhoud<br />

25e jaargang nr. 2, april 1993<br />

RA. Henderikx<br />

Prof.dr. J. L. van der Gouw, 24 december 1914-12 september 1992 55<br />

Herman Roodenburg<br />

Een verfoeilijke misdaad. Incest in het gewest <strong>Holland</strong> tijdens de 17e en 18e eeuw 58<br />

Catharina van Groningen<br />

Het stadhuis te Nieuwpoort in de Alblasserwaard 77<br />

Frans Groot<br />

Verzuilingstendensen in <strong>Holland</strong>, 1850-1925 91<br />

Museumnieuws U5<br />

Boekennieuws 120<br />

Bericht aan de lezers 122<br />

Aan dit nummer werkten mee:<br />

Frans Groot promoveerde in 1992 in Amsterdam en is momenteel als docent verbonden aan<br />

de Hogeschool Rotterdam en Omstreken en aan de Universiteit van Utrecht.<br />

Adres: Ruysdaelkade 19F, 1072 AG Amsterdam.<br />

Catharina L. van Groningen is als kunsthistoricus werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg<br />

en houdt zich bezig met het samenstellen van delen der Geïllustreerde beschrijving<br />

in de serie De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst.<br />

Adres: Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Postbus 1001, 3700 BA Zeist.<br />

PE. Henderikx is hoogleraar nederzettingsgeschiedenis van de Nederlanden in de middeleeuwen<br />

aan de Universiteit van Amsterdam.<br />

Adres: Herengracht 14'", 1015 BK Amsterdam.<br />

Herman Roodenburg is als cultuurhistoricus verbonden aan het P. J. Meertens-Instituut, afdeling<br />

Volkskunde.<br />

Adres: PJ. Meertens-Instituut, Keizersgracht 569-571, 1017 DR Amsterdam.<br />

Omslagontwerp: Ester Wouthuysen.<br />

Produktie: Uitgeverij Verloren, Larenseweg 123, 1221 CL Hilversum, telefoon 035-859856<br />

fax 035-836557.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!